26.07.2013 Views

Notitie beoordelingskader Ethische Commissie Psychologie ...

Notitie beoordelingskader Ethische Commissie Psychologie ...

Notitie beoordelingskader Ethische Commissie Psychologie ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Notitie</strong> <strong>beoordelingskader</strong> <strong>Ethische</strong> <strong>Commissie</strong> <strong>Psychologie</strong>: schiftingsen<br />

beoordelingscriteria<br />

Inleiding<br />

Op 1 december 1999 is de WMO (Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met<br />

mensen) in werking getreden. De reikwijdte van deze wet is niet helemaal<br />

duidelijk: naast onderzoeksprotocollen, waarbij het volstrekt helder is of zij al dan<br />

niet onder het bereik daarvan vallen, zijn er veel vormen van onderzoek<br />

denkbaar waarbij het voor discussie vatbaar is of dat al dan niet het geval is. Dit<br />

is het gevolg van het feit dat genoemde wet gebruik maakt van een open norm,<br />

te weten ‘wetenschappelijk onderzoek’ (vgl. o.a. artt.2, 4, 5, 6 & 7 WMO). De<br />

reikwijdte hangt af van de invulling van deze open norm, waardoor alle<br />

onzekerheid die de open norm omgeeft ook resulteert in onzekerheid over de<br />

reikwijdte.<br />

Weliswaar wordt het begrip wetenschappelijk onderzoek nader omschreven in<br />

art.1 WMO (lid 1 aanhef sub b); maar de in deze omschrijving gebruikte<br />

begrippen (zoals ‘medisch-wetenschappelijk’, ‘handelingen’, ‘een bepaalde<br />

gedragswijze’) zijn op hun beurt weer open normen, waardoor ook deze definitie<br />

geen oplossing biedt voor het geschetste probleem.<br />

Ten aanzien van deze omstandigheid zijn verschillende houdingen denkbaar. Eén<br />

houding komt neer op de wens om ‘op safe’ te spelen en de daarmee<br />

samenhangende neiging om het begrip medisch-wetenschappelijk ruim te<br />

interpreteren. Deze defensieve houding is wijd verbreid en wordt wellicht mede<br />

gemotiveerd door angst voor strafbaarheid ex art. 33 WMO.<br />

De houding leidt ertoe dat alle twijfelgevallen voor de zekerheid onder het bereik<br />

van de wet geplaatst worden.<br />

De hieraan ten grondslag liggende gedachtegang zou als volgt kunnen luiden: de<br />

WMO is gericht op de bescherming van proefpersonen, welke een belangrijk<br />

rechtsgoed is; tegelijkertijd beperkt de WMO zich tot ‘medisch-wetenschappelijk’<br />

onderzoek; met het oog op genoemd rechtsgoed moet de term ‘medischwetenschappelijk’<br />

ruim geïnterpreteerd worden, opdat ook die proefpersonen die<br />

deelnemen aan onderzoek dat niet strikt medisch van aard is, kunnen profiteren<br />

van de door de wet geboden bescherming. In deze gedachtengang valt onderzoek<br />

waarvan de vraagstelling duidelijk medisch van aard is, als vanzelfsprekend onder<br />

het bereik van de wet [1]. Hetzelfde geldt voor riskant onderzoek, en wel omwille<br />

van de bescherming van de proefpersoon en de verzekering van het onderzoek.<br />

Met andere woorden, lettende op de dimensies 1.) medisch-wetenschappelijke<br />

aard van het onderzoek en 2.) ‘risico’, zou bij deze houding álle onderzoek dat<br />

medisch-wetenschappelijk van aard is [2] onder het bereik van de wet geschaard<br />

worden, ongeacht de positionering van dat onderzoek op dimensie 2.); bovendien<br />

zou daarbij ook álle onderzoek dat enig substantieel risico impliceert, daaronder<br />

geschaard worden, ongeacht dimensie 1.). [3]<br />

De definitieproblemen die samenhangen met het gebruik van open normen in de<br />

wet, worden in de bovengeschetste houding omzeild door die normen ruim te<br />

interpreteren. Problematisch daaraan is dat het begrip medisch-wetenschappelijk<br />

meerdere betekenissen krijgt en dus verwarrend wordt. Enerzijds kan dat begrip<br />

verwijzen naar de disciplinair-wetenschappelijke aard van het onderzoeksprotocol<br />

(bv is de vraagstelling gericht op diagnostiek en behandeling van patiënten);<br />

anderzijds kan dat begrip refereren aan de wenselijkheid om onderzoek onder het<br />

bereik van de wet te brengen, ongeacht de disciplinair-wetenschappelijke aard


van het protocol. Deze begripsverwarring komt een zorgvuldige toepassing van<br />

de WMO niet ten goede.<br />

Een ander gevolg van deze houding is dat vrijwel alle psychologisch onderzoek<br />

onder het bereik van de wet komt te vallen, terwijl deze daar niet voor bedoeld<br />

is. [4] Immers, het feit dat veel psychologisch onderzoek ‘medisch’ genoemd kan<br />

worden -namelijk voor zover de met dat onderzoek te verkrijgen resultaten<br />

mogelijke relevantie hebben voor de gezondheidszorg-, leidt dan tot de<br />

benoeming van dat onderzoek als WMO-onderzoek (vgl. Memorie van Toelichting<br />

(MvT), p.7, over gedragswetenschappelijk onderzoek). Evenzo kan psychologisch<br />

onderzoek risico voor de proefpersoon met zich meebrengen. Ook dat vormt dan<br />

een reden het onder de WMO te scharen.<br />

Verder houdt deze houding geen rekening met de mogelijkheid dat de belangen<br />

van de proefpersoon beschermd worden door ethische toetsingscommissies die<br />

niet erkend zijn in het kader van de WMO. Als dergelijke commissies bestaan en<br />

via een analoge toepassing van de WMO de bescherming van de proefpersoon<br />

voldoende kunnen waarborgen, vervalt juridisch de noodzaak om de WMO ruim<br />

op te vatten en kan gezocht worden naar een verdere afbakening van het begrip<br />

‘medisch-wetenschappelijk onderzoek’ en daarmee van de reikwijdte van<br />

genoemde wet.<br />

In een ándere houding wordt ernaar gestreefd op grond van een redelijke<br />

interpretatie zo genuanceerd en helder mogelijk stelling in te nemen met<br />

betrekking tot het onderhavige probleem: daarbij wordt niet alleen rekening<br />

gehouden met de letter van de wettelijke regeling, maar ook met de rationale van<br />

de wet, de aard van de onderzoekspraktijk en met alternatieve procedures om de<br />

belangen van de proefpersoon te beschermen.[5]<br />

Aangezien de <strong>Ethische</strong> <strong>Commissie</strong> <strong>Psychologie</strong> (ECP) als eerste vraag moet<br />

beantwoorden of een onderzoeksprotocol door haarzelf getoetst kan worden, of<br />

dat dit op grond van de WMO dient te gebeuren door een WMO-erkende Medisch-<br />

<strong>Ethische</strong> Toetsingscommissie,[6] wordt de ECP geconfronteerd met de hierboven<br />

aangeduide omstandigheid dat de reikwijdte van de WMO niet helder is. Bij het<br />

opstellen van schiftingscriteria ter beantwoording van genoemde vraag heeft de<br />

ECP de als tweede genoemde houding aangenomen. Dit maakt het door de ECP<br />

gehanteerde <strong>beoordelingskader</strong> voor discussie vatbaar.[7] Echter, deze laatste<br />

houding wordt gedeeld door het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)<br />

(Bravenboer [8] 19-3-2001 & 2-4-2001, telefonische mededeling).<br />

In het vervolg van deze notitie wordt aangegeven welke interpretatie de ECP aan<br />

de WMO geeft. In concreto gaat het daarbij primair om de beslissing een<br />

onderzoeksprotocol hetzij door te verwijzen naar de MEC, hetzij zelf te toetsen op<br />

ethisch-juridische toelaatbaarheid. In haar interpretatie tracht de ECP ten eerste<br />

de reikwijdte van de WMO nader af te bakenen door een preciezere invulling van<br />

de daarin gebruikte open norm ‘wetenschappelijk onderzoek’. Ten tweede streeft<br />

zij ernaar dat de bescherming van proefpersonen en de bevordering van de wetenschappelijke<br />

deugdzaamheid van onderzoek adekwaat gewaarborgd zijn, ofwel<br />

via doorverwijzing naar de MEC, ofwel door een toetsing in eigen beheer naar<br />

analogie van de WMO-toetsing. De benadering van de ECP wordt weergegeven in<br />

de vorm van criteria. Omdat een ‘grijs gebied’ met betrekking tot de interpretatie<br />

van open normen niet geheel valt op te heffen, behoudt de ECP zich het recht<br />

voor protocollen bij twijfel over de toepasselijkheid van de WMO door te<br />

verwijzen naar de MEC. Zodra de ECP gestart is met haar feitelijke<br />

toetsingswerkzaamheden, kan een nadere invulling van de criteria plaatsvinden<br />

aan de hand van onderzoeksparadigmata en concrete protocollen en de vragen


en overwegingen die deze oproepen. Nadat de ECP een jaar operationeel is<br />

geweest, vindt een evaluatie plaats, die kan leiden tot een aanpassing van de<br />

gehanteerde criteria.<br />

Schiftingscriteria [9]<br />

Aan de hand van schiftingscriteria beantwoordt de ECP de vraag of een<br />

onderzoeksprotocol door haarzelf beoordeeld kan worden, of door de MEC<br />

beoordeeld moet worden. De commissie hanteert in deze drie alternatieve<br />

criteria. Toepasselijkheid van één (of meer) van die criteria leidt tot het oordeel<br />

dat niet de ECP, maar de MEC bevoegd is. Alleen als aan géén van alle criteria<br />

wordt voldaan, komt de toetsing voor rekening van de ECP. Van de te bespreken<br />

criteria hebben de eerste twee een buiten-wettelijke aard; het laatste vindt zijn<br />

grond in de WMO.<br />

De drie criteria zijn:<br />

1.) Het AZM is bij het onderzoek betrokken (vgl. art.7 lid 5 WMO); dit<br />

criterium kan uitgewerkt worden in de volgende punten (Smeets 11-5-<br />

2001, mondelinge mededeling):<br />

een of meer medewerkers van het AZM zijn hetzij als<br />

opdrachtgever/verrichter, hetzij als uitvoerder bij het onderzoek<br />

betrokken; uitvoering van het onderzoek vindt binnen de muren van het<br />

AZM plaats; en/of patiënten/cliënten van het AZM nemen (in die<br />

hoedanigheid) deel aan het onderzoek.<br />

2.) Subsidiegevers (derde en vierde geldstroom) wensen toetsing van het<br />

protocol door de MEC (of door een andere WMO-erkende<br />

toetsingscommissie).<br />

3.) Het onderzoek is medisch van aard én riskant voor de proefpersoon (zie art. 1<br />

lid 1 aanhef sub b j o art. 2 WMO; zie ook MvT & Ministerie van VWS<br />

(2000)).<br />

Het als derde genoemde schiftingscriterium levert de volgende tabel op:<br />

schiftingscriterium 3 mate van risico<br />

aard van het onderzoek<br />

[10]<br />

riskant risicoloos<br />

medisch a b [11]<br />

biologisch c1 c2 d<br />

gedragswetenschappelijk e1 e2 f<br />

In deze tabel is de koppeling tussen cellen en commissies als volgt:<br />

- onderzoek uit cel a wordt doorverwezen naar de MEC;<br />

- onderzoek uit de cellen b 11 , d & f wordt behandeld door de ECP, tenzij het moet<br />

worden doorverwezen krachtens schiftingscriteria 1 of 2;


- wie onderzoek uit de cellen c & e behandelt, is voor discussie vatbaar [12] (dit<br />

is in de tabel tot uitdrukking gebracht door een splitsing van die cellen), tenzij het<br />

moet worden doorverwezen krachtens schiftingscriteria 1 of 2.<br />

Vooralsnog wordt in het midden gelaten door wie het onderzoek uit de cellen c en<br />

e getoetst moet worden. De ECP ziet hier mogelijkheden voor toetsing in eigen<br />

beheer. Tegelijkertijd erkent zij dat dekking door de WMO nodig kan zijn (bv door<br />

vraagstelling, methode en/of meetprocedures van het onderzoek of door<br />

risico/impact voor de proefpersonen). Ook kan doorverwijzing naar de MEC<br />

geïndiceerd zijn op grond van afspraken met laatstgenoemde commissie.<br />

Toelichting schiftingscriterium 3<br />

De ECP hanteert met betrekking tot het begrip medisch (eerste tabelrij) de<br />

volgende definitie: medisch is dat onderzoek waarvan de vraagstelling is gericht<br />

op etiologie, pathogenese, diagnostiek en/of behandeling van ziekte. In concreto<br />

kan het hier bij voorbeeld gaan om diagnostisch, therapeutisch of farmaceutisch<br />

onderzoek. Dit betekent dat onderzoek waarbij metingen aan het lichaam worden<br />

verricht van biologische signalen met het oog op de verklaring van gedrag en<br />

waarvan de vraagstelling niet is gericht op etiologie et cetera (zie boven) van<br />

ziekte, naar het oordeel van de commisie niet medisch, maar biologisch van aard<br />

is. [13] Of die metingen al dan niet invasief zijn, is voor de classificatie als<br />

biologisch niet relevant. [14] Aan de benoeming van dergelijk onderzoek als<br />

biologisch, niet-medisch onderzoek doet niet af het feit dat de resultaten van dit<br />

onderzoek indirect (op termijn) ten goede kunnen komen aan diagnostiek en<br />

behandeling.<br />

Het risico van het onderzoek (tabelkolommen) wordt door verschillende factoren<br />

bepaald. Met het oog op het belang van de proefpersoon moet het begrip risico<br />

ruim opgevat worden. Op de eerste plaats kan binnen dit begrip onderscheid<br />

gemaakt worden tussen potentiële schade voor de proefpersoon enerzijds en<br />

belasting voor de proefpersoon anderzijds. Verder kan hierbij gedacht worden aan<br />

de aard van de condities waaraan proefpersonen onderworpen worden (vgl. de<br />

manipulatie van de onafhankelijke variabele in onderzoek met een (quasi-)experimenteel<br />

design), aan de aard van de te verrichten metingen (bv al dan niet<br />

invasief) en aan de aard van de gegevens die het onderzoek oplevert (bv al dan<br />

niet privacy-gevoelig) en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan (bv al dan<br />

niet anonieme of gecodeerde verwerking). Bij de weging van de grootte/ernst van<br />

het risico van genoemde factoren moet rekening gehouden worden met de<br />

kwetsbaarheid die proefpersonen kunnen hebben. Overigens kunnen ook nietinvasieve<br />

metingen risico met zich meebrengen. [15]<br />

Overige voorbeelden van onderzoek (vgl. noot 11) zijn<br />

-uit cel b: onderzoek met eenmalige vragenlijst over ziektebeleving;<br />

-uit cel c: onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van Functional Magnetic<br />

Resonance Imaging (FMRI), Event Related Potential (ERP), Transcraniële<br />

Magnetische Stimulatie (TMS), Electro-encephalogram (EEG) of Electro-myogram<br />

(EMG) en waarvan de vraagstelling is gericht op de verklaring van gedrag;<br />

-uit cel e: conditioneringsexperimenten, onderzoek naar de gevolgen en<br />

geschiktheid van verschillende verhoor-methoden in juridische context.<br />

Beoordelingscriteria [16]


Nadat de ECP heeft vastgesteld dat zij onderzoek in eigen beheer kan toetsen,<br />

dient de commissie het desbetreffende protocol aan de hand van inhoudelijke<br />

criteria te beoordelen. Omdat de rechtvaardiging van een striktere interpretatie<br />

van de WMO -zoals in deze notitie voorgesteld- is gebaseerd op de<br />

veronderstelling dat de door een niet-WMO-erkende ethische toetsingscommissie<br />

geboden bescherming van proefpersonen vergelijkbaar is met die van een WMOerkende<br />

commissie, dient de inhoudelijke beoordeling van onderzoeksprotocollen<br />

door de ECP te bestaan in een analoge toepassing van met name art. 3 t/m 6<br />

WMO. Deze artikelen hebben de volgende inhoud.<br />

Artikel 3 bevat de inhoudelijke vereisten waaraan een onderzoeksprotocol moet<br />

voldoen; deze vereisten zijn achtereenvolgens:<br />

- dat het onderzoek tot de vaststelling van nieuwe inzichten zal leiden,<br />

- dat bedoelde inzichten niet op andere wijze of met minder ingrijpend onderzoek<br />

bereikt kunnen worden (subsidiariteit),<br />

- dat het wetenschappelijke belang van het onderzoek opweegt tegen de risico’s<br />

en bezwaren voor de proefpersoon (proportionaliteit),<br />

- dat het onderzoek methodologisch deugdelijk is opgezet,<br />

- dat het onderzoek wordt uitgevoerd door of onder leiding van terzake<br />

deskundigen,<br />

- dat eventuele vergoedingen aan de proefpersoon zijn toestemming tot<br />

deelneming niet onevenredig beïnvloeden,<br />

- dat in het protocol duidelijk staat aangegeven of -en zo ja, in hoeverre- het<br />

onderzoek ten goede kan komen aan de proefpersoon en<br />

- dat het onderzoek ook overigens voldoet aan redelijkerwijs daaraan te stellen<br />

eisen.<br />

Artikel 4 bevat een (gedeeltelijk) verbod op onderzoek met minderjarigen en<br />

wilsonbekwamen (lid 1) en een verplichting het verzet van deze proefpersonen te<br />

honoreren (lid 2).<br />

Artikel 5 bevat een (gedeeltelijk) verbod op onderzoek met proefpersonen van<br />

wie redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij gezien de feitelijke of<br />

juridische verhouding tot degene die het onderzoek verricht of uitvoert of degene<br />

die de proefpersonen werft, niet in vrijheid over deelneming daaraan kunnen<br />

beslissen.<br />

Artikel 6 bevat bepalingen over informed consent en vertegenwoordiging.<br />

Omwille van de duidelijkheid en de afstemming op de werkzaamheden van de<br />

MEC moeten het in deze artikelen vervatte begrippenkader en de bijbehorende<br />

terminologie door de ECP expliciet als uitgangspunt genomen worden.<br />

Evaluatie<br />

Het hiervoor geschetste kader, met name ter zake van de schiftingscriteria, is<br />

door de auteurs naar beste vermogen tot stand gebracht. Niettemin is het


denkbaar dat het kader voor verbetering vatbaar is. Daarom zal de ECP, zoals<br />

reeds eerder gezegd (zie aan het eind van de inleiding), na één jaar actief te zijn<br />

geweest haar hierboven uiteengezette werkwijze evalueren en -zo nodig- op<br />

grond van haar bevindingen aanscherpen. In dit verband zal overleg met de MEC<br />

plaatsvinden. Ook zal de ECP aan die commissie inzage verschaffen in het<br />

beoordeelde onderzoek en in de wijze van beoordeling.<br />

Bijzondere aandacht verdient onderzoek vallende in de cellen c of e (zie tabel<br />

schiftingscriterium 3). Deze cellen betreffen niet-medisch, maar wel riskant<br />

onderzoek. Het bestuur van de FNP moet zich realiseren dat het wellicht<br />

verzekeringstechnische maatregelen [17] zal moeten nemen ten behoeve van de<br />

proefpersonen, als aanvragen -zelfs maar op triviale schaal- in deze cellen vallen<br />

en de ECP zich tot beoordeling daarvan bevoegd acht. Tijdens het eerste jaar der<br />

werkzaamheden dient geïnventariseerd te worden om hoeveel onderzoek het in<br />

deze categorieën gaat.<br />

Sander Welie, Eric Rassin, Leo Blomert, Harald Merckelbach; Maastricht, 24<br />

september 2001<br />

Literatuur<br />

• Agt, F. M. v., Dekkers, W. J., & Riel, P. L. v. (1999).<br />

Medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen: waarin de wet<br />

niet voorziet. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 143(1),<br />

45-50.<br />

• Agt, F. M. v., Dekkers, W. J., & Riel, P. L. v. (1999).<br />

Medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen: waarin de wet<br />

niet voorziet; reactie. Nederlands Tijdschrift voor<br />

Geneeskunde,143(13), 700-701.<br />

• <strong>Commissie</strong> Medische experimenten met wilsonbekwamen. (1995).<br />

Medisch wetenschappelijk onderzoek met wilsonbekwamen: advies<br />

inzake regeling van medisch-wetenschappelijk onderzoek met<br />

minderjarigen en meerderjarige wilsonbekwamen aan de minister<br />

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Justitie.<br />

Rijswijk.<br />

• Memorie van Toelichting (MvT): Kamerstukken II 1991/92, 22 588,<br />

nr. 3.<br />

• Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). (2000).<br />

De Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Den<br />

Haag.<br />

• Roscam Abbing, H. D. (1999). Toezicht op<br />

medisch-wetenschappelijk onderzoek met wilsbekwamen kan niet<br />

zonder toetsing. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 143(1),<br />

8-10.<br />

• Roscam Abbing, H. D. (1999). Toezicht op<br />

medisch-wetenschappelijk onderzoek met wilsbekwamen kan niet<br />

zonder toetsing: reactie. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde,<br />

143(13), 701.<br />

• Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO): Wet<br />

van 26 februari 1998, Stb. 1998, 161, laatstelijk gewijzigd bij wet<br />

van 28 januari 1999, Stb. 1999, 30.<br />

[1] Deze notitie heeft primair betrekking op wetenschappelijk onderzoek waarbij<br />

proefpersonen aan interventies of handelingen worden onderworpen (of aan hen<br />

een bepaalde gedragswijze wordt opgelegd) (art. 1 lid 1 aanhef sub b WMO). Als


het woord onderzoek zonder meer gebruikt wordt, moet dan ook aan die vormen<br />

van onderzoek gedacht worden.<br />

[2] Uitgezonderd de vormen van onderzoek genoemd in de leden 2 & 3 van art.1<br />

WMO<br />

[3] In termen van de hierna te presenteren tabel leidt dit er uiteindelijk toe dat<br />

alle onderzoek uit de cellen a, b, c & e automatisch onder de WMO valt.<br />

[4] De WMO beoogt een versterking van de rechtspositie van patiënten en andere<br />

mensen die als proefpersoon betrokken worden bij wetenschappelijk onderzoek<br />

dat plaatsvindt binnen de context van de gezondheidszorg (vgl. de<br />

informatiebrochure van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

(VWS), p.7).<br />

[5] Met ‘alternatieve procedures’ is bedoeld alternatieven voor een toetsing door<br />

een in het kader van de WMO erkende commissie.<br />

[6] In concreto geschiedt de toetsing in dat laatste geval door de Medisch-<br />

<strong>Ethische</strong> <strong>Commissie</strong> (MEC) van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM).<br />

[7] Voor het bestuur van de Faculty of Psychology & Neuroscience (FPN) is dit<br />

van belang in verband met de verantwoording van zijn beleid (vergelijk de<br />

discussie tussen Van Agt c.s. & Roscam Abbing in het NtvG (1999)). Het bestuur<br />

zij erop gewezen dat de oprichting van de ECP impliceert dat niet alle onderzoek<br />

onder de WMO valt en dat niet alle onderzoek getoetst hoeft te worden door de<br />

MEC, hetgeen op gespannen voet staat met opvattingen bij laatstgenoemde<br />

commissie (Dhr.mr. J. Smeets -secretaris MEC/AZM- 11-5-2001, mondelinge<br />

mededeling).<br />

[8] Mw.mr. J.J. Bravenboer - secretaris Raad van Advies in Beroepsethische<br />

Zaken, NIP<br />

[9] Dergelijke criteria heten in de woorden van Van Agt c.s. ‘toetsingsgronden’<br />

(onze cursivering - SW et al.).<br />

[10] Nu ‘medisch’ verwijst naar een toepassingsgebied (zie verder bij de<br />

toelichting op schiftingscriterium 3) en ‘biologisch’ en ‘gedragswetenschappelijk’<br />

naar een theoretisch perspectief/methode, is overlap tussen de verschillende rijen<br />

mogelijk. Echter, het is niet haalbaar om (vooraf) in abstracto een indeling te<br />

geven die logisch-conceptueel helder is (met elkaar onderling uitsluitende<br />

categorieën) en die tegelijkertijd recht doet aan de complexiteit van de<br />

onderhavige materie. Zie ook de slotparagraaf (Evaluatie).<br />

[11] Als onderzoek uit cel b een design met interventies heeft, niet-therapeutisch<br />

maar wel groepsgebonden is (zie <strong>Commissie</strong> Medische experimenten met<br />

wilsonbekwamen (1995), p.27 ev.) en gebruik maakt van minderjarige of<br />

wilsonbekwame proefpersonen, moet het protocol daarvan krachtens art. 2 lid 2<br />

aanhef sub b onder 2' j o art. 4 lid 1 tweede volzin WMO getoetst worden door de<br />

Centrale <strong>Commissie</strong> Mensgebonden Onderzoek (art. 14 WMO; zie ook MvT p.24).<br />

Daarom zal de ECP dergelijk onderzoek doorverwijzen naar de MEC. Dit geldt niet<br />

voor onderzoek dat in één van de niet-medische tabelrijen valt, zoals plasticiteitsonderzoek<br />

waarbij aan dyslectische minderjarigen trainingen van cognitieve of<br />

schoolse vaardigheden worden gegeven (bij voorbeeld op scholen), of andere


voorbeelden van orthopedagogisch, onderwijskundig of ontwikkelingspsychologisch<br />

onderzoek.<br />

[12] Het risico voor en belang van de proefpersoon zijn hierbij doorslaggevend.<br />

[13] Uit de tabel (cel c) blijkt dat de mogelijkheid van doorverwijzing naar de<br />

MEC dan toch openstaat.<br />

[14] Wel kan de mate en/of de aard van eventuele invasiviteit een indicatie zijn<br />

voor doorverwijzing naar de MEC.<br />

[15] Hierbij kan gedacht worden aan de mechanische schade die kan ontstaan bij<br />

Magnetic Resonance Imaging (MRI)-scans bij proefpersonen met (een) metalen<br />

voorwerp(en) aan/in hun lichaam. Het F.C. Donders-Centrum voor cognitieve<br />

neuro-imaging heeft recentelijk (juli 2001) van de WMO-erkende<br />

toetsingscommissie voor de regio Nijmegen/Arnhem algemene toestemming<br />

gekregen voor neuro-imaging onderzoek (Electro-encephalogram (EEG),<br />

Magneto-encephalogram (MEG), MRI) met gezonde proefpersonen, mits daarbij<br />

de gebruikelijke zorgvuldigheidsprocedures in acht genomen worden.<br />

[16] Dergelijke criteria heten in de woorden van Van Agt c.s. ‘toetsingscriteria’<br />

(onze cursivering - SW et al.).<br />

[17] Te denken valt aan een ‘vrijwillige’<br />

directe-schadeverzekering in de zin van<br />

art.7 lid 1 WMO.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!