04.05.2013 Views

men kan niet eén worden - Vakgroep psychoanalyse - Universiteit ...

men kan niet eén worden - Vakgroep psychoanalyse - Universiteit ...

men kan niet eén worden - Vakgroep psychoanalyse - Universiteit ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Psychoanalytische Perspectieven, 2010, 28, 1-2:///127-141<br />

MEN KAN NIET EÉN WORDEN<br />

Over het lichaam tussen taal en genot 1<br />

Abe Geldhof<br />

<strong>Universiteit</strong> Gent, Faculteit Psychologie & Pedagogische Wetenschappen,<br />

<strong>Vakgroep</strong> Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie<br />

Henri Dunantlaan, 2, B-9000 Gent<br />

Tel.: ++/32/(0)9 264 86 95, Abe.Geldhof@UGent.be<br />

Sa<strong>men</strong>vatting: Er wordt een lectuur van de evolutie in Lacans denken omtrent het<br />

lichaam in de psychose gepresenteerd, vertrekkend vanuit het seminarie over het<br />

sinthoom. Retroactief kunnen een aantal breukvlakken <strong>worden</strong> teruggevonden in Lacans<br />

theorie. Via het conceptualiseren van eerst het imaginaire lichaam, over het symbolische<br />

en tenslotte het reële lichaam, komt Lacan tot de stelling dat het imaginaire, het<br />

symbolische en het reële moeten verknoopt <strong>worden</strong>. Het in rekening brengen van dit<br />

laatste onderwijs biedt ongehoord nieuwe perspectieven op de moeilijke verhouding<br />

tussen lichaam, taal en genot voor elk spreekwezen. Dit wordt geïllustreerd aan de hand<br />

van drie vignetten over James Joyce, Antonin Artaud en Michel H.<br />

Sleutelwoorden: Lichaam, Taal, Genot, Psychose.<br />

Ontvangen: 18 december 2008; Aanvaard: 17 september 2010.<br />

"Cet Un dont tout le monde a plein la<br />

bouche est d'abord de la nature de ce<br />

mirage de l'Un qu'on se croit être"<br />

(Lacan, 1975 [1972-1973]: 46)<br />

Inleiding<br />

Reeds bij het prille begin van zijn <strong>psychoanalyse</strong> ontdekte Freud<br />

dat het onbewuste effecten heeft op het lichaam. Men leze er slechts<br />

de Studies over Hysterie op na om daarvan overtuigd te raken. Deze<br />

kennis van de <strong>psychoanalyse</strong> over het onbewuste en bijgevolg ook een<br />

zekere kennis over het lichaam zijn daarom nog geen alge<strong>men</strong>e<br />

1. Lezing gehouden op de studiedag over "Het lichaam in de psychose", georganiseerd door<br />

Idesça en het Gezelschap voor Psychoanalyse te P.C. Sleidinge, op 17.12.2008.


2 ABE GELDHOF<br />

verworvenheden. Integendeel, er is veeleer een immer voortdurende<br />

verdringing van de psychoanalytische kennis over het lichaam. Enige<br />

tijd geleden werd ons zo via de media een zeer vreemd geval van<br />

blindheid bekend. Een Australische vrouw is reeds gedurende vier jaar<br />

drie dagen per week blind. Zij <strong>kan</strong> haar ogen <strong>niet</strong> openen gedurende<br />

drie dagen, terwijl haar kijkgaten wél perfect functioneren gedurende<br />

de overige dagen van de week. De medische wereld stond voor een<br />

groot raadsel. Zij kreeg verschillende behandelingen, waarvan de<br />

laatste een botoxoperatie. Geen enkele dokter had gedacht aan een<br />

hysterisch conversiesymptoom.<br />

Dat de kennis over het onbewuste verdrongen wordt, is geen<br />

toeval, maar ligt reeds structureel besloten in het mechanisme van het<br />

onbewuste zélf. In het elfde seminarie zet Lacan zich af tegen een<br />

visie waarbij het onbewuste een soort kelder zou zijn, waarin één en<br />

ander te ontdekken valt en die <strong>men</strong> dan <strong>kan</strong> meene<strong>men</strong> naar het<br />

gelijkvloers, resulterend in een opgestapelde kennis. Integendeel, het<br />

onbewuste wordt er door Lacan gedefinieerd als een zich openende en<br />

sluitende beweging waarbij steeds iets verloren gaat. De waarheid<br />

reveleert zich steeds onverwachts om al even snel terug te verdwijnen.<br />

Vandaar dus dat de <strong>psychoanalyse</strong> steeds opnieuw dient uitgevonden<br />

te <strong>worden</strong> en vandaar de noodzaak aan studiedagen als deze.<br />

In tegenstelling tot een lange filosofische traditie weigert Freud het<br />

duale onderscheid tussen lichaam en geest. Ergens in een brief aan<br />

Georg Groddeck schrijft Freud: "En wat als het onbewuste nu eens de<br />

ontbrekende schakel was tussen lichaam en geest?" (Groddeck<br />

geciteerd in Assoun, 1997). Let daarbij op het volgende: als Freud het<br />

onbewuste ziet als een schakel tussen lichaam en geest, betekent dit<br />

dat hij het onbewuste noch als een somatisch, noch als een psychisch<br />

proces ziet, maar als een derde term. Het onbewuste niét stellen langs<br />

de <strong>kan</strong>t van het somatische, betekent zoveel als een weigering de<br />

verdringing te biologiseren, zoals enkele postfreudianen dat deden.<br />

Het onbewuste niét stellen langs de <strong>kan</strong>t van de psyche wijst erop dat<br />

Freud het onbewuste slechts nachträglich <strong>kan</strong> aanduiden. Eens iets tot<br />

het bewustzijn kon ko<strong>men</strong>, <strong>kan</strong> <strong>men</strong> zeggen dat het onbewust was.<br />

Daarvóór <strong>kan</strong> <strong>men</strong> nog <strong>niet</strong> spreken van onbewuste. Lacan<br />

verduidelijkt dit als volgt: "Ce qui est propre<strong>men</strong>t de l'ordre de<br />

l'inconscient, – c'est que ce n'est ni être, ni non-être, c'est du nonréalisé"<br />

(Lacan, 1973 [1964]: 31-32). Het onbewuste wordt daar dus<br />

gezien als een gemiste symbolisering.<br />

Nu dreigt meteen een nieuw misverstand te ontstaan. Men <strong>kan</strong> nu<br />

namelijk gaan denken dat een psychoanalytische kuur streeft naar wat


MEN KAN NIET EÉN WORDEN 3<br />

in de psychologie zelfrealisatie wordt genoemd. Dat dit nu net<br />

absoluut <strong>niet</strong> mogelijk is, vormt het onderwerp van mijn lezing. Alsof<br />

de <strong>men</strong>s ooit een Gestalt, een éénheid zou kunnen <strong>worden</strong>? In de<br />

neurose wordt dit grondig tegengewerkt door de verbrokkeling van de<br />

pulsies en de verdeeldheid tussen de identificaties. In de psychose<br />

krijgen we veeleer een verstening onder een betekenaar, met als vaak<br />

voorko<strong>men</strong>d gevolg de onthechting van het lichaam.<br />

Niet alleen het lichaamsbeeld is nooit compleet. Hieruit<br />

voortvloeiend geldt dit voor elke constructie van de <strong>men</strong>selijke geest:<br />

zijn seksuele relaties, zijn wetenschap, zijn kunst, zijn religies,<br />

enzovoort zijn nooit 'compleet'. Men <strong>kan</strong> zich slechts de illusie<br />

voorhouden dat het zo is – een illusie die <strong>men</strong> soms bitter hard nodig<br />

heeft, zoals de psychoticus ons dat leert. Een belangrijke vaststelling<br />

daarbij is dat <strong>men</strong> <strong>niet</strong> geboren wordt met een lichaam. Men wordt<br />

geboren als een organisme. Ons lichaam dat moeten we – vaak zeer<br />

moeizaam – construeren.<br />

Deze idee wil maar <strong>niet</strong> doordringen in de universitaire<br />

psychologie. De idee van het behaviorisme om gedrag te beschrijven<br />

in stimulus-responster<strong>men</strong>, alle introspectie aan de <strong>kan</strong>t schuivend,<br />

berust finaal op een equivalentie tussen het wezen en het lichaam. De<br />

<strong>psychoanalyse</strong> daarentegen bepaalt haar positie in de mislukking van<br />

de identificatie van het spreekwezen met zijn lichaam (Miller, 2000:<br />

13). Door het gebrek-aan-zijn als gevolg van de introductie in de taal,<br />

zijn bij de <strong>men</strong>s het wezen en het lichaam <strong>niet</strong> langer equivalent en is<br />

het onmogelijk de stimulus-responsprincipes die <strong>men</strong> terugvindt bij<br />

dieren naar <strong>men</strong>sen te generaliseren.<br />

Men zou nu kunnen denken dat de <strong>psychoanalyse</strong> daarom<br />

werkzaam is in het gebied waar een interactie is tussen het psychische<br />

en het somatische, maar deze visie dient genuanceerd te <strong>worden</strong>. De<br />

<strong>psychoanalyse</strong> is <strong>niet</strong> een discipline die zich bezighoudt met het<br />

psychische en zijn invloed op het lichaam, met datgene dus dat<br />

uitgesloten werd uit de biologische wetenschappen, maar zij werkt<br />

met datgene dat in de biologie zélf, intern, geen plaats <strong>kan</strong> krijgen.<br />

Het lichaam van de <strong>psychoanalyse</strong> heeft namelijk een radicaal ander<br />

statuut dan het organisme van de biologie (Zenoni, 1993: 94).<br />

Ik sprak over Freud die het onbewuste als missing link tussen<br />

lichaam en geest plaatst. Wat gebeurt er dan bij de psychoticus, bij<br />

wie dit onbewuste open en bloot ligt en bij wie we vaak een radicaal<br />

andere manier van in-de-taal-staan merken? Daarvoor moeten we te<br />

rade gaan bij Lacan, want zoals <strong>men</strong> weet is Freuds kliniek en theorie


4 ABE GELDHOF<br />

nooit erg op psychose toegespitst geweest. Ik zal daarom zo meteen<br />

trachten de evolutie in Lacans werk te schetsen.<br />

Graag zou ik eerst nog even benadrukken dat we – naast de dood<br />

als absolute meester – in het werk van Lacan op drie niveaus figuren<br />

voor de meester vinden: op imaginair, op symbolisch en op reëel<br />

niveau. Het ego is daarbij in het leven van een <strong>men</strong>senkind de eerste<br />

figuur van de meester. Dit is een bemeesteringspoging op imaginair<br />

niveau van een primordiaal gebrek. Reeds vanaf Seminarie I hamert<br />

Lacan erop dat het ego gestructureerd is als een symptoom en dat het<br />

zelfs het <strong>men</strong>selijk symptoom bij uitstek is, de <strong>men</strong>tale ziekte van de<br />

<strong>men</strong>s (Lacan, 1975 [1953-1954]: 22). Op symbolisch niveau vinden<br />

we als figuur van bemeestering wat Lacan de Naam-van-de-Vader<br />

noemt, een instantie die een wet aan een verlangen poogt te koppelen<br />

en waarvan de psychoticus ons leert dat het uiteindelijk slechts een<br />

semblant is. 2 Ook op reëel niveau tenslotte <strong>kan</strong> <strong>men</strong> één en ander<br />

trachten te bemeesteren, met name via het symptoom. Dit is de meest<br />

enigmatische vorm, die we terugvinden in het latere onderwijs van<br />

Lacan. Daar zal hij het aspect van het genot in het symptoom steeds<br />

meer op de voorgrond plaatsen. Het symptoom kent aldus twee zijden:<br />

enerzijds het interpreteerbare aspect via metafoor en metonymie,<br />

anderzijds is het symptoom ook een enveloppe voor de jouissance, het<br />

destructieve genot, waarvan Lacan zegt dat het ons leidt van gekieteld<br />

<strong>worden</strong> naar gegrild <strong>worden</strong>. 3 Hij benadrukt daarbij dat het symptoom<br />

een "evene<strong>men</strong>t van het lichaam" is (Lacan, 2001 [1975]: 569) of nog:<br />

het symptoom raakt het lichaam in zijn genot.<br />

Korte schets van Lacans evolutie<br />

Ik zal kort en verre van volledig de evolutie in Lacans theorie met<br />

betrekking tot het statuut van het lichaam proberen te schetsen. Miller<br />

(2008a: 96) merkt daarbij op dat <strong>men</strong> zich vaak heeft bekommerd om<br />

het opsplitsen van Lacans werk in perioden met een zekere<br />

ongerustheid over het lichaamsbeeld in deze afgebakende perioden.<br />

Doorheen de verschillende pogingen van Lacan vindt <strong>men</strong> echter één<br />

constante terug, namelijk dat er een sterke disharmonie is tussen het<br />

2. "(…) la vrai fonction du père qui foncière<strong>men</strong>t est d'unir (et non pas d'opposer) un désir à la<br />

loi" (Lacan, 1966 [1960]: 824).<br />

3. "La jouissance, ça va de la chatouille à la grillade" (Lacan geciteerd in Declercq, 2000: 260).<br />

Dit is <strong>niet</strong> de minste les die we uit het masochisme kunnen leren: "Le chemin vers la mort n'est<br />

rien d'autre que ce qui s'appelle la jouissance" (Lacan, 1991 [1969-1970]: 18).


MEN KAN NIET EÉN WORDEN 5<br />

subject en zijn lichaam, waarbij het lichaamsbeeld geconstrueerd<br />

wordt rond een primordiaal gebrek, een min (-), door Miller als volgt<br />

genoteerd:<br />

i(a)<br />

(−)<br />

De meest vruchtbare weg om de evolutie in Lacans onderwijs te<br />

bespreken met betrekking tot het lichaam, is deze waarbij we<br />

vertrekken vanuit Seminarie XXIII over de borromeaanse verknoping<br />

en waarbij we vervolgens terugkeren in de tijd naar eerdere pogingen<br />

van Lacan om iets over de registers van het imaginaire, het<br />

symbolische en het reële te zeggen. Na het theoretisch luik zal ik het<br />

belang ervan trachten uit te werken aan de hand van drie casussen:<br />

Antonin Artaud, James Joyce en Michel H.<br />

Seminarie XXIII: <strong>men</strong> <strong>kan</strong> <strong>niet</strong> Eén <strong>worden</strong>, maar <strong>men</strong> <strong>kan</strong><br />

verknopen. De basisgedachte in het seminarie over het sinthoom is dat<br />

de drie ordes van RSI verknoopt dienen te <strong>worden</strong>. Geen enkele van<br />

deze ordes heeft een groter belang dan de andere, terwijl <strong>men</strong> dat<br />

vanuit de eerdere teksten en seminaries wel nog zou kunnen zeggen.<br />

Het imaginaire staat zo bijvoorbeeld aanvankelijk in een zeer negatief<br />

daglicht en het reële is er amper uitgewerkt, vervolgens krijgt het reële<br />

veel meer gewicht, enzovoort. Tijdens de laatste seminaries vervalt<br />

elke primauteit tussen de ordes, ze veroorzaken elkaar en moeten<br />

verknoopt <strong>worden</strong>. Deze verknoping van RSI dreigt steeds te<br />

mislukken, ware daar <strong>niet</strong> voor de neuroticus de Naam-van-de-Vader<br />

die als vierde ring voor stabiliteit zorgt. In de psychose is deze<br />

betekenaar voor de Naam-van-de-Vader echter <strong>niet</strong> geïnstalleerd –<br />

verworfen met een term van Freud; forclos met een betere term van<br />

Lacan, aangezien de verwerping ons nog <strong>kan</strong> doen denken dat het er<br />

ooit is geweest en dan in tweede instantie verworpen, terwijl forclusie<br />

ons op de radicale afwezigheid wijst: het is er nooit geweest. De<br />

Naam-van-de-Vader is dus een standaard-neurotische oplossing, waar<br />

de psychoticus geen gebruik van maakt. Later in zijn onderwijs wordt<br />

deze gepluraliseerd in de Na<strong>men</strong>-van-de-Vader tot hij uitkomt bij het<br />

sinthoom als zeer particuliere oplossing om de registers van RSI te<br />

verknopen. Lacan stelt er de registers voor als drie afzonderlijke<br />

cirkels. Bij de verknoping ervan <strong>kan</strong> een lapsus optreden, die steeds<br />

gecorrigeerd dient te <strong>worden</strong> op de plaats van de lapsus (Vanheule,<br />

2007). Dit houdt meteen in dat de lacaniaanse <strong>psychoanalyse</strong> afstand


6 ABE GELDHOF<br />

neemt van elke universeel geldende therapie, maar dat ze in<br />

tegenstelling de particuliere verknoping centraal stelt van elk<br />

afzonderlijk subject. Vertrekkend van de oplossingen die het subject<br />

zelf aanbiedt, <strong>kan</strong> zij één en ander helpen uitvinden op de plaats waar<br />

de knoop faalt. Ik zou het zo willen verwoorden: <strong>men</strong> <strong>kan</strong> <strong>niet</strong> Eén<br />

<strong>worden</strong>, maar met enige creativiteit <strong>kan</strong> <strong>men</strong> wel verknopen.<br />

Le stade du miroir: het imaginaire lichaam. In onder andere "Le<br />

stade du miroir" (Lacan, 1966 [1949]) krijgen we het belang van het<br />

imaginaire aspect voor het lichaam. Hier staat het visuele lichaam<br />

centraal of het gevoel van eenheid door identificatie met een Gestalt<br />

rond de verbrokkelde pulsies. Het imaginaire lichaam is het lichaam<br />

waaraan <strong>men</strong> zich aliëneert als aan dat van een ander. Het eigen<br />

lichaam is dus dat van een ander, zoals het kind dat leert kennen in de<br />

spiegel. Dat visuele lichaamsbeeld dient gevalideerd te <strong>worden</strong> door<br />

een grote Ander, in casu de volwassene die knikt "ja, dat ben jij!",<br />

zodat de twee ter<strong>men</strong> ik en ander een stabiele verankering krijgen in<br />

een derde symbolische term.<br />

Het lichaamsbeeld wordt in deze periode opgevat als een<br />

anticipatie op een nog te verwerven gevoel van eenheid. Om het<br />

belang van het imaginaire aan te duiden is Lacans verwijzing naar de<br />

duiven zeer instructief (Ibid.: 95). Wanneer zij alleen opgroeien in een<br />

kooi, groeien hun gonaden <strong>niet</strong>. Hangt <strong>men</strong> echter een spiegeltje in die<br />

kooi, dan groeien deze wel. Men vindt daar het belang van het<br />

spiegelbeeld bij dieren, los van psychologische bedenkingen. Dat <strong>men</strong><br />

het lichaamsbeeld als ander nodig heeft, kent echter ook zijn keerzijde<br />

bij de <strong>men</strong>s: de imaginair-duale relatie bevat steeds een agressieve<br />

di<strong>men</strong>sie.<br />

Vanuit deze redenering, dat <strong>men</strong> een lichaam moet verwerven, <strong>kan</strong><br />

Lacan Freud corrigeren wanneer deze laatste het heeft over de<br />

infantiele seksualiteit als auto-erotische seksualiteit. Voor Lacan heeft<br />

infantiele seksualiteit <strong>niet</strong>s van doen met auto-erotiek, maar met<br />

hetero-erotiek, omdat het lichaam ervaren wordt als 'anders' (Declercq,<br />

2004: 238).<br />

Aanvankelijk zal Lacan (1966 [1949]: 96; 1975 [1953-1954]: 93)<br />

het primordiale gebrek (-) zoeken in de premature geboorte van de<br />

<strong>men</strong>s en het bijbehorende onvermogen om meester te zijn over zijn<br />

eigen motoriek. Om van een lichaam te kunnen spreken hebben we<br />

dus een levend organisme nodig plus een beeld. Het lichaamsbeeld is<br />

dus een poging de partiële driften te integreren en het manque-à-être<br />

te overwinnen. Het gebrek aan harmonie wordt door identificatie<br />

toegedekt (Vanheule, 2005: 5). Identiteitsbesef heeft een functie als


MEN KAN NIET EÉN WORDEN 7<br />

angstremmer omdat het subject via het spiegelbeeld tracht te zien welk<br />

object hij is in het verlangen van de Ander, zodanig dat hij<br />

hiertegenover een positie <strong>kan</strong> inne<strong>men</strong>.<br />

Neurotische angst kunnen we vanuit deze theorie verklaren als<br />

angst die ontstaat wanneer <strong>men</strong> de Ander <strong>niet</strong> meer <strong>kan</strong> positioneren<br />

tegenover het eigen spiegelbeeld, en de psychotische feno<strong>men</strong>en van<br />

dissociatie van het eigen lichaam kunnen we vanuit deze theorie<br />

begrijpen als een effect van het ontbreken van een stabiel symbolisch<br />

punt.<br />

In Seminarie XXIII zal het imaginaire aspect van het lichaam<br />

beschreven <strong>worden</strong> als het consistente, en dit in de mate dat het een<br />

omtrek aftekent. Via dit imaginaire <strong>kan</strong> het lichaam namelijk ervaren<br />

<strong>worden</strong> als een afgesloten of dichtgeknoopt geheel. Hier wordt het<br />

lichaam dus gezien als een omhulsel, een zak met een inhoud waarin<br />

gaten zitten (Lacan, 2005 [1975-1976]: 36, 50, 65; Vanheule, 2008).<br />

Hier behandelt Lacan het imaginaire dus als driedi<strong>men</strong>sionaal (een<br />

zak), en <strong>niet</strong> langer tweedi<strong>men</strong>sionaal zoals in het spiegelstadium (een<br />

beeld).<br />

Seminarie IV: het symbolische lichaam. Vanaf omstreeks het<br />

vierde seminarie zal Lacan zijn <strong>men</strong>ing aanpassen, zelfs omkeren, en<br />

stellen dat het de betekenaar is die het discours in het organisme<br />

introduceert en dat dit gebrek dus <strong>niet</strong> primordiaal aanwezig is, maar<br />

ontstaat door de betekenaar. In deze tweede periode stelt hij zelfs dat<br />

het dierlijke organisme een eenheid heeft en dat deze verloren gaat<br />

door de introductie in de taal.<br />

We krijgen nu dus een nadruk op het symbolische lichaam, le corps<br />

signifiantisé. De ontwikkeling van het lichaam van de <strong>men</strong>s <strong>kan</strong> nu<br />

eenmaal <strong>niet</strong> begrepen <strong>worden</strong> als louter een kwestie van maturatie,<br />

maar moet in de dialectiek tussen kind en Ander begrepen <strong>worden</strong> – of<br />

concreter binnen de relatie moeder-kind. Deze ontwikkeling grijpt<br />

plaats door het structurele tekort, het ontbreken van de fallus.<br />

Daardoor krijgen de objecten van het lichaam nachträglich hun<br />

waarde. De ontwikkeling van het lichaam is dus een functie van de<br />

vraag van de Ander. Het subject-in-wording <strong>kan</strong> aldus proberen het<br />

tekort van de Ander in te vullen, maar wat geproduceerd wordt, is<br />

nooit voldoende gezien het tekort structureel is. Terwijl Freud nog <strong>kan</strong><br />

geloven dat de penis het verlangde orgaan is om het verlangen van de<br />

Ander in te vullen, met castratieangst voor de man tot gevolg en<br />

penisnijd voor de vrouw (Freud, 1937c), <strong>kan</strong> Lacan dit geloof <strong>niet</strong><br />

langer delen: de fallus is voor hem de betekenaar voor het tekort, voor<br />

datgene dat steeds ontbreekt. Vanuit het tekort in het verlangen van de


8 ABE GELDHOF<br />

Ander zal de fallus zijn waarde krijgen en de lichaamsopeningen<br />

nachträglich structureren als uitwisselingsplaatsen. Zo krijgen we het<br />

orale en anale object, zoals beschreven door Freud, waaraan Lacan het<br />

scopische en invocatieve object toevoegt. Het is het voorrecht van de<br />

psychoticus om deze lacaniaanse objecten van de blik en de stem waar<br />

te ne<strong>men</strong> (Miller, 2008b: 122).<br />

In Seminarie IV (1994 [1956-1957]) en "Le Rapport de Daniel<br />

Lagache" (1966 [1958b]) krijgen we dus de toevoeging dat<br />

symbolische ele<strong>men</strong>ten determinerend zijn voor het op zich ne<strong>men</strong><br />

van een beeld, zoals in het spiegelstadium beschreven, en dat deze<br />

bovendien constituerend zijn voor het verlangen. Door de betekenaar<br />

wordt het object waaraan <strong>men</strong> behoefte heeft een object-oorzaak-vanverlangen.<br />

Voor de orale pulsie is dat het voedsel dat wordt<br />

opgeheven tot een leegte op het niveau van het verlangen waarrond de<br />

drift zal cirkelen, met als meest doorgedreven voorbeeld dat van de<br />

hysterische anorexie (Lacan, 1966 [1958a]: 628). Het object waaraan<br />

<strong>men</strong> zijn verlangen laaft is daar de leegte. In die zin kunnen we<br />

spreken van een dematerialisatie van het object door het verlangen.<br />

Seminaries X & XI: het reële lichaam. Vanaf Seminaries X & XI<br />

wordt steeds meer nadruk gelegd op het reële en bijgevolg ook op het<br />

reële aspect van het lichaam: het organisme of het libidinale lichaam,<br />

afgesneden van zijn objecten a. De neuroticus wordt <strong>niet</strong> zo vaak<br />

geconfronteerd met het reële lichaam, behalve misschien via de<br />

typisch hysterische reactie van de walging.<br />

Waar in vorige seminaries het statuut van het symbolische of de<br />

vraag van de Ander centraal staat om iets van de objecten a te vatten,<br />

komt hier het reële aspect beter uit de verf. De objecten a <strong>worden</strong> nu<br />

als objecten van het lichaam gezien, des objets hors-corps, buitenlichamelijke<br />

objecten. Zo is de borst in die redenering bijvoorbeeld<br />

aanvankelijk een object van het eigen lichaam en wordt deze pas in<br />

tweede instantie van het eigen lichaam afgesneden en een plaats waar<br />

het verlies zich inschrijft. 4 Met de spiegelopstelling uit de beginjaren<br />

van Lacan <strong>kan</strong> het object a <strong>niet</strong> als lichamelijk begrepen <strong>worden</strong>. Het<br />

is pas in het tiende seminarie dat dit object een objet cause wordt in<br />

plaats van een objet visé, datgene van het eigen lichaam dat buiten<br />

beeld en betekenaar valt en het verlangen stuwt. In Seminarie XXIII<br />

zal hij het reële aspect van het lichaam beschrijven als de ex-sistentie<br />

4. "L'objet a est quelque chose dont le sujet, pour se constituer, s'est séparé comme organe"<br />

(Lacan, 1973 [1964]: 95).


MEN KAN NIET EÉN WORDEN 9<br />

(Lacan, 2005 [1975-1976]: 36, 50, 65), wat opnieuw de di<strong>men</strong>sie van<br />

het buiten zijn eigen lichaam vallen van het subject benadrukt.<br />

Lacan geeft Sade gelijk wanneer deze stelt dat <strong>men</strong> slechts <strong>kan</strong><br />

ge<strong>niet</strong>en van een deel van het lichaam van de ander. Men <strong>kan</strong> het<br />

"zijn" of de totaliteit van het lichaam van de Ander <strong>niet</strong> bereiken.<br />

Deze ontglipt ons steeds. Echter voor de psychoticus geldt dit <strong>niet</strong>: er<br />

is een jouissance du corps, <strong>niet</strong> gecentraliseerd op de<br />

uitwisselingsplaatsen met de buitenwereld.<br />

Vanaf deze periode krijgen we dan ook de studie van andere<br />

vor<strong>men</strong> van genot dan het fallische genot. Zo zal het fallische genot<br />

kunnen begrepen <strong>worden</strong> als een defensie tegen een bedreigender<br />

genot, een obscuur genot dat buiten het lustprincipe valt.<br />

Het is deze reële status van het lichaam dat de radicale afwezigheid<br />

van conversiesympto<strong>men</strong> in de psychose <strong>kan</strong> verklaren (Declercq,<br />

2004: 242). Met reële status bedoel ik, dat door het falen van de<br />

vadermetafoor geen object uit het lichaam werd geëxtraheerd,<br />

waardoor ook geen basisfantasma kon ontstaan, die <strong>men</strong> noteert als de<br />

verhouding van het verdeeld subject tot het object a, ∃ ◊ a. Door dit<br />

ontbreken van het basisfantasma is er dan ook geen scherm dat het<br />

subject <strong>kan</strong> verdedigen tegen het genot van het lichaam. In de<br />

psychose zal het daarom zaak zijn een sinthoom te helpen creëren die<br />

dat object een plaats geeft.<br />

Drie gevalsstudies<br />

Antonin Artaud: druggebruik om het lichaam af te sluiten. De<br />

psychoticus Antonin Artaud is voor ons hieromtrent bijzonder<br />

instructief. 5 Seksualiteit was voor hem ondraaglijk, en wel om twee<br />

redenen. Enerzijds omdat de mannelijke ejaculatie geassocieerd werd<br />

met een verlies aan zijn en een verlies van de uitwerpselen in het<br />

algemeen en anderzijds omdat dit verlies aan zijn van de ejaculatie<br />

slechts dient om het genot van de Ander te bevredigen. Zijn eigen<br />

orgasme kent zo slechts zin omdat het de onbevredigbare Ander voedt<br />

in zijn vampierachtige vruchtgebruik. Artauds lichaam wordt dus<br />

doorkliefd door die Ander. Hij beschreef zijn lichaam ooit als "une<br />

maison de rendez-vous" dat uitgeleend wordt aan anderen waarin hun<br />

onzuivere geesten dan rondwaren, vanwaar de noodzaak om ofwel te<br />

leven zonder lichaam, ofwel te leven met een soort gesloten lichaam,<br />

5. Zie daarvoor het boek van Serge André (2007: 89-107).


10 ABE GELDHOF<br />

dicht gemetst voor de Ander. Artaud vond twee middeltjes om zich er<br />

tegen te verweren: drugs voor het lichaam en religie voor de geest. In<br />

tegenstelling tot de alge<strong>men</strong>e opvatting dat drugs een genotsmiddel is,<br />

ko<strong>men</strong> we hier te weten dat drugs voor vele psychotici net de grillen<br />

van een obscene Ander tracht te reguleren en een plezier volgens het<br />

lustprincipe tracht te introduceren door het genot te lokaliseren. Het<br />

druggebruik is voor hen in die zin <strong>niet</strong>s anders dan een appel op de<br />

wet en een barrière tegen het genot dat van buitenaf lijkt te ko<strong>men</strong>.<br />

Het grote gevaar nu voor deze populatie is dat degene die geroepen<br />

wordt om een wet te introduceren, in casu de hulpverleners, vaak zelf<br />

onder deze obscene Ander valt, al is het maar uit pure naïviteit en door<br />

hun pogingen de Ander consistent te houden.<br />

Nu <strong>kan</strong> <strong>men</strong> Freud beter begrijpen als hij spreekt over de<br />

narcistische investering in het eigen lichaam van de psychoticus.<br />

Vanuit Lacan kunnen we dit klinisch bruikbaarder maken als een<br />

lichaam dat <strong>niet</strong> van zijn genot geledigd werd. Via de Naam-van-de-<br />

Vader wordt het genot van het eigen lichaam gelimiteerd, gecastreerd<br />

en dat is precies wat ontbreekt in de psychose. Daarbij wil ik<br />

benadrukken dat Lacans jouissance-du-corps zich precies daar situeert<br />

waar Freud de ongebreidelde doodsdrift van de masochist plaatst.<br />

Psychotici zoals Artaud zeggen wat de neuroticus zichzelf verbiedt<br />

in zijn fantasma: dat <strong>men</strong> Eén <strong>kan</strong> <strong>worden</strong>, dat er een seksuele<br />

verhouding is en tegelijkertijd is dit onhoudbaar voor de psychoticus,<br />

aangezien hij zo het object van de Ander is. De neuroticus <strong>kan</strong> de<br />

psychoticus hierin gaan geloven vanuit zijn verdeeldheid en zijn<br />

verzuchting naar een éénheid, maar moet dit echter steeds weigeren,<br />

want het is net dankzij de castratie dat we seksueel kunnen ge<strong>niet</strong>en.<br />

James Joyce: creatie van een schrijversego bij gebrek aan een<br />

lichaamsego. James Joyce vond een veel stabielere oplossing dan<br />

Artaud, voorbij het geloof in de seksuele verhouding. In zijn<br />

autobiografische boek A Portrait of the Artist as a Young Man (1965)<br />

vertelt deze schrijver een aantal gebeurtenissen waarin <strong>men</strong> telkens<br />

een soort "loslaten van het lichaam" merkt. Hij zegt tegen zijn vingers<br />

bijvoorbeeld dat ze moeten opschieten of wanneer hij door de prefect<br />

afgetrommeld wordt, zegt hij over zichzelf: "Stephen knielde snel neer<br />

terwijl hij zijn handen in zijn zijde duwde. Denkend aan hen, geslagen<br />

en gezwollen van de pijn, deed hem plots medelijden voelen voor hen<br />

alsof ze <strong>niet</strong> van hemzelf waren, maar die van een ander waarvoor hij<br />

medelijden had" (Joyce, 1965: 51, eigen vertaling). Nog later in zijn<br />

memoires van zijn schooltijd vertelt hij – alweer na een aftroeving,<br />

maar deze keer door zijn kameraden op de speelplaats – dat zijn


MEN KAN NIET EÉN WORDEN 11<br />

lichaam van hem afviel als de pel van een rijpe vrucht. Dit soort<br />

feno<strong>men</strong>en van "verlaten" van het lichaam of van verwaarlozing van<br />

het lichaam zijn vrij typisch voor psychotici. Men vindt die<br />

verwaarlozing vaak terug bij daklozen, bij wie het leven zonder vast<br />

adres soms een discreet signaal voor een psychose ordinaire is.<br />

Het is aan de hand van Joyce dat Lacan zijn weg verderzet en een<br />

nieuwe borromeaanse kliniek voorstelt. Waar hij aanvankelijk een<br />

duidelijk structureel onderscheid maakte tussen neurose, psychose en<br />

perversie, komt de nadruk nu te liggen op de manier waarop een<br />

subject, al dan <strong>niet</strong> via de Naam-van-de-Vader de drie registers van<br />

het symbolisch, imaginaire en het reële verknoopt. Daarbij <strong>kan</strong> zich<br />

een lapsus in de knoop voordoen. Bij Joyce zijn het reële en het<br />

symbolische in elkaar gehaakt en valt het imaginaire eruit: dit zijn de<br />

feno<strong>men</strong>en van het verlaten van het lichaam. Bij gebrek aan een<br />

lichaamsego – Joyce is zijn lichaam <strong>niet</strong> – creëert hij een<br />

schrijversego, zijn sinthoom. Via het ge<strong>niet</strong>en (R) van de taal (S) <strong>kan</strong><br />

hij het lichaam (I) terug in de knoop invoegen.<br />

Ook zijn interesse in perverse praktijken – <strong>men</strong> leze zijn<br />

briefwisseling met Nora – zijn hierin te kaderen. Deze hebben <strong>niet</strong>s<br />

van doen met een perverte structuur bij Joyce, maar weer met zijn<br />

pogingen een ego te creëren via het schrijven en het Ander genot in te<br />

ruilen voor een fallisch genot.<br />

Het zal <strong>niet</strong> overbodig zijn om nog eens te herhalen dat Lacan over<br />

het genot sprak als datgene dat tot <strong>niet</strong>s dient: "La jouissance, c'est ce<br />

qui ne sert à rien". Nu <strong>kan</strong> <strong>men</strong> in een onvertaalbaar woordspelletje<br />

over Nora en over het schrijven van Joyce zeggen: "Ça sert à rien,<br />

mais ça serre" (Lacan, 2005 [1975-1976]: 81). Noch Nora, noch zijn<br />

schrijven dienen ergens toe, maar ze verbinden, ze verknopen de drie<br />

registers wel, voorbij het geloof in de seksuele verhouding.<br />

Michel H: wankele lichaamsverknoping. Ons derde voorbeeld die<br />

eveneens de noodzaak aantoont om Lacans laatste onderwijs in<br />

rekening te brengen opdat we iets van zijn eerste conceptualisaties<br />

zouden begrijpen, is dat van Michel H. 6<br />

6. Zie daarvoor ook Vanheule (2008).<br />

Zoals bekend organiseerde<br />

Lacan naast zijn seminaries ook gevalspresentaties, maar deze werden<br />

echter slechts zeer sporadisch gepubliceerd, zodat we er geen al te<br />

duidelijk beeld van hebben. Michel H is één van de weinige ons<br />

bekende casussen (Lacan, 1996 [1976]). Het gesprek met deze


12 ABE GELDHOF<br />

psychotische transseksuele man vond plaats op 21 februari 1976, ten<br />

tijde van zijn seminarie over het sinthoom dus.<br />

Michel H vertelt dat hij reeds van kinds af aan jaloers was op zijn<br />

zusjes. Hij wilde graag in hun schoenen staan, of wat meer van<br />

toepassing is voor hem: in hun kleren zitten. Stiekem verkleedde hij<br />

zich en op vraag van Lacan verduidelijkt hij dat het vooral om de<br />

onderkleren ging. "Wanneer ik kledij op mijn lichaam heb, verschaft<br />

mij dat geluk. (...) <strong>niet</strong> op seksueel gebied, maar op het gebied van het<br />

hart, het is van binnen..." (Ibid.: 313) Hij benadrukt dat hij het<br />

karakter van een vrouw heeft en somt een aantal stereotiepe<br />

karakteristieken op: ik ben zacht, enzovoort. Zijn volledige schooltijd<br />

heeft hij naar eigen zeggen verknoeid, omdat hij steeds "aan dat<br />

probleem-daar" moest denken. Hij probeerde zichzelf ooit te castreren<br />

met een verroest scheermes, maar durfde <strong>niet</strong>. Uiteindelijk, zo stelt hij,<br />

"heb ik geen slechte kindertijd gehad omdat ik me in het geniep kon<br />

verkleden".<br />

Over zijn sporadische seksuele relaties met vrouwen en mannen,<br />

vertelt hij dat hij zich geen vrouw kon voelen in de ar<strong>men</strong> van een<br />

man en geen man in de ar<strong>men</strong> van een vrouw. Uiteindelijk moest hij<br />

concluderen dat hij zich noch door mannen, noch door vrouwen<br />

aangetrokken voelt. De seksuele handelingen beschrijft hij als een<br />

plezier dat <strong>men</strong> <strong>niet</strong> <strong>kan</strong> weigeren. Eenmaal hij in de ar<strong>men</strong> van een<br />

vrouw ligt, komt hij in een spiraal terecht en moet hij wel verder gaan.<br />

"Daar geraak je <strong>niet</strong> uit. Ik moest het doen" (Ibid.: 329). Op vraag van<br />

Lacan of het zij of hijzelf was die deze spiraal op gang bracht,<br />

antwoordt hij: "Beide" en na wat doorvragen bedenkt hij zich dat zij<br />

het misschien wel op voorhand in gedachten had.<br />

Masturberen doet hij <strong>niet</strong> zoals een man, maar op vrouwelijke<br />

wijze. Hij komt slechts tot een orgasme door zijn handen tussen zijn<br />

billen te houden en op zijn penis te duwen. Tweemaal in zijn leven<br />

probeerde hij op de voor mannen gebruikelijke wijze te masturberen,<br />

maar dat deed hem te veel pijn. Om dezelfde reden schuift hij nooit de<br />

voorhuid van zijn penis achteruit. We merken in dit fenomeen dat er<br />

geen libidinale investering is in het orgaan, een radicale forclusie van<br />

de fallische functie, waardoor het genot in het lichaam blijft en <strong>niet</strong><br />

gereguleerd wordt rond de lichaamsopeningen.<br />

"Ik heb me nooit man gevoeld" (Ibid.: 317). "Ik leef slechts om<br />

vrouw te kunnen zijn, ik interesseer me in <strong>niet</strong>s anders" (Ibid.: 331).<br />

Om zich beter vrouw te kunnen voelen, neemt hij allerhande drugs.<br />

Een beetje gedrogeerd zijn, helpt hem om zijn personage beter te<br />

voelen. "Ik vergat alles, behalve dat ik vrouw was" (Ibid.: 325).


MEN KAN NIET EÉN WORDEN 13<br />

De poging een geseksueerde identiteit te creëren is hier bijzonder<br />

instabiel. De enige oplossing die Michel zelf nog ziet, is ofwel een<br />

operatie ofwel zelfmoord. Als hij geen vrouw <strong>kan</strong> <strong>worden</strong>, dan<br />

verkiest hij zijn leven te geven. Hij ondernam dan ook al eerder een<br />

suïcidepoging. Op het mo<strong>men</strong>t van het gesprek, ondernam hij <strong>niet</strong>s<br />

meer. Omdat de <strong>men</strong>sen te veel met hem lachten, wilde hij <strong>niet</strong> meer<br />

buiten ko<strong>men</strong>. Zo had hij al eens een week op zijn kamer gezeten en<br />

bijgevolg ook een week <strong>niet</strong> gegeten, ook al was de winkel vlakbij. Op<br />

een dag sloeg hij, verkleed als vrouw, een spiegel in stukken.<br />

Lacan is zeer pessimistisch over een psychoanalytische<br />

behandeling voor deze man. Dit betekent echter <strong>niet</strong> dat <strong>men</strong> bij geen<br />

enkele psychotische transseksueel iets zou kunnen doen. Ik denk dat<br />

<strong>men</strong> bij deze <strong>men</strong>sen zich garant <strong>kan</strong> stellen voor de castratie. Dit<br />

betekent uiteraard <strong>niet</strong> dat <strong>men</strong> de Grote Verbieder moet gaan spelen,<br />

die een "Neen!" uitspreekt. Garant staan voor de castratie betekent wel<br />

dat <strong>men</strong> garant staat voor het pas-tout: dat het lichaam voor iedereen<br />

problematisch is en dat een operatie <strong>niet</strong> alles zal oplossen. De<br />

verwachting dat een ingreep in het reële van het lichaam alles zal<br />

oplossen is namelijk bijzonder nefast als <strong>men</strong> deze hoop <strong>niet</strong> ingelost<br />

ziet <strong>worden</strong>. Daarom zal de psychoanalyticus nooit deze hoop<br />

onderschrijven, maar zich langs de <strong>kan</strong>t van het pas-tout stellen en een<br />

draaglijkere oplossing helpen zoeken. Het spreekt voor zich dat een<br />

dergelijke interventie <strong>niet</strong> "wild", maar onder overdracht gebeurt.<br />

Besluit<br />

De verschillende pogingen die de <strong>men</strong>s heeft onderno<strong>men</strong> om Eén<br />

te <strong>worden</strong> zijn <strong>niet</strong> te overzien, wel merken we daarin steeds dat ze tot<br />

kleine of grote ravages leiden. Via de medische wetenschap<br />

bijvoorbeeld <strong>kan</strong> <strong>men</strong> nu het lichaam zodanig aanpassen dat het<br />

compleet dreigt te <strong>worden</strong> – dreigt, want na x aantal operaties <strong>kan</strong><br />

<strong>men</strong> <strong>niet</strong> anders dan inzien dat het tekort structureel is. Denk ook aan<br />

de ravage die Hitlers theorie en praxis heeft verricht om tot de<br />

éénmaking van het Germaanse volk te ko<strong>men</strong>. Denk aan het veel<br />

onschuldigere voorbeeld van twee geliefden die het solitaire genot<br />

trachten om te smeden in een solidair genot en daar onvermijdelijk<br />

nooit in slagen. Denk tenslotte aan de ravages die protocollaire<br />

therapieën veroorzaken: elke poging te universaliseren, creëert een<br />

rest. In dit laatste geval zijn het de patiënten die uit de boot vallen.<br />

Kortom: noch met zichzelf, noch met een ander <strong>kan</strong> <strong>men</strong> Eén<br />

<strong>worden</strong>. Een jouissance "Une" zou trouwens slechts mogelijk kunnen


14 ABE GELDHOF<br />

zijn wanneer zowel het subject als de ander er <strong>niet</strong> meer zijn. Vandaar<br />

dat in extreme vor<strong>men</strong> van gehechtheid aan de moederlijke Ander,<br />

waar het subject zich – zoals in de anorexie, in sommige gevallen van<br />

toxicomanie of bepaalde vor<strong>men</strong> van somatisatie – verscheurd voelt<br />

tussen enerzijds de eis tot een jouissance "Une" te ko<strong>men</strong> en<br />

anderzijds de wens een verlangen te behouden die zich verzet tegen de<br />

bevrediging, <strong>men</strong> het subject gedreven ziet <strong>worden</strong> naar een trage,<br />

<strong>niet</strong>-gewelddadige zelfmoord (Lacan, 2001 [1938]: 35-36; André,<br />

2004: 276).<br />

Besluitend kunnen we zeggen dat de <strong>psychoanalyse</strong> die opereert<br />

via het woord, een techniek van het lichaam is (Soler, 1984: 57). Door<br />

het werken via de betekenaar en de ethiek van het goed-spreken tracht<br />

zij het lichaam te ledigen van zijn destructieve genot. Zij neemt de<br />

kloof centraal die heerst tussen het subject en zijn lichaam, maar zij<br />

neemt bovendien ook het non-rapport sexuel centraal en helpt de<br />

psychoticus een symptoom te creëren buiten deze seksuele<br />

verhouding, zodat hij <strong>niet</strong> langer in de ondraaglijke positie van het<br />

comple<strong>men</strong>t van de Ander hoeft te leven.<br />

Graag had ik dan ook geëindigd met een parodie op een bekende<br />

boutade van Lacan: "Ne devient pas 'Un' qui veut"...<br />

Key words: Body, Language, Jouissance, Psychosis.<br />

Bibliografie<br />

S. André (2004), Le Sens de l'Holocaust. Jouissance et Sacrifice, Rouen-Bruxelles,<br />

Éditions Que.<br />

S. André (2007), L'épreuve d'Antonin Artaud et l'expérience de la psychanalyse, Rouen-<br />

Bruxelles, Éditions Que.<br />

P.-L. Assoun (1997), Leçons psychanalytiques sur Corps et Symptôme. Tôme 1 - Clinique<br />

du corps, Paris, Anthropos.<br />

F. Declercq (2000), Het Reële bij Lacan. Over de pulsie en de finaliteit van de<br />

psychoanalytische kuur, Gent, Idesça.<br />

F. Declercq (2004), "Lacan's concept of the real of jouissance: clinical illustrations and<br />

implications", Psychoanalysis, Culture & Society, vol. 9, pp. 237-251.<br />

S. Freud (1937c), "De eindige en oneindige analyse", Klinische Beschouwingen 4,<br />

Meppel-Amsterdam, Boom, 1992, pp. 217-265.<br />

J. Joyce (1965), A Portrait of the Artist as A Young Man, Middelessex, Penguin Books<br />

Ltd.<br />

J. Lacan (2001 [1938]), "Les complexes familiaux dans la formation de l'individu. Essai<br />

d'analyse d'une fonction en psychologie", Autres Écrits, Paris, du Seuil, pp. 23-84.<br />

J. Lacan (1966 [1949]), "Le stade du miroir comme formateur de la fonction du Je telle<br />

qu'elle nous est révélée dans l'expérience psychanalytique. Communication faite au<br />

XVI e Congrès International de Psychanalyse, à Zurich, le 17 juillet 1949", Écrits,<br />

Paris, du Seuil, pp. 93-100.


MEN KAN NIET EÉN WORDEN 15<br />

J. Lacan (1975 [1953-1954]), Le Séminaire, Livre I, Les Écrits techniques de Freud, texte<br />

établi par J.-A. Miller, Paris, du Seuil.<br />

J. Lacan (1994 [1956-1957]), Le Séminaire, Livre IV, La relation d'objet, texte établi par<br />

J.-A. Miller, Paris, du Seuil.<br />

J. Lacan (1966 [1958a]), "La direction de la cure et les principes de son pouvoir. Rapport<br />

du colloque de Royaumont 10-13 juillet 1958", Écrits, Paris, du Seuil, pp. 585-645.<br />

J. Lacan (1966 [1958b]), "Remarque sur le rapport de Daniel Lagache: 'Psychanalyse et<br />

structure de la personnalité'", Écrits, Paris, du Seuil, pp. 647-684.<br />

J. Lacan (1966 [1960]), "Subversion du sujet et dialectique du désir dans l'inconscient<br />

freudien", Écrits, Paris, du Seuil, pp. 793-827.<br />

J. Lacan (2004 [1962-1963]), Le Séminaire, Livre X, L'angoisse, texte établi par J.-A.<br />

Miller, Paris, du Seuil.<br />

J. Lacan (1973 [1964]), Le Séminaire, Livre XI, Les quatre concepts fonda<strong>men</strong>taux de la<br />

psychanalyse, texte établi par J.-A. Miller, Paris, du Seuil.<br />

J. Lacan (1991 [1969-1970]), Le Séminaire, Livre XVII, L'envers de la psychanalyse, texte<br />

établi par J.-A. Miller, Paris, du Seuil.<br />

J. Lacan (1975 [1972-1973]), Le Séminaire, Livre XX, Encore, texte établi par J.-A.<br />

Miller, Paris, du Seuil.<br />

J. Lacan (2001 [1975]), "Joyce le Symptôme", Autres Écrits, Paris, du Seuil, pp. 565-570.<br />

J. Lacan (2005 [1975-1976]), Le Séminaire, Livre XXIII, Le Sinthome, texte établi par<br />

J.-A. Miller, Paris, du Seuil.<br />

J. Lacan (1996 [1976]), "Entretien avec Michel H", in Ouvrage Collectif, Sur l'identité<br />

sexuelle: à propos du transsexualisme, Paris, Association freudienne internationale,<br />

pp. 311-353.<br />

J.-A. Miller (2000), "Biologie lacanienne et événe<strong>men</strong>t de corps", La Cause freudienne,<br />

no. 44, pp. 7-59.<br />

J.-A. Miller (2008a), "L'image du corps en psychanalyse", La Cause freudienne, no. 68,<br />

pp. 94-104.<br />

J.-A. Miller (2008b), "Les prisons de la jouissance", La Cause freudienne, no. 69, pp.<br />

113-123.<br />

C. Soler (1984), "Le corps dans l'enseigne<strong>men</strong>t de J. Lacan", Quarto, no. 16, pp. 44-59.<br />

S. Vanheule (2005), "Lacans constructie en deconstructie van de dubbele<br />

spiegelopstelling", Skripta, no. 1, pp. 27-39.<br />

S. Vanheule (2007), "In de knoop met Jacques Lacan", iNWiT, nos. 2-3, pp. 239-265.<br />

S. Vanheule (2008), "Lichaamsverknoping in een geval van transseksualiteit", Skripta, no.<br />

1, pp. 93-95.<br />

A. Zenoni (1993), "La biologie de la psychanalyse", Quarto, no. 52, pp. 93-99.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!