29.08.2013 Views

deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis

deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis

deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

MAANDBRIEF jaargang 11 no 8/9, november 2006<br />

VOOR LEERHUIS & LITURGIE<br />

DE BOEKEN SAMUËL<br />

In het seizoen 2006-2007 staan in de prediking van de Amsterdamse<br />

Studentenekklesia de boeken 1 en 2 Samuël centraal. In dit dubbelnummer van de<br />

<strong>Maandbrief</strong> onder andere de eerste vier toespraken van <strong>deze</strong> serie.<br />

1.<br />

EEN BEGIN VAN BEVRIJDING<br />

1 Samuël 1-3<br />

WOORD TEN GELEIDE<br />

Alex van Heusden<br />

We maken een begin met de lezing en uitleg van de boeken 1 en 2 Samuël. Veertien<br />

zondagen lang gaan we verhalen horen die gerekend worden tot de<br />

verbazingwekkendste die uit de antieke wereld tot ons gekomen zijn. We lezen die<br />

verhalen als een parabel van politieke machtsstrijd en corruptie; en dat is altijd actueel.<br />

De boeken Samuël volgen in de bijbel op het boek Richteren. Het boek Richteren<br />

eindigt zo (21:25):<br />

In die dagen was er geen koning in Israël.<br />

Iedereen deed wat recht was in zijn ogen.<br />

En dat was niet de bedoeling. Israël had juist de opdracht gekregen ‘te doen wat<br />

recht is in de ogen van JHWH’ (Exodus 15:26). Het slot van Richteren suggereert dat<br />

het anders en beter zal gaan in Israël als er een koning is. Maar zo eenvoudig blijkt<br />

dat niet te zijn, zoals we zullen horen.<br />

‘Er was één man…’ - met <strong>deze</strong> woorden begint het boek 1 Samuël. Van ‘iedereen’<br />

aan het slot van Richteren - ‘Iedereen deed wat recht is zijn ogen’ - naar één man.<br />

Met één moet je beginnen als je nieuw begin wilt maken. Hij doet wat hij moet doen,<br />

die ene man: hij gaat naar Silo waar de Kist van het Verbond wordt gemaakt, met de<br />

Tien Woorden van bevrijding. Hij heeft twee vrouwen: Hanna en Peninna.<br />

En het geschiedde:<br />

Peninna had kinderen,<br />

Hanna had geen kinderen.<br />

In het centrum van de verhalen over onvruchtbare, kinderloze vrouwen staat de<br />

vraag naar de toekomst van Israël: die kan niet worden gemaakt, langs de weg van<br />

potentie en vruchtbaarheid, die moet worden geschonken.<br />

‘Hanna stond op … Eli, de priester, zat op de stoel bij de deurpost van de hal van<br />

JHWH’ (1 Samuël 1:9). Beweging en stilstand. De priester is conservatief, een<br />

routinier, tot stilstand gekomen. Maar Hanna beweegt zich hoopvol naar de<br />

toekomst. Zij bidt tot JHWH om een zoon en belooft het kind aan hem toe te<br />

wijden. Zij wordt zwanger en baart een zoon, Samuël.<br />

Na de geboorte van Samuel gaat Elkana met heel zijn huis weer opwaarts naar Silo<br />

om daar offers te brengen. Maar Hanna gaat niet mee. Eerst moet de jongen van de<br />

moederborst genomen zijn, dan zal zij opwaarts gaan met hem. Wil zij er misschien<br />

onder uit, afstand nemen van haar gelofte de jongen ‘te geven aan JHWH, al zijn<br />

levensdagen’? Maar Elkana vertrouwt Hanna. ‘Doe wat goed is in jouw ogen,’ zegt<br />

1<br />

INHOUD<br />

DE BOEKEN SAMUEL<br />

1.<br />

EEN BEGIN VAN BEVRIJDING 1 Samuël 1-3<br />

ASE 8.10.06<br />

Woord ten geleide Alex van Heusden<br />

Toespraak Alex van Ligten<br />

2.<br />

ONGELOOF EN POLITIEK 1 Samuël 4<br />

ASE 15.10.06<br />

Woord ten geleide <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

Toespraak Ranfar Kouwijzer<br />

3.<br />

HET ONGEWENSTE KONINGSCHAP<br />

1 Samuël 8-10 ASE 22.10.06<br />

Kees Kok<br />

4.<br />

UITVERKOZEN EN VERWORPEN<br />

1 Samuël 11; 15:1-11<br />

ASE 29.10.06<br />

Bettine Siertsema<br />

JONG GELEERD<br />

Serie voor jonge zielen<br />

1.<br />

WAT IS EEN EKKLESIA?<br />

ASE 1.10.06<br />

1.Een dak, woorden en een tafel<br />

Kees Kok<br />

2.Een kleine nieuwe wereld<br />

Geeske Hovingh<br />

2.<br />

GELD HEBBEN<br />

ASE 5.11.06<br />

1. De rijke jongeling<br />

Geeske Hovingh<br />

2. Franciscus, bijvoorbeeld<br />

Kees Kok<br />

INGEZONDEN BRIEF<br />

PAULUS AAN DE ROMEINEN 3<br />

Vervolg inleiding<br />

Alex van Heusden<br />

COLOFON<br />

MAANDBRIEF VOOR<br />

LEERHUIS EN LITURGIE<br />

ISSN 1385 0326<br />

Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie<br />

(sinds 1980)<br />

Eindredactie: Kees Kok<br />

Redactie en administratieadres: Postbus 17268,<br />

1001 JG Amsterdam; tel. (020) 6256940<br />

leerhuis@leerhuisenliturgie.nl<br />

www.leerhuisenliturgie.nl<br />

Abonnementsprijs: € 22,50 per jaar;<br />

Europa € 30,00; buiten Europa € 35,00.<br />

Opzeggingen vóór 1 november van het<br />

lopende jaar.<br />

Giro 395505 tnv Stg.Leerhuis en Liturgie<br />

Voor België: Postgiro 000-1699184-35


hij. ‘Maar moge JHWH jou houden aan het woord dat uit jouw<br />

mond gekomen is.’ Dit tafereel is een parabel van vertrouwen.<br />

Hanna doet haar gelofte gestand. Zodra de jongen van de<br />

moederborst genomen is, neemt zij hem mee opwaarts naar<br />

Silo, naar het huis van JHWH, en vertrouwt hem toe aan Eli,<br />

de priester. Een hachelijke zaak: de toekomst toevertrouwen<br />

aan de stilstand.<br />

Dan heft Hanna een lied aan, met regels als <strong>deze</strong> (1 Samuël<br />

2:1-11):<br />

De arme doet hij opstaan uit het stof,<br />

de behoeftige tilt hij op van de mestvaalt<br />

om hen te plaatsen naast de hooggezetenen<br />

en zij beërven de stoel der ere.<br />

In dit lied wordt bezongen wat de koning in Israël zal moeten<br />

doen, het politieke programma dat hij ten uitvoer moet<br />

brengen: de arme optillen uit het stof, hun honger stillen.<br />

TOESPRAAK<br />

Alex van Ligten<br />

1.<br />

Ooit moet er, eens in Babel, een groepje mensen zijn geweest<br />

dat zei: ‘Onze toestand lijkt uitzichtloos. We zijn tot niks<br />

teruggebracht. Kan het ooit nog wat worden?’ Het waren<br />

ballingen uit Juda, ver weg gevoerd naar een vreemd land.<br />

Toen vroegen ze aan een van hen, een leraar, een rabbi: ‘Kun<br />

jij niet wat opschrijven voor ons en onze kinderen waardoor<br />

we weer wat hoop krijgen?’ ‘Hoe zijn we hier beland? En hoe<br />

komen we er weer uit?’ ‘Kan het nog wat worden met ons?’<br />

En de rabbi vertelde een verhaal van vroeger, van toen ze in<br />

het land van belofte kwamen, hoe ze vol goede voornemens<br />

waren begonnen, gepakt en bezakt met geboden die zeiden<br />

hoe het kon en hoe het moest. Gepokt en gemazeld door de<br />

verboden die zeiden hoe het in elk geval níet moest. Hij<br />

vertelde hoe het af en toe was afgegleden in totale chaos,<br />

wanorde. Hij vertelde hoe het ging toen ze in het land<br />

woonden, hoe ze verlangden naar iemand die met natuurlijk<br />

gezag de boel op een goede manier kon laten draaien, en hoe<br />

dat altijd op gespannen voet stond met de vrijheid die hun<br />

God hen beloofd had, toen ze nog slaven waren in het land<br />

van de duisternis.<br />

Geen volk vertelt zijn geschiedenis zo, zonder het nog wat te<br />

laten lijken. Zonder helden of grote mannen die aan de wieg<br />

van de natie stonden. Dit volk van ballingen doet dat wel.<br />

Geen historicus begint zo zijn geschiedenisboek: ‘En het<br />

geschiedde...’; en dan zo’n privé-verhaal over een man met<br />

vrouwen en wel of geen kinderen. Deze rabbi doet dat wel.<br />

De figuren in het verhaal representeren het volk en zijn<br />

geschiedenis. Ze gaan in hun woorden en handelen heel ver<br />

terug op nog oudere verhalen die in omloop waren: Abraham<br />

en Sara, Izaäk en Rebekka, allemaal voorzien van mooie<br />

beloften van hun God, maar ook bij hen dreigde alles op niets<br />

uit te lopen.<br />

In dit verhaal van hoe het was toen ze nog in het land<br />

woonden, wil de rabbi in Babylon laten horen dat het nog wat<br />

worden kan. Het is al vaker op niets uitgelopen, tot niets<br />

teruggebracht, zegt hij. En juist daar begon het opnieuw. dat<br />

kan weer gebeuren.<br />

Hoe dan? Wat is dat voor kracht die mensen aandrijft? Wat<br />

bezielt ze? Waar halen ze hun bezieling vandaan? Als het<br />

2<br />

vuur, het licht, bijna is gedoofd, waar komt dan de grondstof,<br />

de zuurstof vandaan om de vlam weer op te laten laaien?<br />

Dit is wat we God noemen, zegt het verhaal: de kracht die<br />

mensen aanzet, de stem van je geweten, de niet te stillen<br />

honger naar gerechtigheid, het geloof tegen alles in dat het<br />

nog wat kan worden met ons, met het leven van ieder van<br />

ons, met <strong>deze</strong> wereld. De grondstof, de zuurstof van onze<br />

hoop, dat noemen we God.<br />

Dat is zo sterk, dat dit niet eens meer is wát we God noemen,<br />

maar wíe we God noemen. Een aanwezigheid, iemand met<br />

ons, liefde die we ervaren, kracht die ons aanzet. Licht dat ons<br />

aansteekt.<br />

Die kon in het verre verleden een nieuw begin maken, en dat<br />

kan hij weer.<br />

We schrijven dat niet neer in een rapport genummerd van 1.1<br />

tot 30.7. We vertellen een verhaal (en 1.1 en 30.7 zijn geen<br />

saaie opsommingen, maar die noemen we verzen, als in een<br />

lied). Het is een verhaal van vroeger en we vertellen het met<br />

het oog op later. Als het toen kon, kan het straks ook. Als hij<br />

die we God noemen, zijn volk kon bevrijden uit dood en<br />

slavernij, kon wegvoeren uit de vertwijfeling, dan kan hij dat<br />

wéér doen.<br />

2.<br />

En daarom begint het boek zoals we het gelezen hebben: met<br />

‘en het geschiedde’ en dan Channa en haar beloofde zoon, die<br />

ze doet opgroeien bij de oude priester Eli met zijn twee zonen<br />

die niet willen deugen.<br />

Ook Samuël is hier ‘gestalte’, hij verpersoonlijkt zo klein als<br />

hij is, het nieuwe begin dat God gaat maken.<br />

Nadat uitvoerig is beschreven hoe Eli’s beide zonen van de<br />

dienst in de tempel een zootje maken, hoe ze door hun<br />

corrupte en hoerige gedrag maken dat ‘de mensen (het<br />

geschenk van) God gingen verachten’ (1 Samuël 2:17), wordt<br />

het begin van de nieuwe bevrijding zo verteld:<br />

‘De jongen Samuël diende JHWH voor het aangezicht van Eli.Het<br />

woord van Adonai was schaars geworden in die dagen, geen visioen, geen<br />

vergezicht brak door’ (3:1).<br />

Ook de toestand in de wereld, de stand van zaken in het land,<br />

wordt verteld in woorden die zowel op de <strong>hele</strong> situatie als op<br />

die van de oude Eli slaan:<br />

‘En het geschiedde op die dag: Eli lag neer op zijn plaats,<br />

zijn ogen begonnen donker te worden; niet was hij bij machte om te zien.<br />

De lamp van God was nog niet gedoofd’ (3:2v).<br />

Dat kan betekenen dat wat nu volgt, aan het begin van de<br />

nacht speelt, als de lamp nog brandt, een tijdsaanduiding.<br />

Maar ’t kan ook slaan op Eli: een verduisterd bestaan, maar<br />

nog niet <strong>hele</strong>maal. En het kan slaan op de situatie in het<br />

groot. Een tijdje terug liep ik met een vriend door de gang<br />

van het klooster waar hij leeft, en we namen de situatie in<br />

kerk en wereld door. Deprimerende kost. Altijd wel weer een<br />

paus die iets doms zegt, een enquête die eventueel nog<br />

resterend enthousiasme de bodem in slaat, ontwikkelingen die<br />

het er voor de argeloze gelovige niet makkelijker op maken.<br />

Op een moment zwenkte hij naar links, de kerk in, in stilte<br />

liepen we naar voren, en na de buiging voor het altaar wees hij<br />

naar een hoekje achterin en zei: ‘Maar de lamp Gods is nog<br />

niet uitgegaan.’<br />

3.<br />

Dat is het begin van het begin. De teloorgang van de dienst in<br />

de tempel, een oude, halfblinde priester, met zonen die van<br />

iets ernstigs en belangrijks een lachertje maken. ‘De mensen<br />

gingen het offer van JHWH verachten.’ Van alle woorden waar<br />

het Hebreeuws over beschikt voor ‘offer’, is hier het woord


gekozen dat ‘geschenk’ (Hebreeuws: mincha) betekent: het<br />

begrip dat het meest de nadruk erop legt dat die <strong>hele</strong><br />

offercultus in Israël, in tegenstelling tot wat de volkeren<br />

rondom deden, een geest van wederzijdsheid ademde tussen<br />

de God aan wie geofferd werd en de mensen die dat offer<br />

brachten. Je probeerde met je gave God niet om te kopen,<br />

gunstig te stemmen of zijn woede te kanaliseren - dat was het<br />

heidendom. Het offer in Israël was een geschenk uit<br />

dankbaarheid voor alles wat de mensen van God hadden<br />

gekregen. Wil je dat goed uitbeelden, recht doen, dan moet<br />

het vrij secuur. Dan kun je niet maar raak doen. Zodra die<br />

zonen van Eli en hun kroeggenoten zelf van dat geschenk aan<br />

God gingen zitten eten, ontstond er grote verwarring. Waren<br />

die priesters God zelf? Die suggestie wordt gewekt, en als je<br />

dan hun gedrag ziet, komt het gauw bij verachting voor God<br />

zelf uit. Het wordt ‘een land in onweer verward’, de nacht<br />

wordt geprezen, het licht vergeten.<br />

Zie dit niet te eng godsdienstig. In de godsdiensten geldt het<br />

onverminderd: als van de eredienst, van het kerk zijn, van het<br />

christen-, moslim- of jood zijn een aanfluiting wordt gemaakt,<br />

dan is dat in zekere zin nog schandaliger dan wanneer iemand<br />

van z’n sociaal-democratische, liberale of marxistische<br />

beginselen een potje maakt.<br />

Maar het harde oordeel dat in de Samuëlteksten over de<br />

zonen van Eli wordt afgeroepen, geldt voor allen die<br />

verantwoordelijkheid dragen: ze zijn ook ter verantwoording<br />

geroepen. Het probleem is dat díe roeping niet gehoord<br />

wordt. Veel mensen met grote verantwoordelijkheid<br />

beschouwen hun mandaat als een vrijbrief om ongestoord en<br />

liefst ook onbekritiseerd hun gang te kunnen gaan, om<br />

vervolgens verongelijkt te doen als zij of hun collega’s betrapt<br />

worden op onverantwoordelijke risico’s, bij in brand<br />

vliegende gevangenissen bijvoorbeeld.<br />

4.<br />

Aan het begin van het begin staat ook Eli, of liever: lígt Eli.<br />

Want de teksten beschrijven hem met ingehouden verachting<br />

én gevoel voor humor als een figuur die alleen liggend (3:1) of<br />

zittend (1:9, 4:13.18) wordt aangetroffen. Zoals Channah de<br />

onvruchtbaarheid van het volk symboliseert, zo ligt hij hier<br />

model te wezen voor de lusteloze, ongeïnspireerde mens als<br />

toeschouwer. Niets meer te verwachten, je tijd uitzitten,<br />

‘hoelang moet je nog?’, nog drie weken dan is het alweer<br />

herfstvakantie, en na het onontkoombare werk doodop voor<br />

de buis liggen zappen.<br />

Dat liggen en zitten spreekt al boekdelen, zoals zijn pastorale<br />

benadering van Channah in het eerste hoofdstuk dat ook al<br />

deed: wat denkt een priester als hij iemand in de tempel haar<br />

lippen ziet bewegen? Een nuchtere priester denkt dan dat ze<br />

bidt. Eli denkt dat ze dronken is, en verraadt daarmee<br />

zichzelf. ‘Kennelijk heeft hij meer ervaring met de wijn dan<br />

met de Geest,’ zegt Thomas Naastepad. De gedachte dat<br />

iemand die bidt en huilt, dronken is, kan alleen in je opkomen<br />

als je er zelf ook wel eentje lust.<br />

Zo hoor je ook aan de vragen die televisiejournalisten aan<br />

politici stellen, dat ze even wantrouwend en ijdeltuiterig zijn<br />

als hun intimi aan de andere kant van de stamtafel.<br />

5.<br />

Kan het opnieuw beginnen, heel in het klein en in het<br />

verborgene? Ja, zegt de verteller van de boeken Samuël, zo zal<br />

het gaan. Hij schrijft, lijkt het, geheel in de sfeer van een<br />

gedicht van Leo Vroman:<br />

Het spook van Chaos zal ontmaskerd worden:<br />

gedeelde zelfzucht blijkt ondeelbare orde,<br />

3<br />

een schip met kippenhanden aan het stuur.<br />

Dit heb ik met mijn eigen hand geschreven<br />

en zelfs die weet niet meer wat ik bedoel<br />

behalve dat ik leef of dat wij leven<br />

in <strong>deze</strong> taal dit vlees en dit gevoel<br />

Waarom die deur dat schip die kippenhanden?<br />

Waarom dat rijm en waarom huil ik niet?<br />

Ik ben toch slap van de oorlogen en van de<br />

haat van haat en daardoor van verdriet?<br />

‘Slap van de oorlogen en van de haat van haat en daardoor<br />

van verdriet’ - daar ligt het begin van de bevrijding die inzet.<br />

En Samuël lag neder in de tempel van JHWH,<br />

daar waar de Kist van God was.<br />

JHWH riep tot Samuël en hij zei: Hier ben ik.<br />

Hij holde naar Eli en zei:<br />

Hier ben ik, want u hebt mij geroepen.<br />

Hij zei: Ik heb niet geroepen, keer terug, leg je neer.<br />

Hij ging en legde zich neer.<br />

En JHWH hield aan en riep nogmaals: Samuël!<br />

Samuël stond op, ging naar Eli en zei:<br />

Hier ben ik, want u hebt mij geroepen.<br />

Hij zei: Ik heb je niet geroepen, mijn zoon,<br />

keer terug, leg je neer.<br />

Samuël kende JHWH nog niet.<br />

Ook was er nog geen woord van JHWH<br />

aan hem geopenbaard.<br />

En JHWH hield aan en riep, nu voor de derde keer: Samuël!<br />

Hij stond op, ging naar Eli en zei:<br />

Hier ben ik, want u hebt mij geroepen.<br />

En Eli verstond dat JHWH de jongen geroepen had.<br />

Eli zei tot Samuël: Ga, leg je neer,<br />

en het zal geschieden als hij jou roept, dan zul jij zeggen:<br />

‘Spreek, JHWH, want uw knecht hoort.’<br />

Samuël ging en legde zich neer op zijn plaats.<br />

JHWH kwam en trad toe en riep als keer op keer:<br />

Samuël, Samuël!<br />

Samuël zei: Spreek, want uw knecht hoort.<br />

JHWH zei tot Samuël: Hier ben ík; ik doe een woord in Israël,<br />

dat van al wie het hoort de beide oren zullen tuiten!<br />

(1 Samuël 3:3-11)<br />

Inhoud van dat woord: het gericht over Eli en zijn huis,<br />

bestraft worden de misdrijven, recht wordt gedaan. Samuël<br />

zal zijn woordvoerder zijn, richting geven, profeet zijn,<br />

spoorzoeker, wegwijzer, gids, voorganger. ‘Geef een weg,’<br />

bidden de mensen. De profeet, die de gezalfde van God zal<br />

aanwijzen, zal de weg geven. Geroepen als kind, niet omdat<br />

kinderen per definitie onschuldige lieverdjes zijn - dat zijn ze<br />

al heel snel niet meer! -, maar wel omdat kinderen kunnen<br />

openstaan voor het nieuwe, en een onbevangenheid kennen,<br />

die grote mensen vaak al hebben verloren.<br />

6.<br />

‘De roeping van Samuël’, zo heet het verhaal en de<br />

standaardcommentaren hebben het allemaal over dit<br />

roepingsverhaal in vergelijking met dat van Abram en van<br />

Mozes. Ze beschrijven de diverse wijzen van verschijnen van<br />

God, noemen dat theofanie en houden het zo gezellig bij hun<br />

abstracte manier van theologiseren. ‘Roeping’ ademt daardoor<br />

al eeuwen de sfeer van iets buitengewoons, bestemd voor<br />

geestelijken, vooral de échte, de ongeletterde, die vanachter de


ploeg worden weggeroepen; en voor zusters in het ziekenhuis,<br />

vooral die met lange werktijden en slechte vergoedingen.<br />

Roeping in de bijbel is weidser. In de eerste verzen van<br />

Genesis wordt het licht al geroepen, om daglicht te zijn voor<br />

de mensen. Geroepen word je om datgene te doen waarvoor<br />

je geschikt en dus bestemd bent. Geroepen word je als je de<br />

stem hoort van wie jou nodig heeft, die stem is gelijk aan<br />

Gods roepstem, zoals Samuël die hoort. Hij moet er, nota<br />

bene van de priester-in-ligstand, de code eerst even bijkrijgen,<br />

maar dan weet hij: het ‘woord dat aanhoudt’ is gelijk aan ‘God<br />

die mij vasthoudt’.<br />

Het verhaal is geen bron van vondsten voor godgeleerden die<br />

op de theofanie willen promoveren, het is een gelijkenis voor<br />

de geroepenen, die bijeen zijn om zich erover te verheugen<br />

dat die roepstem heeft geklonken, dat hij nog steeds klinkt,<br />

dat hij zál klinken; de geroepenen die zich noemen naar een<br />

oud woord voor gemeente, kerkgemeenschap. Het komt van<br />

het Griekse werkwoord dat betekent: naar buiten roepen,<br />

oproepen, aansporen - ekklesia.<br />

Waartoe laten we ons oproepen, aansporen? Om het<br />

vergezicht te laten doorbreken dat mensen kunnen leven mét<br />

elkaar en niet tegen elkaar, dat er een halt toegeroepen wordt<br />

aan het feit dat de mensen sterven en niet gelukkig zijn. We<br />

laten ons oproepen om in een land in onweer verward een<br />

teken van hoop te zijn, om het gelijk toe te kennen aan ‘een<br />

kind dat lacht in zijn droom’, om te kunnen zeggen ‘hier ben<br />

ik’, als we geroepen worden door wie dan ook. Om te werken<br />

aan en te bidden voor een wereld van barmhartigheid en<br />

gastvrijheid, om die barmhartigheid en gastvrijheid zelf al te<br />

zijn voor wie onbarmhartig en ongastvrij de deur gewezen<br />

krijgen.<br />

Om zo - is het mogelijk? - van dit land in onweer verward een<br />

plaats te maken waar vrede en gerechtigheid het winnen van<br />

angst en zelfzucht. Waar een andere wind waait, waar de<br />

stemming omslaat, waar andere tijden komen. Waar integratie<br />

geen eis van het gevestigde burgerdom meer is, maar iets wat<br />

zonder gepruts van bovenaf op rolletjes loopt. Waar mensen<br />

thuis zijn, zonder bedreiging van lieden die op een ander<br />

soort stemmen azen dan de stem die ons roept. Het spook<br />

van Chaos zal ontmaskerd worden.<br />

Zo moge het zijn.<br />

Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 8 oktober 2006<br />

2.<br />

ONGELOOF EN POLITIEK<br />

Gelezen: 1 Samuël 4<br />

WOORD TEN GELEIDE<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

Wij lezen de bijbelse boeken Samuël. Geduchte verhalen, over<br />

nieuw begin: bevrijding uit het slavenhuis Egypte, veertig jaar<br />

woestijn, intocht in goed wijd land - we gaan het máken, een<br />

menswaardige samenleving, recht en mededogen voor armen,<br />

weduwen en wezen, vreemdelingen. Er komt niets van<br />

terecht. Ieder doet wat recht is in zijn ogen.<br />

De verhalen zijn spannend, oer, heftig; maar ze lezen niet<br />

lekker weg; er valt heel wat uit te leggen.<br />

4<br />

Enkele woorden ten geleide over het historische decor waarin<br />

<strong>deze</strong> verhalen spelen.<br />

Rond het jaar 1250 voor Christus moet de inbezitname van<br />

het land Kanaän door de Hebreeuwse stammen onder leiding<br />

van Jozua hebben plaatsgevonden. In diezelfde tijd dateert<br />

men de grote volksverhuizingen in het oostelijk deel van het<br />

Middellandse-Zeegebied, tot in Griekenland en Klein-Azië,<br />

waaruit een nieuwe macht te voorschijn kwam, die door de<br />

Egyptenaren ‘de zeevolkeren’ werd genoemd. Onder hen zijn<br />

de Filistijnen, naar wie het land Kanaän later Palestina werd<br />

genoemd. Zij bezetten onder andere de zuidelijke kuststrook<br />

van Kanaän, bij Gaza.<br />

Een halve eeuw later, rond1100, zijn de Filistijnen de<br />

machtigste vijand van de Hebreeuwse stammen. Zij<br />

beheersen dan vanuit de kustvlakte alle toegangswegen tot het<br />

bergland, tot in Juda.<br />

Uit het gebied van hun herkomst, de cultuurkring van het<br />

eiland Kreta, hadden de Filistijnen de kunst van het<br />

ijzersmeden meegebracht, en dat gaf hen een vrijwel<br />

onaantastbare economische en militaire machtspositie. ‘Er<br />

was in heel Israël geen smid te vinden, want de Filistijnen<br />

hadden verordend dat de Hebreeën geen zwaarden of lansen<br />

mochten smeden’ (1 Samuël 13:19).<br />

Dat was de politieke situatie in Kanaän rond 1050,<br />

tweehonderd jaar na Jozua: de Hebreeuwse stammen volledig<br />

ontredderd, onderling verdeeld, moreel verloederd en<br />

godsdienstig krachteloos: het centrale heiligdom in Silo wordt<br />

beheerd door de oude, bijna blinde priester-rechter Eli en zijn<br />

corrupte zonen die het volk uitzuigen: een erfelijk priesterleiderschap<br />

zonder gezag.<br />

Daar begint het eerste boek Samuël. Een man, Elkana, die<br />

jaarlijks opgaat naar het heiligdom in Silo, om daar te offeren.<br />

Hij heeft twee vrouwen, Hanna en Pennina. Pennina heeft<br />

kinderen, Hanna niet. Pennina treitert Hanna. Hanna huilt.<br />

Zij bidt JHWH om een zoon en belooft het kind aan hem toe<br />

te wijden. En ja, zij baart een zoon, Samuël. Als hij de borst<br />

ontwend is en op zijn eigen kleine benen kan staan, brengt zij<br />

hem naar het heiligdom waar hij dienst gaat doen, klein<br />

kostertje, in een priesterhemd gekleed. Er staat: ‘Zijn moeder<br />

maakte ieder jaar een nieuw jasje voor hem dat ze meebracht<br />

als ze het jaarlijkse offer kwam brengen’ (1 Samuël 2:19).<br />

Op een nacht ligt hij te slapen in het heiligdom, vlakbij de<br />

Kist van het Verbond, waarop de Tien Woorden gebeiteld<br />

zijn, de sleutelwoorden van de Thora. JHWH roept Samuël, tot<br />

drie keer toe. De derde keer antwoordt Samuël: ‘Spreek JHWH,<br />

uw knecht zal horen’ (1 Samuël 3:10). Dan zegt JHWH: ‘Ik doe<br />

in Israël een woord, en wie het hoort, zijn beide oren zullen<br />

tuiten.’ Dan gaat de tekst verder (1 Samuël 3:19-4:1a):<br />

En Samuël werd groot en JHWH was met hem.<br />

En al zijn woorden liet hij in vervulling gaan.<br />

En heel Israël, van Dan tot Bersjeba, heeft erkend<br />

dat het Samuël was toevertrouwd<br />

profeet te zijn voor JHWH.<br />

En JHWH ging voort met zich te laten zien in Silo -<br />

ja JHWH heeft zich in Silo geopend voor Samuël in zijn woord.<br />

En het woord van Samuël geschiedde tot heel Israël.<br />

Bedenk: het land is in een diepe crisis, ieder deed maar raak.


TOESPRAAK<br />

Ranfar Kouwijzer<br />

Al honderd keer heb ik mij voorgenomen het dagblad Trouw<br />

nooit meer te lezen. Maar een mens is vergeetachtig en dus las<br />

ik het <strong>deze</strong> week toch. Een artikel over het partijcongres van<br />

de Socialistische Partij. Een theoloog heeft dat congres<br />

toegesproken en daarbij iets gezegd over kinderen die honger<br />

lijden. Over het verlangen naar een betere wereld dat altijd in<br />

het christendom bewaard is gebleven. Over het idee dat zo’n<br />

messiaans democratisch appèl op dit moment het best in<br />

handen is bij linkse politici. Ja, het moet niet gekker worden<br />

dachten ze bij Trouw: een theoloog die iets over de<br />

maatschappij zegt. Geloof en politiek horen niet samen te<br />

gaan!<br />

Hét thema van de Samuëlboeken is de verhouding tussen de<br />

koning, de priester en de profeet.<br />

Die drie hebben elkaar nodig - maar het is ook belangrijk dat<br />

de functies niet door elkaar lopen. Zoals wij de Trias Politica<br />

kennen: de macht die de wetten maakt, de macht die<br />

rechtspreekt en de macht die de wetten uitvoert, moeten<br />

gescheiden zijn. Dan heb je een driehoek waarin je iets van<br />

een evenwicht creëert. Met de bijbelse machten van de<br />

koning, de priester en de profeet is dat ook zo. De koning<br />

heeft de militaire macht, de priester de religieuze macht en de<br />

profeet is het kritisch tegenover van die beide blokken. De<br />

profeet levert gevraagd en ongevraagd kritiek en houdt het<br />

land en de tempel zo op koers. Eigenlijk gaat het in die drie<br />

bijbelse ambten over de verhouding tussen geloof en politiek.<br />

Voor een student in <strong>deze</strong> ekklesia - een leerling in het geloof -<br />

is het duidelijk dat geloof en politiek met elkaar te maken<br />

hebben. Al die gerechtigheid en solidariteit die je hier hoort,<br />

gaan je niet in je koude kleren zitten. We delen brood en wijn<br />

totdat er brood genoeg is voor iedereen. Hier meedoen aan de<br />

eucharistie is tegelijkertijd het ontvangen van een verkapt<br />

stemadvies - wat u natuurlijk <strong>hele</strong>maal niet meer nodig heeft.<br />

Maar dat er ook een spanning is tussen geloof en politiek, dat<br />

weet u net zo goed… Religieuze inspiratie, dat is prima. U<br />

hoort iets, u zingt iets, en dat inspireert u om een<br />

maatschappelijk geëngageerd mens te worden en te blijven.<br />

Allemaal prima. Lastiger wordt het als u gaat proberen<br />

anderen te overtuigen van uw godsdienstige gelijk.<br />

Onverdraaglijk is het wanneer het meest inhumane beleid ook<br />

nog eens aan de man gebracht wordt als zogenaamd<br />

christelijk appèl. Het God bless America gekalkt op de<br />

clusterbommen. De woorden ‘normen en waarden’ überhaupt<br />

durven uitspreken en tegelijkertijd verantwoordelijk zijn voor<br />

het huidige vreemdelingenbeleid. Ik ben het onmiddellijk eens<br />

met alle Theodoor Holmannen die de koppeling van religie en<br />

politiek volstrekt verwerpelijk vinden. Dat religie<br />

tegenwoordig weer zo ‘in’ is, is vooral ook gevaarlijk. Over<br />

het algemeen geloven mensen veel te veel. God wil...! God<br />

vindt…! God zal…! In dit huis valt te leren ‘wie God?’ Een<br />

noodzakelijk voorbehoud wat mij betreft. ‘God-zij-met-ons’<br />

op de euro. Wie God? De God van dát kleine gedeelte van de<br />

mensheid dat per dag meer heeft dan die ene Euro? Politieke<br />

macht gesanctioneerd door religieuze macht (en andersom)<br />

dat levert een cocktail op die slachtoffers maakt. Kinderen<br />

zonder eten, vluchtelingen op een vlot, én volgevreten<br />

mensen die hun geloof kwijt zijn…<br />

Wie bevrijdt ons uit de hand van de Filistijnen? is dé vraag in<br />

Samuëls tijd. Het is het onderliggende probleem van de <strong>hele</strong><br />

5<br />

koningskwestie. Er is een vijand en wie gaat daar wat aan<br />

doen? Wie bevrijdt ons van de onderdrukkers? Filistijn is<br />

hetzelfde woord als Palestijn. De Filistijnen wonen zelfs in<br />

Gaza! Het is bijna onmogelijk om de bijbel te lezen zonder af<br />

te dwalen naar het hedendaagse conflict in Israël. Over geloof<br />

en politiek gesproken. Vanuit Samuël kun je ook daar best<br />

wat over zeggen - maar dat wil ik nu niet doen. Ik noem de<br />

overeenkomst wel, want hij zit toch wel in uw hoofd, maar<br />

voor de duur van <strong>deze</strong> overweging zijn - als u het goed vindt -<br />

Palestijnen Palestijnen en Filistijnen Filistijnen…<br />

Zo maar op een dag trekken de Israëlieten ten strijde tegen de<br />

Filistijnen. Het is geen bevrijdingsoorlog, maar een<br />

aanvalsoorlog en de doelstelling is: slaven maken onder de<br />

Filistijnen. Het volk wil een oorlog. En als het militair tegenzit<br />

wordt er een oplossing aangedragen: we halen God erbij. De<br />

Kist van het Verbond moet uit de tempel gehaald worden.<br />

God als een geheim wapen! Wat doen de priesterleiders? Zij<br />

luisteren naar de stem van het volk. Als uit opinieonderzoek<br />

blijkt dat het volk oorlog wil, dan krijgt het oorlog. Dan zullen<br />

we God zelf inzetten voor die oorlog. Dan maken we er een<br />

heilige oorlog van.<br />

De vermenging van priesterschap en koningschap in optima<br />

forma. Een koning kan eventueel de taak hebben militair op<br />

te treden. Om er zo voor te zorgen dat iedereen veilig is en<br />

niemand door een naburig volk tot slaaf gemaakt wordt. Een<br />

koning schept ruimte voor mensen die er anders aan<br />

onderdoor gaan. Zoals hij er trouwens ook voor zorgt dat er<br />

voedsel wordt uitgedeeld als er honger is, en dat er<br />

rechtgesproken wordt als iemand gemangeld wordt. Niet<br />

geblinddoekt en onpartijdig, maar zó dat iedereen gelijke<br />

kansen heeft. Barmhartigheid altijd voor recht. Een koning<br />

kan - als hij naar de profeet gehoord heeft - oorlog voeren.<br />

Maar een priester niet. Een bijbelse priester is een middellaar<br />

tussen God en volk. Mensen komen naar de tempel om offers<br />

te brengen. Ze kopen God niet om, maar ze drukken uit dat<br />

God groter is dan economie en welvaart. Een tiende van<br />

ieders inkomsten gaat in rook op. Zo wordt er precies voor<br />

gezorgd dat de economische groei nul is. De tempel is een<br />

antikapitalistisch instituut. De economische vooruitgang<br />

wordt geofferd aan God en zo blijven de onderlinge<br />

verhoudingen menselijk. Om die bemiddeling geloofwaardig<br />

te kunnen verrichten moet de priester zuiver zijn. Op de<br />

verbinding priesterschap en oorlog rust geen zegen. Het<br />

priesterhuis van Eli deugt niet. Het respecteert de scheiding<br />

tussen de bijbelse ambten op geen enkele manier. En het is<br />

niet zuiver. Pinchas en Chofni, de zonen en opvolgers van<br />

Eli, doen het met de vrouwen die naar de tempel komen:<br />

seksueel misbruik. Ze eigenen zich open en bloot offergaven<br />

toe voor persoonlijk gebruik: achterover drukken van<br />

diaconale gelden!<br />

Eli - de hoogbejaarde en uitgerangeerde godsman - is blind.<br />

Hij ziet het niet of hij wil het niet zien. Houdt hen de hand<br />

boven het hoofd en stopt de zaak in de doofpot. Corruptie<br />

van het beste is het slechtste. Deze priesters minachten het<br />

heiligdom en daarmee JHWH zelf. Hun geloof is een ongeloof.<br />

De oorlog gaat verloren. De Kist van het Verbond wordt buit<br />

gemaakt en gaat in ballingschap. Pinchas en Chofni<br />

sneuvelen. De oude Eli zit aan de kant van de weg en maakt<br />

zich zorgen om de Kist. Een jonge Benjaminiet - is het<br />

misschien Saul? - snelt naar Silo. Hij loopt de marathon van<br />

zijn leven. Eli zit op de uitkijk - maar ja: hij is blind en dan zie<br />

je niet veel. Die bode rent hem gewoon voorbij en laat hem<br />

zitten waar hij zit. Pas als de <strong>hele</strong> stad al weet dat de oorlog<br />

verloren is en in rep en roer verkeert, schrikt Eli op. Dan


komt de boodschapper de stad weer uit en hoort Eli als<br />

allerlaatste het nieuws. Als ie verneemt wat er met de kist<br />

gebeurd is, valt hij van zijn stoel - van zijn pluche. En hij is zo<br />

dik en volgevreten dat ie daarbij zijn nek breekt. De arme<br />

schoondochter van Eli heeft de rol van commentator. Op<br />

haar barensbed, tevens haar sterfbed roept ze: de eer is weg.<br />

Het theologisch refrein: wanhoop niet, er is een zoon<br />

geboren!, zo ongeveer een sjibbolet van joods geloof, is aan<br />

haar niet besteed. Niet op dit moment. Er is geen hoop - de<br />

eer is in ballingschap. En zo gaat haar zoon ook heten: Ikabod.<br />

Die Kist van het Verbond, hij representeert God zelf. Een<br />

God die blijkbaar in het geweld van de machten verloren kan<br />

gaan.<br />

De ramp die Israël treft, is het gevolg van het ontbreken van<br />

de scheiding der machten. Samuël groeit op en zijn woord<br />

geschiedt tot heel Israël. Maar in <strong>deze</strong> oorlog geen woord van<br />

hem. Niemand raadpleegt hem, niemand luistert naar hem. ‘In<br />

liefde en oorlog is alles geoorloofd’, quod non. Het<br />

gecorrumpeerde geloof gaat een coalitie aan met de militaire<br />

macht. Een gevaarlijk huwelijk van geloof en politiek. Maar<br />

misschien is het eerlijker om te zeggen dat dit een huwelijk is<br />

van óngeloof en politiek. Het is juist het gebrek aan geloof,<br />

het gebrek aan profetische bezinning en daarmee het gebrek<br />

aan kritische samenspraak tussen de bijbelse ambten dat zorgt<br />

voor <strong>deze</strong> ramp.<br />

Het moeilijke van de bijbelse trias koning, priester en profeet<br />

is dat hij instabiel is. Op het hoogtepunt van het koninkrijk is<br />

er misschien even iets van een ideale samenspraak. Maar de<br />

regel is dat het níet goed gaat. Waar vinden we nu een koning<br />

die zich inzet voor de armen? Waar een priester die zich niet<br />

met de macht inlaat? Waar een profeet die met gezag spreekt?<br />

Waar zijn die drie ambten ook nog in evenwicht? Ja, bij één<br />

mens, ooit. Een man die door de woestijn trok en die<br />

volkomen geloofwaardig drie ambten in één persoon wist te<br />

verenigen. De koning van de armen, de betrouwbare<br />

middellaar en de profeet bij uitstek. Die ene hebben ze<br />

prompt vermoord. Misschien wel omdát hij zo in evenwicht<br />

was.<br />

In zijn spoor dragen wij ook ambten. Niet zozeer officieel:<br />

‘priester in de rooms-katholieke kerk’ of ‘koningin der<br />

Nederlanden’ of ‘profeet met een baard’, maar wel in de<br />

praktijk. We zijn koning - in ons bedrijf of in ons gezin. We<br />

zijn priester, omdat we troosten en bemiddelen.<br />

We zijn profeet - als we kritisch en betrokken zeggen hoe het<br />

zou moeten. Het emanciperende van Jezus is dat hij die<br />

ambten in feite vrijgegeven heeft voor iedereen.<br />

Koning, priester, profeet: je hebt er geen aparte kaste voor<br />

nodig. Je bent het niet pas als je daar officieel voor bent<br />

ingezegend. Het ‘priesterschap aller gelovigen’ van Maarten<br />

Luther bedoelde: iedereen zou kunnen bemiddelen tussen<br />

God en mens.<br />

Op het moment dat de rollen niet vastliggen, dat je er niet<br />

voor bent ingezegend, dan is het natuurlijk nog moeilijker om<br />

de verantwoordelijkheden niet door elkaar te laten lopen.<br />

Wanneer en waar ben jij koning en wanneer moet jij dus<br />

luisteren naar een profeet? En wanneer ben jij zelf die<br />

profeet? Je bent niet altijd en eeuwig <strong>deze</strong>lfde. En de ander is<br />

dat ook niet. Iemand vastzetten in één ambt,<br />

institutionalisering, gaat in tegen het beeldverbod. Hoe houdt<br />

je de machtsdriehoek open en toch kritisch? Het is niet zo gek<br />

om die vraag ook eens toe te laten voor de gemeenschap die<br />

we hier met elkaar vormen. Wie doet hier wat? Wie is hier de<br />

priester, wie de profeet en wie de koning? Hopelijk zijn niet al<br />

6<br />

die rollen aan één persoon toebedeeld. Dat zou ondraaglijk<br />

zijn en ook niet gezond. We wensen elkaar messiaanse<br />

bezieling toe, geen messiaans complex. Gelukkig wordt hier<br />

gewerkt met een liturgisch team. En niet te vergeten de musici<br />

en de koorleden, die op <strong>deze</strong> ochtend iets onmiskenbaar<br />

priesterlijks hebben: ze troosten en bemiddelen. Maar ook de<br />

vraag: wie zorgt hier voor de tegenspraak, blijft relevant.<br />

Nog één keer terug naar dat krantenstukje in Trouw. De<br />

theoloog die het partijcongres van de SP toesprak werd in dat<br />

artikel consequent priester/dichter genoemd.<br />

Ik vond het irritant. Niet alleen omdat het mij teveel klinkt<br />

naar ‘Sinterklaasdichter’, maar omdat het een inperkend etiket<br />

is. Priester is een rol - een ambt - dat je in een bepaalde<br />

situatie vervult.<br />

Maar in een andere context kun je ook een andere rol hebben.<br />

Die van profeet bijvoorbeeld.<br />

Geloof en politiek gaan niet samen, is een mantra die de plank<br />

misslaat. Ongeloof en politiek gaan niet samen. Politiek<br />

leiderschap kan niet zonder profetische begeleiding. Dus als<br />

Jan Marijnissen ooit minister-president wordt, moet hij<br />

onmiddellijk een Partijprofeet in dienst nemen, die hem<br />

kritisch tegenspreekt. Wat mij betreft een theoloog.<br />

Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 15 oktober 2006<br />

3.<br />

HET ONGEWENSTE KONINGSCHAP<br />

1 Samuël 8-10<br />

Kees Kok<br />

1.<br />

De joden hebben het tijdperk van de ‘nationale geschiedenis’ en<br />

‘vaderlandsliefde’ al lang achter de rug. Drieduizend jaar geleden zijn ze<br />

al een ‘natie’ geweest en hebben ze ‘heilige oorlogen’ gevoerd. Ze hebben<br />

land bezet en grenzen bezeten, veroverden steden en kroonden koningen<br />

(...). Willen zij dat nu allemaal nog een keer meemaken?<br />

Dat schreef Joseph Roth, de grote Oostenrijks-joodse<br />

schrijver van onder andere De Radetzkymars, in 1927, naar<br />

aanleiding van schietpartijen tussen Arabieren en joodse<br />

kolonisten in Palestina. Toen al.<br />

Drieduizend jaar geleden. In die tijd plaatsen de historici het<br />

koningschap van Saul. Maar de boeken Samuël die wij hier dit<br />

seizoen lezen, zijn profetische boeken; en vanuit profetisch<br />

perspectief is dit verhaal van alle tijden. Wat de kinderen van<br />

Israël toen wilden en waar ze in het begin van de vorige eeuw<br />

om riepen, was iets wat volstrekt normaal is en was voor alle<br />

volkeren.<br />

Want wat is een ‘koning’, vanuit profetisch perspectief, gezien<br />

vanuit de oppositie? Een koning is het begin en het beginsel<br />

van een natie. Melech is het Hebreeuwse woord voor koning,<br />

en dat is verwant met Moloch, de Assyrische god die<br />

mensenoffers eiste. De koning stelt grenzen vast en bouwt<br />

muren tegen de buren; hij ronselt een leger met leuzen en<br />

vaandels ter verdediging van het achterland, bloed en bodem;<br />

hij int belastingen en bouwt er paleizen van; en tempels, want<br />

‘god save the king, the queen, the president’. Een sterke man<br />

of vrouw moet het zijn, geen softie. Hij moet de eigen cultuur<br />

hooghouden - al of niet met behulp van een zo lang mogelijke<br />

nationale canon van gesloten vensters. Hij moet de eigen<br />

economie beschermen tegen vreemde invloeden en


overnames. En het eindigt allemaal met slavernij en terreur.<br />

En oorlog. Dat is de normale gang van zaken, zo gaat het bij<br />

alle volkeren.<br />

Moet je horen wat ze zeggen, zegt God tegen zijn<br />

woordvoerder de profeet Samuël, ze willen mij niet meer als<br />

koning, mij die hen toch uit Egypte heeft bevrijd. Altijd weer<br />

zijn ze op zoek naar nieuwe gouden kalveren. Nou, vertel ze<br />

maar wat het betekent een echte koning te hebben. En dat<br />

doet Samuël op niet mis te verstane wijze: ‘... uw zonen zal hij<br />

nemen en plaatsen op zijn wagens en op zijn paarden en ze<br />

rennen voor zijn wagens uit.’ Daarmee zegt hij impliciet dat<br />

zij ook zullen sterven voor het vaderland, in oorlog na oorlog.<br />

Maar het volk ziet dat anders: ‘Onze koning zal onze oorlog<br />

voeren.’ Wij hebben het recht ons territorium te verdedigen<br />

en zo nodig uit te breiden. Mensen hebben elkaar vanaf in<br />

den beginne afgemaakt om kleine stukjes grond, strijdend<br />

onder vaandels van verschillend gekleurde lappen. Dat is<br />

normaal.<br />

2.<br />

Het volk wil een koning. Goed, dan krijgen ze er een. We<br />

lezen verder waar de lezing van vandaag (1 Samuël 8) ophield<br />

(1 Samuël 9:1v):<br />

En er was een man van de stam Benjamin<br />

die heette Kisj, zoon van Abiël, zoon van Zeror<br />

zoon van Bechorath, zoon van Afia,<br />

een Benjaminiet, een aanzienlijk man.<br />

En hij had een zoon die Saul heette,<br />

een mooie en goeiige jongen,<br />

geen man in Israël was aardiger dan hij<br />

en hij stak met kop en schouders uit boven heel het volk.<br />

Met <strong>deze</strong> regels begint de geschiedenis van Saul, de eerste<br />

koning van Israël. Saul is niet het onderwerp, maar het lijdend<br />

voorwerp van dat verhaal. Er wordt verteld dat Saul door<br />

God is uitgekozen om koning te worden. Maar als we de tekst<br />

nauwkeurig lezen, zien we dat God het woord koning - melech<br />

- vermijdt. Hij gebruikt een zachter (softer) woord: nagied, dat<br />

is zoiets als ‘hoge ome’, voorzitter, voorganger. Een koning<br />

die een echte dienaar is van zijn volk, een knecht-koning.<br />

Deze verhalen zijn pas eeuwen later opgeschreven, in de tijd<br />

van de ballingschap, toen Israël als natie, als koninkrijk<br />

mislukt was. Het is wijsheid achteraf als les voor de toekomst.<br />

Ze zijn opgeschreven vanuit de profetische overtuiging dat<br />

koningschap en nationalisme Israël hebben afgehouden van<br />

zijn roeping; dat Israël is geroepen om niet normaal, maar<br />

juist om anders te zijn dan de andere volkeren. Leven naar de<br />

thora is niet verenigbaar met nationalisme in welke vorm dan<br />

ook.<br />

Zo wordt verteld hoe God in hoogst eigen persoon tracht de<br />

meest ongevaarlijke kandidaat te vinden voor dat<br />

levensgevaarlijke beroep. JHWH en Samuël spannen samen om<br />

Saul naar voren te schuiven als kandidaat voor het<br />

ongewenste koningschap.<br />

Saul zelf, zoon van een herenboer, lid van de stam der<br />

Benjaminieten, wil <strong>hele</strong>maal geen koning worden. Maar hij<br />

heeft zijn postuur tegen. Hij steekt vanaf zijn schouders<br />

boven het volk, boven het maaiveld uit. Niet door zijn<br />

bijzondere kwaliteiten, maar alleen door zijn fysiek is hij al<br />

een hoge ome. We lezen (1 Samuël 9:15-16a):<br />

JHWH had aan Samuëls oren toevertrouwd:<br />

Morgen zal ik jou een man doen toekomen<br />

7<br />

uit het land Benjamin:<br />

hem zul je zalven tot voorganger<br />

over mijn volk Israël.<br />

ib. vers 15-16a<br />

Samuël, de profeet, moet Saul opleiden en zalven tot nagied,<br />

tot knecht-koning. Een soort stoomcursus. Twee<br />

hoofdstukken (9 en 10) lang. Het zijn rijke, gecompliceerde<br />

verhalen met allerlei lagen erin. Een echte kluif voor in het<br />

leerhuis. Ik probeer ze kort samen te vatten.<br />

3.<br />

Het begint ermee dat Saul er door zijn vader Kisj op<br />

uitgestuurd wordt om op zoek te gaan naar een stel verloren<br />

ezelinnen. Een herder op zoek naar wat verloren is.<br />

Koningen zitten hoog te paard. Knecht-koningen zitten als<br />

herders op nederige ezels, zoals we kunnen lezen bij de<br />

profeet Zacharja (9:9): ‘Zie, jullie koning komt eraan, de<br />

rechtvaardige die overwinnen zal; hij is nederig en rijdt op een<br />

ezel. Dan zal ik de wagens uit Efraïm en de paarden van<br />

Jeruzalem vernietigen.’<br />

Saul gaat, vergezeld door een knecht, op zoek naar de<br />

ezelinnen. Zij doorkruisen heel het land, maar vinden de<br />

ezelinnen niet. Het is de knecht die Saul overhaalt om Samuël,<br />

de profeet, te raadplegen en zo het contact met hem tot stand<br />

brengt. Samuël deelt hem vervolgens mee wat God-zelf aan<br />

zijn oren had toevertrouwd: dat hij is uitverkoren om dienaar<br />

van zijn volk te worden. Saul vindt het geen goed plan: Ik, een<br />

boer van Benjamin, dat nakomertje, dat stammetje van niks?<br />

Ik zoek ezels, geen leidsels.<br />

Maar Samuël troont hem mee naar zijn grote huis, zet hem<br />

aan het hoofd van een tafel met dertig gasten -<br />

vertegenwoordigers van heel het volk - en laat hem het beste<br />

stuk vlees serveren. De profeet als tafeldienaar van de<br />

aanstaande voorganger. Na de maaltijd troont hij Saul mee<br />

naar het dak van zijn huis, en praat de <strong>hele</strong> nacht met hem.<br />

Wat daar gezegd is, vertelt het verhaal niet, maar dat kan<br />

natuurlijk niets anders zijn geweest dan een stevige les over<br />

het juiste koningschap, een leerhuis op het dak,<br />

toponderricht.<br />

De volgende dag wordt hij dan ook door Samuël gezalfd, in<br />

stilte, zonder publiek, zonder media, zelfs zijn eigen knechtje<br />

wordt weggestuurd. En ook de profeet gebruikt bij die<br />

plechtigheid niet het woord melech - koning -, maar nagied,<br />

voorganger, knecht-koning.<br />

4.<br />

Dan krijgt Saul een drietal tekenen, aanwijzingen met<br />

betrekking tot de aard van dat voorgangerschap. Eerst krijgt<br />

hij, bij het graf van Rachel, de stammoeder van Benjamin, te<br />

horen dat de ezelinnen terecht zijn. Zijn kudde is weer<br />

compleet en het nederige koninklijk vervoer is geregeld.<br />

Tweede teken: hij komt drie mannen tegen, op weg naar Bet-<br />

El, dat is ‘huis van God’, tempel. Ze dragen offergaven:<br />

bokjes, brood en wijn. Saul krijgt een deel van <strong>deze</strong><br />

offergaven - twee broden - en wordt daarmee ingeschakeld in<br />

de priesterschap, in de dienst van JHWH. Met andere woorden:<br />

wie dienaar van zijn volk wil zijn, moet eerst dienaar van<br />

JHWH worden.<br />

Derde teken: Saul ontmoet een bende profeten met<br />

muziekinstrumenten; ze dansen en zingen. Een soort<br />

demonstratie. Ook Saul krijgt de geest en gaat meedansen. Zo<br />

wordt hij lid van het profetengilde. Thomas Naastepad, die<br />

zo’n dertig jaar geleden intensief over <strong>deze</strong> teksten heeft<br />

gepreekt, tekende daarbij aan: ‘Profeten zijn vreemde luitjes,<br />

hun optreden ziet er altijd destructief uit. Ze maken muziek in


werktijd, ze lopen niet mee, ze dansen uit de pas.’ Zo zet<br />

Naastepad die profeten neer als notoire tegenstemmers. En<br />

Saul, de aanstaande nagied doet daaraan mee: een<br />

profeterende, protesterende troonpretendent in politieke<br />

oppositie. Kom daar eens om. De mensen om hem heen zien<br />

het met lede ogen aan en spotten: ‘Is Saul nu ook al profeet<br />

geworden?’ Dat is in Israël een gevleugeld woord geworden.<br />

Naastepad voegt daar fijntjes aan toe: ‘Het vaardig worden<br />

van de Geest die tegen is, wekt altijd het hoofdschudden van<br />

de goegemeente.’<br />

5.<br />

Nu pas, na <strong>deze</strong> profetische kadertraining, kan Saul aan het<br />

volk worden voorgesteld. Alle stammen van Israël verzamelen<br />

zich rond Samuël. In een soort aftelprocedure wordt eerst de<br />

stam Benjamin aangewezen, dan de clan van Matri, en daaruit<br />

weer Saul, de zoon van Kisj. Maar Saul is op dat moment<br />

suprême nergens te bekennen. Hij heeft zich gedrukt. Hij heeft<br />

er <strong>hele</strong>maal ‘geen zin an’. Hij is bij de pakken neer gaan zitten,<br />

ergens tussen de hervonden ezelinnen. En weer is het God in<br />

eigen persoon die hem wel weet te vinden. En daar staat hij<br />

dan, midden tussen het volk, kop en schouders erbovenuit.<br />

‘Leve de koning,’ roepen ze. En Samuël dicteert hem nog<br />

eens uitvoerig de rechten en plichten van een koning en<br />

schreef ze op, een kopie natuurlijk van de oude Thora. Zoals<br />

geschreven staat in het boek Deuteronomium (17:18-20):<br />

‘Een afschrift van de Thora zal aan de zijde van de koning<br />

zijn, en hij zal daar elke dag in lezen, zodat zijn hart zich niet<br />

verheft boven zijn broeders.’<br />

Arme Saul. Zijn ongelukkige koningsloopbaan is begonnen.<br />

Hij moet voor koning spelen. En dat is tot op de dag van<br />

vandaag een onmogelijke roeping gebleken. Even onmogelijk<br />

wellicht als de roeping om een messiaanse mens, een<br />

volgeling van die andere knecht-koning te zijn, die ooit op een<br />

ezel Jeruzalem binnenreed, en die volgens Lukas tegen zijn<br />

leerlingen, toen zij begonnen te twisten over wie van hen de<br />

grootste was, gezegd heeft: ‘De volkeren hebben hun<br />

heersers. Zo mag het niet zijn in uw midden. De grootste<br />

worde de kleinste, wie voorgaat als een die aan tafel bedient’<br />

(Lukas 22:26).<br />

Zo moest ook Saul, die met kop en schouders boven het volk<br />

uitstak, de kleinste worden, de Benjamin die hij van geboorte<br />

was, de dienstbare voorganger. Het is hem niet gelukt. Hij is<br />

gek van geworden van het koningschap. Hij is er kapot aan<br />

gegaan.<br />

In de Talmoed, die grote bundeling van joodse verhalen,<br />

levensleer en schriftcommentaar uit de eerste eeuwen van<br />

onze jaartelling, staat geschreven: ‘Waarom heeft de<br />

regeerperiode van Saul maar zo kort geduurd?’ En het<br />

antwoord luidt: ‘Omdat hij een man zonder smetten was,<br />

integer, zonder vuile handen, onkreukbaar.’ Zo iemand houdt<br />

het niet lang vol in de politiek. We zullen volgende week<br />

horen hoe het met hem is afgelopen.<br />

Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 22 oktober 2006<br />

8<br />

4.<br />

UITVERKOZEN EN VERWORPEN<br />

Bettine Siertsema<br />

Gelezen: 1 Samuël 11; 1 Samuël 15:1-11<br />

Wanneer ik de geschiedenis van Saul achter elkaar lees, krijg ik<br />

last van opstandige gevoelens. Dat is niet om de krijgszuchtige<br />

toon, al die verhalen vertellen hoe Israël het ene na het andere<br />

vijandige volk weet te verslaan, met goedkeuring, soms zelfs als<br />

regelrechte opdracht van God, maar om de eigenlijke pointe.<br />

Want wat wil dit verhaal nou zeggen? Het volk wil een koning.<br />

De profeet waarschuwt dat God de enige echte koning is, en dat<br />

menselijke koningen ‘niks as ellende’ betekenen. Toch kiest God<br />

zich een koning uit, de verlegen Saul, ‘een mooie en goeiige<br />

jongen, geen man in Israël was aardiger dan hij’ (1 Samuël 9:2).<br />

Saul, die <strong>hele</strong>maal niet zo nodig hoeft, maar tenslotte toch zijn<br />

opdracht aanvaardt. De Talmoed, zo hoorden we vorige week,<br />

kenschetst hem als ‘een man zonder smetten, integer, zonder<br />

vuile handen, onkreukbaar’. Hij doet goed werk, smeedt de losse<br />

stammen van Israël samen tot een solidair geheel, en bevrijdt de<br />

kleine zwakke stam Benjamin van aartsvijand Ammon. Hij<br />

vergaloppeert zich ook wel eens, maar is niet te beroerd om zijn<br />

ongelijk te bekennen. (In het bij de lezing van vandaag<br />

overgeslagen stuk wordt verteld dat hij, als het een keertje<br />

tegenzit met de strijd tegen de Filistijnen, een overhaaste en<br />

roekeloze belofte doet à la Jefta, waardoor zijn zoon Jonatan zou<br />

moeten sterven, Jonatan, die juist door zijn stoutmoedigheid een<br />

grote slag gewonnen heeft. Het volk protesteert heftig tegen Sauls<br />

voornemen zijn belofte gestand te doen, en hij luistert daarnaar<br />

en laat Jonathan leven.) Kortom, hij doet het <strong>hele</strong>maal niet zo<br />

gek, <strong>deze</strong> koning tegen wil en dank, zeker als je hem vergelijkt<br />

met allerlei koningen die na hem komen (inclusief David zou ik<br />

zeggen).<br />

En toch wordt hij verworpen. Je ziet hem ook gaan glibberen op<br />

het gladde ijs van de macht. Als hij op het punt staat de strijd met<br />

de Filistijnen aan te gaan, moet hij wachten op Samuël, die als<br />

priester eerst een offer moet brengen om de zegen over de strijd af<br />

te smeken - tja, we moeten wel even een cultuursprong maken: voor<br />

onwennige oren lijkt dit verdacht veel op de paus die vroeger de<br />

wapens zegende voordat de soldaten de oorlog ingestuurd werden.<br />

Maar de verhoudingen liggen hier een beetje anders: de Filistijnen<br />

waren een stuk machtiger en sterker, ze hadden onder andere<br />

kunnen verordonneren dat er in Israël geen smid mocht zijn, met<br />

andere woorden, de stammen van Israël beschikten nauwelijks over<br />

ijzeren wapens, de Filistijnen wel. In die krachtsverhouding heb je<br />

de zegen van de hemel wel nodig bij de strijd! Maar over<br />

stammenstrijd in de bijbel, vijandsbeelden, gerechtvaardigde<br />

oorlogen, al die gewelddadigheid die goedgepraat of zelf geëist lijkt<br />

te worden, goddelijk gesanctioneerd, moeten we het een andere keer<br />

maar uitgebreid hebben. Nu gaat het over koning Saul. Als Saul<br />

zeven dagen lang tevergeefs wacht op Samuël, en ziet dat mannen<br />

uit zijn leger het wachten moe zijn en beginnen te deserteren, hakt<br />

hij de knoop door en brengt zelf het offer. De koning eigent zich<br />

het ambt van priester toe. En of de duvel ermee speelt, hij is nog<br />

maar net klaar of daar komt Samuël die hem bitter zijn dwaasheid<br />

verwijt, en voor het eerst aankondigt dat zijn koningschap niet zal<br />

standhouden. Dan die roekeloze belofte die Jonatan de kop had<br />

kunnen kosten, het loopt maar net goed af, dankzij het feit dat Saul<br />

zich door het volk laat gezeggen. En dan nu die misstap met Agag<br />

en Amalek.<br />

Dat hij Agag in leven laat tegen het uitdrukkelijke bevel in, wordt<br />

hem zwaar aangerekend. Het is kennelijk heel erg, en niet zomaar


wat inhaligheid, laat staan teerhartigheid - hoe misplaatst ook - wat<br />

hij daarmee misdoet. Nu legt de tekst zelf al uit waarom er zo<br />

hardhandig en hardvochtig met Amalek en zijn koning moet<br />

worden omgesprongen. Maar het is nogal een summiere uitleg:<br />

moet een heel volk uitgeroeid worden omdat het vele jaren geleden<br />

het volk Israël de weg versperde naar het beloofde land? Als we alle<br />

conflicten in de wereld op <strong>deze</strong> manier oplosten, zou er niet veel<br />

wereld overblijven! Wie de geschiedenis in het boek Exodus erop<br />

naslaat wordt niet veel wijzer. ‘Toen kwam Amalek en streed tegen<br />

Israël in Refidim,’ staat daar (Exodus 17:8). Maar als in het boek<br />

Deuteronomium Mozes in een grote rede het volk alle geboden en<br />

voorschriften ten leven voorhoudt, dan wordt duidelijkheid<br />

geschapen: ‘Gedenk wat jou is aangedaan door Amalek, - onderweg,<br />

bij jullie uittocht uit Egypte: toen hij jou ontmoette onderweg en<br />

jou de staart afsneed, alle verzwakten in je achterhoede, terwijl je<br />

moe en afgemat was: hij heeft God niet gevreesd!’ (Deuteronomium<br />

25:17-19). Daarom moet de gedachtenis van Amalek uitgewist<br />

worden onder de hemel, zo stelt Deuteronomium. Amalek is dus<br />

niet zomaar een buurvolk, waarmee vaak ruzie is over stukjes land,<br />

waterbronnen, bodemschatten, het is zelfs niet alleen maar de<br />

erfvijand van oudsher. Amalek is het kwaad zelf: lafhartig het<br />

zwakste deel aanvallen van een groep uitgeputte vluchtelingen, de<br />

achterhoede, de vrouwen en kinderen en bejaarden, iedereen die<br />

niet zo goed meekan. Dat deel dat er tegen de wetten der natuur in,<br />

tegen de evolutionaire regels van de survival of the fittest, recht op<br />

heeft niet uit de gemeenschap gestoten te worden, maar juist extra<br />

beschermd, met alle zorg omgeven. En ik hoef u niet te vertellen<br />

dat dat nu niet minder actueel is dan in de tijd van Mozes en van<br />

Saul. Dat de aanklacht tegen Amalek eindigt met ‘hij heeft God niet<br />

gevreesd’, betekent niet dat ze een andere religie, een andere god<br />

aanbaden, maar is de aanduiding van wat de bijbel onder<br />

heidendom verstaat, de samenvatting van het voorafgaande:<br />

heidendom, God niet vrezen, is het recht van de zwakste<br />

vertrappen, is het appèl negeren dat op jou gedaan wordt door wie<br />

hulp en bescherming nodig heeft. Het gaat niet zozeer om concrete<br />

mensen, dat laat de verteller blijken door het in <strong>deze</strong> passage steeds<br />

over ‘Amalek’ te hebben, en niet over de Amalekieten, zoals hij wel<br />

spreekt over de Kenieten, concrete mensen die temidden van<br />

Amalek wonen, maar die juist gespaard worden.<br />

Amalek staat kortom voor het kwaad zelf. Dat is het dus wat Saul<br />

moet uitroeien. En hij begon goed: Nachasj, de Amoniet, de eerste<br />

die Saul als koning verslaat, is waarschijnlijk ook zo’n<br />

symboolfiguur. Niet alleen door de barbaarse maatregel die hij aan<br />

de stam Benjamin wil opleggen, maar ook door zijn naam, die<br />

‘slang’ betekent, de slang die listig de harmonie in de hof van Eden<br />

voorgoed verstoorde. Saul vermorzelt hem de kop, zoals het de taak<br />

is die God de mens oplegt in Genesis (3:15). En nu, het is een paar<br />

jaar later, en Saul heeft links en rechts vijanden van Israël verslagen,<br />

nu staat hij opnieuw voor de taak het kwaad uit te roeien. Maar in<br />

plaats dat hij dat onderkent, gaat hij juist precies zo te werk als<br />

Amalek: wat beschadigd is en zwak, waar wat aan mankeert, dat<br />

slaat hij met de ban, ‘alles wat veracht is en verworpen’, en juist het<br />

mooie en sterke spaart hij. En dat hij dat doet onder het<br />

voorwendsel om alleen het goede aan God te offeren, maakt het<br />

nog erger. Door hem gevangen te nemen laat Saul koning Agag, laat<br />

hij de essentie van Amalek leven temidden van Israël, geeft hem de<br />

kans zijn vergiftigende werk te doen, te verleiden tot machtsdenken,<br />

het recht van de sterkste. Amalek leeft temidden van Israël. Of het<br />

een historisch plaatje is of niet, het is in elk geval een beeld dat voor<br />

ons allemaal geldt: Amalek, de wil tot macht, leeft in elk van ons.<br />

Omdat Saul zwicht voor die verleiding is hij ongeschikt om koning<br />

te zijn van Israël. Het is immers juist de koning die het recht van de<br />

zwakken moet beschermen: ‘hij geeft hoop aan rechtelozen, hun<br />

bloed is kostbaar in zijn ogen.’ Zo zou het tenminste móeten zijn,<br />

toen zo goed als nu. Maar het blijkt teveel van Saul gevraagd, en<br />

daarom wordt hij als koning verworpen.<br />

9<br />

Maakt dit me nu minder opstandig als ik de geschiedenis van<br />

Saul lees? Het wordt er zo bitter ingewreven: in Gilgal, waar<br />

zijn koningschap bevestigd werd, krijgt Saul door Samuël<br />

aangezegd dat het koningschap van hem afgenomen wordt.<br />

‘Omdat jij het woord van JHWH hebt verworpen, heeft JHWH<br />

verworpen dat jij koning bent over Israël.’ En Samuël zag Saul<br />

niet meer tot de dag van zijn dood. Het blijft bitter, geroepen<br />

tot een taak die je niet gevraagd, niet gewild hebt, falen en<br />

verworpen worden. Maar dát staat er zo toch niet. Niet Saul<br />

wordt verworpen, maar zijn koningschap. Want alleen zo,<br />

alleen met een ándere koning kan Israël blijven voortbestaan,<br />

niet als volk onder de volken, niet als land waar de macht<br />

heerst, maar als een land gegrondvest op recht en rede, als een<br />

wenkend perspectief dat oplicht in de duisternis. Mochten wij<br />

in onze dagen daar al iets van waar zien worden. Mogen wij<br />

daar iets van waar maken.<br />

Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 29 oktober 2006<br />

Agenda toespraken<br />

AMSTERDAMSE STUDENTENEKKLESIA<br />

December<br />

3 Jong geleerd 3 - Geeske Hovingh/Kees Kok<br />

10 Advent 1 - Mensenrechten - Bart Stapert (Amnesty Int.)<br />

17 Advent 2 - Verwachten wij een messias? - Kees Kok<br />

24 Kerstavond - <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

31 Het jaar 2006 - Alex van Heusden<br />

Januari 2007<br />

7 Jong geleerd 4 - Geeske Hovingh/Kees Kok<br />

14 Doopdienst - <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

21 Voorleesdag 1 Samuël<br />

28 David aan de macht - 2 Samuël 3-7 - Alex van Ligten<br />

Februari<br />

4 Jong geleerd 5 - Geeske Hovingh/Kees Kok<br />

11 David moordenaar - 2 Samuël 8-12 - <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

18 Voortwoekerend kwaad - 2 Samuël 13-14 - Alex van<br />

Ligten<br />

25 Paleisrevolutie - 2 Samuël 15-17 - Ranfar Kouwijzer<br />

(OV)<br />

Maart<br />

4 Jong geleerd 6 - Geeske Hovingh/Kees Kok<br />

11 David en Absolom - 2 Samuël 18-19 - <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

18 Rispa en de godsverwarring - 2 Samuël 21 - Alex van<br />

Heusden/<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

25 Davids testament - 1 Koningen 1-2 - Alex van Ligten<br />

April<br />

1 Voorleesdag 2 Samuël<br />

8 Pasen - Albert van den Heuvel<br />

15 De weg naar Emmaus - Kees Kok<br />

22 - Abeltje Hogenkamp<br />

29 Bezield verband - <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

Mei<br />

6 Jong geleerd 7 - Geeske Hovingh/Kees Kok<br />

13 De wording van het christendom - Alex van Heusden<br />

20 Mijn keuze voor het christendom - Ranfar Kouwijzer<br />

27 Pinksteren - De geest van het christendom - Alex van<br />

Heusden<br />

Juni<br />

3 God: Drie-Eenheid? - <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

10 Vrijzinnig christendom - Hester Smits<br />

17 Laatste dienst van het seizoen, doopdienst - <strong>Huub</strong><br />

<strong>Oosterhuis</strong>


JONG GELEERD 1 en 2<br />

‘Jong geleerd’ is een serie van zeven diensten in de<br />

Amsterdamse Studentenekklesia, telkens op eerste zondagen<br />

van de maand. In <strong>deze</strong> diensten wordt gepoogd een aantal<br />

elementaire geloofsvragen ook voor jongere, minder in kerk en<br />

ekklesia ingevoerde zielen, op toegankelijke wijze aan de<br />

orde te stellen.<br />

Jong geleerd 1, 1 oktober 2006<br />

Wat is een Ekklesia?<br />

1.<br />

EEN DAK, WOORDEN EN EEN TAFEL<br />

Kees Kok<br />

Zomaar een dak<br />

<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

Zomaar een dak boven wat hoofden,<br />

deur die naar stilte openstaat.<br />

Muren van huid, ramen als ogen,<br />

speurend naar hoop en dageraad.<br />

Huis dat een levend lichaam wordt<br />

als wij er binnengaan<br />

om recht voor God te staan.<br />

Woorden van ver, vallende sterren,<br />

vonken verleden hier gezaaid.<br />

Namen voor Hem, dromen, signalen<br />

diep uit de wereld aangewaaid.<br />

Monden van aarde horen en zien,<br />

onthouden, spreken voort<br />

Gods vrij en lichtend woord.<br />

Tafel van Een, brood om te weten<br />

dat wij elkaar gegeven zijn.<br />

Wonder van God, mensen in vrede,<br />

oud en vergeten nieuw geheim.<br />

Breken en delen, zijn wat niet kan,<br />

doen wat ondenkbaar is,<br />

dood en verrijzenis.<br />

*<br />

Al bijna tweeduizend jaar komen talloos veel mensen op<br />

zondagen bijeen onder zomaar een dak in een of ander huis,<br />

een kerk, een kathedraal, een preekschuur, bij Ons’ Lieve<br />

Heer op Solder, of onder een Rode Hoed. Soms is het huis te<br />

klein, meestal veel te groot, maar als het goed is past het<br />

precies en voegt het zich als een tweede huid om de<br />

verzamelde gemeenschap heen; het wordt een levend lichaam<br />

met ramen als ogen, waarmee de gemeente ‘speurend naar<br />

hoop en dageraad’, uitziet naar een betere toekomst, een<br />

nieuwe wereld.<br />

‘Ekklesia’ noemen de mensen in die huizen zich ook wel,<br />

‘samenscholing’. Zij voelen zich geroepen; zij hebben iets te<br />

horen en te verstaan gekregen; als kind, als jongere, als<br />

middelbare of pas als oudere. Ze zijn aangesproken door<br />

‘woorden van ver’ die als ‘vonken verleden’ zijn uitgezaaid in<br />

10<br />

hun omgeving, in hun hart. Vurige, aanstekelijke woorden. Ze<br />

komen uit de bijbel, of komen er uit voort. De bijbel is het<br />

Boek der boeken waarvan onze taal en cultuur doordrenkt is,<br />

maar dat ook altijd vreemd blijft, ver-van-ons-bed, uitlegbehoeftig.<br />

Maar wie zich werkelijk verdiept in zijn verhalen,<br />

dromen en signalen, ontdekt altijd weer onverwachte<br />

inzichten en vergezichten.<br />

Al de woorden van dat uit tientallen heel verschillende<br />

boekjes samengestelde boek, zijn ooit in één zinnetje<br />

samengevat: ‘Heb lief je naaste, die is als jij’; en in één woord:<br />

‘solidariteit!’. De bijbel wordt vanouds ‘Gods woord’<br />

genoemd en ‘God’ wordt in de bijbel omschreven als de bron<br />

van alle leven, van vriendschap en trouw, als bevrijder en<br />

inspirator van alle solidariteit. Dat is zijn bijbelse naam, zijn<br />

identiteit. En zijn woorden zijn dan niet dogmatisch of duister<br />

bedoeld, maar ‘vrij en lichtend’. Dat vrije en bevrijdende,<br />

vóórlichtende woord maakt in de ekklesia de dienst uit. Dat<br />

wordt in de liturgie onthouden en voortgesproken,<br />

geactualiseerd. Dat is traditie: niet de aanbidding van as, maar<br />

het bewaren van vuur (Gustav Mahler).<br />

Midden in het huis van de samenkomst staat een tafel. Hier,<br />

in dit huis, is dat geen altaar, geen brok steen met daarop<br />

hosties en miswijn in gouden schalen en kelken en gefluister<br />

over het ‘mysterie van het geloof’. Rondom een gewone tafel<br />

met mandjes vol matzes en bekers wijn vieren wij eucharistie.<br />

Wij bidden en zingen over het breken en eerlijk delen van<br />

alles wat <strong>deze</strong> wereld te bieden heeft, over ‘alles voor allen’.<br />

Wij doen dat ter gedachtenis aan en in navolging van Jezus<br />

van Nazaret, die ene, bijzondere mens die ons dat breken en<br />

delen heeft voorgedaan met de inzet van zijn eigen leven -<br />

‘Tafel van Een’: van die éne en van de ene, ondeelbare<br />

mensheid.<br />

Wij eten van het brood en nippen aan de wijn, niet om te<br />

worden verzadigd, maar om het delen, de solidariteit, te<br />

oefenen, in te studeren; en om onszelf er steeds weer van te<br />

doordringen dat delen broodnodig is, al lijkt het in <strong>deze</strong><br />

wereld ondenkbaar, onhaalbaar. Even zijn wij niet van <strong>deze</strong><br />

wereld. We beseffen dat het gaat om een vreedzame opstand<br />

tegen het systeem van <strong>deze</strong> wereld, dat hongerdood en<br />

verderf zaait, om een zaak van leven een dood dus. Opstand,<br />

opstanding, ‘verrijzenis’, niet alleen voor die tallozen in<br />

Darfur zonder brood en een dak boven hun hoofden, maar<br />

uiteindelijk ook voor onszelf.<br />

2.<br />

EEN KLEINE NIEUWE WERELD<br />

Geeske Hovingh<br />

Gelezen: Handelingen 4:32-5:5<br />

‘Als je geluk hebt, kom je in Spanje aan. Daar is werk en kun<br />

je naar school… Ik ben niet bang voor de verdrinkingsdood.<br />

Als er een god is, dan is er leven… We moesten tweeduizend<br />

kilometer varen. Als sardientjes in een blik zaten we in de<br />

boot, vijf keer per dag biddend tot Allah. Ons water en eten<br />

raakten op, een van mijn kameraden overleed… Uiteindelijk<br />

werden we door Mauretaanse vissers op het strand gevonden.<br />

Maar ik vertrek zo wéér… Ik ga nog liever dood dan terug te<br />

keren naar huis. Ik heb al mijn bezittingen verkocht voor een<br />

plekje op de boot,’ aldus Lassana Djerby uit Senegal.


De mensen uit de voorgelezen passage in Handelingen zijn<br />

net als Lassana bezitloos, maar dan geheel vrijwillig. Ook<br />

hebben ze besloten een waagstuk uit te halen, maar hier houdt<br />

de vergelijking op, want uiteindelijk leidt dat er toe dat ze één<br />

van hart en één van ziel worden.<br />

Hoe is het mogelijk… Zoveel mensen met de neus in<br />

<strong>deze</strong>lfde richting, alles verkopend wat ze hebben, bezittingen<br />

met elkaar delend, niets achterhoudend. En dat alles ook nog<br />

eens in grote vreugde.<br />

Ik bladerde door de encyclopedie en las dat die gemeente uit<br />

Handelingen bekend staat als een van de eerste communes.<br />

De volgende definitie roept inderdaad veel herkenning op:<br />

‘Een commune is een leef- of woongemeenschap waar alles<br />

gemeenschappelijk wordt gedaan. Alle of bijna alle materiële<br />

bezittingen zijn van de <strong>hele</strong> gemeenschap.’ Maar er wordt<br />

onmiddellijk een kritische kanttekening bij geplaatst want: ‘In<br />

de jaren zestig en zeventig ontstonden er veel communes. Zij<br />

gingen in de praktijk meestal snel te gronde door onderlinge<br />

ruzies over de te volgen koers, interne gezagsverhoudingen en<br />

slechte voorbereiding.’ Fijntjes voegt Winkler-Prins er nog<br />

aan toe: ‘Van de oorspronkelijke communes waren er maar<br />

enkele die levensvatbaar bleken. Om écht te kunnen gedijen<br />

hebben <strong>deze</strong> overlevers meestal enkele principes van de<br />

burgermaatschappij, zoals privé-bezit, weer overgenomen.’<br />

Het klonk ook allemaal te mooi om waar te zijn. Wanneer is<br />

ooit in de geschiedenis een commune écht geslaagd? Als er<br />

een de baas gaat spelen, krijgt het geheel al gauw sektarische<br />

trekjes en vroeg of laat zijn er dissidenten; mensen die zich<br />

niet volledig aan de regels willen houden.<br />

Ananias is er zo een, want als <strong>deze</strong> kleine knoeier op het<br />

toneel verschijnt, krijgt het sprookjesachtige verhaal een<br />

aardse wending: hij wil best wat inleveren van zijn opbrengst,<br />

maar níet alles, hij moet ook denken aan zijn toekomst,<br />

investeren in zijn cv, een pensioen opbouwen! En dus slaat hij<br />

de communeregels in de wind en begint een<br />

schaduwboekhouding, samen met zijn partner in crime Saffira.<br />

Ananias legt zijn deel voor de voeten van de gezondenen. Zij<br />

waren trouwens niet de eersten de besten; ‘gezondenen’ staat<br />

hier voor: ‘profeten; mensen met een boodschap die niet van<br />

henzelf, maar van Godswege komt.’ In dit geval hadden ze<br />

met hun nieuws over ‘alles voor allen’ grote blijdschap<br />

gebracht. Ik stel me voor hoe Ananias zijn gezicht in de plooi<br />

houdt en terugloopt naar zijn plek. Als de omstanders zien<br />

hoe weinig hij heeft neergelegd, zwelt het geroezemoes<br />

langzaam aan. Had die man niet veel meer grond? Zou hij er<br />

dan zó’n slechte prijs voor gekregen hebben?! Petrus<br />

confronteert Ananias met zijn handelen en is niet zuinig met<br />

zijn kritiek: ‘Wat heeft de Satan met je hart gedaan?’ vraagt hij<br />

en vervolgens: ‘Zou het niet blijvend van jou zijn, en zelfs na<br />

de verkoop onder jouw beheer blijven?’ Met andere woorden:<br />

‘Was het niet nog steeds van jou geweest als je het met ons<br />

had gedeeld!?’ Hij had dus niets achter hoeven houden, maar<br />

nu is het te laat. Petrus lijkt even een communeleider die zich<br />

bedrogen voelt door een afvallige volgeling. Maar dan zegt hij:<br />

‘Je hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God!’ En<br />

alsof hij daarmee een vloek uitspreekt, blaast Ananias de<br />

laatste adem uit en zo valt er <strong>hele</strong>maal niets meer in de<br />

toekomst te investeren.<br />

Nogal een straf voor frauduleuze praktijken… Letterlijk staat<br />

hier dat je het met de dood moet bekopen als je je bezittingen<br />

niet deelt met een ander, nee erger nog: het is al mis als je een<br />

11<br />

deel achterhoudt. Dan schend je namelijk een afspraak die je<br />

met God gemaakt hebt.<br />

Gaat het hier om het onderscheid tussen de goede christen en<br />

de slechte christen, tussen God en Satan?<br />

Veel bijbeluitleggers zijn met <strong>deze</strong> woorden aan de haal<br />

gegaan en zien het als de tekst bij uitstek om het volk streng<br />

mee toe te kunnen spreken: Past u er op, dames en heren,<br />

blijf aan de goede kant, want voor u het weet, valt u in Gods<br />

ongenade!<br />

Maar het gaat niet over wij en zij, de goeden en de slechten.<br />

Wat in het tweede gedeelte van de tekst beschreven wordt, is<br />

onze realiteit: allemaal hebben we iets van een Ananias in ons,<br />

we bouwen ons curriculum en onze welvaart op, onze eigen<br />

ontwikkeling is heel belangrijk geworden en dat is lang niet<br />

altijd slecht. Maar soms dompelen we onder in gedraai en<br />

gegraai. Op doldwaze dagen in doldwaze winkels verliezen we<br />

de concentratie en raken verstrikt in de mallemolen van<br />

MEER en NU en IK! We leven soms echt om meer te<br />

krijgen, maar sterven we dan ook aan onze eigen overvloed?<br />

Het experiment dat Lukas in Handelingen beschrijft, is een<br />

visioen, een wereld zoals we zouden willen dat ’ie was. Met<br />

mensen die delen, zonder aanzien des persoons. Deze<br />

beschreven gemeenschap is net zomin een geestvernauwende<br />

commune als Ananias de verpersoonlijking van het kwaad. En<br />

niemand wordt door een bliksemflits getroffen als hij iets<br />

achterhoudt voor zichzelf. Maar om goed te leven, in vrede<br />

met elkaar, moeten we wel het goede deel van het verhaal ter<br />

harte nemen. Het visioen in ons hoofd bewaren en opslaan in<br />

ons hart.<br />

Dat klinkt als poëzie, maar wat kun je nou met een visioen?<br />

Het is een handig verzamelwoord voor alles waar we op<br />

hopen, voor hoe die wereld er misschien uit kan zien, ooit.<br />

Een wereld met genoeg ruimte voor iedereen, waar mensen<br />

hun leven niet in de waagschaal hoeven stellen om te kunnen<br />

delen in onze welvaart.<br />

Is dat het visioen?<br />

De welvaartskloof groeit, de temperatuur stijgt, we leven met<br />

zo velen, er kan geen arme meer bij. Het maakt ons<br />

moedeloos en wat moet je dan met een visioen in je hart? Wat<br />

helpt het om te dromen? De arme wordt er niet minder arm<br />

van. Lassana uit Senegal blijft het proberen. En al die<br />

anderen, als sardientjes opeengepakt, alleen <strong>deze</strong> vissen<br />

kunnen niet zwemmen. Ze spoelen aan op onze stranden,<br />

bezitloos dromend van hun eigen visioen, een plek in een<br />

wereld waar brood en werk en ruimte is, genoeg voor allen.<br />

Het is teveel, te groot, je kunt als klein mens maar zo weinig<br />

doen…<br />

Dan is het goed te weten dat je daar niet alleen staat in je<br />

wanhoop. Dat er mensen ver weg en dichtbij, in heden en<br />

verleden zijn die bijeengeroepen worden. Mensen die elkaar<br />

niet op de nek zitten, maar wel een schouder aanbieden als<br />

het moet. Mensen die bereid zijn te delen, die worden<br />

aangesproken door dat visioen. Die durven dromen en dwars<br />

tegen alle ellende in. Die vertrouwen. Maar dat kunnen ze niet<br />

alleen.<br />

De ekklesia biedt een vrijplaats, een oefenruimte, van steeds<br />

maar weer proberen, elkaar bij de les houden, de afspraak met


elkaar maken dat je een ander niet laat zitten. Steeds opnieuw<br />

te rade gaan bij ons geweten.<br />

De verleiding die Ananias niet wist te weerstaan, ligt ook bij<br />

ons voortdurend op de loer. Niet alleen om welvaart op te<br />

stapelen, maar ook om het hoofd te laten hangen, ‘het kan<br />

toch niet!’ te zeggen tegen dat visioen van die eerste ekklesia.<br />

Keer op keer zingen… de woorden van ‘misschien, en toch’,<br />

ze inprenten, brood delen met elkaar, de namen horen van de<br />

mensen in het grote boek, maar juist ook van die in het kleine<br />

waar wij zelf in schrijven. Ze herhalen in ons hoofd, onze<br />

doden, onze levenden, allen gedenken, samen zwijgen.<br />

Zo ontstaat, zonder dat je het door hebt, al een kleine, nieuwe<br />

wereld, waarin je naam, je kleur, je geld er niet meer toedoen.<br />

Een wereld waarin mensen hun handen uit de mouwen<br />

steken,<br />

ze rondkrommen tot kommen<br />

hun blote handen openleggen,<br />

mensen niet laten verdommen.<br />

Zo moge het zijn.<br />

Jong geleerd 2, 5 november 2006<br />

Geld hebben<br />

Woord ten geleide<br />

Welkom u allen, oud en jonger, bij <strong>deze</strong> tweede van zeven<br />

Jong geleerd-diensten.<br />

Vandaag willen wij het hebben over ‘geld hebben’, een altijd<br />

zeer actueel thema. We lezen uit het evangelie van Matteüs<br />

het verhaal over de rijke jongeling, die naar eigen zeggen alles<br />

goed doet, maar niet gelukkig is. Jezus adviseert hem al zijn<br />

bezit te verkopen en aan de armen uit te delen. Daar wordt hij<br />

niet gelukkig van.<br />

En over Franciscus, zoon van Pietro Bernardone, die heel<br />

hoog zou hebben gestaan op de Quote-lijst van Assisi, jaargang<br />

1206. Hij gaf wel gehoor aan Jezus’ advies en heeft daarmee<br />

heel veel mensen gelukkig gemaakt. Tot op vandaag wordt<br />

zijn naam met ere genoemd.<br />

Ton Moesdijk, nummer 109 op de Quote-lijst van 2006,<br />

eigenaar van een glanzende Mercedes met naar boven<br />

opendraaiende deuren, en een vermogen van 220 miljoen<br />

euro, zei <strong>deze</strong> week tegen de Volkskrant: ‘Geld is niet<br />

interessant; geld is vrijheid en energie, maar het maakt niet<br />

gelukkig.’ Sinds kort probeert hij ‘goed te doen’.<br />

Niet om te hebben zijn wij geschapen, maar om er te zijn<br />

voor en met anderen. Zo zijn wij evenbeeld en kind van de<br />

God die niemand naar de ogen ziet, die door geen geld, geen<br />

offers om te kopen is - zegt de oude joodse Schrift. En zo<br />

zingen wij nu.<br />

K.K.<br />

Gezongen: Gij die niemand naar de ogen ziet, VL 210<br />

12<br />

1.<br />

DE RIJKE JONGELING<br />

Geeske Hovingh<br />

Gelezen: Mattheüs 19:16-30<br />

Gezongen: Hoor. Maar ik kan niet horen, VL 527<br />

1.<br />

Het slijk der aarde,<br />

de zenuw van de oorlog,<br />

maar ook de sleutel die op alle sloten past.<br />

Geld.<br />

Het leidt tot succes, succes tot geluk, dus geld maakt gelukkig.<br />

Toch?<br />

De waarheid is weerbarstiger: Wij (en dan spreek ik namen<br />

mijn generatie) hebben meer kansen dan onze ouders, maar<br />

moeten daardoor ook meer keuzes maken. We hebben<br />

grotere toegang tot welvaart, en tegelijkertijd compliceert dat<br />

ons leven uitermate.<br />

Een huisarts zegt in het blad Psychologie Magazine: ‘Je bent jong,<br />

veelbelovend, ambitieus, je wilt alles en het lijkt er op dat dat<br />

ook daadwerkelijk mogelijk is. Allemaal zaken waarvan we<br />

gewoonlijk denken dat ze gelukkig maken, maar ik krijg in<br />

mijn praktijk steeds meer met mensen te maken die ondanks<br />

hun succes vinden dat hun leven leeg is.’<br />

De quarter-life-crisis wordt dat wel genoemd; een begrip dat<br />

steeds meer in zwang lijkt te raken. We willen alles uit het<br />

leven halen, bereiken veel en dan ineens… vallen we stil en<br />

beseffen dat die vermeerdering van welvaart en<br />

keuzemogelijkheden ons onrustig maakt, dat die meer vragen<br />

oproept dan antwoorden, meer angst creëert dan zekerheid en<br />

ons hart van leegte zwaar maakt.<br />

2.<br />

In die positie verkeert ook die rijke jongeman uit het<br />

evangelie van Matteüs (19:16-30). Zijn geld biedt hem sleutels<br />

die op vele sloten passen. Maar toch knaagt er iets…<br />

Langzaam doemt er een vraag bij hem op, een existentiële<br />

vraag: ‘Is dit het nu? Is dít nu alles wat het leven te bieden<br />

heeft?’<br />

Het wordt tijd voor een bezoek aan een mental coach. ‘Welk<br />

goeds moet ik doen om in de komende wereld te mogen<br />

leven?’ vraagt hij aan Jezus. Die ‘komende wereld’, dat is de<br />

échte, zinvolle, door geen geld om te kopen, door geen dood<br />

te overwinnen wereld. Dat is ook het gemis dat hij voelt in<br />

zijn eigen, aan alle kanten verzekerde bestaan.<br />

‘Wat is het goede?’ vraagt Jezus. Deze man doet goed. Zijn<br />

vele bezit heeft hem niet gierig gemaakt in tegenstelling tot<br />

alle Ebenezer Scrooges die we kennen. Hij onderhoudt de Tien<br />

Geboden, maar dan krijgt hij iets voor zijn kiezen wat hij niet<br />

had verwacht: Jezus stelt hem voor dat hij al zijn bezit<br />

verkoopt en het daarmee verdiende geld aan de armen geeft.<br />

3.<br />

In gedachten gaat de arme, rijke jongeman langs alle fluwelen<br />

mantels in zijn kast, de paarden in zijn stal, de ringen aan zijn<br />

vingers… moet hij dat dan allemaal de rug toekeren? In net<br />

zo’n juten hobbezak gaan lopen als die leerlingen? Hij zou het<br />

wel willen, maar kan het niet. Het bezit waaraan hij zich heeft<br />

gehecht, kan hij met geen mogelijkheid loslaten, het is hem<br />

heiliger dan de woorden van Jezus en dus druipt hij bedroefd<br />

af, om nooit meer terug te komen.


Hij had zich aan alle regels gehouden, nooit iets gestolen, zijn<br />

ouders trouw en veelvuldig op bezoekjes getrakteerd, zich<br />

nooit vergrepen aan zijn gewillige slavinnen, maar de<br />

belangrijkste, allesomvattende vraag kon hij niet<br />

beantwoorden. De angst voor de naaktheid domineert en<br />

doet hem in zijn gouden schulp kruipen.<br />

4.<br />

Ik probeer me in hem te verplaatsen, in <strong>deze</strong> zoekende, die<br />

door Matteüs jongeman wordt genoemd omdat hij nog veel<br />

moet leren. Tot dit punt is het herkenbaar. Maar <strong>deze</strong><br />

jongeman hééft al veel geleerd, onderhoudt leefregels die<br />

velen van ons met voeten treden. En dan krijgt hij ook nog<br />

dat onmogelijke voorstel, die beproeving: wie zou vandaag in<br />

staat zijn letterlijk afstand te doen van al zijn bezit? Ik zou het<br />

niemand durven vragen. Het is moeilijker voor ons om in het<br />

koninkrijk van God terecht te komen dan het voor een<br />

kameel is om door het oog van de naald te kruipen. Dat klinkt<br />

vrij onmogelijk.<br />

Geld is de zenuw van ons leven. De manier waarop we ons<br />

kleden, de telefoon in onze broekzak, de auto, de vakantie, in<br />

alles moeten we onze unieke identiteit kunnen uitdrukken en<br />

we investeren in cursussen om die nog beter te leren kennen.<br />

De rijkdom verwart ons, we bezitten haar niet, zij bezit ons,<br />

kenmerkt ons en hoe meer we ervan hebben, hoe moeilijker<br />

het wordt te knielen, ons bloot te geven, te laten zien wie we<br />

écht zijn.<br />

Onlangs werd de noodklok weer eens geluid over het<br />

mondiale hongerbeleid. Van de afspraken die gemaakt zijn<br />

om de honger in de wereld te bestrijden, is maar weinig<br />

terechtgekomen, het aantal mensen dat honger lijdt, is zelfs<br />

toegenomen, blijkt uit cijfers van de Verenigde Naties. We<br />

weten het: er is genoeg te eten voor iedereen. Maar het is<br />

verkeerd verdeeld. En wij hechten teveel aan onze eigen<br />

onevenredig grote voorraden, aan ons territorium. Het<br />

bedroeft ons dat er honger is, maar we kunnen onze eigen<br />

verzadiging niet loslaten en dat bedroeft ons misschien nog<br />

wel meer.<br />

5.<br />

‘Wie kan er dan in godesnaam wél gered worden?’ vragen de<br />

leerlingen zich in paniek af. ‘Bij de mensen kan dat niet, maar<br />

bij God kan alles,’ aldus Jezus. Hij stelt zijn vrienden gerust,<br />

het zal hen wel lukken, sterker nog: ze zullen op tronen<br />

zetelen, misschien nog wel groter dan die van die rijke<br />

jongeman. Juist omdat ze alles hebben achtergelaten, zullen ze<br />

het in honderdvoud terugkrijgen.<br />

Het <strong>hele</strong> verhaal draait zich om:<br />

rijken worden armer,<br />

armen krijgen meer,<br />

laatsten worden eersten,<br />

hogen vallen neer.<br />

6.<br />

Eindigt het verhaal hier? Nee, niet in alles hoeven we ons met<br />

de rijke jongeman te identificeren. Als je strikt alle geboden en<br />

leefregels naleeft die je opgedragen zijn, kun je je rechte rug<br />

niet meer buigen om te zien wat er onder je gebeurt. Dat is<br />

wat die jongeman overkomt, net zoals de man in dat<br />

overbekende joodse verhaaltje. Hij ligt op de grond diep in<br />

gebed terwijl zijn kind in de hoek erbarmelijk ligt te huilen.<br />

Zijn vader komt de kamer binnen en ziet het huilende kind.<br />

Als hij zijn biddende zoon er op wijst zegt die: ‘ik was in God<br />

13<br />

verzonken,’ waarop de vader antwoordt: ‘Wie in God<br />

verzonken is, ziet zelfs de vlieg die over de muur kruipt.’<br />

God zit niet in het strikt volgen van voorschriften, God zit<br />

niet in spullen, hoe goddelijk mooi die ook mogen zijn. God<br />

zit in mensen om ons heen; de huilende in de hoek, de laatste,<br />

de weggestuurde, de geliefde, de vriend. Dáár moet je naast<br />

gaan zitten. Goed naar luisteren en ontdekken hoeveel<br />

schatten hun harten en hoofden bezitten.<br />

7.<br />

En er is meer speelruimte; letterlijk en figuurlijk. Volgens<br />

sommige bijbeluitleggers was ‘het oog van de naald’ eigenlijk<br />

een poort in Jeruzalem. Een poort die zó laag is dat het voor<br />

kamelen onmogelijk is er rechtop onderdoor te lopen. De<br />

enige manier waarop dat lukt, is door nederig te worden;<br />

ervoor door de knieën te gaan en je er door anderen<br />

doorheen te laten duwen. Dán kan het.<br />

Je identiteit ontleen je aan de ander, aan elkaar en soms moet<br />

je dingen loslaten, op je knieën gaan, maar dát levert grote<br />

rijkdom op.<br />

Zo moge het zijn.<br />

*<br />

2.<br />

FRANCISCUS, BIJVOORBEELD<br />

Kees Kok<br />

Franciscus, de zoon van Pietro Bernardone, een rijke<br />

lakenkoopman te Assisi, Italië, werd in 1181of 1182 geboren<br />

als Giovanni Bernardone, terwijl zijn vader in zijn geliefde<br />

Frankrijk inkopen deed. Bij zijn thuiskomst doopte hij<br />

Giovanni om in Franciscus, Fransoosje. Franciscus groeide<br />

op tot een vrolijke Frans. Als jongeman organiseerde hij, van<br />

het geld van zijn vader, ruige dansfeesten in de straten van<br />

Assisi en betaalde graag de rekeningen, en was mede daardoor<br />

uiterst populair. Zijn vader had daar kennelijk geen moeite<br />

mee. Zolang de feestgangers maar in zijn kleren dansten.<br />

Maar op zekere dag veranderde er iets. Franciscus begon het<br />

geld van zijn vader steeds vaker weg te geven aan de bedelaars<br />

en lepralijders die hij tegenkwam<br />

Wat had hem daartoe gebracht? Er was in die eerste jaren van<br />

de twaalfde eeuw, zoals wel vaker voorkomt, sprake van een<br />

groeiende kloof tussen rijk en arm, een maatschappelijke<br />

tweedeling. De steden - stadstaten - waren in opkomst en in<br />

die steden bloeide de handel. Kooplieden als Bernardone<br />

werden schatrijk door de oude feodale adel en de kerkelijke<br />

gezagdragers te voorzien van luxe kleding en exclusieve<br />

etenswaren. Tegelijkertijd groeide de onderlinge concurrentie<br />

tussen de steden, die regelmatig escaleerde in bloedige<br />

oorlogjes, zoals die tussen Assisi en Perugia. In die oorlogen<br />

mocht telkens een deel van de jeugd eervol sneuvelen. Ook<br />

Franciscus nam er op verdienstelijke wijze aan deel.<br />

En in rustiger dagen van wapenstilstand trok hij als<br />

vertegenwoordiger van de firma Bernardone door het<br />

Italiaanse land en werd daarbij steeds weer geconfronteerd<br />

met het menselijke afval van <strong>deze</strong> vroegkapitalistische<br />

maatschappij. Wie niet kon bogen op staat en stand of<br />

beschikte over aanzienlijke hoeveelheden geld, telde als mens<br />

niet mee. Tegelijkertijd zag hij de adel en de clerus rondrijden<br />

op paarden met gouden bitten en zich in zijden gewaden<br />

tegoed doen aan tafelweelde, dronkenschap en veelwijverij,


terwijl het kerkelijk leven en de kerkgebouwen in verval<br />

raakten. Op een dag hoort Franciscus tijdens een mis de<br />

evangelietekst voorlezen over de rijke jongeling: ‘Als je<br />

volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop je bezit en geef het aan<br />

de armen…’ En een andere keer hoort hij de woorden<br />

waarmee Jezus zijn leerlingen de wereld in stuurt: ‘Neem niets<br />

mee voor onderweg, geen stok, geen reiszak, geen geld...’<br />

(Lukas 9:3).<br />

Die woorden deden hun werk; ze raakten hem in zijn hart. Ze<br />

worden voor hem de gloeiende kern van het evangelie. Hij<br />

‘bekeert’ zich, hij zet die woorden in daden om en voortaan<br />

ziet hij de wereld omgekeerd: de onderliggenden staan voor<br />

hem bovenaan, en de hoogstaanden vallen van hun voetstuk.<br />

Hij gaat niet in de aanval, richt geen politieke partij op,<br />

predikt geen revolutie, maar verklaart eenvoudig zijn liefde<br />

aan ‘Vrouwe Armoede’ en vraagt haar ten huwelijk.<br />

Vierentwintig jaar oud is hij dan. Om aan de huwelijkse<br />

voorwaarden te voldoen, neemt hij afstand van alles wat hij<br />

bezit: zijn status, zijn geld, de opvolging in het bedrijf van zijn<br />

vader. Op een dag besluit hij het geld van een lakenverkoop<br />

in Perugia te investeren in de restauratie van een verwaarloosd<br />

kerkje in San Damiano: heel de kerk was immers toe aan een<br />

grondige hervorming, en je moest ergens beginnen. Maar dan<br />

verliest zijn vader zijn geduld. Hij klaagt Franciscus aan<br />

wegens verspilling van familiekapitaal en daagt hem voor het<br />

bisschoppelijk gerecht.<br />

We schrijven het jaar 1206, achthonderd jaar geleden. Op het<br />

plein voor het bisschoppelijk paleis van Assisi ontdoet<br />

Franciscus zich ten overstaan van de bisschop en zijn vader,<br />

en voor de ogen van het samengestroomde volk van al zijn<br />

kleren. Als ook zijn onderkleed op de grond valt gooit de<br />

geschokte bisschop haastig zijn eigen mantel over zijn blote<br />

lijf.<br />

Van nu af aan speelt geld voor hem geen enkele rol meer;<br />

geen bezit, geen huis, geen bed, geen paard. Heel de natuur is<br />

zijn huis, de armen en de dieren zijn huisgenoten. Hij zoekt<br />

en vindt God in die armen, bij de dieren, in de natuur. Hij<br />

overnacht in grotten, vervallen kerkjes en schuren, en zwerft<br />

door het mooie, maar vaak ook onherbergzame landschap<br />

van Umbrië en praat honderduit over zijn ontdekking, over<br />

de schoonheid van Vrouwe Armoede. En, zo gaat het verhaal,<br />

als er niemand is die luisteren wil, spreekt hij tot de vissen en<br />

de vogels. Franciscus breekt zo op radicale en groteske wijze<br />

met de cultuur, met de bestaande orde van zijn dagen. Hij<br />

krijgt volgelingen: vaak rijke en ontwikkelde mannen en<br />

vrouwen van stand, zoals zijn geliefde Clara Favarone, een<br />

jonkvrouw van achttien, oermoeder van de orde der<br />

Clarissen.<br />

Franciscus zocht niet de confrontatie met het kerkelijk gezag.<br />

De kerk als wereldlijke macht die oorlogen voerde, koningen<br />

kroonde en afzette, en ketters vervolgde, was in die tijden nog<br />

volkomen vanzelfsprekend. Maar hij stelde er een ander soort<br />

kerk tegenover: een ongeordende orde, waarin bezitloosheid<br />

vooropstond, machtsposities taboe waren, de krijgseed en het<br />

dragen van wapens verboden.<br />

Veel tijdgenoten, niet alleen zijn volgelingen, hebben getuigd<br />

van Franciscus’ fascinerende persoonlijkheid. Zo wordt<br />

verteld dat in die tijd, toen alle ridders van Europa optrokken<br />

naar het ‘Heilige Land’ om met hun kruistochten het graf van<br />

Christus op de moslims te heroveren, ook Franciscus met een<br />

aantal broeders de Middellandse Zee overstak naar Egypte<br />

om in Damiate ontwapenende pogingen te doen de strijdende<br />

partijen te verzoenen. Hij ging zonder toestemming van de<br />

kruisridders en zonder escorte naar het vijandelijke kamp om<br />

14<br />

met de sultan Melek van gedachten te wisselen over het<br />

mooie evangelie met zijn gloeiende kern en hem zo om te<br />

praten. Melek was diep van hem onder de indruk. Want<br />

terwijl de christenheid, paus Innocentius III voorop, de islam<br />

identificeerde met het Beest uit de Apocalyps, noemde<br />

Franciscus de moslims zijn broeders en verklaarde tegenover<br />

de sultan dat Christus de moslims meer liefhad dan zijn graf.<br />

Daar kunnen we achthonderd jaar na dato nog wat van leren!<br />

Het heeft natuurlijk niet mogen baten, de strijd ging door,<br />

maar zijn nagedachtenis heeft langer stand gehouden dan die<br />

van Innocentius III. En niemand kan de invloed schatten die<br />

het voorbeeld van Franciscus heeft gehad op de grote<br />

hervormers van kerk en maatschappij die na hem zijn<br />

gekomen.<br />

Franciscus was een vrij man. Vrij van alles wat mensen onvrij<br />

maakt: hypothecaire leningen, overvolle agenda’s, zorgen over<br />

eten en kleding, stress en overgewicht. Hij zaaide bronnen<br />

van solidariteit uit in een woeste samenleving. Hij ontplooide<br />

zijn menszijn, zijn ‘zelf’, door zoveel mogelijk mensen om<br />

hem heen gelukkig te maken. En hij was niet bang, niet<br />

‘vervaard’ voor de grootste liefde: het opgeven van heel zijn<br />

bezit.<br />

Op zijn vele voettochten door Italië zong hij graag en veel; hij<br />

ging ‘op de vleugels van een lied’, van zijn eigen liederen ook,<br />

zoals zijn beroemde Zonnelied. Als een van de eerste westerse<br />

mensen zag hij de natuur niet als een bedreiging, maar als één<br />

grote tuin, waarin ‘zuster water’ altijd nuttig en nederig,<br />

kostbaar en zuiver, ‘doorschijnend’ aanwezig was. Hij kende<br />

geen angst voor wilde dieren, ziekte en pijn - en zelfs de dood<br />

noemde hij ‘zusje’.<br />

Achthonderd jaar na de scène op het Bisschopsplein in Assisi<br />

spreekt Franciscus nog steeds tot de verbeelding. Tallozen<br />

hebben hem in meer of mindere mate nagevolgd - in<br />

kloosters, maar ook als een verborgen tegenbeweging in de<br />

maatschappij: een eeuwenoud bondgenootschap van<br />

vrijwillige met onvrijwillige armen. Zijn radicale keuze is nog<br />

altijd een open uitnodiging; een uitdaging die nooit uit de tijd<br />

raakt en die in de schoot van de ekklesia altijd in ere<br />

gehouden moet worden, in de hoop dat er ooit weer jongens<br />

en meisjes, mannen en vrouwen zullen zijn, die het erop<br />

wagen, die doen wat bij mensen onmogelijk, maar wat in de<br />

loop der geschiedenis niet godsonmogelijk gebleken is. Zo<br />

moge het zijn.<br />

Gezongen: Lied om vrijheid, VL 796<br />

Ingezonden brief<br />

Nieuwe wereld/nieuwe aarde<br />

Reactie op Alex van Heusden, Bijbelse spiritualiteit<br />

Uit een recent onderzoek onder bezoekers van de<br />

Amsterdamse Studentenekklesia bleek dat mensen zich storen<br />

aan de manier waarop ‘het mystieke element’ in de diensten<br />

daar aan de orde komt - of eigenlijk weinig aan de orde komt,<br />

en dan nogal eens smalend wordt afgedaan. Om in <strong>deze</strong><br />

lacune te voorzien hield Alex van Heusden op 24 september<br />

jongstleden een toespraak over ‘De spiritualiteit van de bijbel’,<br />

afgedrukt in de vorige <strong>Maandbrief</strong>. Hoe wonderlijk om juist in<br />

<strong>deze</strong> toespraak weer een alinea aan te treffen die riekt naar<br />

minachting. Van Heusden schrijft: ‘Er bestaat een spiritualiteit<br />

die draait om het eigen “ik” Om geluk te vinden in de eigen,<br />

beperkte context. Daar is de bijbel niet gelukkig mee.’


Om te beginnen is het niet sterk kritiek te uiten zonder man<br />

en paard te noemen. Want over wie heeft Van Heusden het<br />

hier? En waaruit blijkt volgens hem dat <strong>deze</strong> mensen zich<br />

richten op het geluk van ieder-voor-zich?<br />

Als Van Heusden doelt op de nieuwetijdsstroming waar<br />

Eckhart Tolle momenteel de bekendste vertolker van is (‘Een<br />

nieuwe aarde’), slaat hij de plank mis. Het is zeker waar dat<br />

Tolle c.s. in de eerste plaats zelfreflectie aanmoedigen; studie<br />

en training van de (eigen) geest. Het perspectief is daarbij<br />

echter juist, net als in het boeddhisme - waar de stroming<br />

mijns inziens zwaar op leunt -, dat je daardoor krachtiger en<br />

effectiever je rol in de samenleving als geheel kunt vervullen.<br />

Uitgangspunt is dat ‘het alles-gevoel’ waar <strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />

op 30 juli ook over preekte, het je verbonden-weten, de kern<br />

van ieder mens uitmaakt en door training beter tot<br />

uitdrukking kan worden gebracht. De gedachtegang is dat<br />

men alles wat <strong>deze</strong> verlichte staat in de weg staat, zoveel<br />

mogelijk in zichzelf probeert op te lossen, om daardoor<br />

werkelijk iets te kunnen betekenen voor de wereld. Zodat die<br />

nieuwe wereld, waar in de Amsterdamse Studentenekklesia<br />

iedere week brood en wijn voor gedeeld worden, inderdaad in<br />

zicht kan komen.<br />

Als Van Heusden ‘verzoening nastreven’ als hoogste vorm<br />

van spiritualiteit beschouwt, zoals hij preekt, kan hij beter niet<br />

beginnen met een tegenstelling te suggereren die niet bestaat.<br />

Klazien Kruisheer, Amsterdam<br />

*<br />

Reactie op Klazien Kruisheer<br />

In de diensten van de Amsterdamse Studentenekklesia is ‘het<br />

mystieke element’ vooral te vinden in de liederen. Jou gezocht<br />

bij dag. / Dacht in licht woon jij. / Breek de duisternis. Maar ook in<br />

die liederen is het bijbelse visioen van gerechtigheid, de hoop<br />

op het aanbreken van een nieuwe wereld volop aanwezig, het<br />

vormt er zelfs de kern van. Ach jullie verlichten, ontrukten, / als je<br />

niet liefhebt je naaste, / je verre naaste geen recht doet…<br />

Er is bij mij geen sprake van minachting. Ook had ik niet<br />

primair de nieuwetijdsstroming op het oog en het<br />

gedachtegoed van Eckhart Tolle ken ik niet. Ik doelde vooral<br />

op vormen van geprivatiseerde religie zoals die in de<br />

christelijke kerken welig tieren, zonder een spoor van<br />

aandacht voor de politiek-maatschappelijke strekking van het<br />

bijbelverhaal.<br />

Alex van Heusden<br />

PAULUS AAN DE ROMEINEN 3<br />

(Vervolg inleiding)<br />

Alex van Heusden<br />

Dit is de derde aflevering van een serie artikelen over de brief van Paulus<br />

aan de Romeinen.<br />

De brief van Paulus aan de Romeinen is geen vroegchristelijk,<br />

maar een joods-messiaans schrijven. Joods-messiaans wil<br />

zeggen dat we de Romeinenbrief moeten lezen als een politiek<br />

document. Paulus, die joodse messiasijveraar, schrijft over de<br />

verhouding tussen joden en gojiem onder het Romeinse<br />

wereldbestel.<br />

Drie factoren bemoeilijken zijn opgave. Allereerst, Paulus<br />

schrijft niet zomaar een gemeente aan, maar die in Rome - de<br />

15<br />

hoofdstad van het imperium waar de keizer resideert en de<br />

senaat bijeenkomt. Vervolgens, de ekklesia van Rome is niet<br />

door Paulus opgezet en ook nog niet door hem bezocht.<br />

Alleen via derden weet hij van de conflicten die daar spelen.<br />

In zijn brief aan de Galaten - Galatië is een landstreek in het<br />

midden van Klein-Azië, het huidige Turkije, maar ook de<br />

naam van een Romeinse provincir die een groter gebied<br />

omvat - snijdt Paulus <strong>deze</strong>lfde themata aan als in de<br />

Romeinenbrief - ‘thora’, ‘rechtvaardiging’, ‘rechtvaardiging’, in<br />

de context van de relatie tussen joden en gojiem -, maar trekt<br />

hij buitengewoon fel van leer om zijn gezag te doen gelden.<br />

De gemeenten in Galatië zijn immers ‘zijn’ gemeenten, door<br />

hem begonnen en hij weet wie daar zijn tegenstanders zijn. In<br />

de Romeinenbrief loopt hij op kousenvoeten om vooral<br />

niemand voor het hoofd te stoten en zo veel mogelijk<br />

aangeschrevenen te winnen voor zijn ‘goede nieuws’.<br />

Tenslotte, Paulus richt zich in zijn brief niet alleen tot de<br />

ekklesia van Rome - joden en niet-joden samen, maar allen<br />

leerlingen van Jezus Messias; hij wil ook de overige joden<br />

bereiken: ‘Paulus, slaaf van Jezus Messias … aan allen die in<br />

Rome zijn’ (Romeinen 1:1.7).<br />

We lezen een brief uit een ver verleden. Een brief lezen vraagt<br />

om een andere instelling dan, bijvoorbeeld, een verhaal lezen.<br />

Brieven als die van Paulus en zijn leerlingen - de school van<br />

Paulus - zijn een vertoog, en dat is iets heel anders dan een<br />

vertelling. Deze brieven vertolken een of meer standpunten<br />

over een of ander onderwerp en zijn volgens een bepaalde<br />

redeneertrant opgezet. In de brief aan de Romeinen is het<br />

grote thema de verhouding tussen joden en gojiem, maar - en<br />

dat kan niet vaak genoeg worden onderstreept - niet alleen de<br />

relatie tussen joden en ‘die van de volkeren’ in de ekklesia is<br />

hier in het geding, ook de betrekking met de andere joden<br />

behoort tot dit centrale thema. Dat maakt de Romeinenbrief<br />

uniek, vergeleken met de andere brieven van Paulus.<br />

Door de brief aan de Romeinen te lezen worden wij getuigen<br />

van conflicten die zich voordoen in en rond de ekklesia in de<br />

hoofdstad van het imperium. Welke die conflicten precies<br />

zijn, moeten we afleiden uit wat Paulus daarover schrijft. Uit<br />

Rome zelf hebben we geen rechtstreekse informatie daarover.<br />

Sterker nog, van de vroege ekklesia aldaar weten we nagenoeg<br />

niets. Ook niet wanneer die begonnen is en ook niet door wie.<br />

Meer dan eens hebben bijbelgeleerden zich de vraag gesteld<br />

of de Romeinenbrief toch niet meer is dan een brief alleen,<br />

dat wil zeggen: een gelegenheidsgeschrift, toegesneden op een<br />

lokale situatie, in een gegeven historische en ook<br />

sociologische context. Er zijn exegeten die geneigd zijn <strong>deze</strong><br />

brief te lezen als een theologisch traktaat, waarbij de inhoud<br />

vooropstaat en de geadresseerden op de tweede plaats komen.<br />

Men kan zich afvragen of dit een vruchtbare benadering is,<br />

een ‘hermeneutiek’ die echt iets oplevert. Het is toch déze<br />

inhoud die Paulus aan déze geadresseerden wil overbrengen.<br />

In zijn commentaar op de Romeinenbrief, Die grosse Hoffnung.<br />

Paulus An die Römer (Alektor Verlag, Berlin 1998), schrijft de<br />

Duitse exegeet Gerhard Jankowski: ‘In de Romeinenbrief<br />

brengt Paulus zoiets als de summa van zijn messiaanse<br />

denken en handelen, zijn praxis. Dit schrijven is een<br />

verhandeling over het probleem: ‘am Jisra’el en de gojiem, het volk<br />

Israël en de andere volkeren, en over zijn oplossing. Het is<br />

geschreven zoals toen de leraren van Israël schreven.’<br />

Messiaans denken én handelen, theorie én praktijk: die horen<br />

onlosmakelijk bij elkaar. Romeinen 1-11 vormen de neerslag<br />

van Paulus’ messiaanse denken. Vanaf Romeinen 12<br />

bespreekt Paulus het messiaanse handelen.


Proeve van een indeling van de Romeinenbrief:<br />

I. 1:1-15 Aanhef en dankwoord<br />

1:1-7 Aanhef en groet<br />

1:8-15 Dankwoord<br />

II. 1:16 - 11:36 Eén evangelie voor Jood en Griek<br />

1:16-17 These: één evangelie van vertrouwen voor<br />

Jood en Griek<br />

1:18 - 3:20 De toorn van God<br />

1:18-32 Treft de Griek<br />

2:1 - 3:8 Treft ook de Jood<br />

3:9-20 Jood en Griek beiden<br />

onrechtvaardig voor God<br />

3:21 - 4:25 Het messiaanse visioen:<br />

gerechtigheid en vertrouwen<br />

3:21-31 Jom Kippoer<br />

4:1-25 Midrasj: de belofte aan Abraham<br />

5:1 - 8:39 Het nieuwe bestel in de messias<br />

5:1-11 Vrede bij God<br />

voor Jood en Griek<br />

5:12 - 6:23 Het nieuwe bestel<br />

is vrij van de zonde<br />

5:12-21 Typologie: eerste en tweede<br />

Adam<br />

6:1-11 Van dood naar leven<br />

6:12-23 Van dienst naar dienst<br />

7:1-6 Het nieuwe bestel en de thora<br />

7:7-25 Tweeërlei thora<br />

8:1-11 De geïnspireerde thora<br />

van het leven<br />

8:12-17 Erfgenamen<br />

8:18-30 Nieuwe tijd, nieuwe wereld,<br />

nieuwe mens<br />

8:31-39 Waarop men bouwen kan<br />

(doxologie)<br />

9:1 - 11:36 De gojiem en Israël<br />

9:1-5 Zij zijn Israëlieten<br />

9:6-33 Wie is Israël?<br />

9:6-13 Hoe Israël wordt<br />

9:14-18 Uitverkiezing<br />

9:19-29 Geroepen<br />

9:30-33 Steen des aanstoots<br />

10:1-21 De zaak waarom het draait:<br />

gerechtigheid uit vertrouwen<br />

10:1-3 Zaak van het hart<br />

10:4-8 Het woord dat nabij is:<br />

vertrouwen<br />

10:9-13 Belijden<br />

10:14-17 Horen<br />

10:18-21 Vragen<br />

11:1-36 Pleidooi voor Israël<br />

11:1-6 Volk van God: de rest<br />

11:7-10 Volk van God: de overigen<br />

11:11-15 Volk van God: leven uit de<br />

doden<br />

11:16-24 Heilige wortel<br />

11:25-36 Open geheim<br />

16<br />

III. 12:1 - 15:13 Aansporingen tot gemeenschappelijke<br />

praktijk<br />

12:1-2 Het nieuwe denken<br />

12:3-16 Eén lichaam in messias<br />

12:17 - 13:14 Omgang met het kwaad<br />

12:17-20 Vrede maken<br />

12:21 - 13:7 Omgang met heersende<br />

macht<br />

13:8-10 Solidariteit<br />

13:11-14 Bevrijding is nabij<br />

14:1 - 15:13 Messiaanse gemeenschap<br />

14:1-12 Onderlinge verschillen<br />

14:13-23 Onderlinge opbouw<br />

15:1-6 Eensgezind<br />

15:7-13 Wederzijdse aanvaarding<br />

IV 15:14 - 16:27 Slot van de brief<br />

Wordt vervolgd<br />

15:14-21 Meer dan brutaal geschreven<br />

15:22-29 Toekomstplannen<br />

15:30-33 Wensen<br />

16:1-2 Aanbeveling: Phoibè<br />

16:3-16 Groeten<br />

16:17-20 Waarschuwing<br />

16:21-23 Groeten van medewerkers<br />

16:25-27 Doxologie<br />

Mens op aarde<br />

LIEDDAG DOMINICUS<br />

Amsterdam, 17 maart 2007<br />

Op zaterdag 17 maart 2007 wordt in de Dominicuskerk te<br />

Amsterdam (ingang achterzijde, Korte Korsjespoortsteeg)<br />

weer een lieddag gehouden met als hoofdthema: Mens op aarde<br />

Tijdens <strong>deze</strong> lieddag zal onder andere een aantal nieuwe<br />

liederen van Antoine Oomen worden ingestudeerd.<br />

Aan het eind van de dag (16.00-17.00 uur) zal het koor voor<br />

nieuwe Nederlandse religieuze muziek, onder leiding van Antoine<br />

Oomen <strong>deze</strong> liederen ( en een paar oudere) samen met de<br />

aanwezigen (volkspartij) in een liturgisch concert doorzingen.<br />

De lieddag staat onder leiding van Tom Löwenthal;<br />

begeleiding: Henri Heuvelmans.<br />

Ten geleides en toelichtingen: Kees Kok<br />

Tijden: aanvang 10.30 uur; kerk open 10.00 uur; pauze 12.30-<br />

13.30 en 15.30-16.00 uur; afsluiting 16.00-17.00 uur.<br />

Deelname: € 15,- per persoon, inclusief koorpartijen.<br />

Betaling - liefst gepast - aan de ingang van de kerk.<br />

Opgave: vóór 10 maart 2007 noodzakelijk, liefst per e-mail.<br />

(Bij verhindering graag annuleren!)<br />

e-mail: leerhuis@leerhuisenliturgie.nl telefoon: 020 6256940

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!