30.08.2013 Views

de invloed van de buurt - Maatschappijwetenschappen - Universiteit ...

de invloed van de buurt - Maatschappijwetenschappen - Universiteit ...

de invloed van de buurt - Maatschappijwetenschappen - Universiteit ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

DE INVLOED VAN DE BUURT<br />

redactie:<br />

Sako Musterd<br />

Ad Goethals<br />

SISWO-publicatie nr. 404<br />

Amsterdam, SISWO, 1999


Omslag ontwerp: Peter <strong>de</strong> Kroon<br />

ISBN 90-6706-154-9<br />

SISWO/Instituut voor <strong>Maatschappijwetenschappen</strong><br />

Samenwerkingsorgaan voor sociaal-wetenschappelijk on<strong>de</strong>rzoek.<br />

Opgericht 30 november 1960.<br />

Het bureau is gevestigd: Plantage Mui<strong>de</strong>rgracht 4,<br />

1018 TV Amsterdam<br />

telefoon: 020-5270600 fax: 020-6229430<br />

© 1999. Niets uit <strong>de</strong>ze uitgave mag wor<strong>de</strong>n verveelvuldigd en/of<br />

openbaar gemaakt door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> druk, fotokopie, microfilm<br />

of welke an<strong>de</strong>re wijze ook, zon<strong>de</strong>r voorafgaan<strong>de</strong> toestemming<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> uitgever.<br />

No part of this book may be reproduced in any form by print,<br />

photoprint, microfilm or any other means without the prior<br />

written permission from the publisher.


Inhoud<br />

TEN GELEIDE<br />

INLEIDING 2<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

1 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 2<br />

2 Doet <strong>de</strong> omgeving er toe? Amsterdams en an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoek naar effecten <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> omgeving. 3<br />

3 Opzet <strong>van</strong> <strong>de</strong> publicatie 3<br />

UNDERSTANDING THE NEIGHBOURHOOD EFFECT 8<br />

Michael Dear<br />

1 Introduction 8<br />

2 A Family of Human Services Delivery Mo<strong>de</strong>ls 10<br />

3 Agenda for Future Research 12<br />

HET OMGEVINGSEFFECT, DE PROBLEMATIEK VAN<br />

HET VASTSTELLEN VAN ‘GETTO-EFFECTEN’ 13<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo & Wim Ostendorf<br />

1 Inleiding 13<br />

2 Kennistekort? Een beknopte literatuurbeschouwing 13<br />

3 Een poging tot empirische on<strong>de</strong>rbouwing 16<br />

4 Kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en sociale participatie 19<br />

5 Conclusie 22<br />

POLITIEKE VOORKEUR EN KERKBEZOEK: TWEE VOOR-<br />

BEELDEN VAN DE INVLOED VAN DE BEVOLKINGS-<br />

SAMENSTELLING VAN DE WOONOMGEVING 24<br />

Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

1 Inleiding 24<br />

2 Hoe wor<strong>de</strong>n compositionele effecten gemeten 25<br />

3 Politieke voorkeur 28<br />

4 Kerkbezoek 30<br />

5 Aanbevelingen 34


DE INVLOED VAN OMGEVINGSFACTOREN ALS<br />

URBANISATIE EN SOCIAAL-ECONOMISCHE<br />

DEPRIVATIE OP PSYCHIATRISCHE OPNAMEN. 40<br />

Jack Dekker, Jaap Peen<br />

1 Inleiding 40<br />

2 Verschillen in urbanisatiegraad 41<br />

3 Verschillen tussen stadswijken 43<br />

4 Theoretische verklaringen 45<br />

5 Slot 47<br />

DE INVLOED VAN BUURT EN REGIO OP SCHOOLLOOP-<br />

BANEN, AMSTERDAM EN ENSCHEDE VERGELEKEN 54<br />

Peter Gramberg<br />

1 Inleiding 57<br />

2 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio: theorie 58<br />

3 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>: theorie 60<br />

DE INVLOED VAN BUURTKENMERKEN OP<br />

CRIMINALITEIT VAN JONGE INWONERS 84<br />

Ben Rovers<br />

1 Probleemstelling 84<br />

2 De geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> stad 86<br />

3 Jeugd<strong>de</strong>linquenten en <strong>buurt</strong>en in Rotterdam 91<br />

4 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren 100<br />

5 Samenvatting en discussie 107<br />

OVER DE AUTEURS 114


Ten Gelei<strong>de</strong><br />

Recent besteed<strong>de</strong> <strong>de</strong> lan<strong>de</strong>lijke pers veel aandacht aan problemen op het niveau<br />

<strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en wijk. Het is interessant, dat SISWO na een kort tijdsinterval twee<br />

publicaties uitbrengt, waarin aandacht wordt gevraagd voor <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> en <strong>de</strong><br />

rationaliteit <strong>van</strong> ontwikkelingen op <strong>buurt</strong>niveau. Het gaat hier niet uitsluitend<br />

om inspelen op <strong>de</strong> actualiteit, er zijn nieuwe mogelijkhe<strong>de</strong>n ontwikkeld om<br />

analyses uit te voeren op kleinschalig niveau. In voorliggen<strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l treft U<br />

<strong>de</strong>ze aan, waaron<strong>de</strong>r zelfs een analyse op postco<strong>de</strong>niveau.<br />

De twee SISWO-publicaties zijn bei<strong>de</strong>n product <strong>van</strong> samenwerking. "De<br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>" is resultaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> Werkgroep Mathematische Geografie<br />

en Planologie (MG&P) en <strong>van</strong> het Amsterdam Study Centre for the<br />

Metropolitan Environment (AME). AME is aangesloten bij <strong>de</strong> nationale on<strong>de</strong>rzoekschool<br />

Netherlands Graduate School of Housing and Urban Research<br />

(NETHUR). Bij <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> "Buren en <strong>buurt</strong>en" zijn twee<br />

on<strong>de</strong>rzoekscholen betrokken: NETHUR en het Interuniversitary Center for<br />

Social Science and Methodology (ICS).<br />

In tien jaar tijds is dit <strong>de</strong> zeven<strong>de</strong> SISWO-publicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> werkgroep MG&P.<br />

Daarnaast verschenen in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> perio<strong>de</strong> een tweetal “special issues” in<br />

Engelstalige tijdschriften alsme<strong>de</strong> een aantal werkdocumenten. De naam <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

werkgroep duidt op bijzon<strong>de</strong>re aandacht voor methodisch-technische<br />

vraagstukken. Er is bovendien een relatie met actuele maatschappelijke<br />

vraagstukken. Zo slaagt <strong>de</strong> werkgroep er in vrijwel alle gevallen in om naast<br />

universitaire on<strong>de</strong>rzoekers ook auteurs te werven, die in <strong>de</strong> praktijk werkzaam<br />

zijn.<br />

Na het afsluiten <strong>van</strong> een meerjarig project rond mo<strong>de</strong>lontwikkeling en<br />

beslissingson<strong>de</strong>rsteuning bij Geografische Informatie Systemen, ontstond bij <strong>de</strong><br />

werkgroep-MG&P <strong>de</strong> behoefte "het verhaal" en niet langer "<strong>de</strong> metho<strong>de</strong>" op <strong>de</strong><br />

voorgrond te stellen. De voorliggen<strong>de</strong> publicatie is een eerste proeve <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

nieuwe oriëntatie.<br />

De publicatie heeft een bijzon<strong>de</strong>r karakter, omdat zij tevens een essay bevat<br />

<strong>van</strong> SISWO’s eerste buitenlandse fellow: prof. Dr. Michael Dear, sociaalgeograaf<br />

, en verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> University of Southern California. Het essay is<br />

resultaat <strong>van</strong> een <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie workshops, die rond het bezoek <strong>van</strong> Dear in april<br />

en mei 1998 zijn georganiseerd.<br />

Dr. Erik <strong>de</strong> Gier<br />

Directeur SISWO / Instituut voor <strong>Maatschappijwetenschappen</strong><br />

1


2<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

Inleiding<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

1 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

Maakt het uit in wat voor <strong>buurt</strong> je woont? Heeft <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> <strong>invloed</strong> op je<br />

maatschappelijke ontplooiing? Kan een <strong>buurt</strong> ziek maken of criminaliteit in<br />

<strong>de</strong> hand werken? Niet ie<strong>de</strong>reen zal <strong>de</strong>ze vragen op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> manier<br />

beantwoor<strong>de</strong>n. Mensen kunnen on<strong>de</strong>r die vraag uitkomen, door op te merken<br />

dat beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> vragen aan plaats en tijd gebon<strong>de</strong>n is. Hier ligt<br />

echter ook een omvatten<strong>de</strong>r vraag: “doet <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> er toe?”<br />

Deze vraag staat centraal in het voor U liggend werk.<br />

Veel verschijnselen kenmerken zich door een ongelijke ver<strong>de</strong>ling over <strong>de</strong><br />

ruimte; met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n, verschijnselen komen in ongelijke mate voor<br />

op verschillen<strong>de</strong> plekken in ste<strong>de</strong>n en op het platteland. De achtergron<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> die ongelijke ruimtelijke spreiding kunnen in verschillen<strong>de</strong> richtingen<br />

wor<strong>de</strong>n gezocht. Doorgaans wor<strong>de</strong>n verklaringen voor <strong>de</strong> ongelijkheid gezocht<br />

bij an<strong>de</strong>re kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n. Tot <strong>de</strong>ze ‘an<strong>de</strong>re’<br />

kenmerken behoren tevens <strong>de</strong> omgevingseffecten: <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgeving. Als <strong>de</strong> omgevingseffecten zijn opgebouwd uit <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n die tezamen <strong>de</strong> omgeving bepalen, spreekt men dan <strong>van</strong><br />

compositie-effecten. In <strong>de</strong>ze publicatie stellen wij in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vraag<br />

of en in hoeverre vastgestel<strong>de</strong> ruimtelijke verschillen te verklaren zijn uit<br />

compositie-effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving, kortweg uit <strong>buurt</strong>compositie-effecten.<br />

We geven een voorbeeld ter verdui<strong>de</strong>lijking. Individuen kunnen in een<br />

sociaal isolement terechtkomen, maar dat zal ruimtelijk verschillen. Die<br />

ruimtelijke verschillen kan men toeschrijven aan an<strong>de</strong>re kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

betrokken individuen, zoals iemands leeftijd, of sociaal-economische positie,<br />

maar ook aan <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> personen. Zo kan men<br />

veron<strong>de</strong>rstellen dat een omgeving met veel kansarmen (te bepalen door <strong>de</strong><br />

kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> compositie <strong>van</strong> individuen te meten) een negatief effect<br />

heeft op <strong>de</strong> maatschappelijke participatie <strong>van</strong> individuen ter plekke en leidt<br />

tot individueel sociaal isolement. Er zou dan sprake zijn <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong>compositie-effect<br />

op sociaal isolement.<br />

Het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>buurt</strong>compositie-effecten heeft, wellicht met uitzon<strong>de</strong>ring<br />

<strong>van</strong> het veld <strong>van</strong> <strong>de</strong> geografie, geen grote vlucht genomen. Dat heeft<br />

ongetwijfeld me<strong>de</strong> te maken met gebrek aan ge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> - gelokaliseer<strong>de</strong> -<br />

gegevens, maar ook met gebrek aan i<strong>de</strong>eën omtrent <strong>de</strong> rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgevings<strong>invloed</strong>. Vaak werd die <strong>invloed</strong> slechts <strong>van</strong> aca<strong>de</strong>misch belang<br />

geacht. De aandacht voor omgevingseffecten neemt echter recent dui<strong>de</strong>lijk


Invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 3<br />

toe. In <strong>de</strong> ruimtelijke wetenschappen is het theoretische <strong>de</strong>bat over <strong>de</strong><br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘plaats’ weer helemaal terug, terwijl he<strong>de</strong>n ten dagen veel<br />

beleid zich kenmerkt door specifieke aandacht voor <strong>de</strong> omgeving; er wordt<br />

‘gebiedsgericht’ beleid gevoerd en er wor<strong>de</strong>n gebiedsgericht mid<strong>de</strong>len<br />

geallokeerd. Dikwijls is <strong>de</strong> veron<strong>de</strong>rstelling <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> omgevingseffecten<br />

<strong>de</strong> impliciete argumentatie voor een <strong>de</strong>rgelijk beleid. In <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l<br />

proberen we <strong>de</strong> aandacht voor <strong>de</strong>rgelijke effecten opnieuw, maar nu expliciet<br />

in discussie te brengen.<br />

2 Doet <strong>de</strong> omgeving er toe? Amsterdams en an<strong>de</strong>r<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving<br />

Zoals gezegd bestaat er binnen <strong>de</strong> geografie een dui<strong>de</strong>lijke belangstelling<br />

voor <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. In Ne<strong>de</strong>rland hebben in het<br />

bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> sociaal geografen aan <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam zich met<br />

dat effect beziggehou<strong>de</strong>n. Wij vermel<strong>de</strong>n dat specifiek omdat dit feit <strong>de</strong><br />

aanleiding heeft gevormd tot <strong>de</strong> organisatie <strong>van</strong> een <strong>van</strong> <strong>de</strong> studiedagen die<br />

aan <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l ten grondslag hebben gelegen. On<strong>de</strong>r aanvoering <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

hoogleraren Heinemeijer en Van Engelsdorp Gastelaars hebben <strong>de</strong> Amsterdamse<br />

geografen <strong>de</strong> conditioneren<strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> woon- en leefmilieus op<br />

het gedrag <strong>van</strong> betrokkenen bestu<strong>de</strong>erd (o.a. Van Engelsdorp Gastelaars<br />

1980, Van Engelsdorp Gastelaars e.a. 1983, Vijgen en Van Engelsdorp<br />

Gastelaars 1992 en Droogleever Fortuijn 1993); recente voorbeel<strong>de</strong>n, die<br />

daar op voortbouwen zijn het proefschrift <strong>van</strong> De Vos (1997) en het on<strong>de</strong>rzoek<br />

<strong>van</strong> Musterd & Ostendorf (1998). Aan <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam<br />

wordt het on<strong>de</strong>rzoek rond <strong>de</strong>ze thematiek nu in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het instituut<br />

voor ste<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rzoek en ruimtelijk beleid, het AME, verricht. De<br />

bijdragen <strong>van</strong> Musterd, Deurloo en Ostendorf; <strong>van</strong> De Vos en <strong>van</strong> Gramberg<br />

in <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l vormen daar<strong>van</strong> illustraties. Daarnaast wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rzoeksomgeving analyses verricht gericht op het vaststellen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale en fysieke omgeving op <strong>de</strong> mentale en fysieke<br />

gezondheid <strong>van</strong> individuen, on<strong>de</strong>r constant hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> leefstijl, leeftijd<br />

en sociaal-economische positie <strong>van</strong> betrokkenen.<br />

Buiten <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rzoekgroep wordt door tal <strong>van</strong> an<strong>de</strong>ren on<strong>de</strong>rzoek verricht<br />

naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving op allerlei verschijnselen. Hier volstaan we<br />

met een verwijzing naar <strong>de</strong> literatuur die in <strong>de</strong> diverse bijdragen is vermeld.<br />

3 Opzet <strong>van</strong> <strong>de</strong> publicatie<br />

Deze publicatie doet in hoofdzaak verslag <strong>van</strong> een studiedag <strong>van</strong> <strong>de</strong> SISWOwerkgroep<br />

mathematische geografie en planologie in samenwerking met <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rzoeksschool NETHUR (Netherlands Graduate School of Housing and<br />

Urban Research). Deze studiedag vond plaats in januari 1998. Nadien is door


4<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

SISWO nog een workshop georganiseerd met professor Michael Dear<br />

(University of Southern California, april 1998), in samenwerking met het<br />

on<strong>de</strong>rzoekinstituut AME (Amsterdam Study Centre for the Metropolitan<br />

Environment) <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam. Het resultaat <strong>van</strong> bei<strong>de</strong><br />

gebeurtenissen is een serie beschouwingen en verslagen op dit terrein. De<br />

bun<strong>de</strong>l had als ambitie om in het bijzon<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>buurt</strong>compositie<br />

effecten te presenteren. In enkele bijdragen is een wat ruimere omgevingsanalyse<br />

het uitgangspunt. Deze verbreding had als voor<strong>de</strong>el dat daardoor<br />

meer<strong>de</strong>re voorbeel<strong>de</strong>n uit diverse maatschappelijke sectoren aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong><br />

kon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n gesteld.<br />

De bun<strong>de</strong>l start met een bijdrage <strong>van</strong> Michael Dear die ons meeneemt in een<br />

tour d'horizon, waarbij <strong>buurt</strong>effecten geplaatst wor<strong>de</strong>n in een algemener<br />

ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> externaliteiten. Externaliteiten zijn onverwachte uitkomsten of<br />

neveneffecten, die verbon<strong>de</strong>n zijn aan locatie beslissingen. Dear richt zich<br />

vooral op locationele problemen bij maatschappelijke dienstverlening. Hij<br />

doet een voorstel om <strong>de</strong> complexe problematiek rond <strong>buurt</strong>effecten <strong>van</strong>uit<br />

vier verschillen<strong>de</strong> gezichtspunten te mo<strong>de</strong>lleren (<strong>de</strong> klant, <strong>de</strong> aanbie<strong>de</strong>r, <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> <strong>van</strong> ont<strong>van</strong>gst en <strong>de</strong> planner/politicus). Het is opmerkelijk hoe binnen<br />

een algemeen ka<strong>de</strong>r, waarbij veel nadruk wordt gelegd op <strong>de</strong> perspectieven<br />

<strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> actoren, <strong>de</strong> dichotomie tussen sociale en fysieke <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

geen geprononceerd element vormt. Opmerkelijk, omdat in het<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>buurt</strong>compositie effecten dikwijls wel veel nadruk wordt<br />

gelegd op <strong>de</strong>ze dichotomie.<br />

Het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Musterd, Deurloo en Ostendorf werd hierboven al<br />

genoemd. Het betreft on<strong>de</strong>rzoek dat tracht bij te dragen aan <strong>de</strong> discussie over<br />

<strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> het wonen in een zogenoemd getto <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong> of kansarmoe<strong>de</strong>.<br />

Binnen <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context kan niet over echte getto's of gettoeffecten<br />

gesproken wor<strong>de</strong>n. Blijft <strong>de</strong> vraag of er een verband is tussen <strong>de</strong><br />

sociale omgeving en iemand sociale perspectief. Het on<strong>de</strong>rzoek werd<br />

verricht op het niveau <strong>van</strong> zes-positie-postco<strong>de</strong>gebiedjes. De on<strong>de</strong>rzoekers<br />

schetsen <strong>de</strong> problemen bij het volgen <strong>van</strong> een zo ge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> geografische<br />

bena<strong>de</strong>ring. Musterd c.s. laten in dit hoofdstuk zien, dat, hoewel dat binnen<br />

<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context niet werd verwacht, er zelfs bij lage concentraties<br />

<strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> effecten zijn aan te geven op het perspectief.<br />

Hierna volgt het hoofdstuk <strong>van</strong> Sjoerd <strong>de</strong> Vos over omgevingsinvloe<strong>de</strong>n op<br />

politieke voorkeur en kerkbezoek <strong>van</strong> individuen. Hij beschrijft hoe er "meesleepeffecten"<br />

kunnen ontstaan in stemgedrag en kerkbezoek. Hij presenteert<br />

bovendien in hel<strong>de</strong>re bewoordingen een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

manieren waarop compositionele effecten gemeten kunnen wor<strong>de</strong>n.<br />

Binnen <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rwijs wordt <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgeving met regelmaat gesteld. Het Sociaal en Cultureel Planbureau<br />

(1995) heeft on<strong>de</strong>r meer on<strong>de</strong>rzoek verricht naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> witte en


Invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 5<br />

zwarte scholen op <strong>de</strong> leerprestaties <strong>van</strong> kin<strong>de</strong>ren en vastgesteld, dat<br />

<strong>de</strong>rgelijke effecten in<strong>de</strong>rdaad bestaan. Dronkers heeft met zijn Trouwon<strong>de</strong>rzoek<br />

(november 1997) ruim aandacht <strong>van</strong> <strong>de</strong> pers ont<strong>van</strong>gen met zijn<br />

analyses <strong>van</strong> <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> scholen, analyses waarin hij een schoolcontext<br />

veron<strong>de</strong>rstel<strong>de</strong>. In <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l vindt u een hoofdstuk <strong>van</strong> Gramberg, waarin<br />

<strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op <strong>de</strong> schoolkeuze in Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam<br />

verkend wordt. Gramberg vindt vooral invloe<strong>de</strong>n op regionaal niveau. Het<br />

gaat dan om invloe<strong>de</strong>n, die samenhangen met <strong>de</strong> werkgelegenheidsstructuur.<br />

Opmerkelijk in het licht <strong>van</strong> <strong>de</strong> tot nu voorhan<strong>de</strong>n literatuur is <strong>de</strong> vondst <strong>van</strong><br />

Gramberg, dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> in "achterstands<strong>buurt</strong>en" "neutraal" is en in <strong>de</strong><br />

"elitaire <strong>buurt</strong>en" positief.<br />

Ook bij het gezondheidszorgon<strong>de</strong>rzoek is het omgevingseffect een<br />

weerkerend thema. Bekend is het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Reijneveld (1994). In dit<br />

on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n op basis <strong>van</strong> sterftecijfers, gecorrigeerd voor leeftijd,<br />

verschillen per <strong>buurt</strong> gevon<strong>de</strong>n. In het hoofdstuk <strong>van</strong> Dekker en Peen vindt<br />

men een analyse <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen. Verschillen<br />

naar urbanisatiegraad en verschillen tussen stadswijken komen daarbij<br />

aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Bij <strong>de</strong> speurtocht naar een verklaring voor <strong>de</strong>ze verschillen<br />

zoeken Dekker en Peen op tal <strong>van</strong> manieren naar context-effecten.<br />

Rovers, tenslotte, heeft on<strong>de</strong>rzoek gedaan naar <strong>de</strong> samenhang tussen sociaalstructurele<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken en criminaliteitsverschijnselen. Het hoofdstuk<br />

mag als voorbeeldig gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> manier waarop <strong>de</strong> gegevensanalyse en<br />

zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek gecombineerd wor<strong>de</strong>n, voor <strong>de</strong> manier waarop <strong>de</strong><br />

samenhangen tussen <strong>buurt</strong>kenmerken wor<strong>de</strong>n geanalyseerd, en tenslotte voor<br />

<strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> een drietal <strong>buurt</strong>kenmerken op individuele<br />

variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren wordt on<strong>de</strong>rzocht. Een lastig<br />

on<strong>de</strong>rzoek, omdat in alle fasen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken on<strong>de</strong>rling sterk<br />

samenhangen.<br />

De bijdragen in <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l richten zich alle op effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving.<br />

Door ze samen te nemen valt het op dat op vele terreinen in <strong>de</strong> samenleving<br />

in feite <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> abstracte vragen wor<strong>de</strong>n gesteld over een mogelijke <strong>invloed</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. In <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l treft U voorbeel<strong>de</strong>n <strong>van</strong> dit type vraag aan:<br />

Wat is het effect <strong>van</strong> een sociale omgeving op het perspectief <strong>van</strong> een<br />

individu?<br />

Wat is <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving op kerkbezoek of stemgedrag?<br />

Wat is <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>bevolking bij <strong>de</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>?<br />

Wat is <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> school, <strong>buurt</strong> en regio op individuele schoolcarrières?<br />

Wat is <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>(bevolking) op <strong>de</strong> gezondheid <strong>van</strong> individuen?<br />

De vragen komen uit verschillen<strong>de</strong> sectoren <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving. Wij laten<br />

in <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l ook tot uiting komen dat bij onze overkoepelen<strong>de</strong> vraag ‘doet<br />

<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> er toe’ tal <strong>van</strong> maatschappelijke thema’s wordt aangesne<strong>de</strong>n.


6<br />

Sako Musterd, Ad Goethals<br />

Wij zijn <strong>van</strong> mening dat het <strong>de</strong> moeite waard is <strong>de</strong> krachten op dit moeilijke<br />

terrein <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek, in het bijzon<strong>de</strong>r in methodisch-technische zin, meer te<br />

bun<strong>de</strong>len dan tot nu toe is gedaan. Wij hopen dat <strong>de</strong>ze verzameling <strong>van</strong><br />

bewerkte inleidingen daartoe een bijdrage levert.


Literatuur<br />

Invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 7<br />

Droogleever Fortuijn, J. (1993) Een druk bestaan; tijdsbesteding en ruimtegebruik<br />

<strong>van</strong> tweeverdieners met kin<strong>de</strong>ren. Amsterdam: Amsterdam University<br />

Press<br />

Engelsdorp Gastelaars, R. <strong>van</strong> (1980) Niet elke stadsbewoner is een ste<strong>de</strong>ling.<br />

Publicatie nr. 6 Instituut voor Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong><br />

Amsterdam, 1980<br />

Engelsdorp Gastelaars, R. <strong>van</strong> J.C. Maas-Droogleever Fortuijn & E. <strong>de</strong> Wijs-<br />

Mulkens (1983) Het dagelijks leven in een stadsgewest; een on<strong>de</strong>rzoek on<strong>de</strong>r<br />

bewoners <strong>van</strong> 13 woonmilieus in het stadsgewest Amsterdam naar <strong>de</strong><br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonsituatie op <strong>de</strong> inrichting <strong>van</strong> het dagelijks leven.<br />

Publicatie nr. 10. Amsterdam: Instituut voor Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong><br />

<strong>van</strong> Amsterdam, 1983<br />

Musterd, S. en W. Ostendorf (1998) Urban Segregation and the Welfare<br />

State: Inequality and Exclusion in Western Cities. London: Routledge<br />

Reijneveld, S.A. (1994) De gezondheid <strong>van</strong> Amsterdammers: eindrapport<br />

<strong>van</strong> het project Gezondheidsprofiel Amsterdam: Amsterdam: GG&GD,<br />

stafbureau epi<strong>de</strong>miologie en documentatie<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau (1995), Rapportage Min<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n. Rijswijk:<br />

SCP<br />

Trouw (1997) On<strong>de</strong>rzoek schoolprestaties. Amsterdam: Trouw<br />

Vos, <strong>de</strong> S(1997) De omgeving telt: compositionele effecten in <strong>de</strong> sociale<br />

geografie. Amsterdam: Aca<strong>de</strong>mische Pers b.v.<br />

Vijgen, J. en R. <strong>van</strong> Engelsdorp Gastelaars (1992) Centrum, stadskern,<br />

groeikern: bewonersprofielen en leefpatronen in drie woonmilieus binnen<br />

het gewest Amsterdam. Ste<strong>de</strong>lijke Netwerken, werkstukken 40, Amsterdam


8<br />

Michael Dear<br />

Un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect<br />

Michael Dear<br />

1 Introduction<br />

The neighbourhood effect is a process of local influence whereby the<br />

characteristics of a proximate social milieu are believed to influence and<br />

compound the ways in which people think and act. The neighbourhood<br />

effect has been used to account for a variety of social, political and economic<br />

geographical patterns. For instance, collective perceptions of racial and<br />

ethnic differences lead to patterns of resi<strong>de</strong>ntial differentiation amongst<br />

neighbourhood; patterns of voting are influenced by friends and neighbours,<br />

and industries and businesses of a like nature tend to cluster close to one<br />

another. Such geographical synergies matter a great <strong>de</strong>al in the real world.<br />

They are part of the process that created districts such as Silicon Valley, for<br />

instance; and they form an integral feature of the way policy-makers think<br />

about urban renewal. Neighbourhood effects can conveniently be subsumed<br />

un<strong>de</strong>r generic analytical framework of externality. Externalities are a general<br />

class of unanticipated outcomes, spillovers, or si<strong>de</strong> effects, which traditionally<br />

accrue to locational <strong>de</strong>cisions. The neighbourhood effect is fundamentally<br />

a consequence of geographical proximity, which implies a notion of<br />

agglomeration (that is to say, a coming together in space) plus some measure<br />

of interaction among the elements un<strong>de</strong>r consi<strong>de</strong>ration. It is not enough for<br />

these elements (be they factories or retail outlets) to be spatially continuous<br />

or adjacent. The notion of a neighbourhood effect implies some dynamic<br />

synergy amongst the component elements of a system. The neighbour effect<br />

can be positive, negative, or neutral in impact. For example, the congestion<br />

costs imposed by highways are traditionally regar<strong>de</strong>d as negative; in other<br />

cases, the agglomeration of human service facilities in certain neighbourhoods<br />

is also regar<strong>de</strong>d as a positive thing, since their proximity allows for<br />

interaction between facilities and ease of client referral. However, it is<br />

worth noting that perceptions of external effects are essentially subjective.<br />

So, to continue our examples, congestion might be regar<strong>de</strong>d as a positive<br />

effect if it limits the number of vehicles entering a transportation system; and<br />

agglomeration of social services facilities might also be regar<strong>de</strong>d a negative<br />

influence on neighbourhood quality.<br />

Neighbourhood effects are geographically finite. More often than not, they<br />

tend to pose acute measurement problems, especially sine they often <strong>de</strong>al<br />

with intangibles, and are multiplicative/dynamic in effect. Partly as a<br />

consequence of the complexity, the solutions to neighbourhood effect impact<br />

also tend to be cumbersome and opaque. For example, pricing policies might


Un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect 9<br />

be effective in a free market setting where the price of an externality/<br />

neighbourhood effect can be capitalised into the price of a good (as in the<br />

case of house prices in proximity to <strong>de</strong>sirable open space). In other cases,<br />

regulation by government may be the only realistic option, as in the case of<br />

air pollution. In sum, the concept of neighbourhood effect is theoretically,<br />

methodologically and politically complex. In <strong>de</strong>fining a problematique that<br />

a<strong>de</strong>quately encompasses such complexities, we should not expect simplicity<br />

but instead a need for subtlety in our approaches to the problem. In what<br />

follows, I shall use the example of human service facilities planning to<br />

examine the role of the neighbourhood effect in mo<strong>de</strong>l building and policy<br />

studies.<br />

2 A Family of Human Services Delivery Mo<strong>de</strong>ls<br />

Complexity in the provision of human services can quite easily be<br />

<strong>de</strong>monstrated by consi<strong>de</strong>ring the problem from the view point of the four<br />

principal agents engaged in the issue: the client or consumer, the provi<strong>de</strong>r,<br />

the host community, and the planner/politician/<strong>de</strong>cision-maker. I will now<br />

briefly outline the four traditions of mo<strong>de</strong>l making which pertain to each of<br />

these categories (see figure).<br />

Agent Mo<strong>de</strong>l Neighbourhood Effect<br />

Client Max Acces Auxiliary Facilities<br />

Provi<strong>de</strong>r Assignment Interaction<br />

Client to Concentration<br />

Treatment Saturation<br />

Setting<br />

Community A/R= Externality Fields<br />

f (Cl, C, F, L) 1<br />

Planner Max. Access Equitable / Just Spatial<br />

Politician S.T. Fair Share Distribution<br />

First, consi<strong>de</strong>r the point of view of the client or the consumer of the service.<br />

The basic mo<strong>de</strong>ls utilised in this approach have typically relied on location<br />

1 Acceptance/ Rejection = f ( Client, Concentration, Facility, Location)


10<br />

Michael Dear<br />

allocation framework, which maximises the accessibility of the service<br />

system subject to some cost constraints on the overall system structure. The<br />

neighbourhood effect in such mo<strong>de</strong>ls is typically related to the nuisance<br />

effect associated with the facility distribution, including traffic congestion<br />

and the behaviours of the client group. The response in mo<strong>de</strong>l making has<br />

been to incorporate systems of si<strong>de</strong> payments into the mo<strong>de</strong>l often for<br />

auxiliary facilities, (such as screenings, fences, etc.) in or<strong>de</strong>r to offset the<br />

perceived nuisance of the service.<br />

From a point of view of the service provi<strong>de</strong>r, the human service <strong>de</strong>livery<br />

problem is traditionally regar<strong>de</strong>d as one of the optimal client assignment.<br />

The objective function in this case is to maximise the effective assignment of<br />

the client in need to the appropriate treatment setting. Optimality in the<br />

system is <strong>de</strong>fined when all clients are allocated to the appropriate treatment<br />

settings. Needless to say, this assignment exercise is frequently hampered as<br />

when clients have multiple presenting symptoms and thus many (conflicting)<br />

needs; or when service facilities systems are incomplete or inaccessible, thus<br />

ren<strong>de</strong>ring the available services ina<strong>de</strong>quate to meet <strong>de</strong>mand. The neighbourhood<br />

effect in provi<strong>de</strong>rs' assignment mo<strong>de</strong>ls often has to do with the<br />

agglomeration nature of the facilities in question. Such assignment mo<strong>de</strong>ls<br />

tend to overlook the possible interactions among the vacillates in the service<br />

set. These interactions can be negative, positive or neutral (as noted above).<br />

Hence, clients for a drug treatment centre might also find it convenient to<br />

have close proximity to a job referral centre. However, a drug treatment<br />

centre in close proximity to an elementary school would generally be<br />

regar<strong>de</strong>d as an un<strong>de</strong>sirable interaction. These generic sets of agglomeration<br />

economies release principally the internal operation of the facilities and its<br />

relation to the consumer group. However, human services systems also have<br />

an impact on the wi<strong>de</strong>r community, as when communities perceive that they<br />

have been "saturated" by excessive concentrations of facilities. Host<br />

communities tend to be approached sing a more flexible mo<strong>de</strong>lling<br />

framework with its roots in simulation and/or gaming strategies. The notion<br />

of acceptance or rejection by the host community becomes a pre-eminent<br />

factor in the mo<strong>de</strong>lling exercise. In most cases acceptance or rejection on<br />

the part of a community is a function of the client group the community<br />

itself (its social and physical characteristics), the nature of the facility in<br />

question, and some measure of proximity to that facility. Conventional<br />

notions of externality fields enter into consi<strong>de</strong>ration as neighbourhood<br />

effects. This is when neighbours perceive a negative or positive effect from a<br />

facility. This effect diminishes with distance from the impact source. Hence<br />

the fundamental problems in this case are the intensity of the external effect<br />

is impact and the rate at which it <strong>de</strong>clines with distance from the source.


Un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect 11<br />

Finally a fourth class of mo<strong>de</strong>ls addresses the viewpoints of planners/<br />

politicians/<strong>de</strong>cision-makers on the human service <strong>de</strong>livery problem.<br />

Once again, the tradition has been to rely on location allocation frameworks,<br />

where the objective function is to maximise access to the service set by those<br />

in need. The constrains on this objective function inclu<strong>de</strong> not only the cost<br />

of the service system, but also those relating to sharing neighbourhood effect<br />

bur<strong>de</strong>n that is impose by the facility set. This I conventionally un<strong>de</strong>rstood as<br />

some sort of "fair share" constraint. The i<strong>de</strong>a is to insure an equitable<br />

distribution of facility services throughout a region and to avoid the overconcentration<br />

or saturation of facilities in specific neighbourhoods. The<br />

neighbourhood effect in this case is clearly concerned with questions of<br />

social justice and equity in service <strong>de</strong>livery provision. I regard these four sets<br />

of mo<strong>de</strong>ls as a series of nested tasks that <strong>de</strong>scribe the overall human services<br />

<strong>de</strong>liver problematic. Each mo<strong>de</strong>l has its own specification in terms of<br />

operationalising and interpreting, and these difficulties should not be un<strong>de</strong>restimated.<br />

Equally important is the challenge of articulating the linkages<br />

between the mo<strong>de</strong>ls; as yet I know of no sustained effort to examine these<br />

linkages and their consequent implications. It is also important to note that<br />

perceptions of the neighbourhood effect a significantly according to which I<br />

being consi<strong>de</strong>red; the same facility can give rise to positive or negative<br />

perceptions according to one's perspective on the location problem.<br />

3 Agenda for Future Research<br />

There can be no doubt that the un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect is a<br />

rich research area, with an extensive series of traditions, and an unusually<br />

large number or unresolved problems associated with it. In this brief<br />

introduction, I make no attempt at closure on this topic. I will simply<br />

reiterate my belief that the most insightful approach to this problem might be<br />

achieved via a sequence of nested mo<strong>de</strong>ls <strong>de</strong>scriptive of the fundamental<br />

problematic of the neighbourhood effect. How these mo<strong>de</strong>ls translate into<br />

individual research agendas will necessarily vary according to he specific<br />

topical focus of each agenda. However, I believe I can show some of the<br />

richness in this approach by returning to my example of human services<br />

<strong>de</strong>livery systems. To <strong>de</strong>monstrate my point, let me focus on the case of<br />

people with service needs relating to neutral or physical disabilities. The<br />

family of mo<strong>de</strong>ls, both in terms of their internal specification and their crosssectional<br />

linkages, should be capable of addressing a series of inter-related<br />

questions that are themselves constitutive of the "neighbourhood effect" as<br />

it pertains to people with disabilities. These questions are:<br />

(1) How does the spatial construction of difference/disability begin at the<br />

level of the existential encounter between the individual abled and disabled<br />

persons? For instance, I well remember encountering a disabled man in a


12<br />

Michael Dear<br />

wheelchair and observing that his body was encased in cumbersome metal<br />

frameworks. In or<strong>de</strong>r to spare him embarrassment, as I thought, I quickly<br />

<strong>de</strong>ci<strong>de</strong>d to avoid shaking his hand and carried on the conversation. Minutes<br />

later another person walked in and immediately shook hands with the man in<br />

the wheelchair. I felt mortified, because I realised immediately that I was<br />

trying to avoid my discomfort rather than that of the person in the<br />

wheelchair.<br />

(2) Once initiated, how does the spatial partition that is the physical<br />

expression of boundary setting act to reinforce the boundary between self<br />

and other? In other words, how does the fact that we are separate reinforce<br />

the boundary between us?<br />

(3) How does individual rejection become a generalised stigma attached to<br />

whole social groups? For instance, many people will have observed HIV/<br />

AIDS advocates being arrested by police forces, whose members wear<br />

telegenic yellow rubber gloves to convey the danger and separateness of the<br />

protesters<br />

(4) How do the capricious reaction of individuals and groups get translated<br />

into institutional practices and norms? I am thinking here of the production<br />

of zoning laws, anti-discrimination statues, and other institutional<br />

imperatives for exclusion, even extermination.<br />

(5) How are the consequent landscapes of intolerance produced and<br />

sustained? In this case, we might examine the ghettos of homeless people in<br />

the inner city, or the diminished citizenship suffered by persons already<br />

afflicted by disability.<br />

The concerns that I have just i<strong>de</strong>ntified may seem remote from the<br />

technicalities of the mo<strong>de</strong>ls that I <strong>de</strong>scribed at the beginning of this essay.<br />

Yet a properly - constituted neighbourhood effect problematic must take into<br />

account this range of complexity (or, by extension, an analogous set of<br />

concerns in a topical area other than services for disabled persons). To the<br />

extent that traditional mo<strong>de</strong>ls are incapable of <strong>de</strong>aling with these everyday<br />

complexities, then such mo<strong>de</strong>ls need to be revised and expan<strong>de</strong>d. To the<br />

extent that such revisions cannot be accommodated in mo<strong>de</strong>lling frameworks,<br />

then it is imperative that alternative analytical frameworks be<br />

<strong>de</strong>vised. The contributors to their collection examine a wi<strong>de</strong> variety of<br />

neighbourhood effects, and thereby <strong>de</strong>fine a valuable research agenda for<br />

this important and expanding field of inquiry.


Het omgevingseffect 13<br />

Het omgevingseffect, <strong>de</strong> problematiek <strong>van</strong> het<br />

vaststellen <strong>van</strong> ‘getto-effecten’<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo & Wim Ostendorf<br />

1 Inleiding<br />

Tal <strong>van</strong> <strong>de</strong>batten over ste<strong>de</strong>lijke problematiek kent op zijn minst elementen<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> veron<strong>de</strong>rstelling dat <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving waarin<br />

individuen wonen, in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> sociale samenstelling <strong>van</strong> die omgeving,<br />

<strong>invloed</strong> uitoefent op hun kansen op maatschappelijke ontplooiing. Niet<br />

zel<strong>de</strong>n heeft men het in dit verband over getto’s en getto-effecten. Hoewel er<br />

binnen <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context, volgens velen, nauwelijks over echte getto’s<br />

kan wor<strong>de</strong>n gesproken, duikt het <strong>de</strong>bat erover en <strong>de</strong> angst voor gettovorming<br />

en getto-effecten regelmatig op. De angst voor getto’s en gettovorming<br />

wordt bepaald door <strong>de</strong> negatieve effecten die er aan wor<strong>de</strong>n toegeschreven.<br />

Het draait dan in feite om het <strong>buurt</strong>effect, al wordt dat zel<strong>de</strong>n expliciet<br />

uitgesproken. De discussie is niet gebaseerd op feitelijke kennis <strong>van</strong><br />

<strong>buurt</strong>effecten in Ne<strong>de</strong>rland.<br />

2 Kennistekort? Een beknopte literatuurbeschouwing<br />

Dat er een kennistekort bestaat is overigens niet verwon<strong>de</strong>rlijk alleen al<br />

omdat het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> vaststelling <strong>van</strong> contexteffecten een zeer<br />

om<strong>van</strong>grijke en rijke gegevensset vereist. Het databestand moet doorgaans<br />

gegevens <strong>van</strong> individuen bevatten, het moet zeer groot zijn wat betreft het<br />

aantal eenhe<strong>de</strong>n, het moet gelokaliseer<strong>de</strong> informatie bevatten op zeer<br />

ge<strong>de</strong>tailleerd niveau en het moet alle variabelen bevatten die in het theoretisch<br />

mo<strong>de</strong>l een rol kunnen spelen. Zeker als het gaat om multilevelon<strong>de</strong>rzoek<br />

waarbij compositionele effecten gemeten moeten wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r<br />

constanthouding <strong>van</strong> rele<strong>van</strong>te individuele kenmerken, waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

individuele kenmerken die in compositie ook op een hoger schaalniveau een<br />

rol kunnen spelen, zijn <strong>de</strong> eisen die aan <strong>de</strong> dataset wor<strong>de</strong>n gesteld<br />

aanzienlijk. Dergelijke sets zijn er niet vaak en dat bemoeilijkt het on<strong>de</strong>rzoek.<br />

Dat is zeker een <strong>van</strong> <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen dat in <strong>de</strong> literatuur een levendige<br />

discussie bestaat over <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong> omgeving er nu wel of niet toe doet. Er<br />

vindt simpelweg te weinig empirische toetsing plaats. Een an<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>n voor<br />

levendig <strong>de</strong>bat is gelegen in het verschil in context waarbinnen over <strong>de</strong>ze<br />

thematiek wordt gesproken. De eerste en meest krachtige opvattingen over<br />

het bestaan <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>effecten zijn afkomstig uit <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong> Staten. Oscar<br />

Lewis (1966) stel<strong>de</strong> reeds vast - zij het slechts gebaseerd op kennis <strong>van</strong> het<br />

leven <strong>van</strong> een gering aantal gezinshuishou<strong>de</strong>ns - dat een concentratie <strong>van</strong><br />

mensen die te maken hebben met langdurige werkloosheid kan lei<strong>de</strong>n tot het


14<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

ontstaan <strong>van</strong> ‘een cultuur <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong>’, waarin an<strong>de</strong>re normen en waar<strong>de</strong>n<br />

gel<strong>de</strong>n dan in <strong>de</strong> mainstream <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving. Hij situeert <strong>de</strong>ze culturen<br />

in slumachtige omgevingen. Ook <strong>de</strong>genen met een laagbetaal<strong>de</strong> baan zon<strong>de</strong>r<br />

perspectief op verbetering kunnen in <strong>de</strong> geschetste situatie terechtkomen.<br />

Lewis was <strong>van</strong> mening dat een <strong>de</strong>rgelijke plaatsgebon<strong>de</strong>n cultuur kan<br />

uitgroeien tot een zelfstandige factor die bijdraagt aan <strong>de</strong> sociale<br />

problematiek; een omgevingseffect <strong>de</strong>rhalve. Twee <strong>de</strong>cennia later werd door<br />

Julius Wilson (1987) een nieuwe impuls gegeven aan <strong>de</strong> discussie over <strong>de</strong><br />

negatieve gevolgen <strong>van</strong> ruimtelijke segregatie met <strong>de</strong> stelling dat gettobewoners<br />

extra sociale problemen on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n simpelweg door het feit dat<br />

ze in het getto wonen. Hoewel in zijn ogen op <strong>de</strong> achtergrond <strong>de</strong> economische<br />

herstructurering <strong>van</strong> <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n <strong>de</strong> werkelijke boosdoener is, wordt <strong>de</strong><br />

uitein<strong>de</strong>lijke armoe<strong>de</strong>concentratie die er een gevolg <strong>van</strong> is, ook een zelfstandige<br />

werking toegedacht. De economische herstructurering leidt tot verlies<br />

aan banen in <strong>de</strong> industrie en tot toename <strong>van</strong> banen in <strong>de</strong> dienstensector.<br />

Een ge<strong>de</strong>elte <strong>van</strong> die banen kent zulke lage lonen dat dit onvoldoen<strong>de</strong> is om<br />

er een huishou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> te on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n. Dat leidt op zijn beurt tot een<br />

krimpen<strong>de</strong> voorraad huwbare mannen die voor hun huishou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kost<br />

kunnen verdienen, hetgeen weer doorwerkt in het aan<strong>de</strong>el ongehuw<strong>de</strong><br />

moe<strong>de</strong>rs. Vooral zwarten wor<strong>de</strong>n hier getroffen omdat <strong>de</strong>ze relatief vaak<br />

werkzaam waren in <strong>de</strong> nu weggevallen banen in <strong>de</strong> industrie. Doordat <strong>de</strong><br />

zwarte mid<strong>de</strong>nklasse inmid<strong>de</strong>ls wel mogelijkhe<strong>de</strong>n heeft gekregen om aan<br />

het getto te ontsnappen, neemt <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> arme zwarte bewoners in<br />

het getto ver<strong>de</strong>r toe. De arme bewoners <strong>van</strong> het getto zitten niet in<br />

banennetwerken en hebben onvoldoen<strong>de</strong> contact met an<strong>de</strong>ren die stabiele<br />

banen hebben en <strong>de</strong>el uitmaken <strong>van</strong> stabiele huishou<strong>de</strong>ns. Dat isoleert hen<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> mainstream <strong>van</strong> <strong>de</strong> Amerikaanse samenleving, waardoor hun kansen<br />

op sociale mobiliteit ver<strong>de</strong>r gereduceerd wor<strong>de</strong>n. Degenen die opgroeien in<br />

<strong>de</strong>rgelijke omgevingen krijgen gemakkelijk <strong>de</strong> verkeer<strong>de</strong> normen en waar<strong>de</strong>n<br />

aangeleerd en lopen het risico vermin<strong>de</strong>rd te participeren in <strong>de</strong> samenleving.<br />

Velen hebben <strong>de</strong>ze visie on<strong>de</strong>rschreven. Massey & Denton (1993) hebben in<br />

hun vermaar<strong>de</strong> boek ‘American Apartheid’ zelfs beweerd dat: "Resi<strong>de</strong>ntial<br />

segregation is the principal organisational feature of American society that is<br />

responsible for the creation of the urban un<strong>de</strong>rclass" (p. 9). Als parafrase <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> ‘cultuur <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong>’, spreken zij zelfs over een ‘cultuur <strong>van</strong> segregatie’.<br />

Segregatie creëert naar hun mening <strong>de</strong> structurele condities voor <strong>de</strong> opkomst<br />

<strong>van</strong> een tegencultuur, waarin werk, scholing en een vaste relatie geen <strong>de</strong>el<br />

meer uitmaken <strong>van</strong> het waar<strong>de</strong>n- en normenpakket. Het geuite gedrag is<br />

daarentegen vaak tegenstrijdig aan en vijandig ten opzichte <strong>van</strong> succes in <strong>de</strong><br />

maatschappij. Het ontbreken <strong>van</strong> voldoen<strong>de</strong> succesrijke voorbeel<strong>de</strong>n in <strong>de</strong><br />

eigen omgeving, en <strong>de</strong> slechte naam die <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> <strong>van</strong> buitenaf krijgt, werken<br />

een continuering <strong>van</strong> <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> hand. Experimenteel


Het omgevingseffect 15<br />

valt aan te tonen dat bij toenemen<strong>de</strong> segregatie <strong>van</strong> kansarme huishou<strong>de</strong>ns<br />

<strong>de</strong> kans afneemt dat kansarme huishou<strong>de</strong>ns an<strong>de</strong>re, meer kansrijke huishou<strong>de</strong>ns<br />

ontmoeten. Dit alles geldt terwijl het aan<strong>de</strong>el kansarmen in het<br />

gehele ste<strong>de</strong>lijke systeem constant blijft. Uit empirisch on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat<br />

het opgroeien in een getto <strong>de</strong> kans op voortijdig schoolverlaten vergroot, <strong>de</strong><br />

kans om op <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school terecht te komen verkleint, <strong>de</strong> kans op<br />

werk vermin<strong>de</strong>rt, <strong>de</strong> kans op een laag inkomen als men volwassen is,<br />

vergroot en <strong>de</strong> kans op vroegtijdig en ongehuwd moe<strong>de</strong>rschap doet toenemen.<br />

In <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Schill (1994, p. 443): ".. this concentration of<br />

poverty generates attitu<strong>de</strong>s, behaviours, and values that impe<strong>de</strong> the ability of<br />

resi<strong>de</strong>nts to grasp whatever opportunities exist for social mobility".<br />

Deze op Amerikaanse ervaringen gebaseer<strong>de</strong> visie dat <strong>de</strong> segregatie <strong>van</strong><br />

kansarmen als zelfstandige factor <strong>invloed</strong> uitoefent op <strong>de</strong> sociale mogelijkhe<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns, wordt ge<strong>de</strong>eld door tal <strong>van</strong> Europeanen. Robson<br />

(1988) verbond het welzijn <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns aan <strong>de</strong> context en conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong><br />

bondig dat: "place as well as people matters". De Lannoy & Kesteloot<br />

(1990) merken het volgen<strong>de</strong> op: "De resi<strong>de</strong>ntiële differentiatie is niet alleen<br />

het resultaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> klassenverhoudingen binnen <strong>de</strong> maatschappij, maar is er<br />

mee <strong>de</strong> oorzaak <strong>van</strong> dat <strong>de</strong>ze klassenstructuur in stand wordt gehou<strong>de</strong>n en<br />

gereproduceerd. Het wonen in een bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> heeft in<strong>de</strong>rdaad een<br />

belangrijke <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong> toegang tot collectieve voorzieningen, op <strong>de</strong><br />

normen <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners, op hun gedragingen en op hun maatschappelijke<br />

betrachtingen. Bewoners <strong>van</strong> kansarme <strong>buurt</strong>en hebben weinig mogelijkhe<strong>de</strong>n<br />

tot opwaartse sociale mobiliteit en er is een grote kans dat hun<br />

armoe<strong>de</strong>situatie overgaat <strong>van</strong> generatie op generatie".<br />

Toch is het nog maar <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong>rgelijke <strong>buurt</strong>effecten binnen <strong>de</strong><br />

Europese context en in het bijzon<strong>de</strong>r binnen <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context<br />

werkelijk verwacht moeten wor<strong>de</strong>n. Het type verzorgingsstaat speelt hierbij<br />

een grote rol. In liberale verzorgingsstaten, waarin veel aan <strong>de</strong> marktwerking<br />

wordt overgelaten, bestaat in<strong>de</strong>rdaad doorgaans een relatief sterk verband<br />

tussen het hebben <strong>van</strong> een baan en an<strong>de</strong>re sociale indicatoren, zoals het<br />

inkomen, <strong>de</strong> opleiding die men heeft genoten en <strong>de</strong> huisvestingssituatie<br />

waarin men zich bevindt. Zoals hiervoor al is uiteengezet, heeft een<br />

werkloze in zo’n situatie een grote kans om spoedig met een laag inkomen<br />

geconfronteerd te wor<strong>de</strong>n en zal <strong>de</strong>ze al gauw slecht gehuisvest zijn, samen<br />

met an<strong>de</strong>re werklozen in een weinig gewaar<strong>de</strong>erd segment <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woningmarkt in een afgebakend <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad. De ruimtelijke segregatie<br />

op het gebied <strong>van</strong> het wonen wordt dan weerspiegeld in <strong>de</strong> sociale<br />

participatie in an<strong>de</strong>re sferen. En als <strong>de</strong> segregatie toeneemt, hangt dit<br />

mogelijk negatief samen met <strong>de</strong> participatie op an<strong>de</strong>re terreinen.<br />

In an<strong>de</strong>re verzorgingsstaten, waar <strong>de</strong> overheid een veel intensiever rol speelt,<br />

zoals in veel Europese lan<strong>de</strong>n, is dit verband tussen woonsegregatie, werk,<br />

inkomen en opleiding veel zwakker (Van Amersfoort 1992, Musterd &


16 Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

Ostendorf 1994, 1998). In die contexten is niet alleen <strong>de</strong> afstand tussen arm<br />

en rijk veel geringer en het verband tussen <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> posities op <strong>de</strong><br />

woningmarkt en arbeidsmarkt en <strong>de</strong> eigen sociaal-economische situatie<br />

geringer, er is - ermee samenhangend - veel min<strong>de</strong>r sprake <strong>van</strong> getto’s. Uit<br />

recent on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Deurloo & Musterd (1997) naar het bestaan <strong>van</strong><br />

(etnische) getto’s in Amsterdam kwam naar voren dat er vele concentratiegebie<strong>de</strong>n<br />

zijn <strong>van</strong> kleine oppervlakte. In 1996 zijn er 72 afzon<strong>de</strong>rlijke<br />

gebiedjes <strong>van</strong> tenminste 2,5 hectare. Daarin wonen ruim 85.000 buitenlan<strong>de</strong>rs<br />

(Turken, Marokkanen, Surinamers, Antilleanen en migranten uit <strong>de</strong><br />

niet-geïndustrialiseer<strong>de</strong> wereld bij elkaar), goed voor 39 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

buitenlan<strong>de</strong>rs. Er waren echter maar twee grotere gebie<strong>de</strong>n (tenminste 40<br />

hectare) met een bevolking die voor tenminste 50 procent uit buitenlan<strong>de</strong>rs<br />

bestaat. Daarbij moet nog wor<strong>de</strong>n bedacht dat <strong>de</strong>ze drempelwaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> 50<br />

procent in feite een heel zwakke eis is; in heel Amsterdam is het aan<strong>de</strong>el<br />

buitenlan<strong>de</strong>rs volgens <strong>de</strong> hier gehanteer<strong>de</strong> <strong>de</strong>finitie al 30 procent. Een reëlere<br />

eis zou wellicht zijn een drempelwaar<strong>de</strong> te stellen <strong>van</strong> - zeg - 75 procent. Als<br />

die strengere eis wordt gesteld blijken er nog maar 10 gebiedjes <strong>van</strong><br />

tenminste 2,5 hectare te vin<strong>de</strong>n in 1996, samen slechts 7,3 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

buitenlan<strong>de</strong>rs omvattend en slechts twee gebiedjes <strong>van</strong> tenminste 10 hectare.<br />

In heel Amsterdam zijn op dit moment <strong>de</strong>rhalve twee dui<strong>de</strong>lijke, maar qua<br />

oppervlakte en aan<strong>de</strong>el nog niet erg om<strong>van</strong>grijke concentraties <strong>van</strong><br />

‘buitenlan<strong>de</strong>rs’ te vin<strong>de</strong>n. Deze concentraties zijn echter alleen aanwijsbaar<br />

als vijf bevolkingscategorieën bij elkaar wor<strong>de</strong>n genomen. Men realisere<br />

zich dan wel dat het i<strong>de</strong>e <strong>van</strong> een etnisch homogene concentratie dan is<br />

losgelaten. Overigens, <strong>de</strong> conclusie moet lui<strong>de</strong>n dat zelfs als een <strong>de</strong>rgelijke<br />

in <strong>de</strong> maatschappij gebruikelijke, maar wetenschappelijk niet verantwoor<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>finitie <strong>van</strong> een getto wordt gehanteerd, we <strong>de</strong>ze niet kunnen vin<strong>de</strong>n. In<br />

an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoek, gericht op <strong>de</strong> sociaal-economische ruimtelijke concentraties,<br />

wordt ook geregeld gewag gemaakt <strong>van</strong> relatief beschei<strong>de</strong>n ruimtelijke<br />

concentraties <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking naar inkomen of sociaal-economische<br />

positie.<br />

Kortom, <strong>de</strong> situatie in Ne<strong>de</strong>rlandse ste<strong>de</strong>n is door <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verzorgingsstaat geheel an<strong>de</strong>rs vergeleken met die in <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong> Staten.<br />

Zeer om<strong>van</strong>grijke concentraties <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> zijn niet te vin<strong>de</strong>n. De<br />

plaatsgebon<strong>de</strong>n ‘armoe<strong>de</strong>cultuur-effecten’ zullen daarom niet zo gauw<br />

voorkomen, zo kan men veron<strong>de</strong>rstellen.<br />

3 Een poging tot empirische on<strong>de</strong>rbouwing<br />

Kan nu op basis <strong>van</strong> empirisch on<strong>de</strong>rzoek een on<strong>de</strong>rbouwing wor<strong>de</strong>n<br />

gegeven voor <strong>de</strong> hiervoor gedane beweringen. Wij hebben een poging<br />

gedaan op basis <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek dat in Amsterdam is uitgevoerd. Het betreft


Het omgevingseffect 17<br />

een aselecte steekproef uit <strong>de</strong> Amsterdamse bevolking <strong>van</strong> 18 jaar en ou<strong>de</strong>r,<br />

afkomstig uit het bevolkingsregister. 4085 personen wer<strong>de</strong>n mon<strong>de</strong>ling<br />

geïnterviewd. Het veldwerk is in 1994 uitgevoerd. Omdat <strong>de</strong> respons ongeveer<br />

op 50% lag, is een zeer uitgebrei<strong>de</strong> non-respons analyse uitgevoerd,<br />

on<strong>de</strong>r meer via herbena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong>genen die in eerste instantie niet thuis<br />

waren of weiger<strong>de</strong>n. De analyseresultaten waarin <strong>de</strong> respons met <strong>de</strong> nonrespons<br />

en met <strong>de</strong> pas in twee<strong>de</strong>, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> of vier<strong>de</strong> instantie bereikte respons is<br />

vergeleken, zijn uitvoerig gedocumenteerd (Sandwijk et al. 1995). Een<br />

algemene conclusie <strong>van</strong> <strong>de</strong> non-respons analyses was dat er geen belangrijke<br />

verschillen tussen <strong>de</strong> respons en <strong>de</strong> non-respons gevon<strong>de</strong>n kon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n;<br />

<strong>de</strong> representativiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> gegevens werd voldoen<strong>de</strong> geacht, ook op basis<br />

<strong>van</strong> een vergelijking <strong>van</strong> <strong>de</strong> respons gegevens met gegevens uit <strong>de</strong> gehele<br />

populatie. De vraagstelling in het on<strong>de</strong>rzoek luidt: is het niveau <strong>van</strong><br />

kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> een individu <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong><br />

maatschappelijke participatie <strong>van</strong> dat individu? Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: is <strong>de</strong><br />

sociale omgeving <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong> kansen in <strong>de</strong> samenleving?<br />

Cruciaal in het conceptuele schema is het on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong><br />

kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> om geving; het vaststellen <strong>van</strong> <strong>de</strong> m aatschappelijke<br />

participatie <strong>van</strong> het individu; en het constant hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re rele<strong>van</strong>te<br />

invloe<strong>de</strong>n op m aatschappelijke participatie, waaron<strong>de</strong>r het kenmerk<br />

kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> het individu zelf. Het begrip ‘kansarmoe<strong>de</strong>’ staat dus centraal.<br />

Wij hebben <strong>de</strong> operationalisering gezocht in het ontbreken <strong>van</strong> perspectief<br />

op vooruitgang in <strong>de</strong> samenleving. In <strong>de</strong> literatuur wordt in dat verband<br />

verwezen naar <strong>de</strong> opleiding en <strong>de</strong> werkgelegenheidspositie <strong>van</strong> betrokkene.<br />

Wij zijn <strong>van</strong> mening dat bei<strong>de</strong> op individueel niveau aan elkaar moeten<br />

wor<strong>de</strong>n gekoppeld. Iemand is als kansarm beschouwd als zich een<br />

combinatie voordoet <strong>van</strong> een lage opleiding en geen werk. Een werkloze met<br />

een hoge opleiding heeft in onze re<strong>de</strong>nering nog een re<strong>de</strong>lijk perspectief om<br />

een baan te bemachtigen; een laag inkomen is evenmin bepalend voor het<br />

perspectief. Uitein<strong>de</strong>lijk is als strikte operationele <strong>de</strong>finitie gekozen voor <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> formule: iemand is kansarm als men laag opgeleid is (LO/LBO),<br />

en hetzij werkloos hetzij arbeidsongeschikt is, en geen partner heeft met een<br />

betaal<strong>de</strong> baan. Alle overige respon<strong>de</strong>nten <strong>van</strong> 18 jaar en ou<strong>de</strong>r wer<strong>de</strong>n als<br />

niet-kansarm aangemerkt. Deze strenge <strong>de</strong>finitie resulteert in slechts 179<br />

kansarmen op een totaal <strong>van</strong> 4085 personen, bijna 4,5 procent. Van 172<br />

kansarmen en <strong>van</strong> in totaal 3881 personen kon ook <strong>de</strong> locatie wor<strong>de</strong>n<br />

vastgesteld op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> zes-positie-postco<strong>de</strong>. Uit <strong>de</strong> ruimtelijke<br />

weergave komt naar voren dat het aselecte karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> steekproef leidt<br />

tot een reflectie <strong>van</strong> <strong>de</strong> dichtheidsverschillen in <strong>de</strong> stad. Dit is een belangrijk<br />

gegeven bij ruimtelijke analyses die gebaseerd zijn op steekproeven.<br />

Uitspraken over ruimtelijke concentraties zijn eer<strong>de</strong>r significant in woongebie<strong>de</strong>n<br />

die een hoge dichtheid hebben, dan in woongebie<strong>de</strong>n met lagere


18<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

dichtheid. In Amsterdam komen daardoor <strong>de</strong> woonmilieus in Zuidoost<br />

min<strong>de</strong>r in <strong>de</strong> analyses naar voren. Dat geeft ook <strong>de</strong> grenzen <strong>van</strong> <strong>de</strong> uitspraken<br />

aan als gewerkt wordt met een steekproef <strong>van</strong> <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g waarover<br />

wij <strong>de</strong> beschikking hebben.<br />

Op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> gelokaliseer<strong>de</strong> gegevens over kansarmen en niet-kansarmen<br />

is voor elke respon<strong>de</strong>nt met behulp <strong>van</strong> GIS-analyses bepaald hoeveel<br />

kansarme personen zich bevin<strong>de</strong>n binnen een straal <strong>van</strong> 300 meter rondom<br />

het individu (Deurloo e.a. 1998). Dat aantal is gepercenteerd ten opzichte<br />

<strong>van</strong> het totaal aantal personen binnen dat gebied. De straal <strong>van</strong> 300 meter<br />

impliceert een gebied <strong>van</strong> ongeveer 28 hectare en is tot stand gekomen op<br />

basis <strong>van</strong> experimenten. Het is een goe<strong>de</strong> reikwijdte met het oog op <strong>de</strong><br />

steekproefom<strong>van</strong>g en het sluit aan bij <strong>de</strong> directe leefsfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuen.<br />

Figuur 1 geeft het resultaat weer. We hebben ons bij <strong>de</strong> cartografische<br />

weergave beperkt tot <strong>de</strong> individuen die in een cirkel wonen waarin tenminste<br />

12,5 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong> inwoners kansarm is (aangeduid met ‘omgevingsvariabele<br />

> 12,5%’) en waarbij tenminste 25 steekproefpersonen binnen <strong>de</strong><br />

cirkel te vin<strong>de</strong>n zijn. De grenswaar<strong>de</strong> is bepaald op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong><br />

re<strong>de</strong>nering. Het percentage kansarme personen (p) is bepaald: 4,5 procent<br />

(gelokaliseer<strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n). Het percentage niet-kansarmen (q) is ge<strong>de</strong>finieerd<br />

als 1-p, <strong>de</strong>rhalve 95,5. Bij een steekproefaantal <strong>van</strong> 25 (het minimum)<br />

is <strong>de</strong> binomiale standaardfout <strong>van</strong> p, ge<strong>de</strong>finieerd als √pq/n, voor ons<br />

voorbeeld ongeveer 4 procent. Twee standaardfouten boven <strong>de</strong> fractie p leidt<br />

in ons voorbeeld tot twee maal vier procent boven 4,5 procent, <strong>de</strong>rhalve een<br />

grenswaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> 12,5 procent. Bij waar<strong>de</strong>n boven 12,5 procent in <strong>de</strong><br />

steekproef zal <strong>de</strong> werkelijke waar<strong>de</strong> dus vrijwel zeker hoger zijn dan 4,5<br />

procent, dat wil zeggen vrijwel zeker boven het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> voor <strong>de</strong> gehele<br />

stad liggen. De figuur geeft ‘pockets of poverty’ weer.<br />

Voor <strong>de</strong> analyses gericht op het bepalen <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving op <strong>de</strong><br />

sociale participatie is uitsluitend gewerkt m et individuen die m instens 25<br />

respon<strong>de</strong>nten om zich heen hebben. Dat wil zeggen dat alleen analyses zijn<br />

verricht met responsies waar<strong>van</strong> uitspraken over hun sociale omgeving mogelijk<br />

zijn. Dat betreft 1481 responsies. Er zijn daarbij drie niveaus <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in<br />

<strong>de</strong> omgeving on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: tot 4,5%, 4,5-8,5% en tenminste 8,5%.<br />

Een twee<strong>de</strong> operationaliseringsprobleem is verbon<strong>de</strong>n met het begrip maatschappelijke<br />

participatie. De maatschappelijke of sociale participatie kan op<br />

verschillen<strong>de</strong> manieren wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rzocht. Een <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n is <strong>de</strong><br />

sociale mobiliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> betrokkenen te on<strong>de</strong>rzoeken. Dit vergt echter<br />

longitudinale data-analyses en stelt hoge eisen aan <strong>de</strong> gegevens. Een eenvoudiger<br />

metho<strong>de</strong> om althans een vorm <strong>van</strong> sociale participatie te<br />

on<strong>de</strong>rzoeken, maakt gebruik <strong>van</strong> cross-sectionele meting. Het gaat dan om<br />

een momentopname <strong>van</strong> sociale participatie. Wij hebben voor het laatste<br />

gekozen. Aan<strong>van</strong>kelijk zijn drie dimensies <strong>van</strong> sociale participatie in <strong>de</strong>


Het omgevingseffect 19<br />

beschouwing betrokken. Twee er<strong>van</strong> hebben betrekking op het activiteitenpatroon.<br />

Eén daar<strong>van</strong> meet <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g en intensiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale<br />

contacten met buren, kennissen, vrien<strong>de</strong>n en familie; <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r is daar<strong>van</strong><br />

vrijwel onafhankelijk en richt zich op uithuizigheid in het algemeen (wel of<br />

niet ’s avonds ‘altijd thuis’) en op het bezoek aan recreatieve en culturele<br />

uitgaansgelegenhe<strong>de</strong>n. Tussen bei<strong>de</strong> varianten <strong>van</strong> meten <strong>van</strong> uithuizigheid<br />

blijkt een sterke samenhang te bestaan. De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> dimensie betreft <strong>de</strong><br />

subjectieve gevoelens <strong>van</strong> uitsluiting, door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> <strong>de</strong> meting <strong>van</strong><br />

eenzaamheid en het (daarmee sterk verbon<strong>de</strong>n) ontbreken <strong>van</strong> geluk.<br />

Zoals min of meer kon wor<strong>de</strong>n verwacht, bleek er geen dui<strong>de</strong>lijke<br />

samenhang te bestaan tussen <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong><br />

en <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g en intensiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale contacten met buren,<br />

kennissen, vrien<strong>de</strong>n en familie. Deze vorm <strong>van</strong> sociale participatie wordt<br />

nauwelijks beïnvloed door <strong>de</strong> relatieve concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong>.<br />

De bei<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re dimensies vertonen wel een verband met <strong>de</strong> concentratie<br />

<strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong>. Omdat <strong>de</strong> gevoelens <strong>van</strong> eenzaamheid en het ontbreken<br />

<strong>van</strong> geluk sterk samenhangen met <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> uithuizigheid, beperken we<br />

ons hier tot het verband tussen <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong><br />

omgeving en <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> uithuizigheid (in <strong>de</strong> avond).<br />

4 Kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en sociale participatie<br />

Enkele uitkomsten <strong>van</strong> belang zijn in on<strong>de</strong>rstaan<strong>de</strong> tabellen en in figuur 1.<br />

samengevat. Uit <strong>de</strong> frequentietabel (tabel 1) blijkt dat 21 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

respon<strong>de</strong>nten in een omgeving woont met relatief veel (maar absoluut nog<br />

altijd weinig) kansarmen (>8,5%).<br />

Figuur 1 Pockets of poverty in Amsterdam<br />

Tabel 1 Frequenties en percentages <strong>van</strong> <strong>de</strong> kernvariabelen


20<br />

Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

< 4,5% 776 52%<br />

4,5% - 8,5% 392 27%<br />

8,5% - 12,5% 242 16%<br />

>12,5% 71 5%<br />

Totaal 1481 100%<br />

De omgeving: kansarmen binnen 300 m <strong>van</strong> het individu<br />

(n totaal minstens 25 personen)<br />

Kansarme respon<strong>de</strong>nten (individueel)<br />

Kansarm 73 5%<br />

Niet-kansarm 1408 95%<br />

Totaal 1481 100%<br />

Respon<strong>de</strong>nten naar uithuizigheid<br />

(’s Avonds <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur niet meer uit)<br />

‘Altijd thuis’ 346 23%<br />

Overig 1135 77%<br />

Totaal 1481 100%<br />

Voor 5 procent geldt dat men in een als ‘pocket of poverty’ aangedui<strong>de</strong><br />

omgeving woont (>12,5%, zie figuur 1). Voor <strong>de</strong> gehele empirische<br />

populatie geldt dat 5 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten zelf kansarm is. Ver<strong>de</strong>r<br />

blijkt dat bijna een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> 1481 respon<strong>de</strong>nten (met minstens 25 respon<strong>de</strong>nten<br />

in een gebied met een straal <strong>van</strong> 300 meter om hen heen) aangeeft<br />

gewoonlijk zeven avon<strong>de</strong>n per week thuis door te brengen.<br />

Uit <strong>de</strong> analyseresultaten blijkt allereerst dat slechts relatief lage concentraties<br />

<strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> kunnen wor<strong>de</strong>n vastgesteld. Dat impliceert dat in alle<br />

gebie<strong>de</strong>n een ruime meer<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking niet kansarm is. Er lijken<br />

<strong>de</strong>rhalve in Amsterdam in elke woon<strong>buurt</strong> voldoen<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re voorbeel<strong>de</strong>n<br />

beschikbaar om een onvermin<strong>de</strong>r<strong>de</strong> sociale participatie mogelijk te maken.<br />

Toch blijkt er een - zij het zwak - verband aanwezig tussen <strong>de</strong> mate waarin<br />

zich kansarmoe<strong>de</strong> voordoet in <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> een individu en <strong>de</strong> door ons<br />

gehanteer<strong>de</strong> indicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>elname aan <strong>de</strong> samenleving (tabel 2).<br />

Tabel 2 De relatie tussen <strong>de</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en uithuizigheid<br />

(sociale participatie)


Het omgevingseffect 21<br />

Omgeving Uithuizigheid<br />

’s avonds altijd thuis’<br />

< 4,5% 151 19,5%<br />

4,5% - 8,5% 106 27,0%<br />

>8,5% 89 28,4%<br />

Totaal 346 23,4%<br />

Bij een hoger aan<strong>de</strong>el kansarmen in het gebied waarin men<br />

woont, neemt <strong>de</strong> kans op geringere sociale participatie toe. Het<br />

concentratie-effect blijkt zich met name voor te doen bij<br />

<strong>de</strong>genen die zelf niet kansarm zijn (tabel 3). Geen dui<strong>de</strong>lijk<br />

effect is vast te stellen bij <strong>de</strong>genen die zelf tot <strong>de</strong> kansarmen<br />

behoren.<br />

Tabel 3 De relatie tussen <strong>de</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en uithuizigheid<br />

(sociale participatie) naar kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> het individu<br />

Omgeving Uithuizigheid (’s avonds ‘altijd thuis’)<br />

Niet-kansarm individu Kansarm individu<br />

< 4,5% 137 18,2% 14 60,9%<br />

4,5% - 8,5% 87 24,0% 19 65,5%<br />

>8,5% 77 26,4% 12 57,1%<br />

Totaal 301 21,4% 45 61,6%<br />

Tabel 4 De relatie tussen <strong>de</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en uithuizigheid<br />

(sociale participatie) naar leeftijd<br />

Omgeving Uithuizigheid (’s avonds‘altijd thuis’)<br />

Jonger dan 30 jaar 30 jaar en ou<strong>de</strong>r<br />

< 4,5% 13 5,3% 138 26,1%<br />

4,5% - 8,5% 15 11,1% 91 35,4%<br />

>8,5% 13 11,9% 76 37,3%<br />

Totaal 41 8,4% 305 30,8%


22 Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />

In tabel 4 is <strong>de</strong> samenhang tussen <strong>de</strong> omgeving en <strong>de</strong> sociale participatie<br />

bezien per leeftijdscategorie. Uit <strong>de</strong>tailanalyses bleek dat <strong>de</strong> meest belangrijke<br />

variabele die ook direct <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> is op <strong>de</strong> sociale participatie.<br />

Opvallend is dat niet alleen voor ou<strong>de</strong>ren, maar ook voor jongeren geldt dat<br />

een toename <strong>van</strong> het aan<strong>de</strong>el kansarmen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> samenhangt met<br />

uithuizigheid. Een <strong>buurt</strong>effect lijkt zich dus zowel bij jongeren als bij<br />

ou<strong>de</strong>ren voor te doen. Het geringe aantal respon<strong>de</strong>nten noopt echter tot enige<br />

voorzichtigheid in <strong>de</strong> uitspraken.<br />

5 Conclusie<br />

Het is dui<strong>de</strong>lijk dat on<strong>de</strong>rzoek zoals hier getoond hoge eisen stelt aan <strong>de</strong><br />

dataset. Feitelijk moeten we vaststellen dat zelfs <strong>de</strong> rijke dataset waarover<br />

wij kon<strong>de</strong>n beschikken niet toereikend is om stevige uitspraken te doen over<br />

het on<strong>de</strong>rzochte. De inperkingen die we hebben doorgevoerd en <strong>de</strong><br />

beslissingen die wij tij<strong>de</strong>ns het on<strong>de</strong>rzoek hebben genomen, hebben er echter<br />

wel toe geleid dat <strong>de</strong> uitspraken die we doen, binnen <strong>de</strong> statistische marges<br />

ook daadwerkelijk betekenis hebben.<br />

Meer dan een voorlopige conclusie trekken is echter niet mogelijk. Die<br />

conclusie luidt dat - ten eerste - <strong>de</strong> niveaus <strong>van</strong> concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong><br />

relatief laag zijn. Er blijken slechts kleine pockets of poverty<br />

gevon<strong>de</strong>n te kunnen wor<strong>de</strong>n; klein in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> ‘met geringe concentraties<br />

<strong>van</strong> kansarmen’. Niettemin blijken <strong>de</strong> verschillen in het niveau <strong>van</strong><br />

kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> een individu samen te hangen met <strong>de</strong><br />

participatie in <strong>de</strong> samenleving. Als <strong>de</strong> omgeving meer kansarmen kent,<br />

neemt <strong>de</strong> activiteit <strong>van</strong> betrokkenen af. Dat geldt zeker voor individuen die<br />

zelf niet kansarm zijn. Opvallend is dat het verband overeind blijft voor<br />

zowel jongeren als ou<strong>de</strong>ren. Dat neemt niet weg dat individuele kenmerken,<br />

zoals <strong>de</strong> leeftijd <strong>van</strong> betrokkene, een veel belangrijker rol spelen dan <strong>de</strong><br />

omgevingsvariabele. Dat geeft aan dat bij <strong>de</strong> discussies over gettovorming<br />

en <strong>de</strong>rgelijke <strong>de</strong> aandacht in <strong>de</strong> eerste plaats moet (blijven) uitgaan naar <strong>de</strong><br />

positie <strong>van</strong> <strong>de</strong> betrokken individuen zelf. Omdat er ook - onverwacht - een<br />

effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> lijkt te zijn, zelfs binnen <strong>de</strong><br />

Ne<strong>de</strong>rlandse context met zijn ver ontwikkel<strong>de</strong> verzorgingsarrangementen<br />

kan men in twee<strong>de</strong> of <strong>de</strong>r<strong>de</strong> instantie ook aan <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>samenstelling <strong>de</strong>nken<br />

als te beïnvloe<strong>de</strong>n variabele, waarmee sociale participatie kan wor<strong>de</strong>n<br />

verbeterd.


Literatuur<br />

Het omgevingseffect 23<br />

Amersfoort, H. <strong>van</strong> (1992) Ethnic resi<strong>de</strong>ntial patterns in a welfare state:<br />

Lessons from Amsterdam, 1970-1990. New Community, 18, 3, pp. 439-456<br />

De Lannoy, W. & C. Kesteloot (1990), Het scheppen <strong>van</strong> sociaal-ruimtelijke<br />

ongelijkhe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> stad. In: Werkgroep Mort-Subite, Barsten in België.<br />

Berchem: EPO<br />

Deurloo, M.C. & S. Musterd (1997) Getto's of etnische <strong>buurt</strong>en? Ruimtelijke<br />

concentraties allochtonen in Amsterdam. Geografie 6: pp. 4-10<br />

Deurloo, M.C., S. Musterd & W. Ostendorf (1998) ‘Pockets of Poverty’.<br />

Amsterdam/Utrecht: AME/NETHUR. DGVH-NETHUR rapport, nr. 2<br />

Lewis, O. (1966) The Culture of Poverty. In: R.T. LeGates & F. Stout (Eds)<br />

(1996) The City Rea<strong>de</strong>r, pp. 217-224. London/New York: Routledge<br />

Massey, D.S. & N.A. Denton (1993) American Apartheid. Cambridge:<br />

Harvard University Press<br />

Musterd, S. & W. Ostendorf (1994) Affluence, Access to Jobs, and Ethnicity in<br />

the Dutch Welfare State; the case of Amsterdam. Built Environment, vol. 20,<br />

no. 3, pp. 242-253<br />

Musterd, S. & W. Ostendorf (eds.) (1998) Urban Segregation and the Welfare<br />

State: Inequality and Exclusion in Western Cities. London: Routledge<br />

Robson, B. (1988) Those inner cities. Oxford: Clarendon Press<br />

Sandwijk, J.P., P.D.A. Cohen. S. Musterd & M.P.S. Langemeijer (1995)<br />

Licit and illicit drug use in Amsterdam II. Amsterdam: Instituut voor Sociale<br />

Geografie<br />

Schill, M.H. (1994) Race, the Un<strong>de</strong>rclass, and Public Policy. Law & Social<br />

Inquiry, Vol. 19, nr. 2, pp. 433-456<br />

Wilson, W.J. (1987) The truly disad<strong>van</strong>taged, the innercity, the un<strong>de</strong>rclass<br />

and public policy. Chicago: University of Chicago Press


24 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

Politieke voorkeur en kerkbezoek: twee voorbeel<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving<br />

Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

1 Inleiding<br />

Al heel wat keren zijn on<strong>de</strong>rzoeksresultaten gepubliceerd die dui<strong>de</strong>lijk<br />

maken dat sommige mensen wor<strong>de</strong>n beïnvloed door <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolking in hun woonomgeving. Meestal blijken ze zich aan te passen aan<br />

<strong>de</strong> overheersen<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>n en normen in hun <strong>buurt</strong>. Dat valt ook wel te<br />

begrijpen. Mensen praten met hun buren, wor<strong>de</strong>n daardoor op i<strong>de</strong>eën<br />

gebracht, en gaan zich an<strong>de</strong>rs gedragen. Eagles (1990; 109) gebruikt voor<br />

<strong>de</strong>ze wijze <strong>van</strong> beïnvloeding <strong>de</strong> term ‘interaction-mediated process’. Maar<br />

<strong>de</strong> beïnvloeding kan ook meer onbewust verlopen. Als mensen ‘s ochtends<br />

op <strong>de</strong> fiets naar hun werk gaan en ‘s middags weer terugrij<strong>de</strong>n, als ze naar <strong>de</strong><br />

winkel lopen om boodschappen te doen of naar <strong>de</strong> snackbar voor een<br />

vluchtig avondmaal, steeds wor<strong>de</strong>n ze geconfronteerd met <strong>de</strong> gewoonten en<br />

voorkeuren <strong>van</strong> hun <strong>buurt</strong>genoten. Zon<strong>de</strong>r dat ze het zelf merken nemen ze<br />

daar het één en an<strong>de</strong>r <strong>van</strong> over. Als het gaat om <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

voortduren<strong>de</strong> blootstelling aan normen en waar<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> omgeving, spreekt<br />

Eagles (1990; 109) over het ‘perception-mediated process’. Daarnaast speelt<br />

ook sociale controle een rol. Om niet uit <strong>de</strong> toon te vallen, en onaangename<br />

reacties <strong>van</strong> buren te vermij<strong>de</strong>n, passen mensen zich soms noodgedwongen<br />

aan hun omgeving aan. Natuurlijk is lang niet ie<strong>de</strong>reen gevoelig voor <strong>de</strong>ze<br />

drie beïnvloedingsprocessen. Maar vaak zal een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen zich<br />

toch aanpassen aan <strong>de</strong> omgeving. Het gevolg is dat mensen in een bepaald<br />

gebied vaak in (iets) sterkere mate het in dat gebied overheersen<strong>de</strong> gedrag<br />

vertonen dan <strong>van</strong> mensen met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> eigenschappen in het algemeen mag<br />

wor<strong>de</strong>n verwacht.<br />

De zo juist besproken effecten wor<strong>de</strong>n compositionele effecten genoemd; er<br />

zijn overigens ook an<strong>de</strong>re benamingen in omloop, zoals structurele effecten,<br />

contextuele effecten en neighbo(u)rhood-effecten. Bij analyses op dit on<strong>de</strong>rzoeksterrein<br />

wordt vaak gesproken over multilevel-analyse. Dat komt omdat<br />

kenmerken <strong>van</strong> minimaal twee verschillen<strong>de</strong> niveaus <strong>van</strong> analyse een rol<br />

spelen. Enerzijds zijn er gegevens <strong>van</strong> individuen, bijvoorbeeld het stemgedrag,<br />

en an<strong>de</strong>rzijds gegevens <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving,<br />

bijvoorbeeld het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>.<br />

Verreweg het meeste on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten heeft betrekking<br />

op politieke voorkeur. Al meer dan vijftig jaar gele<strong>de</strong>n merkte Tingsten<br />

(1937; 177-180) een compositioneel effect op; hij wordt daarmee algemeen<br />

beschouwd als <strong>de</strong> eerste die aan het on<strong>de</strong>rwerp aandacht heeft besteed. Naar


Politieke voorkeur en kerkbezoek 25<br />

aanleiding <strong>van</strong> verkiezingen in Stockholm in 1932 constateer<strong>de</strong> hij dat in<br />

districten waar slechts een gering <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners tot <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rs<br />

behoort, het percentage stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij lager is dan het<br />

percentage arbei<strong>de</strong>rs. Maar in districten met relatief veel arbei<strong>de</strong>rs is het<br />

percentage stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij juist hoger dan het percentage<br />

arbei<strong>de</strong>rs. Dat betekent dat als het percentage arbei<strong>de</strong>rs toeneemt, dat dan het<br />

percentage stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij onevenredig toeneemt. Dat<br />

spoort met het i<strong>de</strong>e dat mensen wor<strong>de</strong>n meegesleept door <strong>de</strong> omgeving, en<br />

op <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rspartij gaan stemmen als vele an<strong>de</strong>ren in hun <strong>buurt</strong> dat ook<br />

doen.<br />

Maar niet alleen op het terrein <strong>van</strong> <strong>de</strong> politieke voorkeur zijn interessante<br />

compositionele effecten opgespoord, ook op het terrein <strong>van</strong> kerkbezoek is<br />

dat het geval. Zo toon<strong>de</strong>n Knippenberg & De Vos (1989) aan dat bij<br />

protestanten het kerkbezoek positief wordt beïnvloed door <strong>de</strong> relatieve<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep geloofsgenoten in <strong>de</strong> gemeente waarin ze wonen.<br />

Maar aandacht voor compositionele effecten wordt ook aangetroffen op<br />

an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoeksterreinen, uiteenlopend <strong>van</strong> schizofrenie (Giggs, 1973) tot<br />

gen<strong>de</strong>rvraagstukken (Banaszak & Leighley, 1991) tot misdaad (Grogger &<br />

Wheaterford, 1995).<br />

In dit artikel wor<strong>de</strong>n compositionele effecten op <strong>de</strong> terreinen <strong>van</strong> politieke<br />

voorkeur en kerkbezoek na<strong>de</strong>r bestu<strong>de</strong>erd. Bij politieke voorkeur betreft het<br />

een literatuuron<strong>de</strong>rzoek, bij kerkbezoek eigen on<strong>de</strong>rzoek. Dat <strong>de</strong>ze twee<br />

on<strong>de</strong>rwerpen wor<strong>de</strong>n bespoken heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt<br />

daarmee een beeld gegeven <strong>van</strong> twee belangrijke terreinen <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek<br />

naar compositionele effecten. An<strong>de</strong>rzijds wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

on<strong>de</strong>rwerpen enkele problemen bij het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong>rgelijke effecten<br />

toegelicht, en wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> tekortkomingen verdui<strong>de</strong>lijkt waaraan veel<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong>ze effecten on<strong>de</strong>rhevig is. Daarbij wordt ook getracht aan<br />

te geven op welke wijze die problemen kunnen wor<strong>de</strong>n opgelost.<br />

Alvorens daarmee te beginnen wordt eerst iets verteld over <strong>de</strong> manier<br />

waarop <strong>de</strong> effecten kunnen wor<strong>de</strong>n gemeten.<br />

2 Hoe wor<strong>de</strong>n compositionele effecten gemeten<br />

On<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten wordt vrijwel altijd uitgevoerd met<br />

behulp <strong>van</strong> cross-sectionele analyse. Dat betekent dat gegevens die op één<br />

moment zijn gemeten met elkaar in verband wor<strong>de</strong>n gebracht. Op basis <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> daarbij aangetroffen samenhangen wor<strong>de</strong>n conclusies ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

effecten getrokken.<br />

Maar hoe vindt <strong>de</strong>rgelijk on<strong>de</strong>rzoek dan precies plaats? Om dat aan te<br />

dui<strong>de</strong>n wordt aangesloten bij een al eer<strong>de</strong>r geïntroduceer<strong>de</strong> voorbeeld. Stel<br />

dat we willen verklaren waarom mensen op een socialistische partij stemmen.<br />

Natuurlijk spelen daarbij kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen zelf een rol,


26 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

bijvoorbeeld of ze arbei<strong>de</strong>r zijn of niet. Daarnaast is wellicht een rol weggelegd<br />

voor een kenmerk <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving, bijvoorbeeld het percentage<br />

arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. In <strong>de</strong> meest eenvoudige situatie spelen dus drie<br />

kenmerken een rol. Er is een afhankelijk individueel kenmerk: het al of niet<br />

stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij. Er is een onafhankelijk individueel<br />

kenmerk: het al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn. En er is een onafhankelijk<br />

omgevingskenmerk: het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>.<br />

Er bestaan vele manieren om het on<strong>de</strong>rzoek uit te voeren, zie daarvoor De<br />

Vos (1997, hoofdstuk 3). Een eenvoudige metho<strong>de</strong> werkt met kruistabellering.<br />

De analyses wor<strong>de</strong>n uitgevoerd op het individuele niveau.<br />

Daarbij wordt het omgevingskenmerk omgezet in een individueel kenmerk,<br />

en wel door aan alle mensen in een <strong>buurt</strong> <strong>de</strong> score <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> als kenmerk<br />

toe te kennen. De kenmerken wor<strong>de</strong>n vervolgens in een driedimensionale<br />

kruistabel opgenomen. Om na te gaan of het al of niet stemmen op <strong>de</strong><br />

socialistische partij samenhangt met het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

moet <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> het individuele kenmerk ‘al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn’ wor<strong>de</strong>n<br />

uitgeschakeld door dat kenmerk constant te hou<strong>de</strong>n; er wor<strong>de</strong>n dus voor<br />

arbei<strong>de</strong>rs en voor niet-arbei<strong>de</strong>rs apart conclusies getrokken. Hoewel <strong>de</strong>ze<br />

metho<strong>de</strong> vaak wordt gebruikt, en daar bij <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het kerkbezoek<br />

ook een voorbeeld <strong>van</strong> wordt gegeven, zijn er veel na<strong>de</strong>len aan verbon<strong>de</strong>n.<br />

Zo is het nodig om het omgevingskenmerk in een beperkt aantal klassen in te<br />

<strong>de</strong>len. Bovendien is het moeilijk om allerlei an<strong>de</strong>re kenmerken die <strong>van</strong><br />

belang zou<strong>de</strong>n kunnen zijn in <strong>de</strong> analyse op te nemen; <strong>de</strong> kruistabel kent dan<br />

immers snel heel veel cellen, en <strong>de</strong> celvullingen dalen navenant.<br />

Een an<strong>de</strong>re mogelijkheid is <strong>de</strong> analyse uit te voeren op het hogere niveau,<br />

dus dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en. Dat betekent dat het stemgedrag nu ook moet<br />

wor<strong>de</strong>n beschreven op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, en wel door aggregatie <strong>van</strong><br />

het individuele stemgedrag. Om <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> het individuele kenmerk ‘al of<br />

niet arbei<strong>de</strong>r zijn’ uit te schakelen dient die aggregatie apart te geschie<strong>de</strong>n<br />

voor arbei<strong>de</strong>rs en voor niet-arbei<strong>de</strong>rs. Vervolgens wor<strong>de</strong>n op het <strong>buurt</strong>niveau<br />

twee regressieanalyses uitgevoerd waarbij het percentage stemmen op <strong>de</strong><br />

socialistische partij on<strong>de</strong>r arbei<strong>de</strong>rs, en ook datzelf<strong>de</strong> percentage on<strong>de</strong>r nietarbei<strong>de</strong>rs,<br />

wordt voorspeld op basis <strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs. Positieve<br />

regressiecoëfficiënten wijzen dan op een meeslepend effect <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

omgeving. Ook <strong>de</strong>ze metho<strong>de</strong> heeft na<strong>de</strong>len. Door <strong>de</strong> aggregatie wordt het<br />

zicht op het individuele gedrag min<strong>de</strong>r hel<strong>de</strong>r. Bovendien geldt ook nu dat<br />

het opnemen <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re verklaren<strong>de</strong> variabelen in <strong>de</strong> analyse moeilijkhe<strong>de</strong>n<br />

oplevert.<br />

Een meer gea<strong>van</strong>ceer<strong>de</strong> metho<strong>de</strong> is die <strong>van</strong> het contextuele mo<strong>de</strong>l. Daarbij<br />

speelt <strong>de</strong> analyse zich weer af op het individuele niveau. Er wordt een<br />

regressieanalyse uitgevoerd, waarbij het al of niet stemmen op <strong>de</strong><br />

socialistische partij wordt voorspeld op basis <strong>van</strong> ‘het al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn’


Politieke voorkeur en kerkbezoek 27<br />

en het percentage arbei<strong>de</strong>rs. Als <strong>de</strong> afhankelijke variabele dichotoom is,<br />

zoals hier bij het al of niet stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij het geval is,<br />

wordt ook wel een logistische regressieanalyse gebruikt. Aan <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt<br />

<strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs kan weer wor<strong>de</strong>n afgelezen of er<br />

sprake is <strong>van</strong> een compositioneel effect, waarbij een positieve waar<strong>de</strong> wijst<br />

op een meeslepend effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. Het grote voor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

metho<strong>de</strong> is dat moeiteloos an<strong>de</strong>re verklaren<strong>de</strong> variabelen aan het mo<strong>de</strong>l<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n toegevoegd. Ook aan <strong>de</strong>ze metho<strong>de</strong> kleven echter bezwaren.<br />

Het ‘al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn’ en het percentage arbei<strong>de</strong>rs hangen op het<br />

individuele niveau met elkaar samen, zodat <strong>de</strong> effecten <strong>van</strong> die twee<br />

kenmerken niet goed <strong>van</strong> elkaar kunnen wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n; zo’n<br />

probleem speelt overigens bij regressieanalyses wel vaker. Maar er is ook<br />

een specifiek probleem in het geval <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele<br />

effecten; een vergelijkbaar probleem speelt ook bij <strong>de</strong> metho<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

kruistabellering. De betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> het<br />

omgevingskenmerk wordt namelijk gebaseerd op het aantal individuen,<br />

terwijl het aantal onafhankelijke metingen er<strong>van</strong> slechts gelijk is aan het veel<br />

kleinere aantal omgevingen. Het gevolg is dat <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

resultaten <strong>van</strong> het contextuele mo<strong>de</strong>l meestal dui<strong>de</strong>lijk wordt overschat<br />

(Kreft, 1987; 124 en 128).<br />

Bij alle tot nu toe behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> metho<strong>de</strong>n wordt <strong>de</strong> analyse uitgevoerd op één<br />

niveau <strong>van</strong> analyse, namelijk dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuen of juist dat <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en. Sinds het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren tachtig echter zijn zogenaam<strong>de</strong> multilevelmetho<strong>de</strong>n<br />

ontwikkeld, waarbij bei<strong>de</strong> niveau <strong>van</strong> analyse tegelijkertijd<br />

een rol spelen. Vooral <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijskun<strong>de</strong> heeft daarbij een belangrijke rol<br />

gespeeld; zie bijvoorbeeld Goldstein (1987). De metho<strong>de</strong>n zijn op <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> wijze opgebouwd; zie bijvoorbeeld De Vos (1997, 85-92). Op het<br />

individuele niveau wordt een regressieanalyse uitgevoerd waarbij het al of<br />

niet stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij wordt voorspeld op basis <strong>van</strong> het al<br />

of niet arbei<strong>de</strong>r zijn. Daarbij kan voor elk <strong>de</strong>r parameters in het regressiemo<strong>de</strong>l,<br />

dus zowel voor <strong>de</strong> constante als voor <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt, wor<strong>de</strong>n<br />

beslist of <strong>de</strong>ze per <strong>buurt</strong> kunnen verschillen. Als een parameter per <strong>buurt</strong> kan<br />

verschillen, dan kan er eventueel voor wor<strong>de</strong>n gekozen om <strong>de</strong>ze af te laten<br />

hangen <strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>; in dat laatste geval wordt<br />

daar op het <strong>buurt</strong>niveau ook een regressieanalyse voor geformuleerd. Wordt<br />

gekozen voor een mo<strong>de</strong>l waarbij <strong>de</strong> constante afhankelijk is <strong>van</strong> het<br />

percentage arbei<strong>de</strong>rs, terwijl <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt voor alle <strong>buurt</strong>en gelijk<br />

is, dan heeft het multilevelmo<strong>de</strong>l <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> vorm als het contextuele mo<strong>de</strong>l.<br />

Het verschil is echter dat bij het multilevelmo<strong>de</strong>l, waarbij alle analyses op<br />

het geëigen<strong>de</strong> niveau wor<strong>de</strong>n uitgevoerd, <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> coëfficiënten<br />

wel op een juiste wijze wordt vastgesteld. Door ook <strong>de</strong>


28 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

regressiecoëfficiënt afhankelijk te maken <strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs, kan<br />

<strong>de</strong> analyse op een interessante manier wor<strong>de</strong>n uitgebreid. Het mo<strong>de</strong>l ziet er<br />

dan schematisch als volgt uit:<br />

yij geeft aan of persoon i in <strong>buurt</strong> j al of niet op <strong>de</strong> socialistische<br />

partij stemt<br />

xij geeft aan of persoon i in <strong>buurt</strong> j al of niet een arbei<strong>de</strong>r is<br />

xj geeft aan het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>buurt</strong> j<br />

het mo<strong>de</strong>l op het individuele niveau: yij = aj + bj∗xij + residuij<br />

het ene mo<strong>de</strong>l op het <strong>buurt</strong>niveau: aj = c + d∗xj + residuaj<br />

het an<strong>de</strong>re mo<strong>de</strong>l op het <strong>buurt</strong>niveau: bj = e + f∗xj + residubj<br />

waarbij ∗ het vermenigvuldigingsteken voorstelt<br />

Wor<strong>de</strong>n nog meer variabelen in <strong>de</strong> analyse opgenomen, hetgeen moeiteloos<br />

kan wor<strong>de</strong>n gedaan, dan ontstaat een grote rijkdom aan mogelijke mo<strong>de</strong>llen.<br />

Natuurlijk is voor het uitvoeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> analyses computerprogrammatuur<br />

nodig, maar die is beschikbaar in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> allerlei pakketten zoals<br />

VARCL, ML en HLM. Mo<strong>de</strong>rnere versies <strong>van</strong> die programma’s zijn ook<br />

geschikt voor analyse met meer dan twee niveau, en kunnen ook vergelijkbare<br />

vormen <strong>van</strong> logitanalyse aan.<br />

Hoewel <strong>de</strong> multilevelmetho<strong>de</strong> in met name <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijskun<strong>de</strong> al een grote<br />

vlucht heeft genomen, is het gebruik er<strong>van</strong> in <strong>de</strong> geografie teleurstellend<br />

gering. En dat terwijl vooral Jones (bijvoorbeeld 1991, 1993 en 1997) al vele<br />

malen op het belang er<strong>van</strong> heeft gewezen.<br />

Een volstrekt an<strong>de</strong>re manier <strong>van</strong> bestu<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> compositionele effecten is<br />

met behulp <strong>van</strong> longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek. Door bijvoorbeeld mensen die net<br />

zijn verhuisd een tijd te volgen, kan wor<strong>de</strong>n vastgesteld of ze zich aanpassen<br />

aan <strong>de</strong> nieuwe omgeving. In tegenstelling tot <strong>de</strong> cross-sectionele metho<strong>de</strong><br />

wordt niet tot aangepast gedrag geconclu<strong>de</strong>erd op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenhang<br />

tussen individueel gedrag en omgevingskenmerken, maar wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

aanpassingen zelf vastgesteld. Hoewel on<strong>de</strong>rzoeken waarbij op een<br />

<strong>de</strong>rgelijke wijze naar compositionele effecten wordt gezocht slechts<br />

spaarzaam wor<strong>de</strong>n aangetroffen, kunnen ze toch zeer nuttig zijn; we komen<br />

daar later nog op terug.<br />

3 Politieke voorkeur<br />

Verreweg het meeste on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woonomgeving heeft te maken met <strong>de</strong> politieke voorkeur <strong>van</strong> mensen. Een


Politieke voorkeur en kerkbezoek 29<br />

uitgebreid overzicht daar<strong>van</strong> is te vin<strong>de</strong>n in De Vos (1997, hoofdstuk 4 en<br />

5).<br />

Het overheersen<strong>de</strong> beeld <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rzoeken is dat er in<strong>de</strong>rdaad sprake is<br />

<strong>van</strong> compositionele effecten. In een heel enkel geval gaat het daarbij om een<br />

afstotend effect. Zo constateer<strong>de</strong> Wright (1977), bij <strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

presi<strong>de</strong>ntsverkiezingen in <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong> Staten in 1968, dat <strong>de</strong><br />

onafhankelijke kandidaat George Wallace, een fervent tegenstan<strong>de</strong>r <strong>van</strong><br />

gelijke burgerrechten voor zijn zwarte landgenoten, zijn stemmen vooral<br />

haal<strong>de</strong> in gebie<strong>de</strong>n waar veel zwarte landgenoten wonen. En in overeenstemming<br />

daarmee vin<strong>de</strong>n Deurloo & De Vos (1998) naar aanleiding <strong>van</strong><br />

verkiezingen in Amsterdam in 1994 dat extreemrechtse partijen vooral veel<br />

stemmen halen in gebie<strong>de</strong>n waar veel Marokkanen en Turken wonen, dat wil<br />

zeggen bevolkingsgroepen <strong>van</strong> buitenlandse origine die geassocieerd wor<strong>de</strong>n<br />

met een islamitische levensovertuiging.<br />

Maar vrijwel altijd gaat het om een meeslepend effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. De<br />

meeste on<strong>de</strong>rzoeken hebben betrekking op het stemgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

sociale klassen. Meestal blijkt daarbij het al door Tingsten aangetroffen<br />

verband dat arbei<strong>de</strong>rs die wonen in gebie<strong>de</strong>n met relatief veel arbei<strong>de</strong>rs<br />

vaker op <strong>de</strong> socialistische partij stemmen dan arbei<strong>de</strong>rs die wonen in<br />

gebie<strong>de</strong>n waar juist relatief weinig arbei<strong>de</strong>rs wonen. Dergelijke resultaten<br />

wor<strong>de</strong>n aangetroffen door bijvoorbeeld Miller (1977), Johnston (1985) en<br />

Eagles (1990) bij verkiezingen in Groot-Brittannië, door Rumley (1981) in<br />

Australië, en door Berelson a.o. (1954) en Foladare (1968) in <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong><br />

Staten; in dat laatste geval speelt <strong>de</strong> Democratische Partij <strong>de</strong> rol <strong>van</strong><br />

socialistische partij. De verklaringen wor<strong>de</strong>n meestal gezocht in het<br />

meeslepen<strong>de</strong> effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. Na<strong>de</strong>re analyses <strong>van</strong> Eagles (1990)<br />

wijzen er op dat daarbij zowel interactie als perceptie een rol speelt. Sociale<br />

controle speelt in principe geen rol bij politieke voorkeur, omdat stemmen<br />

geheim is. Van belang is wel <strong>de</strong> door Johnston (1986) genoem<strong>de</strong><br />

‘socialization in place’: mensen groeien op in een <strong>buurt</strong> die al jaren door een<br />

bepaal<strong>de</strong> politieke partij wordt overheerst, en waar<strong>van</strong> het hele leven<br />

doortrokken is. Deze verklaring, die overigens veel raakvlakken heeft met<br />

interactie en perceptie, vindt ook steun bij Eagles (1990).<br />

Bij verkiezingen spelen verkiezingscampagnes vaak een belangrijke rol. De<br />

vraag is of <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhangen niet daardoor kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard. Op het eerste gezicht lijkt een verklaring via <strong>de</strong> verkiezingscampagnes<br />

mogelijk. In gebie<strong>de</strong>n met veel arbei<strong>de</strong>rs kan een socialistische<br />

partij gemakkelijk mensen werven om actie te voeren, daar voeren ze dus<br />

veel actie, en daardoor halen ze een beter resultaat. Toch ligt het niet voor <strong>de</strong><br />

hand dat dit <strong>de</strong> verklaring is, zeker niet omdat in <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n<br />

sprake is <strong>van</strong> verkiezingen volgens een districtenstelsel. Bij een <strong>de</strong>rgelijk<br />

stelsel kan een partij beter campagne voeren in gebie<strong>de</strong>n waar ze ongeveer


30 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

even sterk is als <strong>de</strong> tegenstan<strong>de</strong>r, dan in gebie<strong>de</strong>n waar ze heel sterk is; in die<br />

laatste gebie<strong>de</strong>n wint <strong>de</strong> partij toch wel. Uit on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat partijen die<br />

keuze ook daadwerkelijk maken (Honey & Barnett, 1990; pp. 93-94).<br />

Verkiezingscampagnes leveren dus bij districtenstelsels geen verklaring op<br />

voor compositionele effecten.<br />

4 Kerkbezoek<br />

Een an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoeksveld <strong>van</strong> compositionele effecten is religieus gedrag.<br />

De religieuze samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving heeft <strong>invloed</strong> op het doen<br />

en laten <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners. Neem bijvoorbeeld Genemui<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong>ze gemeente,<br />

gelegen in <strong>de</strong> provincie Overijssel, behoort het overgrote <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolking tot <strong>de</strong> bevin<strong>de</strong>lijk gereformeer<strong>de</strong>n. Dat gaat aan <strong>de</strong> bewoners niet<br />

ongemerkt voorbij, zoals blijkt uit interviews met hen, afgedrukt in een<br />

Ne<strong>de</strong>rlandse krant. Zo zijn er opvallend weinig televisies. Mensen uit een<br />

grote stad, die daar zijn komen wonen, brachten eerst op hun huis een<br />

schotelantenne aan. Maar een jaar later haal<strong>de</strong>n ze die toch maar weer weg,<br />

want zoiets hoort daar nu eenmaal niet. Er zijn ook mensen die <strong>de</strong> religieuze<br />

druk <strong>van</strong> hun omgeving niet aankunnen, en daarom verhuizen. Hun plaatsen<br />

wor<strong>de</strong>n ingenomen door bevin<strong>de</strong>lijk gereformeer<strong>de</strong>n uit grote ste<strong>de</strong>n, die<br />

daar zichzelf niet meer kon<strong>de</strong>n zijn (Van Cleef, 1993).<br />

Tabel 1 Het verband tussen kerkbezoek en <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep<br />

geloofsgenoten in <strong>de</strong> woongemeente in 1985/86, per godsdienstige<br />

gezindte<br />

% Aantal<br />

geloofsroomsgenotenkatholie 0-10<br />

10-20<br />

20-30<br />

30-40<br />

40-50<br />

50-60<br />

60-70<br />

70-80<br />

80-90<br />

90-100<br />

ken<br />

778<br />

4339<br />

2341<br />

987<br />

2456<br />

2437<br />

4704<br />

3146<br />

1533<br />

61<br />

% trouwe<br />

kerkgangers<br />

on<strong>de</strong>r<br />

RK<br />

31,9<br />

33,9<br />

36,7<br />

38,8<br />

31,4<br />

34,3<br />

38,2<br />

42,0<br />

41,5<br />

50,8<br />

Aantal<br />

Ne<strong>de</strong>rlands-her-<br />

vorm<strong>de</strong>n<br />

1637<br />

4171<br />

1974<br />

1406<br />

731<br />

202<br />

0<br />

0<br />

0<br />

0<br />

% trouwe<br />

kerkgangers<br />

on<strong>de</strong>r<br />

NH<br />

27,1<br />

32,6<br />

42,0<br />

47,7<br />

52,1<br />

54,0<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

Aantal<br />

Gereformeer<strong>de</strong>n<br />

2463<br />

1816<br />

824<br />

334<br />

93<br />

16<br />

101<br />

0<br />

0<br />

0<br />

% trouwe<br />

kerkgangers<br />

on<strong>de</strong>r GF<br />

65,7<br />

75,7<br />

80,5<br />

83,5<br />

87,1<br />

87,5<br />

91,1<br />

-<br />

-<br />

-<br />

tauC<br />

0,06<br />

0,18<br />

0,15<br />

Gebaseerd op gegevens <strong>van</strong> Interview, steekproef uit <strong>de</strong> bevolking <strong>van</strong> 16 jaar en<br />

ou<strong>de</strong>r. Alle samenhangen zijn zeer dui<strong>de</strong>lijk significant bij een onbetrouwbaarheid <strong>van</strong><br />

1%; zo dui<strong>de</strong>lijk dat het niet erg is dat <strong>de</strong>ze significantie niet op <strong>de</strong> juiste wijze is<br />

berekend; zie <strong>de</strong> paragraaf over het meten <strong>van</strong> compositionele effecten.


Politieke voorkeur en kerkbezoek 31<br />

Het ligt voor <strong>de</strong> hand dat <strong>de</strong> religieuze samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving<br />

ook <strong>invloed</strong> heeft op het kerkbezoek. Knippenberg & De Vos (1989) hebben<br />

daar in Ne<strong>de</strong>rland on<strong>de</strong>rzoek naar gedaan. Daarbij gebruikten ze gegevens<br />

<strong>van</strong> een grote steekproef uit <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse bevolking <strong>van</strong> 16 jaar en ou<strong>de</strong>r<br />

uit 1985/86; helaas zijn geen nieuwere gegevens beschikbaar. Voor een<br />

eerste globale indruk wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> resultaten gepresenteerd in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> een<br />

kruistabel; zie tabel 1.<br />

Daarbij wordt per godsdienstige gezindte het verband nagegaan tussen het<br />

percentage mensen dat regelmatig, dat wil zeggen minstens éénmaal per<br />

twee weken, naar <strong>de</strong> kerk gaat, en het percentage geloofsgenoten in <strong>de</strong><br />

gemeente waarin <strong>de</strong> mensen wonen. Het beeld dat uit <strong>de</strong>ze tabel naar voren<br />

komt is dui<strong>de</strong>lijk. Zowel voor Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n als voor gereformeer<strong>de</strong>n<br />

geldt dat het kerkbezoek stijgt naarmate het percentage geloofsgenoten<br />

toeneemt. Zo gaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n die wonen in gemeenten<br />

waar nauwelijks geloofsgenoten wonen maar ongeveer een kwart regelmatig<br />

naar <strong>de</strong> kerk.<br />

Maar als ongeveer <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeentelijke bevolking tot <strong>de</strong>ze religieuze<br />

richting behoort, is ongeveer <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> hen een regelmatige<br />

kerkganger. Wat ver<strong>de</strong>r opvalt is dat het kerkbezoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> rooms-katholieken<br />

nauwelijks samenhangt met <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep geloofsgenoten.<br />

De bevindingen blijven overigens overeind als rekening wordt gehou<strong>de</strong>n met<br />

verschillen in <strong>de</strong> individuele kenmerken geslacht, leeftijd en opleiding.<br />

De Vos (1997) heeft later ten behoeve <strong>van</strong> zijn dissertatie <strong>de</strong> gegevens<br />

geheel opnieuw bewerkt, en heeft bij <strong>de</strong> analyses gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

multilevelmetho<strong>de</strong>. Een samenvatting <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevindingen is te vin<strong>de</strong>n in<br />

tabel 2.<br />

Deze tabel wordt nu na<strong>de</strong>r besproken.<br />

Voor elk individu uit <strong>de</strong> steekproef is vastgesteld hoeveel kerkbezoeken per<br />

jaar hij of zij minimaal aflegt. Dat kenmerk wordt in <strong>de</strong> analyses gebruikt als<br />

het afhankelijke kenmerk. Het kerkbezoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> belangrijkste godsdienstige<br />

groeperingen blijkt nogal uiteen te lopen. Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n en<br />

rooms-katholieken gaan gemid<strong>de</strong>ld ongeveer even vaak naar <strong>de</strong> kerk, namelijk<br />

respectievelijk minstens 20 en 21 keer per jaar. Gereformeer<strong>de</strong>n gaan<br />

echter veel vaker, namelijk gemid<strong>de</strong>ld minstens 37 keer per jaar.<br />

Om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen is voor elk <strong>van</strong> <strong>de</strong> zojuist genoem<strong>de</strong><br />

religieuze groeperingen apart een analyse uitgevoerd, dus apart voor<br />

Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n, apart voor gereformeer<strong>de</strong>n en apart voor roomskatholieken.<br />

Daarbij zijn op het individuele niveau <strong>de</strong> drie eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong><br />

verklaren<strong>de</strong> variabelen gebruikt, namelijk geslacht (0=man, 1=vrouw),


32 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

leeftijd (0=15-24 tot 4=65+) en opleiding (0=alleen lagere school tot<br />

3=universiteit); <strong>de</strong>ze variabelen wor<strong>de</strong>n dus in <strong>de</strong> regressieanalyse op het<br />

individuele niveau opgenomen. Merk op dat <strong>de</strong> godsdienstige gezindte <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> individuen niet in die regressieanalyse voorkomt; <strong>de</strong> analyses wor<strong>de</strong>n<br />

immers apart per godsdienstige gezindte uitgevoerd.<br />

Tabel 2 Multilevelanalyses met betrekking tot kerkbezoek in<br />

1985/86<br />

Ne<strong>de</strong>rlandshervorm<strong>de</strong>n<br />

Gereformeer<strong>de</strong>n rooms-katholieken<br />

aantal mensen<br />

9907<br />

5531<br />

22254<br />

aantal gemeenten<br />

534<br />

457<br />

560<br />

% variantie individueel<br />

91,479<br />

95,375<br />

96,474<br />

% variantie gemeente<br />

8,521<br />

4,625<br />

3,526<br />

% verklaard individueel<br />

0,330<br />

1,368<br />

10,289<br />

% verklaard gemeente<br />

28,784<br />

45,107<br />

10,658<br />

% verklaard totaal<br />

2,755<br />

3,391<br />

10,302<br />

% geloofsgenoten<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

log(inwoners)<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

geslacht<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

leeftijd<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

opleiding<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

constante<br />

coëfficiënt<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

significantie<br />

0,275<br />

9,240<br />

0,000<br />

-0,680<br />

-0,780<br />

0,435<br />

1,361<br />

3,243<br />

0,002<br />

0,775<br />

4,483<br />

0,000<br />

0,934<br />

3,937<br />

0,000<br />

13,761<br />

3,398<br />

0,001<br />

0,264<br />

8,276<br />

0,000<br />

-1,347<br />

-1,686<br />

0,091<br />

0,588<br />

1,082<br />

0,280<br />

1,737<br />

7,779<br />

0,000<br />

0,160<br />

0,503<br />

0,614<br />

35,069<br />

9,204<br />

0,000<br />

0,055<br />

5,702<br />

0,000<br />

-3,228<br />

-5,553<br />

0,000<br />

1,408<br />

5,497<br />

0,000<br />

5,214<br />

47,337<br />

0,000<br />

0,262<br />

1,717<br />

0,086<br />

21,948<br />

8,101<br />

0,000<br />

Gebaseerd op gegevens <strong>van</strong> Interview, steekproef uit <strong>de</strong> bevolking <strong>van</strong> 16 jaar en<br />

ou<strong>de</strong>r.


Politieke voorkeur en kerkbezoek 33<br />

Van <strong>de</strong> individuen uit <strong>de</strong> steekproef is met betrekking tot <strong>de</strong> woonomgeving<br />

alleen bekend in welke gemeente ze wonen. Dat betekent dat voor het hogere<br />

niveau noodgedwongen gebruik gemaakt moet wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> dat gemeentelijke<br />

niveau; we komen daar later nog op terug. Op het gemeentelijke<br />

niveau is gebruik gemaakt <strong>van</strong> twee verklaren<strong>de</strong> variabelen. Allereerst betreft<br />

dat het percentage geloofsgenoten in <strong>de</strong> gemeente. Daarnaast is <strong>de</strong> logaritme<br />

<strong>van</strong> het inwonertal opgenomen als een indicator <strong>van</strong> <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>lijkheid<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeente. De multilevelanalyse is zodanig uitgevoerd dat alleen <strong>de</strong><br />

constante <strong>van</strong> het individuele regressiemo<strong>de</strong>l per gemeente varieert en wordt<br />

verklaard door <strong>de</strong> twee genoem<strong>de</strong> gemeentelijke kenmerken. Daarmee laten<br />

<strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> analyses zich lezen op vergelijkbare wijze als bij een<br />

contextueel mo<strong>de</strong>l het geval zou zijn, zij het dat nu <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> coëfficiënten wel correct wordt vastgesteld.<br />

We bespreken allereerst <strong>de</strong> resultaten voor <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n. Het<br />

blijkt dat bijna 9% <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie in het kerkbezoek zich bevindt op het<br />

niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeenten, en ruim 91% op het individuele niveau. Dat<br />

resultaat moet zorgvuldig wor<strong>de</strong>n geïnterpreteerd. In <strong>de</strong> eerste plaats is<br />

daarmee niet bewezen dat 9% <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie moet wor<strong>de</strong>n toegeschreven<br />

aan gemeentelijke kenmerken. Kenmerken <strong>van</strong> het gemeentelijke niveau<br />

kunnen alleen variatie op het gemeentelijke niveau verklaren. Individuele<br />

kenmerken echter kunnen niet alleen variatie op het individuele niveau<br />

verklaren, maar ook variatie op het gemeentelijke niveau. De 9% vormt dus<br />

een bovengrens <strong>van</strong> <strong>de</strong> sterkte <strong>van</strong> compositionele effecten en an<strong>de</strong>re<br />

omgevingseffecten op het gemeentelijke niveau. Maar in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats<br />

geldt dat compositionele effecten ook sterker kunnen zijn dan <strong>de</strong> 9%. Het is<br />

namelijk mogelijk dat als gewerkt wordt met het <strong>buurt</strong>niveau in plaats <strong>van</strong><br />

het gemeenteniveau, dat dan sterkere compositionele effecten wor<strong>de</strong>n<br />

aangetroffen. Helaas staat het datamateriaal een <strong>de</strong>rgelijke analyse niet toe.<br />

Uit tabel 2 blijkt dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie in het kerkbezoek op het gemeenteniveau<br />

ruim een kwart wordt verklaard, terwijl <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuele variatie<br />

min<strong>de</strong>r dan een half procent wordt verklaard; in totaal levert dat een kleine<br />

drie procent verklaring op, dus niet overdreven veel. Wel is dui<strong>de</strong>lijk dat het<br />

percentage geloofsgenoten veruit het sterkste verband met het kerkbezoek<br />

vertoont; <strong>de</strong> t-waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> dit kenmerk is immers dui<strong>de</strong>lijk het grootst. Ook<br />

<strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het effect <strong>van</strong> het percentage geloofsgenoten op het<br />

kerkbezoek is verreweg het grootst, en ook zeer interessant, zoals blijkt uit<br />

<strong>de</strong> bijbehoren<strong>de</strong> coëfficiënt <strong>van</strong> 0,275. Daaruit blijkt dat als het percentage<br />

geloofsgenoten met tien toeneemt, dat men dan gemid<strong>de</strong>ld bijna drie keer<br />

per jaar extra naar <strong>de</strong> kerk gaat. Vergelijken we <strong>de</strong> meest extreme situaties<br />

met elkaar, dat wil zeggen geen geloofsgenoten en juist alleen maar<br />

geloofsgenoten, dan scheelt dat gemid<strong>de</strong>ld bijna 28 kerkbezoeken per jaar.


34 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

Bij <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kenmerken gaat het om veel geringere verschillen: vrouwen<br />

gaan gemid<strong>de</strong>ld ruim één keer extra naar <strong>de</strong> kerk in vergelijking met<br />

mannen, <strong>de</strong> oudste mensen gemid<strong>de</strong>ld ongeveer drie keer extra in vergelijking<br />

met <strong>de</strong> jongste, en <strong>de</strong> hoogst opgelei<strong>de</strong>n gemid<strong>de</strong>ld ongeveer drie<br />

keer extra ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong> laagst opgelei<strong>de</strong>n. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ste<strong>de</strong>lijkheid is in <strong>de</strong> verste verte niet significant.<br />

Voor gereformeer<strong>de</strong>n geldt in grote lijnen hetzelf<strong>de</strong> verhaal. Ook bij hen is<br />

het percentage geloofsgenoten het belangrijkste kenmerk, zij het dat leeftijd<br />

hier een grotere concurrent vormt. De steilheid <strong>van</strong> het verband met het<br />

percentage geloofsgenoten blijft echter verreweg het grootst, en <strong>van</strong> <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

or<strong>de</strong> als bij <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n.<br />

Bij <strong>de</strong> rooms-katholieken echter wordt een geheel an<strong>de</strong>re situatie aangetroffen.<br />

Daar speelt het percentage geloofsgenoten een veel min<strong>de</strong>r belangrijke<br />

rol. De t-waar<strong>de</strong> is veel kleiner, en <strong>de</strong> steilheid eveneens; het verschil tussen<br />

geen geloofsgenoten en alleen maar geloofsgenoten is nu gemid<strong>de</strong>ld slechts<br />

ruim 5 kerkbezoeken per jaar. Leeftijd is nu verreweg <strong>de</strong> belangrijkste<br />

variabele: ou<strong>de</strong> rooms-katholieken gaan veel vaker naar <strong>de</strong> kerk dan jonge<br />

rooms-katholieken.<br />

Hoe valt nu te verklaren dat bij protestanten (Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n en<br />

gereformeer<strong>de</strong>n) een compositioneel effect <strong>van</strong> interessante om<strong>van</strong>g kon<br />

wor<strong>de</strong>n vastgesteld, terwijl dat bij rooms-katholieken niet het geval is. Dat<br />

heeft te maken met verschillen in <strong>de</strong> structuur <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze kerkelijke<br />

groeperingen. Bij rooms-katholieken is sprake <strong>van</strong> een meer hiërarchische<br />

structuur, waarbij <strong>de</strong> geestelijkheid veel gezag heeft (Peters & Schreu<strong>de</strong>r,<br />

1987; 115) en <strong>de</strong> sociale controle op <strong>de</strong> naleving <strong>van</strong> <strong>de</strong> kerkelijke<br />

voorschriften vooral door diezelf<strong>de</strong> geestelijkheid, in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> lokale<br />

priesters, wordt uitgeoefend. Protestanten echter kennen een meer <strong>de</strong>mocratische<br />

cultuur, waarbij <strong>de</strong> plaatselijke gemeenschap een grote rol speelt.<br />

Discussies over kerkelijke en godsdienstige aangelegenhe<strong>de</strong>n hebben, veel<br />

meer dan bij rooms-katholieken, een plaats in het leven <strong>van</strong> alledag. De<br />

sociale controle is relatief groot, en wordt door <strong>de</strong> gemeenschap als geheel<br />

uitgeoefend. En vooral daar waar <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigen groep relatief<br />

groot is, zal <strong>de</strong>ze groep zijn stempel op <strong>de</strong> plaatselijke omgeving kunnen<br />

drukken. Vandaar dat voor protestanten <strong>de</strong> relatieve om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigen<br />

groep wel <strong>van</strong> belang is, maar voor <strong>de</strong> rooms-katholieken niet of in ie<strong>de</strong>r<br />

geval veel min<strong>de</strong>r.<br />

5 Aanbevelingen<br />

Als on<strong>de</strong>rzoeksresultaten wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n die in overeenstemming zijn met<br />

<strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> compositionele effecten, dan is daarmee nog niet<br />

aangetoond dat mensen zich in<strong>de</strong>rdaad aan <strong>de</strong> omgeving aanpassen. Er zijn


Politieke voorkeur en kerkbezoek 35<br />

nog twee an<strong>de</strong>re verklaringen mogelijk, namelijk individuele verschillen en<br />

selectieve migratie.<br />

Allereerst kan gel<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhang een gevolg is <strong>van</strong> individuele<br />

verschillen tussen bewoners <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> omgevingen. Beschouw<br />

nog eens <strong>de</strong> situatie dat arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n met veel arbei<strong>de</strong>rs eer<strong>de</strong>r op<br />

een socialistische partij stemmen dan arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n met weinig<br />

arbei<strong>de</strong>rs. Een alternatieve verklaring kan dan zijn dat arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n<br />

met veel arbei<strong>de</strong>rs vaak laag geschoold zijn, en dat laag geschool<strong>de</strong><br />

arbei<strong>de</strong>rs eer<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> socialistische partij stemmen. In plaats <strong>van</strong> een beroep<br />

te doen op een effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving, kan <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhang dan<br />

verklaard wor<strong>de</strong>n via individuele verschillen tussen arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n<br />

met veel arbei<strong>de</strong>rs (vaak laag geschoold), en arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n met<br />

weinig arbei<strong>de</strong>rs (vaak hoog geschoold).<br />

Dit voorbeeld maakt dui<strong>de</strong>lijk dat altijd uitvoerig moet wor<strong>de</strong>n gecontroleerd<br />

of <strong>de</strong> verklaring niet in <strong>de</strong>rgelijke individuele verschillen ligt. In veel<br />

on<strong>de</strong>rzoeken wordt dat onvoldoen<strong>de</strong> gedaan. Overigens sluit dit aan bij een<br />

algemeen probleem <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek via <strong>de</strong> cross-sectionele metho<strong>de</strong>: het kan<br />

altijd liggen aan aspecten die je niet in het on<strong>de</strong>rzoek hebt opgenomen. Het<br />

is dus geen specifiek probleem <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten.<br />

Het aardige is echter dat er juist bij compositionele effecten wel een<br />

specifieke oplossing is <strong>van</strong> dit probleem. Het gaat er immers om dat mensen<br />

zich aanpassen aan <strong>de</strong> omgeving. Welnu, laat het on<strong>de</strong>rzoek zich dan ook<br />

richten op die veran<strong>de</strong>ring. Volg mensen die naar een nieuwe omgeving<br />

verhuizen door <strong>de</strong> tijd, en ga na of ze zich in<strong>de</strong>rdaad aanpassen. Met an<strong>de</strong>re<br />

woor<strong>de</strong>n: voer longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek uit via een panelon<strong>de</strong>rzoek.<br />

Natuurlijk brengt ook een <strong>de</strong>rgelijk on<strong>de</strong>rzoek problemen met zich mee,<br />

zoals uitval uit het panel en beïnvloeding ten gevolge <strong>van</strong> het <strong>de</strong>elnemen aan<br />

een panel. Maar het is toch zeer <strong>de</strong> moeite waard om op een <strong>de</strong>rgelijke wijze<br />

<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen daadwerkelijk voor het voetlicht te halen; dat geeft extra<br />

steun aan <strong>de</strong> resultaten die bij cross-sectioneel on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n bereikt.<br />

Als <strong>de</strong> op aanpassing wijzen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksresultaten niet kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard via individuele verschillen, dan is het nog niet zeker dat er sprake<br />

is <strong>van</strong> aanpassing <strong>van</strong> het gedrag aan <strong>de</strong> omgeving. Het kan ook zijn dat<br />

mensen hun omgeving juist aanpassen aan hun gedrag, door selectief te<br />

migreren. Zo wonen arbei<strong>de</strong>rs die weinig affiniteit hebben met <strong>de</strong><br />

socialistische partij waarschijnlijk liever niet in een arbei<strong>de</strong>rs<strong>buurt</strong>, en<br />

proberen ze daarom naar el<strong>de</strong>rs te verhuizen. En zeker ook bij het<br />

kerkbezoek ligt selectieve migratie wel een beetje voor <strong>de</strong> hand. Protestanten<br />

die graag veel naar <strong>de</strong> kerk gaan voelen zich waarschijnlijk het meest thuis<br />

op plaatsen waar een klimaat heerst waar naar <strong>de</strong> kerk gaan normaal<br />

gevon<strong>de</strong>n wordt. Ze verhuizen daarom wellicht naar <strong>de</strong>rgelijke gebie<strong>de</strong>n,<br />

waar ze <strong>de</strong> kerken vin<strong>de</strong>n die ze willen bezoeken, en <strong>de</strong> scholen waar ze hun


36 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

kin<strong>de</strong>ren heen willen sturen. Van Cleef (1993) naar aanleiding <strong>van</strong> het al<br />

eer<strong>de</strong>r aangehaal<strong>de</strong> Genemui<strong>de</strong>n, en Thissen (1995; 48) naar aanleiding <strong>van</strong><br />

Zeeland hebben daar ook aanwijzingen voor gevon<strong>de</strong>n. Helaas blijft het<br />

aspect <strong>van</strong> selectieve migratie bij on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten<br />

vaak on<strong>de</strong>rbelicht. Er moet meer on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n gedaan naar <strong>de</strong>ze<br />

verklaringsgrond, bijvoorbeeld door <strong>van</strong> mensen die verhuizen na te gaan<br />

waarom ze dat doen, en of ze op het moment <strong>van</strong> verhuizen al in grotere<br />

mate het bij <strong>de</strong> nieuwe omgeving passen<strong>de</strong> gedrag vertonen dan <strong>van</strong> willekeurige<br />

vergelijkbare mensen verwacht mag wor<strong>de</strong>n.<br />

Meer longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek uitvoeren. Meer on<strong>de</strong>rzoek doen naar <strong>de</strong> rol<br />

<strong>van</strong> selectieve migratie. En natuurlijk doorgaan met het uitvoeren <strong>van</strong> crosssectionele<br />

analyses, waarbij <strong>de</strong> multilevelmetho<strong>de</strong> regelmatig als hulpmid<strong>de</strong>l<br />

moet wor<strong>de</strong>n gebruikt. Als <strong>de</strong>ze wensen in vervulling gaan, dan heeft het<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving nog een<br />

mooie toekomst.


Literatuur<br />

Politieke voorkeur en kerkbezoek 37<br />

Banaszak, Lee Ann & Jan E. Leighley (1991). How employment affects<br />

women's gen<strong>de</strong>r attitu<strong>de</strong>s. In: Political Geography Quarterly 10; pp. 110-<br />

131<br />

Berelson, Bernard R., Paul F. Lazarsfeld & William N. McPhee (1954).<br />

Voting; A study of opinion formation in a presi<strong>de</strong>ntial campaign. Chicago,<br />

The University of Chicago Press<br />

Cleef, A. <strong>van</strong> (1993). Niets is onze verdienste. In: NRC Han<strong>de</strong>lsblad,<br />

Zaterdags Bijvoegsel <strong>van</strong> 9 januari 1993<br />

Deurloo, Rinus & Sjoerd <strong>de</strong> Vos (1998). Extreem rechts populair bij<br />

Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs in <strong>buurt</strong>en met veel islamieten. In: Geografie 3; pp. 48-49<br />

Eagles, Munroe (1990). An ecological perspective on working-class political<br />

behaviour: neighbourhood and class formation in Sheffield. In: Johnston,<br />

R.J., F.M. Shelley & P.J. Taylor (eds). Developments in Electoral<br />

Geography; pp. 100-120. London/New York, Routledge<br />

Foladare, Irving S. (1968). The Effect of Neighbourhood on Voting<br />

Behaviour. In: Political Essence Quarterly 83; pp. 516-529<br />

Giggs, J.A. (1973). The distribution of schizophrenics in Nottingham. In:<br />

Transactions of the Institute of British Geographers 59; pp. 55-76<br />

Goldstein, Harvey (1987). Multilevel Mo<strong>de</strong>ls in Educational and Social<br />

Research. New York, Oxford University Press<br />

Grogger, Jeff & M. Stephen Weatherford (1995). Crime, policing and the<br />

perception of neighbourhood safety. In: Political Geography 14; pp. 521-541<br />

Honey, Rex & J. Ross Barnett (1990). Volatile stability: New Zealand's 1987<br />

general election. In: Johnston, R.J., F.M. Shelley & P.J. Taylor (eds).<br />

Developments in Electoral Geography; pp. 86-99. London/New York,<br />

Routledge<br />

Johnston, R.J. (1985). The Geography of English Politics. London, Croom<br />

Helm


38 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />

Johnston, R.J. (1986). The neighbourhood effect revisited: spatial science or<br />

political regionalism. In: Environment and Planning D 4; pp. 41-55<br />

Jones, Kelvyn (1991). Multi-Level Mo<strong>de</strong>ls for Geographical Research.<br />

CATMOG 54. Norwich, University of East Anglia<br />

Jones, Kelvyn (1993). 'Everywhere is Nowhere': Multilevel Perspectives on<br />

the Importance of Place. The University of Portsmouth Inaugural Lectures<br />

Jones, Kelvyn (1997). Multilevel approaches to mo<strong>de</strong>lling contextuality:<br />

from nuisance to substance in the analysis of voting behaviour. In: G.P.<br />

Westert & R.N. Verhoeff (eds). Places and people: multilevel mo<strong>de</strong>lling in<br />

geographical research. Utrecht, The Royal Dutch Geographical Society<br />

Knippenberg, Hans & Sjoerd <strong>de</strong> Vos (1989). Spatial Structural Effects on<br />

Dutch Church Attendance. In: Tijdschrift voor Economische en Sociale<br />

Geografie 80; pp. 164-170<br />

Kreft, Greta Gerda (1987). Mo<strong>de</strong>ls and Methods for the Measurement of<br />

School Effects. Utrecht, Elinkwijk<br />

Miller, William L. (1977). Electoral Dynamics in Britain since 1918.<br />

London, The MacMillan Press Ltd.<br />

Peters, J. & O. Schreu<strong>de</strong>r (1987). Katholiek en protestant. Een historisch en<br />

contemporain on<strong>de</strong>rzoek naar confessionele culturen. Nijmegen, Instituut<br />

voor Toegepaste Sociale Wetenschappen<br />

Rumley, Dennis (1981). Spatial Structural Effects in Voting Behaviour:<br />

Description and Explanation. In: Tijdschrift voor Economische en Sociale<br />

Geografie 72; pp. 214-223<br />

Thissen, Frans (1995). Bewoners en ne<strong>de</strong>rzettingen in Zeeland: op weg naar<br />

een nieuwe verschei<strong>de</strong>nheid. Ne<strong>de</strong>rlandse Geografische Studies 191.<br />

Utrecht/Amsterdam, KNAG/ISG FRW UvA<br />

Tingsten, Herbert (1937). Political Behavior; Studies in election statistics.<br />

London, P.S. King & Son Ltd.<br />

Vos, Sjoerd <strong>de</strong> (1997). De omgeving telt: Compositionele effecten in <strong>de</strong><br />

sociale geografie. Amsterdam, University of Amsterdam


Politieke voorkeur en kerkbezoek 39<br />

Wright, Gerald C. Jr. (1977). Contextual Mo<strong>de</strong>ls of Electoral Behavior: The<br />

Southern Wallace Vote. In: The American Political Science Review 71; pp.<br />

497-508


40 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> omgevingsfactoren als urbanisatie<br />

en sociaal-economische <strong>de</strong>privatie op<br />

psychiatrische opnamen<br />

Jack Dekker en Jaap Peen<br />

1 Inleiding<br />

In dit artikel wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> invloe<strong>de</strong>n besproken <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> aspecten <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woonomgeving op <strong>de</strong> geestelijke volks(on)gezondheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking.<br />

Alvorens <strong>de</strong> huidige, wetenschappelijke inzichten in <strong>de</strong>ze complexe relatie toe<br />

te lichten, lijkt het verstandig om met <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> anekdote te benadrukken<br />

dat onze kennis <strong>van</strong> en over 'geestesziekten' (ook in relatie met <strong>de</strong> omgeving)<br />

in <strong>de</strong> afgelopen eeuwen niet los gezien kan wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> tijdgeest waaruit zij<br />

is voortgekomen.<br />

Ongeveer 150 jaren gele<strong>de</strong>n vond een Provinciale Commissie <strong>van</strong> Noord-<br />

Holland het onverstandig om een gesticht voor psychiatrische patiënten in <strong>de</strong><br />

nabijheid <strong>van</strong> een stad te bouwen (Vijselaar, 1977). Vooral principieel raad<strong>de</strong><br />

men dit i<strong>de</strong>e (pagina 33-34) af als 'ten enenmale in strijd met <strong>de</strong> grote waar<strong>de</strong>,<br />

die <strong>de</strong> krankzinnigenartsen eenparig aan het isolement hechten'. 'Het slaan <strong>de</strong>r<br />

klokken, het gedruisch <strong>de</strong>r straten, <strong>de</strong> gedienstige nimmer te beletten<br />

praatzucht <strong>de</strong>r oppasser, waardoor alle kleine gebeurtenissen onmid<strong>de</strong>llijk<br />

me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld wor<strong>de</strong>n, het veelvuldig bezoek <strong>van</strong> vrien<strong>de</strong>n en beken<strong>de</strong>n, dat<br />

zoo moeilijk te keeren is, dit alles verlevendigt bij <strong>de</strong>n krankzinnige gestadig<br />

<strong>de</strong> voorstelling <strong>de</strong>r buitenwereld waaruit hij zich gebannen voelt en het<br />

herroept treurige herinneringen of wekt begeerten die onvoldaan blijven<strong>de</strong>,<br />

hem tot bitterheid en toorn verlokken'. Volgens <strong>de</strong> overtuiging <strong>van</strong> <strong>de</strong> meeste<br />

toenmalige geneesheren moest <strong>de</strong> krankzinnige, wil<strong>de</strong> hij een kans op<br />

genezing hebben, verwij<strong>de</strong>rd wor<strong>de</strong>n uit het eigen, vertrouw<strong>de</strong> milieu dat<br />

meestal prikkelend werkte'.<br />

Ongeveer 140 jaren later, in het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren tachtig <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze eeuw<br />

ontstond het i<strong>de</strong>e in Amsterdam dat <strong>de</strong> psychiatrische patiënten niet meer<br />

buiten <strong>de</strong> stad en ver weg in <strong>de</strong> duinen bij Santpoort behan<strong>de</strong>ld moesten<br />

wor<strong>de</strong>n, maar in <strong>de</strong> stad zelf. De zorg dicht bij <strong>de</strong> mensen en <strong>de</strong> mensen nauw<br />

betrokken bij die zorg. Dat was <strong>de</strong> basisfilosofie. Het i<strong>de</strong>e <strong>van</strong> voorheen om <strong>de</strong><br />

psychiatrische patiënten in <strong>de</strong> rust <strong>van</strong> <strong>de</strong> duinen te verplegen en behan<strong>de</strong>len,<br />

werd niet langer als zinvol ervaren. De na<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> breuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> patiënt<br />

met zijn oorspronkelijke omgeving wer<strong>de</strong>n als te zwaarwegend beoor<strong>de</strong>eld.<br />

De beleidmakers waren er wel <strong>van</strong> overtuigd dat het leven in een grote stad als<br />

Amsterdam gejaag<strong>de</strong>r en stressvoller was dan een verblijf in <strong>de</strong> duinen.<br />

Sommigen waren zelfs bang dat <strong>de</strong>ze poel <strong>de</strong>s ver<strong>de</strong>rfs funest zou zijn voor <strong>de</strong><br />

psychiatrische patiënten. Maar <strong>de</strong>sondanks had men <strong>de</strong> hoop dat behan<strong>de</strong>ling


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 41<br />

in <strong>de</strong> eigen grootste<strong>de</strong>lijke woonomgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> patiënten méér goed zou<br />

doen dan die in <strong>de</strong> ver weg gelegen duinen. Was dus vroeger het i<strong>de</strong>e om <strong>de</strong><br />

gek uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> en woonomgeving te halen om zijn genezing te bespoedigen,<br />

tegenwoordig is het doel om <strong>de</strong> patiënt in zijn eigen <strong>buurt</strong> te laten ter<br />

bevor<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> zijn gezondheid.<br />

Dit artikel gaat niet over <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong> inzichten in <strong>de</strong> psychiatrie over <strong>de</strong><br />

i<strong>de</strong>ale omgeving waar <strong>de</strong> psychiatrische patiënten het beste behan<strong>de</strong>ld kunnen<br />

wor<strong>de</strong>n, in <strong>de</strong> drukke stad of op het rustige platteland. Wel gaat <strong>de</strong> aandacht<br />

uit naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische stoornissen. Op<br />

grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> bovengenoem<strong>de</strong> anekdote lijkt ons wel dat enige beschei<strong>de</strong>nheid<br />

ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige inzichten over <strong>de</strong>ze <strong>invloed</strong> op zijn plaats is.<br />

De volgen<strong>de</strong> vragen komen in dit artikel aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Komen psychiatrische<br />

stoornissen in gelijke mate voor op het platteland als in <strong>de</strong> grote stad? Zijn er<br />

in grote ste<strong>de</strong>n verschillen tussen meer en min<strong>de</strong>r ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> wijken wat<br />

betreft <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> en onbehan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> psychiatrische morbiditeit? Kortom:<br />

wat zijn <strong>de</strong> relaties tussen <strong>de</strong>ze 'environmental factors' en <strong>de</strong> geestelijke<br />

gezondheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking?<br />

2 Verschillen in urbanisatiegraad<br />

Uit epi<strong>de</strong>miologisch on<strong>de</strong>rzoek blijkt <strong>de</strong> psychiatrische morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />

bevolking in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n vaak hoger te zijn dan op het platteland (Dohrenwend<br />

& Dohrenwend, 1974; Lewis and Booth, 1994). En dat geldt zowel voor<br />

<strong>de</strong> puntprevalentie (het aantal mensen met een psychiatrische stoornis op een<br />

willekeurige datum) als <strong>de</strong> inci<strong>de</strong>ntie (het aantal nieuwe mensen met een<br />

stoornis in een bepaal<strong>de</strong> perio<strong>de</strong>). Wat schizofrenie betreft is vaak een positief<br />

verband gevon<strong>de</strong>n tussen <strong>de</strong> inci<strong>de</strong>ntie en prevalentie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze stoornis en <strong>de</strong><br />

mate <strong>van</strong> urbanisatie (Faris en Dunham, 1939; Dohrenwend, 1975; Freeman,<br />

1994). Lewis et al. (1992) on<strong>de</strong>rzochten <strong>de</strong> verschillen in inci<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong><br />

schizofrenie tussen mannen met een plattelandsopvoeding en mannen met een<br />

ste<strong>de</strong>lijke opvoeding. De laatsten had<strong>de</strong>n een hogere inci<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> schizofrenie.<br />

De auteurs conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>n dat (ongeï<strong>de</strong>ntificeer<strong>de</strong>) omgevingsfactoren<br />

het risico <strong>van</strong> schizofrenie verhogen in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n (stress-theorie).<br />

Freeman (1994) trekt het bestaan <strong>van</strong> een onafhankelijke etiologische factor<br />

'urbanicity' in twijfel. Hij suggereert dat urban/rural verschillen in psychiatrische<br />

morbiditeit groten<strong>de</strong>els verdwijnen als op <strong>de</strong> juiste wijze gecorrigeerd<br />

wordt (voor on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>mografische kenmerken, migratie en sociale<br />

klasse).<br />

Naast <strong>de</strong> directe bepaling <strong>van</strong> <strong>de</strong> morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

'admission-rates' ofwel <strong>de</strong> opnameratio´s ook vaak gebruikt als indirecte maten<br />

voor <strong>de</strong> morbiditeit. Maar <strong>de</strong>ze maten hebben <strong>de</strong> beperking dat ze geen directe<br />

en perfecte afspiegeling zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingsmorbiditeit. Deze maten


42 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

wor<strong>de</strong>n namelijk niet alleen door <strong>de</strong> zorgbehoefte- en/of zorgvraag bepaald,<br />

maar ook door het aanbod <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorzieningen (zie ver<strong>de</strong>r ´Yarvis law´).<br />

Er is weinig systematisch on<strong>de</strong>rzoek in het buitenland verricht naar<br />

'urban/rural differences in admission rates'. De on<strong>de</strong>rzoeken totnogtoe tonen<br />

veelal hogere opnameratio´s in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n aan. Deze bevindingen zijn dus<br />

in overeenstemming met <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> epi<strong>de</strong>miologische studies die<br />

een vaak hogere morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> stadsbevolking aangeven. Bij <strong>de</strong><br />

benoeming <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen in opnameratio's tussen platteland en grote stad<br />

kan 'Yarvis law' (Joseph and Philips, 1984) niet onvermeld blijven. Volgens<br />

<strong>de</strong>ze wet vertonen opnameratio's, berekend op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> opnamen/inschrijvingen<br />

bij een bepaal<strong>de</strong> voorziening, een negatief verband met <strong>de</strong> afstand<br />

tot die voorziening. Gezien <strong>de</strong> geringere dichtheid aan voorzieningen en <strong>de</strong><br />

daarmee gepaard gaan<strong>de</strong> grotere gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> afstand tot <strong>de</strong> voorziening, zou<br />

daarmee het lagere gebruik in plattelandsgebie<strong>de</strong>n <strong>de</strong>els kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard. In Nieuw Zeeland (Hall, 1988), Tasmanie (Davey and Giles, 1979)<br />

en Canada (Dear, 1978) werd dit afstandseffect met betrekking tot het gebruik<br />

<strong>van</strong> psychiatrische voorzieningen aangetoond. In Australië speel<strong>de</strong> <strong>de</strong> afstand<br />

tot <strong>de</strong> voorziening pas een rol wanneer <strong>de</strong>ze erg groot was (Stampfer e.a.,<br />

1984). In an<strong>de</strong>re studies was het verband slechts zwak (Dear, 1976). De sterkte<br />

<strong>van</strong> dit 'distance <strong>de</strong>cay-effect' zou beïnvloedt wor<strong>de</strong>n door verwijspatronen<br />

(Joseph, 1979). Hulpverleners in <strong>de</strong> eerste lijn zou<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r snel doorverwijzen<br />

naar een instelling naarmate <strong>de</strong>ze ver<strong>de</strong>r weg gelegen is. Een<br />

twee<strong>de</strong> factor die <strong>de</strong> sterkte <strong>van</strong> het afstandseffect beïnvloedt zou <strong>de</strong> diagnose<br />

zijn (Joseph and Boeckh, 1981). Het effect zou sterker zijn voor <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r<br />

ernstige stoornissen en min<strong>de</strong>r sterk voor ernstige stoornissen zoals<br />

schizofrenie.<br />

In Ne<strong>de</strong>rland blijken <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> verschillen tussen platteland en grote ste<strong>de</strong>n te<br />

bestaan. In een <strong>van</strong> <strong>de</strong> weinige epi<strong>de</strong>miologische on<strong>de</strong>rzoeken naar psychiatrische<br />

stoornissen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking bleek enkele jaren gele<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> regio<br />

Nijmegen (Hodiamont e.a., 1992) <strong>de</strong> prevalentie <strong>van</strong> psychiatrische stoornissen<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad drie keer zo hoog als in <strong>de</strong> omringen<strong>de</strong><br />

plattelandsgemeenten. Ook in het meest recente bevolkingson<strong>de</strong>rzoek (Bijl<br />

e.a., 1997) kwamen psychiatrische stoornissen in grote ste<strong>de</strong>n ongeveer 50<br />

procent meer voor dan op het platte land.<br />

De on<strong>de</strong>rzoeken naar psychiatrische opnamen zijn talrijker en geven <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

verschillen te zien. Uit analyse <strong>van</strong> alle eerste psychiatrische opnamen in 1970<br />

in Ne<strong>de</strong>rland bleek, dat <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n per 1000 inwoners bijna twee keer zo<br />

veel psychiatrische opnamen hebben dan <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r geürbaniseer<strong>de</strong> gemeenten<br />

(Van Weer<strong>de</strong>n-Dijkstra en Giel 1975a en b; Giel e.a. 1975). Met name<br />

patiënten met diagnose (ICD-9) schizofrenie, affectieve psychose, overige<br />

psychose (co<strong>de</strong> 297 t/m 299) en verslaving bleken meer opgenomen te wor<strong>de</strong>n<br />

in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n. Een tiental jaar later is <strong>de</strong> relatie tussen ste<strong>de</strong>lijkheid en


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 43<br />

psychiatrische opnamen we<strong>de</strong>rom aangetoond in een regionaal on<strong>de</strong>rzoek naar<br />

het GGZ-gebruik in <strong>de</strong> drie Zuid-Hollandse ste<strong>de</strong>n Den Haag, Lei<strong>de</strong>n en<br />

Rotterdam (Van <strong>de</strong> Water e.a., 1988). Den Haag bleek <strong>de</strong> meeste psychiatrische<br />

opnamen per 1000 inwoners te hebben, namelijk 4,5 vergeleken met<br />

een gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>van</strong> 2,1 in Zuid-Holland en <strong>van</strong> 1,8 in heel Ne<strong>de</strong>rland. Janssen<br />

e.a. (1993) von<strong>de</strong>n een zelf<strong>de</strong> hoge GGZ-consumptie in Amsterdam. In een<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar het gebruik <strong>van</strong> intramurale GGZ-voorzieningen in <strong>de</strong><br />

provincie Drenthe (Sytema e.a., 1990) blijkt <strong>de</strong> sterkst verklaren<strong>de</strong> factor te<br />

zijn: stad versus platteland. Deze factor verklaart 44 % <strong>van</strong> <strong>de</strong> variantie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

verschillen in opnameratio's.<br />

In een groter on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Dekker e.a. (1994) met betrekking tot <strong>de</strong> psychiatrische<br />

opnamen <strong>van</strong> alle Ne<strong>de</strong>rlandse gemeenten in 1991 wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze<br />

verschillen tussen plattelandsdorpen en grote ste<strong>de</strong>n nogmaals bevestigd. Niet<br />

alleen wat betreft <strong>de</strong> totale opnameratio's, maar ook wat betreft <strong>de</strong><br />

afzon<strong>de</strong>rlijke diagnostische groepen (Peen en Dekker, 1997a; Peen en Dekker,<br />

1997b.).<br />

De eer<strong>de</strong>r gevon<strong>de</strong>n hoge opnamecijfers in <strong>de</strong> sterk geurbaniseer<strong>de</strong> gemeenten<br />

(Dekker e.a., 1994) blijken verklaard te wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> grotere proportie<br />

niet-gehuw<strong>de</strong> inwoners aldaar en in beperkte mate door <strong>de</strong> urbanisatiegraad<br />

als zodanig.<br />

3 Verschillen tussen stadswijken<br />

Daar waar <strong>de</strong> verschillen in opnameratio's tussen platteland en grote ste<strong>de</strong>n<br />

vooral in verband wor<strong>de</strong>n gebracht met <strong>de</strong> urbanisatiegraad <strong>van</strong> <strong>de</strong> woongemeenten<br />

en (soms) met <strong>de</strong> afstand tot <strong>de</strong> voorziening, wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> verschillen<br />

tussen stadswijken veelal gerelateerd aan <strong>de</strong> verschillen in sociaal economische<br />

status. Uit een overzichtsstudie <strong>van</strong> 44 on<strong>de</strong>rzoeken waarin het verband<br />

on<strong>de</strong>rzocht is tussen sociaal economische status en psychologisch<br />

disfunctioneren in <strong>de</strong> bevolking, bleek dat een lage status samenging met een<br />

grote mate <strong>van</strong> voorkomen <strong>van</strong> psychische problemen in het algemeen en<br />

schizofrenie en persoonlijkheidsstoornissen in het bijzon<strong>de</strong>r (Dohrenwend en<br />

Dohrenwend, 1969). Ook in een meer recent epi<strong>de</strong>miologisch on<strong>de</strong>rzoek<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Amerikaanse bevolking (Regier e.a., 1993) bleek <strong>de</strong> aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> schizofrene stoornissen in <strong>de</strong> laagste sociaal economische klasse veel<br />

groter dan in <strong>de</strong> hoogste klasse.<br />

In overeenstemming met <strong>de</strong>ze epi<strong>de</strong>miologische bevindingen von<strong>de</strong>n Faris en<br />

Dunham in Chicago <strong>de</strong> hoogste concentraties <strong>van</strong> psychiatrische opnamen met<br />

diagnose schizofrenie in <strong>de</strong> centrum-gebie<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad met <strong>de</strong> grootste<br />

hoeveelheid problemen zoals criminaliteit, werkeloosheid, zelfmoord, grote<br />

mobiliteit en overbevolking (Faris en Dunham 1939). De relatie tussen hogere<br />

opnameratio's en sociale <strong>de</strong>privatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> stads<strong>buurt</strong>en bestaat niet voor alle<br />

afzon<strong>de</strong>rlijke psychiatrische stoornissen. De sterkste correlaties zijn (na het


44 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

eerste on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Faris en Dunham) in meer<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoeken gevon<strong>de</strong>n<br />

bij schizofrenie (Thornicroft e.a. 1993; Harrison e.a. 1995; Boardman e.a.,<br />

1997). In hun meta-analyse vin<strong>de</strong>n Klussman en Angermeyer (1987) dat<br />

affectieve psychosen weliswaar vaak een positief verband vertoon<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

sociaal economische situatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, met name <strong>de</strong> manisch-<strong>de</strong>pressieve<br />

subgroep. Maar in hun eigen on<strong>de</strong>rzoek bleek dat niet zo te zijn evenals in het<br />

on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Harrison e.a. (1995). Ook <strong>de</strong> bevindingen ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

neurotische en persoonlijkheidsstoornissen zijn niet eenduidig (Klussman en<br />

Angermeyer, 1987). In twee studies waar <strong>de</strong>ze diagnostische groepen waren<br />

samengenomen, bleek het verband wel (Levy en Rowitz, 1971; (Klussman en<br />

Angermeyer, 1987). Bij <strong>de</strong> neurotische stoornissen alleen von<strong>de</strong>n Tansella e.a.<br />

(1993) geen verband, maar Harrison e.a. (1995) von<strong>de</strong>n daarentegen een<br />

lichte, negatieve trend. Boardman e.a. (1997) von<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> neurotische en<br />

<strong>de</strong>pressieve stoornissen wel een positief verband. Drugs en alcoholafhankelijkheid<br />

komen in <strong>de</strong> economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en daarentegen dui<strong>de</strong>lijk<br />

meer voor (Klussman en Angermeyer, 1987; Boardman e.a., 1997). Hogere<br />

opnameratio's ten gevolge <strong>van</strong> organische hersensyndromen komen (voor<br />

zover on<strong>de</strong>rzocht) met name in <strong>de</strong> economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en meer<br />

voor (Levy en Rowitz, 1973; Harrisson e.a., 1995).<br />

Figuur 1 De Amsterdamse stads<strong>de</strong>len en <strong>de</strong> psychiatrische opnamen


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 45<br />

In Ne<strong>de</strong>rland is on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re in Rotterdam (Verdonk, 1975) en Nijmegen<br />

(Bosma, 1975) dit positieve verband gevon<strong>de</strong>n voor wat betreft <strong>de</strong> psychiatrische<br />

opnames. Recent bleek in Maastricht eveneens een positieve relatie<br />

tussen <strong>de</strong> sociale kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> en het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> GGZ (Hamers<br />

en Romme, 1990; Gunther e.a., 1993). De gebruikte sociale en <strong>de</strong>mografische<br />

factoren ofwel indicatoren zijn in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse studies nogal <strong>van</strong> elkaar<br />

verschillend. Er is één indicator, die in alle studies is gebruikt. Dat is het<br />

percentage werklozen. Deze indicator hangt nauw samen met <strong>de</strong> intramurale<br />

opnamen. Daarnaast zijn er vier indicatoren, die in drie studies zijn gebruikt:<br />

percentage vrouwen, percentage geschei<strong>de</strong>n personen, bevolkingsdichtheid en<br />

migratie. Ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> eerste indicator (percentage vrouwen) zijn er<br />

tegenstrijdige bevindingen: in één on<strong>de</strong>rzoek blijkt <strong>de</strong>ze indicator positief<br />

samen te hangen met <strong>de</strong> opnamen, in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee on<strong>de</strong>rzoeken negatief. Bij<br />

<strong>de</strong> drie an<strong>de</strong>re indicatoren blijkt dat hoe groter <strong>de</strong> bevolkingsdichtheid, hoe<br />

groter <strong>de</strong> migratie, hoe meer geschei<strong>de</strong>n personen, <strong>de</strong>s te meer opnamen er<br />

zijn. Dat is ook in Amsterdam het geval (Dekker e.a., 1995). Er zijn grote verschillen<br />

tussen <strong>de</strong> stads<strong>de</strong>len, niet alleen wat betreft <strong>de</strong> sociale indicatoren,<br />

maar ook wat betreft <strong>de</strong> inci<strong>de</strong>ntiecijfers <strong>van</strong> <strong>de</strong> psychiatrische opnamen. In<br />

figuur 1 zijn <strong>de</strong> gestandaardiseer<strong>de</strong> opnamecijfers <strong>van</strong> <strong>de</strong> Amsterdamse stads<strong>de</strong>len<br />

cartografisch weergegeven.<br />

De stads<strong>de</strong>len rondom <strong>de</strong> grachtengor<strong>de</strong>l geven op bei<strong>de</strong> aspecten het slechtste<br />

beeld. Hier vindt men <strong>de</strong> grootste sociaal economische achterstand en <strong>de</strong><br />

meeste psychiatrische opnamen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking.<br />

4 Theoretische verklaringen<br />

Alvorens na<strong>de</strong>r in te gaan op <strong>de</strong> theoretische inzichten over <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n<br />

verschillen in geestelijke gezondheid, dienen twee na<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong><br />

studies na<strong>de</strong>r belicht te wor<strong>de</strong>n. Allereerst is daar het probleem <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

'ecological fallacy' (Hamers, 1987): <strong>de</strong> bevindingen ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

geaggregeer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>niveaus mogen niet direct vertaald wor<strong>de</strong>n naar groepsen<br />

individueel niveau. Een twee<strong>de</strong> probleem betreft <strong>de</strong> filterwerking in <strong>de</strong><br />

gezondheidszorg (Goldberg en Huxley, 1980). De precieze samenhang tussen<br />

<strong>de</strong> psychische morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking en <strong>de</strong> urbanisatie is met<br />

on<strong>de</strong>rzoeken naar opnameratio's natuurlijk niet bepaald. Opnameratio's zijn<br />

namelijk geen perfecte afspiegeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> psychiatrische morbiditeit <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolking. Het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> vele, an<strong>de</strong>re factoren is nog onbekend, zoals<br />

hulpzoekgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong> burgers, verwijsgedrag <strong>van</strong> huisartsen en RIAGG's,<br />

filterwerking <strong>van</strong> <strong>de</strong> GGZ, toegankelijkheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> intramurale voorzieningen<br />

(Gunther e.a., 1993; Sytema e.a., 1990) en beschikbaarstelling <strong>van</strong> woningen,<br />

etc.


46 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

Ondanks <strong>de</strong>ze beperkingen is het op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> beschreven on<strong>de</strong>rzoeksbevindingen<br />

wel aannemelijk om te veron<strong>de</strong>rstellen dat in <strong>de</strong> meer urbane<br />

gemeenten en in <strong>de</strong> sociaal economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> stadswijken psychopathologie<br />

méér voorkomt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> inwoners (en ook leidt tot meer<br />

psychiatrische opnamen).<br />

Een belangrijke theorie om <strong>de</strong>ze verschillen in morbiditeit en opnameratio's te<br />

verklaren is <strong>de</strong> drift- en/of selectietheorie (Nelissen, 1972). In <strong>de</strong>ze theorie<br />

gaat men er<strong>van</strong> uit dat geestelijk ongezon<strong>de</strong> bewoners naar grote ste<strong>de</strong>n en/of<br />

<strong>de</strong> sociaal economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en trekken, omdat zij daar min<strong>de</strong>r<br />

opvallen, in afzon<strong>de</strong>ring kunnen leven en niet <strong>de</strong>elnemen aan het maatschappelijk<br />

verkeer, omdat zij min<strong>de</strong>r huur hoeven te betalen, en omdat<br />

afwijkend gedrag in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en ook meer geaccepteerd is gegeven <strong>de</strong> grote<br />

sociale <strong>de</strong>sorganisatie. Deze theorie verklaart een zelf<strong>de</strong> neerwaartse beweging<br />

wat betreft <strong>de</strong> sociaal economische klasse. Door <strong>de</strong> psychiatrische stoornissen<br />

verliezen <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> personen hun werk en status (als ze dat al hebben),<br />

hun familie en vrien<strong>de</strong>n, en zakken daardoor op <strong>de</strong> sociale lad<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

samenleving. Zo veron<strong>de</strong>rstelt <strong>de</strong> drifttheorie dat <strong>de</strong> patiënten uit an<strong>de</strong>re<br />

<strong>buurt</strong>en verdreven wor<strong>de</strong>n omdat hun afwijken<strong>de</strong> gedrag daar niet wordt<br />

getolereerd (pushfactor). An<strong>de</strong>rzijds wor<strong>de</strong>n ze aangetrokken door <strong>de</strong> gunstige<br />

omstandighe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en waar ze naartoe gedreven wor<strong>de</strong>n (pullfactor),<br />

namelijk goedkope huisvesting, tolerantie ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong>viant gedrag en<br />

aanwezigheid <strong>van</strong> lotgenoten.<br />

En in <strong>de</strong> laatste jaren vermoedt men naast <strong>de</strong> drift een tegengestel<strong>de</strong> beweging<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> meer gezon<strong>de</strong> bewoners. Volgens Freeman en Alpert (1986) zou<strong>de</strong>n uit<br />

gebie<strong>de</strong>n in verval vooral <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong> en kapitaalkrachtige mensen vertrekken,<br />

waardoor <strong>de</strong> opnameratio's stijgen. Zo gauw <strong>de</strong> werken<strong>de</strong> bewoners het zich<br />

financieel veroorloven kunnen, verhuizen zij naar betere <strong>buurt</strong>en of forenzendorpen<br />

buiten <strong>de</strong> stad, terwijl <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r draagkrachtigen genoodzaakt wor<strong>de</strong>n<br />

achter te blijven. Dit verschijnsel noemt men <strong>de</strong> 'social residue' hypothese.<br />

Een an<strong>de</strong>re theorie vormt <strong>de</strong> 'bree<strong>de</strong>r' of 'environment-stress' theorie (Faris en<br />

Dunham, 1939; Verdonk, 1975) genoemd. In <strong>de</strong>ze theorieën gaat men er<strong>van</strong><br />

uit dat er in <strong>de</strong> omgeving 'social and non-social' factoren zijn die psychiatrische<br />

stoornissen bevor<strong>de</strong>ren. De sociale factoren hebben vooral betrekking op<br />

<strong>de</strong> sociale cohesie (on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re steun <strong>van</strong> het netwerk) en sociale controle<br />

<strong>van</strong> een <strong>buurt</strong>gemeenschap. Een goe<strong>de</strong> cohesie en controle hebben veelal een<br />

remmen<strong>de</strong> <strong>invloed</strong> op ontstaan <strong>van</strong> <strong>de</strong>viant en gek gedrag. Teveel cohesie en<br />

controle in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> sociale rigiditeit werkt daarentegen weer averechts.<br />

Desintegratie en fragmentatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rlinge, sociale relaties in een<br />

stads<strong>buurt</strong> on<strong>de</strong>rmijnen <strong>de</strong> stabiliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>gemeenschap en lei<strong>de</strong>n tot<br />

een geringe participatie aan het maatschappelijk leven. Volgens Verdonk<br />

(1975) verliezen controlemechanismen hun <strong>invloed</strong>, met als gevolg waar<strong>de</strong>n-,<br />

normenverlies en vermin<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale samenhang. De mensen in die


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 47<br />

<strong>buurt</strong>en zijn niet gek, maar die <strong>buurt</strong>en maken <strong>de</strong> mensen gek. Directe<br />

gevolgen <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale <strong>de</strong>sintegratie zijn on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re: slechte voeding en<br />

opvoeding <strong>van</strong> <strong>de</strong> jeugd, gebrek aan gezamenlijke waar<strong>de</strong>n, standaardnormen<br />

en gedragsco<strong>de</strong>s, afname <strong>van</strong> familieverband, groepsgevoel en -verantwoor<strong>de</strong>lijkheid,<br />

grote migratie, ontstaan <strong>van</strong> sociale isolatie, geringe<br />

participatie aan het maatschappelijk leven, gebrek aan sociale steun, toename<br />

<strong>van</strong> werkeloosheid en armoe<strong>de</strong>, alcohol en druggebruik. Al <strong>de</strong>ze ontwikkelingen<br />

kan men als pathologie-bevor<strong>de</strong>rend beschouwen, on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re in die<br />

zin dat individuen zich meer en meer gaan afzon<strong>de</strong>ren wat weer een essentieel<br />

premorbi<strong>de</strong> kenmerk is <strong>van</strong> schizofrenie (Freeman, 1994). Een hogere frequentie<br />

<strong>van</strong> psychiatrische stoornissen in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en is dan ook niet verwon<strong>de</strong>rlijk.<br />

De non-sociale factoren die <strong>de</strong> kans op <strong>de</strong> psychische stoornissen beïnvloe<strong>de</strong>n,<br />

zijn on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re: <strong>de</strong> beschikbare ruimte per persoon, <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

woning, <strong>de</strong> geluidsoverlast <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, blootstelling aan lood en an<strong>de</strong>re<br />

zware metalen, luchtvervuiling, giftige en verontreinig<strong>de</strong> grond, et cetera.<br />

Mogelijk hiermee samenhangend komen in <strong>de</strong> meer ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en<br />

ook meer infectieziekten tij<strong>de</strong>ns zwangerschap voor en geboortecomplicaties<br />

(waarme<strong>de</strong> een ziekte als schizofrenie weer verband houdt).<br />

5 Slot<br />

Alle bovengenoem<strong>de</strong> studies hebben een cross-sectionele on<strong>de</strong>rzoeksopzet.<br />

Hierdoor is het vaak lastig om <strong>de</strong> resultaten te interpreteren. Heeft <strong>de</strong> hogere<br />

morbiditeit en/of opnameratio's te maken met omgevingsstressoren of an<strong>de</strong>re<br />

type stressoren? Of wordt het veroorzaakt door <strong>de</strong> selectieve migratie?<br />

Kortom: on<strong>de</strong>rsteunen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksbevindingen <strong>de</strong> drift of selectie theorie of<br />

<strong>de</strong> environmentstresstheorie? De crosssectionele studies geven ons hier geen<br />

uitsluitsel over.<br />

Longitudinale studies werpen mogelijk meer licht op <strong>de</strong>ze zaken (hoewel <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rzochte individuen in dit soort on<strong>de</strong>rzoek vaak niet meer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> zijn als<br />

<strong>de</strong> individuen aan het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> studie). De relatie tussen geestelijke<br />

gezondheid en omgevingsfactoren is nog maar zel<strong>de</strong>n longitudinaal on<strong>de</strong>rzocht.<br />

Twee studies zijn voorhan<strong>de</strong>n. In Eastlake heeft men pogingen gedaan<br />

om een slecht functionerend <strong>buurt</strong>gemeenschap te verbeteren (Halpern, 1995).<br />

In het begin was <strong>de</strong> sfeer in <strong>de</strong>ze wijk slecht. Veel achterdocht en isolatie, veel<br />

angst en <strong>de</strong>pressie bij kleine, jonge gezinnen met relatieve lage inkomens. In<br />

twee jaar tijd heeft men acties on<strong>de</strong>rnomen om <strong>de</strong>ze situatie te verbeteren: <strong>de</strong><br />

woningen wer<strong>de</strong>n opgeknapt, verkeer werd omgeleid, groenvoorzieningen<br />

wer<strong>de</strong>n aangelegd, et cetera. Al <strong>de</strong>ze interventies von<strong>de</strong>n plaats in overleg met<br />

<strong>de</strong> bewoners. Na twee jaar was niet alleen <strong>de</strong> fysieke omgeving sterk<br />

verbeterd, maar ook <strong>de</strong> sociale gemeenschapszin als wel <strong>de</strong> geestelijke<br />

gezondheid <strong>van</strong> haar le<strong>de</strong>n. De <strong>buurt</strong>bewoners trokken meer met elkaar op,


48 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

had<strong>de</strong>n meer vertrouwen in elkaar gekregen, en voel<strong>de</strong>n zich meer bij <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

betrokken. En er was ook min<strong>de</strong>r angst en <strong>de</strong>pressie on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> mensen. De<br />

vergrote gemeenschapszin (volgend op <strong>de</strong> verbetering <strong>van</strong> <strong>de</strong> fysieke<br />

woonomstandighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijk) zette aan tot een versterking <strong>van</strong> het<br />

sociale netwerk, waardoor het succes verklaard werd.<br />

In Oslo is onlangs ook een <strong>de</strong>rgelijke longitudinale studie afgerond (Dalgard<br />

en Tams, 1997). Daar ging het ook om wijken met ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> sociaal<br />

economische situatie als in <strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Halpern. In vijf wijken was in 1986<br />

een crosssectionele studie gedaan naar <strong>de</strong> relatie tussen woonomstandighe<strong>de</strong>n<br />

en psychiatrische stoornissen. In <strong>de</strong>ze vijf wijken was een hoge correlatie<br />

gevon<strong>de</strong>n tussen <strong>de</strong> onbevredigen<strong>de</strong> sociale omstandighe<strong>de</strong>n met weinig<br />

sociale steun en een slechte geestelijke gezondheid. Na 10 jaar werd hetzelf<strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rzoek herhaald bij (<strong>de</strong>els <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong>) personen die nog in <strong>de</strong> wijk woon<strong>de</strong>n.<br />

Uit <strong>de</strong>ze interviews bleek er een dui<strong>de</strong>lijke relatie tussen <strong>de</strong> verbeter<strong>de</strong><br />

omstandighe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> wijk en het psychisch functioneert. Niet alleen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

verbeter<strong>de</strong>, maar ook <strong>de</strong> gezondheid <strong>van</strong> haar inwoners. De on<strong>de</strong>rzoekers<br />

conclu<strong>de</strong>ren dan ook dat hun bevindingen <strong>de</strong> 'environment stress' theorie<br />

on<strong>de</strong>rsteunen, dat wil zeggen dat <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving een<br />

dui<strong>de</strong>lijke <strong>invloed</strong> heeft op <strong>de</strong> geestelijke gezondheid <strong>van</strong> haar bewoners.<br />

De drift of selectie-theorie is door <strong>de</strong>ze twee on<strong>de</strong>rzoeken natuurlijk niet<br />

ontkracht. Deze theorie zal zeker in <strong>de</strong> toekomst <strong>van</strong> belang blijven om <strong>de</strong> verschillen<br />

tussen stads<strong>buurt</strong>en on<strong>de</strong>rling en tussen stad/platteland te begrijpen.<br />

Waarschijnlijk moet men zowel <strong>de</strong> drift- als stresstheorie ook als elkaar<br />

aanvullend zien en complementair gebruiken. In welke mate <strong>de</strong>ze theorieën<br />

elkaar aanvullen, dat zal met name met longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek bepaald<br />

moeten wor<strong>de</strong>n waarbij intensief gebruik gemaakt dient te wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> casusregisters.<br />

Tegelijkertijd dienen in <strong>de</strong>ze longitudinale studies <strong>de</strong> theoretisch<br />

rele<strong>van</strong>t geachte omgevingskenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving a-priori<br />

vastgesteld te wor<strong>de</strong>n. Want in bijna alle ecologische on<strong>de</strong>rzoeken totnogtoe<br />

wordt a posteriori gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgevingskenmerken zoals die<br />

door <strong>de</strong> diverse overheidsinstanties wor<strong>de</strong>n vastgelegd. Onze kennis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

relatie tussen fysieke, psychologische en sociale woonomgevingsfactoren en<br />

geestelijke gezondheid is dan ook niet groot te noemen en reikt niet veel<br />

ver<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> hier beschreven bevindingen.<br />

Aan het ein<strong>de</strong> <strong>van</strong> dit artikel lijkt het gepast om terug te keren tot <strong>de</strong> anekdote<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> inleiding. Hoewel enige beschei<strong>de</strong>nheid ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige<br />

kennis over <strong>de</strong> relatie tussen woonomgeving en geestelijke (on)gezondheid op<br />

zijn plaats is, kan <strong>de</strong> (Amsterdamse) GGZ wel een les leren uit <strong>de</strong> beschreven<br />

theorieën en on<strong>de</strong>rzoeksbevindingen totnogtoe. Naast een doelmatige,<br />

efficiënte en verantwoor<strong>de</strong> GGZ dient men ook <strong>de</strong> nodige aandacht te


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 49<br />

(blijven) geven aan <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> (Amsterdamse) woonwijken en (niet te<br />

vergeten) aan <strong>de</strong> bouwkundige kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> GGZ-voorzieningen in <strong>de</strong>ze<br />

woonwijken (dus geen grootschalige, psychiatrische kazerne-bouw meer zoals<br />

vroeger). De nieuwe doelstellingen om <strong>de</strong> psychiatrische patiënten in hun<br />

eigen woonomgeving te behan<strong>de</strong>len en te begelei<strong>de</strong>n, komen dan zeer waarschijnlijk<br />

het meest tot hun recht. Pas dan zal <strong>de</strong> verhuizing <strong>van</strong> <strong>de</strong> duinen naar<br />

<strong>de</strong> stad het maximale effect sorteren voor <strong>de</strong> psychiatrische patiënten.


50 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

Literatuur<br />

Bijl, R.V., G. <strong>van</strong> Zessen & A. Ravelli (1997), Psychiatrische morbiditeit<br />

on<strong>de</strong>r volwassenen in Ne<strong>de</strong>rland: het NEMESIS-on<strong>de</strong>rzoek. II. Prevalentie<br />

<strong>van</strong> psychiatrische stoornissen. In: Ne<strong>de</strong>rlands Tijdschrift voor Geneeskun<strong>de</strong>,<br />

no. 141, pp. 2453-2460<br />

Boardman, A.P., R.E. Hodgson, M. Lewis & K. Allen (1997), Social<br />

indicators and the prediction of psychiatric admission in different diagnostic<br />

groups. In: British Journal of Psychiatry, no. 171, pp. 457-462<br />

Bosma, A. (1975), De ruimtelijke spreiding <strong>van</strong> klinisch psychiatrische<br />

patiënten in Nijmegen. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 273-282<br />

Dalgard, O.S. & K. Tambs (1997), Urban environment and mental health. In:<br />

British Journal of Psychiatry, no. 171, pp. 530-536<br />

Davey, S.C. & Giles, G.G. (1979). Spatial factors in mental health care in<br />

Tasmania. Social Science and Medicine, pp. 87-94<br />

Dear, M.J. (1976) Geographical Dimensions of the <strong>de</strong>mand for Mental Health<br />

Care. Department of Geography, McMaster University, Hamilton, Ontario<br />

Dear, M.J. (1978) Planning for mental health care: a reconsi<strong>de</strong>ration of public<br />

facility location theory. International Regional Science Review, 3, pp. 93-11<br />

Dekker, J.J.M., J. Peen, J.H.A.M. Iping, en F.E.R.E.R. <strong>de</strong> Jonghe (1994),<br />

Urbanisatie en <strong>de</strong> relatie met psychiatrische opnames. In: Tijdschrift voor<br />

Psychiatrie<br />

Dekker J., J. Peen, H. Heijnen J. Iping F. <strong>de</strong> Jonghe & H. Kwakman (1995),<br />

Sociale indicatoren en psychiatrische opnamen in Amsterdam. In: Tijdschrift<br />

voor Psychiatrie, no. 37, pp. 15-31<br />

Dohrenwend, B.P., & B.S. Dohrenwend (1969), Social status and<br />

psychological disor<strong>de</strong>r: a causal inquiry. Wiley & Sons, New York<br />

Dohrenwend, B.P. & B.S. Dohrenwend (1974), Psychiatric disor<strong>de</strong>rs in urban<br />

settings. In: G. Caplan (ed.) Child and Adolescent Psychiatry, Sociocultural<br />

and Community Psychiatry. Basic Books, New York


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 51<br />

Faris, R., & H. Dunham (1939), Mental disor<strong>de</strong>rs in urban areas. University<br />

of Chicago Press, Chicago<br />

Freeman, H. & M. Alpert (1986), Prevalence of schizophrenia: geographical<br />

variations in an urban population. In: British Journal of Clinical and Social<br />

Psychiatry, no. 4, pp. 67-75<br />

Freeman, H. (1994), Schizophrenia and city resi<strong>de</strong>nce. In: British Journal of<br />

Psychiatry, no. 164, pp. 39-50<br />

Giel, R., A.C. <strong>de</strong> Graaf & J.R. <strong>van</strong> Weer<strong>de</strong>n-Dijkstra (1975), Me<strong>de</strong><strong>de</strong>lingen<br />

uit het Centrale Patiënten Register voor psychiatrische ziekenhuizen en universiteitsklinieken<br />

(6). In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 302-307<br />

Goldberg D. & P. Huxley (1980), Mental illness in the community. The<br />

pathway to psychiatric care. Tavistock, London<br />

Gunther, N.C.H.F., E.O. Noorthoorn, H.J.F.R. Hamers, J.T.V.M. <strong>de</strong> Jong<br />

Ch.D. Kaplan, & M.W. <strong>de</strong> Vries (1993), De <strong>buurt</strong> als sleutel: sociale<br />

indicatoren en het gebruik <strong>van</strong> geestelijke gezondheidszorg. In: Tijdschrift<br />

voor Psychiatrie, no. 35, pp. 675-689<br />

Hall, G.B. (1988), Monitoring and predicting community mental health centre<br />

utilization in Auckland, New Zealand. In: Social Science and Medicine, no.<br />

26, pp. 55-70<br />

Halpern (1995) Mental Health and Built Environment. London: Taylor &<br />

Francis<br />

Hamers, H.J.F.R. (1987), De GGZ als systeem in wankel evenwicht (dissertatie).<br />

Maastricht<br />

Hamers, H.J.F.R., en M.A.J. Romme (1990), Informatie-management in <strong>de</strong><br />

geestelijke gezondheidszorg: een bijdrage <strong>van</strong> een casusregister. Van<br />

Gorcum, Assen/Maastricht<br />

Harrison J., S. Barrow S & F. Creed (1995), Social <strong>de</strong>privation and psychiatric<br />

admission rates among different diagnostic groups. In: British Journal for<br />

Psychiatry, no. 167, pp. 456-462


52 Jack Dekker en Jaap Peen<br />

Hodiamont, P.P.G., A.E.S. Sijben, M.W.J. Koeter en A.J. Ol<strong>de</strong>hinkel (1992),<br />

Psychiatrische problematiek en urbanisatiegraad. Tijdschrift voor Psychiatrie,<br />

34, pp. 426-437<br />

Joseph, A.E. (1979). The referral system as a modifier of distance <strong>de</strong>cay<br />

effects in the utilization of mental health services. Canadian Geography, pp.<br />

159-169<br />

Joseph, A.E. & Boeckh, J.L. (1981). Locational variation in mental health care<br />

utilization <strong>de</strong>pen<strong>de</strong>nt upon diagnosis: a Canadian example. Social Science and<br />

Medicine, pp. 395-404<br />

Joseph A.E. & D.R. Philips (1984) Yarvis law and the utilization of mental<br />

health care. In : Accessibility and utilization <strong>van</strong> Harpen Roo (1984)<br />

Klusmann D. & ; M.C. Angermeyer (1987), Urban ecology and psychiatric<br />

admission rates: results from a study in the city of Hamburg. In: Angermeyer<br />

MC, Klusmann D (eds.) From social class to social stress. Springer, Berlin, pp.<br />

16-45<br />

Lewis, G., A. David, S. Andréasson & P. Allebeck (1992), Schizophrenia and<br />

city life. In: Lancet, no. 340, pp. 137-140<br />

Link, B. & B.P. Dohrenwend (1980), Formulation of hypotheses about the<br />

ratio of untreated to treated cases in the true prevalence studies of functional<br />

psychiatric disor<strong>de</strong>rs in adults in the United States. In: Mental illness in the<br />

United States. Epi<strong>de</strong>miologic estimates (eds. B.P. Dohrenwend, et al). New<br />

York: Praeger, pp. 133-150<br />

Nelissen, N.J.M. (1972), Grondbeginselen <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale ecologie. Het<br />

Spectrum, Utrecht/Antwerpen<br />

Peen, J. & J. Dekker (1997a), Urbanisatiegraad als risico-indicator voor<br />

psychiatrische opname. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 39, pp. 859-865<br />

Peen, J. & J. Dekker (1997b), Admission rates for schizophrenia in The<br />

Netherlands: an urban/rural comparison. In: Acta Psychiatrica Scandinavica,<br />

no. 96, pp. 301-305<br />

Regier, D.A., M.E. Farmer, D.S. Rae, J.K. Myers, M. Kramer, L.N. Robbins,<br />

L.K. George, M. Karno, & B.Z. Locke (1993), One-month prevalence of<br />

mental disor<strong>de</strong>rs in the United States and socio<strong>de</strong>mographic characteristics:


Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 53<br />

the Epi<strong>de</strong>miologic Catchment Area study. In: Acta Psychiatrica Scandinavica,<br />

no. 88, pp. 35-47<br />

Stampfer, H., Reymond, J., Burvill, P.W. & Carlson, J. (1984) The<br />

relationship between distance from inpatient facilities and the rate of<br />

psychiatric admissions in Western Australia. Social Science and Medicine, 19,<br />

pp. 879-884<br />

Sytema, S., F.G. Brook & R. Giel (1990), Sociale indicatoren en het gebruik<br />

<strong>van</strong> intramurale GGZ-voorzieningen door volwassenen in Drenthe. In: Tijdschrift<br />

voor Psychiatrie, no. 32, pp. 538-554<br />

Tansella M., G. Bisoffi & G. Thornicroft (1993), Are social <strong>de</strong>privation and<br />

psychiatric service utilisation associated in neurotic disor<strong>de</strong>rs? In: Social<br />

Psychiatry and Psychiatric Epi<strong>de</strong>miology, no. 28, pp. 225-230<br />

Thornicroft, G., G. Bisoffi, D. De salvia & M. Tansella (1993), Urban-rural<br />

differences in the associations between social <strong>de</strong>privation and psychiatric<br />

service utilization in schizophrenia and all diagnoses: a case-register study in<br />

Northern Italy. In: Psychological Medicine, no. 23, pp. 487-496<br />

Verdonk, A.L.Th. (1975), Stads<strong>buurt</strong>en en haar opgenomen patiënten. In:<br />

Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 283-297<br />

Vijselaar, J. (1997) Gesticht in <strong>de</strong> duinen. Utrecht: Trimbos Instituut<br />

Water, H.P.A. <strong>van</strong> <strong>de</strong>, M.J.W. <strong>van</strong> <strong>de</strong> Laar & W. Davidse (1988), Gebruik <strong>van</strong><br />

intramurale psychiatrische voorzieningen in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Zuid-Holland.<br />

In: Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg, no. 66, pp. 215-217<br />

Weer<strong>de</strong>n-Dijkstra, J.R. <strong>van</strong> & R. Giel (1975), Risicogroepen voor psychiatrische<br />

opname. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 41-47


54 Peter Gramberg<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen<br />

Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> vergeleken<br />

Peter Gramberg<br />

1 Inleiding<br />

Ondanks alle pogingen om het on<strong>de</strong>rwijs zo breed mogelijk toegankelijk te<br />

maken, komt uit on<strong>de</strong>rzoek keer op keer naar voren dat schoolloopbanen <strong>van</strong><br />

jongeren nog steeds zeer beïnvloed wor<strong>de</strong>n door het ou<strong>de</strong>rlijk milieu. Deze<br />

<strong>invloed</strong> is in <strong>de</strong> loop <strong>de</strong>r jaren overigens wel vermin<strong>de</strong>rd en <strong>de</strong> kansen op<br />

sociale mobiliteit zijn vergroot (Jungbluth, 1985; Tesser, 1986; Dronkers, 1992;<br />

Dronkers & De Graaf, 1995). Veel on<strong>de</strong>rzoek naar schoolkeuzen, schoolprestaties<br />

en schoolloopbanen richt zich daarom op <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het ou<strong>de</strong>rlijk<br />

milieu. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke omgeving (<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, <strong>de</strong> stad, <strong>de</strong> regio)<br />

blijft meestal on<strong>de</strong>rbelicht, hoewel er uitzon<strong>de</strong>ringen zijn (Eirmbter, 1977;<br />

Berdowski, 1995; SCP, 1996; Veenman, 1996; Tesser, 1981; Bun & Spruit,<br />

1982 en Meester & De Leeuw, 1984). Toch kan <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke omgeving<br />

een zelfstandige <strong>invloed</strong> wor<strong>de</strong>n verwacht, al zal <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het ou<strong>de</strong>rlijk<br />

milieu altijd dominant zijn. Het verband tussen enerzijds gezinsspecifieke<br />

factoren als opleiding, sociaal-economische positie en etniciteit en an<strong>de</strong>rzijds<br />

<strong>de</strong> schoolloopbanen kan als een soort basisverband gezien wor<strong>de</strong>n, waar hier<br />

niet ver<strong>de</strong>r op zal wor<strong>de</strong>n ingegaan. Het is dan ook <strong>de</strong> - extra - ruimtelijke <strong>invloed</strong><br />

die in dit artikel centraal staat.<br />

Het artikel is als volgt opgebouwd: allereerst zal in theoretische zin wor<strong>de</strong>n<br />

nagegaan wat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio en <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op schoolloopbanen zou<br />

kunnen zijn. Vervolgens zullen op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> theorie enkele hypothesen en<br />

veron<strong>de</strong>rstellingen geformuleerd wor<strong>de</strong>n. Door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een on<strong>de</strong>rzoek in <strong>de</strong><br />

gemeenten Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> is getracht <strong>de</strong>ze veron<strong>de</strong>rstellingen te<br />

toetsen. In <strong>de</strong>ze twee ste<strong>de</strong>n zijn ruim 300 jongeren tussen <strong>de</strong> 14 en 18 jaar oud<br />

on<strong>de</strong>rvraagd over (<strong>de</strong> voortgang <strong>van</strong>) hun schoolloopbaan en over <strong>de</strong> schoolkeuzen<br />

die zij hebben gemaakt. Ook met docenten <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare<br />

scholen is een interview gehou<strong>de</strong>n. Doel <strong>van</strong> <strong>de</strong> enquête en <strong>de</strong> interviews<br />

was een antwoord te vin<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> twee vragen:<br />

1 In hoeverre wor<strong>de</strong>n verschillen in schoolloopbanen tussen Ensche<strong>de</strong> en<br />

Amsterdam verklaard door een regionaal effect?<br />

2 In hoeverre wor<strong>de</strong>n verschillen in schoolloopbanen tussen <strong>buurt</strong>en in<br />

Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam verklaard door een <strong>buurt</strong>effect?<br />

Na <strong>de</strong> bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksmetho<strong>de</strong>n zal met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten<br />

<strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n bekeken in hoeverre kenmerken op regionaal en<br />

<strong>buurt</strong>niveau doorwerken in <strong>de</strong> schoolloopbanen <strong>van</strong> jongeren. Bedacht moet<br />

wor<strong>de</strong>n dat het on<strong>de</strong>rzoek vrij kleinschalig is opgezet, waarbij <strong>de</strong> gegevens


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 55<br />

voor het grootste <strong>de</strong>el door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> interviews, (telefonische) gesprekken,<br />

huisbezoeken en participeren<strong>de</strong> observatie zijn verkregen. De verkregen aantallen<br />

gegevens zijn daarom te klein om er uitgebrei<strong>de</strong> statistische analyses op<br />

los te laten. Er zullen alleen eenvoudige kruistabellen wor<strong>de</strong>n gegeven, aangevuld<br />

met enkele citaten. In paragraaf vijf wordt na<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> dataverzameling<br />

teruggekomen.<br />

2 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio: theorie<br />

De Leidse socioloog Van Heek meen<strong>de</strong> dat “regionale verschillen in <strong>de</strong> totale<br />

<strong>de</strong>elneming aan het v.h.m.o. op bevredigen<strong>de</strong> wijze groten<strong>de</strong>els verklaard<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n uit regionale verschillen in <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking<br />

naar beroepsgroepen” (Van Heek, 1968). Er zou dus geen sprake zijn <strong>van</strong> een<br />

zelfstandige regionale <strong>invloed</strong>. Toch is het mogelijk dat <strong>de</strong> regio op een zelfstandige<br />

manier <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsmogelijkhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> jongeren beïnvloedt. Dit kan<br />

op een drietal manieren: ten eerste door <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> regionale<br />

arbeidsmarkt (het aantal en soort banen dat aanwezig is), ten twee<strong>de</strong> door het<br />

type en <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rwijs dat aangebo<strong>de</strong>n wordt en ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> door<br />

het sociale (of culturele) klimaat dat in een regio heerst. De veron<strong>de</strong>rstelling is<br />

dat <strong>de</strong>ze kenmerken voor een <strong>de</strong>el met elkaar samenhangen, omdat <strong>de</strong> structuur<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt een bepaald type scholen genereert en er door <strong>de</strong><br />

bevolking ook een bepaal<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> aan on<strong>de</strong>rwijs wordt gehecht. Het aangebo<strong>de</strong>n<br />

on<strong>de</strong>rwijs sluit aan op het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> regionale arbeidsmarkt. Dit<br />

“uitstroomprofiel” is vooral <strong>van</strong> belang voor <strong>de</strong> jongeren die <strong>de</strong> school verlaten.<br />

Het aanbod <strong>van</strong> werkgelegenheid zal waarschijnlijk niet zo bewust meespelen<br />

in het keuzegedrag <strong>van</strong> twaalfjarigen (en dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs), maar kan wel <strong>van</strong><br />

betekenis zijn voor het soort scholen dat aanwezig is en waaruit men dus <strong>de</strong><br />

keuze heeft. Scholen die er niet zijn, kun je ook niet kiezen. Het aanbod kan<br />

dus <strong>de</strong> vraag stimuleren of in elk geval beïnvloe<strong>de</strong>n. Waar het ontbreekt aan<br />

werkgelegenheid voor hoger opgelei<strong>de</strong>n, ontbreekt namelijk ook vaak <strong>de</strong><br />

bijbehoren<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsinfrastructuur (min<strong>de</strong>r havo/vwo scholen bijvoorbeeld).<br />

Er hoeven daarom ook min<strong>de</strong>r havo/vwo adviezen op <strong>de</strong> basisschool te wor<strong>de</strong>n<br />

gegeven om <strong>de</strong> scholen te “vullen” (Jungbluth, 1996). Ook is <strong>de</strong> sociaaleconomische<br />

positie <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio <strong>van</strong> belang: in floreren<strong>de</strong> regio's is <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>elname hoger en gaan leerlingen naar hogere typen vervolgon<strong>de</strong>rwijs,<br />

omdat het belangrijk is een zo hoog mogelijke opleiding te hebben<br />

(Bun & Spruit, 1982). In <strong>de</strong>ze regio’s is ook het meest sprake <strong>van</strong> diplomainflatie<br />

en verdringing op <strong>de</strong> arbeidsmarkt.<br />

Wanneer jongeren <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school hebben afgerond, zullen zij geconfronteerd<br />

wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n in hun regio, zowel op het gebied <strong>van</strong><br />

vervolgon<strong>de</strong>rwijs als <strong>van</strong> arbeid. Is een bepaald type on<strong>de</strong>rwijs niet in <strong>de</strong> regio<br />

voorhan<strong>de</strong>n of zijn er geen passen<strong>de</strong> banen, dan zijn er grofweg twee opties:<br />

erin berusten (door een baan of opleiding on<strong>de</strong>r het niveau te accepteren) of


56 Peter Gramberg<br />

migreren. Een aanzienlijk <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren kiest voor migratie. Dit hoort<br />

ook bij het traject <strong>van</strong> verzelfstandiging. In <strong>de</strong>ze leeftijdsfase wordt dan ook<br />

veelvuldig verhuisd en ook vaak over grotere afstan<strong>de</strong>n (Thissen &<br />

Droogleever Fortuijn, 1996). Jongeren trekken <strong>van</strong>uit geheel Ne<strong>de</strong>rland naar<br />

plaatsen in <strong>de</strong> Randstad of an<strong>de</strong>re (universiteits)ste<strong>de</strong>n. Dit geldt natuurlijk niet<br />

voor alle jongeren. Het meren<strong>de</strong>el zal gewoon in <strong>de</strong> eigen regio verzelfstandigen<br />

en daar een opleiding volgen. Is een bepaal<strong>de</strong> opleiding niet<br />

aanwezig, dan kiezen zij een an<strong>de</strong>re opleiding die wel in <strong>de</strong> eigen regio beschikbaar<br />

is. Concreet kan men bijvoorbeeld <strong>de</strong>nken aan het ver<strong>van</strong>gen <strong>van</strong><br />

een universitaire door een hbo-opleiding. Dit substitutie-effect zal vooral voor<br />

jongeren gel<strong>de</strong>n, die in <strong>de</strong> eigen regio genoeg kansen zien om zichzelf te<br />

ontplooien, voor jongeren die een opleiding willen volgen die wel in <strong>de</strong> regio<br />

kan wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n en voor jongeren die veel sociale contacten in <strong>de</strong> regio<br />

hebben. Bovendien speelt ook <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het woonmilieu een rol.<br />

De opvatting bestaat dat verzelfstandiging buiten <strong>de</strong> Randstad min<strong>de</strong>r kansen<br />

biedt en beperkt blijft tot jongeren met een laag opleidingsniveau. Gebie<strong>de</strong>n<br />

buiten <strong>de</strong> Randstad zou<strong>de</strong>n gekenmerkt wor<strong>de</strong>n door een min<strong>de</strong>r geschakeerd<br />

on<strong>de</strong>rwijsaanbod (op het gebied <strong>van</strong> universiteiten en hbo-instellingen, maar<br />

ook op mid<strong>de</strong>lbaar- en basisniveau, bijvoorbeeld door het ontbreken <strong>van</strong> een<br />

categoriaal gymnasium of <strong>van</strong> montessori-, dalton- of jenaplanscholen), een<br />

min<strong>de</strong>r om<strong>van</strong>grijk en gedifferentieerd arbeidsaanbod en een regionale cultuur,<br />

die min<strong>de</strong>r op doorleren in het algemeen is gericht en tegenover meisjes in het<br />

bijzon<strong>de</strong>r (Thissen & Droogleever Fortuijn, 1996). In gebie<strong>de</strong>n buiten <strong>de</strong><br />

Randstad zou<strong>de</strong>n er min<strong>de</strong>r mogelijkhe<strong>de</strong>n zijn om een “eigen” leefstijl te<br />

ontwikkelen. In dat opzicht kunnen regio's zowel “mobiliserend en mo<strong>de</strong>rniserend”<br />

als “remmend en bevestigend” zijn. Gebie<strong>de</strong>n buiten <strong>de</strong> Randstad<br />

zou<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r stimulerend zijn en meer gericht op het bevestigen <strong>van</strong><br />

bestaan<strong>de</strong> structuren en <strong>de</strong>ze houding zou ook weerspiegeld wor<strong>de</strong>n in het<br />

on<strong>de</strong>rwijs. Het regionale culturele klimaat heeft dan direct zijn weerslag op<br />

individuele on<strong>de</strong>rwijs- en arbeidsmarktcarrières.<br />

3 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>: theorie<br />

Behalve <strong>de</strong> regio zou ook “<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>” <strong>de</strong> schoolloopbaan kunnen beïnvloe<strong>de</strong>n.<br />

Ook hierbij zijn een aantal veron<strong>de</strong>rstellingen te maken. Ten eerste betreft dit<br />

<strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs over <strong>de</strong> stad en <strong>de</strong> daarmee samenhangen<strong>de</strong><br />

bereikbaarheid <strong>van</strong> scholen, ten twee<strong>de</strong> het doorwerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>cultuur op<br />

<strong>de</strong> houding <strong>van</strong> jongeren ten opzichte <strong>van</strong> school en werk en ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> het<br />

verschijnsel territoriale stigmatisering.<br />

Wat betreft <strong>de</strong> bereikbaarheid <strong>van</strong> scholen, is het mogelijk dat jongeren uit<br />

“concentratiewijken” lagere typen scholen bezoeken en lagere adviezen krijgen<br />

dan vergelijkbare jongeren uit <strong>buurt</strong>en met een gevarieer<strong>de</strong>r bevolkingsopbouw.<br />

Jongeren uit “concentratiewijken” zou<strong>de</strong>n niet naar scholen buiten <strong>de</strong>


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 57<br />

<strong>buurt</strong> gaan, omdat ze er niet <strong>van</strong> op <strong>de</strong> hoogte zijn en omdat ze “er niets te<br />

zoeken hebben”. In hun eigen wijk staan alleen lagere typen scholen (vbo/mavo<br />

scholen) en daarom gaan jongeren nauwelijks naar havo/vwo scholen.<br />

Ook <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>cultuur zou negatief of positief kunnen doorwerken in <strong>de</strong> houding<br />

<strong>van</strong> jongeren en hun ou<strong>de</strong>rs ten opzichte <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs. De <strong>buurt</strong>cultuur kan<br />

gezien wor<strong>de</strong>n als een aanvulling op <strong>de</strong> thuiscultuur, die kin<strong>de</strong>ren uit bepaal<strong>de</strong><br />

wijken ongeschikt maakt voor <strong>de</strong> dominante schoolcultuur (Bourdieu, 1978).<br />

Het on<strong>de</strong>rwijs is niet in staat om verschillen in cultuur weg te werken en heeft<br />

daarom een sterk reproducerend karakter. In <strong>buurt</strong>en waar een “armoe<strong>de</strong>cultuur”<br />

heerst, is men negatief over school en ziet men zelfs <strong>van</strong> een bepaald<br />

type on<strong>de</strong>rwijs af als dat niet in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong> gevon<strong>de</strong>n kan wor<strong>de</strong>n. Men<br />

praat nooit over school of in negatieve zin. Eventuele ambities wor<strong>de</strong>n snel<br />

afgestraft door mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>: “school is niet voor ons soort mensen” of<br />

“je wordt toch wel werkloos” zijn <strong>de</strong> heersen<strong>de</strong> opvattingen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. Wilson<br />

veron<strong>de</strong>rstelt dat scholen ook hun niveau aanpassen aan <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n in<br />

<strong>de</strong> wijk. In sommige wijken is daarom het on<strong>de</strong>rwijs geen voorbereiding op <strong>de</strong><br />

arbeidsmarkt meer (want er zijn toch geen banen) maar een tij<strong>de</strong>lijk mid<strong>de</strong>l om<br />

jongeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> straat te hou<strong>de</strong>n. "In such neighbourhoods, teachers become<br />

frustrated and do not teach and children do not learn" (Wilson, 1987, p.57). In<br />

zulke wijken spijbelt een groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> scholieren en is <strong>de</strong> voortijdige<br />

schooluitval groot. Kin<strong>de</strong>ren en jongeren on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n daarbij (na<strong>de</strong>lige)<br />

gevolgen voor wat betreft hun functioneren op school door <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> waarin ze<br />

wonen. Een woordvoer<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een Haagse scholengemeenschap zegt over <strong>de</strong><br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> het volgen<strong>de</strong>: "Als jongeren in een <strong>buurt</strong> wonen waar een<br />

grote concentratie <strong>van</strong> werkloosheid is, zullen ze eer<strong>de</strong>r geen moeite doen om<br />

aan hun toekomst te werken. Voor <strong>de</strong> jeugd is het moeilijk zich ertoe te zetten<br />

naar school te gaan, omdat niemand in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> een hoge opleiding volgt en<br />

niemand werkt. In een wijk waar een arbeidsethos heerst, ben je eer<strong>de</strong>r geneigd<br />

om aan je toekomst te werken" (Van Kleef & Nijhuis, 1996, p 113). De<br />

armoe<strong>de</strong>cultuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving werkt door in het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> school en<br />

daarmee in <strong>de</strong> kansen op sociale stijging voor jongeren. Er ontstaat in <strong>de</strong>ze<br />

wijken een “anti-schoolcultuur” (Bun & Spruit, 1982). Veenman (1996)<br />

spreekt bijvoorbeeld <strong>van</strong> een “Bijlmermeer-effect”: in een door hem uitgevoerd<br />

on<strong>de</strong>rzoek bleek dat Surinaamse en Antilliaanse jongeren uit <strong>de</strong>ze wijk<br />

gemid<strong>de</strong>ld slechter scoren dan vergelijkbare jongeren uit an<strong>de</strong>re wijken. De<br />

kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijk werken door in <strong>de</strong> attitu<strong>de</strong>s en houding en daarmee in<br />

<strong>de</strong> prestaties <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren.<br />

Aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant kan er ook sprake zijn <strong>van</strong> een elitaire <strong>buurt</strong>cultuur die <strong>de</strong><br />

schoolloopbaan <strong>van</strong> veel jongeren in positieve zin beïnvloedt. Jongeren en<br />

ou<strong>de</strong>rs zijn goed op <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> allerlei scholen en wor<strong>de</strong>n<br />

door buren geïnformeerd. Werk en opleiding wor<strong>de</strong>n positief gewaar<strong>de</strong>erd en<br />

het wordt belangrijk gevon<strong>de</strong>n om naar school te gaan. Mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> zijn


58 Peter Gramberg<br />

geïnteresseerd in schoolprestaties en vragen regelmatig naar <strong>de</strong> vor<strong>de</strong>ringen en<br />

wat “je later wil doen”.<br />

Ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> zou territoriale stigmatisering <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> kunnen zijn (Wacquant,<br />

1993). I<strong>de</strong>aliter leidt het on<strong>de</strong>rwijs, en dan met name het mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs,<br />

juist tot menging <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> groepen (De Jong, 1989). Jongeren uit<br />

verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en en <strong>van</strong> ongelijke komaf kunnen elkaar op een mid<strong>de</strong>lbare<br />

school ontmoeten. Dit kan daarom tot een uitwisseling <strong>van</strong> kennis en contacten<br />

lei<strong>de</strong>n. Niet elke <strong>buurt</strong> heeft een mid<strong>de</strong>lbare school binnen zijn grenzen en<br />

bovendien niet <strong>van</strong> elk type, zodat veel jongeren buiten hun eigen <strong>buurt</strong> naar<br />

school gaan. De jongeren uit achterstands<strong>buurt</strong>en die naar scholen buiten hun<br />

eigen <strong>buurt</strong> gaan zou<strong>de</strong>n met stigmatisering geconfronteerd kunnen wor<strong>de</strong>n. Ze<br />

nemen dan op die scholen een marginale positie in. Leraren schatten hun<br />

prestaties bij voorbaat lager in, omdat <strong>de</strong>ze jongeren uit een achterstandswijk<br />

komen. Rosenthal en Jacobson (1968) wijzen op het “Pygmalion-effect”:<br />

leerkrachten hebben een bepaal<strong>de</strong> verwachting <strong>van</strong> jongeren en stellen zich<br />

tegenover <strong>de</strong> jongeren zo op dat hun verwachting ook wordt waargemaakt.<br />

Leraren zou<strong>de</strong>n aan jongeren uit probleem<strong>buurt</strong>en lagere adviezen geven en<br />

niet bij beroeps- en studiekeuze motiveren. Het beeld dat an<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

hebben wordt daarmee zon<strong>de</strong>r meer op het individu geprojecteerd.<br />

4 Het on<strong>de</strong>rzoek in Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam: hypothesen<br />

In Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam is door mij een on<strong>de</strong>rzoek gehou<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> <strong>invloed</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> regio op schoolloopbanen op het spoor te komen. De<br />

verwachting daarbij is dat in Ensche<strong>de</strong>, met zijn relatief industriële karakter en<br />

perifere ligging, schoolloopbanen an<strong>de</strong>rs verlopen dan in het postindustriële en<br />

in <strong>de</strong> Randstad gelegen Amsterdam. Binnen Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> zijn<br />

verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en geselecteerd om zo ook <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op <strong>de</strong><br />

schoolloopbanen na te gaan. Wat betreft <strong>de</strong> zelfstandige <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> is<br />

het niet <strong>de</strong> verwachting dat <strong>de</strong>ze in Ne<strong>de</strong>rland, en zeker niet in mid<strong>de</strong>lgrote<br />

ste<strong>de</strong>n als Ensche<strong>de</strong>, heel sterk zal zijn. Verschillen tussen <strong>buurt</strong>en zijn nu ook<br />

weer niet zo groot in Ne<strong>de</strong>rland. Bovendien is het schaalniveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

klein, waardoor mensen makkelijk naar an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en kunnen gaan om<br />

gebruik te maken <strong>van</strong> voorzieningen als scholen. Ook is het (ste<strong>de</strong>lijk) beleid<br />

sterk gericht op spreiding <strong>van</strong> voorzieningen en op het bevor<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> participatie<br />

<strong>van</strong> mensen die zich in een achterstandspositie bevin<strong>de</strong>n.<br />

Wat betreft <strong>de</strong> regio zijn er wellicht meer invloe<strong>de</strong>n te verwachten. Hierbij kan<br />

vooral gedacht wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> beschikbare werkgelegenheid en aan <strong>de</strong><br />

noodzaak om een hooggeschool<strong>de</strong> bevolking te hebben. Ook zal <strong>de</strong> regionale<br />

cultuur (“doorleren of niet”) <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> die aan on<strong>de</strong>rwijs<br />

wordt gehecht. De verwachting is daarbij dat in <strong>de</strong> “mo<strong>de</strong>rne” Randstad meer<br />

waar<strong>de</strong> wordt gehecht aan on<strong>de</strong>rwijs dan in “traditionele” regio's, waar men<br />

eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> arbeidsmarkt opgaat. De volgen<strong>de</strong> hypothesen zijn geformuleerd:


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 59<br />

Met betrekking tot <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio:<br />

Door <strong>de</strong> structuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt en <strong>de</strong> noodzaak om al dan niet hoog<br />

geschoold personeel te hebben, krijgen jongeren in Ensche<strong>de</strong> een gemid<strong>de</strong>ld<br />

lager schooladvies dan in Amsterdam, al komen ze uit vergelijkbare sociale<br />

milieus.<br />

In Amsterdam zijn jongeren vaker gericht op een (zo hoog mogelijke)<br />

vervolgopleiding, terwijl in Ensche<strong>de</strong>, met zijn traditioneler cultuur, jongeren<br />

eer<strong>de</strong>r voor werk of het huishou<strong>de</strong>n kiezen.<br />

In Amsterdam zijn jongeren meer op algemene, administratieve of commerciële<br />

opleidingen en beroepen georiënteerd, terwijl in Ensche<strong>de</strong> jongeren vaker<br />

een technische of industriële opleiding volgen of in <strong>de</strong>ze sectoren werkzaam<br />

zijn.<br />

Met betrekking tot <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>:<br />

In achterstands<strong>buurt</strong>en krijgen jongeren uit sociaal-zwakkere milieus lagere<br />

adviezen en volgen zij een lager on<strong>de</strong>rwijsniveau dan vergelijkbare jongeren in<br />

niet-achterstands<strong>buurt</strong>en. Dit hangt me<strong>de</strong> samen met een ongelijke spreiding<br />

<strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rwijsaanbod over <strong>de</strong> stad.<br />

In <strong>buurt</strong>en met veel werklozen wordt min<strong>de</strong>r waar<strong>de</strong> gehecht aan werk en<br />

opleiding, laten jongeren zich in negatieve zin beïnvloe<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> omgeving<br />

en staan zij daarom zelf ook negatiever tegenover <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> school en<br />

werk.<br />

Jongeren uit achterstands<strong>buurt</strong>en die naar scholen buiten hun <strong>buurt</strong> gaan,<br />

wor<strong>de</strong>n geconfronteerd met territoriale stigmatisering.<br />

5 Operationalisering en werkwijze<br />

Als “i<strong>de</strong>aaltype” <strong>van</strong> respectievelijk een mo<strong>de</strong>rne regio en een traditionele<br />

regio zijn Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> uitgekozen. Amsterdam wordt gekenmerkt<br />

door een heterogene bevolkingssamenstelling, veel werkgelegenheid in <strong>de</strong><br />

(hoogwaardige) dienstverlening, een relatief hoog opgelei<strong>de</strong> bevolking en is<br />

centraal in Ne<strong>de</strong>rland gelegen. Ensche<strong>de</strong> laat het omgekeer<strong>de</strong> beeld zien:<br />

gericht op industrie, perifeer gelegen, een laag opgelei<strong>de</strong> bevolking en weinig<br />

hoogwaardige werkgelegenheid. In <strong>de</strong> praktijk is <strong>de</strong>ze scheiding natuurlijk niet<br />

zo scherp.<br />

Binnen <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> is gekozen voor <strong>buurt</strong>en met een<br />

relatief zwakke allochtone (school)populatie, met een relatief zwakke autochtone<br />

(school)populatie en met een relatief sterke (school)populatie (tabel 1).<br />

Voor het criterium “zwak” of “sterk” is gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> scores zoals<br />

die ook in het On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid (OVB) gel<strong>de</strong>n (voor een overzicht<br />

<strong>van</strong> dit beleid, zie Mul<strong>de</strong>r, 1996). Kortweg komt dit beleid er op neer dat<br />

jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs het gewicht “1,9” krijgen,<br />

jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs het gewicht “1,25” en <strong>de</strong>


60 Peter Gramberg<br />

overige leerlingen het gewicht “1,0”. Een kind <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> allochtone<br />

ou<strong>de</strong>rs telt dus voor <strong>de</strong> verkrijging <strong>van</strong> mid<strong>de</strong>len bijna twee keer voor een “1,0”<br />

kind. In elke <strong>buurt</strong> is aan een basisschool gevraagd me<strong>de</strong>werking te verlenen<br />

aan het on<strong>de</strong>rzoek. Getracht is een basisschool te selecteren die qua bevolkingssamenstelling<br />

representatief is voor het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. Daartoe is een<br />

vergelijking met an<strong>de</strong>re basisscholen gemaakt (als die er waren). In vrijwel alle<br />

gevallen woon<strong>de</strong>n <strong>de</strong> meeste leerlingen in <strong>de</strong> directe omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> school.<br />

Alleen op <strong>de</strong> school in <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> wer<strong>de</strong>n enkele jongeren uit<br />

an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en aangetroffen. Deze jongeren zijn wel geënquêteerd, maar <strong>de</strong><br />

gegevens zijn niet meegenomen in <strong>de</strong> analyse om vertekening te voorkomen.<br />

Tabel 1: Invulling <strong>van</strong> <strong>de</strong> twee regio’s en zeven <strong>buurt</strong>en. De <strong>buurt</strong>en zijn<br />

geor<strong>de</strong>nd volgens OVB-scores<br />

Ensche<strong>de</strong><br />

(traditionele<br />

regio)<br />

Amsterdam<br />

(mo<strong>de</strong>rne regio)<br />

Zwak allochtoon<br />

(relatief veel 1,9<br />

leerlingen)<br />

Deppenbroek/<br />

Mekkelholt<br />

Vogel<strong>buurt</strong>,<br />

Stadion<strong>buurt</strong><br />

Zwak autochtoon<br />

(relatief veel 1,25<br />

leerlingen)<br />

Ribbelt Stokhorst<br />

Sterk (relatief veel<br />

1,0 leerlingen<br />

Nieuwendam Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />

Er is in twee ron<strong>de</strong>n op twee verschillen<strong>de</strong> tijdstippen geënquêteerd (zie tabel 2,<br />

waarin een overzicht <strong>van</strong> het veldwerk wordt gegeven).<br />

Tabel 2: Overzicht veldwerk en respons<br />

Aantal<br />

respon<strong>de</strong>nt<br />

en 1e ron<strong>de</strong><br />

Verhuisd,<br />

nieuw<br />

adres<br />

onbekend<br />

Meermalen<br />

niet thuis,<br />

telefoon niet<br />

opgenomen of<br />

geheim<br />

nummer<br />

Weigering<br />

Aantal<br />

respon<strong>de</strong>nten<br />

2e ron<strong>de</strong><br />

Ensche<strong>de</strong> 171 14 7 2 146 85%<br />

Amsterdam 225 31 22 1 171 76%<br />

Totaal 396<br />

(100%)<br />

45<br />

(11%)<br />

29<br />

(7%)<br />

3<br />

(1%)<br />

317<br />

(80%)<br />

% respons<br />

2e ron<strong>de</strong><br />

t.o.v. 1e<br />

ron<strong>de</strong><br />

80%


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 61<br />

Allereerst zijn <strong>de</strong> leerlingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> 8e groep on<strong>de</strong>rvraagd. Zij ston<strong>de</strong>n op het<br />

punt om <strong>de</strong> basisschool te verlaten en had<strong>de</strong>n hun keuze voor <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare<br />

school gemaakt. Om een beeld te krijgen <strong>van</strong> <strong>de</strong> hele mid<strong>de</strong>lbare schooljeugd,<br />

moesten echter ook ou<strong>de</strong>re leerlingen on<strong>de</strong>rvraagd wor<strong>de</strong>n. Hiervoor is gebruik<br />

gemaakt <strong>van</strong> (ex-)klassenlijsten <strong>van</strong> <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> basisscholen, bij voorkeur <strong>van</strong><br />

leerlingen die drie jaar tevoren <strong>de</strong> basisschool verlaten had<strong>de</strong>n. Zo kon<strong>de</strong>n ook<br />

<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re leerlingen bena<strong>de</strong>rd wor<strong>de</strong>n. Deze jongeren zijn zoveel mogelijk bij<br />

hen thuis opgezocht en on<strong>de</strong>rvraagd over hun schoolloopbaan. Het resteren<strong>de</strong><br />

<strong>de</strong>el is telefonisch geënquêteerd. Twee jaar na <strong>de</strong>ze eerste ron<strong>de</strong> is <strong>de</strong> hele<br />

procedure herhaald. Zo kon <strong>de</strong> schoolloopbaan voor langere tijd gevolgd<br />

wor<strong>de</strong>n en kon er een longitudinaal perspectief in het on<strong>de</strong>rzoek verwerkt<br />

wor<strong>de</strong>n, dat overigens in dit artikel niet centraal zal staan. Bij <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> ron<strong>de</strong><br />

zijn alle jongeren opnieuw bena<strong>de</strong>rd: met 117 jongeren is bij hen thuis een<br />

interview gehou<strong>de</strong>n en met 200 jongeren is een telefonisch interview gehou<strong>de</strong>n.<br />

Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> eerste ron<strong>de</strong> zijn 396 jongeren on<strong>de</strong>rvraagd; bij <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> ron<strong>de</strong><br />

kon<strong>de</strong>n 317 respon<strong>de</strong>nten weer achterhaald wor<strong>de</strong>n. Er is dus ongeveer 20%<br />

uitval geweest, hetgeen vooral toe te schrijven is aan verhuizingen. Bij <strong>de</strong><br />

bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten gaat het telkens om <strong>de</strong> jongeren, die twee keer zijn<br />

on<strong>de</strong>rvraagd.<br />

Er is bij bei<strong>de</strong> ron<strong>de</strong>s gebruik gemaakt <strong>van</strong> een half-gestructureer<strong>de</strong> vragenlijst.<br />

De eerste ron<strong>de</strong> was vooral bedoeld als een snelle inventarisatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten. Deze vragenlijst was dan ook niet erg uitgebreid.<br />

Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> ron<strong>de</strong> was <strong>de</strong> vragenlijst veel uitgebrei<strong>de</strong>r en was er<br />

ook ruimte voor open vragen. Omdat alle jongeren persoonlijk bij hen thuis of<br />

over <strong>de</strong> telefoon bena<strong>de</strong>rd zijn, was het niet nodig om <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n teveel<br />

<strong>van</strong> tevoren in te ka<strong>de</strong>ren. Dan zou een puur schriftelijke enquête ook mogelijk<br />

zijn geweest. Het draait in dit on<strong>de</strong>rzoek echter niet alleen om <strong>de</strong> feitelijke<br />

gegevens; ook <strong>de</strong> houdingen, attitu<strong>de</strong>s en verwachtingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren ten<br />

aanzien <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs moesten aan bod komen. Dit soort gegevens laat zich<br />

beter verkrijgen door (open of half gestructureer<strong>de</strong>) interviews dan slechts door<br />

percentages en gepreco<strong>de</strong>er<strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n. Met name tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> gesprekken bij<br />

<strong>de</strong> jongeren thuis is daarom getracht inzicht te verkrijgen in <strong>de</strong> mechanismen<br />

achter <strong>de</strong> cijfers door <strong>de</strong> vragenlijst in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> een interview af te nemen.<br />

6 Overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />

In bijlage I staat een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten. De verschillen tussen <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en komen hierbij dui<strong>de</strong>lijk naar voren. In het kort kunnen <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />

per <strong>buurt</strong> als volgt getypeerd wor<strong>de</strong>n:<br />

Deppenbroek/Mekkelholt (Ensche<strong>de</strong>-Noord) is een wijk met relatief veel<br />

buitenlandse - met name Turkse - jongeren. Hoewel <strong>de</strong> meeste ou<strong>de</strong>rs een<br />

opleiding op basisschool- of hooguit mavo-niveau gevolgd hebben, is er ook


62 Peter Gramberg<br />

nog een vrij groot <strong>de</strong>el ou<strong>de</strong>rs dat een opleiding op minimaal mbo/havo niveau<br />

gevolgd heeft. Het gemid<strong>de</strong>ld lage opleidingsniveau in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong> wordt vooral<br />

verklaard door het hoge aantal buitenlandse families. De Ne<strong>de</strong>rlandse families<br />

die er wonen zijn namelijk niet zo slecht opgeleid. Dit komt echter slechts ten<br />

<strong>de</strong>le in <strong>de</strong> werksituatie naar voren. De meeste Ne<strong>de</strong>rlandse va<strong>de</strong>rs (63%)<br />

hebben “laag” werk, maar hebben wél werk. Het vrij hoge percentage “geen<br />

werk” in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong> komt dan ook voornamelijk voor rekening <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

buitenlandse va<strong>de</strong>rs, want <strong>van</strong> hen heeft maar liefst 60% geen werk. Ook <strong>de</strong><br />

meeste moe<strong>de</strong>rs (Ne<strong>de</strong>rlands of buitenlands) werken niet.<br />

Ribbelt (Ensche<strong>de</strong>-Oost) is een wijk met een voornamelijk autochtone Twentse<br />

bevolking, aangevuld met enkele buitenlandse families. De opleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten ligt veelal op lbo-niveau. Het aantal ou<strong>de</strong>rs met<br />

een hogere (hbo- of universitaire) opleiding is te verwaarlozen. Ook <strong>de</strong><br />

beroepspositie is niet al te hoog, maar bijna ie<strong>de</strong>reen werkt (althans <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs).<br />

Het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs werkt niet; <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs die wel werken hebben<br />

vaak een "lage" (parttime) baan, waarvoor maximaal mavo vereist is.<br />

Zowel in Ribbelt als Deppenbroek oefenen <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs een groot aantal verschillen<strong>de</strong><br />

beroepen uit, waarbij <strong>de</strong> "blue-collar" beroepen overheersen, zoals<br />

bijvoorbeeld vrachtwagen- of taxichauffeur, arbei<strong>de</strong>r, schoonmaker, loodgieter,<br />

glazenwasser en timmerman. De moe<strong>de</strong>rs zijn - als ze al ergens werken - voor<br />

het grootste <strong>de</strong>el werkzaam in <strong>de</strong> verpleging, in <strong>de</strong> horeca of in <strong>de</strong> <strong>de</strong>tailhan<strong>de</strong>l.<br />

Stokhorst (Ensche<strong>de</strong>-Oost) geldt als één <strong>van</strong> <strong>de</strong> meest floreren<strong>de</strong> wijken <strong>van</strong><br />

Ensche<strong>de</strong>. Een hoog percentage goed opgelei<strong>de</strong>, tweeverdienen<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

gezinnen: dat is kort gezegd <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling in <strong>de</strong>ze wijk.<br />

Driekwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs heeft een baan op hbo of wo-niveau; zij zijn<br />

bijvoorbeeld als huisarts, accountant, fysiotherapeut, (hoog)leraar of als<br />

"klinisch chemicus" werkzaam. Daarnaast hebben relatief veel ou<strong>de</strong>rs een eigen<br />

zaak, zoals een behangbedrijf, een drogisterij, een slijterij of een garage. Het<br />

aantal werken<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs is, zeker in vergelijking met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee <strong>buurt</strong>en,<br />

hoog. Ook <strong>de</strong>ze banen hebben vaak een hbo/wo-karakter. Een aantal ou<strong>de</strong>rs<br />

komt <strong>van</strong> buiten Twente en zijn voor hun werk naar Ensche<strong>de</strong> gekomen.<br />

De Stadion<strong>buurt</strong> is een “vreem<strong>de</strong> eend in <strong>de</strong> bijt” in het overwegend chique<br />

Amsterdam-Zuid. Van alle kanten wordt <strong>de</strong> wijk omringd door gegoe<strong>de</strong> wijken<br />

met dure woningen en veel voorzieningen. De Stadion<strong>buurt</strong> heeft echter een<br />

geheel an<strong>de</strong>re bevolkingssamenstelling. Hier zijn <strong>de</strong> Marokkaanse jongeren<br />

dominant. Daarnaast heeft een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren een Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

achtergrond. Het opleidingsniveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs is over het algemeen (erg)<br />

laag; meer dan <strong>de</strong> helft heeft hoogstens <strong>de</strong> basisschool doorlopen. Dit geldt het


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 63<br />

sterkst voor <strong>de</strong> Marokkaanse ou<strong>de</strong>rs. De Ne<strong>de</strong>rlandse ou<strong>de</strong>rs hebben een<br />

opleiding op lbo/mavo of havo/vwo/mbo niveau. Vrijwel niemand heeft een<br />

opleiding op hbo/wo niveau gevolgd. De twee moe<strong>de</strong>rs die dat wel hebben zijn<br />

overigens <strong>van</strong> Turkse en Marokkaanse afkomst. De overige allochtone moe<strong>de</strong>rs<br />

hebben echter allen een opleiding op maximaal basisschool niveau. In samenhang<br />

met het opleidingsniveau is het beroepsniveau ook vrij laag. Veel ou<strong>de</strong>rs<br />

werken overigens niet. De va<strong>de</strong>rs die wel werken hebben beroepen als<br />

(bus)chauffeur, kok, arbei<strong>de</strong>r en treinsteward. De moe<strong>de</strong>rs zijn werkzaam als<br />

verkoopster, kokkin of apothekersassistente.<br />

De Concertgebouw<strong>buurt</strong> (Amsterdam-Zuid) laat, hoewel grenzend aan <strong>de</strong><br />

Stadion<strong>buurt</strong>, het omgekeer<strong>de</strong> beeld zien. De dominante groep bestaat hier uit<br />

Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren met hoog opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs. Soms komt één <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>rs (met name moe<strong>de</strong>rs) uit het buitenland. Dit betreft dan lan<strong>de</strong>n als<br />

Frankrijk, Engeland of Australië. Er wonen (vrijwel) geen Turkse en<br />

Marokkaanse leerlingen in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>. Wel bevin<strong>de</strong>n zich enkele Surinamers<br />

on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten. De meeste ou<strong>de</strong>rs hebben hoogwaardig werk en <strong>de</strong><br />

meeste ou<strong>de</strong>rs werken bei<strong>de</strong>n. Artsen, leraren, advocaten komen frequent voor.<br />

Daarnaast vin<strong>de</strong>n we een aantal ou<strong>de</strong>rs met “artistieke” beroepen als beel<strong>de</strong>nd<br />

kunstenaar of musicus. Slechts een paar ou<strong>de</strong>rs hebben een dui<strong>de</strong>lijk "bluecollar<br />

beroep" als tegelzetter.<br />

In <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> (Amsterdam-Noord) zijn Marokkaanse jongeren met (erg)<br />

laag opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs dominant. Daarnaast wonen er een aantal Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs. De moe<strong>de</strong>rs zijn iets hoger opgeleid dan<br />

<strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs, maar <strong>de</strong> verschillen zijn gering. Een groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs werkt<br />

niet; als ze wel werken betreft het beroepen in <strong>de</strong> industriële sector, waarvoor<br />

relatief weinig scholing nodig is. De Vogel<strong>buurt</strong> geldt als <strong>de</strong> “armste <strong>buurt</strong> <strong>van</strong><br />

Amsterdam” (CBS, 1997).<br />

In Nieuwendam (Amsterdam-Noord) tenslotte wordt <strong>de</strong> dominante groep<br />

gevormd door Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren met vrij laag opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs (rond het<br />

lbo/mavo niveau). Een behoorlijk aantal jongeren woont in een éénou<strong>de</strong>rgezin.<br />

Naast <strong>de</strong>ze Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren zijn er ook een aantal buitenlandse jongeren.<br />

Hun ou<strong>de</strong>rs zijn meestal slechter opgeleid en min<strong>de</strong>r vaak werkzaam. Het<br />

gemid<strong>de</strong>ld niveau qua on<strong>de</strong>rwijs- en sociaal economische positie <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs<br />

ligt in <strong>de</strong>ze wijk ook niet al te hoog, maar wel hoger dan bij <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong><br />

jongeren in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong>.


64 Peter Gramberg<br />

7 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio op schoolloopbanen: resultaten<br />

In paragraaf vier zijn enkele hypothesen geformuleerd over <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen. Deze hypothesen zullen in <strong>de</strong>ze en <strong>de</strong><br />

volgen<strong>de</strong> paragraaf getoetst wor<strong>de</strong>n. De eerste hypothese betreft <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> regionale arbeidsmarkt op het adviesniveau. In vergelijking met Amsterdam<br />

is <strong>de</strong> industriële sector in Ensche<strong>de</strong> nog steeds <strong>van</strong> relatief grote betekenis, al is,<br />

net als in <strong>de</strong> rest <strong>van</strong> Ne<strong>de</strong>rland, het aan<strong>de</strong>el in <strong>de</strong> loop <strong>de</strong>r jaren geslonken. De<br />

commerciële dienstverlening is in Ensche<strong>de</strong> <strong>van</strong> min<strong>de</strong>r groot belang dan in<br />

Amsterdam. De groei <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze sector is in Ne<strong>de</strong>rland als geheel veel sneller<br />

gegaan dan in Ensche<strong>de</strong>. In Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam is <strong>de</strong> niet-commerciële<br />

dienstverlening in <strong>de</strong> afgelopen perio<strong>de</strong> nog wel gegroeid; in Ne<strong>de</strong>rland als<br />

geheel is <strong>de</strong> sector ingekrompen (figuur 1).<br />

Figuur 1 Ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt in Amsterdam, Ensche<strong>de</strong> en<br />

Ne<strong>de</strong>rland 1981-1997, in procenten<br />

Bron: Statistisch Jaarboek CBS, Amsterdam in Cijfers, Ensche<strong>de</strong> in Cijfers, diverse jaren<br />

De veron<strong>de</strong>rstelling is dat het naar verhouding industriële karakter <strong>van</strong><br />

Ensche<strong>de</strong> doorwerkt in een relatief sterke oriëntatie op het beroepson<strong>de</strong>rwijs en<br />

lagere vormen <strong>van</strong> algemeen voortgezet on<strong>de</strong>rwijs. Voordat hiernaar gekeken<br />

wordt, moet eerst bedacht wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> sociaal-economische en sociaalculturele<br />

achtergrond <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren in Amsterdam aanzienlijk an<strong>de</strong>rs is dan<br />

in Ensche<strong>de</strong>. In Amsterdam zijn allochtone “1,9 jongeren” dominant, gevolgd<br />

door “1,0 leerlingen”. In Ensche<strong>de</strong> is <strong>de</strong> groep “1,25 leerlingen” veel sterker<br />

vertegenwoordigd en is <strong>de</strong> groep “1,9 leerlingen” relatief klein (tabel 3).


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 65<br />

Tabel 3: Ver<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijsvoorrangsgewichten over leerlingen<br />

basisschool, 1996<br />

Amsterdam Ensche<strong>de</strong><br />

“1,0 leerlingen” 34 48<br />

“1,25 leerlingen” 14 33<br />

“1,9 leerlingen” 52 19<br />

Totaal 100 100<br />

Bron: Jeugd in Amsterdam, 1996; Jaarboek Grote Ste<strong>de</strong>n, 1996<br />

Figuur 2 Schooladviezen <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> groepen in Amsterdam en<br />

Ensche<strong>de</strong>, in procenten<br />

Om <strong>de</strong> zelfstandige <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio te bepalen, moet daarom zoveel<br />

rekening wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong>ze verschillen in ou<strong>de</strong>rlijk milieu. Uit figuur<br />

2 blijkt dat alle on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n groepen in Amsterdam hogere adviezen krijgen<br />

dan in Ensche<strong>de</strong>. In Amsterdam krijgen vrijwel geen “1,0 leerlingen” een<br />

vbo/mavo advies, terwijl dat in Ensche<strong>de</strong> nog ruim een vijf<strong>de</strong> is. Ongeveer een<br />

<strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs krijgt in<br />

Amsterdam een havo/vwo advies; in Ensche<strong>de</strong> is dit niet meer dan 10%. Het<br />

kan natuurlijk zo zijn dat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren in Amsterdam gewoon<br />

“slimmer” zijn dan in Ensche<strong>de</strong> en daarom hogere adviezen krijgen. In het<br />

on<strong>de</strong>rzoek is namelijk niet naar <strong>de</strong> intelligentie gevraagd (voor zover die al<br />

objectief gemeten zou kunnen wor<strong>de</strong>n). Dit in overwegen<strong>de</strong> genomen en het


66 Peter Gramberg<br />

feit dat voor alle groepen het verband in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> richting wijst, kan toch<br />

grofweg geconclu<strong>de</strong>erd wor<strong>de</strong>n dat er in Ensche<strong>de</strong> aan vergelijkbare groepen<br />

in<strong>de</strong>rdaad voorzichtiger en lagere adviezen wor<strong>de</strong>n gegeven dan in Amsterdam.<br />

De eerste hypothese wordt daarmee bevestigd.<br />

Toekomstoriëntatie en vervolgopleiding<br />

De twee<strong>de</strong> hypothese betreft het al dan niet doorleren na afronding <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

mid<strong>de</strong>lbare school. Hierbij wordt beweerd dat in Amsterdam <strong>de</strong> jongeren<br />

gericht zijn op vervolgopleidingen, terwijl in Ensche<strong>de</strong> <strong>de</strong> jongeren eer<strong>de</strong>r voor<br />

werk of het huishou<strong>de</strong>n kiezen. Slechts weinig leerlingen verkiezen het om<br />

direct na <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school <strong>de</strong> arbeidsmarkt op te gaan: ruim 85% <strong>van</strong> alle<br />

leerlingen geeft aan een vervolgopleiding te willen doen (tabel 4). Hierbij zijn<br />

er uiteraard verschillen naar opleidingsniveau. Vbo’ers zijn veel meer gericht<br />

op werk dan jongeren op <strong>de</strong> havo of het vwo, die in alle gevallen een vervolgopleiding<br />

willen doen. Vooral in Ensche<strong>de</strong> zijn <strong>de</strong> leerlingen <strong>van</strong> het vbo<br />

georiënteerd op <strong>de</strong> arbeidsmarkt: 32% wil het liefst na <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school<br />

gaan werken (of heeft daadwerkelijk al een baan); in Amsterdam geldt dit voor<br />

17% <strong>van</strong> <strong>de</strong> vbo-leerlingen. Jongens zijn iets vaker dan meisjes georiënteerd op<br />

werk. Zij volgen ook vaker een beroepsopleiding. Allochtonen zijn in ongeveer<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate als “1,0 leerlingen” gericht op een opleiding. Slechts een enkeling<br />

wil meteen werken. Tussen Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> zijn wat dit betreft<br />

geen verschillen.<br />

Tabel 4 Gewenste vervolgopleiding en huidig niveau, in procenten<br />

Amsterdam Ensche<strong>de</strong><br />

huidig niveau huidig niveau<br />

vbo mavo Havo vwo Vbo mavo havo vwo<br />

(N=53) (N=38) (N=35) (N=47) (N=44) (N=53) (N=27) (N=22)<br />

Werk 17 - - - 32 13 - -<br />

Havo - 32 - - - 6 - -<br />

Vwo - - 23 - - - 11 -<br />

Mbo 76 61 23 4 61 76 22 5<br />

Hbo - - 46 15 - - 48 14<br />

Wo - - - 66 - - - 68<br />

Weet niet 7 7 9 15 7 6 19 14<br />

Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />

Samengevat kan gesteld wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> oriëntatie op een vervolgopleiding bij<br />

nagenoeg alle groepen groot is. De enige uitzon<strong>de</strong>ring zijn <strong>de</strong> “1,25 leerlingen”<br />

in Ensche<strong>de</strong>; zij zijn relatief sterk georiënteerd op <strong>de</strong> arbeidsmarkt (35%).<br />

Overigens geven zij daarbij vaak aan nog wel één dag per week naar school te<br />

gaan (bijvoorbeeld in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het leerlingstelsel). Leerlingen met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

sociale achtergrond in Amsterdam willen wel vaak een volledige vervolg-


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 67<br />

opleiding doen (81%) en lijken in hun wensen veel op <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee groepen.<br />

De twee<strong>de</strong> regiohypothese, namelijk dat <strong>de</strong> jongeren in Ensche<strong>de</strong> meer<br />

georiënteerd zijn op “werk” en in Amsterdam op “opleiding” kan dus alleen<br />

bevestigd wor<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> leerlingen met laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs. Bij<br />

<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re groepen zijn er geen rele<strong>van</strong>te verschillen.<br />

De verschillen tussen Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> manifesteren zich vooral aan <strong>de</strong><br />

“on<strong>de</strong>rkant”: vbo-leerlingen in Ensche<strong>de</strong> zijn veel meer dan vbo-leerlingen in<br />

Amsterdam na afronding <strong>van</strong> hun huidige opleiding gericht op werk. Vboleerlingen<br />

in Amsterdam kiezen liever voor het mbo, dat overigens in Ensche<strong>de</strong><br />

ook populair is. Van <strong>de</strong> mavo-leerlingen in Amsterdam geeft een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> aan het<br />

liefst naar <strong>de</strong> havo te gaan (of is daar al daadwerkelijk heen gegaan). Dit is in<br />

Ensche<strong>de</strong> geen populaire optie. Hier gaan <strong>de</strong> mavo-leerlingen juist massaal<br />

naar het mbo. Iets soortgelijks zien we bij <strong>de</strong> havo-leerlingen, die in<br />

Amsterdam eer<strong>de</strong>r voor het vwo kiezen dan in Ensche<strong>de</strong>. De minste verschillen<br />

zien we bij <strong>de</strong> vwo-leerlingen. Een ruime meer<strong>de</strong>rheid kiest voor het<br />

wetenschappelijk on<strong>de</strong>rwijs en een enkeling voor het hoger beroepson<strong>de</strong>rwijs.<br />

Wat voor soort beroepen en studies heeft men in bei<strong>de</strong> regio’s voor ogen? En in<br />

hoeverre hangen <strong>de</strong> gewenste beroepen samen met <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

regionale arbeidsmarkt? Een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren (17%) heeft nog geen<br />

dui<strong>de</strong>lijk beroep in gedachten. Van <strong>de</strong> overigen is een inventarisatie gemaakt<br />

<strong>van</strong> hun wensen. De verwachting hierbij is dat in Ensche<strong>de</strong> er een nadruk ligt<br />

op technische en industriële beroepen, terwijl men in Amsterdam meer is<br />

gericht op <strong>de</strong> zakelijke en commerciële dienstverlening (hypothese drie). Uit <strong>de</strong><br />

gegevens blijkt dat in Ensche<strong>de</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren wat vaker een<br />

industriële of technische functie kiezen, terwijl in Amsterdam men wat vaker<br />

voor een kantoorbaan kiest. Na<strong>de</strong>re bestu<strong>de</strong>ring laat zien dat <strong>de</strong> verschillen<br />

opnieuw het grootst zijn tussen het vbo/mavo leerlingen in bei<strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n.<br />

Havo/vwo leerlingen in Ensche<strong>de</strong> verschillen weinig <strong>van</strong> soortgelijke jongeren<br />

in Amsterdam. De hypothese dat jongeren in Amsterdam min<strong>de</strong>r gericht<br />

zou<strong>de</strong>n zijn op functies in <strong>de</strong> industrie en <strong>de</strong> bouw dan in Ensche<strong>de</strong> blijkt dus<br />

alleen te gel<strong>de</strong>n voor jongeren op vbo/mavo niveau. Over het algemeen maken<br />

havo/vwo jongeren in Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> school- en<br />

beroepskeuzen.<br />

8 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op schoolloopbanen: resultaten<br />

In paragraaf vier zijn drie hypothesen over <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op<br />

schoolloopbanen geformuleerd. Dat betreft ten eerste <strong>de</strong> bereikbaarheid <strong>van</strong><br />

on<strong>de</strong>rwijs. Het is mogelijk dat jongeren uit achterstandswijken lagere adviezen<br />

krijgen dan vergelijkbare jongeren uit an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en, omdat er in hun eigen<br />

omgeving geen mogelijkhe<strong>de</strong>n voor bijvoorbeeld havo/vwo zijn. Ten twee<strong>de</strong><br />

betreft dit <strong>de</strong> cultuur die er in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> heerst en het “voorbeel<strong>de</strong>ffect” dat<br />

<strong>buurt</strong>genoten aan <strong>de</strong> jongeren geven. In sommige <strong>buurt</strong>en zou een “armoe<strong>de</strong>-


68 Peter Gramberg<br />

cultuur” heersen, waarbij wél naar school gaan en goe<strong>de</strong> cijfers halen door <strong>de</strong><br />

omgeving wordt afgewezen. Jongeren uit achterstandswijken zou<strong>de</strong>n daarom<br />

min<strong>de</strong>r positieve voorbeel<strong>de</strong>n hebben en min<strong>de</strong>r gemotiveerd zijn om naar<br />

school te gaan. Ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> kan gedacht wor<strong>de</strong>n aan het verschijnsel “territoriale<br />

stigmatisering”. Jongeren uit achterstandswijken wor<strong>de</strong>n op scholen buiten <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> (extra) achtergesteld, omdat ze uit een slecht aangeschreven <strong>buurt</strong> komen.<br />

Leraren zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> prestaties bij voorbaat lager inschatten en niet teveel <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong>ze leerlingen verwachten.<br />

Adviesniveau en bereikbaarheid scholen<br />

Wanneer gekeken wordt naar het schooladvies dat <strong>de</strong> jongeren hebben<br />

gekregen, komen er grote verschillen tussen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en naar voren. Dat is niet<br />

zo verwon<strong>de</strong>rlijk, aangezien <strong>de</strong> jongeren ook uit zeer verschillen<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke<br />

milieus afkomstig zijn en zij in verschillen<strong>de</strong> typen <strong>buurt</strong>en wonen. Om te zien<br />

of “<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>” een extra <strong>invloed</strong> heeft op het schooladvies, moeten <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke<br />

kenmerken dan ook zoveel mogelijk constant wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n. Het mogelijke<br />

<strong>buurt</strong>effect zal daarom wor<strong>de</strong>n beschreven voor <strong>de</strong> drie belangrijkste groepen,<br />

zoals die ook door het On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid (OVB) wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />

De groep jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs (<strong>de</strong> “1,9 leerlingen”) is<br />

in dit on<strong>de</strong>rzoek vooral woonachtig in <strong>de</strong> Amsterdamse Stadion<strong>buurt</strong> en<br />

Vogel<strong>buurt</strong>. Daar vormen ze rond <strong>de</strong> 70% <strong>van</strong> <strong>de</strong> totale on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong><br />

populatie. In <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en Deppenbroek en Nieuwendam vormen ze rond <strong>de</strong> 30%<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> totale on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> populatie. In <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re drie <strong>buurt</strong>en (Ribbelt,<br />

Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong>) is <strong>de</strong>ze groep nagenoeg afwezig. Deze<br />

drie <strong>buurt</strong>en zullen dan ook ver<strong>de</strong>r hier niet besproken wor<strong>de</strong>n. De vraag is of<br />

het advies dat aan <strong>de</strong>ze groep wordt gegeven, grote verschillen per <strong>buurt</strong> laat<br />

zien.<br />

Tabel 5 Schooladvies <strong>van</strong> jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs<br />

per <strong>buurt</strong>, in procenten<br />

Deppenbroek Stadion<strong>buurt</strong> Vogel<strong>buurt</strong> Nieuwendam<br />

(N=21)<br />

(N=31)<br />

(N=28)<br />

(N=12)<br />

vbo/mavo 67 19 50 58<br />

mavo/havo 24 55 21 9<br />

havo/vwo 9 26 29 33<br />

Totaal 100 100 100 100<br />

De jongeren in <strong>de</strong> Ensche<strong>de</strong>se wijk Deppenbroek krijgen lagere adviezen dan<br />

in <strong>de</strong> drie Amsterdamse wijken. Ze krijgen zel<strong>de</strong>n een havo/vwo advies. Dit<br />

heeft niet zozeer met <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> te maken, maar vooral ook met <strong>de</strong> regio. Zoals<br />

zojuist naar voren kwam, wor<strong>de</strong>n in Ensche<strong>de</strong> over het algemeen lagere


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 69<br />

adviezen gegeven dan in Amsterdam. Interessant is vooral het verschil tussen<br />

<strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> enerzijds en <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en in Amsterdam-Noord an<strong>de</strong>rzijds. De in<br />

<strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> wonen<strong>de</strong> jongeren krijgen veel vaker een mavo/havo advies<br />

dan in <strong>de</strong> twee an<strong>de</strong>re Amsterdamse <strong>buurt</strong>en, terwijl het percentage havo/vwo<br />

adviezen weer niet zoveel verschilt. Ook wat betreft het huidige niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

leerlingen volgen <strong>de</strong> allochtone jongeren uit <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> gemid<strong>de</strong>ld een<br />

hogere vorm <strong>van</strong> voortgezet on<strong>de</strong>rwijs dan <strong>de</strong> jongeren in Amsterdam-Noord<br />

(tabel 8), hoewel ze een vergelijkbare achtergrond hebben.<br />

Tabel 6: Huidige niveau <strong>van</strong> jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone<br />

ou<strong>de</strong>rs per <strong>buurt</strong>, in procenten<br />

Deppenbroek Stadion<strong>buurt</strong> Vogel<strong>buurt</strong> Nieuwendam<br />

(N=21)<br />

(N=31)<br />

(N=28)<br />

(N=12)<br />

Vbo 43 26 57 58<br />

Mavo 38 29 14 8<br />

Havo 19 29 7 26<br />

Vwo - 16 22 8<br />

Totaal 100 100 100 100<br />

Kunnen <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n verschillen tussen <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> toegeschreven<br />

wor<strong>de</strong>n aan verschillen in bereikbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> diverse vormen<br />

<strong>van</strong> mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs? In <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> zijn namelijk<br />

zeer veel scholen voor mavo/havo/vwo te vin<strong>de</strong>n en weinig vbo-scholen. In <strong>de</strong><br />

omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> staan wel vbo-scholen, maar er zijn ook genoeg<br />

mogelijkhe<strong>de</strong>n voor mavo/havo/vwo. Het zou kunnen zijn dat in <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong><br />

<strong>de</strong> jongeren eer<strong>de</strong>r naar <strong>de</strong> mavo wor<strong>de</strong>n verwezen, omdat er in hun<br />

eigen <strong>buurt</strong> geen vbo-school staat. Dit zou betekenen dat het aanbod <strong>van</strong><br />

on<strong>de</strong>rwijs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> een zekere <strong>invloed</strong> heeft op <strong>de</strong> vraag en het advies en dat<br />

spreiding dus bijdraagt aan het bereiken <strong>van</strong> diverse groepen. Toch kan in<br />

principe aan <strong>de</strong> spreiding op <strong>buurt</strong>niveau niet te veel waar<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n gehecht.<br />

Zowel in Amsterdam als Ensche<strong>de</strong> zijn <strong>de</strong> diverse typen scholen namelijk<br />

re<strong>de</strong>lijk ver<strong>de</strong>eld over <strong>de</strong> stad. Hoewel in Amsterdam <strong>de</strong> (mavo)/havo/vwo<br />

scholen op een kluitje bij elkaar staan in het gegoe<strong>de</strong> Amsterdam-Zuid (waar<br />

<strong>de</strong> leerlingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> <strong>van</strong> lijken te profiteren) zijn in of nabij <strong>de</strong><br />

achterstandswijken ook genoeg mogelijkhe<strong>de</strong>n voor havo/vwo te vin<strong>de</strong>n<br />

(figuur 3). Hierbij moet overigens wel vermeld wor<strong>de</strong>n dat veel <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

scholen moeite hebben om hun havo- en vooral vwo af<strong>de</strong>ling op peil te hou<strong>de</strong>n,<br />

waardoor op termijn <strong>de</strong> kans niet <strong>de</strong>nkbeeldig is dat havo en vwo opleidingen<br />

in<strong>de</strong>rdaad uit <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en zullen vertrekken. Een school uit Amsterdam-West<br />

heeft bijvoorbeeld besloten haar havo/vwo af<strong>de</strong>ling naar een an<strong>de</strong>re locatie<br />

(buiten <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>) te verplaatsen en alleen <strong>de</strong> mavo af<strong>de</strong>ling open te hou<strong>de</strong>n op<br />

<strong>de</strong> huidige locatie in <strong>de</strong> achterstands<strong>buurt</strong>. Ook in Ensche<strong>de</strong>, waar het


70 Peter Gramberg<br />

mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs gekenmerkt wordt door fusies en <strong>de</strong> invoering <strong>van</strong><br />

“bre<strong>de</strong>” scholengemeenschappen, zijn herver<strong>de</strong>lingen gaan<strong>de</strong>. Deze resulteren<br />

echter vooralsnog niet in een afname <strong>van</strong> het aantal mogelijkhe<strong>de</strong>n voor<br />

havo/vwo, ook niet in of nabij <strong>de</strong> achterstandswijken.<br />

De “1,9 leerlingen” laten in <strong>buurt</strong>en waar zij in <strong>de</strong> min<strong>de</strong>rheid zijn niet een veel<br />

hoger on<strong>de</strong>rwijspeil zien. In Nieuwendam is het gemid<strong>de</strong>ld niveau zelfs lager<br />

dan bij jongeren uit <strong>de</strong> “concentratiewijken”. De jongeren met laag opgelei<strong>de</strong><br />

allochtone ou<strong>de</strong>rs doen het in <strong>de</strong> concentratiewijken dus zeker niet slechter dan<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> soort jongeren in an<strong>de</strong>re wijken. Een voorzichtige conclusie zou dan<br />

ook kunnen zijn dat het voor <strong>de</strong>ze jongeren voor wat betreft hun schooladvies<br />

niet uitmaakt of zij in een concentratie<strong>buurt</strong> wonen of niet. De aantallen<br />

respon<strong>de</strong>nten zijn te klein om hierover krachtiger uitspraken te kunnen doen.<br />

Figuur 3 Kaart mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs in Amsterdam<br />

In hoeverre geldt het bij <strong>de</strong> allochtone jongeren gesignaleer<strong>de</strong> beeld ook voor<br />

<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse ou<strong>de</strong>rs (<strong>de</strong> “1,25 leerlingen”)? Het<br />

aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> dit type jongeren is in grote ste<strong>de</strong>n als Amsterdam <strong>de</strong> laatste<br />

<strong>de</strong>cennia drastisch afgenomen. Deels is dit een resultaat <strong>van</strong> een stijging <strong>van</strong><br />

het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsniveau <strong>van</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse ou<strong>de</strong>rs, <strong>de</strong>els komt dit door<br />

een vertrek <strong>van</strong> dit soort gezinnen richting (goedkope) suburbs. In<strong>de</strong>rdaad is


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 71<br />

<strong>de</strong>ze groep slechts in twee <strong>buurt</strong>en <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek re<strong>de</strong>lijk vertegenwoordigd:<br />

namelijk in <strong>de</strong> wijk Ribbelt in Ensche<strong>de</strong> en in <strong>de</strong> wijk Nieuwendam<br />

in Amsterdam. Ongeveer <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren voldoet aan<br />

<strong>de</strong>ze omschrijving. In <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en Deppenbroek zijn <strong>de</strong>ze jongeren,<br />

alhoewel ver in <strong>de</strong> min<strong>de</strong>rheid, ook nog wel te vin<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong>,<br />

Concertgebouw<strong>buurt</strong> en Stokhorst zijn er haast geen jongeren te vin<strong>de</strong>n die<br />

passen in dit profiel. Deze <strong>buurt</strong>en zijn dan ook ver<strong>de</strong>r buiten beschouwing<br />

gelaten.<br />

Tabel 7: Schooladvies <strong>van</strong> jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs<br />

per <strong>buurt</strong>, in procenten<br />

Deppenbroek Ribbelt<br />

Vogel<strong>buurt</strong> Nieuwendam<br />

(N=9)<br />

(N=23)<br />

(N=6)<br />

(N=20)<br />

vbo/mavo 33 52 67 35<br />

mavo/havo 44 30 - 30<br />

havo/vwo 22 17 33 35<br />

Totaal 100 100 100 100<br />

Door <strong>de</strong> kleine aantallen (met name <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong>) zijn er niet zoveel<br />

har<strong>de</strong> uitspraken naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze tabel te geven. Wat in ie<strong>de</strong>r geval<br />

opvalt is dat <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren uit <strong>de</strong>ze wijken het niet veel beter doen<br />

dan hun allochtone <strong>buurt</strong>genoten en in ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate een havo/vwo<br />

advies krijgen. Hieruit blijkt dat niet zozeer <strong>de</strong> etniciteit, maar eer<strong>de</strong>r het<br />

ou<strong>de</strong>rlijk opleidingsniveau <strong>de</strong> schoolloopbaan beïnvloedt.<br />

De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> groep die getalsmatig groot genoeg is om er uitspraken over te<br />

kunnen doen, is <strong>de</strong> groep Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren, waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs minimaal<br />

een mavo opleiding hebben afgerond (<strong>de</strong> “1,0 leerlingen”). In <strong>de</strong> praktijk<br />

hebben <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> <strong>de</strong> meeste on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren die in dit profiel passen<br />

minimaal een mbo of havo diploma; velen hebben zelfs een opleiding op<br />

hbo/wo niveau gevolgd. Uiteraard laat <strong>de</strong> dominante woonlocatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

jongeren het tegenovergestel<strong>de</strong> beeld <strong>van</strong> <strong>de</strong> overige groepen zien. Deze<br />

jongeren zijn met name woonachtig in <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> en Stokhorst,<br />

waar zij meer dan 80% <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren uitmaken. Deze “elite<strong>buurt</strong>en”<br />

kennen daarmee een, in vergelijking met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en, heel<br />

homogene bevolkingssamenstelling. In min<strong>de</strong>re mate komt dit type voor in<br />

Deppenbroek, Ribbelt, Stadion<strong>buurt</strong> en Nieuwendam (ongeveer 25% <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren). Alleen in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> is <strong>de</strong>ze groep vrijwel<br />

afwezig. Deze <strong>buurt</strong> zal dan ook niet ver<strong>de</strong>r besproken wor<strong>de</strong>n.<br />

Hoewel <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling <strong>van</strong> Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />

min of meer hetzelf<strong>de</strong> is, krijgen <strong>de</strong> jongeren in <strong>de</strong> Amsterdamse wijk veel<br />

hogere adviezen dan in <strong>de</strong> Ensche<strong>de</strong>se wijk. De kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> hoog opgelei<strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>rs krijgen in <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> bijna zon<strong>de</strong>r uitzon<strong>de</strong>ring een


72 Peter Gramberg<br />

havo/vwo advies, terwijl in Stokhorst toch nog regelmatig een lager advies<br />

wordt gegeven. Ook hier speelt het regionale effect een rol. Opvallend is dat <strong>de</strong><br />

verschillen tussen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en binnen <strong>de</strong> twee ste<strong>de</strong>n veel groter zijn dan bij <strong>de</strong><br />

twee an<strong>de</strong>re groepen. In <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en waar <strong>de</strong>ze jongeren in <strong>de</strong> min<strong>de</strong>rheid zijn,<br />

wor<strong>de</strong>n veel min<strong>de</strong>r havo/vwo adviezen gegeven dan in <strong>de</strong> elite<strong>buurt</strong>en, waar<br />

<strong>de</strong>ze jongeren dominant zijn.<br />

Tabel 8 Schooladvies <strong>van</strong> jongeren met hoger opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs per <strong>buurt</strong>,<br />

in procenten<br />

Deppenbroek<br />

(N=24)<br />

Ribbelt<br />

(N=12)<br />

Stokhorst<br />

(N=39)<br />

Stadion<strong>buurt</strong><br />

(N=11)<br />

Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />

(N=41)<br />

vbo/mavo 33 42 13 - - 25<br />

mavo/havo 46 50 31 73 8 67<br />

havo/vwo 21 8 56 27 92 8<br />

Totaal 100 100 100 100 100 100<br />

Nieuwendam<br />

(N=12)<br />

Uit <strong>de</strong> vergelijking tussen <strong>de</strong> diverse groepen en <strong>buurt</strong>en komen twee<br />

opvallen<strong>de</strong> zaken naar voren, die na<strong>de</strong>re bestu<strong>de</strong>ring vergen. Dat is ten eerste<br />

het eer<strong>de</strong>r geconstateer<strong>de</strong> verschil tussen <strong>de</strong> jongeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong><br />

Stadion<strong>buurt</strong> en ten twee<strong>de</strong> <strong>de</strong> zeer hoge on<strong>de</strong>rwijspositie <strong>van</strong> “1,0 leerlingen”<br />

in <strong>de</strong> elite<strong>buurt</strong>en ten opzichte <strong>van</strong> vergelijkbare jongeren in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en.<br />

In <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> hypothese zal bekeken wor<strong>de</strong>n of <strong>de</strong> “<strong>buurt</strong>cultuur”<br />

verantwoor<strong>de</strong>lijk is voor <strong>de</strong>ze verschillen.<br />

Buurtcultuur<br />

Jongeren in wijken met veel werklozen hebben geen positief voorbeel<strong>de</strong>ffect en<br />

zien daarom het nut <strong>van</strong> opleiding en werk niet in. Dit resulteert in een afkerige<br />

houding ten opzichte <strong>van</strong> school en werk. Dat is kort gezegd <strong>de</strong> gedachte die<br />

men in <strong>de</strong>ze context aan het <strong>buurt</strong>effect kan verbin<strong>de</strong>n (<strong>buurt</strong>hypothese twee).<br />

In <strong>de</strong>ze paragraaf wordt nagegaan of <strong>de</strong> gesignaleer<strong>de</strong> verschillen in advies<br />

verklaard kunnen wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>cultuur. Er zijn weinig jongeren die<br />

<strong>de</strong>nken dat het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen in hun <strong>buurt</strong> “werk” en “opleiding”<br />

niet belangrijk vindt. Alleen in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> meent een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

leerlingen dat <strong>buurt</strong>bewoners hier niet zoveel waar<strong>de</strong> aan hechten. In <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

<strong>buurt</strong>en is dit nog geen 10%. Het is niet zo verwon<strong>de</strong>rlijk dat in <strong>de</strong> gegoe<strong>de</strong><br />

wijken hier het meest positief over wordt gedacht. De meeste jongeren in<br />

Stokhorst (87%) en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> (68%) <strong>de</strong>nken dat hun hele <strong>buurt</strong><br />

werk en school heel belangrijk vindt. "Of werken belangrijk is? Ja natuurlijk, je<br />

moet toch geld verdienen en kunnen leven. Dat vindt ie<strong>de</strong>reen hier in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

wel <strong>de</strong>nk ik. Ie<strong>de</strong>reen werkt hier" (jongen, 15 jaar, Stokhorst, 3e klas havo).


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 73<br />

Tabel 9 Waar<strong>de</strong> die volgens <strong>de</strong> jongeren door <strong>buurt</strong>bewoners aan<br />

opleiding en werk wordt gehecht, in procenten<br />

Deppen Ribbelt Stok- Stadion Concert Vogel- Nieuwen totaal<br />

Broek<br />

horst Buurt gebouw <strong>buurt</strong> dam<br />

Heel<br />

Belangrijk<br />

46 50 87 44 68 16 40 51<br />

enigszins<br />

belangrijk<br />

46 41 13 46 32 58 47 40<br />

niet zo 8 10 - 11 - 26 14 9<br />

belangrijk<br />

Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />

Jongeren in achterstandswijken hechten zélf in ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate belang<br />

aan school als jongeren uit niet-achterstandswijken. Wel zijn sommige jongeren<br />

zich bewust <strong>van</strong> het feit dat dat niet altijd voor <strong>de</strong> buren hoeft te gel<strong>de</strong>n. "Ze<br />

geven natuurlijk zelf niet het goe<strong>de</strong> voorbeeld met hun uitkering, maar ik vind<br />

het wel belangrijk hoor!" (jongen, 14 jaar, Deppenbroek, 3<strong>de</strong> klas mavo).<br />

Hierbij rijst <strong>de</strong> vraag of jongeren zich in hun schoolloopbaan sterk laten<br />

beïnvloe<strong>de</strong>n door wat <strong>de</strong> buren zeggen. Slechts een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren zegt<br />

namelijk dat zij veel mensen in hun <strong>buurt</strong> kennen.<br />

Juist <strong>de</strong> jongeren in <strong>de</strong> achterstandswijken (die <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>genoten het slechte<br />

voorbeeld zou<strong>de</strong>n krijgen) zeggen dat zij niet zoveel mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

kennen.<br />

Tabel 10 Hoeveel mensen kennen jongeren in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong>, in procenten<br />

Deppen Ribbelt Stok- Stadion Concert Vogel- Nieuwen totaal<br />

broek<br />

horst <strong>buurt</strong> gebouw Buurt dam<br />

heel veel<br />

mensen<br />

33 39 42 20 39 32 34 34<br />

een<br />

aantal<br />

mensen<br />

44 43 50 57 46 53 49 49<br />

niet<br />

veel<br />

zo 23 18 8 24 16 15 17 17<br />

mensen<br />

totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />

De dominante groep in <strong>de</strong> wijk zegt <strong>de</strong> meeste mensen in zijn <strong>buurt</strong> te kennen.<br />

Met name <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse havo/vwo jongeren in Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />

zeggen dat ze heel veel generatiegenoten in hun <strong>buurt</strong> kennen. In<br />

Deppenbroek, <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en Nieuwendam zijn het vooral <strong>de</strong> allochtone<br />

vbo/mavo jongeren die zeggen dat ze veel mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kennen. In


74 Peter Gramberg<br />

Ribbelt zijn het <strong>de</strong> autochtone vbo/mavo jongens, die zich ie<strong>de</strong>re avond rond<br />

een pleintje verzamelen en menen dat zij veel <strong>buurt</strong>bewoners kennen.<br />

Desondanks moet wor<strong>de</strong>n bedacht dat <strong>de</strong> meeste respon<strong>de</strong>nten beweren dat zij<br />

slechts een beperkt aantal mensen of zelfs haast niemand in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong><br />

kennen. Informatie komt niet altijd uit <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong>. Ook <strong>van</strong> een<br />

automatische sociale controle door <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> is geen sprake. Vooral in<br />

“gemeng<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en” als <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> en Deppenbroek zeggen jongeren dat<br />

ze niet zoveel mensen kennen. De bevolkingsopbouw <strong>van</strong> Stokhorst en <strong>de</strong><br />

Vogel<strong>buurt</strong> is het meest homogeen (in Stokhorst Ne<strong>de</strong>rlandse havo/vwo<br />

jongeren en in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> allochtone vbo/mavo jongeren). Daardoor is hier<br />

het percentage jongeren dat zegt weinig mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> te kennen niet zo<br />

groot.<br />

Als men al mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kent, dan is het nog maar <strong>de</strong> vraag of men ook<br />

over school praat. Slechts een min<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren (een kwart) zegt<br />

regelmatig met <strong>buurt</strong>bewoners over school te praten. In Stokhorst en <strong>de</strong><br />

Concertgebouw<strong>buurt</strong> wordt wel veel over school gepraat: slechts 20% <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

respon<strong>de</strong>nten geeft aan nooit met <strong>buurt</strong>genoten over school te praten. In <strong>de</strong><br />

an<strong>de</strong>re wijken is dit ongeveer 35% (tabel 11). Hierbij zijn er geen grote<br />

verschillen tussen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en. In <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> wordt bijvoorbeeld niet min<strong>de</strong>r<br />

over school gesproken dan in <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong>. Eer<strong>de</strong>r werd geconstateerd dat<br />

<strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijspositie <strong>van</strong> allochtone jongeren in <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong><br />

hoger is dan in bij vergelijkbare jongeren in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong>.<br />

Tabel 11 Frequentie <strong>van</strong> contact met <strong>buurt</strong>bewoners met betrekking tot<br />

school, in procenten<br />

Deppen Ribbelt Stok- Stadion Concert Vogel Nieuwen totaal<br />

Broek<br />

horst <strong>buurt</strong> gebouw <strong>buurt</strong> dam<br />

Regelmatig 29 23 31 11 46 16 16 25<br />

af en toe 39 43 46 53 39 42 44 44<br />

(haast) nooit 33 34 23 37 16 42 40 32<br />

Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />

De twee<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>hypothese kan in omgekeer<strong>de</strong> zin bevestigd wor<strong>de</strong>n. Het<br />

voorbeel<strong>de</strong>ffect <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> werkt eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant op dan vaak wordt<br />

aangenomen. Het is niet zozeer dat jongeren in achterstandswijken met allerlei<br />

negatieve voorbeel<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n geconfronteerd en dat zij ontmoedigd wor<strong>de</strong>n in<br />

hun schoolloopbaan. Het is eer<strong>de</strong>r zo dat in gegoe<strong>de</strong> wijken veel positieve<br />

voorbeel<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> omgeving wor<strong>de</strong>n gegeven, er <strong>van</strong>zelfsprekend over<br />

“school” wordt gesproken met vrien<strong>de</strong>n en buren, men naar <strong>de</strong> “juiste” scholen<br />

gaat, er regelmatig wordt gevraagd naar <strong>de</strong> vor<strong>de</strong>ringen op school enzovoort.<br />

Het homogene karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze wijken biedt ook <strong>de</strong> mogelijkheid om veel<br />

over dit soort zaken te spreken en om veel mensen te ontmoeten die in een


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 75<br />

vergelijkbare situatie verkeren en een vergelijkbare schoolloopbaan doormaken.<br />

In <strong>de</strong> achterstandswijken wordt er niet zoveel met an<strong>de</strong>ren in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

over school gesproken, maar dat komt ten <strong>de</strong>le omdat jongeren ook niet zoveel<br />

mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kennen. Hun <strong>buurt</strong>en kennen doorgaans een heterogener<br />

bevolkingssamenstelling. Uitein<strong>de</strong>lijk kan dit proces wel lei<strong>de</strong>n tot een ver<strong>de</strong>r<br />

uiteengroeien <strong>van</strong> <strong>de</strong> schoolloopbanen <strong>van</strong> jongeren in achterstandswijken en<br />

gegoe<strong>de</strong> wijken, maar dan meer omdat jongeren aan <strong>de</strong> bovenkant extra<br />

wor<strong>de</strong>n gestimuleerd dan dat jongeren aan <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rkant extra wor<strong>de</strong>n afgeremd.<br />

In <strong>de</strong> elite<strong>buurt</strong>en wordt namelijk wel negatief gepraat over “vboleerlingen”.<br />

Havo en vwo zijn hier <strong>de</strong> standaard en jongeren gaan bij wijze <strong>van</strong><br />

spreken alleen als “het echt niet an<strong>de</strong>rs kan” naar <strong>de</strong> mavo. De jongeren uit<br />

<strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en kennen elkaar vaak al <strong>van</strong>af <strong>de</strong> peuterspeelzaal, zitten bij elkaar<br />

op hockey en voetbal, fietsen in grote groepen naar <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school,<br />

waar ze dan ook weer bij elkaar in <strong>de</strong> klas zitten. “Hoor je niet overal <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />

verhalen?” vroeg een respon<strong>de</strong>nt uit Stokhorst. In <strong>de</strong> achterstandswijken zijn er<br />

meer verschillen<strong>de</strong> soorten groepen: allochtone jongeren, autochtone jongeren<br />

met een lagere sociaal-economische achtergrond en ook nog wel (autochtone)<br />

jongeren met een hogere sociaal-economische achtergrond. Deze jongeren<br />

hebben veel min<strong>de</strong>r binding en overeenkomsten met elkaar dan <strong>de</strong> jongeren uit<br />

Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong>, die allemaal uit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> soort gezinnen<br />

komen en waar het dus veel eer<strong>de</strong>r opvalt als je niet tot het “prototype” behoort.<br />

Een meisje uit Stokhorst met een vbo-opleiding zegt over haar <strong>buurt</strong>: "Het is<br />

hier ontzettend saai en bekakt. Er is niets te doen. Ik zit op het vbo en dan<br />

zeggen ze: o, doe jij maar vbo? Ik doe atheneum. Nou, dat is ook niet leuk om<br />

<strong>de</strong> hele tijd te horen" (meisje, 16 jaar, Stokhorst, 4e klas vbo-verzorging).<br />

Territoriale stigmatisering<br />

Als <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>hypothese is gesteld dat jongeren uit <strong>buurt</strong>en met een negatief<br />

imago hier ook op school na<strong>de</strong>lige gevolgen <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n. Deze<br />

“territoriale stigmatisering” leidt namelijk tot een lager inschatten <strong>van</strong><br />

kwaliteiten en potenties <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen die in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en wonen. Op<br />

langere termijn on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n bewoners <strong>van</strong> negatief bestempel<strong>de</strong> wijken problemen<br />

met het vin<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een baan, omdat ze geassocieerd wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> waarin ze wonen (Wacquant, 1993). Nu zal een groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen<br />

op school niet met territoriale stigmatisering geconfronteerd wor<strong>de</strong>n,<br />

omdat ze in hun eigen <strong>buurt</strong> naar school gaan of omdat er zoveel leerlingen uit<br />

een bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> komen dat het niet opvalt of gewoon is. Ook is het<br />

natuurlijk mogelijk dat <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> helemaal geen negatief imago heeft. Het gaat<br />

dus uitein<strong>de</strong>lijk alleen om die leerlingen, die als enkeling op een bepaal<strong>de</strong><br />

school in een an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong> zitten en uit een slecht aangeschreven <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

stad komen. De enige <strong>buurt</strong> uit dit on<strong>de</strong>rzoek die echt met een negatief imago<br />

te kampen heeft is <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> in Amsterdam. Bijna twee <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>


76 Peter Gramberg<br />

jongeren zegt dat hun <strong>buurt</strong> een negatief imago heeft. En an<strong>de</strong>rs dan in an<strong>de</strong>re<br />

<strong>buurt</strong>en wordt het slechte imago door <strong>de</strong> meeste jongeren zelf (ten <strong>de</strong>le)<br />

bevestigd. De <strong>buurt</strong> is regelmatig in het nieuws gekomen als “<strong>de</strong> armste <strong>buurt</strong><br />

<strong>van</strong> Amsterdam” (CBS, 1997). “Toen is AT5 (<strong>de</strong> lokale Tv-zen<strong>de</strong>r, PG) hier <strong>de</strong><br />

hele dag gaan rondrij<strong>de</strong>n en hebben ze allemaal beel<strong>de</strong>n uitgezon<strong>de</strong>n <strong>van</strong><br />

zielige mensen die geen geld hebben. Net alsof hier geen an<strong>de</strong>re mensen<br />

wonen. Nu vind ik het zelf ook niet zo’n goe<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> hoor. Ik bedoel, een <strong>de</strong>el<br />

is zeker waar. Maar het wordt zo aangedikt en mensen zeggen dan gelijk, o, dat<br />

is die asocialen<strong>buurt</strong>” (Marokkaans meisje, 18 jaar, Vogel<strong>buurt</strong>, 6e klas<br />

atheneum). Een an<strong>de</strong>re respon<strong>de</strong>nt: “Dan vragen mensen: zie je nog wel eens<br />

een Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r? Het zit toch helemaal vol Turken bij jou?” (Ne<strong>de</strong>rlands<br />

meisje, 15 jaar, Vogel<strong>buurt</strong>, 3e klas atheneum).<br />

Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren vindt <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> zelfs één <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

‘stomste’ <strong>buurt</strong>en <strong>van</strong> Amsterdam. Het is echter niet aan te tonen of <strong>de</strong><br />

jongeren op school ook last <strong>van</strong> dit negatieve imago hebben. Het grootste <strong>de</strong>el<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen uit <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> gaat namelijk in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong> naar school<br />

(75%), maar dit is waarschijnlijk eer<strong>de</strong>r omdat er gewoon genoeg scholen in <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> staan dan omdat zij <strong>van</strong> scholen in an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en wor<strong>de</strong>n geweerd.<br />

Ruim <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> hen zegt dat zij met veel <strong>buurt</strong>genoten in <strong>de</strong> klas zitten en<br />

daarom nooit met territoriale stigmatisering te maken hebben. Ook aan <strong>de</strong><br />

leraren <strong>van</strong> <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare scholen is gevraagd of zij rekening hou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />

woon<strong>buurt</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen. Dat blijkt maar zeer ge<strong>de</strong>eltelijk het geval te zijn.<br />

Het gaat volgens <strong>de</strong> leerkrachten om <strong>de</strong> persoonlijke achtergrondsituatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

leerling, ongeacht <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> waar hij of zij woonachtig is. Extra aandacht voor<br />

<strong>de</strong> woon<strong>buurt</strong> zou volgens hen na<strong>de</strong>lig kunnen uitwerken voor soortgelijke<br />

leerlingen die niet in een concentratiewijk wonen. Vaak weten <strong>de</strong> leraren ook<br />

niet in welke <strong>buurt</strong> precies <strong>de</strong> leerlingen wonen. De resultaten geven geen<br />

aanleiding om <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>hypothese te bevestigen, maar dat komt met name<br />

omdat er te weinig respon<strong>de</strong>nten uit slecht aangeschreven <strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad<br />

naar scholen buiten <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> gaan om <strong>de</strong> hypothese te toetsen.<br />

9 Conclusies<br />

In veel on<strong>de</strong>rzoek naar schoolloopbanen staat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het ou<strong>de</strong>rlijk<br />

milieu centraal. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> regio, stad en <strong>buurt</strong> blijft meestal on<strong>de</strong>rbelicht.<br />

In dit artikel is daarom <strong>de</strong>ze mogelijke <strong>invloed</strong> centraal gesteld aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong><br />

een on<strong>de</strong>rzoek on<strong>de</strong>r scholieren in verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en in Amsterdam en<br />

Ensche<strong>de</strong>. Het on<strong>de</strong>rzoek is gebaseerd op enquêtes en interviews met jongeren,<br />

ou<strong>de</strong>rs en docenten. Om <strong>de</strong> persoonlijke factoren zoveel mogelijk constant te<br />

hou<strong>de</strong>n, is gebruik gemaakt <strong>van</strong> een in<strong>de</strong>ling zoals die ook in het On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid<br />

(OVB) gebruikelijk is. Dit betekent dat er drie hoofdgroepen<br />

zijn on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs,<br />

kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs en <strong>de</strong> overigen (in <strong>de</strong> praktijk


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 77<br />

vaak kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs met een opleiding op minimaal havo/<br />

mbo-niveau).<br />

Geconclu<strong>de</strong>erd kan wor<strong>de</strong>n dat ruimtelijke invloe<strong>de</strong>n zich vooral manifesteren<br />

op regionaal niveau. Het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio Twente (relatief homogene en<br />

laag opgelei<strong>de</strong> bevolking, relatief weinig banen op hbo/wo niveau) werkt op<br />

twee manieren door in <strong>de</strong> schoolloopbaan <strong>van</strong> jongeren ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

situatie in Amsterdam (relatief heterogene en hoog opgelei<strong>de</strong> bevolking,<br />

relatief veel banen op hbo/wo niveau). Dit betreft ten eerste <strong>de</strong> relatief lage<br />

adviezen die door leerkrachten <strong>van</strong> <strong>de</strong> basisschool wor<strong>de</strong>n gegeven. Jongeren<br />

in Amsterdam krijgen veel hogere adviezen dan <strong>de</strong> jongeren in Ensche<strong>de</strong>, al<br />

komen zij uit vergelijkbare sociale milieus. De regionale cultuur draagt hier<br />

ook aan bij; in traditionele regio’s is men min<strong>de</strong>r gewend om zo hoog mogelijk<br />

in te zetten. Gevolg is dat in Ensche<strong>de</strong> meer jongeren een lager on<strong>de</strong>rwijsniveau<br />

volgen dan op grond <strong>van</strong> hun sociale achtergrond zou kunnen wor<strong>de</strong>n<br />

verwacht. Aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant kampt Amsterdam met het verschijnsel<br />

overadvisering, waardoor het gevaar bestaat dat jongeren afglij<strong>de</strong>n en soms<br />

helemaal (ongediplomeerd) buiten het on<strong>de</strong>rwijs terechtkomen.<br />

Ten twee<strong>de</strong> werkt het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio Twente door in <strong>de</strong> aantrekkingskracht<br />

<strong>van</strong> het beroepson<strong>de</strong>rwijs, met name in het mbo en hbo. Dit bereidt <strong>de</strong><br />

jongeren beter voor op <strong>de</strong> werkgelegenheidsstructuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio dan<br />

algemeen voortgezet on<strong>de</strong>rwijs. Het voorberei<strong>de</strong>nd beroepson<strong>de</strong>rwijs (vbo) is<br />

echter niet populair<strong>de</strong>r dan in Amsterdam (Verweij & Goezinne, 1996). In<br />

bei<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n gaat ongeveer 30% <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen naar het vbo. Hierbij kan<br />

men zich wel afvragen waarom voor <strong>de</strong>ze opleiding gekozen wordt. Is het echt<br />

een bewuste keuze en willen <strong>de</strong>ze leerlingen graag een praktische opleiding of<br />

gaan ze naar het vbo omdat ze nu eenmaal naar school moeten en dit het laagste<br />

niveau is? Uit het feit dat veel vbo-jongeren in Amsterdam op <strong>de</strong> mavo<br />

beginnen, kan wellicht wor<strong>de</strong>n afgeleid dat vbo-jongeren in Ensche<strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>ld<br />

gemotiveer<strong>de</strong>r aan hun opleiding beginnen.<br />

Behalve <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio is ook <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> on<strong>de</strong>rzocht. De<br />

verwachting was dat <strong>de</strong>ze in achterstands<strong>buurt</strong>en negatief zou zijn. Uit het<br />

on<strong>de</strong>rzoek is echter naar voren gekomen dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> in achterstands<strong>buurt</strong>en<br />

vrij neutraal is, maar juist in <strong>de</strong> elitaire <strong>buurt</strong>en positief is. Hier valt dus <strong>de</strong><br />

“stimuleren<strong>de</strong>” <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en op. Jongeren in elitaire <strong>buurt</strong>en<br />

krijgen bijvoorbeeld veel vaker een havo/vwo advies dan vergelijkbare jongeren<br />

in niet-elitaire <strong>buurt</strong>en. Jongeren in achterstandswijken krijgen echter niet<br />

vaker een vbo/mavo advies dan vergelijkbare jongeren in niet-achterstandswijken.<br />

Voorbeel<strong>de</strong>n <strong>van</strong> succesvolle of juist falen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>genoten zijn ook<br />

vooral te vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> elitaire wijk. Het homogene karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijk zorgt<br />

ervoor dat "afwijken<strong>de</strong>" schoolloopbanen heel snel in het vizier komen. Wie<br />

niet naar <strong>de</strong> havo of het vwo gaat, valt er toch een beetje buiten. De jongeren<br />

hebben zo'n beetje allemaal hetzelf<strong>de</strong> leven. Het verband tussen homogeniteit


78 Peter Gramberg<br />

<strong>van</strong> een <strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> contact is een oud gegeven. Buurtbewoners met<br />

een zelf<strong>de</strong> levenssituatie of met hetzelf<strong>de</strong> soort werk of opleiding hebben<br />

eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> kans met elkaar in contact te komen (Völker, 1998). Bovendien<br />

woont men in zekere zin vrijwillig bij elkaar en heeft men positief voor <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong> gekozen. In achterstandswijken komt men vaker door gebrek aan alternatieven<br />

of door “toeval” terecht. Een groot aantal inwoners heeft bijvoorbeeld <strong>de</strong><br />

woning gekregen via <strong>de</strong> gemeentelijke woonruimtever<strong>de</strong>ling en heeft niet<br />

bewust voor een bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> gekozen. In achterstands<strong>buurt</strong>en is <strong>de</strong><br />

heterogeniteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking veel groter dan in elite<strong>buurt</strong>en (Reijndorp,<br />

1997; Schuyt, 1997). Ook in wijken met het predikaat “achterstandswijk” zijn<br />

altijd nog behoorlijk wat inwoners te vin<strong>de</strong>n die zich helemaal niet in een<br />

achterstandssituatie bevin<strong>de</strong>n. Daardoor is <strong>de</strong> situatie in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

<strong>buurt</strong>en, zeker in vergelijking met het buitenland, tot dusverre vrij<br />

probleemloos. Het veran<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> volkshuisvestingsbeleid, waarin meer aan <strong>de</strong><br />

markt wordt overgelaten, kan echter tot gevolg hebben dat het homogene<br />

karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking in achterstands<strong>buurt</strong>en toeneemt. Conform <strong>de</strong><br />

situatie in elitaire <strong>buurt</strong>en zou er dan een veel sterkere (maar in dit geval<br />

negatieve) <strong>invloed</strong> <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kunnen ontstaan.<br />

Merkwaardig genoeg werkt <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> die<br />

jongeren zélf aan opleiding en werk hechten <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant op dan verwacht.<br />

Jongeren in achterstands<strong>buurt</strong>en geven relatief vaak aan dat <strong>de</strong>ze zaken “heel<br />

belangrijk” zijn. Zij zien het nut <strong>van</strong> een opleiding en het hebben <strong>van</strong><br />

diploma's misschien wel extra in omdat veel mensen in hun omgeving zelf<br />

geen werk hebben. Jongeren uit achterstandswijken <strong>de</strong>nken wel vaker dat<br />

án<strong>de</strong>ren in hun <strong>buurt</strong> min<strong>de</strong>r waar<strong>de</strong> hechten aan school en werk. Zij praten<br />

echter nauwelijks met <strong>buurt</strong>genoten over school. In <strong>de</strong> elitaire <strong>buurt</strong>en is<br />

“school” zo’n <strong>van</strong>zelfsprekend on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> het dagelijks leven dat er<br />

relatief weinig ophef over wordt gemaakt. Uit het feit dat bijna ie<strong>de</strong>reen<br />

geregeld met <strong>buurt</strong>genoten over school praat, kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat in<br />

<strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en (waarschijnlijk soms zelfs onbewust) een positieve<br />

schoolcultuur heerst.<br />

In het on<strong>de</strong>rzoek naar en <strong>de</strong> discussie over ruimtelijke invloe<strong>de</strong>n zou <strong>de</strong><br />

positief conditioneren<strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> regio’s en <strong>buurt</strong>en veel nadrukkelijker<br />

aan bod moeten komen. Nu wordt vaak uitsluitend <strong>de</strong> aandacht gericht op<br />

probleemgebie<strong>de</strong>n, probleemsituaties en <strong>de</strong> negatieve <strong>invloed</strong> die <strong>buurt</strong> en<br />

regio zou<strong>de</strong>n kunnen hebben. Het verdient aanbeveling om ook “<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />

kant” bij <strong>de</strong> analyses te betrekken. De positieve <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> regio’s en<br />

<strong>buurt</strong>en is meestal zo <strong>van</strong>zelfsprekend en onopvallend, dat hier niet zoveel<br />

aandacht voor is. On<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke omgeving<br />

houdt zich echter zowel met positieve als negatieve invloe<strong>de</strong>n bezig.


Literatuur<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 79<br />

Berdowski, Z & P. v.d. Steenhoven (1995), Amsterdamse Monitor Schoolverlaters<br />

1995, We<strong>de</strong>rkerend on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> bestemming <strong>van</strong> schoolverlaters uit<br />

het Amsterdamse voortgezet on<strong>de</strong>rwijs, Het Amsterdamse Bureau voor<br />

On<strong>de</strong>rzoek en Statistiek<br />

Bourdieu, P. (1979), Distinction, Routledge & Kegan Paul, London<br />

Bun-Siersma, B.G.P.M & L.G.M. Spruit (1982), Regionale factoren en<br />

individuele schoolloopbanen. Een exploratief on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> effecten <strong>van</strong><br />

het gemeentelijk en nodaal niveau op individuele schoolloopbanen, KASKI-<br />

Rapport no. 370, Den Haag<br />

Centraal Bureau voor <strong>de</strong> Statistiek (1981,1996,1997), Statistisch Jaarboek,<br />

Voorburg/Heerlen<br />

Dronkers, J. (1992), Komt <strong>de</strong> afname <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> het sociaal milieu in<br />

het on<strong>de</strong>rwijs door vergroting <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>elname of door<br />

meritocratisering? In: P. Dykstra, P. Kooij & J. Rupp (red.), On<strong>de</strong>rwijs in <strong>de</strong><br />

tijd. Ontwikkelingen in on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>elname en nationale curricula. Bohn,<br />

Stafleu Van Loghem, Houten/Zaventem, pp. 56-69<br />

Dronkers, J. & De Graaf, P.M. (1995), Ou<strong>de</strong>rs en het on<strong>de</strong>rwijs <strong>van</strong> hun<br />

kin<strong>de</strong>ren. In: Dronkers, J. & W.C. Ultee (red.), Verschuiven<strong>de</strong> ongelijkheid in<br />

Ne<strong>de</strong>rland. Sociale gelaagdheid en mobiliteit. Van Gorcum, Assen, pp. 46-66<br />

Eirmbter (1977), Okologische und Strukturelle Aspekte <strong>de</strong>r<br />

Bildungsbeteiligung, Weinheim<br />

Gemeente Amsterdam (1981, 1995, 1997), Amsterdam in Cijfers, On<strong>de</strong>rzoek<br />

en Statistiek<br />

Gemeente Ensche<strong>de</strong> (1981, 1995, 1996), Ensche<strong>de</strong> in Cijfers, Af<strong>de</strong>ling<br />

Informatie & On<strong>de</strong>rzoek<br />

Heek, F. <strong>van</strong> (1968), Het verborgen talent. Milieu, schoolkeuze en<br />

schoolgeschiktheid, Sociologisch Instituut <strong>de</strong>r Rijksuniversiteit Lei<strong>de</strong>n<br />

Jong, <strong>de</strong> M.J. (1989), Toenemen<strong>de</strong> apartheid in het Ne<strong>de</strong>rlandse on<strong>de</strong>rwijs:<br />

oorzaken, gevolgen en een mogelijk remedie, Pedagogische Studiën, 66, pp.<br />

61-73


80 Peter Gramberg<br />

Jungbluth, P. (1985), Verborgen differentiatie. Leerlingbeeld en<br />

on<strong>de</strong>rwijsaanbod op <strong>de</strong> basisschool, ITS, Nijmegen.<br />

Jungbluth, P. (1996), Sociaal-etnische achtergrond op individueel en<br />

schoolniveau. School- en leerlingtypologieën in het PRIMA-cohorton<strong>de</strong>rzoek<br />

als instrumenten voor het inventariseren <strong>van</strong> kansenongelijkheid, ITS<br />

Nijmegen<br />

Kleef, P. <strong>van</strong> & M. Nijhuis (1996), Territoriale stigmatisering in Ne<strong>de</strong>rland?<br />

Leeron<strong>de</strong>rzoek Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam<br />

Meester, A. & J. <strong>de</strong> Leeuw (1984), Regionale kenmerken en schoolloopbaan,<br />

Vakgroep Datatheorie, Rijksuniversiteit Lei<strong>de</strong>n<br />

Mul<strong>de</strong>r, L. (1996), Meer voorrang, min<strong>de</strong>r achterstand? Het<br />

On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid (OVB) getoetst, ITS Nijmegen<br />

Reijndorp, A. (1997), Vooruitkomen in achterstandswijken. In: K. Schuyt<br />

(red.), Het sociaal tekort. Veertien sociale problemen in Ne<strong>de</strong>rland, De Balie,<br />

Amsterdam<br />

Rosenthal R. & L. Jacobson (1968), Pygmalion in the classroom: teacher<br />

expectation and pupils intellectual achievement, Holt, Rinehart and Winston,<br />

New York<br />

Schuyt, K. (1997), Sociale cohesie: <strong>de</strong> actualiteit <strong>van</strong> een begrip. In: Sociale<br />

cohesie en sociaal beleid, drie publiekscolleges in De Balie, De Volkskrant/De<br />

Balie, Amsterdam, pp. 15-28<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau (1996), Rapportage Min<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, Rijswijk<br />

Tesser, P.T.M. (1981), Schoolloopbanenon<strong>de</strong>rzoek in Ne<strong>de</strong>rland. Een<br />

trendstudie naar ontwikkelingen in het empirisch on<strong>de</strong>rzoek tussen 1960 en<br />

1980, ITS, Nijmegen<br />

Tesser, P.T.M. (1986), Sociale herkomst en schoolloopbanen in het voortgezet<br />

on<strong>de</strong>rwijs, ITS, Nijmegen<br />

Thissen, F. & J. Droogleever Fortuijn (1996), Starten op Walcheren. De<br />

Walcherse scholieren en hun verwachting over zelfstandig wor<strong>de</strong>n op<br />

Walcheren, Instituut voor Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam


De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 81<br />

Veenman, J. (1996), Heb je niets, dan ben je niets. Twee<strong>de</strong> generatie<br />

allochtone jongeren in Amsterdam, Van Gorcum, Assen<br />

Verweij, A.O. & B. Goezinne (1995), Jaarboek 1995 Grote Ste<strong>de</strong>nbeleid,<br />

ISEO, Rotterdam<br />

Völker, B. (1998), Ruimtelijke inrichting en sociale contacten: commentaar op<br />

Leidsche Rijn, Rooilijn, 31, 8, pp. 390-395<br />

Wacquant, L.J.D. (1993), Urban Outcasts: Stigma and Division in the Black<br />

American Ghetto and the French Urban Periphery, International Journal of<br />

Urban and Regional Research, vol 17, pp. 366-383<br />

Wilson, W.J. (1987), The Truly Disad<strong>van</strong>taged. The Inner City, the Un<strong>de</strong>rclass<br />

and Public Policy. The University of Chicago Press, Chicago


82 Peter Gramberg<br />

Bijlage 1 Belangrijkste achtergrondvariabelen <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten per <strong>buurt</strong> en stad<br />

(tabel over 2 pagina’s ver<strong>de</strong>eld)<br />

Depp RibStokEnsche- Stadi Concert Vogel Nieu Amsterenbelthorst<strong>de</strong>on-<br />

Gebouw -<strong>buurt</strong> wendambroek Totaal <strong>buurt</strong> -<strong>buurt</strong> dam totaal<br />

N=54 N=44 N=48 N=146 N=46 N=44 N=38 N=45 N=173<br />

Geslacht<br />

Jongen 56 61 48 55 47 46 42 40 44<br />

Meisje 44 39 52 45 53 54 58 60 56<br />

Etniciteit<br />

Ne<strong>de</strong>rlands +<br />

overig westers<br />

50 80 96 74 24 91 26 60 51<br />

Surinaams/<br />

Antilliaans<br />

7 11 2 6 13 2 16 9 10<br />

Turks 35 9 - 16 17 - 21 2 10<br />

Marokkaans 6 - 2 3 46 - 37 13 24<br />

overig niet- 2 - - 1 - 7 - 16 6<br />

westers<br />

hoogst<br />

voltooi<strong>de</strong><br />

opleiding<br />

va<strong>de</strong>r<br />

- max. mavo 73 74 20 50 87 9 95 75 65<br />

- min. Havo 27 26 80 50 13 91 5 25 35<br />

hoogst<br />

voltooi<strong>de</strong><br />

opleiding<br />

moe<strong>de</strong>r<br />

- max. mavo 66 83 20 53 83 16 89 91 69<br />

- min. Havo 34 17 80 47 17 84 11 9 31<br />

Gezinssituatie<br />

- bij bei<strong>de</strong><br />

ou<strong>de</strong>rs<br />

94 96 92 94 80 80 79 69 77<br />

- bij moe<strong>de</strong>r 2 4 8 5 13 20 21 31 21<br />

- bij va<strong>de</strong>r 4 - - 1 7 - - - 2<br />

werk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

va<strong>de</strong>r<br />

- hoog werk 19 19 75 37 11 82 5 31 32<br />

- laag werk 48 74 21 47 37 9 42 43 32<br />

- geen werk 33 7 4 16 52 9 53 26 35


Depp<br />

enbroek<br />

Ribbelt<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 83<br />

Stokhorst<br />

Ensche<strong>de</strong><br />

Totaal<br />

Stadi<br />

on<strong>buurt</strong><br />

Concert<br />

Gebouw<br />

-<strong>buurt</strong><br />

Vogel<br />

-<strong>buurt</strong><br />

Nieu<br />

wendam<br />

werk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

moe<strong>de</strong>r<br />

- hoog werk 2 7 54 21 11 64 11 16 26<br />

- laag werk 28 32 25 28 11 7 11 29 14<br />

- geen werk 70 61 21 51 78 29 79 56 61<br />

opleidingsniveau<br />

leerlingen<br />

-ivbo/vbo 41 43 6 30 24 4 53 47 32<br />

-mavo 43 41 25 36 39 9 16 22 22<br />

-havo 15 11 29 19 26 22 11 18 20<br />

-vwo 2 5 40 15 11 64 21 13 26<br />

Amsterdam<br />

totaal


84<br />

Ben Rovers<br />

De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit<br />

<strong>van</strong> jonge inwoners 1<br />

Ben Rovers<br />

1 Probleemstelling<br />

On<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit kent een lange<br />

geschie<strong>de</strong>nis. In 1832 on<strong>de</strong>rzocht Guerry <strong>de</strong> verschillen in criminaliteit tussen<br />

regio's in Frankrijk en probeer<strong>de</strong> een verklaring te vin<strong>de</strong>n voor het feit dat <strong>de</strong>ze<br />

verschillen min of meer constant bleven in <strong>de</strong> tijd. In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> perio<strong>de</strong><br />

verrichtte Quetelet (1829) soortgelijk on<strong>de</strong>rzoek in België. Door hun<br />

vernieuwen<strong>de</strong> cartografische en statistische aanpak wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze auteurs wel<br />

beschouwd als <strong>de</strong> grondleggers <strong>van</strong> <strong>de</strong> geografische criminologie. In hun<br />

voetsporen zijn talloze geografische criminaliteitsstudies verschenen. 2 Deze<br />

on<strong>de</strong>rzoeken zijn zowel beschrijvend als verklarend <strong>van</strong> aard. De constatering,<br />

dat criminaliteit niet gelijkelijk ver<strong>de</strong>eld is over geografische eenhe<strong>de</strong>n, heeft<br />

on<strong>de</strong>rzoekers ertoe gebracht te veron<strong>de</strong>rstellen dat ‘iets’ in <strong>de</strong> omgeving <strong>de</strong>ze<br />

verschillen veroorzaakt en in stand houdt.<br />

Het geografisch-criminologische on<strong>de</strong>rzoek vindt op verschillen<strong>de</strong> niveaus<br />

plaats. In <strong>de</strong> eerste helft <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze eeuw was het populair om verschillen in<br />

criminaliteit tussen stad en platteland te on<strong>de</strong>rzoeken. Door <strong>de</strong> toegenomen<br />

verste<strong>de</strong>lijking is dit on<strong>de</strong>rzoek min of meer zijn object kwijtgeraakt. De<br />

aandacht is verschoven naar <strong>de</strong> stad. Het on<strong>de</strong>rzoek richt zich nu op <strong>de</strong><br />

beschrijving en verklaring <strong>van</strong> verschillen in criminaliteit tussen <strong>buurt</strong>en. De<br />

keuze voor dit geografische niveau wordt enerzijds ingegeven door theoretische<br />

overwegingen, <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kan wor<strong>de</strong>n beschouwd als een rele<strong>van</strong>te (sociale)<br />

context voor <strong>de</strong> verklaring <strong>van</strong> gedrag, maar ook door praktische<br />

overwegingen: er zijn op dit niveau voldoen<strong>de</strong> gegevens beschikbaar<br />

(gemeentelijke statistieken en <strong>de</strong>rgelijke).<br />

Behalve naar geografisch niveau kan het on<strong>de</strong>rzoek ook wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n<br />

naar het fenomeen dat wordt beschreven en/of verklaard. We kunnen drie<br />

belangrijke categorieën on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong>licten, (woonadressen <strong>van</strong>) slachtoffers<br />

en (woonadressen <strong>van</strong>) da<strong>de</strong>rs. Het on<strong>de</strong>rscheid tussen bijvoorbeeld<br />

woon- en pleegplaatsen <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs is <strong>van</strong> belang, omdat on<strong>de</strong>rzoek naar<br />

da<strong>de</strong>rmobiliteit laat zien dat woonadressen <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs en pleeglocaties <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong>licten niet i<strong>de</strong>ntiek zijn (Hesseling, 1992). De geografische spreiding <strong>van</strong><br />

1 Dit hoofdstuk is een samenvatting <strong>van</strong>: Rovers (1997), De <strong>buurt</strong> een broeinest? Een<br />

on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> woonomgeving op jeugdcriminaliteit. Nijmegen: Ars<br />

Aequi.<br />

2 Overzichten bij Bonger (1938), Rovers (1995, 1996) en Van Kerckvoor<strong>de</strong> (1995).


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 85<br />

<strong>de</strong>licten vraagt dus om een an<strong>de</strong>re verklaring dan <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong><br />

(woonadressen <strong>van</strong>) da<strong>de</strong>rs.<br />

Internationaal is sprake <strong>van</strong> een opleving in het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> geografische<br />

spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> stad. 3 In dit on<strong>de</strong>rzoek krijgt jeugdcriminaliteit<br />

veel aandacht. Uit buitenlandse studies blijkt dat het percentage jongeren dat<br />

<strong>de</strong>licten pleegt <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> tot <strong>buurt</strong> zeer sterk kan verschillen. 4 Dit roept <strong>de</strong><br />

vraag op of <strong>buurt</strong>kenmerken op enigerlei wijze <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op variaties in<br />

crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Deze vraag staat centraal in dit hoofdstuk en zal<br />

wor<strong>de</strong>n beantwoord met behulp <strong>van</strong> gegevens over Rotterdamse <strong>buurt</strong>en en<br />

jongeren. Er wor<strong>de</strong>n drie <strong>de</strong>elvragen on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n:<br />

On<strong>de</strong>rzoeksvragen<br />

1. Welke verschillen bestaan er tussen Rotterdamse <strong>buurt</strong>en voor wat<br />

betreft <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag vertonen?<br />

2. Met welke <strong>buurt</strong>kenmerken hangen <strong>de</strong>ze verschillen in jeugdcriminaliteit<br />

samen?<br />

3. Zijn <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken ook <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op crimineel gedrag <strong>van</strong><br />

jongeren?<br />

Centraal staat dus <strong>de</strong> verklaring <strong>van</strong> <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> woonadressen<br />

<strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in Rotterdam. Om een kritische toets op<br />

<strong>buurt</strong>invloe<strong>de</strong>n mogelijk te maken, moeten we in eerste instantie <strong>de</strong> beschrijvingsvraag<br />

problematiseren (vraag 1). On<strong>de</strong>rzoek in het verle<strong>de</strong>n heeft<br />

aangetoond dat bij <strong>de</strong> beschrijving bronspecifieke vertekeningen kunnen<br />

optre<strong>de</strong>n (Van Kerckvoor<strong>de</strong> 1995). Dit tast <strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksresultaten<br />

aan. Om dit probleem te on<strong>de</strong>r<strong>van</strong>gen, zal in het on<strong>de</strong>rhavige<br />

on<strong>de</strong>rzoek gebruik wor<strong>de</strong>n gemaakt <strong>van</strong> drie bronnen. Hierdoor kan een betere<br />

indicatie wor<strong>de</strong>n verkregen <strong>van</strong> <strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> het empirisch materiaal. De<br />

<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren wordt meestal<br />

afgeleid uit het feit dat er op <strong>buurt</strong>niveau samenhangen wor<strong>de</strong>n aangetroffen<br />

tussen <strong>de</strong>ze kenmerken en <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag<br />

vertonen. Met behulp <strong>van</strong> een multivariabel regressie-analyse zullen we proberen<br />

<strong>de</strong> meest rele<strong>van</strong>te <strong>buurt</strong>kenmerken op te sporen (vraag 2). Vervolgens<br />

zal wor<strong>de</strong>n getoetst in hoeverre <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />

individuele variaties in crimineel gedrag. Hiertoe wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong><br />

3<br />

Zie on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re Wikström (1990; Zwe<strong>de</strong>n), E<strong>van</strong>s, Fyfe en Herbert (1992;<br />

Engeland), Brantingham en Brantingham (1993; Canada), Sampson (1993; Verenig<strong>de</strong><br />

Staten), Kesteloot (1995; België). In Ne<strong>de</strong>rland on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re: Wegen en Van <strong>de</strong>r<br />

Voordt (1991), Hesseling (1992), Rood-Pijpers et al. (1995), Rovers (1996), Kleemans<br />

(1996) en Van Wijngaar<strong>de</strong>n en Boerman (1997).<br />

4<br />

Zie <strong>de</strong> klassieke studies <strong>van</strong> Shaw en McKay (1942, 1969) en Baldwin en Bottoms<br />

(1976).


86<br />

Ben Rovers<br />

multi-levelmo<strong>de</strong>llen. Met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>llen kan een kritische toets op<br />

<strong>buurt</strong>invloe<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n uitgevoerd. 5<br />

De opzet <strong>van</strong> dit hoofdstuk is ver<strong>de</strong>r als volgt. In paragraaf 2 volgt een<br />

beknopte beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> verklaringen die zijn gegeven voor en het<br />

on<strong>de</strong>rzoek dat is gedaan naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong><br />

stad. In paragraaf 3 wordt <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten<br />

over <strong>buurt</strong>en in Rotterdam beschreven en <strong>de</strong> samenhang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze spreiding<br />

met kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en. In paragraaf 4 wordt getoetst in hoeverre <strong>de</strong>ze<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken ook <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op individuele variaties in crimineel<br />

gedrag. Een samenvatting en een korte bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten besluiten<br />

dit hoofdstuk (paragraaf 5).<br />

2 De geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> stad<br />

Er bestaan veel verklaringen voor <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> criminaliteit (da<strong>de</strong>rs,<br />

slachtoffers en <strong>de</strong>licten) over <strong>buurt</strong>en in <strong>de</strong> stad. Er zijn echter twee<br />

hoofdstromen te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> sociale-<strong>de</strong>sorganisatiebena<strong>de</strong>ring en <strong>de</strong><br />

gelegenheidsbena<strong>de</strong>ring. De beken<strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Shaw en McKay (1942, 1969),<br />

naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in Chicago, geldt als<br />

vertrekpunt voor <strong>de</strong> eerste bena<strong>de</strong>ring. Het werk <strong>van</strong> Cohen en Felson (1979)<br />

vervult <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> functie voor <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring.<br />

Bij veel on<strong>de</strong>rzoek en theorievorming op dit terrein doet zich het probleem<br />

voor dat in <strong>de</strong> verklaring <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>licten niet altijd wordt on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs. Dit heeft te maken met het feit dat bei<strong>de</strong><br />

bena<strong>de</strong>ringen, zij het op verschillen<strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n, uitgaan <strong>van</strong> een geografische<br />

correlatie tussen woonadressen <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs en locaties <strong>van</strong> <strong>de</strong>licten. De<br />

bespreking die volgt, heeft dan ook betrekking op bei<strong>de</strong> verschijnselen.<br />

In paragraaf 2.1 komt <strong>de</strong> ‘sociale-<strong>de</strong>sorganisatiebena<strong>de</strong>ring’ aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> en<br />

aansluitend in paragraaf 2.2 <strong>de</strong> ‘gelegenheidsbena<strong>de</strong>ring’. In paragraaf 2.3<br />

wor<strong>de</strong>n enkele punten <strong>van</strong> kritiek geformuleerd, die rele<strong>van</strong>t zijn voor het<br />

on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek.<br />

2.1 De sociale-<strong>de</strong>sorganisatiebena<strong>de</strong>ring<br />

In hun klassieke studie naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> (woonadressen <strong>van</strong>)<br />

jeugd<strong>de</strong>linquenten in Chicago komen Shaw en McKay (1942) tot <strong>de</strong> conclusie,<br />

dat <strong>de</strong> meeste jongeren die in aanraking komen met <strong>de</strong> politie, afkomstig zijn<br />

uit <strong>buurt</strong>en rondom het (zaken)centrum. Zij verklaren <strong>de</strong>ze concentratie uit <strong>de</strong><br />

positie die <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en innemen in <strong>de</strong> fysieke structuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad.<br />

5 Ofschoon in dit on<strong>de</strong>rzoek gebruik is gemaakt <strong>van</strong> een cross-section <strong>de</strong>sign, wordt<br />

hier in causale termen gesproken over <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel<br />

gedrag <strong>van</strong> jongeren.


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 87<br />

Gebruikmakend <strong>van</strong> Burgess’ zonale theorie (1925) stellen ze, dat het<br />

zakencentrum <strong>de</strong> neiging vertoont zich uit te brei<strong>de</strong>n naar <strong>de</strong> omliggen<strong>de</strong><br />

gebie<strong>de</strong>n. Als gevolg hier<strong>van</strong> on<strong>de</strong>rgaan <strong>de</strong>ze gebie<strong>de</strong>n veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong><br />

functies die ze vervullen: <strong>de</strong> woonfunctie maakt plaats voor industriële en<br />

commerciële functies. Deze overgang gaat gepaard met een daling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolking en fysieke achteruitgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> door leegstand. Shaw en<br />

McKay wijzen naar <strong>de</strong> bevolkingsinstabiliteit als verklaring voor <strong>de</strong> jeugd<strong>de</strong>linquentie.<br />

Deze instabiliteit veroorzaakt sociale <strong>de</strong>sintegratie; bewoners<br />

ervaren geen <strong>buurt</strong>binding meer en voelen zich niet meer betrokken bij wat er<br />

in hun directe omgeving gebeurt. Dit proces wordt versterkt doordat alleen <strong>de</strong><br />

zwakste economische groepen, vaak immigranten, zich - noodgedwongen -<br />

vestigen in het onpopulaire, maar goedkope, woonklimaat. Aanpassingsproblemen<br />

en cultuurbarrières tussen <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> groepen dragen ver<strong>de</strong>r<br />

bij aan het afbrokkelen <strong>van</strong> het sociale cement. De auteurs stellen dat aan <strong>de</strong>ze<br />

factoren als zodanig geen causale betekenis mag wor<strong>de</strong>n toegekend; genoem<strong>de</strong><br />

omstandighe<strong>de</strong>n brengen processen op gang die lei<strong>de</strong>n tot meer regelovertreding<br />

door jeugdigen. Deze processen hebben betrekking op <strong>de</strong> articulatie <strong>van</strong><br />

normen en waar<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> gemeenschap. De geschetste situatie brengt enerzijds<br />

met zich mee dat <strong>de</strong> gemeenschap niet (goed) meer in staat is bin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> rolvoorschriften<br />

op te leggen aan haar le<strong>de</strong>n. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> sociale controle<br />

functioneert niet meer. An<strong>de</strong>rzijds ontwikkelen zich vormen <strong>van</strong> sociale<br />

organisatie, waarin afwijken<strong>de</strong> normen en waar<strong>de</strong>n gel<strong>de</strong>n. Een voorbeeld is <strong>de</strong><br />

jeugdben<strong>de</strong> (gang).<br />

In aanvulling op <strong>de</strong> ‘klassieke’ sociale-<strong>de</strong>sorganisatiefactoren (lage SES, hoge<br />

verhuismobiliteit, culturele heterogeniteit) is gewezen op het belang <strong>van</strong> drie<br />

an<strong>de</strong>re kenmerken, te weten <strong>de</strong> bewoningsdichtheid in een gebied, <strong>de</strong> aard <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> bebouwing en <strong>de</strong> mate waarin gezinnen sociale samenhang vertonen<br />

(gezinscohesie). Met betrekking tot het eerste kenmerk, dichtheid, merken<br />

Gove et al. (1979) op dat een on<strong>de</strong>rscheid moet wor<strong>de</strong>n gemaakt tussen het<br />

aantal personen dat op een bepaal<strong>de</strong> oppervlakte leeft en het aantal personen<br />

dat in een woning samenleeft (overcrowding). Ze betogen dat met name het<br />

laatste kenmerk <strong>van</strong> belang is. Overcrowding leidt er toe dat jongeren vaker<br />

buitenshuis verkeren, waar zij niet on<strong>de</strong>r controle staan <strong>van</strong> ou<strong>de</strong>rs of an<strong>de</strong>re<br />

volwassenen.<br />

Uit <strong>de</strong> bouwkun<strong>de</strong> is <strong>de</strong> stelling afkomstig dat <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> bebouwing <strong>van</strong><br />

<strong>invloed</strong> is op <strong>de</strong> mate waarin bewoners toezicht kunnen hou<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> buitenruimte<br />

en vooral ook op <strong>de</strong> mate waarin zij <strong>de</strong>ze ruimte als hun territorium<br />

beschouwen. Volgens Newman (1972) is <strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> fysieke ruimte is<br />

ingericht <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong> mate waarin bewoners zich kunnen ‘ver<strong>de</strong>digen’<br />

tegen criminaliteit (<strong>de</strong>fensible space). Hij constateert dat met name in en<br />

rondom hoogbouw veel problemen met criminaliteit ontstaan, welke kunnen


88<br />

Ben Rovers<br />

wor<strong>de</strong>n teruggevoerd op <strong>de</strong> gebrekkige mogelijkhe<strong>de</strong>n tot toezicht door <strong>de</strong><br />

bewoners en <strong>de</strong> anonimiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimten in en rondom <strong>de</strong>ze gebouwen.<br />

Gezinscohesie is een factor die door Kornhauser (1978) en Sampson (1986,<br />

1987) naar voren is gebracht. Zij veron<strong>de</strong>rstellen dat geringe gezinscohesie <strong>de</strong><br />

criminaliteit <strong>van</strong> jongeren op twee niveaus beïnvloed, op het niveau <strong>van</strong> het<br />

gezin zelf en op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. Geringe gezinscohesie leidt tot meer<br />

regelovertreding door jongeren uit het gezin. In <strong>buurt</strong>en met veel <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

gezinnen komt daarom naar verhouding meer regelovertreding on<strong>de</strong>r jongeren<br />

voor. Maar gezinnen met een geringe sociale cohesie participeren naar verhouding<br />

ook min<strong>de</strong>r in het gemeenschapsleven. Dit betekent dat <strong>de</strong> formele en<br />

informele sociale organisatie in een <strong>buurt</strong> min<strong>de</strong>r goed <strong>van</strong> <strong>de</strong> grond komen.<br />

Het gebrek aan sociale controle dat hier<strong>van</strong> het gevolg is werkt regelovertreding<br />

(door jongeren uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>) in <strong>de</strong> hand.<br />

Er is in <strong>de</strong> loop <strong>van</strong> <strong>de</strong> tijd nogal wat verwarring ontstaan over het begrip<br />

sociale <strong>de</strong>sorganisatie. Bursik (1988) stelt dat Shaw en McKay -en na hen ook<br />

an<strong>de</strong>re auteurs- niet altijd een dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rscheid hebben gemaakt tussen<br />

sociale <strong>de</strong>sorganisatie en <strong>de</strong> gevolgen er<strong>van</strong> (regelovertreding). Delinquentie<br />

wordt in <strong>de</strong>ze studies gebruikt als indicator voor sociale <strong>de</strong>sorganisatie,<br />

waardoor <strong>de</strong> verklaring een tautologisch karakter krijgt. Het verhoogt <strong>de</strong><br />

conceptuele dui<strong>de</strong>lijkheid wanneer <strong>de</strong> term ‘sociale <strong>de</strong>sorganisatie’ wordt<br />

ver<strong>van</strong>gen door ‘sociale cohesie’, wat ge<strong>de</strong>finieerd kan wor<strong>de</strong>n als <strong>de</strong> mate<br />

waarin le<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een sociale structuur on<strong>de</strong>rling samenhang vertonen. Sociale<br />

cohesie is als structuurkenmerk goed te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re sociaalstructurele<br />

kenmerken, zoals SES (mate waarin hulpbronnen in <strong>de</strong> sociale<br />

structuur aanwezig zijn), instabiliteit (<strong>de</strong> mate waarin <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

structuur aan veran<strong>de</strong>ring on<strong>de</strong>rhevig is) en heterogeniteit (<strong>de</strong> mate waarin <strong>de</strong><br />

samenstellen<strong>de</strong> <strong>de</strong>len on<strong>de</strong>rling verschillend zijn). Bovendien is het conceptueel<br />

ook dui<strong>de</strong>lijk te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> criminaliteit. Sociale cohesie en<br />

sociale controle kunnen wor<strong>de</strong>n beschouwd als twee zij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> één medaille;<br />

daar waar sociale cohesie afneemt, wordt <strong>de</strong> effectieve overdracht <strong>van</strong> normen<br />

en waar<strong>de</strong>n alsme<strong>de</strong> het afdwingen <strong>van</strong> gedragsregels via processen <strong>van</strong> sociale<br />

controle problematisch.<br />

Veel on<strong>de</strong>rzoek waarin <strong>de</strong> relatie tussen <strong>de</strong>ze sociaal-structurele kenmerken en<br />

<strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in een <strong>buurt</strong> is on<strong>de</strong>rzocht, heeft een<br />

bevestiging opgeleverd <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke hypothesen <strong>van</strong> Shaw en<br />

McKay. Op het niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en zien we sterke samenhangen tussen<br />

economische <strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit, verhuismobiliteit en gebrekkige<br />

sociale cohesie enerzijds, en <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel<br />

gedrag vertonen an<strong>de</strong>rzijds. Het gaat in <strong>de</strong> meeste gevallen om Amerikaans<br />

on<strong>de</strong>rzoek. Ne<strong>de</strong>rlandse gegevens zijn niet bekend (Rovers, 1995: 9-69).


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 89<br />

2.2 De gelegenheidsbena<strong>de</strong>ring<br />

Cohen en Felson (1979) hebben een gelegenheidsverklaring <strong>van</strong> criminaliteit<br />

uitgewerkt. Centraal in <strong>de</strong>ze verklaring staat niet <strong>de</strong> motivatie <strong>van</strong> individuen<br />

om misdrijven te plegen, maar <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n waarin reeds gemotiveer<strong>de</strong><br />

individuen besluiten al of niet een misdrijf te plegen. De auteurs stellen dat <strong>de</strong><br />

factoren die <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op criminele motivatie niet <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> zijn als <strong>de</strong><br />

factoren die <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op het plegen <strong>van</strong> een misdrijf. Zij verklaren het<br />

plaatsvin<strong>de</strong>n <strong>van</strong> misdrijven <strong>van</strong>uit ‘gelegenhe<strong>de</strong>n’.<br />

Een criminele gelegenheid wordt door Cohen en Felson ge<strong>de</strong>finieerd als ‘the<br />

convergence in space and time of motivated offen<strong>de</strong>rs, suitable targets and the<br />

absence of capable guardians’ (1979, p.589). Aan <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>finitie zijn twee<br />

dimensies te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> potentiële da<strong>de</strong>rs in een<br />

gebied en <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> dat gebied. De eerste dimensie heeft betrekking op<br />

<strong>de</strong> vraag waarom een potentiële da<strong>de</strong>r zich ergens ophoudt, hoe hij daar<br />

gekomen is, hoe lang hij blijft, met wie hij daar is, et cetera. De hypothese <strong>van</strong><br />

Cohen en Felson luidt dat individuen vooral <strong>de</strong>licten zullen plegen op locaties<br />

waar ze zich an<strong>de</strong>rszins routinematig ophou<strong>de</strong>n. Gesteld wordt dat <strong>de</strong><br />

potentiële da<strong>de</strong>r <strong>de</strong> kosten <strong>van</strong> zijn illegale activiteiten zo gering mogelijk<br />

probeert te hou<strong>de</strong>n door zijn <strong>de</strong>licten te plegen op bekend terrein. Dit hoeft<br />

immers niet verkend te wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> risico's kunnen goed wor<strong>de</strong>n ingeschat,<br />

mogelijke vluchtwegen zijn bekend et cetera.<br />

De twee<strong>de</strong> dimensie heeft betrekking op kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. Deze<br />

wor<strong>de</strong>n geconceptualiseerd in termen <strong>van</strong> kosten en baten voor <strong>de</strong> potentiële<br />

da<strong>de</strong>r. Cohen en Felson introduceren ‘geschikte doelwitten’ als <strong>de</strong> baten <strong>van</strong><br />

een omgeving en ‘effectief toezicht’ als <strong>de</strong> kosten. Hun hypothese is dat <strong>de</strong><br />

criminaliteit in een gebied toeneemt naarmate er meer aantrekkelijke en<br />

gewenste materiële en/of symbolische goe<strong>de</strong>ren aanwezig zijn en <strong>de</strong>ze goe<strong>de</strong>ren<br />

in min<strong>de</strong>re mate wor<strong>de</strong>n afgeschermd (door toezicht en <strong>de</strong>rgelijke). Cohen<br />

et al. (1981) voegen ook <strong>de</strong> afstand tussen doelwit en da<strong>de</strong>r toe als on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> kosten/batenstructuur; een doelwit kan als meer geschikt wor<strong>de</strong>n<br />

ge<strong>de</strong>finieerd indien het zich in <strong>de</strong> nabijheid <strong>van</strong> potentiële da<strong>de</strong>rs bevindt.<br />

Naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> theorie <strong>van</strong> Cohen en Felson zijn veel empirische<br />

toetsingen uitgevoerd, op zowel individueel als <strong>buurt</strong>niveau. Het on<strong>de</strong>rzoek<br />

concentreert zich enerzijds op het verplaatsingsgedrag <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs (individueel<br />

niveau) en an<strong>de</strong>rzijds op <strong>de</strong> mate waarin (op <strong>buurt</strong>niveau) relaties wor<strong>de</strong>n<br />

aangetroffen tussen <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> doelwitten en toezicht enerzijds en <strong>de</strong><br />

mate <strong>van</strong> criminaliteit an<strong>de</strong>rzijds. 6 Dit laatste on<strong>de</strong>rzoek heeft zeer wisselen<strong>de</strong><br />

resultaten opgeleverd.<br />

6 In het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Kleemans (1996), naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> woninginbraken<br />

in <strong>de</strong> stad Ensche<strong>de</strong>, wor<strong>de</strong>n micro- en macroniveau met elkaar verbon<strong>de</strong>n.


90<br />

Ben Rovers<br />

2.3 Kritiek op het on<strong>de</strong>rzoek<br />

Op bei<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen is veel kritiek te formuleren, ten aanzien <strong>van</strong> zowel <strong>de</strong><br />

theorieën als het empirisch on<strong>de</strong>rzoek. 7 Een zeer belangrijk punt <strong>van</strong> kritiek,<br />

dat tegen veel <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek kan wor<strong>de</strong>n aangevoerd, is het ontbreken <strong>van</strong><br />

het individuele niveau in <strong>de</strong> analyses, terwijl hierover in veel gevallen wel<br />

uitspraken wor<strong>de</strong>n gedaan. Het gros <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek speelt zich af op het<br />

niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en en uit <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhangen tussen <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

wordt afgeleid dat <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken (mogelijk) <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />

individuele variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Deze samenhangen zijn<br />

echter voor meer dan één uitleg vatbaar, zoals figuur 1 laat zien.<br />

Links in <strong>de</strong>ze figuur wordt <strong>de</strong> relatie weergegeven tussen <strong>de</strong> sociaaleconomische<br />

status (SES) <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong> en het aantal jongeren dat crimineel<br />

gedrag vertoont. Deze samenhang kan op verschillen<strong>de</strong> manieren wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard. Het is mogelijk dat <strong>de</strong> SES <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong> een directe <strong>invloed</strong><br />

uitoefent op het gedrag <strong>van</strong> jongeren, ook is het mogelijk dat <strong>de</strong> relatie tussen<br />

individuele SES en crimineel gedrag per <strong>buurt</strong> varieert. In bei<strong>de</strong> gevallen kun je<br />

spreken <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong>effect.<br />

Figuur 1 Verklaringen voor <strong>buurt</strong>relatie tussen SES en crimineel gedrag<br />

<strong>van</strong> jongeren<br />

Relatie op <strong>buurt</strong>niveau<br />

SESb Aantal<br />

<strong>de</strong>linquente<br />

jongeren<br />

SESb= SES-<strong>buurt</strong><br />

SESi= SES-individu<br />

Crimineel<br />

gedrag<br />

jongere<br />

(a) direct effect<br />

SESi<br />

7 Overzicht bij Rovers (1997: 18-21, 27-29).<br />

SESb<br />

Crimineel<br />

gedrag<br />

jongere<br />

(b) interactie-effect<br />

Mogelijke verklaringen<br />

SESb<br />

SESi<br />

Aantal<br />

<strong>de</strong>linquente<br />

jongeren<br />

Crimineel<br />

gedrag<br />

jongere<br />

(c) schijn effect


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 91<br />

De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> verklaring laat zien dat <strong>de</strong> samenhang op <strong>buurt</strong>niveau wordt<br />

veroorzaakt door een causale relatie op individueel niveau. Wanneer <strong>de</strong><br />

individuele SES <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> is op crimineel gedrag, dan zal bij een ongelijke<br />

ver<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> SES over <strong>buurt</strong>en een samenhang ontstaan tussen <strong>buurt</strong>-SES en<br />

het aantal jongeren dat crimineel gedrag vertoont. Met een <strong>buurt</strong>effect heeft dit<br />

niets te maken; <strong>de</strong> SES op <strong>buurt</strong>niveau draagt immers niet bij aan <strong>de</strong> verklaring<br />

<strong>van</strong> het gedrag. De samenhang ontstaat doordat individuen met vergelijkbare<br />

achtergrondkenmerken in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> wonen; hoe groter <strong>de</strong> ruimtelijke<br />

segregatie, <strong>de</strong>s te sterker <strong>de</strong> samenhang op <strong>buurt</strong>niveau.<br />

Om te on<strong>de</strong>rzoeken of <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op individuele<br />

variaties in crimineel gedrag is het <strong>de</strong>rhalve gewenst zowel het <strong>buurt</strong>- als het<br />

individuele niveau op een a<strong>de</strong>quate wijze in <strong>de</strong> analyse te betrekken. Multilevel-mo<strong>de</strong>llen<br />

bie<strong>de</strong>n hiertoe een mogelijkheid. Uit <strong>de</strong> bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

literatuur is naar voren gekomen dat vooral sociaal-structurele kenmerken<br />

samenhangen met <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag<br />

vertonen. On<strong>de</strong>rzocht wordt of <strong>de</strong>ze samenhangen ook in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />

context wor<strong>de</strong>n aangetroffen en zo ja, hoe ze moeten wor<strong>de</strong>n geïnterpreteerd.<br />

Hierbij wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> drie verklaringen uit figuur 1 tegen elkaar getoetst. De eerste<br />

twee verklaringen gaan er <strong>van</strong>uit dat verschillen in crimineel gedrag tussen<br />

<strong>buurt</strong>en (me<strong>de</strong>) ontstaan door kenmerken <strong>van</strong> die <strong>buurt</strong>en (conceptverklaringen),<br />

<strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> verklaring betoogt dat <strong>de</strong> verschillen tussen <strong>buurt</strong>en tot<br />

stand komen door verschillen in <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling (compositieverklaring).<br />

3 Jeugd<strong>de</strong>linquenten en <strong>buurt</strong>en in Rotterdam<br />

In <strong>de</strong>ze paragraaf wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> eerste twee on<strong>de</strong>rzoeksvragen beantwoord. Het<br />

gaat eerst om <strong>de</strong> vraag of en zo ja, in welke mate <strong>buurt</strong>en verschillen voor wat<br />

betreft <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag vertonen. Deze<br />

vraag komt aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> in paragraaf 3.1. Daarna wordt on<strong>de</strong>rzocht met welke<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken <strong>de</strong>ze verschillen samenhangen. Dit gebeurt in paragraaf 3.2.<br />

De analyses hebben betrekking op circa 55 CBS-<strong>buurt</strong>en in Rotterdam.<br />

3.1 De geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten over <strong>buurt</strong>en<br />

3.1.1 Drie metingen<br />

De gegevens die hier wor<strong>de</strong>n gepresenteerd hebben betrekking op <strong>buurt</strong>en en<br />

jongeren in Rotterdam in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1995. Voor het vaststellen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en is gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> CBS-<strong>buurt</strong>in<strong>de</strong>ling. Rotterdam kent circa 80<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en. Zo'n 55 er<strong>van</strong> zijn gebruikt voor <strong>de</strong> analyses. De overige<br />

<strong>buurt</strong>en zijn niet geschikt, omdat ze geen woonfunctie vervullen of te weinig<br />

inwoners hebben.


92<br />

Ben Rovers<br />

De gegevens over jeugd<strong>de</strong>linquenten zijn afkomstig uit drie bronnen: twee<br />

politieregistraties (verdachten) en een surveyon<strong>de</strong>rzoek (zelfgerapporteer<strong>de</strong><br />

criminaliteit). Bij elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze bronnen tre<strong>de</strong>n mogelijk systematische vertekeningen<br />

op in <strong>de</strong> meting. Bij politieregistraties kan bijvoorbeeld gedacht wor<strong>de</strong>n<br />

aan het feit dat <strong>de</strong> politie selectief optreedt, waardoor jongeren in bepaal<strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en meer kans hebben om verdacht te wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een misdrijf dan<br />

jongeren uit an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en. Eén <strong>van</strong> <strong>de</strong> problemen waarmee zelfrapportageon<strong>de</strong>rzoek<br />

kampt is on<strong>de</strong>rrapportage; in sommige groepen is men min<strong>de</strong>r<br />

geneigd toe te geven dat men wel eens <strong>de</strong>licten heeft gepleegd dan in an<strong>de</strong>re<br />

(Rovers en Wouters 1996). Wanneer <strong>de</strong>ze groepen niet gelijkmatig over<br />

<strong>buurt</strong>en zijn gespreid ontstaat dus ook bij <strong>de</strong>ze bron een systematische<br />

vertekening in <strong>de</strong> meting.<br />

Behalve geldige metingen moeten <strong>de</strong> drie bronnen ook vergelijkbare metingen<br />

opleveren. Er zijn vele <strong>de</strong>linquentie-indices waar je <strong>buurt</strong>en op kunt vergelijken.<br />

El<strong>de</strong>rs heb ik verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>linquentie-indices getest op geldigheid,<br />

betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid (Rovers 1997: pp. 108-123). Dit heeft<br />

geresulteerd in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> metingen:<br />

Bron 1: HKD-verdachten<br />

Het gaat om min<strong>de</strong>rjarigen <strong>van</strong>af 12 jaar die in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1994 tenminste<br />

één keer (mogelijk ook vaker) een proces-verbaal hebben gekregen wegens het<br />

plegen <strong>van</strong> een misdrijf en hiervoor geregistreerd zijn in het HKD-systeem <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> politie. Dit Herkenningsdienst-systeem wordt gebruikt voor opsporingsdoelein<strong>de</strong>n.<br />

De selectie bestaat uit verdachten wier proces-verbaal is doorgezon<strong>de</strong>n<br />

aan het Openbaar Ministerie. Het gaat hoofdzakelijk om verdachten<br />

<strong>van</strong> vermogens<strong>de</strong>licten, gewelds<strong>de</strong>licten en <strong>van</strong>dalisme. Per <strong>buurt</strong> is het aantal<br />

verdachten gestandaardiseerd per 1000 inwoners <strong>van</strong> 10-19 jaar. Alleen CBS<strong>buurt</strong>en<br />

met minimaal 500 inwoners in <strong>de</strong>ze leeftijdscategorie zijn in <strong>de</strong> analyse<br />

meegenomen (N = 51 <strong>buurt</strong>en, gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> = 35 verdachten per 1000 jongeren<br />

in een <strong>buurt</strong>, standaard<strong>de</strong>viatie = 16).<br />

Bron 2: JZP-verdachten<br />

Het gaat om min<strong>de</strong>rjarigen die in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1992 in aanraking zijn<br />

gekomen met <strong>de</strong> Jeugd- en Ze<strong>de</strong>npolitie (JZP) en zijn geregistreerd als<br />

verdachte. Tegen <strong>de</strong>ze verdachten is echter géén proces-verbaal opgemaakt.<br />

Meestal gaat het om first offen<strong>de</strong>rs, hele jonge da<strong>de</strong>rs (< 12 jaar), of lichte<br />

vergrijpen (vaak kleine winkeldiefstal). De JZP-registratie is complementair<br />

aan <strong>de</strong> HKD-registratie: wanneer jongeren op enig moment alsnog een procesverbaal<br />

krijgen (als ze voor <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> of <strong>de</strong>r<strong>de</strong> keer tegen <strong>de</strong> lamp lopen), verdwijnen<br />

ze uit <strong>de</strong>ze registratie en wor<strong>de</strong>n opgenomen in <strong>de</strong> HKD-registratie.<br />

De registraties wor<strong>de</strong>n onafhankelijk <strong>van</strong> elkaar bijgehou<strong>de</strong>n. Net als bij <strong>de</strong><br />

HKD-registratie gaat het vooral om verdachten <strong>van</strong> vermogens<strong>de</strong>licten, geweld


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 93<br />

en <strong>van</strong>dalisme. Ze zijn gemid<strong>de</strong>ld wel iets jonger en <strong>de</strong> <strong>de</strong>licten zijn min<strong>de</strong>r<br />

ernstig. De berekening <strong>van</strong> het aantal verdachten per <strong>buurt</strong> is i<strong>de</strong>ntiek aan <strong>de</strong><br />

HKD-verdachten, alleen <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> verschilt (1991-1992; N = 50 <strong>buurt</strong>en,<br />

gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> = 28 verdachten per 1000 jongeren in een <strong>buurt</strong>, standaard<strong>de</strong>viatie<br />

= 17).<br />

Bron 3: Zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek<br />

In mei 1995 is een representatieve steekproef <strong>van</strong> leerlingen in <strong>de</strong> achtste groep<br />

<strong>van</strong> het basison<strong>de</strong>rwijs in Rotterdam on<strong>de</strong>rvraagd over het plegen <strong>van</strong> <strong>de</strong>licten<br />

(N=3852). Dit gebeur<strong>de</strong> met behulp <strong>van</strong> een schriftelijke vragenlijst. Aan <strong>de</strong>ze<br />

leerlingen is gevraagd of ze specifieke <strong>de</strong>licten wel eens gepleegd hebben. Het<br />

gaat om 18 <strong>de</strong>licten in <strong>de</strong> categorieën vermogen, geweld en <strong>van</strong>dalisme. Van <strong>de</strong><br />

scores op zes <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze items is een Mokkenschaal gemaakt aan <strong>de</strong> hand<br />

waar<strong>van</strong> we kunnen vaststellen in welke mate een respon<strong>de</strong>nt zich heeft<br />

schuldig gemaakt aan het plegen <strong>van</strong> ernstige <strong>de</strong>licten. De zes <strong>de</strong>lictitems lopen<br />

<strong>van</strong> niet ernstig (= veel gerapporteerd) naar ernstig (weinig gerapporteerd).<br />

Deze meting komt het meest overeen met <strong>de</strong> <strong>de</strong>licten waar<strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong><br />

politieregistraties wor<strong>de</strong>n verdacht. 8 Per <strong>buurt</strong> gaat het om <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />

somscore op <strong>de</strong>ze zes <strong>de</strong>lictitems. Deze score loopt <strong>van</strong> 0 (geen lichte <strong>de</strong>licten<br />

gerapporteerd) tot 6 (ernstige <strong>de</strong>licten gerapporteerd). Alleen CBS-<strong>buurt</strong>en met<br />

minimaal 25 respon<strong>de</strong>nten in <strong>de</strong> steekproef zijn opgenomen in <strong>de</strong> analyse (N =<br />

44 <strong>buurt</strong>en; gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> = 0.83, standaard<strong>de</strong>viatie = 0.23). Met het oog op <strong>de</strong><br />

vergelijkbaarheid met <strong>de</strong> politieregistraties is nog een twee<strong>de</strong> meting gebruikt:<br />

<strong>de</strong> mate waarin respon<strong>de</strong>nten rapporteren wel eens met <strong>de</strong> politie in aanraking<br />

te zijn geweest. Per <strong>buurt</strong> gaat het om <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> score op <strong>de</strong> ruwe variabele<br />

(0=nooit, 1=één keer, 2=enkele keren, 3=vaak, 4=heel vaak). (N = 44<br />

<strong>buurt</strong>en; gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> =0.14, standaard<strong>de</strong>viatie=0.07). Gelet op <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />

leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten (12 jaar) mogen we er<strong>van</strong> uitgaan dat het time<br />

frame <strong>van</strong> <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n ongeveer <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1995 beslaat.<br />

3.1.2 De resultaten<br />

Op basis <strong>van</strong> het voorgaan<strong>de</strong> kunnen we <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en in Rotterdam op vier<br />

<strong>de</strong>linquentie-indices vergelijken:<br />

1. aantal HKD-verdachten per 1000 jongeren (HKD-politieregistratie)<br />

2. aantal JZP-verdachten per 1000 jongeren (JZP-politieregistratie)<br />

3. mate waarin jongeren ernstige <strong>de</strong>licten rapporteren (zelfrapportageon<strong>de</strong>rzoek)<br />

8 Een an<strong>de</strong>re, belangrijke overweging voor het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze meting is, dat <strong>de</strong> scores<br />

op <strong>de</strong>ze schaal in geografische zin niet wor<strong>de</strong>n vertekend door <strong>de</strong> neiging <strong>van</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />

om sociaal gewenste antwoor<strong>de</strong>n te geven.


94<br />

Ben Rovers<br />

4. mate waarin jongeren politiecontacten rapporteren (zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek).<br />

Met behulp <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze indices kan een rangor<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en wor<strong>de</strong>n<br />

gemaakt naar <strong>de</strong> mate waarin ze te maken hebben met jongeren die crimineel<br />

gedrag vertonen. Door <strong>de</strong> vier rangor<strong>de</strong>s met elkaar te vergelijken, kunnen we<br />

zien of <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> beschrijvingen overeenkomen.<br />

Tabel 1 Vergelijking <strong>van</strong> <strong>de</strong>linquentie-indices (rangor<strong>de</strong>-correlaties)<br />

HKD-verdachten<br />

Aantal per 1000<br />

jongeren<br />

JZP-verdachten<br />

Aantal per 1000<br />

jongeren<br />

Zelfrapporteren<strong>de</strong> <strong>de</strong>linquenten JZPverdachten<br />

ernstige <strong>de</strong>licten politiecontacten<br />

.56**<br />

(n=39)<br />

.45**<br />

(n=39)<br />

.38*<br />

(n=39)<br />

aantal/1000<br />

jongeren<br />

.82**<br />

(n=50)<br />

.44**<br />

(n=39) -<br />

* - Significantieniveau ≤ .05, ** - Significantieniveau ≤ .01 (tweezijdig)<br />

In tabel 1 zijn <strong>de</strong>ze rangor<strong>de</strong>correlaties weergegeven. We zien enkele interessante<br />

resultaten. Opvallend is <strong>de</strong> sterke overeenkomst tussen <strong>de</strong> twee<br />

politieregistraties. Ofschoon het hier om twee aparte registraties gaat, die<br />

bovendien op uiteenlopen<strong>de</strong> wijzen zijn gevuld, blijken ze <strong>de</strong> geografische<br />

spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten over <strong>buurt</strong>en op bijna i<strong>de</strong>ntieke wijze te beschrijven<br />

(rs = .82). De samenhang tussen enerzijds <strong>de</strong> beschrijvingen op basis<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> politieregistraties en an<strong>de</strong>rzijds <strong>de</strong> beschrijvingen op basis <strong>van</strong> het<br />

zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek laten een aanzienlijk min<strong>de</strong>r sterke samenhang zien<br />

(.38 < rs < .56). Niettemin is sprake <strong>van</strong> een matige tot re<strong>de</strong>lijk sterke<br />

samenhang. Opvallend is ook dat <strong>de</strong> beschrijvingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> politieregistraties<br />

sterker samenhangen met het aantal gerapporteer<strong>de</strong> (ernstige) <strong>de</strong>licten dan met<br />

het aantal gerapporteer<strong>de</strong> politiecontacten. Je zou het omgekeer<strong>de</strong> verwachten.<br />

Wellicht dat <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> laatste meting (politiecontacten) te<br />

wensen overlaat. Deze is, in tegenstelling tot het aantal gerapporteer<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten,<br />

enkelvoudig geïndiceerd.<br />

In <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en rond het centrum komen naar verhouding <strong>de</strong> meeste jongeren in<br />

aanraking met <strong>de</strong> politie. Het gaat vooral om <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>, ten <strong>de</strong>le gerenoveer<strong>de</strong>,<br />

stads<strong>buurt</strong>en in Noord, West en Oud-Zuid. Het percentage jongeren dat hier in


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 95<br />

aanraking komt met <strong>de</strong> politie ligt gemid<strong>de</strong>ld twee keer zo hoog als el<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong><br />

stad. De spreiding <strong>van</strong> respon<strong>de</strong>nten die ernstige <strong>de</strong>licten hebben gerapporteerd<br />

wijkt in zoverre af, dat bij <strong>de</strong>ze groep een grotere concentratie in <strong>buurt</strong>en in<br />

Rotterdam-Zuid is waar te nemen. Echter, op hoofdlijnen zien we ook bij <strong>de</strong>ze<br />

meting hetzelf<strong>de</strong> patroon: oververtegenwoordiging <strong>van</strong> jongeren uit <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>en rond het centrum.<br />

Welke conclusies kunnen we trekken uit <strong>de</strong>ze bevindingen? We moeten in <strong>de</strong><br />

eerste plaats constateren dat <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> metingen niet i<strong>de</strong>ntiek zijn voor<br />

wat betreft <strong>de</strong> leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>linquenten, het type <strong>de</strong>licten, <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> waarop<br />

<strong>de</strong> meting betrekking heeft, et cetera. Deze verschillen bepalen wellicht voor<br />

een <strong>de</strong>el <strong>de</strong> discrepanties tussen <strong>de</strong> bronnen. Het lijkt er echter op dat <strong>de</strong>ze<br />

<strong>invloed</strong> niet heel groot is, want <strong>de</strong> beschrijvingen op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> JZP- en <strong>de</strong><br />

HKD-verdachtenregistratie vertonen een sterke overeenkomst, ondanks een<br />

verschil in populatie (first offen<strong>de</strong>rs versus recidivisten), een verschil in<br />

<strong>de</strong>licten (lichte versus ernstige <strong>de</strong>licten), een verschil in leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> verdachten<br />

(JZP-verdachten zijn gemid<strong>de</strong>ld enkele jaren jonger) en een verschil in<br />

tijdvak waarop <strong>de</strong> respectieve metingen betrekking hebben (1991-1992 versus<br />

1991-1994). Het ligt niet voor <strong>de</strong> hand <strong>de</strong> sterke overeenkomst tussen <strong>de</strong> twee<br />

politieregistraties toe te schrijven aan een gemeenschappelijke vertekeningsfactor<br />

(politieblad), omdat <strong>de</strong> meeste JZP-verdachten niet door toedoen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

politie in <strong>de</strong> registratie terecht zijn gekomen; het gaat in het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

gevallen om verdachten die op heterdaad zijn betrapt bij een winkeldiefstal. Op<br />

<strong>de</strong> selectie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze groep heeft <strong>de</strong> politie dus geen <strong>invloed</strong> kunnen uitoefenen.<br />

Niettemin is <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze groep bijna i<strong>de</strong>ntiek aan <strong>de</strong><br />

spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep verdachten die <strong>de</strong> politie wel door eigen activiteit op het<br />

spoor is gekomen (HKD-verdachten). We mogen daarom enig vertrouwen<br />

hebben in <strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> dit empirisch materiaal. De geringere samenhang<br />

tussen <strong>de</strong> politieregistraties en <strong>de</strong> zelfrapportage-gegevens laat zich niet 1-2-3<br />

verklaren. Mogelijk speelt hier het leeftijdsverschil wel een grote rol: <strong>de</strong><br />

respon<strong>de</strong>nten in het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek hebben gerapporteerd over<br />

<strong>de</strong>licten die ze tot en met hun twaalf<strong>de</strong>/<strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> jaar gepleegd hebben, terwijl<br />

<strong>de</strong> meeste jongeren in <strong>de</strong> politieregistraties (veel) ou<strong>de</strong>r dan twaalf waren toen<br />

ze verdacht wer<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het plegen <strong>van</strong> een misdrijf.<br />

3.2 Samenhang tussen <strong>buurt</strong>kenmerken en <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten<br />

Hiervoor hebben we vastgesteld dat met name in <strong>de</strong> Amerikaanse literatuur<br />

veelvuldig een samenhang is gevon<strong>de</strong>n tussen sociale <strong>de</strong>sorganisatie in een<br />

<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten. Het gaat in het bijzon<strong>de</strong>r om<br />

<strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken: economische <strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit,


96<br />

Ben Rovers<br />

verhuismobiliteit, bewoningsdichtheid, hoogbouw, problemen in huishou<strong>de</strong>ns<br />

(gezinscohesie) en gebrekkige sociale cohesie in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. 9<br />

In <strong>de</strong>ze paragraaf on<strong>de</strong>rzoeken we in hoeverre <strong>de</strong>ze samenhangen ook in een<br />

Ne<strong>de</strong>rlandse context wor<strong>de</strong>n aangetroffen. Aan het rijtje <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

wor<strong>de</strong>n drie <strong>de</strong>mografische controlevariabelen toegevoegd. Het gaat om (1) het<br />

aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking, (2) het aantal leerlingen dat in een <strong>buurt</strong><br />

voortgezet on<strong>de</strong>rwijs volgt en (3) <strong>de</strong> verhouding tussen jongens en meisjes in<br />

<strong>de</strong> populatie jongeren. Elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze variabelen kan wor<strong>de</strong>n beschouwd als een<br />

gelegenheidsbevor<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> factor. Om <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> sociaal-structurele <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

vast te kunnen stellen, moeten we voor <strong>de</strong>ze factoren controleren.<br />

3.2.1 De meting <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

Voor <strong>de</strong> meting <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken is gebruik gemaakt <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong><br />

bronnen. Tabel 2 toont <strong>de</strong> kenmerken, hun indicatoren, <strong>de</strong> toegepaste<br />

meettechniek en <strong>de</strong> bronnen. De variabele ‘problemen in gezinnen’ is een<br />

bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> het <strong>buurt</strong>kenmerk ‘gebrekkige gezinscohesie’. De operationalisering<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong> variabele ‘gebrekkige <strong>buurt</strong>cohesie’ moet ook als een<br />

bena<strong>de</strong>ring wor<strong>de</strong>n gezien. De argumentatie achter <strong>de</strong>ze operationalisering is,<br />

dat gebrekkige sociale cohesie kan wor<strong>de</strong>n afgeleid uit het aantal conflicten<br />

tussen mensen en uit <strong>de</strong> mate waarin ze in staat zijn gerezen problemen<br />

on<strong>de</strong>rling op te lossen. Het aantal meldingen naar <strong>de</strong> politie betreffen<strong>de</strong><br />

onenigheid op straat en burengerucht/geluidsoverlast is tegelijkertijd een<br />

indicatie <strong>van</strong> het aantal conflicten dat zich voordoet alsme<strong>de</strong> een indicatie <strong>van</strong><br />

<strong>de</strong> mate waarin mensen als oplossingsstrategie kiezen voor een beroep op een<br />

formeel controlemechanisme (<strong>de</strong> politie). Aldus kunnen <strong>de</strong>ze meldingen wor<strong>de</strong>n<br />

beschouwd als indicatief voor het gebrek aan sociale cohesie in een <strong>buurt</strong>.<br />

De aanwezigheid <strong>van</strong> zwervers, drugverslaaf<strong>de</strong>n en dronkaards geeft een<br />

aanvullen<strong>de</strong> indicatie voor het gebrek aan sociale controle. 10<br />

9<br />

Alle kenmerken zijn zo gespecificeerd dat het verband met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong><br />

jeugd<strong>de</strong>linquenten positief is.<br />

10<br />

Een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> gegevens is beschikbaar gesteld door <strong>de</strong> Rotterdamse GGD en is<br />

afkomstig uit het Rotterdams Epi<strong>de</strong>miologisch Buurtkenmerken Systeem (REBUS).<br />

Zie: Van Oers et al. (1998, 1993). Bij enkele metingen is gebruik gemaakt <strong>van</strong><br />

gegevens uit <strong>de</strong> Rotterdamse Omnibusenquête (optelling <strong>van</strong> gegevens over 1987-<br />

1991 <strong>van</strong>wege geringe N per jaar).


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 97<br />

Tabel 2 Beschrijving <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>variabelen (M=gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>/SD=standaard<strong>de</strong>viatie)<br />

(tabel over 2 pagina’s ver<strong>de</strong>eld)<br />

Kenmerk: indicatoren: meting: bronnen:<br />

Economische<br />

Deprivatie<br />

Culturele<br />

heterogeniteit<br />

verhuismobiliteit<br />

bewoningsdichtheid<br />

1- % werklozen in<br />

beroepsbevolking (20-65 jaar)<br />

2- % ABW/RWW uitkeringen in<br />

beroepsbevolking<br />

3- % beroepsbevolking met als<br />

hoogste opleiding LO<br />

4- in<strong>de</strong>x <strong>van</strong> bevolkingsgroepen<br />

naar aantal en relatieve grootte<br />

op basis <strong>van</strong> Blau's in<strong>de</strong>x<br />

5- inter<strong>buurt</strong> verhuisbewegingen;<br />

vestiging <strong>van</strong>uit en vertrek naar<br />

an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en/gemeenten<br />

6- % huishou<strong>de</strong>ns met 5 of meer<br />

personen<br />

7- gemid<strong>de</strong>ld aantal personen per<br />

kamer<br />

8- gemid<strong>de</strong>ld aantal personen per<br />

wooneenheid<br />

Hoogbouw 9- % woningen op vier<strong>de</strong> of<br />

hogere woonlaag<br />

problemen in<br />

huishou<strong>de</strong>ns<br />

10- meldingen bij politie mbt<br />

onenigheid binnen/10.000 inw.<br />

11- % inwoners met als goed<br />

ervaren gezondheid<br />

12- % inwoners met psychosociale<br />

problemen<br />

13- contacten soc.<br />

raadslie<strong>de</strong>n/10.000 inw.<br />

mid<strong>de</strong>ls<br />

componentscore<br />

factorladingen: .95,<br />

.96, .72<br />

eigenvalue: 2.34;<br />

R 2 = .78<br />

1-Spi 2 ; pi = fractie<br />

<strong>van</strong> ie<strong>de</strong>re groep in<br />

<strong>de</strong> populatie<br />

M .24/SD .18<br />

gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>van</strong><br />

vestiging en vertrek<br />

(% <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking)<br />

M .12/SD .04<br />

mid<strong>de</strong>ls<br />

componentscore<br />

factorladingen: .89,<br />

.94, .89<br />

eigenvalue: 2.46;<br />

R 2 = .82<br />

- (M .09/SD .10) REBUS<br />

mid<strong>de</strong>ls<br />

componentscore<br />

factorladingen:.83, -<br />

.74, .68, .82<br />

eigenvalue: 2.37;<br />

R 2 = .59<br />

1: arbeidsbureau<br />

2: sociale dienst<br />

3: omnibusenquête<br />

bevolkingsstatistiek<br />

bevolkingsstatistiek<br />

bevolkingsstatistiek<br />

10: meldkamer<br />

politie<br />

11,12:omnibusenquête<br />

13:<br />

sociaalraadslie<strong>de</strong>n


98<br />

Ben Rovers<br />

Kenmerk: indicatoren: meting: bronnen:<br />

Gebrekkige<br />

sociale<br />

cohesie<br />

14- overlastmeldingen zwervers,junks,<br />

dronkaards/10.000<br />

inw.<br />

15- meldingen <strong>van</strong> onenigheid op<br />

straat/10.000 inw.<br />

16- meldingen <strong>van</strong> burengerucht,<br />

geluidsoverlast/10.000 inw.<br />

Jeugdige inw. 17- jongeren <strong>van</strong> 10 tot 20 jaar<br />

als % <strong>van</strong> bevolking in <strong>buurt</strong><br />

leerl. op VO 18- leerlingen op VO-scholen (in<br />

<strong>buurt</strong>) als % <strong>van</strong> bevolking<br />

m/v-verhouding<br />

19- % jongens minus % meisjes<br />

in groep inw. 10-20 jr.<br />

mid<strong>de</strong>ls<br />

componentscore<br />

factorladingen: .87,<br />

.94, .81<br />

eigenvalue: 2.30; R 2<br />

= .77<br />

meldkamer politie<br />

M .10/SD .02 bevolkingsstatistiek<br />

M .06/SD .08 REBUS<br />

M .02/SD .04 REBUS<br />

3.2.2 De resultaten<br />

In tabel 3 zijn <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken gerelateerd aan <strong>de</strong> drie <strong>de</strong>linquentie-indices.<br />

Het gaat om bivariate verban<strong>de</strong>n. De mate waarin jongeren uit een <strong>buurt</strong> crimineel<br />

gedrag vertonen blijkt, zoals verwacht, samen te hangen met een groot<br />

aantal <strong>van</strong> <strong>de</strong> hier genoem<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken. Vijf kenmerken vertonen een<br />

significante samenhang met elke <strong>de</strong>linquentie-in<strong>de</strong>x. Het gaat om economische<br />

<strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit, problemen in huishou<strong>de</strong>ns, gebrek aan<br />

sociale cohesie en het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking. Enkele <strong>buurt</strong>kenmerken,<br />

zoals verhuismobiliteit, bewoningsdichtheid en <strong>de</strong> aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> hoogbouw, laten een wisselend resultaat zien. Twee <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie controlevariabelen<br />

blijken geen samenhang te vertonen met <strong>de</strong> mate waarin jongeren<br />

crimineel gedrag vertonen.<br />

Deze bevindingen bevestigen <strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> het Amerikaanse on<strong>de</strong>rzoek,<br />

maar er zit een ad<strong>de</strong>rtje on<strong>de</strong>r het gras. De diverse <strong>buurt</strong>kenmerken blijken<br />

on<strong>de</strong>rling zeer sterk te correleren, zodat <strong>de</strong> vraag moet wor<strong>de</strong>n gesteld of ze<br />

niet naar <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> theoretische dimensie verwijzen. De sterke correlaties maken<br />

het bovendien onmogelijk <strong>de</strong> afzon<strong>de</strong>rlijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

in een multivariate analyse te toetsen (als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> multicollineariteit die<br />

dan optreedt). Als oplossing is hier gekozen voor het samenvoegen <strong>van</strong> enkele<br />

variabelen. De variabelen ‘economische <strong>de</strong>privatie’ en ‘problemen in gezinnen’<br />

zijn samengevoegd tot een dimensie ‘economische <strong>de</strong>privatie’. De variabelen<br />

‘verhuismobiliteit’ en ‘gebrek aan sociale cohesie’ zijn samengevoegd tot een<br />

dimensie ‘gebrekkige sociale controle’. De variabele ‘culturele heterogeniteit’<br />

wordt buiten <strong>de</strong> analyse gehou<strong>de</strong>n, omdat <strong>de</strong>ze variabele zowel in <strong>de</strong>


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 99<br />

<strong>de</strong>privatie- als in <strong>de</strong> sociale-controledimensie past en er voor zorgt dat bei<strong>de</strong><br />

dimensies weer collineair wor<strong>de</strong>n. De variabele bewoningsdichtheid blijkt zeer<br />

sterk samen te hangen met het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking. Gelet op<br />

<strong>de</strong> prestaties <strong>van</strong> bei<strong>de</strong> variabelen in <strong>de</strong> bivariate analyse en rekening hou<strong>de</strong>nd<br />

met <strong>de</strong> ondui<strong>de</strong>lijke theoretische status <strong>van</strong> <strong>de</strong> eerste variabele, is ervoor gekozen<br />

alleen <strong>de</strong> variabele ‘aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking’ (als controlevariabele)<br />

in <strong>de</strong> multivariate analyse op te nemen. Dit betekent dat het aantal<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken is teruggebracht tot drie: economische <strong>de</strong>privatie, gebrekkige<br />

sociale controle en aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking.<br />

Tabel 3 Correlaties tussen <strong>de</strong>linquentie-indices en <strong>buurt</strong>kenmerken (bivariaat)<br />

Buurtkenmerken<br />

Economische <strong>de</strong>privatie<br />

culturele heterogeniteit<br />

verhuismobiliteit<br />

bewoningsdichtheid<br />

hoogbouw<br />

problemen in huishou<strong>de</strong>ns<br />

gebrek aan sociale cohesie<br />

aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in bevolking<br />

leerlingen op VO<br />

m/v-verhouding jeugd<br />

gerapporteer<strong>de</strong><br />

ernstige <strong>de</strong>licten<br />

<strong>de</strong>linquentie-indices #<br />

aantal<br />

HKD-verdachten<br />

39 51 50<br />

.60**<br />

.49**<br />

.59**<br />

.26<br />

-.39**<br />

.53**<br />

.61**<br />

.35*<br />

-.30<br />

-.19<br />

.80**<br />

.69**<br />

.39**<br />

.50**<br />

-.24<br />

.77**<br />

.48**<br />

.59**<br />

-.03<br />

-.10<br />

* - Significantieniveau ≤ .05, ** - Significantieniveau ≤ .01 (tweezijdig)<br />

# aantal verdachten is gestandaardiseerd per 1000 inwoners <strong>van</strong> 10-20 jaar in <strong>buurt</strong><br />

aantal<br />

JZP-verdachten<br />

.69**<br />

.57**<br />

.23<br />

.59**<br />

-.24<br />

.68**<br />

.43**<br />

.65**<br />

-.18<br />

-.09<br />

In tabel 4 zijn <strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> multivariate regressie-analyses weergegeven.<br />

Het resultaat blijkt enigszins diffuus. Economische <strong>de</strong>privatie blijkt in<br />

twee <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie gevallen significant samen te hangen met <strong>de</strong> aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten (gebaseerd op verdachtengegevens). De an<strong>de</strong>re twee<br />

<strong>buurt</strong>kenmerken blijken in twee <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie gevallen juist niet samen te hangen<br />

met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten. Deze samenhangen verdwijnen<br />

dus wanneer gecontroleerd wordt voor <strong>de</strong> economische <strong>de</strong>privatie in een <strong>buurt</strong>.<br />

Echter, bij <strong>de</strong> zelfrapportage-gegevens verdwijnt juist <strong>de</strong> samenhang tussen<br />

economische <strong>de</strong>privatie en het rapporteren <strong>van</strong> ernstige <strong>de</strong>licten wanneer<br />

gecontroleerd wordt voor het gebrek aan sociale controle in een <strong>buurt</strong>. We<br />

zullen <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken voorlopig het voor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> twijfel gunnen en


100 Ben Rovers<br />

vooralsnog er<strong>van</strong> uitgaan dat ze alle drie mogelijk <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />

individuele variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Om dit te beoor<strong>de</strong>len<br />

wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf enkele multi-level-analyses uitgevoerd.<br />

Tabel 4 Geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten naar <strong>buurt</strong>kenmerken;<br />

multivariate regressie-analyses (bèta's en significantie)<br />

Onafhankelijke<br />

variabelen<br />

gerapporteer<strong>de</strong><br />

ernstige <strong>de</strong>licten<br />

afhankelijke variabelen #<br />

aantal<br />

HKD-verdachten<br />

aantal<br />

JZP-verdachten<br />

economische <strong>de</strong>privatie .39 .72** .49*<br />

gebrek aan sociale controle<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren/bevolking<br />

.42* -.06 -.09<br />

-.12 .20 .44**<br />

R 2 / (N) .47 (35) .67 (49) .62 (48)<br />

* - Significantieniveau ≤ .05, ** - Significantieniveau ≤ .01 (tweezijdig)<br />

# = aantal verdachten gestandaardiseerd per 1000 inwoners <strong>van</strong> 10-20 jaar in <strong>buurt</strong><br />

4. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong><br />

jongeren<br />

4.1 Multi-level-mo<strong>de</strong>llen<br />

De Multi-level-mo<strong>de</strong>llen die sinds een jaar of tien grote populariteit genieten,<br />

maken het mogelijk data op verschillen<strong>de</strong> niveaus (geneste data) gelijktijdig en<br />

a<strong>de</strong>quaat te analyseren. Ze bie<strong>de</strong>n in dit opzicht grote voor<strong>de</strong>len ten opzichte<br />

<strong>van</strong> meer traditionele technieken. 11 Hier een korte introductie <strong>van</strong> <strong>de</strong> metho<strong>de</strong>.<br />

Een analyse met twee niveaus, bijvoorbeeld individuen en <strong>buurt</strong>en, wordt in<br />

twee stappen uitgevoerd. Eerst wordt op niveau-1 <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> geschat <strong>van</strong> een<br />

11 Zie samenvatten<strong>de</strong> bespreking in Rovers (1997: 170-174). Gespecialiseer<strong>de</strong> multilevelliteratuur<br />

is te vin<strong>de</strong>n bij on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re Boyd en Iversen (1979), Bryk en<br />

Rau<strong>de</strong>nbush (1988, 1992), Hox (1995), Goldstein (1995), Van <strong>de</strong>n Ee<strong>de</strong>n et al. (1990)<br />

en Hüttner en Van <strong>de</strong>n Ee<strong>de</strong>n (1995).


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 101<br />

onafhankelijke individuele variabele, bijvoorbeeld SES, op een afhankelijke<br />

variabele, bijvoorbeeld aantal gepleeg<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten. Laten we even uitgaan <strong>van</strong><br />

een regressiemo<strong>de</strong>l. Het uitgangspunt is nu dat <strong>de</strong> parameters <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

schatting, het intercept (ß0) en <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt voor SES (ß1), per <strong>buurt</strong><br />

kunnen variëren. Deze parameters <strong>van</strong> niveau-1 zijn dan ook <strong>de</strong> afhankelijke<br />

variabelen op niveau-2 (het <strong>buurt</strong>niveau). ß0 staat op dit niveau voor het<br />

gemid<strong>de</strong>ld aantal gepleeg<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten in een <strong>buurt</strong> en ß1 voor <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />

relatie tussen (individuele) SES en aantal gepleeg<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten. Nu wordt getracht<br />

met behulp <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>de</strong> eventuele <strong>buurt</strong>verschillen tussen ß0 en ß1<br />

te verklaren. Merk hierbij op, dat verschillen in ß0 een direct contextueel effect<br />

indiceren, terwijl verschillen in ß1 een interactie-effect indiceren. De analyse op<br />

het <strong>buurt</strong>niveau is niet gelijk aan een traditionele ecologische regressie-analyse,<br />

omdat niet <strong>de</strong> totale variantie wordt verklaard, maar alleen <strong>de</strong> variantie tussen<br />

<strong>buurt</strong>en. De variantie binnen <strong>buurt</strong>en kan op het <strong>buurt</strong>niveau niet wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard. 12<br />

Het is mogelijk verschillen<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>llen te specificeren. In <strong>de</strong> analyses die hierna<br />

volgen, zal ik twee mo<strong>de</strong>llen presenteren. Het eerste mo<strong>de</strong>l is een mo<strong>de</strong>l<br />

zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren. Dit levert een variantie-analyse op waarmee kan<br />

wor<strong>de</strong>n vastgesteld in welke mate <strong>de</strong> variantie in scores op <strong>de</strong> afhankelijke<br />

variabele (crimineel gedrag) kan wor<strong>de</strong>n toegeschreven aan verschillen binnen<br />

respectievelijk tussen <strong>buurt</strong>en. Dit gebeurt door <strong>de</strong> totale variantie op te <strong>de</strong>len<br />

in een percentage tussen-<strong>buurt</strong>variantie en een percentage binnen-<strong>buurt</strong>variantie.<br />

Deze analyse geeft ons een indicatie <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken bij<br />

<strong>de</strong> verklaring <strong>van</strong> crimineel gedrag. Het twee<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>l is een volledig gespecificeerd<br />

multi-level-mo<strong>de</strong>l. Dat wil zeggen dat zowel op individueel als op<br />

<strong>buurt</strong>niveau verklaren<strong>de</strong> factoren zijn gespecificeerd. De verklaren<strong>de</strong> factoren<br />

op <strong>buurt</strong>niveau zijn <strong>de</strong> drie hiervoor genoem<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken.<br />

4.2 Resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> toetsing<br />

4.2.1 Enkele mo<strong>de</strong>llen zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren<br />

Om een indruk te krijgen <strong>van</strong> het relatieve belang <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken,<br />

specificeren we eerst Multi-level-mo<strong>de</strong>llen zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren. In<br />

tabel 5 zijn voor ie<strong>de</strong>re bron (het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek en <strong>de</strong> twee politieregistraties)<br />

enkele <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>llen gespecificeerd. Het intercept geeft in<br />

<strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>llen <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> score per <strong>buurt</strong> op <strong>de</strong> afhankelijke variabele. 13<br />

12 In het voorbeeld wordt gesproken over een regressie-mo<strong>de</strong>l. Het is ook mogelijk<br />

an<strong>de</strong>re mo<strong>de</strong>llen in een multi-levelanalyse te gebruiken. Zie Goldstein (1995).<br />

13 In een aantal gevallen is gewerkt met getransformeer<strong>de</strong> variabelen om lineaire parameters<br />

te kunnen schatten. Bij dichotome variabelen gaat het om een logodds-transformatie,<br />

bij telvariabelen gaat het om een log-transformatie. De scores op <strong>de</strong> variabele


102 Ben Rovers<br />

Bij getransformeer<strong>de</strong> variabelen is <strong>de</strong> score op <strong>de</strong> oorspronkelijke variabele<br />

tussen haakjes weergegeven. Daarnaast is berekend welk <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> variantie<br />

in <strong>de</strong> scores tussen individuen optreedt (δ 2 ;percentage binnen-<strong>buurt</strong>variantie) en<br />

welk <strong>de</strong>el tussen <strong>buurt</strong>en optreedt (τ 00 ;percentage tussen-<strong>buurt</strong>variantie). Dit is<br />

<strong>de</strong> belangrijkste informatie in <strong>de</strong>ze tabel. De analyses hebben betrekking op een<br />

wisselend aantal individuen (afhankelijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> gebruikte bron). Het aantal<br />

<strong>buurt</strong>en in <strong>de</strong> analyses bedraagt telkens 54.<br />

In het eerste <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> tabel wor<strong>de</strong>n twee afhankelijke variabelen uit het<br />

zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek gepresenteerd, het rapporteren <strong>van</strong> ernstige <strong>de</strong>licten<br />

en het rapporteren <strong>van</strong> politiecontacten. De analyses laten zien dat het<br />

overgrote <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> variantie in <strong>de</strong> scores op <strong>de</strong>ze variabelen optreedt tussen<br />

individuen; <strong>de</strong> percentages binnen-<strong>buurt</strong>variantie bedragen respectievelijk 97.5<br />

en 99.2 procent. Dit betekent dat <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> individuele scores rond <strong>de</strong><br />

<strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>n <strong>de</strong>rmate groot is, dat er nauwelijks sprake is <strong>van</strong> homogeniteit<br />

binnen <strong>buurt</strong>en. Dit impliceert dat er op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> nauwelijks<br />

iets te verklaren valt, omdat <strong>de</strong> variatie in scores vooral tussen individuen<br />

optreedt (<strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>variantie is in bei<strong>de</strong> gevallen uiterst marginaal:<br />

respectievelijk 2.5 en 0.8 procent).<br />

In het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> tabel wor<strong>de</strong>n enkele afhankelijke variabelen uit <strong>de</strong><br />

HKD-registratie weergegeven, zoals het aantal (bekend gewor<strong>de</strong>n) <strong>de</strong>licten <strong>van</strong><br />

een verdachte, het type <strong>de</strong>licten waarvoor hij geverbaliseerd is en <strong>de</strong> leeftijd bij<br />

het eerste <strong>de</strong>lict (proces-verbaal; pv). 14 Vijf <strong>van</strong> <strong>de</strong> zes variabelen laten zich<br />

nauwelijks op het niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en verklaren, <strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>varianties<br />

komen hier niet boven <strong>de</strong> 1.4 procent. Alleen bij het aantal <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> verdachten<br />

zien we dat bijna een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie in <strong>de</strong> scores kan wor<strong>de</strong>n<br />

verklaard op het niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en. Bij <strong>de</strong>ze variabele is dus sprake <strong>van</strong> een<br />

behoorlijk <strong>buurt</strong>effect.<br />

‘gerapporteer<strong>de</strong> ernstige <strong>de</strong>licten’ zijn bovendien gecorrigeerd voor vertekening door<br />

sociale gewenstheid.<br />

14 Het type <strong>de</strong>licten is telkens uitgewerkt als een dichotomie met <strong>de</strong> score 1 als <strong>de</strong><br />

meer<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> processen-verbaal <strong>van</strong> een bepaald type is.


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 103<br />

Tabel 5 Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op variaties in crimineel gedrag (multilevel<br />

mo<strong>de</strong>llen zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren)<br />

Afhankelijke variabelen<br />

Rapporteren<br />

ernstige<br />

<strong>de</strong>licten<br />

Rapporteren<br />

Politiecontacten<br />

N1/N2 intercept se t-waar<strong>de</strong><br />

3466<br />

54<br />

3466<br />

54<br />

aantal <strong>de</strong>licten 4526<br />

54<br />

> 50% <strong>de</strong>licten:<br />

gewelddadig<br />

vermogen<br />

> 50% <strong>de</strong>licten:<br />

geweld<br />

> 50% <strong>de</strong>licten:<br />

vermogen<br />

> 50% <strong>de</strong>licten:<br />

<strong>van</strong>dalisme<br />

leeftijd bij<br />

eerste <strong>de</strong>lict<br />

(pv)<br />

4526<br />

54<br />

4526<br />

54<br />

4526<br />

54<br />

4526<br />

54<br />

4526<br />

54<br />

aantal <strong>de</strong>licten 2603<br />

54<br />

leeftijd bij<br />

eerste <strong>de</strong>lict<br />

2603<br />

54<br />

2.74<br />

(.84)<br />

-2.17<br />

(.10)<br />

1.39<br />

(4.02)<br />

-3.14<br />

(.04)<br />

-2.15<br />

(.10)<br />

.03<br />

(.49)<br />

-3.53<br />

(.03)<br />

s 2<br />

zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek<br />

.03<br />

1<br />

.07<br />

3<br />

87.3 1.10<br />

(97.5%)<br />

-29.8 12.06<br />

(99.2%)<br />

HKD-verdachten<br />

.04 36.6 .24<br />

(77%)<br />

.08 -39.2 26.04<br />

(99.9%)<br />

.07 -30.1 10.76<br />

(98.9%)<br />

.04 0.6 4.00<br />

(98.9%)<br />

.14 -26.2 30.47<br />

(98.6%)<br />

16.7 .05 339.1 4.62<br />

(98.7%)<br />

.41<br />

(1.51)<br />

N1 = aantal individuen, N2 = aantal <strong>buurt</strong>en<br />

JZP-verdachten<br />

.02 20.2 .69<br />

(99.1%)<br />

13 .10 122.0 6.39<br />

(94%)<br />

t00<br />

.029<br />

(2.5%)<br />

.102<br />

(0.8%)<br />

.07<br />

(23%)<br />

.03<br />

(0.1%)<br />

.12<br />

(1.1%)<br />

.04<br />

(1.1%)<br />

.44<br />

(1.4%)<br />

.06<br />

(1.3%)<br />

.006<br />

(0.9%)<br />

.407<br />

(6%)


104 Ben Rovers<br />

In het on<strong>de</strong>rste <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> tabel wor<strong>de</strong>n twee variabelen uit <strong>de</strong> JZP-registratie<br />

weergegeven. We zien dat het aantal <strong>de</strong>licten per verdachte in tegenstelling tot<br />

<strong>de</strong> HKD-registratie nauwelijks tussen <strong>buurt</strong>en varieert, <strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>variantie<br />

bedraagt min<strong>de</strong>r dan 1 procent. Dit hoeft niet te verbazen, omdat <strong>de</strong> JZPregistratie<br />

hoofdzakelijk uit first offen<strong>de</strong>rs bestaat; er is dus nauwelijks sprake<br />

<strong>van</strong> variatie tussen individuele verdachten, laat staan tussen <strong>buurt</strong>en. Verschillen<br />

tussen <strong>buurt</strong>en qua leeftijd waarop jongeren voor het eerst met <strong>de</strong> JZP in<br />

aanraking komen, kunnen wel, zij het in beperkte mate, wor<strong>de</strong>n toegeschreven<br />

aan kenmerken <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en (<strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>variantie bedraagt 6 procent). Dit<br />

percentage is hoger dan bij <strong>de</strong> HKD-registratie. Ook dit hoeft niet te verbazen,<br />

omdat <strong>de</strong> HKD-registratie qua leeftijd een on<strong>de</strong>rgrens <strong>van</strong> 12 jaar kent:<br />

verdachten jonger dan 12 jaar kunnen niet wor<strong>de</strong>n geverbaliseerd en vervolgd<br />

en komen dus niet in <strong>de</strong>ze registratie voor. Dit betekent dat <strong>de</strong> leeftijdsvariatie<br />

bij <strong>de</strong> ‘instroom’ enigszins beperkt is. De JZP-registratie kent <strong>de</strong>ze beperking<br />

niet.<br />

We kunnen nu vaststellen dat bij 8 <strong>van</strong> <strong>de</strong> 10 on<strong>de</strong>rzochte variabelen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

niet of nauwelijks <strong>van</strong> betekenis is voor het verklaren <strong>van</strong> individuele variaties<br />

in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Het percentage variantie dat tussen <strong>buurt</strong>en<br />

kan wor<strong>de</strong>n verklaard bedraagt in <strong>de</strong>ze gevallen min<strong>de</strong>r dan 3 procent. In één<br />

geval is sprake <strong>van</strong> een marginale betekenis (leeftijd tij<strong>de</strong>ns eerste <strong>de</strong>lict bij<br />

JZP-verdachten) en in één geval is sprake <strong>van</strong> een substantiële betekenis (aantal<br />

<strong>de</strong>licten bij HKD-verdachten). Al met al moeten we conclu<strong>de</strong>ren dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong><br />

<strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren uitermate beperkt is.<br />

4.2.2 Een volledig gespecificeerd multi-level-mo<strong>de</strong>l<br />

Slechts bij 1 <strong>van</strong> <strong>de</strong> 10 variabelen die we hiervoor on<strong>de</strong>rzocht hebben, blijkt<br />

een substantieel <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> totale variantie toe te schrijven aan <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>buurt</strong>kenmerken. We weten echter nog niet welke <strong>buurt</strong>kenmerken dit zijn. In<br />

<strong>de</strong>ze paragraaf on<strong>de</strong>rzoeken we of <strong>de</strong> drie eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

<strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op het aantal (bekend gewor<strong>de</strong>n) <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> HKD-verdachten.<br />

Hiertoe specificeren we een volledig multi-level-mo<strong>de</strong>l. Dit betekent<br />

dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie <strong>buurt</strong>kenmerken gecorrigeerd wordt voor<br />

verklaren<strong>de</strong> variabelen op individueel niveau. Aangezien we te maken hebben<br />

met gegevens uit een politieregistratie, is het aantal variabelen dat we op individueel<br />

niveau kunnen specificeren beperkt.<br />

Uit regressie-analyses op individueel niveau blijkt dat leeftijd, geslacht en <strong>de</strong><br />

leeftijd bij het eerste proces-verbaal alledrie <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op het aantal<br />

<strong>de</strong>licten <strong>van</strong> een verdachte. Bovendien blijkt dat <strong>de</strong> relaties tussen <strong>de</strong>ze<br />

variabelen per <strong>buurt</strong> significant verschillen. Dit geldt ook voor het gemid<strong>de</strong>ld


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 105<br />

aantal <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> verdachten in een <strong>buurt</strong>. 15 Een en an<strong>de</strong>r impliceert zowel<br />

directe als interactie-effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>.<br />

In tabel 6 is een volledig gespecificeerd multi-level-mo<strong>de</strong>l weergegeven met <strong>de</strong><br />

hiervoor genoem<strong>de</strong> variabelen op individueel en <strong>buurt</strong>niveau. De bèta's (ß0..ß3)<br />

zijn <strong>de</strong> parameters voor <strong>de</strong> individuele factoren (intercept plus effecten <strong>van</strong><br />

geslacht, leeftijd en leeftijd bij eerste proces-verbaal). De gammawaar<strong>de</strong>n (γ.0)<br />

geven het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuele factor per <strong>buurt</strong>. De<br />

gammawaar<strong>de</strong>n (γ.1,γ..2,γ..3) zijn <strong>de</strong> parameters voor <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken<br />

(aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking, economische <strong>de</strong>privatie en gebrekkige<br />

sociale controle). Een effect is significant wanneer <strong>de</strong> t-waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

parameter ≥ 1.96 is (p


106 Ben Rovers<br />

Tabel 6 Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op aantal <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> HKD-verdachten (volledig<br />

gespecificeerd multi-levelmo<strong>de</strong>l)<br />

Barometerwaar<strong>de</strong>n Coëfficiënt<br />

<strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten. ß0<br />

gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> in populatie g00<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g01<br />

econ. Deprivatie g02<br />

gebrek aan sociale controle g03<br />

effect <strong>van</strong> geslacht ß1<br />

gemid<strong>de</strong>ld effect per <strong>buurt</strong> g10<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g11<br />

econ. <strong>de</strong>privatie g12<br />

gebrek aan sociale controle g13<br />

effect <strong>van</strong> leeftijd ß2<br />

gemid<strong>de</strong>ld effect per <strong>buurt</strong> g20<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g21<br />

econ. <strong>de</strong>privatie g22<br />

gebrek aan sociale controle g23<br />

effect <strong>van</strong> lft bij 1e <strong>de</strong>lict ß3<br />

gemid<strong>de</strong>ld effect per <strong>buurt</strong> g30<br />

aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g31<br />

econ. <strong>de</strong>privatie g32<br />

gebrek aan sociale controle g33<br />

variantie-analyse<br />

<strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten u0<br />

Geslacht u1<br />

Leeftijd u2<br />

leeftijd bij eerste <strong>de</strong>lict u3<br />

1.162<br />

2.315<br />

-0.055<br />

0.042<br />

0.599<br />

4.415<br />

0.055<br />

-0.024<br />

0.337<br />

-0.932<br />

0.032<br />

0.008<br />

-0.337<br />

0.015<br />

-0.000<br />

-0.003<br />

variantie<br />

component<br />

0.038<br />

0.124<br />

0.010<br />

0.009<br />

se<br />

0.029<br />

1.608<br />

0.048<br />

0.037<br />

0.062<br />

3.485<br />

0.108<br />

0.080<br />

0.015<br />

0.858<br />

0.025<br />

0.020<br />

0.014<br />

0.804<br />

0.024<br />

0.018<br />

df c 2<br />

48<br />

48<br />

48<br />

48<br />

t-waar<strong>de</strong><br />

39.97<br />

1.44<br />

-1.16<br />

1.13<br />

9.63<br />

1.26<br />

0.51<br />

-0.30<br />

21.68<br />

-1.08<br />

1.26<br />

0.43<br />

-23.15<br />

0.01<br />

-0.03<br />

-0.20<br />

350.03<br />

131.81<br />

348.01<br />

490.23<br />

pwaar<strong>de</strong><br />

* conditioneel <strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>: gecorrigeerd voor individuele factoren N-<strong>buurt</strong>en = 54,<br />

N-individuen = 4526<br />

0.000<br />

0.000<br />

0.000<br />

0.000


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 107<br />

5. Samenvatting en discussie<br />

In veel, met name Amerikaans, on<strong>de</strong>rzoek zijn verban<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n tussen<br />

sociaal-structurele <strong>buurt</strong>kenmerken en criminaliteitsverschijnselen. Dit geldt<br />

ook ten aanzien <strong>van</strong> variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Deze samenhangen<br />

doen vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op enigerlei wijze <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> is op <strong>de</strong>ze<br />

variaties. Er is echter ook een alternatieve verklaring <strong>de</strong>nkbaar. Deze stelt dat<br />

<strong>de</strong> verschillen tussen <strong>buurt</strong>en wor<strong>de</strong>n veroorzaakt door het feit dat mensen met<br />

vergelijkbare achtergrondkenmerken in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> wonen. Het zijn <strong>de</strong>ze<br />

individuele achtergrondkenmerken die het gedrag beïnvloe<strong>de</strong>n en die op het<br />

<strong>buurt</strong>niveau samenhangen veroorzaken wanneer sprake is <strong>van</strong> een ongelijke<br />

spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze kenmerken over <strong>buurt</strong>en (ruimtelijke segregatie). Hoe<br />

sterker <strong>de</strong>ze segregatie, <strong>de</strong>s te groter <strong>de</strong> kans dat op <strong>buurt</strong>niveau <strong>de</strong>rgelijke<br />

samenhangen wor<strong>de</strong>n aangetroffen. Deze twee verklaringen zijn in dit hoofdstuk<br />

getoetst.<br />

Het on<strong>de</strong>rzoek is uitgevoerd in drie fasen. In <strong>de</strong> eerste fase is <strong>de</strong> beschrijvingsvraag<br />

geproblematiseerd. Aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> drie bronnen, twee politieregistraties<br />

en een zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek, is een beeld geschetst <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten over <strong>buurt</strong>en in Rotterdam (in <strong>de</strong><br />

perio<strong>de</strong> 1991-1995). De politieregistraties beschrijven <strong>de</strong>ze spreiding op min of<br />

meer i<strong>de</strong>ntieke wijze. Het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek wijkt hier enigszins <strong>van</strong>af,<br />

ofschoon ook <strong>de</strong>ze beschrijving een matige tot re<strong>de</strong>lijke samenhang vertoont<br />

met die <strong>van</strong> <strong>de</strong> politieregistraties. Vooral in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> stads<strong>buurt</strong>en rond het<br />

centrum is het percentage jongeren dat crimineel gedrag vertoont hoger dan in<br />

<strong>de</strong> rest <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad.<br />

In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> fase is on<strong>de</strong>rzocht of <strong>de</strong>ze spreiding, net als in het buitenland,<br />

samenhang vertoont met sociaal-structurele kenmerken <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en, zoals<br />

economische <strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit, verhuismobiliteit, etc. Dit<br />

blijkt in<strong>de</strong>rdaad het geval, hoewel hierbij opgemerkt moet wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong><br />

verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken on<strong>de</strong>rling zeer sterk samenhangen. Achter het<br />

gros <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze kenmerken gaan dan ook twee dimensies schuil, een <strong>de</strong>privatiedimensie<br />

en een gebrek-aan-sociale-controle-dimensie. Bei<strong>de</strong> kenmerken<br />

blijken samen te hangen met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in een<br />

<strong>buurt</strong>. Daarnaast blijkt ook het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking samen te<br />

hangen met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten.<br />

In <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> fase is nagegaan of <strong>de</strong>ze drie <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />

individuele variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Dit blijkt niet het geval.<br />

Met behulp <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> bronnen zijn diverse analyses uitgevoerd. Het<br />

resultaat is telkens dat <strong>de</strong> verschillen in crimineel gedrag tussen <strong>buurt</strong>en in<br />

hoofdzaak wor<strong>de</strong>n veroorzaakt door verschillen in <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling.<br />

Als er al sprake is <strong>van</strong> enige <strong>buurt</strong><strong>invloed</strong>, blijkt <strong>de</strong>ze niet toegeschreven te<br />

kunnen wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> hiervoor genoem<strong>de</strong> drie kenmerken. Dit resultaat mag,<br />

gelet op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> operationaliseringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> afhankelijke variabele


108 Ben Rovers<br />

(variaties in crimineel gedrag) en het gebruik <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> bronnen,<br />

robuust wor<strong>de</strong>n genoemd. Het is common sense om het opgroeien en wonen in<br />

een ‘slechte’ <strong>buurt</strong> (economische <strong>de</strong>privatie, gebrekkige sociale controle) als<br />

oorzaak te noemen voor het ontstaan <strong>van</strong> crimineel gedrag bij jongeren. Het<br />

on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek kan dit beeld niet bevestigen.<br />

Kunnen we een voor <strong>de</strong> hand liggen<strong>de</strong> verklaring vin<strong>de</strong>n voor het feit dat<br />

<strong>buurt</strong>en nauwelijks <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren? Het<br />

antwoord op <strong>de</strong>ze vraag moeten we zoeken in <strong>de</strong> sociale netwerken <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />

jongeren. De aanname die ten grondslag ligt aan het veron<strong>de</strong>rstellen <strong>van</strong><br />

<strong>buurt</strong>invloe<strong>de</strong>n is het bestaan <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>gerelateer<strong>de</strong> sociale netwerken. Immers,<br />

een individu zal geen <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n indien hij er nauwelijks<br />

of geen contacten heeft. Deze aanname is echter niet realistisch (meer). De tijd<br />

dat sociale contacten in belangrijke mate via <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> verliepen, ligt inmid<strong>de</strong>ls<br />

achter ons. Wanneer we kijken naar <strong>buurt</strong>en waar relatief veel jongeren <strong>de</strong>licten<br />

rapporteren of waar veel jongeren in aanraking komen met <strong>de</strong> politie, dan<br />

moeten we constateren dat <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en doorgaans wor<strong>de</strong>n gekenmerkt door<br />

een hoge verhuismobiliteit. Dit maakt het zo goed als onmogelijk voor <strong>de</strong>ze<br />

jongeren om een sociaal netwerk via <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op te bouwen. Een an<strong>de</strong>re<br />

indicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> niet-<strong>buurt</strong>gebon<strong>de</strong>n sociale netwerken <strong>van</strong> jongeren kan<br />

wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rgroepen. Het blijkt zel<strong>de</strong>n te<br />

gaan om da<strong>de</strong>rs uit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. De jongeren zijn vaak wel afkomstig uit<br />

<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> omgeving (groep <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en). De school en mogelijk ook <strong>de</strong><br />

vrijetijdsbesteding lijken belangrijkere schakels bij het tot stand komen <strong>van</strong><br />

sociale netwerken. Overigens moet hierbij wor<strong>de</strong>n opgemerkt dat het werken<br />

met administratieve <strong>buurt</strong>grenzen, ook al hebben ze een sociale betekenis, een<br />

beperking oplegt aan <strong>de</strong> mogelijkheid om omgevingsinvloe<strong>de</strong>n vast te stellen.<br />

Om <strong>de</strong>ze invloe<strong>de</strong>n goed in beeld te krijgen zou <strong>de</strong> ‘<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>’ (als sociaalruimtelijke<br />

context) voor ie<strong>de</strong>r individu afzon<strong>de</strong>rlijk moeten wor<strong>de</strong>n vastgesteld.<br />

De geografische eenhe<strong>de</strong>n die in dit on<strong>de</strong>rzoek zijn gebruikt, zijn vrij groot.<br />

Het gaat om circa 55 <strong>buurt</strong>en met gemid<strong>de</strong>ld zo'n 10.000 inwoners. Zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />

resultaten <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek wellicht an<strong>de</strong>rs zijn geweest wanneer met kleinere<br />

<strong>buurt</strong>en was gewerkt? Het antwoord op <strong>de</strong>ze vraag is waarschijnlijk negatief.<br />

Indien <strong>de</strong> hier gepresenteer<strong>de</strong> ‘netwerk-re<strong>de</strong>nering’ enige geldigheid heeft, en<br />

<strong>de</strong> empirie lijkt dit te bevestigen, dan zou het gebruik <strong>van</strong> kleinere geografische<br />

eenhe<strong>de</strong>n niet meer, maar juist (nog) min<strong>de</strong>r <strong>buurt</strong>effecten laten zien. Immers,<br />

<strong>de</strong> kans dat iemand contacten heeft in een <strong>buurt</strong> met 10.000 inwoners is<br />

(rekenkundig) groter dan in een <strong>buurt</strong> met 1000 inwoners.<br />

Ook <strong>de</strong> leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>linquenten kan een factor <strong>van</strong> betekenis zijn. Het ligt<br />

voor <strong>de</strong> hand dat jongere da<strong>de</strong>rs min<strong>de</strong>r mobiel zijn dan ou<strong>de</strong>re en dus een<br />

groter <strong>de</strong>el <strong>van</strong> hun netwerk in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> hebben. Dit blijkt vooral voor <strong>de</strong><br />

zogenaam<strong>de</strong> 12-minners op te gaan. De overgang naar <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 109<br />

maakt jongeren geografisch aanzienlijk mobieler. Dit geldt in nog sterkere mate<br />

voor <strong>de</strong> 18-plussers; het kunnen beschikken over gemotoriseerd vervoer blijkt<br />

een belangrijke impuls te geven aan <strong>de</strong> geografische mobiliteit. Deze<br />

overgangen (12/13 jaar en 17/18 jaar) zijn terug te vin<strong>de</strong>n in zowel <strong>de</strong> locaties<br />

<strong>van</strong> <strong>de</strong>licten (meer <strong>de</strong>licten buiten <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>) als in <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong><br />

da<strong>de</strong>rgroepen (diverser qua geografische herkomst; Rovers 1996). In dit<br />

on<strong>de</strong>rzoek zijn bij geen enkele leeftijdsgroep <strong>de</strong> verwachte <strong>buurt</strong>effecten<br />

aangetroffen; niet bij <strong>de</strong> 12-minners in het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek, niet bij <strong>de</strong><br />

first offen<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> JZP-registratie (gemid<strong>de</strong>ld 13/14 jaar) ook niet bij <strong>de</strong><br />

geverbaliseer<strong>de</strong> HKD-verdachten (gemid<strong>de</strong>ld 16/17 jaar).<br />

Veel on<strong>de</strong>rzoek waarin is vastgesteld of aangenomen dat <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong><br />

<strong>invloed</strong> zijn op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren, heeft plaatsgevon<strong>de</strong>n op het<br />

niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en. We moeten ons echter realiseren dat het te verklaren verschijnsel<br />

een individueel fenomeen is, dat louter door optelling een <strong>buurt</strong>kenmerk<br />

wordt. Door het on<strong>de</strong>rzoek te situeren op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />

ontstaan tal <strong>van</strong> theoretische en methodologische beperkingen. On<strong>de</strong>rzoekers<br />

doen er daarom verstandig aan af te dalen naar het niveau waarop het te verklaren<br />

verschijnsel zich bevindt, in dit geval het individuele niveau, en <strong>buurt</strong>en<br />

niet langer te beschouwen als on<strong>de</strong>rzoekseenhe<strong>de</strong>n, maar als kenmerken die<br />

variëren over individuen. Dit maakt het mogelijk schijnverban<strong>de</strong>n op te sporen<br />

en te ont<strong>de</strong>kken wat zich on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ‘oppervlakte’ <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> afspeelt.


110 Ben Rovers<br />

Literatuur<br />

Baldwin, John and A.E. Bottoms (1976). The Urban Criminal: A Study in<br />

Sheffield. London: Travistock<br />

Bonger, W.A. (1938). Over criminele statistiek; Een bijdrage tot haar<br />

geschie<strong>de</strong>nis en haar theorie. Tijdschrift voor Strafrecht, 48(4), pp. 417-469<br />

Boyd, Lawrence H. Jr. and Gudmund R. Iversen (1979). Contextual Analysis:<br />

Concepts and Statistical Techniques. Belmont CA: Wadsworth<br />

Brantingham, Patricia L. and Paul J. Brantingham (1993). No<strong>de</strong>s, Paths and<br />

Edges: Consi<strong>de</strong>rations on the Complexity of Crime and the Physical<br />

Environment. Journal of Environmental Psychology, 13, pp. 3-28<br />

Bryk, A.S. and S.W. Rau<strong>de</strong>nbush (1988). On Heterogeneity of Variance in<br />

Experimental Studies; A Challenge to Conventional Interpretations.<br />

Psychological Bulletin, 104(3), pp. 396-404<br />

Bryk, Anthony S. And Stephen W. Rau<strong>de</strong>nbush (1992). Hierarchical Linear<br />

Mo<strong>de</strong>ls; Applications and Data Analysis Methods. Newbury Park [etc.]: Sage<br />

Burgess, Ernest W. (1925). The Growth of the City. In Park, Robert E., [et al.]<br />

(ed.), The City, pp. 266-293. University of Chicago Press<br />

Bursik, Robert J. Jr. (1988). Social Disorganization and Theories of Crime and<br />

Delinquency: Problems and Prospects. Criminology, 26(4), pp. 519-551<br />

Cohen, L., J. Kluegel and K. Land (1981). Social inequality and predatory<br />

criminal victimization: an exposition and test of a formal theory. American<br />

Sociological Review, 46, pp. 505-524<br />

Cohen, Lawrence E. and Marcus Felson (1979). Social Change and Crime<br />

Rate Trends: A Routine Activity Approach. American Sociological Review,<br />

44, pp. 588-608<br />

Ee<strong>de</strong>n, Pieter <strong>van</strong> <strong>de</strong>n, Joop Hox en Joost Hauer (ed.) (1990). Theory and<br />

Mo<strong>de</strong>l in Multilevel Research: Convergence or divergence?. Amsterdam:<br />

SISWO Publication


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 111<br />

E<strong>van</strong>s, David J., Nicholas R. Fyfe and David T. Herbert (ed.) (1992). Crime,<br />

Policing and Place; Essays in environmental criminology. London/New York:<br />

Routledge<br />

Goldstein, H. (1995). Multilevel Statistical Mo<strong>de</strong>ls. London/New York:<br />

Edward Arnold-Halstead Press<br />

Gove, Walter R., Michael Hughes and Omer R. Galle (1979). Overcrowding<br />

in the Home: An Empirical Investigation of its Possible Pathological<br />

Consequences. American Sociological Review, 44, pp. 59-80<br />

Guerry, A. (1991). Essai sur la Statistique Morale <strong>de</strong> la France. Paris:<br />

Crochard<br />

Hesseling, Rene, B.P. (1992). Using Data on Offen<strong>de</strong>r Mobility in Ecological<br />

Research. Journal of Quantitative Criminology, 8(1), pp. 95-112<br />

Hox, Joop J. (1995). Applied Multilevel Analysis. Amsterdam: TT-Publicaties<br />

Hüttner, Harry J.M. and Pieter <strong>van</strong> <strong>de</strong>n Ee<strong>de</strong>n (1995). The Multilevel Design;<br />

A Gui<strong>de</strong> with an Annotated Bibliography 1980-1993. Westport CT/London:<br />

Greenwood Press<br />

Kerckvoor<strong>de</strong>, J. <strong>van</strong> (1995). Een maat voor het kwaad? Over <strong>de</strong> meting <strong>van</strong><br />

criminaliteit met behulp <strong>van</strong> officiële statistieken en door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> enquêtes.<br />

Leuven: Universitaire Pers<br />

Kesteloot, Chris (1995). La problématique <strong>de</strong> l'integration sociale <strong>de</strong>s jeunes<br />

urbains: une analyse géographique du cas Bruxelles. In Fijnaut, C. [et al.]<br />

(ed.), Changes in Society, Crime and Criminal Justice in Europe (part I), pp.<br />

113-129. Leuven: University Press<br />

Kleemans, E.R. (1996). Strategische misdaadanalyse en ste<strong>de</strong>lijke<br />

criminaliteit. Ensche<strong>de</strong>: IPIT <strong>Universiteit</strong> Twente<br />

Kornhauser, Ruth R. (1978). Social Sources of Delinquency: An Appraisal of<br />

Analytical Mo<strong>de</strong>ls. Chicago/London: University of Chicago Press<br />

Newman, Oscar (1973). Defensible Space: Crime Prevention Through Urban<br />

Design. New York: MacMillan


112 Ben Rovers<br />

Oers, J.A.M., E.H. Prins en A.P.M. <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ven (1988). REBUS: Rotterdams<br />

Epi<strong>de</strong>miologisch Buurtkenmerken Systeem, verkenning en opzet. Rotterdam:<br />

GG&GD<br />

Oers, J.A.M., E. <strong>van</strong> Gilst, H. Garretsen en H. Verbeek (1993). Een gezon<strong>de</strong><br />

kijk op Rotterdam en <strong>de</strong> Rotterdammers. Rotterdam: GG&GD<br />

Quetelet, A. (1829). Recherches statistiques sur le Royaume <strong>de</strong>s Pays Bas.<br />

Bruxelles: Tarlier<br />

Rood-Pijpers, E., B. Rovers, F. <strong>van</strong> Gemert en C. Fijnaut (1995). Preventie<br />

<strong>van</strong> jeugdcriminaliteit in een grote stad. Arnhem: Gouda Quint<br />

Rovers, B. (1995). Spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in ste<strong>de</strong>lijke gebie<strong>de</strong>n: feiten,<br />

verklaringen en problemen. In Rood-Pijpers, E. et al. (ed.), Preventie <strong>van</strong><br />

jeugdcriminaliteit in een grote stad, pp. 9-67. Arnhem: Gouda Quint<br />

Rovers, B. (1996). Criminografie <strong>van</strong> Rotterdam; Jeugdigen en veel<br />

voorkomen<strong>de</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1990-1994 (SI-EUR-reeks <strong>de</strong>el 12).<br />

Rotterdam/Deventer: San<strong>de</strong>rs Intituut/Gouda Quint<br />

Rovers, B. en M. Wouters (1996). De nazaten <strong>van</strong> Pietje Bell; eerste resultaten<br />

<strong>van</strong> een zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek naar regelovertreding on<strong>de</strong>r Rotterdamse<br />

kin<strong>de</strong>ren. Tijdschrift voor Criminologie, 38(1), pp. 21-43<br />

Rovers, B. (1997). De <strong>buurt</strong> een broeinest? Een on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong><br />

<strong>van</strong> woonomgeving op jeugdcriminaliteit. Nijmegen: Ars Aequi Libri<br />

Sampson, Robert J. (1986). Neighborhood Family Structure and the Risk of<br />

Personal Victimization. In Byrne, James M. and Sampson, Robert J. (ed.), The<br />

Social Ecology of Crime, pp. 25-46<br />

Sampson, Robert J. (1987). Does an Intact Family Reduce Burglary Risk for<br />

its Neighbors?. Sociology and Social Research, 71(3), pp. 204-207<br />

Sampson, Robert J. (1993). Linking Time and Place: Dynamic Contextualism<br />

and the Future of Criminological Inquiry. Journal of Research in Crime and<br />

Delinquency, 30(4), pp. 426-444<br />

Shaw, Clifford, R. and Henry D. McKay (1942). Juvenile Delinquency and<br />

Urban Areas; A Study of Rates of Delinquents in Relation to Characteristics of<br />

Local Communities in American Cities. Chicago: University of Chicago Press


Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 113<br />

Shaw, Clifford R. and H.D. McKay (1969). Juvenile Delinquency and Urban<br />

Areas; A Study of Rates of Delinquency in Relation to Differential<br />

Characteristics of Local Communities in American Cities. Chicago/London:<br />

University of Chicago Press<br />

Wegen, H.B.R. en D.J.M. <strong>van</strong> <strong>de</strong>r Voordt (1991). Sociale veiligheid en<br />

gebouw<strong>de</strong> omgeving. Theorie, empirie en instrumentontwikkeling<br />

(proefschrift). Delft: Faculteit Bouwkun<strong>de</strong> TUD<br />

Wijngaar<strong>de</strong>n, Jaqueline <strong>van</strong> en Frank Boerman (1997). Criminaliteit in<br />

Nijmegen. Amsterdam: VU<br />

Wikström, Per-Olof (ed.) (1990). Crime and Measures against Crime in the<br />

City. Stockholm: National council for Crime Prevention


114<br />

De auteurs<br />

Over <strong>de</strong> auteurs<br />

Prof. Michael Dear is hoogleraar geografie aan <strong>de</strong> Universty of Southern<br />

California. Hij is tevens directeur <strong>van</strong> het Southern California Studies Center<br />

(SC2). Hij was in april en mei 1998 fellow bij SISWO. Michael Dear heeft<br />

<strong>de</strong> laatste jaren veel over dak-en thuislozen gepubliceerd.<br />

Dr. J. Dekker is als hoofd On<strong>de</strong>rzoek en drs. J. Peen als senior on<strong>de</strong>rzoeker<br />

werkzaam bij <strong>de</strong> Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Amsterdam Centrum<br />

/Oud-West/Noord. Bei<strong>de</strong>n verrichten epi<strong>de</strong>miologische studies naar <strong>de</strong><br />

onbehan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> en behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking en zijn betrokken<br />

bij programmaevaluaties <strong>van</strong> <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>l- en zorgprogramma's <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

Geestelijke Gezondheidszorg.<br />

Dr. M.C. Deurloo is universitair hoofdme<strong>de</strong>werker aan <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong><br />

Amsterdam bij <strong>de</strong> faculteit maatschappij- en gedragswetenschappen, af<strong>de</strong>ling<br />

ruimtelijke wetenschappen. Hij is betrokken bij on<strong>de</strong>rzoek op het terrein<br />

<strong>van</strong> verhuisgedrag en woningkeuze, en bij on<strong>de</strong>rzoek op het terrein <strong>van</strong><br />

etnische segregatie. Ver<strong>de</strong>r houdt hij zich bezig met sociaal-ruimtelijke toepassingen<br />

<strong>van</strong> Geografische Informatie Systemen (GIS) en verzorgt hij veel<br />

on<strong>de</strong>rwijs op dat gebied.<br />

Drs. A.L.J. Goethals is werkzaam bij SISWO. Hij is secretaris <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

werkgroep "mathematische geografie en planologie" en publiceert over<br />

sociaal-ruimtelijke aspecten <strong>van</strong> geestelijke gezondheid(szorg).<br />

Drs. P. Gramberg is als assistent in opleiding verbon<strong>de</strong>n aan het Amsterdam<br />

Study Centre for the Metropolitan Environment (AME) <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong><br />

<strong>van</strong> Amsterdam. Hij werkt aan een promotie- on<strong>de</strong>rzoek over schoolcarrieres<br />

<strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> stad.<br />

Prof. dr. S. Musterd is hoogleraar toegepaste geografie en planologie aan <strong>de</strong><br />

<strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam. Hij doet on<strong>de</strong>rzoek op het terrein <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />

bevolkingsontwikkeling in en om grote ste<strong>de</strong>n, in het bijzon<strong>de</strong>r gericht op<br />

sociaal-ruimtelijke tegenstellingen en <strong>de</strong> gevolgen daar<strong>van</strong> voor <strong>de</strong><br />

bevolking.<br />

Dr. W.J.M. Ostendorf is als universitair hoofddocent Sociale Geografie verbon<strong>de</strong>n<br />

aan het AME (Amsterdam study centre for the Metropolitan<br />

Environment) <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam. Zijn on<strong>de</strong>rzoek bevindt


De auteurs 115<br />

zich met name op het gebied <strong>van</strong> <strong>de</strong> stadsgeografie en stadsgewesten, in het<br />

bijzon<strong>de</strong>r gericht op <strong>de</strong> bevolking.<br />

Dr. B. Rovers is als postdoc-on<strong>de</strong>rzoeker verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> sectie Strafrecht<br />

en Criminologie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Erasmus <strong>Universiteit</strong> Rotterdam. Hij houdt zich<br />

vooral bezig met on<strong>de</strong>rzoek naar jeugdcriminaliteit, problemen in (grote<br />

stads-)<strong>buurt</strong>en en met methodologische vraagstukken betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> kwaliteit<br />

<strong>van</strong> bronnen in criminaliteitson<strong>de</strong>rzoek.<br />

Dr. S. <strong>de</strong> Vos is als universitair docent verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> faculteit <strong>de</strong>r Maatschappij-<br />

en Gedragswetenschappen, en wel bij Sociale Geografie en Planologie.<br />

Als on<strong>de</strong>rzoeker is hij aangesloten bij het Amsterdam Study Centre for<br />

the Metropolitan Environment (AME). Hij verricht on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoek<br />

naar compositionele effecten en naar segregatie.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!