Definitief besluit 'omgeving Phoenixstraat in Delft'.pdf - Delfland

Watervergunning 943783 / 1050432
11. Voor het onderdeel Prinses Irenetunnel mag tweemaal voor een aaneengesloten periode van
maximaal acht weken van de in voorschrift 4, lid 3.e genoemde GLG en GLS worden
afgeweken. Tijdens deze periode mogen de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in de
tussenzandlaag de interventiewaarden voor de peilbuizen, zoals deze zijn opgenomen in bijlage
2 van het monitoringsplan (met uitzondering van de peilbuizen nrs. 4550 en 4551), niet
worden onderschreden. Tussen de twee periodes dat afgeweken wordt van de GLG en GLS
zoals opgenomen in voorschrift 4, lid 3.e, dient aangetoond te worden dat de freatische
grondwaterstand en de stijghoogte in de tussenzandlaag ten minste eenmalig zijn hersteld tot
de voorgeschreven GLG en GLS.
12. Voor het onderdeel Riool Phoenixstraat mag eenmalig voor een aaneengesloten periode van
maximaal twaalf weken van de in voorschrift 4, lid 3.e genoemde GLG en GLS worden
afgeweken. Tijdens deze periode mogen de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in de
tussenzandlaag de interventiewaarden voor de peilbuizen zoals deze zijn opgenomen in bijlage
2 van het monitoringsplan, niet worden onderschreden.
13. Voor de onderdelen Prinses Irenetunnel en Bolwerk dient spanningsbemaling toegepast te
worden, teneinde opbarsten van de bouwputbodem te voorkomen. De stijghoogte in het eerste
watervoerende pakket aan de randen van de bouwputten mag niet hoger worden dan
NAP -6,3 m voor het onderdeel Prinses Irenetunnel en NAP -7,1 m voor het onderdeel Bolwerk.
De spanningsbemaling dient te worden uitgevoerd door middel van deepwells die in de directe
omgeving van de bouwputten worden geïnstalleerd.
14. De grondwaterverontreiniging CCL01 (Toerit noord) dient tijdens de bemaling van het
onderdeel Toerit noord afdoende gesaneerd te worden. Verontreinigd bemalingswater dient
voor lozing op oppervlaktewater aantoonbaar voldoende te zijn gezuiverd.
Voorschrift 4.
Meten en registreren
1. De locaties van peilbuizen moeten zodanig zijn, dat deze een betrouwbare indicatie verschaffen
van de freatische grondwaterstand, de stijghoogte in de tussenzandlaag danwel de stijghoogte
in het eerste watervoerende pakket in het invloedsgebied van de bemaling.
2. De volgende peilbuizen, genoemd in het monitoringsplan, maken deel uit van de in voorschrift
3 en 10 bedoelde monitoring van onder- en overschrijdingen van grondwaterstanden en
stijghoogten:
DSM viaduct: nrs. 4001-4006;
Toerit noord: nrs. 4101-4114;
Kampveldweg: nrs. 4201-4210;
Phoenixstraat: nrs. 4301-4346 en 4380-4381;
Bolwerk: nrs. 4401-4412, 4452 en 4455;
Station: nrs. 4501-4522;
Prinses Irenetunnel: nrs. 4601-4606, 4652 en 4655;
Engelsestraat: nrs. 4701-4712;
Abtswoudseweg: nrs. 4801-4808;
Toerit zuid: 4901-4912;
Retourveld ter plaatse van DSM-terrein: nrs. 5501-5503;
Diepriool Kampveldweg: nrs. 5001-5004;
Spoorsingel 44/45 en 68: nrs. 5301 en 5302.
3. Het monitoringsplan bevat in bijlage 1 een tabel, waarin voor de in lid 2 genoemde peilbuizen is
vermeld:
a. het peilbuisnummer;
b. de locatie van de peilbuis (x-, y-coördinaten);
c. de wijze van meten;
d. de filterlengte en -diepte;
e. voor het freatisch pakket de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG), de Gemiddelde
Grondwaterstand (GG) en de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG); voor de
tussenzandlaag de Gemiddeld Laagste Stijghoogte (GLS), de Gemiddelde Stijghoogte (GS)
en de Gemiddeld Hoogste Stijghoogte (GHS); voor het eerste watervoerende pakket de
Gemiddelde Laagste Stijghoogte (GLS), de Gemiddelde Stijghoogte (GS) en de Gemiddeld
Hoogste Stijghoogte (GHS);
_______
8 / 27