30.08.2013 Views

de invloed van de buurt - Maatschappijwetenschappen - Universiteit ...

de invloed van de buurt - Maatschappijwetenschappen - Universiteit ...

de invloed van de buurt - Maatschappijwetenschappen - Universiteit ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

DE INVLOED VAN DE BUURT<br />

redactie:<br />

Sako Musterd<br />

Ad Goethals<br />

SISWO-publicatie nr. 404<br />

Amsterdam, SISWO, 1999


Omslag ontwerp: Peter <strong>de</strong> Kroon<br />

ISBN 90-6706-154-9<br />

SISWO/Instituut voor <strong>Maatschappijwetenschappen</strong><br />

Samenwerkingsorgaan voor sociaal-wetenschappelijk on<strong>de</strong>rzoek.<br />

Opgericht 30 november 1960.<br />

Het bureau is gevestigd: Plantage Mui<strong>de</strong>rgracht 4,<br />

1018 TV Amsterdam<br />

telefoon: 020-5270600 fax: 020-6229430<br />

© 1999. Niets uit <strong>de</strong>ze uitgave mag wor<strong>de</strong>n verveelvuldigd en/of<br />

openbaar gemaakt door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> druk, fotokopie, microfilm<br />

of welke an<strong>de</strong>re wijze ook, zon<strong>de</strong>r voorafgaan<strong>de</strong> toestemming<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> uitgever.<br />

No part of this book may be reproduced in any form by print,<br />

photoprint, microfilm or any other means without the prior<br />

written permission from the publisher.


Inhoud<br />

TEN GELEIDE<br />

INLEIDING 2<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

1 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 2<br />

2 Doet <strong>de</strong> omgeving er toe? Amsterdams en an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoek naar effecten <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> omgeving. 3<br />

3 Opzet <strong>van</strong> <strong>de</strong> publicatie 3<br />

UNDERSTANDING THE NEIGHBOURHOOD EFFECT 8<br />

Michael Dear<br />

1 Introduction 8<br />

2 A Family of Human Services Delivery Mo<strong>de</strong>ls 10<br />

3 Agenda for Future Research 12<br />

HET OMGEVINGSEFFECT, DE PROBLEMATIEK VAN<br />

HET VASTSTELLEN VAN ‘GETTO-EFFECTEN’ 13<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo & Wim Ostendorf<br />

1 Inleiding 13<br />

2 Kennistekort? Een beknopte literatuurbeschouwing 13<br />

3 Een poging tot empirische on<strong>de</strong>rbouwing 16<br />

4 Kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en sociale participatie 19<br />

5 Conclusie 22<br />

POLITIEKE VOORKEUR EN KERKBEZOEK: TWEE VOOR-<br />

BEELDEN VAN DE INVLOED VAN DE BEVOLKINGS-<br />

SAMENSTELLING VAN DE WOONOMGEVING 24<br />

Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

1 Inleiding 24<br />

2 Hoe wor<strong>de</strong>n compositionele effecten gemeten 25<br />

3 Politieke voorkeur 28<br />

4 Kerkbezoek 30<br />

5 Aanbevelingen 34


DE INVLOED VAN OMGEVINGSFACTOREN ALS<br />

URBANISATIE EN SOCIAAL-ECONOMISCHE<br />

DEPRIVATIE OP PSYCHIATRISCHE OPNAMEN. 40<br />

Jack Dekker, Jaap Peen<br />

1 Inleiding 40<br />

2 Verschillen in urbanisatiegraad 41<br />

3 Verschillen tussen stadswijken 43<br />

4 Theoretische verklaringen 45<br />

5 Slot 47<br />

DE INVLOED VAN BUURT EN REGIO OP SCHOOLLOOP-<br />

BANEN, AMSTERDAM EN ENSCHEDE VERGELEKEN 54<br />

Peter Gramberg<br />

1 Inleiding 57<br />

2 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio: theorie 58<br />

3 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>: theorie 60<br />

DE INVLOED VAN BUURTKENMERKEN OP<br />

CRIMINALITEIT VAN JONGE INWONERS 84<br />

Ben Rovers<br />

1 Probleemstelling 84<br />

2 De geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> stad 86<br />

3 Jeugd<strong>de</strong>linquenten en <strong>buurt</strong>en in Rotterdam 91<br />

4 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren 100<br />

5 Samenvatting en discussie 107<br />

OVER DE AUTEURS 114


Ten Gelei<strong>de</strong><br />

Recent besteed<strong>de</strong> <strong>de</strong> lan<strong>de</strong>lijke pers veel aandacht aan problemen op het niveau<br />

<strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en wijk. Het is interessant, dat SISWO na een kort tijdsinterval twee<br />

publicaties uitbrengt, waarin aandacht wordt gevraagd voor <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> en <strong>de</strong><br />

rationaliteit <strong>van</strong> ontwikkelingen op <strong>buurt</strong>niveau. Het gaat hier niet uitsluitend<br />

om inspelen op <strong>de</strong> actualiteit, er zijn nieuwe mogelijkhe<strong>de</strong>n ontwikkeld om<br />

analyses uit te voeren op kleinschalig niveau. In voorliggen<strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l treft U<br />

<strong>de</strong>ze aan, waaron<strong>de</strong>r zelfs een analyse op postco<strong>de</strong>niveau.<br />

De twee SISWO-publicaties zijn bei<strong>de</strong>n product <strong>van</strong> samenwerking. "De<br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>" is resultaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> Werkgroep Mathematische Geografie<br />

en Planologie (MG&P) en <strong>van</strong> het Amsterdam Study Centre for the<br />

Metropolitan Environment (AME). AME is aangesloten bij <strong>de</strong> nationale on<strong>de</strong>rzoekschool<br />

Netherlands Graduate School of Housing and Urban Research<br />

(NETHUR). Bij <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> "Buren en <strong>buurt</strong>en" zijn twee<br />

on<strong>de</strong>rzoekscholen betrokken: NETHUR en het Interuniversitary Center for<br />

Social Science and Methodology (ICS).<br />

In tien jaar tijds is dit <strong>de</strong> zeven<strong>de</strong> SISWO-publicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> werkgroep MG&P.<br />

Daarnaast verschenen in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> perio<strong>de</strong> een tweetal “special issues” in<br />

Engelstalige tijdschriften alsme<strong>de</strong> een aantal werkdocumenten. De naam <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

werkgroep duidt op bijzon<strong>de</strong>re aandacht voor methodisch-technische<br />

vraagstukken. Er is bovendien een relatie met actuele maatschappelijke<br />

vraagstukken. Zo slaagt <strong>de</strong> werkgroep er in vrijwel alle gevallen in om naast<br />

universitaire on<strong>de</strong>rzoekers ook auteurs te werven, die in <strong>de</strong> praktijk werkzaam<br />

zijn.<br />

Na het afsluiten <strong>van</strong> een meerjarig project rond mo<strong>de</strong>lontwikkeling en<br />

beslissingson<strong>de</strong>rsteuning bij Geografische Informatie Systemen, ontstond bij <strong>de</strong><br />

werkgroep-MG&P <strong>de</strong> behoefte "het verhaal" en niet langer "<strong>de</strong> metho<strong>de</strong>" op <strong>de</strong><br />

voorgrond te stellen. De voorliggen<strong>de</strong> publicatie is een eerste proeve <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

nieuwe oriëntatie.<br />

De publicatie heeft een bijzon<strong>de</strong>r karakter, omdat zij tevens een essay bevat<br />

<strong>van</strong> SISWO’s eerste buitenlandse fellow: prof. Dr. Michael Dear, sociaalgeograaf<br />

, en verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> University of Southern California. Het essay is<br />

resultaat <strong>van</strong> een <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie workshops, die rond het bezoek <strong>van</strong> Dear in april<br />

en mei 1998 zijn georganiseerd.<br />

Dr. Erik <strong>de</strong> Gier<br />

Directeur SISWO / Instituut voor <strong>Maatschappijwetenschappen</strong><br />

1


2<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

Inleiding<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

1 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

Maakt het uit in wat voor <strong>buurt</strong> je woont? Heeft <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> <strong>invloed</strong> op je<br />

maatschappelijke ontplooiing? Kan een <strong>buurt</strong> ziek maken of criminaliteit in<br />

<strong>de</strong> hand werken? Niet ie<strong>de</strong>reen zal <strong>de</strong>ze vragen op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> manier<br />

beantwoor<strong>de</strong>n. Mensen kunnen on<strong>de</strong>r die vraag uitkomen, door op te merken<br />

dat beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> vragen aan plaats en tijd gebon<strong>de</strong>n is. Hier ligt<br />

echter ook een omvatten<strong>de</strong>r vraag: “doet <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> er toe?”<br />

Deze vraag staat centraal in het voor U liggend werk.<br />

Veel verschijnselen kenmerken zich door een ongelijke ver<strong>de</strong>ling over <strong>de</strong><br />

ruimte; met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n, verschijnselen komen in ongelijke mate voor<br />

op verschillen<strong>de</strong> plekken in ste<strong>de</strong>n en op het platteland. De achtergron<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> die ongelijke ruimtelijke spreiding kunnen in verschillen<strong>de</strong> richtingen<br />

wor<strong>de</strong>n gezocht. Doorgaans wor<strong>de</strong>n verklaringen voor <strong>de</strong> ongelijkheid gezocht<br />

bij an<strong>de</strong>re kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n. Tot <strong>de</strong>ze ‘an<strong>de</strong>re’<br />

kenmerken behoren tevens <strong>de</strong> omgevingseffecten: <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgeving. Als <strong>de</strong> omgevingseffecten zijn opgebouwd uit <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n die tezamen <strong>de</strong> omgeving bepalen, spreekt men dan <strong>van</strong><br />

compositie-effecten. In <strong>de</strong>ze publicatie stellen wij in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vraag<br />

of en in hoeverre vastgestel<strong>de</strong> ruimtelijke verschillen te verklaren zijn uit<br />

compositie-effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving, kortweg uit <strong>buurt</strong>compositie-effecten.<br />

We geven een voorbeeld ter verdui<strong>de</strong>lijking. Individuen kunnen in een<br />

sociaal isolement terechtkomen, maar dat zal ruimtelijk verschillen. Die<br />

ruimtelijke verschillen kan men toeschrijven aan an<strong>de</strong>re kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

betrokken individuen, zoals iemands leeftijd, of sociaal-economische positie,<br />

maar ook aan <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> personen. Zo kan men<br />

veron<strong>de</strong>rstellen dat een omgeving met veel kansarmen (te bepalen door <strong>de</strong><br />

kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> compositie <strong>van</strong> individuen te meten) een negatief effect<br />

heeft op <strong>de</strong> maatschappelijke participatie <strong>van</strong> individuen ter plekke en leidt<br />

tot individueel sociaal isolement. Er zou dan sprake zijn <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong>compositie-effect<br />

op sociaal isolement.<br />

Het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>buurt</strong>compositie-effecten heeft, wellicht met uitzon<strong>de</strong>ring<br />

<strong>van</strong> het veld <strong>van</strong> <strong>de</strong> geografie, geen grote vlucht genomen. Dat heeft<br />

ongetwijfeld me<strong>de</strong> te maken met gebrek aan ge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> - gelokaliseer<strong>de</strong> -<br />

gegevens, maar ook met gebrek aan i<strong>de</strong>eën omtrent <strong>de</strong> rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgevings<strong>invloed</strong>. Vaak werd die <strong>invloed</strong> slechts <strong>van</strong> aca<strong>de</strong>misch belang<br />

geacht. De aandacht voor omgevingseffecten neemt echter recent dui<strong>de</strong>lijk


Invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 3<br />

toe. In <strong>de</strong> ruimtelijke wetenschappen is het theoretische <strong>de</strong>bat over <strong>de</strong><br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘plaats’ weer helemaal terug, terwijl he<strong>de</strong>n ten dagen veel<br />

beleid zich kenmerkt door specifieke aandacht voor <strong>de</strong> omgeving; er wordt<br />

‘gebiedsgericht’ beleid gevoerd en er wor<strong>de</strong>n gebiedsgericht mid<strong>de</strong>len<br />

geallokeerd. Dikwijls is <strong>de</strong> veron<strong>de</strong>rstelling <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> omgevingseffecten<br />

<strong>de</strong> impliciete argumentatie voor een <strong>de</strong>rgelijk beleid. In <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l<br />

proberen we <strong>de</strong> aandacht voor <strong>de</strong>rgelijke effecten opnieuw, maar nu expliciet<br />

in discussie te brengen.<br />

2 Doet <strong>de</strong> omgeving er toe? Amsterdams en an<strong>de</strong>r<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving<br />

Zoals gezegd bestaat er binnen <strong>de</strong> geografie een dui<strong>de</strong>lijke belangstelling<br />

voor <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. In Ne<strong>de</strong>rland hebben in het<br />

bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> sociaal geografen aan <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam zich met<br />

dat effect beziggehou<strong>de</strong>n. Wij vermel<strong>de</strong>n dat specifiek omdat dit feit <strong>de</strong><br />

aanleiding heeft gevormd tot <strong>de</strong> organisatie <strong>van</strong> een <strong>van</strong> <strong>de</strong> studiedagen die<br />

aan <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l ten grondslag hebben gelegen. On<strong>de</strong>r aanvoering <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

hoogleraren Heinemeijer en Van Engelsdorp Gastelaars hebben <strong>de</strong> Amsterdamse<br />

geografen <strong>de</strong> conditioneren<strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> woon- en leefmilieus op<br />

het gedrag <strong>van</strong> betrokkenen bestu<strong>de</strong>erd (o.a. Van Engelsdorp Gastelaars<br />

1980, Van Engelsdorp Gastelaars e.a. 1983, Vijgen en Van Engelsdorp<br />

Gastelaars 1992 en Droogleever Fortuijn 1993); recente voorbeel<strong>de</strong>n, die<br />

daar op voortbouwen zijn het proefschrift <strong>van</strong> De Vos (1997) en het on<strong>de</strong>rzoek<br />

<strong>van</strong> Musterd & Ostendorf (1998). Aan <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam<br />

wordt het on<strong>de</strong>rzoek rond <strong>de</strong>ze thematiek nu in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het instituut<br />

voor ste<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rzoek en ruimtelijk beleid, het AME, verricht. De<br />

bijdragen <strong>van</strong> Musterd, Deurloo en Ostendorf; <strong>van</strong> De Vos en <strong>van</strong> Gramberg<br />

in <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l vormen daar<strong>van</strong> illustraties. Daarnaast wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rzoeksomgeving analyses verricht gericht op het vaststellen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale en fysieke omgeving op <strong>de</strong> mentale en fysieke<br />

gezondheid <strong>van</strong> individuen, on<strong>de</strong>r constant hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> leefstijl, leeftijd<br />

en sociaal-economische positie <strong>van</strong> betrokkenen.<br />

Buiten <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rzoekgroep wordt door tal <strong>van</strong> an<strong>de</strong>ren on<strong>de</strong>rzoek verricht<br />

naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving op allerlei verschijnselen. Hier volstaan we<br />

met een verwijzing naar <strong>de</strong> literatuur die in <strong>de</strong> diverse bijdragen is vermeld.<br />

3 Opzet <strong>van</strong> <strong>de</strong> publicatie<br />

Deze publicatie doet in hoofdzaak verslag <strong>van</strong> een studiedag <strong>van</strong> <strong>de</strong> SISWOwerkgroep<br />

mathematische geografie en planologie in samenwerking met <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rzoeksschool NETHUR (Netherlands Graduate School of Housing and<br />

Urban Research). Deze studiedag vond plaats in januari 1998. Nadien is door


4<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

SISWO nog een workshop georganiseerd met professor Michael Dear<br />

(University of Southern California, april 1998), in samenwerking met het<br />

on<strong>de</strong>rzoekinstituut AME (Amsterdam Study Centre for the Metropolitan<br />

Environment) <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam. Het resultaat <strong>van</strong> bei<strong>de</strong><br />

gebeurtenissen is een serie beschouwingen en verslagen op dit terrein. De<br />

bun<strong>de</strong>l had als ambitie om in het bijzon<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>buurt</strong>compositie<br />

effecten te presenteren. In enkele bijdragen is een wat ruimere omgevingsanalyse<br />

het uitgangspunt. Deze verbreding had als voor<strong>de</strong>el dat daardoor<br />

meer<strong>de</strong>re voorbeel<strong>de</strong>n uit diverse maatschappelijke sectoren aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong><br />

kon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n gesteld.<br />

De bun<strong>de</strong>l start met een bijdrage <strong>van</strong> Michael Dear die ons meeneemt in een<br />

tour d'horizon, waarbij <strong>buurt</strong>effecten geplaatst wor<strong>de</strong>n in een algemener<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> externaliteiten. Externaliteiten zijn onverwachte uitkomsten of<br />

neveneffecten, die verbon<strong>de</strong>n zijn aan locatie beslissingen. Dear richt zich<br />

vooral op locationele problemen bij maatschappelijke dienstverlening. Hij<br />

doet een voorstel om <strong>de</strong> complexe problematiek rond <strong>buurt</strong>effecten <strong>van</strong>uit<br />

vier verschillen<strong>de</strong> gezichtspunten te mo<strong>de</strong>lleren (<strong>de</strong> klant, <strong>de</strong> aanbie<strong>de</strong>r, <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> <strong>van</strong> ont<strong>van</strong>gst en <strong>de</strong> planner/politicus). Het is opmerkelijk hoe binnen<br />

een algemeen ka<strong>de</strong>r, waarbij veel nadruk wordt gelegd op <strong>de</strong> perspectieven<br />

<strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> actoren, <strong>de</strong> dichotomie tussen sociale en fysieke <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

geen geprononceerd element vormt. Opmerkelijk, omdat in het<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>buurt</strong>compositie effecten dikwijls wel veel nadruk wordt<br />

gelegd op <strong>de</strong>ze dichotomie.<br />

Het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Musterd, Deurloo en Ostendorf werd hierboven al<br />

genoemd. Het betreft on<strong>de</strong>rzoek dat tracht bij te dragen aan <strong>de</strong> discussie over<br />

<strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> het wonen in een zogenoemd getto <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong> of kansarmoe<strong>de</strong>.<br />

Binnen <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context kan niet over echte getto's of gettoeffecten<br />

gesproken wor<strong>de</strong>n. Blijft <strong>de</strong> vraag of er een verband is tussen <strong>de</strong><br />

sociale omgeving en iemand sociale perspectief. Het on<strong>de</strong>rzoek werd<br />

verricht op het niveau <strong>van</strong> zes-positie-postco<strong>de</strong>gebiedjes. De on<strong>de</strong>rzoekers<br />

schetsen <strong>de</strong> problemen bij het volgen <strong>van</strong> een zo ge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> geografische<br />

bena<strong>de</strong>ring. Musterd c.s. laten in dit hoofdstuk zien, dat, hoewel dat binnen<br />

<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context niet werd verwacht, er zelfs bij lage concentraties<br />

<strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> effecten zijn aan te geven op het perspectief.<br />

Hierna volgt het hoofdstuk <strong>van</strong> Sjoerd <strong>de</strong> Vos over omgevingsinvloe<strong>de</strong>n op<br />

politieke voorkeur en kerkbezoek <strong>van</strong> individuen. Hij beschrijft hoe er "meesleepeffecten"<br />

kunnen ontstaan in stemgedrag en kerkbezoek. Hij presenteert<br />

bovendien in hel<strong>de</strong>re bewoordingen een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

manieren waarop compositionele effecten gemeten kunnen wor<strong>de</strong>n.<br />

Binnen <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rwijs wordt <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgeving met regelmaat gesteld. Het Sociaal en Cultureel Planbureau<br />

(1995) heeft on<strong>de</strong>r meer on<strong>de</strong>rzoek verricht naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> witte en


Invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 5<br />

zwarte scholen op <strong>de</strong> leerprestaties <strong>van</strong> kin<strong>de</strong>ren en vastgesteld, dat<br />

<strong>de</strong>rgelijke effecten in<strong>de</strong>rdaad bestaan. Dronkers heeft met zijn Trouwon<strong>de</strong>rzoek<br />

(november 1997) ruim aandacht <strong>van</strong> <strong>de</strong> pers ont<strong>van</strong>gen met zijn<br />

analyses <strong>van</strong> <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> scholen, analyses waarin hij een schoolcontext<br />

veron<strong>de</strong>rstel<strong>de</strong>. In <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l vindt u een hoofdstuk <strong>van</strong> Gramberg, waarin<br />

<strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op <strong>de</strong> schoolkeuze in Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam<br />

verkend wordt. Gramberg vindt vooral invloe<strong>de</strong>n op regionaal niveau. Het<br />

gaat dan om invloe<strong>de</strong>n, die samenhangen met <strong>de</strong> werkgelegenheidsstructuur.<br />

Opmerkelijk in het licht <strong>van</strong> <strong>de</strong> tot nu voorhan<strong>de</strong>n literatuur is <strong>de</strong> vondst <strong>van</strong><br />

Gramberg, dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> in "achterstands<strong>buurt</strong>en" "neutraal" is en in <strong>de</strong><br />

"elitaire <strong>buurt</strong>en" positief.<br />

Ook bij het gezondheidszorgon<strong>de</strong>rzoek is het omgevingseffect een<br />

weerkerend thema. Bekend is het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Reijneveld (1994). In dit<br />

on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n op basis <strong>van</strong> sterftecijfers, gecorrigeerd voor leeftijd,<br />

verschillen per <strong>buurt</strong> gevon<strong>de</strong>n. In het hoofdstuk <strong>van</strong> Dekker en Peen vindt<br />

men een analyse <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen. Verschillen<br />

naar urbanisatiegraad en verschillen tussen stadswijken komen daarbij<br />

aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Bij <strong>de</strong> speurtocht naar een verklaring voor <strong>de</strong>ze verschillen<br />

zoeken Dekker en Peen op tal <strong>van</strong> manieren naar context-effecten.<br />

Rovers, tenslotte, heeft on<strong>de</strong>rzoek gedaan naar <strong>de</strong> samenhang tussen sociaalstructurele<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken en criminaliteitsverschijnselen. Het hoofdstuk<br />

mag als voorbeeldig gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> manier waarop <strong>de</strong> gegevensanalyse en<br />

zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek gecombineerd wor<strong>de</strong>n, voor <strong>de</strong> manier waarop <strong>de</strong><br />

samenhangen tussen <strong>buurt</strong>kenmerken wor<strong>de</strong>n geanalyseerd, en tenslotte voor<br />

<strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> een drietal <strong>buurt</strong>kenmerken op individuele<br />

variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren wordt on<strong>de</strong>rzocht. Een lastig<br />

on<strong>de</strong>rzoek, omdat in alle fasen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken on<strong>de</strong>rling sterk<br />

samenhangen.<br />

De bijdragen in <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l richten zich alle op effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving.<br />

Door ze samen te nemen valt het op dat op vele terreinen in <strong>de</strong> samenleving<br />

in feite <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> abstracte vragen wor<strong>de</strong>n gesteld over een mogelijke <strong>invloed</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. In <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l treft U voorbeel<strong>de</strong>n <strong>van</strong> dit type vraag aan:<br />

Wat is het effect <strong>van</strong> een sociale omgeving op het perspectief <strong>van</strong> een<br />

individu?<br />

Wat is <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving op kerkbezoek of stemgedrag?<br />

Wat is <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>bevolking bij <strong>de</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>?<br />

Wat is <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> school, <strong>buurt</strong> en regio op individuele schoolcarrières?<br />

Wat is <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>(bevolking) op <strong>de</strong> gezondheid <strong>van</strong> individuen?<br />

De vragen komen uit verschillen<strong>de</strong> sectoren <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving. Wij laten<br />

in <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l ook tot uiting komen dat bij onze overkoepelen<strong>de</strong> vraag ‘doet<br />

<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> er toe’ tal <strong>van</strong> maatschappelijke thema’s wordt aangesne<strong>de</strong>n.


6<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

Wij zijn <strong>van</strong> mening dat het <strong>de</strong> moeite waard is <strong>de</strong> krachten op dit moeilijke<br />

terrein <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek, in het bijzon<strong>de</strong>r in methodisch-technische zin, meer te<br />

bun<strong>de</strong>len dan tot nu toe is gedaan. Wij hopen dat <strong>de</strong>ze verzameling <strong>van</strong><br />

bewerkte inleidingen daartoe een bijdrage levert.


Literatuur<br />

Invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 7<br />

Droogleever Fortuijn, J. (1993) Een druk bestaan; tijdsbesteding en ruimtegebruik<br />

<strong>van</strong> tweeverdieners met kin<strong>de</strong>ren. Amsterdam: Amsterdam University<br />

Press<br />

Engelsdorp Gastelaars, R. <strong>van</strong> (1980) Niet elke stadsbewoner is een ste<strong>de</strong>ling.<br />

Publicatie nr. 6 Instituut voor Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong><br />

Amsterdam, 1980<br />

Engelsdorp Gastelaars, R. <strong>van</strong> J.C. Maas-Droogleever Fortuijn & E. <strong>de</strong> Wijs-<br />

Mulkens (1983) Het dagelijks leven in een stadsgewest; een on<strong>de</strong>rzoek on<strong>de</strong>r<br />

bewoners <strong>van</strong> 13 woonmilieus in het stadsgewest Amsterdam naar <strong>de</strong><br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonsituatie op <strong>de</strong> inrichting <strong>van</strong> het dagelijks leven.<br />

Publicatie nr. 10. Amsterdam: Instituut voor Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong><br />

<strong>van</strong> Amsterdam, 1983<br />

Musterd, S. en W. Ostendorf (1998) Urban Segregation and the Welfare<br />

State: Inequality and Exclusion in Western Cities. London: Routledge<br />

Reijneveld, S.A. (1994) De gezondheid <strong>van</strong> Amsterdammers: eindrapport<br />

<strong>van</strong> het project Gezondheidsprofiel Amsterdam: Amsterdam: GG&GD,<br />

stafbureau epi<strong>de</strong>miologie en documentatie<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau (1995), Rapportage Min<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n. Rijswijk:<br />

SCP<br />

Trouw (1997) On<strong>de</strong>rzoek schoolprestaties. Amsterdam: Trouw<br />

Vos, <strong>de</strong> S(1997) De omgeving telt: compositionele effecten in <strong>de</strong> sociale<br />

geografie. Amsterdam: Aca<strong>de</strong>mische Pers b.v.<br />

Vijgen, J. en R. <strong>van</strong> Engelsdorp Gastelaars (1992) Centrum, stadskern,<br />

groeikern: bewonersprofielen en leefpatronen in drie woonmilieus binnen<br />

het gewest Amsterdam. Ste<strong>de</strong>lijke Netwerken, werkstukken 40, Amsterdam


8<br />

Michael Dear<br />

Un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect<br />

Michael Dear<br />

1 Introduction<br />

The neighbourhood effect is a process of local influence whereby the<br />

characteristics of a proximate social milieu are believed to influence and<br />

compound the ways in which people think and act. The neighbourhood<br />

effect has been used to account for a variety of social, political and economic<br />

geographical patterns. For instance, collective perceptions of racial and<br />

ethnic differences lead to patterns of resi<strong>de</strong>ntial differentiation amongst<br />

neighbourhood; patterns of voting are influenced by friends and neighbours,<br />

and industries and businesses of a like nature tend to cluster close to one<br />

another. Such geographical synergies matter a great <strong>de</strong>al in the real world.<br />

They are part of the process that created districts such as Silicon Valley, for<br />

instance; and they form an integral feature of the way policy-makers think<br />

about urban renewal. Neighbourhood effects can conveniently be subsumed<br />

un<strong>de</strong>r generic analytical framework of externality. Externalities are a general<br />

class of unanticipated outcomes, spillovers, or si<strong>de</strong> effects, which traditionally<br />

accrue to locational <strong>de</strong>cisions. The neighbourhood effect is fundamentally<br />

a consequence of geographical proximity, which implies a notion of<br />

agglomeration (that is to say, a coming together in space) plus some measure<br />

of interaction among the elements un<strong>de</strong>r consi<strong>de</strong>ration. It is not enough for<br />

these elements (be they factories or retail outlets) to be spatially continuous<br />

or adjacent. The notion of a neighbourhood effect implies some dynamic<br />

synergy amongst the component elements of a system. The neighbour effect<br />

can be positive, negative, or neutral in impact. For example, the congestion<br />

costs imposed by highways are traditionally regar<strong>de</strong>d as negative; in other<br />

cases, the agglomeration of human service facilities in certain neighbourhoods<br />

is also regar<strong>de</strong>d as a positive thing, since their proximity allows for<br />

interaction between facilities and ease of client referral. However, it is<br />

worth noting that perceptions of external effects are essentially subjective.<br />

So, to continue our examples, congestion might be regar<strong>de</strong>d as a positive<br />

effect if it limits the number of vehicles entering a transportation system; and<br />

agglomeration of social services facilities might also be regar<strong>de</strong>d a negative<br />

influence on neighbourhood quality.<br />

Neighbourhood effects are geographically finite. More often than not, they<br />

tend to pose acute measurement problems, especially sine they often <strong>de</strong>al<br />

with intangibles, and are multiplicative/dynamic in effect. Partly as a<br />

consequence of the complexity, the solutions to neighbourhood effect impact<br />

also tend to be cumbersome and opaque. For example, pricing policies might


Un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect 9<br />

be effective in a free market setting where the price of an externality/<br />

neighbourhood effect can be capitalised into the price of a good (as in the<br />

case of house prices in proximity to <strong>de</strong>sirable open space). In other cases,<br />

regulation by government may be the only realistic option, as in the case of<br />

air pollution. In sum, the concept of neighbourhood effect is theoretically,<br />

methodologically and politically complex. In <strong>de</strong>fining a problematique that<br />

a<strong>de</strong>quately encompasses such complexities, we should not expect simplicity<br />

but instead a need for subtlety in our approaches to the problem. In what<br />

follows, I shall use the example of human service facilities planning to<br />

examine the role of the neighbourhood effect in mo<strong>de</strong>l building and policy<br />

studies.<br />

2 A Family of Human Services Delivery Mo<strong>de</strong>ls<br />

Complexity in the provision of human services can quite easily be<br />

<strong>de</strong>monstrated by consi<strong>de</strong>ring the problem from the view point of the four<br />

principal agents engaged in the issue: the client or consumer, the provi<strong>de</strong>r,<br />

the host community, and the planner/politician/<strong>de</strong>cision-maker. I will now<br />

briefly outline the four traditions of mo<strong>de</strong>l making which pertain to each of<br />

these categories (see figure).<br />

Agent Mo<strong>de</strong>l Neighbourhood Effect<br />

Client Max Acces Auxiliary Facilities<br />

Provi<strong>de</strong>r Assignment Interaction<br />

Client to Concentration<br />

Treatment Saturation<br />

Setting<br />

Community A/R= Externality Fields<br />

f (Cl, C, F, L) 1<br />

Planner Max. Access Equitable / Just Spatial<br />

Politician S.T. Fair Share Distribution<br />

First, consi<strong>de</strong>r the point of view of the client or the consumer of the service.<br />

The basic mo<strong>de</strong>ls utilised in this approach have typically relied on location<br />

1 Acceptance/ Rejection = f ( Client, Concentration, Facility, Location)


10<br />

Michael Dear<br />

allocation framework, which maximises the accessibility of the service<br />

system subject to some cost constraints on the overall system structure. The<br />

neighbourhood effect in such mo<strong>de</strong>ls is typically related to the nuisance<br />

effect associated with the facility distribution, including traffic congestion<br />

and the behaviours of the client group. The response in mo<strong>de</strong>l making has<br />

been to incorporate systems of si<strong>de</strong> payments into the mo<strong>de</strong>l often for<br />

auxiliary facilities, (such as screenings, fences, etc.) in or<strong>de</strong>r to offset the<br />

perceived nuisance of the service.<br />

From a point of view of the service provi<strong>de</strong>r, the human service <strong>de</strong>livery<br />

problem is traditionally regar<strong>de</strong>d as one of the optimal client assignment.<br />

The objective function in this case is to maximise the effective assignment of<br />

the client in need to the appropriate treatment setting. Optimality in the<br />

system is <strong>de</strong>fined when all clients are allocated to the appropriate treatment<br />

settings. Needless to say, this assignment exercise is frequently hampered as<br />

when clients have multiple presenting symptoms and thus many (conflicting)<br />

needs; or when service facilities systems are incomplete or inaccessible, thus<br />

ren<strong>de</strong>ring the available services ina<strong>de</strong>quate to meet <strong>de</strong>mand. The neighbourhood<br />

effect in provi<strong>de</strong>rs' assignment mo<strong>de</strong>ls often has to do with the<br />

agglomeration nature of the facilities in question. Such assignment mo<strong>de</strong>ls<br />

tend to overlook the possible interactions among the vacillates in the service<br />

set. These interactions can be negative, positive or neutral (as noted above).<br />

Hence, clients for a drug treatment centre might also find it convenient to<br />

have close proximity to a job referral centre. However, a drug treatment<br />

centre in close proximity to an elementary school would generally be<br />

regar<strong>de</strong>d as an un<strong>de</strong>sirable interaction. These generic sets of agglomeration<br />

economies release principally the internal operation of the facilities and its<br />

relation to the consumer group. However, human services systems also have<br />

an impact on the wi<strong>de</strong>r community, as when communities perceive that they<br />

have been "saturated" by excessive concentrations of facilities. Host<br />

communities tend to be approached sing a more flexible mo<strong>de</strong>lling<br />

framework with its roots in simulation and/or gaming strategies. The notion<br />

of acceptance or rejection by the host community becomes a pre-eminent<br />

factor in the mo<strong>de</strong>lling exercise. In most cases acceptance or rejection on<br />

the part of a community is a function of the client group the community<br />

itself (its social and physical characteristics), the nature of the facility in<br />

question, and some measure of proximity to that facility. Conventional<br />

notions of externality fields enter into consi<strong>de</strong>ration as neighbourhood<br />

effects. This is when neighbours perceive a negative or positive effect from a<br />

facility. This effect diminishes with distance from the impact source. Hence<br />

the fundamental problems in this case are the intensity of the external effect<br />

is impact and the rate at which it <strong>de</strong>clines with distance from the source.


Un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect 11<br />

Finally a fourth class of mo<strong>de</strong>ls addresses the viewpoints of planners/<br />

politicians/<strong>de</strong>cision-makers on the human service <strong>de</strong>livery problem.<br />

Once again, the tradition has been to rely on location allocation frameworks,<br />

where the objective function is to maximise access to the service set by those<br />

in need. The constrains on this objective function inclu<strong>de</strong> not only the cost<br />

of the service system, but also those relating to sharing neighbourhood effect<br />

bur<strong>de</strong>n that is impose by the facility set. This I conventionally un<strong>de</strong>rstood as<br />

some sort of "fair share" constraint. The i<strong>de</strong>a is to insure an equitable<br />

distribution of facility services throughout a region and to avoid the overconcentration<br />

or saturation of facilities in specific neighbourhoods. The<br />

neighbourhood effect in this case is clearly concerned with questions of<br />

social justice and equity in service <strong>de</strong>livery provision. I regard these four sets<br />

of mo<strong>de</strong>ls as a series of nested tasks that <strong>de</strong>scribe the overall human services<br />

<strong>de</strong>liver problematic. Each mo<strong>de</strong>l has its own specification in terms of<br />

operationalising and interpreting, and these difficulties should not be un<strong>de</strong>restimated.<br />

Equally important is the challenge of articulating the linkages<br />

between the mo<strong>de</strong>ls; as yet I know of no sustained effort to examine these<br />

linkages and their consequent implications. It is also important to note that<br />

perceptions of the neighbourhood effect a significantly according to which I<br />

being consi<strong>de</strong>red; the same facility can give rise to positive or negative<br />

perceptions according to one's perspective on the location problem.<br />

3 Agenda for Future Research<br />

There can be no doubt that the un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect is a<br />

rich research area, with an extensive series of traditions, and an unusually<br />

large number or unresolved problems associated with it. In this brief<br />

introduction, I make no attempt at closure on this topic. I will simply<br />

reiterate my belief that the most insightful approach to this problem might be<br />

achieved via a sequence of nested mo<strong>de</strong>ls <strong>de</strong>scriptive of the fundamental<br />

problematic of the neighbourhood effect. How these mo<strong>de</strong>ls translate into<br />

individual research agendas will necessarily vary according to he specific<br />

topical focus of each agenda. However, I believe I can show some of the<br />

richness in this approach by returning to my example of human services<br />

<strong>de</strong>livery systems. To <strong>de</strong>monstrate my point, let me focus on the case of<br />

people with service needs relating to neutral or physical disabilities. The<br />

family of mo<strong>de</strong>ls, both in terms of their internal specification and their crosssectional<br />

linkages, should be capable of addressing a series of inter-related<br />

questions that are themselves constitutive of the "neighbourhood effect" as<br />

it pertains to people with disabilities. These questions are:<br />

(1) How does the spatial construction of difference/disability begin at the<br />

level of the existential encounter between the individual abled and disabled<br />

persons? For instance, I well remember encountering a disabled man in a


12<br />

Michael Dear<br />

wheelchair and observing that his body was encased in cumbersome metal<br />

frameworks. In or<strong>de</strong>r to spare him embarrassment, as I thought, I quickly<br />

<strong>de</strong>ci<strong>de</strong>d to avoid shaking his hand and carried on the conversation. Minutes<br />

later another person walked in and immediately shook hands with the man in<br />

the wheelchair. I felt mortified, because I realised immediately that I was<br />

trying to avoid my discomfort rather than that of the person in the<br />

wheelchair.<br />

(2) Once initiated, how does the spatial partition that is the physical<br />

expression of boundary setting act to reinforce the boundary between self<br />

and other? In other words, how does the fact that we are separate reinforce<br />

the boundary between us?<br />

(3) How does individual rejection become a generalised stigma attached to<br />

whole social groups? For instance, many people will have observed HIV/<br />

AIDS advocates being arrested by police forces, whose members wear<br />

telegenic yellow rubber gloves to convey the danger and separateness of the<br />

protesters<br />

(4) How do the capricious reaction of individuals and groups get translated<br />

into institutional practices and norms? I am thinking here of the production<br />

of zoning laws, anti-discrimination statues, and other institutional<br />

imperatives for exclusion, even extermination.<br />

(5) How are the consequent landscapes of intolerance produced and<br />

sustained? In this case, we might examine the ghettos of homeless people in<br />

the inner city, or the diminished citizenship suffered by persons already<br />

afflicted by disability.<br />

The concerns that I have just i<strong>de</strong>ntified may seem remote from the<br />

technicalities of the mo<strong>de</strong>ls that I <strong>de</strong>scribed at the beginning of this essay.<br />

Yet a properly - constituted neighbourhood effect problematic must take into<br />

account this range of complexity (or, by extension, an analogous set of<br />

concerns in a topical area other than services for disabled persons). To the<br />

extent that traditional mo<strong>de</strong>ls are incapable of <strong>de</strong>aling with these everyday<br />

complexities, then such mo<strong>de</strong>ls need to be revised and expan<strong>de</strong>d. To the<br />

extent that such revisions cannot be accommodated in mo<strong>de</strong>lling frameworks,<br />

then it is imperative that alternative analytical frameworks be<br />

<strong>de</strong>vised. The contributors to their collection examine a wi<strong>de</strong> variety of<br />

neighbourhood effects, and thereby <strong>de</strong>fine a valuable research agenda for<br />

this important and expanding field of inquiry.


Het omgevingseffect 13<br />

Het omgevingseffect, <strong>de</strong> problematiek <strong>van</strong> het<br />

vaststellen <strong>van</strong> ‘getto-effecten’<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo & Wim Ostendorf<br />

1 Inleiding<br />

Tal <strong>van</strong> <strong>de</strong>batten over ste<strong>de</strong>lijke problematiek kent op zijn minst elementen<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> veron<strong>de</strong>rstelling dat <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving waarin<br />

individuen wonen, in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> sociale samenstelling <strong>van</strong> die omgeving,<br />

<strong>invloed</strong> uitoefent op hun kansen op maatschappelijke ontplooiing. Niet<br />

zel<strong>de</strong>n heeft men het in dit verband over getto’s en getto-effecten. Hoewel er<br />

binnen <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context, volgens velen, nauwelijks over echte getto’s<br />

kan wor<strong>de</strong>n gesproken, duikt het <strong>de</strong>bat erover en <strong>de</strong> angst voor gettovorming<br />

en getto-effecten regelmatig op. De angst voor getto’s en gettovorming<br />

wordt bepaald door <strong>de</strong> negatieve effecten die er aan wor<strong>de</strong>n toegeschreven.<br />

Het draait dan in feite om het <strong>buurt</strong>effect, al wordt dat zel<strong>de</strong>n expliciet<br />

uitgesproken. De discussie is niet gebaseerd op feitelijke kennis <strong>van</strong><br />

<strong>buurt</strong>effecten in Ne<strong>de</strong>rland.<br />

2 Kennistekort? Een beknopte literatuurbeschouwing<br />

Dat er een kennistekort bestaat is overigens niet verwon<strong>de</strong>rlijk alleen al<br />

omdat het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> vaststelling <strong>van</strong> contexteffecten een zeer<br />

om<strong>van</strong>grijke en rijke gegevensset vereist. Het databestand moet doorgaans<br />

gegevens <strong>van</strong> individuen bevatten, het moet zeer groot zijn wat betreft het<br />

aantal eenhe<strong>de</strong>n, het moet gelokaliseer<strong>de</strong> informatie bevatten op zeer<br />

ge<strong>de</strong>tailleerd niveau en het moet alle variabelen bevatten die in het theoretisch<br />

mo<strong>de</strong>l een rol kunnen spelen. Zeker als het gaat om multilevelon<strong>de</strong>rzoek<br />

waarbij compositionele effecten gemeten moeten wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r<br />

constanthouding <strong>van</strong> rele<strong>van</strong>te individuele kenmerken, waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

individuele kenmerken die in compositie ook op een hoger schaalniveau een<br />

rol kunnen spelen, zijn <strong>de</strong> eisen die aan <strong>de</strong> dataset wor<strong>de</strong>n gesteld<br />

aanzienlijk. Dergelijke sets zijn er niet vaak en dat bemoeilijkt het on<strong>de</strong>rzoek.<br />

Dat is zeker een <strong>van</strong> <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen dat in <strong>de</strong> literatuur een levendige<br />

discussie bestaat over <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong> omgeving er nu wel of niet toe doet. Er<br />

vindt simpelweg te weinig empirische toetsing plaats. Een an<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>n voor<br />

levendig <strong>de</strong>bat is gelegen in het verschil in context waarbinnen over <strong>de</strong>ze<br />

thematiek wordt gesproken. De eerste en meest krachtige opvattingen over<br />

het bestaan <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>effecten zijn afkomstig uit <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong> Staten. Oscar<br />

Lewis (1966) stel<strong>de</strong> reeds vast - zij het slechts gebaseerd op kennis <strong>van</strong> het<br />

leven <strong>van</strong> een gering aantal gezinshuishou<strong>de</strong>ns - dat een concentratie <strong>van</strong><br />

mensen die te maken hebben met langdurige werkloosheid kan lei<strong>de</strong>n tot het


14<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

ontstaan <strong>van</strong> ‘een cultuur <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong>’, waarin an<strong>de</strong>re normen en waar<strong>de</strong>n<br />

gel<strong>de</strong>n dan in <strong>de</strong> mainstream <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving. Hij situeert <strong>de</strong>ze culturen<br />

in slumachtige omgevingen. Ook <strong>de</strong>genen met een laagbetaal<strong>de</strong> baan zon<strong>de</strong>r<br />

perspectief op verbetering kunnen in <strong>de</strong> geschetste situatie terechtkomen.<br />

Lewis was <strong>van</strong> mening dat een <strong>de</strong>rgelijke plaatsgebon<strong>de</strong>n cultuur kan<br />

uitgroeien tot een zelfstandige factor die bijdraagt aan <strong>de</strong> sociale<br />

problematiek; een omgevingseffect <strong>de</strong>rhalve. Twee <strong>de</strong>cennia later werd door<br />

Julius Wilson (1987) een nieuwe impuls gegeven aan <strong>de</strong> discussie over <strong>de</strong><br />

negatieve gevolgen <strong>van</strong> ruimtelijke segregatie met <strong>de</strong> stelling dat gettobewoners<br />

extra sociale problemen on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n simpelweg door het feit dat<br />

ze in het getto wonen. Hoewel in zijn ogen op <strong>de</strong> achtergrond <strong>de</strong> economische<br />

herstructurering <strong>van</strong> <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n <strong>de</strong> werkelijke boosdoener is, wordt <strong>de</strong><br />

uitein<strong>de</strong>lijke armoe<strong>de</strong>concentratie die er een gevolg <strong>van</strong> is, ook een zelfstandige<br />

werking toegedacht. De economische herstructurering leidt tot verlies<br />

aan banen in <strong>de</strong> industrie en tot toename <strong>van</strong> banen in <strong>de</strong> dienstensector.<br />

Een ge<strong>de</strong>elte <strong>van</strong> die banen kent zulke lage lonen dat dit onvoldoen<strong>de</strong> is om<br />

er een huishou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> te on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n. Dat leidt op zijn beurt tot een<br />

krimpen<strong>de</strong> voorraad huwbare mannen die voor hun huishou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kost<br />

kunnen verdienen, hetgeen weer doorwerkt in het aan<strong>de</strong>el ongehuw<strong>de</strong><br />

moe<strong>de</strong>rs. Vooral zwarten wor<strong>de</strong>n hier getroffen omdat <strong>de</strong>ze relatief vaak<br />

werkzaam waren in <strong>de</strong> nu weggevallen banen in <strong>de</strong> industrie. Doordat <strong>de</strong><br />

zwarte mid<strong>de</strong>nklasse inmid<strong>de</strong>ls wel mogelijkhe<strong>de</strong>n heeft gekregen om aan<br />

het getto te ontsnappen, neemt <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> arme zwarte bewoners in<br />

het getto ver<strong>de</strong>r toe. De arme bewoners <strong>van</strong> het getto zitten niet in<br />

banennetwerken en hebben onvoldoen<strong>de</strong> contact met an<strong>de</strong>ren die stabiele<br />

banen hebben en <strong>de</strong>el uitmaken <strong>van</strong> stabiele huishou<strong>de</strong>ns. Dat isoleert hen<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> mainstream <strong>van</strong> <strong>de</strong> Amerikaanse samenleving, waardoor hun kansen<br />

op sociale mobiliteit ver<strong>de</strong>r gereduceerd wor<strong>de</strong>n. Degenen die opgroeien in<br />

<strong>de</strong>rgelijke omgevingen krijgen gemakkelijk <strong>de</strong> verkeer<strong>de</strong> normen en waar<strong>de</strong>n<br />

aangeleerd en lopen het risico vermin<strong>de</strong>rd te participeren in <strong>de</strong> samenleving.<br />

Velen hebben <strong>de</strong>ze visie on<strong>de</strong>rschreven. Massey & Denton (1993) hebben in<br />

hun vermaar<strong>de</strong> boek ‘American Apartheid’ zelfs beweerd dat: "Resi<strong>de</strong>ntial<br />

segregation is the principal organisational feature of American society that is<br />

responsible for the creation of the urban un<strong>de</strong>rclass" (p. 9). Als parafrase <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> ‘cultuur <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong>’, spreken zij zelfs over een ‘cultuur <strong>van</strong> segregatie’.<br />

Segregatie creëert naar hun mening <strong>de</strong> structurele condities voor <strong>de</strong> opkomst<br />

<strong>van</strong> een tegencultuur, waarin werk, scholing en een vaste relatie geen <strong>de</strong>el<br />

meer uitmaken <strong>van</strong> het waar<strong>de</strong>n- en normenpakket. Het geuite gedrag is<br />

daarentegen vaak tegenstrijdig aan en vijandig ten opzichte <strong>van</strong> succes in <strong>de</strong><br />

maatschappij. Het ontbreken <strong>van</strong> voldoen<strong>de</strong> succesrijke voorbeel<strong>de</strong>n in <strong>de</strong><br />

eigen omgeving, en <strong>de</strong> slechte naam die <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> <strong>van</strong> buitenaf krijgt, werken<br />

een continuering <strong>van</strong> <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> hand. Experimenteel


Het omgevingseffect 15<br />

valt aan te tonen dat bij toenemen<strong>de</strong> segregatie <strong>van</strong> kansarme huishou<strong>de</strong>ns<br />

<strong>de</strong> kans afneemt dat kansarme huishou<strong>de</strong>ns an<strong>de</strong>re, meer kansrijke huishou<strong>de</strong>ns<br />

ontmoeten. Dit alles geldt terwijl het aan<strong>de</strong>el kansarmen in het<br />

gehele ste<strong>de</strong>lijke systeem constant blijft. Uit empirisch on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat<br />

het opgroeien in een getto <strong>de</strong> kans op voortijdig schoolverlaten vergroot, <strong>de</strong><br />

kans om op <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school terecht te komen verkleint, <strong>de</strong> kans op<br />

werk vermin<strong>de</strong>rt, <strong>de</strong> kans op een laag inkomen als men volwassen is,<br />

vergroot en <strong>de</strong> kans op vroegtijdig en ongehuwd moe<strong>de</strong>rschap doet toenemen.<br />

In <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Schill (1994, p. 443): ".. this concentration of<br />

poverty generates attitu<strong>de</strong>s, behaviours, and values that impe<strong>de</strong> the ability of<br />

resi<strong>de</strong>nts to grasp whatever opportunities exist for social mobility".<br />

Deze op Amerikaanse ervaringen gebaseer<strong>de</strong> visie dat <strong>de</strong> segregatie <strong>van</strong><br />

kansarmen als zelfstandige factor <strong>invloed</strong> uitoefent op <strong>de</strong> sociale mogelijkhe<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns, wordt ge<strong>de</strong>eld door tal <strong>van</strong> Europeanen. Robson<br />

(1988) verbond het welzijn <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns aan <strong>de</strong> context en conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong><br />

bondig dat: "place as well as people matters". De Lannoy & Kesteloot<br />

(1990) merken het volgen<strong>de</strong> op: "De resi<strong>de</strong>ntiële differentiatie is niet alleen<br />

het resultaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> klassenverhoudingen binnen <strong>de</strong> maatschappij, maar is er<br />

mee <strong>de</strong> oorzaak <strong>van</strong> dat <strong>de</strong>ze klassenstructuur in stand wordt gehou<strong>de</strong>n en<br />

gereproduceerd. Het wonen in een bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> heeft in<strong>de</strong>rdaad een<br />

belangrijke <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong> toegang tot collectieve voorzieningen, op <strong>de</strong><br />

normen <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners, op hun gedragingen en op hun maatschappelijke<br />

betrachtingen. Bewoners <strong>van</strong> kansarme <strong>buurt</strong>en hebben weinig mogelijkhe<strong>de</strong>n<br />

tot opwaartse sociale mobiliteit en er is een grote kans dat hun<br />

armoe<strong>de</strong>situatie overgaat <strong>van</strong> generatie op generatie".<br />

Toch is het nog maar <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong>rgelijke <strong>buurt</strong>effecten binnen <strong>de</strong><br />

Europese context en in het bijzon<strong>de</strong>r binnen <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context<br />

werkelijk verwacht moeten wor<strong>de</strong>n. Het type verzorgingsstaat speelt hierbij<br />

een grote rol. In liberale verzorgingsstaten, waarin veel aan <strong>de</strong> marktwerking<br />

wordt overgelaten, bestaat in<strong>de</strong>rdaad doorgaans een relatief sterk verband<br />

tussen het hebben <strong>van</strong> een baan en an<strong>de</strong>re sociale indicatoren, zoals het<br />

inkomen, <strong>de</strong> opleiding die men heeft genoten en <strong>de</strong> huisvestingssituatie<br />

waarin men zich bevindt. Zoals hiervoor al is uiteengezet, heeft een<br />

werkloze in zo’n situatie een grote kans om spoedig met een laag inkomen<br />

geconfronteerd te wor<strong>de</strong>n en zal <strong>de</strong>ze al gauw slecht gehuisvest zijn, samen<br />

met an<strong>de</strong>re werklozen in een weinig gewaar<strong>de</strong>erd segment <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woningmarkt in een afgebakend <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad. De ruimtelijke segregatie<br />

op het gebied <strong>van</strong> het wonen wordt dan weerspiegeld in <strong>de</strong> sociale<br />

participatie in an<strong>de</strong>re sferen. En als <strong>de</strong> segregatie toeneemt, hangt dit<br />

mogelijk negatief samen met <strong>de</strong> participatie op an<strong>de</strong>re terreinen.<br />

In an<strong>de</strong>re verzorgingsstaten, waar <strong>de</strong> overheid een veel intensiever rol speelt,<br />

zoals in veel Europese lan<strong>de</strong>n, is dit verband tussen woonsegregatie, werk,<br />

inkomen en opleiding veel zwakker (Van Amersfoort 1992, Musterd &


16 Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

Ostendorf 1994, 1998). In die contexten is niet alleen <strong>de</strong> afstand tussen arm<br />

en rijk veel geringer en het verband tussen <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> posities op <strong>de</strong><br />

woningmarkt en arbeidsmarkt en <strong>de</strong> eigen sociaal-economische situatie<br />

geringer, er is - ermee samenhangend - veel min<strong>de</strong>r sprake <strong>van</strong> getto’s. Uit<br />

recent on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Deurloo & Musterd (1997) naar het bestaan <strong>van</strong><br />

(etnische) getto’s in Amsterdam kwam naar voren dat er vele concentratiegebie<strong>de</strong>n<br />

zijn <strong>van</strong> kleine oppervlakte. In 1996 zijn er 72 afzon<strong>de</strong>rlijke<br />

gebiedjes <strong>van</strong> tenminste 2,5 hectare. Daarin wonen ruim 85.000 buitenlan<strong>de</strong>rs<br />

(Turken, Marokkanen, Surinamers, Antilleanen en migranten uit <strong>de</strong><br />

niet-geïndustrialiseer<strong>de</strong> wereld bij elkaar), goed voor 39 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

buitenlan<strong>de</strong>rs. Er waren echter maar twee grotere gebie<strong>de</strong>n (tenminste 40<br />

hectare) met een bevolking die voor tenminste 50 procent uit buitenlan<strong>de</strong>rs<br />

bestaat. Daarbij moet nog wor<strong>de</strong>n bedacht dat <strong>de</strong>ze drempelwaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> 50<br />

procent in feite een heel zwakke eis is; in heel Amsterdam is het aan<strong>de</strong>el<br />

buitenlan<strong>de</strong>rs volgens <strong>de</strong> hier gehanteer<strong>de</strong> <strong>de</strong>finitie al 30 procent. Een reëlere<br />

eis zou wellicht zijn een drempelwaar<strong>de</strong> te stellen <strong>van</strong> - zeg - 75 procent. Als<br />

die strengere eis wordt gesteld blijken er nog maar 10 gebiedjes <strong>van</strong><br />

tenminste 2,5 hectare te vin<strong>de</strong>n in 1996, samen slechts 7,3 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

buitenlan<strong>de</strong>rs omvattend en slechts twee gebiedjes <strong>van</strong> tenminste 10 hectare.<br />

In heel Amsterdam zijn op dit moment <strong>de</strong>rhalve twee dui<strong>de</strong>lijke, maar qua<br />

oppervlakte en aan<strong>de</strong>el nog niet erg om<strong>van</strong>grijke concentraties <strong>van</strong><br />

‘buitenlan<strong>de</strong>rs’ te vin<strong>de</strong>n. Deze concentraties zijn echter alleen aanwijsbaar<br />

als vijf bevolkingscategorieën bij elkaar wor<strong>de</strong>n genomen. Men realisere<br />

zich dan wel dat het i<strong>de</strong>e <strong>van</strong> een etnisch homogene concentratie dan is<br />

losgelaten. Overigens, <strong>de</strong> conclusie moet lui<strong>de</strong>n dat zelfs als een <strong>de</strong>rgelijke<br />

in <strong>de</strong> maatschappij gebruikelijke, maar wetenschappelijk niet verantwoor<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>finitie <strong>van</strong> een getto wordt gehanteerd, we <strong>de</strong>ze niet kunnen vin<strong>de</strong>n. In<br />

an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoek, gericht op <strong>de</strong> sociaal-economische ruimtelijke concentraties,<br />

wordt ook geregeld gewag gemaakt <strong>van</strong> relatief beschei<strong>de</strong>n ruimtelijke<br />

concentraties <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking naar inkomen of sociaal-economische<br />

positie.<br />

Kortom, <strong>de</strong> situatie in Ne<strong>de</strong>rlandse ste<strong>de</strong>n is door <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verzorgingsstaat geheel an<strong>de</strong>rs vergeleken met die in <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong> Staten.<br />

Zeer om<strong>van</strong>grijke concentraties <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> zijn niet te vin<strong>de</strong>n. De<br />

plaatsgebon<strong>de</strong>n ‘armoe<strong>de</strong>cultuur-effecten’ zullen daarom niet zo gauw<br />

voorkomen, zo kan men veron<strong>de</strong>rstellen.<br />

3 Een poging tot empirische on<strong>de</strong>rbouwing<br />

Kan nu op basis <strong>van</strong> empirisch on<strong>de</strong>rzoek een on<strong>de</strong>rbouwing wor<strong>de</strong>n<br />

gegeven voor <strong>de</strong> hiervoor gedane beweringen. Wij hebben een poging<br />

gedaan op basis <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek dat in Amsterdam is uitgevoerd. Het betreft


Het omgevingseffect 17<br />

een aselecte steekproef uit <strong>de</strong> Amsterdamse bevolking <strong>van</strong> 18 jaar en ou<strong>de</strong>r,<br />

afkomstig uit het bevolkingsregister. 4085 personen wer<strong>de</strong>n mon<strong>de</strong>ling<br />

geïnterviewd. Het veldwerk is in 1994 uitgevoerd. Omdat <strong>de</strong> respons ongeveer<br />

op 50% lag, is een zeer uitgebrei<strong>de</strong> non-respons analyse uitgevoerd,<br />

on<strong>de</strong>r meer via herbena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong>genen die in eerste instantie niet thuis<br />

waren of weiger<strong>de</strong>n. De analyseresultaten waarin <strong>de</strong> respons met <strong>de</strong> nonrespons<br />

en met <strong>de</strong> pas in twee<strong>de</strong>, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> of vier<strong>de</strong> instantie bereikte respons is<br />

vergeleken, zijn uitvoerig gedocumenteerd (Sandwijk et al. 1995). Een<br />

algemene conclusie <strong>van</strong> <strong>de</strong> non-respons analyses was dat er geen belangrijke<br />

verschillen tussen <strong>de</strong> respons en <strong>de</strong> non-respons gevon<strong>de</strong>n kon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n;<br />

<strong>de</strong> representativiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> gegevens werd voldoen<strong>de</strong> geacht, ook op basis<br />

<strong>van</strong> een vergelijking <strong>van</strong> <strong>de</strong> respons gegevens met gegevens uit <strong>de</strong> gehele<br />

populatie. De vraagstelling in het on<strong>de</strong>rzoek luidt: is het niveau <strong>van</strong><br />

kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> een individu <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong><br />

maatschappelijke participatie <strong>van</strong> dat individu? Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: is <strong>de</strong><br />

sociale omgeving <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong> kansen in <strong>de</strong> samenleving?<br />

Cruciaal in het conceptuele schema is het on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong><br />

kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> om geving; het vaststellen <strong>van</strong> <strong>de</strong> m aatschappelijke<br />

participatie <strong>van</strong> het individu; en het constant hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re rele<strong>van</strong>te<br />

invloe<strong>de</strong>n op m aatschappelijke participatie, waaron<strong>de</strong>r het kenmerk<br />

kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> het individu zelf. Het begrip ‘kansarmoe<strong>de</strong>’ staat dus centraal.<br />

Wij hebben <strong>de</strong> operationalisering gezocht in het ontbreken <strong>van</strong> perspectief<br />

op vooruitgang in <strong>de</strong> samenleving. In <strong>de</strong> literatuur wordt in dat verband<br />

verwezen naar <strong>de</strong> opleiding en <strong>de</strong> werkgelegenheidspositie <strong>van</strong> betrokkene.<br />

Wij zijn <strong>van</strong> mening dat bei<strong>de</strong> op individueel niveau aan elkaar moeten<br />

wor<strong>de</strong>n gekoppeld. Iemand is als kansarm beschouwd als zich een<br />

combinatie voordoet <strong>van</strong> een lage opleiding en geen werk. Een werkloze met<br />

een hoge opleiding heeft in onze re<strong>de</strong>nering nog een re<strong>de</strong>lijk perspectief om<br />

een baan te bemachtigen; een laag inkomen is evenmin bepalend voor het<br />

perspectief. Uitein<strong>de</strong>lijk is als strikte operationele <strong>de</strong>finitie gekozen voor <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> formule: iemand is kansarm als men laag opgeleid is (LO/LBO),<br />

en hetzij werkloos hetzij arbeidsongeschikt is, en geen partner heeft met een<br />

betaal<strong>de</strong> baan. Alle overige respon<strong>de</strong>nten <strong>van</strong> 18 jaar en ou<strong>de</strong>r wer<strong>de</strong>n als<br />

niet-kansarm aangemerkt. Deze strenge <strong>de</strong>finitie resulteert in slechts 179<br />

kansarmen op een totaal <strong>van</strong> 4085 personen, bijna 4,5 procent. Van 172<br />

kansarmen en <strong>van</strong> in totaal 3881 personen kon ook <strong>de</strong> locatie wor<strong>de</strong>n<br />

vastgesteld op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> zes-positie-postco<strong>de</strong>. Uit <strong>de</strong> ruimtelijke<br />

weergave komt naar voren dat het aselecte karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> steekproef leidt<br />

tot een reflectie <strong>van</strong> <strong>de</strong> dichtheidsverschillen in <strong>de</strong> stad. Dit is een belangrijk<br />

gegeven bij ruimtelijke analyses die gebaseerd zijn op steekproeven.<br />

Uitspraken over ruimtelijke concentraties zijn eer<strong>de</strong>r significant in woongebie<strong>de</strong>n<br />

die een hoge dichtheid hebben, dan in woongebie<strong>de</strong>n met lagere


18<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

dichtheid. In Amsterdam komen daardoor <strong>de</strong> woonmilieus in Zuidoost<br />

min<strong>de</strong>r in <strong>de</strong> analyses naar voren. Dat geeft ook <strong>de</strong> grenzen <strong>van</strong> <strong>de</strong> uitspraken<br />

aan als gewerkt wordt met een steekproef <strong>van</strong> <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g waarover<br />

wij <strong>de</strong> beschikking hebben.<br />

Op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> gelokaliseer<strong>de</strong> gegevens over kansarmen en niet-kansarmen<br />

is voor elke respon<strong>de</strong>nt met behulp <strong>van</strong> GIS-analyses bepaald hoeveel<br />

kansarme personen zich bevin<strong>de</strong>n binnen een straal <strong>van</strong> 300 meter rondom<br />

het individu (Deurloo e.a. 1998). Dat aantal is gepercenteerd ten opzichte<br />

<strong>van</strong> het totaal aantal personen binnen dat gebied. De straal <strong>van</strong> 300 meter<br />

impliceert een gebied <strong>van</strong> ongeveer 28 hectare en is tot stand gekomen op<br />

basis <strong>van</strong> experimenten. Het is een goe<strong>de</strong> reikwijdte met het oog op <strong>de</strong><br />

steekproefom<strong>van</strong>g en het sluit aan bij <strong>de</strong> directe leefsfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuen.<br />

Figuur 1 geeft het resultaat weer. We hebben ons bij <strong>de</strong> cartografische<br />

weergave beperkt tot <strong>de</strong> individuen die in een cirkel wonen waarin tenminste<br />

12,5 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong> inwoners kansarm is (aangeduid met ‘omgevingsvariabele<br />

> 12,5%’) en waarbij tenminste 25 steekproefpersonen binnen <strong>de</strong><br />

cirkel te vin<strong>de</strong>n zijn. De grenswaar<strong>de</strong> is bepaald op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong><br />

re<strong>de</strong>nering. Het percentage kansarme personen (p) is bepaald: 4,5 procent<br />

(gelokaliseer<strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n). Het percentage niet-kansarmen (q) is ge<strong>de</strong>finieerd<br />

als 1-p, <strong>de</strong>rhalve 95,5. Bij een steekproefaantal <strong>van</strong> 25 (het minimum)<br />

is <strong>de</strong> binomiale standaardfout <strong>van</strong> p, ge<strong>de</strong>finieerd als √pq/n, voor ons<br />

voorbeeld ongeveer 4 procent. Twee standaardfouten boven <strong>de</strong> fractie p leidt<br />

in ons voorbeeld tot twee maal vier procent boven 4,5 procent, <strong>de</strong>rhalve een<br />

grenswaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> 12,5 procent. Bij waar<strong>de</strong>n boven 12,5 procent in <strong>de</strong><br />

steekproef zal <strong>de</strong> werkelijke waar<strong>de</strong> dus vrijwel zeker hoger zijn dan 4,5<br />

procent, dat wil zeggen vrijwel zeker boven het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> voor <strong>de</strong> gehele<br />

stad liggen. De figuur geeft ‘pockets of poverty’ weer.<br />

Voor <strong>de</strong> analyses gericht op het bepalen <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving op <strong>de</strong><br />

sociale participatie is uitsluitend gewerkt m et individuen die m instens 25<br />

respon<strong>de</strong>nten om zich heen hebben. Dat wil zeggen dat alleen analyses zijn<br />

verricht met responsies waar<strong>van</strong> uitspraken over hun sociale omgeving mogelijk<br />

zijn. Dat betreft 1481 responsies. Er zijn daarbij drie niveaus <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in<br />

<strong>de</strong> omgeving on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: tot 4,5%, 4,5-8,5% en tenminste 8,5%.<br />

Een twee<strong>de</strong> operationaliseringsprobleem is verbon<strong>de</strong>n met het begrip maatschappelijke<br />

participatie. De maatschappelijke of sociale participatie kan op<br />

verschillen<strong>de</strong> manieren wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rzocht. Een <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n is <strong>de</strong><br />

sociale mobiliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> betrokkenen te on<strong>de</strong>rzoeken. Dit vergt echter<br />

longitudinale data-analyses en stelt hoge eisen aan <strong>de</strong> gegevens. Een eenvoudiger<br />

metho<strong>de</strong> om althans een vorm <strong>van</strong> sociale participatie te<br />

on<strong>de</strong>rzoeken, maakt gebruik <strong>van</strong> cross-sectionele meting. Het gaat dan om<br />

een momentopname <strong>van</strong> sociale participatie. Wij hebben voor het laatste<br />

gekozen. Aan<strong>van</strong>kelijk zijn drie dimensies <strong>van</strong> sociale participatie in <strong>de</strong>


Het omgevingseffect 19<br />

beschouwing betrokken. Twee er<strong>van</strong> hebben betrekking op het activiteitenpatroon.<br />

Eén daar<strong>van</strong> meet <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g en intensiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale<br />

contacten met buren, kennissen, vrien<strong>de</strong>n en familie; <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r is daar<strong>van</strong><br />

vrijwel onafhankelijk en richt zich op uithuizigheid in het algemeen (wel of<br />

niet ’s avonds ‘altijd thuis’) en op het bezoek aan recreatieve en culturele<br />

uitgaansgelegenhe<strong>de</strong>n. Tussen bei<strong>de</strong> varianten <strong>van</strong> meten <strong>van</strong> uithuizigheid<br />

blijkt een sterke samenhang te bestaan. De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> dimensie betreft <strong>de</strong><br />

subjectieve gevoelens <strong>van</strong> uitsluiting, door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> <strong>de</strong> meting <strong>van</strong><br />

eenzaamheid en het (daarmee sterk verbon<strong>de</strong>n) ontbreken <strong>van</strong> geluk.<br />

Zoals min of meer kon wor<strong>de</strong>n verwacht, bleek er geen dui<strong>de</strong>lijke<br />

samenhang te bestaan tussen <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong><br />

en <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g en intensiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale contacten met buren,<br />

kennissen, vrien<strong>de</strong>n en familie. Deze vorm <strong>van</strong> sociale participatie wordt<br />

nauwelijks beïnvloed door <strong>de</strong> relatieve concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong>.<br />

De bei<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re dimensies vertonen wel een verband met <strong>de</strong> concentratie<br />

<strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong>. Omdat <strong>de</strong> gevoelens <strong>van</strong> eenzaamheid en het ontbreken<br />

<strong>van</strong> geluk sterk samenhangen met <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> uithuizigheid, beperken we<br />

ons hier tot het verband tussen <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong><br />

omgeving en <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> uithuizigheid (in <strong>de</strong> avond).<br />

4 Kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en sociale participatie<br />

Enkele uitkomsten <strong>van</strong> belang zijn in on<strong>de</strong>rstaan<strong>de</strong> tabellen en in figuur 1.<br />

samengevat. Uit <strong>de</strong> frequentietabel (tabel 1) blijkt dat 21 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

respon<strong>de</strong>nten in een omgeving woont met relatief veel (maar absoluut nog<br />

altijd weinig) kansarmen (>8,5%).<br />

Figuur 1 Pockets of poverty in Amsterdam<br />

Tabel 1 Frequenties en percentages <strong>van</strong> <strong>de</strong> kernvariabelen


20<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

< 4,5% 776 52%<br />

4,5% - 8,5% 392 27%<br />

8,5% - 12,5% 242 16%<br />

>12,5% 71 5%<br />

Totaal 1481 100%<br />

De omgeving: kansarmen binnen 300 m <strong>van</strong> het individu<br />

(n totaal minstens 25 personen)<br />

Kansarme respon<strong>de</strong>nten (individueel)<br />

Kansarm 73 5%<br />

Niet-kansarm 1408 95%<br />

Totaal 1481 100%<br />

Respon<strong>de</strong>nten naar uithuizigheid<br />

(’s Avonds <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur niet meer uit)<br />

‘Altijd thuis’ 346 23%<br />

Overig 1135 77%<br />

Totaal 1481 100%<br />

Voor 5 procent geldt dat men in een als ‘pocket of poverty’ aangedui<strong>de</strong><br />

omgeving woont (>12,5%, zie figuur 1). Voor <strong>de</strong> gehele empirische<br />

populatie geldt dat 5 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten zelf kansarm is. Ver<strong>de</strong>r<br />

blijkt dat bijna een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> 1481 respon<strong>de</strong>nten (met minstens 25 respon<strong>de</strong>nten<br />

in een gebied met een straal <strong>van</strong> 300 meter om hen heen) aangeeft<br />

gewoonlijk zeven avon<strong>de</strong>n per week thuis door te brengen.<br />

Uit <strong>de</strong> analyseresultaten blijkt allereerst dat slechts relatief lage concentraties<br />

<strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> kunnen wor<strong>de</strong>n vastgesteld. Dat impliceert dat in alle<br />

gebie<strong>de</strong>n een ruime meer<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking niet kansarm is. Er lijken<br />

<strong>de</strong>rhalve in Amsterdam in elke woon<strong>buurt</strong> voldoen<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re voorbeel<strong>de</strong>n<br />

beschikbaar om een onvermin<strong>de</strong>r<strong>de</strong> sociale participatie mogelijk te maken.<br />

Toch blijkt er een - zij het zwak - verband aanwezig tussen <strong>de</strong> mate waarin<br />

zich kansarmoe<strong>de</strong> voordoet in <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> een individu en <strong>de</strong> door ons<br />

gehanteer<strong>de</strong> indicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>elname aan <strong>de</strong> samenleving (tabel 2).<br />

Tabel 2 De relatie tussen <strong>de</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en uithuizigheid<br />

(sociale participatie)


Het omgevingseffect 21<br />

Omgeving Uithuizigheid<br />

’s avonds altijd thuis’<br />

< 4,5% 151 19,5%<br />

4,5% - 8,5% 106 27,0%<br />

>8,5% 89 28,4%<br />

Totaal 346 23,4%<br />

Bij een hoger aan<strong>de</strong>el kansarmen in het gebied waarin men<br />

woont, neemt <strong>de</strong> kans op geringere sociale participatie toe. Het<br />

concentratie-effect blijkt zich met name voor te doen bij<br />

<strong>de</strong>genen die zelf niet kansarm zijn (tabel 3). Geen dui<strong>de</strong>lijk<br />

effect is vast te stellen bij <strong>de</strong>genen die zelf tot <strong>de</strong> kansarmen<br />

behoren.<br />

Tabel 3 De relatie tussen <strong>de</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en uithuizigheid<br />

(sociale participatie) naar kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> het individu<br />

Omgeving Uithuizigheid (’s avonds ‘altijd thuis’)<br />

Niet-kansarm individu Kansarm individu<br />

< 4,5% 137 18,2% 14 60,9%<br />

4,5% - 8,5% 87 24,0% 19 65,5%<br />

>8,5% 77 26,4% 12 57,1%<br />

Totaal 301 21,4% 45 61,6%<br />

Tabel 4 De relatie tussen <strong>de</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en uithuizigheid<br />

(sociale participatie) naar leeftijd<br />

Omgeving Uithuizigheid (’s avonds‘altijd thuis’)<br />

Jonger dan 30 jaar 30 jaar en ou<strong>de</strong>r<br />

< 4,5% 13 5,3% 138 26,1%<br />

4,5% - 8,5% 15 11,1% 91 35,4%<br />

>8,5% 13 11,9% 76 37,3%<br />

Totaal 41 8,4% 305 30,8%


22 Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

In tabel 4 is <strong>de</strong> samenhang tussen <strong>de</strong> omgeving en <strong>de</strong> sociale participatie<br />

bezien per leeftijdscategorie. Uit <strong>de</strong>tailanalyses bleek dat <strong>de</strong> meest belangrijke<br />

variabele die ook direct <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> is op <strong>de</strong> sociale participatie.<br />

Opvallend is dat niet alleen voor ou<strong>de</strong>ren, maar ook voor jongeren geldt dat<br />

een toename <strong>van</strong> het aan<strong>de</strong>el kansarmen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> samenhangt met<br />

uithuizigheid. Een <strong>buurt</strong>effect lijkt zich dus zowel bij jongeren als bij<br />

ou<strong>de</strong>ren voor te doen. Het geringe aantal respon<strong>de</strong>nten noopt echter tot enige<br />

voorzichtigheid in <strong>de</strong> uitspraken.<br />

5 Conclusie<br />

Het is dui<strong>de</strong>lijk dat on<strong>de</strong>rzoek zoals hier getoond hoge eisen stelt aan <strong>de</strong><br />

dataset. Feitelijk moeten we vaststellen dat zelfs <strong>de</strong> rijke dataset waarover<br />

wij kon<strong>de</strong>n beschikken niet toereikend is om stevige uitspraken te doen over<br />

het on<strong>de</strong>rzochte. De inperkingen die we hebben doorgevoerd en <strong>de</strong><br />

beslissingen die wij tij<strong>de</strong>ns het on<strong>de</strong>rzoek hebben genomen, hebben er echter<br />

wel toe geleid dat <strong>de</strong> uitspraken die we doen, binnen <strong>de</strong> statistische marges<br />

ook daadwerkelijk betekenis hebben.<br />

Meer dan een voorlopige conclusie trekken is echter niet mogelijk. Die<br />

conclusie luidt dat - ten eerste - <strong>de</strong> niveaus <strong>van</strong> concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong><br />

relatief laag zijn. Er blijken slechts kleine pockets of poverty<br />

gevon<strong>de</strong>n te kunnen wor<strong>de</strong>n; klein in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> ‘met geringe concentraties<br />

<strong>van</strong> kansarmen’. Niettemin blijken <strong>de</strong> verschillen in het niveau <strong>van</strong><br />

kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> een individu samen te hangen met <strong>de</strong><br />

participatie in <strong>de</strong> samenleving. Als <strong>de</strong> omgeving meer kansarmen kent,<br />

neemt <strong>de</strong> activiteit <strong>van</strong> betrokkenen af. Dat geldt zeker voor individuen die<br />

zelf niet kansarm zijn. Opvallend is dat het verband overeind blijft voor<br />

zowel jongeren als ou<strong>de</strong>ren. Dat neemt niet weg dat individuele kenmerken,<br />

zoals <strong>de</strong> leeftijd <strong>van</strong> betrokkene, een veel belangrijker rol spelen dan <strong>de</strong><br />

omgevingsvariabele. Dat geeft aan dat bij <strong>de</strong> discussies over gettovorming<br />

en <strong>de</strong>rgelijke <strong>de</strong> aandacht in <strong>de</strong> eerste plaats moet (blijven) uitgaan naar <strong>de</strong><br />

positie <strong>van</strong> <strong>de</strong> betrokken individuen zelf. Omdat er ook - onverwacht - een<br />

effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> lijkt te zijn, zelfs binnen <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandse context met zijn ver ontwikkel<strong>de</strong> verzorgingsarrangementen<br />

kan men in twee<strong>de</strong> of <strong>de</strong>r<strong>de</strong> instantie ook aan <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>samenstelling <strong>de</strong>nken<br />

als te beïnvloe<strong>de</strong>n variabele, waarmee sociale participatie kan wor<strong>de</strong>n<br />

verbeterd.


Literatuur<br />

Het omgevingseffect 23<br />

Amersfoort, H. <strong>van</strong> (1992) Ethnic resi<strong>de</strong>ntial patterns in a welfare state:<br />

Lessons from Amsterdam, 1970-1990. New Community, 18, 3, pp. 439-456<br />

De Lannoy, W. & C. Kesteloot (1990), Het scheppen <strong>van</strong> sociaal-ruimtelijke<br />

ongelijkhe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> stad. In: Werkgroep Mort-Subite, Barsten in België.<br />

Berchem: EPO<br />

Deurloo, M.C. & S. Musterd (1997) Getto's of etnische <strong>buurt</strong>en? Ruimtelijke<br />

concentraties allochtonen in Amsterdam. Geografie 6: pp. 4-10<br />

Deurloo, M.C., S. Musterd & W. Ostendorf (1998) ‘Pockets of Poverty’.<br />

Amsterdam/Utrecht: AME/NETHUR. DGVH-NETHUR rapport, nr. 2<br />

Lewis, O. (1966) The Culture of Poverty. In: R.T. LeGates & F. Stout (Eds)<br />

(1996) The City Rea<strong>de</strong>r, pp. 217-224. London/New York: Routledge<br />

Massey, D.S. & N.A. Denton (1993) American Apartheid. Cambridge:<br />

Harvard University Press<br />

Musterd, S. & W. Ostendorf (1994) Affluence, Access to Jobs, and Ethnicity in<br />

the Dutch Welfare State; the case of Amsterdam. Built Environment, vol. 20,<br />

no. 3, pp. 242-253<br />

Musterd, S. & W. Ostendorf (eds.) (1998) Urban Segregation and the Welfare<br />

State: Inequality and Exclusion in Western Cities. London: Routledge<br />

Robson, B. (1988) Those inner cities. Oxford: Clarendon Press<br />

Sandwijk, J.P., P.D.A. Cohen. S. Musterd & M.P.S. Langemeijer (1995)<br />

Licit and illicit drug use in Amsterdam II. Amsterdam: Instituut voor Sociale<br />

Geografie<br />

Schill, M.H. (1994) Race, the Un<strong>de</strong>rclass, and Public Policy. Law & Social<br />

Inquiry, Vol. 19, nr. 2, pp. 433-456<br />

Wilson, W.J. (1987) The truly disad<strong>van</strong>taged, the innercity, the un<strong>de</strong>rclass<br />

and public policy. Chicago: University of Chicago Press


24 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

Politieke voorkeur en kerkbezoek: twee voorbeel<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving<br />

Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

1 Inleiding<br />

Al heel wat keren zijn on<strong>de</strong>rzoeksresultaten gepubliceerd die dui<strong>de</strong>lijk<br />

maken dat sommige mensen wor<strong>de</strong>n beïnvloed door <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolking in hun woonomgeving. Meestal blijken ze zich aan te passen aan<br />

<strong>de</strong> overheersen<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>n en normen in hun <strong>buurt</strong>. Dat valt ook wel te<br />

begrijpen. Mensen praten met hun buren, wor<strong>de</strong>n daardoor op i<strong>de</strong>eën<br />

gebracht, en gaan zich an<strong>de</strong>rs gedragen. Eagles (1990; 109) gebruikt voor<br />

<strong>de</strong>ze wijze <strong>van</strong> beïnvloeding <strong>de</strong> term ‘interaction-mediated process’. Maar<br />

<strong>de</strong> beïnvloeding kan ook meer onbewust verlopen. Als mensen ‘s ochtends<br />

op <strong>de</strong> fiets naar hun werk gaan en ‘s middags weer terugrij<strong>de</strong>n, als ze naar <strong>de</strong><br />

winkel lopen om boodschappen te doen of naar <strong>de</strong> snackbar voor een<br />

vluchtig avondmaal, steeds wor<strong>de</strong>n ze geconfronteerd met <strong>de</strong> gewoonten en<br />

voorkeuren <strong>van</strong> hun <strong>buurt</strong>genoten. Zon<strong>de</strong>r dat ze het zelf merken nemen ze<br />

daar het één en an<strong>de</strong>r <strong>van</strong> over. Als het gaat om <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

voortduren<strong>de</strong> blootstelling aan normen en waar<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> omgeving, spreekt<br />

Eagles (1990; 109) over het ‘perception-mediated process’. Daarnaast speelt<br />

ook sociale controle een rol. Om niet uit <strong>de</strong> toon te vallen, en onaangename<br />

reacties <strong>van</strong> buren te vermij<strong>de</strong>n, passen mensen zich soms noodgedwongen<br />

aan hun omgeving aan. Natuurlijk is lang niet ie<strong>de</strong>reen gevoelig voor <strong>de</strong>ze<br />

drie beïnvloedingsprocessen. Maar vaak zal een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen zich<br />

toch aanpassen aan <strong>de</strong> omgeving. Het gevolg is dat mensen in een bepaald<br />

gebied vaak in (iets) sterkere mate het in dat gebied overheersen<strong>de</strong> gedrag<br />

vertonen dan <strong>van</strong> mensen met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> eigenschappen in het algemeen mag<br />

wor<strong>de</strong>n verwacht.<br />

De zo juist besproken effecten wor<strong>de</strong>n compositionele effecten genoemd; er<br />

zijn overigens ook an<strong>de</strong>re benamingen in omloop, zoals structurele effecten,<br />

contextuele effecten en neighbo(u)rhood-effecten. Bij analyses op dit on<strong>de</strong>rzoeksterrein<br />

wordt vaak gesproken over multilevel-analyse. Dat komt omdat<br />

kenmerken <strong>van</strong> minimaal twee verschillen<strong>de</strong> niveaus <strong>van</strong> analyse een rol<br />

spelen. Enerzijds zijn er gegevens <strong>van</strong> individuen, bijvoorbeeld het stemgedrag,<br />

en an<strong>de</strong>rzijds gegevens <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving,<br />

bijvoorbeeld het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>.<br />

Verreweg het meeste on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten heeft betrekking<br />

op politieke voorkeur. Al meer dan vijftig jaar gele<strong>de</strong>n merkte Tingsten<br />

(1937; 177-180) een compositioneel effect op; hij wordt daarmee algemeen<br />

beschouwd als <strong>de</strong> eerste die aan het on<strong>de</strong>rwerp aandacht heeft besteed. Naar


Politieke voorkeur en kerkbezoek 25<br />

aanleiding <strong>van</strong> verkiezingen in Stockholm in 1932 constateer<strong>de</strong> hij dat in<br />

districten waar slechts een gering <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners tot <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rs<br />

behoort, het percentage stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij lager is dan het<br />

percentage arbei<strong>de</strong>rs. Maar in districten met relatief veel arbei<strong>de</strong>rs is het<br />

percentage stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij juist hoger dan het percentage<br />

arbei<strong>de</strong>rs. Dat betekent dat als het percentage arbei<strong>de</strong>rs toeneemt, dat dan het<br />

percentage stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij onevenredig toeneemt. Dat<br />

spoort met het i<strong>de</strong>e dat mensen wor<strong>de</strong>n meegesleept door <strong>de</strong> omgeving, en<br />

op <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rspartij gaan stemmen als vele an<strong>de</strong>ren in hun <strong>buurt</strong> dat ook<br />

doen.<br />

Maar niet alleen op het terrein <strong>van</strong> <strong>de</strong> politieke voorkeur zijn interessante<br />

compositionele effecten opgespoord, ook op het terrein <strong>van</strong> kerkbezoek is<br />

dat het geval. Zo toon<strong>de</strong>n Knippenberg & De Vos (1989) aan dat bij<br />

protestanten het kerkbezoek positief wordt beïnvloed door <strong>de</strong> relatieve<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep geloofsgenoten in <strong>de</strong> gemeente waarin ze wonen.<br />

Maar aandacht voor compositionele effecten wordt ook aangetroffen op<br />

an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoeksterreinen, uiteenlopend <strong>van</strong> schizofrenie (Giggs, 1973) tot<br />

gen<strong>de</strong>rvraagstukken (Banaszak & Leighley, 1991) tot misdaad (Grogger &<br />

Wheaterford, 1995).<br />

In dit artikel wor<strong>de</strong>n compositionele effecten op <strong>de</strong> terreinen <strong>van</strong> politieke<br />

voorkeur en kerkbezoek na<strong>de</strong>r bestu<strong>de</strong>erd. Bij politieke voorkeur betreft het<br />

een literatuuron<strong>de</strong>rzoek, bij kerkbezoek eigen on<strong>de</strong>rzoek. Dat <strong>de</strong>ze twee<br />

on<strong>de</strong>rwerpen wor<strong>de</strong>n bespoken heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt<br />

daarmee een beeld gegeven <strong>van</strong> twee belangrijke terreinen <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek<br />

naar compositionele effecten. An<strong>de</strong>rzijds wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

on<strong>de</strong>rwerpen enkele problemen bij het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong>rgelijke effecten<br />

toegelicht, en wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> tekortkomingen verdui<strong>de</strong>lijkt waaraan veel<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong>ze effecten on<strong>de</strong>rhevig is. Daarbij wordt ook getracht aan<br />

te geven op welke wijze die problemen kunnen wor<strong>de</strong>n opgelost.<br />

Alvorens daarmee te beginnen wordt eerst iets verteld over <strong>de</strong> manier<br />

waarop <strong>de</strong> effecten kunnen wor<strong>de</strong>n gemeten.<br />

2 Hoe wor<strong>de</strong>n compositionele effecten gemeten<br />

On<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten wordt vrijwel altijd uitgevoerd met<br />

behulp <strong>van</strong> cross-sectionele analyse. Dat betekent dat gegevens die op één<br />

moment zijn gemeten met elkaar in verband wor<strong>de</strong>n gebracht. Op basis <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> daarbij aangetroffen samenhangen wor<strong>de</strong>n conclusies ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

effecten getrokken.<br />

Maar hoe vindt <strong>de</strong>rgelijk on<strong>de</strong>rzoek dan precies plaats? Om dat aan te<br />

dui<strong>de</strong>n wordt aangesloten bij een al eer<strong>de</strong>r geïntroduceer<strong>de</strong> voorbeeld. Stel<br />

dat we willen verklaren waarom mensen op een socialistische partij stemmen.<br />

Natuurlijk spelen daarbij kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen zelf een rol,


26 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

bijvoorbeeld of ze arbei<strong>de</strong>r zijn of niet. Daarnaast is wellicht een rol weggelegd<br />

voor een kenmerk <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving, bijvoorbeeld het percentage<br />

arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. In <strong>de</strong> meest eenvoudige situatie spelen dus drie<br />

kenmerken een rol. Er is een afhankelijk individueel kenmerk: het al of niet<br />

stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij. Er is een onafhankelijk individueel<br />

kenmerk: het al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn. En er is een onafhankelijk<br />

omgevingskenmerk: het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>.<br />

Er bestaan vele manieren om het on<strong>de</strong>rzoek uit te voeren, zie daarvoor De<br />

Vos (1997, hoofdstuk 3). Een eenvoudige metho<strong>de</strong> werkt met kruistabellering.<br />

De analyses wor<strong>de</strong>n uitgevoerd op het individuele niveau.<br />

Daarbij wordt het omgevingskenmerk omgezet in een individueel kenmerk,<br />

en wel door aan alle mensen in een <strong>buurt</strong> <strong>de</strong> score <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> als kenmerk<br />

toe te kennen. De kenmerken wor<strong>de</strong>n vervolgens in een driedimensionale<br />

kruistabel opgenomen. Om na te gaan of het al of niet stemmen op <strong>de</strong><br />

socialistische partij samenhangt met het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

moet <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> het individuele kenmerk ‘al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn’ wor<strong>de</strong>n<br />

uitgeschakeld door dat kenmerk constant te hou<strong>de</strong>n; er wor<strong>de</strong>n dus voor<br />

arbei<strong>de</strong>rs en voor niet-arbei<strong>de</strong>rs apart conclusies getrokken. Hoewel <strong>de</strong>ze<br />

metho<strong>de</strong> vaak wordt gebruikt, en daar bij <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het kerkbezoek<br />

ook een voorbeeld <strong>van</strong> wordt gegeven, zijn er veel na<strong>de</strong>len aan verbon<strong>de</strong>n.<br />

Zo is het nodig om het omgevingskenmerk in een beperkt aantal klassen in te<br />

<strong>de</strong>len. Bovendien is het moeilijk om allerlei an<strong>de</strong>re kenmerken die <strong>van</strong><br />

belang zou<strong>de</strong>n kunnen zijn in <strong>de</strong> analyse op te nemen; <strong>de</strong> kruistabel kent dan<br />

immers snel heel veel cellen, en <strong>de</strong> celvullingen dalen navenant.<br />

Een an<strong>de</strong>re mogelijkheid is <strong>de</strong> analyse uit te voeren op het hogere niveau,<br />

dus dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en. Dat betekent dat het stemgedrag nu ook moet<br />

wor<strong>de</strong>n beschreven op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, en wel door aggregatie <strong>van</strong><br />

het individuele stemgedrag. Om <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> het individuele kenmerk ‘al of<br />

niet arbei<strong>de</strong>r zijn’ uit te schakelen dient die aggregatie apart te geschie<strong>de</strong>n<br />

voor arbei<strong>de</strong>rs en voor niet-arbei<strong>de</strong>rs. Vervolgens wor<strong>de</strong>n op het <strong>buurt</strong>niveau<br />

twee regressieanalyses uitgevoerd waarbij het percentage stemmen op <strong>de</strong><br />

socialistische partij on<strong>de</strong>r arbei<strong>de</strong>rs, en ook datzelf<strong>de</strong> percentage on<strong>de</strong>r nietarbei<strong>de</strong>rs,<br />

wordt voorspeld op basis <strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs. Positieve<br />

regressiecoëfficiënten wijzen dan op een meeslepend effect <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgeving. Ook <strong>de</strong>ze metho<strong>de</strong> heeft na<strong>de</strong>len. Door <strong>de</strong> aggregatie wordt het<br />

zicht op het individuele gedrag min<strong>de</strong>r hel<strong>de</strong>r. Bovendien geldt ook nu dat<br />

het opnemen <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re verklaren<strong>de</strong> variabelen in <strong>de</strong> analyse moeilijkhe<strong>de</strong>n<br />

oplevert.<br />

Een meer gea<strong>van</strong>ceer<strong>de</strong> metho<strong>de</strong> is die <strong>van</strong> het contextuele mo<strong>de</strong>l. Daarbij<br />

speelt <strong>de</strong> analyse zich weer af op het individuele niveau. Er wordt een<br />

regressieanalyse uitgevoerd, waarbij het al of niet stemmen op <strong>de</strong><br />

socialistische partij wordt voorspeld op basis <strong>van</strong> ‘het al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn’


Politieke voorkeur en kerkbezoek 27<br />

en het percentage arbei<strong>de</strong>rs. Als <strong>de</strong> afhankelijke variabele dichotoom is,<br />

zoals hier bij het al of niet stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij het geval is,<br />

wordt ook wel een logistische regressieanalyse gebruikt. Aan <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt<br />

<strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs kan weer wor<strong>de</strong>n afgelezen of er<br />

sprake is <strong>van</strong> een compositioneel effect, waarbij een positieve waar<strong>de</strong> wijst<br />

op een meeslepend effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. Het grote voor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

metho<strong>de</strong> is dat moeiteloos an<strong>de</strong>re verklaren<strong>de</strong> variabelen aan het mo<strong>de</strong>l<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n toegevoegd. Ook aan <strong>de</strong>ze metho<strong>de</strong> kleven echter bezwaren.<br />

Het ‘al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn’ en het percentage arbei<strong>de</strong>rs hangen op het<br />

individuele niveau met elkaar samen, zodat <strong>de</strong> effecten <strong>van</strong> die twee<br />

kenmerken niet goed <strong>van</strong> elkaar kunnen wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n; zo’n<br />

probleem speelt overigens bij regressieanalyses wel vaker. Maar er is ook<br />

een specifiek probleem in het geval <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele<br />

effecten; een vergelijkbaar probleem speelt ook bij <strong>de</strong> metho<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

kruistabellering. De betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> het<br />

omgevingskenmerk wordt namelijk gebaseerd op het aantal individuen,<br />

terwijl het aantal onafhankelijke metingen er<strong>van</strong> slechts gelijk is aan het veel<br />

kleinere aantal omgevingen. Het gevolg is dat <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

resultaten <strong>van</strong> het contextuele mo<strong>de</strong>l meestal dui<strong>de</strong>lijk wordt overschat<br />

(Kreft, 1987; 124 en 128).<br />

Bij alle tot nu toe behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> metho<strong>de</strong>n wordt <strong>de</strong> analyse uitgevoerd op één<br />

niveau <strong>van</strong> analyse, namelijk dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuen of juist dat <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en. Sinds het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren tachtig echter zijn zogenaam<strong>de</strong> multilevelmetho<strong>de</strong>n<br />

ontwikkeld, waarbij bei<strong>de</strong> niveau <strong>van</strong> analyse tegelijkertijd<br />

een rol spelen. Vooral <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijskun<strong>de</strong> heeft daarbij een belangrijke rol<br />

gespeeld; zie bijvoorbeeld Goldstein (1987). De metho<strong>de</strong>n zijn op <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> wijze opgebouwd; zie bijvoorbeeld De Vos (1997, 85-92). Op het<br />

individuele niveau wordt een regressieanalyse uitgevoerd waarbij het al of<br />

niet stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij wordt voorspeld op basis <strong>van</strong> het al<br />

of niet arbei<strong>de</strong>r zijn. Daarbij kan voor elk <strong>de</strong>r parameters in het regressiemo<strong>de</strong>l,<br />

dus zowel voor <strong>de</strong> constante als voor <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt, wor<strong>de</strong>n<br />

beslist of <strong>de</strong>ze per <strong>buurt</strong> kunnen verschillen. Als een parameter per <strong>buurt</strong> kan<br />

verschillen, dan kan er eventueel voor wor<strong>de</strong>n gekozen om <strong>de</strong>ze af te laten<br />

hangen <strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>; in dat laatste geval wordt<br />

daar op het <strong>buurt</strong>niveau ook een regressieanalyse voor geformuleerd. Wordt<br />

gekozen voor een mo<strong>de</strong>l waarbij <strong>de</strong> constante afhankelijk is <strong>van</strong> het<br />

percentage arbei<strong>de</strong>rs, terwijl <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt voor alle <strong>buurt</strong>en gelijk<br />

is, dan heeft het multilevelmo<strong>de</strong>l <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> vorm als het contextuele mo<strong>de</strong>l.<br />

Het verschil is echter dat bij het multilevelmo<strong>de</strong>l, waarbij alle analyses op<br />

het geëigen<strong>de</strong> niveau wor<strong>de</strong>n uitgevoerd, <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> coëfficiënten<br />

wel op een juiste wijze wordt vastgesteld. Door ook <strong>de</strong>


28 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

regressiecoëfficiënt afhankelijk te maken <strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs, kan<br />

<strong>de</strong> analyse op een interessante manier wor<strong>de</strong>n uitgebreid. Het mo<strong>de</strong>l ziet er<br />

dan schematisch als volgt uit:<br />

yij geeft aan of persoon i in <strong>buurt</strong> j al of niet op <strong>de</strong> socialistische<br />

partij stemt<br />

xij geeft aan of persoon i in <strong>buurt</strong> j al of niet een arbei<strong>de</strong>r is<br />

xj geeft aan het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>buurt</strong> j<br />

het mo<strong>de</strong>l op het individuele niveau: yij = aj + bj∗xij + residuij<br />

het ene mo<strong>de</strong>l op het <strong>buurt</strong>niveau: aj = c + d∗xj + residuaj<br />

het an<strong>de</strong>re mo<strong>de</strong>l op het <strong>buurt</strong>niveau: bj = e + f∗xj + residubj<br />

waarbij ∗ het vermenigvuldigingsteken voorstelt<br />

Wor<strong>de</strong>n nog meer variabelen in <strong>de</strong> analyse opgenomen, hetgeen moeiteloos<br />

kan wor<strong>de</strong>n gedaan, dan ontstaat een grote rijkdom aan mogelijke mo<strong>de</strong>llen.<br />

Natuurlijk is voor het uitvoeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> analyses computerprogrammatuur<br />

nodig, maar die is beschikbaar in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> allerlei pakketten zoals<br />

VARCL, ML en HLM. Mo<strong>de</strong>rnere versies <strong>van</strong> die programma’s zijn ook<br />

geschikt voor analyse met meer dan twee niveau, en kunnen ook vergelijkbare<br />

vormen <strong>van</strong> logitanalyse aan.<br />

Hoewel <strong>de</strong> multilevelmetho<strong>de</strong> in met name <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijskun<strong>de</strong> al een grote<br />

vlucht heeft genomen, is het gebruik er<strong>van</strong> in <strong>de</strong> geografie teleurstellend<br />

gering. En dat terwijl vooral Jones (bijvoorbeeld 1991, 1993 en 1997) al vele<br />

malen op het belang er<strong>van</strong> heeft gewezen.<br />

Een volstrekt an<strong>de</strong>re manier <strong>van</strong> bestu<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> compositionele effecten is<br />

met behulp <strong>van</strong> longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek. Door bijvoorbeeld mensen die net<br />

zijn verhuisd een tijd te volgen, kan wor<strong>de</strong>n vastgesteld of ze zich aanpassen<br />

aan <strong>de</strong> nieuwe omgeving. In tegenstelling tot <strong>de</strong> cross-sectionele metho<strong>de</strong><br />

wordt niet tot aangepast gedrag geconclu<strong>de</strong>erd op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenhang<br />

tussen individueel gedrag en omgevingskenmerken, maar wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

aanpassingen zelf vastgesteld. Hoewel on<strong>de</strong>rzoeken waarbij op een<br />

<strong>de</strong>rgelijke wijze naar compositionele effecten wordt gezocht slechts<br />

spaarzaam wor<strong>de</strong>n aangetroffen, kunnen ze toch zeer nuttig zijn; we komen<br />

daar later nog op terug.<br />

3 Politieke voorkeur<br />

Verreweg het meeste on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woonomgeving heeft te maken met <strong>de</strong> politieke voorkeur <strong>van</strong> mensen. Een


Politieke voorkeur en kerkbezoek 29<br />

uitgebreid overzicht daar<strong>van</strong> is te vin<strong>de</strong>n in De Vos (1997, hoofdstuk 4 en<br />

5).<br />

Het overheersen<strong>de</strong> beeld <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rzoeken is dat er in<strong>de</strong>rdaad sprake is<br />

<strong>van</strong> compositionele effecten. In een heel enkel geval gaat het daarbij om een<br />

afstotend effect. Zo constateer<strong>de</strong> Wright (1977), bij <strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

presi<strong>de</strong>ntsverkiezingen in <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong> Staten in 1968, dat <strong>de</strong><br />

onafhankelijke kandidaat George Wallace, een fervent tegenstan<strong>de</strong>r <strong>van</strong><br />

gelijke burgerrechten voor zijn zwarte landgenoten, zijn stemmen vooral<br />

haal<strong>de</strong> in gebie<strong>de</strong>n waar veel zwarte landgenoten wonen. En in overeenstemming<br />

daarmee vin<strong>de</strong>n Deurloo & De Vos (1998) naar aanleiding <strong>van</strong><br />

verkiezingen in Amsterdam in 1994 dat extreemrechtse partijen vooral veel<br />

stemmen halen in gebie<strong>de</strong>n waar veel Marokkanen en Turken wonen, dat wil<br />

zeggen bevolkingsgroepen <strong>van</strong> buitenlandse origine die geassocieerd wor<strong>de</strong>n<br />

met een islamitische levensovertuiging.<br />

Maar vrijwel altijd gaat het om een meeslepend effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. De<br />

meeste on<strong>de</strong>rzoeken hebben betrekking op het stemgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

sociale klassen. Meestal blijkt daarbij het al door Tingsten aangetroffen<br />

verband dat arbei<strong>de</strong>rs die wonen in gebie<strong>de</strong>n met relatief veel arbei<strong>de</strong>rs<br />

vaker op <strong>de</strong> socialistische partij stemmen dan arbei<strong>de</strong>rs die wonen in<br />

gebie<strong>de</strong>n waar juist relatief weinig arbei<strong>de</strong>rs wonen. Dergelijke resultaten<br />

wor<strong>de</strong>n aangetroffen door bijvoorbeeld Miller (1977), Johnston (1985) en<br />

Eagles (1990) bij verkiezingen in Groot-Brittannië, door Rumley (1981) in<br />

Australië, en door Berelson a.o. (1954) en Foladare (1968) in <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong><br />

Staten; in dat laatste geval speelt <strong>de</strong> Democratische Partij <strong>de</strong> rol <strong>van</strong><br />

socialistische partij. De verklaringen wor<strong>de</strong>n meestal gezocht in het<br />

meeslepen<strong>de</strong> effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. Na<strong>de</strong>re analyses <strong>van</strong> Eagles (1990)<br />

wijzen er op dat daarbij zowel interactie als perceptie een rol speelt. Sociale<br />

controle speelt in principe geen rol bij politieke voorkeur, omdat stemmen<br />

geheim is. Van belang is wel <strong>de</strong> door Johnston (1986) genoem<strong>de</strong><br />

‘socialization in place’: mensen groeien op in een <strong>buurt</strong> die al jaren door een<br />

bepaal<strong>de</strong> politieke partij wordt overheerst, en waar<strong>van</strong> het hele leven<br />

doortrokken is. Deze verklaring, die overigens veel raakvlakken heeft met<br />

interactie en perceptie, vindt ook steun bij Eagles (1990).<br />

Bij verkiezingen spelen verkiezingscampagnes vaak een belangrijke rol. De<br />

vraag is of <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhangen niet daardoor kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard. Op het eerste gezicht lijkt een verklaring via <strong>de</strong> verkiezingscampagnes<br />

mogelijk. In gebie<strong>de</strong>n met veel arbei<strong>de</strong>rs kan een socialistische<br />

partij gemakkelijk mensen werven om actie te voeren, daar voeren ze dus<br />

veel actie, en daardoor halen ze een beter resultaat. Toch ligt het niet voor <strong>de</strong><br />

hand dat dit <strong>de</strong> verklaring is, zeker niet omdat in <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n<br />

sprake is <strong>van</strong> verkiezingen volgens een districtenstelsel. Bij een <strong>de</strong>rgelijk<br />

stelsel kan een partij beter campagne voeren in gebie<strong>de</strong>n waar ze ongeveer


30 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

even sterk is als <strong>de</strong> tegenstan<strong>de</strong>r, dan in gebie<strong>de</strong>n waar ze heel sterk is; in die<br />

laatste gebie<strong>de</strong>n wint <strong>de</strong> partij toch wel. Uit on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat partijen die<br />

keuze ook daadwerkelijk maken (Honey & Barnett, 1990; pp. 93-94).<br />

Verkiezingscampagnes leveren dus bij districtenstelsels geen verklaring op<br />

voor compositionele effecten.<br />

4 Kerkbezoek<br />

Een an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoeksveld <strong>van</strong> compositionele effecten is religieus gedrag.<br />

De religieuze samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving heeft <strong>invloed</strong> op het doen<br />

en laten <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners. Neem bijvoorbeeld Genemui<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong>ze gemeente,<br />

gelegen in <strong>de</strong> provincie Overijssel, behoort het overgrote <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolking tot <strong>de</strong> bevin<strong>de</strong>lijk gereformeer<strong>de</strong>n. Dat gaat aan <strong>de</strong> bewoners niet<br />

ongemerkt voorbij, zoals blijkt uit interviews met hen, afgedrukt in een<br />

Ne<strong>de</strong>rlandse krant. Zo zijn er opvallend weinig televisies. Mensen uit een<br />

grote stad, die daar zijn komen wonen, brachten eerst op hun huis een<br />

schotelantenne aan. Maar een jaar later haal<strong>de</strong>n ze die toch maar weer weg,<br />

want zoiets hoort daar nu eenmaal niet. Er zijn ook mensen die <strong>de</strong> religieuze<br />

druk <strong>van</strong> hun omgeving niet aankunnen, en daarom verhuizen. Hun plaatsen<br />

wor<strong>de</strong>n ingenomen door bevin<strong>de</strong>lijk gereformeer<strong>de</strong>n uit grote ste<strong>de</strong>n, die<br />

daar zichzelf niet meer kon<strong>de</strong>n zijn (Van Cleef, 1993).<br />

Tabel 1 Het verband tussen kerkbezoek en <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep<br />

geloofsgenoten in <strong>de</strong> woongemeente in 1985/86, per godsdienstige<br />

gezindte<br />

% Aantal<br />

geloofsroomsgenotenkatholie 0-10<br />

10-20<br />

20-30<br />

30-40<br />

40-50<br />

50-60<br />

60-70<br />

70-80<br />

80-90<br />

90-100<br />

ken<br />

778<br />

4339<br />

2341<br />

987<br />

2456<br />

2437<br />

4704<br />

3146<br />

1533<br />

61<br />

% trouwe<br />

kerkgangers<br />

on<strong>de</strong>r<br />

RK<br />

31,9<br />

33,9<br />

36,7<br />

38,8<br />

31,4<br />

34,3<br />

38,2<br />

42,0<br />

41,5<br />

50,8<br />

Aantal<br />

Ne<strong>de</strong>rlands-her-<br />

vorm<strong>de</strong>n<br />

1637<br />

4171<br />

1974<br />

1406<br />

731<br />

202<br />

0<br />

0<br />

0<br />

0<br />

% trouwe<br />

kerkgangers<br />

on<strong>de</strong>r<br />

NH<br />

27,1<br />

32,6<br />

42,0<br />

47,7<br />

52,1<br />

54,0<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

Aantal<br />

Gereformeer<strong>de</strong>n<br />

2463<br />

1816<br />

824<br />

334<br />

93<br />

16<br />

101<br />

0<br />

0<br />

0<br />

% trouwe<br />

kerkgangers<br />

on<strong>de</strong>r GF<br />

65,7<br />

75,7<br />

80,5<br />

83,5<br />

87,1<br />

87,5<br />

91,1<br />

-<br />

-<br />

-<br />

tauC<br />

0,06<br />

0,18<br />

0,15<br />

Gebaseerd op gegevens <strong>van</strong> Interview, steekproef uit <strong>de</strong> bevolking <strong>van</strong> 16 jaar en<br />

ou<strong>de</strong>r. Alle samenhangen zijn zeer dui<strong>de</strong>lijk significant bij een onbetrouwbaarheid <strong>van</strong><br />

1%; zo dui<strong>de</strong>lijk dat het niet erg is dat <strong>de</strong>ze significantie niet op <strong>de</strong> juiste wijze is<br />

berekend; zie <strong>de</strong> paragraaf over het meten <strong>van</strong> compositionele effecten.


Politieke voorkeur en kerkbezoek 31<br />

Het ligt voor <strong>de</strong> hand dat <strong>de</strong> religieuze samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving<br />

ook <strong>invloed</strong> heeft op het kerkbezoek. Knippenberg & De Vos (1989) hebben<br />

daar in Ne<strong>de</strong>rland on<strong>de</strong>rzoek naar gedaan. Daarbij gebruikten ze gegevens<br />

<strong>van</strong> een grote steekproef uit <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse bevolking <strong>van</strong> 16 jaar en ou<strong>de</strong>r<br />

uit 1985/86; helaas zijn geen nieuwere gegevens beschikbaar. Voor een<br />

eerste globale indruk wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> resultaten gepresenteerd in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> een<br />

kruistabel; zie tabel 1.<br />

Daarbij wordt per godsdienstige gezindte het verband nagegaan tussen het<br />

percentage mensen dat regelmatig, dat wil zeggen minstens éénmaal per<br />

twee weken, naar <strong>de</strong> kerk gaat, en het percentage geloofsgenoten in <strong>de</strong><br />

gemeente waarin <strong>de</strong> mensen wonen. Het beeld dat uit <strong>de</strong>ze tabel naar voren<br />

komt is dui<strong>de</strong>lijk. Zowel voor Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n als voor gereformeer<strong>de</strong>n<br />

geldt dat het kerkbezoek stijgt naarmate het percentage geloofsgenoten<br />

toeneemt. Zo gaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n die wonen in gemeenten<br />

waar nauwelijks geloofsgenoten wonen maar ongeveer een kwart regelmatig<br />

naar <strong>de</strong> kerk.<br />

Maar als ongeveer <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeentelijke bevolking tot <strong>de</strong>ze religieuze<br />

richting behoort, is ongeveer <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> hen een regelmatige<br />

kerkganger. Wat ver<strong>de</strong>r opvalt is dat het kerkbezoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> rooms-katholieken<br />

nauwelijks samenhangt met <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep geloofsgenoten.<br />

De bevindingen blijven overigens overeind als rekening wordt gehou<strong>de</strong>n met<br />

verschillen in <strong>de</strong> individuele kenmerken geslacht, leeftijd en opleiding.<br />

De Vos (1997) heeft later ten behoeve <strong>van</strong> zijn dissertatie <strong>de</strong> gegevens<br />

geheel opnieuw bewerkt, en heeft bij <strong>de</strong> analyses gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

multilevelmetho<strong>de</strong>. Een samenvatting <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevindingen is te vin<strong>de</strong>n in<br />

tabel 2.<br />

Deze tabel wordt nu na<strong>de</strong>r besproken.<br />

Voor elk individu uit <strong>de</strong> steekproef is vastgesteld hoeveel kerkbezoeken per<br />

jaar hij of zij minimaal aflegt. Dat kenmerk wordt in <strong>de</strong> analyses gebruikt als<br />

het afhankelijke kenmerk. Het kerkbezoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> belangrijkste godsdienstige<br />

groeperingen blijkt nogal uiteen te lopen. Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n en<br />

rooms-katholieken gaan gemid<strong>de</strong>ld ongeveer even vaak naar <strong>de</strong> kerk, namelijk<br />

respectievelijk minstens 20 en 21 keer per jaar. Gereformeer<strong>de</strong>n gaan<br />

echter veel vaker, namelijk gemid<strong>de</strong>ld minstens 37 keer per jaar.<br />

Om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen is voor elk <strong>van</strong> <strong>de</strong> zojuist genoem<strong>de</strong><br />

religieuze groeperingen apart een analyse uitgevoerd, dus apart voor<br />

Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n, apart voor gereformeer<strong>de</strong>n en apart voor roomskatholieken.<br />

Daarbij zijn op het individuele niveau <strong>de</strong> drie eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong><br />

verklaren<strong>de</strong> variabelen gebruikt, namelijk geslacht (0=man, 1=vrouw),


32 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

leeftijd (0=15-24 tot 4=65+) en opleiding (0=alleen lagere school tot<br />

3=universiteit); <strong>de</strong>ze variabelen wor<strong>de</strong>n dus in <strong>de</strong> regressieanalyse op het<br />

individuele niveau opgenomen. Merk op dat <strong>de</strong> godsdienstige gezindte <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> individuen niet in die regressieanalyse voorkomt; <strong>de</strong> analyses wor<strong>de</strong>n<br />

immers apart per godsdienstige gezindte uitgevoerd.<br />

Tabel 2 Multilevelanalyses met betrekking tot kerkbezoek in<br />

1985/86<br />

Ne<strong>de</strong>rlandshervorm<strong>de</strong>n<br />

Gereformeer<strong>de</strong>n rooms-katholieken<br />

aantal mensen<br />

9907<br />

5531<br />

22254<br />

aantal gemeenten<br />

534<br />

457<br />

560<br />

% variantie individueel<br />

91,479<br />

95,375<br />

96,474<br />

% variantie gemeente<br />

8,521<br />

4,625<br />

3,526<br />

% verklaard individueel<br />

0,330<br />

1,368<br />

10,289<br />

% verklaard gemeente<br />

28,784<br />

45,107<br />

10,658<br />

% verklaard totaal<br />

2,755<br />

3,391<br />

10,302<br />

% geloofsgenoten<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

log(inwoners)<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

geslacht<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

leeftijd<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

opleiding<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

constante<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

0,275<br />

9,240<br />

0,000<br />

-0,680<br />

-0,780<br />

0,435<br />

1,361<br />

3,243<br />

0,002<br />

0,775<br />

4,483<br />

0,000<br />

0,934<br />

3,937<br />

0,000<br />

13,761<br />

3,398<br />

0,001<br />

0,264<br />

8,276<br />

0,000<br />

-1,347<br />

-1,686<br />

0,091<br />

0,588<br />

1,082<br />

0,280<br />

1,737<br />

7,779<br />

0,000<br />

0,160<br />

0,503<br />

0,614<br />

35,069<br />

9,204<br />

0,000<br />

0,055<br />

5,702<br />

0,000<br />

-3,228<br />

-5,553<br />

0,000<br />

1,408<br />

5,497<br />

0,000<br />

5,214<br />

47,337<br />

0,000<br />

0,262<br />

1,717<br />

0,086<br />

21,948<br />

8,101<br />

0,000<br />

Gebaseerd op gegevens <strong>van</strong> Interview, steekproef uit <strong>de</strong> bevolking <strong>van</strong> 16 jaar en<br />

ou<strong>de</strong>r.


Politieke voorkeur en kerkbezoek 33<br />

Van <strong>de</strong> individuen uit <strong>de</strong> steekproef is met betrekking tot <strong>de</strong> woonomgeving<br />

alleen bekend in welke gemeente ze wonen. Dat betekent dat voor het hogere<br />

niveau noodgedwongen gebruik gemaakt moet wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> dat gemeentelijke<br />

niveau; we komen daar later nog op terug. Op het gemeentelijke<br />

niveau is gebruik gemaakt <strong>van</strong> twee verklaren<strong>de</strong> variabelen. Allereerst betreft<br />

dat het percentage geloofsgenoten in <strong>de</strong> gemeente. Daarnaast is <strong>de</strong> logaritme<br />

<strong>van</strong> het inwonertal opgenomen als een indicator <strong>van</strong> <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>lijkheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeente. De multilevelanalyse is zodanig uitgevoerd dat alleen <strong>de</strong><br />

constante <strong>van</strong> het individuele regressiemo<strong>de</strong>l per gemeente varieert en wordt<br />

verklaard door <strong>de</strong> twee genoem<strong>de</strong> gemeentelijke kenmerken. Daarmee laten<br />

<strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> analyses zich lezen op vergelijkbare wijze als bij een<br />

contextueel mo<strong>de</strong>l het geval zou zijn, zij het dat nu <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> coëfficiënten wel correct wordt vastgesteld.<br />

We bespreken allereerst <strong>de</strong> resultaten voor <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n. Het<br />

blijkt dat bijna 9% <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie in het kerkbezoek zich bevindt op het<br />

niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeenten, en ruim 91% op het individuele niveau. Dat<br />

resultaat moet zorgvuldig wor<strong>de</strong>n geïnterpreteerd. In <strong>de</strong> eerste plaats is<br />

daarmee niet bewezen dat 9% <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie moet wor<strong>de</strong>n toegeschreven<br />

aan gemeentelijke kenmerken. Kenmerken <strong>van</strong> het gemeentelijke niveau<br />

kunnen alleen variatie op het gemeentelijke niveau verklaren. Individuele<br />

kenmerken echter kunnen niet alleen variatie op het individuele niveau<br />

verklaren, maar ook variatie op het gemeentelijke niveau. De 9% vormt dus<br />

een bovengrens <strong>van</strong> <strong>de</strong> sterkte <strong>van</strong> compositionele effecten en an<strong>de</strong>re<br />

omgevingseffecten op het gemeentelijke niveau. Maar in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats<br />

geldt dat compositionele effecten ook sterker kunnen zijn dan <strong>de</strong> 9%. Het is<br />

namelijk mogelijk dat als gewerkt wordt met het <strong>buurt</strong>niveau in plaats <strong>van</strong><br />

het gemeenteniveau, dat dan sterkere compositionele effecten wor<strong>de</strong>n<br />

aangetroffen. Helaas staat het datamateriaal een <strong>de</strong>rgelijke analyse niet toe.<br />

Uit tabel 2 blijkt dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie in het kerkbezoek op het gemeenteniveau<br />

ruim een kwart wordt verklaard, terwijl <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuele variatie<br />

min<strong>de</strong>r dan een half procent wordt verklaard; in totaal levert dat een kleine<br />

drie procent verklaring op, dus niet overdreven veel. Wel is dui<strong>de</strong>lijk dat het<br />

percentage geloofsgenoten veruit het sterkste verband met het kerkbezoek<br />

vertoont; <strong>de</strong> t-waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> dit kenmerk is immers dui<strong>de</strong>lijk het grootst. Ook<br />

<strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het effect <strong>van</strong> het percentage geloofsgenoten op het<br />

kerkbezoek is verreweg het grootst, en ook zeer interessant, zoals blijkt uit<br />

<strong>de</strong> bijbehoren<strong>de</strong> coëfficiënt <strong>van</strong> 0,275. Daaruit blijkt dat als het percentage<br />

geloofsgenoten met tien toeneemt, dat men dan gemid<strong>de</strong>ld bijna drie keer<br />

per jaar extra naar <strong>de</strong> kerk gaat. Vergelijken we <strong>de</strong> meest extreme situaties<br />

met elkaar, dat wil zeggen geen geloofsgenoten en juist alleen maar<br />

geloofsgenoten, dan scheelt dat gemid<strong>de</strong>ld bijna 28 kerkbezoeken per jaar.


34 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

Bij <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kenmerken gaat het om veel geringere verschillen: vrouwen<br />

gaan gemid<strong>de</strong>ld ruim één keer extra naar <strong>de</strong> kerk in vergelijking met<br />

mannen, <strong>de</strong> oudste mensen gemid<strong>de</strong>ld ongeveer drie keer extra in vergelijking<br />

met <strong>de</strong> jongste, en <strong>de</strong> hoogst opgelei<strong>de</strong>n gemid<strong>de</strong>ld ongeveer drie<br />

keer extra ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong> laagst opgelei<strong>de</strong>n. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ste<strong>de</strong>lijkheid is in <strong>de</strong> verste verte niet significant.<br />

Voor gereformeer<strong>de</strong>n geldt in grote lijnen hetzelf<strong>de</strong> verhaal. Ook bij hen is<br />

het percentage geloofsgenoten het belangrijkste kenmerk, zij het dat leeftijd<br />

hier een grotere concurrent vormt. De steilheid <strong>van</strong> het verband met het<br />

percentage geloofsgenoten blijft echter verreweg het grootst, en <strong>van</strong> <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

or<strong>de</strong> als bij <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n.<br />

Bij <strong>de</strong> rooms-katholieken echter wordt een geheel an<strong>de</strong>re situatie aangetroffen.<br />

Daar speelt het percentage geloofsgenoten een veel min<strong>de</strong>r belangrijke<br />

rol. De t-waar<strong>de</strong> is veel kleiner, en <strong>de</strong> steilheid eveneens; het verschil tussen<br />

geen geloofsgenoten en alleen maar geloofsgenoten is nu gemid<strong>de</strong>ld slechts<br />

ruim 5 kerkbezoeken per jaar. Leeftijd is nu verreweg <strong>de</strong> belangrijkste<br />

variabele: ou<strong>de</strong> rooms-katholieken gaan veel vaker naar <strong>de</strong> kerk dan jonge<br />

rooms-katholieken.<br />

Hoe valt nu te verklaren dat bij protestanten (Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n en<br />

gereformeer<strong>de</strong>n) een compositioneel effect <strong>van</strong> interessante om<strong>van</strong>g kon<br />

wor<strong>de</strong>n vastgesteld, terwijl dat bij rooms-katholieken niet het geval is. Dat<br />

heeft te maken met verschillen in <strong>de</strong> structuur <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze kerkelijke<br />

groeperingen. Bij rooms-katholieken is sprake <strong>van</strong> een meer hiërarchische<br />

structuur, waarbij <strong>de</strong> geestelijkheid veel gezag heeft (Peters & Schreu<strong>de</strong>r,<br />

1987; 115) en <strong>de</strong> sociale controle op <strong>de</strong> naleving <strong>van</strong> <strong>de</strong> kerkelijke<br />

voorschriften vooral door diezelf<strong>de</strong> geestelijkheid, in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> lokale<br />

priesters, wordt uitgeoefend. Protestanten echter kennen een meer <strong>de</strong>mocratische<br />

cultuur, waarbij <strong>de</strong> plaatselijke gemeenschap een grote rol speelt.<br />

Discussies over kerkelijke en godsdienstige aangelegenhe<strong>de</strong>n hebben, veel<br />

meer dan bij rooms-katholieken, een plaats in het leven <strong>van</strong> alledag. De<br />

sociale controle is relatief groot, en wordt door <strong>de</strong> gemeenschap als geheel<br />

uitgeoefend. En vooral daar waar <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigen groep relatief<br />

groot is, zal <strong>de</strong>ze groep zijn stempel op <strong>de</strong> plaatselijke omgeving kunnen<br />

drukken. Vandaar dat voor protestanten <strong>de</strong> relatieve om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigen<br />

groep wel <strong>van</strong> belang is, maar voor <strong>de</strong> rooms-katholieken niet of in ie<strong>de</strong>r<br />

geval veel min<strong>de</strong>r.<br />

5 Aanbevelingen<br />

Als on<strong>de</strong>rzoeksresultaten wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n die in overeenstemming zijn met<br />

<strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> compositionele effecten, dan is daarmee nog niet<br />

aangetoond dat mensen zich in<strong>de</strong>rdaad aan <strong>de</strong> omgeving aanpassen. Er zijn


Politieke voorkeur en kerkbezoek 35<br />

nog twee an<strong>de</strong>re verklaringen mogelijk, namelijk individuele verschillen en<br />

selectieve migratie.<br />

Allereerst kan gel<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhang een gevolg is <strong>van</strong> individuele<br />

verschillen tussen bewoners <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> omgevingen. Beschouw<br />

nog eens <strong>de</strong> situatie dat arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n met veel arbei<strong>de</strong>rs eer<strong>de</strong>r op<br />

een socialistische partij stemmen dan arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n met weinig<br />

arbei<strong>de</strong>rs. Een alternatieve verklaring kan dan zijn dat arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n<br />

met veel arbei<strong>de</strong>rs vaak laag geschoold zijn, en dat laag geschool<strong>de</strong><br />

arbei<strong>de</strong>rs eer<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> socialistische partij stemmen. In plaats <strong>van</strong> een beroep<br />

te doen op een effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving, kan <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhang dan<br />

verklaard wor<strong>de</strong>n via individuele verschillen tussen arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n<br />

met veel arbei<strong>de</strong>rs (vaak laag geschoold), en arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n met<br />

weinig arbei<strong>de</strong>rs (vaak hoog geschoold).<br />

Dit voorbeeld maakt dui<strong>de</strong>lijk dat altijd uitvoerig moet wor<strong>de</strong>n gecontroleerd<br />

of <strong>de</strong> verklaring niet in <strong>de</strong>rgelijke individuele verschillen ligt. In veel<br />

on<strong>de</strong>rzoeken wordt dat onvoldoen<strong>de</strong> gedaan. Overigens sluit dit aan bij een<br />

algemeen probleem <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek via <strong>de</strong> cross-sectionele metho<strong>de</strong>: het kan<br />

altijd liggen aan aspecten die je niet in het on<strong>de</strong>rzoek hebt opgenomen. Het<br />

is dus geen specifiek probleem <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten.<br />

Het aardige is echter dat er juist bij compositionele effecten wel een<br />

specifieke oplossing is <strong>van</strong> dit probleem. Het gaat er immers om dat mensen<br />

zich aanpassen aan <strong>de</strong> omgeving. Welnu, laat het on<strong>de</strong>rzoek zich dan ook<br />

richten op die veran<strong>de</strong>ring. Volg mensen die naar een nieuwe omgeving<br />

verhuizen door <strong>de</strong> tijd, en ga na of ze zich in<strong>de</strong>rdaad aanpassen. Met an<strong>de</strong>re<br />

woor<strong>de</strong>n: voer longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek uit via een panelon<strong>de</strong>rzoek.<br />

Natuurlijk brengt ook een <strong>de</strong>rgelijk on<strong>de</strong>rzoek problemen met zich mee,<br />

zoals uitval uit het panel en beïnvloeding ten gevolge <strong>van</strong> het <strong>de</strong>elnemen aan<br />

een panel. Maar het is toch zeer <strong>de</strong> moeite waard om op een <strong>de</strong>rgelijke wijze<br />

<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen daadwerkelijk voor het voetlicht te halen; dat geeft extra<br />

steun aan <strong>de</strong> resultaten die bij cross-sectioneel on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n bereikt.<br />

Als <strong>de</strong> op aanpassing wijzen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksresultaten niet kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard via individuele verschillen, dan is het nog niet zeker dat er sprake<br />

is <strong>van</strong> aanpassing <strong>van</strong> het gedrag aan <strong>de</strong> omgeving. Het kan ook zijn dat<br />

mensen hun omgeving juist aanpassen aan hun gedrag, door selectief te<br />

migreren. Zo wonen arbei<strong>de</strong>rs die weinig affiniteit hebben met <strong>de</strong><br />

socialistische partij waarschijnlijk liever niet in een arbei<strong>de</strong>rs<strong>buurt</strong>, en<br />

proberen ze daarom naar el<strong>de</strong>rs te verhuizen. En zeker ook bij het<br />

kerkbezoek ligt selectieve migratie wel een beetje voor <strong>de</strong> hand. Protestanten<br />

die graag veel naar <strong>de</strong> kerk gaan voelen zich waarschijnlijk het meest thuis<br />

op plaatsen waar een klimaat heerst waar naar <strong>de</strong> kerk gaan normaal<br />

gevon<strong>de</strong>n wordt. Ze verhuizen daarom wellicht naar <strong>de</strong>rgelijke gebie<strong>de</strong>n,<br />

waar ze <strong>de</strong> kerken vin<strong>de</strong>n die ze willen bezoeken, en <strong>de</strong> scholen waar ze hun


36 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

kin<strong>de</strong>ren heen willen sturen. Van Cleef (1993) naar aanleiding <strong>van</strong> het al<br />

eer<strong>de</strong>r aangehaal<strong>de</strong> Genemui<strong>de</strong>n, en Thissen (1995; 48) naar aanleiding <strong>van</strong><br />

Zeeland hebben daar ook aanwijzingen voor gevon<strong>de</strong>n. Helaas blijft het<br />

aspect <strong>van</strong> selectieve migratie bij on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten<br />

vaak on<strong>de</strong>rbelicht. Er moet meer on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n gedaan naar <strong>de</strong>ze<br />

verklaringsgrond, bijvoorbeeld door <strong>van</strong> mensen die verhuizen na te gaan<br />

waarom ze dat doen, en of ze op het moment <strong>van</strong> verhuizen al in grotere<br />

mate het bij <strong>de</strong> nieuwe omgeving passen<strong>de</strong> gedrag vertonen dan <strong>van</strong> willekeurige<br />

vergelijkbare mensen verwacht mag wor<strong>de</strong>n.<br />

Meer longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek uitvoeren. Meer on<strong>de</strong>rzoek doen naar <strong>de</strong> rol<br />

<strong>van</strong> selectieve migratie. En natuurlijk doorgaan met het uitvoeren <strong>van</strong> crosssectionele<br />

analyses, waarbij <strong>de</strong> multilevelmetho<strong>de</strong> regelmatig als hulpmid<strong>de</strong>l<br />

moet wor<strong>de</strong>n gebruikt. Als <strong>de</strong>ze wensen in vervulling gaan, dan heeft het<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving nog een<br />

mooie toekomst.


Literatuur<br />

Politieke voorkeur en kerkbezoek 37<br />

Banaszak, Lee Ann & Jan E. Leighley (1991). How employment affects<br />

women's gen<strong>de</strong>r attitu<strong>de</strong>s. In: Political Geography Quarterly 10; pp. 110-<br />

131<br />

Berelson, Bernard R., Paul F. Lazarsfeld & William N. McPhee (1954).<br />

Voting; A study of opinion formation in a presi<strong>de</strong>ntial campaign. Chicago,<br />

The University of Chicago Press<br />

Cleef, A. <strong>van</strong> (1993). Niets is onze verdienste. In: NRC Han<strong>de</strong>lsblad,<br />

Zaterdags Bijvoegsel <strong>van</strong> 9 januari 1993<br />

Deurloo, Rinus & Sjoerd <strong>de</strong> Vos (1998). Extreem rechts populair bij<br />

Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs in <strong>buurt</strong>en met veel islamieten. In: Geografie 3; pp. 48-49<br />

Eagles, Munroe (1990). An ecological perspective on working-class political<br />

behaviour: neighbourhood and class formation in Sheffield. In: Johnston,<br />

R.J., F.M. Shelley & P.J. Taylor (eds). Developments in Electoral<br />

Geography; pp. 100-120. London/New York, Routledge<br />

Foladare, Irving S. (1968). The Effect of Neighbourhood on Voting<br />

Behaviour. In: Political Essence Quarterly 83; pp. 516-529<br />

Giggs, J.A. (1973). The distribution of schizophrenics in Nottingham. In:<br />

Transactions of the Institute of British Geographers 59; pp. 55-76<br />

Goldstein, Harvey (1987). Multilevel Mo<strong>de</strong>ls in Educational and Social<br />

Research. New York, Oxford University Press<br />

Grogger, Jeff & M. Stephen Weatherford (1995). Crime, policing and the<br />

perception of neighbourhood safety. In: Political Geography 14; pp. 521-541<br />

Honey, Rex & J. Ross Barnett (1990). Volatile stability: New Zealand's 1987<br />

general election. In: Johnston, R.J., F.M. Shelley & P.J. Taylor (eds).<br />

Developments in Electoral Geography; pp. 86-99. London/New York,<br />

Routledge<br />

Johnston, R.J. (1985). The Geography of English Politics. London, Croom<br />

Helm


38 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

Johnston, R.J. (1986). The neighbourhood effect revisited: spatial science or<br />

political regionalism. In: Environment and Planning D 4; pp. 41-55<br />

Jones, Kelvyn (1991). Multi-Level Mo<strong>de</strong>ls for Geographical Research.<br />

CATMOG 54. Norwich, University of East Anglia<br />

Jones, Kelvyn (1993). 'Everywhere is Nowhere': Multilevel Perspectives on<br />

the Importance of Place. The University of Portsmouth Inaugural Lectures<br />

Jones, Kelvyn (1997). Multilevel approaches to mo<strong>de</strong>lling contextuality:<br />

from nuisance to substance in the analysis of voting behaviour. In: G.P.<br />

Westert & R.N. Verhoeff (eds). Places and people: multilevel mo<strong>de</strong>lling in<br />

geographical research. Utrecht, The Royal Dutch Geographical Society<br />

Knippenberg, Hans & Sjoerd <strong>de</strong> Vos (1989). Spatial Structural Effects on<br />

Dutch Church Attendance. In: Tijdschrift voor Economische en Sociale<br />

Geografie 80; pp. 164-170<br />

Kreft, Greta Gerda (1987). Mo<strong>de</strong>ls and Methods for the Measurement of<br />

School Effects. Utrecht, Elinkwijk<br />

Miller, William L. (1977). Electoral Dynamics in Britain since 1918.<br />

London, The MacMillan Press Ltd.<br />

Peters, J. & O. Schreu<strong>de</strong>r (1987). Katholiek en protestant. Een historisch en<br />

contemporain on<strong>de</strong>rzoek naar confessionele culturen. Nijmegen, Instituut<br />

voor Toegepaste Sociale Wetenschappen<br />

Rumley, Dennis (1981). Spatial Structural Effects in Voting Behaviour:<br />

Description and Explanation. In: Tijdschrift voor Economische en Sociale<br />

Geografie 72; pp. 214-223<br />

Thissen, Frans (1995). Bewoners en ne<strong>de</strong>rzettingen in Zeeland: op weg naar<br />

een nieuwe verschei<strong>de</strong>nheid. Ne<strong>de</strong>rlandse Geografische Studies 191.<br />

Utrecht/Amsterdam, KNAG/ISG FRW UvA<br />

Tingsten, Herbert (1937). Political Behavior; Studies in election statistics.<br />

London, P.S. King & Son Ltd.<br />

Vos, Sjoerd <strong>de</strong> (1997). De omgeving telt: Compositionele effecten in <strong>de</strong><br />

sociale geografie. Amsterdam, University of Amsterdam


Politieke voorkeur en kerkbezoek 39<br />

Wright, Gerald C. Jr. (1977). Contextual Mo<strong>de</strong>ls of Electoral Behavior: The<br />

Southern Wallace Vote. In: The American Political Science Review 71; pp.<br />

497-508


40 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> omgevingsfactoren als urbanisatie<br />

en sociaal-economische <strong>de</strong>privatie op<br />

psychiatrische opnamen<br />

Jack Dekker en Jaap Peen<br />

1 Inleiding<br />

In dit artikel wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> invloe<strong>de</strong>n besproken <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> aspecten <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woonomgeving op <strong>de</strong> geestelijke volks(on)gezondheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking.<br />

Alvorens <strong>de</strong> huidige, wetenschappelijke inzichten in <strong>de</strong>ze complexe relatie toe<br />

te lichten, lijkt het verstandig om met <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> anekdote te benadrukken<br />

dat onze kennis <strong>van</strong> en over 'geestesziekten' (ook in relatie met <strong>de</strong> omgeving)<br />

in <strong>de</strong> afgelopen eeuwen niet los gezien kan wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> tijdgeest waaruit zij<br />

is voortgekomen.<br />

Ongeveer 150 jaren gele<strong>de</strong>n vond een Provinciale Commissie <strong>van</strong> Noord-<br />

Holland het onverstandig om een gesticht voor psychiatrische patiënten in <strong>de</strong><br />

nabijheid <strong>van</strong> een stad te bouwen (Vijselaar, 1977). Vooral principieel raad<strong>de</strong><br />

men dit i<strong>de</strong>e (pagina 33-34) af als 'ten enenmale in strijd met <strong>de</strong> grote waar<strong>de</strong>,<br />

die <strong>de</strong> krankzinnigenartsen eenparig aan het isolement hechten'. 'Het slaan <strong>de</strong>r<br />

klokken, het gedruisch <strong>de</strong>r straten, <strong>de</strong> gedienstige nimmer te beletten<br />

praatzucht <strong>de</strong>r oppasser, waardoor alle kleine gebeurtenissen onmid<strong>de</strong>llijk<br />

me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld wor<strong>de</strong>n, het veelvuldig bezoek <strong>van</strong> vrien<strong>de</strong>n en beken<strong>de</strong>n, dat<br />

zoo moeilijk te keeren is, dit alles verlevendigt bij <strong>de</strong>n krankzinnige gestadig<br />

<strong>de</strong> voorstelling <strong>de</strong>r buitenwereld waaruit hij zich gebannen voelt en het<br />

herroept treurige herinneringen of wekt begeerten die onvoldaan blijven<strong>de</strong>,<br />

hem tot bitterheid en toorn verlokken'. Volgens <strong>de</strong> overtuiging <strong>van</strong> <strong>de</strong> meeste<br />

toenmalige geneesheren moest <strong>de</strong> krankzinnige, wil<strong>de</strong> hij een kans op<br />

genezing hebben, verwij<strong>de</strong>rd wor<strong>de</strong>n uit het eigen, vertrouw<strong>de</strong> milieu dat<br />

meestal prikkelend werkte'.<br />

Ongeveer 140 jaren later, in het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren tachtig <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze eeuw<br />

ontstond het i<strong>de</strong>e in Amsterdam dat <strong>de</strong> psychiatrische patiënten niet meer<br />

buiten <strong>de</strong> stad en ver weg in <strong>de</strong> duinen bij Santpoort behan<strong>de</strong>ld moesten<br />

wor<strong>de</strong>n, maar in <strong>de</strong> stad zelf. De zorg dicht bij <strong>de</strong> mensen en <strong>de</strong> mensen nauw<br />

betrokken bij die zorg. Dat was <strong>de</strong> basisfilosofie. Het i<strong>de</strong>e <strong>van</strong> voorheen om <strong>de</strong><br />

psychiatrische patiënten in <strong>de</strong> rust <strong>van</strong> <strong>de</strong> duinen te verplegen en behan<strong>de</strong>len,<br />

werd niet langer als zinvol ervaren. De na<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> breuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> patiënt<br />

met zijn oorspronkelijke omgeving wer<strong>de</strong>n als te zwaarwegend beoor<strong>de</strong>eld.<br />

De beleidmakers waren er wel <strong>van</strong> overtuigd dat het leven in een grote stad als<br />

Amsterdam gejaag<strong>de</strong>r en stressvoller was dan een verblijf in <strong>de</strong> duinen.<br />

Sommigen waren zelfs bang dat <strong>de</strong>ze poel <strong>de</strong>s ver<strong>de</strong>rfs funest zou zijn voor <strong>de</strong><br />

psychiatrische patiënten. Maar <strong>de</strong>sondanks had men <strong>de</strong> hoop dat behan<strong>de</strong>ling


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 41<br />

in <strong>de</strong> eigen grootste<strong>de</strong>lijke woonomgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> patiënten méér goed zou<br />

doen dan die in <strong>de</strong> ver weg gelegen duinen. Was dus vroeger het i<strong>de</strong>e om <strong>de</strong><br />

gek uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> en woonomgeving te halen om zijn genezing te bespoedigen,<br />

tegenwoordig is het doel om <strong>de</strong> patiënt in zijn eigen <strong>buurt</strong> te laten ter<br />

bevor<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> zijn gezondheid.<br />

Dit artikel gaat niet over <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong> inzichten in <strong>de</strong> psychiatrie over <strong>de</strong><br />

i<strong>de</strong>ale omgeving waar <strong>de</strong> psychiatrische patiënten het beste behan<strong>de</strong>ld kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n, in <strong>de</strong> drukke stad of op het rustige platteland. Wel gaat <strong>de</strong> aandacht<br />

uit naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische stoornissen. Op<br />

grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> bovengenoem<strong>de</strong> anekdote lijkt ons wel dat enige beschei<strong>de</strong>nheid<br />

ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige inzichten over <strong>de</strong>ze <strong>invloed</strong> op zijn plaats is.<br />

De volgen<strong>de</strong> vragen komen in dit artikel aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Komen psychiatrische<br />

stoornissen in gelijke mate voor op het platteland als in <strong>de</strong> grote stad? Zijn er<br />

in grote ste<strong>de</strong>n verschillen tussen meer en min<strong>de</strong>r ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> wijken wat<br />

betreft <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> en onbehan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> psychiatrische morbiditeit? Kortom:<br />

wat zijn <strong>de</strong> relaties tussen <strong>de</strong>ze 'environmental factors' en <strong>de</strong> geestelijke<br />

gezondheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking?<br />

2 Verschillen in urbanisatiegraad<br />

Uit epi<strong>de</strong>miologisch on<strong>de</strong>rzoek blijkt <strong>de</strong> psychiatrische morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

bevolking in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n vaak hoger te zijn dan op het platteland (Dohrenwend<br />

& Dohrenwend, 1974; Lewis and Booth, 1994). En dat geldt zowel voor<br />

<strong>de</strong> puntprevalentie (het aantal mensen met een psychiatrische stoornis op een<br />

willekeurige datum) als <strong>de</strong> inci<strong>de</strong>ntie (het aantal nieuwe mensen met een<br />

stoornis in een bepaal<strong>de</strong> perio<strong>de</strong>). Wat schizofrenie betreft is vaak een positief<br />

verband gevon<strong>de</strong>n tussen <strong>de</strong> inci<strong>de</strong>ntie en prevalentie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze stoornis en <strong>de</strong><br />

mate <strong>van</strong> urbanisatie (Faris en Dunham, 1939; Dohrenwend, 1975; Freeman,<br />

1994). Lewis et al. (1992) on<strong>de</strong>rzochten <strong>de</strong> verschillen in inci<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong><br />

schizofrenie tussen mannen met een plattelandsopvoeding en mannen met een<br />

ste<strong>de</strong>lijke opvoeding. De laatsten had<strong>de</strong>n een hogere inci<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> schizofrenie.<br />

De auteurs conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>n dat (ongeï<strong>de</strong>ntificeer<strong>de</strong>) omgevingsfactoren<br />

het risico <strong>van</strong> schizofrenie verhogen in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n (stress-theorie).<br />

Freeman (1994) trekt het bestaan <strong>van</strong> een onafhankelijke etiologische factor<br />

'urbanicity' in twijfel. Hij suggereert dat urban/rural verschillen in psychiatrische<br />

morbiditeit groten<strong>de</strong>els verdwijnen als op <strong>de</strong> juiste wijze gecorrigeerd<br />

wordt (voor on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>mografische kenmerken, migratie en sociale<br />

klasse).<br />

Naast <strong>de</strong> directe bepaling <strong>van</strong> <strong>de</strong> morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

'admission-rates' ofwel <strong>de</strong> opnameratio´s ook vaak gebruikt als indirecte maten<br />

voor <strong>de</strong> morbiditeit. Maar <strong>de</strong>ze maten hebben <strong>de</strong> beperking dat ze geen directe<br />

en perfecte afspiegeling zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingsmorbiditeit. Deze maten


42 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

wor<strong>de</strong>n namelijk niet alleen door <strong>de</strong> zorgbehoefte- en/of zorgvraag bepaald,<br />

maar ook door het aanbod <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorzieningen (zie ver<strong>de</strong>r ´Yarvis law´).<br />

Er is weinig systematisch on<strong>de</strong>rzoek in het buitenland verricht naar<br />

'urban/rural differences in admission rates'. De on<strong>de</strong>rzoeken totnogtoe tonen<br />

veelal hogere opnameratio´s in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n aan. Deze bevindingen zijn dus<br />

in overeenstemming met <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> epi<strong>de</strong>miologische studies die<br />

een vaak hogere morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> stadsbevolking aangeven. Bij <strong>de</strong><br />

benoeming <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen in opnameratio's tussen platteland en grote stad<br />

kan 'Yarvis law' (Joseph and Philips, 1984) niet onvermeld blijven. Volgens<br />

<strong>de</strong>ze wet vertonen opnameratio's, berekend op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> opnamen/inschrijvingen<br />

bij een bepaal<strong>de</strong> voorziening, een negatief verband met <strong>de</strong> afstand<br />

tot die voorziening. Gezien <strong>de</strong> geringere dichtheid aan voorzieningen en <strong>de</strong><br />

daarmee gepaard gaan<strong>de</strong> grotere gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> afstand tot <strong>de</strong> voorziening, zou<br />

daarmee het lagere gebruik in plattelandsgebie<strong>de</strong>n <strong>de</strong>els kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard. In Nieuw Zeeland (Hall, 1988), Tasmanie (Davey and Giles, 1979)<br />

en Canada (Dear, 1978) werd dit afstandseffect met betrekking tot het gebruik<br />

<strong>van</strong> psychiatrische voorzieningen aangetoond. In Australië speel<strong>de</strong> <strong>de</strong> afstand<br />

tot <strong>de</strong> voorziening pas een rol wanneer <strong>de</strong>ze erg groot was (Stampfer e.a.,<br />

1984). In an<strong>de</strong>re studies was het verband slechts zwak (Dear, 1976). De sterkte<br />

<strong>van</strong> dit 'distance <strong>de</strong>cay-effect' zou beïnvloedt wor<strong>de</strong>n door verwijspatronen<br />

(Joseph, 1979). Hulpverleners in <strong>de</strong> eerste lijn zou<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r snel doorverwijzen<br />

naar een instelling naarmate <strong>de</strong>ze ver<strong>de</strong>r weg gelegen is. Een<br />

twee<strong>de</strong> factor die <strong>de</strong> sterkte <strong>van</strong> het afstandseffect beïnvloedt zou <strong>de</strong> diagnose<br />

zijn (Joseph and Boeckh, 1981). Het effect zou sterker zijn voor <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r<br />

ernstige stoornissen en min<strong>de</strong>r sterk voor ernstige stoornissen zoals<br />

schizofrenie.<br />

In Ne<strong>de</strong>rland blijken <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> verschillen tussen platteland en grote ste<strong>de</strong>n te<br />

bestaan. In een <strong>van</strong> <strong>de</strong> weinige epi<strong>de</strong>miologische on<strong>de</strong>rzoeken naar psychiatrische<br />

stoornissen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking bleek enkele jaren gele<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> regio<br />

Nijmegen (Hodiamont e.a., 1992) <strong>de</strong> prevalentie <strong>van</strong> psychiatrische stoornissen<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad drie keer zo hoog als in <strong>de</strong> omringen<strong>de</strong><br />

plattelandsgemeenten. Ook in het meest recente bevolkingson<strong>de</strong>rzoek (Bijl<br />

e.a., 1997) kwamen psychiatrische stoornissen in grote ste<strong>de</strong>n ongeveer 50<br />

procent meer voor dan op het platte land.<br />

De on<strong>de</strong>rzoeken naar psychiatrische opnamen zijn talrijker en geven <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

verschillen te zien. Uit analyse <strong>van</strong> alle eerste psychiatrische opnamen in 1970<br />

in Ne<strong>de</strong>rland bleek, dat <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n per 1000 inwoners bijna twee keer zo<br />

veel psychiatrische opnamen hebben dan <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r geürbaniseer<strong>de</strong> gemeenten<br />

(Van Weer<strong>de</strong>n-Dijkstra en Giel 1975a en b; Giel e.a. 1975). Met name<br />

patiënten met diagnose (ICD-9) schizofrenie, affectieve psychose, overige<br />

psychose (co<strong>de</strong> 297 t/m 299) en verslaving bleken meer opgenomen te wor<strong>de</strong>n<br />

in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n. Een tiental jaar later is <strong>de</strong> relatie tussen ste<strong>de</strong>lijkheid en


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 43<br />

psychiatrische opnamen we<strong>de</strong>rom aangetoond in een regionaal on<strong>de</strong>rzoek naar<br />

het GGZ-gebruik in <strong>de</strong> drie Zuid-Hollandse ste<strong>de</strong>n Den Haag, Lei<strong>de</strong>n en<br />

Rotterdam (Van <strong>de</strong> Water e.a., 1988). Den Haag bleek <strong>de</strong> meeste psychiatrische<br />

opnamen per 1000 inwoners te hebben, namelijk 4,5 vergeleken met<br />

een gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>van</strong> 2,1 in Zuid-Holland en <strong>van</strong> 1,8 in heel Ne<strong>de</strong>rland. Janssen<br />

e.a. (1993) von<strong>de</strong>n een zelf<strong>de</strong> hoge GGZ-consumptie in Amsterdam. In een<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar het gebruik <strong>van</strong> intramurale GGZ-voorzieningen in <strong>de</strong><br />

provincie Drenthe (Sytema e.a., 1990) blijkt <strong>de</strong> sterkst verklaren<strong>de</strong> factor te<br />

zijn: stad versus platteland. Deze factor verklaart 44 % <strong>van</strong> <strong>de</strong> variantie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verschillen in opnameratio's.<br />

In een groter on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Dekker e.a. (1994) met betrekking tot <strong>de</strong> psychiatrische<br />

opnamen <strong>van</strong> alle Ne<strong>de</strong>rlandse gemeenten in 1991 wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze<br />

verschillen tussen plattelandsdorpen en grote ste<strong>de</strong>n nogmaals bevestigd. Niet<br />

alleen wat betreft <strong>de</strong> totale opnameratio's, maar ook wat betreft <strong>de</strong><br />

afzon<strong>de</strong>rlijke diagnostische groepen (Peen en Dekker, 1997a; Peen en Dekker,<br />

1997b.).<br />

De eer<strong>de</strong>r gevon<strong>de</strong>n hoge opnamecijfers in <strong>de</strong> sterk geurbaniseer<strong>de</strong> gemeenten<br />

(Dekker e.a., 1994) blijken verklaard te wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> grotere proportie<br />

niet-gehuw<strong>de</strong> inwoners aldaar en in beperkte mate door <strong>de</strong> urbanisatiegraad<br />

als zodanig.<br />

3 Verschillen tussen stadswijken<br />

Daar waar <strong>de</strong> verschillen in opnameratio's tussen platteland en grote ste<strong>de</strong>n<br />

vooral in verband wor<strong>de</strong>n gebracht met <strong>de</strong> urbanisatiegraad <strong>van</strong> <strong>de</strong> woongemeenten<br />

en (soms) met <strong>de</strong> afstand tot <strong>de</strong> voorziening, wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> verschillen<br />

tussen stadswijken veelal gerelateerd aan <strong>de</strong> verschillen in sociaal economische<br />

status. Uit een overzichtsstudie <strong>van</strong> 44 on<strong>de</strong>rzoeken waarin het verband<br />

on<strong>de</strong>rzocht is tussen sociaal economische status en psychologisch<br />

disfunctioneren in <strong>de</strong> bevolking, bleek dat een lage status samenging met een<br />

grote mate <strong>van</strong> voorkomen <strong>van</strong> psychische problemen in het algemeen en<br />

schizofrenie en persoonlijkheidsstoornissen in het bijzon<strong>de</strong>r (Dohrenwend en<br />

Dohrenwend, 1969). Ook in een meer recent epi<strong>de</strong>miologisch on<strong>de</strong>rzoek<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Amerikaanse bevolking (Regier e.a., 1993) bleek <strong>de</strong> aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> schizofrene stoornissen in <strong>de</strong> laagste sociaal economische klasse veel<br />

groter dan in <strong>de</strong> hoogste klasse.<br />

In overeenstemming met <strong>de</strong>ze epi<strong>de</strong>miologische bevindingen von<strong>de</strong>n Faris en<br />

Dunham in Chicago <strong>de</strong> hoogste concentraties <strong>van</strong> psychiatrische opnamen met<br />

diagnose schizofrenie in <strong>de</strong> centrum-gebie<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad met <strong>de</strong> grootste<br />

hoeveelheid problemen zoals criminaliteit, werkeloosheid, zelfmoord, grote<br />

mobiliteit en overbevolking (Faris en Dunham 1939). De relatie tussen hogere<br />

opnameratio's en sociale <strong>de</strong>privatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> stads<strong>buurt</strong>en bestaat niet voor alle<br />

afzon<strong>de</strong>rlijke psychiatrische stoornissen. De sterkste correlaties zijn (na het


44 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

eerste on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Faris en Dunham) in meer<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoeken gevon<strong>de</strong>n<br />

bij schizofrenie (Thornicroft e.a. 1993; Harrison e.a. 1995; Boardman e.a.,<br />

1997). In hun meta-analyse vin<strong>de</strong>n Klussman en Angermeyer (1987) dat<br />

affectieve psychosen weliswaar vaak een positief verband vertoon<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

sociaal economische situatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, met name <strong>de</strong> manisch-<strong>de</strong>pressieve<br />

subgroep. Maar in hun eigen on<strong>de</strong>rzoek bleek dat niet zo te zijn evenals in het<br />

on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Harrison e.a. (1995). Ook <strong>de</strong> bevindingen ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

neurotische en persoonlijkheidsstoornissen zijn niet eenduidig (Klussman en<br />

Angermeyer, 1987). In twee studies waar <strong>de</strong>ze diagnostische groepen waren<br />

samengenomen, bleek het verband wel (Levy en Rowitz, 1971; (Klussman en<br />

Angermeyer, 1987). Bij <strong>de</strong> neurotische stoornissen alleen von<strong>de</strong>n Tansella e.a.<br />

(1993) geen verband, maar Harrison e.a. (1995) von<strong>de</strong>n daarentegen een<br />

lichte, negatieve trend. Boardman e.a. (1997) von<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> neurotische en<br />

<strong>de</strong>pressieve stoornissen wel een positief verband. Drugs en alcoholafhankelijkheid<br />

komen in <strong>de</strong> economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en daarentegen dui<strong>de</strong>lijk<br />

meer voor (Klussman en Angermeyer, 1987; Boardman e.a., 1997). Hogere<br />

opnameratio's ten gevolge <strong>van</strong> organische hersensyndromen komen (voor<br />

zover on<strong>de</strong>rzocht) met name in <strong>de</strong> economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en meer<br />

voor (Levy en Rowitz, 1973; Harrisson e.a., 1995).<br />

Figuur 1 De Amsterdamse stads<strong>de</strong>len en <strong>de</strong> psychiatrische opnamen


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 45<br />

In Ne<strong>de</strong>rland is on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re in Rotterdam (Verdonk, 1975) en Nijmegen<br />

(Bosma, 1975) dit positieve verband gevon<strong>de</strong>n voor wat betreft <strong>de</strong> psychiatrische<br />

opnames. Recent bleek in Maastricht eveneens een positieve relatie<br />

tussen <strong>de</strong> sociale kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> en het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> GGZ (Hamers<br />

en Romme, 1990; Gunther e.a., 1993). De gebruikte sociale en <strong>de</strong>mografische<br />

factoren ofwel indicatoren zijn in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse studies nogal <strong>van</strong> elkaar<br />

verschillend. Er is één indicator, die in alle studies is gebruikt. Dat is het<br />

percentage werklozen. Deze indicator hangt nauw samen met <strong>de</strong> intramurale<br />

opnamen. Daarnaast zijn er vier indicatoren, die in drie studies zijn gebruikt:<br />

percentage vrouwen, percentage geschei<strong>de</strong>n personen, bevolkingsdichtheid en<br />

migratie. Ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> eerste indicator (percentage vrouwen) zijn er<br />

tegenstrijdige bevindingen: in één on<strong>de</strong>rzoek blijkt <strong>de</strong>ze indicator positief<br />

samen te hangen met <strong>de</strong> opnamen, in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee on<strong>de</strong>rzoeken negatief. Bij<br />

<strong>de</strong> drie an<strong>de</strong>re indicatoren blijkt dat hoe groter <strong>de</strong> bevolkingsdichtheid, hoe<br />

groter <strong>de</strong> migratie, hoe meer geschei<strong>de</strong>n personen, <strong>de</strong>s te meer opnamen er<br />

zijn. Dat is ook in Amsterdam het geval (Dekker e.a., 1995). Er zijn grote verschillen<br />

tussen <strong>de</strong> stads<strong>de</strong>len, niet alleen wat betreft <strong>de</strong> sociale indicatoren,<br />

maar ook wat betreft <strong>de</strong> inci<strong>de</strong>ntiecijfers <strong>van</strong> <strong>de</strong> psychiatrische opnamen. In<br />

figuur 1 zijn <strong>de</strong> gestandaardiseer<strong>de</strong> opnamecijfers <strong>van</strong> <strong>de</strong> Amsterdamse stads<strong>de</strong>len<br />

cartografisch weergegeven.<br />

De stads<strong>de</strong>len rondom <strong>de</strong> grachtengor<strong>de</strong>l geven op bei<strong>de</strong> aspecten het slechtste<br />

beeld. Hier vindt men <strong>de</strong> grootste sociaal economische achterstand en <strong>de</strong><br />

meeste psychiatrische opnamen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking.<br />

4 Theoretische verklaringen<br />

Alvorens na<strong>de</strong>r in te gaan op <strong>de</strong> theoretische inzichten over <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n<br />

verschillen in geestelijke gezondheid, dienen twee na<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong><br />

studies na<strong>de</strong>r belicht te wor<strong>de</strong>n. Allereerst is daar het probleem <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

'ecological fallacy' (Hamers, 1987): <strong>de</strong> bevindingen ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

geaggregeer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>niveaus mogen niet direct vertaald wor<strong>de</strong>n naar groepsen<br />

individueel niveau. Een twee<strong>de</strong> probleem betreft <strong>de</strong> filterwerking in <strong>de</strong><br />

gezondheidszorg (Goldberg en Huxley, 1980). De precieze samenhang tussen<br />

<strong>de</strong> psychische morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking en <strong>de</strong> urbanisatie is met<br />

on<strong>de</strong>rzoeken naar opnameratio's natuurlijk niet bepaald. Opnameratio's zijn<br />

namelijk geen perfecte afspiegeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> psychiatrische morbiditeit <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolking. Het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> vele, an<strong>de</strong>re factoren is nog onbekend, zoals<br />

hulpzoekgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong> burgers, verwijsgedrag <strong>van</strong> huisartsen en RIAGG's,<br />

filterwerking <strong>van</strong> <strong>de</strong> GGZ, toegankelijkheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> intramurale voorzieningen<br />

(Gunther e.a., 1993; Sytema e.a., 1990) en beschikbaarstelling <strong>van</strong> woningen,<br />

etc.


46 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

Ondanks <strong>de</strong>ze beperkingen is het op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> beschreven on<strong>de</strong>rzoeksbevindingen<br />

wel aannemelijk om te veron<strong>de</strong>rstellen dat in <strong>de</strong> meer urbane<br />

gemeenten en in <strong>de</strong> sociaal economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> stadswijken psychopathologie<br />

méér voorkomt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> inwoners (en ook leidt tot meer<br />

psychiatrische opnamen).<br />

Een belangrijke theorie om <strong>de</strong>ze verschillen in morbiditeit en opnameratio's te<br />

verklaren is <strong>de</strong> drift- en/of selectietheorie (Nelissen, 1972). In <strong>de</strong>ze theorie<br />

gaat men er<strong>van</strong> uit dat geestelijk ongezon<strong>de</strong> bewoners naar grote ste<strong>de</strong>n en/of<br />

<strong>de</strong> sociaal economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en trekken, omdat zij daar min<strong>de</strong>r<br />

opvallen, in afzon<strong>de</strong>ring kunnen leven en niet <strong>de</strong>elnemen aan het maatschappelijk<br />

verkeer, omdat zij min<strong>de</strong>r huur hoeven te betalen, en omdat<br />

afwijkend gedrag in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en ook meer geaccepteerd is gegeven <strong>de</strong> grote<br />

sociale <strong>de</strong>sorganisatie. Deze theorie verklaart een zelf<strong>de</strong> neerwaartse beweging<br />

wat betreft <strong>de</strong> sociaal economische klasse. Door <strong>de</strong> psychiatrische stoornissen<br />

verliezen <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> personen hun werk en status (als ze dat al hebben),<br />

hun familie en vrien<strong>de</strong>n, en zakken daardoor op <strong>de</strong> sociale lad<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

samenleving. Zo veron<strong>de</strong>rstelt <strong>de</strong> drifttheorie dat <strong>de</strong> patiënten uit an<strong>de</strong>re<br />

<strong>buurt</strong>en verdreven wor<strong>de</strong>n omdat hun afwijken<strong>de</strong> gedrag daar niet wordt<br />

getolereerd (pushfactor). An<strong>de</strong>rzijds wor<strong>de</strong>n ze aangetrokken door <strong>de</strong> gunstige<br />

omstandighe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en waar ze naartoe gedreven wor<strong>de</strong>n (pullfactor),<br />

namelijk goedkope huisvesting, tolerantie ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong>viant gedrag en<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> lotgenoten.<br />

En in <strong>de</strong> laatste jaren vermoedt men naast <strong>de</strong> drift een tegengestel<strong>de</strong> beweging<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> meer gezon<strong>de</strong> bewoners. Volgens Freeman en Alpert (1986) zou<strong>de</strong>n uit<br />

gebie<strong>de</strong>n in verval vooral <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong> en kapitaalkrachtige mensen vertrekken,<br />

waardoor <strong>de</strong> opnameratio's stijgen. Zo gauw <strong>de</strong> werken<strong>de</strong> bewoners het zich<br />

financieel veroorloven kunnen, verhuizen zij naar betere <strong>buurt</strong>en of forenzendorpen<br />

buiten <strong>de</strong> stad, terwijl <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r draagkrachtigen genoodzaakt wor<strong>de</strong>n<br />

achter te blijven. Dit verschijnsel noemt men <strong>de</strong> 'social residue' hypothese.<br />

Een an<strong>de</strong>re theorie vormt <strong>de</strong> 'bree<strong>de</strong>r' of 'environment-stress' theorie (Faris en<br />

Dunham, 1939; Verdonk, 1975) genoemd. In <strong>de</strong>ze theorieën gaat men er<strong>van</strong><br />

uit dat er in <strong>de</strong> omgeving 'social and non-social' factoren zijn die psychiatrische<br />

stoornissen bevor<strong>de</strong>ren. De sociale factoren hebben vooral betrekking op<br />

<strong>de</strong> sociale cohesie (on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re steun <strong>van</strong> het netwerk) en sociale controle<br />

<strong>van</strong> een <strong>buurt</strong>gemeenschap. Een goe<strong>de</strong> cohesie en controle hebben veelal een<br />

remmen<strong>de</strong> <strong>invloed</strong> op ontstaan <strong>van</strong> <strong>de</strong>viant en gek gedrag. Teveel cohesie en<br />

controle in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> sociale rigiditeit werkt daarentegen weer averechts.<br />

Desintegratie en fragmentatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rlinge, sociale relaties in een<br />

stads<strong>buurt</strong> on<strong>de</strong>rmijnen <strong>de</strong> stabiliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>gemeenschap en lei<strong>de</strong>n tot<br />

een geringe participatie aan het maatschappelijk leven. Volgens Verdonk<br />

(1975) verliezen controlemechanismen hun <strong>invloed</strong>, met als gevolg waar<strong>de</strong>n-,<br />

normenverlies en vermin<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale samenhang. De mensen in die


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 47<br />

<strong>buurt</strong>en zijn niet gek, maar die <strong>buurt</strong>en maken <strong>de</strong> mensen gek. Directe<br />

gevolgen <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale <strong>de</strong>sintegratie zijn on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re: slechte voeding en<br />

opvoeding <strong>van</strong> <strong>de</strong> jeugd, gebrek aan gezamenlijke waar<strong>de</strong>n, standaardnormen<br />

en gedragsco<strong>de</strong>s, afname <strong>van</strong> familieverband, groepsgevoel en -verantwoor<strong>de</strong>lijkheid,<br />

grote migratie, ontstaan <strong>van</strong> sociale isolatie, geringe<br />

participatie aan het maatschappelijk leven, gebrek aan sociale steun, toename<br />

<strong>van</strong> werkeloosheid en armoe<strong>de</strong>, alcohol en druggebruik. Al <strong>de</strong>ze ontwikkelingen<br />

kan men als pathologie-bevor<strong>de</strong>rend beschouwen, on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re in die<br />

zin dat individuen zich meer en meer gaan afzon<strong>de</strong>ren wat weer een essentieel<br />

premorbi<strong>de</strong> kenmerk is <strong>van</strong> schizofrenie (Freeman, 1994). Een hogere frequentie<br />

<strong>van</strong> psychiatrische stoornissen in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en is dan ook niet verwon<strong>de</strong>rlijk.<br />

De non-sociale factoren die <strong>de</strong> kans op <strong>de</strong> psychische stoornissen beïnvloe<strong>de</strong>n,<br />

zijn on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re: <strong>de</strong> beschikbare ruimte per persoon, <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woning, <strong>de</strong> geluidsoverlast <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, blootstelling aan lood en an<strong>de</strong>re<br />

zware metalen, luchtvervuiling, giftige en verontreinig<strong>de</strong> grond, et cetera.<br />

Mogelijk hiermee samenhangend komen in <strong>de</strong> meer ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en<br />

ook meer infectieziekten tij<strong>de</strong>ns zwangerschap voor en geboortecomplicaties<br />

(waarme<strong>de</strong> een ziekte als schizofrenie weer verband houdt).<br />

5 Slot<br />

Alle bovengenoem<strong>de</strong> studies hebben een cross-sectionele on<strong>de</strong>rzoeksopzet.<br />

Hierdoor is het vaak lastig om <strong>de</strong> resultaten te interpreteren. Heeft <strong>de</strong> hogere<br />

morbiditeit en/of opnameratio's te maken met omgevingsstressoren of an<strong>de</strong>re<br />

type stressoren? Of wordt het veroorzaakt door <strong>de</strong> selectieve migratie?<br />

Kortom: on<strong>de</strong>rsteunen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksbevindingen <strong>de</strong> drift of selectie theorie of<br />

<strong>de</strong> environmentstresstheorie? De crosssectionele studies geven ons hier geen<br />

uitsluitsel over.<br />

Longitudinale studies werpen mogelijk meer licht op <strong>de</strong>ze zaken (hoewel <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rzochte individuen in dit soort on<strong>de</strong>rzoek vaak niet meer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> zijn als<br />

<strong>de</strong> individuen aan het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> studie). De relatie tussen geestelijke<br />

gezondheid en omgevingsfactoren is nog maar zel<strong>de</strong>n longitudinaal on<strong>de</strong>rzocht.<br />

Twee studies zijn voorhan<strong>de</strong>n. In Eastlake heeft men pogingen gedaan<br />

om een slecht functionerend <strong>buurt</strong>gemeenschap te verbeteren (Halpern, 1995).<br />

In het begin was <strong>de</strong> sfeer in <strong>de</strong>ze wijk slecht. Veel achterdocht en isolatie, veel<br />

angst en <strong>de</strong>pressie bij kleine, jonge gezinnen met relatieve lage inkomens. In<br />

twee jaar tijd heeft men acties on<strong>de</strong>rnomen om <strong>de</strong>ze situatie te verbeteren: <strong>de</strong><br />

woningen wer<strong>de</strong>n opgeknapt, verkeer werd omgeleid, groenvoorzieningen<br />

wer<strong>de</strong>n aangelegd, et cetera. Al <strong>de</strong>ze interventies von<strong>de</strong>n plaats in overleg met<br />

<strong>de</strong> bewoners. Na twee jaar was niet alleen <strong>de</strong> fysieke omgeving sterk<br />

verbeterd, maar ook <strong>de</strong> sociale gemeenschapszin als wel <strong>de</strong> geestelijke<br />

gezondheid <strong>van</strong> haar le<strong>de</strong>n. De <strong>buurt</strong>bewoners trokken meer met elkaar op,


48 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

had<strong>de</strong>n meer vertrouwen in elkaar gekregen, en voel<strong>de</strong>n zich meer bij <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

betrokken. En er was ook min<strong>de</strong>r angst en <strong>de</strong>pressie on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> mensen. De<br />

vergrote gemeenschapszin (volgend op <strong>de</strong> verbetering <strong>van</strong> <strong>de</strong> fysieke<br />

woonomstandighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijk) zette aan tot een versterking <strong>van</strong> het<br />

sociale netwerk, waardoor het succes verklaard werd.<br />

In Oslo is onlangs ook een <strong>de</strong>rgelijke longitudinale studie afgerond (Dalgard<br />

en Tams, 1997). Daar ging het ook om wijken met ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> sociaal<br />

economische situatie als in <strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Halpern. In vijf wijken was in 1986<br />

een crosssectionele studie gedaan naar <strong>de</strong> relatie tussen woonomstandighe<strong>de</strong>n<br />

en psychiatrische stoornissen. In <strong>de</strong>ze vijf wijken was een hoge correlatie<br />

gevon<strong>de</strong>n tussen <strong>de</strong> onbevredigen<strong>de</strong> sociale omstandighe<strong>de</strong>n met weinig<br />

sociale steun en een slechte geestelijke gezondheid. Na 10 jaar werd hetzelf<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rzoek herhaald bij (<strong>de</strong>els <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong>) personen die nog in <strong>de</strong> wijk woon<strong>de</strong>n.<br />

Uit <strong>de</strong>ze interviews bleek er een dui<strong>de</strong>lijke relatie tussen <strong>de</strong> verbeter<strong>de</strong><br />

omstandighe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> wijk en het psychisch functioneert. Niet alleen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

verbeter<strong>de</strong>, maar ook <strong>de</strong> gezondheid <strong>van</strong> haar inwoners. De on<strong>de</strong>rzoekers<br />

conclu<strong>de</strong>ren dan ook dat hun bevindingen <strong>de</strong> 'environment stress' theorie<br />

on<strong>de</strong>rsteunen, dat wil zeggen dat <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving een<br />

dui<strong>de</strong>lijke <strong>invloed</strong> heeft op <strong>de</strong> geestelijke gezondheid <strong>van</strong> haar bewoners.<br />

De drift of selectie-theorie is door <strong>de</strong>ze twee on<strong>de</strong>rzoeken natuurlijk niet<br />

ontkracht. Deze theorie zal zeker in <strong>de</strong> toekomst <strong>van</strong> belang blijven om <strong>de</strong> verschillen<br />

tussen stads<strong>buurt</strong>en on<strong>de</strong>rling en tussen stad/platteland te begrijpen.<br />

Waarschijnlijk moet men zowel <strong>de</strong> drift- als stresstheorie ook als elkaar<br />

aanvullend zien en complementair gebruiken. In welke mate <strong>de</strong>ze theorieën<br />

elkaar aanvullen, dat zal met name met longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek bepaald<br />

moeten wor<strong>de</strong>n waarbij intensief gebruik gemaakt dient te wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> casusregisters.<br />

Tegelijkertijd dienen in <strong>de</strong>ze longitudinale studies <strong>de</strong> theoretisch<br />

rele<strong>van</strong>t geachte omgevingskenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving a-priori<br />

vastgesteld te wor<strong>de</strong>n. Want in bijna alle ecologische on<strong>de</strong>rzoeken totnogtoe<br />

wordt a posteriori gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgevingskenmerken zoals die<br />

door <strong>de</strong> diverse overheidsinstanties wor<strong>de</strong>n vastgelegd. Onze kennis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

relatie tussen fysieke, psychologische en sociale woonomgevingsfactoren en<br />

geestelijke gezondheid is dan ook niet groot te noemen en reikt niet veel<br />

ver<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> hier beschreven bevindingen.<br />

Aan het ein<strong>de</strong> <strong>van</strong> dit artikel lijkt het gepast om terug te keren tot <strong>de</strong> anekdote<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inleiding. Hoewel enige beschei<strong>de</strong>nheid ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige<br />

kennis over <strong>de</strong> relatie tussen woonomgeving en geestelijke (on)gezondheid op<br />

zijn plaats is, kan <strong>de</strong> (Amsterdamse) GGZ wel een les leren uit <strong>de</strong> beschreven<br />

theorieën en on<strong>de</strong>rzoeksbevindingen totnogtoe. Naast een doelmatige,<br />

efficiënte en verantwoor<strong>de</strong> GGZ dient men ook <strong>de</strong> nodige aandacht te


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 49<br />

(blijven) geven aan <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> (Amsterdamse) woonwijken en (niet te<br />

vergeten) aan <strong>de</strong> bouwkundige kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> GGZ-voorzieningen in <strong>de</strong>ze<br />

woonwijken (dus geen grootschalige, psychiatrische kazerne-bouw meer zoals<br />

vroeger). De nieuwe doelstellingen om <strong>de</strong> psychiatrische patiënten in hun<br />

eigen woonomgeving te behan<strong>de</strong>len en te begelei<strong>de</strong>n, komen dan zeer waarschijnlijk<br />

het meest tot hun recht. Pas dan zal <strong>de</strong> verhuizing <strong>van</strong> <strong>de</strong> duinen naar<br />

<strong>de</strong> stad het maximale effect sorteren voor <strong>de</strong> psychiatrische patiënten.


50 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

Literatuur<br />

Bijl, R.V., G. <strong>van</strong> Zessen & A. Ravelli (1997), Psychiatrische morbiditeit<br />

on<strong>de</strong>r volwassenen in Ne<strong>de</strong>rland: het NEMESIS-on<strong>de</strong>rzoek. II. Prevalentie<br />

<strong>van</strong> psychiatrische stoornissen. In: Ne<strong>de</strong>rlands Tijdschrift voor Geneeskun<strong>de</strong>,<br />

no. 141, pp. 2453-2460<br />

Boardman, A.P., R.E. Hodgson, M. Lewis & K. Allen (1997), Social<br />

indicators and the prediction of psychiatric admission in different diagnostic<br />

groups. In: British Journal of Psychiatry, no. 171, pp. 457-462<br />

Bosma, A. (1975), De ruimtelijke spreiding <strong>van</strong> klinisch psychiatrische<br />

patiënten in Nijmegen. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 273-282<br />

Dalgard, O.S. & K. Tambs (1997), Urban environment and mental health. In:<br />

British Journal of Psychiatry, no. 171, pp. 530-536<br />

Davey, S.C. & Giles, G.G. (1979). Spatial factors in mental health care in<br />

Tasmania. Social Science and Medicine, pp. 87-94<br />

Dear, M.J. (1976) Geographical Dimensions of the <strong>de</strong>mand for Mental Health<br />

Care. Department of Geography, McMaster University, Hamilton, Ontario<br />

Dear, M.J. (1978) Planning for mental health care: a reconsi<strong>de</strong>ration of public<br />

facility location theory. International Regional Science Review, 3, pp. 93-11<br />

Dekker, J.J.M., J. Peen, J.H.A.M. Iping, en F.E.R.E.R. <strong>de</strong> Jonghe (1994),<br />

Urbanisatie en <strong>de</strong> relatie met psychiatrische opnames. In: Tijdschrift voor<br />

Psychiatrie<br />

Dekker J., J. Peen, H. Heijnen J. Iping F. <strong>de</strong> Jonghe & H. Kwakman (1995),<br />

Sociale indicatoren en psychiatrische opnamen in Amsterdam. In: Tijdschrift<br />

voor Psychiatrie, no. 37, pp. 15-31<br />

Dohrenwend, B.P., & B.S. Dohrenwend (1969), Social status and<br />

psychological disor<strong>de</strong>r: a causal inquiry. Wiley & Sons, New York<br />

Dohrenwend, B.P. & B.S. Dohrenwend (1974), Psychiatric disor<strong>de</strong>rs in urban<br />

settings. In: G. Caplan (ed.) Child and Adolescent Psychiatry, Sociocultural<br />

and Community Psychiatry. Basic Books, New York


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 51<br />

Faris, R., & H. Dunham (1939), Mental disor<strong>de</strong>rs in urban areas. University<br />

of Chicago Press, Chicago<br />

Freeman, H. & M. Alpert (1986), Prevalence of schizophrenia: geographical<br />

variations in an urban population. In: British Journal of Clinical and Social<br />

Psychiatry, no. 4, pp. 67-75<br />

Freeman, H. (1994), Schizophrenia and city resi<strong>de</strong>nce. In: British Journal of<br />

Psychiatry, no. 164, pp. 39-50<br />

Giel, R., A.C. <strong>de</strong> Graaf & J.R. <strong>van</strong> Weer<strong>de</strong>n-Dijkstra (1975), Me<strong>de</strong><strong>de</strong>lingen<br />

uit het Centrale Patiënten Register voor psychiatrische ziekenhuizen en universiteitsklinieken<br />

(6). In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 302-307<br />

Goldberg D. & P. Huxley (1980), Mental illness in the community. The<br />

pathway to psychiatric care. Tavistock, London<br />

Gunther, N.C.H.F., E.O. Noorthoorn, H.J.F.R. Hamers, J.T.V.M. <strong>de</strong> Jong<br />

Ch.D. Kaplan, & M.W. <strong>de</strong> Vries (1993), De <strong>buurt</strong> als sleutel: sociale<br />

indicatoren en het gebruik <strong>van</strong> geestelijke gezondheidszorg. In: Tijdschrift<br />

voor Psychiatrie, no. 35, pp. 675-689<br />

Hall, G.B. (1988), Monitoring and predicting community mental health centre<br />

utilization in Auckland, New Zealand. In: Social Science and Medicine, no.<br />

26, pp. 55-70<br />

Halpern (1995) Mental Health and Built Environment. London: Taylor &<br />

Francis<br />

Hamers, H.J.F.R. (1987), De GGZ als systeem in wankel evenwicht (dissertatie).<br />

Maastricht<br />

Hamers, H.J.F.R., en M.A.J. Romme (1990), Informatie-management in <strong>de</strong><br />

geestelijke gezondheidszorg: een bijdrage <strong>van</strong> een casusregister. Van<br />

Gorcum, Assen/Maastricht<br />

Harrison J., S. Barrow S & F. Creed (1995), Social <strong>de</strong>privation and psychiatric<br />

admission rates among different diagnostic groups. In: British Journal for<br />

Psychiatry, no. 167, pp. 456-462


52 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

Hodiamont, P.P.G., A.E.S. Sijben, M.W.J. Koeter en A.J. Ol<strong>de</strong>hinkel (1992),<br />

Psychiatrische problematiek en urbanisatiegraad. Tijdschrift voor Psychiatrie,<br />

34, pp. 426-437<br />

Joseph, A.E. (1979). The referral system as a modifier of distance <strong>de</strong>cay<br />

effects in the utilization of mental health services. Canadian Geography, pp.<br />

159-169<br />

Joseph, A.E. & Boeckh, J.L. (1981). Locational variation in mental health care<br />

utilization <strong>de</strong>pen<strong>de</strong>nt upon diagnosis: a Canadian example. Social Science and<br />

Medicine, pp. 395-404<br />

Joseph A.E. & D.R. Philips (1984) Yarvis law and the utilization of mental<br />

health care. In : Accessibility and utilization <strong>van</strong> Harpen Roo (1984)<br />

Klusmann D. & ; M.C. Angermeyer (1987), Urban ecology and psychiatric<br />

admission rates: results from a study in the city of Hamburg. In: Angermeyer<br />

MC, Klusmann D (eds.) From social class to social stress. Springer, Berlin, pp.<br />

16-45<br />

Lewis, G., A. David, S. Andréasson & P. Allebeck (1992), Schizophrenia and<br />

city life. In: Lancet, no. 340, pp. 137-140<br />

Link, B. & B.P. Dohrenwend (1980), Formulation of hypotheses about the<br />

ratio of untreated to treated cases in the true prevalence studies of functional<br />

psychiatric disor<strong>de</strong>rs in adults in the United States. In: Mental illness in the<br />

United States. Epi<strong>de</strong>miologic estimates (eds. B.P. Dohrenwend, et al). New<br />

York: Praeger, pp. 133-150<br />

Nelissen, N.J.M. (1972), Grondbeginselen <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale ecologie. Het<br />

Spectrum, Utrecht/Antwerpen<br />

Peen, J. & J. Dekker (1997a), Urbanisatiegraad als risico-indicator voor<br />

psychiatrische opname. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 39, pp. 859-865<br />

Peen, J. & J. Dekker (1997b), Admission rates for schizophrenia in The<br />

Netherlands: an urban/rural comparison. In: Acta Psychiatrica Scandinavica,<br />

no. 96, pp. 301-305<br />

Regier, D.A., M.E. Farmer, D.S. Rae, J.K. Myers, M. Kramer, L.N. Robbins,<br />

L.K. George, M. Karno, & B.Z. Locke (1993), One-month prevalence of<br />

mental disor<strong>de</strong>rs in the United States and socio<strong>de</strong>mographic characteristics:


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 53<br />

the Epi<strong>de</strong>miologic Catchment Area study. In: Acta Psychiatrica Scandinavica,<br />

no. 88, pp. 35-47<br />

Stampfer, H., Reymond, J., Burvill, P.W. & Carlson, J. (1984) The<br />

relationship between distance from inpatient facilities and the rate of<br />

psychiatric admissions in Western Australia. Social Science and Medicine, 19,<br />

pp. 879-884<br />

Sytema, S., F.G. Brook & R. Giel (1990), Sociale indicatoren en het gebruik<br />

<strong>van</strong> intramurale GGZ-voorzieningen door volwassenen in Drenthe. In: Tijdschrift<br />

voor Psychiatrie, no. 32, pp. 538-554<br />

Tansella M., G. Bisoffi & G. Thornicroft (1993), Are social <strong>de</strong>privation and<br />

psychiatric service utilisation associated in neurotic disor<strong>de</strong>rs? In: Social<br />

Psychiatry and Psychiatric Epi<strong>de</strong>miology, no. 28, pp. 225-230<br />

Thornicroft, G., G. Bisoffi, D. De salvia & M. Tansella (1993), Urban-rural<br />

differences in the associations between social <strong>de</strong>privation and psychiatric<br />

service utilization in schizophrenia and all diagnoses: a case-register study in<br />

Northern Italy. In: Psychological Medicine, no. 23, pp. 487-496<br />

Verdonk, A.L.Th. (1975), Stads<strong>buurt</strong>en en haar opgenomen patiënten. In:<br />

Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 283-297<br />

Vijselaar, J. (1997) Gesticht in <strong>de</strong> duinen. Utrecht: Trimbos Instituut<br />

Water, H.P.A. <strong>van</strong> <strong>de</strong>, M.J.W. <strong>van</strong> <strong>de</strong> Laar & W. Davidse (1988), Gebruik <strong>van</strong><br />

intramurale psychiatrische voorzieningen in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Zuid-Holland.<br />

In: Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg, no. 66, pp. 215-217<br />

Weer<strong>de</strong>n-Dijkstra, J.R. <strong>van</strong> & R. Giel (1975), Risicogroepen voor psychiatrische<br />

opname. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 41-47


54 Peter Gramberg<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen<br />

Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> vergeleken<br />

Peter Gramberg<br />

1 Inleiding<br />

Ondanks alle pogingen om het on<strong>de</strong>rwijs zo breed mogelijk toegankelijk te<br />

maken, komt uit on<strong>de</strong>rzoek keer op keer naar voren dat schoolloopbanen <strong>van</strong><br />

jongeren nog steeds zeer beïnvloed wor<strong>de</strong>n door het ou<strong>de</strong>rlijk milieu. Deze<br />

<strong>invloed</strong> is in <strong>de</strong> loop <strong>de</strong>r jaren overigens wel vermin<strong>de</strong>rd en <strong>de</strong> kansen op<br />

sociale mobiliteit zijn vergroot (Jungbluth, 1985; Tesser, 1986; Dronkers, 1992;<br />

Dronkers & De Graaf, 1995). Veel on<strong>de</strong>rzoek naar schoolkeuzen, schoolprestaties<br />

en schoolloopbanen richt zich daarom op <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het ou<strong>de</strong>rlijk<br />

milieu. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke omgeving (<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, <strong>de</strong> stad, <strong>de</strong> regio)<br />

blijft meestal on<strong>de</strong>rbelicht, hoewel er uitzon<strong>de</strong>ringen zijn (Eirmbter, 1977;<br />

Berdowski, 1995; SCP, 1996; Veenman, 1996; Tesser, 1981; Bun & Spruit,<br />

1982 en Meester & De Leeuw, 1984). Toch kan <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke omgeving<br />

een zelfstandige <strong>invloed</strong> wor<strong>de</strong>n verwacht, al zal <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het ou<strong>de</strong>rlijk<br />

milieu altijd dominant zijn. Het verband tussen enerzijds gezinsspecifieke<br />

factoren als opleiding, sociaal-economische positie en etniciteit en an<strong>de</strong>rzijds<br />

<strong>de</strong> schoolloopbanen kan als een soort basisverband gezien wor<strong>de</strong>n, waar hier<br />

niet ver<strong>de</strong>r op zal wor<strong>de</strong>n ingegaan. Het is dan ook <strong>de</strong> - extra - ruimtelijke <strong>invloed</strong><br />

die in dit artikel centraal staat.<br />

Het artikel is als volgt opgebouwd: allereerst zal in theoretische zin wor<strong>de</strong>n<br />

nagegaan wat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio en <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op schoolloopbanen zou<br />

kunnen zijn. Vervolgens zullen op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> theorie enkele hypothesen en<br />

veron<strong>de</strong>rstellingen geformuleerd wor<strong>de</strong>n. Door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een on<strong>de</strong>rzoek in <strong>de</strong><br />

gemeenten Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> is getracht <strong>de</strong>ze veron<strong>de</strong>rstellingen te<br />

toetsen. In <strong>de</strong>ze twee ste<strong>de</strong>n zijn ruim 300 jongeren tussen <strong>de</strong> 14 en 18 jaar oud<br />

on<strong>de</strong>rvraagd over (<strong>de</strong> voortgang <strong>van</strong>) hun schoolloopbaan en over <strong>de</strong> schoolkeuzen<br />

die zij hebben gemaakt. Ook met docenten <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare<br />

scholen is een interview gehou<strong>de</strong>n. Doel <strong>van</strong> <strong>de</strong> enquête en <strong>de</strong> interviews<br />

was een antwoord te vin<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> twee vragen:<br />

1 In hoeverre wor<strong>de</strong>n verschillen in schoolloopbanen tussen Ensche<strong>de</strong> en<br />

Amsterdam verklaard door een regionaal effect?<br />

2 In hoeverre wor<strong>de</strong>n verschillen in schoolloopbanen tussen <strong>buurt</strong>en in<br />

Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam verklaard door een <strong>buurt</strong>effect?<br />

Na <strong>de</strong> bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksmetho<strong>de</strong>n zal met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten<br />

<strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n bekeken in hoeverre kenmerken op regionaal en<br />

<strong>buurt</strong>niveau doorwerken in <strong>de</strong> schoolloopbanen <strong>van</strong> jongeren. Bedacht moet<br />

wor<strong>de</strong>n dat het on<strong>de</strong>rzoek vrij kleinschalig is opgezet, waarbij <strong>de</strong> gegevens


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 55<br />

voor het grootste <strong>de</strong>el door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> interviews, (telefonische) gesprekken,<br />

huisbezoeken en participeren<strong>de</strong> observatie zijn verkregen. De verkregen aantallen<br />

gegevens zijn daarom te klein om er uitgebrei<strong>de</strong> statistische analyses op<br />

los te laten. Er zullen alleen eenvoudige kruistabellen wor<strong>de</strong>n gegeven, aangevuld<br />

met enkele citaten. In paragraaf vijf wordt na<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> dataverzameling<br />

teruggekomen.<br />

2 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio: theorie<br />

De Leidse socioloog Van Heek meen<strong>de</strong> dat “regionale verschillen in <strong>de</strong> totale<br />

<strong>de</strong>elneming aan het v.h.m.o. op bevredigen<strong>de</strong> wijze groten<strong>de</strong>els verklaard<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n uit regionale verschillen in <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking<br />

naar beroepsgroepen” (Van Heek, 1968). Er zou dus geen sprake zijn <strong>van</strong> een<br />

zelfstandige regionale <strong>invloed</strong>. Toch is het mogelijk dat <strong>de</strong> regio op een zelfstandige<br />

manier <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsmogelijkhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> jongeren beïnvloedt. Dit kan<br />

op een drietal manieren: ten eerste door <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> regionale<br />

arbeidsmarkt (het aantal en soort banen dat aanwezig is), ten twee<strong>de</strong> door het<br />

type en <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rwijs dat aangebo<strong>de</strong>n wordt en ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> door<br />

het sociale (of culturele) klimaat dat in een regio heerst. De veron<strong>de</strong>rstelling is<br />

dat <strong>de</strong>ze kenmerken voor een <strong>de</strong>el met elkaar samenhangen, omdat <strong>de</strong> structuur<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt een bepaald type scholen genereert en er door <strong>de</strong><br />

bevolking ook een bepaal<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> aan on<strong>de</strong>rwijs wordt gehecht. Het aangebo<strong>de</strong>n<br />

on<strong>de</strong>rwijs sluit aan op het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> regionale arbeidsmarkt. Dit<br />

“uitstroomprofiel” is vooral <strong>van</strong> belang voor <strong>de</strong> jongeren die <strong>de</strong> school verlaten.<br />

Het aanbod <strong>van</strong> werkgelegenheid zal waarschijnlijk niet zo bewust meespelen<br />

in het keuzegedrag <strong>van</strong> twaalfjarigen (en dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs), maar kan wel <strong>van</strong><br />

betekenis zijn voor het soort scholen dat aanwezig is en waaruit men dus <strong>de</strong><br />

keuze heeft. Scholen die er niet zijn, kun je ook niet kiezen. Het aanbod kan<br />

dus <strong>de</strong> vraag stimuleren of in elk geval beïnvloe<strong>de</strong>n. Waar het ontbreekt aan<br />

werkgelegenheid voor hoger opgelei<strong>de</strong>n, ontbreekt namelijk ook vaak <strong>de</strong><br />

bijbehoren<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsinfrastructuur (min<strong>de</strong>r havo/vwo scholen bijvoorbeeld).<br />

Er hoeven daarom ook min<strong>de</strong>r havo/vwo adviezen op <strong>de</strong> basisschool te wor<strong>de</strong>n<br />

gegeven om <strong>de</strong> scholen te “vullen” (Jungbluth, 1996). Ook is <strong>de</strong> sociaaleconomische<br />

positie <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio <strong>van</strong> belang: in floreren<strong>de</strong> regio's is <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>elname hoger en gaan leerlingen naar hogere typen vervolgon<strong>de</strong>rwijs,<br />

omdat het belangrijk is een zo hoog mogelijke opleiding te hebben<br />

(Bun & Spruit, 1982). In <strong>de</strong>ze regio’s is ook het meest sprake <strong>van</strong> diplomainflatie<br />

en verdringing op <strong>de</strong> arbeidsmarkt.<br />

Wanneer jongeren <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school hebben afgerond, zullen zij geconfronteerd<br />

wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n in hun regio, zowel op het gebied <strong>van</strong><br />

vervolgon<strong>de</strong>rwijs als <strong>van</strong> arbeid. Is een bepaald type on<strong>de</strong>rwijs niet in <strong>de</strong> regio<br />

voorhan<strong>de</strong>n of zijn er geen passen<strong>de</strong> banen, dan zijn er grofweg twee opties:<br />

erin berusten (door een baan of opleiding on<strong>de</strong>r het niveau te accepteren) of


56 Peter Gramberg<br />

migreren. Een aanzienlijk <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren kiest voor migratie. Dit hoort<br />

ook bij het traject <strong>van</strong> verzelfstandiging. In <strong>de</strong>ze leeftijdsfase wordt dan ook<br />

veelvuldig verhuisd en ook vaak over grotere afstan<strong>de</strong>n (Thissen &<br />

Droogleever Fortuijn, 1996). Jongeren trekken <strong>van</strong>uit geheel Ne<strong>de</strong>rland naar<br />

plaatsen in <strong>de</strong> Randstad of an<strong>de</strong>re (universiteits)ste<strong>de</strong>n. Dit geldt natuurlijk niet<br />

voor alle jongeren. Het meren<strong>de</strong>el zal gewoon in <strong>de</strong> eigen regio verzelfstandigen<br />

en daar een opleiding volgen. Is een bepaal<strong>de</strong> opleiding niet<br />

aanwezig, dan kiezen zij een an<strong>de</strong>re opleiding die wel in <strong>de</strong> eigen regio beschikbaar<br />

is. Concreet kan men bijvoorbeeld <strong>de</strong>nken aan het ver<strong>van</strong>gen <strong>van</strong><br />

een universitaire door een hbo-opleiding. Dit substitutie-effect zal vooral voor<br />

jongeren gel<strong>de</strong>n, die in <strong>de</strong> eigen regio genoeg kansen zien om zichzelf te<br />

ontplooien, voor jongeren die een opleiding willen volgen die wel in <strong>de</strong> regio<br />

kan wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n en voor jongeren die veel sociale contacten in <strong>de</strong> regio<br />

hebben. Bovendien speelt ook <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het woonmilieu een rol.<br />

De opvatting bestaat dat verzelfstandiging buiten <strong>de</strong> Randstad min<strong>de</strong>r kansen<br />

biedt en beperkt blijft tot jongeren met een laag opleidingsniveau. Gebie<strong>de</strong>n<br />

buiten <strong>de</strong> Randstad zou<strong>de</strong>n gekenmerkt wor<strong>de</strong>n door een min<strong>de</strong>r geschakeerd<br />

on<strong>de</strong>rwijsaanbod (op het gebied <strong>van</strong> universiteiten en hbo-instellingen, maar<br />

ook op mid<strong>de</strong>lbaar- en basisniveau, bijvoorbeeld door het ontbreken <strong>van</strong> een<br />

categoriaal gymnasium of <strong>van</strong> montessori-, dalton- of jenaplanscholen), een<br />

min<strong>de</strong>r om<strong>van</strong>grijk en gedifferentieerd arbeidsaanbod en een regionale cultuur,<br />

die min<strong>de</strong>r op doorleren in het algemeen is gericht en tegenover meisjes in het<br />

bijzon<strong>de</strong>r (Thissen & Droogleever Fortuijn, 1996). In gebie<strong>de</strong>n buiten <strong>de</strong><br />

Randstad zou<strong>de</strong>n er min<strong>de</strong>r mogelijkhe<strong>de</strong>n zijn om een “eigen” leefstijl te<br />

ontwikkelen. In dat opzicht kunnen regio's zowel “mobiliserend en mo<strong>de</strong>rniserend”<br />

als “remmend en bevestigend” zijn. Gebie<strong>de</strong>n buiten <strong>de</strong> Randstad<br />

zou<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r stimulerend zijn en meer gericht op het bevestigen <strong>van</strong><br />

bestaan<strong>de</strong> structuren en <strong>de</strong>ze houding zou ook weerspiegeld wor<strong>de</strong>n in het<br />

on<strong>de</strong>rwijs. Het regionale culturele klimaat heeft dan direct zijn weerslag op<br />

individuele on<strong>de</strong>rwijs- en arbeidsmarktcarrières.<br />

3 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>: theorie<br />

Behalve <strong>de</strong> regio zou ook “<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>” <strong>de</strong> schoolloopbaan kunnen beïnvloe<strong>de</strong>n.<br />

Ook hierbij zijn een aantal veron<strong>de</strong>rstellingen te maken. Ten eerste betreft dit<br />

<strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs over <strong>de</strong> stad en <strong>de</strong> daarmee samenhangen<strong>de</strong><br />

bereikbaarheid <strong>van</strong> scholen, ten twee<strong>de</strong> het doorwerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>cultuur op<br />

<strong>de</strong> houding <strong>van</strong> jongeren ten opzichte <strong>van</strong> school en werk en ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> het<br />

verschijnsel territoriale stigmatisering.<br />

Wat betreft <strong>de</strong> bereikbaarheid <strong>van</strong> scholen, is het mogelijk dat jongeren uit<br />

“concentratiewijken” lagere typen scholen bezoeken en lagere adviezen krijgen<br />

dan vergelijkbare jongeren uit <strong>buurt</strong>en met een gevarieer<strong>de</strong>r bevolkingsopbouw.<br />

Jongeren uit “concentratiewijken” zou<strong>de</strong>n niet naar scholen buiten <strong>de</strong>


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 57<br />

<strong>buurt</strong> gaan, omdat ze er niet <strong>van</strong> op <strong>de</strong> hoogte zijn en omdat ze “er niets te<br />

zoeken hebben”. In hun eigen wijk staan alleen lagere typen scholen (vbo/mavo<br />

scholen) en daarom gaan jongeren nauwelijks naar havo/vwo scholen.<br />

Ook <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>cultuur zou negatief of positief kunnen doorwerken in <strong>de</strong> houding<br />

<strong>van</strong> jongeren en hun ou<strong>de</strong>rs ten opzichte <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs. De <strong>buurt</strong>cultuur kan<br />

gezien wor<strong>de</strong>n als een aanvulling op <strong>de</strong> thuiscultuur, die kin<strong>de</strong>ren uit bepaal<strong>de</strong><br />

wijken ongeschikt maakt voor <strong>de</strong> dominante schoolcultuur (Bourdieu, 1978).<br />

Het on<strong>de</strong>rwijs is niet in staat om verschillen in cultuur weg te werken en heeft<br />

daarom een sterk reproducerend karakter. In <strong>buurt</strong>en waar een “armoe<strong>de</strong>cultuur”<br />

heerst, is men negatief over school en ziet men zelfs <strong>van</strong> een bepaald<br />

type on<strong>de</strong>rwijs af als dat niet in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong> gevon<strong>de</strong>n kan wor<strong>de</strong>n. Men<br />

praat nooit over school of in negatieve zin. Eventuele ambities wor<strong>de</strong>n snel<br />

afgestraft door mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>: “school is niet voor ons soort mensen” of<br />

“je wordt toch wel werkloos” zijn <strong>de</strong> heersen<strong>de</strong> opvattingen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. Wilson<br />

veron<strong>de</strong>rstelt dat scholen ook hun niveau aanpassen aan <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n in<br />

<strong>de</strong> wijk. In sommige wijken is daarom het on<strong>de</strong>rwijs geen voorbereiding op <strong>de</strong><br />

arbeidsmarkt meer (want er zijn toch geen banen) maar een tij<strong>de</strong>lijk mid<strong>de</strong>l om<br />

jongeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> straat te hou<strong>de</strong>n. "In such neighbourhoods, teachers become<br />

frustrated and do not teach and children do not learn" (Wilson, 1987, p.57). In<br />

zulke wijken spijbelt een groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> scholieren en is <strong>de</strong> voortijdige<br />

schooluitval groot. Kin<strong>de</strong>ren en jongeren on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n daarbij (na<strong>de</strong>lige)<br />

gevolgen voor wat betreft hun functioneren op school door <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> waarin ze<br />

wonen. Een woordvoer<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een Haagse scholengemeenschap zegt over <strong>de</strong><br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> het volgen<strong>de</strong>: "Als jongeren in een <strong>buurt</strong> wonen waar een<br />

grote concentratie <strong>van</strong> werkloosheid is, zullen ze eer<strong>de</strong>r geen moeite doen om<br />

aan hun toekomst te werken. Voor <strong>de</strong> jeugd is het moeilijk zich ertoe te zetten<br />

naar school te gaan, omdat niemand in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> een hoge opleiding volgt en<br />

niemand werkt. In een wijk waar een arbeidsethos heerst, ben je eer<strong>de</strong>r geneigd<br />

om aan je toekomst te werken" (Van Kleef & Nijhuis, 1996, p 113). De<br />

armoe<strong>de</strong>cultuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving werkt door in het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> school en<br />

daarmee in <strong>de</strong> kansen op sociale stijging voor jongeren. Er ontstaat in <strong>de</strong>ze<br />

wijken een “anti-schoolcultuur” (Bun & Spruit, 1982). Veenman (1996)<br />

spreekt bijvoorbeeld <strong>van</strong> een “Bijlmermeer-effect”: in een door hem uitgevoerd<br />

on<strong>de</strong>rzoek bleek dat Surinaamse en Antilliaanse jongeren uit <strong>de</strong>ze wijk<br />

gemid<strong>de</strong>ld slechter scoren dan vergelijkbare jongeren uit an<strong>de</strong>re wijken. De<br />

kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijk werken door in <strong>de</strong> attitu<strong>de</strong>s en houding en daarmee in<br />

<strong>de</strong> prestaties <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren.<br />

Aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant kan er ook sprake zijn <strong>van</strong> een elitaire <strong>buurt</strong>cultuur die <strong>de</strong><br />

schoolloopbaan <strong>van</strong> veel jongeren in positieve zin beïnvloedt. Jongeren en<br />

ou<strong>de</strong>rs zijn goed op <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> allerlei scholen en wor<strong>de</strong>n<br />

door buren geïnformeerd. Werk en opleiding wor<strong>de</strong>n positief gewaar<strong>de</strong>erd en<br />

het wordt belangrijk gevon<strong>de</strong>n om naar school te gaan. Mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> zijn


58 Peter Gramberg<br />

geïnteresseerd in schoolprestaties en vragen regelmatig naar <strong>de</strong> vor<strong>de</strong>ringen en<br />

wat “je later wil doen”.<br />

Ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> zou territoriale stigmatisering <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> kunnen zijn (Wacquant,<br />

1993). I<strong>de</strong>aliter leidt het on<strong>de</strong>rwijs, en dan met name het mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs,<br />

juist tot menging <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> groepen (De Jong, 1989). Jongeren uit<br />

verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en en <strong>van</strong> ongelijke komaf kunnen elkaar op een mid<strong>de</strong>lbare<br />

school ontmoeten. Dit kan daarom tot een uitwisseling <strong>van</strong> kennis en contacten<br />

lei<strong>de</strong>n. Niet elke <strong>buurt</strong> heeft een mid<strong>de</strong>lbare school binnen zijn grenzen en<br />

bovendien niet <strong>van</strong> elk type, zodat veel jongeren buiten hun eigen <strong>buurt</strong> naar<br />

school gaan. De jongeren uit achterstands<strong>buurt</strong>en die naar scholen buiten hun<br />

eigen <strong>buurt</strong> gaan zou<strong>de</strong>n met stigmatisering geconfronteerd kunnen wor<strong>de</strong>n. Ze<br />

nemen dan op die scholen een marginale positie in. Leraren schatten hun<br />

prestaties bij voorbaat lager in, omdat <strong>de</strong>ze jongeren uit een achterstandswijk<br />

komen. Rosenthal en Jacobson (1968) wijzen op het “Pygmalion-effect”:<br />

leerkrachten hebben een bepaal<strong>de</strong> verwachting <strong>van</strong> jongeren en stellen zich<br />

tegenover <strong>de</strong> jongeren zo op dat hun verwachting ook wordt waargemaakt.<br />

Leraren zou<strong>de</strong>n aan jongeren uit probleem<strong>buurt</strong>en lagere adviezen geven en<br />

niet bij beroeps- en studiekeuze motiveren. Het beeld dat an<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

hebben wordt daarmee zon<strong>de</strong>r meer op het individu geprojecteerd.<br />

4 Het on<strong>de</strong>rzoek in Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam: hypothesen<br />

In Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam is door mij een on<strong>de</strong>rzoek gehou<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> <strong>invloed</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> regio op schoolloopbanen op het spoor te komen. De<br />

verwachting daarbij is dat in Ensche<strong>de</strong>, met zijn relatief industriële karakter en<br />

perifere ligging, schoolloopbanen an<strong>de</strong>rs verlopen dan in het postindustriële en<br />

in <strong>de</strong> Randstad gelegen Amsterdam. Binnen Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> zijn<br />

verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en geselecteerd om zo ook <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op <strong>de</strong><br />

schoolloopbanen na te gaan. Wat betreft <strong>de</strong> zelfstandige <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> is<br />

het niet <strong>de</strong> verwachting dat <strong>de</strong>ze in Ne<strong>de</strong>rland, en zeker niet in mid<strong>de</strong>lgrote<br />

ste<strong>de</strong>n als Ensche<strong>de</strong>, heel sterk zal zijn. Verschillen tussen <strong>buurt</strong>en zijn nu ook<br />

weer niet zo groot in Ne<strong>de</strong>rland. Bovendien is het schaalniveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

klein, waardoor mensen makkelijk naar an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en kunnen gaan om<br />

gebruik te maken <strong>van</strong> voorzieningen als scholen. Ook is het (ste<strong>de</strong>lijk) beleid<br />

sterk gericht op spreiding <strong>van</strong> voorzieningen en op het bevor<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> participatie<br />

<strong>van</strong> mensen die zich in een achterstandspositie bevin<strong>de</strong>n.<br />

Wat betreft <strong>de</strong> regio zijn er wellicht meer invloe<strong>de</strong>n te verwachten. Hierbij kan<br />

vooral gedacht wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> beschikbare werkgelegenheid en aan <strong>de</strong><br />

noodzaak om een hooggeschool<strong>de</strong> bevolking te hebben. Ook zal <strong>de</strong> regionale<br />

cultuur (“doorleren of niet”) <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> die aan on<strong>de</strong>rwijs<br />

wordt gehecht. De verwachting is daarbij dat in <strong>de</strong> “mo<strong>de</strong>rne” Randstad meer<br />

waar<strong>de</strong> wordt gehecht aan on<strong>de</strong>rwijs dan in “traditionele” regio's, waar men<br />

eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> arbeidsmarkt opgaat. De volgen<strong>de</strong> hypothesen zijn geformuleerd:


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 59<br />

Met betrekking tot <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio:<br />

Door <strong>de</strong> structuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt en <strong>de</strong> noodzaak om al dan niet hoog<br />

geschoold personeel te hebben, krijgen jongeren in Ensche<strong>de</strong> een gemid<strong>de</strong>ld<br />

lager schooladvies dan in Amsterdam, al komen ze uit vergelijkbare sociale<br />

milieus.<br />

In Amsterdam zijn jongeren vaker gericht op een (zo hoog mogelijke)<br />

vervolgopleiding, terwijl in Ensche<strong>de</strong>, met zijn traditioneler cultuur, jongeren<br />

eer<strong>de</strong>r voor werk of het huishou<strong>de</strong>n kiezen.<br />

In Amsterdam zijn jongeren meer op algemene, administratieve of commerciële<br />

opleidingen en beroepen georiënteerd, terwijl in Ensche<strong>de</strong> jongeren vaker<br />

een technische of industriële opleiding volgen of in <strong>de</strong>ze sectoren werkzaam<br />

zijn.<br />

Met betrekking tot <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>:<br />

In achterstands<strong>buurt</strong>en krijgen jongeren uit sociaal-zwakkere milieus lagere<br />

adviezen en volgen zij een lager on<strong>de</strong>rwijsniveau dan vergelijkbare jongeren in<br />

niet-achterstands<strong>buurt</strong>en. Dit hangt me<strong>de</strong> samen met een ongelijke spreiding<br />

<strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rwijsaanbod over <strong>de</strong> stad.<br />

In <strong>buurt</strong>en met veel werklozen wordt min<strong>de</strong>r waar<strong>de</strong> gehecht aan werk en<br />

opleiding, laten jongeren zich in negatieve zin beïnvloe<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> omgeving<br />

en staan zij daarom zelf ook negatiever tegenover <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> school en<br />

werk.<br />

Jongeren uit achterstands<strong>buurt</strong>en die naar scholen buiten hun <strong>buurt</strong> gaan,<br />

wor<strong>de</strong>n geconfronteerd met territoriale stigmatisering.<br />

5 Operationalisering en werkwijze<br />

Als “i<strong>de</strong>aaltype” <strong>van</strong> respectievelijk een mo<strong>de</strong>rne regio en een traditionele<br />

regio zijn Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> uitgekozen. Amsterdam wordt gekenmerkt<br />

door een heterogene bevolkingssamenstelling, veel werkgelegenheid in <strong>de</strong><br />

(hoogwaardige) dienstverlening, een relatief hoog opgelei<strong>de</strong> bevolking en is<br />

centraal in Ne<strong>de</strong>rland gelegen. Ensche<strong>de</strong> laat het omgekeer<strong>de</strong> beeld zien:<br />

gericht op industrie, perifeer gelegen, een laag opgelei<strong>de</strong> bevolking en weinig<br />

hoogwaardige werkgelegenheid. In <strong>de</strong> praktijk is <strong>de</strong>ze scheiding natuurlijk niet<br />

zo scherp.<br />

Binnen <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> is gekozen voor <strong>buurt</strong>en met een<br />

relatief zwakke allochtone (school)populatie, met een relatief zwakke autochtone<br />

(school)populatie en met een relatief sterke (school)populatie (tabel 1).<br />

Voor het criterium “zwak” of “sterk” is gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> scores zoals<br />

die ook in het On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid (OVB) gel<strong>de</strong>n (voor een overzicht<br />

<strong>van</strong> dit beleid, zie Mul<strong>de</strong>r, 1996). Kortweg komt dit beleid er op neer dat<br />

jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs het gewicht “1,9” krijgen,<br />

jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs het gewicht “1,25” en <strong>de</strong>


60 Peter Gramberg<br />

overige leerlingen het gewicht “1,0”. Een kind <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> allochtone<br />

ou<strong>de</strong>rs telt dus voor <strong>de</strong> verkrijging <strong>van</strong> mid<strong>de</strong>len bijna twee keer voor een “1,0”<br />

kind. In elke <strong>buurt</strong> is aan een basisschool gevraagd me<strong>de</strong>werking te verlenen<br />

aan het on<strong>de</strong>rzoek. Getracht is een basisschool te selecteren die qua bevolkingssamenstelling<br />

representatief is voor het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. Daartoe is een<br />

vergelijking met an<strong>de</strong>re basisscholen gemaakt (als die er waren). In vrijwel alle<br />

gevallen woon<strong>de</strong>n <strong>de</strong> meeste leerlingen in <strong>de</strong> directe omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> school.<br />

Alleen op <strong>de</strong> school in <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> wer<strong>de</strong>n enkele jongeren uit<br />

an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en aangetroffen. Deze jongeren zijn wel geënquêteerd, maar <strong>de</strong><br />

gegevens zijn niet meegenomen in <strong>de</strong> analyse om vertekening te voorkomen.<br />

Tabel 1: Invulling <strong>van</strong> <strong>de</strong> twee regio’s en zeven <strong>buurt</strong>en. De <strong>buurt</strong>en zijn<br />

geor<strong>de</strong>nd volgens OVB-scores<br />

Ensche<strong>de</strong><br />

(traditionele<br />

regio)<br />

Amsterdam<br />

(mo<strong>de</strong>rne regio)<br />

Zwak allochtoon<br />

(relatief veel 1,9<br />

leerlingen)<br />

Deppenbroek/<br />

Mekkelholt<br />

Vogel<strong>buurt</strong>,<br />

Stadion<strong>buurt</strong><br />

Zwak autochtoon<br />

(relatief veel 1,25<br />

leerlingen)<br />

Ribbelt Stokhorst<br />

Sterk (relatief veel<br />

1,0 leerlingen<br />

Nieuwendam Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />

Er is in twee ron<strong>de</strong>n op twee verschillen<strong>de</strong> tijdstippen geënquêteerd (zie tabel 2,<br />

waarin een overzicht <strong>van</strong> het veldwerk wordt gegeven).<br />

Tabel 2: Overzicht veldwerk en respons<br />

Aantal<br />

respon<strong>de</strong>nt<br />

en 1e ron<strong>de</strong><br />

Verhuisd,<br />

nieuw<br />

adres<br />

onbekend<br />

Meermalen<br />

niet thuis,<br />

telefoon niet<br />

opgenomen of<br />

geheim<br />

nummer<br />

Weigering<br />

Aantal<br />

respon<strong>de</strong>nten<br />

2e ron<strong>de</strong><br />

Ensche<strong>de</strong> 171 14 7 2 146 85%<br />

Amsterdam 225 31 22 1 171 76%<br />

Totaal 396<br />

(100%)<br />

45<br />

(11%)<br />

29<br />

(7%)<br />

3<br />

(1%)<br />

317<br />

(80%)<br />

% respons<br />

2e ron<strong>de</strong><br />

t.o.v. 1e<br />

ron<strong>de</strong><br />

80%


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 61<br />

Allereerst zijn <strong>de</strong> leerlingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> 8e groep on<strong>de</strong>rvraagd. Zij ston<strong>de</strong>n op het<br />

punt om <strong>de</strong> basisschool te verlaten en had<strong>de</strong>n hun keuze voor <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare<br />

school gemaakt. Om een beeld te krijgen <strong>van</strong> <strong>de</strong> hele mid<strong>de</strong>lbare schooljeugd,<br />

moesten echter ook ou<strong>de</strong>re leerlingen on<strong>de</strong>rvraagd wor<strong>de</strong>n. Hiervoor is gebruik<br />

gemaakt <strong>van</strong> (ex-)klassenlijsten <strong>van</strong> <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> basisscholen, bij voorkeur <strong>van</strong><br />

leerlingen die drie jaar tevoren <strong>de</strong> basisschool verlaten had<strong>de</strong>n. Zo kon<strong>de</strong>n ook<br />

<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re leerlingen bena<strong>de</strong>rd wor<strong>de</strong>n. Deze jongeren zijn zoveel mogelijk bij<br />

hen thuis opgezocht en on<strong>de</strong>rvraagd over hun schoolloopbaan. Het resteren<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>el is telefonisch geënquêteerd. Twee jaar na <strong>de</strong>ze eerste ron<strong>de</strong> is <strong>de</strong> hele<br />

procedure herhaald. Zo kon <strong>de</strong> schoolloopbaan voor langere tijd gevolgd<br />

wor<strong>de</strong>n en kon er een longitudinaal perspectief in het on<strong>de</strong>rzoek verwerkt<br />

wor<strong>de</strong>n, dat overigens in dit artikel niet centraal zal staan. Bij <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> ron<strong>de</strong><br />

zijn alle jongeren opnieuw bena<strong>de</strong>rd: met 117 jongeren is bij hen thuis een<br />

interview gehou<strong>de</strong>n en met 200 jongeren is een telefonisch interview gehou<strong>de</strong>n.<br />

Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> eerste ron<strong>de</strong> zijn 396 jongeren on<strong>de</strong>rvraagd; bij <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> ron<strong>de</strong><br />

kon<strong>de</strong>n 317 respon<strong>de</strong>nten weer achterhaald wor<strong>de</strong>n. Er is dus ongeveer 20%<br />

uitval geweest, hetgeen vooral toe te schrijven is aan verhuizingen. Bij <strong>de</strong><br />

bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten gaat het telkens om <strong>de</strong> jongeren, die twee keer zijn<br />

on<strong>de</strong>rvraagd.<br />

Er is bij bei<strong>de</strong> ron<strong>de</strong>s gebruik gemaakt <strong>van</strong> een half-gestructureer<strong>de</strong> vragenlijst.<br />

De eerste ron<strong>de</strong> was vooral bedoeld als een snelle inventarisatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten. Deze vragenlijst was dan ook niet erg uitgebreid.<br />

Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> ron<strong>de</strong> was <strong>de</strong> vragenlijst veel uitgebrei<strong>de</strong>r en was er<br />

ook ruimte voor open vragen. Omdat alle jongeren persoonlijk bij hen thuis of<br />

over <strong>de</strong> telefoon bena<strong>de</strong>rd zijn, was het niet nodig om <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n teveel<br />

<strong>van</strong> tevoren in te ka<strong>de</strong>ren. Dan zou een puur schriftelijke enquête ook mogelijk<br />

zijn geweest. Het draait in dit on<strong>de</strong>rzoek echter niet alleen om <strong>de</strong> feitelijke<br />

gegevens; ook <strong>de</strong> houdingen, attitu<strong>de</strong>s en verwachtingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren ten<br />

aanzien <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs moesten aan bod komen. Dit soort gegevens laat zich<br />

beter verkrijgen door (open of half gestructureer<strong>de</strong>) interviews dan slechts door<br />

percentages en gepreco<strong>de</strong>er<strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n. Met name tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> gesprekken bij<br />

<strong>de</strong> jongeren thuis is daarom getracht inzicht te verkrijgen in <strong>de</strong> mechanismen<br />

achter <strong>de</strong> cijfers door <strong>de</strong> vragenlijst in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> een interview af te nemen.<br />

6 Overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />

In bijlage I staat een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten. De verschillen tussen <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en komen hierbij dui<strong>de</strong>lijk naar voren. In het kort kunnen <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />

per <strong>buurt</strong> als volgt getypeerd wor<strong>de</strong>n:<br />

Deppenbroek/Mekkelholt (Ensche<strong>de</strong>-Noord) is een wijk met relatief veel<br />

buitenlandse - met name Turkse - jongeren. Hoewel <strong>de</strong> meeste ou<strong>de</strong>rs een<br />

opleiding op basisschool- of hooguit mavo-niveau gevolgd hebben, is er ook


62 Peter Gramberg<br />

nog een vrij groot <strong>de</strong>el ou<strong>de</strong>rs dat een opleiding op minimaal mbo/havo niveau<br />

gevolgd heeft. Het gemid<strong>de</strong>ld lage opleidingsniveau in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong> wordt vooral<br />

verklaard door het hoge aantal buitenlandse families. De Ne<strong>de</strong>rlandse families<br />

die er wonen zijn namelijk niet zo slecht opgeleid. Dit komt echter slechts ten<br />

<strong>de</strong>le in <strong>de</strong> werksituatie naar voren. De meeste Ne<strong>de</strong>rlandse va<strong>de</strong>rs (63%)<br />

hebben “laag” werk, maar hebben wél werk. Het vrij hoge percentage “geen<br />

werk” in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong> komt dan ook voornamelijk voor rekening <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

buitenlandse va<strong>de</strong>rs, want <strong>van</strong> hen heeft maar liefst 60% geen werk. Ook <strong>de</strong><br />

meeste moe<strong>de</strong>rs (Ne<strong>de</strong>rlands of buitenlands) werken niet.<br />

Ribbelt (Ensche<strong>de</strong>-Oost) is een wijk met een voornamelijk autochtone Twentse<br />

bevolking, aangevuld met enkele buitenlandse families. De opleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten ligt veelal op lbo-niveau. Het aantal ou<strong>de</strong>rs met<br />

een hogere (hbo- of universitaire) opleiding is te verwaarlozen. Ook <strong>de</strong><br />

beroepspositie is niet al te hoog, maar bijna ie<strong>de</strong>reen werkt (althans <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs).<br />

Het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs werkt niet; <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs die wel werken hebben<br />

vaak een "lage" (parttime) baan, waarvoor maximaal mavo vereist is.<br />

Zowel in Ribbelt als Deppenbroek oefenen <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs een groot aantal verschillen<strong>de</strong><br />

beroepen uit, waarbij <strong>de</strong> "blue-collar" beroepen overheersen, zoals<br />

bijvoorbeeld vrachtwagen- of taxichauffeur, arbei<strong>de</strong>r, schoonmaker, loodgieter,<br />

glazenwasser en timmerman. De moe<strong>de</strong>rs zijn - als ze al ergens werken - voor<br />

het grootste <strong>de</strong>el werkzaam in <strong>de</strong> verpleging, in <strong>de</strong> horeca of in <strong>de</strong> <strong>de</strong>tailhan<strong>de</strong>l.<br />

Stokhorst (Ensche<strong>de</strong>-Oost) geldt als één <strong>van</strong> <strong>de</strong> meest floreren<strong>de</strong> wijken <strong>van</strong><br />

Ensche<strong>de</strong>. Een hoog percentage goed opgelei<strong>de</strong>, tweeverdienen<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

gezinnen: dat is kort gezegd <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling in <strong>de</strong>ze wijk.<br />

Driekwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs heeft een baan op hbo of wo-niveau; zij zijn<br />

bijvoorbeeld als huisarts, accountant, fysiotherapeut, (hoog)leraar of als<br />

"klinisch chemicus" werkzaam. Daarnaast hebben relatief veel ou<strong>de</strong>rs een eigen<br />

zaak, zoals een behangbedrijf, een drogisterij, een slijterij of een garage. Het<br />

aantal werken<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs is, zeker in vergelijking met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee <strong>buurt</strong>en,<br />

hoog. Ook <strong>de</strong>ze banen hebben vaak een hbo/wo-karakter. Een aantal ou<strong>de</strong>rs<br />

komt <strong>van</strong> buiten Twente en zijn voor hun werk naar Ensche<strong>de</strong> gekomen.<br />

De Stadion<strong>buurt</strong> is een “vreem<strong>de</strong> eend in <strong>de</strong> bijt” in het overwegend chique<br />

Amsterdam-Zuid. Van alle kanten wordt <strong>de</strong> wijk omringd door gegoe<strong>de</strong> wijken<br />

met dure woningen en veel voorzieningen. De Stadion<strong>buurt</strong> heeft echter een<br />

geheel an<strong>de</strong>re bevolkingssamenstelling. Hier zijn <strong>de</strong> Marokkaanse jongeren<br />

dominant. Daarnaast heeft een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren een Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

achtergrond. Het opleidingsniveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs is over het algemeen (erg)<br />

laag; meer dan <strong>de</strong> helft heeft hoogstens <strong>de</strong> basisschool doorlopen. Dit geldt het


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 63<br />

sterkst voor <strong>de</strong> Marokkaanse ou<strong>de</strong>rs. De Ne<strong>de</strong>rlandse ou<strong>de</strong>rs hebben een<br />

opleiding op lbo/mavo of havo/vwo/mbo niveau. Vrijwel niemand heeft een<br />

opleiding op hbo/wo niveau gevolgd. De twee moe<strong>de</strong>rs die dat wel hebben zijn<br />

overigens <strong>van</strong> Turkse en Marokkaanse afkomst. De overige allochtone moe<strong>de</strong>rs<br />

hebben echter allen een opleiding op maximaal basisschool niveau. In samenhang<br />

met het opleidingsniveau is het beroepsniveau ook vrij laag. Veel ou<strong>de</strong>rs<br />

werken overigens niet. De va<strong>de</strong>rs die wel werken hebben beroepen als<br />

(bus)chauffeur, kok, arbei<strong>de</strong>r en treinsteward. De moe<strong>de</strong>rs zijn werkzaam als<br />

verkoopster, kokkin of apothekersassistente.<br />

De Concertgebouw<strong>buurt</strong> (Amsterdam-Zuid) laat, hoewel grenzend aan <strong>de</strong><br />

Stadion<strong>buurt</strong>, het omgekeer<strong>de</strong> beeld zien. De dominante groep bestaat hier uit<br />

Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren met hoog opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs. Soms komt één <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>rs (met name moe<strong>de</strong>rs) uit het buitenland. Dit betreft dan lan<strong>de</strong>n als<br />

Frankrijk, Engeland of Australië. Er wonen (vrijwel) geen Turkse en<br />

Marokkaanse leerlingen in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>. Wel bevin<strong>de</strong>n zich enkele Surinamers<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten. De meeste ou<strong>de</strong>rs hebben hoogwaardig werk en <strong>de</strong><br />

meeste ou<strong>de</strong>rs werken bei<strong>de</strong>n. Artsen, leraren, advocaten komen frequent voor.<br />

Daarnaast vin<strong>de</strong>n we een aantal ou<strong>de</strong>rs met “artistieke” beroepen als beel<strong>de</strong>nd<br />

kunstenaar of musicus. Slechts een paar ou<strong>de</strong>rs hebben een dui<strong>de</strong>lijk "bluecollar<br />

beroep" als tegelzetter.<br />

In <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> (Amsterdam-Noord) zijn Marokkaanse jongeren met (erg)<br />

laag opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs dominant. Daarnaast wonen er een aantal Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs. De moe<strong>de</strong>rs zijn iets hoger opgeleid dan<br />

<strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs, maar <strong>de</strong> verschillen zijn gering. Een groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs werkt<br />

niet; als ze wel werken betreft het beroepen in <strong>de</strong> industriële sector, waarvoor<br />

relatief weinig scholing nodig is. De Vogel<strong>buurt</strong> geldt als <strong>de</strong> “armste <strong>buurt</strong> <strong>van</strong><br />

Amsterdam” (CBS, 1997).<br />

In Nieuwendam (Amsterdam-Noord) tenslotte wordt <strong>de</strong> dominante groep<br />

gevormd door Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren met vrij laag opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs (rond het<br />

lbo/mavo niveau). Een behoorlijk aantal jongeren woont in een éénou<strong>de</strong>rgezin.<br />

Naast <strong>de</strong>ze Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren zijn er ook een aantal buitenlandse jongeren.<br />

Hun ou<strong>de</strong>rs zijn meestal slechter opgeleid en min<strong>de</strong>r vaak werkzaam. Het<br />

gemid<strong>de</strong>ld niveau qua on<strong>de</strong>rwijs- en sociaal economische positie <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs<br />

ligt in <strong>de</strong>ze wijk ook niet al te hoog, maar wel hoger dan bij <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong><br />

jongeren in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong>.


64 Peter Gramberg<br />

7 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio op schoolloopbanen: resultaten<br />

In paragraaf vier zijn enkele hypothesen geformuleerd over <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen. Deze hypothesen zullen in <strong>de</strong>ze en <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> paragraaf getoetst wor<strong>de</strong>n. De eerste hypothese betreft <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> regionale arbeidsmarkt op het adviesniveau. In vergelijking met Amsterdam<br />

is <strong>de</strong> industriële sector in Ensche<strong>de</strong> nog steeds <strong>van</strong> relatief grote betekenis, al is,<br />

net als in <strong>de</strong> rest <strong>van</strong> Ne<strong>de</strong>rland, het aan<strong>de</strong>el in <strong>de</strong> loop <strong>de</strong>r jaren geslonken. De<br />

commerciële dienstverlening is in Ensche<strong>de</strong> <strong>van</strong> min<strong>de</strong>r groot belang dan in<br />

Amsterdam. De groei <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze sector is in Ne<strong>de</strong>rland als geheel veel sneller<br />

gegaan dan in Ensche<strong>de</strong>. In Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam is <strong>de</strong> niet-commerciële<br />

dienstverlening in <strong>de</strong> afgelopen perio<strong>de</strong> nog wel gegroeid; in Ne<strong>de</strong>rland als<br />

geheel is <strong>de</strong> sector ingekrompen (figuur 1).<br />

Figuur 1 Ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt in Amsterdam, Ensche<strong>de</strong> en<br />

Ne<strong>de</strong>rland 1981-1997, in procenten<br />

Bron: Statistisch Jaarboek CBS, Amsterdam in Cijfers, Ensche<strong>de</strong> in Cijfers, diverse jaren<br />

De veron<strong>de</strong>rstelling is dat het naar verhouding industriële karakter <strong>van</strong><br />

Ensche<strong>de</strong> doorwerkt in een relatief sterke oriëntatie op het beroepson<strong>de</strong>rwijs en<br />

lagere vormen <strong>van</strong> algemeen voortgezet on<strong>de</strong>rwijs. Voordat hiernaar gekeken<br />

wordt, moet eerst bedacht wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> sociaal-economische en sociaalculturele<br />

achtergrond <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren in Amsterdam aanzienlijk an<strong>de</strong>rs is dan<br />

in Ensche<strong>de</strong>. In Amsterdam zijn allochtone “1,9 jongeren” dominant, gevolgd<br />

door “1,0 leerlingen”. In Ensche<strong>de</strong> is <strong>de</strong> groep “1,25 leerlingen” veel sterker<br />

vertegenwoordigd en is <strong>de</strong> groep “1,9 leerlingen” relatief klein (tabel 3).


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 65<br />

Tabel 3: Ver<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijsvoorrangsgewichten over leerlingen<br />

basisschool, 1996<br />

Amsterdam Ensche<strong>de</strong><br />

“1,0 leerlingen” 34 48<br />

“1,25 leerlingen” 14 33<br />

“1,9 leerlingen” 52 19<br />

Totaal 100 100<br />

Bron: Jeugd in Amsterdam, 1996; Jaarboek Grote Ste<strong>de</strong>n, 1996<br />

Figuur 2 Schooladviezen <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> groepen in Amsterdam en<br />

Ensche<strong>de</strong>, in procenten<br />

Om <strong>de</strong> zelfstandige <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio te bepalen, moet daarom zoveel<br />

rekening wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong>ze verschillen in ou<strong>de</strong>rlijk milieu. Uit figuur<br />

2 blijkt dat alle on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n groepen in Amsterdam hogere adviezen krijgen<br />

dan in Ensche<strong>de</strong>. In Amsterdam krijgen vrijwel geen “1,0 leerlingen” een<br />

vbo/mavo advies, terwijl dat in Ensche<strong>de</strong> nog ruim een vijf<strong>de</strong> is. Ongeveer een<br />

<strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs krijgt in<br />

Amsterdam een havo/vwo advies; in Ensche<strong>de</strong> is dit niet meer dan 10%. Het<br />

kan natuurlijk zo zijn dat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren in Amsterdam gewoon<br />

“slimmer” zijn dan in Ensche<strong>de</strong> en daarom hogere adviezen krijgen. In het<br />

on<strong>de</strong>rzoek is namelijk niet naar <strong>de</strong> intelligentie gevraagd (voor zover die al<br />

objectief gemeten zou kunnen wor<strong>de</strong>n). Dit in overwegen<strong>de</strong> genomen en het


66 Peter Gramberg<br />

feit dat voor alle groepen het verband in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> richting wijst, kan toch<br />

grofweg geconclu<strong>de</strong>erd wor<strong>de</strong>n dat er in Ensche<strong>de</strong> aan vergelijkbare groepen<br />

in<strong>de</strong>rdaad voorzichtiger en lagere adviezen wor<strong>de</strong>n gegeven dan in Amsterdam.<br />

De eerste hypothese wordt daarmee bevestigd.<br />

Toekomstoriëntatie en vervolgopleiding<br />

De twee<strong>de</strong> hypothese betreft het al dan niet doorleren na afronding <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

mid<strong>de</strong>lbare school. Hierbij wordt beweerd dat in Amsterdam <strong>de</strong> jongeren<br />

gericht zijn op vervolgopleidingen, terwijl in Ensche<strong>de</strong> <strong>de</strong> jongeren eer<strong>de</strong>r voor<br />

werk of het huishou<strong>de</strong>n kiezen. Slechts weinig leerlingen verkiezen het om<br />

direct na <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school <strong>de</strong> arbeidsmarkt op te gaan: ruim 85% <strong>van</strong> alle<br />

leerlingen geeft aan een vervolgopleiding te willen doen (tabel 4). Hierbij zijn<br />

er uiteraard verschillen naar opleidingsniveau. Vbo’ers zijn veel meer gericht<br />

op werk dan jongeren op <strong>de</strong> havo of het vwo, die in alle gevallen een vervolgopleiding<br />

willen doen. Vooral in Ensche<strong>de</strong> zijn <strong>de</strong> leerlingen <strong>van</strong> het vbo<br />

georiënteerd op <strong>de</strong> arbeidsmarkt: 32% wil het liefst na <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school<br />

gaan werken (of heeft daadwerkelijk al een baan); in Amsterdam geldt dit voor<br />

17% <strong>van</strong> <strong>de</strong> vbo-leerlingen. Jongens zijn iets vaker dan meisjes georiënteerd op<br />

werk. Zij volgen ook vaker een beroepsopleiding. Allochtonen zijn in ongeveer<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate als “1,0 leerlingen” gericht op een opleiding. Slechts een enkeling<br />

wil meteen werken. Tussen Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> zijn wat dit betreft<br />

geen verschillen.<br />

Tabel 4 Gewenste vervolgopleiding en huidig niveau, in procenten<br />

Amsterdam Ensche<strong>de</strong><br />

huidig niveau huidig niveau<br />

vbo mavo Havo vwo Vbo mavo havo vwo<br />

(N=53) (N=38) (N=35) (N=47) (N=44) (N=53) (N=27) (N=22)<br />

Werk 17 - - - 32 13 - -<br />

Havo - 32 - - - 6 - -<br />

Vwo - - 23 - - - 11 -<br />

Mbo 76 61 23 4 61 76 22 5<br />

Hbo - - 46 15 - - 48 14<br />

Wo - - - 66 - - - 68<br />

Weet niet 7 7 9 15 7 6 19 14<br />

Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />

Samengevat kan gesteld wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> oriëntatie op een vervolgopleiding bij<br />

nagenoeg alle groepen groot is. De enige uitzon<strong>de</strong>ring zijn <strong>de</strong> “1,25 leerlingen”<br />

in Ensche<strong>de</strong>; zij zijn relatief sterk georiënteerd op <strong>de</strong> arbeidsmarkt (35%).<br />

Overigens geven zij daarbij vaak aan nog wel één dag per week naar school te<br />

gaan (bijvoorbeeld in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het leerlingstelsel). Leerlingen met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

sociale achtergrond in Amsterdam willen wel vaak een volledige vervolg-


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 67<br />

opleiding doen (81%) en lijken in hun wensen veel op <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee groepen.<br />

De twee<strong>de</strong> regiohypothese, namelijk dat <strong>de</strong> jongeren in Ensche<strong>de</strong> meer<br />

georiënteerd zijn op “werk” en in Amsterdam op “opleiding” kan dus alleen<br />

bevestigd wor<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> leerlingen met laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs. Bij<br />

<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re groepen zijn er geen rele<strong>van</strong>te verschillen.<br />

De verschillen tussen Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> manifesteren zich vooral aan <strong>de</strong><br />

“on<strong>de</strong>rkant”: vbo-leerlingen in Ensche<strong>de</strong> zijn veel meer dan vbo-leerlingen in<br />

Amsterdam na afronding <strong>van</strong> hun huidige opleiding gericht op werk. Vboleerlingen<br />

in Amsterdam kiezen liever voor het mbo, dat overigens in Ensche<strong>de</strong><br />

ook populair is. Van <strong>de</strong> mavo-leerlingen in Amsterdam geeft een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> aan het<br />

liefst naar <strong>de</strong> havo te gaan (of is daar al daadwerkelijk heen gegaan). Dit is in<br />

Ensche<strong>de</strong> geen populaire optie. Hier gaan <strong>de</strong> mavo-leerlingen juist massaal<br />

naar het mbo. Iets soortgelijks zien we bij <strong>de</strong> havo-leerlingen, die in<br />

Amsterdam eer<strong>de</strong>r voor het vwo kiezen dan in Ensche<strong>de</strong>. De minste verschillen<br />

zien we bij <strong>de</strong> vwo-leerlingen. Een ruime meer<strong>de</strong>rheid kiest voor het<br />

wetenschappelijk on<strong>de</strong>rwijs en een enkeling voor het hoger beroepson<strong>de</strong>rwijs.<br />

Wat voor soort beroepen en studies heeft men in bei<strong>de</strong> regio’s voor ogen? En in<br />

hoeverre hangen <strong>de</strong> gewenste beroepen samen met <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

regionale arbeidsmarkt? Een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren (17%) heeft nog geen<br />

dui<strong>de</strong>lijk beroep in gedachten. Van <strong>de</strong> overigen is een inventarisatie gemaakt<br />

<strong>van</strong> hun wensen. De verwachting hierbij is dat in Ensche<strong>de</strong> er een nadruk ligt<br />

op technische en industriële beroepen, terwijl men in Amsterdam meer is<br />

gericht op <strong>de</strong> zakelijke en commerciële dienstverlening (hypothese drie). Uit <strong>de</strong><br />

gegevens blijkt dat in Ensche<strong>de</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren wat vaker een<br />

industriële of technische functie kiezen, terwijl in Amsterdam men wat vaker<br />

voor een kantoorbaan kiest. Na<strong>de</strong>re bestu<strong>de</strong>ring laat zien dat <strong>de</strong> verschillen<br />

opnieuw het grootst zijn tussen het vbo/mavo leerlingen in bei<strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n.<br />

Havo/vwo leerlingen in Ensche<strong>de</strong> verschillen weinig <strong>van</strong> soortgelijke jongeren<br />

in Amsterdam. De hypothese dat jongeren in Amsterdam min<strong>de</strong>r gericht<br />

zou<strong>de</strong>n zijn op functies in <strong>de</strong> industrie en <strong>de</strong> bouw dan in Ensche<strong>de</strong> blijkt dus<br />

alleen te gel<strong>de</strong>n voor jongeren op vbo/mavo niveau. Over het algemeen maken<br />

havo/vwo jongeren in Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> school- en<br />

beroepskeuzen.<br />

8 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op schoolloopbanen: resultaten<br />

In paragraaf vier zijn drie hypothesen over <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op<br />

schoolloopbanen geformuleerd. Dat betreft ten eerste <strong>de</strong> bereikbaarheid <strong>van</strong><br />

on<strong>de</strong>rwijs. Het is mogelijk dat jongeren uit achterstandswijken lagere adviezen<br />

krijgen dan vergelijkbare jongeren uit an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en, omdat er in hun eigen<br />

omgeving geen mogelijkhe<strong>de</strong>n voor bijvoorbeeld havo/vwo zijn. Ten twee<strong>de</strong><br />

betreft dit <strong>de</strong> cultuur die er in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> heerst en het “voorbeel<strong>de</strong>ffect” dat<br />

<strong>buurt</strong>genoten aan <strong>de</strong> jongeren geven. In sommige <strong>buurt</strong>en zou een “armoe<strong>de</strong>-


68 Peter Gramberg<br />

cultuur” heersen, waarbij wél naar school gaan en goe<strong>de</strong> cijfers halen door <strong>de</strong><br />

omgeving wordt afgewezen. Jongeren uit achterstandswijken zou<strong>de</strong>n daarom<br />

min<strong>de</strong>r positieve voorbeel<strong>de</strong>n hebben en min<strong>de</strong>r gemotiveerd zijn om naar<br />

school te gaan. Ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> kan gedacht wor<strong>de</strong>n aan het verschijnsel “territoriale<br />

stigmatisering”. Jongeren uit achterstandswijken wor<strong>de</strong>n op scholen buiten <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> (extra) achtergesteld, omdat ze uit een slecht aangeschreven <strong>buurt</strong> komen.<br />

Leraren zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> prestaties bij voorbaat lager inschatten en niet teveel <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong>ze leerlingen verwachten.<br />

Adviesniveau en bereikbaarheid scholen<br />

Wanneer gekeken wordt naar het schooladvies dat <strong>de</strong> jongeren hebben<br />

gekregen, komen er grote verschillen tussen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en naar voren. Dat is niet<br />

zo verwon<strong>de</strong>rlijk, aangezien <strong>de</strong> jongeren ook uit zeer verschillen<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke<br />

milieus afkomstig zijn en zij in verschillen<strong>de</strong> typen <strong>buurt</strong>en wonen. Om te zien<br />

of “<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>” een extra <strong>invloed</strong> heeft op het schooladvies, moeten <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke<br />

kenmerken dan ook zoveel mogelijk constant wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n. Het mogelijke<br />

<strong>buurt</strong>effect zal daarom wor<strong>de</strong>n beschreven voor <strong>de</strong> drie belangrijkste groepen,<br />

zoals die ook door het On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid (OVB) wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />

De groep jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs (<strong>de</strong> “1,9 leerlingen”) is<br />

in dit on<strong>de</strong>rzoek vooral woonachtig in <strong>de</strong> Amsterdamse Stadion<strong>buurt</strong> en<br />

Vogel<strong>buurt</strong>. Daar vormen ze rond <strong>de</strong> 70% <strong>van</strong> <strong>de</strong> totale on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong><br />

populatie. In <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en Deppenbroek en Nieuwendam vormen ze rond <strong>de</strong> 30%<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> totale on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> populatie. In <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re drie <strong>buurt</strong>en (Ribbelt,<br />

Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong>) is <strong>de</strong>ze groep nagenoeg afwezig. Deze<br />

drie <strong>buurt</strong>en zullen dan ook ver<strong>de</strong>r hier niet besproken wor<strong>de</strong>n. De vraag is of<br />

het advies dat aan <strong>de</strong>ze groep wordt gegeven, grote verschillen per <strong>buurt</strong> laat<br />

zien.<br />

Tabel 5 Schooladvies <strong>van</strong> jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs<br />

per <strong>buurt</strong>, in procenten<br />

Deppenbroek Stadion<strong>buurt</strong> Vogel<strong>buurt</strong> Nieuwendam<br />

(N=21)<br />

(N=31)<br />

(N=28)<br />

(N=12)<br />

vbo/mavo 67 19 50 58<br />

mavo/havo 24 55 21 9<br />

havo/vwo 9 26 29 33<br />

Totaal 100 100 100 100<br />

De jongeren in <strong>de</strong> Ensche<strong>de</strong>se wijk Deppenbroek krijgen lagere adviezen dan<br />

in <strong>de</strong> drie Amsterdamse wijken. Ze krijgen zel<strong>de</strong>n een havo/vwo advies. Dit<br />

heeft niet zozeer met <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> te maken, maar vooral ook met <strong>de</strong> regio. Zoals<br />

zojuist naar voren kwam, wor<strong>de</strong>n in Ensche<strong>de</strong> over het algemeen lagere


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 69<br />

adviezen gegeven dan in Amsterdam. Interessant is vooral het verschil tussen<br />

<strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> enerzijds en <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en in Amsterdam-Noord an<strong>de</strong>rzijds. De in<br />

<strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> wonen<strong>de</strong> jongeren krijgen veel vaker een mavo/havo advies<br />

dan in <strong>de</strong> twee an<strong>de</strong>re Amsterdamse <strong>buurt</strong>en, terwijl het percentage havo/vwo<br />

adviezen weer niet zoveel verschilt. Ook wat betreft het huidige niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

leerlingen volgen <strong>de</strong> allochtone jongeren uit <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> gemid<strong>de</strong>ld een<br />

hogere vorm <strong>van</strong> voortgezet on<strong>de</strong>rwijs dan <strong>de</strong> jongeren in Amsterdam-Noord<br />

(tabel 8), hoewel ze een vergelijkbare achtergrond hebben.<br />

Tabel 6: Huidige niveau <strong>van</strong> jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone<br />

ou<strong>de</strong>rs per <strong>buurt</strong>, in procenten<br />

Deppenbroek Stadion<strong>buurt</strong> Vogel<strong>buurt</strong> Nieuwendam<br />

(N=21)<br />

(N=31)<br />

(N=28)<br />

(N=12)<br />

Vbo 43 26 57 58<br />

Mavo 38 29 14 8<br />

Havo 19 29 7 26<br />

Vwo - 16 22 8<br />

Totaal 100 100 100 100<br />

Kunnen <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n verschillen tussen <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> toegeschreven<br />

wor<strong>de</strong>n aan verschillen in bereikbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> diverse vormen<br />

<strong>van</strong> mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs? In <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> zijn namelijk<br />

zeer veel scholen voor mavo/havo/vwo te vin<strong>de</strong>n en weinig vbo-scholen. In <strong>de</strong><br />

omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> staan wel vbo-scholen, maar er zijn ook genoeg<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n voor mavo/havo/vwo. Het zou kunnen zijn dat in <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong><br />

<strong>de</strong> jongeren eer<strong>de</strong>r naar <strong>de</strong> mavo wor<strong>de</strong>n verwezen, omdat er in hun<br />

eigen <strong>buurt</strong> geen vbo-school staat. Dit zou betekenen dat het aanbod <strong>van</strong><br />

on<strong>de</strong>rwijs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> een zekere <strong>invloed</strong> heeft op <strong>de</strong> vraag en het advies en dat<br />

spreiding dus bijdraagt aan het bereiken <strong>van</strong> diverse groepen. Toch kan in<br />

principe aan <strong>de</strong> spreiding op <strong>buurt</strong>niveau niet te veel waar<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n gehecht.<br />

Zowel in Amsterdam als Ensche<strong>de</strong> zijn <strong>de</strong> diverse typen scholen namelijk<br />

re<strong>de</strong>lijk ver<strong>de</strong>eld over <strong>de</strong> stad. Hoewel in Amsterdam <strong>de</strong> (mavo)/havo/vwo<br />

scholen op een kluitje bij elkaar staan in het gegoe<strong>de</strong> Amsterdam-Zuid (waar<br />

<strong>de</strong> leerlingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> <strong>van</strong> lijken te profiteren) zijn in of nabij <strong>de</strong><br />

achterstandswijken ook genoeg mogelijkhe<strong>de</strong>n voor havo/vwo te vin<strong>de</strong>n<br />

(figuur 3). Hierbij moet overigens wel vermeld wor<strong>de</strong>n dat veel <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

scholen moeite hebben om hun havo- en vooral vwo af<strong>de</strong>ling op peil te hou<strong>de</strong>n,<br />

waardoor op termijn <strong>de</strong> kans niet <strong>de</strong>nkbeeldig is dat havo en vwo opleidingen<br />

in<strong>de</strong>rdaad uit <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en zullen vertrekken. Een school uit Amsterdam-West<br />

heeft bijvoorbeeld besloten haar havo/vwo af<strong>de</strong>ling naar een an<strong>de</strong>re locatie<br />

(buiten <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>) te verplaatsen en alleen <strong>de</strong> mavo af<strong>de</strong>ling open te hou<strong>de</strong>n op<br />

<strong>de</strong> huidige locatie in <strong>de</strong> achterstands<strong>buurt</strong>. Ook in Ensche<strong>de</strong>, waar het


70 Peter Gramberg<br />

mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs gekenmerkt wordt door fusies en <strong>de</strong> invoering <strong>van</strong><br />

“bre<strong>de</strong>” scholengemeenschappen, zijn herver<strong>de</strong>lingen gaan<strong>de</strong>. Deze resulteren<br />

echter vooralsnog niet in een afname <strong>van</strong> het aantal mogelijkhe<strong>de</strong>n voor<br />

havo/vwo, ook niet in of nabij <strong>de</strong> achterstandswijken.<br />

De “1,9 leerlingen” laten in <strong>buurt</strong>en waar zij in <strong>de</strong> min<strong>de</strong>rheid zijn niet een veel<br />

hoger on<strong>de</strong>rwijspeil zien. In Nieuwendam is het gemid<strong>de</strong>ld niveau zelfs lager<br />

dan bij jongeren uit <strong>de</strong> “concentratiewijken”. De jongeren met laag opgelei<strong>de</strong><br />

allochtone ou<strong>de</strong>rs doen het in <strong>de</strong> concentratiewijken dus zeker niet slechter dan<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> soort jongeren in an<strong>de</strong>re wijken. Een voorzichtige conclusie zou dan<br />

ook kunnen zijn dat het voor <strong>de</strong>ze jongeren voor wat betreft hun schooladvies<br />

niet uitmaakt of zij in een concentratie<strong>buurt</strong> wonen of niet. De aantallen<br />

respon<strong>de</strong>nten zijn te klein om hierover krachtiger uitspraken te kunnen doen.<br />

Figuur 3 Kaart mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs in Amsterdam<br />

In hoeverre geldt het bij <strong>de</strong> allochtone jongeren gesignaleer<strong>de</strong> beeld ook voor<br />

<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse ou<strong>de</strong>rs (<strong>de</strong> “1,25 leerlingen”)? Het<br />

aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> dit type jongeren is in grote ste<strong>de</strong>n als Amsterdam <strong>de</strong> laatste<br />

<strong>de</strong>cennia drastisch afgenomen. Deels is dit een resultaat <strong>van</strong> een stijging <strong>van</strong><br />

het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsniveau <strong>van</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse ou<strong>de</strong>rs, <strong>de</strong>els komt dit door<br />

een vertrek <strong>van</strong> dit soort gezinnen richting (goedkope) suburbs. In<strong>de</strong>rdaad is


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 71<br />

<strong>de</strong>ze groep slechts in twee <strong>buurt</strong>en <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek re<strong>de</strong>lijk vertegenwoordigd:<br />

namelijk in <strong>de</strong> wijk Ribbelt in Ensche<strong>de</strong> en in <strong>de</strong> wijk Nieuwendam<br />

in Amsterdam. Ongeveer <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren voldoet aan<br />

<strong>de</strong>ze omschrijving. In <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en Deppenbroek zijn <strong>de</strong>ze jongeren,<br />

alhoewel ver in <strong>de</strong> min<strong>de</strong>rheid, ook nog wel te vin<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong>,<br />

Concertgebouw<strong>buurt</strong> en Stokhorst zijn er haast geen jongeren te vin<strong>de</strong>n die<br />

passen in dit profiel. Deze <strong>buurt</strong>en zijn dan ook ver<strong>de</strong>r buiten beschouwing<br />

gelaten.<br />

Tabel 7: Schooladvies <strong>van</strong> jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs<br />

per <strong>buurt</strong>, in procenten<br />

Deppenbroek Ribbelt<br />

Vogel<strong>buurt</strong> Nieuwendam<br />

(N=9)<br />

(N=23)<br />

(N=6)<br />

(N=20)<br />

vbo/mavo 33 52 67 35<br />

mavo/havo 44 30 - 30<br />

havo/vwo 22 17 33 35<br />

Totaal 100 100 100 100<br />

Door <strong>de</strong> kleine aantallen (met name <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong>) zijn er niet zoveel<br />

har<strong>de</strong> uitspraken naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze tabel te geven. Wat in ie<strong>de</strong>r geval<br />

opvalt is dat <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren uit <strong>de</strong>ze wijken het niet veel beter doen<br />

dan hun allochtone <strong>buurt</strong>genoten en in ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate een havo/vwo<br />

advies krijgen. Hieruit blijkt dat niet zozeer <strong>de</strong> etniciteit, maar eer<strong>de</strong>r het<br />

ou<strong>de</strong>rlijk opleidingsniveau <strong>de</strong> schoolloopbaan beïnvloedt.<br />

De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> groep die getalsmatig groot genoeg is om er uitspraken over te<br />

kunnen doen, is <strong>de</strong> groep Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren, waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs minimaal<br />

een mavo opleiding hebben afgerond (<strong>de</strong> “1,0 leerlingen”). In <strong>de</strong> praktijk<br />

hebben <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> <strong>de</strong> meeste on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren die in dit profiel passen<br />

minimaal een mbo of havo diploma; velen hebben zelfs een opleiding op<br />

hbo/wo niveau gevolgd. Uiteraard laat <strong>de</strong> dominante woonlocatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

jongeren het tegenovergestel<strong>de</strong> beeld <strong>van</strong> <strong>de</strong> overige groepen zien. Deze<br />

jongeren zijn met name woonachtig in <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> en Stokhorst,<br />

waar zij meer dan 80% <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren uitmaken. Deze “elite<strong>buurt</strong>en”<br />

kennen daarmee een, in vergelijking met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en, heel<br />

homogene bevolkingssamenstelling. In min<strong>de</strong>re mate komt dit type voor in<br />

Deppenbroek, Ribbelt, Stadion<strong>buurt</strong> en Nieuwendam (ongeveer 25% <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren). Alleen in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> is <strong>de</strong>ze groep vrijwel<br />

afwezig. Deze <strong>buurt</strong> zal dan ook niet ver<strong>de</strong>r besproken wor<strong>de</strong>n.<br />

Hoewel <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling <strong>van</strong> Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />

min of meer hetzelf<strong>de</strong> is, krijgen <strong>de</strong> jongeren in <strong>de</strong> Amsterdamse wijk veel<br />

hogere adviezen dan in <strong>de</strong> Ensche<strong>de</strong>se wijk. De kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> hoog opgelei<strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>rs krijgen in <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> bijna zon<strong>de</strong>r uitzon<strong>de</strong>ring een


72 Peter Gramberg<br />

havo/vwo advies, terwijl in Stokhorst toch nog regelmatig een lager advies<br />

wordt gegeven. Ook hier speelt het regionale effect een rol. Opvallend is dat <strong>de</strong><br />

verschillen tussen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en binnen <strong>de</strong> twee ste<strong>de</strong>n veel groter zijn dan bij <strong>de</strong><br />

twee an<strong>de</strong>re groepen. In <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en waar <strong>de</strong>ze jongeren in <strong>de</strong> min<strong>de</strong>rheid zijn,<br />

wor<strong>de</strong>n veel min<strong>de</strong>r havo/vwo adviezen gegeven dan in <strong>de</strong> elite<strong>buurt</strong>en, waar<br />

<strong>de</strong>ze jongeren dominant zijn.<br />

Tabel 8 Schooladvies <strong>van</strong> jongeren met hoger opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs per <strong>buurt</strong>,<br />

in procenten<br />

Deppenbroek<br />

(N=24)<br />

Ribbelt<br />

(N=12)<br />

Stokhorst<br />

(N=39)<br />

Stadion<strong>buurt</strong><br />

(N=11)<br />

Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />

(N=41)<br />

vbo/mavo 33 42 13 - - 25<br />

mavo/havo 46 50 31 73 8 67<br />

havo/vwo 21 8 56 27 92 8<br />

Totaal 100 100 100 100 100 100<br />

Nieuwendam<br />

(N=12)<br />

Uit <strong>de</strong> vergelijking tussen <strong>de</strong> diverse groepen en <strong>buurt</strong>en komen twee<br />

opvallen<strong>de</strong> zaken naar voren, die na<strong>de</strong>re bestu<strong>de</strong>ring vergen. Dat is ten eerste<br />

het eer<strong>de</strong>r geconstateer<strong>de</strong> verschil tussen <strong>de</strong> jongeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong><br />

Stadion<strong>buurt</strong> en ten twee<strong>de</strong> <strong>de</strong> zeer hoge on<strong>de</strong>rwijspositie <strong>van</strong> “1,0 leerlingen”<br />

in <strong>de</strong> elite<strong>buurt</strong>en ten opzichte <strong>van</strong> vergelijkbare jongeren in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en.<br />

In <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> hypothese zal bekeken wor<strong>de</strong>n of <strong>de</strong> “<strong>buurt</strong>cultuur”<br />

verantwoor<strong>de</strong>lijk is voor <strong>de</strong>ze verschillen.<br />

Buurtcultuur<br />

Jongeren in wijken met veel werklozen hebben geen positief voorbeel<strong>de</strong>ffect en<br />

zien daarom het nut <strong>van</strong> opleiding en werk niet in. Dit resulteert in een afkerige<br />

houding ten opzichte <strong>van</strong> school en werk. Dat is kort gezegd <strong>de</strong> gedachte die<br />

men in <strong>de</strong>ze context aan het <strong>buurt</strong>effect kan verbin<strong>de</strong>n (<strong>buurt</strong>hypothese twee).<br />

In <strong>de</strong>ze paragraaf wordt nagegaan of <strong>de</strong> gesignaleer<strong>de</strong> verschillen in advies<br />

verklaard kunnen wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>cultuur. Er zijn weinig jongeren die<br />

<strong>de</strong>nken dat het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen in hun <strong>buurt</strong> “werk” en “opleiding”<br />

niet belangrijk vindt. Alleen in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> meent een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

leerlingen dat <strong>buurt</strong>bewoners hier niet zoveel waar<strong>de</strong> aan hechten. In <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

<strong>buurt</strong>en is dit nog geen 10%. Het is niet zo verwon<strong>de</strong>rlijk dat in <strong>de</strong> gegoe<strong>de</strong><br />

wijken hier het meest positief over wordt gedacht. De meeste jongeren in<br />

Stokhorst (87%) en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> (68%) <strong>de</strong>nken dat hun hele <strong>buurt</strong><br />

werk en school heel belangrijk vindt. "Of werken belangrijk is? Ja natuurlijk, je<br />

moet toch geld verdienen en kunnen leven. Dat vindt ie<strong>de</strong>reen hier in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

wel <strong>de</strong>nk ik. Ie<strong>de</strong>reen werkt hier" (jongen, 15 jaar, Stokhorst, 3e klas havo).


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 73<br />

Tabel 9 Waar<strong>de</strong> die volgens <strong>de</strong> jongeren door <strong>buurt</strong>bewoners aan<br />

opleiding en werk wordt gehecht, in procenten<br />

Deppen Ribbelt Stok- Stadion Concert Vogel- Nieuwen totaal<br />

Broek<br />

horst Buurt gebouw <strong>buurt</strong> dam<br />

Heel<br />

Belangrijk<br />

46 50 87 44 68 16 40 51<br />

enigszins<br />

belangrijk<br />

46 41 13 46 32 58 47 40<br />

niet zo 8 10 - 11 - 26 14 9<br />

belangrijk<br />

Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />

Jongeren in achterstandswijken hechten zélf in ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate belang<br />

aan school als jongeren uit niet-achterstandswijken. Wel zijn sommige jongeren<br />

zich bewust <strong>van</strong> het feit dat dat niet altijd voor <strong>de</strong> buren hoeft te gel<strong>de</strong>n. "Ze<br />

geven natuurlijk zelf niet het goe<strong>de</strong> voorbeeld met hun uitkering, maar ik vind<br />

het wel belangrijk hoor!" (jongen, 14 jaar, Deppenbroek, 3<strong>de</strong> klas mavo).<br />

Hierbij rijst <strong>de</strong> vraag of jongeren zich in hun schoolloopbaan sterk laten<br />

beïnvloe<strong>de</strong>n door wat <strong>de</strong> buren zeggen. Slechts een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren zegt<br />

namelijk dat zij veel mensen in hun <strong>buurt</strong> kennen.<br />

Juist <strong>de</strong> jongeren in <strong>de</strong> achterstandswijken (die <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>genoten het slechte<br />

voorbeeld zou<strong>de</strong>n krijgen) zeggen dat zij niet zoveel mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

kennen.<br />

Tabel 10 Hoeveel mensen kennen jongeren in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong>, in procenten<br />

Deppen Ribbelt Stok- Stadion Concert Vogel- Nieuwen totaal<br />

broek<br />

horst <strong>buurt</strong> gebouw Buurt dam<br />

heel veel<br />

mensen<br />

33 39 42 20 39 32 34 34<br />

een<br />

aantal<br />

mensen<br />

44 43 50 57 46 53 49 49<br />

niet<br />

veel<br />

zo 23 18 8 24 16 15 17 17<br />

mensen<br />

totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />

De dominante groep in <strong>de</strong> wijk zegt <strong>de</strong> meeste mensen in zijn <strong>buurt</strong> te kennen.<br />

Met name <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse havo/vwo jongeren in Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />

zeggen dat ze heel veel generatiegenoten in hun <strong>buurt</strong> kennen. In<br />

Deppenbroek, <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en Nieuwendam zijn het vooral <strong>de</strong> allochtone<br />

vbo/mavo jongeren die zeggen dat ze veel mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kennen. In


74 Peter Gramberg<br />

Ribbelt zijn het <strong>de</strong> autochtone vbo/mavo jongens, die zich ie<strong>de</strong>re avond rond<br />

een pleintje verzamelen en menen dat zij veel <strong>buurt</strong>bewoners kennen.<br />

Desondanks moet wor<strong>de</strong>n bedacht dat <strong>de</strong> meeste respon<strong>de</strong>nten beweren dat zij<br />

slechts een beperkt aantal mensen of zelfs haast niemand in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong><br />

kennen. Informatie komt niet altijd uit <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong>. Ook <strong>van</strong> een<br />

automatische sociale controle door <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> is geen sprake. Vooral in<br />

“gemeng<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en” als <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> en Deppenbroek zeggen jongeren dat<br />

ze niet zoveel mensen kennen. De bevolkingsopbouw <strong>van</strong> Stokhorst en <strong>de</strong><br />

Vogel<strong>buurt</strong> is het meest homogeen (in Stokhorst Ne<strong>de</strong>rlandse havo/vwo<br />

jongeren en in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> allochtone vbo/mavo jongeren). Daardoor is hier<br />

het percentage jongeren dat zegt weinig mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> te kennen niet zo<br />

groot.<br />

Als men al mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kent, dan is het nog maar <strong>de</strong> vraag of men ook<br />

over school praat. Slechts een min<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren (een kwart) zegt<br />

regelmatig met <strong>buurt</strong>bewoners over school te praten. In Stokhorst en <strong>de</strong><br />

Concertgebouw<strong>buurt</strong> wordt wel veel over school gepraat: slechts 20% <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

respon<strong>de</strong>nten geeft aan nooit met <strong>buurt</strong>genoten over school te praten. In <strong>de</strong><br />

an<strong>de</strong>re wijken is dit ongeveer 35% (tabel 11). Hierbij zijn er geen grote<br />

verschillen tussen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en. In <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> wordt bijvoorbeeld niet min<strong>de</strong>r<br />

over school gesproken dan in <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong>. Eer<strong>de</strong>r werd geconstateerd dat<br />

<strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijspositie <strong>van</strong> allochtone jongeren in <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong><br />

hoger is dan in bij vergelijkbare jongeren in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong>.<br />

Tabel 11 Frequentie <strong>van</strong> contact met <strong>buurt</strong>bewoners met betrekking tot<br />

school, in procenten<br />

Deppen Ribbelt Stok- Stadion Concert Vogel Nieuwen totaal<br />

Broek<br />

horst <strong>buurt</strong> gebouw <strong>buurt</strong> dam<br />

Regelmatig 29 23 31 11 46 16 16 25<br />

af en toe 39 43 46 53 39 42 44 44<br />

(haast) nooit 33 34 23 37 16 42 40 32<br />

Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />

De twee<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>hypothese kan in omgekeer<strong>de</strong> zin bevestigd wor<strong>de</strong>n. Het<br />

voorbeel<strong>de</strong>ffect <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> werkt eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant op dan vaak wordt<br />

aangenomen. Het is niet zozeer dat jongeren in achterstandswijken met allerlei<br />

negatieve voorbeel<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n geconfronteerd en dat zij ontmoedigd wor<strong>de</strong>n in<br />

hun schoolloopbaan. Het is eer<strong>de</strong>r zo dat in gegoe<strong>de</strong> wijken veel positieve<br />

voorbeel<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> omgeving wor<strong>de</strong>n gegeven, er <strong>van</strong>zelfsprekend over<br />

“school” wordt gesproken met vrien<strong>de</strong>n en buren, men naar <strong>de</strong> “juiste” scholen<br />

gaat, er regelmatig wordt gevraagd naar <strong>de</strong> vor<strong>de</strong>ringen op school enzovoort.<br />

Het homogene karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze wijken biedt ook <strong>de</strong> mogelijkheid om veel<br />

over dit soort zaken te spreken en om veel mensen te ontmoeten die in een


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 75<br />

vergelijkbare situatie verkeren en een vergelijkbare schoolloopbaan doormaken.<br />

In <strong>de</strong> achterstandswijken wordt er niet zoveel met an<strong>de</strong>ren in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

over school gesproken, maar dat komt ten <strong>de</strong>le omdat jongeren ook niet zoveel<br />

mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kennen. Hun <strong>buurt</strong>en kennen doorgaans een heterogener<br />

bevolkingssamenstelling. Uitein<strong>de</strong>lijk kan dit proces wel lei<strong>de</strong>n tot een ver<strong>de</strong>r<br />

uiteengroeien <strong>van</strong> <strong>de</strong> schoolloopbanen <strong>van</strong> jongeren in achterstandswijken en<br />

gegoe<strong>de</strong> wijken, maar dan meer omdat jongeren aan <strong>de</strong> bovenkant extra<br />

wor<strong>de</strong>n gestimuleerd dan dat jongeren aan <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rkant extra wor<strong>de</strong>n afgeremd.<br />

In <strong>de</strong> elite<strong>buurt</strong>en wordt namelijk wel negatief gepraat over “vboleerlingen”.<br />

Havo en vwo zijn hier <strong>de</strong> standaard en jongeren gaan bij wijze <strong>van</strong><br />

spreken alleen als “het echt niet an<strong>de</strong>rs kan” naar <strong>de</strong> mavo. De jongeren uit<br />

<strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en kennen elkaar vaak al <strong>van</strong>af <strong>de</strong> peuterspeelzaal, zitten bij elkaar<br />

op hockey en voetbal, fietsen in grote groepen naar <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school,<br />

waar ze dan ook weer bij elkaar in <strong>de</strong> klas zitten. “Hoor je niet overal <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

verhalen?” vroeg een respon<strong>de</strong>nt uit Stokhorst. In <strong>de</strong> achterstandswijken zijn er<br />

meer verschillen<strong>de</strong> soorten groepen: allochtone jongeren, autochtone jongeren<br />

met een lagere sociaal-economische achtergrond en ook nog wel (autochtone)<br />

jongeren met een hogere sociaal-economische achtergrond. Deze jongeren<br />

hebben veel min<strong>de</strong>r binding en overeenkomsten met elkaar dan <strong>de</strong> jongeren uit<br />

Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong>, die allemaal uit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> soort gezinnen<br />

komen en waar het dus veel eer<strong>de</strong>r opvalt als je niet tot het “prototype” behoort.<br />

Een meisje uit Stokhorst met een vbo-opleiding zegt over haar <strong>buurt</strong>: "Het is<br />

hier ontzettend saai en bekakt. Er is niets te doen. Ik zit op het vbo en dan<br />

zeggen ze: o, doe jij maar vbo? Ik doe atheneum. Nou, dat is ook niet leuk om<br />

<strong>de</strong> hele tijd te horen" (meisje, 16 jaar, Stokhorst, 4e klas vbo-verzorging).<br />

Territoriale stigmatisering<br />

Als <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>hypothese is gesteld dat jongeren uit <strong>buurt</strong>en met een negatief<br />

imago hier ook op school na<strong>de</strong>lige gevolgen <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n. Deze<br />

“territoriale stigmatisering” leidt namelijk tot een lager inschatten <strong>van</strong><br />

kwaliteiten en potenties <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen die in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en wonen. Op<br />

langere termijn on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n bewoners <strong>van</strong> negatief bestempel<strong>de</strong> wijken problemen<br />

met het vin<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een baan, omdat ze geassocieerd wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> waarin ze wonen (Wacquant, 1993). Nu zal een groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen<br />

op school niet met territoriale stigmatisering geconfronteerd wor<strong>de</strong>n,<br />

omdat ze in hun eigen <strong>buurt</strong> naar school gaan of omdat er zoveel leerlingen uit<br />

een bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> komen dat het niet opvalt of gewoon is. Ook is het<br />

natuurlijk mogelijk dat <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> helemaal geen negatief imago heeft. Het gaat<br />

dus uitein<strong>de</strong>lijk alleen om die leerlingen, die als enkeling op een bepaal<strong>de</strong><br />

school in een an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong> zitten en uit een slecht aangeschreven <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

stad komen. De enige <strong>buurt</strong> uit dit on<strong>de</strong>rzoek die echt met een negatief imago<br />

te kampen heeft is <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> in Amsterdam. Bijna twee <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>


76 Peter Gramberg<br />

jongeren zegt dat hun <strong>buurt</strong> een negatief imago heeft. En an<strong>de</strong>rs dan in an<strong>de</strong>re<br />

<strong>buurt</strong>en wordt het slechte imago door <strong>de</strong> meeste jongeren zelf (ten <strong>de</strong>le)<br />

bevestigd. De <strong>buurt</strong> is regelmatig in het nieuws gekomen als “<strong>de</strong> armste <strong>buurt</strong><br />

<strong>van</strong> Amsterdam” (CBS, 1997). “Toen is AT5 (<strong>de</strong> lokale Tv-zen<strong>de</strong>r, PG) hier <strong>de</strong><br />

hele dag gaan rondrij<strong>de</strong>n en hebben ze allemaal beel<strong>de</strong>n uitgezon<strong>de</strong>n <strong>van</strong><br />

zielige mensen die geen geld hebben. Net alsof hier geen an<strong>de</strong>re mensen<br />

wonen. Nu vind ik het zelf ook niet zo’n goe<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> hoor. Ik bedoel, een <strong>de</strong>el<br />

is zeker waar. Maar het wordt zo aangedikt en mensen zeggen dan gelijk, o, dat<br />

is die asocialen<strong>buurt</strong>” (Marokkaans meisje, 18 jaar, Vogel<strong>buurt</strong>, 6e klas<br />

atheneum). Een an<strong>de</strong>re respon<strong>de</strong>nt: “Dan vragen mensen: zie je nog wel eens<br />

een Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r? Het zit toch helemaal vol Turken bij jou?” (Ne<strong>de</strong>rlands<br />

meisje, 15 jaar, Vogel<strong>buurt</strong>, 3e klas atheneum).<br />

Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren vindt <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> zelfs één <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

‘stomste’ <strong>buurt</strong>en <strong>van</strong> Amsterdam. Het is echter niet aan te tonen of <strong>de</strong><br />

jongeren op school ook last <strong>van</strong> dit negatieve imago hebben. Het grootste <strong>de</strong>el<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen uit <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> gaat namelijk in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong> naar school<br />

(75%), maar dit is waarschijnlijk eer<strong>de</strong>r omdat er gewoon genoeg scholen in <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> staan dan omdat zij <strong>van</strong> scholen in an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en wor<strong>de</strong>n geweerd.<br />

Ruim <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> hen zegt dat zij met veel <strong>buurt</strong>genoten in <strong>de</strong> klas zitten en<br />

daarom nooit met territoriale stigmatisering te maken hebben. Ook aan <strong>de</strong><br />

leraren <strong>van</strong> <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare scholen is gevraagd of zij rekening hou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

woon<strong>buurt</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen. Dat blijkt maar zeer ge<strong>de</strong>eltelijk het geval te zijn.<br />

Het gaat volgens <strong>de</strong> leerkrachten om <strong>de</strong> persoonlijke achtergrondsituatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

leerling, ongeacht <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> waar hij of zij woonachtig is. Extra aandacht voor<br />

<strong>de</strong> woon<strong>buurt</strong> zou volgens hen na<strong>de</strong>lig kunnen uitwerken voor soortgelijke<br />

leerlingen die niet in een concentratiewijk wonen. Vaak weten <strong>de</strong> leraren ook<br />

niet in welke <strong>buurt</strong> precies <strong>de</strong> leerlingen wonen. De resultaten geven geen<br />

aanleiding om <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>hypothese te bevestigen, maar dat komt met name<br />

omdat er te weinig respon<strong>de</strong>nten uit slecht aangeschreven <strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad<br />

naar scholen buiten <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> gaan om <strong>de</strong> hypothese te toetsen.<br />

9 Conclusies<br />

In veel on<strong>de</strong>rzoek naar schoolloopbanen staat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het ou<strong>de</strong>rlijk<br />

milieu centraal. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> regio, stad en <strong>buurt</strong> blijft meestal on<strong>de</strong>rbelicht.<br />

In dit artikel is daarom <strong>de</strong>ze mogelijke <strong>invloed</strong> centraal gesteld aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong><br />

een on<strong>de</strong>rzoek on<strong>de</strong>r scholieren in verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en in Amsterdam en<br />

Ensche<strong>de</strong>. Het on<strong>de</strong>rzoek is gebaseerd op enquêtes en interviews met jongeren,<br />

ou<strong>de</strong>rs en docenten. Om <strong>de</strong> persoonlijke factoren zoveel mogelijk constant te<br />

hou<strong>de</strong>n, is gebruik gemaakt <strong>van</strong> een in<strong>de</strong>ling zoals die ook in het On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid<br />

(OVB) gebruikelijk is. Dit betekent dat er drie hoofdgroepen<br />

zijn on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs,<br />

kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs en <strong>de</strong> overigen (in <strong>de</strong> praktijk


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 77<br />

vaak kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs met een opleiding op minimaal havo/<br />

mbo-niveau).<br />

Geconclu<strong>de</strong>erd kan wor<strong>de</strong>n dat ruimtelijke invloe<strong>de</strong>n zich vooral manifesteren<br />

op regionaal niveau. Het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio Twente (relatief homogene en<br />

laag opgelei<strong>de</strong> bevolking, relatief weinig banen op hbo/wo niveau) werkt op<br />

twee manieren door in <strong>de</strong> schoolloopbaan <strong>van</strong> jongeren ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

situatie in Amsterdam (relatief heterogene en hoog opgelei<strong>de</strong> bevolking,<br />

relatief veel banen op hbo/wo niveau). Dit betreft ten eerste <strong>de</strong> relatief lage<br />

adviezen die door leerkrachten <strong>van</strong> <strong>de</strong> basisschool wor<strong>de</strong>n gegeven. Jongeren<br />

in Amsterdam krijgen veel hogere adviezen dan <strong>de</strong> jongeren in Ensche<strong>de</strong>, al<br />

komen zij uit vergelijkbare sociale milieus. De regionale cultuur draagt hier<br />

ook aan bij; in traditionele regio’s is men min<strong>de</strong>r gewend om zo hoog mogelijk<br />

in te zetten. Gevolg is dat in Ensche<strong>de</strong> meer jongeren een lager on<strong>de</strong>rwijsniveau<br />

volgen dan op grond <strong>van</strong> hun sociale achtergrond zou kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

verwacht. Aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant kampt Amsterdam met het verschijnsel<br />

overadvisering, waardoor het gevaar bestaat dat jongeren afglij<strong>de</strong>n en soms<br />

helemaal (ongediplomeerd) buiten het on<strong>de</strong>rwijs terechtkomen.<br />

Ten twee<strong>de</strong> werkt het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio Twente door in <strong>de</strong> aantrekkingskracht<br />

<strong>van</strong> het beroepson<strong>de</strong>rwijs, met name in het mbo en hbo. Dit bereidt <strong>de</strong><br />

jongeren beter voor op <strong>de</strong> werkgelegenheidsstructuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio dan<br />

algemeen voortgezet on<strong>de</strong>rwijs. Het voorberei<strong>de</strong>nd beroepson<strong>de</strong>rwijs (vbo) is<br />

echter niet populair<strong>de</strong>r dan in Amsterdam (Verweij & Goezinne, 1996). In<br />

bei<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n gaat ongeveer 30% <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen naar het vbo. Hierbij kan<br />

men zich wel afvragen waarom voor <strong>de</strong>ze opleiding gekozen wordt. Is het echt<br />

een bewuste keuze en willen <strong>de</strong>ze leerlingen graag een praktische opleiding of<br />

gaan ze naar het vbo omdat ze nu eenmaal naar school moeten en dit het laagste<br />

niveau is? Uit het feit dat veel vbo-jongeren in Amsterdam op <strong>de</strong> mavo<br />

beginnen, kan wellicht wor<strong>de</strong>n afgeleid dat vbo-jongeren in Ensche<strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>ld<br />

gemotiveer<strong>de</strong>r aan hun opleiding beginnen.<br />

Behalve <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio is ook <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> on<strong>de</strong>rzocht. De<br />

verwachting was dat <strong>de</strong>ze in achterstands<strong>buurt</strong>en negatief zou zijn. Uit het<br />

on<strong>de</strong>rzoek is echter naar voren gekomen dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> in achterstands<strong>buurt</strong>en<br />

vrij neutraal is, maar juist in <strong>de</strong> elitaire <strong>buurt</strong>en positief is. Hier valt dus <strong>de</strong><br />

“stimuleren<strong>de</strong>” <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en op. Jongeren in elitaire <strong>buurt</strong>en<br />

krijgen bijvoorbeeld veel vaker een havo/vwo advies dan vergelijkbare jongeren<br />

in niet-elitaire <strong>buurt</strong>en. Jongeren in achterstandswijken krijgen echter niet<br />

vaker een vbo/mavo advies dan vergelijkbare jongeren in niet-achterstandswijken.<br />

Voorbeel<strong>de</strong>n <strong>van</strong> succesvolle of juist falen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>genoten zijn ook<br />

vooral te vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> elitaire wijk. Het homogene karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijk zorgt<br />

ervoor dat "afwijken<strong>de</strong>" schoolloopbanen heel snel in het vizier komen. Wie<br />

niet naar <strong>de</strong> havo of het vwo gaat, valt er toch een beetje buiten. De jongeren<br />

hebben zo'n beetje allemaal hetzelf<strong>de</strong> leven. Het verband tussen homogeniteit


78 Peter Gramberg<br />

<strong>van</strong> een <strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> contact is een oud gegeven. Buurtbewoners met<br />

een zelf<strong>de</strong> levenssituatie of met hetzelf<strong>de</strong> soort werk of opleiding hebben<br />

eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> kans met elkaar in contact te komen (Völker, 1998). Bovendien<br />

woont men in zekere zin vrijwillig bij elkaar en heeft men positief voor <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> gekozen. In achterstandswijken komt men vaker door gebrek aan alternatieven<br />

of door “toeval” terecht. Een groot aantal inwoners heeft bijvoorbeeld <strong>de</strong><br />

woning gekregen via <strong>de</strong> gemeentelijke woonruimtever<strong>de</strong>ling en heeft niet<br />

bewust voor een bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> gekozen. In achterstands<strong>buurt</strong>en is <strong>de</strong><br />

heterogeniteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking veel groter dan in elite<strong>buurt</strong>en (Reijndorp,<br />

1997; Schuyt, 1997). Ook in wijken met het predikaat “achterstandswijk” zijn<br />

altijd nog behoorlijk wat inwoners te vin<strong>de</strong>n die zich helemaal niet in een<br />

achterstandssituatie bevin<strong>de</strong>n. Daardoor is <strong>de</strong> situatie in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

<strong>buurt</strong>en, zeker in vergelijking met het buitenland, tot dusverre vrij<br />

probleemloos. Het veran<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> volkshuisvestingsbeleid, waarin meer aan <strong>de</strong><br />

markt wordt overgelaten, kan echter tot gevolg hebben dat het homogene<br />

karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking in achterstands<strong>buurt</strong>en toeneemt. Conform <strong>de</strong><br />

situatie in elitaire <strong>buurt</strong>en zou er dan een veel sterkere (maar in dit geval<br />

negatieve) <strong>invloed</strong> <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kunnen ontstaan.<br />

Merkwaardig genoeg werkt <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> die<br />

jongeren zélf aan opleiding en werk hechten <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant op dan verwacht.<br />

Jongeren in achterstands<strong>buurt</strong>en geven relatief vaak aan dat <strong>de</strong>ze zaken “heel<br />

belangrijk” zijn. Zij zien het nut <strong>van</strong> een opleiding en het hebben <strong>van</strong><br />

diploma's misschien wel extra in omdat veel mensen in hun omgeving zelf<br />

geen werk hebben. Jongeren uit achterstandswijken <strong>de</strong>nken wel vaker dat<br />

án<strong>de</strong>ren in hun <strong>buurt</strong> min<strong>de</strong>r waar<strong>de</strong> hechten aan school en werk. Zij praten<br />

echter nauwelijks met <strong>buurt</strong>genoten over school. In <strong>de</strong> elitaire <strong>buurt</strong>en is<br />

“school” zo’n <strong>van</strong>zelfsprekend on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> het dagelijks leven dat er<br />

relatief weinig ophef over wordt gemaakt. Uit het feit dat bijna ie<strong>de</strong>reen<br />

geregeld met <strong>buurt</strong>genoten over school praat, kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat in<br />

<strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en (waarschijnlijk soms zelfs onbewust) een positieve<br />

schoolcultuur heerst.<br />

In het on<strong>de</strong>rzoek naar en <strong>de</strong> discussie over ruimtelijke invloe<strong>de</strong>n zou <strong>de</strong><br />

positief conditioneren<strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> regio’s en <strong>buurt</strong>en veel nadrukkelijker<br />

aan bod moeten komen. Nu wordt vaak uitsluitend <strong>de</strong> aandacht gericht op<br />

probleemgebie<strong>de</strong>n, probleemsituaties en <strong>de</strong> negatieve <strong>invloed</strong> die <strong>buurt</strong> en<br />

regio zou<strong>de</strong>n kunnen hebben. Het verdient aanbeveling om ook “<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

kant” bij <strong>de</strong> analyses te betrekken. De positieve <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> regio’s en<br />

<strong>buurt</strong>en is meestal zo <strong>van</strong>zelfsprekend en onopvallend, dat hier niet zoveel<br />

aandacht voor is. On<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke omgeving<br />

houdt zich echter zowel met positieve als negatieve invloe<strong>de</strong>n bezig.


Literatuur<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 79<br />

Berdowski, Z & P. v.d. Steenhoven (1995), Amsterdamse Monitor Schoolverlaters<br />

1995, We<strong>de</strong>rkerend on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> bestemming <strong>van</strong> schoolverlaters uit<br />

het Amsterdamse voortgezet on<strong>de</strong>rwijs, Het Amsterdamse Bureau voor<br />

On<strong>de</strong>rzoek en Statistiek<br />

Bourdieu, P. (1979), Distinction, Routledge & Kegan Paul, London<br />

Bun-Siersma, B.G.P.M & L.G.M. Spruit (1982), Regionale factoren en<br />

individuele schoolloopbanen. Een exploratief on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> effecten <strong>van</strong><br />

het gemeentelijk en nodaal niveau op individuele schoolloopbanen, KASKI-<br />

Rapport no. 370, Den Haag<br />

Centraal Bureau voor <strong>de</strong> Statistiek (1981,1996,1997), Statistisch Jaarboek,<br />

Voorburg/Heerlen<br />

Dronkers, J. (1992), Komt <strong>de</strong> afname <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> het sociaal milieu in<br />

het on<strong>de</strong>rwijs door vergroting <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>elname of door<br />

meritocratisering? In: P. Dykstra, P. Kooij & J. Rupp (red.), On<strong>de</strong>rwijs in <strong>de</strong><br />

tijd. Ontwikkelingen in on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>elname en nationale curricula. Bohn,<br />

Stafleu Van Loghem, Houten/Zaventem, pp. 56-69<br />

Dronkers, J. & De Graaf, P.M. (1995), Ou<strong>de</strong>rs en het on<strong>de</strong>rwijs <strong>van</strong> hun<br />

kin<strong>de</strong>ren. In: Dronkers, J. & W.C. Ultee (red.), Verschuiven<strong>de</strong> ongelijkheid in<br />

Ne<strong>de</strong>rland. Sociale gelaagdheid en mobiliteit. Van Gorcum, Assen, pp. 46-66<br />

Eirmbter (1977), Okologische und Strukturelle Aspekte <strong>de</strong>r<br />

Bildungsbeteiligung, Weinheim<br />

Gemeente Amsterdam (1981, 1995, 1997), Amsterdam in Cijfers, On<strong>de</strong>rzoek<br />

en Statistiek<br />

Gemeente Ensche<strong>de</strong> (1981, 1995, 1996), Ensche<strong>de</strong> in Cijfers, Af<strong>de</strong>ling<br />

Informatie & On<strong>de</strong>rzoek<br />

Heek, F. <strong>van</strong> (1968), Het verborgen talent. Milieu, schoolkeuze en<br />

schoolgeschiktheid, Sociologisch Instituut <strong>de</strong>r Rijksuniversiteit Lei<strong>de</strong>n<br />

Jong, <strong>de</strong> M.J. (1989), Toenemen<strong>de</strong> apartheid in het Ne<strong>de</strong>rlandse on<strong>de</strong>rwijs:<br />

oorzaken, gevolgen en een mogelijk remedie, Pedagogische Studiën, 66, pp.<br />

61-73


80 Peter Gramberg<br />

Jungbluth, P. (1985), Verborgen differentiatie. Leerlingbeeld en<br />

on<strong>de</strong>rwijsaanbod op <strong>de</strong> basisschool, ITS, Nijmegen.<br />

Jungbluth, P. (1996), Sociaal-etnische achtergrond op individueel en<br />

schoolniveau. School- en leerlingtypologieën in het PRIMA-cohorton<strong>de</strong>rzoek<br />

als instrumenten voor het inventariseren <strong>van</strong> kansenongelijkheid, ITS<br />

Nijmegen<br />

Kleef, P. <strong>van</strong> & M. Nijhuis (1996), Territoriale stigmatisering in Ne<strong>de</strong>rland?<br />

Leeron<strong>de</strong>rzoek Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam<br />

Meester, A. & J. <strong>de</strong> Leeuw (1984), Regionale kenmerken en schoolloopbaan,<br />

Vakgroep Datatheorie, Rijksuniversiteit Lei<strong>de</strong>n<br />

Mul<strong>de</strong>r, L. (1996), Meer voorrang, min<strong>de</strong>r achterstand? Het<br />

On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid (OVB) getoetst, ITS Nijmegen<br />

Reijndorp, A. (1997), Vooruitkomen in achterstandswijken. In: K. Schuyt<br />

(red.), Het sociaal tekort. Veertien sociale problemen in Ne<strong>de</strong>rland, De Balie,<br />

Amsterdam<br />

Rosenthal R. & L. Jacobson (1968), Pygmalion in the classroom: teacher<br />

expectation and pupils intellectual achievement, Holt, Rinehart and Winston,<br />

New York<br />

Schuyt, K. (1997), Sociale cohesie: <strong>de</strong> actualiteit <strong>van</strong> een begrip. In: Sociale<br />

cohesie en sociaal beleid, drie publiekscolleges in De Balie, De Volkskrant/De<br />

Balie, Amsterdam, pp. 15-28<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau (1996), Rapportage Min<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, Rijswijk<br />

Tesser, P.T.M. (1981), Schoolloopbanenon<strong>de</strong>rzoek in Ne<strong>de</strong>rland. Een<br />

trendstudie naar ontwikkelingen in het empirisch on<strong>de</strong>rzoek tussen 1960 en<br />

1980, ITS, Nijmegen<br />

Tesser, P.T.M. (1986), Sociale herkomst en schoolloopbanen in het voortgezet<br />

on<strong>de</strong>rwijs, ITS, Nijmegen<br />

Thissen, F. & J. Droogleever Fortuijn (1996), Starten op Walcheren. De<br />

Walcherse scholieren en hun verwachting over zelfstandig wor<strong>de</strong>n op<br />

Walcheren, Instituut voor Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 81<br />

Veenman, J. (1996), Heb je niets, dan ben je niets. Twee<strong>de</strong> generatie<br />

allochtone jongeren in Amsterdam, Van Gorcum, Assen<br />

Verweij, A.O. & B. Goezinne (1995), Jaarboek 1995 Grote Ste<strong>de</strong>nbeleid,<br />

ISEO, Rotterdam<br />

Völker, B. (1998), Ruimtelijke inrichting en sociale contacten: commentaar op<br />

Leidsche Rijn, Rooilijn, 31, 8, pp. 390-395<br />

Wacquant, L.J.D. (1993), Urban Outcasts: Stigma and Division in the Black<br />

American Ghetto and the French Urban Periphery, International Journal of<br />

Urban and Regional Research, vol 17, pp. 366-383<br />

Wilson, W.J. (1987), The Truly Disad<strong>van</strong>taged. The Inner City, the Un<strong>de</strong>rclass<br />

and Public Policy. The University of Chicago Press, Chicago


82 Peter Gramberg<br />

Bijlage 1 Belangrijkste achtergrondvariabelen <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten per <strong>buurt</strong> en stad<br />

(tabel over 2 pagina’s ver<strong>de</strong>eld)<br />

Depp RibStokEnsche- Stadi Concert Vogel Nieu Amsterenbelthorst<strong>de</strong>on-<br />

Gebouw -<strong>buurt</strong> wendambroek Totaal <strong>buurt</strong> -<strong>buurt</strong> dam totaal<br />

N=54 N=44 N=48 N=146 N=46 N=44 N=38 N=45 N=173<br />

Geslacht<br />

Jongen 56 61 48 55 47 46 42 40 44<br />

Meisje 44 39 52 45 53 54 58 60 56<br />

Etniciteit<br />

Ne<strong>de</strong>rlands +<br />

overig westers<br />

50 80 96 74 24 91 26 60 51<br />

Surinaams/<br />

Antilliaans<br />

7 11 2 6 13 2 16 9 10<br />

Turks 35 9 - 16 17 - 21 2 10<br />

Marokkaans 6 - 2 3 46 - 37 13 24<br />

overig niet- 2 - - 1 - 7 - 16 6<br />

westers<br />

hoogst<br />

voltooi<strong>de</strong><br />

opleiding<br />

va<strong>de</strong>r<br />

- max. mavo 73 74 20 50 87 9 95 75 65<br />

- min. Havo 27 26 80 50 13 91 5 25 35<br />

hoogst<br />

voltooi<strong>de</strong><br />

opleiding<br />

moe<strong>de</strong>r<br />

- max. mavo 66 83 20 53 83 16 89 91 69<br />

- min. Havo 34 17 80 47 17 84 11 9 31<br />

Gezinssituatie<br />

- bij bei<strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>rs<br />

94 96 92 94 80 80 79 69 77<br />

- bij moe<strong>de</strong>r 2 4 8 5 13 20 21 31 21<br />

- bij va<strong>de</strong>r 4 - - 1 7 - - - 2<br />

werk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

va<strong>de</strong>r<br />

- hoog werk 19 19 75 37 11 82 5 31 32<br />

- laag werk 48 74 21 47 37 9 42 43 32<br />

- geen werk 33 7 4 16 52 9 53 26 35


Depp<br />

enbroek<br />

Ribbelt<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 83<br />

Stokhorst<br />

Ensche<strong>de</strong><br />

Totaal<br />

Stadi<br />

on<strong>buurt</strong><br />

Concert<br />

Gebouw<br />

-<strong>buurt</strong><br />

Vogel<br />

-<strong>buurt</strong><br />

Nieu<br />

wendam<br />

werk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

moe<strong>de</strong>r<br />

- hoog werk 2 7 54 21 11 64 11 16 26<br />

- laag werk 28 32 25 28 11 7 11 29 14<br />

- geen werk 70 61 21 51 78 29 79 56 61<br />

opleidingsniveau<br />

leerlingen<br />

-ivbo/vbo 41 43 6 30 24 4 53 47 32<br />

-mavo 43 41 25 36 39 9 16 22 22<br />

-havo 15 11 29 19 26 22 11 18 20<br />

-vwo 2 5 40 15 11 64 21 13 26<br />

Amsterdam<br />

totaal


84<br />

Ben Rovers<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit<br />

<strong>van</strong> jonge inwoners 1<br />

Ben Rovers<br />

1 Probleemstelling<br />

On<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit kent een lange<br />

geschie<strong>de</strong>nis. In 1832 on<strong>de</strong>rzocht Guerry <strong>de</strong> verschillen in criminaliteit tussen<br />

regio's in Frankrijk en probeer<strong>de</strong> een verklaring te vin<strong>de</strong>n voor het feit dat <strong>de</strong>ze<br />

verschillen min of meer constant bleven in <strong>de</strong> tijd. In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> perio<strong>de</strong><br />

verrichtte Quetelet (1829) soortgelijk on<strong>de</strong>rzoek in België. Door hun<br />

vernieuwen<strong>de</strong> cartografische en statistische aanpak wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze auteurs wel<br />

beschouwd als <strong>de</strong> grondleggers <strong>van</strong> <strong>de</strong> geografische criminologie. In hun<br />

voetsporen zijn talloze geografische criminaliteitsstudies verschenen. 2 Deze<br />

on<strong>de</strong>rzoeken zijn zowel beschrijvend als verklarend <strong>van</strong> aard. De constatering,<br />

dat criminaliteit niet gelijkelijk ver<strong>de</strong>eld is over geografische eenhe<strong>de</strong>n, heeft<br />

on<strong>de</strong>rzoekers ertoe gebracht te veron<strong>de</strong>rstellen dat ‘iets’ in <strong>de</strong> omgeving <strong>de</strong>ze<br />

verschillen veroorzaakt en in stand houdt.<br />

Het geografisch-criminologische on<strong>de</strong>rzoek vindt op verschillen<strong>de</strong> niveaus<br />

plaats. In <strong>de</strong> eerste helft <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze eeuw was het populair om verschillen in<br />

criminaliteit tussen stad en platteland te on<strong>de</strong>rzoeken. Door <strong>de</strong> toegenomen<br />

verste<strong>de</strong>lijking is dit on<strong>de</strong>rzoek min of meer zijn object kwijtgeraakt. De<br />

aandacht is verschoven naar <strong>de</strong> stad. Het on<strong>de</strong>rzoek richt zich nu op <strong>de</strong><br />

beschrijving en verklaring <strong>van</strong> verschillen in criminaliteit tussen <strong>buurt</strong>en. De<br />

keuze voor dit geografische niveau wordt enerzijds ingegeven door theoretische<br />

overwegingen, <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kan wor<strong>de</strong>n beschouwd als een rele<strong>van</strong>te (sociale)<br />

context voor <strong>de</strong> verklaring <strong>van</strong> gedrag, maar ook door praktische<br />

overwegingen: er zijn op dit niveau voldoen<strong>de</strong> gegevens beschikbaar<br />

(gemeentelijke statistieken en <strong>de</strong>rgelijke).<br />

Behalve naar geografisch niveau kan het on<strong>de</strong>rzoek ook wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n<br />

naar het fenomeen dat wordt beschreven en/of verklaard. We kunnen drie<br />

belangrijke categorieën on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong>licten, (woonadressen <strong>van</strong>) slachtoffers<br />

en (woonadressen <strong>van</strong>) da<strong>de</strong>rs. Het on<strong>de</strong>rscheid tussen bijvoorbeeld<br />

woon- en pleegplaatsen <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs is <strong>van</strong> belang, omdat on<strong>de</strong>rzoek naar<br />

da<strong>de</strong>rmobiliteit laat zien dat woonadressen <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs en pleeglocaties <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong>licten niet i<strong>de</strong>ntiek zijn (Hesseling, 1992). De geografische spreiding <strong>van</strong><br />

1 Dit hoofdstuk is een samenvatting <strong>van</strong>: Rovers (1997), De <strong>buurt</strong> een broeinest? Een<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> woonomgeving op jeugdcriminaliteit. Nijmegen: Ars<br />

Aequi.<br />

2 Overzichten bij Bonger (1938), Rovers (1995, 1996) en Van Kerckvoor<strong>de</strong> (1995).


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 85<br />

<strong>de</strong>licten vraagt dus om een an<strong>de</strong>re verklaring dan <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong><br />

(woonadressen <strong>van</strong>) da<strong>de</strong>rs.<br />

Internationaal is sprake <strong>van</strong> een opleving in het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> geografische<br />

spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> stad. 3 In dit on<strong>de</strong>rzoek krijgt jeugdcriminaliteit<br />

veel aandacht. Uit buitenlandse studies blijkt dat het percentage jongeren dat<br />

<strong>de</strong>licten pleegt <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> tot <strong>buurt</strong> zeer sterk kan verschillen. 4 Dit roept <strong>de</strong><br />

vraag op of <strong>buurt</strong>kenmerken op enigerlei wijze <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op variaties in<br />

crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Deze vraag staat centraal in dit hoofdstuk en zal<br />

wor<strong>de</strong>n beantwoord met behulp <strong>van</strong> gegevens over Rotterdamse <strong>buurt</strong>en en<br />

jongeren. Er wor<strong>de</strong>n drie <strong>de</strong>elvragen on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n:<br />

On<strong>de</strong>rzoeksvragen<br />

1. Welke verschillen bestaan er tussen Rotterdamse <strong>buurt</strong>en voor wat<br />

betreft <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag vertonen?<br />

2. Met welke <strong>buurt</strong>kenmerken hangen <strong>de</strong>ze verschillen in jeugdcriminaliteit<br />

samen?<br />

3. Zijn <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken ook <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op crimineel gedrag <strong>van</strong><br />

jongeren?<br />

Centraal staat dus <strong>de</strong> verklaring <strong>van</strong> <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> woonadressen<br />

<strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in Rotterdam. Om een kritische toets op<br />

<strong>buurt</strong>invloe<strong>de</strong>n mogelijk te maken, moeten we in eerste instantie <strong>de</strong> beschrijvingsvraag<br />

problematiseren (vraag 1). On<strong>de</strong>rzoek in het verle<strong>de</strong>n heeft<br />

aangetoond dat bij <strong>de</strong> beschrijving bronspecifieke vertekeningen kunnen<br />

optre<strong>de</strong>n (Van Kerckvoor<strong>de</strong> 1995). Dit tast <strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksresultaten<br />

aan. Om dit probleem te on<strong>de</strong>r<strong>van</strong>gen, zal in het on<strong>de</strong>rhavige<br />

on<strong>de</strong>rzoek gebruik wor<strong>de</strong>n gemaakt <strong>van</strong> drie bronnen. Hierdoor kan een betere<br />

indicatie wor<strong>de</strong>n verkregen <strong>van</strong> <strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> het empirisch materiaal. De<br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren wordt meestal<br />

afgeleid uit het feit dat er op <strong>buurt</strong>niveau samenhangen wor<strong>de</strong>n aangetroffen<br />

tussen <strong>de</strong>ze kenmerken en <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag<br />

vertonen. Met behulp <strong>van</strong> een multivariabel regressie-analyse zullen we proberen<br />

<strong>de</strong> meest rele<strong>van</strong>te <strong>buurt</strong>kenmerken op te sporen (vraag 2). Vervolgens<br />

zal wor<strong>de</strong>n getoetst in hoeverre <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />

individuele variaties in crimineel gedrag. Hiertoe wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong><br />

3<br />

Zie on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re Wikström (1990; Zwe<strong>de</strong>n), E<strong>van</strong>s, Fyfe en Herbert (1992;<br />

Engeland), Brantingham en Brantingham (1993; Canada), Sampson (1993; Verenig<strong>de</strong><br />

Staten), Kesteloot (1995; België). In Ne<strong>de</strong>rland on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re: Wegen en Van <strong>de</strong>r<br />

Voordt (1991), Hesseling (1992), Rood-Pijpers et al. (1995), Rovers (1996), Kleemans<br />

(1996) en Van Wijngaar<strong>de</strong>n en Boerman (1997).<br />

4<br />

Zie <strong>de</strong> klassieke studies <strong>van</strong> Shaw en McKay (1942, 1969) en Baldwin en Bottoms<br />

(1976).


86<br />

Ben Rovers<br />

multi-levelmo<strong>de</strong>llen. Met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>llen kan een kritische toets op<br />

<strong>buurt</strong>invloe<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n uitgevoerd. 5<br />

De opzet <strong>van</strong> dit hoofdstuk is ver<strong>de</strong>r als volgt. In paragraaf 2 volgt een<br />

beknopte beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> verklaringen die zijn gegeven voor en het<br />

on<strong>de</strong>rzoek dat is gedaan naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong><br />

stad. In paragraaf 3 wordt <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten<br />

over <strong>buurt</strong>en in Rotterdam beschreven en <strong>de</strong> samenhang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze spreiding<br />

met kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en. In paragraaf 4 wordt getoetst in hoeverre <strong>de</strong>ze<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken ook <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op individuele variaties in crimineel<br />

gedrag. Een samenvatting en een korte bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten besluiten<br />

dit hoofdstuk (paragraaf 5).<br />

2 De geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> stad<br />

Er bestaan veel verklaringen voor <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> criminaliteit (da<strong>de</strong>rs,<br />

slachtoffers en <strong>de</strong>licten) over <strong>buurt</strong>en in <strong>de</strong> stad. Er zijn echter twee<br />

hoofdstromen te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> sociale-<strong>de</strong>sorganisatiebena<strong>de</strong>ring en <strong>de</strong><br />

gelegenheidsbena<strong>de</strong>ring. De beken<strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Shaw en McKay (1942, 1969),<br />

naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in Chicago, geldt als<br />

vertrekpunt voor <strong>de</strong> eerste bena<strong>de</strong>ring. Het werk <strong>van</strong> Cohen en Felson (1979)<br />

vervult <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> functie voor <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring.<br />

Bij veel on<strong>de</strong>rzoek en theorievorming op dit terrein doet zich het probleem<br />

voor dat in <strong>de</strong> verklaring <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>licten niet altijd wordt on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs. Dit heeft te maken met het feit dat bei<strong>de</strong><br />

bena<strong>de</strong>ringen, zij het op verschillen<strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n, uitgaan <strong>van</strong> een geografische<br />

correlatie tussen woonadressen <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs en locaties <strong>van</strong> <strong>de</strong>licten. De<br />

bespreking die volgt, heeft dan ook betrekking op bei<strong>de</strong> verschijnselen.<br />

In paragraaf 2.1 komt <strong>de</strong> ‘sociale-<strong>de</strong>sorganisatiebena<strong>de</strong>ring’ aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> en<br />

aansluitend in paragraaf 2.2 <strong>de</strong> ‘gelegenheidsbena<strong>de</strong>ring’. In paragraaf 2.3<br />

wor<strong>de</strong>n enkele punten <strong>van</strong> kritiek geformuleerd, die rele<strong>van</strong>t zijn voor het<br />

on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek.<br />

2.1 De sociale-<strong>de</strong>sorganisatiebena<strong>de</strong>ring<br />

In hun klassieke studie naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> (woonadressen <strong>van</strong>)<br />

jeugd<strong>de</strong>linquenten in Chicago komen Shaw en McKay (1942) tot <strong>de</strong> conclusie,<br />

dat <strong>de</strong> meeste jongeren die in aanraking komen met <strong>de</strong> politie, afkomstig zijn<br />

uit <strong>buurt</strong>en rondom het (zaken)centrum. Zij verklaren <strong>de</strong>ze concentratie uit <strong>de</strong><br />

positie die <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en innemen in <strong>de</strong> fysieke structuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad.<br />

5 Ofschoon in dit on<strong>de</strong>rzoek gebruik is gemaakt <strong>van</strong> een cross-section <strong>de</strong>sign, wordt<br />

hier in causale termen gesproken over <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel<br />

gedrag <strong>van</strong> jongeren.


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 87<br />

Gebruikmakend <strong>van</strong> Burgess’ zonale theorie (1925) stellen ze, dat het<br />

zakencentrum <strong>de</strong> neiging vertoont zich uit te brei<strong>de</strong>n naar <strong>de</strong> omliggen<strong>de</strong><br />

gebie<strong>de</strong>n. Als gevolg hier<strong>van</strong> on<strong>de</strong>rgaan <strong>de</strong>ze gebie<strong>de</strong>n veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong><br />

functies die ze vervullen: <strong>de</strong> woonfunctie maakt plaats voor industriële en<br />

commerciële functies. Deze overgang gaat gepaard met een daling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolking en fysieke achteruitgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> door leegstand. Shaw en<br />

McKay wijzen naar <strong>de</strong> bevolkingsinstabiliteit als verklaring voor <strong>de</strong> jeugd<strong>de</strong>linquentie.<br />

Deze instabiliteit veroorzaakt sociale <strong>de</strong>sintegratie; bewoners<br />

ervaren geen <strong>buurt</strong>binding meer en voelen zich niet meer betrokken bij wat er<br />

in hun directe omgeving gebeurt. Dit proces wordt versterkt doordat alleen <strong>de</strong><br />

zwakste economische groepen, vaak immigranten, zich - noodgedwongen -<br />

vestigen in het onpopulaire, maar goedkope, woonklimaat. Aanpassingsproblemen<br />

en cultuurbarrières tussen <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> groepen dragen ver<strong>de</strong>r<br />

bij aan het afbrokkelen <strong>van</strong> het sociale cement. De auteurs stellen dat aan <strong>de</strong>ze<br />

factoren als zodanig geen causale betekenis mag wor<strong>de</strong>n toegekend; genoem<strong>de</strong><br />

omstandighe<strong>de</strong>n brengen processen op gang die lei<strong>de</strong>n tot meer regelovertreding<br />

door jeugdigen. Deze processen hebben betrekking op <strong>de</strong> articulatie <strong>van</strong><br />

normen en waar<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> gemeenschap. De geschetste situatie brengt enerzijds<br />

met zich mee dat <strong>de</strong> gemeenschap niet (goed) meer in staat is bin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> rolvoorschriften<br />

op te leggen aan haar le<strong>de</strong>n. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> sociale controle<br />

functioneert niet meer. An<strong>de</strong>rzijds ontwikkelen zich vormen <strong>van</strong> sociale<br />

organisatie, waarin afwijken<strong>de</strong> normen en waar<strong>de</strong>n gel<strong>de</strong>n. Een voorbeeld is <strong>de</strong><br />

jeugdben<strong>de</strong> (gang).<br />

In aanvulling op <strong>de</strong> ‘klassieke’ sociale-<strong>de</strong>sorganisatiefactoren (lage SES, hoge<br />

verhuismobiliteit, culturele heterogeniteit) is gewezen op het belang <strong>van</strong> drie<br />

an<strong>de</strong>re kenmerken, te weten <strong>de</strong> bewoningsdichtheid in een gebied, <strong>de</strong> aard <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> bebouwing en <strong>de</strong> mate waarin gezinnen sociale samenhang vertonen<br />

(gezinscohesie). Met betrekking tot het eerste kenmerk, dichtheid, merken<br />

Gove et al. (1979) op dat een on<strong>de</strong>rscheid moet wor<strong>de</strong>n gemaakt tussen het<br />

aantal personen dat op een bepaal<strong>de</strong> oppervlakte leeft en het aantal personen<br />

dat in een woning samenleeft (overcrowding). Ze betogen dat met name het<br />

laatste kenmerk <strong>van</strong> belang is. Overcrowding leidt er toe dat jongeren vaker<br />

buitenshuis verkeren, waar zij niet on<strong>de</strong>r controle staan <strong>van</strong> ou<strong>de</strong>rs of an<strong>de</strong>re<br />

volwassenen.<br />

Uit <strong>de</strong> bouwkun<strong>de</strong> is <strong>de</strong> stelling afkomstig dat <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> bebouwing <strong>van</strong><br />

<strong>invloed</strong> is op <strong>de</strong> mate waarin bewoners toezicht kunnen hou<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> buitenruimte<br />

en vooral ook op <strong>de</strong> mate waarin zij <strong>de</strong>ze ruimte als hun territorium<br />

beschouwen. Volgens Newman (1972) is <strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> fysieke ruimte is<br />

ingericht <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong> mate waarin bewoners zich kunnen ‘ver<strong>de</strong>digen’<br />

tegen criminaliteit (<strong>de</strong>fensible space). Hij constateert dat met name in en<br />

rondom hoogbouw veel problemen met criminaliteit ontstaan, welke kunnen


88<br />

Ben Rovers<br />

wor<strong>de</strong>n teruggevoerd op <strong>de</strong> gebrekkige mogelijkhe<strong>de</strong>n tot toezicht door <strong>de</strong><br />

bewoners en <strong>de</strong> anonimiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimten in en rondom <strong>de</strong>ze gebouwen.<br />

Gezinscohesie is een factor die door Kornhauser (1978) en Sampson (1986,<br />

1987) naar voren is gebracht. Zij veron<strong>de</strong>rstellen dat geringe gezinscohesie <strong>de</strong><br />

criminaliteit <strong>van</strong> jongeren op twee niveaus beïnvloed, op het niveau <strong>van</strong> het<br />

gezin zelf en op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. Geringe gezinscohesie leidt tot meer<br />

regelovertreding door jongeren uit het gezin. In <strong>buurt</strong>en met veel <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

gezinnen komt daarom naar verhouding meer regelovertreding on<strong>de</strong>r jongeren<br />

voor. Maar gezinnen met een geringe sociale cohesie participeren naar verhouding<br />

ook min<strong>de</strong>r in het gemeenschapsleven. Dit betekent dat <strong>de</strong> formele en<br />

informele sociale organisatie in een <strong>buurt</strong> min<strong>de</strong>r goed <strong>van</strong> <strong>de</strong> grond komen.<br />

Het gebrek aan sociale controle dat hier<strong>van</strong> het gevolg is werkt regelovertreding<br />

(door jongeren uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>) in <strong>de</strong> hand.<br />

Er is in <strong>de</strong> loop <strong>van</strong> <strong>de</strong> tijd nogal wat verwarring ontstaan over het begrip<br />

sociale <strong>de</strong>sorganisatie. Bursik (1988) stelt dat Shaw en McKay -en na hen ook<br />

an<strong>de</strong>re auteurs- niet altijd een dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rscheid hebben gemaakt tussen<br />

sociale <strong>de</strong>sorganisatie en <strong>de</strong> gevolgen er<strong>van</strong> (regelovertreding). Delinquentie<br />

wordt in <strong>de</strong>ze studies gebruikt als indicator voor sociale <strong>de</strong>sorganisatie,<br />

waardoor <strong>de</strong> verklaring een tautologisch karakter krijgt. Het verhoogt <strong>de</strong><br />

conceptuele dui<strong>de</strong>lijkheid wanneer <strong>de</strong> term ‘sociale <strong>de</strong>sorganisatie’ wordt<br />

ver<strong>van</strong>gen door ‘sociale cohesie’, wat ge<strong>de</strong>finieerd kan wor<strong>de</strong>n als <strong>de</strong> mate<br />

waarin le<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een sociale structuur on<strong>de</strong>rling samenhang vertonen. Sociale<br />

cohesie is als structuurkenmerk goed te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re sociaalstructurele<br />

kenmerken, zoals SES (mate waarin hulpbronnen in <strong>de</strong> sociale<br />

structuur aanwezig zijn), instabiliteit (<strong>de</strong> mate waarin <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

structuur aan veran<strong>de</strong>ring on<strong>de</strong>rhevig is) en heterogeniteit (<strong>de</strong> mate waarin <strong>de</strong><br />

samenstellen<strong>de</strong> <strong>de</strong>len on<strong>de</strong>rling verschillend zijn). Bovendien is het conceptueel<br />

ook dui<strong>de</strong>lijk te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> criminaliteit. Sociale cohesie en<br />

sociale controle kunnen wor<strong>de</strong>n beschouwd als twee zij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> één medaille;<br />

daar waar sociale cohesie afneemt, wordt <strong>de</strong> effectieve overdracht <strong>van</strong> normen<br />

en waar<strong>de</strong>n alsme<strong>de</strong> het afdwingen <strong>van</strong> gedragsregels via processen <strong>van</strong> sociale<br />

controle problematisch.<br />

Veel on<strong>de</strong>rzoek waarin <strong>de</strong> relatie tussen <strong>de</strong>ze sociaal-structurele kenmerken en<br />

<strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in een <strong>buurt</strong> is on<strong>de</strong>rzocht, heeft een<br />

bevestiging opgeleverd <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke hypothesen <strong>van</strong> Shaw en<br />

McKay. Op het niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en zien we sterke samenhangen tussen<br />

economische <strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit, verhuismobiliteit en gebrekkige<br />

sociale cohesie enerzijds, en <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel<br />

gedrag vertonen an<strong>de</strong>rzijds. Het gaat in <strong>de</strong> meeste gevallen om Amerikaans<br />

on<strong>de</strong>rzoek. Ne<strong>de</strong>rlandse gegevens zijn niet bekend (Rovers, 1995: 9-69).


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 89<br />

2.2 De gelegenheidsbena<strong>de</strong>ring<br />

Cohen en Felson (1979) hebben een gelegenheidsverklaring <strong>van</strong> criminaliteit<br />

uitgewerkt. Centraal in <strong>de</strong>ze verklaring staat niet <strong>de</strong> motivatie <strong>van</strong> individuen<br />

om misdrijven te plegen, maar <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n waarin reeds gemotiveer<strong>de</strong><br />

individuen besluiten al of niet een misdrijf te plegen. De auteurs stellen dat <strong>de</strong><br />

factoren die <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op criminele motivatie niet <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> zijn als <strong>de</strong><br />

factoren die <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op het plegen <strong>van</strong> een misdrijf. Zij verklaren het<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n <strong>van</strong> misdrijven <strong>van</strong>uit ‘gelegenhe<strong>de</strong>n’.<br />

Een criminele gelegenheid wordt door Cohen en Felson ge<strong>de</strong>finieerd als ‘the<br />

convergence in space and time of motivated offen<strong>de</strong>rs, suitable targets and the<br />

absence of capable guardians’ (1979, p.589). Aan <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>finitie zijn twee<br />

dimensies te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> potentiële da<strong>de</strong>rs in een<br />

gebied en <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> dat gebied. De eerste dimensie heeft betrekking op<br />

<strong>de</strong> vraag waarom een potentiële da<strong>de</strong>r zich ergens ophoudt, hoe hij daar<br />

gekomen is, hoe lang hij blijft, met wie hij daar is, et cetera. De hypothese <strong>van</strong><br />

Cohen en Felson luidt dat individuen vooral <strong>de</strong>licten zullen plegen op locaties<br />

waar ze zich an<strong>de</strong>rszins routinematig ophou<strong>de</strong>n. Gesteld wordt dat <strong>de</strong><br />

potentiële da<strong>de</strong>r <strong>de</strong> kosten <strong>van</strong> zijn illegale activiteiten zo gering mogelijk<br />

probeert te hou<strong>de</strong>n door zijn <strong>de</strong>licten te plegen op bekend terrein. Dit hoeft<br />

immers niet verkend te wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> risico's kunnen goed wor<strong>de</strong>n ingeschat,<br />

mogelijke vluchtwegen zijn bekend et cetera.<br />

De twee<strong>de</strong> dimensie heeft betrekking op kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. Deze<br />

wor<strong>de</strong>n geconceptualiseerd in termen <strong>van</strong> kosten en baten voor <strong>de</strong> potentiële<br />

da<strong>de</strong>r. Cohen en Felson introduceren ‘geschikte doelwitten’ als <strong>de</strong> baten <strong>van</strong><br />

een omgeving en ‘effectief toezicht’ als <strong>de</strong> kosten. Hun hypothese is dat <strong>de</strong><br />

criminaliteit in een gebied toeneemt naarmate er meer aantrekkelijke en<br />

gewenste materiële en/of symbolische goe<strong>de</strong>ren aanwezig zijn en <strong>de</strong>ze goe<strong>de</strong>ren<br />

in min<strong>de</strong>re mate wor<strong>de</strong>n afgeschermd (door toezicht en <strong>de</strong>rgelijke). Cohen<br />

et al. (1981) voegen ook <strong>de</strong> afstand tussen doelwit en da<strong>de</strong>r toe als on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> kosten/batenstructuur; een doelwit kan als meer geschikt wor<strong>de</strong>n<br />

ge<strong>de</strong>finieerd indien het zich in <strong>de</strong> nabijheid <strong>van</strong> potentiële da<strong>de</strong>rs bevindt.<br />

Naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> theorie <strong>van</strong> Cohen en Felson zijn veel empirische<br />

toetsingen uitgevoerd, op zowel individueel als <strong>buurt</strong>niveau. Het on<strong>de</strong>rzoek<br />

concentreert zich enerzijds op het verplaatsingsgedrag <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs (individueel<br />

niveau) en an<strong>de</strong>rzijds op <strong>de</strong> mate waarin (op <strong>buurt</strong>niveau) relaties wor<strong>de</strong>n<br />

aangetroffen tussen <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> doelwitten en toezicht enerzijds en <strong>de</strong><br />

mate <strong>van</strong> criminaliteit an<strong>de</strong>rzijds. 6 Dit laatste on<strong>de</strong>rzoek heeft zeer wisselen<strong>de</strong><br />

resultaten opgeleverd.<br />

6 In het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Kleemans (1996), naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> woninginbraken<br />

in <strong>de</strong> stad Ensche<strong>de</strong>, wor<strong>de</strong>n micro- en macroniveau met elkaar verbon<strong>de</strong>n.


90<br />

Ben Rovers<br />

2.3 Kritiek op het on<strong>de</strong>rzoek<br />

Op bei<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen is veel kritiek te formuleren, ten aanzien <strong>van</strong> zowel <strong>de</strong><br />

theorieën als het empirisch on<strong>de</strong>rzoek. 7 Een zeer belangrijk punt <strong>van</strong> kritiek,<br />

dat tegen veel <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek kan wor<strong>de</strong>n aangevoerd, is het ontbreken <strong>van</strong><br />

het individuele niveau in <strong>de</strong> analyses, terwijl hierover in veel gevallen wel<br />

uitspraken wor<strong>de</strong>n gedaan. Het gros <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek speelt zich af op het<br />

niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en en uit <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhangen tussen <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

wordt afgeleid dat <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken (mogelijk) <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />

individuele variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Deze samenhangen zijn<br />

echter voor meer dan één uitleg vatbaar, zoals figuur 1 laat zien.<br />

Links in <strong>de</strong>ze figuur wordt <strong>de</strong> relatie weergegeven tussen <strong>de</strong> sociaaleconomische<br />

status (SES) <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong> en het aantal jongeren dat crimineel<br />

gedrag vertoont. Deze samenhang kan op verschillen<strong>de</strong> manieren wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard. Het is mogelijk dat <strong>de</strong> SES <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong> een directe <strong>invloed</strong><br />

uitoefent op het gedrag <strong>van</strong> jongeren, ook is het mogelijk dat <strong>de</strong> relatie tussen<br />

individuele SES en crimineel gedrag per <strong>buurt</strong> varieert. In bei<strong>de</strong> gevallen kun je<br />

spreken <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong>effect.<br />

Figuur 1 Verklaringen voor <strong>buurt</strong>relatie tussen SES en crimineel gedrag<br />

<strong>van</strong> jongeren<br />

Relatie op <strong>buurt</strong>niveau<br />

SESb Aantal<br />

<strong>de</strong>linquente<br />

jongeren<br />

SESb= SES-<strong>buurt</strong><br />

SESi= SES-individu<br />

Crimineel<br />

gedrag<br />

jongere<br />

(a) direct effect<br />

SESi<br />

7 Overzicht bij Rovers (1997: 18-21, 27-29).<br />

SESb<br />

Crimineel<br />

gedrag<br />

jongere<br />

(b) interactie-effect<br />

Mogelijke verklaringen<br />

SESb<br />

SESi<br />

Aantal<br />

<strong>de</strong>linquente<br />

jongeren<br />

Crimineel<br />

gedrag<br />

jongere<br />

(c) schijn effect


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 91<br />

De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> verklaring laat zien dat <strong>de</strong> samenhang op <strong>buurt</strong>niveau wordt<br />

veroorzaakt door een causale relatie op individueel niveau. Wanneer <strong>de</strong><br />

individuele SES <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> is op crimineel gedrag, dan zal bij een ongelijke<br />

ver<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> SES over <strong>buurt</strong>en een samenhang ontstaan tussen <strong>buurt</strong>-SES en<br />

het aantal jongeren dat crimineel gedrag vertoont. Met een <strong>buurt</strong>effect heeft dit<br />

niets te maken; <strong>de</strong> SES op <strong>buurt</strong>niveau draagt immers niet bij aan <strong>de</strong> verklaring<br />

<strong>van</strong> het gedrag. De samenhang ontstaat doordat individuen met vergelijkbare<br />

achtergrondkenmerken in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> wonen; hoe groter <strong>de</strong> ruimtelijke<br />

segregatie, <strong>de</strong>s te sterker <strong>de</strong> samenhang op <strong>buurt</strong>niveau.<br />

Om te on<strong>de</strong>rzoeken of <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op individuele<br />

variaties in crimineel gedrag is het <strong>de</strong>rhalve gewenst zowel het <strong>buurt</strong>- als het<br />

individuele niveau op een a<strong>de</strong>quate wijze in <strong>de</strong> analyse te betrekken. Multilevel-mo<strong>de</strong>llen<br />

bie<strong>de</strong>n hiertoe een mogelijkheid. Uit <strong>de</strong> bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

literatuur is naar voren gekomen dat vooral sociaal-structurele kenmerken<br />

samenhangen met <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag<br />

vertonen. On<strong>de</strong>rzocht wordt of <strong>de</strong>ze samenhangen ook in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

context wor<strong>de</strong>n aangetroffen en zo ja, hoe ze moeten wor<strong>de</strong>n geïnterpreteerd.<br />

Hierbij wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> drie verklaringen uit figuur 1 tegen elkaar getoetst. De eerste<br />

twee verklaringen gaan er <strong>van</strong>uit dat verschillen in crimineel gedrag tussen<br />

<strong>buurt</strong>en (me<strong>de</strong>) ontstaan door kenmerken <strong>van</strong> die <strong>buurt</strong>en (conceptverklaringen),<br />

<strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> verklaring betoogt dat <strong>de</strong> verschillen tussen <strong>buurt</strong>en tot<br />

stand komen door verschillen in <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling (compositieverklaring).<br />

3 Jeugd<strong>de</strong>linquenten en <strong>buurt</strong>en in Rotterdam<br />

In <strong>de</strong>ze paragraaf wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> eerste twee on<strong>de</strong>rzoeksvragen beantwoord. Het<br />

gaat eerst om <strong>de</strong> vraag of en zo ja, in welke mate <strong>buurt</strong>en verschillen voor wat<br />

betreft <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag vertonen. Deze<br />

vraag komt aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> in paragraaf 3.1. Daarna wordt on<strong>de</strong>rzocht met welke<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken <strong>de</strong>ze verschillen samenhangen. Dit gebeurt in paragraaf 3.2.<br />

De analyses hebben betrekking op circa 55 CBS-<strong>buurt</strong>en in Rotterdam.<br />

3.1 De geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten over <strong>buurt</strong>en<br />

3.1.1 Drie metingen<br />

De gegevens die hier wor<strong>de</strong>n gepresenteerd hebben betrekking op <strong>buurt</strong>en en<br />

jongeren in Rotterdam in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1995. Voor het vaststellen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en is gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> CBS-<strong>buurt</strong>in<strong>de</strong>ling. Rotterdam kent circa 80<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en. Zo'n 55 er<strong>van</strong> zijn gebruikt voor <strong>de</strong> analyses. De overige<br />

<strong>buurt</strong>en zijn niet geschikt, omdat ze geen woonfunctie vervullen of te weinig<br />

inwoners hebben.


92<br />

Ben Rovers<br />

De gegevens over jeugd<strong>de</strong>linquenten zijn afkomstig uit drie bronnen: twee<br />

politieregistraties (verdachten) en een surveyon<strong>de</strong>rzoek (zelfgerapporteer<strong>de</strong><br />

criminaliteit). Bij elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze bronnen tre<strong>de</strong>n mogelijk systematische vertekeningen<br />

op in <strong>de</strong> meting. Bij politieregistraties kan bijvoorbeeld gedacht wor<strong>de</strong>n<br />

aan het feit dat <strong>de</strong> politie selectief optreedt, waardoor jongeren in bepaal<strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en meer kans hebben om verdacht te wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een misdrijf dan<br />

jongeren uit an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en. Eén <strong>van</strong> <strong>de</strong> problemen waarmee zelfrapportageon<strong>de</strong>rzoek<br />

kampt is on<strong>de</strong>rrapportage; in sommige groepen is men min<strong>de</strong>r<br />

geneigd toe te geven dat men wel eens <strong>de</strong>licten heeft gepleegd dan in an<strong>de</strong>re<br />

(Rovers en Wouters 1996). Wanneer <strong>de</strong>ze groepen niet gelijkmatig over<br />

<strong>buurt</strong>en zijn gespreid ontstaat dus ook bij <strong>de</strong>ze bron een systematische<br />

vertekening in <strong>de</strong> meting.<br />

Behalve geldige metingen moeten <strong>de</strong> drie bronnen ook vergelijkbare metingen<br />

opleveren. Er zijn vele <strong>de</strong>linquentie-indices waar je <strong>buurt</strong>en op kunt vergelijken.<br />

El<strong>de</strong>rs heb ik verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>linquentie-indices getest op geldigheid,<br />

betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid (Rovers 1997: pp. 108-123). Dit heeft<br />

geresulteerd in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> metingen:<br />

Bron 1: HKD-verdachten<br />

Het gaat om min<strong>de</strong>rjarigen <strong>van</strong>af 12 jaar die in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1994 tenminste<br />

één keer (mogelijk ook vaker) een proces-verbaal hebben gekregen wegens het<br />

plegen <strong>van</strong> een misdrijf en hiervoor geregistreerd zijn in het HKD-systeem <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> politie. Dit Herkenningsdienst-systeem wordt gebruikt voor opsporingsdoelein<strong>de</strong>n.<br />

De selectie bestaat uit verdachten wier proces-verbaal is doorgezon<strong>de</strong>n<br />

aan het Openbaar Ministerie. Het gaat hoofdzakelijk om verdachten<br />

<strong>van</strong> vermogens<strong>de</strong>licten, gewelds<strong>de</strong>licten en <strong>van</strong>dalisme. Per <strong>buurt</strong> is het aantal<br />

verdachten gestandaardiseerd per 1000 inwoners <strong>van</strong> 10-19 jaar. Alleen CBS<strong>buurt</strong>en<br />

met minimaal 500 inwoners in <strong>de</strong>ze leeftijdscategorie zijn in <strong>de</strong> analyse<br />

meegenomen (N = 51 <strong>buurt</strong>en, gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> = 35 verdachten per 1000 jongeren<br />

in een <strong>buurt</strong>, standaard<strong>de</strong>viatie = 16).<br />

Bron 2: JZP-verdachten<br />

Het gaat om min<strong>de</strong>rjarigen die in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1992 in aanraking zijn<br />

gekomen met <strong>de</strong> Jeugd- en Ze<strong>de</strong>npolitie (JZP) en zijn geregistreerd als<br />

verdachte. Tegen <strong>de</strong>ze verdachten is echter géén proces-verbaal opgemaakt.<br />

Meestal gaat het om first offen<strong>de</strong>rs, hele jonge da<strong>de</strong>rs (< 12 jaar), of lichte<br />

vergrijpen (vaak kleine winkeldiefstal). De JZP-registratie is complementair<br />

aan <strong>de</strong> HKD-registratie: wanneer jongeren op enig moment alsnog een procesverbaal<br />

krijgen (als ze voor <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> of <strong>de</strong>r<strong>de</strong> keer tegen <strong>de</strong> lamp lopen), verdwijnen<br />

ze uit <strong>de</strong>ze registratie en wor<strong>de</strong>n opgenomen in <strong>de</strong> HKD-registratie.<br />

De registraties wor<strong>de</strong>n onafhankelijk <strong>van</strong> elkaar bijgehou<strong>de</strong>n. Net als bij <strong>de</strong><br />

HKD-registratie gaat het vooral om verdachten <strong>van</strong> vermogens<strong>de</strong>licten, geweld


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 93<br />

en <strong>van</strong>dalisme. Ze zijn gemid<strong>de</strong>ld wel iets jonger en <strong>de</strong> <strong>de</strong>licten zijn min<strong>de</strong>r<br />

ernstig. De berekening <strong>van</strong> het aantal verdachten per <strong>buurt</strong> is i<strong>de</strong>ntiek aan <strong>de</strong><br />

HKD-verdachten, alleen <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> verschilt (1991-1992; N = 50 <strong>buurt</strong>en,<br />

gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> = 28 verdachten per 1000 jongeren in een <strong>buurt</strong>, standaard<strong>de</strong>viatie<br />

= 17).<br />

Bron 3: Zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek<br />

In mei 1995 is een representatieve steekproef <strong>van</strong> leerlingen in <strong>de</strong> achtste groep<br />

<strong>van</strong> het basison<strong>de</strong>rwijs in Rotterdam on<strong>de</strong>rvraagd over het plegen <strong>van</strong> <strong>de</strong>licten<br />

(N=3852). Dit gebeur<strong>de</strong> met behulp <strong>van</strong> een schriftelijke vragenlijst. Aan <strong>de</strong>ze<br />

leerlingen is gevraagd of ze specifieke <strong>de</strong>licten wel eens gepleegd hebben. Het<br />

gaat om 18 <strong>de</strong>licten in <strong>de</strong> categorieën vermogen, geweld en <strong>van</strong>dalisme. Van <strong>de</strong><br />

scores op zes <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze items is een Mokkenschaal gemaakt aan <strong>de</strong> hand<br />

waar<strong>van</strong> we kunnen vaststellen in welke mate een respon<strong>de</strong>nt zich heeft<br />

schuldig gemaakt aan het plegen <strong>van</strong> ernstige <strong>de</strong>licten. De zes <strong>de</strong>lictitems lopen<br />

<strong>van</strong> niet ernstig (= veel gerapporteerd) naar ernstig (weinig gerapporteerd).<br />

Deze meting komt het meest overeen met <strong>de</strong> <strong>de</strong>licten waar<strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong><br />

politieregistraties wor<strong>de</strong>n verdacht. 8 Per <strong>buurt</strong> gaat het om <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />

somscore op <strong>de</strong>ze zes <strong>de</strong>lictitems. Deze score loopt <strong>van</strong> 0 (geen lichte <strong>de</strong>licten<br />

gerapporteerd) tot 6 (ernstige <strong>de</strong>licten gerapporteerd). Alleen CBS-<strong>buurt</strong>en met<br />

minimaal 25 respon<strong>de</strong>nten in <strong>de</strong> steekproef zijn opgenomen in <strong>de</strong> analyse (N =<br />

44 <strong>buurt</strong>en; gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> = 0.83, standaard<strong>de</strong>viatie = 0.23). Met het oog op <strong>de</strong><br />

vergelijkbaarheid met <strong>de</strong> politieregistraties is nog een twee<strong>de</strong> meting gebruikt:<br />

<strong>de</strong> mate waarin respon<strong>de</strong>nten rapporteren wel eens met <strong>de</strong> politie in aanraking<br />

te zijn geweest. Per <strong>buurt</strong> gaat het om <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> score op <strong>de</strong> ruwe variabele<br />

(0=nooit, 1=één keer, 2=enkele keren, 3=vaak, 4=heel vaak). (N = 44<br />

<strong>buurt</strong>en; gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> =0.14, standaard<strong>de</strong>viatie=0.07). Gelet op <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />

leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten (12 jaar) mogen we er<strong>van</strong> uitgaan dat het time<br />

frame <strong>van</strong> <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n ongeveer <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1995 beslaat.<br />

3.1.2 De resultaten<br />

Op basis <strong>van</strong> het voorgaan<strong>de</strong> kunnen we <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en in Rotterdam op vier<br />

<strong>de</strong>linquentie-indices vergelijken:<br />

1. aantal HKD-verdachten per 1000 jongeren (HKD-politieregistratie)<br />

2. aantal JZP-verdachten per 1000 jongeren (JZP-politieregistratie)<br />

3. mate waarin jongeren ernstige <strong>de</strong>licten rapporteren (zelfrapportageon<strong>de</strong>rzoek)<br />

8 Een an<strong>de</strong>re, belangrijke overweging voor het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze meting is, dat <strong>de</strong> scores<br />

op <strong>de</strong>ze schaal in geografische zin niet wor<strong>de</strong>n vertekend door <strong>de</strong> neiging <strong>van</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />

om sociaal gewenste antwoor<strong>de</strong>n te geven.


94<br />

Ben Rovers<br />

4. mate waarin jongeren politiecontacten rapporteren (zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek).<br />

Met behulp <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze indices kan een rangor<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt naar <strong>de</strong> mate waarin ze te maken hebben met jongeren die crimineel<br />

gedrag vertonen. Door <strong>de</strong> vier rangor<strong>de</strong>s met elkaar te vergelijken, kunnen we<br />

zien of <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> beschrijvingen overeenkomen.<br />

Tabel 1 Vergelijking <strong>van</strong> <strong>de</strong>linquentie-indices (rangor<strong>de</strong>-correlaties)<br />

HKD-verdachten<br />

Aantal per 1000<br />

jongeren<br />

JZP-verdachten<br />

Aantal per 1000<br />

jongeren<br />

Zelfrapporteren<strong>de</strong> <strong>de</strong>linquenten JZPverdachten<br />

ernstige <strong>de</strong>licten politiecontacten<br />

.56**<br />

(n=39)<br />

.45**<br />

(n=39)<br />

.38*<br />

(n=39)<br />

aantal/1000<br />

jongeren<br />

.82**<br />

(n=50)<br />

.44**<br />

(n=39) -<br />

* - Significantieniveau ≤ .05, ** - Significantieniveau ≤ .01 (tweezijdig)<br />

In tabel 1 zijn <strong>de</strong>ze rangor<strong>de</strong>correlaties weergegeven. We zien enkele interessante<br />

resultaten. Opvallend is <strong>de</strong> sterke overeenkomst tussen <strong>de</strong> twee<br />

politieregistraties. Ofschoon het hier om twee aparte registraties gaat, die<br />

bovendien op uiteenlopen<strong>de</strong> wijzen zijn gevuld, blijken ze <strong>de</strong> geografische<br />

spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten over <strong>buurt</strong>en op bijna i<strong>de</strong>ntieke wijze te beschrijven<br />

(rs = .82). De samenhang tussen enerzijds <strong>de</strong> beschrijvingen op basis<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> politieregistraties en an<strong>de</strong>rzijds <strong>de</strong> beschrijvingen op basis <strong>van</strong> het<br />

zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek laten een aanzienlijk min<strong>de</strong>r sterke samenhang zien<br />

(.38 < rs < .56). Niettemin is sprake <strong>van</strong> een matige tot re<strong>de</strong>lijk sterke<br />

samenhang. Opvallend is ook dat <strong>de</strong> beschrijvingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> politieregistraties<br />

sterker samenhangen met het aantal gerapporteer<strong>de</strong> (ernstige) <strong>de</strong>licten dan met<br />

het aantal gerapporteer<strong>de</strong> politiecontacten. Je zou het omgekeer<strong>de</strong> verwachten.<br />

Wellicht dat <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> laatste meting (politiecontacten) te<br />

wensen overlaat. Deze is, in tegenstelling tot het aantal gerapporteer<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten,<br />

enkelvoudig geïndiceerd.<br />

In <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en rond het centrum komen naar verhouding <strong>de</strong> meeste jongeren in<br />

aanraking met <strong>de</strong> politie. Het gaat vooral om <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>, ten <strong>de</strong>le gerenoveer<strong>de</strong>,<br />

stads<strong>buurt</strong>en in Noord, West en Oud-Zuid. Het percentage jongeren dat hier in


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 95<br />

aanraking komt met <strong>de</strong> politie ligt gemid<strong>de</strong>ld twee keer zo hoog als el<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong><br />

stad. De spreiding <strong>van</strong> respon<strong>de</strong>nten die ernstige <strong>de</strong>licten hebben gerapporteerd<br />

wijkt in zoverre af, dat bij <strong>de</strong>ze groep een grotere concentratie in <strong>buurt</strong>en in<br />

Rotterdam-Zuid is waar te nemen. Echter, op hoofdlijnen zien we ook bij <strong>de</strong>ze<br />

meting hetzelf<strong>de</strong> patroon: oververtegenwoordiging <strong>van</strong> jongeren uit <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en rond het centrum.<br />

Welke conclusies kunnen we trekken uit <strong>de</strong>ze bevindingen? We moeten in <strong>de</strong><br />

eerste plaats constateren dat <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> metingen niet i<strong>de</strong>ntiek zijn voor<br />

wat betreft <strong>de</strong> leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>linquenten, het type <strong>de</strong>licten, <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> waarop<br />

<strong>de</strong> meting betrekking heeft, et cetera. Deze verschillen bepalen wellicht voor<br />

een <strong>de</strong>el <strong>de</strong> discrepanties tussen <strong>de</strong> bronnen. Het lijkt er echter op dat <strong>de</strong>ze<br />

<strong>invloed</strong> niet heel groot is, want <strong>de</strong> beschrijvingen op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> JZP- en <strong>de</strong><br />

HKD-verdachtenregistratie vertonen een sterke overeenkomst, ondanks een<br />

verschil in populatie (first offen<strong>de</strong>rs versus recidivisten), een verschil in<br />

<strong>de</strong>licten (lichte versus ernstige <strong>de</strong>licten), een verschil in leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> verdachten<br />

(JZP-verdachten zijn gemid<strong>de</strong>ld enkele jaren jonger) en een verschil in<br />

tijdvak waarop <strong>de</strong> respectieve metingen betrekking hebben (1991-1992 versus<br />

1991-1994). Het ligt niet voor <strong>de</strong> hand <strong>de</strong> sterke overeenkomst tussen <strong>de</strong> twee<br />

politieregistraties toe te schrijven aan een gemeenschappelijke vertekeningsfactor<br />

(politieblad), omdat <strong>de</strong> meeste JZP-verdachten niet door toedoen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

politie in <strong>de</strong> registratie terecht zijn gekomen; het gaat in het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

gevallen om verdachten die op heterdaad zijn betrapt bij een winkeldiefstal. Op<br />

<strong>de</strong> selectie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze groep heeft <strong>de</strong> politie dus geen <strong>invloed</strong> kunnen uitoefenen.<br />

Niettemin is <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze groep bijna i<strong>de</strong>ntiek aan <strong>de</strong><br />

spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep verdachten die <strong>de</strong> politie wel door eigen activiteit op het<br />

spoor is gekomen (HKD-verdachten). We mogen daarom enig vertrouwen<br />

hebben in <strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> dit empirisch materiaal. De geringere samenhang<br />

tussen <strong>de</strong> politieregistraties en <strong>de</strong> zelfrapportage-gegevens laat zich niet 1-2-3<br />

verklaren. Mogelijk speelt hier het leeftijdsverschil wel een grote rol: <strong>de</strong><br />

respon<strong>de</strong>nten in het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek hebben gerapporteerd over<br />

<strong>de</strong>licten die ze tot en met hun twaalf<strong>de</strong>/<strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> jaar gepleegd hebben, terwijl<br />

<strong>de</strong> meeste jongeren in <strong>de</strong> politieregistraties (veel) ou<strong>de</strong>r dan twaalf waren toen<br />

ze verdacht wer<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het plegen <strong>van</strong> een misdrijf.<br />

3.2 Samenhang tussen <strong>buurt</strong>kenmerken en <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten<br />

Hiervoor hebben we vastgesteld dat met name in <strong>de</strong> Amerikaanse literatuur<br />

veelvuldig een samenhang is gevon<strong>de</strong>n tussen sociale <strong>de</strong>sorganisatie in een<br />

<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten. Het gaat in het bijzon<strong>de</strong>r om<br />

<strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken: economische <strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit,


96<br />

Ben Rovers<br />

verhuismobiliteit, bewoningsdichtheid, hoogbouw, problemen in huishou<strong>de</strong>ns<br />

(gezinscohesie) en gebrekkige sociale cohesie in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. 9<br />

In <strong>de</strong>ze paragraaf on<strong>de</strong>rzoeken we in hoeverre <strong>de</strong>ze samenhangen ook in een<br />

Ne<strong>de</strong>rlandse context wor<strong>de</strong>n aangetroffen. Aan het rijtje <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

wor<strong>de</strong>n drie <strong>de</strong>mografische controlevariabelen toegevoegd. Het gaat om (1) het<br />

aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking, (2) het aantal leerlingen dat in een <strong>buurt</strong><br />

voortgezet on<strong>de</strong>rwijs volgt en (3) <strong>de</strong> verhouding tussen jongens en meisjes in<br />

<strong>de</strong> populatie jongeren. Elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze variabelen kan wor<strong>de</strong>n beschouwd als een<br />

gelegenheidsbevor<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> factor. Om <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> sociaal-structurele <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

vast te kunnen stellen, moeten we voor <strong>de</strong>ze factoren controleren.<br />

3.2.1 De meting <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

Voor <strong>de</strong> meting <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken is gebruik gemaakt <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

bronnen. Tabel 2 toont <strong>de</strong> kenmerken, hun indicatoren, <strong>de</strong> toegepaste<br />

meettechniek en <strong>de</strong> bronnen. De variabele ‘problemen in gezinnen’ is een<br />

bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> het <strong>buurt</strong>kenmerk ‘gebrekkige gezinscohesie’. De operationalisering<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> variabele ‘gebrekkige <strong>buurt</strong>cohesie’ moet ook als een<br />

bena<strong>de</strong>ring wor<strong>de</strong>n gezien. De argumentatie achter <strong>de</strong>ze operationalisering is,<br />

dat gebrekkige sociale cohesie kan wor<strong>de</strong>n afgeleid uit het aantal conflicten<br />

tussen mensen en uit <strong>de</strong> mate waarin ze in staat zijn gerezen problemen<br />

on<strong>de</strong>rling op te lossen. Het aantal meldingen naar <strong>de</strong> politie betreffen<strong>de</strong><br />

onenigheid op straat en burengerucht/geluidsoverlast is tegelijkertijd een<br />

indicatie <strong>van</strong> het aantal conflicten dat zich voordoet alsme<strong>de</strong> een indicatie <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> mate waarin mensen als oplossingsstrategie kiezen voor een beroep op een<br />

formeel controlemechanisme (<strong>de</strong> politie). Aldus kunnen <strong>de</strong>ze meldingen wor<strong>de</strong>n<br />

beschouwd als indicatief voor het gebrek aan sociale cohesie in een <strong>buurt</strong>.<br />

De aanwezigheid <strong>van</strong> zwervers, drugverslaaf<strong>de</strong>n en dronkaards geeft een<br />

aanvullen<strong>de</strong> indicatie voor het gebrek aan sociale controle. 10<br />

9<br />

Alle kenmerken zijn zo gespecificeerd dat het verband met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong><br />

jeugd<strong>de</strong>linquenten positief is.<br />

10<br />

Een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> gegevens is beschikbaar gesteld door <strong>de</strong> Rotterdamse GGD en is<br />

afkomstig uit het Rotterdams Epi<strong>de</strong>miologisch Buurtkenmerken Systeem (REBUS).<br />

Zie: Van Oers et al. (1998, 1993). Bij enkele metingen is gebruik gemaakt <strong>van</strong><br />

gegevens uit <strong>de</strong> Rotterdamse Omnibusenquête (optelling <strong>van</strong> gegevens over 1987-<br />

1991 <strong>van</strong>wege geringe N per jaar).


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 97<br />

Tabel 2 Beschrijving <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>variabelen (M=gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>/SD=standaard<strong>de</strong>viatie)<br />

(tabel over 2 pagina’s ver<strong>de</strong>eld)<br />

Kenmerk: indicatoren: meting: bronnen:<br />

Economische<br />

Deprivatie<br />

Culturele<br />

heterogeniteit<br />

verhuismobiliteit<br />

bewoningsdichtheid<br />

1- % werklozen in<br />

beroepsbevolking (20-65 jaar)<br />

2- % ABW/RWW uitkeringen in<br />

beroepsbevolking<br />

3- % beroepsbevolking met als<br />

hoogste opleiding LO<br />

4- in<strong>de</strong>x <strong>van</strong> bevolkingsgroepen<br />

naar aantal en relatieve grootte<br />

op basis <strong>van</strong> Blau's in<strong>de</strong>x<br />

5- inter<strong>buurt</strong> verhuisbewegingen;<br />

vestiging <strong>van</strong>uit en vertrek naar<br />

an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en/gemeenten<br />

6- % huishou<strong>de</strong>ns met 5 of meer<br />

personen<br />

7- gemid<strong>de</strong>ld aantal personen per<br />

kamer<br />

8- gemid<strong>de</strong>ld aantal personen per<br />

wooneenheid<br />

Hoogbouw 9- % woningen op vier<strong>de</strong> of<br />

hogere woonlaag<br />

problemen in<br />

huishou<strong>de</strong>ns<br />

10- meldingen bij politie mbt<br />

onenigheid binnen/10.000 inw.<br />

11- % inwoners met als goed<br />

ervaren gezondheid<br />

12- % inwoners met psychosociale<br />

problemen<br />

13- contacten soc.<br />

raadslie<strong>de</strong>n/10.000 inw.<br />

mid<strong>de</strong>ls<br />

componentscore<br />

factorladingen: .95,<br />

.96, .72<br />

eigenvalue: 2.34;<br />

R 2 = .78<br />

1-Spi 2 ; pi = fractie<br />

<strong>van</strong> ie<strong>de</strong>re groep in<br />

<strong>de</strong> populatie<br />

M .24/SD .18<br />

gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>van</strong><br />

vestiging en vertrek<br />

(% <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking)<br />

M .12/SD .04<br />

mid<strong>de</strong>ls<br />

componentscore<br />

factorladingen: .89,<br />

.94, .89<br />

eigenvalue: 2.46;<br />

R 2 = .82<br />

- (M .09/SD .10) REBUS<br />

mid<strong>de</strong>ls<br />

componentscore<br />

factorladingen:.83, -<br />

.74, .68, .82<br />

eigenvalue: 2.37;<br />

R 2 = .59<br />

1: arbeidsbureau<br />

2: sociale dienst<br />

3: omnibusenquête<br />

bevolkingsstatistiek<br />

bevolkingsstatistiek<br />

bevolkingsstatistiek<br />

10: meldkamer<br />

politie<br />

11,12:omnibusenquête<br />

13:<br />

sociaalraadslie<strong>de</strong>n


98<br />

Ben Rovers<br />

Kenmerk: indicatoren: meting: bronnen:<br />

Gebrekkige<br />

sociale<br />

cohesie<br />

14- overlastmeldingen zwervers,junks,<br />

dronkaards/10.000<br />

inw.<br />

15- meldingen <strong>van</strong> onenigheid op<br />

straat/10.000 inw.<br />

16- meldingen <strong>van</strong> burengerucht,<br />

geluidsoverlast/10.000 inw.<br />

Jeugdige inw. 17- jongeren <strong>van</strong> 10 tot 20 jaar<br />

als % <strong>van</strong> bevolking in <strong>buurt</strong><br />

leerl. op VO 18- leerlingen op VO-scholen (in<br />

<strong>buurt</strong>) als % <strong>van</strong> bevolking<br />

m/v-verhouding<br />

19- % jongens minus % meisjes<br />

in groep inw. 10-20 jr.<br />

mid<strong>de</strong>ls<br />

componentscore<br />

factorladingen: .87,<br />

.94, .81<br />

eigenvalue: 2.30; R 2<br />

= .77<br />

meldkamer politie<br />

M .10/SD .02 bevolkingsstatistiek<br />

M .06/SD .08 REBUS<br />

M .02/SD .04 REBUS<br />

3.2.2 De resultaten<br />

In tabel 3 zijn <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken gerelateerd aan <strong>de</strong> drie <strong>de</strong>linquentie-indices.<br />

Het gaat om bivariate verban<strong>de</strong>n. De mate waarin jongeren uit een <strong>buurt</strong> crimineel<br />

gedrag vertonen blijkt, zoals verwacht, samen te hangen met een groot<br />

aantal <strong>van</strong> <strong>de</strong> hier genoem<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken. Vijf kenmerken vertonen een<br />

significante samenhang met elke <strong>de</strong>linquentie-in<strong>de</strong>x. Het gaat om economische<br />

<strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit, problemen in huishou<strong>de</strong>ns, gebrek aan<br />

sociale cohesie en het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking. Enkele <strong>buurt</strong>kenmerken,<br />

zoals verhuismobiliteit, bewoningsdichtheid en <strong>de</strong> aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> hoogbouw, laten een wisselend resultaat zien. Twee <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie controlevariabelen<br />

blijken geen samenhang te vertonen met <strong>de</strong> mate waarin jongeren<br />

crimineel gedrag vertonen.<br />

Deze bevindingen bevestigen <strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> het Amerikaanse on<strong>de</strong>rzoek,<br />

maar er zit een ad<strong>de</strong>rtje on<strong>de</strong>r het gras. De diverse <strong>buurt</strong>kenmerken blijken<br />

on<strong>de</strong>rling zeer sterk te correleren, zodat <strong>de</strong> vraag moet wor<strong>de</strong>n gesteld of ze<br />

niet naar <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> theoretische dimensie verwijzen. De sterke correlaties maken<br />

het bovendien onmogelijk <strong>de</strong> afzon<strong>de</strong>rlijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

in een multivariate analyse te toetsen (als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> multicollineariteit die<br />

dan optreedt). Als oplossing is hier gekozen voor het samenvoegen <strong>van</strong> enkele<br />

variabelen. De variabelen ‘economische <strong>de</strong>privatie’ en ‘problemen in gezinnen’<br />

zijn samengevoegd tot een dimensie ‘economische <strong>de</strong>privatie’. De variabelen<br />

‘verhuismobiliteit’ en ‘gebrek aan sociale cohesie’ zijn samengevoegd tot een<br />

dimensie ‘gebrekkige sociale controle’. De variabele ‘culturele heterogeniteit’<br />

wordt buiten <strong>de</strong> analyse gehou<strong>de</strong>n, omdat <strong>de</strong>ze variabele zowel in <strong>de</strong>


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 99<br />

<strong>de</strong>privatie- als in <strong>de</strong> sociale-controledimensie past en er voor zorgt dat bei<strong>de</strong><br />

dimensies weer collineair wor<strong>de</strong>n. De variabele bewoningsdichtheid blijkt zeer<br />

sterk samen te hangen met het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking. Gelet op<br />

<strong>de</strong> prestaties <strong>van</strong> bei<strong>de</strong> variabelen in <strong>de</strong> bivariate analyse en rekening hou<strong>de</strong>nd<br />

met <strong>de</strong> ondui<strong>de</strong>lijke theoretische status <strong>van</strong> <strong>de</strong> eerste variabele, is ervoor gekozen<br />

alleen <strong>de</strong> variabele ‘aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking’ (als controlevariabele)<br />

in <strong>de</strong> multivariate analyse op te nemen. Dit betekent dat het aantal<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken is teruggebracht tot drie: economische <strong>de</strong>privatie, gebrekkige<br />

sociale controle en aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking.<br />

Tabel 3 Correlaties tussen <strong>de</strong>linquentie-indices en <strong>buurt</strong>kenmerken (bivariaat)<br />

Buurtkenmerken<br />

Economische <strong>de</strong>privatie<br />

culturele heterogeniteit<br />

verhuismobiliteit<br />

bewoningsdichtheid<br />

hoogbouw<br />

problemen in huishou<strong>de</strong>ns<br />

gebrek aan sociale cohesie<br />

aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in bevolking<br />

leerlingen op VO<br />

m/v-verhouding jeugd<br />

gerapporteer<strong>de</strong><br />

ernstige <strong>de</strong>licten<br />

<strong>de</strong>linquentie-indices #<br />

aantal<br />

HKD-verdachten<br />

39 51 50<br />

.60**<br />

.49**<br />

.59**<br />

.26<br />

-.39**<br />

.53**<br />

.61**<br />

.35*<br />

-.30<br />

-.19<br />

.80**<br />

.69**<br />

.39**<br />

.50**<br />

-.24<br />

.77**<br />

.48**<br />

.59**<br />

-.03<br />

-.10<br />

* - Significantieniveau ≤ .05, ** - Significantieniveau ≤ .01 (tweezijdig)<br />

# aantal verdachten is gestandaardiseerd per 1000 inwoners <strong>van</strong> 10-20 jaar in <strong>buurt</strong><br />

aantal<br />

JZP-verdachten<br />

.69**<br />

.57**<br />

.23<br />

.59**<br />

-.24<br />

.68**<br />

.43**<br />

.65**<br />

-.18<br />

-.09<br />

In tabel 4 zijn <strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> multivariate regressie-analyses weergegeven.<br />

Het resultaat blijkt enigszins diffuus. Economische <strong>de</strong>privatie blijkt in<br />

twee <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie gevallen significant samen te hangen met <strong>de</strong> aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten (gebaseerd op verdachtengegevens). De an<strong>de</strong>re twee<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken blijken in twee <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie gevallen juist niet samen te hangen<br />

met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten. Deze samenhangen verdwijnen<br />

dus wanneer gecontroleerd wordt voor <strong>de</strong> economische <strong>de</strong>privatie in een <strong>buurt</strong>.<br />

Echter, bij <strong>de</strong> zelfrapportage-gegevens verdwijnt juist <strong>de</strong> samenhang tussen<br />

economische <strong>de</strong>privatie en het rapporteren <strong>van</strong> ernstige <strong>de</strong>licten wanneer<br />

gecontroleerd wordt voor het gebrek aan sociale controle in een <strong>buurt</strong>. We<br />

zullen <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken voorlopig het voor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> twijfel gunnen en


100 Ben Rovers<br />

vooralsnog er<strong>van</strong> uitgaan dat ze alle drie mogelijk <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />

individuele variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Om dit te beoor<strong>de</strong>len<br />

wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf enkele multi-level-analyses uitgevoerd.<br />

Tabel 4 Geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten naar <strong>buurt</strong>kenmerken;<br />

multivariate regressie-analyses (bèta's en significantie)<br />

Onafhankelijke<br />

variabelen<br />

gerapporteer<strong>de</strong><br />

ernstige <strong>de</strong>licten<br />

afhankelijke variabelen #<br />

aantal<br />

HKD-verdachten<br />

aantal<br />

JZP-verdachten<br />

economische <strong>de</strong>privatie .39 .72** .49*<br />

gebrek aan sociale controle<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren/bevolking<br />

.42* -.06 -.09<br />

-.12 .20 .44**<br />

R 2 / (N) .47 (35) .67 (49) .62 (48)<br />

* - Significantieniveau ≤ .05, ** - Significantieniveau ≤ .01 (tweezijdig)<br />

# = aantal verdachten gestandaardiseerd per 1000 inwoners <strong>van</strong> 10-20 jaar in <strong>buurt</strong><br />

4. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong><br />

jongeren<br />

4.1 Multi-level-mo<strong>de</strong>llen<br />

De Multi-level-mo<strong>de</strong>llen die sinds een jaar of tien grote populariteit genieten,<br />

maken het mogelijk data op verschillen<strong>de</strong> niveaus (geneste data) gelijktijdig en<br />

a<strong>de</strong>quaat te analyseren. Ze bie<strong>de</strong>n in dit opzicht grote voor<strong>de</strong>len ten opzichte<br />

<strong>van</strong> meer traditionele technieken. 11 Hier een korte introductie <strong>van</strong> <strong>de</strong> metho<strong>de</strong>.<br />

Een analyse met twee niveaus, bijvoorbeeld individuen en <strong>buurt</strong>en, wordt in<br />

twee stappen uitgevoerd. Eerst wordt op niveau-1 <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> geschat <strong>van</strong> een<br />

11 Zie samenvatten<strong>de</strong> bespreking in Rovers (1997: 170-174). Gespecialiseer<strong>de</strong> multilevelliteratuur<br />

is te vin<strong>de</strong>n bij on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re Boyd en Iversen (1979), Bryk en<br />

Rau<strong>de</strong>nbush (1988, 1992), Hox (1995), Goldstein (1995), Van <strong>de</strong>n Ee<strong>de</strong>n et al. (1990)<br />

en Hüttner en Van <strong>de</strong>n Ee<strong>de</strong>n (1995).


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 101<br />

onafhankelijke individuele variabele, bijvoorbeeld SES, op een afhankelijke<br />

variabele, bijvoorbeeld aantal gepleeg<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten. Laten we even uitgaan <strong>van</strong><br />

een regressiemo<strong>de</strong>l. Het uitgangspunt is nu dat <strong>de</strong> parameters <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

schatting, het intercept (ß0) en <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt voor SES (ß1), per <strong>buurt</strong><br />

kunnen variëren. Deze parameters <strong>van</strong> niveau-1 zijn dan ook <strong>de</strong> afhankelijke<br />

variabelen op niveau-2 (het <strong>buurt</strong>niveau). ß0 staat op dit niveau voor het<br />

gemid<strong>de</strong>ld aantal gepleeg<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten in een <strong>buurt</strong> en ß1 voor <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />

relatie tussen (individuele) SES en aantal gepleeg<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten. Nu wordt getracht<br />

met behulp <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>de</strong> eventuele <strong>buurt</strong>verschillen tussen ß0 en ß1<br />

te verklaren. Merk hierbij op, dat verschillen in ß0 een direct contextueel effect<br />

indiceren, terwijl verschillen in ß1 een interactie-effect indiceren. De analyse op<br />

het <strong>buurt</strong>niveau is niet gelijk aan een traditionele ecologische regressie-analyse,<br />

omdat niet <strong>de</strong> totale variantie wordt verklaard, maar alleen <strong>de</strong> variantie tussen<br />

<strong>buurt</strong>en. De variantie binnen <strong>buurt</strong>en kan op het <strong>buurt</strong>niveau niet wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard. 12<br />

Het is mogelijk verschillen<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>llen te specificeren. In <strong>de</strong> analyses die hierna<br />

volgen, zal ik twee mo<strong>de</strong>llen presenteren. Het eerste mo<strong>de</strong>l is een mo<strong>de</strong>l<br />

zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren. Dit levert een variantie-analyse op waarmee kan<br />

wor<strong>de</strong>n vastgesteld in welke mate <strong>de</strong> variantie in scores op <strong>de</strong> afhankelijke<br />

variabele (crimineel gedrag) kan wor<strong>de</strong>n toegeschreven aan verschillen binnen<br />

respectievelijk tussen <strong>buurt</strong>en. Dit gebeurt door <strong>de</strong> totale variantie op te <strong>de</strong>len<br />

in een percentage tussen-<strong>buurt</strong>variantie en een percentage binnen-<strong>buurt</strong>variantie.<br />

Deze analyse geeft ons een indicatie <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken bij<br />

<strong>de</strong> verklaring <strong>van</strong> crimineel gedrag. Het twee<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>l is een volledig gespecificeerd<br />

multi-level-mo<strong>de</strong>l. Dat wil zeggen dat zowel op individueel als op<br />

<strong>buurt</strong>niveau verklaren<strong>de</strong> factoren zijn gespecificeerd. De verklaren<strong>de</strong> factoren<br />

op <strong>buurt</strong>niveau zijn <strong>de</strong> drie hiervoor genoem<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken.<br />

4.2 Resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> toetsing<br />

4.2.1 Enkele mo<strong>de</strong>llen zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren<br />

Om een indruk te krijgen <strong>van</strong> het relatieve belang <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken,<br />

specificeren we eerst Multi-level-mo<strong>de</strong>llen zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren. In<br />

tabel 5 zijn voor ie<strong>de</strong>re bron (het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek en <strong>de</strong> twee politieregistraties)<br />

enkele <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>llen gespecificeerd. Het intercept geeft in<br />

<strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>llen <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> score per <strong>buurt</strong> op <strong>de</strong> afhankelijke variabele. 13<br />

12 In het voorbeeld wordt gesproken over een regressie-mo<strong>de</strong>l. Het is ook mogelijk<br />

an<strong>de</strong>re mo<strong>de</strong>llen in een multi-levelanalyse te gebruiken. Zie Goldstein (1995).<br />

13 In een aantal gevallen is gewerkt met getransformeer<strong>de</strong> variabelen om lineaire parameters<br />

te kunnen schatten. Bij dichotome variabelen gaat het om een logodds-transformatie,<br />

bij telvariabelen gaat het om een log-transformatie. De scores op <strong>de</strong> variabele


102 Ben Rovers<br />

Bij getransformeer<strong>de</strong> variabelen is <strong>de</strong> score op <strong>de</strong> oorspronkelijke variabele<br />

tussen haakjes weergegeven. Daarnaast is berekend welk <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> variantie<br />

in <strong>de</strong> scores tussen individuen optreedt (δ 2 ;percentage binnen-<strong>buurt</strong>variantie) en<br />

welk <strong>de</strong>el tussen <strong>buurt</strong>en optreedt (τ 00 ;percentage tussen-<strong>buurt</strong>variantie). Dit is<br />

<strong>de</strong> belangrijkste informatie in <strong>de</strong>ze tabel. De analyses hebben betrekking op een<br />

wisselend aantal individuen (afhankelijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> gebruikte bron). Het aantal<br />

<strong>buurt</strong>en in <strong>de</strong> analyses bedraagt telkens 54.<br />

In het eerste <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> tabel wor<strong>de</strong>n twee afhankelijke variabelen uit het<br />

zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek gepresenteerd, het rapporteren <strong>van</strong> ernstige <strong>de</strong>licten<br />

en het rapporteren <strong>van</strong> politiecontacten. De analyses laten zien dat het<br />

overgrote <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> variantie in <strong>de</strong> scores op <strong>de</strong>ze variabelen optreedt tussen<br />

individuen; <strong>de</strong> percentages binnen-<strong>buurt</strong>variantie bedragen respectievelijk 97.5<br />

en 99.2 procent. Dit betekent dat <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> individuele scores rond <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>n <strong>de</strong>rmate groot is, dat er nauwelijks sprake is <strong>van</strong> homogeniteit<br />

binnen <strong>buurt</strong>en. Dit impliceert dat er op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> nauwelijks<br />

iets te verklaren valt, omdat <strong>de</strong> variatie in scores vooral tussen individuen<br />

optreedt (<strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>variantie is in bei<strong>de</strong> gevallen uiterst marginaal:<br />

respectievelijk 2.5 en 0.8 procent).<br />

In het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> tabel wor<strong>de</strong>n enkele afhankelijke variabelen uit <strong>de</strong><br />

HKD-registratie weergegeven, zoals het aantal (bekend gewor<strong>de</strong>n) <strong>de</strong>licten <strong>van</strong><br />

een verdachte, het type <strong>de</strong>licten waarvoor hij geverbaliseerd is en <strong>de</strong> leeftijd bij<br />

het eerste <strong>de</strong>lict (proces-verbaal; pv). 14 Vijf <strong>van</strong> <strong>de</strong> zes variabelen laten zich<br />

nauwelijks op het niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en verklaren, <strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>varianties<br />

komen hier niet boven <strong>de</strong> 1.4 procent. Alleen bij het aantal <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> verdachten<br />

zien we dat bijna een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie in <strong>de</strong> scores kan wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard op het niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en. Bij <strong>de</strong>ze variabele is dus sprake <strong>van</strong> een<br />

behoorlijk <strong>buurt</strong>effect.<br />

‘gerapporteer<strong>de</strong> ernstige <strong>de</strong>licten’ zijn bovendien gecorrigeerd voor vertekening door<br />

sociale gewenstheid.<br />

14 Het type <strong>de</strong>licten is telkens uitgewerkt als een dichotomie met <strong>de</strong> score 1 als <strong>de</strong><br />

meer<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> processen-verbaal <strong>van</strong> een bepaald type is.


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 103<br />

Tabel 5 Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op variaties in crimineel gedrag (multilevel<br />

mo<strong>de</strong>llen zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren)<br />

Afhankelijke variabelen<br />

Rapporteren<br />

ernstige<br />

<strong>de</strong>licten<br />

Rapporteren<br />

Politiecontacten<br />

N1/N2 intercept se t-waar<strong>de</strong><br />

3466<br />

54<br />

3466<br />

54<br />

aantal <strong>de</strong>licten 4526<br />

54<br />

> 50% <strong>de</strong>licten:<br />

gewelddadig<br />

vermogen<br />

> 50% <strong>de</strong>licten:<br />

geweld<br />

> 50% <strong>de</strong>licten:<br />

vermogen<br />

> 50% <strong>de</strong>licten:<br />

<strong>van</strong>dalisme<br />

leeftijd bij<br />

eerste <strong>de</strong>lict<br />

(pv)<br />

4526<br />

54<br />

4526<br />

54<br />

4526<br />

54<br />

4526<br />

54<br />

4526<br />

54<br />

aantal <strong>de</strong>licten 2603<br />

54<br />

leeftijd bij<br />

eerste <strong>de</strong>lict<br />

2603<br />

54<br />

2.74<br />

(.84)<br />

-2.17<br />

(.10)<br />

1.39<br />

(4.02)<br />

-3.14<br />

(.04)<br />

-2.15<br />

(.10)<br />

.03<br />

(.49)<br />

-3.53<br />

(.03)<br />

s 2<br />

zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek<br />

.03<br />

1<br />

.07<br />

3<br />

87.3 1.10<br />

(97.5%)<br />

-29.8 12.06<br />

(99.2%)<br />

HKD-verdachten<br />

.04 36.6 .24<br />

(77%)<br />

.08 -39.2 26.04<br />

(99.9%)<br />

.07 -30.1 10.76<br />

(98.9%)<br />

.04 0.6 4.00<br />

(98.9%)<br />

.14 -26.2 30.47<br />

(98.6%)<br />

16.7 .05 339.1 4.62<br />

(98.7%)<br />

.41<br />

(1.51)<br />

N1 = aantal individuen, N2 = aantal <strong>buurt</strong>en<br />

JZP-verdachten<br />

.02 20.2 .69<br />

(99.1%)<br />

13 .10 122.0 6.39<br />

(94%)<br />

t00<br />

.029<br />

(2.5%)<br />

.102<br />

(0.8%)<br />

.07<br />

(23%)<br />

.03<br />

(0.1%)<br />

.12<br />

(1.1%)<br />

.04<br />

(1.1%)<br />

.44<br />

(1.4%)<br />

.06<br />

(1.3%)<br />

.006<br />

(0.9%)<br />

.407<br />

(6%)


104 Ben Rovers<br />

In het on<strong>de</strong>rste <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> tabel wor<strong>de</strong>n twee variabelen uit <strong>de</strong> JZP-registratie<br />

weergegeven. We zien dat het aantal <strong>de</strong>licten per verdachte in tegenstelling tot<br />

<strong>de</strong> HKD-registratie nauwelijks tussen <strong>buurt</strong>en varieert, <strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>variantie<br />

bedraagt min<strong>de</strong>r dan 1 procent. Dit hoeft niet te verbazen, omdat <strong>de</strong> JZPregistratie<br />

hoofdzakelijk uit first offen<strong>de</strong>rs bestaat; er is dus nauwelijks sprake<br />

<strong>van</strong> variatie tussen individuele verdachten, laat staan tussen <strong>buurt</strong>en. Verschillen<br />

tussen <strong>buurt</strong>en qua leeftijd waarop jongeren voor het eerst met <strong>de</strong> JZP in<br />

aanraking komen, kunnen wel, zij het in beperkte mate, wor<strong>de</strong>n toegeschreven<br />

aan kenmerken <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en (<strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>variantie bedraagt 6 procent). Dit<br />

percentage is hoger dan bij <strong>de</strong> HKD-registratie. Ook dit hoeft niet te verbazen,<br />

omdat <strong>de</strong> HKD-registratie qua leeftijd een on<strong>de</strong>rgrens <strong>van</strong> 12 jaar kent:<br />

verdachten jonger dan 12 jaar kunnen niet wor<strong>de</strong>n geverbaliseerd en vervolgd<br />

en komen dus niet in <strong>de</strong>ze registratie voor. Dit betekent dat <strong>de</strong> leeftijdsvariatie<br />

bij <strong>de</strong> ‘instroom’ enigszins beperkt is. De JZP-registratie kent <strong>de</strong>ze beperking<br />

niet.<br />

We kunnen nu vaststellen dat bij 8 <strong>van</strong> <strong>de</strong> 10 on<strong>de</strong>rzochte variabelen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

niet of nauwelijks <strong>van</strong> betekenis is voor het verklaren <strong>van</strong> individuele variaties<br />

in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Het percentage variantie dat tussen <strong>buurt</strong>en<br />

kan wor<strong>de</strong>n verklaard bedraagt in <strong>de</strong>ze gevallen min<strong>de</strong>r dan 3 procent. In één<br />

geval is sprake <strong>van</strong> een marginale betekenis (leeftijd tij<strong>de</strong>ns eerste <strong>de</strong>lict bij<br />

JZP-verdachten) en in één geval is sprake <strong>van</strong> een substantiële betekenis (aantal<br />

<strong>de</strong>licten bij HKD-verdachten). Al met al moeten we conclu<strong>de</strong>ren dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren uitermate beperkt is.<br />

4.2.2 Een volledig gespecificeerd multi-level-mo<strong>de</strong>l<br />

Slechts bij 1 <strong>van</strong> <strong>de</strong> 10 variabelen die we hiervoor on<strong>de</strong>rzocht hebben, blijkt<br />

een substantieel <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> totale variantie toe te schrijven aan <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>buurt</strong>kenmerken. We weten echter nog niet welke <strong>buurt</strong>kenmerken dit zijn. In<br />

<strong>de</strong>ze paragraaf on<strong>de</strong>rzoeken we of <strong>de</strong> drie eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

<strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op het aantal (bekend gewor<strong>de</strong>n) <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> HKD-verdachten.<br />

Hiertoe specificeren we een volledig multi-level-mo<strong>de</strong>l. Dit betekent<br />

dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie <strong>buurt</strong>kenmerken gecorrigeerd wordt voor<br />

verklaren<strong>de</strong> variabelen op individueel niveau. Aangezien we te maken hebben<br />

met gegevens uit een politieregistratie, is het aantal variabelen dat we op individueel<br />

niveau kunnen specificeren beperkt.<br />

Uit regressie-analyses op individueel niveau blijkt dat leeftijd, geslacht en <strong>de</strong><br />

leeftijd bij het eerste proces-verbaal alledrie <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op het aantal<br />

<strong>de</strong>licten <strong>van</strong> een verdachte. Bovendien blijkt dat <strong>de</strong> relaties tussen <strong>de</strong>ze<br />

variabelen per <strong>buurt</strong> significant verschillen. Dit geldt ook voor het gemid<strong>de</strong>ld


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 105<br />

aantal <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> verdachten in een <strong>buurt</strong>. 15 Een en an<strong>de</strong>r impliceert zowel<br />

directe als interactie-effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>.<br />

In tabel 6 is een volledig gespecificeerd multi-level-mo<strong>de</strong>l weergegeven met <strong>de</strong><br />

hiervoor genoem<strong>de</strong> variabelen op individueel en <strong>buurt</strong>niveau. De bèta's (ß0..ß3)<br />

zijn <strong>de</strong> parameters voor <strong>de</strong> individuele factoren (intercept plus effecten <strong>van</strong><br />

geslacht, leeftijd en leeftijd bij eerste proces-verbaal). De gammawaar<strong>de</strong>n (γ.0)<br />

geven het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuele factor per <strong>buurt</strong>. De<br />

gammawaar<strong>de</strong>n (γ.1,γ..2,γ..3) zijn <strong>de</strong> parameters voor <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

(aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking, economische <strong>de</strong>privatie en gebrekkige<br />

sociale controle). Een effect is significant wanneer <strong>de</strong> t-waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

parameter ≥ 1.96 is (p


106 Ben Rovers<br />

Tabel 6 Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op aantal <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> HKD-verdachten (volledig<br />

gespecificeerd multi-levelmo<strong>de</strong>l)<br />

Barometerwaar<strong>de</strong>n Coëfficiënt<br />

<strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten. ß0<br />

gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> in populatie g00<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g01<br />

econ. Deprivatie g02<br />

gebrek aan sociale controle g03<br />

effect <strong>van</strong> geslacht ß1<br />

gemid<strong>de</strong>ld effect per <strong>buurt</strong> g10<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g11<br />

econ. <strong>de</strong>privatie g12<br />

gebrek aan sociale controle g13<br />

effect <strong>van</strong> leeftijd ß2<br />

gemid<strong>de</strong>ld effect per <strong>buurt</strong> g20<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g21<br />

econ. <strong>de</strong>privatie g22<br />

gebrek aan sociale controle g23<br />

effect <strong>van</strong> lft bij 1e <strong>de</strong>lict ß3<br />

gemid<strong>de</strong>ld effect per <strong>buurt</strong> g30<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g31<br />

econ. <strong>de</strong>privatie g32<br />

gebrek aan sociale controle g33<br />

variantie-analyse<br />

<strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten u0<br />

Geslacht u1<br />

Leeftijd u2<br />

leeftijd bij eerste <strong>de</strong>lict u3<br />

1.162<br />

2.315<br />

-0.055<br />

0.042<br />

0.599<br />

4.415<br />

0.055<br />

-0.024<br />

0.337<br />

-0.932<br />

0.032<br />

0.008<br />

-0.337<br />

0.015<br />

-0.000<br />

-0.003<br />

variantie<br />

component<br />

0.038<br />

0.124<br />

0.010<br />

0.009<br />

se<br />

0.029<br />

1.608<br />

0.048<br />

0.037<br />

0.062<br />

3.485<br />

0.108<br />

0.080<br />

0.015<br />

0.858<br />

0.025<br />

0.020<br />

0.014<br />

0.804<br />

0.024<br />

0.018<br />

df c 2<br />

48<br />

48<br />

48<br />

48<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

39.97<br />

1.44<br />

-1.16<br />

1.13<br />

9.63<br />

1.26<br />

0.51<br />

-0.30<br />

21.68<br />

-1.08<br />

1.26<br />

0.43<br />

-23.15<br />

0.01<br />

-0.03<br />

-0.20<br />

350.03<br />

131.81<br />

348.01<br />

490.23<br />

pwaar<strong>de</strong><br />

* conditioneel <strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>: gecorrigeerd voor individuele factoren N-<strong>buurt</strong>en = 54,<br />

N-individuen = 4526<br />

0.000<br />

0.000<br />

0.000<br />

0.000


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 107<br />

5. Samenvatting en discussie<br />

In veel, met name Amerikaans, on<strong>de</strong>rzoek zijn verban<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n tussen<br />

sociaal-structurele <strong>buurt</strong>kenmerken en criminaliteitsverschijnselen. Dit geldt<br />

ook ten aanzien <strong>van</strong> variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Deze samenhangen<br />

doen vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op enigerlei wijze <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> is op <strong>de</strong>ze<br />

variaties. Er is echter ook een alternatieve verklaring <strong>de</strong>nkbaar. Deze stelt dat<br />

<strong>de</strong> verschillen tussen <strong>buurt</strong>en wor<strong>de</strong>n veroorzaakt door het feit dat mensen met<br />

vergelijkbare achtergrondkenmerken in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> wonen. Het zijn <strong>de</strong>ze<br />

individuele achtergrondkenmerken die het gedrag beïnvloe<strong>de</strong>n en die op het<br />

<strong>buurt</strong>niveau samenhangen veroorzaken wanneer sprake is <strong>van</strong> een ongelijke<br />

spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze kenmerken over <strong>buurt</strong>en (ruimtelijke segregatie). Hoe<br />

sterker <strong>de</strong>ze segregatie, <strong>de</strong>s te groter <strong>de</strong> kans dat op <strong>buurt</strong>niveau <strong>de</strong>rgelijke<br />

samenhangen wor<strong>de</strong>n aangetroffen. Deze twee verklaringen zijn in dit hoofdstuk<br />

getoetst.<br />

Het on<strong>de</strong>rzoek is uitgevoerd in drie fasen. In <strong>de</strong> eerste fase is <strong>de</strong> beschrijvingsvraag<br />

geproblematiseerd. Aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> drie bronnen, twee politieregistraties<br />

en een zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek, is een beeld geschetst <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten over <strong>buurt</strong>en in Rotterdam (in <strong>de</strong><br />

perio<strong>de</strong> 1991-1995). De politieregistraties beschrijven <strong>de</strong>ze spreiding op min of<br />

meer i<strong>de</strong>ntieke wijze. Het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek wijkt hier enigszins <strong>van</strong>af,<br />

ofschoon ook <strong>de</strong>ze beschrijving een matige tot re<strong>de</strong>lijke samenhang vertoont<br />

met die <strong>van</strong> <strong>de</strong> politieregistraties. Vooral in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> stads<strong>buurt</strong>en rond het<br />

centrum is het percentage jongeren dat crimineel gedrag vertoont hoger dan in<br />

<strong>de</strong> rest <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad.<br />

In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> fase is on<strong>de</strong>rzocht of <strong>de</strong>ze spreiding, net als in het buitenland,<br />

samenhang vertoont met sociaal-structurele kenmerken <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en, zoals<br />

economische <strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit, verhuismobiliteit, etc. Dit<br />

blijkt in<strong>de</strong>rdaad het geval, hoewel hierbij opgemerkt moet wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken on<strong>de</strong>rling zeer sterk samenhangen. Achter het<br />

gros <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze kenmerken gaan dan ook twee dimensies schuil, een <strong>de</strong>privatiedimensie<br />

en een gebrek-aan-sociale-controle-dimensie. Bei<strong>de</strong> kenmerken<br />

blijken samen te hangen met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in een<br />

<strong>buurt</strong>. Daarnaast blijkt ook het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking samen te<br />

hangen met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten.<br />

In <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> fase is nagegaan of <strong>de</strong>ze drie <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />

individuele variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Dit blijkt niet het geval.<br />

Met behulp <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> bronnen zijn diverse analyses uitgevoerd. Het<br />

resultaat is telkens dat <strong>de</strong> verschillen in crimineel gedrag tussen <strong>buurt</strong>en in<br />

hoofdzaak wor<strong>de</strong>n veroorzaakt door verschillen in <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling.<br />

Als er al sprake is <strong>van</strong> enige <strong>buurt</strong><strong>invloed</strong>, blijkt <strong>de</strong>ze niet toegeschreven te<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> hiervoor genoem<strong>de</strong> drie kenmerken. Dit resultaat mag,<br />

gelet op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> operationaliseringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> afhankelijke variabele


108 Ben Rovers<br />

(variaties in crimineel gedrag) en het gebruik <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> bronnen,<br />

robuust wor<strong>de</strong>n genoemd. Het is common sense om het opgroeien en wonen in<br />

een ‘slechte’ <strong>buurt</strong> (economische <strong>de</strong>privatie, gebrekkige sociale controle) als<br />

oorzaak te noemen voor het ontstaan <strong>van</strong> crimineel gedrag bij jongeren. Het<br />

on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek kan dit beeld niet bevestigen.<br />

Kunnen we een voor <strong>de</strong> hand liggen<strong>de</strong> verklaring vin<strong>de</strong>n voor het feit dat<br />

<strong>buurt</strong>en nauwelijks <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren? Het<br />

antwoord op <strong>de</strong>ze vraag moeten we zoeken in <strong>de</strong> sociale netwerken <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

jongeren. De aanname die ten grondslag ligt aan het veron<strong>de</strong>rstellen <strong>van</strong><br />

<strong>buurt</strong>invloe<strong>de</strong>n is het bestaan <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>gerelateer<strong>de</strong> sociale netwerken. Immers,<br />

een individu zal geen <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n indien hij er nauwelijks<br />

of geen contacten heeft. Deze aanname is echter niet realistisch (meer). De tijd<br />

dat sociale contacten in belangrijke mate via <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> verliepen, ligt inmid<strong>de</strong>ls<br />

achter ons. Wanneer we kijken naar <strong>buurt</strong>en waar relatief veel jongeren <strong>de</strong>licten<br />

rapporteren of waar veel jongeren in aanraking komen met <strong>de</strong> politie, dan<br />

moeten we constateren dat <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en doorgaans wor<strong>de</strong>n gekenmerkt door<br />

een hoge verhuismobiliteit. Dit maakt het zo goed als onmogelijk voor <strong>de</strong>ze<br />

jongeren om een sociaal netwerk via <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op te bouwen. Een an<strong>de</strong>re<br />

indicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> niet-<strong>buurt</strong>gebon<strong>de</strong>n sociale netwerken <strong>van</strong> jongeren kan<br />

wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rgroepen. Het blijkt zel<strong>de</strong>n te<br />

gaan om da<strong>de</strong>rs uit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. De jongeren zijn vaak wel afkomstig uit<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> omgeving (groep <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en). De school en mogelijk ook <strong>de</strong><br />

vrijetijdsbesteding lijken belangrijkere schakels bij het tot stand komen <strong>van</strong><br />

sociale netwerken. Overigens moet hierbij wor<strong>de</strong>n opgemerkt dat het werken<br />

met administratieve <strong>buurt</strong>grenzen, ook al hebben ze een sociale betekenis, een<br />

beperking oplegt aan <strong>de</strong> mogelijkheid om omgevingsinvloe<strong>de</strong>n vast te stellen.<br />

Om <strong>de</strong>ze invloe<strong>de</strong>n goed in beeld te krijgen zou <strong>de</strong> ‘<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>’ (als sociaalruimtelijke<br />

context) voor ie<strong>de</strong>r individu afzon<strong>de</strong>rlijk moeten wor<strong>de</strong>n vastgesteld.<br />

De geografische eenhe<strong>de</strong>n die in dit on<strong>de</strong>rzoek zijn gebruikt, zijn vrij groot.<br />

Het gaat om circa 55 <strong>buurt</strong>en met gemid<strong>de</strong>ld zo'n 10.000 inwoners. Zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

resultaten <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek wellicht an<strong>de</strong>rs zijn geweest wanneer met kleinere<br />

<strong>buurt</strong>en was gewerkt? Het antwoord op <strong>de</strong>ze vraag is waarschijnlijk negatief.<br />

Indien <strong>de</strong> hier gepresenteer<strong>de</strong> ‘netwerk-re<strong>de</strong>nering’ enige geldigheid heeft, en<br />

<strong>de</strong> empirie lijkt dit te bevestigen, dan zou het gebruik <strong>van</strong> kleinere geografische<br />

eenhe<strong>de</strong>n niet meer, maar juist (nog) min<strong>de</strong>r <strong>buurt</strong>effecten laten zien. Immers,<br />

<strong>de</strong> kans dat iemand contacten heeft in een <strong>buurt</strong> met 10.000 inwoners is<br />

(rekenkundig) groter dan in een <strong>buurt</strong> met 1000 inwoners.<br />

Ook <strong>de</strong> leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>linquenten kan een factor <strong>van</strong> betekenis zijn. Het ligt<br />

voor <strong>de</strong> hand dat jongere da<strong>de</strong>rs min<strong>de</strong>r mobiel zijn dan ou<strong>de</strong>re en dus een<br />

groter <strong>de</strong>el <strong>van</strong> hun netwerk in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> hebben. Dit blijkt vooral voor <strong>de</strong><br />

zogenaam<strong>de</strong> 12-minners op te gaan. De overgang naar <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 109<br />

maakt jongeren geografisch aanzienlijk mobieler. Dit geldt in nog sterkere mate<br />

voor <strong>de</strong> 18-plussers; het kunnen beschikken over gemotoriseerd vervoer blijkt<br />

een belangrijke impuls te geven aan <strong>de</strong> geografische mobiliteit. Deze<br />

overgangen (12/13 jaar en 17/18 jaar) zijn terug te vin<strong>de</strong>n in zowel <strong>de</strong> locaties<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>licten (meer <strong>de</strong>licten buiten <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>) als in <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong><br />

da<strong>de</strong>rgroepen (diverser qua geografische herkomst; Rovers 1996). In dit<br />

on<strong>de</strong>rzoek zijn bij geen enkele leeftijdsgroep <strong>de</strong> verwachte <strong>buurt</strong>effecten<br />

aangetroffen; niet bij <strong>de</strong> 12-minners in het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek, niet bij <strong>de</strong><br />

first offen<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> JZP-registratie (gemid<strong>de</strong>ld 13/14 jaar) ook niet bij <strong>de</strong><br />

geverbaliseer<strong>de</strong> HKD-verdachten (gemid<strong>de</strong>ld 16/17 jaar).<br />

Veel on<strong>de</strong>rzoek waarin is vastgesteld of aangenomen dat <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong><br />

<strong>invloed</strong> zijn op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren, heeft plaatsgevon<strong>de</strong>n op het<br />

niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en. We moeten ons echter realiseren dat het te verklaren verschijnsel<br />

een individueel fenomeen is, dat louter door optelling een <strong>buurt</strong>kenmerk<br />

wordt. Door het on<strong>de</strong>rzoek te situeren op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

ontstaan tal <strong>van</strong> theoretische en methodologische beperkingen. On<strong>de</strong>rzoekers<br />

doen er daarom verstandig aan af te dalen naar het niveau waarop het te verklaren<br />

verschijnsel zich bevindt, in dit geval het individuele niveau, en <strong>buurt</strong>en<br />

niet langer te beschouwen als on<strong>de</strong>rzoekseenhe<strong>de</strong>n, maar als kenmerken die<br />

variëren over individuen. Dit maakt het mogelijk schijnverban<strong>de</strong>n op te sporen<br />

en te ont<strong>de</strong>kken wat zich on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ‘oppervlakte’ <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> afspeelt.


110 Ben Rovers<br />

Literatuur<br />

Baldwin, John and A.E. Bottoms (1976). The Urban Criminal: A Study in<br />

Sheffield. London: Travistock<br />

Bonger, W.A. (1938). Over criminele statistiek; Een bijdrage tot haar<br />

geschie<strong>de</strong>nis en haar theorie. Tijdschrift voor Strafrecht, 48(4), pp. 417-469<br />

Boyd, Lawrence H. Jr. and Gudmund R. Iversen (1979). Contextual Analysis:<br />

Concepts and Statistical Techniques. Belmont CA: Wadsworth<br />

Brantingham, Patricia L. and Paul J. Brantingham (1993). No<strong>de</strong>s, Paths and<br />

Edges: Consi<strong>de</strong>rations on the Complexity of Crime and the Physical<br />

Environment. Journal of Environmental Psychology, 13, pp. 3-28<br />

Bryk, A.S. and S.W. Rau<strong>de</strong>nbush (1988). On Heterogeneity of Variance in<br />

Experimental Studies; A Challenge to Conventional Interpretations.<br />

Psychological Bulletin, 104(3), pp. 396-404<br />

Bryk, Anthony S. And Stephen W. Rau<strong>de</strong>nbush (1992). Hierarchical Linear<br />

Mo<strong>de</strong>ls; Applications and Data Analysis Methods. Newbury Park [etc.]: Sage<br />

Burgess, Ernest W. (1925). The Growth of the City. In Park, Robert E., [et al.]<br />

(ed.), The City, pp. 266-293. University of Chicago Press<br />

Bursik, Robert J. Jr. (1988). Social Disorganization and Theories of Crime and<br />

Delinquency: Problems and Prospects. Criminology, 26(4), pp. 519-551<br />

Cohen, L., J. Kluegel and K. Land (1981). Social inequality and predatory<br />

criminal victimization: an exposition and test of a formal theory. American<br />

Sociological Review, 46, pp. 505-524<br />

Cohen, Lawrence E. and Marcus Felson (1979). Social Change and Crime<br />

Rate Trends: A Routine Activity Approach. American Sociological Review,<br />

44, pp. 588-608<br />

Ee<strong>de</strong>n, Pieter <strong>van</strong> <strong>de</strong>n, Joop Hox en Joost Hauer (ed.) (1990). Theory and<br />

Mo<strong>de</strong>l in Multilevel Research: Convergence or divergence?. Amsterdam:<br />

SISWO Publication


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 111<br />

E<strong>van</strong>s, David J., Nicholas R. Fyfe and David T. Herbert (ed.) (1992). Crime,<br />

Policing and Place; Essays in environmental criminology. London/New York:<br />

Routledge<br />

Goldstein, H. (1995). Multilevel Statistical Mo<strong>de</strong>ls. London/New York:<br />

Edward Arnold-Halstead Press<br />

Gove, Walter R., Michael Hughes and Omer R. Galle (1979). Overcrowding<br />

in the Home: An Empirical Investigation of its Possible Pathological<br />

Consequences. American Sociological Review, 44, pp. 59-80<br />

Guerry, A. (1991). Essai sur la Statistique Morale <strong>de</strong> la France. Paris:<br />

Crochard<br />

Hesseling, Rene, B.P. (1992). Using Data on Offen<strong>de</strong>r Mobility in Ecological<br />

Research. Journal of Quantitative Criminology, 8(1), pp. 95-112<br />

Hox, Joop J. (1995). Applied Multilevel Analysis. Amsterdam: TT-Publicaties<br />

Hüttner, Harry J.M. and Pieter <strong>van</strong> <strong>de</strong>n Ee<strong>de</strong>n (1995). The Multilevel Design;<br />

A Gui<strong>de</strong> with an Annotated Bibliography 1980-1993. Westport CT/London:<br />

Greenwood Press<br />

Kerckvoor<strong>de</strong>, J. <strong>van</strong> (1995). Een maat voor het kwaad? Over <strong>de</strong> meting <strong>van</strong><br />

criminaliteit met behulp <strong>van</strong> officiële statistieken en door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> enquêtes.<br />

Leuven: Universitaire Pers<br />

Kesteloot, Chris (1995). La problématique <strong>de</strong> l'integration sociale <strong>de</strong>s jeunes<br />

urbains: une analyse géographique du cas Bruxelles. In Fijnaut, C. [et al.]<br />

(ed.), Changes in Society, Crime and Criminal Justice in Europe (part I), pp.<br />

113-129. Leuven: University Press<br />

Kleemans, E.R. (1996). Strategische misdaadanalyse en ste<strong>de</strong>lijke<br />

criminaliteit. Ensche<strong>de</strong>: IPIT <strong>Universiteit</strong> Twente<br />

Kornhauser, Ruth R. (1978). Social Sources of Delinquency: An Appraisal of<br />

Analytical Mo<strong>de</strong>ls. Chicago/London: University of Chicago Press<br />

Newman, Oscar (1973). Defensible Space: Crime Prevention Through Urban<br />

Design. New York: MacMillan


112 Ben Rovers<br />

Oers, J.A.M., E.H. Prins en A.P.M. <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ven (1988). REBUS: Rotterdams<br />

Epi<strong>de</strong>miologisch Buurtkenmerken Systeem, verkenning en opzet. Rotterdam:<br />

GG&GD<br />

Oers, J.A.M., E. <strong>van</strong> Gilst, H. Garretsen en H. Verbeek (1993). Een gezon<strong>de</strong><br />

kijk op Rotterdam en <strong>de</strong> Rotterdammers. Rotterdam: GG&GD<br />

Quetelet, A. (1829). Recherches statistiques sur le Royaume <strong>de</strong>s Pays Bas.<br />

Bruxelles: Tarlier<br />

Rood-Pijpers, E., B. Rovers, F. <strong>van</strong> Gemert en C. Fijnaut (1995). Preventie<br />

<strong>van</strong> jeugdcriminaliteit in een grote stad. Arnhem: Gouda Quint<br />

Rovers, B. (1995). Spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in ste<strong>de</strong>lijke gebie<strong>de</strong>n: feiten,<br />

verklaringen en problemen. In Rood-Pijpers, E. et al. (ed.), Preventie <strong>van</strong><br />

jeugdcriminaliteit in een grote stad, pp. 9-67. Arnhem: Gouda Quint<br />

Rovers, B. (1996). Criminografie <strong>van</strong> Rotterdam; Jeugdigen en veel<br />

voorkomen<strong>de</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1990-1994 (SI-EUR-reeks <strong>de</strong>el 12).<br />

Rotterdam/Deventer: San<strong>de</strong>rs Intituut/Gouda Quint<br />

Rovers, B. en M. Wouters (1996). De nazaten <strong>van</strong> Pietje Bell; eerste resultaten<br />

<strong>van</strong> een zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek naar regelovertreding on<strong>de</strong>r Rotterdamse<br />

kin<strong>de</strong>ren. Tijdschrift voor Criminologie, 38(1), pp. 21-43<br />

Rovers, B. (1997). De <strong>buurt</strong> een broeinest? Een on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong><br />

<strong>van</strong> woonomgeving op jeugdcriminaliteit. Nijmegen: Ars Aequi Libri<br />

Sampson, Robert J. (1986). Neighborhood Family Structure and the Risk of<br />

Personal Victimization. In Byrne, James M. and Sampson, Robert J. (ed.), The<br />

Social Ecology of Crime, pp. 25-46<br />

Sampson, Robert J. (1987). Does an Intact Family Reduce Burglary Risk for<br />

its Neighbors?. Sociology and Social Research, 71(3), pp. 204-207<br />

Sampson, Robert J. (1993). Linking Time and Place: Dynamic Contextualism<br />

and the Future of Criminological Inquiry. Journal of Research in Crime and<br />

Delinquency, 30(4), pp. 426-444<br />

Shaw, Clifford, R. and Henry D. McKay (1942). Juvenile Delinquency and<br />

Urban Areas; A Study of Rates of Delinquents in Relation to Characteristics of<br />

Local Communities in American Cities. Chicago: University of Chicago Press


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 113<br />

Shaw, Clifford R. and H.D. McKay (1969). Juvenile Delinquency and Urban<br />

Areas; A Study of Rates of Delinquency in Relation to Differential<br />

Characteristics of Local Communities in American Cities. Chicago/London:<br />

University of Chicago Press<br />

Wegen, H.B.R. en D.J.M. <strong>van</strong> <strong>de</strong>r Voordt (1991). Sociale veiligheid en<br />

gebouw<strong>de</strong> omgeving. Theorie, empirie en instrumentontwikkeling<br />

(proefschrift). Delft: Faculteit Bouwkun<strong>de</strong> TUD<br />

Wijngaar<strong>de</strong>n, Jaqueline <strong>van</strong> en Frank Boerman (1997). Criminaliteit in<br />

Nijmegen. Amsterdam: VU<br />

Wikström, Per-Olof (ed.) (1990). Crime and Measures against Crime in the<br />

City. Stockholm: National council for Crime Prevention


114<br />

De auteurs<br />

Over <strong>de</strong> auteurs<br />

Prof. Michael Dear is hoogleraar geografie aan <strong>de</strong> Universty of Southern<br />

California. Hij is tevens directeur <strong>van</strong> het Southern California Studies Center<br />

(SC2). Hij was in april en mei 1998 fellow bij SISWO. Michael Dear heeft<br />

<strong>de</strong> laatste jaren veel over dak-en thuislozen gepubliceerd.<br />

Dr. J. Dekker is als hoofd On<strong>de</strong>rzoek en drs. J. Peen als senior on<strong>de</strong>rzoeker<br />

werkzaam bij <strong>de</strong> Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Amsterdam Centrum<br />

/Oud-West/Noord. Bei<strong>de</strong>n verrichten epi<strong>de</strong>miologische studies naar <strong>de</strong><br />

onbehan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> en behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking en zijn betrokken<br />

bij programmaevaluaties <strong>van</strong> <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>l- en zorgprogramma's <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Geestelijke Gezondheidszorg.<br />

Dr. M.C. Deurloo is universitair hoofdme<strong>de</strong>werker aan <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong><br />

Amsterdam bij <strong>de</strong> faculteit maatschappij- en gedragswetenschappen, af<strong>de</strong>ling<br />

ruimtelijke wetenschappen. Hij is betrokken bij on<strong>de</strong>rzoek op het terrein<br />

<strong>van</strong> verhuisgedrag en woningkeuze, en bij on<strong>de</strong>rzoek op het terrein <strong>van</strong><br />

etnische segregatie. Ver<strong>de</strong>r houdt hij zich bezig met sociaal-ruimtelijke toepassingen<br />

<strong>van</strong> Geografische Informatie Systemen (GIS) en verzorgt hij veel<br />

on<strong>de</strong>rwijs op dat gebied.<br />

Drs. A.L.J. Goethals is werkzaam bij SISWO. Hij is secretaris <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

werkgroep "mathematische geografie en planologie" en publiceert over<br />

sociaal-ruimtelijke aspecten <strong>van</strong> geestelijke gezondheid(szorg).<br />

Drs. P. Gramberg is als assistent in opleiding verbon<strong>de</strong>n aan het Amsterdam<br />

Study Centre for the Metropolitan Environment (AME) <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong><br />

<strong>van</strong> Amsterdam. Hij werkt aan een promotie- on<strong>de</strong>rzoek over schoolcarrieres<br />

<strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> stad.<br />

Prof. dr. S. Musterd is hoogleraar toegepaste geografie en planologie aan <strong>de</strong><br />

<strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam. Hij doet on<strong>de</strong>rzoek op het terrein <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolkingsontwikkeling in en om grote ste<strong>de</strong>n, in het bijzon<strong>de</strong>r gericht op<br />

sociaal-ruimtelijke tegenstellingen en <strong>de</strong> gevolgen daar<strong>van</strong> voor <strong>de</strong><br />

bevolking.<br />

Dr. W.J.M. Ostendorf is als universitair hoofddocent Sociale Geografie verbon<strong>de</strong>n<br />

aan het AME (Amsterdam study centre for the Metropolitan<br />

Environment) <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam. Zijn on<strong>de</strong>rzoek bevindt


De auteurs 115<br />

zich met name op het gebied <strong>van</strong> <strong>de</strong> stadsgeografie en stadsgewesten, in het<br />

bijzon<strong>de</strong>r gericht op <strong>de</strong> bevolking.<br />

Dr. B. Rovers is als postdoc-on<strong>de</strong>rzoeker verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> sectie Strafrecht<br />

en Criminologie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Erasmus <strong>Universiteit</strong> Rotterdam. Hij houdt zich<br />

vooral bezig met on<strong>de</strong>rzoek naar jeugdcriminaliteit, problemen in (grote<br />

stads-)<strong>buurt</strong>en en met methodologische vraagstukken betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> kwaliteit<br />

<strong>van</strong> bronnen in criminaliteitson<strong>de</strong>rzoek.<br />

Dr. S. <strong>de</strong> Vos is als universitair docent verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> faculteit <strong>de</strong>r Maatschappij-<br />

en Gedragswetenschappen, en wel bij Sociale Geografie en Planologie.<br />

Als on<strong>de</strong>rzoeker is hij aangesloten bij het Amsterdam Study Centre for<br />

the Metropolitan Environment (AME). Hij verricht on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoek<br />

naar compositionele effecten en naar segregatie.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!