deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis
deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis
deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
MAANDBRIEF jaargang 12 no 4/5, mei/juni 2007<br />
VOOR LEERHUIS & LITURGIE<br />
ALLE KINDEREN VAN DE WERELD<br />
Bij de doop van zeven kinderen<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
Lezing uit het evangelie van Lukas<br />
Lukas 9 vers 46-48; 15 vers 3-7; 17 vers 1-2<br />
Ze twistten onder elkaar<br />
over wie van hen de grootste was.<br />
Jezus, die dat hartstochtelijk twisten van hen kende, nam een<br />
kleine jongen bij de hand,<br />
daar stond hij, naast hem.<br />
Hij sprak tot hen:<br />
Als je in mijn naam dit kind ontvangt, ontvang je mij;<br />
en als je mij ontvangt,<br />
ontvang je hem die mij gezonden heeft. Want wie de<br />
kleinste is van jullie allen, die is groot.<br />
Hij sprak tot hen de volgende parabel:<br />
Iemand van jullie, een mens, heeft honderd schapen, een daarvan<br />
is verloren geraakt -<br />
laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om het<br />
verlorene te zoeken<br />
tot hij het vindt?<br />
En als hij het gevonden heeft,<br />
tilt hij het vol vreugde op zijn schouders.<br />
Hij komt thuis, roept vrienden en buren bijeen en zegt:<br />
'Verheug je met mij<br />
omdat ik heb mijn schaap gevonden heb dat verloren was.' Ja, ik zeg je:<br />
zo zal er in de hemel groter vreugde zijn over één<br />
zondaar die tot omkeer komt, dan over<br />
negenennegentig rechtvaardigen die geen omkeer<br />
nodig hebben.<br />
1.<br />
“Hij nam een kleine jongen bij de hand, daar stond hij, naast hem”. Die kleine<br />
jongen die daar staat, in de evangeliewoorden zojuist voorgelezen, die kleine jongen<br />
was jij, oude man, jonge heer; maar ook jij grote mevrouw, lieve jonge dame. Wij<br />
waren allemaal toen we nog klein en weerloos en nietig waren, die kleine jongen.<br />
Alle kinderen van de wereld, van de wereldgeschiedenis, staan daar in die kleine<br />
jongen ‘uitgelicht’- altijd omvergelopen, over het hoofdgezien, maar nu profetisch<br />
aangewezen als degenen om wie het gaat, die er het allermeeste toe doen, voorgoed,<br />
nooit meer niet. ‘Patsers, grote monden, grote ego’s, wat voor een wereld laten jullie<br />
je kinderen na,’ hoor je hem denken, Jezus van Nazareth, die messiaanse profeet die<br />
van een andere wereld weet, een koninkrijk van God waar de kleinsten de grootsten<br />
zullen zijn en de laatste de eerste. ‘Hij nam een kleine jongen bij de hand’ – wie de<br />
kleinste is van jullie allen, die is groot.<br />
2.<br />
` Vladimir Nabokov, de grote Russisch-Amerikaanse schrijver, vertelt in zijn boek<br />
Geheugen, spreek hoe hij als klein kind tussen zijn ouders liep in de tuin van hun<br />
landgoed: ‘Zij schreden gelijkmatig voort en tussen hen in stapte ik trots en holde en<br />
stapte weer, van zonneplek naar zonneplek.’<br />
1<br />
COLOFON<br />
MAANDBRIEF VOOR<br />
LEERHUIS EN LITURGIE<br />
ISSN 1385 0326<br />
Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie<br />
(sinds 1980)<br />
Eindredactie: Kees Kok<br />
Redactie en administratieadres: Postbus 17268,<br />
1001 JG Amsterdam; tel. (020) 6256940<br />
leerhuis@leerhuisenliturgie.nl<br />
www.leerhuisenliturgie.nl<br />
Abonnementsprijs: € 22,50 per jaar;<br />
Europa € 30,00; buiten Europa € 35,00.<br />
Opzeggingen vóór 1 november van het<br />
lopende jaar.<br />
Giro 395505 tnv Stg.Leerhuis en Liturgie<br />
Voor België: Postgiro 000-1699184-35
Wat kun je ooit nog anders willen dan twee handen die je<br />
vasthouden van zonneplek naar zonneplek? Misschien is het<br />
een van jullie, of meerderen van ons, net zo vergaan als<br />
Nabokov, toen je een klein kind was: je bent ‘ik’ geworden in<br />
de lichtkring van betrouwbare woorden, in de veiligheid van<br />
‘wij’; vastgehouden van zonneplek naar zonneplek, door<br />
schaduwstroken heen. Andere, eerdere mensen maken je ‘ik’<br />
door je aan te kijken, aan te raken, aan te spreken. Was je<br />
nooit ‘in aanraking gekomen’, je zou een cactus geworden<br />
zijn. Had niemand naar je gekeken, je was een blinde muur<br />
geworden.<br />
Er zijn mensen als cactussen en blinde muren. Ze zijn niet<br />
opgegroeid in de veiligheid van wij, in de lichtkring van<br />
betrouwbare woorden, maar in de onveiligheid van ‘men’ en<br />
‘ze’. Ze zijn bang gemaakt door mensen met maskers op, en<br />
niet vastgehouden, maar overgelaten aan zichzelf toen ze nog<br />
zichzelf niet waren. Ze zijn boos gemaakt en gestraft voor<br />
hun boosheid. Bang en boos vertrouwen ze niemand meer.<br />
4.<br />
Misschien moet je wel een allervroegste jeugd van zonneplek<br />
naar zonneplek gehad hebben, en zo vastgehouden zijn, om te<br />
kunnen geloven in de geest en de bewoordingen van psalm<br />
23. Om je te kunnen indenken dat je zo, tegen alles in, veilig<br />
bent, dat niets je deren zal, uiteindelijk niets, zelfs de dood<br />
niet<br />
Moet ik de afgrond in, de doodsvallei, ik zal bang zijn-<br />
ben jij naast mij, ik zal niet doodgaan van angst.<br />
Dat ‘toevertrouwen’, dat zouden we allemaal wel willen<br />
kunnen, daarom is <strong>deze</strong> psalm, streng berijmd of vrij vertaald,<br />
zo wereldwijd populair. Een oerlied. Niet de droom van een<br />
veilige wereld, maar van een veilige weg- ‘ben jij naast me’ -<br />
wie Jij?<br />
De genade van in den beginne: van toen je ter wereld kwam,<br />
vastgehouden zijn, door bevende, onhandige handen<br />
desnoods- er bestaan geen volmaakte, almachtige handen. Er<br />
bestaat wel ‘zo goed mogelijk’ en ‘onvoorwaardelijk’,<br />
onvoorwaardelijke liefde.<br />
Moge ons dat gegeven worden, of we nu kinderen hebben of<br />
niet: de kracht tot onvoorwaardelijke liefde.<br />
5.<br />
Met mijn moeder die las<br />
en breide tegelijk<br />
en mijn vader die zes uur<br />
per dag piano speelde<br />
heb ik jaren lang gepraat<br />
gelachen en ruziegemaakt-<br />
schreef de joodse dichteres Hanny Michaelis, onlangs<br />
gestorven en begraven. Haar ouders werden vermoord in<br />
Sobibor, zij zelf dook onder, overleefde, werd 84. Als een<br />
‘vogel’ die tegen de wind in zingt, ‘wankelend op de valreep<br />
van het licht’, zo beschreef ze zichzelf. Ondanks alles toch<br />
doorgaan, blijven zingen als die merel, zei ze. Dat was haar<br />
leven. Dat kan dus, zo gelukkig mogelijk overleven. Kan je<br />
dat leren … je kinderen leren? Door met ze te praten, te<br />
lachen en ruzie te maken in onvoorwaardelijke liefde?<br />
Keimpe – Sietske – Françoise – Nikè – Lucille – Zoetje en<br />
Berend, de zeven van vandaag: wij vieren hun geboorte, hun<br />
toekomst.<br />
2<br />
3.<br />
Stel, je hebt niet alleen in je eerste kinderjaren, maar ook later<br />
in je jeugd het redelijk goed getroffen. Je hebt leren lachen en<br />
huilen, luisteren en zingen. ‘Ze’, anderen, lieten je blijken dat<br />
ze je belangrijk vonden. Ze maakten je open en wekten je<br />
behoefte aan intimiteit. Ze namen je mee de ruimte van de<br />
vriendschap in; leerden je verlangen en gaan: dat je voor iets<br />
gáán kunt, voor een ideaal, voor een ander, gáán, niet vallen –<br />
en hoe gelukkig dat kan maken. Gezegend ben je als het zo<br />
met je gegaan is.<br />
Er is al jaren een maatschappelijke discussie gaande, over<br />
normen en waarden. De vraag naar de verantwoordelijkheid<br />
van gelukkig-welvarend-rijk voor ongelukkig-zwak-arm, is de<br />
kernvraag van <strong>deze</strong> discussie. En het is leerzaam om te zien<br />
hoe er om het antwoord wordt heengestotterd, hoeveel<br />
ingewikkelde nuances worden aangebracht, in hoeveel<br />
bochten er gewrongen wordt.<br />
Je kinderen ten doop houden is zoveel als een gelofte: dat je<br />
ze zult vasthouden, kome wat komt. En dat je ze zult<br />
meenemen in het Grote Verhaal over een nieuwe wereld waar<br />
de laatsten eersten zullen zijn en de kleinste groot – een<br />
omgekeerde wereld.<br />
Ik zal ze, volgens jullie wil, dopen met woord en water,<br />
inzegenen in die wereld die komende is. Jullie, hun ouders,<br />
hun behoeders, zullen hen leren zingen tegen de wind in.<br />
Afgesproken?<br />
Zo moge het zijn.<br />
Psalm 23, vrij<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
Was jij mijn herder, niets zou mij ontbreken.<br />
Breng mij naar bloeiende weiden<br />
doe mij liggen aan vlietend water<br />
dat mijn ziel op adem komt<br />
dat ik de rechte sporen weer kan gaan<br />
achter jou aan.<br />
Jij mijn herder? Niets zal mij ontbreken.<br />
Moet ik de afgrond in, de doodsvallei,<br />
ik zal bang zijn - ben jij naast mij<br />
ik zal niet doodgaan van angst.<br />
Jij hebt de tafel al gedekt - mijn spotters<br />
weten niet wat ze zien:<br />
dat jij mijn voeten wast, ze zalft met balsem<br />
mij inschenkt, drink maar, zeg je<br />
niets zal mij ontbreken.<br />
Laat het zo blijven, dit geluk<br />
<strong>deze</strong> genade, al mijn levensdagen.<br />
Dat tot in lengte van jaren<br />
ik wonen zal bij jou in huis.<br />
Jij mijn herder, niets zal mij ontbreken.
BEZIELD VERBAND<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
Gelezen<br />
Psalm 8, vrij<br />
Onbegonnen naam onnoembaar wie<br />
laag of hoog in welke aarde-uithoek wie.<br />
Hemel majesteitelijke mantel<br />
fonkelende myriaden -<br />
wie?<br />
Die uit de mond van kinderen<br />
een sterkte bouwt, een burcht van zangen<br />
waar zij hun schenders ontkomen,<br />
Die.<br />
Als ik de hemel schouw,<br />
zon maan sterren daar gewrocht:<br />
wie zijn wíj dan<br />
dat aan ons gedacht zou worden,<br />
mens wie ben je<br />
dat je wordt geweten?<br />
Godendochters zijn wij en zonen<br />
gekroond met onzienlijke kronen,<br />
in verfijnde lichamen gekleed.<br />
En heel de aarde uitgespreid aan onze voeten<br />
tot in de verste verten,<br />
dat wij haar behoeden.<br />
Kudden schapen, stoeten vee<br />
met de beesten in het wild tezamen<br />
vogels langs de hemelbanen<br />
vissen flitsend langs de lanen van de zee.<br />
Onbegonnen naam onnoembaar wie<br />
wie jij<br />
laag of hoog in welke aarde-uithoek jij<br />
wie jij.<br />
1.<br />
Zijn we gelukkig? Dat vragen we niet aan elkaar, we vragen<br />
hoe is het met je? En het antwoord is nooit ‘slecht’, meestal<br />
‘goed, en met jou?’ Gespannen, ongemakkelijk, lichtgeraakt of<br />
diep gekwetst zijn we, melancholiek tot sentimenteel - maar<br />
we houden ons in, we houden ons groot - goed, en met jou.<br />
De een is beter voor dit leven toegerust dan de ander. Een<br />
gelukkige jeugd geldt als de best mogelijke toerusting voor het<br />
leven; maar welke jeugd is volstrekt gelukkig? Vaak pas op<br />
latere leeftijd realiseer je je hoe je geleden hebt onder de<br />
moeizaam of niet bedwongen spanningen tussen je ouders, of<br />
wat je te danken hebt aan de onvoorwaardelijke trouw van je<br />
moeder en je vader; dat ze je vertrouwen nooit hebben<br />
beschaamd, ze waren er altijd, <strong>hele</strong>maal - dat komt voor. Het<br />
tegendeel komt ook voor.<br />
2.<br />
Gelukkig ben je als je een beetje met alle tegenstellingen in<br />
jezelf kunt leven, en vooral als er een paar mensen zijn die je<br />
goed vinden, zoals je bent. Die je aanvaarden. Gelukkig ben je<br />
als het je lukt door je beproevingen heen te groeien - je bent<br />
door een zwaar ongeluk getroffen, met blijvende lichamelijke<br />
gevolgen, maar niet verbitterd, je geniet van wat er nog<br />
mogelijk is.<br />
3<br />
Hier en daar zie ik mensen die het proberen, moedig - de<br />
moed der wanhoop is ook moed. En er zijn mensen, altijd<br />
geweest, die van nature minder ‘zwaar’ zijn, opgewekt van<br />
aard en van nature tevreden. De woorden ‘gelukkigongelukkig’<br />
blijken dikwijls té eenvoudig, te eenduidig, om<br />
onze ingewikkelde levens te typeren, maar er zijn meer<br />
woorden in de taal.<br />
3.<br />
Ik denk dat het een belangrijke geluksfactor kan zijn in het<br />
leven van mensen, als zij bij iets groters behoren dan bij hun<br />
familie, vrienden, kinderen, partner. Horen bij een politieke<br />
partij was ooit voor velen een bron van inspiratie, het gaf<br />
mensen een wijder horizon, verbond hen met grote evidente<br />
doelstellingen. Het nastreven van een politiek ideaal samen<br />
met vele anderen, opgenomen zijn in een vredesbeweging, in<br />
een vrouwenemancipatiebeweging, was en is nog een<br />
gelukkigmakend engagement, dat soms ook opweegt tegen<br />
persoonlijke momenten van ongeluk. Zo’n beweging die<br />
stroomt en ‘die nooit meer, door niemand, zich inperken laat’.<br />
Ooit was het voor mensen in Nederland een geluksfactor dat<br />
zij behoorden bij een wereldwijde katholieke kerk, of bij een<br />
protestantse geloofsgemeenschap. Het geluk mee te doen,<br />
mee te groeien, in een bezield verband - oud woord, maar het<br />
duidt nog altijd op een jeugdig jong ideaal: ik wil niet nergens<br />
bij horen, ik wil verbonden zijn, ik wil niet gescheiden zijn,<br />
afgescheiden, afgezonderd, overgelaten aan mezelf,<br />
onvindbaar, weggeraakt, verweg geraakt, vervreemd.<br />
De theoloog Paul Tillich - die in 1933 als docent aan de<br />
universiteiten van Berlijn en Frankfurt werd ontslagen<br />
vanwege zijn kritiek op het nationaal-socialisme en naar de<br />
Verenigde Staten uitweek, meende dat ‘zonde’ is: de ervaring<br />
in gescheidenheid van jezelf en anderen te leven, vervreemd<br />
te zijn van het leven zelf. De betekenis die hij aan het woord<br />
‘zonde’ geeft, vind ik ook in een gedicht van de dichteres M.<br />
Vasalis.<br />
4.<br />
Stel u voor: de Côte d’Azur. In alle dorpen daar, en langs de<br />
zee, staan aan weerszij van de wegen de platanen. Wat een<br />
bomen zijn dat; groen-wit gevlekt, dicht lover, de takken naar<br />
boven gespreid als witte geweien. Ze lijken op herten die in<br />
hun ren naar het water plotseling betoverd zijn, en daar staan<br />
ze nu, verstard. Een vrouw van rond de dertig logeerde eens<br />
aan die Côte d’Azur, in de buurt van Cannes, en raakte<br />
gefascineerd door de platanen. Zij schreef er een gedicht over.<br />
In dat gedicht gebeurt het dat zij zich bewust wordt van haar<br />
onbewustheid. Ze is gezond, gelukkig, leeft als in een droom,<br />
temidden van wonderen die haar nauwelijks raken, ‘door het<br />
verwonderlijkste nauw geraakt’, noemt zij dat. Ze ziet, maar<br />
niet echt; is gezegend, maar beseft het niet. Op een dag loopt<br />
ze dicht langs de zee, tussen de platanen, en beseft haar<br />
onbewustheid, en dat zij ‘ver van de werkelijkheid is<br />
weggeraakt’. Dat noemt zij dan ‘de enig werkelijke zonde’.<br />
Het gedicht heet ‘Cannes’.<br />
In een woestijn van zon, dicht langs de zee<br />
staan de platanen in een brede allée:<br />
dorstige herten, plotseling betoverd<br />
en in hun ren naar ‘t water star gebleven,<br />
het groene lichaam wit gevlekt, hoornen geloverd,<br />
het wit gewei breed opgeheven.<br />
Langs lopend, te gezond, te naakt
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,<br />
besef ik plotseling de enig werkelijke zonde:<br />
dat ik door het verwonderlijkste nauw geraakt,<br />
zonder besef door het bestaan gezegend<br />
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,<br />
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.<br />
(Uit de bundel De vogel Phoenix,, 1947)<br />
De werkelijkheid waarvan zij besefte ver weg geraakt te zijn,<br />
heeft zij in latere gedichten feilloos beschreven: de<br />
werkelijkheid van nietige mensen, ‘de idioot in het bad’,<br />
kwetsbare en gekwetste kinderen, oude mensen: Ik kwam twee<br />
oude mannen tegen / met dunne halzen en met haperende voet... / eens<br />
blinkenden maar nu verdorden.En eens, twintig jaar later, toen zij<br />
een belangrijke literaire prijs kreeg, sprak zij over ‘het in mij<br />
groeiende besef wat een geraffineerd, miljoenen jaren<br />
geperfectioneerd instrument wij zijn, en dan te denken wat<br />
dat instrument doet, dat het zich zo grof beweegt en uitdrukt<br />
en zo globaal, vergeleken met zijn allerhachelijkste positie, en<br />
wat er gebeurt als er maar één eiwitmolecuul kromstaat in een<br />
chromosoom en een kind leeft z’n leven lang ongelukkig’.<br />
Godendochters zijn we en zonen, gekroond met onzienlijke kronen, in<br />
verfijnde lichamen gekleed.<br />
Zo werd ons voorgelezen in een vrije bewerking van Psalm 8.<br />
5.<br />
Onbegonnen naam onnoembaar wie<br />
laag of hoog in welke aarde-uithoek wie?<br />
In de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst van Psalm 8 staat de<br />
Naam die niet uitgesproken wordt, maar die klinkt naar<br />
eeuwig en onpeilbaar - onbegonnen naam, onnoembaar wie,<br />
onnoembaar jij, wie jij?<br />
Hemel majesteitelijke mantel<br />
fonkelende myriaden -<br />
wie?<br />
Die uit de mond van kinderen<br />
een sterkte bouwt, een burcht van zangen<br />
waar zij hun schenders ontkomen,<br />
Die.<br />
Als ik de hemel schouw,<br />
zon maan sterren daar gewrocht:<br />
wie zijn wij dan<br />
dat aan ons gedacht zou worden,<br />
mens wie ben je dat je wordt geweten.<br />
Godendochters zijn wij en zonen<br />
gekroond met onzienlijke kronen,<br />
in verfijnde lichamen gekleed.<br />
Heel de aarde uitgespreid aan onze voeten<br />
tot in de verste verten.<br />
Psalm 8 vertolkt, bezingt een gelukservaring: het huiverend<br />
weten dat er een onbegrijpelijk groot bezield verband is<br />
waarin je opgenomen en gekend wordt, het universum van<br />
een jij, iemand met een naam.<br />
Je kijkt naar de hemel, je ziet hoe behoedzaam en trefzeker de<br />
sterren en de maan in de oneindige ruimte zijn aangebracht.<br />
Daar sta je - sterrenstelsels hoog boven je uit, en duizelend<br />
van flitsen bewustzijn weet je, durf je te weten dat jij even<br />
exact en liefdevol in het heelal bent aangebracht als de maan<br />
4<br />
en de sterren. Wij, het universum en ik, zijn van <strong>deze</strong>lfde<br />
hand.<br />
6.<br />
Dat weten van verbondenheid, van toebehoren aan hemel en<br />
aarde en alles - die Psalm 8-ervaring -, die intuïtie ‘dat aan je<br />
gedacht wordt’ (om het voorzichtig uit te drukken) - ‘dat je<br />
wordt geweten’, dát soms even zeker weten: dat is geluk.<br />
Dat je gescheidenheid, je onmacht, je vervreemding, al dat<br />
‘zondige’, niet de laatste waarheid is - misschien wél jouw<br />
laatste woord, maar niet het laatste woord over jou; dat je<br />
gekend bent en omgeven - dieper gekend dan je ooit jezelf<br />
kunt kennen -, dat is een gelukservaring die in de taal van de<br />
psalmen, van de Thora van Mozes en de profeten, van Jezus<br />
en Paulus, ‘genade’ genoemd wordt.<br />
7.<br />
Zonde-en-genade. Die woorden, sleutelwoorden in het<br />
profetisch-messiaanse verhaal, waarin wij ons bewegen - en<br />
zijn, tastend -, wat kúnnen wij zijn, wij, met die overgeleverde<br />
woorden ‘zonde-en-genade’?<br />
Zonde, schreef Paul Tillich (en ik herkende dat, in mijn eigen<br />
bestaan) - zonde is het besef in gescheidenheid van jezelf en<br />
anderen te leven; vervreemd te zijn van het leven zelf, in<br />
leegte, herkomst en doel verloren. Genade is dat je daar<br />
uitgetild wordt; dat je, even, niet meer naar beneden valt -<br />
maar naar boven. Paul Tillich schrijft: ‘Het is alsof een stem<br />
zegt: je bent aanvaard’ (uit You are accepted, een preek over<br />
Romeinen 5:20).<br />
Het profetisch-messiaanse verhaal, over Mozes en Jezus -<br />
onze traditie begint, in ballingschap en woestijn, met de<br />
ervaring van gekend en aanvaard te zijn, opgenomen in een<br />
bezield verband, een universum van een jij - wie jij - iemand<br />
met een naam, Psalm 8-ervaring. Die iemand - jij, Gij,<br />
Eeuwige, Ene, Levende, Heer, Godalmachtig - die roept in<br />
dat verhaal dat hij ‘er zal zijn, erbarmend, genadig,<br />
lankmoedig, vriendschap en trouw, tot in het duizendste<br />
geslacht’.<br />
Als wij zingen ‘Er is een woord dat eeuwiglijk zal duren’ - dan<br />
bedoelen we dát woord over genade, vriendschap en trouw<br />
tot in het duizendste geslacht. En wie dat woord verstaat, en<br />
zich eraan toevertrouwt, die is niet meer afgescheiden van<br />
zichzelf en anderen - ‘die is niet meer alleen’. Mocht het waar<br />
zijn - moge waar worden wat wij zingen.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 29 april 2007
DE WORDING VAN HET<br />
CHRISTENDOM<br />
Alex van Heusden<br />
‘Van God is de aarde in volle omvang.’ Psalm 24 verbeeldt<br />
een liturgie van intrede in het heilige, het huis van Israëls God<br />
in Jeruzalem. ‘Wie mag zijn hoogte bestijgen?’ Welke mensen?<br />
Zomaar mensen, iedereen die dat wil? Nee, er is geen vrije<br />
toegang voor iedereen op de hoogte van Zion. Alleen mensen<br />
‘met zuivere handen’, ‘met harten integer’ mogen die hoogte<br />
bestijgen. Handen die niet naar de wapens grijpen, harten<br />
waarin geen boze plannen opkomen, geen plaats is voor alles<br />
wat het leven van mensen op aarde tot een hel maakt. Mensen<br />
met ‘zuivere handen’, met ‘harten integer’ - waar zijn ze, in<br />
<strong>deze</strong> wereld vol economisch en ander geweld? Ze zijn er, de<br />
rechtvaardigen, ‘dat slag dat hem zoekt’, en de psalmdichter<br />
stelt zijn hoop op zulke mensen. ‘Zij dragen de zegen van<br />
God hun bevrijder’: van de God die bevrijdt uit slavernij en<br />
onderwerping tot gerechtigheid en vrede - sjalom.<br />
In de eeuw waarin Jezus leefde, de eerste van onze jaartelling,<br />
werd een heel andere vrede op aarde gevestigd: geen sjalom,<br />
maar Pax Romana, de ‘vrede’ die het Romeinse rijk oplegde<br />
aan alle volkeren die het gewapenderhand veroverde en<br />
onderwierp. Een nieuwe wereldorde, het Romeins imperium -<br />
stampende laarzen, gejuich van overwinning, maar ook kreten<br />
van ontzetting. Bloedige vrede. Massa’s mensen aan kruisen<br />
gespijkerd en voor de leeuwen geworpen.<br />
Enkele tientallen jaren voor de geboorte van Jezus trekken<br />
Romeinse legioenen door het joodse land, branden dorpen<br />
plat, maken gezonde mensen tot slaven, doden zieken en<br />
gehandicapten. Romeinse veldheren benoemen de jonge<br />
krijgsman Herodes tot koning over heel het gebied en leveren<br />
hem troepen om het volk met harde hand te onderdrukken.<br />
(Van diezelfde Herodes zou onlangs het graf zijn gevonden.)<br />
Na Herodes’ dood in het jaar 4 voor de gangbare jaartelling,<br />
omstreeks de geboorte van Jezus, wordt het joodse land<br />
onder rechtstreeks gezag van Rome geplaatst. Romeinse<br />
landvoogden zoals Pontius Pilatus benoemen getrouwen tot<br />
hogepriesters. Zij collaboreren met de bezettingsmacht vanuit<br />
het heilige, het huis van Israëls God in Jeruzalem, door<br />
koning Herodes herbouwd en uitgebreid in grandioze<br />
hellenistische stijl.<br />
In <strong>deze</strong> historische context van bezetting en onderwerping<br />
moeten we Jezus en zijn volgelingen situeren. We zijn geneigd<br />
Jezus en christendom in één adem te noemen. En het is waar,<br />
het christendom gaat terug op Jezus. Maar vanaf wanneer kun<br />
je spreken van christendom? Om één hardnekkig misverstand<br />
uit de weg te ruimen: het christendom is niet gesticht, maar in<br />
een geleidelijk, bijna vier eeuwen omvattend proces ontstaan.<br />
Het christendom beroept zich op Jezus van Nazaret, het<br />
belijdt hem als de Christus, de zoon van God - maar de<br />
‘historische’ Jezus heeft geen nieuwe religie gesticht en geen<br />
kerkorde ingevoerd. Zijn eerste volgelingen waren allen Joden<br />
en bléven dat ook; zij werden geen ‘christenen’, zeker niet in<br />
de moderne betekenis van het woord, maar aanhangers van<br />
een beweging, een van de vele, binnen het toenmalige<br />
jodendom.<br />
Er waren er meer in die roerige eerste eeuw van onze<br />
jaartelling die door hun volgelingen werden beschouwd als de<br />
messias, de bevrijder van Israël. De roep om verzet en<br />
opstand tegen de Romeinse onderdrukking van het joodse<br />
volk in de rijksprovincie Judea werkte dit in de hand. Andere<br />
groepen, vooral die der Farizeeën, zagen geen heil in<br />
5<br />
messiaanse avonturen die naar hun oordeel zouden uitlopen<br />
op een catastrofe voor het joodse volk. De geschiedenis heeft<br />
hen gelijk gegeven. De eerste grote joodse opstand, in het jaar<br />
66 begonnen in het noordelijke Galilea (de geboortestreek<br />
van Jezus), leidde tot de verwoesting van Jeruzalem, stad en<br />
tempel, in het jaar 70. De triomfboog van Titus op het Forum<br />
in Rome herinnert nog altijd aan die gebeurtenis.<br />
Of de joodse volgelingen van Jezus actief betrokken waren bij<br />
<strong>deze</strong> opstand of zich juist afzijdig hielden, valt niet meer te<br />
reconstrueren. Hoe het ook zij, de Jezusbeweging heeft als<br />
enige messiaanse groepering de ramp van het jaar 70<br />
overleefd. Hoe kon dit gebeuren?<br />
De beslissende factor is geweest dat <strong>deze</strong> beweging al snel na<br />
de dood van Jezus aanhang vond buiten het joodse land, in de<br />
diaspora, ook onder niet-Joden. Daarbij is de rol van Paulus,<br />
die van de bekende nieuwtestamentische brieven en evenals<br />
Jezus een Jood, nauwelijks te overschatten. Paulus formeerde<br />
gemeenschappen van Joden en niet-Joden samen, op basis<br />
van volstrekte gelijkwaardigheid. Daarmee schiep hij een<br />
alternatief voor de sociale hiërarchie van de Romeinse<br />
wereldorde: alle scheidsmuren vallen weg, alle tegenstellingen<br />
worden opgeheven. Zoals hij schreef in zijn brief aan de<br />
Galaten (3:28):<br />
Geen Jood of Griek meer,<br />
geen slaaf of vrije,<br />
geen mannelijk en vrouwelijk<br />
want allen zijt gij een in Messias Jezus.<br />
Paulus stichtte gemeenschappen op <strong>deze</strong> noemer in<br />
sleutelsteden, metropolen in het oostelijk gebied rond de<br />
Middellandse Zee, zoals Tessalonika, Korinte en Efese -<br />
gemeenschappen die hij ekklèsiai noemde, ‘bijeengeroepenen’.<br />
Deze naamgeving verraadt Paulus’ religieus-politieke inzet: de<br />
Romeinse keizer, aangesproken als ‘heer en redder’ (heer der<br />
wereld en redder van de volkeren) werd geëerd en vereerd<br />
door de ‘vergaderde gemeenschappen’, ekklèsiai, van steden<br />
als Filippi, Korinte en Efese. Daar kreeg men als euaggelion,<br />
‘evangelie’, ‘goed nieuws’ te horen hoe de keizer in heel de<br />
bewoonde wereld redding had gebracht en vrede gesticht -<br />
Pax Romana. Tegen dit religieus-politieke vertoon van de zijde<br />
der Romeinse wereldorde in proclameert Paulus een ander<br />
evangelie: Jezus Messias is de ‘heer en redder’ die het einde<br />
van Rome inluidt en het begin van een nieuwe wereldorde,<br />
het koninkrijk van God, door Paulus ook ‘nieuwe schepping’<br />
genoemd (2 Korintiërs 5:17).<br />
Geen wonder dat Paulus zich de reputatie verwierf in<br />
Tessalonika en elders te hebben verkondigd, aldus het boek<br />
Handelingen der Apostelen, dat ‘er een andere koning is,<br />
genaamd Jezus’ en dat de ekklèsiai die <strong>deze</strong> opvatting<br />
onderschrijven, ‘handelen in strijd met de decreten van de<br />
keizer’ (Handelingen 17:7).<br />
Aan het slot van zijn brief aan de Romeinen doet Paulus een<br />
<strong>hele</strong> reeks mensen van de ekklesia aldaar de groeten. Maar<br />
eerst noemt en roemt hij de vrouw die zijn brief aan de<br />
broeders en zusters in Rome heeft bezorgd: Phoibè. In de<br />
ekklesia in Kenchreai, de oostelijke en grootste haven van<br />
Korinte, is Phoibè diaken. Dat is dan nog geen ambt in strikte<br />
zin. Mogelijk vertaalde zij voor de niet-Joden tijdens de<br />
gemeenschappelijke maaltijden de Schriftlezingen die in het<br />
Hebreeuws werden voorgelezen. Mogelijk ook was zij belast<br />
met de ‘dienst van het woord’, als lerares.<br />
Na Phoibè te hebben aanbevolen doet Paulus de groeten aan<br />
achtentwintig mensen van de ekklesia in Rome: Joden en
Grieken, slaven en vrijen, mannen en vrouwen. Ook slaven?<br />
Ja, dat kun je horen aan hun namen: Ampliatus, ‘uitbreiding<br />
(van het bezit van zijn heer)’, onmiskenbaar een slavennaam.<br />
Maar ook Epainetos-Lovenswaardig, Stachos-Eer, Persis-<br />
Perzische, Asunkritos-Onvergelijkbare, Philologos-Vriend van<br />
het woord.<br />
‘Groet Andronikos en Junia, mijn volksgenoten en mijn<br />
medegevangenen, die in aanzien zijn onder de gezondenen...’<br />
Andronikos en Junia zijn, evenals Paulus, joodse volgelingen<br />
van Jezus Messias. Paulus noemt hen bovendien<br />
‘medegevangenen’, een eretitel voor hen die zijn uitgezonden<br />
om van stad tot stad te onderwijzen in naam van Jezus<br />
Messias. Andronikos is zonder twijfel een man. Maar hoe zit<br />
het met Junia? Is dat een man of een vrouw? Naar alle<br />
waarschijnlijkheid een vrouw. Junia die ‘in aanzien’ is onder<br />
de apostoloi, de ‘gezondenen’. Was zij zelf een gezondene?<br />
Waren dan, in de dagen van Paulus, niet alleen mannen<br />
gezondenen, maar ook vrouwen? Het heeft er alle schijn van,<br />
al zal de huidige kerk van Rome <strong>deze</strong> ‘wetenschap’ niet willen<br />
aanvaarden.<br />
Vrouwen op sleutelposities in de jonge ekklesia. Phoibè de<br />
diaken, Junia de gezondene en Prisca die met haar man Aquila<br />
een ekklesia in eigen huis bestiert. En Paulus die daar geen<br />
enkele moeite mee lijkt te hebben, integendeel.<br />
Paulus was een apocalypticus. Dat betekende onder andere<br />
dat hij het nieuwe wereldbestel spoedig verwachtte. Maar die<br />
snelle komst bleef uit. Toen begon de ekklesia een proces van<br />
aanpassing: de patriarchale hiërarchische verhoudingen die<br />
overal in het Romeins imperium de norm waren, nestelden<br />
zich in de gemeente. Dat gebeurde niet overal tegelijk en in<br />
hetzelfde tempo, kritische tegengeluiden waren er genoeg,<br />
maar <strong>deze</strong> ontwikkeling was op den duur niet te stuiten. Was<br />
de ekklesia in de dagen van Paulus niet van <strong>deze</strong> wereld(orde),<br />
één tot twee generaties later ging de gemeente, in haar interne<br />
organisatie, de heersende onderlinge verhoudingen van <strong>deze</strong><br />
wereld(orde) tot de hare maken. Het ‘in Messias Jezus is geen<br />
slaaf of vrije, geen mannelijk en vrouwelijk’ raakte uitgespeeld.<br />
Ook het gezamenlijk optrekken van Joden en niet-Joden,<br />
speerpunt van Paulus’ evangelie, kwam geleidelijk aan op de<br />
tocht te staan. Na de verwoesting van Jeruzalem voltrok zich<br />
een proces van verwijdering tussen ekklesia en synagoge dat<br />
in de loop van de tweede eeuw leidde tot een definitieve<br />
breuk. De joodse aanhangers van Jezus werden het kind van<br />
de rekening. Zij vielen tussen wal en schip. De niet-joodse<br />
leden van de ekklesia keerden zich van hen af omdat zij Joden<br />
bleven, dat wil zeggen vasthielden aan de Thora, de joodse<br />
levensleer. De andere Joden wilden niets van hen weten<br />
omdat zij zich bekenden tot Jezus Messias. Zij beschouwden<br />
de joodse volgelingen van Jezus als afvallige Joden. In de<br />
eeuwen die volgden leidden ze een marginaal bestaan, de<br />
Jezus Messias belijdende Joden.<br />
Kort na het jaar 100 was het de geschiedschrijver Suetonius<br />
die de beweging in naam van Jezus Messias typeerde als een<br />
nieuw en boosaardig bijgeloof. Vervolging van die beweging<br />
van de zijde der Romeinse overheden is ook niet uitgebleven,<br />
maar niettemin telde zij rond het jaar 250 ruim een miljoen<br />
aanhangers - overwegend niet-Joden. Die miljoen behoorden<br />
tot talrijke stromingen en vertakkingen die zich alle beriepen<br />
op Jezus en op de apostelen, maar onderling volstrekt<br />
verschillend waren en elkaar daarom om het hardst<br />
verketterden.<br />
Er waren kringen waarin men geloofde dat de dood van Jezus<br />
de wereld verlost had - ‘verzoenend lijden en sterven’,<br />
anderen waren van oordeel dat Jezus daar niets mee te maken<br />
6<br />
had - zijn dood aan het kruis was alleen maar smadelijk. Er<br />
waren er ook, zoals de gnostische christenen, die geloofden<br />
dat Jezus zelfs nooit gestorven was, maar slechts ‘in schijn’ op<br />
aarde had geleefd. Volgens sommigen, onder wie zeker de<br />
joodse leerlingen, was Jezus ‘volledig mens’, volgens anderen,<br />
bijvoorbeeld de gnostici, ‘volledig God’ en weer anderen<br />
zeiden ‘volledig mens én volledig God’. Er is, in het kader van<br />
<strong>deze</strong> theologische strijd, geen enkele reden om de ene groep<br />
wel het predikaat ‘christelijk’ toe te kennen en de andere niet.<br />
Een van die stromingen van vroeg christendom was de<br />
apostolische ekklesia: de samenhang van plaatselijke<br />
gemeenten die alle onder het gezag stonden van een episkopos,<br />
‘toeziener’. De grote leraren en denkers van de apostolische<br />
ekklesia ontwikkelden hun visie op God en Jezus, en op hun<br />
onderlinge verhouding, door zich af te zetten tegen andere<br />
richtingen van vroeg christendom, onder andere de gnosis en<br />
de Jezus Messias belijdende Joden. Tegenover de joodse<br />
leerlingen poneerden zij Jezus de God, tegenover de gnostici<br />
Jezus de mens.<br />
Wat de apostolische ekklesia vooral van de andere richtingen<br />
onderscheidde, was haar nadruk op eenheid en haar strakke<br />
organisatie met de episkopos aan het hoofd van de lokale<br />
gemeente. Andere groepen opereerden zonder<br />
noemenswaardige structuur en eenheid van denkbeelden, wat<br />
mogelijk een verklaring biedt voor hun ondergang.<br />
Alleen de apostolische ekklesia met haar accent op organisatie<br />
en vastgelegde geloofswaarheden was op den duur<br />
aantrekkelijk genoeg om uit te groeien tot de staatsgodsdienst<br />
van het Romeinse rijk dat, zeker sinds de derde eeuw,<br />
hopeloos in verval was geraakt, zowel economisch als<br />
organisatorisch. De vele oorlogen gingen hun tol eisen.<br />
Plaatselijke eliten en legerleiders opereerden volkomen<br />
onafhankelijk in hun hang naar de grote macht en het grote<br />
geld. Bovendien ontbrak het aan een sluitende, universele<br />
ideologie die als grondslag kon dienen voor een nieuw te<br />
vestigen eenheid van het gigantische imperium.<br />
Rome heeft zich overigens niet zonder slag en stoot<br />
toegewend naar de apostolische ekklesia. Het grote rijk heeft<br />
nog tegengesputterd en onder Diocletianus geprobeerd <strong>deze</strong><br />
stroming van vroeg christendom met wortel en tak uit te<br />
roeien. Maar het mocht niet baten. Keizer Constantijn schreef<br />
zijn overwinning op zijn naaste belager Maxentius bij de<br />
Milvische brug ten noorden van Rome toe aan Christus en<br />
een jaar later, in 313, decreteerde hij godsdienstvrijheid voor<br />
iedereen.<br />
In 325 was het Constantijn die het concilie van Nicea<br />
bijeenriep. Dat deed dus niet de episkopos van Rome, Silvester,<br />
of enige andere kerkelijke leider. Daar werd de<br />
geloofsbelijdenis gedecreteerd die iedere christen moest<br />
aanhangen, met de nadruk op de ‘wezenseenheid’ van Vader<br />
en Zoon, van God en Jezus - beiden even goddelijk.<br />
In 392 verhief keizer Theodosius het christendom tot<br />
staatsgodsdienst en tot enige religio licita (toegestane religie).<br />
Een jaar later, in 393, kwam de synode van Hippo, Noord-<br />
Afrika, bijeen en werd de canon van het Nieuwe Testament<br />
vastgesteld: vier evangeliën, één boek Handelingen,<br />
eenentwintig brieven, één boek Openbaring. Ruim dertig<br />
evangeliën, tenminste vijf boeken Handelingen, dertien<br />
brieven en verwante documenten, en zeven apocalyptische<br />
boeken werden als secundair of zelfs ketters van de hand<br />
gewezen en kregen geen canonieke status. Alle stromingen<br />
van vroeg christendom waarin <strong>deze</strong> niet-canonieke<br />
geschriften circuleerden, zoals de gnosis en de joodse<br />
leerlingen, belandden definitief in de verdomhoek van de<br />
ketterij. Sommige daarvan zijn tenslotte opgegaan in de ‘ene,
heilige, katholieke en apostolische ekklesia’, maar de meeste<br />
zijn op den duur, lang niet altijd op zachtzinnige wijze, uit de<br />
geschiedenis verdreven - zo ook de teksten die hun heilig<br />
erfgoed waren.<br />
De oorspronkelijke apostolische ekklesia die vorm gaf aan de<br />
Jezusbeweging, die handelde in strijd met de decreten van de<br />
keizer en uitzag naar een nieuwe wereldorde, groeide in een<br />
periode van nog geen vier eeuwen uit tot een machtsfactor die<br />
een alliantie aanging met de Romeinse wereldorde. Zij zocht<br />
niet meer het imperium te bestrijden, maar trad in dienst van<br />
het imperium, toen Constantijn zijn hengel naar haar uitsloeg,<br />
en bracht het onder Theodosius tot staatsgodsdienst en tot<br />
enige religio licita. Zo werd de wording van het christendom<br />
voltooid.<br />
Toen het West-Romeinse rijk definitief ten val was gekomen,<br />
nam de kerk van het Westen zijn infrastructuur over en blies<br />
<strong>deze</strong> nieuw leven in. De bisschop van Rome trok de kleren<br />
van de keizer aan om die nooit meer uit te trekken.<br />
‘Wij zullen, Jood en Griek, zijn lichaam worden…’ In <strong>deze</strong><br />
zin zijn wij de Griek, de goi, de niet-Jood. Zullen wij dat, het<br />
lichaam van de messias worden, met Joden samen? Of met<br />
moslims of nog met anderen? Met wie kunnen wij<br />
bondgenootschappen smeden, over alle grenzen van religies<br />
en levensbeschouwingen heen, ten dienste van ‘een nieuwe<br />
aarde in gerechtigheid’? Of, om het bescheidener te houden,<br />
in eigen land ‘mensen te bemoedigen, het politieke debat te<br />
bevorderen en Nederland te veranderen’? Doelstelling van het<br />
Messiaans Beraad. Dat is al een ongelooflijke opgave. Maar als<br />
wij ons, zoals wij hier bijeen zijn, ‘ekklesia’ durven noemen,<br />
dan mogen we het voor minder niet doen.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 13 mei 2007<br />
Deze toespraak is een samenvatting en bewerking van een reeks van tien<br />
artikelen ‘De wording van het christendom’ die verschenen in Roodkoper,<br />
tijdschrift voor cultuur, religie en politiek.<br />
MIJN KEUZE VOOR HET CHRISTENDOM<br />
Ranfar Kouwijzer<br />
Ooit was ik <strong>hele</strong>maal buitenkerkelijk en nu ben ik dominee.<br />
Mensen willen weten hoe dat gegaan is. Ik zet het ook altijd in<br />
mijn sollicitatiebrieven: word ik in ieder geval uitgenodigd<br />
voor een gesprek. Zelfs de Ekklesia is nieuwsgierig want er is<br />
mij gevraagd een toespraak te houden over ‘mijn keuze voor<br />
het christendom’. Ik doe het, maar met aarzeling. In een<br />
kerkdienst over jezelf praten hoort eigenlijk niet. Is het niet<br />
zwichten voor de televisiewet dat alles persoonlijk gemaakt<br />
moet worden? Een bijbeltekst en daar iets over uitleggen is<br />
dat niet genoeg? Er zijn stemmen uit mijn opleidingstijd die<br />
het me verbieden: ‘je mag het in een preek nooit over jezelf<br />
hebben!’ Om heel eerlijk te zijn: die theologie-politie komt mij<br />
goed uit. Misschien heb ik hem wel zelf uitgevonden. Ik houd<br />
me al jarenlang strikt aan de voorschriften. Ik wil het namelijk<br />
<strong>hele</strong>maal niet over mezelf hebben. Ik verzet me. Niet alles is<br />
leuk om te vertellen. Ik ga het toch doen. Niet uit<br />
exhibitionisme. Maar omdat mijn geloofsbiografie misschien<br />
kan helpen bij het praten over Christus.<br />
Ik weet dat het woord ‘Christus’ in de Ekklesia allergische<br />
reacties kan veroorzaken. Kees Kok schudde zijn hoofd bij<br />
7<br />
het lezen van de Korinthe-tekst: ‘vier keer Christus in één<br />
bijbelgedeelte, dat is vaker dan in de afgelopen vier jaar bij<br />
elkaar’. Misschien is het gewoon een semantische kwestie.<br />
Iedere groep heeft gebruiken en voorkeuren. Een gebakje of<br />
een taartje, een koelkast of een ijskast, een Christus of een<br />
Messias. Geen onbelangrijk onderscheid natuurlijk, maar het<br />
ding waar we het over hebben is gewoon hetzelfde. Wellicht<br />
gaan de bezwaren dieper. Heeft de moeite te maken met de<br />
betekenis die in de traditie aan Christus wordt toegekend – en<br />
is Messias een poging om het centrale en buitengewone van<br />
Jezus wat te relativeren. Daar zouden we over moeten<br />
doorpraten. Ik heb die moeite met Christus niet. Ik ben<br />
natuurlijk ook niet erfelijk belast. Niet lastiggevallen door een<br />
dorpsdominee of plattelandspastoor met allerlei<br />
geloofsgoederen. Integendeel: ik heb me behoorlijk van mijn<br />
familie en achtergrond vervreemd door christen te worden. Ik<br />
mag hopen dat het dan wat voorstelt, dat ik het niet voor<br />
niets heb gedaan. Mijn geloofsbiografie gaat over Christus.<br />
Hij heeft met mijn leven te maken, mijn leven met hem. Voor<br />
het Christendóm heb ik nooit gekozen. Mijn keuze voor<br />
Christús, daar gaat het vandaag eigenlijk over.<br />
Het is vijftien jaar geleden dat ik in Amsterdam aankwam om<br />
theologie te studeren. Ik wilde journalist worden en ik<br />
bedacht dat ik iets van religie, van islam en christendom<br />
moest weten. Ik was nog nooit in een kerk geweest en had<br />
ook nog nooit in een bijbeltje gelezen. Ze hadden me aan de<br />
UvA verzekerd dat je niet hoefde te geloven om theologie te<br />
studeren – dus waarom niet? Het was ook wel lekker<br />
tegendraads. Mijn vader was in ieder geval not amused en dat<br />
was deel van de pret. Theologie studeren is niet hetzelfde als<br />
geloven, maar je loopt wel een verhoogd risico. Ik ging<br />
bijbellezen. ‘Dat is <strong>hele</strong>maal niet moeilijk’, zeiden ze.<br />
‘Gewoon een boek met een hoofdpersoon die toevallig God<br />
heet’. Om boeken te lezen hoef je niet gelovig te zijn.<br />
Mijn leraren waren slim genoeg om me niet direct ‘Christus<br />
en dien gekruisigd’ voor te schotelen. Dat had ik niet<br />
getrokken. Ze begonnen met het Oude Testament. Je hoort<br />
wel eens dat wij als Goyim via Jezus het Oude Testament<br />
kennen – voor mij ging het andersom. Ik moest goed<br />
ingevoerd raken in de Tenach voor ik iets van Jezus kon<br />
begrijpen. De eerste keer dat ik tijdens college rechtop in mijn<br />
stoel ging zitten was toen het over de Tien Woorden ging.<br />
Tien belegen gedragsregeltjes, dacht ik vantevoren. Maar alle<br />
aandacht ging uit naar het begin: ‘Ik ben de Heer je God die<br />
je uit Egypte bevrijd hebt. Ga niet achter andere goden aan.’<br />
Blijf bij je bevrijder – dat was denk ik het begin. Niet: Tien<br />
Regels. Maar een oproep, een appèl: wees niet dom. Je bent<br />
bevrijd, hou het zo. Je bent gewekt, blijf nou wakker.<br />
Langzaam begon het te dagen: de Bijbel is een<br />
bevrijdingsverhaal! De Uittocht: ontkomen uit een land van<br />
onderdrukkers! Mijn introductie in het geloof verliep via<br />
prachtige woorden als solidariteit, broederschap, bevrijding.<br />
Het kruis hoorde niet in dat rijtje thuis. Ik heb er een paar jaar<br />
omheen gelezen. Een tragisch incident – een verdrietig<br />
intermezzo op weg naar Pasen. Een hinderlijk oponthoud van<br />
mijn prille spierballengeloof.<br />
Dat mensen om Christus heen willen en zeker om het kruis,<br />
begrijp ik wel. Het is ongemakkelijk, bloederig en staat ver<br />
van ons af. Wat moeten we er mee? Hoe kan het dat er in de<br />
traditie zo geweldig dierbaar over gedaan wordt? Liefst<br />
omkleed met onbegrijpelijke toverformules over verzoening<br />
en schuld? Een dwaasheid, een zwaktebod, een aanstoot.<br />
Blijkbaar zijn wij jood en Griek, want van ons hoeft het ook
niet. En toch: om iets heen lezen is een<br />
verlegenheidsoplossing die niet bevredigt. Bovendien:<br />
lijdensmotieven zitten verstopt in alle verhalen over Jezus.<br />
Het is niet alleen dat kruis. De <strong>hele</strong> weg er heen is vergeven<br />
van de dood, de armoede, de ziekte, kortom van de zwakte. Ik<br />
kan er niet om heen: de kruisiging is geen toevallig incident.<br />
De boodschap van het kruis is de kracht van God, zegt<br />
Paulus. Wat is het kruis? Een executie. Een systeem ruimt een<br />
mens uit de weg. Moord, maar volgens een geldig<br />
rechtssysteem. Zoals het nu ook nog gebeurt. Niet met mij –<br />
maar met mensen die de pech hebben op de verkeerde plaats<br />
en op de verkeerde tijd geboren te zijn. De vrouw zonder<br />
verblijfsvergunning, de jongen wiens aangifte van misbruik<br />
geseponeerd is wegens gebrek aan bewijs, de zwarte man die<br />
veroordeeld is voor iets wat hij niet heeft gedaan. Sorry. We<br />
kunnen niets voor u doen. Wetten moeten er zijn en meestal<br />
werken ze goed – althans, dat geloven wij. Waarom zou zo’n<br />
kruisdood, zo’n zinloze moord nou Gods kracht zijn? Is het<br />
niet de beerput van onze beschaving. Het punt waarop de<br />
moed je in de schoenen zinkt. Is het zo beroerd gesteld met<br />
ons systeem? Komt dat echt voor? Misschien moet ik eens<br />
beginnen daar over na te denken. Ik maak deel uit van een<br />
systeem. Ik sta aan de comfortabele kant. De kant van de<br />
machthebbers, de wijzen, de aanzienlijken, de rijken. Ik wel.<br />
Ik heb te veel. Ik kan te veel. Nog geen tien jaar geleden is<br />
het, mijn doop. Toen was het iets engs. Ik durfde mijn ouders<br />
er niet voor uit te nodigen. Het is zo snel tot iets comfortabels<br />
geworden. ‘Tjonge, dominee, wat een dappere keuze’, zeggen<br />
de mensen. En zulk bijzonder werk. En zo nobel. En zo goed<br />
betaald. Opeens ben ik een beroepsgelovige.<br />
God heeft besloten de gelovigen te redden door de dwaasheid<br />
van onze verkondiging. Ik heb me niet alleen laten recruteren<br />
voor het christendom, maar zelfs voor de geestelijkheid. Ik<br />
heb de taak van de verkondiging op me: ik moet met<br />
dwaasheid mensen redden. Christus is Gods kracht en Gods<br />
wijsheid. En dan gaat het niet om de zinvolle verhaaltjes aan<br />
de waterkant, het gaat om de kruisiging. Dat de essentie, de<br />
kern, het meest krachtig samengevatte van wat er over Jezus<br />
te verkondigen is. Hij is niet weggelopen, hij heeft zijn gezicht<br />
niet afgewend van onrecht en ontbering. ‘Ga niet achter<br />
andere goden aan’, Jezus heeft zijn veiligheid opgegeven. Zijn<br />
paspoort, identiteit, integriteit, zijn rechten,<br />
identificatienummers, verzekeringen en verbanden. Bij u ben<br />
ik veilig, zingen we. Of: veilig in Jezus armen. Risicoloos,<br />
beschut, beschermd, zeker, gerust, zonder gevaar. Allemaal<br />
synoniemen. Maar we zijn niet veilig. Ik ben niet veilig. Niet<br />
voor dood en niet voor pijn. Niet voor eenzaamheid, geslagen<br />
worden, pech, onbegrip, depressie, schuld, stommiteiten, dat<br />
hoort bij ons en blijft bij ons horen.<br />
Het kruis is een vervelend intermezzo, een pijnlijk oponthoud<br />
op weg naar de opstanding. Een hindernis, een struikelblok.<br />
Ja dat is het – maar misschien niet voor niets. Want het kruis<br />
betekent ook: niemand vergeten. Het betekent: vrouwen en<br />
kinderen eerst. Kruis is: de vloek die er bij hoort. Het<br />
Godverdomme tegen onrecht. De kras op het bord. De<br />
afschuw. Zo is het en wij gaan dat niet ontkennen! Het<br />
betekent: jij – niet zonder je verleden, maar met je verleden.<br />
Ieder huisje heeft z’n kruisje – zo’n onuitstaanbare<br />
volkswijsheid. Onuitstaanbaar omdat het klopt. Ook voor mij.<br />
Ik ben eenzamer geweest dan goed is voor een kind. Ik leer<br />
nu pas dat kruis daar ook iets mee te maken heeft. Ik hoef er<br />
niet in te zwelgen – maar ik hoef het ook niet te verstoppen.<br />
8<br />
Het kruis gaat over solidariteit, broederschap, bevrijding. We<br />
staan er samen voor. Het geloof is niet de verlossing voor een<br />
paar toevallige geluksvogels. Zo is het al in de wereld: er zijn<br />
een paar mensen die de mazzel hebben in de buurt te wonen<br />
waar de prijzen vallen – de rest staat met lege handen Eten en<br />
drinken en liefde genoeg voor allen, daar doen we het voor.<br />
En anders liever <strong>hele</strong>maal niks. Niet het laffe compromis van<br />
een paar gelukkige mensen, de postcodeloterij waar nu<br />
eenmaal niet iedereen een lootje voor heeft gekocht. En wie<br />
geen lootje heeft kan ook niets winnen: de wijsheid van de<br />
wereld. Het recht van de sterkste en de winnaar heeft altijd<br />
gelijk. Tot God spreekt. Dan wordt er iets onthuld. Dan<br />
wordt duidelijk dat het niet klopt. De wereld werkt met<br />
uitsluiting en uitverkiezing. Er vallen mensen buiten de boot.<br />
Het is niet voor iedereen. En jij kunt evengoed die<br />
uitgeslotene zijn. Ziek worden, je baan verliezen, je relatie op<br />
de klippen, depressief, op straat terecht komen, een ongeluk<br />
en je been er af. Het kan zomaar. Je kind onder een<br />
vrachtwagen. Wat nou rechtstaat, wat nou veiligheid? Ja, je wil<br />
het geloven, zolang je kan. Zolang je geluk hebt. Zolang je je<br />
nog een lootje kunt permitteren.<br />
Is geloof een vlucht? Geloof kan doen wat een stapel boeken<br />
doet of een schaakspel: een wereld introduceren waar alles<br />
anders is. Een wereld van verlangen, van ooit en ver weg. Een<br />
hemel om van te dromen. Er is reden genoeg toe. Ook in<br />
mijn leven. Dromen van een andere toekomst, een ander<br />
verleden. Toch is dat niet mijn geloof. Dat heeft ook met het<br />
kruis te maken. Ik wil de hemel omlaag, de hemel op aarde. Ik<br />
wil dat het ophoudt, die postcodeloterij. Ik wil dat het tot<br />
staan komt al die razernij en ongein en stupiditeit. De porno<br />
en de verslaving. Het zwerven over straat en de agressie. Ik<br />
wil recht en gerechtigheid voor iedereen. Ik wil zachtheid en<br />
liefde. Niet omdat God enkel daar woont, maar omdat<br />
mensen daar kunnen wonen. Waar vriendschap is en liefde…<br />
Ik geloof dat God leeft. Ik geloof dat Jezus leeft. Mens zoals<br />
wij, mens op wie ik zal lijken. En jij ook, zus, broer. Ik geloof<br />
dat wij achter hem aan gaan: het graf ontkomen, de wereld<br />
tegemoet. Ik geloof dat die dag is aangebroken. Tijd om te<br />
bloeien en te vrijen en te leven.<br />
Ik geloof dat opstaan en gaan niet afhankelijk is van mijn<br />
prestatie, van mijn intekenen op de hemelse loterij. Blijf bij je<br />
bevrijder: Christus keuze voor mij. Eigenlijk gaat het daar om.<br />
Amen.
DE GEEST VAN HET CHRISTENDOM<br />
Alex van Heusden<br />
Hierheen, Adem, steek mij aan,<br />
stuur mij uit jouw verste verte<br />
golven licht.<br />
Zo begint, in vertaling, het duizend jaar oude pinksterlied<br />
Veni Sancte Spiritus. ‘Kom, heilige geest’ is geworden<br />
‘Hierheen, Adem’. Geest is, bijbels gesproken, allereerst<br />
adem, levensadem. En die is er vanaf den beginne. Eerste<br />
bladzij van de bijbel, het scheppingsverhaal, daar staat<br />
geschreven: ‘Gods geest zweefde over de wateren’ (Genesis<br />
1:2). Aldus De Nieuwe Bijbelvertaling. Bij Martinus Nijhoff,<br />
aan het begin van zijn beroemde gedicht Awater, wordt die<br />
geest aangeroepen als een muze: Wees hier aanwezig, allereerste<br />
geest, / die over wateren van aanvang zweeft. Maar het kan ook<br />
anders, namelijk zo: ‘De adem van God zweefde [of:<br />
scheerde] over de wateren.’ Het Hebreeuwse roe’ach betekent<br />
allereerst ‘adem’ en, als die wat krachtiger wordt, ‘wind’ en<br />
met windkracht acht ‘storm’. God haalt diep adem, dan gaat<br />
hij spreken, zijn eerste scheppingswoord: ‘Er zij licht.’ De<br />
schepping kwam tot stand doordat God begon te spreken,<br />
door zijn woord - zoals een psalm het zegt: ‘door de adem<br />
van zijn mond’ (Psalm 33:6).<br />
Adem, levensadem, levenskracht - de geest van Israëls God<br />
trekt een spoor, een lichtend spoor door heel de Schrift. Het<br />
is de geest van de Thora, de onderwijzing, en van de Profeten.<br />
Het is de geest, de opwekkende kracht van de woorden die<br />
geschreven staan, hun innerlijke gloed, die ons, mensen, wil<br />
oprichten en aanvuren een weg te gaan, een weg van<br />
mededogen, solidariteit, trouw, gerechtigheid, onderling<br />
dienstbetoon - omwille van een aarde die bewoonbaar is voor<br />
alle mensen. Dat is een lange weg, daar zijn meer dan honderd<br />
dagen voor nodig en ook meer dan vier jaar, maar een begin<br />
kunnen we maken, hoe klein en kwetsbaar ook.<br />
De geest van God, de heilige adem van het woord, roept en<br />
smeekt dat wij niet leven ieder voor zich, maar gemeenschap<br />
stichten, gemeente vormen - liefst een messiaanse gemeente,<br />
vol dynamiek gericht op de toekomst, de weg vooruit, om<br />
‘naar zijn woord te doen wat moet gedaan’. Maar mocht het<br />
ons bij tijd en wijle te veel worden, die weg te gaan, slaat de<br />
twijfel toe, treedt moedeloosheid ons hart binnen, dan is het<br />
diezelfde geest die ons aanmoedigt rust te nemen en op adem<br />
te komen. Lees en bid de Psalmen. En <strong>deze</strong> regel uit het Veni<br />
Sancte Spiritus: Even rusten / voor tobbers en zwoegers, voor /<br />
krampachtigen een verademing ben je. Bron van vertroosting is<br />
heilige geest.<br />
‘En vervuld werden allen van heilige geest.’ Het verhaal van<br />
Pinksteren uit de Handelingen der Apostelen. Dat boek is een<br />
vervolg op het evangelie van Lukas. Twee boeken, één<br />
schrijver, één doorlopend verhaal. Aan zijn evangelie<br />
herinnert Lukas aan het begin van Handelingen: ‘het eerste<br />
woord’ - zo staat er letterlijk, ‘het eerste boek’, en dat heeft als<br />
inhoud ‘alles wat Jezus begon te doen en te leren’. Begon, want<br />
hij heeft het niet kunnen voltooien. Deze Jezus, die door zijn<br />
volgelingen wordt beleden als de messias, de bevrijder van<br />
Israël, vroegtijdig, nog voor er een spoor van bevrijding<br />
zichtbaar werd, kwam hij aan zijn eind, in Jeruzalem, door<br />
moordenaarshand, onder het hardvochtige Romeinse<br />
imperiale systeem.<br />
‘Heilige geest’ is het verbindende motief tussen het evangelie<br />
van Lukas en het boek Handelingen. In Lukas’ relaas over<br />
9<br />
Jezus, is het heilige geest, ‘kracht van de Allerhoogste’ die<br />
Maria overschaduwt (Lukas 1:35), als om te zeggen: het kind<br />
dat zij zal ontvangen in haar schoot, wordt niet verwekt door<br />
de potentie van een man, maar wordt geboren uit de kracht<br />
en in de geest van Thora en Profeten. Als Jezus wordt<br />
gedoopt, daalt diezelfde geest op hem neer, in lijfelijke<br />
gestalte, als een duif (Lukas 3:21v). En na een verblijf in de<br />
woestijn van veertig dagen keert Jezus ‘in de kracht van de<br />
geest terug naar Galilea’ (Lukas 4:14). Daar geeft hij<br />
onderricht, daar verklaart hij de woorden die hem<br />
overgeleverd zijn en in wier geest hij handelt door mensen te<br />
genezen, zieken van lichaam en geest. Kracht tot genezing is<br />
heilige geest. Dat was ‘wat Jezus begon te doen en te leren’.<br />
De ekklesia, de gemeente - aldus de visie, het visionaire<br />
programma van Handelingen - heeft in <strong>deze</strong> wereld de<br />
opdracht voort te zetten wat Jezus is begonnen, uit kracht van<br />
<strong>deze</strong>lfde geest die over hem vaardig was. De geest is<br />
continuïteit. Wat toen kon, in de dagen van Jezus, kan weer,<br />
vertrouw daarop, bevrijding is nog mogelijk, maar intussen:<br />
houdt elkander vast, sterkt elkaar eendrachtig in het gebed, in<br />
waken en bidden. ‘Wacht op de toezegging van de vader’ - zo<br />
staat er in Handelingen (1:4). Wat is die toezegging van de<br />
vader? ‘Heilige geest’ is die toezegging. ‘Gij wordt gedoopt in<br />
heilige geest’ - ‘Gij zult kracht ontvangen van de heilige geest’<br />
(Handelingen 1:5.8).<br />
Daar zitten zij bijeen, de leerlingen van Jezus, in de bovenzaal,<br />
ergens in Jeruzalem. Ze zijn met honderdtwintig ongeveer,<br />
zegt het verhaal, mannen én vrouwen - een leerhuis vol, een<br />
gemeente bijeen. Honderdtwintig is tien keer twaalf, een meer<br />
dan volgroeid Israël.<br />
Werd het toen Pinksteren? Ja en nee. We hebben geen<br />
beschrijving gehoord van wat zich voltrok op het eerste<br />
christelijke Pinksteren, vijftig dagen na het eerste christelijke<br />
Pasen, toen het graf van Jezus leeg bevonden werd. Het boek<br />
Handelingen vertelt niet over een nieuw christelijk feest dat<br />
ook nog eens de geboortedag van de ‘ene, heilige, katholieke<br />
en apostolische ekklesia’ markeert. Handelingen vertelt over<br />
een oud joods feest dat Sjavoe’ot heet, ‘Wekenfeest’, zo<br />
genoemd omdat vanaf Pesach, joods Pasen, tot aan dit feest<br />
zeven weken of vijftig dagen worden geteld. Vijftig, in het<br />
Grieks pentèkostè, Pinksteren. Op Wekenfeest, Sjavoe’ot, wordt<br />
gevierd, nog altijd in joodse gemeenschappen waar ook ter<br />
wereld, hoe de eerste oogst werd binnengehaald, nadat de<br />
kinderen van Israël het land waren binnengegaan dat hun was<br />
toegezegd. Eerst was er de bevrijding, uit het diensthuis<br />
Egypte, uit bittere slavernij - feest van Pesach -, daarna<br />
aangekomen in het land der vrijheid, werd de vrucht van de<br />
bevrijding geoogst. Maar de grootste, kostbaarste vrucht van<br />
de bevrijding die Israël kon oogsten, was de Thora, die ‘tien<br />
woorden licht’. Daarom is Sjavoe’ot vooral het feest van<br />
mattan thora, de ‘gave van de Thora’, door de kinderen van<br />
Israël ontvangen aan de voet van de berg Sinai, uit de handen<br />
van Mozes.<br />
En het geschiedde plotseling uit de hemel:<br />
geraas, als van een geweldige wind<br />
en vol daarvan werd heel het huis waar zij zaten.<br />
En dan ‘tongen van vuur’ en tenslotte ‘de stem die daar<br />
geschiedde’. Van ‘geraas’ naar ‘vuur’ naar de ‘stem’ - zo<br />
geschiedde op de berg Sinai toen de Thora aan Israël gegeven<br />
werd. En zo geschiedt in het verhaal van Handelingen<br />
opnieuw, in Jeruzalem, op Sjavoe’ot. De Thora wordt<br />
ontvangen en verklaard, ten overstaan van alle Joden die in
Jeruzalem bijeengekomen zijn, uit alle volkeren onder de<br />
hemel, bij gelegenheid van het feest.<br />
Nieuw begin wordt gemaakt. De Thora opnieuw ontvangen.<br />
Dat moet elke generatie doen: gaan staan aan de voet van de<br />
Sinai om de oude, overgeleverde woorden over bevrijding en<br />
recht in ontvangst te nemen. Want altijd, voor elke generatie<br />
is er reden om nieuw begin te maken. In elk mensenleven is<br />
dat zo.<br />
Wat wij vieren met Pinksteren, is hoe het erfgoed van Israël,<br />
de Thora, ook ons, ‘kinderen uit de volkeren’, heeft bereikt, in<br />
naam van Jezus Messias. Hoe de woorden van de Thora zich<br />
in onze taal hebben genesteld en ons blijvend hebben<br />
gevormd, ons geweten. Joodse wijsheid leert dat de Thora<br />
gesproken is in alle talen van de wereld en dus voor allen<br />
bestemd. ‘De ene stem verdeelde zich in zeven stemmen en<br />
die verdeelden zich op hun beurt in zeventig talen.’ Zeventig<br />
is, in de joodse Schrift, het getal van de volkeren.<br />
Daar komen wij dus vandaan, dat is het erfgoed dat ons is<br />
nagelaten, de woorden van de Thora en de geest die daaruit<br />
spreekt en oproept tot telkens weer nieuw begin maken. Dat<br />
was aanvankelijk nog niet het christendom, maar de eigen<br />
articulatie van een beweging die joodse volgelingen van Jezus<br />
bijeenbracht en samenbond; en die een aanbod deed aan alle<br />
volkeren onder de hemel. Want niet alleen Israël, het joodse<br />
volk, ging krom van slavernij, toen onder de heerschappij van<br />
het Romeins imperium, alle door Rome onderworpen<br />
volkeren moesten dit bittere lot dragen: Parten en Meden en<br />
Elamieten, Kretenzers en Arabieren. Daarom werd een<br />
tegenbeweging in het leven geroepen, een messiaanse ekklesia,<br />
gericht op de bevrijding van de kinderen van Israël én van de<br />
kinderen der volkeren. Opdat de woorden van Joël, de<br />
profeet, in vervulling zouden gaan: ‘En het zal geschieden: ik<br />
zal van mijn geest uitgieten over alle vlees’ (Joël 2:28) - dus<br />
over alle mensen op aarde, de adem van Thora en Profeten,<br />
die kracht tot bevrijding.<br />
‘De geest waait waarheen hij wil’ - zo luidt het gezegde. Maar<br />
dat is nou net niet waar. De geest waait één kant op, richting<br />
de oude, overgeleverde woorden, om die voor ons te openen,<br />
dat wij ze horen en verstaan en leven. Kritisch is de geest en<br />
daarom heilig. Onderscheiding der geesten is dus geboden.<br />
Dat wij het licht begroeten en de duisternis weerstaan, dat wij<br />
het leven omarmen en de dood tegengaan - de oorlog, de<br />
honger, het schrijnende onrecht; dat wij zoeken en redden<br />
wat verloren is - die uitgeprocedeerde asielzoeker die door de<br />
straten van onze steden zwerft, niettegenstaande alle<br />
wetgeving en afspraken.<br />
Onderscheiding der geesten. In haar column in NRC<br />
Handelsblad van 22 mei jongstleden plaatst Elsbeth Etty enkele<br />
scherpe opmerkingen aangaande een uitspraak van paus<br />
Benedictus XVI, onlangs tijdens diens apostolische reis naar<br />
Brazilië gedaan, dat de kerstening van de indianen nooit een<br />
kwestie van geweld en dwang is geweest. De paus zei<br />
letterlijk: ‘Het betekende voor hen Christus leren kennen en<br />
aanvaarden, Christus, de onbekende God, die hun<br />
voorouders, zonder het te weten, zochten in hun rijke<br />
religieuze tradities. Christus was de verlosser naar wie ze in<br />
stilte verlangden. (…) De verkondiging van Jezus en van zijn<br />
Evangelie veronderstelde op geen enkel moment een<br />
vervreemding van de pre-Columbiaanse culturen, en is nooit<br />
het opleggen van een vreemde cultuur geweest.’<br />
Elsbeth Etty schrijft in reactie hierop: ‘Waarom zou het paus<br />
Benedictus onmogelijk zijn om na een half millennium de<br />
medeplichtigheid van de katholieke kerk aan de uitroeiing van<br />
de indiaanse culturen in Zuid-Amerika - en aan de fysieke<br />
10<br />
uitroeiing van het merendeel van de indianen zelf - toe te<br />
geven, en een mea culpa uit te spreken, een moreel oordeel<br />
dat eventueel kan worden geplaatst in een historische<br />
context.’<br />
En aan individuele katholieken stelt zij de vraag of het waar is<br />
dat ‘de rooms-katholieke kerk zich zo verheven (voelt) boven<br />
de menselijke geschiedenis dat zij zich ontslagen acht van het<br />
afleggen van historische rekenschap’. Maar de Nederlandse<br />
katholieken zwijgen - zo constateert Elsbeth Etty.<br />
Onderscheiding der geesten is een grote, gewetensvolle<br />
opgave voor ons mensen - hoe en waar wij ook staan in die<br />
grote ruimte van de geloofstraditie die tot ons gekomen is. En<br />
op gezette tijden klinkt er die roep om hervorming, om<br />
heroriëntatie - de ramen opengooien. En is er het vurige<br />
verlangen naar een nieuw Pinksteren.<br />
Zeg ‘amen’: een nieuw Pinksteren. Zo moge het zijn.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, Pinksteren, zondag 27 mei 2007<br />
GOD-DRIE-EEN<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
Ten geleide<br />
Kinderen worden gedoopt, zieken gezalfd en doden begraven<br />
‘in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’, die<br />
spreuk is hecht verbonden aan het ‘kruisteken’, waarmee alle<br />
kerkelijke gebeden beginnen en eindigen, en dat vorm heeft<br />
gegeven aan het zegengebaar bij uitstek over mensen, dieren<br />
en dingen.<br />
‘Dit meest wezenlijk mysterie van Gods wezen,’ las ik in het<br />
gebedenboek van mijn jongelingsjaren. ‘Onpeilbaar mysterie<br />
... huiveringwekkend mysterie ... allesbeheersende waarheid<br />
van de christelijke leer ... onzegbaar geheim ...’<br />
Er wás niets te begrijpen, alleen te aanbidden. Begrijpen? Dat<br />
zou zoiets zijn als de <strong>hele</strong> zee in één klein kuiltje willen<br />
overhevelen, met een heel klein emmertje.<br />
‘Hoor Israël. Hij onze God. Hij een.’ Dat is de kern van de<br />
joodse geloofsbelijdenis. ‘Ik zal er zijn’ is een. Wat is er<br />
gebeurd, in de eerste eeuwen van ‘onze beweging’, die thans<br />
algemeen het christendom wordt genoemd<br />
Toespraak<br />
1.<br />
Zoals een hert - zo dorst ik naar God de levende God.<br />
Levende God, gij doet alleen ons aan de dood ontkomen. Die<br />
Ene.<br />
In de vergaderzaal der goden opgestaan -<br />
oog in oog met de opperwezens<br />
staat hij, die Ene en spreekt -<br />
hoor zijn aanklacht.<br />
Die ene heeft gezien, gezien - gehoord, gehoord. Hij weet.<br />
Daarom is hij afgedaald om te redden, om te bevrijden. Over<br />
die Ene gaat het. In de vergaderzaal der goden opgestaan - in<br />
de aandeelhoudersvergadering van het megabedrijf Deze<br />
Wereld, waar ze de schatten van de aarde, al haar goud, zilver<br />
en olie onder elkaar verdelen -, wordt zijn aanklacht<br />
weggehoond of doodgezwegen, hij roept hoe lang nog het<br />
recht geloochend: het recht van de bestolenen, van hen die
geen verweer hebben, geen deel van leven, driekwart van de<br />
wereldbevolking ten dode opgeschreven.<br />
2.<br />
Met hem begint het bijbelse verhaal: naarmate je doorleest -<br />
en dat is een heel karwei, een levenswerk-,– krijg je hem<br />
scherper; weet je waar het hem om te doen is. Die god van de<br />
voorgelezen psalm, die stem kom je tegen of beter die komt<br />
jóu tegen, klinkt jou tegemoet in psalmen, uittochtliederen, in<br />
bevrijdingsverhalen, in de berichten, brieven over Jezus die,<br />
gedreven door de kracht van de geest, een nieuwe wereld<br />
uitroept, koninkrijk van God.<br />
Jezus hoorde bij de God ‘Ik zal er zijn’ van zijn joodse<br />
traditie. De God van Mozes en de profeten, de God van de<br />
psalmen, die ene die Ploert & Schender aanklaagt en probeert<br />
op andere gedachten te brengen - te bekeren -, die is de God<br />
van Jezus.<br />
Jezus van Nazaret wordt ‘in de traditie van de apostelen’, in<br />
de vier evangeliën, getekend als een mens die een van<br />
bedoeling en inzet en hartstocht was met <strong>deze</strong> ‘uittochtgod’;<br />
een met <strong>deze</strong> vader en schepper. Een van visioen. Zó evident<br />
moet hij voor velen een ‘mens van God’ geweest zijn, een van<br />
geest met God, dat hij, op zijn joods, ‘uit God geboren’ wordt<br />
genoemd en ‘beeld van de onzienlijke God’ en ‘woord van<br />
God’ - in de oudste joods-christelijke bronnen, nog uit de<br />
eerste eeuw, wordt Jezus met die woorden getypeerd.<br />
Tweehonderdvijftig jaar later, in 325, wordt hij in de<br />
‘geloofsbelijdenis van Nicea’ op zijn Grieks ‘een in wezen met<br />
de Vader’ genoemd. En zo staat het, tot op vandaag, in de<br />
officiële geloofsbelijdenis van alle christelijke kerken.<br />
De Hebreeuwse bijbel spreekt niet over het ‘wezen’ van God.<br />
Dat woord is van Griekse herkomst. Het bijbelse<br />
geloofsverhaal ‘toont’ een god wiens bedoeling en wil, wiens<br />
hartstocht en visioen het is, dat mensen uit onderdrukking<br />
bevrijd worden, uit welke vorm van verslaving en<br />
vervreemding en onderdrukking dan ook.<br />
Met <strong>deze</strong> ‘god’ kan een mens een worden. Niet<br />
samensmelten, niet ‘een’ in de betekenis van ‘samenvallen<br />
mét’ - een persoon valt niet samen met een ander persoon.<br />
Twee ‘personen’, twee ‘zielen’, die een zijn, zijn een van<br />
bedoeling en inzet, een van aandrift en inzicht en keuze, ofwel<br />
‘een van geest’. Als het ook jouw hartstocht en visioen is dat<br />
mensen uit alle denkbare diensthuizen worden bevrijd, dan<br />
ben je een met <strong>deze</strong> ‘uittochtgod’; op zijn Grieks gezegd ben<br />
je dan ‘een in wezen’ met hem.<br />
3.<br />
Er waren van oudsher in de Oudoosterse wereld, Egypte,<br />
Babylonië - de grootmachten die hun schaduw wierpen over<br />
het land Kanaän en de cultuur van het volk Israël -, er waren<br />
overal politieke drie-eenheden aan de macht: een heer en<br />
meester, een uitbuiter Farao, een mensenverslindende keizer,<br />
met een vorstin aan zijn zijde en aan zijn knieën een zoon,<br />
troonopvolger, erfgenaam. De godsdienst die de heersende<br />
machtsverhoudingen sanctioneerde, de staatsgodsdienst,<br />
bestond dan ook uit de cultus van god Baäl (heer en meester)<br />
met aan zijn zijde de vruchtbaarheidsgodin Astarte en aan<br />
hun knieën Adoni, de zoon, de erfgenaam die de continuïteit<br />
van de macht garandeerde: Baäl-Astarte-Adoni, vadermoeder-zoon,<br />
die drie-eenheid was de grondstructuur van het<br />
goddelijke - in die drie-eenheid was het recht van de sterksten<br />
11<br />
geconcentreerd - tot diep in de eerste eeuwen van onze<br />
jaartelling - tot vóór en na het concilie van Nicea.<br />
Wie is in <strong>deze</strong> wereld van uitbuiting en tirannie, vroegen ze<br />
zich af in al die kleine of grotere ekklesia’s in Noord-Afrika en<br />
Zuid-Europa - wie is God voor ons? Het concilie van Nicea<br />
ontwierp een nieuwe drie-eenheid. Tegen iedere Baal-Astarte-<br />
Adoni cultus in, proclameerde zij, op grond van de vier<br />
evangeliën en de brieven van Paulus, en afgaande op de<br />
messiaanse intuïties van drie eeuwen Schriftuitleg, een nieuwe<br />
drie-ene God: De vader-schepper van hemel en aarde: van<br />
<strong>deze</strong> vader is Jezus de zoon (God van God, licht van licht -<br />
één in wezen met de vader, beeld van de vader, woord van de<br />
bevrijder) én de heilige geest, die het tegenbeeld is, de<br />
tegenkracht van alle uitbuiting en tirannie: die niet een adem<br />
van dood is, maar die de adem en bezieling is van alle<br />
menswaardig leven. Tégen de goddelijke drie-eenheid in van<br />
onderdrukking, dood en verderf: de goddelijke drie-eenheid<br />
van de vader die gezien en gehoord heeft hoe zijn mensen<br />
worden vernietigd - de zoon die (u kent de woorden) ‘omwille<br />
van ons mensen en om ons te redden is afgedaald uit de<br />
hemel’ - de geest van uittocht en bevrijding, die in mensen<br />
werkt naar een nieuwe aarde, een nieuwe schepping, vaderzoon-en-geest<br />
zijn God alleen. Niemand is God. Geen Baäl<br />
met zijn Astarte en Adoni, geen noem ze maar op. Een is<br />
God in drie personen - dat kan ik niet denken. Maar ik hoef<br />
dat ook niet. Ik herken het meesterwerk van toen dat precies<br />
op tijd kwam om de Romeinse keizer (die zogenaamd christen<br />
was geworden) duidelijk te maken wat hij niet was. En ik<br />
érken het als een ijkpunt tot op vandaag: macht, leiderschap,<br />
dat is afdalen om te bevrijden. Mens worden, van kind oud<br />
mens worden, is afdalen, ontferming leren, vergeving.<br />
De kerkvader-dichter Augustinus zal zeventig-tachtig jaar na<br />
Nicea over <strong>deze</strong> drie-ene God zó schrijven dat alle psalmen<br />
van Israël en alle grote woorden van Mozes en de Profeten<br />
erin weerklinken. Weer later zal het allemaal verstarren tot<br />
onbegrepen rigide leerstuk, tot anti-joodse theologie, en tot<br />
nieuwe Baälcultus en staatsgodsdienst.<br />
4.<br />
Wat moeten of kunnen we hiermee? Dat weet ik niet. Het is<br />
er, als een bewaarstuk. Wie is God? God is ‘red hen die geen<br />
verweer hebben’. Hoe is God? Mannelijk-vrouwelijk is God,<br />
zegt het bijbelse scheppingsverhaal. Wij mensen zijn immers,<br />
naar het beeld van God, mannelijk-vrouwelijk geschapen. Er<br />
staat niet man en vrouw schiep hij hen maar mannelijkvrouwelijk<br />
schiep hij hen.<br />
Gerard Reve schrijft in een van zijn brieven: ‘Ik heb een paar<br />
keer gedroomd dat ik een jongen de borst gaf en zoogde.’ En<br />
dan legt hij uit: ‘De droom wil zeggen dat ik aandacht moet<br />
schenken aan het vrouwelijk-scheppende in mij, en minder<br />
aan het mannelijk-veroverende en manlijk-agressieve. Ik moet<br />
het moederlijke, teder geduldige (...) aan bod laten komen.’<br />
Hij voegt er aan toe: ‘Natuurlijk ben ik ook het gezoogde<br />
jongetje zelf.’<br />
Hoe is God? Op de wijze van een zogende moeder, een<br />
verwekkende, dragende verantwoordelijke vader, en op de<br />
wijze van een kind dat ontvangt, navolgt, doorgeeft, en tot<br />
moeder-vader uitgroeit. God is in zichzelf relatie,<br />
gemeenschap - spanning van uitersten, en de zindering tussen<br />
die uitersten van anders zijn noemen wij geestkracht, die<br />
volhardt en uithoudt, heilige geest. Wat wij kennen uit onze<br />
relaties met elkaar, de geladenheid van de liefde, de veelheid,<br />
de aandrift, de uiting, de stem, het woord, het snakken naar<br />
adem, dat is God.
Zo spreken Mozes en de Profeten over hem en de<br />
apostolische ekklesia - van de eerste eeuw - en de kerkvaders<br />
in hun Grieks-Latijnse idioom - en wij met ons recht op een<br />
eigen taal en zegswijze, luisterend naar de eeuwen der eeuwen.<br />
Amen.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 3 juni 2007<br />
VRIJZINNIG CHRISTENDOM<br />
Hester Smits<br />
As it is in heaven is een film die gaat over een dirigent die<br />
terugkeert naar zijn geboortegrond. Een gesloten dorp waar<br />
bewoners met elkaar trouwen en rouwen. De dirigent zoekt<br />
rust vanwege zijn hartaanval en wordt gevraagd om het<br />
kerkkoor te begeleiden. Hij doet dat op zijn eigen passionele<br />
wijze. Hij wil mensen losmaken, open laten bloeien. Daniël<br />
wil ze laten zingen. En dat maakt wat los in zo’n gesloten<br />
gemeenschap. De ene vrouw gaat bij haar man weg, de ander<br />
wordt verliefd op de dirigent, oude vetes worden<br />
uitgevochten. En Gabriella zingt over een nieuw leven. Een<br />
leven zoals zij het wil, een liedje gecomponeerd door<br />
Daniëlover de hemel op aarde. Gabriella wordt geslagen door<br />
haar man, bont en blauw, waar haar kinderen bij zijn. De<br />
koorrepetities verlossen haar even van haar slaafse bestaan.<br />
Het liedje gaat daar over, dat zij ook iets mag vinden, dat zij<br />
een keuze heeft om te leven, een ander leven dan met een<br />
man met losse handjes.<br />
Mocht u <strong>deze</strong> film al gezien hebben dan weet u dat het een<br />
sentimentele draak is. geen wonder dat ie een Oscar heeft<br />
gewonnen voor beste buitenlandse film! Maar, en daar gaat<br />
het me om: ik zat te te kijken op de bank naar de film en<br />
schoot toch vol bij het zien en horen van het liedje van<br />
Gabriella. En terwijl je dan ook allemaal heel verstandige<br />
dingen zegt als stel je niet aan, wat een vreselijke film en wat<br />
stink ik er weer makkelijk in, is er dan opeens een<br />
schietgebedje: God, dit is het wat wij bedoelen. Wij, jij en ik.<br />
Dat mensen momenten kennen waar ze zichzelf loszingen.<br />
Dat ik u dit vertel, is niet des vrijzinnigen. Een rechtgeaarde<br />
vrijzinnige zou niets zeggen over de band met God. Te privé,<br />
te binnenskamers. De intimiteit van de relatie met God, daar<br />
geeft een vrijzinnige niet zo snel woorden aan. Deels omdat<br />
woorden wellicht de pretentie hebben om iets of iemand te<br />
vangen. En als je het dan onder woorden hebt gebracht, dan<br />
zou het wel eens stellig kunnen worden of in de kerk zelfs<br />
leerstellig. De eerbied ten opzichte van God als grond van<br />
bestaan brokkelt een beetje af. Je moet niet het gevoel hebben<br />
dat je God wel in de hand hebt. God is een geheim. Een<br />
mysterieuze werkelijkheid die het menselijke omvat, maar ook<br />
te boven gaat. Tegelijkertijd is het vrijzinnig om te zeggen dat<br />
geloof een zijnswijze is en geen zienswijze. Het is een manier<br />
van in het leven staan.<br />
Arne Jonges, vrijzinnig predikant, zegt dat prachtig in zijn<br />
boek: Alsof het zo is. Over geloof als zijnswijze zegt hij: Geloof is<br />
in eerste instantie geen ‘opvatting omtrent iets’ maar duidt op een<br />
fundamentele grondhouding die ons de moed geeft om te bestaan en die<br />
ons overeind houdt. Het gaat om een fundamentele<br />
grondhouding. De praktijk van geloven moet daaraan<br />
gerelateerd worden. En niet andersom. De alledaagse<br />
geloofspraktijk wordt weer gevoed door het heilig spel van de<br />
12<br />
liturgie. En dan ligt de nadruk op spel. Spelen is van wezenlijk<br />
belang. Precies met de ernst van kinderen. Als je kinderen ziet<br />
spelen, dan zijn ze in hun rol. Vadertje, moedertje, doktertje,<br />
verzin het maar. Op dat moment spelen ze voor het echie.<br />
Voor het echie: het gaat niet over waar of niet waar. Je speelt<br />
voor het echie. De spelende mens gaat dus geen waar of niet<br />
waar vragen stellen met bijbehorende conclusies. De gelovige<br />
spelende mens doet alsof. Alsof God bestaat. Alsof de wereld<br />
een koninkrijk kan worden. Alsof Jezus over het water kan<br />
lopen. Het is niet waar, het is voor het echie. Je gaat op in je<br />
rol. Kijk naar Gabriella. Zij zingt haar liedje en droomt dat ze<br />
beroemd is, dat haar leven groots en meeslepend is, dat ze<br />
zich los kan maken van haar man. Is het waar? Nee, zij gaat<br />
op in haar rol. Het is voor het ‘echie’. Maar hoe meer je doet<br />
alsof, hoe meer je de geest aan je zijde vindt. Het spel is er<br />
niet voor het spel, maar voor het leven dat moet worden<br />
geleefd. Vanuit het spel, de spelende mens, is er een nieuwe<br />
oriëntatie op hoe we leven.<br />
In het evangelie van Lukas staat geschreven dat Jezus een<br />
oproep doet om niet bezorgd te zijn over je ziel en over je<br />
lichaam (Lukas 12:22-34). De letterlijke vertaling van het<br />
werkwoord ‘bezorgd zijn’ is ‘bezorgd bezig zijn’. Het doelt op<br />
je leven actief vullen met zo bezig zijn met de alledaagse<br />
werkzaamheden dat er geen ander perspectief is. Voor alle<br />
piekeraars en tobbers is het een moeilijke opgave. Niet<br />
opgaan in alle gedachtes die je hoofd en hart vervullen over of<br />
je kind wel goed werkt, of je man wel genoeg thuis is, of je<br />
broer wel zijn moeder bezoekt, of het eten wel lekker genoeg<br />
is. Als je kijkt waar wij ons druk over maken, dan gaat het<br />
daarover. Over of alles wel op tijd geregeld is en netjes, of de<br />
kinderen het wel naar de zin hebben, of we een groot sociaal<br />
netwerk hebben. Nederland pretpark. Kijk dan naar de raven<br />
en de leliën op het veld. Zij zaaien niet, zij maaien niet, ze<br />
spinnen niet en ze weven niet. Jullie zijn toch veel meer waard<br />
dan vogels? Wie van jullie is in staat door al dat zorgen een<br />
halve meter toe te voegen aan zijn leven? Prachtig al die<br />
vraagtekens. Het wordt niet geponeerd. Nee, we worden er<br />
met de haren bijgesleept. Nou, geef eens antwoord! Waarom<br />
zou je bezorgd zijn?<br />
Begrijp goed dat het geen kwestie is van zorgeloosheid. Er ligt<br />
in de oproep van Jezus geen veroordeling ten opzichte van<br />
aardse manieren van bezig zijn, maar eerder de opdracht alle<br />
dingen in de goede samenhang te plaatsen en dan tot<br />
verantwoorde beslissingen te komen. Natuurlijk hebben we<br />
tijd nodig om verlangens van ziel en lichaam te realiseren<br />
maar laat dat je niet geheel en al vervullen. Zorgen voor wordt<br />
niet afgedaan, maar wel wordt de vraag gesteld waartoe en<br />
waarom. In Lukas staat geschreven dat wij gericht moeten zijn<br />
op het koninkrijk. Vrees niet, kleine kudde, je vader wil niet<br />
liever dan het koninkrijk aan jullie geven. Vanuit die<br />
oriëntatie, een nieuwe oriëntatie, sta je anders in het leven. Je<br />
verkoopt wat je bezit, je bent vrijgevig en vol erbarmen. Dat<br />
is precies wat ik bedoel met vrijzinnigheid is een zijnswijze en<br />
geen zienswijze.<br />
Als je op zo’n manier in het leven staat, dan vereist dat een<br />
bepaalde ontwikkeling. Het betekent dat de gelovige mens<br />
ook een lerende mens wil zijn. Toen ik nog<br />
gemeentepredikant in Nieuwe Niedorp was, verbaasde ik me<br />
wel eens oprecht over het feit dat er axioma’s bestaan in het<br />
geloof. Op huisbezoek trof ik dan een vrouw die geen<br />
vraagtekens meer stelde bij het feit dat Jezus gestorven was<br />
voor onze zonden. Voor mij als gelovige ondenkbaar, maar<br />
als pastor had ik diep respect voor zo’n geloof. Wat ik in
eerste instantie dan afdeed als dogmatisme, als stil blijven<br />
staan in het zondagsschoolgeloof, bleek na doorvragen een<br />
onderbuikgevoel, om het zo maar te noemen. Dus met veel<br />
respect luister ik naar mensen die doorleefd spreken over wat<br />
ik afdoe als dogmatisch en toch kan ik met mijn vrijzinnig<br />
hart dat niet. Hooguit het afdoen van dogma’s verheffen als<br />
dogma. Ik speel voor God en daarmee neem ik de vrijheid om<br />
elke keer weer geraakt te zijn door een ander beeld. Maar<br />
naast de spelende mens, staat de relationele mens.<br />
Voor mij is een gelovig mens in eerste instantie een relationeel<br />
wezen. Wie wij zijn, wordt bepaald door wat wij lezen, door<br />
wat wij horen en terugzeggen, door wat wij zien of<br />
vermoeden. Onze identiteit is dus onderhevig aan allerlei<br />
invloeden en wordt daardoor bepaald. Maar andersom ook:<br />
degene die met mij praat, wordt ook door mij beïnvloed of<br />
veranderd op een bepaalde manier door wat ik zeg of doe.<br />
Beweegt mee. Zou je dat ook van God kunnen zeggen? Dat<br />
God bepaald wordt door onze levens, door onze kijk, door<br />
onze oriëntatie? Misschien wel. Wij drukken ons uit in<br />
menselijke beelden over God. Daarmee geven we God<br />
gezicht, mogelijkheden en eigenschappen. Blijft staan dat God<br />
een geheim is. Nooit <strong>hele</strong>maal te vatten in menselijk taal,<br />
nooit <strong>hele</strong>maal te begrijpen. In ons en boven ons uit. Beelden,<br />
onze beelden, zijn daarin belangrijk. Het geeft ons de<br />
gelegenheid om in contact te komen met die mysterieuze<br />
werkelijkheid. Tegelijkertijd kunnen we de menselijke taal,<br />
onze beeldvorming, bespreekbaar maken met anderen. Zo<br />
blijven verstand en emotie in geloof bij elkaar. Toon Tellegen<br />
illustreert dat prachtig aan de hand van een brief van de<br />
karper.<br />
Aan de onbekende die over het water gaat<br />
Geachte onbekende,<br />
Van de zalm heb ik gehoord dat u bestaat. Hij zegt dat u iemand bent.<br />
Maar hij weet niet hoe u er uitziet en hij weet ook niet wat u allemaal<br />
nog van plan bent met het water. Ik ben de karper.<br />
Misschien kent u mij. Misschien bent u zelfs op mijn verjaardag geweest.<br />
Er waren zoveel dieren. Als u op mijn verjaardag bent geweest, hebt u<br />
mij misschien iets horen voordragen. Of was u toen al weg?<br />
Als u er nog was, vond u het dan mooi?<br />
Ik schrijf u om te zeggen dat ik heel blij ben met het water.<br />
Als u daarover gaat, dan dank ik u.<br />
Wel zou het soms iets harder mogen stromen, met van die luchtbelletjes<br />
erin, en kleine draaikolken. Ik houd van draaikolken. Kleine<br />
draaikolken, tenminste.<br />
Kunt u daarvoor zorgen?<br />
U mag trouwens best ook weer eens een overstroming geven. Langs een<br />
boom omhoogzwemmen, dat is zo heerlijk… Als u dat eens wist, dan<br />
liet u het wel altijd overstromen. Maar misschien weet u dat wel, maar is<br />
het niet makkelijk, dat overstromen. Ik weet zelf ook dingen die niet<br />
makkelijk zijn en die ik toch graag wil. Springen bijvoorbeeld, de lucht<br />
inspringen. Ik ben benieuwd of u dat kunt. Misschien weet u wel een<br />
goede manier daarvoor. Als dat zo is, hoor ik dat graag van u.<br />
Maar dat bevriezen ’s winters, waarom doet u dat? Wat hebt u eraan?<br />
Wilt u dat laten!<br />
De karper hield even op met schrijven en dacht na. Toen<br />
schreef hij weer door;<br />
Neemt u mij niet kwalijk dat mijn humeur mij even ontglipte, maar ik<br />
weet niet of u zelf wel eens vastgevroren in uw water hebt gezeten. Dat is<br />
verschrikkelijk!<br />
Nu ga ik weer zwemmen.<br />
U mag zich trouwens best eens bekend maken. Of alleen aan mij, als u<br />
dat prettiger vindt. Ik kan zwijgen, daar kunt u op rekenen. Maar u<br />
mag ook onbekend blijven.<br />
13<br />
Vindt u het goed dat ik u nu groet?<br />
Dan groet ik u.<br />
De karper.<br />
De brief is een prachtig voorbeeld hoe je een onbekende<br />
aanspreekt in je eigen belevingswereld. Vanuit speelse<br />
gedachtes over water wordt zo een beeld geschetst, gebaseerd<br />
op wat de zalm vertelde aan de karper. Zo zou je ook de<br />
bijbelverhalen kunnen lezen. Als uitdrukkingen van het<br />
onbekende, als beelden van een geheim. Zo lezen we dan in<br />
Lukas dat die onbekende die over het water liep, nu iets zegt<br />
over niet bezorgd bezig zijn, maar gericht zijn op het<br />
koninkrijk.<br />
En daarmee bereiken wij een onuitputtelijke schat in de<br />
hemel. Dat is minder. Ik heb het liever hier. In <strong>deze</strong> wereld.<br />
Hier ben ik opgericht. Als ik het verhaal met de titel van de<br />
film vertaal, dan kom ik er beter uit: As it is in heaven. Wees<br />
niet bezorgd bezig, maar doe als de raven en de leliën, dan is<br />
het ‘net als in de hemel’. Daar waar mensen opengaan, waar<br />
vanuit de grond van ons bestaan mensen in staat zijn om zich<br />
los te zingen. Daar is de hemel en waar de hemel is, is je schat<br />
en waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.<br />
(De spelende mens is gebaseerd op het boek van Arne Jonges. De brief van de<br />
karper is ontleend aan een artikel van Hetty Zock.)<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 10 juni 2007<br />
EMMAUS<br />
Kees Kok<br />
1.<br />
Lukas is de enige van de vier evangelisten die het verhaal van<br />
de Emmausgangers vertelt (Lukas 24:13-35). Zoals hij ook de<br />
enige is met uitvoerige geboorteverhalen over Johannes de<br />
Doper en Jezus.<br />
Het gebeurt op <strong>deze</strong>lfde dag dat het graf van Jezus leeg werd<br />
gevonden, ‘op de eerste dag der week, vroeg in de morgen,<br />
donker was het nog’. Twee van Jezus’ leerlingen zijn op weg<br />
naar Emmaus. De een heet Kleopas, de ander blijft anoniem.<br />
De naam Kleopas komt verder nergens voor. In het evangelie<br />
van Johannes (19:25) is wel sprake van ene Maria, de vrouw<br />
van Kleopas. Zij staat bij Jezus onder het kruis en is een van<br />
de vrouwen die bij het lege graf in stralend wit geklede<br />
mannen hebben gezien die vroegen waarom ze de levende<br />
zochten bij de doden. Sommige commentatoren<br />
veronderstellen dat Kleopas een oom van Jezus was, van<br />
vaderskant. Dat is allemaal wel gezellig, maar zegt ons verder<br />
niets. Het gaat in de evangeliën niet over familierelaties, maar<br />
om het leerling zijn, het volgelingschap van Jezus. En zoveel<br />
is duidelijk dat het daarbij niet alleen om mannen ging, om<br />
pausen en bisschoppen en priesters in spe, maar ook om<br />
vrouwen, waaronder een aantal Maria’s, zoals die van<br />
Magdala, ofwel Magdalena; en Maria van Kleopas dus. Als de<br />
Emmausgangers in het verhaal van Lukas representatief zijn<br />
voor de volgelingen van Jezus, zou het mooi zijn als Kleopas<br />
vergezeld werd door Maria, zijn echtgenote. Een mooie<br />
gedachte die ik hier niet verder zal uitwerken.<br />
2.<br />
Emmaus is een dorpje, zo’n dertig kilometer ten westen van<br />
Jeruzalem, één dag lopen. De naam van het plaatsje zegt ons<br />
op het eerste gezicht weinig. Maar voor de joodse hoorders en<br />
lezers in de tijd van Lukas riep het herinneringen op uit een<br />
niet zo ver verleden. Emmaüs is verschillende keren in de
geschiedenis van Israël omgebouwd tot vestingstad, van<br />
waaruit veldheren van opeenvolgende grootmachten Israël<br />
terroriseerden en Jeruzalem belaagden. In de verhalen over de<br />
Makkabeeën, de joodse vrijheidsstrijders die zich in de tweede<br />
eeuw voor de gangbare jaartelling verzetten tegen de Syrische<br />
bezetter, speelt Emmaus een belangrijke rol. Daar versloeg de<br />
legendarische verzetsheld Judas de Makkabeeër tot tweemaal<br />
toe de gehate generaals van de Syrische koning-tiran<br />
Antiochus (1 Makkabeeën 3:40-4:25). Dat lag allemaal nog<br />
vers in het Israëlitische volksgeheugen verankerd. En in de<br />
tijd dat Lukas zijn evangelie schreef, was het dorp een<br />
uitvalsbasis van het Romeinse leger. In het jaar 70 na Christus<br />
leidde dat tot de vernietiging van Jeruzalem en de joodse staat.<br />
Het is alsof Lukas suggereert dat <strong>deze</strong> twee volgelingen -<br />
gedesillusioneerd door het geweldloze optreden van Jezus en<br />
zijn dood - terug willen keren naar de gewapende<br />
verzetsstrijd, die in die dagen gevoerd werd door de Zeloten.<br />
Zo heeft de weg naar Emmaus op het eerste gezicht meer van<br />
een oorlogspad dan van een vredesweg.<br />
Het gespreksonderwerp van de Emmausgangers heeft daar<br />
ook alles mee te maken. Zij bespreken de samenloop der<br />
dingen. Hun hoop dat Jezus Israël van de Romeinen zou<br />
bevrijden, is ijdel gebleken. En ze maken ruzie - ze werpen<br />
elkaar woorden toe, zoals teleurgestelde mensen doen, ze<br />
‘hebben woorden’: aan wie heeft het gelegen, wat is er fout<br />
gegaan; en als we nu dit en als we nu dat. Maar as is gebrande<br />
turf.<br />
3.<br />
Toen - zegt het verhaal - naderde Jezus zelf hen. Wij horen<br />
zijn naam. Maar, zo lezen we, de Emmausgangers herkennen<br />
hem niet, want ‘hun ogen waren overmeesterd’. Waardoor?<br />
Door wat zij gezien hadden, door ‘de samenloop der dingen’.<br />
Dat is herkenbaar voor ons; de werkelijkheid is verblindend.<br />
Als je goed om je heen kijkt, worden je ogen overmeesterd<br />
door wat je ziet: apocalyptisch geweld, ongemakkelijke<br />
milieuwaarheden, mensenmisbruik op grote schaal, duisternis<br />
en schaduw van dood. De Emmausgangers hebben, net als<br />
wij, redenen genoeg om somber te zijn. Hoe zouden hun<br />
ogen niet verblind zijn - al was het maar door tranen? Ook zij<br />
hebben Jezus’ woorden gehoord, ze hebben zijn visioen van<br />
het koninkrijk van God gedeeld. Ze geloofden er in en zagen<br />
er naar uit. Maar wát ze zagen, was zo ongeveer het tegendeel<br />
van waar ze op hoopten. Ze geloofden hun ogen; die hebben<br />
het tenslotte gewonnen van hun oren. ‘En wij maar hopen: hij<br />
is het die Israël vrijkopen zal’, loskopen uit de greep van de<br />
Romeinen, mompelen ze schamper. Maar de hoop moet het<br />
hebben van horen zeggen, steeds opnieuw, hoop is ongezien<br />
vertrouwen. Zonder visioen blijven ten overstaan van de<br />
alledaagse werkelijkheid alleen maar tegenstrijdige visies over,<br />
bekvechterij en verbittering. Je ogen worden overmeesterd, je<br />
wordt bijziend.<br />
4.<br />
De onbekende vreemdeling trekt met de Emmausgangers op.<br />
Hij luistert naar hun verhaal, hun ooggetuigenverslag over het<br />
verraad, de veroordeling en de kruisiging van Jezus van<br />
Nazaret. En over die vrouwen met haar verhaal over die witte<br />
mannen, kennelijk een soort engelen. Ach, die vrouwen altijd.<br />
Ze hebben het zelf nog even gecheckt. Maar er viel echt<br />
<strong>hele</strong>maal niets te zien.<br />
De vreemdeling die zwijgend meegaand als een vriend heeft<br />
geluisterd, neemt nu het woord. Hij verwijt zijn tochtgenoten<br />
onwetendheid en traagheid. Waarom? Omdat ze hun ogen<br />
meer geloofd hebben dan hun oren. Hadden ze beter<br />
geluisterd en meer vertrouwen geschonken aan de woorden<br />
14<br />
van Mozes en de Profeten, dan hadden ze geweten dat <strong>deze</strong><br />
messias dit alles moest doorstaan om zo ‘zijn heerlijkheid binnen<br />
te gaan’, zegt Jezus. Er waren in die dagen talloze messiassen<br />
die allemaal pretendeerden Israël te kunnen bevrijden<br />
met het zwaard. Maar <strong>deze</strong> messias was een messias ‘volgens<br />
de Schriften’, geen verzetsstrijder, geen gewapende<br />
Makkabeeër of Zeloot. De messias volgens de Schriften is een<br />
dienstknecht die het kwaad en de kwalen van zijn<br />
medemensen van hen afneemt en op zijn eigen schouders<br />
neemt; die partij kiest voor de lijdenden, de onderliggenden.<br />
Zo’n messias is voor de veroorzakers van het lijden op de<br />
lange duur gevaarlijker dan een verzetsstrijder. Daarom wordt<br />
hij door de machthebbers uit de weg geruimd. ‘Moest de<br />
messias dit niet lijden en zijn heerlijkheid binnengaan,’ zegt<br />
Jezus en aan de hand van Mozes en de Profeten legt hij uit<br />
wat hij daarmee bedoelt.<br />
De leerlingen luisteren gretig. En terwijl de dag ten einde gaat,<br />
keert geleidelijk aan het visioen terug in hun hart en ziel, het<br />
grotere verband, de toekomst die, tegen alle dood en<br />
vernietiging in, onzichtbaar maar zeker in <strong>deze</strong> wereld<br />
binnendringt, aan het licht komt.<br />
5.<br />
De avond valt, de toekomst begint te dagen. Bij Emmaus<br />
aangekomen, wekt de vreemdeling de indruk alsof hij verder<br />
wil gaan. Wil hij zijn heerlijkheid binnengaan? De leerlingen<br />
willen hem bij zich houden, zoals Maria Magdalena in het<br />
Johannesevangelie. Raak mij niet aan, zei Jezus, ik moet<br />
opgaan naar de vader, naar mijn en jullie God (Johannes<br />
20:17). Is dat het dan, zijn heerlijkheid, zijn bij de vader, in de<br />
hemel?<br />
‘Blijf bij ons,’ smeken ze, ‘ het is haast avond, de dag is al<br />
gedaald.’ Hij gaat mee naar binnen.<br />
Dan gebeurt het: ‘Het geschiedde. Toen hij met hen aanlag<br />
aan tafel, hij nam hij het brood, sprak de zegen uit, brak het<br />
en gaf het hun.’ Meer niet? Dat is toch een doodgewoon<br />
alledaags joods gebruik? Wat geschiedt er nu eigenlijk? Dit:<br />
‘Toen werden hun ogen geopend en zij herkenden hem en hij<br />
werd onzichtbaar voor hen.’<br />
Dat zijn drie dingen. Ten eerste: hun verblinding wordt<br />
opgeheven - ze kunnen weer verder zien dan hun ogen reiken<br />
-, ze zien weer perspectief. Ten tweede: ze herkennen Jezus<br />
aan het breken van het brood, het gebaar dat hij ook op de<br />
avond voor zijn lijden en dood stelde. Ten derde: hij wordt<br />
onzichtbaar voor hen. Het brood is wat overblijft: teken van<br />
zijn aanwezigheid en tegelijk van zijn afwezigheid. Symboolbij-uitstek<br />
van zijn levensweg. Dat meest alledaagse,<br />
elementair menselijke gebaar wordt verheven tot het<br />
allerhoogste. Dat is het ware volgelingschap, dat is messiaans<br />
handelen: brood breken en delen, zodat er genoeg leven is,<br />
goed leven voor allen. Wie dat eenvoudige gebaar herhaalt in<br />
naam van Jezus Messias, identificeert zich met zijn persoon,<br />
met zijn verhaal, te beginnen met met ‘Mozes en de Profeten’,<br />
die maakt deel uit van zijn aanwezigheid in <strong>deze</strong> wereld.<br />
7.<br />
Jezus wordt in de evangeliën geportretteerd als het<br />
vleesgeworden woord van ‘Mozes en de Profeten’. In hem<br />
wordt de hoop van Israël levend gehouden en doorgegeven<br />
aan de volkeren. Maar die hoop kan niet afhangen van één<br />
mens, één individu, een. De messias moet lijden en sterven<br />
om opnieuw geboren te worden in zijn gemeente: in talloze<br />
volgelingen overal ter wereld. Hij moet sterven om die<br />
wereldwijde beweging van Jeruzalem tot aan de uiteinden der<br />
aarde in gang te zetten. Dat is zijn heerlijkheid, zo komt hij<br />
ten volle tot zijn recht, tot volle glorie.
‘Lichaam van de messias’ noemt Paulus die wereldwijde<br />
gemeente. En - zo zegt hij in een van zijn brieven - ‘Geeft niet<br />
het brood dat wij breken, gemeenschap met het lichaam van<br />
de messias? Omdat het brood een is, vormen wij samen één<br />
lichaam’ (1 Korintërs 10:16v). Wie het brood delen, maken<br />
deel uit van zijn lichaam, die zijn bezield door zijn geest, die<br />
vormen zijn werkelijke tegenwoordigheid in <strong>deze</strong> wereld, zijn<br />
tegenwoordigheid van geest.<br />
‘Was ons hart niet als een brand in ons, toen hij de geschriften<br />
voor ons opendeed?’ zeggen de Emmaüsgangers. En met hun<br />
brandende harten als kompas worden zij weer Jeruzalemgangers.<br />
Zij staan op en keren op hun schreden terug naar het<br />
nulpunt, naar de plek des onheils, om van daaruit opnieuw te<br />
beginnen. Zo zet de opstanding zich voort in Jezus’<br />
volgelingen. Zo komt hij tot volle glorie, zijn eenmalige<br />
lichaam wordt een lichtgestalte die niet meer doven zal; die<br />
zich doorzet in, buiten en desnoods dwars tegen de<br />
christelijke kerken en tegen alle sociologische onderzoeken<br />
over afnemende kerkgang in, van Jeruzalem tot aan de einden<br />
der aarde.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 15 april 2007<br />
Liedbespreking<br />
JIJ NOG NAAMLOZE<br />
‘ANDER, OUDER’, Verzameld Liedboek, blz. 709<br />
Kees Kok<br />
Het lied is gericht aan een ‘Jij’, die pas in de vijfde strofe direct<br />
wordt aangesproken: ‘Jij, nog naamloze’. Het gaat om een<br />
anonymus, niet om iets, maar om iemand die met veel woorden<br />
omschreven, maar niet benoemd wordt. Het is een ‘jij die voor<br />
alle namen wijkt’, zoals een ander lied van <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong> het<br />
zegt. Natuurlijk gaat het over ‘god’, dat kunnen we al snel<br />
afleiden uit de vele bijbelse beelden die we in <strong>deze</strong> liederen<br />
tegenkomen. Maar juist die god is geen oude bekende, hij moet<br />
telkens opnieuw ‘ontdekt’ worden als iemand die ons<br />
aanspreekt, die iets met ons doet.<br />
Ander, ouder, iemand in ons verborgen:<br />
plotseling oplaaiend vuur van<br />
visioenen, aanschijn der aarde vernieuwend.<br />
Ander. Iemand anders, niet ik, geen ‘Zelf’, maar een tegenover.<br />
Ouder. Eerder dan ik, moeder, vader, in mij verborgen. ‘Hoger<br />
dan mijn steilste hoogte ben je, dieper in mij dan mijn diepste<br />
zelf’, zo dicht <strong>Oosterhuis</strong> Augustinus na (VL 228).<br />
Maar het is geen statische, onbewogen ander. Deze jij doet zich<br />
kennen als een ‘plotseling oplaaiend vuur van visioenen’. De<br />
verborgenheid is dus relatief. Deze ander, ouder kan in ons<br />
lijken te slapen en sluimeren, maar dan, onverwacht, laait hij op.<br />
Het ligt voor de hand om <strong>deze</strong> ander te identificeren met de<br />
bijbelse Geest van God, de roe’ach (Hebreeuws), pneuma<br />
(Grieks), spiritus (Latijn), over wie ook gezegd wordt dat hij het<br />
aanschijn der aarde vernieuwen zal (Psalm 104:30).<br />
Rede, dwaasheid, hart, onbedwingbare<br />
die ons weten doet wat wij niet weten,<br />
wat onmogelijk is bij mensen en goden.<br />
15<br />
Rede, dwaasheid. Paulus schrijft in zijn eerste brief aan de<br />
Korintiërs (1:25; zie ook vers 27): ‘Want het dwaze van God is<br />
wijzer dan de mensen.’ De dwaasheid van God is redelijker dan<br />
de menselijke rede. Zij doet ons weten wat wij ‘redelijkerwijs’<br />
niet kunnen weten: wat menselijkerwijs - en goddelijkerwijs -<br />
onmogelijk is: het visioen van een komende wereld die haaks<br />
staat op de bestaande orde.<br />
Ingepakt in wolken schoorvoetend gaan wij,<br />
in onze handenklemmen wij wichelroeden,<br />
spiegels en zwaarden.<br />
Het lied verplaatst zich nu naar onze situatie. Wij gaan<br />
schoorvoetend door het leven, gehuld in wolken van<br />
onbewustheid. Om ons te oriënteren klemmen wij ons vast aan<br />
allerlei ‘hulpmiddelen’. Wij zoeken onze weg met behulp van<br />
‘wichelroeden’, onzekere en bedrieglijke instrumenten,<br />
sterrenwichelaars, statistieken. We zoeken naar onszelf in<br />
spiegels en wapenen ons tegen de ander met argwaan, zwaarden<br />
en erger.<br />
En neer drukt ons droefheid om het gedane,<br />
om niet te keren woorden, om wat groeide,<br />
om wat versteende, verwaaide.<br />
We laten een spoor van mislukkingen achter ons, van<br />
teleurstellingen, spijt om wat we allemaal hebben gedaan en<br />
gelaten, gezegd en gevloekt. Treurnis om wat we hebben<br />
gezaaid en verbouwd, maar niet geoogst; om versteende en<br />
verwaaide relaties en idealen.<br />
Jij, nog naamloze, ademt ons open en wekt<br />
in ons weerbarstig geheugen<br />
wat wij zagen met onze vroegste ogen<br />
en doet ons gaan in tranen maar ongebroken<br />
door de nacht van de schepping<br />
en houdt ons gaande naar een nieuwe geboorte:<br />
Maar. Die ander, ouder, die nog ongekende, naamloze, ademt<br />
ons open. Het Hebreeuwse roe’ach, geest, betekent ook en vooral<br />
‘adem’. Hij (of zij!) wekt iets in ons ‘weerbarstig’ geheugen. We<br />
zijn sceptisch geworden, wantrouwig, of zelfs cynisch. Ons<br />
geheugen verzet zich tegen wat wij ooit hebben gezien en<br />
geweten, toen wij nog onbevangen waren als kinderen, gezien<br />
met ‘onze vroegste ogen’, zoals het was in den beginne.<br />
Volgens het scheppingsverhaal in Genesis (2:7) heeft God in<br />
den beginne zijn levensadem ingeblazen in de neus van de<br />
mens die hij zojuist geboetseerd had. ‘Zo werd de mens een<br />
levend wezen.’ Zo begint hij en begint zij telkens opnieuw met<br />
leven en met gaan op de weg van het leven, in tranen maar<br />
ongebroken door de nacht van de schepping, altijd onderweg naar een<br />
nieuwe geboorte, van dag tot dag. De adem van ‘in den beginne’ is<br />
nooit weg. Biedt altijd nieuw geluk en levenskansen.<br />
blinde muren zacht licht water geworden<br />
en aan de overzijde<br />
rozensteden en de zang van de lijster.<br />
Het visioen. De blinde muren waar je tegen op liep, de muren<br />
tussen de mensen: ze zijn opgelost, zacht licht water geworden,<br />
water waar je overheen kunt varen, zwemmen of misschien<br />
zelfs lopen naar de overzijde.<br />
En daar: rozensteden, bloeiende woestijn, dag opgestaan uit<br />
de nacht van de schepping. En de lijster zingt er. Paradise<br />
regained.<br />
Midzomerdienst
AMSTERDAMSE STUDENTENEKKLESIA<br />
Op zondag 29 juli, om 11.00 uur wordt in de De Rode Hoed<br />
(Keizersgracht 102, Amsterdam) een ‘Midzomerdienst’<br />
gehouden als een trait d’union tussen de laaste dienst van<br />
het oude en de eerste van het nieuwe seizoen. Voorganger<br />
is <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>. Alwie niet met vakantie is, is hartelijk<br />
welkom<br />
Het seizoen 2007-2008 begint op 8 september. Deze eerste<br />
dienst zal worden voorgegaan door Geeske Hovingh en<br />
Kees Kok.<br />
Hoofdthema van de prediking zal zijn: ballingschap als<br />
ervaring van gebrokenheid, ontheemding en<br />
vreemdelingschap.<br />
Iedere eerste zondag van de maand zal er weer een ‘Jong<br />
geleerd’- dienst plaatsvinden. Jaarthema van die serie is:<br />
‘Je eigen curriculum vitae’; over je wortels, jezelf, de<br />
anderen, leren en werken, je eigen thuis en de wereld.’<br />
In een de volgende maandbrieven vindt u het volledige<br />
jaarprogramma.<br />
LIEDDAG AMSTERDAM:<br />
24 NOVEMBER 2007<br />
De eerstvolgende lieddag in de Amsterdamse<br />
Dominicuskerk (Spuistraat 12, ingang Korte<br />
Korsjespoortsteeg) zal worden gehouden op 24 november<br />
2007. Op het programma staan liederen waarvoor door de<br />
componisten een begeleiding voor andere instrumenten<br />
naast piano is geschreven: fluit, hobo, klarinet, viool, orgel<br />
enzovoort, zoals onder andere de Missa Brevis van Tom<br />
Löwenthal (met viool), Klein Kerstoratorium, Wij waren<br />
kinderen, Staan in licht van Antoine Oomen, enzovoort.<br />
Tijd: 10.30 uur - 17.00 uur.<br />
Deelname € 15,- (betaling in de kerk);<br />
opgave noodzakelijk via leerhuis@leerhuisenliturgie.nl,<br />
of tel. 020-6256940.<br />
‘WIJ KUNNEN NIET GENOEG GEBOREN<br />
WORDEN’<br />
Bij een doopdienst<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
1.<br />
Dat een god <strong>deze</strong> aarde zou hebben geschapen… Hoe weten<br />
wij dat? Dat weten wij niet. Maar dat staat toch in de bijbel?<br />
In zes dagen, uit niets, uit niets van niets! Het staat er. Je hebt<br />
het net voorgelezen (Genesis 1)!<br />
Ja maar, je moet de bijbel niet lezen als een historisch<br />
betrouwbaar verhaal. Sinds Darwin, met zijn evolutietheorie,<br />
halverwege de negentiende eeuw, en andere grote geleerden<br />
en ontdekkers weten we dat de aarde komt uit de oerknal, en<br />
de mensen stammen af van de apen. Gewoon! Zo is dat, zegt<br />
de een. Zo is het gewoon gegaan, drie tot zes miljoen jaar<br />
geleden.<br />
Ja maar, zegt een ander, ‘gewoon’ - bedoel je ‘toevallig’? Zou<br />
er niet meer zijn dan toeval, misschien zelfs wel iemand meer?<br />
Een plan, een ‘intelligent ontwerp’? Wie een krant leest, is die<br />
discussie wel eens tegengekomen - trouwens, ‘gewoon toeval’<br />
klinkt zo koud, zo onverschillig.<br />
16<br />
Een derde zegt: iemand - een god? Ik weet het niet, ik ben<br />
agnost. Ik weet niet of wij zijn geschapen met een doel, ik<br />
weet niet of er een god bestaat.<br />
Een agnost is iemand anders dan een atheïst; een atheïst<br />
gelooft vast en zeker dat er géén god kán bestaan. En er zijn<br />
atheïsten die vinden dat iedereen dat moet geloven, anders<br />
ben je niet goed bij je hoofd en daar komt maar oorlog van.<br />
Wij hier lezen het bijbelse scheppingsverhaal niet als een<br />
historisch betrouwbaar verhaal. We nemen die tekst niet<br />
letterlijk, maar lezen hem als poëzie; als beeldspraak voor ‘de<br />
zin van ons leven’. Wij hopen dat ons leven zin zal hebben; en<br />
wij denken, en soms even weten wij, intuïtief en uit ervaring,<br />
dat we er niet zomaar zijn, toevallig - koud - onverschillig. We<br />
zijn goed bedoeld en bestemd, niet gedoemd, om te leven,<br />
zoveel mogelijk gelukkige dagen.<br />
2.<br />
Wij lezen het bijbelse scheppingsverhaal niet als historische<br />
informatie over de wording van <strong>deze</strong> wereld, maar als een lied<br />
waarin de bestemming van <strong>deze</strong> wereld wordt bezongen. Wij<br />
lezen de eerste bladzijde van de bijbel niet als een<br />
wetenschappelijk bedoeld document dat door Darwins<br />
evolutietheorie onderuitgehaald is, maar als een hymnisch lied<br />
over de bestemming van de mens op aarde. Als een gedicht.<br />
Wat leert ons dit gedicht? Dat het eerste woord waar alles<br />
mee begint, boven de chaos uit, ‘licht’ is; dat er boven de<br />
complexiteit en de verwarring van het toeval iemand is die<br />
licht roept, en er ís licht, en hij ziet dat het goed is. Zo is het<br />
begonnen, en zo begint het, altijd opnieuw. Zoals ieder lied is<br />
<strong>deze</strong> scheppingshymne niet een toen-lied, maar een nu-lied,<br />
om nu mee te ademen. En zoals ieder lied prent het zijn<br />
kernwoord in je ziel; jij bent een lichtmens, naar het licht<br />
toegekeerd, beeld van die lichtgod - die een groene aarde vol<br />
vruchtdragende bomen en alle dieren, vissen, vogels, naar hun<br />
aard, aan mensen heeft toevertrouwd; aan alle mensen in tijd<br />
en ruimte, mensheid, en aan ieder mens uniek - jij bent die<br />
mens. En zo is het goed, meer dan goed. Dat is geen<br />
wetenschappelijke theorie, dat is een utopie, een visioen, dat<br />
je in je hart en je verstand om moet dragen om niet te<br />
zwichten voor woeste leegte en duisternis. Dat is een<br />
levenslied dat je uit je hoofd moet leren.<br />
Met niets van niets zijt Gij begonnen,<br />
hebt ademloos het licht gezegd,<br />
de tijd bepaalt, het land gewonnen,<br />
de zeeën op hun plaats gelegd. (VL 276)<br />
In de joodse traditie is dit scheppingslied door sommige<br />
leermeesters verstaan als een ‘woord ten geleide’ op heel de<br />
bijbel en als een bladwijzer van dag tot dag. Als je verdwaalt<br />
bent in dat grote verhaal en je weet niet meer waar het<br />
allemaal over gaat, dan moet je terug naar de woorden ‘licht’<br />
en ‘goed’ - als je door wat wij noemen ‘het gewone leven’, zo<br />
gemangeld en vertwijfeld bent dat je het niet meer opbrengt<br />
te denken dat het ooit nog goed zal komen, herinner je dan<br />
dat het met licht en om het licht begonnen is, en dat jij, zo<br />
nietig als je bent, goed bent, bestemd, niet gedoemd, om te<br />
leven - om ‘te spelen in de zon, waar alles om begon’.<br />
Van een vergeten Amerikaanse dichter, Estlin Edward<br />
Cummings, is de regel ‘Wij kunnen niet genoeg geboren<br />
worden’, en dat is de toon, de vreugde, de vaart van het<br />
bijbelse scheppingslied - dat wij vandaag lezen en zingen als<br />
een geboortelied voor onze kinderen.