deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis
deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis
deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
MAANDBRIEF jaargang 5 no 4, mei 2000<br />
VOOR LEERHUIS & LITURGIE<br />
DE GELOVIGE THOMAS<br />
Rinse Reeling Brouwer<br />
Gelezen: Johannes 20:19-29<br />
1.<br />
De apostel Thomas kan zich tegenwoordig in een zekere sympathie verheugen.<br />
Hier en daar overkomt hem dat vanwege het evangelie, op zijn naam gesteld, dat<br />
in 1945 is gevonden en dat met bombarie voor ‘authentieker’, d.i. Jezus-nabijer,<br />
wordt verklaard dan de in de bijbelse canon gebundelde exemplaren van het genre.<br />
Maar het kan ook zijn vanwege de vanouds bekende, zojuist weer tot klinken<br />
gebrachte, passage in het evangelie dat de naam van Johannes draagt, op grond<br />
waarvan men pleegt te spreken van de ‘ongelovige’ Thomas. Want ongeloof, dat gold<br />
eeuwen lang als een ondeugd, maar inmiddels is in de cultuur omgekiept tot zoiets<br />
als een deugd. Dat twijfel aan het geloof behoort tot het geloof, dat mag niet alleen<br />
gezegd worden, het moet vandaag ook wel gezegd worden, wil je in je geloof serieus<br />
genomen worden. In de meeste kringen is het niet gepast, over geloof te spreken,<br />
maar als het gebeurt, dan staan de zielewroeters klaar om juist die twijfelkant in jou<br />
naar boven te halen. En vanuit de instituten die geacht worden zich met het geloof<br />
bezig te houden wordt dat dan weer opgepakt als een nieuw middel tot werving.<br />
Zo bestaat er, uit Scandinavië overgewaaid, een ‘Thomas- mis’, bedoeld om<br />
twijfelende, zoekende zielen toch in enige vorm van liturgie te betrekken. En dat<br />
alles vanwege onze tekst, waarin, volgens de gangbare verklaring, Thomas niet wil<br />
en niet kan geloven in de opstanding van Jezus voordat hij hem zelf heeft gezien en<br />
hem dan ook te zien krijgt, zij het met een tweetal kritische opmerkingen van Jezus<br />
daarbij, namelijk eerst: ‘nu moet je niet langer ongelovig, maar gelovig zijn’ (vs. 27)<br />
en vervolgens: ‘jij, Thomas, hebt dan wel eerst gezien en toen pas geloofd, maar<br />
veel zaliger zijn zij, die zonder te zien toch geloven’ (vs. 29).<br />
Nu mijn probleem. Dat zit ‘m niet in de thematiek van de geloofstwijfel. Daar kan<br />
wel onaangenaam mee gekoketteerd worden, zoals alle mooie dingen te grabbel<br />
kunnen worden gegooid, maar als je <strong>deze</strong> echt overkomt - en wie overkomt het<br />
niet meer of minder vaak? - is het een hoogst ernstige aangelegenheid, waarin je<br />
voor een grondeloze diepte, een onnoembaar gemis komt te staan. Ook dat juist<br />
dit altijd weer verbazende bericht van die ene mens, die uit het gebied van de<br />
doden vandaan zou zijn omhoog geklauterd om een nieuw begin te maken met<br />
zijn vrienden, twijfel oproept kan het punt niet zijn. Het zou vreemd zijn als het<br />
niet zo was. Een ander evangelie, dat van Matteüs, vermeldt het ook met zoveel<br />
woorden: ‘toen zij hem zagen aanbaden zij, maar sommigen twijfelden’ (Mat.<br />
28:17). Nee, mijn probleem zit ‘m in de uitleg van het verhaal van Thomas. Ik ben me<br />
steeds meer gaan afvragen, of dát eigenlijk wel over twijfel gaat, of het niet een<br />
heel andere zaak aan de orde stelt.<br />
Mijn twijfel aan die twijfel kwam eigenlijk door het antwoord van Jezus. ‘Omdat je<br />
mij gezien hebt, heb je geloofd? Zalig wie niet ziet en toch gelooft!’ Dat klinkt zo<br />
bits. Als het hier over twijfel gaat, dan wordt die twijfel hier wel hardhandig<br />
neergeslagen. Goed, Thomas, ik heb dan een concessie aan je gedaan en me laten<br />
zien, maar het was beter geweest als je dit niet nodig had gehad. Diegenen die in<br />
onze tekst een twijfelende apostel willen herkennen, moeten dus wel accepteren,<br />
dat die twijfel door de Heer zelf als een tweederangs aangelegenheid wordt<br />
neergezet. Maar staat het er? U moet weten: de oude Griekse handschriften zijn<br />
ons overgeleverd zonder leestekens. Dus als wij in een schrifttekst bijvoorbeeld<br />
een vraagteken tegenkomen moeten we wel beseffen, dat het ook maar een geleerde<br />
bezorger van die tekst is geweest die dat vraagteken daar ooit heeft neergezet -<br />
ongetwijfeld zeer geleerd, maar toch: slechts een bezorger, slechts een lezer, bij al<br />
zijn voorsprong in talen- en handschriftenkennis toch niet minder goed of slecht<br />
lezer dan wij allemaal. En nu vroeg ik mij dus af: staat hier wel een vraagteken?<br />
1<br />
INHOUD<br />
DE GELOVIGE THOMAS<br />
Bij Johannes 20:15-29<br />
Amsterdamse studentenekklesia,<br />
21 mei 2000<br />
Rinse Reeling Brouwer<br />
KINDEREN VAN DE<br />
OPSTANDING<br />
Bij Lukas 20:27-40<br />
Amsterdamse Studentenekklesia,<br />
9 april 2000<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
DE GEEST DIE LEVEND MAAKT<br />
Bij het lied ‘Hierheen Adem’<br />
Wognum 7 mei 2000<br />
Kees Kok<br />
PSALM 55<br />
herdicht door<br />
Hein Walter<br />
LIEDUITLEG<br />
‘God die ons heeft voorzien’ van<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
Kees Kok<br />
PSALM 69<br />
herdicht door<br />
Hein Walter<br />
Colofon<br />
MAANDBRIEF VOOR LEERHUIS EN<br />
LITURGIE<br />
ISSN 1385 0326<br />
Uitgave van de Stichting Leerhuis &<br />
Liturgie<br />
(sinds 1980)<br />
Eindredactie: Kees Kok<br />
Redactie en administratieadres:<br />
Postbus 17268, 1001 JG Amsterdam<br />
tel: (020) 6256940<br />
e-mail: LNL@rodehoed.nl<br />
gironr abonnementen: 540443<br />
Abonnementsprijs: fl 40,- per jaar;<br />
België: BF1100; overige landen in<br />
Europa fl 55,-<br />
Giften en bijdragen aan het<br />
compositiefonds en andere activiteiten<br />
van SLL zijn fiscaal aftrekbaar en zeer<br />
welkom op giro 395505
‘Omdat je gezien hebt, heb je geloofd’. Op zichzelf kan die<br />
zin ook heel goed zonder vraagteken gelezen worden, als<br />
een vaststelling eerder dan als een vraag. Het heeft als<br />
voordeel, dat Thomas in dat geval minder als een klein kind<br />
door Jezus in de hoek wordt gezet. Maar het roept om een<br />
nieuwe, nadere verklaring: als het niet de twijfel is, wat is<br />
dan het punt dat door Thomas aan de orde wordt gesteld?<br />
Wat is zijn zaak? En hoe moeten we de wijze duiden<br />
waarop Jezus op die zaak ingaat?<br />
Toen het dan avond was<br />
op de eerste van de week<br />
en daar waar de leerlingen zich bevonden<br />
de deuren gesloten waren<br />
uit vrees voor de joden<br />
kwam Jezus<br />
en stond in het midden<br />
en zegt hun:<br />
‘vrede aan jullie!’<br />
En toen hij dit had gezegd<br />
toonde hij hun zowel de handen als de zij.<br />
De leerlingen dan waren blij toen zij de Heer zagen.<br />
Hij zei tot hen opnieuw:<br />
‘vrede aan jullie!<br />
zoals mij de Vader heeft gezonden, zo zend ik jullie’.<br />
En toen hij dit had gezegd<br />
blies hij en zegt hun:<br />
‘ontvangt de heilige Geest!<br />
Wie jullie maar de zonden vergeeft die zijn ze vergeven,<br />
en wie jullie ze aanrekenen die zijn ze aangerekend’.<br />
Thomas echter, één van de twaalf, genaamd Didymus,<br />
was niet met hen toen Jezus kwam.<br />
Zeiden hem de andere leerlingen:<br />
‘We hebben de Heer gezien’.<br />
Zei hij hun:<br />
‘Als ik niet in zijn handen het gat van de spijkers zie,<br />
en mijn vinger niet steek in het gat van de spijkers,<br />
en mijn hand niet steek in zijn zij,<br />
dan kan ik in het geheel niet geloven.’<br />
En na acht dagen waren zijn leerlingen opnieuw binnen<br />
en Thomas was met hen.<br />
Daar komt Jezus, bij gesloten deuren,<br />
ging in het midden staan en zei:<br />
‘Vrede aan jullie!’<br />
Daarop zegt hij tot Thomas:<br />
‘Breng je vinger hier en zie mijn handen<br />
en breng je hand en steek die in mijn zij<br />
en word niet ongelovig maar gelovig’.<br />
Reageerde Thomas en zei hem:<br />
‘Mijn Heer en mijn God!’<br />
Zegt hem Jezus:<br />
‘Omdat je mij gezien hebt heb je geloofd.<br />
Zalig zij die, niet ziende, ook geloven!’<br />
(vertaling: Rinse Reeling Brouwer)<br />
2.<br />
Kijken we eerst naar het verband, waarin het gesprek tussen<br />
Jezus en Thomas staat opgetekend, zoals we dat daarstraks<br />
gelezen hebben. Er staan in onze tekst twee<br />
tijdsaanduidingen vermeld: eerst is het ‘de avond van de<br />
eerste van de week’ (vs. 19), even verderop ‘na acht dagen’<br />
in diezelfde week (vs. 26), dat is de week van het ‘feest van<br />
de ongezuurde broden’ (Ex. 12:14,15). Het gaat dus om het<br />
paasfeest, het feest van de bevrijding uit angst en dood.<br />
Toch blijkt met die bevrijding alleen nog maar een begin<br />
gemaakt. De leerlingen hebben weliswaar uit de mond van<br />
Maria Magdalena al het gerucht vernomen van de<br />
verschijning van de dood gewaande Jezus (vs. 18), maar<br />
niettemin zijn ze bijeen ‘terwijl de deuren gesloten waren<br />
uit vrees voor de joden’. Een opmerkelijke stand van<br />
reflectie in dit evangelie: de eerste de beste dag dat er<br />
sprake is van een Jezus-gemeente is daar meteen ook het<br />
fenomeen van de ‘vrees voor de joden’! Deze vrees is niet<br />
2<br />
onbegrijpelijk, gezien de rol van ‘de Judeeërs’ in het<br />
voorafgaande verhaal van de openbare terechtstelling van<br />
hun meester, maar toch wordt ze door die meester zelf niet<br />
goedgekeurd. Immers, Jezus breekt door de deuren,<br />
waarachter zij zich verschanst hadden, heen en poogt hen<br />
tot een beweging naar buiten toe te bewegen. Het wordt<br />
verhaald als een doorgaande beweging: Jezus doorbreekt de<br />
angst - want op angst wordt geen gemeente gebouwd -, hij<br />
gaat staan in hun midden - geheel in overeenstemming met<br />
de grote vraag in Israëls paasverhaal: ‘zal de Heer in ons<br />
midden zijn?’ (Ex. 17:7) - hij brengt hen de vredegroet - dat<br />
dagelijkse, gewoon-joodse sjalom -, hij toont hen de<br />
doorboorde handen waarmee hij zijn werk heeft gedaan, de<br />
doorboorde zijde waaraan zijn wond is toegebracht (vs. 20)<br />
en dan, ingeleid door een tweede vredegroet, zendt hij hen<br />
uit de ruimte waarin ze zich hadden verstopt en blaast ze,<br />
ter bekrachtiging, ‘heilige Geest’ toe (vs. 21, 22). Zo is het<br />
Jezus zelf, die hier een beslissende overgang voltrekt. Hij<br />
had gezegd, in zijn laatste gesprekken met de zijnen, dat hij<br />
zou heengaan en dat het ook beter voor hen zou zijn,<br />
wanneer hij ging (Joh. 16:7). Een te massieve aanwezigheid<br />
van Jezus zou het leven van de ekklesia verstikken. Wat<br />
moesten wij nog, als hij het <strong>hele</strong> toneel beheerste? Hij wist<br />
van gaan... om ruimte te maken. Zijn missie vindt een<br />
vervolg in de missie van zijn leerlingen, en die moeten hun<br />
taak dan ook in volle eigen vrijheid kunnen vervullen.<br />
Daarom gaat Jezus heen en is de Geest komende, die in ons<br />
woont. Maar de overgang, de wisseling van regime, voltrekt<br />
hij nog zelf! ‘Hij blies en zegt hun: ontvangt de heilige<br />
Geest’. Iemand heeft eens gezegd: bij Johannes vallen<br />
Pasen en Pinksteren op een dag. En zo is het ook. Dit<br />
evangelie legt de gebeurtenissen niet uiteen in een<br />
tijdsverloop, maar ziet ze in eenzelfde perspectief. Zo<br />
ongeveer als wanneer je in een dal staat in de alpen, en je de<br />
verschillende toppen van het bergmassief daarboven niet<br />
zo goed onderscheiden kunt als een bergbeklimmer<br />
daarboven dat kan, zo vallen hier vanuit onze blikrichting in<br />
enen die grote toppen van Pasen en Pinksteren. Ja zelfs ook<br />
nog die van de Goede Vrijdag, want bij Jezus’ sterven stond<br />
vermeld: ‘hij boog het hoofd en gaf de Geest’ - dat is, in de<br />
Griekse taal even dubbelzinnig als de onze, zowel: ‘hij gaf<br />
de pijp aan Maarten’ als ‘hij schonk ons zijn geest’. Hij<br />
ademt de Geest uit en hij ademt zijn leerlingen de Geest in,<br />
zoals in dat oerverhaal van de tuin in den beginne aan<br />
Adam, de mens, levensadem in de neus werd geblazen<br />
(Gen. 2:7), zodat, bij alle angst, leven mogelijk wordt.<br />
Jezus voegt nog toe, ter concretisering: ‘wie jullie maar de<br />
zonden vergeeft die zijn ze vergeven, en wie jullie ze<br />
aanrekenen die zijn ze aangerekend’ (vs. 23). Dat kunnen<br />
wij nauwelijks nog als leven-wekkende woorden horen,<br />
eerder alleen nog maar als levens-bedreigende woorden, als<br />
we denken aan de wijze waarop de kerkelijke macht zich<br />
<strong>deze</strong> in de loop der eeuwen heeft toegeëigend in een<br />
biecht- en boetepraktijk, waar de priesterstand zowel<br />
besliste over de benoeming van hetgeen zonde moest heten<br />
alsook over de hoogte van de toerekening of de mate van<br />
kwijtschelding ervan. Die praktijk heeft zielen gemangeld<br />
en levensmoed geknakt, zodat we zijn gewaarschuwd. En<br />
toch heeft het een revolutionair gehalte, wat Jezus hier zegt.<br />
Immers, het is een religieus axioma: wie kan zonden<br />
vergeven dan God alleen (Mar. 2:7)? Jezus meent: dit<br />
kunnen, <strong>deze</strong> bevoegdheid, is in mensenhanden gelegd.<br />
Waar beslissingen vallen in het leven van een ekklesia, daar<br />
gebeurt iets wat gelding heeft voor de eeuwigheid. Waar<br />
onrecht bij de naam wordt genoemd, waar schuldigen<br />
worden aangewezen en gevolgen van wandaden worden<br />
toegerekend aan de ene kant, waar mensen die klem waren
gezet en als slachtoffer zelf tot schuldige waren verklaard<br />
weer ruimte krijgen, weer mogen opademen aan de andere<br />
kant, daar gebeurt iets, daar waait iets van de goddelijke<br />
geest, daar wordt levensadem ingeademd en uitgeademd. U<br />
hier weet het: nooit te gering spreken van uzelf, nooit<br />
laatdunkend doen over uw eigen bestaan als ekklesia, want<br />
uw zelf-miskenning kan een loochening zijn van de adem<br />
Gods die u in leven houdt.<br />
3.<br />
En nu weer terug naar Thomas. U zou kunnen denken dat<br />
we hem door al die details van de tekst heen uit het oog<br />
waren verloren, maar dat is een misverstand. Want zijn<br />
vraag ontspringt nu net aan dit alles wat we hebben<br />
gehoord, zijn zaak stelt de waarachtigheid aan de orde van dat<br />
alles. ‘Thomas, een van de twaalf, genaamd Didymos [dat<br />
is: tweeling, hij die nog op een tweede, een andere kant wijst],<br />
was niet met hen toen Jezus kwam’ (vs. 24). Hij was er dus<br />
niet, toen Jezus door de deuren van de angst heenbrak, niet<br />
toen Jezus weer beweging bracht in een bewegingloze<br />
verschansing, geest in een geestloos als angstige vogeltjes<br />
bij elkaar zitten, niet toen Jezus de revolutie verkondigde<br />
van een ekklesia die de volmacht heeft om gebondenen te<br />
bevrijden en schurken na te wijzen. De eerste vraag moet<br />
hier natuurlijk luiden: waar kan Thomas geweest zijn, als hij<br />
niet hier was, bij die anderen achter hun gesloten deuren?<br />
De laatste maal, dat dit evangelie melding van hem maakte,<br />
was in het verhaal van Lazarus. Toen Jezus had vernomen<br />
dat <strong>deze</strong> gestorven was - zoals de bedelaars, outcasts, de<br />
verhongerden in <strong>deze</strong> wereld altijd plegen te sterven voor<br />
hun tijd - en aankondigde, naar de gestorvene toe te zullen<br />
gaan, was het Thomas die tot zijn medeleerlingen sprak:<br />
‘laten wij dan ook gaan om met hem te sterven’ (Joh.<br />
11:16). Een merkwaardige uitspraak. ‘Met hem sterven’:<br />
met wie is hier bedoeld? Soms met Lazarus, de voddenman,<br />
dat stinkende lijk, omdat het leven in feite hopeloos en<br />
zinloos is zolang er nog een bedelaar voor de poort ligt aan<br />
wie wij geen gerechtigheid doen? Of soms: sterven samen<br />
met Jezus, die zich in zijn weg met Lazarus heeft<br />
vereenzelvigd, die in zijn dood de dood van al die armen in<br />
<strong>deze</strong> van armoede vergiftigde wereld heeft vereenzelvigd?<br />
Of is het, omdat in het evangelie soms nauwelijks valt uit te<br />
maken wat eigenlijk nog het verschil is tussen de een en de<br />
ander, tussen Lazarus, de arme, en ‘de mensenzoon die<br />
dienen kwam, ‘t lot der slaven op zich nam’: sterven met de<br />
een en in de een ook met de ander? Vragen wij: waar was<br />
Thomas, toen de andere leerlingen daar ineengedoken<br />
bijeen zaten, dan lijkt mij het meest waarschijnlijk<br />
antwoord: hij was bezig om ‘met hem te sterven’. Hij is de<br />
diepte ingegaan en zat nog daar, in die diepte. En nu komt<br />
hij daar binnen in de sfeer van de paastonen: de Heer was<br />
in ons midden! - we hebben hem gezien! - hij schonk ons<br />
de Geest! - hij zond ons en gaf ons volmacht! Toe maar,<br />
toe maar. De ecclesia triumphans, de zegevierende Kerk,<br />
Christus Koning! Niet alleen: revolutie!, maar ook: wij<br />
gelovigen als dragers van die revolutie!<br />
Wat is er nu met Thomas aan de hand? Twijfelt hij, of het<br />
wel echt gebeurt kan zijn, van die man die uit een graf<br />
opstaat? Ach, zulke twijfels bestaan, maar ze verbleken<br />
denk ik toch bij zijn probleem, dat een veel dringender<br />
probleem is. Het probleem namelijk: hoe kun je<br />
triomfkreten uitslaan, zo lang in <strong>deze</strong> wereld Lazarus lijdt?<br />
Hoe kun je de grote woorden spreken van Pasen en<br />
Pinksteren, van Tegenwoordigheid Gods en Gave van de<br />
Geest, als je toch dat dagverse beeld nog op je netvlies hebt<br />
van die mensenzoon, afgeslacht als een lam? Was die<br />
schandpaal, waaraan Jezus hing, dan louter een episode, die<br />
3<br />
we zo snel mogelijk weer achter ons moeten laten, moeten<br />
zien te vergeten? Kun je wel spreken van een volmacht aan<br />
de ekklesia met voorbijzien aan het slachtoffer van <strong>deze</strong><br />
wereldtijd dat ons zojuist nog geopenbaard is? ofwel: zal<br />
een ekklesia die de slachtoffers vergeet niet binnen de<br />
kortste keren nieuwe slachtoffers maken? Ik zei al: de<br />
boetepraktijk van de kerk der eeuwen geeft Thomas op dit<br />
punt meer dan gelijk. En dus is zijn vraag een juiste vraag.<br />
‘Als ik niet in zijn handen het gat van de spijkers zie, en<br />
mijn vinger niet steek in het gat van de spijkers, en mijn<br />
hand niet steek in zijn zij, dan kan ik in het geheel niet<br />
geloven’ (vs. 25). Geloof heeft voor mij, Thomas,<br />
uitsluitend zin, als het geloof is aan <strong>deze</strong> gehangene, in wie<br />
een wereld is geoordeeld die slachtoffers maakt. Geloof in<br />
een overwinnende Heer der wereld bij wie de wonden<br />
allang zijn geheeld, de pijn allang is vergeten, de moeite<br />
slechts een doorgangsstadium was op de weg naar de<br />
heerlijkheid, zulk een geloof hoeft van mij niet. Dan maar<br />
liever <strong>hele</strong>maal geen geloof! Liever geen geloof dan een<br />
vals, een triomfantelijk, een klerikaal geloof. Als er iemand<br />
is opgewekt op paasmorgen, dan diegene die zich met<br />
Lazarus vereenzelvigde. Van ieder ander beangstigt mij zo’n<br />
verhaal van overwinning eerder dan dat het me kan<br />
verheugen. Dat is Thomas (denk ik): een authentieke, een<br />
onvergetelijke gestalte met een terechte, meer dan terechte<br />
vraag.<br />
4.<br />
En dan, op de achtste dag, komt Jezus nogmaals, nu ook<br />
tot Thomas. Ja, voornamelijk tot Thomas, want het feit dat<br />
hij opnieuw door dichte deuren moet komen geeft aan, dat<br />
de andere leerlingen ondanks alle grote woorden van<br />
Zending, Geestesadem en Vergeving nog steeds weinig<br />
hebben geleerd. ‘Zegt hij [Jezus] tot Thomas: breng je<br />
vinger hier en zie mijn handen, en breng je hand en steek<br />
die in mijn zij’ (vs. 26, 27). Zie je: Ik ben het, ik, de<br />
gerechtelijk vermoorde, het geslachte paaslam. Ik, en geen<br />
ander. Kom maar, raak me aan en voel je deel van mijn<br />
geschonden lichaam, dat is met het lichaam van al die<br />
andere gekrenkten: verkrachte vrouwen, misbruikte<br />
kinderen, gemartelde opposanten. Steek je hand maar in<br />
mijn zijde, voel de wond, want die is niet weg.<br />
Met die zijde van Jezus is nog iets aparts aan de hand, dat ik<br />
u niet wil onthouden. U weet misschien, hoe Johannes<br />
vermeldt dat, toen Jezus gestorven was en een soldaat een<br />
lans door die zijde stak, daar bloed en water uitkwam (Joh,<br />
19:34). Daar kun, daar moet je, zoals ook altijd gebeurd is,<br />
allerlei zinnebeeldige verklaringen aan verbinden. Je kunt<br />
bijvoorbeeld denken aan het bloed van het paaslam dat in de<br />
nacht van de uittocht aan de deuren van de<br />
slavenvertrekken moest worden gesmeerd, zodat de grote<br />
verderver daaraan voorbij zou gaan (Ex. 12:7), en aan het<br />
water van de schelfzee waardoor Israël trok, weg uit de<br />
benauwdheid (Ex. 14). Maar, net als daarstraks bij de Geest<br />
- die zowel de wateren van de zee opstuwde zodat het volk<br />
door het droge kon gaan, als werd ingeblazen als<br />
levensadem in den beginne - zo kunnen we ook hier tegelijk<br />
denken aan het verhaal van de uittocht en aan dat van de<br />
tuin. Het woord voor zijde, dat Johannes hier gebruikt, is<br />
namelijk hetzelfde als het woord dat de Griekse<br />
bijbelvertalers gebruikten voor de zogenaamde ribbe van<br />
Adam - zoals de vroege schriftuitleggers ook altijd heel<br />
goed geweten hebben. We herinneren ons: toen Adam, de<br />
mens, zonder een hulp was tegenover hem, ‘deed JHWH<br />
God de mens verzinken in een diepe slaap... nam een van<br />
zijn ribben weg... bouwde die ribbe die hij uit de mens<br />
genomen had tot een vrouw en deed haar komen tot de<br />
mens; toen sprak de mens: Deze, eindelijk, been van mijn
gebeente...’ (Gen. 2:20-23. Zoals nu de Geest, door God bij<br />
Adam ingeblazen, terugkeert in de Geest, door Jezus bij<br />
zijn leerlingen ingeblazen, zo ook komt de rib, waaruit voor<br />
Adam een hulp tegenover hem is gebouwd, terug bij haar,<br />
die geboren is uit bloed en water toen Jezus in doodsslaap<br />
verkeerde. Adam als man is niet zonder de vrouw, Christus<br />
is niet zonder de ekklesia [zo staat het hier, en om seksisme<br />
te vermijden moeten we daaraan meteen toevoegen, dat het<br />
er ook wel eens omgekeerd staat, namelijk zo, dat de man<br />
er niet is zonder de vrouw, de messiaanse zoon niet zonder<br />
zijn moeder; bv. Openbaring 12]. Welnu, dit is het, wat<br />
Thomas van Jezus te horen krijgt. Jawel, grote criticus, het<br />
is waar: ik heb een ekklesia gebouwd, haar gezonden, haar<br />
volmacht gegeven. Maar die gemeente is geboren uit mijn<br />
wonden, uit bloed en water dat vloeide uit de doorstoken<br />
ribbe van de tweede Adam. Wee die gemeente, die niet<br />
meer beseft dat ze in het leven is geroepen hier, in de<br />
omgeving van de schandpaal, in de uiterste nabijheid van<br />
het slachtoffer van <strong>deze</strong> wereldtijd. Want zo’n gemeente,<br />
die dat niet meer weet, zal zich binnen de kortste keren<br />
verliezen aan triomfalisme en gewelddadigheid opnieuw.<br />
En dan, dan kan Jezus ook zeggen -- niet: ‘mijn beste<br />
Thomas, nu moet je niet langer zo ongelovig zijn’, maar:<br />
‘Thomas, je ongeloof, je wantrouwen tegen een<br />
triomfalistische ekklesia, kun je te boven komen als je<br />
beseft, dat het <strong>deze</strong>, aan mijn wonde gebouwde, ekklesia is<br />
die ik voor ogen heb gehad. In zo’n meester en in zo’n<br />
ekklesia mag je geloven!’ (vs. 27c).<br />
En Thomas, nadat hij dat met handen heeft getast en te<br />
weten is gekomen dat werkelijk <strong>deze</strong> het is, die is uitgegaan<br />
om te sterven aan het heersende geweld, kan nu<br />
verwonderd uitroepen: ‘Mijn Heer en mijn God!’ (vs. 28).<br />
Deze, die dienen kwam, die is Heer! Deze, die zich<br />
vereenzelvigd heeft met het slachtoffer van <strong>deze</strong> wereldtijd,<br />
die is God! En dan Jezus weer: ‘Omdat je mij gezien hebt,<br />
heb je geloofd’. ZONDER VRAAGTEKEN! Het gaat om een<br />
vaststelling. Thomas weet nu, dat het de vermoorde is die<br />
regeert. Hij heeft dat gezien. En daarom hoeft zijn geloof<br />
niet te bestaan in een vals triomfalisme. Wat Jezus nog<br />
toevoegt hoeven we dan ook niet te lezen als een correctie<br />
of een impliciete kritiek op Thomas, maar is voor onze oren<br />
bestemd: ‘zalig zijn zij die, niet ziende, ook geloven’ (vs.<br />
29). Wij kunnen niet meer met handen betasten, wat<br />
Thomas betastte. Want Jezus is heengegaan en hij meende,<br />
dat het beter was voor ons dat hij ging. Maar wij hoeven ook<br />
niet meer te zien en te tasten. Want Thomas, de apostel,<br />
heeft dat voor ons gedaan. Wij kunnen niet meer<br />
controleren of het echt die vermoorde mensenzoon was,<br />
die opstond. Maar we kunnen het geloven op gezag van<br />
<strong>deze</strong> Thomas, die met minder dan met het overeind komen<br />
van het door het geweld van <strong>deze</strong> wereld geschonden lichaam<br />
geen genoegen nam!<br />
Amsterdamse Studentenekklesia 21 mei 2000<br />
4<br />
KINDEREN VAN DE<br />
OPSTANDING<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
Gelezen: Lukas 20:27-40<br />
1<br />
Emma Goldman werd in 1869 in Rusland geboren, kind<br />
van arme joden; in 1885 emigreerde zij naar Noord-<br />
Amerika; in 1940 stierf zij daar, na een leven lang als<br />
anarchiste gevochten te hebben voor bevrijding van<br />
vrouwen, voor geboortebeperking, voor vrije liefde, tegen<br />
de pretenties van het huwelijk als maatschappelijk instituut,<br />
én ook (al heel vroeg, in 1906) tegen de pretenties van de<br />
vrouwenbeweging die, meende zij, wel veel oude ketens<br />
verbroken had, maar ook weer nieuwe had gesmeed. Zij<br />
schreef:<br />
‘De grote beweging voor werkelijke emancipatie heeft<br />
slechts weinig aanhangsters gevonden die de vrijheid<br />
onbevreesd in het gelaat durfden te zien. Met hun benepen,<br />
puriteinse opvattingen hebben ze de man als storend en<br />
dubieus element uit hun leven verbannen. Een man kan<br />
absoluut niet geduld worden, behalve misschien als vader<br />
van een kind’<br />
Maar het felst waren haar aanvallen op het huwelijk:<br />
‘De grootste vloek van het huwelijk is de pretentie dat het<br />
de vrouw beschermt, terwijl het alleen maar haar<br />
matschappelijk bewustzijn vernietigt en haar<br />
verbeeldingskracht verlamt. De liefde behoeft geen<br />
bescherming; zij beschermt zichzelf.’ schreef zij in 1911, in<br />
een opstel over huwelijk en liefde:<br />
‘De liefde is de enige scheppende, bezielende, stimulerende<br />
basis voor een nieuwe mensheid, een nieuwe wereld.’<br />
En zij besluit dit gedenkwaardige stuk met <strong>deze</strong> visionaire<br />
regels, waarvan het pathos en de beeldspraak kenmerkend<br />
zijn voor veel geschriften uit het begin van de twintigste<br />
eeuw, je herkent de toon van Henriëtte Roland Holst en<br />
Herman Gorter als ze over de aanbrekende revolutie<br />
schrijven en over het komend socialisme:<br />
‘Eens, op een dag, zullen mannen en vrouwen omhoog<br />
klimmen, zij zullen een bergtop bereiken, zij zullen elkaar<br />
ontmoeten als grote en sterke en vrije mensen, bereid om te<br />
nemen en te geven en zich te koesteren in de gouden<br />
stralen van de liefde. En zelfs het meest zinrijke,<br />
fantasievolle en poëtische genie kan nog niet bij benadering<br />
de mogelijkheden van zo’n kracht in het leven van man en<br />
vrouw voorzien. Als de wereld ooit het leven zal schenken<br />
aan waarachtige kameraadschap en saamhorigheid, dan zal<br />
niet het huwelijk maar de liefde daarvan de verwekker zijn’.<br />
2<br />
Zij die met het huwelijk van hun ouders en met hun eigen<br />
huwelijk betere ervaringen hebben dan Emma Goldman<br />
met het hare, zullen haar <strong>deze</strong> conclusie toch niet<br />
betwisten: wat ‘waarachtige kameraadschap en<br />
saamhorigheid’ tussen mannen en vrouwen teweeg kan<br />
brengen, is nog nauwelijks te voorzien. Hoe vrouwen en<br />
mannen kunnen zijn, ooit – hoe mensen zullen zijn<br />
wanneer zij eindelijk mens geworden zijn, weten wij nog<br />
niet uit ervaring, nog steeds niet.<br />
De menselijke geschiedenis, zei Karl Marx meer dan een<br />
eeuw geleden, is nog niet begonnen; die kan pas beginnen<br />
als wij een eind hebben gemaakt aan al die tegenstellingen<br />
van heren en knechten, zwart en blank, man en vrouw,<br />
waarin wij nu nog gevangen zijn. Wat ooit zal zijn, dat<br />
weten wij misschien uit vermoeden en bij intuïtie en in
hoop; als tenminste het vuurtje van vermoeden, intuïtie en<br />
hoop in ons niet is uitgetrapt. Emma Goldman, nogmaals:<br />
‘Omdat de mensheid nog in een stadium van verregaande<br />
onvolgroeidheid verkeert, is de liefde voor de meeste<br />
mensen een vreemde. Onbegrepen en geschuwd, schiet de<br />
liefde zelden wortel; en waar ze dat wel doet, kwijnt ze al<br />
snel weg en sterft af.’<br />
3<br />
In de bijbelse traditie zijn het vermoeden, de intuïtie en de<br />
ervaring van de mogelijkheid tot kameraadschap en<br />
saamhorigheid van vrouwen en mannen zorgvuldig<br />
bewaard gebleven. In de parabel over de schepping van de<br />
mensheid wordt het toekomstvisioen van mensen die elkaar<br />
aanzien, op ooghoogte, naakt, zonder schaamte en<br />
gelijkwaardig, verteld als was het in een ver verleden<br />
geschied. Zo wordt in de bijbel vaker over de toekomst<br />
gesproken, ‘als reeds geschied in het verleden’, om ons<br />
daarmee in te prenten en op het hart te drukken dat het een<br />
bereikbare toekomst is, en dat de dagen van ons leven in<br />
het licht van die toekomst geleefd mógen worden – maar<br />
dan ook zo geleefd móéten worden; zó dat wij die<br />
toekomst verhaasten en dichterbij brengen.<br />
‘Vrouwen en mannen zijn we, die nog niet weten wat<br />
vrouwelijk en wat mannelijk is, en hoe we zowel het een als<br />
het ander moeten zijn. We experimenteren met onszelf en<br />
met elkaar; we gebruiken elkaar om onszelf te leren kennen;<br />
en we hebben lief, zonder te kunnen zeggen wat dat is. En<br />
soms zien we in flarden donker-en-licht, in mensen, in een<br />
huwelijk, of in een andersoortige relatie, een nieuwe wereld<br />
doorbreken. De wereld van dat gedicht uit het boek van de<br />
Schepping: “Die twee waren naakt en niet beschaamd”.’<br />
4<br />
Over die nieuwe, komende wereld gaat het in het<br />
voorgelezen fragment uit het evangelie van Lukas (20:27-<br />
40).<br />
De Sadduceeën vormden een kleine kaste van rijke<br />
aristocraten. Zij collaboreerden met de Romeinse bezetters<br />
en waren afkerig van iedere vernieuwing of profetische<br />
beweging. Uit hun midden werd in de dagen van Jezus de<br />
hogepriester gekozen, de hoogste religieuze functionaris<br />
van het jodendom. Het waren <strong>deze</strong> Sadduceeën die Jezus<br />
ter kruisiging aan de Romeinen hebben overgeleverd, <strong>deze</strong><br />
verraders van hun eigen volk – het was niet ‘het joodse<br />
volk’ dat hem ter kruisiging overleverde. (Dat moeten we in<br />
ons geheugen griffen en noot meer vergeten.)<br />
Ze komen aan met een kletsverhaal; citeren Mozes, de<br />
gevestigde autoriteit, de traditie, het boek Deuteronomium,<br />
de tekst over het zogenaamde ‘zwagerhuwelijk’, maar<br />
zonder de eigenlijke bedoeling van die tekst recht te doen.<br />
Die bedoeling is: uiterste ontferming – dat een man voor<br />
zijn dode broer een eerstgeborene mag verwekken, opdat<br />
de naam van de kinderloos gestorvene ‘niet uitgewist zal<br />
worden uit Israël’ (Deut. 25 vers 5-10). De Sadduceeën<br />
maken er een spotprent van: de eerste nám de vrouw, de<br />
tweede en derde námen de vrouw, enzovoort, en dan sterft<br />
de vrouw – en van wie zal ze nu de vrouw zijn bij de<br />
opstanding der doden, waar ze dus niet in geloven.<br />
Jezus typeert hun manier van denken over God en mens en<br />
man en vrouw, en hun <strong>hele</strong> corrupte uitbuitersbestaan, met<br />
een woord dat in het evangelie en bij Paulus veel voorkomt:<br />
‘<strong>deze</strong> wereldtijd’, <strong>deze</strong> wereld. Het betekent zoveel als: de<br />
gevestigde orde, de gevestigde chaos: dit bestel met zijn<br />
heersende bezits- en klassenverhoudingen: heren en<br />
knechten. En de heersende verhouding tussen man en<br />
vrouw is daar een onderdeel van. In die wereld, binnen dat<br />
schema, trouwen ze en worden ze getrouwd: zo gaat dat, de<br />
5<br />
één bezit de ander, de man de vrouw, of de vrouw de man:<br />
elkanders onderhorigen.<br />
Maar er is een kómende wereld. En er zijn er die zich die<br />
komende wereld hebben waardig getoond: door anders te<br />
gaan leven, door zich ‘te bekeren’, en ‘bekering’ betekent<br />
met name bij Lukas dat mensen breken met de heersende<br />
bezitsverhoudingen. Die bekering heet ‘opstanding uit de<br />
doden’, en is: ‘niet meer kunnen sterven’, buiten het<br />
machtsbereik zijn van de dood, van een leven dat geen<br />
leven is; ofwel ‘geworden zijn als engelen’. ‘Engelen’ zijn in<br />
de bijbel gezondenen, helpers, dienstbaren, gezichten die je<br />
aanzien, stemmen die je roepen. ‘Als engelen geworden<br />
zijn’ betekent niet: geslachtloos zijn geworden, of zoiets.<br />
Maar: levend in een volstrekt andere relatie tot elkaar, niet<br />
meer gevangen in de wetmatigheden van bezitten en<br />
bezeten worden, nemen en genomen worden. Vrij,<br />
eindelijk, elkaar dienend tot geluk; de één een hulp, een<br />
gezicht tegenover de ander. Wat Emma Goldman<br />
bedoelde.<br />
5<br />
‘Kinderen van de opstanding, kinderen van God’, zegt<br />
Lukas. Volwassen kinderen van God, zegt Paulus (die<br />
waarschijnlijk Lukas’ leermeester was):<br />
Nu zijn jullie allen<br />
volwassen kinderen van God,<br />
uit kracht van het geloof,<br />
in Jezus Messias.<br />
Allen, gedoopt in de Messias:<br />
bekleed je met Hem.<br />
Dus niet meer:<br />
Jood-of-Griek,<br />
knecht-of-heer,<br />
man-of-vrouw.<br />
Allen ben je één mens<br />
in Jezus Messias.<br />
(Gal. 3 vers 26-28)<br />
Volwassen, niet meer ‘verregaand onvolgroeid’: niet meer<br />
Jood-of-Griek, knecht-of-heer, man-of-vrouw (dat komt<br />
allemaal op hetzelfde neer), maar één mens in Jezus<br />
Messias, een adam, een ‘mensheid’. Die Messias noemt<br />
Paulus dan ook de ‘eschatos Adam’, de eindelijke Adam,<br />
‘eindelijk de mens’ (zo vertaalt Willem Barnard <strong>deze</strong><br />
woorden). De historische mens Jezus uit Nazareth – die hij<br />
nooit heeft gezien met zijn ogen, die hij enkel maar kende<br />
van horen zeggen, zoals wij-, die heeft in Paulus het visioen<br />
wakkergeroepen van de mensheid zoals zij bedoeld werd:<br />
Ten dage dat God schiep de mens,<br />
maakt Hij <strong>deze</strong><br />
tot Zijn beeld en gelijkenis.<br />
Mannelijk en vrouwelijk<br />
schiep Hij hen.<br />
Hij zegende hen<br />
en riep hun naar:<br />
Adam, mensheid.<br />
(Gen. 5 vers 1-2)<br />
Die nieuwe mensheid die Paulus zag opdagen in Jezus, dat<br />
is de nieuwe wereld zonder vijandschap, waar wij<br />
thuishoren; waarin de heersende verhoudingen<br />
omgewenteld zijn. Omgewenteld door de wie of wat? Door<br />
de liefde natuurlijk, door de liefde die Emma Goldman<br />
bedoelde. En die Paulus bedoelde toen hij schreef:<br />
‘Al spreek ik met tongen van engelen en mensen, liefde heb<br />
ik niet, ik ben schallend koper, een rinkelende tamboerijn.<br />
En die wij bedoelen, op onze beste momenten, in uren als<br />
<strong>deze</strong> misschien.’<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, 9 april 2000
DE GEEST DIE LEVEND<br />
MAAKT<br />
Kees Kok<br />
Hierheen, Adem, steek mij aan,<br />
stuur mij uit jouw verste verte<br />
golven licht.<br />
Welkom armeluisvader<br />
welkom opperschenker<br />
welkom hartenjager.<br />
Beste tranendroger<br />
lieve zielsbewoner<br />
mijn vriend mijn schaduw.<br />
Even rusten<br />
voor tobbers en zwoegers, voor<br />
krampachtigen een verademing, ben je.<br />
Onmogelijk mooi licht,<br />
overstroom de afgrond<br />
van mijn hart, jou zo vertrouwd.<br />
God ben jij, zonder jou<br />
is alles nacht en ontij,<br />
wreedheid, schuld,<br />
maar jij maakt schoon.<br />
Verflenst mijn bloem - geef water<br />
zalf mijn wonden.<br />
Stijf sta ik, toegang verboden,<br />
ijzig - ontdooi mij, koester mij.<br />
Vreemd ga ik, zoek mij.<br />
Ik zeg ja jij, doe nee.<br />
Vergeld mijn twijfel met vriendschap<br />
zeven maal duizend maal.<br />
Niets ben ik zonder jou.<br />
Dood wil ik naar jou toe.<br />
Dan zal ik lachen.<br />
Ten geleide<br />
Het zal waarschijnlijk voor niemand hier een verrassing zijn<br />
als ik constateer dat de ‘Heilige Geest’ (met hoofdletters),<br />
derde persoon van de heilige Drie-eenheid, weinig<br />
populariteit geniet bij de gemiddelde christen. Als ik me<br />
niet vergis komt Jezus met stip op de eerste plaats. Als het<br />
over God zelf, de vader, gaat, beschikken we over talrijke<br />
documenten; Jezus is de hoofdpersoon van maar liefst vier<br />
variaties op één evangelie. Maar over de geest valt weinig te<br />
vertellen. Je hoort er in de kerken althans weinig over, voor<br />
zover ik het kan overzien. Behalve natuurlijk met<br />
Pinksteren.<br />
Daarom gaan we het vandaag, twee weken na Pasen en vijf<br />
weken vóór Pinksteren, maar eens over die geest hebben.<br />
Want het kerkelijk jaar is wel een mooi pedagogisch<br />
hulpmiddel om de geloofsleer wat te spreiden, maar gevolg<br />
is wel dat het ene feest populairder is geworden dan het<br />
andere, meestal om oneigenlijke redenen. En Pinksteren is<br />
<strong>hele</strong>maal een onderschoven kindje. Terwijl toch elke<br />
zondag ‘geestrijk’ zou moeten zijn, zoals het iedere eerste<br />
dag van de week Pasen is en een dag van nieuwe geboorte.<br />
Toespraak<br />
Wie of wat is de ‘heilige geest’? In de eerste eeuwen heeft<br />
de christelijke theologie van hem of haar, of ‘ervan’ de<br />
derde persoon gemaakt van de goddelijke Drie-eenheid:<br />
vader, zoon en geest. En er is toen ook heel wat te doen<br />
geweest over de plaats van de geest binnen die éne/drie-<br />
6<br />
ene God: is de geest alleen afkomstig van de vader, of ook<br />
van de zoon? - dat was een van de grote strijdvragen<br />
waarmee theologen elkaar te vuur en te zwaard bestreden<br />
en waar de keizers van het christelijk geworden Romeinse<br />
Rijk zich druk tegenaan bemoeiden. Hij komt ook van de<br />
zoon, zei de Latijnse kerk van Rome, filioque!<br />
Alleen van de vader, zei de Griekse Kerk met zijn<br />
patriarchen, en er werd eeuwenlang over getwist. Deze<br />
kwestie is één van de redenen geworden van de scheiding<br />
tussen Rome en de oosters-orthodoxe kerken, en daarmee<br />
ook tussen Oost en West. De scheidingslijn loopt dwars<br />
over de Balkan, nog altijd een breuklijn tussen culturen en<br />
geloven, oorzaak van steeds weerkerende conflicten en<br />
oorlogen. Die duisternis heeft natuurlijk in de verste verte<br />
niets te maken met waar de geest voor staat. Daarvoor<br />
kunnen wij ons beter wenden tot een oeroud nieuw lied.<br />
*<br />
De oorspronkelijke, Latijnse versie van het lied Hierheen<br />
adem, dat wij zojuist hebben gezongen, is achthonderd jaar<br />
oud, maar in <strong>deze</strong> bewerking weer als nieuw.<br />
Veni sancte spiritus<br />
et emitte coelitus<br />
lucis tuae radium<br />
‘Kom, heilige geest./Zend ons een straal/ van uw hemelse<br />
licht’, is in dit lied geworden:<br />
‘Hierheen adem-steek mij aan/stuur mij uit jouw verste<br />
verte/ golven licht’.<br />
De geest is er altijd geweest, vanaf de schepping op de<br />
eerste bladzij van de bijbel: Genesis 1, vers 2: ‘De adem van<br />
God scheerde over de wateren’. De adem van die geest<br />
draagt elke regel van de bijbel, blaast elk profetisch woord<br />
leven in; en zonder die geest is het evangelie een dode<br />
letter.<br />
We lazen uit de afscheidswoorden van Jezus. ‘Trooster’,<br />
wordt hij daar genoemd, paraklètos in het Grieks: dat is<br />
iemand wiens hulp is ingeroepen, die erbij is gehaald, een<br />
‘helper’, een advocaat, pro deo voor de armen. Kom, zingt<br />
het lied, nee, vriendelijker, uitnodigender: welkom<br />
armeluisvader, opperschenker, hartenjager, tranendroger,<br />
lieve zielsbewoner, vriend, schaduw. Het zou te ver voeren<br />
om te laten zien hoe al die namen zich verhouden tot het<br />
Latijnse origineel, maar laat ik er mee volstaan te zeggen dat<br />
het om een originele vertaling gaat. Een voorbeeld:<br />
‘Opperschenker’ is hier de vertaling van ‘dator munerum’,<br />
wat gewoon ‘gever van gaven’ betekent. ‘Opperschenker’ is<br />
gever –bij uitstek. Sinterklaas en de Kerstman, met hun<br />
miljarden commerciële kadootjes verbleken erbij. Het doet<br />
ons ook het denken aan de opperschenker als koninklijke<br />
functie, schenker aan wijn, geestrijk vocht in overvloed. De<br />
bijbelse traditie dicht de geest, bij monde van de profeet<br />
Jesaja, slechts zeven gaven toe: wijsheid verstand, raad,<br />
sterkte, kennis, eerbied en ontzag voor God, - maar dat is<br />
natuurlijk een even symbolische als willekeurige<br />
opsomming. Het zijn de geestesgaven van de profeten en<br />
van charismatische mensen en heiligen, maar in principe, -<br />
‘in den beginne’ - zijn ze bestemd voor ieder mens. Het<br />
zijn de goddelijke eigenschappen; waardoor de mens kan<br />
worden waartoe hij geschapen is: Gods beeld en gelijkenis.<br />
Het gaat dus niet om exotische, religieuze begaafdheden,<br />
voorbehouden aan uitverkorenen, aan sektarische groepen,<br />
Pinkstergemeenten of charismatische bewegingen. Het gaat<br />
meer om alledaagse zaken als openheid , geduld, aandacht,<br />
liefde voor en kennis van de ander dan om een extatische,<br />
individuele relatie met God of het goddelijke, of met Jezus<br />
in je hart en zo.
Paulus had al moeite om de uitheemse geestesvervoering<br />
in de gemeente van Korinthe binnen de perken te houden.<br />
Daar spraken ze tijdens de bijeenkomsten te pas en te<br />
onpas en vooral langdurig in tongen. Hij vind dat niet<br />
principieel verkeerd, zegt hij voorzichtig in een van zijn<br />
brieven, maar uiteindelijk gaat het er wel om dat de anderen<br />
ook weten wat je zegt en bedoelt, want het gaat niet om je<br />
eigen zieleheil of extase, maar om de gemeente; de<br />
gemeenschap die er wat aan moet hebben. Beter vijf<br />
verstaanbare en verstandige woorden dan duizend in<br />
onverstaanbare tongentaal.<br />
*<br />
De geest is ‘God-in-mensen’. Daarom wordt hij ‘lieve<br />
zielsbewoner’ genoemd. En het komen van Gods geest in<br />
de mens wordt beschreven in termen als ‘verlichting’; de<br />
geest is het licht van de harten, lumen cordium. <strong>Oosterhuis</strong><br />
heeft daar ‘hartenjager’ van gemaakt. Om aan te geven dat<br />
het ook een spel is, een liefdesspel, een grote<br />
verleidingsoperatie van godswege. Het gaat niet over een<br />
abstracte, rationele geloofsrelatie, maar om een intieme<br />
band tussen geliefden, zoals die ook in het bijbelse<br />
Hooglied wordt beschreven. En die relatie komt op het<br />
spel te staan, als de mens vreemd gaat, achter vreemde<br />
goden aan. Dan is God jaloers en beledigd, zoals onder<br />
andere te lezen valt bij de profeet Hosea: ‘Zij is mijn vrouw<br />
niet meer, en ik haar man niet. Laat ze de ontucht van haar<br />
gezicht halen en het overspel van haar boezem. “Ik wil<br />
achter mijn minnaars aan”, heeft ze gezegd, wel, ik zal haar<br />
de weg versperren’ (Hosea 2). Maar lang houdt hij zijn<br />
woede niet vol; een paar verzen later heet het alweer: ‘Ik zal<br />
haar lokken naar de woestijn en spreken tot haar hart, haar<br />
tot bruid werven voor altijd, door recht en gerechtigheid,<br />
lankmoedigheid en erbarmen.’ Zo hartstochtelijk spreekt<br />
Adonai, God - zo begeesterd. En het lied zingt: ‘Vreemd ga<br />
ik, zoek mij.’.<br />
*<br />
Waar vinden we in de gemiddelde kerk, in de doorsneeliturgie<br />
nog iets van begeestering, en dan doel ik niet op een<br />
of andere tongentaal? Soms bij het zingen gebeurt het even.<br />
We worden aangeraakt door een woord, een beeld dat ons<br />
troost en verheldert, waardoor we op adem komen: ‘even<br />
rusten voor tobbers en zwoegers, voor krampachtigen een<br />
verademing, ben je’.<br />
Maar verder? Speelt Gods geest een rol in ons dagelijks<br />
leven? Ik denk dat velen van ons <strong>deze</strong> vraag ontkennend<br />
zullen beantwoorden. En daar zou ik dan weer vraagtekens<br />
bij willen zetten. Want misschien denken we bij ‘god’ en<br />
‘geest’ veel te veel aan iets wat zich hoog boven ons<br />
hoofden, buiten ons om afspeelt. Misschien hebben we<br />
hem met ons verstand, onze ‘ratio’ wel de toegang tot ons<br />
leven, tot onze relaties, onze verlangens ontzegd en zijn we<br />
verkrampt, verstijfd, vertwijfeld. ‘Stijf sta ik, toegang<br />
verboden, ijzig, ontdooi mij, koester mij’.<br />
Als onze relatie met de God van Israël en van Jezus nu<br />
eens veel directer en nabijer, ja huiselijker was: ‘Maar jij<br />
maakt schoon. Verflenst mijn bloem - geef water, zalf mijn<br />
wonden.’<br />
De geest als een ‘werkster’ die onze binnenkamer<br />
schoonveegt en onze verlepte zielebloem water geeft; als<br />
verpleegster van onze ziel en zaligheid, thuiszorg,<br />
troosteres. Stel dat er zoiets, zo iemand was die je bezoekt<br />
in je meest eenzame en op de meest onverwachte<br />
momenten, als een lichtpuntje, een straal, golven<br />
‘onmogelijk mooi licht’, dat je overvalt als een warme<br />
golfstroom. Herkent u daar iets van, of is dat te mooi om<br />
waar te zijn, ver van ons bed, ‘verste verte’?<br />
Als we het nu niet meteen ‘heilige geest’ noemen, maar:<br />
inspiratie, inzicht dat plotseling komt of langzaam rijpt, een<br />
7<br />
juiste beslissing na rijp beraad, mededogen, geduld - alles<br />
wat u ooit is overkomen en waardoor het leven lichter<br />
werd, helderder, eenvoudiger, gelukkiger? Dan gaat het<br />
toch over al die dingen zonder welke het leven uitzichtloos<br />
en zinloos is? ‘Zonder jou is alles nacht en ontij, wreedheid<br />
schuld’.<br />
Al die momenten van geluk en genade heeft de bijbel<br />
toegeschreven aan de geest van God; dat is God zoals hij<br />
werkt in mensen, in de profeten, in Jezus, in allen die zich<br />
toevertrouwen aan het visioen dat vanuit Israël door Jezus<br />
tot ons is gekomen, in mensen die zeggen: ‘overstroom de<br />
afgrond van mijn hart, jou zo vertrouwd.’<br />
Dat kun je natuurlijk alleen maar zeggen als je de zin van je<br />
leven hebt ontdekt in dat visioen van vrede, recht en<br />
gerechtigheid, en weet dat heel dichtbij huis begint: bij de<br />
buren, bij de vreemdeling aan de overkant, de asielzoeker<br />
verderop. En je kunt het alleen maar zingen als je je niet<br />
van de wijs laat brengen door neoliberale, paarse, linkse of<br />
rechtse doemdenkerij en multiculturele drama’s. Dan<br />
vermoed je zelfs dat ook de dood de vervulling van dat<br />
visioen niet kan verhinderen, en je zingt tenslotte: ‘Niets<br />
ben ik zonder jou. Dood wil ik naar jou toe. Dan zal ik<br />
lachen.’<br />
*<br />
Nog even terug naar die verre, vreemde strijdvraag of de<br />
geest, behalve van de vader, nu ook van Jezus afkomstig is.<br />
In het fragment uit Johannes dat we lazen, belooft Jezus<br />
aan zijn leerlingen de geest. En de context van die belofte is<br />
de liefde: van de vader tot de zoon, van de zoon tot de<br />
leerlingen: ‘als jullie mij liefhebben, zul je mijn geboden<br />
onderhouden.’. En het grootste van die geboden is ... de<br />
liefde. Liefde is het bindmiddel tussen God en mens, tussen<br />
mens en mens. Dat brengt de geest ons voortdurend weer<br />
te binnen. En opdat het geen zweverige liefde wordt, zijn er<br />
concrete geboden: de tien oude woorden van gerechtigheid,<br />
waarvan wij, niet-joden, door Jezus kennis hebben gekregen<br />
en die hij ons heeft voorgeleefd. Als hij van <strong>deze</strong> aarde<br />
weggaat, voorbijgegaan als ieder mens, dan blijft zijn geest;<br />
als hij sterft ‘geeft hij de geest’, zo staat er letterlijk, opdat<br />
wij hem kunnen na-leven. We blijven niet als wezen achter.<br />
Die geest - hij of zij - is ons nabij als een schaduw, als een<br />
vriend of vriendin, als een spoor van licht, als de beste<br />
tranendroger van de <strong>hele</strong> wereld. Zo moge het zijn.<br />
Wognum, 7 mei 2000<br />
PSALM 55<br />
Begin me en blaas me wakker<br />
streel me met hoop;<br />
bewaak me en stil mijn honger, koester me en<br />
was me met licht.<br />
Berg me, zie me aan en sterk me,<br />
sla me met leven;<br />
brand me, laai me op en leid me,<br />
geef me uw zegen<br />
Hein Walter
Lieduitleg<br />
GOD DIE ONS HEEFT<br />
VOORZIEN<br />
Kees Kok<br />
God die ons heeft voorzien<br />
en kent bij onze naam,<br />
die ons ten leven riep<br />
en houdt in het bestaan,<br />
Hij heeft ons voorbestemd<br />
te lijken op zijn zoon<br />
doe mens is zoals wij<br />
en in ons midden woont.<br />
Hij heeft zijn eigen zoon<br />
geen enkel leed bespaard.<br />
Hij heeft ten einde toe<br />
zijn geest geopenbaard.<br />
Als God zo vóór ons is,<br />
wie zal dan tegen zijn?<br />
Al wat ons overkomt<br />
zal hoop en zegen zijn.<br />
Wie zal ons scheiden ooit<br />
van God ons goed en bloed.<br />
Geen toekomst en geen dood<br />
bedreigt ons meer voorgoed.<br />
Genadig en getrouw<br />
wil Hij mijn vrede zijn.<br />
Geen mens die hem weerhoudt<br />
om onze God te zijn.<br />
Het ‘Lied van de God die vóór ons is’, ofwel ‘God die ons<br />
heeft voorzien’, is al bijna een klassieker binnen het nog<br />
steeds groeiende <strong>Oosterhuis</strong>-repertoire. Het wordt<br />
gezongen op de klassieke melodie van ‘Gelukkig is het land’<br />
(16 e /17 e eeuw). En de tekst is klassiek bijbels, geschreven<br />
naar aanleiding van hoofdstuk 8 van de brief van Paulus<br />
aan de Romeinen (vers 28-39). Het is belangrijk om de<br />
situatie onder ogen te zien, waarin die brief is geschreven.<br />
Hij is gericht aan de volgelingen van Jezus in Rome, het<br />
centrum van de politieke wereldmacht van die dagen. Daar<br />
troonde de goddelijke keizer, wiens Geheime Dienst<br />
ongetwijfeld de uitbreiding van de Jezus-beweging en hun<br />
onderlinge correspondentie scherp in de gaten hield. Paulus<br />
werd beschouwd als een gevaarlijke propagandist. Het zou<br />
dan ook niet lang meer duren voor hij gevankelijk naar<br />
Rome werd verscheept, om daar te worden berecht en<br />
terechtgesteld.<br />
In zijn brief schrijft Paulus: ‘Verdrukking of benauwdheid,<br />
vervolging of honger, naaktheid, gevaar, het zwaard.. dat zal<br />
ons allemaal niet deren, ‘bij dat alles zijn wij méér dan<br />
overwinnaars door hem die ons heeft liefgehad’. Die ‘hem’<br />
is Jezus Messias. In de meeste vertalingen staat ‘Christus’,<br />
maar de lezer weet dat dat de Griekse vertaling is van<br />
Messias en dat die titel te maken heeft met de verwachting<br />
van Israël van een messiaanse koning-bevrijder. Het is,<br />
zeker in Romeins-keizerlijke ogen, dus een politiek geladen,<br />
subversief woord. Daarbij kwam nog dat in die tijd overal in<br />
het Rijk het verzet tegen Rome toenam. In Palestina zou<br />
dat leiden tot de Joodse Oorlog en de verwoesting van<br />
Jerusalem in het jaar 70.<br />
Voor Paulus zijn hoop, geloof en liefde onverwoestbaar.<br />
Middenin de vervolging en ‘benauwdheid’ waagt hij te<br />
schrijven: ‘Als God zo vóór ons is, wie zal dan tegen zijn?<br />
Terwijl de <strong>hele</strong> wereld tegen ‘ons’ is! ‘Ons’, dat is dus de<br />
onderdrukte, vervolgde gemeente die koos voor een manier<br />
van leven die haaks stond op de gangbare; die zich niet<br />
neerlegde bij de bestaande orde van heren en slaven, rijk en<br />
arm, en die daardoor fysiek in de verdrukking kwam.<br />
8<br />
Kunnen wij dan zo’n lied wel meezingen, in een land waarin<br />
een bisschop die tegen de armoede protesteert, netjes<br />
wordt uitgenodigd in het torentje van de macht?<br />
We kunnen het alleen meezingen uit solidariteit met de<br />
huidige slachtoffers, met de vervolgde gemeenten elders in<br />
<strong>deze</strong> wereld (Waar? Vul maar in!).<br />
‘God die ons heeft voorzien’. Dat gaat niet over een<br />
goddelijke Voorzienigheid met een Alziend Oog dat ons in<br />
de gaten houdt als een soort hemelse Geheime Dienst,<br />
maar over Eén die er al vóór ons was, die een weg met ons<br />
en voor ons uit gaat, en van Wie de psalmist zegt: ‘Ik was<br />
nog ongeboren, Gij had mij al gezien, en al mijn levensdagen<br />
stonden in uw boek’ (Psalm 139). Het is de God van<br />
Israël en van Jezus. Hij riep ons ten leven, uit de aarde, uit<br />
de moederschoot en houdt ons op zijn aarde in het bestaan.<br />
Hij is onze bestaansvoorwaarde. Geen abstracte macht,<br />
maar een persoonlijke, die ons bij name kent, zoals ouders<br />
hun kinderen, vrienden elkaar.<br />
‘Hij heeft ons voorbestemd te lijken op zijn zoon’.<br />
‘Voorbestemd’ is ook al zo’n woord waar veel zware<br />
theologie aan is opgehangen: dat de mens door God zou<br />
zijn voorbestemd (‘gepredestineerd’) ten goede of ten<br />
kwade; en dat hij daar zelf weinig aan zou kunnen<br />
veranderen... Maar het gaat er om dat wij vanaf de moederschoot,<br />
van in-den-beginne zijn voorbestemd, bedoeld,<br />
gevraagd om beeld en gelijkenis van God te zijn, zoals Jezus<br />
het was. Of, met woorden van de evangelist Johannes:<br />
‘Allen die zich toevertrouwen aan zijn Naam, heeft Hij de<br />
macht, de mogelijkheid gegeven om kinderen van God<br />
genoemd te worden’ (Johannes 1, vers 12). ‘Lijken op zijn<br />
zoon, die mens is zoals wij’, dat wil zeggen: hem navolgen,<br />
zijn ‘nakomers’ zijn, de Naam van de Vader dragen,<br />
uitdragen in de wereld.<br />
Volgens Exodus 34, vers 6, luidt die Naam: ‘Erbarmend,<br />
genadig, lankmoedig, rijk aan liefde, rijk aan trouw’. Wij zijn<br />
voorbestemd, geroepen om die Naam te stellen tegenover<br />
de hardheid, genadeloosheid en onverbiddelijkheid, haat en<br />
ontrouw in <strong>deze</strong> wereld. Jezus is daarbij ‘geen enkel leed<br />
bespaard gebleven’, Paulus ook niet. Wie zich verzet tegen<br />
wat in <strong>deze</strong> wereld naam heeft en zich breed maakt zal<br />
zelden ontkomen aan ‘verdrukking en benauwdheid’. Maar,<br />
zo zingt Paulus, en zingen wij voorzichtig mee: ‘Geen mens<br />
die Hem weerhoudt om onze God te zijn.’<br />
PSALM 69<br />
Wat is ingestort, Hij zal het herbouwen<br />
wat verdwaald is,<br />
Hij zal het doen vinden,<br />
wat grauw is<br />
Hij zal het doen schitteren.<br />
wat dorst heeft, Hij zal het doen drinken,<br />
wat honger heeft,<br />
Hij zal het voeden, wat bang is, Hij zal<br />
het geruststellen,<br />
wat dood is, Hij zal het doen leven<br />
Hein Walter