You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
^EDEÏ^LA NDSCH<br />
<strong>OOST</strong>-<strong>lNDIË</strong>.<br />
DOOR<br />
À. J. A.. pEÎ\LACH,<br />
Commandeur, Officier eu Ridder van verscheidene orden.<br />
Oud-Kolonel der Artillerie.<br />
's-GRAVENHAGE,<br />
JOH. IJ K E M A.<br />
1874.<br />
*%w
ö ^ &
I<br />
NEDERLANDSCH <strong>OOST</strong>-INDIË.<br />
J
NEDERLANDSCH<br />
<strong>OOST</strong>-INDIE.<br />
DOOR<br />
p.. j A. GERLACH,<br />
COMMANDEUR. OFFICIER EN RIDDER VAN VERSCHEIDENE ORDEN.<br />
OUD-KOLONEL DER ARTILLERIE.<br />
's-GRAVENHAGE.<br />
J 0 H. U K E M A.<br />
1874.<br />
,._,*.'- M M MAM
EEN WOORD VOORAF.<br />
Toen mij het voorstel werd gedaan eene geschiedenis<br />
te schrijven van de Nederlandsche Oost-Indische bezittingen,<br />
die tot leiddraad dienen kon bij het onderwijs<br />
aan Gymnasia en Hoogere Burgerscholen, was mijne eerste<br />
vraag of er behoefte bestond aan eene zoodanige handleiding.<br />
Bij de voltooiing van het werk van den heer<br />
Meinsma kon zulks met recht worden betwijfeld.<br />
Het gevoelen van bevoegde beoordeelaars stemde overeen,<br />
dat zonder iets aan de geschiedkundige waarde van diens<br />
arbeid te kort te doen, dat boek, als te uitgebreid en te<br />
kroniekmatig, voor eene handleiding bij het middelbaar<br />
onderwijs minder te verkiezen was. Men wenschte de<br />
geschiedenis van onze Oost-Indische bezittingen beknopter<br />
en de voornaamste gebeurtenissen op meer verhalende<br />
wijze behandeld te zien; men verlangde zoowel een lees<br />
als een leerboek. Ik heb getracht aan dien moeilijken<br />
eisch naar mijn beste vermogen te voldoen voor zoover<br />
het doel eener handleiding zulk eene bewerking toeliet,<br />
alsmede om de gewichtigste personen of zaken zooveel<br />
mogeljjk op den voorgrond te brengen, en ze door het<br />
overige er om heen te groepeeren, beter te doen uitkomen.<br />
Men verwachte alzoo geene volledige geschiedenis, uitsluitend<br />
naar chronologische orde bijeengebracht, maar<br />
een kort verhaal van het merkwaardigste der zich in een<br />
geregeld verband opvolgende feiten en gebeurtenissen, die<br />
invloed hadden op den algomeenen toestand, de opkomst<br />
en vooruitgang of de handhaving van ons gezag in den<br />
Oost-Indischen Archipel. Hoewel ik gewenscht had omtrent<br />
vroegere en thans bestaande Indische toestanden,<br />
1
2<br />
zoowel van maatschappelijke!! als huishoudelijken aard,<br />
een meer volledig en geschiedkundig overzicht te geven,<br />
konden zij hier en daar slechts vluchtig worden aangestipt.<br />
Zoolang de verzameling van onuitgegeven stukken uit<br />
het oud-Koloniaal-Archief niet kompleet is, blijven den<br />
geschiedschrijver vele gegevens ontbreken en zal men zich<br />
met de thans beschikbare bronnen moeten behelpen tot<br />
tijd en wijle de heer Jhr. Mr. J. K. J. de Jonge zijn verdienstelijken<br />
arbeid zal hebben voltooid.<br />
Teneinde het verhaal der gebeurtenissen onafgebroken<br />
te laten volgen, kwam het mij geschikt voor, dat verhaal<br />
door een enkel woord over de vroegere geschiedenis deivolken<br />
van den O. I. Archipel waarmede de Nederlanders<br />
in aanraking kwamen, benevens eenigc bijzonderheden<br />
omtrent hun bestuur, erfopvolging, titulatuur enz. te doen<br />
voorafgaan.<br />
Naarmate bij Neèrlands jongelingschap de lust toeneemt<br />
het vaderland in zijne overzeeschè bezittingen te dienen,<br />
of zich daar een onafhankelijk bestaan te verschaffen,<br />
wordt het een vereischte ook bij het middelbaar onderwijs<br />
de kennis aan te kweeken en te bevorderen van gewesten,<br />
aan wier bloei en vooruitgang zoovele algomeene en bijzondere<br />
belangen in Nederland zijn verbonden. Moge deze<br />
handleiding daartoe dienstig zijn. Moge zij tevens als<br />
leesboek toegang vinden in den huiseljjken kring mijner<br />
medeburgers, en iets bijdragen tot de kennis van eene<br />
geschiedenis, in wier gedenkboeken naast menige treurige<br />
en beschamende bladzijde, toch ook menig roemrijk en<br />
opwekkend blad voor het Nederlandsche volk werd weggelegd.<br />
Wanneer men, te rekenen van de laatste jaren der<br />
XVI de eeuw, de geschiedrollen van den Oost-Indischen<br />
Archipel opslaat, doen zich als van zelven drie hoofdafdelingen<br />
voor.<br />
De eerste behelst de vestiging van onze voorouders in<br />
dien Archipel, benevens de opkomst en uitbreiding van<br />
het Nederlansch gezag tijdens het beheer der Vereenigde<br />
Oost-Indische Compagnie.<br />
De tweede doet de lotgevallen dezer bezittingen onder
3<br />
het bestuur van de Bataafsche republiek, van het koninkrijk<br />
Holland en 't Fransche keizerrijk benevens de Engel-<br />
8che tusschenregeering kennen.<br />
De derde bevat de geschiedenis van 't herstel en de<br />
latere uitbreiding van het Nederlandsche gezag in Oost-<br />
Indië tot op onze dagen.<br />
Ook de historie der Oost-Indische Compagnie kan gevoegelijk<br />
in drie hoofddoelen worden gesplitst: en wel in<br />
een tijdperk van ontwikkeling, een van uitbreiding en bloei,<br />
en een van verval en ontbinding.<br />
De onderverdeeling dezer tijdperken is meestal afhankelijk<br />
gemaakt van zulke voorvallen, die öf op zich zelve een geschikt<br />
rustpunt aanboden, of wier gevolgen een overwegenden<br />
invloed hadden op den verderen loop der geschiedenis,<br />
Teneinde het droge en eentoonige van den kroniekstijl<br />
eenigermate te vermijden en den lezer zoo min mogelijk<br />
met jaartallen lastig te vallen, heb ik een tijdrekenkundig<br />
overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen aan<br />
dit werkje toegevoegd. De enge grenzen aan deze handleiding<br />
gesteld, lieten niet toe ze door een aardrijkskundig<br />
overzicht te doen voorafgaan. Zij die daaraan behoefte<br />
mochten gevoelen of hunne geographische kennis van den<br />
O. I. Archipel wenschen te vermeerderen, verwijs ik naar<br />
de uitmuntende Handleiding bij de beoefening der landen<br />
volkenkunde van Nederlandsen Oosl-Indië, door Dr.<br />
J. J. de Hollander, hoogleeraar in de taal en letterkunde<br />
aan de Kon. Mil. Akademie.<br />
De voornaamste der in het Aardrijkskundig en Statistisch<br />
Woordenboek van Nederlandseli Indie' aangegeven<br />
bronnen zijn bij < het samenstellen van deze handleiding<br />
geraadpleegd, alsmede het manuscript van Pieter van Dam,<br />
advokaat der O. I. O, aan wien „bij resolutie van gecommitteerde<br />
bewindliebboren ter vergadering van de XVII,<br />
in dato 9 Juli 1693/' liet schrijven cener nauwkeurige<br />
geschiedenis der Vereenigde O. I. O werd opgedragen.<br />
Op welk een uitvoerige wijze hij aan dien last voldaan<br />
heeft, kunnen zij beoordeelen die in het een of ander<br />
onderdeel van zijn veel omvattend en hoogst belangrijk<br />
werk zijn doorgedrongen. Toch moet het met omzichtigheid<br />
geraadpleegd worden.<br />
1*
I<br />
Ook de Geschiedenis van de Nederlandsch Oost-Indische<br />
bezittingen door J. J. Meinsma, was mij bij het bewerken<br />
dezer handleiding een nuttige gids en wegwijzer.<br />
Op cenc enkele uitzondering na, is in Javaansche<br />
woorden de letter a behouden, ook waar die met een<br />
o-klank zou moeten worden uitgesproken.<br />
Den Haag Januari 1874.
BEKNOPTE SCHETS DEB GESCHIEDENIS VAN<br />
DEN ABCHIPEL VOOR DE KOMST DEB<br />
NEDERLANDERS IN <strong>OOST</strong>-INDIË.<br />
INLEIDEND HOOFDSTUK.<br />
Ofschoon de Oost-Indische Archipel voor ons eerst een<br />
rechtstreeksch belang en eene meer bepaalde waarde verkrijgt,<br />
sedert het tijdstip dat die_ uitgestrekte eilanden-zee<br />
door onze voorouders werd bezocht, zoo is een terugblik<br />
op de vroegere lotgevallen van eenigo dier groote eilanden<br />
niet onbelangrijk; vooral, waar zij onuitwischbare sporen<br />
in het leven der volken hebben achtergelaten of hunne<br />
kennis voor de beoefening der latere geschiedenis dienstig<br />
kan zijn.<br />
Niettegenstaande de schaarschheid der bronnen, waaruit<br />
men bij de samenstelling der vroegere historie van deze<br />
geographisch afgesloten wereld putten kan, en in weerwil<br />
van de vele moeilijkheden, aan die bronnenstudie verbonden,<br />
doet zij toch tot den oorsprong van sommige<br />
eigenaardigheden in wetten, zeden en instellingen doordringen,<br />
die kunnen strekken tot opheldering van latere<br />
maatschappelijke toestanden. Zij voert ons meermalen tot<br />
de ware bron van vele adats en plechtigheden terug, en<br />
daarom is het niet overbodig, hier in 't kort eenige bijzonderheden<br />
uit die vroegere geschiedenis mede te doelen.<br />
Nopens den toestand der eilanden van den Indischen<br />
Archipel vóór de Hindoe-periode is weinig bekend.<br />
Van de Javanen zijn nog de meest vertrouwbare berichten<br />
tot ons gekomen. Als een oorspronkelijk landbouwend<br />
volk schijnen zij ten allen tijde aan den grond
6<br />
hunner geboorte, hunne gebruiken en instellingen (adat)<br />
en de graven hunner vaderen gehecht te zijn geweest;<br />
en hoewel de akkerbouw op een zeer lagen trap van ontwikkeling<br />
stond, kenden zij reeds vroeg de bewerking<br />
en het gebruik van ijzer en andere metalen. Zij. hadden<br />
weinig of geene behoeften, weefden kleederen uit den<br />
vezelachtigen bast van sommige boomen of planten, wisten<br />
buffels te temmen om ze tot last- of trekdieren af te richten,<br />
en dreven ook reeds eenigen handel. In kinderlijken eenvoud<br />
vereerden zij goede geesten, die naar hunne meening,<br />
de heerlijke vruchtbare natuur beheerschten en op 's menschen<br />
lot een weldadigen invloed hadden.<br />
Ofschoon veel omtrent den vroegeren maatschappelijken<br />
toestand van dit arbeidzame goedaardige maar onnadenkende<br />
volk buiten het bereik ligt der geschiedkundige<br />
nasporing, zoo schijnt echter de toenmalige godsdienstige<br />
ontwikkeling van den Javaan zich tot een eenvoudig<br />
fetischisme te hebben .bepaald. Hij waande de godheid<br />
waarnaar hij zocht, onder ieder hem onbekend voorwerp<br />
dat toevallig zijne zinnen trof of zijne verbeelding opwekte,<br />
verborgen.<br />
Deze eerste elementen voor eene verdere ontwikkeling<br />
behoefden slechts eenige leiding om later goede vruchten<br />
te kunnen dragen. Die verdere ontwikkeling ging Java<br />
te gemoet toen vóór of in den beginne van onze tijdrekening,<br />
Indische volkplanters, afstammelingen van den tak<br />
der Ariërs die Voor- en Achter-Indië onderworpen hadden,<br />
hunne zeden, taal ('t sanskrit) en godsdienst ('t brahmaïsme)<br />
op dit schoone eiland invoerden. Met eene hoogere<br />
beschaving brachten zij tevens hunne my<strong>the</strong>n en epische<br />
verhalen naar het nieuwe vaderland over.<br />
' Volgens de meest aannemelijke overlevering wordt een<br />
Brahmaansch opperhoofd, die uit Kalingga den dienst van<br />
Brahma overgebracht, en de Javaansche aera vastgesteld<br />
heeft, als de stichter eener Indische maatschappij op Java<br />
voorgesteld.<br />
Het brahmaïsme, welke leer in de veda's of heilige<br />
boeken vervat; later verschillende sekten deed ontstaan,<br />
waarvan zich enkelen door dweepzucht en wreedheid onderscheidden,<br />
werd eindelijk door eene meer zuivere, zachtere
7<br />
leer vervangen. Siddhârta een prins van Kapilavastu,<br />
in de geheimen der brahmanen ingewijd, verliet op 35jarigen<br />
leeftijd het hof zijns vaders om zich in eenzaamheid afteïonderen<br />
en aan zijne godsdienstige mijmeringen overtegeven.<br />
Hij ruilde — zoo luidt de legende — het koninklijk<br />
purper tegen de grove pij, zwaard en schepter<br />
tegen den staf des pelgrims, en maakte zich den arme<br />
gelijk. Weldra trad hij op als bestrijder der Brahmanen,<br />
trok als leeraar door het land, verbrak het kastenstelsel<br />
en opende voor de Indiaansche volkstammen eene nieuwe<br />
godsdienst-periode. De leer van dezen Boeddha, dat is:<br />
de wijze, de verlichte bij uitnemendheid, hoe dan ook<br />
later veranderd en verbasterd, was gedurende eene reeks<br />
van eeuwen, de godsdienst van meest alle Indische volken.<br />
Die godsdienst zou volgens Chineesche oorkonden, sedert<br />
de V de of VI Je eeuw onzer jaartelling op Java hebben<br />
bestaan, totdat èn brahma- èn boeddhadienst moesten<br />
wijken voor de leer van Mekka's profeet. Maar al werden<br />
de inlandsche goden door anderen verdrongen, al hadden<br />
vreemde wetten en gebruiken zich op de bestaande instellingen<br />
geënt, toch bleef het oorspronkelijke Javaansche<br />
element in vele opzichten bewaard, en is het inlandsche<br />
volkskarakter dat op verschillende zaken zijn eigenaardigen<br />
stempel gedrukt heeft, nimmer geheel verloren gegaan.<br />
Vandaar zoo menig bijgeloovig denkbeeld en vreemde handeling<br />
die men ieder oogenblik bij den inlander kan waarnemen.<br />
Zoo verklaart zich de eerbied voor de waringin, als<br />
zijnde de geheiligde boom der Hindoes. Zoo komt de vereering<br />
van ruwe steenklompen, op menige aloen-aloen, het groote<br />
plein rondom de woning (dalem) van den regent tegenover<br />
de balei of moskee (mesdjid, missigit) of wel onder eeuwen<br />
heugend geboomte opgericht, minder vreemd voor, bij de<br />
herinnering dat wâtoe-goenoeng (de steen dos bergs) waarschijnlijk<br />
een der oude inlandsche berggoden was. Al is<br />
nu de dienst van dien god sedert lang verbannen, daarom<br />
is hij niet geheel vergeten, vooral wanneer de god van den<br />
Profeet niet helpt ; en thans nog worden sommige steenen<br />
beschouwd — volgens eene oud Javaansche inscriptie —<br />
als: „een sluier tusschen de menschen en de godheid."<br />
Beeds vroeg hadden de Chineezen eenige betrekkingen
met Java aangeknoopt. Na de vestiging echter der Europeanen<br />
vindt men ze als mijnwerkers, ambachtslieden<br />
of als handelaren met sommige monopoliön begunstigd,<br />
op schier alle punten van den Archipel. Zij kunnen met<br />
de over Europa verspreide Joden vergeleken worden, en<br />
zijn op de verdere geschiedenis van onze bezittingen niet<br />
zonder invloed gebleven. Later komen wij op die staartdragende<br />
bewoners van het Hemclsche rijk terug.<br />
Hoewel de groote volksverhuizing der Maleiers eerst in<br />
de helft der XII dc eeuw plaats vond, zoo waren toch<br />
reeds vroeger volkplantingen van dit bij uitstek koloniseerond<br />
ras, over de rijke eilanden-groep van den Oost-<br />
Indischen Archipel verspreid, en hadden zich, vooral op<br />
de groote Soenda-eilanden, ook Arabieren gevestigd die,<br />
aanmatigend en trotsch, zich moer door hunne zedelijke<br />
meerderheid en titels als seid (afstammeling van Mohammed),<br />
sjeikh (eerwaardig man) of hadji (bedevaartganger<br />
naar Mekka), dan door getalsterkte hebben doen golden.<br />
Van de talen in Neêrland's Indië gesproken, alle tot<br />
den Polynesischen taaistam behoorende, vindt men onder<br />
de Javaansche taaisoorten de schoonste, de rijkste en de<br />
meest beschaafde. De Soendaneesche, minder ontwikkeld<br />
en beschaafd, behoort oorspronkelijk meer in 't westen<br />
van Java te huis, terwijl de Maleische taal op alle kustlanden<br />
de heerschende is.<br />
Al zijn nu de inlandsche overleveringen hier ruimer in<br />
aantal en rijker in waarde dan op andere eilanden van den<br />
Archipel, zoo blijft het echter zeer moeilijk om uit die<br />
duistere, verwarde en fabelachtige oorkonden, een juist<br />
denkbeeld van de vroegere geschiedenis te verkrijgen. Zoowel<br />
in geschiedkundige voorstelling als in tijdrekening vindt<br />
men somtijds een aanmerkelijk verschil, al naarmate zij uit<br />
het westelijk of' oostelijk gedeelte van Java afkomstig zijn.<br />
Nu en dan werd de reeds bestaande verwarring door verkeerde<br />
opvatting van latere schrijvers nog vermeerderd.<br />
Maar ook afgescheiden daarvan, behelzen ze dikwijls niet<br />
veel meer dan onvolledige geslachtsregisters, of de opgesmukte<br />
verhalen van persoonlijke bedrijven hunner vorsten,<br />
Zelden wordt eenige melding gemaakt van de maatschappelijke<br />
of staatkundige toestanden der volken, wier lot<br />
8
9 '<br />
gewoonlijk berustte in de hand van den njksbostuurder,<br />
die zijn heer alléén verantwoording van dat bestuur verschuldigd<br />
was.<br />
Zonder ons dan ook bezig te houden met het ontstaan<br />
en verdwijnen van zoo menigen kleinen staat in Tânah<br />
Soenda en Tânah Djâwa (liet westelijke en oostelijke<br />
gedeelte van Java), zullen wij slechts een oogenblik stilstaan<br />
bij die rijken, waarvan de opkomst, bloei of val,<br />
van invloed was op latere gebeurtenissen.<br />
De vroeger geheel op zich zelve staande Indische volkplantingen,<br />
verkregen in 't begin der VII (Ie eeuw, door<br />
de stichting van Mendang Kamoelan op Java's zuidkust,<br />
ter plaatse waar later Mataram zich verhief, een middelpunt<br />
waar veler belangen zich vereenigden en van waar<br />
het verkeer met Vóor-Indic hoe langer hoe meer toenam.<br />
Uit die vereeniging is een eerste tijdperk van staatkundige<br />
en maatschappelijke ontwikkeling voortgevloeid. Dââr<br />
schijnt de benaming tjatjah voor het eerst in zwang te<br />
zijn gekomen om een huisgezin aan te duiden, dat belastingschuldig<br />
was, welke belasting toen reeds voor<br />
zoover men kan nagaan, door den landbouwer op Java<br />
in een deel van zijn rijstgewas werd opgebracht. Tot in<br />
den aanvang der XVI^ eeuw in natura betaald, werd<br />
ze later in een geldelijke opbrengst veranderd, met<br />
uitzondering van landschappen of dorpen (dossa's) die in<br />
de behoeften aan voeding, kleeding en andere noodwendigheden<br />
voor de vorsten, den adel en de ambtenaren<br />
moesten voorzien, of later contingenten leverden aan de<br />
Oost-Indische Compagnie. Hoewel den souverein een gedeelte<br />
van do graangewassen werd toegestaan, mocht hij<br />
noch over den grond zelven beschikken, noch de rechten<br />
schenden van den landbouwer op ontgonnen en bebouwd<br />
land. Dit oen Javaansch wetboek (Soeria Alem)<br />
in 't begin der XV e eeuw bijeengebracht, kan men het<br />
gezond verstand, den practischen zin, de eenvoudige maar<br />
rechtvaardige begrippen van landbezit benevens de vrij<br />
zuivere beginselen van rechtsgevoel bij dit zachtaardige en<br />
arbeidzame volk het best leeren kennen. De akkers waren<br />
in geërfde of geschonken, in gekochte en in woeste gronden<br />
onderscheiden; en als beginsel was aangenomen dat
10<br />
hij, die bewijzen kon een stuk land ontgonnen of omheind<br />
of een oogst gezaaid of geplant te hebben, eigenaar was<br />
van dat land of dien oogst, „gelijk de gazel behoort aan<br />
hem die haar de eerste wonde heeft toegebracht." Slechts<br />
het juiste en wettige bedrag der belasting mocht in naam<br />
van den vorst worden geheven, en de wet leverde genoegzame<br />
waarborgen op tegen iedere onrechtmatige handeling.<br />
Die milde grondbeginselen werden echter bij het despotisme<br />
hunner vorsten maar al te dikwijls uit het oog verloren,<br />
en hebben verschillende wijzigingen ondergaan<br />
waarop later wordt teruggekomen.<br />
De bloei van Mendang Kamoelan was van korten duur<br />
en schijnt al spoedig op het rijk van Djanggala te zijn<br />
overgegaan, waar vele kleine staten van oostelijk Java zich<br />
bjj aansloten, en welks zetel volgens sommige overleveringen<br />
omstreeks 1078 der inlandsche aera (1156) naar<br />
Padjadjaran in 't westelijk gedeelte van Java het tegenwoordige<br />
Buitenzorg werd overgebracht. Zoo drong dan<br />
ook de Hindoe-beschaving tot de zooveel van de Javanen<br />
verschillende Soendaneezen door, en weldra strekte zich<br />
Padjadjaran tot aan Bantam uit, dat toen reeds door zijne<br />
eigene vorsten geregeerd werd.<br />
Later, door broedertwisten verdeeld, ging die eertijds<br />
zoo bloeiende staat te gronde, en zou — volgens de legende<br />
— de door zijn halven broeder verdreven vorst van<br />
Padjadjaran meer in het oosten een nieuw rijk hebben<br />
gesticht', waar zich een gedeelte zijner vorige onderdanen<br />
vestigde. Het andere gedeelte werd in kleine staatjes opgelost,<br />
later onder den naam van Proanger-regentschappen<br />
bekend. Voor dat nieuwe rijk was een schoonere toekomst<br />
ontsloten.<br />
Bij den hevigen strijd over de troonopvolging van Padjadjaran<br />
gevoerd, en die met eene verdeeling van dat rijk<br />
eindigde, waarvan een der overblijfsels tot omstreeks 1525<br />
in westelijk Java schijnt te hebben bestaan,verkreeg de<br />
stad Madjapahit (bittere vrucht) - - wellicht reeds vroeger<br />
gesticht — eene zoodanige uitbreiding, dat zij in de eerste<br />
helft der XIV eeuw reeds alle andere steden in macht en<br />
aanzien overtrof. Weldra werd zij de zetel van het groote<br />
rijk van dien naam, dat zich bijna over geheel Java uit-
1!<br />
strekte, en welks opperheerschappij ook door de meeste<br />
andere eilanden van den Archipel geheel of gedeeltelijk<br />
erkend werd. De oostelijke helft van Sumatra, het zuidelijk<br />
gedeelte van Malakka, de meeste kustlanden van Borneo<br />
en een belangrijk gedeelte van Celebes waren meer of<br />
minder aan die heerschappij onderworpen.<br />
Toen Madjapahit, omstreeks het einde der XIV e eeuw ,<br />
het toppunt van aanzien en luister bereikt had, kwamen<br />
onder de regeering van Angka Widjaja, den machtigsten<br />
en roemrijksten vorst zijner dynastie, Arabische zendelingen<br />
op Java om de banier van hun profeet ook op dien<br />
Indischen bodem te planten, 't geen reeds vroeger beproefd,<br />
maar niet gelukt was. Welig ontwikkelde zich toen de<br />
eerste kiem van den nieuwen godsdienst, door verschillende<br />
zendelingen gepredikt, waaronder raden Rahmat,<br />
neef van Angka Widjaja, door zijne deugden en uitstekende<br />
hoedanigheden, een der beste en voornaamste leiders<br />
was en weldra als soenan 1) van Ngampel (het tegenwoordige<br />
Soerabaja) vereerd werd. Van moer dan eene moskee<br />
blonk de halve maan den inlander tegen, en omstreeks<br />
het midden der XV e eeuw had de leer van Mohammed<br />
zich reeds over een groot deel van Java verspreid.<br />
Naarmate echter de vaan van den Profeet zich verhief,<br />
naar dié mate daalde het gezag en verdween de macht<br />
van Majapahit. Godsdiensttwisten, verdeeldheid tusschen<br />
de vorsten en hunne onderdanen, gebrek aan eenheid in<br />
't oppergezag waren de voorboden van zijn ondergang.<br />
Terwijl raden-Rahmat en zijne leerlingen door overreding<br />
de nieuwe begrippen trachtten in te voeren, besloot raden<br />
Patah, zeer nauw aan het koninklijke geslacht van Madjapahit<br />
verwant, doch al spoedig een dweepziek ijveraar<br />
voor het Mohamedaanscho geloof, die heidensche dynastie<br />
gewapenderhand ten onder te brengen, niettegenstaande<br />
zijn jongere broeder raden Hoesein gastvrij en met vele<br />
eerbewijzen aan het hof was ontvangen. Volgens de Javaansche<br />
overlevering huwde hij eene kleindochter van den<br />
soenan van Ngampel, stichtte meer westwaarts eene stad,<br />
1) Soenan is eene verkorting van socsoehpenan (te vereeren), later de algemeen<br />
aangenomen titel der regeerende vorsten van Mataram.
12<br />
later onder den naam van Demak de hoofdstad van het<br />
eerste Muselmansche rijk op Java, en na de voornaamsten<br />
onder de leeraars van Mohammed tot zich geroepen te hebben,<br />
verklaarde hij den oorlog aan het heidensche rijk in weerwil<br />
van al de gunsten en weldaden ook aan hem door<br />
den vorst van Madjapahit verleend. Een langdurige strijd<br />
met afwisselende kansen gevoerd, word eindelijk ten voordeele<br />
der belijders van Mekka's profeet beslist, en weldra<br />
woei zjjne vaan van de veroverde veste. Omstreeks 't jaar<br />
1478 van onze tijdrekening (1400 der Javaansche jaartelling)<br />
ging het machtige Hindoe-rijk in een Muselmansch<br />
wingewest over.<br />
De laatste koning van Madjapahit hield zich nog eenigen<br />
tijd te Malang staande, maar vluchtte al spoedig met zijne<br />
volgelingen naar Bali, waar het Hindoeïsme met vele zijner<br />
heilige schriften, geschiedkundige overleveringen en<br />
epische gedichten in do kawi-(dichter)taal bewaard is gebleven.<br />
Na de laatste vonk van de eertijds zoo onbeperkte macht<br />
dor gevallen dynastie uitgedoofd en do koninklijke insigniën<br />
benevens de rijkssieraden (poesaka en regalia) naar<br />
Demak (residentiën Samarang en Japara) te hebben overgebracht,<br />
waar een thans nog bestaande tempel ter eere<br />
van Mohammed verrees, liet raden Patah zich als het<br />
opperhoofd der geloovigen kronen en verkreeg als sultan<br />
het hoogste gezag. Onder zijne regeering schijnt het getal<br />
tjatjahs van ieder landschap als grondslag te zijn aangenomen<br />
voor alle materieele en geldelijke belastingen. A r an<br />
Madjapahit de prachtige residentie der inlandsche heerschappij<br />
bleven slechts eenigo bouwvallen over.<br />
Bij dit keerpunt in de Javaansche geschiedenis wordt<br />
voor den geschiedschrijver wel een minder duister maar<br />
wat kunst en beschaving betreft tevens een minder glansrijk<br />
tijdvak geopend.<br />
Overal waar de vaan van den Profeet zich verhief geschiedde<br />
dit ten koste der vrije staatkundige ontwikkelingof<br />
van den vooruitgang op wetenschappelijk gebied; en<br />
daar waar de heerlijkste kunstgewrochten der Hindoeperiode<br />
als om strijd verrezen, liet het Mohammedanisme<br />
niets dan puinhoopen achter.
13<br />
Vermoedelijk is het deze godsdienst-oorlog geweest waarvan<br />
de vernielende hand, door vulkanische uitbarstingen<br />
geholpen, zich over zoovele bloeiende steden en zoo menigen<br />
llindoeschen tempel heeft uitgestrekt.<br />
Terwijl dit alles in het oostelijk gedeelte van Java<br />
plaats vond, had ook meer westelijk, in Tjeribon (Tji<br />
Rebon) de leer van Mohammed onder den sjeikh Ibn Maulana<br />
later (Soenan Goenoeng Djati) en zijne zonen reeds<br />
vorderingen gemaakt: ook dââr, werden de pagoden van<br />
Boeddha eerlang door de moskeeën van Allah vervangen.<br />
Op het puin der twee laatste Hindoe-rijken verrezen achtervolgens<br />
verschillende Mohammedaansche Staten waaronder<br />
Demak — in 't midden der XVI' ,e eeuw door Padjang<br />
verdrongen — Tjeribon en Bantam de voornaamste<br />
waren. Van toen af werd de leer van den koran algemeen<br />
aangenomen, doch zonder diepen wortel te schieten of in<br />
het hart der bevolking door te dringen. De Islam heeft<br />
het oude bijgeloof nimmer geheel kunnen overwinnen.<br />
I)wcepziekoi priesters en luie hadji's die, van Mekka of<br />
van eene voorgewende reis naar de heilige stad teruggekeerd,<br />
meestal ten koste hunner dorpsgenooten leven,<br />
nemen meer nauwkeurig do voorschriften der uitwendige<br />
plichten hunner godsdienst waar.<br />
Nog voor dat die eeuw haar einde bereikte, was dicht<br />
aan het zuiderstrand, in eene arme provincie van Padjang,<br />
Mataram genaamd, de kiem gelegd van het machtigste rijk,<br />
dat sedert den val van Madjapahit ooit op Java bestond.<br />
De stichter der dynastie van Mataram, — zegt de<br />
legende — was een dor rijks grooten van Padjangs koning,<br />
die hem tot belooning van bewezen diensten bij de verovering<br />
van Demak, het landschap Mintawok of Mataram<br />
in leen had geschonken. De zoon van dezen leenman,<br />
door hoogmoed en eerzucht gedreven, weigerde na het<br />
overlijden zijns vaders de jaarlijksche hofreis naar Padjang<br />
te maken, en stond al spoedig tegen zijn woldoener op, niettegenstaande<br />
deze hem met den titel van (panembahan) in<br />
het regentschap van Mataram bevestigd, en tot senapati<br />
(bevelhebber zijner troepen) benoemd had. Na een geheel<br />
onafhankelijke houding aangenomen en 's konings krijgsmacht<br />
, afgezonden om hem tot zijn plicht te brengen, ver-
11<br />
slagen te hebben, maakte hij zich van de hoofdstad meester<br />
en was op het punt den vorst van Padjang gevangen te<br />
nemen, toen deze door nood gedwongen, den opstandeling<br />
vergiffenis schonk en zich verbond hem tot zijn opvolger<br />
te benoemen, als hij met de zijnen naar Mataram<br />
terugkeerde. De senapati keerde dan ook terug; maar<br />
nauwelijks was de koning gestorven, of hjj beschouwde<br />
zich als souverain en Padjang als vazalstaat van Mataram.<br />
Die eigendunkelijke verheffing bezorgde hem vele e'n onverzoenlijke<br />
vijanden en gedurig moest hij het zwaard<br />
trekken tot handhaving zijner macht. Eindelijk overwon<br />
hij al zijne tegenstanders, verwoestte de hoofdstad, bracli t<br />
de rijkssieraden waaraan de Javanen de eigenlijke heerschappij<br />
en njksmacht verbinden, naar Mataram over en<br />
vestigde, waar thans Pasargedé ligt, de hoofdzetel va'n<br />
een rijk dat in de latere geschiedenis van Java zoo belangrijk<br />
op den voorgrond treedt. Omstreeks het einde der<br />
XVI^ eeuw, waren de meeste oostelijke landschappen<br />
aan zijn gezag onderworpen, en moesten ook de westeljjke<br />
landen, thans de Preanger-regcntschappen, Krawang en<br />
Tjeribon uitmakende, voor de overmacht van den panembahan<br />
senapati bukken, zoodat het gebied van Mataram<br />
zich al spoedig van Bantam tot aan het Tenggersche gebergte<br />
uitstrekte, onder welks bewoners het Hindoeïsme<br />
tot heden is bewaardgebleven.<br />
Bij de nasporing der vroegere geschiedenis van Sumatra<br />
wordt den geschiedvorscher niet veel meer aangeboden<br />
dan eenige opgedolven overblijfselen van kunstwerken uit<br />
lang vervlogen tijden. Uit die verminkte afgodsbeelden,<br />
dat half vergane steenschrift en eenige duistere overleveringen,<br />
blijkt echter, dat Hindoesche volkplantingen hare<br />
taal, godsdienst en beschaving ook naar dit schoone,<br />
vruchtbare eiland hebben overgebacht. Hoezeer met tal<br />
van onjuiste voorstellingen of verdichtselen doorweven,<br />
geven die oude tradition ook hier somtijds den sleutel in<br />
handen tot eene betere beoordeeling van latere toestanden<br />
of gebeurtenissen.<br />
Hoogst merkwaardige inscription, in de nabijheid van<br />
Pagar-Roejong en Soeroeaso gevonden — waarvan ei'
15<br />
een de dagteekening draagt van 578 der Javaansche aera<br />
(anno 656) — en van Adityadharma, maharadja (opperkoning)<br />
van Menangkabau afkomstig, vermelden dat het<br />
grootste deel van Sumatra,—Atjihen wellicht de Battalanden<br />
uitgezonderd — alsmede een gedeelte van Java in meerder<br />
of minder mate tot dat rijk beli oorden. Godsdienst vr i j beid<br />
schijnt er de leuze te zijn geweest van vorst en van volk ;<br />
Brahma zoowel als Boeddha werden er vereerd en gediend.<br />
Zelfs op den vroegeren toestand der Batta's schijnt die<br />
Hindoe-periode een gunstigen invloed te hebben uitgeoefend<br />
, waaraan de herinnering echter al spoedig verloren<br />
is gegaan. En toen ook in Menangkabau — de bakermat<br />
der Maleiers — de leer van Mohammed ingang vond, reeds<br />
vroeger door Arabische zendelingen in Atjih verspreid,<br />
kon die nieuwe godsdienst de bestaande toestanden in<br />
midden-Sumatra wel grootendeels wijzigen, maar niet geheel<br />
verdringen.<br />
Zoo bleef o. a. de aartsvaderlijke instelling van de Soekoeverdeeling,<br />
die waarschijnlijk aan een der vorsten — Jang<br />
di pertoe wan (hij die regeert) — van dat uitgestrekte rijk<br />
haar aanzijn te danken heeft, met de daarmede in verband<br />
staande huishoudelijke gewoonten, schier overal in de Padangsche<br />
bovenlanden en aan de westkust behouden. In de<br />
meeste streken van Sumatra hebben de afdeelingen of<br />
stammen (soekoes); over de dorpen of districten (kampongs<br />
kota's of larahs) verspreid, hunne eigene hoofden (panghoeloes).<br />
Zij maken gezamenlijk het dorps- en districtsbestuur<br />
uit, en hunne vergaderingen (panghoeloe rapat)<br />
wordt door den imam (priester) bijgewoond. Behalve deze<br />
en de hoofden, maken de burgers de leden eener soekoe<br />
uit. Pandelingen (orang ber-oetang) die wegens schulden<br />
verplicht zijn voor hunne schuldeischers te werken kunnen<br />
leden worden, van welk voorrecht de slaven voor immer<br />
zijn uitgesloten.<br />
Ieder Maleier, hoe gering ook, weet tot welke soekoe<br />
hij behoort, kent zijn panghoeloe en is hem gehoorzaam.<br />
Vooral bij het uitbarsten van den krijg zijn de soekoe's<br />
verplicht zich geheel overeenkomstig de bevelen van hunne<br />
hoofden — door pagawe's (uitvoerders der bevelen) en<br />
hoeloebalangs (voorvechters) bijgestaan — te gedragen,
16<br />
wier macht meestal van hunne meerdere of mindere populariteit,<br />
sluwheid of moed afhankelijk is, en wier voorrechten<br />
door geene geschrevene wetten, maar door de adat zijn bepaald.<br />
In onderscheidene rangen verdeeld, worden hun verschillende<br />
eeretitels als toeankoe, pamoentjakh en radja<br />
gegeven.<br />
In iedere soekoe is gewoonlijk ééne familie, waaruit de<br />
panghoeloe's voor geheel hun leven worden gekozen en<br />
wier waardigheid volgens den gewonen regel van het Maleische<br />
erfrecht van den oom in de eerste plaats op zijne<br />
neven (kamanakan) van zusterszij de overgaat. Zjjn er geene<br />
rechtstreeks tot de erfopvolging gerechtigde bloedverwanten<br />
aanwezig, dan wordt, vooral dââr waar de koran — die<br />
het erfrecht in de rechte lijn voorschrijft — meer dan de<br />
adat geldt, de nalatenschap bij uitersten wil aan de kinderen<br />
vermaakt.<br />
Noch het ijzeren juk der Padrie's noch ons vrijgevig<br />
regeeringstelsel hebben de gehech<strong>the</strong>id van den inlander aan<br />
dat bestuur kunnen uitdooven.<br />
Hoewel het denkbeeld, dat de eigendom van den grond<br />
alleen bij het Opperwezen berust algemeen heerschende is,<br />
bestaat in de meeste gewesten van Sumatra een groot verschil<br />
in de opvatting omtrent grondbezit en heerediensten.<br />
Men erkent individueel-, larah-, kampong en soekoegrondbezit,<br />
leen- of vruchtgebruik en bezitrecht op woeste gronden.<br />
Het bouwen en onderhouden der pasars (markten) en<br />
moskeeën, het bekostigen van huwelijks- en lijkfeesten<br />
'der Hoofden, behooren tot de verplichte heeredienston en<br />
belastingen.<br />
Reeds vóór dat de Maleiers over den geheelen Archipel<br />
werden verstrooid, hadden Javaansche, Maleische en Chineesche<br />
kolonisten zich op het oosterstrand aan de mondingen<br />
der bevaarbare rivieren nedergezet, en aan de<br />
Djambi, Indragiri, Kampar en Siak allengs kleine staten<br />
gevormd, die zich al spoedig aan het gezag van Menangkabau<br />
wisten te onttrekken. Ook in het zuidwesten, had<br />
Indrapoera zijne macht tot aan de Lampongs uitgebreid,<br />
welke districten even als do zuidelijke staten der oostkust,<br />
aan Javaanschen invloed onderworpen of aan Bantam<br />
cijnsbaar waren. En nadat Singapore het middelpunt werd
17<br />
van den Maleischen handel en de groote handelsweg naar<br />
China langs Sumatra's oostkust voerde, stegen die kuststaten<br />
in welvaart en aanzien, terwijl het rijk van Menangkabau<br />
al meer en meer aan macht, gezag en invloed<br />
verloor.<br />
De geschiedenis van don Molukschen Archipel vóór de<br />
komst der Nederlanders, mag evenmin worden voorbijgegaan<br />
, zonder een blik te werpen op' vroegere gebeurtenissen,<br />
welker invloed zich nog later deed gevoelen.<br />
Wanneer op Djaïlolo (Djilolo) Celebes, Boeroe, Ceram<br />
en andere eilanden de thans nog bestaande heidensche<br />
bergbewoners (Alfoeren) de oorspronkelijke bevolking hebben<br />
uitgemaakt, zijn deze al vroeg naar de hoogere binnenlanden<br />
terug gedreven als een gevolg van de nederzetting<br />
van andere stammen op hunne kusten of van oorlogen,<br />
waarbij die kustlanden in 't bezit bleven van den overwinnaar.<br />
Green wonder, dat Javanen of Maleiers uit de Soendaeilanden,<br />
eenmaal met de inboorlingen van dezen heerlijken<br />
Archipel in aanraking gekomen, zich daar trachtten<br />
te vestigen en uit te breiden; geen wonder, dat er strijd<br />
gevoerd is ter verkrijging dier kostbare specerijen, die al<br />
spoedig zoo gezocht en geliefd werden.<br />
Toen reeds werden Djilolo en omringende plaatsen waar<br />
de kruidnagelboom, en Ceram, waar do muskaatboom in<br />
het wild groeien, door Arabieren bezocht, die den rijken<br />
en gemakkebjken oogst langs Bagdad en Alexandrie naar<br />
Europa overbrachten.<br />
Aan den naam Moluksche-eilanden, vroeger onder het<br />
bestuur der zoogenaamde vier koningen, die van Djilolo<br />
of Halmahera, Ternate, Tidor en Batjan, waarvan vele<br />
andore eilandjes afhankelijk waren, werd al spoedig een<br />
ruimere beteekenis gegeven ; men paste dien toe op al de<br />
gewesten, die sedert de vestiging der Oost-Indische Compagnie<br />
onder de drie zoogenaamde oostersche gouvernementen<br />
Amboina, Banda en Ternate behoorden, op Java<br />
meer algemeen onder den naam van Groote-Oost bekend.<br />
Gedurende den loop der XIV de eeuw nam de bloei en<br />
de bevolking van Ternate door de vestiging van Javanen,<br />
Maleiers en Arabieren, die er een uitgebreiden handel<br />
2
IS<br />
dreven in specerijen, dermate toe, dat weldra de naijver<br />
der overige Moluksche vorsten of dorpsheeren verschillende<br />
oorlogen deed uitbarsten. Ze eindigden echter met vredesonderhandelingen,<br />
door het Motir-verbond bekrachtigd,<br />
waarbij den koning van Djilolo do eerste, dien van Ternate<br />
de tweede, don koning van .Tidor de derde en aan Batjan's<br />
koning de vierde plaats werd toegekend, tot dat in den<br />
aanvang der volgende eeuw die van Ternate de hoogste<br />
macht in handen kreeg.<br />
Toen de leer van Mohammed ook in dien Archipel<br />
doordrong, was Zeïr-el-âbidin, de negentiende koning van<br />
Ternate, de eerste die het nieuwe geloof omhelsde. Zijn<br />
opvolger Bajang Oellah, trachtte zijn volk door verstandige<br />
wetten en instellingen tot eene hoogere beschaving<br />
op te leiden en zou wellicht de hervormer en alleenheerscher<br />
in den Molukschen Archipel zijn geworden, zoo<br />
niet door den val van Malakka in 1511 ook Voor deze<br />
gewesten een nieuw tijdperk ware ontsloten.<br />
Voor ons zijn vooral de groep van Amboina en de Bandaeilanden<br />
merkwaardig, als gevende dien rijken oogst aan<br />
specerijen, waarvan de alleenhandcl, door zoo velen begeerd<br />
, eerst aan Portugal toebehoorde, om later op onze<br />
voorouders over te gaan. De eilanden Hitoe en Leitimor,<br />
die, door de smalle landtong van Baguala vereenigd, den<br />
naam Amboina dragen, zijn met Haroeko, Honimoa of<br />
Saparoea en Noesa-laut de voornaamste stapelplaatsen der<br />
kruidnagelen; terwijl onder de Banda-oilanden, opLonthoir<br />
of Croot-Banda, Banda-Neira en Poelo-Ai de muskaatnoot<br />
het weligst tiert.<br />
Volgens geloofwaardige overleveringen is Amboina<br />
omstreeks de helft van de XV do eeuw door volkplantingen<br />
van Ceram, Djilolo en Java bevolkt, die aanvankelijk<br />
onder vier opperhoofden een aristocratischen regeeringsvorm<br />
hadden aangenomen. Later kregen de dorpshoofden of<br />
orang kaja's eenen grooteren invloed.<br />
De Banda-eilanden schijnen evenmin een oorspronkelijke<br />
bevolking te hebben gehad : en ofschoon bij de komst der<br />
Portugeezen onder een republikeinschen regeeringsvorm<br />
staande, blijkt het, dat de bewoners vroeger door vier<br />
koningen bestuurd werden, die later slechts eene eereplaats
1!)<br />
in de vergaderingen hadden behouden toen de wezenlijke<br />
macht bij het volk berustte. De bevolking was in twee<br />
bondgenootschappen Patah- of Oeli-siwa en Patah- of Oelilima,<br />
negen- en vijfgespanschap verdeeld, wier onderlinge<br />
twisten dikwerf tot vijandelijkheden aanleiding gaven.<br />
Over de oude kronieken van Celebes en onderhoorigheden,<br />
is door den heer Roelof Blok — van 1756 tot<br />
1760 gouverneur en directeur ter zuidkust van Celebes—<br />
een beknopt verhaal geleverd, dat, uit oorspronkelijke<br />
Bonische en Makassaarsche jaarboeken geput, eene der<br />
beste bronnen is, die men omtrent de vroegere geschiedenis<br />
dier gewesten kan raadplegen. De legenden van<br />
verschillende rijken over Celebes verspreid, onder welke<br />
Loewoe een der voornaamsten was, doen hunne eerste<br />
koningen of vorsten meest allen uit den hemel nederdalen.<br />
Later door Makassar en Boni overwonnen, hebben die<br />
koninkrijkjes slechts eene zeer ondergeschikte rol vervuld.<br />
De Makassaren en Boniërs waren koene zeelieden, dapper<br />
en strijdlustig. Onder hun feodalen regeeringsvorm —<br />
eenigszins met den Europeeschen in de middeleeuwen te<br />
vergelijken — verlieten allo weerbare mannen gewillig<br />
hun dagelijksch bedrijf — meestal zeevaart en handel —<br />
om hunne leenhceren in den oorlog te volgen. In de<br />
verdere geschiedenis zal men dit krijgshaftig volk (de<br />
Boegineezen) nader leeren kennen.<br />
De Portugeezen schijnen omtrent 1525 op de zuidkust van<br />
Celebes geland en tot den handel toegelaten te zijn : onder<br />
Antonio Galvao, den zevenden gouverneur der Molukken werd<br />
er door enkele zendelingen het christendom gepredikt en eerst<br />
later do leer van Mohammed meer algemeen verkondigd.<br />
Sultan Ala oe'd-din, die in 't laatst der X\T> eeuw<br />
den troon van Makassar beklom en onder wiens bestuur<br />
Engel8chen, Hollanders en Denen handel begonnen te<br />
drijven met zijne staten, was een der beroemdste vorsten<br />
van Celebes, die de meer noordelijk gelegene landstreken<br />
veroverde of cijnsbaar maakte en den Mohammedaanschen<br />
godsdienst erkende.<br />
Ook Boni's eerste koning daalde volgens de legende uit<br />
hoogere sferen op de aarde neder, en steeg nà eene veero*
20<br />
tigjarige regeering met zijne vrouw weder naar 's hemels<br />
transen op. Onder zijn bestuur kwamen vele wetten tot<br />
stand, waaronder er zijn, die thans nog worden nagekomen,<br />
en werden de zeven kiesheeren (Matoean of Aroe Pitoe)<br />
aangesteld.<br />
De vorstenhuizen van Sopeng — van ouds mede een der<br />
machtigste rijken van Celebes — schijnen meestal met die<br />
van Boni door huwelijk verbonden te zijn geweest. De<br />
andere eertijds wellicht zelfstandige staatjes van dit eiland<br />
waren al vroeg aan de hier genoemde rijken cijnsbaar of<br />
leenplichtig, en spelen dan ook eene weinig belangrijke<br />
rol in de geschiedenis.<br />
Eindelijk een blik slaande op den staatkundigen en<br />
geographischen toestand van, Borneo, zij al dadelijk opgemerkt,<br />
dat zijne vroegere geschiedenis niet minder dan<br />
die der overige groote eilanden van den Indischen Archipel<br />
zoodanig met tastbare ongerijmdheden opgesmukt en met<br />
fabelen doorweven is, dat „do grenzen niet zijn aan te<br />
wijzen, waarop de my<strong>the</strong> in geschiedenis overgaat."<br />
Enkele vrij duistere overleveringen, waaraan weinig<br />
geschiedkundige waarde te hechten is, stemmen echter<br />
met sommige geologische feiten in zooverre overeen, dat<br />
Borneo, in de vroegste tijden slechts een klein eiland,<br />
door duizenden klippen omgeven, zich allengs ten gevolge<br />
van aanslibbing heeft uitgebreid. Men zoekt cite<br />
vergeefs naar sporen eener vroegere beschaving, naar<br />
geschreven oorkonden of andere aanwijzingen, waaruit<br />
men zich ecnig denkbeeld van vorige toestanden zou<br />
kunnen vormen, hoewel hier en daar verspreide steenen<br />
en metalen afgodsbeelden, graf heuvels en urnen aan<br />
eene Hindoe-periode doen denken. Het kustland, dooide<br />
Indische zee bespoeld, en de meeste eilanden van den<br />
Archipel hebben tot de gemengde bevolking van Borneo<br />
bijgedragen. De oorspronkelijke bewoners (de Dajaks)<br />
zijn allengs of door vreemde en Maleische volkplantingen<br />
onderworpen, óf naar de wildernis teruggedrongen, vanwaar<br />
zij zich langzamerhand over het binnenland hebben<br />
verspreid.<br />
In den uitgestrektsten zin worden thans alle belijders
2-1<br />
der leer van Mekka's profeet, al waren zij ook geheel of<br />
gedeeltelijk van Dajaksche of .Chineesche afkomst, zoowel<br />
als de Arabieren van Pontianak, de Boegineezen van de<br />
oostkust en van Mampawa, de Javaansche en Klinggaleesche<br />
kolonisten in Soekadana en Bandjermasin of de slaven<br />
van Soembawa en elders aangevoerd, gerekend tot de<br />
Maleiers te behooren.<br />
Het tijdperk der vroegste Hindoe-Javaansche of Maleische<br />
vestiging op Borneo is moeiel ij k te bepalen. Historische<br />
overleveringen verspreiden daarover weinig licht. Broenei<br />
of Borneo-proper in het noord-westen, Sambas en menig<br />
kleine staat in het Kapoeas-gebied schijnen uit het Djohoreesche<br />
rijk, Bandjermasin, Kotawaringin en Soekadana<br />
door Hindoe-Javanen van Madjapahit gekoloniseerd te zijn<br />
geworden.<br />
Volgens Maleische oorkonden moeten verscheidene rijkjes<br />
der westkust aan dat machtige Hindoe-rijk op Java leenof<br />
schatplichtig zijn geweest en sommige dynastieën ook<br />
aan de zuid- en oosterstranden, haren oorsprong aan het<br />
huis van Madjapahit te danken hebben.<br />
Dat de inwoners van Broenei vermeenen deels van Cliineesche,<br />
deels van Maleische en Arabische volkplantingen<br />
af te stammen, vindt zijn oorsprong in het vroeger vorkeer<br />
met het Chineesche rijk, waarmede in de A r II de eeuw<br />
handelsbetrekkingen waren aangeknoopt. A'ele hunner overleveringen<br />
stemmen met vroegere berichten uit China<br />
overeen, en ofschoon noch in zeden of gewoonten, noch<br />
in godsdienst of taal der Maleiers van Broenei eenige verwantschap<br />
met die der staartdragende kinderen van het<br />
Hemelsche rijk te vinden is, valt er aan eene vroegere<br />
Chineesche nederzetting aldaar niet te twijfelen.<br />
Aan het westerstrand schijnen do meeste staten afhankelijk<br />
te zijn geweest van Soekadana, oven als Bandjermasin<br />
aan de spits stond der verschillende rijkjes van de<br />
zuid- en oostkust en Broenei op de noordkust don schepter<br />
zwaaide. Soekadana is wellicht de eenige staat van Borneo,<br />
die eene aaneengeschakelde geschiedenis bezit, maar door<br />
het geheimzinnig en fabelachtig omkleedsel gaat er veel<br />
van, hare geschiedkundige waarheid verloren.<br />
Omstreeks de helft der XVI de eeuw drong de Islam tot
22<br />
op deze kusten door, en vormden zich de meeste Mohammedaansche<br />
dynastieën, die onze voorouders er vonden.<br />
Wij mogen de vroegere geschiedenis van den Oost-<br />
Indischen Archipel niet eindigen, zonder met een enkel<br />
woord te wijzen op den gewichtigen en bbjvenden invloed<br />
door enkele Europeesche staten verkregen, in gewesten,<br />
waar voorheen nimmer eenig begrip of denkbeeld van<br />
christebjken godsdienst of westersche beschaving was doorgedrongen.<br />
Waren Constantinopel en Alexandrie de stapelplaatsen<br />
geweest, vanwaar de Indische produkten, door Italiaansche<br />
kooplieden naar Venetië gevoerd, over Europa werden<br />
verspreid, zoo deed het omzeilen van Afrika's zuidelijken<br />
uithoek door Bartholomeus Diaz in 1486 de hoop verlevendigen<br />
en het voornemen rijpen, Indië langs dien weg<br />
te bereiken. En dat vertrouwen werd niet beschaamd, die<br />
hoop zou weldra vervuld worden.<br />
In 1498 liet Vasco da Gama het anker voor Kalikoet,<br />
den aiouden zetel van den Indo-Arabischen handel vallen,<br />
en was de eerste schrede gedaan in het nieuwe tijdperk,<br />
dat zich van toen af voor Indië begon te openen.<br />
Weldra werden Goa, Ormuz en Malakka de stapelplaatsen<br />
en Lissabon de hoofdmarkt der Indische produkten<br />
; de handel, waarbij Venetië en Genua zoo vele schatten<br />
gewonnen hadden, was geheel zeehandel geworden en<br />
in Portugeesche handen overgegaan.<br />
Hoewel Goa reeds in 't begin der XVI de eeuw 't middelpunt<br />
was hunner macht op het vaste land van Indië,<br />
zien wij de Portugeezen hunne handelsbetrekkingen ook<br />
over Java, Sumatra en den Archipel der Molukken uitbreiden.<br />
En naarmate die handel toenam, klom de invloed<br />
van dit ondernemend volk al hooger en liooger. Vele<br />
kustlanden waren hun cijnsbaar. Zij bezaten factorijen op<br />
Ceilon even .als op de meeste eilanden van den Archipel<br />
en hadden zich zelfs op Japan on in China gevestigd.<br />
Onder de eerste plaatsen, waar de Portugeezen zich op<br />
Java nederzetten, komen Panaroekan, Japara en Soerabaja<br />
maar vooral Gresik (Grissee) in aanmerking; ook waren
23<br />
Toeban voor den oosthoek van Java en Bantam met betrekking<br />
tot de zuidelijke staten van Sumatra voor handel<br />
en zeevaart zeer belangrijk.<br />
Maar nog voor dat die eeuw hare eerste helft bereikte,<br />
had ook de voorspoed van Portugal in Indië haar toppunt<br />
bereikt.<br />
Toen heldenmoed en geestkracht in heerschzucht en<br />
dwingelandij waren ontaard, de ridderlijke beginselen der<br />
Portugeesche edelen voor het eigenbelang en de baatzuchtige<br />
oogmerken van den handelaar moesten wijken,<br />
en de priesterstaf het heldenzwaard verving, begon Portugal's<br />
zon in het oosten te dalen. Al losser en losser werd<br />
de band, die Indië aan zijn overwinnaar bond; en toen<br />
de inquisitie ook dââr den brandstapel deed verrijzen, werd<br />
die band verscheurd en de eerbied voor den meester ging*<br />
over in haat tegen den beul. Nog voor dat Philips II in<br />
1580 meester van Portugal en dus ook van Indië werd,<br />
was bijna overal de vaan van den opstand ontrold. En<br />
ofschoon het den dapperen Ludovico de Ataïda in 1570<br />
mocht gelukken de opgestane vorsten vrij spoedig ten onder<br />
te brengen, werd het geschokte gezag niet hersteld.<br />
Waar geen openlijk verzet plaats had, wachtte men slechts<br />
eene gunstige gelegenheid af om zich aan het gehate juk<br />
van afpersing en priesterdwang te ontrukken, en die gelegenheid<br />
kwam, toen de Hollandsclie vlag zich in de<br />
zeeën van Indië vertoonde.<br />
Het begin der XVI de eeuw, toen de Indische bevolking<br />
beurtelings in aanraking kwam met de zeevarende volken<br />
van het westen, vormt een keerpunt, niet alleen in de<br />
geschiedenis en den handel van Java, maar ook in die van<br />
Sumatra en geheel den Archipel. Nauwelijks toch had Portugal<br />
als het vaderland van Alvaro Telezzo — die door<br />
een storm op de kust van Sumatra was geworpen, —<br />
zich de eer der ontdekking toegeëigend, of Diëgo Lopez<br />
Sequeira knoopte handelsbetrekkingen aan met de noordelijkste<br />
staten van dat zoo belangrijke eiland. En toen,<br />
na den val van Malakka, de Portugeezen meenden<br />
die noord- en oostcrstranden geheel aan zich te kunnen<br />
onderwerpen, behoorde Atjih onder de eerste staten die<br />
paal en perk stelden aan Portugals overmacht en geweld,
waaruit een oorlog ontstond, die met tusschenpoozen langer<br />
dan eene eeuw heeft geduurd.<br />
Ook de Moluksche Archipel, reeds vroeger door Ludovico<br />
de Var<strong>the</strong>ma bezocht, en door de Portugeezen, Archipelago<br />
de San Lazaro genaamd, was in 1511, toen<br />
Antonio d'Abreo, op last van den zegevierenden Alboquerque,<br />
er met een drietal schepen verscheen, het groote<br />
keerpunt in de geschiedenis zijner bewoners genaderd, en<br />
ging een toekomst vol jammer en ellende to gemoet.<br />
Nadat Francisco Serrao, op de terugreis van Banda<br />
naar Malakka door storm beloopen, met zijn schip van<br />
het smaldecl onder dAbreo afgeraakt en op de kust van<br />
Hitoe geland was, wist de koning van Ternate die vreemdelingen<br />
naar zijne staten te lokken, liet hen eene sterkte<br />
bouwen en beloofde den oogst zijner kruidnagelen uitsluitend<br />
en alleen aan hen te verkoopen, bijaldien zij hem<br />
tegen zijne vijanden de Tidorcczen wilden helpen. En toen<br />
in 1521 een paar Spaansche schepen — door de straat van<br />
Magollaan 1) naar den Indischen Archipel gestevend — voor<br />
Tidor het anker wierpen, en ook daar de bemanning met<br />
open armen ontvangen werd, was èn door Ternate èn door<br />
Tidor hot Trojaansche paard naar binnen gehaald.<br />
Amboina was een vorverschingsoord der Portugeezen<br />
geworden, zij bouwden eene loge nabij Hitoe-Lamma en<br />
knoopten vriendschapbetrekkingen met de jLeitimoreezen<br />
aan. Nauwelijks echter hadden zij vasten voet in de Molukken<br />
verkregen, of de Portugeesche bevelhebbers begonnen<br />
zich te mengen in de staatkundige en persoonlijke<br />
twisten der inlandscho vorsten, nu voor den een dan voor<br />
den ander partij kiezende, al naarmate hun belang het<br />
medebracht.<br />
Deze dubbelzinnige staatkunde, gepaard met hoogst willekeurige<br />
soms onmenschehjke handelingen en de gevoelige<br />
verliezen, den Portugeezen gaande weg door do inlanders<br />
toegebracht, deden hun invloed aanmerkelijk afnemen en<br />
1) Volgens dr ','^.eiiile bul van Pau- Alexander VI, zouden de landen , om<br />
de West (westwaarts van den meriiihau over Flores en Corvo) ontdekt,<br />
aan Spanje, en die om de Oost (oost-v., irts van die lijn gelegen) aan Portugal<br />
toébehooren.
L'.')<br />
maakten hunne stelling in dien Archipel en vooral op<br />
Ternate onder Antonio de Britto, Garsias Henriques en<br />
d'Ataïda schier onhoudbaar, toen Galvao in 1537 het<br />
gouvernement der Molukkon aanvaardde.<br />
Aan hem had Portugal het herstel van het verloren<br />
gezag te danken. Niet alleen wist hij zich de genegenheid<br />
der bevolking te verwerven, maar tevens de vorsten van<br />
Ternate, Djilolo en Batjan, door zijn even welwillend als<br />
beleidvol gedrag, tot een verbond van vrede en vriendschap<br />
over te halen, en alzoo den algemeenen vrede te<br />
herstellen.<br />
De kustbewoners van Hitoe bracht hij onder zijne gehoorzaamheid<br />
terug: het Christendom door den edelen<br />
Xaverius gepredikt, breidde zich weldra langs Leitimors<br />
kusten uit, waar de leer van Mohammed nog niet was<br />
doorgedrongen, en zijn bestuur werd een zegen voor dien<br />
Archipel. Maar al ras gingen de voordeden, onder Galvao<br />
behaald, weder verloren. Georgio de Castro, die hem in<br />
een zoo roemvol driejarig bestuur verving, mocht wel het<br />
fort Nostra Senhora del Rosario, door de inlanders Gamoe<br />
Lamma (groote stad) genaamd, op Ternate voltooien,<br />
maar hij verloor voor altijd het vertrouwen en de genegenheid<br />
der Ternatanen, die de Portugeezen weldra het<br />
land deden ontruimen. Hun aanmatigende trots en overdreven<br />
godsdienstijver deden hun bondgenootschap evenzeer<br />
schuwen, als hun gezag verfoeid werd uithoofde van<br />
de afpersingen on verregaande wreedheid waarmee het<br />
gepaard ging. Uit Ternate verjaagd, vestigden de Portugeezen<br />
den zetel van hun bestuur op Amboina, maar het<br />
duurde niet lang of Leitimor en Hitoe, door Javanen<br />
ondersteund, hadden zich vereenigd om den algemeenen<br />
vijand ook van daar te verdrijven. En, naarmate de koning<br />
van Ternate Saïd Berkat er in slaagde zijne macht op<br />
Ceram, Booroe, Amblauw, Manipa, Kelang, Bonoa en<br />
andere eilanden uittebreiden, ging die der Portugeezen<br />
verloren, wier gebied zich ten laatste bepaalde tot eene<br />
vestiging op Timor en Solor benevens eene sterkte op<br />
Leitimor en Tidor waar zij zich nog eenigen tijd wisten<br />
staande te houden.<br />
Op de Banda-eilanden, in 1511 almede door Antonio
2j6<br />
d'Abreo bezocht, schijnen de Portugeezen, hoewel als<br />
handelaren geduld, nimmer eenig erkend gezag te hebben<br />
uitgeoefend.<br />
Onder deze omstandigheden vertoonde zich de Nederlandsche<br />
vlag in 't begin der XVII(,C eeuw in den Molukschen<br />
Archipel.<br />
Hetzij dat de noordelijke kust van Broenei door Lorenzo<br />
de Gomez in 1518, door Don Jorge de Menezes in 1526,<br />
door de vloot van Magelhaen omstreeks 1521 of wel reeds<br />
vroeger door den beroemden Pigafetta werd bezocht, zeker<br />
is het, dat de eer der ontdekking van Borneo door Spanje<br />
aan de Portugeezen werd betwist, die echter vrijen toegang<br />
tot de havens van Broenei verkregen. Het handelsverkeer<br />
met de zuidkust was van minder belang, maar<br />
gaf aanleiding, dat er omstreeks 1690, door een Siciliaansch<br />
Theatijner monnik Antonio Ventimiglia, de eerste<br />
zaden van het Christendom op vruchtbaren bodem werden<br />
gestrooid. Tot in de binnenlanden onder de Dajaks — te<br />
Bandjermasin Bejadjoe's geheeten — doorgedrongen, stichtte<br />
hij er eene christelijke gemeente, maar kort na zijn dood<br />
ging die eerste kiem eener godsdienstige beschaving weder<br />
verloren: de pas ontloken zaden van het Christendom<br />
mochten den waardigen monnik niet lang overleven.<br />
De eerste Europeesche volken, die tot in dat verre<br />
Oosten waren doorgedrongen deden, zooals wij zagen,<br />
reeds in vele gewesten hun invloed of heerschappij beduidend<br />
gelden en ook Engel sehe schepen onder Drake en<br />
Cavendish hadden zich in den O. I. Archipel vertoond,<br />
toen door de komst van onze voorouders een nieuw tijdvak<br />
in de geschiedenis der meeste volken van die groote<br />
eilanden-zee werd geopend.<br />
Hoe kort en onvolledig nu dit overzicht hunner vroegere<br />
gedenkrollen (babads) bij gebrek aan meer degelijke bronnen,<br />
en het gemis aan de zoo noodige kennis der Jayaansche<br />
en Maleische taal- letter- en oudheidkunde ook wezen<br />
moge, zal het naar ik vertrouw, met de hier volgende<br />
aanteekeningen voldoende zijn, om de latere geschiedenis<br />
met meer gemak te kunnen volgen.<br />
't Was gedurende de laatste levensjaren van den man
27<br />
die het rijk van Mataram op de puinhoopen van Padjang<br />
deed verrijzen, dat Nederlandsclie schepen hun anker op<br />
de reede van Bantam lieten vallen. Op het einde der<br />
XVI de of in 't begin der XVII de eeuw werd hij door .een<br />
zijner zonen Mas Djalang opgevolgd, (in de geschiedenis<br />
meer bekend onder den naam van Sedjo Krapijak. naaide<br />
plaats waar hij werd begraven) wiens troonsbeklimming<br />
— door een ouder broeder, pangeran Poeger, adipati<br />
of regent van Demak betwist — tot een vierjarigen burgeroorlog<br />
aanleiding gaf.<br />
( )fschoon toen reeds een groot deel van Java aan Mataram<br />
onderworpen of cjjnsbaar was, had Bantam in lier<br />
westen, even als Blambangan in het oosten, zijne onafhankelijkheid<br />
weten te bewaren, maar steeds bevreesd<br />
eenmaal 't zij door list, 't zij door geweld voor die oppermacht<br />
te moeten bukken.<br />
Oe meeste landschappen werden uit naam van den vorst<br />
van Mataram bestuurd door stedehouders (adipati) of regenten,<br />
veelal prinsen van vorstelijk bloed (pangeran) of<br />
wel den titel van raden of mâs, toemenggoeng (legerbevelhebber)<br />
en ngabéhi voerende, die gehouden waren een<br />
zekere pachtsom te betalen en minstens eenmaal in 't jaar,<br />
de zoogenaamde hofreis aan te nemen om hem in zijne<br />
woning (kraton) hunne hulde te komen aanbieden. Zij<br />
bezaten eene autocratische macht zoo de jaarlijksche opbrengst<br />
slechts voldaan werd. Hunne medehelpers (patih)<br />
brachten de gegeven bevelen aan de mindere hoofden over,<br />
en het voeren benevens de kleur en de versierselen van<br />
den zonnescherm (pajoeng) deden voornamelijk het verschil<br />
in rang van de hoogere standen kennen. Wij dienen<br />
hier een oogenblik bij die titulatuur stil te staan voor zoo<br />
verre zij in de latere geschiedenis zal voorkomen.<br />
Bij de Javanen hangt de hoogere of lagere adeldom af<br />
van de nauwere verwantschap met den vorst, die soesoehoenan<br />
of soeltan genaamd wordt. Zijn oudste wettige<br />
gemalin draagt den titel van ratoe, de oudste der echte<br />
zonen, als troonopvolger, dien, van pangeran adipatianom<br />
en de oudste der onechte, dien van pangeran<br />
ngabéhi ; tijdens hunne kindsheid echter heeten zij anders.<br />
Verdere mannelijke en vrouwelijke afstammelingen, noemt
28<br />
men radèn of mâs naar gelang zij gesproten zijn uit een<br />
huwelijk tusschen personen van gelijken of van ongelijken<br />
rang.<br />
De titel van radèn-adipati wordt somtijds ook aan de<br />
aanzienhjksten onder den adel en de rijksgrooten, zoo als<br />
aan den rijksbestuurdei' (danoe redja of ferdana mantri)<br />
geschonken.<br />
Wedana of demang is de gewone titel der districts-hoofden,<br />
terwijl die van kliwon, mantri, loerah, bekel enz.<br />
aan ondcr-districts- of gemeentehoofden en andere beamb-.<br />
ten wordt gegeven. De djaksa is met het toezicht op de<br />
politie, de kliwon met dat over do verdeeling der werkzaamheden,<br />
de goede orde, de behoorlijke regeling der<br />
kooli- (sjouwers-)diensten; enz. belast.<br />
Het dorp (do dessa (desa), doosoen, doekoe) kan als<br />
grondslag van den maatschappehjken toestand worden aangenomen.<br />
Eene desa bestaat uit de leden van het bestuur<br />
waartoe behalve het dorpshoofd, gewoonlijk door de bevolking<br />
uit de aanzienlijkste ingezetenen gekozen, de oudste<br />
en de priester (modïn kahoem of lobé), behooren; een<br />
schrijver (djoeroe-toelis) en een politiebeambte (raksa-boemi)<br />
is meestal aan den dorpsraad toegevoegd. Deze namen<br />
echter verschillen naarmate zij in Javaansche of Soendaschc<br />
districten gebezigd worden. Verder heeft men<br />
de gegoede volksklasse, do gewone landbouwers en de<br />
orang menoempang, die geen aandeel in de rijstvelden<br />
(sawah) bezitten; deze zijn meestal ambachtslieden of daglooners<br />
(boedjang) en verrichten tegen een zeker loon de<br />
hecrediensten waartoe de gemeenteleden verplicht zijn.<br />
Priesters en krijgslieden maken geen afzonderlijken stand<br />
of kaste uit. Ieder kan priester worden, en alle weerbare<br />
mannen moeten in oorlogstijd hunne vorsten volgen.<br />
Daar waar, zooals in 't grootste gedeelte van midden-<br />
Java, het oud Hindoe-Javaanscho beginsel gehuldigd wordt<br />
„dat de vorst zich beschouwt als eigenaar van den grond",<br />
heerscht het gemeenschappelijk grondgebruik. Van de<br />
gronden in leen of in gebruik afgestaan, wordt dan gewoonlijk<br />
zekere pacht of landrente gevorderd, bestaande<br />
in Vs gedeelte der producten of de waarde daarvan,<br />
of wel in hecrediensten tot hetzelfde bedrag berekend.
29<br />
In de meeste Soenda-landen daarentegen is het grondbezit<br />
individueel en kan de eigenaar naar goedvinden over zijn<br />
grond beschikken, behoudens het opbrengen aan zijn landheer<br />
van do gewone belasting, 't zij in producten, geld<br />
of arbeid. Ook vindt men daar meer kampongs en gehuchten<br />
(kleine buurten) in stede van dessa's, die gemeenten<br />
(kaloe rahan) vormen, door een loerah bestuurd.<br />
De negerijen in de Molukken, de kota's op Sumatra<br />
en de kampongs in Atjih waren in vele opzichten op dergelijke<br />
wijze als de dessa's ingericht, 't Behoeft evenwel<br />
geen betoog dat, waar de inrichting der districts- en dorpsbesturen<br />
even als de namen en titels der onderscheidene<br />
waardigheidsbekleeders reeds verschillen, naarmate zij in 't<br />
oosten, in 't westen of in de vorstenlanden van Java voorkomen,<br />
die verschillen op de overige eilanden nog meer<br />
uiteenloopend zijn.<br />
Bij den oorßpronkoljjken, eigenaardigen trap van beschaving<br />
der volken aan den O. I. A., waarop de verschijningder<br />
Portugeezen weinig of geen invloed uitoefende, vond<br />
men overal en vindt men ook thans nog groote voorliefde<br />
voor de aloude gebruiken en instellingen waarvan sommigen<br />
hier met een enkel woord zijn besproken.<br />
Zóó was grootendcels de maatschappelijke toestand toen<br />
de Nederlanders met de Javaansche, Soendaneesche en<br />
Maleische bevolkingen in aanraking kwamen: later zullen<br />
wij zien dat die toestand ; vooral wat het inlandsen bestuur<br />
betreft, wel hier en daar eenige wijziging maar geene<br />
groote verandering heeft ondergaan.
,<br />
EERSTE GEDEELTE.<br />
Nederlandsen Oost-Indië. voor en onder het beheer van<br />
de Yereenigde Oost-Indische Compagnie.<br />
J
EERSTE TIJDVAK.<br />
DE VESTIGING VAN ONZE VOOROUDERS,<br />
DE OPKOMST VAN HET NEDERLANDSCH GEZAG<br />
EN DE ONTWIKKELING VAN DE VER-<br />
EENIGDE <strong>OOST</strong>-INDISCHE COMPAGNIE IN DEN<br />
<strong>OOST</strong>-INDISCHEN ARCHIPEL.<br />
1595-1678.<br />
HOOFSTUK I.<br />
DB EERSTE TOCHTEN DER NEDERLANDERS NAAR <strong>OOST</strong>-<br />
INDIË ONDER VERSCHILLENDE COMPAGNIEËN.<br />
1595—1602.<br />
Toen op het einde der XVI de eeuw het sluiten der<br />
Spaansche en Portugeesehe havens voor Hollandsche en<br />
Zeeuwsche schepen, de verbodsplakaten van Leycester<br />
en Britsche naijver, den bloei en de uitbreiding van onzen<br />
handel al meer en meer bedreigden, waren het juist deze<br />
schijnbaar zoo ongunstige omstandigheden, die een krachtigen<br />
stoot gaven aan Neêrlands ondernemingsgeest en<br />
nieuwere, ruimere handelswegen deden openen. Men<br />
brandde van verlangen, geleden hoon te wreken, geleden<br />
schade en verliezen te herstellen. De voorzichtige Hollandsehe<br />
koopman berekende reeds bij voorbaat de winsten<br />
eener rechtstreeksche vaart op Indië, wanneer die rijke<br />
producten — tot hiertoe niet anders dan door een dikwerf<br />
l>elemmerden tusschenhandel op Lissabon te verkrijo-pn —<br />
hun voortaan uit de eerste hand zouden toevloeien.<br />
Gehard iu den strijd voor hun onafhankelijk volksbe-<br />
3
staan en door stoute tochten tot kloeke zeelui gevormd,<br />
gevoelden onze voorouders zich weldra sterk genoeg om<br />
met eigen schepen den Indischen Archipel te bereiken.<br />
Bezield met de zucht naar ontwikkeling en vooruitgang,<br />
dien geest van onderzoek en onderneming welke de grootste<br />
bezwaren doet overwinnen, konden ook zij bij het toenemend<br />
gevoel van eigen kracht, niet achterblijven in een<br />
tijd, waar overal en schier op elk gebied van wetenschap,<br />
van nijverheid en kunst, leven en beweging werd waargenomen.<br />
Onze handel in de Oost- en Witte zeeën, ten gevolge<br />
waarvan Archangel als koopstad verrees, de reizen naar<br />
Brazilië en de westkust van Afrika, de vaart door de<br />
Caledonischc en de graanhandel in de Middellandsche zee,<br />
waren voor schippers en zeelieden een oefenschool geweest,<br />
nu zij de meer nederige rol van vrachtvaarders<br />
tegen den naam van Oost-Indievaarders willen ruilen.<br />
Nauwelijks was dan ook door Philips II de handel op<br />
Portugal verboden, en na de verovering van Antwerpen<br />
en het sluiten van de Schelde een goed deel van Brabant's<br />
en Vlaanderen's handel, nijverheid en kapitaal naar Holland<br />
overgebracht, of de rechtstreeksche vaart op Indië<br />
werd het doelwit van veler streven.<br />
Hadden Engelsche zeelieden reeds sedert 1553 op verschillende<br />
tochten, doch steeds tevergeefs beproefd, China<br />
lang het noorden van Azië te bereiken, zoo besloten ook<br />
de Staten-Generaal, vooral op het herhaald aandringen<br />
van Balthazar de Moucheron - - het hoofd van 't voornaamste<br />
handelshuis in Zeeland — door twee aanzienlijke<br />
magistraten, Jacob Valck en François Maelson ondersteund,<br />
eenige schepen daarvoor uit te rusten.<br />
Op den 5 den Juni 1594 vingen Cornells Cornelisz. van<br />
Enkhuizen, Brandt IJsbrandts en Willem Barendsz. de<br />
e vaar volle reize aan en kwamen in September behouden<br />
terug, met berichten, die een goeden uitslag beloofden.<br />
Het volgende jaar stevenden zeven schepen onder dezelfde<br />
aanvoerders uit Texel naar zee; maar bitter teleur<br />
gesteld in hunne verwachting, door sneeuwstormen en<br />
ijsvelden teruggedreven, lieten zij den 18 den October weder<br />
het anker op de vaderlandsche kusten vallen.
35<br />
Na deze mislukte tochten, waaraan Jan Huyghen van<br />
Linschoten, Jacob van Heemskerk, Gerrit de Veer en<br />
andere beroemde mannen deelnamen, begrepen de Algemeene<br />
Staten en die van Holland en Zeeland daaraan<br />
geene landspcnningen meer te moeten besteden. Zij loofden<br />
evenwel eene premie uit van ƒ25.000, en vrijdom van<br />
rechten voor een zeker aantal jaren „voor hem, die met<br />
eigen middelen en krachten den handelsweg bij Noorden<br />
om naar China en Japan mocht vinden." En men gaf den<br />
moed niet verloren.<br />
Op den 10 de " Mei 1596 wendden op nieuw twee schepen —<br />
door de Amsterdamsche regeering uitgerust — onder Barendsz.,<br />
Jacob van Heemskerk en Jan Cornelisz. Rijp,<br />
den steven naar het barre noorden.<br />
Wie kent niet den ongelukkigen afloop van den te recht<br />
zoo beroemden maar jammervollen tocht naar die onherbergzame<br />
kusten, de uitgestane ellende en de nooit genoeg<br />
te prijzen volharding, waarmede onze wakkere zeelieden<br />
de grootste gevaren trotseerden?<br />
Nu men zich langs de Noord-pool geen weg had weten<br />
te banen, moest Indic door het zuiden worden bereikten<br />
daarvoor schenen de kansen niet ongunstig.<br />
Aan vele Nederlanders, zooals van Linschoten, Gerrit<br />
Dirksz. bijgenaamd China, de gebroeders Houtman uit<br />
Gouda en anderen, waren de geheimen nopens de groote<br />
vaart en den handel op Indië niet onbekend gebleven.<br />
Spanje, door eigenbelang en winzucht gedreven, was zelfs<br />
onstaatkundig genoeg geweest om de in beslag genomen<br />
Nederlandsche schepen voor zijn eigen handel te bezigen<br />
en den schippers als 't ware den weg te wijzen, dien zij<br />
te volgen hadden. Geen wonder dus dat beroemde aardrijkskundigen<br />
als Gerard Mercator, Petrus Plancius', en<br />
kooplieden als Hudde, Pauw en anderen er op uit waren<br />
zich de opgedane ondervinding dier landgenooten ten nutte<br />
te maken, om de zoo zeer begeerde schatten rechtstreeks<br />
uit het Oosten naar hier te doen afvloeien.<br />
De uitvoerige berichten van Cornelis Houtman — in<br />
1594 uit Lissabon, toen de stapelplaats van den Indischen<br />
handel, teruggekeerd — deden al spoedig een tiental Amsterdamsche<br />
kooplieden besluiten zich tot eene compagnie<br />
3*
36<br />
te vereenigen — welke de Compagnie van Verre genaamd'<br />
werd — om een smaldeel van vier schepen tot de Indische<br />
vaart langs de Kaap de Goede Hoop uit te rusten. Op<br />
den 2 den April 1595 onder Pieter Dirksz. Keyser alsopperste<br />
piloot of hoofd van de stuurlieden, en Cornelis<br />
Houtman als opperste commies of hoofd van den handel<br />
nitgezeild, liet dit eskader na eene reis van ongeveer 15<br />
maanden, en veel tegenspoed zoowel door ziekte der bemanning<br />
en onkunde der schippers, als door twist en verdeeldheid<br />
veroorzaakt, in Juni 1596 het anker op de<br />
noordkust van Java vallen.<br />
Bjj hunne aankomst vonden onze zeelieden de Portugeezen<br />
te Bantam gevestigd, dat na den val van Padjadjaran,<br />
de bloeiendste staat der Soenda-landen geworden<br />
was, en zijne heerschappij ook over eenige gewesten<br />
op Sumatra uitstrekte. Ten gevolge der minderjarigheid<br />
van den troonopvolger, wiens vader in een oorlog tegen<br />
l'alembang sneuvelde, was Bantam ondereen driemanschap<br />
verdeeld: den rijksbestuurder, die de uitvoerende macht<br />
in handen had, den havenmeester (sjahbandar) en den admiraal<br />
der vloot (laksamana).<br />
Aanvankelijk in vreedzame verstandhouding met de inwoners<br />
, knoopten de Hollanders eenige handelsbetrekkingen<br />
aan en scheen de reis goede vruchten te zullen dragen.<br />
Al spoedig echter werden hier, even als later op andere<br />
plaatsen van Java's en Madoera's kusten, de nadeelige<br />
gevolgen ondervonden van het onhandig bestuur van Houtman<br />
en den bekrompen koopmansgeest der overige commiezen.<br />
De onwil of het ruwe gedrag van het scheepsvolk<br />
gaven bovendien gereede aanleiding, dat de Bantammer*<br />
aan de inblazingen der Portugeezen geloofden, die de Nederlanders<br />
als eervergeten zeeroovers afschilderden. Zoo<br />
moesten Houtman en eenigen der zijnen, te Bantam gevangen<br />
genomen, zich voor 2000 spaansche matten loskoopen.<br />
Zoo werden in Sidajoe eenige schepelingen verraderlijk<br />
vermoord, waarover door hunne kameraden te<br />
Arosbaja op de daaraan onschuldige Madoereezen eene<br />
bloedige wraak werd genomen. List en geweld, verraad en<br />
trouweloosheid van beide zijden, hadden de spanning doen<br />
toenemen, en de indruk was alles behalve gunstig bij
:s7<br />
«lezen eersten tocht der blondharige Westerlingen in den<br />
Oosterscheri Archipel achtergelaten. En toen na eene afwezigheid<br />
van ruim 28 maanden, drie ontredderde schepen<br />
(de Amsterdam was als geheel reddeloos verlaten en<br />
in brand gestoken), met een derde der bemanning, bijna<br />
zonder lading in Augustus 1597 de reê van Texel opzeilden<br />
; was menig gunstig vooruitzicht en veler hoop in rook<br />
vervlogen. Toch waren de verkregen uitkomsten niet<br />
onbelangrijk en werden de schepelingen te Amsterdam met<br />
klokkengelui en trompetgeschal ontvangen. De weg was<br />
gebaand, de verre en moeilijke reis volbracht. Het kleine<br />
Nederland had zijne vlag in het Oosten vertoond en plaats<br />
genomen onder de zeemogendheden van Europa. Al waren<br />
de materiëele winsten niet groot, men had veel gewonnen<br />
aan kennis en ondervinding.<br />
Wel verre van zich door den minder gelukkigen uitslag<br />
van dezen tocht te laten afschrikken, rustte de Compagnie<br />
op nieuw vier schepen en twee jachten uit, terwijl terzelfder<br />
tijd eene andere, even als de eerste door de Staten<br />
van Holland ondersteund, twee groote schepen en een<br />
jacht deden gereed maken. Ten gevolge echter der samensmelting<br />
van die twee maatschappijen, sedert onder den<br />
naam van Oude Compagnie bekend, werden die bodems<br />
onder den admiraal Jacob Cornelisz. van Neck, en den viceadmiraal<br />
Wybrand van Warwijck tot ééne vloot vereenigd.<br />
Deze titels, geheel verschillend van de waardigheid, later aan<br />
onze Hollandsche en Zeeuwsche vlootvoogden verleend , waren<br />
algemeen bij de verschillende Compagnieën aangenomen.<br />
Op den l 3ten Mei 1598 wendde de vloot, door Jacoben<br />
s van Heemskerk vergezeld, den steven naar het<br />
Oosten. Ruimschoots van oorlogsbehoeften en geschonken<br />
voor de Indiaansche vorsten voorzien, bereikten die schepen<br />
gelukkig hunne bestemming. Nadat van Warwijck op<br />
een onbewoond eiland, door de Portugeezen Ilha do Cerne<br />
genoemd, maar door hem ter eere van „Zijne Prinselijcke<br />
Excellentie", in Mauritius herdoopt, eene veilige haven en<br />
uitmuntende ververschingplaats gevonden had, hereenigde<br />
hij zich op den laatsten dag des jaars met 't overige der<br />
vloot op de reede van Bantam, waar van Neck reeds in<br />
November was aangekomen,
38<br />
Ofschoon de admiraal in den beginne met vele zwarigheden<br />
te kampen had, gelukte het hem toch al spoedig,<br />
de ongunstige stemming der inlanders tegenover zijne<br />
landgenooten — een gevolg van Houtman's onhandig gedrag<br />
en de lastertaal der Portugeezen — aanmerkelijk te<br />
wijzigen. Hij wist den rijksbestuurder voor zich te winnen,<br />
vrijen handel te verkrijgen, en eene kostbare lading aan<br />
boord te brengen, zoodat hij met vier rijk beladen schepen,<br />
geschenken aan prins Maurits en keur van specerijen<br />
naar 't moederland terugkeerde.<br />
Middelerwijl stevenden van Warwijck als vlootvoogd,<br />
en van Heemskerk als vice-admiraal naar de Moluksche<br />
eilanden, op welke reis ook de noordkust van Java en<br />
voornamelijk Jakatra, Toeban, Gresik en Joartan werden<br />
bezocht.<br />
Op den 3 den Maart 1599 wapperde de Hollandsche vlag<br />
voor 't eerst op de ree van Hitoe en ankerde het smaldeel<br />
onder van Warwijk voor Hitoelama, aan de noordkust<br />
van Amboina gelegen. Van Heemskerk verkreeg op<br />
Banda met veel moeite eene lading, vestigde er twee<br />
kantoren, waarvan dat onder Adriaan van Veen het voornaamste<br />
was, en bereikte na eene lange maar gelukkige<br />
reis in Mei van 't jaar 1600 de vaderlandsche kust.<br />
Ook op Amboina waren vriendschapsbetrekkingen met<br />
den capitan Hitoe — een titel door de Britto voor bewezen<br />
diensten aan 't hoofd van Hitoe's bevolking geschonken<br />
en bij de Compagnie in eere gehouden — aangeknoopt,<br />
met den koning van Ternate, die tegen Tidor<br />
en de Spaansch-Portugeezen krijg voerde, een verbond<br />
gesloten en een vaste prijs voor de levering van kruidnagelen<br />
bedongen. Vervolgens stichtte de admiraal een handelskantoor<br />
op Ternate — waar Frank van der Does als<br />
opzichter achterbleef — en had het geluk, omstreeks vier<br />
, maanden later dan van Heemskerk, een rijke lading binnen<br />
te brengen.<br />
Aan deze beide verdienstelijke mannen had Nederland<br />
zijne eerste handelsbetrekkingen in den Molukschen Archipel<br />
te danken.<br />
In vele opzichten waren de omstandigheden ons gunstig.<br />
Menig volk van die vruchtbare eilanden-groep, de druk-
39<br />
kende heerschappij der Portugeezen moede, beschouwde<br />
de komst der Hollanders als een zegen voor zijn land en<br />
als een middel om zich van dat gehate juk te ontslaan.<br />
Zonder zich er over te bekommeren of hun geen nieuwe,<br />
wellicht nog drukkender kluisters zouden worden aangelegd,<br />
knoopten de inlanders betrekkingen aan, die al<br />
spoedig in een wedcrzijdsch verbond tegen den gemecnschappelijken<br />
vijand overgingen, waarbij dan veelal het<br />
een of ander monopolie of bijzondere handelsvoordeelon<br />
bedongen werden.<br />
In een ander gedeelte echter van den Archipel was men<br />
aanvankelijk minder gelukkig.<br />
In Maart 1598, op nieuw maar thans voor rekeningvan<br />
Zeeuwsche kooplieden met twee schepen naar het<br />
noorden van Sumatra gezonden, werd Cornelis Houtman,<br />
voornamelijk op aanhitsing der Portugeezen en gedeeltelijk<br />
ten gevolge zijner onvoorzichtige handelingen, te Atjih<br />
met velen der zijnen verraderlijk vermoord. Zijn broeder<br />
Frederik, bleef er gedurende meer dan twee jaren gevangen,<br />
en de schepen moesten bijna zonder lading en<br />
zonder volk torugkooren. Maar al was elke reis niet even<br />
voordeelig, en al moesten er somtijds bloedige offers op<br />
deze verre kusten vallen, toch waren de verkregen uitkomsten<br />
over 't algemeen hoogst belangrijk.<br />
Op Java, Amboina, Banda en Ternate waren factorijen<br />
opgericht en vele rijk beladen schepen liepen onze<br />
havens binnen, al mocht Sebald de Weert slechts één<br />
schip terugbrengen van de vijf, waarmede hij mot Jacques<br />
Mahu en Simon de Cordes in Juni 1598 vertrokken was,<br />
om Oost-Indië door de Straat van Magollaan te bereiken.<br />
Men gaf den moed niet op, en compagnieën verrezen als<br />
om strijd, ten einde schepen voor de groote vaart gereed<br />
te maken.<br />
Al die verschillende maatschappijen werden onder zekere<br />
bepalingen door de regeering ondersteund en sommigen<br />
maakten goede zaken.<br />
Steven van der Hagen, in April 1599 door de oude<br />
Comp, met eene vloot naar Indië gezonden, sloot een ofen<br />
defensief verbond met de hoofden van Hitoe's kust,<br />
liet er eene sterkte bouwen, door hem kasteel van
40<br />
Verre, doch door de inlanders Kota Warwijck genoemd,<br />
en deed eene Javaansche vloot, die het op onze in Banda<br />
gevestigde factorijen gemunt had, al spoedig afdeinzen.<br />
De eene tocht volgt nu op don anderen. Nog eer de<br />
XVI de eeuw ten einde liep, vertrokken twee vloten, ieder<br />
van vier schepen, naar den O. I. Archipel. De eene onder<br />
Jacob AVilkens, werd door de oude Comp, uitgerust, de<br />
andere onder Paulus van Caerden en Pieter Both, door<br />
de zich noemende Nieuwe Brabantsche Compagnie, waarvan<br />
Isaac Lemaire een der bestuurders was.<br />
Wilkens, die te Bantam voor twee schepen eene lading<br />
peper bekwam, te vergeefs door hem in Atjih gezocht,<br />
zond bij zijn terugkeer naar liet moederland, twee andere'<br />
onder Cornelis van Heemskerk naar de Molukken, waar<br />
hem vrijdom van tol en ankergeldon werd verleend, ofschoon<br />
hij genoodzaakt was, uit vrees voor oen aanval<br />
der Portugeezen de zwakke bezetting van het kasteel mede<br />
te voeren; en na in Bali een voordeelig handels verbon d<br />
gesloten te hebben, koerde ook hij met eene rijke lading<br />
weder.<br />
Van Caerden slaagde in Atjih niet beter dan zijn voorganger.<br />
Door den edelen Houtman met gevaar van zijn<br />
leven voor de trouwelooze handelingen van don sultan<br />
gewaarschuwd — aan wien hij reeds een vrij belangrijk<br />
voorschot op de te verkrijgen peper verstrekt had — nam<br />
hij zich voor zijn eigen rechter te zijn. Door gramschap<br />
verblind, beging hij de fout, om ter vergoeding zijner<br />
voorschotten en geleden schade, eenige voor anker liggende<br />
schepen hunne lading te ontnemen. Ten gevolge van<br />
deze ondoordachte en niet te rechtvaardigen handel wijze,<br />
werd aan Neêrlands eerlijkheid en goede trouw in Atjih<br />
een gevoeligen schok en aan de Nieuwe Brabantsche Comp,<br />
eon aanzienlijk verlies toegebracht. Zij was genoodzaakt<br />
later eene schadevergoeding van 50,000 realen 1) aan de<br />
reeders van die beroofde schepen uit te keeren.<br />
In het eerste jaar der XA r II de eeuw, werd van Neck op<br />
nieuw door de Oude Comp., wier schepen de voordeeligsto<br />
reizen maakten, en die zich gaarne het monopolie der Tn-<br />
) Een reaal was acht en veertig stuivers of zestig lichte stuiver
Ü<br />
disclie vaart had toegeëigend, met eene vloot naar zee<br />
gezonden. Ook de Nieuwe Brabantsche trachtte door het<br />
uitzenden van een paar schepen onder Guljam Seneschal<br />
als admiraal en Cornelis Pietersz. als opperkoopman de<br />
geleden schade te herstellen. Beide vloten echter, vermochten<br />
niet aan de hooggespannen verwachting te beantwoorden.<br />
Na eene mislukte poging om de Portugeeschc sterkte<br />
op Tidor te bemachtigen, bij welken aanval van Neck<br />
drie vingers werden afgeschoten, en geen voldoende lading<br />
in de Molukken kunnende verkrijgen, trachtte hij in China<br />
een handelsweg te openen: maar ook die tocht voldeed<br />
niet aan de verwachting. Voor Makao door de Portugeezen<br />
aangevallen, verloor hij een twintigtal manschappen, waarvan<br />
de meesten, even alsof het zeeroovcrs waren, meedoogenloos<br />
werden opgehangen. Beter slaagde hij te Patani,<br />
vanwaar een zijner onderbevelhebbers, Cornelis van Foreest,<br />
met eene goede lading naar Nederland terugkeerde. Twee<br />
andere schepen, die onder Caspar van Groesbergen de<br />
kusten van Cochin-China bezochten, leden groote verliezen<br />
en hadden met vele wederwaardigheden te kampen.<br />
De andere vloot bracht de Nieuwe Brabantsche Comp,<br />
ook weinig voordeel aan, en moest te Priaman — waar<br />
bemanning en goederen in beslag werden genomen — tot<br />
hare schade, de gevolgen van van Caerden's roekeloos<br />
gedrag voor Atjih ondervinden.<br />
Bij de uitbreiding van onze betrekkingen op die verwijderde<br />
kusten, begon men meer en meer behoefte te<br />
gevoelen aan eene centralisatie van krachten; en toen het<br />
wedijveren van een achttal compagnieën, door winzucht<br />
en monopolie-geest beheerscht, den pas ontluikenden handel<br />
dreigde te ondermijnen, werden vooral door 's Landsadvocaat<br />
Johan van Oldenbarnevelt pogingen aangewend,<br />
om dien stand van zaken te wijzigen.<br />
Het beoogde doel werd gedeeltelijk bereikt, door de<br />
samenvoeging van de te Amsterdam gevestigde compagnieën,<br />
waarbij de reeders van Hoorn, Alkmaar en Enkhuizen<br />
zich aansloten; de Staten-Generaal haddon echter<br />
te vergeefs beproefd eene vereeniging der reederijen van<br />
Holland en Zeeland tot stand te brengen.
42<br />
Jacob van Heemskerk, in 1601 met acht schepen voor<br />
rekening dezer vereenigdc maatschappij in zee gestoken,<br />
stichtte, na te Demak met de inlanders slaags te zijn geweest,<br />
waarbij hij eenige gevangenen moest achterlaten,<br />
een handelskantoor te Joartan en maakte zich van de<br />
kostbare lading van eenige Portugeesche schepen meester.<br />
Terzelfder tijd was eene kleine vloot, door de Oude<br />
Comp, uitgerust, onder Wolfert Hermansz. naar Java vertrokken,<br />
waar hij door zijn heldhaftig gedrag den inlander<br />
met eerbied naar onze vlag deed opzien, en onzen zedelijken<br />
invloed aanmerkelijk verhoogde. In Straat Soenda<br />
aangekomen, vernam hij dat eene Spaansche vloot van 30<br />
zeilen, onder don Andreas Furtado de Mendoça en Thomas<br />
de Loysa op Bantam's kusten kruiste. Onmiddellijk stond<br />
zijn besluit vast die vloot aan te tasten, door Spanje afgezonden<br />
om don Nederlandschen handel met één slag te<br />
vernietigen, en den zoo gehaten mededinger voor altijd te<br />
verdrijven. Met bewondering zag de Indiaan, hoe die<br />
trotsche armade, waarvan het admiraalschip alleen meer<br />
koppen telde dan het geheele smaldeel van Hermansz.,<br />
door die geringe macht werd bestookt en met verlies van<br />
twee groote schepen moest wijken.<br />
Zoo werd ook dâdr der Spanjaarden trots gefnuikt en<br />
terwijl hunne galjoenen de ondergane vernedering wreken<br />
door het vernielen van duizenden specerijboomen op de<br />
Moluksche eilanden, wijst men langs Bantam's kust met<br />
eerbied en ontzag op Hollands kleine schepen.<br />
Maar ook andere zeeën worden bezocht. Olivier van<br />
Noord, de 'eerste van onze landgenooten, die eene reis<br />
rondom de aarde volbracht, vertoonde Neêrland's vlag<br />
voor Broenei (Borneo proper), waarbij echter meer buit<br />
en roem dan handelsvoordeelen werden behaald.<br />
De mare van het toenemend aanzien dier vreemde zeelieden<br />
— reeds tot de uiterste grenzen van den Archipel doorgedrongen<br />
— en het verval dor Portugeezen brachten tevens<br />
eene verbetering te weeg in hunne verhouding tegenover<br />
den sultan van Atjih. Hoe meer Inj Portugals vriendschapsbetuigingen<br />
begon te wantrouwen, hoe vredelievender<br />
hij werd voor zijne Nederlandsche bezoekers. Dit<br />
bleek duidelijk toen Gerard de Roy, opperkoopman op
43<br />
de Zeelandia — met nog drie andere schepen door eene<br />
vereenigde Zeeuwsche Compagnie uitgerust, het anker voor<br />
Atjih liet vallen. Zonder losprijs liet de sultan Houtman<br />
en zijne medegevangenen vrij, gaf vergunning tot de oprichting<br />
eener handelsfactorij (de Zeeland), die weldra door<br />
eene belangrijke vertakking te Goezeratte gevolgd werd,<br />
en vaardigde een gezantschap af naar Maurits, dat hem<br />
in zijne legerplaats te Grave werd voorgesteld.<br />
Kort daarna gelukte het aan Joris Spilbergh ook den<br />
oppermachtigen keizer van Ceilon, den maharadja van<br />
Kandia, door zijn moedig on beleidvol gedrag voor zich<br />
te winnen. Der Portugeezen aanmatigingen moede, beloofde<br />
hij niet alleen zijne krachtdadige ondersteuning, maar<br />
droeg hem tevens eene vertrouwelijke zonding aan prins<br />
Maurits op. Naar Aijih gestevend, besloot Spilbergh,<br />
die tot dusverre meer roem dan voordeel behaald had,<br />
met de Britscho bevelhebbers James Lancaster en Middleton<br />
een aanslag te wagen op het Portugeesche schip, dat jaarlijks<br />
met eene rijke lading van Bengale naar Malakka<br />
overstak ; en werkelijk viel hun de begeerde prooi in handen,<br />
zoodat de admiraal al spoedig met een kostbaar beladen<br />
schip naar Zeeland kon tcrugkeeren.<br />
Door onze kleine republiek werden èn in Europa èn in<br />
Indië groote dingen tot stand gebracht. Met recht mocht<br />
(ji'otius dan ook schrijven:<br />
„De faem deser saeken tot d'andere wereldt overgcbraght<br />
sijnde, heeft niet alleen allen ijdelen arghwacn<br />
doen verdwijnen, maer ook de meeste hunner (inlandsche<br />
volken) ingeboesomt, dat er voor hen meer sekerheit w r as<br />
in de vriendtschap der Hollanders als in der Spanjaerden<br />
slaevernij."<br />
Doch naarmate de verschillende maatschappijen hare<br />
handelsbetrekkingen uitbreidden, begonnen zich luider<br />
stemmen tegen deze vereenigingen te verheffen.<br />
De Staten der Vereenigde .Nederlanden besloten dan ook<br />
krachtiger op te treden. Zij begrepen niet langer te mogen<br />
dralen om al die afzonderlijke belangen in één algemeen<br />
belang, en de verschillende compagnieën tot één<br />
groot handelslichaam te vereenigen. De mededinging toch<br />
van zoovele op elkander naijverige maatschappijen gaf aan-
Il<br />
leiding tot botsingen van allerlei aard, waardoor de meeste<br />
winsten verloren gingen. Bovendien werd meer krachtsinspanning<br />
en machtsontwikkoling vereischt om den vijand<br />
liet hoofd te bieden, verkregen rechten te handhaven,<br />
eenheid te brengen, waar verdeeldheid zulke wrange<br />
vruchten opleverde, en de opkomst van het Nederlandseh<br />
gezag te steunen.<br />
HOOFDSTUK IL<br />
VAN DE OPRICHTING DER VEREENIGDE O. I. COMPAGNIE<br />
TOT AAN HET BESTUUR VAN DEN EERSTEN GOUVERNEUR-<br />
GENERAAL ONZER O. I. BEZITTINGEN.<br />
1602—1610.<br />
Nadat gecommitteerden uit de Staten en van de verschillende<br />
compagnieën, — door de Staten-Generaal te<br />
's Hage bijeengeroepen — hunne schriftelijke adviezen<br />
hadden ingezonden, opende s'Lands-advokaat Johan van 01denbarnevelt<br />
in de eerste maand van 't jaar 1602 de vergadering.<br />
Na vele onderhandelingen, en in weerwil der<br />
bezwaren door de Zeeuwsche afgevaardigden, vooral van<br />
Vere en Vlissingen gemaakt, werd men het omtrent de<br />
hoofdzaak eens. Een genoegzaam onafhankelijk en zelfstandig<br />
werkend lichaam, moest als algemecnc handelsmaatschappij,<br />
den alleenhandel erlangen op de landen beoosten<br />
de Kaap de Goede Hoop tot aan de Straat van<br />
Magellaan, on al de reeds bestaande compagnieën of vennootschappen<br />
waaraan ieder Nederlander kon deelnemen,<br />
zouden daarin worden opgenomen.<br />
Door het beschikken over groote kapitalen en uitgebreide<br />
middelen, moest die maatschappij weerstand kunnen bieden<br />
aan de wisselvalligheden van den handel. Zij zou tevens<br />
bij machte zijn om verkregen rechten of eigendommen<br />
tegen iederen vijand te beschermen, en te waken zoowel<br />
tegen de hebzucht dor Indische vorsten, als voor hare<br />
veelzijdige belangen.
45<br />
Op den 20 steu Maart van 't zelfde jaar, verkreeg dat<br />
krachtig element van 't Nederlandseh gezag in Indië —<br />
onder den naam van Vereenigde Oost-Indische Compagnie<br />
in 't leven geroepen — haar eerste octrooi voor den tijd<br />
van 21 jaren.<br />
Artikelsgewijze werden de beginselen omtrent inrichting<br />
en bestuur, regeling der verhouding tegenover den Staat<br />
en de ingezetenen, alsmede eenige overgangsbepalingen er<br />
in opgenomen. De bewindhebbers wier aantal op zestig<br />
bepaald was, moesten elk een aandeel van minstens<br />
/' 6000 bezitten; voor die van Hoorn en Enkhuizen was<br />
de helft voldoende. Alle ingezetenen — mits zich binnen<br />
den tijd van vijf maanden aanmeldende, — werden<br />
als deelnemers toegelaten en konden nà iedere tienjarige<br />
rekening, waartoe de Compagnie verplicht was, hunne<br />
gelden terugnemen. De 150.000 gulden, voor het octrooi<br />
betaald, werden door de Algemeene Staten als hun aandeel<br />
ingelegd, 't Algemeen beheer over deze maatschappij,<br />
met een kapitaal van ongeveer zes en een half millioen<br />
guldeu opgericht, werd aan zeventien bewindhebbers opgedragen.<br />
[Kamer van XVII, ook wel eenvoudig de Zeventien<br />
genoemd.) De verdeeling was als volgt : acht voor<br />
de Kamer van Amsterdam, vier voor die van Zeeland,<br />
twee voor de Kamers van de Maas (Delft en Rotterdam)<br />
en twee voor die van hot Noorderkwartier (Hoorn on<br />
Enkhuizen): de zeventiende werd beurtelings door de drie<br />
laatste Kamers benoemd.<br />
Hoezeer het geschiedkundig verhaal van deze stichting<br />
zich in weinige woorden laat samenvatten, geeft ze uit<br />
een staatkundig oogpunt aanleiding tot velerlei beschouwing<br />
zooals later blijken zal.<br />
Hoe krachtig die maatschappelijke handelsvereeniging<br />
ook mocht schijnen, reeds van stonden af, werd de kiem<br />
gelegd van haren ondergang. Ten einde hare privilegiën<br />
in stand te houden, verkregene monopoliën te handhaven<br />
en te beschermen, werd zij gedwongen de rol van koopman<br />
met die van oorlogvoerende macht en souverein te vereenigen.<br />
Die noodlottige vereeniging waaraan de Compagnie<br />
zich bij tijds had moeten onttrekken, ondermijnde reeds vroeg<br />
hare krachten en moest later haren val ten gevolge hebben.
46<br />
Geene staatsbelangen of knjgsverrichtingen kunnen op<br />
den duur aan kooplieden of handelsagenten worden toevertrouwd;<br />
daardoor gaat niet alleen de ware koopmansgeest,<br />
maar tevens het prestige van de aonveremc macht verloren!<br />
De waarheid echter der oud-Hollandsche leuze: „Eendracht<br />
maakt macht", die bij de oprichting dezer Comp,<br />
had voorgezeten, werd door do meest verrassende uitkomsten<br />
ook in Indië ten volle bevestigd. Steeds talrijker<br />
werden de vloten, om vereenigd of in smaldeelen gesplitst,<br />
nieuwe handelswegen te openen, Spanje te bestrijden en<br />
Neêrlands vlag langs die verre Oosterstranden te doen<br />
eerbiedigen.<br />
Al spoedig bleek liet, hoe Nederland, de vroeger zoo<br />
knellende banden verbrekende, thans in 't volle gevoel<br />
van eigenkracht, als vrije handeldrijvènde natie optrad,<br />
en zijne hoogste belangen aan even geschikte als dappere'<br />
mannen had toevertrouwd.<br />
Terwijl van Warwijck, met eene 14 zeilen sterke vloot<br />
door de Vereenigde Compagnie naar zee gezonden<br />
waarvan het eerste eskader onder den vice-admiraal de<br />
Weert reeds vroeger vertrokken was — handelsbetrekkingen<br />
aanknoopte op de westkust van Borneo, werd de<br />
handel op Java door het oprichten van kantoren bevestigd<br />
of verder uitgebreid. Deze admiraal ondersteunde den<br />
sultan van Djohor tegen den gemeenschappelijken vijand,<br />
en was de eerste Hollandsche bezoeker der staartdragende<br />
kinderen van het Hemelsche Rijk. Ook had de Compagnie<br />
hem eene belangrijke uitbreiding van den handel op Patani,<br />
eene goed gebouwde steenen loge te Bantam, alsmede eene<br />
veilige ankerplaats in de baai van Pehoe tusschen de<br />
Chineesche kust en het eiland Tajowan (Formosa) te danken.<br />
De Weert, die door zijn edele inborst en onkreukbare<br />
trouw de reeds verkregen invloed zoowel te Ceilon als te<br />
Atjih aanzienlijk had vermeerderd, mocht de vruchten niet<br />
plukken van 't geen hij met zooveel zorg had voorbereid<br />
en viel bij zijne terugkomst op Ceilon, door zijn minder<br />
voorzichtig gedrag onder het moordstaal van Don Joao<br />
koning van Kandia, die in een oogenblik van drift en<br />
opgewondenheid vergat, wat hij der vriendschap en gastvrijheid<br />
verschuldigd was.
(7<br />
Van lieverlede namen de tochten naar den 0. I. Archipel<br />
een meer oorlogzuchtig karakter aan, en werd van<br />
der Hagen op nieuw met eene goed bemande vloot — de<br />
eerste die voor do tienjarige rekening werd uitgerust -<br />
naar zee gezonden. In naam van den Prins en de Staten<br />
sloot hij een of- en defensief verbond met den samorin<br />
van Kalikoet, alsmede handelsverdragen met andere vorsten<br />
van Vóór-Indië; en maakte Amboina tot het eerste<br />
wingewest der pas opgerichte Compagnie, na zijne vlag<br />
onverschrokken voor Goa — den zetel van Portugal's<br />
macht in Indië — vertoond, en voel voordeel op den<br />
vijand behaald te hebben. Ook daar viel den inlander de<br />
keten te zwaar, w r aaraan hij door Portugeeschc willekeur<br />
en heerschzucht gekluisterd was; ook dââr zag men in de<br />
komst onzer voorouders hulp en bescherming tegen den<br />
overmoedigen vijand en in hun bondgenootschap den aanbrekenden<br />
dageraad van vrijheid en geluk. Gelukkig wisten<br />
zij niet, welk een jammervolle toekomst hun wachtte.<br />
In 't begin van 1605 met 9 schepen de schoone baai<br />
van Ambon binnengeloopen, liet van der Hagen 't geheele<br />
eiland opeischen, en toen Gaspar de Melo de hem toevertrouwde<br />
sterkte overgaf, verdween er de laatste schaduw<br />
van Portugal's heerschappij en ging het oppergezag in<br />
Nederlandsehe handen over.<br />
Die sterkte door Frederik Houtman 1) — den eersten<br />
der lange reeks van gouverneurs van Amboina en de Molukken<br />
— Victoria genoemd, bleef lang de zetel van het<br />
Indisch bestuur. Bij een plechtig aangegaan verbond, zwoeren<br />
do kapitein en de vier opperhoofden van Hitoe trouw<br />
aan de Staten-Generaal, waarbij de Comp, tevens den<br />
alleenhandel in kruidnagelen verkreeg.<br />
Ook op Banda gelukte het, een dergelijk kontrakt te<br />
sluiten en eenige handelskantoren op te richten.<br />
1) Door hem zijn de zoogen. hongitochten ingebteld, waarbij de inlander«<br />
verplicht waren als scheppers (roeiers) on hunne corra-corra's, een toHit<br />
rondom de eilanden te doen in 't belang der algemecue veiligheid. Later<br />
werd van die verplichting door sommige gouverneurs eeu schandelijk misbruik<br />
gemaakt.
48<br />
Op Tidor en Ternate had de vice-admiraal Cornells Bas-<br />
. tiaansz. meer en langer strijd te voeren, eer Hollands macht<br />
in zooverre tegen die van Spanje kon opwegen, dat een<br />
getrouw nakomen der reeds vroeger gesloten contracten<br />
mogelijk werd. Te vergeefs was de Portugeesche sterkte<br />
van Tidor opgeëischt, hoewel reeds een paar groote schepen<br />
onder 't vuur harer batterijen geënterd en verbrand<br />
waren. Te vergeefs had men een goeden uitslag verwacht<br />
van een geregeld beleg; alles stuitte af op de dappere bezetting<br />
en de stevige muren der veste, toen het na veel<br />
inspanning gelukte ze stormenderhand in te nemen.<br />
Men beging echter de fout er eene veel te geringe bezetting<br />
achter te laten, waardoor het aan Pedro d'Acunha<br />
(Spanje's gouverneur van Manilla) in 't begin van 1606<br />
gelukte, dit eiland op nieuw aan zijn gezag te onderwerpenr<br />
Ternate te veroveren en den naar Djilolo gevluchten koning<br />
verraderlijk gevangen te nemen. Doch al ging niet<br />
alles naar wensch, men gaf daarom den moed niet verloren.<br />
Niettegenstaande Filips III in 1605 aan de afvallige<br />
Nederlanden den handel met zijne Indische bezittingen op<br />
doodstraf had ontzegd, stevenden steeds nieuwe vloten<br />
derwaarts. En al mochten Cornelis Matelief de jonge en<br />
Pifeter Willemsz. Verhoeff, niet altijd in hunne pogingen<br />
slagen, toch had de O. I. Comp, veel aan deze dappere<br />
mannen te danken.<br />
Gedwongen om bij het naderen van eene sterke vloot<br />
onder Alfonso de Castro, de reede van het door hem nauw<br />
ingeslotene Malakka te verlaten — van welke stad hij zich<br />
geen meester had kunnen maken -- en genoodzaakt het<br />
gevecht tegen zulk eene geduchte overmacht te staken,<br />
wendde Matelief den steven naar Djohor, om den koning<br />
van dat land en ons kantoor te Batoesawer tegen een<br />
mogelijken aanval der Portugeezen te beveiligen. Nauwelijks<br />
echter was het gros der vijandelijke scheepsmacht voor<br />
Malakka verdwenen, of hij keerde onmiddellijk terug, veroverde<br />
drie schepen en had het geluk de overige, tot<br />
bewaking van de stad achtergelaten, van daar te verdrijven.<br />
s<br />
Na zijne vloot op den 6 de " Januari 1607 in twee eskaders<br />
verdeeld te hebben, stevende hij met het eene naar<br />
i
-1!)<br />
de Molukken, waar men met klimmend verlangen naar<br />
ondersteuning uitzag, terwijl het andere onder Olivier de<br />
Vivére Atjih bezocht. Hij sloot er een nieuw verbond met<br />
den sultan, dat later (1610) door dezen noch erkend,<br />
noch nagekomen werd, zoodat het denkbeeld van eene<br />
blijvende vestiging in dat rijk al spoedig werd opgegeven.<br />
Te laat in de Moluksche wateren aangekomen ter bescherming<br />
van den koning van Ternate, die — zooals wij zagen —<br />
door d'Acunha uit zijne staten verjaagd was en in Manilla<br />
gevangen gehouden werd, trachtte Matelief de zaken toch<br />
zoo veel mogelijk te herstellen. Het fort Malajoe (latei-<br />
Oranje genoemd) werd op korten afstand van 's vijands<br />
hoofdkwartier (Gamoe Lamma) aangelegd, en moest zoowel<br />
tot bescherming van onzen handel, als tot toevluchtsoord<br />
van de naar Djilolo uitgeweken Ternatanen dienen, wanneer<br />
zij met hunnen nieuw verkozen koning Modafar mochten<br />
terugkeeren. Bovendien deed hij de Hoogmogende<br />
Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden als<br />
beschermers van Ternate erkennen, waarbij door den koning<br />
plechtig beloofd werd de oorlogskosten te betalen en<br />
de kruidnagelen uitsluitend aan de Comp, af te staan.<br />
Niet geslaagd zijnde om ook China tot het sluiten 'van<br />
een handelstraktaat over te halen, liet Matelief Jacques<br />
l'Hermite als president of directeur der Bantamsche factorij<br />
achter, onder wiens ijverig bestuur de handel aanmerkelijk<br />
toenam, en maakte zich gereed met eenige schepen<br />
en twee Siameesche gezanten naar Nederland tem* te<br />
keeren. °<br />
Overtuigd dat het eene groote fout was om in den Archipel<br />
te gelijker tijd èn oorlog te voeren èn handel te<br />
dnjven, nam hij zich voor, de Comp, zulks ernstig te ontraden.<br />
Maar als of men dit reeds in 't moederland begrepen<br />
had, ontving hij kort voor zijne terugreize, eene geheime<br />
instructie in dien zin van de Kamer der XVTI Den<br />
vlootvoogden werd daarbij aangeschreven om de handels<br />
belangen vooreerst te doen wijken voor het krachtdadig<br />
voortzetten van den oorlog. Verder moest óf Malakka eenomen<br />
óf Djohor versterkt en bezet worden.<br />
Nauwelijks liet dan ook op den 6 Januari 1608 eene vloot<br />
van zeven schepen onder van Caérden - na eene ver-<br />
4
50<br />
geefsche poging tot bcmachtiging van het Portugeesche<br />
fort op Mozambique — het anker voor Bantam vallen,<br />
of hij werd door Matelief met den inhoud der nieuwe<br />
insti'uctiën bekend gemaakt.<br />
Van Caerden, wien het meer aan beleid en bedaard<br />
overleg, dan aan moed en goeden wil ontbrak, was niet<br />
gelukkig in zijne ondernemingen. Hoewel Tafasaho, een<br />
vijandelijk fort op het eiland Makjan hem in handen viel,<br />
werd hij op den 17 September 1608 genoodzaakt zich aan<br />
Don Pedro de Hereda over te geven, tegen wiens galeien<br />
het kleine vaartuig, waarmede hij van Djilolo terugkeerde,<br />
niet bestand was, en moest tot 1610 als krijgsgevangene<br />
te Gamoe Lamma verblijven.<br />
Intuschen weerden de Molukken aanhoudend bedreigd.<br />
Twee onzer schepen waren bij eene hevige zeebeving verloren<br />
gegaan, en gebrek aan leeftocht en munitie maakte<br />
het verblijf aldaar hoe langer hoe moeilijker, terwijl Spanje<br />
uit zijne Philippijnsche bezittingen steeds versterking kon<br />
ontvangen.<br />
Gelukkig dat de Spanjaarden niet veel boter toegerust waren<br />
dan wij, en een even groot gebrek aan scheepsmacht<br />
on levensmiddelen eene algemecne aanvallende beweging<br />
voor hen niet raadzaam maakte; anders was die schoone<br />
en rijke Archipel wellicht voor Nederland verloren gegaan.<br />
Bijna ter zelfder tijd hadden in het moederland gebeurtenissen<br />
plaats, die niet zonder invloed bleven op de geschiedenis<br />
van Indië.<br />
Toen namelijk de hachelijke toestand, waarin de Molukken<br />
verkeerden, er bekend werd, waren bereids geheime<br />
onderhandelingen over vrcdesvoorwaarden of althans<br />
nopens een wapenstilstand mot Spanje aangeknoopt, 't Was<br />
dus raadzaam, hoe ook de uitslag wezen mocht, dat de<br />
'/aken der Comp, eene gunstige wending in het Oosten<br />
hadden genomen, ten einde dâàr, bij eene vredelievende<br />
oplossing, vasten voet te behouden, en in tegenovergestelden<br />
zin zoo krachtig mogelijk te kunnen optreden. Zoo<br />
lang de twistvraag der vrije vaart buiten Europa nog niet<br />
te onzen voordeele was beslist, zag men het vreemde<br />
verschijnsel, dat de handelstand oorlog verkoos boven
51<br />
vrede. „Oorlog! of vrije vaart en vrede overal", waarvoor<br />
-ook door Hugo de Groot, den historiograaf der O. I. C.,<br />
zoo krachtig werd geijverd, was en bleef de algemeene<br />
leuze : tot dat eindelijk het bekende 12jarig bestand op 9<br />
April 1609 te Antwerpen werd gesloten.<br />
't Was een moeilijke tijd voor de Comp., die toen en reeds<br />
vroeger, in eigen boezem met gevaarlijke vijanden had te<br />
strijden. Immers schrandere mannen en behendige kooplieden,<br />
zooals de Moucheron, Lijntgens, Lemaire en anderen<br />
, hevig tegen haar ingenomen, hadden door tusschenkomst<br />
der Fransche gezanten de Buzanval en Jeannin,<br />
Hendrik IV en zijn minister de Villeroy tot het stichten<br />
«ener Fransche Compagnie voor den Indischen handel<br />
weten over te halen. En zoo het der scherpzinnigheid van<br />
onzen gezant, den uitstekenden diplomaat François Aerssen<br />
niet gelukt was, al die aanslagen der koloniale oppositie<br />
in overleg met Frankrijk te verijdelen, had de Comp, dââr<br />
e wellicht even lastige en gevaarlijke mededingster als<br />
hare oudere zuster in Engeland 1) te bestrijden gehad.<br />
Intusschen moest aan den benarden toestand in do Molukken<br />
een einde komen, geleden verlies hersteld, en ons<br />
voortdurend gezag aldaar verzekerd worden. Met medewerking<br />
der Staten-Generaal, wendde dan ook eene meer<br />
tot den oorlog dan tot den handel uitgeruste vloot van 13<br />
schepen, onder het opperbevel van Pieter Willemsz. Verhoeff<br />
den steven naar Indië, die, ofschoon hij zich in den<br />
zeeslag voor Gibraltar als een flink zeeman en kloek bevelhebber<br />
had onderscheiden, bij deze expeditie bijzonder<br />
ongelukkig was en maar gedeeltelijk aan zijn geheimen<br />
lastbrief kon voldoen. In den breedon krijgsraad werd<br />
op den 19 den Februari 1609 bepaald, dat do vice-admiraal<br />
François Wittert met een viertal schepen, na op Makassar<br />
een verbond gesloten en leeftocht ingenomen te hebben,<br />
de Molukken tegen iederen aanval zou trachten te<br />
«beschermen. Het overige der vloot zou met hetzelfde doel<br />
zijn koers richten naar Banda, ten einde aan de drin-<br />
1) Aan deze handelmaatschappij, door den graaf van Cumberland in "t<br />
ileven geroepen, werd reeds in 1600 door Elisabeth octrooi verleend, nitaloitend<br />
in de zeeën van den Indischen Archipel.<br />
4*
52<br />
gende bevelen uit het moederland te voldoen, om de-<br />
Specerij-eilanden vóór den l 8ten September, 't zij door traktaten;<br />
't zij door geweld aan de Comp, te verbinden. Het<br />
verzoek van den admiraal om eene sterkte aan te leggen,<br />
gaf al dadelijk aanleiding tot wantrouwen, verzet en verraad—<br />
waaraan een Britsche „captain-adventurer" met name<br />
Keeling, die met zijn schip voor Banda lag, niet vreemd<br />
is gebleven. En toen men werkelijk tot hot aanleggen van<br />
eene versterkte stelling overging, werd Verhoeff met een<br />
veertigtal der zijnen — onder voorwendsel oener onderhandeling<br />
— op Neira in eene hinderlaag gelokt, en evenals<br />
de op Lontoir gevestigde Hollanders door de Bandaneezen<br />
in koelen bloede vermoord.<br />
De dood van Verhoeff en zoovele dappere mannen was,,<br />
onder de gegevene omstandigheden, een schier onherstelbaar<br />
verlies, dat de schromelijkste gevolgen kon na zich<br />
sleepen. Gelukkig werd de waardigheid van onder-admiraal<br />
aan Simon Jansz. Hoen, een ervaren zeeman opgedragen,<br />
die, al mocht hij zijn voorganger niet in alles evenaren,<br />
echter het in hem gestelde vertrouwen ten volle verdiende.<br />
Hij begreep, hier ernstig te moeten doortasten en liet dien<br />
dubbelen moord niet ongewroken. Geheel Neira was weldra<br />
in onze macht en met al zijne dorpen en vaartuigen der<br />
vlammen ten prooi. Het aangelegde fort (Nassau) werd<br />
voltooid, het schip van Keeling verjaagd, een voor de Comp,<br />
voordeelig aanbod van vrede en onderwerping der Bandaneezen<br />
aangenomeu, en Jacob de Bitter tot gouverneur<br />
van Banda-Neira aangesteld.<br />
Ook op Amboina werden vroeger gesloten traktaten bevestigd<br />
en door eenige hoofden van Ceram en Manipa<br />
onderteekend, Tidor's kust, destijds de hoofdzetel der<br />
Portugeezen in de Molukken, geblokkeerd, en van alle<br />
toevoer afgesneden.<br />
Het dorp Takomi op Ternate (later Willemstad genoemd)<br />
werd verschanst, het Spaansche fort op Batjan genomenr<br />
dat — beter versterkt — onder den naam van Barnevelt<br />
door Adriaan van der Dussen bezet bleef, en een of- en<br />
defensief verbond met den vorst van dat eiland gesloten,<br />
waarbij "de Comp, den uitsluitenden handel in kruidnagelen<br />
verkreeg. Al spoedig echter gingen deze behaalde
m<br />
voordeden bij den plotselingen dood van Hoen, (aan vergiftiging<br />
toegeschreven) in Januari 1610 weder verloren,<br />
toen het bevel op den breeden krijgsraad, spottenderwijze<br />
„de Staten van Banda uit de sehippersvloot" geheeten,<br />
overging; en weinig goeds tot stand werd gebracht.<br />
Met verlangen zag men dan ook naar de terugkomst<br />
van Wittert uit, die na Motir versterkt en in goeden staat<br />
van verdediging' gebracht te hebben, de Spanjaarden in<br />
hunne Philippijnsche bezittingen was gaan bestoken. Maar<br />
't scheen dat het noodlot de drie bevelhebbers dezer vloot<br />
bestemd had eenen geweldigen dood te sterven, ook Wittert<br />
keerde niet weder. Hij sneuvelde met de meesten deizijnen<br />
, na den Spaanschen handel veel afbreuk gedaan<br />
n een aanzienlijken buit behaald te hebben. Slechts één<br />
zijner schepen bleef bij dien noodlottigen zeeslag gespaard,<br />
en bracht de droevige tijding naar de Molukken over.<br />
En nog w r as de maat der rampen niet vol. Het schandelijk<br />
gedrag van den jongen koning Modafar deed op<br />
Ternate, en't verschijnen van een Engelsch schip, ook te<br />
Banda het pas gebluschte vuur van den opstand weder<br />
ontbranden.<br />
Naijver en winzucht deden den Brit meer en meer<br />
heulen met den Maleier, wiens specerijen hij tegen wapenen<br />
en munitie in ruil nam. Hierdoor bleef het bestaan,<br />
de uitbreiding en de alleenhandel der Comp, in de Molukken<br />
steeds bedreigd, vooral toen van Caerden, tegen<br />
een 50tal Spaansche krijgslieden uitgewisseld en in 1610<br />
als gouverneur van die eilandengroep erkend, kort daarna<br />
op nieuw gevangen werd genomen.<br />
Veel goeds echter stond hier tegenover. Op Java waren<br />
verscheidene kantoren gevestigd. Samuel Bloemaert had<br />
reeds in 1604 handelsbetrekkingen met den sultan van Sambas<br />
aangeknoopt, die zich weldra over Mampawa, Landak<br />
en andere kustlanden van Borneo uitstrekten. En waren<br />
door Paulus van Sold (1606), de Bitter en Maarten<br />
Maartensz. (1608) op de zuidkust van Azië nieuwe bronnen<br />
voor handel en zeevaart geopend, ook de zending naaiden<br />
sjoogun van Japan (1609) bleef niet zonder gevolg.<br />
Menig verloren geacht landgenoot werd er teruggevonden,<br />
en de invloed van een Adams, Quackernaeck en van Sant-
54<br />
voort — vroeger als arme schipbreukelingen der ongelukkige<br />
Magellaansche vloot op Nippons kust geland, —<br />
thans mannen van aanzien en gezeten kooplieden, wierp<br />
voor de aangevangen handelsbetrekkingen met dat geheimzinnig<br />
rijk goede vruchten af. Aan Jacques Specx, als.<br />
directeur van de te Firato opgerichte loge achtergelaten,,<br />
werd de handel op al de Japansche havens toegestaan.<br />
Zeven jaren waren sedert het aan de Vereenigde O. L<br />
Comp, verleende octrooi voorbij gegaan: zeven jaren van<br />
voorspoed en vooruitgang, waarvan wij de voornaamstegebeurtenissen<br />
leerden kennen. Neêrlands vestiging en<br />
uitbreiding in Indië was een feit, en niet meer te betwisten,<br />
al bleven de Spanjaarden er den strijd volhouden onder<br />
voorwendsel dat zij geene officieële mededeeling van eenigbestand<br />
tusschen hunnen koninklijken meester en zijne<br />
wederspannige Nederlandsche onderdanen hadden ontvangen.<br />
Zelfs de minder gunstige toestand te Bantam en<br />
in de Molukken kon tegen de zoo gelukkig verkregen<br />
uitkomst niet opwegen.<br />
Toch kon die uitkomst betere vruchten afwerpen. Erbestond<br />
tweedracht tusschen de bevelvoerders, en gemis<br />
aan een algemeen toezicht. Mannen die later een roemvolle<br />
plaats verwierven in de geschiedenis, maakten zich<br />
dikwijls aan grove misbruiken en oneerlijkheid schuldig T.<br />
terwijl gebrek aan vaste beginselen, leiding en uitvoeringr,<br />
al meer en meer de behoefte deed gevoelen aan een<br />
krachtig éénhoofdig bestuur.<br />
Toen de Staten-Generaal, dan ook op voordracht der<br />
Kamer van XVII den 29 sten November 1609 een gouverneur-generaal<br />
van Oost-Indie hadden benoemd, ging ons<br />
gezag in den Archipel een nieuwe toekomst tegen. Het<br />
tijdperk van de opkomst van het Nederlandsch gezag was<br />
in dat van ontwikkeling overgegaan.
55<br />
HOOFDSTUK III.<br />
DE <strong>OOST</strong>-INDISCHE ARCHIPEL ONDER HET BESTUUR<br />
DER EERSTE GOUVERNEURS-GENERAAL TOT AAN<br />
DAT VAN ANTONIE VAN DIEMEN.<br />
1610—1636.<br />
Ten einde een juister denkbeeld van den toenmaligen<br />
toestand te verkrijgen, was het noodig iets langer bij het<br />
verhaal van de opkomst van 't Nederlandsch gezag in Oostlndië<br />
stil te staan, dan de grenzen dezer handleiding over<br />
't geheel gedoogen. 't Was noodig te doen uitkomen, met<br />
hoeveel moeite en inspanning de eerste vestiging onzer voorouders<br />
in dien voor 't moederland zoo belangrijken Archipel<br />
gepaard ging, met hoeveel bezwaren van allerlei aard de<br />
Vereenigde O.-I. C. in den aanvang had te kampen.<br />
Thans zullen wij de mannen volgen, die voor de belangen<br />
dezer groote handelmaatschappij moesten waken, en van<br />
wier meerdere of mindere bekwaamheid , ruime of be-<br />
krompen inzichten ;<br />
hare verdere ontwikkeling en uit-<br />
breiding, alsmede de handhaving van ons gezag grootendeels<br />
afhankelijk waren. Men vergeté echter niet, welk<br />
een groote invloed door politieke, financieële of andere<br />
toestanden daarop kon worden uitgeoefend.<br />
Pieter Both van Amersfoort, een strikt eerlijk, streng,<br />
eenvoudig man, werd de eerste gouverneur-generaal van<br />
Neêrlands-Indië.<br />
Van een vrijgeleide van Spanje's koning en een afschrift<br />
van het twaalfjarig bestand voorzien, verseheen<br />
hij met eene rijk uitgeruste vloot van acht schepen,<br />
waarop eenige troepen, handwerkslieden en kolonistenhuisgezinnen,<br />
op den 19 den December 1610 voor Bantam.<br />
De zaken waren daar geenszins vooruit gegaan. Door Spaanschen<br />
en Portugeeschen invloed bewerkt was het bestuur<br />
den Hollanders zelfs zóó vijandig gezind, dat de opperlandvoogd<br />
begreep, bij tijds voor een toevluchtsoord te<br />
moeten zorgen, te meer daar de Spanjaarden zich ongenegen<br />
betoonden het bestand te erkennen en de vijandelijk-
56<br />
heden te staken. Hij zocht het te Jakatra, welk oord tevens<br />
tot zetel van het bestuur en vereenigingspunt („Algemeen<br />
Eendez-vouz" zooals het genoemd werd) der schepen zou<br />
kunnen dienen.<br />
Aan 't voorstel echter, den koning van dat land gedaan,<br />
om eene sterkte te bouwen aan den oever der<br />
Tjiliwong, waar reeds eene factory of loge bestond, werd<br />
geen gevolg gegeven; er kon dus voorals nog geen algemeen<br />
vereenigingspunt worden aangewezen. Vele inlandsche<br />
vorsten en regenten, die don titel voerden van radja,<br />
sultan, enz., werden door de Hollanders in den beginne<br />
„koning" genoemd; zoo ook de vorst van Jakatra, die geen<br />
onafhankelijk koning, maar leenplichtig aan Bantam was.<br />
In 't begin van het volgende jaar werd een raad van<br />
lndië van vijf leden, (later meermalen gewijzigd) — den<br />
gouverneur-generaal ter ondersteuning en voorlichting toegevoegd<br />
— door Both in zijn werkkring bevestigd, waarop<br />
hij naar de Molukken vertrok om er de verdedigingsmiddelen,<br />
het bestuur en den handel te regelen.<br />
Weldra vormden de door hem medegebrachte kolonisten<br />
op Ambon, de eerste Nederlandsche volkplanting in den<br />
O.-I. Archipel.<br />
Met de opperhoofden van Banda werd eene overeenkomst<br />
gesloten waarbij gedurende vijf jaren het monopolie<br />
in specerijen tegen vastgestelde prijzen was verkregen, en<br />
ofschoon de beschikbare krijgsmacht niet toeliet, overal<br />
aanvallenderwijzo tegen de Spanjaarden te werk te gaan,<br />
waren toch een paar forten op Tidor in zijne handen gevallen,<br />
eonige der voornaamste punten beter versterkt en<br />
van bezetting voorzien. Ook verkreeg men vasten voet<br />
op Boeton en Timor, en toen Both naar Bantam terugkeerde,<br />
waar zijne tegenwoordigheid vereischt werd, liet hij<br />
Eeael als gouverneur van de Molukken achter.<br />
In Bantam had de Comp, veel schade geleden zoowel<br />
door 't vijandelijk optreden van den rijksbestuurder als<br />
tengevolge van het nalatig gedrag harer eigen dienaren.<br />
Ten einde nu een strenger toezicht mogelijk te maken en<br />
meer eenheid te brengen in de handelszaken, benoemde hjj<br />
Coen, tot directeur en boekhouder-generaal van de kantoren<br />
te Bantam en te Jakatra.
57<br />
Hier ontmoeten wij voor het eerst den man , die met<br />
recht als de grondlegger van het Nederlandsch gezag in<br />
den O.-I. Archipel beschouwd wordt. De man wiens erkende<br />
kunde, vas<strong>the</strong>id van karakter enhooge verdiensten<br />
al spoedig, zelfs in ondergeschikte rollen een overwegenden<br />
invloed verkreeg , is in dit hoofdstuk de hoofdfiguur<br />
waarom al het overige zich groepeert.<br />
Na op voorstel van den panembahan van Mataram, die<br />
later den titel van sultan aannam, in 1613 eene loge te Japara<br />
gevestigd, en een gezantschap onder den commandeur Gaspar<br />
van Zurck naar dien machtigen vorst te hebben afgezonden,<br />
gaf Both, wiens diensttijd ten einde liep, op den 6 den November<br />
1614 zijne hooge betrokking aan Gerard Reynst — een<br />
der meest invloedrijke bewindhebbers — over. Kort daarna<br />
de terugreis aannemende, mocht hij evenwel in 't moederland<br />
niet wederkeeren ; op de kust van Mauritius door<br />
een hevigen storm beloopen, werd zijn schip tegen de<br />
klippen verbrijzeld, en de diepte der zee het graf van<br />
den eersten opperlandvoogd van Neêrlands-Indie.<br />
Zijn opvolger, voor den tijd van 5 jaren tot gouverneurgeneraal<br />
benoemd en nauwkeurig met scheepvaart en<br />
handelsbelangen bekend, zond Picter van den Broeck<br />
naar de oevers der Roode Zee, om ook dààr handelsbetrekkingen<br />
aan te knoopen. Te Aden, Mocka en Soeratte<br />
werden al spoedig kantoren opgericht, en de raad<br />
van Indie op nieuw samengesteld, waarin nevens den<br />
admiraal van der Hagen, die door zijne tijdige verschijning<br />
in de Straat van Malakka, een aanval van Juan da<br />
Silva op Bantam had verijdeld , ook Coen als directeurgeneraal<br />
van alle kantoren in Indië zitting nam. Van<br />
toen af gaf hij als raadslid onbeschroomd zijn oordeel<br />
zoowel over het bestuur in Indië, als over de handelingen<br />
van het opperbewind in Nederland te kennen, zonder een<br />
van beiden te sparen.<br />
Intusschen hadden de Engelschen, die niet alleen als<br />
mededingers in zeevaart en handel, maar meer dan eens<br />
als verbitterde vijanden optraden, tegenover den door ons<br />
bezetten oever der Tjiliwong eene loge opgericht, en in<br />
de Molukken op Poelo Ai vasten voet weten te verkrijgen,
58<br />
ofschoon Neêrlands gezag op de overige Bandaeilanden<br />
gehandhaafd bleef.<br />
Naar Java wedergekeerd, waar Coen zich als directeur<br />
van den handel, op meesterlijke wijze tusschen den al<br />
meer en meer toenemenden naijver der Engelschen en de<br />
steeds hooger klimmende eischen van Bantams rijksbestuurder<br />
en Jakatra's koning wist staande houden , trachtte<br />
Reynst te- vergeefs eene verlaging van het toltarief en<br />
opheffing van andere lasten te verkrijgen, terwijl ook<br />
eene zending naar Mataram mislukte.<br />
Reeds lijdende uit den Molukschen Archipel teruggekomen,<br />
mocht hij het einde van 1615 niet beleven.<br />
Den 7 den December overleed de tweede gouverneur-generaal<br />
te Jakatra, na slechts één jaar in zijne betrekking werkzaam<br />
te zijn geweest.<br />
Dr. Laurens Reael, gouverneur der Molukken, werd<br />
op den 19 am Juli van het volgende jaar, door den raad<br />
van Indië — die voor de eerste maal van dat benoemingsrecht<br />
gebruik maakte — tot opperlandvoogd van Neêrlandsch<br />
Indië aangesteld. Onder zijn bestuur gelukte het<br />
den commandeur Jan Dirkszoon Lam de Engelschen<br />
onder Samuel Castleton van de Banda-eilanden te verwijderen<br />
en Poelo Ai te hernemen. Hierdoor werden de<br />
Bandaneezen wel tot een beter nakomen van de vroeger<br />
gesloten overeenkomsten genoodzaakt, maar de Engelschen<br />
— die zich ook op Poelo Run gevestigd hadden —<br />
bleven in hunne vijandige pogingen volharden en berokkenden<br />
de Comp, veel nadeel. De vredelievende gouverneur-generaal<br />
trachtte te vergeefs de zaken te schikken,<br />
daar hem de voldoende middelen ontbraken om met meer<br />
kracht op te treden, vooral toen het Nederlandsch eskader<br />
onder Lam, op den 28 Bten October, nabij de baai van<br />
Manilla in een bloedig zeegevecht, waarbij ongeveer 250<br />
Nederlanders sneuvelden, door de Spanjaarden werd uiteen<br />
geslagen.<br />
Gelukkig echter waren ook zij na het einde van den<br />
strijd niet bij machte om iets van belang tegen onze kantoren<br />
in de Molukken te ondernemen.<br />
De naijver der Engelsche O. I. Compagnie openbaarde<br />
zich overal, waar zij slechts eenigszins in staat was hare
59<br />
wezenlijke of vermeende rechten te doen gelden en te<br />
handhaven, 't geen voornamelijk te Bantam en in de<br />
Molukken tot velerlei en zelfs bloedige botsingen aanleiding<br />
gaf.<br />
Maar al werden ook de inlanders somtijds op eene Albion<br />
onwaardige wijze ondersteund, terwijl zijne schepen alle<br />
zeeën doorkliefden, bleven ook onze landgenooten niet<br />
achter, in het doen van belangrijke ontdekkingen, al<br />
strekten ze niet altijd tot geluk en voordeel van de ondernemers.<br />
Zoo werd o. a. hot schip de Eendracht, de<br />
boodschapper der heuglijke tijding, dat een minder<br />
gevaarlijke doortocht dan de Straat van Magellaan gevonden<br />
was, door den onverbiddelijken Coen verbeurd verklaard,<br />
omdat door dien tocht het octrooi der Comp, werd<br />
geschonden. De ontdekkers der zee-engte van Lemaire<br />
en Kaap Hoorn hadden waarlijk beteren dank verdiend.<br />
Van 't hunne beroofd, keerden zij met het eskader van<br />
Spilbergh naar 't moederland terug. Slechts aan Schouten<br />
was het vergund, zich over eene zóó gestrenge handhaving<br />
van dat octrooi te beklagen en schadevergoeding te<br />
eischen; zijn tochtgenoot Lemaire was onderweggestorven.<br />
Als handhaver der rechten van de Comp., deed de<br />
directeur-generaal en president van Bantams factorij, almede<br />
twee schepen, door de Fransche O. I. C. te St. Malo<br />
uitgerust en grootendeels door Nederlanders bemand, in<br />
beslag nemen, ten gevolge waarvan later eene schadeloosstelling<br />
van 550.000 livres aan de reeders moest worden<br />
uitgekeerd. Hevige twisten omstreeks denzelfden tijd tusschen<br />
Coen en don rijksbestuurder van Bantam ontstaan,<br />
hebben veel tot het besluit eener vestiging als centraal punt<br />
te Jakatra bijgedragen. Maar noch de listen en lagen hem<br />
door Mataram en Bantam gelegd, noch de komplotten door<br />
der Britten haat en ijverzucht gesmeed, deden Coen een<br />
oogenblik wankelen in zijn besluit, Neêrlands gezag krachtdadig<br />
te handhaven; en 't was door zijn toen reeds overwegenden<br />
invloed, dat eene talrijke vloot voor Bantam<br />
verscheen, om een aanval der Engelschen tegen onze<br />
factorij te bestraffen en hun — op grond der bestaande<br />
traktaten — de vaart in de Moluksche wateren door den<br />
raad van Indië werd ontzegd.
BO<br />
Reael, die in den gespannen toestand waarin men<br />
verkeerde, naar Bantam was overgekomen, om zich met<br />
den directeur-generaal omtrent verschillende zaken te verstaan,<br />
had zijne standplaats te Ternate weder ingenomen,<br />
toon hij op zijn reeds vroeger te kennen gegeven wensch zijne<br />
hooge waardigheid neder te leggen, een gunstig antwoord<br />
' ontving. Die wensch stemde geheel met het verlangen<br />
der Kamer van XVII overeen. Zij verlangde namelijk<br />
Coen als zijn opvolger te benoemen, van wiens opperbeleid<br />
meer veerkracht, meer doortastende en afdoende<br />
maatregelen waren te verwachten. In deze verwachtingwerd<br />
zij dan ook niet bedrogen. De moeilijke omstandigheden,<br />
waaronder hij zijn bestuur overgaf, hielden Reael<br />
echter tot in Augustus 1618 in den Archipel terug. Lateimocht<br />
hij het moederland nog vele en belangrijke diensten<br />
bewijzen, en 't Realen-eiland te Amsterdam houdt de herinnering<br />
aan den naam van den vriend van Hooft, Huygens<br />
en Vondel, ook bij den nazaat levendig.<br />
De onwrikbare geestkracht en onverzettelijke wil van<br />
den nieuwbenoemden gouverneur-generaal deden hem te<br />
midden der dreigende gevaren bovendien aan twee machtige<br />
tegenstanders, — de toenemende ijverzucht van Engeland<br />
en Indiaansche trouweloosheid -- voortdurend het<br />
hoofd bieden. Dientengevolge werd het echter noodig, den<br />
zetel van 't bestuur naar Jakatra over te brengen en de<br />
loge aldaar tot een verdedigbaar fort in te richten.<br />
Van toen af begon een strijd tusschen Indiaansche sluwheid<br />
en Europeesch beleid, waarbij Engeland niet altoos<br />
de waardigste rol vervulde: een strijd, waarin Neêrlands<br />
landvoogd eindelijk op Bantams rijksbestuurder pangeran<br />
Aria Rama di Mangala de zege behaalde. Deze, zich den<br />
haat van den vorst — zijn vroegeren pleegzoon — tegen<br />
de Hollandsche kafirs (ongeloovigen) ten nutte makende,<br />
voor den steeds toenemenden westerschen invloed beducht<br />
en door eigenbelang gedreven, wist tevens op behendige<br />
wijze van der Britten handelsnijd en de zelfzucht van Jakatra's<br />
regent partij te trekken. Al die elementen moesten<br />
samenwerken, om op een door hem gekozen oogenblik Hollands<br />
macht te vernietigen. Mocht hij dat kunnen bewerken,
61<br />
zoo vermeende hij, de daartoe gebezigde werktuigen, elk<br />
afzonderlijk met gemak weer te kunnen verbreken, en zich<br />
alzoo met aller buit te verrijken. Hierin rekende hij echter<br />
buiten den waard, of liever buiten den gouverneur-generaal,<br />
die steeds op zijne hoede, sedert lang de plannen<br />
van zijn listigen tegenstander had doorzien. Ofschoon Coen<br />
door zijne kloeke en fiere houding tot dusverre alle vijandige<br />
bedoelingen en aanslagen zoowel op de factorij als<br />
op zijn leven had weten af te weren, besefte hij evenwel<br />
geheel zijn hachelijken toestand. Door afgunst en verraad<br />
omgeven, kon hij ieder oogenblik tot een ongelijken kamp<br />
geroepen worden. Daarom had hij bij tijds de compagniesgoederen<br />
op de ter reodo liggende schepen in veiligheid<br />
gebracht en was steeds voortgegaan de loge te doen versterken.<br />
Al spoedig word ze, zoowel met het vuur deitegen<br />
haar over gelegene Engelsche factorij — door eene<br />
zware batterij gedekt —- als met dat van de opgeworpen<br />
verschansingen der Jakatranen bedreigd. En toen hij<br />
vernam dat ook Mataram zich bij zijne vijanden had gevoegd,<br />
begreep hij dat het beslissend uur naderde, waarin<br />
alles van zijn moed en tegenwoordigheid van geest zou<br />
afhangen.<br />
Terzelfder tijd wierp Engeland het masker af. Een van<br />
Patani komend koopvaardij schip werd door het Britsche<br />
eskader dat voor Bantam kruiste, aangehouden en prijs<br />
gemaakt, terwijl men tevens aanstalten maakte de loge<br />
te beschieten. Coen liet onmiddellijk de Engelsche batterij<br />
opeischen, en na een ontwijkend antwoord ze aanvallen<br />
en verbranden. Het oogenblik van handelen was gekomen :<br />
de oorlog was verklaard.<br />
Weldra verscheen geheel de vijandelijke vloot onder<br />
Thomas Dale en William Parker — elf zeilen sterk —<br />
op de kust, eischte Hollands factorij en schepen op, en<br />
wilde den gehaten en gevreesden nabuur het land doen<br />
ontruimen. Coen kon die vloot slechts zeven half toegeruste<br />
schepen tegenover stellen. Toch gaat hij ze op 31<br />
December 1618 te gemoet. Op den 2 dc " Januari 1619<br />
geraakte men op de hoogte van 't eiland Onrust slaags,<br />
en hoewel de overwinning onbeslist bleef, begrijpt de<br />
gouverneur-generaal dien strijd niet te mogen hervatten.
62<br />
De grootste belangen, ja het geheele zijn der Comp,<br />
stonden hier op het spel, en zulk een hoog spel durfde<br />
en mocht hij niet wagen. Toen bovendien gebrek aan<br />
buskruit en eene nieuwe versterking der Engelsche vloot<br />
den reeds zóo ongelijken strijd geheel onmogelijk maakten,<br />
hield hij af en wendde na een gehouden krijgsraad den<br />
steven naar de Molukken. Hij had het plan gevormd om<br />
later met de dââr vereenigde schepen tot ontzet der ingesloten<br />
loge terug te keeren, welke hij onder de hoede<br />
van van den Broek achterliet, met last, haar niet dan<br />
bij uitersten nood aan den Brit, maar nimmer den Javanen<br />
over te geven.<br />
Wie herinnert zich niet, hoe de naam van v. d. Broek<br />
evenals de roemvolle verdediging van 't fort te Jakatra<br />
steeds met eerbied werden herdacht? En toch eischt de<br />
onverbiddelijke geschiedenis thans eene geheel andere voorstelling<br />
van die feiten. Naarmate de geschiedkundige<br />
waarheid meer en meer uit het stof der archieven te<br />
voorschijn treedt om personen of zaken hunne juiste plaats<br />
aan te wijzen, naar die mate gaat menige illusie verloren.<br />
Zoo ook hier. Van deze gedurende meer dan twee en<br />
een halve eeuw zoo opgevijzelde verdediging en van den<br />
Broek's heldhaftig gedrag voor de muren van Jakatra<br />
blijft niets over. Niets dan 't geen Coen er van schrijft<br />
in zijnen brief aan H.H. bewindhebbers d.d. 5 Augustus<br />
1619; „nae ons' vertreck van Jacatra is het daer in 't<br />
fort' seer schandolijck gegaen, d'eere van de natie wierd<br />
vrij wat gecrenckt" enz. enz.<br />
Gedurende eenige dagen schijnt zijn vertrek geheim<br />
gebleven en de bezetting voort te zijn gegaan de loge<br />
te versterken, waarin zij — vreemd genoeg — door de<br />
Engelschen niet verhinderd' werd, die toen reeds met<br />
Bantam overeengekomen waren er zich meester van te<br />
maken. Van den Broeck sloot zijnerzijds een verbond<br />
met den regent van Jakatra, maar werd met eenige derzijnen<br />
door dien trouweloozen bondgenoot op de meest<br />
verraderlijke wijze gevangen genomen, met het doel de<br />
bezetting van het fort tot de overgave te noodzaken. En<br />
nu zou het verhaal der zelfverloochening van den vroeger<br />
gevierden held moeten volgen.
63<br />
Uit een reeks van brieven aan den bevelhebber Pie ter<br />
van Raey, die allengs dringender werden om toch den<br />
geëischten losprijs voor de gevangenen te betalen, blijkt<br />
echter duidelijk, hoe v. d. Broeck tevens den raad geeft,<br />
het fort — ' inmiddels door de Engelschen opgeëischt —<br />
aan hen over te leveren, en die raad werd mondeling<br />
herhaald toen men hem, als een misdadiger gebonden,<br />
voor de muren bracht. Een paar dagen later was dan<br />
ook door den krijgsraad tot de overgave besloten. Ware<br />
Bantams rijksbostuurder niet tusschen beide gekomen, dan<br />
zouden op den l sten Februari, geschut en krijgsvoorraad<br />
den Brit, geld en goederen den Jakatraan in handen zijn<br />
gevallen, bij welk verdrag tevens de vrijheid der gevangenen<br />
en de overtocht der bezetting naaivKoromandel was<br />
bedongen. Dit streed echter — gelukkig voor Nederland<br />
— geheel met Bantams belangen en bedoelingen.<br />
Aan zijne arglistige staatkunde getrouw, had de sluwe<br />
pangeran, ter bereiking zijner baatzuchtige oogmerken,<br />
zijne troepen in Jakatra reeds vroeger aanzienlijk versterkt,<br />
onder den schijn van tegen de Comp, samen te spannen.<br />
Op 't gegeven oogenblik echter zijne bondgenooten verlatende,<br />
verzette hij zich tegen het gesloten verdrag en<br />
eischte den begeerden buit voor zich zelf. De Engelschen<br />
gevoelden zich niet sterk genoeg aan die talrijke benden<br />
het hoofd te bieden ; Dale, zich op zijne beurt belegerd<br />
én verraden achtende, begaf zich onmiddelijk aan boord,<br />
en nauwelijks had hij zijne krijgsmacht op de ter reede<br />
liggende schepen vereenigd, of de niets kwaads vermoedende<br />
regent van Jakatra werd overvallen, uit zijn leenmanschap<br />
ontzet, naar het gebergte verdreven en zijn rijk<br />
bij Bantam ingelijfd.<br />
De Engelschen van hunne medehelpers verstoken en<br />
voor Bantam beducht, verlieten aldra de reede om op<br />
onze schepen jacht te maken. En toen bij een hernieuwde<br />
opeisching van den rijksbestiiurdor, de bezetting, eindelijk<br />
inziende dat op vriend noch vijand, maar alleen op eigen<br />
kracht en moed te rekenen was, het kloek besluit nam<br />
zich tot het uiterste te verdedigen, slaagde zij er al spoedig<br />
in de haar bedreigende batterijen te vernielen. Van<br />
toen af was geen gevaar meer te vreezen : en op den
64<br />
12 aen Maart werd door kapitein van Raey op plechtige<br />
wijze de naam Batavia geschonken aan het fort, dat<br />
door de lafhartigheid der bezetting, meer dan eens op<br />
het punt was, om in 's vijands handen over te gaan.<br />
't Was wel het minst aan hem en de zijnen, bij die<br />
doopplechtigheid van het zoogenaamde „Nederlandscho<br />
Rendez-vous in Indie" voor te zitten. De vier bolwerken<br />
verkregen de namen van Holland, Westvriesland, Zeeland<br />
i en Gelderland, flater veranderd in die van Robijn, Diamant,<br />
Saphier en Parel.<br />
Coen, die ter eere van zijne geboorteplaats het liever<br />
Nieuw-Hoorn genoemd had, en zijne brieven nog altijd uit<br />
„het fort Jakatra" dateerde, moest eindelijk krachtens aanschrijving<br />
der XVII van 4 Maart 1621, den naam Batavia<br />
eerbiedigen.<br />
Op den 10 de " Mei brachten de raden van Indië Pieter<br />
de Carpentier en Andries Soery — daartoe door Coen van<br />
Amboina afgezonden — de heuglijke tijding zijner terugkomst<br />
aan de bezetting van Jakatra over. En werkelijk<br />
verscheen hij eenige dagen later, na te Japara den in 't<br />
vorige jaar op de Hollanders gepleegden moord te hebben<br />
gewroken, met zijne vloot voor de muren van het fort.<br />
Toen was de handhaving van Neèrlands eer weder aan<br />
goede handen toevertrouwd.<br />
Nauwelijks waren de troepen ontscheept, of hij joeg de<br />
bevolking op de vlucht, vernielde de Javaansche stad en<br />
deed op hare rookende puinhoopen, Batavia, de „toekomstige<br />
Koningin van het Oosten," als hoofdzetel van<br />
ons bestuur in Indië verrijzen.<br />
Na die overwinning voor Bantam verschijnende, verkreeg<br />
Inj de uitlevering van v. d. Broek en een lOOtal andere<br />
gevangenen, die door den rijksbestuurder uit Jakatra<br />
waren medegevoerd, maar kon van zijnen onverzoenlijken<br />
vijand de hernieuwing der vroegere handelsbetrekkingen<br />
niet verwerven. Ook wilde de pas opgetreden en voor onze<br />
zegevierende wapenen bevreesd geworden vorst zich aan<br />
geene nieuwe verbintenissen onderwerpen en de vijandelijkheden<br />
hielden, met geringe tusschenpoozen, gedurende<br />
vele jaren aan.<br />
Bij de terugkomst van Coen, had de Engelsche admiraal
65<br />
Straat Soenda met zijne vloot wel verlaten, maar de<br />
rekening met Holland was niet afgesloten. Weldra had<br />
de vereffening plaats. Bij Patani werden twee, en op<br />
Sumatra's kust vier Britsche schepen prijs gemaakt, en<br />
dezelfde Dutchmen, die Dale geheel overwonnen achtte,<br />
dreigden thans den Brit uit den Archipel te verjagen.<br />
Reeds hoopte de wakkere Coen dat doel te bereiken,<br />
reeds waande hij zich alléén meester van den Indischen<br />
handel, toen in Europa ter kwader ure, tusschen de Engelsche<br />
en Hollandsche Compagnieën onderhandelingen<br />
werden aangeknoopt, welke die schoone hoop deden verdwijnen.<br />
Een verdrag, in 1619 na vele afgebroken en weder<br />
aangeknoopte onderhandelingen te Londen voor den tijd<br />
van 20 jaren gesloten, en den 27 8tcn Maart 1620 door Coen<br />
met grooten weerzin ontvangen en afgekondigd, moest<br />
vroegere twisten doen vergeten. Dit monster-verbond —<br />
met recht een doos van Pandora genaamd — zou naar<br />
men meende, alle bestaande geschillen uit den weg ruimen:<br />
wederzijdsche belangen moesten vereenigd en door<br />
een gemeenschappehjken raad van defensie van acht leden,<br />
die eene vloot, 20 schepen sterk, te zijner beschikking<br />
had, behartigd en beschermd worden. Maar al spoedig<br />
werd men het oneens: de Engelschen sveigerden aan<br />
sommige bepalingen te voldoen, Coen bleef hardnekkig<br />
zijne eischen volhouden, vertrok weldra naar de Molukken,<br />
om het monopolie van den specerijliandel aan zijne<br />
meesters te verzekeren, en opnieuw werd de bedekte doch<br />
niet minder vinnige strijd tusschen de twee mededingsters<br />
voortgezet.<br />
't Gelukte Coen den trouweloozen Bandanees te straften,<br />
of liever — om geen Compagnie-stijl te gebruiken en te<br />
zeggen wat meer met de waarheid overeenkomt — 't<br />
gelukte hem, de voor have en vrijheid strijdende bevolking<br />
onder zijn ijzeren vuist te doen bukken, en de ongelukkige<br />
schier geheel ontvolkte Banda-eilanden tot een<br />
wingewest der O. I. C. te maken. Ten einde van deze<br />
door den oorlog zoo zeer geteisterde gewesten het meeste<br />
voordeel te trekken, machtigde hij den toenmaligen gouverneur<br />
Maarten Sonck, om bepaalde terrein-loten ter<br />
5
66<br />
ontginning aan Europeanen uit te geven, en door slaven<br />
te doen bewerken, waarvan de notentuinen en specerijperken<br />
herkomstig zijn. De toen op Banda voorgevallen<br />
feiten, werpen eene donkere schaduw op het leven van<br />
dien kloeken, maar ruwen soms wreeden krijgsman. Zonder<br />
nu tal van treurige herinneringen op te wekken, zij<br />
liever vermeld dat men de rust op Amboina, en het bezit<br />
van 't eiland Pehoe (later bij onderlinge schikking voor<br />
Formosa verruild) aan het beleid van Coen had te dankon.<br />
Minder gelukkig slaagde hij in de uitbreiding van onzen<br />
handel op Japan, waar hem tevens het verder aanwerven<br />
van soldaten werd ontzegd.<br />
Omstreeks dien tijd kwam Willem IJsbrantsz Bontekoe -<br />
in 1618 uit het moederland vertrokken, met zijn schip<br />
in de lucht gevlogen, en uit tallooze gevaren als door een<br />
wonder gered — met het overschot der zijnen in eene<br />
boot te Batavia aan. Door den gouv.-gen. (zijn stadgenoot)<br />
met de meeste deelneming en welwillendheid ontvangen,<br />
aanvaardde Bontekoe later eene zending naar<br />
China, waar hij vele en goede diensten bewees.<br />
Met Mataram waren vredelievende onderhandelingen<br />
aangeknoopt, en ook Bantam scheen meer tot de Comp, te<br />
willen naderen, toen Coen, die reeds vroeger het verlangen<br />
te kennen gegeven had in 1622 terug te koeren, tot groot<br />
leedwezen der bewindhebbers zijne waardigheid voorloopig<br />
op den directeur-generaal de Carpentier overdroeg,<br />
en bijna terzelfder ure dat het octrooi der Comp, moest<br />
worden verlengd, de reis naar 't moederland aannam.<br />
Was het eerst verleende octrooi tot vestiging en uitbreiding<br />
van den handel te verdedigen, was 't in 1602<br />
zelfs billijk, nuttig en noodzakelijk te achten, de verlenging<br />
er van, werd door velen een staatkundige misslag<br />
genoemd. Velen keurden het af, zulk een monopoliseerend<br />
handelslichaam te bestendigen, waardoor eene schier onafhankelijke<br />
macht, die zóó diep in politieke, algemeene<br />
en bijzondere belangen kon ingrijpen, in den staat werd<br />
bevestigd en gehandhaafd. Toch werd het met eenige<br />
wijzigingen voor den tijd van 21 jaren verlengd.<br />
Coen, in 't moederland met die eerbewijzen ontvangen,<br />
welke men aan zijne groote verdiensten en bekwaamheden
67<br />
verschuldigd was, drong onder meer verbeteringen vooral<br />
aan op „kolonisatie en openstelling van vrijen handel in<br />
Indië". Hij verlangde „een stelsel van koophandel, door<br />
bijzondere personen gedreven, met consignatie op Batavia ,<br />
en reeds had hij sommige verstokte monopolisten half bekeerd,<br />
reeds sprak men „van volkplantingen en het uitgeven<br />
van gronden", toen het oude stelsel door bijkomende<br />
omstandigheden, waaraan de oppositie der z.g.n. „doleerende<br />
participanten" niet vreemd was, de zege behaalde.<br />
De Carpentier wist al het goede, door zijn voorganger<br />
tot stand gebracht, te bewaren en te onderhouden. Het<br />
Indische plakaatboek (algemeene verzameling van wetten<br />
en instellingen door Coen in 't leven geroepen) getuigt<br />
evenzeer voor zijne gehech<strong>the</strong>id aan, en eerbied voor<br />
de wet, als voor zijne zucht naar orde, regelmaat en<br />
eene behoorlijke rechtsbedeeling. Niet minder zorg wijdde<br />
hij aan de instandhouding en uitbreiding van scheepvaart<br />
en handel. Nieuwe ontdekkingen deden nieuwe bronnen<br />
van welvaart ontluiken. De Aroe-eilanden erkenden de<br />
souvereine macht der O. I. C, Formosa werd door het<br />
fort Zeelandia versterkt, en een aanzienlijk deel der noordkust<br />
van Nieuw-Holland benevens de diep landwaarts<br />
inloopende golf naar hem genoemd (Carpentaria).<br />
Ongelukkig had onder zijn bestuur op Amboina in 162!5<br />
eene rechtspleging plaats wegens samenzwering en hoogverraad,<br />
ten gevolge waarvan eenige Britsche onderdanen<br />
en Japansche soldaten, die allen hunne medeplichtigheid<br />
bekenden, ter dood werden veroordeeld 1). Die onstaatkundig<br />
aangevangen procedure en de daarop gevolgde<br />
even onstaatkundige voltrekking van dat wel wat onbesuisd<br />
geslagen vonnis door den toenmaligen gouverneur der<br />
Molukken, Herman van Speult, in stede van de zaak aan<br />
de beslissing van de Carpentier of van den raad van defensie<br />
te onderwerpen, werd door de Engelschen „de<br />
moord van Ambon" genoemd. Jarenlang bleef die zoogenaamde<br />
moord, eene oorzaak van haat en verwijdering<br />
1) De schuldbekentenis van Gabriel Towerson, den hoofdaanlegger van<br />
t komplot, is o. a. in 't rijks-Archief berustende.<br />
5*
68<br />
tusschen de volken, een twistappel tusschen de beide naijverige<br />
Compagnieën en een steen des aanstoots tusschen<br />
't Britsche gouvernement en de Algemeene-Staten. Eene<br />
reeks van diplomatieke nota's, de eene nog scherper dan<br />
de andere, en vertoogen van de Engelsche gezanten,<br />
gaven in 1628 aanleiding tot het instellen van een nader<br />
onderzoek. Menig verwijt, ja de meest vijandige verklaringen<br />
zelfs moesten voorafgaan, eer die ongelukkige<br />
zaak, in 1653 door Cromwell weder opgevat, in 't volgende<br />
jaar bij den vrede van Westminster tot eene geveede<br />
oplossing kwam. Zij had der Britten verwijdering<br />
uit den Archipel der Specerijen ten gevolge, waardoor de<br />
laatste band tusschen de twee Compagnieën onherroepelijk<br />
verbroken en het traktaat van 1619 als van zelf verscheurd<br />
werd. Niet vóór 1667 bij den vrede van Breda, kwam dit<br />
ongelukkig rechtsgeding voor goed in het vergeetboek.<br />
Inmiddels ging men op Java een moeielijken tijd te<br />
gemoet. Wel had de Carpentier die steeds met de meeste<br />
behoedzaamheid, de aanmatigende handelingen der Engelschen<br />
onschadelijk wist te maken, na de aftreding van den<br />
rijksbestuurder van Bantam weder eenige betrekking met<br />
dat rijk aangeknoopt, en waren zijne gezanten in Karta,<br />
toen de hoofdstad van Matarams vorst, met onderscheiding<br />
ontvangen, zonder dat daarom de bestaande toestandeene<br />
werkelijke verbetering onderging.<br />
Het in 1626 afgevaardigde gezantschap was evenwel<br />
niet tot de hofreis toegelaten ; Palembang, de erfvijand van<br />
Bantam, had zich nauw met Mataram verbonden en in<br />
gespannen verwachting zag de Carpentier de veroveringsplannen,<br />
door dien machtigen despoot tegen westelijk<br />
Java gesmeed, langzamerhand zich ontwikkelen en tot<br />
rijpheid komen, 't Was hem echter eene geruststelling<br />
bij het nederleggen zijner hooge betrekking, de teugels van<br />
't bewind aan dezelfde krachtvolle handen te mogen overgeven<br />
, waaruit hij ze ontvangen had.<br />
De terugkomst van Coen, die op herhaalden aandrang<br />
der XVII, en in weerwil van den hevigen tegenstand van<br />
den Engelschen gezant Dudley Carleton, den laatsten<br />
September van 't jaar 1627, ten tweedenmale het opper-
69<br />
gezag aanvaardde, bracht vele gemoederen in beweging.<br />
Zij was den Brit een doorn in 't oog en een onheilspellend<br />
tecken voor den Javaan. Beiden hadden zijne onkreukbare<br />
trouw, zijn ijzeren wil en sterken arm van<br />
nabij leeren kennen. Nauwelijks is hij dan ook in zijne<br />
hooge waardigheid erkend, of van alle kanten dreigt het<br />
gevaar. Tot tweemalen toe was de dolk van den Maleier<br />
op zijne borst gericht, maar zijn uur had nog niet geslagen.<br />
Kalm en onverschrokken overziet hij den even moeilijken<br />
als gçvaarvollen toestand, en doet, onder andere<br />
voorzorgsmaatregelen, de wallen en het kasteel van Batavia<br />
zooveel mogelijk versterken, 't Was een jaar, voor<br />
dat Mataram zijne benden tegen dien zwak bevestigden<br />
zetel van ons bestuur afzond.<br />
Tjakra Koesoema, een kleinzoon van den panembahan<br />
senapati 1), onder wiens regeering de Nederlanders zicli<br />
in den Archipel vestigden, zat op Matarams troon. Door<br />
zijne overwinningen, zoowel in het midden en den oosthoek<br />
van Java als op Madoera, tot het toppunt zijner<br />
groo<strong>the</strong>id genaderd, had hij den weidschen titel van soesoehoenan<br />
aangenomen en werd schier overal als sultan<br />
Ageng (de Groote) erkend. Meermalen, doch altijd te vergeefs,<br />
had hij getracht den G.-G. over te halen hem als<br />
opper-vorst van Java te erkennen, als zoodanig jaarlijks<br />
door een gezantschap hulde te bewijzen en zich met hem<br />
nopens de verovering van Bantam te verstaan. En toen hij<br />
in April 1628 opnieuw die beide eischen herhaalde, werden<br />
ze kortaf geweigerd. Dit had den oorlog ten gevolge,<br />
en reeds in de maand Augustus vertoonde zich zijn leger<br />
voor Batavia.<br />
De stad van eene zwakke omwalling voorzien en door<br />
eenige kleine forten gedekt, was met een gering aantal<br />
troepen — door eenige honderden Chineezen en Mardikers<br />
(vrije inboorlingen) versterkt r*- geheel onvoldoende bezet.<br />
Toch bood het garnizoen, dat de Bantammers kort te<br />
voren getracht hadden bij verrassing te overrompelen, ook<br />
thans een dapperen wederstand. Iedere toeleg om zich van<br />
de buitenwerken meester te maken werd verijdeld, even<br />
1) Zie het inleidende hoofdstuk.
70<br />
als vroeger de poging om het kasteel van de zeezijde te<br />
nemen mislukt was. Elke aanval werd moedig afgeslagen :<br />
en bij een goed bestuurden uitval gelukte het zelfs de vijandelijke<br />
legerplaats gedeeltelijk te vernielen. De Javanen<br />
leden eene geduchte nederlaag, waarbij hun aanvoerder<br />
Baoe-Raksa en de voornaamste bevelhebbers sneuvelden.<br />
Zulk een uitslag was niet te verwachten. In den waan<br />
dan ook, dat Batavia voor de kracht zijner wapenen had<br />
moeten bukken, zond de soesoehoenan een tweede leger<br />
onder een zijner rijksgrooten toemenggoeng Soera Ngalaga,<br />
ten einde den zoo begeerden buit in bezit te nemen. Maar<br />
in stede van een overwinnend leger op de puinhoopen van<br />
Batavia, vindt hij de verminkte lijken van Matarams bevelhebbers<br />
in de half verbrande legerplaats der Javanen.<br />
Moedig stelt Soera Ngalaga zich aan het hoofd der zijnen,<br />
en toen de verdedigers, overmoedig op hunne behaalde<br />
zege, ook hem durfden aantasten, moest die kleine, maar<br />
dappere schaar met bebloede koppen terug wijken.<br />
Dagen lang hield hij de stad ingesloten, alles werd in<br />
het werk gesteld, om ze tot de overgave te dwingen.<br />
Eindelijk doet hij eene wanhopige doch vruchtelooze poging<br />
zich van het reduit der zoo krachtig verdedigde schans<br />
Hollandia meester te maken, en de stad, door het afleiden<br />
der rivier bij gebrek aan water te doen vallen. Na alle<br />
middelen van aanval te hebben uitgeput, was hij echter<br />
in de eerste dagen van December genoodzaakt, het beleg<br />
op te breken en den terugtocht aan te nemen.<br />
De twee bevelhebbers, die voor Hollandia het hoofd<br />
hadden gestooten, liet hij met meer dan 700 hunner volgelingen<br />
ter dood brengen, in de hoop daardoor zijn hoofd<br />
althans te redden. Maar die wraakoefening was den Indischen<br />
despoot niet genoeg; ook de boodschapper van<br />
de geleden nederlaag moest met zijn leven dien hoon<br />
en den onvoldanen wensch van zjjnen meester boeten.<br />
De geschiedenis van Mataram is eene aaneenschakeling<br />
van gruwelen door eene reeks van nietswaardige ellendige<br />
tirannen begaan. Alleen op eigen voordeel en zinnelijk<br />
genot bedacht, beschouwden de vorsten het arme volk<br />
dat onderdanig en kruipend van aard zich voor hunne<br />
almacht in het stof ter neer boog, als geschapen om
71<br />
hunne beurzen te vullen en de meest eerzuchtige plannen<br />
of dierlijke lusten te dienen.<br />
De keizer, in zijne hoog gespannen verwachting te<br />
leur gesteld en aan geen wederstand gewoon, verzamelde<br />
een nog grooter leger en verscheen op den 22 ste " Augustus<br />
1629, volgens sommige schrijvers, aan het hoofd van meer<br />
dan 80,000 man yoor Batavia.<br />
Coen, hoewel hij in zijn huis met veel leed had te kampen<br />
j _ door de openbare terechtstelling van den verleider,<br />
den vaandrig Kortenhoef, en de geeseling van het verleide<br />
meisje, Sara Specx zijne pleegdochter gevolgd,<br />
was voor zijne stad niet werkeloos gebleven. Do geheel<br />
onverwachte vriendschapsbetuigingen van Mataram hadden<br />
zijn wantrouwen opgewekt, en de noodige maatregelen<br />
tegen een tweeden aanval doen nemen. Nieuwe forten<br />
hadden het verdedigingsvermogen der stad verhoogd, gewapende<br />
burgers sloten zich moedig bij het garnizoen<br />
aan, en de soesoehoenan had weinig kans beter te slagen<br />
dan zijne voorgangers. Toen hij o. a. gebruik wilde maken<br />
van de voorraadschuren -- tot onderhoud van zijn leger<br />
te Tagal en Sabang opgeslagen — was ook daar de opperlandvoogd<br />
hem vóór geweest : hij vond ze door Adriaau<br />
Maartensz. Block vernield of verbrand. Men scheen zich<br />
dan ook niet bijzonder veel over dit beleg te bekommeren,<br />
toen Batavia eensklaps in diepen rouw werd gedompeld.<br />
De gouverneur-generaal was op den 20 ate " September<br />
in de kracht van zijn leven aan eene korte doch<br />
hevige ziekte bezweken, en die dood mocht te rechteen<br />
onherstelbaar verlies genoemd worden. De O. I. C. verloor<br />
in Coen haren hechtsten steun, Batavia een onovertroffen<br />
bewindvoerder en Nederland den stichter van zijne<br />
macht, den handhaver van zijn gezag in Indië. Toch<br />
moesten er bijna twee en een halve eeuw over die groeve<br />
heengaan eer men in een hem waardig gedenkteekeu, de<br />
openbare hulde van een dankbaar volk aan een zijner<br />
edelste burgers zag verrijzen.<br />
Nog vóór de begrafenis, verscheen een Hollandsch schip<br />
op de ree, aan welks boord de man vertoefde, bestemd<br />
om zulk een voorganger op te volgen, 't Was Jacques<br />
Specx, die door den raad van Indië voorloopig tot opper-
72<br />
landvoogd aangesteld, de onafgedane taak der bevrijding<br />
van Batavia op zich nam en ten einde bracht.<br />
De weinige geestdrift der door ziekte en gebrek geteisterde<br />
Javanen, gepaard aan de slechte uitwerking van<br />
hun geschut, maakte de verdediging gemakkelijk, en<br />
het reeds tot op de helft geslonken Javaansche leger,<br />
dat zich buiten het bereik van 't geschut had teruggetrokken,<br />
werd in de eerste dagen van November genoodzaakt<br />
den aftocht te blazen.<br />
Nu ten gevolge van de overmacht der Nederlandsche<br />
wapenen, thans voldingend bewezen, het prestige van<br />
Mataram's vorst daalde naarmate de Comp, aan invloed,<br />
aanzien en gezag had gewonnen, deed ook Bantam van<br />
meer vredelievende gezindheid blijken; handel en scheepvaart<br />
werden tusschen die stad en Batavia hersteld. Toch<br />
waren Heeren bewindhebberen met het bestuur van Specx<br />
niet ingenomen : vooral werd hij gewantrouwd ten opzichte<br />
van den particulieren handel — op nieuw aan de meest<br />
beperkende voorwaarden onderworpen — en moesten de<br />
belangen der vrijburgers, die grootendeels in dien handel<br />
hun bestaan vonden, en ook door zijn grooten voorganger<br />
zoo veel mogelijk beliartigd waren, weder geheel voor de<br />
kleingeestige eischen van het monopolie-stelsel wijken.<br />
Na het sluiten van een of- en defensief verbond met<br />
Hamza, die Modafar als koning van Ternate was opgevolgd,<br />
gaf hij in September 1632 zijne betrekking -<br />
waarin hij door de Kamer van XVII nimmer werd bevestigd<br />
— aan Hendrik Brouwer over.<br />
Niet minder dan zijne voorgangers, trachtte ook deze<br />
landvoogd, van een nieuwe instructie op het regeeringsbeleid<br />
voorzien, het gezag en den invloed zijner lastgevers<br />
— algemeen door de inlanders „de Companie" genoemd<br />
— steeds verder uit te breiden. Het diplomatiek<br />
beleid van Brouwer droeg echter weinig vruchten. Hij was<br />
even ongelukkig in zijne pogingen om het lot der vrijburgers<br />
te verzachten, als in zijne voorstellen aan den sultan<br />
van Bali om Mataram den oorlog aan te doen. Zonder<br />
den vrede met dit rijk op duurzamen voet te kunnen<br />
herstellen, waaraan der Comp, veel gelegen lag, vooral<br />
nadat in November 1633 de oorlog tusschen Bantam en
73<br />
Batavia op nieuw was uitgebroken, werd hij door Antonie<br />
van Diemen vervangen, die bereids drie jaren te<br />
voren als zijn opvolger was aangewezen.<br />
Vreemd moge het klinken — toch kan het door officicële<br />
documenten worden gestaafd — dat de O. I. C. toen<br />
reeds met moeite aan hare verplichtingen kon voldoen,<br />
en vreesde, „zonder groote bezuinigingen, onder de steeds<br />
toenemende lasten te moeten bezwijken."<br />
HOOFDSTUK IV.<br />
DB <strong>OOST</strong>-INDISCHE ARCHIPEL TOT AAN HET BESTUUR<br />
VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL MAET8UIJKER.<br />
1636-1653.<br />
Op den l bten Januari 1636, nam van Diemen de teugels<br />
van het bewind in handen, en werd er eeno nieuwe reeks<br />
van voorspoedige en winstgevende jaren voor de O. I. C.<br />
geopend.<br />
Zijn bestuur is merkwaardig zoowel door de meer vredelievende<br />
houding die hij tegenover Bantam en Mataram<br />
wist aan te nemen, ofschoon hij geheel het gevoelen deelde<br />
van zijn voorganger nopens de staatkundige verhouding<br />
dezer landen, als door de ontwikkeling en uitbreiding aan<br />
Batavia en vele takken van nijverheid en landbouw gegeven.<br />
Hij bleef het denkbeeld getrouw, dat de bloei van Batavia<br />
afhankelijk was van Bantams verval: en toch mocht dit<br />
niet te klein en Mataram te groot worden.<br />
Omstreeks 't midden van dat jaar kwam een wapenstilstand<br />
tusschen die twee voornaamste koopsteden van Java<br />
tot stand, maar 't duurde tot 1639 voor het handelsverkeer<br />
op den ouden voet werd hersteld, terwijl de soesoehoenan<br />
intusschen zijn gezag en invloed al meer en meer trachtte<br />
uit te breiden, waaraan echter door den val van Malakka<br />
een gevoelige slag werd toegebracht.<br />
Wanneer wij thans den gouv.-gen. in den Molukschcn Ar-
74<br />
chipel volgen, dien wij te lang reeds uit het oog verloren,<br />
doet de geschiedenis ons eene minder schoone bladzijde<br />
kennen, want nog altijd drukte het monopoliestelsel loodzwaar<br />
op de arme bewoners van die overigens zoo rijke gewesten<br />
, en gaf elk oogenblik aanleiding tot feitelijk verzet.<br />
Reeds onder Specx en Brouwer waren ten gevolge van<br />
herhaalde ongeregeldheden, door de op Klein-Ceram (Howamohel)<br />
en elders gevestigde kimelaha's (stedehouders<br />
der koningen van Ternate) aangestookt, de gouverneurs<br />
Gijzeis, van den Heuvel en van Deutecom, die geen van<br />
allen hunne roeping begrepen, terug geroepen en vervangen.<br />
Maar ook die maatregel had het nog immer<br />
smeulende vuur van weerspannigheid, haat of wraak door<br />
het wanbestuur dezer gezagvoerders opgewekt, niet kunnen<br />
uitdooven. En geen wonder; want om den sluikhandel<br />
tegen te gaan, waren duizenden nagelboomen op<br />
Ceram's kusten geschild of uitgeroeid, de arme inwoners<br />
uit hun land verdreven , en vele hoofden (orang-kaja's),<br />
waaronder Kakiali, den geliefden capitan-Hitoe gevangen<br />
genomen. De inlanders hadden zich dien ten gevolge in<br />
het sterke Luciëla, den toenmaligen zetel van het Ternataansche<br />
bestuur op Howamohel, en in Wawani genesteld,<br />
of eene wijkplaats gevonden in het gebergte. Dààr waanden<br />
zij zich veilig, en meenden er eiken aanval te kunnen<br />
trotseeren.<br />
Toen na den dood van koning Modafar, de sluwe<br />
Hamza — door Spanjes invloed — Ternates troon beklom,<br />
gaf hij een dubbelen last aan Leliato en Loehoe,<br />
de stedehouders zijner Ambonsche en Ceramsche landen.<br />
Zij moesten namelijk bij het tegengaan en uitroeien van<br />
den sluikhandel den Nederlanders in schijn de behulpzame<br />
hand bieden, maar deze in het geheim z. v. m. trachten<br />
aan te moedigen en te bevorderen. Daardoor was er<br />
spanning en wantrouwen ontstaan, waarop feiten gevolgd<br />
waren, die de komst van den G.-G. noodzakelijk maakten.<br />
Zijne tusschenkomst mocht vooral niet langer worden<br />
uitgesteld, toen eene vruchtelooze poging om Luciëla en<br />
het versterkte Wawani 'te bemachtigen ten gevolge had ,<br />
dat ook Oma, Honimoa, Noesa Laut, en zelfs de Christenen<br />
op Leitimor de Comp, afvielen. Gelukkig namen de
75<br />
zaken oogenschijnlijk dan ook een beteren keer, toen van<br />
Diemen in 1637 met eene aanzienlijke vloot, door de<br />
raden van Indië Caan en Ottens vergezeld, in de Moluksche<br />
wateren verscheen, en Luciëla stormenderhand werd<br />
ingenomen. De orang-kaja's der omliggende eilanden kwamen<br />
nu al spoedig den overwinnaar op het fort Victoria<br />
begroeten of hunne onderwerping aanbieden. Na de rechtmatige<br />
grieven kenbaar te hebben gemaakt, die aanleiding<br />
hadden gegeven tot een gewapend maar wettig verzet r<br />
werden allen in genade aangenomen en scheen de vrede<br />
op Howamohel en Leitimor hersteld. Ook met de Hitoeëzen,<br />
die echter hunne bergen niet verlaten wilden, vóór<br />
dat Kakiali in vrijheid was gesteld, werden even als met<br />
de koningen van Ternate en Makassar nieuwe overeenkomsten<br />
gesloten. Maar hoe konden deze eenig goeds<br />
beloven, zoolang het monopoliestelsel steeds de spil bleef<br />
waarom alles moest draaien?<br />
De G.-G. keerde kort daarop naar Java terug, met belofte<br />
in het volgende jaar weder te komen en liet Ottens<br />
als landvoogd der Molukken achter.<br />
Die schijnbare rust en vrede waren dan ook van korten<br />
duur.<br />
De onverzoenlijke Kakiali kon den hem aangedanon<br />
hoon niet vergeten en wilde zich aan het gehate monopolie,<br />
dat Holland rijk, maar de Molukken arm maakte,<br />
niet onderwerpen. Hij kocht de kruidnagelen van geheel<br />
Hitoe op, om ze aan anderen tegen veel hoogere prijzen<br />
dan de Comp, gaf, te verkoopen; zijne onderdanen<br />
weigerden aan de hongitochten, — die in uitroeiings- eu<br />
verdelgingstochten ontaard waren — deel te nemen, en<br />
Cerams zuidkust, zoowel als Hitoe's stranden bleven de<br />
brandpunten van verzet, sluikhandel en zeerooverij.<br />
Zelfs na de terugkomst van den G.-G. in 1638, die<br />
ook op Banda de zaken kwam regelen, bleven er te<br />
veel vonken smeulen van gekwetst eigenbelang, van zucht<br />
naar vergelding en wraak, dan dat er vrede en rust konden<br />
heerschen. Menigen eed moest nog verbroken, menig<br />
traktaat verscheurd en veel onschuldig bloed gestort worden,<br />
eer het monopoliestelsel hier de overwinning zou<br />
behalen.
76<br />
De even listige als trouwelooze koning van Terna te,<br />
die met vriend en vijand heulde, begreep zich van elke<br />
medeplichtigheid te moeten zuiveren, wilde hij zijn invloed<br />
en gezag bewaren. Daarom werd Leliato, als zoenoffer<br />
aan van Diemen overgeleverd, en onder voorwendsel van<br />
ongehoorzaamheid aan zijnen vorst, die voor zich zelven<br />
nieuwe voordeden bedong, te Batavia met den dood gestraft.<br />
Later, toen de Kimelaha Loehoe de zijde zijns<br />
konings verliet om zich aan de Comp, te onderwerpen,<br />
werden de bewijzen geleverd, hoe grof ze zich had laten<br />
bedriegen, 't Bleek duidelijk, dat alle verboden vijandige<br />
handelingen op heimelijk bevel van Hamza waren<br />
geschied.<br />
Spoedig brak 't vernielend oorlogsvuur weder uit, en<br />
zoodra Caan als commissaris van de z. g. n. drie oostersche<br />
land voogdijen, den in 1642 benoemden gouv. Demmer<br />
eenige versterking had aangebracht, namen de stelselmatige<br />
verwoesting van Hitoe's rijke dorpen en uitgestelde<br />
wraakoefeningen een aanvang.<br />
Nauwelijks waren eenige buitenwerken van het hoog<br />
gelegen Wawani — 't hoofdkwartier van den capitan-<br />
Hitoe — gevallen, al werd hij daardoor niet gedwongen<br />
die sterke stelling met zijne dappere Makassaarsche hulptroepen<br />
te verlaten, of de kimelaha Loehoe, die vroeger<br />
in menig moorddadig gevecht, een geduchte tegenstander<br />
der Comp, maar later een harer heldhaftigste bondgenooten<br />
geweest was, moest die dubbele zonde met zijn leven<br />
boeten. In den Grooten-ïtaad — op Ambon belegd, en<br />
waartoe alle orangkaja's waren opgeroepen — werd door<br />
den gouverneur bekend gemaakt, dat die prins-stedehouder<br />
door zijn wettigen vorst als zoodanig vervallen verklaard<br />
en ter dood veroordeeld was. Dit wreedc en onrechtvaardige<br />
vonnis, toen men zijne diensten nog noodig had,<br />
door Demmer ruim drie maanden lang geheim gehouden,<br />
werd op den 17 den Juni 1648 niet alleen aan hem, maar<br />
ook aan zijne onschuldige vrouw en moeder voltrokken.<br />
Zóó werd Loehoe's hulp aan de Comp, en 't bekend<br />
maken van Ternate's verraderlijk gedrag door Hamza,<br />
zóó zijne vroegere trouw aan dezen en zijne bestrijding<br />
van 't monopolie-stelsel, door Demmer en Caan gewroken.
77<br />
Maar nog meer offers moesten er vallen. Geen drie maanden<br />
later, of opnieuw viel de bijl der ongerechtigheid en<br />
grijnsden de afgeslagen hoofden der orangkaja's van Howamohel's<br />
kust, door Madjirah den opvolger van Loehoe<br />
naar Ambon opgezonden, den verschrikten inlander tegen.<br />
Dat alles moest dienen als zoenoffer voor Hamza's trouweloosheid,<br />
en 't werd door Demmer aangenomen, ondanks<br />
die lieden hem in den laatsten strijd getrouw hadden<br />
bijgestaan.<br />
Ook Kakiali, eindelijk genoodzaakt zijn schuilhoek te<br />
verlaten, werd laaghartig vermoord en het bestuur van<br />
Hitoe veranderd. De plaatsen der vier Hoofden, evenals die<br />
van den capitan, bleven onvervuld, en de arme bevolking<br />
die wel tot den hongitocht en het schillen of kappen<br />
harer nagelboomen, maar geenszins tot rust of vrede gedwongen<br />
kon worden, had de verdediging harer rechten<br />
en belangen aan een harer dapperste zonen toevertrouwd ;<br />
Toeloe Cabcsie hield de fakkel des oorlogs fier en moedig<br />
omhoog en deed in zijne ongenaakbare bergen de<br />
banier des opstand« ongestraft van Capaha's wallen wapperen.<br />
't Ligt niet in ons bestek, al de wreedheden on gruwelen<br />
te vermelden, die er tot Hamza's dood in de Molukken<br />
plaats hadden, waarbij Hollands goede naam, meer<br />
dan eens, door Compagnies-dienaren geschandvlekt en<br />
onteerd werd. Later moeten wij er toch gedeeltelijk op<br />
terugkomen, en gelukkig levert van Diemens bestuur helderder<br />
gezichtspunten op.<br />
De admiraal Marcellus de Boschhouwer had in 1612,<br />
als afgezant van de Algemeone-Staten, een voordeelig<br />
verdrag met de Cingaleezen gesloten. Ten gevolge echter<br />
zijner nog al ver gedreven eigenliefde zich door zijn vaderland<br />
miskend achtende, had hij aan Christiaan IV koning<br />
van Denemarken zijne diensten aangeboden, en waren<br />
onze betrekkingen met Ceilon zoo goed als afgebroken.<br />
Hiervan hadden de Portugeezen ruimschoots gebruik<br />
gemaakt, om de meeste kustplaatsen aan zich te onderwerpen,<br />
toen op verzoek van radja Singa, sinds 1632<br />
te Kandia op den keizerlijken troon gezeten, de admiraal<br />
Adam Westerwoldt, na eene sterke Port u geesche vloot
78<br />
op de reede van Goa met vrij wat geringer macht te<br />
hebben doen wijken, zich van Batikalo meester maakte.<br />
Deze vestiging ging gepaard met een verdrag, waarbij<br />
het monopolie van peper- en kaneelhandel bedongen werd.<br />
Maar al spoedig bleven de Cingaleezen achterlijk in de<br />
getrouwe naleving van dat verdrag, en toen na het nemen<br />
van Ngombo, Trinkonomale en Punto de Galle,<br />
Willem Jacobsz. Coster die zich roemvol onderscheidde,<br />
op last van den keizer werd vermoord, omdat hij met<br />
nadruk op het nakomen der eenmaal gesloten traktaten<br />
had aangedrongen, bleef de verhouding zeer gespannen.<br />
De komst van de Portugeesche vloot onder Antonio de<br />
Mascarenhas, die, hoewel Ngombo niet kunnende hernemen,<br />
de onzen echter in Punto de Galle geblokkeerd<br />
hield, was almede oorzaak dat voor geruimen tijd de<br />
goede verstandhouding tusschen Ceilon en de Comp., opnieuw<br />
werd verbroken.<br />
Intusschen had Portugal de Spaansche kluisters afgeschud<br />
en koning Joan IV in Juni 1641 een tienjarig<br />
bestand met ons Gemeenebest gesloten. Er moesten evenwel<br />
nog drie jaren verloopen, voordat bij een traktaat,<br />
door Joan Maetsuyker als raad van Indië te Goa vastgesteld<br />
en den 27 8ten Maart 1645 te 's Hage bekrachtigd,<br />
Portugeesche zoowel als Nederlandsche belangen behartigd,<br />
n hunne wederzijdscho bezittingen geregeld werden.<br />
Ook de sedert in Japan voorgevallen gebeurtenissen<br />
mogen niet onvermeld blijven. Toen Specx in 1609 als<br />
opperkoopman te Firato eene factorij vestigde, was de<br />
christen-landheer van Arima reeds in ongenade gevallen<br />
en nam de verbittering der Japansche regeering tegen de<br />
'Christenen al meer en meer toe. In 1639 werd het Christendom<br />
met wortel en tak uitgeroeid, de Portugeesche<br />
natie voor altijd uit Japan verbannen en de handel hoogst<br />
knellende banden aangelegd. Weldra moest het handelsverkeer<br />
zich uitsluitend tot Décima bepalen, een klein<br />
d door een brug aan Nangasaki verbonden — waarheen<br />
de faktorij in 1641 werd overgebracht.<br />
Al mocht het nu van Diemen niet gelukken, hierin<br />
eene verandering ten goede te brengen, zoo biociden zeevaart<br />
en Christendom zooveel te meer op Formosa. Ook
7!)<br />
was het dezen gouverneur-generaal voorbehouden door het<br />
bemachtigen van Malakka, den Portugeeschen handel in<br />
Achter-Indië den doodsteek te geven en de oppermacht der<br />
Comp, in den Archipel te vestigen.<br />
Door Nederlandsche en Djohorcesche schepen van de<br />
zeezijde ingesloten, en door Adriaan Anthonisz. van de<br />
landzijde belegerd, werd de stad, hoe hardnekkig dan<br />
ook onder Manoel de Sousa Coutinho verdedigd, eindelijk,<br />
nadat er hongersnood en pest waren uitgebroken, — waarvan<br />
ook de belegeraars veel te lijden hadden, — op den<br />
14* en Januari 1641 door Minne Willemsz. Caartekoe stormenderhand<br />
genomen. De val van Malakka zette de kroon<br />
op van Diemens bewind.<br />
Wij zagen reeds vroeger, hoeveel Batavia en omstreken<br />
— later de zoogen. Ommelanden — hem te danken<br />
hadden; de eerste statuten of wetsbepalingen der stad<br />
werden meer uitgebreid, kerken gebouwd en scholen opgericht.<br />
Een in 1644 sluw beraamde aanslag tegen hare vrijheid<br />
en 't leven van den G.-G., door Jan Cleijn, alias Pekel,<br />
en waaraan wellicht de hoven van Bamtam en Mataram<br />
niet vreemd bleven, werd gelukkig verijdeld en de aanstaande,<br />
„koningin van het Oosten" steeg al meer en meer<br />
in rijkdom en aanzien.<br />
In 1635 werden voor het eerst de uitgaven door de inkomsten<br />
overtroffen, en hoewel de handel der vrijburgers<br />
niet vooruit ging, brachten in 1638, Chineesche en Arabische<br />
schepen 2600 lasten rijst en 13455 pikols peper te<br />
Batavia aan. Ook nam de suikerproductie rondom de stad<br />
aanmerkelijk toe: de oogst, die in 1648 24.500 ponden<br />
opleverde, beliep het volgende jaar ruim het dubbele en<br />
bereikte in 1652 bijna een millioen ponden.<br />
Al werden de betrekkingen met Cambodja op bloedige<br />
wijze afgebroken, zoo hechtten Abel Tasman en Maarten<br />
Gerritsz. de Vries, door hunne ontdekkingen van Nieuw-<br />
Holland, Nieuw-Zeeland en Tasmania vereeuwigd, een<br />
nieuwe lauwer aan een negenjarig bestuur, dat op den 19 d "'<br />
April 1645 met het leven van van Diemen een einde nam.<br />
Veel werd er aan den zoo hoog geachten man verloren ;<br />
en toen de ingezetenen van Batavia in diepen rouw hem
80<br />
grafwaarts droegen, begrepen zij te recht, dat hun een<br />
der beste landvoogden ontvallen was.<br />
Cornelis van der Lijn volgde hem op in zijne hooge<br />
betrekking.<br />
Alvorens tot de geschiedenis van zijn bestuur over te<br />
gaan, zij herinnerd, dat het octrooi der Comp, in 1644<br />
opnieuw verlengd moest worden. Die verlenging ontmoette<br />
tegenkanting van meer dan ééne zijde. De West-Indische<br />
Comp. — in 1621 opgericht — wenschte zich op eene<br />
voordeelige wijze met hare oudere zuster te vereenigen,<br />
en Friesland verlangde of een eigen octrooi óf voor een<br />
zeker kapitaal deel te nemen. Een en ander was oorzaak<br />
dat de verlenging, niettegenstaande den aandrang der<br />
Hollandsche Kamers, aanvankelijk slechts voor een jaar<br />
en vervolgens voor zeer korte termijnen plaats vond.<br />
Eindelijk werd het octrooi om aan veler bezwaren en<br />
reclames te gemoet te komen, behoudens eenige nieuwe<br />
bepalingen, waaronder het afleggen eener vierjarige rekening<br />
aan gedeputeerden van de Staten-Generaal, dat<br />
echter al spoedig in eene bloote formaliteit ontaardde, in<br />
-Umi 1647 voor 25 jaren verlengd.<br />
Geen wonder, dat men in de hooge baten der O. I. C.<br />
hegeerde te deelen, wier uitkeering soms van 60 tot 70<br />
pCt. bedroeg en wier actiën meer dan vijfmaal de nominale<br />
waaide te boven gingen. In 1642 hadden de aandeelhouders<br />
nog 50 pCt. in geld ontvangen, in weerwil<br />
dat de verliezen toen reeds de winsten begonnen te<br />
overtreffen.<br />
Hoewel bij die bepalingen eene betere geldelijke verantwoording<br />
gewaarborgd was, de zoogen. Haagsche besognes<br />
(besprekingen over Compagnies belangen buiten<br />
de vergadering van XVII door eene commissie van tien<br />
bewindhebbers) een aanvang namen, en in 1650 een<br />
Artikelbrief (nadere verordeningen, enz.) aan de Staten-<br />
Generaal en den stadhouder werd aangeboden, zoo bleven<br />
de goede bedoelingen ten gevolge van de slechte of halve<br />
uitvoering der maatregelen, meestal zonder eenigen invloed.<br />
Inmiddels was op den 26 sten April van 't zelfde jaar een<br />
nieuw reglement op het beleid der regeering .in Indië, of
81<br />
„punten en artikelen in forma van Generale Instructie<br />
voor Gouverneur-Generaal en Raden" door de XVII vastgesteld,<br />
waarbij den opperlandvoogd in 't bijzonder „onderhoud<br />
van goede justitie en politie" werd aanbevolen, die<br />
ook door de „christelijke gereformeerde religie moest gesecundeerd<br />
worden."<br />
Het getal der ordinaire raden werd op zes bepaald,<br />
behalve de buitengewone met adviseerende stem; de G.-G.<br />
was als hoogste bewindvoerder alléén aan de XVII rekenschap<br />
en verantwoording verschuldigd; hij had met den<br />
raad het recht van gratie en van benoeming der ambtenaren<br />
, uitgezonderd van de raden van Indië, de leden van<br />
den raad van justitie en de predikanten.<br />
Ambtenaren en militairen bleven intusschen slecht bezoldigd,<br />
en inlanders werden uithoofde van de groote<br />
sterfte onder de Europeesche troepen als soldaten aangenomen;<br />
ook kon door de gestrenge bepalingen voor het<br />
goederen-vervoer uit en naar het moederland, de zoogenaamde<br />
„morshandel" niet worden belet, en de bovenlast<br />
der smokkelwaren deed menig schip te gronde gaan.<br />
Ofschoon voel omtrent inwendig bestuur, handel en<br />
administratie geregeld was, werden de grove misbruiken<br />
niet weggenomen, en dit „fundament der hooge regeering"<br />
bleef grootendeels tot 1741 van kracht, toen de „Consideration,<br />
enz." van den gouverneur-generaal van Imhoff tot<br />
vele wijzigingen aanleiding gaven. Wel was er in 1762,<br />
1765 en 1771 sprake van eene nieuwe instructie, maar<br />
die van 1650 schijnt niet vóór 1807 door een andere te<br />
zijn vervangen.<br />
Ook gedurende het vijfjarig bewind van van der Lijn<br />
wordt onze aandacht meer in 't bijzonder tot de Molukken<br />
bepaald; vooraf echter verdienen enkele belangrijke gebeurtenissen<br />
op Java, Ceilon en Sumatra voorgevallen,<br />
eenige vermelding.<br />
Na de langdurige regeering van Tjakra Koesoema Ageng,<br />
onder welke de Javaansch-Mohammedaansche jaartelling<br />
werd aangenomen, was do kroon van Mataram in 1645<br />
op Ngalaga Mangkoe-rat — later Tagal Wangi geheeten —<br />
overgegaan, en had de groote maar wreede soenan de<br />
erfenis zijner vaderen in bloeienden toestand achtergelaten.<br />
6
82<br />
Bantam en Batavia met Ommelanden uitgezonderd, was<br />
schier geheel Java aan hem onderhoorig of cijnsbaar, of<br />
werden er althans zijne souvereine rechten erkend, hoewel<br />
sommige landschappen zich nu en dan aan die suprematie<br />
trachtten te onttrekken. Reeds in Juli 1646 verscheen een<br />
gezantschap te Batavia, door den rijksbestuurder Wira Goena<br />
afgezonden, om van de troonsverandering en de vredelievende<br />
gevoelens van den nieuwen heerscher kennis te<br />
geven. Hij was tot de uitlevering van de nog in Mataram<br />
gevangen Nederlanders bereid, en geneigd in vrede en<br />
vriendschap met de Comp, te leven, mits door den gouverneur-generaal<br />
de eerste schrede gedaan werd. Men gaf<br />
een gunstig antwoord. Sebald Wonderaer vertrok met<br />
geschenken en de vroeger gemaakte gevangenen, waarop<br />
een gezantschap van den soesoehoenan volgde, met aanbieding<br />
van een zestal artikelen, als grondslag van een<br />
verbond dat in 1647 tot stand kwam.<br />
Ook met den pangeran van Bantam, — die benevens een<br />
heiligen standaard, den titel van sultan uit Mekka ontvangen<br />
had — werd de verstandhouding nu eens meer<br />
dan eens minder gespannen, omstreeks dezen tijd eenigszins<br />
verbeterd. De Comp, had alzoo met de twee machtigste<br />
staten van midden- en west-Java hare handels- en<br />
staatkundige betrekkingen geregeld, en Batavia kon zich<br />
rustig ontwikkelen tot de toekomstige „Koningin der Oostersche<br />
steden."<br />
Op Ceilon had het overmoedige en onhandige gedrag<br />
der Nederlandsche bevelhebbers, in 1646 aan Radja Singa<br />
aanleiding gegeven de wapenen op te vatten, den commandeur<br />
Adriaan van der Stel te doen vermoorden en<br />
meer dan 600 der zijnen gevangen te nemen. Beleid en<br />
geduld waren hier noodig om onze bijkans verlorene zaak<br />
te herstellen. Gelukkig viel de keuze die moeilijke taak<br />
te vervullen op Joan Maetsuykcr, een man die zich<br />
reeds meermalen gunstig had onderscheiden. Door zijne<br />
vastberaden houding zoowel als door zijn toegevend en<br />
beleidvol gedrag, wist hij niet alleen de gevangenen<br />
te bevrijden, maar ook een vredesverdrag te sluiten,<br />
waarbij Punto de Galle en Ngombo voor de Comp, behouden<br />
bleven, 't geen eene verdere ontwikkeling van<br />
,'
88<br />
onzen handel op de kusten van Malabar en Koroman-<br />
84.<br />
in 1637 door haren commissaris Jochem Roelof een verdrag<br />
gesloten waarbij zij den alleenhandel op. de Westkust<br />
verkreeg. Jammer dat eene in 1649 met Tadjoe'1-alam —<br />
de eerste der vier koninginnen die achtereenvolgens den<br />
troon beklommen, — aangegane overeenkomst nopens de<br />
tinmijnen van Perah werd geschonden. Dit gaf aanleiding<br />
tot een vredebreuk met Atjih, en eene grootere toenadering<br />
tot de meeste volken van Sumatra's westkust die<br />
zich niet langer aan de suzereiniteit van dat rijk wilden<br />
onderwerpen, terwijl Nederlandsche kantoren te Silidah,<br />
lndrapoera en andere plaatsen werden gevestigd.<br />
Thans voert ons de geschiedenis naar den Molukschen<br />
Archipel terug, waar alles zich groepeert om een man<br />
die op de meest verschillende wijzen is beoordeeld, en 't<br />
valt dan ook niet gemakkelijk over Arnold de Vlaming<br />
van Outshoorn een juist en rechtvaardig oordeel te<br />
vellen.<br />
Onder het verder bestuur van Demmer was de toestand<br />
er geenszins verbeterd. Niet alleen op Ceram waar duizenden<br />
specerijboomen vernield werden, maar ook op Hitoe, waar<br />
Toeloe Cabesie uit het schier ongenaakbare Capaha te<br />
lang reeds de machtelooze woede van den landvoogd<br />
trotseerde, duurde de opstand voort. Eindelijk maakte<br />
Jacob Verheyden zich van die onneembaar geachte sterkte<br />
meester; 't gelukte den dapperen aanvoerder in de ongenaakbare<br />
wildernis eene schuilplaats te vinden, doch weldra<br />
gaf hij zich vrijwillig over, en ook zijn hoofd viel<br />
onder het zwaard van den beul.<br />
Na Hamza's dood (1648), beklom Mandarsjah Ternate's<br />
troon, en nu had wellicht voor de Molukken eene betere<br />
toekomst kunnen aanbreken, bijaldien de Compagnie het<br />
monopoliestelsel minder streng had toegepast. Zij gaf het<br />
voornemen te kennen de specerij-boomen te doen uitroeien,<br />
naarmate het product grooter was dan zij voor haren<br />
handel behoefde ; en toen de koning van Ternate, ondanks<br />
deze verkrachting van vroeger aangegane verbintenissen,<br />
on den algemeenen kreet van verontwaardiging, in dat<br />
schandelijk voorstel berustte, was het met zijn gezag en<br />
de vredelievende inzichten gedaan. ,
85<br />
De meesten zijner diepgekrenkte district-hoofden (sengadji's)<br />
verklaarden hem vervallen van den troon, en zijn<br />
jongste broeder Manilla werd tot koning uitgeroepen.<br />
Nauwelijks was die tijding te Batavia ontvangen, of de<br />
Vlaming vertrok als raad van Indië en commissaris over<br />
de drie Oostersche gouvernementen, met eene vrij aanzienlijke<br />
macht naar de Molukken. Mandarsjah werd op<br />
den troon hersteld, en vele landsedelen lieten zich even<br />
als hun laaghartige meester omkoopen. Prins Kaitsjili<br />
Saïdi, groot-admiraal van Ternate, stelde zich echter aan<br />
het hoofd der misnoegden, sleepte Madjirah, des konings<br />
stadhouder te Amboina, in zijn afval mede, en op nieuw<br />
werd de vaan van den opstand ontrold.<br />
Deze opstand, waarbij de Nederlandsche bezetting op<br />
verschillende eilanden en kusten overrompeld en vermoord<br />
werd, gaf de Vlaming aanleiding tot eene onverbiddelijke<br />
gestrengheid in 't uitroeien der specerijboomen. Hierdoor<br />
werd de inlander op de meest pijnlijke en drukkende wijze<br />
gestraft, en te gelijkertijd een uitstekende dienst aan de<br />
Comp, bewezen, „die met nagelen als o verkropt zat."<br />
Loodzwaar rustte zijne wrekende hand op deze ongelukkige<br />
gewesten. Vele eilanden waaronder Amblau enManipa<br />
werden systematisch zoodanig geteisterd dat de<br />
inwoners naar elders de wijk moesten nemen, om in de<br />
allereerste levensbehoeften te kunnen voorzien, daar zelfs<br />
hunne sagoboomen vernield waren. Doch dat was de<br />
Vlaming niet genoeg.<br />
"Weldra vertrok hij met den koning naar Batavia, waar<br />
op den laatsten Januari 1652 een traktaat van extirpatie<br />
tot stand kwam, dat helaas maar al te streng zou worden<br />
toegepast. Tegen een jaarlijksche recognitie van 12000<br />
rijksdaalders aan den koning, van 500 aan zijn broeder<br />
Calamatta, en van 1500 aan de trouw blijvende hoofden<br />
van Ternate, werd het recht gekocht, om de specerijboomen<br />
zoowel dââr als in zijne onder Amboina ressorteerende<br />
landen uit te roeien. Ook verbond hij zich er geen<br />
stadhouder meer aan te stellen.<br />
Als van minder belang voor de geschiedenis, gaan wij<br />
eene reeks van omkoopingen en gruwelen voorbij, om de<br />
Vlaming in zijne verdere bedrijven te volgen, waar hij
86<br />
eene werkzaamheid en wilskracht ontwikkelt eene schoonere<br />
taak en een edeler beginsel waardig. Als slaaf van wat<br />
hij meende zijn plicht te wezen, werd hij een vernielingswerktuig<br />
in handen der O. I. C.<br />
Naarmate er versterking noodig was begaf hij zich naar<br />
Batavia om met nieuwe kracht van wapenen of van geld<br />
het aangevangen uitroeiingswerk voort te zetten en te<br />
voltooien.<br />
Na op Boeroc, de Banda eilanden en Cerams kusten<br />
den kostbaren oogst voor een groot deel aan de verwoestende<br />
hand zijner soldaten te hebben prijs gegeven, verdreef<br />
hij de Ternataansche prinsen Madjirah en Saïdi —<br />
de twee voornaamste hoofden van den opstand — die door<br />
den koning van Makassar ondersteund werden uit Loki<br />
waar hun hoofdkwartier gevestigd was. Steeds van ijver<br />
blakende voor de belangen der Comp., kwam hij bij tijds<br />
voor Ternate terug, om Mandarsjah op den troon te<br />
bevestigen, hem door zijn broeder Calamatta betwist, die<br />
zich insgelijks aan de zijde der opstandelingen geschaard<br />
had. Tevens kocht hij voor eene geringe som het recht<br />
om alle nagelboomen op Makjan en Batjan uit te roeien.<br />
Bijna overal moest men voor den heldenmoed van de<br />
Vlaming zwichten die aan geestkracht en een ijzeren wil,<br />
getrouwe en eerlijke plichtsbetrachting paarde. Jammer<br />
slechts dat zijne goede hoedanigheden door eene allesbeheerschende<br />
hardvochtigheid werden ontsierd, die somtijds<br />
de wreedheid van Demmer evenaarde.<br />
Na eene heldhaftige verdediging, waarbij de Makassaren<br />
zich bijzonder onderscheidden, viel ook het door den vijand<br />
versterkte Laäla in zijne handen, terwijl Assahoedi, de<br />
laatste schuilplaats der opstandelingen, hem bleef uittarten<br />
van dien schier ongenaakbaren rotswand de oproervaan ter<br />
neer te halen.<br />
Maar evenals Verheyden de rots van Capaha had bereikt,<br />
was het hier de vaandrig Casper Buitendijk, die<br />
zich door eene stoute beklimming, van dit arendsnest<br />
meester maakte, en ofschoon het ook Saïdi gelukken mocht<br />
aan 't vijandelijk staal te ontkomen, werd hij later op<br />
eene schandelijke wijze vermoord.<br />
Gelukkig valt er bij zoo vele moordtooneelen toch ook
87<br />
menige dappere daad te vermelden. Zoo hadden o. a. op<br />
Boeton's kust, een paar honderd Nederlandsche soldaten,<br />
door duizenden Makassaren ingesloten, zich in het fort<br />
Djangan-Kata teruggetrokken en iederen aanval afgeslagen,<br />
tot dat de hoop op ontzet verdween; maar liever<br />
dan zich over te geven, stak de bezetting den brand in<br />
het kruit, en liet zich onder het puin der onverwonnen<br />
sterkte begraven.<br />
Eindelijk was het de Vlaming gelukt om de kracht van<br />
den opstand te verdeelen. Madjirah en Calamatta van hunne<br />
aanhangers verlaten, zwierven nog eenigen tijd rond en<br />
vonden eene schuilplaats in Makassar dat hoe langer hoe<br />
meer vijandig tegen ons optrad.<br />
Boeroe en eenige andere eilanden kwamen in onderwerping,<br />
de nagel- en muskaatnotenboomen waren behalve<br />
op de daarvoor aangewezen eilanden Amboina, de Oeliassers<br />
en de Banda-groep overal zoo goed als uitgeroeid,<br />
en de inwoners verjaagd, verstrooid of naar andere kusten<br />
overgebracht. Zóó eindigde de Vlaming's werkkring in<br />
deze vroeger zoo gezegende gewesten; en al mocht het<br />
hem niet gelukken Solor en Timor door de Portugeezen<br />
to doen ontruimen of er het Nederlandsch gezag te herstellen,<br />
werd hij te Batavia waar hij wederom zitting nam<br />
als raad van Indië, met de meeste onderscheiding ontvangen.<br />
Hij had der Comp, dan ook vele, en in haar oog<br />
uitstekende diensten bewezen; diensten, voor welker getrouwe<br />
uitvoering hij elk zachter menschlievend gevoel<br />
had doen wijken; en toch was de Vlaming strikt eerlijk,<br />
rechtvaardig, onbaatzuchtig en dapper tot het vermetele<br />
toe. De man, die niet aarzelde den armen inlander tot<br />
den bedelstaf te brengen door zijn wettig eigendom te<br />
vernielen, was tevens zijn beschermer en wreker bij de<br />
minste afpersing door een zijner onderhoorigen gepleegd,<br />
't Was een kind van zijn tijd, of liever, een al te getrouw<br />
dienaar van het monopolie-stelsel der O. I. C.<br />
Men ging inmiddels steeds voort met de reeds bestaande<br />
handelsbetrekkingen uit te breiden en waar het voordeel<br />
kon aanbrengen, een goede verstandhouding met de inlandsche<br />
vorsten aan te kweeken of te bevorderen.<br />
In 1651 werd door Jan Antonie van Riebeek, eene
88<br />
volkplanting gesticht aan de Kaap de Goede Hoop, om<br />
dit voorgebergte van Afrika tot eene geschikte ververschingsplaats<br />
te maken voor de naar Indië opvarende<br />
schepen, en een gezantschap naar Bantam afgevaardigd,<br />
om onderscheidene geschillen met sultan Aboe'l Fatah,<br />
later meer onder den naam van Ageng Tirtajasa bekend,<br />
te vereffenen. Tevens begaf zich de opperkoopman Ryklof<br />
van Goens naar Mataram, waar hij zich door zijn behendig<br />
gedrag bijzonder onderscheidde. Vrede en vriendschap werd<br />
z. v. m. met den soesoehocnan onderhouden, opdat Batavia<br />
steeds van de noodige rijst mocht worden voorzien.<br />
Reiniersz. bekend om zijne godsdienstige onverdraagzaamheid<br />
en bij bewindhebberen niet hoog aangeschreven, overleed<br />
den 18 den Mei 1653; hij werd door Joan Maetsuykor,<br />
een man van veelzijdige kennis en ervaring vervangen,<br />
wiens bestuur, gedurende het vierde gedeelte eener eeuw,<br />
in menig opzicht een belangrijk en roemvol tijdvak inde<br />
geschiedenis van Nederlandsen O. I. beslaat.<br />
HOOFDSTUK V.<br />
HET BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR-GENEEAAL<br />
MAETSUYKER.<br />
1653—1678.<br />
Hoewel gedurende de eerste jaren van dit tijdperk de<br />
aandacht meer op de daden der Nederlanders buiten den<br />
Indischen Archipel gevestigd wordt, waarbij Rijklof Volckertsz.<br />
van Goens en Cornells Speelman in 't bijzonder<br />
op den voorgrond treden, staan die daden toch met deze<br />
geschiedenis in een te nauw verband, om ze hier niet<br />
met een enkel woord te vermelden.<br />
Nauwelijks was het tienjarig bestand tusschen Portugal<br />
en de Republiek geëindigd, of de vijandelijkheden op<br />
Ceilon namen in 1652 op nieuw een aanvang.<br />
De Portugeezen goed aangevoerd, en vast besloten er
89<br />
zich te handhaven, hadden eenige voordeelen op Radja<br />
Singa behaald, waarom het noodzakelijk werd hun in<br />
Gerard Huift een geschikt en bekwaam legerhoofd tegenover<br />
te stellen. Na den vijand in een paar gevechten<br />
overwonnen en verstrooid te hebben, sneuvelde hij bij<br />
het beleg voor Kolombo, dat ongeveer een maand later<br />
(12 Mei 1656) door Adriaan van der Meijden werd ingenomen.<br />
Hier mede ging Portugal's laatste sterkte op dat<br />
rijke Ceilon verloren, in welks ongestoord bezit het zich<br />
anderhalve eeuw lang had mogen verheugen. De zoo<br />
begeerde oogst van paarlen en kaneel kwam thans in handen<br />
der Comp., en achtereenvolgens werden al de sterkten<br />
der Portugeezen op dit eiland en de kust van Koromandel<br />
veroverd aan welke belegeringen de kapitein Van dei-<br />
Laan een roemrijk deel nam.<br />
In 1661 verscheen Rijklof van Goens, een van die beroemde<br />
mannen wier namen tot heden nog in de geschiedboeken<br />
der Indische volken voortleven, met eene aanzienlijke<br />
vloot in de golf van Manaar, maakte zich van 't<br />
sterke Jafnapatnam, de laatste schuilplaats van den vijand<br />
meester, en na op Malabar's kust Koïlang en Kranganor<br />
ingenomen te hebben, vertoonde hij zich weldra voor<br />
Koetsjin. Hoewel hij genoodzaakt was het beleg tijdelijk<br />
op te breken, viel de later op nieuw belegerde stad, na<br />
eene hardnekkige verdediging, in Januarij 1663 in zijne<br />
handen; en bij zijn plechtigen intocht, ontving van Goens<br />
als vertegenwoordiger van Ncêrlands macht op deze stranden,<br />
de hulde van den regeerenden vorst (samorin) als<br />
vazal der O. I. C.<br />
Eenige weken daarna was ook de stad Kananor bij verdrag<br />
overgegaan, en de alleenhandel op Ceilon en de<br />
kusten van Hindustan, door een met den samorin van<br />
Kalikoet gesloten traktaat gewaarborgd. En toen tengevolge<br />
van het vredesverdrag tusschen Nederland en<br />
Portugal (6 Augustus 1661), de Comp, in het bezit deilaatst<br />
behaalde veroveringen bevestigd werd, was haar<br />
gezag en overwicht niet langer te betwisten. Voegt men<br />
hier bij dat Dirk van Adrichem door een traktaat met<br />
Aurcng-Zeb, den vrijen handel verwierf op Orissa en<br />
Bengale, dan mocht zij zich terecht beroemen eene schoone
90<br />
parel in hare kroon te hebben gewonnen. Ook werden<br />
hare betrekkingen met Palembang — in 1657 tengevolge<br />
van het afloopen van twee Nederl. schepen afgebroken, —<br />
voor welken roof die stad twee jaren later door v. d. Laan<br />
ingenomen en gestraft werd, gelukkig hersteld, een fort<br />
aan de Moesi gebouwd en de peperhandel op nieuw begonnen.<br />
Zoo breidde de steeds machtiger wordende handelmaatschappij<br />
zich ook buiten den Archipel uit, ofschoon<br />
haar een kostbaar kleinood in Formosa ontviel.<br />
Dit 8choone eiland was dikwijls het tooneel van bloedige<br />
botsingen tusschen de woelzieke Chineezen die er<br />
zich hadden nedergezet en niets liever wenschten dan er<br />
zich meester van te maken. Zoo was o. a. een in 1652<br />
uitgebroken opstand wel met kracht onderdrukt, maar<br />
de toestand bleef, door het — bij de nadering der Mantsjoe<br />
Tartaren — meer en meer toenemend aantal vluchtelingen<br />
uit China, en de herhaalde waarschuwing eerlang<br />
door zeeroovers te zullen worden aangevallen, zoo gevaarlijk<br />
, dat de gouverneur Frederik Coyet dringend om hulp<br />
verzocht, zonder welke hij niet in staat zou zijn een ernstigen<br />
aanval af te weren. Men beschouwde zijne vertoogon<br />
als zeer overdreven en geene hulp werd verleend, waaraan<br />
een noodlottige partijgeest te Batavia niet vreemd bleef;<br />
wel werd iets later van der Laan met een eskader naar<br />
Formosa afgezonden, maar geen vijand ziende opdagen,<br />
beproefde hij een aanslag op Macao, en liet slechts eenige<br />
soldaten zonder officieren achter, welke geringe hulp geheel<br />
onvoldoende bleek, toen Coxinga — een Chineesche vrijbuiter<br />
— zich met eene sterke vloot voor het eiland<br />
vertoonde. Nauwelijks was die Jobstijding te Batavia<br />
bekend, of men trachtte vroegere zorgeloosheid door eenige<br />
meer afdoende maatregelen te herstellen, 't Was echter<br />
te laat, en ze waren bovendien geheel ontoereikend.<br />
Coxinga's woeste horden overstroomden al spoedig dit<br />
tïchoone land, en na alles te vuur en te zwaard vernield<br />
te hebben wat niet terstond in onderwerping kwam, sloeg<br />
hij het beleg voor Zeelandia. Noch de moedige verdediging<br />
van het fort, noch de verschijning van eenige schepen<br />
op de reede onder Cleiik den nieuw benoemden gouverneur<br />
van Formosa ; die bij een opkomenden storm lafhartig de
91<br />
kust verliet, noch de geringe ondersteuning van Cau dieeen<br />
handvol troepen ontscheepte, of de zelfopoffering van<br />
een Antonius Hambroek, die zijn leven aan het een»<br />
gegeven woord ten offer bracht, waren in staat die kostbare<br />
bezitting voor de O. I. C. te behouden. Toen do<br />
ongelukkige bevelhebber, na eene heldhaftige verdediging,<br />
waarbij men zegt dat 10,000 Chineezen omkwamen, en<br />
eene eervolle capitulatie, bij meerderheid van den krijgsraad<br />
besloten, met het overschot der zijnen te Batavia<br />
aankwam, werd dat verlies aan hem geweten. Hij moest<br />
voor de geleden schade boeten, en een onteerend vonnis<br />
over hem uitgesproken, werd door eene levenslange verbanning<br />
naar Poelo Ai gevolgd. De voorspraak van een<br />
Willem III was er noodig, om hem in 1674 zijne vrijheid<br />
te doen herkrijgen. Terecht werpt het „verwaarloosd<br />
Formosa" eene onuitwischbare vlek op Maetsuijkers bestuur.<br />
Thans blijft nog over de reden op te geven waarom<br />
reeds in 1665 het Octrooi tot 1700 werd verlengd, om<br />
daarna den voor een oogenblik afgebroken draad der geschiedenis,<br />
van 't op Java en in de Molukken gebeurde,<br />
weder op te vatten.<br />
Tijdens den tweeden Engelschen oorlog was tusschen<br />
de Staten en de Comp, overeengekomen, het octrooi<br />
voor zulk een geruimen tijd te verlengen, mits zij aannam<br />
„twintig oorlogschepen aan den lande te leveren en<br />
te onderhouden, zoo lang de krijg met Engeland duurde;"<br />
maar door geleden verliezen aan scliepen, niet bij machte<br />
daaraan te voldoen, verbond zij zich gedurende den oorlog,<br />
jaarlijks twaalf tonnen gouds aan 't land te betalen-<br />
Bij de al meer en meer toenemende schaarschte aan geld,<br />
was deze verlenging duur gekocht, te meer daar de Comp,<br />
in 1672 nog twee millioen guldens ter beschikking stelde<br />
van de Staten van Holland en Zeeland, welke som lateiin<br />
obligation werd terugbetaald. Sedert dien tijd begonnen<br />
de Kamers gelden te leenen, schuldbrieven uit te geven,<br />
belangrijke sommen aan zoegenaamde anticipatie-penningen<br />
(eene vooruitbetaling op de aanstaande specerij-veiling)<br />
op te nemen, en was de eerste kiem van dien schuldenlast<br />
gelegd waaronder zij later moest bezwijken,<br />
Java ging steeds onder zijn despotisch bestuur gebukt'
92 ,<br />
dé goede verwachtingen van den jongen keizer gekoesterd,<br />
die als adipati-anom wel eene zinnelijke en wellustige<br />
geaardheid had doen kennen, maar tevens bewijzen gaf<br />
zijne driften en hartstochten te kunnen beheerschon, werden<br />
bitter teleur gesteld. Die zelfbeheersching was niets<br />
dan veinzerij.<br />
De soesoehoenan regeerde zoo als een huichelachtig,<br />
bloeddorstig, verwijfd Aziatisch dwingeland slechts alleen<br />
regeeren kan. Zijne buitensporigheden, zijne beredeneerde<br />
wreedheid en onmenschelijke handelingen, geheel in strijd<br />
met de bekende goedaardige inborst der Javanen, de ontelbare<br />
moorden aan zijne naaste bloedverwanten, zelfs<br />
aan zijn ouderen broeder gepleegd, hadden dan ook<br />
weldra den eerbied en de liefde zijner onderdanen en<br />
, alle achting zijner njksgrooten uitgedoofd. Hoewel hij op<br />
de hulp der Comp, tegenover Bantam, dat hij aan zijne<br />
heerschappij wilde onderwerpen, meende te kunnen rekenen,<br />
en gezantschappen over-en-weêr werden afgezonden<br />
, bleef eene eerlijke staatkunde even als eene oprechte<br />
verstandhouding tusschen Mataram en Batavia steeds tot<br />
de vrome wenschen behooren. Bovendien trachtte hij<br />
onderhandelingen aan te knoopen die, zoo al niet rechtstreeks,<br />
evenwel zijdelings oorlogzuchtige bedoelingen deden<br />
kennen.<br />
Zoo was o. a. tusschen hemen Hassan-oe'd-din, sultan<br />
van Makassar, een verbond tot stand gekomen, waarvan<br />
de gevolgen moeilijk te berekenen zouden geweest zijn,<br />
zoo het niet gelukt ware dien sulten een beslissenden slag<br />
toe te brengen, en daardoor onschadelijk te maken. Zijne<br />
eerzuchtige aanspraken en vijandige gezindheden waren<br />
al meer en meer gebleken ; en toen hij op nieuw onze<br />
tegenstanders onder zijne hoede nam of hun hulp verleende ,<br />
begreep men de overmoed van dien vorst niet langer te<br />
moeten dulden.<br />
Op den 10 den Juni 1660 verscheen dan ook eene vloot<br />
onder van Dam en Truitman voor Makassar's wal, waaleen<br />
Portugeesch eskader van zes koopvaardij-schepen ten<br />
anker lag, dat, slechts door een paar bodems aangetast,<br />
deels vernield deels verstrooid werd, nog vóór dat de<br />
strijd met de Makassaren begon. Van de drie forten
93<br />
waardoor de stad werd gedekt, viel het zuidelijkste, Panakoekang<br />
genaamd, den belegeraar al spoedig in handen,<br />
en toen ook Soembopoe bedreigd werd, ging de sultan<br />
er toe over om vredesonderhandelingen te openen, die<br />
echter niet tot stand kwamen.<br />
Eer wij tot het verhaal van den daarop gevolgden oorlog<br />
overgaan, zij hier opgemerkt dat de Spanjaarden —<br />
die Tidor reeds vroeger ontruimd hadden — zich bij het<br />
overwicht door Nederland in den Molukschen Archipel<br />
verkregen, ook van Ternate terugtrokken, zoodat de<br />
laatste sporen van hunnen vorigen invloed verdwenen.<br />
Poelo Run, en een tijdelijk door de Engelschen ingenomen<br />
fort bij Damme, werden omstreeks denzelfden tijd door<br />
deze lastige naburen verlaten.<br />
Verboden specerij teelt, schending van het monopolie,<br />
en zeoroovenj op groote schaal door de Makassaren gepleegd,<br />
waren de voorboden der vijandelijkheden, die in<br />
1665 met het afloopen van een paar Compagnies-schepen,<br />
en den aanval van onzen bondgenoot, den vorst van Boeton,<br />
een aanvang namen.<br />
De fakkel des oorlogs werd op nieuw ontstoken,<br />
maar tevens schaarde zich een trouwe bondgenoot aan<br />
onze zijde. Het was de inlandsche prins Aroe Palakka,<br />
die bij de verovering van Sopeng en Boni door den koning<br />
van Makassar met de zijnen gevankelijk naar Goa gevoerd<br />
— door de ondergane gruwelen tot vertwijfeling en<br />
opstand gebracht — later eene schuilplaats op Boeton gevonden<br />
had, en thans der Comp, zijne diensten aanbood.<br />
Hij hoopte de schim van zijn ter dood gebrachten vader<br />
te verzoenen, zijne landgenooten van een ondragelijk juk<br />
te bevrijden, en den lang verduurden smaad en hoon aan<br />
de Makassaren te kunnen wreken.<br />
Na onder kapitein Christiaan Poolman op Sumatra<br />
getoond te hebbon een getrouw en dapper bondgenoot te<br />
zijn, waarop men ook in het vervolg zou kunnen rekenen,<br />
keerde Aroe Palakka met de vloot van Cornelia Speelman<br />
, aan wien het bevel over zee- en landmacht in de<br />
Molukken was opgedragen, naar Celebes terug.<br />
Reeds in de laatste dagen van December 1666, werden<br />
te Bonthain eene menigte prauwen, en verder langs de
94<br />
xuidkust een groote voorraad rijst vernield, waarna Speelman<br />
den l ,teu Januari 1667 op de Makassaren, die zich<br />
op Boeton genesteld hadden, eene schitterende overwinning<br />
en een rijken buit behaalde, waarbij Aroe Palakka<br />
met zijne Boniërs uitstekende diensten bewees.<br />
Ruim vijf maanden later werd Makassar zelf aangetast,<br />
«n hoewel een door hem beproefde landing te Boni was<br />
mislukt, sloeg de prins zich met behulp van Poolman<br />
door den vijand heen, en ondersteunde de hoofdmacht<br />
van Speelman voor de stad, waar met afwisselende<br />
kansen werd gestreden. Langzamerhand werden door de<br />
aanvallers meer voordeelen behaald ; eenige sterkten,<br />
waaronder Glisson of Galesoeng vermeesterd, en Soembopoe<br />
de zetel van Makassar's bestuur al nauwer en<br />
nauwer ingesloten.<br />
Na vele onderhandelingen kwam eindelijk de vrede tot<br />
«tand. Het op den 18 aen November 1667 voor Nederland<br />
zeer voordeelig verdrag te Banggaja vastgesteld — onder<br />
den naam van Banggaisch traktaat bekend — dat door<br />
het achtereenvolgens toetreden van al de staten van Zuid-<br />
Celebes , de pijler werd waarop ons gezag in die landen<br />
berustte, maakte den eens zoo trotschen en onaf hankelij ken<br />
Hultan tot een afhankelijk leenman van de Comp.<br />
Maar nog was de krijg niet ten einde. Nieuwe vijandelijkheden<br />
werden gepleegd, stroomen bloed weer vergoten<br />
, en de vrede niet bevestigd voor en aleer Soembopoe<br />
op den 24" en Juni 1669 veroverd en geslecht werd. Van<br />
dien tijd af woei de driekleur van Oedjoeng-Pandang,<br />
welk fort — onder den naam van Rotterdam — de hoofdzetel<br />
werd van het bestuur op Celebes.<br />
Thans was de Comp, uitsluitend bezitster van den specerij-handel,<br />
en toen te Makassar, even als op de Oeliasser-<br />
en Banda-eilanden, alle Europeanen daarvan werden<br />
uitgesloten, ging ook voor dat gewest het belangrijkste<br />
deel van zijn handel verloren.<br />
Speelman vertrok naar Batavia, door een stoet van rijksgrooten<br />
omgeven, die met hun leven borg bleven voorde<br />
algeheelo onderwerping van hunnen vorst en de trouwe<br />
naleving van het gesloten traktaat. Aroe Palakka en<br />
Calamatta — de wederspannige prins van Ternate die
95<br />
zich eindelijk onderworpen had — vergezelden d^n overwinnaar<br />
: de eerste werd in zijne rechten en erflanden<br />
hersteld en in 1672 tot sultan van Boni verheven, de<br />
tweede in genade aangenomen. Maar terwijl men feest<br />
vierde in de hoofdstad, zag men op Java met leede<br />
oogen onzen voorspoed te Makassar; en ofschoon in 1667<br />
en 1668 gezanten naar het hof te Pléred (Mataram)<br />
waren gezonden, werd in 1669 de rijstuitvoer wederom<br />
zeer bemoeilijkt en den handel allerlei bezwaren in den<br />
weg gelegd. Met Mangkoe-rat, die het onderhouden der handelsbetrekken<br />
op zijne kusten, aan de vier gouverneurs<br />
of zoogen. strandheeren van Joana, Japara, Demak en<br />
Samarang had opgedragen, waardoor Batavia op zeer<br />
ongelijke wijze van de benoodigde rijst werd voorzien,<br />
was alzoo de goede verstandhouding veel verminderd.<br />
Ook sultan Aboe'l Fatah had in weerwil der vernieuwing<br />
van een tienjarigen vrede in 1655 gesloten, reeds het volgende<br />
jaar de vijandelijkheden hervat, door het doen<br />
afloopen van Nederlandsche schepen en het vernielen der<br />
suikerplantages in de Ommelanden van Batavia. Dit had het<br />
blokkeeren der haven van Bantam tengevolge, 't geen vooral<br />
den Britschen handel veel nadeel berokkende, en in 1658 tot<br />
hevige klachten aanleiding gaf. Zoowel in Batavia als bij<br />
de Staten-Generaal had buigzaamheid de vroegere fierheid<br />
vervangen waardoor èn hier èn dààr aan de eischen van<br />
Downing en John Edwards werd toegegeven. Eindelijk<br />
werd in Mei 1664 een vredestraktaat gesloten dat echter<br />
van de zijde des sultans, door zijne Engelsche vrienden<br />
ondersteund, grootendeels onuitgevoerd bleef „zoodat het<br />
met recht geen vrede genoemd mag] worden."<br />
Maatregelen van inwendig bestuur, hadden rechtspleging<br />
en onderwijs te Batavia doen verbeteren : de kolonisatie op<br />
Ceilon werd in 1669, op nieuwe grondslagen! geregeld,<br />
en in 't algemeen werden meer gunstige bepalingen —<br />
\ oor eenigen tijd althans - omtrent den binnenlandschen<br />
handel, de ontwikkeling en het welzijn der burgerij „vrije<br />
luyden" in de O.-l. bezittingen genomen. Want ondanks<br />
de vertoogen van de gou v s .-gen. Coen, Brouwer, van Diemen<br />
en anderen, bleef de neringdoende burgerstand, die dooide<br />
Comp, steeds zoo stiefmoederlijk was behandeld, even
96<br />
arm en ongelukkig, omdat ze zelfs aan dezen, elk aandeel<br />
in den handel betwistte. Geen mededinger hoe<br />
gering ook, kon door het monopolie-stelsel geduld, geen<br />
voordeel of winst een ander gegund worden en toch werd<br />
de Comp, niet rijker. De luister naar buiten, en de weelde<br />
van binnen stonden op verre na in geene verhouding tot<br />
hare winsten. De handel kwijnde, en Bantam dreigde<br />
„de haven van Batavia" te worden. Bantam, dat door<br />
aanmoediging van vrijen handel, schepen, kooplieden en<br />
kapitalen tot zich trok, terwijl in Batavia meest ieder<br />
jaar de uitgaven de inkomsten overtroffen, (in 1676 met<br />
meer dan één millioen) gaf Neêrlands bekrompen monopoliegeest<br />
hier een gevoelige en beschamende les.<br />
Intusschen bereidden zich gebeurtenissen voor, die Mataram<br />
aan den rand zouden brengen van zijn ondergang, en waarbij<br />
ook Bantam, steeds op eigen groo<strong>the</strong>id en eigenbelang bedacht,<br />
een gewichtige rol vervulde. De trotsche meester van<br />
dat toen nog zoo machtige rijk, die van de Comp, een<br />
jaarlijksch gezantschap vorderde als leenplicht en huldebewijs,<br />
de opperheer van Java, zou weldra aan dien<br />
vermeenden vazal het behoud zijner kroon te danken<br />
hebben.<br />
Het voorspel van dit groote drama begon aan de kusten<br />
van Madoera en in den oosthoek van Java. Dààr hadden<br />
zich bij het einde van den oorlog vele vluchtelingen uit<br />
Celebes neergezet, die in 1673 door een paar duizend<br />
Makassaren onder de Kraëngs (opperhoofden) Montemarano<br />
en Galesoeng of Glisson versterkt, hunne strooptochten<br />
aanvingen. Reeds in 1675 hadden zij de voornaamste<br />
.lavaansche kustplaatsen tot aan Samarang genomen,<br />
in brand gestoken of uitgeplunderd en zich op Madoera<br />
genesteld, dat door den pangeran Sampang, die echter<br />
meestal aan het hof van Mataram verkeerde, onder den<br />
naam van Tsjakra Ningrat II, als leenman van den keizer<br />
werd bestuurd.<br />
Zekeren prins, Troena Djaja, een eerzuchtig jongelingen<br />
aan dien vorst verwant, maar die door sommigen werd<br />
gehouden voor een natuurlijken zoon van Mangkoe-rat,<br />
terwijl hij zich zelven uitgaf voor een afstammeling van
97<br />
Brawidjaja, den laatsten vorst uit het oude stamhnis van<br />
Madjapahit, stelde zich aan het hoofd dezer benden. Hij was<br />
gehuwd met de dochter van zekeren raden Kadjohoran, die<br />
in 't Oosten van Java een beduidenden invloed uitoefende<br />
en de omliggende landen tegen Matarams vorst in opstand<br />
bracht, terwijl zijn schoonzoon zich op Madoera, ten koste<br />
van zijn oom een onafhankelijk rijk trachtte te verwerven.<br />
Na eene vergeefsche poging om die gewesten weder tot<br />
onderwerping te brengen, waarbij zijne legermacht eene<br />
geduchte nederlaag leed, zocht de keizer te Batavia hulp<br />
bij de hooge regeering krachtens het 5 de art. van het<br />
verbond van 1646, waarbij bepaald was dat de Nederlanders<br />
hem tegen zijne vijanden zouden bijstaan, wanneer<br />
die tevens vijanden waren van de O. I. C. ; en aangezien<br />
nu de Makassaren bij hunne strooptochten en zeerooverijen<br />
ook haar gebied niet ontzagen, besloot gouv.-gen. in<br />
rade, hoewel met weerzin, dien bloeddorstigen verdierlijkten<br />
vorst, dien „strengen barbaar", zooals van Goens<br />
hem noemde, de verzochte hulp te verleenen.<br />
In Maart 1676 verscheen dan ook de kapitein Jan<br />
Franssen Holsteyn met eenige troepen voor Japara; maar<br />
in plaats van de noodige medewerking, vielen hem slechts<br />
blijken van argwaan en mistrouwen ten deel. De listige<br />
en oproerige priestervorst van Giri namelijk — „door de<br />
Nederlanders ten gevolge van zijn geestelijk oppergebied,<br />
niet oneigenaardig de Mohammedaansche paus genoemd" —<br />
die uit zijne bergwoning a,chter Grisée een machtigen<br />
invloed op de bevolking van Oost-Java en Madoera uitoefende<br />
, deed den achterdochtigen keizer gelooven, dat de<br />
Hollandsche kafirs gemeene zaak maakten met de Madoereezen<br />
en de Makassaren. In dit denkbeeld werd hij<br />
ongelukkig door het gedrag van Holsteyn versterkt, toen<br />
deze — weinig berekend voor zijne moeilijke taak — te<br />
kwader ure onderhandelingen met de opperhoofden van<br />
deze hoogst woelige uitgewekenen aanknoopte, om hen te<br />
overreden de kusten van Java te verlaten. Bovendien<br />
werd na een mislukten aanval op do Makassaarsche vloot,<br />
waarbij de admiraal van Mataram, Wira Troena, liet leven<br />
liet, ook het leger van den soesoehoenan geslagen, zonder<br />
dat het Holsteyn gelukken mocht, de vluchtende Javanen
98<br />
weder in het vuur te brengen, 't Werd dus tijd dat de<br />
majoor Poolman, die hem kort daarna als bevelhebber<br />
verving, en al spoedig de Makassaarsche benden versloeg,<br />
waarbij hun opperhoofd Montemarano doodelijk gewond<br />
werd, aan de zaken eene andere wending gaf.<br />
't Behaalde voordeel echter, ging door de werkeloosheid<br />
en het dralen van den pangeran adipati-anom (vermoedelijken<br />
troonopvolger), die met eenJavaansch leger tot nabij<br />
Sidajoe genaderd was weder verloren. Sommige schrijvers<br />
meencn, m. i. zeer ten onrechte, dat eene geheime verstandhouding<br />
tusschen hem en Troena Djaja daaraan niet<br />
vreemd is gebleven. Zij gronden hunne meening op het<br />
feit, dat deze aanzienlijke macht door een handvol vijanden<br />
werd verslagen : en dat, hoewel de adipati-anom de oudste<br />
was der vier zonen van don soesoehoenan die aanspraak<br />
maakten op de kroon van Mataram, de half versufte<br />
vader, onder partijschappen en hofkabalen gebukt, nog<br />
geen besliste keuze had gedaan. Daarom zou de pangeran<br />
zich heimelijk met Troena Djaja hebben verstaan, om<br />
bijaldien een zijner broeders verkozen werd, op diens hulp<br />
te kunnen rekenen. "Wel behaalden de Makassaren, spoedig<br />
onder den Madoereeschcn prins hereenigd, eene schitterende<br />
overwinning op het Javaansche leger, waarbij een<br />
groot deel van Java's Oostkust hun in handen viel, maar<br />
dit was moer aan verregaande zorgeloosheid en onkunde,<br />
dan aan verraad toe te schrijven; hiervan is ook in de<br />
verdere geschiedenis niets gebleken.<br />
Na zich — onder den titel van praboe madoeratna<br />
tot onafhankelijk vorst verklaard en de ondersteuning<br />
verkregen te hebben van den heerschzuchtigen sultan van<br />
Bantam, die er slechtß op uit was zijne macht ten koste<br />
van Holland en Mataram uit te breiden, knoopte Troena<br />
Djaja door «oerohans (zendelingen) onderhandelingen<br />
aan met de regoering te Batavia, om zich van hare onzijdigheid<br />
in den ophanden zijnden strijd te verzekeren. Het<br />
Ncderlandsch bestuur evenwel, door het traktaat van 1646<br />
en de omstandigheden gedwongen , besloot den soesoehoenan<br />
op zijn herhaald en dringend aanzoek te blijven<br />
ondersteunen en zelfs krachtiger dan tot hiertoe op te<br />
treden. Poolman werd terug geroepen, en de ordmaris-
99<br />
raad van Indië Speelman, de held van Makassar — die<br />
zich vrijwillig had aangeboden — in de laatste dagen van<br />
1676 als admiraal en generalissimus, met de noodige versterking<br />
naar het tooneel van den oorlog gezonden.<br />
Troena Djaja was inmiddels niet werkeloos gebleven:<br />
duizenden Javanen sloten zich bij hem aan ; en al had zijn<br />
schoonzoon Kraëng Galesoeng zich tegen hem gewend,<br />
vele kustplaatsen op Madoera verwoest en steeds plunderende<br />
den oosthoek van Java bereikt, zoo waren de strijdkrachten<br />
en bondgenooten van den prins echter aanmerkelijk<br />
vermeerderd.<br />
Speelman begreep terecht dat hij hier met meer dan een<br />
gewonen opstand te doen had, en onmiddellijk krachtdadig<br />
te werk moest gaan. Nauwelijks was hij te Japara geland<br />
en het vroeger verdrag van 1646 door den daartoe van<br />
den keizer gemachtigden landvoogd Wangsa Diepa bevestigd,<br />
of den 28» te " Febr. 1677 werd eene' nieuwe<br />
overeenkomst gesloten. De daarbij bedongen voordeeleu<br />
waren de voorloopers van Neêrlands latere souvereinitèit<br />
over het rijke Insulinde. Door den opperkoopman Jacob<br />
Couper, die zich gedurende dien oorlog bijzonder onderscheidde,<br />
en in verschillenden werkkring uitstekende<br />
diensten bewees, werd te Mataram de ratificatie van<br />
Mangkoe-rat en zijne zonen verkregen, die reeds gedeeltelijk<br />
het bestuur in handen hadden , terwijl Speelman<br />
met Troena Djaja onderhandelde. Nadat alle middelen<br />
om dezen weêrspannigen prins op vredelievende wijze tot<br />
onderwerping, en Madoera onder het gezag van Mataram<br />
terug te brengen waren uitgeput, had op den 12 dou Mei<br />
te Ampel bij Soerabaja een treffen plaats, waarbij de vijand<br />
geslagen en verstrooid werd. Naar Kediri gevlucht, en<br />
door velen der zijnen omringd, hield Troena Djaja ook<br />
dààr de oproervaan, of zooals hij voorgaf, den heiligen<br />
standaard des geloofs, hem uit Mekka toegezonden , moedig<br />
omhoog. Niet alleen betwistte hij den vorst van Mataram<br />
de souvereinitèit over Madoera, maar zelfs de wettigheid<br />
zijner regeering, die nimmer te Mekka was erkend. Over<br />
geheel Java liet hij verkondigen dat het rijk van Mataram<br />
aan Holland was verkocht, en de godsdienst in gevaar verkeerde.<br />
Hij riep de geloovigen op tot den heiligen strijd
100<br />
tegen de kafirs, en van alle zijden stroomden hem hulptioepen<br />
toe.<br />
Terwijl Speelman zich onledig hield, zijn door ziekte en<br />
ongemak zeer ingesmolten leger en het gezag van den keizer<br />
in de omstreken van Soerabaja te herstellen, hadden<br />
de opstandelingen zich meester gemaakt van de hoofdstad<br />
des rijks, den kraton geplunderd en de vrouwen benevens<br />
de schatten waaronder de kroon van Madjapahit en het<br />
vermaarde kanon Satomie — naar Kediri overgebracht.<br />
Tevens waren de zich aan het hof van Mataram bevindende<br />
pangérans van Tjeribon , Marta Widjaja of sultan-sepoeh<br />
(de oude), Karte Widjaja of sultan-anom (de jonge), en<br />
den panembahan Wangsa Karte, aan den sultan van Bantam<br />
overgeleverd. Door het schenken van den sultans-titel en<br />
andere eerbewijzen, hoopte de sluwe vorst van Bantam<br />
zich door lien als leenheer te doen erkennen.<br />
De prinsen van den bloede Poeger en Singosari, hadden<br />
na eenige schermutselingen, lafhartig de wijk genomen,<br />
en hun ouden vader, die op zijne beurt den kraton ontvlucht<br />
wae en te vergeefs bij de graven zijner vaderen te<br />
Imogiri naar troost had gezocht, onmeedoogend verstooten<br />
en aan zijn lot overgelaten. Zich eindelijk bij de partij van<br />
den kroonprins aansluitende, die zich te Nampoedadi bevond,<br />
dwaalden vader en zoon van de eene plaats naar de<br />
andere, tot dat de afgeleefde despoot te Wanajasa overleed.<br />
Aan dezen prins, dien hij als opvolger erkende, gaf hij de<br />
weinige in zijn bezit gebleven rijkssieraden over. Zjjn lijk<br />
werd te Tagal Wangi begraven, onder welken naam, die<br />
eens zoo machtige maar nietswaardige beheorscher van Mataram<br />
, in de latere geschiedenis meer algemeen bekend is.<br />
De adipati-anom begaf zich naar Tagal, nam den titel<br />
aan vansoesoehoenan Aniangkoe-rat Senopati Ngalaga, zond<br />
zijne broeders bericht van 't overlijden huns vaders en de<br />
aanvaarding zijner kroon, en riep de hulp in van Speelman<br />
om hem in de regeering te bevestigen. Maar nocli<br />
zijne broeders, noch de regenten van Tjeribon of de sultan<br />
van Bantam wilden dezen verwijfden wellusteling, die zijn<br />
troost bij de vrouwen en zijne hulp bij de kafirs zocht,<br />
als heer en gebieder erkennen. Na lang dralen begaf hij<br />
zich eindelijk naar Japara waar zjjn wankelend gezag door
101<br />
Speelman was hersteld. Deze, geheel doordrongen van<br />
de groote voordeelen voor de O.-I. Comp, en haar stelsel<br />
onder deze omstandigheden te verkrijgen, wist in de eerste<br />
dagen van 't jaar 1678, bij verschillende acten het volgende<br />
van den soenan te bedingen: „bekrachtiging van<br />
de in 1646 en 1677 verkregen uitbreiding van 's Comps.<br />
grondgebied tot Pamauoekan; de plaatsen aan Java's<br />
noord- en oostkust als paudsteden met de inkomsten en<br />
rechten aldaar vallende; 't gebied over Samarang, geheele<br />
tolvnjheid, het monopolie van den invoer van kleeden<br />
en amfioen, benevens dat van opkoop en uitvoer van rijst<br />
en suiker in de landen van Japara, Demak, Grobogan,<br />
Pati, Djawana en Koedoes." Bovendien verklaarde hij<br />
zich, met goedkeuring zijner rijksraden, zoo voor zich<br />
als zijne opvolgers aan het contract van 25 Febr. 1677<br />
gebonden- en erkende schuldig te zijn 250.000 realen,<br />
welke schuld echter door achterstand en wanbetaling tot<br />
310.000 was opgeloopen, benevens 3000 kojangs 1) rijst als<br />
vergoeding voor oorlogskosten. Daarvoor was hem de<br />
ondersteuning der Comp, verzekerd.<br />
Niettegenstaande al deze behaalde voordeelen werd Speelman<br />
door het weifelmoedig gedrag en de onzekere houding<br />
der regcering, die zich niet gaarne in een broederkrijg<br />
mengde, evenals door de verregaande werkeloosheid van<br />
den Javaanschen vorst in al zijne operatiën belemmerd.<br />
Op herhaald aandringen was eindelijk een getrouw gebleven<br />
hoofd, Marta poera, groot-gouverneur der Oosterstranden<br />
tegen den vijand opgerukt, die met een sterke<br />
macht G 1 '°b°8' an bezet hield : Djepan werd genomen, op<br />
den linkeroever der Solo eenig voordeel behaald en, daar<br />
aan de oostkust op nieuw een felle krijg tussclien Galesoeng<br />
en Troena Djaja was uitgebroken, deze laatste genoodzaakt<br />
zich op Kediri terug te trekken.<br />
Doch ook dat voordeel ging tengevolge van den algemeenen<br />
haat tegen den soesoehoenan, en verraad van<br />
de hoofden alsmede door ziekte van den generalissimus<br />
weder verloren. Na het opperbevel aan de St. Martin te<br />
hebben opgedragen, keerde Speelman, aan wicn men,<br />
1) Een kojan bevat 30 pi kola ; ecu pikol gemiddeld 125 Aruät. ponden
102<br />
vooral uit een wellicht wat te ver gedreven vrees voor<br />
Bantams oorlogzuchtige bedoelingen, de middelen onthield<br />
den oorlog tot een goed einde te brengen, in de laatste<br />
dagen van Maart 1678 naar Batavia terug, om als directeurgeneraal<br />
en eerste raad van Indië aan de Hooge-tafel<br />
zitting te nemen; na den dood van Maetsuyker was het<br />
opperbestuur reeds bij den aanvang des jaars in handen<br />
van Rijklof v. Goens overgegaan.<br />
Alvorens echter de verdere bewegingen op het oorlogsterrein<br />
te volgen, vereischen Sumatra en eenige buiten<br />
den Archipel voorgevallen gebeurtenissen een oogenblik<br />
onze aandacht.<br />
De gespannen verhouding tussclien de koningin van<br />
Atjih en de O. I. Comp. — door eene reeks vijandelijkheden<br />
gevolgd — was sinds 1649 er niet op verbeterd<br />
, en ons hoofdkwartier op Sumatra's westkust door<br />
Groenewegen in 1662 naar 't eiland Tjinko overgebracht.<br />
Hoewel met eenige oeverstaten handelsbetrekkingen waren<br />
aangeknoopt, de Atjineezen door Cau uit Salida,<br />
Priaman, Tikoe en andere plaatsen verdreven en er vaste<br />
kantoren opgericht werden, was de vrede niet hersteld.<br />
Eerst nadat Abraham Verspeet met eene vrij talrijke<br />
macht in Sept. 1666 het anker voor Tjinko had doen<br />
vallen, wapperde de Hollandsche vlag van daar tot aan<br />
Baros, bij welke expeditie Poolman zoo flink door den<br />
Bonischen prins Aroe Palakka werd ondersteund. Ofschoon<br />
nu de staatkundige toestand door nieuwe verbintenissen<br />
beter geregeld en de vrede op hechtere grondslagen gevestigd<br />
scheen, deden Engelsche mededinging, Atjih's<br />
afgunst, het niet nakomen van gesloten traktaten, en de<br />
verkeerde handelingen van Compagnie's dienaren onrust<br />
en vijandschap voortduren. Zoo ging o. a. in 1684, Benkoelen<br />
voor de Comp, verloren, en bleven hare betrekkingen met<br />
Djambi, Kampar, Siak en de verdere oostkust nog van<br />
weinig beteekenis.<br />
Van Goens, de held van Malabar en Koromandel, had<br />
ook als bewindvoerder op Ceilon, waar hij door zijne zelfstandige<br />
vastberaden houding de grootste diensten bewees,<br />
zijn ouden roem gehandhaafd.
103<br />
Was het Lodewijk XIY gelukt, de kleine Republiek<br />
voor zijne macht te doen bukken, ook in Indië moest haar<br />
handel belemmerd of vernietigd, haar invloed krachteloos<br />
gemaakt worden.<br />
De Fransche admiraal de la Haye Ventelay verscheen<br />
in Maart 1672 met eene aanzienlijke oorlogsvloot in de<br />
baai van Trinkonomale , door François Caron vergezeld ,<br />
die, in 1650 als directeur-generaal te Batavia, „in ambt<br />
en qualiteit gesuspendeerd", later op aanzoek van Colbert<br />
in Fransche dienst overgegaan, thans den admiraal als<br />
raadsman was toegevoegd. Na van Ceilon's keizer verlof<br />
te hebben verkregen eene sterkte te bouwen, zette hij vervolgens<br />
koers naar Koromandel. Van Goens onbekend met<br />
het uitbreken van den oorlog, liet orders vragen in Europa,<br />
en zond naar Batavia om hulp. Zonder echter nadere bevelen<br />
af te wachten, wapende hij op eigen verantwoording<br />
al de ter reede liggende schepen , zocht de la Haye op,<br />
bemachtigde een gedeelte zijner vloot, en maakte zich van<br />
de in aanbouw zijnde sterkte meester. Bijna terzelfder ure<br />
dat Lodewijk de gelukwenschen van zijn overwinnend leger<br />
op den rechter Rijnoever ontving, verloor hij een deel zijner<br />
oorlogschepen in de Ceilonsche wateren.<br />
Cornelia van Quaalberg, door den gouv.-gen. met eene<br />
vloot ter ondersteuning van Van Goens afgezonden, verjoeg<br />
een Engelsch eskader van Koromandel's kust, en<br />
heroverde San Thomé, waarvan de la Haye zich meester<br />
had gemaakt. IS a al zijne schepen op één na verloren<br />
te hebben, keerde de admiraal in November 1674 onverrichter<br />
zake naar Frankrijk terug.<br />
Zoo was na het 25jarig bestuur van Maetsuyker, onze<br />
heerschappij in en buiten den Archipel op hechte grondslagen<br />
gevestigd. En toch hoe hoog de bloei der Comp,<br />
was gestegen, hoe schoon de jonge boom zich ontwikkeld<br />
had en zijne ranke takken uitbreidde, de knagende<br />
worm bleef bestaan die hem eenmaal als vermolmd hout<br />
in een zou doen storten; de instandhouding van het<br />
monopoliestelsel kostte veel geld, en ging vooral in de<br />
Molukken met vele opofferingen gepaard; ook Ceilon's<br />
bezit leverde geene winsten op, en de uitgaven bleven<br />
steeds de inkomsten overtreffen.
104<br />
Op Java was de commandeur de Saint-Martin, hoewel<br />
hij verzocht had daarvoor niet in aanmerking te komen,<br />
voorloopig in plaats van den dapperen en voortvarenden<br />
Speelman, met de verdere leiding der knjgsoperatiën in<br />
de binnenlanden belast geworden. Al spoedig echter<br />
ging het opperbevel van 't leger, op den raad van Indië,<br />
Antonie Hurdt, gewezen gouverneur van Amboina over,<br />
aan wien het gelukte, nadat hij de noodige versterking<br />
ontvangen had, Troena Djaja, die toen den titel voerde<br />
van panembahan ratoe Ngmeinenang, in Grobogan een<br />
eersten en gevoeligen slag toe te brengen. Hierna werd<br />
besloten om met vereende krachten den opstandeling in<br />
zijn hoofdzetel Kediri aan te tasten en zoo mogelijk de<br />
rust op Java te herstellen. Het vereenigd Hollandsch<br />
Javaansch leger trok in drie colonnes zuidwaarts, waarbij<br />
veel ontbering en gebrek werd geleden. Te vergeefs<br />
trachtte men pangeran Poeger en Galesoeng over te halen<br />
zich aan te sluiten en gemeenschappelijk tegen den vijand<br />
te ageeren; de eerste maakte zich gereed Mataram te verdedigen<br />
en zijne vermeende souvereine rechten te handhaven,<br />
de ander had zich met Troena Djaja verzoend en<br />
zich te Kappar versterkt.<br />
Na bij Singkcl de Bran tas of' rivier van Kediri te zijn<br />
overgetrokken, werd het leger aan den rechteroever opgesteld,<br />
de vijand in een hevig gevecht geslagen en genoodzaakt<br />
zich achter de muren zijner vesting te verdedigen.<br />
Hevig werd er gestreden maar eindelijk de zege<br />
behaald. Op den 25 Bten November viel Kediri en daarmede<br />
was de grootste kracht van den opstand verbroken.<br />
Troena Djaja wist naar Blitar te ontkomen, doch zijne<br />
schatten moest hij achterlaten, en onder de vele buitgemaakte<br />
kostbaarheden, behoorde ook de vroeger dooide<br />
Madoereezon uit Mataram ontvoerde rijkskroon van<br />
Madjapahit, boekit pérak (berg van zilver) genaamd, die<br />
den soesoehoenan ongeschonden en op plechtige wijze<br />
door Hurdt werd ter hand gestold. Die bemachtiging van<br />
Kediri is een merkwaardig feit uit de Javaansche geschiedenis,<br />
maar niet minder belangrijk voor de ontwikkeling<br />
van het Nederlandsch gezag. Die vreemde kooplieden<br />
toch, die blanke mannen uit het vorre westen, dio
105<br />
men ruim een halve eeuw geleden, nog gemakkelijk uit<br />
Java meende te kunnen verdrijven, waren thans de redders<br />
der heilige kroon van Madjapahit !<br />
Van dat oogenblik, verkreeg de O. I. C. met haren steeds<br />
toenemenden invloed op de hoogste Javaans che belangen,<br />
tevens een merkbaar overwicht op het oorspronkelijk ialandsch<br />
gezag, en had het toppunt harer glorie bereikt.<br />
Na den val van Kediri had de St. Martin met den keizer<br />
den terugtocht naar Soerabaja aangenomen, waar zich eene<br />
aanzienlijke legermacht verzamelde om den prins in het<br />
zuidoosten des cilands te bestrijden. Ook Madoera hield<br />
nog de zijde van Troena Djaja, terwijl de Makassaren onder<br />
Glisson zich in en om Kappar versterkt hadden, Kadjoran<br />
in 't binnenland den strijd vol hield en pangeran Poeger<br />
als onafhankelijk vorst in Mataram regeerde.<br />
Poolman — in Januari 1679 met hulptroepen te Soerabaja<br />
aangekomen — nam het bevel van Hurdt over, die<br />
uitgeput van vermoeienis naar Batavia terugkeerde, en<br />
verjoeg de Makassaren, die zich op aansporing van den<br />
sultan van Bantam weder bij de Madoereezen hadden aangesloten,<br />
bij Sepan de uit drie sterke stellingen; doch hij<br />
zelf op het ziekbed geworpen, overleed op de reis naar<br />
Soerabaja. In September was Couper, die na den dood<br />
van Poolman het opperbevel voerde, door Aroe Palakka<br />
en zijne dappere Boegineczen ondersteund, voor het sterke<br />
Kappar aangekomen dat, na een beleg van vijf weken,<br />
stormenderhand werd ingenomen.<br />
De overwonnen Karaëng Galesoeng wist te ontsnappen,<br />
vluchtte naar Pasoeroean, waar hij later aan zijne wonden<br />
bezweek, en het grootste deel der Makassaren kwam in<br />
onderwerping; de overigen hadden zich bij Troena Djaja<br />
aangesloten, die in het steile gebergte van Ngantang een<br />
toevluchtsoord gevonden had. Doch ook dààr werd hij<br />
door den onvermoeiden Couper vervolgd, tot dat ziekte<br />
en gebrek aan levensmiddelen hem noodzaakten het gebergte<br />
te verlaten. De soesoehoenan, steeds werkeloos<br />
achtergebleven, was eindelijk uit zijn vrouwenhuis te<br />
voorschijn gekomen, toen hij vernam dat zijn doodvijand<br />
op een schier ongenaakbare bergspits een laatste schuilplaats<br />
had gezocht. Onmiddellijk werd de kapitein Jonker,
106<br />
een Ambonees van Manipa, en commandant zijner lijfwacht<br />
met drie comp. Amboneezen door hem naar de<br />
aangewezen plaats gezonden, ten einde alle uitwegen af<br />
te snijden, en weldra gaf Troena Djaja, slechts door<br />
eenigen der zijnen omringd, geheel uitgeput en van alle<br />
zijden ingesloten, zich op genade en ongenade over. Zijne<br />
gevangenschap was echter van korten duur. De dappere<br />
aanvoerder, de hooghartige Madoerees, die de machtige<br />
keizers van Mataram op hunne zetels had doen sidderen,<br />
werd niettegenstaande Amangkoe-rat aan Couper beloofd had<br />
hem te zullen sparen, eenige dagen later door den trouweloozen<br />
laf hartigen despoot, in koelen bloede gedood.<br />
De kapitein Jan Albertsz. Sloot, door Couper naar<br />
Wanakarta gezonden, nam na eene dappere verdediging<br />
raden Kadjoran en zijne zonen gevangen , die vervolgens<br />
allen worden omgebracht. Twee der jongere broeders van<br />
den soesoehoenan waren inmiddels overleden, en men<br />
hoopte dat de dood van Troena Djaja, en de straf door<br />
Kadjohoran ondergaan, den pangeran Poeger weldra zou<br />
doen besluiten, zijn onrechtmatig verkregen gezag neder<br />
te leggen , en zich aan zijn oudsten broeder en wettigen<br />
heer te onderwerpen.<br />
Maar nog was de strijd niet geëindigd. Er moest nog<br />
menig offer vallen — zooals wij in het volgende hoofdstuk<br />
zien zullen — voor de rust op Java was teruggekeerd,<br />
dat door al die oorlogen veel had geleden. En naarmate<br />
de macht van Mataram afnam, naar diezelfde mate steeg<br />
de invloed en het gezag der O. 1. O Zelfs de onafhankelijke<br />
staten begonnen allengs te begrijpen dat de tijd<br />
niet verre meer was, waarop ook zij, voor de „Companie"<br />
het hoofd zoudeu moeten buigen.
TWEEDE TIJDVAK.<br />
VERDERE ONTWIKKELING EN UITBREIDING<br />
VAN HET NEDERLANDSCH GEZAG : BLOEI<br />
VAN DE <strong>OOST</strong>-INDISCHE COMPAGNIE.<br />
1678-1757.<br />
HOOFDSTUK VI.<br />
NEDERLANSCH INDIË TOT AAN HET EINDE VAN DEN<br />
TWEEDEN SUCCESSIE-OORLOG OP JAVA.<br />
1678—1722.<br />
Ryklof van Goens had de teugels van 't bewind aanvaard<br />
toen de Comp, het tijdperk van haren grootsten<br />
uiterlijken bloei was ingetreden, en hoewel genoegzaam<br />
van haar overwicht op Java verzekerd, bleef er toch eene<br />
moeilijke taak te vervullen over. De als vrouwenschender,<br />
moordenaar, en vooral ten gevolge van de hem door de<br />
Nederland sehe regeering verleende ondersteuning algemeen<br />
verachte en gehate Amangkoe-rat, moest nog op den troon<br />
zijner vaderen worden bevestigd.<br />
De heldhaftige, voortvarende, onvermoeide Couper treedt<br />
ook hier weder op den voorgrond ; 't is de belangwekkende<br />
figuur, waarom al het overige zich groepeert.<br />
Pangeran Poeger hield den rijkszetel van Mataram nog<br />
steeds in zijn bezit, de Makassaren staken hier en daar<br />
't hoofd weder op, en Madoera, onder 't oppergezag van<br />
Tsjakra Ningrat in vier gouvernementen verdeeld, was<br />
telkens het tooneel van nieuwe onlusten, door den panembahan<br />
van Giri aangestookt. Aan de woelingen van dez«n
108<br />
dweepzieken muzelman, die reeds vroeger aan het hof<br />
van Pléred zulk eene trouwelooze rol gespeeld en een<br />
werkdadig deel in den opstand genomen had, moest een<br />
einde komen. Weldra zag hij zich dan ook van alle zijden<br />
ingesloten, en toen elke hoop op ontzet verdween, viel de<br />
80jarige priestervorst, de onverzoenlijke vijand van de<br />
Kafirs en van Mataram, met geheel zijn geslacht bij de<br />
roem volle verdediging der heilige graven , die aan zijne<br />
bewaking waren toevertrouwd. Wonderen van dapperheid<br />
werden door hem en zijne zonen verricht, maar<br />
zij moesten voor de overmacht zwichten; de heilige kris<br />
van Madjapahit (de hoog vereerde Kalamoenjang) werd<br />
buit gemaakt, en zoo kwamen allengs de poesaka en<br />
regalia in handen van den soenan terug. Ook de keizerlijke<br />
hofplaats werd eerlang door Couper ingenomen,<br />
Amangkoe-rat als opperheer gehuldigd, en daarna de<br />
zetel van het rijk naar Wanakarta overgebracht, dat in<br />
Kartasoera di Ningrat herdoopt werd.<br />
Na vele gevechten met afwisselend geluk geleverd, werd<br />
prins Poeger, die eerst naar Bagelen gevlucht, doch lateinaar<br />
Mataram terug gekeerd was en zelfs de nieuwe<br />
hoofdstad bedreigde, door Couper geslagen en genoodzaakt<br />
zich aan den wettigen vorst van het rijk te onderwerpen.<br />
En nog was de opstand niet geheel bedwongen.<br />
Eenige rijksgrooten en geloofshelden van den Islam, die<br />
zich in 't zniden van Banjoomas verzameld hadden, moesten<br />
met hunnen aanhang ten onder worden gebracht. —<br />
't Was al weder Couper die den 15' Dec. 1681 aan den<br />
linkeroever der Klawing tusschen Probolinggo en Soekaradja<br />
in een hevigen Moedigen strijd eene schitterende<br />
overwinning behaalde. Aan hem had de keizer 't behoud<br />
zijner kroon en de Comp, het herstel der rust in midden-<br />
Java te danken. Met roem overladen keerde hij naar<br />
Batavia terug, evenals zijn trouwe medgczcl de dappere<br />
ridderlijke Aroe Palakka reeds vroeger naar Boni was<br />
wedergekeerd, na de uitstekendste diensten in dien lang- t<br />
durigen oorlog te hebben bewezen. Toch kon het zwaard<br />
niet worden opgestoken, want nauwelijks was de krijg<br />
hier geëindigd, of de hooge rogcering had meer in 't westen<br />
nieuwe moeilijkheden te overwinnen.<br />
x
109<br />
De sultan van Bantam namelijk, een even ijverzuchtig<br />
vijand van den ongeloovigen Hollander als van den gehaten<br />
keizer van Mataram, had, in de hoop bij de algemeene<br />
verwarring de Preanger-regentschappen en Tjeribon<br />
aan zijn gebied te onderwerpen, niet alleen Troena Djaja,<br />
maar ook de overige opstandelingen, tot het einde toe,<br />
met schepen, geld en wapenen ondersteund en de behaalde<br />
voordeden der Comp, met verkropte woede aangezien.<br />
Korten tijd nadat hij de prinsen van Tjeribon in<br />
zijne macht had gekregen, begon hij de vijandelijkheden<br />
door eenig krijgsvolk naar Soemadang te zenden, met<br />
bevel aan den regent, allen toevoer naar Batavia af te<br />
sluiten. Bovendien trachtte hij zich van Krawang meester<br />
te maken, en zond twee der prinsen naar hun land terug<br />
om hem tegen de Comp, te ondersteunen en Soemadang<br />
te onderwerpen, dat zich onder hare hoede en bescherming<br />
had gesteld. Op het protest daartegen door Jacob<br />
van Dijck, namens de hooge regeering gedaan, werd<br />
een zoo hooghartig antwoord gegeven, dat een oorlog<br />
met Bantam onvermijdelijk scheen, en wel in een oogenblik,<br />
waarin men ten gevolge van den krijg op midden-<br />
Java zoo goed als geheel van troepen en aanvoerders was<br />
ontbloot. Hier moest alzoo staatkundig beleid de kracht<br />
der wapenen vervangen en van Dijck wist dan ook tijdens<br />
zijne diplomatieke onderhandelingen het „divide et impera"<br />
zoodanig in praktijk te brengen, dat het door hem gestrooide<br />
zaad van wantrouwen en tweedracht tusschen<br />
den ouden sultan en zijn zoon Abdoe'l Kahar, die hem<br />
reeds in 't bestuur ter zijde stond, welig opschoot ten<br />
voordeele der O. I. O<br />
Men moest intusschen op eigen verdediging bedacht<br />
zijn. De vijand werd hoe langer hoe stouter en Batavia<br />
zelfs bedreigd. Van daar dat de aanvragen om versterking<br />
tot eene krachtige voortzetting van den oorlog in<br />
Mataram, zoo dikwerf onbeantwoord bleven. Van daar<br />
dat bij de hachelijke omstandigheden waarin Batavia verkeerde<br />
, de Boegineezen van Aroe Palakka niet eerder dan<br />
in Juli 1679 aan dien strijd konden deelnemen, en zonder<br />
den val van Kediri, zou wellicht de klacht van v. Goens<br />
bewaarheid zijn, toen hij naar 't moederland schreef:
110<br />
„ Bantam moet vernederd, ja verdelgd worden of de Comp,<br />
gaat verloren." 't Was voor niemand een geheim meer<br />
dat Bantam sterker was dan zij, en 't werd hoog tijd dat<br />
de nederlaag der Makassaren bij Kappar zoowel als de<br />
dood van Kraëng Glisson en van Troena Djaja de kansen<br />
deed verkeeren.<br />
Gelukkig stond de vredelievende partij van den troonopvolger,<br />
der oorlogspartij van den ouden sultan tegenover<br />
; het zaad van twist en tweedracht door van Dijck<br />
gestrooid, was gerijpt en droeg zijne vruchten toen men<br />
op 1 Mei 1680 vernam, dat de kroon van Aboe'l Fatah Ageng<br />
op zijn zoon overgegaan, de ons vijandig gezinde rijksbestuurder<br />
door een ander vervangen en een vredesbode<br />
naar Java afgezonden was. Die omwenteling kwam de<br />
Comp, zeer te stade. Het contract van 1659 werd vernieuwd<br />
, Tjeribon aan dezelfde verplichtingen als de andere<br />
havens van de noordkust onderworpen en nieuwe onderhandelingen<br />
met (Bantam geopend, die echter slepende<br />
bleven en eerst later werden bekrachtigd.<br />
Toch was de wederzijdsche verhouding verbeterd, en in<br />
Dee. 1681 kwamen twee gezanten uit Bantam te Bataviaaan,<br />
om den gouv.-gen. Speelman namens sultan Abdoe'l Kahar<br />
Hadji te begroeten en met de door hem aanvaarde hooge<br />
betrekking geluk te wenschen. Men achtte nu alle bezwaren<br />
opgelost en zag een duurzamen vrede te gemoet;<br />
doch de oude sultan, in zijn lustslot Tirtajasa teruggetrokken,<br />
al spoedig naijverig op zijn plaatsvervanger,<br />
en berouw gevoelende over den afstand van 't gezag, beraamde<br />
het plan om zijn geliefden tweeden zoon, pangeran<br />
Poerbaja, op den troon te plaatsen en 't gezag in handen<br />
te spelen. Daartoe verzamelde hij zijne oude aanhangers<br />
en vele misnoegden te Tirtajasa om zich heen, was door<br />
list en verraad geholpen , weldra meester van Bantam,<br />
en had zich op nieuw, door Engelschen en Denen ondersteund<br />
, in de residentie gevestigd, na zijn opvolger gewapender<br />
hand te hebben verdreven. De jonge sultan,<br />
al nauwer en nauwer ingesloten, had zich met eenige<br />
getrouwen in zijn kasteel Soeroesoeang teruggetrokken<br />
en de hulp van Nederland ingeroepen.<br />
Bijna terzelfder tijd dat zijn gezag geheel verloren ging,
Ill<br />
werd ook dat der Comp, in de Molukken een oogenblik<br />
zeer ernstig bedreigd. Kaïtjili Sibori namelijk — veelal<br />
sultan Amsterdam genoemd — die zijn vader in het bestuur<br />
van Ternate was opgevolgd, scheen geneigd de<br />
trouwelooze handelingen van Hamza te volgen, zonder<br />
dien schranderen vorst slechts eenigermate in doorzicht<br />
of geslepenheid nabij te komen. Door zijne verregaande<br />
wreedheid in zijn eigen land gehaat en veracht,<br />
trachtte hij zijne macht elders uit te breiden. In schijn<br />
de Comp, genegen, stookte hij in 't geheim het vuur<br />
van den opstand aan, en op een door hem gegeven gastmaal,<br />
ontkwam de toenmalige gouverneur Padtbrugge ter<br />
nauwernood het gevaar, met zijn gezin te worden omgebracht.<br />
Hoewel hier en daar eonige Compagnie's-dienaren<br />
en de op Boeroe gevestigde Nederlanders werden vermoord<br />
, waren toch de snoode plannen van den sultan bij<br />
tijds ontdekt en verijdeld; door zijne grooten en rijksraden<br />
verlaten, nam hij al spoedig de wijk naar Djilolo,<br />
om zich aan de welverdiende straf te onttrekken. Na een<br />
paar jaren zwervens gevangen genomen en naar Batavia<br />
opgezonden, keerde sultan Amsterdam, die als een onafhankelijk<br />
vorst vertrokken was, ten gevolge van een<br />
in 1683 met hem gesloten verdrag, gelijk een diepvernederd<br />
en afhankelijk leenman naar zijne staten terug.<br />
Van toen af was in de Molukken de rust voor een geruimen<br />
tijd hersteld, en het gezag der Comp, voor goed<br />
er gevestigd.<br />
Inmiddels gaf van Goens, die uithoofde zijner zwakke<br />
gezondheid, een eervol ontslag aangevraagd en verkregen<br />
had, de teugels van 't bewind aan Cornelis Speelman<br />
over, en ging den 25 aten November 1681 aan boord van<br />
het schip dat hem naar 't moederland terug zou voeren,<br />
waar hij kort na zijne aankomst overleed.<br />
De nieuw benoemde gouv.-gen. aarzelde niet lang den<br />
jongen sultan van Bantam, wiens toestand inmiddels te<br />
Soeroesoeang schier hopeloos geworden was, de verzochte<br />
hulp te verlecnen. De commandeur-majoor de St. Martin,<br />
met eenige troepen derwaarts gezonden, ondervond een zoo<br />
hardnekkigen tegenstand, dat hij al spoedig versterking
112<br />
moest aanvragen , die in April 1682 onder de bevelen<br />
van den commandeur François Tak aangekomen, beide<br />
dappere mannen in staat stelde met vereende krachten<br />
Soeroesoeang te ontzetten en de omstreken der hoofdstad<br />
tot onderwerping te brengen. Sultan Ageng wist zich<br />
echter in de meeste gewesten staande te houden, tot dat<br />
iu de laatste dagen van Dec. Anjer, Kadamongan, Soedjoeng<br />
en andere plaatsen den kapitein Willem Hartsinek<br />
in handen vielen, waarop hij zich met zjjn zoon Poerbaja<br />
naar het binnenland terugtrok. Door zijn oudsten zoon<br />
vervolgd, en het zwerven moede, gaf de krachtige grijsaard,<br />
de laatste der onafhankelijke vorsten van Java ,<br />
die steeds zijn geloof en zijne beginselen getrouw bleef,<br />
zich in 1686 aan zijn bittersten vijand over. Onder den<br />
eenvoudigen titel van pangeran Soeria di Tirtajasa als<br />
gevangene naar Batavia overgebracht, werd hij in 1692<br />
door den dood uit die voor hem zoo knellende banden<br />
der ballingschap verlost.<br />
Zoo had sultan Abdoe'l Kahar Hadji het behoud van<br />
zijn troon aan de hooge Indische regeering te danken; en<br />
de Comp, bleef niet in gebreke het dankbaar gevoel van<br />
tien in zijne waardigheden herstelden vorst in haar voordeel<br />
aan te wenden. Zij verwierf bij een traktaat in<br />
April 1684 gesloten, den uitsluitenden handel in peper<br />
en katoenen kleedjes te Bantam, Silebar en in de Lampongs,<br />
terwijl het kasteel Speelwijk, tot verdediging van de<br />
monding der Tjipandan gebouwd, eene Nederlandsche<br />
bezetting verkreeg. De sultan had reeds vroeger zoowel de<br />
Engelschen als de Denen zijn gebied doen ontruimen, welke<br />
beleediging door de Engeische Comp, zoo hoog werd opgenomen<br />
, dat zij om zich schadeloos te stellen, Benkoelen ,<br />
Batang Kapas en Silebar in bezit nam; wel werd zij uit<br />
het laatste verdreven, doch bleef de twee eerste plaatsen<br />
behouden, en trachtte zich ook te Indrapoera en Priaman<br />
te vestigen. Het aan Bantam schatpliclitige Soekadana, dat<br />
zich op aanraden der Engelschen had losgescheurd, werd<br />
op nieuw onderworpen , en ook dààr zag sultan Hadji zijn<br />
gezag door Nederlandsche troepen hersteld.<br />
De O. I. O was overal zegevierend uit dien negenjarigen<br />
strijd te voorschijn getreden , en de vorsten Yan
113<br />
Bantam en Mataram hadden hunne kronen uit hare handen<br />
ontvangen. Niet meer tevreden, met het eenvoudig<br />
handelsbedrijf om hare rijk beladen schepen naar 't moederland<br />
af te zenden, is zij thans geworden een staat<br />
in den staat, voor wiens souverein gezag millioenen in<br />
het verre Oosten zich nederbuigen. Schier geheel Java<br />
is haar cijnsbaar, zijne vorsten zien met eerbied op naar<br />
eene macht die over troon en schepter beschikt, zij heeft<br />
het toppunt van bloei en luister bereikt.<br />
Speelman, die zooveel tot de verkrijging van dat gezaghad<br />
bijgedragen, mocht niet lang getuige zijn van den<br />
rijken oogst, voor een groot deel aan zijne dapperheid en<br />
buitengewone talenten te danken. Op den ll den Januari<br />
1684 werd hij in de kracht van zijn leven aan zijnen uitgebreiden<br />
werkkring ontrukt, en onze bezittingen verloren<br />
een van die landvoogden, wier namen thans nog met<br />
eerbied in den Archipel worden genoemd.<br />
Johannes Camphuis, geroepen om Speelman te vervangen,<br />
was die hooge roeping waardig. Van geringe afkomst,<br />
had hij zich zelf gevormd en op wetenschappelijk<br />
gebied een goeden naam weten te verwerven. Als voormalig<br />
opperhoofd van de factorij te Japan, had hij o.a. belangrijke<br />
bouwstoffen over dat rijk aan Kämpher medegedeeld<br />
en Eumphius tot zijn werk over den Ambonsehen kruidhof<br />
aangemoedigd. Al beslaat zijn bestuur geene schitterende<br />
bladzijde in onze Indische jaarboeken, al is<br />
het in menig opzicht niet van zwakheid vrij te pleiten,<br />
't was evenzeer gekenmerkt door goede trouw en ijver<br />
voor de belangen der Comp., als door het herstel en de<br />
uitbreiding van hare betrekkingen in China en op het<br />
vaste land van Indië.<br />
Op Java had hij met vele moeilijkheden te worstelen<br />
waartoe het volgende aanleiding gaf.<br />
Pangeran Poerbaja, die steeds de zijde zijns vaders had<br />
gehouden, was openlijk tegen zijn ouderen broeder, den<br />
sultan van Bantam in verzet gekomen, en hoewel dat verzet<br />
spoedig door zijne onderwerping te Tandjong Poera gevolgd<br />
werd, was dit op zich zelf genomen vrij onbeduidend<br />
8
114<br />
feit, het begin van nieuwe verwikkelingen met Mataram,<br />
en van een even langdurigen als hardnekkigen krijg.<br />
Soerapati namelijk, een Balinees van geboorte, maar<br />
officier in dienst der Comp., behoorde met zijne Balineczen<br />
tot de troepen welke naar Bantam gezonden waren om<br />
dien opstand te helpen dempen. Bij de onderwerping van<br />
Poerbaja — door zijne bemiddeling verkregen — werden<br />
beiden door de laatdunkende en onverstandige handelwijze<br />
van een Hollandsen vaandrig, Kuffeler genaamd, derwijze<br />
beleedigd, dat de pangeran de vlucht nam en Soerapati,<br />
alle krijgstucht vergetende, de troepen onder Kuffeler<br />
aanviel, en door de zijnen gevolgd naar het binnenland<br />
ontweek, van waar hij spoedig strooptochten tot in de<br />
nabijheid van Batavia ondernam. Eene zending van Couper<br />
naar Tjeribon, om hem in handen te krijgen mislukte,<br />
en deed Soerapati met zijne volgelingen de wijk nemen<br />
naar Mataram. Door den soesoehoenan opgenomen en -<br />
in afwijking der bestaande traktaten — zelfs met onderscheiding<br />
ontvangen, had zijn verder gedrag zoowel voor<br />
dat rijk als voor de Comp, hoogst gewichtige gevolgen,<br />
en deed een krijg ontstaan, die, na omstreeks het vierde<br />
gedeelte eener eeuw te hebben geduurd, geheel ten voordeele<br />
van haar staatkundig overwicht op Java eindigde.<br />
Zijne vlucht naar Mataram was nauwelijks bekend, of de<br />
oppcrkoopman v. Vliet en kapitein Tak werden met cenig<br />
krijgsvolk naar Kartasoera gezonden, om afbetaling te<br />
vorderen der nog altijd achterstallige schuld en de uitlevering<br />
te eischen van den oproermaker, die weldra<br />
zulk eene merkwaardige rol zou spelen in de Javaansche<br />
geschiedenis.<br />
In de nabijheid van de hoofdstad aangekomen, werden<br />
zij door de Balineczen overvallen, waarbij Tak, v. Vliet<br />
en de meesten hunner volgelingen omkwamen. De overigen<br />
keerden met de geringe bezetting, die na den oorlog<br />
aldaar tot bescherming van den soesoehoenan was achtergelaten,<br />
naar Batavia terug, en alle gemeenschap met<br />
Mataram werd afgebroken.<br />
Sommige schrijvers, die de door niets gerechtvaardigde<br />
insinuatie van Valentijn, uit het bekende werk Oud- en<br />
Nieuw-Oost Indië overnamen, als of Tak zich aan de
115<br />
ontvreemding van een der kostbaarste edelgesteenten uit<br />
de kroon van Madjapahit zou hebben schuldig gemaakt,<br />
willen die verraderlijke handelwijze toeschrijven aan eene<br />
wraakoefening van den keizer over dien gepleegden roof;<br />
terwijl anderen het gebeurde feit verklaren uit, en in<br />
verband brengen met een behendig aangelegd plan van<br />
den sluwen Balinees en den rijksbestuurder Rangga Koesoema,<br />
om ook den soesoehoenan door dien aanval verdacht<br />
te maken, en alzoo eene anders gewisse uitleveringvooreerst<br />
te ontgaan. Hoe dit nu zijn moge, de hooge<br />
regeering te Batavia, voor verdere gevolgen beducht,<br />
stelde zich met eenige verontschuldigingen en uitvluchten<br />
van het hof van Mataram tevreden, en was zwak genoeg<br />
dat schandelijk verraad ongestraft t(j laten. Na zich eenigen<br />
tijd schuil gehouden te hebben, begaf Soerapati zich<br />
naar den oosthoek van Java, en wist — door de nabijheid<br />
van Bali begunstigd — spoedig een grooten aanhang te<br />
vei'krijgen. Niet alleen verdreef hij den Javaanschen regent<br />
uit Pasoeroean, waar hij zich voorloopig vestigde, doch<br />
breidde zijne macht weldra uit over Malang en Kediri ,<br />
en verwierf zich daardoor een gebied, waar hij als onafhankelijk<br />
vorst, onder den titel van raden Adipati Wiro<br />
Negoro het bewind voerde.<br />
Maar alvorens de uitgestrekte gevolgen van de koene<br />
daden en sluwe berekeningen van dezen stoutmoedigen<br />
gelukzoeker na te gaan, is het noodig bij het einde der<br />
XVII de eeuw een blik te werpen op den algemeenen toestand<br />
onzer bezittingen, zoowel in- als buiten den O. I.<br />
Archipel.<br />
In de eerste plaats vordert die der Molukken onze<br />
aandacht.<br />
Ofschoon onze oude vriend en bondgenoot Aroe Palakka,<br />
vooral nadat hij een huwelijk tusschen Lapatoe,<br />
zijn neef en opvolger, en de dochter van Goa's vorst<br />
bewerkt en het recht verkregen had , de medeonderteekenaars<br />
van het Banggaisch traktaat bij den Nederlandsehen<br />
gouverneur in te leiden, soms een al te hoogen toon<br />
aannam , was echter onzen invloed in die gewesten niet<br />
verloren gegaan. Bij zijnen dood in 1696, had hij èn zijne<br />
8*
116<br />
weduwe èn zijn opvolger dringend aanbevolen, vrede en<br />
vriendschap met de Comp, te onderhouden. De moeilijkheden<br />
ten gevolge van een moord aan de vorstin van<br />
Soembawa gepleegd, zoowel als door toedoen van zekeren<br />
Aroe Teko veroorzaakt, werden vrij spoedig uit den weg<br />
geruimd, en 't gelukte ook den vrede tusschen het steeds,<br />
op elkander naijverig Boni en Makassar te bewaren.<br />
Op de Moluksche eilanden , die nog altijd onder den<br />
jammer van het monopoliestelsel gebukt gingen, moest<br />
de nagelteelt nu eens vermeerderd dan weder verminderd<br />
worden ; men scheen evenwel geen al te strenge middelen<br />
tot wering van den sluikhandel te bezigen , en toen de<br />
arme bewoners van dien rijken doch vulkanischen bodem<br />
zich langzamerhand van de verwoestende uitwerkselen der<br />
laatste aardbevingen hadden hersteld, was de toestand als<br />
vrij voldoende te beschouwen.<br />
Sommige gebeurtenissen in Europa deden ook op 't vaste<br />
land van Indië hun invloed gevoelen.<br />
Nauwelijks toch had Willem III, in 1688 tot koning<br />
van Engeland uitgeroepen, Lodewijk XIV den oorlog<br />
verklaard, of Franknjk's schepen vertoonden zich op<br />
nieuw aan Azië's kust onf den Engelschen en Nederlandschen<br />
handel te benadeelen, zich ruimere handelswegen<br />
te openen en 't Fransche kantoor te Pondichery te beschermen.<br />
Gelukkig bevond zich Laurens Pit de jonge,<br />
die in 1686 Masulipatnam aan den ons vijandig gezinden<br />
vorst van Golkonda ontnomen had, nog daar, toen er<br />
een Fransch eskader onder den admiraal du Quesue<br />
verscheen. Even als hij er in geslaagd was onze handelsbetrekkingen<br />
in Voor-Indië, ook na de verovering van<br />
Golkonda door Aureng-Zeb onder de bestaande traktaten<br />
te behouden, gelukte 't hem de Franschen uit de golf<br />
van Bengale te verdrijven en Pondichery tijdelijk in<br />
bezit te nemen, dat later, bij den vrede van Rijswijk<br />
aan Frankrijk terug gegeven, onder de bekwame leidingvan<br />
Martin, tot het Fransche hoofdkantoor in Indië werd<br />
verheven.<br />
Onze oude maar niet altijd even getrouwe bondgenoot<br />
Radja Singa, was in 1687 op 88jarigen leeftijd gestorven,<br />
en door de ondervinding geloerd, had hij zijn opvolger
117<br />
Fimala Darma Soeria eene meer getrouwe naleving der<br />
liestaande traktaten aanbevolen. Omstreeks denzelfden tijd<br />
werden onze kantoren te Ceilon en in Voor-Indië, door<br />
Rheede tot Drakestein, heer van Mijdrecht, als commissaris-generaal<br />
bezocht, die de schandelijkste misbruiken<br />
zoowel in don handel als in de administratie ontdekte, doch<br />
veelal ongestraft moest laten, daar de opzending of vervanging<br />
der oneerlijke, hooggeplaatste ambtenaren meer wrevel<br />
verwekte dan verbetering aanbracht. Na zijn dood in 1691,<br />
werd dan ook van verdere inspc-ctiën afgezien, waardoor<br />
de zaken nochtans niet vooruitgingen en de Comp, millioenen<br />
schade leed. In Bengale en op Japan ging de<br />
oneerlijkheid zelfs zóo ver, dat Compagnies schepen geheel<br />
voor particulieren handel gebezigd werden.<br />
Een nieuwe en betere regeling van den Perzischen<br />
handel, vooral in zijde, was reeds in 1684 door de Casembroot<br />
en v. d. Heuvel voorbereid of ingevoerd. Beiden waren<br />
op een door den eersten veroverd maar later teruggegeven<br />
eiland in de Perzische golf overleden, toen Johan van<br />
Leene, buitengewoon raad van Indie , aan 't hoofd van<br />
oen met rijke geschenken voorzien gezantschap plechtig<br />
door den sjah werd ontvangen, waardoor in 1694 een<br />
voordeelig verdrag tot stand kwam dat later nog gewijzigd<br />
werd, ten einde de drukkende banden los te maken<br />
die den handel aan die kusten belemmerden.<br />
De Kaap-kolonie, verkreeg door het toezenden van eenige<br />
réfugiés uit Frankrijk en Piémont als volkplanters, eene<br />
uitbreiding die vrij goede vruchten droeg, terwijl de vaart<br />
op Japan, waar de handel tot één kantoor en de waarde<br />
van invoer tot een maximum beperkt was, al meer en meer<br />
in verval geraakte. Alléén het eigenbelang der hoogste<br />
ambtenaren deed de loge op Décima behouden.<br />
Thans nog een enkel woord over Borneo. Hoewel waarschijnlijk<br />
een vrij aanzienljjko handel met dit diamantrijke<br />
eiland, voor particuliere rekening werd gedreven, had de<br />
Comp, zich van alle inmenging onthouden. t<br />
In 1699 echter ging de hooge Indische regeering, in<br />
overeenstemming met en medewerking van Aboe'l Mahasin<br />
toenmalig sultan van Bantam er toe over, den sultan van<br />
Soekadana ten gevolge van zijn wederrechtelijken aanslag
118<br />
op Landak den oorlog te verklaren; en toen deze gunstig<br />
afliep, werd hij van den troon vervallen en zijn land tot een<br />
leen van Bantam verklaard. Ook Landak werd schatplichtig,<br />
en ofschoon de Engelschen die steeds de vijandiggezinde vorsten<br />
hadden ondersteund, de westkust van Borneo verlieten,<br />
bleef hunne vaart op dit uitgestrekte eiland vrij levendig.<br />
Inmiddels was het octrooi op den 5 den Maart 1696, tegen<br />
betaling van 3 millioen gulden, tot aan het jaar 1740 verlengd,<br />
welke som, zoo groot was nog het krediet der<br />
Comp., tegen 3j% kon worden opgenomen, niettegenstaande<br />
toen reeds hare schulden bijna 't dubbele van het<br />
ingelegde kapitaal bedroegen.<br />
Na dit korte overzicht naar Java terugkeerende, vinden<br />
wij Camphuis door Willem Outhoorn vervangen. Hij had<br />
het bestuur van zijn voorganger — wiens gezondheid zeer<br />
verminderd was — in 1691 overgenomen.<br />
Tijdens de eerste jaren zijner regeoring viel er weinig<br />
belangrijks op Java voor, en toen de suikerteelt in de<br />
omstreken van Batavia allengs in handen van Chineezen<br />
was overgegaan, begon men in 1696 zich meer op de koffiecultuur<br />
toe te leggen. Adriaan van Ommen, commandeur<br />
van onze kantoren op Malabar, gaf den eersten stoot aan<br />
die teelt, door eenige koffieplantjes van Kananor naar Java<br />
te zenden. Oorspronkelijk uit Abyssinië afkomstig, was de<br />
koffie, in 't begin der XVII de eeuw naar Europa uitgevoerd,<br />
reeds bij onze landgenooten als „kahauwa" bekend; maar<br />
het duurde tot 1666, eer zij door de Kamer van Amsterdam,<br />
als „cauwa de Mocha" op de veiling word gebracht.<br />
Ten gevolge eener hevige uitbarsting van den Goenoeng<br />
Salak van 4 op 5 Januari 1699, waarbij de Tjiliwong —<br />
die Batavia doorstroomt — buiten hare oevers trad, werden<br />
ook de koffieplantjes vernield 1), doch spoedig weder<br />
aangeplant, kwam in 1706 de eerste Java-koffie in Nederland.<br />
De dood van Amangkoe-rat in September 1703, gaf aanleiding<br />
tot nieuwe twisten op Java en een groote tweespalt<br />
1) De door die overstrooming ontstane moerassen en modderbanken,<br />
maakten Batavia tot een hoogst ongezond verblijf: en »de Koningin va«<br />
't Oosten" werd weldra „het graf der Hollanders" genoemd.
119<br />
tusschen den erfprins en zijn oom pangeran Poeger, die<br />
tijdens den oorlog met Troena Djaja, als Soenan Ngalaga<br />
over midden-Java had geheerscht. Deze betwistte thans zijn<br />
neef, die vroeger eene zijner dochters gehuwd en later weder<br />
verstooten had, den troon van Mataram, waarbij hij door<br />
vele rijksgrooten werd ondersteund.<br />
De erfprins, wegens zijne wellustige, wrecde inborst<br />
meer gehaat dan bemind, maakte door zijne onstaatkundige<br />
handelingen velen van zich afkeerig, maar steunende op<br />
zijn onvervreemdbaar recht van eerstgeboorte, had hij op<br />
hoogen toon van zijn troonsbeklimming onder den naam<br />
van Mangkoe-rat Mas kennis gegeven. Dit deed hij echter<br />
zonder eenige melding te maken van de nog op afdoeningwachtende<br />
schulden , of de bestaande overeenkomsten te<br />
erkennen, terwijl zijn oom, bewesten de Progo reeds als<br />
keizer uitgeroepen, op nederige wijze en onder het doen<br />
van vele beloften, de bevestiging zijner waardigheid van<br />
de hooge regeering te Batavia trachtte te verkrijgen.<br />
Reeds uit haar antwoord aan beide vorsten gegeven, kon<br />
men lichtelijk opmaken dat de laatste pretendent de voorkeur<br />
boven den eersten had verworven. En toen een lateigezantschap<br />
van den wettigen troonopvolger, tot erkenningzijner<br />
rechten, met aanzienlijke sommen, die echter hare<br />
bestemming niet bereikten, geen gehoor vond, en onze<br />
troepen in de omstreken van Samarang, waar Poeger zich<br />
gevestigd had , onder bevel van Govert Knol en Bintang<br />
zich bijeentrokken, bleef er geen twijfel omtrent de gedane<br />
keuze meer over.<br />
Den 17 dü " Juni 1704 werd pangeran Poeger dan ook<br />
onder den naam van Pakoe Boewana I, met bijkomende<br />
titulatuur, als soesoehoenan door de Comp, erkend, als<br />
leenplichtig vorst een njkszegel geschonken, en aan alle<br />
regenten op Java mededeeling gedaan van die erkenning.<br />
Vroegere traktaten werden hernieuwd of nadere overeenkomsten<br />
met hem gesloten.<br />
De adipati-anom, veelal onder den naam van soenan<br />
Mas bekend, bracht daarop een leger van omstreeks 40,000<br />
man te velde, maar voor dat hij deze macht geheel verzameld<br />
had, werd ze onder aanvoering van Knol bij<br />
Paterongan verstrooid , terwijl kapitein Bintang zich van
120<br />
Demak meester maakte. Hiermede eindigde de eerste<br />
veldtocht van dezen oorlog, die in 't volgende jaar werd<br />
hervat.<br />
Johan van Hoorn was na lang dralen en herhaalde<br />
weigering er eindelijk toe overgegaan, zijn schoonvader<br />
van Outhoorn in diens hooge betrekking op te volgen, en<br />
had in September 1704 de teugels van 't bewind in handen<br />
genomen.<br />
In 1705 over een veel grootere krijgsmacht kunnende<br />
beschikken , trok Herman de Wilde , die toen het Hollandsch-Javaansche<br />
leger aanvoerde, langzaam op naar<br />
het middelpunt des rijks. Door verraad van 's vijands<br />
zijde geholpen, kreeg hij de posten aan de Toentang,<br />
Scrondol, Salatiga en andere plaatsen in handen, en<br />
verjoeg al spoedig de benden van soenan Mas, ongeveer<br />
30,000 man sterk, uit eene vrij goed verdedigde stelling,<br />
waarna hij zich zonder veel tegenstand van Kartasoera<br />
(de hoofdstad) meester maakte. Aanzienlijk was de buit<br />
vooral aan oorlogsbehoeften en geschut. En toen de dooide<br />
Compagnie erkende keizer aan het hoofd van hare<br />
troepen de stad zegevierend binnentrok, en vele rijksgrooten<br />
zich kwamen onderwerpen, werd hij ook dààr als<br />
soesoehoenan gehuldigd.<br />
Aan bewijzen van dankbaarheid liet hij het niet ontbreken.<br />
Op Madoera, kwamen Soemanap en Pamakassan<br />
geheel onder Nederlandsch bestuur, Tjeribon werd als<br />
een onafhankelijk vorstendom erkend, en aan de Comp, het<br />
bezit van Samarang en vroeger afgestane gronden verzekerd.<br />
Eertijds gesloten traktaten werden door nieuwe overeenkomsten<br />
op 5 en 11 October 1705, 12 Juli 1706 en 31<br />
October 1707 bevestigd of gewijzigd, en daarbij onder<br />
verscheidene andore bedingen vastgesteld, dat den keizer<br />
tegen de levering van 800 kojans rijst 's jaars gedurende<br />
25 jaren, de nog achterstallige schuld kwijt gescholden<br />
en de thans verleende hulp „om niet zal geschonken worden."<br />
Maar ook zijn tegenstander was niet werkeloos<br />
gebleven.<br />
Soenan Mas, een machtigen steun vindende in Soerapati,<br />
die zich in Malang en Pasoeroean gedurende al dien<br />
tijd had weten staande te houden en hem thans als opper-
121<br />
heer erkende, trok zijne troepen in den Oosthoek te zamen,<br />
werwaarts hij na zijne nederlaag gevlucht was. Knol,<br />
aan wien het opperbevel van 't verbonden leger op nieuw<br />
was toevertrouwd, aarzelde geen oogenblik deze stellingen<br />
aan te tasten , en had het geluk, na een hardnekkig gevecht,<br />
een aanvankelijk geleden verlies te herstellen en<br />
zich den 16 den Oct. 1706 van de sterke positie van Bangil<br />
meester te maken. Soerapati werd gekwetst en vluchtte<br />
naar Pasoeroean, waar hij drie weken later aan zijne wonden<br />
bezweek.<br />
Thans achtte men alles gewonnen ; en Knol, in stede<br />
van zijne roemrijke overwinning door de verovering van<br />
die plaats te bekronen, vermeende genoeg gedaan te<br />
hebben, trok zijne troepen in veilige stellingen terug , en<br />
Soerabaja werd het Capua van dezen anders zoo voortvarenden<br />
krijgsman.<br />
Ofschoon soenan Mas door Soerapati's dood een onherstelbaar<br />
verlies had geleden, verschafte de werkeloosheid<br />
van den opperbevelhebber hem eene geschikte gelegenheid<br />
om geloden verliezen te herstellen, zijne verstrooide benden<br />
onder Mas Lombok, oudste zoon van Soerapati, in Kediri<br />
te horzamelen en zich op nieuw tot den krijg toe te rusten.<br />
Hunne strooptochten strekten zich weldra tot Soerabaja<br />
uit, en 't was niet voor den 24 stcn Aug. van het volgende<br />
jaar, dat de Wilde — die inmiddels het opperbevel hernomen<br />
had — als overwinnaar aan het hoofd van zijn leger<br />
Kediri binnentrok. De vijand die zich achter de versterkte<br />
linie van Pintoe Larat, waardoor Pasoeroean gedekt werd ,<br />
had teruggetrokken en weldra met vereende krachten zou<br />
worden aangevallen, scheen zich op eene hardnekkige<br />
verdediging voor te bereiden.<br />
Aan beide zijden van het gewicht dezer positie overtuigd,<br />
werd er met moed en volharding gestreden : aanvallers<br />
zoowel als verdedigers deden hun plicht. Meer dan<br />
eens stonden de kansen vrij gelijk, meer dan eens werd<br />
de zege betwist, tot dat de vijand eindelijk teruggeworpen<br />
en ook Pasoeroean eenigc dagen later genomen werd.<br />
De Wilde bleef overwinnaar, doch ontsierde zijne overwinning<br />
door 't gebeente van Soerapati te doen opgraven<br />
en verbranden ; eene daad , den fleren krijgsman, den
122<br />
beschaafden Europeaan onwaardig. Kort daarna vertrok<br />
hij naar Batavia, waar hij ten gevolge der uitgestane<br />
vermoeienis overleed.<br />
Thans was de macht van soenan Mas voor goed gebroken<br />
: al de hem nog overgebleven sterkten werden<br />
ontruimd, en van slechts enkelen der zijnen vergezeld,<br />
doolde de door de Comp, onttroonde erfgenaam van Mataram<br />
in het ontoegankelijk gebergte eenzaam en verlaten<br />
rond. Omstreeks een jaar later gaf hij zich aan Govert Knol<br />
over, die hem te Soerabaja als regeerings-commissaris,<br />
onder toezegging eener volledige vergiffenis, hoop gaf op<br />
het bestuur van eenig Javaansch grondgebied onder toezicht<br />
van de O. I. Comp. Te Batavia aangekomen, werd<br />
hij echter als gevangene behandeld en hem te verstaan<br />
gegeven, dat Knol zijne volmacht te buiten was gegaan ;<br />
en toen hij daarop in den vollen raad rekenschap vroeg,<br />
waarom men hem van zijn rechtmatig erfdeel had beroofd,<br />
en eene verbanning naar Ceilon het antwoord was, vroeg<br />
menigeen zich af wat van Neêrlands goede trouw was<br />
geworden.<br />
Op deze wijze eindigde de zoogenaamde eerste Javaansche<br />
successie-oorlog: de O. I. C. had op nieuw het lot van<br />
Mataram beslist en hare suzereine rechten werden bijna<br />
door geheel Insulinde erkend en gehuldigd.<br />
De opperheerscheres van dat prachtige rijk verloochende<br />
echter hare afkomst niet : door de gestrenge handhaving<br />
van het monopoliestelsel, bleef zij haar bekrompen koopmansgeest<br />
getrouw, en even als reeds vroeger door andere<br />
gouv rs .-gen. herhaaldelijk was beproefd, had van Hoorn<br />
ook nu weer te vergeefs bij de Kamer van XVII op<br />
kolonisatie en vrijen handel in Indië aangedrongen. Toch<br />
wist hij eenig e meerdere vrijheid voor den armen inländischen<br />
handelaar te verkrijgen. Ook werd onder zijn bestuur,<br />
de gouverneur van de Kaap met eenige hoofdambtenaren<br />
wegens schandelijke afpersingen der vrijburgers gesuspendeerd,<br />
en in 1706 het onverstandige besluit genomen<br />
Mauritius te ontruimen, waardoor die geriefelijke noodhaven<br />
in bezit kwam van Frankrijk.<br />
Reeds in Maart 1708 was aan van Hoorn op herhaald<br />
verzoek zijn eervol ontslag verleend, met last zijne be-
123<br />
trekking aan den directeur-generaal Abraham van Riebeek,<br />
zoon van den stichter der Kaapkolonie over te geven.<br />
Dit ontslag evenwel, vroeger schijnbaar zoo gewenscht,<br />
bleek thans den man, die zich intusschen een vermogen<br />
van tien millioen guldens verworven had, gansch niet<br />
aangenaam te zijn. Het duurde tot in 't laatst van Oct.<br />
1709, eer hij er toe besluiten kon zijn ambt neder te<br />
leggen; en had hij lang geaarzeld om de teugels van 't bewind<br />
uit de handen van zijn eersten schoonvader over te<br />
nemen, nog meer moeite scheen het hem te kosten om ze,<br />
na zijn huwelijk met de dochter van Riebeek , aan dien<br />
tweeden schoonvader weer af te staan.<br />
Terwijl de Comp, het toppunt van macht en aanzien<br />
bereikte, werden voor den bedachtzanien opmerker allengs<br />
eenige sporen van achteruitgang zichtbaar, die echter<br />
voor het groote publiek achter den afstralenden glans barer<br />
uitwendigen rijkdom en groo<strong>the</strong>id verscholen bleven.<br />
Maar al mochten eenige verontrustende teekenen zich<br />
opdoen en het bestuur van v. Riebeek minder gunstige<br />
resultaten opleveren, zijne regeering even als die van<br />
Christoffel van Swol en Hendrik Zwaardekroon , kunnen<br />
nog tot het tijdperk van haren grootsten bloei gerekend<br />
worden, al bestond deze meer in uiterlijken schijn dan in<br />
innerlijke waarde. De handhaving toch van 't monopoliestelsel<br />
waarbij schatten te loor gingen, aan eene kostbare<br />
uitbreiding van gezag gepaard, verslond kapitalen welker<br />
gemis door den handel dubbel werd gevoeld.<br />
Aan de gespannen verhouding en de uitgebarsten vijandelijkheden<br />
van Boni en Goa in het zuidelijk gedeelte<br />
van Celebes, werd door tusschenkomst der Comp, een<br />
einde gemaakt, waarbij echter het vroeger geliefkoosd<br />
plan van Aroe Palakka om de kronen van die rijken steeds<br />
op één hoofd te vereenigen geheel in duigen viel.<br />
Hoewel ten gevolge van het vernielen der Engelsche<br />
factorijen door de Bandjareezen, de Comp, van hare lastige<br />
Britsche mededingster werd verlost, bracht de handel<br />
op Borneo weinig voordeel aan. Gelukkig wierp het<br />
monopolie van den opium- en peperhandel in alle Djohoreesche<br />
havens, waaronder ook Siak behoorde, dat in 1713
124<br />
door haar werd verkregen, zeer aanzienlijke winsten af.<br />
De betrekkingen met Perzië daarentegen beantwoordden<br />
minder aan het doel dat zij beoogd had, en noch kostbare<br />
geschenken, noch veel kostbaarder gezantschappen<br />
waren in staat den kwijnenden handel op te heffen.<br />
Van Riebeek overleed in de maand October van 't zelfde<br />
jaar, weinig betreurd zoowel uithoofde van zijn wrevelig<br />
karakter ajs zijner hoogst onaangename vormen. Tijdens<br />
zijn beheer breidde de koffiecultuur zich aanmerkelijk uit<br />
en werd een weg van Batavia tot aan den westhoek van<br />
Java aangelegd.<br />
Christoffel van Swol was zijn opvolger; 't duurde evenwel<br />
tot 1715, eer hij door de bewindhebbers als zoodanig<br />
werd erkend. Zij gaven tevens last, voortaan bij eenc<br />
verkiezing tot gouv.-gen., de directeur-generaal het eerst<br />
in aanmerking te nemen, welke gewoonte sedert het bestuur<br />
van v. Diemen in den regel gevolgd was. Ofschoon<br />
koophandel en zeevaart hoog waardeerende, bracht de<br />
nieuw opgetreden landvoogd door een onbedachtzamen<br />
maatregel den <strong>the</strong>ohandel evenwel een schier onherstelbaar<br />
verlies toe, en wel door den prijs 'der Chineesche<br />
<strong>the</strong>e van 60 rijksdaalders per pikol, eigendunkelijk tot<br />
op een derde te verminderen. Geen enkele jonk vertoonde<br />
zich daarna meer op de reede, en 't kostte later<br />
veel moeite dien voordeeligen handel met China te doen<br />
herleven.<br />
Omstreeks dezen tijd begon de Engelsche O. 1. Comp.,<br />
haren overwegenden invloed vooral op de kusten van<br />
Malabar allengs te doen gevoelen, en verkeerden onze<br />
nederzettingen op 't vaste land van Indië, in een meestal<br />
zeer gespannen toestand. De minste aanleiding dezerzijds<br />
was voldoende, de inlandsche vorsten reden tot misnoegen<br />
te geven, en 't was noodig zulks te vermijden om onze<br />
suprematie te behouden en hunne toenadering tot Engeland<br />
te voorkomen. Hiertoe behoorden echter hoedanigheden<br />
die niet altijd bij 's Compagnies dienaren werden<br />
aangetroffen.<br />
De gezagvoerder te Kootsjin, Barend Ketel, leverde<br />
hiervan een treurig bewijs, daar door zijne onvoorzichtige<br />
en onstaatkundige handelingen niet alleen aan Neérlands
125<br />
gezag, maar ook aan vroeger verkregen wapenroem gevoelige<br />
slagen werden toegebracht.<br />
De schoone en rijke erfenis der Comp, door Rijklof<br />
van Goens aan die kusten geschonken, de eerbied en het<br />
ontzag voor den Nederlandschen naam door hem er achtergelaten<br />
, dreigden zelfs ten eenenmale verloren te gaan ,<br />
toen gelukkigerwijze door zijn opvolger Hertenberg' het<br />
geleden verlies met behulp van Bakker en Berkman hersteld<br />
en 't zedelijk overwicht der Comp, herwonnen werd.<br />
Ook in den Oosthoek van Java, waar de zoons van<br />
Soerapati vele heethoofden en onvergenoegden om zich<br />
verzameld hadden, werd hare tusschenkomst dringend<br />
vereischt. Nog immer bleef de oorlogsfakkel ontstoken,<br />
en toen de prins van Madoera zich bij hen aansloot, om<br />
meester te worden van Soemanap en Pamakassan, begreep<br />
de Comp, aan die oproerige en vijandige bewegingen voor<br />
goed een einde te moeten maken. Door het zenden van<br />
eenige troepen, onder Gobius en de Chavonnes, was de<br />
rust dan ook spoedig hersteld : de prins van Madoera werd<br />
gedood, en een der zonen van Soerapati naar de Kaap<br />
verbannen.<br />
Inmiddels was van Swol, ten gevolge van te groote<br />
inspanning op het ziekbed geworpen, in November 1718<br />
overleden, en zag men het vreemde verschijnsel, dat zijne<br />
betrekking èn door den directeur-generaal èn door nog een<br />
ander raad van Indië werd geweigerd. Eindelijk nam<br />
Zwaardekroon voorloopig de leiding van het bestuur in<br />
handen, en werd in 1720 door de Kamer van XVII in<br />
zijne hooge waardigheid bevestigd.<br />
Nauwelijks had hij zijne betrekking aanvaard, of de steeds<br />
smeulende vonken van oproer en verzet in midden-Java<br />
ontvlamden op nieuw, toen bij het onverwacht overlijden<br />
van Pakoe Boewana 1, in 1719, zijn oudste zoon onder<br />
den naam van Mangkoe-rat II (meer als soesoehoenan<br />
Praboe bekend), den troon van Mataram beklom. Eenige<br />
prinsen van den bloede, waaronder twee van 's keizers<br />
broeders, Poerabaja en Blitar, betwistten hem den troon<br />
en iiadden reeds een grooten aanhang verkregen, toen<br />
de admiraal Brinkman aan het hoofd van 's Compagnies
126<br />
legermacht en de hulpbenden van Mataram, de opstandelingen<br />
uiteenjoeg. Blitar, die zich in Madioen had teruggetrokken,<br />
overleed in 1722, waardoor den opstand een<br />
beslissende slag werd toegebracht. De overige hoofden<br />
tot in Malang teruggedrongen, gaven zich in Mei 1723<br />
over, waaronder Poerabaja en een der zonen van Soerapati,<br />
die hun verzet tegen het door de Comp, als wettig<br />
erkend gezag, de een op Ceilon, de ander aan de Kaap<br />
als banneling moesten boeten. De vorst van Balembangan<br />
on diens schoonzoon, almede een zoon van Soerapati,<br />
waren gelukkiger en hadden zich weten staande te houden,<br />
zoodat al weder de rust niet geheel hersteld of verzekerd<br />
was. Toch beschouwde men de tweede Javaansche<br />
successie-oorlog als geëindigd.<br />
Terwijl de Ncderlandsche wapenen in Java's oosthoek<br />
zegevierden , was Batavia bijna het slachtoffer geworden<br />
van een even vermetelen als lang te voren beraamden<br />
aanslag, die, ware hij niet bijtijds ontdekt en verijdeld,<br />
het verlies van geheel Java had kunnen na zich sleepen.<br />
Door een zoogenaamd inlandsch kind, wiens vader met<br />
name Erberfeld zich te Batavia een vrij aanzienlijk vermogen<br />
had verworven, was het snoode ontwerp gesmeed<br />
om op den l sten Januari 1722 alle Europeanen en inlandsche<br />
christenen om te brengen. Hij zelf zou onder<br />
den titel van Toean Goesti zich aan het hoofd van de<br />
regeering hebben geplaatst.<br />
Twee jaren lang — zegt men — was die aanslag geheim<br />
gehouden , niettegenstaande het eedgenootschap duizenden<br />
aanhangers telde. Gelukkig werd het komplot even vóór<br />
de uitvoering ontdekt, en het meerendeel van de hoofdleiders<br />
in hechtenis genomen.<br />
Wel mocht de christenbevolking op dien eersten dag<br />
des jaars met blijde harten den Allerhoogste dankzeggen<br />
voor de uitredding uit zoo groot een gevaar.<br />
De doodstraf was het loon der verraders. Op het erf<br />
van Pieter Erberfeld, wiens huis tot den grond toe was<br />
geslecht, werd eene schandzuil opgericht om den voorbjjganger<br />
ten eeuwigen dage aan dat booze opzet te herinneren.<br />
Waarschijnlijk echter was deze man, toen reeds<br />
vrij bejaard en zeer vermogend, meer als een misdadig
127<br />
werktuig, dan wel als de hoofdaanlcgger van het heische<br />
plan te beschouwen.<br />
Naarmate de Comp, het toppunt van haar bloei bereikte,<br />
moest zij aan meer dan ééne mededinging het<br />
hoofd bieden. Maar noch die van de O. 1. O. te Ostende,<br />
in 1719 door den Duitschen keizer met een octrooi begiftigd<br />
dat reeds in 1731 weder werd opgeheven, noch<br />
die van Zweden, in 't zelfde jaar te Go<strong>the</strong>nburg opgericht,<br />
konden met die der Engelsche Compagnie worden<br />
vergeleken. In 1661 door Karel II gemachtigd met eiken<br />
staat waar het christendom niet ingevoerd was, vrede<br />
of oorlog te sluiten, had zij hare krachten langzamerhand<br />
leeren kennen. Thans stond zij dààr als een dreigend<br />
spook in de toekomst; zij stond dààr in de volle ontwikkeling<br />
van een vrijwerkend handelslichaam, terwijl de<br />
Nederlandsche Comp, als souvereine en oorlogvoerende<br />
macht, hare eigene grondslagen al meer en meer ondermijnde.<br />
De eene wist de klippen te ontwijken waarop de<br />
andere moest stooten en vergaan : de eene bleef haren<br />
oorsprong getrouw, de andere had ze verloochend.<br />
HOOFDSTUK VII.<br />
OPSTAND DER CHINEEZEN; DERDE JAVAAN8CHE<br />
SUCCESSIE-OORLOG.<br />
1722—1757.<br />
Ten einde zich een juist denkbeeld te vormen van het<br />
naderend verval der in schijn nog zoo bloeiende Comp.,<br />
en de daartoe medewerkende omstandigheden in hare.geheele<br />
bcteekenis te overzien, is het noodig een diepereu<br />
blik te slaan in haren financieelen toestand. Om tot eene<br />
zuivere voorstelling van de feiten te geraken, zullen wij het<br />
geleidelijk verband tusschen oorzaken en gevolgen trachten<br />
op te sporen. Vroeger is opgemerkt hoe in de toepassing<br />
van het bekrompen monopoliestelsel der Comp., 't welk
128<br />
vrij aanzienlijke uitkeeringen en een kostbaar toezicht<br />
vorderde, een eerste kiem lag tot achteruitgang.<br />
Viel het haar in 'tbegin der XVII de eeuw somtijds moeilijk<br />
aan veelzijdige verplichtingen te voldoen, later werd de<br />
geldelijke toestand door één hoofdbeginsel beheerscht. Het<br />
streven namelijk om, in weerwil van achteruitgang van<br />
kapitaal en ondanks geleden verliezen, het krediet op te<br />
houden door 't uitbetalen van onevenredig hooge dividenden.<br />
Al toonden de vierjarige rekeningen in 1696 nog een fictief<br />
kapitaal aan van ongeveer 40 millioen, dat 25 jaren lateitot<br />
op één millioen gulden geslonken was, het einde van<br />
die eeuw kan als 't keerpunt van hare financieele welvaart<br />
worden beschouwd. Toen nam de opklimmende reeks van<br />
achterstallen een aanvang.<br />
Die hooge dividenden, zelden minder dan 20 o/0, meestal<br />
meer, in 1671 zelfs 60 en nimmer beneden de 12 o,'o,<br />
moesten de Comp, rijker doen schijnen dan zij was. Haar<br />
krediet scheen dan ook onbegrensd, en 't is niet vreemd,<br />
dat toen de kamer van XVII besloot 20 % aan de houders<br />
der obligatiën van vóór 1696 af te doen, zij deze<br />
aflossing evenmin verlangden, als die welke in 1716 tot<br />
het afdoen van de in de laatste jaren der vorige eeuw opgenomen<br />
gelden werd voorgesteld. Naarmate de winsten<br />
verminderden moest men trachten het krediet te vermeerderen.<br />
Het toenemend afgeven te Batavia van wissels op<br />
het moederland, werd vooral later eene aanzienlijke winstderving<br />
voor de Comp, die steeds even hooge dividenden<br />
bleef uitbetalen, en om daarin te voorzien voortdurend gebruik<br />
moest maken van de anticipatie-penningen, waarvoor<br />
recepissen (om de zes maanden opzegbaar) tegen 2\ °/0<br />
werden uitgegeven.<br />
Onder de oorzaken van winstderving komen nog de volgenden<br />
in aanmerking : 1°. de groote sommen bij de verlenging<br />
van 't octrooi en meerdere posten aan den Staat te betalenzoo<br />
werd o. a. de in 1677 gevorderde /16.000 voor den uitvoer,<br />
later tot ƒ300.000, en in 1696 tot bij de vier tonnen<br />
gouds opgevoerd. 2°. Minder verdiensten niettegenstaande<br />
de veilingen der Comp, hoe langer hoe grooter werden,<br />
en gemiddeld tusschen de 14 en 15 millioenen opbrachten.<br />
3°. Zeerampen waarbij vele schepen door te groote bovenlast
129<br />
van smokkelwaren verloren gingen. 4°. Hare kostbare huishouding,<br />
omslachtige administratie en ontrouw van hooge<br />
en lage beambten. Door de steeds toenemende weelde,<br />
gingen de zoogenaamde „gepermitteerde winsten" al spoedig<br />
in ongepermitteerde winsten over, terwijl afpersing en<br />
knevelanjen van allerlei aard hunne buitengewone verteringen<br />
moesten aanvullen, waarbij de betrekkelijk karige<br />
bezoldiging slechts als bijzaak beschouwd werd.<br />
Bovendien vereischten zee- en landmacht aanzienlijke<br />
uitgaven, ten gevolge van de gedurige oorlogen en het<br />
handhaven der monopoliën. Het monopoliestelsel kostte<br />
veel geld, en om dat uitsluiting-systeem vol te houden,<br />
moest de Comp, zich veel getroosten. Officieele bescheiden<br />
toonen aan , dat al beliep de winst op den kaneelhandel<br />
en de parelvisscherij somtijds meer dan 4 i millioen, 't bezit<br />
zoowel van Ceilon als der Molukken, op den duur meer<br />
na- dan voordeel opleverde. Aan een reservekas schijnt men<br />
niet te hebben gedacht, en als de ontvangsten niet tijdig<br />
genoeg inkwamen, dekte men de uitgaven door middel<br />
van leeningen die nimmer werden afgelost. Dit waren<br />
de voornaamste oorzaken van een toestand die niet lang<br />
verborgen kon blijven.<br />
Zwaardekroon had niet slechts de koffie-aanplant bevorderd<br />
— Tjeribon alleen gaf in 1724, 1000 pikkols koffie<br />
die met de beste soort kon wedijveren — maar ze tevens<br />
zooveel mogelijk populair trachten te maken. De Javaansche<br />
bevolking hield zich met deze weinig moeite<br />
vereischende cultuur gaarne bezig, en al spoedig waren<br />
contracten gesloten, om het geheele product tot den prijs<br />
van 15 rijksdaalders af te leveren , welke prijs later belangrijk<br />
verminderde. (Reeds onder zijn opvolger werd<br />
de koffie voor de Comp, gemonopoliseerd en slechts tegen<br />
6 r. s. aan de pakhuizen ingenomen). De indigo- en<br />
katoenteelt, vooral het spinnen van garens, vonden in<br />
dezen gouv-gen. een groot voorstander. Zijne toegevende<br />
staatkunde deed ook den Chinoeschen <strong>the</strong>ehandel<br />
herleven en gaf aan de suikerbereiding eene hoogere<br />
vlucht, terwijl de nieuw geopende handelsbetrekkingen<br />
op de zuid-oostkust van Afrika, als minder aan de verwachting<br />
voldoende, in 1735 werden opgeheven.<br />
9
130<br />
Alweder vermeende de Comp, dat haar octrooi was geschonden,<br />
en alweder moest eene aanzienlijke schadeloosstelling<br />
op die vermeende schennis volgen. De schepen<br />
van Jacob Roggeveen namelijk, die voor rekening der<br />
West-Indische Compagnie tot ontdekking van het zoogenaamd<br />
Zuidland, bezuiden Amerika omzeilende, Java<br />
hadden bereikt, werden in beslag genomen, waarvoor<br />
later /' 120.000 moest worden uitgekeerd. Dit belette<br />
echter niet dat de actiën al hooger en hooger stegen en<br />
door een ongeoorloofden windhandel in 1720 zelfs een<br />
maximum van 1080 o/o bereikten.<br />
Zijn overige levensdagen in rust wenschende door te<br />
brengen, verzocht Zwaardekroon een eervol ontslag , en<br />
droeg in Juli 1725 zijne waardigheid over aan Mat<strong>the</strong>us<br />
de Haan.<br />
Hoewel bij het einde van dit vierjarig bestuur, de inwendige<br />
financieele toestand nog immer reden van bezorgdheid<br />
gaf, waren de O. I. bezittingen bij zijn dood in 1729,<br />
in een bloeienden toestand onder het beheer van zijn opvolger<br />
Mr. Diederik Durven — met voorbijgang van den<br />
directeur-generaal Huisman — overgegaan.<br />
Ook in Mataram had eene bestuursverandering plaats<br />
gehad. Soesoehoenan Praboe was door zijn minderjarigen<br />
zoon Pakoe Boewana II, onder de voogdij schap van<br />
zijne moeder en den rijksbestuurder, in de regcering'opgevolgd.<br />
AVel verre dat deze gouv.-gen. aan do van hem gekoesterde<br />
verwachtingen beantwoordde, maakte hij zich bij<br />
eene schandelijke levenswijze, aan verschillende knevelarijen<br />
en een verregaand nepotisme schuldig. De kamer van XVII<br />
nam dan ook in October 1731 het besluit, hem met den<br />
directeur-generaal Hasselman, twee buitengewone raden<br />
van Indië en nog eenige hooge ambtenaren „zonder kwaliteit<br />
en gage" ter verantwoording op te roepen. Bij hunne<br />
aankomst in 't moederland werd echter geen verder gevolg<br />
aan de zaak gegeven. De Kamer zag er tegen op hare<br />
hooge ambtenaren te straffen; en al had de gouverneur<br />
van Ceilon, de wreedaardige Pieter Vuyst, in 1730 eene<br />
rechtmatige straf ondergaan, zijn opvolger Stephanus Versas<br />
_ om nog schandelijker reden gevangen genomen —
131<br />
was onder borgtocht ontslagen; zijn vonnis werd nimmer<br />
uitgesproken.<br />
Onder het bestuur van Dirk van Cloon, die in Mei 1732<br />
het bewind aanvaardde, had de invoer van nieuwe muntspeciën<br />
plaats en werden reeds bestaande overeenkomsten<br />
herzien of nieuwe traktaten gesloten. Zoo was o. a. op<br />
8 November 1733, de afdoening der achterstallige schulden<br />
met den soesoehoenan geregeld — waarbij ook nadere<br />
bepalingen voor het garnizoen te Kartasoera werden<br />
gemaakt — het monopolie van den peperhandel met<br />
Bantam verlengd en dat van Bandjermasin verkregen.<br />
De aanvoer van producten bereikte eene zoodanige hoogte,<br />
dat somtijds twee voor- en twee najaarsveilingen, behalve<br />
nog eene <strong>the</strong>eveiling te Amsterdam moesten gehouden<br />
worden.<br />
Abraham Patras, die van Cloon — in Maart 1735 overleden<br />
— als gouv.-gen. had vervangen, was zijne benoeming<br />
aan het toeval verschuldigd ; want toen hij in den<br />
raad van Indië evenveel stemmen verkreeg, had het lot<br />
tusschen hem en Adriaan Valckonier te zijnen voordeele<br />
beslist. Hij overleefde zijn voorganger slechts twee jaren,<br />
en werd door Valckenier in zijne hooge waardigheid opgevolgd.<br />
Nauwelijks waren in 't begin van zijn bestuur eenige<br />
onlusten op Celebes gestild, of er vielen op Java gebeurtenissen<br />
voor , die , niettegenstaande zij aanvankelijk de<br />
hachelijkste gevolgen na zich sleepten, later het gezag van<br />
Nederland moesten bestendigen.<br />
De aanleidende oorzaak van dat alles was de moord der<br />
Chineezen te Batavia.<br />
Onder hunne hoofden, met den titel van luitenant, kapitein<br />
of majoor, hadden deze zich als kooplieden, pachters,<br />
industrieelen, kleinhandelaren, ambachtslieden, geldschieters<br />
en landbouwers om en in Batavia zoodanig uitgebreid,<br />
dat reeds onder vorige gouverneurs-generaal beperkende<br />
maatregelen noodig werden geacht. Bij het uitreiken van<br />
verblijfpassen of het doen verlaten der stad, wanneer zij<br />
geene voldoende middelen van bestaan konden aanwijzen,<br />
was door Compagnies dienaren op eene even willekeurige<br />
9*
132<br />
als baatzuchtige wijze te werk gegaan. De daardoor opgewekte<br />
ontevredenheid kwam tot eene uitbarsting, toen<br />
de uitvoering van een voorstel, om de rondzwervenden<br />
die geen verbhjfpas bezaten naar Ceilon te zenden alweder<br />
verkeerd werd toegepast.<br />
Door de verarmde Chineezen gevangen te nemen, en<br />
ook de meer gegoeden, onder het afpersen van belangrijke<br />
sommen, met verbanning te bedreigen, steeg hunne<br />
verbittering ten top. Velen verlieten de stad, vereenigden<br />
zich in benden, maakten de Ommelanden hoogst onveilig,<br />
en namen eene zeer dreigende houding aan, welke al<br />
spoedig tot rebellie oversloeg. Een vruchtelooze poging<br />
door van Imhoff en van Aerden aangewend, om die verbitterde<br />
menigte tot bedaren en onderwerping te brengen,<br />
had op den 8 ,ten October 1740 een aanval ten gevolge,<br />
waarbij zij uit Tanabang werd verjaagd ; en hoewel de<br />
opstandelingen hier en daar enkele detachementen verslagen<br />
, eenige Europeanen gedood of mishandeld, en vele<br />
woningen vernield hadden, was echter hun voornemen<br />
verijdeld om de schans Tangerang en Meester Cornelis te<br />
overrompelen. Doch de wederzijdsche verbittering nam<br />
zoodanig toe, dat ook de welgestelde Chineesche ingezetenen<br />
van Batavia al spoedig hun leven niet langer zeker<br />
waren, zoodat de burgerij gewapend, maar tevens eene<br />
strenge proclamatie uitgevaardigd werd om de Europeanen<br />
tot kalmte en de Chineezen tot rust te brengen. Ofschoon<br />
de gouv.-gen. er zich tegen had verklaard, was in den<br />
raad van Indië, bij meerderheid, tot de afkondiging van<br />
dat plakaat besloten.<br />
Nadat een aanval der muitelingen op de Diesterpoort<br />
was afgeslagen, brak op den 9 den een brand uit in een<br />
aantal Chineesche huizen, waarop het grauw de vluchtende<br />
bewoners begon te vervolgen en te vermoorden,<br />
't geen met eene algemeene brandstichting, plundering en<br />
menschenslachting eindigde. Op den 12 üen waren GOO<br />
huizen verwoest en 10.000 Chineezen omgekomen. Tien<br />
dagen later echter, werd — na het uiteenjagen der zich<br />
nog in het open veld bevindende opstandelingen — eene<br />
amnestie uitgevaardigd, tengevolge waarvan velen terug-<br />
kwamen om zich te onderwerpen. Buiten de stad werd
133<br />
hun een verblijf aangewezen, en de bevolking kwam<br />
langzamerhand tot rust.<br />
"Welke maatregelen van repressie waren er nu tijdens<br />
die gruwelen door Yalckenier genomen ? Uit latere processtukken<br />
is gebleken : dat hoewel niet bewezen was, wie<br />
den last tot den moord had verstrekt, de opperlandvoogd<br />
wel verre van die schanddaden tegen te gaan en de volkswoede<br />
te stuiten, oogluikend toeliet dat het garnizoen er<br />
aan deel nam, en 't bevel gaf de gevangen genomen Chineezen<br />
in den kerker om te brengen.<br />
Alvorens de gevolgen te schetsen uit die onvergeeflijke<br />
handelwijze voortgesproten, dient nog vermeld te worden<br />
hoe Valckenier, na eene ongesteldheid, in December voor<br />
1 t eerst weder in de vergaderzaal der hooge regeering<br />
verschijnende, deze door een compagnie soldaten deed<br />
bezetten, eenige leden, onder nog andere beschuldigingen<br />
verweet, misbruik te hebben gemaakt van gezag, de<br />
H. H. van Imhoff, de Haaze en van Schinne streng-arrest<br />
gaf en in Januari 1741 als gevangenen naar Nederland<br />
opzond.<br />
H. H. bewindhebbers, die van Imhoff reeds voor zijn<br />
vertrek uit Java, tot opvolger van den gouv.-gen. hadden<br />
benoemd, deden de hooge arrestanten bij hunne aankomst<br />
in Texel plechtstatig begroeten en uit hun arrest ontslaan<br />
, terwijl onmiddellijk bevelen naar Indië werden gezonden<br />
, om Valckenier met eenige andere beambten voor<br />
den raad van justitie te brengen. Die bevelen bereikten<br />
hem aan de Kaap, waar hij , na het bewind voorloopig aan<br />
Johan Thedens te hebben overgedragen, op zijne terugreis<br />
naar 't moederland was aangekomen. Als gevangene naar<br />
Batavia wedergekeerd, overleed hij in 1751 op het kasteel,<br />
nog voor den afloop van zijn rechtsgeding, 't welk — even<br />
als meer anderen van dien aard — slepende was gehouden,<br />
zonder dat een vonnis over hem werd uitgesproken.<br />
De aankomst der drie raden van Indië — met eenig<br />
vertoon in Amsterdam ontvangen — had juist plaats bij<br />
de vernieuwing van het octrooi, waarvan reeds in 1739<br />
een concept aanhangig was gemaakt, en gaf tot vele besprekingen<br />
aanleiding. Dien ten gevolge werd de verlenging<br />
slechts voor één jaar toegestaan, om de zaken gedu-
134<br />
rende 1740 en 1741 gaande te houden, tot dat het octrooi,<br />
na een tal van onderhandelingen, in Januari 1743 tegen<br />
eene recognitie van 3 o/0 op de uitdeelingen , en met<br />
eenige wijzigingen in het beheer, voor 12 jaren werd<br />
verlengd.<br />
Van Imhoff had in eene uitvoerige memorie , zich een<br />
voorstander betoond van vrijen particulieren handel in<br />
't bijzonder op China, en eene kolonisatie tot uitbreiding<br />
van landbouw en industrie in de Ommelanden van Batavia.<br />
Bovendien werden de administratie, het beheer, en de betrekkingen<br />
der Comp, met inlandsche vorsten, benevens<br />
al wat met de groote vaart in verband stond uitvoerig<br />
door hem behandeld.<br />
Hij was alzoo de aangewezen man, om de leiding der<br />
zaken in Indië op zich te nemen. Maar voor wij hem in die<br />
moeilijke taak volgen, vereischt de toestand van Java r<br />
waar zich ernstige verwikkelingen voorbereiden, eenige<br />
oogenblikken onze aandacht.<br />
Vele uit Bekasi verdreven Chineezen waren naar Tjeribon<br />
en Tagal gevlucht, 'en hielden niet alleen de door<br />
de Comp, aldaar gevestigde kantoren, met behulp der<br />
Javanen, die bijna overal hunne partij kozen, geheel ingesloten<br />
, maar hadden den opstand ook naar andere plaatsen<br />
langs de noordkust overgebracht. Honderden van die ongelukkigen<br />
als wilde dieren opgejaagd en vervolgd, waren<br />
hier en daar op meedoogenlooze wijze vermoord, en waar<br />
zij de meerderheid hadden, was een krachtdadig verzet<br />
het natuurlijk gevolg van die gruwelijke en menschonteerende<br />
aanslagen.<br />
Uit Japara en Joana werden strooptochten ondernomen,<br />
waarbij vele Europeanen om 't leven kwamen. In Demak,<br />
Rembang en meer andere posten moesten de garnizoenen<br />
versterkt worden. Zelfs Samarang werd bedreigd, en de<br />
Nederlandsche gezaghebber genoodzaakt de hulp van<br />
Tsjakra Ningrat IV, regent van Madoera in te roepen, om<br />
deze voor den handel zoo belangrijke stad te beschermen.<br />
Schier overal traden de Chineezen door Javanen ondersteund<br />
aan welke hulp de soesoehoenan niet vreemd bleef, als<br />
onverzoenlijke vijanden op, zoodat de toestand hoe langer
135<br />
hoe dreigender werd. Die dubbelzinnige houding door den<br />
keizer aangenomen, vereischt eenige nadere verklaring,<br />
daar zij met de volgende gebeurtenissen, welke een derden<br />
successie-oorlog op Java ten gevolge hadden, in een nauw<br />
verband staat.<br />
Wantrouwen tegen de uit Ceilon naar Kartasoera teruggekeerde<br />
zonen van den verbannen soenan Mangkoe-rat<br />
Mas, de toenadering van den regent van Madoera tot de<br />
O. I. C. en zijne weigering aan 't hof te verschijnen om<br />
zijn leenheer de verschuldigde hulde te bewijzen, hadden<br />
even als 't onhandig gedrag van het Nederlandsche garnizoen<br />
in de residentie, den keizer met wrevel en achterdocht<br />
vervuld. Daarenboven werd hij tusschen twee partijen geslingerd<br />
waarin zijne omgeving verdeeld was. De partij<br />
van de ratoe ageng (keizerin-moeder) was de O. I. C.,<br />
die van den rijksbestuurder, Nata Koesoema, den staartdragenden<br />
zonen van het Hemelsche rijk toegedaan; en<br />
sedert de kansen voor deze gunstiger werden, had de<br />
soesoehoenan zich heimelijk bij hen aangesloten, hoewel<br />
hij in schijn de hooge regeering te Batavia bleef steunen.<br />
Al spoedig echter wierp hij hot masker af toen de loge<br />
te Rembang door de Chineezen ingenomen en verbrand,<br />
Samarang nauwer ingesloten en ook Soerabaja bedreigd<br />
werd. De zonen van den banneling van Ceilon werden<br />
even als de bevelhebbers der bezetting van 't fort te Kartasoera<br />
om 't leven gebracht, de soldaten gedwongen den<br />
Islam aan te nemen en bij de lijfwacht ingedeeld, terwijl<br />
een deel van 't Javaansche leger onder Nata Koesoema, de<br />
Chineezen voor Samarang versterkte, en het andere naar<br />
Soerabaja tegen den pangeran van Madoera oprukte.<br />
In die benarde omstandigheden werd Hugo Verijssel,<br />
aan wien Johannes Theling was toegevoegd, als commissaris<br />
naar het tooneel van den oorlog gezonden, en de geringe<br />
troepenmacht vooral te Samarang z. v. m. versterkt. In November<br />
gelukte het, bij drie herhaalde uitvallen , den vijand<br />
uit de rondom die stad opgeworpen werken te verdrijven;<br />
en toen men, ten gevolge van onderhandelingen door den<br />
rijksbestuurder uit naam van den keizer met Verijssel<br />
aangeknoopt, ook Tagal en Japara te hulp kon komen,<br />
was het dringendste gevaar voor den oogenblik geweken.
136<br />
Die onderhandelingen leverden overigens weinig goeds op ;<br />
wel werd de gevangen genomen bezetting van het fort<br />
teruggezonden, maar tegen de Chineezen voerde men niets<br />
uit, zoodat in 't begin van 1742 de algemeene toestand<br />
niet veel was verbeterd.<br />
De pangeran van Madoera begon al spoedig den oorlog<br />
tegen Mataram voor eigen rekening te voeren, zoowel uit<br />
haat tegen Pakoe Boewana als om zich een onafhankelijk<br />
rijk te veroveren; de noordoostkust van Grrissee tot Rembang<br />
was reeds in zijn bezit,, toen hij te Batavia vergeefsche<br />
pogingen aanwendde, regentschappen voor zijne<br />
zonen, en verlof tot het oprukken tegen Mataram's hoofdstad<br />
te verkrijgen.<br />
In het Chineesche leger, gaandeweg door vele ontevredenen<br />
versterkt, werd het gezag van den keizer niet<br />
meer erkend en Mas Garendi (een zoon van den in het<br />
vorig jaar te Karta om het leven gebrachten pangeran<br />
Tepasana en kleinzoon van soesoehoenan Mas), onder den<br />
naam van Amangkoe-rat, in de geschiedenis meer onder<br />
dien van soenan Koening bekend, als tweede of tegenkeizer<br />
uitgeroepen. Kort daarna week de Javaansche<br />
legermacht, na in Grobogan verslagen te zijn, op Kartasoera<br />
terug, en smeekte de van alle kanten verlaten<br />
keizer bij de Comp, om hulp en bescherming, die hem<br />
dan ook weldra werd verleend.<br />
Zich in den nu ook bedreigden kratoh, waar de kapitein<br />
von Hohendorff als gecomitteerde was aangekomen,<br />
niet langer veilig achtende, vertrok hij na eene vergeefsche<br />
poging om de opstandelingen te verdrijven, door v. Hohendorff<br />
vergezeld, naar Magettan en later naar Panaraga,<br />
bereid om elke voorwaarde aan te nemen, waarmede hij zich<br />
eene afdoende ondersteuning der Comp, kon verzekeren.<br />
Sommigen zijner broeders onderwierpen zich aan den<br />
nieuwen keizer, anderen namen de wijk naar Samarang.<br />
Westwaarts van de stad was de vijand, door de trouw<br />
gebleven regenten die zich in afwachting van de verderen<br />
loop der gebeurtenissen onder de hoede der Comp, hadden<br />
gesteld, met behulp van Nederlandsche troepen verjaagd,<br />
en toen de kapiteins Mom en von Hohendorff de opstandelingen<br />
ook uit Oengaran, Demak en Japara verdreven,
137<br />
namen de zaken in die kustgewesten eene betere wending.<br />
Ten einde nu met eene genoegzame macht naar<br />
Kartasoera te kunnen oprukken, verzochten zij den vorst<br />
van Madoera om Rembang en Joana te bezetten, maar<br />
deze was hun voor geweest en had Mas Garendi met zijn<br />
aanhang, zonder veel moeite de hoofdstad doen ontruimen.<br />
Deze ongevraagde tusschenkomst van Tsjakra Ningrat,<br />
werd door Verijssel hoog opgenomen, en zeer ernstige<br />
vertoogen waren noodig, den eerzuchtigen Madoereeschen<br />
vorst naar de reeds vroeger door hem bezette landen bij<br />
Soerabaja te doen terugkeeren. Bovendien kostte het<br />
veel moeite hem te beletten, door het proclameeren van<br />
een der broeders van zijn doodvijand tot soesoehoenan<br />
van Mataram, de reeds bestaande verwarring nog te vermeerderen.<br />
Pakoe Boewana II werd daarop in het bezit van zijne<br />
residentie hersteld, de rustelooze Chineezen en oproerige<br />
Javanen overal vervolgd, maar te gelijkertijd de wraakzucht<br />
van den keizer getemperd, toen èn Mas Garendi<br />
èn de meesten der tegen hem opgestane rjjksgrooten zich<br />
kwamen onderwerpen. Bij het einde van dezen Chineesch-<br />
Javaanschen oorlog, gaf de sultan in een nieuw traktaat<br />
den ll den Nov. 1743 te Kartasoera geteokend, niet alleen<br />
zijn leedwezen en berouw te kennen over zijne vroegere<br />
handelwijze, maar erkende tevens, zijn rijk alleen aan<br />
„de barmhartigheid en mededogenheid" der Comp, verschuldigd<br />
te zijn. Die nederige erkenning, staat met de<br />
vele opofferingen welke de soesoehoenan zich moest getroosten,<br />
en de voor de Comp, hoogst gunstige bepalingen<br />
in de 24 artikelen van dat traktaat vervat, in een zeer<br />
nauw verband.<br />
Ons bestek laat niet toe ze hier afzonderlijk te vermelden;<br />
maar te samen genomen, vernederden zij den<br />
eertijds zoo machtigen, onafhankelijken gebieder van<br />
Mataram tot vazal van zijne geenszins bolangelooze beschermster.<br />
i<br />
Ongeveer zes maanden vroeger, had Gustaaf Willem<br />
Baron van Imhoff de regeering van den waarnemenden<br />
gouv.-gen. overgenomen, en bereids eenige zijner destijds
138<br />
aanbevolen verbeteringen ingevoerd. Eene belangrijke<br />
figuur treedt in van Imhoff op den voorgrond, al hebben<br />
de verkregen uitkomsten niet altijd aan zijne goede bedoelingen<br />
beantwoord; bij eene verkeerde toepassing toch<br />
kunnen de beste beginselen falen. Het personeel van<br />
ambtenaren werd onder zijn bestuur aanmerkelijk verminderd<br />
, de particuliere handel aangemoedigd , en de<br />
meeste indirecte belastingen en heffingen op koop of verkoop<br />
van goederen en producten aan de meest biedenden<br />
verpacht. Hoewel de verkoop van opium aan eene vereeniging<br />
onder den naam van „Amfioen-Societeit" was<br />
opgedragen, deelden ook de madat- of amfioen-kitten,<br />
even als de zouthandel in bovengenoemden maatregel.<br />
Landbouw, handel en veeteelt vonden in dezen landvoogd<br />
een warm voorstander , en aan de uit het moederland<br />
overgekomen kolonisten werden de noodige landerijen tusschen<br />
de Tjidanie of rivier van Tangerang en de Angké<br />
ter bebouwing aangewezen.<br />
Intusschen was de verkregen rust op Java niet van<br />
langen duur. De soesoehoenan had wel den zetel des<br />
rijks naar Solo — in Soerakarta Adiningrat herdoopt —<br />
overgebracht, maar eenige rijksgrooten weigerden zich<br />
aan zijn hof te vertoonen en begonnen hunne strooptochten<br />
te hervatten. Onder zijne vele vijanden, behoorden Mas<br />
Said, een zoon van des keizers naar Ceilon verbannen<br />
broeder Mangkoe Negoro, en de vorst van Madoera tot<br />
de gevaarhjksten.<br />
De laatste, in zijne eerzuchtige plannen gefnuikt , en<br />
ontevreden dat bij het vredestraktaat de Comp, alles, en<br />
hij niets verkregen had, weigerde de afgestane maar nog<br />
door zijne troepen bezette landen te ontruimen. Hij eischte<br />
een groot deel daarvan met den titel van panembahan<br />
voor zich zelf, en Soerabaja als regentschap voor zijn zoon.<br />
Toen hierin niet bewilligd kon worden, en eene onderhandeling<br />
met Verijssel vruchteloos afliep, trachtte hij<br />
zich bondgenooten te verwerven, nam Balineezen in zijn<br />
dienst en veroverde het geheele eiland Madoera, waarvan<br />
hem slechts een gedeelte toekwam. Zoo was de vrede<br />
weder feitelijk verbroken , en hoewel Elso Sterrenberg<br />
commandeur van Java's noord-oostkust, Soemanap her-
139<br />
overde, werden diens troepen in 't begin van 1745 ingesloten<br />
, en de Javaansche kust van Sidajoe tot aan Joana<br />
door den pangeran afgeloopen. Eindelijk door von Hohendorff<br />
overwonnen, van zijne waardigheid vervallen en<br />
tot vijand van de Comp, verklaard, werd hij uit Java<br />
verdreven. Nadat de ingesloten troepen waren ontzet,<br />
werd ook de hoofdplaats vermeesterd, de naar Bandjermasin<br />
gevluchtte pangeran opgeëischt en naar de Kaapkolonie<br />
verbannen, terwijl zijn zoon Soera di Ningrat,<br />
zich aan de Comp, onderwerpende , het regentschap van<br />
Madoera en later uithoofde zijner trouwe diensten den<br />
titel van panembahan verkreeg.<br />
Toen nu de rust, naar men meende, voor goed hersteld<br />
was, ondernam de gouv.-gen. in Maart 1746 eene reis<br />
over Java, ten einde zich in persoon omtrent den toestand<br />
van vele zaken te vergewissen. Door eene lijfwacht<br />
en een aanzienlijk gevolg vergezeld, bracht de „Hersteller'',<br />
het zelfde schip waarmede hij uit Nederland vertrokken was,<br />
hem te Soerabaja aan wal ; en na Pasoeroean, Gresik,<br />
Madoera en vele andere plaatsen te hebben bezocht,<br />
bracht hij eenigen tijd te Samarang door, waar Pakoe<br />
Boewana II met zijn gezin op plechtige wijze door hem<br />
werd ontvangen. De keizer van Mataram kwam zijne<br />
hulde bewijzen aan een ambtenaar van de O. I. C. ! Bij<br />
het tegenbezoek door den opperlandvoogd te Soerakarta<br />
gebracht, werden de strand-regentschappen en andere<br />
districten (de tegenwoordige residentiën Tagal en Pekalongan)<br />
tegen betaling van eenige duizenden guldens afgestaan<br />
, vele handels-, munt- en verpachtingzaken nader<br />
geregeld, en de eenige zoon van den soesoehoenan als<br />
adipati-anom erkend.<br />
Ongelukkig gaf de gouv.-gen. door zijne bemoeiing met<br />
de aangelegenheden van den zich verongelijkt achtenden<br />
broeder des keizers (pangeran Mangkoe Boemi) aanleiding,<br />
dat deze, zich daardoor beleedigd gevoelende, onmiddelijk<br />
het hof verliet en den oorlog op nieuw deed ontbranden.<br />
Alvorens de gevolgen Yan deze schijnbaar zoo nietige<br />
oorzaak mede te deelen, dienen wij een oogenblik bij 't<br />
bestuur van v. Imhoff stil te staan, onder "t welk ook in<br />
Bantam de troonopvolging werd geregeld.
140<br />
Tengevolge der kuiperijen van ratoe Saria Patima, gemalin<br />
van den door Speelman op zijn troon herstelden<br />
sultan, zou — naar het schijnt aanvankelijk met goedkeuring<br />
der hooge regeering — de wettige troonopvolger,<br />
bij den dood zijn's vaders, door een harer bloedverwanten<br />
worden vervangen. Dit verwekte evenwel later onrust en<br />
verzet, waarbij de Ommelanden afgeloopen en een aantal<br />
der zich aldaar gevestigd hebbende kolonisten vermoord<br />
werden. Die stroopenjen bleven uit gebrek aan troepen<br />
een geruimen tijd ongestraft voortduren, maar toen er<br />
versterking te Batavia was aangekomen, werd de sultane<br />
verbannen en den kroonprins als leenman der Comp, in<br />
zijn rechtmatig erfdeel bevestigd. De Lampongs werden<br />
aan haar afgestaan, de vrede met Bantam bleef gedurende<br />
het overige dier eeuw bewaard, en men zag de vroeger<br />
zóó trotsche beheerschers der twee machtigste rijken van<br />
Java, niet alleen schepter en kroon uit de hand der Comp,<br />
ontvangen, maar zelfs de troonopvolgers door haar aangewezen.<br />
De groote uitbreiding door den gouv.-gen. aan de verpachtingen<br />
gegeven, veelal in handen van roofzieke Chineezen<br />
, die er ongeloofehjke winsten uit trokken, werkte<br />
ook in den Oosthoek zeer in het nadeel van de arme bevolking,<br />
waartegen Sterrenberg met het meeste recht,<br />
doch op zulk eene heftige en ongepaste wijze opkwam<br />
dat hij naar Poelo Ai verbannen, maar na den dood van<br />
v. Imhoff weder ontslagen en in zijnen rang hersteld werd.<br />
Vrije handel en kolonisatie vonden bij van Imhoff de<br />
noodige bescherming, en in 't landschap Bogor had het<br />
thans zoo bekende paleis van Buitenzorg, aan zijne zorgen<br />
het aanzijn te danken. IJdel en prachtlievend van aard,<br />
was hij tevens de voorganger in eene weelde die te Batavia<br />
eene ongekende hoogte bereikte. Eenige zijner<br />
stichtingen zooals het Seminarium tot opleiding van predikanten,<br />
de Akademie der Marine, en de uitgave eener<br />
courant „Bataviasche nouvelles", waren van korten duur<br />
of mochten hem niet lang overleven. De meeste door hem<br />
ingevoerde hervormingen deelden in dat let, aangezien zij<br />
niet altijd op deugdelijke en hechte grondslagen rustten,<br />
of wel die leven aanbrengende kracht bezaten, waardoor
141<br />
verouderde misbruiken geweerd en duurzame verbeteringen<br />
worden daargesteld. Van het zoo onontbeerlijk lager<br />
en middelbaar onderwijs werd geen of zeer weinig werk<br />
gemaakt. De plichten daaromtrent te vervullen, de roeping<br />
der Comp, in 't algemeen en van hare hooge ambtenaren<br />
in 't bijzonder, om op eene gepaste wijze, zonder<br />
dwang en vooral zonder eene schadelijke inmenging in<br />
godsdienstige begrippen, daarin te voorzien zijn nimmer<br />
begrepen. Boven alles werd verzuimd den voor goede<br />
indrukken zoo ontvankelijken Javaan met een goed voorbeeld<br />
voor te gaan.<br />
Tot de lichtpunten onder dit bestuur behooren de vrijzinnige<br />
bepalingen omtrent den inlandschen handel, en de<br />
betere handhaving der verkregen rechten op de buitenbezittingen.<br />
Zoo was op de Banda-eilanden, onder den<br />
gouverneur de Klerk veel nut gesticht, het lot zoowel<br />
der bevolking als der perkeniers verbeterd, en het kantoor te<br />
Koepang, bij een aanval der Timoreezen manmoedig verdedigd.<br />
Te Palembang werden strenge maatregelen tegen<br />
den sluikhandel van Engelschen en Chineezen genomen ,<br />
en nadat het Maleische-schiereiland, Riouw en Siak<br />
langen tijd het tooneel waren geweest van onderlinge<br />
twisten .der vorsten, waarin een paar eerzuchtige Boegineesche<br />
hoofden de voornaamste rollen vervulden, werd<br />
het laatste rijk in 1745 aan de Comp, afgestaan. Ook met<br />
Bandjermasin was in 1746, op den grondslag van vroegere<br />
overeenkomsten, een nieuw contract gesloten, dat<br />
echter tien jaren later herzien en nader geregeld moest<br />
worden. Met kracht kwam v. Imhoff op tegen de beperkende<br />
bepalingen, een paar jaren vroeger den Japanschen<br />
handel opgelegd, en toen hij dreigde de handelsbetrekkingen<br />
geheel te zullen opheffen, werden èn de gouverneur van<br />
Nagasaki èn het hof van Jedo veel toegeeflijker gestemd.<br />
De schaduwzijde van zijn bewind moet vooral gezocht<br />
worden, in de lichtvaardige wijze waarop hij door sommige<br />
gewaagde handelingen, niet alleen de Comp, groote nadeden<br />
berokkende, maar zelfs tot staatkundige verwikkelingen<br />
aanleiding gaf. Zoo werd, in weerwil de handel<br />
op Spaansch-Amerika bij bepalingen van den Munsterschen<br />
vrede verboden was, in 1747 eene poging door hem ge-
142<br />
waagd tot het verkrijgen van zilver uit Mexiko. De<br />
Spaansche regeering eischte genoegdoening en eene strenge<br />
straf voor den schender der bestaande traktaten, waaraan<br />
echter door het overlijden van den gouv.-gen. geen gevolg<br />
werd gegeven. Engeland en Frankrijk beklaagden zicli<br />
insgelijks over verongelijking hunner landgenooten in de<br />
Nederlandsche bezittingen, en de Comp, was genoodzaakt<br />
de Fransch-Indische Compagnie 3 millioen francs schadevergoeding<br />
te betalen, voor drie harer door de Engelschen<br />
te Batavia opgebrachte en door van Imhoff aangekochte<br />
schepen.<br />
Na door den stadhouder, als eene eervolle onderscheiding,<br />
tot luit.-gen. van de infanterie te zijn benoemd, overleed<br />
deze overigens hooggeschatte landvoogd op den l' ten November<br />
1750 in de kracht zijns levens, te midden van ontwerpen<br />
die zijnen werkzamen en bedrijvigen geest tot eer<br />
verstrekken, en werd door Jacob Mossel opgevolgd.<br />
Mangkoe Boemi had na het verlaten van het hof zijns<br />
broeders een leger bijeen gebracht, de vaan des opstands<br />
ontrold en een aanval op Soerakarta gewaagd, waarbij<br />
de stad gedeeltelijk verbrandde. Zich vervolgens naar de<br />
noordkust begevende, werd hij door von Hohendorff, intusschen<br />
tot commandeur en later tot gouverneur van<br />
Java's noord-oostkust benoemd, in 1747 wel uit die streken<br />
verjaagd maar niet ten onder gebracht, evenmin als Mas<br />
Saïd, die steeds voortging een afmattenden guerilla-oorlog<br />
te voeren. Toch begonnen in 1749 zich eenige prinsen<br />
en hoofden te onderwerpen, en werden zelfs onderhandelingen<br />
mot Mangkoe Boemi aangeknoopt, toen op het<br />
einde van dat jaar de zaken plotseling eene andere wending<br />
namen. De keizer namelijk, die zijn einde voelde<br />
naderen, verzocht op den ll^" December aan v. Hohendorff<br />
het bestuur over zijn rijk in naam van de Comp,<br />
op zich te nemen, en het aan den meest geschikten onder<br />
zijne opvolgers over te dragen , terwijl dien zelfden dag<br />
Mangkoe Boemi door een groot aantal rijksgrooten als<br />
soesoehoenan werd gehuldigd. Weinige dagen daarna<br />
werd den rechtmatigen troonopvolger, onder den naam<br />
At'ii Pakoe Boewana III, hot erfdeel zijns vaders die
143<br />
den 20 sUu overleed — onder zekere voorwaarden door<br />
v. Ilohendorff in leen afgestaan, en de oorlog langen<br />
tijd met afwisselende kansen gevoerd. In den beginne<br />
leden de Nederlandsche en Madoereesche troepen eene<br />
gevoelige nederlaag te Mataram, later echter werden de<br />
legerbenden der beide opstandelingen in een geregelden<br />
veldslag bij Banjoedana verstrooid ; en ofschoon het Mas<br />
Said gelukte eene op hem afgezonden colonne geheel in<br />
te sluiten , werd zij door v. Hohendorff ontzet, en de<br />
vijand tegen het einde van 1751 naar het zuidergebergte<br />
teruggedrongen.<br />
In 't volgende jaar behaalde Mangkoe Boemi, bij het<br />
begin van den veldtocht, weder menig voordeel op de<br />
Nedorlandsche bevelhebbers, waarop een aantal regenten<br />
aan zijne zijde overging. De majoor de Clercq werd in<br />
Bagelen en von Bielefeldt te Pekalongan geslagen, doch<br />
na het ontvangen van versterking, mochten zij de door<br />
hem veroverde landschappen, al spoedig weder onder het<br />
gezag van den soesoehoenan terug brengen. Inmiddels<br />
ging het jaar 175S voorbij zonder dat men den vijand<br />
eenige afbreuk kon doen; von Hohendorff, die geen kans<br />
zag den krijg tot een goed einde te brengen, verzocht<br />
in 1754 zijn ontslag, en werd door Nikolaas Hartingh<br />
vervangen. Maar nog voor dat deze het opperbevel aanvaardde,<br />
waren de hoofden van den opstand het oneens<br />
geworden; weldra beoorloogden zij elkander en openden<br />
beiden onderhandelingen, waarvan de uitslag was, dat<br />
Mangkoe Boemi zich met Hartingh verstond en zijne<br />
benden met het leger der Comp, vereenigde, terwijl Mas<br />
Said geslagen en tot Patjitan teruggedreven werd. Hierop<br />
volgde de onderwerping van vele regenten zoowel aan<br />
den keizer als aan Mangkoe Boemi, die bij akte van 13<br />
Febr. 1755, onder den naam van Amangkoe Boewana I,<br />
met tal van hoogdravende titels als sultan van Djokjokarta<br />
(Djokjo) werd erkend, de helft van de nog niet tot het<br />
gebied der Comp, behoorende landschappen verkreeg , en<br />
zich te Djokjo vestigde. De verdeeling van het rijk had<br />
per tjatjah (ongeveer zooveel als tegenwoordig een bouw) 1)<br />
1) Een baoe of bouw beslaat eene oppervlakte van ongeveer 0,7 hectare.
144<br />
plaats, dat later tot menigvuldige reclames aanleiding<br />
gaf.<br />
Mas Said, die van alle kanten bestookt, een uitstekend<br />
veldheer en taktikus toonde te zijn , sloeg zich overal door,<br />
en hield het geheele land van Samarang tot Soerabaja in<br />
onrust. Toen echter de beide zoo evengonoemde vorsten<br />
besloten, gezamenlijk en krachtig tegen hem op te treden,<br />
opende hij op nieuw onderhandelingen, die al weder ten<br />
gevolge zijner hooge eischen afsprongen. Zich daarna tot<br />
den keizer wendende, kwam hij in 1757 te Soerakarta<br />
zijne onderwerping aanbieden, en werden hem onder den<br />
titel en naam van pangeran Adipati Aria Mangkoe Negoro,<br />
eenige districten (ongeveer 4000 tjatjah land) in<br />
't rijk van Solo afgestaan.<br />
Met eene verbrokkeling van het eertijds zoo uitgestrekte<br />
en machtige rijk van Mataram, thans onder drie vorsten<br />
verdeeld, waardoor deszelfs kracht voor immer verbroken<br />
was, en de bevestiging van de suzereine rechten der Comp.<br />
over bijna geheel Java, eindigde de hardnekkige krijg, in de<br />
geschiedenis als derde Javaansche successie-oorlog bekend.<br />
Mangkoe Negoro werd als geheel afhankelijk van het<br />
Nederlandsch bestuur, een geschikt werktuig om de soesoehoenan<br />
van Soerakarta in bedwang te houden, en door de<br />
toepassing van het „verdeel en heersch", was de invloed<br />
van „de Companie" voor altijd verzekerd.<br />
Bij het einde van dit hoofdstuk dient nog vermeld, dat<br />
het octrooi in September 1748 tot aan 1775 verlengd<br />
werd, waarvoor — na aftrek van een in 1747 aan den<br />
Staat verstrekten voorraad salpeter — /"572000 moest<br />
worden uitgekeerd. Kort daarna verleende men den stadhouder<br />
Willem IV, den titel van opperbewindhebber en<br />
gouverneur der O. I. C., waardoor hij een vrij overwegenden<br />
invloed op de zoo machtig geworden handelmaatschappij verkreeg,<br />
die, in weerwil van deze benoeming, van zoo menig<br />
voordeel op Java behaald en al den luister die haar omstraalde,<br />
toen reeds met rassche'schreden hare ontbinding<br />
te gemoet ging.
DERDE TIJDVAK.<br />
HET VERVAL EN DE ONTBINDING VAN DE<br />
<strong>OOST</strong>-INDISCHE COMPAGNIE.<br />
1757-1800.<br />
HOOFSTUK VIII.<br />
DE <strong>OOST</strong>-INDISCHE BEZITTINGEN NA HET EINDE VAN DEN<br />
DERDEN SUCCESSIE-OORLOG OP JAVA TOT AAN DEN<br />
PARIJSCHEN VREDE.<br />
1757—1784.<br />
Met het bestuur van Mossel trad een tijdperk in van<br />
regeling en bezuiniging. Toen het oogenblik daar was,<br />
waarin de zoo lang geheim gehouden financieele achteruitgang<br />
der Comp, wereldkundig zou worden, trachtte<br />
men zulks door allerlei palliatieven te voorkomen, alsof<br />
eenige reglementaire bepalingen den invretenden kanker<br />
konden wegnemen, die het eenmaal zoo krachtige licliaam<br />
reeds jaren lang ondermijnde.<br />
Bij verschillende reglementen werd de positie der Comp,<br />
dienaren aan vaste bepalingen onderworpen 1), de weelde<br />
en het praalvertoon te Batavia tegengegaan, en de bestaande<br />
verhouding tot sommige staten eenigszins gewijzigd.<br />
Zoo werden o. a. de vijandig gezinde Boegineezcn<br />
1) Zie het in Augustus 1755 vastgestelde »Reglement en Ordonnantie<br />
wegens de provision en verdere douceurs," waarvan de arme inlanders de<br />
kosten droegen.<br />
10
146<br />
uit Malakka verdreven, overeenkomsten van wederkeerig<br />
hulpbetoon met Djohor gesloten, in Siak Sri Indrapoera<br />
vele voordeden aan de Comp, verzekerd, te Palembang<br />
het monopolie van den tinhandel, en van de Timoreesche<br />
hoofden, eenige gewichtige rechten verkregen.<br />
Ofschoon haar invloed door de vestiging der Engolschen<br />
te Natal en Tapanoeli, op Sumatra's westkust geheel overvleugeld<br />
was geworden, werd daarentegen te Bandjermasin<br />
het Nederlandsche gezag erkend. Ook in Perzië<br />
had de Comp, in aanzien gewonnen, en een groot deel<br />
van den handel in de Perzische Golf verplaatste zich naar<br />
het eilandje Kareck, waarheen het hoofdkantoor door den<br />
resident von Kniphausen was overgebracht. In Voor-Indië<br />
echter gingen de zaken al meer en meer achteruit. Onhandige<br />
bestuurders, die evenmin partij wisten te trekken<br />
van de one enigheid der vorsten op Malabar's kust, als<br />
zij onze bezittingen op die van Koromandel tegen de afwisselende<br />
invloeden van Frankrijk en Engeland wisten te<br />
vrijwaren, deden 't vroeger gezag en aanzien der Comp,<br />
geheel verloren gaan. Dit werkte nadeelig terug op den<br />
Indischen handel die tegen de steeds toenemende mededinging<br />
van Engeland niet langer bestand was, en de<br />
rijke opbrengst van Java moest nu in die verliezen voorzien.<br />
De zoogen. contingenten (producten om niet of<br />
tegen lage vastgestelde prijzen te leveren) — welke naam<br />
ook wel aan de gedwongen of verplichte leverantiën<br />
gegeven werd — gaven aanzienlijke winsten.<br />
Voor dat contingenten-stelsel, leverden de Preanger-regentschappen<br />
de koffie tegen slechts 4% rijksdaalders het<br />
pikol, en hoewel dat aan den ambtenaar betaald, niet meer<br />
bedroeg dan 125 Amsterd. pond., werd door dezen somtijds<br />
een overwicht van 70 tot 100 pd. per pikol van den<br />
armen inlander gevorderd en nauwelijks met 2 njksd.<br />
voldaan; Bantam gaf peper, die ook uit Bandjermasin<br />
en Palembang werd aangevoerd; suiker verkreeg men<br />
tegen lagen prijs van de molenaars, aangezien het riet,<br />
op de van inlandsche hoofden gehuurde landen , door de<br />
bevolking in heeredienst werd geplant. Katoenen-garens<br />
moesten door de regenten om niet worden geleverd. De<br />
noordkust van Java bracht het kostbare Djati-hout op,
147<br />
dat zoo goed als met niets betaald werd, en van die geringe<br />
som kwam den kappers en uitslepers (het blandongvolk)<br />
nauwelijks iets in handen; de inkomsten der houtbosschen<br />
werden door sommige autoriteiten beschouwd<br />
als emolumenten aan hunne bediening verbonden. Palembang<br />
, Banka en Billiton leverden het tin tegen 10<br />
realen van 54 stuivers het pikol ; de vierduizend Ambonsche<br />
nageltuinen, de kruidnagels tegen 48 stuivers de<br />
10 pond, waarvan de helft in katoenen goederen werd<br />
betaald ; de Banda-eilanden, muskaatnoten en foelie ;<br />
Ceilon, parelen en kaneel. Hoeveel millioenen nu de<br />
veilingen dezer kostbare producten ook mochten opbrengen,<br />
toch ging een groot deel der winst door de daartegenoverstaande<br />
uitgaven, verkeerde administratie en de<br />
ontrouw der Comp 8 , dienaren verloren. Noch de Chineesche<br />
<strong>the</strong>e, het Japansche koper of de Perzische zijde, noch de<br />
Arabische koffie of Timor's sandelhout konden de balans<br />
op den duur naar de winstgevende zijde doen overslaan.<br />
Hadden de hervormingen door v. Imhoff ingevoerd,<br />
op den duur weinig goeds uitgewerkt, en de bezuinigingen<br />
door Mossel in het leven geroepen, den thans<br />
zichtbaar wordenden achteruitgang der Comp, niet kunnen<br />
tegenhouden, zoo werd toch den weg tot verbetering aangewezen.<br />
Aan bewindhebbers — zoo dikwerf verkeerd<br />
of ten halve ingelicht, en voor wie de naakte waarheid<br />
meestal verborgen bleef, was door deze gouverneurs-generaal<br />
eene vrij getrouwe schets van den bestaanden<br />
toestand gegeven en menig middel tot herstel<br />
aan de hand gedaan.<br />
In zijne „Sekrete Bedenkingen over den intrinsieken<br />
staat van de O. I. Kompagnie ten dienste van de HH.<br />
Principalen bijeengebracht", schaart zich Mossel, ofschoon<br />
Schoorvoetend, aan de zijde der voorstanders van den<br />
vrijen particulieren handel, en wijst op de nadeelige saldo's<br />
waarmede zoo vele „buitenkantoren" sluiten, die men<br />
liever moest opheffen of aan anderen overgeven.<br />
Zoo wilde hij o. a. aan Sumatra's-westkust alléén Padang<br />
als vrijhaven behouden, en den handel in Bengale<br />
en Perzië, onder eenig voorbehoud, geheel aan de Engel<br />
sehen overlaten.<br />
10*
148<br />
Waar zóo vele monopoliën en souvereine rechten te<br />
verdedigen waren, en echte koopmansgeest allengs in<br />
vervalschte staatsmanskunst was overgegaan , kon alleen<br />
een machtige wil en krachtige hand verbetering aanbrengen.<br />
Waar het groepeeren van cijfers en het opmaken<br />
van fictieve balansen zó& kunstmatig was opgevoerd,<br />
waar aanzienlijke kapitalen aan den handel werden onttrokken<br />
en de grofste misbruiken geduld, moesten strenge<br />
en doortastende maatregelen genomen worden. Alles stuitte<br />
echter af op den bekrompen koopmansgeest, den onwil<br />
en de schraapzucht der Comp., op het monopoliseerend<br />
beginsel dat alles beheerschte, en op de oude sleur, de<br />
weinige veerkracht of de slechte samenwerking van hare<br />
hooge en lagere beambten.<br />
Gelijk vroeger de Portugeezen, waren thans de Nederlanders<br />
door weelde, rijkdom en gemak ontzenuwd of in<br />
slaap gewiegd; maar even als de zonen van het oude<br />
Lusitanië, toen door onze ijzeren mannen uit de XVII üe<br />
eeuw op onzachte wijze wakker werden geschud, was<br />
ook thans de arm opgeheven om ontijdige, vadsige rust<br />
te verstoren. De Engelsche O. I. C. stond gereed de<br />
Nederlandsche naamgenoote uit den bedwelmenden slaap<br />
te wekken, en haar het prestige te ontnemen waarnaar<br />
zij zóo lang met onverholen afgunst had opgezien; zij<br />
zou niet rusten voor zij der gehate mededingster haren<br />
straalkrans van geluk, voorspoed en rijkdom had ontroofd,<br />
en „<strong>the</strong> old Lady" (zoo als ze genaamd werd) hield<br />
haar woord.<br />
Op 't vaste land van Indië had de eerste ernstige ontmoeting<br />
plaats. Naijverig doch krachteloos en daarom<br />
zoo veel te vijandiger gezind, kon ze aan de zich steeds<br />
uitbreidende macht harer jongere zuster aanvankelijk niet<br />
veel meer dan Suratte, Bombay, Madras, eenige factorijen<br />
in Bengale en het fort Marlborough in Benkoelen tegenover<br />
stellen, tot dat Clive — van ondergeschikt ambtenaar tot<br />
opperhoofd van de Engelsche bezittingen opgeklommen —<br />
haar een nieuwe glansrijke toekomst te gemoet voerde.<br />
Weldra werd de Nederl. O. I. O de handel in salpeter,<br />
opium en lijnwaad ontnomen ; en toen hare troepen in<br />
1759 onder Roussel door de Engelschen bij Chandcrmigor
149<br />
geslagen en verstrooid werden, en hare schepen zich<br />
aan Clive moesten overgeven, was het met Neêrlands<br />
invloed gedaan. De daar eenmaal zoo machtige Comp,<br />
werd van toen af, slechts onder de meest vernederende<br />
voorwaarden in Bengale geduld, on de ernstige vertoogen<br />
in Europa tegen de aanmatigende houding der Engelschen<br />
ingediend, strekten alleen om te getuigen hoe ook in 't<br />
moederland vroegere geestkracht en fierheid waren verdwenen.<br />
Op Sumatra had de Comp, evenzeer met groote moeilijkheden<br />
te kampen. Aan de Oostkust — hoewel de<br />
tinhandel op nieuw met Palembang was geregeld — werd<br />
haar gezag niet altijd erkend, de goede verstandhouding<br />
met Siak verbroken, en de betrekkingen tot dat rijk zoo<br />
goed als afgesneden. Aan de Westkust door de Eng.<br />
Oomp. verdrongen, werden hare nog overgebleven kantoren<br />
van lieverlede ingetrokken of verlaten. En te Ceilon,<br />
waar zij ten koste harer waardigheid, den maharadja als<br />
opperheer eene slaafsche eer moest bewijzen, gelukte het<br />
den gouverneur Schreuder, slechts met de uiterste inspanning,<br />
de Engelschen te weren en eene uitbarsting te<br />
voorkomen.<br />
De teerling was geworpen; die eertijds in het oog van<br />
velen zoo gering geschatte „Engelsche handelsfirma", ofschoon<br />
enkelen hare vorderingen met ongerus<strong>the</strong>id gade<br />
sloegen, het spooksel, welks dreigende houding vroeger<br />
nauwelijks door den verblindenden glans, die de Nederl.<br />
O. I. C. omgaf, was opgemerkt, trad als eene ruwe werkelijkheid<br />
te voorschijn. De heerschappij was der Nederlandsche<br />
O. I. C. ontvallen en in Engelsche handen overgegaan.<br />
Mossel — den 15 dem Mei 1761 overleden — was door<br />
Petrus Albertus van de Parra in zijne hooge betrekking<br />
vervangen. Maar ook de door dezen ingestelde bezuinigingen<br />
konden noch den financieelen toestand verbeteren<br />
, noch beletten dat de Compagnie al meer en meer den<br />
afgrond naderde waarin zij zou worden verzwolgen. Die<br />
zwarte draad door hare geschiedenis als heengeweven,<br />
moest verbroken en mildere beginselen aangenomen worden<br />
wilde zij zich staande houden; daartoe echter miste
150<br />
zij toen reeds den moed en de noodige veerkracht. Zij<br />
deinsde voor de moeilijkheden terug om een verouderd<br />
stelsel te laten varen, al bleek het doelloos en onhoudbaar<br />
te zijn geworden.<br />
Ten einde de loop der gebeurtenissen in onze O. I. bezittingen<br />
onafgebroken te kunnen volgen, waarop noch de<br />
persoonlijke hoedanigheden noch de handelingen der zich<br />
tot aan 1780 opvolgende gouverneurs-generaal een overwegenden<br />
invloed hadden, zij hier vermeld dat van de<br />
Parra in de laatste dagen van 't jaar 1775 door den dir.gen.<br />
Jeremias van Riemsdijk , en deze, twee jaren later,<br />
door Reinier de Klerk werd vervangen. Kort nadat hij<br />
tot die hooge waardigheid geroepen werd verminderde<br />
zijne gezondheid dermate, dat ook de Klerk reeds in de<br />
maand 1780 moest verzoeken, tijdelijk van zijne betrekking<br />
te worden on<strong>the</strong>ven; bij zijn overlijden op den l sten<br />
September van 't zelfde jaar, nam Mr. Willem Arnold<br />
Al ting de teugels van 't bestuur in handen.<br />
Zoo er al in het voorafgaande hier en daar met een<br />
enkel woord gerept is van wijzigingen en nadere bepalingen<br />
door veranderde toestanden noodzakelijk gemaakt,<br />
vooral sedert de Comp, van eene eenvoudige handelmaatschappij,<br />
allengs tot eene souvereine macht was opgeklommen,<br />
moeten wij thans een oogenblik bij eenige<br />
inrichtingen van haar staatsbestuur stilstaan. Te recht<br />
mag een bestuur, dat over zoo vele en verschillende belangen<br />
moest waken, in zulke uitgestrekte bezittingen als<br />
souverein optrad, vorsten deed benoemen en afzetten,<br />
troonopvolging en muntstelsels regelde, belastingen hief,<br />
een heir van ambtenaren in dienst had en over eene geduchte<br />
zee- en landmacht beschikte, een staatsbestuur genoemd<br />
worden.<br />
Zooals wij vroeger zagen, was dat bestuur te Batavia<br />
tevens de hoofdzetel van den handel — onder het opperbeleid<br />
van den gouverneur-generaal en rade, ook wel de<br />
„Hooge Tafel" genaamd gevestigd, en alléén aan de uitvoerende<br />
macht die bij de Kamer van XVII berustte<br />
verantwoordelijk.<br />
Na den raad van Indië, was de raad van justitie het<br />
hoogste college, tevens hof van appel, welks leden
151<br />
meesters in de rechten — door het opperbestuur in Nederland<br />
benoemd, recht spraken over alle zaken waarin<br />
de Comp, zelve of hare beambten betrokken waren. Hierop<br />
volgde de bank van schepenen, voor de helft uit<br />
burgers en Comp, dienaren samengesteld, waar de zaken<br />
der burgerij van Batavia en Ommelanden werden behandeld.<br />
Beide hoven werden door een lid van den raad van<br />
Indië gepresideerd. Het laatste college tevens gemeentebestuur<br />
der stad, werd bijgestaan door een baljuw en een<br />
drossaart voor de Ommelanden. Verder bestonden verschillende<br />
andere colleges. Dat van „huwelijks- en kleine<br />
zaken" sloot zich onmiddelijk bij het voorgaande aan,<br />
terwijl dat van heemraden, wees- en boedelmeesters de<br />
hoogere rechterlijke macht aanvulde.<br />
Tjeribon en Bantam werden onder direct toezicht van<br />
den gouv.-gen. door residenten: andere landschappen door<br />
regenten (veelal inlandsche vorsten of grooten) bestuurd.<br />
Het geheele land tusschen de Tangerang en de Pamanoekan<br />
tot aan de Indische zee, stond onder het rechtstreeks<br />
beheer van den opperlandvoogd, terwijl dat ten<br />
oosten van Tjeribon tot het zoogenaamde gouvernement<br />
van Java behoorde.<br />
De bevolking van Batavia was uit verschillende en<br />
vreemde elementen samengesteld. Behalve Europeanen en<br />
zoogen. vrijburgers, mardikers of pampangers (meest vrijgelaten<br />
slaven), vond men er Javanen, Maleiers, Arabieren<br />
en Chineezen — in handelszaken veelal meer dan de vrijburgers<br />
bevoordeeld — sommigen in afzonderlijke kampongs<br />
onder hunne hoofden verdeeld. De inlandsche natiën<br />
stonden onder toezicht van een „commissaris voor de zaken<br />
van den inlander", die eene belangrijke en tevens voordeelige<br />
betrekking vervulde. Het garnizoen grootendeels uit Balineesche,<br />
Amboneesche, Makassaarsche en Boegineesche<br />
soldaten bestaande, lag veelal onder hunne eigen bevelhebbers<br />
in kampementen of in de buitenwijken der stad verspreid.<br />
Alléén de gereformeerde eeredienst was als wettig erkend<br />
, ofschoon ook de lu<strong>the</strong>rsche onder van Imlioff' een<br />
kerkgebouw en predikant had verkregen. De roomscligezinde<br />
was verboden, en voor 't overige bestond er in<br />
zoo verre vrijheid van godsdienst, dat Mohammedanen eu
152<br />
Chineezen hem slechts mochten uitoefenen buiten de plaatsen<br />
door Europeanen bewoond.<br />
Naarmate de meerdere of mindere belangrijkheid van<br />
de buitenbezittingen, waren ze onder gouverneurs, directeuren<br />
of presi denten, commandeurs en residenten verdeeld,<br />
en was het bestuur — naar de plaatselijke omstandigheden<br />
gewijzigd - in het klein, bijna op dezelfde leest geschooid<br />
als voor Batavia is aangegeven.<br />
Tot de gouvernementen behoorden Amboina, met de<br />
eilanden thans tot die residentie behoorende (behalve de<br />
assistent-residentie Banda).<br />
Banda met de Zuidwester- en Zuidooster-eilanden.<br />
Ternate, dat zich ongeveer over de tegenwoordige residentie<br />
van dien naam en Menado uitstrekte.<br />
Makassar, welks gebied ten naastenbij dat van het thans<br />
bestaande gouvernement van Celebes en onderhoorigheden<br />
insloot.<br />
Malakka, met de kantoren op het Maleische schiereiland<br />
en de Oostkust van Sumatra.<br />
Ceilon, waar de zetel van 't bestuur te Kolombo gevestigd<br />
was, en eindelijk de Kaap de Goede Hoop.<br />
De territoriale inkomsten der Comp, bestonden grootendeels<br />
uit de opbrengst der inkomende en uitgaande rechten,<br />
belastingen of verpachtingen van pasars en tolpoorten,<br />
hoofdgeld der Chineezen en licentiën door de vnjburgers<br />
betaald.<br />
De inrichting en het gehalte van zee- en landmacht liet<br />
veel te wenschen over. De minderen werden gewoonlijk<br />
uit het schuim van alle natiën door wervers bijeengebracht<br />
en door inlanders onder den naam van „militie" aangevuld;<br />
de meerderen meestal van soldaat af in rang opgeklommen,<br />
of door gunst vooruitgeschoven, strekten het leger<br />
geenszins tot eer, en waren te karig bezoldigd om naar<br />
evenredigheid van hunnen rang te kunnen leven. Sergeantmajoor<br />
was de titel van don leger-commandant, majoor,<br />
kapitein en luitenant die der onderbevelhebbers : die van<br />
overste en overste-luitenant werden later ingevoerd. Hier<br />
en daar bestonden schutterijen : die van Batavia werd door<br />
een kolonel gecommandeerd.<br />
De bevelhebbers zoowel als de bemanning der koop-
153<br />
vaardijvloot waren meestal niet voor hunne taak berekend ;<br />
vandaar dat er zoovele schepen door onkunde of overlading<br />
van smokkelgoederen verloren gingen, terwijl de sterfte<br />
aan boord buiten alle verhouding groot was.<br />
Voor het materieel, de bewapening en alles wat tot de<br />
doode strijdkrachten behoort, werd nu eens minder dan<br />
eens beter gezorgd, al naarmate de omstandigheden het<br />
medebrachten en de toestand der financiën het toeliet.<br />
Zoolang echter geene juiste inzichten omtrent een vast<br />
aan te nemen defensie-stelsel, met de veelvuldige belangen<br />
van zee- on landmacht gepaard gingen, waren<br />
doeltreffende verbeteringen niet te verwachten.<br />
Tot de geschiedenis terugkeerende, zien wij in den oosthoek<br />
van Java, hoewel de rust in 't binnenland sedert de<br />
onderwerping van Mas Saïd ongestoord bleef, wederom<br />
sporen van verzet, bij een afstammeling van Soerapati,<br />
die zich in Malang had weten staande te houden. En al<br />
werd nu die Malajoe Koesoema onschadelijk gemaakt en<br />
zijn gebied ingelijfd, toch moesten ook andere landschappen<br />
bedwongen en gestraft worden, 't geen de ontvolking<br />
dezer gewesten en de vestiging van Madoereezen in dat<br />
gedeelte van Java ten gevolge had.<br />
In Tjeribon — vroeger tusschen verscheiden vorsten<br />
verdeeld — doch waarin 1752, de erfopvolging van vader<br />
op zoon geregeld was, werden later slechts twee sultans<br />
door de hooge regeering erkend, en het gebied onder<br />
beiden naar evenredigheid verdeeld.<br />
Bantam, de eenmaal zoo gevreesde medodingster van<br />
Batavia, was allengs achteruit gegaan en had veel aan<br />
invloed verloren ; scheepvaart en handel kwijnden, de<br />
peper-leverantiën hadden bijna geheel opgehouden, en zijne<br />
onrustige bewoners maakten de Ommelanden van Batavia,<br />
waar een levendige rijstbouw bestond, somtijds zeer onveilig.<br />
Na de weigering van het aanbod van den Franschen<br />
admiraal d'Estaing , om het op de Engelschen veroverde<br />
fort Marlborough even als Natal en Tapanoeli aan de Comp,<br />
terug te geven, was de toestand op Sumatra niet veel<br />
veranderd. Die posten werden na den Javaanschen zeven-
154<br />
jarigen oorlog op nieuw door de Britten bezet, en ook<br />
de tinhandel met Palembang en het onderhoorige Banka<br />
ging van lieverlede verloren.<br />
Op Celebes, ten onrechte als de sleutel der Molukken<br />
beschouwd, een eiland dat der Comp, niets opbracht,<br />
maar veel geld kostte, was Makassar wederom het tooneel<br />
van allerlei onlusten. Nadat de vorst van dit rijk — die<br />
zich aan zeeroof schuldig maakte — in 1766 naar Ceilon was<br />
verbannen, wist tien jaren later zekere Sangkilang, zich<br />
voor den verbannen sultan Batara Gowa II uitgevende,<br />
diens troon en de njks-sieraden te bemachtigen. Door<br />
den gouverneur verjaagd en naar het binnenland gevlucht,<br />
werd hij daar door de berg-Makassaren als vorst erkend,<br />
en ging het gezag na zijn dood op den vorst van Boni<br />
over.<br />
Aan de perkeniers van Banda, door verkeerde maatregelen<br />
van het bestuur en misgewas, schier geheel tot<br />
armoede vervallen, werd eenige verhooging voor de levering<br />
van noten en foelie toegestaan.<br />
Tidor en Batjan, wier sultans wegens opstand en verzet<br />
naar de Kaap waren verbannen, werden van toen af geheel<br />
afhankelijk van de O. I. C.<br />
Ook aan de westkust van Borneo hadden de zaken een<br />
ander aanzien gekregen. Seid Abd-oel-Rachman, zoon<br />
van een te Mampawa gevestigden Arabischen gelukzoeker,<br />
die tot rijksbestuurder was opgeklommen, had als zeeroover,<br />
groote schatten verworven, en in't begin van 1772<br />
het voor den handel zoo gunstig gelegen Pontianak in<br />
bezit genomen. Onder den eigendunkelijk aangenomen<br />
titel van sultan, beschermde hij van toen af zeevaart en<br />
handel tegen zijne vroegere roofgezellen, en trachtte al<br />
spoedig zijn rijk met het naburige aan Bantam leenpliehtige<br />
Landak — even als Soekadana in 1778 aan de Comp,<br />
afgestaan — te vergrooten. Een commissaris, door de<br />
hooge regeering met eenige troepen afgezonden, was met<br />
onderscheiding ontvangen, en de sluwe overweldiger wist<br />
liet zoo ver te brengen, dat men hem als leenman erkende,<br />
terwijl in 1779 een contract met hem gesloten en<br />
een fort in zijn land gebouwd werd. De aanzienlijke sommen<br />
er aan besteed, brachten echter even weinig voor-
155<br />
deel aan als de geschenken, waarmede de Comp, op Malabar's<br />
kust den vrede met Hyder-Ali, vorst van Mysore,<br />
moest koopen.<br />
Op Ceilon hadden de zaken eene betere wending genomen<br />
, ten gevolge van de dreigende taal en de flinke houdingdoor<br />
den gouverneur van Eek, tegenover den weder spannigen<br />
keizer en de zich overal indringende Engeische Comp,<br />
aangenomen. Niet alleen wist hij beiden in toom te houden<br />
, maar na de noodige versterking ontvangen te hebben,<br />
had van Eek door de verovering van Kandia de kroon<br />
gezet op zijn werk. En hoewel bij zijn dood veel van 't<br />
behaalde voordeel verlorenging, gelukte het zijn opvolger<br />
Falck, den keizer tot den vrede te dwingen, waarbij de<br />
kusten en de meest opbrengende kaneel-districten aan de<br />
Comp, in eigendom werden afgestaan.<br />
Nog dient vermeld, dat onder het bestuur van de Klerk,<br />
een voorstel der maatschappij van wetenschappen te Haarlem,<br />
om ook in Batavia eene afdeeling op te richten,<br />
aanleiding gaf dat — voornamelijk op aandringen van<br />
Mr. J. C. M. Rademacher, buitengewoon lid van den raad<br />
van Indië, in April 1778, een zelfstandig lichaam onder<br />
den naam van Bataviaasch genootschap van kunsten en<br />
wetenschappen tot stand kwam, waaraan moederland en<br />
koloniën op wetenschappelijk gebied veel hebben te danken.<br />
Jammer dat hetzelfde jaar getuige moest zijn van een<br />
ernstig conflict tusschen de twee hoogste staats-colleges,<br />
waartoe de bij den raad van justitie gebruikelijke wijze<br />
van procedeeren aanleiding gaf. De weigering, om eene<br />
door den raad van Indië benoemde commissie van onderzoek<br />
, de origineele processtukken ter inzage af te<br />
geven, had in October het ontslag der leden van dien<br />
raad ten gevolge, hoewel zij zich bereid hadden verklaard<br />
tot het mededeelen van au<strong>the</strong>ntieke afschriften. Die strenge<br />
maatregel, was wel door bewindhebberen afgekeurd en<br />
werden de leden later in hunne ambtsbetrekking hersteld,<br />
maar was weinig geschikt, het prestige van 't hooge gezag<br />
te doen toenemen, in een tijd, waarin zich zoo vele stemmen<br />
tegen bestaande misbruiken en onregelmatigheden in<br />
't beheer der Comp, begonnen te verheffen. Zij ging thans<br />
een tijdperk van vernedering, van verval en uitputting te
156<br />
gemoet dat de schromelijkste gevolgen na zich sleepte<br />
en met hare ontbinding eindigde.<br />
Toen in 1780 de oorlog met Engeland uitbrak, zouden de<br />
verhezen der Comp, bij den ellendigen toestand van leger<br />
en vloot, de zwakke bezetting van de meesteharerposten<br />
m Indië, en de weinige veerkracht der verdedigers niet<br />
te berekenen zijn geweest, indien geene hulp ware verleend.<br />
Pransche troepen en eene vloot onder den admiraal de<br />
Suffron naar de Kaap gezonden, konden echter niet beletten<br />
dat de daar aangekomen schepen — ter kwader<br />
ure naar de Saldanha-baai vertrokken — door de Engelschen<br />
onder Johnstone werden buitgemaakt.<br />
De schrik sloeg allen om het harte, en verlamde eiken<br />
maatregel van tegenweer. 't Was alsof bij het naderend<br />
gevaar, de laatste vonken van trouw, van moed en eergevoel<br />
bij 's Compagnies-dienaren werden uitgedoofd. Zoo<br />
vielen de weinige op Sumatra's westkust nog bezette<br />
punten Ajer Hadji, Poelo Tjinko en Padang den Brit op<br />
eene schandelijke wijze in handen.<br />
De kantoren in Bengale waren reeds na de eerste tijding<br />
van 't uitbreken van den oorlog overgegaan, terwijl<br />
van de zwakke posten op Koromandel geen tegenweer<br />
kon worden verwacht. Maar ook de bevelhebber van het<br />
pas versterkte en goed bezette Negapatnam, door den<br />
generaal Munroe met minder troepen belegerd dan de<br />
vesting bevatte, verzaakte eed en plicht. Den 12 den November<br />
1781 sloot hij eene lafhartige capitulatie, waarbij<br />
deze sleutel van Ceilon aan de Comp, werd ontrukt, en<br />
de belangrijke bezitting, de hoofdzetel van haar gezag op<br />
Koromandel voor altijd verloren ging.<br />
In Januari 1782, vielen Trinkonomalo en het fort Oostenburg<br />
den vijand almede in handen : en ware de Suffren<br />
niet bij tijds ter hulp gekomen, dan zou ook Ceilon wellicht<br />
verloren zijn gegaan. Na herhaalde zeegevechten waarin<br />
de overwinning onbeslist bleef, gelukte het den Pranschen<br />
admiraal, door Falck krachtdadig ondersteund, gedurende<br />
de twee laatste dagen van Augustus beide plaatsen te<br />
heroveren en een nieuwen aanval van den Engelschen<br />
vlootvoogd sir Edward Hughes te verijdelen.
157<br />
Op die wijze bleef Ceilon voor de O. I. C. behouden.<br />
Doch nu wapperde ook de Pransche vaan dââr waar ze<br />
ruim eene eeuw geleden door Rijklof van Goens zoo<br />
roemvol werd neergehaald, en waar Hollands eer en<br />
wapenroem toen zoo waardig werden gehandhaafd, moest %<br />
thans Pransche hulp en bescherming met goud worden<br />
betaald !<br />
De mare van dien oorlog met Engeland had het Indisch<br />
bestuur geheel ter neer geslagen. Wel werden te Batavia<br />
eenige verdedigingsmaatregelen tegen een eventueelen<br />
aanval genomen, maar men verzuimde het noodige te<br />
doen, om de Engelschen ook in de buitenbezittingen het<br />
hoofd te bieden, ofschoon de zeven toen beschikbare en<br />
ten oorlog uitgeruste schepen, meer dan voldoende waren<br />
, den Yijand Benkoelen en wellicht geheel Sumatra<br />
te doen ontruimen.<br />
Intusschen was de gemeenschap met het moederland<br />
verbroken : noch schepen, noch troepen, noch geld konden<br />
naar Java worden overgezonden, dat geruimen tijd<br />
geheel aan zich zelven werd overgelaten. Die oorlog had<br />
voor de Comp, èn in Nederland èn in Indië de noodlottigste<br />
gevolgen en bracht haar een grooten stap nader tot<br />
haren val. De voorhanden producten werden te Batavia<br />
tegen eiken prijs verkocht, en er moest tot een bedrag<br />
van drie millioen gulden aan papieren geld worden uitgegeven,<br />
om in den geldnood te voorzien.<br />
Ook in den Archipel was het niet rustig gebleven. De<br />
Boegineesche onderkoning van Riouw, radja Hadji, die<br />
onredelijkerwijze zijn deel eischte in den buit van een op<br />
zijne kusten veroverden Engelschen koopvaarder, liet in<br />
de Straat van Malakka verscheiden Compagnies-schepen<br />
aantasten ; en in weerwil dat de haven door een smaldeel<br />
onder den kapit. t. z. d'Abo geblokkeerd en zooveel<br />
mogelijk allen toevoer afgesneden werd, was hij er in<br />
geslaagd zich te versterken, en tot eene ernstige verdediging<br />
voor te bereiden. Een op den 8 stcn Januari beproefden<br />
doch slecht geleiden aanval mislukte, en toen<br />
een der schepen in de lucht vloog, waarbij de naar Riouw<br />
afgevaardigde regeerings-commissaris Lemker met een<br />
aantal der zijnen omkwam, moest men onverrichter zake
158<br />
naar Malakka terugkecren. Van alle zijden door den vijand<br />
ingesloten, heerschte daar al spoedig groot gebrek aan<br />
levensmiddelen en oorlogsbehoeften, zoodat bij de Indische<br />
regeering dringend om hulp werd verzocht, doch zij was<br />
buiten staat afdoende hulp te verleenen.<br />
De vrede te Parijs was inmiddels na zeer slepend gevoerde<br />
onderhandelingen op den 20 8ten Mei 1784geteekend,<br />
waarbij door de toekenning aan Engeland van Negapatnam<br />
«n de vrije vaart in den O. I. Archipel, zoowel onzen<br />
handel als het monopolie-stelsel een gevoelige slag werd<br />
toegebracht. Het eenige goede dat er uit voortsproot,<br />
was de innige overtuiging der regeering, dat de zoo lang<br />
verwaarloosde toestand van leger, vloot en andere defensie-middelen<br />
onverwijld verbeterd moest worden.<br />
Een eskader onder den kapitein ter zee J. P. van Braam<br />
werd met eenige genie-officieren afgezonden om de zeemacht<br />
in Indië te versterken en een plan tot verbetering<br />
zijner doode strijdkrachten te ontwerpen, met last den<br />
bevelhebber der landmacht zitting te verleenen in den raad.<br />
Het bestuur aan het „arma cédant togae" getrouw, voldeed<br />
slechts met weerzin aan dat bevel ; en een goed<br />
beraamd verdedigingsplan door Radermacher — gedurende<br />
den oorlog met het beheer der knjgszaken belast — ter<br />
tafel gebracht, werd afgewezen en onuitgevoerd gelaten.<br />
Men stelde zich toen, even als later meermalen het geval<br />
was, met halve maatregelen te vreden. Uitbreiding van<br />
het militair gezag, en uitgaven voor verdedigingsmiddelen<br />
met al den aankleve van dien, vooral wanneer men 't gevaar<br />
geweken waande, waren voor de Comp, onoverkomelijke<br />
bezwaren met het oog op den treurigen toestand harer<br />
financiën, die met reuzenschreden achteruitgingen. Dit<br />
bleek ten volle, toen de reeds in 1773 aangevraagde verlenging<br />
van 't octrooi, in de laatste maand van het daarop<br />
volgende jaar slechts voor twee jaren verleend en de zoo<br />
lang verborgen gehouden toestand openbaar werd. Ongelukkig<br />
kwamen ter zelfder tijd de belangen der Comp,<br />
ook met de zich al meer en meer vijandig tegenoverstaande<br />
staatkundige partijen in aanraking.<br />
Op een voorstel, in Juli 1776 in de Staten-Generaal<br />
-door Utrecht aanhangig gemaakt, was eene commissie
159<br />
van onderzoek ingesteld, tot het beramen van middelen<br />
ter opbeuring en verbetering zoowel van den handel als<br />
van den ongunstigen staat der financieele en administratieve<br />
aangelegenheden. Op 't aandringen evenwel van<br />
Holland en de stadhouderlijke partij, werd op den 12 den<br />
Dec. zonder dat rapport in te wachten, tot eene langdurige<br />
verlenging van het octrooi besloten, en onder een<br />
krachtig protest van Utrecht, tegen eene recognitie ten<br />
bedrage van 3 pCt. op de uitdeelingen, voor 20 jaren<br />
verkregen. Redding kon het echter niet aanbrengen, al<br />
begon de ware stand van zaken iets meer bekend te<br />
worden. Ongezind tot eenige opoffering waar zooveel<br />
eigenbelang in het spel kwam, en ongeneigd den sluier<br />
op te heffen over wat het licht niet mocht aanschouwen,<br />
was het steeds 't streven der bewindhebbers geweest<br />
staatstoezicht of invloed zooveel mogelijk te weren. Doch<br />
dit kon bij den thans dringenden geldnood niet langer<br />
worden volgehouden.<br />
Door haar ontzaglijk krediet had de Comp, voortdurend<br />
de noodige sommen weten te verkrijgen , tot dat<br />
bij het uitbreken van den oorlog, de houders der recepissen<br />
van anticipatie-penningen ( 18 millioen) op aflossing<br />
aandrongen. Geld was er niet — aan eene reservekas<br />
was nimmer gedacht — en toen ook haar krediet<br />
verloren ging, zag zij zich in Januari 1781 wel genoodzaakt<br />
aan de Staten van Holland om schorsing van de<br />
verzilvering dier recepissen te verzoeken. En toen tot<br />
de uitrusting van eenige schepen, de betrekkelijk geringe<br />
som van /'1200 000 moest worden toegestaan, was de<br />
financieele toestand voor niemand een geheim meer.<br />
Van toen af werd de Staat haar eenige toevlucht. In<br />
Mei 1783 verkreeg de Comp, een voorschot van 8 millioen<br />
en garantie van de opgenomen anticipatie-gelden ;<br />
maar nog voor het einde van 't volgende jaar, moest zij<br />
alweder der Staten hulp inroepen, die dan ook, onder<br />
voorbehoud van verbetering in bestuur en administratie<br />
werd verleend. Zóo sleepte dit eenmaal krachtige, bloeiende<br />
en rijke handelslichaam nog eenige jaren zijn bestaan<br />
voort, om in spijt van een schitterend verleden, door eene<br />
reeks van ongelukkige omstandigheden vervolgd, doch
160<br />
hoofdzakelijk door een voortdurend wanbestuur ondermijnd,<br />
als bankroetier te eindigen.<br />
HOOFDSTUK IX.<br />
NEDERLANDSCH <strong>OOST</strong>-IND1Ë VAN DEN PARIJSCHEN VREDE<br />
TOT AAN HET EINDE DER XVIIF e EEUW.<br />
1784—1800.<br />
Bij den vrede van Parijs was Nederland, na den ongelukkigen<br />
vierjarigen oorlog tegen Engeland gevoerd, niet<br />
langer in staat zich als eerste zeemogendheid te doen<br />
gelden. De terugslag van dat droevige feit zou zich niet<br />
minder in het Oosten doen gevoelen. Al kreeg de Republiek<br />
hare bezittingen behalve Negapatnam terug, met<br />
hare overmacht in den Archipel was het gedaan, toen de<br />
vrije vaart in de zeeën van O. I. aan Engeland moest<br />
worden toegestaan.<br />
In het voorgaande hoofdstuk zagen wij hoe eene expeditie<br />
naar Riouw onder aanvoering van kapitein d'Abo,<br />
m de eerste dagen van 1784 mislukt was, en Malakka<br />
door de Boegineezcn, waarbij, onder andere vorsten, ook<br />
Mahmoed sultan van Djohor zich gevoegd had , van alle<br />
zijden werd ingesloten. De toen zoo dringend verzochte<br />
hulp kon nu door de aankomst van 't eskader onder v.<br />
Braam worden verleend.<br />
In Mei 1784, ten oosten van Malakka bij Telok Katapang<br />
geland, veroverde de bemanning onder de bevelen<br />
van Hamell en Dirk van Hogendorp de vijandelijke bentings,<br />
radja Hadji vond er den dood, en de Boegineezen,<br />
onder zijn opvolger radja Ali naar Riouw gevlucht, werden<br />
al spoedig door de oorlogschepen achtervolgd. Nadat<br />
alle onderhandelingen waren afgesprongen, werd de haven<br />
op nieuw geblokkeerd, de strijd hervat, en radja Ali met<br />
de zijnen gedwongen het eiland te verlaten, na zijne<br />
meeste versterkingen te hebben verloren. Later kwam
161<br />
een traktaat van bondgenootschap tot stand, waarbij bepaald<br />
werd dat de sultan onder het oppertoezicht van een<br />
Nederlandschen resident het rijk in leen zou ontvangen,<br />
en de Boegineezen niet meer mochten worden toegelaten.<br />
Op Borneo was de hulp der Comp, door den sultan<br />
van Pontianak ingeroepen. Door een lands eskader —<br />
onder den kapt. ter zee W. Silvester ter reede van Batavia<br />
aangekomen — ondersteund, gelukte het onze scheepsmacht,<br />
Radja Ali die met zijne Boegineezen naar die<br />
stranden geweken was, van daar te verdrijven, het oproerige<br />
Soekadana te verbranden, en den zoon van den Sultan<br />
van Pontianak tot panembahan van Mampawa te verheffen<br />
met wien een voordoelig handelstraktaat werd gesloten.<br />
Niettegenstaande dat alles, leverde de westkust van Borneo<br />
geene winsten op, en werd in 1791 als lastpost verlaten.<br />
Te Bandjermasin was de troonopvolging almede geregeld,<br />
ofschoon de zaken en vooral de peperhandel daar even<br />
als op het overige der kust weinig vooruit gingen. Te<br />
zwak om haar gezag te handhaven of haren invloed<br />
door eenig machtsvertoon te ondersteunen, moest de<br />
Comp, zich van de bemanning der aanwezende oorlogschepen<br />
bedienen — in 1789 door een derde eskader onder<br />
den kapt. ter zee A. H. C. Staring versterkt — om ook<br />
in do Vorstenlanden gerezen geschillen uit den weg te<br />
ruimen. In Soorakarta, werd in 1790 door den gouverneur<br />
van Java, aan de woelingen van Pakoe Boewana<br />
IV, bijgenaamd Bagoes, die zijn vader in 1788<br />
was opgevolgd, en zijn gebied op allerlei wijze ten nadeelo<br />
van Djokjokarta trachtte te vergrooten, met behulp<br />
der marine paal en perk gesteld. Ook dââr had eene<br />
troonsverandering plaats; Amangkoe Boewana I, die<br />
sedert zijne verheffing tot sultan steeds een trouwe vriend<br />
der Comp, was geweest, werd door zijn zoon en naamgenoot<br />
opgevolgd, later meer onder dien van sultan Sepoeh<br />
bekend. Tevens trok men van de oorlogsvloot partij om door<br />
het vortoonen der Nederlandsche vlag, de in doii Archipel<br />
hoe langer hoe stouter wordende zeeroovers te bestrijden<br />
en den toenemenden sluikhandel tegen te gaan. 't Was<br />
alsof do inlander de machteloosheid en den achteruitgaiiovan<br />
„de Companie" instinctmatig begon te gevoelen.<br />
11
162<br />
Te Batavia had de bestaande ontevredenheid tegen de<br />
wederrechtelijke handelingen en het overdreven nepotisme<br />
van den gouv. gen. Alting reeds haar toppunt bereikt,<br />
toen het bleek dat aanzienlijke tekorten in de geld- en<br />
weeskamers even als in 's Comps. pakhuizen aanwezig<br />
waren. De hoogst geplaatste ambtenaren werden openlijk<br />
van kwade trouw on oneerlijkheid beticht, zoodat<br />
eene ernstige tusschenkomst van het staatsbestuur noodig<br />
was om dien Augias-stal schoon te vegen.<br />
In 't begin van 1786 waren dan ook vooral op aandrang<br />
der Staten van Holland — in weerwil van Zeeuwsche<br />
oppositie — zes nieuwe bewindhebbers, door de<br />
Staten-Generaal uit den handel gekozen, aan de Kamer<br />
van Amsterdam toegevoegd. Zij moesten eene afzonderlijke<br />
commissie vormen, on onder den naam van Preparatoir<br />
Besogne of Vijfde Departement, zich met het voeren<br />
der correspondentie en de bezorging der Indische<br />
handelszaken belasten. Bovendien ontbrak het niet aan<br />
voorstellen en plannen van allerlei aard tot hervorming<br />
en verbetering, waaronder eene memorie van den bewindhebber<br />
C. van der Oudermeulen het meest de aandacht<br />
verdiende. Al dat geschrijf leverde echter geen geld op<br />
om in het noodige te voorzien; en al waren in 1785 en<br />
1786, nieuwe leeningen tot een bedrag van 17 millioen<br />
gesloten, toch konden de nog verschuldigde dertig tonnen<br />
gouds, van het in 1783 uit de generaliteitskas verleende<br />
voorschot niet worden afgedaan. Bovendien bleef partijgeest<br />
niet vreemd aan den reeds zoo benarden toestand.<br />
Men gaf voor, dat het zoogen. 5 ,Ie departement — door<br />
de tegenstadhouderhjke partij opgedrongen — niets dan<br />
oponthoud en vertraging in den gang en de behandeling<br />
der zaken teweegbracht, en men verwachtte geen verbetering,<br />
voor en aleer de erfstadhouder, na in zijne rechten<br />
hersteld te zijn, als opperbewindhebber oen meer rechtstreeksch<br />
deel zou nemen aan het bestuur. Men kwam tot<br />
een vergelijk en een nader financieel onderzoek, ten gevolge<br />
waarvan de Kamer van XVII, in een adres aan de<br />
Staten-Generaal te kennen gaf, dat er 40 millioenen noodig<br />
zouden zijn om in de bestaande behoeften te voorzien.<br />
Dit lokte in 1788 een nieuw onderzoekuit, waaruit bleek
163<br />
dat /'31.500000 vereischt werden om de zaken gaande<br />
te houden en eène gewenschte aflossing van schuld mogelijk<br />
te maken; anderhalf jaar later was die som tot<br />
/' 74.000000 gestegen, en al weder] werd eene commissie<br />
benoemd om nogmaals een onderzoek in te stellen. Bij<br />
het lezen van deze treurige geschiedenis, weet men niet<br />
waarover zich 't meest te verwonderen, of over de weinige<br />
energie en ongeloofelijke [onverschilligheid vooral in<br />
Indië aan den dag gelegd, of over 't belangrijk aantal<br />
commissiën van onderzoek. Veel werd er onderzocht, maar<br />
weinig verbetering aangebracht; moed, lust en kracht<br />
ontbraken om op een flinke doortastende wijze te werk te<br />
gaan. Niemand wilde of durfde het bestaande kwaad<br />
stoutmoedig onder de oogen zien, en in al zijne naak<strong>the</strong>id<br />
vertoonen. De werkzaamheden van die commissiën gaven<br />
wel tot een tal van verschillende bespiegelingen en voorstellen<br />
aanleiding, maar ze lieten de geldcrisis onveranderd:<br />
afdoende maatregelen bleven achterwege<br />
Toen bij 't einde van 1789 de schuldenlast al weder op<br />
eene verbazende wijze was toegenomen, werd door den<br />
opperbewindhebber nogmaals eene commissie van zes<br />
leden benoemd, (waarvan vier uit Holland en twee uit<br />
Zeeland) die weldra drie zeer omstandige hoogst belangrijke<br />
rapporten omtrent hun onderzoek uitbrachten, 't Eerste<br />
was van 8 Juli 1790, waarbij de schuldenlast der Comp,<br />
op 85.000000 werd begroot, 't tweede van Januari 1791,<br />
waarin maatregelen tot verbetering van den toestand werden<br />
aangegeven, en 't derde van 14 Juli van 't zelfde<br />
jaar als eindverslag. Het nadeelig saldo was toen tot<br />
f 96.000000 geklommen, en gedurende de laatste vijf<br />
jaren had het jaarlijksch te kort ongeveer 8 millioen bedragen.<br />
Op die rapporten volgde eene leening van 10 millioen<br />
en werden belangrijke concession in vrijgevigen zin door<br />
de Kamer van XVII gedaan. Onder eenige restrictieve<br />
bepalingen, werd o. a. de particuliere handel op de<br />
Kaap, Ceilon, Koromandel en Batavia opengesteld. En<br />
al mochten door den ongeoorloofden particulieren handel der<br />
hooge ambtenaren, de algemeene belangen weinig worden<br />
gebaat, men zag althans een beginsel gehuldigd, waarbij<br />
ir
164<br />
het monopolie-stelsel voor een gedeelte den bodem ingeslagen<br />
en vrije handel openlijk erkend werd. Bij het<br />
tweede rapport der gecomitteerden, was vooral aangedrongen<br />
op vereenvoudiging en bezuiniging zoowel in 't moederland<br />
als in den Archipel, en men hoopte door het<br />
invoeren van nieuwe belastingen in Indië, den steeds toenemenden<br />
eisch naar contant geld te verminderen; reeds<br />
was eene heffing van den vijftigsten penning (2 pCt.) van<br />
alle bezittingen bij wijze „van liberale gift," en van een<br />
ambtgeld door de XVII aangenomen. De uitdeelingen<br />
van specerijen en suiker aan personen en instellingen<br />
moesten ophouden, en alles op een min weelderigen voet<br />
worden ingericht, hoewel de commissie, bij de reeds ondervonden<br />
tegenkanting der bewindhebbers, zich'niet veel<br />
heil van die bczuinigings-maatregelen voorstelde. De o-egronde<br />
klachten over de geringe medewerking der Comp,<br />
zelve, werden bij het eindverslag nogmaals herhaald en<br />
op nieuw aangedrongen op het zenden van commissarissen-generaal<br />
naar den O. I. Archipel.<br />
Verschillende voorstellen bij die rapporten ontwikkeld,<br />
werden door G. Titsingh een der hoofdparticipanten, en<br />
Mr. S. C. Nederburgh eerste advokaat der Comp, bij ingediende<br />
memoriën en consideration krachtdadig ondersteund,<br />
ten gevolge waarvan, door den erfstadhouder opperbewindhebber<br />
de heer Mr. S. C. Nederburgh, de kapt. tor zee<br />
S. H. Frijkenius, benevens de gouv. gen. Alting en de<br />
directeur-generaal H. van Stockum, tot commissarissengeneraal<br />
werden benoemd. Van eene uitgebreide volmacht en<br />
zeer ruime bezoldiging voorzien -- vooral aan Xedorburgh<br />
was als eersten commissaris, in weerwil van den druk der<br />
omstandigheden en het door hem aangegeven bezuinigingsysteem<br />
een hooge toelage verleend — staken de beide eerstgenoemden,<br />
op 't laatst van 't jaar in zee, en begonnen<br />
in Juni 1792 hun onderzoek aan de Kaap de Goede Hoop.<br />
Na er vele wijzigingen ook in 't bestuur te hebben<br />
aangebracht, vinden wij de commissie in 't begin van<br />
1794 op Java aan 't werk.<br />
Tengevolge van het overlijden van v. Stockum wiens<br />
plaats door Alting's schoonzoon, Johannes Siberg, raad
165<br />
van Indië, als vierde commissaris werd vervuld, had de<br />
plechtige voorstelling der hooge commissie niet voor den<br />
29ste„ December 1793 plaats.<br />
Deze aanvulling, tegen de bevelen van bewindhebbers<br />
in, die den gouverneur van Ceilon W. J. van de Graaft',<br />
als commissaris en later als opvolger van Alting hadden<br />
aangewezen, schokte al aanstonds het vertrouwen in de<br />
staats-commissie gesteld. Wat' was dan ook van eene commissie<br />
te verwachten, die begon met de familie-regeering,<br />
voor welker schadelijken invloed zij nadrukkelijk gewaarschuwd<br />
was, zoo spoedig in haar midden over te brengen ?<br />
Waar bleven nu de waarborgen dat een verregaand nepotisme<br />
en de particuliere belangen waartegen zij geroepen<br />
was te waken, voor 't algemeen welzijn zouden wijken?<br />
Hoe kon ze rechtspreken over de laakbare zwakheid en<br />
toegevendheid van 't bestuur? Wat zou het onderzoek<br />
baten over de slechte administratie, de ontrouw en 'tgewetenlooze<br />
gedrag der ambtenaren, door eene commissie,<br />
die voor de helft uit leden van dat bestuur en die ambtcnaarswereld,<br />
uit schoonvader en schoonzoon was samengesteld?<br />
Die kostbare zending is dan ook op niets uitgeloopen<br />
en heeft meer kwaad dan goed gedaan. De ontdekte<br />
tekorten werden eenvoudig van de daarbij betrokken beambten<br />
terug geeischt, zonder meer. De schandelijk opgevoerde<br />
emolumenten en de ongeoorloofde particuliere<br />
handel bleven ongestraft; van de aangegeven bezuinigingen<br />
werden de meeste onuitvoerbaar verklaard: in één<br />
woord, eene zoodanig samengestelde commissie kongeene<br />
verbetering aanbrengen.<br />
Ook de in 't moederland zich snel opvolgende gebeurtenissen<br />
oefenden op scheepvaart en handel een allernadeeligsten<br />
invloed uit. En toen prins Willem V — op<br />
Engeland's bodem aangekomen — door het Britsche<br />
gouvernement werd overgehaald, om als opperbewindhebber<br />
der Nederl. O. I. Comp., bij aanschrijving te gelasten,<br />
hare bezittingen in handen te stellen der Engelschen, was<br />
haar lot beslist. De buit door Frankrijk begeerd , werd de<br />
prooi van Groot-Brittanië.<br />
Die aanschrijving, den 7 dc " Febr. uit Kew gedagtee-
166<br />
kend, was door de vloot onder Elphinstone (later Lord<br />
Keith) naar de Kaap overgebracht, en aan den waarnemenden<br />
gouverneur Sluijsken ter hand gesteld. Zijne weigering,<br />
door de leden van den raad goedgekeurd, aan<br />
die bevelen te voldoen, als vervat in een onwettig stuk<br />
door een onbevoegde autoriteit gegeven, en die door het<br />
verlaten van 't moederland hare waardigheid feitelijk had<br />
nedergelegd , mocht niet veel baten. De aldaar aanwezige<br />
schepen der Comp, werden door de Engelschen in beslag<br />
genomen en de Kaapstad ging op 16 Sept. 1795 bij capitulatie<br />
over. De kapt. ter zee Dekker, met het fregat<br />
Medenblik te Batavia aangekomen, was de boodschapper<br />
van deze noodlottige gebeurtenis en 't op nieuw uitbreken<br />
van den oorlog.<br />
In tegenoverstelling van den smartelijken indruk die<br />
zij bij de bevolking van Batavia teweegbracht, scheen de<br />
bekommering der hooge commissie niet groot te zijn;<br />
immers het aanbod der marine om een op de reede liggend<br />
Engelsen eskader aan te houden, werd om zoogen.<br />
staatkundige redenen van de hand gewezen en de last<br />
verstrekt de oorlogschepen te ontwapenen, 't Was alsof<br />
men zich van elk verdedigingsmiddel wenschte te ontdoen,<br />
op den oogenblik dat Nederlandsche bezittingen, oorlogsbodems<br />
en handels vaartuigen ongestraft werden prijs gemaakt.<br />
De door die handelwijze te Batavia opgewekte<br />
ontevredenheid en verontwaardiging, uitte zich in een<br />
adres op don 5 den Dec. der hooge regeering toegezonden.<br />
De daarin voorkomende toespeling op verraad, en het aandringen<br />
op eene wijziging van bestuur, schijnt op de staatscommissie<br />
een zoodanigen indrukte hebben gemaakt, dat<br />
zij niet alleen besloot van de Graaft, die inmiddels uit<br />
Ceilon was teruggekeerd, als directeur-generaal zitting te<br />
doen nemen, maar te gelijkertijd aan hem als kundig<br />
ingenieur benevens aan Fnjkenius en do kapiteins ter zee<br />
Dekker en Kuvèl de versterking van de hoofdstad op te dragen.<br />
Xederburgh, die van de Graaft had willen weren, werd<br />
bij die gelegenheid overstemd, waarover hij zóó gebelgd<br />
was dat hij de raadzaal verliet, en eene gecombineerde<br />
vergadering in 't leven riep. In die vergadering, uit de<br />
commissarissen-generaal en de regeering saamgestold, had
167<br />
de partij van Alting en Siberg, van welke Nederburgh<br />
het hoofd en de ziel uitmaakte, de meerderheid, en daar<br />
zij alles naar diens wensch doordreef, weigerde van de<br />
Graaft zitting te nemen, en wijdde zich geheel aan de<br />
moeilijke taak om Batavia in behoorlijken staat van verdediging<br />
te brengen. Zijne voorstellen echter, hoe goed<br />
en doelmatig ze wezen mochten, werden meestal verworpen<br />
of tegengewerkt, en toen hij in vrij scherpe bewoordingen<br />
zoowel de gebreken van het defensiewezen als van<br />
de geheele militaire inrichting deed uitkomen, en op nog<br />
scherper toon eenige vragen stelde, was zulks voor een<br />
man als Nederburgh genoeg, om tal van beschuldigingen<br />
tegen hem in te brengen. Op zijn advies werd dan ook,<br />
ondanks de tegenwerpingen van Frijkenius, het voorstel<br />
gedaan en aangenomen, v. d. Graaft uit zijne bediening<br />
te ontslaan en naar Nederland te doen vertrekken.<br />
In Nov. op de ree van Batavia teruggekeerd, als zijnde<br />
het schip waarmede hij vertrokken was, eerst door de<br />
Engelschen prijs gemaakt maar later door de Franschen<br />
hernomen, had v. d. Graaft, de tijding medegebracht dat<br />
eene vloot naar de Kaap en O. I. bestemd, onder zeil<br />
was gegaan; en met het oog op de moeilijke omstandigheden<br />
waarin men verkeerde, zijn diensten weder aangeboden.<br />
Toen daarop een weigerend antwoord volgde,<br />
hem zelfs het verblijf aan den wal werd ontzegd, en hij<br />
de overgave der Nederlandsche vloot onder den schoutbij-nacht<br />
Engelbertus Lucas in de Saldanhabaai vernam ,<br />
vertrok hij naar 't moederland, waar hem door het<br />
comité tot den O. I. handel en bezittingen, eene schitterende<br />
voldoening werd geschonken.<br />
Inmiddels had Alting in Augustus 1796 zijne betrekking<br />
nedergelegd; en nu de door bewindhebbers als zijn<br />
opvolger aangewezen man, ten tweedenmale verwijderd<br />
was, verwachtte men niet anders of Siberg zou in de<br />
plaats van zijn schoonvader optreden. Nederburgh schijnt<br />
evenwel de publieke opinie niet in die mate te hebben<br />
durven trotseeren; de gouverneur van Java Mr. Pieter<br />
Gerardus van Overstraten werd tot zijn opvolger benoemd.<br />
Alvorens dezen landvoogd in zijn bestuur te volgen, is
168<br />
het noodig de gebeurtenissen na te gaan, die uit de beruchte<br />
aanschrijving van den 7 d
169<br />
waarbij de laatste zich op eene lafhartige wijze had<br />
gedragen. Ook Banda ging onder François van Boekholtz<br />
op geene eervolle wijze over; later werd hij van de beschuldiging<br />
vrijgesproken, als zou die overgave uit lafheid<br />
of om bijoogmerken. zijn geschied. De partijschappen<br />
die 't moederland verdeelden, waren helaas op Indischen<br />
bodem overgebracht; ook daar werden Oranjegezinden<br />
en patriotten aangetroffen, en de algemeene<br />
belangen onder twee verschillende leuzen aan politieke<br />
inzichten opgeofferd.<br />
Zoo vielen de meeste en kostbaarste bezittingen der<br />
O. I. C. den Brit in handen, en de verregaande onverschilligheid,<br />
moedeloosheid, het eigenbelang en verraad<br />
welke bij de overgave hadden voorgezeten, waren even zoo<br />
vele kenmerken van haar diep verval, als van't lage peil<br />
waartoe de meesten harer dienaren waren gezonken.<br />
De verdediging van Ternate maakte eene gelukkige<br />
uitzondering, en de moedige, krachtige houding van J. F.<br />
Budach verdient eene bijzondere eervolle vermelding. Als<br />
gouverneur van Ternate, had Inj niet alleen tegen de Engelschen,<br />
maar tegelijk tegen het verraad van twee vorsten<br />
te strijden: dat van den sultan, en van den Tidoreeschen<br />
prins Noekoe, die zich bij den vijand had aangesloten.<br />
Toen hij vermeende den eerste niet langer te kunnen<br />
vertrouwen, liet hij hem gevangen nemen, terwijl hij de<br />
pogingen van den andere om zich van Ternate meester<br />
te maken, voortdurend wist te verijdelen. Ruim twee en<br />
een half jaar lang heeft hij het aan zijne eer en zorgen<br />
toevertrouwde pand bewaard, niettegenstaande eene algcheele<br />
uitputting, ziekte, honger en gebrek de bondgenooten<br />
des vijands waren geworden. Een Engelsch<br />
eskader onder den commodore Pakenham werd afgewezen,<br />
hoewel hij niet kon beletten dat Menado, Kema en<br />
het trouw gebleven Tidor, even als 't fort Kajoe Mérah<br />
en Batjan, in 's vijands handen vielen, waardoor de gemeenschap<br />
met Batavia en omliggende eilanden benevens<br />
alle toevoer van levensbehoeften was afgesneden. Paarden,<br />
honden en katten waren schier 't eenige voedsel zijner<br />
getrouwen. In 't begin van 1799 moesten al weder eenige<br />
Engelsche oorlogschepen afdcinzen, maar de sterfte —
170<br />
vooral onder de Europeanen -- nam zoodanig toe, dat de<br />
half uitgehongerde bezetting een aanval op Tidor moest<br />
wagen ten einde beter voedsel te verkrijgen; toen die<br />
aanslag mislukte, scheen alles verloren. Gelukkig was de<br />
redding nabij. In Augustus kwam er hulp en ontzet. Twee<br />
Fransche schepen brachten levensmiddelen en krijgsbehoeften<br />
aan, en weldra werd Budach door Cranssen van<br />
den zoo eervol behouden post afgelost. Sleohts kort macht<br />
hjj het loon genieten van zijn heldhaftig gedrag; ruim<br />
vier maanden later was hij aan de gevolgen van overspanning<br />
en ontbering bezweken. Ook Timor bleef door<br />
het beleid van Greving voor Nederland behouden.<br />
In Japan, waar de Nederlandsche vlag steeds op Desima<br />
bleef waaien, zelfs toen ze overal door de Engelsche of Fransche<br />
werd vervangen, had men de ondergane verliezen geheim<br />
weten te houden. Ook den handel was door de bekwaamheid<br />
van de opperhoofden Mr. J. Titsingh en G. Hemmy in<br />
stand gebleven. En toen in 1797, door een ingehuurd Amerikaansch<br />
scheepje, slechts een gedeelte der verwachte ladingwerd<br />
aangebracht, wist Hemmy eene zoodanige wending<br />
aan de zaak te geven, dat de koperuitvoer die nog geen<br />
6000 pikols bedroeg tot 8520 werd verhoogd.<br />
Intusschen had van Overstraten op 17 Febr. 1797 het<br />
bestuur aanvaard, en nam tevens zitting als commissarisgeneraal,<br />
ofschoon door de plaats gehad hebbende gebeurtenissen,<br />
die werkkring zoo goed als geëindigd te beschouwen<br />
was.<br />
Frijkenius, die zicli steeds naar zijn beste vermogen<br />
tegen het onstaatkundig, aanmatigend en niet altijd even<br />
practisch gedrag van Nederburgh verzet en op menige<br />
onwettige handeling gewezen had, was in Mei van dat<br />
zelfde jaar overleden, toen de eerste com.-gen. eene geheel<br />
nuttelooze reize over Java ondernam met een gevolg<br />
en ceremonieel, streelend wellicht voor zijne ijdelheid en<br />
eigenliefde, maar in dien bangen tijd ten eenenmale overbodig<br />
en ongepast.<br />
Bij zijne terugkomst te Batavia, vond hij in de personen<br />
van den generaal majoor Nordmann als commandant van<br />
het Indische leger, en den vroegeren raad van justitie Mr.<br />
C H. C. Wegener als „commissaris tot en over de zaken
171<br />
van den inlander," uit Nederland derwaarts gezondenr<br />
hem hoogst onwelkome gasten. Van omvangrijke instruction<br />
voorzien, waarbij o. a. eene reorganisatie van de troepenmacht<br />
en het herstal der krijgstucht, benevens eene<br />
instructie en aanvulling van den raad van Justitie bevolen<br />
werden, waren deze Heeren weldra een doorn in<br />
het oog der hooge regeering. Wegener, al spoedig rechterlijk<br />
vervolgd en gesuspendeerd, begaf zich, voor zijne veiligheid<br />
beducht, aan boord van een Deensch koopvaardij schip<br />
en stierf onderweg. Het verblijf van den generaal was<br />
van even korten duur.<br />
Op verschillende tegen hem ingebrachte klachten, waren<br />
de troepen van den aan hem afgelegden eed ontslagen,,<br />
en bij zijne weigering zich op de hem voorgelegde punten<br />
van beschuldiging te verantwoorden, daar hij alleen aan<br />
het opperbestuur in Nederland rekenschap zijner daden verschuldigd<br />
was, werd Batavia ook door hem verlaten.<br />
In 't moederland teruggekeerd, werd hij van alle schuld<br />
vrij gesproken.<br />
Treurig zag het er uit, waar 't gezag aldus aangetast,<br />
ondermijnd of bcleedigd werd, waar de inzichten van 't<br />
bestuur in Indië en van dat in de Bataafsche republiek<br />
somtijds zóó ver uiteen liepen, en alle vertrouwen verloren<br />
ging.<br />
Dirk van Hogendorp, met het gezag in Soerabaja belast,<br />
nadat hij den zeedienst van den staat verlaten had<br />
om in Comp, dienst over te gaan, was almede genoodzaakt<br />
eene tegen hem ingestelde vervolging te ontvluchten.<br />
Op eene weigering van zijn aanbod, Amboina en<br />
de Banda-eilanden, met eenige Fransche schepen die onder<br />
den schout-bij-nacht de Sercey op de reede waren<br />
aangekomen te hernemen, had hij de hooge staats com..<br />
maar vooral Nederburgh beschuldigd van met den vijand<br />
te heulen. In zijne betrekking geschorst, en naar Batavia<br />
opontboden om er gerechtelijk te worden vervolgd, wist<br />
hij bij tijds naar Holland te ontkomen, en werd in 1800<br />
bij uitspraak van den Aziatischen raad van alle vervolgingontslagen.<br />
Eindelijk ontving de eerste com. generaal op herhaald<br />
verzoek, de machtiging om uit Java terug te keeren, be-
172<br />
nevens een eervol ontslag, — naar men zegt — op aandringen<br />
van Mr. C. J. Prediger verkregen, die door Nederburgh<br />
naar Holland gezonden was, om er te zijnen gunste<br />
werkzaam te zijn. De hooge commissie die veel gekost<br />
en weinig gebaat had, werd op plechtige wijze ontbonden.<br />
Thans blijft ons nog over te onderzoeken wat gedurende<br />
dien tijd in 't moederland voor do O. I. C. was gedaan.<br />
Nadat in Sept. 1791 eene leening te haren behoeve<br />
van 5 millioen door de Staten van Holland was gewaarborgd,<br />
en het volgende jaar nauwelijks een vierde van<br />
het toen benoodigde geld verkregen kon worden, werd zij<br />
in de eerste helft van 1793, op nieuw met 7+ millioenen<br />
geholpen. Ze zijn treurig doch leerrijk tevens die<br />
laatste levensjaren van het eertijds zoo bloeiend handelslichaam<br />
waaraan Nederland zooveel had te danken; treurig<br />
vooral, dat bestaan door middel van alleriei kunstgrepen<br />
van jaar tot jaar te zien voortslepen, waarbij eigenbelang<br />
van enkelen somtijds de hoofdrol vervulde, en ook<br />
partijgeest zoo dikwerf in 't spel kwam.<br />
Na de omwenteling, toen de Staten van Holland dooide<br />
provisioneele representanten waren verdrongen, werden<br />
eok de gecomitteerden voor de zaken der O. I, C. door<br />
anderen vervangen. Billijker wijze moet men erkennen<br />
dat de nieuw benoemde staatscommissie, de vroegere in<br />
werkzaamheid en ijver evenaarde en veel voor de zieltogende<br />
Comp, heeft gedaan. Maar evenals vroeger, werden<br />
hare voorstellen nimmer door de kamer van XVII getrouw<br />
en eerlijk ondersteund of nagekomen. Ook uit die rapporten<br />
bleek, hoe spoedig zij haar einde tegemoet gingmet<br />
een schuldenlast van ruim 112 millioen bezwaard.<br />
Eindelijk werd ondanks alle vertoogen door de XVII<br />
en de participanten er tegen ingebracht, bij publicatie van<br />
den 24 s '- December 1795, het bestuur der Comp, dooide<br />
Staten-Generaal ontbonden en door een „Comité tot<br />
de zaken van den O. I. handel en bezittingen" — uit 28<br />
leden samengesteld — vervangen. Dit was de eerste directe<br />
inmenging van den Staat als crediteur en ter<br />
handhaving zijner rechten. Met 1 Maart 1796 opgetreden,<br />
terwijl het octrooi tot het einde van 1798 verlengd was,
173<br />
bevond zich het nieuwe bestuur, ten gevolge van geld gebrek,<br />
al spoedig in de grootste verlegenheid hoe de zaken<br />
gaande te houden. Uit Indië konden geene producten<br />
worden afgezonden, retour-schepen kwamen niet binnen,<br />
en van, de weinigen, die de Engelschen ontkomen en in<br />
Noorweegsche havens binnen gevallen waren, moest de<br />
lading aldaar tegen geringen prijs worden verkocht. In<br />
Mei 1797 werd de laatste rekening gedaan; en uit de<br />
laatste veiling in Amsterdam gehouden, die vroeger millioenen<br />
opbracht, en toen eene onbeduidende verkoopinggeworden<br />
was, iets op de meest dringende schulden afgedaan.<br />
Yan rente-betaling was evenmin sprake als van<br />
aflossing der genogotieerde kapitalen: toch werd op aandringen<br />
van het comité, hij publicatie van 20 Januari<br />
1798, het octrooi door de Nationale Vergadering onder<br />
voorbehoud voor één jaar verlengd.<br />
Eindelijk had het laatste uur der O. I. C. geslagen ; bij<br />
de nieuwe staatsregeling van 1798, werd hare opheffing<br />
uitgesproken.<br />
De art. 247 en 248 behelsden de volgende bepalingen :<br />
„De Bataafsche Republiek neemt tot zich al de bezittingen<br />
en eigendommen der O. I. C., benevens al hare<br />
schulden."<br />
„De octrooien, voormaals aan die Comp, verleendr<br />
worden vernietigd."<br />
.,De geïnteresseerden bij en houders van actiën in degewezen<br />
O. I. C. worden door de natie, bij wijze van afkoop<br />
schadeloos gesteld."<br />
Ingevolge art. 249, behield de republiek aan zich, en<br />
wel op de wijze als bij het verleende octrooi was bepaald,<br />
het vervoer van goederen naar en de ontvangst van producten<br />
uit Oost-Indië , terwijl tevens bepalingen omtrent<br />
de inrichting van een nieuw bestuur onder den naam van<br />
raad der Aziatische bezittingen en etablissementen" werden<br />
vastgesteld. Ofschoon krachtens art. 248, reeds in December<br />
1799 door den burger Gogel, agent van financiën der Bataafsche<br />
republiek, de geïnteresseerden bij en de houdersvan<br />
actiën in de gewezen O. I. O., tegen den 5 ,,e " Maart<br />
1800 waren opgeroepen om hunne vorderingen met hem te<br />
regelen, werd die regeling echter tot na denvrede uitgesteld-
174<br />
Zoo was dan bij het wegsterven der XVIII de eeuw, ook<br />
TWEEDE GEDEELTE.<br />
Nederlandsen Oost-Indië als bezitting van den Staat<br />
en 't Fransche keizerrijk, benevens de Engelsche<br />
tusschenregeering.
Uik<br />
HOOFDSTUK I.<br />
NEDERLANDSCH <strong>OOST</strong>-INDIË ALS BEZITTING VAN DEW<br />
STAAT; REGELING VAN HANDEL EN BESTUUR TOT<br />
AAN DE KOMST VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL<br />
M». HERMAN WILLEM DAENDELS.<br />
1800—1808.<br />
Bij den aanvang der XIX de eeuw waren de laatste<br />
sporen der O. I. Comp, verdwenen. Er was een nieuw<br />
maar treurig tijdvak in de geschiedenis van den Archipel<br />
aangebroken, en met den nieuwen jaarkring gingen Neêrlands<br />
overzeesche bezittingen de toekomst onder geheel<br />
veranderde omstandigheden te gemoet.<br />
Toen de boedel der insolvent verklaarde Comp, met<br />
alle lasten en baten door de Bataafsche republiek was<br />
aanvaard, werd op 22 Mei 1800 „het comité tot de zaken<br />
van den O. I. handel enz.", door „een raad voor de<br />
Aziatische bezittingen" vervangen, terwijl het bestuur in<br />
Indië onveranderd bleef. Het was dan ook aan goede handen<br />
toevertrouwd, ofschoon de wakkere van Overstraten met<br />
vele bezwaren had te kampen. Sedert geruimen tijd toch van<br />
dadelijke gemeenschap met, en ondersteuning uit het moederland<br />
verstoken, moest Java in alle behoeften uit eigen<br />
middelen voorzien. En als men nagaat hoe de buitenbezittingen<br />
van de vereischte verdedigingswerken ontbloot,<br />
schier geheel weerloos, door binnen- en buitenlandsche<br />
vijanden werden bedreigd, mocht het een wonder<br />
heeten dat de toestand in Indië niet als hopeloos werd<br />
opgegeven. De vooruitzichten waren en bleven dan ook<br />
donker. Het ontbrak niet alleen aan de noodige hulpmiddelen,<br />
maar vooral aan moed en veerkracht tot het<br />
ondernemen van eenige offensieve beweging, waarom men<br />
zich de grootste vernederingen moest getroosten.<br />
12<br />
ft
178<br />
Het leger op Java en Makassar bestond in 1802 uit<br />
niet meer dan 2022 Europeanen, waarvan nauwelijks een<br />
derde voor de dienst geschikt was, en hoewel de gouv.gen.<br />
zich veel moeite gaf zoowel de actieve als de passieve<br />
strijdkrachten in beteren staat te brengen, eene<br />
inlandsche militie (pradjoerits) op te richten, en 'de zes<br />
compagnieën Madoereezen voltallig te houden, bezat hij<br />
geen genoegzame zeemacht, om een Engelsch eskader<br />
van slechts vijf schepen, de reede te doen ontruimen.<br />
Tot zulk een peil was de eenmaal zoo fiere zee- en landmacht<br />
der O. I. Comp, toen gevallen. Die blokkade van<br />
Batavia strekte Engeland niet tot eer. Niet alleen de<br />
batterijen, maar zelfs de werven, de magazijnen en werkplaatsen<br />
op de eilanden Onrust en Kuiper werden door<br />
het smaldeel onder Rainier en Ball vernield, en 't was<br />
grootendeels aan 't beleid en de zorgen van'den opperlandvoogd<br />
te danken dat de bevolking in toom, de vijand<br />
in bedwang gehouden, en Java voor Nederland bewaard<br />
werd. Eindelijk viel ook het vroeger zoo heldhaftig verdedigde<br />
Ternate, niettegenstaande de moedige verdediging<br />
van Cranssen, den Engelschen in handen, en ging door<br />
het verraad van Rodijk en van Dokkum, den 21 stea Juni<br />
bij capitulatie over.<br />
't Verdient opmerking dat noch de soesoehoenan, noch<br />
de sultans van Bantam en Djokjo — waarvan de eerste<br />
belangrijke sommen aan het gouvernement schuldig was — '<br />
van de gelegenheid gebruik maakten zich aan 't Nederlandsen<br />
gezag te onttrekken ; te meer, daar hun de benarde<br />
toestand en de onmacht van het bestuur tegenover Engelsch<br />
geweld geen geheim bleef. Ook dit was men aan<br />
het gematigd, ofschoon wel wat al te toegevend bestuur<br />
van v. Overstraten verschuldigd. Door Prang Wedana<br />
kleinzoon van Ario Mangkoe Negoro — wiens vorstendom<br />
erfelijk was verklaard in zijn geslacht — tot opvolger van<br />
zijn beruchten grootvader te doen erkennen, had hij een<br />
waarborg tegen allen overmoed van den keizer, een getrouwen<br />
voorpost van het Europeesch gezag en 'een waar<br />
vriend voor Nederland gewonnen. Zoo wist hij verschillende<br />
belangen tot een doel te doen samenwerken en den<br />
vrede te bewaren. Door zijn veelvermogenden invloed
179<br />
was 't hem insgelijks gelukt de nog steeds gespannen<br />
verhouding, die vroeger onder het commissariaat van<br />
Nederburgh was ontstaan, tusschen de Hooge-tafel en den<br />
raad van justitie te verbeteren. Het uitvoerend bewind<br />
den gouv.-gen. dan ook een bewijs willende geven, hoe<br />
hoog zijn gedrag op prijs werd gesteld, benoemde hem<br />
tot luitenant-generaal der Bataafsche republiek, 't Was<br />
de laatste hulde hem gebracht ; een jaar later, had Nederland<br />
in van Overstraten een edel burger, en Java een<br />
goedgezind landvoogd verloren. Hij overleed den 22 äte "<br />
Augustus 1801 in ruim 40jarigen ouderdom, en Siberg,<br />
nog altijd waarnemend directeur-generaal, nam voorloopig<br />
de teugels van 't bestuur in handen.<br />
Intusschen had de vrede van Amiens, waarbij — al<br />
de door Engeland veroverde bezittingen werden teruggegeven,<br />
Ceilon uitgezonderd, dat eigenmachtig door Frankrijk<br />
was afgestaan — althans gedurende een oogenblik<br />
bedrijvigheid, veerkracht, en, door het ontwikkelen eener<br />
dubbele inspanning en werkzaamheid, ook de hoop op betere<br />
tijden doen herleven. Maar toen in 1803 opnieuw de oorlog<br />
tusschen Frankrijk en Engeland uitbrak, en die hoop in<br />
rook verdween, was de toekomst voor Indië weer even<br />
duister als te voren. Met het verlies van Ceilon, aan<br />
welks bezit zulke roemrijke herinneringen waren verbonden<br />
en waarvoor eenmaal een aanbod van 70 millioen<br />
gulden geweigerd was, begon eene reeks geldelijke verliezen<br />
die den toestand niet beter maakten.<br />
In 't moederland gaven de bereddering der aanvaarde<br />
nalatenschap van wijlen de O. I. O en de daaruit voortvloeiende<br />
maatregelen tot velerlei plannen of voorstellen<br />
aanleiding, en al spoedig brachten de eigendunkelijke<br />
verklaring der regeering, Indië voortaan als staatsdomein<br />
te beschouwen, on het aanzoek der vroegere deelhebbers<br />
om schadeloosstelling, eene menigte pennen in beweging.<br />
Twee partijen stonden tegenover elkander, die men gereedelijk<br />
de conservatieve en de liberale zou kunnen noemen.<br />
Zonder ons nu met het twistgeschrijf van de verschillende<br />
penvoerders dier partijen in te laten, dienen wij toch een<br />
oogenblik stil te staan bij een strijd, waarbij toen reeds<br />
grondbeginselen ontvouwd en hoofdpunten besproken werden<br />
12*
180<br />
van kwestiën, die zelfs heden ten dage niet als geheeE<br />
en volledig opgelost te beschouwen zijn. De denkbeelden<br />
der toenmalige . schrijvers in zoo velerlei verhandelingen!<br />
en memoriën teruggegeven, bieden somtijds verrassende<br />
overeenkomsten aan met de gevoelens van mannen, dieook<br />
later zich geroepen gevoelden hunne adviezen over<br />
Indische vraagpunten, belangen en toestanden uit te<br />
brengen.<br />
De bitterheid waarmede de politieke partijen tegenover<br />
elkander hadden gestaan, was middelerwijl door meer<br />
kalmte en toenadering vervangen. Over 't algemeen begreep<br />
men dat eene goede oplossing der vele moeilijkheden,<br />
welke de toestand der O. I. bezittingen opleverde, niet<br />
zonder eenef gedeeltelijke opoffering van eigen inzichten<br />
of onderlinge toegeeflijkheid zou zijn te verkrijgen. Velen<br />
schenen bereid daartoe te willen medewerken. De hoop<br />
dat daardoor de zoo lang verwaarloosde Indische belanden<br />
eindelijk eens goed ter harte genomen en beter geregeld<br />
zouden worden, mocht zich evenwel nog zoo spoedig niet<br />
zien bevestigd. De toepassing van art. 248, namelijk het<br />
recht der actiehouders op schadeloosstelling, deed op<br />
nieuw een hevigen pennestnjd ontstaan. Nauwelijks toch<br />
waren bij de vredes-préliminairen, de eischen van Engeland<br />
omtrent Ceilon bekend, of er werd aan het staatsbewind<br />
der Bataafsche republiek een adres van Hollandscbehoofdparticipanten<br />
ingediend, waarin voornamelijk het recht<br />
van eigendom der Comp, op de O. I. bezittingen — dat zij<br />
als wederrechtelijk opgeheven beschouwden — ter sprake<br />
kwam. Het advies van den Aziatischen raad, dat aangezien<br />
die maatschappij slechts in het bezit geweest was van<br />
het jus utile (gebruiksrecht in tegenoverstelling van eigendomsrecht)<br />
en geen de minste aanspraak op het^ws territorü<br />
(eigendomsrecht van den grond), dat eigenlijk aan den<br />
Staat behoorde, kon doen gelden, de Staat dan ook tot<br />
geene schadeloosstelling verplicht was, lokte veel tegenspraak<br />
uit. De actiehouders teekenden protest aan tegen<br />
die bewering, 't geen tot menige wederlegging en scherpe<br />
vertoogen van beide zijden aanleiding gaf. Het ingediende,<br />
wel krachtig doch door den hoogleeraar Cras<br />
in bezadigde termen opgesteld adres, werd o. a. door
181<br />
Mr. S. Jzn. Wiselius, lid en rapporteur van den raad dei-<br />
Aziatische bezittingen hevig bestreden. In beide stukken,<br />
e de bewijzen leveren dat de kunst van cijfers te groepeeren<br />
ook toen hare beoefenaars vond, en waarin beide<br />
partijen met warmte en overtuiging hunne zaak bepleitten,<br />
waren echter noch de souvereiniteits-, noch de eigendoms-<br />
-of gebruiksrechten zuiver onderscheiden en bepaald. Bovendien<br />
had er aan weerszijden niet weinig overdrijving<br />
plaats. Van daar, nieuwe adressen, rapporten en memoriën-adstructief,<br />
weldra door nieuwe wederleggingen gevolgd.<br />
De zaak zelve bleef inmiddels onafgedaan, hoezeer<br />
staatsbewind en wetgevend lichaam beiden gezind waren<br />
billijke aanspraken te ondersteunen. De wijze echter waarop<br />
«ene schadeloosstelling door middel van afkoop aan de<br />
actiehouders verleend zou worden, wachtte steeds op eene<br />
beslissing, en het schijnt dat de actiën even als de obligation<br />
ten laste van de Comp, later onder de staatsschuld<br />
zijn opgenomen.<br />
Niet minder hadden de beginselen volgens welke bestuur<br />
en handel in de O. I. bezittingen zouden geregeld<br />
worden, met al de daaruit voortvloeiende bepalingen en<br />
reglementen, het terrein der openbare discussie ingeno-<br />
" men. Inzonderheid verdienen de vertoogen van twee mannen<br />
die wij reeds vroeger leerden kennen, en die nu als<br />
de vertegenwoordigers van geheel uiteenloopende gevoelens<br />
elkander tegenover stonden, voor een oogenblik onze<br />
aandacht.<br />
Een dier mannen is Noderburgh, in den zomer van 't<br />
jaar 1800 teruggekeerd, aan wien ingevolge machtiging<br />
van het bewind, door den raad der Aziatische bezittingen<br />
op 17 November 1803 „in zijne qualiteit van gewezen<br />
commissaris-generaal eene honorable décharge verleend<br />
werd." De andere, Dirk van Hogendorp, gewezen gezaghebber<br />
van Java's Oosthoek, die in 1797 wegens verschillende<br />
beschuldigingen gesuspendeerd on ontvlucht,<br />
ongeveer een jaar voor Nederburgh in Nederland was aangekomen.<br />
Na overlegging eener schriftelijke verdediging,<br />
werd de tegen hem ingestelde vervolging voor onwettig<br />
verklaard en hij van alle verdere rechtsvervolging ont-
182<br />
slagen. Het uitvoerend bewind had zich voorgenomen met<br />
gematigdheid te werk te gaan en geen nieuwe twisten op<br />
te wekken, door mannen der verschillende partijen tot<br />
eene strenge verantwoording te roepen.<br />
Had Nederburgh in al zijne handelingen getoond, het<br />
oude conservatieve stelsel te zijn toegedaan, Dirk van<br />
Hogendorp daarentegen, wiens inzichten door zijn broeder<br />
Gijsbert Karel werden gedeeld, omhelsde veel vrijzinniger<br />
beginselen. Waar de een het monopoliestelsel en den bestaanden<br />
toestand in handel en bestuur trachtte te handhaven,<br />
wenschte de ander, behoudens eenige uitzonderingen,<br />
vrijen handel en mededinging, afschaffing van<br />
leverantiën en heerediensten, en individueel grondbezit.<br />
Vele geschriften, voor en tegen die verschillende beginselen,<br />
noch van machtspreuken noch van overdrijving<br />
en tegenstrijdigheden vrij te pleiten, zijn vooral merkwaardig<br />
door hunne aanwijzingen, hoe in de laatste<br />
jaren van haar bestaan, de belangen der O. I. O door<br />
de meeste harer hooggeplaatste beambten waren verwaarloosd.<br />
De hoofddenkbeelden door van Hogendorp en zijne geestverwanten<br />
voorgestaan, werden door velen in den lande<br />
gehuldigd, 't Is niet onbelangrijk, met het oog op latere<br />
gebeurtenissen en toestanden, ze even in herinnering te<br />
brengen. Vooreerst komen daarbij in aanmerking : grootere<br />
ontwikkeling op Java, individueel landbezit, vrijheid van<br />
personen en handel, afschaffing van alle heerediensten,<br />
benevens uitoefening van goed en zoo veel mogelijk kosteloos<br />
recht. Wel werden in een geschrift van een oudbewindhebber<br />
der Kamer van Zeeland, de denkbeelden<br />
van Nederburgh voorgestaan, maar hij wees tevens op vele<br />
fouten die dat stelsel aankleven, en naderde allengs, hoewel<br />
schoorvoetend, tot den meer vrijen handel door van Hogendorp<br />
als hoofdbeginsel voorop gesteld. Deze trachtte<br />
voornamelijk aan te toonen dat de belangrijkheid van Java<br />
nimmer was begrepen; de kosten van beheer en verdediging<br />
de handelswinsten verre te boven gingen, en de<br />
politieke toestand van Indië, sedert lang en vooral sedert<br />
de veroveringen en den meerderen invloed der Engelschen<br />
in die gewesten, den aard en het wezen van den handel
183<br />
allengs had doen veranderen. Hij wilde wel eene O. I. C.<br />
als groot handeldrijvend lichaam onder vrijgevige bepalingen<br />
toelaten, doch wenschte tevens als grondslag aan<br />
te nemen, dat het recht van eigendom op de Indische bezittingen<br />
aan den Staat behoorde over te gaan, die daarvoor<br />
alle schulden diende over te nemen, de aandeelhebbers<br />
het oorspronkelijk ingelegd kapitaal uit te keeren, en<br />
andere voordeden te verzekeren. Maar bovenal pleitte hij<br />
voor de onmiskenbare rechten en vrije ontwikkeling van<br />
den inlander, waardoor men bij een steeds klimmend<br />
welzijn der bevolking, tevens grootere en duurzamere<br />
winsten van de overzeesche bezittingen zou verkrijgen.<br />
Ook Nederburgh had als gewezen commissaris-generaal,<br />
en in antwoord op eenige door den raad der Aziatische<br />
bezittingen aan hem gerichte vragen, zijnerzijds eene verhandeling<br />
uitgegeven, over de meest nuttige en noodzakelijke<br />
maatregelen omtrent die bezittingen te nemen.<br />
In het najaar namelijk van 1801 was zijn advies gevraagd<br />
omtrent drie punten door het staatsbewind aan dien raad<br />
voorgelegd :<br />
1°. „Pf en in hoeverre het nuttig en noodzakelijk zijn<br />
zoude, de O. I. bezittingen van dezen Staat, ofte sommigen<br />
derzelve te brengen op den voet der West-Indische<br />
volkplantingen?"<br />
2°. „Of en in hoeverre het voordeeliger voor dit Gemeenebest<br />
en deszelfs ingezetenen zijn zoude, den handel<br />
op voormelde bezittingen bij aanhoudendheid door eene<br />
uitsluitende Compagnie te drijven, dan wel die voor alle<br />
's lands ingezetenen open te stellen ; en in dit laatste geval<br />
: op welke voorwaarden en onder welke bepalingen?"<br />
3°. „Of en in hoeverre het raadzaam zoude zijn, dadelijk<br />
en onverwijld eene proeve van den vrijen handel te<br />
nemen, door een gedeelte der goederen toen te Batavia<br />
voorhanden, te verkoopen aan Bataafsche kooplieden, mits<br />
met Bataafsche schepen af te halen, en binnen deze Republiek<br />
te brengen, en zulks op zoodanige condition van<br />
betaling, als misschien geschikt zijn, om de financiën van<br />
den Aziatischen raad onmiddelijk te faciliteren."<br />
Uit dit alles blijkt duidelijk, dat men wel het goede<br />
wilde en den ouden weg wenschte te verlaten, maar geene
184<br />
vaste overtuiging bezat omtrent de grondslagen, waarop<br />
eene nieuwe regeling zou moeten rusten.<br />
Ten einde nu tot een vast besluit en afdoening van<br />
zaken te komen, benoemde het bewind op den ll den November<br />
1802 eene staatscommissie, om onderzoek te doen<br />
„op welken voet en wijze in het vervolg de handel in<br />
's lands bezittingen in Oost-Indie zou behooren gedreven<br />
te worden en die bezittingen bestuurd, in voege dat aan<br />
deze den hoogst mogelijken trap van welvaart, aan den<br />
koophandel der Republiek het meeste nut, en aan's lands<br />
financiën het moeste voordeel worden aangebracht." Het<br />
vraagstuk van vrije of gedwongen cultuur en handel,<br />
door van Hogendorp en Nederburgh vertegenwoordigd,<br />
behoorde hier alzoo tot de hoofdzaak; en om nu eiken<br />
schijn te vermijden alsof het hooge bewind zich à priori<br />
met een dier stelsels wenschte te vereenigen, zonder ze<br />
in alle hunne onderdeden te hebben laten onderzoeken,<br />
werden beiden benoemd tot leden der „commissie tot de'<br />
O. I. zaken", aan wie het ontwerp van een charter voor<br />
de Aziatische bezittingen was opgedragen. Dien ten gevolge<br />
werd het mogelijk de twee verschillende en in<br />
sommige punten rechtstreeks uiteenloopende richtingen<br />
behoorlijk te onderzoeken en toe te lichten, alsmede de<br />
voor- en nadeden van beider toepassing te overwegen en<br />
te beoordeelen.<br />
Het eerste voorloopig verslag dier commissie van 16<br />
Februari 1803, gaf aanleiding tot de uitvaardiging eener<br />
publicatie van wege het staatsbewind, met eene omschrijving<br />
der voorwaarden waarop de Indische handel werd<br />
toegestaan, welk stuk spoedig door een meer uitvoerig<br />
rapport en een concept-charter met hoogst belangrijke<br />
bijlagen werd gevolgd. Aangezien het de grondslag geworden<br />
is der eerste poging tot hervorming, zoowel als<br />
van latere verordeningen en reglementen, zijn de hoofddenkbeelden<br />
er van hier met een enkel woord aangestipt.<br />
Zij komen op het volgende neder: 't bestaande stelsel te<br />
handhaven met die wijzigingen en verbeteringen waarvan<br />
de noodzakelijkheid gebleken is ; de meerdere producten<br />
boven de verplichte levering verkregen, zijn — behoudens<br />
eenigc uitzondering — het wettig eigendom en blijven
185<br />
ter beschikking van don planter; het tin, drie millioeii<br />
pond peper, benevens eene zekere hoeveelheid suiker en<br />
specerijen, te Batavia te verkoopen; het overige gedeelte<br />
en de verdere producten voor de Europeesche markt in<br />
't moederland op publieke veilingen te brengen ; een octrooi<br />
te verleenen van 21 jaren voor den <strong>the</strong>ehandel op China<br />
aan eene maatschappij, werkende met een kapitaal van<br />
18 millioen guldens; de handel op Japan te blijven drijven<br />
onder toezicht van het Indisch bestuur en de amfioenhandel<br />
niet te beletten.<br />
Als beginsel van bestuur, wenschte men het toezicht<br />
over den gang van zaken den Aziatischen raad te zien<br />
opdragen, zonder dat zij zich met handelszaken inliet.<br />
Verder werden de bezoldiging, de verplichtingen van<br />
den gouv.-gen. en verdere ambtenaren omschreven, billijker<br />
bepalingen omtrent de gedwongen leverantiën vastgesteld<br />
en vele andere zaken van administratieven aard<br />
geregeld. Den 27 8ten September 1804 werd het charter<br />
voor de Aziatische bezittingen met eenige wijzigingen door<br />
het staatsbestuur goedgekeurd, en had de conservatieve<br />
koloniale politiek in de meeste zaken de overhand behouden,<br />
i<br />
Siberg, aan wien een eervol ontslag was verleend, had<br />
in October zijne waardigheid aan den dir.-gen. A. H. Wiese<br />
voorloopig overgegeven, toen door den raadpensionaris<br />
Rutger Jan Schimmdpenninck, twee commissarissen-generaal<br />
werden benoemd tot invoering van de nieuwe orde<br />
van zaken in Bataafsch Indië. Maar voor dat deze HH.<br />
Mr. O T. Elout en C. H. van Grasveld, hunne bestemming<br />
konden bereiken, was het bestuur in Nederland<br />
weder veranderd, en de Bataafsche republiek in hot koninkrijk<br />
Holland herschapen.<br />
Reeds den 28" ten Juni 1806 had Nederburgh als lid van<br />
den Aziatischen raad, den koning een „Exposé succinct<br />
des établissements Hollandais aux Grandes-Indes" aangeboden<br />
en werd op den 28 8ten Januari 1807, na het terugroepen<br />
van genoemde commissarissen, door de benoeming<br />
van den kolonel-generaal Mr. Herman Willem Daendels<br />
i
186<br />
tot gouv.-gen. van de Hollandsche bezittingen beoosten de<br />
Kaap de Goede Hoop, aan alle weifeling en onzekerheid<br />
een einde gemaakt.<br />
En nu de voor een oogenblik afgebroken draad der<br />
geschiedenis weder opnemende, zien wij de zaken in Indië<br />
er niet op verbeterd. Overal verslapping in 't bestuur,<br />
onwil en moedeloosheid bij de verschillende bevelhebbers,<br />
gebrek aan verdedigingsmiddelen en eenheid van inzicht<br />
bij de hooge regeering. Ten gevolge van die nadeelige<br />
invloeden, bleef de algemeene toestand in de koloniën,<br />
die gedeeltelijk door de Engelschen waren teruggegeven,<br />
zeer gespannen.<br />
De Kaapkolonie ging onder den generaal J. W. Janssens<br />
reeds in Januari 1806, niettegenstaande de omvangrijke<br />
plannen door hem en den comm.-gen. J. A. de Mist tot<br />
verbetering en uitbreiding dezer bezitting beraamd en den<br />
goeden geest harer bevolking, bij capitulatie weder aan<br />
de Engelschen over; en de vice-admiraal Hartsinck, die<br />
als commandant der marine in Indië optrad, scheen ongezind<br />
, zelfs met medewerking van den Franschen schoutbij-nacht<br />
Linois, iets tegen hen te ondernemen. Ten<br />
gevolge van die werkeloosheid, gepaard aan onverschilligheid<br />
en plichtverzuim, kwam onze scheepsmacht al<br />
meer en meer in verval, en kon ze niet beletten dat op<br />
nieuw een Britsch smaldeel onder den admiraal Edward<br />
Pellew (later Lord Exmouth), Java's kusten bezocht,<br />
Grissee hem in handen viel, een deel van Neêrlands<br />
koopvaardijvloot prijs gemaakt en eene schandelijke capitulatie<br />
te Soerabaja gesloten werd. De Engelschen beijverden<br />
zich om het vroeger aangevangen doch onafgedaan<br />
gebleven vernielingswerk voort te zetten en geheel te voltooien.<br />
Weldra was er van de Hollandsche zeemacht geen<br />
enkel schip over, en in 1807 bevonden zich de O. I. bezittingen<br />
zoo goed als weerloos tegenover hunne machtige<br />
bestrijders.<br />
Ook in 't binnenland bleef het niet rustig toen een<br />
jongere broeder in plaats van den ouderen erfgenaam den<br />
sultanszetel van Tjeribon innam. Opgewonden door de<br />
geestdrijverij van godsdienstige dweepers (tapas), en<br />
vooral de steeds toenemende contingenten , verplichte Ie-
187<br />
verantiën , het pandelingschap en de afpersingen der<br />
Chineezen moede, had de bevolking die uitzuigers verjaagd<br />
of vermoord, den arbeid gestaakt en zich gewapenderhand<br />
verzet. Eerst in 1805 mocht het Nikolaas Engelhard,<br />
gouverneur van Java's noordooskust gelukken, meer door<br />
overreding dan door kracht van wapenen, de rust in het<br />
Tjeribonsche te herstellen, en een nieuwe overeenkomst<br />
met de twee sultans (sepoeh) en (anom) te sluiten, waarbij<br />
bestuur, rechtspleging, enz. geregeld, de knevelarijen der<br />
ambtenaren beteugeld en de wenschen der bevolking bevredigd<br />
werden.<br />
Hoewel de handel op Japan, door het in de vaart nemen<br />
van gehuurde Amerikaansche schepen, niet geheel<br />
verloopen en zelfs door het nieuwe opperhoofd, W. Wardenaar,<br />
met behulp van Hendrik Doeff, een zelfstandig<br />
en eerlijk ambtenaar, eenigszins was toegenomen, hadden<br />
zij toch de sedert den dood van Hemmy zeer verachterde<br />
zaken slechts gedeeltelijk kunnen herstellen, toen de Engelschen<br />
beproefden, de Hollandsche factory bij verrassingin<br />
handen te krijgen. Beide ondernemingen echter, in 1803<br />
onder den Amerikaanschen kapitein Stewart, en in 1808<br />
met een Engelsch oorlogs-fregat onder kapitein Pellew,<br />
stuitten af, zoowel op den moed en de vaderlandsliefde<br />
van Doeff als op het bekende uitsluitings-systeem der<br />
Japaneezen.<br />
Inmiddels was in 't moederland aan het bestuur onzer<br />
O. 1. bezittingen eene geheel andere richting gegeven, en<br />
zouden de teugels van 't bewind aan krachtiger handen<br />
worden toevertrouwd. Daendels was daartoe de aangewezen<br />
man, wiens rustelooze werkzaamheid, vasten wil en<br />
onbuigzame gestrengheid, vooral voor Java, een nieuw<br />
tijdperk in de geschiedenis ontsloot, waarin wij hem thans,<br />
gaan volgen.
188<br />
HOOFDSTUK IL<br />
HET BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL DA.ENDELS.<br />
1808—1811.<br />
't Werd hoog tijd dat er aan de zoogenaamde familierogeering<br />
te Batavia een einde en een beter beheer in den<br />
Archipel tot stand kwam.<br />
De raadslieden van koning Lodewijk Napoleon hadden<br />
te recht begrepen dat het zwakke, wankelende gezag in<br />
Oost-Indië door een flink zelfstandig handelend bestuur,<br />
de weinig of niets afdoende pogingen hier te lande tot<br />
verbetering van den toestand aldaar, door krachtige maatregelen<br />
, en het consultatief beginsel door een werkzaam<br />
optreden moesten worden vervangen. Een ministerie van<br />
koophandel (daarna van marine en koloniën) w r as op „den<br />
raad voor de Aziatische bezittingen" gevolgd, en bij<br />
art. 36 der constitutie van 1806 o. a. bepaald: „de bestiering<br />
der koloniën en van alles wat dcrzelver innerlijke<br />
regeering betreft, behoort bij uitsluiting aan don koning."<br />
De taak nu om dat bestuur in naam des konings op zich<br />
te nemen, alles z. v. m. te hervormen, te verbeteren en<br />
te regelen, ja geheel het lot en zelfs de toekomst van die<br />
voor Nederland zoo hoogst gewichtige bezittingen, werd<br />
aan Daendels toevertrouwd.<br />
Hoe men zijn vroogeren levensloop ter sprake gelieve<br />
te brengen of zijn staatkundig gedrag moge beoordeelen,<br />
't was genoegzaam uit zijne daden gebleken dat hij eene<br />
buitengewone geestkracht, een vasten wil en een scherpzinnig<br />
oordeel bezat, zóo noodig om de in Indië bestaande<br />
misbruiken tegen te gaan, orde en gezag te herstellen en<br />
den Augias-stal der Comp 8 , administratie te reinigen.<br />
Niettegenstaande bij eene „instructie voor den oppcrlandvoogd,<br />
en de gouv.-gen. en raden," eene conservatieve<br />
staatkunde met betrekking tot den inlander was aanbevolen<br />
, werd toch het invoeren van vele hervormingen aan<br />
eigen oordeel overgelaten, 't Is niet onbelangrijk na te gaan<br />
hoe 's lands regeering, nu eens de militaire dictatuur welke
189<br />
zij voor Java vreesde, trachtte te temperen, en dan weeleen<br />
ander stelsel scheen toegedaan, zooals uit het decreet<br />
van 9 Febr. 1807 kan blijken. Daarbij toch wordt den<br />
gouv.-gen. de machtiging verleend, het bestuur in de kolonie<br />
te ontbinden en op nieuw samen te stellen, waardoor<br />
zijne dictatoriale macht niet weinig versterkt werd, terwijl<br />
in andere opzichten, enkele bepalingen zijner instructie aan<br />
kracht en invloed verloren.<br />
Zonder door eenige volmacht of door geloofsbrieven de<br />
ech<strong>the</strong>id van zijne zending te kunnen staven , aangezien hij<br />
die met zijn verder gevolg aan boord van een door de<br />
Engelschen genomen schip had achtergelaten, maakte<br />
Daendels, op den l Bten Januari 1808 geheel onverwacht te<br />
Anjer aangekomen en slechts door éen adjudant vergezeld,<br />
zich als den nieuw benoemden opperlandvoogd bekend, en<br />
nam op den 14 den het bestuur van Wiese over, die geen<br />
oogenblik aarzelde zijne hooge betrekking neder te leggen;<br />
en toen de schout-bij-nacht Buyskes als commandant<br />
der zeemacht in April te Batavia aankwam, vond hij<br />
er hem in de volheid zijner functiën gevestigd.<br />
Reeds waren eenige ambtenaren ter verantwoordinggeroepen,<br />
en had Daendels een begin gemaakt met de<br />
reorganisatie van het leger, benevens de correspondentie<br />
met de vorsten van Solo en Djokjo onder zijn onmiddelijk<br />
toezicht te nemen, toen hij aan Buyskes de betrekking<br />
van president van den nieuw benoemden raad van Indië<br />
opdroeg, en naar het gouvernement van Java's noordoostkust<br />
— de voorname njstschuur voor Indië — vertrok,<br />
om ook dâdr de zaken te regelen. Vóór het invoeren<br />
van zoo vele administratieve en andere hervormingen,<br />
wenschte hij zich persoonlijk met eenige toestanden bekend<br />
te maken.<br />
Nauwelijks was hij te Batavia teruggekeerd, of zijne tegenwoordigheid<br />
bleek ook in het westen noodig. De weigering<br />
van den sultan van Bantam om aan de ontvangen bevelen<br />
voor het gereedmaken van een maritiem station aan de<br />
Meeuwenbaai te voldoen, en de moord aan den resident<br />
P. du Puy in diens kraton gepleegd, deden den gouv.-gen.<br />
besluiten met een duizendtal soldaten op te rukken en aan<br />
allen tegenstand een eind te maken. De sultan werd van
190<br />
2ijne waardigheid vervallen verklaard en naar Amboina<br />
verbannen, zijn oom, de rijksbestuurder, door een krijgsraad<br />
ter dood veroordeeld, de adipati-anom Ali Oe'd-din<br />
met oen schaduw van gezag en een jaargeld van 15000<br />
sp. m. op den troon verheven, Bantam tot Nederlandse h<br />
domein verklaard, een gedeelte er van aan de Ommelanden<br />
van Batavia toegevoegd en de Lampongsche districten<br />
geannexeerd. De strafoefening was volkomen, maar deze<br />
«ven willekeurige als onstaatkundige tusschenkomst en<br />
hervorming droeg weinig vruchten; de rust werd er niet<br />
door hersteld. In Mei 1809 braken nieuwe onlusten uit;<br />
Daendels zelf stootte het hoofd tegen Lampongsche zeeroovers<br />
die zich bezuiden Anjer hadden gevestigd, de<br />
sultan werd afgezet, een ander over de bovenlanden aangesteld,<br />
en de strandgewesten — in twee regentschappen,<br />
„Bantam om de Noord" en „Anjer om de West" verdeeld<br />
— rechtstreeks onder beheer van 't gouvernement<br />
gebracht, tot dat in 1813 het geheele rijk als eene gewone<br />
residentie werd opgenomen, en het Indische Tyrus verloren<br />
ging.<br />
Tjeribon, in twee prefectures gesplitst, de eene onder<br />
den voormaligen resident v. Lawick van Pabst, de andere,<br />
de eigenlijk gezegde sultans-landen, onder den gewezen<br />
kolonel Gerlach, werd een paar jaar later na de afzettingvan<br />
radja Kanoman als derden sultan, weder onder twee<br />
sultans verdeeld, wier gezag echter met dat van een gewoon<br />
regent gelijk stond, tot dat het Engelsch bestuur<br />
hun in 1815 alle macht en aanzien ontnam.<br />
Ook in de Vorstenlanden zegevierde de politiek van<br />
Daendels: verzwakking van het inlandsch, versterking<br />
daarentegen van het Nederlandsch gezag en inmenging in<br />
het binnenlandsch bestuur; eene politiek, die hoewel somtijds<br />
onhandig toegepast, toch beter werkte dan de verregaande<br />
toegeefelijkheid der Comp., waardoor schier alle<br />
banden van eerbied en ontzag waren verbroken. Zoo werd<br />
o. a. een vernederend ceremonieel voor de residenten afgeschaft,<br />
en hun het voeren van een vorstelijken pajoeng<br />
voorgeschreven. De sultan van Djokjo, Amangkoe Boewana<br />
II (Sepoeh), die zich niet dan met tegenzin aan die<br />
nieuwe bepalingen scheen te onderwerpen, en weigerde
191<br />
ecnigen zijner onderdanen uit te leveren die vijandelijkheden<br />
tegen den keizer van Solo, Pakoe Boewana IV,<br />
en roovenjen op gouvernements-grondgebied hadden geploegd,<br />
moest al terstond zijn ongenoegen ondervinden.<br />
Van Braam werd als president van den raad van Indië,<br />
met een ultimatum naar hem afgevaardigd, eenige troepen<br />
te Samarang bijeengebracht, en de forten tusschendie stad<br />
eu de Vorstenlanden versterkt. De gewetenlooze sultan<br />
met bitteren wrok tegen de Nederlanders vervuld, door<br />
eigenbelang, familiegeschillen en hofkabalen her- en derwaarts<br />
geslingerd, maar voor de bedreigingen van Daendels<br />
bevreesd geworden, besloot eindelijk aan de hem gestelde<br />
cischen toe te geven. De goedgezinde rijksbestuurder (danoe<br />
redjo) werd in zijn betrekking hersteld, het voorgeschreven<br />
ceremonieel tegenover de residenten in acht genomen, en een<br />
der voornaamste onruststokers, raden Rangga Prawiro-<br />
Dirdjo, uitgeleverd; deze echter ontkwam naar zijn regentschap<br />
in Madioen en werd kort daarna bij het dempen van een door<br />
hem bewerkten opstand gedood. Twee prinsen, Nata<br />
Koesoema (broeder van den sultan) en zijn zoon Nata di<br />
Ningrat — geheel onverdiend door Daendels verdacht<br />
togen hem samen te spannen — werden naar Tjeribon<br />
verbannen, en kort daarna was de sultan zelf genoodzaakt,<br />
ten behoeve van zijn zoon, afstand te doen van de regeering.<br />
Met den sluwen keizer van Solo, onder den naam<br />
Bagoes bekend, en die het geheim zijner vijandige plannen<br />
beter had weten te bewaren, werden nieuwe overeenkomsten<br />
gesloten, de standgelden in de Vorstenlanden afgeschaft,<br />
bepalingen gemaakt nopens het onderhouden van wegen<br />
en forten, en de grensscheiding beter geregeld. De uitvoering<br />
van dat alles bleef evenwel hangende, en 't was<br />
eene staatkundige fout van den gouv.-gen., welke niet<br />
pleit voor zijne kennis der inlandsche zeden en gewoonten,<br />
dat hij sultan Sepoeh, na zijn troonsafstand, toestond in<br />
den kraton te verblijven, waardoor de verhouding tusschen<br />
vader en zoon al zeer spoedig onhoudbaar werd. Gelukkig<br />
bleef overigens de rust op Java bewaard, niettegenstaande<br />
do Engelschen voortgingen zich van de buitenbezittingen<br />
meester te maken.
192<br />
De taak door Daendels op zich genomen was niet alleen<br />
van een veelomvattenden, maar tevens van diepingrijpenden<br />
aard, en des te gevaarlijker, naarmate juist opdenoogenblik<br />
dat het Nederlandsch gezag op Java door binnenen<br />
buitenlandsche vijanden werd bedreigd, bijna de geheele<br />
maatschappelijke en huishoudelijke toestand gewijzigd<br />
of veranderd moest worden. Hij beschouwde zich dan ook<br />
meer als comm.-gen. dan als landvoogd, en die taak ging<br />
zijne krachten niet te boven; met klem en doortastenden<br />
wil werd ze aanvaard.<br />
Het gewestelijk bestuur en het rechtswezen vereischten<br />
in de eerste plaats dringende herziening. Sedert het sluiten<br />
der traktaten van 1746 had wel het oppertoezicht der<br />
hooge regeering de dikwijls onbeperkte macht der inlandsche<br />
vorsten getemperd of vervangen, maar het stelsel van gewestelijk<br />
bestuur was zoo goed als onveranderd gebleven.<br />
Zoo moesten de regenten zorgen dat de door de Comp,<br />
met hen gesloten contracten en verordeningen omtrent<br />
leverantiën, contingenten en heerediensten behoorlijk werden<br />
nagekomen en opgevolgd. Daendels, die, ofschoon<br />
het eigenlijke financieele stelsel in zijne grondslagen onaangeroerd<br />
latende, steeds het centraliseerend gezag op<br />
het oog had, herschiep de regenten in gouvernements-dienaren,<br />
vermeerderde hunne wettige macht, en gaf hun<br />
eene vaste bezoldiging, met eenen rang onmiddellijk volgende<br />
op dien van prefect of landdrost, zoo als die hoogste<br />
Europeesche beambten later genoemd werden. Het gouvernement<br />
van Java's noord-oostkust werd om verscheidene<br />
gegronde redenen, als in strijd met het centralisatie-stelsel,<br />
vooral ook ten bate der schatkist opgeheven, en 't geheele<br />
eiland in negen prefectures of landdrost-ambten<br />
verdeeld.<br />
Reeds bij besluit van 30 Maart 1808, was de raad van<br />
Indië samengesteld uit vier gewone en drie buitengewone<br />
leden; de vroegere directeur-generaal verkreeg als hoofd<br />
der administratie den titel van directeur-generaal van<br />
financiën en domeinen, en na het vertrek van Buyskes,<br />
had van Braam de function van president der hooge regeering<br />
aanvaard.<br />
Het „college van heemraden", dat van 1680dagteekende,<br />
w
193<br />
werd opgeheven en voor elk ambtenaar aan wien een vast<br />
tractement was toegekend, de vroeger genoten emolumenten<br />
, maar tevens ook het zoogenaamde ambtgeld<br />
afgeschaft.<br />
Terwijl voor de rechtspleging der Europeanen en vreemde<br />
oosterlingen de Bataviasche statuten grootendeels van kracht<br />
bleven, kwamen nog de volgende instellingen tot stand. Te<br />
Batavia, de hooge raad van justitie — in Augustus 1809<br />
gereorganiseerd en met Mr. H. W. Muntinghe tot president<br />
— als hoogste rechterlijk college voor Indië; de<br />
hooge militaire vierschaar; het college van schepenen,<br />
en het commissariaat voor de huwelijken en kleine gerechtszaken.<br />
Voor elk der steden Samarang en Soerabaja,<br />
werd een raad van justitie ingesteld, de eerste tevens voor<br />
Java's noordkust, de andere voor den Oosthoek ; de raden<br />
van justitie op Ambon, Banda en Ternate bleven gehandhaafd<br />
, en voor de rechtspleging der inlanders werd beter<br />
zorg gedragen. Benevens de in Samarang en Soerabaja<br />
gevestigde groote land-raden voor crimineele zaken, kwamen<br />
in elk regentschap vredegerechten voor kleine zaken<br />
tot stand, met beroep op het landgerecht van het landdrostambt<br />
waaronder zij ressorteerden. Het presidium was<br />
den landdrost opgedragen; hoofden of voorname inlanders<br />
waren leden, en de function van fiscaal en scriba<br />
werden door den hoofd-djaksa en den schrijver of translateur<br />
waargenomen. Bovendien verleende Daendels aan<br />
Anjer een crimineel-, aan Tjeribon een gewoon land-,<br />
en aan de Preanger-regentschappen een ambulant gerecht,<br />
waar, behoudens eenige wijzigingen, den inlander naar<br />
zijne wetten en gebruiken recht werd verschaft. De toepassing<br />
van verminkende en wreede straften was verboden<br />
; jammer slechts dat de gouv.-gen. als militair autocraat,<br />
meermalen op onverschoonbaar willekeurige wijze<br />
ingreep, waar hij de toepassing en uitvoering van het<br />
recht alleen aan de uitspraak van den bevoegden rechter<br />
had moeten overlaten. Voor den politiedienst en tot handhaving<br />
van rust en orde werden korpsen bereden politiedienaren,<br />
djajangsekars (bloemen der overwinning) of<br />
„strikruiters", zoo als Daendels ze noemde in alle landdrostambten<br />
opgericht.<br />
13
194<br />
Ook in het administratief beheer dat bij hem steeds<br />
op den vooi'grond stond, en met het muntwezen, de landrenten,<br />
de inkomende en uitgaande rechten (gewoonlijk<br />
„de boom" geheeten), belastingen, leverantiën en verpachtingen<br />
zoo nauw was verbonden, kwamen niet minder<br />
groote veranderingen tot stand. De opperlandvoogd<br />
beijverde zich om ook daarin den veelvuldig voorkomenden<br />
noodeloozen omslag, de willekeur, de duisterheid en<br />
't ingewikkeld financieel beheer uit de oude dagen der<br />
Comp, te doen verdwijnen, en door eenvoudigheid en klaarheid<br />
onder eene genoegzame controle te vervangen. Hij<br />
trachtte zulks door meerdere centralisatie, eene nieuwe<br />
wijze van boekhouden, met den rijksdaalder tot standpenning,<br />
en het toezicht van eerlijke ambtenaren te verkrijgen.<br />
Die veranderde boekhouding moest tevens dienen<br />
om aan art. 24 zijner instructie te voldoen, waarin was<br />
voorgeschreven, „zijne administratie geheel van de vorige<br />
afgescheiden te houden."<br />
Voor Batavia, Samarang, Soerabaja en den grooteu-<br />
Oost met de buitenbezittingen werden hulp-administrateurs<br />
aangesteld, en de werkzaamheden van het vroeger bestaande<br />
kantoor-generaal van financiën en van den visiteurgeneraal<br />
, in die van eene algemeene rekenkamer opgelost.<br />
Aangezien men reeds in 1781 er toe was overgegaan,<br />
zonder gcnoogzamen waarborg, papieren-geld in omloop<br />
te brengen, de afzet van producten aan de Amerikanen<br />
ten gevolge van het embargo, later bijna geheel ophield,<br />
en de uitgaven steeds toenamen, moest tot stijving eener<br />
uitgeputte schatkist, zoowel door gedwongene als vrijwillige<br />
geldheffingen in den dienst worden voorzien, 't geen tot<br />
groote moeilijkheden aanleiding gaf. Niettegenstaande aanzienlijke<br />
landverkoopen — waarbij het Probolinggo-papier<br />
in de wereld kwam — namen de depreciatie van het papierengeld<br />
en 't gebrek aan klinkende munt hand over hand toe.<br />
En toen de bongkals (koperen stukken van 5 en 10 duiten)<br />
meestal bonken genaamd, doorgekapt en hoe ook door de<br />
geldsnoeiers verminkt, de helft der nominale waarde vau<br />
het geheel moesten blijven behouden, werd de reeds bestaande<br />
verwarring in het financie-wezen nog grooter. Dit
EHHHBMMHBBIMHiaBi<br />
195<br />
mag terecht een der zwakste punten van zijn bestuur genoemd<br />
worden.<br />
Bij de komst van Daendels was het stelsel van verpachtingen<br />
(bandarijen), nog op zeer ruime schaal in<br />
werking en bleef grootendeels bestaan, ofschoon hij zich<br />
de bezwaren niet ontveinsde, dat de pacht van het zout,<br />
die der tolpoorten (lasten op 't vervoer van producten op<br />
aangewezen afstanden te heffen) en de pasarrechten, bijna<br />
allen in handen van Chineezen waren overgegaan. Die<br />
pachters (bandars) — somtijds moeilijk te controleeren —<br />
veroorloofden zich de grofste knevelanjen ; het zout werd<br />
in 't binnenland dikwijls 8 à 10 malen duurder betaald<br />
dan aan de kustplaatsen, en 't geheele stelsel drukte<br />
ongelijk op den armen inlander die er zwaar onder gebukt<br />
ging.<br />
Het monopolie van den Opiumhandel, sedert 1678 dooide<br />
Comp, over geheelJava gehandhaafd werd opgeheven,<br />
van lieverlede eene verpachting der amfioen- of madatkitten<br />
ingevoerd, en de opium met een inkomend recht<br />
van 500 r. s. per kist (135 «) belast, terwijl de pachters<br />
in de oostelijke districten zich bij het gouvernement van de<br />
noodige amfioen moesten voorzien. Ten gevolge van die<br />
maatregelen , stegen de winsten in het eerste jaar tot over<br />
de tweemaal honderd duizend, en in het volgende tot ver<br />
over een half millioen ropijen 1). Overigens viel er aan<br />
geene belangrijke hervorming der belastingen te denken<br />
zoolang geene behoorlijke verhouding tusschen uitgaven<br />
en inkomsten was verkregen, en daarop viel niet te rekenen<br />
zoolang de uitgaven aan publieke werken, krijgs- en<br />
defensie wezen, uitbreiding van koffieteelt, enz. toenamen,<br />
terwijl de verkoop van producten steeds verminderde.<br />
Vroeger werd reeds opgemerkt hoe het contingentenstelsel,<br />
ten gevolge van de slordige nakoming der contracten',<br />
door de Comp, met de inlandsche hoofden aangegaan,<br />
en de nalatigheid der regenten , tot vele misbruiken en afpersingen<br />
zoowel bij de lagere ambtenaren der inlandsche<br />
hiërarchie als bij 's Comp 9 , dienaren aanleiding gaf. Ook<br />
1) De ropü vau 30 atuiveia à 4 duiten of M holl, stuivers, werd Op<br />
deu Uten Jan. 1814 tot »taudnenuiug verklaard.
196<br />
daarin trachtte Daendels te voorzien door den regenten,<br />
boven die verplichte levering, geldelijke recognition op<br />
te leggen. De leverantie van indigo en katoenengarens<br />
werd afgeschaft, die van rijst tegen 15 r. s. de kojan.<br />
behouden, en de suiker voor den uitvoer geheel vrijgelaten.<br />
Aan de verplichte koffiecultuur werd veel zorg besteed.<br />
Ten behoeve van dit geurig product — tegen 4 r. s. het<br />
pikol van 125 tÈ geleverd — werd eene afzonderlijke<br />
administratie ingevoerd , en hoewel de koffie-aanplantingen<br />
reeds kort na den vrede van Amiens eene aanmerkelijke<br />
uitbreiding hadden verkregen, namen ze onder dit bestuur<br />
een nog hoogere vlucht. Ieder huisgezin was verplicht<br />
jaarlijks 200 boomen aan te planten, tot dat een aantal<br />
van 500 vruchtdragende was bereikt. In de Preangerregentschappen<br />
en het Buitenzorgsche, waar reeds zeer<br />
vroeg de verplichte teelt bestond, zou bovendien één r. s.<br />
voor den pikol van 126 ÏÈ aan den regent betaald en de<br />
transportkosten voor rekening van het gouvernement genomen<br />
worden. Toch werden door den minderen verkoop<br />
de inkomsten niet vermeerderd, toch werd het lot van<br />
den inlander niet verbeterd.<br />
De exploitatie en het onderhoud der djati-bosschen,<br />
waarvan men zich veel goeds beloofde, was almede aan<br />
eene bijzondere administratie opgedragen, de voor dien<br />
arbeid bestemde inlanders (blandong) werden van rijst en<br />
zout voorzien en van alle heerediensten vrijgesteld.<br />
De groote heerbaan of postweg van Anjer tot aan Panaroekan,<br />
over eene lengte van 200 uren gaans, om de<br />
20 minuten door palen afgebakend, en in ruim een jaar<br />
in heeredienst aangelegd, is een karakteristiek gedenkteeken<br />
door Daendels op Java achtergelaten. Zijn ijzeren<br />
alles doorzettende wil bracht ze tot stand, hoewel die<br />
reuzenarbeid zwaar op de arme bevolking heeft gedrukt.<br />
Het reizen was nu veel gemakkelijker ; postwagendiensten<br />
werden geregeld en herbergen (pasanggrahans) benevens<br />
poststations op bepaalde plaatsen aangelegd; men vrage<br />
echter niet met hoeveel menschenlevens dat alles werd<br />
gekocht.<br />
De belangen der stad Batavia trokken niet minder zijne
197<br />
aandacht. Door liet wegbreken en opruimen van oude<br />
muren en kerkhoven, het herstellen van waterleidingen<br />
en dempen van grachten werden schadelijke dampen verwijderd,<br />
omvoor een meer gezonden luchtstroom plaats te<br />
maken. Het garnizoen werd over de buitenwijken verdeeld,<br />
op Weltevreden bouwgrond voor geringen prijs of om niet<br />
uitgegeven , en de stad z. v. m. uitgelegd. Weldra verrees<br />
dan ook een nieuw Batavia ruimer en gezonder dan het<br />
oude. De inkomsten der schepenenbank — met de regeling<br />
van het stedelijk budget belast — werden vermeerderd,<br />
en 't schijnt dat ze toereikend waren om de lasten<br />
te bestrijden. Die verschillende verbeteringen gingen met<br />
mildere en meer liberale bepalingen gepaard; zoo konden<br />
de verschillende godsdienstige gezindten vrij hunne bedehuizen<br />
openen en aan de hun voorgeschreven plichten<br />
voldoen. Ofschoon de journalistiek nog in hare eerste<br />
kindsheid verkeerde, en de vrijheid der drukpers onder<br />
dezen gouv.-gen. wel niet buitensporig groot zal zijn geweest,<br />
werd toch met den aanvang van 't jaar 1810, het<br />
sobere Vendu-nieuws door een weekblad onder den naam<br />
van Bataviasche Coloniale courant (later Java-Gazette)<br />
vervangen.<br />
Niets was gedurende den laatsten tijd èn op Java èn<br />
op de buitenbezittingen meer verwaarloosd en stiefmoederlijk<br />
behandeld dan leger, vloot en defensie wezen; men<br />
moest een Daendels zijn om de reorganisatie dier strijdkrachten<br />
in zulk een korten tijd tot stand te brengen,<br />
waarbij do chef van den staf von Gützlaff en de brigadier<br />
H. Merkus de Koek'hem getrouw ter zijde stonden. Het<br />
overschot van een regiment Wurtembergers — na de<br />
overgave der Kaap-kolonie naar Java gezonden — van<br />
eenige Fransche troepen in 1804 naar Indië gekomen,<br />
en de overgebleven schepelingen van de vernielde vloot,<br />
ongeveer 4000 man, waarvan de helft te Batavia, maakten<br />
de kern der levende strijdkrachten uit. De meeste<br />
fortificatien waren onbruikbaar, uitrusting, oefening en<br />
krijgstucht der troepen hadden veel geleden, 't gehalte<br />
n de geschik<strong>the</strong>id der bevelhebbers lieten veel te wen-<br />
;schen over, en de Europeesche bevolking zag met angst<br />
de toekomst te gemoet. Geen jaar later, of een leger
198<br />
van ruim 18000 man met 500 officieren stond onder de<br />
wapens, Batavia was door eene versterkte linie omgeven,<br />
forten verrezen te Salatiga, Oenarang, Boejoelali, zelfs<br />
tot op de zandbank van Mengari in de Straat van Madoera,<br />
Soerabaja en Samarang waren van militaire inrichtingen,<br />
Weltevreden van ruime kazernen voorzien, en eene flottille<br />
van 45 kruisprauwen was gereed de al stouter en stouter<br />
wordende zeeroovers te bestrijden.<br />
In de buitenbezittingen echter was de alles reorganiseerende<br />
hand van den opperlandvoogd minder bij machte<br />
een weldadigen invloed uit te oefenen, de verslapte veerkracht<br />
te herstellen, en administratieve of defensie-aangelegenheden<br />
te regelen, al werden ook dâàr de gouverneurs<br />
on gezaghebbers in prefecten of landdrosten herschapen,<br />
eene vaste bezoldiging hun geschonken en alle gedwongen<br />
leverantiën verboden. Wel trachtte hij misbruiken tegen<br />
te gaan, den armen inlander tegen willekeur en afpersing<br />
te beschermen, dè financiën der Molukken van de Javaansche<br />
te scheiden en te verbeteren; maar wat baatte<br />
het zoolang 't monopoliestelsel en de hongi-tochten behouden<br />
bleven. Ook op Timor was een landdrost aangesteld<br />
, wiens naam Hazaert om zjjne kloekmoedige<br />
verdediging niet mag worden vergeten, te meer daar zijn<br />
gedrag zoo gunstig bij dat van anderen afsteekt. Dit was<br />
vooral het geval in den Archipel der Molukken. Amboina<br />
bijv. van ruim het noodige voorzien, was aan de bewaring<br />
van den kolonel Pilz toevertrouwd, die zich niet schaamde<br />
deze belangrijke positie met het fort Victoria en al den<br />
aanwezigen krijgsvoorraad aan eene veel geringere macht<br />
onder den Engelschen scheopsbevelhebber Tucker op lafhartige<br />
wijze over te geven. Die schandelijke daad moest<br />
hij met zijn leven boeten; door de hooge militaire vierschaar<br />
ter dood veroordeeld, werd Pilz te Batavia gefusilleerd.<br />
Het verlies van Ambon, werd door dat van<br />
Menado en Gorontalo, Ternate en de Banda-eilanden gevolgd<br />
, waar, door de zwakke, uitgeputte bezetting althans<br />
nog iets gered en eenige verdediging beproefd werd. Zoo<br />
gingen ook dââr Neêrlands bezittingen verloren.<br />
De gemeenschap en handelsbetrekkingen met Palembang<br />
waren door Daendels niet geheel afgebroken, al had hij
199<br />
er zijn gezag niet mogen handhaven of Britschen invloed<br />
kunnen tegengaan, opdat de Engelschen later niet zouden<br />
beweren dit gewest vrijwillig door Nederland was verlaten.<br />
Met recht mag men vragen : waarom dat stelsel niet evenzoo<br />
op Borneo gevolgd, in stede van onze vestiging te<br />
Bandjermasin op te breken ? De staking van elke betrekking<br />
aldaar, had dan ook een verzoek van den sultan<br />
om eene Engelsche nederzetting ten gevolge.<br />
Alleen op Nippons kust bleef ons gezag bewaard en<br />
werd de Nederlandsche driekleur door geene andere kleuren<br />
vervangen. Toen in 1808, met het Britsche fregat<br />
de Phaëton op Desima de tijding ontvangen was dat de<br />
regeering van 't moederland in handen van koning Lodewijk<br />
Napoleon, en op Java het bestuur in handen van<br />
den maarschalk Daendels was overgegaan, bleef Doeff,<br />
nadat het laatste schip in 1809 met eene lading koper<br />
vertrokken was, van elk bezoek verstoken en gedurende<br />
vier jaren onkundig van de belangrijke gebeurtenissen<br />
die èn in Europa èn in den O. I. Archipel plaats hadden.<br />
Die voor de wereldgeschiedenis zoo belangrijke gebeurtenissen,<br />
waren elkander snel gevolgd.<br />
Holland was bij het Fransche keizerrijk ingelijfd, en<br />
het continentaal-stelsel moest door die inlijving een nieuwen<br />
steun ontvangen, 't Was de brik Claudius Civilis (!)<br />
die op 17 Februari 1811 , de officieele tijding naar Java<br />
overbracht, dat het in keizer Napoleon een nieuwen Heer<br />
had te huldigen. Weldra was de eed door het leger en<br />
alle ambtenaren aan den vreemden meester afgelegd, en<br />
gaf Daendels in eene proclamatie te kennen dat men thans<br />
een veel gunstiger toestand te gemoet ging, nu ook Java<br />
als een eigendom der groote natie erkend, ontzien en<br />
tevens van al het noodige voorzien zou worden.<br />
Die voorspelling werd niet bewaarheid.<br />
De gouv.-gen. had inmiddels niets verzuimd wat slechts<br />
eenigszins strekken kon het defensie-vermogen te versterken<br />
en zich op eene landing der Engelschen voor te bereiden.<br />
In den omtrek van Batavia waren de bruggen afgebroken;<br />
door het afdammen van rivier of kanaal, en het opgraven<br />
van wegen kon het land, zoo noodig, onder water worden<br />
gezet, terwijl het terrein om Meester-Cornelis, als een gere-
200<br />
trancheerd kamp al de beschikbare troepen had vereenigd,<br />
en het fort, als reduit van deze hoofdstelling der verdediging<br />
werd ingericht.<br />
Weinig kon Daendels vermoeden dat hij plotseling aan<br />
dien arbeid ontrukt, de verdediging dezer schoone kolonie<br />
aan een ander toevertrouwd en hij in al zijne verwachtingen<br />
zóó bitter teleurgesteld zou worden. En toch was het<br />
besluit zijner terugroeping reeds geteekend.<br />
In 't laatst van April kwam de divisie-generaal Jan<br />
Willem Janssens met de Fransche brigade-generaal Jumel<br />
te Soerabaja aan. De eerste was bestemd het opperbewind<br />
te aanvaarden, de tweede om het leger aan te voeren<br />
dat wel met veel hoofd-officieren maar met weinig soldaten<br />
werd aangevuld. Reeds den 16 den Mei nam de nieuw benoemde<br />
gouv.-gen. het bestuur van Daendels over, en nog<br />
vóór dat het jaar 1811 zijn eersten halven tijdkring had<br />
doorloopen, verliet de Sappho de reede van Batavia, om<br />
den man naar 't moederland over te voeren, die veel<br />
voor Java had godaan, maar ook veel zou moeten verantwoorden.<br />
Even als de naam van Speelman in de Molukken, leeft<br />
die van Daendels in de herinnering der Javaansche bevolking<br />
voort ; men heeft er dien toean besar (grooten heer)<br />
nog niet vergeten; maar 't was te voorzien dat hjj zich<br />
onder de Nederlandsche ambtenaren, vele en onverzoenlijke<br />
vijanden zou maken, zoowel door zijn heftig en<br />
onbuigzaam karakter, als door de wijze waarop hjj den<br />
Augias-stal van vroegere verkeerdheden en toenmalige<br />
misbruiken heeft opgeruimd. Hij had te veel gevoelige<br />
wonden toegebracht om niet te zijner tijd van veel te<br />
worden beschuldigd. De openlijke en bedekte aanvallen<br />
ter zake van zijn bestuur bleven dan ook niet achter,<br />
vooral toen in 1814 het werk : Staat der Nederl. O. I.<br />
bezittingen onder het bestuur van den gouverneur-generaal<br />
H. W. Daendels, 1808—1811, 't licht zag, waarin de<br />
algcmeene toestand veel gunstiger afgemaaid en verscheidene<br />
zaken, op het papier , geheel anders werden voorgesteld<br />
dan zij in de werkelijkheid bestonden. Heftig was<br />
de strijd tegen „den tiran van het Oosten" gevoerd, en al<br />
waren de ingebrachte beschuldigingen niet altijd ongegrond
201<br />
of onverdiend, velen droegen het kenmerk van overdrijving<br />
of van eene wraakzucht, waarvan de laster een der eerste<br />
uitvloeisels is. Daendels moge in meer dan een opzicht<br />
hebben gedwaald, voor anderen gestrenger dan voor zich<br />
zelven, en aan eigenbelang of schraapzucht niet vreemd<br />
zijn geweest, Indië was hem veel verplicht. Al draagt<br />
menige daad onder zijn bestuur den stempel van willekeur<br />
en dwang of te ver gedreven heerschzucht, al heeft hij te<br />
veel van den verplichten arbeid der bevolking gevergd<br />
en Java bestuurd als eene vesting „in staat van beleg",<br />
toch kwam er veel goeds door en onder zijn beheer tot<br />
stand. Hij peilde de diepe wonden aan Indië's bloei en<br />
vooruitgang geslagen; en bracht zijne ruwe hand geene<br />
verzachting, ze bracht echter het eerste middel tot genezing<br />
aan, al mocht die nog zoo spoedig niet volgen. Wanneer<br />
hij niet slaagde moedeloosheid, stilstand en achteruitgang<br />
in leven, beweging en veerkracht te herscheppen, orde<br />
en regelmaat in te voeren waar niets dan verwarring<br />
heerschte, en dââr waar recht of wet met voeten werd<br />
getreden den eerbied voor het gezag te herstellen, dan was<br />
het meer aan den drang der omstandigheden of onoverkokomelijke<br />
hinderpalen, dan aan zijne goede bedoelingen,<br />
ijver en doorzettenden wil te wijten.<br />
Mot Daendels was de laatste flikkering eener betere<br />
toekomst verdwenen. De toestand van Java werd onhoudbaar.<br />
Engeland stond gereed den zoo lang begeerden buit<br />
te bespringen, Nederland had opgehouden te bestaan, en<br />
Frankrijk was onmachtig het onrechtmatig verkregen goed<br />
te beschermen en te bewaren.<br />
Als de verschillende onderwerpen van dit bestuur hier<br />
iets uitvoeriger behandeld zijn dan de beknop<strong>the</strong>id dezer<br />
handleiding gedoogt, het geschiedde om de door Raffles<br />
daarin gebrachte veranderingen in een oogwenk te kunnen<br />
overzien. Daardoor zal in de volgende hoofdstukken<br />
slechts met een enkel woord behoeven gewezen<br />
te worden hoe later door de Nederlandschc commissarissen-generaal,<br />
van die verschillende inzichten of gewijzigde<br />
toepassingen der door deze mannen vooropgestelde<br />
beginselen, bij hunne reorganisatie gebruik is gemaakt. Op<br />
die wijze zal men tevens een vrij juist denkbeeld kunnen
202<br />
verkrijgen op welke grondslagen bij het terug erlangen<br />
van onze overzeesche bezittingen is voortgebouwd, om van<br />
lieverlede tot de thans bestaande instellingen te geraken.<br />
HOOFDSTUK III.<br />
VEROVERING VAN JAVA, OVERGAVE DER <strong>OOST</strong>-INDISCHE<br />
BEZITTINGEN ; ENGELSCHE TUSSCHENREGEERING.<br />
1811—1816.<br />
Onder de meest ongunstige omstandigheden werd het<br />
bestuur over deze eenmaal zoo rijke en bloeiende bezittingen<br />
door den generaal Janssens aanvaard. Alles was<br />
hem tegen. Op Java heerschte wrevel en verbittering<br />
onder de Europeanen, wrok en moedeloosheid onder de<br />
bevolking, en ontevredenheid ten gevolge van gekrenkte<br />
eerzucht onder de hoofden. Tegenover immer stijgende<br />
uitgaven, eene ledige schatkist ; tegenover eene ophooping<br />
van producten, totale stilstand van zeevaart en handel;<br />
tegenover verplichte contante betaling, papierengeld tot<br />
op een zevende van de nominale waarde gedaald ; ziedaar<br />
de toestand van het schoone Insulinde ! Een zwak bestuur,<br />
gedeprecieerd papier als 't voornaamste zoo niet<br />
het eenige circuleerend medium, onvoltooide versterkingen,<br />
desertie bij het leger, onbekwame bevelhebbers en eene<br />
Engelsche landing in 't verschiet; de Molukken in 's vijands<br />
handen, Borneo verlaten, Palembang zoo goed als verloren,<br />
ziedaar wät in 1811 op Java en in den Archipel<br />
te aanschouwen was.<br />
De landing eener Engelsche krijgsmacht zoo lang vooruitgezien<br />
en gevreesd, kon niet uitblijven nu Java eene<br />
Flansche kolonie was geworden ; het door Tucker aangevangen<br />
werk in de Molukken, zou spoedig op Java<br />
worden voltooid. Nauwelijks hadden dan ook de voor-
203<br />
slagen van Thomas Stamford Baffles, door zijn geleerden<br />
vriend John Leyden ondersteund, om zich van den Indischen<br />
Archipel meester te maken, bij Gilbert Elliot Lord<br />
Minto, landvoogd van Britsch Indië gereeden ingang gevonden,<br />
of al spoedig spreidde zich een net van intriges<br />
over alle eilanden uit. Menig inlandsch vorst werd<br />
er in gevangen of geraakte in de mazen verward, als<br />
hij eene keuze moest doen tusschen „de Companie"<br />
en de zoogenaamde Engelsche bevrijders. Baffles, een<br />
eerzuchtig ambtenaar, die zich eerst met het gouvernement<br />
der Molukken gevleid had, maar toen hij den titel<br />
verkreeg van „agent van den gouv.-gen. bij de Maleische<br />
staten", een nog ruimeren werkkring voor zich geopend<br />
zag', had de draden van dat net in handen. Steeds<br />
ging hij voort don weg te bereiden, die hem eenmaal<br />
voeren zou tot het doel van zijn streven, tot het toppunt<br />
zijner wenschen, de heerschappij over Java.<br />
Inmiddels maakte men zich in Bengale tot de groote<br />
expeditie gereed. Engelsche oorlogschepen kruisten voor<br />
Java's kust, troepen werden verzameld, transportschepen<br />
te Malakka bijeengebracht. En toen lord Minto, met een<br />
leger van ongeveer 12000 man, onder bevel van Sir Samuel<br />
Auchmuty, den 3 de " Augustus de reê van Batavia bereikte<br />
, en de voorhoede onder den kolonel Gillespie reeds<br />
den volgenden dag, zonder tegenstand te ontmoeten, op<br />
slechts eenige mijlen van Batavia werd ontscheept, was<br />
het lot van Java beslist.<br />
Onbekend met het plan door Janssens van Daendels<br />
overgenomen, om de verdediging bij Meester-Cornelis te<br />
concentreeren, trokken de Engelschen uiterst behoedzaam<br />
voorwaarts, en waren niet weinig verwonderd, op den<br />
8«ten VÓÓP Batavia aankomende, die groote stad zonder<br />
tegenstand te kunnen bezetten. Van dàâr werden „Java en<br />
onderhoorigheden" opgeëischt. Het doel der expeditie heette<br />
te zijn : de vernietiging van het geusurpeerde Pransche<br />
gezag en 't opnemen der koloniën onder de bescherming<br />
van Groot-Brittannië, met aanbieding van hulp en vriendschap<br />
aan de Nederlandsche bevolking. Op deze vrij<br />
dubbelzinnige sommatie, werd door den gouv.-gen. met<br />
waardigheid geantwoord, dat de kolonie, als staande onder
204<br />
Fransche heerschappij, zich zou houden aan den eed<br />
van trouw, dien zij haren rechtmatigen souverein had gezworen.<br />
De hooge regeering was inmiddels naar ïjisaroea nabij<br />
Buitenzorg verplaatst, en Janssens als opperbevelhebber<br />
in de legerplaats opgetreden om de noodige verdedigingsmaatregelen<br />
te nemen, die echter door Jumel met eene<br />
onverklaarbare achteloosheid werden uitgevoerd.<br />
Weldra kwam de vijand opdagen. De voorposten onder<br />
den brigadier v. Lutzow te Weltevreden opgesteld, werden<br />
op den 10 den door Gillespie omsingeld, en na een<br />
betrekkelijk gering verlies, op sterken aandrang van Jumel<br />
— doch geheel tegen het gevoelen van hun aanvoerder<br />
— in het kampement teruggetrokken. Zóo viel<br />
Weltevreden met zijne 300 kanonnen en goed voorziene<br />
magazijnen den vijand in handen, die zich terstond tot<br />
een geregeld beleg van Meester-Cornelis gereed maakte.<br />
Langzaam maar zeker, gingen de Engelschon vooruit,<br />
en dezerzijds werd zóo weinig daar tegen ondernomen ;<br />
dat de generaal Janssens, hoewel hij in den krijgsraad<br />
verklaarde, niet genoeg met de actieve dienst bekend te<br />
zijn om zonder adviezen in de gegeven omstandigheden<br />
een besluit te nemen, echter sterk op een krachtiger defensie<br />
aandrong. Tegen het advies van Jumel in, gaf<br />
hij last tot het doen van goed georganiseerde uitvallen,<br />
die alweder, door de verkeerde maatregelen en slechte<br />
voorzorgen van den Franschen generaal, geheel mislukten<br />
en tot aanzienlijke verliezen aanleiding gaven.<br />
Na een vrij krachtig geschutvuur, waarvan de uitwerking<br />
evenwel niet aan de verwachting der belegeraars<br />
voldeed, besloten de Engelschen tot een geweldigen<br />
aanval over te gaan. Door het verraad van een<br />
Fransch onderofficier, viel de redoute n°. 3 hun in handen<br />
, waarna de overige versterkingen aangetast en al<br />
spoedig genomen werden. Was de verdediging hier en<br />
daar zwak, de kapitein Mulder hield ze tot het uiterste<br />
vol, en, liever dan zich over te geven, deed hij de hem<br />
toevertrouwde post (redoute n«. 2) in de lucht vliegen,<br />
welk heldhaftig gedrag de legerplaats echter niet kon<br />
redden ; weldra was zij in 's vijands handen. De aange-
205<br />
vangen terugtocht, al dadelijk ernstig bedreigd, ontaardde<br />
in een verwarde vlucht, toen eene paniek zich van de<br />
troepen meester maakte. Het verstrooide leger verloor<br />
ongeveer 6000 man aan krijgsgevangenen, en nauwelijks<br />
had de generaal Janssens van slechts eenige officieren<br />
vergezeld, Buitenzorg bereikt, of ook een Engelsen parlementair<br />
was daar, en in den avond van dienzelfden dag,<br />
werd eene nieuwe opeisching van het eiland met eene<br />
nieuwe weigering beantwoord. Toch was Java reeds door<br />
Lord Minto, onmiddellijk na de verovering van Meester-Cornelis,<br />
in naam van George III tot eene Engelsche kolonie<br />
verklaard. Jumel en von Motman hadden te vergeefs beproefd<br />
de verstrooide troepen te herzamelen, en op den<br />
I st September kwam het hoofdkwartier te Samarang aan,<br />
terwijl een klein gedeelte van het leger dat bijeengebleven<br />
was, zich den 3 den in Tjeribon moest overgeven, waarbij<br />
Jumel, die zich in hooge mate aan plichtverzuim had<br />
schuldig gemaakt, gevangen werd genomen.<br />
Middelerwijl was het den brigadier von Winckelman<br />
gelukt, bij Serondol te Djati-Ngaleh eenige versterkingen<br />
f op te werpen en er een 2500 man Javaansche troepen<br />
van den soesoehoenan en den sultan van Djokjo, te vereenigen.<br />
Het legioen van Prang Wedana, dat door hem<br />
zelf aangevoerd, nog eenig militair voorkomen had, werd<br />
op de voorposten geplaatst en de toegang tot die zwakke<br />
positie door eene Boegineèsche batterij verdedigd. Dat<br />
was alles wat men het Engelsche leger kon tegenover<br />
stellen; aan zulke benden moest de verdediging van Java<br />
worden toevertrouwd !<br />
Inmiddels waren eenige Engelsche troepen te Samarang<br />
ontscheept en ten derdenmale werd het aanbod eener capitulatie<br />
geweigerd. Daarop volgde in den vroegen morgen<br />
van den 16
20Ü<br />
enkele troepen van het opgeloste leger te herzamelen,<br />
maar kon over niet meer dan twee stukken rijdende artillerie,<br />
eenige dragonders en een veertigtal officieren beschikken.<br />
Alle hoop op redding was verloren, en de<br />
Engelschen hadden den opperbevelhebber en zijne omgeving<br />
gemakkelijk gevangen kunnen nemen. Het verzoek<br />
om met Lord Minto over eene capitulatie te onderhandelen<br />
werd afgeslagen en door Auchmuty slechts een wapenstilstand<br />
van 24 uren toegestaan, binnen welk tijdsverloop<br />
de capitulatie moest gesloten zijn. Verdere tegenstand<br />
was onmogelijk, en kon tot niets leiden dan tot eene<br />
onderwerping waardoor alle aanspraak op eene capitulatie<br />
zou komen te vervallen. Bij de overgave die nu<br />
volgde, en waartegen de gouverneur-generaal zich tot het<br />
laatst toe had verzet, waren onder de hoofdvoorwaarden<br />
opgenomen : krijgsgevangenschap van alle militairen,<br />
en overgave van al de aan Java onderhoorige posten,<br />
zonder dat de Engelschen eenige verplichting op zich<br />
namen, omtrent het terugbetalen van gedwongen leeningen,<br />
of ten aanzien van door het Fransche bestuur gemaakte<br />
schulden. Zóó ging Java voor Frankrijk verloren.<br />
Albions staatkunde en wapenen hadden de zege<br />
behaald. Het prachtige Insulinde waarover Nederland<br />
twee eeuwen lang zijne heerschappij had doen gelden was<br />
een Britsch wingewest geworden ; en toen Lord Minto,<br />
het eiland Java en „al de vestingen, welke laatstelijk<br />
Fransch of Hollandsen waren geweest", tot een deel verklaarde<br />
van de Engelsche O. I. Compagnie, had ook<br />
deze zich aan de schim harer oude mededingster gewroken<br />
; het zoo lang rusteloos nagejaagde doel was eindelijk<br />
bereikt.<br />
Janssens keerde naar Batavia terug, werd er met onderscheiding<br />
ontvangen en vertrok kort daarna rechtstreeks<br />
naar Engeland, terwijl de overige krijgsgevangenen, waaronder<br />
Jumel, over Bengale daarheen gezonden werden.<br />
Nimmer wellicht was een bestuur onder ongunstiger omstandigheden<br />
aanvaard, dan waaronder deze gouv.-gen.<br />
tot dat van Java werd geroepen, en zelden heeft een<br />
bevelhebber in ongelukkiger toestand verkeerd. Misschien<br />
ware de verdediging onder meer bekwame legerhoofden
207<br />
vol te houden geweest, maar aan het behoud of de reddingder<br />
kolonie viel niet te denken 1).<br />
Bij eene proclamatie van Lord Minto, werd Raffles tot<br />
„luit.-gouverneur van Java en onderhoorigheden" benoemd<br />
en het bestuur voorloopig geregeld. Die regeling deed<br />
den opperlandvoogd van Britsch-Indië als een verlicht staatsman<br />
, een rechtschapen mensch en edelmoedig vijand<br />
kennen, terwijl bij zijn gunsteling, ondanks de groote<br />
hoedanigheden en veelzijdige bekwaamheid die men hem<br />
niet mag ontzeggen, steeds wrok en wrevel tegen Nederland<br />
doorschemerde, later in „een onverzoenlijken haat<br />
tegen de Hollanders in Indië" overgegaan. Waar Minto<br />
zijne welwillende gevoelens over allen uitstrekte, en zijn<br />
gezegde tegen Muntinghc, „in <strong>the</strong> mean time let us do as<br />
much good as we can", geheel zijn karakter doet kennen,<br />
was en bleef Raffles het type van een eer- en zelfzuchtig<br />
Engel schman.<br />
In dezelfüe orde , waarin wij de voornaamste veranderingen<br />
deden opmerken, door Daendels in het beheer<br />
gemaakt, zullen wij thans die van Raffles nagaan; de<br />
leidende gedachte die beider handelingen bestuurde, de<br />
drijfveeren hunner bedoelingen, en het verschil van inzicht<br />
of beginsel zal daarbij somtijds vrij duidelijk in de<br />
verkregen uitkomsten aan het licht komen. Beider figuur<br />
treedt in de geschiedenis van Java krachtig op den voorgrond.<br />
Beiden waren, ieder naar den maatstaf zijner<br />
gaven, pionniers van ontwikkeling en vooruitgang, en de<br />
voorbereiders van veel goeds in den thans bestaanden<br />
toestand van Neêrlands Indië. De omstandigheden echter<br />
waaronder zij hun werkkring begonnen, waren zeer verschillend.<br />
Terwijl de eerste even als een bom uit de lucht<br />
kwam vallen, was de komst van den ander sedert geruimen<br />
tijd voorbereid ; en waar men in Daendels den<br />
hardvochtigen meester, dengestrengen hervormer vreesde,<br />
werd Raffles als een beschermer en vriend van den inlander<br />
aangekondigd.<br />
1) Zie over de/.eti veldtocht: Précis de la campagne de Java en 1811<br />
door den hertog B. van Saxen-Weimar-Kiaeuach.
208<br />
Van milde beginselen doordrongen, vermeende hij dan<br />
ook bij het losmaken der slaafsche banden waaronder<br />
deze nog altijd gebukt ging, hem tevens te kunnen opheffen<br />
, veredelen en beschaven, maar de middelen faalden<br />
om dat doel te bereiken. Wel kon hij den Javaan aan<br />
het gezag en den invloed zijner hoofden onttrekken, maar<br />
hij vergat dat meerdere kennis en zedelijke ontwikkeling,<br />
veredeling en beschaving moeten voorafgaan. Aan onderwijs<br />
en opleiding van den inlander werd niet gedacht.<br />
Ofschoon de meeste takken van bestuur en vigeerende<br />
wetten voorloopig in stand bleven, werden door Minto<br />
vóór zijn terugkeer naar Bengale, bij onderscheiden proclamation<br />
, vele wijzigingen en verbeteringen vooral in<br />
het (vexatious) monopoliestelsel toegezegd, die dan ook langzamerhand<br />
werden ingevoerd. Maar eerst moest de volkomen<br />
onderwerping aan het Europeesch gezag van de<br />
vier op Java nog onafhankelijke rijken Bantam, Soerakarta,<br />
Djokjokarta en Tjeribon, door Daendels aangevangen<br />
en grootendeels voltooid, ten einde worden gebracht.<br />
Pangeran Ahmed, een rooverhoofd dat bijna geheel<br />
Bantam aan zich onderwierp, werd gevangen genomen<br />
en naar Banda verbannen; en toen de sultan tegen betaling<br />
van een jaargeld van de regeering afstand deed,<br />
werd zijn rijk als eene gewone provincie ingelijfd.<br />
't Zelfde had plaats met Tjeribon, welks bestuur aan John<br />
Crawfurd was opgedragen. In de Vorstenlanden, waar<br />
eene toenemende ontevredenheid heerschte, kwamen in<br />
de laatste dagen van 1811, door de persoonlijke bemiddeling<br />
van Raffles eenige overeenkomsten tot stand ; en<br />
hoewel sultan Sepoeh op eigen gezag den troon van Djokjo<br />
weder beklommen had, en ten gevolge van den bedongen<br />
afstand van belasting en het inkorten hunner rechten, de<br />
vroegere verhouding van deze vorsten tot het Europeesch<br />
gezag belangrijk werd gewijzigd, hoopte men toch de goede<br />
verstandhouding voor lang te hebben verzekerd. Nauwelijks<br />
echter zagen zij hunne kans schoon, toen Java, tijdens<br />
eene expeditie naar Palembang, zoo goed als van<br />
troepen ontbloot was, of beide vorsten kwamen op nieuw<br />
in verzet. Gelukkig kon Gillespie, als overwinnaar uit<br />
Sumatra teruggekeerd, bij tijde naar 't binnenland op-
209<br />
rukken en Raffles eenig krijgsvolk bij Samarang verzamelen<br />
, waardoor de opstand onmiddellijk onderdrukt werd.<br />
Djokjo lag het eerst aan de beurt; den 18 den Juni 1812<br />
werd de kraton vermeesterd , sultan Sepoeh naar poelo<br />
Pinang gebannen en zijn zoon in 't gezag hersteld. Bij<br />
die gelegenheid viel den troepen, volgens Engelsen oorlogsrecht<br />
een aanzienlijke buit in handen.<br />
De arglistige doch lafhartige keizer van Solo wist bij<br />
tijds het onweer af te wenden. Hij bood ootmoedig zijne<br />
onderwerping aan , en mocht zijn troon behouden onder<br />
voorwaarden evenwel, waarbij hem niets dan eene flauwe<br />
schaduw van zijn vroeger gezag overbleef. De inkomsten<br />
dezer vorsten, behalve die welke onmiddellijk aan den<br />
grond ontleend werden, en al hunne souvereine rechten<br />
kwamen grootendeels aan of geheel onder den invloed van<br />
't Engelsch bestuur. Ten einde ook den sultan van Djokjo<br />
een onafhankelijk Engelsch-gezind vorst als bewaker van<br />
het Europeesch gezag in zijn rijk tegenover te stellen,<br />
even als Mangkoe Negoro in dat van den soesoehoenan,<br />
werd bij contract van den l" ,en Maart 1813, den vroeger<br />
door Daendels verbannen prins Na ta Koesoema, broeder<br />
van sultan Sepoeh (bl. 191), als pangeran adipati Pakoe<br />
Alam, onder onmiddellijke bescherming van 't gouvernement,<br />
een bezit van 4000 tjatjah land verzekerd, dat bij<br />
overlijden op zijn zoon Soerja di Ningrat zou overgaan.<br />
Die prinsen moesten eenige troepen onderhouden, terwijl<br />
aan de hoven van Solo en Djokjokarta, nauwelijks de<br />
weelde eener eerewacht werd toegestaan. Nu meende<br />
Raffles de Vorstenlanden voor goed onschadelijk te hebben<br />
gemaakt, en toch zou het wel wat overmoedige „<strong>the</strong><br />
European power is for <strong>the</strong> first time paramount in Java",<br />
later juist dââr worden gelogenstraft 1). De goedgezinde<br />
sultan van Djokjo overleed in 1813, en al mocht de keuze<br />
van Pakoe Alam, als voogd van den 13jarigen sultan<br />
Amangkoe Boewana IV, een algemeen gunstigen invloed<br />
uitoefenen, toch ontwikkelde zich te midden der verborgenhoden<br />
van den kraton, de kiem van eene anti-Euro-<br />
1) Zie : Memoir of <strong>the</strong> life and publi* services of Sir Ta SI- Raffles.<br />
By his widow.<br />
14
210<br />
peesche partij, welker invloed zich een tiental jaren later<br />
op zulk eene gevoelige wijze aan Nederland zou doen<br />
gevoelen.<br />
In Solo kwam verkropte spijt en onderdrukt leedgevoel<br />
over ondergane vernederingen reeds tot eene uitbarsting,<br />
toen de keizer, in eene samenzwering met de Sepoijs<br />
(Cipaijers, Bengaalsche of Malabaarsche troepen), die 't<br />
grootste deel der legermacht op Java uitmaakten, een<br />
onfeilbaar middel tot zelfverheffing en wraak meende te<br />
vinden. Aan hen zouden de kust-, aan hem als opperheer,<br />
de binnenlanden van Java toebehooren wanneer<br />
het Britsch bestuur zou zijn verjaagd ; doch 't geheim werd<br />
verraden en de snoode toeleg door eene garnizoensverwisseling<br />
verijdeld. Nogmaals wist de sluwe Pakoe Boewana<br />
de verdiende straf te ontduiken, door de schuld te<br />
werpen op zijn broeder Mangkoe Boemi, die, als doodvijand<br />
der Europeanen bekend, naar Ambon werd verbannen<br />
, terwijl hij zijne kroon bleef behouden.<br />
Thans tot do samenstelling van het opperbestuur en de<br />
regeling van administratieve en andere belangen terugkeerende,<br />
zien wij dat de council of raad, geheel op de<br />
leest van dien van Britsch-Indië geschoeid was. Hij bestond<br />
buiten den luit.-gouv. als voorzitter, uit den kolonel<br />
Robert Rollo Gillespie, bevelhebber der troepen, Mr.<br />
W. J. Cransscn en Mr. W. H. Muntinghe, wiens veeljarige<br />
ondervinding den landvoogd in vele opzichten te<br />
stade kwam. Reeds was meerder vrijheid in handel en<br />
scheepvaart verkregen, het strafstelsel verzacht, hot oude<br />
Hollandsche papierengeld tot een bedrag van 8 i millioen<br />
r. s. erkend, en andere verbeteringen toegezegd, toen aan<br />
de bestaande rechterlijke organisatie eene nieuwe gedaante<br />
gegeven en 't rechtswezen benevens de strafvordering voor<br />
den inlander, te zijnen voordeele gewijzigd werd, zonder<br />
daarom in beginsel veel van de „statuten van Batavia" af<br />
te wijken. Bij eene proclamatie van 24 Januari 1812,<br />
worden de justitie- en politie-gerichten opgeheven. Batavia<br />
bekwam een Hoogo raad als hof van appèl en rechtbank<br />
in eersten en eenigen aanleg, waarbij tevens de vroegere<br />
schepenenbank overging, terwijl raden van justitie te<br />
Samarang en Soerabaja, benevens een raad van inlandsche
211<br />
civiele rechtszaken in elke residentie (vroeger landdrostambten)<br />
werden opgericht. Die residentiën waren 16 in<br />
getal; doch de residenten die hunne instructiën van „den<br />
luit.-gouv. in Rade" ontvingen, konden moeilijk aan de<br />
vele hun opgedragen plichten voldoen. De gewichtigste<br />
verandering in het rechtswezen gebracht, was de instelling<br />
van gezworenen (jurtj), in Engeland misschien onmisbaar,<br />
maar voor Indië ten eencnmale ongeschikt.<br />
De magistratuur te Batavia bestond uit de bank van<br />
magistraten, wier rechtsmacht gelijk stond met die der<br />
quarter sessions in Engeland, oen baljuw voor de stad,<br />
een voor de Ommelanden, en een waterfiskaal. Hunne in<br />
den aanvang te veelvuldige werkzaamheden werden gaandeweg<br />
gewijzigd en verminderd. Bij de rechtsbedeeling<br />
onder de inlanders, in 1814 geregeld, en z. v. m. op<br />
oude gewoonten en dorps-instellingen gegrond, werd de<br />
resident opperrechter en eerste magistraat binnen zijne<br />
residentie, terwijl onder zijn toezicht de districten en<br />
division door regenten en wedana's of demangs werden<br />
bestuurd. De keuze der dorpshoofden, wier salaris in eene<br />
toewijzing van land bestond, werd onder sanctie van den<br />
resident aan de bewoners overgelaten. De omgaande<br />
rechters (courts of circuit) moesten om de drie maanden<br />
de districten rondgaan, en bij de opening van elke zitting,<br />
werd uit eene door den hoofd-djaksa hun voorgelegde<br />
lijst van aanzienlijke inlanders (minstens van den<br />
rang van dorpshoofd) de.jury gekozen.<br />
In het administratief beheer en de comptabiliteit kwamen<br />
weinig veranderingen, behalve dat de door Daendels<br />
ingevoerde wijze van boekhouden werd afgeschaft en in<br />
stede van de rekenkamer, de accountant-general de spil<br />
werd der financieelo administratie. Hoewel aan het door<br />
En "eland erkende papierengeld een wettige koers was<br />
geo-even van 6i rijksd. tegen 1 Sp. mat, kon men weldra<br />
12 rijksdaalders aan papier voor dien prijs bekomen, waardoor<br />
de geldmarkt, even als vroeger gedrukt bleef. Zelfs<br />
door eene amortisatie, deels ten gevolge van aanzienlijke<br />
landverkoopen, of beter gezegd, van de voortbrengselen<br />
van den grond volgens herkomst en gebruik, deels door<br />
vernietiging van 't oude papierengeld, was de markt niet
212<br />
gebaat, en alleen eene vermindering van circuleerend<br />
medium verkregen. Om nu in het voortdurend gebrek<br />
aan specie te voorzien, besloot men over te gaan tot de<br />
uitgifte van schatkistbilletten tegen eene rente van 6 pCt.<br />
's jaars: en van banknoten, die echter zes maanden daarna,,<br />
reeds tot op drie vierde van de oorspronkelijke waarde waren<br />
gedaald. Java werd in 1813 door Engelsch papier als overstroomd.<br />
Gelukkig waren die betaalmiddelen even als de<br />
koperen bonken nog vóór de vestiging van het Nederl.<br />
gouv. uit de circulatie verdwenen, en had er, vooral ten<br />
gerieve van den inlander, eene belangrijke aanmunting<br />
van koper plaats. De waarde der Bengaalsche sicca- en<br />
Bataviasche of Suratsche ropijen, varieerde tusschen 31 i<br />
en 30 stuivers, en de Sp. mat of daalder van 64 stuivers<br />
van 4 duiten, werd als standpenning later door de Javaropij<br />
van 30 st. vervangen.<br />
Het belastingstelsel onderging eene geheele hervorming ;<br />
het contingenten-stelsel werd opgeheven, en de landrente,,<br />
eene percentsgewijze belasting op het hoofdproduct van<br />
den inlandschen landbouw ingevoerd. Door de niet-landbouwers<br />
zou eene „huistax" worden betaald waarvan<br />
echter een groot aantal categoriën van personen werd<br />
vrijgesteld. Volgens het gevoelen van Raffles, was de<br />
souverein, op eenige uitzonderingen na, eigenaar van den<br />
grond; en moest behalve in de Preanger-regentschappen —<br />
waar de gedwongen koffie-cultuur werd gehandhaafd — en<br />
de boschdistricten (blandongstelsel), als grondslag van de<br />
landrenten worden vastgesteld: 1°. verhuring der gronden<br />
aan de dorpshoofden (village-settlement), 2°. rechtstreeksch<br />
toezicht van 't gouvernement en beperking van het gezag<br />
der regenten, 3°. afschaffing van de verpachting der inen<br />
uitgaande rechten, instelling van het zoutmonopolie,<br />
enz. De koffie zou tegen vaste prijzen worden aangenomen<br />
, en men bleef het oude beginsel getrouw, waarbij<br />
de levering van alle koffie door particulieren geteeld, tegen<br />
een prijs van 6 rijksd. de 140 oude ponden bevolen<br />
was. Maar al spoedig verkreeg de individueele aanslag<br />
(ryotwar-settlement) de voorkeur. Deze landrente of grondhuur,<br />
zou bestaan uit een gemiddelde heffing van nagenoeg<br />
2 /5 van het product; door de bestaande verschillen<br />
r
213<br />
evenwel in vele districten omtrent den aard van grondeigendom<br />
of landbezit en de lasten die er op rusten, moest<br />
veel aan het oordeel der residenten worden overgelaten,<br />
en werkte dat stelsel, uithoofde van het ontoereikend<br />
aantal ambtenaren hoogst gebrekkig en onregelmatig.<br />
Hier heerschte het „village-settlement", daarliet „ryotwarstelsel",<br />
en ofschoon de grondgedachte goed was, en<br />
beiden boven het oude contingenten-stelsel te verkiezen<br />
waren, bleven de uitkomsten ten gevolge der onvoorbereide<br />
en verkeerde wijze van invoering en toepassing,<br />
verre beneden de verwachting. Bovendien was het gezag,<br />
ja de geheele leiding van 't binnenlandsch bestuur op de<br />
residenten overgegaan, en waren de regenten niet veel<br />
meer dan directeurs van politie geworden.<br />
Wat de in- en uitgaande rechten betreft, werden de<br />
heffingen hier en daar den pachter wel uit de handen<br />
genomen, maar een vast stelsel kwam niet tot stand. In<br />
Tjeribon werden de onwettige tolpoorten afgeschaft ende<br />
pasars onder gouvernementsbeheer geplaatst. Ook de zoutpannen<br />
nam de regeering aan zich en een zoutmonopolie<br />
werd ingesteld; speelhuizen en hanenvechterijen waren<br />
reeds verboden. Het inkomend recht op amfioen, die<br />
niet op de comp'-veilingen in Bengale was aangekocht,<br />
onderging eene verhooging, die echter verscheidene malen<br />
moest gewijzigd worden. De opbrengst van eene belasting<br />
op de klapperboomen was de inning niet waard, en hoewel<br />
de oude toestand der gedwongen koffie-cultuur in de<br />
regentschappen bleef bestaan, werd uithoofde van den<br />
grooten voorraad in de magazijnen, en den lagen prijs van<br />
net product, de aanplant niet aangemoedigd, daar zij verlies<br />
in stede van voordeel opleverde.<br />
Aan het Engelsch bestuur komt de eer toe, den slavenhandel<br />
z. v. m. gekeerd en de emancipatie bevorderd te<br />
hebben; voor iederen slaaf boven de 8 jaren, moest een<br />
sp. doll, 'sjaars worden betaald. Daarentegen werdende<br />
publieke werken en weg-en onverantwoordelijk verwaarloosd.<br />
Waren in Aug. 1812 de geregelde postdiensten<br />
reeds afgeschaft, tien maanden later ging het gouvernement<br />
nog verder, door zich van de verplichting te<br />
ontslaan den reizigers postpaarden te verschaffen, niet
214<br />
zonder groot nadeel voor binnenlandschen handel en verkeer.<br />
Nopens de militaire aangelegenheden, die in den beginne<br />
bijna de helft der uitgaven vorderden, bestond er steeds<br />
groot verschil in zienswijze tusschen den luit.-gouv. en<br />
den commandant van het leger. Raffles drong sterk op<br />
vermindering aan, terwijl Grillespie en de voornaamste<br />
officieren, die zich moeilijk aan het bestuur van den voormaligén<br />
adjunct-secretaris van poelo Pinang konden gewennen,<br />
„<strong>the</strong> army" tot eene grootere sterkte wenschten<br />
op te voeren. Het onderscheid tusschen de koninklijke<br />
troepen en die der Comp, bracht almede veel verwarring<br />
in de administratie van het leger teweeg, dat uit Europeanen<br />
en Sepoijs, Javanen en Amboneezen bestond, en<br />
over de twee militaire division, Weltevreden en Samarang<br />
verdeeld was.<br />
De landverkoop gaf aanleiding tot ongeregeldheden,<br />
en bleek eene onverstandige financieele operatie te zijn<br />
geweest, waarvan men dan ook later is teruggekomen.<br />
De plotselinge in Mei 1813 uitgebarsten opstand te Probolinggo<br />
o. a., waarbij de Chineesche landheer Han Kiko<br />
vermoord werd, was aan de verdrukking zijner onderhoorigen<br />
te wijten; de rust werd echter spoedig hersteld<br />
en 't land onder het domein teruggebracht.<br />
Op de buitenbezittingen had het Engelsche gouvernement<br />
zich bepaald tot het aanhouden der administratie, en<br />
geene hervormingen ingevoerd. Ook in de staatkundige<br />
verhouding was weinig verandering gekomen, uitgezonderd<br />
te Palembang, waar Mahmoed Badroe'd-din, in Sept. 1811,<br />
na de nederlaag van het Hollandsch-Pransche leger op<br />
Java, hetzij uit eigen beweging, hetzij ten gevolge der<br />
snoode, althans hoogst onvoorzichtige en onverantwoordelijke<br />
inblazingen van Raffles, zich van het Nederlandsch fort<br />
had meester gemaakt en de bezetting verraderlijk liet ombrengen.<br />
Onbekend naar het schijnt met 't geen er was<br />
voorgevallen, zond de luit.-gouv. in November eene commissie<br />
naar den sultan, om krachtens de capitulatie van<br />
Janssens, de factorij op te eischen en eene regeling omtrent<br />
den tinhandel voor te stellen. Tengevolge zijner
213<br />
vijandige houding echter, moest de com. onverrichter zake<br />
terugkeeren, en verscheen Gillespie den 15 den April 1812<br />
voor de stad, die hij zonder bloedverlies in bezit nam.<br />
Ahmed Nadjmoe'd-din, broeder van den gevluchten sultan,<br />
en tevens rijksbestuurder, werd op den troon verheven<br />
en teekende een nieuw tractaat, waarbij de eilanden Banka<br />
en Billiton (Blitong), tegen eene jaarlijksche tegemoetkoming<br />
aan de Eng. Comp, werden afgestaan. Hierdoor<br />
verkreeg de ontginning der tinmijnen weldra eene belangrijke<br />
ontwikkeling; Banka werd tevens in DukeofYorksisland,<br />
de hoofdplaats Muntok in Minto herdoopt, en de<br />
sultan moest een gezantschap naar Batavia zenden om<br />
hulde te doen aan den opperlandvoogd van Java voor de<br />
suzereiniteit van zijn gebied. Na het vertrek van Gillespie,<br />
trad de nieuw benoemde resident, de majoor Robinson,<br />
op eigen gezag met den afgezetten vorst in onderhandeling<br />
en herstelde hem op den troon. Die willekeurige<br />
daad had de vervanging van den resident tengevolge, en<br />
Nadjmoe'd-din werd in 't gezag hersteld.<br />
Reeds in 1810, hadden de Engelschen het noordelijk<br />
gedeelte van Celebes in bezit genomen zonder echter een<br />
overwegenden invloed op dat eiland te bekomen. De opvolgers<br />
van Aroe Palakka, (die meest allen zijn naam<br />
voerden), bleven door hunne eigendunkelijke handelingen<br />
de aanmatigende politiek van Hollands ouden vriend en<br />
bondgenoot wat al te getrouw, waarvoor zij dan ook<br />
spoedig moesten boeten. De toenmalige Aroe Palakka<br />
was zelfs zoo ver gegaan, zich de benoeming der vorsten<br />
van Goa en Tello toe te eigenen, en hoewel hij in 1814<br />
door generaal Nightingall, van Crawfurd vergezeld, uit<br />
al zijne stellingen werd verdreven, bleef hij tot in 1816,<br />
een voor de Engelschen hoogst afmattenden guerilla-oorlog<br />
volhouden. Ook Timor moest zich overgeven, waar Hazaert<br />
steeds de Hollandsche vlag had doen waaien.<br />
Op Bali, hadden de vorsten van Bleling (Bolélêng) en Karang<br />
Asam zich wel aan Engeland onderworpen, maar<br />
noch factorij noch eenige andere post werd er gevestigd.<br />
Nadat de Nederlandsche kantoren aan Borneo's westkust<br />
reeds in 1791 opgeheven en die te Bandjermasin, in<br />
1809 ingetrokken waren, was het steeds een geliefkoosd
216<br />
denkbeeld van Raffles, er eene vaste Engelsche nederzetting<br />
te vestigen. Alexander Hare, door lord Minto naar<br />
den sultan van dat gewest afgevaardigd, ten einde zich<br />
met hem over de wering van den slavenhandel te verstaan,<br />
strekte het doel zijner zending veel verder uit. Hij poogde<br />
in het binnenland van Bandjermasin voor zich zelven een<br />
rijkje te stichten, verkreeg van den luitenant-gouv. de<br />
machtiging om alle landloopers op Java als kolonisten<br />
naar zijn gebied over te brengen, maar ofschoon door dien<br />
excentrieken Engelschman een al te ruim gebruik of liever<br />
misbruik van die machtiging werd gemaakt, zou dezen<br />
sultan in spe toch al spoedig zijne heerschzuchtige plannen<br />
moeten opgeven. Na de teruggave onzer bezittingen trachtte<br />
hij eene dergelijke rol op de Kokos- of Keeling-eilanden<br />
te spelen.<br />
Eene expeditie onder den kapitein ter zee Bowen, in<br />
18 J 2 tot tuchtiging van den zeeroof naar Sambas gezonden,<br />
liep ongunstig af, het volgende jaar echter werd de<br />
rooversvloot grootendeels vernield en de stad in de asch<br />
gelegd, terwijl de sultan en de pangéran-Anom, een der<br />
rooveraanvoerders, de wijk namen naar het binnenland.<br />
De betrekkingen met Kasim, sultan van Pontianak, die<br />
in 1808 zijn beruchten vader Abd-oel-Rachman of Abdoe'rrahman<br />
— een der merkwaardigste mannen van Borneo —<br />
was opgevolgd, schijnen evenmin van blij venden aard te<br />
zijn geweest.<br />
De toeleg om door eene zending van Waardenaar en<br />
Dr. Ainslie als commissarissen naar Japan, de onderwerping<br />
van het opperhoofd der Nederlandsche factorij op<br />
Desima te verkrijgen, stuitte nogmaals af op de vastberadenheid<br />
en het handig gedrag van Doeff. De wrevel<br />
over het mislukken van dat plan bij Raffles opgewekt,<br />
ging zoo ver, dat hij zich niet ontzag den pakhuismeester<br />
Cock Blomhoff, door het opperhoofd van Desima naar den<br />
landvoogd van Java afgevaardigd, als krijgsgevangene naar<br />
Engeland op te zenden, toen hij weigerde zijn eenmaal<br />
gezworen eed aan Nederland te verbreken. In 1814<br />
beproefde Raffles op nieuw, door het zenden van een koopvaardijschep<br />
onder Cassa, de Nederlanders te verdringen<br />
en vasten voet op Nippons kust te verkrijgen, doch
217<br />
evenals zijne vorige zendelingen, kwam ook deze onverrichter<br />
zake terug. Hoewel het Doeff veel moeite kostte,<br />
het uitblijven van Nederlandsche schepen te verklaren,<br />
en „den waren staat van zaken aan de scherpe blikken<br />
der dwarskijkers te onttrekken", werd hij door de Japansche<br />
regeering met de meeste bereidwilligheid ondersteund.<br />
Na vier lange jaren van alle berichten uit het moederland<br />
verstoken te zijn geweest, werd die trouwe ambtenaar<br />
eindelijk door Cock Blomhoff afgelost van den post,<br />
dien hij ongeveer 14 jaren zorgvuldig bewaakt en voor zijn<br />
land had behouden 1).<br />
Tengevolge van de toenemende spanning tusschen Raffles<br />
en Gillespie , was laatstgenoemde in October 1813<br />
naar Bengale teruggekeerd en door Sir Nightingall vervangen.<br />
Al spoedig werd door den gewezen commandant<br />
van het leger op Java, die zich hier als een haatdragend<br />
onverzoenlijk vijand doet kennen, eene aanklacht tegen<br />
Raffles ingeleverd, waarin dezen, behalve verschillende<br />
grieven aan op zich zelf staande feiten ontleend, in hoofdzaak<br />
de volgende misgrepen worden aangewreven :<br />
1°. de verkoop van landen tot spotprijzen, in verband<br />
met de vernietiging van het crediet-papier en de nadere<br />
financieele schikkingen ;<br />
2°. de maatregelen betrekkelijk de koffie-cultuur, met<br />
het doel, om de waarde der aanplantingen in de Preangerregentschappen<br />
en vooral op de verkochte landen te<br />
doen stijgen ;<br />
3«. de onstaatkundige beperking van het gezag der inlandsche<br />
hoofden, en in 't bijzonder van de regenten,<br />
waardoor de schakel tusschen bestuur en bevolking werd<br />
verbroken.<br />
Raffles liet geen enkel punt der beschuldigingen tegen<br />
hem ingebracht onbeantwoord, en vatte zijne verdediging,<br />
in eene nota aan Lord Moira (later Lord Hastings),<br />
den opvolger van Minto te zamen, die de beslissing over<br />
al die klachten en grieven aan directeuren der Comp.<br />
1) Zie jhr. J. L. C. Pompe Tau Meerdervoort : Vijf jaren in Japan.<br />
(1857—1863). Bijdragen tot de kennis van het Japansche keizerrijk en<br />
zijne bevolking.
218<br />
overliet. Hoewel deze zijn gansche bestuur niet konden beoordeelen,<br />
achtten zij toch het karakter van den luit.gouv.<br />
van alle blaam voldoende gezuiverd, en spraken later<br />
ook over zijne administratie een gunstig oordeel uit, zonder<br />
echter den plaats gehad hebbenden landverkoop, als minstens<br />
een staatkundigen misgreep, goed te keuren.<br />
Holland had inmiddels zijne onafhankelijkheid herkregen;<br />
de conventie — den 13 den Augustus 1814 gesloten — zou<br />
eerlang ton uitvoer worden gelegd, en Raffles was door<br />
den loop der staatkundige gebeurtenissen niet alleen in<br />
zijn omvangrijken arbeid gestuit, maar weldra waren ook<br />
zijne veelbelovende vooruitzichten geheel verdwenen. In<br />
Maart 1816 werd hij door John Pendall vervangen, die<br />
kort daarna de O. I. bezittingen aan Nederland zou moeten<br />
overgeven.<br />
Met al zijne gebreken was Raffles een bekwaam man,<br />
die door een helderen blik, een scherp oordeel en eene<br />
gemakkelijke voordracht wist aan te vullen, wat hem aan<br />
grondige kennis ontbrak. Onder zijne leiding kwam het<br />
Bataviaasch genootschap tot een ongekenden bloei, en<br />
zoowel aan hem als aan de medewerking van Leyden ,<br />
Crawfurd, Horsfield en Mackenzie is men een schat van<br />
kennis nopens den O. I. Archipel verschuldigd, waarbij<br />
echter niet vergeten mag worden, dat vele en voorname<br />
bouwstoffen door Nederlanders zijn geleverd. Jammer dat<br />
zijne philanthropische denkbeelden omtrent individu'eele<br />
vrijheid, afschaffing van slavernij, opbeuring en veredeling<br />
der volksklassen te veel door een overprikkeld nationaliteitsgevoel<br />
werden beheerscht. Ook van hem kon gezegd worden,<br />
„dat hij eerst Engelschman en dan pas mensch was." Als<br />
politiek en administratief man, heeft hij met onverdroten<br />
ijver en doortastenden wil de boeien helpen slaken, door<br />
een versleten zelfzuchtig stelsel om Java's ontwikkeling<br />
en vooruitgang gesmeed, en eene betere toekomst voorbereid,<br />
doch zonder dat het gestrooide zaad diepe wortelen schoot<br />
of zijn beheer een blijvenden invloed uitoefende. Er was<br />
meer geregeerd dan bestuurd; de tijd was te kort om de deugdelijkheid<br />
der nieuwe orde van zaken te beproeven en het<br />
ambtenaars-personeel te gering om alles behoorlijk na<br />
te gaan of met de noodige kracht te handhaven. Dien
219<br />
ten gevolge bleef van vele schoonschijnende verbeteringen<br />
niets dan de doode letter over. Noch het inwendig beheer,<br />
noch de regeling der meeste administratieve aangelegenheden<br />
konden aan de verwachting beantwoorden,<br />
en in weerwil der beste bedoelingen, was ook het lot van<br />
den inlander niet verbeterd ; wat men met de eene hand<br />
had gegeven , werd dikwijls met de andere weder teruggenomen.<br />
Maar al moge Raffles in de practijk en vooral<br />
in zijne administratieve hervormingen hebben gefaald, al<br />
deed hij zich later als een onverzoenlijk vijand van Nederland<br />
kennen, toch was er veel door hem op Java<br />
voorbereid, dat onder Neêrlands bestuur aanvankelijk<br />
goede vruchten mocht dragen.
DERDE GEDEELTE.<br />
Nederlandscb Oost-Indië als bezitting van het koninkrijk<br />
der Nederlanden.
HOOFDSTUK L<br />
HERSTEL VAN HET NEDERLANDSCH GEZAG IN DEN O. I.<br />
ARCHIPEL, WERKZAAMHEDEN VA» DE COMMISSARISSEN-<br />
GENERAAL TOT AAN HET BESTUUR VAN DEN GOUVER-<br />
NEUR-GENERAAL VAN DER CAPELLEN.<br />
1816—1819.<br />
Het laatste bedrijf van 't groote drama, waarin vorsten<br />
en volken de rollen vervulden, dat Europa tot schouwplaats<br />
en geheel de wereld tot toeschouwer had, was in<br />
do velden van Waterloo afgespeeld. Het koninkrijk der<br />
Nederlanden, had onder de souvereiniteit van het huis<br />
van Oranje , rang genomen in de zelfstandige Europeesche<br />
staten, en was door de conventie van 1814, mot uitzondering<br />
van de Kaap en een drietal West-Indische eilanden,<br />
in het bezit zijner koloniën hersteld. Het volkenrecht<br />
had zijn loop hernomen, de laatste hoop van Raffles om<br />
het rijke Insulinde voor Engeland te behouden, was in<br />
rook verdwenen, en Nederland werd de tweede koloniale<br />
mogendheid in Europa. Maatregelen werden getroffen om<br />
de teruggave te bespoedigen; de schout-bij-nacht Buyskes,<br />
commandant van 't eskader dat eene troepenmacht van<br />
ongeveer 2800 Europeanen naar Java moest overbrengen,<br />
de staatsraad Elout en de secretaris van staat Gr. A. Gr. P.<br />
Baron van der Capellen, die later als gouv.-gen. zou optreden,<br />
verlieten op den 29 ste " October 1815 de reede van<br />
'Texel met last om als commissarissen-generaal onze O. I.<br />
bezittingen over te nemen en te reorganiseeren.<br />
De reis was niet voorspoedig; men had met vele zwarigheden<br />
te kampen, en ofschoon de komst der hooge<br />
commissie door de belangelooze tusschenkomst van Mr.<br />
H. G. Baron Nahuys was aangekondigd, duurde het<br />
tot den 18 den Juni 1816, voor dat John Fendall de mach-
224<br />
tiging verkreeg de koloniën over te dragen. Na vele<br />
onderhandelingen, voorloopige bepalingen en het opheffen<br />
van menig bezwaar, was men het eindelijk omtrent het<br />
ontwerp van conventie tot regeling der overgave eens<br />
geworden. Nadat veel kwade wil, van Engelsche zijde<br />
betoond, overwonnen was, leverde de ten uitvoerlegging<br />
in Java zelf weinig bezwaar op ; den 19 den Augustus had<br />
bij proclamatie de plechtige overdracht van dit eiland<br />
plaats, en werd de Engelsche vlag door Neêrlands driekleur<br />
vervangen. Financieele, politieke en volkenrechtelijke<br />
geschilpunten zouden later in Europa worden geregeld;<br />
omtrent deze werd dan ook bij een tractaat den 17 deu<br />
Maart 1824 tusschen Engeland en Nederland te Londen<br />
gesloten, ten genoegen der wederzijdsche partijen beslist.<br />
De geschiedenis van den Indischen Archipel was een<br />
nieuw tijdvak ingetreden, en voor zijne belangen, ontwikkeling<br />
en bloei, thans zoo innig aan die van 't moederland<br />
verbonden, eene hoopvolle toekomst geopend.<br />
't Valt moeilijk bij de overgave van Java ecne juiste<br />
schets van den toenmaligen toestand te geven, maar zeker<br />
is het, dat er veel in verval en veel verwaarloosd was,<br />
zoodat de commissarissen-generaal eene zware taak hadden<br />
te vervullen. Er bestond een tekort van ongeveer 10<br />
millioen gulden, bij een grooten achterstand van landrenten<br />
en verminderde cultuur in verarmde gewesten. Alle<br />
veranderingen door Raffles ingevoerd, waren geene verbeteringen<br />
geweest, en waar het nieuwe stelsel niet met<br />
de noodige bedachtzaamheid was toegepast, heerschten<br />
misbruiken, wanorde en stelselloosheid. Hier en daar<br />
broeiden onrust en verzet. Reeds in 1817 moesten woelingen<br />
in het Bantamsche door eene afdeeling troepen<br />
worden onderdrukt; en nauwelijks waren eenige onlusten<br />
in Tjeribon, door opruiing van een zoon van radja Kanoman<br />
ontstaan, aanvankelijk gedempt, of eene nieuwe expeditie<br />
en herhaalde gevechten waren noodig, om de oproerige bevolking,<br />
aangevoerd door Bagoes Serit, die zich niet<br />
had ontzien den assistent-resident Heidenreich en eenige<br />
hoofden te doen ombrengen, te onderwerpen. Nadat de<br />
rust overal hersteld was, kon tot den veel omvattenden<br />
arbeid eener reorganisatie worden overgegaan, waarbij,
225<br />
mot de noodige wijzigingen, de weg gevolgd werd die<br />
door Raffles was ingeslagen.<br />
Tengevolge van oen nauwgezet onderzoek nopens den<br />
algemeenon toestand, vermeendon comVgeneraal — van<br />
uitgebreide instruction voorzien — tot het ontwerpen<br />
van oen nieuw reglement op liet beleid dor regeering te<br />
zijn gemachtigd, dat den 22 B, °" December 1818 bij publicatie<br />
werd afgekondigd. Hoewol nimmer door den koning<br />
goedgekeurd, bleef het tot 1827 van kracht.<br />
Bij liet nagaan van eenige daarbij in acht genomene<br />
hoofdpunten, zullen de redenen tot het afwijken van<br />
vroegere begrippen, en het wijzigen van tot daartoe gevolgde<br />
beginselen of stelsels van bestuur al spoedig in<br />
het oog vallen. Terwijl van der Capellen zich voorbereidde<br />
tot het aanvaarden zijner aanstaande hooge betrekking,<br />
en Buyskos zich onledig hield met do reorganisatie<br />
der marine, is Elout do man die hier op den voorgrond<br />
treedt.<br />
Aan den gouv.-gon., die met vier radon van Indië na<br />
het vertrek der com«.-generaal, de hooge regeering'zou<br />
uitmaken, bleef het hoogste gezag opgedragen, en zijne<br />
werkzaamheden werden „in rade" on „buiten rade" onderscheiden.<br />
Hot binnenlandsch bestuur werd aanvankelijk niet veel<br />
gewijzigd, maar do macht on do bevoegdheid der residenten<br />
wier aantal tot 20 werd opgevoerd, duidelijker bepaald<br />
en omschreven. Evenzoo kwam in de reeds bestaande<br />
wetten en het rechtswezen weinig verandering, omdat men<br />
eene nieuwe regeling van wetgeving en rechtspraak in<br />
het moederland verwachtte, en het nadeel van voortdurende<br />
veranderingen of transitoire bepalingen wenschte te<br />
vermijden. De jury werd afgeschaft. Do rechterlijke inrich<br />
tingen, waar recht werd gesproken van woge en in naam<br />
van den koning der Nederlanden bostondon uit<br />
lo. het hoog gerechtshof te Batavia, tevens'hof van<br />
cassatie on hof van appel, dat van elke behandeling van<br />
crimmeele zaken kennis nam.<br />
b c<br />
2o. De raden van justitie te Batavia, Samarang, Socrabaja,<br />
Amboma, Malakka en Makassar.<br />
Sc De landraden wier zittingen - ter hoofdplaats der<br />
15
226<br />
residentie te houden — door den hoofdpanghoeloe of eersten<br />
priester werden bijgewoond. Zij spraken geen recht<br />
waar raden van justitie gevestigd waren, on beider jurisdictie<br />
werd naauwkeurig omschreven.<br />
4o. De hoven van ommegang: zij moesten minstens éénmaal<br />
in de drie maanden, in iedere residentie zitting houden<br />
ter afdoening van crimineele zaken, en oordeelden tevens<br />
over die, welke buiten de bevoegdheid lagen der landraden.<br />
5o. het hoog militair gerechtshof te Batavia, en de krijgsraden,<br />
die op Java door den gouv.-gen., en op de buitenbezittingen<br />
door de gouverneurs of residenten werden bijeengeroepen.<br />
De rechtsbedeeling was eenvoudiger en minder kostbaar<br />
dan onder het Engelsen tusschenbestuur.<br />
Ondanks het onder Raffles ingestelde „commercial-" en<br />
het „revenue committee", heerschte in de administratie eene<br />
zoo schromelijke en volslagen verwarring, dat men zich<br />
noch van de verhouding tusschen inkomsten en uitgaven<br />
noch van den geheelen financieelen toestand eenig denkbeeld<br />
kon vormen.<br />
Spoedig kwam hierin eene merkbare verbetering, toen<br />
aan een hoofd-directeur en inspecteur van financiën door<br />
raden ondersteund, het algemeen bestuur der domeinen,<br />
gelden, inkomsten, uitgaven enz. was opgedragen, en omtrent<br />
het boekhouden „op en buiten het eiland Java"<br />
eenvoudige doch doelmatige bepalingen werden vastgesteld.<br />
Niettegenstaande veel papierengeld was ingetrokken,<br />
bleven nog steeds banknoten on zoogenaamd Probolinggopapier<br />
in omloop, en werd de papiermassa zelfs met een<br />
millioen vermeerderd, zonder dat men het muntwezen op<br />
eene behoorlijke wijze had kunnen regelen.<br />
Ook .thans was die regeling ten gevolge der aangewende<br />
middelen weder zeer gebrekkig: 1. door den Sp. dollar<br />
of piaster, en de Java-ropij onder den naam van Indischen<br />
gulden te hoog, en den Amerikaanschen daalder te laag<br />
te schatten; 2". door aan de Nederl. gulden, als gangbare<br />
munt, eene hoogere waarde te geven dan als rekeningsmunt;<br />
3. door de uitgifte van papier als wettig<br />
betaalmiddel te beperken.<br />
Bovendien werd de geldmarkt met koper en papier over-
227<br />
laden en de standpenning verdrongen, door de pasmunt<br />
met de zilvermunt op ééne lijn te plaatsen en de vroeger<br />
ingetrokken bonken op nieuw in omloop te brengen.<br />
Die verkeerde maatregelen hebben toen en later tot veel<br />
ongerief aanleiding gegeven.<br />
Het landrenten-stelsel was op eene zoo onregelmatige,<br />
overhaaste en onnauwkeurige wijze ingesteld, de jaarbjksche<br />
opbrengst zóo onzeker, en de inlander er zoo weinig<br />
door gebaat, dat com".-gen. besloten, door eene reis over<br />
Java, zich te overtuigen of en in hoeverre het de voorkeur<br />
verdiende boven vroegere stelsels en op billijke voorwaarden<br />
kon worden toegepast.<br />
Na dit persoonlijk onderzoek, was de slotsom hunner<br />
bevinding dat de dorpsaanslag de voorkeur verdiende.<br />
Een inspecteur-generaal en adjunct voor do landelijke inkomsten<br />
werden benoemd, om eene geregelde werking<br />
voor te bereiden, on in 1818 had eene dessa'sgewijze<br />
aanslag plaats. Met voorbijgang der regenten, werden de<br />
dorpshoofden met het gouvernement in betrekking gesteld<br />
en de hoofden of oudsten met de verdeeling der landen<br />
belast.<br />
De koffie-teelt was onder het Britsch bestuur stelselmatig<br />
verwaarloosd, het aantal vruchtdragende boomen<br />
aanmerkelijk achteruitgegaan, en gedurende hunne reis hadden<br />
comVgen. zich van de moeilijkheid overtuigd, hierin<br />
de gewenschtc verbetering aan te brengen. Men besloot<br />
die cultuur in de Preangcr-regentschappen voorloopig op<br />
den ouden voet te laten, met afschaffing echter van het<br />
familiegeld, en op eenige uitzonderingen na, de overige<br />
koffie-gronden, dorpsgewijze, uitsluitend aan Javanen voor<br />
den tijd van zes jaren te verhuren, met vrijdom, den koopprijs<br />
in product of in geld te voldoen.<br />
De verpachtingen, de zoogenaamde tolpoorten, pasarrechten<br />
en andere belastingen, bleven grootendeels bestaan,<br />
en het onderzoek omtrent de al of niet wenschelijkheid<br />
van dat stelsel te behouden, was tijdens de ontbinding der<br />
hooge commissie nog niet afgeloopen.<br />
Wat de inkomende en uitgaande rechten betreft, werd<br />
in 1818 bepaald, enkele rechten voor Nederlandsen©, dubbele<br />
voor vreemde, en middelbare voor zulke vreemde<br />
15*
228<br />
schepen te heffen, die van en naar Ncderlandsche havens<br />
voeren.<br />
In do opium-pacht, de slaventax, en andere belastingen<br />
kwam eene doelmatige regeling' tot stand. Ook werd<br />
aan Europeanen en Chineezon, mits van een pas voorzien<br />
het reizen op Java veroorloofd, do slavenhandel verboden,<br />
het pandelingschap op Java afgeschaft, en 't lot der blandongs<br />
verbeterd. In één woord hot mercantiele beheer had<br />
voor meer liberale beginselen plaats gemaakt, handel en<br />
scheepvaart herleefden, alleen in den spccerijliandel werd<br />
het monopolie behouden, en voor zoover onze zwakke<br />
zeemacht er toe in staat was, trachtte men de zeeroof,<br />
dien kanker van den Indischen Archipel z. v. m. tegen<br />
te gaan.<br />
Het leger in drie militaire afdeelingen, te Batavia, Samarang<br />
en Soerabaja verdeeld, werd door Europeanen en<br />
inlanders aangevuld, de door Daendels opgerichte constructie-winkel<br />
uitgebreid, de marineschool hersteld en tot<br />
eene militaire school voor zee- en landmacht benovens<br />
voor don waterstaat en het landmeten ingericht.<br />
Ook het zoo lang verwaarloosde onderwijs werd dooide<br />
hooge comm. niet vergeten, een algemeen reglement<br />
voor het schoolwezen vastgesteld, en het toezicht over de<br />
schoolinrichting opgedragen aan den hoogleeraar Reinwardt,<br />
die den com".-gen. als directeur van landbouw,<br />
kunsten en wetenschappen was toegevoegd. Als zoodanig,<br />
heeft men hem de verbetering van den geneeskundigen<br />
dienst en der hospitalen, do koepokinenting, den plantentuin<br />
te Buitenzorg on eene meer uitgebreide kennis van<br />
de Oost-Indische bezittingen te danken.<br />
Tot do teruggave der buitenbezittingen overgaande, eischt -<br />
Sumatra in de eerste plaats onze aandacht.<br />
Vroegere overeenkomsten tusschen Raffles en den sultan<br />
van Palembang gesloten, gaven aanleiding tot voel geschil<br />
en vertraagden het overnemen Vttn dit land tot op het<br />
laatst van 1816.<br />
Ook bij de overgave van Banka, die niet dan onder<br />
wcderzijdsch protest tot stand kwam, beriepen zich de<br />
Engelschen op vroeger gesloten tractaten. De beslissing
229<br />
over de moeilijkheden omtrent Billiton gerezen, werd aan<br />
de beide betrokken Europeesche gouvernementen overgelaten.<br />
Nadat Muntinghe als gouv ts .-com. de zaken op Banka<br />
geregeld had, begaf hij zich in Juni 1817 naar Palembang<br />
ten einde er het Nederlandsch gezag te handhaven.<br />
Aanhoudende klachten over menschenroof, slavenhandel en<br />
geweldenarijen van den sultan tegen zijne eigene onderdanen,<br />
hadden ten gevolge dat hij gedwongen werd een contract te<br />
sluiten, waarbij de Nederlandsche regeering de oppermacht<br />
over zijne staten vorkreeg. Hoewel de handelingen<br />
en opstokorij van Raffles, — die inmiddels tot luit.-gouv.<br />
van Benkoelen benoemd was — door het Eng. gouvernement<br />
ton hoogste werden afgekeurd, werkten zij echter<br />
nadeelig op onzon invloed terug; en toen het bestuur<br />
onvoorzichtig genoeg was om in Nov. Nadjmoo'd-din te<br />
verwijderen en zijn oom den sluwen Badroe'-din ten derden<br />
male tot sultan te benoemen, rijpte ook in Palembang<br />
het zaad voor een aanstaanden oorlog.<br />
Duurde de guerilla-knjg van Aroc Palakka tegen de<br />
Engolschen nog steeds voort, do overgave van Makassar,<br />
dat onder hot gouvernement van Java ressorteorde,<br />
gaf tot geenc moeilijkheid aanleiding, hoezeer<br />
de verhouding tusschen het Nederlandsche bestuur en de<br />
vorsten van Tanette en Boni al spoedig eene ongunstige<br />
wending nam.<br />
Even als in de andere door de Engelschen ingenomen<br />
gewesten, hadden zij opk hier, alles doen vervallen en<br />
aan niets de hand gehouden, terwijl tevens willekeurig<br />
over eigendom en landbezit was beschikt.<br />
Menado en Gorontalo worden als assistent-residentiën<br />
onder den resident van Ternate gebracht, en de afschaffing<br />
van den slavenhandel gehandhaafd.<br />
Nauwelijks was Timor overgenomen, of er ontstond<br />
verschil tusschen den Portugeoschen en Nederlandschen<br />
gezaghebber over vroeger betwiste aanspraken op het<br />
regentschap Fialarang en andere rechten. Do luit.-kol.<br />
Taets van Amerongen en de heer Halewijn die er als<br />
commissarissen do zaken moesten regelen, verklaarden<br />
Timor tot een onderhoorigheid van Java, en bevestigden
230<br />
het gezag van den drost of resident Hazaert aan wien voor<br />
zijne trouw, zijn beleid en de uitstekende wijze waarop<br />
hij het bestuur uitoefende, hooge lof werd toegezwaaid.<br />
De overname der bezittingen, die niet onder het gebied<br />
van den luit.-gouv. van Java behoorden, ging minder<br />
gemakkelijk. Amboina en de Banda-eilanden werden den<br />
25sten Maart en 2*°* April 1817 in armoedigen toestand en<br />
in een staat van diep verval door de Nederlandsche commissarissen<br />
van den Britschen resident William Byam<br />
Martin overgenomen. Als met moedwil, was hier door<br />
de Engelschen een hevige weerzin tegen het monopoliestelsel,<br />
en eene groote begeerte naar vrijheid en onafhankelijkheid<br />
bij de bevolking aangewakkerd. Reeds eene<br />
maand later brak een opstand onder Thomas Matulesia op<br />
Saparoea uit, waarbij de bezetting van het fort Wijk bij<br />
Duurstede en de resident van den Berg met zijne familie<br />
de- eerste slachtoffers waren; en toen spoedig daarop de<br />
nederlaag van den majoor Beetjes volgde, breidde zich<br />
de opstand over geheel de residentie Amboina uit. Dit<br />
maakte de komst van den schout-bij-nacht Buyskes met<br />
een eskader en eenige troepen noodzakelijk, en door het<br />
moedig gedrag der zee- en landmacht, gelukte het hem<br />
den opstand binnen weinige maanden te dempen. De<br />
generaal-maj. de Koek werd als gouv. over de Molukken<br />
aangesteld, en de punten waarover men het niet eens had<br />
kunnen worden, zouden in Europa worden beslist.<br />
Ofschoon volgens de tijdorde, de overname onzer bezittingen<br />
in voor-Indië aan de beurt zoude zijn, willen AVIJ<br />
eerst zien wat er in de overige gedeelten van den Archipel<br />
plaats had.<br />
Raffles was bij tijds aangekomen, om alles in het werk<br />
te stellen Sumatra voor Engeland te behouden, of althans<br />
de teruggave dor verschillende posten te bemoeilijken.<br />
Zoo moest o. a. zijn vroegere secretaris James Dupuy y<br />
thans tot resident van Padang bevorderd, aan wien de last<br />
was opgedragen om de Westkust over te nemen, onverrichter<br />
zake terugkeeren, on er was een bepaald bevel uit<br />
Bengale noodig om hom te dwingen, de residentie Padang<br />
onvoorwaardelijk aan de Nederlandsche regeering over te<br />
geven. Ook in de Lampongs trachtte Raffles zich te ves-
^<br />
231<br />
tigen; te Semangka nam hij eene goede havenplaats in,<br />
heesch er de Engelsche vlag, en alweder moesten bevelen<br />
uit Bengale hem die gewesten doen ontruimen.<br />
De vrijgevige handelingen van de Nederlandsche com n .gen.<br />
staken gunstig af bij het zelfzuchtig gedrag van den<br />
Brit. Nauwelijks toch was Malakka mot onderhoorigheden<br />
door den resident majoor Farquhar aan den schout-bijnacht<br />
Wolterbeek en Timmerman Thyssen overgegeven,<br />
of zij hadden met Perah, Siak en Riouw belangrijke<br />
overeenkomsten aangegaan, waarbij aan alle natiën vrije<br />
vaart en handel op Riouw en Lingga „als hoofdnegotieplaatsen"<br />
werden verleend. Dat was Raffles echter niet<br />
genoeg. Hij gaf de hoop niet op, om in of bij de straat<br />
van Malakka een vast punt voor den Britschen handel te<br />
verkrijgen, waarvoor poelo Pinang te ver was verwijderd,<br />
en werd door lord Hastings in zijne pogingen ondersteund.<br />
Terwijl hij als „agent in de Oostersche zeeën" zich naar<br />
Atjih begaf om er de troonopvolging te regelen, en in 1819<br />
met uitsluiting van andere mogendheden een voordeelig<br />
tractaat te sluiten, dat tot 1824 in stand bleef, was het<br />
aan Farquhar gelukt op eene slinksche 'wijze den afstand<br />
van Singapore te verkrygen, waarop Raffles reeds lang<br />
het oog had geslagen. Toen dan ook den 26 8ten Februari<br />
1819 de Engelsche vlag op dat eiland werd geheschen,<br />
was zijn doel volkomen bereikt, en met voldoening kon<br />
hij schrijven: „One freeport in <strong>the</strong>se seas must eventually<br />
destroy <strong>the</strong> spell of Dutch monopoly, and what Malta is<br />
in <strong>the</strong> West, 'that may Singapore become in <strong>the</strong> East."<br />
Ondanks al do tegen die wederrechtelijke in bezitneming<br />
ingebrachte protesten, bleef Singapore als Engelsche vrijhaven<br />
bestaan, en was in dezen Archipel weldra een<br />
middelpunt van den Britschen handel.<br />
Niettegenstaande sultan Kasim van Pontianak een verzoek<br />
aan het Nederlandsche gouvernement had gericht om<br />
de westkust te doen bezetten, waaraan door de zending<br />
van den commissaris J. van Bookholtz on den majoor<br />
Muntinghe met eenige troepen gevolg was gegeven, scheen<br />
hij tevens met Engeland te hebben onderhandeld. Farquhar<br />
kwam althans terzelfder tijd op de reede aan en wendde,<br />
toen hij zich dien weg zag afgesloten, den steven naar
232<br />
Siak om er betrekkingen aan te knoopen, waarop men zich<br />
later van Britsche zijde beriep, toen het bezetten van<br />
Sumatra's oostkust den geheelcn handelsstand van Singapore<br />
in beweging bracht. Den 10 di: " Aug. woei de Hollandsche<br />
driekleur te Pontianak en weldra te Taj an, Sambas, Landak<br />
en Mampawa, waar echter te groote dienstijver on<br />
't onhandig gedrag onzer residenten George Muller en<br />
Prediger, hot gouvernement in moeilijkheden wikkelden<br />
mot de sluwe gewetcnlooze Chincezen, die van elke gelegenheid<br />
gebruik maakten zich aan hunne verplichtingen<br />
te onttrekken. -Deze fortuinzoekende zonen van het Hemelsche<br />
rijk, de ijverige doch oproorige ontginners der<br />
goudmijnen aan Borneo's kust, waren in verscheidene kleine<br />
federatieve republieken voreonigd, die, door hare eigene<br />
wetten en hoofden (kapitans of panglima's en lau-thay's) bestuurd<br />
en geheime eedgenootschappen (hoe'i) verbonden,<br />
de bewoners van het ingenomen grondgebied aan zich onderwierpen.<br />
Meer dan eens gevoelden zij zich krachtig genoeg,<br />
zoowel tegen de inlandsche vorsten, als tegen het Nederlandsch<br />
gezag in verzet te komen. Elke mijn-associatie<br />
met haar beheer (kong-si) had oene gemeenschappelijke<br />
kas, waaruit de verschillende onkosten voor de instandhouding<br />
on de behoeften der vereeniging worden bestreden.<br />
De twee voornaamste groote vereenigingen, die een<br />
beslissende rol op do westkust hebben gespeeld, waren die<br />
van Tai-kong to Montrado on van Sin-ta-kioe te Sambas.<br />
Reeds op den I st Januari 1817 had de commissaris<br />
van Boekholtz een verdrag gesloten met den sultan van<br />
Bandjormasin , wiens tot diepe armoede vervallen rijk<br />
door de Engelschen in 't vorig jaar verlaten was, waarschijnlijk<br />
om te voorkomen dat do Nederlanders bekend<br />
zouden worden mot de wijze waarop de zaken zich daar<br />
onder den resident Hare hadden toegedragen. De bepalingen<br />
van dat verdrag, waaraan do sultan zich niet dan<br />
noode onderwierp, werden met klom door de Nederl.<br />
beambten gehandhaafd, doch de voortdurende staat van<br />
onrust on gisting waarin hot rijk zich bevond, deed weinig<br />
goede uitkomsten verwachten.<br />
Nadat van Boekholtz teruggeroepen en het. commissariaat<br />
over Borneo tijdelijk aan den resident van Djokjo-
233<br />
karte, den majoor Nahuys was opgedragen, werden door<br />
dezen in 't begin van 1819 de voornaamste aangelegenheden<br />
te Pontianak zoowel als te Mampawa en Sambas<br />
geregeld, bepalingen gemaakt voor de in- en uitgaande<br />
rechten, verpachtingen, het zoutmonopolie, de handel in<br />
amfioen enz. en van do Chineezen een hoofdgeld gevorderd,<br />
't geen later tot nieuwe moeilijkheden en bloedige<br />
botsingen aanleiding gaf.<br />
Van Braam, als commissaris naar Voor-Indië gezonden<br />
om do poston in Bengale en op de kust van Kóromandel<br />
over te nemen, kon het omtrent de meeste punten<br />
en de vroegere rechten der Nederlanders, met de Engelschen<br />
niet eens worden ; hierover zou dan ook het hoogste<br />
gezag in Europa moeten beslissen.<br />
Op eenige uitzonderingen na, waren de Oost-Indische<br />
bezittingen aan den staat der Nederlanden teruggekeerd<br />
en vooral op Java, de inwendige toestand en onze verhouding<br />
tot de inlandsche hoofden en vorsten in hooge<br />
mate gewijzigd. Veel was er sedert de laatste jaren veranderd;<br />
met ;het oude stelsel was echter niet volkomen<br />
gebroken, en 't liberale element nu en dan aan het conservatieve<br />
ondergeschikt gemaakt. Toen reeds was het<br />
te voorzien, dat beide stelsels beurtelings een belangrijken,<br />
somtijds beheorschenden invloed zouden blijven<br />
uitoefenen.<br />
Een ruim veld, een onafzienbare akker wachtte intusschen<br />
op bearbeiding of ontginning. Voor het kleine<br />
Nederland was in dezen uitgestrekten Archipel een reuzenarbeid<br />
te verrichten. Zal het kracht en moed bezitten die<br />
te aanvaarden, te voldoen aan de behoeften van zoo<br />
vele millioenen onderdanen wier lot van het moederland<br />
afhankelijk is? Zullen de hier en daar met milde hand<br />
gestrooide zaden goede vruchten dragen? De toekomst zal<br />
het loeren, de geschiedenis het antwoord geven.<br />
't Voorbereidende werk was verricht, en in de laatste<br />
dagen van 't jaar 1818 begreep de hooge staatscommissie<br />
dat hare taak was afgeloopen. Met ijver, wijsheid en kalm<br />
overleg had zij die taak vervuld.<br />
Elout, de man aan wiens uitstekende bekwaamheden<br />
on groote scherpzinngheid Neôrlands Indië veel is ver-
234<br />
plicht, gaf den 16 den Januari 1819 het bestuur op plechtige<br />
wijze aan den gouv.-gen. van der Capellen over.<br />
De twee overige commissarissen-generaal keerden terug,<br />
doch mochten de vaderlandsche kust niet voor October<br />
bereiken. Niet ver van het eiland Diëgo Garcia leed de<br />
Evertsen schipbreuk, en daarbij ging een schat aan kostbare<br />
voortbrengselen uit het planten- en dierenrijk verloren.<br />
HOOFDSTUK II.<br />
NEÈRLANDS-INDIË ONDER HET BESTUUR VAN DEN GOU-<br />
VERNEUR-GENERAAL VAN DER CAPPELLEN, EN DEN<br />
COMMISSARIS-GENERAAL LEONARD BURGGRAAF<br />
DU BUS DE GHISIGNIES. OORLOG TEGEN<br />
DIEPO NEGORO.<br />
1819—1830.<br />
Bij den aanvang van zijn bestuur, ondernam de gouv.generaal<br />
eene reis over Java ten einde zich omtrent vele<br />
zaken op de hoogte te stellen en met den toestand van<br />
land en volk bekend te maken. Die toestand mocht vrij<br />
bevredigend genoemd worden, na al de schokken welke<br />
dit schoone land had ondergaan.<br />
In de Vorstenlandon had menige troonsverandering<br />
plaats. Nauwelijks toch was de soesoehoenan van Soerakarta<br />
door zijn oudsten zoon Pakoo Boewana V opgevolgd,<br />
of reeds in Sept. 1823 kwam de troon op nieuw vakant,<br />
en werd door raden mas Saperdan onder den naam van<br />
Pakoe Boewana VI beklommen.<br />
Niet lang daarna overleed ook de sultan van Djokjo<br />
zijn tweejarige zoon Amangkoe Boewana V volgde hem<br />
op, over wien de voogdij schap in den kraton, aan de moeder<br />
en grootmoeder benevens aan den oom en oudoom van den<br />
jongen sultan, de pangérans Diopo Negoro en Mangkoe Boemi
235<br />
was opgedragen, terwijl de rijksbestuurder, onder toezicht<br />
van den resident — bij wien het rijkszegel berustte —<br />
de teugels van 't bewind in handen had.<br />
Onder die regeering ontwikkelden zich vele moeilijkheden<br />
, en werden gebeurtenissen voorbereid dio weldra al<br />
onze belangstelling zullen opwekken; maar eer wij tot het<br />
verhaal dier treurige geschiedenis overgaan, dienen wij<br />
ons eenige oogenblikken buiten Java te verplaatsen.<br />
In de buitenbezittingen werden vrede en rust al spoedig<br />
verstoord; bijna overal moest men naar de wapenen<br />
grijpen, en onze zee- en landmacht werd niet alleen geroepen<br />
om hier en daar een opstand te dempen of den<br />
zeeroof te beteugelen, maar moest jaren lang een strijd<br />
volhouden waarin beiden zich onverwelkbre lauweren verwierven.<br />
Sumatra o. a., was gedurende een geruimen tijd het<br />
tooneel van den oorlog, en in de bovenlanden van Padang<br />
stonden de padri's of orang-poetih (naar hunne<br />
kleeding, witte menschen genoemd) al spoedig vijandig<br />
tegen ons over. Do aanhangers dezer secte, door drie<br />
hadji's in het leven geroepen, die in 't begin dezer eeuw<br />
uit Mekka teruggekeerd, de meer gestrenge nakoming van<br />
Mohammeds leer door' de 'Wahabieten, ook op Sumatra<br />
invoerden, hadden zich langzamerhand over Agam en<br />
Bondjol uitgebreid en van Tanah Datar den vroegeren<br />
hoofdzetel van Menangkabau, meester gemaakt. Een groot<br />
deel der bevolking echter, weigerde zich aan die strenge<br />
opvatting der voorschriften van den koran en de met geweld<br />
ingevoerde hervormingen te onderwerpen, en had<br />
in 1818 zelfs de hulp van Rafflos tegen die dweepers en<br />
geestdrijvers ingeroepen. In 't begin van 1820 werd dat<br />
verzoek bij den resident du Puy herhaald, die, huiverig<br />
om zich in deze godsdiensttwisten te mengen, het volgende<br />
jaar evenwel, na met eenige voorname hoofden<br />
eene overeenkomst te hebben gesloten, Samawang aan<br />
het meer van Sinkarah deed bezetten. Weldra begonnen<br />
de padri's den strijd door een aanval op Soli-ajer en Samawang,<br />
en bleek het noodzakelijk onze troepenmacht<br />
onverwijld te versterken. Eerlang werd dan ook een der<br />
meest verdienstelijke hoofdofficieren, de luit.-kol. A. T.
236<br />
Raaff, met het bevel in de bovenlanden belast; een aantal<br />
Maleische hulptroepen sloot zich bij hem aan, en hoewel<br />
op hunne trouw en moed weinig viel te rekenen,<br />
aarzelde hij niet don veel sterkoren vijand aan te tasten.<br />
Na eenige hardnekkig« gevechten, waarin de padri's<br />
zich als dappere soldaten deden kennen, werden zij uit<br />
hunne verschansingen, door zware heggen van doornbamboe<br />
(aoer-aoer) omgeven, alsmede uit Pagar Roojoeng verjaagd<br />
, en brachten hun hoofdzetel naar Lintau over, terwijl<br />
het landschap Tanah Datar met eenige omliggende plaatsen<br />
zich aan ons gezag onderwierp.<br />
Al spoedig was er oen goregeld bestuur gevestigd, en<br />
werd het fort van der .Capollen tusschen Samawäng en<br />
Pagar Roojoong aangelegd. Nu Raaff eenmaal vasten voet<br />
in een gedeelte der binnenlanden had verkregen, verzocht<br />
en verkreeg hij de noodigc versterking — door Zr. Ms.<br />
schepen Melampus en de Zwaluw aangebracht — om te<br />
beproeven tot in Lintau door te dringen. Die tocht leverde<br />
groote bezwaren op, de toegangen toch tot dat<br />
gewest, vooral de doortocht over den steilen Marapalm<br />
waren zoodanig versterkt, do terreinhindernissen, de<br />
vijandelijke overmacht, de hardnekkige verdediging ende<br />
moed waarmede de herhaalde aanvallen worden afgeslagen,<br />
van dien aard, dat dit voornemen moest worden<br />
opgegeven. De Noderlandscho troepen, door de marine<br />
kloekmoedig ondersteund, werden genoodzaakt terug te<br />
trekken, na met cene voorbecldelooze volharding gestreden<br />
en wonderen van dapperheid te hebben verricht.<br />
Toen Raaff de noodigc inlichtingen te Batavia gegeven<br />
had, nam hij op den I st Januari ook het burgerlijk<br />
gezag te Padang on onderhoorighoden van du Puy<br />
over, mot last niet dan bij hooge noodzakelijkheid aanvallender<br />
wijze te handelen. Hij mocht echter die betrekking<br />
niet lang bekleeden. Binnen de eerste helft van het<br />
volgende jaar werd die hoogst verdienstelijke officier reeds<br />
door den dood aan zijn belangrijken werkkring ontrukt,<br />
omstreeks denzolfden tijd dat Bondjol — waar de leerschool<br />
der padri-secte gevestigd was — de aangeknoopte onderhandelingen<br />
afbrak en den oorlog opnieuw begon. Hij<br />
werd als resident en militaire commandant door den luit-
237<br />
kolonel II. J. J. L. Ridder de Stuers vervangen, die de<br />
padri's met de hem eigen bekwaamheid in toom hield,<br />
en tengevolge van onderlinge verdeeldheid bij den vijand,<br />
eene afwachtende houding kon bewaren, zoo wonscliehjk<br />
bij den inmiddels uitgebroken oorlog op Java, Aan Raaff<br />
en do Stuers heeft Nederland de aanvankelijke vestiging<br />
van zijn gezag in de bovenlanden van Padang te danken.<br />
In 1829 werd hot militair bevel aan den kapt. D. L.<br />
do Rochomont en hot civiel gezag aan Mac Gillavry den<br />
resident van Soerakarta opgedragen, die voel moeite hadden<br />
zich in de bovenlanden to handhaven, terwijl de<br />
padri's, door Atjineozen ondersteund, Ajer Bangies, Natal,<br />
Tapanooli en Baros bestookten. Ook elders werden rust<br />
en vrede verstoord of pakten dreigende wolken zich samen.<br />
In Palembang was het reeds in 1819 tot eene uitbarsting<br />
gekomen. Nadat Tjiandjor, in de Preangor-regentschappen,<br />
aan den te veel Engolschgezinden Nadjmoe'd-din<br />
en de zijnon tot verblijfplaats aangewezen was, had de<br />
in zijne waardigheid herstelde sultan Mahmoed Badroe'ddin,<br />
do goede bedoelingen van do regeoring miskend on met<br />
ondank beloond, de Nederlandseho bezetting genoodzaakt<br />
zijn grondgebied te ontruimen, onlusten en gewapend verzet<br />
op Banka aangestookt, en elke vredelievende oplossingonmogelijk<br />
gemaakt. Maar nu was ook het geduld van 't<br />
hooge bestuur ten einde. Ongelukkig echter moest eene<br />
expeditie onder de bevelen van den schout-bij-nacht Wolterbeck<br />
onverrichtorzako terugkeoren ; hij was niet bij<br />
machte do batterijen van hot eiland Gombora aan do uitwatering<br />
der Pladjoo te overmeesteren, of de hinderpalen<br />
uit den weg te ruimen die den toegang tot de hoofdstad<br />
versperden.<br />
Banka bleef inmiddels in voortdurende gisting ; de resident<br />
Mr. A. P. Smissaert word vermoord, en 't duurde<br />
tot 1821 oor men op nieuw gereed was de eer der Nederlandsche<br />
wapenen te herstellen. Het terugvoeren van<br />
de verbannen vorstelijke familie naar Palembang werd als<br />
politieke maatregel aan de 2 ae expeditie verbonden. Het<br />
rijk zou onder toezicht van een resident, aan den zoon van<br />
den gewezen sultan in loon gegeven en aan dezen een<br />
apanage met den titel van soesoehoenan worden geschon-
238<br />
ken. Den 12 den Juni 1821 vertoonde zich eene talrijke<br />
vloot onder den schout-bij-nacht Lewe van Aduard, met<br />
een leger waarover de gen. Merkus de Koek het bevel<br />
voerde, voor de vijandelijke versterkingen, en den 24 stc<br />
werden de batterijen aan de Pladjoe en op Gombora —<br />
nog beter versterkt dan te voren en door stevig paalwerk<br />
omgeven — na een herhaalden aanval genomen, waarbij<br />
vele officieren der zee- en landmacht zich op de meest<br />
eervolle wijze onderscheidden. De kraton werd door onze<br />
troepen bezet, Badroe'd-din naar Ternate verbannen on<br />
zijn neef, onder den naam van Ratoe Ahmed Nadjmoe'ddin<br />
als sultan gehuldigd. Maar ook de overeenkomsten<br />
met dezen vorst aangegaan, die ten eenenmale ongeschikt<br />
bleek voor zijne hooge betrekking, werden al spoedig<br />
geschonden, 't Scheen wel alsof het sultansbestuur had<br />
uitgediend. Zoowel de vorst als zijne hofgrooten bleven<br />
vijandig gezind, en toen in November 1824 een verraderlijke<br />
aanval op onze troepen gelukkig was afgeslagen,<br />
nam dat bestuur een einde; de sultan werd naar Banda<br />
gebannen, en de uitvoerende macht aan den rijksbestuurder<br />
toevertrouwd.<br />
Terwijl het grootste deel onzer strijdkrachten noodig was<br />
om de rust in Palembang te herstellen, bleef zij ook op<br />
Celebes en Borneo niet ongestoord, 't Was alsof de<br />
vonken van opstand en verzet overal hadden gesmeuld<br />
om gedurende het bewind van den gouv.-gen. van der<br />
Capellen in lichte laaie vlammen uit te broken, 't geen<br />
niet weinig bijdroeg zijne pogingen tot verbetering van<br />
den algemeenen toestand te belemmeren. Eene zonding<br />
van Mr. J. H. Tobias, ten einde het Banggaisch traktaat<br />
te herzien en meer met den tegenwoordigen toestand in<br />
overeenstemming te brengen, was almede in zooverre<br />
mislukt, dat Boni, Tanette en Soepa geweigerd hadden<br />
toe te treden; men was er hoogst vijandig gezind.<br />
Overtuigd dat niet langer mocht worden gedraald, besloot<br />
de gouv.-gen. de gewichtige taak van vredestichter<br />
in persoon te aanvaarden, en reeds den 5 dc " Juli 1824<br />
ontving de toeanbesar de hulde der vorsten of gezanten<br />
van de inlandsche staten, uitgezonderd van Soepa en Tanette<br />
, en ofschoon de gemachtigden van Aroe Datoe
239<br />
vorstin van Boni, die haren broeder in de regeering was<br />
opgevolgd, achterwege bleven, werd op den 7 den Aug.<br />
het vernieuwd Banggaisch tractaat te Oedjoeng Pandang<br />
door de bondgenooten geteekend en den volke bij proclamatie<br />
bekend gemaakt.<br />
Tanette was inmiddels door do Stuers getuchtigd, en<br />
de sultan door zijne zuster vervangen; men had ongelukkigerwijze<br />
voor Soepa het hoofd gestooten. Ook een nieuwe<br />
aanval mislukte, en toen Boni bleef weigeren het tractaat<br />
te onderteekenen en vijandig optrad, brak even na het<br />
vertrek van den opperlandvoogd, de opstand opnieuw in<br />
zuidelijk Celebes uit, en maakte eene meer krachtige<br />
expeditie noodzakelijk. In 't begin van 1825 was zij gereed,<br />
en in Maart werden Sandjai en Badjoa door de troepen<br />
van den generaal Van Geen bemachtigd, zonder dat het hun<br />
echter gelukte zich van de koningin Aroe Datoe, die met<br />
de rijkssieraden naar het binnenland gevlucht was, meester<br />
te maken. De vorst van Soepa gaf zich over, de<br />
kracht van Boni was gebroken en de rust tijdig genoeg<br />
op Celebes hersteld, om de expeditionaire macht deel<br />
te doen nemen aan een oorlog die bereids op Java was<br />
aangevangen.<br />
Bij zijne komst in de Molukken vond de gouv.-gen. de<br />
toestand der bevolking op Amboina en de Banda-eilanden<br />
nog ongunstiger dan hem door de H.H. de Graaff, Meijlan<br />
en Merkus was gerapporteerd. Voorloopig werden de<br />
hongi-tochtcn, de gedwongen leveringen en de meest drukkende<br />
heerediensten afgeschaft, en zoodoende de eerste<br />
stap tot opheffing xan het monopoliestelsel gedaan. Op<br />
Banda werden den perkeniers do perken in eigendom toegewezen,<br />
het bestuur, de rechtspleging en politie beter<br />
geregeld, met Tidor en Ternate nieuwe contracten gesloten<br />
en vele bestaande misbruiken opgeheven. De komst<br />
van v. d. Capellen was deze gewesten ten zegen geweest,<br />
en voortaan zou de zeeroover alleen, de rust in dezen<br />
heerlijken Archipel verstoren.<br />
In Augustus 1828 werd het westelijk gedeelte .van<br />
Nieuw Guinea tot op den 141 ste " graad o. 1. van Greenwich<br />
door Merkus, als gouv. der Molukken, plechtig in<br />
bezit genomen en aan de Tritons-baai het fort du Bus
240<br />
gesticht. Tien jaren later evenwel moest men die landstreek<br />
(Merkus-oord) , ten gevolge van het ongezonde<br />
klimaat weder ontruimen.<br />
De westkust van Borneo, bleef ook na het vertrek van<br />
Nahuys, nog lang het tooneel van onrust en verzot; de<br />
meineedige Chineozen weigerden het hoofdgeld te betalen<br />
en het Nederlandsen gezag te erkennen. Veel leed zou<br />
men zich hebben bespaard door van den beginne af, dat oproerig<br />
Chineesch element met kracht te bedwingen. Meer<br />
dan eens heulden de vorsten met de oproerige kongsi's,<br />
omdat door de gesloten tractaten, hunne inkomsten verminderden<br />
en zij geen baat vonden bij een ordelijk geregeld<br />
bestuur. Bovendien waren de geringe bezettingen<br />
op Borneo niet bij machte don zceroof te bedwingen,<br />
verboden handel tegen te gaan, of het zoutmonopolio on<br />
andere rechten te beschermen. Zij konden evenmin beletten<br />
dat de kongi's Taikong en Sin-ta-kioe elkander de mijngronden<br />
van Sepang betwistten. Wel had Muntingho in<br />
eene uitgebreide memorie vele middelen aan de hand gedaan<br />
tot eene betere regeling, en gaf Mr. J. II. Tobias<br />
als gouv t3 .-com. in overweging ons ondermijnd gezag door<br />
eene expeditie te doen ondersteunen, maar men scheen<br />
ongezind of niet in staat flinke doortastende maatregelen<br />
te nemen. Wel werd de kongsi van Mandor door den luit.kol.<br />
do Stuers getuchtigd on Neêrlands suprematie door<br />
al de kleine staatjes van de westkust en het binnenland<br />
erkend, doch de krachten ontbraken om ze behoorlijk te<br />
besturen. Gelukkig volbracht de heer D. J. van den Düngen<br />
Gronovius met goed gevolg eene zending naar Landak<br />
en Sintang; de Stuers versloeg do oproerige Chineezen in do<br />
omstreken van Larah en Montrado, waardoor tevens do<br />
macht van do onder don naam Fo-sjon vereenigdo vier<br />
kongsi's werd verbroken; er werd een vredelievend bezoek<br />
te Broenei afgelegd en George Muller verwierf van don<br />
sultan van Koetei de erkenning van Neêrlands oppergezag.<br />
Daar echter de oorlogen op Sumatra en Celebes niet toelieten<br />
met eenig overwicht in Borneo op te treden, bloven<br />
onwil en verboden handel bestaan; noch hoofdgold, noch<br />
belasting werd er betaald, maar de rust vooreerst althans<br />
niet openlijk verstoord. Zee- en menschenroof evenwel<br />
>
241<br />
namen overal toe, en duizenden slachtoffers schreeuwden<br />
om wraak. Een woord over dien geesel, die zich van<br />
eeuwen her door den Archipel deed gevoelen, moge hier<br />
zijne plaats vinden.<br />
Sedert het prestige van de vroegere macht der O. I. C.<br />
verloren was gegaan, sedert de Hollandscho vlag niet meer<br />
als het symbool van kracht, van heerschappij of bescherming<br />
in den Archipel werd erkend, en de zee-politie had<br />
opgehouden, wemelde hot weldra van rooversprauwen in<br />
de straten, baaien, kreken en inhammen van die uitgestrekte<br />
zeeën, welker eilanden, klippen en reven, den<br />
zeeschuimer tal van ontoegankelijke schuilhocken aanboden.<br />
De Boegineezen en Orang-laut (Rajah) of zecbewoners<br />
der kusten van Riouw en Djohor, evenals de<br />
Soeloe-eilanders en zee-Dajaks van Seribas en Sekarran,<br />
door hunne behoeften, levenswijze en karakter als'tware<br />
tot den zeeroof gevormd, werden veelal door de vorsten<br />
van Lingga, van Siak en Borneo ondersteund; hunne<br />
roovenjen waren dien ten gevolge in bepaalde strooptochten<br />
overgegaan, die handel en zeevaart al meer en meer<br />
belemmerden. En toen de in 1784 met zijne Boegineezen<br />
uit Riouw gevluchte onderkoning radja Ali, gedwongen<br />
werd zijne schuilplaats op Borneo te verlaten (bl. 161),<br />
en zich met de barbaarscho Ilanons, de vermetele boekaniers<br />
van Magindanao (los Illanos de la laguna) verbond,<br />
was geene zee meer veilig. Van de noordkust van Borneo<br />
tot de zuidelijke stranden van Java, van de straat van<br />
Malakka tot aan de Philippinen, verspreidden de roovervlooten<br />
en smaldeelen schrik on vernieling om zich heen.<br />
Weerloozc dorpen of kustplaatsen waren schier eiken dag<br />
het tooneel van moord on verwoesting; als er niets meer<br />
te plunderen of te verbranden viel, werden de zwakken<br />
on ouden van dagen gedood, en de overige bevolkingweggevoerd<br />
om als slaven te worden verkocht. Ten einde<br />
do koloniale marine beter in staat te stellen dio zoo gevreesde<br />
zeeschuimers in ondiepe waters te vervolgen, werd<br />
zij van kruisprauwcn voorzien die goede diensten hebben<br />
bewezen.<br />
Ook in de Lampongscho districten moest een ernstige<br />
opstand onder den beruchten zeeroover Imba Kesoema<br />
16
242<br />
worden gestuit, maar het duurde verscheidene jaren, en<br />
meer dan eene expeditie was er noodig, eer die onrustige<br />
en door tweedracht verdeelde bevolking zich onderwierp.<br />
In de Pasoemah-landen was almede van tijd tot tijd eene<br />
gewapende tusschenkomst noodzakelijk.<br />
Voor wij ons weder in gedachten op Java verplaatsen,<br />
zij nog vermeld, dat de punten, die bij de overname onzer bezittingen<br />
door de comm c,, -gen. onbeslist waren gebleven, in<br />
Europa werden goregeld. Reeds in Juli 1820, was een dooide<br />
Engelsche onderhandelaren George Canning en Robert<br />
Stewart Castlereagh voorgesteld ontwerp-tractaat door de<br />
Nederlandsche gevolmachtigden Elout en A. R. Falck<br />
goedgekeurd; maar 't werd steeds op de lange baan geschoven,<br />
totdat in Juni 1823 H. baron Fagel de plaats<br />
van Elout innam, die tot minister van financiën was benoemd.<br />
Door den kapitein C. E, J. Elout als adviseur<br />
vergezeld, vertrokken onze afgevaardigden opnieuw naar<br />
Londen, waar lord Castlereagh door Charles Watkin Williams<br />
Wynn was vervangen. Na langdurige nu en dan<br />
afgebroken onderhandelingen, werd men het over de ondergeschikte<br />
punten eens, die in wederzijdsch opgemaakte<br />
nota's waren besproken, en kwam eindelijk het tractaat<br />
van 17 Maart 1824 tot stand, waarbij territoriale, financieele<br />
en andere kwestiën werden geregeld. De verplichting<br />
tot bestrijding van den zeeroof, werd alleen door Nederland<br />
getrouw nagekomen, en op den vrijen handel, slechts<br />
voor Ternatc, Ambon en Banda met onmiddellijke onderhoorigheden,<br />
eene uitzondering gemaakt. Neêrlands goed<br />
recht op Billiton was erkend, en van onzo zijde niet<br />
langer tegen het wederrechtelijk inbezitnemen van Singapore<br />
geprotesteerd. Sumatra werd door de Engelschen<br />
verlaten, Benkoelen en het fort Marlborough afgestaan,<br />
waarvoor Malakka met onze posten in Voor-Indië aan de<br />
Britten overgingen, en het tractaat mot Atjih opgeheven;<br />
bovendien moest eene geldelijke vergoeding van £ 100.000<br />
aan hen worden uitgekeerd. Terwijl Engeland alle reden<br />
had tot tevredenheid, schijnt ook in Nederland geene<br />
enkele stem tegen die „internationale boedelscheiding" te<br />
zijn opgegaan.
243<br />
]Na het vertrek der comm u '-gen. was in het administratief'<br />
beheer weinig verandering gekomen. Alleen werden de<br />
rechten en werkzaamheden der regenten meer bepaald<br />
aangewezen, de plichten die zij als hoofden der bevolking<br />
te vervullen hadden duidelijker omschreven en de rechtspleging<br />
voor den inlander beter verzekerd.<br />
Buiten de Preanger-regentschappen, ging de koffiecultuur<br />
niet vooruit, en scheen do inlander weinig geneigd,<br />
zijn tijd en arbeid er aan te besteden. De koloniën ontwikkelden<br />
zich niet naarmate de verwachting daaromtrent<br />
hoog was gespannen; en Engeland bleef nog<br />
immer door den aanvoer zijner katoenen en overige<br />
fabriekswaren een geduchte mededinger voor den Nederlandschen<br />
handel. Koning Willem I trachtte, door het<br />
vormen van een aanzienlijk maatschappelijk kapitaal het<br />
eene te bevorderen en het andere tegen te gaan; hieraan<br />
had de Algemeene Handelmaatschappij hare oprichting te<br />
danken.<br />
Het geldelijk beheer op Java liet steeds te wenschen<br />
over. Noch het boekhouden noch het opmaken van begrootingen<br />
waren in staat een zuiveren financieelen toestand<br />
in 't leven te roepen, zoodat de uitgaven in eene<br />
ongunstige verhouding bleven tot de inkomsten, het uitgeven<br />
van papieren geld en rentegevende promessen vermeerderde,<br />
en de schuld steeds toenam. Die achteruitgang<br />
is niet vreemd, als men bedenkt hoeveel er gevorderd<br />
werd, om al het sedert zoo geruimen tijd verwaarloosde<br />
te herstellen, do verkochte domeinen weder in te koopen,<br />
en in 't benoodigde voor de elkander snel opvolgende<br />
militaire expedition te voorzien.<br />
Renteloos papier en eene onevenredige hoeveelheid<br />
koper geld beheerschten de markt; 't werd schier hot<br />
cenigo ruilmiddel; het edel metaal was uit de circulatie<br />
verdwenen. Ten einde in dezen stijgenden geldnood te voorzien,<br />
wenschte de gouv.-gen. eene leening te sluiten van<br />
15 millioen sicca ropijen met het huis Palmer & Co. te<br />
Calcutta ; maar ten gevolge van de terecht zeer gestrenge<br />
afkeuring aan dat plan in 't moederland ten deel gevallen,<br />
moest het worden opgegeven totdat andere hulp kwam<br />
opdagen; bij eene wet van den 26 aten Maart 1826, was<br />
16*
244<br />
eene leening van f 20,000,000 toegestaan, tot inwisseling<br />
van het papieren geld en aflossing der bestaande schulden.<br />
De zware taak die op zee- en landmacht rustte, de vele<br />
vermoeiende diensten van haar gevorderd, werden met de<br />
meeste trouw en volharding volbracht. Reeds was menig<br />
lauwer vergaard; nog onlangs had de marine onder den<br />
kapitein t. z. A. W. de Man, de zeeroovers in de baai<br />
van Tontoli op bloedige wijze getuchtigd of onschadelijk<br />
gemaakt, en 't overige roofgospuis ontzag voor de Ncderlandsche<br />
vlag ingeboezemd, toen het oogenblik naderde<br />
dat ook van het leger op Java eene verbazende krachtsinspanning<br />
gevergd zou worden.<br />
Sedert 1823 waren door do regeering, omtrent de landverhuring<br />
die op groote schaal in de Vorstenlanden plaats<br />
vond, beperkende maatregelen genomen, waarbij de belangen<br />
zoowel van den huurder als van den verhuurder op onrechtmatige<br />
wijze werden benadeeld. Immers toen de verhuringen<br />
— voor langer dan drie jaren en meer dan voor<br />
zes maanden voorschot — met eene terugwerkende kracht<br />
werden verboden, zagen vele rijksgrooten, die bereids<br />
aanzienlijke voorschotten op de door hen verhuurde apanage-landen<br />
hadden ontvangen, zich tot eene gedeeltelijke<br />
restitutie genoodzaakt, terwijl de goede vooruitzichten voor<br />
den huurder, wiens winsten op een langdurig bezit gegrond<br />
waren, bijna geheel verloren gingen. Do algemeene ontevredenheid<br />
daardoor in Midden-Ja va ontstaan, nog vermeerderd<br />
door het in pacht nomen van sommige gronden<br />
ten behoeve van 't gouvernement, het bemoeilijken van<br />
't verblijf voor Europeaan en Chinees in het binnenland,<br />
benevens de vele lasten der bevolking opgelegd, gaven tot<br />
eene spanning aanleiding die allicht in openlijke vijandschap<br />
kon ontaarden. De schadevergoeding, bij de ingetrokken<br />
verhuring voor reeds genoten voorschot van do grondeigenaren<br />
te vorderen, ontstemde vooral de vorsten in Djokjokarta,<br />
en niet het minst de voogden van den jongen<br />
sultan, die belangrijke sommen moesten uitkeeren. Bovendien<br />
haddon deze zich in menig opzicht over hoog geplaatste<br />
Nederlandsche ambtenaren te beklagen. Do resident<br />
Smissaert bemoeide zich weinig met de zaken, hield<br />
zich meestal te Bcdoijo op, en de assistent-resident Che-
245<br />
vallier telde in den kraton vele en machtige vijanden.<br />
Diepo Negoro, een onwettige zoon van wijlen Amangkoe<br />
Boewana III, met een feilen haat tegen het Europeesch gezag<br />
bezield, stelde zich op den voorgrond, en trachtte, zoo<br />
door hot stipt nakomen zijner godsdienstplichten en langdurige<br />
afzonderingen als door het bezoeken van heilige<br />
plaatsen, zich een aanhang bij de bevolking en in den kraton<br />
te verwerven. Het — buiten zijne voorkennis — aanleggen<br />
van een weg over zijn grond en langs eene hoog vereerde<br />
begraafplaats, beleedigende en krenkende handelingen van<br />
den assistent-resident, deden hem eene dreigende houding<br />
aannemen en zijne aanhangers om zich heen verzamelen.<br />
Tot verantwoording van die vijandige houding bij den<br />
resident ontboden, weigerde Diepo Negoro te verschijnen,<br />
sleepte zijn medevoogd Mangkoe Boemi in den opstand<br />
mede, en ontvluchte naar Selarong, toen de ass.-res. zijne<br />
woning binnendrong om zich van hem en de zijnen meester<br />
te maken. Hoofden en bevolking trokken zijne partij,<br />
de Chineezen werden verjaagd, tolpoorten en pasars geplunderd,<br />
al wat aan het Europeesch gezag herinnerde<br />
vernield, en er brak een opstand uit, die niet dan<br />
na een vijfjarigen hardnekkigen, bloedigen oorlog eindigde.<br />
Weldra zag Diepo Negoro van alle zijden talrijke hulpbonden<br />
tocsnellcn, toen een dweepziek priester, naar zijne<br />
vroegere woonplaats, Kjaï Modjo genaamd, de vaan van<br />
den Profeet ontrolde, en alle Mohammedanen opriep tot<br />
den heiligen strijd. Schier geheel Djokjo gaf aan die roepstem<br />
gehoor, en 'twas grootendeels aan den persoonlijken<br />
invloed van den luit. gouv.-gen. de Koek, die met eene<br />
onbepaalde volmacht in de Vorstenlanden aankwam, en aan<br />
zijne overredingskracht to danken, dat de soesoehoenan van<br />
Soerakarta zijne weifelende houding liet varen, en zijne<br />
troepen met die van Nederland en de legioenen der ons<br />
getrouwe prinsen Pakoe-Alam en Mangkoe Negoro vereenigde.<br />
Een Javaansche landweer (barissan) en de in<br />
Samarang en Soerabaja uit Europeanen opgerichte schutterijen<br />
door het leger ondersteund, ziedaar alles wat men<br />
den steeds aangroeienden vijand in den aanvang kon tegen-
246<br />
overstellen. Gelukkig werd het leger gaandeweg door de<br />
uit Celebes en Sumatra terugkeerende corpsen en door<br />
de hulptroepen van Madoera versterkt, zoodat men al<br />
spoedig over eene krijgsmacht van ongeveer 8000 man kon<br />
beschikken; ook mogen de uitstekende diensten der marine,<br />
onder bevel van den schout-bij-nacht Melvill van<br />
Carnbee commandant en directeur van Zr. Ms. zeemacht<br />
in Oost-Indië, niet vergeten worden.<br />
Terwijl de kraton en het fort te Djokjokarta, waarheen<br />
men den jeugdigen sultan in veiligheid had gebracht, zóo<br />
nauw door Diepo Negoro — dio zich meestal tusschen Selarong<br />
en Pasar Gedé ophield — werden ingesloten, dat<br />
het den luit.-kol. Cochius niet dan met de grootste moeite<br />
gelukte de dappere bezetting voor een korten tijd van<br />
het noodigo te voorzien, nam de opstand steeds in kracht<br />
en omvang toe. Weldra breidde hij zich over Kadoe en<br />
omliggende residentiën uit; Magelang, Demak en zelfs<br />
Samarang werden bedreigd, en het kostte den generaal<br />
van Geen veel inspanning, de benden van den pangeran van<br />
Serang die zich bij Diepo Negoro had aangesloten, te verslaan<br />
en onschadelijk te maken, zonder ze nogthans geheel<br />
te kunnen vernietigen.<br />
Het heldhaftig gedrag der bezetting van Djokjo, aan<br />
welker zelfopofferende volharding men het behoud van dat<br />
hoogst gewichtig punt had te danken, mogen even als de<br />
groote diensten door sommige ambtenaren, de schutterij<br />
en de vrijwilligers van Samarang bewezen, nimmer worden<br />
vergeten.<br />
Na eene mislukte poging zoowel om de opstandelingen<br />
(kramans) uit hun hoofdzetel Selarong te verjagen, waar<br />
Diepo Negoro onder de moest weidsche en hoogdravende<br />
titels ook dien van sultan van Java had aangenomen, als<br />
om hen door vredelievende voorstellen de wapens te doen<br />
nederleggen, werd do oorlog met afwisselend geluk voortgezet.<br />
Inmiddels was de jonge sultan naar den kraton<br />
teruggekeerd, en hoewel onze krijgsmacht rondom Djokjo<br />
aanhoudend door den vijand werd verontrust, had een<br />
betrekkelijke overvloed een langdurig gebrek aan levensmiddelen<br />
vervangen.<br />
Meesterlijk wisten Diepo Negoro en zijne bevelhebbers,
247<br />
waaronder de jeugdige Sentot, zoon van raden Rangga<br />
Prawiro Dirdjo (bladz. 191) boven allen uitblonk, van<br />
het doorsneden terrein partij te trekken, en ofschoon<br />
hunne benden zich slechts noode in het open veld tegenover<br />
onze beter uitgeruste en gedisciplineerde troepen<br />
waagden, lieten zij geene gelegenheid voorbijgaan het<br />
leger uit hunne schuilhoeken op allerhande wijze afbreuk<br />
te doen. Gelukkig werd eene poging tot opstand<br />
in de oostelijke provinciën aan de grenzen van Soerabaja<br />
spoedig onderdrukt.<br />
Toen de regentijd aanbrak, enkele barissans ontbonden<br />
waren, en men onzen afgematten soldaten eenige<br />
rust kon schenken, had de Koek het bevel aan van Geen<br />
opgedragen om te Batavia de teugels van het bewind uit<br />
de handen van v. d. Capellen over te nemen, tot aan de<br />
komst van den com.-gen. du Bus de Ghisignies, die in<br />
Februari 1826 zijne hooge betrekking aanvaardde.<br />
Gaven de erkende bekwaamheid en de uitstekende<br />
hoedanigheden van den nieuwen landvoogd, vele waarborgen<br />
voor het welslagen zijner gewichtige zending, om<br />
verbetering te brengen in den benarden toestand der<br />
Indische geldmiddelen, zoo moest de uitgebroken opstand<br />
daarop een noodlottigen invloed uitoefenen, en de taak<br />
waaraan du Bus te Batavia zijn beste krachten besteedde,<br />
maakte die welke de generaal de Koek te vervullen had<br />
dubbel moeilijk. Ook in de Vorstenlanden was geld de nerf<br />
van den oorlog, en men behoeft zich niet te verwonderen<br />
dat, waar de belangen van het leger in strijd waren met<br />
het aangenomen bezuinigingssysteom, waar de soldijen voor<br />
-/3 in kopergeld werden uitbetaald, de wegen van den<br />
gouverneur-generaal en den opperbevelhebber uit elkander<br />
liepen. Beiden trachtten hetzelfde doel, doch op verschillende<br />
wijzen te bereiken. Waar de opperlandvoogd,<br />
met het oog op de steeds toenemende oorlogskosten, den<br />
vrede zoo spoedig mogelijk en tegen eiken prijs wenschte<br />
te verkrijgen, liet de Koek zijn eens aangenomen stelsel<br />
van langzame insluiting en uitputting van den vijand niet<br />
varen, zooals wij later zien zullen.<br />
In 't begin van April keerde de opperbevelhebber naar<br />
het tooneel van den oorlog terug, en vestigde zijn hoofd-
248<br />
kwartier te Djokjokarta, van waar de meeste krijgsoperatiën<br />
uitgingen. Mangkoe Negoro ontving het ridderkruis<br />
(3 de kl.) voor moed, beleid en trouw, en zijn legioen,<br />
behaalde ook in 1826, onder aanvoering van den grijzen<br />
held en zijne dappere zonen, menige duur betaalde zege,<br />
totdat de groote vasten (poeasa) aan beide partijen eenige<br />
verademing schonk. De herovering van den versterkten<br />
en hardnekkig verdedigden kraton te Plércd, mocht tevens<br />
als een goed begin van den opnieuw geopenden veldtocht<br />
beschouwd worden, toen aan ons leger onverwacht nederlaag<br />
op nederlaag werd toegebracht — bij een van welke<br />
het legioen van Mangkoe Negoro bijna geheel verloren<br />
ging — na eene vergeefsche poging, om den vijand in<br />
den omtrek van Dikso te ontmoeten.<br />
Bovendien was de overrompeling van een tiental rijksgrooten<br />
— waaronder twee voogden van den jongen<br />
sultan — die van Dikso naar Djokjokarta terugkeerden,<br />
en allen op twee na sneuvelden of gevangen en vermoord<br />
werden, een der oorzaken waardoor Diepo Negoro<br />
zijn geschokt gezag en dalend prestige herwon.<br />
De schitterende zege later op Mangkoe Negoro behaald,<br />
deed zijn roem nog hooger stijgen; het oude Mataram<br />
en de moeste reeds onderworpen gewesten schaarden<br />
zich op nieuw aan zijne zijde, het aantal zijner benden<br />
(brandals) nam aanhoudend toe, schier overal zagen<br />
de troepen zich tot den terugtocht gedwongen, en de generaal<br />
de Koek was dikwerf genoodzaakt de rol van aanvaller<br />
tegen die van verdediger te verwisselen. De gemeenschap<br />
tusschen Djokjo en Soerakarta, in welke<br />
richting Diepo Negoro zijne strijdkrachten verzamelde,<br />
werd al spoedig verbroken, en 't hoofdkwartier naar laatstgenoemde<br />
plaats overgebracht, 't Werd dringend noodzakelijk<br />
maatregelen te nemen om het leger te versterken,<br />
dat wonderen van dapperheid en volharding had verricht,<br />
maar niet langer bij machte was, den steeds aangroeiend«!<br />
vijand overal het hoofd te bieden. Al stonden reeds de<br />
namen van eenCochius, een Cleerens, Le Bron de Vexcla,<br />
Sollewijn, Michiels, van Geen en zoovele andoren, hoog<br />
en met eere aangeschreven, al werden ook bij de ondergeschikte<br />
rangen, de schoonste voorbeelden van toewijding
249<br />
en zelfopoffering gegeven, de gedunde gelederen moesten<br />
aangevuld en versterkt worden.<br />
Ten einde bij de bevolking, aan den toenemenden invloed<br />
van Diepo Negoro, eene hoog vereerde macht tegenover<br />
te stellen, besloot men onzen ouden tegenstander,<br />
Amangkoe Boewana'II (bl. 191), doch die thans beloofde<br />
een getrouw bondgenoot te zullen zijn, op den troon van<br />
Djokjo te herstellen, onder erkenning van den minderjarigen<br />
vorst als wettig sultan anom (de jonge) en zijn recht<br />
tot deelneming aan 't bestuur. Uit den verderen loop<br />
der gebeurtenissen is evenwel gebleken, dat die verheffing<br />
Aveinig goeds heeft opgeleverd. Trouwens welk Javaan,<br />
aan Nederland ondergeschikt, zou eenigen invloed tegen<br />
het zedelijk overwicht van Diepo Negoro kunnen doen<br />
gelden, wie zich met hem durven meten? Was hij niet<br />
de held des geloofs, de vriend van den Profeet, de afgod<br />
des volks, de vijand van den kafir, — de sultan van<br />
Java? Geen afgeleefde, uit zijn ballingschap te voorschijn<br />
gehaalde vorst, zou de kracht van dien vijand kunnen<br />
verbreken; maar gelukkig keerde de kans van den<br />
oorlog. Te Djatianom, waaruit zijne brandals, schrik en<br />
angst verspreidden tot onder de muren van Solo, werd<br />
hij geslagen en genoodzaakt zich in de bijna ontoegankelijke<br />
wildernissen van den Merapi terug te trekken. En<br />
toen daarop eene nederlaag bij Soekarodjo volgde, waarbij<br />
Diepo Negoro tweemalen gewond werd, en het voordeel<br />
aan onze zijde bleef, herleefden de moed, de hoop en<br />
het vertrouwen. Na het invallen van do westmoeson, genoten<br />
onze colonnes een weinig rust, die echter onophoudelijk<br />
door een vermoeienden guerilla-oorlog werd gestoord.<br />
In 1827 zag de generaal de Koek, tengevolge der algemeene<br />
uitputting, do vele zieken en het uitbreken der<br />
cholera, geen kans de krijgsverrichtingon met die kracht<br />
te doen hervatten welke een spoedigen vrede beloofde,<br />
en moest hij zich veelal tot eene lijdelijke verdediging<br />
bepalen, hoewel den vijand toch menig verlies, vooral in<br />
hot noorden van Padjang en Kadoe werd toegebracht.<br />
Ook in 't moederland was de noodzakelijkheid ingezien<br />
het Indische leger met een krachtig Europeesch element<br />
te versterken, en eene uit ruim 3000 vrijwilligers bestaande
250<br />
expeditionaire afdeeling onder den kolonel Vermersch opgericht,<br />
die reeds in Mei on Juni te Samarang aankwam.<br />
Weldra nam zij een werkdadig deel aan den strijd, en<br />
de gedenkboeken van de heldenfeiten der Nederlanders in<br />
Indië, werden al spoedig met een aantal Hollandsche en<br />
Belgische namen verrijkt.<br />
Het plan do campagne, door den opperbevelhebber gevormd<br />
en waaraan hij tot het einde getrouw bleef, steunde<br />
hoofdzakelijk op het doel den opstand allengs te concentreeren.<br />
Dit zocht hij te bereiken, door verscheidene<br />
mobiele colonnes zooveel mogelijk in verband met elkander<br />
te doen samenwerken, en het gewonnen terrein door een<br />
tal van kleine sterkten (bentings) te doen bewaken, tevens<br />
geschikt tot steunpunt der, troepen, die de opstandelingen<br />
in een al nauwer en nauwer wordenden kring moesten<br />
insluiten. Tegelijkertijd trachtte men oproerigo prinsen<br />
of overwonnen hoofden aan het Nederlandsch bestuur te<br />
verbinden, waartoe echter middelen vereischt werden,<br />
die bij de toepassing van het zuinighcidssysteem niet altijd<br />
te verkrijgen waren.<br />
Met acht mobiele colonnes, later tot elf aangegroeid, en<br />
een steeds toenemend aantal forten (het benting-stelsel),<br />
hoopte de opperbevelhebber den oorlog tot een goed einde<br />
te brengen. Die colonnes, mot afwisselend geluk werkzaam,<br />
en door kundige officieren aangevoerd, hebben dan<br />
ook, trots alle bezwaren, met eene nooit genoeg te prijzen<br />
volharding en zelfopofferenden moed, doch niet dan<br />
nà een vijfjarigen strijd, het doel bereikt.<br />
Al spoedig bepaalde zich het tooneel van den oorlog<br />
tusschen de Progo en de Bogowonto, en toonde Diepo<br />
Negoro in 't begin van Augustus zich bereid om te onderhandelen.<br />
De eischen echter van don zich noemenden<br />
sultan van Java, panotogomo (regelaar van den godsdienst,<br />
enz. enz. enz.) waren zóo overdreven, dat de vijandelijkheden<br />
nog vóór het invallen van den regentijd werden<br />
hervat, en ook later aangeknoopte onderhandelingen even<br />
vruchteloos afliepen. Krachtig werden do operation voortgezet,<br />
en de opstandelingen onophoudelijk achtervolgd; maar<br />
genoten zij weinig rust, ook van onze soldaten werden<br />
uiterst afmattende diensten gevorderd.
251<br />
Een opstand te Rembang uitgebroken, gaf tot nieuwe<br />
gevechten aanleiding, waarbij het voordeel niet altijd aan<br />
onze zijde was, en het kostte den generaal Holsman veel<br />
moeite dien te bedwingen. Omtrent terzelfder tij d stierf sultan<br />
Sepoeh, en weder bleef een onmondig kind als erfgenaam<br />
van Djokjo achter, wiens troon zulk eene groote behoefte<br />
had, aan de getrouwe ondersteuning der inlandsche vorsten.<br />
De voogdijschap werd thans evenwel beter geregeld,<br />
den voogden meer macht geschonken, en het njkszegel in<br />
hun bezit gesteld.<br />
Intusschen was aan het leger een dapper bevelhebber<br />
ontvallen ; de generaal van Geen, die op Java en Celebes<br />
vele en goede diensten had bewezen, keerde naar Europa<br />
terug om ook dââr, doch op een geheel ander oorlogsveld,<br />
Neêrlands tegenstanders te bestrijden.<br />
Niettegenstaande de commissaris-generaal op een spoedig<br />
eindigen van den oorlog bleef aandringen, ging de<br />
gen. de Koek, volgens zijn eenmaal aangenomen stelsel,<br />
steeds langzaam voorwaarts, en werd in 1828, de veldtocht<br />
onder gunstiger omstandigheden dan in 't vorige<br />
jaar geopend. Men verkreeg al meer en meer de overtuiging,<br />
dat voortvarendheid allicht tot overijling aanleiding<br />
gaf. Naarmate de kring enger werd waarin het hoofd<br />
van den opstand zich bewoog, namen zijne hulpmiddelen<br />
af, en hadden de onderworpen gewesten, door de overal<br />
verspreide bentings beschermd, minder van aanvallen of<br />
strooptochten te lijdon. Reeds was de vijand van tusschen<br />
de Opak en Progo verdreven; en had Kjaï Modjo —<br />
tijdens de onderhandelingen met hem gevoerd — geene<br />
te groote eischen voor den Islam gedaan, dan ware de<br />
oorlog wellicht spoedig geëindigd, 't Zou echter dwaasheid<br />
zijn geweest de onaannemelijke voorstellen van dien<br />
dweepzieken priester langer aan te hooren.<br />
Na eene reeks schermutselingen, afmattende tochten en<br />
eene schier ongeloofelijke inspanning, gelukte het Le Bron<br />
de Vexela, juist toen Kjaï Modjo gereedstond, een inval<br />
in de Padjangsche gewesten te ondernemen, zich van hem<br />
en de zijnen op de zuidelijke afhelling van den Merapi,<br />
meester te maken. Te Klatten gaf hij aan den resident<br />
van Solo de. wapens over. Dit belangrijk voordeel, aan den
252<br />
kloeken commandant der 3 de mobiele colonne en zijn onverschrokken<br />
adjudant den luit. Johan Jacob Roeps verschuldigd<br />
, werd met de hooge tevredenheid van den opperlandvoogd<br />
aan het leger bekend gemaakt. Ook te Batavia<br />
begon men in te zien, dat het doel bij het gevoerde stelsel<br />
zoo al niet spoedig, dan toch zeker zou worden bereikt.<br />
Ongelukkigerwijze werd door den stoutmoedigen Sentot<br />
aan de 8 s,e colonne eene gevoelige nederlaag toegebracht,<br />
waarbij hij echter ontwaarde, dat een op zich zelf staand<br />
voordeel niet in staat was den vooruitgang van het<br />
Nederlandsch leger te stuiten. Ten gevolge dor in Februari<br />
1829 op nieuw met het hoofd van den opstand aangeknoopte<br />
onderhandelingen, bleven de vijandelijkheden tot<br />
in April geschorst, en uithoofde van de grootere troepenmacht<br />
waarover men beschikken kon. al meer en moer<br />
tusschen de Progo en de Bogowonto beperkt.<br />
Het vroegere prestige van Diepo Negoro was verdwenen;<br />
zijne pradjoerits moesten zich dikwerf door plundering<br />
en roof van 't noodige voorzien; ellende en gebrek<br />
deden zich gevoelen, waar vroeger weelde en overvloed<br />
heerschten; moedeloosheid maakte zich van zijne hoofden,<br />
wantrouwen van zijne minderen, ontevredenheid van<br />
de bevolking meester, en 't geloof aan het gelukkig gesternte<br />
van den sultan ging verloren. Maar haddon hij en de<br />
zijnen veel geleden, de afmattende oorlog, waarin oneindig<br />
meer offers door vermoeienis, ziekte en uitputting dan<br />
door 's vijands vuur gevallen waren, had ook ons leger<br />
zware verliezen toegebracht. Van de expeditionaire afdeeling,<br />
welker diensttijd ten einde liep, was op den l 8ten<br />
Augustus 1829 nauwelijks oen derde over ; en het opzoeken<br />
of vervolgen van de brandals, kostte nog altijd eene voortdurende<br />
inspanning. Ofschoon Diepo Negoro veel aan<br />
kracht en invloed had verloren, bleef hij gevaarlijk voor<br />
de rust van het land, en nog menig bloedig gevecht moest<br />
er geleverd worden, eer die voor goed was hersteld.<br />
Weldra vielen zijn oudste zoon, zijne moeder en dochter<br />
met andere aanzienlijke hoofden in onze handen; en hij<br />
leed een onherstelbaar verlies, toen Sentot, die met den<br />
titel van Ali-Bassa aan het hoofd van zijn barissan in<br />
Nederl. dienst overging, zich even als Mangkoe Boemi
253<br />
bij ons aansloot. Toch hield hij nog geruimen tijd vier<br />
der mobiele colonnes gestadig in beweging, tot dat de verlaten<br />
sultan, meermalen als door een wonderwerk ontsnapt,<br />
eindelijk in onderwerping kwam. De hooge prijs op<br />
zijn hoofd gesteld, had geen Javaan kunnen verleiden den<br />
sultan te verraden. Ofschoon met toegevendheid en onderscheiding<br />
behandeld, waarvan hij in meer dan één opzicht<br />
misbruik maakte, was Diepo Negoro niet ter goeder trouw,<br />
en bleef hij eischen volhouden, die hem van den aanvang<br />
af, en zelfs tijdons zijn grootsten voorspoed geweigerd<br />
waren, zoodat de generaal de Koek genoodzaakt was —<br />
wilde hij den oorlog niet op nieuw doen ontbranden —<br />
hem naar Batavia op te zenden. Yan daar werd hij naar<br />
Menado overgebracht; zijn laatste verblijf was Makassar,<br />
waar hij in 74-jarigen ouderdom overleed.<br />
Zoo was dan de rust na een vijfjarigen strijd hersteld;<br />
een strijd die aan meer dan 15000 Europeanen en onder<br />
onze vanen strijdende inlanders het leven, en het moederland<br />
millioenen schats had gekost. Wie telt het aantal<br />
opstandelingen voor den sultan van Java gevallen, wie<br />
het bloed en de tranen door zoo vele duizenden gestort?<br />
't Waren kommervolle jaren, arm aan voorspoed, maar<br />
rijk aan ondervinding en aan lessen voor de toekomst, die<br />
jaren van 1825—1830, waarin voor vroeger verzuim,<br />
voor willekeurige handelwijzen, ondoordachte maatregelen<br />
of gemis aan doorzicht en kennis, zóó bitter werd<br />
geboet. Eone betere grensscheiding tusschen de Vorstenlanden,<br />
en de aanhechting der tegenwoordige residenten<br />
Hanjoemas Bagelen, Madioen en Kediri aan Neêrlands<br />
o-rondgebied, waarvoor jaarlijks vaste sommen aan de<br />
vorsten werden uitgekeerd, kwamen na den vrede tot<br />
stand. De soesoehoenan van Socrakarta, hoogst gebelgd<br />
over die verkleining van zijn gebied, verliet heimelijk<br />
zijne hoofdstad om zich bij de heilige graven van Imogivi<br />
af te zonderen; en moest zijne dubbelzinnige handelwijze<br />
met eene verbanning naar Amboina boeten. Prins Poerbaja,<br />
tot zijn opvolger verkozen, beklom als sultan Pakoe<br />
Boewana VII, den troon zijner vaderen, en nam de hem<br />
gestelde voorwaarden aan.<br />
De gen. de Koek, in den loop van 1830 naar Nederland
254<br />
teruggekeerd, werd tot den adelstand verheven, ontving uit<br />
's konings hand het zoo eervol verworven grootkruis der<br />
militaire Willemsorde, en weldra prijkte op de borst onzer<br />
dapperen, naast het door velen duur gekochte ridderkruis,<br />
eene medaille ter herinnering aan dien gedenkwaardigen<br />
oorlog.<br />
Moge die herinnering levendig blijven, en ook door ons<br />
nimmer worden vergeten dat wij het belioud van het<br />
prachtige Insulinde, aan den moed en de trouw van het<br />
Nederlandsch-Indisch leger verschuldigd zijn 1).<br />
Reeds in Januari was du «Bus door den gouv.-gen. Johannes<br />
van den Bosch vervangen; maar alvorens hem in<br />
zijn bestuur te volgen, waarmede zich een nieuw tijdperk<br />
voor Java opent, moet ik op dat van den afgetreden com.gen.<br />
met een enkel woord terugkomen.<br />
Nadat hij het personeel van den'raad van Indië veranderd,<br />
dat der rechterlijke macht verminderd, en een nieuw<br />
reglement op de algemeene boekhouding en rekenkamer<br />
vastgesteld had, waren tevens eenige administration, instellingen<br />
en betrekkingen opgeheven of met anderen vereenigd.<br />
En ondanks die bezuinigingen, ondanks het afschaffen<br />
van vele uitgaven en het, sluiten van nieuwe<br />
leeningen, hadden de financieele uitkomsten op verre na<br />
niet aan de verwachting beantwoord. Niettegenstaande de<br />
com.-gen. een uitgebreid krediet, met enkele millioenen aan<br />
gouden en zilveren specie tot stijving der Indische geldmiddelen<br />
had medegebracht, de gulden — tot dusverre<br />
ter waarde van 120 duiten — voortaan slechts 100 zou<br />
gelden, en het gouvernements-papier buiten omloop was<br />
gesteld, bleef de geldmarkt even gedrukt als te voren. Die<br />
nieuwe regeling van het muntwezen, en het noodlottig kopersysteem<br />
deden veel ongerief ontstaan; vooral werden de<br />
in koper uitbetaalde soldijen, koelieloonen enz. er door<br />
benadeeld, hoewel niemand verplicht was meer dan ƒ10<br />
in koperen munt te ontvangen.<br />
1) Zie over dit merkvaardig tijdvak der O. I. geschiedenis : De oorlog<br />
op Java va« 1S25 tol 1830, door A. W. P. Weitzel, kapitein bij de<br />
infanterie, enz.
255<br />
Het innen der landrente bleef nagenoeg' op dezelfde<br />
wijze bestaan; „de huistax" en de verponding werden verhoogd,<br />
doch de directie der djatiebosschen opgeheven en<br />
de tolpoorten der Vorstenlanden ingetrokken. Behalve de<br />
amfioenpacht, was ook de Preanger-koffie voor een twaalfjarig<br />
tijdvak aan de Handelmaatschappij afgestaan; het<br />
zoutmonopolie bleef gehandhaafd.<br />
Bij menig kleingeestigen maatregel van bezuiniging,<br />
door du Bus ten koste van algemeene en bijzondere belangen<br />
ingevoerd, kwamen toch ook onderscheiden verbeteringen<br />
tot stand, zooals het intrekken der beperkende<br />
bepalingen omtrent het verblijf van Europeanen in de binnenlanden<br />
en eene regeling tot verhuring van landerijen. Als<br />
voorstander van individueel landbezit, het uitgeven in erfpacht<br />
van woeste gronden aan Europeanen, en uitbreiding<br />
der cultures, die door zijn opvolger, ofschoon op eene<br />
andere wijze, tot zulk eene verbazende hoogte zou worden<br />
opgevoerd, was hij de ziel, de beschermer en aanmoediger<br />
van alle ondernemingen tot bevordering van landbouw<br />
en nijverheid. Proeven voor de teelt van nieuwe producten<br />
werden te Krawang genomen, handel en scheepvaart ondersteund,<br />
de Javaschc bank opgericht en de Bataviasche in<br />
Javasche Courant herdoopt, het officieele blad der regeering.<br />
Du Bus had in Indië eene moeijehjke, hoogst ondankbare<br />
taak te vervullen, waarvan hij zich op eene wijze<br />
kweet, die hem zelfs de achting zijner tegenstanders deed<br />
verwerven, en zijn rapport van 1 Mei 1827, mag voorzeker<br />
onder een der meest verlichte staatsstukken gerangschikt<br />
worden.<br />
De bezuinigingswoede was ook op de buitenbezittingen<br />
niet zonder invloed gebleven. Aan Sumatra's westkusten<br />
in de bovenlanden van Padang had men den oorlog bij<br />
gemis aan de noodige krijgsmacht en geldmiddelen slepende<br />
gehouden en bleef de status quo, dank zij het beleid<br />
van do Stuers, zoo veel mogelijk bewaard ; op Palembang,<br />
Banka en Billiton was de toestand in eenige opzichten<br />
verbeterd, maar overal gevoelde men behoefte aan een<br />
beteren financieelen toestand.<br />
Terwijl op Celebes, de koningin AroeDatoe, nog steeds
25G<br />
volhardde in hare vijandige houding tegenover de vroegere<br />
beschermers en bondgenooten van Boni, was Tanette<br />
door den majoor van Coehoorn van Houwerda getuchtigd<br />
en Lapatoea als leenroerig vorst op den troon hersteld.<br />
In de Molukken bleef de gedwongen specenjteelt bestaan<br />
, en werden de rooskleurige verwachtingen eener gelukkiger<br />
toekomst niet verwezenlijkt; zelfs moest de oproerige<br />
gezindheid onder het garnizoen van Amboina krachtig<br />
worden te keer gegaan.<br />
De bezittingen op de westkust van Borneo, zouden<br />
voortaan ressorteeren onder de residentiën Pontianak en<br />
Sambas, de onder-residentie Mampawa en do afdeeling<br />
Landak, waarvan het hoofdbestuur te Pontianak was<br />
gevestigd. Ten gevolge der oorlogen op Java en elders<br />
gevoerd, had men vooral ten opzichte der weerspannige<br />
kongsi's veel door de vingers moeten zien. Ook daar leidde<br />
inkrimping van uitgaven, tot beperking van invloed en<br />
gezag. De verregaande beleediging echter der Nederlandsche<br />
vlag door Mohammed Djamaloe'd-din sultan van Matan<br />
aangedaan, die den zeeroof openlijk onder zijne hoede<br />
nam, en zich gewapenderhand van de lading onzer schepen<br />
meester maakte, mocht niet ongestraft blijven. Een eskader<br />
onder den kaptein t. z. Dibbetz, door de flottille van radja<br />
Akil, den zwervenden kleinzoon van een vroegeren sultan van<br />
Siak bijgestaan, maakte zich van de versterkingen aan de<br />
Katapan-rivier, vele prauwen en verdere vijandelijke stellingen<br />
meester, en verklaarde den vorst vervallen van den<br />
troon. Zijn rijk werd met het landschap Soekadana en de<br />
Karimata-cilanden aan dezen Siakschen prins, die ons<br />
trouw gediend en meer dan eens had bijgestaan, in leen<br />
gegeven, en do zetel van 't bestuur onder den naam van<br />
Nieuw-Brussel — dien hij echter niet lang behield — naar<br />
Soekadana overgebracht. Al mocht de nieuw aangestelde<br />
sultan, Abdoe'l-djahil jang di pertoean Sjah di Brussel, later<br />
niet altijd aan de billijke verwachtingen van het gouvernement<br />
beantwoorden, toch hadden de zeeroovers in die<br />
wateren een verlies geledon ; waarvan zij zich nimmer geheel<br />
hebben hersteld.<br />
Nadat in 1828 en 1829 de troonopvolging in Tajnn,<br />
Mampawa. Sambas en Koeboe geregeld eil verschillende<br />
/
257<br />
overeenkomsten met de vorsten gesloten waren, werd gedurende<br />
de eerste jaren in weerwil van zoo vele elementen<br />
van onrust en wederspannigheid, de vrede niet ernstig<br />
verstoord.<br />
De nog weinig bekende binnenlanden en Dajaksche<br />
stammen in de Westerafdeeling van Borneo, werden op<br />
verschillende tochten door Hartmann, even als de sultan<br />
van Kootei, die het oppergezag van Nederland erkende,<br />
en de bovenlanden der Zuider- en Oosterafdeeling, tot<br />
aan het stroomgebied der Kapoeas, door den onvermoeiden<br />
en stoutmoedigen Muller bezocht. De eerste gaf menige<br />
nuttige wenk tot het aanknoopen van nauwere gemeenschap<br />
met die gewesten en hunne bewoners, terwijl de<br />
tweede, door de Dajaks vermoedelijk op het aanstoken<br />
van Koetei's vorst, in 't binnenland — waarschijnlijk te<br />
Soengei-Boengan — werd vermoord. De resultaten van dat<br />
topographisch en ethnographisch onderzoek, dat door den<br />
majoor Henrici werd voortgezet, zijn ongelukkig meest allen<br />
verloren gegaan, zoodat van de door hen opgedane kennis<br />
betrekkelijk weinig nut is getrokken. Later had men<br />
aan de tochten van Korthals; Hörner, Sal. Muller en von<br />
de Wall, maar vooral aan het wetenschappelijk onderzoek<br />
van de H.H. Schwaner 1) en van Lijnden, benevens aan<br />
de reizen van Burns en Ida Pfeiffer vele belangrijke mededeelingen<br />
omtrent de binnenlanden van Borneo te danken.<br />
Nadat Tobias verschillende zaken geregeld, en den heer<br />
Halewijn, als opperhoofd ton Zuid- en Oostkust van Borneo,<br />
de verdere uitvoering zijner inzichten had toevertrouwd<br />
, bleef ook te Bandjermasin de rust verder bewaard.<br />
Was het bestuur van den gouv.-gen. van den Bosch<br />
over 't algemeen voor de buitenbezittingen van minder<br />
belang, werden alle buitengewone uitgaven vermeden en<br />
de zaken in statu quo gelaten, voor Java werd eene<br />
nieuwe toekomst ontsloten.<br />
In het volgende hoofdstuk zullen wij zien hoe do stelselmatige<br />
uitbreiding van den landbouw en de invoering<br />
van hetgeen men later het cultuurstelsel heeft genoemd<br />
1) Zie o. a. Dr. C'. A. L. M. Schwaner, Borneo. Besc/irijvi;<br />
liet 'stroomgebied van den Barito.<br />
17
258<br />
voor Java verscheidene nieuwe takken van nijverheid<br />
en productie deed ontspruiten en later eene mildvloeiende<br />
bron van inkomsten voor Neêrlands schatkist<br />
opende.<br />
HOOFDSTUK III.<br />
VAN DEN VIJFJARIGEN OORLOG OP JAVA TOT AAN HET<br />
BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL JAN<br />
JACOB ROCHUSSEN.<br />
1830—1845.<br />
De geschiedenis van Nederlandsen Oost-Indië en die<br />
van Java in 't bijzonder, treedt thans een tijdperk in,<br />
waar diep ingrijpende maatregelen een geheelen ommekeer<br />
van verschillende toestanden zullen teweeg brengen. Het<br />
cultuurstelsel, die „reusachtige uitbreiding van het stelsel<br />
der voormalige O. I. C", dat ongeveer 20 jaren lang geheel<br />
de inwendige huishouding van Java beheerschto, is<br />
hier de belangwekkende zaak waarom al het overige zich<br />
groepeert. Trots de door du Bus ingevoerde bezuinigingsmaatregelen<br />
en hervormingen, moest Indië nog<br />
altijd door het moederland geldelijk worden ondersteund.<br />
Thans zouden die hervormingen door v. d. Bosch worden<br />
opgenomen en voortgezet, in de hoop door het invoeren<br />
van zijn landbouwstelsel en nieuwe cultures,<br />
Java zóo winstgevend te maken voor Nederland, als do<br />
stoutste verbeelding zich niet had durven voorstellen. Tot<br />
eiken prijs moest in den bestaanden, en ten gevolge van<br />
den Belgischen opstand steeds toenemenden geldnood<br />
worden voorzien; dit zou naar zijne meening kunnen geschieden<br />
door den vruchtbaren Indischen bodem en de<br />
werkkrachten zijner bewoners, dienstbaar te maken aan<br />
de behoeften van de Europceschc markt. Elout, die zich
259<br />
als minister van koloniën, met de denkbeelden van den<br />
opperlandvoogd niet kon vereenigen, uit vrees de beginselen<br />
van vrijen arbeid en handel aan dwang en<br />
monopoliegeest te zien opofferen, verzocht en verkreeg<br />
zijn ontslag. De koning verloor door zijn aftreden een<br />
trouw en eerlijk raadsman, Indië een zijner beste bestuurders<br />
en Nederland een zijner uitstekendste ministers.<br />
't Nieuw in te voeren systeem, dat zoowel met staathuishoudelijke<br />
begrippen als met de adat en Javaansche<br />
maatschappelijke toestanden in botsing kon geraken, had<br />
al aanstonds met vele bezwaren te kampen; trouwens een<br />
natuurlijk gevolg van elke nieuwe instelling waarbij men<br />
zich van oude lang gevestigde denkbeelden moet losmaken.<br />
Het cultuurstelsel, door sommigen ten hemel verheven<br />
en door anderen diep verguisd, maar zelden geheel onpartijdig<br />
beoordeeld, berustte op het denkbeeld: om, zonder<br />
dat de adat geschonden, verkregen rechten gekrenkt of<br />
den inlander gedwongen werd, een gedeelte der sawahs<br />
en dessagronden af te zonderen, tot het verbouwen van<br />
eenig ander winstgevend product. Het steunde op de volgende<br />
grondslagen: elke dessa die '/s van hare rijstvelden<br />
afstond ten behoeve van de door het gouvernement verlangde<br />
cultuur, zonder meer arbeid te vorderen dan de<br />
rijstcultuur, was van de daarvoor te innen grondbelasting<br />
verschoond; leverde het product bij taxatie meer op dan<br />
het bedrag der verschuldigde landrente, zoo deelde de<br />
dessa in dat voordeel; en bij misgewas, zonder toedoen<br />
van den planter verkregen, kwam de schade voor rekening<br />
van het gouvernement. Men beloofde zich gouden bergen<br />
van dit stelsel, en, ware het zóo ingevoerd en toegepast<br />
, had men zich getrouw aan die bepalingen gehouden,<br />
dan zou het werkelijk reeds bij den aanvang gezonde en<br />
rijke vruchten hebben kunnen dragen. Maar nu het in<br />
werking kwam zonder de noodige voorbereidende maatregelen<br />
en practische kennis, zonder juiste gegevens of<br />
voorafgaande proefnemingen, kon het althans in den<br />
beginne, niet anders dan op den inlander drukken,<br />
en 't vond al aanstonds veel tegenstand. Immers men<br />
bezat noch eene vertrouwbare statistiek der bevolking,<br />
noch volledige opgaven van de grootte en waarde der ver-<br />
17*
260<br />
schillende dessagronden. Men kon alzoo evenmin de benoodigde<br />
arbeidskrachten als de geschik<strong>the</strong>id van den<br />
bodem beoordeelen. Men moest afgaan op mondelinge<br />
mededeelingen omtrent het rijst verbruik, en ieder zuivere<br />
maatstaf ontbrak tot aanwijzing der velden die voor de<br />
eene of andere cultuur te verkiezen waren. Misbruik van<br />
gezag, te ver gedreven ijver of eigenbelang zouden — zoo<br />
redeneerde men voort — daarbij al spoedig op den voorgrond<br />
treden, en den inlander blootstellen aan willekeur<br />
en misleiding, of wel een blinde tegenwerking zou menigen<br />
oogst doen mislukken en veler arbeid verloren doen<br />
gaan.<br />
Ook hier lag de waarheid in het midden. De waarde<br />
toch van dit stelsel hing grootendeels af van de wijze hoe,<br />
waar en door wien het zou worden ingevoerd of toegepast.<br />
Naarmate de toepassing op billijke of onredelijke<br />
gronden steunde, de landstreek er beter of minder voor<br />
geschikt was, en de personen ermede belast, de daarvoor<br />
noodige kennis en tact bezaten, naar die mate werkte het<br />
verschillend, goed of slecht, en werd het natuurlijk even<br />
verschillend beoordeeld, geprezen of gelaakt.<br />
Zie hier een voorbeeld: waar bij de suikercultuur in<br />
Probolinggo, 21 cents per hoofd en per dag wordt verdiend,<br />
bedraagt dit in Tagal slechts 11V cent; en de koffiecultuur<br />
die in Pasoeroean 48 centen oplevert, geeft niet meer dan<br />
3 in Kadoe. Zulko verschillen, waarvan èn door voorstanders<br />
èn door bestrijders van het stelsel, elk in zijn voordeel<br />
gebruik werd gemaakt, moesten tot geheel verkeerde<br />
voorstellingen leiden, 't Is dan ook alleen uit de onpartijdige<br />
geschiedenis Van de werking van 't cultuurstelsel<br />
en hare gevolgen, over een aantal jaren en verschillende<br />
gewesten van Java verdeeld, dat men het meer van nabij<br />
kan leeren kennen, waarbij de groote verscheidenheid in<br />
zeden, gewoonten en gebruiken der inlanders, benevens<br />
den, aard der gronden in Oost- en West-Java niet buiten<br />
rekening mogen blijven.<br />
Terwijl in de Preanger-regentschappen indigofabrieken<br />
waren opgericht, word in Tjeribon de suikercultuur ingevoerd,<br />
en den fabrikant tegen borgtocht rentelooze voorschotten verleend,<br />
onder voorwaarde het pikol suiker tegen een vasten
261<br />
prijs te leveren. Omtrent de teelt en de levering van het<br />
suikerriet, de tabak, <strong>the</strong>e en andere producten werden<br />
een aantal overeenkomsten gesloten, en zoowel aan Europoesche<br />
als inlandsche ambtenaren cultuurprocenten toegewezen.<br />
Vooral aan dezen voor de inlanders zoo noodlottigen<br />
maatregel, had men eene onbesuisde toepassing<br />
van het stelsel te danken, waarbij oen steeds klimmend<br />
winstbejag opgewekt, de werkkrachten der bevolking<br />
overschat, de productie bij den aanvang te hoog opgevoerd<br />
en de sawahvelden somtijds onevenredig aan hunne bestemming<br />
onttrokken werden. Reeds spoedig waren de<br />
voor de teelt dier producten aangewezen grenzen overschreden,<br />
waaruit allicht gebrek aan voeding benevens volksverloop<br />
konden ontstaan, en wel verre van onverdeelden<br />
bijval, vond het stelsel dan ook ernstige bestrijders. Den<br />
tegenstand door den genoraal v. d. Bosch in Nederland<br />
bij Elout ontmoet, vond hij op Java, in dien van Mr.<br />
Pieter Merkus toenmalig raad van Indië gedeeltelijk terug,<br />
hoewel deze later tot de eertijds door hem bestreden plannen<br />
werd bekeerd, even als zoo vele anderen die de schitterende<br />
uitkomsten niet konden loochenen, en zich allengs<br />
met het cultuurstelsel verzoenden. Zonder zich veel<br />
om do ingebrachte bezwaren of de adviezen van den raad<br />
van Indië te bekommeren, ging v. d. Bosch steeds voort,<br />
de productie van verschillende handelsartikelen aan te<br />
moedigen. Hij hoopte zijn doel zoo schielijk mogelijk te<br />
bereiken; en sterk door 'skonings vertrouwen, werd dan<br />
ook elke residentie in evenredigheid harer bewoners,<br />
voor de levering van eene bepaalde hoeveelheid producten<br />
aangeslagen, en het cultuurstelsel voor goed op Java<br />
ingevoerd. Volgens de meening van den gouv. gen. zou<br />
het meer dan 16 millioen aan rechtstrceksche baten<br />
voor de schatkist kunnen afwerpen, on eenmaal eene<br />
waarde aan handelsproducten opleveren, die ten minste<br />
f 5 per hoofd vertegenwoordigde. Bij de Javanen vond het<br />
stelsel geen bijval. De indigocultuur o. a. werkte niet<br />
alleen hoogst nadeelig op den rijstbouw, maar tevens<br />
drukkend en ontmoedigend op de bevolking, vooral op die<br />
der Preanger-regentschappen ; een onwaardeerbaar product<br />
moest tegen een ongerijmd gering loon worden geleverd,
262<br />
en deze even ondankbare als moeitevolle taak vond een<br />
schier algemeenen tegenstand 1). Officieele opgaven wijzen<br />
het aan, hoe dikwerf het belang van den inlander aan<br />
dat der schatkist werd opgeofferd.<br />
De planters beschouwden die cultuur als een vloek ; de<br />
hoofden smeekten er van verlost te worden en voegden<br />
er wanhopend bij, „dat men ons ander werk oplegge,<br />
zooveel wij slechts kunnen torschen" 2).<br />
Somtijds waren de inlanders 20 palen van de fabrieken<br />
verwijderd, waar niet meer dan van 6 tot 9 centen daags<br />
te verdienen was! Noch bij de indigo- noch bij de suikercultuur<br />
kon de landrente uit het verdiende loon worden voldaan,<br />
en ofschoon de aanplant van den koffieboom reeds<br />
zoo hoog was opgedreven, dat de geheele oogst niet altijd<br />
kon worden ingezameld, werd "die cultuur nog aanmerkelijk<br />
uitgebreid. In 1840 schatte men het aantal koffieboomen<br />
op ongeveer 330 millioen.<br />
Toen in 1833 van den Bosch met uitgebreide volmacht<br />
tot com.-gen. en Jean Chrétien Baud, die verschillende<br />
belangrijke betrekkingen in Indië bekleed had, totgouv.gen.<br />
(ad interim) werd benoemd, trachtte deze, hoewel<br />
het stelsel van zijn voorganger toegedaan, het drukkende<br />
er van eenigermate te verzachten en tegen ingeslopen misbruiken<br />
en afpersing te waken. In de Preanger-regentschappen<br />
werd de gehate indigo- allengs door de koffiecultuur<br />
vervangen; in andere residentiën moesten de groote<br />
fabrieken voor kleinere wijken. Waar de belangen der bevolking<br />
of de aloude instellingen te veel werden geschonden,<br />
aarzelde hij niet ten voordeele van den planter te beslissen,<br />
deed het plantloon berekenen naar de opbrengst der suiker,<br />
en het transport van 't riet voor rekening nemen van<br />
den fabrikant. Hoewel de inrichting der fabrieken en de<br />
suikerbereiding allengs verbeterden, en de winsten op<br />
sommige producten vermeerderde, waren er anderen die of<br />
mislukten öf zware verliezen na zich sleepten, bijv. zooals<br />
de teelt der zijdewormen ; de koffieproductie bleef de voor-<br />
1) Zie G. H. van Soest, Geschiedenis van het iultuurstelsel.<br />
2) Be Geschiedenis van hel cultuurstelsel in Nederlandsch Indie, uitgegeven<br />
door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
263<br />
deeligste in weerwil van de somtijds aanzienlijke daling<br />
der prijzen.<br />
Na een bezoek aan Sumatra gebracht te hebben, waarover<br />
straks nader, was de comm.-gen. — naar 't moederland<br />
teruggekeerd — tot belooning zijner diensten in den adelstand<br />
verheven; en toen hij in 1834" als min. van kol. optrad,<br />
werd het hem mogelijk alle krachten in te spannen om de<br />
ontwikkeling van het productief vermogen van Java en<br />
Sumatra te bevorderen, en kon hij tevens de licht- en<br />
schaduwzijde van het ingevoerde stelsel leeren kennen. De<br />
uitkomsten waren met het oog op de welvaart van den<br />
Javaan nog ver van verblijdend; men vergeté echter niet,<br />
hoe men ook over zijne beginselen moge oordeelen, dat<br />
van den Bosch het goede voor had, maar door de omstandigheden<br />
medegesleept, verder is gegaan dan hij zich<br />
had voorgesteld. Hij dwaalde bovendien, toen hij meende<br />
in een kort tijdsbestek zijn doel te kunnen bereiken; hij<br />
vergat dat elk zich ontwikkelende toestand zijne eigenaardige<br />
bezwaren en onvolkomenheden medebrengt, en<br />
een diep ingrijpen in 't maatschappelijk of huishoudelijk<br />
leven van een volk, met de meeste omzichtigheid moet<br />
geschieden, wil het later goede vruchten afwerpen. De<br />
Handelmaatschappij met het vervoer der koloniale producten<br />
belast, en aanzienlijke voordeelen trekkende uit<br />
de met haar gesloten consignatie-contracten, moest intusschen<br />
de Indische geldmiddelen gestadig te hulp komen,<br />
tot dat de voorschotten aan het ministerie van koloniën op<br />
de waarde der producten verstrekt, zulk eene hoogte bereikten,<br />
dat zij eindelijk genoodzaakt was op eene afrekening<br />
aantedringen.<br />
Voor de mogelijke gevolgen van den Belgischen opstand<br />
en de houding van sommige Europeesche staten beducht,<br />
had ook de Indische regeering eenige voorzorgen en verdedigingsmaatregelen<br />
genomen; de schutterijen van Java<br />
en Madoera hadden daaraan hare betere inrichting te<br />
danken. Al bleek nu die vrees ongegrond, toch werkten<br />
het embargo, de staat van gewapende vrede en het volhardingsysteem<br />
allernadeeligst op de overzeesche bezittingen<br />
en niet minder op den bestaanden geldcrisis terug. Java<br />
was niet alleen met koperen duiten als overstroomd, (in
264<br />
minder dan tien jaren tijds werd omstreeks 27 millioen<br />
aan koper uitgegeven), maar de geldmarkt leed daarenboven<br />
onder den invoer van millioenen valsche duiten. In dien<br />
ongunstigen toestand diende noodwendig te worden voorzien<br />
daar de toewijding van mannen als Baud en de Eerens, die<br />
in Februari 1836, na zijne aankomst, het opperbewind van<br />
den eerstgenoemde overnam, evenmin als de door den min.<br />
van koloniën kunstmatig opgedreven productie eene blijvende<br />
financieele verbetering kon aanbrengen.<br />
Ondervond het cultuurstelsel veel tegenstand, de plannen<br />
tot de verdediging van Java ontworpen, hebben<br />
later niet minder bestrijders gevonden. Terwijl het eerste<br />
zich ontwikkelt, cenigc forten verrijzen die den toets<br />
eener krijgskundige kritiek moeilijk kunnen doorstaan,<br />
en er een schandelijk misbruik wordt gemaakt van heerediensten<br />
, willen wij ons voor eonigc oogenblikken naaide<br />
buitenbezittingen verplaatsen.<br />
Do luit.-kol. Elout, in plaats van Mac Gillavry als civiel<br />
en militair gezaghebber der Westkust van Sumatra benoemd,<br />
was in Maart 1831 met eenige troepen te Padang aangekomen,<br />
en had in de beneden- zoowel als in de bovenlanden<br />
menig voordeel behaald. En toen de majoor Michiels, die zich<br />
in den oorlog op Java zoo bijzonder had onderscheiden,<br />
de padri's, — door Atjineesche zeeroovers ondersteund, — op<br />
verschillende punten der kustlanden had doen wijken,<br />
kwamen in den loop van 't volgende jaar vele bekende<br />
Batta-hoofden in onderwerping. Bondjol werd bezet en weldra<br />
drongen de troepen tot in Rau en Mandheling door;<br />
verscheidene sterkten werden aangelegd en de voordeelen<br />
in de L Kota's en Alaban behaald, hadden de vroeger<br />
bij den Marapalm geleden verliezen doen vergeten. Ongelukkig<br />
brak in den aanvang van 1833 de oorlog met<br />
nieuwe woede uit ; de Padangsche bovenlanden kwamen in<br />
verzet, de Maleiers sloten zich bij de padri's aan en de<br />
Nederlanders werden uit hunne meeste posten en stellingen<br />
verdreven of vermoord. Bondjol werd overvallen en hernomen,<br />
onze communicatiewegen afgesneden, en er begon<br />
een strijd, die jaren lang met ongekende bitterheid gevoerd,<br />
tot eene reeks van bloedige gevechten aanleiding gaf.
265<br />
Do terugtocht onder den luit.-kol. Vermeulen Krieger, van<br />
Pisang naar Boekit-Koriri, de verdediging en het ontzet<br />
van 't fort Amerongen en zoo vele andere heldenfeiten<br />
kunnen getuigen hoe ook hier, door ons leger en zijne dappere<br />
officieren, onder do moeilijkste omstandigheden en<br />
schier onoverkomelijke bezwaren, op nieuw de schitterendste<br />
bewijzen van moed en volharding werden aan den dag gelegd.<br />
Daar ons bestek nauwelijks iets meer dan het aanstippen<br />
der voornaamste gebeurtenissen toelaat, raadplege<br />
de lezer over dezen oorlog de hieronder aangegeven werken<br />
1).<br />
De versterkingen door den gon.-maj. C. J. Riesz als gouvernements-comm.<br />
aangevoerd, konden niettegenstaande<br />
Kamang werd vermeesterd, andere districten tot rust gebracht<br />
en 15 trouwelooze Maleische hoofden gestrafd werden,<br />
de krijgskans evenmin ten onzen gunste doen keeren,<br />
als de tegenwoordigheid van den comm.-gen., die, te<br />
kwader ure eene poging tot het hernemen van Bondjol deed<br />
beproeven. Bij zijne terugkeer naar Batavia, werd het<br />
commandement in drie hoofd-établissementen verdeeld: de<br />
Zuid-Westkust of Benkoelen, het gebied van Padang en<br />
de Noord-Westkust, terwijl Sentot, wiens barissan goede<br />
diensten in de bovenlanden had bewezen, te Benkoelen<br />
achterbleef. Verder werd de inrichting van het politiek<br />
en financieel bestuur aan de gouvernements-commissarissen<br />
J. J. van Sevenhoven — later door den heer E. A. Prancis<br />
vervangen — en Riesz opgedragen en het militair gezag<br />
den luit.-kol. J. H. C. Bauer toevertrouwd.<br />
In 1833 hadden Palembang en Benkoelen veel van de<br />
uitbarstingen van den Kaba te lijden, die zijne verwoestingen<br />
mijlen ver uitstrekte ; de aardschuddingen deden<br />
zich tot aan straat Soenda gevoelen.<br />
Hoewel do sultan van Djambi door Michiels gedwongen<br />
was de suzereiniteit van Nederland te erkennen, en te<br />
Moewara-Kompeh een militaire post werd gevestigd, toch<br />
kwam dit gewest later onder de residentie Palembang.<br />
1) Be vestiging en uitbreiding der Nederlanders ter Westkust van Sumatra,<br />
door den gen.-maj. H. J. J. I'. de Stuers.<br />
Hei Nederlandsch Oost-Indisch leger ter Westkust van Sumatra<br />
(1819—1845), door den luit.-kol. H. M. Lange.
266<br />
't Volgende jaar viel er weinig op het oorlogsterrein in<br />
de bovenlanden van Padang voor, aangezien de denkbeelden<br />
oyer het meer of minder krachtig doorzetten van den<br />
strijd bij de hooge autoriteiten nog al uiteenliepen. Eindelijk<br />
werd na de verovering van Pisang, Samawang-gedang<br />
en de defensie-linie van Alahan-Pandjang, het beleg voor<br />
Bondjol geslagen; een beleg waarbij het leger meer van<br />
ziekte, uitputting en gebrek dan van 's vijands vuur had te<br />
lijden. De gezondheid van menig flink soldaat ging dââr<br />
voor immer verloren; ook Bauer moest naar Java terugkeeren,<br />
waar hij ten gevolge der doorgestane vermoeienis<br />
overleed, en werd door Cleerens vervangen die eene ernstige<br />
poging waagde, zich van het reeds zoo lang belegerde<br />
Bondjol meester te maken. In weerwil van den in<br />
bres gelegden wal en niettegenstaande de generaal zich aan<br />
het hoofd plaatste van de stormcolonne, mocht het bij de<br />
grootst mogelijke inspanning niet gelukken de door toeankoe<br />
Imam zoo hardnekkig verdedigde vesting te nemen ; en het<br />
duurde tot de komst van Cochius, die daarna het opperbevel<br />
aanvaardde, eer de afgematte troepen de noodige veerkracht<br />
herkregen om den strijd met vernieuwden moed te<br />
hervatten. Eerst nadat Michiels met zijne dapperen, de padri's<br />
uit hunne verschansingen had verdreven die Bondjol van<br />
de hoogten van Boekit Tjerdadi beheerschten, en de overige<br />
bergforten hem achtervolgens in handen waren gevallen, werd<br />
de voet der hoofdsterkte bereikt; zij was echter vóór den<br />
stormaanval (16 Aug. 1837), reeds door den vijand verlaten.<br />
Eindelijk was dan het onneembaar geachte Bondjol gevallen<br />
en met haar het palladium van den padri, de zetel van<br />
het fanatisme en de invloed van toeankoe Imam die zicli<br />
weldra evenals zijn zoon op lijfsgenade overgaf.<br />
De overmoed van den vijand was getemd, de Maleier<br />
boog ootmoedig het hoofd, de trotsche padri begreep zijn<br />
meester te hebben gevonden, en het leger had zich, onder<br />
Cochius, Michiels en zijne overige bevelhebbers, nieuwe<br />
lauweren verworven. Bondjol werd geslecht en de Kota-<br />
Generaal-Cochius opgericht. Met den val van deze sterkte<br />
liep echter de taak van Michiels, die tot kolonel en gouv.<br />
der Westkust was benoemd, nog geenszins ten einde. In<br />
't noorden toch van Padangs gebied, moesten de Atjineezen
267<br />
die Baros meermalen hadden aangetast, getuchtigd, deBattalanden<br />
van het juk van toeankoe-Tamboesei bevrijd, en<br />
de wederspannige hoofden der XIII Kota's onderworpen<br />
worden. Binnen een betrekkelijk korten tijd was dat alles<br />
verricht, hoewel de zege duur werd gekocht, en het leger,<br />
in de majoors van Beethoven en Hojel, twee uitstekende<br />
hoofdofficieren verloor. Nog vóór het einde van 1838 werd<br />
ons oppergezag door Batta en Maleier erkend, en de<br />
hoofdplaats Daloe-Daloe van den oproerigen hadji Mohammed<br />
Saleh, toeankoe Tamboesei, na een veldtocht van 14<br />
maanden stormenderhand ingenomen. Na een beleg van tien<br />
dagen, viel deze regelmatigste van alle tot daartoe bekende<br />
versterkingen; daarmede was de kraoht der padri's gebroken<br />
on aan hunne heerschappij den laatsten slag toegebracht.<br />
Daarna kwam de beurt aan Atjih, dat steeds de noordelijke<br />
grens bleef verontrusten. Al werden de stoutmoedige<br />
zeeroovers uit dat land meermalen afgeslagen, en in 1840 door<br />
den luit.-kol. Roeps, die reeds zulke belangrijke diensten<br />
op Java had bewezen en hier den heldendood stierf, uit hunne<br />
verschansingen tegenover Baros verdreven, zij waren niet<br />
overwonnen. Eindelijk gelukte het aan onze zee- en landmacht<br />
— onder Michiels te Baros vereenigd — de Atjineezen<br />
na eene heldhaftige verdediging uit al hunne stellingen vóór<br />
Tapoes te verjagen, en die sterkte benevens Singkel te nemen.<br />
Het met Nederland bevriende Troemon maakte voortaan<br />
de grensscheiding tusschen onze bezittingen en Atjih uit.<br />
Toen in 1841 een nieuwe opstand — door den regent van<br />
Batipo in 't leven geroepen — onderdrukt was, waartoe de<br />
kloeke houding van den heer C. P. 0. Steinmetz, resident<br />
der Padangsche bovenlanden, en het moedig gedrag der bezetting<br />
van Goegoer Malintang veel hadden bijgedragen, werd<br />
de bevolking van Sumatra meer vredelievend gezind. Het<br />
vroeger zoo krachtig aaneengesloten verzet nam een minder<br />
vijandig karakter aan, en al mochten in de volgende jaren in<br />
eenige wederspannige kampongs van het Batta-land enkele<br />
woelingen plaats hebben, ze waren van voorbij gaanden aard,<br />
of gemakkelijk te bedwingen. Ook aan de Oostkust hadden<br />
onze betrekkingen met Siak en Indragiri eene uitbreiding<br />
verkregen, waardoor de ijverzucht van de handelaren te Singapore<br />
en poelo Pinang dermate werd opgewekt, dat hunne
268<br />
klachten tot in het parlement doordrongen, en de daar<br />
bezette posten, op aandrang van het Britsche kabinet<br />
weder verlaten werden.<br />
Op Celebes, was het rijk van Boni na den dood van Aroc<br />
Datoe in onderwerping gekomen, en haar broeder en opvolger,<br />
Aroe. Panjeli, in 1838 tot het gewijzigd tractaat<br />
(bl. 239) toegetreden, terwijl in het noorden, door het zendingswerk,<br />
allengs eene geheele omkeering in het godsdienstig<br />
en maatschappelijk leven tot stand kwam. De ruwe<br />
Alfoer, de wilde heiden was christen geworden ; scholen en<br />
kerken werden opgericht; wildernissen in vruchtbare velden<br />
herschapen, en de Minahassa is een toonbeeld van wat<br />
ware godsdienstzin, christelijke liefde en volhardende ijver<br />
van kloeke zendelingen, onder heiden sehe volken kunnen<br />
uitwerken.<br />
Hoewel men in de meeste gewesten van Borneo even<br />
vijandig gezind bleef, werden politieke en andere verwikkelingen<br />
stelselmatig vermeden. Noch de moord aan Muller<br />
gepleegd, of de vernederingen die men van de steeds<br />
stouter wordende Chineezen moest verdragen, noch de vertoogen<br />
door van den Dungen Gronovius, Ritter en andere<br />
residenten daartegen ingebracht, konden het „systeem van<br />
onthouding", in de aangelegenheden onzer buitenposten<br />
doen wijzigen. De vrijverklaring der havens van<br />
Sambas en Pontianak beantwoordde niet aan het doel,<br />
en een rechtstreeksch handelsverkeer tusschen Singapore<br />
en Sinkawang was te vergeefs door George Windsor Earl<br />
beproefd. Men scheen zich al zeer weinig om den toestand<br />
van dat groote en zoo veel belovend eiland te bekommeren,<br />
toen eensklaps de algemeenc aandacht op Broenei werd<br />
gevestigd. Reeds in 1837 had de assistent-resident van<br />
Sambas op den toenemenden handel van Engeland met dat<br />
gewest gewezen, even als op de noodzakelijkheid om met<br />
den sultan en de hoofden van Serawak, dat onmiddellijk<br />
aan ons gebied grenst, contracten van handel en vriendschap<br />
te sluiten. Maar ook voor die stem bleef de regeering<br />
doof, totdat de mare van de vestiging van James Brooke<br />
in dat landschap bewees, hoe verkeerd zij had gehandeld<br />
door goed gemeenden en verstandigen raad in den wind<br />
te slaan.
269<br />
Niet ten onrechte is door menig geschiedschrijver, met<br />
het oog op hetgeen in Borneo voorviel, de opmerking gemaakt<br />
dat de Nederlandsche regeering öf die bezitting op<br />
onverantwoordelijke wijze heeft verwaarloosd of niet bij<br />
machte was hare taak te vervullen. Al moge nu dat<br />
verwijt of liever die blaam niet geheel onverdiend zijn,<br />
men zou echter kunnen vragen of ze niet voor een goed<br />
deel terugvalt op het Nederlandsche volk. Terwijl Engelsche<br />
gelukzoekers liet voorbeeld gaven en den weg<br />
aanwezen, hoe ook dââr handel, scheepvaart, nijverheid<br />
en beschaving, door particuliere krachten kon worden<br />
bevorderd, liet men zich hier zoo min mogelijk aan die<br />
schoone bezitting gelegen liggen. James Brooke, die dooiden<br />
sultan van Broenei voor bewezen diensten tot radja van<br />
Serawak was verheven, die 't eiland Laboean hechtte aan<br />
Brittanjes kroon en van 't Engelsche gouvernement benevens<br />
een eervollen titel ook de ridderlijke waardigheid verkreeg,<br />
die veiligheid, orde en welvaart bracht in zijn gewest,<br />
is hier zelden onpartijdig beoordeeld. De man die<br />
Chineeschen overmoed bestrafte en den zeeroover van zijne<br />
kusten verjoeg, heeft practisch getoond wat moed en geestkracht<br />
zelfs onder de Dajaks vermogen. Eene andere vraag<br />
zou het zijn of het tractaat van 1824 door dergelijke<br />
handelingen niet daadwerkelijk werd geschonden 1).<br />
Nu nog een enkel woord over Japan, waar Jhr. Dr. Ph.<br />
F. von Siebold zich gedurende een zevenjarig verblijf<br />
bijzonder verdienstelijk maakte zoowel door zijne wetenschappelijke<br />
nasporingen, als door de onvermoeide pogingen<br />
om zijn museum te Leiden met de voortbrengselen<br />
van Nippons nijverheid en kunst te verrijken. In 1823 aan<br />
het opperhoofd der factorij te Desima, den kol. J. W. de<br />
Sturler toegevoegd, — aan wiens strikte eerlijkheid en<br />
flinke maatregelen men menige verbetering in onze betrekking<br />
tot dat rijk heeft te danken — viel hem later de<br />
onderscheiding ten deel, door Zijne Maj. Minamoto Jemotsi,<br />
als adviseur der hooge regeering naar Jedo te<br />
worden opgeroepen.<br />
1) Men raadplege over de geschiedenis van dat belangrijke eiland, het<br />
uitmuntende werk van den hoogleeraar Veth, Borneo's Wester-afdeeling, enz.
270<br />
Intusschen sloeg men in Europa al meer en meer de<br />
oogen naar Japan, waar van tijd tot tijd de vroeger steeds<br />
mislukte pogingen van andere natiën herhaald werden, om<br />
in dat geheimnisvolle land toegang te verkrijgen. Werd in<br />
1837 een schip van Macao, en in 1846 de Noord-Amerikaansche<br />
commodore Biddle teruggewezen, 't gelukte den<br />
Franschen schout-bij-nacht Cécille evenmin eenige betrekking<br />
aan te knoopen. Zelfs de tusschenkomst van<br />
Willem II mocht niet baten; op den vriendschappelijken<br />
brief van Z. M. aan den Sjoogun, volgden een beleefd antwoord<br />
en eenige geschenken, maar de toelating van andere<br />
volken werd bepaald geweigerd. Zij had eerst eenige jaren<br />
later plaats.<br />
Tot Java wederkeerende, waar de rust sedert 1830 niet<br />
ernstig werd verstoord, aangezien de woelingen en onlusten<br />
in enkele residentiën, noch staatkundige beteekenis<br />
noch historisch' belang hadden, vordert de inwendige toestand<br />
voor eenige oogenblikken onze aandacht.<br />
Java en Amboina hadden met andere eilanden in den<br />
Molukschen Archipel, in de jaren 1834 en 1835 veel van<br />
hun vulkanischen bodem te lijden; huizen en paleizen<br />
werden even als de schamele hut van den inlander ter<br />
neer geworpen of onder den gloeienden steen- en aschregen<br />
bedolven, waarbij honderden menschen het leven<br />
verloren en menige oogst vernield werd. Eenigen tijd<br />
daarna richtte de Gedé nog grooter verwoestingen en aanzienlijker<br />
schade aan.<br />
Na het vertrek van Baud, werd een nieuw regeeringsreglement<br />
door de Eerens ingevoerd, scheepvaart en handel<br />
namen toe, de kustvaart breidde zich uit en de zeeroof<br />
werd z. v. m. beteugeld. Ook scheen het of de hooge<br />
regeering zich het lot der buitenbezittingen iets meer zou<br />
aantrekken; althans de luit. kol. T. V. A. Ridder de<br />
Stuers, die tijdens den Javaanschen oorlog den gen. de<br />
Koek getrouw ter zijde had gestaan, vertrok in April<br />
1837 met zijn gezin naar den Molukschen Archipel om er<br />
de belangrijke betrekking van gouverneur te vervullen.<br />
Ongelukkig stootte zijn schip op de koraalriffen van Lucipara<br />
en moesten de arme schipbreukelingen 37 dagen op
271<br />
die naakte rotsen verwijlen. Honderd en veertig menschen<br />
waren er aan kommer en ellende ten prooi. Te vergeefs<br />
zagen zij naar redding uit. Elke dag bracht nieuwe teleurstelling<br />
en nieuwe ontbering aan, de levensmiddelen verminderden<br />
en reeds deed zich gebrek aan drinkwater gevoelen.<br />
Het vertrouwen verdween, moedeloosheid maakte<br />
zich van velen meester en al hooger klom de nood toen<br />
zij door de brik de Nautilus werden gered. De Stuers aan<br />
wiens verstandige maatregelen, vastberadenheid en kalm<br />
overleg zij naast God hun leven te danken hadden, was<br />
de laatste die het rif verliet, met het zalig bewustzijn<br />
vele dier menschenlevens door zijne goede zorgen te hebben<br />
behouden.<br />
In 1837 werd feest gevierd in Indië; op den 9 den Februari<br />
liet het fregat de Bellona, aan welks boord Z. K. H.<br />
prins Hendrik der Nederlanden zich bevond, het anker<br />
op Java's reede vallen. De rijkste onzer bezittingen zou<br />
even als de Molukken door den vorstelijken zeeman worden<br />
bezocht. Overal werd hij met liefde en geestdrift ontvangen<br />
, waaraan zich een gevoel van dankbaarheid paarde<br />
voor den eersten telg uit Neêrlands vorstenhuis, die het<br />
schoone Insulinde met een bezoek vereerde. Overal ontving<br />
hij de streelendste bewijzen hoe hoog dat bezoek, aan den<br />
Indischen Archipel gebracht, op prijs werd gesteld, on<br />
ook zijner zijds liet do prins de aangenaamste herinneringen<br />
achter.<br />
De in 1816 in 't leven geroepen koloniale marine werd<br />
in 1839 opgeheven, en reeds spoedig had de Koninklijke<br />
Nederlandsche zeemacht eene hoogst moeilijke rol te vervullen,<br />
waarvan zij zich in 't begin van 1843 op de meest<br />
verdienstelijke wijze kweet, toen een eskader onder de<br />
bevelen van den kapt. luit. t. z. Coertsen, een kruistocht<br />
tegen de zeeroovers van Kangellan op Bali ondernam.<br />
Kort daarna behaalde hij eene glansrijke overwinning op<br />
de Ilanons, en maakte zich na een hardnekkigon wederstand<br />
van hunne batterijen, vuurmonden en vaartuigen meester<br />
; eenige dagen later werden de woningen en prauwen<br />
der roovers op het eiland Kalatoa vernield, en bij verschillende<br />
tochten een aantal ongelukkigen uit eene harde<br />
slavernij verlost. Op de oostkust van Sumatra en in de
272<br />
straat van Malakka, werd de zeepolitie niet minder streng<br />
door den luit. t. z. I e kl. Frucht gehandhaafd, die daarvoor<br />
met den resident van Riouw, op officieele wijze den<br />
dank van het Britsch Indisch gouvernement ontving ; maar<br />
terwijl dat roofgespuis door Nederland werd vervolgd en<br />
vernield, vond die „vloek des oceaans" een toevluchtsoord<br />
op Singapore 1).<br />
Scheepvaart en handel bloeiden, maar hoe ook op Java<br />
de productie toenam en in- en uitgaande rechten stegen,<br />
in den nog meer stijgenden geldnood konden zij niet voorzien.<br />
Deze bereikte eindelijk zulk eene hoogte, dat van den<br />
Bosch zich genoodzaakt zag, eene leening voor te stellen<br />
van 56 millioen, zoowel tot bestrijding der steeds aangroeiende<br />
uitgaven in Indië als tot afdoening der aan de<br />
Handelmaatschappij verschuldigde gelden. De val van dit<br />
wetsontwerp, in de zitting van 20 December 1839 door de<br />
Tweede Kamer der Staten-Generaal met eene groote meerderheid<br />
verworpen, had het aftreden van den minister tengevolge.<br />
Hij gaf de portefeuille van koloniën aan Baud<br />
over, die later uit de opbrengst der vrijwillige leening ruim<br />
/'22.000000 aan de Maatschappij kon afdoen, welke zich<br />
in toenemenden vooruitgang mocht verheugen. Ook deze<br />
minister trachtte al meer en meer ruime bijdragen uit Indië<br />
aan het moederland te verzekeren, en wel door „het eenige<br />
stelsel waardoor Java blijven kon de kurk waarop Nederland<br />
drijft."<br />
De gouv.-gen. Dominique Jacques de Eerens, den 30 8ten<br />
Mei 1840 te Buitenzorg overleden, was, na een kort interim<br />
van K. L. W. graaf van Hogendorp — oudst aanwezig<br />
lid van den raad van Indië — in 1841 door Merkus<br />
opgevolgd, die in 1839 uit Nederland teruggekeerd, zich<br />
als gouv t8 .-coni8. met de organisatie van Sumatra's Westkust<br />
onledig had gehouden. Hij mocht echter die hooge<br />
waardigheid niet lang bekleeden; de algemeen geachte man<br />
overleed den 2 ue " Augustus 1844 te Soerabaja, waar hij<br />
hoopte zijne geknakte gezondheid te herstellen. Gedurende<br />
28 jaren had hij in Indië uitstekende diensten bewezen,<br />
1) Zie J. Newbold : Political and Statistical account of <strong>the</strong> British<br />
settlements in <strong>the</strong> Straits of Malacca.
273<br />
en nog kort voor zijn dood een op goede gronden rustend<br />
voorstel ter verbetering van de geldcirculatie ingediend.<br />
Het bestuur ging voorloopig op Jhr. Joan Cornelis Reynst<br />
vice-president van den raad van Indië over.<br />
Op Sumatra nam de productie niet minder toe dan op<br />
Java. Terwijl van 1820—1830 de waarde van in- en uitvoer<br />
iets meer dan 30 millioen bedroeg en nog geen<br />
300.000 pikols koffie waren uitgevoerd, was in een tweede<br />
tienjarig tijdvak, namelijk van 1836—1846, het eerste<br />
cijfer tot ruim 78 millioen en het andere tot meer dan<br />
800.000 geklommen. Men hàd zich met het systeem van den<br />
Bosch verzoend. Van 1836 tot 1840 werd nauwelijks eene<br />
afkeurende stem moer vernomen; de openbare meening<br />
schaarde zich meer en meer aan de zijde van het stelsel,<br />
dat, benevens de millioenen ten bate der schatkist, productie,<br />
bevolking en welvaart op Java deed toenemen.<br />
Ook het schoolonderwijs was in Indië gedurende de laatste<br />
jaren merkbaar vooruitgegaan ; behalve de militaire school<br />
in 1818 te Samarang opgericht, telde men in 1845, 24 gouvernements,<br />
23 particuliere en 7 weeshuisscholen, waarin<br />
de kinderen van Europeanen of daarmede gelijk gestelden<br />
werden onderwezen. Hoe gering dat aantal ook zij, toch<br />
had men sedert het Engelsch tusschenbestuur betrekkelijk<br />
veel gewonnen. Tevens mogen de belangrijke diensten der<br />
zendelingen, door het stichten van vele inlandsche christenscholen<br />
aan onderwijs en beschaving bewezen, niet<br />
onvermeld blijven. Door de in 1843 te Delft opgerichte<br />
akademie tot opleiding van Indische ambtenaren, was naar<br />
men meende, in het hooger onderwijs genoegzaam voorzien.<br />
Die meening is later gewijzigd, toen de billijkheid<br />
der daarover in Indië uitgebrachte klachten niet langer<br />
viel te loochenen.<br />
Ruim een jaar lang bleef het bestuur over Indië aan<br />
Reynst toevertrouwd, totdat de minister van staat, Jan<br />
Jacob Rochussen, op den laatsten September 1845, als<br />
gouv.-gen. de teugels van 't bewind in handen nam.<br />
Sinds de overname der O. I. bezittingen was er vooral<br />
wanneer men alleen op de lichtzijde van het cultuurstelsel<br />
let, veel goeds tot stand gekomen, en had het Nederlandsch<br />
gezag in Java en Sumatra zich op hechte duurzame gronden<br />
8
274<br />
gevestigd, 't Zou ons te ver voeren de schaduwzijde hier in<br />
al haren omvang te doen kennen, of te wijzen op misbruiken<br />
die 't cultuurstelsel ontsierden. Na 1850 begonnen krachtige<br />
stemmen er zich luide tegen te verheffen, en de toen<br />
aangevangen strijd, somwijlen met eene bitterheid gevoerd,<br />
die vreemd moest blijven aan zulke hooge belangen, is<br />
thans, hoewel minder hevig, nog verre van geëindigd.<br />
HOOFDSTUK IV.<br />
VAN HET BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL<br />
ROCHUSSEN TOT OP ONZEN TIJD.<br />
1845—1874.<br />
Het cultuurstelsel, sedert zijn invoering, als door Java's<br />
geschiedenis heengeweven, had het toppunt van uitbreiding<br />
bereikt. Toen dan ook ten gevolge van uitputting<br />
zoowel van bodem als van arbeidskrachten, de schatten,<br />
tot nu toe afgeworpen, allengs verminderden, begon men<br />
te begrijpen, dat sommige cultures ingekrompen en anderen<br />
aan de particuliere nijverheid overgelaten moesten<br />
worden. Eene der eerste regeeringsdaden van dezen<br />
landvoogd bestond in eene poging tot verbetering van<br />
het muntwezen en der geldmiddelen, die hij trachtte te<br />
verkrijgen door het uitgeven van recepissen, een papieren<br />
standpenning ter waarde van een gulden zilver, en door<br />
aan het koper zijn karakter als pasmunt terug te geven.<br />
Tevens werden wissels afgegeven ten laste van het ministerie<br />
van koloniën tegen een vastgestelden koers van +<br />
95 o/„.<br />
De bewerking der sawahs door de te grooto uitbreiding<br />
van 't cultuurstelsel zorgwekkend achteruit gegaan, trok<br />
niet minder dan de vermeerdering van voedingsmiddelen<br />
de aandacht. De rijstbouw, do aanplant van djagong
275<br />
(maïs), en het telen van voedzame aardvruchten werden<br />
aangemoedigd, het irrigatiestelsel, de aflevering der koffie<br />
en de arbeidsloonen verbeterden, de indigo-cultuur werd<br />
aanmerkelijk verminderd en de heerediensten op min<br />
drukkende wijze geregeld. Bij den vestingbouw o. a. mochten<br />
„niet anders dan vrijwillige koelies tegen een verhoogd<br />
loon in het werk worden gesteld."<br />
Weldra deelden onze koloniën in de voordeelen der<br />
stoomgemeenschap tusschen Europa en Britsch-Indië, welke<br />
versnelde middelen van vervoer, vooral sedert de aansluiting<br />
aan de Engelsche dienst naar Suez en de oprichting<br />
der Nederlandsch-Indische-Stoombootmaatschappij,<br />
het aantal reizigers en het brievenverkeer aanmerkelijk<br />
deden toenemen, 't Was de eerste schrede tot bekorting<br />
van den weg tusschen Nederland en Insulinde.<br />
De groote ontwikkeling van het cultuurstelsel, de stoomvaart<br />
en het defensiewezen hadden aanzienlijke verbeteringen<br />
aan de havenhoofden van Soerabaja, benevens<br />
eene uitbreiding van den artillerie-constructie-winkel en<br />
der marine werf als „fabriek voor de marine, het stoomwezen<br />
en de nijverheid" ten gevolge.<br />
Op eene reis, in 1847 door den Gr. Gr. naar het oostelijk<br />
gedeelte van Java en de Vorstenlanden ondernomen, werden<br />
nog andere verbeteringen aangebracht of voorbereid,<br />
en een nieuw stelsel van opiumpacht ingevoerd, waarbij<br />
men het beginsel huldigde: do kleinst mogelijke hoeveelheid<br />
tot den hoogst mogelijken prijs te verkoopen.<br />
Inmiddels waren de berichten van de staatsomwenteling<br />
in Frankrijk, van den gespannen toestand in vele Europeesche<br />
staten en de verandering van het Nederlandsche<br />
ministerie, èn op de regeering èn op de ambtenaars-wereld<br />
te Batavia, niet zonder invloed gebleven. Was bij het bestuur<br />
bezorgdheid opgewekt, omtrent de mogelijke gevolgen<br />
er van voor Indië, bij de ambtenaren was die tijding welkom<br />
geweest, daar zij de gelegenheid aanbood hunne grieven<br />
in 't openbaar te bespreken, zoo als op den 22 8tcn Mei<br />
met toestemming der regeering plaats had. In eene talrijke<br />
vergadering, onder presidium van Dr. W. R. B".<br />
van Hoëvell, werd o. a. besloten de bezwaren tegen de<br />
bepalingen omtrent het ambtenaars-radicaal in een eer-<br />
18*
276<br />
biedig adres té doen kennen. Later vond deze zoogenaamde<br />
„politieke demonstratie" een luiden weerklank, en gaf<br />
aanleiding tot een vruchtbaren strijd, waaruit is voortgesproten:<br />
grooter openbaarheid nopens de toepassing van<br />
het cultuurstelsel, grondiger kennis, juister opvattingen<br />
beter beoordeeling van verscheidene Indische toestanden,<br />
maar vooral eene levendige belangstelling in het lot van<br />
den Javaan en in dat onzer onschatbare overzeesche bezittingen<br />
.<br />
Hoewel uit een verslag van 1849 over het schoolwezen<br />
bleek, dat het onderwijs zoowel op gouvernements-als op<br />
particuliere en inlandsche scholen was toegenomen, kon<br />
het gymnasium Herwijnen te Pondok-Gedé, onder Dr.<br />
Grartmann, zich niet staande houden. Men ging intusschen<br />
voort eenige ontwikkelde Javanen in de gelegenheid te<br />
stellen zich in de talen en de geneeskunst te oefenen, en<br />
Japan had aan Dr. Mohnike de koepok-inenting te danken.<br />
Eene door een jonger broeder van Diepo Negoro voorgenomen<br />
oproerige beweging, bij tij ds ontdekt en gestuit,<br />
had geene verdere gevolgen, en 't bleek spoedig dat de<br />
gewichtige gebeurtenissen in Europa voorgevallen, voor<br />
Indië geene ernstige verwikkelingen zouden opleveren.<br />
Daarentegen baarden de buitenbezittingen zorg genoeg,<br />
om geheel de aandacht der Indische regeering tot zich<br />
te trekken.<br />
In 1841 en 1843 waren met de vorsten van Bali, en<br />
meer -in 't bijzonder met de Dewa Ageng Betara van<br />
Klongkong, in zijn dubbele waardigheid als geestelijk en<br />
wereldlijk opperheer van Bali en Lombok, overeenkomsten<br />
gesloten, waarbij bepaald was dat deze eilanden een deel<br />
uitmaakten van de Nederlandsche bezittingen. Niettegenstaande<br />
de belofte dier vorsten om hun strand- of<br />
kliprecht (tawan karang) af te schaffen, den handel te<br />
beschermen en zeeroof tegen te gaan, was in 1844 op<br />
nieuw een onzer schepen geplunderd en de daarvoor geeischte<br />
voldoening geweigerd. Ten einde die trouweloosheid<br />
en den hoon der Nederlandsche vlag aangedaan te<br />
straffen, werd in 1846 een krijgstocht tegen de rijken<br />
BoJélông (Bloling) en Karang Asam ondernomen.
277<br />
Den 26 3ten Juni 1846 liet eene vloot onder den schoutbij-nacht<br />
E. B. van den Bosch, het anker voor Bleling<br />
vallen en werden de troepen onder het bevel van den<br />
luit.-kol. J. Bakker tegen den vijand aangevoerd. Ofschoon<br />
de Balineezen zich als dappere soldaten deden kennen,<br />
en de opgeworpen verschansingen even als de kampong<br />
Bleling hardnekkig werden verdedigd, moesten zij voor<br />
de overmacht onzer wapenen zwichten: en toen den volgenden<br />
dag ook de hoofdplaats Singaradja met den kraton<br />
in onze handen viel, begrepen de Balineesche vorsten zich<br />
te moeten onderwerpen. Zij beloofden plechtig aan de hun<br />
door den gouv. gen. gestelde voorwaarden te voldoen<br />
Nauwelijks echter was het eiland door de troepen verlaten,<br />
of de bevolking nam tegen de in een fort te Bleling achtergelaten<br />
bezetting, eene hoogst vijandige houding aan,<br />
nieuwe versterkingen werden opgeworpen, en aan geene<br />
enkele der bedongen voorwaarden werd voldaan. De oorlogskosten<br />
bleven onbetaald, de Dewa Ageng maakte zich<br />
aan strandroof schuldig, en de oproerige gezindheid werd<br />
door goesti Djilantiek, den rijksbestuurder van Bleling,<br />
al meer en meer aangevuurd. Reeds in Maart 1848 was<br />
tot een nieuwen aanval besloten, nadat men langs den<br />
minnelijken weg niets anders had verkregen, dan dat de<br />
zoogenaamde lankmoedigheid van 't bestuur aan zwakheid<br />
of gemis aan veerkracht werd toegeschreven, waardoor<br />
de overmoed der wederspannige vorsten al meer en meer<br />
toenam. Een onverwijld en doortastend handelen was toen<br />
de aangewezen weg; er werd echter tijd verloren, en<br />
wel op een oogenblik, dat tijd meer waard is dan geld.<br />
Eindelijk waren de troepen, nadat men het antwoord op<br />
de bij een ultimatum veel te hoog gestelde eischen te<br />
vergeefs had ingewacht, onder 't bevel van den generaal<br />
Jhr. C. van der Wyck den 7 den en 8 sten Juni geland, en<br />
had de eerste aanval plaats, waarbij zij zich, naeenigen<br />
tegenstand, van de kampongs Timor-Sangsit en Boenkoelan<br />
meester maakten. Den volgenden dag rukte men naar de<br />
stelling van Djagaraga op, die, als toegang tot het binnenland,<br />
op buitengewone wijze versterkt en door eene geduchte<br />
macht bezet was. Dââr waren 's vijands strijdkrachten<br />
vereenigd, dââr moest het pleit worden beslecht.
278<br />
Vol moed en vertrouwen ging het voorwaarts; weldra<br />
had men de werken bereikt, maar noch de herhaalde<br />
aanvallen onzer dappere soldaten, noch het vuur onzer<br />
batterijen, noch de uiterste inspanning van bevelhebber<br />
en officieren, konden den niet minderen dapperen vijand<br />
zijne stelling doen verlaten. Na een strijd, zóó hardnekkig,<br />
zóó langdurig en met eene verwoedheid volgehouden,<br />
als waarvan de Indische knjgsgeschiedenis nauwelijks een<br />
tweede voorbeeld oplevert, moesten de uitgeputte troepen<br />
onverrichter zake naar het strand terugkeeren. Het noodige<br />
aantal koelies en transportmiddelen ontbrak, om met<br />
gegronde hoop op een goeden uitslag een nieuwen aanval<br />
te wagen. De 2 de Balische expeditie was mislukt; de door<br />
den generaal van der Wyck aangevraagde versterking<br />
kon, ook uithoofde van staatkundige redenen, niet worden<br />
verleend en op den 20 sten werd de reede verlaten 1).<br />
Thans moest er wel eene derde volgen om de eer onzer<br />
wapenen te herstellen en het verloren prestige te herwinnen.<br />
Michiels — die intusschen tot generaal-majoor bevorderd<br />
was — werd als opperbevelhebber en „gouvernements<br />
commissaris voor Bali" met de leiding belast<br />
en alles in het werk gesteld om nu althans den herhaalden<br />
strijd als overwinnaar te eindigen.<br />
^ Den 21"» April 1849 was eene vloot van 89 oorlogs-,<br />
transport- en landingsvaartuigen, met eene troepenmacht<br />
van omstreeks 5000 man en 2000 koelies aan boord,<br />
onder de bevelen van den vice-admiraal J. P. Machielsen [<br />
op de reede van Bleling vereenigd; twee dagen later had'<br />
Michiels het legerkamp te Singa radja betrokken, en was<br />
hij gereed een vorstelijk gezantschap in plechtig gehoor<br />
te ontvangen.<br />
Omstreeks 3 ure in den namiddag stonden de troepen<br />
vóór den kraton geschaard, en toen de generaal, door<br />
een luisterrijken staf omgeven, den Balineeschen vorst ontving,<br />
door goesti Djilantiek , die als de ziel van den oor-<br />
1) Men raadplege daarover: Krijgsoerrigiingen legen het eiland Bali in<br />
1848, door den luit.-kol. J van Swielen, chef van den staf Inj de expeditie<br />
, en P. G. Booms, Précis des expéditions de l'armée néerlandaise des<br />
Indes-Ol ientales contre les princes de Mali, 1846 1849.
279<br />
log te beschouwen was, en 10 à 12000gewapendenvergezeld<br />
, bood Singa radja een schouwspel aan, eenig wellicht<br />
in de krijgsgeschiedenis. Op een afstand toch van<br />
slechts enkele passen, stonden twee vijandige legers tegenover<br />
elkander; de minste onvoorzichtigheid, een misverstand,<br />
het geringste toeval zelfs, kon in één oogwenk<br />
dat zeldzame schouwspel in een bloedig drama doen overgaan.<br />
Beide legers gaven hier een schitterend voorbeeld<br />
van krijgstucht en orde.<br />
De vorst van Karang Asam vroeg vergiffenis voor zich<br />
en zijn broeder den radja van Bleling, en beloofde o. a.<br />
de onmiddelijke ontruiming en slechting van Djaga raga,<br />
bijaldien de kraton, als verblijf zijns broeders, mocht<br />
worden gespaard. De door den opperbevelhebber gestelde<br />
voorwaarden werden aangenomen , en een uur later waren<br />
de gevaarlijke gasten met hun hoogst verdacht geleide<br />
vertrokken.<br />
Nadat nog eenige tijd met onderhandelen verloren gegaan<br />
en het kampement naar Sangsit — nauwelijks op een<br />
uur afstand van Djaga raga — was overgebracht, won het<br />
vermoeden al meer en meer veld dat de voorgewende<br />
onderwerping te Singa radja tot niets gediend had, dan<br />
om tijd te winnen en de bevolking te doen gelooven,<br />
dat het de vorsten waren, die den Nederlanders de wet<br />
voorschreven. Dat vermoeden ging in zekerheid over, toen<br />
onze krijgsmacht den 15 de " voor de geheel ten strijde uitgeruste<br />
werken aankwam, door 15,000 Balineezen verdedigd,<br />
gereed, hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen.<br />
Vastberaden en met geestdrift bezield, rukten onze soldaten<br />
tegen Djaga raga op, maar al weder stootten zij<br />
het hoofd, en werd elke aanval afgeslagen; op nieuw<br />
viel menig offer in den bloedigen strijd, en moest het<br />
leger tegen den avond eene meer achterwaarts gelegen<br />
stelling innemen, om den volgenden dag den ongelijken<br />
kamp te hervatten. Maar nog was die volgende dag<br />
niet aangebroken of men vernam een onafgebroken en<br />
steeds levendiger vuur achter de vijandelijke linie. In<br />
een oogenblik zijn de door van Swieten verzamelde troepen<br />
tot een frontaanval gereed, en eer de zon boven de<br />
kim verrees was de stelling genomen. Toen de opper-
280<br />
bevelhebber tegen 7 uur op het terrein verscheen, wapperde<br />
Neêrlands vlag van Djagaraga's wal. Nog vóór dat hij in den<br />
vroegen morgen het hoofdkwartier had verlaten, was eene<br />
glansrijke overwinning behaald, en had het 7 de bataljon<br />
zich met roem en eer overladen. Wat was er dan gebeurd?<br />
Waaraan had men die geheel onverwachte gelukkige<br />
uitkomst te danken? Ze werd op de volgende<br />
wijze verkregen'. Den vorigen dag was eene colonne,<br />
het 7 dc bat. (overste B. P. J. A le Bron de Vexela),<br />
twee mortieren en een twintigtal mineurs, onder de leiding<br />
van den chef van den staf, luit.-kol. C. A. de Brauw,<br />
door Michiels zijdwaarts afgezonden, om te onderzoeken<br />
of eene omtrekking van Djagaraga langs het riviertje de<br />
Sangsit of wel een flankaanval op die stelling mogelijk<br />
was. Die 2 de of zij-colonne, zooals zo genoemd werd<br />
had zich reeds vroeg in den morgen van de hoofdmacht<br />
afgescheiden en was langs ongebaande wegen, tusschen<br />
steile rotsen en gedeeltelijk door de bedding van den zich<br />
in een eng dal voortkronkelenden bergstroom, ondanks<br />
alle bezwaren, steeds voortgerukt. Zonder door den vijand<br />
te worden ontdekt, gelukte het de Brauw, langs een smal<br />
voetpad naar boven te klimmen, en nu zag hij tot zijne verbazing<br />
den uitersten vleugel der vijandelijke werken op een<br />
geringen afstand voor zich. Na zich overtuigd te hebben,<br />
dat de linkerflank der stelling langs geen anderen weg<br />
dan door het rivierbed te bereiken was, had hij aan zijn<br />
last voldaan en naar Sangsit kunnen terugkeeren. Maar<br />
zóo nabij den vijand, door flinke soldaten omringd, kon<br />
een man als de Brauw aan geen teruggaan denken. Hij<br />
besloot den tocht als eene verkenning begonnen, op zijne<br />
verantwoordelijkheid te vervolgen en misschien met eene<br />
overwinning te doen eindigen. En waarlijk het geluk is<br />
hem gunstig. Een uur later vond men een in den rotswand<br />
uitgehouwen pad; op handen en voeten klommen<br />
de soldaten naar boven en weldra is de hoogte bereikt.<br />
Veel tijd van beraad is er niet; „voorwaarts!" klinkt het,<br />
en na eene schier ongeloofelijke inspanning was een der<br />
schansen genomen.<br />
Het is ons niet vergund hier in bijzonderheden te treden<br />
omtrent alles wat -door deze dappere schare werd verricht.
281<br />
Men leze het hieronder aangegeven werk over die hoogstbelangrijke<br />
feiten 1).<br />
Na menige schermutseling worden nog andere schansen<br />
veroverd, en de nacht in een van deze doorgebracht.<br />
Lang voor hot aanbreken van den dag ging de colonne<br />
op nieuw tot den aanval over, en was al spoedig in een<br />
ernstig vuurgevecht gewikkeld. Dit vuur door het hoofdcorps<br />
gehoord, had zooals wij zagen een front-aanval ten<br />
gevolge. De vijand houdt inmiddels kloekmoedig stand:<br />
men strijdt man tegen man, de hoofdredoute van den<br />
goesti Djilantiek wordt wanhopig verdedigd, en de Brauw,<br />
door een pijl gewond, moet het slagveld verlaten op den<br />
oogenblik, dat hij zijne moedige doch hoogst gewaagde<br />
onderneming met een gelukkigen uitslag ziet bekroond.<br />
Weldra werd de hoofdredoute genomen, en hadden de<br />
troepen van v. Swieten zich met die van de Brauw vereenigd.<br />
De zege was behaald, het onneembaar geachte<br />
Djagaraga, 't palladium van Bali's onafhankelijkheid gevallen<br />
en de neêrlaag der 2 cic Balischo expeditie gewroken.<br />
Hiermede was echter het doel van den tocht slechts<br />
ten halve bereikt. Nu Bleling zijne straf had ondergaan,<br />
moesten ook Klonkong en Karang Asam vernederd worden.<br />
Intusschen had de val van Djagaraga een diepen indruk<br />
gemaakt; er heerschte verdeeldheid onder de vorsten, en<br />
de bevolking die hare zaak van de hunne gescheiden had,<br />
toonde zich tot onderworping bereid. Spoedig waren de<br />
troepen weder in Sangsit vereonigd, om met de vloot<br />
naar de baai van Laboean Amok overgebracht te worden<br />
ten einde Padang Cove te bereiken, en een aanval op<br />
Klonkong te wagen, waar de vijand zijn geheele macht<br />
geconcentreerd had. Terwijl Karang Asam, door onzen<br />
trouwen bondgenoot — den vorst van Mataram op het eiland<br />
Lombok, — in bezit was genomen, werd na het stormenderhand<br />
veroveren van den versterkten tempel (tempat<br />
dewa) van Soenla Lawas, de vijand op den 24 8te " Mei<br />
uit het iets verder liggend Kasoemba verdreven en die<br />
kampong bezet. De Balineezen waren echter verre van<br />
1) A. W. P. Weitzel. De derde militaire expeditie naar hel eiland<br />
Bali in 184Ü.
282<br />
overwonnen; zij zwierven in talrijke benden rond, en<br />
waagden in den nacht een aanval, waarbij Michiels eene<br />
wond ontving, aan welke de dappere aanvoerder den<br />
volgenden dag bezweek. Het bevel ging op den lt. kol.<br />
J. van Swieten over, die, nadat de vijand voor goed was<br />
verjaagd, instede van den marsch naar Klonkong voort<br />
te zetten, het leger — waarschijnlijk om gegronde redenen —<br />
op Padang Cove deed terugtrekken. Het bleek echter<br />
al spoedig hoe weinig men op de trouw der vorsten kon<br />
rekenen, en dat de aanval niet langer mocht worden uitgesteld.<br />
Kasoemba werd dan ook op nieuw door de onzen<br />
genomen, en toen men gereed was naar Klongkong op<br />
te rukken, boden de Dewa Ageng en de overige vorsten<br />
ootmoedig hunne onderwerping aan. Zij had plaats in bijzijn<br />
van den hertog van Saksen-Weimar, die den vorigen<br />
dag als opperbevelhebber van het leger op Bali was aangekomen.<br />
Een gezantschap vertrok naar Batavia, de troepen<br />
scheepten zich in, de vloot verliet de reede en de<br />
rust werd later niet ernstig meer verstoord.<br />
In 't zelfde jaar werden Celebes en Borneo door den<br />
opperlandvoogd bezocht. Te Makassar waar de inlandsche<br />
vorsten en hoofden hem eerbiedig hunne hulde brachten,<br />
kon hij zich overtuigen dat de sedert 1846 geopende vrijhaven<br />
aan de verwachting beantwoordde; scheepvaart en<br />
handel bloeiden, en de invoerrechten waren meer dan het<br />
dubbel gestegen. Ook de staatkundige verhouding tusschen<br />
het gouvernement en de onderteekenaars van het vernieuwd<br />
Banggaisch tractaat liet niets te wenschen over. In 't<br />
noordelijk gedeelte werden de cultures aangemoedigd,<br />
belastingen en heerediensten gewijzigd, en op Amboina<br />
en onderhoorigheden de prijs der kruidnagelen verhoogd.<br />
Op Borneo, in 1846 onder het toezicht van den gouverneur<br />
A. L. Weddik in eene Wester- en Zuid-Oosterafdeeling<br />
verdeeld, ontving de Gr. Gr. het bezoek van den<br />
hoogbejaarden sultan Adam van Bandjermasin, opende te<br />
Pengaron, eene steenkolenmijn die don naam Oranje Nassau<br />
verkreeg, en bezocht do zendeling-stichting te Poeloe<br />
Petak waar het christendom reeds vele aanhangers telde.<br />
Kort daarna hadden op de westkust gebeurtenissen
283<br />
plaats, waaruit blijkt, hoezeer in die gedurende vele<br />
jaren verwaarloosde gewesten, Neêrlands invloed en<br />
overwicht verzwakt en der Chineezen euvelmoed en<br />
verzet geklommen waren. Trots alle vroegere contracten<br />
en gesloten overeenkomsten, trots de zendingen van<br />
eom^Vgen 1 . en plechtig bezworen beloften beschouwden<br />
zij zich als wettige bezitters van den grond, on<br />
waren hunne eischen gestegen naarmate onze krijgsmacht<br />
verminderde. Hieraan moest een einde komen,<br />
hun sluikhandel en gewapend verzet alsmede de onderdrukking<br />
der inheemsche bevolking en andere kongi's gestraft<br />
worden. Niet alleen had Tai-kong (wegslepende stroom)<br />
hare kracht aan de met ons bevriende kongsi der „drie<br />
stuks groeven" (Sam-ti-Kiouw) doen gevoelen en haar<br />
Sepang, Seminis en andere mijnen ontnomen, maar*ook<br />
wij hadden een mislukten aanval op een hunner koeboe's<br />
(schansen) aan de Sedouw te wreken. Die taak werd<br />
den luit.-kol. F. Gr. Sorg opgedragen. Hij moest trachten<br />
Sambas en Pontianak te dekken, genoemde koeboe te<br />
bemachtigen, de hoogten van Pamangkat, niet ver van<br />
den mond der Sambas, en Singkawang als hoogst belangrijke<br />
strategische punten te bezetten om later zijne operation<br />
tegen Montrado te beginnen; en tot dat alles was<br />
slechts 400 man beschikbaar.<br />
Bij zijne aankomst vond Sorg Pamangkat reeds door<br />
de Chinoesche opstandelingen van Tai-kong bezet, en<br />
begreep zich in de eerste plaats van het kongsi-huis, aan<br />
den voet des bergs, door eone sterke redoute verdedigd,<br />
te moeten meester maken. De geheele stelling telde tusschen<br />
de 4000 en 5000 verdedigers. Yroeg in den morgen<br />
van den ll ac " September had de landing der troepen in<br />
de beste orde plaats en rukten zij tegen Pamangkat op.<br />
Inmiddels had het vuur van de Borneo en van de schoeners<br />
Kameleon on Haai de Chineezen uit hunne stelling van<br />
Peniboengan verdreven, en was de landingsdivisie ontscheept.<br />
Deze sloot zich onder 't bevel van den luit. ter<br />
zee Siodenburg bij de hoofdmacht aan, en bracht eene<br />
gunstige diversie te weeg, op het oogenblik dat de aanvalscolonne<br />
een ongekenden tegenstand ontmoette. Na een<br />
allerhevigst gevecht, waarbij het terrein voet voor voet
284<br />
was verdedigd, en Sorg met een verbrijzeld been, doodelijk<br />
gewond ter neêrzeeg, werd het kongsi-huis stormenderhand<br />
genomen. De Taikongs hadden hier met heldenmoed<br />
gestreden. Eene stoutmoedige poging den volgenden<br />
dag aangewend, om de redoute te hernemen werd afgeslagen,<br />
en niet voor dat onze troepen, na een hardnekkigen<br />
wederstand, meester waren van het terrein, het<br />
Kongsi-huis verlaten. Op den heuvel Peniboengan, die de<br />
monding der Sambas beheerscht, verrees een fort waarin<br />
eene geringe bezetting achterbleef, en men beging de fout de<br />
hoofdmacht naar Pontianak en Sambas te doen terugkeeren.<br />
Volgens Chineesche opgaven zou hun verlies aan<br />
dooden alleen, meer dan de sterkte der Nederl. troepen<br />
hebben bedragen. Met onvolprezen moed en zelfverloochening<br />
werd door zee- en landmacht de eer onzer wapens<br />
gehandhaafd, en men telde eene schitterende bladzijde te<br />
meer in de gedenkboeken onzer Indische krijgsgeschiedenis.<br />
De naam van Sorg leeft voort in het fort, op last van<br />
den gouv.-gen. naar den gevallen held genoemd, aan<br />
welks voet een gedenkteeken de plaats aanwijst waar zijn<br />
gebeente rust. Hij verkreeg een waardig opvolger in Ie<br />
Bron de Vexela, de aanvoerder van het 7 dc bataljon, dat<br />
wij bij de omtrekking van Djaga raga leerden kennen.<br />
Het verlaten van Pamangkat, dat onmiddellijk weder door<br />
den vijand werd bezet, maakte later een nieuwen aanval<br />
noodig, waarbij Ie Bron voor de overmacht moest zwichten,<br />
ondanks den moed en de volharding waarmede ook toen<br />
door leger en marine werd gestreden. Wel was door de<br />
overmoedige Chineezen te vergeefs eene poging gewaagd<br />
om het fort Sorg te overrompelen, maar zij waren meester<br />
gebleven van het slagveld; en op de helling van den<br />
berg Peniboengan werd eene nieuwe groeve gedolven voor<br />
hen, wier bloed hier nutteloos had gevloeid. Niet lang<br />
daarna verzochten de Kongi's van Tai-kong, Sjep-eng-fon<br />
en Lim-ti-an onderhandelingen te mogen openen, die,<br />
zoo als later bleek, door dat trouwelooze gespuis alleen<br />
waren voorgesteld, om de blokkade der kust te doen ophouden<br />
ten einde zich van wapenen en levensmiddelen te<br />
voorzien, geleden verliezen te herstellen en zich op nieuw
285<br />
ten oorlog uit te rusten. Het proces-verbaal van eene<br />
voorloopig vastgestelde overeenkomst werd door den resident<br />
P. J. Willer naar Batavia overgebracht, en de<br />
gouv.-gen. was zwak genoeg om toe te geven. Tegen alle<br />
adviezen der bevoegde autoriteiten in, werden de knjgsverrichtingen<br />
gestaakt, en een voor Nederland hoogst vernederenden<br />
toestand tegenover een hoop oproerig volk<br />
aan Borneo's westkust bestendigd, waaruit later nieuwe<br />
verwikkelingen moesten ontstaan.<br />
Inmiddels was ook in Bantam en op Banka de verstoorde<br />
rust hersteld.<br />
In Bantam had de opvolging der regenten van Serang<br />
en Tjiringin, in 1849 tot ernstige onlusten aanleiding gegeven,<br />
waarbij zekere hadji Wachia als werktuig van<br />
den pateh van Serang de hoofdrol vervulde, 't Kostte<br />
den overste de Brauw in 't volgende jaar veel inspanning ,<br />
om na menig vermoeienden marsch en bloedig gevecht, den<br />
opstand te bedwingen en de hoofdmuitelingen te bestraffen<br />
of onschadelijk te maken. Wachia ontkwam naar<br />
de Lampongs waar hij zes jaren later deelnam aan den<br />
opstand van pangeran Singa-Branta en raden Intan, en<br />
door den krijgsraad ter dood werd veroordeeld.<br />
Op Banka was men in 1828 zwak genoeg geweest, een<br />
rooverhoofd met nameBarin, onder wiens slagen Smissaert<br />
gevallen was (bl. 237), door een jaargeld aan het gouvernement<br />
te verbinden; en toen, na zijn dood, dat jaargeld<br />
aan Amir — die als oudste zoon er aanspraak op maakte —<br />
geweigerd werd, verzamelde ook hij eene gewapende bende<br />
om zich heen, en 't duurde lang, ten gevolge der onverstandige<br />
maatregelen van den toenmaligen resident, eer<br />
de majoor Becking den oproerling meester was, die met<br />
de zijnon naar Timor werd verbannen 1).<br />
Ook op andere punten van den Archipel gelukte het,<br />
zee- en menschenroof te straffen, en alles ademde vrede<br />
en rust in 't schoone Insulindo toen Rochussen den 12 deo<br />
Mei 1851 het bestuur aan zijn opvolger overgaf.<br />
1) Zie : W. A. van Rees : Wachia , Taykong en Amir of hei Neclerl.<br />
Ind. leger in 1850.
286<br />
Nadat Mr. G. J. Bruce, de tot landvoogd van Neêrl.<br />
Indië benoemde gouverneur van Overijssel, op de reede<br />
van Texel was overleden, werd Mr. A. J. Duymaer van<br />
Twist, tot die hooge waardigheid benoemd.<br />
Kort na het vertrek van Rochussen, die op zijne terugreize<br />
Britsch-Indië bezocht, keerde ook de hertog van<br />
Saxen-Weimar, tot herstel zijner gezondheid, naar't moederland<br />
terug.<br />
Onder 't bestuur van den nieuwen landvoogd werden<br />
concessiën tot ontginning van tinmijnen op Billiton verleend,<br />
en afdeelingen van de Maatschappij tot nut van 't<br />
algemeen te Batavia, Samarang en Soerabaja opgericht.<br />
In de bovenlanden van Padang kwam eene verbeterde<br />
koffie-aanplanting tot stand, en al spoedig ondernam de<br />
gouv.-gen. oen tocht over Java, naar Sumatra, Celebes<br />
en den Molukschen Archipel.<br />
Nadat aan de bij do herziening der grondwet in 1848<br />
opgenomen bepaling, „dat do reglementen op het beleid<br />
der regeering in 's rijks koloniën en bezittingen in andere<br />
werelddeelen, bij de wet moesten worden vastgesteld,"<br />
(art. 59) in 1854 was voldaan, ging ook het cultuurstelsel<br />
een andere toekomst, te gemoet. Was het reeds hier en<br />
daar ingekrompen en voor de bevolking minder bezwarend<br />
gemaakt, toch schreef art. 56 voor, dat do gouv.-gen. de<br />
op hoog gezag ingevoerde cultures „zooveel doenlijk" in<br />
stand moest houden. Van Twist trachtte dan ook het<br />
cultuurstelsel in stand te houden, niet zooals het later<br />
ontaard, maar zooals het oorspronkelijk bedoeld was.<br />
Werd vroeger reeds meer aan de liberale eischen des<br />
tijds toegegeven, hij nam gegronde redenen van ontevredenheid<br />
weg, door de arbeidsloonen voor den gedwongen<br />
arbeid in de fabrieken te verhoogen, drukkende pasarrechten<br />
te doen vervallen, de uitgifte van woeste gronden<br />
aan particulieren te bevorderen, en de Mekka-gangers<br />
van pas en recognitie vrij te stellen. Hierdoor is het aantal<br />
pelgrims naar de heilige plaatsen in Arabië wel aanmerkelijk<br />
toegenomen, maar sedert de beperkende bepalingen<br />
in 1859 ingevoerd, en de strenge handhaving van<br />
de verplichting, dat de hadji's, bij onzen consul te Djeddah,<br />
en in elke plaats waar zich een Nederlandsch consulair
287<br />
agent bevindt, hunne passen moeten doen afteekenen,<br />
heeft men een waarborg dat zij werkelijk hunne bedevaart<br />
volbrengen.<br />
Jammer dat al weder èn in de bovenlanden van Palembang<br />
èn op de westkust van Borneo het zwaard getrokken<br />
moest worden tot handhaving van ons gezag.<br />
In 't noorden van eerstgenoemd gewest, en voornamelijk<br />
in de Ampat Lawang, stookte zekere radja Tiang Alam<br />
onrust en verzet, zoodat eene gewapende tusschenkomst,<br />
onder bevel van don overste de Brauw, noodig werd om<br />
er de rust te herstellen. Op eene verkenningstocht, door<br />
eenigo hoofden als gast in de doeson (dessa) Gocnong-<br />
Maraksa ontvangen, werd hij van slechts weinigen der<br />
zijnen vergezeld, door Tiang-Alam verraderlijk overvallen.<br />
Gelukkig behield de Brauw zijne gewone kalmte en tegenwoordigheid<br />
van geest, waaraan dit dappere troepje niet alleen<br />
zijn behoud had te danken, maar waardoor ook de onderwerping<br />
der oproerige hoofden werd A r erkregen, terwijl<br />
die van Tiang-Alam spoedig was te voorzien. De verbanning<br />
echter van den ferdana mantri (rijksbestuurder), 't<br />
hoofd van al die woelingen, deed het vuur van den opstand<br />
op nieuw ontbranden. Tebing-Tinggi, Lahat en<br />
Moewara-Klingi werden voortdurend door de oproerlingen<br />
bestookt, en menige doeson moest in den asch gelegd,<br />
menig hardnekkig gevecht nog geleverd worden, eer de<br />
hoofdstelling des vijands genomen en de hoofdmuiteling<br />
in onze macht was. Tiang-Alam had met eenige volgelingen<br />
in de wildernissen der Lampongsche districten een<br />
toevluchtsoord gevonden, en het duurde tot 1856, eer hij<br />
gevangen genomen en in Salatiga onschadelijk gemaakt werd.<br />
De voorgewende vredelievende bedoelingen der Chineezen<br />
op de westkust van Borneo, hadden slechts gediend<br />
om hunne oorlogzuchtige plannen te verbergen en zich<br />
tot een nieuwen strijd voor te bereiden. Na eene menigte<br />
gevechten om en bij Seminis , Sepang en Boentimai, na<br />
het veroveren en vernielen hunner koeboe's, was met behulp<br />
der marine, de weg naar Montrado weldra geopend.<br />
De meeste rivieren van Borneo waren voor onze stoomschepen<br />
bevaarbaar, en de commandant van do Celebes herhaalde<br />
op de Slakkouw, wat van den Rijn deed op de
288<br />
Theems, nadat Jan van Braakel de Unity had genomen.<br />
Evenals de Pro-patria bij Sheerness de ketting aan stukken<br />
zeilde, brak de wakkere Ceerling met zijn stoomschip<br />
bij Boentimai, door de met ijzeren ringen aan elkander<br />
verbonden balken heen; en nauwelijks was de doortocht<br />
vrij of de sterkte is genomen en verwoest.<br />
Eindelijk was in Mei 1854, eene macht van 1700 man<br />
te Sambas en Pontianak onder de bevelen van den lt. kol.<br />
Andreson vereenigd ; en na hoogst vermoeiende, dagen<br />
lange marschen, het bezetten van Koelor, Singkawang, en<br />
't veroveren van menige Chineesche sterkte, bood Montrado<br />
met zijne drie versterkte Kongsi-huizen, Thang, Sjonbok<br />
en Ha-bok zijne onderwerping aan. Knielend voor<br />
hare huizen ter neer gebogen, ontving de anders zoo<br />
overmoedige doch toen gedweeë bevolking onze zegevierende<br />
troepen en smeekte om gonade. Wel poogden<br />
de opstandelingen bij een nachtelijken aanval Montrado<br />
te hernemen, maar toen ook het zoogen. drie-vingerenverbond<br />
(Sam^-tjam-foei) ontdekt, de verzamelplaats der<br />
eedgenoten door Verspijck vernield , en de kracht van zijn<br />
aanvoerders verbroken was, kwamen de hoofden in onderwerping,<br />
en die zoo geteisterde gewesten eerlang tot rust.<br />
Zee- én landmacht, officieren en soldaten hadden bij elke<br />
gelegenheid eene alles opofferende volharding aan den dag<br />
gelegd, die nimmer genoeg kan worden gewaardeerd. Men<br />
raadplege hierover meer omstandige berichten 1).<br />
Daar ik steeds met een enkel woord onze betrekkingen<br />
met Japan deed kennen, zij hier vermeld, dat sedert 1851<br />
niets onbeproefd was gelaten, om de nog altijd voor andere<br />
volken gesloten poorten van het Japansche rijk, voor hen<br />
evenals voor ons te doen openen. Het bezoek van den<br />
admiraal Stirling in 1854, had dan ook, dank zij de medewerking<br />
van den Nederlandschen commissaris Mr. J. H.<br />
Donker Curtius, evenals dat van Lord Elgin gunstige<br />
gevolgen. En toen zoowel met den Amerikaanschen commodore<br />
Pony als met den Russischen admiraal Putiatine<br />
overeenkomsten werden gesloten, in 1858 een verdrag<br />
1) In Montrado enz. door W. A. van Kees, gep. kapt. van het Ned.<br />
O. I. leger, vindt men boogst belangrijke bijzonderheden opgeteekend.
289<br />
met Frankrijk tot stand kwam , en de havens van Simoda en<br />
Hokodade, later door meer anderen gevolgd, voorden<br />
Europeeschen handel werden geopend, had men zulks<br />
grootendeels aan Nederland te danken. „Toutes les nations<br />
du globe" — schrijft de Moniteur de la flotte van 4 Febr.<br />
1858, — „doivent rendre hommage à la politique noble et<br />
désintéressée qu'a suivie la Hollande dans ses relations<br />
avec le Japon. Les Pays-Bas n'ont cherché à obtenir<br />
aucune faveur spéciale; ils n'ont reclamé qu'une assimilation<br />
aux autres nations, lorsque celles-ci auront obtenu<br />
des concessions. l'Exemple est digne d'être enregistré.<br />
Den 22-t« Mei 1856 gaf de G. G. zijne betrekkingaan<br />
den gewezen minister van koloniën C. F. Pahud over, ruim<br />
een jaar nadat de staatsinstellingen van Nederlandsch Indië<br />
bij de wet waren geregeld. Een blik over hare voornaamste<br />
bepalingen, zal het verschil of 't verband tusschen deze<br />
en vroegere instellingen gemakkelijk doen uitkomen.<br />
Volgens het nieuwe reglement op het beleid der regeering<br />
van Nederl.-Ind., dat den l«*» Mei 1855 in werking<br />
kwam, bevatten Java en Madoera 21 residentiën benevens<br />
de beide Vorstenlanden. Sumatra is in 4, Celebes en<br />
Borneo zijn in 2 gewesten verdeeld, terwijl Banka, Blitong,<br />
Riouw, Amboina, Ternate en Timor afzonderlijke gewesten<br />
vormen, meestal weder in afdeelingen en onderafdeelingen<br />
gesplitst.<br />
De regeering der koloniën en bezittingen van het rijk<br />
in Azië, uitmakende het gebied van Nederlandsch Indië<br />
wordt in naam des konings uitgeoefend door een gouverneur-generaal,<br />
wien een mederegeerend en adviseerend<br />
college (de raad van Ned. Indië,) ter zijde staat en een<br />
bureau, (de algemeene secretarie) is toegevoegd. De raad<br />
bestaat uit 4 leden en een vice-president die tevens lid is.<br />
De bevoegdheden der regeering evenals die der 5 departementen<br />
van algemeen burgerlijk bestuur (justitie,<br />
financiën, binnenlandsch bestuur, dat van onderwijs eeredienst<br />
en nijverheid en der burgerl. openbare werken)<br />
zijn nauwkeurig omschreven. Op last des konings moet<br />
jaarlijks een uitvoerig verslag van het beheer der koloniën<br />
aan de Kamers der Staten-Generaal worden ingediend.<br />
19
290<br />
Het gewestelijk bestuur is verdeeld in : het Europeesch<br />
en inlandsen gewestelijk-, het gemeentebestuur op Java,<br />
en het bestuur over de met inlanders gelijkgestelde personen.<br />
Had de rechtspraak door Jan Pietersz. Coen in het<br />
leven geroepen, „Bataviasche statuten," die in hoofdzaak<br />
onder de Comp, in wezen bleef, vele veranderingen onder<br />
Daendels, Raffles en de com", gen', ondergaan, zij werd<br />
door eene in 1848 vastgestelde, doch niet voor in 1851<br />
voltooide rechterlijke organisatie vervangen. Do bepalingen<br />
echter in 1848 voor de strafwetgeving gemaakt, kwamen<br />
in 1866 bij do invoering van 't wetboek van strafrecht<br />
te vervallen.<br />
De rechtspraak over de Europeanen en met hen gelijkgestelden<br />
wordt uitgeoefend: 1°. door de residenten alleen<br />
rechtsprekende, 2°. de raden van justitie en 3° het hooggerechtshof<br />
van Nederl. Indië. Het grootste gedeelte der<br />
buitenbezittingen staat onder de jurisdictie der raden van<br />
justitie te Batavia en Soerabaja.<br />
Over de inlanders en met hen gelijkgestelden wordt<br />
rechtgesproken door: 1°. de districts- en regentschap gerechten,<br />
2°. de residenten alleen rechtsprekende, 3°. de<br />
landraden, 4°. de rechtbanken van ommegang on in enkele<br />
gevallen door de raden van justitie.<br />
In de Vorstenlanden heeft het Nederl. gouvernement<br />
zich een vrij grooten invloed op de rechtspraak weten te<br />
verschaffen.<br />
Het financie-stelsel is en blijft nog steeds van goede<br />
of slechte oogstjaren, rijzing of daling in den prijs der<br />
producten en alle wisselvalligheden van den handel afhankelijk.<br />
Souverein en handelaar zijn vooralsnog in één<br />
persoon vereenigd.<br />
Met ingang van 1867 werd de begrooting voor Nederl.<br />
Indië bij de wet vastgesteld, waarop de uitgaven en middelen<br />
in Nederland en in Indië voorkomen.<br />
Ook het muntstelsel werd bij de wet geregeld en de<br />
enkele zilveren standaard als basis aangenomen. Het<br />
verschil tusschen den gulden zilver en den gulden koper<br />
is vervallen en de papieren standpenning (recepis) afgeschaft.<br />
Eene wet van 't jaar 1855 regelde ook de koperen
291<br />
pasmunt, en in 1857 werd het maximum van de uittegeven<br />
zilveren en koperen pasmunt bepaald. De Javasche<br />
bank — onmiddelijk in verband met het muntwezen —<br />
is eene naamlooze vennootschap waaraan een octrooi werd<br />
verleend van 1 April 1870—1 April 1880.<br />
De belastingen worden geheven : I in geld, II in arbeid,<br />
III in natura, door verpachting en door directe collecte.<br />
I. Jaarlijksch vermeldt het Staatsblad van Nederlandsch-<br />
Indië de voorwaarden waarop 's landsmiddelen op Java<br />
en Madoera worden verpacht; zij zijn naar de hoegroo<strong>the</strong>id<br />
der opbrengst in 13 rubrieken (waarvan er 8 op de buitenbezittingen<br />
voorkomen) gerangschikt. De verkoop van<br />
opium in het klein, bekleedt de eerste plaats, hoewel<br />
daarvoor even als bij onze vestingen, „verboden kringen"<br />
bestaan. Verder behooren nog onder de verpachte middelen:<br />
de belasting op peper (Riouw), verkoop van saguweer,<br />
goudmijnen (west. afd. van Borneo), verkoopvan<br />
sirie (Celebes), van zout in Siak, enz. Die van het uitsluitend<br />
recht tot het houden van pandjeshuizen, is in<br />
1870 afgeschaft.<br />
De niet-verpachte middelen door directe collecte te<br />
heffen, zijn onder 14 rubrieken gebracht, waaronder landelijke<br />
inkomsten en andere grondlasten voorkomen; zooals<br />
landrente, belasting op het bedrijf, op tuinen, nipabosschen,<br />
de „tesang" in het gouv. Celebes, de „pitrah" in<br />
de Z. en O. afd. van Borneo, enz. 1).<br />
II. Door belasting in arbeid, verstaat men heerediensten<br />
ten behoeve van den staat en van de dessa, die mede<br />
in gewone en buitengewone gesplitst worden.<br />
III. De belastingen in natura, d. i. in producten zijn:<br />
een tiende van het njstgewas in eenige districten der<br />
Pr.-regentschappen ; levering van goud en vogelnestjes door<br />
de landschappen Pramassan, Aley en Amandit onder<br />
Bandjermasin ; levering van sapanhout door de vorsten<br />
van het eiland Soembawa.<br />
Verder geniet het gouv'. nog inkomsten uit een 25 tal<br />
andere middelen, waaronder: het zoutmonopolie de ex-<br />
1) Men raadplege hieromtrent: De Staatsinstellingen van Nederlandsnh-<br />
Indië beschreven door Mr. P. A. van der Lith en J. Spanjaard.<br />
19*
292<br />
ploitatie der tinmijnen op Banka en Blitong, die der<br />
steenkolenmijnen, de verkoop van gouv ts . producten, de<br />
brievenpo3t, enz.<br />
Als opperbevelhebber van de in Ned. Indië aanwezige<br />
landmacht, heeft de G. G. behalve over het leger de<br />
beschikking over de schutterijen, pradjoerits, djajang-sekars,<br />
de legioenen der onafhankelijke vorsten, barissans, enz.<br />
De zeemacht is verdeeld in gouv ts . en oorlogs marine :<br />
de eerste wordt voornamelijk gebezigd tot het weren van<br />
sluikhandel en zeerooverij, terwijl de andere, zoo wat<br />
personeel als materieel betreft, sinds 1 Jan. 1868, ineen<br />
Ind. en Nederl. gedeelte, d. i. eene blijvende koloniale militaire<br />
zeemacht en een auxiliair eskader is gesplitst.<br />
Volgens de bepalingen van het regeerings-reglement,<br />
moet het openbaar onderwijs, ten allen tijde een voorwerp<br />
uitmaken der bijzondere zorgen van den gouverneurgeneraal.<br />
Zoolang die bepaling echter niet door ruime<br />
bijdragen uit de schatkist wordt ondersteund, zal eene<br />
genoegzame ontwikkeling van het onderwijs, zoowel voor<br />
Europeanen als voor inlanders, nog lang tot de vrome<br />
wenschen blijven behooren.<br />
Ook het cultuurstelsel was bij deze wet een nieuwe<br />
phase ingetreden. Het ambtelijk landbezit en de cultuur<br />
procenten werden tegen eene billijke schadevergoeding<br />
opgeheven, en men liet veel meer dan vroeger aan de<br />
particuliere ondernemingszucht over.<br />
Terwijl Java een ongestoorde rust genoot, en de sultan<br />
van Djokjokarta door den kroonprins, als Amangkoe Boewana<br />
VI was opgevolgd, moest in sommige buitenbezittingen<br />
zee- en landmacht al weder gewapenderhand optreden,<br />
en maakten o. a. een paar oproerige hoofden, een expeditie<br />
naar de Lampongs noodzakelijk, waar zij zich een gezag<br />
over de andere marga-hoofden aanmatigden, dat niet<br />
langer mocht worden geduld. De kolonel J. A. Waleson<br />
met het opperbevel belast, had al spoedig de marga's<br />
Bandoeloe en Ketimbang — tegen de helling van den<br />
Radja bassa gelegen — door raden Intan en Singa Branta<br />
bij het naderen onzer troepen verlaten, in zijne macht.<br />
Deze hoofdmuiters zwierven in het gebergte rond, en
293<br />
toen hadji "Wachia (bl. 285) gevangen genomen en Intan<br />
door de zijnen vermoord was, gaf Singa Branta zich over<br />
en was de rust in de Lampongs hersteld 1).<br />
Even zoo moest men op Timor tegen den regent van<br />
Takaip en den radja van Liddah gewapender hand optreden;<br />
terwijl de sultan van Djambi, van den troon vervallen<br />
verklaard en de van zijne waardigheid beroofde<br />
vorst van Lingga, die zich met den panglima besar van<br />
Reteh, een rooversnest op de oostkust van Sumatra had<br />
verbonden, almede tot zijn plicht werd gebracht. Nadat<br />
deze laatste, een vroeger beruchte zeeschuimer gesneuveld<br />
, Reteh vernield en Djambi onderworpen was. keerde<br />
de rust in die gewesten terug. Niettegenstaande Siak met<br />
zijne onderhoorigheden, bij een tractaat van 1858, weder<br />
onder de souvereiniteit van Nederland teruggebracht, en<br />
onze invloed op meest alle kustlanden aanmerkelijk toegenomen<br />
was, bleven de Ilanons en andere zeeroovers, hoe<br />
ook door de marine bestookt en vervolgd, hunne rooftochten<br />
met de uiterste vermetelheid voortzetten.<br />
Op Celebes moest de steeds toenemende overmoed van<br />
Boni en de aanmatiging zijner vorsten op nieuw worden<br />
gestraft. Onder Aroe Panjeli, was de vermoedelijke troonopvolger<br />
Aroe Palakka, evenals de toenmalige tomarilalang<br />
(rijksbestuurder) en andere rijksgrooten, bij eene der menigvuldige<br />
staatkundige woelingen verbannen; en vóór dat<br />
hij zijne rechten kon doen gelden, had reeds zijn broeder<br />
Aroe Poegi den troon van Boni beklommen. Toen nu in 1857<br />
de kroon op diens weduwe Basse Kadjoeare overging, verwachtte<br />
men eene vredelievende regeering en eene betere<br />
verstandhouding met dat rijk. Die verwachting evenwel<br />
werd op meer dan eene wijze teleurgesteld, 't Banggaisch<br />
tractaat geschonden en Neêrlands vlag gehoond, totdat op<br />
den 9 aen Februari eene troepenmacht onder den gen.-maj.<br />
E. C. C. Steinmetz, op de reede van Badjoa verscheen,<br />
ten einde onze miskende rechten te doen gelden.<br />
1) Ook van dezen tocht heeft men het boeiend verhaal aan den tegenwoordigen<br />
minister van oorlog te danken. Zie : Schetsen uit het oorlogsleven<br />
in Nederl. Indïë. Be Lampongs in 1856 door den majoor A. \V.<br />
P. Weitzel.
294<br />
Nadat als voorbereidende maatregel een kampement te<br />
Badjoa was opgeslagen, en de mondingen der Tjinrana<br />
en Sandjai geblokkeerd waren, deed eene verwonding van<br />
Steinmetz het bevel op Waleson overgaan. Al spoedig<br />
werd nu de vijandelijke stelling aan eerstgemelde rivier<br />
door de marine vernield, Boni — waaruit de koningin<br />
gevlucht was — door de troepen genomen en Badjoa in<br />
goeden staat van tegenweer gebracht. Intusschen hadden<br />
onze soldaten door de cholera en het slechte weder veel<br />
geleden, het doel was niet bereikt en de staatkundige<br />
toestand bleef onveranderd. Hoewel Aroe Palakka zich<br />
bij ons had aangesloten, de hoofden het oneens werden<br />
en de stemming te onzen gunste veranderde, was Boni<br />
nog zoo weinig onderworpen, dat eene tweede expeditie<br />
noodzakelijk werd. Op 3 Nov. nam de iuit.-gen. van<br />
Swieten het bevel van Waleson over; Aroe Palakka<br />
sloot zich met zijne volgelingen te Boelecomba bij eene<br />
mobiele colonne aan, en zijn oudste zoon Kraëng Sigeri<br />
werd tot districtshoofd van Sandjai aangesteld. Nadat de<br />
generaal de hoofdmacht te Badjoa had doen landen en<br />
de bezetting van het fort versterkt was, werden de stellingen<br />
van Bola Salempa en Boni al spoedig veroverd,<br />
de vijand geheel verslagen en Palakka bereikt. Van daar<br />
ging het verder, om zich van de uit Boni naar het sterke<br />
Pasempa gevluchte koningin meester te maken. Wel viel<br />
de sterkte zonder slag of stoot in onze handen, maar<br />
Basse Kadjoeare was bijtijds ontkomen en had zich nog<br />
verder in 't binnenland teruggetrokken. Allengs kwamen<br />
nu eenige hoofden in onderwerping en Pampanoea werd<br />
bezet, waar tegelijkertijd een gedeelte der zeemacht zich<br />
vertoonde 1).<br />
Volgens de volksage, zou Boni pas overwonnen zijn,<br />
wanneer Pasempa (het sterke) en Pampanoea (het rijke)<br />
in 's vijands handen waren. Men beschouwde ons dus<br />
als overwinnaar, en toen de njkssieraden in het hoofdkwartier<br />
werden overgeleverd, was ook het staatkundig<br />
doel bereikt. De voortvluchtige koningin werd vervallen<br />
verklaard van den troon, het rijk van Boni een leen van<br />
1) Zie hierover: De Bonische expedition, enz. door M. T H. Perelaer, enz.
295<br />
het gouvernement, Aroe Palakka door de Aroe pitoe's<br />
(bl. 20) tot koning verkozen, en de souvereiniteit van<br />
Nederland in Celebes erkend.<br />
Was de rust kort te voren in de Wester-afdeeling van<br />
Borneo hersteld, thans brak in de Zuider- en Oosterafdeeling<br />
een opstand uit, die een hoe langer hoe dreigender<br />
aanzien verkreeg. Om de oorzaak er van goed te<br />
begrijpen, dienen wij eenige schreden in de geschiedenis<br />
terug te gaan. Reeds in 1787 had zekere pangeran<br />
Nata, tijdens de minderjarigheid van Amir, den wettigen<br />
troonopvolger van Bandjermasin, zich van de regeering<br />
meester gemaakt, en door zijn land aan de Comp, af te<br />
staan en al hare baatzuchtige eischen te bevredigen, dit<br />
rijk als leen terug ontvangen. In 1808 werd hij door zijn<br />
zoon Soleiman opgevolgd, en in 1825 was de kroon op<br />
sultan Adam overgegaan. Toen nu deze 80jarige vorst<br />
(bl. 282) in 1857 overleed, moest. volgens de adat Hidajat<br />
oe'llah, als oudste wettige zoon van den reeds in<br />
1852 gestorven troonopvolger, die kroon aanvaarden.<br />
Ze werd echter door den toenmaligen resident, op even<br />
wederrechtelijke als onstaatkundige wijze aan Tamdjid<br />
Illah, een ouderen maar onwettigen broeder van Hidajat<br />
geschonken, en aan dezen slechts de betrekking van<br />
mangkoe-boemi of rijksbestuurder verleend. Maar nog<br />
leefde een kleinzoon van den eenmaal zoo onrechtvaardig<br />
verdreven Amir; en al waren Antassari 50 jaren van<br />
wrok over het hoofd gegaan, al kon of wilde hij zelfden<br />
troon niet beklimmen, hij zwoer Hidajat te zullen ondersteunen<br />
en den gehaten Hollander te bestrijden, die<br />
den sultanszetel al weder aan een onwaardige had toevertrouwd.<br />
Weldra plaatste hij zich met andere ontevredenen<br />
aan het hoofd van den opstand, en nadat onze<br />
krijgsmacht behoorlijk versterkt was, nam de kol. Andresen,<br />
wiens tuchtroode de Chineezen van Montrado hadden<br />
leeren kennen, het bestuur als gouv ts . com 8 , in handen.<br />
Ofschoon Tjamdjid vrijwillig afstand deed van den troon,<br />
en de hooge régeering toen niet ongenegen was Hidajat<br />
in zijne rechtmatige aanspraken te ondersteunen, bleef<br />
elke poging tot minnelijke schikking zonder gevolg. De<br />
gewezen njksbe stuur der, door zijne vertrouwelingen Amin
296<br />
Oellah, demang Lehman - later een dor hoofdleiders van<br />
den opstand - en andere rijksgrooten omringd, weigerde<br />
elke toenadering en trok zich al meer en meer met de<br />
zijnen terug. Reeds waren Pengaron en andere mijndistricten<br />
afgeloopen, Kalangan en Ooenong Djabok uitgemoord,<br />
en verscheidene bentings opgeworpen, toen een<br />
stoutmoedigen aanval op den kraton te Martapoera werd<br />
afgeslagen. Dit maakte de onzen meer waakzaam en<br />
den vijand voorzichtiger in zijne ondernemingen, die soms<br />
aan het vermetele grensden. Ondanks de door hem geleden<br />
verliezen, en in weerwil der verzoenende staatkunde<br />
door den opperbevelhebber gevolgd, breidde de opstand<br />
zich al verder uit, en moest op krachtiger wijze worden<br />
tegengegaan. Andresen werd door den majoor G. M.<br />
Verspyck vervangen en de functie van com 8 , aan den<br />
heer Nieuwenhujjzen opgedragen. Hidajat was inmiddels<br />
in Amoenthay tot sultan verheven, en had de opstand<br />
ook de Doesoen-districten aan de boven-Barito bereikt,<br />
waar Soerapati, een der voornaamste ons vijandig gezinde<br />
hoofden, de zijde van Antassari had gekozen. Op<br />
den laatsten dag van 't jaar 1859 ontving men de verpletterende<br />
tijding, dat het stoomschip de Onrust dooide<br />
Dajaks op verraderlijke wijze afgeloopen, de bemanning<br />
vermoord en het vaartuig gezonken was. Zoo broeide<br />
er nog steeds verzet en verraad, ofschoon hier en daar<br />
eene betere gezindheid en meer toenadering tot het bestuur<br />
werd opgemerkt.<br />
Er was weinig noodig, om den oorlogsfakkel heviger dan<br />
ooit te doen ontbranden. Nauwelijks was dan ook den<br />
ll de " Juni I860 bij publicatie bekend gemaakt, dat het<br />
rijk van Bandjermasin had opgehouden te bestaan en het<br />
sultans-bestuur vernietigd was, of de opstand brak met<br />
vernieuwde woede uit. Priesters en njksgrooten riepen<br />
de bevolking op tot den heiligen strijd (prang sabiel oelah) ;<br />
het volk gaf aan die roepstom gehoor, en schaarde zich<br />
gewillig om de vaan van Mekka's profeet ten einde hun<br />
verguisde vorsten en geschonden adats aan den gehaten<br />
kafir te wreken. Ons bestek laat oen aaneengeschakeld<br />
verhaal van den daarop gevoerden krijg niet toe, welks<br />
wederga moeilijk in de Indische krijgsgeschiedenis is te
297<br />
vinden. Dag aan dag moesten onze troepen de meest<br />
vermoeiende en afmattende marschen afleggen zonder een<br />
bepaald voordeel te behalen; overal vonden zij ontrouw<br />
on verraad. Schijnbaar ons toegenegen hoofden, heulden<br />
met den vijand en deden de best overlegde plannen mislukken.<br />
Waande men hem voor goed verslagen, eenonverhoedsche<br />
aanval deed dien waan spoedig verdwijnen.<br />
Was heden een benting genomen en geslecht, morgen<br />
wapperde de oproervaan van eene nieuwe sterkte, en<br />
scheen het vuur des opstands in 't noorden of oosten<br />
gedoofd, de uit het zuiden en westen opstijgende rookwolken<br />
verkondigden dat het dââr met vernieuwde kracht<br />
ontvlamde 1). Eindelijk geloofde men het doel te hebben<br />
bereikt; den 2 de » Oct. 1861 bood demang Lehman te<br />
Martapoera zijne onderwerping aan, met belofte, ook Hidajat<br />
daartoe te bewegen, en werkelijk keerde hij den<br />
28 sten Januari van 't volgende jaar met den ex-njksbestuurder,<br />
van vele hoofden vergezeld, naar Martapoera<br />
terug. Hij scheen bereid aan alle hem gestelde voorwaarden<br />
te zullen voldoen. Maar al weer schuilde er verraad;<br />
eenige dagen later waren èn Hidajat, èn demang Lehman<br />
verdwenen. Toch waren er nog geen vier weken verkopen<br />
of die ongelukkige vorst keerde uitgeput van honger<br />
en ellende terug, en gaf zich te Martapoera op genade of<br />
ongenade over.<br />
Den 3 de « Maart 1862 lichtte de Bali het anker en voerde<br />
den pangeran met een 70tal volgelingen naar Java<br />
over; de vrede kwam echter niet tot stand, voordat Antassari<br />
overleden, Amin Oe'llah verbannen en demang<br />
Lehman ter dood gebracht was; eerst toen keerde langzamerhand<br />
het vertrouwen terug. Hoewel tusschon den<br />
sultan van Atjih en het Nederlandsche gouvernement in<br />
1857 een verdrag was gesloten, had het weinig waarborgen<br />
voor een duurzamen vrede opgeleverd; en de reeds<br />
bestaande gespannen verhouding, was er niet op verbeterd<br />
toen bij onze vernieuwde vestiging in Siak, Neerlands oppermacht<br />
tot kaap Tamiang werd erkend.<br />
1) Men raadplege daarover: De Bandjermasitische krijg van 1859—1863,<br />
door W. A. van Rees.
298<br />
Intusschen had de G.G. den l ste " September 1861 zijne<br />
betrekking tijdelijk aan den vice-president van den raad<br />
van Indie Mr. A. Prins opgedragen, tot de komst van<br />
Mr. Ludolf Anne Jan Wilt Baron Sloot van de Beele,<br />
onder wiens bestuur het zoo lang door den krijg geteisterde<br />
Borneo tot rust kwam.<br />
Ook door hom werden liberale beginselen gehuldigd en<br />
in practijk gebracht. Nadat op Java de gouvernements<strong>the</strong>etuinen<br />
afgeschaft en de contracten niet verlengd<br />
waren, werd <strong>the</strong>e- en tabakscultuur gaandeweg opgeheven.<br />
Reeds in 1862 was de voortdurend minder wordende peperteelt<br />
aan den vrijen arbeid der bevolking opgedragen,<br />
terwijl een paar jaren later de zoo drukkende indigo cultuur,<br />
voor goed aan particuliere onderneming bleef overgelaten.<br />
Men begon allengs vrijwillig te verrichten wat vroeger<br />
niet dan door verplichten arbeid te verkrijgen was. Betere<br />
beginselen werden door betere maatregelen gevolgd, verplichte<br />
teelt en levering van kruidnagelen op Amboina<br />
afgeschaft en op de Banda-eilanden billijke overeenkomsten<br />
met de perkeniers gesloten.<br />
Weldra werd ook de eerste spade in den grond gestoken<br />
voor den aanleg der spoorbanen, die thans reeds in<br />
West- en Midden-Java een voordeeligen invloed op economische<br />
toestanden uitoefenen.<br />
Japan was eindelijk genoodzaakt het zoo lang volgehouden<br />
uitsluitingssysteem te laten varen; waarschijnlijk<br />
zijn de overwinningen door Frankrijk en Engeland in<br />
China behaald, aan het openzetten van verscheidene zijner<br />
havens voor den wereldhandel niet vreemd gebleven. De<br />
strijd echter door de staatkundige partijen in Japan gevoerd,<br />
het dikwijls zeer berispelijk gedrag der zeelieden<br />
te Kanagawa en Jokahama, benevens de schandelijke<br />
geldwissel, deden haat en wantrouwen ontstaan waarvan<br />
menig Europeaan het slachtoffer is geworden. De spanning<br />
nam al meer en meer toe, en kwam tot eene uitbarsting,<br />
toen de landheer van Satsoema, op wiens last<br />
een Engelsen onderdaan vermoord was, de daarvoor geeischte<br />
voldoening weigerde, ten gevolge waarvan zijn<br />
hoofdstad Kagosima werd gebombardeerd. Kort daarna<br />
moest het verraderlijk vuren der strand-battenjen van
299<br />
Simonoseki op het Fransche schip Kien-chan en Z. M.<br />
korvet Medusa, onder 't bevel van Jhr. F. de Casembroot,<br />
voorbeeldig worden gestraft. Op 5 en 6 September 1864<br />
liet eene vereenigde Engelsche, Fransche en Nederl. vloot<br />
het anker in straat van der Capellen vallen, en opende<br />
haar vuur. De batterijen werden vernield, en ofschoon<br />
de stad tegen betaling van eenige millioenen gespaard<br />
bleef, ontvingen toch de zoo machtige landsheeren (Daimio's)<br />
van het Japansche rijk, in die tuchtiging der vorsten<br />
van Satsoema en Nagato eene gevoelige les. Ook de<br />
Mikado, de geestelijke keizer, daalde uit zijne hooge sferen<br />
neder en hechtte zijne goedkeuring aan de vroegere met<br />
den wereldlijken vorst (Sjoogun) gesloten tractaten. De<br />
kapt. t. zee de Man ontving, als commandant van het<br />
Nederlandsche eskader, zoowel van koning Willem III<br />
als van Frankrijk en Engeland de meest vleijende eerbewijzen,<br />
terwijl de overige scheepsbevelhebbers almede<br />
voor hun moedig gedrag werden beloond.<br />
Nauwelijks had Mr. P. Mijer als gouv.-gen. de teugels van<br />
't bewind in 1866 aanvaard, of herhaalde strooptochten der<br />
Pasoemahers in het Palembangsche gebied, maakten eene<br />
expeditie noodzakelijk, die reeds te lang was uitgesteld.<br />
Door dat dralen had men den inlander in de gelegenheid gesteld<br />
zich mot onze plannen bekend te maken, en zijne doesons<br />
(dessa's) op geduchte wijze te versterken, 't geen onze<br />
dappere soldaten bij de vermeestering van Penandingan,<br />
Kota-Ageng, Moentar-Alam en Tebat-Sooroet tot hunne<br />
schade moesten ondervinden. Na vele vermoeiende tochten<br />
en de verrassing van het sterke Gedong-Ageng op den 12 den<br />
September 1866, kon men de eigenlijke militaire operation<br />
als geëindigd beschouwen. Zij waren met kalmte en beleid<br />
door den luit.-kol. Koch gevoerd, en onze troepen hadden<br />
hunnen ouden roem gehandhaafd. De niet minder moeilijke<br />
taak, het opsporen der hoofden en het onder geregeld bestuur<br />
brengen van die gewesten werd aan den kolonel Jalink toevertrouwd.<br />
Het duurde echter tot de laatste dagen van<br />
't jaar, voor de rust geheel hersteld, en tot in 1868, eer<br />
de onderwerping en definitieve inlijving van een gedeelte<br />
der Pasoemah-landen voltooid was.
300<br />
Terwijl de vrede bewaard bleef, en de troonopvolging<br />
in de Vorstenlanden, alsmede onze heerschappij in enkele<br />
staatjes van Siak tegenover Atjineesche usurpatiën, werd<br />
geregeld, was de opperlandvoogd in staat, zich geheel te<br />
wijden aàn de vele en groote hem toevertrouwde belangen.<br />
Door een meer krachtig optreden aan Sumatra's kusten<br />
werden zee- en menschenroof zooveel mogelijk tegengegaan,<br />
ofschoon de verstandhouding met Atjih zóo gespannen<br />
bleef, dat men de toekomst niet dan met zorg<br />
kon tegemoet zien.<br />
In 1869 werden te Tanah Datoe op de westkust van<br />
Sumatra belangrijke kolenlagen gevonden, en een onderzoek<br />
in de Ombiliënvelden, deed eene schier onuitputbare<br />
hoeveelheid van die brandstof ontdekken. Was alzoo 't<br />
vooruitzicht omtrent ontginningen op dat aan delfstoffen<br />
zoo rijke eiland hoogst gunstig, ook Java's vruchtbare<br />
bodem had de verwachting niet teleurgesteld, en in't zelfde<br />
jaar zijn eersten oogst van kina-bast naar Nederland afgezonden.<br />
Op het gebied van wetgeving werd in menige leemte<br />
voorzien, en bij de zoogenaamde agrarische wet van 9<br />
April 1870 den wetteljjken toestand van het grondbezit<br />
behoorlijk geregeld. Zij moest evenzeer het inlandsch<br />
grondrecht verzekeren en beschermen als het uitgeven<br />
van woeste gronden bevorderen. Veel is er reeds voor<br />
de bevolking gedaan, en al wordt de koffiecultuur nog<br />
steeds op verschillende wijzen gedreven en betaald, de<br />
plantloonen zijn allengs verbeterd, en het bestaan der<br />
gouv.-suikercultuur is tot 1890, onder zekere beperkingen,<br />
bij de wet van 21 Juli 1870 gewaarborgd.<br />
Hoe nu bij den strijd over het cultuurstelsel — die,<br />
jammer genoeg, langzamerhand een politiek karakter aannam<br />
— alsmede over de voor- en nadeelen van verplichten<br />
en vrijen arbeid, de denkbeelden ook uit elkander<br />
liepen, de verkregen uitkomsten waren niet te loochenen.<br />
Al werd de wijze van invoering en toepassing van dit<br />
stelsel door velen met recht veroordeeld, de voltooiing<br />
van het Nederlandsche spoorwegnet en de belangrijke<br />
vermindering onzer rentelast waren evenmin te ontkennen,<br />
als de opgewekte ondernemingsgeest en de verster-
301<br />
king van het Europeesch element in Indië. Bleef men<br />
van de eene zijde aandringen om de baten geheel ten<br />
dienste onzer O. I. bezittingen te besteden, van de andere<br />
zijde wees men reeds op Java's verbeterde gemeenschapsmiddelen<br />
met aansluiting aan 't groote net van het<br />
wereldverkeer; op de mildere beginselen van bestuur,<br />
en de welvaart der inheemsche bevolking. Toch vraagt<br />
de onpartijdige beoordeelaar zich bij dat alles af, of't zoogenaamd<br />
„batig slot," die wel aanzienlijke, maar — als<br />
van oogst en marktprijs afhankelijk — steeds onzekere<br />
bijdrage der schatkist, met gezonde begrippen van staathuishoudkunde<br />
is overeen te brengen; toch begrijpt hij<br />
dat men tot een veel zuiverder toestand zou geraken,<br />
wanneer de belasting in arbeid door eene belasting in<br />
geld werd vervangen.<br />
Geen stelsel heeft gedurende de laatste jaren in Nederland<br />
meer de aandacht getrokken, verschillende hartstochten<br />
opgewekt en meer pennen in beweging gebracht<br />
dan het cultuurstelsel. En bij al den strijd er over gevoerd,<br />
is er wellicht geen, waaromtrent voor- en tegenstanders,<br />
— partijgeest en oppositiezucht buiten rekening<br />
latende, — het spoediger eens hadden kunnen zijn. Te<br />
dikwerf toch werd vergeten, dat even als aan elk ander<br />
stelsel, ook aan dit, deugden en gebreken, voor- en nadeelen<br />
waren verbonden. Uit den aard der zaak, stond<br />
het niet alleen bloot aan scherpe kritiek en verbetering,<br />
maar zelfs aan opheffing, zoodra — bij veranderde omstandigheden<br />
— nieuwe denkbeelden, begrippen of beginselen<br />
door den tijdgeest zouden worden gehuldigd. Omdat<br />
er stemmen opgingen voor 't behoud, en andere<br />
voor eene gedeeltelijke opheffing van het cultuurstelsel,<br />
daarom stonden nog niet altijd „behoudsmannen à tout<br />
prix" en „sloopers quand môme" tegenover elkander. Ook<br />
hier zal de tijd moeten verrichten wat door menschelijke<br />
dwang niet op eens kan worden verkregen.<br />
De toekomst scheen aan Indië veel goeds te beloven<br />
toen de gouv.-gen. zijne hooge waardigheid aan Mr. James<br />
Loudon overgaf.<br />
De reeds bestaande wetten op de rechtspleging werden<br />
door de afkondiging van het strafwetboek voor inlanders
302<br />
aangevuld, en de rust in Deli hersteld, waar een paar<br />
weerspannige Batta-hoofden tegen den sultan in verzet<br />
waren gekomen. Er pakten zich echter onheilspellende<br />
wolken boven het noordelijk gedeelte van Sumatra te zamen,<br />
die al meer en meer een dreigend aanzien verkregen.<br />
Atjih treedt op den voorgrond; en zoo wijkt allengs<br />
het verledene om plaats te maken voor het tegenwoordige.<br />
Sedert Nederland, bij het nieuwe tractaat, den 2 den Nov.<br />
1871 met Engeland gesloten, omtrent zijne handelingen<br />
op Sumatra, niet langer aan vroegere overeenkomsten was<br />
gebonden, schijnt Atjih de hulp van andere mogendheden<br />
tegen eventueele vijandelijke maatregelen van onze zijde<br />
te hebben ingeroepen. Toen de daaromtrent gevraagde<br />
ophelderingen onbeantwoord bleven, aan rechtmatige vorderingen<br />
niet werd voldaan, en eene gewenschte verhouding<br />
tusschen beide gouvernementen niet te verkrijgen<br />
was, werd door den vice-president van den raad van Indië,<br />
als gouv. ts -com. ris den 26 sten Maart 1873 eene oorlogsverklaring<br />
aan den sultan overgebracht. En toen ook<br />
daarna een verleend uitstel tot allerlei uitvluchten aanleiding<br />
gaf, de ontwijkende antwoorden van dien vorst elke<br />
vredelievende oplossing onmogelijk maakten, en het bleek<br />
dat|hij slechts tijd trachtte to winnen, werden de onderhandelingen<br />
afgebroken. Reeds spoedig verscheen onze<br />
vloot op de reede ; het ontschepen der expeditionaire macht<br />
onder den gen. maj. J. H. R. Köhler nam een aanvang , de<br />
landing had zonder tegenstand plaats, en er begon een strijd<br />
waarin wij de Atjineozen als flinke soldaten leerden kennen,<br />
gereed om hunne eeuwenoude onafhankelijkheid tegen<br />
elke aanranding te verdedigen en hun leven aan de vrijheid<br />
ten offer te brengen. Na het in bezit nemen van<br />
eonige sterkten, zonder dat onze troepen, ondanks hunne<br />
betoonde dapperheid, zich van alle vijandelijke stellingen<br />
meester konden maken, werd na het innemen eener versterkte<br />
missigit aan den linker oever der Atjih, het sneuvelen<br />
van den opperbevelhebber en een mislukten aanval<br />
op den kraton, de terugtocht aangenomen. Met het oog<br />
op den hardnekkigen tegenstand en den invallenden<br />
slechten mocson, werd het in verdedigbaren staat gebrachte<br />
strand-bivouac betrokken, en eenige dagen later 't gebied
303<br />
van Atjih verlaten, terwijl een eskader achterbleef om<br />
de kusten z. v. m. te blokkeeren.<br />
"Weldra was eene 2 de expeditie gereed, en stond eene<br />
geduchte, goed uitgeruste krijgsmacht onder bevel van<br />
den op nieuw in dienst gestelden luit.-generaal van Swieten,<br />
teyens regeerings-commissaris, den 9 den Dec. 1873<br />
weder op Atjih's bodem. Op nieuw werd na menig gevecht<br />
en vermoeienden marsch de missigit heroverdj de<br />
kraton bereikt, ingesloten, genomen en bezet. Hoewel<br />
door de verdedigers ontruimd, de hoofdsterkte van Atjih<br />
was gevallen.<br />
De zetel zijner vorsten, het bolwerk van 't oude onafhankelijke<br />
stamland dient thans onder den naam van<br />
Kota Radja, tot verblijf van de daar achtergelaten<br />
troepen, sedert het grootste gedeelte onzer krijgsmacht<br />
met haren opperbevelhebber naar Java is teruggekeerd.<br />
Hoewel enkele staatjes zich bij ons gouvernement aangesloten<br />
en andere zulks toegezegd hebben, mocht het<br />
bezit van dien kraton tot hiertoe noch door de onderwerping<br />
van Groot-Atjih , noch door den vrede, noch door<br />
het sluiten van een tractaat gevolgd worden. Toch zal<br />
Atjih den strijd tegen Nederland op den duur niet kunnen<br />
volhouden. Veel van wat op beide expedition betrekking<br />
heeft, is niet genoegzaam toegelicht om reeds nu geheel<br />
overzien en billijk beoordeeld te worden; zij behooren<br />
ter nauwernood tot het gebied der geschiedenis. Doch al<br />
mogen de verkregen uitkomsten vooralsnog in menig opzicht<br />
niet bevredigend zijn, het Indische leger handhaafde zijn<br />
goeden naam, en wedijverde met de zeemacht in het verrichten<br />
van afmattende diensten en het vervullen van<br />
moeiehjke plichten. De officieren van gezondheid vooral,<br />
mochten in de door hen verworven lauwerkroon, de<br />
dankbare hulde vlechten vanzoovelen, die, te midden van<br />
het krijgsgcwoel verpleegd, of van het doodend gif der<br />
cholera gered, leven en gezondheid aan hunne onvermoeide<br />
zorgen hebben te danken. Zij deelen die erkentelijkheid<br />
met „het Eoode Kruis" dat zijn gezegende banier<br />
ook daar, tot hulp en troost van lijdenden, tot ondersteuning<br />
van velen, tot opbeuring van allen had geplant.<br />
En toen Nederland feest vierde met zijn koning en diens
304<br />
huis, was het den edelen gever van Bronbeek, den uitdeeler<br />
van het herinneringsteeken aan vroegere expedition,<br />
niet genoeg de Atjihmedaille in te stellen, Willem III<br />
schonk aan onze oude en verminkte soldaten, wat een<br />
dankbaar volk zijn koning had aangeboden. Die gift><br />
koning en leger waardig, staat met onuitwischbaar schrift<br />
in Neêrlands gedenkboeken aangeteekend.<br />
De geschiedenis is het wereld-gericht; behoort haar het<br />
verleden, 't heden en de toekomst zijn aan ons, onder het<br />
oog van Hem voor wien niets is verborgen.<br />
Telde het verleden de schatten voor „'t batig slot," ten<br />
koste van zwaren arbeid en karig loon aan den Indischen<br />
bodem ontwoekerd, dat het heden Indië ten zegen zij<br />
dat de vredevlag eerlang de bloedvaan vervange, en de<br />
toekomst eenmaal de schatten teile, den inlander op<br />
stoffelijk en zedelijk gebied door 't moederland geschonken.<br />
Mogen ook dââr voorspoed, welvaart en volksveredeling<br />
de vruchten zijn van goed beloonden arbeid en doelmatig<br />
onderwijs, opdat de gehech<strong>the</strong>id eener dankbare bevolking,<br />
de pijler worde waarop ons gezag in die verre gewesten rust.<br />
En als onze schatkist van hoogere beschaving, meerdere<br />
kennis en christelijke liefde hare schuld betaald en voor<br />
Insulinde een batig slot heeft afgeworpen, zal Nederland<br />
op waardige wijze zijne taak in den Oost-Indischen<br />
Archipel hebben vervuld.
TIJDREKENKÜNDIG OYERZICHT<br />
DEK<br />
Voornaamste gebeurtenissen.<br />
EERSTE GEDEELTE.<br />
EERSTE TIJDVAK.<br />
HOOFDSTUK I. Blz. 33.<br />
DE EERSTE TOCHTEN DER NEDERLANDERS NAAR <strong>OOST</strong>-INDlë<br />
ONDER VERSCHILLENDE cOMPAGNIEè'N.<br />
1595—1602.<br />
i i<br />
1594. Tocht van Barendsz, om langs de noordpool een<br />
weg te zoeken naar den O. I. Archipel... 34.<br />
Oprichting der Compagnie van. Verre (landen) . 86.<br />
1595. Tweede poging tot het ontdekken van den noor- j<br />
delijken doortocht I<br />
1596. Ongelukkige afloop van den derden tocht „bij f 35 -<br />
Noorden om." I<br />
Cornelis Houtman laat het anker voor Java vallen- 36<br />
1597. Terugkomst van Houtman . ; * . . . ' , |<br />
1598. Eene vloot onder den admiraal van Neck en |<br />
den vice-adm. v. Warwijck naar O. I, (uit- /<br />
gerust door de Oude Compagnie) . . . . 1<br />
Houtman, voor eene Zeeuwsche comp, naar Su-<br />
Matra, wordt te Atjih vermoord 39,<br />
20
306<br />
Bh.<br />
1599. Vau Warwijck en J. van Heemskerk in de Molukken. 38.<br />
Van der Hagen op Amboina 39.<br />
1600. De Nieuwe lirabanische comp betaald eene schadevergoeding<br />
voor het onverantwoordelijk gedrag<br />
van v. Caerden in Atjih 41.<br />
1600—1602. Verschillende tochten naar den O. I. Archipel. \<br />
Heldhaftig gedrag van Wolfert Hermansz. Juris \ 42—43.<br />
Spilbergh op Ceiion |<br />
HOOFDSTUK II. 44.<br />
VAN DE OPRICHTING DER VEREENIGDE O. I. COMP.<br />
TOT AAM HET BESTUUR VAN DKN EERSTEN GOUV.<br />
GEN. ONZER O. I. BEZITTINGEN.<br />
1602—1610.<br />
1602. Oprichting der V. O. I. Comp, met een octrooi<br />
voor 21 jaren 45.<br />
De eerste vloot der Comp, naar Indië . . . . 46.<br />
1603. Van der Hagen, bevelhebber der eerste vloot voor<br />
„de tienjarige rekening" . . . . . .<br />
1605. Het Nederlaudsche gezag op Amboina gevestigd.<br />
Frederik Houtman eerste gouverneur van ) 47<br />
Ambon. De Portugeezen uit den Mol. Archipel<br />
verdreven<br />
1606. Mislukte aanval op Malakka 48<br />
1607.<br />
1608.<br />
C. Matelief de jonge in de Molukken<br />
Jacques l'IIeruiitc hoofd van de loge te Bantam itam. )<br />
49.<br />
Vau Caerden in de Molukken 50.<br />
1609. De admiraal Verhocff inet 30 der zijnen op Banda<br />
vermoord. . . 52.<br />
Onze handelsbetrekkingen met Japan. Both eerste<br />
G.-G. van Nêerl. Indië 54.<br />
HOOFDSTUK III. 55.<br />
DE O. I. ARCHIPEL ONDER HET BESTUUR DER EERSTE<br />
GOUVERNEURS-GEVERAAL TOT AAN DAT VAN ANT-<br />
HONIE VAN DM-.MEN.<br />
1610 1636.<br />
1611. Installât'c van den raa 1 vau Indië. Overeenkom-
307<br />
sten met de hoofden van Banda. Jan Pietërsz.<br />
Coen, directeur van de kantoren te Bantam en<br />
Jakatra<br />
1613. Loge te Japara. Eerste gezantschap naar Mataram, i<br />
1614. Reynst aanvaard het bestuur. Nieuwe samen- f<br />
stelling van den raad van Indië waarin Coen (<br />
zitting verkrijgt. Engelsche loge te Jakatra. 1<br />
1615. De Engelscheu in de Molukken. Dood van Reynst. 1<br />
1616. Dr. Laurens Reaelgouv.-gen. Nederlaag bij Manilla. (<br />
Het schip van Schouten en Lcmaire te Jakatra<br />
in beslag genomen<br />
1618. Reael draagt zijne waardigheid over aan Coen.<br />
De loge te Jakatra versterkt<br />
Zeestrijd tusschen Coen en Dale<br />
1619. Verdediging van 't fort te Jakatra<br />
Stichting van Batavia<br />
Verdrag tusschen de Eng. en Holl. O. I. C. . )<br />
1620. Coen onderwerpt de Banda-eilanden . . . . J<br />
1623. Hij geeft het bestuur over aan de Carpentier en<br />
keert naar 't moederland terug. Het octrooi<br />
der O I. O vernieuwd<br />
De zoogen. „Moord van Ambon."<br />
1627. Terugkomst van Coen als gouv. gen. van N. I.<br />
1628. Het leger van Mataram voor Batavia. Eiken aanval<br />
afgeslagen<br />
1629. Vruchtelooze belegering door een tweede leger.<br />
Coen sterft en wordt opgevolgd door Jacques<br />
Specx<br />
1630. Specx door Hendrik Brouwer vervangen . . "\<br />
Nieuwe instructie op het regeerings beleid . . f<br />
1633. Oorlog tusschen Batavia en Bantam. . f<br />
1633—1635. Uitbreiding van den haudel j<br />
1634—1636. Reeds toen werd het invoeren van bezuiuigingen<br />
noodzakelijk geacht, opdat de Comp, aan hare<br />
geldelijke verplichtingen zou kunnen voldoen .<br />
HOOFDSTUK IV.<br />
DE <strong>OOST</strong>-INDISCHE ARCHIPEL TOT AAN HET BE-<br />
STUUR VAN DEN GOUV.-GEN. MAETSUUKER.<br />
1636—1653.<br />
1636. Brouwer legt zijne waardigheid neder en wordt )<br />
door Authonie van Diemen vervangen . . V<br />
Wapenstilstand tusschen Bantam en Batavia. . )<br />
20*
308<br />
Biz.<br />
1637. De G. G.in den Molukschen Archipel; de opstand 1<br />
gedempt en voordeelige tractaten gesloten. . I „_<br />
1638. Van Diemen begeeft zich andermaal naar de f<br />
Molukken I<br />
De admiraal Westerwoldt maakt zich meester van<br />
Batikalo en sluit een voordeelig tractaat met den<br />
keizer van Kandia 77<br />
1638—1639. In het Japansebe rijk wordt het Christendom<br />
uitgeroeid en de handel met alle Eiiropeesche<br />
natiën , behalve met Holland , verboden. .<br />
1641. Het handelsverkeer moet van Firato naar De- ><br />
sima worden overgebracht<br />
Tienjarig bestand tusschen. Portugal en Nederland<br />
Malakka door Caartekoe stormenderhand ver- )<br />
78.<br />
overd I 79.<br />
1644. Aanslag tegen Batavia verijdeld \<br />
1645—1646.<br />
Verlenging van het octrooi der O. I. Comp.<br />
Van Diemen opgevolgd door Van der Lijn .<br />
80.<br />
Mangkoe-rat (Tagal Wangi) volgt zijn vader op als<br />
keizer van Mataram 81.<br />
Verbond met Mataram "i<br />
Met Bantam een tienjarig bestand gesloten. . )<br />
1647. Het octrooi der Comp, voor 25 jaren verlengd. 80.<br />
1648. 'Arnold de Vlaming in de Molukken 84.<br />
1649. De rust op Ceilon hersteld, en door Maetsuyker<br />
een tractaat gesloten 82-<br />
1650. Van der Lijn door Reinieisz vervangen . . . 83.<br />
1651. Eene Nederl. volkplanting aan de Kaap de Goede<br />
Hoop gevestigd 88.<br />
Moord aan onze landgenootcn te Perah (destijds<br />
een Atjincesch wingewest) gepleegd . . . . 102.<br />
1653. Reiniersz sterft en wordt door Maetsuyker opgevolgd<br />
88.<br />
HOOFDSTUK V. 88.<br />
HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN. MAETSUYKER.<br />
1653—1678.<br />
1653. Oorlogen met de I'ortugeezen op Ceilon . . . 88.<br />
1650. l'indj van den opstand in de Molukken . . . 87.<br />
Huift sneuvelt bij het beleg van Kolombo . . . 89.
309<br />
Bil.<br />
1656. Vijandelijkheden door den sultan van Bantam<br />
1658.<br />
gepleegd<br />
Bantam door de Vlaming geblokkeerd . . .<br />
95.<br />
1659. Vredesverdrag tusschen Bantam en de O. I. C.<br />
Palembang ingenomen en een fort aan de Moesi<br />
gebouwd 90.<br />
1660. Van Dam en Truitman voor Makassar . . . . 92.<br />
1661. Formosa gaat verloren 91.<br />
1663. Koetsjin door Rijklof van Gocns ingenomen. Einde<br />
der vijandelijkheden tegen de Portugeezen in<br />
Oost-Indië 89.<br />
De Moluksohe Archipel door de Spaujaarden<br />
verlaten 93.<br />
1665. Het octrooi der O. I. C. tot aan 1700 verlengd. 91.<br />
1666. Speelman op Celebes. Aroe Palakka . . . . 93.<br />
Uitbreiding onzer bezittingen op de Westkust van<br />
Sumatra 102.<br />
1667.<br />
1669.<br />
Het zoogenaamd Banggaiseh tractaat gesloten.<br />
Einde van den oorlog op Celebes . . . .<br />
94<br />
1672. Aroe Palakka tot sultan van Boni verheven . 95.<br />
Eene Fransche vloot onder den admiraal de<br />
la Haye Ventelay door van Goens in de<br />
Ceilonsche watereu geslagen f 103.<br />
1673. De Engelscheu van Koromandels kust verjaagd.<br />
1674. De la Haye keert na het verlies van San Thomé<br />
onverrichter zake naar Frankrijk terug .<br />
Opstand van Troena Djuja<br />
1675. De soesoehoenan van Mataram zoekt hulp bij j<br />
de O. I. C . > 97.<br />
1676. Die verzochte hulp wordt hem verleend . .<br />
Speelman als admiraal en generalissimus naar<br />
het tooneel van den oorlog F 99.<br />
1677. Nie*we overeenkomsten met. den soesoehoenan<br />
waarbij de Comp, vele voordeden verkrijgt.<br />
De opstandelingen maken zich van de hoofdstad<br />
van Mataram meester ( 100.<br />
De soesoehoenan sterft,<br />
door zijn oudsten zoon<br />
en wordt opgevolgd<br />
1678. Bij verschillende acten worden nog meer voordeden<br />
door de Comp, bedongen , 101.<br />
Na den dood van Maetsuyker neemt R. van Goens<br />
bet bestuur in handen . 102.
310<br />
TWEEDE TIJDVAK.<br />
Biz.<br />
HOOFDSTUK VI. 107 1).<br />
NEDERLANDSCH-lNDlë TOT AAN HET EINDE VAN DEN<br />
TWEEDEN SUCCESSIE-OORLOG OP JAVA.<br />
1678—1722.<br />
1678. Antonie Hurdt neemt van de St. Martin het )<br />
opperbevel vau 't leger over | 104.<br />
Val van Kediri J<br />
1679. Poolman sterft kort nadat hij het opperbevel<br />
had aanvaard, dat op Couper overgaat . .<br />
Couper door Aroe Palakka ondersteund, behaalt \<br />
groote voordeden op den vijand : het sterke<br />
Kappar valt hun in handen<br />
105.<br />
Raden Kadjoran met zijne zonen gevangen genomen<br />
en omgebracht 106.<br />
1680. Troena Djaja, door den kapitein Jonker gevangen<br />
genomen, wordt door den soesoehoenan in koelen<br />
bloede gedood 106.<br />
De 80 jarige priestervorst van Giri overwonnen . 108.<br />
Eene samenzweering in de Molukken verijdeld . 111.<br />
1681. De oorlog door Couper geëindigd<br />
Van Goens geeft de teugels van 't bestuur aan<br />
108.<br />
Speelman over, en keert naar 't moederland terug. 111.<br />
1682. Bij de uitgebarsten onlusten in Bantam wordt<br />
de jonge sultan door de Comp, tegen zijn<br />
1684.<br />
vader ondersteund<br />
De oorlog op Bantam geëindigd<br />
De Engelsehcn worden verdreven en vestigen<br />
112.<br />
zich te Benkoelen .<br />
Speelman sterft en wordt door Camphuis opgevolgd. 113.<br />
1686. Soerapati neemt de wijk naar Mataram, verkrijgt<br />
later een grooten aanhang in den oosthoek<br />
van Java eu verwerft er zich een onafhankelijk<br />
gebied<br />
De kapt". Tak en de zijnen bij Kartasoera overvallen<br />
(<br />
Van Rheede tot Drakestein als commissaris-generaal<br />
op Ceilon en in Voor-Indië 117.<br />
1) Dit hoofdstuk moet aanvangen op bladz. 104.<br />
De lezer gelieve W. 104, 105 en 100 dun ook te beschouwen als onder hoofdstuk<br />
VI te behooren.
311<br />
Biz.<br />
1691. De G. G. Camphuis wordt door van Outhoorn<br />
1696.<br />
vervangen<br />
Het octrooi der Comp, tot nan 1740 verlengd.<br />
118.<br />
1699. Soekadana tot leen van Bantam verklaard . .<br />
1703. Dood van Amangkoe-rat. De troou wordt den<br />
erl'prins (gewoonlijk Soenan Mas gcheeten)<br />
door zijn oom pangeran Poeger betwist .<br />
1704. Pangeran Poeger, door de Comp, onder den I<br />
naam van Pakoe Boewana I als keizer van<br />
Mataram erkend<br />
119.<br />
Begin van den eersten successie-oorlog. . .<br />
Johan van Hoorn neemt het bestuur van v<br />
Outhoorn over<br />
J' 120.<br />
1706.<br />
1707.<br />
Soerapati sterft<br />
Overwinning door de Wilde behaald. :} 121.<br />
1708. Mas Soenan naar Ceilon gebannen. Einde van<br />
den eersten successie-oorlog 122.<br />
1709. De G. G. geeft de teugels van 't bewind aan A.<br />
van Riebeek over 123.<br />
1713.<br />
1717.<br />
Van Riebeek door van Swol opgevolgd.<br />
Schade aan den Chiueeschen handel toegebracht. acht. )<br />
Het verloren prestige der Comp, op Malabars<br />
kust hersteld<br />
1718. Vijandige bewegiugen te Soerabaja en op Madoera<br />
geëindigd<br />
Zwaardekroon G. G. van N. I<br />
^ 125.<br />
1719. Mangkoe-rat II (Praboe) beklimt den troon<br />
van Mataram hem door twee zijner broeders<br />
betwist. Begin van den 2 (1 124.<br />
successieoorlog.<br />
Eene O. Il C. te Ostende opgericht . . . . 127.<br />
1722. Een aanslag op Batavia verijdeld . . . . \<br />
Einde van den 2den successie oorlog . . . J<br />
126.<br />
HOOFDSTUK VII. 127.<br />
NADEREND VERVAL DER O. I C. OPSTAND DER<br />
CHINEEZEN; DERDE JAVAANSCHE SUCCESSIE-<br />
OORLOG.<br />
1722-1757.<br />
1725. Zwaardekroon legt het bewind neder en wordt<br />
opgevolgd door M. de Haan<br />
1729. Bij diens dood gaat het bestuur op Mr. D. ! 130.<br />
Durven over<br />
De Soesoehoenan door zijn minderjarigen zoon<br />
Pakoe Boewana II opgevolgd
312<br />
Biz.<br />
1732. De G. G. wordt met eenige hooge ambtenaren<br />
ter verantwoording opgeroepen 130.<br />
Dirk van Cloon aanvaard het opperbewind . . i<br />
1735. Hij wordt door A. Patras vervangen, . . I 131.<br />
1737. die op zij» beurt door Valekeuier wordt opgevolgd. '<br />
1740. Opstand der Chineezen en moord aan hen gepleegd. 132.<br />
1741. De H.H. Van ImhofF, de Haaze en van Schinne j<br />
naar Nederland opgezonden ƒ<br />
Valckenier geeft het bestuur aan Thedens over, f<br />
wordt aan de Kaap gevangen genomen, en /<br />
sterft op het kasteel van Batavia, voor dat I<br />
zijn proces was afgeloopen. Het octrooi der l<br />
133.<br />
C. jaarlijks tot 1643 verlengd . . . . 1<br />
De opstand breid zich langs de noordkust van<br />
Java uit. Vele ontevreden Javanen sluiten zich<br />
bij de Chineezen aan 134.<br />
1742. Mas Garendi in het Chin. Javaansche leger als<br />
tegen-keizer uitgeroepen. Von Hohcndorff den<br />
soesoehoenan ter hulp gezonden 136<br />
1743. Einde van den oorlog. Nieuw tractaat met den<br />
keizer . . . , 137.<br />
Het octrooi der O. I. C. verlengd , . . . . 134.<br />
1746. Reis van den G. G. over Java. Opstand van<br />
Mangkoe Boemi 139.<br />
1748. Verlenging van het octrooi der Comp, tot 1775 . 144.<br />
1749. Pakoe Boewana III leenplichtig vorst van Mataram.<br />
Begin van den 3de n suc. oorlog 143.<br />
De stadhouder Willem IV, opperbewiudhebber en<br />
gouverneur der O. I. Comp 144.<br />
1750. Jacob Mossel opvolger van v. Imhoff . . . . 142.<br />
1755, Mangkoe Boemi tot sultan van Djokjokarta verheven. 143.<br />
1757 "- Mas Said verkrijgt als onafhankelijk vorst, onder<br />
den naam van Maugkoe Ncgoro, een gedeelte<br />
land in Solo. Verbrokkeling van het eenmaal<br />
zoo machtige Mataram. Einde van den oorlog . 144«
313<br />
DERDE TIJDVAK.<br />
Blz.<br />
HOOFDSTUK VIII. 145.<br />
DE O. I. BEZITTINGEN NA HET EINDE VAN DEN<br />
DERDEN SUCCESSIE-OOKLOQ OP JAVA TOT AAN<br />
DEN PARIJSCHEN VREDE.<br />
1757—1784<br />
1759. Nederlaag bij Chandernagor. De Eng. O. I.<br />
Comp, treedt al meer en meer op den voorgrond, i 149.<br />
1761. Mossel wordt door v. d. Parra opgevolgd<br />
1765. Van Eek en Falck houden zich op Ceilon roemvol<br />
staande 155.<br />
1775. Van de Parra door van Riemsdijk vervangen . 150.<br />
1776. Verlenging van het octrooi voor 20 jaren . . 159.<br />
1777. De Klerk opvolger van v. Riemsdijk . . . . 150.<br />
1778. Het Bal. genootschap van Kunsten en Wetenschappen<br />
opgericht 155.<br />
1780. Bij het overlijden van de Klerk, neemt Alting de<br />
teugels van 't bestuur in handen . . . . 150.<br />
' Oorlog met Engeland<br />
1781. Onze schepen in de Saldauha-baai, onze kantoren<br />
op de westkust van Sumatra en Negapatnam ) 156.<br />
door de Engelscheu genomen .<br />
1782. Gevechten op Ceilon<br />
1783. De Comp, verkrijgt van den staat een voorschot<br />
van 8 millioen guldens 159.<br />
1784. Vrede te Parijs geteekend 158.<br />
HOOFDSTUK IX. 160.<br />
NEDERL. O. I. VAN DEN PARIJSOHEN VREDE TOT<br />
AAN HET EINDE DER XVIIlde EEUW.<br />
1784—1800.<br />
1784. Nederland bekomt hare bezittingen terug met uit-<br />
. zondering van Negapatnam 160.<br />
1785—1786. Nieuwe leeuingen door de O. I. Comp, gesloten . 162.<br />
1786—1787. De troonopvolging te Pontianak en Bandjermasin I<br />
geregeld \ 461<br />
1788. Troonsveranderiug in Solo en Djokjokarta<br />
1791. De westkust van Borneo verlaten<br />
:<br />
Het nadeelig saldo der Comp bereikt eene som van<br />
ƒ 96 millioen 163.<br />
Commissarissen-generaal benoemd . . . . . 164.
314<br />
Blz.<br />
1795. Aanschrijving van Willem V 165<br />
De Kaapstad gaat bij capitulatie over . . . . 166.<br />
" Het bestuur der Comp, door een comité tot de<br />
zaken van den O. I. handel en bezittingen<br />
vervangen 1T2.<br />
1795—1796. De meeste posten in voor-Indië, Malakka, de<br />
Westk. van Sumatra, Amboina , Banda en Ceilon<br />
gaan aan de Engelschen over 168—169.<br />
Alting door van Overstraten opgevolgd . . . . 167.<br />
1798. Hoewel het octrooi der O. I. C. nog met een<br />
jaar was verlengd, werd hare opheffing uitgesproken. 173.<br />
1799. Ternate en Timor blijven behouden . . . . 170.<br />
De hooge commissie wordt ontbonden . . . . 172.<br />
TWEEDE GEDEELTE.<br />
HOOFDSTUK I. 177.<br />
N. O. I. ALS BEZITTING VAN DEN STAAT;<br />
REGELING VAN HANDEL EN BESTUUR<br />
TOT AAN DE KOMST VAN DEN<br />
G. G. DAENDELS.<br />
1800—1808.<br />
1800 Het comité enz., door een raad voor de Aziatische<br />
bezittingen vervangen 177.<br />
De eilanden Onrust en Kuiper door de Engelschen J<br />
vernield I 178.<br />
1801. Ternate gaat bij capitulatie over . . . . )<br />
Bij den dood van v. Overstraten neemt Siberg<br />
de teugels van 't bestuur in handen<br />
1802. Vrede van Amiens ) 179.<br />
1803. De oorlog tusschen Frankrijk en Engeland op<br />
nieuw uitgebroken<br />
1804. Het charter voor de Aziatische bezittingen goed- )<br />
gekeurd \ 185.<br />
Siberg geeft zijne betrekking aan Wiese over . I<br />
1806. De Kaap wordt eene Engelsche bezitting<br />
1806—1807. De rust in Tjeribon hersteld. De Engelschen<br />
voltooijen hun veruielingswerk op Java's kust. }18&—187.<br />
1807. De maarschalk Daendels benoemd tot G. G. van<br />
Neêrl. Indië<br />
HOOFDSTUK II. 188.<br />
HET BESTUUR VAN DEN OOUV.-GEN. DAENDELS.<br />
1808-1811.<br />
1808. Daendels neemt het bestuur van Wiese over . . 189.
315<br />
Blz.<br />
1810. De sultan van Djokjo (Sepoeh) doet afstand van<br />
de regeering ten behoeve van zijn zoon. . . 191.<br />
Ternate en de Banda-eilanden op nieuw in Engelsche<br />
handen 198.<br />
1811. Daendels geeft het bestuur aan den gen. Janssens over. 200.<br />
HOOFDSTUK III. 202.<br />
VEROVERING VAN JAVA, OVERGAVE DER O. I. BEZITTINGEN;<br />
ENGELSCHE TUSSCHENREGEERING-<br />
1811—1816.<br />
1811. Landing der Engelschen 203.<br />
Meester Cornelis veroverd. Java door Lord M into<br />
tot eene Eng. kolonie verklaard 205.<br />
Sir T. St. Raffles luit.-gouv. van Java . . . . 207.<br />
Sultan Sepoeh herneemt op eigen gezag den troon ;<br />
hij wordt naar poelo Pinang verbannen .<br />
1812— 1813. Bantam en Tjeribon als gewone provinciën<br />
ingelijfd ^208—209.<br />
Pakoe Alam, tot onafhankelijk vorst in Djokjo<br />
verheven, wordt voogd over den minderjarigen<br />
sultan<br />
Palembang, Banka en Timor, door de Engelschen<br />
in bezit genomen 215.<br />
1813—1814. Herhaalde aanslagen op üesima misluk!. . . "1<br />
1814. Beschuldigingen tegen Raffles ingebracht . . }<br />
Conventie omtrent de teruggave der Nederl. bezittingen<br />
en koloniën buiten Europa . . . . 218.<br />
1815. Vertrek der Commissarissen-generaal ter overname<br />
onzer O. I. bezittingen 223.<br />
1816. Raffles door John Feiidall vervaugen . . . . 218.<br />
DERDE GEDEELTE.<br />
HOOFDSTUK I. 223.<br />
HERSTEL VAN HET NEDERL. GEZAG IN DEN O. I. ARCHIPEL;<br />
WERKZAAMHEDEN VAN DE COMM e ".-GEN'. TOT AAN HET BE-<br />
STUUR VAN DEN G.-G. VAN DER CAPELLEN.<br />
1816—1819.<br />
1816. Overdracht van het eiland Ju Java<br />
1816—1818. Onlusten in Bantam en Tjeribon geatild<br />
224.
316<br />
Teruggave der builenbezittingen<br />
Blz.<br />
228—233<br />
1819. Vertrek der comm e ".-gen' )<br />
G. A. G. P. Bn.vanderCapellen aanv. netbestuur. )<br />
234.<br />
HOOFDSTUK II. 234.<br />
NEÊRL. INDlë ONDER HET BESTUUR VAN DEN G -G. V. D. CAPELLEN<br />
EN DEN COM.-GEN. L. BURGGRAAF DU BUS DE GHIS1GNIES.<br />
OORLOG TEGEN DIEPO NEGORO.<br />
1819—1830.<br />
1819. Eerste expeditie tegen Palembang 237.<br />
1820—-1822. Troousveranderingen in Solo en Djokjokarta . . 234.<br />
1820. Begin van den oorlog tegen de padri's . . . . 235.<br />
1821.<br />
1823.<br />
Tweede expeditie tegen Palembang . . . . " )<br />
Herziening van het Banggaisch tractaat. . . J<br />
238.<br />
1824. De G.-G. op Celebes en in de Molukken . . . 239.<br />
Traclaat met Engeland \<br />
Algemeene Handelmaatschappij... . J<br />
1825. Oorlog tegen Diepo Negoro 245.<br />
1826. De generaal de Koek geeft het bestuur aan den<br />
burggraaf du Bus over 247.<br />
Amangkoe Boewana II (Sepoeh) op den troon<br />
hersteld 249.<br />
1827. Expeditionaire afdceling uit Nederland . . . . 250.<br />
1828—1829. De sultan van Matan gestraft, en de troonopvolging<br />
in de staten aan de Westkust van Borneo<br />
geregeld 256.<br />
I 830. Onderwerping vau Diepo Negoro<br />
Einde van den oorlog<br />
. . . .<br />
De generaal van den Bosch G.-G. van Neêrl. S 253—254.<br />
Indie<br />
Troonsverandering in Soerakarta . . . .<br />
HOOFDSTUK III. 258.<br />
VAN DEN VIJFJARIGEN OORLOG OP JAVA 1 OT AAN HET BE-<br />
STUUR VAN DEN GOUV.-GEN. JAN JACOB ROCHUSSEN.<br />
1830—1845.<br />
1833. Vau den Bosch, commissaris-geueraal; J. C. Baud,<br />
G. G van Neêrl. Indië 262.
317<br />
Blz.<br />
De oorlog breekt met vernieuwde kracht in de<br />
bovenlanden van Padang uit 264.<br />
1834. Beleg van Bondjol ' 266.<br />
1836. De Eerens gouv. gen. van Nêerl. Indië. . . . 265.<br />
1837. Verovering van Bondjol 266.<br />
Prins Hendrik der Nederlanden bezoekt Insulinde. 271-<br />
1839. James Brooke te Serawak , 268.<br />
1840. Het sneuvelen van Roeps; Singkel genomen. . . 267.<br />
De Eerens sterft; de graaf van Hogendorp waarnemend<br />
gouv. gen 272.<br />
1841. Opstand te Batipo; de oorlog in de Padangsehe<br />
bovenlanden zoo goed als geëindigd. . . . 267.<br />
1843. Merkus, in 1841 gouv. gen. ad interim, wordt \<br />
benoemd tot opperlandvoogd van N. Indië; > 272.<br />
1844. te Soerabaja overleden J<br />
1845.<br />
Het bestuur gaat voorloopig op Jhr. Reynst over. j<br />
Jan Jacob Rochussen, gouv.-gen. van Nederl. | 273.<br />
O. Indië. )<br />
HOOFDSTUK IV. 274.<br />
VAN HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN. ROCHUSSEN TOT<br />
OP ONZEN TIJD.<br />
1845-1874.<br />
1846. Eerste expeditie nnar Bali 277.<br />
1848. Zoogenaamde »politieke demonstratie" te Batavia. 275.<br />
Tweede Balische expeditie 277.<br />
1849. Derde expeditie naar Bali 278.<br />
1850. De lt. kol. F. G. Sorg op de westkust van Borneo. 283.<br />
Onlusten in Bantam gedempt I ^gg<br />
De rust op Banka hersteld 1<br />
1851. Mr. A J. Duymaer van Twist G. G. van Neêrl. Indië. 28G.<br />
Onlusten in de Ampat Lawang. De Brauw in de<br />
Palembangsche bovenlanden 287.<br />
1853. De oorlog tegen de Chineezen op de westkust van<br />
Borneo op nieuw uitgebroken<br />
18 54. De lt. kol. Andrcsen te Montrado y 288.<br />
Japan begint zijne havens voor den Europeeschen<br />
handel te openen<br />
1855. Afkondiging van het nieuwe reglement op het<br />
beleid der regeering van Nederl. Indië . . . 289.<br />
Amangkoe Boewana VI sultan van Djokjokarta . 292.
318<br />
1856. De G. G. Pahud aanvaard het bestuur . . . .<br />
Blz.<br />
289.<br />
Onlusten in de Lampongs bedwongen . . . . 293.<br />
1857. Traetaat met Atjill 297.<br />
1857—1858. De rust op Timor en in Djambi hersteld. Reteh<br />
getuchtigd<br />
Traetaat met Siak Sri Indrapoera, waarbij dat I<br />
rijk als een gedeelte van Nederl. Indië werd<br />
erkend<br />
„„„<br />
1859. Eerste expeditie naar Boni<br />
Goeden afloop der tweede expeditie onder den<br />
lt. gen. J. van Swieten<br />
Onlusten te Bandjermasin ^ 295.<br />
1860. Ahmed Singkarroe Roekka Aroe Palakka tot<br />
leenvorst verklaard van Boni . . . . .<br />
Het sultans-bestuur te Bandjermasin vernietigd. 296.<br />
1861. Mr. L. A. J. W. B n . Sloet van de Beele G.-G.<br />
van Nêerl. Indië<br />
Pakoe Boewana IX beklimt de troon van Solo,<br />
die sedert 1858 reeds tweemalen vakant was<br />
298.<br />
geweest 300.<br />
1862. Onderwerping van Ilidajat, ex-rijksbestuurder van<br />
het ontbonden rijk van Bandjermasin . . . . 297.<br />
1864. De strandbatterijen van Simonoscki veroverd.<br />
1866. Mr. P. Mijer neemt het bestuur als G.-G. van<br />
Nederl Indië in handen<br />
Expeditie naar de Pasoemahs<br />
299.<br />
1868. De Pasoemah-landen onder Nederl. bestuur gebracht. 299.<br />
1869.<br />
1870.<br />
Steenkolen-lagen op Sumatra ontdekt. . .<br />
Aanneming van de z. g n. agrarische wet.<br />
300.<br />
1872. Het bestuur gaat op Mr J. Loudon over. . . 3Q1,<br />
1873. Eerste expeditie t'gen Atjih. Terugkeer naar Java.<br />
Een tweede expeditie onder den op nieuw in dienst<br />
gestelden lt. gen. Van Swieten, als opperbevelhebber<br />
en regeerings-commissaris naar Atjih.<br />
302.<br />
1874. De kraton genomen en onder den naam van<br />
Kota-radja tot verblijf der achtergebleven<br />
troepen ingericht De opperbevelhebber keert<br />
met het grootste gedeelte der expeditionaire<br />
macht naar Java terug<br />
303.<br />
Instelling dur Atjih-medaille 304.
GOUVERNEURS- M COMMISSARISSEMEIERAAL<br />
Pieter Both . . . v<br />
Gerard Rcynst . .<br />
Dr. Laurens Reael.<br />
Jan Pieterszoon Coen.<br />
Pieter de Carpentier.<br />
Jan Pieterszoon Coen<br />
Jacques Specx . .<br />
Hendrik Brouwer .<br />
Anthonievan Diemen.<br />
Cornells van der Lijn.<br />
Karel Reiniersz<br />
Joan Maetsuyker .<br />
Rijklof vau Goens.<br />
Cornells Speelman.<br />
Johannes Camphuis.<br />
Willem van Outhoorn.<br />
Johan van Hoorn.<br />
Abraham van Riebeek<br />
Christoffel van Swol.<br />
Hendrik Zwaardekroon<br />
Mat<strong>the</strong>us de Haan<br />
Mr. Diederik Durven<br />
Dirk van Cloon .<br />
Abraham Patras .<br />
Adriaau Valckenier.<br />
Johan Thedens<br />
Gustuaf Willem Bar»,<br />
van Iinhoff.<br />
Jacob Moss 1 .<br />
Petrus Albertus van<br />
de Parra . . .<br />
Jeremias van iiiemsdijk<br />
Reinier de Klerk .<br />
Mr. Willem Aruold<br />
Alting . . . .<br />
VAN NEÊRLAEDS IITOIË.<br />
anieiO-<br />
1614-<br />
1615-<br />
1618-<br />
1623-<br />
1627-<br />
1629-<br />
-1614.<br />
-1615.<br />
-1618.<br />
-1623.<br />
-1627.<br />
-1029.<br />
-1632.<br />
1G32- -1636.<br />
1636- -1645.<br />
1645- -1650.<br />
1650- -1653.<br />
1653- -1678.<br />
1678- -1681.<br />
1681- -1681<br />
1684- -1691.<br />
1691- -1704.<br />
1704- -1709.<br />
1709- -1713.<br />
1713- -1718.<br />
1718- -1725.<br />
1725- -1729.<br />
1729- -1732.<br />
1732- -1785.<br />
1735- -1737.<br />
1737- -1741.<br />
1741- -1743<br />
1743- -1750.<br />
1750- -1761.<br />
1761- -1775.<br />
1775- -1777.<br />
1777- -1780.<br />
1780—1796.<br />
Mr Pieter Gerardus<br />
van Overstraten . « 1796--1801.<br />
Johannes Siberg . ,i 1801--1804.<br />
Albertus Henricus<br />
Wiese . . . . » 1804--1808.<br />
Mr. Herman Willem<br />
Daendels. » 1808--1811<br />
Jan Willem Janssens. 1811.<br />
Thomas Stamford<br />
Raffles , (luiteuantgouv.<br />
van Java. . „ 1811--1816.<br />
John Fendall. . ,<br />
1816.<br />
Godert Alexander<br />
Gerard Philip Ij»,<br />
van der Capellen n 1816—1826.<br />
Hendrik Merku? de<br />
Koek, (luit.-gouv.-<br />
generaal) . . .van 1826 1830.<br />
J ohaunes van den<br />
Bosch . . . . 1830- 1833.<br />
Jean Chrétien Baud,<br />
(ad interim)<br />
1833- 1836.<br />
Dominique Jaoques<br />
de Eerens .<br />
Carel Sirardus Wil-<br />
1836—1840.<br />
lem Graaf van<br />
11 ogendorp, (waar- ,,<br />
nemend) . . . » 1840—1841.<br />
Mr Pieter Merkus<br />
(ad interim) . . » 1841—1843.<br />
Mr. Pieter Merkus » 1843—1844.<br />
Jhr. Joan Cornells<br />
Reynst (ad interim) » 1844—1845.<br />
Mr George Isaac<br />
Bruce, voor zijn<br />
vertrek overleden.<br />
Jan Jacob Rochussen<br />
Mr. Albertu-. Jacob<br />
1845—1851.<br />
Duymaer van Twist 1851- 1856.<br />
Charles Ferdinand<br />
Pahud, 1) . . . 1856- 1861.<br />
Mr. Ludolf Anne<br />
Jau Wilt Bn. Sloet<br />
v. d. Beele . . « 1861—1866.<br />
Mr. Pieer Mijer . « 1866—1871.<br />
Mr. James Loudon. 1871.<br />
COMMISSARISSEN-GENERAAL.<br />
Adriaan van Rheede tot Drakestein<br />
, Heer van Mijdrecht<br />
Mr Sebastiaan Cornells Neder-<br />
1684.<br />
Jiuvgh .<br />
Simon Hendrik Frijkenius<br />
(<br />
1791.<br />
. (<br />
Mr. Willem Aruold Alting . '<br />
Johannes Siberg . . . . 1793.<br />
Mr. Pieter Gerardus van Overstraten<br />
Mr. Cornells Theodorus Elout. i<br />
1796.<br />
Godert Alexander Gerard Phi-1<br />
lip B", van der Capellen . i<br />
1815.<br />
Arnold Adriuan Bnijskes . '<br />
Leonard Buiggraaf du Bus de<br />
Gliisignies<br />
1826.<br />
Johannes van den Bosch . . 1833.<br />
1) Voor de aankomst van de heeren Pahud<br />
en Sloet werd li'imic In trekking korten tyd<br />
door Mr. A. i'rius waargenomen*
DRUKFOUTEN en VERBETERINGEN.<br />
Blz. 15<br />
15<br />
„ 15<br />
„ 29<br />
„ 52<br />
„ 78<br />
„ 82<br />
84<br />
84<br />
84<br />
95<br />
„ 102<br />
„ 104,<br />
„ 106<br />
„ 117<br />
„ 118<br />
„ 123<br />
» 123<br />
,» 127<br />
„ 132<br />
„ 145<br />
» 145<br />
„ 15S<br />
„ 165<br />
„ 179<br />
„ 187<br />
„ 206<br />
„ 229<br />
„ 243<br />
„ 276<br />
reg<br />
*<br />
».<br />
»<br />
»<br />
»<br />
»<br />
><br />
»<br />
»<br />
„<br />
. 1<br />
2<br />
2<br />
11 V. 0.<br />
Enkele afwijkingen ii<br />
lezer zelf te verbeteren.<br />
staat: 578 lees<br />
.. 656<br />
„ Adityadharma „<br />
„ aan<br />
„ Portugeezen „<br />
„ Décima „<br />
„ 1647<br />
: 1278.<br />
1356.<br />
Adityawarman. 1)<br />
van.<br />
Spanjaarden.<br />
Desima.<br />
1646.<br />
troon van Atjih beklommen.<br />
dat rijk.<br />
van Atjih.<br />
Juli 1659.<br />
sinds de moord van Perah<br />
9v. o.<br />
6 v. o.<br />
17<br />
5 „ troon beklommen „<br />
7 „ Atjih<br />
9 „ van dat rijk „<br />
14<br />
Mei 1664<br />
» 15<br />
sinds 1649 „<br />
105 en 106 te brengen onder Hoofdstuk VI. [in 1651.<br />
reg 8 v. o. moet de tussclienziii wegvallen,<br />
„ 4 staat: Rheede lees<br />
»<br />
»<br />
14<br />
8<br />
„ Willem Outhoorn „<br />
„ en had „<br />
.» 5 v. o. „ Bandj areezen „<br />
" 12 v. o. „ Opstand der enz. „<br />
16 „ Tanabang „<br />
» 5 v. o. », werd<br />
„ 1 V. 0. „ werden „<br />
„ 1 V. 0. „ Javaanschen zeven „<br />
» 1 V. 0. „ 7<br />
» 14<br />
„ 4<br />
» 15 v. o.<br />
» 5<br />
» 8<br />
14<br />
de : van Rheede.<br />
Willem van Outhoorn.<br />
en , had.<br />
Bandjereezen.<br />
Naderend verval der 0.1.<br />
Comp. Opstand der enz.<br />
Tanah Abang.<br />
was.<br />
waren.<br />
zeven.<br />
° Febr. 7<br />
„ Amiëns.waarbij — al„<br />
». 1805<br />
„ vestingen „<br />
„ 1817<br />
„ inlander „<br />
„ Gartmann „<br />
den Febr. 1795.<br />
Amiens, — waarbij al.<br />
1806.<br />
vestigingen.<br />
1818.<br />
Javaan.<br />
Gastmann.<br />
spelling, en typographische fouten gelieve de<br />
1) Het inleidend lioofdütuk was reeds afgedrukt, toen ik uit een stuk van den<br />
liooglceranr Kern, 't Opschrift ra» Baloe lieragong op Sumatra, opgenomen in de<br />
Bijdragen tot de taal- land- en volkenkunde van lf. I. 8de volgr. 7de deel ontwaardde,<br />
dat Adityawarman door den heer Friederich op onverklaarbare wijze in Adityadharma<br />
omgedoopt en de inscriptie 700 jaar jonger is dan hij meende.
am<br />
€J