29.08.2013 Views

deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis

deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis

deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

MAANDBRIEF jaargang 5 no. 10, december 2000/januari 2001<br />

VOOR LEERHUIS & LITURGIE<br />

WEK MIJN ZACHTHEID WEER<br />

Agnes Grond<br />

Wek mijn zachtheid weer<br />

geef mij terug<br />

de ogen van een kind<br />

Dat ik zie wat is<br />

en mij toevertrouw<br />

en het licht niet haat<br />

(Tekst: <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>, muziek: Antoine Oomen; GVO, no 650)<br />

Dalton Terror<br />

In haar laatste boek wijdt de filosofe Patricia de Martelaere een essay aan de Dalton<br />

Terror, een weinig uitnodigende naam voor de nieuwste attractie in een Belgisch pretpark.<br />

Ze beschrijft hoe het werkt. Je wordt vastgesnoerd in een stoel, omhooggetrokken<br />

tot op zo’n zestig meter hoogte, waarna je met stoel en al loodrecht naar beneden valt.<br />

Het bevestigt weer eens dat pretparken geen pretje meer zijn.<br />

Stel nu, zegt De Martelaere, dat je panisch bang bent voor <strong>deze</strong> Dalton Terror, maar<br />

weet dat je er aan het einde van de dag toch aan zult moeten geloven. Laat je dan daardoor<br />

je <strong>hele</strong> dag verpesten? Probeer je er niet aan te denken en met dichtgeknepen ogen<br />

de ellende uit te zitten? Of kun je je erop voorbereiden? Kun je angst overwinnen? Ja,<br />

zegt zij, door zo weinig mogelijk verzet te bieden. Maar hoe leer je dat? Niet met je verstand.<br />

Het maakt geen enkel verschil dat je weet dat de attractie veilig is en dat anderen<br />

er levend uitkomen. Hoe leer je om zonder verzet te worden? ‘Het antwoord is van een<br />

verbluffende eenvoud’, schrijft De Martelaere, ‘maar is in de praktijk ongelooflijk moeilijk<br />

uit te voeren: niets. Om verzetloos te worden moeten we niet iets doen, maar alleen<br />

iets niet doen.’<br />

Verwondering<br />

Maar als we íets niet geleerd hebben, is het dat. Kind, doe iets. Die boodschap krijgen<br />

we zo ongeveer met de moedermelk naar binnen. Iets zomaar laten gebeuren, is ons<br />

wezensvreemd en ongelooflijk moeilijk. Waarom? Uit angst, antwoordt De Martelaere:<br />

‘Het is onze angst om onszelf te verliezen die maakt dat we voortdurend pogen de<br />

wereld te bedwingen.’<br />

De werkelijkheid is machtiger dan wijzelf, en dat weten wij. Ook dat we klein en<br />

kwetsbaar zijn. Dus brengen we alles in stelling om dat hanteerbaar te maken. Zelfs de<br />

religie, zegt Kuitert in zijn laatste boek. En vooral de hersens die we godzijdank hebben.<br />

Waarom zou je je overleveren aan het toeval, misschien zelfs de chaos? We kúnnen de<br />

wereld doorgronden, in definities vatten en naar onze hand zetten. Dus waarom niet?<br />

En toch weet vrijwel iedereen dat het zwaartepunt van het menselijke bestaan niet daar<br />

ligt, maar juist in de momenten dat je je wél overlevert: de momenten van ontmoeting,<br />

aandacht en verwondering. We verlangen daar ook naar. Maar ja, we zijn zo druk en<br />

hebben afgeleerd ons te verwonderen. Weet jij wat de lievelingskleur is van God?, vroeg<br />

mijn zes-jarige nichtje. Nee, zei ik, want ik had daar nooit over nagedacht. Het antwoord<br />

was ‘groen’. Maar waar ik haar om benijdde was de vraag. Wat heerlijk om je<br />

zoiets af te vragen, je nog over alles te kunnen verbazen. Wij hebben of nemen daar de<br />

rust niet meer voor. Het is ook nergens meer stil. En donker is het ook nergens meer. Is<br />

er nog wel plek en tijd om je te verwonderen? Of durven we dat inderdaad niet, zoals<br />

De Martelaere stelt?<br />

Alleen zijn<br />

Verwondering vraagt om overgave, zoals ook aandacht en ontmoeting dat doen. En<br />

overgave is moeilijk. Als ik iemand bezoek die zieke is of verdrietig, vind ik het<br />

ABONNEMENTSGELD 2001<br />

Bij <strong>deze</strong> <strong>Maandbrief</strong> vindt u een acceptgiro<br />

ter voldoening van het abonnementsgeld<br />

2001. In verband met de verhoging van de<br />

BTW en andere stijgende onkosten zijn wij<br />

na vijf jaar genoodzaakt de<br />

abonnementsprijs te verhogen tot fl. 45,--.<br />

Wij rekenen op uw begrip.<br />

INHOUD<br />

- WEK MIJN ZACHTHEID WEER<br />

Bij het gelijknamige lied van <strong>Huub</strong><br />

<strong>Oosterhuis</strong>.<br />

Amsterdamse Studentenekklesia,<br />

3 december 2000.<br />

Agnes Grond<br />

- SCHULD VEREFFENEN<br />

Amsterdamse Studentenekklesia<br />

7 januari 2001.<br />

Hester Smits<br />

- SIMEON EN HANNA<br />

Over Lukas 2:22-40.<br />

Kees Kok<br />

- MARIA LICHTMIS<br />

Citaat<br />

Willem Barnard<br />

- IN (DEN) BEGINNE<br />

Amsterdamse Studentenekklesia<br />

31 december 2000<br />

Jan Nieuwenhuis<br />

- GODS OVERWICHT<br />

Bij Exodus 33:12-23<br />

Westfriese Ekklesia 24 december 2000<br />

Kees Kok<br />

- GEZONGEN TAFELGEBEDEN<br />

Boekbespreking<br />

Kees Kok<br />

- ‘DIEP IN ONS MIDDEN’<br />

Een nieuw tafelgebed<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

- DIVERSE MEDEDELINGEN<br />

Colofon<br />

MAANDBRIEF VOOR LEERHUIS EN<br />

LITURGIE<br />

ISSN 1385 0326<br />

Uitgave van de Stichting Leerhuis &<br />

Liturgie<br />

(sinds 1980)<br />

Eindredactie: Kees Kok<br />

Redactie en administratieadres:<br />

Postbus 17268, 1001 JG Amsterdam<br />

tel: (020) 6256940<br />

e-mail: LNL@rodehoed.nl<br />

gironr abonnementen: 540443<br />

Abonnementsprijs: fl 40,- per jaar;<br />

België: BF1100; overige landen in<br />

Europa fl 55,-<br />

Giften en bijdragen aan het<br />

compositiefonds en andere activiteiten<br />

van SLL zijn fiscaal aftrekbaar en zeer<br />

welkom op giro 395505


makkelijker om bloemen te schikken of thee te zetten dan<br />

gewoon naast de ander te gaan zitten en te vragen ‘hoe gaat het<br />

nu met je?’ Zo’n vraag vraagt overgave. Je verliest er een beetje<br />

je greep op de werkelijkheid mee, voelt plotseling haarscherp je<br />

eigen tekort, je onmacht om iets voor iemand te zijn. Vaak is het<br />

zoveel makkelijker om een Martha dan om een Maria te zijn. En<br />

dus gaan we weer redderen.<br />

Hetzelfde is het met stilte en alleen zijn. Verlangen ernaar en<br />

vrees ervoor gaan hand in hand. Als kind was ik als de dood om<br />

alleen op de hei te belanden, want daar kreeg je roeping, hadden<br />

de zusters op school verteld. Nu ben ik graag alleen, maar ik<br />

weet ook dat juist dan duistere gedachten kunnen bovenkomen,<br />

paniek omdat alles mij ooit uit handen zal vallen, en ikzelf en<br />

iedereen van wie ik houd, dood zal gaan of zal verdwijnen.<br />

Angst, voelbaar tot in je haarwortels, die er nooit is als je hard<br />

werkt of in gezelschap bent. Ik wil wel met stilte en verwondering<br />

leven, maar het is soms veiliger om het niet te doen. Uit<br />

angst voor de angst. Niet voor niets noemt de filosoof Cornelis<br />

Verhoeven verwondering niet ongevaarlijk: ‘Het is een oefening<br />

in de vrije val’, zegt hij. Dus toch de Dalton Terror: zestig meter<br />

vrije val.<br />

Geef mij de moed om zacht te zijn, en tóch niet bang. Maak dat<br />

ik durf te vertrouwen terwijl ik weet dat het niet altijd goed afloopt.<br />

Als het kinderhandje dat met ontroerend vertrouwen in<br />

jouw grote hand wordt gelegd.<br />

Wek mijn zachtheid weer, is een bede om moed. Of is het meer,<br />

en ook een opdracht?<br />

Sabbat<br />

Voor de zevende dag, heet het lied. Die dag, toen God de rust<br />

schiep, werd de sabbat waarop de normale werkzaamheden<br />

worden onderbroken. Waarom heet het lied zo? Geneest de<br />

sabbat ons van onze angst voor verwondering en zelfverlies? Is<br />

het andersom en is zachtheid juist een voorwaarde om sabbat te<br />

kúnnen vieren? Of verwijst het lied naar de bedoeling van de<br />

sabbat?<br />

De zevende dag was de dag die God zegende en heilig verklaarde.<br />

Zegenen verwijst naar de toekomst, houdt de wens in dat<br />

iets aan zijn doel mag beantwoorden. Heilig verklaren kijkt<br />

terug. God zag dat het goed was. Toen God de zevende dag<br />

heiligde, kwam de schepping tot voltooiing. Je kunt daarom<br />

zeggen dat niet de mens maar de sabbat de kroon van de schepping<br />

is. Dat klopt ook met het gevoel dat we vooral mens-zijn<br />

op momenten van rust, ontmoeting en verwondering. Het lied<br />

voor de zevende dag beschrijft dan hoe de mens eigenlijk<br />

bedoeld is. Open, receptief, zacht. Met belangeloze aandacht<br />

voor de ander en voor het andere.<br />

De Amerikaanse feministisch theologe Nelle Morton introduceerde<br />

het begrip ‘hearing to speech’, tot spreken luisteren. Om<br />

<strong>hele</strong>maal te worden wie je bedoeld bent te zijn, moet er iemand<br />

zijn die naar je luistert, die alles van je wil horen, die je luisterend<br />

tot leven wekt. In de rust van de zevende scheppingsdag, zo zou<br />

je kunnen zeggen, luisterde God de mensen tot haar werkelijke<br />

betekenis. En daarom kunnen mensen dat op hun beurt bij<br />

anderen. Mits zij zijn zoals ze door God bedoeld zijn: open,<br />

receptief en zacht.<br />

De sabbat herinnert daaraan, helpt ons onze kwetsbaarheid<br />

onder ogen te zien en te accepteren. In de rust van de sabbat<br />

kunnen we ook ontdekken dat wij onze kwetsbaarheid delen<br />

met dieren en planten. Onze huid is dun, maar die van een<br />

libelle of een boterbloem is vele malen dunner. Dat besef maakt<br />

het makkelijker ons verbonden te voelen met de wereld om ons<br />

heen. De sabbat leert ons dat we elkaar tot leven moeten wekken:<br />

mensen, dieren, planten, land, water, en zelfs God. Luisterend<br />

tot leven wekken. Zo zou ook bidden moeten zijn, zei een<br />

vriend, die beschreef hoe hij alleen door de natte, grauwe en lege<br />

herfstvelden had gewandeld. ‘Bidden is vaak te vol, te veel<br />

namen en gezichten in mijn hoofd. Bidden is vaak te druk en te<br />

2<br />

paniekerig en dan lukt het niet’, schreef hij. ‘Misschien dat<br />

bidden moet zijn als dit land, die open akkers in de regen, leeg,<br />

weerloos, woordenloos. Iemand die zich <strong>hele</strong>maal geeft.’<br />

Niets is moeilijker dan woordenloos zijn. Het maakt weerloos.<br />

Niets moeilijker dan jezelf geven, want dat kun je nooit meer<br />

ongedaan maken. En toch, alleen dan kun je verborgen<br />

geheimen zien oplichten in mensen, in de natuur, in God.<br />

Gevaarlijk<br />

God zag dat het goed was, maar daarmee is het verhaal niet af.<br />

Sabbat vieren is niet alleen op adem komen maar vooral ook<br />

terugzien op wat vooraf ging en wat daarin mis was. Niet<br />

zomaar, maar om dat te herstellen. Terugzien om vooruit te<br />

kunnen kijken. De sabbat verwijst naar hoe het kan zijn, naar<br />

een wereld waarin het ene schepsel zich niet méér beelddrager<br />

van God waant dan het andere. Want de sabbat is er voor iedereen,<br />

niemand mag werken: ‘gijzelf, noch uw zoon of uw<br />

dochter, noch uw slaaf, uw slavin of uw vee, noch de vreemdeling,<br />

die binnen uw poorten woont.’ Even terzijde latend dat de<br />

vrouw van de aangesprokene als enige niet wordt genoemd:<br />

geldt de rust niet voor haar? herinnert de sabbat dus met nadruk<br />

aan de gelijkwaardigheid van alle schepselen. Ook de slaaf en de<br />

vreemdeling mogen rusten; en ook het vee, en eens in de zeven<br />

jaar ook het land. In het jubeljaar, het zeven keer zevende jaar,<br />

moeten bovendien de slaven worden vrijgelaten en het bezit<br />

worden teruggegeven. En let wel, zegt JHWH, de grond behoort<br />

alleen mij toe. Het is maar een tussenzinnetje, maar wel eentje<br />

om bij vele actuele discussies in gedachte te houden.<br />

Om onder ogen te zien wat fout ging, moet je willen zien wat is.<br />

En dat is veel lastiger dan zien wat je denkt te moeten zien. Het<br />

betekent kijken zonder vooroordeel of eigenbelang. Niets is wat<br />

het lijkt, en vanzelfsprekend is alleen dát waarover niet wordt<br />

nagedacht. Willen zien wat is en daarover vragen stellen, dat is<br />

verwondering. Verwondering is dus gevaarlijk, het breekt vaste<br />

denkbeelden open en tast vanzelfsprekendheden aan. In<br />

verwondering schuilt het begin van de aanklacht en daartoe<br />

nodigt de sabbat ons uit.<br />

Wakker voor onrecht<br />

Met verwondering in het leven staan is dus niet de gemakkelijkste<br />

manier. Het maakt je wakker voor onrecht om je heen<br />

zodat het met je rust voor altijd is gedaan. Het maakt je kwetsbaar<br />

omdat je geen pantser meer hebt tegen pijn. En dat in een<br />

wereld waarin alles dood gaat, niets blijft, rampen gebeuren en<br />

mensen elkaar de vreselijkste dingen aandoen. Waar het soms<br />

net de Dalton Verroer lijkt.<br />

Durven leven met een dunne huid, je durven overgeven en<br />

zeggen ‘kome wat komt’, kan misschien alleen als je je<br />

uiteindelijk geborgen weet. Het wordt dan een soort<br />

geloofsbelijdenis: door te leven met zachtheid en de ogen van<br />

een kind, laat je zien dat je de hoop op een nieuwe wereld niet<br />

opgeeft.<br />

*<br />

Toespraak, gehouden in de Amsterdamse Studentenekklesia, op zondag 3<br />

december 2000.<br />

Agnes Grond is onder andere redacteur van De Bazuin


SCHULD VEREFFENEN<br />

Hester Smits<br />

Gelezen: Mattheüs 2, vers 1-18<br />

1.<br />

Kan een mens zichzelf van schuld verlossen? Of misschien<br />

moet ik het scherper formuleren: Kan een mens de<br />

rekeningen die hem gepresenteerd worden vanuit het<br />

verleden, zonder daarvoor direct verantwoordelijk te zijn, op<br />

een of andere manier goedmaken, de schuld plaatsvervangend<br />

aflossen?<br />

Een zwaar thema maar als we er een antwoord op zouden<br />

kunnen vinden dan biedt dat voor veel mensen een ongekend<br />

perspectief voor het nieuwe jaar. Want we hebben allemaal te<br />

maken met rekeningen die openstaan uit het verleden, die op<br />

ons bordje worden gelegd, waar we geen schuld aan hebben,<br />

maar die we toch als een last kunnen voelen drukken op onze<br />

schouders.<br />

2.<br />

Albert Camus, filosoof en schrijver, heeft oa De val<br />

geschreven. Het is een lange monoloog van advocaat Jean<br />

Baptiste Clamence, die in Amsterdam is terechtgekomen. In<br />

Parijs een goede praktijk had, maar nu aan lager wal is geraakt.<br />

De belangrijkste vraag die hem bezighoudt is: kan een mens<br />

zichzelf van schuld verlossen? Als je die vraag tot je door laat<br />

dringen dan dringt de diepte van de nacht tot je door. De <strong>hele</strong><br />

monoloog heeft dan ook iets zwaarmoedigs en wordt<br />

doorspekt met cynische uitspraken. Cynisme als uiting van<br />

smart, pijn en verdriet. Clamence uit vele cynische en<br />

prachtige woorden over allerlei onderwerpen maar ook over<br />

de passage die wij zojuist hebben gelezen, de kindermoord te<br />

Bethlehem.<br />

Daarover zegt hij: ‘Weet u eigenlijk wel waarom die ander<br />

gekruisigd werd, aan wie u op dit moment misschien loopt te<br />

denken? De reden is dat hij (Jezus) zelf wel heel goed wist dat<br />

hij <strong>hele</strong>maal niet zo onschuldig was. Al ging hij dan misschien<br />

niet gebukt onder de last der vergrijpen, waarvan de mensen<br />

hem beschuldigden, dan had hij toch wel een andere misstap<br />

begaan, al wist hij misschien zelf niet welke. Zou hij dat<br />

overigens niet hebben geweten? Ten slotte zat hij bij de bron,<br />

hij moet toch weleens ooit hebben horen praten over een<br />

zekere kindermoord te Bethlehem. Die joodse kindertjes, die<br />

afgeslacht werden, terwijl zijn ouders hem in veiligheid<br />

brachten, waren toch voor hem gestorven? Natuurlijk heeft<br />

hij dat zelf niet gewild. Ik geloof dat die droefgeestigheid, die<br />

je in zijn <strong>hele</strong> optreden kunt bespeuren, niets anders is dan<br />

een grondeloze, ongeneeslijke melancholie, omdat hij nachten<br />

achter elkaar achtervolgd werd door de stem van Rachel, die<br />

klaagt over haar zonen en niet getroost wil worden.’<br />

3.<br />

Jean Baptiste Clamence zet hier in een paar woorden een<br />

tragiek neer waar mensen onder gebukt zijn gegaan: overleven<br />

ten koste van anderen. Het is vooral een tragiek die zich in de<br />

Tweede Wereldoorlog heeft voorgedaan, toen velen<br />

omkwamen maar weinigen terugkeerden. Een van hen is<br />

Primo Levi, chemicus en schrijver, overlevende van de<br />

Tweede Wereldoorlog. Legt in een paar indrukwekkende<br />

boeken zijn verslag neer, ontwikkelt zich als een<br />

vooraanstaand chemicus maar pleegt zelfmoord omdat hij<br />

uiteindelijk niet kan leven met het feit dat velen waren<br />

omgekomen. Omdat anderen werden vermoord bleef hij in<br />

leven. Anderen zijn gestorven voor hem, zo voelde hij dat.<br />

3<br />

Primo Levi kan niet leven met de schuld waar hij niet schuldig<br />

aan is. In feite voelt hij zich schuldig aan een fout die hij niet<br />

heeft begaan. Het tekent zijn leven en zijn dood. Kan een<br />

mens zichzelf verlossen van schuld. Datgene wat in een<br />

mensenleven gebeurt, kan verstrekkende consequenties<br />

hebben of laat ik het sterker zeggen: schuld wordt van<br />

geslacht op geslacht doorgegeven. De erfenis is er niet alleen<br />

in klinkende munt, maar ook in onbetaalde rekeningen, zoals<br />

de Hongaar Nagy zegt. Mensen gaan gebukt onder<br />

verwachtingen. Onder littekens, onder verlangens en wensen<br />

die al generaties lang lopen. ‘De geschiedenis herhaalt zich,’<br />

zegt men.<br />

4.<br />

Misschien dat je dan iets van de nonchalance van Jort Kelder,<br />

hoofdredacteur van Quote, nodig hebt. Hij is de enige<br />

overlevende van een drieling. De andere twee stierven een<br />

paar dagen na hun geboorte, maar Kelder heeft geen<br />

boodschap aan al die psychologie erom heen. Dat hij<br />

daardoor een vechter zou zijn, daardoor op nummer 1 zou<br />

willen staan. Kelder wil er niks van weten en zolang hij ermee<br />

uit de voeten kan, prima, maar helaas zijn er anderen die<br />

gebukt gaan onder dit soort ervaringen.<br />

Een kind wordt van hot naar her gesleept omdat een koning<br />

woede en angst tot wreedheid doet omsmelten. Een koning<br />

ons geboren wordt omgevormd tot een bloedbad. Zijn dan de<br />

smartelijk woorden van Clamence niet ergens terecht? Hoe<br />

kun je leven als je kennis hebt van wat er voor jouw leven is<br />

gegeven?<br />

5.<br />

‘Toen Herodes zag dat hij door de wichelaars om de tuin<br />

geleid was, werd hij zeer vertoornd en liet allen jongskens in<br />

Bethlehem en den geheelen omtrek van twee jaar en<br />

daaronder, ombrengen, overeenkomstig de tijd die hij van de<br />

wichelaars had uitgevorst. Toen werd vervuld wat door de<br />

profeet Jeremia gesproken was.’<br />

Rachel huilt om haar kinderen die zijn weggevoerd als<br />

ballingen.<br />

Nog steeds actueel zeker nu de vader van Maxima in beeld is<br />

en moeders om hun vermiste kinderen huilen op het Plaza del<br />

Mayo, in het voormalig Joegoslavië maar ook hier in<br />

Nederland. Rachel die van geen troost wil weten. Zelfs als<br />

God haar bemoedigt met de woorden dat zij haar kinderen zal<br />

zien terugkeren.<br />

Mattheüs laat vreemd genoeg dat gedeelte weg. Bij hem<br />

klinken de troostwoorden niet maar misschien moeten wij ze<br />

wel inlezen in het vervolg van het verhaal: de uiteindelijke<br />

terugkeer van Maria en Jozef met hun kind naar het land van<br />

belofte; goed land is hen ten deel gevallen.<br />

Rachel: een ontroostbare moeder. Maar ze staat voor meer: ze<br />

is de belichaming van de spanning tussen verlangen en<br />

realiteit.<br />

6.<br />

Een mens staat elke keer weer voor de vraag ‘hoe om te gaan<br />

met dat wat je in je leven aantreft’. Voor ieder is dat anders<br />

maar we zijn allen gelijk in het feit dat wij moeten omgaan<br />

met de dingen zoals ze zijn en dat wat wij eraan kunnen<br />

veranderen.<br />

Je hebt je wensen en verlangens, en tegelijkertijd kun je niet<br />

alle dingen naar je hand zetten. Ergens tussen verlangen en<br />

realiteit ligt de gulden middenweg. Wij verlangen ernaar<br />

misschien wel zonder schuld en smart ons leven te leiden,<br />

maar wij zien ook dat wij alleen al door te leven ons deel


hebben aan de wereldgeschiedenis, maar dichterbij ook<br />

deelhebben aan het leven van de mensen om ons heen. Daar<br />

ontkom je niet aan. En de keus voor het goede draagt de<br />

keerzijde van het kwaad helaas in zich.<br />

Op het moment dat een kind ter wereld komt draagt het een<br />

stuk familiegeschiedenis met zich mee. Niet zo extreem als in<br />

het geval zoals Clamence het beschrijft en niet zo extreem<br />

zoals Levi het heeft ervaren, niet zo extreem zoals bij de<br />

vader van Maxima maar wel in een bepaalde mate. Misschien<br />

wel doordat we opvoeders zijn. De meeste mensen proberen<br />

hun kinderen in vrijheid en liefde groot te brengen en soms<br />

ondanks dat... anderen proberen juist de brokstukken van het<br />

leven, verdriet en pijn zoveel mogelijk bij hun dierbaren weg<br />

te houden en krijgen dat weer te horen.<br />

7.<br />

Ik zou een <strong>hele</strong>boel voorbeelden uit mijn werk kunnen<br />

noemen maar laat ik het maar dichtbij houden; mijn<br />

schoonvader is de jongste van drie kinderen, een nakomertje<br />

en zodoende min of meer als enig kind opgevoed. Zijn vader<br />

was tijdens de oorlog te werk gesteld in Duitsland. Na de<br />

bevrijding kwam zijn vader weer thuis. In Nijmegen waar er<br />

honger was en de oorlog zichtbaar en voelbaar sporen had<br />

achtergelaten. Een jaar later stapte zijn vader op een mijn en<br />

kwam om. Mijn schoonvader was toen vijftien en reisde af<br />

om zijn vader te identificeren, want dat kon hij niet aan zijn<br />

moeder overlaten. Het heeft zijn leven voor een deel bepaald.<br />

Hij is een man geworden die aan zijn kinderen heeft<br />

doorgegeven dat je van familie niet zoveel moet verwachten.<br />

Maar meer nog dat verdriet iets is dat bestreden wordt met de<br />

woorden: ‘rug recht, doorlopen en niet zeuren’. Zijn kind is<br />

nu mijn man en mijn man wordt bepaald door wat er ooit<br />

gebeurde met zijn vader en vooral de vader van zijn vader.<br />

Het <strong>hele</strong> verhaal over zijn opa heeft hij eigenlijk nooit gekend<br />

maar hij is er naar op zoek gegaan, omdat hij steeds weer<br />

aanliep tegen rug recht, doorlopen en niet zeuren. Een<br />

onbetaalde rekening. De rekening dat zijn vader zijn verdriet<br />

en relaties met familie ergens geen plek heeft weten te geven.<br />

Er is daardoor geen sprake van schuld, maar wel van<br />

gebrokenheid waar ook mijn man weer deel aan heeft.<br />

8.<br />

Het is dit mechanisme dat Jean Baptiste Clamence,<br />

hoofdpersoon uit De val er toe brengt om het leven en de<br />

kruisdood van Jezus te beschrijven als een vereffening van<br />

een onbetaalde rekening: de kindermoord te Bethlehem. Hij<br />

had iets goed te maken...<br />

Vanuit die ervaring van toen verklaart hij grotendeels Jezus’<br />

leven. Een verklaring voor zijn eigen leven weet Clamence<br />

niet goed te geven. Is er dan geen weg uit de constatering dat<br />

‘de zonden van de vaderen doorwerken tot in het derde en<br />

vierde geslacht’, zoals in Deuteronomium staat?<br />

Jawel: allereerst is er, voor wie gelooft, de belofte van God<br />

zoals gegeven aan Rachel: ‘Houd nu op met huilen, droog je<br />

tranen. Al de moeite voor je kinderen wordt beloond: ze<br />

keren terug uit het land van de vijand, dat beloof ik’ (Groot<br />

Nieuws Vertaling.)<br />

En er zijn de woorden uit Deuteronomium, volgend op het<br />

doorgeven van de zonden op volgende geslachten: maar ik zal<br />

barmhartigheid bewijzen aan duizenden van hen die mij<br />

liefhebben en mijn geboden onderhouden.<br />

9.<br />

Er is een weg uit de schuld, ook uit die waar je niet<br />

rechtstreeks verantwoordelijk voor bent. Niet door te<br />

proberen de openstaande rekening alsnog te vereffenen, door<br />

4<br />

het te willen compenseren, fouten te herstellen, door het nog<br />

maar weer beter te doen. Daar ga je aan onderdoor. Maar<br />

meer door inzicht te krijgen in wat er speelt, vaak onbewust in<br />

je eigen leven.<br />

En heel subtiel wordt dan de weg gewezen in het boekje De<br />

val, doordat de schrijver Camus de hoofdpersoon een naam<br />

heeft gegeven: Jean Baptiste Clamence.<br />

Jean Baptiste: Johannes de Doper, een wegbereider, een<br />

voorloper op de weg van het koninkrijk. En als achternaam:<br />

Clamence; een verbastering van Clamer: uitroepen maar<br />

misschien ook, met enige fantasie, Clamence als verbastering<br />

van Clemence: vergevingsgezindheid. Dat is de weg uit de<br />

spiraal van doem. De naam als uitweg uit het cynisme, uit het<br />

verdriet. Onrustig zal de mens altijd blijven: gevangen tussen<br />

realiteit en verlangen, gevangen tussen schuld en vergeving,<br />

gevangen tussen generaties.<br />

Maar misschien dat Albert Camus met zijn naamgeving wel<br />

een soort van weg heeft bereid: dienen en vergeven. Van de<br />

erfenis, de slagen van de geschiedenis krijgt niemand vrijaf<br />

,maar we kunnen ons er een weg doorheen banen. Een<br />

heilzame weg zoeken, zoals Johannes de Doper, iemand die<br />

de weg verlicht voor degene die komt en die gekomen is.<br />

10.<br />

Een man van Godswege: een begeesterd mens die ondanks<br />

alle tegenslagen kwaad niet met kwaad vergold, die zijn<br />

levenslot in handen legde van de Eeuwige en daarmee iets<br />

aangaf van zijn dienstbaarheid. Die in doodsnood schreeuwde<br />

tegen zijn vader: ‘laat <strong>deze</strong> kelk aan mij voorbijgaan’, en zoals<br />

het lied zegt: ‘ik kan geen mensen drinken’. Die weet had van<br />

de twee kanten van het leven,die de vreugde en de overgave<br />

kende maar ook het verdriet en de wanhoop. Niets menselijks<br />

was hem vreemd en daarom staat hij zo dichtbij ons.<br />

Jezus is ons voorgegaan in dienen en vergeven. Niet om meer<br />

te zijn, niet om anders te zijn maar om ons nabij te zijn.<br />

‘Jij bent de God die mij gegeven is,<br />

de beker die voor mij ingeschonken staat<br />

mijn levenslot rust in jouw hand<br />

goed land is mij ten deel gevallen.’<br />

Moge het ook voor ons zo zijn.<br />

Toespraak in de Amsterdamse Studentenekklesia op zondag 7.1.00<br />

(Gezongen na de toespraak: Jij bent de god, GvL 480, LG II 73)


SIMEON EN HANNA<br />

Over Lukas 2, vers 22-40<br />

Kees Kok<br />

Toen de dagen vervuld waren<br />

dat zij, volgens de Tora van Mozes,<br />

gereinigd moesten worden,<br />

brachten zij hem naar Jeruzalem<br />

om hem voor te stellen aan de Heer,<br />

zoals geschreven staat in de Tora des Heren:<br />

al wat mannelijk is en als eerste uit de schoot komt<br />

zal geroepen worden ‘toegeheiligd aan de Heer’<br />

en ook om, naar voorschrift van de Tora,<br />

te offeren: een koppel tortelduiven of twee duivenjongen.<br />

En zie, er was een mens in Jeruzalem<br />

wiens naam was Simeon;<br />

en die mens was een gerechte, een getrouwe,<br />

die vurig hoopte op de vertroosting van Israël,<br />

en heilige geest was in hem.<br />

Hij had door de heilige geest de zekerheid ontvangen<br />

dat hij niet de dood zou zien<br />

eer hij zou hebben gezien de messias des Heren.<br />

Hij kwam in de geest naar de tempel.<br />

Toen de ouders het jongetje Jezus daar brachten<br />

om met hem te doen naar de voorschriften van de Tora,<br />

nam hij hem in zijn armen<br />

en zegende God, en sprak:<br />

Nu kunt Gij, Meester,<br />

Uw knecht doen heengaan in vrede,<br />

zoals Gij beloofd hebt.<br />

Want gezien hebben mijn ogen<br />

dat Gij redt,<br />

Uw bevrijding die Gij volbrengt<br />

voor de ogen van alle volkeren:<br />

licht dat vreemde volkeren verlicht<br />

en dat Uw volk Israël doet stralen.<br />

Zijn vader en moeder waren verwonderd<br />

dat <strong>deze</strong> dingen over hem werden gezegd.<br />

En Simeon zegende hen<br />

en sprak tot Maria zijn moeder:<br />

Zie, <strong>deze</strong> hier is gesteld<br />

tot ondergaan en tot opstaan<br />

van velen in Israël,<br />

tot een teken van tegenspraak –<br />

een zwaard zal uw ziel doorklieven;<br />

en veler verborgen gedachten<br />

komen door hem aan het licht.<br />

Ook was daar een vrouwelijke profeet,<br />

Hanna, dochter van Fanuël, uit de stam van Aser.<br />

Zij was zeer oud.<br />

Vanaf de dag dat zij voor het eerst gemeenschap had,<br />

was zij zeven jaren met haar man geweest,<br />

toen was zij weduwe geworden.<br />

Nu was zij vierentachtig jaar.<br />

Zij was nooit uit de tempel weg,<br />

altijd in vasten en gebed,<br />

God dienend nacht en dag.<br />

Dit eigen uur trad zijn te voorschijn<br />

en dankte God en sprak over het kind<br />

tot allen die vol hoop uitzagen<br />

naar de bevrijding van Jeruzalem.<br />

En toen zij volbracht hadden<br />

wat hen volgens de Tora des Heren te doen stond,<br />

keerden zij terug naar Galilea,<br />

naar hun stad Nazareth.<br />

Het jongetje groeide op<br />

en werd vol kracht en wijsheid<br />

en Gods genade was op hem.<br />

(vertaling: <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>)<br />

5<br />

Maria Lichtmis<br />

Minstens sinds de vierde eeuw is met <strong>deze</strong> evangelieperikoop<br />

een feest verbonden dat bij ons bekend staat als Maria Lichtmis.<br />

In die eeuw bezocht de Europese non Eugeria Jeruzalem en<br />

schreef alles op wat zij er aan liturgische vieringen meemaakte.<br />

Zodoende weten we dat er onder andere sprake was van een<br />

Lichtfeest, rond 14 februari, veertig dagen na Epifanie. Dit<br />

feest werd, zoals veel liturgische gewoonten, in het westen<br />

(Rome) overgenomen. En omdat daar het kerstfeest werd<br />

vastgesteld op 25 december, werd ook het Lichtfeest<br />

vervroegd, naar 2 februari, veertig dagen later. Het was de<br />

afsluiting van de Kersttijd, het derde en laatste stadium van de<br />

‘Verschijning des Heren’: eerst aan het gewone volk (de<br />

herders), dan aan de wijzen uit het Oosten, als<br />

vertegenwoordigers van de volkeren, en tenslotte, plechtig, de<br />

‘opdracht’ aan God zelf, bij de tempel, met Simeon en Hanna,<br />

die, zoals we zullen zien, het ‘hoge’ (koninklijke en priesterlijke)<br />

Israël representeren.<br />

In de achtste eeuw was Maria Lichtmis over heel (West)Europa<br />

verspreid; het diende vaak als verchristelijking (kerstening) van<br />

‘heidense’ licht- en vruchtbaarheidsfeesten. En het werd Maria<br />

Lichtmis genoemd, omdat de reiniging (zuivering) van Maria<br />

‘volgens de Tora van Mozes’, waarmee onze perikoop begint,<br />

daarbij een belangrijke rol speelde.<br />

Karakteristiek voor het feest was altijd de lichtprocessie. Bij het<br />

uitdelen van de kaarsen werd de lofzang van Simeon gezongen,<br />

met als refrein Lumen ad relevationem , ‘licht dat vreemde<br />

volkeren verlicht’. Men kan zich voorstellen dat de<br />

belangrijkheid van het feest afneemt, naarmate die vreemde<br />

volkeren zich het verhaal meer eigen hebben gemaakt (en<br />

‘ontvreemd’ aan Israël).<br />

In het oude gregoriaanse gezangenboek, het Liber usualis,<br />

vinden we een tekstfragment, een deel van een Lichtmishymne<br />

uit de achtste eeuw, Adorna. De oorspronkelijk Griekse tekst<br />

daarvan luidt:<br />

Versier uw bruidsvertrek, Sion;<br />

omhels Maria, de hemelse poort,<br />

die is als de troon van de cherubijnen<br />

waartussen Adonai woont:<br />

zij draagt de Koning der glorie;<br />

zij is de lichtwolk<br />

die in haar armen de Zoon draagt,<br />

geboren vóór de morgenster.<br />

Maria wordt hier bezongen als de plek, het heilige van het<br />

heilige in de tempel, waar JHWH troont op de Ark, tussen de<br />

cherubijnen, en vergeleken met de ‘lichtwolk’ boven de ark, die<br />

ooit voor Israël uit door de woestijn trok (vgl. Jesaja 19:1).<br />

In <strong>deze</strong>lfde poëtische beeldspraak zouden we Simeon en<br />

Hanna kunnen zien als de twee cherubijnen tussen wie Maria<br />

troont met haar zoon.<br />

Jezus is hier al <strong>hele</strong>maal de Zoon van JHWH, delend in zijn<br />

‘glorie’(zijn kabod, zijn ‘overwicht’). Maar we zijn dan ook al<br />

zeven eeuwen van het oorspronkelijke verhaal verwijderd.<br />

Volgens de Tora<br />

Wat zou dit fragment uit de proloog van het evangelie van<br />

Lukas vandaag voor ons kunnen betekenen? Een joods<br />

‘kerngezin’ begeeft zich veertig dagen na de geboorte van het<br />

kind volgens religieus voorschrift naar de tempel om ‘gereinigd'<br />

te worden en het kind ‘toe te wijden', ‘toe te heiligen aan<br />

JHWH’, de god van Israël. Daarbij moesten ze een paar duiven<br />

offeren. De namen Simeon en Hanna komen we verder in dit<br />

evangelie, noch in de andere drie evangeliën meer tegen. Zijn zij<br />

historische figuren? Vreemde, ouderwetse, maar nog veel<br />

gestelde vraag.


Als we letten op de verwijzingen in onze bijbel, leren we dat de<br />

voorschriften in de Tora, waaraan dit gezin beantwoordt, te<br />

vinden zijn in de boeken Exodus (12),Leviticus (13) en Numeri<br />

18). Daar staat geschreven dat alles wat als eerste komt uit de<br />

moederschoot van mens en dier of uit de schoot van de aarde:<br />

eersteling, eerstgeborene, moet worden toegewijd aan Adonai,<br />

omdat alles hem als Schepper toebehoort. En omdat Israël<br />

geen mensenoffers kent, wordt in plaats van de eerstgeborene<br />

een lam en een duif geofferd; of alleen twee duiven, als je te<br />

arm was voor een lam. En zo weten we meteen al dat het gezin<br />

uit Nazareth door Lukas wordt voorgesteld als een arm gezin.<br />

Je kind toewijden aan God. Daar kunnen we ons nog wel iets<br />

bij voorstellen. Wij laten tenslotte onze kinderen dopen.<br />

Maar waar komen nu toch die Simeon en Hanna vandaan? Zijn<br />

dat een soort doopouders? Peter en meter?<br />

Heel Israël is getuige<br />

Lukas roept in de eerste hoofdstukken van zijn evangelie, zijn<br />

proloog, heel het verleden van Israël op, om Jezus van<br />

Nazareth, het kind dat hier aan JHWH wordt toegewijd, te<br />

identificeren als de lang verwachte messias, de profeet van de<br />

eindtijd, de ‘Gezalfde des Heren'. Dat doen alle vier de<br />

evangelisten, elk op hun eigen manier, vooral Johannes.<br />

Lukas roept dat verleden van Israël op met behulp van een<br />

zestal figuren, zes getuigen die hij paarsgewijs laat optreden:<br />

Zacharja en Elisabeth, Maria en Jozef, Simeon en Hanna.<br />

In de vorige <strong>Maandbrief</strong> (november 2000) hadden we het al<br />

over Zacharja en Elisabeth. Resumerend: Zacharja (Zacharias),<br />

staat voor de profetie van Israël. Niet voor niets is hij<br />

vernoemd naar de laatste met name genoemde profeet in de<br />

joodse Schrift (Maleachi is geen naam, het betekent mijn bode<br />

En in Lukas 1:76 wordt Johannes, zoon van Zacharja, met <strong>deze</strong><br />

bode geïdentificeerd).<br />

Elisabeth, de vrouw van Zacharja, representeert het<br />

priesterschap van Israël, dat met Aäron begonnen is. Want<br />

Elisabeth, ofwel Elisjeba op zijn Hebreeuws, is in het boek<br />

Exodus de vrouw van Aäron; en haar naam komt nergens<br />

anders voor in de Schrift.<br />

Zo omspant het echtpaar Zacharja-Elisabeth heel de<br />

profetisch-priesterlijke traditie van Israël, vanaf de uittocht uit<br />

Egypte tot en met de ballingschap. En uit die traditie laat Lukas<br />

Johannes geboren worden.<br />

Jozef en Maria<br />

Over Jozef heeft Lukas weinig meer te vertellen dan dat hij ‘uit<br />

het huis van David’ was (1:27) en dat hij daarom ‘naar<br />

Bethlehem, de stad van David’ ging, om zich daar te melden<br />

toen keizer Augustus een volkstelling beval. Jozef is hier<br />

‘slechts’ een trait d’union tussen het ideale koningschap/de<br />

geïdealiseerde koning David en Jezus, de zoon van David,<br />

gezalfde, messias.<br />

In het evangelie van Mattheüs speelt Jozef een grotere rol.<br />

Daar wordt hij zelf ‘zoon van David’ genoemd (1:20) en hij<br />

doet door zijn dromen en door zijn vlucht naar Egypte<br />

denken aan Jozef de dromer, zoon van Jakob. Niet voor niets<br />

heet de vader van <strong>deze</strong> Jozef in de geslachtslijst waarmee<br />

Mattheüs zijn evangelie begint, ook Jakob (1:16)!<br />

Jozef lijkt hier te staan voor het aarstvaderlijke Israël van vóór<br />

Egypte, van vóór de uittocht..<br />

Bij Lukas staat Maria ook voor het volk Israël van na de<br />

uittocht. Haar Magnificat lijkt een herneming van en aanvulling<br />

op het lied van Mirjam: ‘Zingt de Heer want hij is hoog en<br />

verheven. Paard en ruiter stortte hij in zee.’ Deze Mirjam-<br />

Maria zingt: ‘Machthebbers stoot Hij van hun tronen …’<br />

Maria is de nieuwe Mirjam, de zus van Mozes en Aäron.<br />

Daarom is Maria bij Lukas ook de verwante van Elisabeth,<br />

zoals Mirjam de verwante (nicht) van Elisjeba was (1:36).<br />

6<br />

En zoals Mirjam Mozes in doeken wikkelde en neerlegde in<br />

een biezen mandje, zo doet Maria met Jezus. Voor Mozes was<br />

er geen plaats in Egypte, voor Jezus niet in de herberg van<br />

Israël (2:7).<br />

Hanna<br />

Als laatste getuigenpaar (nu geen echtpaar!), laat Lukas Simeon<br />

en Hanna optreden.<br />

Laten we beginnen met Hanna. Deze stokoude vrouw -<br />

vierentachtig jaar, zeven maal twaalf jaar,- kan volgens de<br />

literair-bijbelse lukaanse logica niemand anders zijn dan de<br />

gelijknamige moeder van Samuël. Samuël was de overgangsfiguur<br />

tussen de Richters en de koningen van Israël. Hij zalft de<br />

eerste koningen, Saul en David. Hij is zelf geen koning, wel<br />

priester en profeet. Zijn moeder Hanna heeft lang gevast en<br />

gebeden in de tempel omdat zij een kind wilde. (1 Samuël 1: 2).<br />

Nu, na al die eeuwen, laat Lukas haar tevoorschijn komen uit<br />

de tempelnis waar zij ooit bad, als was ze er nooit weggeweest.<br />

Waar heeft ze al die eeuwen om gebeden? Om de komst van<br />

een koning die, in tegenstelling tot de meeste koningen van<br />

Israël, niet zou doen ‘wat kwaad was in de ogen des Heren’. Nu<br />

staat zij daar, dankt God en spreekt over Jezus als was het haar<br />

eigen kind Samuël; zo begint de geschiedenis van Israël<br />

opnieuw; zo komt de bevrijding in zicht. Wie wil weten wat<br />

<strong>deze</strong> Hanna bad, leze haar lofzang in 1 Samuël 2, die sterk lijkt<br />

op het Magnificat van Maria. Even verderop lezen we bij<br />

Lukas: ‘En Jezus nam toe in wijsheid en grootheid en genade<br />

bij God en de mensen’ (2:40 en52). En we zijn niet meer<br />

verrast door het feit dat dit een citaat is uit 1 Samuël (2:26),<br />

waar hetzelfde over Samuël wordt gezegd.<br />

Zo grijpen de verhalen over Jezus in in de Joodse Schrift, zo<br />

zijn ze er onlosmakelijk mee verweven.<br />

Simeon<br />

Nu we Hanna kunnen plaatsen aan het begin van Israëls<br />

koningschap, ligt het voor de hand om Simeon te zoeken aan<br />

het eind ervan. Maar waar moeten we dat zoeken? De enige<br />

Simeon die in aanmerking lijkt te komen, heet Simon. Dat is<br />

even verwarrend, maar in het Grieks en Hebreeuws gaat het<br />

om <strong>deze</strong>lfde naam. Ik denk aan Simon de Makkabeeër. Die is<br />

niet zo gemakkelijk te vinden, want de verhalen over hem<br />

staan in de boeken der Makkabeeen, en die zijn ‘apocrief’, dat<br />

wil zeggen: ze staan op de rand van de officiële joodse en<br />

protestantse bijbel.<br />

Maar de geschiedenis van de Makkabeeën maakt onlosmakelijk<br />

deel uit van Israëls geschiedenis. Zeker in de tijd van Lukas die<br />

gekenmerkt werd door hevig verzet tegen de Romeinen die in<br />

het jaar 70 Jeruzalem hadden verwoest, sprak het enorm tot de<br />

verbeelding. Ook tot die van Lukas.<br />

Het verhaal over Simon is groots en meeslepend. We zouden<br />

het <strong>hele</strong>maal moeten citeren (1 Makk 13-16). Ik vat het kort<br />

samen.<br />

In het jaar 140 vóór onze jaartelling, bevrijdt Sim(e)on de<br />

Makkabeeër Jeruzalem en andere steden in Juda van de<br />

eeuwenlange overheersing, het laatst door de Syriërs. Een<br />

ongekende adempauze in een lange geschiedenis van onderdrukking.<br />

Even was Israël weer onafhankelijk en leefde in vrede<br />

en veiligheid (daarover staat een prachtig gedicht in hoofdstuk<br />

14!). De grote wereldmachten van die tijd: Rome, Sparta en<br />

Syrië, erkennen het staatje en prijzen Simon de hemel in. De<br />

Romeinen laten zelfs brieven uitgaan aan alle omringende<br />

koningen en volkeren, met het bevel om Israël met rust te laten.<br />

Simon is wereldberoemd; zijn licht straalt heen over alle<br />

volkeren.<br />

In de ongekende euforie besluiten de Judeeërs en hun priesters<br />

om Simon ‘voor altijd en eeuwig' - zo staat het er - te<br />

benoemen tot leider van het volk en tot hogepriester. Er wordt


echter één beperking aan zijn heerschappij gesteld: die<br />

‘eeuwigheid’ zal duren ‘totdat er een betrouwbare profeet opstaat’.<br />

Simon zelf is enige tijd later gewoon vermoord, zoals dat gaat.<br />

Maar zijn gedachtenis werkt als een ‘gevaarlijke<br />

herinnering’.Lukas laat hem 'in de geest' postvatten bij de<br />

(inmiddels dus verwoeste) tempel. ‘In de geest’, dus niet ‘in het<br />

vlees’, niet ‘letterlijk’, maar ‘figuurlijk’, als ‘symboolfiguur’! En<br />

hij zegt over hem ‘dat hij de dood niet zou zien, eer hij gezien<br />

had de ‘Messias des Heren'. En de Messias des Heren is de betrouwbare<br />

profeet van de eindtijd. En dan laat hij Simeon<br />

zeggen: ‘Nu meester, kunt Gij uw knecht doen heengaan in<br />

vrede..’. Sim(e)on, de allerlaatste hoeder van Israëls zelfstandigheid<br />

en vrijheid, de laatste sinds Samuël/Saul en de<br />

laatste tot aan 1948!<br />

Troost<br />

Zo staan Simeon en Hanna samen aan de wieg en het graf van<br />

het koninkrijk Israël; wachtend op een nieuw begin, op de<br />

Messias, op de betrouwbare profeet. In de dagen van Lukas<br />

waren de tempel en de stad verwoest. De verhalen over Jezus<br />

deden de ronde. Hij is voor Lukas en vele andere joden van zijn<br />

tijd de missing link tussen verleden en toekomst.<br />

Lukas wil met al die verbindingen en verwijzingen in zijn<br />

evangelie troost bieden aan al diegenen die in die barre tijden<br />

geen toekomst meer zagen. De geschiedenis breekt het<br />

uitzichtloze heden open; het verleden biedt uitkomst.<br />

Totdat hij komt, de Messias, de betrouwbare.<br />

Citaat<br />

Maria Lichtmis<br />

Willem Barnard<br />

De boerenbevolking in het oosten van ons land had de gewoonte,<br />

gedurende heel de maand januari over en weer bij elkaar op<br />

nieuwjaarsbezoek te gaan. ’s Zomers waren de dagen te lang en<br />

het werk was te zwaar om veel tijd over te houden voor gezelschap<br />

en gezelligheid. Maar ’s winters was daar alle gelegenheid toe en<br />

de maand januari werd er aan besteed. Als februari aanbrak was<br />

het gedaan, een nieuw seizoen begon.<br />

Waarschijnlijk zonder daar iets van te bevroeden voldeden die<br />

protestantse boerenmensen daarmee aan een oud religieus<br />

gebruik. Want op de kalender van het aloude kerkelijk jaar staat<br />

aangetekend: 2 februari, Maria Lichtmis. En dat is de folkloristische<br />

benaming van het feest dat de kersttijd besluit. In Lukas 2 lezen wij,<br />

na het verhaal van de geboorte, dat Maria’s eerstgeborene, een<br />

zoon van het verbond naar de wet, wordt opgedragen in de tempel<br />

en ‘voorgesteld aan de Heer’. Daarbij wordt een offer gebracht<br />

volgens voorschrift en de evangelist verzuimt niet ons te wijzen op<br />

de Schriftplaats wáár zulks voorgeschreven staat. Lukas beroept<br />

zich op het twaalfde hoofdstuk van het boek Leviticus, een kort<br />

kapittel, waar ook de termijn wordt aangegeven van de ‘reiniging’<br />

die vereist werd. Veertig dagen na de geboorte van de zoon zal dit<br />

bezoek aan de priester plaatsvinden, het is een veelzeggend getal.<br />

Veertig dagen na Kerstmis las men dan ook dit verhaal van de<br />

opdracht in de tempel en wat daarbij aan bijzonders gebeurde:de<br />

profetie van Simeon en Hanna. Op 2 februari, veertigste dag na<br />

kerstmis, werden kaarsen ontstoken en meegegeven aan de<br />

gelovigen. Het was de dag van Maria’s reiniging. Het was Maria<br />

Lichtmis. En daarmee was de kersttijd voorbij. Veertig dagen waarin<br />

de verschijning van het Licht der wereld wordt gevierd.<br />

De middeleeuwse christenheid de oude verhalen ons levensjaar<br />

binnen en zij las ons eigen leven met zijn getijden en seizoenen om<br />

de oude verhalen heen, als een mantel der liefde.<br />

Uit: Stille Omgang (Brasschaat 1992)<br />

7<br />

'IN (DEN) BEGINNE'<br />

Jan Nieuwenhuis<br />

1.<br />

Wat ik hier en nu moet gaan doen, staat in de Orde van Dienst<br />

die u vóór u hebt, omschreven als: een toespraak. Dat wil zeggen:<br />

ik ga woorden vormen - dit ‘vormen’ is er zo één -, en die laat ik<br />

vanaf <strong>deze</strong> plek los op u en op jou. Ze fladderen als het ware met<br />

mijn adem mee <strong>deze</strong> ruimte in, en ze bereiken de overkant, via<br />

uw en jouw oor, en - althans, dat hoop ik - u verstaat ze.<br />

Een woord, wat is dat eigenlijk? Het ontstaat ergens in je hoofd;<br />

waar, weet ik niet, maar je ziet ze soms in flarden voor je. Want<br />

zo’n woord wordt geprojecteerd op de binnenkant van je<br />

schedel: je ziet ze, meestal rudimentair, maar ook wel eens<br />

volledig, daar staan. Ik weet niet hoeveel woorden er dagelijks<br />

door je hersens flitsen, maar ik schat dat het er<br />

honderdduizenden zijn, misschien wel miljoenen. Sommige van<br />

die woorden of die aanzetten daartoe, komen naar buiten. Ik ben<br />

daar nu mee bezig. Sommige mensen zeggen, als ze spreken, af<br />

en toe of soms vaak ‘uh’: het woord wil niet komen, het blijft<br />

vastzitten in je hersenpan, of - zeggen we dan - je kunt er niet op<br />

komen; vooral als je wat ouder wordt, wordt het soms moeilijker.<br />

Die woorden buiten mij, die ik bijvoorbeeld nu tot u richt, - die<br />

woorden gaan hun eigen leven leiden. U neemt ze op of mee, u<br />

verstaat ze, of ze kabbelen als een woordenstroom aan u voorbij<br />

- ik raakte bij de preek de draad kwijt, zeggen we dan. En soms<br />

worden die woorden buiten mij geschreven of gedrukt, als een<br />

kind in de wieg, ze bestaan zelfstandig, u kunt ze straks<br />

meenemen of ze worden later verspreid als drukwerk.<br />

Er zijn dus minstens twee woorden: dat ene binnen in mij, dat<br />

foetus, dat trappelt in mijn hoofd, - én dat andere, die<br />

weerspiegeling, die vervolmaking die naar buiten komt, letterlijk<br />

uit-gedrukt wordt en buiten mij bestaat.<br />

2.<br />

In het jaar 605 vóór onze jaartelling verovert koning Nebukadnezar<br />

van Babylonië het <strong>hele</strong> gebied van Israël en belegert<br />

Jeruzalem, de hoofdstad van Juda, bewoond door de Judeeërs. In<br />

het jaar 586 komt dat Jeruzalem definitief ten val, de tempel<br />

wordt verwoest en de intellectuele bovenlaag van het volk wordt<br />

weggevoerd in ballingschap. Aan de stromen van Babel, de<br />

Eufraat en de Tigris, komt een proces op gang van bezinning en<br />

heroriëntatie. Zo deden ook wij tijdens de bezetting in de<br />

Tweede Wereldoorlog. Wie zijn wij eigenlijk, hoe komt het zo, en<br />

waar gaat het naartoe?<br />

Een van de vragen welke die Judeeërs zich daar begonnen te<br />

stellen, was: waar komt alles vandaan, hoe is alles zo gekomen? In<br />

de landen rondom hen bestonden allerlei mythologische verhalen<br />

die een antwoord zochten te geven op die vraag; zij leerden uit<br />

die verhalen, maar bestonden het toch tot een eigen<br />

geloofsbelijdenis te komen, een uniek verhaal, een lied bijna, een<br />

gedicht, dat - voor mij althans - torenhoog uitsteekt boven wat<br />

elders gedacht en geschreven is.<br />

Wij kennen dat verhaal nog altijd als het scheppingsverhaal. Het<br />

scheppingslied eigenlijk. Zeven strofen met elk een refrein.<br />

Zeven, omdat zeven het getal van volkomenheid was, en dus<br />

werd het lied ingedeeld in zeven dagen en hebben wij nog steeds<br />

op onze kalender zeven dagen, het schema van de schepping.<br />

Dat lied begint met de onpeilbare woorden: ‘In den beginne<br />

schiep God’. Of nee, dat staat er niet. In het Hebreeuws, de<br />

oertaal der Judeeërs, staat beresjiet, en in het Grieks werd dat<br />

later vertaald tot en archei. Er staat dus geen lidwoord. Er staat<br />

niet: in den beginne of in het begin, er staat: in begin. Dat wil<br />

zeggen: die dichters toen dachten niet aan tijd, alsof het<br />

scheppingslied ‘het’ begin zou onthullen, de oerknal. Nee, die<br />

dichters dachten aan begin als oorsprong, als aanhef, je zou


misschien het best kunnen vertalen: als begin-sel. Het<br />

scheppingslied verschaft geen mededelingen over het ontstaan<br />

van de wereld. Het scheppingslied is zelf mededeling, dat wil<br />

zeggen: poëzie; en dat brengt mee - want zo werkt poëzie -,<br />

dat in de tekst gebeurt waar de tekst over gaat. Iedere keer als<br />

ik het scheppingslied lees, of liever - zoals hier zojuist - hoor,<br />

dan gebeurt met mij wat ik hoor: het wordt licht in mij, mij<br />

gaat in de verhevenste zin van het woord een licht op. Ik<br />

word opnieuw geschapen. Na het verhaal ben ik anders dan<br />

tevoren. Ik vertel, ik hoor geen geschiedenis, ik hoor wat<br />

leven is, zevenmaal opnieuw geboren, of misschien wel<br />

zeventig maal zevenmaal. Dat is het beginsel, waar de tekst<br />

van zingt. Die tekst heeft het over mij en over jou, en niet<br />

over bladzijde één van de wereldgeschiedenis. Je zult het niet<br />

geloven, maar op zondag 31 december 2000 word je geboren.<br />

Voor de zoveelste maal.<br />

3.<br />

Tegen het eind van de eerste eeuw van onze jaartelling zijn er<br />

mensen, ook weer in dat land Israël, die iemand hebben meegemaakt,<br />

soms zelf gezien, soms van horen zeggen, iemand van wie<br />

zij vol waren. Dat overkomt mensen wel eens als zij verliefd<br />

raken; maar ook zonder dat kun je verslingerd raken aan iemand,<br />

om velerlei redenen. Zij toen hadden iets beleefd in die iemand,<br />

dat hun <strong>hele</strong> leven ondersteboven gooide, en zij zochten, zoals<br />

mensen doen, naar een beeldspraak, een rijmwoord, een figuratie<br />

om uit te drukken wie hij was en wat hij voor hen betekende. Zij<br />

wilden hem zogezegd identificeren, zijn geheimenis onthullen, en<br />

zij konden dat niet door te zeggen: 1 + 1 = 2, maar door<br />

spiegelbeelden, reflexen, gelijkenissen. Als je echt iets moet<br />

zeggen, dan kan ‘t niet anders dan zo.<br />

Er zijn toen veel van die gelijkenissen bedacht en geschreven.<br />

Teveel om hier op te noemen. Maar er was één gemeente, ergens<br />

in de buurt van Ephese, die al tientallen jaren een ooggetuige in<br />

haar midden had, die zondag aan zondag, misschien wel dag na<br />

dag, van die iemand vertelde en van hem opgaf. Die gemeente<br />

wist tenslotte geen beter rijm, geen betere spiegelzaal te bedenken<br />

dan het scheppingslied. En zij schreef, op naam van die<br />

Johannes, een nieuw scheppingslied, dat wat wij nu kennen als<br />

het vierde evangelie. Dat begint ook met een scheppingsverhaal<br />

in zeven dagen, en het staat vol met het getal zeven. En het vangt<br />

aan met <strong>deze</strong>lfde woorden als het scheppingslied: In - niet in het,<br />

maar - in begin, in beginsel, in oorsprong was het Woord.<br />

Wat voor woord is dat? Ik heb ‘t al even gezegd: er zijn twee<br />

woorden, - die voorafbeelding die in mijn hoofd ontstaat, én die<br />

veruitwendiging, die verzelfstandiging die u hier en nu van mij<br />

hoort. Als de gemeente van Johannes zingt - want het is weer<br />

zingen, poëzie, en geen dogma -: ‘in begin was het Woord’, dan<br />

bedoelen zij niet het gesprokene, zoiets als wat u nu hoort; dan<br />

bedoelen zij het spreken zelf, de daad ervan, niet het resultaat. In<br />

het Nederlands is ‘woord’ onzijdig. In het Grieks is ‘woord’<br />

persoonlijk, ho Logos. In de taal van de Schriften is ‘woord’ het<br />

krachtdadige, scheppende, creatieve spreken van God. Op de<br />

eerste bladzijde ervan, die wij zojuist gehoord hebben, staat<br />

geschreven dat God, om een begin te maken met het leven op<br />

aarde, sprak: licht (Gen 1:3). Dat wil zeggen: God sloeg niet, Hij<br />

timmerde niet, Hij knutselde niet, Hij sprak. Uit Zijn mond<br />

kwam een woord, en dat woord schiep. ‘Door Zijn woord zijn de<br />

hemelen gemaakt, door Zijn ademtocht heel hun heir’, zingt de<br />

Psalm (33:6). Het woord is geen toeschouwer bij de schepping,<br />

maar een beginsel ervan. Zonder woord geen schepping.<br />

Die gemeente van Johannes toen dacht en geloofde en schreef:<br />

zo is Jezus. In <strong>deze</strong> mens heeft God opnieuw gesproken en het<br />

licht ontstoken. Die God die in beginsel altijd gekozen had vóór<br />

de zwakken, vóór het tweede plan, vóór de jongste die met de<br />

nek werd aangekeken, vóór de onvruchtbare, vóór wat heette de<br />

maagd dat is de onaangeraakte, die God die van Abel af tot<br />

Mirjam toe altoos de minste had uitverkoren, die God zagen zij<br />

8<br />

weerspiegeld, ‘vleesgeworden’ zingt Johannes, in Jezus. Deze<br />

mens had precies gedaan wat die Eeuwige van oudsher had<br />

voorgedaan: de kleinen tot zich laten komen en kiezen voor de<br />

onmachtige, de zieke, de dode, de bloedvloeiende vrouw, de<br />

bedelaar, de vergetene, de eenzame onder de vijgeboom, altijd en<br />

altijd weer het kleine dat het grote niet deert. Zij zagen een beeld<br />

en gelijkenis tussen die mens en de Eeuwige; een beeld en<br />

gelijkenis tussen die eerste regels van Genesis en dat wat zij zagen<br />

en hoorden. Daarom zongen zij: hij is Gods woord. Zijn stem.<br />

Zijn gezegde. Hij is Zijn communicatie. Zijn uitroep. Hij is Gods<br />

toespraak.<br />

4.<br />

Wat moet dat nu, al die overwegingen en bespiegelingen, juist<br />

vandaag? Misschien dit. Wij zijn nog in het octaaf van Kerstmis.<br />

Wat is dat, of wat was dat: Kerstmis? Het was niet de viering van<br />

de geboorte van een baby, hoe vertederend en hoe<br />

wereldschokkend die ook is. Wij, of althans ik, ik vier mijn<br />

beginsel, mijn oorsprong, mijn komaf. Hoe ik het ook keer of<br />

wend, ik heb een voorgeslacht in mij. Ontelbare mensen strijden<br />

in mij om de voorrang. Ik ben niet <strong>deze</strong> hoeveelheid cellen, ik<br />

ben een optelsom van wat eindeloos, onafzienbaar veel mensen<br />

aan mij hebben gedaan. Er is geen woord dat ik spreek, of ik heb<br />

het gekregen van iemand. Er is geen gedachte in mij, of ze is een<br />

geschenk.<br />

Temidden van hen, misschien wel vooraan, is er één - voor mij<br />

althans - die mij ooit - hoe, weet ik niet - heeft geïnsemineerd,<br />

heeft betoverd, heeft ondersteboven gegooid. Ik kan hem niet<br />

kwijt. Ik kan niet zonder hem. Op mijn beste momenten wil ik<br />

iets als hij: onnoemelijke dingen als geluk, vrede, recht, maar ik<br />

wil ze wel. Hij is, temidden van en dankzij vele anderen, mijn<br />

beginsel. Mijn aanhef. Mijn oorsprong. Hij heeft mij bezet,<br />

ingelijfd, in beslag genomen. Ik zou niet weten wat ik zonder<br />

hem moest.<br />

Ik durf hopen dat het met jullie net zo is. Anders zaten jullie hier<br />

niet, nu. Er is een mens in ons, een kind misschien wel, dat wil<br />

zoals hij. Niet altijd, maar wel soms. Een kind dat alles anders wil:<br />

de eersten de laatsten en de laatsten de eersten, het kleine groot<br />

en het grote klein. In de laatste week van het jaar willen wij hem -<br />

dat is: dat kind in ons - noemen en betasten. Zonder hem was dit<br />

leven ons leven niet. Wij zijn met hem besmet. Hij laat ons niet<br />

los, zeker eind december niet. Dat is het wat wij <strong>deze</strong> week vieren.<br />

Ik voel mij aangeslagen, in de kuif gepikt, en vele anderen<br />

met mij: Merry Christmas, Zalig Uiteinde en een goed begin, en<br />

iets in ons binnenste dat er niet omheen kan. Deze laatste week<br />

van het jaar is de viering van ons begin. Ons kindschap. Onze<br />

geboorte. Ons nieuwe jaar. ‘En de herders zeiden tot elkander:<br />

kom, laten we gaan zien het woord dat daar geschied is’<br />

Luk 2:15). Dat ‘zien’ wens ik jullie en wens ik mezelf van harte<br />

toe.<br />

Toespraak in de Amsterdamse Studentenekklesia<br />

op 31 december 2000.<br />

Jan Nieuwenhuis was lange tijd voorganger in de Amsterdamse<br />

Dominicuskerk en schreef een aantal boeken over het evangelie, de<br />

brieven en de Apokalyps van zijn geliefde bijbelse auteur Johannes.


GODS OVERWICHT<br />

Kees Kok<br />

Gelezen: Exodus 33, vers 12-23<br />

Mozes sprak tot JHWH:<br />

Zie, jij, jij zegt tot mij:<br />

'Doe dit volk opwaarts gaan' -<br />

maar jij laat mij niet weten<br />

wie jij met mij mee zal sturen.<br />

Jij hebt gezegd:<br />

'Ik ken jou bij naam,<br />

jij hebt genade gevonden in mijn ogen.'<br />

Nu dan, als ik genade heb gevonden in jouw ogen,<br />

doe mij dan jouw wegen kennen, dat ik jou zal kennen<br />

en genade moge vinden in jouw ogen.<br />

Zie toch, dit volk is jouw volk.<br />

Hij sprak:<br />

Als mijn aangezicht zou meegaan,<br />

zou jij dan rust vinden?<br />

Hij sprak tot hem:<br />

Als jouw aangezicht niet meegaat,<br />

doe ons dan niet gaan, opwaarts van hier.<br />

Hoe zou anders worden geweten<br />

dat ik genade heb gevonden in jouw ogen,<br />

ik en jouw volk?<br />

Toch alleen wanneer jij meegaat met ons -<br />

wij zouden toch, ik en jouw volk, uitgenomen zijn<br />

uit alle volkeren die op het aangezicht van de akker zijn?<br />

JHWH sprak tot Mozes:<br />

Ook dit woord dat jij gesproken en gezegd hebt,<br />

zal ik doen,<br />

want jij hebt genade gevonden in mijn ogen<br />

en jou ken ik bij naam.<br />

Hij sprak:<br />

Laat mij dan jouw overwicht zien.<br />

Hij sprak:<br />

Ja, ik zal mijn goedheid, heel en al,<br />

jouw aangezicht voorbij doen gaan,<br />

ik zal de naam JHWH uitroepen voor jouw aangezicht,<br />

ik zal genadig zijn wie ik genadig ben,<br />

ik zal mij erbarmen over wie ik mij erbarm.<br />

Hij sprak:<br />

Mijn aangezicht kan jij niet zien,<br />

want de mens zal mij niet zien en leven.<br />

JHWH sprak:<br />

Hier, een plaats bij mij,<br />

sta op de rots.<br />

En het zal geschieden:<br />

als mijn overwicht voorbijgaat,<br />

doe ik jou staan in de kloof van de rots<br />

en scherm jou af met mijn hand<br />

tot ik voorbij ben gegaan.<br />

Dan neem ik mijn hand weg<br />

en jij ziet mijn rug,<br />

mijn aangezicht wordt niet gezien.<br />

(Vertaling: Alex van Heusden en <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>)<br />

1.<br />

‘Eeuwige God, wij willen u zien’, zongen we met psalm 25, de<br />

Adventspsalm bij uitstek. Maar in de lezing uit het boek<br />

Exodus lazen wij <strong>deze</strong> woorden van Adonai, Israëls God: ‘De<br />

mens zal mij niet zien en leven.’<br />

‘God zien’ is in de geloofstraditie die zich over de millennia<br />

heen uitstrekt van Abraham tot Mozes, van Mozes tot Jezus<br />

9<br />

en van Jezus tot ons de vervulling van het hoogste menselijk<br />

verlangen. In de mystiek heet dat de ‘zalige aanschouwing van<br />

God’, de visio beatifica. Maar die vervulling ligt over de grens<br />

van de dood heen. Mensen kunnen niet tegelijkertijd God<br />

zien en in leven blijven. Mozes krijgt niet zijn aangezicht te<br />

zien, maar zijn ‘heerlijkheid’, zijn ‘uitstraling’, of ‘overwicht’,<br />

zoals het hier vertaald is. Het gaat om de uitstraling van Gods<br />

goedheid die altijd zwaarder weegt dan alle kwaad. In het<br />

vervolg van het verhaal laat God zijn ‘overwicht’ aan Mozes<br />

voorbijgaan, terwijl hij met zijn hand diens ogen afschermt.<br />

Die scène doet denken aan de zonsverduistering, waarbij je op<br />

het hoogtepunt heel even met het blote oog de corona kunt<br />

zien, die overweldigend mooie lichtkrans die dan rondom de<br />

maan verschijnt als het ultieme overwicht van het zonnelicht<br />

tegen de verduisteraar; de maan beschermt als een hand onze<br />

ogen tegen de verblinding. Mozes ziet niet God zelf, niet zijn<br />

gelaat, maar, zo staat er: zijn rug, Gods achterkant; hij ziet<br />

God op de rug, zijn keerzijde, de zijde die naar ons is<br />

toegekeerd. Of, met een ander beeld: geen mens kan de<br />

Beeltenis zien op de voorkant van de goddelijke munt, maar<br />

wel, op de achterkant, de waarde die hij voor ons<br />

vertegenwoordigt. En bij <strong>deze</strong> uitmuntende God staat er niet<br />

minder dan een tien; er worden ons tien uitmuntende<br />

woorden voorgehouden, de tien goddelijke wensen van de<br />

Tora: liefhebben, niet moorden, niet stelen, niet alles voor<br />

jezelf willen hebben, eerbied voor het leven; de Tien<br />

Woorden als mensenrechten in de dop.<br />

2.<br />

Na zijn rendez-vous met God krijgt Mozes <strong>deze</strong> woorden<br />

mee voor onderweg: gegrift in twee stenen tafelen. Dat is het<br />

antwoord van JHWH op de vraag van Mozes om met zijn<br />

volk mee te gaan: ‘Als jouw aangezicht niet meegaat, doe ons<br />

dan niet gaan .’ Nee, niet zijn aangezicht, maar zijn woorden<br />

zullen voortaan met Israël meetrekken door de woestijn naar<br />

het beloofde land; neergevleid in een ark, de ark van het<br />

verbond. Zo is God-met-ons, immanuël.<br />

Zoals kenners van het verhaal weten, was het niet de eerste<br />

keer dat Mozes de in tafels van steen gegrifte woorden<br />

meekreeg. De eerste twee had hij stukgegooid, toen hij bij het<br />

afdalen van de Sinaï, de berg van de godsontmoeting, moest<br />

aanzien hoe het volk danste rond het gouden kalf. Die God<br />

van de Tora, die veeleisende, jaloerse God was hun te<br />

moeilijk. Liever hier en nu een paradijsje bouwen, een discooase,<br />

een warme reli-shop in de woestijn, dan verder sjokken<br />

in de richting van een lang geleden beloofd land, achter een<br />

ark met stenen aan. Een mooi visioen, maar het wil maar niet<br />

dichterbij komen en begint steeds meer op een fata morgana<br />

te lijken.<br />

God is zwaar beledigd. Hij wil er een punt achter zetten,<br />

achter het verbond met dat onberekenbare volkje. Maar hij<br />

laat zich door Mozes vermurwen: kom, laat ons niet in de<br />

steek, ga met ons mee. Zoals hij zich in de bijbel voortdurend<br />

door mensen laat vermurwen. Het gaat tenslotte om het<br />

welslagen van zijn grote Plan, om de uitvoering van zijn eigen<br />

scheppingscantate. De Tora is immers de blauwdruk van de<br />

schepping, Gods partituur. En ook voor God geldt: hoe meer<br />

zielen, hoe meer vreugde. Zonder Tora, zonder<br />

mensenrechten, wordt Gods Naam te grabbel gegooid en<br />

wordt de aarde onleefbaar, kijk maar om je heen; ‘Woestijn<br />

waar eens te leven was, uw Naam verstoven als stof en as’.<br />

Met de Tora moet Israël verder. Dat moet genoeg zijn; het is<br />

Gods erewoord dat iedere tijd opnieuw moet worden vertaald<br />

en uitgelegd naar elke nieuwe situatie toe.<br />

3.<br />

Een van de mensen die de Tora op bijzondere wijze heeft<br />

uitgelegd, is Jezus van Nazareth. Over hem schreef de


evangelist Johannes, voor de goede verstaander met de tekst<br />

van Exodus tussen zijn oren: ‘Niemand heeft ooit God<br />

gezien. Hij (Jezus) heeft hem aan ons uitgelegd.’<br />

‘Geëxegetiseerd’, staat er letterlijk, zoals je een tekst uitlegt.<br />

Hij heeft de goedheid, het lichtende overwicht, de heerlijkheid<br />

van God zichtbaar gemaakt in zijn woorden en daden, in zijn<br />

vlees. Daarom wordt hij genoemd: het vleesgeworden woord<br />

van God. En hij wordt opgesierd met namen die ontleend zijn<br />

aan het oeroude verwachtingspatroon van Israël:<br />

‘Mensenzoon, Messias, Zoon van God, Goede Herder, Zoon<br />

van David.’ En hij wordt op één lijn gezet met Mozes. Door<br />

Mozes is de Tora gegeven en door Jezus hebben ook de<br />

andere volkeren buiten Israël er kennis mee gemaakt: met de<br />

Naam, het woord, het overwicht van God. Het treurige is dat<br />

de volkeren er een nieuwe godsdienst van hebben gemaakt,<br />

het christendom als concurrent van het jodendom, iets wat<br />

onmogelijk Jezus bedoeling kan zijn geweest.<br />

Wij christenen hebben ons de verwachting van Israël<br />

toegeëigend, de vervulling ervan in Jezus Christus<br />

geproclameerd, en Israël zelf, het joodse volk daarbij<br />

buitenspel gezet. Daarmee hebben we onrecht gedaan, zowel<br />

aan die verwachting en aan de vervulling ervan, als aan het<br />

joodse volk.<br />

In 1926 schreef de joodse filosoof Martin Buber: ‘Ik geloof<br />

dat de messias niet op een bepaald moment van de<br />

geschiedenis gekomen is, negentien eeuwen geleden. We zien<br />

nog steeds uit naar verlossing. Israël is de gemeenschap van<br />

mensen die <strong>deze</strong> messiaanse verwachting draagt, ook al is het<br />

jodendom er vaak ontrouw aan geworden.’<br />

De joden kunnen Jezus, met Martin Buber, wel als hun<br />

broeder zien, als een wijze leraar of een profeet, maar niet als<br />

de Messias, de eerste en laatste verlosser. En als de christenen<br />

delen in de joodse verwachting van een nieuwe hemel en een<br />

nieuwe aarde, dan kunnen zij toch niet claimen dat die met<br />

Jezus gekomen is. Als er niets meer te verwachten is, hoeven<br />

we ook geen advent meer te vieren.<br />

4.<br />

Maar wat verwachtte Israël, waar ziet het joodse volk nog<br />

steeds naar uit? Dat is een ingewikkelde kwestie, <strong>hele</strong>maal als<br />

je het huidige Israël in het antwoord wilt betrekken. Want de<br />

verwachting van de messias is in het jodendom, toen en nu,<br />

ook altijd verbonden geweest met de hoop op een vrij en<br />

onafhankelijk Israël, een land van recht en vrede. Daar zou de<br />

messias, zoon van David, nazaat van Israëls meest geliefde<br />

koning, regeren als een rechtvaardige, een ‘gerechte’. In<br />

moeilijke tijden, zoals toen het volk in ballingschap was,<br />

hebben de profeten die droom levend gehouden; en in de<br />

christelijke eeuwen - nog moeilijker tijden - hebben de joden<br />

in de getto’s altijd gehoopt op een terugkeer naar Jeruzalem<br />

en naar hun oude land. Wie had na de oorlog en de Sjoa het<br />

hart om hun geen joodse staat te gunnen? Dat de rechten van<br />

de Palestijnen erbij inschoten, hebben kennelijk weinigen in<br />

1948 als een groot probleem gezien. In elk geval is de situatie<br />

in het eens beloofde land, waar Mozes ooit naar op weg was,<br />

minder veelbelovend dan ooit. Het is nog lang niet het land<br />

van vrede en recht voor allen, zoals de profeten het in hun<br />

visioenen zagen, maar ‘gewoon’ een van de vele brandhaarden<br />

in <strong>deze</strong> wereld.<br />

Is de verwachting van Israël daarmee uitgeput en uitgediend?.<br />

Nee, het ging de profeten nooit alleen om een eigen staat,<br />

maar altijd ook om een rechtvaardige samenleving, een<br />

aantrekkelijke plaats om te wonen; een plek waar alle volkeren<br />

heen zouden trekken, niet uit toeristische overwegingen, maar<br />

om zich te koesteren in de ‘heerlijkheid’ waarin dat volk<br />

woonde: in de schaduw van Adonai, onder zijn vleugels, zijn<br />

‘overwicht’. En zo’n plaats is er nog steeds nergens ter wereld<br />

te vinden.<br />

10<br />

5.<br />

Maar de verwachting ervan leeft voort: van Advent tot Pasen,<br />

van Grote Verzoendag tot Chanoeka, van Kerstmis tot<br />

Vasten, Van Rosj Hasjanah tot Bomenfeest. Stel je voor dat<br />

zij als een nachtkaars uit zou gaan; dat niemand meer uitziet<br />

naar een betere wereld. Zonder visioen en zonder de Tora<br />

van mensenrecht en solidariteit wordt de wereld pas echt een<br />

woestijn; daar is geen leven meer mogelijk. Dan krijgt de<br />

bestaande orde alle ruimte, dan wordt de Markt definitief tot<br />

koning gekroond, geldt het recht van de sterkste en gaat de<br />

grondwet alleen nog maar over economisering, concurrentie,<br />

privatisering en speculatie. Dan verdwijnt Afrika voorgoed<br />

achter de horizon van de geschiedenis en kunnen we de<br />

solidariteit wel vergeten.<br />

Gelukkig is het zover nog niet. Maar waakzaamheid is altijd<br />

geboden. Het is altijd weer nodig dat Mozes opnieuw van de<br />

berg afdaalt, samen met Elia, de profeet, en met Jezus, de<br />

messiaanse mens. Laat hem, uit woede om het zoveelste<br />

gouden kalf, niet weer de tafels van steen stukgooien. Laten<br />

zij samen nog eens uitleggen waarom het ook weer gaat: dat<br />

wij messiaanse mensen worden, waar het licht van Gods<br />

overwicht doorheen straalt; en dat wij verder trekken richting<br />

beloofd land, nieuwe hemel, nieuwe aarde, achter de ark met<br />

de Tien Woorden aan. En onder het gaan zingen we oeroude<br />

profetenliedjes van verlangen: ‘Neerdalen als dauw uit de<br />

hemel, als regen uit zware wolken, zal de gerechte’. Zo moge<br />

het zijn.<br />

Toespraak, gehouden in de Westfriese Ekklesia te Hoorn, op zondag 24<br />

december 2000.<br />

Gezongen (o.a.):<br />

- Naar U gaat mijn verlangen naar Psalm 25; uit 50 Psalmen;<br />

muziek Bernard Huijbers. (Gezangen voor Liturgie blz. 44).<br />

- Neerdalen als dauw Tekst <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>, muziek Tom<br />

Löwenthal (Liturgische Gezangen II, nr. 57).<br />

Boekbespreking<br />

GEZONGEN TAFELGEBEDEN<br />

Anton Vernooij (red.), Liturgie en muzische taal. Het gezongen<br />

eucharistisch gebed (Gooi & Sticht, Kampen 2000)<br />

Deze bundel is een uitgave van het Liturgisch Instituut Tilburg<br />

en bevat de lezingen die gehouden zijn op het in oktober 1999<br />

gehouden symposium over ‘Liturgie en muzische taal’, meer<br />

specifiek over het gezongen eucharistisch gebed. Niet over het<br />

eucharistisch gebed an sich, zoals Paul Post nog eens duidelijk in<br />

zijn inleiding stelde, maar over de muziek, of nog plechtiger: ‘het<br />

muzische discours als de bepalende en dragende dimensie van<br />

het liturgisch handelen’. Want de aandacht van de<br />

liturgiewetenschap heeft zich al enige tijd verplaatst van de<br />

inhoud - tekst, thematiek, actualisering, - naar de vormgeving, de<br />

artes, de antropologische en rituele bedding van de liturgie. In<br />

mijn bespreking van het boek Rituelen in overvloed van Gerard<br />

Lukken (<strong>Maandbrief</strong>, maart 2000) heb ik daarover al een en<br />

ander gezegd. De verschuiving van de aandacht van inhoud naar<br />

vorm heeft mijns inziens alles te maken met het feit dat de<br />

officiële rooms-katholieke liturgie sinds het verschijnen van de<br />

nieuwe liturgische boeken weer geheel ‘voorgeschreven’ is.<br />

Iedereen die als liturg of liturgiewetenschapper min of meer<br />

verbonden is met het kerkelijk apparaat, kan het zich niet<br />

permitteren om buiten de verschillende liturgische boekjes te<br />

gaan, en kan zeker niet om het Nederlandse Altaarmissaal heen<br />

en absoluut niet om de officieel goedgekeurde eucharistische<br />

gebeden. Hoe neuralgisch dit punt ligt, bleek wel weer uit de


verontruste signalen die de organisatoren van het symposium uit<br />

het veld kregen: het gaat toch niet over al of niet goedgekeurde<br />

tafelgebeden; het is nu net wat rustiger geworden aan het<br />

pastoraalliturgische front.<br />

Wees gerust, aldus Paul Post, het gaat over iets ongevaarlijks,<br />

over muziek, over liturgy beyond texts, want teksten zijn maar<br />

bronnen van conflict en polarisatie. De aandachtverschuiving<br />

naar de kunst en de schoonheid, naar de esthetiek, oneerbiedig<br />

gezegd: naar de toeters en bellen van de liturgie is volgens Post<br />

onontkoombaar.<br />

Natuurlijk is liturgie meer dan louter tekst; het is de kunst van<br />

het communiceren van een ‘Groot Verhaal’, een sinds bijbelse<br />

tijden groeiend taallichaam dat altijd al op liturgische wijze is<br />

overgeleverd en levend gehouden. Dat is althans de bedoeling<br />

van de liturgie. Feitelijk is dat verhaal langdurig aan de liturgische<br />

ketting gelegd. Het taallichaam van de rooms-katholieke liturgie<br />

is vierhonderd jaar lang - van het concilie van Trente tot<br />

Vaticanum II - in een soort winterslaap gehouden, zonder de<br />

voeding vanuit de bijbelse geloofstraditie én vanuit de<br />

menselijke ervaring, beide broodnodig voor de overleving van<br />

de liturgische overlevering.<br />

In zijn bijdrage over ‘Het muzisch gehalte van de liturgie’ rept<br />

Louis van Tongeren van ‘de diepe crisis van de kerkelijke kunst’<br />

die eigenlijk met de Renaissance is begonnen: ‘De creatieve<br />

verbeelding heeft plaatsgemaakt voor rationaliteit en voor<br />

cognitief inzicht en begrip.’ Maar is dat niet ten diepste het<br />

gevolg van die liturgische taalstilstand? Heeft de kerkelijke kunst<br />

niet altijd gebloeid bij de gratie van haar rol binnen de<br />

geloofscommunicatie (de gebrandschilderde ramen als primaire<br />

vorm van catechese)?<br />

In de ‘nieuwe’ liturgische teksten van na Vaticanum II is het<br />

taallichaam niet ten leven gewekt, het officiële idioom -<br />

ofschoon vernederlandst - is nog even slaapverwekkend als het<br />

onverstane Latijn. Wie daaraan een ‘muzisch gehalte’ wil geven,<br />

tracht te dansen met een leden pop.<br />

Het enige gezongen tafelgebed dat op het symposium werd<br />

besproken en gezongen, was een goedgekeurde tekst (Canon<br />

XII) die geen enkele componist tot grote muzikale hoogten kan<br />

voeren. De zetting van Jos Beijer, ook in de bundel afgedrukt, is<br />

in elk geval even nietszeggend als de tekst. (En de niet officiële<br />

acclamatie die hij had toegevoegd om door allen gezongen te<br />

worden, is vanwege de lange arm van de kerkelijke autoriteiten<br />

in een voetnoot vermeld!)<br />

Natuurlijk kon het symposium zich op geen enkele wijze<br />

‘bekennen’ tot de inmiddels tientallen gezongen tafelgebeden<br />

van <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>, waar overigens wel in bijna alle lezingen<br />

naar verwezen werd. Het was dan ook moedig van organisator<br />

Anton Vernooij om <strong>Oosterhuis</strong> uit te nodigen een van de<br />

hoofdlezingen te houden. Die hield zich bij zijn stiel en sprak<br />

uitvoerig en grondig over de taal van de liturgie (grotendeels<br />

afgedrukt in de <strong>Maandbrief</strong> van september 2000, als Taal over<br />

God). Maar zijn lezing stond wel erg haaks op de blikrichting van<br />

veel aanwezige liturgen.<br />

Over het eigenlijke onderwerp, het gezongen tafelgebed, hield<br />

Gerard Rouwhorst een historisch verhaal. Samenvattend: in de<br />

eerste drie eeuwen waren de eucharistische gebeden nog volop<br />

voorwerp van improvisatie, waarbij de eveneens variabele joodse<br />

dankzegging over de maaltijd als voorbeeld diende. Er zijn geen<br />

aanwijzingen dat het tafelgebed toen gezongen werd. Het<br />

zogeheten ‘instellingsverhaal’ behoorde toen nog niet tot de<br />

vaste onderdelen, dat werd het pas in de vierde eeuw. Vanaf die<br />

tijd werd het eucharistisch gebed wel gezongen is, of in elk geval<br />

op verhoogde toon en met muzische stembuigingen gezegd.<br />

11<br />

(Zou het feit dat het aantal christenen in de vierde eeuw door de<br />

keizerlijke erkenning explosief groeit, niet hebben bijgedragen<br />

aan de noodzaak om in de navenant vollere kerken de stem te<br />

verheffen en te gaan zingen, alleen al om verstaanbaar te blijven?)<br />

Het zingen heeft ongeveer tot het jaar 800 geduurd. Rouwhorst<br />

memoreert niet dat de liturgie zich in die jaren, met de clerus,<br />

terug te trekken in het koor van de grote kathedralen en hun<br />

dorpse mini-evenbeelden, en los te maken van het volk dat in<br />

het kerkschip ronddarde. Men kon verder volstaan met<br />

fluisteren. Waarmee ook de mystificatie van de eucharistie<br />

inzette (en de reductie van het brood tot hostie).<br />

Misschien moet er toch maar eens een symposium komen over<br />

het tafelgebed an sich. Kerkelijke ambtenaren zullen zich daar<br />

niet zo gauw aan wagen. Maar er zullen des te meer mensen van<br />

de basis, en herders ‘uit het veld’ op af komen, want de vraag<br />

‘waar het nou eigenlijk allemaal om en over gaat’ leeft naar ik<br />

vermoed sterk onder hen. De gemeente heeft recht op<br />

eucharistie, heeft Schillebeeckx ooit gezegd. Laten we eens<br />

kijken waar ze nu eigenlijk recht op hebben. Het zal een niet<br />

ongevaarlijk symposium worden. Kees Kok<br />

TAFELGEBED ‘Tot zegen’<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

Onderstaand tafelgebed is geschreven voor de avond voor Kerstmis 2000,<br />

en voor <strong>deze</strong> gelegenheid getoonzet door Tom Löwenthal.<br />

Deze bijeenkomst zij ons tot zegen.<br />

Dit komen tezamen van mensengezichten en zielen<br />

van hier en overal, aarde en hemel,<br />

<strong>deze</strong> seconde der uren der eeuwen<br />

zij ons tot zegen.<br />

Moge de donkere nacht onze dagen behoeden<br />

<strong>deze</strong> nacht van geboorte ons zuiveren, sterken<br />

dat onze boeien geslaakt onze honger gestild<br />

dat niet de dood op ons valt.<br />

Moge het licht van de morgen over ons opgaan<br />

nieuw alle dagen.<br />

Moge de kracht in ons varen<br />

van Jezus uw dienstknecht uw kind.<br />

Dat ons voor ogen staat hij<br />

door u geroepen bestemd en bezield<br />

om in ons midden, eens voorgoed,<br />

te zijn uw woord uw voorbeeldmens<br />

aldoende liefde, recht –<br />

brood uit de hemel, water uit de rots<br />

wijnstok wereldwijd vertakt –<br />

dat waar wij gaan<br />

zijn geest ons overschaduwt<br />

liefde sterker dan de dood.<br />

Die mens gedenken wij<br />

als een van ons, als een met U.<br />

Moge het delen van dit brood en <strong>deze</strong> beker<br />

ons sterken in de hoop<br />

dat hij<br />

leven zal in ons<br />

uit kracht van U.<br />

Dat een nieuwe wereld komen zal<br />

waar brood en liefde is genoeg voor allen.<br />

Kom bevrijden wees genadig<br />

ere zij u in den hoge, diep in ons midden -<br />

vrede op aarde, kome wat komt.


OM DE TAFEL<br />

Om de tafel. (tekst: <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>, muziek: Antoine Oomen) is<br />

een geheel gezongen liturgie voor baritonsolo, vierstemmig<br />

gemengd koor, gemeente, fluit en piano. Deze liturgie werd voor<br />

het eerst gepresenteerd bij de viering van het 40-jarig bestaan<br />

van de Amsterdamse Studentenekklesia, op 10 september 2000.<br />

De volledige tekst van <strong>deze</strong> liturgie is opgenomen in de bundel<br />

Levende die mij ziet (Kok, Kampen 2000).<br />

De partituur zal over enkele maanden beschikbaar zijn.<br />

Antoine Oomen biedt aan om met zijn koor voor nieuwe nederlandse<br />

religieuze muziek <strong>deze</strong> liturgie op aanvraag te komen zingen.<br />

‘Om de tafel is’ breed van inhoud en kan bijvoorbeeld zeer goed<br />

dienen als invulling van een woord- en communieviering, of een<br />

speciale Avondmaalsviering.<br />

Nadere informatie, ook over de onkosten, kunt u verkrijgen bij<br />

Antoine Oomen,<br />

tel. 020-6256384;of schriftelijk:<br />

Nicolaas Witsenkade 26 II,<br />

1017 ZT Amsterdam.<br />

LIEDDAGEN BELGIE<br />

Zaterdag 17 februari 2001<br />

Tijd: 10:00-16:00<br />

Plaats: Heilige Godelievekerk, Gitsestraat, Roeselare<br />

Inschrijven bij: Geert en Kris Vervaecke<br />

Gitsestraat 412, 8800 Roeselare<br />

00-32-51/22.81.72<br />

Zaterdag 3 maart 2001<br />

Tijd: 10:00-16:30<br />

Plaats: De Brug, Kapucijnenvest 16, 2500 Lier<br />

Inschrijven bij: Leerhuis en Liturgie Lier<br />

Kapucijnenvest 16, 2500 Lier<br />

Tel/fax: 00-32-3/448.40.19<br />

Het thema van de lieddagen is (hoofdzakelijk) de vastentijd en<br />

Pasen.<br />

Kinderopvang is mogelijk. Vermeld a.u.b. bij inschrijving de<br />

leeftijd van de kinderen.<br />

AAN DE SCHOONHEID<br />

Tekst: <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

Muziek: Antoine Oomen<br />

Geschreven in opdracht van de KRO ter gelegenheid van het<br />

75-jarige bestaan van <strong>deze</strong> omroep.<br />

12<br />

Een lied over de schoonheid van het visioen van een nieuwe<br />

wereld waar brood en liefde is, genoeg voor allen, een visioen<br />

dat meer omvat dan je eigen geluk alleen – en dat evident is,<br />

onmiddellijk herkenbaar en tot iedereen gericht, zoals de<br />

woorden ‘hebt elkander lief’.<br />

Geen oogverblindende, maar weerloze schoonheid – zoals<br />

mensen schoon zijn in hun onvoorwaardelijke verbondenheid<br />

met elkaar, zo oud en verweerd als ze zijn.<br />

Dit visioen is in de achter ons liggende eeuw door het vuur<br />

gegaan, het is uit de hel teruggekomen met een verbrand gezicht,<br />

naar een woord van de dichter Lucebert.<br />

Maar het is zo jong als de dag van morgen en alle dagen nieuw.<br />

Het sterft in mensen, en herleeft in mensen – je moet het altijd<br />

weer ontvangen, als genadebrood.<br />

Oh schoonheid uw verweerd gezicht<br />

Weerspiegelt nog het eerste licht<br />

Het alle dagen fonkelnieuwe<br />

licht van licht<br />

(De bladmuziek is op te vragen bij de KRO. telefoon 035-<br />

6713424)

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!