Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Wat verder in 't dagelijksch leven de verhouding betreft tusschen<br />
menschen en dieren, komt die vrijwel overeen met die der dieren onderling;<br />
de hoofdtoon is gemoedelijkheid. Varkens, honden en katten leven<br />
vredig en rustig naast elkaar, al gebeurt het wel eens, dat er over een<br />
kluif of een stuk klappernoot verschil van opvatting ontstaat en zoo'n<br />
zaak even met een klauw of knauw in 't reine wordt gebracht. Dan staan<br />
ze een oogenblik tegenover elkaar in een houding van; alleen over mijn<br />
lijk! — Maar 't gaat om de knikkers en niet om de eer van 't spel en met<br />
die knikkers is er al lang een vandoor, eer er dooden vallen. Een oogenblik<br />
later kan men zien, hoe enkele jonge honden heel knusjes liggen<br />
te soezen op den breeden warmen rug van een ronkenden erfvijand, een<br />
vet varken. Omgekeerd kan men soms een biggetje zich als zoogbroertje<br />
zien mengen tusschen een nest jonge honden. Zoo'n viervoetige koekoek<br />
heeft echter al even onhebbelijke manieren als zijn gevleugelde soortgenoot:<br />
hij is de groote schrokker en slokker en weet zijn zoogbroertjes<br />
al heel gauw opzij te dringen....<br />
Eigen is geen vodje; wat het overigens wèl moge zijn, zullen we in 't<br />
midden laten, maar het is de spil, waarom heel de Marindineesche levensbeschouwing<br />
draait.<br />
Daarom staat in de dierenwereld het varken den mensch het naast.<br />
Is het varken, zooals het daar ligt, niet één bonk lekkers, één brok<br />
heerlijkheid? En wordt het bovendien niet omstraald door de glorie van<br />
moed, kracht en rapheid? De varkens zijn de levende spaarpotjes, waarin<br />
de Kaja-kaja gaarne en geregeld zijn klappernootjes offert. Met innig<br />
welgevallen aait en streelt hij de aangroeiende rondingen van zijn dierbaren<br />
vetlap. Hij krabt hem de ruige huid en 't lobbesachtige beest rekt<br />
en keert zich genoeglijk onder de behagelijke krieweling. Met teedere<br />
zorg vangt hij de lastige zesbeendertjes weg en drijft daarbij de spreuk<br />
dat van 't varken alles goed is, wel eens wat héél ver door — volgens<br />
onzen smaak....<br />
Ten slotte zijn evenwel al die zorgen, aan 't knorrige diertje bewezen,<br />
op hemzelf gemunt. Uiteindelijk is het immers toch voor zijn feestdisch<br />
bestemd. Dan zal moeder de vrouw het als gewoonlijk met zijn eigen<br />
naam roepen: „Salol, ma! ma! ma!" — Salol, kom! kom! kom! — Ze<br />
zal den grooten klapperdop, zijn etensbakje, lokkend naar hem toeschuiven<br />
en er stukken malsch klappervleesch in brokkelen. Doch al<br />
deze noodende voorkomendheid is thans laf verraad; want wanneer<br />
Salol zijn gragen snuit zal strekken om van de lekkernij te smullen, zal<br />
daar een man gereed staan, om hem met een zwaren knuppel een welgemikten<br />
slag op den voorkop toe te dienen.<br />
Reutelend en stuiptrekkend zal hij neerrollen. Dezelfde handen, die<br />
II