29.08.2013 Views

deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis

deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis

deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

MAANDBRIEF jaargang 12 no 1, februari 2007<br />

Jong geleerd 4, 4 januari 2007<br />

Overweging 1<br />

WAAROM ALTIJD DIE BIJBEL?<br />

Geeske Hovingh<br />

VOOR LEERHUIS & LITURGIE<br />

1.<br />

Wat is trots? Ik was acht jaar en de meester vroeg of ik trots was op mijn rapport.<br />

Trots leek me niet iets dat per se slecht is en daarom zei ik ja. Dat was geen slimme<br />

zet. De ogen van de meester werden groot en het klaslokaal leek ineens heel klein<br />

toen hij bulderde: ‘Trots is een zonde! Ge zult slechts dankbaar zijn voor de gaven<br />

die ge van de Here hebt ontvangen!’<br />

Dankbaar dus. Alle zegen komt van boven en dus ook een goed rapport. Dank u<br />

lieve God.<br />

2.<br />

Twee jaar later kwam ik díe God weer tegen. In een kerk vol verdrietige mensen.<br />

Mijn klasgenootje was verongelukt en we stonden als verlamd om zijn kleine kist. De<br />

dominee zei met een ernstig gezicht: ‘de Here heeft gegeven en de Here heeft<br />

genomen, de naam des Heren zij geloofd.’<br />

De naam des Heren zij geloofd? Moesten we nu net zo dankbaar zijn als om goede<br />

rapporten? Alle zegen komt van boven en alle zegen gaat naar boven. Dank u lieve<br />

God?<br />

3.<br />

Is dat de God van de bijbel? Dat leek me onvoorstelbaar. En toch kun je die<br />

uitspraak van de dominee terugvinden, ergens in het boek Job (1:21). Deze tekst<br />

verstond ik niet, het maakte van de lieve Schepper een tirannieke regisseur die van<br />

achter zijn knoppentafel links een paar talenten uitdeelt en rechts wat kinderen uit<br />

ons gezichtsveld plukt. Ik begreep het net zo min als de vele trage liederen die we<br />

iedere week in de kerk zongen: over gunst en goedertierenheid, lof en prijs en<br />

halleluja voor de Heiland. Stiekem verhaspelden we het tot lof en prei en in het<br />

Weiland. We telden de lampen en gaven pepermuntjes door, wachtend op het<br />

verlossende ‘Amen’. We hoorden wel, maar begrepen niet, het was niet onze taal.<br />

4.<br />

Op de joodse nieuwjaarsdag, Rosj ha’Sjana komt heel het volk Israël, net<br />

teruggekeerd uit de Babylonische ballingschap, op het plein voor de Waterpoort bij<br />

elkaar, omdat ze voorgelezen willen worden uit de Thora (Nehemia 8). Ezra staat<br />

hoger dan heel het volk, niet omdat hij boven hen verheven is, maar omdat hij op<br />

een podium is geklommen zodat iedereen het verhaal goed kan horen. Hij begint te<br />

lezen. Uren en uren gaat hij door in de brandende zon en de mensen luisteren<br />

ademloos. Het verhaal brengt hen in vervoering als het hun wordt uitgelegd. Ze<br />

kunnen hun tranen niet bedwingen om de herinneringen die het oproept, hun<br />

geweten dat aangesproken wordt. Ze huilen, werpen zich neer in het stof. Maar Ezra<br />

en zijn assistenten kalmeren hen, roepen op tot vrolijkheid, want: ‘blijdschap in<br />

JHWH is uw schuilplaats!’ De mensen mogen gaan eten en drinken om vervolgens te<br />

delen met anderen. Ze hebben de woorden begrepen, gaan ermee aan de slag.<br />

Niemand vraagt: ‘Maar… wat staat er nou precies? Is dit wel de correcte vertaling?’<br />

Nee, het is goed zo, het is tijd om de puinhopen die hun voorouders hebben<br />

achtergelaten, op te ruimen en met frisse moed het nieuwe jaar te beginnen.<br />

5.<br />

Voor veel mensen van vandaag is de bijbel op een <strong>hele</strong> andere manier om te huilen.<br />

Zij wijzen op omstreden passages als de beroemde woorden in Exodus: ‘Oog om<br />

1<br />

INHOUD<br />

Jong geleerd 4 en 5<br />

‘Jong geleerd’ is een serie van zeven diensten in de<br />

Amsterdamse Studentenekklesia, telkens op eerste<br />

zondagen van de maand. In <strong>deze</strong> diensten wordt<br />

gepoogd een aantal elementaire geloofsvragen ook<br />

voor jongere, minder in kerk en ekklesia ingevoerde<br />

zielen, op toegankelijke wijze aan de orde te stellen.<br />

JONG GELEERD 4, ASE 4 jan 2007<br />

- Overweging 1<br />

Waarom altijd die bijbel?<br />

Geeske Hovingh<br />

- Liedtekst: ‘Ver es hot’<br />

Abraham Reisen<br />

- Overweging 2<br />

De bijbel, mensendagboek<br />

Kees Kok<br />

- Liedtekst: ‘Geen zilveren sleeën’<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

JONG GELEERD 5, ASE 4 febr 2007<br />

BESTAAT GOD NOG?<br />

- Liedtekst: ‘Die zegt god te zijn’<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

- Ten geleide<br />

Geeske Hovingh<br />

- Liedtekst: ‘U moet ik spreken’<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

- ‘De dolle mens’<br />

Friedrich Nietzsche<br />

- Overweging<br />

God geve dat hij bestaat<br />

Kees Kok<br />

- Liedtekst: Úit de diepte’<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

PAULUS AAN DE ROMEINEN 4<br />

Alex van Heusden<br />

Discussie 3<br />

over spiritualiteit<br />

Hans Potters<br />

COLOFON<br />

MAANDBRIEF VOOR<br />

LEERHUIS EN LITURGIE<br />

ISSN 1385 0326<br />

Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie<br />

(sinds 1980)<br />

Eindredactie: Kees Kok<br />

Redactie en administratieadres: Postbus 17268,<br />

1001 JG Amsterdam; tel. (020) 6256940<br />

leerhuis@leerhuisenliturgie.nl<br />

www.leerhuisenliturgie.nl<br />

Abonnementsprijs: € 22,50 per jaar;<br />

Europa € 30,00; buiten Europa € 35,00.<br />

Opzeggingen vóór 1 november van het<br />

lopende jaar.<br />

Giro 395505 tnv Stg.Leerhuis en Liturgie<br />

Voor België: Postgiro 000-1699184-35


oog, tand om tand, (…) wond om wond, striem om striem’<br />

(Exodus 21:24v). Of even verderop in Deuteronomium:<br />

‘Mannen die gemeenschap hebben met mannen: het is de<br />

Heer een gruwel, zij zullen zeker ter dood gebracht worden.’<br />

‘Vrouwen zullen geen mannenkleren aantrekken, dat is Hem<br />

eveneens een gruwel, bovendien moeten ze hun man<br />

onderdanig zijn als aan de Here, want de man is het hoofd<br />

van zijn vrouw.’ Wraak en weerwraak tieren welig, het bloed<br />

druipt soms zowat van de bladzijdes.<br />

6.<br />

Zo zou je een <strong>hele</strong> serie van bijbelse omstreden passages<br />

kunnen opsommen, maar dat is al zo vaak gedaan en je voelt<br />

je bijna gedwongen ze een voor een uit te leggen; bijvoorbeeld<br />

dat het ‘oog om oog, tand om tand’ bedoeld was als protest<br />

tegen de veel onrechtvaardigere eerwraak. Acceptatie van<br />

homoseksualiteit, travestie en vrouwenemancipatie zouden in<br />

bijbelse tijden een volstrekt anachronisme zijn geweest, zoiets<br />

als de wetenschap dat de aarde rond is. Wie zoiets verwacht,<br />

overvraagt de bijbel en neemt de teksten veel te letterlijk.<br />

Daar gaat het ook vaak mis: mensen negeren de tijdsgeest en<br />

slaan anderen met <strong>deze</strong> teksten om de oren. De slachtoffers<br />

gaan het boek erdoor haten en sluiten de deur naar welk<br />

christelijk boekwerk of lied dan ook, definitief.<br />

7.<br />

Je kunt teksten, dus ook bijbelteksten, op twee taalniveaus lezen.<br />

Het eerste niveau is dat van de klare waarheden, de heldere logica<br />

en de objectieve wetenschap. Is de bijbel in <strong>deze</strong> taal een<br />

wetenschappelijk boek? Nee, maar zo wordt hij vaak wel gelezen<br />

en gepresenteerd: als een boek vol klip en klare feiten. Het is<br />

zoals het is. God haalt jonge kinderen op als het hun tijd is, de<br />

mens is een zondaar, geneigd tot alle kwaad. Dit is de taal die<br />

mensen hanteren als ze het verhaal naar hun hand willen zetten,<br />

de taal van het fundamentalisme, de taal waarin geen ruimte is<br />

voor vragen.<br />

Er is ook een tweede, veel moeilijker taal, een taal die verder<br />

reikt dan woorden en leestekens. Dat is de taal van de poëzie.<br />

Wie de bijbel leest als een verhaal van verwondering en<br />

ontroering, van beelden en gelijkenissen laat ruimte open<br />

voor eigen invulling, voor vragen. Dit eeuwenoude boek is<br />

geschreven door mensen en gaat over mensen, mensen van<br />

vroeger, maar met emoties die de eeuwen doorstaan, die we<br />

herkennen, tot op de dag van vandaag.<br />

8.<br />

Op <strong>deze</strong> nieuwjaarszondag pakken we dat oude boek er weer<br />

bij, blazen het stof er af en lezen, net als iedere andere week.<br />

Niet van kaft tot kaft, niet in de brandende zon, maar<br />

fragmenten. We spitsen onze oren, fronsen onze<br />

wenkbrauwen als we iets horen dat we niet herkennen in onze<br />

samenleving anno 2007, lachen soms besmuikt als we ons<br />

juist kunnen identificeren met het o zo menselijke gedrag van<br />

de figuren die op het toneel verschijnen. Huilen doen we<br />

minder, knielen en ons in het stof werpen al <strong>hele</strong>maal niet.<br />

We proberen van hier uit het advies dat de mensen op het<br />

plein voor de Waterpoort mee krijgen een beetje op te volgen.<br />

De woorden begrijpen en ze delen met elkaar.<br />

Wie de bijbel leest in een taal van wat hij hóópt dat zal<br />

gebeuren, kan tussen die moeilijke regels doorlezen, de<br />

woorden meenemen en opnieuw beginnen.<br />

*<br />

2<br />

VER ES HOT - EEN DIE HEEFT<br />

Tekst: Abraham Reisen (1876-1953); vert. KK<br />

Muziek: Chave Alberstein<br />

Een die heeft een tempel<br />

een zijn studiekluisje<br />

een bezoekt een kroegje<br />

of een dameshuisje.<br />

Iets moet je toch hebben<br />

ergens in geloven:<br />

een duivel daar beneden<br />

of een god daar boven.<br />

Maar heb je echt niemand<br />

kun je enkel haten<br />

zul je zijn als Kaïn<br />

zwervend langs de straten.<br />

En alwie voorbijgaat<br />

zal jou dan ontwijken<br />

en jouw <strong>hele</strong> wereld<br />

zal één kerkhof lijken.<br />

Van de CD ‘The Well’ van The Klezmatics/Chava Alberstein<br />

New York 1998<br />

*<br />

Overweging 2<br />

DE BIJBEL, MENSENDAGBOEK<br />

Kees Kok<br />

1.<br />

U hoorde een joods, jiddisch liedje uit de vorige eeuw, de<br />

eeuw van getto’s en dodenkampen. Het klinkt vrolijk<br />

onschuldig, maar toch is het een ernstig liedje. Het daalt in<br />

een paar verzen af van tempel naar kerkhof; van de hoogste<br />

hoogte naar de diepste diepte. En tenslotte blijkt het een<br />

‘Schriftliedje’ te zijn; want het gaat net als de <strong>hele</strong> bijbel over<br />

alle mensen, ieder naar zijn aard: de een is vroom en gaat ter<br />

tempel of ter kerke, en vermeit zich in de bovennatuurlijke<br />

wereld van het heilige en goddelijke. Een ander sluit zich op<br />

in zijn studiekluisje, beetje wereldvreemd, met een neiging tot<br />

verzuring. Een derde zoekt het zoet in de kroeg en verruimt<br />

zijn geest met spiritualiën. Een deur verder vermaakt een<br />

vierde zich in het huis van plezier. In de ogen van de vromen<br />

is de laatste diep weggezakt in de modder van moeder aarde,<br />

maar het liedje maalt er niet om: ‘iets moet je toch hebben’-<br />

om voor te leven -, ‘ergens moet je in geloven’, al is het een<br />

duiveltje. Hoog-spiritueel of laag-bij-de-gronds, je moet<br />

ergens voor gáán. Maar er is wel een belangrijke voorwaarde:<br />

je moet wel minstens één iemand hebben van wie je houdt.<br />

Want als je iedereen haat, dan word je als Kaïn, de<br />

broedermoordenaar die gedoemd is te zwerven. Dan lijkt<br />

jouw wereld, net als de zijne, één groot kerkhof. Zo komt het<br />

lied uit bij het bijbelse oerverhaal over de broedermoord die<br />

van alle tijden is, en waardoor de wereld voor velen een<br />

kerkhof is, een wereld zonder Abel, zonder broers en zussen.<br />

Tegen zo’n wereld helpt geen kerk, geen studie, geen drank,<br />

geen seks, geen religie, enkel de liefde is daartegen<br />

opgewassen, of tenminste het ontbreken van haat. ‘Wie zijn<br />

broeder haat is een moordenaar,’ zegt Jezus in het evangelie.<br />

Er valt heel wat uit te leggen aan de Schrift, aan de joodse<br />

bijbel en aan het christelijke aanhangsel, heel die bibliotheek<br />

van Genesis tot Apokalyps, meer dan je in een leven kunt


verwerken. Maar soms kom je een liedje als dit tegen dat er de<br />

kern van weergeeft.<br />

2.<br />

Zoals ook blijkt uit de lezing van vandaag (Nehemia 8), kan<br />

de kennismaking met de Schrift, in dit geval de Thora van<br />

Mozes sterke emoties oproepen. Waarom moeten die mensen<br />

daar op dat plein voor de Waterpoort huilen? Omdat zij<br />

zichzelf, hun situatie, hun verleden, herkennen in de lezing en<br />

de uitleg van hun oude Schriften. Het gaat daarin immers om<br />

hun eigen geschiedenis, de eeuwenlange ervaring van<br />

bevrijding en onderdrukking, van koninkrijk en ballingschap.<br />

Voor ons die niet tot het volk van dat boek behoren, ligt dat<br />

anders. De bijbel gaat naar de letter niet over onze eigen,<br />

vaderlandse geschiedenis, maar over die van het oude Israël.<br />

Waarom lezen wij dat boek dan nog, telkens opnieuw? Omdat<br />

het kennelijk zo verteld is dat het ook bij ons herkenning<br />

oproept. Dwars door de joodse couleur locale, de Oud-<br />

Israëlitische geuren en kleuren heen is de Schrift voor de<br />

goede verstaander te lezen als een mensendagboek, als<br />

mensheidsboek bij uitstek, als het boek der boeken.<br />

Het bijbelverhaal daagt ons telkens weer uit om er onze eigen<br />

dagen aan toe te voegen; het wil ingevuld en aangevuld<br />

worden; het is in beginsel een ‘onvoltooid verhaal’. Zo is de<br />

bijbel ook ontstaan, langzaam gegroeid, van generatie op<br />

generatie, van mond op mond, totdat hij werd opgetekend en<br />

geredigeerd. Maar ook daarmee was het verhaal niet uit.<br />

Sindsdien heeft het zich voortgezet in talloze nieuwe<br />

verhalen, commentaren, grote en kleine liederen, verzameld<br />

en bewaard in joodse en christelijke tradities. Als de bijbel niet<br />

telkens opnieuw wordt gelezen, uitgelegd en bezongen vanuit<br />

de eigentijdse ervaring, vanuit ieders eigen alledaagse<br />

werkelijkheid, dan wordt het een doods boek. En dat is het<br />

voor velen dan ook geworden: een boek als een aanspreker,<br />

een doodbidder, gekleed in een stijve zwarte kaft. Dan wordt<br />

hij gelezen als Gods loodrecht uit de hemel neergezonden,<br />

onaantastbare woord, een woord als een onveranderlijke wet<br />

van Meden en Perzen: regels zijn regels. Openbaring als een<br />

oordeel, en is het slikken of stikken.<br />

Dan krijgt, bijvoorbeeld, de wereldberoemde evolutionair<br />

bioloog Richard Dawkins gelijk als hij in zijn veelbesproken<br />

boek God als misvatting stelt dat het Oude Testament een<br />

‘bezopen, barbaarse tekst is uit het Bronzen Tijdperk, waaruit<br />

zich drie anti-menselijke godsdiensten hebben ontwikkeld:<br />

jodendom, christendom en islam’. Dan is het misverstand<br />

onuitroeibaar en blijven gelovigen én ongelovigen denken dat<br />

de bijbel zich bijvoorbeeld druk maakt over het dilemma<br />

intelligent design of evolutie, in plaats van over de leefbaarheid<br />

van <strong>deze</strong> wereld, over slachtoffers en misdeelden. Het is dat<br />

talloze uitgevers aan dit misverstand een goede boterham<br />

verdienen. Maar je kunt beter nog eens een goed bijbels lied<br />

zingen dan je te verstrikken in de eindeloze discussies rond<br />

die misvatting.<br />

3.<br />

Het ‘Winterlied’, bijvoorbeeld.<br />

‘Winter. Staan aan het strand in lekke schoenen.’ Je bent<br />

gestrand, er is geen horizon, geen perspectief. Je weet niet hoe<br />

verder en er is geen weg terug. De bijbel is grotendeels<br />

geschreven vanuit vastgelopen situaties: Egyptische slavernij,<br />

Babylonische ballingschap, Job op de mestvaalt, alles kwijt en<br />

geen spoortje licht en lucht meer. ‘Egypte’ en ‘Babylon’<br />

moeten natuurlijk vertaald worden naar onze eigen situatie:<br />

naar alle soorten van verslaving en ontheemding, een<br />

vastgelopen relatie, een mislukte studie, een verloren jeugd,<br />

depressie, je asielaanvraag voor de tiende keer afgewezen.<br />

3<br />

Daarover gaat het dan, voor die situaties heeft de bijbel<br />

woorden, verhalen, aanwijzingen. En er wordt ook altijd naar<br />

een uitweg gezocht; niet van boven af, door een ingrijpende<br />

God, maar van binnen uit, op eigen menskracht. Mensen<br />

worden telkens opgeroepen om zichzelf en anderen te<br />

bevrijden uit slavernij, ballingschap, illegaliteit,<br />

uitzichtloosheid. Hoe? Door te gáán. Door er voor te gaan,<br />

zeggen we tegenwoordig. ‘Gaan’ is een bijbels oerwoord.<br />

Gaan? Wie durft? Waarheen, hoe? Er wordt een weg<br />

gewezen, een veilige weg: ‘Thora’ heet die weg in het<br />

Hebreeuws, een weg die je gaandeweg kunt leren. Dan blijk je<br />

op zekere dag ineens een wachtwoord te hebben, een sleutel<br />

om de gesloten toekomst open te breken. En iemand anders<br />

heeft iets eetbaars voor onderweg, een droom, een profetisch<br />

visioen: ‘Ik zie een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zonder<br />

dood en zonder tranen.’ Een ander herinnert zich bijbelse<br />

liederen uit de tempel, de psalmen: ‘Hij is mijn herder,’ zingt<br />

zij, of: ‘Uit de diepten roep ik jou.’<br />

En langzaam maar zeker komt er een beweging op gang:<br />

‘Tien, twintig gaan, of een of honderdduizend.’ Je hoeft dus<br />

niet alleen. Je maakt deel uit van een oeroude stoet, een<br />

optocht, een demonstratie tegen de dood, tegen de oorlog,<br />

tegen een wereld als een kerkhof.<br />

Het Winterlied is pas vijfendertig jaar oud. Het heeft een<br />

speciale band met de geschiedenis van <strong>deze</strong> Ekklesia en haar<br />

uittocht uit een beperkt soort kerkelijkheid, in 1970. Het<br />

eindigt met het visioen van ‘het dampende, dauwende<br />

ochtendlicht boven een ander Vietnam’. Daarmee is het<br />

gedateerd, zoals de bijbel gedateerd is als het gaat over het<br />

Egypte van Farao, het antieke Babylon, en het oude<br />

Jeruzalem. Maar we laten die namen staan en maken<br />

vervolgens steeds weer nieuwe Schriftliederen: over een<br />

gloednieuw Irak, een ander Iran, een paradijselijk Gaza en een<br />

bloeiend Somalië.<br />

Wie gaat er mee?<br />

Gezongen*<br />

GEEN ZILVEREN SLEEËN<br />

Geen zilveren sleeën<br />

geen goud in de grond<br />

enkel een hand op mijn hart<br />

en een mond op mijn mond.<br />

Winter. Staan aan het strand, in lekke schoenen,<br />

in dunne trui; of als geteerde palen<br />

gebrandmerkt met een cijfer. Onaandoenlijk<br />

staan, wachten aan het strand, een winterdag.<br />

Kijken. Niet zien. Er is geen horizon.<br />

Er scheert een schim voorbij, vlakbij, een vogel,<br />

een meeuw die vissen oppikt uit de branding<br />

en langs de toppen van de golven glijdt.<br />

We zijn met veel, de meesten moe, verward,<br />

tot op de draad versleten - niet meer weten<br />

hoe verder, geen portiek om in te schuilen.<br />

Achter de rug het oude land, de steppe.<br />

Geen zilveren sleeën<br />

geen goud in de grond<br />

enkel een hand op mijn hart<br />

en een mond op mijn mond.<br />

Rijken en armen even uitgeteld.


Schildpadden herten slangen hazewinden:<br />

geen wedloop meer, de vloedlijn is de eindstreep,<br />

niemand springt even over <strong>deze</strong> zee.<br />

Gaan - wie durft gaan? Hoe gaan we? gaan we niet?<br />

wie op één been? wie durft ondersteboven?<br />

wie duikt en zwemt onder de branding door?<br />

wie als een fles wordt op de vloed geworpen?<br />

Gaan - waarheen gaan? naakt of met kleren aan?<br />

Misschien als meeuwen, wit met zwarte koppen,<br />

voortglijden langs de toppen van de golven,<br />

en schreeuwen schor boven de branding uit.<br />

Geen zilveren sleeën<br />

geen goud in de grond<br />

enkel een hand op mijn hart<br />

en een mond op mijn mond.<br />

Weet iemand het wachtwoord? wie heeft een sleutel?<br />

Wie heeft iets eetbaars? wie een droom, een heimwee?<br />

Kent iemand nog dat lied `Hij is mijn herder'?<br />

Iemand begint te gaan, begint te zingen.<br />

Geen zilveren sleeën<br />

geen goud in de grond<br />

enkel een hand op mijn hart<br />

en een mond op mijn mond.<br />

Iemand begint te gaan, een wolf, een herder,<br />

het kreupelhout de eik de kruizemunt -<br />

een roos verandert in een dorenstruik,<br />

een jongen draagt zijn vader op de schouders.<br />

Geen zilveren sleeën<br />

geen goud in de grond<br />

enkel een hand op mijn hart<br />

en een mond op mijn mond.<br />

Tien, twintig gaan, of een, of honderdduizend<br />

alsof nieuw land, alsof een overkant bestaat,<br />

alsof de dood gedood, de zee gevlogen,<br />

alsof het zout niet bijt. Nu zingen allen:<br />

Ik hoef geen weg, geen sleutel<br />

geen pracht van een huis<br />

geen zilveren sleeën<br />

geen goud in de grond -<br />

enkel een hand op mijn hart<br />

en een ander gezicht<br />

en een mond op mijn mond<br />

en een harp en een fluit<br />

als een vrouw en een man<br />

en het dampende dauwende<br />

ochtendlicht boven<br />

een ander Vietnam.<br />

Geen zilveren sleeën<br />

geen goud in de grond<br />

enkel een hand op mijn hart<br />

en een mond op mijn mond.<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>, Verzameld Liedboek 748<br />

4<br />

Jong geleerd 5, 4 februari 2007<br />

BESTAAT GOD NOG?<br />

Openingslied:<br />

Die zegt god te zijn<br />

Die zegt god te zijn<br />

laat hij te voorschijn komen,<br />

wat hebben wij aan een naam alleen<br />

laat hij opstaan dat wij hem zien.<br />

Stem uit het vuur wolk in de verte<br />

zijn niet genoeg<br />

voor <strong>deze</strong> aarde van scherven en rook<br />

waar ons geen leven gegund wordt.<br />

Woorden en wonderen zijn er genoeg<br />

en goden van goud en beloften<br />

maar niet een god als een hand die bevrijdt<br />

iemand die doet wat hij zegt.<br />

Jij die zegt onze god te zijn<br />

verborgen verblindend onmogelijk jij<br />

wat houdt je af van de mensen -<br />

kun jij de slagen verduren<br />

die mensen verduren<br />

kun jij de beker drinken<br />

die wij moeten drinken<br />

ga je met ons in de dood?<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>, Verzameld Liedboek 202<br />

*<br />

Ten geleide<br />

Geeske Hovingh<br />

Welkom allemaal bij de vijfde aflevering van ‘Jong Geleerd’.<br />

In <strong>deze</strong> reeks diensten staan elementaire geloofsvragen<br />

centraal, zo hebben we ons de vorige keer beziggehouden met<br />

de vraag of we een bijbel nodig hebben. Vandaag doen we er<br />

nog een schepje bovenop, we bezinnen ons op de vraag of<br />

God bestaat.<br />

Daar valt geen enkel feitelijk bewijs voor te leveren, hoe hard<br />

daar ook binnen de theologie en andere disciplines<br />

eeuwenlang naar is gezocht. In die zoektocht werd de mens<br />

aangespoord door de bijbel, waarin de vele wonderen Gods<br />

bestaan onomstotelijk lijken te bewijzen. Stokken die in<br />

slangen veranderen, lammen die gaan lopen en zeeën die met<br />

de minste moeite in tweeën worden gesplitst. Dat moeten we<br />

niet letterlijk nemen, zo zeiden we de vorige keer al, maar<br />

afgezien van al die letterlijke wonderen, lijkt God in de tijd<br />

van de bijbel zeer aanwezig.<br />

Waar moeten we vandaag de wonderen zoeken? Toen ik het<br />

iemand vroeg, zei hij: ‘ach, kijk naar een bloem, of een kind.<br />

De fascinerende schepping vormt toch een duidelijk<br />

godsbewijs?’ Maar dag in dag uit horen we dat het met die<br />

natuur niet goed gaat en er is nergens een goddelijk hand die<br />

het gletsjerijs doet aanvriezen en malse regenbuien laat vallen<br />

boven de Sahara. Soms lijkt het wel of die God vertrokken is<br />

toen hij klaar was met zijn schepping, zich op een nieuw<br />

project heeft gestort, ergens anders in het heelal. Of<br />

misschien pas teleurgesteld is afgedropen toen wij van die<br />

schepping een puinhoop gingen maken.


Er staat geschreven: ‘God, onze vader,’ maar wat voor een<br />

vader is dat? Een zeeman op reis, die nooit naar huis komt<br />

met mooie cadeaus uit verre exotische streken, een herder die<br />

zijn schapen doelloos rond laat dwalen!<br />

‘God onze vader’… aan die woorden alleen heeft de visueel<br />

ingestelde mens anno 2007 niet genoeg. We willen hem<br />

kunnen zíen! Stelt u zich voor dat we een groot scherm<br />

ophangen, hier op het podium, zodat God virtueel mee kan<br />

doen aan <strong>deze</strong> viering. De Rode Hoed zou vast tot de nok toe<br />

gevuld zijn. Maar we hoeven het niet te proberen, God zwijgt<br />

in alle talen, toont geen glimp van zichzelf.<br />

Wat we wél kunnen zien, zijn zelfbedachte, tastbare goden,<br />

overal om ons heen. Sterke leiders en idolen, auto’s, het<br />

perfecte lichaam. De mens danst om zijn gouden kalveren en<br />

gedraagt zich als een godenzoon. Van God los. Hij leidt een<br />

leeg leven, een godvergeten leven. Vullen al die goden de<br />

leegte, de woestenij van stilte op?<br />

En zoniet, doet die God van de bijbel dat dan wel?<br />

Gezongen<br />

U moet ik spreken, U wil ik alleen<br />

Een woestenij van stilte is om mij heen<br />

Alsof ik niemand ben<br />

Ik zoek de sporen van uw voorbijgang<br />

Vind mijzelf alleen<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>, Verzameld Liedboek 195<br />

*<br />

Gelezen:<br />

DE DOLLE MENS<br />

Hebt gij niet gehoord van die dolle mens, die op klaarlichte<br />

morgen een lantaarn aanstak, op de markt ging lopen en<br />

onophoudelijk riep: 'Ik zoek God! Ik zoek God!' Omdat er<br />

daar juist veel van die lieden bijeenstonden die niet aan<br />

God geloofden, verwekte dat groot gelach. Is hij soms<br />

verloren gegaan? vroeg de een. Is hij verdwaald als een<br />

kind? vroeg de ander. Of heeft hij zich verstopt? Is hij naar<br />

het buitenland vertrokken? - zo riepen en lachten zij door<br />

elkaar. De dolle mens sprong midden tussen hen in en<br />

doorboorde hen met zijn blikken. 'Waar God heen is?' riep<br />

hij uit. 'Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood -<br />

jullie en ik! Hoe hebben wij de zee kunnen leegdrinken?<br />

Wie gaf ons de spons om de <strong>hele</strong> horizon uit te vegen? Wat<br />

hebben wij gedaan, toen wij <strong>deze</strong> aarde van haar zon<br />

loskoppelden? Dolen wij niet als door een oneindig niets?<br />

Ademt ons niet de ledige ruimte in het gezicht? Is het niet<br />

kouder geworden? Is niet voortdurend de nacht en steeds<br />

meer nacht in aantocht? Wij hebben God gedood ... het<br />

heiligste en machtigste wat de wereld tot dusver bezeten<br />

heeft, is onder onze messen verbloed ... Is niet de grootte<br />

van <strong>deze</strong> daad te groot voor ons? Moeten wij niet zelf<br />

goden worden, om haar ook maar waardig te schijnen?<br />

Nooit was er een grotere daad - en wie er ook na ons<br />

geboren wordt, omwille van <strong>deze</strong> daad behoort hij tot een<br />

hogere geschiedenis dan alle geschiedenis tot dusver<br />

geweest is.<br />

Uit: Friedrich Nietzsche: De vrolijke wetenschap, no 125<br />

5<br />

Overweging<br />

GOD GEVE DAT HIJ BESTAAT<br />

Kees Kok<br />

1<br />

Er wordt geroepen. Een dolle, dolgedraaide, hysterische mens<br />

roept: ‘Ik zoek God.’ Hij is hem kwijtgeraakt. De spotters op<br />

de markt, die niet aan God geloven, suggereren dat hij zich<br />

misschien verstopt heeft, of met vakantie is gegaan. Nee, zegt<br />

de dolle, het is veel erger: hij is dood; wij, wij mensen, hebben<br />

hem vermoord. We hebben het onmogelijke gedaan: we<br />

hebben de zee leeggedronken, de horizon uitgeveegd, de<br />

aarde losgekoppeld van haar zon. We zijn alle houvast<br />

kwijtgeraakt.<br />

Friedrich Nietzsche schreef <strong>deze</strong> parabel<br />

honderdvijfentwintig jaar geleden, aan het eind van de<br />

negentiende eeuw, toen God voor veel intellectuelen al dood<br />

was, afgedaan. Maar Nietzsche besefte dat de massa nog<br />

steeds aan God geloofde. En ‘God’ was in die jaren vooral<br />

een God van het Vaderland, van de Duitsers, de Fransen en<br />

de Engelsen - ook Nederland had zijn eigen God, innig<br />

verbonden met het vaderland en met Oranje. Na zijn eerste<br />

uitbarsting beseft de dolle mens dan ook dat hij te vroeg komt<br />

met zijn bericht: ‘Het is mijn tijd nog niet. Dit ongelooflijke<br />

gebeuren is nog onderweg.’ De mensen zijn er nog niet aan<br />

toe.<br />

En nu, honderdvijfentwintig jaar later? Is het ongelooflijke<br />

gebeurd? Hebben wij God eindelijk definitief verbannen,<br />

vernietigd, uitgewist, gedood? Het lijkt voor velen op te gaan.<br />

De mensen, van hoog tot laag, hebben massaal afscheid<br />

genomen van de kerken, en die worden nog steeds elk jaar<br />

leger. Volgens een recent rapport van de Wetenschappelijke<br />

Raad voor de Regering, acht 50 procent van de Nederlanders<br />

zich nog steeds religieus, maar de helft daarvan is nog maar<br />

kerkelijk. De andere helft heten in het rapport de<br />

‘ongebonden spirituelen’. Voor de overgrote meerderheid<br />

lijken de kerken vooral begraafplaatsen van God, die mijdt je<br />

het liefst. Er stijgt een geur van ontbinding uit op.<br />

2<br />

Maar hoe hebben de mensen God dan vermoord? Allereerst<br />

natuurlijk in de onvoorstelbare slachtpartijen van de twintigste<br />

eeuw: twee wereldoorlogen culminerend in Auschwitz. Een<br />

lang en gruwelijk verhaal dat nog lang niet is uitverteld.<br />

Maar de mensen hebben God ook uit de wereld<br />

teruggedrongen naarmate hun kennis toenam: met de<br />

wapenen van hun verstand, met de rede, de wetenschap, de<br />

evolutietheorie, het atoom en het DNA. Een soort vertraagde<br />

euthanasie. Lange tijd mocht hij nog de gaten in onze kennis<br />

opvullen, als goddelijke stoplap. Zo is hij voor veel mensen<br />

nog steeds een religieuze of spirituele stoplap. Zij kijken naar<br />

het heelal of naar de ingeniositeit van het menselijk lichaam,<br />

naar de eindeloos gevarieerde schoonheid van de natuur, of<br />

ze worstelen met het feit dat ze zullen sterven, en verzuchten<br />

weemoedig: ‘Er moet toch wel iets zijn.’ Maar ja, wat is ‘iets’,<br />

wat moet je er mee, het kan alles of niets zijn. En zo leeft<br />

God nog voort, een beetje gepensioneerd en afgedankt in een<br />

klein religieus verdomhoekje.<br />

3<br />

Er zijn ook velen die strijdbaar uitroepen: ‘God bestaat niet.’<br />

Dat is iets anders dan ‘God is dood’, hij is er geweest. Nee,<br />

zeggen zij: God is er nooit geweest. Dat zijn de atheïsten. Er<br />

zijn twee soorten van. Je hebt de theoretische atheïsten. Die<br />

hebben bedacht dat God volgens hun theorie niet kán


estaan. Richard Dawkins, bijvoorbeeld, evolutionair bioloog,<br />

verkondigt in zijn laatste boek God als misverstand dat het<br />

‘vrijwel zeker’ is dat hij niet bestaat, en hij roept de atheïsten<br />

aller landen op om ten strijde te trekken tegen de Godswaan<br />

van de gelovigen. Vooral de God van de bijbel moet het<br />

daarbij ontgelden. Toch is het een meestal vrij onschuldig<br />

soort atheïsme omdat de God die bestreden wordt in feite<br />

ook niet bestaat, zeker niet in de bijbel. Hij is een soort<br />

krakkemikkige gedachteconstructie, gesmeed uit<br />

fundamentalisme en de meest letterlijke bijbellezing. Een god<br />

van bordkarton.<br />

4<br />

Het theoretische atheïsme is van betrekkelijk recente datum.<br />

Het bereikt met Nietzsche een soort hoogtepunt. Daarnaast is<br />

er het praktische atheïsme, of misschien beter: het praktiserende<br />

atheïsme. Dat is van alle tijden en komt dus ook in de bijbel<br />

voor – met name in de psalmen. Daar worden de<br />

praktiserende atheïsten rasja genoemd, meestal vertaald met<br />

‘goddelozen’. Maar dat is een misleidende vertaling, want het<br />

zijn vaak zeer vrome lieden. Kenmerk van <strong>deze</strong> rasja is dat zij<br />

de meest verschrikkelijke, meest onmenselijke en<br />

ontmenselijkende dingen doen. In recente psalmvertalingen<br />

die hier gezongen worden, heten zij ‘Ploert & Schender’. Zij<br />

jagen de armen op en vertrappen hen. De wereldgeschiedenis<br />

is er vol van.<br />

5<br />

Zo las ik onlangs bijvoorbeeld het boek Rubicon van Tom<br />

Holland, dat de toestand beschrijft in de republiek Rome<br />

gedurende de laatste twee eeuwen voor het begin van onze<br />

jaartelling. De wereldmacht Rome wordt daarin beschreven<br />

als één grote firma ‘Ploert, Schender, Zonen & Dochters’.<br />

Moord- en slachtpartijen, veroveringsoorlogen, gigantische<br />

verrijking van een kleine bovenlaag ten koste van een enorme<br />

massa slaven en armen. Wist u - ik wist het niet, dat er in dat<br />

Rome van onze klassieke beschaving gammele flatgebouwen<br />

stonden van vijf en zes hoog, uiteraard zonder verwarming,<br />

stromend water en riolering. Daar zaten de armen tegen<br />

woekerprijzen opgepropt in piepkleine kamertjes met dunne<br />

wandjes, tot het gebouw onvermijdelijk instortte. Vuilnis,<br />

uitwerpselen en stromen urine vulden de straten tussen de<br />

flats. Na hun dood werden de armen zelf ook afval; hun<br />

karkassen werden samen met al het andere vuilnis gedumpt in<br />

enorme gaten buiten de stadspoort. Dat leerden we niet op<br />

school over dat grote, machtige Romeinse rijk met zijn hoge<br />

cultuur.<br />

Rome is intussen allang geglobaliseerd. De enorme gaten<br />

waarin mensen als afval worden gedumpt, vinden we nu<br />

buiten de muren van het Rijke Westen, buiten het fort<br />

Europa, in de wereld die nog altijd geldt als derde, derderangs<br />

wereld: één groot leeggeroofd landschap, afgronden van<br />

gestolen tin, koper, goud, olie, diamanten. En daar roepen uit<br />

al hun diepten de armen, de hongerlijders, de vluchtelingen,<br />

de lijm snuivende kinderen in hun kartonnen en golfplaten<br />

sloppenwijken.<br />

6<br />

‘Als God niet bestaat, is alles geoorloofd,’ schreef<br />

Dostojevski, ook zo’n honderdvijfentwintig jaar geleden, in<br />

zijn beroemde roman De gebroeders Karamazov. Dat is een<br />

zuivere echo van de psalmen. In de bijbel is God degene die<br />

onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Bijbels gesproken<br />

betekent: ‘God bestaat’ dat er onderscheid is tussen goed en<br />

kwaad. Wie dat ontkent, doet wat hem goeddunkt; hij deelt de<br />

wereld op in het rijk van het kwaad en het rijk van het goede<br />

6<br />

en rekent zichzelf vanzelfsprekend tot het laatste. Dat gebeurt<br />

in <strong>deze</strong> wereld op grote schaal. Het ingewikkelde en<br />

verwarrende is dat dat vaak gebeurt door zeer vrome<br />

godgelovigen.<br />

Volgens veel joden is de thora, waarin het onderscheid tussen<br />

goed en kwaad tot in het kleinste detail is vastgelegd,<br />

belangrijker dan ‘God’. De vraag naar wat geoorloofd is en<br />

wat niet, is belangrijker dan een antwoord op de theoretische<br />

vraag naar het bestaan van God. De bijbelse God is geen feit<br />

dat men kan erkennen of ontkennen. Hij is geen gegeven; hij<br />

geeft zichzelf aan ons. Hij biedt zichzelf en zijn thora, zijn<br />

mensenrecht, aan ons aan.<br />

7<br />

Als die God bestaat, waar is hij dan? Hij is daar waar<br />

geroepen wordt, zegt de bijbel, geroepen uit de diepte. Door<br />

mensen die roepen vanuit hun godverlaten armoede, honger,<br />

slavernij. Zij worden gehoord, vertelt de bijbel. Hun roepen<br />

roept ‘god’ op: ‘zoals plotseling over de muur van de nacht<br />

het morgenlicht springt, zo de stem van mijn roepen.’ God<br />

identificeert zich met de roependen, sterker nog: hij roept<br />

mee, hij roept naar ons, naar degenen die niet of nog niet aan<br />

de diepte ten prooi zijn gevallen. Wij worden geroepen om<br />

gehoor te geven aan dat roepen uit de diepte, in Gods Naam.<br />

God is de stem van dat roepen, de stem van ons geweten. Los<br />

daarvan is hij niet verkrijgbaar, los daarvan wil zij er niet zijn.<br />

Als wij ons doof houden voor het roepen van mensen uit de<br />

diepte, is God dood. Waar wij God doen, waar wij goed zijn,<br />

waar vriendschap is en liefde: solidariteit, trouw,<br />

mensenrechten, erbarmen, verzoening - waar wij al die<br />

goddelijke eigenschappen waarmaken - daar is God. Dan<br />

bestaat hij nog of opnieuw. God geve dat hij bestaat in ons<br />

midden.<br />

*<br />

Gezongen:<br />

UIT DE DIEPTE<br />

Uit de diepte, jou vergeten,<br />

roep ik jou.<br />

Uit de diepte<br />

uit de geeuwende afgrond<br />

uit de walmende vetpot de geurige bedstee<br />

uit de rozengetooide<br />

leliën overwoekerde valkuil<br />

uit het bedwelmende dal der verbloeming<br />

waar aan hun zilveren wielen<br />

geketende kinderen -<br />

met dichtgenaaide lippen<br />

murmelen<br />

en soms nog even roepen en razen<br />

dan weer geprevel:<br />

wat heeft ons verlaten of wie<br />

ik zou het niet weten.<br />

Uit de diepte, jou vergeten,<br />

roep ik jou.<br />

Uit de diepte lichtschuw<br />

dichtgeschreven -<br />

moe en moet hoesten<br />

weet niet hoe lang dit nog,<br />

hoort niet de fluittoon<br />

de schreeuw van de meeuwen<br />

een woord en nog een<br />

een trompetstoot;<br />

vaag ongelukkig kreunt om zijn vader<br />

een moeder een hond een geliefde<br />

een god<br />

zou willen roepen<br />

maar roept niet.<br />

Uit de diepte, jou vergeten,<br />

roep ik jou.


Uit hun koperen tinnen<br />

watergoud vloeiende<br />

stofgoud opstuivende afgrond<br />

uit hun gestolen afgrond<br />

uit hun geplempte hoofd<br />

uit hun gedoofde vulkanen<br />

uit hun leeggeroofd landschap<br />

uit hun gebeeldstormde hemel<br />

uit hun opgestookt huis<br />

achter hun slavenglimlach<br />

dodelijk zwijgend<br />

achter hun bedelaarsogen<br />

zwart onbereikbaar<br />

maar nog het licht niet vergeten<br />

de ster van de morgen<br />

uit hun schaamte gekte misgeboorte<br />

met hun scherven gezichten<br />

splinters van monden<br />

bijna-woorden van mensen<br />

roepen zij –<br />

en gij zult nooit meer vragen:<br />

wie heeft mij geroepen.<br />

Uit de diepte, godverlaten,<br />

roep ik jou.<br />

Uit woorden woorden kronkelend<br />

als een worm uit de grond<br />

en geen mens meer<br />

zo de stem van mijn roepen.<br />

Zoals een van dorst bijna stervende<br />

kruipt door het vuur<br />

zoals in de hitte de eerste druppels<br />

vallen van de slagregen<br />

zo de stem van mijn roepen<br />

zoals van achter de bergen<br />

aangloeit de zon<br />

zoals plotseling over de muur van de nacht<br />

het morgenlicht springt<br />

zo de stem van mijn roepen.<br />

Uit de diepte, jou vergeten,<br />

roep ik jou.<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong>, Verzameld Liedboek 887<br />

PAULUS AAN DE ROMEINEN 4<br />

Alex van Heusden<br />

Dit is de vierde aflevering van een serie artikelen over de brief van Paulus<br />

aan de Romeinen.<br />

Griekstalige brieven uit de eerste eeuw van de gangbare<br />

jaartelling beginnen gewoonlijk met de formule ‘schrijver aan<br />

geadresseerde, groet’. Brieven van Joden uit die tijd openen in<br />

het algemeen met de formule ‘schrijver aan geadresseerde,<br />

moge jouw vrede (sjalom) worden vermenigvuldigd’.<br />

Paulus doet het zoals het hoort. Hij begint zijn bief aan de<br />

Romeinen met de vermelding van afzender en geadresseerde.<br />

Hij had kunnen volstaan met ‘Paulus’ (afzender, vers 1) en<br />

‘aan allen die in Rome zijn’ (geadresseerde, vers 7), gevolgd<br />

door de groet: ‘genade voor jullie en vrede vanwege God,<br />

onze vader, en de heer Jezus Messias’ (vers 7). Maar hij<br />

schrijft veel meer, een lange aanhef, zeker vergeleken met zijn<br />

andere brieven, en bij nadere beschouwing blijkt het begin<br />

van Romeinen de <strong>hele</strong> brief in een notendop te zijn. Alles<br />

staat er, nagenoeg alle sleutelwoorden worden aangestemd, als<br />

in de ouverture van een opera: ‘het goede nieuws’ (evangelie),<br />

7<br />

‘de opstanding uit de doden’, ‘vertrouwen’, ‘geliefden van<br />

God’ (de Joden), ‘geroepen heiligen’ (de gojiem). De<br />

verhouding tussen Israël en de volkeren, dat is het grote<br />

thema, en de nieuwe relatie tussen Joden en gojiem die Paulus<br />

voor ogen staat, moet gestoeld zijn op vertrouwen (Grieks:<br />

pistis; Hebreeuws: emoena, doorgaans weergegeven met<br />

‘geloof’). We lezen:<br />

1:1 Paulus,<br />

slaaf van Messias Jezus,<br />

geroepen ‘gezondene’,<br />

afgezonderd voor het goede nieuws van God<br />

2 dat hij tevoren heeft aangekondigd<br />

door zijn profeten<br />

in heilige schriften<br />

3 over zijn zoon,<br />

die is geworden uit het zaad van David<br />

naar het vlees,<br />

4 die is aangesteld tot zoon van God in kracht<br />

naar de geest van heiligheid<br />

door de opstanding uit de doden,<br />

Jezus Messias, onze heer,<br />

5 door wie wij ontvangen hebben<br />

genade en zending<br />

om gehoor te vinden, vertrouwen<br />

onder alle volkeren<br />

voor zijn naam;<br />

6 tot wie ook jullie behoren,<br />

geroepenen van Jezus Messias;<br />

7 aan allen die in Rome zijn,<br />

geliefden van God,<br />

geroepen heiligen:<br />

genade voor jullie en vrede<br />

vanwege God, onze vader,<br />

en de heer Jezus Messias.<br />

‘Allen die in Rome zijn, geliefden van God.’ Paulus wil dat<br />

zijn woorden door alle Joden in Rome worden gehoord en<br />

besproken, niet uitsluitend door de Joden in de ekklesia die<br />

zich bekennen tot Jezus Messias. Maar in vers 5v is ook nog<br />

sprake van anderen: ‘Door wie wij ontvangen hebben genade<br />

en zending om gehoor te vinden, vertrouwen onder alle<br />

volkeren…, tot wie ook jullie behoren, geroepenen van Jezus<br />

Messias.’ Zo schrijft Paulus ook aan de gojiem in Rome die<br />

erbij zijn gaan horen, bij het ‘volk van het verbond’, bij Israël,<br />

door Jezus Messias.<br />

De brief is dus geadresseerd aan de Joodse gemeenschap in<br />

Rome, aan Joden die leerlingen zijn van Jezus Messias, en aan<br />

Joden die dat niet zijn. En in één adem trekt Paulus de gojiem<br />

erbij die zich hebben aangesloten bij de messiaanse beweging<br />

die teruggaat op Jezus.<br />

Paulus stelt zich in de aanhef voor als ‘slaaf van Messias Jezus’<br />

en ‘geroepen “gezondene”’ (Grieks: apostolos). Als gezondene<br />

stelt hij zich ten dienste van de messias die de naam Jezus<br />

draagt. In het Jodendom van die dagen was er sprake van<br />

‘gezondenen’ (Hebreeuws: sjelichiem) als het Sanhedrin, het<br />

hoogste Joodse gezagsorgaan in Jeruzalem, elk jaar leraren<br />

naar Joodse gemeenschappen in de diaspora stuurde om de<br />

tempelbelasting te innen, de jaarkalender met de feesten te<br />

verstrekken (data werden vastgelegd in Jeruzalem) en<br />

belangrijke beslissingen van de grote leraren ten aanzien van<br />

thora en halacha over te brengen.<br />

Paulus is een ‘gezondene’, maar een met een eigen opdracht:<br />

hij is ‘afgezonderd voor het goede nieuws van God’. Goed<br />

nieuws, in het Grieks euaggelion, evangelie; in het Hebreeuws<br />

mevasseer tov, als in Jesaja 52:7:


Hoe lieflijk op de bergen<br />

de voeten van de vreugdebode<br />

die vrede doet horen, goed nieuws brengt<br />

bevrijding doet horen<br />

zegt tot Zion:<br />

‘Koning is jouw God.’<br />

Het goede nieuws behelst vrede en bevrijding, in de context<br />

van Jesaja: bevrijding uit de ballingschap aan de stromen van<br />

Babel, vrede voor Israël door terugkeer naar het land van<br />

herkomst en herstel van Gods koningschap over Zion. Aan<br />

alle vreemde heerschappij is een einde gekomen. Het Joodse<br />

volk kan weer leven in autonomie onder het regime van de<br />

thora. Het Romeins imperium met aan het hoofd de keizer<br />

die in Rome zetelt, is de vreemde heerschappij waaraan een<br />

einde moet komen. Paulus ziet uit, als in een visioen, naar het<br />

aanbreken van de komende wereld (Hebreeuws: olam haba),<br />

niet alleen voor de Joden, ook voor de gojiem. Voor hem is<br />

Messias Jezus het bindmiddel tussen Joden en gojiem, en<br />

daarom is Messias Jezus het onderwerp van het goede nieuws:<br />

‘het goede nieuws van God (…) over zijn zoon.’<br />

De snaren worden strak gespannen, want er staat veel op het<br />

spel, niet minder dan de toekomst van alle volkeren, Israël<br />

incluis, die zuchten onder het slavenjuk van Rome. Drie keer<br />

in de aanhef van de Romeinenbrief komt het werkwoord<br />

‘roepen’ voor:<br />

vers 1 geroepen ‘gezondene’ (Paulus);<br />

vers 6 geroepenen van Jezus Messias (de gojiem);<br />

vers 7 geroepen heiligen (de Joden).<br />

Paulus is geroepen ‘gezondene’ om aan de gojiem, die erbij<br />

geroepen zijn, en aan de Joden in Rome het goede nieuws te<br />

brengen. Hij weet zich ‘afgezonderd’ om een brug te slaan<br />

tussen beide groepen. Het goede nieuws komt van God (vers<br />

1) en is geworteld in de heilige schriften van de profeten (vers<br />

2). Onderwerp is Messias Jezus. Over Jezus zegt Paulus wie<br />

hij is ‘naar het vlees’ (vers 3) en ‘naar de geest’ (vers 4). Met<br />

de uitdrukking ‘naar het vlees’ doelt Paulus op de ‘historische<br />

Jezus’, die wordt voorgesteld als afstammeling van David.<br />

Jezus’ andere zoonschap, ‘naar de geest’, is adoptief van aard:<br />

Jezus is aangesteld tot zoon van God, naar het model van<br />

Psalm 2:7:<br />

Mijn zoon ben jij,<br />

vandaag heb ik jou verwekt.<br />

Dit andere zoonschap, ‘naar de geest’, heeft Jezus ontvangen<br />

‘door de opstanding uit de doden’ (vers 4). Daarmee zegt<br />

Paulus: de dood als gevolg van meedogenloos geweld, het<br />

voornaamste instrument van machtsuitoefening in de handen<br />

van het Romeins imperium, heeft niet het laatste woord. Er is<br />

perspectief op een andere, nieuwe wereldorde, waarin die<br />

dood niet meer heerst. Het ‘bewijs’? Jezus Messias die uit de<br />

doden is opgewekt. Men leze in dit verband 1 Korintiërs<br />

1:23v:<br />

Wij roepen een gekruisigde messias uit,<br />

voor Joden een schandaal, voor gojiem een dwaasheid,<br />

maar voor de geroepenen,<br />

voor Joden én Grieken,<br />

de messias als kracht van God<br />

en als wijsheid van God.<br />

Een gekruisigde messias kan geen messias zijn. Voor de Joden<br />

die een messiaanse verwachting koesterden, was de messias de<br />

8<br />

bevrijder, een koninklijke gestalte die de overwinning zou<br />

behalen op vreemde overheersers en Israël zijn autonomie<br />

zou teruggeven. Een gekruisigde tot messias uitroepen is dan<br />

een schandaal, want een volstrekte anomalie. Paulus denkt<br />

daar anders over. Lokale messiaanse bewegingen mogen in<br />

Galilea, Judea of Jeruzalem iets teweeg brengen, op<br />

wereldniveau betekenen zij niets. Een tot een klein gebied<br />

beperkte opstand zal het imperium niet aan het wankelen<br />

brengen. Er is een andere strategie nodig om Rome op de<br />

knieën te dwingen. Voor Paulus ligt de kiem van bevrijding in<br />

het slechten van de scheidsmuur tussen Joden en niet-Joden.<br />

Die revolutie is mogelijk. Daarom zegt hij dat de messias is<br />

opgewekt uit de doden. Nieuw leven op een nieuwe aarde is<br />

niet ondenkbaar. Dat evangelie moet in heel het imperium<br />

worden uitgeroepen, in de oren van alle volkeren. Tot in<br />

Rome, het hart van het wereldrijk.<br />

Ingezonden<br />

Discussie over Spiritualiteit<br />

Hoe kun je echte waardevolle spiritualiteit onderscheiden<br />

van datgene wat daarvoor doorgaat maar wat eigenlijk die<br />

naam niet mag dragen? Dat was de achterliggende vraag<br />

van de discussie tussen Alex van Heusden en Klazien<br />

Kruisheer in het novembernummer van de <strong>Maandbrief</strong> voor<br />

Leerhuis & Liturgie.<br />

Om te beginnen we kunnen niemand in het hart kijken.<br />

Datgene wat voor ons op het eerste gehoor ‘pulp’ lijkt, kan<br />

toch een particulum verum hebben. Het kan bij nader inzien<br />

soms leerzaam zijn. Geen ‘oordeel’ dan ook over de<br />

spiritualiteit van anderen. Hoogstens kan ik een paar<br />

‘hulplijntjes’ geven die ik zelf toepas om hier voor mijzelf te<br />

onderscheiden.<br />

Vooreerst denk ik dat iedere spiritualiteit die onze eindigheid<br />

en lijfelijkheid tracht te ontvluchten of te miskennen, in<br />

wezen onmenselijk is. Wij mensen zijn wezenlijk ook<br />

lichamelijk, zoogdieren, en onze geest staat op de heipalen<br />

van die stoffelijkheid, is daar materieel van afhankelijk.<br />

Lichaam en geest zijn niet los van elkaar te zien. Onze<br />

lichamelijkheid verschaft ons de mogelijkheid tot een<br />

geestelijk leven. Dat moet worden erkend én dankbaar<br />

gewaardeerd. Bovendien is het door middel van ons<br />

lichaam dat we in de gemeenschap van mensen staan, van<br />

een simpel gesprek tot de intimiteit tussen man en vrouw.<br />

De miskenning van onze lichamelijkheid maakt ons<br />

eenzaam en het is niet goed dat de mens alleen is.<br />

Het tweede houdt hiermee nauw verband. Als we ons via<br />

een valse spiritualiteit niet kunnen en mogen distantiëren<br />

van onze eigen lichamelijkheid, dan kunnen en mogen wij<br />

ons via welke spiritualiteit dan ook evenmin distantiëren van<br />

degenen die in de grote verdrukking door de machten in<br />

<strong>deze</strong> wereld tot hun lijfelijkheid worden gereduceerd: de<br />

proles. Degenen voor wie elke spiritualiteit onbereikbaar is,<br />

moeten steeds in onze gedachten zijn. Dat is meer een<br />

zaak van de instelling waarmee we die spiritualiteit beleven<br />

dan van de vorm ervan.<br />

Daarom denk ik dat het terecht is te protesteren tegen die<br />

‘ikkerige’ spiritualiteit, die in de huidige kerken helaas zo<br />

gangbaar is. Dit is overigens heel iets anders dan inkeer en<br />

pogingen tot zelfkennis. Spiritualiteit moet ook een<br />

component hebben die gericht is op anderen en die daarbij<br />

niemand uitsluit, en dus ook vragen durft te stellen aan<br />

politiek en economie. Voor de rest: laat alle bloemen<br />

bloeien, eenieder naar hoe hij of zij is ingesteld.<br />

Hans Potters

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!