Definitief besluit 'omgeving Phoenixstraat in Delft'.pdf - Delfland

Watervergunning 943783 / 1050432
13. Watermeters moeten volgens de richtlijnen van de fabrikant worden geïnstalleerd, worden
onderhouden en geïnspecteerd.
14. De metingen dienen te geschieden door middel van watermeters die zijn voorzien van een
telwerk of een andere inrichting voor het doorlopend registreren van de door de meter
stromende hoeveelheid water.
15. Vóór in gebruik name van de watermeters moet de vergunninghouder aan Delfland een bewijs
(niet ouder dan één jaar) overleggen van goed functioneren van de watermeters, alsmede door
de installateur te verstrekken certificaten, waaruit blijkt dat de watermeters correct zijn
geïnstalleerd.
16. De vergunninghouder:
a. IJkt de meetinstrumenten vóór aanvang van de grondwateronttrekking, en vervolgens
jaarlijks, zodanig dat de vereiste nauwkeurigheid van 5% gewaarborgd blijft. De
vergunninghouder dient voor aanvang van de bemaling van de verrichte controles een
bewijs te tonen.
b. Installeert meetinstrumenten op een goed toegankelijke plaats, zodanig dat de
instrumenten goed afleesbaar zijn.
c. Registreert voor de aanvang van de bemaling de beginstand van de watermeter. Vanaf de
start tot aan het einde van de bemaling registreert de vergunninghouder de stand van de
watermeter dagelijks.
17. Een defecte watermeter moet direct worden vervangen.
T.a.v. registratie
18. De vergunninghouder:
a. Dient de volgende gegevens vóór aanvang van de onttrekking en retournering schriftelijk in
bij het Meldpunt Toezicht van Delfland:
een overzicht van de registratienummers van de te gebruiken watermeters en
de daarbij behorende ijkrapporten;
een overzicht van de resultaten van de nulmetingen zoals bedoeld in lid 6 en lid
16.c.
b. Zendt aan het Meldpunt Toezicht van Delfland éénmaal per kwartaal een overzicht van de
resultaten van de metingen en bepalingen genoemd in lid 8 en 16.c. De vergunninghouder
wijst een contactpersoon aan waarbij Delfland wekelijks (digitale) informatie kan verkrijgen
over de grondwateronttrekking, zoals de gemeten stijghoogten, pompdebieten en eventuele
bijzonderheden.
c. Registreert bij vervanging van een meetinstrument zowel de eindstand van het oude
meetinstrument als de beginstand van het nieuwe meetinstrument. De vergunninghouder
vermeldt op de meetstaat, onder opgave van de datum, voorvallen die van invloed kunnen
zijn op de meting.
d. Zendt aan het Meldpunt Toezicht van Delfland voor 1 februari van elk nieuw kalenderjaar
en na definitieve beëindiging van de onttrekking, een jaaropgave van de onttrokken
hoeveelheden grondwater.
e. Indien de resultaten van de leden 8 en 16.c bedoelde metingen daartoe aanleiding geven,
kunnen op aanwijzing van Delfland de genoemde frequenties worden gewijzigd.
f. De metingen volgens lid 8 en 16.c dienen overzichtelijk in tabel te worden weergegeven.
Voorschrift 5.
Bebouwing / infrastructuur
1. Voor het vastleggen in hoeverre zettingen van panden al dan niet zullen optreden, verricht de
vergunninghouder het volgende:
a. De bouwkundige staat van minimaal de dichtstbijzijnde zettingsgevoelige objecten, direct
grenzend aan weerszijden van de beoogde bouwputten, legt de vergunninghouder vóór
aanvang en na afloop van de bemaling in een expertiserapport vast, inclusief
fotorapportage. Ook plaatst de vergunninghouder zettingsbouten in of prisma‟s op de hier
bedoelde bebouwing. Indien gedurende de bemaling grotere zettingen aan objecten
optreden dan aangegeven volgens de schaderisicoclassificatie die beschreven staat in de
Settlement Risk Assessment, dienen passende maatregelen te worden getroffen om verdere
schade te voorkomen. Bovendien dient op zo kort mogelijke termijn van de betreffende
objecten nogmaals de bouwkundige staat in een expertiserapport, inclusief fotorapportage,
te worden vastgelegd. Aanvullende expertiserapporten en nulmetingen dienen onverwijld
naar Delfland te worden doorgestuurd.
_______
10 / 27