04.05.2013 Views

OOST-lNDIË. - the Aceh Books website

OOST-lNDIË. - the Aceh Books website

OOST-lNDIË. - the Aceh Books website

SHOW MORE
SHOW LESS

Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!

Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.

^EDEÏ^LA NDSCH<br />

<strong>OOST</strong>-<strong>lNDIË</strong>.<br />

DOOR<br />

À. J. A.. pEÎ\LACH,<br />

Commandeur, Officier eu Ridder van verscheidene orden.<br />

Oud-Kolonel der Artillerie.<br />

's-GRAVENHAGE,<br />

JOH. IJ K E M A.<br />

1874.<br />

*%w


ö ^ &


I<br />

NEDERLANDSCH <strong>OOST</strong>-INDIË.<br />

J


NEDERLANDSCH<br />

<strong>OOST</strong>-INDIE.<br />

DOOR<br />

p.. j A. GERLACH,<br />

COMMANDEUR. OFFICIER EN RIDDER VAN VERSCHEIDENE ORDEN.<br />

OUD-KOLONEL DER ARTILLERIE.<br />

's-GRAVENHAGE.<br />

J 0 H. U K E M A.<br />

1874.<br />

,._,*.'- M M MAM


EEN WOORD VOORAF.<br />

Toen mij het voorstel werd gedaan eene geschiedenis<br />

te schrijven van de Nederlandsche Oost-Indische bezittingen,<br />

die tot leiddraad dienen kon bij het onderwijs<br />

aan Gymnasia en Hoogere Burgerscholen, was mijne eerste<br />

vraag of er behoefte bestond aan eene zoodanige handleiding.<br />

Bij de voltooiing van het werk van den heer<br />

Meinsma kon zulks met recht worden betwijfeld.<br />

Het gevoelen van bevoegde beoordeelaars stemde overeen,<br />

dat zonder iets aan de geschiedkundige waarde van diens<br />

arbeid te kort te doen, dat boek, als te uitgebreid en te<br />

kroniekmatig, voor eene handleiding bij het middelbaar<br />

onderwijs minder te verkiezen was. Men wenschte de<br />

geschiedenis van onze Oost-Indische bezittingen beknopter<br />

en de voornaamste gebeurtenissen op meer verhalende<br />

wijze behandeld te zien; men verlangde zoowel een lees<br />

als een leerboek. Ik heb getracht aan dien moeilijken<br />

eisch naar mijn beste vermogen te voldoen voor zoover<br />

het doel eener handleiding zulk eene bewerking toeliet,<br />

alsmede om de gewichtigste personen of zaken zooveel<br />

mogeljjk op den voorgrond te brengen, en ze door het<br />

overige er om heen te groepeeren, beter te doen uitkomen.<br />

Men verwachte alzoo geene volledige geschiedenis, uitsluitend<br />

naar chronologische orde bijeengebracht, maar<br />

een kort verhaal van het merkwaardigste der zich in een<br />

geregeld verband opvolgende feiten en gebeurtenissen, die<br />

invloed hadden op den algomeenen toestand, de opkomst<br />

en vooruitgang of de handhaving van ons gezag in den<br />

Oost-Indischen Archipel. Hoewel ik gewenscht had omtrent<br />

vroegere en thans bestaande Indische toestanden,<br />

1


2<br />

zoowel van maatschappelijke!! als huishoudelijken aard,<br />

een meer volledig en geschiedkundig overzicht te geven,<br />

konden zij hier en daar slechts vluchtig worden aangestipt.<br />

Zoolang de verzameling van onuitgegeven stukken uit<br />

het oud-Koloniaal-Archief niet kompleet is, blijven den<br />

geschiedschrijver vele gegevens ontbreken en zal men zich<br />

met de thans beschikbare bronnen moeten behelpen tot<br />

tijd en wijle de heer Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge zijn verdienstelijken<br />

arbeid zal hebben voltooid.<br />

Teneinde het verhaal der gebeurtenissen onafgebroken<br />

te laten volgen, kwam het mij geschikt voor, dat verhaal<br />

door een enkel woord over de vroegere geschiedenis deivolken<br />

van den O. I. Archipel waarmede de Nederlanders<br />

in aanraking kwamen, benevens eenigc bijzonderheden<br />

omtrent hun bestuur, erfopvolging, titulatuur enz. te doen<br />

voorafgaan.<br />

Naarmate bij Neèrlands jongelingschap de lust toeneemt<br />

het vaderland in zijne overzeeschè bezittingen te dienen,<br />

of zich daar een onafhankelijk bestaan te verschaffen,<br />

wordt het een vereischte ook bij het middelbaar onderwijs<br />

de kennis aan te kweeken en te bevorderen van gewesten,<br />

aan wier bloei en vooruitgang zoovele algomeene en bijzondere<br />

belangen in Nederland zijn verbonden. Moge deze<br />

handleiding daartoe dienstig zijn. Moge zij tevens als<br />

leesboek toegang vinden in den huiseljjken kring mijner<br />

medeburgers, en iets bijdragen tot de kennis van eene<br />

geschiedenis, in wier gedenkboeken naast menige treurige<br />

en beschamende bladzijde, toch ook menig roemrijk en<br />

opwekkend blad voor het Nederlandsche volk werd weggelegd.<br />

Wanneer men, te rekenen van de laatste jaren der<br />

XVI de eeuw, de geschiedrollen van den Oost-Indischen<br />

Archipel opslaat, doen zich als van zelven drie hoofdafdelingen<br />

voor.<br />

De eerste behelst de vestiging van onze voorouders in<br />

dien Archipel, benevens de opkomst en uitbreiding van<br />

het Nederlansch gezag tijdens het beheer der Vereenigde<br />

Oost-Indische Compagnie.<br />

De tweede doet de lotgevallen dezer bezittingen onder


3<br />

het bestuur van de Bataafsche republiek, van het koninkrijk<br />

Holland en 't Fransche keizerrijk benevens de Engel-<br />

8che tusschenregeering kennen.<br />

De derde bevat de geschiedenis van 't herstel en de<br />

latere uitbreiding van het Nederlandsche gezag in Oost-<br />

Indië tot op onze dagen.<br />

Ook de historie der Oost-Indische Compagnie kan gevoegelijk<br />

in drie hoofddoelen worden gesplitst: en wel in<br />

een tijdperk van ontwikkeling, een van uitbreiding en bloei,<br />

en een van verval en ontbinding.<br />

De onderverdeeling dezer tijdperken is meestal afhankelijk<br />

gemaakt van zulke voorvallen, die öf op zich zelve een geschikt<br />

rustpunt aanboden, of wier gevolgen een overwegenden<br />

invloed hadden op den verderen loop der geschiedenis,<br />

Teneinde het droge en eentoonige van den kroniekstijl<br />

eenigermate te vermijden en den lezer zoo min mogelijk<br />

met jaartallen lastig te vallen, heb ik een tijdrekenkundig<br />

overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen aan<br />

dit werkje toegevoegd. De enge grenzen aan deze handleiding<br />

gesteld, lieten niet toe ze door een aardrijkskundig<br />

overzicht te doen voorafgaan. Zij die daaraan behoefte<br />

mochten gevoelen of hunne geographische kennis van den<br />

O. I. Archipel wenschen te vermeerderen, verwijs ik naar<br />

de uitmuntende Handleiding bij de beoefening der landen<br />

volkenkunde van Nederlandsen Oosl-Indië, door Dr.<br />

J. J. de Hollander, hoogleeraar in de taal en letterkunde<br />

aan de Kon. Mil. Akademie.<br />

De voornaamste der in het Aardrijkskundig en Statistisch<br />

Woordenboek van Nederlandseli Indie' aangegeven<br />

bronnen zijn bij < het samenstellen van deze handleiding<br />

geraadpleegd, alsmede het manuscript van Pieter van Dam,<br />

advokaat der O. I. O, aan wien „bij resolutie van gecommitteerde<br />

bewindliebboren ter vergadering van de XVII,<br />

in dato 9 Juli 1693/' liet schrijven cener nauwkeurige<br />

geschiedenis der Vereenigde O. I. O werd opgedragen.<br />

Op welk een uitvoerige wijze hij aan dien last voldaan<br />

heeft, kunnen zij beoordeelen die in het een of ander<br />

onderdeel van zijn veel omvattend en hoogst belangrijk<br />

werk zijn doorgedrongen. Toch moet het met omzichtigheid<br />

geraadpleegd worden.<br />

1*


I<br />

Ook de Geschiedenis van de Nederlandsch Oost-Indische<br />

bezittingen door J. J. Meinsma, was mij bij het bewerken<br />

dezer handleiding een nuttige gids en wegwijzer.<br />

Op cenc enkele uitzondering na, is in Javaansche<br />

woorden de letter a behouden, ook waar die met een<br />

o-klank zou moeten worden uitgesproken.<br />

Den Haag Januari 1874.


BEKNOPTE SCHETS DEB GESCHIEDENIS VAN<br />

DEN ABCHIPEL VOOR DE KOMST DEB<br />

NEDERLANDERS IN <strong>OOST</strong>-INDIË.<br />

INLEIDEND HOOFDSTUK.<br />

Ofschoon de Oost-Indische Archipel voor ons eerst een<br />

rechtstreeksch belang en eene meer bepaalde waarde verkrijgt,<br />

sedert het tijdstip dat die_ uitgestrekte eilanden-zee<br />

door onze voorouders werd bezocht, zoo is een terugblik<br />

op de vroegere lotgevallen van eenigo dier groote eilanden<br />

niet onbelangrijk; vooral, waar zij onuitwischbare sporen<br />

in het leven der volken hebben achtergelaten of hunne<br />

kennis voor de beoefening der latere geschiedenis dienstig<br />

kan zijn.<br />

Niettegenstaande de schaarschheid der bronnen, waaruit<br />

men bij de samenstelling der vroegere historie van deze<br />

geographisch afgesloten wereld putten kan, en in weerwil<br />

van de vele moeilijkheden, aan die bronnenstudie verbonden,<br />

doet zij toch tot den oorsprong van sommige<br />

eigenaardigheden in wetten, zeden en instellingen doordringen,<br />

die kunnen strekken tot opheldering van latere<br />

maatschappelijke toestanden. Zij voert ons meermalen tot<br />

de ware bron van vele adats en plechtigheden terug, en<br />

daarom is het niet overbodig, hier in 't kort eenige bijzonderheden<br />

uit die vroegere geschiedenis mede te doelen.<br />

Nopens den toestand der eilanden van den Indischen<br />

Archipel vóór de Hindoe-periode is weinig bekend.<br />

Van de Javanen zijn nog de meest vertrouwbare berichten<br />

tot ons gekomen. Als een oorspronkelijk landbouwend<br />

volk schijnen zij ten allen tijde aan den grond


6<br />

hunner geboorte, hunne gebruiken en instellingen (adat)<br />

en de graven hunner vaderen gehecht te zijn geweest;<br />

en hoewel de akkerbouw op een zeer lagen trap van ontwikkeling<br />

stond, kenden zij reeds vroeg de bewerking<br />

en het gebruik van ijzer en andere metalen. Zij. hadden<br />

weinig of geene behoeften, weefden kleederen uit den<br />

vezelachtigen bast van sommige boomen of planten, wisten<br />

buffels te temmen om ze tot last- of trekdieren af te richten,<br />

en dreven ook reeds eenigen handel. In kinderlijken eenvoud<br />

vereerden zij goede geesten, die naar hunne meening,<br />

de heerlijke vruchtbare natuur beheerschten en op 's menschen<br />

lot een weldadigen invloed hadden.<br />

Ofschoon veel omtrent den vroegeren maatschappelijken<br />

toestand van dit arbeidzame goedaardige maar onnadenkende<br />

volk buiten het bereik ligt der geschiedkundige<br />

nasporing, zoo schijnt echter de toenmalige godsdienstige<br />

ontwikkeling van den Javaan zich tot een eenvoudig<br />

fetischisme te hebben .bepaald. Hij waande de godheid<br />

waarnaar hij zocht, onder ieder hem onbekend voorwerp<br />

dat toevallig zijne zinnen trof of zijne verbeelding opwekte,<br />

verborgen.<br />

Deze eerste elementen voor eene verdere ontwikkeling<br />

behoefden slechts eenige leiding om later goede vruchten<br />

te kunnen dragen. Die verdere ontwikkeling ging Java<br />

te gemoet toen vóór of in den beginne van onze tijdrekening,<br />

Indische volkplanters, afstammelingen van den tak<br />

der Ariërs die Voor- en Achter-Indië onderworpen hadden,<br />

hunne zeden, taal ('t sanskrit) en godsdienst ('t brahmaïsme)<br />

op dit schoone eiland invoerden. Met eene hoogere<br />

beschaving brachten zij tevens hunne my<strong>the</strong>n en epische<br />

verhalen naar het nieuwe vaderland over.<br />

' Volgens de meest aannemelijke overlevering wordt een<br />

Brahmaansch opperhoofd, die uit Kalingga den dienst van<br />

Brahma overgebracht, en de Javaansche aera vastgesteld<br />

heeft, als de stichter eener Indische maatschappij op Java<br />

voorgesteld.<br />

Het brahmaïsme, welke leer in de veda's of heilige<br />

boeken vervat; later verschillende sekten deed ontstaan,<br />

waarvan zich enkelen door dweepzucht en wreedheid onderscheidden,<br />

werd eindelijk door eene meer zuivere, zachtere


7<br />

leer vervangen. Siddhârta een prins van Kapilavastu,<br />

in de geheimen der brahmanen ingewijd, verliet op 35jarigen<br />

leeftijd het hof zijns vaders om zich in eenzaamheid afteïonderen<br />

en aan zijne godsdienstige mijmeringen overtegeven.<br />

Hij ruilde — zoo luidt de legende — het koninklijk<br />

purper tegen de grove pij, zwaard en schepter<br />

tegen den staf des pelgrims, en maakte zich den arme<br />

gelijk. Weldra trad hij op als bestrijder der Brahmanen,<br />

trok als leeraar door het land, verbrak het kastenstelsel<br />

en opende voor de Indiaansche volkstammen eene nieuwe<br />

godsdienst-periode. De leer van dezen Boeddha, dat is:<br />

de wijze, de verlichte bij uitnemendheid, hoe dan ook<br />

later veranderd en verbasterd, was gedurende eene reeks<br />

van eeuwen, de godsdienst van meest alle Indische volken.<br />

Die godsdienst zou volgens Chineesche oorkonden, sedert<br />

de V de of VI Je eeuw onzer jaartelling op Java hebben<br />

bestaan, totdat èn brahma- èn boeddhadienst moesten<br />

wijken voor de leer van Mekka's profeet. Maar al werden<br />

de inlandsche goden door anderen verdrongen, al hadden<br />

vreemde wetten en gebruiken zich op de bestaande instellingen<br />

geënt, toch bleef het oorspronkelijke Javaansche<br />

element in vele opzichten bewaard, en is het inlandsche<br />

volkskarakter dat op verschillende zaken zijn eigenaardigen<br />

stempel gedrukt heeft, nimmer geheel verloren gegaan.<br />

Vandaar zoo menig bijgeloovig denkbeeld en vreemde handeling<br />

die men ieder oogenblik bij den inlander kan waarnemen.<br />

Zoo verklaart zich de eerbied voor de waringin, als<br />

zijnde de geheiligde boom der Hindoes. Zoo komt de vereering<br />

van ruwe steenklompen, op menige aloen-aloen, het groote<br />

plein rondom de woning (dalem) van den regent tegenover<br />

de balei of moskee (mesdjid, missigit) of wel onder eeuwen<br />

heugend geboomte opgericht, minder vreemd voor, bij de<br />

herinnering dat wâtoe-goenoeng (de steen dos bergs) waarschijnlijk<br />

een der oude inlandsche berggoden was. Al is<br />

nu de dienst van dien god sedert lang verbannen, daarom<br />

is hij niet geheel vergeten, vooral wanneer de god van den<br />

Profeet niet helpt ; en thans nog worden sommige steenen<br />

beschouwd — volgens eene oud Javaansche inscriptie —<br />

als: „een sluier tusschen de menschen en de godheid."<br />

Beeds vroeg hadden de Chineezen eenige betrekkingen


met Java aangeknoopt. Na de vestiging echter der Europeanen<br />

vindt men ze als mijnwerkers, ambachtslieden<br />

of als handelaren met sommige monopoliön begunstigd,<br />

op schier alle punten van den Archipel. Zij kunnen met<br />

de over Europa verspreide Joden vergeleken worden, en<br />

zijn op de verdere geschiedenis van onze bezittingen niet<br />

zonder invloed gebleven. Later komen wij op die staartdragende<br />

bewoners van het Hemclsche rijk terug.<br />

Hoewel de groote volksverhuizing der Maleiers eerst in<br />

de helft der XII dc eeuw plaats vond, zoo waren toch<br />

reeds vroeger volkplantingen van dit bij uitstek koloniseerond<br />

ras, over de rijke eilanden-groep van den Oost-<br />

Indischen Archipel verspreid, en hadden zich, vooral op<br />

de groote Soenda-eilanden, ook Arabieren gevestigd die,<br />

aanmatigend en trotsch, zich moer door hunne zedelijke<br />

meerderheid en titels als seid (afstammeling van Mohammed),<br />

sjeikh (eerwaardig man) of hadji (bedevaartganger<br />

naar Mekka), dan door getalsterkte hebben doen golden.<br />

Van de talen in Neêrland's Indië gesproken, alle tot<br />

den Polynesischen taaistam behoorende, vindt men onder<br />

de Javaansche taaisoorten de schoonste, de rijkste en de<br />

meest beschaafde. De Soendaneesche, minder ontwikkeld<br />

en beschaafd, behoort oorspronkelijk meer in 't westen<br />

van Java te huis, terwijl de Maleische taal op alle kustlanden<br />

de heerschende is.<br />

Al zijn nu de inlandsche overleveringen hier ruimer in<br />

aantal en rijker in waarde dan op andere eilanden van den<br />

Archipel, zoo blijft het echter zeer moeilijk om uit die<br />

duistere, verwarde en fabelachtige oorkonden, een juist<br />

denkbeeld van de vroegere geschiedenis te verkrijgen. Zoowel<br />

in geschiedkundige voorstelling als in tijdrekening vindt<br />

men somtijds een aanmerkelijk verschil, al naarmate zij uit<br />

het westelijk of' oostelijk gedeelte van Java afkomstig zijn.<br />

Nu en dan werd de reeds bestaande verwarring door verkeerde<br />

opvatting van latere schrijvers nog vermeerderd.<br />

Maar ook afgescheiden daarvan, behelzen ze dikwijls niet<br />

veel meer dan onvolledige geslachtsregisters, of de opgesmukte<br />

verhalen van persoonlijke bedrijven hunner vorsten,<br />

Zelden wordt eenige melding gemaakt van de maatschappelijke<br />

of staatkundige toestanden der volken, wier lot<br />

8


9 '<br />

gewoonlijk berustte in de hand van den njksbostuurder,<br />

die zijn heer alléén verantwoording van dat bestuur verschuldigd<br />

was.<br />

Zonder ons dan ook bezig te houden met het ontstaan<br />

en verdwijnen van zoo menigen kleinen staat in Tânah<br />

Soenda en Tânah Djâwa (liet westelijke en oostelijke<br />

gedeelte van Java), zullen wij slechts een oogenblik stilstaan<br />

bij die rijken, waarvan de opkomst, bloei of val,<br />

van invloed was op latere gebeurtenissen.<br />

De vroeger geheel op zich zelve staande Indische volkplantingen,<br />

verkregen in 't begin der VII (Ie eeuw, door<br />

de stichting van Mendang Kamoelan op Java's zuidkust,<br />

ter plaatse waar later Mataram zich verhief, een middelpunt<br />

waar veler belangen zich vereenigden en van waar<br />

het verkeer met Vóor-Indic hoe langer hoe meer toenam.<br />

Uit die vereeniging is een eerste tijdperk van staatkundige<br />

en maatschappelijke ontwikkeling voortgevloeid. Dââr<br />

schijnt de benaming tjatjah voor het eerst in zwang te<br />

zijn gekomen om een huisgezin aan te duiden, dat belastingschuldig<br />

was, welke belasting toen reeds voor<br />

zoover men kan nagaan, door den landbouwer op Java<br />

in een deel van zijn rijstgewas werd opgebracht. Tot in<br />

den aanvang der XVI^ eeuw in natura betaald, werd<br />

ze later in een geldelijke opbrengst veranderd, met<br />

uitzondering van landschappen of dorpen (dossa's) die in<br />

de behoeften aan voeding, kleeding en andere noodwendigheden<br />

voor de vorsten, den adel en de ambtenaren<br />

moesten voorzien, of later contingenten leverden aan de<br />

Oost-Indische Compagnie. Hoewel den souverein een gedeelte<br />

van do graangewassen werd toegestaan, mocht hij<br />

noch over den grond zelven beschikken, noch de rechten<br />

schenden van den landbouwer op ontgonnen en bebouwd<br />

land. Dit oen Javaansch wetboek (Soeria Alem)<br />

in 't begin der XV e eeuw bijeengebracht, kan men het<br />

gezond verstand, den practischen zin, de eenvoudige maar<br />

rechtvaardige begrippen van landbezit benevens de vrij<br />

zuivere beginselen van rechtsgevoel bij dit zachtaardige en<br />

arbeidzame volk het best leeren kennen. De akkers waren<br />

in geërfde of geschonken, in gekochte en in woeste gronden<br />

onderscheiden; en als beginsel was aangenomen dat


10<br />

hij, die bewijzen kon een stuk land ontgonnen of omheind<br />

of een oogst gezaaid of geplant te hebben, eigenaar was<br />

van dat land of dien oogst, „gelijk de gazel behoort aan<br />

hem die haar de eerste wonde heeft toegebracht." Slechts<br />

het juiste en wettige bedrag der belasting mocht in naam<br />

van den vorst worden geheven, en de wet leverde genoegzame<br />

waarborgen op tegen iedere onrechtmatige handeling.<br />

Die milde grondbeginselen werden echter bij het despotisme<br />

hunner vorsten maar al te dikwijls uit het oog verloren,<br />

en hebben verschillende wijzigingen ondergaan<br />

waarop later wordt teruggekomen.<br />

De bloei van Mendang Kamoelan was van korten duur<br />

en schijnt al spoedig op het rijk van Djanggala te zijn<br />

overgegaan, waar vele kleine staten van oostelijk Java zich<br />

bjj aansloten, en welks zetel volgens sommige overleveringen<br />

omstreeks 1078 der inlandsche aera (1156) naar<br />

Padjadjaran in 't westelijk gedeelte van Java het tegenwoordige<br />

Buitenzorg werd overgebracht. Zoo drong dan<br />

ook de Hindoe-beschaving tot de zooveel van de Javanen<br />

verschillende Soendaneezen door, en weldra strekte zich<br />

Padjadjaran tot aan Bantam uit, dat toen reeds door zijne<br />

eigene vorsten geregeerd werd.<br />

Later, door broedertwisten verdeeld, ging die eertijds<br />

zoo bloeiende staat te gronde, en zou — volgens de legende<br />

— de door zijn halven broeder verdreven vorst van<br />

Padjadjaran meer in het oosten een nieuw rijk hebben<br />

gesticht', waar zich een gedeelte zijner vorige onderdanen<br />

vestigde. Het andere gedeelte werd in kleine staatjes opgelost,<br />

later onder den naam van Proanger-regentschappen<br />

bekend. Voor dat nieuwe rijk was een schoonere toekomst<br />

ontsloten.<br />

Bij den hevigen strijd over de troonopvolging van Padjadjaran<br />

gevoerd, en die met eene verdeeling van dat rijk<br />

eindigde, waarvan een der overblijfsels tot omstreeks 1525<br />

in westelijk Java schijnt te hebben bestaan,verkreeg de<br />

stad Madjapahit (bittere vrucht) - - wellicht reeds vroeger<br />

gesticht — eene zoodanige uitbreiding, dat zij in de eerste<br />

helft der XIV eeuw reeds alle andere steden in macht en<br />

aanzien overtrof. Weldra werd zij de zetel van het groote<br />

rijk van dien naam, dat zich bijna over geheel Java uit-


1!<br />

strekte, en welks opperheerschappij ook door de meeste<br />

andere eilanden van den Archipel geheel of gedeeltelijk<br />

erkend werd. De oostelijke helft van Sumatra, het zuidelijk<br />

gedeelte van Malakka, de meeste kustlanden van Borneo<br />

en een belangrijk gedeelte van Celebes waren meer of<br />

minder aan die heerschappij onderworpen.<br />

Toen Madjapahit, omstreeks het einde der XIV e eeuw ,<br />

het toppunt van aanzien en luister bereikt had, kwamen<br />

onder de regeering van Angka Widjaja, den machtigsten<br />

en roemrijksten vorst zijner dynastie, Arabische zendelingen<br />

op Java om de banier van hun profeet ook op dien<br />

Indischen bodem te planten, 't geen reeds vroeger beproefd,<br />

maar niet gelukt was. Welig ontwikkelde zich toen de<br />

eerste kiem van den nieuwen godsdienst, door verschillende<br />

zendelingen gepredikt, waaronder raden Rahmat,<br />

neef van Angka Widjaja, door zijne deugden en uitstekende<br />

hoedanigheden, een der beste en voornaamste leiders<br />

was en weldra als soenan 1) van Ngampel (het tegenwoordige<br />

Soerabaja) vereerd werd. Van moer dan eene moskee<br />

blonk de halve maan den inlander tegen, en omstreeks<br />

het midden der XV e eeuw had de leer van Mohammed<br />

zich reeds over een groot deel van Java verspreid.<br />

Naarmate echter de vaan van den Profeet zich verhief,<br />

naar dié mate daalde het gezag en verdween de macht<br />

van Majapahit. Godsdiensttwisten, verdeeldheid tusschen<br />

de vorsten en hunne onderdanen, gebrek aan eenheid in<br />

't oppergezag waren de voorboden van zijn ondergang.<br />

Terwijl raden-Rahmat en zijne leerlingen door overreding<br />

de nieuwe begrippen trachtten in te voeren, besloot raden<br />

Patah, zeer nauw aan het koninklijke geslacht van Madjapahit<br />

verwant, doch al spoedig een dweepziek ijveraar<br />

voor het Mohamedaanscho geloof, die heidensche dynastie<br />

gewapenderhand ten onder te brengen, niettegenstaande<br />

zijn jongere broeder raden Hoesein gastvrij en met vele<br />

eerbewijzen aan het hof was ontvangen. Volgens de Javaansche<br />

overlevering huwde hij eene kleindochter van den<br />

soenan van Ngampel, stichtte meer westwaarts eene stad,<br />

1) Soenan is eene verkorting van socsoehpenan (te vereeren), later de algemeen<br />

aangenomen titel der regeerende vorsten van Mataram.


12<br />

later onder den naam van Demak de hoofdstad van het<br />

eerste Muselmansche rijk op Java, en na de voornaamsten<br />

onder de leeraars van Mohammed tot zich geroepen te hebben,<br />

verklaarde hij den oorlog aan het heidensche rijk in weerwil<br />

van al de gunsten en weldaden ook aan hem door<br />

den vorst van Madjapahit verleend. Een langdurige strijd<br />

met afwisselende kansen gevoerd, word eindelijk ten voordeele<br />

der belijders van Mekka's profeet beslist, en weldra<br />

woei zjjne vaan van de veroverde veste. Omstreeks 't jaar<br />

1478 van onze tijdrekening (1400 der Javaansche jaartelling)<br />

ging het machtige Hindoe-rijk in een Muselmansch<br />

wingewest over.<br />

De laatste koning van Madjapahit hield zich nog eenigen<br />

tijd te Malang staande, maar vluchtte al spoedig met zijne<br />

volgelingen naar Bali, waar het Hindoeïsme met vele zijner<br />

heilige schriften, geschiedkundige overleveringen en<br />

epische gedichten in do kawi-(dichter)taal bewaard is gebleven.<br />

Na de laatste vonk van de eertijds zoo onbeperkte macht<br />

dor gevallen dynastie uitgedoofd en do koninklijke insigniën<br />

benevens de rijkssieraden (poesaka en regalia) naar<br />

Demak (residentiën Samarang en Japara) te hebben overgebracht,<br />

waar een thans nog bestaande tempel ter eere<br />

van Mohammed verrees, liet raden Patah zich als het<br />

opperhoofd der geloovigen kronen en verkreeg als sultan<br />

het hoogste gezag. Onder zijne regeering schijnt het getal<br />

tjatjahs van ieder landschap als grondslag te zijn aangenomen<br />

voor alle materieele en geldelijke belastingen. A r an<br />

Madjapahit de prachtige residentie der inlandsche heerschappij<br />

bleven slechts eenigo bouwvallen over.<br />

Bij dit keerpunt in de Javaansche geschiedenis wordt<br />

voor den geschiedschrijver wel een minder duister maar<br />

wat kunst en beschaving betreft tevens een minder glansrijk<br />

tijdvak geopend.<br />

Overal waar de vaan van den Profeet zich verhief geschiedde<br />

dit ten koste der vrije staatkundige ontwikkelingof<br />

van den vooruitgang op wetenschappelijk gebied; en<br />

daar waar de heerlijkste kunstgewrochten der Hindoeperiode<br />

als om strijd verrezen, liet het Mohammedanisme<br />

niets dan puinhoopen achter.


13<br />

Vermoedelijk is het deze godsdienst-oorlog geweest waarvan<br />

de vernielende hand, door vulkanische uitbarstingen<br />

geholpen, zich over zoovele bloeiende steden en zoo menigen<br />

llindoeschen tempel heeft uitgestrekt.<br />

Terwijl dit alles in het oostelijk gedeelte van Java<br />

plaats vond, had ook meer westelijk, in Tjeribon (Tji<br />

Rebon) de leer van Mohammed onder den sjeikh Ibn Maulana<br />

later (Soenan Goenoeng Djati) en zijne zonen reeds<br />

vorderingen gemaakt: ook dââr, werden de pagoden van<br />

Boeddha eerlang door de moskeeën van Allah vervangen.<br />

Op het puin der twee laatste Hindoe-rijken verrezen achtervolgens<br />

verschillende Mohammedaansche Staten waaronder<br />

Demak — in 't midden der XVI' ,e eeuw door Padjang<br />

verdrongen — Tjeribon en Bantam de voornaamste<br />

waren. Van toen af werd de leer van den koran algemeen<br />

aangenomen, doch zonder diepen wortel te schieten of in<br />

het hart der bevolking door te dringen. De Islam heeft<br />

het oude bijgeloof nimmer geheel kunnen overwinnen.<br />

I)wcepziekoi priesters en luie hadji's die, van Mekka of<br />

van eene voorgewende reis naar de heilige stad teruggekeerd,<br />

meestal ten koste hunner dorpsgenooten leven,<br />

nemen meer nauwkeurig do voorschriften der uitwendige<br />

plichten hunner godsdienst waar.<br />

Nog voor dat die eeuw haar einde bereikte, was dicht<br />

aan het zuiderstrand, in eene arme provincie van Padjang,<br />

Mataram genaamd, de kiem gelegd van het machtigste rijk,<br />

dat sedert den val van Madjapahit ooit op Java bestond.<br />

De stichter der dynastie van Mataram, — zegt de<br />

legende — was een dor rijks grooten van Padjangs koning,<br />

die hem tot belooning van bewezen diensten bij de verovering<br />

van Demak, het landschap Mintawok of Mataram<br />

in leen had geschonken. De zoon van dezen leenman,<br />

door hoogmoed en eerzucht gedreven, weigerde na het<br />

overlijden zijns vaders de jaarlijksche hofreis naar Padjang<br />

te maken, en stond al spoedig tegen zijn woldoener op, niettegenstaande<br />

deze hem met den titel van (panembahan) in<br />

het regentschap van Mataram bevestigd, en tot senapati<br />

(bevelhebber zijner troepen) benoemd had. Na een geheel<br />

onafhankelijke houding aangenomen en 's konings krijgsmacht<br />

, afgezonden om hem tot zijn plicht te brengen, ver-


11<br />

slagen te hebben, maakte hij zich van de hoofdstad meester<br />

en was op het punt den vorst van Padjang gevangen te<br />

nemen, toen deze door nood gedwongen, den opstandeling<br />

vergiffenis schonk en zich verbond hem tot zijn opvolger<br />

te benoemen, als hij met de zijnen naar Mataram<br />

terugkeerde. De senapati keerde dan ook terug; maar<br />

nauwelijks was de koning gestorven, of hjj beschouwde<br />

zich als souverain en Padjang als vazalstaat van Mataram.<br />

Die eigendunkelijke verheffing bezorgde hem vele e'n onverzoenlijke<br />

vijanden en gedurig moest hij het zwaard<br />

trekken tot handhaving zijner macht. Eindelijk overwon<br />

hij al zijne tegenstanders, verwoestte de hoofdstad, bracli t<br />

de rijkssieraden waaraan de Javanen de eigenlijke heerschappij<br />

en njksmacht verbinden, naar Mataram over en<br />

vestigde, waar thans Pasargedé ligt, de hoofdzetel va'n<br />

een rijk dat in de latere geschiedenis van Java zoo belangrijk<br />

op den voorgrond treedt. Omstreeks het einde der<br />

XVI^ eeuw, waren de meeste oostelijke landschappen<br />

aan zijn gezag onderworpen, en moesten ook de westeljjke<br />

landen, thans de Preanger-regcntschappen, Krawang en<br />

Tjeribon uitmakende, voor de overmacht van den panembahan<br />

senapati bukken, zoodat het gebied van Mataram<br />

zich al spoedig van Bantam tot aan het Tenggersche gebergte<br />

uitstrekte, onder welks bewoners het Hindoeïsme<br />

tot heden is bewaardgebleven.<br />

Bij de nasporing der vroegere geschiedenis van Sumatra<br />

wordt den geschiedvorscher niet veel meer aangeboden<br />

dan eenige opgedolven overblijfselen van kunstwerken uit<br />

lang vervlogen tijden. Uit die verminkte afgodsbeelden,<br />

dat half vergane steenschrift en eenige duistere overleveringen,<br />

blijkt echter, dat Hindoesche volkplantingen hare<br />

taal, godsdienst en beschaving ook naar dit schoone,<br />

vruchtbare eiland hebben overgebacht. Hoezeer met tal<br />

van onjuiste voorstellingen of verdichtselen doorweven,<br />

geven die oude tradition ook hier somtijds den sleutel in<br />

handen tot eene betere beoordeeling van latere toestanden<br />

of gebeurtenissen.<br />

Hoogst merkwaardige inscription, in de nabijheid van<br />

Pagar-Roejong en Soeroeaso gevonden — waarvan ei'


15<br />

een de dagteekening draagt van 578 der Javaansche aera<br />

(anno 656) — en van Adityadharma, maharadja (opperkoning)<br />

van Menangkabau afkomstig, vermelden dat het<br />

grootste deel van Sumatra,—Atjihen wellicht de Battalanden<br />

uitgezonderd — alsmede een gedeelte van Java in meerder<br />

of minder mate tot dat rijk beli oorden. Godsdienst vr i j beid<br />

schijnt er de leuze te zijn geweest van vorst en van volk ;<br />

Brahma zoowel als Boeddha werden er vereerd en gediend.<br />

Zelfs op den vroegeren toestand der Batta's schijnt die<br />

Hindoe-periode een gunstigen invloed te hebben uitgeoefend<br />

, waaraan de herinnering echter al spoedig verloren<br />

is gegaan. En toen ook in Menangkabau — de bakermat<br />

der Maleiers — de leer van Mohammed ingang vond, reeds<br />

vroeger door Arabische zendelingen in Atjih verspreid,<br />

kon die nieuwe godsdienst de bestaande toestanden in<br />

midden-Sumatra wel grootendeels wijzigen, maar niet geheel<br />

verdringen.<br />

Zoo bleef o. a. de aartsvaderlijke instelling van de Soekoeverdeeling,<br />

die waarschijnlijk aan een der vorsten — Jang<br />

di pertoe wan (hij die regeert) — van dat uitgestrekte rijk<br />

haar aanzijn te danken heeft, met de daarmede in verband<br />

staande huishoudelijke gewoonten, schier overal in de Padangsche<br />

bovenlanden en aan de westkust behouden. In de<br />

meeste streken van Sumatra hebben de afdeelingen of<br />

stammen (soekoes); over de dorpen of districten (kampongs<br />

kota's of larahs) verspreid, hunne eigene hoofden (panghoeloes).<br />

Zij maken gezamenlijk het dorps- en districtsbestuur<br />

uit, en hunne vergaderingen (panghoeloe rapat)<br />

wordt door den imam (priester) bijgewoond. Behalve deze<br />

en de hoofden, maken de burgers de leden eener soekoe<br />

uit. Pandelingen (orang ber-oetang) die wegens schulden<br />

verplicht zijn voor hunne schuldeischers te werken kunnen<br />

leden worden, van welk voorrecht de slaven voor immer<br />

zijn uitgesloten.<br />

Ieder Maleier, hoe gering ook, weet tot welke soekoe<br />

hij behoort, kent zijn panghoeloe en is hem gehoorzaam.<br />

Vooral bij het uitbarsten van den krijg zijn de soekoe's<br />

verplicht zich geheel overeenkomstig de bevelen van hunne<br />

hoofden — door pagawe's (uitvoerders der bevelen) en<br />

hoeloebalangs (voorvechters) bijgestaan — te gedragen,


16<br />

wier macht meestal van hunne meerdere of mindere populariteit,<br />

sluwheid of moed afhankelijk is, en wier voorrechten<br />

door geene geschrevene wetten, maar door de adat zijn bepaald.<br />

In onderscheidene rangen verdeeld, worden hun verschillende<br />

eeretitels als toeankoe, pamoentjakh en radja<br />

gegeven.<br />

In iedere soekoe is gewoonlijk ééne familie, waaruit de<br />

panghoeloe's voor geheel hun leven worden gekozen en<br />

wier waardigheid volgens den gewonen regel van het Maleische<br />

erfrecht van den oom in de eerste plaats op zijne<br />

neven (kamanakan) van zusterszij de overgaat. Zjjn er geene<br />

rechtstreeks tot de erfopvolging gerechtigde bloedverwanten<br />

aanwezig, dan wordt, vooral dââr waar de koran — die<br />

het erfrecht in de rechte lijn voorschrijft — meer dan de<br />

adat geldt, de nalatenschap bij uitersten wil aan de kinderen<br />

vermaakt.<br />

Noch het ijzeren juk der Padrie's noch ons vrijgevig<br />

regeeringstelsel hebben de gehech<strong>the</strong>id van den inlander aan<br />

dat bestuur kunnen uitdooven.<br />

Hoewel het denkbeeld, dat de eigendom van den grond<br />

alleen bij het Opperwezen berust algemeen heerschende is,<br />

bestaat in de meeste gewesten van Sumatra een groot verschil<br />

in de opvatting omtrent grondbezit en heerediensten.<br />

Men erkent individueel-, larah-, kampong en soekoegrondbezit,<br />

leen- of vruchtgebruik en bezitrecht op woeste gronden.<br />

Het bouwen en onderhouden der pasars (markten) en<br />

moskeeën, het bekostigen van huwelijks- en lijkfeesten<br />

'der Hoofden, behooren tot de verplichte heeredienston en<br />

belastingen.<br />

Reeds vóór dat de Maleiers over den geheelen Archipel<br />

werden verstrooid, hadden Javaansche, Maleische en Chineesche<br />

kolonisten zich op het oosterstrand aan de mondingen<br />

der bevaarbare rivieren nedergezet, en aan de<br />

Djambi, Indragiri, Kampar en Siak allengs kleine staten<br />

gevormd, die zich al spoedig aan het gezag van Menangkabau<br />

wisten te onttrekken. Ook in het zuidwesten, had<br />

Indrapoera zijne macht tot aan de Lampongs uitgebreid,<br />

welke districten even als do zuidelijke staten der oostkust,<br />

aan Javaanschen invloed onderworpen of aan Bantam<br />

cijnsbaar waren. En nadat Singapore het middelpunt werd


17<br />

van den Maleischen handel en de groote handelsweg naar<br />

China langs Sumatra's oostkust voerde, stegen die kuststaten<br />

in welvaart en aanzien, terwijl het rijk van Menangkabau<br />

al meer en meer aan macht, gezag en invloed<br />

verloor.<br />

De geschiedenis van don Molukschen Archipel vóór de<br />

komst der Nederlanders, mag evenmin worden voorbijgegaan<br />

, zonder een blik te werpen op' vroegere gebeurtenissen,<br />

welker invloed zich nog later deed gevoelen.<br />

Wanneer op Djaïlolo (Djilolo) Celebes, Boeroe, Ceram<br />

en andere eilanden de thans nog bestaande heidensche<br />

bergbewoners (Alfoeren) de oorspronkelijke bevolking hebben<br />

uitgemaakt, zijn deze al vroeg naar de hoogere binnenlanden<br />

terug gedreven als een gevolg van de nederzetting<br />

van andere stammen op hunne kusten of van oorlogen,<br />

waarbij die kustlanden in 't bezit bleven van den overwinnaar.<br />

Green wonder, dat Javanen of Maleiers uit de Soendaeilanden,<br />

eenmaal met de inboorlingen van dezen heerlijken<br />

Archipel in aanraking gekomen, zich daar trachtten<br />

te vestigen en uit te breiden; geen wonder, dat er strijd<br />

gevoerd is ter verkrijging dier kostbare specerijen, die al<br />

spoedig zoo gezocht en geliefd werden.<br />

Toen reeds werden Djilolo en omringende plaatsen waar<br />

de kruidnagelboom, en Ceram, waar do muskaatboom in<br />

het wild groeien, door Arabieren bezocht, die den rijken<br />

en gemakkebjken oogst langs Bagdad en Alexandrie naar<br />

Europa overbrachten.<br />

Aan den naam Moluksche-eilanden, vroeger onder het<br />

bestuur der zoogenaamde vier koningen, die van Djilolo<br />

of Halmahera, Ternate, Tidor en Batjan, waarvan vele<br />

andore eilandjes afhankelijk waren, werd al spoedig een<br />

ruimere beteekenis gegeven ; men paste dien toe op al de<br />

gewesten, die sedert de vestiging der Oost-Indische Compagnie<br />

onder de drie zoogenaamde oostersche gouvernementen<br />

Amboina, Banda en Ternate behoorden, op Java<br />

meer algemeen onder den naam van Groote-Oost bekend.<br />

Gedurende den loop der XIV de eeuw nam de bloei en<br />

de bevolking van Ternate door de vestiging van Javanen,<br />

Maleiers en Arabieren, die er een uitgebreiden handel<br />

2


IS<br />

dreven in specerijen, dermate toe, dat weldra de naijver<br />

der overige Moluksche vorsten of dorpsheeren verschillende<br />

oorlogen deed uitbarsten. Ze eindigden echter met vredesonderhandelingen,<br />

door het Motir-verbond bekrachtigd,<br />

waarbij den koning van Djilolo do eerste, dien van Ternate<br />

de tweede, don koning van .Tidor de derde en aan Batjan's<br />

koning de vierde plaats werd toegekend, tot dat in den<br />

aanvang der volgende eeuw die van Ternate de hoogste<br />

macht in handen kreeg.<br />

Toen de leer van Mohammed ook in dien Archipel<br />

doordrong, was Zeïr-el-âbidin, de negentiende koning van<br />

Ternate, de eerste die het nieuwe geloof omhelsde. Zijn<br />

opvolger Bajang Oellah, trachtte zijn volk door verstandige<br />

wetten en instellingen tot eene hoogere beschaving<br />

op te leiden en zou wellicht de hervormer en alleenheerscher<br />

in den Molukschen Archipel zijn geworden, zoo<br />

niet door den val van Malakka in 1511 ook Voor deze<br />

gewesten een nieuw tijdperk ware ontsloten.<br />

Voor ons zijn vooral de groep van Amboina en de Bandaeilanden<br />

merkwaardig, als gevende dien rijken oogst aan<br />

specerijen, waarvan de alleenhandcl, door zoo velen begeerd<br />

, eerst aan Portugal toebehoorde, om later op onze<br />

voorouders over te gaan. De eilanden Hitoe en Leitimor,<br />

die, door de smalle landtong van Baguala vereenigd, den<br />

naam Amboina dragen, zijn met Haroeko, Honimoa of<br />

Saparoea en Noesa-laut de voornaamste stapelplaatsen der<br />

kruidnagelen; terwijl onder de Banda-oilanden, opLonthoir<br />

of Croot-Banda, Banda-Neira en Poelo-Ai de muskaatnoot<br />

het weligst tiert.<br />

Volgens geloofwaardige overleveringen is Amboina<br />

omstreeks de helft van de XV do eeuw door volkplantingen<br />

van Ceram, Djilolo en Java bevolkt, die aanvankelijk<br />

onder vier opperhoofden een aristocratischen regeeringsvorm<br />

hadden aangenomen. Later kregen de dorpshoofden of<br />

orang kaja's eenen grooteren invloed.<br />

De Banda-eilanden schijnen evenmin een oorspronkelijke<br />

bevolking te hebben gehad : en ofschoon bij de komst der<br />

Portugeezen onder een republikeinschen regeeringsvorm<br />

staande, blijkt het, dat de bewoners vroeger door vier<br />

koningen bestuurd werden, die later slechts eene eereplaats


1!)<br />

in de vergaderingen hadden behouden toen de wezenlijke<br />

macht bij het volk berustte. De bevolking was in twee<br />

bondgenootschappen Patah- of Oeli-siwa en Patah- of Oelilima,<br />

negen- en vijfgespanschap verdeeld, wier onderlinge<br />

twisten dikwerf tot vijandelijkheden aanleiding gaven.<br />

Over de oude kronieken van Celebes en onderhoorigheden,<br />

is door den heer Roelof Blok — van 1756 tot<br />

1760 gouverneur en directeur ter zuidkust van Celebes—<br />

een beknopt verhaal geleverd, dat, uit oorspronkelijke<br />

Bonische en Makassaarsche jaarboeken geput, eene der<br />

beste bronnen is, die men omtrent de vroegere geschiedenis<br />

dier gewesten kan raadplegen. De legenden van<br />

verschillende rijken over Celebes verspreid, onder welke<br />

Loewoe een der voornaamsten was, doen hunne eerste<br />

koningen of vorsten meest allen uit den hemel nederdalen.<br />

Later door Makassar en Boni overwonnen, hebben die<br />

koninkrijkjes slechts eene zeer ondergeschikte rol vervuld.<br />

De Makassaren en Boniërs waren koene zeelieden, dapper<br />

en strijdlustig. Onder hun feodalen regeeringsvorm —<br />

eenigszins met den Europeeschen in de middeleeuwen te<br />

vergelijken — verlieten allo weerbare mannen gewillig<br />

hun dagelijksch bedrijf — meestal zeevaart en handel —<br />

om hunne leenhceren in den oorlog te volgen. In de<br />

verdere geschiedenis zal men dit krijgshaftig volk (de<br />

Boegineezen) nader leeren kennen.<br />

De Portugeezen schijnen omtrent 1525 op de zuidkust van<br />

Celebes geland en tot den handel toegelaten te zijn : onder<br />

Antonio Galvao, den zevenden gouverneur der Molukken werd<br />

er door enkele zendelingen het christendom gepredikt en eerst<br />

later do leer van Mohammed meer algemeen verkondigd.<br />

Sultan Ala oe'd-din, die in 't laatst der X\T> eeuw<br />

den troon van Makassar beklom en onder wiens bestuur<br />

Engel8chen, Hollanders en Denen handel begonnen te<br />

drijven met zijne staten, was een der beroemdste vorsten<br />

van Celebes, die de meer noordelijk gelegene landstreken<br />

veroverde of cijnsbaar maakte en den Mohammedaanschen<br />

godsdienst erkende.<br />

Ook Boni's eerste koning daalde volgens de legende uit<br />

hoogere sferen op de aarde neder, en steeg nà eene veero*


20<br />

tigjarige regeering met zijne vrouw weder naar 's hemels<br />

transen op. Onder zijn bestuur kwamen vele wetten tot<br />

stand, waaronder er zijn, die thans nog worden nagekomen,<br />

en werden de zeven kiesheeren (Matoean of Aroe Pitoe)<br />

aangesteld.<br />

De vorstenhuizen van Sopeng — van ouds mede een der<br />

machtigste rijken van Celebes — schijnen meestal met die<br />

van Boni door huwelijk verbonden te zijn geweest. De<br />

andere eertijds wellicht zelfstandige staatjes van dit eiland<br />

waren al vroeg aan de hier genoemde rijken cijnsbaar of<br />

leenplichtig, en spelen dan ook eene weinig belangrijke<br />

rol in de geschiedenis.<br />

Eindelijk een blik slaande op den staatkundigen en<br />

geographischen toestand van, Borneo, zij al dadelijk opgemerkt,<br />

dat zijne vroegere geschiedenis niet minder dan<br />

die der overige groote eilanden van den Indischen Archipel<br />

zoodanig met tastbare ongerijmdheden opgesmukt en met<br />

fabelen doorweven is, dat „do grenzen niet zijn aan te<br />

wijzen, waarop de my<strong>the</strong> in geschiedenis overgaat."<br />

Enkele vrij duistere overleveringen, waaraan weinig<br />

geschiedkundige waarde te hechten is, stemmen echter<br />

met sommige geologische feiten in zooverre overeen, dat<br />

Borneo, in de vroegste tijden slechts een klein eiland,<br />

door duizenden klippen omgeven, zich allengs ten gevolge<br />

van aanslibbing heeft uitgebreid. Men zoekt cite<br />

vergeefs naar sporen eener vroegere beschaving, naar<br />

geschreven oorkonden of andere aanwijzingen, waaruit<br />

men zich ecnig denkbeeld van vorige toestanden zou<br />

kunnen vormen, hoewel hier en daar verspreide steenen<br />

en metalen afgodsbeelden, graf heuvels en urnen aan<br />

eene Hindoe-periode doen denken. Het kustland, dooide<br />

Indische zee bespoeld, en de meeste eilanden van den<br />

Archipel hebben tot de gemengde bevolking van Borneo<br />

bijgedragen. De oorspronkelijke bewoners (de Dajaks)<br />

zijn allengs of door vreemde en Maleische volkplantingen<br />

onderworpen, óf naar de wildernis teruggedrongen, vanwaar<br />

zij zich langzamerhand over het binnenland hebben<br />

verspreid.<br />

In den uitgestrektsten zin worden thans alle belijders


2-1<br />

der leer van Mekka's profeet, al waren zij ook geheel of<br />

gedeeltelijk van Dajaksche of .Chineesche afkomst, zoowel<br />

als de Arabieren van Pontianak, de Boegineezen van de<br />

oostkust en van Mampawa, de Javaansche en Klinggaleesche<br />

kolonisten in Soekadana en Bandjermasin of de slaven<br />

van Soembawa en elders aangevoerd, gerekend tot de<br />

Maleiers te behooren.<br />

Het tijdperk der vroegste Hindoe-Javaansche of Maleische<br />

vestiging op Borneo is moeiel ij k te bepalen. Historische<br />

overleveringen verspreiden daarover weinig licht. Broenei<br />

of Borneo-proper in het noord-westen, Sambas en menig<br />

kleine staat in het Kapoeas-gebied schijnen uit het Djohoreesche<br />

rijk, Bandjermasin, Kotawaringin en Soekadana<br />

door Hindoe-Javanen van Madjapahit gekoloniseerd te zijn<br />

geworden.<br />

Volgens Maleische oorkonden moeten verscheidene rijkjes<br />

der westkust aan dat machtige Hindoe-rijk op Java leenof<br />

schatplichtig zijn geweest en sommige dynastieën ook<br />

aan de zuid- en oosterstranden, haren oorsprong aan het<br />

huis van Madjapahit te danken hebben.<br />

Dat de inwoners van Broenei vermeenen deels van Cliineesche,<br />

deels van Maleische en Arabische volkplantingen<br />

af te stammen, vindt zijn oorsprong in het vroeger vorkeer<br />

met het Chineesche rijk, waarmede in de A r II de eeuw<br />

handelsbetrekkingen waren aangeknoopt. A'ele hunner overleveringen<br />

stemmen met vroegere berichten uit China<br />

overeen, en ofschoon noch in zeden of gewoonten, noch<br />

in godsdienst of taal der Maleiers van Broenei eenige verwantschap<br />

met die der staartdragende kinderen van het<br />

Hemelsche rijk te vinden is, valt er aan eene vroegere<br />

Chineesche nederzetting aldaar niet te twijfelen.<br />

Aan het westerstrand schijnen do meeste staten afhankelijk<br />

te zijn geweest van Soekadana, oven als Bandjermasin<br />

aan de spits stond der verschillende rijkjes van de<br />

zuid- en oostkust en Broenei op de noordkust don schepter<br />

zwaaide. Soekadana is wellicht de eenige staat van Borneo,<br />

die eene aaneengeschakelde geschiedenis bezit, maar door<br />

het geheimzinnig en fabelachtig omkleedsel gaat er veel<br />

van, hare geschiedkundige waarheid verloren.<br />

Omstreeks de helft der XVI de eeuw drong de Islam tot


22<br />

op deze kusten door, en vormden zich de meeste Mohammedaansche<br />

dynastieën, die onze voorouders er vonden.<br />

Wij mogen de vroegere geschiedenis van den Oost-<br />

Indischen Archipel niet eindigen, zonder met een enkel<br />

woord te wijzen op den gewichtigen en bbjvenden invloed<br />

door enkele Europeesche staten verkregen, in gewesten,<br />

waar voorheen nimmer eenig begrip of denkbeeld van<br />

christebjken godsdienst of westersche beschaving was doorgedrongen.<br />

Waren Constantinopel en Alexandrie de stapelplaatsen<br />

geweest, vanwaar de Indische produkten, door Italiaansche<br />

kooplieden naar Venetië gevoerd, over Europa werden<br />

verspreid, zoo deed het omzeilen van Afrika's zuidelijken<br />

uithoek door Bartholomeus Diaz in 1486 de hoop verlevendigen<br />

en het voornemen rijpen, Indië langs dien weg<br />

te bereiken. En dat vertrouwen werd niet beschaamd, die<br />

hoop zou weldra vervuld worden.<br />

In 1498 liet Vasco da Gama het anker voor Kalikoet,<br />

den aiouden zetel van den Indo-Arabischen handel vallen,<br />

en was de eerste schrede gedaan in het nieuwe tijdperk,<br />

dat zich van toen af voor Indië begon te openen.<br />

Weldra werden Goa, Ormuz en Malakka de stapelplaatsen<br />

en Lissabon de hoofdmarkt der Indische produkten<br />

; de handel, waarbij Venetië en Genua zoo vele schatten<br />

gewonnen hadden, was geheel zeehandel geworden en<br />

in Portugeesche handen overgegaan.<br />

Hoewel Goa reeds in 't begin der XVI de eeuw 't middelpunt<br />

was hunner macht op het vaste land van Indië,<br />

zien wij de Portugeezen hunne handelsbetrekkingen ook<br />

over Java, Sumatra en den Archipel der Molukken uitbreiden.<br />

En naarmate die handel toenam, klom de invloed<br />

van dit ondernemend volk al hooger en liooger. Vele<br />

kustlanden waren hun cijnsbaar. Zij bezaten factorijen op<br />

Ceilon even .als op de meeste eilanden van den Archipel<br />

en hadden zich zelfs op Japan on in China gevestigd.<br />

Onder de eerste plaatsen, waar de Portugeezen zich op<br />

Java nederzetten, komen Panaroekan, Japara en Soerabaja<br />

maar vooral Gresik (Grissee) in aanmerking; ook waren


23<br />

Toeban voor den oosthoek van Java en Bantam met betrekking<br />

tot de zuidelijke staten van Sumatra voor handel<br />

en zeevaart zeer belangrijk.<br />

Maar nog voor dat die eeuw hare eerste helft bereikte,<br />

had ook de voorspoed van Portugal in Indië haar toppunt<br />

bereikt.<br />

Toen heldenmoed en geestkracht in heerschzucht en<br />

dwingelandij waren ontaard, de ridderlijke beginselen der<br />

Portugeesche edelen voor het eigenbelang en de baatzuchtige<br />

oogmerken van den handelaar moesten wijken,<br />

en de priesterstaf het heldenzwaard verving, begon Portugal's<br />

zon in het oosten te dalen. Al losser en losser werd<br />

de band, die Indië aan zijn overwinnaar bond; en toen<br />

de inquisitie ook dââr den brandstapel deed verrijzen, werd<br />

die band verscheurd en de eerbied voor den meester ging*<br />

over in haat tegen den beul. Nog voor dat Philips II in<br />

1580 meester van Portugal en dus ook van Indië werd,<br />

was bijna overal de vaan van den opstand ontrold. En<br />

ofschoon het den dapperen Ludovico de Ataïda in 1570<br />

mocht gelukken de opgestane vorsten vrij spoedig ten onder<br />

te brengen, werd het geschokte gezag niet hersteld.<br />

Waar geen openlijk verzet plaats had, wachtte men slechts<br />

eene gunstige gelegenheid af om zich aan het gehate juk<br />

van afpersing en priesterdwang te ontrukken, en die gelegenheid<br />

kwam, toen de Hollandsclie vlag zich in de<br />

zeeën van Indië vertoonde.<br />

Het begin der XVI de eeuw, toen de Indische bevolking<br />

beurtelings in aanraking kwam met de zeevarende volken<br />

van het westen, vormt een keerpunt, niet alleen in de<br />

geschiedenis en den handel van Java, maar ook in die van<br />

Sumatra en geheel den Archipel. Nauwelijks toch had Portugal<br />

als het vaderland van Alvaro Telezzo — die door<br />

een storm op de kust van Sumatra was geworpen, —<br />

zich de eer der ontdekking toegeëigend, of Diëgo Lopez<br />

Sequeira knoopte handelsbetrekkingen aan met de noordelijkste<br />

staten van dat zoo belangrijke eiland. En toen,<br />

na den val van Malakka, de Portugeezen meenden<br />

die noord- en oostcrstranden geheel aan zich te kunnen<br />

onderwerpen, behoorde Atjih onder de eerste staten die<br />

paal en perk stelden aan Portugals overmacht en geweld,


waaruit een oorlog ontstond, die met tusschenpoozen langer<br />

dan eene eeuw heeft geduurd.<br />

Ook de Moluksche Archipel, reeds vroeger door Ludovico<br />

de Var<strong>the</strong>ma bezocht, en door de Portugeezen, Archipelago<br />

de San Lazaro genaamd, was in 1511, toen<br />

Antonio d'Abreo, op last van den zegevierenden Alboquerque,<br />

er met een drietal schepen verscheen, het groote<br />

keerpunt in de geschiedenis zijner bewoners genaderd, en<br />

ging een toekomst vol jammer en ellende to gemoet.<br />

Nadat Francisco Serrao, op de terugreis van Banda<br />

naar Malakka door storm beloopen, met zijn schip van<br />

het smaldecl onder dAbreo afgeraakt en op de kust van<br />

Hitoe geland was, wist de koning van Ternate die vreemdelingen<br />

naar zijne staten te lokken, liet hen eene sterkte<br />

bouwen en beloofde den oogst zijner kruidnagelen uitsluitend<br />

en alleen aan hen te verkoopen, bijaldien zij hem<br />

tegen zijne vijanden de Tidorcczen wilden helpen. En toen<br />

in 1521 een paar Spaansche schepen — door de straat van<br />

Magollaan 1) naar den Indischen Archipel gestevend — voor<br />

Tidor het anker wierpen, en ook daar de bemanning met<br />

open armen ontvangen werd, was èn door Ternate èn door<br />

Tidor hot Trojaansche paard naar binnen gehaald.<br />

Amboina was een vorverschingsoord der Portugeezen<br />

geworden, zij bouwden eene loge nabij Hitoe-Lamma en<br />

knoopten vriendschapbetrekkingen met de jLeitimoreezen<br />

aan. Nauwelijks echter hadden zij vasten voet in de Molukken<br />

verkregen, of de Portugeesche bevelhebbers begonnen<br />

zich te mengen in de staatkundige en persoonlijke<br />

twisten der inlandscho vorsten, nu voor den een dan voor<br />

den ander partij kiezende, al naarmate hun belang het<br />

medebracht.<br />

Deze dubbelzinnige staatkunde, gepaard met hoogst willekeurige<br />

soms onmenschehjke handelingen en de gevoelige<br />

verliezen, den Portugeezen gaande weg door do inlanders<br />

toegebracht, deden hun invloed aanmerkelijk afnemen en<br />

1) Volgens dr ','^.eiiile bul van Pau- Alexander VI, zouden de landen , om<br />

de West (westwaarts van den meriiihau over Flores en Corvo) ontdekt,<br />

aan Spanje, en die om de Oost (oost-v., irts van die lijn gelegen) aan Portugal<br />

toébehooren.


L'.')<br />

maakten hunne stelling in dien Archipel en vooral op<br />

Ternate onder Antonio de Britto, Garsias Henriques en<br />

d'Ataïda schier onhoudbaar, toen Galvao in 1537 het<br />

gouvernement der Molukkon aanvaardde.<br />

Aan hem had Portugal het herstel van het verloren<br />

gezag te danken. Niet alleen wist hij zich de genegenheid<br />

der bevolking te verwerven, maar tevens de vorsten van<br />

Ternate, Djilolo en Batjan, door zijn even welwillend als<br />

beleidvol gedrag, tot een verbond van vrede en vriendschap<br />

over te halen, en alzoo den algemeenen vrede te<br />

herstellen.<br />

De kustbewoners van Hitoe bracht hij onder zijne gehoorzaamheid<br />

terug: het Christendom door den edelen<br />

Xaverius gepredikt, breidde zich weldra langs Leitimors<br />

kusten uit, waar de leer van Mohammed nog niet was<br />

doorgedrongen, en zijn bestuur werd een zegen voor dien<br />

Archipel. Maar al ras gingen de voordeden, onder Galvao<br />

behaald, weder verloren. Georgio de Castro, die hem in<br />

een zoo roemvol driejarig bestuur verving, mocht wel het<br />

fort Nostra Senhora del Rosario, door de inlanders Gamoe<br />

Lamma (groote stad) genaamd, op Ternate voltooien,<br />

maar hij verloor voor altijd het vertrouwen en de genegenheid<br />

der Ternatanen, die de Portugeezen weldra het<br />

land deden ontruimen. Hun aanmatigende trots en overdreven<br />

godsdienstijver deden hun bondgenootschap evenzeer<br />

schuwen, als hun gezag verfoeid werd uithoofde van<br />

de afpersingen on verregaande wreedheid waarmee het<br />

gepaard ging. Uit Ternate verjaagd, vestigden de Portugeezen<br />

den zetel van hun bestuur op Amboina, maar het<br />

duurde niet lang of Leitimor en Hitoe, door Javanen<br />

ondersteund, hadden zich vereenigd om den algemeenen<br />

vijand ook van daar te verdrijven. En, naarmate de koning<br />

van Ternate Saïd Berkat er in slaagde zijne macht op<br />

Ceram, Booroe, Amblauw, Manipa, Kelang, Bonoa en<br />

andere eilanden uittebreiden, ging die der Portugeezen<br />

verloren, wier gebied zich ten laatste bepaalde tot eene<br />

vestiging op Timor en Solor benevens eene sterkte op<br />

Leitimor en Tidor waar zij zich nog eenigen tijd wisten<br />

staande te houden.<br />

Op de Banda-eilanden, in 1511 almede door Antonio


2j6<br />

d'Abreo bezocht, schijnen de Portugeezen, hoewel als<br />

handelaren geduld, nimmer eenig erkend gezag te hebben<br />

uitgeoefend.<br />

Onder deze omstandigheden vertoonde zich de Nederlandsche<br />

vlag in 't begin der XVII(,C eeuw in den Molukschen<br />

Archipel.<br />

Hetzij dat de noordelijke kust van Broenei door Lorenzo<br />

de Gomez in 1518, door Don Jorge de Menezes in 1526,<br />

door de vloot van Magelhaen omstreeks 1521 of wel reeds<br />

vroeger door den beroemden Pigafetta werd bezocht, zeker<br />

is het, dat de eer der ontdekking van Borneo door Spanje<br />

aan de Portugeezen werd betwist, die echter vrijen toegang<br />

tot de havens van Broenei verkregen. Het handelsverkeer<br />

met de zuidkust was van minder belang, maar<br />

gaf aanleiding, dat er omstreeks 1690, door een Siciliaansch<br />

Theatijner monnik Antonio Ventimiglia, de eerste<br />

zaden van het Christendom op vruchtbaren bodem werden<br />

gestrooid. Tot in de binnenlanden onder de Dajaks — te<br />

Bandjermasin Bejadjoe's geheeten — doorgedrongen, stichtte<br />

hij er eene christelijke gemeente, maar kort na zijn dood<br />

ging die eerste kiem eener godsdienstige beschaving weder<br />

verloren: de pas ontloken zaden van het Christendom<br />

mochten den waardigen monnik niet lang overleven.<br />

De eerste Europeesche volken, die tot in dat verre<br />

Oosten waren doorgedrongen deden, zooals wij zagen,<br />

reeds in vele gewesten hun invloed of heerschappij beduidend<br />

gelden en ook Engel sehe schepen onder Drake en<br />

Cavendish hadden zich in den O. I. Archipel vertoond,<br />

toen door de komst van onze voorouders een nieuw tijdvak<br />

in de geschiedenis der meeste volken van die groote<br />

eilanden-zee werd geopend.<br />

Hoe kort en onvolledig nu dit overzicht hunner vroegere<br />

gedenkrollen (babads) bij gebrek aan meer degelijke bronnen,<br />

en het gemis aan de zoo noodige kennis der Jayaansche<br />

en Maleische taal- letter- en oudheidkunde ook wezen<br />

moge, zal het naar ik vertrouw, met de hier volgende<br />

aanteekeningen voldoende zijn, om de latere geschiedenis<br />

met meer gemak te kunnen volgen.<br />

't Was gedurende de laatste levensjaren van den man


27<br />

die het rijk van Mataram op de puinhoopen van Padjang<br />

deed verrijzen, dat Nederlandsclie schepen hun anker op<br />

de reede van Bantam lieten vallen. Op het einde der<br />

XVI de of in 't begin der XVII de eeuw werd hij door .een<br />

zijner zonen Mas Djalang opgevolgd, (in de geschiedenis<br />

meer bekend onder den naam van Sedjo Krapijak. naaide<br />

plaats waar hij werd begraven) wiens troonsbeklimming<br />

— door een ouder broeder, pangeran Poeger, adipati<br />

of regent van Demak betwist — tot een vierjarigen burgeroorlog<br />

aanleiding gaf.<br />

( )fschoon toen reeds een groot deel van Java aan Mataram<br />

onderworpen of cjjnsbaar was, had Bantam in lier<br />

westen, even als Blambangan in het oosten, zijne onafhankelijkheid<br />

weten te bewaren, maar steeds bevreesd<br />

eenmaal 't zij door list, 't zij door geweld voor die oppermacht<br />

te moeten bukken.<br />

Oe meeste landschappen werden uit naam van den vorst<br />

van Mataram bestuurd door stedehouders (adipati) of regenten,<br />

veelal prinsen van vorstelijk bloed (pangeran) of<br />

wel den titel van raden of mâs, toemenggoeng (legerbevelhebber)<br />

en ngabéhi voerende, die gehouden waren een<br />

zekere pachtsom te betalen en minstens eenmaal in 't jaar,<br />

de zoogenaamde hofreis aan te nemen om hem in zijne<br />

woning (kraton) hunne hulde te komen aanbieden. Zij<br />

bezaten eene autocratische macht zoo de jaarlijksche opbrengst<br />

slechts voldaan werd. Hunne medehelpers (patih)<br />

brachten de gegeven bevelen aan de mindere hoofden over,<br />

en het voeren benevens de kleur en de versierselen van<br />

den zonnescherm (pajoeng) deden voornamelijk het verschil<br />

in rang van de hoogere standen kennen. Wij dienen<br />

hier een oogenblik bij die titulatuur stil te staan voor zoo<br />

verre zij in de latere geschiedenis zal voorkomen.<br />

Bij de Javanen hangt de hoogere of lagere adeldom af<br />

van de nauwere verwantschap met den vorst, die soesoehoenan<br />

of soeltan genaamd wordt. Zijn oudste wettige<br />

gemalin draagt den titel van ratoe, de oudste der echte<br />

zonen, als troonopvolger, dien, van pangeran adipatianom<br />

en de oudste der onechte, dien van pangeran<br />

ngabéhi ; tijdens hunne kindsheid echter heeten zij anders.<br />

Verdere mannelijke en vrouwelijke afstammelingen, noemt


28<br />

men radèn of mâs naar gelang zij gesproten zijn uit een<br />

huwelijk tusschen personen van gelijken of van ongelijken<br />

rang.<br />

De titel van radèn-adipati wordt somtijds ook aan de<br />

aanzienhjksten onder den adel en de rijksgrooten, zoo als<br />

aan den rijksbestuurdei' (danoe redja of ferdana mantri)<br />

geschonken.<br />

Wedana of demang is de gewone titel der districts-hoofden,<br />

terwijl die van kliwon, mantri, loerah, bekel enz.<br />

aan ondcr-districts- of gemeentehoofden en andere beamb-.<br />

ten wordt gegeven. De djaksa is met het toezicht op de<br />

politie, de kliwon met dat over do verdeeling der werkzaamheden,<br />

de goede orde, de behoorlijke regeling der<br />

kooli- (sjouwers-)diensten; enz. belast.<br />

Het dorp (do dessa (desa), doosoen, doekoe) kan als<br />

grondslag van den maatschappehjken toestand worden aangenomen.<br />

Eene desa bestaat uit de leden van het bestuur<br />

waartoe behalve het dorpshoofd, gewoonlijk door de bevolking<br />

uit de aanzienlijkste ingezetenen gekozen, de oudste<br />

en de priester (modïn kahoem of lobé), behooren; een<br />

schrijver (djoeroe-toelis) en een politiebeambte (raksa-boemi)<br />

is meestal aan den dorpsraad toegevoegd. Deze namen<br />

echter verschillen naarmate zij in Javaansche of Soendaschc<br />

districten gebezigd worden. Verder heeft men<br />

de gegoede volksklasse, do gewone landbouwers en de<br />

orang menoempang, die geen aandeel in de rijstvelden<br />

(sawah) bezitten; deze zijn meestal ambachtslieden of daglooners<br />

(boedjang) en verrichten tegen een zeker loon de<br />

hecrediensten waartoe de gemeenteleden verplicht zijn.<br />

Priesters en krijgslieden maken geen afzonderlijken stand<br />

of kaste uit. Ieder kan priester worden, en alle weerbare<br />

mannen moeten in oorlogstijd hunne vorsten volgen.<br />

Daar waar, zooals in 't grootste gedeelte van midden-<br />

Java, het oud Hindoe-Javaanscho beginsel gehuldigd wordt<br />

„dat de vorst zich beschouwt als eigenaar van den grond",<br />

heerscht het gemeenschappelijk grondgebruik. Van de<br />

gronden in leen of in gebruik afgestaan, wordt dan gewoonlijk<br />

zekere pacht of landrente gevorderd, bestaande<br />

in Vs gedeelte der producten of de waarde daarvan,<br />

of wel in hecrediensten tot hetzelfde bedrag berekend.


29<br />

In de meeste Soenda-landen daarentegen is het grondbezit<br />

individueel en kan de eigenaar naar goedvinden over zijn<br />

grond beschikken, behoudens het opbrengen aan zijn landheer<br />

van do gewone belasting, 't zij in producten, geld<br />

of arbeid. Ook vindt men daar meer kampongs en gehuchten<br />

(kleine buurten) in stede van dessa's, die gemeenten<br />

(kaloe rahan) vormen, door een loerah bestuurd.<br />

De negerijen in de Molukken, de kota's op Sumatra<br />

en de kampongs in Atjih waren in vele opzichten op dergelijke<br />

wijze als de dessa's ingericht, 't Behoeft evenwel<br />

geen betoog dat, waar de inrichting der districts- en dorpsbesturen<br />

even als de namen en titels der onderscheidene<br />

waardigheidsbekleeders reeds verschillen, naarmate zij in 't<br />

oosten, in 't westen of in de vorstenlanden van Java voorkomen,<br />

die verschillen op de overige eilanden nog meer<br />

uiteenloopend zijn.<br />

Bij den oorßpronkoljjken, eigenaardigen trap van beschaving<br />

der volken aan den O. I. A., waarop de verschijningder<br />

Portugeezen weinig of geen invloed uitoefende, vond<br />

men overal en vindt men ook thans nog groote voorliefde<br />

voor de aloude gebruiken en instellingen waarvan sommigen<br />

hier met een enkel woord zijn besproken.<br />

Zóó was grootendcels de maatschappelijke toestand toen<br />

de Nederlanders met de Javaansche, Soendaneesche en<br />

Maleische bevolkingen in aanraking kwamen: later zullen<br />

wij zien dat die toestand ; vooral wat het inlandsen bestuur<br />

betreft, wel hier en daar eenige wijziging maar geene<br />

groote verandering heeft ondergaan.


,<br />

EERSTE GEDEELTE.<br />

Nederlandsen Oost-Indië. voor en onder het beheer van<br />

de Yereenigde Oost-Indische Compagnie.<br />

J


EERSTE TIJDVAK.<br />

DE VESTIGING VAN ONZE VOOROUDERS,<br />

DE OPKOMST VAN HET NEDERLANDSCH GEZAG<br />

EN DE ONTWIKKELING VAN DE VER-<br />

EENIGDE <strong>OOST</strong>-INDISCHE COMPAGNIE IN DEN<br />

<strong>OOST</strong>-INDISCHEN ARCHIPEL.<br />

1595-1678.<br />

HOOFSTUK I.<br />

DB EERSTE TOCHTEN DER NEDERLANDERS NAAR <strong>OOST</strong>-<br />

INDIË ONDER VERSCHILLENDE COMPAGNIEËN.<br />

1595—1602.<br />

Toen op het einde der XVI de eeuw het sluiten der<br />

Spaansche en Portugeesehe havens voor Hollandsche en<br />

Zeeuwsche schepen, de verbodsplakaten van Leycester<br />

en Britsche naijver, den bloei en de uitbreiding van onzen<br />

handel al meer en meer bedreigden, waren het juist deze<br />

schijnbaar zoo ongunstige omstandigheden, die een krachtigen<br />

stoot gaven aan Neêrlands ondernemingsgeest en<br />

nieuwere, ruimere handelswegen deden openen. Men<br />

brandde van verlangen, geleden hoon te wreken, geleden<br />

schade en verliezen te herstellen. De voorzichtige Hollandsehe<br />

koopman berekende reeds bij voorbaat de winsten<br />

eener rechtstreeksche vaart op Indië, wanneer die rijke<br />

producten — tot hiertoe niet anders dan door een dikwerf<br />

l>elemmerden tusschenhandel op Lissabon te verkrijo-pn —<br />

hun voortaan uit de eerste hand zouden toevloeien.<br />

Gehard iu den strijd voor hun onafhankelijk volksbe-<br />

3


staan en door stoute tochten tot kloeke zeelui gevormd,<br />

gevoelden onze voorouders zich weldra sterk genoeg om<br />

met eigen schepen den Indischen Archipel te bereiken.<br />

Bezield met de zucht naar ontwikkeling en vooruitgang,<br />

dien geest van onderzoek en onderneming welke de grootste<br />

bezwaren doet overwinnen, konden ook zij bij het toenemend<br />

gevoel van eigen kracht, niet achterblijven in een<br />

tijd, waar overal en schier op elk gebied van wetenschap,<br />

van nijverheid en kunst, leven en beweging werd waargenomen.<br />

Onze handel in de Oost- en Witte zeeën, ten gevolge<br />

waarvan Archangel als koopstad verrees, de reizen naar<br />

Brazilië en de westkust van Afrika, de vaart door de<br />

Caledonischc en de graanhandel in de Middellandsche zee,<br />

waren voor schippers en zeelieden een oefenschool geweest,<br />

nu zij de meer nederige rol van vrachtvaarders<br />

tegen den naam van Oost-Indievaarders willen ruilen.<br />

Nauwelijks was dan ook door Philips II de handel op<br />

Portugal verboden, en na de verovering van Antwerpen<br />

en het sluiten van de Schelde een goed deel van Brabant's<br />

en Vlaanderen's handel, nijverheid en kapitaal naar Holland<br />

overgebracht, of de rechtstreeksche vaart op Indië<br />

werd het doelwit van veler streven.<br />

Hadden Engelsche zeelieden reeds sedert 1553 op verschillende<br />

tochten, doch steeds tevergeefs beproefd, China<br />

lang het noorden van Azië te bereiken, zoo besloten ook<br />

de Staten-Generaal, vooral op het herhaald aandringen<br />

van Balthazar de Moucheron - - het hoofd van 't voornaamste<br />

handelshuis in Zeeland — door twee aanzienlijke<br />

magistraten, Jacob Valck en François Maelson ondersteund,<br />

eenige schepen daarvoor uit te rusten.<br />

Op den 5 den Juni 1594 vingen Cornells Cornelisz. van<br />

Enkhuizen, Brandt IJsbrandts en Willem Barendsz. de<br />

e vaar volle reize aan en kwamen in September behouden<br />

terug, met berichten, die een goeden uitslag beloofden.<br />

Het volgende jaar stevenden zeven schepen onder dezelfde<br />

aanvoerders uit Texel naar zee; maar bitter teleur<br />

gesteld in hunne verwachting, door sneeuwstormen en<br />

ijsvelden teruggedreven, lieten zij den 18 den October weder<br />

het anker op de vaderlandsche kusten vallen.


35<br />

Na deze mislukte tochten, waaraan Jan Huyghen van<br />

Linschoten, Jacob van Heemskerk, Gerrit de Veer en<br />

andere beroemde mannen deelnamen, begrepen de Algemeene<br />

Staten en die van Holland en Zeeland daaraan<br />

geene landspcnningen meer te moeten besteden. Zij loofden<br />

evenwel eene premie uit van ƒ25.000, en vrijdom van<br />

rechten voor een zeker aantal jaren „voor hem, die met<br />

eigen middelen en krachten den handelsweg bij Noorden<br />

om naar China en Japan mocht vinden." En men gaf den<br />

moed niet verloren.<br />

Op den 10 de " Mei 1596 wendden op nieuw twee schepen —<br />

door de Amsterdamsche regeering uitgerust — onder Barendsz.,<br />

Jacob van Heemskerk en Jan Cornelisz. Rijp,<br />

den steven naar het barre noorden.<br />

Wie kent niet den ongelukkigen afloop van den te recht<br />

zoo beroemden maar jammervollen tocht naar die onherbergzame<br />

kusten, de uitgestane ellende en de nooit genoeg<br />

te prijzen volharding, waarmede onze wakkere zeelieden<br />

de grootste gevaren trotseerden?<br />

Nu men zich langs de Noord-pool geen weg had weten<br />

te banen, moest Indic door het zuiden worden bereikten<br />

daarvoor schenen de kansen niet ongunstig.<br />

Aan vele Nederlanders, zooals van Linschoten, Gerrit<br />

Dirksz. bijgenaamd China, de gebroeders Houtman uit<br />

Gouda en anderen, waren de geheimen nopens de groote<br />

vaart en den handel op Indië niet onbekend gebleven.<br />

Spanje, door eigenbelang en winzucht gedreven, was zelfs<br />

onstaatkundig genoeg geweest om de in beslag genomen<br />

Nederlandsche schepen voor zijn eigen handel te bezigen<br />

en den schippers als 't ware den weg te wijzen, dien zij<br />

te volgen hadden. Geen wonder dus dat beroemde aardrijkskundigen<br />

als Gerard Mercator, Petrus Plancius', en<br />

kooplieden als Hudde, Pauw en anderen er op uit waren<br />

zich de opgedane ondervinding dier landgenooten ten nutte<br />

te maken, om de zoo zeer begeerde schatten rechtstreeks<br />

uit het Oosten naar hier te doen afvloeien.<br />

De uitvoerige berichten van Cornelis Houtman — in<br />

1594 uit Lissabon, toen de stapelplaats van den Indischen<br />

handel, teruggekeerd — deden al spoedig een tiental Amsterdamsche<br />

kooplieden besluiten zich tot eene compagnie<br />

3*


36<br />

te vereenigen — welke de Compagnie van Verre genaamd'<br />

werd — om een smaldeel van vier schepen tot de Indische<br />

vaart langs de Kaap de Goede Hoop uit te rusten. Op<br />

den 2 den April 1595 onder Pieter Dirksz. Keyser alsopperste<br />

piloot of hoofd van de stuurlieden, en Cornelis<br />

Houtman als opperste commies of hoofd van den handel<br />

nitgezeild, liet dit eskader na eene reis van ongeveer 15<br />

maanden, en veel tegenspoed zoowel door ziekte der bemanning<br />

en onkunde der schippers, als door twist en verdeeldheid<br />

veroorzaakt, in Juni 1596 het anker op de<br />

noordkust van Java vallen.<br />

Bjj hunne aankomst vonden onze zeelieden de Portugeezen<br />

te Bantam gevestigd, dat na den val van Padjadjaran,<br />

de bloeiendste staat der Soenda-landen geworden<br />

was, en zijne heerschappij ook over eenige gewesten<br />

op Sumatra uitstrekte. Ten gevolge der minderjarigheid<br />

van den troonopvolger, wiens vader in een oorlog tegen<br />

l'alembang sneuvelde, was Bantam ondereen driemanschap<br />

verdeeld: den rijksbestuurder, die de uitvoerende macht<br />

in handen had, den havenmeester (sjahbandar) en den admiraal<br />

der vloot (laksamana).<br />

Aanvankelijk in vreedzame verstandhouding met de inwoners<br />

, knoopten de Hollanders eenige handelsbetrekkingen<br />

aan en scheen de reis goede vruchten te zullen dragen.<br />

Al spoedig echter werden hier, even als later op andere<br />

plaatsen van Java's en Madoera's kusten, de nadeelige<br />

gevolgen ondervonden van het onhandig bestuur van Houtman<br />

en den bekrompen koopmansgeest der overige commiezen.<br />

De onwil of het ruwe gedrag van het scheepsvolk<br />

gaven bovendien gereede aanleiding, dat de Bantammer*<br />

aan de inblazingen der Portugeezen geloofden, die de Nederlanders<br />

als eervergeten zeeroovers afschilderden. Zoo<br />

moesten Houtman en eenigen der zijnen, te Bantam gevangen<br />

genomen, zich voor 2000 spaansche matten loskoopen.<br />

Zoo werden in Sidajoe eenige schepelingen verraderlijk<br />

vermoord, waarover door hunne kameraden te<br />

Arosbaja op de daaraan onschuldige Madoereezen eene<br />

bloedige wraak werd genomen. List en geweld, verraad en<br />

trouweloosheid van beide zijden, hadden de spanning doen<br />

toenemen, en de indruk was alles behalve gunstig bij


:s7<br />

«lezen eersten tocht der blondharige Westerlingen in den<br />

Oosterscheri Archipel achtergelaten. En toen na eene afwezigheid<br />

van ruim 28 maanden, drie ontredderde schepen<br />

(de Amsterdam was als geheel reddeloos verlaten en<br />

in brand gestoken), met een derde der bemanning, bijna<br />

zonder lading in Augustus 1597 de reê van Texel opzeilden<br />

; was menig gunstig vooruitzicht en veler hoop in rook<br />

vervlogen. Toch waren de verkregen uitkomsten niet<br />

onbelangrijk en werden de schepelingen te Amsterdam met<br />

klokkengelui en trompetgeschal ontvangen. De weg was<br />

gebaand, de verre en moeilijke reis volbracht. Het kleine<br />

Nederland had zijne vlag in het Oosten vertoond en plaats<br />

genomen onder de zeemogendheden van Europa. Al waren<br />

de materiëele winsten niet groot, men had veel gewonnen<br />

aan kennis en ondervinding.<br />

Wel verre van zich door den minder gelukkigen uitslag<br />

van dezen tocht te laten afschrikken, rustte de Compagnie<br />

op nieuw vier schepen en twee jachten uit, terwijl terzelfder<br />

tijd eene andere, even als de eerste door de Staten<br />

van Holland ondersteund, twee groote schepen en een<br />

jacht deden gereed maken. Ten gevolge echter der samensmelting<br />

van die twee maatschappijen, sedert onder den<br />

naam van Oude Compagnie bekend, werden die bodems<br />

onder den admiraal Jacob Cornelisz. van Neck, en den viceadmiraal<br />

Wybrand van Warwijck tot ééne vloot vereenigd.<br />

Deze titels, geheel verschillend van de waardigheid, later aan<br />

onze Hollandsche en Zeeuwsche vlootvoogden verleend , waren<br />

algemeen bij de verschillende Compagnieën aangenomen.<br />

Op den l 3ten Mei 1598 wendde de vloot, door Jacoben<br />

s van Heemskerk vergezeld, den steven naar het<br />

Oosten. Ruimschoots van oorlogsbehoeften en geschonken<br />

voor de Indiaansche vorsten voorzien, bereikten die schepen<br />

gelukkig hunne bestemming. Nadat van Warwijck op<br />

een onbewoond eiland, door de Portugeezen Ilha do Cerne<br />

genoemd, maar door hem ter eere van „Zijne Prinselijcke<br />

Excellentie", in Mauritius herdoopt, eene veilige haven en<br />

uitmuntende ververschingplaats gevonden had, hereenigde<br />

hij zich op den laatsten dag des jaars met 't overige der<br />

vloot op de reede van Bantam, waar van Neck reeds in<br />

November was aangekomen,


38<br />

Ofschoon de admiraal in den beginne met vele zwarigheden<br />

te kampen had, gelukte het hem toch al spoedig,<br />

de ongunstige stemming der inlanders tegenover zijne<br />

landgenooten — een gevolg van Houtman's onhandig gedrag<br />

en de lastertaal der Portugeezen — aanmerkelijk te<br />

wijzigen. Hij wist den rijksbestuurder voor zich te winnen,<br />

vrijen handel te verkrijgen, en eene kostbare lading aan<br />

boord te brengen, zoodat hij met vier rijk beladen schepen,<br />

geschenken aan prins Maurits en keur van specerijen<br />

naar 't moederland terugkeerde.<br />

Middelerwijl stevenden van Warwijck als vlootvoogd,<br />

en van Heemskerk als vice-admiraal naar de Moluksche<br />

eilanden, op welke reis ook de noordkust van Java en<br />

voornamelijk Jakatra, Toeban, Gresik en Joartan werden<br />

bezocht.<br />

Op den 3 den Maart 1599 wapperde de Hollandsche vlag<br />

voor 't eerst op de ree van Hitoe en ankerde het smaldeel<br />

onder van Warwijk voor Hitoelama, aan de noordkust<br />

van Amboina gelegen. Van Heemskerk verkreeg op<br />

Banda met veel moeite eene lading, vestigde er twee<br />

kantoren, waarvan dat onder Adriaan van Veen het voornaamste<br />

was, en bereikte na eene lange maar gelukkige<br />

reis in Mei van 't jaar 1600 de vaderlandsche kust.<br />

Ook op Amboina waren vriendschapsbetrekkingen met<br />

den capitan Hitoe — een titel door de Britto voor bewezen<br />

diensten aan 't hoofd van Hitoe's bevolking geschonken<br />

en bij de Compagnie in eere gehouden — aangeknoopt,<br />

met den koning van Ternate, die tegen Tidor<br />

en de Spaansch-Portugeezen krijg voerde, een verbond<br />

gesloten en een vaste prijs voor de levering van kruidnagelen<br />

bedongen. Vervolgens stichtte de admiraal een handelskantoor<br />

op Ternate — waar Frank van der Does als<br />

opzichter achterbleef — en had het geluk, omstreeks vier<br />

, maanden later dan van Heemskerk, een rijke lading binnen<br />

te brengen.<br />

Aan deze beide verdienstelijke mannen had Nederland<br />

zijne eerste handelsbetrekkingen in den Molukschen Archipel<br />

te danken.<br />

In vele opzichten waren de omstandigheden ons gunstig.<br />

Menig volk van die vruchtbare eilanden-groep, de druk-


39<br />

kende heerschappij der Portugeezen moede, beschouwde<br />

de komst der Hollanders als een zegen voor zijn land en<br />

als een middel om zich van dat gehate juk te ontslaan.<br />

Zonder zich er over te bekommeren of hun geen nieuwe,<br />

wellicht nog drukkender kluisters zouden worden aangelegd,<br />

knoopten de inlanders betrekkingen aan, die al<br />

spoedig in een wedcrzijdsch verbond tegen den gemecnschappelijken<br />

vijand overgingen, waarbij dan veelal het<br />

een of ander monopolie of bijzondere handelsvoordeelon<br />

bedongen werden.<br />

In een ander gedeelte echter van den Archipel was men<br />

aanvankelijk minder gelukkig.<br />

In Maart 1598, op nieuw maar thans voor rekeningvan<br />

Zeeuwsche kooplieden met twee schepen naar het<br />

noorden van Sumatra gezonden, werd Cornelis Houtman,<br />

voornamelijk op aanhitsing der Portugeezen en gedeeltelijk<br />

ten gevolge zijner onvoorzichtige handelingen, te Atjih<br />

met velen der zijnen verraderlijk vermoord. Zijn broeder<br />

Frederik, bleef er gedurende meer dan twee jaren gevangen,<br />

en de schepen moesten bijna zonder lading en<br />

zonder volk torugkooren. Maar al was elke reis niet even<br />

voordeelig, en al moesten er somtijds bloedige offers op<br />

deze verre kusten vallen, toch waren de verkregen uitkomsten<br />

over 't algemeen hoogst belangrijk.<br />

Op Java, Amboina, Banda en Ternate waren factorijen<br />

opgericht en vele rijk beladen schepen liepen onze<br />

havens binnen, al mocht Sebald de Weert slechts één<br />

schip terugbrengen van de vijf, waarmede hij mot Jacques<br />

Mahu en Simon de Cordes in Juni 1598 vertrokken was,<br />

om Oost-Indië door de Straat van Magollaan te bereiken.<br />

Men gaf den moed niet op, en compagnieën verrezen als<br />

om strijd, ten einde schepen voor de groote vaart gereed<br />

te maken.<br />

Al die verschillende maatschappijen werden onder zekere<br />

bepalingen door de regeering ondersteund en sommigen<br />

maakten goede zaken.<br />

Steven van der Hagen, in April 1599 door de oude<br />

Comp, met eene vloot naar Indië gezonden, sloot een ofen<br />

defensief verbond met de hoofden van Hitoe's kust,<br />

liet er eene sterkte bouwen, door hem kasteel van


40<br />

Verre, doch door de inlanders Kota Warwijck genoemd,<br />

en deed eene Javaansche vloot, die het op onze in Banda<br />

gevestigde factorijen gemunt had, al spoedig afdeinzen.<br />

De eene tocht volgt nu op don anderen. Nog eer de<br />

XVI de eeuw ten einde liep, vertrokken twee vloten, ieder<br />

van vier schepen, naar den O. I. Archipel. De eene onder<br />

Jacob AVilkens, werd door de oude Comp, uitgerust, de<br />

andere onder Paulus van Caerden en Pieter Both, door<br />

de zich noemende Nieuwe Brabantsche Compagnie, waarvan<br />

Isaac Lemaire een der bestuurders was.<br />

Wilkens, die te Bantam voor twee schepen eene lading<br />

peper bekwam, te vergeefs door hem in Atjih gezocht,<br />

zond bij zijn terugkeer naar liet moederland, twee andere'<br />

onder Cornelis van Heemskerk naar de Molukken, waar<br />

hem vrijdom van tol en ankergeldon werd verleend, ofschoon<br />

hij genoodzaakt was, uit vrees voor oen aanval<br />

der Portugeezen de zwakke bezetting van het kasteel mede<br />

te voeren; en na in Bali een voordeelig handels verbon d<br />

gesloten te hebben, koerde ook hij met eene rijke lading<br />

weder.<br />

Van Caerden slaagde in Atjih niet beter dan zijn voorganger.<br />

Door den edelen Houtman met gevaar van zijn<br />

leven voor de trouwelooze handelingen van don sultan<br />

gewaarschuwd — aan wien hij reeds een vrij belangrijk<br />

voorschot op de te verkrijgen peper verstrekt had — nam<br />

hij zich voor zijn eigen rechter te zijn. Door gramschap<br />

verblind, beging hij de fout, om ter vergoeding zijner<br />

voorschotten en geleden schade, eenige voor anker liggende<br />

schepen hunne lading te ontnemen. Ten gevolge van<br />

deze ondoordachte en niet te rechtvaardigen handel wijze,<br />

werd aan Neêrlands eerlijkheid en goede trouw in Atjih<br />

een gevoeligen schok en aan de Nieuwe Brabantsche Comp,<br />

eon aanzienlijk verlies toegebracht. Zij was genoodzaakt<br />

later eene schadevergoeding van 50,000 realen 1) aan de<br />

reeders van die beroofde schepen uit te keeren.<br />

In het eerste jaar der XA r II de eeuw, werd van Neck op<br />

nieuw door de Oude Comp., wier schepen de voordeeligsto<br />

reizen maakten, en die zich gaarne het monopolie der Tn-<br />

) Een reaal was acht en veertig stuivers of zestig lichte stuiver


Ü<br />

disclie vaart had toegeëigend, met eene vloot naar zee<br />

gezonden. Ook de Nieuwe Brabantsche trachtte door het<br />

uitzenden van een paar schepen onder Guljam Seneschal<br />

als admiraal en Cornelis Pietersz. als opperkoopman de<br />

geleden schade te herstellen. Beide vloten echter, vermochten<br />

niet aan de hooggespannen verwachting te beantwoorden.<br />

Na eene mislukte poging om de Portugeeschc sterkte<br />

op Tidor te bemachtigen, bij welken aanval van Neck<br />

drie vingers werden afgeschoten, en geen voldoende lading<br />

in de Molukken kunnende verkrijgen, trachtte hij in China<br />

een handelsweg te openen: maar ook die tocht voldeed<br />

niet aan de verwachting. Voor Makao door de Portugeezen<br />

aangevallen, verloor hij een twintigtal manschappen, waarvan<br />

de meesten, even alsof het zeeroovcrs waren, meedoogenloos<br />

werden opgehangen. Beter slaagde hij te Patani,<br />

vanwaar een zijner onderbevelhebbers, Cornelis van Foreest,<br />

met eene goede lading naar Nederland terugkeerde. Twee<br />

andere schepen, die onder Caspar van Groesbergen de<br />

kusten van Cochin-China bezochten, leden groote verliezen<br />

en hadden met vele wederwaardigheden te kampen.<br />

De andere vloot bracht de Nieuwe Brabantsche Comp,<br />

ook weinig voordeel aan, en moest te Priaman — waar<br />

bemanning en goederen in beslag werden genomen — tot<br />

hare schade, de gevolgen van van Caerden's roekeloos<br />

gedrag voor Atjih ondervinden.<br />

Bij de uitbreiding van onze betrekkingen op die verwijderde<br />

kusten, begon men meer en meer behoefte te<br />

gevoelen aan eene centralisatie van krachten; en toen het<br />

wedijveren van een achttal compagnieën, door winzucht<br />

en monopolie-geest beheerscht, den pas ontluikenden handel<br />

dreigde te ondermijnen, werden vooral door 's Landsadvocaat<br />

Johan van Oldenbarnevelt pogingen aangewend,<br />

om dien stand van zaken te wijzigen.<br />

Het beoogde doel werd gedeeltelijk bereikt, door de<br />

samenvoeging van de te Amsterdam gevestigde compagnieën,<br />

waarbij de reeders van Hoorn, Alkmaar en Enkhuizen<br />

zich aansloten; de Staten-Generaal haddon echter<br />

te vergeefs beproefd eene vereeniging der reederijen van<br />

Holland en Zeeland tot stand te brengen.


42<br />

Jacob van Heemskerk, in 1601 met acht schepen voor<br />

rekening dezer vereenigdc maatschappij in zee gestoken,<br />

stichtte, na te Demak met de inlanders slaags te zijn geweest,<br />

waarbij hij eenige gevangenen moest achterlaten,<br />

een handelskantoor te Joartan en maakte zich van de<br />

kostbare lading van eenige Portugeesche schepen meester.<br />

Terzelfder tijd was eene kleine vloot, door de Oude<br />

Comp, uitgerust, onder Wolfert Hermansz. naar Java vertrokken,<br />

waar hij door zijn heldhaftig gedrag den inlander<br />

met eerbied naar onze vlag deed opzien, en onzen zedelijken<br />

invloed aanmerkelijk verhoogde. In Straat Soenda<br />

aangekomen, vernam hij dat eene Spaansche vloot van 30<br />

zeilen, onder don Andreas Furtado de Mendoça en Thomas<br />

de Loysa op Bantam's kusten kruiste. Onmiddellijk stond<br />

zijn besluit vast die vloot aan te tasten, door Spanje afgezonden<br />

om don Nederlandschen handel met één slag te<br />

vernietigen, en den zoo gehaten mededinger voor altijd te<br />

verdrijven. Met bewondering zag de Indiaan, hoe die<br />

trotsche armade, waarvan het admiraalschip alleen meer<br />

koppen telde dan het geheele smaldeel van Hermansz.,<br />

door die geringe macht werd bestookt en met verlies van<br />

twee groote schepen moest wijken.<br />

Zoo werd ook dâdr der Spanjaarden trots gefnuikt en<br />

terwijl hunne galjoenen de ondergane vernedering wreken<br />

door het vernielen van duizenden specerijboomen op de<br />

Moluksche eilanden, wijst men langs Bantam's kust met<br />

eerbied en ontzag op Hollands kleine schepen.<br />

Maar ook andere zeeën worden bezocht. Olivier van<br />

Noord, de 'eerste van onze landgenooten, die eene reis<br />

rondom de aarde volbracht, vertoonde Neêrland's vlag<br />

voor Broenei (Borneo proper), waarbij echter meer buit<br />

en roem dan handelsvoordeelen werden behaald.<br />

De mare van het toenemend aanzien dier vreemde zeelieden<br />

— reeds tot de uiterste grenzen van den Archipel doorgedrongen<br />

— en het verval dor Portugeezen brachten tevens<br />

eene verbetering te weeg in hunne verhouding tegenover<br />

den sultan van Atjih. Hoe meer Inj Portugals vriendschapsbetuigingen<br />

begon te wantrouwen, hoe vredelievender<br />

hij werd voor zijne Nederlandsche bezoekers. Dit<br />

bleek duidelijk toen Gerard de Roy, opperkoopman op


43<br />

de Zeelandia — met nog drie andere schepen door eene<br />

vereenigde Zeeuwsche Compagnie uitgerust, het anker voor<br />

Atjih liet vallen. Zonder losprijs liet de sultan Houtman<br />

en zijne medegevangenen vrij, gaf vergunning tot de oprichting<br />

eener handelsfactorij (de Zeeland), die weldra door<br />

eene belangrijke vertakking te Goezeratte gevolgd werd,<br />

en vaardigde een gezantschap af naar Maurits, dat hem<br />

in zijne legerplaats te Grave werd voorgesteld.<br />

Kort daarna gelukte het aan Joris Spilbergh ook den<br />

oppermachtigen keizer van Ceilon, den maharadja van<br />

Kandia, door zijn moedig on beleidvol gedrag voor zich<br />

te winnen. Der Portugeezen aanmatigingen moede, beloofde<br />

hij niet alleen zijne krachtdadige ondersteuning, maar<br />

droeg hem tevens eene vertrouwelijke zonding aan prins<br />

Maurits op. Naar Aijih gestevend, besloot Spilbergh,<br />

die tot dusverre meer roem dan voordeel behaald had,<br />

met de Britscho bevelhebbers James Lancaster en Middleton<br />

een aanslag te wagen op het Portugeesche schip, dat jaarlijks<br />

met eene rijke lading van Bengale naar Malakka<br />

overstak ; en werkelijk viel hun de begeerde prooi in handen,<br />

zoodat de admiraal al spoedig met een kostbaar beladen<br />

schip naar Zeeland kon tcrugkeeren.<br />

Door onze kleine republiek werden èn in Europa èn in<br />

Indië groote dingen tot stand gebracht. Met recht mocht<br />

(ji'otius dan ook schrijven:<br />

„De faem deser saeken tot d'andere wereldt overgcbraght<br />

sijnde, heeft niet alleen allen ijdelen arghwacn<br />

doen verdwijnen, maer ook de meeste hunner (inlandsche<br />

volken) ingeboesomt, dat er voor hen meer sekerheit w r as<br />

in de vriendtschap der Hollanders als in der Spanjaerden<br />

slaevernij."<br />

Doch naarmate de verschillende maatschappijen hare<br />

handelsbetrekkingen uitbreidden, begonnen zich luider<br />

stemmen tegen deze vereenigingen te verheffen.<br />

De Staten der Vereenigde .Nederlanden besloten dan ook<br />

krachtiger op te treden. Zij begrepen niet langer te mogen<br />

dralen om al die afzonderlijke belangen in één algemeen<br />

belang, en de verschillende compagnieën tot één<br />

groot handelslichaam te vereenigen. De mededinging toch<br />

van zoovele op elkander naijverige maatschappijen gaf aan-


Il<br />

leiding tot botsingen van allerlei aard, waardoor de meeste<br />

winsten verloren gingen. Bovendien werd meer krachtsinspanning<br />

en machtsontwikkoling vereischt om den vijand<br />

liet hoofd te bieden, verkregen rechten te handhaven,<br />

eenheid te brengen, waar verdeeldheid zulke wrange<br />

vruchten opleverde, en de opkomst van het Nederlandseh<br />

gezag te steunen.<br />

HOOFDSTUK IL<br />

VAN DE OPRICHTING DER VEREENIGDE O. I. COMPAGNIE<br />

TOT AAN HET BESTUUR VAN DEN EERSTEN GOUVERNEUR-<br />

GENERAAL ONZER O. I. BEZITTINGEN.<br />

1602—1610.<br />

Nadat gecommitteerden uit de Staten en van de verschillende<br />

compagnieën, — door de Staten-Generaal te<br />

's Hage bijeengeroepen — hunne schriftelijke adviezen<br />

hadden ingezonden, opende s'Lands-advokaat Johan van 01denbarnevelt<br />

in de eerste maand van 't jaar 1602 de vergadering.<br />

Na vele onderhandelingen, en in weerwil der<br />

bezwaren door de Zeeuwsche afgevaardigden, vooral van<br />

Vere en Vlissingen gemaakt, werd men het omtrent de<br />

hoofdzaak eens. Een genoegzaam onafhankelijk en zelfstandig<br />

werkend lichaam, moest als algemecnc handelsmaatschappij,<br />

den alleenhandel erlangen op de landen beoosten<br />

de Kaap de Goede Hoop tot aan de Straat van<br />

Magellaan, on al de reeds bestaande compagnieën of vennootschappen<br />

waaraan ieder Nederlander kon deelnemen,<br />

zouden daarin worden opgenomen.<br />

Door het beschikken over groote kapitalen en uitgebreide<br />

middelen, moest die maatschappij weerstand kunnen bieden<br />

aan de wisselvalligheden van den handel. Zij zou tevens<br />

bij machte zijn om verkregen rechten of eigendommen<br />

tegen iederen vijand te beschermen, en te waken zoowel<br />

tegen de hebzucht dor Indische vorsten, als voor hare<br />

veelzijdige belangen.


45<br />

Op den 20 steu Maart van 't zelfde jaar, verkreeg dat<br />

krachtig element van 't Nederlandseh gezag in Indië —<br />

onder den naam van Vereenigde Oost-Indische Compagnie<br />

in 't leven geroepen — haar eerste octrooi voor den tijd<br />

van 21 jaren.<br />

Artikelsgewijze werden de beginselen omtrent inrichting<br />

en bestuur, regeling der verhouding tegenover den Staat<br />

en de ingezetenen, alsmede eenige overgangsbepalingen er<br />

in opgenomen. De bewindhebbers wier aantal op zestig<br />

bepaald was, moesten elk een aandeel van minstens<br />

/' 6000 bezitten; voor die van Hoorn en Enkhuizen was<br />

de helft voldoende. Alle ingezetenen — mits zich binnen<br />

den tijd van vijf maanden aanmeldende, — werden<br />

als deelnemers toegelaten en konden nà iedere tienjarige<br />

rekening, waartoe de Compagnie verplicht was, hunne<br />

gelden terugnemen. De 150.000 gulden, voor het octrooi<br />

betaald, werden door de Algemeene Staten als hun aandeel<br />

ingelegd, 't Algemeen beheer over deze maatschappij,<br />

met een kapitaal van ongeveer zes en een half millioen<br />

guldeu opgericht, werd aan zeventien bewindhebbers opgedragen.<br />

[Kamer van XVII, ook wel eenvoudig de Zeventien<br />

genoemd.) De verdeeling was als volgt : acht voor<br />

de Kamer van Amsterdam, vier voor die van Zeeland,<br />

twee voor de Kamers van de Maas (Delft en Rotterdam)<br />

en twee voor die van hot Noorderkwartier (Hoorn on<br />

Enkhuizen): de zeventiende werd beurtelings door de drie<br />

laatste Kamers benoemd.<br />

Hoezeer het geschiedkundig verhaal van deze stichting<br />

zich in weinige woorden laat samenvatten, geeft ze uit<br />

een staatkundig oogpunt aanleiding tot velerlei beschouwing<br />

zooals later blijken zal.<br />

Hoe krachtig die maatschappelijke handelsvereeniging<br />

ook mocht schijnen, reeds van stonden af, werd de kiem<br />

gelegd van haren ondergang. Ten einde hare privilegiën<br />

in stand te houden, verkregene monopoliën te handhaven<br />

en te beschermen, werd zij gedwongen de rol van koopman<br />

met die van oorlogvoerende macht en souverein te vereenigen.<br />

Die noodlottige vereeniging waaraan de Compagnie<br />

zich bij tijds had moeten onttrekken, ondermijnde reeds vroeg<br />

hare krachten en moest later haren val ten gevolge hebben.


46<br />

Geene staatsbelangen of knjgsverrichtingen kunnen op<br />

den duur aan kooplieden of handelsagenten worden toevertrouwd;<br />

daardoor gaat niet alleen de ware koopmansgeest,<br />

maar tevens het prestige van de aonveremc macht verloren!<br />

De waarheid echter der oud-Hollandsche leuze: „Eendracht<br />

maakt macht", die bij de oprichting dezer Comp,<br />

had voorgezeten, werd door do meest verrassende uitkomsten<br />

ook in Indië ten volle bevestigd. Steeds talrijker<br />

werden de vloten, om vereenigd of in smaldeelen gesplitst,<br />

nieuwe handelswegen te openen, Spanje te bestrijden en<br />

Neêrlands vlag langs die verre Oosterstranden te doen<br />

eerbiedigen.<br />

Al spoedig bleek liet, hoe Nederland, de vroeger zoo<br />

knellende banden verbrekende, thans in 't volle gevoel<br />

van eigenkracht, als vrije handeldrijvènde natie optrad,<br />

en zijne hoogste belangen aan even geschikte als dappere'<br />

mannen had toevertrouwd.<br />

Terwijl van Warwijck, met eene 14 zeilen sterke vloot<br />

door de Vereenigde Compagnie naar zee gezonden<br />

waarvan het eerste eskader onder den vice-admiraal de<br />

Weert reeds vroeger vertrokken was — handelsbetrekkingen<br />

aanknoopte op de westkust van Borneo, werd de<br />

handel op Java door het oprichten van kantoren bevestigd<br />

of verder uitgebreid. Deze admiraal ondersteunde den<br />

sultan van Djohor tegen den gemeenschappelijken vijand,<br />

en was de eerste Hollandsche bezoeker der staartdragende<br />

kinderen van het Hemelsche Rijk. Ook had de Compagnie<br />

hem eene belangrijke uitbreiding van den handel op Patani,<br />

eene goed gebouwde steenen loge te Bantam, alsmede eene<br />

veilige ankerplaats in de baai van Pehoe tusschen de<br />

Chineesche kust en het eiland Tajowan (Formosa) te danken.<br />

De Weert, die door zijn edele inborst en onkreukbare<br />

trouw de reeds verkregen invloed zoowel te Ceilon als te<br />

Atjih aanzienlijk had vermeerderd, mocht de vruchten niet<br />

plukken van 't geen hij met zooveel zorg had voorbereid<br />

en viel bij zijne terugkomst op Ceilon, door zijn minder<br />

voorzichtig gedrag onder het moordstaal van Don Joao<br />

koning van Kandia, die in een oogenblik van drift en<br />

opgewondenheid vergat, wat hij der vriendschap en gastvrijheid<br />

verschuldigd was.


(7<br />

Van lieverlede namen de tochten naar den 0. I. Archipel<br />

een meer oorlogzuchtig karakter aan, en werd van<br />

der Hagen op nieuw met eene goed bemande vloot — de<br />

eerste die voor do tienjarige rekening werd uitgerust -<br />

naar zee gezonden. In naam van den Prins en de Staten<br />

sloot hij een of- en defensief verbond met den samorin<br />

van Kalikoet, alsmede handelsverdragen met andere vorsten<br />

van Vóór-Indië; en maakte Amboina tot het eerste<br />

wingewest der pas opgerichte Compagnie, na zijne vlag<br />

onverschrokken voor Goa — den zetel van Portugal's<br />

macht in Indië — vertoond, en voel voordeel op den<br />

vijand behaald te hebben. Ook daar viel den inlander de<br />

keten te zwaar, w r aaraan hij door Portugeeschc willekeur<br />

en heerschzucht gekluisterd was; ook dââr zag men in de<br />

komst onzer voorouders hulp en bescherming tegen den<br />

overmoedigen vijand en in hun bondgenootschap den aanbrekenden<br />

dageraad van vrijheid en geluk. Gelukkig wisten<br />

zij niet, welk een jammervolle toekomst hun wachtte.<br />

In 't begin van 1605 met 9 schepen de schoone baai<br />

van Ambon binnengeloopen, liet van der Hagen 't geheele<br />

eiland opeischen, en toen Gaspar de Melo de hem toevertrouwde<br />

sterkte overgaf, verdween er de laatste schaduw<br />

van Portugal's heerschappij en ging het oppergezag in<br />

Nederlandsehe handen over.<br />

Die sterkte door Frederik Houtman 1) — den eersten<br />

der lange reeks van gouverneurs van Amboina en de Molukken<br />

— Victoria genoemd, bleef lang de zetel van het<br />

Indisch bestuur. Bij een plechtig aangegaan verbond, zwoeren<br />

do kapitein en de vier opperhoofden van Hitoe trouw<br />

aan de Staten-Generaal, waarbij de Comp, tevens den<br />

alleenhandel in kruidnagelen verkreeg.<br />

Ook op Banda gelukte het, een dergelijk kontrakt te<br />

sluiten en eenige handelskantoren op te richten.<br />

1) Door hem zijn de zoogen. hongitochten ingebteld, waarbij de inlander«<br />

verplicht waren als scheppers (roeiers) on hunne corra-corra's, een toHit<br />

rondom de eilanden te doen in 't belang der algemecue veiligheid. Later<br />

werd van die verplichting door sommige gouverneurs eeu schandelijk misbruik<br />

gemaakt.


48<br />

Op Tidor en Ternate had de vice-admiraal Cornells Bas-<br />

. tiaansz. meer en langer strijd te voeren, eer Hollands macht<br />

in zooverre tegen die van Spanje kon opwegen, dat een<br />

getrouw nakomen der reeds vroeger gesloten contracten<br />

mogelijk werd. Te vergeefs was de Portugeesche sterkte<br />

van Tidor opgeëischt, hoewel reeds een paar groote schepen<br />

onder 't vuur harer batterijen geënterd en verbrand<br />

waren. Te vergeefs had men een goeden uitslag verwacht<br />

van een geregeld beleg; alles stuitte af op de dappere bezetting<br />

en de stevige muren der veste, toen het na veel<br />

inspanning gelukte ze stormenderhand in te nemen.<br />

Men beging echter de fout er eene veel te geringe bezetting<br />

achter te laten, waardoor het aan Pedro d'Acunha<br />

(Spanje's gouverneur van Manilla) in 't begin van 1606<br />

gelukte, dit eiland op nieuw aan zijn gezag te onderwerpenr<br />

Ternate te veroveren en den naar Djilolo gevluchten koning<br />

verraderlijk gevangen te nemen. Doch al ging niet<br />

alles naar wensch, men gaf daarom den moed niet verloren.<br />

Niettegenstaande Filips III in 1605 aan de afvallige<br />

Nederlanden den handel met zijne Indische bezittingen op<br />

doodstraf had ontzegd, stevenden steeds nieuwe vloten<br />

derwaarts. En al mochten Cornelis Matelief de jonge en<br />

Pifeter Willemsz. Verhoeff, niet altijd in hunne pogingen<br />

slagen, toch had de O. I. Comp, veel aan deze dappere<br />

mannen te danken.<br />

Gedwongen om bij het naderen van eene sterke vloot<br />

onder Alfonso de Castro, de reede van het door hem nauw<br />

ingeslotene Malakka te verlaten — van welke stad hij zich<br />

geen meester had kunnen maken -- en genoodzaakt het<br />

gevecht tegen zulk eene geduchte overmacht te staken,<br />

wendde Matelief den steven naar Djohor, om den koning<br />

van dat land en ons kantoor te Batoesawer tegen een<br />

mogelijken aanval der Portugeezen te beveiligen. Nauwelijks<br />

echter was het gros der vijandelijke scheepsmacht voor<br />

Malakka verdwenen, of hij keerde onmiddellijk terug, veroverde<br />

drie schepen en had het geluk de overige, tot<br />

bewaking van de stad achtergelaten, van daar te verdrijven.<br />

s<br />

Na zijne vloot op den 6 de " Januari 1607 in twee eskaders<br />

verdeeld te hebben, stevende hij met het eene naar<br />

i


-1!)<br />

de Molukken, waar men met klimmend verlangen naar<br />

ondersteuning uitzag, terwijl het andere onder Olivier de<br />

Vivére Atjih bezocht. Hij sloot er een nieuw verbond met<br />

den sultan, dat later (1610) door dezen noch erkend,<br />

noch nagekomen werd, zoodat het denkbeeld van eene<br />

blijvende vestiging in dat rijk al spoedig werd opgegeven.<br />

Te laat in de Moluksche wateren aangekomen ter bescherming<br />

van den koning van Ternate, die — zooals wij zagen —<br />

door d'Acunha uit zijne staten verjaagd was en in Manilla<br />

gevangen gehouden werd, trachtte Matelief de zaken toch<br />

zoo veel mogelijk te herstellen. Het fort Malajoe (latei-<br />

Oranje genoemd) werd op korten afstand van 's vijands<br />

hoofdkwartier (Gamoe Lamma) aangelegd, en moest zoowel<br />

tot bescherming van onzen handel, als tot toevluchtsoord<br />

van de naar Djilolo uitgeweken Ternatanen dienen, wanneer<br />

zij met hunnen nieuw verkozen koning Modafar mochten<br />

terugkeeren. Bovendien deed hij de Hoogmogende<br />

Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden als<br />

beschermers van Ternate erkennen, waarbij door den koning<br />

plechtig beloofd werd de oorlogskosten te betalen en<br />

de kruidnagelen uitsluitend aan de Comp, af te staan.<br />

Niet geslaagd zijnde om ook China tot het sluiten 'van<br />

een handelstraktaat over te halen, liet Matelief Jacques<br />

l'Hermite als president of directeur der Bantamsche factorij<br />

achter, onder wiens ijverig bestuur de handel aanmerkelijk<br />

toenam, en maakte zich gereed met eenige schepen<br />

en twee Siameesche gezanten naar Nederland tem* te<br />

keeren. °<br />

Overtuigd dat het eene groote fout was om in den Archipel<br />

te gelijker tijd èn oorlog te voeren èn handel te<br />

dnjven, nam hij zich voor, de Comp, zulks ernstig te ontraden.<br />

Maar als of men dit reeds in 't moederland begrepen<br />

had, ontving hij kort voor zijne terugreize, eene geheime<br />

instructie in dien zin van de Kamer der XVTI Den<br />

vlootvoogden werd daarbij aangeschreven om de handels<br />

belangen vooreerst te doen wijken voor het krachtdadig<br />

voortzetten van den oorlog. Verder moest óf Malakka eenomen<br />

óf Djohor versterkt en bezet worden.<br />

Nauwelijks liet dan ook op den 6 Januari 1608 eene vloot<br />

van zeven schepen onder van Caérden - na eene ver-<br />

4


50<br />

geefsche poging tot bcmachtiging van het Portugeesche<br />

fort op Mozambique — het anker voor Bantam vallen,<br />

of hij werd door Matelief met den inhoud der nieuwe<br />

insti'uctiën bekend gemaakt.<br />

Van Caerden, wien het meer aan beleid en bedaard<br />

overleg, dan aan moed en goeden wil ontbrak, was niet<br />

gelukkig in zijne ondernemingen. Hoewel Tafasaho, een<br />

vijandelijk fort op het eiland Makjan hem in handen viel,<br />

werd hij op den 17 September 1608 genoodzaakt zich aan<br />

Don Pedro de Hereda over te geven, tegen wiens galeien<br />

het kleine vaartuig, waarmede hij van Djilolo terugkeerde,<br />

niet bestand was, en moest tot 1610 als krijgsgevangene<br />

te Gamoe Lamma verblijven.<br />

Intuschen weerden de Molukken aanhoudend bedreigd.<br />

Twee onzer schepen waren bij eene hevige zeebeving verloren<br />

gegaan, en gebrek aan leeftocht en munitie maakte<br />

het verblijf aldaar hoe langer hoe moeilijker, terwijl Spanje<br />

uit zijne Philippijnsche bezittingen steeds versterking kon<br />

ontvangen.<br />

Gelukkig dat de Spanjaarden niet veel boter toegerust waren<br />

dan wij, en een even groot gebrek aan scheepsmacht<br />

on levensmiddelen eene algemecne aanvallende beweging<br />

voor hen niet raadzaam maakte; anders was die schoone<br />

en rijke Archipel wellicht voor Nederland verloren gegaan.<br />

Bijna ter zelfder tijd hadden in het moederland gebeurtenissen<br />

plaats, die niet zonder invloed bleven op de geschiedenis<br />

van Indië.<br />

Toen namelijk de hachelijke toestand, waarin de Molukken<br />

verkeerden, er bekend werd, waren bereids geheime<br />

onderhandelingen over vrcdesvoorwaarden of althans<br />

nopens een wapenstilstand mot Spanje aangeknoopt, 't Was<br />

dus raadzaam, hoe ook de uitslag wezen mocht, dat de<br />

'/aken der Comp, eene gunstige wending in het Oosten<br />

hadden genomen, ten einde dâàr, bij eene vredelievende<br />

oplossing, vasten voet te behouden, en in tegenovergestelden<br />

zin zoo krachtig mogelijk te kunnen optreden. Zoo<br />

lang de twistvraag der vrije vaart buiten Europa nog niet<br />

te onzen voordeele was beslist, zag men het vreemde<br />

verschijnsel, dat de handelstand oorlog verkoos boven


51<br />

vrede. „Oorlog! of vrije vaart en vrede overal", waarvoor<br />

-ook door Hugo de Groot, den historiograaf der O. I. C.,<br />

zoo krachtig werd geijverd, was en bleef de algemeene<br />

leuze : tot dat eindelijk het bekende 12jarig bestand op 9<br />

April 1609 te Antwerpen werd gesloten.<br />

't Was een moeilijke tijd voor de Comp., die toen en reeds<br />

vroeger, in eigen boezem met gevaarlijke vijanden had te<br />

strijden. Immers schrandere mannen en behendige kooplieden,<br />

zooals de Moucheron, Lijntgens, Lemaire en anderen<br />

, hevig tegen haar ingenomen, hadden door tusschenkomst<br />

der Fransche gezanten de Buzanval en Jeannin,<br />

Hendrik IV en zijn minister de Villeroy tot het stichten<br />

«ener Fransche Compagnie voor den Indischen handel<br />

weten over te halen. En zoo het der scherpzinnigheid van<br />

onzen gezant, den uitstekenden diplomaat François Aerssen<br />

niet gelukt was, al die aanslagen der koloniale oppositie<br />

in overleg met Frankrijk te verijdelen, had de Comp, dââr<br />

e wellicht even lastige en gevaarlijke mededingster als<br />

hare oudere zuster in Engeland 1) te bestrijden gehad.<br />

Intusschen moest aan den benarden toestand in do Molukken<br />

een einde komen, geleden verlies hersteld, en ons<br />

voortdurend gezag aldaar verzekerd worden. Met medewerking<br />

der Staten-Generaal, wendde dan ook eene meer<br />

tot den oorlog dan tot den handel uitgeruste vloot van 13<br />

schepen, onder het opperbevel van Pieter Willemsz. Verhoeff<br />

den steven naar Indië, die, ofschoon hij zich in den<br />

zeeslag voor Gibraltar als een flink zeeman en kloek bevelhebber<br />

had onderscheiden, bij deze expeditie bijzonder<br />

ongelukkig was en maar gedeeltelijk aan zijn geheimen<br />

lastbrief kon voldoen. In den breedon krijgsraad werd<br />

op den 19 den Februari 1609 bepaald, dat do vice-admiraal<br />

François Wittert met een viertal schepen, na op Makassar<br />

een verbond gesloten en leeftocht ingenomen te hebben,<br />

de Molukken tegen iederen aanval zou trachten te<br />

«beschermen. Het overige der vloot zou met hetzelfde doel<br />

zijn koers richten naar Banda, ten einde aan de drin-<br />

1) Aan deze handelmaatschappij, door den graaf van Cumberland in "t<br />

ileven geroepen, werd reeds in 1600 door Elisabeth octrooi verleend, nitaloitend<br />

in de zeeën van den Indischen Archipel.<br />

4*


52<br />

gende bevelen uit het moederland te voldoen, om de-<br />

Specerij-eilanden vóór den l 8ten September, 't zij door traktaten;<br />

't zij door geweld aan de Comp, te verbinden. Het<br />

verzoek van den admiraal om eene sterkte aan te leggen,<br />

gaf al dadelijk aanleiding tot wantrouwen, verzet en verraad—<br />

waaraan een Britsche „captain-adventurer" met name<br />

Keeling, die met zijn schip voor Banda lag, niet vreemd<br />

is gebleven. En toen men werkelijk tot hot aanleggen van<br />

eene versterkte stelling overging, werd Verhoeff met een<br />

veertigtal der zijnen — onder voorwendsel oener onderhandeling<br />

— op Neira in eene hinderlaag gelokt, en evenals<br />

de op Lontoir gevestigde Hollanders door de Bandaneezen<br />

in koelen bloede vermoord.<br />

De dood van Verhoeff en zoovele dappere mannen was,,<br />

onder de gegevene omstandigheden, een schier onherstelbaar<br />

verlies, dat de schromelijkste gevolgen kon na zich<br />

sleepen. Gelukkig werd de waardigheid van onder-admiraal<br />

aan Simon Jansz. Hoen, een ervaren zeeman opgedragen,<br />

die, al mocht hij zijn voorganger niet in alles evenaren,<br />

echter het in hem gestelde vertrouwen ten volle verdiende.<br />

Hij begreep, hier ernstig te moeten doortasten en liet dien<br />

dubbelen moord niet ongewroken. Geheel Neira was weldra<br />

in onze macht en met al zijne dorpen en vaartuigen der<br />

vlammen ten prooi. Het aangelegde fort (Nassau) werd<br />

voltooid, het schip van Keeling verjaagd, een voor de Comp,<br />

voordeelig aanbod van vrede en onderwerping der Bandaneezen<br />

aangenomeu, en Jacob de Bitter tot gouverneur<br />

van Banda-Neira aangesteld.<br />

Ook op Amboina werden vroeger gesloten traktaten bevestigd<br />

en door eenige hoofden van Ceram en Manipa<br />

onderteekend, Tidor's kust, destijds de hoofdzetel der<br />

Portugeezen in de Molukken, geblokkeerd, en van alle<br />

toevoer afgesneden.<br />

Het dorp Takomi op Ternate (later Willemstad genoemd)<br />

werd verschanst, het Spaansche fort op Batjan genomenr<br />

dat — beter versterkt — onder den naam van Barnevelt<br />

door Adriaan van der Dussen bezet bleef, en een of- en<br />

defensief verbond met den vorst van dat eiland gesloten,<br />

waarbij "de Comp, den uitsluitenden handel in kruidnagelen<br />

verkreeg. Al spoedig echter gingen deze behaalde


m<br />

voordeden bij den plotselingen dood van Hoen, (aan vergiftiging<br />

toegeschreven) in Januari 1610 weder verloren,<br />

toen het bevel op den breeden krijgsraad, spottenderwijze<br />

„de Staten van Banda uit de sehippersvloot" geheeten,<br />

overging; en weinig goeds tot stand werd gebracht.<br />

Met verlangen zag men dan ook naar de terugkomst<br />

van Wittert uit, die na Motir versterkt en in goeden staat<br />

van verdediging' gebracht te hebben, de Spanjaarden in<br />

hunne Philippijnsche bezittingen was gaan bestoken. Maar<br />

't scheen dat het noodlot de drie bevelhebbers dezer vloot<br />

bestemd had eenen geweldigen dood te sterven, ook Wittert<br />

keerde niet weder. Hij sneuvelde met de meesten deizijnen<br />

, na den Spaanschen handel veel afbreuk gedaan<br />

n een aanzienlijken buit behaald te hebben. Slechts één<br />

zijner schepen bleef bij dien noodlottigen zeeslag gespaard,<br />

en bracht de droevige tijding naar de Molukken over.<br />

En nog w r as de maat der rampen niet vol. Het schandelijk<br />

gedrag van den jongen koning Modafar deed op<br />

Ternate, en't verschijnen van een Engelsch schip, ook te<br />

Banda het pas gebluschte vuur van den opstand weder<br />

ontbranden.<br />

Naijver en winzucht deden den Brit meer en meer<br />

heulen met den Maleier, wiens specerijen hij tegen wapenen<br />

en munitie in ruil nam. Hierdoor bleef het bestaan,<br />

de uitbreiding en de alleenhandel der Comp, in de Molukken<br />

steeds bedreigd, vooral toen van Caerden, tegen<br />

een 50tal Spaansche krijgslieden uitgewisseld en in 1610<br />

als gouverneur van die eilandengroep erkend, kort daarna<br />

op nieuw gevangen werd genomen.<br />

Veel goeds echter stond hier tegenover. Op Java waren<br />

verscheidene kantoren gevestigd. Samuel Bloemaert had<br />

reeds in 1604 handelsbetrekkingen met den sultan van Sambas<br />

aangeknoopt, die zich weldra over Mampawa, Landak<br />

en andere kustlanden van Borneo uitstrekten. En waren<br />

door Paulus van Sold (1606), de Bitter en Maarten<br />

Maartensz. (1608) op de zuidkust van Azië nieuwe bronnen<br />

voor handel en zeevaart geopend, ook de zending naaiden<br />

sjoogun van Japan (1609) bleef niet zonder gevolg.<br />

Menig verloren geacht landgenoot werd er teruggevonden,<br />

en de invloed van een Adams, Quackernaeck en van Sant-


54<br />

voort — vroeger als arme schipbreukelingen der ongelukkige<br />

Magellaansche vloot op Nippons kust geland, —<br />

thans mannen van aanzien en gezeten kooplieden, wierp<br />

voor de aangevangen handelsbetrekkingen met dat geheimzinnig<br />

rijk goede vruchten af. Aan Jacques Specx, als.<br />

directeur van de te Firato opgerichte loge achtergelaten,,<br />

werd de handel op al de Japansche havens toegestaan.<br />

Zeven jaren waren sedert het aan de Vereenigde O. L<br />

Comp, verleende octrooi voorbij gegaan: zeven jaren van<br />

voorspoed en vooruitgang, waarvan wij de voornaamstegebeurtenissen<br />

leerden kennen. Neêrlands vestiging en<br />

uitbreiding in Indië was een feit, en niet meer te betwisten,<br />

al bleven de Spanjaarden er den strijd volhouden onder<br />

voorwendsel dat zij geene officieële mededeeling van eenigbestand<br />

tusschen hunnen koninklijken meester en zijne<br />

wederspannige Nederlandsche onderdanen hadden ontvangen.<br />

Zelfs de minder gunstige toestand te Bantam en<br />

in de Molukken kon tegen de zoo gelukkig verkregen<br />

uitkomst niet opwegen.<br />

Toch kon die uitkomst betere vruchten afwerpen. Erbestond<br />

tweedracht tusschen de bevelvoerders, en gemis<br />

aan een algemeen toezicht. Mannen die later een roemvolle<br />

plaats verwierven in de geschiedenis, maakten zich<br />

dikwijls aan grove misbruiken en oneerlijkheid schuldig T.<br />

terwijl gebrek aan vaste beginselen, leiding en uitvoeringr,<br />

al meer en meer de behoefte deed gevoelen aan een<br />

krachtig éénhoofdig bestuur.<br />

Toen de Staten-Generaal, dan ook op voordracht der<br />

Kamer van XVII den 29 sten November 1609 een gouverneur-generaal<br />

van Oost-Indie hadden benoemd, ging ons<br />

gezag in den Archipel een nieuwe toekomst tegen. Het<br />

tijdperk van de opkomst van het Nederlandsch gezag was<br />

in dat van ontwikkeling overgegaan.


55<br />

HOOFDSTUK III.<br />

DE <strong>OOST</strong>-INDISCHE ARCHIPEL ONDER HET BESTUUR<br />

DER EERSTE GOUVERNEURS-GENERAAL TOT AAN<br />

DAT VAN ANTONIE VAN DIEMEN.<br />

1610—1636.<br />

Ten einde een juister denkbeeld van den toenmaligen<br />

toestand te verkrijgen, was het noodig iets langer bij het<br />

verhaal van de opkomst van 't Nederlandsch gezag in Oostlndië<br />

stil te staan, dan de grenzen dezer handleiding over<br />

't geheel gedoogen. 't Was noodig te doen uitkomen, met<br />

hoeveel moeite en inspanning de eerste vestiging onzer voorouders<br />

in dien voor 't moederland zoo belangrijken Archipel<br />

gepaard ging, met hoeveel bezwaren van allerlei aard de<br />

Vereenigde O.-I. C. in den aanvang had te kampen.<br />

Thans zullen wij de mannen volgen, die voor de belangen<br />

dezer groote handelmaatschappij moesten waken, en van<br />

wier meerdere of mindere bekwaamheid , ruime of be-<br />

krompen inzichten ;<br />

hare verdere ontwikkeling en uit-<br />

breiding, alsmede de handhaving van ons gezag grootendeels<br />

afhankelijk waren. Men vergeté echter niet, welk<br />

een groote invloed door politieke, financieële of andere<br />

toestanden daarop kon worden uitgeoefend.<br />

Pieter Both van Amersfoort, een strikt eerlijk, streng,<br />

eenvoudig man, werd de eerste gouverneur-generaal van<br />

Neêrlands-Indië.<br />

Van een vrijgeleide van Spanje's koning en een afschrift<br />

van het twaalfjarig bestand voorzien, verseheen<br />

hij met eene rijk uitgeruste vloot van acht schepen,<br />

waarop eenige troepen, handwerkslieden en kolonistenhuisgezinnen,<br />

op den 19 den December 1610 voor Bantam.<br />

De zaken waren daar geenszins vooruit gegaan. Door Spaanschen<br />

en Portugeeschen invloed bewerkt was het bestuur<br />

den Hollanders zelfs zóó vijandig gezind, dat de opperlandvoogd<br />

begreep, bij tijds voor een toevluchtsoord te<br />

moeten zorgen, te meer daar de Spanjaarden zich ongenegen<br />

betoonden het bestand te erkennen en de vijandelijk-


56<br />

heden te staken. Hij zocht het te Jakatra, welk oord tevens<br />

tot zetel van het bestuur en vereenigingspunt („Algemeen<br />

Eendez-vouz" zooals het genoemd werd) der schepen zou<br />

kunnen dienen.<br />

Aan 't voorstel echter, den koning van dat land gedaan,<br />

om eene sterkte te bouwen aan den oever der<br />

Tjiliwong, waar reeds eene factory of loge bestond, werd<br />

geen gevolg gegeven; er kon dus voorals nog geen algemeen<br />

vereenigingspunt worden aangewezen. Vele inlandsche<br />

vorsten en regenten, die don titel voerden van radja,<br />

sultan, enz., werden door de Hollanders in den beginne<br />

„koning" genoemd; zoo ook de vorst van Jakatra, die geen<br />

onafhankelijk koning, maar leenplichtig aan Bantam was.<br />

In 't begin van het volgende jaar werd een raad van<br />

lndië van vijf leden, (later meermalen gewijzigd) — den<br />

gouverneur-generaal ter ondersteuning en voorlichting toegevoegd<br />

— door Both in zijn werkkring bevestigd, waarop<br />

hij naar de Molukken vertrok om er de verdedigingsmiddelen,<br />

het bestuur en den handel te regelen.<br />

Weldra vormden de door hem medegebrachte kolonisten<br />

op Ambon, de eerste Nederlandsche volkplanting in den<br />

O.-I. Archipel.<br />

Met de opperhoofden van Banda werd eene overeenkomst<br />

gesloten waarbij gedurende vijf jaren het monopolie<br />

in specerijen tegen vastgestelde prijzen was verkregen, en<br />

ofschoon de beschikbare krijgsmacht niet toeliet, overal<br />

aanvallenderwijzo tegen de Spanjaarden te werk te gaan,<br />

waren toch een paar forten op Tidor in zijne handen gevallen,<br />

eonige der voornaamste punten beter versterkt en<br />

van bezetting voorzien. Ook verkreeg men vasten voet<br />

op Boeton en Timor, en toen Both naar Bantam terugkeerde,<br />

waar zijne tegenwoordigheid vereischt werd, liet hij<br />

Eeael als gouverneur van de Molukken achter.<br />

In Bantam had de Comp, veel schade geleden zoowel<br />

door 't vijandelijk optreden van den rijksbestuurder als<br />

tengevolge van het nalatig gedrag harer eigen dienaren.<br />

Ten einde nu een strenger toezicht mogelijk te maken en<br />

meer eenheid te brengen in de handelszaken, benoemde hjj<br />

Coen, tot directeur en boekhouder-generaal van de kantoren<br />

te Bantam en te Jakatra.


57<br />

Hier ontmoeten wij voor het eerst den man , die met<br />

recht als de grondlegger van het Nederlandsch gezag in<br />

den O.-I. Archipel beschouwd wordt. De man wiens erkende<br />

kunde, vas<strong>the</strong>id van karakter enhooge verdiensten<br />

al spoedig, zelfs in ondergeschikte rollen een overwegenden<br />

invloed verkreeg , is in dit hoofdstuk de hoofdfiguur<br />

waarom al het overige zich groepeert.<br />

Na op voorstel van den panembahan van Mataram, die<br />

later den titel van sultan aannam, in 1613 eene loge te Japara<br />

gevestigd, en een gezantschap onder den commandeur Gaspar<br />

van Zurck naar dien machtigen vorst te hebben afgezonden,<br />

gaf Both, wiens diensttijd ten einde liep, op den 6 den November<br />

1614 zijne hooge betrokking aan Gerard Reynst — een<br />

der meest invloedrijke bewindhebbers — over. Kort daarna<br />

de terugreis aannemende, mocht hij evenwel in 't moederland<br />

niet wederkeeren ; op de kust van Mauritius door<br />

een hevigen storm beloopen, werd zijn schip tegen de<br />

klippen verbrijzeld, en de diepte der zee het graf van<br />

den eersten opperlandvoogd van Neêrlands-Indie.<br />

Zijn opvolger, voor den tijd van 5 jaren tot gouverneurgeneraal<br />

benoemd en nauwkeurig met scheepvaart en<br />

handelsbelangen bekend, zond Picter van den Broeck<br />

naar de oevers der Roode Zee, om ook dààr handelsbetrekkingen<br />

aan te knoopen. Te Aden, Mocka en Soeratte<br />

werden al spoedig kantoren opgericht, en de raad<br />

van Indie op nieuw samengesteld, waarin nevens den<br />

admiraal van der Hagen, die door zijne tijdige verschijning<br />

in de Straat van Malakka, een aanval van Juan da<br />

Silva op Bantam had verijdeld , ook Coen als directeurgeneraal<br />

van alle kantoren in Indië zitting nam. Van<br />

toen af gaf hij als raadslid onbeschroomd zijn oordeel<br />

zoowel over het bestuur in Indië, als over de handelingen<br />

van het opperbewind in Nederland te kennen, zonder een<br />

van beiden te sparen.<br />

Intusschen hadden de Engelschen, die niet alleen als<br />

mededingers in zeevaart en handel, maar meer dan eens<br />

als verbitterde vijanden optraden, tegenover den door ons<br />

bezetten oever der Tjiliwong eene loge opgericht, en in<br />

de Molukken op Poelo Ai vasten voet weten te verkrijgen,


58<br />

ofschoon Neêrlands gezag op de overige Bandaeilanden<br />

gehandhaafd bleef.<br />

Naar Java wedergekeerd, waar Coen zich als directeur<br />

van den handel, op meesterlijke wijze tusschen den al<br />

meer en meer toenemenden naijver der Engelschen en de<br />

steeds hooger klimmende eischen van Bantams rijksbestuurder<br />

en Jakatra's koning wist staande houden , trachtte<br />

Reynst te- vergeefs eene verlaging van het toltarief en<br />

opheffing van andere lasten te verkrijgen, terwijl ook<br />

eene zending naar Mataram mislukte.<br />

Reeds lijdende uit den Molukschen Archipel teruggekomen,<br />

mocht hij het einde van 1615 niet beleven.<br />

Den 7 den December overleed de tweede gouverneur-generaal<br />

te Jakatra, na slechts één jaar in zijne betrekking werkzaam<br />

te zijn geweest.<br />

Dr. Laurens Reael, gouverneur der Molukken, werd<br />

op den 19 am Juli van het volgende jaar, door den raad<br />

van Indië — die voor de eerste maal van dat benoemingsrecht<br />

gebruik maakte — tot opperlandvoogd van Neêrlandsch<br />

Indië aangesteld. Onder zijn bestuur gelukte het<br />

den commandeur Jan Dirkszoon Lam de Engelschen<br />

onder Samuel Castleton van de Banda-eilanden te verwijderen<br />

en Poelo Ai te hernemen. Hierdoor werden de<br />

Bandaneezen wel tot een beter nakomen van de vroeger<br />

gesloten overeenkomsten genoodzaakt, maar de Engelschen<br />

— die zich ook op Poelo Run gevestigd hadden —<br />

bleven in hunne vijandige pogingen volharden en berokkenden<br />

de Comp, veel nadeel. De vredelievende gouverneur-generaal<br />

trachtte te vergeefs de zaken te schikken,<br />

daar hem de voldoende middelen ontbraken om met meer<br />

kracht op te treden, vooral toen het Nederlandsch eskader<br />

onder Lam, op den 28 Bten October, nabij de baai van<br />

Manilla in een bloedig zeegevecht, waarbij ongeveer 250<br />

Nederlanders sneuvelden, door de Spanjaarden werd uiteen<br />

geslagen.<br />

Gelukkig echter waren ook zij na het einde van den<br />

strijd niet bij machte om iets van belang tegen onze kantoren<br />

in de Molukken te ondernemen.<br />

De naijver der Engelsche O. I. Compagnie openbaarde<br />

zich overal, waar zij slechts eenigszins in staat was hare


59<br />

wezenlijke of vermeende rechten te doen gelden en te<br />

handhaven, 't geen voornamelijk te Bantam en in de<br />

Molukken tot velerlei en zelfs bloedige botsingen aanleiding<br />

gaf.<br />

Maar al werden ook de inlanders somtijds op eene Albion<br />

onwaardige wijze ondersteund, terwijl zijne schepen alle<br />

zeeën doorkliefden, bleven ook onze landgenooten niet<br />

achter, in het doen van belangrijke ontdekkingen, al<br />

strekten ze niet altijd tot geluk en voordeel van de ondernemers.<br />

Zoo werd o. a. hot schip de Eendracht, de<br />

boodschapper der heuglijke tijding, dat een minder<br />

gevaarlijke doortocht dan de Straat van Magellaan gevonden<br />

was, door den onverbiddelijken Coen verbeurd verklaard,<br />

omdat door dien tocht het octrooi der Comp, werd<br />

geschonden. De ontdekkers der zee-engte van Lemaire<br />

en Kaap Hoorn hadden waarlijk beteren dank verdiend.<br />

Van 't hunne beroofd, keerden zij met het eskader van<br />

Spilbergh naar 't moederland terug. Slechts aan Schouten<br />

was het vergund, zich over eene zóó gestrenge handhaving<br />

van dat octrooi te beklagen en schadevergoeding te<br />

eischen; zijn tochtgenoot Lemaire was onderweggestorven.<br />

Als handhaver der rechten van de Comp., deed de<br />

directeur-generaal en president van Bantams factorij, almede<br />

twee schepen, door de Fransche O. I. C. te St. Malo<br />

uitgerust en grootendeels door Nederlanders bemand, in<br />

beslag nemen, ten gevolge waarvan later eene schadeloosstelling<br />

van 550.000 livres aan de reeders moest worden<br />

uitgekeerd. Hevige twisten omstreeks denzelfden tijd tusschen<br />

Coen en don rijksbestuurder van Bantam ontstaan,<br />

hebben veel tot het besluit eener vestiging als centraal punt<br />

te Jakatra bijgedragen. Maar noch de listen en lagen hem<br />

door Mataram en Bantam gelegd, noch de komplotten door<br />

der Britten haat en ijverzucht gesmeed, deden Coen een<br />

oogenblik wankelen in zijn besluit, Neêrlands gezag krachtdadig<br />

te handhaven; en 't was door zijn toen reeds overwegenden<br />

invloed, dat eene talrijke vloot voor Bantam<br />

verscheen, om een aanval der Engelschen tegen onze<br />

factorij te bestraffen en hun — op grond der bestaande<br />

traktaten — de vaart in de Moluksche wateren door den<br />

raad van Indië werd ontzegd.


BO<br />

Reael, die in den gespannen toestand waarin men<br />

verkeerde, naar Bantam was overgekomen, om zich met<br />

den directeur-generaal omtrent verschillende zaken te verstaan,<br />

had zijne standplaats te Ternate weder ingenomen,<br />

toon hij op zijn reeds vroeger te kennen gegeven wensch zijne<br />

hooge waardigheid neder te leggen, een gunstig antwoord<br />

' ontving. Die wensch stemde geheel met het verlangen<br />

der Kamer van XVII overeen. Zij verlangde namelijk<br />

Coen als zijn opvolger te benoemen, van wiens opperbeleid<br />

meer veerkracht, meer doortastende en afdoende<br />

maatregelen waren te verwachten. In deze verwachtingwerd<br />

zij dan ook niet bedrogen. De moeilijke omstandigheden,<br />

waaronder hij zijn bestuur overgaf, hielden Reael<br />

echter tot in Augustus 1618 in den Archipel terug. Lateimocht<br />

hij het moederland nog vele en belangrijke diensten<br />

bewijzen, en 't Realen-eiland te Amsterdam houdt de herinnering<br />

aan den naam van den vriend van Hooft, Huygens<br />

en Vondel, ook bij den nazaat levendig.<br />

De onwrikbare geestkracht en onverzettelijke wil van<br />

den nieuwbenoemden gouverneur-generaal deden hem te<br />

midden der dreigende gevaren bovendien aan twee machtige<br />

tegenstanders, — de toenemende ijverzucht van Engeland<br />

en Indiaansche trouweloosheid -- voortdurend het<br />

hoofd bieden. Dientengevolge werd het echter noodig, den<br />

zetel van 't bestuur naar Jakatra over te brengen en de<br />

loge aldaar tot een verdedigbaar fort in te richten.<br />

Van toen af begon een strijd tusschen Indiaansche sluwheid<br />

en Europeesch beleid, waarbij Engeland niet altoos<br />

de waardigste rol vervulde: een strijd, waarin Neêrlands<br />

landvoogd eindelijk op Bantams rijksbestuurder pangeran<br />

Aria Rama di Mangala de zege behaalde. Deze, zich den<br />

haat van den vorst — zijn vroegeren pleegzoon — tegen<br />

de Hollandsche kafirs (ongeloovigen) ten nutte makende,<br />

voor den steeds toenemenden westerschen invloed beducht<br />

en door eigenbelang gedreven, wist tevens op behendige<br />

wijze van der Britten handelsnijd en de zelfzucht van Jakatra's<br />

regent partij te trekken. Al die elementen moesten<br />

samenwerken, om op een door hem gekozen oogenblik Hollands<br />

macht te vernietigen. Mocht hij dat kunnen bewerken,


61<br />

zoo vermeende hij, de daartoe gebezigde werktuigen, elk<br />

afzonderlijk met gemak weer te kunnen verbreken, en zich<br />

alzoo met aller buit te verrijken. Hierin rekende hij echter<br />

buiten den waard, of liever buiten den gouverneur-generaal,<br />

die steeds op zijne hoede, sedert lang de plannen<br />

van zijn listigen tegenstander had doorzien. Ofschoon Coen<br />

door zijne kloeke en fiere houding tot dusverre alle vijandige<br />

bedoelingen en aanslagen zoowel op de factorij als<br />

op zijn leven had weten af te weren, besefte hij evenwel<br />

geheel zijn hachelijken toestand. Door afgunst en verraad<br />

omgeven, kon hij ieder oogenblik tot een ongelijken kamp<br />

geroepen worden. Daarom had hij bij tijds de compagniesgoederen<br />

op de ter reodo liggende schepen in veiligheid<br />

gebracht en was steeds voortgegaan de loge te doen versterken.<br />

Al spoedig word ze, zoowel met het vuur deitegen<br />

haar over gelegene Engelsche factorij — door eene<br />

zware batterij gedekt —- als met dat van de opgeworpen<br />

verschansingen der Jakatranen bedreigd. En toen hij<br />

vernam dat ook Mataram zich bij zijne vijanden had gevoegd,<br />

begreep hij dat het beslissend uur naderde, waarin<br />

alles van zijn moed en tegenwoordigheid van geest zou<br />

afhangen.<br />

Terzelfder tijd wierp Engeland het masker af. Een van<br />

Patani komend koopvaardij schip werd door het Britsche<br />

eskader dat voor Bantam kruiste, aangehouden en prijs<br />

gemaakt, terwijl men tevens aanstalten maakte de loge<br />

te beschieten. Coen liet onmiddellijk de Engelsche batterij<br />

opeischen, en na een ontwijkend antwoord ze aanvallen<br />

en verbranden. Het oogenblik van handelen was gekomen :<br />

de oorlog was verklaard.<br />

Weldra verscheen geheel de vijandelijke vloot onder<br />

Thomas Dale en William Parker — elf zeilen sterk —<br />

op de kust, eischte Hollands factorij en schepen op, en<br />

wilde den gehaten en gevreesden nabuur het land doen<br />

ontruimen. Coen kon die vloot slechts zeven half toegeruste<br />

schepen tegenover stellen. Toch gaat hij ze op 31<br />

December 1618 te gemoet. Op den 2 dc " Januari 1619<br />

geraakte men op de hoogte van 't eiland Onrust slaags,<br />

en hoewel de overwinning onbeslist bleef, begrijpt de<br />

gouverneur-generaal dien strijd niet te mogen hervatten.


62<br />

De grootste belangen, ja het geheele zijn der Comp,<br />

stonden hier op het spel, en zulk een hoog spel durfde<br />

en mocht hij niet wagen. Toen bovendien gebrek aan<br />

buskruit en eene nieuwe versterking der Engelsche vloot<br />

den reeds zóo ongelijken strijd geheel onmogelijk maakten,<br />

hield hij af en wendde na een gehouden krijgsraad den<br />

steven naar de Molukken. Hij had het plan gevormd om<br />

later met de dââr vereenigde schepen tot ontzet der ingesloten<br />

loge terug te keeren, welke hij onder de hoede<br />

van van den Broek achterliet, met last, haar niet dan<br />

bij uitersten nood aan den Brit, maar nimmer den Javanen<br />

over te geven.<br />

Wie herinnert zich niet, hoe de naam van v. d. Broek<br />

evenals de roemvolle verdediging van 't fort te Jakatra<br />

steeds met eerbied werden herdacht? En toch eischt de<br />

onverbiddelijke geschiedenis thans eene geheel andere voorstelling<br />

van die feiten. Naarmate de geschiedkundige<br />

waarheid meer en meer uit het stof der archieven te<br />

voorschijn treedt om personen of zaken hunne juiste plaats<br />

aan te wijzen, naar die mate gaat menige illusie verloren.<br />

Zoo ook hier. Van deze gedurende meer dan twee en<br />

een halve eeuw zoo opgevijzelde verdediging en van den<br />

Broek's heldhaftig gedrag voor de muren van Jakatra<br />

blijft niets over. Niets dan 't geen Coen er van schrijft<br />

in zijnen brief aan H.H. bewindhebbers d.d. 5 Augustus<br />

1619; „nae ons' vertreck van Jacatra is het daer in 't<br />

fort' seer schandolijck gegaen, d'eere van de natie wierd<br />

vrij wat gecrenckt" enz. enz.<br />

Gedurende eenige dagen schijnt zijn vertrek geheim<br />

gebleven en de bezetting voort te zijn gegaan de loge<br />

te versterken, waarin zij — vreemd genoeg — door de<br />

Engelschen niet verhinderd' werd, die toen reeds met<br />

Bantam overeengekomen waren er zich meester van te<br />

maken. Van den Broeck sloot zijnerzijds een verbond<br />

met den regent van Jakatra, maar werd met eenige derzijnen<br />

door dien trouweloozen bondgenoot op de meest<br />

verraderlijke wijze gevangen genomen, met het doel de<br />

bezetting van het fort tot de overgave te noodzaken. En<br />

nu zou het verhaal der zelfverloochening van den vroeger<br />

gevierden held moeten volgen.


63<br />

Uit een reeks van brieven aan den bevelhebber Pie ter<br />

van Raey, die allengs dringender werden om toch den<br />

geëischten losprijs voor de gevangenen te betalen, blijkt<br />

echter duidelijk, hoe v. d. Broeck tevens den raad geeft,<br />

het fort — ' inmiddels door de Engelschen opgeëischt —<br />

aan hen over te leveren, en die raad werd mondeling<br />

herhaald toen men hem, als een misdadiger gebonden,<br />

voor de muren bracht. Een paar dagen later was dan<br />

ook door den krijgsraad tot de overgave besloten. Ware<br />

Bantams rijksbostuurder niet tusschen beide gekomen, dan<br />

zouden op den l sten Februari, geschut en krijgsvoorraad<br />

den Brit, geld en goederen den Jakatraan in handen zijn<br />

gevallen, bij welk verdrag tevens de vrijheid der gevangenen<br />

en de overtocht der bezetting naaivKoromandel was<br />

bedongen. Dit streed echter — gelukkig voor Nederland<br />

— geheel met Bantams belangen en bedoelingen.<br />

Aan zijne arglistige staatkunde getrouw, had de sluwe<br />

pangeran, ter bereiking zijner baatzuchtige oogmerken,<br />

zijne troepen in Jakatra reeds vroeger aanzienlijk versterkt,<br />

onder den schijn van tegen de Comp, samen te spannen.<br />

Op 't gegeven oogenblik echter zijne bondgenooten verlatende,<br />

verzette hij zich tegen het gesloten verdrag en<br />

eischte den begeerden buit voor zich zelf. De Engelschen<br />

gevoelden zich niet sterk genoeg aan die talrijke benden<br />

het hoofd te bieden ; Dale, zich op zijne beurt belegerd<br />

én verraden achtende, begaf zich onmiddelijk aan boord,<br />

en nauwelijks had hij zijne krijgsmacht op de ter reede<br />

liggende schepen vereenigd, of de niets kwaads vermoedende<br />

regent van Jakatra werd overvallen, uit zijn leenmanschap<br />

ontzet, naar het gebergte verdreven en zijn rijk<br />

bij Bantam ingelijfd.<br />

De Engelschen van hunne medehelpers verstoken en<br />

voor Bantam beducht, verlieten aldra de reede om op<br />

onze schepen jacht te maken. En toen bij een hernieuwde<br />

opeisching van den rijksbestiiurdor, de bezetting, eindelijk<br />

inziende dat op vriend noch vijand, maar alleen op eigen<br />

kracht en moed te rekenen was, het kloek besluit nam<br />

zich tot het uiterste te verdedigen, slaagde zij er al spoedig<br />

in de haar bedreigende batterijen te vernielen. Van<br />

toen af was geen gevaar meer te vreezen : en op den


64<br />

12 aen Maart werd door kapitein van Raey op plechtige<br />

wijze de naam Batavia geschonken aan het fort, dat<br />

door de lafhartigheid der bezetting, meer dan eens op<br />

het punt was, om in 's vijands handen over te gaan.<br />

't Was wel het minst aan hem en de zijnen, bij die<br />

doopplechtigheid van het zoogenaamde „Nederlandscho<br />

Rendez-vous in Indie" voor te zitten. De vier bolwerken<br />

verkregen de namen van Holland, Westvriesland, Zeeland<br />

i en Gelderland, flater veranderd in die van Robijn, Diamant,<br />

Saphier en Parel.<br />

Coen, die ter eere van zijne geboorteplaats het liever<br />

Nieuw-Hoorn genoemd had, en zijne brieven nog altijd uit<br />

„het fort Jakatra" dateerde, moest eindelijk krachtens aanschrijving<br />

der XVII van 4 Maart 1621, den naam Batavia<br />

eerbiedigen.<br />

Op den 10 de " Mei brachten de raden van Indië Pieter<br />

de Carpentier en Andries Soery — daartoe door Coen van<br />

Amboina afgezonden — de heuglijke tijding zijner terugkomst<br />

aan de bezetting van Jakatra over. En werkelijk<br />

verscheen hij eenige dagen later, na te Japara den in 't<br />

vorige jaar op de Hollanders gepleegden moord te hebben<br />

gewroken, met zijne vloot voor de muren van het fort.<br />

Toen was de handhaving van Neèrlands eer weder aan<br />

goede handen toevertrouwd.<br />

Nauwelijks waren de troepen ontscheept, of hij joeg de<br />

bevolking op de vlucht, vernielde de Javaansche stad en<br />

deed op hare rookende puinhoopen, Batavia, de „toekomstige<br />

Koningin van het Oosten," als hoofdzetel van<br />

ons bestuur in Indië verrijzen.<br />

Na die overwinning voor Bantam verschijnende, verkreeg<br />

Inj de uitlevering van v. d. Broek en een lOOtal andere<br />

gevangenen, die door den rijksbestuurder uit Jakatra<br />

waren medegevoerd, maar kon van zijnen onverzoenlijken<br />

vijand de hernieuwing der vroegere handelsbetrekkingen<br />

niet verwerven. Ook wilde de pas opgetreden en voor onze<br />

zegevierende wapenen bevreesd geworden vorst zich aan<br />

geene nieuwe verbintenissen onderwerpen en de vijandelijkheden<br />

hielden, met geringe tusschenpoozen, gedurende<br />

vele jaren aan.<br />

Bij de terugkomst van Coen, had de Engelsche admiraal


65<br />

Straat Soenda met zijne vloot wel verlaten, maar de<br />

rekening met Holland was niet afgesloten. Weldra had<br />

de vereffening plaats. Bij Patani werden twee, en op<br />

Sumatra's kust vier Britsche schepen prijs gemaakt, en<br />

dezelfde Dutchmen, die Dale geheel overwonnen achtte,<br />

dreigden thans den Brit uit den Archipel te verjagen.<br />

Reeds hoopte de wakkere Coen dat doel te bereiken,<br />

reeds waande hij zich alléén meester van den Indischen<br />

handel, toen in Europa ter kwader ure, tusschen de Engelsche<br />

en Hollandsche Compagnieën onderhandelingen<br />

werden aangeknoopt, welke die schoone hoop deden verdwijnen.<br />

Een verdrag, in 1619 na vele afgebroken en weder<br />

aangeknoopte onderhandelingen te Londen voor den tijd<br />

van 20 jaren gesloten, en den 27 8tcn Maart 1620 door Coen<br />

met grooten weerzin ontvangen en afgekondigd, moest<br />

vroegere twisten doen vergeten. Dit monster-verbond —<br />

met recht een doos van Pandora genaamd — zou naar<br />

men meende, alle bestaande geschillen uit den weg ruimen:<br />

wederzijdsche belangen moesten vereenigd en door<br />

een gemeenschappehjken raad van defensie van acht leden,<br />

die eene vloot, 20 schepen sterk, te zijner beschikking<br />

had, behartigd en beschermd worden. Maar al spoedig<br />

werd men het oneens: de Engelschen sveigerden aan<br />

sommige bepalingen te voldoen, Coen bleef hardnekkig<br />

zijne eischen volhouden, vertrok weldra naar de Molukken,<br />

om het monopolie van den specerijliandel aan zijne<br />

meesters te verzekeren, en opnieuw werd de bedekte doch<br />

niet minder vinnige strijd tusschen de twee mededingsters<br />

voortgezet.<br />

't Gelukte Coen den trouweloozen Bandanees te straften,<br />

of liever — om geen Compagnie-stijl te gebruiken en te<br />

zeggen wat meer met de waarheid overeenkomt — 't<br />

gelukte hem, de voor have en vrijheid strijdende bevolking<br />

onder zijn ijzeren vuist te doen bukken, en de ongelukkige<br />

schier geheel ontvolkte Banda-eilanden tot een<br />

wingewest der O. I. C. te maken. Ten einde van deze<br />

door den oorlog zoo zeer geteisterde gewesten het meeste<br />

voordeel te trekken, machtigde hij den toenmaligen gouverneur<br />

Maarten Sonck, om bepaalde terrein-loten ter<br />

5


66<br />

ontginning aan Europeanen uit te geven, en door slaven<br />

te doen bewerken, waarvan de notentuinen en specerijperken<br />

herkomstig zijn. De toen op Banda voorgevallen<br />

feiten, werpen eene donkere schaduw op het leven van<br />

dien kloeken, maar ruwen soms wreeden krijgsman. Zonder<br />

nu tal van treurige herinneringen op te wekken, zij<br />

liever vermeld dat men de rust op Amboina, en het bezit<br />

van 't eiland Pehoe (later bij onderlinge schikking voor<br />

Formosa verruild) aan het beleid van Coen had te dankon.<br />

Minder gelukkig slaagde hij in de uitbreiding van onzen<br />

handel op Japan, waar hem tevens het verder aanwerven<br />

van soldaten werd ontzegd.<br />

Omstreeks dien tijd kwam Willem IJsbrantsz Bontekoe -<br />

in 1618 uit het moederland vertrokken, met zijn schip<br />

in de lucht gevlogen, en uit tallooze gevaren als door een<br />

wonder gered — met het overschot der zijnen in eene<br />

boot te Batavia aan. Door den gouv.-gen. (zijn stadgenoot)<br />

met de meeste deelneming en welwillendheid ontvangen,<br />

aanvaardde Bontekoe later eene zending naar<br />

China, waar hij vele en goede diensten bewees.<br />

Met Mataram waren vredelievende onderhandelingen<br />

aangeknoopt, en ook Bantam scheen meer tot de Comp, te<br />

willen naderen, toen Coen, die reeds vroeger het verlangen<br />

te kennen gegeven had in 1622 terug te koeren, tot groot<br />

leedwezen der bewindhebbers zijne waardigheid voorloopig<br />

op den directeur-generaal de Carpentier overdroeg,<br />

en bijna terzelfder ure dat het octrooi der Comp, moest<br />

worden verlengd, de reis naar 't moederland aannam.<br />

Was het eerst verleende octrooi tot vestiging en uitbreiding<br />

van den handel te verdedigen, was 't in 1602<br />

zelfs billijk, nuttig en noodzakelijk te achten, de verlenging<br />

er van, werd door velen een staatkundige misslag<br />

genoemd. Velen keurden het af, zulk een monopoliseerend<br />

handelslichaam te bestendigen, waardoor eene schier onafhankelijke<br />

macht, die zóó diep in politieke, algemeene<br />

en bijzondere belangen kon ingrijpen, in den staat werd<br />

bevestigd en gehandhaafd. Toch werd het met eenige<br />

wijzigingen voor den tijd van 21 jaren verlengd.<br />

Coen, in 't moederland met die eerbewijzen ontvangen,<br />

welke men aan zijne groote verdiensten en bekwaamheden


67<br />

verschuldigd was, drong onder meer verbeteringen vooral<br />

aan op „kolonisatie en openstelling van vrijen handel in<br />

Indië". Hij verlangde „een stelsel van koophandel, door<br />

bijzondere personen gedreven, met consignatie op Batavia ,<br />

en reeds had hij sommige verstokte monopolisten half bekeerd,<br />

reeds sprak men „van volkplantingen en het uitgeven<br />

van gronden", toen het oude stelsel door bijkomende<br />

omstandigheden, waaraan de oppositie der z.g.n. „doleerende<br />

participanten" niet vreemd was, de zege behaalde.<br />

De Carpentier wist al het goede, door zijn voorganger<br />

tot stand gebracht, te bewaren en te onderhouden. Het<br />

Indische plakaatboek (algemeene verzameling van wetten<br />

en instellingen door Coen in 't leven geroepen) getuigt<br />

evenzeer voor zijne gehech<strong>the</strong>id aan, en eerbied voor<br />

de wet, als voor zijne zucht naar orde, regelmaat en<br />

eene behoorlijke rechtsbedeeling. Niet minder zorg wijdde<br />

hij aan de instandhouding en uitbreiding van scheepvaart<br />

en handel. Nieuwe ontdekkingen deden nieuwe bronnen<br />

van welvaart ontluiken. De Aroe-eilanden erkenden de<br />

souvereine macht der O. I. C, Formosa werd door het<br />

fort Zeelandia versterkt, en een aanzienlijk deel der noordkust<br />

van Nieuw-Holland benevens de diep landwaarts<br />

inloopende golf naar hem genoemd (Carpentaria).<br />

Ongelukkig had onder zijn bestuur op Amboina in 162!5<br />

eene rechtspleging plaats wegens samenzwering en hoogverraad,<br />

ten gevolge waarvan eenige Britsche onderdanen<br />

en Japansche soldaten, die allen hunne medeplichtigheid<br />

bekenden, ter dood werden veroordeeld 1). Die onstaatkundig<br />

aangevangen procedure en de daarop gevolgde<br />

even onstaatkundige voltrekking van dat wel wat onbesuisd<br />

geslagen vonnis door den toenmaligen gouverneur der<br />

Molukken, Herman van Speult, in stede van de zaak aan<br />

de beslissing van de Carpentier of van den raad van defensie<br />

te onderwerpen, werd door de Engelschen „de<br />

moord van Ambon" genoemd. Jarenlang bleef die zoogenaamde<br />

moord, eene oorzaak van haat en verwijdering<br />

1) De schuldbekentenis van Gabriel Towerson, den hoofdaanlegger van<br />

t komplot, is o. a. in 't rijks-Archief berustende.<br />

5*


68<br />

tusschen de volken, een twistappel tusschen de beide naijverige<br />

Compagnieën en een steen des aanstoots tusschen<br />

't Britsche gouvernement en de Algemeene-Staten. Eene<br />

reeks van diplomatieke nota's, de eene nog scherper dan<br />

de andere, en vertoogen van de Engelsche gezanten,<br />

gaven in 1628 aanleiding tot het instellen van een nader<br />

onderzoek. Menig verwijt, ja de meest vijandige verklaringen<br />

zelfs moesten voorafgaan, eer die ongelukkige<br />

zaak, in 1653 door Cromwell weder opgevat, in 't volgende<br />

jaar bij den vrede van Westminster tot eene geveede<br />

oplossing kwam. Zij had der Britten verwijdering<br />

uit den Archipel der Specerijen ten gevolge, waardoor de<br />

laatste band tusschen de twee Compagnieën onherroepelijk<br />

verbroken en het traktaat van 1619 als van zelf verscheurd<br />

werd. Niet vóór 1667 bij den vrede van Breda, kwam dit<br />

ongelukkig rechtsgeding voor goed in het vergeetboek.<br />

Inmiddels ging men op Java een moeielijken tijd te<br />

gemoet. Wel had de Carpentier die steeds met de meeste<br />

behoedzaamheid, de aanmatigende handelingen der Engelschen<br />

onschadelijk wist te maken, na de aftreding van den<br />

rijksbestuurder van Bantam weder eenige betrekking met<br />

dat rijk aangeknoopt, en waren zijne gezanten in Karta,<br />

toen de hoofdstad van Matarams vorst, met onderscheiding<br />

ontvangen, zonder dat daarom de bestaande toestandeene<br />

werkelijke verbetering onderging.<br />

Het in 1626 afgevaardigde gezantschap was evenwel<br />

niet tot de hofreis toegelaten ; Palembang, de erfvijand van<br />

Bantam, had zich nauw met Mataram verbonden en in<br />

gespannen verwachting zag de Carpentier de veroveringsplannen,<br />

door dien machtigen despoot tegen westelijk<br />

Java gesmeed, langzamerhand zich ontwikkelen en tot<br />

rijpheid komen, 't Was hem echter eene geruststelling<br />

bij het nederleggen zijner hooge betrekking, de teugels van<br />

't bewind aan dezelfde krachtvolle handen te mogen overgeven<br />

, waaruit hij ze ontvangen had.<br />

De terugkomst van Coen, die op herhaalden aandrang<br />

der XVII, en in weerwil van den hevigen tegenstand van<br />

den Engelschen gezant Dudley Carleton, den laatsten<br />

September van 't jaar 1627, ten tweedenmale het opper-


69<br />

gezag aanvaardde, bracht vele gemoederen in beweging.<br />

Zij was den Brit een doorn in 't oog en een onheilspellend<br />

tecken voor den Javaan. Beiden hadden zijne onkreukbare<br />

trouw, zijn ijzeren wil en sterken arm van<br />

nabij leeren kennen. Nauwelijks is hij dan ook in zijne<br />

hooge waardigheid erkend, of van alle kanten dreigt het<br />

gevaar. Tot tweemalen toe was de dolk van den Maleier<br />

op zijne borst gericht, maar zijn uur had nog niet geslagen.<br />

Kalm en onverschrokken overziet hij den even moeilijken<br />

als gçvaarvollen toestand, en doet, onder andere<br />

voorzorgsmaatregelen, de wallen en het kasteel van Batavia<br />

zooveel mogelijk versterken, 't Was een jaar, voor<br />

dat Mataram zijne benden tegen dien zwak bevestigden<br />

zetel van ons bestuur afzond.<br />

Tjakra Koesoema, een kleinzoon van den panembahan<br />

senapati 1), onder wiens regeering de Nederlanders zicli<br />

in den Archipel vestigden, zat op Matarams troon. Door<br />

zijne overwinningen, zoowel in het midden en den oosthoek<br />

van Java als op Madoera, tot het toppunt zijner<br />

groo<strong>the</strong>id genaderd, had hij den weidschen titel van soesoehoenan<br />

aangenomen en werd schier overal als sultan<br />

Ageng (de Groote) erkend. Meermalen, doch altijd te vergeefs,<br />

had hij getracht den G.-G. over te halen hem als<br />

opper-vorst van Java te erkennen, als zoodanig jaarlijks<br />

door een gezantschap hulde te bewijzen en zich met hem<br />

nopens de verovering van Bantam te verstaan. En toen hij<br />

in April 1628 opnieuw die beide eischen herhaalde, werden<br />

ze kortaf geweigerd. Dit had den oorlog ten gevolge,<br />

en reeds in de maand Augustus vertoonde zich zijn leger<br />

voor Batavia.<br />

De stad van eene zwakke omwalling voorzien en door<br />

eenige kleine forten gedekt, was met een gering aantal<br />

troepen — door eenige honderden Chineezen en Mardikers<br />

(vrije inboorlingen) versterkt r*- geheel onvoldoende bezet.<br />

Toch bood het garnizoen, dat de Bantammers kort te<br />

voren getracht hadden bij verrassing te overrompelen, ook<br />

thans een dapperen wederstand. Iedere toeleg om zich van<br />

de buitenwerken meester te maken werd verijdeld, even<br />

1) Zie het inleidende hoofdstuk.


70<br />

als vroeger de poging om het kasteel van de zeezijde te<br />

nemen mislukt was. Elke aanval werd moedig afgeslagen :<br />

en bij een goed bestuurden uitval gelukte het zelfs de vijandelijke<br />

legerplaats gedeeltelijk te vernielen. De Javanen<br />

leden eene geduchte nederlaag, waarbij hun aanvoerder<br />

Baoe-Raksa en de voornaamste bevelhebbers sneuvelden.<br />

Zulk een uitslag was niet te verwachten. In den waan<br />

dan ook, dat Batavia voor de kracht zijner wapenen had<br />

moeten bukken, zond de soesoehoenan een tweede leger<br />

onder een zijner rijksgrooten toemenggoeng Soera Ngalaga,<br />

ten einde den zoo begeerden buit in bezit te nemen. Maar<br />

in stede van een overwinnend leger op de puinhoopen van<br />

Batavia, vindt hij de verminkte lijken van Matarams bevelhebbers<br />

in de half verbrande legerplaats der Javanen.<br />

Moedig stelt Soera Ngalaga zich aan het hoofd der zijnen,<br />

en toen de verdedigers, overmoedig op hunne behaalde<br />

zege, ook hem durfden aantasten, moest die kleine, maar<br />

dappere schaar met bebloede koppen terug wijken.<br />

Dagen lang hield hij de stad ingesloten, alles werd in<br />

het werk gesteld, om ze tot de overgave te dwingen.<br />

Eindelijk doet hij eene wanhopige doch vruchtelooze poging<br />

zich van het reduit der zoo krachtig verdedigde schans<br />

Hollandia meester te maken, en de stad, door het afleiden<br />

der rivier bij gebrek aan water te doen vallen. Na alle<br />

middelen van aanval te hebben uitgeput, was hij echter<br />

in de eerste dagen van December genoodzaakt, het beleg<br />

op te breken en den terugtocht aan te nemen.<br />

De twee bevelhebbers, die voor Hollandia het hoofd<br />

hadden gestooten, liet hij met meer dan 700 hunner volgelingen<br />

ter dood brengen, in de hoop daardoor zijn hoofd<br />

althans te redden. Maar die wraakoefening was den Indischen<br />

despoot niet genoeg; ook de boodschapper van<br />

de geleden nederlaag moest met zijn leven dien hoon<br />

en den onvoldanen wensch van zjjnen meester boeten.<br />

De geschiedenis van Mataram is eene aaneenschakeling<br />

van gruwelen door eene reeks van nietswaardige ellendige<br />

tirannen begaan. Alleen op eigen voordeel en zinnelijk<br />

genot bedacht, beschouwden de vorsten het arme volk<br />

dat onderdanig en kruipend van aard zich voor hunne<br />

almacht in het stof ter neer boog, als geschapen om


71<br />

hunne beurzen te vullen en de meest eerzuchtige plannen<br />

of dierlijke lusten te dienen.<br />

De keizer, in zijne hoog gespannen verwachting te<br />

leur gesteld en aan geen wederstand gewoon, verzamelde<br />

een nog grooter leger en verscheen op den 22 ste " Augustus<br />

1629, volgens sommige schrijvers, aan het hoofd van meer<br />

dan 80,000 man yoor Batavia.<br />

Coen, hoewel hij in zijn huis met veel leed had te kampen<br />

j _ door de openbare terechtstelling van den verleider,<br />

den vaandrig Kortenhoef, en de geeseling van het verleide<br />

meisje, Sara Specx zijne pleegdochter gevolgd,<br />

was voor zijne stad niet werkeloos gebleven. Do geheel<br />

onverwachte vriendschapsbetuigingen van Mataram hadden<br />

zijn wantrouwen opgewekt, en de noodige maatregelen<br />

tegen een tweeden aanval doen nemen. Nieuwe forten<br />

hadden het verdedigingsvermogen der stad verhoogd, gewapende<br />

burgers sloten zich moedig bij het garnizoen<br />

aan, en de soesoehoenan had weinig kans beter te slagen<br />

dan zijne voorgangers. Toen hij o. a. gebruik wilde maken<br />

van de voorraadschuren -- tot onderhoud van zijn leger<br />

te Tagal en Sabang opgeslagen — was ook daar de opperlandvoogd<br />

hem vóór geweest : hij vond ze door Adriaau<br />

Maartensz. Block vernield of verbrand. Men scheen zich<br />

dan ook niet bijzonder veel over dit beleg te bekommeren,<br />

toen Batavia eensklaps in diepen rouw werd gedompeld.<br />

De gouverneur-generaal was op den 20 ate " September<br />

in de kracht van zijn leven aan eene korte doch<br />

hevige ziekte bezweken, en die dood mocht te rechteen<br />

onherstelbaar verlies genoemd worden. De O. I. C. verloor<br />

in Coen haren hechtsten steun, Batavia een onovertroffen<br />

bewindvoerder en Nederland den stichter van zijne<br />

macht, den handhaver van zijn gezag in Indië. Toch<br />

moesten er bijna twee en een halve eeuw over die groeve<br />

heengaan eer men in een hem waardig gedenkteekeu, de<br />

openbare hulde van een dankbaar volk aan een zijner<br />

edelste burgers zag verrijzen.<br />

Nog vóór de begrafenis, verscheen een Hollandsch schip<br />

op de ree, aan welks boord de man vertoefde, bestemd<br />

om zulk een voorganger op te volgen, 't Was Jacques<br />

Specx, die door den raad van Indië voorloopig tot opper-


72<br />

landvoogd aangesteld, de onafgedane taak der bevrijding<br />

van Batavia op zich nam en ten einde bracht.<br />

De weinige geestdrift der door ziekte en gebrek geteisterde<br />

Javanen, gepaard aan de slechte uitwerking van<br />

hun geschut, maakte de verdediging gemakkelijk, en<br />

het reeds tot op de helft geslonken Javaansche leger,<br />

dat zich buiten het bereik van 't geschut had teruggetrokken,<br />

werd in de eerste dagen van November genoodzaakt<br />

den aftocht te blazen.<br />

Nu ten gevolge van de overmacht der Nederlandsche<br />

wapenen, thans voldingend bewezen, het prestige van<br />

Mataram's vorst daalde naarmate de Comp, aan invloed,<br />

aanzien en gezag had gewonnen, deed ook Bantam van<br />

meer vredelievende gezindheid blijken; handel en scheepvaart<br />

werden tusschen die stad en Batavia hersteld. Toch<br />

waren Heeren bewindhebberen met het bestuur van Specx<br />

niet ingenomen : vooral werd hij gewantrouwd ten opzichte<br />

van den particulieren handel — op nieuw aan de meest<br />

beperkende voorwaarden onderworpen — en moesten de<br />

belangen der vrijburgers, die grootendeels in dien handel<br />

hun bestaan vonden, en ook door zijn grooten voorganger<br />

zoo veel mogelijk beliartigd waren, weder geheel voor de<br />

kleingeestige eischen van het monopolie-stelsel wijken.<br />

Na het sluiten van een of- en defensief verbond met<br />

Hamza, die Modafar als koning van Ternate was opgevolgd,<br />

gaf hij in September 1632 zijne betrekking -<br />

waarin hij door de Kamer van XVII nimmer werd bevestigd<br />

— aan Hendrik Brouwer over.<br />

Niet minder dan zijne voorgangers, trachtte ook deze<br />

landvoogd, van een nieuwe instructie op het regeeringsbeleid<br />

voorzien, het gezag en den invloed zijner lastgevers<br />

— algemeen door de inlanders „de Companie" genoemd<br />

— steeds verder uit te breiden. Het diplomatiek<br />

beleid van Brouwer droeg echter weinig vruchten. Hij was<br />

even ongelukkig in zijne pogingen om het lot der vrijburgers<br />

te verzachten, als in zijne voorstellen aan den sultan<br />

van Bali om Mataram den oorlog aan te doen. Zonder<br />

den vrede met dit rijk op duurzamen voet te kunnen<br />

herstellen, waaraan der Comp, veel gelegen lag, vooral<br />

nadat in November 1633 de oorlog tusschen Bantam en


73<br />

Batavia op nieuw was uitgebroken, werd hij door Antonie<br />

van Diemen vervangen, die bereids drie jaren te<br />

voren als zijn opvolger was aangewezen.<br />

Vreemd moge het klinken — toch kan het door officicële<br />

documenten worden gestaafd — dat de O. I. C. toen<br />

reeds met moeite aan hare verplichtingen kon voldoen,<br />

en vreesde, „zonder groote bezuinigingen, onder de steeds<br />

toenemende lasten te moeten bezwijken."<br />

HOOFDSTUK IV.<br />

DB <strong>OOST</strong>-INDISCHE ARCHIPEL TOT AAN HET BESTUUR<br />

VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL MAET8UIJKER.<br />

1636-1653.<br />

Op den l bten Januari 1636, nam van Diemen de teugels<br />

van het bewind in handen, en werd er eeno nieuwe reeks<br />

van voorspoedige en winstgevende jaren voor de O. I. C.<br />

geopend.<br />

Zijn bestuur is merkwaardig zoowel door de meer vredelievende<br />

houding die hij tegenover Bantam en Mataram<br />

wist aan te nemen, ofschoon hij geheel het gevoelen deelde<br />

van zijn voorganger nopens de staatkundige verhouding<br />

dezer landen, als door de ontwikkeling en uitbreiding aan<br />

Batavia en vele takken van nijverheid en landbouw gegeven.<br />

Hij bleef het denkbeeld getrouw, dat de bloei van Batavia<br />

afhankelijk was van Bantams verval: en toch mocht dit<br />

niet te klein en Mataram te groot worden.<br />

Omstreeks 't midden van dat jaar kwam een wapenstilstand<br />

tusschen die twee voornaamste koopsteden van Java<br />

tot stand, maar 't duurde tot 1639 voor het handelsverkeer<br />

op den ouden voet werd hersteld, terwijl de soesoehoenan<br />

intusschen zijn gezag en invloed al meer en meer trachtte<br />

uit te breiden, waaraan echter door den val van Malakka<br />

een gevoelige slag werd toegebracht.<br />

Wanneer wij thans den gouv.-gen. in den Molukschcn Ar-


74<br />

chipel volgen, dien wij te lang reeds uit het oog verloren,<br />

doet de geschiedenis ons eene minder schoone bladzijde<br />

kennen, want nog altijd drukte het monopoliestelsel loodzwaar<br />

op de arme bewoners van die overigens zoo rijke gewesten<br />

, en gaf elk oogenblik aanleiding tot feitelijk verzet.<br />

Reeds onder Specx en Brouwer waren ten gevolge van<br />

herhaalde ongeregeldheden, door de op Klein-Ceram (Howamohel)<br />

en elders gevestigde kimelaha's (stedehouders<br />

der koningen van Ternate) aangestookt, de gouverneurs<br />

Gijzeis, van den Heuvel en van Deutecom, die geen van<br />

allen hunne roeping begrepen, terug geroepen en vervangen.<br />

Maar ook die maatregel had het nog immer<br />

smeulende vuur van weerspannigheid, haat of wraak door<br />

het wanbestuur dezer gezagvoerders opgewekt, niet kunnen<br />

uitdooven. En geen wonder; want om den sluikhandel<br />

tegen te gaan, waren duizenden nagelboomen op<br />

Ceram's kusten geschild of uitgeroeid, de arme inwoners<br />

uit hun land verdreven , en vele hoofden (orang-kaja's),<br />

waaronder Kakiali, den geliefden capitan-Hitoe gevangen<br />

genomen. De inlanders hadden zich dien ten gevolge in<br />

het sterke Luciëla, den toenmaligen zetel van het Ternataansche<br />

bestuur op Howamohel, en in Wawani genesteld,<br />

of eene wijkplaats gevonden in het gebergte. Dààr waanden<br />

zij zich veilig, en meenden er eiken aanval te kunnen<br />

trotseeren.<br />

Toen na den dood van koning Modafar, de sluwe<br />

Hamza — door Spanjes invloed — Ternates troon beklom,<br />

gaf hij een dubbelen last aan Leliato en Loehoe,<br />

de stedehouders zijner Ambonsche en Ceramsche landen.<br />

Zij moesten namelijk bij het tegengaan en uitroeien van<br />

den sluikhandel den Nederlanders in schijn de behulpzame<br />

hand bieden, maar deze in het geheim z. v. m. trachten<br />

aan te moedigen en te bevorderen. Daardoor was er<br />

spanning en wantrouwen ontstaan, waarop feiten gevolgd<br />

waren, die de komst van den G.-G. noodzakelijk maakten.<br />

Zijne tusschenkomst mocht vooral niet langer worden<br />

uitgesteld, toen eene vruchtelooze poging om Luciëla en<br />

het versterkte Wawani 'te bemachtigen ten gevolge had ,<br />

dat ook Oma, Honimoa, Noesa Laut, en zelfs de Christenen<br />

op Leitimor de Comp, afvielen. Gelukkig namen de


75<br />

zaken oogenschijnlijk dan ook een beteren keer, toen van<br />

Diemen in 1637 met eene aanzienlijke vloot, door de<br />

raden van Indië Caan en Ottens vergezeld, in de Moluksche<br />

wateren verscheen, en Luciëla stormenderhand werd<br />

ingenomen. De orang-kaja's der omliggende eilanden kwamen<br />

nu al spoedig den overwinnaar op het fort Victoria<br />

begroeten of hunne onderwerping aanbieden. Na de rechtmatige<br />

grieven kenbaar te hebben gemaakt, die aanleiding<br />

hadden gegeven tot een gewapend maar wettig verzet r<br />

werden allen in genade aangenomen en scheen de vrede<br />

op Howamohel en Leitimor hersteld. Ook met de Hitoeëzen,<br />

die echter hunne bergen niet verlaten wilden, vóór<br />

dat Kakiali in vrijheid was gesteld, werden even als met<br />

de koningen van Ternate en Makassar nieuwe overeenkomsten<br />

gesloten. Maar hoe konden deze eenig goeds<br />

beloven, zoolang het monopoliestelsel steeds de spil bleef<br />

waarom alles moest draaien?<br />

De G.-G. keerde kort daarop naar Java terug, met belofte<br />

in het volgende jaar weder te komen en liet Ottens<br />

als landvoogd der Molukken achter.<br />

Die schijnbare rust en vrede waren dan ook van korten<br />

duur.<br />

De onverzoenlijke Kakiali kon den hem aangedanon<br />

hoon niet vergeten en wilde zich aan het gehate monopolie,<br />

dat Holland rijk, maar de Molukken arm maakte,<br />

niet onderwerpen. Hij kocht de kruidnagelen van geheel<br />

Hitoe op, om ze aan anderen tegen veel hoogere prijzen<br />

dan de Comp, gaf, te verkoopen; zijne onderdanen<br />

weigerden aan de hongitochten, — die in uitroeiings- eu<br />

verdelgingstochten ontaard waren — deel te nemen, en<br />

Cerams zuidkust, zoowel als Hitoe's stranden bleven de<br />

brandpunten van verzet, sluikhandel en zeerooverij.<br />

Zelfs na de terugkomst van den G.-G. in 1638, die<br />

ook op Banda de zaken kwam regelen, bleven er te<br />

veel vonken smeulen van gekwetst eigenbelang, van zucht<br />

naar vergelding en wraak, dan dat er vrede en rust konden<br />

heerschen. Menigen eed moest nog verbroken, menig<br />

traktaat verscheurd en veel onschuldig bloed gestort worden,<br />

eer het monopoliestelsel hier de overwinning zou<br />

behalen.


76<br />

De even listige als trouwelooze koning van Terna te,<br />

die met vriend en vijand heulde, begreep zich van elke<br />

medeplichtigheid te moeten zuiveren, wilde hij zijn invloed<br />

en gezag bewaren. Daarom werd Leliato, als zoenoffer<br />

aan van Diemen overgeleverd, en onder voorwendsel van<br />

ongehoorzaamheid aan zijnen vorst, die voor zich zelven<br />

nieuwe voordeden bedong, te Batavia met den dood gestraft.<br />

Later, toen de Kimelaha Loehoe de zijde zijns<br />

konings verliet om zich aan de Comp, te onderwerpen,<br />

werden de bewijzen geleverd, hoe grof ze zich had laten<br />

bedriegen, 't Bleek duidelijk, dat alle verboden vijandige<br />

handelingen op heimelijk bevel van Hamza waren<br />

geschied.<br />

Spoedig brak 't vernielend oorlogsvuur weder uit, en<br />

zoodra Caan als commissaris van de z. g. n. drie oostersche<br />

land voogdijen, den in 1642 benoemden gouv. Demmer<br />

eenige versterking had aangebracht, namen de stelselmatige<br />

verwoesting van Hitoe's rijke dorpen en uitgestelde<br />

wraakoefeningen een aanvang.<br />

Nauwelijks waren eenige buitenwerken van het hoog<br />

gelegen Wawani — 't hoofdkwartier van den capitan-<br />

Hitoe — gevallen, al werd hij daardoor niet gedwongen<br />

die sterke stelling met zijne dappere Makassaarsche hulptroepen<br />

te verlaten, of de kimelaha Loehoe, die vroeger<br />

in menig moorddadig gevecht, een geduchte tegenstander<br />

der Comp, maar later een harer heldhaftigste bondgenooten<br />

geweest was, moest die dubbele zonde met zijn leven<br />

boeten. In den Grooten-ïtaad — op Ambon belegd, en<br />

waartoe alle orangkaja's waren opgeroepen — werd door<br />

den gouverneur bekend gemaakt, dat die prins-stedehouder<br />

door zijn wettigen vorst als zoodanig vervallen verklaard<br />

en ter dood veroordeeld was. Dit wreedc en onrechtvaardige<br />

vonnis, toen men zijne diensten nog noodig had,<br />

door Demmer ruim drie maanden lang geheim gehouden,<br />

werd op den 17 den Juni 1648 niet alleen aan hem, maar<br />

ook aan zijne onschuldige vrouw en moeder voltrokken.<br />

Zóó werd Loehoe's hulp aan de Comp, en 't bekend<br />

maken van Ternate's verraderlijk gedrag door Hamza,<br />

zóó zijne vroegere trouw aan dezen en zijne bestrijding<br />

van 't monopolie-stelsel, door Demmer en Caan gewroken.


77<br />

Maar nog meer offers moesten er vallen. Geen drie maanden<br />

later, of opnieuw viel de bijl der ongerechtigheid en<br />

grijnsden de afgeslagen hoofden der orangkaja's van Howamohel's<br />

kust, door Madjirah den opvolger van Loehoe<br />

naar Ambon opgezonden, den verschrikten inlander tegen.<br />

Dat alles moest dienen als zoenoffer voor Hamza's trouweloosheid,<br />

en 't werd door Demmer aangenomen, ondanks<br />

die lieden hem in den laatsten strijd getrouw hadden<br />

bijgestaan.<br />

Ook Kakiali, eindelijk genoodzaakt zijn schuilhoek te<br />

verlaten, werd laaghartig vermoord en het bestuur van<br />

Hitoe veranderd. De plaatsen der vier Hoofden, evenals die<br />

van den capitan, bleven onvervuld, en de arme bevolking<br />

die wel tot den hongitocht en het schillen of kappen<br />

harer nagelboomen, maar geenszins tot rust of vrede gedwongen<br />

kon worden, had de verdediging harer rechten<br />

en belangen aan een harer dapperste zonen toevertrouwd ;<br />

Toeloe Cabcsie hield de fakkel des oorlogs fier en moedig<br />

omhoog en deed in zijne ongenaakbare bergen de<br />

banier des opstand« ongestraft van Capaha's wallen wapperen.<br />

't Ligt niet in ons bestek, al de wreedheden on gruwelen<br />

te vermelden, die er tot Hamza's dood in de Molukken<br />

plaats hadden, waarbij Hollands goede naam, meer<br />

dan eens, door Compagnies-dienaren geschandvlekt en<br />

onteerd werd. Later moeten wij er toch gedeeltelijk op<br />

terugkomen, en gelukkig levert van Diemens bestuur helderder<br />

gezichtspunten op.<br />

De admiraal Marcellus de Boschhouwer had in 1612,<br />

als afgezant van de Algemeone-Staten, een voordeelig<br />

verdrag met de Cingaleezen gesloten. Ten gevolge echter<br />

zijner nog al ver gedreven eigenliefde zich door zijn vaderland<br />

miskend achtende, had hij aan Christiaan IV koning<br />

van Denemarken zijne diensten aangeboden, en waren<br />

onze betrekkingen met Ceilon zoo goed als afgebroken.<br />

Hiervan hadden de Portugeezen ruimschoots gebruik<br />

gemaakt, om de meeste kustplaatsen aan zich te onderwerpen,<br />

toen op verzoek van radja Singa, sinds 1632<br />

te Kandia op den keizerlijken troon gezeten, de admiraal<br />

Adam Westerwoldt, na eene sterke Port u geesche vloot


78<br />

op de reede van Goa met vrij wat geringer macht te<br />

hebben doen wijken, zich van Batikalo meester maakte.<br />

Deze vestiging ging gepaard met een verdrag, waarbij<br />

het monopolie van peper- en kaneelhandel bedongen werd.<br />

Maar al spoedig bleven de Cingaleezen achterlijk in de<br />

getrouwe naleving van dat verdrag, en toen na het nemen<br />

van Ngombo, Trinkonomale en Punto de Galle,<br />

Willem Jacobsz. Coster die zich roemvol onderscheidde,<br />

op last van den keizer werd vermoord, omdat hij met<br />

nadruk op het nakomen der eenmaal gesloten traktaten<br />

had aangedrongen, bleef de verhouding zeer gespannen.<br />

De komst van de Portugeesche vloot onder Antonio de<br />

Mascarenhas, die, hoewel Ngombo niet kunnende hernemen,<br />

de onzen echter in Punto de Galle geblokkeerd<br />

hield, was almede oorzaak dat voor geruimen tijd de<br />

goede verstandhouding tusschen Ceilon en de Comp., opnieuw<br />

werd verbroken.<br />

Intusschen had Portugal de Spaansche kluisters afgeschud<br />

en koning Joan IV in Juni 1641 een tienjarig<br />

bestand met ons Gemeenebest gesloten. Er moesten evenwel<br />

nog drie jaren verloopen, voordat bij een traktaat,<br />

door Joan Maetsuyker als raad van Indië te Goa vastgesteld<br />

en den 27 8ten Maart 1645 te 's Hage bekrachtigd,<br />

Portugeesche zoowel als Nederlandsche belangen behartigd,<br />

n hunne wederzijdscho bezittingen geregeld werden.<br />

Ook de sedert in Japan voorgevallen gebeurtenissen<br />

mogen niet onvermeld blijven. Toen Specx in 1609 als<br />

opperkoopman te Firato eene factorij vestigde, was de<br />

christen-landheer van Arima reeds in ongenade gevallen<br />

en nam de verbittering der Japansche regeering tegen de<br />

'Christenen al meer en meer toe. In 1639 werd het Christendom<br />

met wortel en tak uitgeroeid, de Portugeesche<br />

natie voor altijd uit Japan verbannen en de handel hoogst<br />

knellende banden aangelegd. Weldra moest het handelsverkeer<br />

zich uitsluitend tot Décima bepalen, een klein<br />

d door een brug aan Nangasaki verbonden — waarheen<br />

de faktorij in 1641 werd overgebracht.<br />

Al mocht het nu van Diemen niet gelukken, hierin<br />

eene verandering ten goede te brengen, zoo biociden zeevaart<br />

en Christendom zooveel te meer op Formosa. Ook


7!)<br />

was het dezen gouverneur-generaal voorbehouden door het<br />

bemachtigen van Malakka, den Portugeeschen handel in<br />

Achter-Indië den doodsteek te geven en de oppermacht der<br />

Comp, in den Archipel te vestigen.<br />

Door Nederlandsche en Djohorcesche schepen van de<br />

zeezijde ingesloten, en door Adriaan Anthonisz. van de<br />

landzijde belegerd, werd de stad, hoe hardnekkig dan<br />

ook onder Manoel de Sousa Coutinho verdedigd, eindelijk,<br />

nadat er hongersnood en pest waren uitgebroken, — waarvan<br />

ook de belegeraars veel te lijden hadden, — op den<br />

14* en Januari 1641 door Minne Willemsz. Caartekoe stormenderhand<br />

genomen. De val van Malakka zette de kroon<br />

op van Diemens bewind.<br />

Wij zagen reeds vroeger, hoeveel Batavia en omstreken<br />

— later de zoogen. Ommelanden — hem te danken<br />

hadden; de eerste statuten of wetsbepalingen der stad<br />

werden meer uitgebreid, kerken gebouwd en scholen opgericht.<br />

Een in 1644 sluw beraamde aanslag tegen hare vrijheid<br />

en 't leven van den G.-G., door Jan Cleijn, alias Pekel,<br />

en waaraan wellicht de hoven van Bamtam en Mataram<br />

niet vreemd bleven, werd gelukkig verijdeld en de aanstaande,<br />

„koningin van het Oosten" steeg al meer en meer<br />

in rijkdom en aanzien.<br />

In 1635 werden voor het eerst de uitgaven door de inkomsten<br />

overtroffen, en hoewel de handel der vrijburgers<br />

niet vooruit ging, brachten in 1638, Chineesche en Arabische<br />

schepen 2600 lasten rijst en 13455 pikols peper te<br />

Batavia aan. Ook nam de suikerproductie rondom de stad<br />

aanmerkelijk toe: de oogst, die in 1648 24.500 ponden<br />

opleverde, beliep het volgende jaar ruim het dubbele en<br />

bereikte in 1652 bijna een millioen ponden.<br />

Al werden de betrekkingen met Cambodja op bloedige<br />

wijze afgebroken, zoo hechtten Abel Tasman en Maarten<br />

Gerritsz. de Vries, door hunne ontdekkingen van Nieuw-<br />

Holland, Nieuw-Zeeland en Tasmania vereeuwigd, een<br />

nieuwe lauwer aan een negenjarig bestuur, dat op den 19 d "'<br />

April 1645 met het leven van van Diemen een einde nam.<br />

Veel werd er aan den zoo hoog geachten man verloren ;<br />

en toen de ingezetenen van Batavia in diepen rouw hem


80<br />

grafwaarts droegen, begrepen zij te recht, dat hun een<br />

der beste landvoogden ontvallen was.<br />

Cornelis van der Lijn volgde hem op in zijne hooge<br />

betrekking.<br />

Alvorens tot de geschiedenis van zijn bestuur over te<br />

gaan, zij herinnerd, dat het octrooi der Comp, in 1644<br />

opnieuw verlengd moest worden. Die verlenging ontmoette<br />

tegenkanting van meer dan ééne zijde. De West-Indische<br />

Comp. — in 1621 opgericht — wenschte zich op eene<br />

voordeelige wijze met hare oudere zuster te vereenigen,<br />

en Friesland verlangde of een eigen octrooi óf voor een<br />

zeker kapitaal deel te nemen. Een en ander was oorzaak<br />

dat de verlenging, niettegenstaande den aandrang der<br />

Hollandsche Kamers, aanvankelijk slechts voor een jaar<br />

en vervolgens voor zeer korte termijnen plaats vond.<br />

Eindelijk werd het octrooi om aan veler bezwaren en<br />

reclames te gemoet te komen, behoudens eenige nieuwe<br />

bepalingen, waaronder het afleggen eener vierjarige rekening<br />

aan gedeputeerden van de Staten-Generaal, dat<br />

echter al spoedig in eene bloote formaliteit ontaardde, in<br />

-Umi 1647 voor 25 jaren verlengd.<br />

Geen wonder, dat men in de hooge baten der O. I. C.<br />

hegeerde te deelen, wier uitkeering soms van 60 tot 70<br />

pCt. bedroeg en wier actiën meer dan vijfmaal de nominale<br />

waaide te boven gingen. In 1642 hadden de aandeelhouders<br />

nog 50 pCt. in geld ontvangen, in weerwil<br />

dat de verliezen toen reeds de winsten begonnen te<br />

overtreffen.<br />

Hoewel bij die bepalingen eene betere geldelijke verantwoording<br />

gewaarborgd was, de zoogen. Haagsche besognes<br />

(besprekingen over Compagnies belangen buiten<br />

de vergadering van XVII door eene commissie van tien<br />

bewindhebbers) een aanvang namen, en in 1650 een<br />

Artikelbrief (nadere verordeningen, enz.) aan de Staten-<br />

Generaal en den stadhouder werd aangeboden, zoo bleven<br />

de goede bedoelingen ten gevolge van de slechte of halve<br />

uitvoering der maatregelen, meestal zonder eenigen invloed.<br />

Inmiddels was op den 26 sten April van 't zelfde jaar een<br />

nieuw reglement op het beleid der regeering .in Indië, of


81<br />

„punten en artikelen in forma van Generale Instructie<br />

voor Gouverneur-Generaal en Raden" door de XVII vastgesteld,<br />

waarbij den opperlandvoogd in 't bijzonder „onderhoud<br />

van goede justitie en politie" werd aanbevolen, die<br />

ook door de „christelijke gereformeerde religie moest gesecundeerd<br />

worden."<br />

Het getal der ordinaire raden werd op zes bepaald,<br />

behalve de buitengewone met adviseerende stem; de G.-G.<br />

was als hoogste bewindvoerder alléén aan de XVII rekenschap<br />

en verantwoording verschuldigd; hij had met den<br />

raad het recht van gratie en van benoeming der ambtenaren<br />

, uitgezonderd van de raden van Indië, de leden van<br />

den raad van justitie en de predikanten.<br />

Ambtenaren en militairen bleven intusschen slecht bezoldigd,<br />

en inlanders werden uithoofde van de groote<br />

sterfte onder de Europeesche troepen als soldaten aangenomen;<br />

ook kon door de gestrenge bepalingen voor het<br />

goederen-vervoer uit en naar het moederland, de zoogenaamde<br />

„morshandel" niet worden belet, en de bovenlast<br />

der smokkelwaren deed menig schip te gronde gaan.<br />

Ofschoon voel omtrent inwendig bestuur, handel en<br />

administratie geregeld was, werden de grove misbruiken<br />

niet weggenomen, en dit „fundament der hooge regeering"<br />

bleef grootendeels tot 1741 van kracht, toen de „Consideration,<br />

enz." van den gouverneur-generaal van Imhoff tot<br />

vele wijzigingen aanleiding gaven. Wel was er in 1762,<br />

1765 en 1771 sprake van eene nieuwe instructie, maar<br />

die van 1650 schijnt niet vóór 1807 door een andere te<br />

zijn vervangen.<br />

Ook gedurende het vijfjarig bewind van van der Lijn<br />

wordt onze aandacht meer in 't bijzonder tot de Molukken<br />

bepaald; vooraf echter verdienen enkele belangrijke gebeurtenissen<br />

op Java, Ceilon en Sumatra voorgevallen,<br />

eenige vermelding.<br />

Na de langdurige regeering van Tjakra Koesoema Ageng,<br />

onder welke de Javaansch-Mohammedaansche jaartelling<br />

werd aangenomen, was do kroon van Mataram in 1645<br />

op Ngalaga Mangkoe-rat — later Tagal Wangi geheeten —<br />

overgegaan, en had de groote maar wreede soenan de<br />

erfenis zijner vaderen in bloeienden toestand achtergelaten.<br />

6


82<br />

Bantam en Batavia met Ommelanden uitgezonderd, was<br />

schier geheel Java aan hem onderhoorig of cijnsbaar, of<br />

werden er althans zijne souvereine rechten erkend, hoewel<br />

sommige landschappen zich nu en dan aan die suprematie<br />

trachtten te onttrekken. Reeds in Juli 1646 verscheen een<br />

gezantschap te Batavia, door den rijksbestuurder Wira Goena<br />

afgezonden, om van de troonsverandering en de vredelievende<br />

gevoelens van den nieuwen heerscher kennis te<br />

geven. Hij was tot de uitlevering van de nog in Mataram<br />

gevangen Nederlanders bereid, en geneigd in vrede en<br />

vriendschap met de Comp, te leven, mits door den gouverneur-generaal<br />

de eerste schrede gedaan werd. Men gaf<br />

een gunstig antwoord. Sebald Wonderaer vertrok met<br />

geschenken en de vroeger gemaakte gevangenen, waarop<br />

een gezantschap van den soesoehoenan volgde, met aanbieding<br />

van een zestal artikelen, als grondslag van een<br />

verbond dat in 1647 tot stand kwam.<br />

Ook met den pangeran van Bantam, — die benevens een<br />

heiligen standaard, den titel van sultan uit Mekka ontvangen<br />

had — werd de verstandhouding nu eens meer<br />

dan eens minder gespannen, omstreeks dezen tijd eenigszins<br />

verbeterd. De Comp, had alzoo met de twee machtigste<br />

staten van midden- en west-Java hare handels- en<br />

staatkundige betrekkingen geregeld, en Batavia kon zich<br />

rustig ontwikkelen tot de toekomstige „Koningin der Oostersche<br />

steden."<br />

Op Ceilon had het overmoedige en onhandige gedrag<br />

der Nederlandsche bevelhebbers, in 1646 aan Radja Singa<br />

aanleiding gegeven de wapenen op te vatten, den commandeur<br />

Adriaan van der Stel te doen vermoorden en<br />

meer dan 600 der zijnen gevangen te nemen. Beleid en<br />

geduld waren hier noodig om onze bijkans verlorene zaak<br />

te herstellen. Gelukkig viel de keuze die moeilijke taak<br />

te vervullen op Joan Maetsuykcr, een man die zich<br />

reeds meermalen gunstig had onderscheiden. Door zijne<br />

vastberaden houding zoowel als door zijn toegevend en<br />

beleidvol gedrag, wist hij niet alleen de gevangenen<br />

te bevrijden, maar ook een vredesverdrag te sluiten,<br />

waarbij Punto de Galle en Ngombo voor de Comp, behouden<br />

bleven, 't geen eene verdere ontwikkeling van<br />

,'


88<br />

onzen handel op de kusten van Malabar en Koroman-<br />


84.<br />

in 1637 door haren commissaris Jochem Roelof een verdrag<br />

gesloten waarbij zij den alleenhandel op. de Westkust<br />

verkreeg. Jammer dat eene in 1649 met Tadjoe'1-alam —<br />

de eerste der vier koninginnen die achtereenvolgens den<br />

troon beklommen, — aangegane overeenkomst nopens de<br />

tinmijnen van Perah werd geschonden. Dit gaf aanleiding<br />

tot een vredebreuk met Atjih, en eene grootere toenadering<br />

tot de meeste volken van Sumatra's westkust die<br />

zich niet langer aan de suzereiniteit van dat rijk wilden<br />

onderwerpen, terwijl Nederlandsche kantoren te Silidah,<br />

lndrapoera en andere plaatsen werden gevestigd.<br />

Thans voert ons de geschiedenis naar den Molukschen<br />

Archipel terug, waar alles zich groepeert om een man<br />

die op de meest verschillende wijzen is beoordeeld, en 't<br />

valt dan ook niet gemakkelijk over Arnold de Vlaming<br />

van Outshoorn een juist en rechtvaardig oordeel te<br />

vellen.<br />

Onder het verder bestuur van Demmer was de toestand<br />

er geenszins verbeterd. Niet alleen op Ceram waar duizenden<br />

specerijboomen vernield werden, maar ook op Hitoe, waar<br />

Toeloe Cabesie uit het schier ongenaakbare Capaha te<br />

lang reeds de machtelooze woede van den landvoogd<br />

trotseerde, duurde de opstand voort. Eindelijk maakte<br />

Jacob Verheyden zich van die onneembaar geachte sterkte<br />

meester; 't gelukte den dapperen aanvoerder in de ongenaakbare<br />

wildernis eene schuilplaats te vinden, doch weldra<br />

gaf hij zich vrijwillig over, en ook zijn hoofd viel<br />

onder het zwaard van den beul.<br />

Na Hamza's dood (1648), beklom Mandarsjah Ternate's<br />

troon, en nu had wellicht voor de Molukken eene betere<br />

toekomst kunnen aanbreken, bijaldien de Compagnie het<br />

monopoliestelsel minder streng had toegepast. Zij gaf het<br />

voornemen te kennen de specerij-boomen te doen uitroeien,<br />

naarmate het product grooter was dan zij voor haren<br />

handel behoefde ; en toen de koning van Ternate, ondanks<br />

deze verkrachting van vroeger aangegane verbintenissen,<br />

on den algemeenen kreet van verontwaardiging, in dat<br />

schandelijk voorstel berustte, was het met zijn gezag en<br />

de vredelievende inzichten gedaan. ,


85<br />

De meesten zijner diepgekrenkte district-hoofden (sengadji's)<br />

verklaarden hem vervallen van den troon, en zijn<br />

jongste broeder Manilla werd tot koning uitgeroepen.<br />

Nauwelijks was die tijding te Batavia ontvangen, of de<br />

Vlaming vertrok als raad van Indië en commissaris over<br />

de drie Oostersche gouvernementen, met eene vrij aanzienlijke<br />

macht naar de Molukken. Mandarsjah werd op<br />

den troon hersteld, en vele landsedelen lieten zich even<br />

als hun laaghartige meester omkoopen. Prins Kaitsjili<br />

Saïdi, groot-admiraal van Ternate, stelde zich echter aan<br />

het hoofd der misnoegden, sleepte Madjirah, des konings<br />

stadhouder te Amboina, in zijn afval mede, en op nieuw<br />

werd de vaan van den opstand ontrold.<br />

Deze opstand, waarbij de Nederlandsche bezetting op<br />

verschillende eilanden en kusten overrompeld en vermoord<br />

werd, gaf de Vlaming aanleiding tot eene onverbiddelijke<br />

gestrengheid in 't uitroeien der specerijboomen. Hierdoor<br />

werd de inlander op de meest pijnlijke en drukkende wijze<br />

gestraft, en te gelijkertijd een uitstekende dienst aan de<br />

Comp, bewezen, „die met nagelen als o verkropt zat."<br />

Loodzwaar rustte zijne wrekende hand op deze ongelukkige<br />

gewesten. Vele eilanden waaronder Amblau enManipa<br />

werden systematisch zoodanig geteisterd dat de<br />

inwoners naar elders de wijk moesten nemen, om in de<br />

allereerste levensbehoeften te kunnen voorzien, daar zelfs<br />

hunne sagoboomen vernield waren. Doch dat was de<br />

Vlaming niet genoeg.<br />

"Weldra vertrok hij met den koning naar Batavia, waar<br />

op den laatsten Januari 1652 een traktaat van extirpatie<br />

tot stand kwam, dat helaas maar al te streng zou worden<br />

toegepast. Tegen een jaarlijksche recognitie van 12000<br />

rijksdaalders aan den koning, van 500 aan zijn broeder<br />

Calamatta, en van 1500 aan de trouw blijvende hoofden<br />

van Ternate, werd het recht gekocht, om de specerijboomen<br />

zoowel dââr als in zijne onder Amboina ressorteerende<br />

landen uit te roeien. Ook verbond hij zich er geen<br />

stadhouder meer aan te stellen.<br />

Als van minder belang voor de geschiedenis, gaan wij<br />

eene reeks van omkoopingen en gruwelen voorbij, om de<br />

Vlaming in zijne verdere bedrijven te volgen, waar hij


86<br />

eene werkzaamheid en wilskracht ontwikkelt eene schoonere<br />

taak en een edeler beginsel waardig. Als slaaf van wat<br />

hij meende zijn plicht te wezen, werd hij een vernielingswerktuig<br />

in handen der O. I. C.<br />

Naarmate er versterking noodig was begaf hij zich naar<br />

Batavia om met nieuwe kracht van wapenen of van geld<br />

het aangevangen uitroeiingswerk voort te zetten en te<br />

voltooien.<br />

Na op Boeroc, de Banda eilanden en Cerams kusten<br />

den kostbaren oogst voor een groot deel aan de verwoestende<br />

hand zijner soldaten te hebben prijs gegeven, verdreef<br />

hij de Ternataansche prinsen Madjirah en Saïdi —<br />

de twee voornaamste hoofden van den opstand — die door<br />

den koning van Makassar ondersteund werden uit Loki<br />

waar hun hoofdkwartier gevestigd was. Steeds van ijver<br />

blakende voor de belangen der Comp., kwam hij bij tijds<br />

voor Ternate terug, om Mandarsjah op den troon te<br />

bevestigen, hem door zijn broeder Calamatta betwist, die<br />

zich insgelijks aan de zijde der opstandelingen geschaard<br />

had. Tevens kocht hij voor eene geringe som het recht<br />

om alle nagelboomen op Makjan en Batjan uit te roeien.<br />

Bijna overal moest men voor den heldenmoed van de<br />

Vlaming zwichten die aan geestkracht en een ijzeren wil,<br />

getrouwe en eerlijke plichtsbetrachting paarde. Jammer<br />

slechts dat zijne goede hoedanigheden door eene allesbeheerschende<br />

hardvochtigheid werden ontsierd, die somtijds<br />

de wreedheid van Demmer evenaarde.<br />

Na eene heldhaftige verdediging, waarbij de Makassaren<br />

zich bijzonder onderscheidden, viel ook het door den vijand<br />

versterkte Laäla in zijne handen, terwijl Assahoedi, de<br />

laatste schuilplaats der opstandelingen, hem bleef uittarten<br />

van dien schier ongenaakbaren rotswand de oproervaan ter<br />

neer te halen.<br />

Maar evenals Verheyden de rots van Capaha had bereikt,<br />

was het hier de vaandrig Casper Buitendijk, die<br />

zich door eene stoute beklimming, van dit arendsnest<br />

meester maakte, en ofschoon het ook Saïdi gelukken mocht<br />

aan 't vijandelijk staal te ontkomen, werd hij later op<br />

eene schandelijke wijze vermoord.<br />

Gelukkig valt er bij zoo vele moordtooneelen toch ook


87<br />

menige dappere daad te vermelden. Zoo hadden o. a. op<br />

Boeton's kust, een paar honderd Nederlandsche soldaten,<br />

door duizenden Makassaren ingesloten, zich in het fort<br />

Djangan-Kata teruggetrokken en iederen aanval afgeslagen,<br />

tot dat de hoop op ontzet verdween; maar liever<br />

dan zich over te geven, stak de bezetting den brand in<br />

het kruit, en liet zich onder het puin der onverwonnen<br />

sterkte begraven.<br />

Eindelijk was het de Vlaming gelukt om de kracht van<br />

den opstand te verdeelen. Madjirah en Calamatta van hunne<br />

aanhangers verlaten, zwierven nog eenigen tijd rond en<br />

vonden eene schuilplaats in Makassar dat hoe langer hoe<br />

meer vijandig tegen ons optrad.<br />

Boeroe en eenige andere eilanden kwamen in onderwerping,<br />

de nagel- en muskaatnotenboomen waren behalve<br />

op de daarvoor aangewezen eilanden Amboina, de Oeliassers<br />

en de Banda-groep overal zoo goed als uitgeroeid,<br />

en de inwoners verjaagd, verstrooid of naar andere kusten<br />

overgebracht. Zóó eindigde de Vlaming's werkkring in<br />

deze vroeger zoo gezegende gewesten; en al mocht het<br />

hem niet gelukken Solor en Timor door de Portugeezen<br />

to doen ontruimen of er het Nederlandsch gezag te herstellen,<br />

werd hij te Batavia waar hij wederom zitting nam<br />

als raad van Indië, met de meeste onderscheiding ontvangen.<br />

Hij had der Comp, dan ook vele, en in haar oog<br />

uitstekende diensten bewezen; diensten, voor welker getrouwe<br />

uitvoering hij elk zachter menschlievend gevoel<br />

had doen wijken; en toch was de Vlaming strikt eerlijk,<br />

rechtvaardig, onbaatzuchtig en dapper tot het vermetele<br />

toe. De man, die niet aarzelde den armen inlander tot<br />

den bedelstaf te brengen door zijn wettig eigendom te<br />

vernielen, was tevens zijn beschermer en wreker bij de<br />

minste afpersing door een zijner onderhoorigen gepleegd,<br />

't Was een kind van zijn tijd, of liever, een al te getrouw<br />

dienaar van het monopolie-stelsel der O. I. C.<br />

Men ging inmiddels steeds voort met de reeds bestaande<br />

handelsbetrekkingen uit te breiden en waar het voordeel<br />

kon aanbrengen, een goede verstandhouding met de inlandsche<br />

vorsten aan te kweeken of te bevorderen.<br />

In 1651 werd door Jan Antonie van Riebeek, eene


88<br />

volkplanting gesticht aan de Kaap de Goede Hoop, om<br />

dit voorgebergte van Afrika tot eene geschikte ververschingsplaats<br />

te maken voor de naar Indië opvarende<br />

schepen, en een gezantschap naar Bantam afgevaardigd,<br />

om onderscheidene geschillen met sultan Aboe'l Fatah,<br />

later meer onder den naam van Ageng Tirtajasa bekend,<br />

te vereffenen. Tevens begaf zich de opperkoopman Ryklof<br />

van Goens naar Mataram, waar hij zich door zijn behendig<br />

gedrag bijzonder onderscheidde. Vrede en vriendschap werd<br />

z. v. m. met den soesoehocnan onderhouden, opdat Batavia<br />

steeds van de noodige rijst mocht worden voorzien.<br />

Reiniersz. bekend om zijne godsdienstige onverdraagzaamheid<br />

en bij bewindhebberen niet hoog aangeschreven, overleed<br />

den 18 den Mei 1653; hij werd door Joan Maetsuykor,<br />

een man van veelzijdige kennis en ervaring vervangen,<br />

wiens bestuur, gedurende het vierde gedeelte eener eeuw,<br />

in menig opzicht een belangrijk en roemvol tijdvak inde<br />

geschiedenis van Nederlandsen O. I. beslaat.<br />

HOOFDSTUK V.<br />

HET BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR-GENEEAAL<br />

MAETSUYKER.<br />

1653—1678.<br />

Hoewel gedurende de eerste jaren van dit tijdperk de<br />

aandacht meer op de daden der Nederlanders buiten den<br />

Indischen Archipel gevestigd wordt, waarbij Rijklof Volckertsz.<br />

van Goens en Cornells Speelman in 't bijzonder<br />

op den voorgrond treden, staan die daden toch met deze<br />

geschiedenis in een te nauw verband, om ze hier niet<br />

met een enkel woord te vermelden.<br />

Nauwelijks was het tienjarig bestand tusschen Portugal<br />

en de Republiek geëindigd, of de vijandelijkheden op<br />

Ceilon namen in 1652 op nieuw een aanvang.<br />

De Portugeezen goed aangevoerd, en vast besloten er


89<br />

zich te handhaven, hadden eenige voordeelen op Radja<br />

Singa behaald, waarom het noodzakelijk werd hun in<br />

Gerard Huift een geschikt en bekwaam legerhoofd tegenover<br />

te stellen. Na den vijand in een paar gevechten<br />

overwonnen en verstrooid te hebben, sneuvelde hij bij<br />

het beleg voor Kolombo, dat ongeveer een maand later<br />

(12 Mei 1656) door Adriaan van der Meijden werd ingenomen.<br />

Hier mede ging Portugal's laatste sterkte op dat<br />

rijke Ceilon verloren, in welks ongestoord bezit het zich<br />

anderhalve eeuw lang had mogen verheugen. De zoo<br />

begeerde oogst van paarlen en kaneel kwam thans in handen<br />

der Comp., en achtereenvolgens werden al de sterkten<br />

der Portugeezen op dit eiland en de kust van Koromandel<br />

veroverd aan welke belegeringen de kapitein Van dei-<br />

Laan een roemrijk deel nam.<br />

In 1661 verscheen Rijklof van Goens, een van die beroemde<br />

mannen wier namen tot heden nog in de geschiedboeken<br />

der Indische volken voortleven, met eene aanzienlijke<br />

vloot in de golf van Manaar, maakte zich van 't<br />

sterke Jafnapatnam, de laatste schuilplaats van den vijand<br />

meester, en na op Malabar's kust Koïlang en Kranganor<br />

ingenomen te hebben, vertoonde hij zich weldra voor<br />

Koetsjin. Hoewel hij genoodzaakt was het beleg tijdelijk<br />

op te breken, viel de later op nieuw belegerde stad, na<br />

eene hardnekkige verdediging, in Januarij 1663 in zijne<br />

handen; en bij zijn plechtigen intocht, ontving van Goens<br />

als vertegenwoordiger van Ncêrlands macht op deze stranden,<br />

de hulde van den regeerenden vorst (samorin) als<br />

vazal der O. I. C.<br />

Eenige weken daarna was ook de stad Kananor bij verdrag<br />

overgegaan, en de alleenhandel op Ceilon en de<br />

kusten van Hindustan, door een met den samorin van<br />

Kalikoet gesloten traktaat gewaarborgd. En toen tengevolge<br />

van het vredesverdrag tusschen Nederland en<br />

Portugal (6 Augustus 1661), de Comp, in het bezit deilaatst<br />

behaalde veroveringen bevestigd werd, was haar<br />

gezag en overwicht niet langer te betwisten. Voegt men<br />

hier bij dat Dirk van Adrichem door een traktaat met<br />

Aurcng-Zeb, den vrijen handel verwierf op Orissa en<br />

Bengale, dan mocht zij zich terecht beroemen eene schoone


90<br />

parel in hare kroon te hebben gewonnen. Ook werden<br />

hare betrekkingen met Palembang — in 1657 tengevolge<br />

van het afloopen van twee Nederl. schepen afgebroken, —<br />

voor welken roof die stad twee jaren later door v. d. Laan<br />

ingenomen en gestraft werd, gelukkig hersteld, een fort<br />

aan de Moesi gebouwd en de peperhandel op nieuw begonnen.<br />

Zoo breidde de steeds machtiger wordende handelmaatschappij<br />

zich ook buiten den Archipel uit, ofschoon<br />

haar een kostbaar kleinood in Formosa ontviel.<br />

Dit 8choone eiland was dikwijls het tooneel van bloedige<br />

botsingen tusschen de woelzieke Chineezen die er<br />

zich hadden nedergezet en niets liever wenschten dan er<br />

zich meester van te maken. Zoo was o. a. een in 1652<br />

uitgebroken opstand wel met kracht onderdrukt, maar<br />

de toestand bleef, door het — bij de nadering der Mantsjoe<br />

Tartaren — meer en meer toenemend aantal vluchtelingen<br />

uit China, en de herhaalde waarschuwing eerlang<br />

door zeeroovers te zullen worden aangevallen, zoo gevaarlijk<br />

, dat de gouverneur Frederik Coyet dringend om hulp<br />

verzocht, zonder welke hij niet in staat zou zijn een ernstigen<br />

aanval af te weren. Men beschouwde zijne vertoogon<br />

als zeer overdreven en geene hulp werd verleend, waaraan<br />

een noodlottige partijgeest te Batavia niet vreemd bleef;<br />

wel werd iets later van der Laan met een eskader naar<br />

Formosa afgezonden, maar geen vijand ziende opdagen,<br />

beproefde hij een aanslag op Macao, en liet slechts eenige<br />

soldaten zonder officieren achter, welke geringe hulp geheel<br />

onvoldoende bleek, toen Coxinga — een Chineesche vrijbuiter<br />

— zich met eene sterke vloot voor het eiland<br />

vertoonde. Nauwelijks was die Jobstijding te Batavia<br />

bekend, of men trachtte vroegere zorgeloosheid door eenige<br />

meer afdoende maatregelen te herstellen, 't Was echter<br />

te laat, en ze waren bovendien geheel ontoereikend.<br />

Coxinga's woeste horden overstroomden al spoedig dit<br />

tïchoone land, en na alles te vuur en te zwaard vernield<br />

te hebben wat niet terstond in onderwerping kwam, sloeg<br />

hij het beleg voor Zeelandia. Noch de moedige verdediging<br />

van het fort, noch de verschijning van eenige schepen<br />

op de reede onder Cleiik den nieuw benoemden gouverneur<br />

van Formosa ; die bij een opkomenden storm lafhartig de


91<br />

kust verliet, noch de geringe ondersteuning van Cau dieeen<br />

handvol troepen ontscheepte, of de zelfopoffering van<br />

een Antonius Hambroek, die zijn leven aan het een»<br />

gegeven woord ten offer bracht, waren in staat die kostbare<br />

bezitting voor de O. I. C. te behouden. Toen do<br />

ongelukkige bevelhebber, na eene heldhaftige verdediging,<br />

waarbij men zegt dat 10,000 Chineezen omkwamen, en<br />

eene eervolle capitulatie, bij meerderheid van den krijgsraad<br />

besloten, met het overschot der zijnen te Batavia<br />

aankwam, werd dat verlies aan hem geweten. Hij moest<br />

voor de geleden schade boeten, en een onteerend vonnis<br />

over hem uitgesproken, werd door eene levenslange verbanning<br />

naar Poelo Ai gevolgd. De voorspraak van een<br />

Willem III was er noodig, om hem in 1674 zijne vrijheid<br />

te doen herkrijgen. Terecht werpt het „verwaarloosd<br />

Formosa" eene onuitwischbare vlek op Maetsuijkers bestuur.<br />

Thans blijft nog over de reden op te geven waarom<br />

reeds in 1665 het Octrooi tot 1700 werd verlengd, om<br />

daarna den voor een oogenblik afgebroken draad der geschiedenis,<br />

van 't op Java en in de Molukken gebeurde,<br />

weder op te vatten.<br />

Tijdens den tweeden Engelschen oorlog was tusschen<br />

de Staten en de Comp, overeengekomen, het octrooi<br />

voor zulk een geruimen tijd te verlengen, mits zij aannam<br />

„twintig oorlogschepen aan den lande te leveren en<br />

te onderhouden, zoo lang de krijg met Engeland duurde;"<br />

maar door geleden verliezen aan scliepen, niet bij machte<br />

daaraan te voldoen, verbond zij zich gedurende den oorlog,<br />

jaarlijks twaalf tonnen gouds aan 't land te betalen-<br />

Bij de al meer en meer toenemende schaarschte aan geld,<br />

was deze verlenging duur gekocht, te meer daar de Comp,<br />

in 1672 nog twee millioen guldens ter beschikking stelde<br />

van de Staten van Holland en Zeeland, welke som lateiin<br />

obligation werd terugbetaald. Sedert dien tijd begonnen<br />

de Kamers gelden te leenen, schuldbrieven uit te geven,<br />

belangrijke sommen aan zoegenaamde anticipatie-penningen<br />

(eene vooruitbetaling op de aanstaande specerij-veiling)<br />

op te nemen, en was de eerste kiem van dien schuldenlast<br />

gelegd waaronder zij later moest bezwijken,<br />

Java ging steeds onder zijn despotisch bestuur gebukt'


92 ,<br />

dé goede verwachtingen van den jongen keizer gekoesterd,<br />

die als adipati-anom wel eene zinnelijke en wellustige<br />

geaardheid had doen kennen, maar tevens bewijzen gaf<br />

zijne driften en hartstochten te kunnen beheerschon, werden<br />

bitter teleur gesteld. Die zelfbeheersching was niets<br />

dan veinzerij.<br />

De soesoehoenan regeerde zoo als een huichelachtig,<br />

bloeddorstig, verwijfd Aziatisch dwingeland slechts alleen<br />

regeeren kan. Zijne buitensporigheden, zijne beredeneerde<br />

wreedheid en onmenschelijke handelingen, geheel in strijd<br />

met de bekende goedaardige inborst der Javanen, de ontelbare<br />

moorden aan zijne naaste bloedverwanten, zelfs<br />

aan zijn ouderen broeder gepleegd, hadden dan ook<br />

weldra den eerbied en de liefde zijner onderdanen en<br />

, alle achting zijner njksgrooten uitgedoofd. Hoewel hij op<br />

de hulp der Comp, tegenover Bantam, dat hij aan zijne<br />

heerschappij wilde onderwerpen, meende te kunnen rekenen,<br />

en gezantschappen over-en-weêr werden afgezonden<br />

, bleef eene eerlijke staatkunde even als eene oprechte<br />

verstandhouding tusschen Mataram en Batavia steeds tot<br />

de vrome wenschen behooren. Bovendien trachtte hij<br />

onderhandelingen aan te knoopen die, zoo al niet rechtstreeks,<br />

evenwel zijdelings oorlogzuchtige bedoelingen deden<br />

kennen.<br />

Zoo was o. a. tusschen hemen Hassan-oe'd-din, sultan<br />

van Makassar, een verbond tot stand gekomen, waarvan<br />

de gevolgen moeilijk te berekenen zouden geweest zijn,<br />

zoo het niet gelukt ware dien sulten een beslissenden slag<br />

toe te brengen, en daardoor onschadelijk te maken. Zijne<br />

eerzuchtige aanspraken en vijandige gezindheden waren<br />

al meer en meer gebleken ; en toen hij op nieuw onze<br />

tegenstanders onder zijne hoede nam of hun hulp verleende ,<br />

begreep men de overmoed van dien vorst niet langer te<br />

moeten dulden.<br />

Op den 10 den Juni 1660 verscheen dan ook eene vloot<br />

onder van Dam en Truitman voor Makassar's wal, waaleen<br />

Portugeesch eskader van zes koopvaardij-schepen ten<br />

anker lag, dat, slechts door een paar bodems aangetast,<br />

deels vernield deels verstrooid werd, nog vóór dat de<br />

strijd met de Makassaren begon. Van de drie forten


93<br />

waardoor de stad werd gedekt, viel het zuidelijkste, Panakoekang<br />

genaamd, den belegeraar al spoedig in handen,<br />

en toen ook Soembopoe bedreigd werd, ging de sultan<br />

er toe over om vredesonderhandelingen te openen, die<br />

echter niet tot stand kwamen.<br />

Eer wij tot het verhaal van den daarop gevolgden oorlog<br />

overgaan, zij hier opgemerkt dat de Spanjaarden —<br />

die Tidor reeds vroeger ontruimd hadden — zich bij het<br />

overwicht door Nederland in den Molukschen Archipel<br />

verkregen, ook van Ternate terugtrokken, zoodat de<br />

laatste sporen van hunnen vorigen invloed verdwenen.<br />

Poelo Run, en een tijdelijk door de Engelschen ingenomen<br />

fort bij Damme, werden omstreeks denzelfden tijd door<br />

deze lastige naburen verlaten.<br />

Verboden specerij teelt, schending van het monopolie,<br />

en zeoroovenj op groote schaal door de Makassaren gepleegd,<br />

waren de voorboden der vijandelijkheden, die in<br />

1665 met het afloopen van een paar Compagnies-schepen,<br />

en den aanval van onzen bondgenoot, den vorst van Boeton,<br />

een aanvang namen.<br />

De fakkel des oorlogs werd op nieuw ontstoken,<br />

maar tevens schaarde zich een trouwe bondgenoot aan<br />

onze zijde. Het was de inlandsche prins Aroe Palakka,<br />

die bij de verovering van Sopeng en Boni door den koning<br />

van Makassar met de zijnen gevankelijk naar Goa gevoerd<br />

— door de ondergane gruwelen tot vertwijfeling en<br />

opstand gebracht — later eene schuilplaats op Boeton gevonden<br />

had, en thans der Comp, zijne diensten aanbood.<br />

Hij hoopte de schim van zijn ter dood gebrachten vader<br />

te verzoenen, zijne landgenooten van een ondragelijk juk<br />

te bevrijden, en den lang verduurden smaad en hoon aan<br />

de Makassaren te kunnen wreken.<br />

Na onder kapitein Christiaan Poolman op Sumatra<br />

getoond te hebbon een getrouw en dapper bondgenoot te<br />

zijn, waarop men ook in het vervolg zou kunnen rekenen,<br />

keerde Aroe Palakka met de vloot van Cornelia Speelman<br />

, aan wien het bevel over zee- en landmacht in de<br />

Molukken was opgedragen, naar Celebes terug.<br />

Reeds in de laatste dagen van December 1666, werden<br />

te Bonthain eene menigte prauwen, en verder langs de


94<br />

xuidkust een groote voorraad rijst vernield, waarna Speelman<br />

den l ,teu Januari 1667 op de Makassaren, die zich<br />

op Boeton genesteld hadden, eene schitterende overwinning<br />

en een rijken buit behaalde, waarbij Aroe Palakka<br />

met zijne Boniërs uitstekende diensten bewees.<br />

Ruim vijf maanden later werd Makassar zelf aangetast,<br />

«n hoewel een door hem beproefde landing te Boni was<br />

mislukt, sloeg de prins zich met behulp van Poolman<br />

door den vijand heen, en ondersteunde de hoofdmacht<br />

van Speelman voor de stad, waar met afwisselende<br />

kansen werd gestreden. Langzamerhand werden door de<br />

aanvallers meer voordeelen behaald ; eenige sterkten,<br />

waaronder Glisson of Galesoeng vermeesterd, en Soembopoe<br />

de zetel van Makassar's bestuur al nauwer en<br />

nauwer ingesloten.<br />

Na vele onderhandelingen kwam eindelijk de vrede tot<br />

«tand. Het op den 18 aen November 1667 voor Nederland<br />

zeer voordeelig verdrag te Banggaja vastgesteld — onder<br />

den naam van Banggaisch traktaat bekend — dat door<br />

het achtereenvolgens toetreden van al de staten van Zuid-<br />

Celebes , de pijler werd waarop ons gezag in die landen<br />

berustte, maakte den eens zoo trotschen en onaf hankelij ken<br />

Hultan tot een afhankelijk leenman van de Comp.<br />

Maar nog was de krijg niet ten einde. Nieuwe vijandelijkheden<br />

werden gepleegd, stroomen bloed weer vergoten<br />

, en de vrede niet bevestigd voor en aleer Soembopoe<br />

op den 24" en Juni 1669 veroverd en geslecht werd. Van<br />

dien tijd af woei de driekleur van Oedjoeng-Pandang,<br />

welk fort — onder den naam van Rotterdam — de hoofdzetel<br />

werd van het bestuur op Celebes.<br />

Thans was de Comp, uitsluitend bezitster van den specerij-handel,<br />

en toen te Makassar, even als op de Oeliasser-<br />

en Banda-eilanden, alle Europeanen daarvan werden<br />

uitgesloten, ging ook voor dat gewest het belangrijkste<br />

deel van zijn handel verloren.<br />

Speelman vertrok naar Batavia, door een stoet van rijksgrooten<br />

omgeven, die met hun leven borg bleven voorde<br />

algeheelo onderwerping van hunnen vorst en de trouwe<br />

naleving van het gesloten traktaat. Aroe Palakka en<br />

Calamatta — de wederspannige prins van Ternate die


95<br />

zich eindelijk onderworpen had — vergezelden d^n overwinnaar<br />

: de eerste werd in zijne rechten en erflanden<br />

hersteld en in 1672 tot sultan van Boni verheven, de<br />

tweede in genade aangenomen. Maar terwijl men feest<br />

vierde in de hoofdstad, zag men op Java met leede<br />

oogen onzen voorspoed te Makassar; en ofschoon in 1667<br />

en 1668 gezanten naar het hof te Pléred (Mataram)<br />

waren gezonden, werd in 1669 de rijstuitvoer wederom<br />

zeer bemoeilijkt en den handel allerlei bezwaren in den<br />

weg gelegd. Met Mangkoe-rat, die het onderhouden der handelsbetrekken<br />

op zijne kusten, aan de vier gouverneurs<br />

of zoogen. strandheeren van Joana, Japara, Demak en<br />

Samarang had opgedragen, waardoor Batavia op zeer<br />

ongelijke wijze van de benoodigde rijst werd voorzien,<br />

was alzoo de goede verstandhouding veel verminderd.<br />

Ook sultan Aboe'l Fatah had in weerwil der vernieuwing<br />

van een tienjarigen vrede in 1655 gesloten, reeds het volgende<br />

jaar de vijandelijkheden hervat, door het doen<br />

afloopen van Nederlandsche schepen en het vernielen der<br />

suikerplantages in de Ommelanden van Batavia. Dit had het<br />

blokkeeren der haven van Bantam tengevolge, 't geen vooral<br />

den Britschen handel veel nadeel berokkende, en in 1658 tot<br />

hevige klachten aanleiding gaf. Zoowel in Batavia als bij<br />

de Staten-Generaal had buigzaamheid de vroegere fierheid<br />

vervangen waardoor èn hier èn dààr aan de eischen van<br />

Downing en John Edwards werd toegegeven. Eindelijk<br />

werd in Mei 1664 een vredestraktaat gesloten dat echter<br />

van de zijde des sultans, door zijne Engelsche vrienden<br />

ondersteund, grootendeels onuitgevoerd bleef „zoodat het<br />

met recht geen vrede genoemd mag] worden."<br />

Maatregelen van inwendig bestuur, hadden rechtspleging<br />

en onderwijs te Batavia doen verbeteren : de kolonisatie op<br />

Ceilon werd in 1669, op nieuwe grondslagen! geregeld,<br />

en in 't algemeen werden meer gunstige bepalingen —<br />

\ oor eenigen tijd althans - omtrent den binnenlandschen<br />

handel, de ontwikkeling en het welzijn der burgerij „vrije<br />

luyden" in de O.-l. bezittingen genomen. Want ondanks<br />

de vertoogen van de gou v s .-gen. Coen, Brouwer, van Diemen<br />

en anderen, bleef de neringdoende burgerstand, die dooide<br />

Comp, steeds zoo stiefmoederlijk was behandeld, even


96<br />

arm en ongelukkig, omdat ze zelfs aan dezen, elk aandeel<br />

in den handel betwistte. Geen mededinger hoe<br />

gering ook, kon door het monopolie-stelsel geduld, geen<br />

voordeel of winst een ander gegund worden en toch werd<br />

de Comp, niet rijker. De luister naar buiten, en de weelde<br />

van binnen stonden op verre na in geene verhouding tot<br />

hare winsten. De handel kwijnde, en Bantam dreigde<br />

„de haven van Batavia" te worden. Bantam, dat door<br />

aanmoediging van vrijen handel, schepen, kooplieden en<br />

kapitalen tot zich trok, terwijl in Batavia meest ieder<br />

jaar de uitgaven de inkomsten overtroffen, (in 1676 met<br />

meer dan één millioen) gaf Neêrlands bekrompen monopoliegeest<br />

hier een gevoelige en beschamende les.<br />

Intusschen bereidden zich gebeurtenissen voor, die Mataram<br />

aan den rand zouden brengen van zijn ondergang, en waarbij<br />

ook Bantam, steeds op eigen groo<strong>the</strong>id en eigenbelang bedacht,<br />

een gewichtige rol vervulde. De trotsche meester van<br />

dat toen nog zoo machtige rijk, die van de Comp, een<br />

jaarlijksch gezantschap vorderde als leenplicht en huldebewijs,<br />

de opperheer van Java, zou weldra aan dien<br />

vermeenden vazal het behoud zijner kroon te danken<br />

hebben.<br />

Het voorspel van dit groote drama begon aan de kusten<br />

van Madoera en in den oosthoek van Java. Dààr hadden<br />

zich bij het einde van den oorlog vele vluchtelingen uit<br />

Celebes neergezet, die in 1673 door een paar duizend<br />

Makassaren onder de Kraëngs (opperhoofden) Montemarano<br />

en Galesoeng of Glisson versterkt, hunne strooptochten<br />

aanvingen. Reeds in 1675 hadden zij de voornaamste<br />

.lavaansche kustplaatsen tot aan Samarang genomen,<br />

in brand gestoken of uitgeplunderd en zich op Madoera<br />

genesteld, dat door den pangeran Sampang, die echter<br />

meestal aan het hof van Mataram verkeerde, onder den<br />

naam van Tsjakra Ningrat II, als leenman van den keizer<br />

werd bestuurd.<br />

Zekeren prins, Troena Djaja, een eerzuchtig jongelingen<br />

aan dien vorst verwant, maar die door sommigen werd<br />

gehouden voor een natuurlijken zoon van Mangkoe-rat,<br />

terwijl hij zich zelven uitgaf voor een afstammeling van


97<br />

Brawidjaja, den laatsten vorst uit het oude stamhnis van<br />

Madjapahit, stelde zich aan het hoofd dezer benden. Hij was<br />

gehuwd met de dochter van zekeren raden Kadjohoran, die<br />

in 't Oosten van Java een beduidenden invloed uitoefende<br />

en de omliggende landen tegen Matarams vorst in opstand<br />

bracht, terwijl zijn schoonzoon zich op Madoera, ten koste<br />

van zijn oom een onafhankelijk rijk trachtte te verwerven.<br />

Na eene vergeefsche poging om die gewesten weder tot<br />

onderwerping te brengen, waarbij zijne legermacht eene<br />

geduchte nederlaag leed, zocht de keizer te Batavia hulp<br />

bij de hooge regeering krachtens het 5 de art. van het<br />

verbond van 1646, waarbij bepaald was dat de Nederlanders<br />

hem tegen zijne vijanden zouden bijstaan, wanneer<br />

die tevens vijanden waren van de O. I. C. ; en aangezien<br />

nu de Makassaren bij hunne strooptochten en zeerooverijen<br />

ook haar gebied niet ontzagen, besloot gouv.-gen. in<br />

rade, hoewel met weerzin, dien bloeddorstigen verdierlijkten<br />

vorst, dien „strengen barbaar", zooals van Goens<br />

hem noemde, de verzochte hulp te verleenen.<br />

In Maart 1676 verscheen dan ook de kapitein Jan<br />

Franssen Holsteyn met eenige troepen voor Japara; maar<br />

in plaats van de noodige medewerking, vielen hem slechts<br />

blijken van argwaan en mistrouwen ten deel. De listige<br />

en oproerige priestervorst van Giri namelijk — „door de<br />

Nederlanders ten gevolge van zijn geestelijk oppergebied,<br />

niet oneigenaardig de Mohammedaansche paus genoemd" —<br />

die uit zijne bergwoning a,chter Grisée een machtigen<br />

invloed op de bevolking van Oost-Java en Madoera uitoefende<br />

, deed den achterdochtigen keizer gelooven, dat de<br />

Hollandsche kafirs gemeene zaak maakten met de Madoereezen<br />

en de Makassaren. In dit denkbeeld werd hij<br />

ongelukkig door het gedrag van Holsteyn versterkt, toen<br />

deze — weinig berekend voor zijne moeilijke taak — te<br />

kwader ure onderhandelingen met de opperhoofden van<br />

deze hoogst woelige uitgewekenen aanknoopte, om hen te<br />

overreden de kusten van Java te verlaten. Bovendien<br />

werd na een mislukten aanval op do Makassaarsche vloot,<br />

waarbij de admiraal van Mataram, Wira Troena, liet leven<br />

liet, ook het leger van den soesoehoenan geslagen, zonder<br />

dat het Holsteyn gelukken mocht, de vluchtende Javanen


98<br />

weder in het vuur te brengen, 't Werd dus tijd dat de<br />

majoor Poolman, die hem kort daarna als bevelhebber<br />

verving, en al spoedig de Makassaarsche benden versloeg,<br />

waarbij hun opperhoofd Montemarano doodelijk gewond<br />

werd, aan de zaken eene andere wending gaf.<br />

't Behaalde voordeel echter, ging door de werkeloosheid<br />

en het dralen van den pangeran adipati-anom (vermoedelijken<br />

troonopvolger), die met eenJavaansch leger tot nabij<br />

Sidajoe genaderd was weder verloren. Sommige schrijvers<br />

meencn, m. i. zeer ten onrechte, dat eene geheime verstandhouding<br />

tusschen hem en Troena Djaja daaraan niet<br />

vreemd is gebleven. Zij gronden hunne meening op het<br />

feit, dat deze aanzienlijke macht door een handvol vijanden<br />

werd verslagen : en dat, hoewel de adipati-anom de oudste<br />

was der vier zonen van don soesoehoenan die aanspraak<br />

maakten op de kroon van Mataram, de half versufte<br />

vader, onder partijschappen en hofkabalen gebukt, nog<br />

geen besliste keuze had gedaan. Daarom zou de pangeran<br />

zich heimelijk met Troena Djaja hebben verstaan, om<br />

bijaldien een zijner broeders verkozen werd, op diens hulp<br />

te kunnen rekenen. "Wel behaalden de Makassaren, spoedig<br />

onder den Madoereeschcn prins hereenigd, eene schitterende<br />

overwinning op het Javaansche leger, waarbij een<br />

groot deel van Java's Oostkust hun in handen viel, maar<br />

dit was moer aan verregaande zorgeloosheid en onkunde,<br />

dan aan verraad toe te schrijven; hiervan is ook in de<br />

verdere geschiedenis niets gebleken.<br />

Na zich — onder den titel van praboe madoeratna<br />

tot onafhankelijk vorst verklaard en de ondersteuning<br />

verkregen te hebben van den heerschzuchtigen sultan van<br />

Bantam, die er slechtß op uit was zijne macht ten koste<br />

van Holland en Mataram uit te breiden, knoopte Troena<br />

Djaja door «oerohans (zendelingen) onderhandelingen<br />

aan met de regoering te Batavia, om zich van hare onzijdigheid<br />

in den ophanden zijnden strijd te verzekeren. Het<br />

Ncderlandsch bestuur evenwel, door het traktaat van 1646<br />

en de omstandigheden gedwongen , besloot den soesoehoenan<br />

op zijn herhaald en dringend aanzoek te blijven<br />

ondersteunen en zelfs krachtiger dan tot hiertoe op te<br />

treden. Poolman werd terug geroepen, en de ordmaris-


99<br />

raad van Indië Speelman, de held van Makassar — die<br />

zich vrijwillig had aangeboden — in de laatste dagen van<br />

1676 als admiraal en generalissimus, met de noodige versterking<br />

naar het tooneel van den oorlog gezonden.<br />

Troena Djaja was inmiddels niet werkeloos gebleven:<br />

duizenden Javanen sloten zich bij hem aan ; en al had zijn<br />

schoonzoon Kraëng Galesoeng zich tegen hem gewend,<br />

vele kustplaatsen op Madoera verwoest en steeds plunderende<br />

den oosthoek van Java bereikt, zoo waren de strijdkrachten<br />

en bondgenooten van den prins echter aanmerkelijk<br />

vermeerderd.<br />

Speelman begreep terecht dat hij hier met meer dan een<br />

gewonen opstand te doen had, en onmiddellijk krachtdadig<br />

te werk moest gaan. Nauwelijks was hij te Japara geland<br />

en het vroeger verdrag van 1646 door den daartoe van<br />

den keizer gemachtigden landvoogd Wangsa Diepa bevestigd,<br />

of den 28» te " Febr. 1677 werd eene' nieuwe<br />

overeenkomst gesloten. De daarbij bedongen voordeeleu<br />

waren de voorloopers van Neêrlands latere souvereinitèit<br />

over het rijke Insulinde. Door den opperkoopman Jacob<br />

Couper, die zich gedurende dien oorlog bijzonder onderscheidde,<br />

en in verschillenden werkkring uitstekende<br />

diensten bewees, werd te Mataram de ratificatie van<br />

Mangkoe-rat en zijne zonen verkregen, die reeds gedeeltelijk<br />

het bestuur in handen hadden , terwijl Speelman<br />

met Troena Djaja onderhandelde. Nadat alle middelen<br />

om dezen weêrspannigen prins op vredelievende wijze tot<br />

onderwerping, en Madoera onder het gezag van Mataram<br />

terug te brengen waren uitgeput, had op den 12 dou Mei<br />

te Ampel bij Soerabaja een treffen plaats, waarbij de vijand<br />

geslagen en verstrooid werd. Naar Kediri gevlucht, en<br />

door velen der zijnen omringd, hield Troena Djaja ook<br />

dààr de oproervaan, of zooals hij voorgaf, den heiligen<br />

standaard des geloofs, hem uit Mekka toegezonden , moedig<br />

omhoog. Niet alleen betwistte hij den vorst van Mataram<br />

de souvereinitèit over Madoera, maar zelfs de wettigheid<br />

zijner regeering, die nimmer te Mekka was erkend. Over<br />

geheel Java liet hij verkondigen dat het rijk van Mataram<br />

aan Holland was verkocht, en de godsdienst in gevaar verkeerde.<br />

Hij riep de geloovigen op tot den heiligen strijd


100<br />

tegen de kafirs, en van alle zijden stroomden hem hulptioepen<br />

toe.<br />

Terwijl Speelman zich onledig hield, zijn door ziekte en<br />

ongemak zeer ingesmolten leger en het gezag van den keizer<br />

in de omstreken van Soerabaja te herstellen, hadden<br />

de opstandelingen zich meester gemaakt van de hoofdstad<br />

des rijks, den kraton geplunderd en de vrouwen benevens<br />

de schatten waaronder de kroon van Madjapahit en het<br />

vermaarde kanon Satomie — naar Kediri overgebracht.<br />

Tevens waren de zich aan het hof van Mataram bevindende<br />

pangérans van Tjeribon , Marta Widjaja of sultan-sepoeh<br />

(de oude), Karte Widjaja of sultan-anom (de jonge), en<br />

den panembahan Wangsa Karte, aan den sultan van Bantam<br />

overgeleverd. Door het schenken van den sultans-titel en<br />

andere eerbewijzen, hoopte de sluwe vorst van Bantam<br />

zich door lien als leenheer te doen erkennen.<br />

De prinsen van den bloede Poeger en Singosari, hadden<br />

na eenige schermutselingen, lafhartig de wijk genomen,<br />

en hun ouden vader, die op zijne beurt den kraton ontvlucht<br />

wae en te vergeefs bij de graven zijner vaderen te<br />

Imogiri naar troost had gezocht, onmeedoogend verstooten<br />

en aan zijn lot overgelaten. Zich eindelijk bij de partij van<br />

den kroonprins aansluitende, die zich te Nampoedadi bevond,<br />

dwaalden vader en zoon van de eene plaats naar de<br />

andere, tot dat de afgeleefde despoot te Wanajasa overleed.<br />

Aan dezen prins, dien hij als opvolger erkende, gaf hij de<br />

weinige in zijn bezit gebleven rijkssieraden over. Zjjn lijk<br />

werd te Tagal Wangi begraven, onder welken naam, die<br />

eens zoo machtige maar nietswaardige beheorscher van Mataram<br />

, in de latere geschiedenis meer algemeen bekend is.<br />

De adipati-anom begaf zich naar Tagal, nam den titel<br />

aan vansoesoehoenan Aniangkoe-rat Senopati Ngalaga, zond<br />

zijne broeders bericht van 't overlijden huns vaders en de<br />

aanvaarding zijner kroon, en riep de hulp in van Speelman<br />

om hem in de regeering te bevestigen. Maar nocli<br />

zijne broeders, noch de regenten van Tjeribon of de sultan<br />

van Bantam wilden dezen verwijfden wellusteling, die zijn<br />

troost bij de vrouwen en zijne hulp bij de kafirs zocht,<br />

als heer en gebieder erkennen. Na lang dralen begaf hij<br />

zich eindelijk naar Japara waar zjjn wankelend gezag door


101<br />

Speelman was hersteld. Deze, geheel doordrongen van<br />

de groote voordeelen voor de O.-I. Comp, en haar stelsel<br />

onder deze omstandigheden te verkrijgen, wist in de eerste<br />

dagen van 't jaar 1678, bij verschillende acten het volgende<br />

van den soenan te bedingen: „bekrachtiging van<br />

de in 1646 en 1677 verkregen uitbreiding van 's Comps.<br />

grondgebied tot Pamauoekan; de plaatsen aan Java's<br />

noord- en oostkust als paudsteden met de inkomsten en<br />

rechten aldaar vallende; 't gebied over Samarang, geheele<br />

tolvnjheid, het monopolie van den invoer van kleeden<br />

en amfioen, benevens dat van opkoop en uitvoer van rijst<br />

en suiker in de landen van Japara, Demak, Grobogan,<br />

Pati, Djawana en Koedoes." Bovendien verklaarde hij<br />

zich, met goedkeuring zijner rijksraden, zoo voor zich<br />

als zijne opvolgers aan het contract van 25 Febr. 1677<br />

gebonden- en erkende schuldig te zijn 250.000 realen,<br />

welke schuld echter door achterstand en wanbetaling tot<br />

310.000 was opgeloopen, benevens 3000 kojangs 1) rijst als<br />

vergoeding voor oorlogskosten. Daarvoor was hem de<br />

ondersteuning der Comp, verzekerd.<br />

Niettegenstaande al deze behaalde voordeelen werd Speelman<br />

door het weifelmoedig gedrag en de onzekere houding<br />

der regcering, die zich niet gaarne in een broederkrijg<br />

mengde, evenals door de verregaande werkeloosheid van<br />

den Javaanschen vorst in al zijne operatiën belemmerd.<br />

Op herhaald aandringen was eindelijk een getrouw gebleven<br />

hoofd, Marta poera, groot-gouverneur der Oosterstranden<br />

tegen den vijand opgerukt, die met een sterke<br />

macht G 1 '°b°8' an bezet hield : Djepan werd genomen, op<br />

den linkeroever der Solo eenig voordeel behaald en, daar<br />

aan de oostkust op nieuw een felle krijg tussclien Galesoeng<br />

en Troena Djaja was uitgebroken, deze laatste genoodzaakt<br />

zich op Kediri terug te trekken.<br />

Doch ook dat voordeel ging tengevolge van den algemeenen<br />

haat tegen den soesoehoenan, en verraad van<br />

de hoofden alsmede door ziekte van den generalissimus<br />

weder verloren. Na het opperbevel aan de St. Martin te<br />

hebben opgedragen, keerde Speelman, aan wicn men,<br />

1) Een kojan bevat 30 pi kola ; ecu pikol gemiddeld 125 Aruät. ponden


102<br />

vooral uit een wellicht wat te ver gedreven vrees voor<br />

Bantams oorlogzuchtige bedoelingen, de middelen onthield<br />

den oorlog tot een goed einde te brengen, in de laatste<br />

dagen van Maart 1678 naar Batavia terug, om als directeurgeneraal<br />

en eerste raad van Indië aan de Hooge-tafel<br />

zitting te nemen; na den dood van Maetsuyker was het<br />

opperbestuur reeds bij den aanvang des jaars in handen<br />

van Rijklof v. Goens overgegaan.<br />

Alvorens echter de verdere bewegingen op het oorlogsterrein<br />

te volgen, vereischen Sumatra en eenige buiten<br />

den Archipel voorgevallen gebeurtenissen een oogenblik<br />

onze aandacht.<br />

De gespannen verhouding tussclien de koningin van<br />

Atjih en de O. I. Comp. — door eene reeks vijandelijkheden<br />

gevolgd — was sinds 1649 er niet op verbeterd<br />

, en ons hoofdkwartier op Sumatra's westkust door<br />

Groenewegen in 1662 naar 't eiland Tjinko overgebracht.<br />

Hoewel met eenige oeverstaten handelsbetrekkingen waren<br />

aangeknoopt, de Atjineezen door Cau uit Salida,<br />

Priaman, Tikoe en andere plaatsen verdreven en er vaste<br />

kantoren opgericht werden, was de vrede niet hersteld.<br />

Eerst nadat Abraham Verspeet met eene vrij talrijke<br />

macht in Sept. 1666 het anker voor Tjinko had doen<br />

vallen, wapperde de Hollandsche vlag van daar tot aan<br />

Baros, bij welke expeditie Poolman zoo flink door den<br />

Bonischen prins Aroe Palakka werd ondersteund. Ofschoon<br />

nu de staatkundige toestand door nieuwe verbintenissen<br />

beter geregeld en de vrede op hechtere grondslagen gevestigd<br />

scheen, deden Engelsche mededinging, Atjih's<br />

afgunst, het niet nakomen van gesloten traktaten, en de<br />

verkeerde handelingen van Compagnie's dienaren onrust<br />

en vijandschap voortduren. Zoo ging o. a. in 1684, Benkoelen<br />

voor de Comp, verloren, en bleven hare betrekkingen met<br />

Djambi, Kampar, Siak en de verdere oostkust nog van<br />

weinig beteekenis.<br />

Van Goens, de held van Malabar en Koromandel, had<br />

ook als bewindvoerder op Ceilon, waar hij door zijne zelfstandige<br />

vastberaden houding de grootste diensten bewees,<br />

zijn ouden roem gehandhaafd.


103<br />

Was het Lodewijk XIY gelukt, de kleine Republiek<br />

voor zijne macht te doen bukken, ook in Indië moest haar<br />

handel belemmerd of vernietigd, haar invloed krachteloos<br />

gemaakt worden.<br />

De Fransche admiraal de la Haye Ventelay verscheen<br />

in Maart 1672 met eene aanzienlijke oorlogsvloot in de<br />

baai van Trinkonomale , door François Caron vergezeld ,<br />

die, in 1650 als directeur-generaal te Batavia, „in ambt<br />

en qualiteit gesuspendeerd", later op aanzoek van Colbert<br />

in Fransche dienst overgegaan, thans den admiraal als<br />

raadsman was toegevoegd. Na van Ceilon's keizer verlof<br />

te hebben verkregen eene sterkte te bouwen, zette hij vervolgens<br />

koers naar Koromandel. Van Goens onbekend met<br />

het uitbreken van den oorlog, liet orders vragen in Europa,<br />

en zond naar Batavia om hulp. Zonder echter nadere bevelen<br />

af te wachten, wapende hij op eigen verantwoording<br />

al de ter reede liggende schepen , zocht de la Haye op,<br />

bemachtigde een gedeelte zijner vloot, en maakte zich van<br />

de in aanbouw zijnde sterkte meester. Bijna terzelfder ure<br />

dat Lodewijk de gelukwenschen van zijn overwinnend leger<br />

op den rechter Rijnoever ontving, verloor hij een deel zijner<br />

oorlogschepen in de Ceilonsche wateren.<br />

Cornelia van Quaalberg, door den gouv.-gen. met eene<br />

vloot ter ondersteuning van Van Goens afgezonden, verjoeg<br />

een Engelsch eskader van Koromandel's kust, en<br />

heroverde San Thomé, waarvan de la Haye zich meester<br />

had gemaakt. IS a al zijne schepen op één na verloren<br />

te hebben, keerde de admiraal in November 1674 onverrichter<br />

zake naar Frankrijk terug.<br />

Zoo was na het 25jarig bestuur van Maetsuyker, onze<br />

heerschappij in en buiten den Archipel op hechte grondslagen<br />

gevestigd. En toch hoe hoog de bloei der Comp,<br />

was gestegen, hoe schoon de jonge boom zich ontwikkeld<br />

had en zijne ranke takken uitbreidde, de knagende<br />

worm bleef bestaan die hem eenmaal als vermolmd hout<br />

in een zou doen storten; de instandhouding van het<br />

monopoliestelsel kostte veel geld, en ging vooral in de<br />

Molukken met vele opofferingen gepaard; ook Ceilon's<br />

bezit leverde geene winsten op, en de uitgaven bleven<br />

steeds de inkomsten overtreffen.


104<br />

Op Java was de commandeur de Saint-Martin, hoewel<br />

hij verzocht had daarvoor niet in aanmerking te komen,<br />

voorloopig in plaats van den dapperen en voortvarenden<br />

Speelman, met de verdere leiding der knjgsoperatiën in<br />

de binnenlanden belast geworden. Al spoedig echter<br />

ging het opperbevel van 't leger, op den raad van Indië,<br />

Antonie Hurdt, gewezen gouverneur van Amboina over,<br />

aan wien het gelukte, nadat hij de noodige versterking<br />

ontvangen had, Troena Djaja, die toen den titel voerde<br />

van panembahan ratoe Ngmeinenang, in Grobogan een<br />

eersten en gevoeligen slag toe te brengen. Hierna werd<br />

besloten om met vereende krachten den opstandeling in<br />

zijn hoofdzetel Kediri aan te tasten en zoo mogelijk de<br />

rust op Java te herstellen. Het vereenigd Hollandsch<br />

Javaansch leger trok in drie colonnes zuidwaarts, waarbij<br />

veel ontbering en gebrek werd geleden. Te vergeefs<br />

trachtte men pangeran Poeger en Galesoeng over te halen<br />

zich aan te sluiten en gemeenschappelijk tegen den vijand<br />

te ageeren; de eerste maakte zich gereed Mataram te verdedigen<br />

en zijne vermeende souvereine rechten te handhaven,<br />

de ander had zich met Troena Djaja verzoend en<br />

zich te Kappar versterkt.<br />

Na bij Singkcl de Bran tas of' rivier van Kediri te zijn<br />

overgetrokken, werd het leger aan den rechteroever opgesteld,<br />

de vijand in een hevig gevecht geslagen en genoodzaakt<br />

zich achter de muren zijner vesting te verdedigen.<br />

Hevig werd er gestreden maar eindelijk de zege<br />

behaald. Op den 25 Bten November viel Kediri en daarmede<br />

was de grootste kracht van den opstand verbroken.<br />

Troena Djaja wist naar Blitar te ontkomen, doch zijne<br />

schatten moest hij achterlaten, en onder de vele buitgemaakte<br />

kostbaarheden, behoorde ook de vroeger dooide<br />

Madoereezon uit Mataram ontvoerde rijkskroon van<br />

Madjapahit, boekit pérak (berg van zilver) genaamd, die<br />

den soesoehoenan ongeschonden en op plechtige wijze<br />

door Hurdt werd ter hand gestold. Die bemachtiging van<br />

Kediri is een merkwaardig feit uit de Javaansche geschiedenis,<br />

maar niet minder belangrijk voor de ontwikkeling<br />

van het Nederlandsch gezag. Die vreemde kooplieden<br />

toch, die blanke mannen uit het vorre westen, dio


105<br />

men ruim een halve eeuw geleden, nog gemakkelijk uit<br />

Java meende te kunnen verdrijven, waren thans de redders<br />

der heilige kroon van Madjapahit !<br />

Van dat oogenblik, verkreeg de O. I. C. met haren steeds<br />

toenemenden invloed op de hoogste Javaans che belangen,<br />

tevens een merkbaar overwicht op het oorspronkelijk ialandsch<br />

gezag, en had het toppunt harer glorie bereikt.<br />

Na den val van Kediri had de St. Martin met den keizer<br />

den terugtocht naar Soerabaja aangenomen, waar zich eene<br />

aanzienlijke legermacht verzamelde om den prins in het<br />

zuidoosten des cilands te bestrijden. Ook Madoera hield<br />

nog de zijde van Troena Djaja, terwijl de Makassaren onder<br />

Glisson zich in en om Kappar versterkt hadden, Kadjoran<br />

in 't binnenland den strijd vol hield en pangeran Poeger<br />

als onafhankelijk vorst in Mataram regeerde.<br />

Poolman — in Januari 1679 met hulptroepen te Soerabaja<br />

aangekomen — nam het bevel van Hurdt over, die<br />

uitgeput van vermoeienis naar Batavia terugkeerde, en<br />

verjoeg de Makassaren, die zich op aansporing van den<br />

sultan van Bantam weder bij de Madoereezen hadden aangesloten,<br />

bij Sepan de uit drie sterke stellingen; doch hij<br />

zelf op het ziekbed geworpen, overleed op de reis naar<br />

Soerabaja. In September was Couper, die na den dood<br />

van Poolman het opperbevel voerde, door Aroe Palakka<br />

en zijne dappere Boegineczen ondersteund, voor het sterke<br />

Kappar aangekomen dat, na een beleg van vijf weken,<br />

stormenderhand werd ingenomen.<br />

De overwonnen Karaëng Galesoeng wist te ontsnappen,<br />

vluchtte naar Pasoeroean, waar hij later aan zijne wonden<br />

bezweek, en het grootste deel der Makassaren kwam in<br />

onderwerping; de overigen hadden zich bij Troena Djaja<br />

aangesloten, die in het steile gebergte van Ngantang een<br />

toevluchtsoord gevonden had. Doch ook dààr werd hij<br />

door den onvermoeiden Couper vervolgd, tot dat ziekte<br />

en gebrek aan levensmiddelen hem noodzaakten het gebergte<br />

te verlaten. De soesoehoenan, steeds werkeloos<br />

achtergebleven, was eindelijk uit zijn vrouwenhuis te<br />

voorschijn gekomen, toen hij vernam dat zijn doodvijand<br />

op een schier ongenaakbare bergspits een laatste schuilplaats<br />

had gezocht. Onmiddellijk werd de kapitein Jonker,


106<br />

een Ambonees van Manipa, en commandant zijner lijfwacht<br />

met drie comp. Amboneezen door hem naar de<br />

aangewezen plaats gezonden, ten einde alle uitwegen af<br />

te snijden, en weldra gaf Troena Djaja, slechts door<br />

eenigen der zijnen omringd, geheel uitgeput en van alle<br />

zijden ingesloten, zich op genade en ongenade over. Zijne<br />

gevangenschap was echter van korten duur. De dappere<br />

aanvoerder, de hooghartige Madoerees, die de machtige<br />

keizers van Mataram op hunne zetels had doen sidderen,<br />

werd niettegenstaande Amangkoe-rat aan Couper beloofd had<br />

hem te zullen sparen, eenige dagen later door den trouweloozen<br />

laf hartigen despoot, in koelen bloede gedood.<br />

De kapitein Jan Albertsz. Sloot, door Couper naar<br />

Wanakarta gezonden, nam na eene dappere verdediging<br />

raden Kadjoran en zijne zonen gevangen , die vervolgens<br />

allen worden omgebracht. Twee der jongere broeders van<br />

den soesoehoenan waren inmiddels overleden, en men<br />

hoopte dat de dood van Troena Djaja, en de straf door<br />

Kadjohoran ondergaan, den pangeran Poeger weldra zou<br />

doen besluiten, zijn onrechtmatig verkregen gezag neder<br />

te leggen , en zich aan zijn oudsten broeder en wettigen<br />

heer te onderwerpen.<br />

Maar nog was de strijd niet geëindigd. Er moest nog<br />

menig offer vallen — zooals wij in het volgende hoofdstuk<br />

zien zullen — voor de rust op Java was teruggekeerd,<br />

dat door al die oorlogen veel had geleden. En naarmate<br />

de macht van Mataram afnam, naar diezelfde mate steeg<br />

de invloed en het gezag der O. 1. O Zelfs de onafhankelijke<br />

staten begonnen allengs te begrijpen dat de tijd<br />

niet verre meer was, waarop ook zij, voor de „Companie"<br />

het hoofd zoudeu moeten buigen.


TWEEDE TIJDVAK.<br />

VERDERE ONTWIKKELING EN UITBREIDING<br />

VAN HET NEDERLANDSCH GEZAG : BLOEI<br />

VAN DE <strong>OOST</strong>-INDISCHE COMPAGNIE.<br />

1678-1757.<br />

HOOFDSTUK VI.<br />

NEDERLANSCH INDIË TOT AAN HET EINDE VAN DEN<br />

TWEEDEN SUCCESSIE-OORLOG OP JAVA.<br />

1678—1722.<br />

Ryklof van Goens had de teugels van 't bewind aanvaard<br />

toen de Comp, het tijdperk van haren grootsten<br />

uiterlijken bloei was ingetreden, en hoewel genoegzaam<br />

van haar overwicht op Java verzekerd, bleef er toch eene<br />

moeilijke taak te vervullen over. De als vrouwenschender,<br />

moordenaar, en vooral ten gevolge van de hem door de<br />

Nederland sehe regeering verleende ondersteuning algemeen<br />

verachte en gehate Amangkoe-rat, moest nog op den troon<br />

zijner vaderen worden bevestigd.<br />

De heldhaftige, voortvarende, onvermoeide Couper treedt<br />

ook hier weder op den voorgrond ; 't is de belangwekkende<br />

figuur, waarom al het overige zich groepeert.<br />

Pangeran Poeger hield den rijkszetel van Mataram nog<br />

steeds in zijn bezit, de Makassaren staken hier en daar<br />

't hoofd weder op, en Madoera, onder 't oppergezag van<br />

Tsjakra Ningrat in vier gouvernementen verdeeld, was<br />

telkens het tooneel van nieuwe onlusten, door den panembahan<br />

van Giri aangestookt. Aan de woelingen van dez«n


108<br />

dweepzieken muzelman, die reeds vroeger aan het hof<br />

van Pléred zulk eene trouwelooze rol gespeeld en een<br />

werkdadig deel in den opstand genomen had, moest een<br />

einde komen. Weldra zag hij zich dan ook van alle zijden<br />

ingesloten, en toen elke hoop op ontzet verdween, viel de<br />

80jarige priestervorst, de onverzoenlijke vijand van de<br />

Kafirs en van Mataram, met geheel zijn geslacht bij de<br />

roem volle verdediging der heilige graven , die aan zijne<br />

bewaking waren toevertrouwd. Wonderen van dapperheid<br />

werden door hem en zijne zonen verricht, maar<br />

zij moesten voor de overmacht zwichten; de heilige kris<br />

van Madjapahit (de hoog vereerde Kalamoenjang) werd<br />

buit gemaakt, en zoo kwamen allengs de poesaka en<br />

regalia in handen van den soenan terug. Ook de keizerlijke<br />

hofplaats werd eerlang door Couper ingenomen,<br />

Amangkoe-rat als opperheer gehuldigd, en daarna de<br />

zetel van het rijk naar Wanakarta overgebracht, dat in<br />

Kartasoera di Ningrat herdoopt werd.<br />

Na vele gevechten met afwisselend geluk geleverd, werd<br />

prins Poeger, die eerst naar Bagelen gevlucht, doch lateinaar<br />

Mataram terug gekeerd was en zelfs de nieuwe<br />

hoofdstad bedreigde, door Couper geslagen en genoodzaakt<br />

zich aan den wettigen vorst van het rijk te onderwerpen.<br />

En nog was de opstand niet geheel bedwongen.<br />

Eenige rijksgrooten en geloofshelden van den Islam, die<br />

zich in 't zniden van Banjoomas verzameld hadden, moesten<br />

met hunnen aanhang ten onder worden gebracht. —<br />

't Was al weder Couper die den 15' Dec. 1681 aan den<br />

linkeroever der Klawing tusschen Probolinggo en Soekaradja<br />

in een hevigen Moedigen strijd eene schitterende<br />

overwinning behaalde. Aan hem had de keizer 't behoud<br />

zijner kroon en de Comp, het herstel der rust in midden-<br />

Java te danken. Met roem overladen keerde hij naar<br />

Batavia terug, evenals zijn trouwe medgczcl de dappere<br />

ridderlijke Aroe Palakka reeds vroeger naar Boni was<br />

wedergekeerd, na de uitstekendste diensten in dien lang- t<br />

durigen oorlog te hebben bewezen. Toch kon het zwaard<br />

niet worden opgestoken, want nauwelijks was de krijg<br />

hier geëindigd, of de hooge rogcering had meer in 't westen<br />

nieuwe moeilijkheden te overwinnen.<br />

x


109<br />

De sultan van Bantam namelijk, een even ijverzuchtig<br />

vijand van den ongeloovigen Hollander als van den gehaten<br />

keizer van Mataram, had, in de hoop bij de algemeene<br />

verwarring de Preanger-regentschappen en Tjeribon<br />

aan zijn gebied te onderwerpen, niet alleen Troena Djaja,<br />

maar ook de overige opstandelingen, tot het einde toe,<br />

met schepen, geld en wapenen ondersteund en de behaalde<br />

voordeden der Comp, met verkropte woede aangezien.<br />

Korten tijd nadat hij de prinsen van Tjeribon in<br />

zijne macht had gekregen, begon hij de vijandelijkheden<br />

door eenig krijgsvolk naar Soemadang te zenden, met<br />

bevel aan den regent, allen toevoer naar Batavia af te<br />

sluiten. Bovendien trachtte hij zich van Krawang meester<br />

te maken, en zond twee der prinsen naar hun land terug<br />

om hem tegen de Comp, te ondersteunen en Soemadang<br />

te onderwerpen, dat zich onder hare hoede en bescherming<br />

had gesteld. Op het protest daartegen door Jacob<br />

van Dijck, namens de hooge regeering gedaan, werd<br />

een zoo hooghartig antwoord gegeven, dat een oorlog<br />

met Bantam onvermijdelijk scheen, en wel in een oogenblik,<br />

waarin men ten gevolge van den krijg op midden-<br />

Java zoo goed als geheel van troepen en aanvoerders was<br />

ontbloot. Hier moest alzoo staatkundig beleid de kracht<br />

der wapenen vervangen en van Dijck wist dan ook tijdens<br />

zijne diplomatieke onderhandelingen het „divide et impera"<br />

zoodanig in praktijk te brengen, dat het door hem gestrooide<br />

zaad van wantrouwen en tweedracht tusschen<br />

den ouden sultan en zijn zoon Abdoe'l Kahar, die hem<br />

reeds in 't bestuur ter zijde stond, welig opschoot ten<br />

voordeele der O. I. O<br />

Men moest intusschen op eigen verdediging bedacht<br />

zijn. De vijand werd hoe langer hoe stouter en Batavia<br />

zelfs bedreigd. Van daar dat de aanvragen om versterking<br />

tot eene krachtige voortzetting van den oorlog in<br />

Mataram, zoo dikwerf onbeantwoord bleven. Van daar<br />

dat bij de hachelijke omstandigheden waarin Batavia verkeerde<br />

, de Boegineezen van Aroe Palakka niet eerder dan<br />

in Juli 1679 aan dien strijd konden deelnemen, en zonder<br />

den val van Kediri, zou wellicht de klacht van v. Goens<br />

bewaarheid zijn, toen hij naar 't moederland schreef:


110<br />

„ Bantam moet vernederd, ja verdelgd worden of de Comp,<br />

gaat verloren." 't Was voor niemand een geheim meer<br />

dat Bantam sterker was dan zij, en 't werd hoog tijd dat<br />

de nederlaag der Makassaren bij Kappar zoowel als de<br />

dood van Kraëng Glisson en van Troena Djaja de kansen<br />

deed verkeeren.<br />

Gelukkig stond de vredelievende partij van den troonopvolger,<br />

der oorlogspartij van den ouden sultan tegenover<br />

; het zaad van twist en tweedracht door van Dijck<br />

gestrooid, was gerijpt en droeg zijne vruchten toen men<br />

op 1 Mei 1680 vernam, dat de kroon van Aboe'l Fatah Ageng<br />

op zijn zoon overgegaan, de ons vijandig gezinde rijksbestuurder<br />

door een ander vervangen en een vredesbode<br />

naar Java afgezonden was. Die omwenteling kwam de<br />

Comp, zeer te stade. Het contract van 1659 werd vernieuwd<br />

, Tjeribon aan dezelfde verplichtingen als de andere<br />

havens van de noordkust onderworpen en nieuwe onderhandelingen<br />

met (Bantam geopend, die echter slepende<br />

bleven en eerst later werden bekrachtigd.<br />

Toch was de wederzijdsche verhouding verbeterd, en in<br />

Dee. 1681 kwamen twee gezanten uit Bantam te Bataviaaan,<br />

om den gouv.-gen. Speelman namens sultan Abdoe'l Kahar<br />

Hadji te begroeten en met de door hem aanvaarde hooge<br />

betrekking geluk te wenschen. Men achtte nu alle bezwaren<br />

opgelost en zag een duurzamen vrede te gemoet;<br />

doch de oude sultan, in zijn lustslot Tirtajasa teruggetrokken,<br />

al spoedig naijverig op zijn plaatsvervanger,<br />

en berouw gevoelende over den afstand van 't gezag, beraamde<br />

het plan om zijn geliefden tweeden zoon, pangeran<br />

Poerbaja, op den troon te plaatsen en 't gezag in handen<br />

te spelen. Daartoe verzamelde hij zijne oude aanhangers<br />

en vele misnoegden te Tirtajasa om zich heen, was door<br />

list en verraad geholpen , weldra meester van Bantam,<br />

en had zich op nieuw, door Engelschen en Denen ondersteund<br />

, in de residentie gevestigd, na zijn opvolger gewapender<br />

hand te hebben verdreven. De jonge sultan,<br />

al nauwer en nauwer ingesloten, had zich met eenige<br />

getrouwen in zijn kasteel Soeroesoeang teruggetrokken<br />

en de hulp van Nederland ingeroepen.<br />

Bijna terzelfder tijd dat zijn gezag geheel verloren ging,


Ill<br />

werd ook dat der Comp, in de Molukken een oogenblik<br />

zeer ernstig bedreigd. Kaïtjili Sibori namelijk — veelal<br />

sultan Amsterdam genoemd — die zijn vader in het bestuur<br />

van Ternate was opgevolgd, scheen geneigd de<br />

trouwelooze handelingen van Hamza te volgen, zonder<br />

dien schranderen vorst slechts eenigermate in doorzicht<br />

of geslepenheid nabij te komen. Door zijne verregaande<br />

wreedheid in zijn eigen land gehaat en veracht,<br />

trachtte hij zijne macht elders uit te breiden. In schijn<br />

de Comp, genegen, stookte hij in 't geheim het vuur<br />

van den opstand aan, en op een door hem gegeven gastmaal,<br />

ontkwam de toenmalige gouverneur Padtbrugge ter<br />

nauwernood het gevaar, met zijn gezin te worden omgebracht.<br />

Hoewel hier en daar eonige Compagnie's-dienaren<br />

en de op Boeroe gevestigde Nederlanders werden vermoord<br />

, waren toch de snoode plannen van den sultan bij<br />

tijds ontdekt en verijdeld; door zijne grooten en rijksraden<br />

verlaten, nam hij al spoedig de wijk naar Djilolo,<br />

om zich aan de welverdiende straf te onttrekken. Na een<br />

paar jaren zwervens gevangen genomen en naar Batavia<br />

opgezonden, keerde sultan Amsterdam, die als een onafhankelijk<br />

vorst vertrokken was, ten gevolge van een<br />

in 1683 met hem gesloten verdrag, gelijk een diepvernederd<br />

en afhankelijk leenman naar zijne staten terug.<br />

Van toen af was in de Molukken de rust voor een geruimen<br />

tijd hersteld, en het gezag der Comp, voor goed<br />

er gevestigd.<br />

Inmiddels gaf van Goens, die uithoofde zijner zwakke<br />

gezondheid, een eervol ontslag aangevraagd en verkregen<br />

had, de teugels van 't bewind aan Cornelis Speelman<br />

over, en ging den 25 aten November 1681 aan boord van<br />

het schip dat hem naar 't moederland terug zou voeren,<br />

waar hij kort na zijne aankomst overleed.<br />

De nieuw benoemde gouv.-gen. aarzelde niet lang den<br />

jongen sultan van Bantam, wiens toestand inmiddels te<br />

Soeroesoeang schier hopeloos geworden was, de verzochte<br />

hulp te verlecnen. De commandeur-majoor de St. Martin,<br />

met eenige troepen derwaarts gezonden, ondervond een zoo<br />

hardnekkigen tegenstand, dat hij al spoedig versterking


112<br />

moest aanvragen , die in April 1682 onder de bevelen<br />

van den commandeur François Tak aangekomen, beide<br />

dappere mannen in staat stelde met vereende krachten<br />

Soeroesoeang te ontzetten en de omstreken der hoofdstad<br />

tot onderwerping te brengen. Sultan Ageng wist zich<br />

echter in de meeste gewesten staande te houden, tot dat<br />

iu de laatste dagen van Dec. Anjer, Kadamongan, Soedjoeng<br />

en andere plaatsen den kapitein Willem Hartsinek<br />

in handen vielen, waarop hij zich met zjjn zoon Poerbaja<br />

naar het binnenland terugtrok. Door zijn oudsten zoon<br />

vervolgd, en het zwerven moede, gaf de krachtige grijsaard,<br />

de laatste der onafhankelijke vorsten van Java ,<br />

die steeds zijn geloof en zijne beginselen getrouw bleef,<br />

zich in 1686 aan zijn bittersten vijand over. Onder den<br />

eenvoudigen titel van pangeran Soeria di Tirtajasa als<br />

gevangene naar Batavia overgebracht, werd hij in 1692<br />

door den dood uit die voor hem zoo knellende banden<br />

der ballingschap verlost.<br />

Zoo had sultan Abdoe'l Kahar Hadji het behoud van<br />

zijn troon aan de hooge Indische regeering te danken; en<br />

de Comp, bleef niet in gebreke het dankbaar gevoel van<br />

tien in zijne waardigheden herstelden vorst in haar voordeel<br />

aan te wenden. Zij verwierf bij een traktaat in<br />

April 1684 gesloten, den uitsluitenden handel in peper<br />

en katoenen kleedjes te Bantam, Silebar en in de Lampongs,<br />

terwijl het kasteel Speelwijk, tot verdediging van de<br />

monding der Tjipandan gebouwd, eene Nederlandsche<br />

bezetting verkreeg. De sultan had reeds vroeger zoowel de<br />

Engelschen als de Denen zijn gebied doen ontruimen, welke<br />

beleediging door de Engeische Comp, zoo hoog werd opgenomen<br />

, dat zij om zich schadeloos te stellen, Benkoelen ,<br />

Batang Kapas en Silebar in bezit nam; wel werd zij uit<br />

het laatste verdreven, doch bleef de twee eerste plaatsen<br />

behouden, en trachtte zich ook te Indrapoera en Priaman<br />

te vestigen. Het aan Bantam schatpliclitige Soekadana, dat<br />

zich op aanraden der Engelschen had losgescheurd, werd<br />

op nieuw onderworpen , en ook dààr zag sultan Hadji zijn<br />

gezag door Nederlandsche troepen hersteld.<br />

De O. I. O was overal zegevierend uit dien negenjarigen<br />

strijd te voorschijn getreden , en de vorsten Yan


113<br />

Bantam en Mataram hadden hunne kronen uit hare handen<br />

ontvangen. Niet meer tevreden, met het eenvoudig<br />

handelsbedrijf om hare rijk beladen schepen naar 't moederland<br />

af te zenden, is zij thans geworden een staat<br />

in den staat, voor wiens souverein gezag millioenen in<br />

het verre Oosten zich nederbuigen. Schier geheel Java<br />

is haar cijnsbaar, zijne vorsten zien met eerbied op naar<br />

eene macht die over troon en schepter beschikt, zij heeft<br />

het toppunt van bloei en luister bereikt.<br />

Speelman, die zooveel tot de verkrijging van dat gezaghad<br />

bijgedragen, mocht niet lang getuige zijn van den<br />

rijken oogst, voor een groot deel aan zijne dapperheid en<br />

buitengewone talenten te danken. Op den ll den Januari<br />

1684 werd hij in de kracht van zijn leven aan zijnen uitgebreiden<br />

werkkring ontrukt, en onze bezittingen verloren<br />

een van die landvoogden, wier namen thans nog met<br />

eerbied in den Archipel worden genoemd.<br />

Johannes Camphuis, geroepen om Speelman te vervangen,<br />

was die hooge roeping waardig. Van geringe afkomst,<br />

had hij zich zelf gevormd en op wetenschappelijk<br />

gebied een goeden naam weten te verwerven. Als voormalig<br />

opperhoofd van de factorij te Japan, had hij o.a. belangrijke<br />

bouwstoffen over dat rijk aan Kämpher medegedeeld<br />

en Eumphius tot zijn werk over den Ambonsehen kruidhof<br />

aangemoedigd. Al beslaat zijn bestuur geene schitterende<br />

bladzijde in onze Indische jaarboeken, al is<br />

het in menig opzicht niet van zwakheid vrij te pleiten,<br />

't was evenzeer gekenmerkt door goede trouw en ijver<br />

voor de belangen der Comp., als door het herstel en de<br />

uitbreiding van hare betrekkingen in China en op het<br />

vaste land van Indië.<br />

Op Java had hij met vele moeilijkheden te worstelen<br />

waartoe het volgende aanleiding gaf.<br />

Pangeran Poerbaja, die steeds de zijde zijns vaders had<br />

gehouden, was openlijk tegen zijn ouderen broeder, den<br />

sultan van Bantam in verzet gekomen, en hoewel dat verzet<br />

spoedig door zijne onderwerping te Tandjong Poera gevolgd<br />

werd, was dit op zich zelf genomen vrij onbeduidend<br />

8


114<br />

feit, het begin van nieuwe verwikkelingen met Mataram,<br />

en van een even langdurigen als hardnekkigen krijg.<br />

Soerapati namelijk, een Balinees van geboorte, maar<br />

officier in dienst der Comp., behoorde met zijne Balineczen<br />

tot de troepen welke naar Bantam gezonden waren om<br />

dien opstand te helpen dempen. Bij de onderwerping van<br />

Poerbaja — door zijne bemiddeling verkregen — werden<br />

beiden door de laatdunkende en onverstandige handelwijze<br />

van een Hollandsen vaandrig, Kuffeler genaamd, derwijze<br />

beleedigd, dat de pangeran de vlucht nam en Soerapati,<br />

alle krijgstucht vergetende, de troepen onder Kuffeler<br />

aanviel, en door de zijnen gevolgd naar het binnenland<br />

ontweek, van waar hij spoedig strooptochten tot in de<br />

nabijheid van Batavia ondernam. Eene zending van Couper<br />

naar Tjeribon, om hem in handen te krijgen mislukte,<br />

en deed Soerapati met zijne volgelingen de wijk nemen<br />

naar Mataram. Door den soesoehoenan opgenomen en -<br />

in afwijking der bestaande traktaten — zelfs met onderscheiding<br />

ontvangen, had zijn verder gedrag zoowel voor<br />

dat rijk als voor de Comp, hoogst gewichtige gevolgen,<br />

en deed een krijg ontstaan, die, na omstreeks het vierde<br />

gedeelte eener eeuw te hebben geduurd, geheel ten voordeele<br />

van haar staatkundig overwicht op Java eindigde.<br />

Zijne vlucht naar Mataram was nauwelijks bekend, of de<br />

oppcrkoopman v. Vliet en kapitein Tak werden met cenig<br />

krijgsvolk naar Kartasoera gezonden, om afbetaling te<br />

vorderen der nog altijd achterstallige schuld en de uitlevering<br />

te eischen van den oproermaker, die weldra<br />

zulk eene merkwaardige rol zou spelen in de Javaansche<br />

geschiedenis.<br />

In de nabijheid van de hoofdstad aangekomen, werden<br />

zij door de Balineczen overvallen, waarbij Tak, v. Vliet<br />

en de meesten hunner volgelingen omkwamen. De overigen<br />

keerden met de geringe bezetting, die na den oorlog<br />

aldaar tot bescherming van den soesoehoenan was achtergelaten,<br />

naar Batavia terug, en alle gemeenschap met<br />

Mataram werd afgebroken.<br />

Sommige schrijvers, die de door niets gerechtvaardigde<br />

insinuatie van Valentijn, uit het bekende werk Oud- en<br />

Nieuw-Oost Indië overnamen, als of Tak zich aan de


115<br />

ontvreemding van een der kostbaarste edelgesteenten uit<br />

de kroon van Madjapahit zou hebben schuldig gemaakt,<br />

willen die verraderlijke handelwijze toeschrijven aan eene<br />

wraakoefening van den keizer over dien gepleegden roof;<br />

terwijl anderen het gebeurde feit verklaren uit, en in<br />

verband brengen met een behendig aangelegd plan van<br />

den sluwen Balinees en den rijksbestuurder Rangga Koesoema,<br />

om ook den soesoehoenan door dien aanval verdacht<br />

te maken, en alzoo eene anders gewisse uitleveringvooreerst<br />

te ontgaan. Hoe dit nu zijn moge, de hooge<br />

regeering te Batavia, voor verdere gevolgen beducht,<br />

stelde zich met eenige verontschuldigingen en uitvluchten<br />

van het hof van Mataram tevreden, en was zwak genoeg<br />

dat schandelijk verraad ongestraft t(j laten. Na zich eenigen<br />

tijd schuil gehouden te hebben, begaf Soerapati zich<br />

naar den oosthoek van Java, en wist — door de nabijheid<br />

van Bali begunstigd — spoedig een grooten aanhang te<br />

vei'krijgen. Niet alleen verdreef hij den Javaanschen regent<br />

uit Pasoeroean, waar hij zich voorloopig vestigde, doch<br />

breidde zijne macht weldra uit over Malang en Kediri ,<br />

en verwierf zich daardoor een gebied, waar hij als onafhankelijk<br />

vorst, onder den titel van raden Adipati Wiro<br />

Negoro het bewind voerde.<br />

Maar alvorens de uitgestrekte gevolgen van de koene<br />

daden en sluwe berekeningen van dezen stoutmoedigen<br />

gelukzoeker na te gaan, is het noodig bij het einde der<br />

XVII de eeuw een blik te werpen op den algemeenen toestand<br />

onzer bezittingen, zoowel in- als buiten den O. I.<br />

Archipel.<br />

In de eerste plaats vordert die der Molukken onze<br />

aandacht.<br />

Ofschoon onze oude vriend en bondgenoot Aroe Palakka,<br />

vooral nadat hij een huwelijk tusschen Lapatoe,<br />

zijn neef en opvolger, en de dochter van Goa's vorst<br />

bewerkt en het recht verkregen had , de medeonderteekenaars<br />

van het Banggaisch traktaat bij den Nederlandsehen<br />

gouverneur in te leiden, soms een al te hoogen toon<br />

aannam , was echter onzen invloed in die gewesten niet<br />

verloren gegaan. Bij zijnen dood in 1696, had hij èn zijne<br />

8*


116<br />

weduwe èn zijn opvolger dringend aanbevolen, vrede en<br />

vriendschap met de Comp, te onderhouden. De moeilijkheden<br />

ten gevolge van een moord aan de vorstin van<br />

Soembawa gepleegd, zoowel als door toedoen van zekeren<br />

Aroe Teko veroorzaakt, werden vrij spoedig uit den weg<br />

geruimd, en 't gelukte ook den vrede tusschen het steeds,<br />

op elkander naijverig Boni en Makassar te bewaren.<br />

Op de Moluksche eilanden , die nog altijd onder den<br />

jammer van het monopoliestelsel gebukt gingen, moest<br />

de nagelteelt nu eens vermeerderd dan weder verminderd<br />

worden ; men scheen evenwel geen al te strenge middelen<br />

tot wering van den sluikhandel te bezigen , en toen de<br />

arme bewoners van dien rijken doch vulkanischen bodem<br />

zich langzamerhand van de verwoestende uitwerkselen der<br />

laatste aardbevingen hadden hersteld, was de toestand als<br />

vrij voldoende te beschouwen.<br />

Sommige gebeurtenissen in Europa deden ook op 't vaste<br />

land van Indië hun invloed gevoelen.<br />

Nauwelijks toch had Willem III, in 1688 tot koning<br />

van Engeland uitgeroepen, Lodewijk XIV den oorlog<br />

verklaard, of Franknjk's schepen vertoonden zich op<br />

nieuw aan Azië's kust onf den Engelschen en Nederlandschen<br />

handel te benadeelen, zich ruimere handelswegen<br />

te openen en 't Fransche kantoor te Pondichery te beschermen.<br />

Gelukkig bevond zich Laurens Pit de jonge,<br />

die in 1686 Masulipatnam aan den ons vijandig gezinden<br />

vorst van Golkonda ontnomen had, nog daar, toen er<br />

een Fransch eskader onder den admiraal du Quesue<br />

verscheen. Even als hij er in geslaagd was onze handelsbetrekkingen<br />

in Voor-Indië, ook na de verovering van<br />

Golkonda door Aureng-Zeb onder de bestaande traktaten<br />

te behouden, gelukte 't hem de Franschen uit de golf<br />

van Bengale te verdrijven en Pondichery tijdelijk in<br />

bezit te nemen, dat later, bij den vrede van Rijswijk<br />

aan Frankrijk terug gegeven, onder de bekwame leidingvan<br />

Martin, tot het Fransche hoofdkantoor in Indië werd<br />

verheven.<br />

Onze oude maar niet altijd even getrouwe bondgenoot<br />

Radja Singa, was in 1687 op 88jarigen leeftijd gestorven,<br />

en door de ondervinding geloerd, had hij zijn opvolger


117<br />

Fimala Darma Soeria eene meer getrouwe naleving der<br />

liestaande traktaten aanbevolen. Omstreeks denzelfden tijd<br />

werden onze kantoren te Ceilon en in Voor-Indië, door<br />

Rheede tot Drakestein, heer van Mijdrecht, als commissaris-generaal<br />

bezocht, die de schandelijkste misbruiken<br />

zoowel in don handel als in de administratie ontdekte, doch<br />

veelal ongestraft moest laten, daar de opzending of vervanging<br />

der oneerlijke, hooggeplaatste ambtenaren meer wrevel<br />

verwekte dan verbetering aanbracht. Na zijn dood in 1691,<br />

werd dan ook van verdere inspc-ctiën afgezien, waardoor<br />

de zaken nochtans niet vooruitgingen en de Comp, millioenen<br />

schade leed. In Bengale en op Japan ging de<br />

oneerlijkheid zelfs zóo ver, dat Compagnies schepen geheel<br />

voor particulieren handel gebezigd werden.<br />

Een nieuwe en betere regeling van den Perzischen<br />

handel, vooral in zijde, was reeds in 1684 door de Casembroot<br />

en v. d. Heuvel voorbereid of ingevoerd. Beiden waren<br />

op een door den eersten veroverd maar later teruggegeven<br />

eiland in de Perzische golf overleden, toen Johan van<br />

Leene, buitengewoon raad van Indie , aan 't hoofd van<br />

oen met rijke geschenken voorzien gezantschap plechtig<br />

door den sjah werd ontvangen, waardoor in 1694 een<br />

voordeelig verdrag tot stand kwam dat later nog gewijzigd<br />

werd, ten einde de drukkende banden los te maken<br />

die den handel aan die kusten belemmerden.<br />

De Kaap-kolonie, verkreeg door het toezenden van eenige<br />

réfugiés uit Frankrijk en Piémont als volkplanters, eene<br />

uitbreiding die vrij goede vruchten droeg, terwijl de vaart<br />

op Japan, waar de handel tot één kantoor en de waarde<br />

van invoer tot een maximum beperkt was, al meer en meer<br />

in verval geraakte. Alléén het eigenbelang der hoogste<br />

ambtenaren deed de loge op Décima behouden.<br />

Thans nog een enkel woord over Borneo. Hoewel waarschijnlijk<br />

een vrij aanzienljjko handel met dit diamantrijke<br />

eiland, voor particuliere rekening werd gedreven, had de<br />

Comp, zich van alle inmenging onthouden. t<br />

In 1699 echter ging de hooge Indische regeering, in<br />

overeenstemming met en medewerking van Aboe'l Mahasin<br />

toenmalig sultan van Bantam er toe over, den sultan van<br />

Soekadana ten gevolge van zijn wederrechtelijken aanslag


118<br />

op Landak den oorlog te verklaren; en toen deze gunstig<br />

afliep, werd hij van den troon vervallen en zijn land tot een<br />

leen van Bantam verklaard. Ook Landak werd schatplichtig,<br />

en ofschoon de Engelschen die steeds de vijandiggezinde vorsten<br />

hadden ondersteund, de westkust van Borneo verlieten,<br />

bleef hunne vaart op dit uitgestrekte eiland vrij levendig.<br />

Inmiddels was het octrooi op den 5 den Maart 1696, tegen<br />

betaling van 3 millioen gulden, tot aan het jaar 1740 verlengd,<br />

welke som, zoo groot was nog het krediet der<br />

Comp., tegen 3j% kon worden opgenomen, niettegenstaande<br />

toen reeds hare schulden bijna 't dubbele van het<br />

ingelegde kapitaal bedroegen.<br />

Na dit korte overzicht naar Java terugkeerende, vinden<br />

wij Camphuis door Willem Outhoorn vervangen. Hij had<br />

het bestuur van zijn voorganger — wiens gezondheid zeer<br />

verminderd was — in 1691 overgenomen.<br />

Tijdens de eerste jaren zijner regeoring viel er weinig<br />

belangrijks op Java voor, en toen de suikerteelt in de<br />

omstreken van Batavia allengs in handen van Chineezen<br />

was overgegaan, begon men in 1696 zich meer op de koffiecultuur<br />

toe te leggen. Adriaan van Ommen, commandeur<br />

van onze kantoren op Malabar, gaf den eersten stoot aan<br />

die teelt, door eenige koffieplantjes van Kananor naar Java<br />

te zenden. Oorspronkelijk uit Abyssinië afkomstig, was de<br />

koffie, in 't begin der XVII de eeuw naar Europa uitgevoerd,<br />

reeds bij onze landgenooten als „kahauwa" bekend; maar<br />

het duurde tot 1666, eer zij door de Kamer van Amsterdam,<br />

als „cauwa de Mocha" op de veiling word gebracht.<br />

Ten gevolge eener hevige uitbarsting van den Goenoeng<br />

Salak van 4 op 5 Januari 1699, waarbij de Tjiliwong —<br />

die Batavia doorstroomt — buiten hare oevers trad, werden<br />

ook de koffieplantjes vernield 1), doch spoedig weder<br />

aangeplant, kwam in 1706 de eerste Java-koffie in Nederland.<br />

De dood van Amangkoe-rat in September 1703, gaf aanleiding<br />

tot nieuwe twisten op Java en een groote tweespalt<br />

1) De door die overstrooming ontstane moerassen en modderbanken,<br />

maakten Batavia tot een hoogst ongezond verblijf: en »de Koningin va«<br />

't Oosten" werd weldra „het graf der Hollanders" genoemd.


119<br />

tusschen den erfprins en zijn oom pangeran Poeger, die<br />

tijdens den oorlog met Troena Djaja, als Soenan Ngalaga<br />

over midden-Java had geheerscht. Deze betwistte thans zijn<br />

neef, die vroeger eene zijner dochters gehuwd en later weder<br />

verstooten had, den troon van Mataram, waarbij hij door<br />

vele rijksgrooten werd ondersteund.<br />

De erfprins, wegens zijne wellustige, wrecde inborst<br />

meer gehaat dan bemind, maakte door zijne onstaatkundige<br />

handelingen velen van zich afkeerig, maar steunende op<br />

zijn onvervreemdbaar recht van eerstgeboorte, had hij op<br />

hoogen toon van zijn troonsbeklimming onder den naam<br />

van Mangkoe-rat Mas kennis gegeven. Dit deed hij echter<br />

zonder eenige melding te maken van de nog op afdoeningwachtende<br />

schulden , of de bestaande overeenkomsten te<br />

erkennen, terwijl zijn oom, bewesten de Progo reeds als<br />

keizer uitgeroepen, op nederige wijze en onder het doen<br />

van vele beloften, de bevestiging zijner waardigheid van<br />

de hooge regeering te Batavia trachtte te verkrijgen.<br />

Reeds uit haar antwoord aan beide vorsten gegeven, kon<br />

men lichtelijk opmaken dat de laatste pretendent de voorkeur<br />

boven den eersten had verworven. En toen een lateigezantschap<br />

van den wettigen troonopvolger, tot erkenningzijner<br />

rechten, met aanzienlijke sommen, die echter hare<br />

bestemming niet bereikten, geen gehoor vond, en onze<br />

troepen in de omstreken van Samarang, waar Poeger zich<br />

gevestigd had , onder bevel van Govert Knol en Bintang<br />

zich bijeentrokken, bleef er geen twijfel omtrent de gedane<br />

keuze meer over.<br />

Den 17 dü " Juni 1704 werd pangeran Poeger dan ook<br />

onder den naam van Pakoe Boewana I, met bijkomende<br />

titulatuur, als soesoehoenan door de Comp, erkend, als<br />

leenplichtig vorst een njkszegel geschonken, en aan alle<br />

regenten op Java mededeeling gedaan van die erkenning.<br />

Vroegere traktaten werden hernieuwd of nadere overeenkomsten<br />

met hem gesloten.<br />

De adipati-anom, veelal onder den naam van soenan<br />

Mas bekend, bracht daarop een leger van omstreeks 40,000<br />

man te velde, maar voor dat hij deze macht geheel verzameld<br />

had, werd ze onder aanvoering van Knol bij<br />

Paterongan verstrooid , terwijl kapitein Bintang zich van


120<br />

Demak meester maakte. Hiermede eindigde de eerste<br />

veldtocht van dezen oorlog, die in 't volgende jaar werd<br />

hervat.<br />

Johan van Hoorn was na lang dralen en herhaalde<br />

weigering er eindelijk toe overgegaan, zijn schoonvader<br />

van Outhoorn in diens hooge betrekking op te volgen, en<br />

had in September 1704 de teugels van 't bewind in handen<br />

genomen.<br />

In 1705 over een veel grootere krijgsmacht kunnende<br />

beschikken , trok Herman de Wilde , die toen het Hollandsch-Javaansche<br />

leger aanvoerde, langzaam op naar<br />

het middelpunt des rijks. Door verraad van 's vijands<br />

zijde geholpen, kreeg hij de posten aan de Toentang,<br />

Scrondol, Salatiga en andere plaatsen in handen, en<br />

verjoeg al spoedig de benden van soenan Mas, ongeveer<br />

30,000 man sterk, uit eene vrij goed verdedigde stelling,<br />

waarna hij zich zonder veel tegenstand van Kartasoera<br />

(de hoofdstad) meester maakte. Aanzienlijk was de buit<br />

vooral aan oorlogsbehoeften en geschut. En toen de dooide<br />

Compagnie erkende keizer aan het hoofd van hare<br />

troepen de stad zegevierend binnentrok, en vele rijksgrooten<br />

zich kwamen onderwerpen, werd hij ook dààr als<br />

soesoehoenan gehuldigd.<br />

Aan bewijzen van dankbaarheid liet hij het niet ontbreken.<br />

Op Madoera, kwamen Soemanap en Pamakassan<br />

geheel onder Nederlandsch bestuur, Tjeribon werd als<br />

een onafhankelijk vorstendom erkend, en aan de Comp, het<br />

bezit van Samarang en vroeger afgestane gronden verzekerd.<br />

Eertijds gesloten traktaten werden door nieuwe overeenkomsten<br />

op 5 en 11 October 1705, 12 Juli 1706 en 31<br />

October 1707 bevestigd of gewijzigd, en daarbij onder<br />

verscheidene andore bedingen vastgesteld, dat den keizer<br />

tegen de levering van 800 kojans rijst 's jaars gedurende<br />

25 jaren, de nog achterstallige schuld kwijt gescholden<br />

en de thans verleende hulp „om niet zal geschonken worden."<br />

Maar ook zijn tegenstander was niet werkeloos<br />

gebleven.<br />

Soenan Mas, een machtigen steun vindende in Soerapati,<br />

die zich in Malang en Pasoeroean gedurende al dien<br />

tijd had weten staande te houden en hem thans als opper-


121<br />

heer erkende, trok zijne troepen in den Oosthoek te zamen,<br />

werwaarts hij na zijne nederlaag gevlucht was. Knol,<br />

aan wien het opperbevel van 't verbonden leger op nieuw<br />

was toevertrouwd, aarzelde geen oogenblik deze stellingen<br />

aan te tasten , en had het geluk, na een hardnekkig gevecht,<br />

een aanvankelijk geleden verlies te herstellen en<br />

zich den 16 den Oct. 1706 van de sterke positie van Bangil<br />

meester te maken. Soerapati werd gekwetst en vluchtte<br />

naar Pasoeroean, waar hij drie weken later aan zijne wonden<br />

bezweek.<br />

Thans achtte men alles gewonnen ; en Knol, in stede<br />

van zijne roemrijke overwinning door de verovering van<br />

die plaats te bekronen, vermeende genoeg gedaan te<br />

hebben, trok zijne troepen in veilige stellingen terug , en<br />

Soerabaja werd het Capua van dezen anders zoo voortvarenden<br />

krijgsman.<br />

Ofschoon soenan Mas door Soerapati's dood een onherstelbaar<br />

verlies had geleden, verschafte de werkeloosheid<br />

van den opperbevelhebber hem eene geschikte gelegenheid<br />

om geloden verliezen te herstellen, zijne verstrooide benden<br />

onder Mas Lombok, oudste zoon van Soerapati, in Kediri<br />

te horzamelen en zich op nieuw tot den krijg toe te rusten.<br />

Hunne strooptochten strekten zich weldra tot Soerabaja<br />

uit, en 't was niet voor den 24 stcn Aug. van het volgende<br />

jaar, dat de Wilde — die inmiddels het opperbevel hernomen<br />

had — als overwinnaar aan het hoofd van zijn leger<br />

Kediri binnentrok. De vijand die zich achter de versterkte<br />

linie van Pintoe Larat, waardoor Pasoeroean gedekt werd ,<br />

had teruggetrokken en weldra met vereende krachten zou<br />

worden aangevallen, scheen zich op eene hardnekkige<br />

verdediging voor te bereiden.<br />

Aan beide zijden van het gewicht dezer positie overtuigd,<br />

werd er met moed en volharding gestreden : aanvallers<br />

zoowel als verdedigers deden hun plicht. Meer dan<br />

eens stonden de kansen vrij gelijk, meer dan eens werd<br />

de zege betwist, tot dat de vijand eindelijk teruggeworpen<br />

en ook Pasoeroean eenigc dagen later genomen werd.<br />

De Wilde bleef overwinnaar, doch ontsierde zijne overwinning<br />

door 't gebeente van Soerapati te doen opgraven<br />

en verbranden ; eene daad , den fleren krijgsman, den


122<br />

beschaafden Europeaan onwaardig. Kort daarna vertrok<br />

hij naar Batavia, waar hij ten gevolge der uitgestane<br />

vermoeienis overleed.<br />

Thans was de macht van soenan Mas voor goed gebroken<br />

: al de hem nog overgebleven sterkten werden<br />

ontruimd, en van slechts enkelen der zijnen vergezeld,<br />

doolde de door de Comp, onttroonde erfgenaam van Mataram<br />

in het ontoegankelijk gebergte eenzaam en verlaten<br />

rond. Omstreeks een jaar later gaf hij zich aan Govert Knol<br />

over, die hem te Soerabaja als regeerings-commissaris,<br />

onder toezegging eener volledige vergiffenis, hoop gaf op<br />

het bestuur van eenig Javaansch grondgebied onder toezicht<br />

van de O. I. Comp. Te Batavia aangekomen, werd<br />

hij echter als gevangene behandeld en hem te verstaan<br />

gegeven, dat Knol zijne volmacht te buiten was gegaan ;<br />

en toen hij daarop in den vollen raad rekenschap vroeg,<br />

waarom men hem van zijn rechtmatig erfdeel had beroofd,<br />

en eene verbanning naar Ceilon het antwoord was, vroeg<br />

menigeen zich af wat van Neêrlands goede trouw was<br />

geworden.<br />

Op deze wijze eindigde de zoogenaamde eerste Javaansche<br />

successie-oorlog: de O. I. C. had op nieuw het lot van<br />

Mataram beslist en hare suzereine rechten werden bijna<br />

door geheel Insulinde erkend en gehuldigd.<br />

De opperheerscheres van dat prachtige rijk verloochende<br />

echter hare afkomst niet : door de gestrenge handhaving<br />

van het monopoliestelsel, bleef zij haar bekrompen koopmansgeest<br />

getrouw, en even als reeds vroeger door andere<br />

gouv rs .-gen. herhaaldelijk was beproefd, had van Hoorn<br />

ook nu weer te vergeefs bij de Kamer van XVII op<br />

kolonisatie en vrijen handel in Indië aangedrongen. Toch<br />

wist hij eenig e meerdere vrijheid voor den armen inländischen<br />

handelaar te verkrijgen. Ook werd onder zijn bestuur,<br />

de gouverneur van de Kaap met eenige hoofdambtenaren<br />

wegens schandelijke afpersingen der vrijburgers gesuspendeerd,<br />

en in 1706 het onverstandige besluit genomen<br />

Mauritius te ontruimen, waardoor die geriefelijke noodhaven<br />

in bezit kwam van Frankrijk.<br />

Reeds in Maart 1708 was aan van Hoorn op herhaald<br />

verzoek zijn eervol ontslag verleend, met last zijne be-


123<br />

trekking aan den directeur-generaal Abraham van Riebeek,<br />

zoon van den stichter der Kaapkolonie over te geven.<br />

Dit ontslag evenwel, vroeger schijnbaar zoo gewenscht,<br />

bleek thans den man, die zich intusschen een vermogen<br />

van tien millioen guldens verworven had, gansch niet<br />

aangenaam te zijn. Het duurde tot in 't laatst van Oct.<br />

1709, eer hij er toe besluiten kon zijn ambt neder te<br />

leggen; en had hij lang geaarzeld om de teugels van 't bewind<br />

uit de handen van zijn eersten schoonvader over te<br />

nemen, nog meer moeite scheen het hem te kosten om ze,<br />

na zijn huwelijk met de dochter van Riebeek , aan dien<br />

tweeden schoonvader weer af te staan.<br />

Terwijl de Comp, het toppunt van macht en aanzien<br />

bereikte, werden voor den bedachtzanien opmerker allengs<br />

eenige sporen van achteruitgang zichtbaar, die echter<br />

voor het groote publiek achter den afstralenden glans barer<br />

uitwendigen rijkdom en groo<strong>the</strong>id verscholen bleven.<br />

Maar al mochten eenige verontrustende teekenen zich<br />

opdoen en het bestuur van v. Riebeek minder gunstige<br />

resultaten opleveren, zijne regeering even als die van<br />

Christoffel van Swol en Hendrik Zwaardekroon , kunnen<br />

nog tot het tijdperk van haren grootsten bloei gerekend<br />

worden, al bestond deze meer in uiterlijken schijn dan in<br />

innerlijke waarde. De handhaving toch van 't monopoliestelsel<br />

waarbij schatten te loor gingen, aan eene kostbare<br />

uitbreiding van gezag gepaard, verslond kapitalen welker<br />

gemis door den handel dubbel werd gevoeld.<br />

Aan de gespannen verhouding en de uitgebarsten vijandelijkheden<br />

van Boni en Goa in het zuidelijk gedeelte<br />

van Celebes, werd door tusschenkomst der Comp, een<br />

einde gemaakt, waarbij echter het vroeger geliefkoosd<br />

plan van Aroe Palakka om de kronen van die rijken steeds<br />

op één hoofd te vereenigen geheel in duigen viel.<br />

Hoewel ten gevolge van het vernielen der Engelsche<br />

factorijen door de Bandjareezen, de Comp, van hare lastige<br />

Britsche mededingster werd verlost, bracht de handel<br />

op Borneo weinig voordeel aan. Gelukkig wierp het<br />

monopolie van den opium- en peperhandel in alle Djohoreesche<br />

havens, waaronder ook Siak behoorde, dat in 1713


124<br />

door haar werd verkregen, zeer aanzienlijke winsten af.<br />

De betrekkingen met Perzië daarentegen beantwoordden<br />

minder aan het doel dat zij beoogd had, en noch kostbare<br />

geschenken, noch veel kostbaarder gezantschappen<br />

waren in staat den kwijnenden handel op te heffen.<br />

Van Riebeek overleed in de maand October van 't zelfde<br />

jaar, weinig betreurd zoowel uithoofde van zijn wrevelig<br />

karakter ajs zijner hoogst onaangename vormen. Tijdens<br />

zijn beheer breidde de koffiecultuur zich aanmerkelijk uit<br />

en werd een weg van Batavia tot aan den westhoek van<br />

Java aangelegd.<br />

Christoffel van Swol was zijn opvolger; 't duurde evenwel<br />

tot 1715, eer hij door de bewindhebbers als zoodanig<br />

werd erkend. Zij gaven tevens last, voortaan bij eenc<br />

verkiezing tot gouv.-gen., de directeur-generaal het eerst<br />

in aanmerking te nemen, welke gewoonte sedert het bestuur<br />

van v. Diemen in den regel gevolgd was. Ofschoon<br />

koophandel en zeevaart hoog waardeerende, bracht de<br />

nieuw opgetreden landvoogd door een onbedachtzamen<br />

maatregel den <strong>the</strong>ohandel evenwel een schier onherstelbaar<br />

verlies toe, en wel door den prijs 'der Chineesche<br />

<strong>the</strong>e van 60 rijksdaalders per pikol, eigendunkelijk tot<br />

op een derde te verminderen. Geen enkele jonk vertoonde<br />

zich daarna meer op de reede, en 't kostte later<br />

veel moeite dien voordeeligen handel met China te doen<br />

herleven.<br />

Omstreeks dezen tijd begon de Engelsche O. 1. Comp.,<br />

haren overwegenden invloed vooral op de kusten van<br />

Malabar allengs te doen gevoelen, en verkeerden onze<br />

nederzettingen op 't vaste land van Indië, in een meestal<br />

zeer gespannen toestand. De minste aanleiding dezerzijds<br />

was voldoende, de inlandsche vorsten reden tot misnoegen<br />

te geven, en 't was noodig zulks te vermijden om onze<br />

suprematie te behouden en hunne toenadering tot Engeland<br />

te voorkomen. Hiertoe behoorden echter hoedanigheden<br />

die niet altijd bij 's Compagnies dienaren werden<br />

aangetroffen.<br />

De gezagvoerder te Kootsjin, Barend Ketel, leverde<br />

hiervan een treurig bewijs, daar door zijne onvoorzichtige<br />

en onstaatkundige handelingen niet alleen aan Neérlands


125<br />

gezag, maar ook aan vroeger verkregen wapenroem gevoelige<br />

slagen werden toegebracht.<br />

De schoone en rijke erfenis der Comp, door Rijklof<br />

van Goens aan die kusten geschonken, de eerbied en het<br />

ontzag voor den Nederlandschen naam door hem er achtergelaten<br />

, dreigden zelfs ten eenenmale verloren te gaan ,<br />

toen gelukkigerwijze door zijn opvolger Hertenberg' het<br />

geleden verlies met behulp van Bakker en Berkman hersteld<br />

en 't zedelijk overwicht der Comp, herwonnen werd.<br />

Ook in den Oosthoek van Java, waar de zoons van<br />

Soerapati vele heethoofden en onvergenoegden om zich<br />

verzameld hadden, werd hare tusschenkomst dringend<br />

vereischt. Nog immer bleef de oorlogsfakkel ontstoken,<br />

en toen de prins van Madoera zich bij hen aansloot, om<br />

meester te worden van Soemanap en Pamakassan, begreep<br />

de Comp, aan die oproerige en vijandige bewegingen voor<br />

goed een einde te moeten maken. Door het zenden van<br />

eenige troepen, onder Gobius en de Chavonnes, was de<br />

rust dan ook spoedig hersteld : de prins van Madoera werd<br />

gedood, en een der zonen van Soerapati naar de Kaap<br />

verbannen.<br />

Inmiddels was van Swol, ten gevolge van te groote<br />

inspanning op het ziekbed geworpen, in November 1718<br />

overleden, en zag men het vreemde verschijnsel, dat zijne<br />

betrekking èn door den directeur-generaal èn door nog een<br />

ander raad van Indië werd geweigerd. Eindelijk nam<br />

Zwaardekroon voorloopig de leiding van het bestuur in<br />

handen, en werd in 1720 door de Kamer van XVII in<br />

zijne hooge waardigheid bevestigd.<br />

Nauwelijks had hij zijne betrekking aanvaard, of de steeds<br />

smeulende vonken van oproer en verzet in midden-Java<br />

ontvlamden op nieuw, toen bij het onverwacht overlijden<br />

van Pakoe Boewana 1, in 1719, zijn oudste zoon onder<br />

den naam van Mangkoe-rat II (meer als soesoehoenan<br />

Praboe bekend), den troon van Mataram beklom. Eenige<br />

prinsen van den bloede, waaronder twee van 's keizers<br />

broeders, Poerabaja en Blitar, betwistten hem den troon<br />

en iiadden reeds een grooten aanhang verkregen, toen<br />

de admiraal Brinkman aan het hoofd van 's Compagnies


126<br />

legermacht en de hulpbenden van Mataram, de opstandelingen<br />

uiteenjoeg. Blitar, die zich in Madioen had teruggetrokken,<br />

overleed in 1722, waardoor den opstand een<br />

beslissende slag werd toegebracht. De overige hoofden<br />

tot in Malang teruggedrongen, gaven zich in Mei 1723<br />

over, waaronder Poerabaja en een der zonen van Soerapati,<br />

die hun verzet tegen het door de Comp, als wettig<br />

erkend gezag, de een op Ceilon, de ander aan de Kaap<br />

als banneling moesten boeten. De vorst van Balembangan<br />

on diens schoonzoon, almede een zoon van Soerapati,<br />

waren gelukkiger en hadden zich weten staande te houden,<br />

zoodat al weder de rust niet geheel hersteld of verzekerd<br />

was. Toch beschouwde men de tweede Javaansche<br />

successie-oorlog als geëindigd.<br />

Terwijl de Ncderlandsche wapenen in Java's oosthoek<br />

zegevierden , was Batavia bijna het slachtoffer geworden<br />

van een even vermetelen als lang te voren beraamden<br />

aanslag, die, ware hij niet bijtijds ontdekt en verijdeld,<br />

het verlies van geheel Java had kunnen na zich sleepen.<br />

Door een zoogenaamd inlandsch kind, wiens vader met<br />

name Erberfeld zich te Batavia een vrij aanzienlijk vermogen<br />

had verworven, was het snoode ontwerp gesmeed<br />

om op den l sten Januari 1722 alle Europeanen en inlandsche<br />

christenen om te brengen. Hij zelf zou onder<br />

den titel van Toean Goesti zich aan het hoofd van de<br />

regeering hebben geplaatst.<br />

Twee jaren lang — zegt men — was die aanslag geheim<br />

gehouden , niettegenstaande het eedgenootschap duizenden<br />

aanhangers telde. Gelukkig werd het komplot even vóór<br />

de uitvoering ontdekt, en het meerendeel van de hoofdleiders<br />

in hechtenis genomen.<br />

Wel mocht de christenbevolking op dien eersten dag<br />

des jaars met blijde harten den Allerhoogste dankzeggen<br />

voor de uitredding uit zoo groot een gevaar.<br />

De doodstraf was het loon der verraders. Op het erf<br />

van Pieter Erberfeld, wiens huis tot den grond toe was<br />

geslecht, werd eene schandzuil opgericht om den voorbjjganger<br />

ten eeuwigen dage aan dat booze opzet te herinneren.<br />

Waarschijnlijk echter was deze man, toen reeds<br />

vrij bejaard en zeer vermogend, meer als een misdadig


127<br />

werktuig, dan wel als de hoofdaanlcgger van het heische<br />

plan te beschouwen.<br />

Naarmate de Comp, het toppunt van haar bloei bereikte,<br />

moest zij aan meer dan ééne mededinging het<br />

hoofd bieden. Maar noch die van de O. 1. O. te Ostende,<br />

in 1719 door den Duitschen keizer met een octrooi begiftigd<br />

dat reeds in 1731 weder werd opgeheven, noch<br />

die van Zweden, in 't zelfde jaar te Go<strong>the</strong>nburg opgericht,<br />

konden met die der Engelsche Compagnie worden<br />

vergeleken. In 1661 door Karel II gemachtigd met eiken<br />

staat waar het christendom niet ingevoerd was, vrede<br />

of oorlog te sluiten, had zij hare krachten langzamerhand<br />

leeren kennen. Thans stond zij dààr als een dreigend<br />

spook in de toekomst; zij stond dààr in de volle ontwikkeling<br />

van een vrijwerkend handelslichaam, terwijl de<br />

Nederlandsche Comp, als souvereine en oorlogvoerende<br />

macht, hare eigene grondslagen al meer en meer ondermijnde.<br />

De eene wist de klippen te ontwijken waarop de<br />

andere moest stooten en vergaan : de eene bleef haren<br />

oorsprong getrouw, de andere had ze verloochend.<br />

HOOFDSTUK VII.<br />

OPSTAND DER CHINEEZEN; DERDE JAVAAN8CHE<br />

SUCCESSIE-OORLOG.<br />

1722—1757.<br />

Ten einde zich een juist denkbeeld te vormen van het<br />

naderend verval der in schijn nog zoo bloeiende Comp.,<br />

en de daartoe medewerkende omstandigheden in hare.geheele<br />

bcteekenis te overzien, is het noodig een diepereu<br />

blik te slaan in haren financieelen toestand. Om tot eene<br />

zuivere voorstelling van de feiten te geraken, zullen wij het<br />

geleidelijk verband tusschen oorzaken en gevolgen trachten<br />

op te sporen. Vroeger is opgemerkt hoe in de toepassing<br />

van het bekrompen monopoliestelsel der Comp., 't welk


128<br />

vrij aanzienlijke uitkeeringen en een kostbaar toezicht<br />

vorderde, een eerste kiem lag tot achteruitgang.<br />

Viel het haar in 'tbegin der XVII de eeuw somtijds moeilijk<br />

aan veelzijdige verplichtingen te voldoen, later werd de<br />

geldelijke toestand door één hoofdbeginsel beheerscht. Het<br />

streven namelijk om, in weerwil van achteruitgang van<br />

kapitaal en ondanks geleden verliezen, het krediet op te<br />

houden door 't uitbetalen van onevenredig hooge dividenden.<br />

Al toonden de vierjarige rekeningen in 1696 nog een fictief<br />

kapitaal aan van ongeveer 40 millioen, dat 25 jaren lateitot<br />

op één millioen gulden geslonken was, het einde van<br />

die eeuw kan als 't keerpunt van hare financieele welvaart<br />

worden beschouwd. Toen nam de opklimmende reeks van<br />

achterstallen een aanvang.<br />

Die hooge dividenden, zelden minder dan 20 o/0, meestal<br />

meer, in 1671 zelfs 60 en nimmer beneden de 12 o,'o,<br />

moesten de Comp, rijker doen schijnen dan zij was. Haar<br />

krediet scheen dan ook onbegrensd, en 't is niet vreemd,<br />

dat toen de kamer van XVII besloot 20 % aan de houders<br />

der obligatiën van vóór 1696 af te doen, zij deze<br />

aflossing evenmin verlangden, als die welke in 1716 tot<br />

het afdoen van de in de laatste jaren der vorige eeuw opgenomen<br />

gelden werd voorgesteld. Naarmate de winsten<br />

verminderden moest men trachten het krediet te vermeerderen.<br />

Het toenemend afgeven te Batavia van wissels op<br />

het moederland, werd vooral later eene aanzienlijke winstderving<br />

voor de Comp, die steeds even hooge dividenden<br />

bleef uitbetalen, en om daarin te voorzien voortdurend gebruik<br />

moest maken van de anticipatie-penningen, waarvoor<br />

recepissen (om de zes maanden opzegbaar) tegen 2\ °/0<br />

werden uitgegeven.<br />

Onder de oorzaken van winstderving komen nog de volgenden<br />

in aanmerking : 1°. de groote sommen bij de verlenging<br />

van 't octrooi en meerdere posten aan den Staat te betalenzoo<br />

werd o. a. de in 1677 gevorderde /16.000 voor den uitvoer,<br />

later tot ƒ300.000, en in 1696 tot bij de vier tonnen<br />

gouds opgevoerd. 2°. Minder verdiensten niettegenstaande<br />

de veilingen der Comp, hoe langer hoe grooter werden,<br />

en gemiddeld tusschen de 14 en 15 millioenen opbrachten.<br />

3°. Zeerampen waarbij vele schepen door te groote bovenlast


129<br />

van smokkelwaren verloren gingen. 4°. Hare kostbare huishouding,<br />

omslachtige administratie en ontrouw van hooge<br />

en lage beambten. Door de steeds toenemende weelde,<br />

gingen de zoogenaamde „gepermitteerde winsten" al spoedig<br />

in ongepermitteerde winsten over, terwijl afpersing en<br />

knevelanjen van allerlei aard hunne buitengewone verteringen<br />

moesten aanvullen, waarbij de betrekkelijk karige<br />

bezoldiging slechts als bijzaak beschouwd werd.<br />

Bovendien vereischten zee- en landmacht aanzienlijke<br />

uitgaven, ten gevolge van de gedurige oorlogen en het<br />

handhaven der monopoliën. Het monopoliestelsel kostte<br />

veel geld, en om dat uitsluiting-systeem vol te houden,<br />

moest de Comp, zich veel getroosten. Officieele bescheiden<br />

toonen aan , dat al beliep de winst op den kaneelhandel<br />

en de parelvisscherij somtijds meer dan 4 i millioen, 't bezit<br />

zoowel van Ceilon als der Molukken, op den duur meer<br />

na- dan voordeel opleverde. Aan een reservekas schijnt men<br />

niet te hebben gedacht, en als de ontvangsten niet tijdig<br />

genoeg inkwamen, dekte men de uitgaven door middel<br />

van leeningen die nimmer werden afgelost. Dit waren<br />

de voornaamste oorzaken van een toestand die niet lang<br />

verborgen kon blijven.<br />

Zwaardekroon had niet slechts de koffie-aanplant bevorderd<br />

— Tjeribon alleen gaf in 1724, 1000 pikkols koffie<br />

die met de beste soort kon wedijveren — maar ze tevens<br />

zooveel mogelijk populair trachten te maken. De Javaansche<br />

bevolking hield zich met deze weinig moeite<br />

vereischende cultuur gaarne bezig, en al spoedig waren<br />

contracten gesloten, om het geheele product tot den prijs<br />

van 15 rijksdaalders af te leveren , welke prijs later belangrijk<br />

verminderde. (Reeds onder zijn opvolger werd<br />

de koffie voor de Comp, gemonopoliseerd en slechts tegen<br />

6 r. s. aan de pakhuizen ingenomen). De indigo- en<br />

katoenteelt, vooral het spinnen van garens, vonden in<br />

dezen gouv-gen. een groot voorstander. Zijne toegevende<br />

staatkunde deed ook den Chinoeschen <strong>the</strong>ehandel<br />

herleven en gaf aan de suikerbereiding eene hoogere<br />

vlucht, terwijl de nieuw geopende handelsbetrekkingen<br />

op de zuid-oostkust van Afrika, als minder aan de verwachting<br />

voldoende, in 1735 werden opgeheven.<br />

9


130<br />

Alweder vermeende de Comp, dat haar octrooi was geschonden,<br />

en alweder moest eene aanzienlijke schadeloosstelling<br />

op die vermeende schennis volgen. De schepen<br />

van Jacob Roggeveen namelijk, die voor rekening der<br />

West-Indische Compagnie tot ontdekking van het zoogenaamd<br />

Zuidland, bezuiden Amerika omzeilende, Java<br />

hadden bereikt, werden in beslag genomen, waarvoor<br />

later /' 120.000 moest worden uitgekeerd. Dit belette<br />

echter niet dat de actiën al hooger en hooger stegen en<br />

door een ongeoorloofden windhandel in 1720 zelfs een<br />

maximum van 1080 o/o bereikten.<br />

Zijn overige levensdagen in rust wenschende door te<br />

brengen, verzocht Zwaardekroon een eervol ontslag , en<br />

droeg in Juli 1725 zijne waardigheid over aan Mat<strong>the</strong>us<br />

de Haan.<br />

Hoewel bij het einde van dit vierjarig bestuur, de inwendige<br />

financieele toestand nog immer reden van bezorgdheid<br />

gaf, waren de O. I. bezittingen bij zijn dood in 1729,<br />

in een bloeienden toestand onder het beheer van zijn opvolger<br />

Mr. Diederik Durven — met voorbijgang van den<br />

directeur-generaal Huisman — overgegaan.<br />

Ook in Mataram had eene bestuursverandering plaats<br />

gehad. Soesoehoenan Praboe was door zijn minderjarigen<br />

zoon Pakoe Boewana II, onder de voogdij schap van<br />

zijne moeder en den rijksbestuurder, in de regcering'opgevolgd.<br />

AVel verre dat deze gouv.-gen. aan do van hem gekoesterde<br />

verwachtingen beantwoordde, maakte hij zich bij<br />

eene schandelijke levenswijze, aan verschillende knevelarijen<br />

en een verregaand nepotisme schuldig. De kamer van XVII<br />

nam dan ook in October 1731 het besluit, hem met den<br />

directeur-generaal Hasselman, twee buitengewone raden<br />

van Indië en nog eenige hooge ambtenaren „zonder kwaliteit<br />

en gage" ter verantwoording op te roepen. Bij hunne<br />

aankomst in 't moederland werd echter geen verder gevolg<br />

aan de zaak gegeven. De Kamer zag er tegen op hare<br />

hooge ambtenaren te straffen; en al had de gouverneur<br />

van Ceilon, de wreedaardige Pieter Vuyst, in 1730 eene<br />

rechtmatige straf ondergaan, zijn opvolger Stephanus Versas<br />

_ om nog schandelijker reden gevangen genomen —


131<br />

was onder borgtocht ontslagen; zijn vonnis werd nimmer<br />

uitgesproken.<br />

Onder het bestuur van Dirk van Cloon, die in Mei 1732<br />

het bewind aanvaardde, had de invoer van nieuwe muntspeciën<br />

plaats en werden reeds bestaande overeenkomsten<br />

herzien of nieuwe traktaten gesloten. Zoo was o. a. op<br />

8 November 1733, de afdoening der achterstallige schulden<br />

met den soesoehoenan geregeld — waarbij ook nadere<br />

bepalingen voor het garnizoen te Kartasoera werden<br />

gemaakt — het monopolie van den peperhandel met<br />

Bantam verlengd en dat van Bandjermasin verkregen.<br />

De aanvoer van producten bereikte eene zoodanige hoogte,<br />

dat somtijds twee voor- en twee najaarsveilingen, behalve<br />

nog eene <strong>the</strong>eveiling te Amsterdam moesten gehouden<br />

worden.<br />

Abraham Patras, die van Cloon — in Maart 1735 overleden<br />

— als gouv.-gen. had vervangen, was zijne benoeming<br />

aan het toeval verschuldigd ; want toen hij in den<br />

raad van Indië evenveel stemmen verkreeg, had het lot<br />

tusschen hem en Adriaan Valckonier te zijnen voordeele<br />

beslist. Hij overleefde zijn voorganger slechts twee jaren,<br />

en werd door Valckenier in zijne hooge waardigheid opgevolgd.<br />

Nauwelijks waren in 't begin van zijn bestuur eenige<br />

onlusten op Celebes gestild, of er vielen op Java gebeurtenissen<br />

voor , die , niettegenstaande zij aanvankelijk de<br />

hachelijkste gevolgen na zich sleepten, later het gezag van<br />

Nederland moesten bestendigen.<br />

De aanleidende oorzaak van dat alles was de moord der<br />

Chineezen te Batavia.<br />

Onder hunne hoofden, met den titel van luitenant, kapitein<br />

of majoor, hadden deze zich als kooplieden, pachters,<br />

industrieelen, kleinhandelaren, ambachtslieden, geldschieters<br />

en landbouwers om en in Batavia zoodanig uitgebreid,<br />

dat reeds onder vorige gouverneurs-generaal beperkende<br />

maatregelen noodig werden geacht. Bij het uitreiken van<br />

verblijfpassen of het doen verlaten der stad, wanneer zij<br />

geene voldoende middelen van bestaan konden aanwijzen,<br />

was door Compagnies dienaren op eene even willekeurige<br />

9*


132<br />

als baatzuchtige wijze te werk gegaan. De daardoor opgewekte<br />

ontevredenheid kwam tot eene uitbarsting, toen<br />

de uitvoering van een voorstel, om de rondzwervenden<br />

die geen verbhjfpas bezaten naar Ceilon te zenden alweder<br />

verkeerd werd toegepast.<br />

Door de verarmde Chineezen gevangen te nemen, en<br />

ook de meer gegoeden, onder het afpersen van belangrijke<br />

sommen, met verbanning te bedreigen, steeg hunne<br />

verbittering ten top. Velen verlieten de stad, vereenigden<br />

zich in benden, maakten de Ommelanden hoogst onveilig,<br />

en namen eene zeer dreigende houding aan, welke al<br />

spoedig tot rebellie oversloeg. Een vruchtelooze poging<br />

door van Imhoff en van Aerden aangewend, om die verbitterde<br />

menigte tot bedaren en onderwerping te brengen,<br />

had op den 8 ,ten October 1740 een aanval ten gevolge,<br />

waarbij zij uit Tanabang werd verjaagd ; en hoewel de<br />

opstandelingen hier en daar enkele detachementen verslagen<br />

, eenige Europeanen gedood of mishandeld, en vele<br />

woningen vernield hadden, was echter hun voornemen<br />

verijdeld om de schans Tangerang en Meester Cornelis te<br />

overrompelen. Doch de wederzijdsche verbittering nam<br />

zoodanig toe, dat ook de welgestelde Chineesche ingezetenen<br />

van Batavia al spoedig hun leven niet langer zeker<br />

waren, zoodat de burgerij gewapend, maar tevens eene<br />

strenge proclamatie uitgevaardigd werd om de Europeanen<br />

tot kalmte en de Chineezen tot rust te brengen. Ofschoon<br />

de gouv.-gen. er zich tegen had verklaard, was in den<br />

raad van Indië, bij meerderheid, tot de afkondiging van<br />

dat plakaat besloten.<br />

Nadat een aanval der muitelingen op de Diesterpoort<br />

was afgeslagen, brak op den 9 den een brand uit in een<br />

aantal Chineesche huizen, waarop het grauw de vluchtende<br />

bewoners begon te vervolgen en te vermoorden,<br />

't geen met eene algemeene brandstichting, plundering en<br />

menschenslachting eindigde. Op den 12 üen waren GOO<br />

huizen verwoest en 10.000 Chineezen omgekomen. Tien<br />

dagen later echter, werd — na het uiteenjagen der zich<br />

nog in het open veld bevindende opstandelingen — eene<br />

amnestie uitgevaardigd, tengevolge waarvan velen terug-<br />

kwamen om zich te onderwerpen. Buiten de stad werd


133<br />

hun een verblijf aangewezen, en de bevolking kwam<br />

langzamerhand tot rust.<br />

"Welke maatregelen van repressie waren er nu tijdens<br />

die gruwelen door Yalckenier genomen ? Uit latere processtukken<br />

is gebleken : dat hoewel niet bewezen was, wie<br />

den last tot den moord had verstrekt, de opperlandvoogd<br />

wel verre van die schanddaden tegen te gaan en de volkswoede<br />

te stuiten, oogluikend toeliet dat het garnizoen er<br />

aan deel nam, en 't bevel gaf de gevangen genomen Chineezen<br />

in den kerker om te brengen.<br />

Alvorens de gevolgen te schetsen uit die onvergeeflijke<br />

handelwijze voortgesproten, dient nog vermeld te worden<br />

hoe Valckenier, na eene ongesteldheid, in December voor<br />

1 t eerst weder in de vergaderzaal der hooge regeering<br />

verschijnende, deze door een compagnie soldaten deed<br />

bezetten, eenige leden, onder nog andere beschuldigingen<br />

verweet, misbruik te hebben gemaakt van gezag, de<br />

H. H. van Imhoff, de Haaze en van Schinne streng-arrest<br />

gaf en in Januari 1741 als gevangenen naar Nederland<br />

opzond.<br />

H. H. bewindhebbers, die van Imhoff reeds voor zijn<br />

vertrek uit Java, tot opvolger van den gouv.-gen. hadden<br />

benoemd, deden de hooge arrestanten bij hunne aankomst<br />

in Texel plechtstatig begroeten en uit hun arrest ontslaan<br />

, terwijl onmiddellijk bevelen naar Indië werden gezonden<br />

, om Valckenier met eenige andere beambten voor<br />

den raad van justitie te brengen. Die bevelen bereikten<br />

hem aan de Kaap, waar hij , na het bewind voorloopig aan<br />

Johan Thedens te hebben overgedragen, op zijne terugreis<br />

naar 't moederland was aangekomen. Als gevangene naar<br />

Batavia wedergekeerd, overleed hij in 1751 op het kasteel,<br />

nog voor den afloop van zijn rechtsgeding, 't welk — even<br />

als meer anderen van dien aard — slepende was gehouden,<br />

zonder dat een vonnis over hem werd uitgesproken.<br />

De aankomst der drie raden van Indië — met eenig<br />

vertoon in Amsterdam ontvangen — had juist plaats bij<br />

de vernieuwing van het octrooi, waarvan reeds in 1739<br />

een concept aanhangig was gemaakt, en gaf tot vele besprekingen<br />

aanleiding. Dien ten gevolge werd de verlenging<br />

slechts voor één jaar toegestaan, om de zaken gedu-


134<br />

rende 1740 en 1741 gaande te houden, tot dat het octrooi,<br />

na een tal van onderhandelingen, in Januari 1743 tegen<br />

eene recognitie van 3 o/0 op de uitdeelingen , en met<br />

eenige wijzigingen in het beheer, voor 12 jaren werd<br />

verlengd.<br />

Van Imhoff had in eene uitvoerige memorie , zich een<br />

voorstander betoond van vrijen particulieren handel in<br />

't bijzonder op China, en eene kolonisatie tot uitbreiding<br />

van landbouw en industrie in de Ommelanden van Batavia.<br />

Bovendien werden de administratie, het beheer, en de betrekkingen<br />

der Comp, met inlandsche vorsten, benevens<br />

al wat met de groote vaart in verband stond uitvoerig<br />

door hem behandeld.<br />

Hij was alzoo de aangewezen man, om de leiding der<br />

zaken in Indië op zich te nemen. Maar voor wij hem in die<br />

moeilijke taak volgen, vereischt de toestand van Java r<br />

waar zich ernstige verwikkelingen voorbereiden, eenige<br />

oogenblikken onze aandacht.<br />

Vele uit Bekasi verdreven Chineezen waren naar Tjeribon<br />

en Tagal gevlucht, 'en hielden niet alleen de door<br />

de Comp, aldaar gevestigde kantoren, met behulp der<br />

Javanen, die bijna overal hunne partij kozen, geheel ingesloten<br />

, maar hadden den opstand ook naar andere plaatsen<br />

langs de noordkust overgebracht. Honderden van die ongelukkigen<br />

als wilde dieren opgejaagd en vervolgd, waren<br />

hier en daar op meedoogenlooze wijze vermoord, en waar<br />

zij de meerderheid hadden, was een krachtdadig verzet<br />

het natuurlijk gevolg van die gruwelijke en menschonteerende<br />

aanslagen.<br />

Uit Japara en Joana werden strooptochten ondernomen,<br />

waarbij vele Europeanen om 't leven kwamen. In Demak,<br />

Rembang en meer andere posten moesten de garnizoenen<br />

versterkt worden. Zelfs Samarang werd bedreigd, en de<br />

Nederlandsche gezaghebber genoodzaakt de hulp van<br />

Tsjakra Ningrat IV, regent van Madoera in te roepen, om<br />

deze voor den handel zoo belangrijke stad te beschermen.<br />

Schier overal traden de Chineezen door Javanen ondersteund<br />

aan welke hulp de soesoehoenan niet vreemd bleef, als<br />

onverzoenlijke vijanden op, zoodat de toestand hoe langer


135<br />

hoe dreigender werd. Die dubbelzinnige houding door den<br />

keizer aangenomen, vereischt eenige nadere verklaring,<br />

daar zij met de volgende gebeurtenissen, welke een derden<br />

successie-oorlog op Java ten gevolge hadden, in een nauw<br />

verband staat.<br />

Wantrouwen tegen de uit Ceilon naar Kartasoera teruggekeerde<br />

zonen van den verbannen soenan Mangkoe-rat<br />

Mas, de toenadering van den regent van Madoera tot de<br />

O. I. C. en zijne weigering aan 't hof te verschijnen om<br />

zijn leenheer de verschuldigde hulde te bewijzen, hadden<br />

even als 't onhandig gedrag van het Nederlandsche garnizoen<br />

in de residentie, den keizer met wrevel en achterdocht<br />

vervuld. Daarenboven werd hij tusschen twee partijen geslingerd<br />

waarin zijne omgeving verdeeld was. De partij<br />

van de ratoe ageng (keizerin-moeder) was de O. I. C.,<br />

die van den rijksbestuurder, Nata Koesoema, den staartdragenden<br />

zonen van het Hemelsche rijk toegedaan; en<br />

sedert de kansen voor deze gunstiger werden, had de<br />

soesoehoenan zich heimelijk bij hen aangesloten, hoewel<br />

hij in schijn de hooge regeering te Batavia bleef steunen.<br />

Al spoedig echter wierp hij hot masker af toen de loge<br />

te Rembang door de Chineezen ingenomen en verbrand,<br />

Samarang nauwer ingesloten en ook Soerabaja bedreigd<br />

werd. De zonen van den banneling van Ceilon werden<br />

even als de bevelhebbers der bezetting van 't fort te Kartasoera<br />

om 't leven gebracht, de soldaten gedwongen den<br />

Islam aan te nemen en bij de lijfwacht ingedeeld, terwijl<br />

een deel van 't Javaansche leger onder Nata Koesoema, de<br />

Chineezen voor Samarang versterkte, en het andere naar<br />

Soerabaja tegen den pangeran van Madoera oprukte.<br />

In die benarde omstandigheden werd Hugo Verijssel,<br />

aan wien Johannes Theling was toegevoegd, als commissaris<br />

naar het tooneel van den oorlog gezonden, en de geringe<br />

troepenmacht vooral te Samarang z. v. m. versterkt. In November<br />

gelukte het, bij drie herhaalde uitvallen , den vijand<br />

uit de rondom die stad opgeworpen werken te verdrijven;<br />

en toen men, ten gevolge van onderhandelingen door den<br />

rijksbestuurder uit naam van den keizer met Verijssel<br />

aangeknoopt, ook Tagal en Japara te hulp kon komen,<br />

was het dringendste gevaar voor den oogenblik geweken.


136<br />

Die onderhandelingen leverden overigens weinig goeds op ;<br />

wel werd de gevangen genomen bezetting van het fort<br />

teruggezonden, maar tegen de Chineezen voerde men niets<br />

uit, zoodat in 't begin van 1742 de algemeene toestand<br />

niet veel was verbeterd.<br />

De pangeran van Madoera begon al spoedig den oorlog<br />

tegen Mataram voor eigen rekening te voeren, zoowel uit<br />

haat tegen Pakoe Boewana als om zich een onafhankelijk<br />

rijk te veroveren; de noordoostkust van Grrissee tot Rembang<br />

was reeds in zijn bezit,, toen hij te Batavia vergeefsche<br />

pogingen aanwendde, regentschappen voor zijne<br />

zonen, en verlof tot het oprukken tegen Mataram's hoofdstad<br />

te verkrijgen.<br />

In het Chineesche leger, gaandeweg door vele ontevredenen<br />

versterkt, werd het gezag van den keizer niet<br />

meer erkend en Mas Garendi (een zoon van den in het<br />

vorig jaar te Karta om het leven gebrachten pangeran<br />

Tepasana en kleinzoon van soesoehoenan Mas), onder den<br />

naam van Amangkoe-rat, in de geschiedenis meer onder<br />

dien van soenan Koening bekend, als tweede of tegenkeizer<br />

uitgeroepen. Kort daarna week de Javaansche<br />

legermacht, na in Grobogan verslagen te zijn, op Kartasoera<br />

terug, en smeekte de van alle kanten verlaten<br />

keizer bij de Comp, om hulp en bescherming, die hem<br />

dan ook weldra werd verleend.<br />

Zich in den nu ook bedreigden kratoh, waar de kapitein<br />

von Hohendorff als gecomitteerde was aangekomen,<br />

niet langer veilig achtende, vertrok hij na eene vergeefsche<br />

poging om de opstandelingen te verdrijven, door v. Hohendorff<br />

vergezeld, naar Magettan en later naar Panaraga,<br />

bereid om elke voorwaarde aan te nemen, waarmede hij zich<br />

eene afdoende ondersteuning der Comp, kon verzekeren.<br />

Sommigen zijner broeders onderwierpen zich aan den<br />

nieuwen keizer, anderen namen de wijk naar Samarang.<br />

Westwaarts van de stad was de vijand, door de trouw<br />

gebleven regenten die zich in afwachting van de verderen<br />

loop der gebeurtenissen onder de hoede der Comp, hadden<br />

gesteld, met behulp van Nederlandsche troepen verjaagd,<br />

en toen de kapiteins Mom en von Hohendorff de opstandelingen<br />

ook uit Oengaran, Demak en Japara verdreven,


137<br />

namen de zaken in die kustgewesten eene betere wending.<br />

Ten einde nu met eene genoegzame macht naar<br />

Kartasoera te kunnen oprukken, verzochten zij den vorst<br />

van Madoera om Rembang en Joana te bezetten, maar<br />

deze was hun voor geweest en had Mas Garendi met zijn<br />

aanhang, zonder veel moeite de hoofdstad doen ontruimen.<br />

Deze ongevraagde tusschenkomst van Tsjakra Ningrat,<br />

werd door Verijssel hoog opgenomen, en zeer ernstige<br />

vertoogen waren noodig, den eerzuchtigen Madoereeschen<br />

vorst naar de reeds vroeger door hem bezette landen bij<br />

Soerabaja te doen terugkeeren. Bovendien kostte het<br />

veel moeite hem te beletten, door het proclameeren van<br />

een der broeders van zijn doodvijand tot soesoehoenan<br />

van Mataram, de reeds bestaande verwarring nog te vermeerderen.<br />

Pakoe Boewana II werd daarop in het bezit van zijne<br />

residentie hersteld, de rustelooze Chineezen en oproerige<br />

Javanen overal vervolgd, maar te gelijkertijd de wraakzucht<br />

van den keizer getemperd, toen èn Mas Garendi<br />

èn de meesten der tegen hem opgestane rjjksgrooten zich<br />

kwamen onderwerpen. Bij het einde van dezen Chineesch-<br />

Javaanschen oorlog, gaf de sultan in een nieuw traktaat<br />

den ll den Nov. 1743 te Kartasoera geteokend, niet alleen<br />

zijn leedwezen en berouw te kennen over zijne vroegere<br />

handelwijze, maar erkende tevens, zijn rijk alleen aan<br />

„de barmhartigheid en mededogenheid" der Comp, verschuldigd<br />

te zijn. Die nederige erkenning, staat met de<br />

vele opofferingen welke de soesoehoenan zich moest getroosten,<br />

en de voor de Comp, hoogst gunstige bepalingen<br />

in de 24 artikelen van dat traktaat vervat, in een zeer<br />

nauw verband.<br />

Ons bestek laat niet toe ze hier afzonderlijk te vermelden;<br />

maar te samen genomen, vernederden zij den<br />

eertijds zoo machtigen, onafhankelijken gebieder van<br />

Mataram tot vazal van zijne geenszins bolangelooze beschermster.<br />

i<br />

Ongeveer zes maanden vroeger, had Gustaaf Willem<br />

Baron van Imhoff de regeering van den waarnemenden<br />

gouv.-gen. overgenomen, en bereids eenige zijner destijds


138<br />

aanbevolen verbeteringen ingevoerd. Eene belangrijke<br />

figuur treedt in van Imhoff op den voorgrond, al hebben<br />

de verkregen uitkomsten niet altijd aan zijne goede bedoelingen<br />

beantwoord; bij eene verkeerde toepassing toch<br />

kunnen de beste beginselen falen. Het personeel van<br />

ambtenaren werd onder zijn bestuur aanmerkelijk verminderd<br />

, de particuliere handel aangemoedigd , en de<br />

meeste indirecte belastingen en heffingen op koop of verkoop<br />

van goederen en producten aan de meest biedenden<br />

verpacht. Hoewel de verkoop van opium aan eene vereeniging<br />

onder den naam van „Amfioen-Societeit" was<br />

opgedragen, deelden ook de madat- of amfioen-kitten,<br />

even als de zouthandel in bovengenoemden maatregel.<br />

Landbouw, handel en veeteelt vonden in dezen landvoogd<br />

een warm voorstander , en aan de uit het moederland<br />

overgekomen kolonisten werden de noodige landerijen tusschen<br />

de Tjidanie of rivier van Tangerang en de Angké<br />

ter bebouwing aangewezen.<br />

Intusschen was de verkregen rust op Java niet van<br />

langen duur. De soesoehoenan had wel den zetel des<br />

rijks naar Solo — in Soerakarta Adiningrat herdoopt —<br />

overgebracht, maar eenige rijksgrooten weigerden zich<br />

aan zijn hof te vertoonen en begonnen hunne strooptochten<br />

te hervatten. Onder zijne vele vijanden, behoorden Mas<br />

Said, een zoon van des keizers naar Ceilon verbannen<br />

broeder Mangkoe Negoro, en de vorst van Madoera tot<br />

de gevaarhjksten.<br />

De laatste, in zijne eerzuchtige plannen gefnuikt , en<br />

ontevreden dat bij het vredestraktaat de Comp, alles, en<br />

hij niets verkregen had, weigerde de afgestane maar nog<br />

door zijne troepen bezette landen te ontruimen. Hij eischte<br />

een groot deel daarvan met den titel van panembahan<br />

voor zich zelf, en Soerabaja als regentschap voor zijn zoon.<br />

Toen hierin niet bewilligd kon worden, en eene onderhandeling<br />

met Verijssel vruchteloos afliep, trachtte hij<br />

zich bondgenooten te verwerven, nam Balineezen in zijn<br />

dienst en veroverde het geheele eiland Madoera, waarvan<br />

hem slechts een gedeelte toekwam. Zoo was de vrede<br />

weder feitelijk verbroken , en hoewel Elso Sterrenberg<br />

commandeur van Java's noord-oostkust, Soemanap her-


139<br />

overde, werden diens troepen in 't begin van 1745 ingesloten<br />

, en de Javaansche kust van Sidajoe tot aan Joana<br />

door den pangeran afgeloopen. Eindelijk door von Hohendorff<br />

overwonnen, van zijne waardigheid vervallen en<br />

tot vijand van de Comp, verklaard, werd hij uit Java<br />

verdreven. Nadat de ingesloten troepen waren ontzet,<br />

werd ook de hoofdplaats vermeesterd, de naar Bandjermasin<br />

gevluchtte pangeran opgeëischt en naar de Kaapkolonie<br />

verbannen, terwijl zijn zoon Soera di Ningrat,<br />

zich aan de Comp, onderwerpende , het regentschap van<br />

Madoera en later uithoofde zijner trouwe diensten den<br />

titel van panembahan verkreeg.<br />

Toen nu de rust, naar men meende, voor goed hersteld<br />

was, ondernam de gouv.-gen. in Maart 1746 eene reis<br />

over Java, ten einde zich in persoon omtrent den toestand<br />

van vele zaken te vergewissen. Door eene lijfwacht<br />

en een aanzienlijk gevolg vergezeld, bracht de „Hersteller'',<br />

het zelfde schip waarmede hij uit Nederland vertrokken was,<br />

hem te Soerabaja aan wal ; en na Pasoeroean, Gresik,<br />

Madoera en vele andere plaatsen te hebben bezocht,<br />

bracht hij eenigen tijd te Samarang door, waar Pakoe<br />

Boewana II met zijn gezin op plechtige wijze door hem<br />

werd ontvangen. De keizer van Mataram kwam zijne<br />

hulde bewijzen aan een ambtenaar van de O. I. C. ! Bij<br />

het tegenbezoek door den opperlandvoogd te Soerakarta<br />

gebracht, werden de strand-regentschappen en andere<br />

districten (de tegenwoordige residentiën Tagal en Pekalongan)<br />

tegen betaling van eenige duizenden guldens afgestaan<br />

, vele handels-, munt- en verpachtingzaken nader<br />

geregeld, en de eenige zoon van den soesoehoenan als<br />

adipati-anom erkend.<br />

Ongelukkig gaf de gouv.-gen. door zijne bemoeiing met<br />

de aangelegenheden van den zich verongelijkt achtenden<br />

broeder des keizers (pangeran Mangkoe Boemi) aanleiding,<br />

dat deze, zich daardoor beleedigd gevoelende, onmiddelijk<br />

het hof verliet en den oorlog op nieuw deed ontbranden.<br />

Alvorens de gevolgen Yan deze schijnbaar zoo nietige<br />

oorzaak mede te deelen, dienen wij een oogenblik bij 't<br />

bestuur van v. Imhoff stil te staan, onder "t welk ook in<br />

Bantam de troonopvolging werd geregeld.


140<br />

Tengevolge der kuiperijen van ratoe Saria Patima, gemalin<br />

van den door Speelman op zijn troon herstelden<br />

sultan, zou — naar het schijnt aanvankelijk met goedkeuring<br />

der hooge regeering — de wettige troonopvolger,<br />

bij den dood zijn's vaders, door een harer bloedverwanten<br />

worden vervangen. Dit verwekte evenwel later onrust en<br />

verzet, waarbij de Ommelanden afgeloopen en een aantal<br />

der zich aldaar gevestigd hebbende kolonisten vermoord<br />

werden. Die stroopenjen bleven uit gebrek aan troepen<br />

een geruimen tijd ongestraft voortduren, maar toen er<br />

versterking te Batavia was aangekomen, werd de sultane<br />

verbannen en den kroonprins als leenman der Comp, in<br />

zijn rechtmatig erfdeel bevestigd. De Lampongs werden<br />

aan haar afgestaan, de vrede met Bantam bleef gedurende<br />

het overige dier eeuw bewaard, en men zag de vroeger<br />

zóó trotsche beheerschers der twee machtigste rijken van<br />

Java, niet alleen schepter en kroon uit de hand der Comp,<br />

ontvangen, maar zelfs de troonopvolgers door haar aangewezen.<br />

De groote uitbreiding door den gouv.-gen. aan de verpachtingen<br />

gegeven, veelal in handen van roofzieke Chineezen<br />

, die er ongeloofehjke winsten uit trokken, werkte<br />

ook in den Oosthoek zeer in het nadeel van de arme bevolking,<br />

waartegen Sterrenberg met het meeste recht,<br />

doch op zulk eene heftige en ongepaste wijze opkwam<br />

dat hij naar Poelo Ai verbannen, maar na den dood van<br />

v. Imhoff weder ontslagen en in zijnen rang hersteld werd.<br />

Vrije handel en kolonisatie vonden bij van Imhoff de<br />

noodige bescherming, en in 't landschap Bogor had het<br />

thans zoo bekende paleis van Buitenzorg, aan zijne zorgen<br />

het aanzijn te danken. IJdel en prachtlievend van aard,<br />

was hij tevens de voorganger in eene weelde die te Batavia<br />

eene ongekende hoogte bereikte. Eenige zijner<br />

stichtingen zooals het Seminarium tot opleiding van predikanten,<br />

de Akademie der Marine, en de uitgave eener<br />

courant „Bataviasche nouvelles", waren van korten duur<br />

of mochten hem niet lang overleven. De meeste door hem<br />

ingevoerde hervormingen deelden in dat let, aangezien zij<br />

niet altijd op deugdelijke en hechte grondslagen rustten,<br />

of wel die leven aanbrengende kracht bezaten, waardoor


141<br />

verouderde misbruiken geweerd en duurzame verbeteringen<br />

worden daargesteld. Van het zoo onontbeerlijk lager<br />

en middelbaar onderwijs werd geen of zeer weinig werk<br />

gemaakt. De plichten daaromtrent te vervullen, de roeping<br />

der Comp, in 't algemeen en van hare hooge ambtenaren<br />

in 't bijzonder, om op eene gepaste wijze, zonder<br />

dwang en vooral zonder eene schadelijke inmenging in<br />

godsdienstige begrippen, daarin te voorzien zijn nimmer<br />

begrepen. Boven alles werd verzuimd den voor goede<br />

indrukken zoo ontvankelijken Javaan met een goed voorbeeld<br />

voor te gaan.<br />

Tot de lichtpunten onder dit bestuur behooren de vrijzinnige<br />

bepalingen omtrent den inlandschen handel, en de<br />

betere handhaving der verkregen rechten op de buitenbezittingen.<br />

Zoo was op de Banda-eilanden, onder den<br />

gouverneur de Klerk veel nut gesticht, het lot zoowel<br />

der bevolking als der perkeniers verbeterd, en het kantoor te<br />

Koepang, bij een aanval der Timoreezen manmoedig verdedigd.<br />

Te Palembang werden strenge maatregelen tegen<br />

den sluikhandel van Engelschen en Chineezen genomen ,<br />

en nadat het Maleische-schiereiland, Riouw en Siak<br />

langen tijd het tooneel waren geweest van onderlinge<br />

twisten .der vorsten, waarin een paar eerzuchtige Boegineesche<br />

hoofden de voornaamste rollen vervulden, werd<br />

het laatste rijk in 1745 aan de Comp, afgestaan. Ook met<br />

Bandjermasin was in 1746, op den grondslag van vroegere<br />

overeenkomsten, een nieuw contract gesloten, dat<br />

echter tien jaren later herzien en nader geregeld moest<br />

worden. Met kracht kwam v. Imhoff op tegen de beperkende<br />

bepalingen, een paar jaren vroeger den Japanschen<br />

handel opgelegd, en toen hij dreigde de handelsbetrekkingen<br />

geheel te zullen opheffen, werden èn de gouverneur van<br />

Nagasaki èn het hof van Jedo veel toegeeflijker gestemd.<br />

De schaduwzijde van zijn bewind moet vooral gezocht<br />

worden, in de lichtvaardige wijze waarop hij door sommige<br />

gewaagde handelingen, niet alleen de Comp, groote nadeden<br />

berokkende, maar zelfs tot staatkundige verwikkelingen<br />

aanleiding gaf. Zoo werd, in weerwil de handel<br />

op Spaansch-Amerika bij bepalingen van den Munsterschen<br />

vrede verboden was, in 1747 eene poging door hem ge-


142<br />

waagd tot het verkrijgen van zilver uit Mexiko. De<br />

Spaansche regeering eischte genoegdoening en eene strenge<br />

straf voor den schender der bestaande traktaten, waaraan<br />

echter door het overlijden van den gouv.-gen. geen gevolg<br />

werd gegeven. Engeland en Frankrijk beklaagden zicli<br />

insgelijks over verongelijking hunner landgenooten in de<br />

Nederlandsche bezittingen, en de Comp, was genoodzaakt<br />

de Fransch-Indische Compagnie 3 millioen francs schadevergoeding<br />

te betalen, voor drie harer door de Engelschen<br />

te Batavia opgebrachte en door van Imhoff aangekochte<br />

schepen.<br />

Na door den stadhouder, als eene eervolle onderscheiding,<br />

tot luit.-gen. van de infanterie te zijn benoemd, overleed<br />

deze overigens hooggeschatte landvoogd op den l' ten November<br />

1750 in de kracht zijns levens, te midden van ontwerpen<br />

die zijnen werkzamen en bedrijvigen geest tot eer<br />

verstrekken, en werd door Jacob Mossel opgevolgd.<br />

Mangkoe Boemi had na het verlaten van het hof zijns<br />

broeders een leger bijeen gebracht, de vaan des opstands<br />

ontrold en een aanval op Soerakarta gewaagd, waarbij<br />

de stad gedeeltelijk verbrandde. Zich vervolgens naar de<br />

noordkust begevende, werd hij door von Hohendorff, intusschen<br />

tot commandeur en later tot gouverneur van<br />

Java's noord-oostkust benoemd, in 1747 wel uit die streken<br />

verjaagd maar niet ten onder gebracht, evenmin als Mas<br />

Saïd, die steeds voortging een afmattenden guerilla-oorlog<br />

te voeren. Toch begonnen in 1749 zich eenige prinsen<br />

en hoofden te onderwerpen, en werden zelfs onderhandelingen<br />

mot Mangkoe Boemi aangeknoopt, toen op het<br />

einde van dat jaar de zaken plotseling eene andere wending<br />

namen. De keizer namelijk, die zijn einde voelde<br />

naderen, verzocht op den ll^" December aan v. Hohendorff<br />

het bestuur over zijn rijk in naam van de Comp,<br />

op zich te nemen, en het aan den meest geschikten onder<br />

zijne opvolgers over te dragen , terwijl dien zelfden dag<br />

Mangkoe Boemi door een groot aantal rijksgrooten als<br />

soesoehoenan werd gehuldigd. Weinige dagen daarna<br />

werd den rechtmatigen troonopvolger, onder den naam<br />

At'ii Pakoe Boewana III, hot erfdeel zijns vaders die


143<br />

den 20 sUu overleed — onder zekere voorwaarden door<br />

v. Ilohendorff in leen afgestaan, en de oorlog langen<br />

tijd met afwisselende kansen gevoerd. In den beginne<br />

leden de Nederlandsche en Madoereesche troepen eene<br />

gevoelige nederlaag te Mataram, later echter werden de<br />

legerbenden der beide opstandelingen in een geregelden<br />

veldslag bij Banjoedana verstrooid ; en ofschoon het Mas<br />

Said gelukte eene op hem afgezonden colonne geheel in<br />

te sluiten , werd zij door v. Hohendorff ontzet, en de<br />

vijand tegen het einde van 1751 naar het zuidergebergte<br />

teruggedrongen.<br />

In 't volgende jaar behaalde Mangkoe Boemi, bij het<br />

begin van den veldtocht, weder menig voordeel op de<br />

Nedorlandsche bevelhebbers, waarop een aantal regenten<br />

aan zijne zijde overging. De majoor de Clercq werd in<br />

Bagelen en von Bielefeldt te Pekalongan geslagen, doch<br />

na het ontvangen van versterking, mochten zij de door<br />

hem veroverde landschappen, al spoedig weder onder het<br />

gezag van den soesoehoenan terug brengen. Inmiddels<br />

ging het jaar 175S voorbij zonder dat men den vijand<br />

eenige afbreuk kon doen; von Hohendorff, die geen kans<br />

zag den krijg tot een goed einde te brengen, verzocht<br />

in 1754 zijn ontslag, en werd door Nikolaas Hartingh<br />

vervangen. Maar nog voor dat deze het opperbevel aanvaardde,<br />

waren de hoofden van den opstand het oneens<br />

geworden; weldra beoorloogden zij elkander en openden<br />

beiden onderhandelingen, waarvan de uitslag was, dat<br />

Mangkoe Boemi zich met Hartingh verstond en zijne<br />

benden met het leger der Comp, vereenigde, terwijl Mas<br />

Said geslagen en tot Patjitan teruggedreven werd. Hierop<br />

volgde de onderwerping van vele regenten zoowel aan<br />

den keizer als aan Mangkoe Boemi, die bij akte van 13<br />

Febr. 1755, onder den naam van Amangkoe Boewana I,<br />

met tal van hoogdravende titels als sultan van Djokjokarta<br />

(Djokjo) werd erkend, de helft van de nog niet tot het<br />

gebied der Comp, behoorende landschappen verkreeg , en<br />

zich te Djokjo vestigde. De verdeeling van het rijk had<br />

per tjatjah (ongeveer zooveel als tegenwoordig een bouw) 1)<br />

1) Een baoe of bouw beslaat eene oppervlakte van ongeveer 0,7 hectare.


144<br />

plaats, dat later tot menigvuldige reclames aanleiding<br />

gaf.<br />

Mas Said, die van alle kanten bestookt, een uitstekend<br />

veldheer en taktikus toonde te zijn , sloeg zich overal door,<br />

en hield het geheele land van Samarang tot Soerabaja in<br />

onrust. Toen echter de beide zoo evengonoemde vorsten<br />

besloten, gezamenlijk en krachtig tegen hem op te treden,<br />

opende hij op nieuw onderhandelingen, die al weder ten<br />

gevolge zijner hooge eischen afsprongen. Zich daarna tot<br />

den keizer wendende, kwam hij in 1757 te Soerakarta<br />

zijne onderwerping aanbieden, en werden hem onder den<br />

titel en naam van pangeran Adipati Aria Mangkoe Negoro,<br />

eenige districten (ongeveer 4000 tjatjah land) in<br />

't rijk van Solo afgestaan.<br />

Met eene verbrokkeling van het eertijds zoo uitgestrekte<br />

en machtige rijk van Mataram, thans onder drie vorsten<br />

verdeeld, waardoor deszelfs kracht voor immer verbroken<br />

was, en de bevestiging van de suzereine rechten der Comp.<br />

over bijna geheel Java, eindigde de hardnekkige krijg, in de<br />

geschiedenis als derde Javaansche successie-oorlog bekend.<br />

Mangkoe Negoro werd als geheel afhankelijk van het<br />

Nederlandsch bestuur, een geschikt werktuig om de soesoehoenan<br />

van Soerakarta in bedwang te houden, en door de<br />

toepassing van het „verdeel en heersch", was de invloed<br />

van „de Companie" voor altijd verzekerd.<br />

Bij het einde van dit hoofdstuk dient nog vermeld, dat<br />

het octrooi in September 1748 tot aan 1775 verlengd<br />

werd, waarvoor — na aftrek van een in 1747 aan den<br />

Staat verstrekten voorraad salpeter — /"572000 moest<br />

worden uitgekeerd. Kort daarna verleende men den stadhouder<br />

Willem IV, den titel van opperbewindhebber en<br />

gouverneur der O. I. C., waardoor hij een vrij overwegenden<br />

invloed op de zoo machtig geworden handelmaatschappij verkreeg,<br />

die, in weerwil van deze benoeming, van zoo menig<br />

voordeel op Java behaald en al den luister die haar omstraalde,<br />

toen reeds met rassche'schreden hare ontbinding<br />

te gemoet ging.


DERDE TIJDVAK.<br />

HET VERVAL EN DE ONTBINDING VAN DE<br />

<strong>OOST</strong>-INDISCHE COMPAGNIE.<br />

1757-1800.<br />

HOOFSTUK VIII.<br />

DE <strong>OOST</strong>-INDISCHE BEZITTINGEN NA HET EINDE VAN DEN<br />

DERDEN SUCCESSIE-OORLOG OP JAVA TOT AAN DEN<br />

PARIJSCHEN VREDE.<br />

1757—1784.<br />

Met het bestuur van Mossel trad een tijdperk in van<br />

regeling en bezuiniging. Toen het oogenblik daar was,<br />

waarin de zoo lang geheim gehouden financieele achteruitgang<br />

der Comp, wereldkundig zou worden, trachtte<br />

men zulks door allerlei palliatieven te voorkomen, alsof<br />

eenige reglementaire bepalingen den invretenden kanker<br />

konden wegnemen, die het eenmaal zoo krachtige licliaam<br />

reeds jaren lang ondermijnde.<br />

Bij verschillende reglementen werd de positie der Comp,<br />

dienaren aan vaste bepalingen onderworpen 1), de weelde<br />

en het praalvertoon te Batavia tegengegaan, en de bestaande<br />

verhouding tot sommige staten eenigszins gewijzigd.<br />

Zoo werden o. a. de vijandig gezinde Boegineezcn<br />

1) Zie het in Augustus 1755 vastgestelde »Reglement en Ordonnantie<br />

wegens de provision en verdere douceurs," waarvan de arme inlanders de<br />

kosten droegen.<br />

10


146<br />

uit Malakka verdreven, overeenkomsten van wederkeerig<br />

hulpbetoon met Djohor gesloten, in Siak Sri Indrapoera<br />

vele voordeden aan de Comp, verzekerd, te Palembang<br />

het monopolie van den tinhandel, en van de Timoreesche<br />

hoofden, eenige gewichtige rechten verkregen.<br />

Ofschoon haar invloed door de vestiging der Engolschen<br />

te Natal en Tapanoeli, op Sumatra's westkust geheel overvleugeld<br />

was geworden, werd daarentegen te Bandjermasin<br />

het Nederlandsche gezag erkend. Ook in Perzië<br />

had de Comp, in aanzien gewonnen, en een groot deel<br />

van den handel in de Perzische Golf verplaatste zich naar<br />

het eilandje Kareck, waarheen het hoofdkantoor door den<br />

resident von Kniphausen was overgebracht. In Voor-Indië<br />

echter gingen de zaken al meer en meer achteruit. Onhandige<br />

bestuurders, die evenmin partij wisten te trekken<br />

van de one enigheid der vorsten op Malabar's kust, als<br />

zij onze bezittingen op die van Koromandel tegen de afwisselende<br />

invloeden van Frankrijk en Engeland wisten te<br />

vrijwaren, deden 't vroeger gezag en aanzien der Comp,<br />

geheel verloren gaan. Dit werkte nadeelig terug op den<br />

Indischen handel die tegen de steeds toenemende mededinging<br />

van Engeland niet langer bestand was, en de<br />

rijke opbrengst van Java moest nu in die verliezen voorzien.<br />

De zoogen. contingenten (producten om niet of<br />

tegen lage vastgestelde prijzen te leveren) — welke naam<br />

ook wel aan de gedwongen of verplichte leverantiën<br />

gegeven werd — gaven aanzienlijke winsten.<br />

Voor dat contingenten-stelsel, leverden de Preanger-regentschappen<br />

de koffie tegen slechts 4% rijksdaalders het<br />

pikol, en hoewel dat aan den ambtenaar betaald, niet meer<br />

bedroeg dan 125 Amsterd. pond., werd door dezen somtijds<br />

een overwicht van 70 tot 100 pd. per pikol van den<br />

armen inlander gevorderd en nauwelijks met 2 njksd.<br />

voldaan; Bantam gaf peper, die ook uit Bandjermasin<br />

en Palembang werd aangevoerd; suiker verkreeg men<br />

tegen lagen prijs van de molenaars, aangezien het riet,<br />

op de van inlandsche hoofden gehuurde landen , door de<br />

bevolking in heeredienst werd geplant. Katoenen-garens<br />

moesten door de regenten om niet worden geleverd. De<br />

noordkust van Java bracht het kostbare Djati-hout op,


147<br />

dat zoo goed als met niets betaald werd, en van die geringe<br />

som kwam den kappers en uitslepers (het blandongvolk)<br />

nauwelijks iets in handen; de inkomsten der houtbosschen<br />

werden door sommige autoriteiten beschouwd<br />

als emolumenten aan hunne bediening verbonden. Palembang<br />

, Banka en Billiton leverden het tin tegen 10<br />

realen van 54 stuivers het pikol ; de vierduizend Ambonsche<br />

nageltuinen, de kruidnagels tegen 48 stuivers de<br />

10 pond, waarvan de helft in katoenen goederen werd<br />

betaald ; de Banda-eilanden, muskaatnoten en foelie ;<br />

Ceilon, parelen en kaneel. Hoeveel millioenen nu de<br />

veilingen dezer kostbare producten ook mochten opbrengen,<br />

toch ging een groot deel der winst door de daartegenoverstaande<br />

uitgaven, verkeerde administratie en de<br />

ontrouw der Comp 8 , dienaren verloren. Noch de Chineesche<br />

<strong>the</strong>e, het Japansche koper of de Perzische zijde, noch de<br />

Arabische koffie of Timor's sandelhout konden de balans<br />

op den duur naar de winstgevende zijde doen overslaan.<br />

Hadden de hervormingen door v. Imhoff ingevoerd,<br />

op den duur weinig goeds uitgewerkt, en de bezuinigingen<br />

door Mossel in het leven geroepen, den thans<br />

zichtbaar wordenden achteruitgang der Comp, niet kunnen<br />

tegenhouden, zoo werd toch den weg tot verbetering aangewezen.<br />

Aan bewindhebbers — zoo dikwerf verkeerd<br />

of ten halve ingelicht, en voor wie de naakte waarheid<br />

meestal verborgen bleef, was door deze gouverneurs-generaal<br />

eene vrij getrouwe schets van den bestaanden<br />

toestand gegeven en menig middel tot herstel<br />

aan de hand gedaan.<br />

In zijne „Sekrete Bedenkingen over den intrinsieken<br />

staat van de O. I. Kompagnie ten dienste van de HH.<br />

Principalen bijeengebracht", schaart zich Mossel, ofschoon<br />

Schoorvoetend, aan de zijde der voorstanders van den<br />

vrijen particulieren handel, en wijst op de nadeelige saldo's<br />

waarmede zoo vele „buitenkantoren" sluiten, die men<br />

liever moest opheffen of aan anderen overgeven.<br />

Zoo wilde hij o. a. aan Sumatra's-westkust alléén Padang<br />

als vrijhaven behouden, en den handel in Bengale<br />

en Perzië, onder eenig voorbehoud, geheel aan de Engel<br />

sehen overlaten.<br />

10*


148<br />

Waar zóo vele monopoliën en souvereine rechten te<br />

verdedigen waren, en echte koopmansgeest allengs in<br />

vervalschte staatsmanskunst was overgegaan , kon alleen<br />

een machtige wil en krachtige hand verbetering aanbrengen.<br />

Waar het groepeeren van cijfers en het opmaken<br />

van fictieve balansen zó& kunstmatig was opgevoerd,<br />

waar aanzienlijke kapitalen aan den handel werden onttrokken<br />

en de grofste misbruiken geduld, moesten strenge<br />

en doortastende maatregelen genomen worden. Alles stuitte<br />

echter af op den bekrompen koopmansgeest, den onwil<br />

en de schraapzucht der Comp., op het monopoliseerend<br />

beginsel dat alles beheerschte, en op de oude sleur, de<br />

weinige veerkracht of de slechte samenwerking van hare<br />

hooge en lagere beambten.<br />

Gelijk vroeger de Portugeezen, waren thans de Nederlanders<br />

door weelde, rijkdom en gemak ontzenuwd of in<br />

slaap gewiegd; maar even als de zonen van het oude<br />

Lusitanië, toen door onze ijzeren mannen uit de XVII üe<br />

eeuw op onzachte wijze wakker werden geschud, was<br />

ook thans de arm opgeheven om ontijdige, vadsige rust<br />

te verstoren. De Engelsche O. I. C. stond gereed de<br />

Nederlandsche naamgenoote uit den bedwelmenden slaap<br />

te wekken, en haar het prestige te ontnemen waarnaar<br />

zij zóo lang met onverholen afgunst had opgezien; zij<br />

zou niet rusten voor zij der gehate mededingster haren<br />

straalkrans van geluk, voorspoed en rijkdom had ontroofd,<br />

en „<strong>the</strong> old Lady" (zoo als ze genaamd werd) hield<br />

haar woord.<br />

Op 't vaste land van Indië had de eerste ernstige ontmoeting<br />

plaats. Naijverig doch krachteloos en daarom<br />

zoo veel te vijandiger gezind, kon ze aan de zich steeds<br />

uitbreidende macht harer jongere zuster aanvankelijk niet<br />

veel meer dan Suratte, Bombay, Madras, eenige factorijen<br />

in Bengale en het fort Marlborough in Benkoelen tegenover<br />

stellen, tot dat Clive — van ondergeschikt ambtenaar tot<br />

opperhoofd van de Engelsche bezittingen opgeklommen —<br />

haar een nieuwe glansrijke toekomst te gemoet voerde.<br />

Weldra werd de Nederl. O. I. O de handel in salpeter,<br />

opium en lijnwaad ontnomen ; en toen hare troepen in<br />

1759 onder Roussel door de Engelschen bij Chandcrmigor


149<br />

geslagen en verstrooid werden, en hare schepen zich<br />

aan Clive moesten overgeven, was het met Neêrlands<br />

invloed gedaan. De daar eenmaal zoo machtige Comp,<br />

werd van toen af, slechts onder de meest vernederende<br />

voorwaarden in Bengale geduld, on de ernstige vertoogen<br />

in Europa tegen de aanmatigende houding der Engelschen<br />

ingediend, strekten alleen om te getuigen hoe ook in 't<br />

moederland vroegere geestkracht en fierheid waren verdwenen.<br />

Op Sumatra had de Comp, evenzeer met groote moeilijkheden<br />

te kampen. Aan de Oostkust — hoewel de<br />

tinhandel op nieuw met Palembang was geregeld — werd<br />

haar gezag niet altijd erkend, de goede verstandhouding<br />

met Siak verbroken, en de betrekkingen tot dat rijk zoo<br />

goed als afgesneden. Aan de Westkust door de Eng.<br />

Oomp. verdrongen, werden hare nog overgebleven kantoren<br />

van lieverlede ingetrokken of verlaten. En te Ceilon,<br />

waar zij ten koste harer waardigheid, den maharadja als<br />

opperheer eene slaafsche eer moest bewijzen, gelukte het<br />

den gouverneur Schreuder, slechts met de uiterste inspanning,<br />

de Engelschen te weren en eene uitbarsting te<br />

voorkomen.<br />

De teerling was geworpen; die eertijds in het oog van<br />

velen zoo gering geschatte „Engelsche handelsfirma", ofschoon<br />

enkelen hare vorderingen met ongerus<strong>the</strong>id gade<br />

sloegen, het spooksel, welks dreigende houding vroeger<br />

nauwelijks door den verblindenden glans, die de Nederl.<br />

O. I. C. omgaf, was opgemerkt, trad als eene ruwe werkelijkheid<br />

te voorschijn. De heerschappij was der Nederlandsche<br />

O. I. C. ontvallen en in Engelsche handen overgegaan.<br />

Mossel — den 15 dem Mei 1761 overleden — was door<br />

Petrus Albertus van de Parra in zijne hooge betrekking<br />

vervangen. Maar ook de door dezen ingestelde bezuinigingen<br />

konden noch den financieelen toestand verbeteren<br />

, noch beletten dat de Compagnie al meer en meer den<br />

afgrond naderde waarin zij zou worden verzwolgen. Die<br />

zwarte draad door hare geschiedenis als heengeweven,<br />

moest verbroken en mildere beginselen aangenomen worden<br />

wilde zij zich staande houden; daartoe echter miste


150<br />

zij toen reeds den moed en de noodige veerkracht. Zij<br />

deinsde voor de moeilijkheden terug om een verouderd<br />

stelsel te laten varen, al bleek het doelloos en onhoudbaar<br />

te zijn geworden.<br />

Ten einde de loop der gebeurtenissen in onze O. I. bezittingen<br />

onafgebroken te kunnen volgen, waarop noch de<br />

persoonlijke hoedanigheden noch de handelingen der zich<br />

tot aan 1780 opvolgende gouverneurs-generaal een overwegenden<br />

invloed hadden, zij hier vermeld dat van de<br />

Parra in de laatste dagen van 't jaar 1775 door den dir.gen.<br />

Jeremias van Riemsdijk , en deze, twee jaren later,<br />

door Reinier de Klerk werd vervangen. Kort nadat hij<br />

tot die hooge waardigheid geroepen werd verminderde<br />

zijne gezondheid dermate, dat ook de Klerk reeds in de<br />

maand 1780 moest verzoeken, tijdelijk van zijne betrekking<br />

te worden on<strong>the</strong>ven; bij zijn overlijden op den l sten<br />

September van 't zelfde jaar, nam Mr. Willem Arnold<br />

Al ting de teugels van 't bestuur in handen.<br />

Zoo er al in het voorafgaande hier en daar met een<br />

enkel woord gerept is van wijzigingen en nadere bepalingen<br />

door veranderde toestanden noodzakelijk gemaakt,<br />

vooral sedert de Comp, van eene eenvoudige handelmaatschappij,<br />

allengs tot eene souvereine macht was opgeklommen,<br />

moeten wij thans een oogenblik bij eenige<br />

inrichtingen van haar staatsbestuur stilstaan. Te recht<br />

mag een bestuur, dat over zoo vele en verschillende belangen<br />

moest waken, in zulke uitgestrekte bezittingen als<br />

souverein optrad, vorsten deed benoemen en afzetten,<br />

troonopvolging en muntstelsels regelde, belastingen hief,<br />

een heir van ambtenaren in dienst had en over eene geduchte<br />

zee- en landmacht beschikte, een staatsbestuur genoemd<br />

worden.<br />

Zooals wij vroeger zagen, was dat bestuur te Batavia<br />

tevens de hoofdzetel van den handel — onder het opperbeleid<br />

van den gouverneur-generaal en rade, ook wel de<br />

„Hooge Tafel" genaamd gevestigd, en alléén aan de uitvoerende<br />

macht die bij de Kamer van XVII berustte<br />

verantwoordelijk.<br />

Na den raad van Indië, was de raad van justitie het<br />

hoogste college, tevens hof van appel, welks leden


151<br />

meesters in de rechten — door het opperbestuur in Nederland<br />

benoemd, recht spraken over alle zaken waarin<br />

de Comp, zelve of hare beambten betrokken waren. Hierop<br />

volgde de bank van schepenen, voor de helft uit<br />

burgers en Comp, dienaren samengesteld, waar de zaken<br />

der burgerij van Batavia en Ommelanden werden behandeld.<br />

Beide hoven werden door een lid van den raad van<br />

Indië gepresideerd. Het laatste college tevens gemeentebestuur<br />

der stad, werd bijgestaan door een baljuw en een<br />

drossaart voor de Ommelanden. Verder bestonden verschillende<br />

andere colleges. Dat van „huwelijks- en kleine<br />

zaken" sloot zich onmiddelijk bij het voorgaande aan,<br />

terwijl dat van heemraden, wees- en boedelmeesters de<br />

hoogere rechterlijke macht aanvulde.<br />

Tjeribon en Bantam werden onder direct toezicht van<br />

den gouv.-gen. door residenten: andere landschappen door<br />

regenten (veelal inlandsche vorsten of grooten) bestuurd.<br />

Het geheele land tusschen de Tangerang en de Pamanoekan<br />

tot aan de Indische zee, stond onder het rechtstreeks<br />

beheer van den opperlandvoogd, terwijl dat ten<br />

oosten van Tjeribon tot het zoogenaamde gouvernement<br />

van Java behoorde.<br />

De bevolking van Batavia was uit verschillende en<br />

vreemde elementen samengesteld. Behalve Europeanen en<br />

zoogen. vrijburgers, mardikers of pampangers (meest vrijgelaten<br />

slaven), vond men er Javanen, Maleiers, Arabieren<br />

en Chineezen — in handelszaken veelal meer dan de vrijburgers<br />

bevoordeeld — sommigen in afzonderlijke kampongs<br />

onder hunne hoofden verdeeld. De inlandsche natiën<br />

stonden onder toezicht van een „commissaris voor de zaken<br />

van den inlander", die eene belangrijke en tevens voordeelige<br />

betrekking vervulde. Het garnizoen grootendeels uit Balineesche,<br />

Amboneesche, Makassaarsche en Boegineesche<br />

soldaten bestaande, lag veelal onder hunne eigen bevelhebbers<br />

in kampementen of in de buitenwijken der stad verspreid.<br />

Alléén de gereformeerde eeredienst was als wettig erkend<br />

, ofschoon ook de lu<strong>the</strong>rsche onder van Imlioff' een<br />

kerkgebouw en predikant had verkregen. De roomscligezinde<br />

was verboden, en voor 't overige bestond er in<br />

zoo verre vrijheid van godsdienst, dat Mohammedanen eu


152<br />

Chineezen hem slechts mochten uitoefenen buiten de plaatsen<br />

door Europeanen bewoond.<br />

Naarmate de meerdere of mindere belangrijkheid van<br />

de buitenbezittingen, waren ze onder gouverneurs, directeuren<br />

of presi denten, commandeurs en residenten verdeeld,<br />

en was het bestuur — naar de plaatselijke omstandigheden<br />

gewijzigd - in het klein, bijna op dezelfde leest geschooid<br />

als voor Batavia is aangegeven.<br />

Tot de gouvernementen behoorden Amboina, met de<br />

eilanden thans tot die residentie behoorende (behalve de<br />

assistent-residentie Banda).<br />

Banda met de Zuidwester- en Zuidooster-eilanden.<br />

Ternate, dat zich ongeveer over de tegenwoordige residentie<br />

van dien naam en Menado uitstrekte.<br />

Makassar, welks gebied ten naastenbij dat van het thans<br />

bestaande gouvernement van Celebes en onderhoorigheden<br />

insloot.<br />

Malakka, met de kantoren op het Maleische schiereiland<br />

en de Oostkust van Sumatra.<br />

Ceilon, waar de zetel van 't bestuur te Kolombo gevestigd<br />

was, en eindelijk de Kaap de Goede Hoop.<br />

De territoriale inkomsten der Comp, bestonden grootendeels<br />

uit de opbrengst der inkomende en uitgaande rechten,<br />

belastingen of verpachtingen van pasars en tolpoorten,<br />

hoofdgeld der Chineezen en licentiën door de vnjburgers<br />

betaald.<br />

De inrichting en het gehalte van zee- en landmacht liet<br />

veel te wenschen over. De minderen werden gewoonlijk<br />

uit het schuim van alle natiën door wervers bijeengebracht<br />

en door inlanders onder den naam van „militie" aangevuld;<br />

de meerderen meestal van soldaat af in rang opgeklommen,<br />

of door gunst vooruitgeschoven, strekten het leger<br />

geenszins tot eer, en waren te karig bezoldigd om naar<br />

evenredigheid van hunnen rang te kunnen leven. Sergeantmajoor<br />

was de titel van don leger-commandant, majoor,<br />

kapitein en luitenant die der onderbevelhebbers : die van<br />

overste en overste-luitenant werden later ingevoerd. Hier<br />

en daar bestonden schutterijen : die van Batavia werd door<br />

een kolonel gecommandeerd.<br />

De bevelhebbers zoowel als de bemanning der koop-


153<br />

vaardijvloot waren meestal niet voor hunne taak berekend ;<br />

vandaar dat er zoovele schepen door onkunde of overlading<br />

van smokkelgoederen verloren gingen, terwijl de sterfte<br />

aan boord buiten alle verhouding groot was.<br />

Voor het materieel, de bewapening en alles wat tot de<br />

doode strijdkrachten behoort, werd nu eens minder dan<br />

eens beter gezorgd, al naarmate de omstandigheden het<br />

medebrachten en de toestand der financiën het toeliet.<br />

Zoolang echter geene juiste inzichten omtrent een vast<br />

aan te nemen defensie-stelsel, met de veelvuldige belangen<br />

van zee- on landmacht gepaard gingen, waren<br />

doeltreffende verbeteringen niet te verwachten.<br />

Tot de geschiedenis terugkeerende, zien wij in den oosthoek<br />

van Java, hoewel de rust in 't binnenland sedert de<br />

onderwerping van Mas Saïd ongestoord bleef, wederom<br />

sporen van verzet, bij een afstammeling van Soerapati,<br />

die zich in Malang had weten staande te houden. En al<br />

werd nu die Malajoe Koesoema onschadelijk gemaakt en<br />

zijn gebied ingelijfd, toch moesten ook andere landschappen<br />

bedwongen en gestraft worden, 't geen de ontvolking<br />

dezer gewesten en de vestiging van Madoereezen in dat<br />

gedeelte van Java ten gevolge had.<br />

In Tjeribon — vroeger tusschen verscheiden vorsten<br />

verdeeld — doch waarin 1752, de erfopvolging van vader<br />

op zoon geregeld was, werden later slechts twee sultans<br />

door de hooge regeering erkend, en het gebied onder<br />

beiden naar evenredigheid verdeeld.<br />

Bantam, de eenmaal zoo gevreesde medodingster van<br />

Batavia, was allengs achteruit gegaan en had veel aan<br />

invloed verloren ; scheepvaart en handel kwijnden, de<br />

peper-leverantiën hadden bijna geheel opgehouden, en zijne<br />

onrustige bewoners maakten de Ommelanden van Batavia,<br />

waar een levendige rijstbouw bestond, somtijds zeer onveilig.<br />

Na de weigering van het aanbod van den Franschen<br />

admiraal d'Estaing , om het op de Engelschen veroverde<br />

fort Marlborough even als Natal en Tapanoeli aan de Comp,<br />

terug te geven, was de toestand op Sumatra niet veel<br />

veranderd. Die posten werden na den Javaanschen zeven-


154<br />

jarigen oorlog op nieuw door de Britten bezet, en ook<br />

de tinhandel met Palembang en het onderhoorige Banka<br />

ging van lieverlede verloren.<br />

Op Celebes, ten onrechte als de sleutel der Molukken<br />

beschouwd, een eiland dat der Comp, niets opbracht,<br />

maar veel geld kostte, was Makassar wederom het tooneel<br />

van allerlei onlusten. Nadat de vorst van dit rijk — die<br />

zich aan zeeroof schuldig maakte — in 1766 naar Ceilon was<br />

verbannen, wist tien jaren later zekere Sangkilang, zich<br />

voor den verbannen sultan Batara Gowa II uitgevende,<br />

diens troon en de njks-sieraden te bemachtigen. Door<br />

den gouverneur verjaagd en naar het binnenland gevlucht,<br />

werd hij daar door de berg-Makassaren als vorst erkend,<br />

en ging het gezag na zijn dood op den vorst van Boni<br />

over.<br />

Aan de perkeniers van Banda, door verkeerde maatregelen<br />

van het bestuur en misgewas, schier geheel tot<br />

armoede vervallen, werd eenige verhooging voor de levering<br />

van noten en foelie toegestaan.<br />

Tidor en Batjan, wier sultans wegens opstand en verzet<br />

naar de Kaap waren verbannen, werden van toen af geheel<br />

afhankelijk van de O. I. C.<br />

Ook aan de westkust van Borneo hadden de zaken een<br />

ander aanzien gekregen. Seid Abd-oel-Rachman, zoon<br />

van een te Mampawa gevestigden Arabischen gelukzoeker,<br />

die tot rijksbestuurder was opgeklommen, had als zeeroover,<br />

groote schatten verworven, en in't begin van 1772<br />

het voor den handel zoo gunstig gelegen Pontianak in<br />

bezit genomen. Onder den eigendunkelijk aangenomen<br />

titel van sultan, beschermde hij van toen af zeevaart en<br />

handel tegen zijne vroegere roofgezellen, en trachtte al<br />

spoedig zijn rijk met het naburige aan Bantam leenpliehtige<br />

Landak — even als Soekadana in 1778 aan de Comp,<br />

afgestaan — te vergrooten. Een commissaris, door de<br />

hooge regeering met eenige troepen afgezonden, was met<br />

onderscheiding ontvangen, en de sluwe overweldiger wist<br />

liet zoo ver te brengen, dat men hem als leenman erkende,<br />

terwijl in 1779 een contract met hem gesloten en<br />

een fort in zijn land gebouwd werd. De aanzienlijke sommen<br />

er aan besteed, brachten echter even weinig voor-


155<br />

deel aan als de geschenken, waarmede de Comp, op Malabar's<br />

kust den vrede met Hyder-Ali, vorst van Mysore,<br />

moest koopen.<br />

Op Ceilon hadden de zaken eene betere wending genomen<br />

, ten gevolge van de dreigende taal en de flinke houdingdoor<br />

den gouverneur van Eek, tegenover den weder spannigen<br />

keizer en de zich overal indringende Engeische Comp,<br />

aangenomen. Niet alleen wist hij beiden in toom te houden<br />

, maar na de noodige versterking ontvangen te hebben,<br />

had van Eek door de verovering van Kandia de kroon<br />

gezet op zijn werk. En hoewel bij zijn dood veel van 't<br />

behaalde voordeel verlorenging, gelukte het zijn opvolger<br />

Falck, den keizer tot den vrede te dwingen, waarbij de<br />

kusten en de meest opbrengende kaneel-districten aan de<br />

Comp, in eigendom werden afgestaan.<br />

Nog dient vermeld, dat onder het bestuur van de Klerk,<br />

een voorstel der maatschappij van wetenschappen te Haarlem,<br />

om ook in Batavia eene afdeeling op te richten,<br />

aanleiding gaf dat — voornamelijk op aandringen van<br />

Mr. J. C. M. Rademacher, buitengewoon lid van den raad<br />

van Indië, in April 1778, een zelfstandig lichaam onder<br />

den naam van Bataviaasch genootschap van kunsten en<br />

wetenschappen tot stand kwam, waaraan moederland en<br />

koloniën op wetenschappelijk gebied veel hebben te danken.<br />

Jammer dat hetzelfde jaar getuige moest zijn van een<br />

ernstig conflict tusschen de twee hoogste staats-colleges,<br />

waartoe de bij den raad van justitie gebruikelijke wijze<br />

van procedeeren aanleiding gaf. De weigering, om eene<br />

door den raad van Indië benoemde commissie van onderzoek<br />

, de origineele processtukken ter inzage af te<br />

geven, had in October het ontslag der leden van dien<br />

raad ten gevolge, hoewel zij zich bereid hadden verklaard<br />

tot het mededeelen van au<strong>the</strong>ntieke afschriften. Die strenge<br />

maatregel, was wel door bewindhebberen afgekeurd en<br />

werden de leden later in hunne ambtsbetrekking hersteld,<br />

maar was weinig geschikt, het prestige van 't hooge gezag<br />

te doen toenemen, in een tijd, waarin zich zoo vele stemmen<br />

tegen bestaande misbruiken en onregelmatigheden in<br />

't beheer der Comp, begonnen te verheffen. Zij ging thans<br />

een tijdperk van vernedering, van verval en uitputting te


156<br />

gemoet dat de schromelijkste gevolgen na zich sleepte<br />

en met hare ontbinding eindigde.<br />

Toen in 1780 de oorlog met Engeland uitbrak, zouden de<br />

verhezen der Comp, bij den ellendigen toestand van leger<br />

en vloot, de zwakke bezetting van de meesteharerposten<br />

m Indië, en de weinige veerkracht der verdedigers niet<br />

te berekenen zijn geweest, indien geene hulp ware verleend.<br />

Pransche troepen en eene vloot onder den admiraal de<br />

Suffron naar de Kaap gezonden, konden echter niet beletten<br />

dat de daar aangekomen schepen — ter kwader<br />

ure naar de Saldanha-baai vertrokken — door de Engelschen<br />

onder Johnstone werden buitgemaakt.<br />

De schrik sloeg allen om het harte, en verlamde eiken<br />

maatregel van tegenweer. 't Was alsof bij het naderend<br />

gevaar, de laatste vonken van trouw, van moed en eergevoel<br />

bij 's Compagnies-dienaren werden uitgedoofd. Zoo<br />

vielen de weinige op Sumatra's westkust nog bezette<br />

punten Ajer Hadji, Poelo Tjinko en Padang den Brit op<br />

eene schandelijke wijze in handen.<br />

De kantoren in Bengale waren reeds na de eerste tijding<br />

van 't uitbreken van den oorlog overgegaan, terwijl<br />

van de zwakke posten op Koromandel geen tegenweer<br />

kon worden verwacht. Maar ook de bevelhebber van het<br />

pas versterkte en goed bezette Negapatnam, door den<br />

generaal Munroe met minder troepen belegerd dan de<br />

vesting bevatte, verzaakte eed en plicht. Den 12 den November<br />

1781 sloot hij eene lafhartige capitulatie, waarbij<br />

deze sleutel van Ceilon aan de Comp, werd ontrukt, en<br />

de belangrijke bezitting, de hoofdzetel van haar gezag op<br />

Koromandel voor altijd verloren ging.<br />

In Januari 1782, vielen Trinkonomalo en het fort Oostenburg<br />

den vijand almede in handen : en ware de Suffren<br />

niet bij tijds ter hulp gekomen, dan zou ook Ceilon wellicht<br />

verloren zijn gegaan. Na herhaalde zeegevechten waarin<br />

de overwinning onbeslist bleef, gelukte het den Pranschen<br />

admiraal, door Falck krachtdadig ondersteund, gedurende<br />

de twee laatste dagen van Augustus beide plaatsen te<br />

heroveren en een nieuwen aanval van den Engelschen<br />

vlootvoogd sir Edward Hughes te verijdelen.


157<br />

Op die wijze bleef Ceilon voor de O. I. C. behouden.<br />

Doch nu wapperde ook de Pransche vaan dââr waar ze<br />

ruim eene eeuw geleden door Rijklof van Goens zoo<br />

roemvol werd neergehaald, en waar Hollands eer en<br />

wapenroem toen zoo waardig werden gehandhaafd, moest %<br />

thans Pransche hulp en bescherming met goud worden<br />

betaald !<br />

De mare van dien oorlog met Engeland had het Indisch<br />

bestuur geheel ter neer geslagen. Wel werden te Batavia<br />

eenige verdedigingsmaatregelen tegen een eventueelen<br />

aanval genomen, maar men verzuimde het noodige te<br />

doen, om de Engelschen ook in de buitenbezittingen het<br />

hoofd te bieden, ofschoon de zeven toen beschikbare en<br />

ten oorlog uitgeruste schepen, meer dan voldoende waren<br />

, den Yijand Benkoelen en wellicht geheel Sumatra<br />

te doen ontruimen.<br />

Intusschen was de gemeenschap met het moederland<br />

verbroken : noch schepen, noch troepen, noch geld konden<br />

naar Java worden overgezonden, dat geruimen tijd<br />

geheel aan zich zelven werd overgelaten. Die oorlog had<br />

voor de Comp, èn in Nederland èn in Indië de noodlottigste<br />

gevolgen en bracht haar een grooten stap nader tot<br />

haren val. De voorhanden producten werden te Batavia<br />

tegen eiken prijs verkocht, en er moest tot een bedrag<br />

van drie millioen gulden aan papieren geld worden uitgegeven,<br />

om in den geldnood te voorzien.<br />

Ook in den Archipel was het niet rustig gebleven. De<br />

Boegineesche onderkoning van Riouw, radja Hadji, die<br />

onredelijkerwijze zijn deel eischte in den buit van een op<br />

zijne kusten veroverden Engelschen koopvaarder, liet in<br />

de Straat van Malakka verscheiden Compagnies-schepen<br />

aantasten ; en in weerwil dat de haven door een smaldeel<br />

onder den kapit. t. z. d'Abo geblokkeerd en zooveel<br />

mogelijk allen toevoer afgesneden werd, was hij er in<br />

geslaagd zich te versterken, en tot eene ernstige verdediging<br />

voor te bereiden. Een op den 8 stcn Januari beproefden<br />

doch slecht geleiden aanval mislukte, en toen<br />

een der schepen in de lucht vloog, waarbij de naar Riouw<br />

afgevaardigde regeerings-commissaris Lemker met een<br />

aantal der zijnen omkwam, moest men onverrichter zake


158<br />

naar Malakka terugkecren. Van alle zijden door den vijand<br />

ingesloten, heerschte daar al spoedig groot gebrek aan<br />

levensmiddelen en oorlogsbehoeften, zoodat bij de Indische<br />

regeering dringend om hulp werd verzocht, doch zij was<br />

buiten staat afdoende hulp te verleenen.<br />

De vrede te Parijs was inmiddels na zeer slepend gevoerde<br />

onderhandelingen op den 20 8ten Mei 1784geteekend,<br />

waarbij door de toekenning aan Engeland van Negapatnam<br />

«n de vrije vaart in den O. I. Archipel, zoowel onzen<br />

handel als het monopolie-stelsel een gevoelige slag werd<br />

toegebracht. Het eenige goede dat er uit voortsproot,<br />

was de innige overtuiging der regeering, dat de zoo lang<br />

verwaarloosde toestand van leger, vloot en andere defensie-middelen<br />

onverwijld verbeterd moest worden.<br />

Een eskader onder den kapitein ter zee J. P. van Braam<br />

werd met eenige genie-officieren afgezonden om de zeemacht<br />

in Indië te versterken en een plan tot verbetering<br />

zijner doode strijdkrachten te ontwerpen, met last den<br />

bevelhebber der landmacht zitting te verleenen in den raad.<br />

Het bestuur aan het „arma cédant togae" getrouw, voldeed<br />

slechts met weerzin aan dat bevel ; en een goed<br />

beraamd verdedigingsplan door Radermacher — gedurende<br />

den oorlog met het beheer der knjgszaken belast — ter<br />

tafel gebracht, werd afgewezen en onuitgevoerd gelaten.<br />

Men stelde zich toen, even als later meermalen het geval<br />

was, met halve maatregelen te vreden. Uitbreiding van<br />

het militair gezag, en uitgaven voor verdedigingsmiddelen<br />

met al den aankleve van dien, vooral wanneer men 't gevaar<br />

geweken waande, waren voor de Comp, onoverkomelijke<br />

bezwaren met het oog op den treurigen toestand harer<br />

financiën, die met reuzenschreden achteruitgingen. Dit<br />

bleek ten volle, toen de reeds in 1773 aangevraagde verlenging<br />

van 't octrooi, in de laatste maand van het daarop<br />

volgende jaar slechts voor twee jaren verleend en de zoo<br />

lang verborgen gehouden toestand openbaar werd. Ongelukkig<br />

kwamen ter zelfder tijd de belangen der Comp,<br />

ook met de zich al meer en meer vijandig tegenoverstaande<br />

staatkundige partijen in aanraking.<br />

Op een voorstel, in Juli 1776 in de Staten-Generaal<br />

-door Utrecht aanhangig gemaakt, was eene commissie


159<br />

van onderzoek ingesteld, tot het beramen van middelen<br />

ter opbeuring en verbetering zoowel van den handel als<br />

van den ongunstigen staat der financieele en administratieve<br />

aangelegenheden. Op 't aandringen evenwel van<br />

Holland en de stadhouderlijke partij, werd op den 12 den<br />

Dec. zonder dat rapport in te wachten, tot eene langdurige<br />

verlenging van het octrooi besloten, en onder een<br />

krachtig protest van Utrecht, tegen eene recognitie ten<br />

bedrage van 3 pCt. op de uitdeelingen, voor 20 jaren<br />

verkregen. Redding kon het echter niet aanbrengen, al<br />

begon de ware stand van zaken iets meer bekend te<br />

worden. Ongezind tot eenige opoffering waar zooveel<br />

eigenbelang in het spel kwam, en ongeneigd den sluier<br />

op te heffen over wat het licht niet mocht aanschouwen,<br />

was het steeds 't streven der bewindhebbers geweest<br />

staatstoezicht of invloed zooveel mogelijk te weren. Doch<br />

dit kon bij den thans dringenden geldnood niet langer<br />

worden volgehouden.<br />

Door haar ontzaglijk krediet had de Comp, voortdurend<br />

de noodige sommen weten te verkrijgen , tot dat<br />

bij het uitbreken van den oorlog, de houders der recepissen<br />

van anticipatie-penningen ( 18 millioen) op aflossing<br />

aandrongen. Geld was er niet — aan eene reservekas<br />

was nimmer gedacht — en toen ook haar krediet<br />

verloren ging, zag zij zich in Januari 1781 wel genoodzaakt<br />

aan de Staten van Holland om schorsing van de<br />

verzilvering dier recepissen te verzoeken. En toen tot<br />

de uitrusting van eenige schepen, de betrekkelijk geringe<br />

som van /'1200 000 moest worden toegestaan, was de<br />

financieele toestand voor niemand een geheim meer.<br />

Van toen af werd de Staat haar eenige toevlucht. In<br />

Mei 1783 verkreeg de Comp, een voorschot van 8 millioen<br />

en garantie van de opgenomen anticipatie-gelden ;<br />

maar nog voor het einde van 't volgende jaar, moest zij<br />

alweder der Staten hulp inroepen, die dan ook, onder<br />

voorbehoud van verbetering in bestuur en administratie<br />

werd verleend. Zóo sleepte dit eenmaal krachtige, bloeiende<br />

en rijke handelslichaam nog eenige jaren zijn bestaan<br />

voort, om in spijt van een schitterend verleden, door eene<br />

reeks van ongelukkige omstandigheden vervolgd, doch


160<br />

hoofdzakelijk door een voortdurend wanbestuur ondermijnd,<br />

als bankroetier te eindigen.<br />

HOOFDSTUK IX.<br />

NEDERLANDSCH <strong>OOST</strong>-IND1Ë VAN DEN PARIJSCHEN VREDE<br />

TOT AAN HET EINDE DER XVIIF e EEUW.<br />

1784—1800.<br />

Bij den vrede van Parijs was Nederland, na den ongelukkigen<br />

vierjarigen oorlog tegen Engeland gevoerd, niet<br />

langer in staat zich als eerste zeemogendheid te doen<br />

gelden. De terugslag van dat droevige feit zou zich niet<br />

minder in het Oosten doen gevoelen. Al kreeg de Republiek<br />

hare bezittingen behalve Negapatnam terug, met<br />

hare overmacht in den Archipel was het gedaan, toen de<br />

vrije vaart in de zeeën van O. I. aan Engeland moest<br />

worden toegestaan.<br />

In het voorgaande hoofdstuk zagen wij hoe eene expeditie<br />

naar Riouw onder aanvoering van kapitein d'Abo,<br />

m de eerste dagen van 1784 mislukt was, en Malakka<br />

door de Boegineezcn, waarbij, onder andere vorsten, ook<br />

Mahmoed sultan van Djohor zich gevoegd had , van alle<br />

zijden werd ingesloten. De toen zoo dringend verzochte<br />

hulp kon nu door de aankomst van 't eskader onder v.<br />

Braam worden verleend.<br />

In Mei 1784, ten oosten van Malakka bij Telok Katapang<br />

geland, veroverde de bemanning onder de bevelen<br />

van Hamell en Dirk van Hogendorp de vijandelijke bentings,<br />

radja Hadji vond er den dood, en de Boegineezen,<br />

onder zijn opvolger radja Ali naar Riouw gevlucht, werden<br />

al spoedig door de oorlogschepen achtervolgd. Nadat<br />

alle onderhandelingen waren afgesprongen, werd de haven<br />

op nieuw geblokkeerd, de strijd hervat, en radja Ali met<br />

de zijnen gedwongen het eiland te verlaten, na zijne<br />

meeste versterkingen te hebben verloren. Later kwam


161<br />

een traktaat van bondgenootschap tot stand, waarbij bepaald<br />

werd dat de sultan onder het oppertoezicht van een<br />

Nederlandschen resident het rijk in leen zou ontvangen,<br />

en de Boegineezen niet meer mochten worden toegelaten.<br />

Op Borneo was de hulp der Comp, door den sultan<br />

van Pontianak ingeroepen. Door een lands eskader —<br />

onder den kapt. ter zee W. Silvester ter reede van Batavia<br />

aangekomen — ondersteund, gelukte het onze scheepsmacht,<br />

Radja Ali die met zijne Boegineezen naar die<br />

stranden geweken was, van daar te verdrijven, het oproerige<br />

Soekadana te verbranden, en den zoon van den Sultan<br />

van Pontianak tot panembahan van Mampawa te verheffen<br />

met wien een voordoelig handelstraktaat werd gesloten.<br />

Niettegenstaande dat alles, leverde de westkust van Borneo<br />

geene winsten op, en werd in 1791 als lastpost verlaten.<br />

Te Bandjermasin was de troonopvolging almede geregeld,<br />

ofschoon de zaken en vooral de peperhandel daar even<br />

als op het overige der kust weinig vooruit gingen. Te<br />

zwak om haar gezag te handhaven of haren invloed<br />

door eenig machtsvertoon te ondersteunen, moest de<br />

Comp, zich van de bemanning der aanwezende oorlogschepen<br />

bedienen — in 1789 door een derde eskader onder<br />

den kapt. ter zee A. H. C. Staring versterkt — om ook<br />

in do Vorstenlanden gerezen geschillen uit den weg te<br />

ruimen. In Soorakarta, werd in 1790 door den gouverneur<br />

van Java, aan de woelingen van Pakoe Boewana<br />

IV, bijgenaamd Bagoes, die zijn vader in 1788<br />

was opgevolgd, en zijn gebied op allerlei wijze ten nadeelo<br />

van Djokjokarta trachtte te vergrooten, met behulp<br />

der marine paal en perk gesteld. Ook dââr had eene<br />

troonsverandering plaats; Amangkoe Boewana I, die<br />

sedert zijne verheffing tot sultan steeds een trouwe vriend<br />

der Comp, was geweest, werd door zijn zoon en naamgenoot<br />

opgevolgd, later meer onder dien van sultan Sepoeh<br />

bekend. Tevens trok men van de oorlogsvloot partij om door<br />

het vortoonen der Nederlandsche vlag, de in doii Archipel<br />

hoe langer hoe stouter wordende zeeroovers te bestrijden<br />

en den toenemenden sluikhandel tegen te gaan. 't Was<br />

alsof do inlander de machteloosheid en den achteruitgaiiovan<br />

„de Companie" instinctmatig begon te gevoelen.<br />

11


162<br />

Te Batavia had de bestaande ontevredenheid tegen de<br />

wederrechtelijke handelingen en het overdreven nepotisme<br />

van den gouv. gen. Alting reeds haar toppunt bereikt,<br />

toen het bleek dat aanzienlijke tekorten in de geld- en<br />

weeskamers even als in 's Comps. pakhuizen aanwezig<br />

waren. De hoogst geplaatste ambtenaren werden openlijk<br />

van kwade trouw on oneerlijkheid beticht, zoodat<br />

eene ernstige tusschenkomst van het staatsbestuur noodig<br />

was om dien Augias-stal schoon te vegen.<br />

In 't begin van 1786 waren dan ook vooral op aandrang<br />

der Staten van Holland — in weerwil van Zeeuwsche<br />

oppositie — zes nieuwe bewindhebbers, door de<br />

Staten-Generaal uit den handel gekozen, aan de Kamer<br />

van Amsterdam toegevoegd. Zij moesten eene afzonderlijke<br />

commissie vormen, on onder den naam van Preparatoir<br />

Besogne of Vijfde Departement, zich met het voeren<br />

der correspondentie en de bezorging der Indische<br />

handelszaken belasten. Bovendien ontbrak het niet aan<br />

voorstellen en plannen van allerlei aard tot hervorming<br />

en verbetering, waaronder eene memorie van den bewindhebber<br />

C. van der Oudermeulen het meest de aandacht<br />

verdiende. Al dat geschrijf leverde echter geen geld op<br />

om in het noodige te voorzien; en al waren in 1785 en<br />

1786, nieuwe leeningen tot een bedrag van 17 millioen<br />

gesloten, toch konden de nog verschuldigde dertig tonnen<br />

gouds, van het in 1783 uit de generaliteitskas verleende<br />

voorschot niet worden afgedaan. Bovendien bleef partijgeest<br />

niet vreemd aan den reeds zoo benarden toestand.<br />

Men gaf voor, dat het zoogen. 5 ,Ie departement — door<br />

de tegenstadhouderhjke partij opgedrongen — niets dan<br />

oponthoud en vertraging in den gang en de behandeling<br />

der zaken teweegbracht, en men verwachtte geen verbetering,<br />

voor en aleer de erfstadhouder, na in zijne rechten<br />

hersteld te zijn, als opperbewindhebber oen meer rechtstreeksch<br />

deel zou nemen aan het bestuur. Men kwam tot<br />

een vergelijk en een nader financieel onderzoek, ten gevolge<br />

waarvan de Kamer van XVII, in een adres aan de<br />

Staten-Generaal te kennen gaf, dat er 40 millioenen noodig<br />

zouden zijn om in de bestaande behoeften te voorzien.<br />

Dit lokte in 1788 een nieuw onderzoekuit, waaruit bleek


163<br />

dat /'31.500000 vereischt werden om de zaken gaande<br />

te houden en eène gewenschte aflossing van schuld mogelijk<br />

te maken; anderhalf jaar later was die som tot<br />

/' 74.000000 gestegen, en al weder] werd eene commissie<br />

benoemd om nogmaals een onderzoek in te stellen. Bij<br />

het lezen van deze treurige geschiedenis, weet men niet<br />

waarover zich 't meest te verwonderen, of over de weinige<br />

energie en ongeloofelijke [onverschilligheid vooral in<br />

Indië aan den dag gelegd, of over 't belangrijk aantal<br />

commissiën van onderzoek. Veel werd er onderzocht, maar<br />

weinig verbetering aangebracht; moed, lust en kracht<br />

ontbraken om op een flinke doortastende wijze te werk te<br />

gaan. Niemand wilde of durfde het bestaande kwaad<br />

stoutmoedig onder de oogen zien, en in al zijne naak<strong>the</strong>id<br />

vertoonen. De werkzaamheden van die commissiën gaven<br />

wel tot een tal van verschillende bespiegelingen en voorstellen<br />

aanleiding, maar ze lieten de geldcrisis onveranderd:<br />

afdoende maatregelen bleven achterwege<br />

Toen bij 't einde van 1789 de schuldenlast al weder op<br />

eene verbazende wijze was toegenomen, werd door den<br />

opperbewindhebber nogmaals eene commissie van zes<br />

leden benoemd, (waarvan vier uit Holland en twee uit<br />

Zeeland) die weldra drie zeer omstandige hoogst belangrijke<br />

rapporten omtrent hun onderzoek uitbrachten, 't Eerste<br />

was van 8 Juli 1790, waarbij de schuldenlast der Comp,<br />

op 85.000000 werd begroot, 't tweede van Januari 1791,<br />

waarin maatregelen tot verbetering van den toestand werden<br />

aangegeven, en 't derde van 14 Juli van 't zelfde<br />

jaar als eindverslag. Het nadeelig saldo was toen tot<br />

f 96.000000 geklommen, en gedurende de laatste vijf<br />

jaren had het jaarlijksch te kort ongeveer 8 millioen bedragen.<br />

Op die rapporten volgde eene leening van 10 millioen<br />

en werden belangrijke concession in vrijgevigen zin door<br />

de Kamer van XVII gedaan. Onder eenige restrictieve<br />

bepalingen, werd o. a. de particuliere handel op de<br />

Kaap, Ceilon, Koromandel en Batavia opengesteld. En<br />

al mochten door den ongeoorloofden particulieren handel der<br />

hooge ambtenaren, de algemeene belangen weinig worden<br />

gebaat, men zag althans een beginsel gehuldigd, waarbij<br />

ir


164<br />

het monopolie-stelsel voor een gedeelte den bodem ingeslagen<br />

en vrije handel openlijk erkend werd. Bij het<br />

tweede rapport der gecomitteerden, was vooral aangedrongen<br />

op vereenvoudiging en bezuiniging zoowel in 't moederland<br />

als in den Archipel, en men hoopte door het<br />

invoeren van nieuwe belastingen in Indië, den steeds toenemenden<br />

eisch naar contant geld te verminderen; reeds<br />

was eene heffing van den vijftigsten penning (2 pCt.) van<br />

alle bezittingen bij wijze „van liberale gift," en van een<br />

ambtgeld door de XVII aangenomen. De uitdeelingen<br />

van specerijen en suiker aan personen en instellingen<br />

moesten ophouden, en alles op een min weelderigen voet<br />

worden ingericht, hoewel de commissie, bij de reeds ondervonden<br />

tegenkanting der bewindhebbers, zich'niet veel<br />

heil van die bczuinigings-maatregelen voorstelde. De o-egronde<br />

klachten over de geringe medewerking der Comp,<br />

zelve, werden bij het eindverslag nogmaals herhaald en<br />

op nieuw aangedrongen op het zenden van commissarissen-generaal<br />

naar den O. I. Archipel.<br />

Verschillende voorstellen bij die rapporten ontwikkeld,<br />

werden door G. Titsingh een der hoofdparticipanten, en<br />

Mr. S. C. Nederburgh eerste advokaat der Comp, bij ingediende<br />

memoriën en consideration krachtdadig ondersteund,<br />

ten gevolge waarvan, door den erfstadhouder opperbewindhebber<br />

de heer Mr. S. C. Nederburgh, de kapt. tor zee<br />

S. H. Frijkenius, benevens de gouv. gen. Alting en de<br />

directeur-generaal H. van Stockum, tot commissarissengeneraal<br />

werden benoemd. Van eene uitgebreide volmacht en<br />

zeer ruime bezoldiging voorzien -- vooral aan Xedorburgh<br />

was als eersten commissaris, in weerwil van den druk der<br />

omstandigheden en het door hem aangegeven bezuinigingsysteem<br />

een hooge toelage verleend — staken de beide eerstgenoemden,<br />

op 't laatst van 't jaar in zee, en begonnen<br />

in Juni 1792 hun onderzoek aan de Kaap de Goede Hoop.<br />

Na er vele wijzigingen ook in 't bestuur te hebben<br />

aangebracht, vinden wij de commissie in 't begin van<br />

1794 op Java aan 't werk.<br />

Tengevolge van het overlijden van v. Stockum wiens<br />

plaats door Alting's schoonzoon, Johannes Siberg, raad


165<br />

van Indië, als vierde commissaris werd vervuld, had de<br />

plechtige voorstelling der hooge commissie niet voor den<br />

29ste„ December 1793 plaats.<br />

Deze aanvulling, tegen de bevelen van bewindhebbers<br />

in, die den gouverneur van Ceilon W. J. van de Graaft',<br />

als commissaris en later als opvolger van Alting hadden<br />

aangewezen, schokte al aanstonds het vertrouwen in de<br />

staats-commissie gesteld. Wat' was dan ook van eene commissie<br />

te verwachten, die begon met de familie-regeering,<br />

voor welker schadelijken invloed zij nadrukkelijk gewaarschuwd<br />

was, zoo spoedig in haar midden over te brengen ?<br />

Waar bleven nu de waarborgen dat een verregaand nepotisme<br />

en de particuliere belangen waartegen zij geroepen<br />

was te waken, voor 't algemeen welzijn zouden wijken?<br />

Hoe kon ze rechtspreken over de laakbare zwakheid en<br />

toegevendheid van 't bestuur? Wat zou het onderzoek<br />

baten over de slechte administratie, de ontrouw en 'tgewetenlooze<br />

gedrag der ambtenaren, door eene commissie,<br />

die voor de helft uit leden van dat bestuur en die ambtcnaarswereld,<br />

uit schoonvader en schoonzoon was samengesteld?<br />

Die kostbare zending is dan ook op niets uitgeloopen<br />

en heeft meer kwaad dan goed gedaan. De ontdekte<br />

tekorten werden eenvoudig van de daarbij betrokken beambten<br />

terug geeischt, zonder meer. De schandelijk opgevoerde<br />

emolumenten en de ongeoorloofde particuliere<br />

handel bleven ongestraft; van de aangegeven bezuinigingen<br />

werden de meeste onuitvoerbaar verklaard: in één<br />

woord, eene zoodanig samengestelde commissie kongeene<br />

verbetering aanbrengen.<br />

Ook de in 't moederland zich snel opvolgende gebeurtenissen<br />

oefenden op scheepvaart en handel een allernadeeligsten<br />

invloed uit. En toen prins Willem V — op<br />

Engeland's bodem aangekomen — door het Britsche<br />

gouvernement werd overgehaald, om als opperbewindhebber<br />

der Nederl. O. I. Comp., bij aanschrijving te gelasten,<br />

hare bezittingen in handen te stellen der Engelschen, was<br />

haar lot beslist. De buit door Frankrijk begeerd , werd de<br />

prooi van Groot-Brittanië.<br />

Die aanschrijving, den 7 dc " Febr. uit Kew gedagtee-


166<br />

kend, was door de vloot onder Elphinstone (later Lord<br />

Keith) naar de Kaap overgebracht, en aan den waarnemenden<br />

gouverneur Sluijsken ter hand gesteld. Zijne weigering,<br />

door de leden van den raad goedgekeurd, aan<br />

die bevelen te voldoen, als vervat in een onwettig stuk<br />

door een onbevoegde autoriteit gegeven, en die door het<br />

verlaten van 't moederland hare waardigheid feitelijk had<br />

nedergelegd , mocht niet veel baten. De aldaar aanwezige<br />

schepen der Comp, werden door de Engelschen in beslag<br />

genomen en de Kaapstad ging op 16 Sept. 1795 bij capitulatie<br />

over. De kapt. ter zee Dekker, met het fregat<br />

Medenblik te Batavia aangekomen, was de boodschapper<br />

van deze noodlottige gebeurtenis en 't op nieuw uitbreken<br />

van den oorlog.<br />

In tegenoverstelling van den smartelijken indruk die<br />

zij bij de bevolking van Batavia teweegbracht, scheen de<br />

bekommering der hooge commissie niet groot te zijn;<br />

immers het aanbod der marine om een op de reede liggend<br />

Engelsen eskader aan te houden, werd om zoogen.<br />

staatkundige redenen van de hand gewezen en de last<br />

verstrekt de oorlogschepen te ontwapenen, 't Was alsof<br />

men zich van elk verdedigingsmiddel wenschte te ontdoen,<br />

op den oogenblik dat Nederlandsche bezittingen, oorlogsbodems<br />

en handels vaartuigen ongestraft werden prijs gemaakt.<br />

De door die handelwijze te Batavia opgewekte<br />

ontevredenheid en verontwaardiging, uitte zich in een<br />

adres op don 5 den Dec. der hooge regeering toegezonden.<br />

De daarin voorkomende toespeling op verraad, en het aandringen<br />

op eene wijziging van bestuur, schijnt op de staatscommissie<br />

een zoodanigen indrukte hebben gemaakt, dat<br />

zij niet alleen besloot van de Graaft, die inmiddels uit<br />

Ceilon was teruggekeerd, als directeur-generaal zitting te<br />

doen nemen, maar te gelijkertijd aan hem als kundig<br />

ingenieur benevens aan Fnjkenius en do kapiteins ter zee<br />

Dekker en Kuvèl de versterking van de hoofdstad op te dragen.<br />

Xederburgh, die van de Graaft had willen weren, werd<br />

bij die gelegenheid overstemd, waarover hij zóó gebelgd<br />

was dat hij de raadzaal verliet, en eene gecombineerde<br />

vergadering in 't leven riep. In die vergadering, uit de<br />

commissarissen-generaal en de regeering saamgestold, had


167<br />

de partij van Alting en Siberg, van welke Nederburgh<br />

het hoofd en de ziel uitmaakte, de meerderheid, en daar<br />

zij alles naar diens wensch doordreef, weigerde van de<br />

Graaft zitting te nemen, en wijdde zich geheel aan de<br />

moeilijke taak om Batavia in behoorlijken staat van verdediging<br />

te brengen. Zijne voorstellen echter, hoe goed<br />

en doelmatig ze wezen mochten, werden meestal verworpen<br />

of tegengewerkt, en toen hij in vrij scherpe bewoordingen<br />

zoowel de gebreken van het defensiewezen als van<br />

de geheele militaire inrichting deed uitkomen, en op nog<br />

scherper toon eenige vragen stelde, was zulks voor een<br />

man als Nederburgh genoeg, om tal van beschuldigingen<br />

tegen hem in te brengen. Op zijn advies werd dan ook,<br />

ondanks de tegenwerpingen van Frijkenius, het voorstel<br />

gedaan en aangenomen, v. d. Graaft uit zijne bediening<br />

te ontslaan en naar Nederland te doen vertrekken.<br />

In Nov. op de ree van Batavia teruggekeerd, als zijnde<br />

het schip waarmede hij vertrokken was, eerst door de<br />

Engelschen prijs gemaakt maar later door de Franschen<br />

hernomen, had v. d. Graaft, de tijding medegebracht dat<br />

eene vloot naar de Kaap en O. I. bestemd, onder zeil<br />

was gegaan; en met het oog op de moeilijke omstandigheden<br />

waarin men verkeerde, zijn diensten weder aangeboden.<br />

Toen daarop een weigerend antwoord volgde,<br />

hem zelfs het verblijf aan den wal werd ontzegd, en hij<br />

de overgave der Nederlandsche vloot onder den schoutbij-nacht<br />

Engelbertus Lucas in de Saldanhabaai vernam ,<br />

vertrok hij naar 't moederland, waar hem door het<br />

comité tot den O. I. handel en bezittingen, eene schitterende<br />

voldoening werd geschonken.<br />

Inmiddels had Alting in Augustus 1796 zijne betrekking<br />

nedergelegd; en nu de door bewindhebbers als zijn<br />

opvolger aangewezen man, ten tweedenmale verwijderd<br />

was, verwachtte men niet anders of Siberg zou in de<br />

plaats van zijn schoonvader optreden. Nederburgh schijnt<br />

evenwel de publieke opinie niet in die mate te hebben<br />

durven trotseeren; de gouverneur van Java Mr. Pieter<br />

Gerardus van Overstraten werd tot zijn opvolger benoemd.<br />

Alvorens dezen landvoogd in zijn bestuur te volgen, is


168<br />

het noodig de gebeurtenissen na te gaan, die uit de beruchte<br />

aanschrijving van den 7 d


169<br />

waarbij de laatste zich op eene lafhartige wijze had<br />

gedragen. Ook Banda ging onder François van Boekholtz<br />

op geene eervolle wijze over; later werd hij van de beschuldiging<br />

vrijgesproken, als zou die overgave uit lafheid<br />

of om bijoogmerken. zijn geschied. De partijschappen<br />

die 't moederland verdeelden, waren helaas op Indischen<br />

bodem overgebracht; ook daar werden Oranjegezinden<br />

en patriotten aangetroffen, en de algemeene<br />

belangen onder twee verschillende leuzen aan politieke<br />

inzichten opgeofferd.<br />

Zoo vielen de meeste en kostbaarste bezittingen der<br />

O. I. C. den Brit in handen, en de verregaande onverschilligheid,<br />

moedeloosheid, het eigenbelang en verraad<br />

welke bij de overgave hadden voorgezeten, waren even zoo<br />

vele kenmerken van haar diep verval, als van't lage peil<br />

waartoe de meesten harer dienaren waren gezonken.<br />

De verdediging van Ternate maakte eene gelukkige<br />

uitzondering, en de moedige, krachtige houding van J. F.<br />

Budach verdient eene bijzondere eervolle vermelding. Als<br />

gouverneur van Ternate, had Inj niet alleen tegen de Engelschen,<br />

maar tegelijk tegen het verraad van twee vorsten<br />

te strijden: dat van den sultan, en van den Tidoreeschen<br />

prins Noekoe, die zich bij den vijand had aangesloten.<br />

Toen hij vermeende den eerste niet langer te kunnen<br />

vertrouwen, liet hij hem gevangen nemen, terwijl hij de<br />

pogingen van den andere om zich van Ternate meester<br />

te maken, voortdurend wist te verijdelen. Ruim twee en<br />

een half jaar lang heeft hij het aan zijne eer en zorgen<br />

toevertrouwde pand bewaard, niettegenstaande eene algcheele<br />

uitputting, ziekte, honger en gebrek de bondgenooten<br />

des vijands waren geworden. Een Engelsch<br />

eskader onder den commodore Pakenham werd afgewezen,<br />

hoewel hij niet kon beletten dat Menado, Kema en<br />

het trouw gebleven Tidor, even als 't fort Kajoe Mérah<br />

en Batjan, in 's vijands handen vielen, waardoor de gemeenschap<br />

met Batavia en omliggende eilanden benevens<br />

alle toevoer van levensbehoeften was afgesneden. Paarden,<br />

honden en katten waren schier 't eenige voedsel zijner<br />

getrouwen. In 't begin van 1799 moesten al weder eenige<br />

Engelsche oorlogschepen afdcinzen, maar de sterfte —


170<br />

vooral onder de Europeanen -- nam zoodanig toe, dat de<br />

half uitgehongerde bezetting een aanval op Tidor moest<br />

wagen ten einde beter voedsel te verkrijgen; toen die<br />

aanslag mislukte, scheen alles verloren. Gelukkig was de<br />

redding nabij. In Augustus kwam er hulp en ontzet. Twee<br />

Fransche schepen brachten levensmiddelen en krijgsbehoeften<br />

aan, en weldra werd Budach door Cranssen van<br />

den zoo eervol behouden post afgelost. Sleohts kort macht<br />

hjj het loon genieten van zijn heldhaftig gedrag; ruim<br />

vier maanden later was hij aan de gevolgen van overspanning<br />

en ontbering bezweken. Ook Timor bleef door<br />

het beleid van Greving voor Nederland behouden.<br />

In Japan, waar de Nederlandsche vlag steeds op Desima<br />

bleef waaien, zelfs toen ze overal door de Engelsche of Fransche<br />

werd vervangen, had men de ondergane verliezen geheim<br />

weten te houden. Ook den handel was door de bekwaamheid<br />

van de opperhoofden Mr. J. Titsingh en G. Hemmy in<br />

stand gebleven. En toen in 1797, door een ingehuurd Amerikaansch<br />

scheepje, slechts een gedeelte der verwachte ladingwerd<br />

aangebracht, wist Hemmy eene zoodanige wending<br />

aan de zaak te geven, dat de koperuitvoer die nog geen<br />

6000 pikols bedroeg tot 8520 werd verhoogd.<br />

Intusschen had van Overstraten op 17 Febr. 1797 het<br />

bestuur aanvaard, en nam tevens zitting als commissarisgeneraal,<br />

ofschoon door de plaats gehad hebbende gebeurtenissen,<br />

die werkkring zoo goed als geëindigd te beschouwen<br />

was.<br />

Frijkenius, die zicli steeds naar zijn beste vermogen<br />

tegen het onstaatkundig, aanmatigend en niet altijd even<br />

practisch gedrag van Nederburgh verzet en op menige<br />

onwettige handeling gewezen had, was in Mei van dat<br />

zelfde jaar overleden, toen de eerste com.-gen. eene geheel<br />

nuttelooze reize over Java ondernam met een gevolg<br />

en ceremonieel, streelend wellicht voor zijne ijdelheid en<br />

eigenliefde, maar in dien bangen tijd ten eenenmale overbodig<br />

en ongepast.<br />

Bij zijne terugkomst te Batavia, vond hij in de personen<br />

van den generaal majoor Nordmann als commandant van<br />

het Indische leger, en den vroegeren raad van justitie Mr.<br />

C H. C. Wegener als „commissaris tot en over de zaken


171<br />

van den inlander," uit Nederland derwaarts gezondenr<br />

hem hoogst onwelkome gasten. Van omvangrijke instruction<br />

voorzien, waarbij o. a. eene reorganisatie van de troepenmacht<br />

en het herstal der krijgstucht, benevens eene<br />

instructie en aanvulling van den raad van Justitie bevolen<br />

werden, waren deze Heeren weldra een doorn in<br />

het oog der hooge regeering. Wegener, al spoedig rechterlijk<br />

vervolgd en gesuspendeerd, begaf zich, voor zijne veiligheid<br />

beducht, aan boord van een Deensch koopvaardij schip<br />

en stierf onderweg. Het verblijf van den generaal was<br />

van even korten duur.<br />

Op verschillende tegen hem ingebrachte klachten, waren<br />

de troepen van den aan hem afgelegden eed ontslagen,,<br />

en bij zijne weigering zich op de hem voorgelegde punten<br />

van beschuldiging te verantwoorden, daar hij alleen aan<br />

het opperbestuur in Nederland rekenschap zijner daden verschuldigd<br />

was, werd Batavia ook door hem verlaten.<br />

In 't moederland teruggekeerd, werd hij van alle schuld<br />

vrij gesproken.<br />

Treurig zag het er uit, waar 't gezag aldus aangetast,<br />

ondermijnd of bcleedigd werd, waar de inzichten van 't<br />

bestuur in Indië en van dat in de Bataafsche republiek<br />

somtijds zóó ver uiteen liepen, en alle vertrouwen verloren<br />

ging.<br />

Dirk van Hogendorp, met het gezag in Soerabaja belast,<br />

nadat hij den zeedienst van den staat verlaten had<br />

om in Comp, dienst over te gaan, was almede genoodzaakt<br />

eene tegen hem ingestelde vervolging te ontvluchten.<br />

Op eene weigering van zijn aanbod, Amboina en<br />

de Banda-eilanden, met eenige Fransche schepen die onder<br />

den schout-bij-nacht de Sercey op de reede waren<br />

aangekomen te hernemen, had hij de hooge staats com..<br />

maar vooral Nederburgh beschuldigd van met den vijand<br />

te heulen. In zijne betrekking geschorst, en naar Batavia<br />

opontboden om er gerechtelijk te worden vervolgd, wist<br />

hij bij tijds naar Holland te ontkomen, en werd in 1800<br />

bij uitspraak van den Aziatischen raad van alle vervolgingontslagen.<br />

Eindelijk ontving de eerste com. generaal op herhaald<br />

verzoek, de machtiging om uit Java terug te keeren, be-


172<br />

nevens een eervol ontslag, — naar men zegt — op aandringen<br />

van Mr. C. J. Prediger verkregen, die door Nederburgh<br />

naar Holland gezonden was, om er te zijnen gunste<br />

werkzaam te zijn. De hooge commissie die veel gekost<br />

en weinig gebaat had, werd op plechtige wijze ontbonden.<br />

Thans blijft ons nog over te onderzoeken wat gedurende<br />

dien tijd in 't moederland voor do O. I. C. was gedaan.<br />

Nadat in Sept. 1791 eene leening te haren behoeve<br />

van 5 millioen door de Staten van Holland was gewaarborgd,<br />

en het volgende jaar nauwelijks een vierde van<br />

het toen benoodigde geld verkregen kon worden, werd zij<br />

in de eerste helft van 1793, op nieuw met 7+ millioenen<br />

geholpen. Ze zijn treurig doch leerrijk tevens die<br />

laatste levensjaren van het eertijds zoo bloeiend handelslichaam<br />

waaraan Nederland zooveel had te danken; treurig<br />

vooral, dat bestaan door middel van alleriei kunstgrepen<br />

van jaar tot jaar te zien voortslepen, waarbij eigenbelang<br />

van enkelen somtijds de hoofdrol vervulde, en ook<br />

partijgeest zoo dikwerf in 't spel kwam.<br />

Na de omwenteling, toen de Staten van Holland dooide<br />

provisioneele representanten waren verdrongen, werden<br />

eok de gecomitteerden voor de zaken der O. I, C. door<br />

anderen vervangen. Billijker wijze moet men erkennen<br />

dat de nieuw benoemde staatscommissie, de vroegere in<br />

werkzaamheid en ijver evenaarde en veel voor de zieltogende<br />

Comp, heeft gedaan. Maar evenals vroeger, werden<br />

hare voorstellen nimmer door de kamer van XVII getrouw<br />

en eerlijk ondersteund of nagekomen. Ook uit die rapporten<br />

bleek, hoe spoedig zij haar einde tegemoet gingmet<br />

een schuldenlast van ruim 112 millioen bezwaard.<br />

Eindelijk werd ondanks alle vertoogen door de XVII<br />

en de participanten er tegen ingebracht, bij publicatie van<br />

den 24 s '- December 1795, het bestuur der Comp, dooide<br />

Staten-Generaal ontbonden en door een „Comité tot<br />

de zaken van den O. I. handel en bezittingen" — uit 28<br />

leden samengesteld — vervangen. Dit was de eerste directe<br />

inmenging van den Staat als crediteur en ter<br />

handhaving zijner rechten. Met 1 Maart 1796 opgetreden,<br />

terwijl het octrooi tot het einde van 1798 verlengd was,


173<br />

bevond zich het nieuwe bestuur, ten gevolge van geld gebrek,<br />

al spoedig in de grootste verlegenheid hoe de zaken<br />

gaande te houden. Uit Indië konden geene producten<br />

worden afgezonden, retour-schepen kwamen niet binnen,<br />

en van, de weinigen, die de Engelschen ontkomen en in<br />

Noorweegsche havens binnen gevallen waren, moest de<br />

lading aldaar tegen geringen prijs worden verkocht. In<br />

Mei 1797 werd de laatste rekening gedaan; en uit de<br />

laatste veiling in Amsterdam gehouden, die vroeger millioenen<br />

opbracht, en toen eene onbeduidende verkoopinggeworden<br />

was, iets op de meest dringende schulden afgedaan.<br />

Yan rente-betaling was evenmin sprake als van<br />

aflossing der genogotieerde kapitalen: toch werd op aandringen<br />

van het comité, hij publicatie van 20 Januari<br />

1798, het octrooi door de Nationale Vergadering onder<br />

voorbehoud voor één jaar verlengd.<br />

Eindelijk had het laatste uur der O. I. C. geslagen ; bij<br />

de nieuwe staatsregeling van 1798, werd hare opheffing<br />

uitgesproken.<br />

De art. 247 en 248 behelsden de volgende bepalingen :<br />

„De Bataafsche Republiek neemt tot zich al de bezittingen<br />

en eigendommen der O. I. C., benevens al hare<br />

schulden."<br />

„De octrooien, voormaals aan die Comp, verleendr<br />

worden vernietigd."<br />

.,De geïnteresseerden bij en houders van actiën in degewezen<br />

O. I. C. worden door de natie, bij wijze van afkoop<br />

schadeloos gesteld."<br />

Ingevolge art. 249, behield de republiek aan zich, en<br />

wel op de wijze als bij het verleende octrooi was bepaald,<br />

het vervoer van goederen naar en de ontvangst van producten<br />

uit Oost-Indië , terwijl tevens bepalingen omtrent<br />

de inrichting van een nieuw bestuur onder den naam van<br />

raad der Aziatische bezittingen en etablissementen" werden<br />

vastgesteld. Ofschoon krachtens art. 248, reeds in December<br />

1799 door den burger Gogel, agent van financiën der Bataafsche<br />

republiek, de geïnteresseerden bij en de houdersvan<br />

actiën in de gewezen O. I. O., tegen den 5 ,,e " Maart<br />

1800 waren opgeroepen om hunne vorderingen met hem te<br />

regelen, werd die regeling echter tot na denvrede uitgesteld-


174<br />

Zoo was dan bij het wegsterven der XVIII de eeuw, ook<br />


TWEEDE GEDEELTE.<br />

Nederlandsen Oost-Indië als bezitting van den Staat<br />

en 't Fransche keizerrijk, benevens de Engelsche<br />

tusschenregeering.


Uik<br />

HOOFDSTUK I.<br />

NEDERLANDSCH <strong>OOST</strong>-INDIË ALS BEZITTING VAN DEW<br />

STAAT; REGELING VAN HANDEL EN BESTUUR TOT<br />

AAN DE KOMST VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL<br />

M». HERMAN WILLEM DAENDELS.<br />

1800—1808.<br />

Bij den aanvang der XIX de eeuw waren de laatste<br />

sporen der O. I. Comp, verdwenen. Er was een nieuw<br />

maar treurig tijdvak in de geschiedenis van den Archipel<br />

aangebroken, en met den nieuwen jaarkring gingen Neêrlands<br />

overzeesche bezittingen de toekomst onder geheel<br />

veranderde omstandigheden te gemoet.<br />

Toen de boedel der insolvent verklaarde Comp, met<br />

alle lasten en baten door de Bataafsche republiek was<br />

aanvaard, werd op 22 Mei 1800 „het comité tot de zaken<br />

van den O. I. handel enz.", door „een raad voor de<br />

Aziatische bezittingen" vervangen, terwijl het bestuur in<br />

Indië onveranderd bleef. Het was dan ook aan goede handen<br />

toevertrouwd, ofschoon de wakkere van Overstraten met<br />

vele bezwaren had te kampen. Sedert geruimen tijd toch van<br />

dadelijke gemeenschap met, en ondersteuning uit het moederland<br />

verstoken, moest Java in alle behoeften uit eigen<br />

middelen voorzien. En als men nagaat hoe de buitenbezittingen<br />

van de vereischte verdedigingswerken ontbloot,<br />

schier geheel weerloos, door binnen- en buitenlandsche<br />

vijanden werden bedreigd, mocht het een wonder<br />

heeten dat de toestand in Indië niet als hopeloos werd<br />

opgegeven. De vooruitzichten waren en bleven dan ook<br />

donker. Het ontbrak niet alleen aan de noodige hulpmiddelen,<br />

maar vooral aan moed en veerkracht tot het<br />

ondernemen van eenige offensieve beweging, waarom men<br />

zich de grootste vernederingen moest getroosten.<br />

12<br />

ft


178<br />

Het leger op Java en Makassar bestond in 1802 uit<br />

niet meer dan 2022 Europeanen, waarvan nauwelijks een<br />

derde voor de dienst geschikt was, en hoewel de gouv.gen.<br />

zich veel moeite gaf zoowel de actieve als de passieve<br />

strijdkrachten in beteren staat te brengen, eene<br />

inlandsche militie (pradjoerits) op te richten, en 'de zes<br />

compagnieën Madoereezen voltallig te houden, bezat hij<br />

geen genoegzame zeemacht, om een Engelsch eskader<br />

van slechts vijf schepen, de reede te doen ontruimen.<br />

Tot zulk een peil was de eenmaal zoo fiere zee- en landmacht<br />

der O. I. Comp, toen gevallen. Die blokkade van<br />

Batavia strekte Engeland niet tot eer. Niet alleen de<br />

batterijen, maar zelfs de werven, de magazijnen en werkplaatsen<br />

op de eilanden Onrust en Kuiper werden door<br />

het smaldeel onder Rainier en Ball vernield, en 't was<br />

grootendeels aan 't beleid en de zorgen van'den opperlandvoogd<br />

te danken dat de bevolking in toom, de vijand<br />

in bedwang gehouden, en Java voor Nederland bewaard<br />

werd. Eindelijk viel ook het vroeger zoo heldhaftig verdedigde<br />

Ternate, niettegenstaande de moedige verdediging<br />

van Cranssen, den Engelschen in handen, en ging door<br />

het verraad van Rodijk en van Dokkum, den 21 stea Juni<br />

bij capitulatie over.<br />

't Verdient opmerking dat noch de soesoehoenan, noch<br />

de sultans van Bantam en Djokjo — waarvan de eerste<br />

belangrijke sommen aan het gouvernement schuldig was — '<br />

van de gelegenheid gebruik maakten zich aan 't Nederlandsen<br />

gezag te onttrekken ; te meer, daar hun de benarde<br />

toestand en de onmacht van het bestuur tegenover Engelsch<br />

geweld geen geheim bleef. Ook dit was men aan<br />

het gematigd, ofschoon wel wat al te toegevend bestuur<br />

van v. Overstraten verschuldigd. Door Prang Wedana<br />

kleinzoon van Ario Mangkoe Negoro — wiens vorstendom<br />

erfelijk was verklaard in zijn geslacht — tot opvolger van<br />

zijn beruchten grootvader te doen erkennen, had hij een<br />

waarborg tegen allen overmoed van den keizer, een getrouwen<br />

voorpost van het Europeesch gezag en 'een waar<br />

vriend voor Nederland gewonnen. Zoo wist hij verschillende<br />

belangen tot een doel te doen samenwerken en den<br />

vrede te bewaren. Door zijn veelvermogenden invloed


179<br />

was 't hem insgelijks gelukt de nog steeds gespannen<br />

verhouding, die vroeger onder het commissariaat van<br />

Nederburgh was ontstaan, tusschen de Hooge-tafel en den<br />

raad van justitie te verbeteren. Het uitvoerend bewind<br />

den gouv.-gen. dan ook een bewijs willende geven, hoe<br />

hoog zijn gedrag op prijs werd gesteld, benoemde hem<br />

tot luitenant-generaal der Bataafsche republiek, 't Was<br />

de laatste hulde hem gebracht ; een jaar later, had Nederland<br />

in van Overstraten een edel burger, en Java een<br />

goedgezind landvoogd verloren. Hij overleed den 22 äte "<br />

Augustus 1801 in ruim 40jarigen ouderdom, en Siberg,<br />

nog altijd waarnemend directeur-generaal, nam voorloopig<br />

de teugels van 't bestuur in handen.<br />

Intusschen had de vrede van Amiens, waarbij — al<br />

de door Engeland veroverde bezittingen werden teruggegeven,<br />

Ceilon uitgezonderd, dat eigenmachtig door Frankrijk<br />

was afgestaan — althans gedurende een oogenblik<br />

bedrijvigheid, veerkracht, en, door het ontwikkelen eener<br />

dubbele inspanning en werkzaamheid, ook de hoop op betere<br />

tijden doen herleven. Maar toen in 1803 opnieuw de oorlog<br />

tusschen Frankrijk en Engeland uitbrak, en die hoop in<br />

rook verdween, was de toekomst voor Indië weer even<br />

duister als te voren. Met het verlies van Ceilon, aan<br />

welks bezit zulke roemrijke herinneringen waren verbonden<br />

en waarvoor eenmaal een aanbod van 70 millioen<br />

gulden geweigerd was, begon eene reeks geldelijke verliezen<br />

die den toestand niet beter maakten.<br />

In 't moederland gaven de bereddering der aanvaarde<br />

nalatenschap van wijlen de O. I. O en de daaruit voortvloeiende<br />

maatregelen tot velerlei plannen of voorstellen<br />

aanleiding, en al spoedig brachten de eigendunkelijke<br />

verklaring der regeering, Indië voortaan als staatsdomein<br />

te beschouwen, on het aanzoek der vroegere deelhebbers<br />

om schadeloosstelling, eene menigte pennen in beweging.<br />

Twee partijen stonden tegenover elkander, die men gereedelijk<br />

de conservatieve en de liberale zou kunnen noemen.<br />

Zonder ons nu met het twistgeschrijf van de verschillende<br />

penvoerders dier partijen in te laten, dienen wij toch een<br />

oogenblik stil te staan bij een strijd, waarbij toen reeds<br />

grondbeginselen ontvouwd en hoofdpunten besproken werden<br />

12*


180<br />

van kwestiën, die zelfs heden ten dage niet als geheeE<br />

en volledig opgelost te beschouwen zijn. De denkbeelden<br />

der toenmalige . schrijvers in zoo velerlei verhandelingen!<br />

en memoriën teruggegeven, bieden somtijds verrassende<br />

overeenkomsten aan met de gevoelens van mannen, dieook<br />

later zich geroepen gevoelden hunne adviezen over<br />

Indische vraagpunten, belangen en toestanden uit te<br />

brengen.<br />

De bitterheid waarmede de politieke partijen tegenover<br />

elkander hadden gestaan, was middelerwijl door meer<br />

kalmte en toenadering vervangen. Over 't algemeen begreep<br />

men dat eene goede oplossing der vele moeilijkheden,<br />

welke de toestand der O. I. bezittingen opleverde, niet<br />

zonder eenef gedeeltelijke opoffering van eigen inzichten<br />

of onderlinge toegeeflijkheid zou zijn te verkrijgen. Velen<br />

schenen bereid daartoe te willen medewerken. De hoop<br />

dat daardoor de zoo lang verwaarloosde Indische belanden<br />

eindelijk eens goed ter harte genomen en beter geregeld<br />

zouden worden, mocht zich evenwel nog zoo spoedig niet<br />

zien bevestigd. De toepassing van art. 248, namelijk het<br />

recht der actiehouders op schadeloosstelling, deed op<br />

nieuw een hevigen pennestnjd ontstaan. Nauwelijks toch<br />

waren bij de vredes-préliminairen, de eischen van Engeland<br />

omtrent Ceilon bekend, of er werd aan het staatsbewind<br />

der Bataafsche republiek een adres van Hollandscbehoofdparticipanten<br />

ingediend, waarin voornamelijk het recht<br />

van eigendom der Comp, op de O. I. bezittingen — dat zij<br />

als wederrechtelijk opgeheven beschouwden — ter sprake<br />

kwam. Het advies van den Aziatischen raad, dat aangezien<br />

die maatschappij slechts in het bezit geweest was van<br />

het jus utile (gebruiksrecht in tegenoverstelling van eigendomsrecht)<br />

en geen de minste aanspraak op het^ws territorü<br />

(eigendomsrecht van den grond), dat eigenlijk aan den<br />

Staat behoorde, kon doen gelden, de Staat dan ook tot<br />

geene schadeloosstelling verplicht was, lokte veel tegenspraak<br />

uit. De actiehouders teekenden protest aan tegen<br />

die bewering, 't geen tot menige wederlegging en scherpe<br />

vertoogen van beide zijden aanleiding gaf. Het ingediende,<br />

wel krachtig doch door den hoogleeraar Cras<br />

in bezadigde termen opgesteld adres, werd o. a. door


181<br />

Mr. S. Jzn. Wiselius, lid en rapporteur van den raad dei-<br />

Aziatische bezittingen hevig bestreden. In beide stukken,<br />

e de bewijzen leveren dat de kunst van cijfers te groepeeren<br />

ook toen hare beoefenaars vond, en waarin beide<br />

partijen met warmte en overtuiging hunne zaak bepleitten,<br />

waren echter noch de souvereiniteits-, noch de eigendoms-<br />

-of gebruiksrechten zuiver onderscheiden en bepaald. Bovendien<br />

had er aan weerszijden niet weinig overdrijving<br />

plaats. Van daar, nieuwe adressen, rapporten en memoriën-adstructief,<br />

weldra door nieuwe wederleggingen gevolgd.<br />

De zaak zelve bleef inmiddels onafgedaan, hoezeer<br />

staatsbewind en wetgevend lichaam beiden gezind waren<br />

billijke aanspraken te ondersteunen. De wijze echter waarop<br />

«ene schadeloosstelling door middel van afkoop aan de<br />

actiehouders verleend zou worden, wachtte steeds op eene<br />

beslissing, en het schijnt dat de actiën even als de obligation<br />

ten laste van de Comp, later onder de staatsschuld<br />

zijn opgenomen.<br />

Niet minder hadden de beginselen volgens welke bestuur<br />

en handel in de O. I. bezittingen zouden geregeld<br />

worden, met al de daaruit voortvloeiende bepalingen en<br />

reglementen, het terrein der openbare discussie ingeno-<br />

" men. Inzonderheid verdienen de vertoogen van twee mannen<br />

die wij reeds vroeger leerden kennen, en die nu als<br />

de vertegenwoordigers van geheel uiteenloopende gevoelens<br />

elkander tegenover stonden, voor een oogenblik onze<br />

aandacht.<br />

Een dier mannen is Noderburgh, in den zomer van 't<br />

jaar 1800 teruggekeerd, aan wien ingevolge machtiging<br />

van het bewind, door den raad der Aziatische bezittingen<br />

op 17 November 1803 „in zijne qualiteit van gewezen<br />

commissaris-generaal eene honorable décharge verleend<br />

werd." De andere, Dirk van Hogendorp, gewezen gezaghebber<br />

van Java's Oosthoek, die in 1797 wegens verschillende<br />

beschuldigingen gesuspendeerd on ontvlucht,<br />

ongeveer een jaar voor Nederburgh in Nederland was aangekomen.<br />

Na overlegging eener schriftelijke verdediging,<br />

werd de tegen hem ingestelde vervolging voor onwettig<br />

verklaard en hij van alle verdere rechtsvervolging ont-


182<br />

slagen. Het uitvoerend bewind had zich voorgenomen met<br />

gematigdheid te werk te gaan en geen nieuwe twisten op<br />

te wekken, door mannen der verschillende partijen tot<br />

eene strenge verantwoording te roepen.<br />

Had Nederburgh in al zijne handelingen getoond, het<br />

oude conservatieve stelsel te zijn toegedaan, Dirk van<br />

Hogendorp daarentegen, wiens inzichten door zijn broeder<br />

Gijsbert Karel werden gedeeld, omhelsde veel vrijzinniger<br />

beginselen. Waar de een het monopoliestelsel en den bestaanden<br />

toestand in handel en bestuur trachtte te handhaven,<br />

wenschte de ander, behoudens eenige uitzonderingen,<br />

vrijen handel en mededinging, afschaffing van<br />

leverantiën en heerediensten, en individueel grondbezit.<br />

Vele geschriften, voor en tegen die verschillende beginselen,<br />

noch van machtspreuken noch van overdrijving<br />

en tegenstrijdigheden vrij te pleiten, zijn vooral merkwaardig<br />

door hunne aanwijzingen, hoe in de laatste<br />

jaren van haar bestaan, de belangen der O. I. O door<br />

de meeste harer hooggeplaatste beambten waren verwaarloosd.<br />

De hoofddenkbeelden door van Hogendorp en zijne geestverwanten<br />

voorgestaan, werden door velen in den lande<br />

gehuldigd, 't Is niet onbelangrijk, met het oog op latere<br />

gebeurtenissen en toestanden, ze even in herinnering te<br />

brengen. Vooreerst komen daarbij in aanmerking : grootere<br />

ontwikkeling op Java, individueel landbezit, vrijheid van<br />

personen en handel, afschaffing van alle heerediensten,<br />

benevens uitoefening van goed en zoo veel mogelijk kosteloos<br />

recht. Wel werden in een geschrift van een oudbewindhebber<br />

der Kamer van Zeeland, de denkbeelden<br />

van Nederburgh voorgestaan, maar hij wees tevens op vele<br />

fouten die dat stelsel aankleven, en naderde allengs, hoewel<br />

schoorvoetend, tot den meer vrijen handel door van Hogendorp<br />

als hoofdbeginsel voorop gesteld. Deze trachtte<br />

voornamelijk aan te toonen dat de belangrijkheid van Java<br />

nimmer was begrepen; de kosten van beheer en verdediging<br />

de handelswinsten verre te boven gingen, en de<br />

politieke toestand van Indië, sedert lang en vooral sedert<br />

de veroveringen en den meerderen invloed der Engelschen<br />

in die gewesten, den aard en het wezen van den handel


183<br />

allengs had doen veranderen. Hij wilde wel eene O. I. C.<br />

als groot handeldrijvend lichaam onder vrijgevige bepalingen<br />

toelaten, doch wenschte tevens als grondslag aan<br />

te nemen, dat het recht van eigendom op de Indische bezittingen<br />

aan den Staat behoorde over te gaan, die daarvoor<br />

alle schulden diende over te nemen, de aandeelhebbers<br />

het oorspronkelijk ingelegd kapitaal uit te keeren, en<br />

andere voordeden te verzekeren. Maar bovenal pleitte hij<br />

voor de onmiskenbare rechten en vrije ontwikkeling van<br />

den inlander, waardoor men bij een steeds klimmend<br />

welzijn der bevolking, tevens grootere en duurzamere<br />

winsten van de overzeesche bezittingen zou verkrijgen.<br />

Ook Nederburgh had als gewezen commissaris-generaal,<br />

en in antwoord op eenige door den raad der Aziatische<br />

bezittingen aan hem gerichte vragen, zijnerzijds eene verhandeling<br />

uitgegeven, over de meest nuttige en noodzakelijke<br />

maatregelen omtrent die bezittingen te nemen.<br />

In het najaar namelijk van 1801 was zijn advies gevraagd<br />

omtrent drie punten door het staatsbewind aan dien raad<br />

voorgelegd :<br />

1°. „Pf en in hoeverre het nuttig en noodzakelijk zijn<br />

zoude, de O. I. bezittingen van dezen Staat, ofte sommigen<br />

derzelve te brengen op den voet der West-Indische<br />

volkplantingen?"<br />

2°. „Of en in hoeverre het voordeeliger voor dit Gemeenebest<br />

en deszelfs ingezetenen zijn zoude, den handel<br />

op voormelde bezittingen bij aanhoudendheid door eene<br />

uitsluitende Compagnie te drijven, dan wel die voor alle<br />

's lands ingezetenen open te stellen ; en in dit laatste geval<br />

: op welke voorwaarden en onder welke bepalingen?"<br />

3°. „Of en in hoeverre het raadzaam zoude zijn, dadelijk<br />

en onverwijld eene proeve van den vrijen handel te<br />

nemen, door een gedeelte der goederen toen te Batavia<br />

voorhanden, te verkoopen aan Bataafsche kooplieden, mits<br />

met Bataafsche schepen af te halen, en binnen deze Republiek<br />

te brengen, en zulks op zoodanige condition van<br />

betaling, als misschien geschikt zijn, om de financiën van<br />

den Aziatischen raad onmiddelijk te faciliteren."<br />

Uit dit alles blijkt duidelijk, dat men wel het goede<br />

wilde en den ouden weg wenschte te verlaten, maar geene


184<br />

vaste overtuiging bezat omtrent de grondslagen, waarop<br />

eene nieuwe regeling zou moeten rusten.<br />

Ten einde nu tot een vast besluit en afdoening van<br />

zaken te komen, benoemde het bewind op den ll den November<br />

1802 eene staatscommissie, om onderzoek te doen<br />

„op welken voet en wijze in het vervolg de handel in<br />

's lands bezittingen in Oost-Indie zou behooren gedreven<br />

te worden en die bezittingen bestuurd, in voege dat aan<br />

deze den hoogst mogelijken trap van welvaart, aan den<br />

koophandel der Republiek het meeste nut, en aan's lands<br />

financiën het moeste voordeel worden aangebracht." Het<br />

vraagstuk van vrije of gedwongen cultuur en handel,<br />

door van Hogendorp en Nederburgh vertegenwoordigd,<br />

behoorde hier alzoo tot de hoofdzaak; en om nu eiken<br />

schijn te vermijden alsof het hooge bewind zich à priori<br />

met een dier stelsels wenschte te vereenigen, zonder ze<br />

in alle hunne onderdeden te hebben laten onderzoeken,<br />

werden beiden benoemd tot leden der „commissie tot de'<br />

O. I. zaken", aan wie het ontwerp van een charter voor<br />

de Aziatische bezittingen was opgedragen. Dien ten gevolge<br />

werd het mogelijk de twee verschillende en in<br />

sommige punten rechtstreeks uiteenloopende richtingen<br />

behoorlijk te onderzoeken en toe te lichten, alsmede de<br />

voor- en nadeden van beider toepassing te overwegen en<br />

te beoordeelen.<br />

Het eerste voorloopig verslag dier commissie van 16<br />

Februari 1803, gaf aanleiding tot de uitvaardiging eener<br />

publicatie van wege het staatsbewind, met eene omschrijving<br />

der voorwaarden waarop de Indische handel werd<br />

toegestaan, welk stuk spoedig door een meer uitvoerig<br />

rapport en een concept-charter met hoogst belangrijke<br />

bijlagen werd gevolgd. Aangezien het de grondslag geworden<br />

is der eerste poging tot hervorming, zoowel als<br />

van latere verordeningen en reglementen, zijn de hoofddenkbeelden<br />

er van hier met een enkel woord aangestipt.<br />

Zij komen op het volgende neder: 't bestaande stelsel te<br />

handhaven met die wijzigingen en verbeteringen waarvan<br />

de noodzakelijkheid gebleken is ; de meerdere producten<br />

boven de verplichte levering verkregen, zijn — behoudens<br />

eenigc uitzondering — het wettig eigendom en blijven


185<br />

ter beschikking van don planter; het tin, drie millioeii<br />

pond peper, benevens eene zekere hoeveelheid suiker en<br />

specerijen, te Batavia te verkoopen; het overige gedeelte<br />

en de verdere producten voor de Europeesche markt in<br />

't moederland op publieke veilingen te brengen ; een octrooi<br />

te verleenen van 21 jaren voor den <strong>the</strong>ehandel op China<br />

aan eene maatschappij, werkende met een kapitaal van<br />

18 millioen guldens; de handel op Japan te blijven drijven<br />

onder toezicht van het Indisch bestuur en de amfioenhandel<br />

niet te beletten.<br />

Als beginsel van bestuur, wenschte men het toezicht<br />

over den gang van zaken den Aziatischen raad te zien<br />

opdragen, zonder dat zij zich met handelszaken inliet.<br />

Verder werden de bezoldiging, de verplichtingen van<br />

den gouv.-gen. en verdere ambtenaren omschreven, billijker<br />

bepalingen omtrent de gedwongen leverantiën vastgesteld<br />

en vele andere zaken van administratieven aard<br />

geregeld. Den 27 8ten September 1804 werd het charter<br />

voor de Aziatische bezittingen met eenige wijzigingen door<br />

het staatsbestuur goedgekeurd, en had de conservatieve<br />

koloniale politiek in de meeste zaken de overhand behouden,<br />

i<br />

Siberg, aan wien een eervol ontslag was verleend, had<br />

in October zijne waardigheid aan den dir.-gen. A. H. Wiese<br />

voorloopig overgegeven, toen door den raadpensionaris<br />

Rutger Jan Schimmdpenninck, twee commissarissen-generaal<br />

werden benoemd tot invoering van de nieuwe orde<br />

van zaken in Bataafsch Indië. Maar voor dat deze HH.<br />

Mr. O T. Elout en C. H. van Grasveld, hunne bestemming<br />

konden bereiken, was het bestuur in Nederland<br />

weder veranderd, en de Bataafsche republiek in hot koninkrijk<br />

Holland herschapen.<br />

Reeds den 28" ten Juni 1806 had Nederburgh als lid van<br />

den Aziatischen raad, den koning een „Exposé succinct<br />

des établissements Hollandais aux Grandes-Indes" aangeboden<br />

en werd op den 28 8ten Januari 1807, na het terugroepen<br />

van genoemde commissarissen, door de benoeming<br />

van den kolonel-generaal Mr. Herman Willem Daendels<br />

i


186<br />

tot gouv.-gen. van de Hollandsche bezittingen beoosten de<br />

Kaap de Goede Hoop, aan alle weifeling en onzekerheid<br />

een einde gemaakt.<br />

En nu de voor een oogenblik afgebroken draad der<br />

geschiedenis weder opnemende, zien wij de zaken in Indië<br />

er niet op verbeterd. Overal verslapping in 't bestuur,<br />

onwil en moedeloosheid bij de verschillende bevelhebbers,<br />

gebrek aan verdedigingsmiddelen en eenheid van inzicht<br />

bij de hooge regeering. Ten gevolge van die nadeelige<br />

invloeden, bleef de algemeene toestand in de koloniën,<br />

die gedeeltelijk door de Engelschen waren teruggegeven,<br />

zeer gespannen.<br />

De Kaapkolonie ging onder den generaal J. W. Janssens<br />

reeds in Januari 1806, niettegenstaande de omvangrijke<br />

plannen door hem en den comm.-gen. J. A. de Mist tot<br />

verbetering en uitbreiding dezer bezitting beraamd en den<br />

goeden geest harer bevolking, bij capitulatie weder aan<br />

de Engelschen over; en de vice-admiraal Hartsinck, die<br />

als commandant der marine in Indië optrad, scheen ongezind<br />

, zelfs met medewerking van den Franschen schoutbij-nacht<br />

Linois, iets tegen hen te ondernemen. Ten<br />

gevolge van die werkeloosheid, gepaard aan onverschilligheid<br />

en plichtverzuim, kwam onze scheepsmacht al<br />

meer en meer in verval, en kon ze niet beletten dat op<br />

nieuw een Britsch smaldeel onder den admiraal Edward<br />

Pellew (later Lord Exmouth), Java's kusten bezocht,<br />

Grissee hem in handen viel, een deel van Neêrlands<br />

koopvaardijvloot prijs gemaakt en eene schandelijke capitulatie<br />

te Soerabaja gesloten werd. De Engelschen beijverden<br />

zich om het vroeger aangevangen doch onafgedaan<br />

gebleven vernielingswerk voort te zetten en geheel te voltooien.<br />

Weldra was er van de Hollandsche zeemacht geen<br />

enkel schip over, en in 1807 bevonden zich de O. I. bezittingen<br />

zoo goed als weerloos tegenover hunne machtige<br />

bestrijders.<br />

Ook in 't binnenland bleef het niet rustig toen een<br />

jongere broeder in plaats van den ouderen erfgenaam den<br />

sultanszetel van Tjeribon innam. Opgewonden door de<br />

geestdrijverij van godsdienstige dweepers (tapas), en<br />

vooral de steeds toenemende contingenten , verplichte Ie-


187<br />

verantiën , het pandelingschap en de afpersingen der<br />

Chineezen moede, had de bevolking die uitzuigers verjaagd<br />

of vermoord, den arbeid gestaakt en zich gewapenderhand<br />

verzet. Eerst in 1805 mocht het Nikolaas Engelhard,<br />

gouverneur van Java's noordooskust gelukken, meer door<br />

overreding dan door kracht van wapenen, de rust in het<br />

Tjeribonsche te herstellen, en een nieuwe overeenkomst<br />

met de twee sultans (sepoeh) en (anom) te sluiten, waarbij<br />

bestuur, rechtspleging, enz. geregeld, de knevelarijen der<br />

ambtenaren beteugeld en de wenschen der bevolking bevredigd<br />

werden.<br />

Hoewel de handel op Japan, door het in de vaart nemen<br />

van gehuurde Amerikaansche schepen, niet geheel<br />

verloopen en zelfs door het nieuwe opperhoofd, W. Wardenaar,<br />

met behulp van Hendrik Doeff, een zelfstandig<br />

en eerlijk ambtenaar, eenigszins was toegenomen, hadden<br />

zij toch de sedert den dood van Hemmy zeer verachterde<br />

zaken slechts gedeeltelijk kunnen herstellen, toen de Engelschen<br />

beproefden, de Hollandsche factory bij verrassingin<br />

handen te krijgen. Beide ondernemingen echter, in 1803<br />

onder den Amerikaanschen kapitein Stewart, en in 1808<br />

met een Engelsch oorlogs-fregat onder kapitein Pellew,<br />

stuitten af, zoowel op den moed en de vaderlandsliefde<br />

van Doeff als op het bekende uitsluitings-systeem der<br />

Japaneezen.<br />

Inmiddels was in 't moederland aan het bestuur onzer<br />

O. 1. bezittingen eene geheel andere richting gegeven, en<br />

zouden de teugels van 't bewind aan krachtiger handen<br />

worden toevertrouwd. Daendels was daartoe de aangewezen<br />

man, wiens rustelooze werkzaamheid, vasten wil en<br />

onbuigzame gestrengheid, vooral voor Java, een nieuw<br />

tijdperk in de geschiedenis ontsloot, waarin wij hem thans,<br />

gaan volgen.


188<br />

HOOFDSTUK IL<br />

HET BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL DA.ENDELS.<br />

1808—1811.<br />

't Werd hoog tijd dat er aan de zoogenaamde familierogeering<br />

te Batavia een einde en een beter beheer in den<br />

Archipel tot stand kwam.<br />

De raadslieden van koning Lodewijk Napoleon hadden<br />

te recht begrepen dat het zwakke, wankelende gezag in<br />

Oost-Indië door een flink zelfstandig handelend bestuur,<br />

de weinig of niets afdoende pogingen hier te lande tot<br />

verbetering van den toestand aldaar, door krachtige maatregelen<br />

, en het consultatief beginsel door een werkzaam<br />

optreden moesten worden vervangen. Een ministerie van<br />

koophandel (daarna van marine en koloniën) w r as op „den<br />

raad voor de Aziatische bezittingen" gevolgd, en bij<br />

art. 36 der constitutie van 1806 o. a. bepaald: „de bestiering<br />

der koloniën en van alles wat dcrzelver innerlijke<br />

regeering betreft, behoort bij uitsluiting aan don koning."<br />

De taak nu om dat bestuur in naam des konings op zich<br />

te nemen, alles z. v. m. te hervormen, te verbeteren en<br />

te regelen, ja geheel het lot en zelfs de toekomst van die<br />

voor Nederland zoo hoogst gewichtige bezittingen, werd<br />

aan Daendels toevertrouwd.<br />

Hoe men zijn vroogeren levensloop ter sprake gelieve<br />

te brengen of zijn staatkundig gedrag moge beoordeelen,<br />

't was genoegzaam uit zijne daden gebleken dat hij eene<br />

buitengewone geestkracht, een vasten wil en een scherpzinnig<br />

oordeel bezat, zóo noodig om de in Indië bestaande<br />

misbruiken tegen te gaan, orde en gezag te herstellen en<br />

den Augias-stal der Comp 8 , administratie te reinigen.<br />

Niettegenstaande bij eene „instructie voor den oppcrlandvoogd,<br />

en de gouv.-gen. en raden," eene conservatieve<br />

staatkunde met betrekking tot den inlander was aanbevolen<br />

, werd toch het invoeren van vele hervormingen aan<br />

eigen oordeel overgelaten, 't Is niet onbelangrijk na te gaan<br />

hoe 's lands regeering, nu eens de militaire dictatuur welke


189<br />

zij voor Java vreesde, trachtte te temperen, en dan weeleen<br />

ander stelsel scheen toegedaan, zooals uit het decreet<br />

van 9 Febr. 1807 kan blijken. Daarbij toch wordt den<br />

gouv.-gen. de machtiging verleend, het bestuur in de kolonie<br />

te ontbinden en op nieuw samen te stellen, waardoor<br />

zijne dictatoriale macht niet weinig versterkt werd, terwijl<br />

in andere opzichten, enkele bepalingen zijner instructie aan<br />

kracht en invloed verloren.<br />

Zonder door eenige volmacht of door geloofsbrieven de<br />

ech<strong>the</strong>id van zijne zending te kunnen staven , aangezien hij<br />

die met zijn verder gevolg aan boord van een door de<br />

Engelschen genomen schip had achtergelaten, maakte<br />

Daendels, op den l Bten Januari 1808 geheel onverwacht te<br />

Anjer aangekomen en slechts door éen adjudant vergezeld,<br />

zich als den nieuw benoemden opperlandvoogd bekend, en<br />

nam op den 14 den het bestuur van Wiese over, die geen<br />

oogenblik aarzelde zijne hooge betrekking neder te leggen;<br />

en toen de schout-bij-nacht Buyskes als commandant<br />

der zeemacht in April te Batavia aankwam, vond hij<br />

er hem in de volheid zijner functiën gevestigd.<br />

Reeds waren eenige ambtenaren ter verantwoordinggeroepen,<br />

en had Daendels een begin gemaakt met de<br />

reorganisatie van het leger, benevens de correspondentie<br />

met de vorsten van Solo en Djokjo onder zijn onmiddelijk<br />

toezicht te nemen, toen hij aan Buyskes de betrekking<br />

van president van den nieuw benoemden raad van Indië<br />

opdroeg, en naar het gouvernement van Java's noordoostkust<br />

— de voorname njstschuur voor Indië — vertrok,<br />

om ook dâdr de zaken te regelen. Vóór het invoeren<br />

van zoo vele administratieve en andere hervormingen,<br />

wenschte hij zich persoonlijk met eenige toestanden bekend<br />

te maken.<br />

Nauwelijks was hij te Batavia teruggekeerd, of zijne tegenwoordigheid<br />

bleek ook in het westen noodig. De weigering<br />

van den sultan van Bantam om aan de ontvangen bevelen<br />

voor het gereedmaken van een maritiem station aan de<br />

Meeuwenbaai te voldoen, en de moord aan den resident<br />

P. du Puy in diens kraton gepleegd, deden den gouv.-gen.<br />

besluiten met een duizendtal soldaten op te rukken en aan<br />

allen tegenstand een eind te maken. De sultan werd van


190<br />

2ijne waardigheid vervallen verklaard en naar Amboina<br />

verbannen, zijn oom, de rijksbestuurder, door een krijgsraad<br />

ter dood veroordeeld, de adipati-anom Ali Oe'd-din<br />

met oen schaduw van gezag en een jaargeld van 15000<br />

sp. m. op den troon verheven, Bantam tot Nederlandse h<br />

domein verklaard, een gedeelte er van aan de Ommelanden<br />

van Batavia toegevoegd en de Lampongsche districten<br />

geannexeerd. De strafoefening was volkomen, maar deze<br />

«ven willekeurige als onstaatkundige tusschenkomst en<br />

hervorming droeg weinig vruchten; de rust werd er niet<br />

door hersteld. In Mei 1809 braken nieuwe onlusten uit;<br />

Daendels zelf stootte het hoofd tegen Lampongsche zeeroovers<br />

die zich bezuiden Anjer hadden gevestigd, de<br />

sultan werd afgezet, een ander over de bovenlanden aangesteld,<br />

en de strandgewesten — in twee regentschappen,<br />

„Bantam om de Noord" en „Anjer om de West" verdeeld<br />

— rechtstreeks onder beheer van 't gouvernement<br />

gebracht, tot dat in 1813 het geheele rijk als eene gewone<br />

residentie werd opgenomen, en het Indische Tyrus verloren<br />

ging.<br />

Tjeribon, in twee prefectures gesplitst, de eene onder<br />

den voormaligen resident v. Lawick van Pabst, de andere,<br />

de eigenlijk gezegde sultans-landen, onder den gewezen<br />

kolonel Gerlach, werd een paar jaar later na de afzettingvan<br />

radja Kanoman als derden sultan, weder onder twee<br />

sultans verdeeld, wier gezag echter met dat van een gewoon<br />

regent gelijk stond, tot dat het Engelsch bestuur<br />

hun in 1815 alle macht en aanzien ontnam.<br />

Ook in de Vorstenlanden zegevierde de politiek van<br />

Daendels: verzwakking van het inlandsch, versterking<br />

daarentegen van het Nederlandsch gezag en inmenging in<br />

het binnenlandsch bestuur; eene politiek, die hoewel somtijds<br />

onhandig toegepast, toch beter werkte dan de verregaande<br />

toegeefelijkheid der Comp., waardoor schier alle<br />

banden van eerbied en ontzag waren verbroken. Zoo werd<br />

o. a. een vernederend ceremonieel voor de residenten afgeschaft,<br />

en hun het voeren van een vorstelijken pajoeng<br />

voorgeschreven. De sultan van Djokjo, Amangkoe Boewana<br />

II (Sepoeh), die zich niet dan met tegenzin aan die<br />

nieuwe bepalingen scheen te onderwerpen, en weigerde


191<br />

ecnigen zijner onderdanen uit te leveren die vijandelijkheden<br />

tegen den keizer van Solo, Pakoe Boewana IV,<br />

en roovenjen op gouvernements-grondgebied hadden geploegd,<br />

moest al terstond zijn ongenoegen ondervinden.<br />

Van Braam werd als president van den raad van Indië,<br />

met een ultimatum naar hem afgevaardigd, eenige troepen<br />

te Samarang bijeengebracht, en de forten tusschendie stad<br />

eu de Vorstenlanden versterkt. De gewetenlooze sultan<br />

met bitteren wrok tegen de Nederlanders vervuld, door<br />

eigenbelang, familiegeschillen en hofkabalen her- en derwaarts<br />

geslingerd, maar voor de bedreigingen van Daendels<br />

bevreesd geworden, besloot eindelijk aan de hem gestelde<br />

cischen toe te geven. De goedgezinde rijksbestuurder (danoe<br />

redjo) werd in zijn betrekking hersteld, het voorgeschreven<br />

ceremonieel tegenover de residenten in acht genomen, en een<br />

der voornaamste onruststokers, raden Rangga Prawiro-<br />

Dirdjo, uitgeleverd; deze echter ontkwam naar zijn regentschap<br />

in Madioen en werd kort daarna bij het dempen van een door<br />

hem bewerkten opstand gedood. Twee prinsen, Nata<br />

Koesoema (broeder van den sultan) en zijn zoon Nata di<br />

Ningrat — geheel onverdiend door Daendels verdacht<br />

togen hem samen te spannen — werden naar Tjeribon<br />

verbannen, en kort daarna was de sultan zelf genoodzaakt,<br />

ten behoeve van zijn zoon, afstand te doen van de regeering.<br />

Met den sluwen keizer van Solo, onder den naam<br />

Bagoes bekend, en die het geheim zijner vijandige plannen<br />

beter had weten te bewaren, werden nieuwe overeenkomsten<br />

gesloten, de standgelden in de Vorstenlanden afgeschaft,<br />

bepalingen gemaakt nopens het onderhouden van wegen<br />

en forten, en de grensscheiding beter geregeld. De uitvoering<br />

van dat alles bleef evenwel hangende, en 't was<br />

eene staatkundige fout van den gouv.-gen., welke niet<br />

pleit voor zijne kennis der inlandsche zeden en gewoonten,<br />

dat hij sultan Sepoeh, na zijn troonsafstand, toestond in<br />

den kraton te verblijven, waardoor de verhouding tusschen<br />

vader en zoon al zeer spoedig onhoudbaar werd. Gelukkig<br />

bleef overigens de rust op Java bewaard, niettegenstaande<br />

do Engelschen voortgingen zich van de buitenbezittingen<br />

meester te maken.


192<br />

De taak door Daendels op zich genomen was niet alleen<br />

van een veelomvattenden, maar tevens van diepingrijpenden<br />

aard, en des te gevaarlijker, naarmate juist opdenoogenblik<br />

dat het Nederlandsch gezag op Java door binnenen<br />

buitenlandsche vijanden werd bedreigd, bijna de geheele<br />

maatschappelijke en huishoudelijke toestand gewijzigd<br />

of veranderd moest worden. Hij beschouwde zich dan ook<br />

meer als comm.-gen. dan als landvoogd, en die taak ging<br />

zijne krachten niet te boven; met klem en doortastenden<br />

wil werd ze aanvaard.<br />

Het gewestelijk bestuur en het rechtswezen vereischten<br />

in de eerste plaats dringende herziening. Sedert het sluiten<br />

der traktaten van 1746 had wel het oppertoezicht der<br />

hooge regeering de dikwijls onbeperkte macht der inlandsche<br />

vorsten getemperd of vervangen, maar het stelsel van gewestelijk<br />

bestuur was zoo goed als onveranderd gebleven.<br />

Zoo moesten de regenten zorgen dat de door de Comp,<br />

met hen gesloten contracten en verordeningen omtrent<br />

leverantiën, contingenten en heerediensten behoorlijk werden<br />

nagekomen en opgevolgd. Daendels, die, ofschoon<br />

het eigenlijke financieele stelsel in zijne grondslagen onaangeroerd<br />

latende, steeds het centraliseerend gezag op<br />

het oog had, herschiep de regenten in gouvernements-dienaren,<br />

vermeerderde hunne wettige macht, en gaf hun<br />

eene vaste bezoldiging, met eenen rang onmiddellijk volgende<br />

op dien van prefect of landdrost, zoo als die hoogste<br />

Europeesche beambten later genoemd werden. Het gouvernement<br />

van Java's noord-oostkust werd om verscheidene<br />

gegronde redenen, als in strijd met het centralisatie-stelsel,<br />

vooral ook ten bate der schatkist opgeheven, en 't geheele<br />

eiland in negen prefectures of landdrost-ambten<br />

verdeeld.<br />

Reeds bij besluit van 30 Maart 1808, was de raad van<br />

Indië samengesteld uit vier gewone en drie buitengewone<br />

leden; de vroegere directeur-generaal verkreeg als hoofd<br />

der administratie den titel van directeur-generaal van<br />

financiën en domeinen, en na het vertrek van Buyskes,<br />

had van Braam de function van president der hooge regeering<br />

aanvaard.<br />

Het „college van heemraden", dat van 1680dagteekende,<br />

w


193<br />

werd opgeheven en voor elk ambtenaar aan wien een vast<br />

tractement was toegekend, de vroeger genoten emolumenten<br />

, maar tevens ook het zoogenaamde ambtgeld<br />

afgeschaft.<br />

Terwijl voor de rechtspleging der Europeanen en vreemde<br />

oosterlingen de Bataviasche statuten grootendeels van kracht<br />

bleven, kwamen nog de volgende instellingen tot stand. Te<br />

Batavia, de hooge raad van justitie — in Augustus 1809<br />

gereorganiseerd en met Mr. H. W. Muntinghe tot president<br />

— als hoogste rechterlijk college voor Indië; de<br />

hooge militaire vierschaar; het college van schepenen,<br />

en het commissariaat voor de huwelijken en kleine gerechtszaken.<br />

Voor elk der steden Samarang en Soerabaja,<br />

werd een raad van justitie ingesteld, de eerste tevens voor<br />

Java's noordkust, de andere voor den Oosthoek ; de raden<br />

van justitie op Ambon, Banda en Ternate bleven gehandhaafd<br />

, en voor de rechtspleging der inlanders werd beter<br />

zorg gedragen. Benevens de in Samarang en Soerabaja<br />

gevestigde groote land-raden voor crimineele zaken, kwamen<br />

in elk regentschap vredegerechten voor kleine zaken<br />

tot stand, met beroep op het landgerecht van het landdrostambt<br />

waaronder zij ressorteerden. Het presidium was<br />

den landdrost opgedragen; hoofden of voorname inlanders<br />

waren leden, en de function van fiscaal en scriba<br />

werden door den hoofd-djaksa en den schrijver of translateur<br />

waargenomen. Bovendien verleende Daendels aan<br />

Anjer een crimineel-, aan Tjeribon een gewoon land-,<br />

en aan de Preanger-regentschappen een ambulant gerecht,<br />

waar, behoudens eenige wijzigingen, den inlander naar<br />

zijne wetten en gebruiken recht werd verschaft. De toepassing<br />

van verminkende en wreede straften was verboden<br />

; jammer slechts dat de gouv.-gen. als militair autocraat,<br />

meermalen op onverschoonbaar willekeurige wijze<br />

ingreep, waar hij de toepassing en uitvoering van het<br />

recht alleen aan de uitspraak van den bevoegden rechter<br />

had moeten overlaten. Voor den politiedienst en tot handhaving<br />

van rust en orde werden korpsen bereden politiedienaren,<br />

djajangsekars (bloemen der overwinning) of<br />

„strikruiters", zoo als Daendels ze noemde in alle landdrostambten<br />

opgericht.<br />

13


194<br />

Ook in het administratief beheer dat bij hem steeds<br />

op den vooi'grond stond, en met het muntwezen, de landrenten,<br />

de inkomende en uitgaande rechten (gewoonlijk<br />

„de boom" geheeten), belastingen, leverantiën en verpachtingen<br />

zoo nauw was verbonden, kwamen niet minder<br />

groote veranderingen tot stand. De opperlandvoogd<br />

beijverde zich om ook daarin den veelvuldig voorkomenden<br />

noodeloozen omslag, de willekeur, de duisterheid en<br />

't ingewikkeld financieel beheer uit de oude dagen der<br />

Comp, te doen verdwijnen, en door eenvoudigheid en klaarheid<br />

onder eene genoegzame controle te vervangen. Hij<br />

trachtte zulks door meerdere centralisatie, eene nieuwe<br />

wijze van boekhouden, met den rijksdaalder tot standpenning,<br />

en het toezicht van eerlijke ambtenaren te verkrijgen.<br />

Die veranderde boekhouding moest tevens dienen<br />

om aan art. 24 zijner instructie te voldoen, waarin was<br />

voorgeschreven, „zijne administratie geheel van de vorige<br />

afgescheiden te houden."<br />

Voor Batavia, Samarang, Soerabaja en den grooteu-<br />

Oost met de buitenbezittingen werden hulp-administrateurs<br />

aangesteld, en de werkzaamheden van het vroeger bestaande<br />

kantoor-generaal van financiën en van den visiteurgeneraal<br />

, in die van eene algemeene rekenkamer opgelost.<br />

Aangezien men reeds in 1781 er toe was overgegaan,<br />

zonder gcnoogzamen waarborg, papieren-geld in omloop<br />

te brengen, de afzet van producten aan de Amerikanen<br />

ten gevolge van het embargo, later bijna geheel ophield,<br />

en de uitgaven steeds toenamen, moest tot stijving eener<br />

uitgeputte schatkist, zoowel door gedwongene als vrijwillige<br />

geldheffingen in den dienst worden voorzien, 't geen tot<br />

groote moeilijkheden aanleiding gaf. Niettegenstaande aanzienlijke<br />

landverkoopen — waarbij het Probolinggo-papier<br />

in de wereld kwam — namen de depreciatie van het papierengeld<br />

en 't gebrek aan klinkende munt hand over hand toe.<br />

En toen de bongkals (koperen stukken van 5 en 10 duiten)<br />

meestal bonken genaamd, doorgekapt en hoe ook door de<br />

geldsnoeiers verminkt, de helft der nominale waarde vau<br />

het geheel moesten blijven behouden, werd de reeds bestaande<br />

verwarring in het financie-wezen nog grooter. Dit


EHHHBMMHBBIMHiaBi<br />

195<br />

mag terecht een der zwakste punten van zijn bestuur genoemd<br />

worden.<br />

Bij de komst van Daendels was het stelsel van verpachtingen<br />

(bandarijen), nog op zeer ruime schaal in<br />

werking en bleef grootendeels bestaan, ofschoon hij zich<br />

de bezwaren niet ontveinsde, dat de pacht van het zout,<br />

die der tolpoorten (lasten op 't vervoer van producten op<br />

aangewezen afstanden te heffen) en de pasarrechten, bijna<br />

allen in handen van Chineezen waren overgegaan. Die<br />

pachters (bandars) — somtijds moeilijk te controleeren —<br />

veroorloofden zich de grofste knevelanjen ; het zout werd<br />

in 't binnenland dikwijls 8 à 10 malen duurder betaald<br />

dan aan de kustplaatsen, en 't geheele stelsel drukte<br />

ongelijk op den armen inlander die er zwaar onder gebukt<br />

ging.<br />

Het monopolie van den Opiumhandel, sedert 1678 dooide<br />

Comp, over geheelJava gehandhaafd werd opgeheven,<br />

van lieverlede eene verpachting der amfioen- of madatkitten<br />

ingevoerd, en de opium met een inkomend recht<br />

van 500 r. s. per kist (135 «) belast, terwijl de pachters<br />

in de oostelijke districten zich bij het gouvernement van de<br />

noodige amfioen moesten voorzien. Ten gevolge van die<br />

maatregelen , stegen de winsten in het eerste jaar tot over<br />

de tweemaal honderd duizend, en in het volgende tot ver<br />

over een half millioen ropijen 1). Overigens viel er aan<br />

geene belangrijke hervorming der belastingen te denken<br />

zoolang geene behoorlijke verhouding tusschen uitgaven<br />

en inkomsten was verkregen, en daarop viel niet te rekenen<br />

zoolang de uitgaven aan publieke werken, krijgs- en<br />

defensie wezen, uitbreiding van koffieteelt, enz. toenamen,<br />

terwijl de verkoop van producten steeds verminderde.<br />

Vroeger werd reeds opgemerkt hoe het contingentenstelsel,<br />

ten gevolge van de slordige nakoming der contracten',<br />

door de Comp, met de inlandsche hoofden aangegaan,<br />

en de nalatigheid der regenten , tot vele misbruiken en afpersingen<br />

zoowel bij de lagere ambtenaren der inlandsche<br />

hiërarchie als bij 's Comp 9 , dienaren aanleiding gaf. Ook<br />

1) De ropü vau 30 atuiveia à 4 duiten of M holl, stuivers, werd Op<br />

deu Uten Jan. 1814 tot »taudnenuiug verklaard.


196<br />

daarin trachtte Daendels te voorzien door den regenten,<br />

boven die verplichte levering, geldelijke recognition op<br />

te leggen. De leverantie van indigo en katoenengarens<br />

werd afgeschaft, die van rijst tegen 15 r. s. de kojan.<br />

behouden, en de suiker voor den uitvoer geheel vrijgelaten.<br />

Aan de verplichte koffiecultuur werd veel zorg besteed.<br />

Ten behoeve van dit geurig product — tegen 4 r. s. het<br />

pikol van 125 tÈ geleverd — werd eene afzonderlijke<br />

administratie ingevoerd , en hoewel de koffie-aanplantingen<br />

reeds kort na den vrede van Amiens eene aanmerkelijke<br />

uitbreiding hadden verkregen, namen ze onder dit bestuur<br />

een nog hoogere vlucht. Ieder huisgezin was verplicht<br />

jaarlijks 200 boomen aan te planten, tot dat een aantal<br />

van 500 vruchtdragende was bereikt. In de Preangerregentschappen<br />

en het Buitenzorgsche, waar reeds zeer<br />

vroeg de verplichte teelt bestond, zou bovendien één r. s.<br />

voor den pikol van 126 ÏÈ aan den regent betaald en de<br />

transportkosten voor rekening van het gouvernement genomen<br />

worden. Toch werden door den minderen verkoop<br />

de inkomsten niet vermeerderd, toch werd het lot van<br />

den inlander niet verbeterd.<br />

De exploitatie en het onderhoud der djati-bosschen,<br />

waarvan men zich veel goeds beloofde, was almede aan<br />

eene bijzondere administratie opgedragen, de voor dien<br />

arbeid bestemde inlanders (blandong) werden van rijst en<br />

zout voorzien en van alle heerediensten vrijgesteld.<br />

De groote heerbaan of postweg van Anjer tot aan Panaroekan,<br />

over eene lengte van 200 uren gaans, om de<br />

20 minuten door palen afgebakend, en in ruim een jaar<br />

in heeredienst aangelegd, is een karakteristiek gedenkteeken<br />

door Daendels op Java achtergelaten. Zijn ijzeren<br />

alles doorzettende wil bracht ze tot stand, hoewel die<br />

reuzenarbeid zwaar op de arme bevolking heeft gedrukt.<br />

Het reizen was nu veel gemakkelijker ; postwagendiensten<br />

werden geregeld en herbergen (pasanggrahans) benevens<br />

poststations op bepaalde plaatsen aangelegd; men vrage<br />

echter niet met hoeveel menschenlevens dat alles werd<br />

gekocht.<br />

De belangen der stad Batavia trokken niet minder zijne


197<br />

aandacht. Door liet wegbreken en opruimen van oude<br />

muren en kerkhoven, het herstellen van waterleidingen<br />

en dempen van grachten werden schadelijke dampen verwijderd,<br />

omvoor een meer gezonden luchtstroom plaats te<br />

maken. Het garnizoen werd over de buitenwijken verdeeld,<br />

op Weltevreden bouwgrond voor geringen prijs of om niet<br />

uitgegeven , en de stad z. v. m. uitgelegd. Weldra verrees<br />

dan ook een nieuw Batavia ruimer en gezonder dan het<br />

oude. De inkomsten der schepenenbank — met de regeling<br />

van het stedelijk budget belast — werden vermeerderd,<br />

en 't schijnt dat ze toereikend waren om de lasten<br />

te bestrijden. Die verschillende verbeteringen gingen met<br />

mildere en meer liberale bepalingen gepaard; zoo konden<br />

de verschillende godsdienstige gezindten vrij hunne bedehuizen<br />

openen en aan de hun voorgeschreven plichten<br />

voldoen. Ofschoon de journalistiek nog in hare eerste<br />

kindsheid verkeerde, en de vrijheid der drukpers onder<br />

dezen gouv.-gen. wel niet buitensporig groot zal zijn geweest,<br />

werd toch met den aanvang van 't jaar 1810, het<br />

sobere Vendu-nieuws door een weekblad onder den naam<br />

van Bataviasche Coloniale courant (later Java-Gazette)<br />

vervangen.<br />

Niets was gedurende den laatsten tijd èn op Java èn<br />

op de buitenbezittingen meer verwaarloosd en stiefmoederlijk<br />

behandeld dan leger, vloot en defensie wezen; men<br />

moest een Daendels zijn om de reorganisatie dier strijdkrachten<br />

in zulk een korten tijd tot stand te brengen,<br />

waarbij do chef van den staf von Gützlaff en de brigadier<br />

H. Merkus de Koek'hem getrouw ter zijde stonden. Het<br />

overschot van een regiment Wurtembergers — na de<br />

overgave der Kaap-kolonie naar Java gezonden — van<br />

eenige Fransche troepen in 1804 naar Indië gekomen,<br />

en de overgebleven schepelingen van de vernielde vloot,<br />

ongeveer 4000 man, waarvan de helft te Batavia, maakten<br />

de kern der levende strijdkrachten uit. De meeste<br />

fortificatien waren onbruikbaar, uitrusting, oefening en<br />

krijgstucht der troepen hadden veel geleden, 't gehalte<br />

n de geschik<strong>the</strong>id der bevelhebbers lieten veel te wen-<br />

;schen over, en de Europeesche bevolking zag met angst<br />

de toekomst te gemoet. Geen jaar later, of een leger


198<br />

van ruim 18000 man met 500 officieren stond onder de<br />

wapens, Batavia was door eene versterkte linie omgeven,<br />

forten verrezen te Salatiga, Oenarang, Boejoelali, zelfs<br />

tot op de zandbank van Mengari in de Straat van Madoera,<br />

Soerabaja en Samarang waren van militaire inrichtingen,<br />

Weltevreden van ruime kazernen voorzien, en eene flottille<br />

van 45 kruisprauwen was gereed de al stouter en stouter<br />

wordende zeeroovers te bestrijden.<br />

In de buitenbezittingen echter was de alles reorganiseerende<br />

hand van den opperlandvoogd minder bij machte<br />

een weldadigen invloed uit te oefenen, de verslapte veerkracht<br />

te herstellen, en administratieve of defensie-aangelegenheden<br />

te regelen, al werden ook dâàr de gouverneurs<br />

on gezaghebbers in prefecten of landdrosten herschapen,<br />

eene vaste bezoldiging hun geschonken en alle gedwongen<br />

leverantiën verboden. Wel trachtte hij misbruiken tegen<br />

te gaan, den armen inlander tegen willekeur en afpersing<br />

te beschermen, dè financiën der Molukken van de Javaansche<br />

te scheiden en te verbeteren; maar wat baatte<br />

het zoolang 't monopoliestelsel en de hongi-tochten behouden<br />

bleven. Ook op Timor was een landdrost aangesteld<br />

, wiens naam Hazaert om zjjne kloekmoedige<br />

verdediging niet mag worden vergeten, te meer daar zijn<br />

gedrag zoo gunstig bij dat van anderen afsteekt. Dit was<br />

vooral het geval in den Archipel der Molukken. Amboina<br />

bijv. van ruim het noodige voorzien, was aan de bewaring<br />

van den kolonel Pilz toevertrouwd, die zich niet schaamde<br />

deze belangrijke positie met het fort Victoria en al den<br />

aanwezigen krijgsvoorraad aan eene veel geringere macht<br />

onder den Engelschen scheopsbevelhebber Tucker op lafhartige<br />

wijze over te geven. Die schandelijke daad moest<br />

hij met zijn leven boeten; door de hooge militaire vierschaar<br />

ter dood veroordeeld, werd Pilz te Batavia gefusilleerd.<br />

Het verlies van Ambon, werd door dat van<br />

Menado en Gorontalo, Ternate en de Banda-eilanden gevolgd<br />

, waar, door de zwakke, uitgeputte bezetting althans<br />

nog iets gered en eenige verdediging beproefd werd. Zoo<br />

gingen ook dââr Neêrlands bezittingen verloren.<br />

De gemeenschap en handelsbetrekkingen met Palembang<br />

waren door Daendels niet geheel afgebroken, al had hij


199<br />

er zijn gezag niet mogen handhaven of Britschen invloed<br />

kunnen tegengaan, opdat de Engelschen later niet zouden<br />

beweren dit gewest vrijwillig door Nederland was verlaten.<br />

Met recht mag men vragen : waarom dat stelsel niet evenzoo<br />

op Borneo gevolgd, in stede van onze vestiging te<br />

Bandjermasin op te breken ? De staking van elke betrekking<br />

aldaar, had dan ook een verzoek van den sultan<br />

om eene Engelsche nederzetting ten gevolge.<br />

Alleen op Nippons kust bleef ons gezag bewaard en<br />

werd de Nederlandsche driekleur door geene andere kleuren<br />

vervangen. Toen in 1808, met het Britsche fregat<br />

de Phaëton op Desima de tijding ontvangen was dat de<br />

regeering van 't moederland in handen van koning Lodewijk<br />

Napoleon, en op Java het bestuur in handen van<br />

den maarschalk Daendels was overgegaan, bleef Doeff,<br />

nadat het laatste schip in 1809 met eene lading koper<br />

vertrokken was, van elk bezoek verstoken en gedurende<br />

vier jaren onkundig van de belangrijke gebeurtenissen<br />

die èn in Europa èn in den O. I. Archipel plaats hadden.<br />

Die voor de wereldgeschiedenis zoo belangrijke gebeurtenissen,<br />

waren elkander snel gevolgd.<br />

Holland was bij het Fransche keizerrijk ingelijfd, en<br />

het continentaal-stelsel moest door die inlijving een nieuwen<br />

steun ontvangen, 't Was de brik Claudius Civilis (!)<br />

die op 17 Februari 1811 , de officieele tijding naar Java<br />

overbracht, dat het in keizer Napoleon een nieuwen Heer<br />

had te huldigen. Weldra was de eed door het leger en<br />

alle ambtenaren aan den vreemden meester afgelegd, en<br />

gaf Daendels in eene proclamatie te kennen dat men thans<br />

een veel gunstiger toestand te gemoet ging, nu ook Java<br />

als een eigendom der groote natie erkend, ontzien en<br />

tevens van al het noodige voorzien zou worden.<br />

Die voorspelling werd niet bewaarheid.<br />

De gouv.-gen. had inmiddels niets verzuimd wat slechts<br />

eenigszins strekken kon het defensie-vermogen te versterken<br />

en zich op eene landing der Engelschen voor te bereiden.<br />

In den omtrek van Batavia waren de bruggen afgebroken;<br />

door het afdammen van rivier of kanaal, en het opgraven<br />

van wegen kon het land, zoo noodig, onder water worden<br />

gezet, terwijl het terrein om Meester-Cornelis, als een gere-


200<br />

trancheerd kamp al de beschikbare troepen had vereenigd,<br />

en het fort, als reduit van deze hoofdstelling der verdediging<br />

werd ingericht.<br />

Weinig kon Daendels vermoeden dat hij plotseling aan<br />

dien arbeid ontrukt, de verdediging dezer schoone kolonie<br />

aan een ander toevertrouwd en hij in al zijne verwachtingen<br />

zóó bitter teleurgesteld zou worden. En toch was het<br />

besluit zijner terugroeping reeds geteekend.<br />

In 't laatst van April kwam de divisie-generaal Jan<br />

Willem Janssens met de Fransche brigade-generaal Jumel<br />

te Soerabaja aan. De eerste was bestemd het opperbewind<br />

te aanvaarden, de tweede om het leger aan te voeren<br />

dat wel met veel hoofd-officieren maar met weinig soldaten<br />

werd aangevuld. Reeds den 16 den Mei nam de nieuw benoemde<br />

gouv.-gen. het bestuur van Daendels over, en nog<br />

vóór dat het jaar 1811 zijn eersten halven tijdkring had<br />

doorloopen, verliet de Sappho de reede van Batavia, om<br />

den man naar 't moederland over te voeren, die veel<br />

voor Java had godaan, maar ook veel zou moeten verantwoorden.<br />

Even als de naam van Speelman in de Molukken, leeft<br />

die van Daendels in de herinnering der Javaansche bevolking<br />

voort ; men heeft er dien toean besar (grooten heer)<br />

nog niet vergeten; maar 't was te voorzien dat hjj zich<br />

onder de Nederlandsche ambtenaren, vele en onverzoenlijke<br />

vijanden zou maken, zoowel door zijn heftig en<br />

onbuigzaam karakter, als door de wijze waarop hjj den<br />

Augias-stal van vroegere verkeerdheden en toenmalige<br />

misbruiken heeft opgeruimd. Hij had te veel gevoelige<br />

wonden toegebracht om niet te zijner tijd van veel te<br />

worden beschuldigd. De openlijke en bedekte aanvallen<br />

ter zake van zijn bestuur bleven dan ook niet achter,<br />

vooral toen in 1814 het werk : Staat der Nederl. O. I.<br />

bezittingen onder het bestuur van den gouverneur-generaal<br />

H. W. Daendels, 1808—1811, 't licht zag, waarin de<br />

algcmeene toestand veel gunstiger afgemaaid en verscheidene<br />

zaken, op het papier , geheel anders werden voorgesteld<br />

dan zij in de werkelijkheid bestonden. Heftig was<br />

de strijd tegen „den tiran van het Oosten" gevoerd, en al<br />

waren de ingebrachte beschuldigingen niet altijd ongegrond


201<br />

of onverdiend, velen droegen het kenmerk van overdrijving<br />

of van eene wraakzucht, waarvan de laster een der eerste<br />

uitvloeisels is. Daendels moge in meer dan een opzicht<br />

hebben gedwaald, voor anderen gestrenger dan voor zich<br />

zelven, en aan eigenbelang of schraapzucht niet vreemd<br />

zijn geweest, Indië was hem veel verplicht. Al draagt<br />

menige daad onder zijn bestuur den stempel van willekeur<br />

en dwang of te ver gedreven heerschzucht, al heeft hij te<br />

veel van den verplichten arbeid der bevolking gevergd<br />

en Java bestuurd als eene vesting „in staat van beleg",<br />

toch kwam er veel goeds door en onder zijn beheer tot<br />

stand. Hij peilde de diepe wonden aan Indië's bloei en<br />

vooruitgang geslagen; en bracht zijne ruwe hand geene<br />

verzachting, ze bracht echter het eerste middel tot genezing<br />

aan, al mocht die nog zoo spoedig niet volgen. Wanneer<br />

hij niet slaagde moedeloosheid, stilstand en achteruitgang<br />

in leven, beweging en veerkracht te herscheppen, orde<br />

en regelmaat in te voeren waar niets dan verwarring<br />

heerschte, en dââr waar recht of wet met voeten werd<br />

getreden den eerbied voor het gezag te herstellen, dan was<br />

het meer aan den drang der omstandigheden of onoverkokomelijke<br />

hinderpalen, dan aan zijne goede bedoelingen,<br />

ijver en doorzettenden wil te wijten.<br />

Mot Daendels was de laatste flikkering eener betere<br />

toekomst verdwenen. De toestand van Java werd onhoudbaar.<br />

Engeland stond gereed den zoo lang begeerden buit<br />

te bespringen, Nederland had opgehouden te bestaan, en<br />

Frankrijk was onmachtig het onrechtmatig verkregen goed<br />

te beschermen en te bewaren.<br />

Als de verschillende onderwerpen van dit bestuur hier<br />

iets uitvoeriger behandeld zijn dan de beknop<strong>the</strong>id dezer<br />

handleiding gedoogt, het geschiedde om de door Raffles<br />

daarin gebrachte veranderingen in een oogwenk te kunnen<br />

overzien. Daardoor zal in de volgende hoofdstukken<br />

slechts met een enkel woord behoeven gewezen<br />

te worden hoe later door de Nederlandschc commissarissen-generaal,<br />

van die verschillende inzichten of gewijzigde<br />

toepassingen der door deze mannen vooropgestelde<br />

beginselen, bij hunne reorganisatie gebruik is gemaakt. Op<br />

die wijze zal men tevens een vrij juist denkbeeld kunnen


202<br />

verkrijgen op welke grondslagen bij het terug erlangen<br />

van onze overzeesche bezittingen is voortgebouwd, om van<br />

lieverlede tot de thans bestaande instellingen te geraken.<br />

HOOFDSTUK III.<br />

VEROVERING VAN JAVA, OVERGAVE DER <strong>OOST</strong>-INDISCHE<br />

BEZITTINGEN ; ENGELSCHE TUSSCHENREGEERING.<br />

1811—1816.<br />

Onder de meest ongunstige omstandigheden werd het<br />

bestuur over deze eenmaal zoo rijke en bloeiende bezittingen<br />

door den generaal Janssens aanvaard. Alles was<br />

hem tegen. Op Java heerschte wrevel en verbittering<br />

onder de Europeanen, wrok en moedeloosheid onder de<br />

bevolking, en ontevredenheid ten gevolge van gekrenkte<br />

eerzucht onder de hoofden. Tegenover immer stijgende<br />

uitgaven, eene ledige schatkist ; tegenover eene ophooping<br />

van producten, totale stilstand van zeevaart en handel;<br />

tegenover verplichte contante betaling, papierengeld tot<br />

op een zevende van de nominale waarde gedaald ; ziedaar<br />

de toestand van het schoone Insulinde ! Een zwak bestuur,<br />

gedeprecieerd papier als 't voornaamste zoo niet<br />

het eenige circuleerend medium, onvoltooide versterkingen,<br />

desertie bij het leger, onbekwame bevelhebbers en eene<br />

Engelsche landing in 't verschiet; de Molukken in 's vijands<br />

handen, Borneo verlaten, Palembang zoo goed als verloren,<br />

ziedaar wät in 1811 op Java en in den Archipel<br />

te aanschouwen was.<br />

De landing eener Engelsche krijgsmacht zoo lang vooruitgezien<br />

en gevreesd, kon niet uitblijven nu Java eene<br />

Flansche kolonie was geworden ; het door Tucker aangevangen<br />

werk in de Molukken, zou spoedig op Java<br />

worden voltooid. Nauwelijks hadden dan ook de voor-


203<br />

slagen van Thomas Stamford Baffles, door zijn geleerden<br />

vriend John Leyden ondersteund, om zich van den Indischen<br />

Archipel meester te maken, bij Gilbert Elliot Lord<br />

Minto, landvoogd van Britsch Indië gereeden ingang gevonden,<br />

of al spoedig spreidde zich een net van intriges<br />

over alle eilanden uit. Menig inlandsch vorst werd<br />

er in gevangen of geraakte in de mazen verward, als<br />

hij eene keuze moest doen tusschen „de Companie"<br />

en de zoogenaamde Engelsche bevrijders. Baffles, een<br />

eerzuchtig ambtenaar, die zich eerst met het gouvernement<br />

der Molukken gevleid had, maar toen hij den titel<br />

verkreeg van „agent van den gouv.-gen. bij de Maleische<br />

staten", een nog ruimeren werkkring voor zich geopend<br />

zag', had de draden van dat net in handen. Steeds<br />

ging hij voort don weg te bereiden, die hem eenmaal<br />

voeren zou tot het doel van zijn streven, tot het toppunt<br />

zijner wenschen, de heerschappij over Java.<br />

Inmiddels maakte men zich in Bengale tot de groote<br />

expeditie gereed. Engelsche oorlogschepen kruisten voor<br />

Java's kust, troepen werden verzameld, transportschepen<br />

te Malakka bijeengebracht. En toen lord Minto, met een<br />

leger van ongeveer 12000 man, onder bevel van Sir Samuel<br />

Auchmuty, den 3 de " Augustus de reê van Batavia bereikte<br />

, en de voorhoede onder den kolonel Gillespie reeds<br />

den volgenden dag, zonder tegenstand te ontmoeten, op<br />

slechts eenige mijlen van Batavia werd ontscheept, was<br />

het lot van Java beslist.<br />

Onbekend met het plan door Janssens van Daendels<br />

overgenomen, om de verdediging bij Meester-Cornelis te<br />

concentreeren, trokken de Engelschen uiterst behoedzaam<br />

voorwaarts, en waren niet weinig verwonderd, op den<br />

8«ten VÓÓP Batavia aankomende, die groote stad zonder<br />

tegenstand te kunnen bezetten. Van dàâr werden „Java en<br />

onderhoorigheden" opgeëischt. Het doel der expeditie heette<br />

te zijn : de vernietiging van het geusurpeerde Pransche<br />

gezag en 't opnemen der koloniën onder de bescherming<br />

van Groot-Brittannië, met aanbieding van hulp en vriendschap<br />

aan de Nederlandsche bevolking. Op deze vrij<br />

dubbelzinnige sommatie, werd door den gouv.-gen. met<br />

waardigheid geantwoord, dat de kolonie, als staande onder


204<br />

Fransche heerschappij, zich zou houden aan den eed<br />

van trouw, dien zij haren rechtmatigen souverein had gezworen.<br />

De hooge regeering was inmiddels naar ïjisaroea nabij<br />

Buitenzorg verplaatst, en Janssens als opperbevelhebber<br />

in de legerplaats opgetreden om de noodige verdedigingsmaatregelen<br />

te nemen, die echter door Jumel met eene<br />

onverklaarbare achteloosheid werden uitgevoerd.<br />

Weldra kwam de vijand opdagen. De voorposten onder<br />

den brigadier v. Lutzow te Weltevreden opgesteld, werden<br />

op den 10 den door Gillespie omsingeld, en na een<br />

betrekkelijk gering verlies, op sterken aandrang van Jumel<br />

— doch geheel tegen het gevoelen van hun aanvoerder<br />

— in het kampement teruggetrokken. Zóo viel<br />

Weltevreden met zijne 300 kanonnen en goed voorziene<br />

magazijnen den vijand in handen, die zich terstond tot<br />

een geregeld beleg van Meester-Cornelis gereed maakte.<br />

Langzaam maar zeker, gingen de Engelschon vooruit,<br />

en dezerzijds werd zóo weinig daar tegen ondernomen ;<br />

dat de generaal Janssens, hoewel hij in den krijgsraad<br />

verklaarde, niet genoeg met de actieve dienst bekend te<br />

zijn om zonder adviezen in de gegeven omstandigheden<br />

een besluit te nemen, echter sterk op een krachtiger defensie<br />

aandrong. Tegen het advies van Jumel in, gaf<br />

hij last tot het doen van goed georganiseerde uitvallen,<br />

die alweder, door de verkeerde maatregelen en slechte<br />

voorzorgen van den Franschen generaal, geheel mislukten<br />

en tot aanzienlijke verliezen aanleiding gaven.<br />

Na een vrij krachtig geschutvuur, waarvan de uitwerking<br />

evenwel niet aan de verwachting der belegeraars<br />

voldeed, besloten de Engelschen tot een geweldigen<br />

aanval over te gaan. Door het verraad van een<br />

Fransch onderofficier, viel de redoute n°. 3 hun in handen<br />

, waarna de overige versterkingen aangetast en al<br />

spoedig genomen werden. Was de verdediging hier en<br />

daar zwak, de kapitein Mulder hield ze tot het uiterste<br />

vol, en, liever dan zich over te geven, deed hij de hem<br />

toevertrouwde post (redoute n«. 2) in de lucht vliegen,<br />

welk heldhaftig gedrag de legerplaats echter niet kon<br />

redden ; weldra was zij in 's vijands handen. De aange-


205<br />

vangen terugtocht, al dadelijk ernstig bedreigd, ontaardde<br />

in een verwarde vlucht, toen eene paniek zich van de<br />

troepen meester maakte. Het verstrooide leger verloor<br />

ongeveer 6000 man aan krijgsgevangenen, en nauwelijks<br />

had de generaal Janssens van slechts eenige officieren<br />

vergezeld, Buitenzorg bereikt, of ook een Engelsen parlementair<br />

was daar, en in den avond van dienzelfden dag,<br />

werd eene nieuwe opeisching van het eiland met eene<br />

nieuwe weigering beantwoord. Toch was Java reeds door<br />

Lord Minto, onmiddellijk na de verovering van Meester-Cornelis,<br />

in naam van George III tot eene Engelsche kolonie<br />

verklaard. Jumel en von Motman hadden te vergeefs beproefd<br />

de verstrooide troepen te herzamelen, en op den<br />

I st September kwam het hoofdkwartier te Samarang aan,<br />

terwijl een klein gedeelte van het leger dat bijeengebleven<br />

was, zich den 3 den in Tjeribon moest overgeven, waarbij<br />

Jumel, die zich in hooge mate aan plichtverzuim had<br />

schuldig gemaakt, gevangen werd genomen.<br />

Middelerwijl was het den brigadier von Winckelman<br />

gelukt, bij Serondol te Djati-Ngaleh eenige versterkingen<br />

f op te werpen en er een 2500 man Javaansche troepen<br />

van den soesoehoenan en den sultan van Djokjo, te vereenigen.<br />

Het legioen van Prang Wedana, dat door hem<br />

zelf aangevoerd, nog eenig militair voorkomen had, werd<br />

op de voorposten geplaatst en de toegang tot die zwakke<br />

positie door eene Boegineèsche batterij verdedigd. Dat<br />

was alles wat men het Engelsche leger kon tegenover<br />

stellen; aan zulke benden moest de verdediging van Java<br />

worden toevertrouwd !<br />

Inmiddels waren eenige Engelsche troepen te Samarang<br />

ontscheept en ten derdenmale werd het aanbod eener capitulatie<br />

geweigerd. Daarop volgde in den vroegen morgen<br />

van den 16


20Ü<br />

enkele troepen van het opgeloste leger te herzamelen,<br />

maar kon over niet meer dan twee stukken rijdende artillerie,<br />

eenige dragonders en een veertigtal officieren beschikken.<br />

Alle hoop op redding was verloren, en de<br />

Engelschen hadden den opperbevelhebber en zijne omgeving<br />

gemakkelijk gevangen kunnen nemen. Het verzoek<br />

om met Lord Minto over eene capitulatie te onderhandelen<br />

werd afgeslagen en door Auchmuty slechts een wapenstilstand<br />

van 24 uren toegestaan, binnen welk tijdsverloop<br />

de capitulatie moest gesloten zijn. Verdere tegenstand<br />

was onmogelijk, en kon tot niets leiden dan tot eene<br />

onderwerping waardoor alle aanspraak op eene capitulatie<br />

zou komen te vervallen. Bij de overgave die nu<br />

volgde, en waartegen de gouverneur-generaal zich tot het<br />

laatst toe had verzet, waren onder de hoofdvoorwaarden<br />

opgenomen : krijgsgevangenschap van alle militairen,<br />

en overgave van al de aan Java onderhoorige posten,<br />

zonder dat de Engelschen eenige verplichting op zich<br />

namen, omtrent het terugbetalen van gedwongen leeningen,<br />

of ten aanzien van door het Fransche bestuur gemaakte<br />

schulden. Zóó ging Java voor Frankrijk verloren.<br />

Albions staatkunde en wapenen hadden de zege<br />

behaald. Het prachtige Insulinde waarover Nederland<br />

twee eeuwen lang zijne heerschappij had doen gelden was<br />

een Britsch wingewest geworden ; en toen Lord Minto,<br />

het eiland Java en „al de vestingen, welke laatstelijk<br />

Fransch of Hollandsen waren geweest", tot een deel verklaarde<br />

van de Engelsche O. I. Compagnie, had ook<br />

deze zich aan de schim harer oude mededingster gewroken<br />

; het zoo lang rusteloos nagejaagde doel was eindelijk<br />

bereikt.<br />

Janssens keerde naar Batavia terug, werd er met onderscheiding<br />

ontvangen en vertrok kort daarna rechtstreeks<br />

naar Engeland, terwijl de overige krijgsgevangenen, waaronder<br />

Jumel, over Bengale daarheen gezonden werden.<br />

Nimmer wellicht was een bestuur onder ongunstiger omstandigheden<br />

aanvaard, dan waaronder deze gouv.-gen.<br />

tot dat van Java werd geroepen, en zelden heeft een<br />

bevelhebber in ongelukkiger toestand verkeerd. Misschien<br />

ware de verdediging onder meer bekwame legerhoofden


207<br />

vol te houden geweest, maar aan het behoud of de reddingder<br />

kolonie viel niet te denken 1).<br />

Bij eene proclamatie van Lord Minto, werd Raffles tot<br />

„luit.-gouverneur van Java en onderhoorigheden" benoemd<br />

en het bestuur voorloopig geregeld. Die regeling deed<br />

den opperlandvoogd van Britsch-Indië als een verlicht staatsman<br />

, een rechtschapen mensch en edelmoedig vijand<br />

kennen, terwijl bij zijn gunsteling, ondanks de groote<br />

hoedanigheden en veelzijdige bekwaamheid die men hem<br />

niet mag ontzeggen, steeds wrok en wrevel tegen Nederland<br />

doorschemerde, later in „een onverzoenlijken haat<br />

tegen de Hollanders in Indië" overgegaan. Waar Minto<br />

zijne welwillende gevoelens over allen uitstrekte, en zijn<br />

gezegde tegen Muntinghc, „in <strong>the</strong> mean time let us do as<br />

much good as we can", geheel zijn karakter doet kennen,<br />

was en bleef Raffles het type van een eer- en zelfzuchtig<br />

Engel schman.<br />

In dezelfüe orde , waarin wij de voornaamste veranderingen<br />

deden opmerken, door Daendels in het beheer<br />

gemaakt, zullen wij thans die van Raffles nagaan; de<br />

leidende gedachte die beider handelingen bestuurde, de<br />

drijfveeren hunner bedoelingen, en het verschil van inzicht<br />

of beginsel zal daarbij somtijds vrij duidelijk in de<br />

verkregen uitkomsten aan het licht komen. Beider figuur<br />

treedt in de geschiedenis van Java krachtig op den voorgrond.<br />

Beiden waren, ieder naar den maatstaf zijner<br />

gaven, pionniers van ontwikkeling en vooruitgang, en de<br />

voorbereiders van veel goeds in den thans bestaanden<br />

toestand van Neêrlands Indië. De omstandigheden echter<br />

waaronder zij hun werkkring begonnen, waren zeer verschillend.<br />

Terwijl de eerste even als een bom uit de lucht<br />

kwam vallen, was de komst van den ander sedert geruimen<br />

tijd voorbereid ; en waar men in Daendels den<br />

hardvochtigen meester, dengestrengen hervormer vreesde,<br />

werd Raffles als een beschermer en vriend van den inlander<br />

aangekondigd.<br />

1) Zie over de/.eti veldtocht: Précis de la campagne de Java en 1811<br />

door den hertog B. van Saxen-Weimar-Kiaeuach.


208<br />

Van milde beginselen doordrongen, vermeende hij dan<br />

ook bij het losmaken der slaafsche banden waaronder<br />

deze nog altijd gebukt ging, hem tevens te kunnen opheffen<br />

, veredelen en beschaven, maar de middelen faalden<br />

om dat doel te bereiken. Wel kon hij den Javaan aan<br />

het gezag en den invloed zijner hoofden onttrekken, maar<br />

hij vergat dat meerdere kennis en zedelijke ontwikkeling,<br />

veredeling en beschaving moeten voorafgaan. Aan onderwijs<br />

en opleiding van den inlander werd niet gedacht.<br />

Ofschoon de meeste takken van bestuur en vigeerende<br />

wetten voorloopig in stand bleven, werden door Minto<br />

vóór zijn terugkeer naar Bengale, bij onderscheiden proclamation<br />

, vele wijzigingen en verbeteringen vooral in<br />

het (vexatious) monopoliestelsel toegezegd, die dan ook langzamerhand<br />

werden ingevoerd. Maar eerst moest de volkomen<br />

onderwerping aan het Europeesch gezag van de<br />

vier op Java nog onafhankelijke rijken Bantam, Soerakarta,<br />

Djokjokarta en Tjeribon, door Daendels aangevangen<br />

en grootendeels voltooid, ten einde worden gebracht.<br />

Pangeran Ahmed, een rooverhoofd dat bijna geheel<br />

Bantam aan zich onderwierp, werd gevangen genomen<br />

en naar Banda verbannen; en toen de sultan tegen betaling<br />

van een jaargeld van de regeering afstand deed,<br />

werd zijn rijk als eene gewone provincie ingelijfd.<br />

't Zelfde had plaats met Tjeribon, welks bestuur aan John<br />

Crawfurd was opgedragen. In de Vorstenlanden, waar<br />

eene toenemende ontevredenheid heerschte, kwamen in<br />

de laatste dagen van 1811, door de persoonlijke bemiddeling<br />

van Raffles eenige overeenkomsten tot stand ; en<br />

hoewel sultan Sepoeh op eigen gezag den troon van Djokjo<br />

weder beklommen had, en ten gevolge van den bedongen<br />

afstand van belasting en het inkorten hunner rechten, de<br />

vroegere verhouding van deze vorsten tot het Europeesch<br />

gezag belangrijk werd gewijzigd, hoopte men toch de goede<br />

verstandhouding voor lang te hebben verzekerd. Nauwelijks<br />

echter zagen zij hunne kans schoon, toen Java, tijdens<br />

eene expeditie naar Palembang, zoo goed als van<br />

troepen ontbloot was, of beide vorsten kwamen op nieuw<br />

in verzet. Gelukkig kon Gillespie, als overwinnaar uit<br />

Sumatra teruggekeerd, bij tijde naar 't binnenland op-


209<br />

rukken en Raffles eenig krijgsvolk bij Samarang verzamelen<br />

, waardoor de opstand onmiddellijk onderdrukt werd.<br />

Djokjo lag het eerst aan de beurt; den 18 den Juni 1812<br />

werd de kraton vermeesterd , sultan Sepoeh naar poelo<br />

Pinang gebannen en zijn zoon in 't gezag hersteld. Bij<br />

die gelegenheid viel den troepen, volgens Engelsen oorlogsrecht<br />

een aanzienlijke buit in handen.<br />

De arglistige doch lafhartige keizer van Solo wist bij<br />

tijds het onweer af te wenden. Hij bood ootmoedig zijne<br />

onderwerping aan , en mocht zijn troon behouden onder<br />

voorwaarden evenwel, waarbij hem niets dan eene flauwe<br />

schaduw van zijn vroeger gezag overbleef. De inkomsten<br />

dezer vorsten, behalve die welke onmiddellijk aan den<br />

grond ontleend werden, en al hunne souvereine rechten<br />

kwamen grootendeels aan of geheel onder den invloed van<br />

't Engelsch bestuur. Ten einde ook den sultan van Djokjo<br />

een onafhankelijk Engelsch-gezind vorst als bewaker van<br />

het Europeesch gezag in zijn rijk tegenover te stellen,<br />

even als Mangkoe Negoro in dat van den soesoehoenan,<br />

werd bij contract van den l" ,en Maart 1813, den vroeger<br />

door Daendels verbannen prins Na ta Koesoema, broeder<br />

van sultan Sepoeh (bl. 191), als pangeran adipati Pakoe<br />

Alam, onder onmiddellijke bescherming van 't gouvernement,<br />

een bezit van 4000 tjatjah land verzekerd, dat bij<br />

overlijden op zijn zoon Soerja di Ningrat zou overgaan.<br />

Die prinsen moesten eenige troepen onderhouden, terwijl<br />

aan de hoven van Solo en Djokjokarta, nauwelijks de<br />

weelde eener eerewacht werd toegestaan. Nu meende<br />

Raffles de Vorstenlanden voor goed onschadelijk te hebben<br />

gemaakt, en toch zou het wel wat overmoedige „<strong>the</strong><br />

European power is for <strong>the</strong> first time paramount in Java",<br />

later juist dââr worden gelogenstraft 1). De goedgezinde<br />

sultan van Djokjo overleed in 1813, en al mocht de keuze<br />

van Pakoe Alam, als voogd van den 13jarigen sultan<br />

Amangkoe Boewana IV, een algemeen gunstigen invloed<br />

uitoefenen, toch ontwikkelde zich te midden der verborgenhoden<br />

van den kraton, de kiem van eene anti-Euro-<br />

1) Zie : Memoir of <strong>the</strong> life and publi* services of Sir Ta SI- Raffles.<br />

By his widow.<br />

14


210<br />

peesche partij, welker invloed zich een tiental jaren later<br />

op zulk eene gevoelige wijze aan Nederland zou doen<br />

gevoelen.<br />

In Solo kwam verkropte spijt en onderdrukt leedgevoel<br />

over ondergane vernederingen reeds tot eene uitbarsting,<br />

toen de keizer, in eene samenzwering met de Sepoijs<br />

(Cipaijers, Bengaalsche of Malabaarsche troepen), die 't<br />

grootste deel der legermacht op Java uitmaakten, een<br />

onfeilbaar middel tot zelfverheffing en wraak meende te<br />

vinden. Aan hen zouden de kust-, aan hem als opperheer,<br />

de binnenlanden van Java toebehooren wanneer<br />

het Britsch bestuur zou zijn verjaagd ; doch 't geheim werd<br />

verraden en de snoode toeleg door eene garnizoensverwisseling<br />

verijdeld. Nogmaals wist de sluwe Pakoe Boewana<br />

de verdiende straf te ontduiken, door de schuld te<br />

werpen op zijn broeder Mangkoe Boemi, die, als doodvijand<br />

der Europeanen bekend, naar Ambon werd verbannen<br />

, terwijl hij zijne kroon bleef behouden.<br />

Thans tot do samenstelling van het opperbestuur en de<br />

regeling van administratieve en andere belangen terugkeerende,<br />

zien wij dat de council of raad, geheel op de<br />

leest van dien van Britsch-Indië geschoeid was. Hij bestond<br />

buiten den luit.-gouv. als voorzitter, uit den kolonel<br />

Robert Rollo Gillespie, bevelhebber der troepen, Mr.<br />

W. J. Cransscn en Mr. W. H. Muntinghe, wiens veeljarige<br />

ondervinding den landvoogd in vele opzichten te<br />

stade kwam. Reeds was meerder vrijheid in handel en<br />

scheepvaart verkregen, het strafstelsel verzacht, hot oude<br />

Hollandsche papierengeld tot een bedrag van 8 i millioen<br />

r. s. erkend, en andere verbeteringen toegezegd, toen aan<br />

de bestaande rechterlijke organisatie eene nieuwe gedaante<br />

gegeven en 't rechtswezen benevens de strafvordering voor<br />

den inlander, te zijnen voordeele gewijzigd werd, zonder<br />

daarom in beginsel veel van de „statuten van Batavia" af<br />

te wijken. Bij eene proclamatie van 24 Januari 1812,<br />

worden de justitie- en politie-gerichten opgeheven. Batavia<br />

bekwam een Hoogo raad als hof van appèl en rechtbank<br />

in eersten en eenigen aanleg, waarbij tevens de vroegere<br />

schepenenbank overging, terwijl raden van justitie te<br />

Samarang en Soerabaja, benevens een raad van inlandsche


211<br />

civiele rechtszaken in elke residentie (vroeger landdrostambten)<br />

werden opgericht. Die residentiën waren 16 in<br />

getal; doch de residenten die hunne instructiën van „den<br />

luit.-gouv. in Rade" ontvingen, konden moeilijk aan de<br />

vele hun opgedragen plichten voldoen. De gewichtigste<br />

verandering in het rechtswezen gebracht, was de instelling<br />

van gezworenen (jurtj), in Engeland misschien onmisbaar,<br />

maar voor Indië ten eencnmale ongeschikt.<br />

De magistratuur te Batavia bestond uit de bank van<br />

magistraten, wier rechtsmacht gelijk stond met die der<br />

quarter sessions in Engeland, oen baljuw voor de stad,<br />

een voor de Ommelanden, en een waterfiskaal. Hunne in<br />

den aanvang te veelvuldige werkzaamheden werden gaandeweg<br />

gewijzigd en verminderd. Bij de rechtsbedeeling<br />

onder de inlanders, in 1814 geregeld, en z. v. m. op<br />

oude gewoonten en dorps-instellingen gegrond, werd de<br />

resident opperrechter en eerste magistraat binnen zijne<br />

residentie, terwijl onder zijn toezicht de districten en<br />

division door regenten en wedana's of demangs werden<br />

bestuurd. De keuze der dorpshoofden, wier salaris in eene<br />

toewijzing van land bestond, werd onder sanctie van den<br />

resident aan de bewoners overgelaten. De omgaande<br />

rechters (courts of circuit) moesten om de drie maanden<br />

de districten rondgaan, en bij de opening van elke zitting,<br />

werd uit eene door den hoofd-djaksa hun voorgelegde<br />

lijst van aanzienlijke inlanders (minstens van den<br />

rang van dorpshoofd) de.jury gekozen.<br />

In het administratief beheer en de comptabiliteit kwamen<br />

weinig veranderingen, behalve dat de door Daendels<br />

ingevoerde wijze van boekhouden werd afgeschaft en in<br />

stede van de rekenkamer, de accountant-general de spil<br />

werd der financieelo administratie. Hoewel aan het door<br />

En "eland erkende papierengeld een wettige koers was<br />

geo-even van 6i rijksd. tegen 1 Sp. mat, kon men weldra<br />

12 rijksdaalders aan papier voor dien prijs bekomen, waardoor<br />

de geldmarkt, even als vroeger gedrukt bleef. Zelfs<br />

door eene amortisatie, deels ten gevolge van aanzienlijke<br />

landverkoopen, of beter gezegd, van de voortbrengselen<br />

van den grond volgens herkomst en gebruik, deels door<br />

vernietiging van 't oude papierengeld, was de markt niet


212<br />

gebaat, en alleen eene vermindering van circuleerend<br />

medium verkregen. Om nu in het voortdurend gebrek<br />

aan specie te voorzien, besloot men over te gaan tot de<br />

uitgifte van schatkistbilletten tegen eene rente van 6 pCt.<br />

's jaars: en van banknoten, die echter zes maanden daarna,,<br />

reeds tot op drie vierde van de oorspronkelijke waarde waren<br />

gedaald. Java werd in 1813 door Engelsch papier als overstroomd.<br />

Gelukkig waren die betaalmiddelen even als de<br />

koperen bonken nog vóór de vestiging van het Nederl.<br />

gouv. uit de circulatie verdwenen, en had er, vooral ten<br />

gerieve van den inlander, eene belangrijke aanmunting<br />

van koper plaats. De waarde der Bengaalsche sicca- en<br />

Bataviasche of Suratsche ropijen, varieerde tusschen 31 i<br />

en 30 stuivers, en de Sp. mat of daalder van 64 stuivers<br />

van 4 duiten, werd als standpenning later door de Javaropij<br />

van 30 st. vervangen.<br />

Het belastingstelsel onderging eene geheele hervorming ;<br />

het contingenten-stelsel werd opgeheven, en de landrente,,<br />

eene percentsgewijze belasting op het hoofdproduct van<br />

den inlandschen landbouw ingevoerd. Door de niet-landbouwers<br />

zou eene „huistax" worden betaald waarvan<br />

echter een groot aantal categoriën van personen werd<br />

vrijgesteld. Volgens het gevoelen van Raffles, was de<br />

souverein, op eenige uitzonderingen na, eigenaar van den<br />

grond; en moest behalve in de Preanger-regentschappen —<br />

waar de gedwongen koffie-cultuur werd gehandhaafd — en<br />

de boschdistricten (blandongstelsel), als grondslag van de<br />

landrenten worden vastgesteld: 1°. verhuring der gronden<br />

aan de dorpshoofden (village-settlement), 2°. rechtstreeksch<br />

toezicht van 't gouvernement en beperking van het gezag<br />

der regenten, 3°. afschaffing van de verpachting der inen<br />

uitgaande rechten, instelling van het zoutmonopolie,<br />

enz. De koffie zou tegen vaste prijzen worden aangenomen<br />

, en men bleef het oude beginsel getrouw, waarbij<br />

de levering van alle koffie door particulieren geteeld, tegen<br />

een prijs van 6 rijksd. de 140 oude ponden bevolen<br />

was. Maar al spoedig verkreeg de individueele aanslag<br />

(ryotwar-settlement) de voorkeur. Deze landrente of grondhuur,<br />

zou bestaan uit een gemiddelde heffing van nagenoeg<br />

2 /5 van het product; door de bestaande verschillen<br />

r


213<br />

evenwel in vele districten omtrent den aard van grondeigendom<br />

of landbezit en de lasten die er op rusten, moest<br />

veel aan het oordeel der residenten worden overgelaten,<br />

en werkte dat stelsel, uithoofde van het ontoereikend<br />

aantal ambtenaren hoogst gebrekkig en onregelmatig.<br />

Hier heerschte het „village-settlement", daarliet „ryotwarstelsel",<br />

en ofschoon de grondgedachte goed was, en<br />

beiden boven het oude contingenten-stelsel te verkiezen<br />

waren, bleven de uitkomsten ten gevolge der onvoorbereide<br />

en verkeerde wijze van invoering en toepassing,<br />

verre beneden de verwachting. Bovendien was het gezag,<br />

ja de geheele leiding van 't binnenlandsch bestuur op de<br />

residenten overgegaan, en waren de regenten niet veel<br />

meer dan directeurs van politie geworden.<br />

Wat de in- en uitgaande rechten betreft, werden de<br />

heffingen hier en daar den pachter wel uit de handen<br />

genomen, maar een vast stelsel kwam niet tot stand. In<br />

Tjeribon werden de onwettige tolpoorten afgeschaft ende<br />

pasars onder gouvernementsbeheer geplaatst. Ook de zoutpannen<br />

nam de regeering aan zich en een zoutmonopolie<br />

werd ingesteld; speelhuizen en hanenvechterijen waren<br />

reeds verboden. Het inkomend recht op amfioen, die<br />

niet op de comp'-veilingen in Bengale was aangekocht,<br />

onderging eene verhooging, die echter verscheidene malen<br />

moest gewijzigd worden. De opbrengst van eene belasting<br />

op de klapperboomen was de inning niet waard, en hoewel<br />

de oude toestand der gedwongen koffie-cultuur in de<br />

regentschappen bleef bestaan, werd uithoofde van den<br />

grooten voorraad in de magazijnen, en den lagen prijs van<br />

net product, de aanplant niet aangemoedigd, daar zij verlies<br />

in stede van voordeel opleverde.<br />

Aan het Engelsch bestuur komt de eer toe, den slavenhandel<br />

z. v. m. gekeerd en de emancipatie bevorderd te<br />

hebben; voor iederen slaaf boven de 8 jaren, moest een<br />

sp. doll, 'sjaars worden betaald. Daarentegen werdende<br />

publieke werken en weg-en onverantwoordelijk verwaarloosd.<br />

Waren in Aug. 1812 de geregelde postdiensten<br />

reeds afgeschaft, tien maanden later ging het gouvernement<br />

nog verder, door zich van de verplichting te<br />

ontslaan den reizigers postpaarden te verschaffen, niet


214<br />

zonder groot nadeel voor binnenlandschen handel en verkeer.<br />

Nopens de militaire aangelegenheden, die in den beginne<br />

bijna de helft der uitgaven vorderden, bestond er steeds<br />

groot verschil in zienswijze tusschen den luit.-gouv. en<br />

den commandant van het leger. Raffles drong sterk op<br />

vermindering aan, terwijl Grillespie en de voornaamste<br />

officieren, die zich moeilijk aan het bestuur van den voormaligén<br />

adjunct-secretaris van poelo Pinang konden gewennen,<br />

„<strong>the</strong> army" tot eene grootere sterkte wenschten<br />

op te voeren. Het onderscheid tusschen de koninklijke<br />

troepen en die der Comp, bracht almede veel verwarring<br />

in de administratie van het leger teweeg, dat uit Europeanen<br />

en Sepoijs, Javanen en Amboneezen bestond, en<br />

over de twee militaire division, Weltevreden en Samarang<br />

verdeeld was.<br />

De landverkoop gaf aanleiding tot ongeregeldheden,<br />

en bleek eene onverstandige financieele operatie te zijn<br />

geweest, waarvan men dan ook later is teruggekomen.<br />

De plotselinge in Mei 1813 uitgebarsten opstand te Probolinggo<br />

o. a., waarbij de Chineesche landheer Han Kiko<br />

vermoord werd, was aan de verdrukking zijner onderhoorigen<br />

te wijten; de rust werd echter spoedig hersteld<br />

en 't land onder het domein teruggebracht.<br />

Op de buitenbezittingen had het Engelsche gouvernement<br />

zich bepaald tot het aanhouden der administratie, en<br />

geene hervormingen ingevoerd. Ook in de staatkundige<br />

verhouding was weinig verandering gekomen, uitgezonderd<br />

te Palembang, waar Mahmoed Badroe'd-din, in Sept. 1811,<br />

na de nederlaag van het Hollandsch-Pransche leger op<br />

Java, hetzij uit eigen beweging, hetzij ten gevolge der<br />

snoode, althans hoogst onvoorzichtige en onverantwoordelijke<br />

inblazingen van Raffles, zich van het Nederlandsch fort<br />

had meester gemaakt en de bezetting verraderlijk liet ombrengen.<br />

Onbekend naar het schijnt met 't geen er was<br />

voorgevallen, zond de luit.-gouv. in November eene commissie<br />

naar den sultan, om krachtens de capitulatie van<br />

Janssens, de factorij op te eischen en eene regeling omtrent<br />

den tinhandel voor te stellen. Tengevolge zijner


213<br />

vijandige houding echter, moest de com. onverrichter zake<br />

terugkeeren, en verscheen Gillespie den 15 den April 1812<br />

voor de stad, die hij zonder bloedverlies in bezit nam.<br />

Ahmed Nadjmoe'd-din, broeder van den gevluchten sultan,<br />

en tevens rijksbestuurder, werd op den troon verheven<br />

en teekende een nieuw tractaat, waarbij de eilanden Banka<br />

en Billiton (Blitong), tegen eene jaarlijksche tegemoetkoming<br />

aan de Eng. Comp, werden afgestaan. Hierdoor<br />

verkreeg de ontginning der tinmijnen weldra eene belangrijke<br />

ontwikkeling; Banka werd tevens in DukeofYorksisland,<br />

de hoofdplaats Muntok in Minto herdoopt, en de<br />

sultan moest een gezantschap naar Batavia zenden om<br />

hulde te doen aan den opperlandvoogd van Java voor de<br />

suzereiniteit van zijn gebied. Na het vertrek van Gillespie,<br />

trad de nieuw benoemde resident, de majoor Robinson,<br />

op eigen gezag met den afgezetten vorst in onderhandeling<br />

en herstelde hem op den troon. Die willekeurige<br />

daad had de vervanging van den resident tengevolge, en<br />

Nadjmoe'd-din werd in 't gezag hersteld.<br />

Reeds in 1810, hadden de Engelschen het noordelijk<br />

gedeelte van Celebes in bezit genomen zonder echter een<br />

overwegenden invloed op dat eiland te bekomen. De opvolgers<br />

van Aroe Palakka, (die meest allen zijn naam<br />

voerden), bleven door hunne eigendunkelijke handelingen<br />

de aanmatigende politiek van Hollands ouden vriend en<br />

bondgenoot wat al te getrouw, waarvoor zij dan ook<br />

spoedig moesten boeten. De toenmalige Aroe Palakka<br />

was zelfs zoo ver gegaan, zich de benoeming der vorsten<br />

van Goa en Tello toe te eigenen, en hoewel hij in 1814<br />

door generaal Nightingall, van Crawfurd vergezeld, uit<br />

al zijne stellingen werd verdreven, bleef hij tot in 1816,<br />

een voor de Engelschen hoogst afmattenden guerilla-oorlog<br />

volhouden. Ook Timor moest zich overgeven, waar Hazaert<br />

steeds de Hollandsche vlag had doen waaien.<br />

Op Bali, hadden de vorsten van Bleling (Bolélêng) en Karang<br />

Asam zich wel aan Engeland onderworpen, maar<br />

noch factorij noch eenige andere post werd er gevestigd.<br />

Nadat de Nederlandsche kantoren aan Borneo's westkust<br />

reeds in 1791 opgeheven en die te Bandjermasin, in<br />

1809 ingetrokken waren, was het steeds een geliefkoosd


216<br />

denkbeeld van Raffles, er eene vaste Engelsche nederzetting<br />

te vestigen. Alexander Hare, door lord Minto naar<br />

den sultan van dat gewest afgevaardigd, ten einde zich<br />

met hem over de wering van den slavenhandel te verstaan,<br />

strekte het doel zijner zending veel verder uit. Hij poogde<br />

in het binnenland van Bandjermasin voor zich zelven een<br />

rijkje te stichten, verkreeg van den luitenant-gouv. de<br />

machtiging om alle landloopers op Java als kolonisten<br />

naar zijn gebied over te brengen, maar ofschoon door dien<br />

excentrieken Engelschman een al te ruim gebruik of liever<br />

misbruik van die machtiging werd gemaakt, zou dezen<br />

sultan in spe toch al spoedig zijne heerschzuchtige plannen<br />

moeten opgeven. Na de teruggave onzer bezittingen trachtte<br />

hij eene dergelijke rol op de Kokos- of Keeling-eilanden<br />

te spelen.<br />

Eene expeditie onder den kapitein ter zee Bowen, in<br />

18 J 2 tot tuchtiging van den zeeroof naar Sambas gezonden,<br />

liep ongunstig af, het volgende jaar echter werd de<br />

rooversvloot grootendeels vernield en de stad in de asch<br />

gelegd, terwijl de sultan en de pangéran-Anom, een der<br />

rooveraanvoerders, de wijk namen naar het binnenland.<br />

De betrekkingen met Kasim, sultan van Pontianak, die<br />

in 1808 zijn beruchten vader Abd-oel-Rachman of Abdoe'rrahman<br />

— een der merkwaardigste mannen van Borneo —<br />

was opgevolgd, schijnen evenmin van blij venden aard te<br />

zijn geweest.<br />

De toeleg om door eene zending van Waardenaar en<br />

Dr. Ainslie als commissarissen naar Japan, de onderwerping<br />

van het opperhoofd der Nederlandsche factorij op<br />

Desima te verkrijgen, stuitte nogmaals af op de vastberadenheid<br />

en het handig gedrag van Doeff. De wrevel<br />

over het mislukken van dat plan bij Raffles opgewekt,<br />

ging zoo ver, dat hij zich niet ontzag den pakhuismeester<br />

Cock Blomhoff, door het opperhoofd van Desima naar den<br />

landvoogd van Java afgevaardigd, als krijgsgevangene naar<br />

Engeland op te zenden, toen hij weigerde zijn eenmaal<br />

gezworen eed aan Nederland te verbreken. In 1814<br />

beproefde Raffles op nieuw, door het zenden van een koopvaardijschep<br />

onder Cassa, de Nederlanders te verdringen<br />

en vasten voet op Nippons kust te verkrijgen, doch


217<br />

evenals zijne vorige zendelingen, kwam ook deze onverrichter<br />

zake terug. Hoewel het Doeff veel moeite kostte,<br />

het uitblijven van Nederlandsche schepen te verklaren,<br />

en „den waren staat van zaken aan de scherpe blikken<br />

der dwarskijkers te onttrekken", werd hij door de Japansche<br />

regeering met de meeste bereidwilligheid ondersteund.<br />

Na vier lange jaren van alle berichten uit het moederland<br />

verstoken te zijn geweest, werd die trouwe ambtenaar<br />

eindelijk door Cock Blomhoff afgelost van den post,<br />

dien hij ongeveer 14 jaren zorgvuldig bewaakt en voor zijn<br />

land had behouden 1).<br />

Tengevolge van de toenemende spanning tusschen Raffles<br />

en Gillespie , was laatstgenoemde in October 1813<br />

naar Bengale teruggekeerd en door Sir Nightingall vervangen.<br />

Al spoedig werd door den gewezen commandant<br />

van het leger op Java, die zich hier als een haatdragend<br />

onverzoenlijk vijand doet kennen, eene aanklacht tegen<br />

Raffles ingeleverd, waarin dezen, behalve verschillende<br />

grieven aan op zich zelf staande feiten ontleend, in hoofdzaak<br />

de volgende misgrepen worden aangewreven :<br />

1°. de verkoop van landen tot spotprijzen, in verband<br />

met de vernietiging van het crediet-papier en de nadere<br />

financieele schikkingen ;<br />

2°. de maatregelen betrekkelijk de koffie-cultuur, met<br />

het doel, om de waarde der aanplantingen in de Preangerregentschappen<br />

en vooral op de verkochte landen te<br />

doen stijgen ;<br />

3«. de onstaatkundige beperking van het gezag der inlandsche<br />

hoofden, en in 't bijzonder van de regenten,<br />

waardoor de schakel tusschen bestuur en bevolking werd<br />

verbroken.<br />

Raffles liet geen enkel punt der beschuldigingen tegen<br />

hem ingebracht onbeantwoord, en vatte zijne verdediging,<br />

in eene nota aan Lord Moira (later Lord Hastings),<br />

den opvolger van Minto te zamen, die de beslissing over<br />

al die klachten en grieven aan directeuren der Comp.<br />

1) Zie jhr. J. L. C. Pompe Tau Meerdervoort : Vijf jaren in Japan.<br />

(1857—1863). Bijdragen tot de kennis van het Japansche keizerrijk en<br />

zijne bevolking.


218<br />

overliet. Hoewel deze zijn gansche bestuur niet konden beoordeelen,<br />

achtten zij toch het karakter van den luit.gouv.<br />

van alle blaam voldoende gezuiverd, en spraken later<br />

ook over zijne administratie een gunstig oordeel uit, zonder<br />

echter den plaats gehad hebbenden landverkoop, als minstens<br />

een staatkundigen misgreep, goed te keuren.<br />

Holland had inmiddels zijne onafhankelijkheid herkregen;<br />

de conventie — den 13 den Augustus 1814 gesloten — zou<br />

eerlang ton uitvoer worden gelegd, en Raffles was door<br />

den loop der staatkundige gebeurtenissen niet alleen in<br />

zijn omvangrijken arbeid gestuit, maar weldra waren ook<br />

zijne veelbelovende vooruitzichten geheel verdwenen. In<br />

Maart 1816 werd hij door John Pendall vervangen, die<br />

kort daarna de O. I. bezittingen aan Nederland zou moeten<br />

overgeven.<br />

Met al zijne gebreken was Raffles een bekwaam man,<br />

die door een helderen blik, een scherp oordeel en eene<br />

gemakkelijke voordracht wist aan te vullen, wat hem aan<br />

grondige kennis ontbrak. Onder zijne leiding kwam het<br />

Bataviaasch genootschap tot een ongekenden bloei, en<br />

zoowel aan hem als aan de medewerking van Leyden ,<br />

Crawfurd, Horsfield en Mackenzie is men een schat van<br />

kennis nopens den O. I. Archipel verschuldigd, waarbij<br />

echter niet vergeten mag worden, dat vele en voorname<br />

bouwstoffen door Nederlanders zijn geleverd. Jammer dat<br />

zijne philanthropische denkbeelden omtrent individu'eele<br />

vrijheid, afschaffing van slavernij, opbeuring en veredeling<br />

der volksklassen te veel door een overprikkeld nationaliteitsgevoel<br />

werden beheerscht. Ook van hem kon gezegd worden,<br />

„dat hij eerst Engelschman en dan pas mensch was." Als<br />

politiek en administratief man, heeft hij met onverdroten<br />

ijver en doortastenden wil de boeien helpen slaken, door<br />

een versleten zelfzuchtig stelsel om Java's ontwikkeling<br />

en vooruitgang gesmeed, en eene betere toekomst voorbereid,<br />

doch zonder dat het gestrooide zaad diepe wortelen schoot<br />

of zijn beheer een blijvenden invloed uitoefende. Er was<br />

meer geregeerd dan bestuurd; de tijd was te kort om de deugdelijkheid<br />

der nieuwe orde van zaken te beproeven en het<br />

ambtenaars-personeel te gering om alles behoorlijk na<br />

te gaan of met de noodige kracht te handhaven. Dien


219<br />

ten gevolge bleef van vele schoonschijnende verbeteringen<br />

niets dan de doode letter over. Noch het inwendig beheer,<br />

noch de regeling der meeste administratieve aangelegenheden<br />

konden aan de verwachting beantwoorden,<br />

en in weerwil der beste bedoelingen, was ook het lot van<br />

den inlander niet verbeterd ; wat men met de eene hand<br />

had gegeven , werd dikwijls met de andere weder teruggenomen.<br />

Maar al moge Raffles in de practijk en vooral<br />

in zijne administratieve hervormingen hebben gefaald, al<br />

deed hij zich later als een onverzoenlijk vijand van Nederland<br />

kennen, toch was er veel door hem op Java<br />

voorbereid, dat onder Neêrlands bestuur aanvankelijk<br />

goede vruchten mocht dragen.


DERDE GEDEELTE.<br />

Nederlandscb Oost-Indië als bezitting van het koninkrijk<br />

der Nederlanden.


HOOFDSTUK L<br />

HERSTEL VAN HET NEDERLANDSCH GEZAG IN DEN O. I.<br />

ARCHIPEL, WERKZAAMHEDEN VA» DE COMMISSARISSEN-<br />

GENERAAL TOT AAN HET BESTUUR VAN DEN GOUVER-<br />

NEUR-GENERAAL VAN DER CAPELLEN.<br />

1816—1819.<br />

Het laatste bedrijf van 't groote drama, waarin vorsten<br />

en volken de rollen vervulden, dat Europa tot schouwplaats<br />

en geheel de wereld tot toeschouwer had, was in<br />

do velden van Waterloo afgespeeld. Het koninkrijk der<br />

Nederlanden, had onder de souvereiniteit van het huis<br />

van Oranje , rang genomen in de zelfstandige Europeesche<br />

staten, en was door de conventie van 1814, mot uitzondering<br />

van de Kaap en een drietal West-Indische eilanden,<br />

in het bezit zijner koloniën hersteld. Het volkenrecht<br />

had zijn loop hernomen, de laatste hoop van Raffles om<br />

het rijke Insulinde voor Engeland te behouden, was in<br />

rook verdwenen, en Nederland werd de tweede koloniale<br />

mogendheid in Europa. Maatregelen werden getroffen om<br />

de teruggave te bespoedigen; de schout-bij-nacht Buyskes,<br />

commandant van 't eskader dat eene troepenmacht van<br />

ongeveer 2800 Europeanen naar Java moest overbrengen,<br />

de staatsraad Elout en de secretaris van staat Gr. A. Gr. P.<br />

Baron van der Capellen, die later als gouv.-gen. zou optreden,<br />

verlieten op den 29 ste " October 1815 de reede van<br />

'Texel met last om als commissarissen-generaal onze O. I.<br />

bezittingen over te nemen en te reorganiseeren.<br />

De reis was niet voorspoedig; men had met vele zwarigheden<br />

te kampen, en ofschoon de komst der hooge<br />

commissie door de belangelooze tusschenkomst van Mr.<br />

H. G. Baron Nahuys was aangekondigd, duurde het<br />

tot den 18 den Juni 1816, voor dat John Fendall de mach-


224<br />

tiging verkreeg de koloniën over te dragen. Na vele<br />

onderhandelingen, voorloopige bepalingen en het opheffen<br />

van menig bezwaar, was men het eindelijk omtrent het<br />

ontwerp van conventie tot regeling der overgave eens<br />

geworden. Nadat veel kwade wil, van Engelsche zijde<br />

betoond, overwonnen was, leverde de ten uitvoerlegging<br />

in Java zelf weinig bezwaar op ; den 19 den Augustus had<br />

bij proclamatie de plechtige overdracht van dit eiland<br />

plaats, en werd de Engelsche vlag door Neêrlands driekleur<br />

vervangen. Financieele, politieke en volkenrechtelijke<br />

geschilpunten zouden later in Europa worden geregeld;<br />

omtrent deze werd dan ook bij een tractaat den 17 deu<br />

Maart 1824 tusschen Engeland en Nederland te Londen<br />

gesloten, ten genoegen der wederzijdsche partijen beslist.<br />

De geschiedenis van den Indischen Archipel was een<br />

nieuw tijdvak ingetreden, en voor zijne belangen, ontwikkeling<br />

en bloei, thans zoo innig aan die van 't moederland<br />

verbonden, eene hoopvolle toekomst geopend.<br />

't Valt moeilijk bij de overgave van Java ecne juiste<br />

schets van den toenmaligen toestand te geven, maar zeker<br />

is het, dat er veel in verval en veel verwaarloosd was,<br />

zoodat de commissarissen-generaal eene zware taak hadden<br />

te vervullen. Er bestond een tekort van ongeveer 10<br />

millioen gulden, bij een grooten achterstand van landrenten<br />

en verminderde cultuur in verarmde gewesten. Alle<br />

veranderingen door Raffles ingevoerd, waren geene verbeteringen<br />

geweest, en waar het nieuwe stelsel niet met<br />

de noodige bedachtzaamheid was toegepast, heerschten<br />

misbruiken, wanorde en stelselloosheid. Hier en daar<br />

broeiden onrust en verzet. Reeds in 1817 moesten woelingen<br />

in het Bantamsche door eene afdeeling troepen<br />

worden onderdrukt; en nauwelijks waren eenige onlusten<br />

in Tjeribon, door opruiing van een zoon van radja Kanoman<br />

ontstaan, aanvankelijk gedempt, of eene nieuwe expeditie<br />

en herhaalde gevechten waren noodig, om de oproerige bevolking,<br />

aangevoerd door Bagoes Serit, die zich niet<br />

had ontzien den assistent-resident Heidenreich en eenige<br />

hoofden te doen ombrengen, te onderwerpen. Nadat de<br />

rust overal hersteld was, kon tot den veel omvattenden<br />

arbeid eener reorganisatie worden overgegaan, waarbij,


225<br />

mot de noodige wijzigingen, de weg gevolgd werd die<br />

door Raffles was ingeslagen.<br />

Tengevolge van oen nauwgezet onderzoek nopens den<br />

algemeenon toestand, vermeendon comVgeneraal — van<br />

uitgebreide instruction voorzien — tot het ontwerpen<br />

van oen nieuw reglement op liet beleid dor regeering te<br />

zijn gemachtigd, dat den 22 B, °" December 1818 bij publicatie<br />

werd afgekondigd. Hoewol nimmer door den koning<br />

goedgekeurd, bleef het tot 1827 van kracht.<br />

Bij liet nagaan van eenige daarbij in acht genomene<br />

hoofdpunten, zullen de redenen tot het afwijken van<br />

vroegere begrippen, en het wijzigen van tot daartoe gevolgde<br />

beginselen of stelsels van bestuur al spoedig in<br />

het oog vallen. Terwijl van der Capellen zich voorbereidde<br />

tot het aanvaarden zijner aanstaande hooge betrekking,<br />

en Buyskos zich onledig hield met do reorganisatie<br />

der marine, is Elout do man die hier op den voorgrond<br />

treedt.<br />

Aan den gouv.-gon., die met vier radon van Indië na<br />

het vertrek der com«.-generaal, de hooge regeering'zou<br />

uitmaken, bleef het hoogste gezag opgedragen, en zijne<br />

werkzaamheden werden „in rade" on „buiten rade" onderscheiden.<br />

Hot binnenlandsch bestuur werd aanvankelijk niet veel<br />

gewijzigd, maar do macht on do bevoegdheid der residenten<br />

wier aantal tot 20 werd opgevoerd, duidelijker bepaald<br />

en omschreven. Evenzoo kwam in de reeds bestaande<br />

wetten en het rechtswezen weinig verandering, omdat men<br />

eene nieuwe regeling van wetgeving en rechtspraak in<br />

het moederland verwachtte, en het nadeel van voortdurende<br />

veranderingen of transitoire bepalingen wenschte te<br />

vermijden. De jury werd afgeschaft. Do rechterlijke inrich<br />

tingen, waar recht werd gesproken van woge en in naam<br />

van den koning der Nederlanden bostondon uit<br />

lo. het hoog gerechtshof te Batavia, tevens'hof van<br />

cassatie on hof van appel, dat van elke behandeling van<br />

crimmeele zaken kennis nam.<br />

b c<br />

2o. De raden van justitie te Batavia, Samarang, Socrabaja,<br />

Amboma, Malakka en Makassar.<br />

Sc De landraden wier zittingen - ter hoofdplaats der<br />

15


226<br />

residentie te houden — door den hoofdpanghoeloe of eersten<br />

priester werden bijgewoond. Zij spraken geen recht<br />

waar raden van justitie gevestigd waren, on beider jurisdictie<br />

werd naauwkeurig omschreven.<br />

4o. De hoven van ommegang: zij moesten minstens éénmaal<br />

in de drie maanden, in iedere residentie zitting houden<br />

ter afdoening van crimineele zaken, en oordeelden tevens<br />

over die, welke buiten de bevoegdheid lagen der landraden.<br />

5o. het hoog militair gerechtshof te Batavia, en de krijgsraden,<br />

die op Java door den gouv.-gen., en op de buitenbezittingen<br />

door de gouverneurs of residenten werden bijeengeroepen.<br />

De rechtsbedeeling was eenvoudiger en minder kostbaar<br />

dan onder het Engelsen tusschenbestuur.<br />

Ondanks het onder Raffles ingestelde „commercial-" en<br />

het „revenue committee", heerschte in de administratie eene<br />

zoo schromelijke en volslagen verwarring, dat men zich<br />

noch van de verhouding tusschen inkomsten en uitgaven<br />

noch van den geheelen financieelen toestand eenig denkbeeld<br />

kon vormen.<br />

Spoedig kwam hierin eene merkbare verbetering, toen<br />

aan een hoofd-directeur en inspecteur van financiën door<br />

raden ondersteund, het algemeen bestuur der domeinen,<br />

gelden, inkomsten, uitgaven enz. was opgedragen, en omtrent<br />

het boekhouden „op en buiten het eiland Java"<br />

eenvoudige doch doelmatige bepalingen werden vastgesteld.<br />

Niettegenstaande veel papierengeld was ingetrokken,<br />

bleven nog steeds banknoten on zoogenaamd Probolinggopapier<br />

in omloop, en werd de papiermassa zelfs met een<br />

millioen vermeerderd, zonder dat men het muntwezen op<br />

eene behoorlijke wijze had kunnen regelen.<br />

Ook .thans was die regeling ten gevolge der aangewende<br />

middelen weder zeer gebrekkig: 1. door den Sp. dollar<br />

of piaster, en de Java-ropij onder den naam van Indischen<br />

gulden te hoog, en den Amerikaanschen daalder te laag<br />

te schatten; 2". door aan de Nederl. gulden, als gangbare<br />

munt, eene hoogere waarde te geven dan als rekeningsmunt;<br />

3. door de uitgifte van papier als wettig<br />

betaalmiddel te beperken.<br />

Bovendien werd de geldmarkt met koper en papier over-


227<br />

laden en de standpenning verdrongen, door de pasmunt<br />

met de zilvermunt op ééne lijn te plaatsen en de vroeger<br />

ingetrokken bonken op nieuw in omloop te brengen.<br />

Die verkeerde maatregelen hebben toen en later tot veel<br />

ongerief aanleiding gegeven.<br />

Het landrenten-stelsel was op eene zoo onregelmatige,<br />

overhaaste en onnauwkeurige wijze ingesteld, de jaarbjksche<br />

opbrengst zóo onzeker, en de inlander er zoo weinig<br />

door gebaat, dat com".-gen. besloten, door eene reis over<br />

Java, zich te overtuigen of en in hoeverre het de voorkeur<br />

verdiende boven vroegere stelsels en op billijke voorwaarden<br />

kon worden toegepast.<br />

Na dit persoonlijk onderzoek, was de slotsom hunner<br />

bevinding dat de dorpsaanslag de voorkeur verdiende.<br />

Een inspecteur-generaal en adjunct voor do landelijke inkomsten<br />

werden benoemd, om eene geregelde werking<br />

voor te bereiden, on in 1818 had eene dessa'sgewijze<br />

aanslag plaats. Met voorbijgang der regenten, werden de<br />

dorpshoofden met het gouvernement in betrekking gesteld<br />

en de hoofden of oudsten met de verdeeling der landen<br />

belast.<br />

De koffie-teelt was onder het Britsch bestuur stelselmatig<br />

verwaarloosd, het aantal vruchtdragende boomen<br />

aanmerkelijk achteruitgegaan, en gedurende hunne reis hadden<br />

comVgen. zich van de moeilijkheid overtuigd, hierin<br />

de gewenschtc verbetering aan te brengen. Men besloot<br />

die cultuur in de Preangcr-regentschappen voorloopig op<br />

den ouden voet te laten, met afschaffing echter van het<br />

familiegeld, en op eenige uitzonderingen na, de overige<br />

koffie-gronden, dorpsgewijze, uitsluitend aan Javanen voor<br />

den tijd van zes jaren te verhuren, met vrijdom, den koopprijs<br />

in product of in geld te voldoen.<br />

De verpachtingen, de zoogenaamde tolpoorten, pasarrechten<br />

en andere belastingen, bleven grootendeels bestaan,<br />

en het onderzoek omtrent de al of niet wenschelijkheid<br />

van dat stelsel te behouden, was tijdens de ontbinding der<br />

hooge commissie nog niet afgeloopen.<br />

Wat de inkomende en uitgaande rechten betreft, werd<br />

in 1818 bepaald, enkele rechten voor Nederlandsen©, dubbele<br />

voor vreemde, en middelbare voor zulke vreemde<br />

15*


228<br />

schepen te heffen, die van en naar Ncderlandsche havens<br />

voeren.<br />

In do opium-pacht, de slaventax, en andere belastingen<br />

kwam eene doelmatige regeling' tot stand. Ook werd<br />

aan Europeanen en Chineezon, mits van een pas voorzien<br />

het reizen op Java veroorloofd, do slavenhandel verboden,<br />

het pandelingschap op Java afgeschaft, en 't lot der blandongs<br />

verbeterd. In één woord hot mercantiele beheer had<br />

voor meer liberale beginselen plaats gemaakt, handel en<br />

scheepvaart herleefden, alleen in den spccerijliandel werd<br />

het monopolie behouden, en voor zoover onze zwakke<br />

zeemacht er toe in staat was, trachtte men de zeeroof,<br />

dien kanker van den Indischen Archipel z. v. m. tegen<br />

te gaan.<br />

Het leger in drie militaire afdeelingen, te Batavia, Samarang<br />

en Soerabaja verdeeld, werd door Europeanen en<br />

inlanders aangevuld, de door Daendels opgerichte constructie-winkel<br />

uitgebreid, de marineschool hersteld en tot<br />

eene militaire school voor zee- en landmacht benovens<br />

voor don waterstaat en het landmeten ingericht.<br />

Ook het zoo lang verwaarloosde onderwijs werd dooide<br />

hooge comm. niet vergeten, een algemeen reglement<br />

voor het schoolwezen vastgesteld, en het toezicht over de<br />

schoolinrichting opgedragen aan den hoogleeraar Reinwardt,<br />

die den com".-gen. als directeur van landbouw,<br />

kunsten en wetenschappen was toegevoegd. Als zoodanig,<br />

heeft men hem de verbetering van den geneeskundigen<br />

dienst en der hospitalen, do koepokinenting, den plantentuin<br />

te Buitenzorg on eene meer uitgebreide kennis van<br />

de Oost-Indische bezittingen te danken.<br />

Tot do teruggave der buitenbezittingen overgaande, eischt -<br />

Sumatra in de eerste plaats onze aandacht.<br />

Vroegere overeenkomsten tusschen Raffles en den sultan<br />

van Palembang gesloten, gaven aanleiding tot voel geschil<br />

en vertraagden het overnemen Vttn dit land tot op het<br />

laatst van 1816.<br />

Ook bij de overgave van Banka, die niet dan onder<br />

wcderzijdsch protest tot stand kwam, beriepen zich de<br />

Engelschen op vroeger gesloten tractaten. De beslissing


229<br />

over de moeilijkheden omtrent Billiton gerezen, werd aan<br />

de beide betrokken Europeesche gouvernementen overgelaten.<br />

Nadat Muntinghe als gouv ts .-com. de zaken op Banka<br />

geregeld had, begaf hij zich in Juni 1817 naar Palembang<br />

ten einde er het Nederlandsch gezag te handhaven.<br />

Aanhoudende klachten over menschenroof, slavenhandel en<br />

geweldenarijen van den sultan tegen zijne eigene onderdanen,<br />

hadden ten gevolge dat hij gedwongen werd een contract te<br />

sluiten, waarbij de Nederlandsche regeering de oppermacht<br />

over zijne staten vorkreeg. Hoewel de handelingen<br />

en opstokorij van Raffles, — die inmiddels tot luit.-gouv.<br />

van Benkoelen benoemd was — door het Eng. gouvernement<br />

ton hoogste werden afgekeurd, werkten zij echter<br />

nadeelig op onzon invloed terug; en toen het bestuur<br />

onvoorzichtig genoeg was om in Nov. Nadjmoo'd-din te<br />

verwijderen en zijn oom den sluwen Badroe'-din ten derden<br />

male tot sultan te benoemen, rijpte ook in Palembang<br />

het zaad voor een aanstaanden oorlog.<br />

Duurde de guerilla-knjg van Aroc Palakka tegen de<br />

Engolschen nog steeds voort, do overgave van Makassar,<br />

dat onder hot gouvernement van Java ressorteorde,<br />

gaf tot geenc moeilijkheid aanleiding, hoezeer<br />

de verhouding tusschen het Nederlandsche bestuur en de<br />

vorsten van Tanette en Boni al spoedig eene ongunstige<br />

wending nam.<br />

Even als in de andere door de Engelschen ingenomen<br />

gewesten, hadden zij opk hier, alles doen vervallen en<br />

aan niets de hand gehouden, terwijl tevens willekeurig<br />

over eigendom en landbezit was beschikt.<br />

Menado en Gorontalo worden als assistent-residentiën<br />

onder den resident van Ternate gebracht, en de afschaffing<br />

van den slavenhandel gehandhaafd.<br />

Nauwelijks was Timor overgenomen, of er ontstond<br />

verschil tusschen den Portugeoschen en Nederlandschen<br />

gezaghebber over vroeger betwiste aanspraken op het<br />

regentschap Fialarang en andere rechten. Do luit.-kol.<br />

Taets van Amerongen en de heer Halewijn die er als<br />

commissarissen do zaken moesten regelen, verklaarden<br />

Timor tot een onderhoorigheid van Java, en bevestigden


230<br />

het gezag van den drost of resident Hazaert aan wien voor<br />

zijne trouw, zijn beleid en de uitstekende wijze waarop<br />

hij het bestuur uitoefende, hooge lof werd toegezwaaid.<br />

De overname der bezittingen, die niet onder het gebied<br />

van den luit.-gouv. van Java behoorden, ging minder<br />

gemakkelijk. Amboina en de Banda-eilanden werden den<br />

25sten Maart en 2*°* April 1817 in armoedigen toestand en<br />

in een staat van diep verval door de Nederlandsche commissarissen<br />

van den Britschen resident William Byam<br />

Martin overgenomen. Als met moedwil, was hier door<br />

de Engelschen een hevige weerzin tegen het monopoliestelsel,<br />

en eene groote begeerte naar vrijheid en onafhankelijkheid<br />

bij de bevolking aangewakkerd. Reeds eene<br />

maand later brak een opstand onder Thomas Matulesia op<br />

Saparoea uit, waarbij de bezetting van het fort Wijk bij<br />

Duurstede en de resident van den Berg met zijne familie<br />

de- eerste slachtoffers waren; en toen spoedig daarop de<br />

nederlaag van den majoor Beetjes volgde, breidde zich<br />

de opstand over geheel de residentie Amboina uit. Dit<br />

maakte de komst van den schout-bij-nacht Buyskes met<br />

een eskader en eenige troepen noodzakelijk, en door het<br />

moedig gedrag der zee- en landmacht, gelukte het hem<br />

den opstand binnen weinige maanden te dempen. De<br />

generaal-maj. de Koek werd als gouv. over de Molukken<br />

aangesteld, en de punten waarover men het niet eens had<br />

kunnen worden, zouden in Europa worden beslist.<br />

Ofschoon volgens de tijdorde, de overname onzer bezittingen<br />

in voor-Indië aan de beurt zoude zijn, willen AVIJ<br />

eerst zien wat er in de overige gedeelten van den Archipel<br />

plaats had.<br />

Raffles was bij tijds aangekomen, om alles in het werk<br />

te stellen Sumatra voor Engeland te behouden, of althans<br />

de teruggave dor verschillende posten te bemoeilijken.<br />

Zoo moest o. a. zijn vroegere secretaris James Dupuy y<br />

thans tot resident van Padang bevorderd, aan wien de last<br />

was opgedragen om de Westkust over te nemen, onverrichter<br />

zake terugkeeren, on er was een bepaald bevel uit<br />

Bengale noodig om hom te dwingen, de residentie Padang<br />

onvoorwaardelijk aan de Nederlandsche regeering over te<br />

geven. Ook in de Lampongs trachtte Raffles zich te ves-


^<br />

231<br />

tigen; te Semangka nam hij eene goede havenplaats in,<br />

heesch er de Engelsche vlag, en alweder moesten bevelen<br />

uit Bengale hem die gewesten doen ontruimen.<br />

De vrijgevige handelingen van de Nederlandsche com n .gen.<br />

staken gunstig af bij het zelfzuchtig gedrag van den<br />

Brit. Nauwelijks toch was Malakka mot onderhoorigheden<br />

door den resident majoor Farquhar aan den schout-bijnacht<br />

Wolterbeek en Timmerman Thyssen overgegeven,<br />

of zij hadden met Perah, Siak en Riouw belangrijke<br />

overeenkomsten aangegaan, waarbij aan alle natiën vrije<br />

vaart en handel op Riouw en Lingga „als hoofdnegotieplaatsen"<br />

werden verleend. Dat was Raffles echter niet<br />

genoeg. Hij gaf de hoop niet op, om in of bij de straat<br />

van Malakka een vast punt voor den Britschen handel te<br />

verkrijgen, waarvoor poelo Pinang te ver was verwijderd,<br />

en werd door lord Hastings in zijne pogingen ondersteund.<br />

Terwijl hij als „agent in de Oostersche zeeën" zich naar<br />

Atjih begaf om er de troonopvolging te regelen, en in 1819<br />

met uitsluiting van andere mogendheden een voordeelig<br />

tractaat te sluiten, dat tot 1824 in stand bleef, was het<br />

aan Farquhar gelukt op eene slinksche 'wijze den afstand<br />

van Singapore te verkrygen, waarop Raffles reeds lang<br />

het oog had geslagen. Toen dan ook den 26 8ten Februari<br />

1819 de Engelsche vlag op dat eiland werd geheschen,<br />

was zijn doel volkomen bereikt, en met voldoening kon<br />

hij schrijven: „One freeport in <strong>the</strong>se seas must eventually<br />

destroy <strong>the</strong> spell of Dutch monopoly, and what Malta is<br />

in <strong>the</strong> West, 'that may Singapore become in <strong>the</strong> East."<br />

Ondanks al do tegen die wederrechtelijke in bezitneming<br />

ingebrachte protesten, bleef Singapore als Engelsche vrijhaven<br />

bestaan, en was in dezen Archipel weldra een<br />

middelpunt van den Britschen handel.<br />

Niettegenstaande sultan Kasim van Pontianak een verzoek<br />

aan het Nederlandsche gouvernement had gericht om<br />

de westkust te doen bezetten, waaraan door de zending<br />

van den commissaris J. van Bookholtz on den majoor<br />

Muntinghe met eenige troepen gevolg was gegeven, scheen<br />

hij tevens met Engeland te hebben onderhandeld. Farquhar<br />

kwam althans terzelfder tijd op de reede aan en wendde,<br />

toen hij zich dien weg zag afgesloten, den steven naar


232<br />

Siak om er betrekkingen aan te knoopen, waarop men zich<br />

later van Britsche zijde beriep, toen het bezetten van<br />

Sumatra's oostkust den geheelcn handelsstand van Singapore<br />

in beweging bracht. Den 10 di: " Aug. woei de Hollandsche<br />

driekleur te Pontianak en weldra te Taj an, Sambas, Landak<br />

en Mampawa, waar echter te groote dienstijver on<br />

't onhandig gedrag onzer residenten George Muller en<br />

Prediger, hot gouvernement in moeilijkheden wikkelden<br />

mot de sluwe gewetcnlooze Chincezen, die van elke gelegenheid<br />

gebruik maakten zich aan hunne verplichtingen<br />

te onttrekken. -Deze fortuinzoekende zonen van het Hemelsche<br />

rijk, de ijverige doch oproorige ontginners der<br />

goudmijnen aan Borneo's kust, waren in verscheidene kleine<br />

federatieve republieken voreonigd, die, door hare eigene<br />

wetten en hoofden (kapitans of panglima's en lau-thay's) bestuurd<br />

en geheime eedgenootschappen (hoe'i) verbonden,<br />

de bewoners van het ingenomen grondgebied aan zich onderwierpen.<br />

Meer dan eens gevoelden zij zich krachtig genoeg,<br />

zoowel tegen de inlandsche vorsten, als tegen het Nederlandsch<br />

gezag in verzet te komen. Elke mijn-associatie<br />

met haar beheer (kong-si) had oene gemeenschappelijke<br />

kas, waaruit de verschillende onkosten voor de instandhouding<br />

on de behoeften der vereeniging worden bestreden.<br />

De twee voornaamste groote vereenigingen, die een<br />

beslissende rol op do westkust hebben gespeeld, waren die<br />

van Tai-kong to Montrado on van Sin-ta-kioe te Sambas.<br />

Reeds op den I st Januari 1817 had de commissaris<br />

van Boekholtz een verdrag gesloten met den sultan van<br />

Bandjormasin , wiens tot diepe armoede vervallen rijk<br />

door de Engelschen in 't vorig jaar verlaten was, waarschijnlijk<br />

om te voorkomen dat do Nederlanders bekend<br />

zouden worden mot de wijze waarop de zaken zich daar<br />

onder den resident Hare hadden toegedragen. De bepalingen<br />

van dat verdrag, waaraan do sultan zich niet dan<br />

noode onderwierp, werden met klom door de Nederl.<br />

beambten gehandhaafd, doch de voortdurende staat van<br />

onrust on gisting waarin hot rijk zich bevond, deed weinig<br />

goede uitkomsten verwachten.<br />

Nadat van Boekholtz teruggeroepen en het. commissariaat<br />

over Borneo tijdelijk aan den resident van Djokjo-


233<br />

karte, den majoor Nahuys was opgedragen, werden door<br />

dezen in 't begin van 1819 de voornaamste aangelegenheden<br />

te Pontianak zoowel als te Mampawa en Sambas<br />

geregeld, bepalingen gemaakt voor de in- en uitgaande<br />

rechten, verpachtingen, het zoutmonopolie, de handel in<br />

amfioen enz. en van do Chineezen een hoofdgeld gevorderd,<br />

't geen later tot nieuwe moeilijkheden en bloedige<br />

botsingen aanleiding gaf.<br />

Van Braam, als commissaris naar Voor-Indië gezonden<br />

om do poston in Bengale en op de kust van Kóromandel<br />

over te nemen, kon het omtrent de meeste punten<br />

en de vroegere rechten der Nederlanders, met de Engelschen<br />

niet eens worden ; hierover zou dan ook het hoogste<br />

gezag in Europa moeten beslissen.<br />

Op eenige uitzonderingen na, waren de Oost-Indische<br />

bezittingen aan den staat der Nederlanden teruggekeerd<br />

en vooral op Java, de inwendige toestand en onze verhouding<br />

tot de inlandsche hoofden en vorsten in hooge<br />

mate gewijzigd. Veel was er sedert de laatste jaren veranderd;<br />

met ;het oude stelsel was echter niet volkomen<br />

gebroken, en 't liberale element nu en dan aan het conservatieve<br />

ondergeschikt gemaakt. Toen reeds was het<br />

te voorzien, dat beide stelsels beurtelings een belangrijken,<br />

somtijds beheorschenden invloed zouden blijven<br />

uitoefenen.<br />

Een ruim veld, een onafzienbare akker wachtte intusschen<br />

op bearbeiding of ontginning. Voor het kleine<br />

Nederland was in dezen uitgestrekten Archipel een reuzenarbeid<br />

te verrichten. Zal het kracht en moed bezitten die<br />

te aanvaarden, te voldoen aan de behoeften van zoo<br />

vele millioenen onderdanen wier lot van het moederland<br />

afhankelijk is? Zullen de hier en daar met milde hand<br />

gestrooide zaden goede vruchten dragen? De toekomst zal<br />

het loeren, de geschiedenis het antwoord geven.<br />

't Voorbereidende werk was verricht, en in de laatste<br />

dagen van 't jaar 1818 begreep de hooge staatscommissie<br />

dat hare taak was afgeloopen. Met ijver, wijsheid en kalm<br />

overleg had zij die taak vervuld.<br />

Elout, de man aan wiens uitstekende bekwaamheden<br />

on groote scherpzinngheid Neôrlands Indië veel is ver-


234<br />

plicht, gaf den 16 den Januari 1819 het bestuur op plechtige<br />

wijze aan den gouv.-gen. van der Capellen over.<br />

De twee overige commissarissen-generaal keerden terug,<br />

doch mochten de vaderlandsche kust niet voor October<br />

bereiken. Niet ver van het eiland Diëgo Garcia leed de<br />

Evertsen schipbreuk, en daarbij ging een schat aan kostbare<br />

voortbrengselen uit het planten- en dierenrijk verloren.<br />

HOOFDSTUK II.<br />

NEÈRLANDS-INDIË ONDER HET BESTUUR VAN DEN GOU-<br />

VERNEUR-GENERAAL VAN DER CAPPELLEN, EN DEN<br />

COMMISSARIS-GENERAAL LEONARD BURGGRAAF<br />

DU BUS DE GHISIGNIES. OORLOG TEGEN<br />

DIEPO NEGORO.<br />

1819—1830.<br />

Bij den aanvang van zijn bestuur, ondernam de gouv.generaal<br />

eene reis over Java ten einde zich omtrent vele<br />

zaken op de hoogte te stellen en met den toestand van<br />

land en volk bekend te maken. Die toestand mocht vrij<br />

bevredigend genoemd worden, na al de schokken welke<br />

dit schoone land had ondergaan.<br />

In de Vorstenlandon had menige troonsverandering<br />

plaats. Nauwelijks toch was de soesoehoenan van Soerakarta<br />

door zijn oudsten zoon Pakoo Boewana V opgevolgd,<br />

of reeds in Sept. 1823 kwam de troon op nieuw vakant,<br />

en werd door raden mas Saperdan onder den naam van<br />

Pakoe Boewana VI beklommen.<br />

Niet lang daarna overleed ook de sultan van Djokjo<br />

zijn tweejarige zoon Amangkoe Boewana V volgde hem<br />

op, over wien de voogdij schap in den kraton, aan de moeder<br />

en grootmoeder benevens aan den oom en oudoom van den<br />

jongen sultan, de pangérans Diopo Negoro en Mangkoe Boemi


235<br />

was opgedragen, terwijl de rijksbestuurder, onder toezicht<br />

van den resident — bij wien het rijkszegel berustte —<br />

de teugels van 't bewind in handen had.<br />

Onder die regeering ontwikkelden zich vele moeilijkheden<br />

, en werden gebeurtenissen voorbereid dio weldra al<br />

onze belangstelling zullen opwekken; maar eer wij tot het<br />

verhaal dier treurige geschiedenis overgaan, dienen wij<br />

ons eenige oogenblikken buiten Java te verplaatsen.<br />

In de buitenbezittingen werden vrede en rust al spoedig<br />

verstoord; bijna overal moest men naar de wapenen<br />

grijpen, en onze zee- en landmacht werd niet alleen geroepen<br />

om hier en daar een opstand te dempen of den<br />

zeeroof te beteugelen, maar moest jaren lang een strijd<br />

volhouden waarin beiden zich onverwelkbre lauweren verwierven.<br />

Sumatra o. a., was gedurende een geruimen tijd het<br />

tooneel van den oorlog, en in de bovenlanden van Padang<br />

stonden de padri's of orang-poetih (naar hunne<br />

kleeding, witte menschen genoemd) al spoedig vijandig<br />

tegen ons over. Do aanhangers dezer secte, door drie<br />

hadji's in het leven geroepen, die in 't begin dezer eeuw<br />

uit Mekka teruggekeerd, de meer gestrenge nakoming van<br />

Mohammeds leer door' de 'Wahabieten, ook op Sumatra<br />

invoerden, hadden zich langzamerhand over Agam en<br />

Bondjol uitgebreid en van Tanah Datar den vroegeren<br />

hoofdzetel van Menangkabau, meester gemaakt. Een groot<br />

deel der bevolking echter, weigerde zich aan die strenge<br />

opvatting der voorschriften van den koran en de met geweld<br />

ingevoerde hervormingen te onderwerpen, en had<br />

in 1818 zelfs de hulp van Rafflos tegen die dweepers en<br />

geestdrijvers ingeroepen. In 't begin van 1820 werd dat<br />

verzoek bij den resident du Puy herhaald, die, huiverig<br />

om zich in deze godsdiensttwisten te mengen, het volgende<br />

jaar evenwel, na met eenige voorname hoofden<br />

eene overeenkomst te hebben gesloten, Samawang aan<br />

het meer van Sinkarah deed bezetten. Weldra begonnen<br />

de padri's den strijd door een aanval op Soli-ajer en Samawang,<br />

en bleek het noodzakelijk onze troepenmacht<br />

onverwijld te versterken. Eerlang werd dan ook een der<br />

meest verdienstelijke hoofdofficieren, de luit.-kol. A. T.


236<br />

Raaff, met het bevel in de bovenlanden belast; een aantal<br />

Maleische hulptroepen sloot zich bij hem aan, en hoewel<br />

op hunne trouw en moed weinig viel te rekenen,<br />

aarzelde hij niet don veel sterkoren vijand aan te tasten.<br />

Na eenige hardnekkig« gevechten, waarin de padri's<br />

zich als dappere soldaten deden kennen, werden zij uit<br />

hunne verschansingen, door zware heggen van doornbamboe<br />

(aoer-aoer) omgeven, alsmede uit Pagar Roojoeng verjaagd<br />

, en brachten hun hoofdzetel naar Lintau over, terwijl<br />

het landschap Tanah Datar met eenige omliggende plaatsen<br />

zich aan ons gezag onderwierp.<br />

Al spoedig was er oen goregeld bestuur gevestigd, en<br />

werd het fort van der .Capollen tusschen Samawäng en<br />

Pagar Roojoong aangelegd. Nu Raaff eenmaal vasten voet<br />

in een gedeelte der binnenlanden had verkregen, verzocht<br />

en verkreeg hij de noodigc versterking — door Zr. Ms.<br />

schepen Melampus en de Zwaluw aangebracht — om te<br />

beproeven tot in Lintau door te dringen. Die tocht leverde<br />

groote bezwaren op, de toegangen toch tot dat<br />

gewest, vooral de doortocht over den steilen Marapalm<br />

waren zoodanig versterkt, do terreinhindernissen, de<br />

vijandelijke overmacht, de hardnekkige verdediging ende<br />

moed waarmede de herhaalde aanvallen worden afgeslagen,<br />

van dien aard, dat dit voornemen moest worden<br />

opgegeven. De Noderlandscho troepen, door de marine<br />

kloekmoedig ondersteund, werden genoodzaakt terug te<br />

trekken, na met cene voorbecldelooze volharding gestreden<br />

en wonderen van dapperheid te hebben verricht.<br />

Toen Raaff de noodigc inlichtingen te Batavia gegeven<br />

had, nam hij op den I st Januari ook het burgerlijk<br />

gezag te Padang on onderhoorighoden van du Puy<br />

over, mot last niet dan bij hooge noodzakelijkheid aanvallender<br />

wijze te handelen. Hij mocht echter die betrekking<br />

niet lang bekleeden. Binnen de eerste helft van het<br />

volgende jaar werd die hoogst verdienstelijke officier reeds<br />

door den dood aan zijn belangrijken werkkring ontrukt,<br />

omstreeks denzolfden tijd dat Bondjol — waar de leerschool<br />

der padri-secte gevestigd was — de aangeknoopte onderhandelingen<br />

afbrak en den oorlog opnieuw begon. Hij<br />

werd als resident en militaire commandant door den luit-


237<br />

kolonel II. J. J. L. Ridder de Stuers vervangen, die de<br />

padri's met de hem eigen bekwaamheid in toom hield,<br />

en tengevolge van onderlinge verdeeldheid bij den vijand,<br />

eene afwachtende houding kon bewaren, zoo wonscliehjk<br />

bij den inmiddels uitgebroken oorlog op Java, Aan Raaff<br />

en do Stuers heeft Nederland de aanvankelijke vestiging<br />

van zijn gezag in de bovenlanden van Padang te danken.<br />

In 1829 werd hot militair bevel aan den kapt. D. L.<br />

do Rochomont en hot civiel gezag aan Mac Gillavry den<br />

resident van Soerakarta opgedragen, die voel moeite hadden<br />

zich in de bovenlanden to handhaven, terwijl de<br />

padri's, door Atjineozen ondersteund, Ajer Bangies, Natal,<br />

Tapanooli en Baros bestookten. Ook elders werden rust<br />

en vrede verstoord of pakten dreigende wolken zich samen.<br />

In Palembang was het reeds in 1819 tot eene uitbarsting<br />

gekomen. Nadat Tjiandjor, in de Preangor-regentschappen,<br />

aan den te veel Engolschgezinden Nadjmoe'd-din<br />

en de zijnon tot verblijfplaats aangewezen was, had de<br />

in zijne waardigheid herstelde sultan Mahmoed Badroe'ddin,<br />

do goede bedoelingen van do regeoring miskend on met<br />

ondank beloond, de Nederlandseho bezetting genoodzaakt<br />

zijn grondgebied te ontruimen, onlusten en gewapend verzet<br />

op Banka aangestookt, en elke vredelievende oplossingonmogelijk<br />

gemaakt. Maar nu was ook het geduld van 't<br />

hooge bestuur ten einde. Ongelukkig echter moest eene<br />

expeditie onder de bevelen van den schout-bij-nacht Wolterbeck<br />

onverrichtorzako terugkeoren ; hij was niet bij<br />

machte do batterijen van hot eiland Gombora aan do uitwatering<br />

der Pladjoo te overmeesteren, of de hinderpalen<br />

uit den weg te ruimen die den toegang tot de hoofdstad<br />

versperden.<br />

Banka bleef inmiddels in voortdurende gisting ; de resident<br />

Mr. A. P. Smissaert word vermoord, en 't duurde<br />

tot 1821 oor men op nieuw gereed was de eer der Nederlandsche<br />

wapenen te herstellen. Het terugvoeren van<br />

de verbannen vorstelijke familie naar Palembang werd als<br />

politieke maatregel aan de 2 ae expeditie verbonden. Het<br />

rijk zou onder toezicht van een resident, aan den zoon van<br />

den gewezen sultan in loon gegeven en aan dezen een<br />

apanage met den titel van soesoehoenan worden geschon-


238<br />

ken. Den 12 den Juni 1821 vertoonde zich eene talrijke<br />

vloot onder den schout-bij-nacht Lewe van Aduard, met<br />

een leger waarover de gen. Merkus de Koek het bevel<br />

voerde, voor de vijandelijke versterkingen, en den 24 stc<br />

werden de batterijen aan de Pladjoe en op Gombora —<br />

nog beter versterkt dan te voren en door stevig paalwerk<br />

omgeven — na een herhaalden aanval genomen, waarbij<br />

vele officieren der zee- en landmacht zich op de meest<br />

eervolle wijze onderscheidden. De kraton werd door onze<br />

troepen bezet, Badroe'd-din naar Ternate verbannen on<br />

zijn neef, onder den naam van Ratoe Ahmed Nadjmoe'ddin<br />

als sultan gehuldigd. Maar ook de overeenkomsten<br />

met dezen vorst aangegaan, die ten eenenmale ongeschikt<br />

bleek voor zijne hooge betrekking, werden al spoedig<br />

geschonden, 't Scheen wel alsof het sultansbestuur had<br />

uitgediend. Zoowel de vorst als zijne hofgrooten bleven<br />

vijandig gezind, en toen in November 1824 een verraderlijke<br />

aanval op onze troepen gelukkig was afgeslagen,<br />

nam dat bestuur een einde; de sultan werd naar Banda<br />

gebannen, en de uitvoerende macht aan den rijksbestuurder<br />

toevertrouwd.<br />

Terwijl het grootste deel onzer strijdkrachten noodig was<br />

om de rust in Palembang te herstellen, bleef zij ook op<br />

Celebes en Borneo niet ongestoord, 't Was alsof de<br />

vonken van opstand en verzet overal hadden gesmeuld<br />

om gedurende het bewind van den gouv.-gen. van der<br />

Capellen in lichte laaie vlammen uit te broken, 't geen<br />

niet weinig bijdroeg zijne pogingen tot verbetering van<br />

den algemeenen toestand te belemmeren. Eene zonding<br />

van Mr. J. H. Tobias, ten einde het Banggaisch traktaat<br />

te herzien en meer met den tegenwoordigen toestand in<br />

overeenstemming te brengen, was almede in zooverre<br />

mislukt, dat Boni, Tanette en Soepa geweigerd hadden<br />

toe te treden; men was er hoogst vijandig gezind.<br />

Overtuigd dat niet langer mocht worden gedraald, besloot<br />

de gouv.-gen. de gewichtige taak van vredestichter<br />

in persoon te aanvaarden, en reeds den 5 dc " Juli 1824<br />

ontving de toeanbesar de hulde der vorsten of gezanten<br />

van de inlandsche staten, uitgezonderd van Soepa en Tanette<br />

, en ofschoon de gemachtigden van Aroe Datoe


239<br />

vorstin van Boni, die haren broeder in de regeering was<br />

opgevolgd, achterwege bleven, werd op den 7 den Aug.<br />

het vernieuwd Banggaisch tractaat te Oedjoeng Pandang<br />

door de bondgenooten geteekend en den volke bij proclamatie<br />

bekend gemaakt.<br />

Tanette was inmiddels door do Stuers getuchtigd, en<br />

de sultan door zijne zuster vervangen; men had ongelukkigerwijze<br />

voor Soepa het hoofd gestooten. Ook een nieuwe<br />

aanval mislukte, en toen Boni bleef weigeren het tractaat<br />

te onderteekenen en vijandig optrad, brak even na het<br />

vertrek van den opperlandvoogd, de opstand opnieuw in<br />

zuidelijk Celebes uit, en maakte eene meer krachtige<br />

expeditie noodzakelijk. In 't begin van 1825 was zij gereed,<br />

en in Maart werden Sandjai en Badjoa door de troepen<br />

van den generaal Van Geen bemachtigd, zonder dat het hun<br />

echter gelukte zich van de koningin Aroe Datoe, die met<br />

de rijkssieraden naar het binnenland gevlucht was, meester<br />

te maken. De vorst van Soepa gaf zich over, de<br />

kracht van Boni was gebroken en de rust tijdig genoeg<br />

op Celebes hersteld, om de expeditionaire macht deel<br />

te doen nemen aan een oorlog die bereids op Java was<br />

aangevangen.<br />

Bij zijne komst in de Molukken vond de gouv.-gen. de<br />

toestand der bevolking op Amboina en de Banda-eilanden<br />

nog ongunstiger dan hem door de H.H. de Graaff, Meijlan<br />

en Merkus was gerapporteerd. Voorloopig werden de<br />

hongi-tochtcn, de gedwongen leveringen en de meest drukkende<br />

heerediensten afgeschaft, en zoodoende de eerste<br />

stap tot opheffing xan het monopoliestelsel gedaan. Op<br />

Banda werden den perkeniers do perken in eigendom toegewezen,<br />

het bestuur, de rechtspleging en politie beter<br />

geregeld, met Tidor en Ternate nieuwe contracten gesloten<br />

en vele bestaande misbruiken opgeheven. De komst<br />

van v. d. Capellen was deze gewesten ten zegen geweest,<br />

en voortaan zou de zeeroover alleen, de rust in dezen<br />

heerlijken Archipel verstoren.<br />

In Augustus 1828 werd het westelijk gedeelte .van<br />

Nieuw Guinea tot op den 141 ste " graad o. 1. van Greenwich<br />

door Merkus, als gouv. der Molukken, plechtig in<br />

bezit genomen en aan de Tritons-baai het fort du Bus


240<br />

gesticht. Tien jaren later evenwel moest men die landstreek<br />

(Merkus-oord) , ten gevolge van het ongezonde<br />

klimaat weder ontruimen.<br />

De westkust van Borneo, bleef ook na het vertrek van<br />

Nahuys, nog lang het tooneel van onrust en verzot; de<br />

meineedige Chineozen weigerden het hoofdgeld te betalen<br />

en het Nederlandsen gezag te erkennen. Veel leed zou<br />

men zich hebben bespaard door van den beginne af, dat oproerig<br />

Chineesch element met kracht te bedwingen. Meer<br />

dan eens heulden de vorsten met de oproerige kongsi's,<br />

omdat door de gesloten tractaten, hunne inkomsten verminderden<br />

en zij geen baat vonden bij een ordelijk geregeld<br />

bestuur. Bovendien waren de geringe bezettingen<br />

op Borneo niet bij machte don zceroof te bedwingen,<br />

verboden handel tegen te gaan, of het zoutmonopolio on<br />

andere rechten te beschermen. Zij konden evenmin beletten<br />

dat de kongi's Taikong en Sin-ta-kioe elkander de mijngronden<br />

van Sepang betwistten. Wel had Muntingho in<br />

eene uitgebreide memorie vele middelen aan de hand gedaan<br />

tot eene betere regeling, en gaf Mr. J. II. Tobias<br />

als gouv t3 .-com. in overweging ons ondermijnd gezag door<br />

eene expeditie te doen ondersteunen, maar men scheen<br />

ongezind of niet in staat flinke doortastende maatregelen<br />

te nemen. Wel werd de kongsi van Mandor door den luit.kol.<br />

do Stuers getuchtigd on Neêrlands suprematie door<br />

al de kleine staatjes van de westkust en het binnenland<br />

erkend, doch de krachten ontbraken om ze behoorlijk te<br />

besturen. Gelukkig volbracht de heer D. J. van den Düngen<br />

Gronovius met goed gevolg eene zending naar Landak<br />

en Sintang; de Stuers versloeg do oproerige Chineezen in do<br />

omstreken van Larah en Montrado, waardoor tevens do<br />

macht van do onder don naam Fo-sjon vereenigdo vier<br />

kongsi's werd verbroken; er werd een vredelievend bezoek<br />

te Broenei afgelegd en George Muller verwierf van don<br />

sultan van Koetei de erkenning van Neêrlands oppergezag.<br />

Daar echter de oorlogen op Sumatra en Celebes niet toelieten<br />

met eenig overwicht in Borneo op te treden, bloven<br />

onwil en verboden handel bestaan; noch hoofdgold, noch<br />

belasting werd er betaald, maar de rust vooreerst althans<br />

niet openlijk verstoord. Zee- en menschenroof evenwel<br />

>


241<br />

namen overal toe, en duizenden slachtoffers schreeuwden<br />

om wraak. Een woord over dien geesel, die zich van<br />

eeuwen her door den Archipel deed gevoelen, moge hier<br />

zijne plaats vinden.<br />

Sedert het prestige van de vroegere macht der O. I. C.<br />

verloren was gegaan, sedert de Hollandscho vlag niet meer<br />

als het symbool van kracht, van heerschappij of bescherming<br />

in den Archipel werd erkend, en de zee-politie had<br />

opgehouden, wemelde hot weldra van rooversprauwen in<br />

de straten, baaien, kreken en inhammen van die uitgestrekte<br />

zeeën, welker eilanden, klippen en reven, den<br />

zeeschuimer tal van ontoegankelijke schuilhocken aanboden.<br />

De Boegineezen en Orang-laut (Rajah) of zecbewoners<br />

der kusten van Riouw en Djohor, evenals de<br />

Soeloe-eilanders en zee-Dajaks van Seribas en Sekarran,<br />

door hunne behoeften, levenswijze en karakter als'tware<br />

tot den zeeroof gevormd, werden veelal door de vorsten<br />

van Lingga, van Siak en Borneo ondersteund; hunne<br />

roovenjen waren dien ten gevolge in bepaalde strooptochten<br />

overgegaan, die handel en zeevaart al meer en meer<br />

belemmerden. En toen de in 1784 met zijne Boegineezen<br />

uit Riouw gevluchte onderkoning radja Ali, gedwongen<br />

werd zijne schuilplaats op Borneo te verlaten (bl. 161),<br />

en zich met de barbaarscho Ilanons, de vermetele boekaniers<br />

van Magindanao (los Illanos de la laguna) verbond,<br />

was geene zee meer veilig. Van de noordkust van Borneo<br />

tot de zuidelijke stranden van Java, van de straat van<br />

Malakka tot aan de Philippinen, verspreidden de roovervlooten<br />

en smaldeelen schrik on vernieling om zich heen.<br />

Weerloozc dorpen of kustplaatsen waren schier eiken dag<br />

het tooneel van moord on verwoesting; als er niets meer<br />

te plunderen of te verbranden viel, werden de zwakken<br />

on ouden van dagen gedood, en de overige bevolkingweggevoerd<br />

om als slaven te worden verkocht. Ten einde<br />

do koloniale marine beter in staat te stellen dio zoo gevreesde<br />

zeeschuimers in ondiepe waters te vervolgen, werd<br />

zij van kruisprauwcn voorzien die goede diensten hebben<br />

bewezen.<br />

Ook in de Lampongscho districten moest een ernstige<br />

opstand onder den beruchten zeeroover Imba Kesoema<br />

16


242<br />

worden gestuit, maar het duurde verscheidene jaren, en<br />

meer dan eene expeditie was er noodig, eer die onrustige<br />

en door tweedracht verdeelde bevolking zich onderwierp.<br />

In de Pasoemah-landen was almede van tijd tot tijd eene<br />

gewapende tusschenkomst noodzakelijk.<br />

Voor wij ons weder in gedachten op Java verplaatsen,<br />

zij nog vermeld, dat de punten, die bij de overname onzer bezittingen<br />

door de comm c,, -gen. onbeslist waren gebleven, in<br />

Europa werden goregeld. Reeds in Juli 1820, was een dooide<br />

Engelsche onderhandelaren George Canning en Robert<br />

Stewart Castlereagh voorgesteld ontwerp-tractaat door de<br />

Nederlandsche gevolmachtigden Elout en A. R. Falck<br />

goedgekeurd; maar 't werd steeds op de lange baan geschoven,<br />

totdat in Juni 1823 H. baron Fagel de plaats<br />

van Elout innam, die tot minister van financiën was benoemd.<br />

Door den kapitein C. E, J. Elout als adviseur<br />

vergezeld, vertrokken onze afgevaardigden opnieuw naar<br />

Londen, waar lord Castlereagh door Charles Watkin Williams<br />

Wynn was vervangen. Na langdurige nu en dan<br />

afgebroken onderhandelingen, werd men het over de ondergeschikte<br />

punten eens, die in wederzijdsch opgemaakte<br />

nota's waren besproken, en kwam eindelijk het tractaat<br />

van 17 Maart 1824 tot stand, waarbij territoriale, financieele<br />

en andere kwestiën werden geregeld. De verplichting<br />

tot bestrijding van den zeeroof, werd alleen door Nederland<br />

getrouw nagekomen, en op den vrijen handel, slechts<br />

voor Ternatc, Ambon en Banda met onmiddellijke onderhoorigheden,<br />

eene uitzondering gemaakt. Neêrlands goed<br />

recht op Billiton was erkend, en van onzo zijde niet<br />

langer tegen het wederrechtelijk inbezitnemen van Singapore<br />

geprotesteerd. Sumatra werd door de Engelschen<br />

verlaten, Benkoelen en het fort Marlborough afgestaan,<br />

waarvoor Malakka met onze posten in Voor-Indië aan de<br />

Britten overgingen, en het tractaat mot Atjih opgeheven;<br />

bovendien moest eene geldelijke vergoeding van £ 100.000<br />

aan hen worden uitgekeerd. Terwijl Engeland alle reden<br />

had tot tevredenheid, schijnt ook in Nederland geene<br />

enkele stem tegen die „internationale boedelscheiding" te<br />

zijn opgegaan.


243<br />

]Na het vertrek der comm u '-gen. was in het administratief'<br />

beheer weinig verandering gekomen. Alleen werden de<br />

rechten en werkzaamheden der regenten meer bepaald<br />

aangewezen, de plichten die zij als hoofden der bevolking<br />

te vervullen hadden duidelijker omschreven en de rechtspleging<br />

voor den inlander beter verzekerd.<br />

Buiten de Preanger-regentschappen, ging de koffiecultuur<br />

niet vooruit, en scheen do inlander weinig geneigd,<br />

zijn tijd en arbeid er aan te besteden. De koloniën ontwikkelden<br />

zich niet naarmate de verwachting daaromtrent<br />

hoog was gespannen; en Engeland bleef nog<br />

immer door den aanvoer zijner katoenen en overige<br />

fabriekswaren een geduchte mededinger voor den Nederlandschen<br />

handel. Koning Willem I trachtte, door het<br />

vormen van een aanzienlijk maatschappelijk kapitaal het<br />

eene te bevorderen en het andere tegen te gaan; hieraan<br />

had de Algemeene Handelmaatschappij hare oprichting te<br />

danken.<br />

Het geldelijk beheer op Java liet steeds te wenschen<br />

over. Noch het boekhouden noch het opmaken van begrootingen<br />

waren in staat een zuiveren financieelen toestand<br />

in 't leven te roepen, zoodat de uitgaven in eene<br />

ongunstige verhouding bleven tot de inkomsten, het uitgeven<br />

van papieren geld en rentegevende promessen vermeerderde,<br />

en de schuld steeds toenam. Die achteruitgang<br />

is niet vreemd, als men bedenkt hoeveel er gevorderd<br />

werd, om al het sedert zoo geruimen tijd verwaarloosde<br />

te herstellen, do verkochte domeinen weder in te koopen,<br />

en in 't benoodigde voor de elkander snel opvolgende<br />

militaire expedition te voorzien.<br />

Renteloos papier en eene onevenredige hoeveelheid<br />

koper geld beheerschten de markt; 't werd schier hot<br />

cenigo ruilmiddel; het edel metaal was uit de circulatie<br />

verdwenen. Ten einde in dezen stijgenden geldnood te voorzien,<br />

wenschte de gouv.-gen. eene leening te sluiten van<br />

15 millioen sicca ropijen met het huis Palmer & Co. te<br />

Calcutta ; maar ten gevolge van de terecht zeer gestrenge<br />

afkeuring aan dat plan in 't moederland ten deel gevallen,<br />

moest het worden opgegeven totdat andere hulp kwam<br />

opdagen; bij eene wet van den 26 aten Maart 1826, was<br />

16*


244<br />

eene leening van f 20,000,000 toegestaan, tot inwisseling<br />

van het papieren geld en aflossing der bestaande schulden.<br />

De zware taak die op zee- en landmacht rustte, de vele<br />

vermoeiende diensten van haar gevorderd, werden met de<br />

meeste trouw en volharding volbracht. Reeds was menig<br />

lauwer vergaard; nog onlangs had de marine onder den<br />

kapitein t. z. A. W. de Man, de zeeroovers in de baai<br />

van Tontoli op bloedige wijze getuchtigd of onschadelijk<br />

gemaakt, en 't overige roofgospuis ontzag voor de Ncderlandsche<br />

vlag ingeboezemd, toen het oogenblik naderde<br />

dat ook van het leger op Java eene verbazende krachtsinspanning<br />

gevergd zou worden.<br />

Sedert 1823 waren door do regeering, omtrent de landverhuring<br />

die op groote schaal in de Vorstenlanden plaats<br />

vond, beperkende maatregelen genomen, waarbij de belangen<br />

zoowel van den huurder als van den verhuurder op onrechtmatige<br />

wijze werden benadeeld. Immers toen de verhuringen<br />

— voor langer dan drie jaren en meer dan voor<br />

zes maanden voorschot — met eene terugwerkende kracht<br />

werden verboden, zagen vele rijksgrooten, die bereids<br />

aanzienlijke voorschotten op de door hen verhuurde apanage-landen<br />

hadden ontvangen, zich tot eene gedeeltelijke<br />

restitutie genoodzaakt, terwijl de goede vooruitzichten voor<br />

den huurder, wiens winsten op een langdurig bezit gegrond<br />

waren, bijna geheel verloren gingen. Do algemeene ontevredenheid<br />

daardoor in Midden-Ja va ontstaan, nog vermeerderd<br />

door het in pacht nomen van sommige gronden<br />

ten behoeve van 't gouvernement, het bemoeilijken van<br />

't verblijf voor Europeaan en Chinees in het binnenland,<br />

benevens de vele lasten der bevolking opgelegd, gaven tot<br />

eene spanning aanleiding die allicht in openlijke vijandschap<br />

kon ontaarden. De schadevergoeding, bij de ingetrokken<br />

verhuring voor reeds genoten voorschot van do grondeigenaren<br />

te vorderen, ontstemde vooral de vorsten in Djokjokarta,<br />

en niet het minst de voogden van den jongen<br />

sultan, die belangrijke sommen moesten uitkeeren. Bovendien<br />

haddon deze zich in menig opzicht over hoog geplaatste<br />

Nederlandsche ambtenaren te beklagen. Do resident<br />

Smissaert bemoeide zich weinig met de zaken, hield<br />

zich meestal te Bcdoijo op, en de assistent-resident Che-


245<br />

vallier telde in den kraton vele en machtige vijanden.<br />

Diepo Negoro, een onwettige zoon van wijlen Amangkoe<br />

Boewana III, met een feilen haat tegen het Europeesch gezag<br />

bezield, stelde zich op den voorgrond, en trachtte, zoo<br />

door hot stipt nakomen zijner godsdienstplichten en langdurige<br />

afzonderingen als door het bezoeken van heilige<br />

plaatsen, zich een aanhang bij de bevolking en in den kraton<br />

te verwerven. Het — buiten zijne voorkennis — aanleggen<br />

van een weg over zijn grond en langs eene hoog vereerde<br />

begraafplaats, beleedigende en krenkende handelingen van<br />

den assistent-resident, deden hem eene dreigende houding<br />

aannemen en zijne aanhangers om zich heen verzamelen.<br />

Tot verantwoording van die vijandige houding bij den<br />

resident ontboden, weigerde Diepo Negoro te verschijnen,<br />

sleepte zijn medevoogd Mangkoe Boemi in den opstand<br />

mede, en ontvluchte naar Selarong, toen de ass.-res. zijne<br />

woning binnendrong om zich van hem en de zijnen meester<br />

te maken. Hoofden en bevolking trokken zijne partij,<br />

de Chineezen werden verjaagd, tolpoorten en pasars geplunderd,<br />

al wat aan het Europeesch gezag herinnerde<br />

vernield, en er brak een opstand uit, die niet dan<br />

na een vijfjarigen hardnekkigen, bloedigen oorlog eindigde.<br />

Weldra zag Diepo Negoro van alle zijden talrijke hulpbonden<br />

tocsnellcn, toen een dweepziek priester, naar zijne<br />

vroegere woonplaats, Kjaï Modjo genaamd, de vaan van<br />

den Profeet ontrolde, en alle Mohammedanen opriep tot<br />

den heiligen strijd. Schier geheel Djokjo gaf aan die roepstem<br />

gehoor, en 'twas grootendeels aan den persoonlijken<br />

invloed van den luit. gouv.-gen. de Koek, die met eene<br />

onbepaalde volmacht in de Vorstenlanden aankwam, en aan<br />

zijne overredingskracht to danken, dat de soesoehoenan van<br />

Soerakarta zijne weifelende houding liet varen, en zijne<br />

troepen met die van Nederland en de legioenen der ons<br />

getrouwe prinsen Pakoe-Alam en Mangkoe Negoro vereenigde.<br />

Een Javaansche landweer (barissan) en de in<br />

Samarang en Soerabaja uit Europeanen opgerichte schutterijen<br />

door het leger ondersteund, ziedaar alles wat men<br />

den steeds aangroeienden vijand in den aanvang kon tegen-


246<br />

overstellen. Gelukkig werd het leger gaandeweg door de<br />

uit Celebes en Sumatra terugkeerende corpsen en door<br />

de hulptroepen van Madoera versterkt, zoodat men al<br />

spoedig over eene krijgsmacht van ongeveer 8000 man kon<br />

beschikken; ook mogen de uitstekende diensten der marine,<br />

onder bevel van den schout-bij-nacht Melvill van<br />

Carnbee commandant en directeur van Zr. Ms. zeemacht<br />

in Oost-Indië, niet vergeten worden.<br />

Terwijl de kraton en het fort te Djokjokarta, waarheen<br />

men den jeugdigen sultan in veiligheid had gebracht, zóo<br />

nauw door Diepo Negoro — dio zich meestal tusschen Selarong<br />

en Pasar Gedé ophield — werden ingesloten, dat<br />

het den luit.-kol. Cochius niet dan met de grootste moeite<br />

gelukte de dappere bezetting voor een korten tijd van<br />

het noodigo te voorzien, nam de opstand steeds in kracht<br />

en omvang toe. Weldra breidde hij zich over Kadoe en<br />

omliggende residentiën uit; Magelang, Demak en zelfs<br />

Samarang werden bedreigd, en het kostte den generaal<br />

van Geen veel inspanning, de benden van den pangeran van<br />

Serang die zich bij Diepo Negoro had aangesloten, te verslaan<br />

en onschadelijk te maken, zonder ze nogthans geheel<br />

te kunnen vernietigen.<br />

Het heldhaftig gedrag der bezetting van Djokjo, aan<br />

welker zelfopofferende volharding men het behoud van dat<br />

hoogst gewichtig punt had te danken, mogen even als de<br />

groote diensten door sommige ambtenaren, de schutterij<br />

en de vrijwilligers van Samarang bewezen, nimmer worden<br />

vergeten.<br />

Na eene mislukte poging zoowel om de opstandelingen<br />

(kramans) uit hun hoofdzetel Selarong te verjagen, waar<br />

Diepo Negoro onder de moest weidsche en hoogdravende<br />

titels ook dien van sultan van Java had aangenomen, als<br />

om hen door vredelievende voorstellen de wapens te doen<br />

nederleggen, werd do oorlog met afwisselend geluk voortgezet.<br />

Inmiddels was de jonge sultan naar den kraton<br />

teruggekeerd, en hoewel onze krijgsmacht rondom Djokjo<br />

aanhoudend door den vijand werd verontrust, had een<br />

betrekkelijke overvloed een langdurig gebrek aan levensmiddelen<br />

vervangen.<br />

Meesterlijk wisten Diepo Negoro en zijne bevelhebbers,


247<br />

waaronder de jeugdige Sentot, zoon van raden Rangga<br />

Prawiro Dirdjo (bladz. 191) boven allen uitblonk, van<br />

het doorsneden terrein partij te trekken, en ofschoon<br />

hunne benden zich slechts noode in het open veld tegenover<br />

onze beter uitgeruste en gedisciplineerde troepen<br />

waagden, lieten zij geene gelegenheid voorbijgaan het<br />

leger uit hunne schuilhoeken op allerhande wijze afbreuk<br />

te doen. Gelukkig werd eene poging tot opstand<br />

in de oostelijke provinciën aan de grenzen van Soerabaja<br />

spoedig onderdrukt.<br />

Toen de regentijd aanbrak, enkele barissans ontbonden<br />

waren, en men onzen afgematten soldaten eenige<br />

rust kon schenken, had de Koek het bevel aan van Geen<br />

opgedragen om te Batavia de teugels van het bewind uit<br />

de handen van v. d. Capellen over te nemen, tot aan de<br />

komst van den com.-gen. du Bus de Ghisignies, die in<br />

Februari 1826 zijne hooge betrekking aanvaardde.<br />

Gaven de erkende bekwaamheid en de uitstekende<br />

hoedanigheden van den nieuwen landvoogd, vele waarborgen<br />

voor het welslagen zijner gewichtige zending, om<br />

verbetering te brengen in den benarden toestand der<br />

Indische geldmiddelen, zoo moest de uitgebroken opstand<br />

daarop een noodlottigen invloed uitoefenen, en de taak<br />

waaraan du Bus te Batavia zijn beste krachten besteedde,<br />

maakte die welke de generaal de Koek te vervullen had<br />

dubbel moeilijk. Ook in de Vorstenlanden was geld de nerf<br />

van den oorlog, en men behoeft zich niet te verwonderen<br />

dat, waar de belangen van het leger in strijd waren met<br />

het aangenomen bezuinigingssysteom, waar de soldijen voor<br />

-/3 in kopergeld werden uitbetaald, de wegen van den<br />

gouverneur-generaal en den opperbevelhebber uit elkander<br />

liepen. Beiden trachtten hetzelfde doel, doch op verschillende<br />

wijzen te bereiken. Waar de opperlandvoogd,<br />

met het oog op de steeds toenemende oorlogskosten, den<br />

vrede zoo spoedig mogelijk en tegen eiken prijs wenschte<br />

te verkrijgen, liet de Koek zijn eens aangenomen stelsel<br />

van langzame insluiting en uitputting van den vijand niet<br />

varen, zooals wij later zien zullen.<br />

In 't begin van April keerde de opperbevelhebber naar<br />

het tooneel van den oorlog terug, en vestigde zijn hoofd-


248<br />

kwartier te Djokjokarta, van waar de meeste krijgsoperatiën<br />

uitgingen. Mangkoe Negoro ontving het ridderkruis<br />

(3 de kl.) voor moed, beleid en trouw, en zijn legioen,<br />

behaalde ook in 1826, onder aanvoering van den grijzen<br />

held en zijne dappere zonen, menige duur betaalde zege,<br />

totdat de groote vasten (poeasa) aan beide partijen eenige<br />

verademing schonk. De herovering van den versterkten<br />

en hardnekkig verdedigden kraton te Plércd, mocht tevens<br />

als een goed begin van den opnieuw geopenden veldtocht<br />

beschouwd worden, toen aan ons leger onverwacht nederlaag<br />

op nederlaag werd toegebracht — bij een van welke<br />

het legioen van Mangkoe Negoro bijna geheel verloren<br />

ging — na eene vergeefsche poging, om den vijand in<br />

den omtrek van Dikso te ontmoeten.<br />

Bovendien was de overrompeling van een tiental rijksgrooten<br />

— waaronder twee voogden van den jongen<br />

sultan — die van Dikso naar Djokjokarta terugkeerden,<br />

en allen op twee na sneuvelden of gevangen en vermoord<br />

werden, een der oorzaken waardoor Diepo Negoro<br />

zijn geschokt gezag en dalend prestige herwon.<br />

De schitterende zege later op Mangkoe Negoro behaald,<br />

deed zijn roem nog hooger stijgen; het oude Mataram<br />

en de moeste reeds onderworpen gewesten schaarden<br />

zich op nieuw aan zijne zijde, het aantal zijner benden<br />

(brandals) nam aanhoudend toe, schier overal zagen<br />

de troepen zich tot den terugtocht gedwongen, en de generaal<br />

de Koek was dikwerf genoodzaakt de rol van aanvaller<br />

tegen die van verdediger te verwisselen. De gemeenschap<br />

tusschen Djokjo en Soerakarta, in welke<br />

richting Diepo Negoro zijne strijdkrachten verzamelde,<br />

werd al spoedig verbroken, en 't hoofdkwartier naar laatstgenoemde<br />

plaats overgebracht, 't Werd dringend noodzakelijk<br />

maatregelen te nemen om het leger te versterken,<br />

dat wonderen van dapperheid en volharding had verricht,<br />

maar niet langer bij machte was, den steeds aangroeiend«!<br />

vijand overal het hoofd te bieden. Al stonden reeds de<br />

namen van eenCochius, een Cleerens, Le Bron de Vexcla,<br />

Sollewijn, Michiels, van Geen en zoovele andoren, hoog<br />

en met eere aangeschreven, al werden ook bij de ondergeschikte<br />

rangen, de schoonste voorbeelden van toewijding


249<br />

en zelfopoffering gegeven, de gedunde gelederen moesten<br />

aangevuld en versterkt worden.<br />

Ten einde bij de bevolking, aan den toenemenden invloed<br />

van Diepo Negoro, eene hoog vereerde macht tegenover<br />

te stellen, besloot men onzen ouden tegenstander,<br />

Amangkoe Boewana'II (bl. 191), doch die thans beloofde<br />

een getrouw bondgenoot te zullen zijn, op den troon van<br />

Djokjo te herstellen, onder erkenning van den minderjarigen<br />

vorst als wettig sultan anom (de jonge) en zijn recht<br />

tot deelneming aan 't bestuur. Uit den verderen loop<br />

der gebeurtenissen is evenwel gebleken, dat die verheffing<br />

Aveinig goeds heeft opgeleverd. Trouwens welk Javaan,<br />

aan Nederland ondergeschikt, zou eenigen invloed tegen<br />

het zedelijk overwicht van Diepo Negoro kunnen doen<br />

gelden, wie zich met hem durven meten? Was hij niet<br />

de held des geloofs, de vriend van den Profeet, de afgod<br />

des volks, de vijand van den kafir, — de sultan van<br />

Java? Geen afgeleefde, uit zijn ballingschap te voorschijn<br />

gehaalde vorst, zou de kracht van dien vijand kunnen<br />

verbreken; maar gelukkig keerde de kans van den<br />

oorlog. Te Djatianom, waaruit zijne brandals, schrik en<br />

angst verspreidden tot onder de muren van Solo, werd<br />

hij geslagen en genoodzaakt zich in de bijna ontoegankelijke<br />

wildernissen van den Merapi terug te trekken. En<br />

toen daarop eene nederlaag bij Soekarodjo volgde, waarbij<br />

Diepo Negoro tweemalen gewond werd, en het voordeel<br />

aan onze zijde bleef, herleefden de moed, de hoop en<br />

het vertrouwen. Na het invallen van do westmoeson, genoten<br />

onze colonnes een weinig rust, die echter onophoudelijk<br />

door een vermoeienden guerilla-oorlog werd gestoord.<br />

In 1827 zag de generaal de Koek, tengevolge der algemeene<br />

uitputting, do vele zieken en het uitbreken der<br />

cholera, geen kans de krijgsverrichtingon met die kracht<br />

te doen hervatten welke een spoedigen vrede beloofde,<br />

en moest hij zich veelal tot eene lijdelijke verdediging<br />

bepalen, hoewel den vijand toch menig verlies, vooral in<br />

hot noorden van Padjang en Kadoe werd toegebracht.<br />

Ook in 't moederland was de noodzakelijkheid ingezien<br />

het Indische leger met een krachtig Europeesch element<br />

te versterken, en eene uit ruim 3000 vrijwilligers bestaande


250<br />

expeditionaire afdeeling onder den kolonel Vermersch opgericht,<br />

die reeds in Mei on Juni te Samarang aankwam.<br />

Weldra nam zij een werkdadig deel aan den strijd, en<br />

de gedenkboeken van de heldenfeiten der Nederlanders in<br />

Indië, werden al spoedig met een aantal Hollandsche en<br />

Belgische namen verrijkt.<br />

Het plan do campagne, door den opperbevelhebber gevormd<br />

en waaraan hij tot het einde getrouw bleef, steunde<br />

hoofdzakelijk op het doel den opstand allengs te concentreeren.<br />

Dit zocht hij te bereiken, door verscheidene<br />

mobiele colonnes zooveel mogelijk in verband met elkander<br />

te doen samenwerken, en het gewonnen terrein door een<br />

tal van kleine sterkten (bentings) te doen bewaken, tevens<br />

geschikt tot steunpunt der, troepen, die de opstandelingen<br />

in een al nauwer en nauwer wordenden kring moesten<br />

insluiten. Tegelijkertijd trachtte men oproerigo prinsen<br />

of overwonnen hoofden aan het Nederlandsch bestuur te<br />

verbinden, waartoe echter middelen vereischt werden,<br />

die bij de toepassing van het zuinighcidssysteem niet altijd<br />

te verkrijgen waren.<br />

Met acht mobiele colonnes, later tot elf aangegroeid, en<br />

een steeds toenemend aantal forten (het benting-stelsel),<br />

hoopte de opperbevelhebber den oorlog tot een goed einde<br />

te brengen. Die colonnes, mot afwisselend geluk werkzaam,<br />

en door kundige officieren aangevoerd, hebben dan<br />

ook, trots alle bezwaren, met eene nooit genoeg te prijzen<br />

volharding en zelfopofferenden moed, doch niet dan<br />

nà een vijfjarigen strijd, het doel bereikt.<br />

Al spoedig bepaalde zich het tooneel van den oorlog<br />

tusschen de Progo en de Bogowonto, en toonde Diepo<br />

Negoro in 't begin van Augustus zich bereid om te onderhandelen.<br />

De eischen echter van don zich noemenden<br />

sultan van Java, panotogomo (regelaar van den godsdienst,<br />

enz. enz. enz.) waren zóo overdreven, dat de vijandelijkheden<br />

nog vóór het invallen van den regentijd werden<br />

hervat, en ook later aangeknoopte onderhandelingen even<br />

vruchteloos afliepen. Krachtig werden do operation voortgezet,<br />

en de opstandelingen onophoudelijk achtervolgd; maar<br />

genoten zij weinig rust, ook van onze soldaten werden<br />

uiterst afmattende diensten gevorderd.


251<br />

Een opstand te Rembang uitgebroken, gaf tot nieuwe<br />

gevechten aanleiding, waarbij het voordeel niet altijd aan<br />

onze zijde was, en het kostte den generaal Holsman veel<br />

moeite dien te bedwingen. Omtrent terzelfder tij d stierf sultan<br />

Sepoeh, en weder bleef een onmondig kind als erfgenaam<br />

van Djokjo achter, wiens troon zulk eene groote behoefte<br />

had, aan de getrouwe ondersteuning der inlandsche vorsten.<br />

De voogdijschap werd thans evenwel beter geregeld,<br />

den voogden meer macht geschonken, en het njkszegel in<br />

hun bezit gesteld.<br />

Intusschen was aan het leger een dapper bevelhebber<br />

ontvallen ; de generaal van Geen, die op Java en Celebes<br />

vele en goede diensten had bewezen, keerde naar Europa<br />

terug om ook dââr, doch op een geheel ander oorlogsveld,<br />

Neêrlands tegenstanders te bestrijden.<br />

Niettegenstaande de commissaris-generaal op een spoedig<br />

eindigen van den oorlog bleef aandringen, ging de<br />

gen. de Koek, volgens zijn eenmaal aangenomen stelsel,<br />

steeds langzaam voorwaarts, en werd in 1828, de veldtocht<br />

onder gunstiger omstandigheden dan in 't vorige<br />

jaar geopend. Men verkreeg al meer en meer de overtuiging,<br />

dat voortvarendheid allicht tot overijling aanleiding<br />

gaf. Naarmate de kring enger werd waarin het hoofd<br />

van den opstand zich bewoog, namen zijne hulpmiddelen<br />

af, en hadden de onderworpen gewesten, door de overal<br />

verspreide bentings beschermd, minder van aanvallen of<br />

strooptochten te lijdon. Reeds was de vijand van tusschen<br />

de Opak en Progo verdreven; en had Kjaï Modjo —<br />

tijdens de onderhandelingen met hem gevoerd — geene<br />

te groote eischen voor den Islam gedaan, dan ware de<br />

oorlog wellicht spoedig geëindigd, 't Zou echter dwaasheid<br />

zijn geweest de onaannemelijke voorstellen van dien<br />

dweepzieken priester langer aan te hooren.<br />

Na eene reeks schermutselingen, afmattende tochten en<br />

eene schier ongeloofelijke inspanning, gelukte het Le Bron<br />

de Vexela, juist toen Kjaï Modjo gereedstond, een inval<br />

in de Padjangsche gewesten te ondernemen, zich van hem<br />

en de zijnen op de zuidelijke afhelling van den Merapi,<br />

meester te maken. Te Klatten gaf hij aan den resident<br />

van Solo de. wapens over. Dit belangrijk voordeel, aan den


252<br />

kloeken commandant der 3 de mobiele colonne en zijn onverschrokken<br />

adjudant den luit. Johan Jacob Roeps verschuldigd<br />

, werd met de hooge tevredenheid van den opperlandvoogd<br />

aan het leger bekend gemaakt. Ook te Batavia<br />

begon men in te zien, dat het doel bij het gevoerde stelsel<br />

zoo al niet spoedig, dan toch zeker zou worden bereikt.<br />

Ongelukkigerwijze werd door den stoutmoedigen Sentot<br />

aan de 8 s,e colonne eene gevoelige nederlaag toegebracht,<br />

waarbij hij echter ontwaarde, dat een op zich zelf staand<br />

voordeel niet in staat was den vooruitgang van het<br />

Nederlandsch leger te stuiten. Ten gevolge dor in Februari<br />

1829 op nieuw met het hoofd van den opstand aangeknoopte<br />

onderhandelingen, bleven de vijandelijkheden tot<br />

in April geschorst, en uithoofde van de grootere troepenmacht<br />

waarover men beschikken kon. al meer en moer<br />

tusschen de Progo en de Bogowonto beperkt.<br />

Het vroegere prestige van Diepo Negoro was verdwenen;<br />

zijne pradjoerits moesten zich dikwerf door plundering<br />

en roof van 't noodige voorzien; ellende en gebrek<br />

deden zich gevoelen, waar vroeger weelde en overvloed<br />

heerschten; moedeloosheid maakte zich van zijne hoofden,<br />

wantrouwen van zijne minderen, ontevredenheid van<br />

de bevolking meester, en 't geloof aan het gelukkig gesternte<br />

van den sultan ging verloren. Maar haddon hij en de<br />

zijnen veel geleden, de afmattende oorlog, waarin oneindig<br />

meer offers door vermoeienis, ziekte en uitputting dan<br />

door 's vijands vuur gevallen waren, had ook ons leger<br />

zware verliezen toegebracht. Van de expeditionaire afdeeling,<br />

welker diensttijd ten einde liep, was op den l 8ten<br />

Augustus 1829 nauwelijks oen derde over ; en het opzoeken<br />

of vervolgen van de brandals, kostte nog altijd eene voortdurende<br />

inspanning. Ofschoon Diepo Negoro veel aan<br />

kracht en invloed had verloren, bleef hij gevaarlijk voor<br />

de rust van het land, en nog menig bloedig gevecht moest<br />

er geleverd worden, eer die voor goed was hersteld.<br />

Weldra vielen zijn oudste zoon, zijne moeder en dochter<br />

met andere aanzienlijke hoofden in onze handen; en hij<br />

leed een onherstelbaar verlies, toen Sentot, die met den<br />

titel van Ali-Bassa aan het hoofd van zijn barissan in<br />

Nederl. dienst overging, zich even als Mangkoe Boemi


253<br />

bij ons aansloot. Toch hield hij nog geruimen tijd vier<br />

der mobiele colonnes gestadig in beweging, tot dat de verlaten<br />

sultan, meermalen als door een wonderwerk ontsnapt,<br />

eindelijk in onderwerping kwam. De hooge prijs op<br />

zijn hoofd gesteld, had geen Javaan kunnen verleiden den<br />

sultan te verraden. Ofschoon met toegevendheid en onderscheiding<br />

behandeld, waarvan hij in meer dan één opzicht<br />

misbruik maakte, was Diepo Negoro niet ter goeder trouw,<br />

en bleef hij eischen volhouden, die hem van den aanvang<br />

af, en zelfs tijdons zijn grootsten voorspoed geweigerd<br />

waren, zoodat de generaal de Koek genoodzaakt was —<br />

wilde hij den oorlog niet op nieuw doen ontbranden —<br />

hem naar Batavia op te zenden. Yan daar werd hij naar<br />

Menado overgebracht; zijn laatste verblijf was Makassar,<br />

waar hij in 74-jarigen ouderdom overleed.<br />

Zoo was dan de rust na een vijfjarigen strijd hersteld;<br />

een strijd die aan meer dan 15000 Europeanen en onder<br />

onze vanen strijdende inlanders het leven, en het moederland<br />

millioenen schats had gekost. Wie telt het aantal<br />

opstandelingen voor den sultan van Java gevallen, wie<br />

het bloed en de tranen door zoo vele duizenden gestort?<br />

't Waren kommervolle jaren, arm aan voorspoed, maar<br />

rijk aan ondervinding en aan lessen voor de toekomst, die<br />

jaren van 1825—1830, waarin voor vroeger verzuim,<br />

voor willekeurige handelwijzen, ondoordachte maatregelen<br />

of gemis aan doorzicht en kennis, zóó bitter werd<br />

geboet. Eone betere grensscheiding tusschen de Vorstenlanden,<br />

en de aanhechting der tegenwoordige residenten<br />

Hanjoemas Bagelen, Madioen en Kediri aan Neêrlands<br />

o-rondgebied, waarvoor jaarlijks vaste sommen aan de<br />

vorsten werden uitgekeerd, kwamen na den vrede tot<br />

stand. De soesoehoenan van Socrakarta, hoogst gebelgd<br />

over die verkleining van zijn gebied, verliet heimelijk<br />

zijne hoofdstad om zich bij de heilige graven van Imogivi<br />

af te zonderen; en moest zijne dubbelzinnige handelwijze<br />

met eene verbanning naar Amboina boeten. Prins Poerbaja,<br />

tot zijn opvolger verkozen, beklom als sultan Pakoe<br />

Boewana VII, den troon zijner vaderen, en nam de hem<br />

gestelde voorwaarden aan.<br />

De gen. de Koek, in den loop van 1830 naar Nederland


254<br />

teruggekeerd, werd tot den adelstand verheven, ontving uit<br />

's konings hand het zoo eervol verworven grootkruis der<br />

militaire Willemsorde, en weldra prijkte op de borst onzer<br />

dapperen, naast het door velen duur gekochte ridderkruis,<br />

eene medaille ter herinnering aan dien gedenkwaardigen<br />

oorlog.<br />

Moge die herinnering levendig blijven, en ook door ons<br />

nimmer worden vergeten dat wij het belioud van het<br />

prachtige Insulinde, aan den moed en de trouw van het<br />

Nederlandsch-Indisch leger verschuldigd zijn 1).<br />

Reeds in Januari was du «Bus door den gouv.-gen. Johannes<br />

van den Bosch vervangen; maar alvorens hem in<br />

zijn bestuur te volgen, waarmede zich een nieuw tijdperk<br />

voor Java opent, moet ik op dat van den afgetreden com.gen.<br />

met een enkel woord terugkomen.<br />

Nadat hij het personeel van den'raad van Indië veranderd,<br />

dat der rechterlijke macht verminderd, en een nieuw<br />

reglement op de algemeene boekhouding en rekenkamer<br />

vastgesteld had, waren tevens eenige administration, instellingen<br />

en betrekkingen opgeheven of met anderen vereenigd.<br />

En ondanks die bezuinigingen, ondanks het afschaffen<br />

van vele uitgaven en het, sluiten van nieuwe<br />

leeningen, hadden de financieele uitkomsten op verre na<br />

niet aan de verwachting beantwoord. Niettegenstaande de<br />

com.-gen. een uitgebreid krediet, met enkele millioenen aan<br />

gouden en zilveren specie tot stijving der Indische geldmiddelen<br />

had medegebracht, de gulden — tot dusverre<br />

ter waarde van 120 duiten — voortaan slechts 100 zou<br />

gelden, en het gouvernements-papier buiten omloop was<br />

gesteld, bleef de geldmarkt even gedrukt als te voren. Die<br />

nieuwe regeling van het muntwezen, en het noodlottig kopersysteem<br />

deden veel ongerief ontstaan; vooral werden de<br />

in koper uitbetaalde soldijen, koelieloonen enz. er door<br />

benadeeld, hoewel niemand verplicht was meer dan ƒ10<br />

in koperen munt te ontvangen.<br />

1) Zie over dit merkvaardig tijdvak der O. I. geschiedenis : De oorlog<br />

op Java va« 1S25 tol 1830, door A. W. P. Weitzel, kapitein bij de<br />

infanterie, enz.


255<br />

Het innen der landrente bleef nagenoeg' op dezelfde<br />

wijze bestaan; „de huistax" en de verponding werden verhoogd,<br />

doch de directie der djatiebosschen opgeheven en<br />

de tolpoorten der Vorstenlanden ingetrokken. Behalve de<br />

amfioenpacht, was ook de Preanger-koffie voor een twaalfjarig<br />

tijdvak aan de Handelmaatschappij afgestaan; het<br />

zoutmonopolie bleef gehandhaafd.<br />

Bij menig kleingeestigen maatregel van bezuiniging,<br />

door du Bus ten koste van algemeene en bijzondere belangen<br />

ingevoerd, kwamen toch ook onderscheiden verbeteringen<br />

tot stand, zooals het intrekken der beperkende<br />

bepalingen omtrent het verblijf van Europeanen in de binnenlanden<br />

en eene regeling tot verhuring van landerijen. Als<br />

voorstander van individueel landbezit, het uitgeven in erfpacht<br />

van woeste gronden aan Europeanen, en uitbreiding<br />

der cultures, die door zijn opvolger, ofschoon op eene<br />

andere wijze, tot zulk eene verbazende hoogte zou worden<br />

opgevoerd, was hij de ziel, de beschermer en aanmoediger<br />

van alle ondernemingen tot bevordering van landbouw<br />

en nijverheid. Proeven voor de teelt van nieuwe producten<br />

werden te Krawang genomen, handel en scheepvaart ondersteund,<br />

de Javaschc bank opgericht en de Bataviasche in<br />

Javasche Courant herdoopt, het officieele blad der regeering.<br />

Du Bus had in Indië eene moeijehjke, hoogst ondankbare<br />

taak te vervullen, waarvan hij zich op eene wijze<br />

kweet, die hem zelfs de achting zijner tegenstanders deed<br />

verwerven, en zijn rapport van 1 Mei 1827, mag voorzeker<br />

onder een der meest verlichte staatsstukken gerangschikt<br />

worden.<br />

De bezuinigingswoede was ook op de buitenbezittingen<br />

niet zonder invloed gebleven. Aan Sumatra's westkusten<br />

in de bovenlanden van Padang had men den oorlog bij<br />

gemis aan de noodige krijgsmacht en geldmiddelen slepende<br />

gehouden en bleef de status quo, dank zij het beleid<br />

van do Stuers, zoo veel mogelijk bewaard ; op Palembang,<br />

Banka en Billiton was de toestand in eenige opzichten<br />

verbeterd, maar overal gevoelde men behoefte aan een<br />

beteren financieelen toestand.<br />

Terwijl op Celebes, de koningin AroeDatoe, nog steeds


25G<br />

volhardde in hare vijandige houding tegenover de vroegere<br />

beschermers en bondgenooten van Boni, was Tanette<br />

door den majoor van Coehoorn van Houwerda getuchtigd<br />

en Lapatoea als leenroerig vorst op den troon hersteld.<br />

In de Molukken bleef de gedwongen specenjteelt bestaan<br />

, en werden de rooskleurige verwachtingen eener gelukkiger<br />

toekomst niet verwezenlijkt; zelfs moest de oproerige<br />

gezindheid onder het garnizoen van Amboina krachtig<br />

worden te keer gegaan.<br />

De bezittingen op de westkust van Borneo, zouden<br />

voortaan ressorteeren onder de residentiën Pontianak en<br />

Sambas, de onder-residentie Mampawa en do afdeeling<br />

Landak, waarvan het hoofdbestuur te Pontianak was<br />

gevestigd. Ten gevolge der oorlogen op Java en elders<br />

gevoerd, had men vooral ten opzichte der weerspannige<br />

kongsi's veel door de vingers moeten zien. Ook daar leidde<br />

inkrimping van uitgaven, tot beperking van invloed en<br />

gezag. De verregaande beleediging echter der Nederlandsche<br />

vlag door Mohammed Djamaloe'd-din sultan van Matan<br />

aangedaan, die den zeeroof openlijk onder zijne hoede<br />

nam, en zich gewapenderhand van de lading onzer schepen<br />

meester maakte, mocht niet ongestraft blijven. Een eskader<br />

onder den kaptein t. z. Dibbetz, door de flottille van radja<br />

Akil, den zwervenden kleinzoon van een vroegeren sultan van<br />

Siak bijgestaan, maakte zich van de versterkingen aan de<br />

Katapan-rivier, vele prauwen en verdere vijandelijke stellingen<br />

meester, en verklaarde den vorst vervallen van den<br />

troon. Zijn rijk werd met het landschap Soekadana en de<br />

Karimata-cilanden aan dezen Siakschen prins, die ons<br />

trouw gediend en meer dan eens had bijgestaan, in leen<br />

gegeven, en do zetel van 't bestuur onder den naam van<br />

Nieuw-Brussel — dien hij echter niet lang behield — naar<br />

Soekadana overgebracht. Al mocht de nieuw aangestelde<br />

sultan, Abdoe'l-djahil jang di pertoean Sjah di Brussel, later<br />

niet altijd aan de billijke verwachtingen van het gouvernement<br />

beantwoorden, toch hadden de zeeroovers in die<br />

wateren een verlies geledon ; waarvan zij zich nimmer geheel<br />

hebben hersteld.<br />

Nadat in 1828 en 1829 de troonopvolging in Tajnn,<br />

Mampawa. Sambas en Koeboe geregeld eil verschillende<br />

/


257<br />

overeenkomsten met de vorsten gesloten waren, werd gedurende<br />

de eerste jaren in weerwil van zoo vele elementen<br />

van onrust en wederspannigheid, de vrede niet ernstig<br />

verstoord.<br />

De nog weinig bekende binnenlanden en Dajaksche<br />

stammen in de Westerafdeeling van Borneo, werden op<br />

verschillende tochten door Hartmann, even als de sultan<br />

van Kootei, die het oppergezag van Nederland erkende,<br />

en de bovenlanden der Zuider- en Oosterafdeeling, tot<br />

aan het stroomgebied der Kapoeas, door den onvermoeiden<br />

en stoutmoedigen Muller bezocht. De eerste gaf menige<br />

nuttige wenk tot het aanknoopen van nauwere gemeenschap<br />

met die gewesten en hunne bewoners, terwijl de<br />

tweede, door de Dajaks vermoedelijk op het aanstoken<br />

van Koetei's vorst, in 't binnenland — waarschijnlijk te<br />

Soengei-Boengan — werd vermoord. De resultaten van dat<br />

topographisch en ethnographisch onderzoek, dat door den<br />

majoor Henrici werd voortgezet, zijn ongelukkig meest allen<br />

verloren gegaan, zoodat van de door hen opgedane kennis<br />

betrekkelijk weinig nut is getrokken. Later had men<br />

aan de tochten van Korthals; Hörner, Sal. Muller en von<br />

de Wall, maar vooral aan het wetenschappelijk onderzoek<br />

van de H.H. Schwaner 1) en van Lijnden, benevens aan<br />

de reizen van Burns en Ida Pfeiffer vele belangrijke mededeelingen<br />

omtrent de binnenlanden van Borneo te danken.<br />

Nadat Tobias verschillende zaken geregeld, en den heer<br />

Halewijn, als opperhoofd ton Zuid- en Oostkust van Borneo,<br />

de verdere uitvoering zijner inzichten had toevertrouwd<br />

, bleef ook te Bandjermasin de rust verder bewaard.<br />

Was het bestuur van den gouv.-gen. van den Bosch<br />

over 't algemeen voor de buitenbezittingen van minder<br />

belang, werden alle buitengewone uitgaven vermeden en<br />

de zaken in statu quo gelaten, voor Java werd eene<br />

nieuwe toekomst ontsloten.<br />

In het volgende hoofdstuk zullen wij zien hoe do stelselmatige<br />

uitbreiding van den landbouw en de invoering<br />

van hetgeen men later het cultuurstelsel heeft genoemd<br />

1) Zie o. a. Dr. C'. A. L. M. Schwaner, Borneo. Besc/irijvi;<br />

liet 'stroomgebied van den Barito.<br />

17


258<br />

voor Java verscheidene nieuwe takken van nijverheid<br />

en productie deed ontspruiten en later eene mildvloeiende<br />

bron van inkomsten voor Neêrlands schatkist<br />

opende.<br />

HOOFDSTUK III.<br />

VAN DEN VIJFJARIGEN OORLOG OP JAVA TOT AAN HET<br />

BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL JAN<br />

JACOB ROCHUSSEN.<br />

1830—1845.<br />

De geschiedenis van Nederlandsen Oost-Indië en die<br />

van Java in 't bijzonder, treedt thans een tijdperk in,<br />

waar diep ingrijpende maatregelen een geheelen ommekeer<br />

van verschillende toestanden zullen teweeg brengen. Het<br />

cultuurstelsel, die „reusachtige uitbreiding van het stelsel<br />

der voormalige O. I. C", dat ongeveer 20 jaren lang geheel<br />

de inwendige huishouding van Java beheerschto, is<br />

hier de belangwekkende zaak waarom al het overige zich<br />

groepeert. Trots de door du Bus ingevoerde bezuinigingsmaatregelen<br />

en hervormingen, moest Indië nog<br />

altijd door het moederland geldelijk worden ondersteund.<br />

Thans zouden die hervormingen door v. d. Bosch worden<br />

opgenomen en voortgezet, in de hoop door het invoeren<br />

van zijn landbouwstelsel en nieuwe cultures,<br />

Java zóo winstgevend te maken voor Nederland, als do<br />

stoutste verbeelding zich niet had durven voorstellen. Tot<br />

eiken prijs moest in den bestaanden, en ten gevolge van<br />

den Belgischen opstand steeds toenemenden geldnood<br />

worden voorzien; dit zou naar zijne meening kunnen geschieden<br />

door den vruchtbaren Indischen bodem en de<br />

werkkrachten zijner bewoners, dienstbaar te maken aan<br />

de behoeften van de Europceschc markt. Elout, die zich


259<br />

als minister van koloniën, met de denkbeelden van den<br />

opperlandvoogd niet kon vereenigen, uit vrees de beginselen<br />

van vrijen arbeid en handel aan dwang en<br />

monopoliegeest te zien opofferen, verzocht en verkreeg<br />

zijn ontslag. De koning verloor door zijn aftreden een<br />

trouw en eerlijk raadsman, Indië een zijner beste bestuurders<br />

en Nederland een zijner uitstekendste ministers.<br />

't Nieuw in te voeren systeem, dat zoowel met staathuishoudelijke<br />

begrippen als met de adat en Javaansche<br />

maatschappelijke toestanden in botsing kon geraken, had<br />

al aanstonds met vele bezwaren te kampen; trouwens een<br />

natuurlijk gevolg van elke nieuwe instelling waarbij men<br />

zich van oude lang gevestigde denkbeelden moet losmaken.<br />

Het cultuurstelsel, door sommigen ten hemel verheven<br />

en door anderen diep verguisd, maar zelden geheel onpartijdig<br />

beoordeeld, berustte op het denkbeeld: om, zonder<br />

dat de adat geschonden, verkregen rechten gekrenkt of<br />

den inlander gedwongen werd, een gedeelte der sawahs<br />

en dessagronden af te zonderen, tot het verbouwen van<br />

eenig ander winstgevend product. Het steunde op de volgende<br />

grondslagen: elke dessa die '/s van hare rijstvelden<br />

afstond ten behoeve van de door het gouvernement verlangde<br />

cultuur, zonder meer arbeid te vorderen dan de<br />

rijstcultuur, was van de daarvoor te innen grondbelasting<br />

verschoond; leverde het product bij taxatie meer op dan<br />

het bedrag der verschuldigde landrente, zoo deelde de<br />

dessa in dat voordeel; en bij misgewas, zonder toedoen<br />

van den planter verkregen, kwam de schade voor rekening<br />

van het gouvernement. Men beloofde zich gouden bergen<br />

van dit stelsel, en, ware het zóo ingevoerd en toegepast<br />

, had men zich getrouw aan die bepalingen gehouden,<br />

dan zou het werkelijk reeds bij den aanvang gezonde en<br />

rijke vruchten hebben kunnen dragen. Maar nu het in<br />

werking kwam zonder de noodige voorbereidende maatregelen<br />

en practische kennis, zonder juiste gegevens of<br />

voorafgaande proefnemingen, kon het althans in den<br />

beginne, niet anders dan op den inlander drukken,<br />

en 't vond al aanstonds veel tegenstand. Immers men<br />

bezat noch eene vertrouwbare statistiek der bevolking,<br />

noch volledige opgaven van de grootte en waarde der ver-<br />

17*


260<br />

schillende dessagronden. Men kon alzoo evenmin de benoodigde<br />

arbeidskrachten als de geschik<strong>the</strong>id van den<br />

bodem beoordeelen. Men moest afgaan op mondelinge<br />

mededeelingen omtrent het rijst verbruik, en ieder zuivere<br />

maatstaf ontbrak tot aanwijzing der velden die voor de<br />

eene of andere cultuur te verkiezen waren. Misbruik van<br />

gezag, te ver gedreven ijver of eigenbelang zouden — zoo<br />

redeneerde men voort — daarbij al spoedig op den voorgrond<br />

treden, en den inlander blootstellen aan willekeur<br />

en misleiding, of wel een blinde tegenwerking zou menigen<br />

oogst doen mislukken en veler arbeid verloren doen<br />

gaan.<br />

Ook hier lag de waarheid in het midden. De waarde<br />

toch van dit stelsel hing grootendeels af van de wijze hoe,<br />

waar en door wien het zou worden ingevoerd of toegepast.<br />

Naarmate de toepassing op billijke of onredelijke<br />

gronden steunde, de landstreek er beter of minder voor<br />

geschikt was, en de personen ermede belast, de daarvoor<br />

noodige kennis en tact bezaten, naar die mate werkte het<br />

verschillend, goed of slecht, en werd het natuurlijk even<br />

verschillend beoordeeld, geprezen of gelaakt.<br />

Zie hier een voorbeeld: waar bij de suikercultuur in<br />

Probolinggo, 21 cents per hoofd en per dag wordt verdiend,<br />

bedraagt dit in Tagal slechts 11V cent; en de koffiecultuur<br />

die in Pasoeroean 48 centen oplevert, geeft niet meer dan<br />

3 in Kadoe. Zulko verschillen, waarvan èn door voorstanders<br />

èn door bestrijders van het stelsel, elk in zijn voordeel<br />

gebruik werd gemaakt, moesten tot geheel verkeerde<br />

voorstellingen leiden, 't Is dan ook alleen uit de onpartijdige<br />

geschiedenis Van de werking van 't cultuurstelsel<br />

en hare gevolgen, over een aantal jaren en verschillende<br />

gewesten van Java verdeeld, dat men het meer van nabij<br />

kan leeren kennen, waarbij de groote verscheidenheid in<br />

zeden, gewoonten en gebruiken der inlanders, benevens<br />

den, aard der gronden in Oost- en West-Java niet buiten<br />

rekening mogen blijven.<br />

Terwijl in de Preanger-regentschappen indigofabrieken<br />

waren opgericht, word in Tjeribon de suikercultuur ingevoerd,<br />

en den fabrikant tegen borgtocht rentelooze voorschotten verleend,<br />

onder voorwaarde het pikol suiker tegen een vasten


261<br />

prijs te leveren. Omtrent de teelt en de levering van het<br />

suikerriet, de tabak, <strong>the</strong>e en andere producten werden<br />

een aantal overeenkomsten gesloten, en zoowel aan Europoesche<br />

als inlandsche ambtenaren cultuurprocenten toegewezen.<br />

Vooral aan dezen voor de inlanders zoo noodlottigen<br />

maatregel, had men eene onbesuisde toepassing<br />

van het stelsel te danken, waarbij oen steeds klimmend<br />

winstbejag opgewekt, de werkkrachten der bevolking<br />

overschat, de productie bij den aanvang te hoog opgevoerd<br />

en de sawahvelden somtijds onevenredig aan hunne bestemming<br />

onttrokken werden. Reeds spoedig waren de<br />

voor de teelt dier producten aangewezen grenzen overschreden,<br />

waaruit allicht gebrek aan voeding benevens volksverloop<br />

konden ontstaan, en wel verre van onverdeelden<br />

bijval, vond het stelsel dan ook ernstige bestrijders. Den<br />

tegenstand door den genoraal v. d. Bosch in Nederland<br />

bij Elout ontmoet, vond hij op Java, in dien van Mr.<br />

Pieter Merkus toenmalig raad van Indië gedeeltelijk terug,<br />

hoewel deze later tot de eertijds door hem bestreden plannen<br />

werd bekeerd, even als zoo vele anderen die de schitterende<br />

uitkomsten niet konden loochenen, en zich allengs<br />

met het cultuurstelsel verzoenden. Zonder zich veel<br />

om do ingebrachte bezwaren of de adviezen van den raad<br />

van Indië te bekommeren, ging v. d. Bosch steeds voort,<br />

de productie van verschillende handelsartikelen aan te<br />

moedigen. Hij hoopte zijn doel zoo schielijk mogelijk te<br />

bereiken; en sterk door 'skonings vertrouwen, werd dan<br />

ook elke residentie in evenredigheid harer bewoners,<br />

voor de levering van eene bepaalde hoeveelheid producten<br />

aangeslagen, en het cultuurstelsel voor goed op Java<br />

ingevoerd. Volgens de meening van den gouv. gen. zou<br />

het meer dan 16 millioen aan rechtstrceksche baten<br />

voor de schatkist kunnen afwerpen, on eenmaal eene<br />

waarde aan handelsproducten opleveren, die ten minste<br />

f 5 per hoofd vertegenwoordigde. Bij de Javanen vond het<br />

stelsel geen bijval. De indigocultuur o. a. werkte niet<br />

alleen hoogst nadeelig op den rijstbouw, maar tevens<br />

drukkend en ontmoedigend op de bevolking, vooral op die<br />

der Preanger-regentschappen ; een onwaardeerbaar product<br />

moest tegen een ongerijmd gering loon worden geleverd,


262<br />

en deze even ondankbare als moeitevolle taak vond een<br />

schier algemeenen tegenstand 1). Officieele opgaven wijzen<br />

het aan, hoe dikwerf het belang van den inlander aan<br />

dat der schatkist werd opgeofferd.<br />

De planters beschouwden die cultuur als een vloek ; de<br />

hoofden smeekten er van verlost te worden en voegden<br />

er wanhopend bij, „dat men ons ander werk oplegge,<br />

zooveel wij slechts kunnen torschen" 2).<br />

Somtijds waren de inlanders 20 palen van de fabrieken<br />

verwijderd, waar niet meer dan van 6 tot 9 centen daags<br />

te verdienen was! Noch bij de indigo- noch bij de suikercultuur<br />

kon de landrente uit het verdiende loon worden voldaan,<br />

en ofschoon de aanplant van den koffieboom reeds<br />

zoo hoog was opgedreven, dat de geheele oogst niet altijd<br />

kon worden ingezameld, werd "die cultuur nog aanmerkelijk<br />

uitgebreid. In 1840 schatte men het aantal koffieboomen<br />

op ongeveer 330 millioen.<br />

Toen in 1833 van den Bosch met uitgebreide volmacht<br />

tot com.-gen. en Jean Chrétien Baud, die verschillende<br />

belangrijke betrekkingen in Indië bekleed had, totgouv.gen.<br />

(ad interim) werd benoemd, trachtte deze, hoewel<br />

het stelsel van zijn voorganger toegedaan, het drukkende<br />

er van eenigermate te verzachten en tegen ingeslopen misbruiken<br />

en afpersing te waken. In de Preanger-regentschappen<br />

werd de gehate indigo- allengs door de koffiecultuur<br />

vervangen; in andere residentiën moesten de groote<br />

fabrieken voor kleinere wijken. Waar de belangen der bevolking<br />

of de aloude instellingen te veel werden geschonden,<br />

aarzelde hij niet ten voordeele van den planter te beslissen,<br />

deed het plantloon berekenen naar de opbrengst der suiker,<br />

en het transport van 't riet voor rekening nemen van<br />

den fabrikant. Hoewel de inrichting der fabrieken en de<br />

suikerbereiding allengs verbeterden, en de winsten op<br />

sommige producten vermeerderde, waren er anderen die of<br />

mislukten öf zware verliezen na zich sleepten, bijv. zooals<br />

de teelt der zijdewormen ; de koffieproductie bleef de voor-<br />

1) Zie G. H. van Soest, Geschiedenis van het iultuurstelsel.<br />

2) Be Geschiedenis van hel cultuurstelsel in Nederlandsch Indie, uitgegeven<br />

door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.


263<br />

deeligste in weerwil van de somtijds aanzienlijke daling<br />

der prijzen.<br />

Na een bezoek aan Sumatra gebracht te hebben, waarover<br />

straks nader, was de comm.-gen. — naar 't moederland<br />

teruggekeerd — tot belooning zijner diensten in den adelstand<br />

verheven; en toen hij in 1834" als min. van kol. optrad,<br />

werd het hem mogelijk alle krachten in te spannen om de<br />

ontwikkeling van het productief vermogen van Java en<br />

Sumatra te bevorderen, en kon hij tevens de licht- en<br />

schaduwzijde van het ingevoerde stelsel leeren kennen. De<br />

uitkomsten waren met het oog op de welvaart van den<br />

Javaan nog ver van verblijdend; men vergeté echter niet,<br />

hoe men ook over zijne beginselen moge oordeelen, dat<br />

van den Bosch het goede voor had, maar door de omstandigheden<br />

medegesleept, verder is gegaan dan hij zich<br />

had voorgesteld. Hij dwaalde bovendien, toen hij meende<br />

in een kort tijdsbestek zijn doel te kunnen bereiken; hij<br />

vergat dat elk zich ontwikkelende toestand zijne eigenaardige<br />

bezwaren en onvolkomenheden medebrengt, en<br />

een diep ingrijpen in 't maatschappelijk of huishoudelijk<br />

leven van een volk, met de meeste omzichtigheid moet<br />

geschieden, wil het later goede vruchten afwerpen. De<br />

Handelmaatschappij met het vervoer der koloniale producten<br />

belast, en aanzienlijke voordeelen trekkende uit<br />

de met haar gesloten consignatie-contracten, moest intusschen<br />

de Indische geldmiddelen gestadig te hulp komen,<br />

tot dat de voorschotten aan het ministerie van koloniën op<br />

de waarde der producten verstrekt, zulk eene hoogte bereikten,<br />

dat zij eindelijk genoodzaakt was op eene afrekening<br />

aantedringen.<br />

Voor de mogelijke gevolgen van den Belgischen opstand<br />

en de houding van sommige Europeesche staten beducht,<br />

had ook de Indische regeering eenige voorzorgen en verdedigingsmaatregelen<br />

genomen; de schutterijen van Java<br />

en Madoera hadden daaraan hare betere inrichting te<br />

danken. Al bleek nu die vrees ongegrond, toch werkten<br />

het embargo, de staat van gewapende vrede en het volhardingsysteem<br />

allernadeeligst op de overzeesche bezittingen<br />

en niet minder op den bestaanden geldcrisis terug. Java<br />

was niet alleen met koperen duiten als overstroomd, (in


264<br />

minder dan tien jaren tijds werd omstreeks 27 millioen<br />

aan koper uitgegeven), maar de geldmarkt leed daarenboven<br />

onder den invoer van millioenen valsche duiten. In dien<br />

ongunstigen toestand diende noodwendig te worden voorzien<br />

daar de toewijding van mannen als Baud en de Eerens, die<br />

in Februari 1836, na zijne aankomst, het opperbewind van<br />

den eerstgenoemde overnam, evenmin als de door den min.<br />

van koloniën kunstmatig opgedreven productie eene blijvende<br />

financieele verbetering kon aanbrengen.<br />

Ondervond het cultuurstelsel veel tegenstand, de plannen<br />

tot de verdediging van Java ontworpen, hebben<br />

later niet minder bestrijders gevonden. Terwijl het eerste<br />

zich ontwikkelt, cenigc forten verrijzen die den toets<br />

eener krijgskundige kritiek moeilijk kunnen doorstaan,<br />

en er een schandelijk misbruik wordt gemaakt van heerediensten<br />

, willen wij ons voor eonigc oogenblikken naaide<br />

buitenbezittingen verplaatsen.<br />

Do luit.-kol. Elout, in plaats van Mac Gillavry als civiel<br />

en militair gezaghebber der Westkust van Sumatra benoemd,<br />

was in Maart 1831 met eenige troepen te Padang aangekomen,<br />

en had in de beneden- zoowel als in de bovenlanden<br />

menig voordeel behaald. En toen de majoor Michiels, die zich<br />

in den oorlog op Java zoo bijzonder had onderscheiden,<br />

de padri's, — door Atjineesche zeeroovers ondersteund, — op<br />

verschillende punten der kustlanden had doen wijken,<br />

kwamen in den loop van 't volgende jaar vele bekende<br />

Batta-hoofden in onderwerping. Bondjol werd bezet en weldra<br />

drongen de troepen tot in Rau en Mandheling door;<br />

verscheidene sterkten werden aangelegd en de voordeelen<br />

in de L Kota's en Alaban behaald, hadden de vroeger<br />

bij den Marapalm geleden verliezen doen vergeten. Ongelukkig<br />

brak in den aanvang van 1833 de oorlog met<br />

nieuwe woede uit ; de Padangsche bovenlanden kwamen in<br />

verzet, de Maleiers sloten zich bij de padri's aan en de<br />

Nederlanders werden uit hunne meeste posten en stellingen<br />

verdreven of vermoord. Bondjol werd overvallen en hernomen,<br />

onze communicatiewegen afgesneden, en er begon<br />

een strijd, die jaren lang met ongekende bitterheid gevoerd,<br />

tot eene reeks van bloedige gevechten aanleiding gaf.


265<br />

Do terugtocht onder den luit.-kol. Vermeulen Krieger, van<br />

Pisang naar Boekit-Koriri, de verdediging en het ontzet<br />

van 't fort Amerongen en zoo vele andere heldenfeiten<br />

kunnen getuigen hoe ook hier, door ons leger en zijne dappere<br />

officieren, onder do moeilijkste omstandigheden en<br />

schier onoverkomelijke bezwaren, op nieuw de schitterendste<br />

bewijzen van moed en volharding werden aan den dag gelegd.<br />

Daar ons bestek nauwelijks iets meer dan het aanstippen<br />

der voornaamste gebeurtenissen toelaat, raadplege<br />

de lezer over dezen oorlog de hieronder aangegeven werken<br />

1).<br />

De versterkingen door den gon.-maj. C. J. Riesz als gouvernements-comm.<br />

aangevoerd, konden niettegenstaande<br />

Kamang werd vermeesterd, andere districten tot rust gebracht<br />

en 15 trouwelooze Maleische hoofden gestrafd werden,<br />

de krijgskans evenmin ten onzen gunste doen keeren,<br />

als de tegenwoordigheid van den comm.-gen., die, te<br />

kwader ure eene poging tot het hernemen van Bondjol deed<br />

beproeven. Bij zijne terugkeer naar Batavia, werd het<br />

commandement in drie hoofd-établissementen verdeeld: de<br />

Zuid-Westkust of Benkoelen, het gebied van Padang en<br />

de Noord-Westkust, terwijl Sentot, wiens barissan goede<br />

diensten in de bovenlanden had bewezen, te Benkoelen<br />

achterbleef. Verder werd de inrichting van het politiek<br />

en financieel bestuur aan de gouvernements-commissarissen<br />

J. J. van Sevenhoven — later door den heer E. A. Prancis<br />

vervangen — en Riesz opgedragen en het militair gezag<br />

den luit.-kol. J. H. C. Bauer toevertrouwd.<br />

In 1833 hadden Palembang en Benkoelen veel van de<br />

uitbarstingen van den Kaba te lijden, die zijne verwoestingen<br />

mijlen ver uitstrekte ; de aardschuddingen deden<br />

zich tot aan straat Soenda gevoelen.<br />

Hoewel do sultan van Djambi door Michiels gedwongen<br />

was de suzereiniteit van Nederland te erkennen, en te<br />

Moewara-Kompeh een militaire post werd gevestigd, toch<br />

kwam dit gewest later onder de residentie Palembang.<br />

1) Be vestiging en uitbreiding der Nederlanders ter Westkust van Sumatra,<br />

door den gen.-maj. H. J. J. I'. de Stuers.<br />

Hei Nederlandsch Oost-Indisch leger ter Westkust van Sumatra<br />

(1819—1845), door den luit.-kol. H. M. Lange.


266<br />

't Volgende jaar viel er weinig op het oorlogsterrein in<br />

de bovenlanden van Padang voor, aangezien de denkbeelden<br />

oyer het meer of minder krachtig doorzetten van den<br />

strijd bij de hooge autoriteiten nog al uiteenliepen. Eindelijk<br />

werd na de verovering van Pisang, Samawang-gedang<br />

en de defensie-linie van Alahan-Pandjang, het beleg voor<br />

Bondjol geslagen; een beleg waarbij het leger meer van<br />

ziekte, uitputting en gebrek dan van 's vijands vuur had te<br />

lijden. De gezondheid van menig flink soldaat ging dââr<br />

voor immer verloren; ook Bauer moest naar Java terugkeeren,<br />

waar hij ten gevolge der doorgestane vermoeienis<br />

overleed, en werd door Cleerens vervangen die eene ernstige<br />

poging waagde, zich van het reeds zoo lang belegerde<br />

Bondjol meester te maken. In weerwil van den in<br />

bres gelegden wal en niettegenstaande de generaal zich aan<br />

het hoofd plaatste van de stormcolonne, mocht het bij de<br />

grootst mogelijke inspanning niet gelukken de door toeankoe<br />

Imam zoo hardnekkig verdedigde vesting te nemen ; en het<br />

duurde tot de komst van Cochius, die daarna het opperbevel<br />

aanvaardde, eer de afgematte troepen de noodige veerkracht<br />

herkregen om den strijd met vernieuwden moed te<br />

hervatten. Eerst nadat Michiels met zijne dapperen, de padri's<br />

uit hunne verschansingen had verdreven die Bondjol van<br />

de hoogten van Boekit Tjerdadi beheerschten, en de overige<br />

bergforten hem achtervolgens in handen waren gevallen, werd<br />

de voet der hoofdsterkte bereikt; zij was echter vóór den<br />

stormaanval (16 Aug. 1837), reeds door den vijand verlaten.<br />

Eindelijk was dan het onneembaar geachte Bondjol gevallen<br />

en met haar het palladium van den padri, de zetel van<br />

het fanatisme en de invloed van toeankoe Imam die zicli<br />

weldra evenals zijn zoon op lijfsgenade overgaf.<br />

De overmoed van den vijand was getemd, de Maleier<br />

boog ootmoedig het hoofd, de trotsche padri begreep zijn<br />

meester te hebben gevonden, en het leger had zich, onder<br />

Cochius, Michiels en zijne overige bevelhebbers, nieuwe<br />

lauweren verworven. Bondjol werd geslecht en de Kota-<br />

Generaal-Cochius opgericht. Met den val van deze sterkte<br />

liep echter de taak van Michiels, die tot kolonel en gouv.<br />

der Westkust was benoemd, nog geenszins ten einde. In<br />

't noorden toch van Padangs gebied, moesten de Atjineezen


267<br />

die Baros meermalen hadden aangetast, getuchtigd, deBattalanden<br />

van het juk van toeankoe-Tamboesei bevrijd, en<br />

de wederspannige hoofden der XIII Kota's onderworpen<br />

worden. Binnen een betrekkelijk korten tijd was dat alles<br />

verricht, hoewel de zege duur werd gekocht, en het leger,<br />

in de majoors van Beethoven en Hojel, twee uitstekende<br />

hoofdofficieren verloor. Nog vóór het einde van 1838 werd<br />

ons oppergezag door Batta en Maleier erkend, en de<br />

hoofdplaats Daloe-Daloe van den oproerigen hadji Mohammed<br />

Saleh, toeankoe Tamboesei, na een veldtocht van 14<br />

maanden stormenderhand ingenomen. Na een beleg van tien<br />

dagen, viel deze regelmatigste van alle tot daartoe bekende<br />

versterkingen; daarmede was de kraoht der padri's gebroken<br />

on aan hunne heerschappij den laatsten slag toegebracht.<br />

Daarna kwam de beurt aan Atjih, dat steeds de noordelijke<br />

grens bleef verontrusten. Al werden de stoutmoedige<br />

zeeroovers uit dat land meermalen afgeslagen, en in 1840 door<br />

den luit.-kol. Roeps, die reeds zulke belangrijke diensten<br />

op Java had bewezen en hier den heldendood stierf, uit hunne<br />

verschansingen tegenover Baros verdreven, zij waren niet<br />

overwonnen. Eindelijk gelukte het aan onze zee- en landmacht<br />

— onder Michiels te Baros vereenigd — de Atjineezen<br />

na eene heldhaftige verdediging uit al hunne stellingen vóór<br />

Tapoes te verjagen, en die sterkte benevens Singkel te nemen.<br />

Het met Nederland bevriende Troemon maakte voortaan<br />

de grensscheiding tusschen onze bezittingen en Atjih uit.<br />

Toen in 1841 een nieuwe opstand — door den regent van<br />

Batipo in 't leven geroepen — onderdrukt was, waartoe de<br />

kloeke houding van den heer C. P. 0. Steinmetz, resident<br />

der Padangsche bovenlanden, en het moedig gedrag der bezetting<br />

van Goegoer Malintang veel hadden bijgedragen, werd<br />

de bevolking van Sumatra meer vredelievend gezind. Het<br />

vroeger zoo krachtig aaneengesloten verzet nam een minder<br />

vijandig karakter aan, en al mochten in de volgende jaren in<br />

eenige wederspannige kampongs van het Batta-land enkele<br />

woelingen plaats hebben, ze waren van voorbij gaanden aard,<br />

of gemakkelijk te bedwingen. Ook aan de Oostkust hadden<br />

onze betrekkingen met Siak en Indragiri eene uitbreiding<br />

verkregen, waardoor de ijverzucht van de handelaren te Singapore<br />

en poelo Pinang dermate werd opgewekt, dat hunne


268<br />

klachten tot in het parlement doordrongen, en de daar<br />

bezette posten, op aandrang van het Britsche kabinet<br />

weder verlaten werden.<br />

Op Celebes, was het rijk van Boni na den dood van Aroc<br />

Datoe in onderwerping gekomen, en haar broeder en opvolger,<br />

Aroe. Panjeli, in 1838 tot het gewijzigd tractaat<br />

(bl. 239) toegetreden, terwijl in het noorden, door het zendingswerk,<br />

allengs eene geheele omkeering in het godsdienstig<br />

en maatschappelijk leven tot stand kwam. De ruwe<br />

Alfoer, de wilde heiden was christen geworden ; scholen en<br />

kerken werden opgericht; wildernissen in vruchtbare velden<br />

herschapen, en de Minahassa is een toonbeeld van wat<br />

ware godsdienstzin, christelijke liefde en volhardende ijver<br />

van kloeke zendelingen, onder heiden sehe volken kunnen<br />

uitwerken.<br />

Hoewel men in de meeste gewesten van Borneo even<br />

vijandig gezind bleef, werden politieke en andere verwikkelingen<br />

stelselmatig vermeden. Noch de moord aan Muller<br />

gepleegd, of de vernederingen die men van de steeds<br />

stouter wordende Chineezen moest verdragen, noch de vertoogen<br />

door van den Dungen Gronovius, Ritter en andere<br />

residenten daartegen ingebracht, konden het „systeem van<br />

onthouding", in de aangelegenheden onzer buitenposten<br />

doen wijzigen. De vrijverklaring der havens van<br />

Sambas en Pontianak beantwoordde niet aan het doel,<br />

en een rechtstreeksch handelsverkeer tusschen Singapore<br />

en Sinkawang was te vergeefs door George Windsor Earl<br />

beproefd. Men scheen zich al zeer weinig om den toestand<br />

van dat groote en zoo veel belovend eiland te bekommeren,<br />

toen eensklaps de algemeenc aandacht op Broenei werd<br />

gevestigd. Reeds in 1837 had de assistent-resident van<br />

Sambas op den toenemenden handel van Engeland met dat<br />

gewest gewezen, even als op de noodzakelijkheid om met<br />

den sultan en de hoofden van Serawak, dat onmiddellijk<br />

aan ons gebied grenst, contracten van handel en vriendschap<br />

te sluiten. Maar ook voor die stem bleef de regeering<br />

doof, totdat de mare van de vestiging van James Brooke<br />

in dat landschap bewees, hoe verkeerd zij had gehandeld<br />

door goed gemeenden en verstandigen raad in den wind<br />

te slaan.


269<br />

Niet ten onrechte is door menig geschiedschrijver, met<br />

het oog op hetgeen in Borneo voorviel, de opmerking gemaakt<br />

dat de Nederlandsche regeering öf die bezitting op<br />

onverantwoordelijke wijze heeft verwaarloosd of niet bij<br />

machte was hare taak te vervullen. Al moge nu dat<br />

verwijt of liever die blaam niet geheel onverdiend zijn,<br />

men zou echter kunnen vragen of ze niet voor een goed<br />

deel terugvalt op het Nederlandsche volk. Terwijl Engelsche<br />

gelukzoekers liet voorbeeld gaven en den weg<br />

aanwezen, hoe ook dââr handel, scheepvaart, nijverheid<br />

en beschaving, door particuliere krachten kon worden<br />

bevorderd, liet men zich hier zoo min mogelijk aan die<br />

schoone bezitting gelegen liggen. James Brooke, die dooiden<br />

sultan van Broenei voor bewezen diensten tot radja van<br />

Serawak was verheven, die 't eiland Laboean hechtte aan<br />

Brittanjes kroon en van 't Engelsche gouvernement benevens<br />

een eervollen titel ook de ridderlijke waardigheid verkreeg,<br />

die veiligheid, orde en welvaart bracht in zijn gewest,<br />

is hier zelden onpartijdig beoordeeld. De man die<br />

Chineeschen overmoed bestrafte en den zeeroover van zijne<br />

kusten verjoeg, heeft practisch getoond wat moed en geestkracht<br />

zelfs onder de Dajaks vermogen. Eene andere vraag<br />

zou het zijn of het tractaat van 1824 door dergelijke<br />

handelingen niet daadwerkelijk werd geschonden 1).<br />

Nu nog een enkel woord over Japan, waar Jhr. Dr. Ph.<br />

F. von Siebold zich gedurende een zevenjarig verblijf<br />

bijzonder verdienstelijk maakte zoowel door zijne wetenschappelijke<br />

nasporingen, als door de onvermoeide pogingen<br />

om zijn museum te Leiden met de voortbrengselen<br />

van Nippons nijverheid en kunst te verrijken. In 1823 aan<br />

het opperhoofd der factorij te Desima, den kol. J. W. de<br />

Sturler toegevoegd, — aan wiens strikte eerlijkheid en<br />

flinke maatregelen men menige verbetering in onze betrekking<br />

tot dat rijk heeft te danken — viel hem later de<br />

onderscheiding ten deel, door Zijne Maj. Minamoto Jemotsi,<br />

als adviseur der hooge regeering naar Jedo te<br />

worden opgeroepen.<br />

1) Men raadplege over de geschiedenis van dat belangrijke eiland, het<br />

uitmuntende werk van den hoogleeraar Veth, Borneo's Wester-afdeeling, enz.


270<br />

Intusschen sloeg men in Europa al meer en meer de<br />

oogen naar Japan, waar van tijd tot tijd de vroeger steeds<br />

mislukte pogingen van andere natiën herhaald werden, om<br />

in dat geheimnisvolle land toegang te verkrijgen. Werd in<br />

1837 een schip van Macao, en in 1846 de Noord-Amerikaansche<br />

commodore Biddle teruggewezen, 't gelukte den<br />

Franschen schout-bij-nacht Cécille evenmin eenige betrekking<br />

aan te knoopen. Zelfs de tusschenkomst van<br />

Willem II mocht niet baten; op den vriendschappelijken<br />

brief van Z. M. aan den Sjoogun, volgden een beleefd antwoord<br />

en eenige geschenken, maar de toelating van andere<br />

volken werd bepaald geweigerd. Zij had eerst eenige jaren<br />

later plaats.<br />

Tot Java wederkeerende, waar de rust sedert 1830 niet<br />

ernstig werd verstoord, aangezien de woelingen en onlusten<br />

in enkele residentiën, noch staatkundige beteekenis<br />

noch historisch' belang hadden, vordert de inwendige toestand<br />

voor eenige oogenblikken onze aandacht.<br />

Java en Amboina hadden met andere eilanden in den<br />

Molukschen Archipel, in de jaren 1834 en 1835 veel van<br />

hun vulkanischen bodem te lijden; huizen en paleizen<br />

werden even als de schamele hut van den inlander ter<br />

neer geworpen of onder den gloeienden steen- en aschregen<br />

bedolven, waarbij honderden menschen het leven<br />

verloren en menige oogst vernield werd. Eenigen tijd<br />

daarna richtte de Gedé nog grooter verwoestingen en aanzienlijker<br />

schade aan.<br />

Na het vertrek van Baud, werd een nieuw regeeringsreglement<br />

door de Eerens ingevoerd, scheepvaart en handel<br />

namen toe, de kustvaart breidde zich uit en de zeeroof<br />

werd z. v. m. beteugeld. Ook scheen het of de hooge<br />

regeering zich het lot der buitenbezittingen iets meer zou<br />

aantrekken; althans de luit. kol. T. V. A. Ridder de<br />

Stuers, die tijdens den Javaanschen oorlog den gen. de<br />

Koek getrouw ter zijde had gestaan, vertrok in April<br />

1837 met zijn gezin naar den Molukschen Archipel om er<br />

de belangrijke betrekking van gouverneur te vervullen.<br />

Ongelukkig stootte zijn schip op de koraalriffen van Lucipara<br />

en moesten de arme schipbreukelingen 37 dagen op


271<br />

die naakte rotsen verwijlen. Honderd en veertig menschen<br />

waren er aan kommer en ellende ten prooi. Te vergeefs<br />

zagen zij naar redding uit. Elke dag bracht nieuwe teleurstelling<br />

en nieuwe ontbering aan, de levensmiddelen verminderden<br />

en reeds deed zich gebrek aan drinkwater gevoelen.<br />

Het vertrouwen verdween, moedeloosheid maakte<br />

zich van velen meester en al hooger klom de nood toen<br />

zij door de brik de Nautilus werden gered. De Stuers aan<br />

wiens verstandige maatregelen, vastberadenheid en kalm<br />

overleg zij naast God hun leven te danken hadden, was<br />

de laatste die het rif verliet, met het zalig bewustzijn<br />

vele dier menschenlevens door zijne goede zorgen te hebben<br />

behouden.<br />

In 1837 werd feest gevierd in Indië; op den 9 den Februari<br />

liet het fregat de Bellona, aan welks boord Z. K. H.<br />

prins Hendrik der Nederlanden zich bevond, het anker<br />

op Java's reede vallen. De rijkste onzer bezittingen zou<br />

even als de Molukken door den vorstelijken zeeman worden<br />

bezocht. Overal werd hij met liefde en geestdrift ontvangen<br />

, waaraan zich een gevoel van dankbaarheid paarde<br />

voor den eersten telg uit Neêrlands vorstenhuis, die het<br />

schoone Insulinde met een bezoek vereerde. Overal ontving<br />

hij de streelendste bewijzen hoe hoog dat bezoek, aan den<br />

Indischen Archipel gebracht, op prijs werd gesteld, on<br />

ook zijner zijds liet do prins de aangenaamste herinneringen<br />

achter.<br />

De in 1816 in 't leven geroepen koloniale marine werd<br />

in 1839 opgeheven, en reeds spoedig had de Koninklijke<br />

Nederlandsche zeemacht eene hoogst moeilijke rol te vervullen,<br />

waarvan zij zich in 't begin van 1843 op de meest<br />

verdienstelijke wijze kweet, toen een eskader onder de<br />

bevelen van den kapt. luit. t. z. Coertsen, een kruistocht<br />

tegen de zeeroovers van Kangellan op Bali ondernam.<br />

Kort daarna behaalde hij eene glansrijke overwinning op<br />

de Ilanons, en maakte zich na een hardnekkigon wederstand<br />

van hunne batterijen, vuurmonden en vaartuigen meester<br />

; eenige dagen later werden de woningen en prauwen<br />

der roovers op het eiland Kalatoa vernield, en bij verschillende<br />

tochten een aantal ongelukkigen uit eene harde<br />

slavernij verlost. Op de oostkust van Sumatra en in de


272<br />

straat van Malakka, werd de zeepolitie niet minder streng<br />

door den luit. t. z. I e kl. Frucht gehandhaafd, die daarvoor<br />

met den resident van Riouw, op officieele wijze den<br />

dank van het Britsch Indisch gouvernement ontving ; maar<br />

terwijl dat roofgespuis door Nederland werd vervolgd en<br />

vernield, vond die „vloek des oceaans" een toevluchtsoord<br />

op Singapore 1).<br />

Scheepvaart en handel bloeiden, maar hoe ook op Java<br />

de productie toenam en in- en uitgaande rechten stegen,<br />

in den nog meer stijgenden geldnood konden zij niet voorzien.<br />

Deze bereikte eindelijk zulk eene hoogte, dat van den<br />

Bosch zich genoodzaakt zag, eene leening voor te stellen<br />

van 56 millioen, zoowel tot bestrijding der steeds aangroeiende<br />

uitgaven in Indië als tot afdoening der aan de<br />

Handelmaatschappij verschuldigde gelden. De val van dit<br />

wetsontwerp, in de zitting van 20 December 1839 door de<br />

Tweede Kamer der Staten-Generaal met eene groote meerderheid<br />

verworpen, had het aftreden van den minister tengevolge.<br />

Hij gaf de portefeuille van koloniën aan Baud<br />

over, die later uit de opbrengst der vrijwillige leening ruim<br />

/'22.000000 aan de Maatschappij kon afdoen, welke zich<br />

in toenemenden vooruitgang mocht verheugen. Ook deze<br />

minister trachtte al meer en meer ruime bijdragen uit Indië<br />

aan het moederland te verzekeren, en wel door „het eenige<br />

stelsel waardoor Java blijven kon de kurk waarop Nederland<br />

drijft."<br />

De gouv.-gen. Dominique Jacques de Eerens, den 30 8ten<br />

Mei 1840 te Buitenzorg overleden, was, na een kort interim<br />

van K. L. W. graaf van Hogendorp — oudst aanwezig<br />

lid van den raad van Indië — in 1841 door Merkus<br />

opgevolgd, die in 1839 uit Nederland teruggekeerd, zich<br />

als gouv t8 .-coni8. met de organisatie van Sumatra's Westkust<br />

onledig had gehouden. Hij mocht echter die hooge<br />

waardigheid niet lang bekleeden; de algemeen geachte man<br />

overleed den 2 ue " Augustus 1844 te Soerabaja, waar hij<br />

hoopte zijne geknakte gezondheid te herstellen. Gedurende<br />

28 jaren had hij in Indië uitstekende diensten bewezen,<br />

1) Zie J. Newbold : Political and Statistical account of <strong>the</strong> British<br />

settlements in <strong>the</strong> Straits of Malacca.


273<br />

en nog kort voor zijn dood een op goede gronden rustend<br />

voorstel ter verbetering van de geldcirculatie ingediend.<br />

Het bestuur ging voorloopig op Jhr. Joan Cornelis Reynst<br />

vice-president van den raad van Indië over.<br />

Op Sumatra nam de productie niet minder toe dan op<br />

Java. Terwijl van 1820—1830 de waarde van in- en uitvoer<br />

iets meer dan 30 millioen bedroeg en nog geen<br />

300.000 pikols koffie waren uitgevoerd, was in een tweede<br />

tienjarig tijdvak, namelijk van 1836—1846, het eerste<br />

cijfer tot ruim 78 millioen en het andere tot meer dan<br />

800.000 geklommen. Men hàd zich met het systeem van den<br />

Bosch verzoend. Van 1836 tot 1840 werd nauwelijks eene<br />

afkeurende stem moer vernomen; de openbare meening<br />

schaarde zich meer en meer aan de zijde van het stelsel,<br />

dat, benevens de millioenen ten bate der schatkist, productie,<br />

bevolking en welvaart op Java deed toenemen.<br />

Ook het schoolonderwijs was in Indië gedurende de laatste<br />

jaren merkbaar vooruitgegaan ; behalve de militaire school<br />

in 1818 te Samarang opgericht, telde men in 1845, 24 gouvernements,<br />

23 particuliere en 7 weeshuisscholen, waarin<br />

de kinderen van Europeanen of daarmede gelijk gestelden<br />

werden onderwezen. Hoe gering dat aantal ook zij, toch<br />

had men sedert het Engelsch tusschenbestuur betrekkelijk<br />

veel gewonnen. Tevens mogen de belangrijke diensten der<br />

zendelingen, door het stichten van vele inlandsche christenscholen<br />

aan onderwijs en beschaving bewezen, niet<br />

onvermeld blijven. Door de in 1843 te Delft opgerichte<br />

akademie tot opleiding van Indische ambtenaren, was naar<br />

men meende, in het hooger onderwijs genoegzaam voorzien.<br />

Die meening is later gewijzigd, toen de billijkheid<br />

der daarover in Indië uitgebrachte klachten niet langer<br />

viel te loochenen.<br />

Ruim een jaar lang bleef het bestuur over Indië aan<br />

Reynst toevertrouwd, totdat de minister van staat, Jan<br />

Jacob Rochussen, op den laatsten September 1845, als<br />

gouv.-gen. de teugels van 't bewind in handen nam.<br />

Sinds de overname der O. I. bezittingen was er vooral<br />

wanneer men alleen op de lichtzijde van het cultuurstelsel<br />

let, veel goeds tot stand gekomen, en had het Nederlandsch<br />

gezag in Java en Sumatra zich op hechte duurzame gronden<br />

8


274<br />

gevestigd, 't Zou ons te ver voeren de schaduwzijde hier in<br />

al haren omvang te doen kennen, of te wijzen op misbruiken<br />

die 't cultuurstelsel ontsierden. Na 1850 begonnen krachtige<br />

stemmen er zich luide tegen te verheffen, en de toen<br />

aangevangen strijd, somwijlen met eene bitterheid gevoerd,<br />

die vreemd moest blijven aan zulke hooge belangen, is<br />

thans, hoewel minder hevig, nog verre van geëindigd.<br />

HOOFDSTUK IV.<br />

VAN HET BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL<br />

ROCHUSSEN TOT OP ONZEN TIJD.<br />

1845—1874.<br />

Het cultuurstelsel, sedert zijn invoering, als door Java's<br />

geschiedenis heengeweven, had het toppunt van uitbreiding<br />

bereikt. Toen dan ook ten gevolge van uitputting<br />

zoowel van bodem als van arbeidskrachten, de schatten,<br />

tot nu toe afgeworpen, allengs verminderden, begon men<br />

te begrijpen, dat sommige cultures ingekrompen en anderen<br />

aan de particuliere nijverheid overgelaten moesten<br />

worden. Eene der eerste regeeringsdaden van dezen<br />

landvoogd bestond in eene poging tot verbetering van<br />

het muntwezen en der geldmiddelen, die hij trachtte te<br />

verkrijgen door het uitgeven van recepissen, een papieren<br />

standpenning ter waarde van een gulden zilver, en door<br />

aan het koper zijn karakter als pasmunt terug te geven.<br />

Tevens werden wissels afgegeven ten laste van het ministerie<br />

van koloniën tegen een vastgestelden koers van +<br />

95 o/„.<br />

De bewerking der sawahs door de te grooto uitbreiding<br />

van 't cultuurstelsel zorgwekkend achteruit gegaan, trok<br />

niet minder dan de vermeerdering van voedingsmiddelen<br />

de aandacht. De rijstbouw, do aanplant van djagong


275<br />

(maïs), en het telen van voedzame aardvruchten werden<br />

aangemoedigd, het irrigatiestelsel, de aflevering der koffie<br />

en de arbeidsloonen verbeterden, de indigo-cultuur werd<br />

aanmerkelijk verminderd en de heerediensten op min<br />

drukkende wijze geregeld. Bij den vestingbouw o. a. mochten<br />

„niet anders dan vrijwillige koelies tegen een verhoogd<br />

loon in het werk worden gesteld."<br />

Weldra deelden onze koloniën in de voordeelen der<br />

stoomgemeenschap tusschen Europa en Britsch-Indië, welke<br />

versnelde middelen van vervoer, vooral sedert de aansluiting<br />

aan de Engelsche dienst naar Suez en de oprichting<br />

der Nederlandsch-Indische-Stoombootmaatschappij,<br />

het aantal reizigers en het brievenverkeer aanmerkelijk<br />

deden toenemen, 't Was de eerste schrede tot bekorting<br />

van den weg tusschen Nederland en Insulinde.<br />

De groote ontwikkeling van het cultuurstelsel, de stoomvaart<br />

en het defensiewezen hadden aanzienlijke verbeteringen<br />

aan de havenhoofden van Soerabaja, benevens<br />

eene uitbreiding van den artillerie-constructie-winkel en<br />

der marine werf als „fabriek voor de marine, het stoomwezen<br />

en de nijverheid" ten gevolge.<br />

Op eene reis, in 1847 door den Gr. Gr. naar het oostelijk<br />

gedeelte van Java en de Vorstenlanden ondernomen, werden<br />

nog andere verbeteringen aangebracht of voorbereid,<br />

en een nieuw stelsel van opiumpacht ingevoerd, waarbij<br />

men het beginsel huldigde: do kleinst mogelijke hoeveelheid<br />

tot den hoogst mogelijken prijs te verkoopen.<br />

Inmiddels waren de berichten van de staatsomwenteling<br />

in Frankrijk, van den gespannen toestand in vele Europeesche<br />

staten en de verandering van het Nederlandsche<br />

ministerie, èn op de regeering èn op de ambtenaars-wereld<br />

te Batavia, niet zonder invloed gebleven. Was bij het bestuur<br />

bezorgdheid opgewekt, omtrent de mogelijke gevolgen<br />

er van voor Indië, bij de ambtenaren was die tijding welkom<br />

geweest, daar zij de gelegenheid aanbood hunne grieven<br />

in 't openbaar te bespreken, zoo als op den 22 8tcn Mei<br />

met toestemming der regeering plaats had. In eene talrijke<br />

vergadering, onder presidium van Dr. W. R. B".<br />

van Hoëvell, werd o. a. besloten de bezwaren tegen de<br />

bepalingen omtrent het ambtenaars-radicaal in een eer-<br />

18*


276<br />

biedig adres té doen kennen. Later vond deze zoogenaamde<br />

„politieke demonstratie" een luiden weerklank, en gaf<br />

aanleiding tot een vruchtbaren strijd, waaruit is voortgesproten:<br />

grooter openbaarheid nopens de toepassing van<br />

het cultuurstelsel, grondiger kennis, juister opvattingen<br />

beter beoordeeling van verscheidene Indische toestanden,<br />

maar vooral eene levendige belangstelling in het lot van<br />

den Javaan en in dat onzer onschatbare overzeesche bezittingen<br />

.<br />

Hoewel uit een verslag van 1849 over het schoolwezen<br />

bleek, dat het onderwijs zoowel op gouvernements-als op<br />

particuliere en inlandsche scholen was toegenomen, kon<br />

het gymnasium Herwijnen te Pondok-Gedé, onder Dr.<br />

Grartmann, zich niet staande houden. Men ging intusschen<br />

voort eenige ontwikkelde Javanen in de gelegenheid te<br />

stellen zich in de talen en de geneeskunst te oefenen, en<br />

Japan had aan Dr. Mohnike de koepok-inenting te danken.<br />

Eene door een jonger broeder van Diepo Negoro voorgenomen<br />

oproerige beweging, bij tij ds ontdekt en gestuit,<br />

had geene verdere gevolgen, en 't bleek spoedig dat de<br />

gewichtige gebeurtenissen in Europa voorgevallen, voor<br />

Indië geene ernstige verwikkelingen zouden opleveren.<br />

Daarentegen baarden de buitenbezittingen zorg genoeg,<br />

om geheel de aandacht der Indische regeering tot zich<br />

te trekken.<br />

In 1841 en 1843 waren met de vorsten van Bali, en<br />

meer -in 't bijzonder met de Dewa Ageng Betara van<br />

Klongkong, in zijn dubbele waardigheid als geestelijk en<br />

wereldlijk opperheer van Bali en Lombok, overeenkomsten<br />

gesloten, waarbij bepaald was dat deze eilanden een deel<br />

uitmaakten van de Nederlandsche bezittingen. Niettegenstaande<br />

de belofte dier vorsten om hun strand- of<br />

kliprecht (tawan karang) af te schaffen, den handel te<br />

beschermen en zeeroof tegen te gaan, was in 1844 op<br />

nieuw een onzer schepen geplunderd en de daarvoor geeischte<br />

voldoening geweigerd. Ten einde die trouweloosheid<br />

en den hoon der Nederlandsche vlag aangedaan te<br />

straffen, werd in 1846 een krijgstocht tegen de rijken<br />

BoJélông (Bloling) en Karang Asam ondernomen.


277<br />

Den 26 3ten Juni 1846 liet eene vloot onder den schoutbij-nacht<br />

E. B. van den Bosch, het anker voor Bleling<br />

vallen en werden de troepen onder het bevel van den<br />

luit.-kol. J. Bakker tegen den vijand aangevoerd. Ofschoon<br />

de Balineezen zich als dappere soldaten deden kennen,<br />

en de opgeworpen verschansingen even als de kampong<br />

Bleling hardnekkig werden verdedigd, moesten zij voor<br />

de overmacht onzer wapenen zwichten: en toen den volgenden<br />

dag ook de hoofdplaats Singaradja met den kraton<br />

in onze handen viel, begrepen de Balineesche vorsten zich<br />

te moeten onderwerpen. Zij beloofden plechtig aan de hun<br />

door den gouv. gen. gestelde voorwaarden te voldoen<br />

Nauwelijks echter was het eiland door de troepen verlaten,<br />

of de bevolking nam tegen de in een fort te Bleling achtergelaten<br />

bezetting, eene hoogst vijandige houding aan,<br />

nieuwe versterkingen werden opgeworpen, en aan geene<br />

enkele der bedongen voorwaarden werd voldaan. De oorlogskosten<br />

bleven onbetaald, de Dewa Ageng maakte zich<br />

aan strandroof schuldig, en de oproerige gezindheid werd<br />

door goesti Djilantiek, den rijksbestuurder van Bleling,<br />

al meer en meer aangevuurd. Reeds in Maart 1848 was<br />

tot een nieuwen aanval besloten, nadat men langs den<br />

minnelijken weg niets anders had verkregen, dan dat de<br />

zoogenaamde lankmoedigheid van 't bestuur aan zwakheid<br />

of gemis aan veerkracht werd toegeschreven, waardoor<br />

de overmoed der wederspannige vorsten al meer en meer<br />

toenam. Een onverwijld en doortastend handelen was toen<br />

de aangewezen weg; er werd echter tijd verloren, en<br />

wel op een oogenblik, dat tijd meer waard is dan geld.<br />

Eindelijk waren de troepen, nadat men het antwoord op<br />

de bij een ultimatum veel te hoog gestelde eischen te<br />

vergeefs had ingewacht, onder 't bevel van den generaal<br />

Jhr. C. van der Wyck den 7 den en 8 sten Juni geland, en<br />

had de eerste aanval plaats, waarbij zij zich, naeenigen<br />

tegenstand, van de kampongs Timor-Sangsit en Boenkoelan<br />

meester maakten. Den volgenden dag rukte men naar de<br />

stelling van Djagaraga op, die, als toegang tot het binnenland,<br />

op buitengewone wijze versterkt en door eene geduchte<br />

macht bezet was. Dââr waren 's vijands strijdkrachten<br />

vereenigd, dââr moest het pleit worden beslecht.


278<br />

Vol moed en vertrouwen ging het voorwaarts; weldra<br />

had men de werken bereikt, maar noch de herhaalde<br />

aanvallen onzer dappere soldaten, noch het vuur onzer<br />

batterijen, noch de uiterste inspanning van bevelhebber<br />

en officieren, konden den niet minderen dapperen vijand<br />

zijne stelling doen verlaten. Na een strijd, zóó hardnekkig,<br />

zóó langdurig en met eene verwoedheid volgehouden,<br />

als waarvan de Indische knjgsgeschiedenis nauwelijks een<br />

tweede voorbeeld oplevert, moesten de uitgeputte troepen<br />

onverrichter zake naar het strand terugkeeren. Het noodige<br />

aantal koelies en transportmiddelen ontbrak, om met<br />

gegronde hoop op een goeden uitslag een nieuwen aanval<br />

te wagen. De 2 de Balische expeditie was mislukt; de door<br />

den generaal van der Wyck aangevraagde versterking<br />

kon, ook uithoofde van staatkundige redenen, niet worden<br />

verleend en op den 20 sten werd de reede verlaten 1).<br />

Thans moest er wel eene derde volgen om de eer onzer<br />

wapenen te herstellen en het verloren prestige te herwinnen.<br />

Michiels — die intusschen tot generaal-majoor bevorderd<br />

was — werd als opperbevelhebber en „gouvernements<br />

commissaris voor Bali" met de leiding belast<br />

en alles in het werk gesteld om nu althans den herhaalden<br />

strijd als overwinnaar te eindigen.<br />

^ Den 21"» April 1849 was eene vloot van 89 oorlogs-,<br />

transport- en landingsvaartuigen, met eene troepenmacht<br />

van omstreeks 5000 man en 2000 koelies aan boord,<br />

onder de bevelen van den vice-admiraal J. P. Machielsen [<br />

op de reede van Bleling vereenigd; twee dagen later had'<br />

Michiels het legerkamp te Singa radja betrokken, en was<br />

hij gereed een vorstelijk gezantschap in plechtig gehoor<br />

te ontvangen.<br />

Omstreeks 3 ure in den namiddag stonden de troepen<br />

vóór den kraton geschaard, en toen de generaal, door<br />

een luisterrijken staf omgeven, den Balineeschen vorst ontving,<br />

door goesti Djilantiek , die als de ziel van den oor-<br />

1) Men raadplege daarover: Krijgsoerrigiingen legen het eiland Bali in<br />

1848, door den luit.-kol. J van Swielen, chef van den staf Inj de expeditie<br />

, en P. G. Booms, Précis des expéditions de l'armée néerlandaise des<br />

Indes-Ol ientales contre les princes de Mali, 1846 1849.


279<br />

log te beschouwen was, en 10 à 12000gewapendenvergezeld<br />

, bood Singa radja een schouwspel aan, eenig wellicht<br />

in de krijgsgeschiedenis. Op een afstand toch van<br />

slechts enkele passen, stonden twee vijandige legers tegenover<br />

elkander; de minste onvoorzichtigheid, een misverstand,<br />

het geringste toeval zelfs, kon in één oogwenk<br />

dat zeldzame schouwspel in een bloedig drama doen overgaan.<br />

Beide legers gaven hier een schitterend voorbeeld<br />

van krijgstucht en orde.<br />

De vorst van Karang Asam vroeg vergiffenis voor zich<br />

en zijn broeder den radja van Bleling, en beloofde o. a.<br />

de onmiddelijke ontruiming en slechting van Djaga raga,<br />

bijaldien de kraton, als verblijf zijns broeders, mocht<br />

worden gespaard. De door den opperbevelhebber gestelde<br />

voorwaarden werden aangenomen , en een uur later waren<br />

de gevaarlijke gasten met hun hoogst verdacht geleide<br />

vertrokken.<br />

Nadat nog eenige tijd met onderhandelen verloren gegaan<br />

en het kampement naar Sangsit — nauwelijks op een<br />

uur afstand van Djaga raga — was overgebracht, won het<br />

vermoeden al meer en meer veld dat de voorgewende<br />

onderwerping te Singa radja tot niets gediend had, dan<br />

om tijd te winnen en de bevolking te doen gelooven,<br />

dat het de vorsten waren, die den Nederlanders de wet<br />

voorschreven. Dat vermoeden ging in zekerheid over, toen<br />

onze krijgsmacht den 15 de " voor de geheel ten strijde uitgeruste<br />

werken aankwam, door 15,000 Balineezen verdedigd,<br />

gereed, hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen.<br />

Vastberaden en met geestdrift bezield, rukten onze soldaten<br />

tegen Djaga raga op, maar al weder stootten zij<br />

het hoofd, en werd elke aanval afgeslagen; op nieuw<br />

viel menig offer in den bloedigen strijd, en moest het<br />

leger tegen den avond eene meer achterwaarts gelegen<br />

stelling innemen, om den volgenden dag den ongelijken<br />

kamp te hervatten. Maar nog was die volgende dag<br />

niet aangebroken of men vernam een onafgebroken en<br />

steeds levendiger vuur achter de vijandelijke linie. In<br />

een oogenblik zijn de door van Swieten verzamelde troepen<br />

tot een frontaanval gereed, en eer de zon boven de<br />

kim verrees was de stelling genomen. Toen de opper-


280<br />

bevelhebber tegen 7 uur op het terrein verscheen, wapperde<br />

Neêrlands vlag van Djagaraga's wal. Nog vóór dat hij in den<br />

vroegen morgen het hoofdkwartier had verlaten, was eene<br />

glansrijke overwinning behaald, en had het 7 de bataljon<br />

zich met roem en eer overladen. Wat was er dan gebeurd?<br />

Waaraan had men die geheel onverwachte gelukkige<br />

uitkomst te danken? Ze werd op de volgende<br />

wijze verkregen'. Den vorigen dag was eene colonne,<br />

het 7 dc bat. (overste B. P. J. A le Bron de Vexela),<br />

twee mortieren en een twintigtal mineurs, onder de leiding<br />

van den chef van den staf, luit.-kol. C. A. de Brauw,<br />

door Michiels zijdwaarts afgezonden, om te onderzoeken<br />

of eene omtrekking van Djagaraga langs het riviertje de<br />

Sangsit of wel een flankaanval op die stelling mogelijk<br />

was. Die 2 de of zij-colonne, zooals zo genoemd werd<br />

had zich reeds vroeg in den morgen van de hoofdmacht<br />

afgescheiden en was langs ongebaande wegen, tusschen<br />

steile rotsen en gedeeltelijk door de bedding van den zich<br />

in een eng dal voortkronkelenden bergstroom, ondanks<br />

alle bezwaren, steeds voortgerukt. Zonder door den vijand<br />

te worden ontdekt, gelukte het de Brauw, langs een smal<br />

voetpad naar boven te klimmen, en nu zag hij tot zijne verbazing<br />

den uitersten vleugel der vijandelijke werken op een<br />

geringen afstand voor zich. Na zich overtuigd te hebben,<br />

dat de linkerflank der stelling langs geen anderen weg<br />

dan door het rivierbed te bereiken was, had hij aan zijn<br />

last voldaan en naar Sangsit kunnen terugkeeren. Maar<br />

zóo nabij den vijand, door flinke soldaten omringd, kon<br />

een man als de Brauw aan geen teruggaan denken. Hij<br />

besloot den tocht als eene verkenning begonnen, op zijne<br />

verantwoordelijkheid te vervolgen en misschien met eene<br />

overwinning te doen eindigen. En waarlijk het geluk is<br />

hem gunstig. Een uur later vond men een in den rotswand<br />

uitgehouwen pad; op handen en voeten klommen<br />

de soldaten naar boven en weldra is de hoogte bereikt.<br />

Veel tijd van beraad is er niet; „voorwaarts!" klinkt het,<br />

en na eene schier ongeloofelijke inspanning was een der<br />

schansen genomen.<br />

Het is ons niet vergund hier in bijzonderheden te treden<br />

omtrent alles wat -door deze dappere schare werd verricht.


281<br />

Men leze het hieronder aangegeven werk over die hoogstbelangrijke<br />

feiten 1).<br />

Na menige schermutseling worden nog andere schansen<br />

veroverd, en de nacht in een van deze doorgebracht.<br />

Lang voor hot aanbreken van den dag ging de colonne<br />

op nieuw tot den aanval over, en was al spoedig in een<br />

ernstig vuurgevecht gewikkeld. Dit vuur door het hoofdcorps<br />

gehoord, had zooals wij zagen een front-aanval ten<br />

gevolge. De vijand houdt inmiddels kloekmoedig stand:<br />

men strijdt man tegen man, de hoofdredoute van den<br />

goesti Djilantiek wordt wanhopig verdedigd, en de Brauw,<br />

door een pijl gewond, moet het slagveld verlaten op den<br />

oogenblik, dat hij zijne moedige doch hoogst gewaagde<br />

onderneming met een gelukkigen uitslag ziet bekroond.<br />

Weldra werd de hoofdredoute genomen, en hadden de<br />

troepen van v. Swieten zich met die van de Brauw vereenigd.<br />

De zege was behaald, het onneembaar geachte<br />

Djagaraga, 't palladium van Bali's onafhankelijkheid gevallen<br />

en de neêrlaag der 2 cic Balischo expeditie gewroken.<br />

Hiermede was echter het doel van den tocht slechts<br />

ten halve bereikt. Nu Bleling zijne straf had ondergaan,<br />

moesten ook Klonkong en Karang Asam vernederd worden.<br />

Intusschen had de val van Djagaraga een diepen indruk<br />

gemaakt; er heerschte verdeeldheid onder de vorsten, en<br />

de bevolking die hare zaak van de hunne gescheiden had,<br />

toonde zich tot onderworping bereid. Spoedig waren de<br />

troepen weder in Sangsit vereonigd, om met de vloot<br />

naar de baai van Laboean Amok overgebracht te worden<br />

ten einde Padang Cove te bereiken, en een aanval op<br />

Klonkong te wagen, waar de vijand zijn geheele macht<br />

geconcentreerd had. Terwijl Karang Asam, door onzen<br />

trouwen bondgenoot — den vorst van Mataram op het eiland<br />

Lombok, — in bezit was genomen, werd na het stormenderhand<br />

veroveren van den versterkten tempel (tempat<br />

dewa) van Soenla Lawas, de vijand op den 24 8te " Mei<br />

uit het iets verder liggend Kasoemba verdreven en die<br />

kampong bezet. De Balineezen waren echter verre van<br />

1) A. W. P. Weitzel. De derde militaire expeditie naar hel eiland<br />

Bali in 184Ü.


282<br />

overwonnen; zij zwierven in talrijke benden rond, en<br />

waagden in den nacht een aanval, waarbij Michiels eene<br />

wond ontving, aan welke de dappere aanvoerder den<br />

volgenden dag bezweek. Het bevel ging op den lt. kol.<br />

J. van Swieten over, die, nadat de vijand voor goed was<br />

verjaagd, instede van den marsch naar Klonkong voort<br />

te zetten, het leger — waarschijnlijk om gegronde redenen —<br />

op Padang Cove deed terugtrekken. Het bleek echter<br />

al spoedig hoe weinig men op de trouw der vorsten kon<br />

rekenen, en dat de aanval niet langer mocht worden uitgesteld.<br />

Kasoemba werd dan ook op nieuw door de onzen<br />

genomen, en toen men gereed was naar Klongkong op<br />

te rukken, boden de Dewa Ageng en de overige vorsten<br />

ootmoedig hunne onderwerping aan. Zij had plaats in bijzijn<br />

van den hertog van Saksen-Weimar, die den vorigen<br />

dag als opperbevelhebber van het leger op Bali was aangekomen.<br />

Een gezantschap vertrok naar Batavia, de troepen<br />

scheepten zich in, de vloot verliet de reede en de<br />

rust werd later niet ernstig meer verstoord.<br />

In 't zelfde jaar werden Celebes en Borneo door den<br />

opperlandvoogd bezocht. Te Makassar waar de inlandsche<br />

vorsten en hoofden hem eerbiedig hunne hulde brachten,<br />

kon hij zich overtuigen dat de sedert 1846 geopende vrijhaven<br />

aan de verwachting beantwoordde; scheepvaart en<br />

handel bloeiden, en de invoerrechten waren meer dan het<br />

dubbel gestegen. Ook de staatkundige verhouding tusschen<br />

het gouvernement en de onderteekenaars van het vernieuwd<br />

Banggaisch tractaat liet niets te wenschen over. In 't<br />

noordelijk gedeelte werden de cultures aangemoedigd,<br />

belastingen en heerediensten gewijzigd, en op Amboina<br />

en onderhoorigheden de prijs der kruidnagelen verhoogd.<br />

Op Borneo, in 1846 onder het toezicht van den gouverneur<br />

A. L. Weddik in eene Wester- en Zuid-Oosterafdeeling<br />

verdeeld, ontving de Gr. Gr. het bezoek van den<br />

hoogbejaarden sultan Adam van Bandjermasin, opende te<br />

Pengaron, eene steenkolenmijn die don naam Oranje Nassau<br />

verkreeg, en bezocht do zendeling-stichting te Poeloe<br />

Petak waar het christendom reeds vele aanhangers telde.<br />

Kort daarna hadden op de westkust gebeurtenissen


283<br />

plaats, waaruit blijkt, hoezeer in die gedurende vele<br />

jaren verwaarloosde gewesten, Neêrlands invloed en<br />

overwicht verzwakt en der Chineezen euvelmoed en<br />

verzet geklommen waren. Trots alle vroegere contracten<br />

en gesloten overeenkomsten, trots de zendingen van<br />

eom^Vgen 1 . en plechtig bezworen beloften beschouwden<br />

zij zich als wettige bezitters van den grond, on<br />

waren hunne eischen gestegen naarmate onze krijgsmacht<br />

verminderde. Hieraan moest een einde komen,<br />

hun sluikhandel en gewapend verzet alsmede de onderdrukking<br />

der inheemsche bevolking en andere kongi's gestraft<br />

worden. Niet alleen had Tai-kong (wegslepende stroom)<br />

hare kracht aan de met ons bevriende kongsi der „drie<br />

stuks groeven" (Sam-ti-Kiouw) doen gevoelen en haar<br />

Sepang, Seminis en andere mijnen ontnomen, maar*ook<br />

wij hadden een mislukten aanval op een hunner koeboe's<br />

(schansen) aan de Sedouw te wreken. Die taak werd<br />

den luit.-kol. F. Gr. Sorg opgedragen. Hij moest trachten<br />

Sambas en Pontianak te dekken, genoemde koeboe te<br />

bemachtigen, de hoogten van Pamangkat, niet ver van<br />

den mond der Sambas, en Singkawang als hoogst belangrijke<br />

strategische punten te bezetten om later zijne operation<br />

tegen Montrado te beginnen; en tot dat alles was<br />

slechts 400 man beschikbaar.<br />

Bij zijne aankomst vond Sorg Pamangkat reeds door<br />

de Chinoesche opstandelingen van Tai-kong bezet, en<br />

begreep zich in de eerste plaats van het kongsi-huis, aan<br />

den voet des bergs, door eone sterke redoute verdedigd,<br />

te moeten meester maken. De geheele stelling telde tusschen<br />

de 4000 en 5000 verdedigers. Yroeg in den morgen<br />

van den ll ac " September had de landing der troepen in<br />

de beste orde plaats en rukten zij tegen Pamangkat op.<br />

Inmiddels had het vuur van de Borneo en van de schoeners<br />

Kameleon on Haai de Chineezen uit hunne stelling van<br />

Peniboengan verdreven, en was de landingsdivisie ontscheept.<br />

Deze sloot zich onder 't bevel van den luit. ter<br />

zee Siodenburg bij de hoofdmacht aan, en bracht eene<br />

gunstige diversie te weeg, op het oogenblik dat de aanvalscolonne<br />

een ongekenden tegenstand ontmoette. Na een<br />

allerhevigst gevecht, waarbij het terrein voet voor voet


284<br />

was verdedigd, en Sorg met een verbrijzeld been, doodelijk<br />

gewond ter neêrzeeg, werd het kongsi-huis stormenderhand<br />

genomen. De Taikongs hadden hier met heldenmoed<br />

gestreden. Eene stoutmoedige poging den volgenden<br />

dag aangewend, om de redoute te hernemen werd afgeslagen,<br />

en niet voor dat onze troepen, na een hardnekkigen<br />

wederstand, meester waren van het terrein, het<br />

Kongsi-huis verlaten. Op den heuvel Peniboengan, die de<br />

monding der Sambas beheerscht, verrees een fort waarin<br />

eene geringe bezetting achterbleef, en men beging de fout de<br />

hoofdmacht naar Pontianak en Sambas te doen terugkeeren.<br />

Volgens Chineesche opgaven zou hun verlies aan<br />

dooden alleen, meer dan de sterkte der Nederl. troepen<br />

hebben bedragen. Met onvolprezen moed en zelfverloochening<br />

werd door zee- en landmacht de eer onzer wapens<br />

gehandhaafd, en men telde eene schitterende bladzijde te<br />

meer in de gedenkboeken onzer Indische krijgsgeschiedenis.<br />

De naam van Sorg leeft voort in het fort, op last van<br />

den gouv.-gen. naar den gevallen held genoemd, aan<br />

welks voet een gedenkteeken de plaats aanwijst waar zijn<br />

gebeente rust. Hij verkreeg een waardig opvolger in Ie<br />

Bron de Vexela, de aanvoerder van het 7 dc bataljon, dat<br />

wij bij de omtrekking van Djaga raga leerden kennen.<br />

Het verlaten van Pamangkat, dat onmiddellijk weder door<br />

den vijand werd bezet, maakte later een nieuwen aanval<br />

noodig, waarbij Ie Bron voor de overmacht moest zwichten,<br />

ondanks den moed en de volharding waarmede ook toen<br />

door leger en marine werd gestreden. Wel was door de<br />

overmoedige Chineezen te vergeefs eene poging gewaagd<br />

om het fort Sorg te overrompelen, maar zij waren meester<br />

gebleven van het slagveld; en op de helling van den<br />

berg Peniboengan werd eene nieuwe groeve gedolven voor<br />

hen, wier bloed hier nutteloos had gevloeid. Niet lang<br />

daarna verzochten de Kongi's van Tai-kong, Sjep-eng-fon<br />

en Lim-ti-an onderhandelingen te mogen openen, die,<br />

zoo als later bleek, door dat trouwelooze gespuis alleen<br />

waren voorgesteld, om de blokkade der kust te doen ophouden<br />

ten einde zich van wapenen en levensmiddelen te<br />

voorzien, geleden verliezen te herstellen en zich op nieuw


285<br />

ten oorlog uit te rusten. Het proces-verbaal van eene<br />

voorloopig vastgestelde overeenkomst werd door den resident<br />

P. J. Willer naar Batavia overgebracht, en de<br />

gouv.-gen. was zwak genoeg om toe te geven. Tegen alle<br />

adviezen der bevoegde autoriteiten in, werden de knjgsverrichtingen<br />

gestaakt, en een voor Nederland hoogst vernederenden<br />

toestand tegenover een hoop oproerig volk<br />

aan Borneo's westkust bestendigd, waaruit later nieuwe<br />

verwikkelingen moesten ontstaan.<br />

Inmiddels was ook in Bantam en op Banka de verstoorde<br />

rust hersteld.<br />

In Bantam had de opvolging der regenten van Serang<br />

en Tjiringin, in 1849 tot ernstige onlusten aanleiding gegeven,<br />

waarbij zekere hadji Wachia als werktuig van<br />

den pateh van Serang de hoofdrol vervulde, 't Kostte<br />

den overste de Brauw in 't volgende jaar veel inspanning ,<br />

om na menig vermoeienden marsch en bloedig gevecht, den<br />

opstand te bedwingen en de hoofdmuitelingen te bestraffen<br />

of onschadelijk te maken. Wachia ontkwam naar<br />

de Lampongs waar hij zes jaren later deelnam aan den<br />

opstand van pangeran Singa-Branta en raden Intan, en<br />

door den krijgsraad ter dood werd veroordeeld.<br />

Op Banka was men in 1828 zwak genoeg geweest, een<br />

rooverhoofd met nameBarin, onder wiens slagen Smissaert<br />

gevallen was (bl. 237), door een jaargeld aan het gouvernement<br />

te verbinden; en toen, na zijn dood, dat jaargeld<br />

aan Amir — die als oudste zoon er aanspraak op maakte —<br />

geweigerd werd, verzamelde ook hij eene gewapende bende<br />

om zich heen, en 't duurde lang, ten gevolge der onverstandige<br />

maatregelen van den toenmaligen resident, eer<br />

de majoor Becking den oproerling meester was, die met<br />

de zijnon naar Timor werd verbannen 1).<br />

Ook op andere punten van den Archipel gelukte het,<br />

zee- en menschenroof te straffen, en alles ademde vrede<br />

en rust in 't schoone Insulindo toen Rochussen den 12 deo<br />

Mei 1851 het bestuur aan zijn opvolger overgaf.<br />

1) Zie : W. A. van Rees : Wachia , Taykong en Amir of hei Neclerl.<br />

Ind. leger in 1850.


286<br />

Nadat Mr. G. J. Bruce, de tot landvoogd van Neêrl.<br />

Indië benoemde gouverneur van Overijssel, op de reede<br />

van Texel was overleden, werd Mr. A. J. Duymaer van<br />

Twist, tot die hooge waardigheid benoemd.<br />

Kort na het vertrek van Rochussen, die op zijne terugreize<br />

Britsch-Indië bezocht, keerde ook de hertog van<br />

Saxen-Weimar, tot herstel zijner gezondheid, naar't moederland<br />

terug.<br />

Onder 't bestuur van den nieuwen landvoogd werden<br />

concessiën tot ontginning van tinmijnen op Billiton verleend,<br />

en afdeelingen van de Maatschappij tot nut van 't<br />

algemeen te Batavia, Samarang en Soerabaja opgericht.<br />

In de bovenlanden van Padang kwam eene verbeterde<br />

koffie-aanplanting tot stand, en al spoedig ondernam de<br />

gouv.-gen. oen tocht over Java, naar Sumatra, Celebes<br />

en den Molukschen Archipel.<br />

Nadat aan de bij do herziening der grondwet in 1848<br />

opgenomen bepaling, „dat do reglementen op het beleid<br />

der regeering in 's rijks koloniën en bezittingen in andere<br />

werelddeelen, bij de wet moesten worden vastgesteld,"<br />

(art. 59) in 1854 was voldaan, ging ook het cultuurstelsel<br />

een andere toekomst, te gemoet. Was het reeds hier en<br />

daar ingekrompen en voor de bevolking minder bezwarend<br />

gemaakt, toch schreef art. 56 voor, dat do gouv.-gen. de<br />

op hoog gezag ingevoerde cultures „zooveel doenlijk" in<br />

stand moest houden. Van Twist trachtte dan ook het<br />

cultuurstelsel in stand te houden, niet zooals het later<br />

ontaard, maar zooals het oorspronkelijk bedoeld was.<br />

Werd vroeger reeds meer aan de liberale eischen des<br />

tijds toegegeven, hij nam gegronde redenen van ontevredenheid<br />

weg, door de arbeidsloonen voor den gedwongen<br />

arbeid in de fabrieken te verhoogen, drukkende pasarrechten<br />

te doen vervallen, de uitgifte van woeste gronden<br />

aan particulieren te bevorderen, en de Mekka-gangers<br />

van pas en recognitie vrij te stellen. Hierdoor is het aantal<br />

pelgrims naar de heilige plaatsen in Arabië wel aanmerkelijk<br />

toegenomen, maar sedert de beperkende bepalingen<br />

in 1859 ingevoerd, en de strenge handhaving van<br />

de verplichting, dat de hadji's, bij onzen consul te Djeddah,<br />

en in elke plaats waar zich een Nederlandsch consulair


287<br />

agent bevindt, hunne passen moeten doen afteekenen,<br />

heeft men een waarborg dat zij werkelijk hunne bedevaart<br />

volbrengen.<br />

Jammer dat al weder èn in de bovenlanden van Palembang<br />

èn op de westkust van Borneo het zwaard getrokken<br />

moest worden tot handhaving van ons gezag.<br />

In 't noorden van eerstgenoemd gewest, en voornamelijk<br />

in de Ampat Lawang, stookte zekere radja Tiang Alam<br />

onrust en verzet, zoodat eene gewapende tusschenkomst,<br />

onder bevel van don overste de Brauw, noodig werd om<br />

er de rust te herstellen. Op eene verkenningstocht, door<br />

eenigo hoofden als gast in de doeson (dessa) Gocnong-<br />

Maraksa ontvangen, werd hij van slechts weinigen der<br />

zijnen vergezeld, door Tiang-Alam verraderlijk overvallen.<br />

Gelukkig behield de Brauw zijne gewone kalmte en tegenwoordigheid<br />

van geest, waaraan dit dappere troepje niet alleen<br />

zijn behoud had te danken, maar waardoor ook de onderwerping<br />

der oproerige hoofden werd A r erkregen, terwijl<br />

die van Tiang-Alam spoedig was te voorzien. De verbanning<br />

echter van den ferdana mantri (rijksbestuurder), 't<br />

hoofd van al die woelingen, deed het vuur van den opstand<br />

op nieuw ontbranden. Tebing-Tinggi, Lahat en<br />

Moewara-Klingi werden voortdurend door de oproerlingen<br />

bestookt, en menige doeson moest in den asch gelegd,<br />

menig hardnekkig gevecht nog geleverd worden, eer de<br />

hoofdstelling des vijands genomen en de hoofdmuiteling<br />

in onze macht was. Tiang-Alam had met eenige volgelingen<br />

in de wildernissen der Lampongsche districten een<br />

toevluchtsoord gevonden, en het duurde tot 1856, eer hij<br />

gevangen genomen en in Salatiga onschadelijk gemaakt werd.<br />

De voorgewende vredelievende bedoelingen der Chineezen<br />

op de westkust van Borneo, hadden slechts gediend<br />

om hunne oorlogzuchtige plannen te verbergen en zich<br />

tot een nieuwen strijd voor te bereiden. Na eene menigte<br />

gevechten om en bij Seminis , Sepang en Boentimai, na<br />

het veroveren en vernielen hunner koeboe's, was met behulp<br />

der marine, de weg naar Montrado weldra geopend.<br />

De meeste rivieren van Borneo waren voor onze stoomschepen<br />

bevaarbaar, en de commandant van do Celebes herhaalde<br />

op de Slakkouw, wat van den Rijn deed op de


288<br />

Theems, nadat Jan van Braakel de Unity had genomen.<br />

Evenals de Pro-patria bij Sheerness de ketting aan stukken<br />

zeilde, brak de wakkere Ceerling met zijn stoomschip<br />

bij Boentimai, door de met ijzeren ringen aan elkander<br />

verbonden balken heen; en nauwelijks was de doortocht<br />

vrij of de sterkte is genomen en verwoest.<br />

Eindelijk was in Mei 1854, eene macht van 1700 man<br />

te Sambas en Pontianak onder de bevelen van den lt. kol.<br />

Andreson vereenigd ; en na hoogst vermoeiende, dagen<br />

lange marschen, het bezetten van Koelor, Singkawang, en<br />

't veroveren van menige Chineesche sterkte, bood Montrado<br />

met zijne drie versterkte Kongsi-huizen, Thang, Sjonbok<br />

en Ha-bok zijne onderwerping aan. Knielend voor<br />

hare huizen ter neer gebogen, ontving de anders zoo<br />

overmoedige doch toen gedweeë bevolking onze zegevierende<br />

troepen en smeekte om gonade. Wel poogden<br />

de opstandelingen bij een nachtelijken aanval Montrado<br />

te hernemen, maar toen ook het zoogen. drie-vingerenverbond<br />

(Sam^-tjam-foei) ontdekt, de verzamelplaats der<br />

eedgenoten door Verspijck vernield , en de kracht van zijn<br />

aanvoerders verbroken was, kwamen de hoofden in onderwerping,<br />

en die zoo geteisterde gewesten eerlang tot rust.<br />

Zee- én landmacht, officieren en soldaten hadden bij elke<br />

gelegenheid eene alles opofferende volharding aan den dag<br />

gelegd, die nimmer genoeg kan worden gewaardeerd. Men<br />

raadplege hierover meer omstandige berichten 1).<br />

Daar ik steeds met een enkel woord onze betrekkingen<br />

met Japan deed kennen, zij hier vermeld, dat sedert 1851<br />

niets onbeproefd was gelaten, om de nog altijd voor andere<br />

volken gesloten poorten van het Japansche rijk, voor hen<br />

evenals voor ons te doen openen. Het bezoek van den<br />

admiraal Stirling in 1854, had dan ook, dank zij de medewerking<br />

van den Nederlandschen commissaris Mr. J. H.<br />

Donker Curtius, evenals dat van Lord Elgin gunstige<br />

gevolgen. En toen zoowel met den Amerikaanschen commodore<br />

Pony als met den Russischen admiraal Putiatine<br />

overeenkomsten werden gesloten, in 1858 een verdrag<br />

1) In Montrado enz. door W. A. van Kees, gep. kapt. van het Ned.<br />

O. I. leger, vindt men boogst belangrijke bijzonderheden opgeteekend.


289<br />

met Frankrijk tot stand kwam , en de havens van Simoda en<br />

Hokodade, later door meer anderen gevolgd, voorden<br />

Europeeschen handel werden geopend, had men zulks<br />

grootendeels aan Nederland te danken. „Toutes les nations<br />

du globe" — schrijft de Moniteur de la flotte van 4 Febr.<br />

1858, — „doivent rendre hommage à la politique noble et<br />

désintéressée qu'a suivie la Hollande dans ses relations<br />

avec le Japon. Les Pays-Bas n'ont cherché à obtenir<br />

aucune faveur spéciale; ils n'ont reclamé qu'une assimilation<br />

aux autres nations, lorsque celles-ci auront obtenu<br />

des concessions. l'Exemple est digne d'être enregistré.<br />

Den 22-t« Mei 1856 gaf de G. G. zijne betrekkingaan<br />

den gewezen minister van koloniën C. F. Pahud over, ruim<br />

een jaar nadat de staatsinstellingen van Nederlandsch Indië<br />

bij de wet waren geregeld. Een blik over hare voornaamste<br />

bepalingen, zal het verschil of 't verband tusschen deze<br />

en vroegere instellingen gemakkelijk doen uitkomen.<br />

Volgens het nieuwe reglement op het beleid der regeering<br />

van Nederl.-Ind., dat den l«*» Mei 1855 in werking<br />

kwam, bevatten Java en Madoera 21 residentiën benevens<br />

de beide Vorstenlanden. Sumatra is in 4, Celebes en<br />

Borneo zijn in 2 gewesten verdeeld, terwijl Banka, Blitong,<br />

Riouw, Amboina, Ternate en Timor afzonderlijke gewesten<br />

vormen, meestal weder in afdeelingen en onderafdeelingen<br />

gesplitst.<br />

De regeering der koloniën en bezittingen van het rijk<br />

in Azië, uitmakende het gebied van Nederlandsch Indië<br />

wordt in naam des konings uitgeoefend door een gouverneur-generaal,<br />

wien een mederegeerend en adviseerend<br />

college (de raad van Ned. Indië,) ter zijde staat en een<br />

bureau, (de algemeene secretarie) is toegevoegd. De raad<br />

bestaat uit 4 leden en een vice-president die tevens lid is.<br />

De bevoegdheden der regeering evenals die der 5 departementen<br />

van algemeen burgerlijk bestuur (justitie,<br />

financiën, binnenlandsch bestuur, dat van onderwijs eeredienst<br />

en nijverheid en der burgerl. openbare werken)<br />

zijn nauwkeurig omschreven. Op last des konings moet<br />

jaarlijks een uitvoerig verslag van het beheer der koloniën<br />

aan de Kamers der Staten-Generaal worden ingediend.<br />

19


290<br />

Het gewestelijk bestuur is verdeeld in : het Europeesch<br />

en inlandsen gewestelijk-, het gemeentebestuur op Java,<br />

en het bestuur over de met inlanders gelijkgestelde personen.<br />

Had de rechtspraak door Jan Pietersz. Coen in het<br />

leven geroepen, „Bataviasche statuten," die in hoofdzaak<br />

onder de Comp, in wezen bleef, vele veranderingen onder<br />

Daendels, Raffles en de com", gen', ondergaan, zij werd<br />

door eene in 1848 vastgestelde, doch niet voor in 1851<br />

voltooide rechterlijke organisatie vervangen. Do bepalingen<br />

echter in 1848 voor de strafwetgeving gemaakt, kwamen<br />

in 1866 bij do invoering van 't wetboek van strafrecht<br />

te vervallen.<br />

De rechtspraak over de Europeanen en met hen gelijkgestelden<br />

wordt uitgeoefend: 1°. door de residenten alleen<br />

rechtsprekende, 2°. de raden van justitie en 3° het hooggerechtshof<br />

van Nederl. Indië. Het grootste gedeelte der<br />

buitenbezittingen staat onder de jurisdictie der raden van<br />

justitie te Batavia en Soerabaja.<br />

Over de inlanders en met hen gelijkgestelden wordt<br />

rechtgesproken door: 1°. de districts- en regentschap gerechten,<br />

2°. de residenten alleen rechtsprekende, 3°. de<br />

landraden, 4°. de rechtbanken van ommegang on in enkele<br />

gevallen door de raden van justitie.<br />

In de Vorstenlanden heeft het Nederl. gouvernement<br />

zich een vrij grooten invloed op de rechtspraak weten te<br />

verschaffen.<br />

Het financie-stelsel is en blijft nog steeds van goede<br />

of slechte oogstjaren, rijzing of daling in den prijs der<br />

producten en alle wisselvalligheden van den handel afhankelijk.<br />

Souverein en handelaar zijn vooralsnog in één<br />

persoon vereenigd.<br />

Met ingang van 1867 werd de begrooting voor Nederl.<br />

Indië bij de wet vastgesteld, waarop de uitgaven en middelen<br />

in Nederland en in Indië voorkomen.<br />

Ook het muntstelsel werd bij de wet geregeld en de<br />

enkele zilveren standaard als basis aangenomen. Het<br />

verschil tusschen den gulden zilver en den gulden koper<br />

is vervallen en de papieren standpenning (recepis) afgeschaft.<br />

Eene wet van 't jaar 1855 regelde ook de koperen


291<br />

pasmunt, en in 1857 werd het maximum van de uittegeven<br />

zilveren en koperen pasmunt bepaald. De Javasche<br />

bank — onmiddelijk in verband met het muntwezen —<br />

is eene naamlooze vennootschap waaraan een octrooi werd<br />

verleend van 1 April 1870—1 April 1880.<br />

De belastingen worden geheven : I in geld, II in arbeid,<br />

III in natura, door verpachting en door directe collecte.<br />

I. Jaarlijksch vermeldt het Staatsblad van Nederlandsch-<br />

Indië de voorwaarden waarop 's landsmiddelen op Java<br />

en Madoera worden verpacht; zij zijn naar de hoegroo<strong>the</strong>id<br />

der opbrengst in 13 rubrieken (waarvan er 8 op de buitenbezittingen<br />

voorkomen) gerangschikt. De verkoop van<br />

opium in het klein, bekleedt de eerste plaats, hoewel<br />

daarvoor even als bij onze vestingen, „verboden kringen"<br />

bestaan. Verder behooren nog onder de verpachte middelen:<br />

de belasting op peper (Riouw), verkoop van saguweer,<br />

goudmijnen (west. afd. van Borneo), verkoopvan<br />

sirie (Celebes), van zout in Siak, enz. Die van het uitsluitend<br />

recht tot het houden van pandjeshuizen, is in<br />

1870 afgeschaft.<br />

De niet-verpachte middelen door directe collecte te<br />

heffen, zijn onder 14 rubrieken gebracht, waaronder landelijke<br />

inkomsten en andere grondlasten voorkomen; zooals<br />

landrente, belasting op het bedrijf, op tuinen, nipabosschen,<br />

de „tesang" in het gouv. Celebes, de „pitrah" in<br />

de Z. en O. afd. van Borneo, enz. 1).<br />

II. Door belasting in arbeid, verstaat men heerediensten<br />

ten behoeve van den staat en van de dessa, die mede<br />

in gewone en buitengewone gesplitst worden.<br />

III. De belastingen in natura, d. i. in producten zijn:<br />

een tiende van het njstgewas in eenige districten der<br />

Pr.-regentschappen ; levering van goud en vogelnestjes door<br />

de landschappen Pramassan, Aley en Amandit onder<br />

Bandjermasin ; levering van sapanhout door de vorsten<br />

van het eiland Soembawa.<br />

Verder geniet het gouv'. nog inkomsten uit een 25 tal<br />

andere middelen, waaronder: het zoutmonopolie de ex-<br />

1) Men raadplege hieromtrent: De Staatsinstellingen van Nederlandsnh-<br />

Indië beschreven door Mr. P. A. van der Lith en J. Spanjaard.<br />

19*


292<br />

ploitatie der tinmijnen op Banka en Blitong, die der<br />

steenkolenmijnen, de verkoop van gouv ts . producten, de<br />

brievenpo3t, enz.<br />

Als opperbevelhebber van de in Ned. Indië aanwezige<br />

landmacht, heeft de G. G. behalve over het leger de<br />

beschikking over de schutterijen, pradjoerits, djajang-sekars,<br />

de legioenen der onafhankelijke vorsten, barissans, enz.<br />

De zeemacht is verdeeld in gouv ts . en oorlogs marine :<br />

de eerste wordt voornamelijk gebezigd tot het weren van<br />

sluikhandel en zeerooverij, terwijl de andere, zoo wat<br />

personeel als materieel betreft, sinds 1 Jan. 1868, ineen<br />

Ind. en Nederl. gedeelte, d. i. eene blijvende koloniale militaire<br />

zeemacht en een auxiliair eskader is gesplitst.<br />

Volgens de bepalingen van het regeerings-reglement,<br />

moet het openbaar onderwijs, ten allen tijde een voorwerp<br />

uitmaken der bijzondere zorgen van den gouverneurgeneraal.<br />

Zoolang die bepaling echter niet door ruime<br />

bijdragen uit de schatkist wordt ondersteund, zal eene<br />

genoegzame ontwikkeling van het onderwijs, zoowel voor<br />

Europeanen als voor inlanders, nog lang tot de vrome<br />

wenschen blijven behooren.<br />

Ook het cultuurstelsel was bij deze wet een nieuwe<br />

phase ingetreden. Het ambtelijk landbezit en de cultuur<br />

procenten werden tegen eene billijke schadevergoeding<br />

opgeheven, en men liet veel meer dan vroeger aan de<br />

particuliere ondernemingszucht over.<br />

Terwijl Java een ongestoorde rust genoot, en de sultan<br />

van Djokjokarta door den kroonprins, als Amangkoe Boewana<br />

VI was opgevolgd, moest in sommige buitenbezittingen<br />

zee- en landmacht al weder gewapenderhand optreden,<br />

en maakten o. a. een paar oproerige hoofden, een expeditie<br />

naar de Lampongs noodzakelijk, waar zij zich een gezag<br />

over de andere marga-hoofden aanmatigden, dat niet<br />

langer mocht worden geduld. De kolonel J. A. Waleson<br />

met het opperbevel belast, had al spoedig de marga's<br />

Bandoeloe en Ketimbang — tegen de helling van den<br />

Radja bassa gelegen — door raden Intan en Singa Branta<br />

bij het naderen onzer troepen verlaten, in zijne macht.<br />

Deze hoofdmuiters zwierven in het gebergte rond, en


293<br />

toen hadji "Wachia (bl. 285) gevangen genomen en Intan<br />

door de zijnen vermoord was, gaf Singa Branta zich over<br />

en was de rust in de Lampongs hersteld 1).<br />

Even zoo moest men op Timor tegen den regent van<br />

Takaip en den radja van Liddah gewapender hand optreden;<br />

terwijl de sultan van Djambi, van den troon vervallen<br />

verklaard en de van zijne waardigheid beroofde<br />

vorst van Lingga, die zich met den panglima besar van<br />

Reteh, een rooversnest op de oostkust van Sumatra had<br />

verbonden, almede tot zijn plicht werd gebracht. Nadat<br />

deze laatste, een vroeger beruchte zeeschuimer gesneuveld<br />

, Reteh vernield en Djambi onderworpen was. keerde<br />

de rust in die gewesten terug. Niettegenstaande Siak met<br />

zijne onderhoorigheden, bij een tractaat van 1858, weder<br />

onder de souvereiniteit van Nederland teruggebracht, en<br />

onze invloed op meest alle kustlanden aanmerkelijk toegenomen<br />

was, bleven de Ilanons en andere zeeroovers, hoe<br />

ook door de marine bestookt en vervolgd, hunne rooftochten<br />

met de uiterste vermetelheid voortzetten.<br />

Op Celebes moest de steeds toenemende overmoed van<br />

Boni en de aanmatiging zijner vorsten op nieuw worden<br />

gestraft. Onder Aroe Panjeli, was de vermoedelijke troonopvolger<br />

Aroe Palakka, evenals de toenmalige tomarilalang<br />

(rijksbestuurder) en andere rijksgrooten, bij eene der menigvuldige<br />

staatkundige woelingen verbannen; en vóór dat<br />

hij zijne rechten kon doen gelden, had reeds zijn broeder<br />

Aroe Poegi den troon van Boni beklommen. Toen nu in 1857<br />

de kroon op diens weduwe Basse Kadjoeare overging, verwachtte<br />

men eene vredelievende regeering en eene betere<br />

verstandhouding met dat rijk. Die verwachting evenwel<br />

werd op meer dan eene wijze teleurgesteld, 't Banggaisch<br />

tractaat geschonden en Neêrlands vlag gehoond, totdat op<br />

den 9 aen Februari eene troepenmacht onder den gen.-maj.<br />

E. C. C. Steinmetz, op de reede van Badjoa verscheen,<br />

ten einde onze miskende rechten te doen gelden.<br />

1) Ook van dezen tocht heeft men het boeiend verhaal aan den tegenwoordigen<br />

minister van oorlog te danken. Zie : Schetsen uit het oorlogsleven<br />

in Nederl. Indïë. Be Lampongs in 1856 door den majoor A. \V.<br />

P. Weitzel.


294<br />

Nadat als voorbereidende maatregel een kampement te<br />

Badjoa was opgeslagen, en de mondingen der Tjinrana<br />

en Sandjai geblokkeerd waren, deed eene verwonding van<br />

Steinmetz het bevel op Waleson overgaan. Al spoedig<br />

werd nu de vijandelijke stelling aan eerstgemelde rivier<br />

door de marine vernield, Boni — waaruit de koningin<br />

gevlucht was — door de troepen genomen en Badjoa in<br />

goeden staat van tegenweer gebracht. Intusschen hadden<br />

onze soldaten door de cholera en het slechte weder veel<br />

geleden, het doel was niet bereikt en de staatkundige<br />

toestand bleef onveranderd. Hoewel Aroe Palakka zich<br />

bij ons had aangesloten, de hoofden het oneens werden<br />

en de stemming te onzen gunste veranderde, was Boni<br />

nog zoo weinig onderworpen, dat eene tweede expeditie<br />

noodzakelijk werd. Op 3 Nov. nam de iuit.-gen. van<br />

Swieten het bevel van Waleson over; Aroe Palakka<br />

sloot zich met zijne volgelingen te Boelecomba bij eene<br />

mobiele colonne aan, en zijn oudste zoon Kraëng Sigeri<br />

werd tot districtshoofd van Sandjai aangesteld. Nadat de<br />

generaal de hoofdmacht te Badjoa had doen landen en<br />

de bezetting van het fort versterkt was, werden de stellingen<br />

van Bola Salempa en Boni al spoedig veroverd,<br />

de vijand geheel verslagen en Palakka bereikt. Van daar<br />

ging het verder, om zich van de uit Boni naar het sterke<br />

Pasempa gevluchte koningin meester te maken. Wel viel<br />

de sterkte zonder slag of stoot in onze handen, maar<br />

Basse Kadjoeare was bijtijds ontkomen en had zich nog<br />

verder in 't binnenland teruggetrokken. Allengs kwamen<br />

nu eenige hoofden in onderwerping en Pampanoea werd<br />

bezet, waar tegelijkertijd een gedeelte der zeemacht zich<br />

vertoonde 1).<br />

Volgens de volksage, zou Boni pas overwonnen zijn,<br />

wanneer Pasempa (het sterke) en Pampanoea (het rijke)<br />

in 's vijands handen waren. Men beschouwde ons dus<br />

als overwinnaar, en toen de njkssieraden in het hoofdkwartier<br />

werden overgeleverd, was ook het staatkundig<br />

doel bereikt. De voortvluchtige koningin werd vervallen<br />

verklaard van den troon, het rijk van Boni een leen van<br />

1) Zie hierover: De Bonische expedition, enz. door M. T H. Perelaer, enz.


295<br />

het gouvernement, Aroe Palakka door de Aroe pitoe's<br />

(bl. 20) tot koning verkozen, en de souvereiniteit van<br />

Nederland in Celebes erkend.<br />

Was de rust kort te voren in de Wester-afdeeling van<br />

Borneo hersteld, thans brak in de Zuider- en Oosterafdeeling<br />

een opstand uit, die een hoe langer hoe dreigender<br />

aanzien verkreeg. Om de oorzaak er van goed te<br />

begrijpen, dienen wij eenige schreden in de geschiedenis<br />

terug te gaan. Reeds in 1787 had zekere pangeran<br />

Nata, tijdens de minderjarigheid van Amir, den wettigen<br />

troonopvolger van Bandjermasin, zich van de regeering<br />

meester gemaakt, en door zijn land aan de Comp, af te<br />

staan en al hare baatzuchtige eischen te bevredigen, dit<br />

rijk als leen terug ontvangen. In 1808 werd hij door zijn<br />

zoon Soleiman opgevolgd, en in 1825 was de kroon op<br />

sultan Adam overgegaan. Toen nu deze 80jarige vorst<br />

(bl. 282) in 1857 overleed, moest. volgens de adat Hidajat<br />

oe'llah, als oudste wettige zoon van den reeds in<br />

1852 gestorven troonopvolger, die kroon aanvaarden.<br />

Ze werd echter door den toenmaligen resident, op even<br />

wederrechtelijke als onstaatkundige wijze aan Tamdjid<br />

Illah, een ouderen maar onwettigen broeder van Hidajat<br />

geschonken, en aan dezen slechts de betrekking van<br />

mangkoe-boemi of rijksbestuurder verleend. Maar nog<br />

leefde een kleinzoon van den eenmaal zoo onrechtvaardig<br />

verdreven Amir; en al waren Antassari 50 jaren van<br />

wrok over het hoofd gegaan, al kon of wilde hij zelfden<br />

troon niet beklimmen, hij zwoer Hidajat te zullen ondersteunen<br />

en den gehaten Hollander te bestrijden, die<br />

den sultanszetel al weder aan een onwaardige had toevertrouwd.<br />

Weldra plaatste hij zich met andere ontevredenen<br />

aan het hoofd van den opstand, en nadat onze<br />

krijgsmacht behoorlijk versterkt was, nam de kol. Andresen,<br />

wiens tuchtroode de Chineezen van Montrado hadden<br />

leeren kennen, het bestuur als gouv ts . com 8 , in handen.<br />

Ofschoon Tjamdjid vrijwillig afstand deed van den troon,<br />

en de hooge régeering toen niet ongenegen was Hidajat<br />

in zijne rechtmatige aanspraken te ondersteunen, bleef<br />

elke poging tot minnelijke schikking zonder gevolg. De<br />

gewezen njksbe stuur der, door zijne vertrouwelingen Amin


296<br />

Oellah, demang Lehman - later een dor hoofdleiders van<br />

den opstand - en andere rijksgrooten omringd, weigerde<br />

elke toenadering en trok zich al meer en meer met de<br />

zijnen terug. Reeds waren Pengaron en andere mijndistricten<br />

afgeloopen, Kalangan en Ooenong Djabok uitgemoord,<br />

en verscheidene bentings opgeworpen, toen een<br />

stoutmoedigen aanval op den kraton te Martapoera werd<br />

afgeslagen. Dit maakte de onzen meer waakzaam en<br />

den vijand voorzichtiger in zijne ondernemingen, die soms<br />

aan het vermetele grensden. Ondanks de door hem geleden<br />

verliezen, en in weerwil der verzoenende staatkunde<br />

door den opperbevelhebber gevolgd, breidde de opstand<br />

zich al verder uit, en moest op krachtiger wijze worden<br />

tegengegaan. Andresen werd door den majoor G. M.<br />

Verspyck vervangen en de functie van com 8 , aan den<br />

heer Nieuwenhujjzen opgedragen. Hidajat was inmiddels<br />

in Amoenthay tot sultan verheven, en had de opstand<br />

ook de Doesoen-districten aan de boven-Barito bereikt,<br />

waar Soerapati, een der voornaamste ons vijandig gezinde<br />

hoofden, de zijde van Antassari had gekozen. Op<br />

den laatsten dag van 't jaar 1859 ontving men de verpletterende<br />

tijding, dat het stoomschip de Onrust dooide<br />

Dajaks op verraderlijke wijze afgeloopen, de bemanning<br />

vermoord en het vaartuig gezonken was. Zoo broeide<br />

er nog steeds verzet en verraad, ofschoon hier en daar<br />

eene betere gezindheid en meer toenadering tot het bestuur<br />

werd opgemerkt.<br />

Er was weinig noodig, om den oorlogsfakkel heviger dan<br />

ooit te doen ontbranden. Nauwelijks was dan ook den<br />

ll de " Juni I860 bij publicatie bekend gemaakt, dat het<br />

rijk van Bandjermasin had opgehouden te bestaan en het<br />

sultans-bestuur vernietigd was, of de opstand brak met<br />

vernieuwde woede uit. Priesters en njksgrooten riepen<br />

de bevolking op tot den heiligen strijd (prang sabiel oelah) ;<br />

het volk gaf aan die roepstom gehoor, en schaarde zich<br />

gewillig om de vaan van Mekka's profeet ten einde hun<br />

verguisde vorsten en geschonden adats aan den gehaten<br />

kafir te wreken. Ons bestek laat oen aaneengeschakeld<br />

verhaal van den daarop gevoerden krijg niet toe, welks<br />

wederga moeilijk in de Indische krijgsgeschiedenis is te


297<br />

vinden. Dag aan dag moesten onze troepen de meest<br />

vermoeiende en afmattende marschen afleggen zonder een<br />

bepaald voordeel te behalen; overal vonden zij ontrouw<br />

on verraad. Schijnbaar ons toegenegen hoofden, heulden<br />

met den vijand en deden de best overlegde plannen mislukken.<br />

Waande men hem voor goed verslagen, eenonverhoedsche<br />

aanval deed dien waan spoedig verdwijnen.<br />

Was heden een benting genomen en geslecht, morgen<br />

wapperde de oproervaan van eene nieuwe sterkte, en<br />

scheen het vuur des opstands in 't noorden of oosten<br />

gedoofd, de uit het zuiden en westen opstijgende rookwolken<br />

verkondigden dat het dââr met vernieuwde kracht<br />

ontvlamde 1). Eindelijk geloofde men het doel te hebben<br />

bereikt; den 2 de » Oct. 1861 bood demang Lehman te<br />

Martapoera zijne onderwerping aan, met belofte, ook Hidajat<br />

daartoe te bewegen, en werkelijk keerde hij den<br />

28 sten Januari van 't volgende jaar met den ex-njksbestuurder,<br />

van vele hoofden vergezeld, naar Martapoera<br />

terug. Hij scheen bereid aan alle hem gestelde voorwaarden<br />

te zullen voldoen. Maar al weer schuilde er verraad;<br />

eenige dagen later waren èn Hidajat, èn demang Lehman<br />

verdwenen. Toch waren er nog geen vier weken verkopen<br />

of die ongelukkige vorst keerde uitgeput van honger<br />

en ellende terug, en gaf zich te Martapoera op genade of<br />

ongenade over.<br />

Den 3 de « Maart 1862 lichtte de Bali het anker en voerde<br />

den pangeran met een 70tal volgelingen naar Java<br />

over; de vrede kwam echter niet tot stand, voordat Antassari<br />

overleden, Amin Oe'llah verbannen en demang<br />

Lehman ter dood gebracht was; eerst toen keerde langzamerhand<br />

het vertrouwen terug. Hoewel tusschon den<br />

sultan van Atjih en het Nederlandsche gouvernement in<br />

1857 een verdrag was gesloten, had het weinig waarborgen<br />

voor een duurzamen vrede opgeleverd; en de reeds<br />

bestaande gespannen verhouding, was er niet op verbeterd<br />

toen bij onze vernieuwde vestiging in Siak, Neerlands oppermacht<br />

tot kaap Tamiang werd erkend.<br />

1) Men raadplege daarover: De Bandjermasitische krijg van 1859—1863,<br />

door W. A. van Rees.


298<br />

Intusschen had de G.G. den l ste " September 1861 zijne<br />

betrekking tijdelijk aan den vice-president van den raad<br />

van Indie Mr. A. Prins opgedragen, tot de komst van<br />

Mr. Ludolf Anne Jan Wilt Baron Sloot van de Beele,<br />

onder wiens bestuur het zoo lang door den krijg geteisterde<br />

Borneo tot rust kwam.<br />

Ook door hom werden liberale beginselen gehuldigd en<br />

in practijk gebracht. Nadat op Java de gouvernements<strong>the</strong>etuinen<br />

afgeschaft en de contracten niet verlengd<br />

waren, werd <strong>the</strong>e- en tabakscultuur gaandeweg opgeheven.<br />

Reeds in 1862 was de voortdurend minder wordende peperteelt<br />

aan den vrijen arbeid der bevolking opgedragen,<br />

terwijl een paar jaren later de zoo drukkende indigo cultuur,<br />

voor goed aan particuliere onderneming bleef overgelaten.<br />

Men begon allengs vrijwillig te verrichten wat vroeger<br />

niet dan door verplichten arbeid te verkrijgen was. Betere<br />

beginselen werden door betere maatregelen gevolgd, verplichte<br />

teelt en levering van kruidnagelen op Amboina<br />

afgeschaft en op de Banda-eilanden billijke overeenkomsten<br />

met de perkeniers gesloten.<br />

Weldra werd ook de eerste spade in den grond gestoken<br />

voor den aanleg der spoorbanen, die thans reeds in<br />

West- en Midden-Java een voordeeligen invloed op economische<br />

toestanden uitoefenen.<br />

Japan was eindelijk genoodzaakt het zoo lang volgehouden<br />

uitsluitingssysteem te laten varen; waarschijnlijk<br />

zijn de overwinningen door Frankrijk en Engeland in<br />

China behaald, aan het openzetten van verscheidene zijner<br />

havens voor den wereldhandel niet vreemd gebleven. De<br />

strijd echter door de staatkundige partijen in Japan gevoerd,<br />

het dikwijls zeer berispelijk gedrag der zeelieden<br />

te Kanagawa en Jokahama, benevens de schandelijke<br />

geldwissel, deden haat en wantrouwen ontstaan waarvan<br />

menig Europeaan het slachtoffer is geworden. De spanning<br />

nam al meer en meer toe, en kwam tot eene uitbarsting,<br />

toen de landheer van Satsoema, op wiens last<br />

een Engelsen onderdaan vermoord was, de daarvoor geeischte<br />

voldoening weigerde, ten gevolge waarvan zijn<br />

hoofdstad Kagosima werd gebombardeerd. Kort daarna<br />

moest het verraderlijk vuren der strand-battenjen van


299<br />

Simonoseki op het Fransche schip Kien-chan en Z. M.<br />

korvet Medusa, onder 't bevel van Jhr. F. de Casembroot,<br />

voorbeeldig worden gestraft. Op 5 en 6 September 1864<br />

liet eene vereenigde Engelsche, Fransche en Nederl. vloot<br />

het anker in straat van der Capellen vallen, en opende<br />

haar vuur. De batterijen werden vernield, en ofschoon<br />

de stad tegen betaling van eenige millioenen gespaard<br />

bleef, ontvingen toch de zoo machtige landsheeren (Daimio's)<br />

van het Japansche rijk, in die tuchtiging der vorsten<br />

van Satsoema en Nagato eene gevoelige les. Ook de<br />

Mikado, de geestelijke keizer, daalde uit zijne hooge sferen<br />

neder en hechtte zijne goedkeuring aan de vroegere met<br />

den wereldlijken vorst (Sjoogun) gesloten tractaten. De<br />

kapt. t. zee de Man ontving, als commandant van het<br />

Nederlandsche eskader, zoowel van koning Willem III<br />

als van Frankrijk en Engeland de meest vleijende eerbewijzen,<br />

terwijl de overige scheepsbevelhebbers almede<br />

voor hun moedig gedrag werden beloond.<br />

Nauwelijks had Mr. P. Mijer als gouv.-gen. de teugels van<br />

't bewind in 1866 aanvaard, of herhaalde strooptochten der<br />

Pasoemahers in het Palembangsche gebied, maakten eene<br />

expeditie noodzakelijk, die reeds te lang was uitgesteld.<br />

Door dat dralen had men den inlander in de gelegenheid gesteld<br />

zich mot onze plannen bekend te maken, en zijne doesons<br />

(dessa's) op geduchte wijze te versterken, 't geen onze<br />

dappere soldaten bij de vermeestering van Penandingan,<br />

Kota-Ageng, Moentar-Alam en Tebat-Sooroet tot hunne<br />

schade moesten ondervinden. Na vele vermoeiende tochten<br />

en de verrassing van het sterke Gedong-Ageng op den 12 den<br />

September 1866, kon men de eigenlijke militaire operation<br />

als geëindigd beschouwen. Zij waren met kalmte en beleid<br />

door den luit.-kol. Koch gevoerd, en onze troepen hadden<br />

hunnen ouden roem gehandhaafd. De niet minder moeilijke<br />

taak, het opsporen der hoofden en het onder geregeld bestuur<br />

brengen van die gewesten werd aan den kolonel Jalink toevertrouwd.<br />

Het duurde echter tot de laatste dagen van<br />

't jaar, voor de rust geheel hersteld, en tot in 1868, eer<br />

de onderwerping en definitieve inlijving van een gedeelte<br />

der Pasoemah-landen voltooid was.


300<br />

Terwijl de vrede bewaard bleef, en de troonopvolging<br />

in de Vorstenlanden, alsmede onze heerschappij in enkele<br />

staatjes van Siak tegenover Atjineesche usurpatiën, werd<br />

geregeld, was de opperlandvoogd in staat, zich geheel te<br />

wijden aàn de vele en groote hem toevertrouwde belangen.<br />

Door een meer krachtig optreden aan Sumatra's kusten<br />

werden zee- en menschenroof zooveel mogelijk tegengegaan,<br />

ofschoon de verstandhouding met Atjih zóo gespannen<br />

bleef, dat men de toekomst niet dan met zorg<br />

kon tegemoet zien.<br />

In 1869 werden te Tanah Datoe op de westkust van<br />

Sumatra belangrijke kolenlagen gevonden, en een onderzoek<br />

in de Ombiliënvelden, deed eene schier onuitputbare<br />

hoeveelheid van die brandstof ontdekken. Was alzoo 't<br />

vooruitzicht omtrent ontginningen op dat aan delfstoffen<br />

zoo rijke eiland hoogst gunstig, ook Java's vruchtbare<br />

bodem had de verwachting niet teleurgesteld, en in't zelfde<br />

jaar zijn eersten oogst van kina-bast naar Nederland afgezonden.<br />

Op het gebied van wetgeving werd in menige leemte<br />

voorzien, en bij de zoogenaamde agrarische wet van 9<br />

April 1870 den wetteljjken toestand van het grondbezit<br />

behoorlijk geregeld. Zij moest evenzeer het inlandsch<br />

grondrecht verzekeren en beschermen als het uitgeven<br />

van woeste gronden bevorderen. Veel is er reeds voor<br />

de bevolking gedaan, en al wordt de koffiecultuur nog<br />

steeds op verschillende wijzen gedreven en betaald, de<br />

plantloonen zijn allengs verbeterd, en het bestaan der<br />

gouv.-suikercultuur is tot 1890, onder zekere beperkingen,<br />

bij de wet van 21 Juli 1870 gewaarborgd.<br />

Hoe nu bij den strijd over het cultuurstelsel — die,<br />

jammer genoeg, langzamerhand een politiek karakter aannam<br />

— alsmede over de voor- en nadeelen van verplichten<br />

en vrijen arbeid, de denkbeelden ook uit elkander<br />

liepen, de verkregen uitkomsten waren niet te loochenen.<br />

Al werd de wijze van invoering en toepassing van dit<br />

stelsel door velen met recht veroordeeld, de voltooiing<br />

van het Nederlandsche spoorwegnet en de belangrijke<br />

vermindering onzer rentelast waren evenmin te ontkennen,<br />

als de opgewekte ondernemingsgeest en de verster-


301<br />

king van het Europeesch element in Indië. Bleef men<br />

van de eene zijde aandringen om de baten geheel ten<br />

dienste onzer O. I. bezittingen te besteden, van de andere<br />

zijde wees men reeds op Java's verbeterde gemeenschapsmiddelen<br />

met aansluiting aan 't groote net van het<br />

wereldverkeer; op de mildere beginselen van bestuur,<br />

en de welvaart der inheemsche bevolking. Toch vraagt<br />

de onpartijdige beoordeelaar zich bij dat alles af, of't zoogenaamd<br />

„batig slot," die wel aanzienlijke, maar — als<br />

van oogst en marktprijs afhankelijk — steeds onzekere<br />

bijdrage der schatkist, met gezonde begrippen van staathuishoudkunde<br />

is overeen te brengen; toch begrijpt hij<br />

dat men tot een veel zuiverder toestand zou geraken,<br />

wanneer de belasting in arbeid door eene belasting in<br />

geld werd vervangen.<br />

Geen stelsel heeft gedurende de laatste jaren in Nederland<br />

meer de aandacht getrokken, verschillende hartstochten<br />

opgewekt en meer pennen in beweging gebracht<br />

dan het cultuurstelsel. En bij al den strijd er over gevoerd,<br />

is er wellicht geen, waaromtrent voor- en tegenstanders,<br />

— partijgeest en oppositiezucht buiten rekening<br />

latende, — het spoediger eens hadden kunnen zijn. Te<br />

dikwerf toch werd vergeten, dat even als aan elk ander<br />

stelsel, ook aan dit, deugden en gebreken, voor- en nadeelen<br />

waren verbonden. Uit den aard der zaak, stond<br />

het niet alleen bloot aan scherpe kritiek en verbetering,<br />

maar zelfs aan opheffing, zoodra — bij veranderde omstandigheden<br />

— nieuwe denkbeelden, begrippen of beginselen<br />

door den tijdgeest zouden worden gehuldigd. Omdat<br />

er stemmen opgingen voor 't behoud, en andere<br />

voor eene gedeeltelijke opheffing van het cultuurstelsel,<br />

daarom stonden nog niet altijd „behoudsmannen à tout<br />

prix" en „sloopers quand môme" tegenover elkander. Ook<br />

hier zal de tijd moeten verrichten wat door menschelijke<br />

dwang niet op eens kan worden verkregen.<br />

De toekomst scheen aan Indië veel goeds te beloven<br />

toen de gouv.-gen. zijne hooge waardigheid aan Mr. James<br />

Loudon overgaf.<br />

De reeds bestaande wetten op de rechtspleging werden<br />

door de afkondiging van het strafwetboek voor inlanders


302<br />

aangevuld, en de rust in Deli hersteld, waar een paar<br />

weerspannige Batta-hoofden tegen den sultan in verzet<br />

waren gekomen. Er pakten zich echter onheilspellende<br />

wolken boven het noordelijk gedeelte van Sumatra te zamen,<br />

die al meer en meer een dreigend aanzien verkregen.<br />

Atjih treedt op den voorgrond; en zoo wijkt allengs<br />

het verledene om plaats te maken voor het tegenwoordige.<br />

Sedert Nederland, bij het nieuwe tractaat, den 2 den Nov.<br />

1871 met Engeland gesloten, omtrent zijne handelingen<br />

op Sumatra, niet langer aan vroegere overeenkomsten was<br />

gebonden, schijnt Atjih de hulp van andere mogendheden<br />

tegen eventueele vijandelijke maatregelen van onze zijde<br />

te hebben ingeroepen. Toen de daaromtrent gevraagde<br />

ophelderingen onbeantwoord bleven, aan rechtmatige vorderingen<br />

niet werd voldaan, en eene gewenschte verhouding<br />

tusschen beide gouvernementen niet te verkrijgen<br />

was, werd door den vice-president van den raad van Indië,<br />

als gouv. ts -com. ris den 26 sten Maart 1873 eene oorlogsverklaring<br />

aan den sultan overgebracht. En toen ook<br />

daarna een verleend uitstel tot allerlei uitvluchten aanleiding<br />

gaf, de ontwijkende antwoorden van dien vorst elke<br />

vredelievende oplossing onmogelijk maakten, en het bleek<br />

dat|hij slechts tijd trachtte to winnen, werden de onderhandelingen<br />

afgebroken. Reeds spoedig verscheen onze<br />

vloot op de reede ; het ontschepen der expeditionaire macht<br />

onder den gen. maj. J. H. R. Köhler nam een aanvang , de<br />

landing had zonder tegenstand plaats, en er begon een strijd<br />

waarin wij de Atjineozen als flinke soldaten leerden kennen,<br />

gereed om hunne eeuwenoude onafhankelijkheid tegen<br />

elke aanranding te verdedigen en hun leven aan de vrijheid<br />

ten offer te brengen. Na het in bezit nemen van<br />

eonige sterkten, zonder dat onze troepen, ondanks hunne<br />

betoonde dapperheid, zich van alle vijandelijke stellingen<br />

meester konden maken, werd na het innemen eener versterkte<br />

missigit aan den linker oever der Atjih, het sneuvelen<br />

van den opperbevelhebber en een mislukten aanval<br />

op den kraton, de terugtocht aangenomen. Met het oog<br />

op den hardnekkigen tegenstand en den invallenden<br />

slechten mocson, werd het in verdedigbaren staat gebrachte<br />

strand-bivouac betrokken, en eenige dagen later 't gebied


303<br />

van Atjih verlaten, terwijl een eskader achterbleef om<br />

de kusten z. v. m. te blokkeeren.<br />

"Weldra was eene 2 de expeditie gereed, en stond eene<br />

geduchte, goed uitgeruste krijgsmacht onder bevel van<br />

den op nieuw in dienst gestelden luit.-generaal van Swieten,<br />

teyens regeerings-commissaris, den 9 den Dec. 1873<br />

weder op Atjih's bodem. Op nieuw werd na menig gevecht<br />

en vermoeienden marsch de missigit heroverdj de<br />

kraton bereikt, ingesloten, genomen en bezet. Hoewel<br />

door de verdedigers ontruimd, de hoofdsterkte van Atjih<br />

was gevallen.<br />

De zetel zijner vorsten, het bolwerk van 't oude onafhankelijke<br />

stamland dient thans onder den naam van<br />

Kota Radja, tot verblijf van de daar achtergelaten<br />

troepen, sedert het grootste gedeelte onzer krijgsmacht<br />

met haren opperbevelhebber naar Java is teruggekeerd.<br />

Hoewel enkele staatjes zich bij ons gouvernement aangesloten<br />

en andere zulks toegezegd hebben, mocht het<br />

bezit van dien kraton tot hiertoe noch door de onderwerping<br />

van Groot-Atjih , noch door den vrede, noch door<br />

het sluiten van een tractaat gevolgd worden. Toch zal<br />

Atjih den strijd tegen Nederland op den duur niet kunnen<br />

volhouden. Veel van wat op beide expedition betrekking<br />

heeft, is niet genoegzaam toegelicht om reeds nu geheel<br />

overzien en billijk beoordeeld te worden; zij behooren<br />

ter nauwernood tot het gebied der geschiedenis. Doch al<br />

mogen de verkregen uitkomsten vooralsnog in menig opzicht<br />

niet bevredigend zijn, het Indische leger handhaafde zijn<br />

goeden naam, en wedijverde met de zeemacht in het verrichten<br />

van afmattende diensten en het vervullen van<br />

moeiehjke plichten. De officieren van gezondheid vooral,<br />

mochten in de door hen verworven lauwerkroon, de<br />

dankbare hulde vlechten vanzoovelen, die, te midden van<br />

het krijgsgcwoel verpleegd, of van het doodend gif der<br />

cholera gered, leven en gezondheid aan hunne onvermoeide<br />

zorgen hebben te danken. Zij deelen die erkentelijkheid<br />

met „het Eoode Kruis" dat zijn gezegende banier<br />

ook daar, tot hulp en troost van lijdenden, tot ondersteuning<br />

van velen, tot opbeuring van allen had geplant.<br />

En toen Nederland feest vierde met zijn koning en diens


304<br />

huis, was het den edelen gever van Bronbeek, den uitdeeler<br />

van het herinneringsteeken aan vroegere expedition,<br />

niet genoeg de Atjihmedaille in te stellen, Willem III<br />

schonk aan onze oude en verminkte soldaten, wat een<br />

dankbaar volk zijn koning had aangeboden. Die gift><br />

koning en leger waardig, staat met onuitwischbaar schrift<br />

in Neêrlands gedenkboeken aangeteekend.<br />

De geschiedenis is het wereld-gericht; behoort haar het<br />

verleden, 't heden en de toekomst zijn aan ons, onder het<br />

oog van Hem voor wien niets is verborgen.<br />

Telde het verleden de schatten voor „'t batig slot," ten<br />

koste van zwaren arbeid en karig loon aan den Indischen<br />

bodem ontwoekerd, dat het heden Indië ten zegen zij<br />

dat de vredevlag eerlang de bloedvaan vervange, en de<br />

toekomst eenmaal de schatten teile, den inlander op<br />

stoffelijk en zedelijk gebied door 't moederland geschonken.<br />

Mogen ook dââr voorspoed, welvaart en volksveredeling<br />

de vruchten zijn van goed beloonden arbeid en doelmatig<br />

onderwijs, opdat de gehech<strong>the</strong>id eener dankbare bevolking,<br />

de pijler worde waarop ons gezag in die verre gewesten rust.<br />

En als onze schatkist van hoogere beschaving, meerdere<br />

kennis en christelijke liefde hare schuld betaald en voor<br />

Insulinde een batig slot heeft afgeworpen, zal Nederland<br />

op waardige wijze zijne taak in den Oost-Indischen<br />

Archipel hebben vervuld.


TIJDREKENKÜNDIG OYERZICHT<br />

DEK<br />

Voornaamste gebeurtenissen.<br />

EERSTE GEDEELTE.<br />

EERSTE TIJDVAK.<br />

HOOFDSTUK I. Blz. 33.<br />

DE EERSTE TOCHTEN DER NEDERLANDERS NAAR <strong>OOST</strong>-INDlë<br />

ONDER VERSCHILLENDE cOMPAGNIEè'N.<br />

1595—1602.<br />

i i<br />

1594. Tocht van Barendsz, om langs de noordpool een<br />

weg te zoeken naar den O. I. Archipel... 34.<br />

Oprichting der Compagnie van. Verre (landen) . 86.<br />

1595. Tweede poging tot het ontdekken van den noor- j<br />

delijken doortocht I<br />

1596. Ongelukkige afloop van den derden tocht „bij f 35 -<br />

Noorden om." I<br />

Cornelis Houtman laat het anker voor Java vallen- 36<br />

1597. Terugkomst van Houtman . ; * . . . ' , |<br />

1598. Eene vloot onder den admiraal van Neck en |<br />

den vice-adm. v. Warwijck naar O. I, (uit- /<br />

gerust door de Oude Compagnie) . . . . 1<br />

Houtman, voor eene Zeeuwsche comp, naar Su-<br />

Matra, wordt te Atjih vermoord 39,<br />

20


306<br />

Bh.<br />

1599. Vau Warwijck en J. van Heemskerk in de Molukken. 38.<br />

Van der Hagen op Amboina 39.<br />

1600. De Nieuwe lirabanische comp betaald eene schadevergoeding<br />

voor het onverantwoordelijk gedrag<br />

van v. Caerden in Atjih 41.<br />

1600—1602. Verschillende tochten naar den O. I. Archipel. \<br />

Heldhaftig gedrag van Wolfert Hermansz. Juris \ 42—43.<br />

Spilbergh op Ceiion |<br />

HOOFDSTUK II. 44.<br />

VAN DE OPRICHTING DER VEREENIGDE O. I. COMP.<br />

TOT AAM HET BESTUUR VAN DKN EERSTEN GOUV.<br />

GEN. ONZER O. I. BEZITTINGEN.<br />

1602—1610.<br />

1602. Oprichting der V. O. I. Comp, met een octrooi<br />

voor 21 jaren 45.<br />

De eerste vloot der Comp, naar Indië . . . . 46.<br />

1603. Van der Hagen, bevelhebber der eerste vloot voor<br />

„de tienjarige rekening" . . . . . .<br />

1605. Het Nederlaudsche gezag op Amboina gevestigd.<br />

Frederik Houtman eerste gouverneur van ) 47<br />

Ambon. De Portugeezen uit den Mol. Archipel<br />

verdreven<br />

1606. Mislukte aanval op Malakka 48<br />

1607.<br />

1608.<br />

C. Matelief de jonge in de Molukken<br />

Jacques l'IIeruiitc hoofd van de loge te Bantam itam. )<br />

49.<br />

Vau Caerden in de Molukken 50.<br />

1609. De admiraal Verhocff inet 30 der zijnen op Banda<br />

vermoord. . . 52.<br />

Onze handelsbetrekkingen met Japan. Both eerste<br />

G.-G. van Nêerl. Indië 54.<br />

HOOFDSTUK III. 55.<br />

DE O. I. ARCHIPEL ONDER HET BESTUUR DER EERSTE<br />

GOUVERNEURS-GEVERAAL TOT AAN DAT VAN ANT-<br />

HONIE VAN DM-.MEN.<br />

1610 1636.<br />

1611. Installât'c van den raa 1 vau Indië. Overeenkom-


307<br />

sten met de hoofden van Banda. Jan Pietërsz.<br />

Coen, directeur van de kantoren te Bantam en<br />

Jakatra<br />

1613. Loge te Japara. Eerste gezantschap naar Mataram, i<br />

1614. Reynst aanvaard het bestuur. Nieuwe samen- f<br />

stelling van den raad van Indië waarin Coen (<br />

zitting verkrijgt. Engelsche loge te Jakatra. 1<br />

1615. De Engelscheu in de Molukken. Dood van Reynst. 1<br />

1616. Dr. Laurens Reaelgouv.-gen. Nederlaag bij Manilla. (<br />

Het schip van Schouten en Lcmaire te Jakatra<br />

in beslag genomen<br />

1618. Reael draagt zijne waardigheid over aan Coen.<br />

De loge te Jakatra versterkt<br />

Zeestrijd tusschen Coen en Dale<br />

1619. Verdediging van 't fort te Jakatra<br />

Stichting van Batavia<br />

Verdrag tusschen de Eng. en Holl. O. I. C. . )<br />

1620. Coen onderwerpt de Banda-eilanden . . . . J<br />

1623. Hij geeft het bestuur over aan de Carpentier en<br />

keert naar 't moederland terug. Het octrooi<br />

der O I. O vernieuwd<br />

De zoogen. „Moord van Ambon."<br />

1627. Terugkomst van Coen als gouv. gen. van N. I.<br />

1628. Het leger van Mataram voor Batavia. Eiken aanval<br />

afgeslagen<br />

1629. Vruchtelooze belegering door een tweede leger.<br />

Coen sterft en wordt opgevolgd door Jacques<br />

Specx<br />

1630. Specx door Hendrik Brouwer vervangen . . "\<br />

Nieuwe instructie op het regeerings beleid . . f<br />

1633. Oorlog tusschen Batavia en Bantam. . f<br />

1633—1635. Uitbreiding van den haudel j<br />

1634—1636. Reeds toen werd het invoeren van bezuiuigingen<br />

noodzakelijk geacht, opdat de Comp, aan hare<br />

geldelijke verplichtingen zou kunnen voldoen .<br />

HOOFDSTUK IV.<br />

DE <strong>OOST</strong>-INDISCHE ARCHIPEL TOT AAN HET BE-<br />

STUUR VAN DEN GOUV.-GEN. MAETSUUKER.<br />

1636—1653.<br />

1636. Brouwer legt zijne waardigheid neder en wordt )<br />

door Authonie van Diemen vervangen . . V<br />

Wapenstilstand tusschen Bantam en Batavia. . )<br />

20*


308<br />

Biz.<br />

1637. De G. G.in den Molukschen Archipel; de opstand 1<br />

gedempt en voordeelige tractaten gesloten. . I „_<br />

1638. Van Diemen begeeft zich andermaal naar de f<br />

Molukken I<br />

De admiraal Westerwoldt maakt zich meester van<br />

Batikalo en sluit een voordeelig tractaat met den<br />

keizer van Kandia 77<br />

1638—1639. In het Japansebe rijk wordt het Christendom<br />

uitgeroeid en de handel met alle Eiiropeesche<br />

natiën , behalve met Holland , verboden. .<br />

1641. Het handelsverkeer moet van Firato naar De- ><br />

sima worden overgebracht<br />

Tienjarig bestand tusschen. Portugal en Nederland<br />

Malakka door Caartekoe stormenderhand ver- )<br />

78.<br />

overd I 79.<br />

1644. Aanslag tegen Batavia verijdeld \<br />

1645—1646.<br />

Verlenging van het octrooi der O. I. Comp.<br />

Van Diemen opgevolgd door Van der Lijn .<br />

80.<br />

Mangkoe-rat (Tagal Wangi) volgt zijn vader op als<br />

keizer van Mataram 81.<br />

Verbond met Mataram "i<br />

Met Bantam een tienjarig bestand gesloten. . )<br />

1647. Het octrooi der Comp, voor 25 jaren verlengd. 80.<br />

1648. 'Arnold de Vlaming in de Molukken 84.<br />

1649. De rust op Ceilon hersteld, en door Maetsuyker<br />

een tractaat gesloten 82-<br />

1650. Van der Lijn door Reinieisz vervangen . . . 83.<br />

1651. Eene Nederl. volkplanting aan de Kaap de Goede<br />

Hoop gevestigd 88.<br />

Moord aan onze landgenootcn te Perah (destijds<br />

een Atjincesch wingewest) gepleegd . . . . 102.<br />

1653. Reiniersz sterft en wordt door Maetsuyker opgevolgd<br />

88.<br />

HOOFDSTUK V. 88.<br />

HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN. MAETSUYKER.<br />

1653—1678.<br />

1653. Oorlogen met de I'ortugeezen op Ceilon . . . 88.<br />

1650. l'indj van den opstand in de Molukken . . . 87.<br />

Huift sneuvelt bij het beleg van Kolombo . . . 89.


309<br />

Bil.<br />

1656. Vijandelijkheden door den sultan van Bantam<br />

1658.<br />

gepleegd<br />

Bantam door de Vlaming geblokkeerd . . .<br />

95.<br />

1659. Vredesverdrag tusschen Bantam en de O. I. C.<br />

Palembang ingenomen en een fort aan de Moesi<br />

gebouwd 90.<br />

1660. Van Dam en Truitman voor Makassar . . . . 92.<br />

1661. Formosa gaat verloren 91.<br />

1663. Koetsjin door Rijklof van Gocns ingenomen. Einde<br />

der vijandelijkheden tegen de Portugeezen in<br />

Oost-Indië 89.<br />

De Moluksohe Archipel door de Spaujaarden<br />

verlaten 93.<br />

1665. Het octrooi der O. I. C. tot aan 1700 verlengd. 91.<br />

1666. Speelman op Celebes. Aroe Palakka . . . . 93.<br />

Uitbreiding onzer bezittingen op de Westkust van<br />

Sumatra 102.<br />

1667.<br />

1669.<br />

Het zoogenaamd Banggaiseh tractaat gesloten.<br />

Einde van den oorlog op Celebes . . . .<br />

94<br />

1672. Aroe Palakka tot sultan van Boni verheven . 95.<br />

Eene Fransche vloot onder den admiraal de<br />

la Haye Ventelay door van Goens in de<br />

Ceilonsche watereu geslagen f 103.<br />

1673. De Engelscheu van Koromandels kust verjaagd.<br />

1674. De la Haye keert na het verlies van San Thomé<br />

onverrichter zake naar Frankrijk terug .<br />

Opstand van Troena Djuja<br />

1675. De soesoehoenan van Mataram zoekt hulp bij j<br />

de O. I. C . > 97.<br />

1676. Die verzochte hulp wordt hem verleend . .<br />

Speelman als admiraal en generalissimus naar<br />

het tooneel van den oorlog F 99.<br />

1677. Nie*we overeenkomsten met. den soesoehoenan<br />

waarbij de Comp, vele voordeden verkrijgt.<br />

De opstandelingen maken zich van de hoofdstad<br />

van Mataram meester ( 100.<br />

De soesoehoenan sterft,<br />

door zijn oudsten zoon<br />

en wordt opgevolgd<br />

1678. Bij verschillende acten worden nog meer voordeden<br />

door de Comp, bedongen , 101.<br />

Na den dood van Maetsuyker neemt R. van Goens<br />

bet bestuur in handen . 102.


310<br />

TWEEDE TIJDVAK.<br />

Biz.<br />

HOOFDSTUK VI. 107 1).<br />

NEDERLANDSCH-lNDlë TOT AAN HET EINDE VAN DEN<br />

TWEEDEN SUCCESSIE-OORLOG OP JAVA.<br />

1678—1722.<br />

1678. Antonie Hurdt neemt van de St. Martin het )<br />

opperbevel vau 't leger over | 104.<br />

Val van Kediri J<br />

1679. Poolman sterft kort nadat hij het opperbevel<br />

had aanvaard, dat op Couper overgaat . .<br />

Couper door Aroe Palakka ondersteund, behaalt \<br />

groote voordeden op den vijand : het sterke<br />

Kappar valt hun in handen<br />

105.<br />

Raden Kadjoran met zijne zonen gevangen genomen<br />

en omgebracht 106.<br />

1680. Troena Djaja, door den kapitein Jonker gevangen<br />

genomen, wordt door den soesoehoenan in koelen<br />

bloede gedood 106.<br />

De 80 jarige priestervorst van Giri overwonnen . 108.<br />

Eene samenzweering in de Molukken verijdeld . 111.<br />

1681. De oorlog door Couper geëindigd<br />

Van Goens geeft de teugels van 't bestuur aan<br />

108.<br />

Speelman over, en keert naar 't moederland terug. 111.<br />

1682. Bij de uitgebarsten onlusten in Bantam wordt<br />

de jonge sultan door de Comp, tegen zijn<br />

1684.<br />

vader ondersteund<br />

De oorlog op Bantam geëindigd<br />

De Engelsehcn worden verdreven en vestigen<br />

112.<br />

zich te Benkoelen .<br />

Speelman sterft en wordt door Camphuis opgevolgd. 113.<br />

1686. Soerapati neemt de wijk naar Mataram, verkrijgt<br />

later een grooten aanhang in den oosthoek<br />

van Java eu verwerft er zich een onafhankelijk<br />

gebied<br />

De kapt". Tak en de zijnen bij Kartasoera overvallen<br />

(<br />

Van Rheede tot Drakestein als commissaris-generaal<br />

op Ceilon en in Voor-Indië 117.<br />

1) Dit hoofdstuk moet aanvangen op bladz. 104.<br />

De lezer gelieve W. 104, 105 en 100 dun ook te beschouwen als onder hoofdstuk<br />

VI te behooren.


311<br />

Biz.<br />

1691. De G. G. Camphuis wordt door van Outhoorn<br />

1696.<br />

vervangen<br />

Het octrooi der Comp, tot nan 1740 verlengd.<br />

118.<br />

1699. Soekadana tot leen van Bantam verklaard . .<br />

1703. Dood van Amangkoe-rat. De troou wordt den<br />

erl'prins (gewoonlijk Soenan Mas gcheeten)<br />

door zijn oom pangeran Poeger betwist .<br />

1704. Pangeran Poeger, door de Comp, onder den I<br />

naam van Pakoe Boewana I als keizer van<br />

Mataram erkend<br />

119.<br />

Begin van den eersten successie-oorlog. . .<br />

Johan van Hoorn neemt het bestuur van v<br />

Outhoorn over<br />

J' 120.<br />

1706.<br />

1707.<br />

Soerapati sterft<br />

Overwinning door de Wilde behaald. :} 121.<br />

1708. Mas Soenan naar Ceilon gebannen. Einde van<br />

den eersten successie-oorlog 122.<br />

1709. De G. G. geeft de teugels van 't bewind aan A.<br />

van Riebeek over 123.<br />

1713.<br />

1717.<br />

Van Riebeek door van Swol opgevolgd.<br />

Schade aan den Chiueeschen handel toegebracht. acht. )<br />

Het verloren prestige der Comp, op Malabars<br />

kust hersteld<br />

1718. Vijandige bewegiugen te Soerabaja en op Madoera<br />

geëindigd<br />

Zwaardekroon G. G. van N. I<br />

^ 125.<br />

1719. Mangkoe-rat II (Praboe) beklimt den troon<br />

van Mataram hem door twee zijner broeders<br />

betwist. Begin van den 2 (1 124.<br />

successieoorlog.<br />

Eene O. Il C. te Ostende opgericht . . . . 127.<br />

1722. Een aanslag op Batavia verijdeld . . . . \<br />

Einde van den 2den successie oorlog . . . J<br />

126.<br />

HOOFDSTUK VII. 127.<br />

NADEREND VERVAL DER O. I C. OPSTAND DER<br />

CHINEEZEN; DERDE JAVAANSCHE SUCCESSIE-<br />

OORLOG.<br />

1722-1757.<br />

1725. Zwaardekroon legt het bewind neder en wordt<br />

opgevolgd door M. de Haan<br />

1729. Bij diens dood gaat het bestuur op Mr. D. ! 130.<br />

Durven over<br />

De Soesoehoenan door zijn minderjarigen zoon<br />

Pakoe Boewana II opgevolgd


312<br />

Biz.<br />

1732. De G. G. wordt met eenige hooge ambtenaren<br />

ter verantwoording opgeroepen 130.<br />

Dirk van Cloon aanvaard het opperbewind . . i<br />

1735. Hij wordt door A. Patras vervangen, . . I 131.<br />

1737. die op zij» beurt door Valekeuier wordt opgevolgd. '<br />

1740. Opstand der Chineezen en moord aan hen gepleegd. 132.<br />

1741. De H.H. Van ImhofF, de Haaze en van Schinne j<br />

naar Nederland opgezonden ƒ<br />

Valckenier geeft het bestuur aan Thedens over, f<br />

wordt aan de Kaap gevangen genomen, en /<br />

sterft op het kasteel van Batavia, voor dat I<br />

zijn proces was afgeloopen. Het octrooi der l<br />

133.<br />

C. jaarlijks tot 1643 verlengd . . . . 1<br />

De opstand breid zich langs de noordkust van<br />

Java uit. Vele ontevreden Javanen sluiten zich<br />

bij de Chineezen aan 134.<br />

1742. Mas Garendi in het Chin. Javaansche leger als<br />

tegen-keizer uitgeroepen. Von Hohcndorff den<br />

soesoehoenan ter hulp gezonden 136<br />

1743. Einde van den oorlog. Nieuw tractaat met den<br />

keizer . . . , 137.<br />

Het octrooi der O. I. C. verlengd , . . . . 134.<br />

1746. Reis van den G. G. over Java. Opstand van<br />

Mangkoe Boemi 139.<br />

1748. Verlenging van het octrooi der Comp, tot 1775 . 144.<br />

1749. Pakoe Boewana III leenplichtig vorst van Mataram.<br />

Begin van den 3de n suc. oorlog 143.<br />

De stadhouder Willem IV, opperbewiudhebber en<br />

gouverneur der O. I. Comp 144.<br />

1750. Jacob Mossel opvolger van v. Imhoff . . . . 142.<br />

1755, Mangkoe Boemi tot sultan van Djokjokarta verheven. 143.<br />

1757 "- Mas Said verkrijgt als onafhankelijk vorst, onder<br />

den naam van Maugkoe Ncgoro, een gedeelte<br />

land in Solo. Verbrokkeling van het eenmaal<br />

zoo machtige Mataram. Einde van den oorlog . 144«


313<br />

DERDE TIJDVAK.<br />

Blz.<br />

HOOFDSTUK VIII. 145.<br />

DE O. I. BEZITTINGEN NA HET EINDE VAN DEN<br />

DERDEN SUCCESSIE-OOKLOQ OP JAVA TOT AAN<br />

DEN PARIJSCHEN VREDE.<br />

1757—1784<br />

1759. Nederlaag bij Chandernagor. De Eng. O. I.<br />

Comp, treedt al meer en meer op den voorgrond, i 149.<br />

1761. Mossel wordt door v. d. Parra opgevolgd<br />

1765. Van Eek en Falck houden zich op Ceilon roemvol<br />

staande 155.<br />

1775. Van de Parra door van Riemsdijk vervangen . 150.<br />

1776. Verlenging van het octrooi voor 20 jaren . . 159.<br />

1777. De Klerk opvolger van v. Riemsdijk . . . . 150.<br />

1778. Het Bal. genootschap van Kunsten en Wetenschappen<br />

opgericht 155.<br />

1780. Bij het overlijden van de Klerk, neemt Alting de<br />

teugels van 't bestuur in handen . . . . 150.<br />

' Oorlog met Engeland<br />

1781. Onze schepen in de Saldauha-baai, onze kantoren<br />

op de westkust van Sumatra en Negapatnam ) 156.<br />

door de Engelscheu genomen .<br />

1782. Gevechten op Ceilon<br />

1783. De Comp, verkrijgt van den staat een voorschot<br />

van 8 millioen guldens 159.<br />

1784. Vrede te Parijs geteekend 158.<br />

HOOFDSTUK IX. 160.<br />

NEDERL. O. I. VAN DEN PARIJSOHEN VREDE TOT<br />

AAN HET EINDE DER XVIIlde EEUW.<br />

1784—1800.<br />

1784. Nederland bekomt hare bezittingen terug met uit-<br />

. zondering van Negapatnam 160.<br />

1785—1786. Nieuwe leeuingen door de O. I. Comp, gesloten . 162.<br />

1786—1787. De troonopvolging te Pontianak en Bandjermasin I<br />

geregeld \ 461<br />

1788. Troonsveranderiug in Solo en Djokjokarta<br />

1791. De westkust van Borneo verlaten<br />

:<br />

Het nadeelig saldo der Comp bereikt eene som van<br />

ƒ 96 millioen 163.<br />

Commissarissen-generaal benoemd . . . . . 164.


314<br />

Blz.<br />

1795. Aanschrijving van Willem V 165<br />

De Kaapstad gaat bij capitulatie over . . . . 166.<br />

" Het bestuur der Comp, door een comité tot de<br />

zaken van den O. I. handel en bezittingen<br />

vervangen 1T2.<br />

1795—1796. De meeste posten in voor-Indië, Malakka, de<br />

Westk. van Sumatra, Amboina , Banda en Ceilon<br />

gaan aan de Engelschen over 168—169.<br />

Alting door van Overstraten opgevolgd . . . . 167.<br />

1798. Hoewel het octrooi der O. I. C. nog met een<br />

jaar was verlengd, werd hare opheffing uitgesproken. 173.<br />

1799. Ternate en Timor blijven behouden . . . . 170.<br />

De hooge commissie wordt ontbonden . . . . 172.<br />

TWEEDE GEDEELTE.<br />

HOOFDSTUK I. 177.<br />

N. O. I. ALS BEZITTING VAN DEN STAAT;<br />

REGELING VAN HANDEL EN BESTUUR<br />

TOT AAN DE KOMST VAN DEN<br />

G. G. DAENDELS.<br />

1800—1808.<br />

1800 Het comité enz., door een raad voor de Aziatische<br />

bezittingen vervangen 177.<br />

De eilanden Onrust en Kuiper door de Engelschen J<br />

vernield I 178.<br />

1801. Ternate gaat bij capitulatie over . . . . )<br />

Bij den dood van v. Overstraten neemt Siberg<br />

de teugels van 't bestuur in handen<br />

1802. Vrede van Amiens ) 179.<br />

1803. De oorlog tusschen Frankrijk en Engeland op<br />

nieuw uitgebroken<br />

1804. Het charter voor de Aziatische bezittingen goed- )<br />

gekeurd \ 185.<br />

Siberg geeft zijne betrekking aan Wiese over . I<br />

1806. De Kaap wordt eene Engelsche bezitting<br />

1806—1807. De rust in Tjeribon hersteld. De Engelschen<br />

voltooijen hun veruielingswerk op Java's kust. }18&—187.<br />

1807. De maarschalk Daendels benoemd tot G. G. van<br />

Neêrl. Indië<br />

HOOFDSTUK II. 188.<br />

HET BESTUUR VAN DEN OOUV.-GEN. DAENDELS.<br />

1808-1811.<br />

1808. Daendels neemt het bestuur van Wiese over . . 189.


315<br />

Blz.<br />

1810. De sultan van Djokjo (Sepoeh) doet afstand van<br />

de regeering ten behoeve van zijn zoon. . . 191.<br />

Ternate en de Banda-eilanden op nieuw in Engelsche<br />

handen 198.<br />

1811. Daendels geeft het bestuur aan den gen. Janssens over. 200.<br />

HOOFDSTUK III. 202.<br />

VEROVERING VAN JAVA, OVERGAVE DER O. I. BEZITTINGEN;<br />

ENGELSCHE TUSSCHENREGEERING-<br />

1811—1816.<br />

1811. Landing der Engelschen 203.<br />

Meester Cornelis veroverd. Java door Lord M into<br />

tot eene Eng. kolonie verklaard 205.<br />

Sir T. St. Raffles luit.-gouv. van Java . . . . 207.<br />

Sultan Sepoeh herneemt op eigen gezag den troon ;<br />

hij wordt naar poelo Pinang verbannen .<br />

1812— 1813. Bantam en Tjeribon als gewone provinciën<br />

ingelijfd ^208—209.<br />

Pakoe Alam, tot onafhankelijk vorst in Djokjo<br />

verheven, wordt voogd over den minderjarigen<br />

sultan<br />

Palembang, Banka en Timor, door de Engelschen<br />

in bezit genomen 215.<br />

1813—1814. Herhaalde aanslagen op üesima misluk!. . . "1<br />

1814. Beschuldigingen tegen Raffles ingebracht . . }<br />

Conventie omtrent de teruggave der Nederl. bezittingen<br />

en koloniën buiten Europa . . . . 218.<br />

1815. Vertrek der Commissarissen-generaal ter overname<br />

onzer O. I. bezittingen 223.<br />

1816. Raffles door John Feiidall vervaugen . . . . 218.<br />

DERDE GEDEELTE.<br />

HOOFDSTUK I. 223.<br />

HERSTEL VAN HET NEDERL. GEZAG IN DEN O. I. ARCHIPEL;<br />

WERKZAAMHEDEN VAN DE COMM e ".-GEN'. TOT AAN HET BE-<br />

STUUR VAN DEN G.-G. VAN DER CAPELLEN.<br />

1816—1819.<br />

1816. Overdracht van het eiland Ju Java<br />

1816—1818. Onlusten in Bantam en Tjeribon geatild<br />

224.


316<br />

Teruggave der builenbezittingen<br />

Blz.<br />

228—233<br />

1819. Vertrek der comm e ".-gen' )<br />

G. A. G. P. Bn.vanderCapellen aanv. netbestuur. )<br />

234.<br />

HOOFDSTUK II. 234.<br />

NEÊRL. INDlë ONDER HET BESTUUR VAN DEN G -G. V. D. CAPELLEN<br />

EN DEN COM.-GEN. L. BURGGRAAF DU BUS DE GHIS1GNIES.<br />

OORLOG TEGEN DIEPO NEGORO.<br />

1819—1830.<br />

1819. Eerste expeditie tegen Palembang 237.<br />

1820—-1822. Troousveranderingen in Solo en Djokjokarta . . 234.<br />

1820. Begin van den oorlog tegen de padri's . . . . 235.<br />

1821.<br />

1823.<br />

Tweede expeditie tegen Palembang . . . . " )<br />

Herziening van het Banggaisch tractaat. . . J<br />

238.<br />

1824. De G.-G. op Celebes en in de Molukken . . . 239.<br />

Traclaat met Engeland \<br />

Algemeene Handelmaatschappij... . J<br />

1825. Oorlog tegen Diepo Negoro 245.<br />

1826. De generaal de Koek geeft het bestuur aan den<br />

burggraaf du Bus over 247.<br />

Amangkoe Boewana II (Sepoeh) op den troon<br />

hersteld 249.<br />

1827. Expeditionaire afdceling uit Nederland . . . . 250.<br />

1828—1829. De sultan van Matan gestraft, en de troonopvolging<br />

in de staten aan de Westkust van Borneo<br />

geregeld 256.<br />

I 830. Onderwerping vau Diepo Negoro<br />

Einde van den oorlog<br />

. . . .<br />

De generaal van den Bosch G.-G. van Neêrl. S 253—254.<br />

Indie<br />

Troonsverandering in Soerakarta . . . .<br />

HOOFDSTUK III. 258.<br />

VAN DEN VIJFJARIGEN OORLOG OP JAVA 1 OT AAN HET BE-<br />

STUUR VAN DEN GOUV.-GEN. JAN JACOB ROCHUSSEN.<br />

1830—1845.<br />

1833. Vau den Bosch, commissaris-geueraal; J. C. Baud,<br />

G. G van Neêrl. Indië 262.


317<br />

Blz.<br />

De oorlog breekt met vernieuwde kracht in de<br />

bovenlanden van Padang uit 264.<br />

1834. Beleg van Bondjol ' 266.<br />

1836. De Eerens gouv. gen. van Nêerl. Indië. . . . 265.<br />

1837. Verovering van Bondjol 266.<br />

Prins Hendrik der Nederlanden bezoekt Insulinde. 271-<br />

1839. James Brooke te Serawak , 268.<br />

1840. Het sneuvelen van Roeps; Singkel genomen. . . 267.<br />

De Eerens sterft; de graaf van Hogendorp waarnemend<br />

gouv. gen 272.<br />

1841. Opstand te Batipo; de oorlog in de Padangsehe<br />

bovenlanden zoo goed als geëindigd. . . . 267.<br />

1843. Merkus, in 1841 gouv. gen. ad interim, wordt \<br />

benoemd tot opperlandvoogd van N. Indië; > 272.<br />

1844. te Soerabaja overleden J<br />

1845.<br />

Het bestuur gaat voorloopig op Jhr. Reynst over. j<br />

Jan Jacob Rochussen, gouv.-gen. van Nederl. | 273.<br />

O. Indië. )<br />

HOOFDSTUK IV. 274.<br />

VAN HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN. ROCHUSSEN TOT<br />

OP ONZEN TIJD.<br />

1845-1874.<br />

1846. Eerste expeditie nnar Bali 277.<br />

1848. Zoogenaamde »politieke demonstratie" te Batavia. 275.<br />

Tweede Balische expeditie 277.<br />

1849. Derde expeditie naar Bali 278.<br />

1850. De lt. kol. F. G. Sorg op de westkust van Borneo. 283.<br />

Onlusten in Bantam gedempt I ^gg<br />

De rust op Banka hersteld 1<br />

1851. Mr. A J. Duymaer van Twist G. G. van Neêrl. Indië. 28G.<br />

Onlusten in de Ampat Lawang. De Brauw in de<br />

Palembangsche bovenlanden 287.<br />

1853. De oorlog tegen de Chineezen op de westkust van<br />

Borneo op nieuw uitgebroken<br />

18 54. De lt. kol. Andrcsen te Montrado y 288.<br />

Japan begint zijne havens voor den Europeeschen<br />

handel te openen<br />

1855. Afkondiging van het nieuwe reglement op het<br />

beleid der regeering van Nederl. Indië . . . 289.<br />

Amangkoe Boewana VI sultan van Djokjokarta . 292.


318<br />

1856. De G. G. Pahud aanvaard het bestuur . . . .<br />

Blz.<br />

289.<br />

Onlusten in de Lampongs bedwongen . . . . 293.<br />

1857. Traetaat met Atjill 297.<br />

1857—1858. De rust op Timor en in Djambi hersteld. Reteh<br />

getuchtigd<br />

Traetaat met Siak Sri Indrapoera, waarbij dat I<br />

rijk als een gedeelte van Nederl. Indië werd<br />

erkend<br />

„„„<br />

1859. Eerste expeditie naar Boni<br />

Goeden afloop der tweede expeditie onder den<br />

lt. gen. J. van Swieten<br />

Onlusten te Bandjermasin ^ 295.<br />

1860. Ahmed Singkarroe Roekka Aroe Palakka tot<br />

leenvorst verklaard van Boni . . . . .<br />

Het sultans-bestuur te Bandjermasin vernietigd. 296.<br />

1861. Mr. L. A. J. W. B n . Sloet van de Beele G.-G.<br />

van Nêerl. Indië<br />

Pakoe Boewana IX beklimt de troon van Solo,<br />

die sedert 1858 reeds tweemalen vakant was<br />

298.<br />

geweest 300.<br />

1862. Onderwerping van Ilidajat, ex-rijksbestuurder van<br />

het ontbonden rijk van Bandjermasin . . . . 297.<br />

1864. De strandbatterijen van Simonoscki veroverd.<br />

1866. Mr. P. Mijer neemt het bestuur als G.-G. van<br />

Nederl Indië in handen<br />

Expeditie naar de Pasoemahs<br />

299.<br />

1868. De Pasoemah-landen onder Nederl. bestuur gebracht. 299.<br />

1869.<br />

1870.<br />

Steenkolen-lagen op Sumatra ontdekt. . .<br />

Aanneming van de z. g n. agrarische wet.<br />

300.<br />

1872. Het bestuur gaat op Mr J. Loudon over. . . 3Q1,<br />

1873. Eerste expeditie t'gen Atjih. Terugkeer naar Java.<br />

Een tweede expeditie onder den op nieuw in dienst<br />

gestelden lt. gen. Van Swieten, als opperbevelhebber<br />

en regeerings-commissaris naar Atjih.<br />

302.<br />

1874. De kraton genomen en onder den naam van<br />

Kota-radja tot verblijf der achtergebleven<br />

troepen ingericht De opperbevelhebber keert<br />

met het grootste gedeelte der expeditionaire<br />

macht naar Java terug<br />

303.<br />

Instelling dur Atjih-medaille 304.


GOUVERNEURS- M COMMISSARISSEMEIERAAL<br />

Pieter Both . . . v<br />

Gerard Rcynst . .<br />

Dr. Laurens Reael.<br />

Jan Pieterszoon Coen.<br />

Pieter de Carpentier.<br />

Jan Pieterszoon Coen<br />

Jacques Specx . .<br />

Hendrik Brouwer .<br />

Anthonievan Diemen.<br />

Cornells van der Lijn.<br />

Karel Reiniersz<br />

Joan Maetsuyker .<br />

Rijklof vau Goens.<br />

Cornells Speelman.<br />

Johannes Camphuis.<br />

Willem van Outhoorn.<br />

Johan van Hoorn.<br />

Abraham van Riebeek<br />

Christoffel van Swol.<br />

Hendrik Zwaardekroon<br />

Mat<strong>the</strong>us de Haan<br />

Mr. Diederik Durven<br />

Dirk van Cloon .<br />

Abraham Patras .<br />

Adriaau Valckenier.<br />

Johan Thedens<br />

Gustuaf Willem Bar»,<br />

van Iinhoff.<br />

Jacob Moss 1 .<br />

Petrus Albertus van<br />

de Parra . . .<br />

Jeremias van iiiemsdijk<br />

Reinier de Klerk .<br />

Mr. Willem Aruold<br />

Alting . . . .<br />

VAN NEÊRLAEDS IITOIË.<br />

anieiO-<br />

1614-<br />

1615-<br />

1618-<br />

1623-<br />

1627-<br />

1629-<br />

-1614.<br />

-1615.<br />

-1618.<br />

-1623.<br />

-1627.<br />

-1029.<br />

-1632.<br />

1G32- -1636.<br />

1636- -1645.<br />

1645- -1650.<br />

1650- -1653.<br />

1653- -1678.<br />

1678- -1681.<br />

1681- -1681<br />

1684- -1691.<br />

1691- -1704.<br />

1704- -1709.<br />

1709- -1713.<br />

1713- -1718.<br />

1718- -1725.<br />

1725- -1729.<br />

1729- -1732.<br />

1732- -1785.<br />

1735- -1737.<br />

1737- -1741.<br />

1741- -1743<br />

1743- -1750.<br />

1750- -1761.<br />

1761- -1775.<br />

1775- -1777.<br />

1777- -1780.<br />

1780—1796.<br />

Mr Pieter Gerardus<br />

van Overstraten . « 1796--1801.<br />

Johannes Siberg . ,i 1801--1804.<br />

Albertus Henricus<br />

Wiese . . . . » 1804--1808.<br />

Mr. Herman Willem<br />

Daendels. » 1808--1811<br />

Jan Willem Janssens. 1811.<br />

Thomas Stamford<br />

Raffles , (luiteuantgouv.<br />

van Java. . „ 1811--1816.<br />

John Fendall. . ,<br />

1816.<br />

Godert Alexander<br />

Gerard Philip Ij»,<br />

van der Capellen n 1816—1826.<br />

Hendrik Merku? de<br />

Koek, (luit.-gouv.-<br />

generaal) . . .van 1826 1830.<br />

J ohaunes van den<br />

Bosch . . . . 1830- 1833.<br />

Jean Chrétien Baud,<br />

(ad interim)<br />

1833- 1836.<br />

Dominique Jaoques<br />

de Eerens .<br />

Carel Sirardus Wil-<br />

1836—1840.<br />

lem Graaf van<br />

11 ogendorp, (waar- ,,<br />

nemend) . . . » 1840—1841.<br />

Mr Pieter Merkus<br />

(ad interim) . . » 1841—1843.<br />

Mr. Pieter Merkus » 1843—1844.<br />

Jhr. Joan Cornells<br />

Reynst (ad interim) » 1844—1845.<br />

Mr George Isaac<br />

Bruce, voor zijn<br />

vertrek overleden.<br />

Jan Jacob Rochussen<br />

Mr. Albertu-. Jacob<br />

1845—1851.<br />

Duymaer van Twist 1851- 1856.<br />

Charles Ferdinand<br />

Pahud, 1) . . . 1856- 1861.<br />

Mr. Ludolf Anne<br />

Jau Wilt Bn. Sloet<br />

v. d. Beele . . « 1861—1866.<br />

Mr. Pieer Mijer . « 1866—1871.<br />

Mr. James Loudon. 1871.<br />

COMMISSARISSEN-GENERAAL.<br />

Adriaan van Rheede tot Drakestein<br />

, Heer van Mijdrecht<br />

Mr Sebastiaan Cornells Neder-<br />

1684.<br />

Jiuvgh .<br />

Simon Hendrik Frijkenius<br />

(<br />

1791.<br />

. (<br />

Mr. Willem Aruold Alting . '<br />

Johannes Siberg . . . . 1793.<br />

Mr. Pieter Gerardus van Overstraten<br />

Mr. Cornells Theodorus Elout. i<br />

1796.<br />

Godert Alexander Gerard Phi-1<br />

lip B", van der Capellen . i<br />

1815.<br />

Arnold Adriuan Bnijskes . '<br />

Leonard Buiggraaf du Bus de<br />

Gliisignies<br />

1826.<br />

Johannes van den Bosch . . 1833.<br />

1) Voor de aankomst van de heeren Pahud<br />

en Sloet werd li'imic In trekking korten tyd<br />

door Mr. A. i'rius waargenomen*


DRUKFOUTEN en VERBETERINGEN.<br />

Blz. 15<br />

15<br />

„ 15<br />

„ 29<br />

„ 52<br />

„ 78<br />

„ 82<br />

84<br />

84<br />

84<br />

95<br />

„ 102<br />

„ 104,<br />

„ 106<br />

„ 117<br />

„ 118<br />

„ 123<br />

» 123<br />

,» 127<br />

„ 132<br />

„ 145<br />

» 145<br />

„ 15S<br />

„ 165<br />

„ 179<br />

„ 187<br />

„ 206<br />

„ 229<br />

„ 243<br />

„ 276<br />

reg<br />

*<br />

».<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

><br />

»<br />

»<br />

„<br />

. 1<br />

2<br />

2<br />

11 V. 0.<br />

Enkele afwijkingen ii<br />

lezer zelf te verbeteren.<br />

staat: 578 lees<br />

.. 656<br />

„ Adityadharma „<br />

„ aan<br />

„ Portugeezen „<br />

„ Décima „<br />

„ 1647<br />

: 1278.<br />

1356.<br />

Adityawarman. 1)<br />

van.<br />

Spanjaarden.<br />

Desima.<br />

1646.<br />

troon van Atjih beklommen.<br />

dat rijk.<br />

van Atjih.<br />

Juli 1659.<br />

sinds de moord van Perah<br />

9v. o.<br />

6 v. o.<br />

17<br />

5 „ troon beklommen „<br />

7 „ Atjih<br />

9 „ van dat rijk „<br />

14<br />

Mei 1664<br />

» 15<br />

sinds 1649 „<br />

105 en 106 te brengen onder Hoofdstuk VI. [in 1651.<br />

reg 8 v. o. moet de tussclienziii wegvallen,<br />

„ 4 staat: Rheede lees<br />

»<br />

»<br />

14<br />

8<br />

„ Willem Outhoorn „<br />

„ en had „<br />

.» 5 v. o. „ Bandj areezen „<br />

" 12 v. o. „ Opstand der enz. „<br />

16 „ Tanabang „<br />

» 5 v. o. », werd<br />

„ 1 V. 0. „ werden „<br />

„ 1 V. 0. „ Javaanschen zeven „<br />

» 1 V. 0. „ 7<br />

» 14<br />

„ 4<br />

» 15 v. o.<br />

» 5<br />

» 8<br />

14<br />

de : van Rheede.<br />

Willem van Outhoorn.<br />

en , had.<br />

Bandjereezen.<br />

Naderend verval der 0.1.<br />

Comp. Opstand der enz.<br />

Tanah Abang.<br />

was.<br />

waren.<br />

zeven.<br />

° Febr. 7<br />

„ Amiëns.waarbij — al„<br />

». 1805<br />

„ vestingen „<br />

„ 1817<br />

„ inlander „<br />

„ Gartmann „<br />

den Febr. 1795.<br />

Amiens, — waarbij al.<br />

1806.<br />

vestigingen.<br />

1818.<br />

Javaan.<br />

Gastmann.<br />

spelling, en typographische fouten gelieve de<br />

1) Het inleidend lioofdütuk was reeds afgedrukt, toen ik uit een stuk van den<br />

liooglceranr Kern, 't Opschrift ra» Baloe lieragong op Sumatra, opgenomen in de<br />

Bijdragen tot de taal- land- en volkenkunde van lf. I. 8de volgr. 7de deel ontwaardde,<br />

dat Adityawarman door den heer Friederich op onverklaarbare wijze in Adityadharma<br />

omgedoopt en de inscriptie 700 jaar jonger is dan hij meende.


am<br />

€J

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!