06.05.2013 Views

2008 / 9ste jaargang 1 & 2 - Rein

2008 / 9ste jaargang 1 & 2 - Rein

2008 / 9ste jaargang 1 & 2 - Rein

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

RENCONTRES<br />

Alain DELMOTTE<br />

In de rubriek ’Rencontres’ beschrijven<br />

redactieleden van DIGTHER toevallige<br />

ontmoetingen met gedichten,<br />

tekstfragmenten of de schrijvers ervan.<br />

VUURDOPEN<br />

Met de beste wil van de wereld kan ik mij niet meer herinneren wanneer ik voor<br />

het eerst uit eigen werk heb voorgelezen. Ik heb het gevoel dat ik dat namelijk<br />

altijd heb gedaan, ‘voorlezen’. Vanaf de dag van het eerste gedicht. Ik spreek mijn<br />

teksten overigens uit als ik ze schrijf: ik murmel constant, scandeer, declameer, roep.<br />

Zeer vervelend voor wie met mij of naast mij moet leven. Vandaar dat ik enkel kan<br />

schrijven als ik alleen ben en/of als mijn buurvrouw haar boodschappen doet. De<br />

leegte is dan mijn luisterpubliek. Een dankbaar publiek: het komt nadien niet klagen.<br />

Maar een publiek dat evenmin gul is met complimenten. Een publiek dat zich koeltjes,<br />

kritisch en afstandelijk weet te houden. Een publiek dat lijdt aan een nijpend gebrek<br />

aan enthousiasme: een publiek dat je met zijn onverschilligheid ontnuchtert.<br />

Het was me een troost om onlangs te horen dat Ivo Michiels er precies dezelfde<br />

werkwijze op nahoudt. Hij schrijft niet, hij spreekt. Spreken en schrijven vallen bij<br />

hem samen. Het werk van Ivo Michiels (samen met het werk van enkele andere<br />

zogenaamde opusschrijvers, o.m. de door mij zeer gekoesterde Daniël Robberechts)<br />

ervaar ik qua concept als poëzie. Het is een zegen om sommige bladzijden uit<br />

bijvoorbeeld zijn Alfacyclus luidop te mogen voorlezen.<br />

Luidop voorgelezen worden is dus voor mij de weg die een gedicht moet gaan – het<br />

hoort erbij. (Als ik goed tel dan is dat al 36 jaar lang voor mij consequent het geval!)<br />

Een gedicht dat ik niet op de een of andere manier aan iemand of enkelen heb<br />

voorgelezen, komt niet in een publicatie terecht. Voorlezen is de ultieme toetsing, de<br />

ultieme vervoering. Dit is tenminste mijn mening. Mijn persoonlijk aanvoelen. Andere<br />

(de meeste ?) dichters kunnen daar helemaal anders over denken.<br />

Laten we niet flauw doen: elk gedicht dat ik schrijf of voorlees, onderga ik als een<br />

vuurdoop. Mocht ik die uitdaging missen dan zie ik niet in waarom ik verder nog<br />

gedichten zou schrijven. Ik zoek bij het schrijven iets dat mijn adem weer in het juiste<br />

evenwicht brengt. Iets wat de adem een ruimte gunt. Een ademruimte. Voorlezen is<br />

ademen. Als het kan dan lees ik ook zeer graag gedichten van anderen voor: voor wat<br />

ik lees, is vaak adem de maat. Wat dan weer niet hoeft te betekenen dat ik visuele of<br />

concrete poëzie afwijs. Voor deze genres gelden gewoon andere wetmatigheden.<br />

Nee, ik herinner me niet meer wanneer ik voor het eerst heb voorgelezen. Wel<br />

herinner ik me de stemmen van de dichters die ik heb horen voorlezen. Ik zeg wel:<br />

de stemmen, niet de voordracht. Dichters kunnen inderdaad – tot ons groot geluk<br />

– meestal niet voordragen. Voordrachtkunstenaars – dat verwacht je tenminste<br />

– kunnen dit beter, hoewel ik vaak opmerk dat voordrachtkunstenaars het wezenlijk<br />

wel eens aan een eigen stem ontbreekt. Nee, ik heb het niet zo onvoorwaardelijk<br />

voor voordracht zitten. Ik overdrijf hierin wellicht. Omwille van gemakkelijk te<br />

achterhalen persoonlijke redenen: ik heb enge herinneringen aan voordrachtkunst<br />

zoals het eertijds werd opgevat. Zelfs tot in de jaren zeventig was in Vlaanderen<br />

de invloed van Vlaams-nationalistische coryfeeën en declamators als Ast Fonteyne,<br />

Antoon Vanderplaetse en Remi Van Duyn merkbaar. Hun volgelingen en epigonen<br />

bevolkten toen althans het door mij bezochte conservatorium. Zelf kreeg ik nog les<br />

rencontres<br />

van Remi Van Duyn. Het eerste wat ik van hem moest leren<br />

was ‘de juiste houding’. Lichtjes in profiel, borstkas vooruit, het<br />

publiek streng aankijken en dan, bij het uitspreken van de titel<br />

van het gedicht, naar boven staren. Zo moest je beginnen. Zo<br />

moest het blijven en zo moest het eindigen. Bij humoristische<br />

gedichten mocht je wel eens een ‘gebaar’ maken. Zelf heb ik<br />

ooit Remi Van Duyn – naar aanleiding van een gedicht van van<br />

Scheltema - een ‘klapperdekakkende’ koe zien uitbeelden. Dat<br />

moest ik dan van hem nadoen. Hij vond dat ik dat goed kon, zijn<br />

koe nadoen. Hij quoteerde me hoog. Ach, het was een aardige,<br />

zachte man. Hij stimuleerde me in mijn lectuur van de poëzie<br />

van Claus of Van de Woestijne. Maar soms dweepte hij met<br />

het werk van tweederangsdichters uit een al te rechtse hoek:<br />

Marcel Beerten, Karel Vertommen, de onverteerbare Wiens<br />

Moens (aan het van buiten leren van diens gedicht ‘Oriëntatie’<br />

ben ik via een list weten te ontsnappen). Hij waagde zich net<br />

niet aan ‘De meeuw’ van die totaal abjecte Cyriel Verschaeve.<br />

Wat Van Duyn ons met zijn voordrachtlessen wou opdringen<br />

was een sjabloon dat was ontstaan uit een Dietse opvatting<br />

over retoriek die uit de vroege, heroïsche jaren dertig van de<br />

20ste eeuw dateerde. Het had niets met ‘verzen opzeggen’<br />

maar veel met ‘volksmennen’ te maken. Wat ik van zijn lessen<br />

wel heb onthouden, was zijn obsessief aandringen op de goede<br />

ar-ti-cu-la-tie. Er zit iets in. Nogal wat (jonge) dichters blijven<br />

wat articuleren betreft, inderdaad wel eens pijnlijk in gebreke.<br />

Had ik een alternatief? Ja. Ik ben lange tijd (en dat ben ik in<br />

zekere zin nog altijd) een bewonderaar geweest van de Franse<br />

zanger Léo Ferré. Zeer vreemd om dat voor mij te moeten<br />

vaststellen: ik heb Ferré in de eerste plaats leren waarderen via<br />

het werk van Pernath! Vooraan in de bundel ‘Mijn tegenstem’<br />

stond een motto van Ferré: ‘La morale, c’est toujours la morale<br />

des autres.’ Léo Ferré was een dichter/chansonier en op de<br />

platen die toen van hem verschenen zong hij niet meer maar<br />

sprak hij botweg zijn niet mis te verstane, vaak pamfletaire<br />

teksten uit. Mijn oudere broer had ze allemaal in zijn kast<br />

staan en ik beluisterde ze in het geniep. ‘Eh, basta..’, ‘Il n’y a<br />

plus rien’ ‘Amour, anarchie’. Op deze platen murmelt, scandeert,<br />

declameert, schreeuwt Léo Ferré. Ook de manier waarop hij<br />

de teksten van Verlaine, Rimbaud, Baudelaire, Apollinaire en<br />

Aragon benaderde was voor mij een ... vuurdoop. In ieder geval<br />

zijn manier van ‘voordragen’ werd voor mij een model. In een<br />

van zijn teksten, ‘Préface’ schrijft hij het volgende: ‘ La poésie<br />

est une clameur. Elle doit être entendue comme de la musique.<br />

Toute poésie destinée à n’être que lue et enfermée dans sa<br />

typographie n’est pas finie. Elle ne prend son sexe qu’avec la<br />

corde vocale tout comme le violon prend le sien avec l’arche<br />

qui le touche.’ Een veel te apodictische uitspraak om ze voor<br />

waar te nemen. Het orale hoeft het scripturale helemaal niet<br />

uit te sluiten. Beide bestaan evenwaardig naast elkaar of met<br />

elkaar. Genres zijn nooit absoluut. Niettemin vind ik dat Ferré<br />

het hier wel mooi en krachtig verwoordt en lange tijd hebben<br />

de woorden waarmee ‘Préface’ eindigt in mij geresoneerd<br />

zonder dat ze mij tot een soort absoluut credo werden, wel<br />

tot een memorandum: ‘A l’école de la poésie on n’apprend pas.<br />

On se bat’. Enkele jaren later zou ik nog andere alternatieven<br />

aangereikt krijgen wanneer ik de Amerikaanse Beat Poets zou<br />

leren kennen. Allen Ginsbergs memorabele gedicht ‘Howl’<br />

horen voorlezen was, voor mij een waarachtige donderslag bij<br />

heldere hemel.<br />

Wanneer ik voor het eerst een dichter heb horen voorlezen<br />

uit eigen werk ? Tot op vandaag blijf ik een stem horen die ik<br />

hoorde in mei 1975 tijdens de derde (?) nacht van de poëzie die<br />

om een of andere onverklaarbare reden in Kortrijk plaats had:<br />

die van Pernath die in juni van dat jaar zou sterven – het was<br />

toen al een beetje een grafstem.<br />

Ach, die stemmen en tegenstemmen! Wie kan de stem<br />

vergeten van Paul Celan als hij de ‘Todesfuge’ voorleest? En<br />

hoe ouderwets hij ook moge voorlezen: de stem van T.S.Eliot<br />

raakt me. Onlangs hoorde ik Erwin Mortier voorlezen: ik ben<br />

zalig vervloekt om die stem in al zijn teksten bij het lezen ervan<br />

te horen galmen. Ik lees Claus niet meer: ik hoor hem. Als ik<br />

voor de zoveelste keer in de Oostakkerse gedichten blader of<br />

in Almanak (waarin onder meer het onvergetelijke gedicht ‘Jan<br />

de lichte’ staat): dan luister ik en hoor die gedichten met de<br />

stem van een veertig à vijftig jarige oude Claus, mijn Claus.<br />

Ik durf Kopland niet meer te lezen: zijn stem overkoepelt<br />

zijn gedichten. Want dat gebeurt wel eens vaker: de stem<br />

wordt bijna tot een fysieke aanwezigheid. Dit is niet altijd een<br />

voordeel. Simon Vinkenoog vind ik ronduit fantastisch. Ik heb<br />

die man lange tijd bewonderd. Ik vind het telkens weer een<br />

ervaring om hem bezig te horen en te zien. Maar zijn teksten<br />

laten me koud. Weerzinwekkend koud: zijn teksten zijn me te<br />

flets, te flauw, te prekerig, te flemerig – op een uitzondering her<br />

en der na. Het lijkt niet te kloppen: de teksten van Vinkenoog<br />

hebben niet de vurigheid waarmee Vinkenoog ze voorleest.<br />

2

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!