You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
RENCONTRES<br />
Alain DELMOTTE<br />
In de rubriek ’Rencontres’ beschrijven<br />
redactieleden van DIGTHER toevallige<br />
ontmoetingen met gedichten,<br />
tekstfragmenten of de schrijvers ervan.<br />
VUURDOPEN<br />
Met de beste wil van de wereld kan ik mij niet meer herinneren wanneer ik voor<br />
het eerst uit eigen werk heb voorgelezen. Ik heb het gevoel dat ik dat namelijk<br />
altijd heb gedaan, ‘voorlezen’. Vanaf de dag van het eerste gedicht. Ik spreek mijn<br />
teksten overigens uit als ik ze schrijf: ik murmel constant, scandeer, declameer, roep.<br />
Zeer vervelend voor wie met mij of naast mij moet leven. Vandaar dat ik enkel kan<br />
schrijven als ik alleen ben en/of als mijn buurvrouw haar boodschappen doet. De<br />
leegte is dan mijn luisterpubliek. Een dankbaar publiek: het komt nadien niet klagen.<br />
Maar een publiek dat evenmin gul is met complimenten. Een publiek dat zich koeltjes,<br />
kritisch en afstandelijk weet te houden. Een publiek dat lijdt aan een nijpend gebrek<br />
aan enthousiasme: een publiek dat je met zijn onverschilligheid ontnuchtert.<br />
Het was me een troost om onlangs te horen dat Ivo Michiels er precies dezelfde<br />
werkwijze op nahoudt. Hij schrijft niet, hij spreekt. Spreken en schrijven vallen bij<br />
hem samen. Het werk van Ivo Michiels (samen met het werk van enkele andere<br />
zogenaamde opusschrijvers, o.m. de door mij zeer gekoesterde Daniël Robberechts)<br />
ervaar ik qua concept als poëzie. Het is een zegen om sommige bladzijden uit<br />
bijvoorbeeld zijn Alfacyclus luidop te mogen voorlezen.<br />
Luidop voorgelezen worden is dus voor mij de weg die een gedicht moet gaan – het<br />
hoort erbij. (Als ik goed tel dan is dat al 36 jaar lang voor mij consequent het geval!)<br />
Een gedicht dat ik niet op de een of andere manier aan iemand of enkelen heb<br />
voorgelezen, komt niet in een publicatie terecht. Voorlezen is de ultieme toetsing, de<br />
ultieme vervoering. Dit is tenminste mijn mening. Mijn persoonlijk aanvoelen. Andere<br />
(de meeste ?) dichters kunnen daar helemaal anders over denken.<br />
Laten we niet flauw doen: elk gedicht dat ik schrijf of voorlees, onderga ik als een<br />
vuurdoop. Mocht ik die uitdaging missen dan zie ik niet in waarom ik verder nog<br />
gedichten zou schrijven. Ik zoek bij het schrijven iets dat mijn adem weer in het juiste<br />
evenwicht brengt. Iets wat de adem een ruimte gunt. Een ademruimte. Voorlezen is<br />
ademen. Als het kan dan lees ik ook zeer graag gedichten van anderen voor: voor wat<br />
ik lees, is vaak adem de maat. Wat dan weer niet hoeft te betekenen dat ik visuele of<br />
concrete poëzie afwijs. Voor deze genres gelden gewoon andere wetmatigheden.<br />
Nee, ik herinner me niet meer wanneer ik voor het eerst heb voorgelezen. Wel<br />
herinner ik me de stemmen van de dichters die ik heb horen voorlezen. Ik zeg wel:<br />
de stemmen, niet de voordracht. Dichters kunnen inderdaad – tot ons groot geluk<br />
– meestal niet voordragen. Voordrachtkunstenaars – dat verwacht je tenminste<br />
– kunnen dit beter, hoewel ik vaak opmerk dat voordrachtkunstenaars het wezenlijk<br />
wel eens aan een eigen stem ontbreekt. Nee, ik heb het niet zo onvoorwaardelijk<br />
voor voordracht zitten. Ik overdrijf hierin wellicht. Omwille van gemakkelijk te<br />
achterhalen persoonlijke redenen: ik heb enge herinneringen aan voordrachtkunst<br />
zoals het eertijds werd opgevat. Zelfs tot in de jaren zeventig was in Vlaanderen<br />
de invloed van Vlaams-nationalistische coryfeeën en declamators als Ast Fonteyne,<br />
Antoon Vanderplaetse en Remi Van Duyn merkbaar. Hun volgelingen en epigonen<br />
bevolkten toen althans het door mij bezochte conservatorium. Zelf kreeg ik nog les<br />
rencontres<br />
van Remi Van Duyn. Het eerste wat ik van hem moest leren<br />
was ‘de juiste houding’. Lichtjes in profiel, borstkas vooruit, het<br />
publiek streng aankijken en dan, bij het uitspreken van de titel<br />
van het gedicht, naar boven staren. Zo moest je beginnen. Zo<br />
moest het blijven en zo moest het eindigen. Bij humoristische<br />
gedichten mocht je wel eens een ‘gebaar’ maken. Zelf heb ik<br />
ooit Remi Van Duyn – naar aanleiding van een gedicht van van<br />
Scheltema - een ‘klapperdekakkende’ koe zien uitbeelden. Dat<br />
moest ik dan van hem nadoen. Hij vond dat ik dat goed kon, zijn<br />
koe nadoen. Hij quoteerde me hoog. Ach, het was een aardige,<br />
zachte man. Hij stimuleerde me in mijn lectuur van de poëzie<br />
van Claus of Van de Woestijne. Maar soms dweepte hij met<br />
het werk van tweederangsdichters uit een al te rechtse hoek:<br />
Marcel Beerten, Karel Vertommen, de onverteerbare Wiens<br />
Moens (aan het van buiten leren van diens gedicht ‘Oriëntatie’<br />
ben ik via een list weten te ontsnappen). Hij waagde zich net<br />
niet aan ‘De meeuw’ van die totaal abjecte Cyriel Verschaeve.<br />
Wat Van Duyn ons met zijn voordrachtlessen wou opdringen<br />
was een sjabloon dat was ontstaan uit een Dietse opvatting<br />
over retoriek die uit de vroege, heroïsche jaren dertig van de<br />
20ste eeuw dateerde. Het had niets met ‘verzen opzeggen’<br />
maar veel met ‘volksmennen’ te maken. Wat ik van zijn lessen<br />
wel heb onthouden, was zijn obsessief aandringen op de goede<br />
ar-ti-cu-la-tie. Er zit iets in. Nogal wat (jonge) dichters blijven<br />
wat articuleren betreft, inderdaad wel eens pijnlijk in gebreke.<br />
Had ik een alternatief? Ja. Ik ben lange tijd (en dat ben ik in<br />
zekere zin nog altijd) een bewonderaar geweest van de Franse<br />
zanger Léo Ferré. Zeer vreemd om dat voor mij te moeten<br />
vaststellen: ik heb Ferré in de eerste plaats leren waarderen via<br />
het werk van Pernath! Vooraan in de bundel ‘Mijn tegenstem’<br />
stond een motto van Ferré: ‘La morale, c’est toujours la morale<br />
des autres.’ Léo Ferré was een dichter/chansonier en op de<br />
platen die toen van hem verschenen zong hij niet meer maar<br />
sprak hij botweg zijn niet mis te verstane, vaak pamfletaire<br />
teksten uit. Mijn oudere broer had ze allemaal in zijn kast<br />
staan en ik beluisterde ze in het geniep. ‘Eh, basta..’, ‘Il n’y a<br />
plus rien’ ‘Amour, anarchie’. Op deze platen murmelt, scandeert,<br />
declameert, schreeuwt Léo Ferré. Ook de manier waarop hij<br />
de teksten van Verlaine, Rimbaud, Baudelaire, Apollinaire en<br />
Aragon benaderde was voor mij een ... vuurdoop. In ieder geval<br />
zijn manier van ‘voordragen’ werd voor mij een model. In een<br />
van zijn teksten, ‘Préface’ schrijft hij het volgende: ‘ La poésie<br />
est une clameur. Elle doit être entendue comme de la musique.<br />
Toute poésie destinée à n’être que lue et enfermée dans sa<br />
typographie n’est pas finie. Elle ne prend son sexe qu’avec la<br />
corde vocale tout comme le violon prend le sien avec l’arche<br />
qui le touche.’ Een veel te apodictische uitspraak om ze voor<br />
waar te nemen. Het orale hoeft het scripturale helemaal niet<br />
uit te sluiten. Beide bestaan evenwaardig naast elkaar of met<br />
elkaar. Genres zijn nooit absoluut. Niettemin vind ik dat Ferré<br />
het hier wel mooi en krachtig verwoordt en lange tijd hebben<br />
de woorden waarmee ‘Préface’ eindigt in mij geresoneerd<br />
zonder dat ze mij tot een soort absoluut credo werden, wel<br />
tot een memorandum: ‘A l’école de la poésie on n’apprend pas.<br />
On se bat’. Enkele jaren later zou ik nog andere alternatieven<br />
aangereikt krijgen wanneer ik de Amerikaanse Beat Poets zou<br />
leren kennen. Allen Ginsbergs memorabele gedicht ‘Howl’<br />
horen voorlezen was, voor mij een waarachtige donderslag bij<br />
heldere hemel.<br />
Wanneer ik voor het eerst een dichter heb horen voorlezen<br />
uit eigen werk ? Tot op vandaag blijf ik een stem horen die ik<br />
hoorde in mei 1975 tijdens de derde (?) nacht van de poëzie die<br />
om een of andere onverklaarbare reden in Kortrijk plaats had:<br />
die van Pernath die in juni van dat jaar zou sterven – het was<br />
toen al een beetje een grafstem.<br />
Ach, die stemmen en tegenstemmen! Wie kan de stem<br />
vergeten van Paul Celan als hij de ‘Todesfuge’ voorleest? En<br />
hoe ouderwets hij ook moge voorlezen: de stem van T.S.Eliot<br />
raakt me. Onlangs hoorde ik Erwin Mortier voorlezen: ik ben<br />
zalig vervloekt om die stem in al zijn teksten bij het lezen ervan<br />
te horen galmen. Ik lees Claus niet meer: ik hoor hem. Als ik<br />
voor de zoveelste keer in de Oostakkerse gedichten blader of<br />
in Almanak (waarin onder meer het onvergetelijke gedicht ‘Jan<br />
de lichte’ staat): dan luister ik en hoor die gedichten met de<br />
stem van een veertig à vijftig jarige oude Claus, mijn Claus.<br />
Ik durf Kopland niet meer te lezen: zijn stem overkoepelt<br />
zijn gedichten. Want dat gebeurt wel eens vaker: de stem<br />
wordt bijna tot een fysieke aanwezigheid. Dit is niet altijd een<br />
voordeel. Simon Vinkenoog vind ik ronduit fantastisch. Ik heb<br />
die man lange tijd bewonderd. Ik vind het telkens weer een<br />
ervaring om hem bezig te horen en te zien. Maar zijn teksten<br />
laten me koud. Weerzinwekkend koud: zijn teksten zijn me te<br />
flets, te flauw, te prekerig, te flemerig – op een uitzondering her<br />
en der na. Het lijkt niet te kloppen: de teksten van Vinkenoog<br />
hebben niet de vurigheid waarmee Vinkenoog ze voorleest.<br />
2