de invloed van de buurt - Maatschappijwetenschappen - Universiteit ...
de invloed van de buurt - Maatschappijwetenschappen - Universiteit ...
de invloed van de buurt - Maatschappijwetenschappen - Universiteit ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
DE INVLOED VAN DE BUURT<br />
redactie:<br />
Sako Musterd<br />
Ad Goethals<br />
SISWO-publicatie nr. 404<br />
Amsterdam, SISWO, 1999
Omslag ontwerp: Peter <strong>de</strong> Kroon<br />
ISBN 90-6706-154-9<br />
SISWO/Instituut voor <strong>Maatschappijwetenschappen</strong><br />
Samenwerkingsorgaan voor sociaal-wetenschappelijk on<strong>de</strong>rzoek.<br />
Opgericht 30 november 1960.<br />
Het bureau is gevestigd: Plantage Mui<strong>de</strong>rgracht 4,<br />
1018 TV Amsterdam<br />
telefoon: 020-5270600 fax: 020-6229430<br />
© 1999. Niets uit <strong>de</strong>ze uitgave mag wor<strong>de</strong>n verveelvuldigd en/of<br />
openbaar gemaakt door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> druk, fotokopie, microfilm<br />
of welke an<strong>de</strong>re wijze ook, zon<strong>de</strong>r voorafgaan<strong>de</strong> toestemming<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> uitgever.<br />
No part of this book may be reproduced in any form by print,<br />
photoprint, microfilm or any other means without the prior<br />
written permission from the publisher.
Inhoud<br />
TEN GELEIDE<br />
INLEIDING 2<br />
Sako Musterd, Ad Goethals<br />
1 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 2<br />
2 Doet <strong>de</strong> omgeving er toe? Amsterdams en an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoek naar effecten <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> omgeving. 3<br />
3 Opzet <strong>van</strong> <strong>de</strong> publicatie 3<br />
UNDERSTANDING THE NEIGHBOURHOOD EFFECT 8<br />
Michael Dear<br />
1 Introduction 8<br />
2 A Family of Human Services Delivery Mo<strong>de</strong>ls 10<br />
3 Agenda for Future Research 12<br />
HET OMGEVINGSEFFECT, DE PROBLEMATIEK VAN<br />
HET VASTSTELLEN VAN ‘GETTO-EFFECTEN’ 13<br />
Sako Musterd, Rinus Deurloo & Wim Ostendorf<br />
1 Inleiding 13<br />
2 Kennistekort? Een beknopte literatuurbeschouwing 13<br />
3 Een poging tot empirische on<strong>de</strong>rbouwing 16<br />
4 Kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en sociale participatie 19<br />
5 Conclusie 22<br />
POLITIEKE VOORKEUR EN KERKBEZOEK: TWEE VOOR-<br />
BEELDEN VAN DE INVLOED VAN DE BEVOLKINGS-<br />
SAMENSTELLING VAN DE WOONOMGEVING 24<br />
Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
1 Inleiding 24<br />
2 Hoe wor<strong>de</strong>n compositionele effecten gemeten 25<br />
3 Politieke voorkeur 28<br />
4 Kerkbezoek 30<br />
5 Aanbevelingen 34
DE INVLOED VAN OMGEVINGSFACTOREN ALS<br />
URBANISATIE EN SOCIAAL-ECONOMISCHE<br />
DEPRIVATIE OP PSYCHIATRISCHE OPNAMEN. 40<br />
Jack Dekker, Jaap Peen<br />
1 Inleiding 40<br />
2 Verschillen in urbanisatiegraad 41<br />
3 Verschillen tussen stadswijken 43<br />
4 Theoretische verklaringen 45<br />
5 Slot 47<br />
DE INVLOED VAN BUURT EN REGIO OP SCHOOLLOOP-<br />
BANEN, AMSTERDAM EN ENSCHEDE VERGELEKEN 54<br />
Peter Gramberg<br />
1 Inleiding 57<br />
2 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio: theorie 58<br />
3 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>: theorie 60<br />
DE INVLOED VAN BUURTKENMERKEN OP<br />
CRIMINALITEIT VAN JONGE INWONERS 84<br />
Ben Rovers<br />
1 Probleemstelling 84<br />
2 De geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> stad 86<br />
3 Jeugd<strong>de</strong>linquenten en <strong>buurt</strong>en in Rotterdam 91<br />
4 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren 100<br />
5 Samenvatting en discussie 107<br />
OVER DE AUTEURS 114
Ten Gelei<strong>de</strong><br />
Recent besteed<strong>de</strong> <strong>de</strong> lan<strong>de</strong>lijke pers veel aandacht aan problemen op het niveau<br />
<strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en wijk. Het is interessant, dat SISWO na een kort tijdsinterval twee<br />
publicaties uitbrengt, waarin aandacht wordt gevraagd voor <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> en <strong>de</strong><br />
rationaliteit <strong>van</strong> ontwikkelingen op <strong>buurt</strong>niveau. Het gaat hier niet uitsluitend<br />
om inspelen op <strong>de</strong> actualiteit, er zijn nieuwe mogelijkhe<strong>de</strong>n ontwikkeld om<br />
analyses uit te voeren op kleinschalig niveau. In voorliggen<strong>de</strong> bun<strong>de</strong>l treft U<br />
<strong>de</strong>ze aan, waaron<strong>de</strong>r zelfs een analyse op postco<strong>de</strong>niveau.<br />
De twee SISWO-publicaties zijn bei<strong>de</strong>n product <strong>van</strong> samenwerking. "De<br />
<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>" is resultaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> Werkgroep Mathematische Geografie<br />
en Planologie (MG&P) en <strong>van</strong> het Amsterdam Study Centre for the<br />
Metropolitan Environment (AME). AME is aangesloten bij <strong>de</strong> nationale on<strong>de</strong>rzoekschool<br />
Netherlands Graduate School of Housing and Urban Research<br />
(NETHUR). Bij <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> "Buren en <strong>buurt</strong>en" zijn twee<br />
on<strong>de</strong>rzoekscholen betrokken: NETHUR en het Interuniversitary Center for<br />
Social Science and Methodology (ICS).<br />
In tien jaar tijds is dit <strong>de</strong> zeven<strong>de</strong> SISWO-publicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> werkgroep MG&P.<br />
Daarnaast verschenen in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> perio<strong>de</strong> een tweetal “special issues” in<br />
Engelstalige tijdschriften alsme<strong>de</strong> een aantal werkdocumenten. De naam <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
werkgroep duidt op bijzon<strong>de</strong>re aandacht voor methodisch-technische<br />
vraagstukken. Er is bovendien een relatie met actuele maatschappelijke<br />
vraagstukken. Zo slaagt <strong>de</strong> werkgroep er in vrijwel alle gevallen in om naast<br />
universitaire on<strong>de</strong>rzoekers ook auteurs te werven, die in <strong>de</strong> praktijk werkzaam<br />
zijn.<br />
Na het afsluiten <strong>van</strong> een meerjarig project rond mo<strong>de</strong>lontwikkeling en<br />
beslissingson<strong>de</strong>rsteuning bij Geografische Informatie Systemen, ontstond bij <strong>de</strong><br />
werkgroep-MG&P <strong>de</strong> behoefte "het verhaal" en niet langer "<strong>de</strong> metho<strong>de</strong>" op <strong>de</strong><br />
voorgrond te stellen. De voorliggen<strong>de</strong> publicatie is een eerste proeve <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />
nieuwe oriëntatie.<br />
De publicatie heeft een bijzon<strong>de</strong>r karakter, omdat zij tevens een essay bevat<br />
<strong>van</strong> SISWO’s eerste buitenlandse fellow: prof. Dr. Michael Dear, sociaalgeograaf<br />
, en verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> University of Southern California. Het essay is<br />
resultaat <strong>van</strong> een <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie workshops, die rond het bezoek <strong>van</strong> Dear in april<br />
en mei 1998 zijn georganiseerd.<br />
Dr. Erik <strong>de</strong> Gier<br />
Directeur SISWO / Instituut voor <strong>Maatschappijwetenschappen</strong><br />
1
2<br />
Sako Musterd, Ad Goethals<br />
Inleiding<br />
Sako Musterd, Ad Goethals<br />
1 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
Maakt het uit in wat voor <strong>buurt</strong> je woont? Heeft <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> <strong>invloed</strong> op je<br />
maatschappelijke ontplooiing? Kan een <strong>buurt</strong> ziek maken of criminaliteit in<br />
<strong>de</strong> hand werken? Niet ie<strong>de</strong>reen zal <strong>de</strong>ze vragen op <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> manier<br />
beantwoor<strong>de</strong>n. Mensen kunnen on<strong>de</strong>r die vraag uitkomen, door op te merken<br />
dat beantwoording <strong>van</strong> <strong>de</strong> vragen aan plaats en tijd gebon<strong>de</strong>n is. Hier ligt<br />
echter ook een omvatten<strong>de</strong>r vraag: “doet <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> er toe?”<br />
Deze vraag staat centraal in het voor U liggend werk.<br />
Veel verschijnselen kenmerken zich door een ongelijke ver<strong>de</strong>ling over <strong>de</strong><br />
ruimte; met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n, verschijnselen komen in ongelijke mate voor<br />
op verschillen<strong>de</strong> plekken in ste<strong>de</strong>n en op het platteland. De achtergron<strong>de</strong>n<br />
<strong>van</strong> die ongelijke ruimtelijke spreiding kunnen in verschillen<strong>de</strong> richtingen<br />
wor<strong>de</strong>n gezocht. Doorgaans wor<strong>de</strong>n verklaringen voor <strong>de</strong> ongelijkheid gezocht<br />
bij an<strong>de</strong>re kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n. Tot <strong>de</strong>ze ‘an<strong>de</strong>re’<br />
kenmerken behoren tevens <strong>de</strong> omgevingseffecten: <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
omgeving. Als <strong>de</strong> omgevingseffecten zijn opgebouwd uit <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n die tezamen <strong>de</strong> omgeving bepalen, spreekt men dan <strong>van</strong><br />
compositie-effecten. In <strong>de</strong>ze publicatie stellen wij in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> vraag<br />
of en in hoeverre vastgestel<strong>de</strong> ruimtelijke verschillen te verklaren zijn uit<br />
compositie-effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving, kortweg uit <strong>buurt</strong>compositie-effecten.<br />
We geven een voorbeeld ter verdui<strong>de</strong>lijking. Individuen kunnen in een<br />
sociaal isolement terechtkomen, maar dat zal ruimtelijk verschillen. Die<br />
ruimtelijke verschillen kan men toeschrijven aan an<strong>de</strong>re kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
betrokken individuen, zoals iemands leeftijd, of sociaal-economische positie,<br />
maar ook aan <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> betreffen<strong>de</strong> personen. Zo kan men<br />
veron<strong>de</strong>rstellen dat een omgeving met veel kansarmen (te bepalen door <strong>de</strong><br />
kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> compositie <strong>van</strong> individuen te meten) een negatief effect<br />
heeft op <strong>de</strong> maatschappelijke participatie <strong>van</strong> individuen ter plekke en leidt<br />
tot individueel sociaal isolement. Er zou dan sprake zijn <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong>compositie-effect<br />
op sociaal isolement.<br />
Het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>buurt</strong>compositie-effecten heeft, wellicht met uitzon<strong>de</strong>ring<br />
<strong>van</strong> het veld <strong>van</strong> <strong>de</strong> geografie, geen grote vlucht genomen. Dat heeft<br />
ongetwijfeld me<strong>de</strong> te maken met gebrek aan ge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> - gelokaliseer<strong>de</strong> -<br />
gegevens, maar ook met gebrek aan i<strong>de</strong>eën omtrent <strong>de</strong> rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
omgevings<strong>invloed</strong>. Vaak werd die <strong>invloed</strong> slechts <strong>van</strong> aca<strong>de</strong>misch belang<br />
geacht. De aandacht voor omgevingseffecten neemt echter recent dui<strong>de</strong>lijk
Invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 3<br />
toe. In <strong>de</strong> ruimtelijke wetenschappen is het theoretische <strong>de</strong>bat over <strong>de</strong><br />
<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ‘plaats’ weer helemaal terug, terwijl he<strong>de</strong>n ten dagen veel<br />
beleid zich kenmerkt door specifieke aandacht voor <strong>de</strong> omgeving; er wordt<br />
‘gebiedsgericht’ beleid gevoerd en er wor<strong>de</strong>n gebiedsgericht mid<strong>de</strong>len<br />
geallokeerd. Dikwijls is <strong>de</strong> veron<strong>de</strong>rstelling <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> omgevingseffecten<br />
<strong>de</strong> impliciete argumentatie voor een <strong>de</strong>rgelijk beleid. In <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l<br />
proberen we <strong>de</strong> aandacht voor <strong>de</strong>rgelijke effecten opnieuw, maar nu expliciet<br />
in discussie te brengen.<br />
2 Doet <strong>de</strong> omgeving er toe? Amsterdams en an<strong>de</strong>r<br />
on<strong>de</strong>rzoek naar effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving<br />
Zoals gezegd bestaat er binnen <strong>de</strong> geografie een dui<strong>de</strong>lijke belangstelling<br />
voor <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. In Ne<strong>de</strong>rland hebben in het<br />
bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> sociaal geografen aan <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam zich met<br />
dat effect beziggehou<strong>de</strong>n. Wij vermel<strong>de</strong>n dat specifiek omdat dit feit <strong>de</strong><br />
aanleiding heeft gevormd tot <strong>de</strong> organisatie <strong>van</strong> een <strong>van</strong> <strong>de</strong> studiedagen die<br />
aan <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l ten grondslag hebben gelegen. On<strong>de</strong>r aanvoering <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
hoogleraren Heinemeijer en Van Engelsdorp Gastelaars hebben <strong>de</strong> Amsterdamse<br />
geografen <strong>de</strong> conditioneren<strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> woon- en leefmilieus op<br />
het gedrag <strong>van</strong> betrokkenen bestu<strong>de</strong>erd (o.a. Van Engelsdorp Gastelaars<br />
1980, Van Engelsdorp Gastelaars e.a. 1983, Vijgen en Van Engelsdorp<br />
Gastelaars 1992 en Droogleever Fortuijn 1993); recente voorbeel<strong>de</strong>n, die<br />
daar op voortbouwen zijn het proefschrift <strong>van</strong> De Vos (1997) en het on<strong>de</strong>rzoek<br />
<strong>van</strong> Musterd & Ostendorf (1998). Aan <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam<br />
wordt het on<strong>de</strong>rzoek rond <strong>de</strong>ze thematiek nu in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het instituut<br />
voor ste<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rzoek en ruimtelijk beleid, het AME, verricht. De<br />
bijdragen <strong>van</strong> Musterd, Deurloo en Ostendorf; <strong>van</strong> De Vos en <strong>van</strong> Gramberg<br />
in <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l vormen daar<strong>van</strong> illustraties. Daarnaast wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rzoeksomgeving analyses verricht gericht op het vaststellen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale en fysieke omgeving op <strong>de</strong> mentale en fysieke<br />
gezondheid <strong>van</strong> individuen, on<strong>de</strong>r constant hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> leefstijl, leeftijd<br />
en sociaal-economische positie <strong>van</strong> betrokkenen.<br />
Buiten <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rzoekgroep wordt door tal <strong>van</strong> an<strong>de</strong>ren on<strong>de</strong>rzoek verricht<br />
naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving op allerlei verschijnselen. Hier volstaan we<br />
met een verwijzing naar <strong>de</strong> literatuur die in <strong>de</strong> diverse bijdragen is vermeld.<br />
3 Opzet <strong>van</strong> <strong>de</strong> publicatie<br />
Deze publicatie doet in hoofdzaak verslag <strong>van</strong> een studiedag <strong>van</strong> <strong>de</strong> SISWOwerkgroep<br />
mathematische geografie en planologie in samenwerking met <strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rzoeksschool NETHUR (Netherlands Graduate School of Housing and<br />
Urban Research). Deze studiedag vond plaats in januari 1998. Nadien is door
4<br />
Sako Musterd, Ad Goethals<br />
SISWO nog een workshop georganiseerd met professor Michael Dear<br />
(University of Southern California, april 1998), in samenwerking met het<br />
on<strong>de</strong>rzoekinstituut AME (Amsterdam Study Centre for the Metropolitan<br />
Environment) <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam. Het resultaat <strong>van</strong> bei<strong>de</strong><br />
gebeurtenissen is een serie beschouwingen en verslagen op dit terrein. De<br />
bun<strong>de</strong>l had als ambitie om in het bijzon<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>buurt</strong>compositie<br />
effecten te presenteren. In enkele bijdragen is een wat ruimere omgevingsanalyse<br />
het uitgangspunt. Deze verbreding had als voor<strong>de</strong>el dat daardoor<br />
meer<strong>de</strong>re voorbeel<strong>de</strong>n uit diverse maatschappelijke sectoren aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong><br />
kon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n gesteld.<br />
De bun<strong>de</strong>l start met een bijdrage <strong>van</strong> Michael Dear die ons meeneemt in een<br />
tour d'horizon, waarbij <strong>buurt</strong>effecten geplaatst wor<strong>de</strong>n in een algemener<br />
ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> externaliteiten. Externaliteiten zijn onverwachte uitkomsten of<br />
neveneffecten, die verbon<strong>de</strong>n zijn aan locatie beslissingen. Dear richt zich<br />
vooral op locationele problemen bij maatschappelijke dienstverlening. Hij<br />
doet een voorstel om <strong>de</strong> complexe problematiek rond <strong>buurt</strong>effecten <strong>van</strong>uit<br />
vier verschillen<strong>de</strong> gezichtspunten te mo<strong>de</strong>lleren (<strong>de</strong> klant, <strong>de</strong> aanbie<strong>de</strong>r, <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong> <strong>van</strong> ont<strong>van</strong>gst en <strong>de</strong> planner/politicus). Het is opmerkelijk hoe binnen<br />
een algemeen ka<strong>de</strong>r, waarbij veel nadruk wordt gelegd op <strong>de</strong> perspectieven<br />
<strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> actoren, <strong>de</strong> dichotomie tussen sociale en fysieke <strong>buurt</strong>kenmerken<br />
geen geprononceerd element vormt. Opmerkelijk, omdat in het<br />
on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>buurt</strong>compositie effecten dikwijls wel veel nadruk wordt<br />
gelegd op <strong>de</strong>ze dichotomie.<br />
Het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Musterd, Deurloo en Ostendorf werd hierboven al<br />
genoemd. Het betreft on<strong>de</strong>rzoek dat tracht bij te dragen aan <strong>de</strong> discussie over<br />
<strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> het wonen in een zogenoemd getto <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong> of kansarmoe<strong>de</strong>.<br />
Binnen <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context kan niet over echte getto's of gettoeffecten<br />
gesproken wor<strong>de</strong>n. Blijft <strong>de</strong> vraag of er een verband is tussen <strong>de</strong><br />
sociale omgeving en iemand sociale perspectief. Het on<strong>de</strong>rzoek werd<br />
verricht op het niveau <strong>van</strong> zes-positie-postco<strong>de</strong>gebiedjes. De on<strong>de</strong>rzoekers<br />
schetsen <strong>de</strong> problemen bij het volgen <strong>van</strong> een zo ge<strong>de</strong>tailleer<strong>de</strong> geografische<br />
bena<strong>de</strong>ring. Musterd c.s. laten in dit hoofdstuk zien, dat, hoewel dat binnen<br />
<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context niet werd verwacht, er zelfs bij lage concentraties<br />
<strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> effecten zijn aan te geven op het perspectief.<br />
Hierna volgt het hoofdstuk <strong>van</strong> Sjoerd <strong>de</strong> Vos over omgevingsinvloe<strong>de</strong>n op<br />
politieke voorkeur en kerkbezoek <strong>van</strong> individuen. Hij beschrijft hoe er "meesleepeffecten"<br />
kunnen ontstaan in stemgedrag en kerkbezoek. Hij presenteert<br />
bovendien in hel<strong>de</strong>re bewoordingen een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />
manieren waarop compositionele effecten gemeten kunnen wor<strong>de</strong>n.<br />
Binnen <strong>de</strong> sfeer <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rwijs wordt <strong>de</strong> vraag naar <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
omgeving met regelmaat gesteld. Het Sociaal en Cultureel Planbureau<br />
(1995) heeft on<strong>de</strong>r meer on<strong>de</strong>rzoek verricht naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> witte en
Invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 5<br />
zwarte scholen op <strong>de</strong> leerprestaties <strong>van</strong> kin<strong>de</strong>ren en vastgesteld, dat<br />
<strong>de</strong>rgelijke effecten in<strong>de</strong>rdaad bestaan. Dronkers heeft met zijn Trouwon<strong>de</strong>rzoek<br />
(november 1997) ruim aandacht <strong>van</strong> <strong>de</strong> pers ont<strong>van</strong>gen met zijn<br />
analyses <strong>van</strong> <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> scholen, analyses waarin hij een schoolcontext<br />
veron<strong>de</strong>rstel<strong>de</strong>. In <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l vindt u een hoofdstuk <strong>van</strong> Gramberg, waarin<br />
<strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op <strong>de</strong> schoolkeuze in Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam<br />
verkend wordt. Gramberg vindt vooral invloe<strong>de</strong>n op regionaal niveau. Het<br />
gaat dan om invloe<strong>de</strong>n, die samenhangen met <strong>de</strong> werkgelegenheidsstructuur.<br />
Opmerkelijk in het licht <strong>van</strong> <strong>de</strong> tot nu voorhan<strong>de</strong>n literatuur is <strong>de</strong> vondst <strong>van</strong><br />
Gramberg, dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> in "achterstands<strong>buurt</strong>en" "neutraal" is en in <strong>de</strong><br />
"elitaire <strong>buurt</strong>en" positief.<br />
Ook bij het gezondheidszorgon<strong>de</strong>rzoek is het omgevingseffect een<br />
weerkerend thema. Bekend is het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Reijneveld (1994). In dit<br />
on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n op basis <strong>van</strong> sterftecijfers, gecorrigeerd voor leeftijd,<br />
verschillen per <strong>buurt</strong> gevon<strong>de</strong>n. In het hoofdstuk <strong>van</strong> Dekker en Peen vindt<br />
men een analyse <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen. Verschillen<br />
naar urbanisatiegraad en verschillen tussen stadswijken komen daarbij<br />
aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Bij <strong>de</strong> speurtocht naar een verklaring voor <strong>de</strong>ze verschillen<br />
zoeken Dekker en Peen op tal <strong>van</strong> manieren naar context-effecten.<br />
Rovers, tenslotte, heeft on<strong>de</strong>rzoek gedaan naar <strong>de</strong> samenhang tussen sociaalstructurele<br />
<strong>buurt</strong>kenmerken en criminaliteitsverschijnselen. Het hoofdstuk<br />
mag als voorbeeldig gel<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> manier waarop <strong>de</strong> gegevensanalyse en<br />
zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek gecombineerd wor<strong>de</strong>n, voor <strong>de</strong> manier waarop <strong>de</strong><br />
samenhangen tussen <strong>buurt</strong>kenmerken wor<strong>de</strong>n geanalyseerd, en tenslotte voor<br />
<strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> een drietal <strong>buurt</strong>kenmerken op individuele<br />
variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren wordt on<strong>de</strong>rzocht. Een lastig<br />
on<strong>de</strong>rzoek, omdat in alle fasen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken on<strong>de</strong>rling sterk<br />
samenhangen.<br />
De bijdragen in <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l richten zich alle op effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving.<br />
Door ze samen te nemen valt het op dat op vele terreinen in <strong>de</strong> samenleving<br />
in feite <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> abstracte vragen wor<strong>de</strong>n gesteld over een mogelijke <strong>invloed</strong><br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. In <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l treft U voorbeel<strong>de</strong>n <strong>van</strong> dit type vraag aan:<br />
Wat is het effect <strong>van</strong> een sociale omgeving op het perspectief <strong>van</strong> een<br />
individu?<br />
Wat is <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving op kerkbezoek of stemgedrag?<br />
Wat is <strong>de</strong> betekenis <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>bevolking bij <strong>de</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>?<br />
Wat is <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> school, <strong>buurt</strong> en regio op individuele schoolcarrières?<br />
Wat is <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>(bevolking) op <strong>de</strong> gezondheid <strong>van</strong> individuen?<br />
De vragen komen uit verschillen<strong>de</strong> sectoren <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving. Wij laten<br />
in <strong>de</strong>ze bun<strong>de</strong>l ook tot uiting komen dat bij onze overkoepelen<strong>de</strong> vraag ‘doet<br />
<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> er toe’ tal <strong>van</strong> maatschappelijke thema’s wordt aangesne<strong>de</strong>n.
6<br />
Sako Musterd, Ad Goethals<br />
Wij zijn <strong>van</strong> mening dat het <strong>de</strong> moeite waard is <strong>de</strong> krachten op dit moeilijke<br />
terrein <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek, in het bijzon<strong>de</strong>r in methodisch-technische zin, meer te<br />
bun<strong>de</strong>len dan tot nu toe is gedaan. Wij hopen dat <strong>de</strong>ze verzameling <strong>van</strong><br />
bewerkte inleidingen daartoe een bijdrage levert.
Literatuur<br />
Invloed <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> 7<br />
Droogleever Fortuijn, J. (1993) Een druk bestaan; tijdsbesteding en ruimtegebruik<br />
<strong>van</strong> tweeverdieners met kin<strong>de</strong>ren. Amsterdam: Amsterdam University<br />
Press<br />
Engelsdorp Gastelaars, R. <strong>van</strong> (1980) Niet elke stadsbewoner is een ste<strong>de</strong>ling.<br />
Publicatie nr. 6 Instituut voor Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong><br />
Amsterdam, 1980<br />
Engelsdorp Gastelaars, R. <strong>van</strong> J.C. Maas-Droogleever Fortuijn & E. <strong>de</strong> Wijs-<br />
Mulkens (1983) Het dagelijks leven in een stadsgewest; een on<strong>de</strong>rzoek on<strong>de</strong>r<br />
bewoners <strong>van</strong> 13 woonmilieus in het stadsgewest Amsterdam naar <strong>de</strong><br />
<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonsituatie op <strong>de</strong> inrichting <strong>van</strong> het dagelijks leven.<br />
Publicatie nr. 10. Amsterdam: Instituut voor Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong><br />
<strong>van</strong> Amsterdam, 1983<br />
Musterd, S. en W. Ostendorf (1998) Urban Segregation and the Welfare<br />
State: Inequality and Exclusion in Western Cities. London: Routledge<br />
Reijneveld, S.A. (1994) De gezondheid <strong>van</strong> Amsterdammers: eindrapport<br />
<strong>van</strong> het project Gezondheidsprofiel Amsterdam: Amsterdam: GG&GD,<br />
stafbureau epi<strong>de</strong>miologie en documentatie<br />
Sociaal en Cultureel Planbureau (1995), Rapportage Min<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n. Rijswijk:<br />
SCP<br />
Trouw (1997) On<strong>de</strong>rzoek schoolprestaties. Amsterdam: Trouw<br />
Vos, <strong>de</strong> S(1997) De omgeving telt: compositionele effecten in <strong>de</strong> sociale<br />
geografie. Amsterdam: Aca<strong>de</strong>mische Pers b.v.<br />
Vijgen, J. en R. <strong>van</strong> Engelsdorp Gastelaars (1992) Centrum, stadskern,<br />
groeikern: bewonersprofielen en leefpatronen in drie woonmilieus binnen<br />
het gewest Amsterdam. Ste<strong>de</strong>lijke Netwerken, werkstukken 40, Amsterdam
8<br />
Michael Dear<br />
Un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect<br />
Michael Dear<br />
1 Introduction<br />
The neighbourhood effect is a process of local influence whereby the<br />
characteristics of a proximate social milieu are believed to influence and<br />
compound the ways in which people think and act. The neighbourhood<br />
effect has been used to account for a variety of social, political and economic<br />
geographical patterns. For instance, collective perceptions of racial and<br />
ethnic differences lead to patterns of resi<strong>de</strong>ntial differentiation amongst<br />
neighbourhood; patterns of voting are influenced by friends and neighbours,<br />
and industries and businesses of a like nature tend to cluster close to one<br />
another. Such geographical synergies matter a great <strong>de</strong>al in the real world.<br />
They are part of the process that created districts such as Silicon Valley, for<br />
instance; and they form an integral feature of the way policy-makers think<br />
about urban renewal. Neighbourhood effects can conveniently be subsumed<br />
un<strong>de</strong>r generic analytical framework of externality. Externalities are a general<br />
class of unanticipated outcomes, spillovers, or si<strong>de</strong> effects, which traditionally<br />
accrue to locational <strong>de</strong>cisions. The neighbourhood effect is fundamentally<br />
a consequence of geographical proximity, which implies a notion of<br />
agglomeration (that is to say, a coming together in space) plus some measure<br />
of interaction among the elements un<strong>de</strong>r consi<strong>de</strong>ration. It is not enough for<br />
these elements (be they factories or retail outlets) to be spatially continuous<br />
or adjacent. The notion of a neighbourhood effect implies some dynamic<br />
synergy amongst the component elements of a system. The neighbour effect<br />
can be positive, negative, or neutral in impact. For example, the congestion<br />
costs imposed by highways are traditionally regar<strong>de</strong>d as negative; in other<br />
cases, the agglomeration of human service facilities in certain neighbourhoods<br />
is also regar<strong>de</strong>d as a positive thing, since their proximity allows for<br />
interaction between facilities and ease of client referral. However, it is<br />
worth noting that perceptions of external effects are essentially subjective.<br />
So, to continue our examples, congestion might be regar<strong>de</strong>d as a positive<br />
effect if it limits the number of vehicles entering a transportation system; and<br />
agglomeration of social services facilities might also be regar<strong>de</strong>d a negative<br />
influence on neighbourhood quality.<br />
Neighbourhood effects are geographically finite. More often than not, they<br />
tend to pose acute measurement problems, especially sine they often <strong>de</strong>al<br />
with intangibles, and are multiplicative/dynamic in effect. Partly as a<br />
consequence of the complexity, the solutions to neighbourhood effect impact<br />
also tend to be cumbersome and opaque. For example, pricing policies might
Un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect 9<br />
be effective in a free market setting where the price of an externality/<br />
neighbourhood effect can be capitalised into the price of a good (as in the<br />
case of house prices in proximity to <strong>de</strong>sirable open space). In other cases,<br />
regulation by government may be the only realistic option, as in the case of<br />
air pollution. In sum, the concept of neighbourhood effect is theoretically,<br />
methodologically and politically complex. In <strong>de</strong>fining a problematique that<br />
a<strong>de</strong>quately encompasses such complexities, we should not expect simplicity<br />
but instead a need for subtlety in our approaches to the problem. In what<br />
follows, I shall use the example of human service facilities planning to<br />
examine the role of the neighbourhood effect in mo<strong>de</strong>l building and policy<br />
studies.<br />
2 A Family of Human Services Delivery Mo<strong>de</strong>ls<br />
Complexity in the provision of human services can quite easily be<br />
<strong>de</strong>monstrated by consi<strong>de</strong>ring the problem from the view point of the four<br />
principal agents engaged in the issue: the client or consumer, the provi<strong>de</strong>r,<br />
the host community, and the planner/politician/<strong>de</strong>cision-maker. I will now<br />
briefly outline the four traditions of mo<strong>de</strong>l making which pertain to each of<br />
these categories (see figure).<br />
Agent Mo<strong>de</strong>l Neighbourhood Effect<br />
Client Max Acces Auxiliary Facilities<br />
Provi<strong>de</strong>r Assignment Interaction<br />
Client to Concentration<br />
Treatment Saturation<br />
Setting<br />
Community A/R= Externality Fields<br />
f (Cl, C, F, L) 1<br />
Planner Max. Access Equitable / Just Spatial<br />
Politician S.T. Fair Share Distribution<br />
First, consi<strong>de</strong>r the point of view of the client or the consumer of the service.<br />
The basic mo<strong>de</strong>ls utilised in this approach have typically relied on location<br />
1 Acceptance/ Rejection = f ( Client, Concentration, Facility, Location)
10<br />
Michael Dear<br />
allocation framework, which maximises the accessibility of the service<br />
system subject to some cost constraints on the overall system structure. The<br />
neighbourhood effect in such mo<strong>de</strong>ls is typically related to the nuisance<br />
effect associated with the facility distribution, including traffic congestion<br />
and the behaviours of the client group. The response in mo<strong>de</strong>l making has<br />
been to incorporate systems of si<strong>de</strong> payments into the mo<strong>de</strong>l often for<br />
auxiliary facilities, (such as screenings, fences, etc.) in or<strong>de</strong>r to offset the<br />
perceived nuisance of the service.<br />
From a point of view of the service provi<strong>de</strong>r, the human service <strong>de</strong>livery<br />
problem is traditionally regar<strong>de</strong>d as one of the optimal client assignment.<br />
The objective function in this case is to maximise the effective assignment of<br />
the client in need to the appropriate treatment setting. Optimality in the<br />
system is <strong>de</strong>fined when all clients are allocated to the appropriate treatment<br />
settings. Needless to say, this assignment exercise is frequently hampered as<br />
when clients have multiple presenting symptoms and thus many (conflicting)<br />
needs; or when service facilities systems are incomplete or inaccessible, thus<br />
ren<strong>de</strong>ring the available services ina<strong>de</strong>quate to meet <strong>de</strong>mand. The neighbourhood<br />
effect in provi<strong>de</strong>rs' assignment mo<strong>de</strong>ls often has to do with the<br />
agglomeration nature of the facilities in question. Such assignment mo<strong>de</strong>ls<br />
tend to overlook the possible interactions among the vacillates in the service<br />
set. These interactions can be negative, positive or neutral (as noted above).<br />
Hence, clients for a drug treatment centre might also find it convenient to<br />
have close proximity to a job referral centre. However, a drug treatment<br />
centre in close proximity to an elementary school would generally be<br />
regar<strong>de</strong>d as an un<strong>de</strong>sirable interaction. These generic sets of agglomeration<br />
economies release principally the internal operation of the facilities and its<br />
relation to the consumer group. However, human services systems also have<br />
an impact on the wi<strong>de</strong>r community, as when communities perceive that they<br />
have been "saturated" by excessive concentrations of facilities. Host<br />
communities tend to be approached sing a more flexible mo<strong>de</strong>lling<br />
framework with its roots in simulation and/or gaming strategies. The notion<br />
of acceptance or rejection by the host community becomes a pre-eminent<br />
factor in the mo<strong>de</strong>lling exercise. In most cases acceptance or rejection on<br />
the part of a community is a function of the client group the community<br />
itself (its social and physical characteristics), the nature of the facility in<br />
question, and some measure of proximity to that facility. Conventional<br />
notions of externality fields enter into consi<strong>de</strong>ration as neighbourhood<br />
effects. This is when neighbours perceive a negative or positive effect from a<br />
facility. This effect diminishes with distance from the impact source. Hence<br />
the fundamental problems in this case are the intensity of the external effect<br />
is impact and the rate at which it <strong>de</strong>clines with distance from the source.
Un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect 11<br />
Finally a fourth class of mo<strong>de</strong>ls addresses the viewpoints of planners/<br />
politicians/<strong>de</strong>cision-makers on the human service <strong>de</strong>livery problem.<br />
Once again, the tradition has been to rely on location allocation frameworks,<br />
where the objective function is to maximise access to the service set by those<br />
in need. The constrains on this objective function inclu<strong>de</strong> not only the cost<br />
of the service system, but also those relating to sharing neighbourhood effect<br />
bur<strong>de</strong>n that is impose by the facility set. This I conventionally un<strong>de</strong>rstood as<br />
some sort of "fair share" constraint. The i<strong>de</strong>a is to insure an equitable<br />
distribution of facility services throughout a region and to avoid the overconcentration<br />
or saturation of facilities in specific neighbourhoods. The<br />
neighbourhood effect in this case is clearly concerned with questions of<br />
social justice and equity in service <strong>de</strong>livery provision. I regard these four sets<br />
of mo<strong>de</strong>ls as a series of nested tasks that <strong>de</strong>scribe the overall human services<br />
<strong>de</strong>liver problematic. Each mo<strong>de</strong>l has its own specification in terms of<br />
operationalising and interpreting, and these difficulties should not be un<strong>de</strong>restimated.<br />
Equally important is the challenge of articulating the linkages<br />
between the mo<strong>de</strong>ls; as yet I know of no sustained effort to examine these<br />
linkages and their consequent implications. It is also important to note that<br />
perceptions of the neighbourhood effect a significantly according to which I<br />
being consi<strong>de</strong>red; the same facility can give rise to positive or negative<br />
perceptions according to one's perspective on the location problem.<br />
3 Agenda for Future Research<br />
There can be no doubt that the un<strong>de</strong>rstanding the neighbourhood effect is a<br />
rich research area, with an extensive series of traditions, and an unusually<br />
large number or unresolved problems associated with it. In this brief<br />
introduction, I make no attempt at closure on this topic. I will simply<br />
reiterate my belief that the most insightful approach to this problem might be<br />
achieved via a sequence of nested mo<strong>de</strong>ls <strong>de</strong>scriptive of the fundamental<br />
problematic of the neighbourhood effect. How these mo<strong>de</strong>ls translate into<br />
individual research agendas will necessarily vary according to he specific<br />
topical focus of each agenda. However, I believe I can show some of the<br />
richness in this approach by returning to my example of human services<br />
<strong>de</strong>livery systems. To <strong>de</strong>monstrate my point, let me focus on the case of<br />
people with service needs relating to neutral or physical disabilities. The<br />
family of mo<strong>de</strong>ls, both in terms of their internal specification and their crosssectional<br />
linkages, should be capable of addressing a series of inter-related<br />
questions that are themselves constitutive of the "neighbourhood effect" as<br />
it pertains to people with disabilities. These questions are:<br />
(1) How does the spatial construction of difference/disability begin at the<br />
level of the existential encounter between the individual abled and disabled<br />
persons? For instance, I well remember encountering a disabled man in a
12<br />
Michael Dear<br />
wheelchair and observing that his body was encased in cumbersome metal<br />
frameworks. In or<strong>de</strong>r to spare him embarrassment, as I thought, I quickly<br />
<strong>de</strong>ci<strong>de</strong>d to avoid shaking his hand and carried on the conversation. Minutes<br />
later another person walked in and immediately shook hands with the man in<br />
the wheelchair. I felt mortified, because I realised immediately that I was<br />
trying to avoid my discomfort rather than that of the person in the<br />
wheelchair.<br />
(2) Once initiated, how does the spatial partition that is the physical<br />
expression of boundary setting act to reinforce the boundary between self<br />
and other? In other words, how does the fact that we are separate reinforce<br />
the boundary between us?<br />
(3) How does individual rejection become a generalised stigma attached to<br />
whole social groups? For instance, many people will have observed HIV/<br />
AIDS advocates being arrested by police forces, whose members wear<br />
telegenic yellow rubber gloves to convey the danger and separateness of the<br />
protesters<br />
(4) How do the capricious reaction of individuals and groups get translated<br />
into institutional practices and norms? I am thinking here of the production<br />
of zoning laws, anti-discrimination statues, and other institutional<br />
imperatives for exclusion, even extermination.<br />
(5) How are the consequent landscapes of intolerance produced and<br />
sustained? In this case, we might examine the ghettos of homeless people in<br />
the inner city, or the diminished citizenship suffered by persons already<br />
afflicted by disability.<br />
The concerns that I have just i<strong>de</strong>ntified may seem remote from the<br />
technicalities of the mo<strong>de</strong>ls that I <strong>de</strong>scribed at the beginning of this essay.<br />
Yet a properly - constituted neighbourhood effect problematic must take into<br />
account this range of complexity (or, by extension, an analogous set of<br />
concerns in a topical area other than services for disabled persons). To the<br />
extent that traditional mo<strong>de</strong>ls are incapable of <strong>de</strong>aling with these everyday<br />
complexities, then such mo<strong>de</strong>ls need to be revised and expan<strong>de</strong>d. To the<br />
extent that such revisions cannot be accommodated in mo<strong>de</strong>lling frameworks,<br />
then it is imperative that alternative analytical frameworks be<br />
<strong>de</strong>vised. The contributors to their collection examine a wi<strong>de</strong> variety of<br />
neighbourhood effects, and thereby <strong>de</strong>fine a valuable research agenda for<br />
this important and expanding field of inquiry.
Het omgevingseffect 13<br />
Het omgevingseffect, <strong>de</strong> problematiek <strong>van</strong> het<br />
vaststellen <strong>van</strong> ‘getto-effecten’<br />
Sako Musterd, Rinus Deurloo & Wim Ostendorf<br />
1 Inleiding<br />
Tal <strong>van</strong> <strong>de</strong>batten over ste<strong>de</strong>lijke problematiek kent op zijn minst elementen<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> veron<strong>de</strong>rstelling dat <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving waarin<br />
individuen wonen, in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> sociale samenstelling <strong>van</strong> die omgeving,<br />
<strong>invloed</strong> uitoefent op hun kansen op maatschappelijke ontplooiing. Niet<br />
zel<strong>de</strong>n heeft men het in dit verband over getto’s en getto-effecten. Hoewel er<br />
binnen <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context, volgens velen, nauwelijks over echte getto’s<br />
kan wor<strong>de</strong>n gesproken, duikt het <strong>de</strong>bat erover en <strong>de</strong> angst voor gettovorming<br />
en getto-effecten regelmatig op. De angst voor getto’s en gettovorming<br />
wordt bepaald door <strong>de</strong> negatieve effecten die er aan wor<strong>de</strong>n toegeschreven.<br />
Het draait dan in feite om het <strong>buurt</strong>effect, al wordt dat zel<strong>de</strong>n expliciet<br />
uitgesproken. De discussie is niet gebaseerd op feitelijke kennis <strong>van</strong><br />
<strong>buurt</strong>effecten in Ne<strong>de</strong>rland.<br />
2 Kennistekort? Een beknopte literatuurbeschouwing<br />
Dat er een kennistekort bestaat is overigens niet verwon<strong>de</strong>rlijk alleen al<br />
omdat het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> vaststelling <strong>van</strong> contexteffecten een zeer<br />
om<strong>van</strong>grijke en rijke gegevensset vereist. Het databestand moet doorgaans<br />
gegevens <strong>van</strong> individuen bevatten, het moet zeer groot zijn wat betreft het<br />
aantal eenhe<strong>de</strong>n, het moet gelokaliseer<strong>de</strong> informatie bevatten op zeer<br />
ge<strong>de</strong>tailleerd niveau en het moet alle variabelen bevatten die in het theoretisch<br />
mo<strong>de</strong>l een rol kunnen spelen. Zeker als het gaat om multilevelon<strong>de</strong>rzoek<br />
waarbij compositionele effecten gemeten moeten wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>r<br />
constanthouding <strong>van</strong> rele<strong>van</strong>te individuele kenmerken, waaron<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
individuele kenmerken die in compositie ook op een hoger schaalniveau een<br />
rol kunnen spelen, zijn <strong>de</strong> eisen die aan <strong>de</strong> dataset wor<strong>de</strong>n gesteld<br />
aanzienlijk. Dergelijke sets zijn er niet vaak en dat bemoeilijkt het on<strong>de</strong>rzoek.<br />
Dat is zeker een <strong>van</strong> <strong>de</strong> re<strong>de</strong>nen dat in <strong>de</strong> literatuur een levendige<br />
discussie bestaat over <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong> omgeving er nu wel of niet toe doet. Er<br />
vindt simpelweg te weinig empirische toetsing plaats. Een an<strong>de</strong>re re<strong>de</strong>n voor<br />
levendig <strong>de</strong>bat is gelegen in het verschil in context waarbinnen over <strong>de</strong>ze<br />
thematiek wordt gesproken. De eerste en meest krachtige opvattingen over<br />
het bestaan <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>effecten zijn afkomstig uit <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong> Staten. Oscar<br />
Lewis (1966) stel<strong>de</strong> reeds vast - zij het slechts gebaseerd op kennis <strong>van</strong> het<br />
leven <strong>van</strong> een gering aantal gezinshuishou<strong>de</strong>ns - dat een concentratie <strong>van</strong><br />
mensen die te maken hebben met langdurige werkloosheid kan lei<strong>de</strong>n tot het
14<br />
Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />
ontstaan <strong>van</strong> ‘een cultuur <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong>’, waarin an<strong>de</strong>re normen en waar<strong>de</strong>n<br />
gel<strong>de</strong>n dan in <strong>de</strong> mainstream <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenleving. Hij situeert <strong>de</strong>ze culturen<br />
in slumachtige omgevingen. Ook <strong>de</strong>genen met een laagbetaal<strong>de</strong> baan zon<strong>de</strong>r<br />
perspectief op verbetering kunnen in <strong>de</strong> geschetste situatie terechtkomen.<br />
Lewis was <strong>van</strong> mening dat een <strong>de</strong>rgelijke plaatsgebon<strong>de</strong>n cultuur kan<br />
uitgroeien tot een zelfstandige factor die bijdraagt aan <strong>de</strong> sociale<br />
problematiek; een omgevingseffect <strong>de</strong>rhalve. Twee <strong>de</strong>cennia later werd door<br />
Julius Wilson (1987) een nieuwe impuls gegeven aan <strong>de</strong> discussie over <strong>de</strong><br />
negatieve gevolgen <strong>van</strong> ruimtelijke segregatie met <strong>de</strong> stelling dat gettobewoners<br />
extra sociale problemen on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n simpelweg door het feit dat<br />
ze in het getto wonen. Hoewel in zijn ogen op <strong>de</strong> achtergrond <strong>de</strong> economische<br />
herstructurering <strong>van</strong> <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n <strong>de</strong> werkelijke boosdoener is, wordt <strong>de</strong><br />
uitein<strong>de</strong>lijke armoe<strong>de</strong>concentratie die er een gevolg <strong>van</strong> is, ook een zelfstandige<br />
werking toegedacht. De economische herstructurering leidt tot verlies<br />
aan banen in <strong>de</strong> industrie en tot toename <strong>van</strong> banen in <strong>de</strong> dienstensector.<br />
Een ge<strong>de</strong>elte <strong>van</strong> die banen kent zulke lage lonen dat dit onvoldoen<strong>de</strong> is om<br />
er een huishou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> te on<strong>de</strong>rhou<strong>de</strong>n. Dat leidt op zijn beurt tot een<br />
krimpen<strong>de</strong> voorraad huwbare mannen die voor hun huishou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> kost<br />
kunnen verdienen, hetgeen weer doorwerkt in het aan<strong>de</strong>el ongehuw<strong>de</strong><br />
moe<strong>de</strong>rs. Vooral zwarten wor<strong>de</strong>n hier getroffen omdat <strong>de</strong>ze relatief vaak<br />
werkzaam waren in <strong>de</strong> nu weggevallen banen in <strong>de</strong> industrie. Doordat <strong>de</strong><br />
zwarte mid<strong>de</strong>nklasse inmid<strong>de</strong>ls wel mogelijkhe<strong>de</strong>n heeft gekregen om aan<br />
het getto te ontsnappen, neemt <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> arme zwarte bewoners in<br />
het getto ver<strong>de</strong>r toe. De arme bewoners <strong>van</strong> het getto zitten niet in<br />
banennetwerken en hebben onvoldoen<strong>de</strong> contact met an<strong>de</strong>ren die stabiele<br />
banen hebben en <strong>de</strong>el uitmaken <strong>van</strong> stabiele huishou<strong>de</strong>ns. Dat isoleert hen<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> mainstream <strong>van</strong> <strong>de</strong> Amerikaanse samenleving, waardoor hun kansen<br />
op sociale mobiliteit ver<strong>de</strong>r gereduceerd wor<strong>de</strong>n. Degenen die opgroeien in<br />
<strong>de</strong>rgelijke omgevingen krijgen gemakkelijk <strong>de</strong> verkeer<strong>de</strong> normen en waar<strong>de</strong>n<br />
aangeleerd en lopen het risico vermin<strong>de</strong>rd te participeren in <strong>de</strong> samenleving.<br />
Velen hebben <strong>de</strong>ze visie on<strong>de</strong>rschreven. Massey & Denton (1993) hebben in<br />
hun vermaar<strong>de</strong> boek ‘American Apartheid’ zelfs beweerd dat: "Resi<strong>de</strong>ntial<br />
segregation is the principal organisational feature of American society that is<br />
responsible for the creation of the urban un<strong>de</strong>rclass" (p. 9). Als parafrase <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> ‘cultuur <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong>’, spreken zij zelfs over een ‘cultuur <strong>van</strong> segregatie’.<br />
Segregatie creëert naar hun mening <strong>de</strong> structurele condities voor <strong>de</strong> opkomst<br />
<strong>van</strong> een tegencultuur, waarin werk, scholing en een vaste relatie geen <strong>de</strong>el<br />
meer uitmaken <strong>van</strong> het waar<strong>de</strong>n- en normenpakket. Het geuite gedrag is<br />
daarentegen vaak tegenstrijdig aan en vijandig ten opzichte <strong>van</strong> succes in <strong>de</strong><br />
maatschappij. Het ontbreken <strong>van</strong> voldoen<strong>de</strong> succesrijke voorbeel<strong>de</strong>n in <strong>de</strong><br />
eigen omgeving, en <strong>de</strong> slechte naam die <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> <strong>van</strong> buitenaf krijgt, werken<br />
een continuering <strong>van</strong> <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> armoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> hand. Experimenteel
Het omgevingseffect 15<br />
valt aan te tonen dat bij toenemen<strong>de</strong> segregatie <strong>van</strong> kansarme huishou<strong>de</strong>ns<br />
<strong>de</strong> kans afneemt dat kansarme huishou<strong>de</strong>ns an<strong>de</strong>re, meer kansrijke huishou<strong>de</strong>ns<br />
ontmoeten. Dit alles geldt terwijl het aan<strong>de</strong>el kansarmen in het<br />
gehele ste<strong>de</strong>lijke systeem constant blijft. Uit empirisch on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat<br />
het opgroeien in een getto <strong>de</strong> kans op voortijdig schoolverlaten vergroot, <strong>de</strong><br />
kans om op <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school terecht te komen verkleint, <strong>de</strong> kans op<br />
werk vermin<strong>de</strong>rt, <strong>de</strong> kans op een laag inkomen als men volwassen is,<br />
vergroot en <strong>de</strong> kans op vroegtijdig en ongehuwd moe<strong>de</strong>rschap doet toenemen.<br />
In <strong>de</strong> woor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Schill (1994, p. 443): ".. this concentration of<br />
poverty generates attitu<strong>de</strong>s, behaviours, and values that impe<strong>de</strong> the ability of<br />
resi<strong>de</strong>nts to grasp whatever opportunities exist for social mobility".<br />
Deze op Amerikaanse ervaringen gebaseer<strong>de</strong> visie dat <strong>de</strong> segregatie <strong>van</strong><br />
kansarmen als zelfstandige factor <strong>invloed</strong> uitoefent op <strong>de</strong> sociale mogelijkhe<strong>de</strong>n<br />
<strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns, wordt ge<strong>de</strong>eld door tal <strong>van</strong> Europeanen. Robson<br />
(1988) verbond het welzijn <strong>van</strong> huishou<strong>de</strong>ns aan <strong>de</strong> context en conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong><br />
bondig dat: "place as well as people matters". De Lannoy & Kesteloot<br />
(1990) merken het volgen<strong>de</strong> op: "De resi<strong>de</strong>ntiële differentiatie is niet alleen<br />
het resultaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> klassenverhoudingen binnen <strong>de</strong> maatschappij, maar is er<br />
mee <strong>de</strong> oorzaak <strong>van</strong> dat <strong>de</strong>ze klassenstructuur in stand wordt gehou<strong>de</strong>n en<br />
gereproduceerd. Het wonen in een bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> heeft in<strong>de</strong>rdaad een<br />
belangrijke <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong> toegang tot collectieve voorzieningen, op <strong>de</strong><br />
normen <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners, op hun gedragingen en op hun maatschappelijke<br />
betrachtingen. Bewoners <strong>van</strong> kansarme <strong>buurt</strong>en hebben weinig mogelijkhe<strong>de</strong>n<br />
tot opwaartse sociale mobiliteit en er is een grote kans dat hun<br />
armoe<strong>de</strong>situatie overgaat <strong>van</strong> generatie op generatie".<br />
Toch is het nog maar <strong>de</strong> vraag of <strong>de</strong>rgelijke <strong>buurt</strong>effecten binnen <strong>de</strong><br />
Europese context en in het bijzon<strong>de</strong>r binnen <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse context<br />
werkelijk verwacht moeten wor<strong>de</strong>n. Het type verzorgingsstaat speelt hierbij<br />
een grote rol. In liberale verzorgingsstaten, waarin veel aan <strong>de</strong> marktwerking<br />
wordt overgelaten, bestaat in<strong>de</strong>rdaad doorgaans een relatief sterk verband<br />
tussen het hebben <strong>van</strong> een baan en an<strong>de</strong>re sociale indicatoren, zoals het<br />
inkomen, <strong>de</strong> opleiding die men heeft genoten en <strong>de</strong> huisvestingssituatie<br />
waarin men zich bevindt. Zoals hiervoor al is uiteengezet, heeft een<br />
werkloze in zo’n situatie een grote kans om spoedig met een laag inkomen<br />
geconfronteerd te wor<strong>de</strong>n en zal <strong>de</strong>ze al gauw slecht gehuisvest zijn, samen<br />
met an<strong>de</strong>re werklozen in een weinig gewaar<strong>de</strong>erd segment <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
woningmarkt in een afgebakend <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad. De ruimtelijke segregatie<br />
op het gebied <strong>van</strong> het wonen wordt dan weerspiegeld in <strong>de</strong> sociale<br />
participatie in an<strong>de</strong>re sferen. En als <strong>de</strong> segregatie toeneemt, hangt dit<br />
mogelijk negatief samen met <strong>de</strong> participatie op an<strong>de</strong>re terreinen.<br />
In an<strong>de</strong>re verzorgingsstaten, waar <strong>de</strong> overheid een veel intensiever rol speelt,<br />
zoals in veel Europese lan<strong>de</strong>n, is dit verband tussen woonsegregatie, werk,<br />
inkomen en opleiding veel zwakker (Van Amersfoort 1992, Musterd &
16 Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />
Ostendorf 1994, 1998). In die contexten is niet alleen <strong>de</strong> afstand tussen arm<br />
en rijk veel geringer en het verband tussen <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong> posities op <strong>de</strong><br />
woningmarkt en arbeidsmarkt en <strong>de</strong> eigen sociaal-economische situatie<br />
geringer, er is - ermee samenhangend - veel min<strong>de</strong>r sprake <strong>van</strong> getto’s. Uit<br />
recent on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Deurloo & Musterd (1997) naar het bestaan <strong>van</strong><br />
(etnische) getto’s in Amsterdam kwam naar voren dat er vele concentratiegebie<strong>de</strong>n<br />
zijn <strong>van</strong> kleine oppervlakte. In 1996 zijn er 72 afzon<strong>de</strong>rlijke<br />
gebiedjes <strong>van</strong> tenminste 2,5 hectare. Daarin wonen ruim 85.000 buitenlan<strong>de</strong>rs<br />
(Turken, Marokkanen, Surinamers, Antilleanen en migranten uit <strong>de</strong><br />
niet-geïndustrialiseer<strong>de</strong> wereld bij elkaar), goed voor 39 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
buitenlan<strong>de</strong>rs. Er waren echter maar twee grotere gebie<strong>de</strong>n (tenminste 40<br />
hectare) met een bevolking die voor tenminste 50 procent uit buitenlan<strong>de</strong>rs<br />
bestaat. Daarbij moet nog wor<strong>de</strong>n bedacht dat <strong>de</strong>ze drempelwaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> 50<br />
procent in feite een heel zwakke eis is; in heel Amsterdam is het aan<strong>de</strong>el<br />
buitenlan<strong>de</strong>rs volgens <strong>de</strong> hier gehanteer<strong>de</strong> <strong>de</strong>finitie al 30 procent. Een reëlere<br />
eis zou wellicht zijn een drempelwaar<strong>de</strong> te stellen <strong>van</strong> - zeg - 75 procent. Als<br />
die strengere eis wordt gesteld blijken er nog maar 10 gebiedjes <strong>van</strong><br />
tenminste 2,5 hectare te vin<strong>de</strong>n in 1996, samen slechts 7,3 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
buitenlan<strong>de</strong>rs omvattend en slechts twee gebiedjes <strong>van</strong> tenminste 10 hectare.<br />
In heel Amsterdam zijn op dit moment <strong>de</strong>rhalve twee dui<strong>de</strong>lijke, maar qua<br />
oppervlakte en aan<strong>de</strong>el nog niet erg om<strong>van</strong>grijke concentraties <strong>van</strong><br />
‘buitenlan<strong>de</strong>rs’ te vin<strong>de</strong>n. Deze concentraties zijn echter alleen aanwijsbaar<br />
als vijf bevolkingscategorieën bij elkaar wor<strong>de</strong>n genomen. Men realisere<br />
zich dan wel dat het i<strong>de</strong>e <strong>van</strong> een etnisch homogene concentratie dan is<br />
losgelaten. Overigens, <strong>de</strong> conclusie moet lui<strong>de</strong>n dat zelfs als een <strong>de</strong>rgelijke<br />
in <strong>de</strong> maatschappij gebruikelijke, maar wetenschappelijk niet verantwoor<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>finitie <strong>van</strong> een getto wordt gehanteerd, we <strong>de</strong>ze niet kunnen vin<strong>de</strong>n. In<br />
an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoek, gericht op <strong>de</strong> sociaal-economische ruimtelijke concentraties,<br />
wordt ook geregeld gewag gemaakt <strong>van</strong> relatief beschei<strong>de</strong>n ruimtelijke<br />
concentraties <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking naar inkomen of sociaal-economische<br />
positie.<br />
Kortom, <strong>de</strong> situatie in Ne<strong>de</strong>rlandse ste<strong>de</strong>n is door <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
verzorgingsstaat geheel an<strong>de</strong>rs vergeleken met die in <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong> Staten.<br />
Zeer om<strong>van</strong>grijke concentraties <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> zijn niet te vin<strong>de</strong>n. De<br />
plaatsgebon<strong>de</strong>n ‘armoe<strong>de</strong>cultuur-effecten’ zullen daarom niet zo gauw<br />
voorkomen, zo kan men veron<strong>de</strong>rstellen.<br />
3 Een poging tot empirische on<strong>de</strong>rbouwing<br />
Kan nu op basis <strong>van</strong> empirisch on<strong>de</strong>rzoek een on<strong>de</strong>rbouwing wor<strong>de</strong>n<br />
gegeven voor <strong>de</strong> hiervoor gedane beweringen. Wij hebben een poging<br />
gedaan op basis <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek dat in Amsterdam is uitgevoerd. Het betreft
Het omgevingseffect 17<br />
een aselecte steekproef uit <strong>de</strong> Amsterdamse bevolking <strong>van</strong> 18 jaar en ou<strong>de</strong>r,<br />
afkomstig uit het bevolkingsregister. 4085 personen wer<strong>de</strong>n mon<strong>de</strong>ling<br />
geïnterviewd. Het veldwerk is in 1994 uitgevoerd. Omdat <strong>de</strong> respons ongeveer<br />
op 50% lag, is een zeer uitgebrei<strong>de</strong> non-respons analyse uitgevoerd,<br />
on<strong>de</strong>r meer via herbena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong>genen die in eerste instantie niet thuis<br />
waren of weiger<strong>de</strong>n. De analyseresultaten waarin <strong>de</strong> respons met <strong>de</strong> nonrespons<br />
en met <strong>de</strong> pas in twee<strong>de</strong>, <strong>de</strong>r<strong>de</strong> of vier<strong>de</strong> instantie bereikte respons is<br />
vergeleken, zijn uitvoerig gedocumenteerd (Sandwijk et al. 1995). Een<br />
algemene conclusie <strong>van</strong> <strong>de</strong> non-respons analyses was dat er geen belangrijke<br />
verschillen tussen <strong>de</strong> respons en <strong>de</strong> non-respons gevon<strong>de</strong>n kon<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n;<br />
<strong>de</strong> representativiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> gegevens werd voldoen<strong>de</strong> geacht, ook op basis<br />
<strong>van</strong> een vergelijking <strong>van</strong> <strong>de</strong> respons gegevens met gegevens uit <strong>de</strong> gehele<br />
populatie. De vraagstelling in het on<strong>de</strong>rzoek luidt: is het niveau <strong>van</strong><br />
kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> een individu <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong><br />
maatschappelijke participatie <strong>van</strong> dat individu? Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n: is <strong>de</strong><br />
sociale omgeving <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong> kansen in <strong>de</strong> samenleving?<br />
Cruciaal in het conceptuele schema is het on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het niveau <strong>van</strong><br />
kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> om geving; het vaststellen <strong>van</strong> <strong>de</strong> m aatschappelijke<br />
participatie <strong>van</strong> het individu; en het constant hou<strong>de</strong>n <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re rele<strong>van</strong>te<br />
invloe<strong>de</strong>n op m aatschappelijke participatie, waaron<strong>de</strong>r het kenmerk<br />
kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> het individu zelf. Het begrip ‘kansarmoe<strong>de</strong>’ staat dus centraal.<br />
Wij hebben <strong>de</strong> operationalisering gezocht in het ontbreken <strong>van</strong> perspectief<br />
op vooruitgang in <strong>de</strong> samenleving. In <strong>de</strong> literatuur wordt in dat verband<br />
verwezen naar <strong>de</strong> opleiding en <strong>de</strong> werkgelegenheidspositie <strong>van</strong> betrokkene.<br />
Wij zijn <strong>van</strong> mening dat bei<strong>de</strong> op individueel niveau aan elkaar moeten<br />
wor<strong>de</strong>n gekoppeld. Iemand is als kansarm beschouwd als zich een<br />
combinatie voordoet <strong>van</strong> een lage opleiding en geen werk. Een werkloze met<br />
een hoge opleiding heeft in onze re<strong>de</strong>nering nog een re<strong>de</strong>lijk perspectief om<br />
een baan te bemachtigen; een laag inkomen is evenmin bepalend voor het<br />
perspectief. Uitein<strong>de</strong>lijk is als strikte operationele <strong>de</strong>finitie gekozen voor <strong>de</strong><br />
volgen<strong>de</strong> formule: iemand is kansarm als men laag opgeleid is (LO/LBO),<br />
en hetzij werkloos hetzij arbeidsongeschikt is, en geen partner heeft met een<br />
betaal<strong>de</strong> baan. Alle overige respon<strong>de</strong>nten <strong>van</strong> 18 jaar en ou<strong>de</strong>r wer<strong>de</strong>n als<br />
niet-kansarm aangemerkt. Deze strenge <strong>de</strong>finitie resulteert in slechts 179<br />
kansarmen op een totaal <strong>van</strong> 4085 personen, bijna 4,5 procent. Van 172<br />
kansarmen en <strong>van</strong> in totaal 3881 personen kon ook <strong>de</strong> locatie wor<strong>de</strong>n<br />
vastgesteld op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> zes-positie-postco<strong>de</strong>. Uit <strong>de</strong> ruimtelijke<br />
weergave komt naar voren dat het aselecte karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> steekproef leidt<br />
tot een reflectie <strong>van</strong> <strong>de</strong> dichtheidsverschillen in <strong>de</strong> stad. Dit is een belangrijk<br />
gegeven bij ruimtelijke analyses die gebaseerd zijn op steekproeven.<br />
Uitspraken over ruimtelijke concentraties zijn eer<strong>de</strong>r significant in woongebie<strong>de</strong>n<br />
die een hoge dichtheid hebben, dan in woongebie<strong>de</strong>n met lagere
18<br />
Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />
dichtheid. In Amsterdam komen daardoor <strong>de</strong> woonmilieus in Zuidoost<br />
min<strong>de</strong>r in <strong>de</strong> analyses naar voren. Dat geeft ook <strong>de</strong> grenzen <strong>van</strong> <strong>de</strong> uitspraken<br />
aan als gewerkt wordt met een steekproef <strong>van</strong> <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g waarover<br />
wij <strong>de</strong> beschikking hebben.<br />
Op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> gelokaliseer<strong>de</strong> gegevens over kansarmen en niet-kansarmen<br />
is voor elke respon<strong>de</strong>nt met behulp <strong>van</strong> GIS-analyses bepaald hoeveel<br />
kansarme personen zich bevin<strong>de</strong>n binnen een straal <strong>van</strong> 300 meter rondom<br />
het individu (Deurloo e.a. 1998). Dat aantal is gepercenteerd ten opzichte<br />
<strong>van</strong> het totaal aantal personen binnen dat gebied. De straal <strong>van</strong> 300 meter<br />
impliceert een gebied <strong>van</strong> ongeveer 28 hectare en is tot stand gekomen op<br />
basis <strong>van</strong> experimenten. Het is een goe<strong>de</strong> reikwijdte met het oog op <strong>de</strong><br />
steekproefom<strong>van</strong>g en het sluit aan bij <strong>de</strong> directe leefsfeer <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuen.<br />
Figuur 1 geeft het resultaat weer. We hebben ons bij <strong>de</strong> cartografische<br />
weergave beperkt tot <strong>de</strong> individuen die in een cirkel wonen waarin tenminste<br />
12,5 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong> inwoners kansarm is (aangeduid met ‘omgevingsvariabele<br />
> 12,5%’) en waarbij tenminste 25 steekproefpersonen binnen <strong>de</strong><br />
cirkel te vin<strong>de</strong>n zijn. De grenswaar<strong>de</strong> is bepaald op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong><br />
re<strong>de</strong>nering. Het percentage kansarme personen (p) is bepaald: 4,5 procent<br />
(gelokaliseer<strong>de</strong> eenhe<strong>de</strong>n). Het percentage niet-kansarmen (q) is ge<strong>de</strong>finieerd<br />
als 1-p, <strong>de</strong>rhalve 95,5. Bij een steekproefaantal <strong>van</strong> 25 (het minimum)<br />
is <strong>de</strong> binomiale standaardfout <strong>van</strong> p, ge<strong>de</strong>finieerd als √pq/n, voor ons<br />
voorbeeld ongeveer 4 procent. Twee standaardfouten boven <strong>de</strong> fractie p leidt<br />
in ons voorbeeld tot twee maal vier procent boven 4,5 procent, <strong>de</strong>rhalve een<br />
grenswaar<strong>de</strong> <strong>van</strong> 12,5 procent. Bij waar<strong>de</strong>n boven 12,5 procent in <strong>de</strong><br />
steekproef zal <strong>de</strong> werkelijke waar<strong>de</strong> dus vrijwel zeker hoger zijn dan 4,5<br />
procent, dat wil zeggen vrijwel zeker boven het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> voor <strong>de</strong> gehele<br />
stad liggen. De figuur geeft ‘pockets of poverty’ weer.<br />
Voor <strong>de</strong> analyses gericht op het bepalen <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving op <strong>de</strong><br />
sociale participatie is uitsluitend gewerkt m et individuen die m instens 25<br />
respon<strong>de</strong>nten om zich heen hebben. Dat wil zeggen dat alleen analyses zijn<br />
verricht met responsies waar<strong>van</strong> uitspraken over hun sociale omgeving mogelijk<br />
zijn. Dat betreft 1481 responsies. Er zijn daarbij drie niveaus <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in<br />
<strong>de</strong> omgeving on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: tot 4,5%, 4,5-8,5% en tenminste 8,5%.<br />
Een twee<strong>de</strong> operationaliseringsprobleem is verbon<strong>de</strong>n met het begrip maatschappelijke<br />
participatie. De maatschappelijke of sociale participatie kan op<br />
verschillen<strong>de</strong> manieren wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rzocht. Een <strong>van</strong> <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n is <strong>de</strong><br />
sociale mobiliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> betrokkenen te on<strong>de</strong>rzoeken. Dit vergt echter<br />
longitudinale data-analyses en stelt hoge eisen aan <strong>de</strong> gegevens. Een eenvoudiger<br />
metho<strong>de</strong> om althans een vorm <strong>van</strong> sociale participatie te<br />
on<strong>de</strong>rzoeken, maakt gebruik <strong>van</strong> cross-sectionele meting. Het gaat dan om<br />
een momentopname <strong>van</strong> sociale participatie. Wij hebben voor het laatste<br />
gekozen. Aan<strong>van</strong>kelijk zijn drie dimensies <strong>van</strong> sociale participatie in <strong>de</strong>
Het omgevingseffect 19<br />
beschouwing betrokken. Twee er<strong>van</strong> hebben betrekking op het activiteitenpatroon.<br />
Eén daar<strong>van</strong> meet <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g en intensiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale<br />
contacten met buren, kennissen, vrien<strong>de</strong>n en familie; <strong>de</strong> an<strong>de</strong>r is daar<strong>van</strong><br />
vrijwel onafhankelijk en richt zich op uithuizigheid in het algemeen (wel of<br />
niet ’s avonds ‘altijd thuis’) en op het bezoek aan recreatieve en culturele<br />
uitgaansgelegenhe<strong>de</strong>n. Tussen bei<strong>de</strong> varianten <strong>van</strong> meten <strong>van</strong> uithuizigheid<br />
blijkt een sterke samenhang te bestaan. De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> dimensie betreft <strong>de</strong><br />
subjectieve gevoelens <strong>van</strong> uitsluiting, door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> <strong>de</strong> meting <strong>van</strong><br />
eenzaamheid en het (daarmee sterk verbon<strong>de</strong>n) ontbreken <strong>van</strong> geluk.<br />
Zoals min of meer kon wor<strong>de</strong>n verwacht, bleek er geen dui<strong>de</strong>lijke<br />
samenhang te bestaan tussen <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong><br />
en <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g en intensiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale contacten met buren,<br />
kennissen, vrien<strong>de</strong>n en familie. Deze vorm <strong>van</strong> sociale participatie wordt<br />
nauwelijks beïnvloed door <strong>de</strong> relatieve concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong>.<br />
De bei<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re dimensies vertonen wel een verband met <strong>de</strong> concentratie<br />
<strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong>. Omdat <strong>de</strong> gevoelens <strong>van</strong> eenzaamheid en het ontbreken<br />
<strong>van</strong> geluk sterk samenhangen met <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> uithuizigheid, beperken we<br />
ons hier tot het verband tussen <strong>de</strong> concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong><br />
omgeving en <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> uithuizigheid (in <strong>de</strong> avond).<br />
4 Kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en sociale participatie<br />
Enkele uitkomsten <strong>van</strong> belang zijn in on<strong>de</strong>rstaan<strong>de</strong> tabellen en in figuur 1.<br />
samengevat. Uit <strong>de</strong> frequentietabel (tabel 1) blijkt dat 21 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
respon<strong>de</strong>nten in een omgeving woont met relatief veel (maar absoluut nog<br />
altijd weinig) kansarmen (>8,5%).<br />
Figuur 1 Pockets of poverty in Amsterdam<br />
Tabel 1 Frequenties en percentages <strong>van</strong> <strong>de</strong> kernvariabelen
20<br />
Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />
< 4,5% 776 52%<br />
4,5% - 8,5% 392 27%<br />
8,5% - 12,5% 242 16%<br />
>12,5% 71 5%<br />
Totaal 1481 100%<br />
De omgeving: kansarmen binnen 300 m <strong>van</strong> het individu<br />
(n totaal minstens 25 personen)<br />
Kansarme respon<strong>de</strong>nten (individueel)<br />
Kansarm 73 5%<br />
Niet-kansarm 1408 95%<br />
Totaal 1481 100%<br />
Respon<strong>de</strong>nten naar uithuizigheid<br />
(’s Avonds <strong>de</strong> <strong>de</strong>ur niet meer uit)<br />
‘Altijd thuis’ 346 23%<br />
Overig 1135 77%<br />
Totaal 1481 100%<br />
Voor 5 procent geldt dat men in een als ‘pocket of poverty’ aangedui<strong>de</strong><br />
omgeving woont (>12,5%, zie figuur 1). Voor <strong>de</strong> gehele empirische<br />
populatie geldt dat 5 procent <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten zelf kansarm is. Ver<strong>de</strong>r<br />
blijkt dat bijna een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> 1481 respon<strong>de</strong>nten (met minstens 25 respon<strong>de</strong>nten<br />
in een gebied met een straal <strong>van</strong> 300 meter om hen heen) aangeeft<br />
gewoonlijk zeven avon<strong>de</strong>n per week thuis door te brengen.<br />
Uit <strong>de</strong> analyseresultaten blijkt allereerst dat slechts relatief lage concentraties<br />
<strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong> kunnen wor<strong>de</strong>n vastgesteld. Dat impliceert dat in alle<br />
gebie<strong>de</strong>n een ruime meer<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking niet kansarm is. Er lijken<br />
<strong>de</strong>rhalve in Amsterdam in elke woon<strong>buurt</strong> voldoen<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re voorbeel<strong>de</strong>n<br />
beschikbaar om een onvermin<strong>de</strong>r<strong>de</strong> sociale participatie mogelijk te maken.<br />
Toch blijkt er een - zij het zwak - verband aanwezig tussen <strong>de</strong> mate waarin<br />
zich kansarmoe<strong>de</strong> voordoet in <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> een individu en <strong>de</strong> door ons<br />
gehanteer<strong>de</strong> indicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>elname aan <strong>de</strong> samenleving (tabel 2).<br />
Tabel 2 De relatie tussen <strong>de</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en uithuizigheid<br />
(sociale participatie)
Het omgevingseffect 21<br />
Omgeving Uithuizigheid<br />
’s avonds altijd thuis’<br />
< 4,5% 151 19,5%<br />
4,5% - 8,5% 106 27,0%<br />
>8,5% 89 28,4%<br />
Totaal 346 23,4%<br />
Bij een hoger aan<strong>de</strong>el kansarmen in het gebied waarin men<br />
woont, neemt <strong>de</strong> kans op geringere sociale participatie toe. Het<br />
concentratie-effect blijkt zich met name voor te doen bij<br />
<strong>de</strong>genen die zelf niet kansarm zijn (tabel 3). Geen dui<strong>de</strong>lijk<br />
effect is vast te stellen bij <strong>de</strong>genen die zelf tot <strong>de</strong> kansarmen<br />
behoren.<br />
Tabel 3 De relatie tussen <strong>de</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en uithuizigheid<br />
(sociale participatie) naar kansarmoe<strong>de</strong> <strong>van</strong> het individu<br />
Omgeving Uithuizigheid (’s avonds ‘altijd thuis’)<br />
Niet-kansarm individu Kansarm individu<br />
< 4,5% 137 18,2% 14 60,9%<br />
4,5% - 8,5% 87 24,0% 19 65,5%<br />
>8,5% 77 26,4% 12 57,1%<br />
Totaal 301 21,4% 45 61,6%<br />
Tabel 4 De relatie tussen <strong>de</strong> kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving en uithuizigheid<br />
(sociale participatie) naar leeftijd<br />
Omgeving Uithuizigheid (’s avonds‘altijd thuis’)<br />
Jonger dan 30 jaar 30 jaar en ou<strong>de</strong>r<br />
< 4,5% 13 5,3% 138 26,1%<br />
4,5% - 8,5% 15 11,1% 91 35,4%<br />
>8,5% 13 11,9% 76 37,3%<br />
Totaal 41 8,4% 305 30,8%
22 Sako Musterd, Rinus Deurloo en Wim Ostendorf<br />
In tabel 4 is <strong>de</strong> samenhang tussen <strong>de</strong> omgeving en <strong>de</strong> sociale participatie<br />
bezien per leeftijdscategorie. Uit <strong>de</strong>tailanalyses bleek dat <strong>de</strong> meest belangrijke<br />
variabele die ook direct <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> is op <strong>de</strong> sociale participatie.<br />
Opvallend is dat niet alleen voor ou<strong>de</strong>ren, maar ook voor jongeren geldt dat<br />
een toename <strong>van</strong> het aan<strong>de</strong>el kansarmen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> samenhangt met<br />
uithuizigheid. Een <strong>buurt</strong>effect lijkt zich dus zowel bij jongeren als bij<br />
ou<strong>de</strong>ren voor te doen. Het geringe aantal respon<strong>de</strong>nten noopt echter tot enige<br />
voorzichtigheid in <strong>de</strong> uitspraken.<br />
5 Conclusie<br />
Het is dui<strong>de</strong>lijk dat on<strong>de</strong>rzoek zoals hier getoond hoge eisen stelt aan <strong>de</strong><br />
dataset. Feitelijk moeten we vaststellen dat zelfs <strong>de</strong> rijke dataset waarover<br />
wij kon<strong>de</strong>n beschikken niet toereikend is om stevige uitspraken te doen over<br />
het on<strong>de</strong>rzochte. De inperkingen die we hebben doorgevoerd en <strong>de</strong><br />
beslissingen die wij tij<strong>de</strong>ns het on<strong>de</strong>rzoek hebben genomen, hebben er echter<br />
wel toe geleid dat <strong>de</strong> uitspraken die we doen, binnen <strong>de</strong> statistische marges<br />
ook daadwerkelijk betekenis hebben.<br />
Meer dan een voorlopige conclusie trekken is echter niet mogelijk. Die<br />
conclusie luidt dat - ten eerste - <strong>de</strong> niveaus <strong>van</strong> concentratie <strong>van</strong> kansarmoe<strong>de</strong><br />
relatief laag zijn. Er blijken slechts kleine pockets of poverty<br />
gevon<strong>de</strong>n te kunnen wor<strong>de</strong>n; klein in <strong>de</strong> zin <strong>van</strong> ‘met geringe concentraties<br />
<strong>van</strong> kansarmen’. Niettemin blijken <strong>de</strong> verschillen in het niveau <strong>van</strong><br />
kansarmoe<strong>de</strong> in <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> een individu samen te hangen met <strong>de</strong><br />
participatie in <strong>de</strong> samenleving. Als <strong>de</strong> omgeving meer kansarmen kent,<br />
neemt <strong>de</strong> activiteit <strong>van</strong> betrokkenen af. Dat geldt zeker voor individuen die<br />
zelf niet kansarm zijn. Opvallend is dat het verband overeind blijft voor<br />
zowel jongeren als ou<strong>de</strong>ren. Dat neemt niet weg dat individuele kenmerken,<br />
zoals <strong>de</strong> leeftijd <strong>van</strong> betrokkene, een veel belangrijker rol spelen dan <strong>de</strong><br />
omgevingsvariabele. Dat geeft aan dat bij <strong>de</strong> discussies over gettovorming<br />
en <strong>de</strong>rgelijke <strong>de</strong> aandacht in <strong>de</strong> eerste plaats moet (blijven) uitgaan naar <strong>de</strong><br />
positie <strong>van</strong> <strong>de</strong> betrokken individuen zelf. Omdat er ook - onverwacht - een<br />
effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> lijkt te zijn, zelfs binnen <strong>de</strong><br />
Ne<strong>de</strong>rlandse context met zijn ver ontwikkel<strong>de</strong> verzorgingsarrangementen<br />
kan men in twee<strong>de</strong> of <strong>de</strong>r<strong>de</strong> instantie ook aan <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>samenstelling <strong>de</strong>nken<br />
als te beïnvloe<strong>de</strong>n variabele, waarmee sociale participatie kan wor<strong>de</strong>n<br />
verbeterd.
Literatuur<br />
Het omgevingseffect 23<br />
Amersfoort, H. <strong>van</strong> (1992) Ethnic resi<strong>de</strong>ntial patterns in a welfare state:<br />
Lessons from Amsterdam, 1970-1990. New Community, 18, 3, pp. 439-456<br />
De Lannoy, W. & C. Kesteloot (1990), Het scheppen <strong>van</strong> sociaal-ruimtelijke<br />
ongelijkhe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> stad. In: Werkgroep Mort-Subite, Barsten in België.<br />
Berchem: EPO<br />
Deurloo, M.C. & S. Musterd (1997) Getto's of etnische <strong>buurt</strong>en? Ruimtelijke<br />
concentraties allochtonen in Amsterdam. Geografie 6: pp. 4-10<br />
Deurloo, M.C., S. Musterd & W. Ostendorf (1998) ‘Pockets of Poverty’.<br />
Amsterdam/Utrecht: AME/NETHUR. DGVH-NETHUR rapport, nr. 2<br />
Lewis, O. (1966) The Culture of Poverty. In: R.T. LeGates & F. Stout (Eds)<br />
(1996) The City Rea<strong>de</strong>r, pp. 217-224. London/New York: Routledge<br />
Massey, D.S. & N.A. Denton (1993) American Apartheid. Cambridge:<br />
Harvard University Press<br />
Musterd, S. & W. Ostendorf (1994) Affluence, Access to Jobs, and Ethnicity in<br />
the Dutch Welfare State; the case of Amsterdam. Built Environment, vol. 20,<br />
no. 3, pp. 242-253<br />
Musterd, S. & W. Ostendorf (eds.) (1998) Urban Segregation and the Welfare<br />
State: Inequality and Exclusion in Western Cities. London: Routledge<br />
Robson, B. (1988) Those inner cities. Oxford: Clarendon Press<br />
Sandwijk, J.P., P.D.A. Cohen. S. Musterd & M.P.S. Langemeijer (1995)<br />
Licit and illicit drug use in Amsterdam II. Amsterdam: Instituut voor Sociale<br />
Geografie<br />
Schill, M.H. (1994) Race, the Un<strong>de</strong>rclass, and Public Policy. Law & Social<br />
Inquiry, Vol. 19, nr. 2, pp. 433-456<br />
Wilson, W.J. (1987) The truly disad<strong>van</strong>taged, the innercity, the un<strong>de</strong>rclass<br />
and public policy. Chicago: University of Chicago Press
24 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
Politieke voorkeur en kerkbezoek: twee voorbeel<strong>de</strong>n<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving<br />
Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
1 Inleiding<br />
Al heel wat keren zijn on<strong>de</strong>rzoeksresultaten gepubliceerd die dui<strong>de</strong>lijk<br />
maken dat sommige mensen wor<strong>de</strong>n beïnvloed door <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
bevolking in hun woonomgeving. Meestal blijken ze zich aan te passen aan<br />
<strong>de</strong> overheersen<strong>de</strong> waar<strong>de</strong>n en normen in hun <strong>buurt</strong>. Dat valt ook wel te<br />
begrijpen. Mensen praten met hun buren, wor<strong>de</strong>n daardoor op i<strong>de</strong>eën<br />
gebracht, en gaan zich an<strong>de</strong>rs gedragen. Eagles (1990; 109) gebruikt voor<br />
<strong>de</strong>ze wijze <strong>van</strong> beïnvloeding <strong>de</strong> term ‘interaction-mediated process’. Maar<br />
<strong>de</strong> beïnvloeding kan ook meer onbewust verlopen. Als mensen ‘s ochtends<br />
op <strong>de</strong> fiets naar hun werk gaan en ‘s middags weer terugrij<strong>de</strong>n, als ze naar <strong>de</strong><br />
winkel lopen om boodschappen te doen of naar <strong>de</strong> snackbar voor een<br />
vluchtig avondmaal, steeds wor<strong>de</strong>n ze geconfronteerd met <strong>de</strong> gewoonten en<br />
voorkeuren <strong>van</strong> hun <strong>buurt</strong>genoten. Zon<strong>de</strong>r dat ze het zelf merken nemen ze<br />
daar het één en an<strong>de</strong>r <strong>van</strong> over. Als het gaat om <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />
voortduren<strong>de</strong> blootstelling aan normen en waar<strong>de</strong>n uit <strong>de</strong> omgeving, spreekt<br />
Eagles (1990; 109) over het ‘perception-mediated process’. Daarnaast speelt<br />
ook sociale controle een rol. Om niet uit <strong>de</strong> toon te vallen, en onaangename<br />
reacties <strong>van</strong> buren te vermij<strong>de</strong>n, passen mensen zich soms noodgedwongen<br />
aan hun omgeving aan. Natuurlijk is lang niet ie<strong>de</strong>reen gevoelig voor <strong>de</strong>ze<br />
drie beïnvloedingsprocessen. Maar vaak zal een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen zich<br />
toch aanpassen aan <strong>de</strong> omgeving. Het gevolg is dat mensen in een bepaald<br />
gebied vaak in (iets) sterkere mate het in dat gebied overheersen<strong>de</strong> gedrag<br />
vertonen dan <strong>van</strong> mensen met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> eigenschappen in het algemeen mag<br />
wor<strong>de</strong>n verwacht.<br />
De zo juist besproken effecten wor<strong>de</strong>n compositionele effecten genoemd; er<br />
zijn overigens ook an<strong>de</strong>re benamingen in omloop, zoals structurele effecten,<br />
contextuele effecten en neighbo(u)rhood-effecten. Bij analyses op dit on<strong>de</strong>rzoeksterrein<br />
wordt vaak gesproken over multilevel-analyse. Dat komt omdat<br />
kenmerken <strong>van</strong> minimaal twee verschillen<strong>de</strong> niveaus <strong>van</strong> analyse een rol<br />
spelen. Enerzijds zijn er gegevens <strong>van</strong> individuen, bijvoorbeeld het stemgedrag,<br />
en an<strong>de</strong>rzijds gegevens <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving,<br />
bijvoorbeeld het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>.<br />
Verreweg het meeste on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten heeft betrekking<br />
op politieke voorkeur. Al meer dan vijftig jaar gele<strong>de</strong>n merkte Tingsten<br />
(1937; 177-180) een compositioneel effect op; hij wordt daarmee algemeen<br />
beschouwd als <strong>de</strong> eerste die aan het on<strong>de</strong>rwerp aandacht heeft besteed. Naar
Politieke voorkeur en kerkbezoek 25<br />
aanleiding <strong>van</strong> verkiezingen in Stockholm in 1932 constateer<strong>de</strong> hij dat in<br />
districten waar slechts een gering <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners tot <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rs<br />
behoort, het percentage stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij lager is dan het<br />
percentage arbei<strong>de</strong>rs. Maar in districten met relatief veel arbei<strong>de</strong>rs is het<br />
percentage stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij juist hoger dan het percentage<br />
arbei<strong>de</strong>rs. Dat betekent dat als het percentage arbei<strong>de</strong>rs toeneemt, dat dan het<br />
percentage stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij onevenredig toeneemt. Dat<br />
spoort met het i<strong>de</strong>e dat mensen wor<strong>de</strong>n meegesleept door <strong>de</strong> omgeving, en<br />
op <strong>de</strong> arbei<strong>de</strong>rspartij gaan stemmen als vele an<strong>de</strong>ren in hun <strong>buurt</strong> dat ook<br />
doen.<br />
Maar niet alleen op het terrein <strong>van</strong> <strong>de</strong> politieke voorkeur zijn interessante<br />
compositionele effecten opgespoord, ook op het terrein <strong>van</strong> kerkbezoek is<br />
dat het geval. Zo toon<strong>de</strong>n Knippenberg & De Vos (1989) aan dat bij<br />
protestanten het kerkbezoek positief wordt beïnvloed door <strong>de</strong> relatieve<br />
om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep geloofsgenoten in <strong>de</strong> gemeente waarin ze wonen.<br />
Maar aandacht voor compositionele effecten wordt ook aangetroffen op<br />
an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoeksterreinen, uiteenlopend <strong>van</strong> schizofrenie (Giggs, 1973) tot<br />
gen<strong>de</strong>rvraagstukken (Banaszak & Leighley, 1991) tot misdaad (Grogger &<br />
Wheaterford, 1995).<br />
In dit artikel wor<strong>de</strong>n compositionele effecten op <strong>de</strong> terreinen <strong>van</strong> politieke<br />
voorkeur en kerkbezoek na<strong>de</strong>r bestu<strong>de</strong>erd. Bij politieke voorkeur betreft het<br />
een literatuuron<strong>de</strong>rzoek, bij kerkbezoek eigen on<strong>de</strong>rzoek. Dat <strong>de</strong>ze twee<br />
on<strong>de</strong>rwerpen wor<strong>de</strong>n bespoken heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt<br />
daarmee een beeld gegeven <strong>van</strong> twee belangrijke terreinen <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek<br />
naar compositionele effecten. An<strong>de</strong>rzijds wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />
on<strong>de</strong>rwerpen enkele problemen bij het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong>rgelijke effecten<br />
toegelicht, en wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> tekortkomingen verdui<strong>de</strong>lijkt waaraan veel<br />
on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong>ze effecten on<strong>de</strong>rhevig is. Daarbij wordt ook getracht aan<br />
te geven op welke wijze die problemen kunnen wor<strong>de</strong>n opgelost.<br />
Alvorens daarmee te beginnen wordt eerst iets verteld over <strong>de</strong> manier<br />
waarop <strong>de</strong> effecten kunnen wor<strong>de</strong>n gemeten.<br />
2 Hoe wor<strong>de</strong>n compositionele effecten gemeten<br />
On<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten wordt vrijwel altijd uitgevoerd met<br />
behulp <strong>van</strong> cross-sectionele analyse. Dat betekent dat gegevens die op één<br />
moment zijn gemeten met elkaar in verband wor<strong>de</strong>n gebracht. Op basis <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> daarbij aangetroffen samenhangen wor<strong>de</strong>n conclusies ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
effecten getrokken.<br />
Maar hoe vindt <strong>de</strong>rgelijk on<strong>de</strong>rzoek dan precies plaats? Om dat aan te<br />
dui<strong>de</strong>n wordt aangesloten bij een al eer<strong>de</strong>r geïntroduceer<strong>de</strong> voorbeeld. Stel<br />
dat we willen verklaren waarom mensen op een socialistische partij stemmen.<br />
Natuurlijk spelen daarbij kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen zelf een rol,
26 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
bijvoorbeeld of ze arbei<strong>de</strong>r zijn of niet. Daarnaast is wellicht een rol weggelegd<br />
voor een kenmerk <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving, bijvoorbeeld het percentage<br />
arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. In <strong>de</strong> meest eenvoudige situatie spelen dus drie<br />
kenmerken een rol. Er is een afhankelijk individueel kenmerk: het al of niet<br />
stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij. Er is een onafhankelijk individueel<br />
kenmerk: het al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn. En er is een onafhankelijk<br />
omgevingskenmerk: het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>.<br />
Er bestaan vele manieren om het on<strong>de</strong>rzoek uit te voeren, zie daarvoor De<br />
Vos (1997, hoofdstuk 3). Een eenvoudige metho<strong>de</strong> werkt met kruistabellering.<br />
De analyses wor<strong>de</strong>n uitgevoerd op het individuele niveau.<br />
Daarbij wordt het omgevingskenmerk omgezet in een individueel kenmerk,<br />
en wel door aan alle mensen in een <strong>buurt</strong> <strong>de</strong> score <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> als kenmerk<br />
toe te kennen. De kenmerken wor<strong>de</strong>n vervolgens in een driedimensionale<br />
kruistabel opgenomen. Om na te gaan of het al of niet stemmen op <strong>de</strong><br />
socialistische partij samenhangt met het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
moet <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> het individuele kenmerk ‘al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn’ wor<strong>de</strong>n<br />
uitgeschakeld door dat kenmerk constant te hou<strong>de</strong>n; er wor<strong>de</strong>n dus voor<br />
arbei<strong>de</strong>rs en voor niet-arbei<strong>de</strong>rs apart conclusies getrokken. Hoewel <strong>de</strong>ze<br />
metho<strong>de</strong> vaak wordt gebruikt, en daar bij <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> het kerkbezoek<br />
ook een voorbeeld <strong>van</strong> wordt gegeven, zijn er veel na<strong>de</strong>len aan verbon<strong>de</strong>n.<br />
Zo is het nodig om het omgevingskenmerk in een beperkt aantal klassen in te<br />
<strong>de</strong>len. Bovendien is het moeilijk om allerlei an<strong>de</strong>re kenmerken die <strong>van</strong><br />
belang zou<strong>de</strong>n kunnen zijn in <strong>de</strong> analyse op te nemen; <strong>de</strong> kruistabel kent dan<br />
immers snel heel veel cellen, en <strong>de</strong> celvullingen dalen navenant.<br />
Een an<strong>de</strong>re mogelijkheid is <strong>de</strong> analyse uit te voeren op het hogere niveau,<br />
dus dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en. Dat betekent dat het stemgedrag nu ook moet<br />
wor<strong>de</strong>n beschreven op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, en wel door aggregatie <strong>van</strong><br />
het individuele stemgedrag. Om <strong>de</strong> rol <strong>van</strong> het individuele kenmerk ‘al of<br />
niet arbei<strong>de</strong>r zijn’ uit te schakelen dient die aggregatie apart te geschie<strong>de</strong>n<br />
voor arbei<strong>de</strong>rs en voor niet-arbei<strong>de</strong>rs. Vervolgens wor<strong>de</strong>n op het <strong>buurt</strong>niveau<br />
twee regressieanalyses uitgevoerd waarbij het percentage stemmen op <strong>de</strong><br />
socialistische partij on<strong>de</strong>r arbei<strong>de</strong>rs, en ook datzelf<strong>de</strong> percentage on<strong>de</strong>r nietarbei<strong>de</strong>rs,<br />
wordt voorspeld op basis <strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs. Positieve<br />
regressiecoëfficiënten wijzen dan op een meeslepend effect <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
omgeving. Ook <strong>de</strong>ze metho<strong>de</strong> heeft na<strong>de</strong>len. Door <strong>de</strong> aggregatie wordt het<br />
zicht op het individuele gedrag min<strong>de</strong>r hel<strong>de</strong>r. Bovendien geldt ook nu dat<br />
het opnemen <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re verklaren<strong>de</strong> variabelen in <strong>de</strong> analyse moeilijkhe<strong>de</strong>n<br />
oplevert.<br />
Een meer gea<strong>van</strong>ceer<strong>de</strong> metho<strong>de</strong> is die <strong>van</strong> het contextuele mo<strong>de</strong>l. Daarbij<br />
speelt <strong>de</strong> analyse zich weer af op het individuele niveau. Er wordt een<br />
regressieanalyse uitgevoerd, waarbij het al of niet stemmen op <strong>de</strong><br />
socialistische partij wordt voorspeld op basis <strong>van</strong> ‘het al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn’
Politieke voorkeur en kerkbezoek 27<br />
en het percentage arbei<strong>de</strong>rs. Als <strong>de</strong> afhankelijke variabele dichotoom is,<br />
zoals hier bij het al of niet stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij het geval is,<br />
wordt ook wel een logistische regressieanalyse gebruikt. Aan <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt<br />
<strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs kan weer wor<strong>de</strong>n afgelezen of er<br />
sprake is <strong>van</strong> een compositioneel effect, waarbij een positieve waar<strong>de</strong> wijst<br />
op een meeslepend effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. Het grote voor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />
metho<strong>de</strong> is dat moeiteloos an<strong>de</strong>re verklaren<strong>de</strong> variabelen aan het mo<strong>de</strong>l<br />
kunnen wor<strong>de</strong>n toegevoegd. Ook aan <strong>de</strong>ze metho<strong>de</strong> kleven echter bezwaren.<br />
Het ‘al of niet arbei<strong>de</strong>r zijn’ en het percentage arbei<strong>de</strong>rs hangen op het<br />
individuele niveau met elkaar samen, zodat <strong>de</strong> effecten <strong>van</strong> die twee<br />
kenmerken niet goed <strong>van</strong> elkaar kunnen wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n; zo’n<br />
probleem speelt overigens bij regressieanalyses wel vaker. Maar er is ook<br />
een specifiek probleem in het geval <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele<br />
effecten; een vergelijkbaar probleem speelt ook bij <strong>de</strong> metho<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
kruistabellering. De betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt <strong>van</strong> het<br />
omgevingskenmerk wordt namelijk gebaseerd op het aantal individuen,<br />
terwijl het aantal onafhankelijke metingen er<strong>van</strong> slechts gelijk is aan het veel<br />
kleinere aantal omgevingen. Het gevolg is dat <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
resultaten <strong>van</strong> het contextuele mo<strong>de</strong>l meestal dui<strong>de</strong>lijk wordt overschat<br />
(Kreft, 1987; 124 en 128).<br />
Bij alle tot nu toe behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> metho<strong>de</strong>n wordt <strong>de</strong> analyse uitgevoerd op één<br />
niveau <strong>van</strong> analyse, namelijk dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuen of juist dat <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong>en. Sinds het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren tachtig echter zijn zogenaam<strong>de</strong> multilevelmetho<strong>de</strong>n<br />
ontwikkeld, waarbij bei<strong>de</strong> niveau <strong>van</strong> analyse tegelijkertijd<br />
een rol spelen. Vooral <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijskun<strong>de</strong> heeft daarbij een belangrijke rol<br />
gespeeld; zie bijvoorbeeld Goldstein (1987). De metho<strong>de</strong>n zijn op <strong>de</strong><br />
volgen<strong>de</strong> wijze opgebouwd; zie bijvoorbeeld De Vos (1997, 85-92). Op het<br />
individuele niveau wordt een regressieanalyse uitgevoerd waarbij het al of<br />
niet stemmen op <strong>de</strong> socialistische partij wordt voorspeld op basis <strong>van</strong> het al<br />
of niet arbei<strong>de</strong>r zijn. Daarbij kan voor elk <strong>de</strong>r parameters in het regressiemo<strong>de</strong>l,<br />
dus zowel voor <strong>de</strong> constante als voor <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt, wor<strong>de</strong>n<br />
beslist of <strong>de</strong>ze per <strong>buurt</strong> kunnen verschillen. Als een parameter per <strong>buurt</strong> kan<br />
verschillen, dan kan er eventueel voor wor<strong>de</strong>n gekozen om <strong>de</strong>ze af te laten<br />
hangen <strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>; in dat laatste geval wordt<br />
daar op het <strong>buurt</strong>niveau ook een regressieanalyse voor geformuleerd. Wordt<br />
gekozen voor een mo<strong>de</strong>l waarbij <strong>de</strong> constante afhankelijk is <strong>van</strong> het<br />
percentage arbei<strong>de</strong>rs, terwijl <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt voor alle <strong>buurt</strong>en gelijk<br />
is, dan heeft het multilevelmo<strong>de</strong>l <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> vorm als het contextuele mo<strong>de</strong>l.<br />
Het verschil is echter dat bij het multilevelmo<strong>de</strong>l, waarbij alle analyses op<br />
het geëigen<strong>de</strong> niveau wor<strong>de</strong>n uitgevoerd, <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> coëfficiënten<br />
wel op een juiste wijze wordt vastgesteld. Door ook <strong>de</strong>
28 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
regressiecoëfficiënt afhankelijk te maken <strong>van</strong> het percentage arbei<strong>de</strong>rs, kan<br />
<strong>de</strong> analyse op een interessante manier wor<strong>de</strong>n uitgebreid. Het mo<strong>de</strong>l ziet er<br />
dan schematisch als volgt uit:<br />
yij geeft aan of persoon i in <strong>buurt</strong> j al of niet op <strong>de</strong> socialistische<br />
partij stemt<br />
xij geeft aan of persoon i in <strong>buurt</strong> j al of niet een arbei<strong>de</strong>r is<br />
xj geeft aan het percentage arbei<strong>de</strong>rs in <strong>buurt</strong> j<br />
het mo<strong>de</strong>l op het individuele niveau: yij = aj + bj∗xij + residuij<br />
het ene mo<strong>de</strong>l op het <strong>buurt</strong>niveau: aj = c + d∗xj + residuaj<br />
het an<strong>de</strong>re mo<strong>de</strong>l op het <strong>buurt</strong>niveau: bj = e + f∗xj + residubj<br />
waarbij ∗ het vermenigvuldigingsteken voorstelt<br />
Wor<strong>de</strong>n nog meer variabelen in <strong>de</strong> analyse opgenomen, hetgeen moeiteloos<br />
kan wor<strong>de</strong>n gedaan, dan ontstaat een grote rijkdom aan mogelijke mo<strong>de</strong>llen.<br />
Natuurlijk is voor het uitvoeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> analyses computerprogrammatuur<br />
nodig, maar die is beschikbaar in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> allerlei pakketten zoals<br />
VARCL, ML en HLM. Mo<strong>de</strong>rnere versies <strong>van</strong> die programma’s zijn ook<br />
geschikt voor analyse met meer dan twee niveau, en kunnen ook vergelijkbare<br />
vormen <strong>van</strong> logitanalyse aan.<br />
Hoewel <strong>de</strong> multilevelmetho<strong>de</strong> in met name <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijskun<strong>de</strong> al een grote<br />
vlucht heeft genomen, is het gebruik er<strong>van</strong> in <strong>de</strong> geografie teleurstellend<br />
gering. En dat terwijl vooral Jones (bijvoorbeeld 1991, 1993 en 1997) al vele<br />
malen op het belang er<strong>van</strong> heeft gewezen.<br />
Een volstrekt an<strong>de</strong>re manier <strong>van</strong> bestu<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> compositionele effecten is<br />
met behulp <strong>van</strong> longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek. Door bijvoorbeeld mensen die net<br />
zijn verhuisd een tijd te volgen, kan wor<strong>de</strong>n vastgesteld of ze zich aanpassen<br />
aan <strong>de</strong> nieuwe omgeving. In tegenstelling tot <strong>de</strong> cross-sectionele metho<strong>de</strong><br />
wordt niet tot aangepast gedrag geconclu<strong>de</strong>erd op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> samenhang<br />
tussen individueel gedrag en omgevingskenmerken, maar wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />
aanpassingen zelf vastgesteld. Hoewel on<strong>de</strong>rzoeken waarbij op een<br />
<strong>de</strong>rgelijke wijze naar compositionele effecten wordt gezocht slechts<br />
spaarzaam wor<strong>de</strong>n aangetroffen, kunnen ze toch zeer nuttig zijn; we komen<br />
daar later nog op terug.<br />
3 Politieke voorkeur<br />
Verreweg het meeste on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
woonomgeving heeft te maken met <strong>de</strong> politieke voorkeur <strong>van</strong> mensen. Een
Politieke voorkeur en kerkbezoek 29<br />
uitgebreid overzicht daar<strong>van</strong> is te vin<strong>de</strong>n in De Vos (1997, hoofdstuk 4 en<br />
5).<br />
Het overheersen<strong>de</strong> beeld <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze on<strong>de</strong>rzoeken is dat er in<strong>de</strong>rdaad sprake is<br />
<strong>van</strong> compositionele effecten. In een heel enkel geval gaat het daarbij om een<br />
afstotend effect. Zo constateer<strong>de</strong> Wright (1977), bij <strong>de</strong> bestu<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
presi<strong>de</strong>ntsverkiezingen in <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong> Staten in 1968, dat <strong>de</strong><br />
onafhankelijke kandidaat George Wallace, een fervent tegenstan<strong>de</strong>r <strong>van</strong><br />
gelijke burgerrechten voor zijn zwarte landgenoten, zijn stemmen vooral<br />
haal<strong>de</strong> in gebie<strong>de</strong>n waar veel zwarte landgenoten wonen. En in overeenstemming<br />
daarmee vin<strong>de</strong>n Deurloo & De Vos (1998) naar aanleiding <strong>van</strong><br />
verkiezingen in Amsterdam in 1994 dat extreemrechtse partijen vooral veel<br />
stemmen halen in gebie<strong>de</strong>n waar veel Marokkanen en Turken wonen, dat wil<br />
zeggen bevolkingsgroepen <strong>van</strong> buitenlandse origine die geassocieerd wor<strong>de</strong>n<br />
met een islamitische levensovertuiging.<br />
Maar vrijwel altijd gaat het om een meeslepend effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. De<br />
meeste on<strong>de</strong>rzoeken hebben betrekking op het stemgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong><br />
sociale klassen. Meestal blijkt daarbij het al door Tingsten aangetroffen<br />
verband dat arbei<strong>de</strong>rs die wonen in gebie<strong>de</strong>n met relatief veel arbei<strong>de</strong>rs<br />
vaker op <strong>de</strong> socialistische partij stemmen dan arbei<strong>de</strong>rs die wonen in<br />
gebie<strong>de</strong>n waar juist relatief weinig arbei<strong>de</strong>rs wonen. Dergelijke resultaten<br />
wor<strong>de</strong>n aangetroffen door bijvoorbeeld Miller (1977), Johnston (1985) en<br />
Eagles (1990) bij verkiezingen in Groot-Brittannië, door Rumley (1981) in<br />
Australië, en door Berelson a.o. (1954) en Foladare (1968) in <strong>de</strong> Verenig<strong>de</strong><br />
Staten; in dat laatste geval speelt <strong>de</strong> Democratische Partij <strong>de</strong> rol <strong>van</strong><br />
socialistische partij. De verklaringen wor<strong>de</strong>n meestal gezocht in het<br />
meeslepen<strong>de</strong> effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. Na<strong>de</strong>re analyses <strong>van</strong> Eagles (1990)<br />
wijzen er op dat daarbij zowel interactie als perceptie een rol speelt. Sociale<br />
controle speelt in principe geen rol bij politieke voorkeur, omdat stemmen<br />
geheim is. Van belang is wel <strong>de</strong> door Johnston (1986) genoem<strong>de</strong><br />
‘socialization in place’: mensen groeien op in een <strong>buurt</strong> die al jaren door een<br />
bepaal<strong>de</strong> politieke partij wordt overheerst, en waar<strong>van</strong> het hele leven<br />
doortrokken is. Deze verklaring, die overigens veel raakvlakken heeft met<br />
interactie en perceptie, vindt ook steun bij Eagles (1990).<br />
Bij verkiezingen spelen verkiezingscampagnes vaak een belangrijke rol. De<br />
vraag is of <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhangen niet daardoor kunnen wor<strong>de</strong>n<br />
verklaard. Op het eerste gezicht lijkt een verklaring via <strong>de</strong> verkiezingscampagnes<br />
mogelijk. In gebie<strong>de</strong>n met veel arbei<strong>de</strong>rs kan een socialistische<br />
partij gemakkelijk mensen werven om actie te voeren, daar voeren ze dus<br />
veel actie, en daardoor halen ze een beter resultaat. Toch ligt het niet voor <strong>de</strong><br />
hand dat dit <strong>de</strong> verklaring is, zeker niet omdat in <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> lan<strong>de</strong>n<br />
sprake is <strong>van</strong> verkiezingen volgens een districtenstelsel. Bij een <strong>de</strong>rgelijk<br />
stelsel kan een partij beter campagne voeren in gebie<strong>de</strong>n waar ze ongeveer
30 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
even sterk is als <strong>de</strong> tegenstan<strong>de</strong>r, dan in gebie<strong>de</strong>n waar ze heel sterk is; in die<br />
laatste gebie<strong>de</strong>n wint <strong>de</strong> partij toch wel. Uit on<strong>de</strong>rzoek blijkt dat partijen die<br />
keuze ook daadwerkelijk maken (Honey & Barnett, 1990; pp. 93-94).<br />
Verkiezingscampagnes leveren dus bij districtenstelsels geen verklaring op<br />
voor compositionele effecten.<br />
4 Kerkbezoek<br />
Een an<strong>de</strong>r on<strong>de</strong>rzoeksveld <strong>van</strong> compositionele effecten is religieus gedrag.<br />
De religieuze samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving heeft <strong>invloed</strong> op het doen<br />
en laten <strong>van</strong> <strong>de</strong> bewoners. Neem bijvoorbeeld Genemui<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong>ze gemeente,<br />
gelegen in <strong>de</strong> provincie Overijssel, behoort het overgrote <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
bevolking tot <strong>de</strong> bevin<strong>de</strong>lijk gereformeer<strong>de</strong>n. Dat gaat aan <strong>de</strong> bewoners niet<br />
ongemerkt voorbij, zoals blijkt uit interviews met hen, afgedrukt in een<br />
Ne<strong>de</strong>rlandse krant. Zo zijn er opvallend weinig televisies. Mensen uit een<br />
grote stad, die daar zijn komen wonen, brachten eerst op hun huis een<br />
schotelantenne aan. Maar een jaar later haal<strong>de</strong>n ze die toch maar weer weg,<br />
want zoiets hoort daar nu eenmaal niet. Er zijn ook mensen die <strong>de</strong> religieuze<br />
druk <strong>van</strong> hun omgeving niet aankunnen, en daarom verhuizen. Hun plaatsen<br />
wor<strong>de</strong>n ingenomen door bevin<strong>de</strong>lijk gereformeer<strong>de</strong>n uit grote ste<strong>de</strong>n, die<br />
daar zichzelf niet meer kon<strong>de</strong>n zijn (Van Cleef, 1993).<br />
Tabel 1 Het verband tussen kerkbezoek en <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep<br />
geloofsgenoten in <strong>de</strong> woongemeente in 1985/86, per godsdienstige<br />
gezindte<br />
% Aantal<br />
geloofsroomsgenotenkatholie 0-10<br />
10-20<br />
20-30<br />
30-40<br />
40-50<br />
50-60<br />
60-70<br />
70-80<br />
80-90<br />
90-100<br />
ken<br />
778<br />
4339<br />
2341<br />
987<br />
2456<br />
2437<br />
4704<br />
3146<br />
1533<br />
61<br />
% trouwe<br />
kerkgangers<br />
on<strong>de</strong>r<br />
RK<br />
31,9<br />
33,9<br />
36,7<br />
38,8<br />
31,4<br />
34,3<br />
38,2<br />
42,0<br />
41,5<br />
50,8<br />
Aantal<br />
Ne<strong>de</strong>rlands-her-<br />
vorm<strong>de</strong>n<br />
1637<br />
4171<br />
1974<br />
1406<br />
731<br />
202<br />
0<br />
0<br />
0<br />
0<br />
% trouwe<br />
kerkgangers<br />
on<strong>de</strong>r<br />
NH<br />
27,1<br />
32,6<br />
42,0<br />
47,7<br />
52,1<br />
54,0<br />
-<br />
-<br />
-<br />
-<br />
Aantal<br />
Gereformeer<strong>de</strong>n<br />
2463<br />
1816<br />
824<br />
334<br />
93<br />
16<br />
101<br />
0<br />
0<br />
0<br />
% trouwe<br />
kerkgangers<br />
on<strong>de</strong>r GF<br />
65,7<br />
75,7<br />
80,5<br />
83,5<br />
87,1<br />
87,5<br />
91,1<br />
-<br />
-<br />
-<br />
tauC<br />
0,06<br />
0,18<br />
0,15<br />
Gebaseerd op gegevens <strong>van</strong> Interview, steekproef uit <strong>de</strong> bevolking <strong>van</strong> 16 jaar en<br />
ou<strong>de</strong>r. Alle samenhangen zijn zeer dui<strong>de</strong>lijk significant bij een onbetrouwbaarheid <strong>van</strong><br />
1%; zo dui<strong>de</strong>lijk dat het niet erg is dat <strong>de</strong>ze significantie niet op <strong>de</strong> juiste wijze is<br />
berekend; zie <strong>de</strong> paragraaf over het meten <strong>van</strong> compositionele effecten.
Politieke voorkeur en kerkbezoek 31<br />
Het ligt voor <strong>de</strong> hand dat <strong>de</strong> religieuze samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving<br />
ook <strong>invloed</strong> heeft op het kerkbezoek. Knippenberg & De Vos (1989) hebben<br />
daar in Ne<strong>de</strong>rland on<strong>de</strong>rzoek naar gedaan. Daarbij gebruikten ze gegevens<br />
<strong>van</strong> een grote steekproef uit <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse bevolking <strong>van</strong> 16 jaar en ou<strong>de</strong>r<br />
uit 1985/86; helaas zijn geen nieuwere gegevens beschikbaar. Voor een<br />
eerste globale indruk wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> resultaten gepresenteerd in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> een<br />
kruistabel; zie tabel 1.<br />
Daarbij wordt per godsdienstige gezindte het verband nagegaan tussen het<br />
percentage mensen dat regelmatig, dat wil zeggen minstens éénmaal per<br />
twee weken, naar <strong>de</strong> kerk gaat, en het percentage geloofsgenoten in <strong>de</strong><br />
gemeente waarin <strong>de</strong> mensen wonen. Het beeld dat uit <strong>de</strong>ze tabel naar voren<br />
komt is dui<strong>de</strong>lijk. Zowel voor Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n als voor gereformeer<strong>de</strong>n<br />
geldt dat het kerkbezoek stijgt naarmate het percentage geloofsgenoten<br />
toeneemt. Zo gaat <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n die wonen in gemeenten<br />
waar nauwelijks geloofsgenoten wonen maar ongeveer een kwart regelmatig<br />
naar <strong>de</strong> kerk.<br />
Maar als ongeveer <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeentelijke bevolking tot <strong>de</strong>ze religieuze<br />
richting behoort, is ongeveer <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> hen een regelmatige<br />
kerkganger. Wat ver<strong>de</strong>r opvalt is dat het kerkbezoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> rooms-katholieken<br />
nauwelijks samenhangt met <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep geloofsgenoten.<br />
De bevindingen blijven overigens overeind als rekening wordt gehou<strong>de</strong>n met<br />
verschillen in <strong>de</strong> individuele kenmerken geslacht, leeftijd en opleiding.<br />
De Vos (1997) heeft later ten behoeve <strong>van</strong> zijn dissertatie <strong>de</strong> gegevens<br />
geheel opnieuw bewerkt, en heeft bij <strong>de</strong> analyses gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
multilevelmetho<strong>de</strong>. Een samenvatting <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevindingen is te vin<strong>de</strong>n in<br />
tabel 2.<br />
Deze tabel wordt nu na<strong>de</strong>r besproken.<br />
Voor elk individu uit <strong>de</strong> steekproef is vastgesteld hoeveel kerkbezoeken per<br />
jaar hij of zij minimaal aflegt. Dat kenmerk wordt in <strong>de</strong> analyses gebruikt als<br />
het afhankelijke kenmerk. Het kerkbezoek <strong>van</strong> <strong>de</strong> belangrijkste godsdienstige<br />
groeperingen blijkt nogal uiteen te lopen. Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n en<br />
rooms-katholieken gaan gemid<strong>de</strong>ld ongeveer even vaak naar <strong>de</strong> kerk, namelijk<br />
respectievelijk minstens 20 en 21 keer per jaar. Gereformeer<strong>de</strong>n gaan<br />
echter veel vaker, namelijk gemid<strong>de</strong>ld minstens 37 keer per jaar.<br />
Om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen is voor elk <strong>van</strong> <strong>de</strong> zojuist genoem<strong>de</strong><br />
religieuze groeperingen apart een analyse uitgevoerd, dus apart voor<br />
Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n, apart voor gereformeer<strong>de</strong>n en apart voor roomskatholieken.<br />
Daarbij zijn op het individuele niveau <strong>de</strong> drie eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong><br />
verklaren<strong>de</strong> variabelen gebruikt, namelijk geslacht (0=man, 1=vrouw),
32 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
leeftijd (0=15-24 tot 4=65+) en opleiding (0=alleen lagere school tot<br />
3=universiteit); <strong>de</strong>ze variabelen wor<strong>de</strong>n dus in <strong>de</strong> regressieanalyse op het<br />
individuele niveau opgenomen. Merk op dat <strong>de</strong> godsdienstige gezindte <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> individuen niet in die regressieanalyse voorkomt; <strong>de</strong> analyses wor<strong>de</strong>n<br />
immers apart per godsdienstige gezindte uitgevoerd.<br />
Tabel 2 Multilevelanalyses met betrekking tot kerkbezoek in<br />
1985/86<br />
Ne<strong>de</strong>rlandshervorm<strong>de</strong>n<br />
Gereformeer<strong>de</strong>n rooms-katholieken<br />
aantal mensen<br />
9907<br />
5531<br />
22254<br />
aantal gemeenten<br />
534<br />
457<br />
560<br />
% variantie individueel<br />
91,479<br />
95,375<br />
96,474<br />
% variantie gemeente<br />
8,521<br />
4,625<br />
3,526<br />
% verklaard individueel<br />
0,330<br />
1,368<br />
10,289<br />
% verklaard gemeente<br />
28,784<br />
45,107<br />
10,658<br />
% verklaard totaal<br />
2,755<br />
3,391<br />
10,302<br />
% geloofsgenoten<br />
coëfficiënt<br />
t-waar<strong>de</strong><br />
significantie<br />
log(inwoners)<br />
coëfficiënt<br />
t-waar<strong>de</strong><br />
significantie<br />
geslacht<br />
coëfficiënt<br />
t-waar<strong>de</strong><br />
significantie<br />
leeftijd<br />
coëfficiënt<br />
t-waar<strong>de</strong><br />
significantie<br />
opleiding<br />
coëfficiënt<br />
t-waar<strong>de</strong><br />
significantie<br />
constante<br />
coëfficiënt<br />
t-waar<strong>de</strong><br />
significantie<br />
0,275<br />
9,240<br />
0,000<br />
-0,680<br />
-0,780<br />
0,435<br />
1,361<br />
3,243<br />
0,002<br />
0,775<br />
4,483<br />
0,000<br />
0,934<br />
3,937<br />
0,000<br />
13,761<br />
3,398<br />
0,001<br />
0,264<br />
8,276<br />
0,000<br />
-1,347<br />
-1,686<br />
0,091<br />
0,588<br />
1,082<br />
0,280<br />
1,737<br />
7,779<br />
0,000<br />
0,160<br />
0,503<br />
0,614<br />
35,069<br />
9,204<br />
0,000<br />
0,055<br />
5,702<br />
0,000<br />
-3,228<br />
-5,553<br />
0,000<br />
1,408<br />
5,497<br />
0,000<br />
5,214<br />
47,337<br />
0,000<br />
0,262<br />
1,717<br />
0,086<br />
21,948<br />
8,101<br />
0,000<br />
Gebaseerd op gegevens <strong>van</strong> Interview, steekproef uit <strong>de</strong> bevolking <strong>van</strong> 16 jaar en<br />
ou<strong>de</strong>r.
Politieke voorkeur en kerkbezoek 33<br />
Van <strong>de</strong> individuen uit <strong>de</strong> steekproef is met betrekking tot <strong>de</strong> woonomgeving<br />
alleen bekend in welke gemeente ze wonen. Dat betekent dat voor het hogere<br />
niveau noodgedwongen gebruik gemaakt moet wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> dat gemeentelijke<br />
niveau; we komen daar later nog op terug. Op het gemeentelijke<br />
niveau is gebruik gemaakt <strong>van</strong> twee verklaren<strong>de</strong> variabelen. Allereerst betreft<br />
dat het percentage geloofsgenoten in <strong>de</strong> gemeente. Daarnaast is <strong>de</strong> logaritme<br />
<strong>van</strong> het inwonertal opgenomen als een indicator <strong>van</strong> <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>lijkheid<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeente. De multilevelanalyse is zodanig uitgevoerd dat alleen <strong>de</strong><br />
constante <strong>van</strong> het individuele regressiemo<strong>de</strong>l per gemeente varieert en wordt<br />
verklaard door <strong>de</strong> twee genoem<strong>de</strong> gemeentelijke kenmerken. Daarmee laten<br />
<strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> analyses zich lezen op vergelijkbare wijze als bij een<br />
contextueel mo<strong>de</strong>l het geval zou zijn, zij het dat nu <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> coëfficiënten wel correct wordt vastgesteld.<br />
We bespreken allereerst <strong>de</strong> resultaten voor <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n. Het<br />
blijkt dat bijna 9% <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie in het kerkbezoek zich bevindt op het<br />
niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> gemeenten, en ruim 91% op het individuele niveau. Dat<br />
resultaat moet zorgvuldig wor<strong>de</strong>n geïnterpreteerd. In <strong>de</strong> eerste plaats is<br />
daarmee niet bewezen dat 9% <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie moet wor<strong>de</strong>n toegeschreven<br />
aan gemeentelijke kenmerken. Kenmerken <strong>van</strong> het gemeentelijke niveau<br />
kunnen alleen variatie op het gemeentelijke niveau verklaren. Individuele<br />
kenmerken echter kunnen niet alleen variatie op het individuele niveau<br />
verklaren, maar ook variatie op het gemeentelijke niveau. De 9% vormt dus<br />
een bovengrens <strong>van</strong> <strong>de</strong> sterkte <strong>van</strong> compositionele effecten en an<strong>de</strong>re<br />
omgevingseffecten op het gemeentelijke niveau. Maar in <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> plaats<br />
geldt dat compositionele effecten ook sterker kunnen zijn dan <strong>de</strong> 9%. Het is<br />
namelijk mogelijk dat als gewerkt wordt met het <strong>buurt</strong>niveau in plaats <strong>van</strong><br />
het gemeenteniveau, dat dan sterkere compositionele effecten wor<strong>de</strong>n<br />
aangetroffen. Helaas staat het datamateriaal een <strong>de</strong>rgelijke analyse niet toe.<br />
Uit tabel 2 blijkt dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie in het kerkbezoek op het gemeenteniveau<br />
ruim een kwart wordt verklaard, terwijl <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuele variatie<br />
min<strong>de</strong>r dan een half procent wordt verklaard; in totaal levert dat een kleine<br />
drie procent verklaring op, dus niet overdreven veel. Wel is dui<strong>de</strong>lijk dat het<br />
percentage geloofsgenoten veruit het sterkste verband met het kerkbezoek<br />
vertoont; <strong>de</strong> t-waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> dit kenmerk is immers dui<strong>de</strong>lijk het grootst. Ook<br />
<strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het effect <strong>van</strong> het percentage geloofsgenoten op het<br />
kerkbezoek is verreweg het grootst, en ook zeer interessant, zoals blijkt uit<br />
<strong>de</strong> bijbehoren<strong>de</strong> coëfficiënt <strong>van</strong> 0,275. Daaruit blijkt dat als het percentage<br />
geloofsgenoten met tien toeneemt, dat men dan gemid<strong>de</strong>ld bijna drie keer<br />
per jaar extra naar <strong>de</strong> kerk gaat. Vergelijken we <strong>de</strong> meest extreme situaties<br />
met elkaar, dat wil zeggen geen geloofsgenoten en juist alleen maar<br />
geloofsgenoten, dan scheelt dat gemid<strong>de</strong>ld bijna 28 kerkbezoeken per jaar.
34 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
Bij <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kenmerken gaat het om veel geringere verschillen: vrouwen<br />
gaan gemid<strong>de</strong>ld ruim één keer extra naar <strong>de</strong> kerk in vergelijking met<br />
mannen, <strong>de</strong> oudste mensen gemid<strong>de</strong>ld ongeveer drie keer extra in vergelijking<br />
met <strong>de</strong> jongste, en <strong>de</strong> hoogst opgelei<strong>de</strong>n gemid<strong>de</strong>ld ongeveer drie<br />
keer extra ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong> laagst opgelei<strong>de</strong>n. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
ste<strong>de</strong>lijkheid is in <strong>de</strong> verste verte niet significant.<br />
Voor gereformeer<strong>de</strong>n geldt in grote lijnen hetzelf<strong>de</strong> verhaal. Ook bij hen is<br />
het percentage geloofsgenoten het belangrijkste kenmerk, zij het dat leeftijd<br />
hier een grotere concurrent vormt. De steilheid <strong>van</strong> het verband met het<br />
percentage geloofsgenoten blijft echter verreweg het grootst, en <strong>van</strong> <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
or<strong>de</strong> als bij <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n.<br />
Bij <strong>de</strong> rooms-katholieken echter wordt een geheel an<strong>de</strong>re situatie aangetroffen.<br />
Daar speelt het percentage geloofsgenoten een veel min<strong>de</strong>r belangrijke<br />
rol. De t-waar<strong>de</strong> is veel kleiner, en <strong>de</strong> steilheid eveneens; het verschil tussen<br />
geen geloofsgenoten en alleen maar geloofsgenoten is nu gemid<strong>de</strong>ld slechts<br />
ruim 5 kerkbezoeken per jaar. Leeftijd is nu verreweg <strong>de</strong> belangrijkste<br />
variabele: ou<strong>de</strong> rooms-katholieken gaan veel vaker naar <strong>de</strong> kerk dan jonge<br />
rooms-katholieken.<br />
Hoe valt nu te verklaren dat bij protestanten (Ne<strong>de</strong>rlands-hervorm<strong>de</strong>n en<br />
gereformeer<strong>de</strong>n) een compositioneel effect <strong>van</strong> interessante om<strong>van</strong>g kon<br />
wor<strong>de</strong>n vastgesteld, terwijl dat bij rooms-katholieken niet het geval is. Dat<br />
heeft te maken met verschillen in <strong>de</strong> structuur <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze kerkelijke<br />
groeperingen. Bij rooms-katholieken is sprake <strong>van</strong> een meer hiërarchische<br />
structuur, waarbij <strong>de</strong> geestelijkheid veel gezag heeft (Peters & Schreu<strong>de</strong>r,<br />
1987; 115) en <strong>de</strong> sociale controle op <strong>de</strong> naleving <strong>van</strong> <strong>de</strong> kerkelijke<br />
voorschriften vooral door diezelf<strong>de</strong> geestelijkheid, in het bijzon<strong>de</strong>r <strong>de</strong> lokale<br />
priesters, wordt uitgeoefend. Protestanten echter kennen een meer <strong>de</strong>mocratische<br />
cultuur, waarbij <strong>de</strong> plaatselijke gemeenschap een grote rol speelt.<br />
Discussies over kerkelijke en godsdienstige aangelegenhe<strong>de</strong>n hebben, veel<br />
meer dan bij rooms-katholieken, een plaats in het leven <strong>van</strong> alledag. De<br />
sociale controle is relatief groot, en wordt door <strong>de</strong> gemeenschap als geheel<br />
uitgeoefend. En vooral daar waar <strong>de</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigen groep relatief<br />
groot is, zal <strong>de</strong>ze groep zijn stempel op <strong>de</strong> plaatselijke omgeving kunnen<br />
drukken. Vandaar dat voor protestanten <strong>de</strong> relatieve om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>de</strong> eigen<br />
groep wel <strong>van</strong> belang is, maar voor <strong>de</strong> rooms-katholieken niet of in ie<strong>de</strong>r<br />
geval veel min<strong>de</strong>r.<br />
5 Aanbevelingen<br />
Als on<strong>de</strong>rzoeksresultaten wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n die in overeenstemming zijn met<br />
<strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> compositionele effecten, dan is daarmee nog niet<br />
aangetoond dat mensen zich in<strong>de</strong>rdaad aan <strong>de</strong> omgeving aanpassen. Er zijn
Politieke voorkeur en kerkbezoek 35<br />
nog twee an<strong>de</strong>re verklaringen mogelijk, namelijk individuele verschillen en<br />
selectieve migratie.<br />
Allereerst kan gel<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhang een gevolg is <strong>van</strong> individuele<br />
verschillen tussen bewoners <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> omgevingen. Beschouw<br />
nog eens <strong>de</strong> situatie dat arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n met veel arbei<strong>de</strong>rs eer<strong>de</strong>r op<br />
een socialistische partij stemmen dan arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n met weinig<br />
arbei<strong>de</strong>rs. Een alternatieve verklaring kan dan zijn dat arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n<br />
met veel arbei<strong>de</strong>rs vaak laag geschoold zijn, en dat laag geschool<strong>de</strong><br />
arbei<strong>de</strong>rs eer<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> socialistische partij stemmen. In plaats <strong>van</strong> een beroep<br />
te doen op een effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving, kan <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhang dan<br />
verklaard wor<strong>de</strong>n via individuele verschillen tussen arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n<br />
met veel arbei<strong>de</strong>rs (vaak laag geschoold), en arbei<strong>de</strong>rs in gebie<strong>de</strong>n met<br />
weinig arbei<strong>de</strong>rs (vaak hoog geschoold).<br />
Dit voorbeeld maakt dui<strong>de</strong>lijk dat altijd uitvoerig moet wor<strong>de</strong>n gecontroleerd<br />
of <strong>de</strong> verklaring niet in <strong>de</strong>rgelijke individuele verschillen ligt. In veel<br />
on<strong>de</strong>rzoeken wordt dat onvoldoen<strong>de</strong> gedaan. Overigens sluit dit aan bij een<br />
algemeen probleem <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek via <strong>de</strong> cross-sectionele metho<strong>de</strong>: het kan<br />
altijd liggen aan aspecten die je niet in het on<strong>de</strong>rzoek hebt opgenomen. Het<br />
is dus geen specifiek probleem <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten.<br />
Het aardige is echter dat er juist bij compositionele effecten wel een<br />
specifieke oplossing is <strong>van</strong> dit probleem. Het gaat er immers om dat mensen<br />
zich aanpassen aan <strong>de</strong> omgeving. Welnu, laat het on<strong>de</strong>rzoek zich dan ook<br />
richten op die veran<strong>de</strong>ring. Volg mensen die naar een nieuwe omgeving<br />
verhuizen door <strong>de</strong> tijd, en ga na of ze zich in<strong>de</strong>rdaad aanpassen. Met an<strong>de</strong>re<br />
woor<strong>de</strong>n: voer longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek uit via een panelon<strong>de</strong>rzoek.<br />
Natuurlijk brengt ook een <strong>de</strong>rgelijk on<strong>de</strong>rzoek problemen met zich mee,<br />
zoals uitval uit het panel en beïnvloeding ten gevolge <strong>van</strong> het <strong>de</strong>elnemen aan<br />
een panel. Maar het is toch zeer <strong>de</strong> moeite waard om op een <strong>de</strong>rgelijke wijze<br />
<strong>de</strong> veran<strong>de</strong>ringen daadwerkelijk voor het voetlicht te halen; dat geeft extra<br />
steun aan <strong>de</strong> resultaten die bij cross-sectioneel on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n bereikt.<br />
Als <strong>de</strong> op aanpassing wijzen<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksresultaten niet kunnen wor<strong>de</strong>n<br />
verklaard via individuele verschillen, dan is het nog niet zeker dat er sprake<br />
is <strong>van</strong> aanpassing <strong>van</strong> het gedrag aan <strong>de</strong> omgeving. Het kan ook zijn dat<br />
mensen hun omgeving juist aanpassen aan hun gedrag, door selectief te<br />
migreren. Zo wonen arbei<strong>de</strong>rs die weinig affiniteit hebben met <strong>de</strong><br />
socialistische partij waarschijnlijk liever niet in een arbei<strong>de</strong>rs<strong>buurt</strong>, en<br />
proberen ze daarom naar el<strong>de</strong>rs te verhuizen. En zeker ook bij het<br />
kerkbezoek ligt selectieve migratie wel een beetje voor <strong>de</strong> hand. Protestanten<br />
die graag veel naar <strong>de</strong> kerk gaan voelen zich waarschijnlijk het meest thuis<br />
op plaatsen waar een klimaat heerst waar naar <strong>de</strong> kerk gaan normaal<br />
gevon<strong>de</strong>n wordt. Ze verhuizen daarom wellicht naar <strong>de</strong>rgelijke gebie<strong>de</strong>n,<br />
waar ze <strong>de</strong> kerken vin<strong>de</strong>n die ze willen bezoeken, en <strong>de</strong> scholen waar ze hun
36 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
kin<strong>de</strong>ren heen willen sturen. Van Cleef (1993) naar aanleiding <strong>van</strong> het al<br />
eer<strong>de</strong>r aangehaal<strong>de</strong> Genemui<strong>de</strong>n, en Thissen (1995; 48) naar aanleiding <strong>van</strong><br />
Zeeland hebben daar ook aanwijzingen voor gevon<strong>de</strong>n. Helaas blijft het<br />
aspect <strong>van</strong> selectieve migratie bij on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten<br />
vaak on<strong>de</strong>rbelicht. Er moet meer on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n gedaan naar <strong>de</strong>ze<br />
verklaringsgrond, bijvoorbeeld door <strong>van</strong> mensen die verhuizen na te gaan<br />
waarom ze dat doen, en of ze op het moment <strong>van</strong> verhuizen al in grotere<br />
mate het bij <strong>de</strong> nieuwe omgeving passen<strong>de</strong> gedrag vertonen dan <strong>van</strong> willekeurige<br />
vergelijkbare mensen verwacht mag wor<strong>de</strong>n.<br />
Meer longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek uitvoeren. Meer on<strong>de</strong>rzoek doen naar <strong>de</strong> rol<br />
<strong>van</strong> selectieve migratie. En natuurlijk doorgaan met het uitvoeren <strong>van</strong> crosssectionele<br />
analyses, waarbij <strong>de</strong> multilevelmetho<strong>de</strong> regelmatig als hulpmid<strong>de</strong>l<br />
moet wor<strong>de</strong>n gebruikt. Als <strong>de</strong>ze wensen in vervulling gaan, dan heeft het<br />
on<strong>de</strong>rzoek naar compositionele effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving nog een<br />
mooie toekomst.
Literatuur<br />
Politieke voorkeur en kerkbezoek 37<br />
Banaszak, Lee Ann & Jan E. Leighley (1991). How employment affects<br />
women's gen<strong>de</strong>r attitu<strong>de</strong>s. In: Political Geography Quarterly 10; pp. 110-<br />
131<br />
Berelson, Bernard R., Paul F. Lazarsfeld & William N. McPhee (1954).<br />
Voting; A study of opinion formation in a presi<strong>de</strong>ntial campaign. Chicago,<br />
The University of Chicago Press<br />
Cleef, A. <strong>van</strong> (1993). Niets is onze verdienste. In: NRC Han<strong>de</strong>lsblad,<br />
Zaterdags Bijvoegsel <strong>van</strong> 9 januari 1993<br />
Deurloo, Rinus & Sjoerd <strong>de</strong> Vos (1998). Extreem rechts populair bij<br />
Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>rs in <strong>buurt</strong>en met veel islamieten. In: Geografie 3; pp. 48-49<br />
Eagles, Munroe (1990). An ecological perspective on working-class political<br />
behaviour: neighbourhood and class formation in Sheffield. In: Johnston,<br />
R.J., F.M. Shelley & P.J. Taylor (eds). Developments in Electoral<br />
Geography; pp. 100-120. London/New York, Routledge<br />
Foladare, Irving S. (1968). The Effect of Neighbourhood on Voting<br />
Behaviour. In: Political Essence Quarterly 83; pp. 516-529<br />
Giggs, J.A. (1973). The distribution of schizophrenics in Nottingham. In:<br />
Transactions of the Institute of British Geographers 59; pp. 55-76<br />
Goldstein, Harvey (1987). Multilevel Mo<strong>de</strong>ls in Educational and Social<br />
Research. New York, Oxford University Press<br />
Grogger, Jeff & M. Stephen Weatherford (1995). Crime, policing and the<br />
perception of neighbourhood safety. In: Political Geography 14; pp. 521-541<br />
Honey, Rex & J. Ross Barnett (1990). Volatile stability: New Zealand's 1987<br />
general election. In: Johnston, R.J., F.M. Shelley & P.J. Taylor (eds).<br />
Developments in Electoral Geography; pp. 86-99. London/New York,<br />
Routledge<br />
Johnston, R.J. (1985). The Geography of English Politics. London, Croom<br />
Helm
38 Sjoerd <strong>de</strong> Vos<br />
Johnston, R.J. (1986). The neighbourhood effect revisited: spatial science or<br />
political regionalism. In: Environment and Planning D 4; pp. 41-55<br />
Jones, Kelvyn (1991). Multi-Level Mo<strong>de</strong>ls for Geographical Research.<br />
CATMOG 54. Norwich, University of East Anglia<br />
Jones, Kelvyn (1993). 'Everywhere is Nowhere': Multilevel Perspectives on<br />
the Importance of Place. The University of Portsmouth Inaugural Lectures<br />
Jones, Kelvyn (1997). Multilevel approaches to mo<strong>de</strong>lling contextuality:<br />
from nuisance to substance in the analysis of voting behaviour. In: G.P.<br />
Westert & R.N. Verhoeff (eds). Places and people: multilevel mo<strong>de</strong>lling in<br />
geographical research. Utrecht, The Royal Dutch Geographical Society<br />
Knippenberg, Hans & Sjoerd <strong>de</strong> Vos (1989). Spatial Structural Effects on<br />
Dutch Church Attendance. In: Tijdschrift voor Economische en Sociale<br />
Geografie 80; pp. 164-170<br />
Kreft, Greta Gerda (1987). Mo<strong>de</strong>ls and Methods for the Measurement of<br />
School Effects. Utrecht, Elinkwijk<br />
Miller, William L. (1977). Electoral Dynamics in Britain since 1918.<br />
London, The MacMillan Press Ltd.<br />
Peters, J. & O. Schreu<strong>de</strong>r (1987). Katholiek en protestant. Een historisch en<br />
contemporain on<strong>de</strong>rzoek naar confessionele culturen. Nijmegen, Instituut<br />
voor Toegepaste Sociale Wetenschappen<br />
Rumley, Dennis (1981). Spatial Structural Effects in Voting Behaviour:<br />
Description and Explanation. In: Tijdschrift voor Economische en Sociale<br />
Geografie 72; pp. 214-223<br />
Thissen, Frans (1995). Bewoners en ne<strong>de</strong>rzettingen in Zeeland: op weg naar<br />
een nieuwe verschei<strong>de</strong>nheid. Ne<strong>de</strong>rlandse Geografische Studies 191.<br />
Utrecht/Amsterdam, KNAG/ISG FRW UvA<br />
Tingsten, Herbert (1937). Political Behavior; Studies in election statistics.<br />
London, P.S. King & Son Ltd.<br />
Vos, Sjoerd <strong>de</strong> (1997). De omgeving telt: Compositionele effecten in <strong>de</strong><br />
sociale geografie. Amsterdam, University of Amsterdam
Politieke voorkeur en kerkbezoek 39<br />
Wright, Gerald C. Jr. (1977). Contextual Mo<strong>de</strong>ls of Electoral Behavior: The<br />
Southern Wallace Vote. In: The American Political Science Review 71; pp.<br />
497-508
40 Jack Dekker en Jaap Peen<br />
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> omgevingsfactoren als urbanisatie<br />
en sociaal-economische <strong>de</strong>privatie op<br />
psychiatrische opnamen<br />
Jack Dekker en Jaap Peen<br />
1 Inleiding<br />
In dit artikel wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> invloe<strong>de</strong>n besproken <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> aspecten <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
woonomgeving op <strong>de</strong> geestelijke volks(on)gezondheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking.<br />
Alvorens <strong>de</strong> huidige, wetenschappelijke inzichten in <strong>de</strong>ze complexe relatie toe<br />
te lichten, lijkt het verstandig om met <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> anekdote te benadrukken<br />
dat onze kennis <strong>van</strong> en over 'geestesziekten' (ook in relatie met <strong>de</strong> omgeving)<br />
in <strong>de</strong> afgelopen eeuwen niet los gezien kan wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> tijdgeest waaruit zij<br />
is voortgekomen.<br />
Ongeveer 150 jaren gele<strong>de</strong>n vond een Provinciale Commissie <strong>van</strong> Noord-<br />
Holland het onverstandig om een gesticht voor psychiatrische patiënten in <strong>de</strong><br />
nabijheid <strong>van</strong> een stad te bouwen (Vijselaar, 1977). Vooral principieel raad<strong>de</strong><br />
men dit i<strong>de</strong>e (pagina 33-34) af als 'ten enenmale in strijd met <strong>de</strong> grote waar<strong>de</strong>,<br />
die <strong>de</strong> krankzinnigenartsen eenparig aan het isolement hechten'. 'Het slaan <strong>de</strong>r<br />
klokken, het gedruisch <strong>de</strong>r straten, <strong>de</strong> gedienstige nimmer te beletten<br />
praatzucht <strong>de</strong>r oppasser, waardoor alle kleine gebeurtenissen onmid<strong>de</strong>llijk<br />
me<strong>de</strong>ge<strong>de</strong>eld wor<strong>de</strong>n, het veelvuldig bezoek <strong>van</strong> vrien<strong>de</strong>n en beken<strong>de</strong>n, dat<br />
zoo moeilijk te keeren is, dit alles verlevendigt bij <strong>de</strong>n krankzinnige gestadig<br />
<strong>de</strong> voorstelling <strong>de</strong>r buitenwereld waaruit hij zich gebannen voelt en het<br />
herroept treurige herinneringen of wekt begeerten die onvoldaan blijven<strong>de</strong>,<br />
hem tot bitterheid en toorn verlokken'. Volgens <strong>de</strong> overtuiging <strong>van</strong> <strong>de</strong> meeste<br />
toenmalige geneesheren moest <strong>de</strong> krankzinnige, wil<strong>de</strong> hij een kans op<br />
genezing hebben, verwij<strong>de</strong>rd wor<strong>de</strong>n uit het eigen, vertrouw<strong>de</strong> milieu dat<br />
meestal prikkelend werkte'.<br />
Ongeveer 140 jaren later, in het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> jaren tachtig <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze eeuw<br />
ontstond het i<strong>de</strong>e in Amsterdam dat <strong>de</strong> psychiatrische patiënten niet meer<br />
buiten <strong>de</strong> stad en ver weg in <strong>de</strong> duinen bij Santpoort behan<strong>de</strong>ld moesten<br />
wor<strong>de</strong>n, maar in <strong>de</strong> stad zelf. De zorg dicht bij <strong>de</strong> mensen en <strong>de</strong> mensen nauw<br />
betrokken bij die zorg. Dat was <strong>de</strong> basisfilosofie. Het i<strong>de</strong>e <strong>van</strong> voorheen om <strong>de</strong><br />
psychiatrische patiënten in <strong>de</strong> rust <strong>van</strong> <strong>de</strong> duinen te verplegen en behan<strong>de</strong>len,<br />
werd niet langer als zinvol ervaren. De na<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> breuk <strong>van</strong> <strong>de</strong> patiënt<br />
met zijn oorspronkelijke omgeving wer<strong>de</strong>n als te zwaarwegend beoor<strong>de</strong>eld.<br />
De beleidmakers waren er wel <strong>van</strong> overtuigd dat het leven in een grote stad als<br />
Amsterdam gejaag<strong>de</strong>r en stressvoller was dan een verblijf in <strong>de</strong> duinen.<br />
Sommigen waren zelfs bang dat <strong>de</strong>ze poel <strong>de</strong>s ver<strong>de</strong>rfs funest zou zijn voor <strong>de</strong><br />
psychiatrische patiënten. Maar <strong>de</strong>sondanks had men <strong>de</strong> hoop dat behan<strong>de</strong>ling
Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 41<br />
in <strong>de</strong> eigen grootste<strong>de</strong>lijke woonomgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> patiënten méér goed zou<br />
doen dan die in <strong>de</strong> ver weg gelegen duinen. Was dus vroeger het i<strong>de</strong>e om <strong>de</strong><br />
gek uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> en woonomgeving te halen om zijn genezing te bespoedigen,<br />
tegenwoordig is het doel om <strong>de</strong> patiënt in zijn eigen <strong>buurt</strong> te laten ter<br />
bevor<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> zijn gezondheid.<br />
Dit artikel gaat niet over <strong>de</strong> veran<strong>de</strong>r<strong>de</strong> inzichten in <strong>de</strong> psychiatrie over <strong>de</strong><br />
i<strong>de</strong>ale omgeving waar <strong>de</strong> psychiatrische patiënten het beste behan<strong>de</strong>ld kunnen<br />
wor<strong>de</strong>n, in <strong>de</strong> drukke stad of op het rustige platteland. Wel gaat <strong>de</strong> aandacht<br />
uit naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische stoornissen. Op<br />
grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> bovengenoem<strong>de</strong> anekdote lijkt ons wel dat enige beschei<strong>de</strong>nheid<br />
ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige inzichten over <strong>de</strong>ze <strong>invloed</strong> op zijn plaats is.<br />
De volgen<strong>de</strong> vragen komen in dit artikel aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong>. Komen psychiatrische<br />
stoornissen in gelijke mate voor op het platteland als in <strong>de</strong> grote stad? Zijn er<br />
in grote ste<strong>de</strong>n verschillen tussen meer en min<strong>de</strong>r ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> wijken wat<br />
betreft <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> en onbehan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> psychiatrische morbiditeit? Kortom:<br />
wat zijn <strong>de</strong> relaties tussen <strong>de</strong>ze 'environmental factors' en <strong>de</strong> geestelijke<br />
gezondheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking?<br />
2 Verschillen in urbanisatiegraad<br />
Uit epi<strong>de</strong>miologisch on<strong>de</strong>rzoek blijkt <strong>de</strong> psychiatrische morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong><br />
bevolking in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n vaak hoger te zijn dan op het platteland (Dohrenwend<br />
& Dohrenwend, 1974; Lewis and Booth, 1994). En dat geldt zowel voor<br />
<strong>de</strong> puntprevalentie (het aantal mensen met een psychiatrische stoornis op een<br />
willekeurige datum) als <strong>de</strong> inci<strong>de</strong>ntie (het aantal nieuwe mensen met een<br />
stoornis in een bepaal<strong>de</strong> perio<strong>de</strong>). Wat schizofrenie betreft is vaak een positief<br />
verband gevon<strong>de</strong>n tussen <strong>de</strong> inci<strong>de</strong>ntie en prevalentie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze stoornis en <strong>de</strong><br />
mate <strong>van</strong> urbanisatie (Faris en Dunham, 1939; Dohrenwend, 1975; Freeman,<br />
1994). Lewis et al. (1992) on<strong>de</strong>rzochten <strong>de</strong> verschillen in inci<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong><br />
schizofrenie tussen mannen met een plattelandsopvoeding en mannen met een<br />
ste<strong>de</strong>lijke opvoeding. De laatsten had<strong>de</strong>n een hogere inci<strong>de</strong>ntie <strong>van</strong> schizofrenie.<br />
De auteurs conclu<strong>de</strong>er<strong>de</strong>n dat (ongeï<strong>de</strong>ntificeer<strong>de</strong>) omgevingsfactoren<br />
het risico <strong>van</strong> schizofrenie verhogen in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n (stress-theorie).<br />
Freeman (1994) trekt het bestaan <strong>van</strong> een onafhankelijke etiologische factor<br />
'urbanicity' in twijfel. Hij suggereert dat urban/rural verschillen in psychiatrische<br />
morbiditeit groten<strong>de</strong>els verdwijnen als op <strong>de</strong> juiste wijze gecorrigeerd<br />
wordt (voor on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re <strong>de</strong>mografische kenmerken, migratie en sociale<br />
klasse).<br />
Naast <strong>de</strong> directe bepaling <strong>van</strong> <strong>de</strong> morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />
'admission-rates' ofwel <strong>de</strong> opnameratio´s ook vaak gebruikt als indirecte maten<br />
voor <strong>de</strong> morbiditeit. Maar <strong>de</strong>ze maten hebben <strong>de</strong> beperking dat ze geen directe<br />
en perfecte afspiegeling zijn <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolkingsmorbiditeit. Deze maten
42 Jack Dekker en Jaap Peen<br />
wor<strong>de</strong>n namelijk niet alleen door <strong>de</strong> zorgbehoefte- en/of zorgvraag bepaald,<br />
maar ook door het aanbod <strong>van</strong> <strong>de</strong> voorzieningen (zie ver<strong>de</strong>r ´Yarvis law´).<br />
Er is weinig systematisch on<strong>de</strong>rzoek in het buitenland verricht naar<br />
'urban/rural differences in admission rates'. De on<strong>de</strong>rzoeken totnogtoe tonen<br />
veelal hogere opnameratio´s in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n aan. Deze bevindingen zijn dus<br />
in overeenstemming met <strong>de</strong> eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> epi<strong>de</strong>miologische studies die<br />
een vaak hogere morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> stadsbevolking aangeven. Bij <strong>de</strong><br />
benoeming <strong>van</strong> <strong>de</strong> verschillen in opnameratio's tussen platteland en grote stad<br />
kan 'Yarvis law' (Joseph and Philips, 1984) niet onvermeld blijven. Volgens<br />
<strong>de</strong>ze wet vertonen opnameratio's, berekend op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> opnamen/inschrijvingen<br />
bij een bepaal<strong>de</strong> voorziening, een negatief verband met <strong>de</strong> afstand<br />
tot die voorziening. Gezien <strong>de</strong> geringere dichtheid aan voorzieningen en <strong>de</strong><br />
daarmee gepaard gaan<strong>de</strong> grotere gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> afstand tot <strong>de</strong> voorziening, zou<br />
daarmee het lagere gebruik in plattelandsgebie<strong>de</strong>n <strong>de</strong>els kunnen wor<strong>de</strong>n<br />
verklaard. In Nieuw Zeeland (Hall, 1988), Tasmanie (Davey and Giles, 1979)<br />
en Canada (Dear, 1978) werd dit afstandseffect met betrekking tot het gebruik<br />
<strong>van</strong> psychiatrische voorzieningen aangetoond. In Australië speel<strong>de</strong> <strong>de</strong> afstand<br />
tot <strong>de</strong> voorziening pas een rol wanneer <strong>de</strong>ze erg groot was (Stampfer e.a.,<br />
1984). In an<strong>de</strong>re studies was het verband slechts zwak (Dear, 1976). De sterkte<br />
<strong>van</strong> dit 'distance <strong>de</strong>cay-effect' zou beïnvloedt wor<strong>de</strong>n door verwijspatronen<br />
(Joseph, 1979). Hulpverleners in <strong>de</strong> eerste lijn zou<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r snel doorverwijzen<br />
naar een instelling naarmate <strong>de</strong>ze ver<strong>de</strong>r weg gelegen is. Een<br />
twee<strong>de</strong> factor die <strong>de</strong> sterkte <strong>van</strong> het afstandseffect beïnvloedt zou <strong>de</strong> diagnose<br />
zijn (Joseph and Boeckh, 1981). Het effect zou sterker zijn voor <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r<br />
ernstige stoornissen en min<strong>de</strong>r sterk voor ernstige stoornissen zoals<br />
schizofrenie.<br />
In Ne<strong>de</strong>rland blijken <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> verschillen tussen platteland en grote ste<strong>de</strong>n te<br />
bestaan. In een <strong>van</strong> <strong>de</strong> weinige epi<strong>de</strong>miologische on<strong>de</strong>rzoeken naar psychiatrische<br />
stoornissen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking bleek enkele jaren gele<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> regio<br />
Nijmegen (Hodiamont e.a., 1992) <strong>de</strong> prevalentie <strong>van</strong> psychiatrische stoornissen<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad drie keer zo hoog als in <strong>de</strong> omringen<strong>de</strong><br />
plattelandsgemeenten. Ook in het meest recente bevolkingson<strong>de</strong>rzoek (Bijl<br />
e.a., 1997) kwamen psychiatrische stoornissen in grote ste<strong>de</strong>n ongeveer 50<br />
procent meer voor dan op het platte land.<br />
De on<strong>de</strong>rzoeken naar psychiatrische opnamen zijn talrijker en geven <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
verschillen te zien. Uit analyse <strong>van</strong> alle eerste psychiatrische opnamen in 1970<br />
in Ne<strong>de</strong>rland bleek, dat <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n per 1000 inwoners bijna twee keer zo<br />
veel psychiatrische opnamen hebben dan <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r geürbaniseer<strong>de</strong> gemeenten<br />
(Van Weer<strong>de</strong>n-Dijkstra en Giel 1975a en b; Giel e.a. 1975). Met name<br />
patiënten met diagnose (ICD-9) schizofrenie, affectieve psychose, overige<br />
psychose (co<strong>de</strong> 297 t/m 299) en verslaving bleken meer opgenomen te wor<strong>de</strong>n<br />
in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n. Een tiental jaar later is <strong>de</strong> relatie tussen ste<strong>de</strong>lijkheid en
Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 43<br />
psychiatrische opnamen we<strong>de</strong>rom aangetoond in een regionaal on<strong>de</strong>rzoek naar<br />
het GGZ-gebruik in <strong>de</strong> drie Zuid-Hollandse ste<strong>de</strong>n Den Haag, Lei<strong>de</strong>n en<br />
Rotterdam (Van <strong>de</strong> Water e.a., 1988). Den Haag bleek <strong>de</strong> meeste psychiatrische<br />
opnamen per 1000 inwoners te hebben, namelijk 4,5 vergeleken met<br />
een gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>van</strong> 2,1 in Zuid-Holland en <strong>van</strong> 1,8 in heel Ne<strong>de</strong>rland. Janssen<br />
e.a. (1993) von<strong>de</strong>n een zelf<strong>de</strong> hoge GGZ-consumptie in Amsterdam. In een<br />
on<strong>de</strong>rzoek naar het gebruik <strong>van</strong> intramurale GGZ-voorzieningen in <strong>de</strong><br />
provincie Drenthe (Sytema e.a., 1990) blijkt <strong>de</strong> sterkst verklaren<strong>de</strong> factor te<br />
zijn: stad versus platteland. Deze factor verklaart 44 % <strong>van</strong> <strong>de</strong> variantie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
verschillen in opnameratio's.<br />
In een groter on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Dekker e.a. (1994) met betrekking tot <strong>de</strong> psychiatrische<br />
opnamen <strong>van</strong> alle Ne<strong>de</strong>rlandse gemeenten in 1991 wer<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze<br />
verschillen tussen plattelandsdorpen en grote ste<strong>de</strong>n nogmaals bevestigd. Niet<br />
alleen wat betreft <strong>de</strong> totale opnameratio's, maar ook wat betreft <strong>de</strong><br />
afzon<strong>de</strong>rlijke diagnostische groepen (Peen en Dekker, 1997a; Peen en Dekker,<br />
1997b.).<br />
De eer<strong>de</strong>r gevon<strong>de</strong>n hoge opnamecijfers in <strong>de</strong> sterk geurbaniseer<strong>de</strong> gemeenten<br />
(Dekker e.a., 1994) blijken verklaard te wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> grotere proportie<br />
niet-gehuw<strong>de</strong> inwoners aldaar en in beperkte mate door <strong>de</strong> urbanisatiegraad<br />
als zodanig.<br />
3 Verschillen tussen stadswijken<br />
Daar waar <strong>de</strong> verschillen in opnameratio's tussen platteland en grote ste<strong>de</strong>n<br />
vooral in verband wor<strong>de</strong>n gebracht met <strong>de</strong> urbanisatiegraad <strong>van</strong> <strong>de</strong> woongemeenten<br />
en (soms) met <strong>de</strong> afstand tot <strong>de</strong> voorziening, wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> verschillen<br />
tussen stadswijken veelal gerelateerd aan <strong>de</strong> verschillen in sociaal economische<br />
status. Uit een overzichtsstudie <strong>van</strong> 44 on<strong>de</strong>rzoeken waarin het verband<br />
on<strong>de</strong>rzocht is tussen sociaal economische status en psychologisch<br />
disfunctioneren in <strong>de</strong> bevolking, bleek dat een lage status samenging met een<br />
grote mate <strong>van</strong> voorkomen <strong>van</strong> psychische problemen in het algemeen en<br />
schizofrenie en persoonlijkheidsstoornissen in het bijzon<strong>de</strong>r (Dohrenwend en<br />
Dohrenwend, 1969). Ook in een meer recent epi<strong>de</strong>miologisch on<strong>de</strong>rzoek<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> Amerikaanse bevolking (Regier e.a., 1993) bleek <strong>de</strong> aanwezigheid<br />
<strong>van</strong> schizofrene stoornissen in <strong>de</strong> laagste sociaal economische klasse veel<br />
groter dan in <strong>de</strong> hoogste klasse.<br />
In overeenstemming met <strong>de</strong>ze epi<strong>de</strong>miologische bevindingen von<strong>de</strong>n Faris en<br />
Dunham in Chicago <strong>de</strong> hoogste concentraties <strong>van</strong> psychiatrische opnamen met<br />
diagnose schizofrenie in <strong>de</strong> centrum-gebie<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad met <strong>de</strong> grootste<br />
hoeveelheid problemen zoals criminaliteit, werkeloosheid, zelfmoord, grote<br />
mobiliteit en overbevolking (Faris en Dunham 1939). De relatie tussen hogere<br />
opnameratio's en sociale <strong>de</strong>privatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> stads<strong>buurt</strong>en bestaat niet voor alle<br />
afzon<strong>de</strong>rlijke psychiatrische stoornissen. De sterkste correlaties zijn (na het
44 Jack Dekker en Jaap Peen<br />
eerste on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Faris en Dunham) in meer<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoeken gevon<strong>de</strong>n<br />
bij schizofrenie (Thornicroft e.a. 1993; Harrison e.a. 1995; Boardman e.a.,<br />
1997). In hun meta-analyse vin<strong>de</strong>n Klussman en Angermeyer (1987) dat<br />
affectieve psychosen weliswaar vaak een positief verband vertoon<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />
sociaal economische situatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, met name <strong>de</strong> manisch-<strong>de</strong>pressieve<br />
subgroep. Maar in hun eigen on<strong>de</strong>rzoek bleek dat niet zo te zijn evenals in het<br />
on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Harrison e.a. (1995). Ook <strong>de</strong> bevindingen ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
neurotische en persoonlijkheidsstoornissen zijn niet eenduidig (Klussman en<br />
Angermeyer, 1987). In twee studies waar <strong>de</strong>ze diagnostische groepen waren<br />
samengenomen, bleek het verband wel (Levy en Rowitz, 1971; (Klussman en<br />
Angermeyer, 1987). Bij <strong>de</strong> neurotische stoornissen alleen von<strong>de</strong>n Tansella e.a.<br />
(1993) geen verband, maar Harrison e.a. (1995) von<strong>de</strong>n daarentegen een<br />
lichte, negatieve trend. Boardman e.a. (1997) von<strong>de</strong>n bij <strong>de</strong> neurotische en<br />
<strong>de</strong>pressieve stoornissen wel een positief verband. Drugs en alcoholafhankelijkheid<br />
komen in <strong>de</strong> economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en daarentegen dui<strong>de</strong>lijk<br />
meer voor (Klussman en Angermeyer, 1987; Boardman e.a., 1997). Hogere<br />
opnameratio's ten gevolge <strong>van</strong> organische hersensyndromen komen (voor<br />
zover on<strong>de</strong>rzocht) met name in <strong>de</strong> economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en meer<br />
voor (Levy en Rowitz, 1973; Harrisson e.a., 1995).<br />
Figuur 1 De Amsterdamse stads<strong>de</strong>len en <strong>de</strong> psychiatrische opnamen
Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 45<br />
In Ne<strong>de</strong>rland is on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re in Rotterdam (Verdonk, 1975) en Nijmegen<br />
(Bosma, 1975) dit positieve verband gevon<strong>de</strong>n voor wat betreft <strong>de</strong> psychiatrische<br />
opnames. Recent bleek in Maastricht eveneens een positieve relatie<br />
tussen <strong>de</strong> sociale kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> en het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong> GGZ (Hamers<br />
en Romme, 1990; Gunther e.a., 1993). De gebruikte sociale en <strong>de</strong>mografische<br />
factoren ofwel indicatoren zijn in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse studies nogal <strong>van</strong> elkaar<br />
verschillend. Er is één indicator, die in alle studies is gebruikt. Dat is het<br />
percentage werklozen. Deze indicator hangt nauw samen met <strong>de</strong> intramurale<br />
opnamen. Daarnaast zijn er vier indicatoren, die in drie studies zijn gebruikt:<br />
percentage vrouwen, percentage geschei<strong>de</strong>n personen, bevolkingsdichtheid en<br />
migratie. Ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> eerste indicator (percentage vrouwen) zijn er<br />
tegenstrijdige bevindingen: in één on<strong>de</strong>rzoek blijkt <strong>de</strong>ze indicator positief<br />
samen te hangen met <strong>de</strong> opnamen, in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee on<strong>de</strong>rzoeken negatief. Bij<br />
<strong>de</strong> drie an<strong>de</strong>re indicatoren blijkt dat hoe groter <strong>de</strong> bevolkingsdichtheid, hoe<br />
groter <strong>de</strong> migratie, hoe meer geschei<strong>de</strong>n personen, <strong>de</strong>s te meer opnamen er<br />
zijn. Dat is ook in Amsterdam het geval (Dekker e.a., 1995). Er zijn grote verschillen<br />
tussen <strong>de</strong> stads<strong>de</strong>len, niet alleen wat betreft <strong>de</strong> sociale indicatoren,<br />
maar ook wat betreft <strong>de</strong> inci<strong>de</strong>ntiecijfers <strong>van</strong> <strong>de</strong> psychiatrische opnamen. In<br />
figuur 1 zijn <strong>de</strong> gestandaardiseer<strong>de</strong> opnamecijfers <strong>van</strong> <strong>de</strong> Amsterdamse stads<strong>de</strong>len<br />
cartografisch weergegeven.<br />
De stads<strong>de</strong>len rondom <strong>de</strong> grachtengor<strong>de</strong>l geven op bei<strong>de</strong> aspecten het slechtste<br />
beeld. Hier vindt men <strong>de</strong> grootste sociaal economische achterstand en <strong>de</strong><br />
meeste psychiatrische opnamen on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking.<br />
4 Theoretische verklaringen<br />
Alvorens na<strong>de</strong>r in te gaan op <strong>de</strong> theoretische inzichten over <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n<br />
verschillen in geestelijke gezondheid, dienen twee na<strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> genoem<strong>de</strong><br />
studies na<strong>de</strong>r belicht te wor<strong>de</strong>n. Allereerst is daar het probleem <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
'ecological fallacy' (Hamers, 1987): <strong>de</strong> bevindingen ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
geaggregeer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>niveaus mogen niet direct vertaald wor<strong>de</strong>n naar groepsen<br />
individueel niveau. Een twee<strong>de</strong> probleem betreft <strong>de</strong> filterwerking in <strong>de</strong><br />
gezondheidszorg (Goldberg en Huxley, 1980). De precieze samenhang tussen<br />
<strong>de</strong> psychische morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking en <strong>de</strong> urbanisatie is met<br />
on<strong>de</strong>rzoeken naar opnameratio's natuurlijk niet bepaald. Opnameratio's zijn<br />
namelijk geen perfecte afspiegeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> psychiatrische morbiditeit <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
bevolking. Het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> vele, an<strong>de</strong>re factoren is nog onbekend, zoals<br />
hulpzoekgedrag <strong>van</strong> <strong>de</strong> burgers, verwijsgedrag <strong>van</strong> huisartsen en RIAGG's,<br />
filterwerking <strong>van</strong> <strong>de</strong> GGZ, toegankelijkheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> intramurale voorzieningen<br />
(Gunther e.a., 1993; Sytema e.a., 1990) en beschikbaarstelling <strong>van</strong> woningen,<br />
etc.
46 Jack Dekker en Jaap Peen<br />
Ondanks <strong>de</strong>ze beperkingen is het op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> beschreven on<strong>de</strong>rzoeksbevindingen<br />
wel aannemelijk om te veron<strong>de</strong>rstellen dat in <strong>de</strong> meer urbane<br />
gemeenten en in <strong>de</strong> sociaal economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> stadswijken psychopathologie<br />
méér voorkomt on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> inwoners (en ook leidt tot meer<br />
psychiatrische opnamen).<br />
Een belangrijke theorie om <strong>de</strong>ze verschillen in morbiditeit en opnameratio's te<br />
verklaren is <strong>de</strong> drift- en/of selectietheorie (Nelissen, 1972). In <strong>de</strong>ze theorie<br />
gaat men er<strong>van</strong> uit dat geestelijk ongezon<strong>de</strong> bewoners naar grote ste<strong>de</strong>n en/of<br />
<strong>de</strong> sociaal economisch ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en trekken, omdat zij daar min<strong>de</strong>r<br />
opvallen, in afzon<strong>de</strong>ring kunnen leven en niet <strong>de</strong>elnemen aan het maatschappelijk<br />
verkeer, omdat zij min<strong>de</strong>r huur hoeven te betalen, en omdat<br />
afwijkend gedrag in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en ook meer geaccepteerd is gegeven <strong>de</strong> grote<br />
sociale <strong>de</strong>sorganisatie. Deze theorie verklaart een zelf<strong>de</strong> neerwaartse beweging<br />
wat betreft <strong>de</strong> sociaal economische klasse. Door <strong>de</strong> psychiatrische stoornissen<br />
verliezen <strong>de</strong> <strong>de</strong>sbetreffen<strong>de</strong> personen hun werk en status (als ze dat al hebben),<br />
hun familie en vrien<strong>de</strong>n, en zakken daardoor op <strong>de</strong> sociale lad<strong>de</strong>r <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
samenleving. Zo veron<strong>de</strong>rstelt <strong>de</strong> drifttheorie dat <strong>de</strong> patiënten uit an<strong>de</strong>re<br />
<strong>buurt</strong>en verdreven wor<strong>de</strong>n omdat hun afwijken<strong>de</strong> gedrag daar niet wordt<br />
getolereerd (pushfactor). An<strong>de</strong>rzijds wor<strong>de</strong>n ze aangetrokken door <strong>de</strong> gunstige<br />
omstandighe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en waar ze naartoe gedreven wor<strong>de</strong>n (pullfactor),<br />
namelijk goedkope huisvesting, tolerantie ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong>viant gedrag en<br />
aanwezigheid <strong>van</strong> lotgenoten.<br />
En in <strong>de</strong> laatste jaren vermoedt men naast <strong>de</strong> drift een tegengestel<strong>de</strong> beweging<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> meer gezon<strong>de</strong> bewoners. Volgens Freeman en Alpert (1986) zou<strong>de</strong>n uit<br />
gebie<strong>de</strong>n in verval vooral <strong>de</strong> gezon<strong>de</strong> en kapitaalkrachtige mensen vertrekken,<br />
waardoor <strong>de</strong> opnameratio's stijgen. Zo gauw <strong>de</strong> werken<strong>de</strong> bewoners het zich<br />
financieel veroorloven kunnen, verhuizen zij naar betere <strong>buurt</strong>en of forenzendorpen<br />
buiten <strong>de</strong> stad, terwijl <strong>de</strong> min<strong>de</strong>r draagkrachtigen genoodzaakt wor<strong>de</strong>n<br />
achter te blijven. Dit verschijnsel noemt men <strong>de</strong> 'social residue' hypothese.<br />
Een an<strong>de</strong>re theorie vormt <strong>de</strong> 'bree<strong>de</strong>r' of 'environment-stress' theorie (Faris en<br />
Dunham, 1939; Verdonk, 1975) genoemd. In <strong>de</strong>ze theorieën gaat men er<strong>van</strong><br />
uit dat er in <strong>de</strong> omgeving 'social and non-social' factoren zijn die psychiatrische<br />
stoornissen bevor<strong>de</strong>ren. De sociale factoren hebben vooral betrekking op<br />
<strong>de</strong> sociale cohesie (on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re steun <strong>van</strong> het netwerk) en sociale controle<br />
<strong>van</strong> een <strong>buurt</strong>gemeenschap. Een goe<strong>de</strong> cohesie en controle hebben veelal een<br />
remmen<strong>de</strong> <strong>invloed</strong> op ontstaan <strong>van</strong> <strong>de</strong>viant en gek gedrag. Teveel cohesie en<br />
controle in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> sociale rigiditeit werkt daarentegen weer averechts.<br />
Desintegratie en fragmentatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rlinge, sociale relaties in een<br />
stads<strong>buurt</strong> on<strong>de</strong>rmijnen <strong>de</strong> stabiliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>gemeenschap en lei<strong>de</strong>n tot<br />
een geringe participatie aan het maatschappelijk leven. Volgens Verdonk<br />
(1975) verliezen controlemechanismen hun <strong>invloed</strong>, met als gevolg waar<strong>de</strong>n-,<br />
normenverlies en vermin<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale samenhang. De mensen in die
Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 47<br />
<strong>buurt</strong>en zijn niet gek, maar die <strong>buurt</strong>en maken <strong>de</strong> mensen gek. Directe<br />
gevolgen <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale <strong>de</strong>sintegratie zijn on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re: slechte voeding en<br />
opvoeding <strong>van</strong> <strong>de</strong> jeugd, gebrek aan gezamenlijke waar<strong>de</strong>n, standaardnormen<br />
en gedragsco<strong>de</strong>s, afname <strong>van</strong> familieverband, groepsgevoel en -verantwoor<strong>de</strong>lijkheid,<br />
grote migratie, ontstaan <strong>van</strong> sociale isolatie, geringe<br />
participatie aan het maatschappelijk leven, gebrek aan sociale steun, toename<br />
<strong>van</strong> werkeloosheid en armoe<strong>de</strong>, alcohol en druggebruik. Al <strong>de</strong>ze ontwikkelingen<br />
kan men als pathologie-bevor<strong>de</strong>rend beschouwen, on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re in die<br />
zin dat individuen zich meer en meer gaan afzon<strong>de</strong>ren wat weer een essentieel<br />
premorbi<strong>de</strong> kenmerk is <strong>van</strong> schizofrenie (Freeman, 1994). Een hogere frequentie<br />
<strong>van</strong> psychiatrische stoornissen in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en is dan ook niet verwon<strong>de</strong>rlijk.<br />
De non-sociale factoren die <strong>de</strong> kans op <strong>de</strong> psychische stoornissen beïnvloe<strong>de</strong>n,<br />
zijn on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re: <strong>de</strong> beschikbare ruimte per persoon, <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
woning, <strong>de</strong> geluidsoverlast <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, blootstelling aan lood en an<strong>de</strong>re<br />
zware metalen, luchtvervuiling, giftige en verontreinig<strong>de</strong> grond, et cetera.<br />
Mogelijk hiermee samenhangend komen in <strong>de</strong> meer ge<strong>de</strong>priveer<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en<br />
ook meer infectieziekten tij<strong>de</strong>ns zwangerschap voor en geboortecomplicaties<br />
(waarme<strong>de</strong> een ziekte als schizofrenie weer verband houdt).<br />
5 Slot<br />
Alle bovengenoem<strong>de</strong> studies hebben een cross-sectionele on<strong>de</strong>rzoeksopzet.<br />
Hierdoor is het vaak lastig om <strong>de</strong> resultaten te interpreteren. Heeft <strong>de</strong> hogere<br />
morbiditeit en/of opnameratio's te maken met omgevingsstressoren of an<strong>de</strong>re<br />
type stressoren? Of wordt het veroorzaakt door <strong>de</strong> selectieve migratie?<br />
Kortom: on<strong>de</strong>rsteunen <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksbevindingen <strong>de</strong> drift of selectie theorie of<br />
<strong>de</strong> environmentstresstheorie? De crosssectionele studies geven ons hier geen<br />
uitsluitsel over.<br />
Longitudinale studies werpen mogelijk meer licht op <strong>de</strong>ze zaken (hoewel <strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rzochte individuen in dit soort on<strong>de</strong>rzoek vaak niet meer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> zijn als<br />
<strong>de</strong> individuen aan het begin <strong>van</strong> <strong>de</strong> studie). De relatie tussen geestelijke<br />
gezondheid en omgevingsfactoren is nog maar zel<strong>de</strong>n longitudinaal on<strong>de</strong>rzocht.<br />
Twee studies zijn voorhan<strong>de</strong>n. In Eastlake heeft men pogingen gedaan<br />
om een slecht functionerend <strong>buurt</strong>gemeenschap te verbeteren (Halpern, 1995).<br />
In het begin was <strong>de</strong> sfeer in <strong>de</strong>ze wijk slecht. Veel achterdocht en isolatie, veel<br />
angst en <strong>de</strong>pressie bij kleine, jonge gezinnen met relatieve lage inkomens. In<br />
twee jaar tijd heeft men acties on<strong>de</strong>rnomen om <strong>de</strong>ze situatie te verbeteren: <strong>de</strong><br />
woningen wer<strong>de</strong>n opgeknapt, verkeer werd omgeleid, groenvoorzieningen<br />
wer<strong>de</strong>n aangelegd, et cetera. Al <strong>de</strong>ze interventies von<strong>de</strong>n plaats in overleg met<br />
<strong>de</strong> bewoners. Na twee jaar was niet alleen <strong>de</strong> fysieke omgeving sterk<br />
verbeterd, maar ook <strong>de</strong> sociale gemeenschapszin als wel <strong>de</strong> geestelijke<br />
gezondheid <strong>van</strong> haar le<strong>de</strong>n. De <strong>buurt</strong>bewoners trokken meer met elkaar op,
48 Jack Dekker en Jaap Peen<br />
had<strong>de</strong>n meer vertrouwen in elkaar gekregen, en voel<strong>de</strong>n zich meer bij <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
betrokken. En er was ook min<strong>de</strong>r angst en <strong>de</strong>pressie on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> mensen. De<br />
vergrote gemeenschapszin (volgend op <strong>de</strong> verbetering <strong>van</strong> <strong>de</strong> fysieke<br />
woonomstandighe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijk) zette aan tot een versterking <strong>van</strong> het<br />
sociale netwerk, waardoor het succes verklaard werd.<br />
In Oslo is onlangs ook een <strong>de</strong>rgelijke longitudinale studie afgerond (Dalgard<br />
en Tams, 1997). Daar ging het ook om wijken met ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> sociaal<br />
economische situatie als in <strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Halpern. In vijf wijken was in 1986<br />
een crosssectionele studie gedaan naar <strong>de</strong> relatie tussen woonomstandighe<strong>de</strong>n<br />
en psychiatrische stoornissen. In <strong>de</strong>ze vijf wijken was een hoge correlatie<br />
gevon<strong>de</strong>n tussen <strong>de</strong> onbevredigen<strong>de</strong> sociale omstandighe<strong>de</strong>n met weinig<br />
sociale steun en een slechte geestelijke gezondheid. Na 10 jaar werd hetzelf<strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rzoek herhaald bij (<strong>de</strong>els <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong>) personen die nog in <strong>de</strong> wijk woon<strong>de</strong>n.<br />
Uit <strong>de</strong>ze interviews bleek er een dui<strong>de</strong>lijke relatie tussen <strong>de</strong> verbeter<strong>de</strong><br />
omstandighe<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> wijk en het psychisch functioneert. Niet alleen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
verbeter<strong>de</strong>, maar ook <strong>de</strong> gezondheid <strong>van</strong> haar inwoners. De on<strong>de</strong>rzoekers<br />
conclu<strong>de</strong>ren dan ook dat hun bevindingen <strong>de</strong> 'environment stress' theorie<br />
on<strong>de</strong>rsteunen, dat wil zeggen dat <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving een<br />
dui<strong>de</strong>lijke <strong>invloed</strong> heeft op <strong>de</strong> geestelijke gezondheid <strong>van</strong> haar bewoners.<br />
De drift of selectie-theorie is door <strong>de</strong>ze twee on<strong>de</strong>rzoeken natuurlijk niet<br />
ontkracht. Deze theorie zal zeker in <strong>de</strong> toekomst <strong>van</strong> belang blijven om <strong>de</strong> verschillen<br />
tussen stads<strong>buurt</strong>en on<strong>de</strong>rling en tussen stad/platteland te begrijpen.<br />
Waarschijnlijk moet men zowel <strong>de</strong> drift- als stresstheorie ook als elkaar<br />
aanvullend zien en complementair gebruiken. In welke mate <strong>de</strong>ze theorieën<br />
elkaar aanvullen, dat zal met name met longitudinaal on<strong>de</strong>rzoek bepaald<br />
moeten wor<strong>de</strong>n waarbij intensief gebruik gemaakt dient te wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> casusregisters.<br />
Tegelijkertijd dienen in <strong>de</strong>ze longitudinale studies <strong>de</strong> theoretisch<br />
rele<strong>van</strong>t geachte omgevingskenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> woonomgeving a-priori<br />
vastgesteld te wor<strong>de</strong>n. Want in bijna alle ecologische on<strong>de</strong>rzoeken totnogtoe<br />
wordt a posteriori gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgevingskenmerken zoals die<br />
door <strong>de</strong> diverse overheidsinstanties wor<strong>de</strong>n vastgelegd. Onze kennis <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
relatie tussen fysieke, psychologische en sociale woonomgevingsfactoren en<br />
geestelijke gezondheid is dan ook niet groot te noemen en reikt niet veel<br />
ver<strong>de</strong>r dan <strong>de</strong> hier beschreven bevindingen.<br />
Aan het ein<strong>de</strong> <strong>van</strong> dit artikel lijkt het gepast om terug te keren tot <strong>de</strong> anekdote<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> inleiding. Hoewel enige beschei<strong>de</strong>nheid ten aanzien <strong>van</strong> <strong>de</strong> huidige<br />
kennis over <strong>de</strong> relatie tussen woonomgeving en geestelijke (on)gezondheid op<br />
zijn plaats is, kan <strong>de</strong> (Amsterdamse) GGZ wel een les leren uit <strong>de</strong> beschreven<br />
theorieën en on<strong>de</strong>rzoeksbevindingen totnogtoe. Naast een doelmatige,<br />
efficiënte en verantwoor<strong>de</strong> GGZ dient men ook <strong>de</strong> nodige aandacht te
Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 49<br />
(blijven) geven aan <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> (Amsterdamse) woonwijken en (niet te<br />
vergeten) aan <strong>de</strong> bouwkundige kwaliteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> GGZ-voorzieningen in <strong>de</strong>ze<br />
woonwijken (dus geen grootschalige, psychiatrische kazerne-bouw meer zoals<br />
vroeger). De nieuwe doelstellingen om <strong>de</strong> psychiatrische patiënten in hun<br />
eigen woonomgeving te behan<strong>de</strong>len en te begelei<strong>de</strong>n, komen dan zeer waarschijnlijk<br />
het meest tot hun recht. Pas dan zal <strong>de</strong> verhuizing <strong>van</strong> <strong>de</strong> duinen naar<br />
<strong>de</strong> stad het maximale effect sorteren voor <strong>de</strong> psychiatrische patiënten.
50 Jack Dekker en Jaap Peen<br />
Literatuur<br />
Bijl, R.V., G. <strong>van</strong> Zessen & A. Ravelli (1997), Psychiatrische morbiditeit<br />
on<strong>de</strong>r volwassenen in Ne<strong>de</strong>rland: het NEMESIS-on<strong>de</strong>rzoek. II. Prevalentie<br />
<strong>van</strong> psychiatrische stoornissen. In: Ne<strong>de</strong>rlands Tijdschrift voor Geneeskun<strong>de</strong>,<br />
no. 141, pp. 2453-2460<br />
Boardman, A.P., R.E. Hodgson, M. Lewis & K. Allen (1997), Social<br />
indicators and the prediction of psychiatric admission in different diagnostic<br />
groups. In: British Journal of Psychiatry, no. 171, pp. 457-462<br />
Bosma, A. (1975), De ruimtelijke spreiding <strong>van</strong> klinisch psychiatrische<br />
patiënten in Nijmegen. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 273-282<br />
Dalgard, O.S. & K. Tambs (1997), Urban environment and mental health. In:<br />
British Journal of Psychiatry, no. 171, pp. 530-536<br />
Davey, S.C. & Giles, G.G. (1979). Spatial factors in mental health care in<br />
Tasmania. Social Science and Medicine, pp. 87-94<br />
Dear, M.J. (1976) Geographical Dimensions of the <strong>de</strong>mand for Mental Health<br />
Care. Department of Geography, McMaster University, Hamilton, Ontario<br />
Dear, M.J. (1978) Planning for mental health care: a reconsi<strong>de</strong>ration of public<br />
facility location theory. International Regional Science Review, 3, pp. 93-11<br />
Dekker, J.J.M., J. Peen, J.H.A.M. Iping, en F.E.R.E.R. <strong>de</strong> Jonghe (1994),<br />
Urbanisatie en <strong>de</strong> relatie met psychiatrische opnames. In: Tijdschrift voor<br />
Psychiatrie<br />
Dekker J., J. Peen, H. Heijnen J. Iping F. <strong>de</strong> Jonghe & H. Kwakman (1995),<br />
Sociale indicatoren en psychiatrische opnamen in Amsterdam. In: Tijdschrift<br />
voor Psychiatrie, no. 37, pp. 15-31<br />
Dohrenwend, B.P., & B.S. Dohrenwend (1969), Social status and<br />
psychological disor<strong>de</strong>r: a causal inquiry. Wiley & Sons, New York<br />
Dohrenwend, B.P. & B.S. Dohrenwend (1974), Psychiatric disor<strong>de</strong>rs in urban<br />
settings. In: G. Caplan (ed.) Child and Adolescent Psychiatry, Sociocultural<br />
and Community Psychiatry. Basic Books, New York
Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 51<br />
Faris, R., & H. Dunham (1939), Mental disor<strong>de</strong>rs in urban areas. University<br />
of Chicago Press, Chicago<br />
Freeman, H. & M. Alpert (1986), Prevalence of schizophrenia: geographical<br />
variations in an urban population. In: British Journal of Clinical and Social<br />
Psychiatry, no. 4, pp. 67-75<br />
Freeman, H. (1994), Schizophrenia and city resi<strong>de</strong>nce. In: British Journal of<br />
Psychiatry, no. 164, pp. 39-50<br />
Giel, R., A.C. <strong>de</strong> Graaf & J.R. <strong>van</strong> Weer<strong>de</strong>n-Dijkstra (1975), Me<strong>de</strong><strong>de</strong>lingen<br />
uit het Centrale Patiënten Register voor psychiatrische ziekenhuizen en universiteitsklinieken<br />
(6). In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 302-307<br />
Goldberg D. & P. Huxley (1980), Mental illness in the community. The<br />
pathway to psychiatric care. Tavistock, London<br />
Gunther, N.C.H.F., E.O. Noorthoorn, H.J.F.R. Hamers, J.T.V.M. <strong>de</strong> Jong<br />
Ch.D. Kaplan, & M.W. <strong>de</strong> Vries (1993), De <strong>buurt</strong> als sleutel: sociale<br />
indicatoren en het gebruik <strong>van</strong> geestelijke gezondheidszorg. In: Tijdschrift<br />
voor Psychiatrie, no. 35, pp. 675-689<br />
Hall, G.B. (1988), Monitoring and predicting community mental health centre<br />
utilization in Auckland, New Zealand. In: Social Science and Medicine, no.<br />
26, pp. 55-70<br />
Halpern (1995) Mental Health and Built Environment. London: Taylor &<br />
Francis<br />
Hamers, H.J.F.R. (1987), De GGZ als systeem in wankel evenwicht (dissertatie).<br />
Maastricht<br />
Hamers, H.J.F.R., en M.A.J. Romme (1990), Informatie-management in <strong>de</strong><br />
geestelijke gezondheidszorg: een bijdrage <strong>van</strong> een casusregister. Van<br />
Gorcum, Assen/Maastricht<br />
Harrison J., S. Barrow S & F. Creed (1995), Social <strong>de</strong>privation and psychiatric<br />
admission rates among different diagnostic groups. In: British Journal for<br />
Psychiatry, no. 167, pp. 456-462
52 Jack Dekker en Jaap Peen<br />
Hodiamont, P.P.G., A.E.S. Sijben, M.W.J. Koeter en A.J. Ol<strong>de</strong>hinkel (1992),<br />
Psychiatrische problematiek en urbanisatiegraad. Tijdschrift voor Psychiatrie,<br />
34, pp. 426-437<br />
Joseph, A.E. (1979). The referral system as a modifier of distance <strong>de</strong>cay<br />
effects in the utilization of mental health services. Canadian Geography, pp.<br />
159-169<br />
Joseph, A.E. & Boeckh, J.L. (1981). Locational variation in mental health care<br />
utilization <strong>de</strong>pen<strong>de</strong>nt upon diagnosis: a Canadian example. Social Science and<br />
Medicine, pp. 395-404<br />
Joseph A.E. & D.R. Philips (1984) Yarvis law and the utilization of mental<br />
health care. In : Accessibility and utilization <strong>van</strong> Harpen Roo (1984)<br />
Klusmann D. & ; M.C. Angermeyer (1987), Urban ecology and psychiatric<br />
admission rates: results from a study in the city of Hamburg. In: Angermeyer<br />
MC, Klusmann D (eds.) From social class to social stress. Springer, Berlin, pp.<br />
16-45<br />
Lewis, G., A. David, S. Andréasson & P. Allebeck (1992), Schizophrenia and<br />
city life. In: Lancet, no. 340, pp. 137-140<br />
Link, B. & B.P. Dohrenwend (1980), Formulation of hypotheses about the<br />
ratio of untreated to treated cases in the true prevalence studies of functional<br />
psychiatric disor<strong>de</strong>rs in adults in the United States. In: Mental illness in the<br />
United States. Epi<strong>de</strong>miologic estimates (eds. B.P. Dohrenwend, et al). New<br />
York: Praeger, pp. 133-150<br />
Nelissen, N.J.M. (1972), Grondbeginselen <strong>van</strong> <strong>de</strong> sociale ecologie. Het<br />
Spectrum, Utrecht/Antwerpen<br />
Peen, J. & J. Dekker (1997a), Urbanisatiegraad als risico-indicator voor<br />
psychiatrische opname. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 39, pp. 859-865<br />
Peen, J. & J. Dekker (1997b), Admission rates for schizophrenia in The<br />
Netherlands: an urban/rural comparison. In: Acta Psychiatrica Scandinavica,<br />
no. 96, pp. 301-305<br />
Regier, D.A., M.E. Farmer, D.S. Rae, J.K. Myers, M. Kramer, L.N. Robbins,<br />
L.K. George, M. Karno, & B.Z. Locke (1993), One-month prevalence of<br />
mental disor<strong>de</strong>rs in the United States and socio<strong>de</strong>mographic characteristics:
Invloed <strong>van</strong> omgevingsfactoren op psychiatrische opnamen 53<br />
the Epi<strong>de</strong>miologic Catchment Area study. In: Acta Psychiatrica Scandinavica,<br />
no. 88, pp. 35-47<br />
Stampfer, H., Reymond, J., Burvill, P.W. & Carlson, J. (1984) The<br />
relationship between distance from inpatient facilities and the rate of<br />
psychiatric admissions in Western Australia. Social Science and Medicine, 19,<br />
pp. 879-884<br />
Sytema, S., F.G. Brook & R. Giel (1990), Sociale indicatoren en het gebruik<br />
<strong>van</strong> intramurale GGZ-voorzieningen door volwassenen in Drenthe. In: Tijdschrift<br />
voor Psychiatrie, no. 32, pp. 538-554<br />
Tansella M., G. Bisoffi & G. Thornicroft (1993), Are social <strong>de</strong>privation and<br />
psychiatric service utilisation associated in neurotic disor<strong>de</strong>rs? In: Social<br />
Psychiatry and Psychiatric Epi<strong>de</strong>miology, no. 28, pp. 225-230<br />
Thornicroft, G., G. Bisoffi, D. De salvia & M. Tansella (1993), Urban-rural<br />
differences in the associations between social <strong>de</strong>privation and psychiatric<br />
service utilization in schizophrenia and all diagnoses: a case-register study in<br />
Northern Italy. In: Psychological Medicine, no. 23, pp. 487-496<br />
Verdonk, A.L.Th. (1975), Stads<strong>buurt</strong>en en haar opgenomen patiënten. In:<br />
Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 283-297<br />
Vijselaar, J. (1997) Gesticht in <strong>de</strong> duinen. Utrecht: Trimbos Instituut<br />
Water, H.P.A. <strong>van</strong> <strong>de</strong>, M.J.W. <strong>van</strong> <strong>de</strong> Laar & W. Davidse (1988), Gebruik <strong>van</strong><br />
intramurale psychiatrische voorzieningen in <strong>de</strong> grote ste<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Zuid-Holland.<br />
In: Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg, no. 66, pp. 215-217<br />
Weer<strong>de</strong>n-Dijkstra, J.R. <strong>van</strong> & R. Giel (1975), Risicogroepen voor psychiatrische<br />
opname. In: Tijdschrift voor Psychiatrie, no. 17, pp. 41-47
54 Peter Gramberg<br />
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen<br />
Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> vergeleken<br />
Peter Gramberg<br />
1 Inleiding<br />
Ondanks alle pogingen om het on<strong>de</strong>rwijs zo breed mogelijk toegankelijk te<br />
maken, komt uit on<strong>de</strong>rzoek keer op keer naar voren dat schoolloopbanen <strong>van</strong><br />
jongeren nog steeds zeer beïnvloed wor<strong>de</strong>n door het ou<strong>de</strong>rlijk milieu. Deze<br />
<strong>invloed</strong> is in <strong>de</strong> loop <strong>de</strong>r jaren overigens wel vermin<strong>de</strong>rd en <strong>de</strong> kansen op<br />
sociale mobiliteit zijn vergroot (Jungbluth, 1985; Tesser, 1986; Dronkers, 1992;<br />
Dronkers & De Graaf, 1995). Veel on<strong>de</strong>rzoek naar schoolkeuzen, schoolprestaties<br />
en schoolloopbanen richt zich daarom op <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het ou<strong>de</strong>rlijk<br />
milieu. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke omgeving (<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>, <strong>de</strong> stad, <strong>de</strong> regio)<br />
blijft meestal on<strong>de</strong>rbelicht, hoewel er uitzon<strong>de</strong>ringen zijn (Eirmbter, 1977;<br />
Berdowski, 1995; SCP, 1996; Veenman, 1996; Tesser, 1981; Bun & Spruit,<br />
1982 en Meester & De Leeuw, 1984). Toch kan <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke omgeving<br />
een zelfstandige <strong>invloed</strong> wor<strong>de</strong>n verwacht, al zal <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het ou<strong>de</strong>rlijk<br />
milieu altijd dominant zijn. Het verband tussen enerzijds gezinsspecifieke<br />
factoren als opleiding, sociaal-economische positie en etniciteit en an<strong>de</strong>rzijds<br />
<strong>de</strong> schoolloopbanen kan als een soort basisverband gezien wor<strong>de</strong>n, waar hier<br />
niet ver<strong>de</strong>r op zal wor<strong>de</strong>n ingegaan. Het is dan ook <strong>de</strong> - extra - ruimtelijke <strong>invloed</strong><br />
die in dit artikel centraal staat.<br />
Het artikel is als volgt opgebouwd: allereerst zal in theoretische zin wor<strong>de</strong>n<br />
nagegaan wat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio en <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op schoolloopbanen zou<br />
kunnen zijn. Vervolgens zullen op basis <strong>van</strong> <strong>de</strong> theorie enkele hypothesen en<br />
veron<strong>de</strong>rstellingen geformuleerd wor<strong>de</strong>n. Door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> een on<strong>de</strong>rzoek in <strong>de</strong><br />
gemeenten Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> is getracht <strong>de</strong>ze veron<strong>de</strong>rstellingen te<br />
toetsen. In <strong>de</strong>ze twee ste<strong>de</strong>n zijn ruim 300 jongeren tussen <strong>de</strong> 14 en 18 jaar oud<br />
on<strong>de</strong>rvraagd over (<strong>de</strong> voortgang <strong>van</strong>) hun schoolloopbaan en over <strong>de</strong> schoolkeuzen<br />
die zij hebben gemaakt. Ook met docenten <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare<br />
scholen is een interview gehou<strong>de</strong>n. Doel <strong>van</strong> <strong>de</strong> enquête en <strong>de</strong> interviews<br />
was een antwoord te vin<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> twee vragen:<br />
1 In hoeverre wor<strong>de</strong>n verschillen in schoolloopbanen tussen Ensche<strong>de</strong> en<br />
Amsterdam verklaard door een regionaal effect?<br />
2 In hoeverre wor<strong>de</strong>n verschillen in schoolloopbanen tussen <strong>buurt</strong>en in<br />
Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam verklaard door een <strong>buurt</strong>effect?<br />
Na <strong>de</strong> bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksmetho<strong>de</strong>n zal met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten<br />
<strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek wor<strong>de</strong>n bekeken in hoeverre kenmerken op regionaal en<br />
<strong>buurt</strong>niveau doorwerken in <strong>de</strong> schoolloopbanen <strong>van</strong> jongeren. Bedacht moet<br />
wor<strong>de</strong>n dat het on<strong>de</strong>rzoek vrij kleinschalig is opgezet, waarbij <strong>de</strong> gegevens
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 55<br />
voor het grootste <strong>de</strong>el door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> interviews, (telefonische) gesprekken,<br />
huisbezoeken en participeren<strong>de</strong> observatie zijn verkregen. De verkregen aantallen<br />
gegevens zijn daarom te klein om er uitgebrei<strong>de</strong> statistische analyses op<br />
los te laten. Er zullen alleen eenvoudige kruistabellen wor<strong>de</strong>n gegeven, aangevuld<br />
met enkele citaten. In paragraaf vijf wordt na<strong>de</strong>r op <strong>de</strong> dataverzameling<br />
teruggekomen.<br />
2 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio: theorie<br />
De Leidse socioloog Van Heek meen<strong>de</strong> dat “regionale verschillen in <strong>de</strong> totale<br />
<strong>de</strong>elneming aan het v.h.m.o. op bevredigen<strong>de</strong> wijze groten<strong>de</strong>els verklaard<br />
kunnen wor<strong>de</strong>n uit regionale verschillen in <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking<br />
naar beroepsgroepen” (Van Heek, 1968). Er zou dus geen sprake zijn <strong>van</strong> een<br />
zelfstandige regionale <strong>invloed</strong>. Toch is het mogelijk dat <strong>de</strong> regio op een zelfstandige<br />
manier <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsmogelijkhe<strong>de</strong>n <strong>van</strong> jongeren beïnvloedt. Dit kan<br />
op een drietal manieren: ten eerste door <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> regionale<br />
arbeidsmarkt (het aantal en soort banen dat aanwezig is), ten twee<strong>de</strong> door het<br />
type en <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rwijs dat aangebo<strong>de</strong>n wordt en ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> door<br />
het sociale (of culturele) klimaat dat in een regio heerst. De veron<strong>de</strong>rstelling is<br />
dat <strong>de</strong>ze kenmerken voor een <strong>de</strong>el met elkaar samenhangen, omdat <strong>de</strong> structuur<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt een bepaald type scholen genereert en er door <strong>de</strong><br />
bevolking ook een bepaal<strong>de</strong> waar<strong>de</strong> aan on<strong>de</strong>rwijs wordt gehecht. Het aangebo<strong>de</strong>n<br />
on<strong>de</strong>rwijs sluit aan op het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> regionale arbeidsmarkt. Dit<br />
“uitstroomprofiel” is vooral <strong>van</strong> belang voor <strong>de</strong> jongeren die <strong>de</strong> school verlaten.<br />
Het aanbod <strong>van</strong> werkgelegenheid zal waarschijnlijk niet zo bewust meespelen<br />
in het keuzegedrag <strong>van</strong> twaalfjarigen (en dat <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs), maar kan wel <strong>van</strong><br />
betekenis zijn voor het soort scholen dat aanwezig is en waaruit men dus <strong>de</strong><br />
keuze heeft. Scholen die er niet zijn, kun je ook niet kiezen. Het aanbod kan<br />
dus <strong>de</strong> vraag stimuleren of in elk geval beïnvloe<strong>de</strong>n. Waar het ontbreekt aan<br />
werkgelegenheid voor hoger opgelei<strong>de</strong>n, ontbreekt namelijk ook vaak <strong>de</strong><br />
bijbehoren<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsinfrastructuur (min<strong>de</strong>r havo/vwo scholen bijvoorbeeld).<br />
Er hoeven daarom ook min<strong>de</strong>r havo/vwo adviezen op <strong>de</strong> basisschool te wor<strong>de</strong>n<br />
gegeven om <strong>de</strong> scholen te “vullen” (Jungbluth, 1996). Ook is <strong>de</strong> sociaaleconomische<br />
positie <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio <strong>van</strong> belang: in floreren<strong>de</strong> regio's is <strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>elname hoger en gaan leerlingen naar hogere typen vervolgon<strong>de</strong>rwijs,<br />
omdat het belangrijk is een zo hoog mogelijke opleiding te hebben<br />
(Bun & Spruit, 1982). In <strong>de</strong>ze regio’s is ook het meest sprake <strong>van</strong> diplomainflatie<br />
en verdringing op <strong>de</strong> arbeidsmarkt.<br />
Wanneer jongeren <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school hebben afgerond, zullen zij geconfronteerd<br />
wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong> mogelijkhe<strong>de</strong>n in hun regio, zowel op het gebied <strong>van</strong><br />
vervolgon<strong>de</strong>rwijs als <strong>van</strong> arbeid. Is een bepaald type on<strong>de</strong>rwijs niet in <strong>de</strong> regio<br />
voorhan<strong>de</strong>n of zijn er geen passen<strong>de</strong> banen, dan zijn er grofweg twee opties:<br />
erin berusten (door een baan of opleiding on<strong>de</strong>r het niveau te accepteren) of
56 Peter Gramberg<br />
migreren. Een aanzienlijk <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren kiest voor migratie. Dit hoort<br />
ook bij het traject <strong>van</strong> verzelfstandiging. In <strong>de</strong>ze leeftijdsfase wordt dan ook<br />
veelvuldig verhuisd en ook vaak over grotere afstan<strong>de</strong>n (Thissen &<br />
Droogleever Fortuijn, 1996). Jongeren trekken <strong>van</strong>uit geheel Ne<strong>de</strong>rland naar<br />
plaatsen in <strong>de</strong> Randstad of an<strong>de</strong>re (universiteits)ste<strong>de</strong>n. Dit geldt natuurlijk niet<br />
voor alle jongeren. Het meren<strong>de</strong>el zal gewoon in <strong>de</strong> eigen regio verzelfstandigen<br />
en daar een opleiding volgen. Is een bepaal<strong>de</strong> opleiding niet<br />
aanwezig, dan kiezen zij een an<strong>de</strong>re opleiding die wel in <strong>de</strong> eigen regio beschikbaar<br />
is. Concreet kan men bijvoorbeeld <strong>de</strong>nken aan het ver<strong>van</strong>gen <strong>van</strong><br />
een universitaire door een hbo-opleiding. Dit substitutie-effect zal vooral voor<br />
jongeren gel<strong>de</strong>n, die in <strong>de</strong> eigen regio genoeg kansen zien om zichzelf te<br />
ontplooien, voor jongeren die een opleiding willen volgen die wel in <strong>de</strong> regio<br />
kan wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n en voor jongeren die veel sociale contacten in <strong>de</strong> regio<br />
hebben. Bovendien speelt ook <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> het woonmilieu een rol.<br />
De opvatting bestaat dat verzelfstandiging buiten <strong>de</strong> Randstad min<strong>de</strong>r kansen<br />
biedt en beperkt blijft tot jongeren met een laag opleidingsniveau. Gebie<strong>de</strong>n<br />
buiten <strong>de</strong> Randstad zou<strong>de</strong>n gekenmerkt wor<strong>de</strong>n door een min<strong>de</strong>r geschakeerd<br />
on<strong>de</strong>rwijsaanbod (op het gebied <strong>van</strong> universiteiten en hbo-instellingen, maar<br />
ook op mid<strong>de</strong>lbaar- en basisniveau, bijvoorbeeld door het ontbreken <strong>van</strong> een<br />
categoriaal gymnasium of <strong>van</strong> montessori-, dalton- of jenaplanscholen), een<br />
min<strong>de</strong>r om<strong>van</strong>grijk en gedifferentieerd arbeidsaanbod en een regionale cultuur,<br />
die min<strong>de</strong>r op doorleren in het algemeen is gericht en tegenover meisjes in het<br />
bijzon<strong>de</strong>r (Thissen & Droogleever Fortuijn, 1996). In gebie<strong>de</strong>n buiten <strong>de</strong><br />
Randstad zou<strong>de</strong>n er min<strong>de</strong>r mogelijkhe<strong>de</strong>n zijn om een “eigen” leefstijl te<br />
ontwikkelen. In dat opzicht kunnen regio's zowel “mobiliserend en mo<strong>de</strong>rniserend”<br />
als “remmend en bevestigend” zijn. Gebie<strong>de</strong>n buiten <strong>de</strong> Randstad<br />
zou<strong>de</strong>n min<strong>de</strong>r stimulerend zijn en meer gericht op het bevestigen <strong>van</strong><br />
bestaan<strong>de</strong> structuren en <strong>de</strong>ze houding zou ook weerspiegeld wor<strong>de</strong>n in het<br />
on<strong>de</strong>rwijs. Het regionale culturele klimaat heeft dan direct zijn weerslag op<br />
individuele on<strong>de</strong>rwijs- en arbeidsmarktcarrières.<br />
3 De mogelijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>: theorie<br />
Behalve <strong>de</strong> regio zou ook “<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>” <strong>de</strong> schoolloopbaan kunnen beïnvloe<strong>de</strong>n.<br />
Ook hierbij zijn een aantal veron<strong>de</strong>rstellingen te maken. Ten eerste betreft dit<br />
<strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs over <strong>de</strong> stad en <strong>de</strong> daarmee samenhangen<strong>de</strong><br />
bereikbaarheid <strong>van</strong> scholen, ten twee<strong>de</strong> het doorwerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>cultuur op<br />
<strong>de</strong> houding <strong>van</strong> jongeren ten opzichte <strong>van</strong> school en werk en ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> het<br />
verschijnsel territoriale stigmatisering.<br />
Wat betreft <strong>de</strong> bereikbaarheid <strong>van</strong> scholen, is het mogelijk dat jongeren uit<br />
“concentratiewijken” lagere typen scholen bezoeken en lagere adviezen krijgen<br />
dan vergelijkbare jongeren uit <strong>buurt</strong>en met een gevarieer<strong>de</strong>r bevolkingsopbouw.<br />
Jongeren uit “concentratiewijken” zou<strong>de</strong>n niet naar scholen buiten <strong>de</strong>
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 57<br />
<strong>buurt</strong> gaan, omdat ze er niet <strong>van</strong> op <strong>de</strong> hoogte zijn en omdat ze “er niets te<br />
zoeken hebben”. In hun eigen wijk staan alleen lagere typen scholen (vbo/mavo<br />
scholen) en daarom gaan jongeren nauwelijks naar havo/vwo scholen.<br />
Ook <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>cultuur zou negatief of positief kunnen doorwerken in <strong>de</strong> houding<br />
<strong>van</strong> jongeren en hun ou<strong>de</strong>rs ten opzichte <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs. De <strong>buurt</strong>cultuur kan<br />
gezien wor<strong>de</strong>n als een aanvulling op <strong>de</strong> thuiscultuur, die kin<strong>de</strong>ren uit bepaal<strong>de</strong><br />
wijken ongeschikt maakt voor <strong>de</strong> dominante schoolcultuur (Bourdieu, 1978).<br />
Het on<strong>de</strong>rwijs is niet in staat om verschillen in cultuur weg te werken en heeft<br />
daarom een sterk reproducerend karakter. In <strong>buurt</strong>en waar een “armoe<strong>de</strong>cultuur”<br />
heerst, is men negatief over school en ziet men zelfs <strong>van</strong> een bepaald<br />
type on<strong>de</strong>rwijs af als dat niet in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong> gevon<strong>de</strong>n kan wor<strong>de</strong>n. Men<br />
praat nooit over school of in negatieve zin. Eventuele ambities wor<strong>de</strong>n snel<br />
afgestraft door mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>: “school is niet voor ons soort mensen” of<br />
“je wordt toch wel werkloos” zijn <strong>de</strong> heersen<strong>de</strong> opvattingen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. Wilson<br />
veron<strong>de</strong>rstelt dat scholen ook hun niveau aanpassen aan <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n in<br />
<strong>de</strong> wijk. In sommige wijken is daarom het on<strong>de</strong>rwijs geen voorbereiding op <strong>de</strong><br />
arbeidsmarkt meer (want er zijn toch geen banen) maar een tij<strong>de</strong>lijk mid<strong>de</strong>l om<br />
jongeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> straat te hou<strong>de</strong>n. "In such neighbourhoods, teachers become<br />
frustrated and do not teach and children do not learn" (Wilson, 1987, p.57). In<br />
zulke wijken spijbelt een groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> scholieren en is <strong>de</strong> voortijdige<br />
schooluitval groot. Kin<strong>de</strong>ren en jongeren on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n daarbij (na<strong>de</strong>lige)<br />
gevolgen voor wat betreft hun functioneren op school door <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> waarin ze<br />
wonen. Een woordvoer<strong>de</strong>r <strong>van</strong> een Haagse scholengemeenschap zegt over <strong>de</strong><br />
<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> het volgen<strong>de</strong>: "Als jongeren in een <strong>buurt</strong> wonen waar een<br />
grote concentratie <strong>van</strong> werkloosheid is, zullen ze eer<strong>de</strong>r geen moeite doen om<br />
aan hun toekomst te werken. Voor <strong>de</strong> jeugd is het moeilijk zich ertoe te zetten<br />
naar school te gaan, omdat niemand in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> een hoge opleiding volgt en<br />
niemand werkt. In een wijk waar een arbeidsethos heerst, ben je eer<strong>de</strong>r geneigd<br />
om aan je toekomst te werken" (Van Kleef & Nijhuis, 1996, p 113). De<br />
armoe<strong>de</strong>cultuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving werkt door in het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> school en<br />
daarmee in <strong>de</strong> kansen op sociale stijging voor jongeren. Er ontstaat in <strong>de</strong>ze<br />
wijken een “anti-schoolcultuur” (Bun & Spruit, 1982). Veenman (1996)<br />
spreekt bijvoorbeeld <strong>van</strong> een “Bijlmermeer-effect”: in een door hem uitgevoerd<br />
on<strong>de</strong>rzoek bleek dat Surinaamse en Antilliaanse jongeren uit <strong>de</strong>ze wijk<br />
gemid<strong>de</strong>ld slechter scoren dan vergelijkbare jongeren uit an<strong>de</strong>re wijken. De<br />
kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijk werken door in <strong>de</strong> attitu<strong>de</strong>s en houding en daarmee in<br />
<strong>de</strong> prestaties <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren.<br />
Aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant kan er ook sprake zijn <strong>van</strong> een elitaire <strong>buurt</strong>cultuur die <strong>de</strong><br />
schoolloopbaan <strong>van</strong> veel jongeren in positieve zin beïnvloedt. Jongeren en<br />
ou<strong>de</strong>rs zijn goed op <strong>de</strong> hoogte <strong>van</strong> <strong>de</strong> kwaliteit <strong>van</strong> allerlei scholen en wor<strong>de</strong>n<br />
door buren geïnformeerd. Werk en opleiding wor<strong>de</strong>n positief gewaar<strong>de</strong>erd en<br />
het wordt belangrijk gevon<strong>de</strong>n om naar school te gaan. Mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> zijn
58 Peter Gramberg<br />
geïnteresseerd in schoolprestaties en vragen regelmatig naar <strong>de</strong> vor<strong>de</strong>ringen en<br />
wat “je later wil doen”.<br />
Ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> zou territoriale stigmatisering <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> kunnen zijn (Wacquant,<br />
1993). I<strong>de</strong>aliter leidt het on<strong>de</strong>rwijs, en dan met name het mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs,<br />
juist tot menging <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> groepen (De Jong, 1989). Jongeren uit<br />
verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en en <strong>van</strong> ongelijke komaf kunnen elkaar op een mid<strong>de</strong>lbare<br />
school ontmoeten. Dit kan daarom tot een uitwisseling <strong>van</strong> kennis en contacten<br />
lei<strong>de</strong>n. Niet elke <strong>buurt</strong> heeft een mid<strong>de</strong>lbare school binnen zijn grenzen en<br />
bovendien niet <strong>van</strong> elk type, zodat veel jongeren buiten hun eigen <strong>buurt</strong> naar<br />
school gaan. De jongeren uit achterstands<strong>buurt</strong>en die naar scholen buiten hun<br />
eigen <strong>buurt</strong> gaan zou<strong>de</strong>n met stigmatisering geconfronteerd kunnen wor<strong>de</strong>n. Ze<br />
nemen dan op die scholen een marginale positie in. Leraren schatten hun<br />
prestaties bij voorbaat lager in, omdat <strong>de</strong>ze jongeren uit een achterstandswijk<br />
komen. Rosenthal en Jacobson (1968) wijzen op het “Pygmalion-effect”:<br />
leerkrachten hebben een bepaal<strong>de</strong> verwachting <strong>van</strong> jongeren en stellen zich<br />
tegenover <strong>de</strong> jongeren zo op dat hun verwachting ook wordt waargemaakt.<br />
Leraren zou<strong>de</strong>n aan jongeren uit probleem<strong>buurt</strong>en lagere adviezen geven en<br />
niet bij beroeps- en studiekeuze motiveren. Het beeld dat an<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
hebben wordt daarmee zon<strong>de</strong>r meer op het individu geprojecteerd.<br />
4 Het on<strong>de</strong>rzoek in Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam: hypothesen<br />
In Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam is door mij een on<strong>de</strong>rzoek gehou<strong>de</strong>n om <strong>de</strong> <strong>invloed</strong><br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> regio op schoolloopbanen op het spoor te komen. De<br />
verwachting daarbij is dat in Ensche<strong>de</strong>, met zijn relatief industriële karakter en<br />
perifere ligging, schoolloopbanen an<strong>de</strong>rs verlopen dan in het postindustriële en<br />
in <strong>de</strong> Randstad gelegen Amsterdam. Binnen Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> zijn<br />
verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en geselecteerd om zo ook <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op <strong>de</strong><br />
schoolloopbanen na te gaan. Wat betreft <strong>de</strong> zelfstandige <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> is<br />
het niet <strong>de</strong> verwachting dat <strong>de</strong>ze in Ne<strong>de</strong>rland, en zeker niet in mid<strong>de</strong>lgrote<br />
ste<strong>de</strong>n als Ensche<strong>de</strong>, heel sterk zal zijn. Verschillen tussen <strong>buurt</strong>en zijn nu ook<br />
weer niet zo groot in Ne<strong>de</strong>rland. Bovendien is het schaalniveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
klein, waardoor mensen makkelijk naar an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en kunnen gaan om<br />
gebruik te maken <strong>van</strong> voorzieningen als scholen. Ook is het (ste<strong>de</strong>lijk) beleid<br />
sterk gericht op spreiding <strong>van</strong> voorzieningen en op het bevor<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> participatie<br />
<strong>van</strong> mensen die zich in een achterstandspositie bevin<strong>de</strong>n.<br />
Wat betreft <strong>de</strong> regio zijn er wellicht meer invloe<strong>de</strong>n te verwachten. Hierbij kan<br />
vooral gedacht wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> beschikbare werkgelegenheid en aan <strong>de</strong><br />
noodzaak om een hooggeschool<strong>de</strong> bevolking te hebben. Ook zal <strong>de</strong> regionale<br />
cultuur (“doorleren of niet”) <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> die aan on<strong>de</strong>rwijs<br />
wordt gehecht. De verwachting is daarbij dat in <strong>de</strong> “mo<strong>de</strong>rne” Randstad meer<br />
waar<strong>de</strong> wordt gehecht aan on<strong>de</strong>rwijs dan in “traditionele” regio's, waar men<br />
eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> arbeidsmarkt opgaat. De volgen<strong>de</strong> hypothesen zijn geformuleerd:
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 59<br />
Met betrekking tot <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio:<br />
Door <strong>de</strong> structuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt en <strong>de</strong> noodzaak om al dan niet hoog<br />
geschoold personeel te hebben, krijgen jongeren in Ensche<strong>de</strong> een gemid<strong>de</strong>ld<br />
lager schooladvies dan in Amsterdam, al komen ze uit vergelijkbare sociale<br />
milieus.<br />
In Amsterdam zijn jongeren vaker gericht op een (zo hoog mogelijke)<br />
vervolgopleiding, terwijl in Ensche<strong>de</strong>, met zijn traditioneler cultuur, jongeren<br />
eer<strong>de</strong>r voor werk of het huishou<strong>de</strong>n kiezen.<br />
In Amsterdam zijn jongeren meer op algemene, administratieve of commerciële<br />
opleidingen en beroepen georiënteerd, terwijl in Ensche<strong>de</strong> jongeren vaker<br />
een technische of industriële opleiding volgen of in <strong>de</strong>ze sectoren werkzaam<br />
zijn.<br />
Met betrekking tot <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>:<br />
In achterstands<strong>buurt</strong>en krijgen jongeren uit sociaal-zwakkere milieus lagere<br />
adviezen en volgen zij een lager on<strong>de</strong>rwijsniveau dan vergelijkbare jongeren in<br />
niet-achterstands<strong>buurt</strong>en. Dit hangt me<strong>de</strong> samen met een ongelijke spreiding<br />
<strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rwijsaanbod over <strong>de</strong> stad.<br />
In <strong>buurt</strong>en met veel werklozen wordt min<strong>de</strong>r waar<strong>de</strong> gehecht aan werk en<br />
opleiding, laten jongeren zich in negatieve zin beïnvloe<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> omgeving<br />
en staan zij daarom zelf ook negatiever tegenover <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> school en<br />
werk.<br />
Jongeren uit achterstands<strong>buurt</strong>en die naar scholen buiten hun <strong>buurt</strong> gaan,<br />
wor<strong>de</strong>n geconfronteerd met territoriale stigmatisering.<br />
5 Operationalisering en werkwijze<br />
Als “i<strong>de</strong>aaltype” <strong>van</strong> respectievelijk een mo<strong>de</strong>rne regio en een traditionele<br />
regio zijn Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> uitgekozen. Amsterdam wordt gekenmerkt<br />
door een heterogene bevolkingssamenstelling, veel werkgelegenheid in <strong>de</strong><br />
(hoogwaardige) dienstverlening, een relatief hoog opgelei<strong>de</strong> bevolking en is<br />
centraal in Ne<strong>de</strong>rland gelegen. Ensche<strong>de</strong> laat het omgekeer<strong>de</strong> beeld zien:<br />
gericht op industrie, perifeer gelegen, een laag opgelei<strong>de</strong> bevolking en weinig<br />
hoogwaardige werkgelegenheid. In <strong>de</strong> praktijk is <strong>de</strong>ze scheiding natuurlijk niet<br />
zo scherp.<br />
Binnen <strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> is gekozen voor <strong>buurt</strong>en met een<br />
relatief zwakke allochtone (school)populatie, met een relatief zwakke autochtone<br />
(school)populatie en met een relatief sterke (school)populatie (tabel 1).<br />
Voor het criterium “zwak” of “sterk” is gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> scores zoals<br />
die ook in het On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid (OVB) gel<strong>de</strong>n (voor een overzicht<br />
<strong>van</strong> dit beleid, zie Mul<strong>de</strong>r, 1996). Kortweg komt dit beleid er op neer dat<br />
jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs het gewicht “1,9” krijgen,<br />
jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs het gewicht “1,25” en <strong>de</strong>
60 Peter Gramberg<br />
overige leerlingen het gewicht “1,0”. Een kind <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> allochtone<br />
ou<strong>de</strong>rs telt dus voor <strong>de</strong> verkrijging <strong>van</strong> mid<strong>de</strong>len bijna twee keer voor een “1,0”<br />
kind. In elke <strong>buurt</strong> is aan een basisschool gevraagd me<strong>de</strong>werking te verlenen<br />
aan het on<strong>de</strong>rzoek. Getracht is een basisschool te selecteren die qua bevolkingssamenstelling<br />
representatief is voor het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. Daartoe is een<br />
vergelijking met an<strong>de</strong>re basisscholen gemaakt (als die er waren). In vrijwel alle<br />
gevallen woon<strong>de</strong>n <strong>de</strong> meeste leerlingen in <strong>de</strong> directe omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> school.<br />
Alleen op <strong>de</strong> school in <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> wer<strong>de</strong>n enkele jongeren uit<br />
an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en aangetroffen. Deze jongeren zijn wel geënquêteerd, maar <strong>de</strong><br />
gegevens zijn niet meegenomen in <strong>de</strong> analyse om vertekening te voorkomen.<br />
Tabel 1: Invulling <strong>van</strong> <strong>de</strong> twee regio’s en zeven <strong>buurt</strong>en. De <strong>buurt</strong>en zijn<br />
geor<strong>de</strong>nd volgens OVB-scores<br />
Ensche<strong>de</strong><br />
(traditionele<br />
regio)<br />
Amsterdam<br />
(mo<strong>de</strong>rne regio)<br />
Zwak allochtoon<br />
(relatief veel 1,9<br />
leerlingen)<br />
Deppenbroek/<br />
Mekkelholt<br />
Vogel<strong>buurt</strong>,<br />
Stadion<strong>buurt</strong><br />
Zwak autochtoon<br />
(relatief veel 1,25<br />
leerlingen)<br />
Ribbelt Stokhorst<br />
Sterk (relatief veel<br />
1,0 leerlingen<br />
Nieuwendam Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />
Er is in twee ron<strong>de</strong>n op twee verschillen<strong>de</strong> tijdstippen geënquêteerd (zie tabel 2,<br />
waarin een overzicht <strong>van</strong> het veldwerk wordt gegeven).<br />
Tabel 2: Overzicht veldwerk en respons<br />
Aantal<br />
respon<strong>de</strong>nt<br />
en 1e ron<strong>de</strong><br />
Verhuisd,<br />
nieuw<br />
adres<br />
onbekend<br />
Meermalen<br />
niet thuis,<br />
telefoon niet<br />
opgenomen of<br />
geheim<br />
nummer<br />
Weigering<br />
Aantal<br />
respon<strong>de</strong>nten<br />
2e ron<strong>de</strong><br />
Ensche<strong>de</strong> 171 14 7 2 146 85%<br />
Amsterdam 225 31 22 1 171 76%<br />
Totaal 396<br />
(100%)<br />
45<br />
(11%)<br />
29<br />
(7%)<br />
3<br />
(1%)<br />
317<br />
(80%)<br />
% respons<br />
2e ron<strong>de</strong><br />
t.o.v. 1e<br />
ron<strong>de</strong><br />
80%
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 61<br />
Allereerst zijn <strong>de</strong> leerlingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> 8e groep on<strong>de</strong>rvraagd. Zij ston<strong>de</strong>n op het<br />
punt om <strong>de</strong> basisschool te verlaten en had<strong>de</strong>n hun keuze voor <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare<br />
school gemaakt. Om een beeld te krijgen <strong>van</strong> <strong>de</strong> hele mid<strong>de</strong>lbare schooljeugd,<br />
moesten echter ook ou<strong>de</strong>re leerlingen on<strong>de</strong>rvraagd wor<strong>de</strong>n. Hiervoor is gebruik<br />
gemaakt <strong>van</strong> (ex-)klassenlijsten <strong>van</strong> <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> basisscholen, bij voorkeur <strong>van</strong><br />
leerlingen die drie jaar tevoren <strong>de</strong> basisschool verlaten had<strong>de</strong>n. Zo kon<strong>de</strong>n ook<br />
<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>re leerlingen bena<strong>de</strong>rd wor<strong>de</strong>n. Deze jongeren zijn zoveel mogelijk bij<br />
hen thuis opgezocht en on<strong>de</strong>rvraagd over hun schoolloopbaan. Het resteren<strong>de</strong><br />
<strong>de</strong>el is telefonisch geënquêteerd. Twee jaar na <strong>de</strong>ze eerste ron<strong>de</strong> is <strong>de</strong> hele<br />
procedure herhaald. Zo kon <strong>de</strong> schoolloopbaan voor langere tijd gevolgd<br />
wor<strong>de</strong>n en kon er een longitudinaal perspectief in het on<strong>de</strong>rzoek verwerkt<br />
wor<strong>de</strong>n, dat overigens in dit artikel niet centraal zal staan. Bij <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> ron<strong>de</strong><br />
zijn alle jongeren opnieuw bena<strong>de</strong>rd: met 117 jongeren is bij hen thuis een<br />
interview gehou<strong>de</strong>n en met 200 jongeren is een telefonisch interview gehou<strong>de</strong>n.<br />
Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> eerste ron<strong>de</strong> zijn 396 jongeren on<strong>de</strong>rvraagd; bij <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> ron<strong>de</strong><br />
kon<strong>de</strong>n 317 respon<strong>de</strong>nten weer achterhaald wor<strong>de</strong>n. Er is dus ongeveer 20%<br />
uitval geweest, hetgeen vooral toe te schrijven is aan verhuizingen. Bij <strong>de</strong><br />
bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten gaat het telkens om <strong>de</strong> jongeren, die twee keer zijn<br />
on<strong>de</strong>rvraagd.<br />
Er is bij bei<strong>de</strong> ron<strong>de</strong>s gebruik gemaakt <strong>van</strong> een half-gestructureer<strong>de</strong> vragenlijst.<br />
De eerste ron<strong>de</strong> was vooral bedoeld als een snelle inventarisatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten. Deze vragenlijst was dan ook niet erg uitgebreid.<br />
Tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> ron<strong>de</strong> was <strong>de</strong> vragenlijst veel uitgebrei<strong>de</strong>r en was er<br />
ook ruimte voor open vragen. Omdat alle jongeren persoonlijk bij hen thuis of<br />
over <strong>de</strong> telefoon bena<strong>de</strong>rd zijn, was het niet nodig om <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n teveel<br />
<strong>van</strong> tevoren in te ka<strong>de</strong>ren. Dan zou een puur schriftelijke enquête ook mogelijk<br />
zijn geweest. Het draait in dit on<strong>de</strong>rzoek echter niet alleen om <strong>de</strong> feitelijke<br />
gegevens; ook <strong>de</strong> houdingen, attitu<strong>de</strong>s en verwachtingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren ten<br />
aanzien <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs moesten aan bod komen. Dit soort gegevens laat zich<br />
beter verkrijgen door (open of half gestructureer<strong>de</strong>) interviews dan slechts door<br />
percentages en gepreco<strong>de</strong>er<strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n. Met name tij<strong>de</strong>ns <strong>de</strong> gesprekken bij<br />
<strong>de</strong> jongeren thuis is daarom getracht inzicht te verkrijgen in <strong>de</strong> mechanismen<br />
achter <strong>de</strong> cijfers door <strong>de</strong> vragenlijst in <strong>de</strong> vorm <strong>van</strong> een interview af te nemen.<br />
6 Overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />
In bijlage I staat een overzicht <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten. De verschillen tussen <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong>en komen hierbij dui<strong>de</strong>lijk naar voren. In het kort kunnen <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />
per <strong>buurt</strong> als volgt getypeerd wor<strong>de</strong>n:<br />
Deppenbroek/Mekkelholt (Ensche<strong>de</strong>-Noord) is een wijk met relatief veel<br />
buitenlandse - met name Turkse - jongeren. Hoewel <strong>de</strong> meeste ou<strong>de</strong>rs een<br />
opleiding op basisschool- of hooguit mavo-niveau gevolgd hebben, is er ook
62 Peter Gramberg<br />
nog een vrij groot <strong>de</strong>el ou<strong>de</strong>rs dat een opleiding op minimaal mbo/havo niveau<br />
gevolgd heeft. Het gemid<strong>de</strong>ld lage opleidingsniveau in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong> wordt vooral<br />
verklaard door het hoge aantal buitenlandse families. De Ne<strong>de</strong>rlandse families<br />
die er wonen zijn namelijk niet zo slecht opgeleid. Dit komt echter slechts ten<br />
<strong>de</strong>le in <strong>de</strong> werksituatie naar voren. De meeste Ne<strong>de</strong>rlandse va<strong>de</strong>rs (63%)<br />
hebben “laag” werk, maar hebben wél werk. Het vrij hoge percentage “geen<br />
werk” in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong> komt dan ook voornamelijk voor rekening <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
buitenlandse va<strong>de</strong>rs, want <strong>van</strong> hen heeft maar liefst 60% geen werk. Ook <strong>de</strong><br />
meeste moe<strong>de</strong>rs (Ne<strong>de</strong>rlands of buitenlands) werken niet.<br />
Ribbelt (Ensche<strong>de</strong>-Oost) is een wijk met een voornamelijk autochtone Twentse<br />
bevolking, aangevuld met enkele buitenlandse families. De opleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
ou<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten ligt veelal op lbo-niveau. Het aantal ou<strong>de</strong>rs met<br />
een hogere (hbo- of universitaire) opleiding is te verwaarlozen. Ook <strong>de</strong><br />
beroepspositie is niet al te hoog, maar bijna ie<strong>de</strong>reen werkt (althans <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs).<br />
Het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs werkt niet; <strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs die wel werken hebben<br />
vaak een "lage" (parttime) baan, waarvoor maximaal mavo vereist is.<br />
Zowel in Ribbelt als Deppenbroek oefenen <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs een groot aantal verschillen<strong>de</strong><br />
beroepen uit, waarbij <strong>de</strong> "blue-collar" beroepen overheersen, zoals<br />
bijvoorbeeld vrachtwagen- of taxichauffeur, arbei<strong>de</strong>r, schoonmaker, loodgieter,<br />
glazenwasser en timmerman. De moe<strong>de</strong>rs zijn - als ze al ergens werken - voor<br />
het grootste <strong>de</strong>el werkzaam in <strong>de</strong> verpleging, in <strong>de</strong> horeca of in <strong>de</strong> <strong>de</strong>tailhan<strong>de</strong>l.<br />
Stokhorst (Ensche<strong>de</strong>-Oost) geldt als één <strong>van</strong> <strong>de</strong> meest floreren<strong>de</strong> wijken <strong>van</strong><br />
Ensche<strong>de</strong>. Een hoog percentage goed opgelei<strong>de</strong>, tweeverdienen<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />
gezinnen: dat is kort gezegd <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling in <strong>de</strong>ze wijk.<br />
Driekwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs heeft een baan op hbo of wo-niveau; zij zijn<br />
bijvoorbeeld als huisarts, accountant, fysiotherapeut, (hoog)leraar of als<br />
"klinisch chemicus" werkzaam. Daarnaast hebben relatief veel ou<strong>de</strong>rs een eigen<br />
zaak, zoals een behangbedrijf, een drogisterij, een slijterij of een garage. Het<br />
aantal werken<strong>de</strong> moe<strong>de</strong>rs is, zeker in vergelijking met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee <strong>buurt</strong>en,<br />
hoog. Ook <strong>de</strong>ze banen hebben vaak een hbo/wo-karakter. Een aantal ou<strong>de</strong>rs<br />
komt <strong>van</strong> buiten Twente en zijn voor hun werk naar Ensche<strong>de</strong> gekomen.<br />
De Stadion<strong>buurt</strong> is een “vreem<strong>de</strong> eend in <strong>de</strong> bijt” in het overwegend chique<br />
Amsterdam-Zuid. Van alle kanten wordt <strong>de</strong> wijk omringd door gegoe<strong>de</strong> wijken<br />
met dure woningen en veel voorzieningen. De Stadion<strong>buurt</strong> heeft echter een<br />
geheel an<strong>de</strong>re bevolkingssamenstelling. Hier zijn <strong>de</strong> Marokkaanse jongeren<br />
dominant. Daarnaast heeft een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren een Ne<strong>de</strong>rlandse<br />
achtergrond. Het opleidingsniveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs is over het algemeen (erg)<br />
laag; meer dan <strong>de</strong> helft heeft hoogstens <strong>de</strong> basisschool doorlopen. Dit geldt het
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 63<br />
sterkst voor <strong>de</strong> Marokkaanse ou<strong>de</strong>rs. De Ne<strong>de</strong>rlandse ou<strong>de</strong>rs hebben een<br />
opleiding op lbo/mavo of havo/vwo/mbo niveau. Vrijwel niemand heeft een<br />
opleiding op hbo/wo niveau gevolgd. De twee moe<strong>de</strong>rs die dat wel hebben zijn<br />
overigens <strong>van</strong> Turkse en Marokkaanse afkomst. De overige allochtone moe<strong>de</strong>rs<br />
hebben echter allen een opleiding op maximaal basisschool niveau. In samenhang<br />
met het opleidingsniveau is het beroepsniveau ook vrij laag. Veel ou<strong>de</strong>rs<br />
werken overigens niet. De va<strong>de</strong>rs die wel werken hebben beroepen als<br />
(bus)chauffeur, kok, arbei<strong>de</strong>r en treinsteward. De moe<strong>de</strong>rs zijn werkzaam als<br />
verkoopster, kokkin of apothekersassistente.<br />
De Concertgebouw<strong>buurt</strong> (Amsterdam-Zuid) laat, hoewel grenzend aan <strong>de</strong><br />
Stadion<strong>buurt</strong>, het omgekeer<strong>de</strong> beeld zien. De dominante groep bestaat hier uit<br />
Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren met hoog opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs. Soms komt één <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
ou<strong>de</strong>rs (met name moe<strong>de</strong>rs) uit het buitenland. Dit betreft dan lan<strong>de</strong>n als<br />
Frankrijk, Engeland of Australië. Er wonen (vrijwel) geen Turkse en<br />
Marokkaanse leerlingen in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>. Wel bevin<strong>de</strong>n zich enkele Surinamers<br />
on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten. De meeste ou<strong>de</strong>rs hebben hoogwaardig werk en <strong>de</strong><br />
meeste ou<strong>de</strong>rs werken bei<strong>de</strong>n. Artsen, leraren, advocaten komen frequent voor.<br />
Daarnaast vin<strong>de</strong>n we een aantal ou<strong>de</strong>rs met “artistieke” beroepen als beel<strong>de</strong>nd<br />
kunstenaar of musicus. Slechts een paar ou<strong>de</strong>rs hebben een dui<strong>de</strong>lijk "bluecollar<br />
beroep" als tegelzetter.<br />
In <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> (Amsterdam-Noord) zijn Marokkaanse jongeren met (erg)<br />
laag opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs dominant. Daarnaast wonen er een aantal Ne<strong>de</strong>rlandse<br />
jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs. De moe<strong>de</strong>rs zijn iets hoger opgeleid dan<br />
<strong>de</strong> va<strong>de</strong>rs, maar <strong>de</strong> verschillen zijn gering. Een groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs werkt<br />
niet; als ze wel werken betreft het beroepen in <strong>de</strong> industriële sector, waarvoor<br />
relatief weinig scholing nodig is. De Vogel<strong>buurt</strong> geldt als <strong>de</strong> “armste <strong>buurt</strong> <strong>van</strong><br />
Amsterdam” (CBS, 1997).<br />
In Nieuwendam (Amsterdam-Noord) tenslotte wordt <strong>de</strong> dominante groep<br />
gevormd door Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren met vrij laag opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs (rond het<br />
lbo/mavo niveau). Een behoorlijk aantal jongeren woont in een éénou<strong>de</strong>rgezin.<br />
Naast <strong>de</strong>ze Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren zijn er ook een aantal buitenlandse jongeren.<br />
Hun ou<strong>de</strong>rs zijn meestal slechter opgeleid en min<strong>de</strong>r vaak werkzaam. Het<br />
gemid<strong>de</strong>ld niveau qua on<strong>de</strong>rwijs- en sociaal economische positie <strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs<br />
ligt in <strong>de</strong>ze wijk ook niet al te hoog, maar wel hoger dan bij <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong><br />
jongeren in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong>.
64 Peter Gramberg<br />
7 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio op schoolloopbanen: resultaten<br />
In paragraaf vier zijn enkele hypothesen geformuleerd over <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen. Deze hypothesen zullen in <strong>de</strong>ze en <strong>de</strong><br />
volgen<strong>de</strong> paragraaf getoetst wor<strong>de</strong>n. De eerste hypothese betreft <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> regionale arbeidsmarkt op het adviesniveau. In vergelijking met Amsterdam<br />
is <strong>de</strong> industriële sector in Ensche<strong>de</strong> nog steeds <strong>van</strong> relatief grote betekenis, al is,<br />
net als in <strong>de</strong> rest <strong>van</strong> Ne<strong>de</strong>rland, het aan<strong>de</strong>el in <strong>de</strong> loop <strong>de</strong>r jaren geslonken. De<br />
commerciële dienstverlening is in Ensche<strong>de</strong> <strong>van</strong> min<strong>de</strong>r groot belang dan in<br />
Amsterdam. De groei <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze sector is in Ne<strong>de</strong>rland als geheel veel sneller<br />
gegaan dan in Ensche<strong>de</strong>. In Ensche<strong>de</strong> en Amsterdam is <strong>de</strong> niet-commerciële<br />
dienstverlening in <strong>de</strong> afgelopen perio<strong>de</strong> nog wel gegroeid; in Ne<strong>de</strong>rland als<br />
geheel is <strong>de</strong> sector ingekrompen (figuur 1).<br />
Figuur 1 Ontwikkeling <strong>van</strong> <strong>de</strong> arbeidsmarkt in Amsterdam, Ensche<strong>de</strong> en<br />
Ne<strong>de</strong>rland 1981-1997, in procenten<br />
Bron: Statistisch Jaarboek CBS, Amsterdam in Cijfers, Ensche<strong>de</strong> in Cijfers, diverse jaren<br />
De veron<strong>de</strong>rstelling is dat het naar verhouding industriële karakter <strong>van</strong><br />
Ensche<strong>de</strong> doorwerkt in een relatief sterke oriëntatie op het beroepson<strong>de</strong>rwijs en<br />
lagere vormen <strong>van</strong> algemeen voortgezet on<strong>de</strong>rwijs. Voordat hiernaar gekeken<br />
wordt, moet eerst bedacht wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> sociaal-economische en sociaalculturele<br />
achtergrond <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren in Amsterdam aanzienlijk an<strong>de</strong>rs is dan<br />
in Ensche<strong>de</strong>. In Amsterdam zijn allochtone “1,9 jongeren” dominant, gevolgd<br />
door “1,0 leerlingen”. In Ensche<strong>de</strong> is <strong>de</strong> groep “1,25 leerlingen” veel sterker<br />
vertegenwoordigd en is <strong>de</strong> groep “1,9 leerlingen” relatief klein (tabel 3).
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 65<br />
Tabel 3: Ver<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijsvoorrangsgewichten over leerlingen<br />
basisschool, 1996<br />
Amsterdam Ensche<strong>de</strong><br />
“1,0 leerlingen” 34 48<br />
“1,25 leerlingen” 14 33<br />
“1,9 leerlingen” 52 19<br />
Totaal 100 100<br />
Bron: Jeugd in Amsterdam, 1996; Jaarboek Grote Ste<strong>de</strong>n, 1996<br />
Figuur 2 Schooladviezen <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> groepen in Amsterdam en<br />
Ensche<strong>de</strong>, in procenten<br />
Om <strong>de</strong> zelfstandige <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio te bepalen, moet daarom zoveel<br />
rekening wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong>ze verschillen in ou<strong>de</strong>rlijk milieu. Uit figuur<br />
2 blijkt dat alle on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n groepen in Amsterdam hogere adviezen krijgen<br />
dan in Ensche<strong>de</strong>. In Amsterdam krijgen vrijwel geen “1,0 leerlingen” een<br />
vbo/mavo advies, terwijl dat in Ensche<strong>de</strong> nog ruim een vijf<strong>de</strong> is. Ongeveer een<br />
<strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs krijgt in<br />
Amsterdam een havo/vwo advies; in Ensche<strong>de</strong> is dit niet meer dan 10%. Het<br />
kan natuurlijk zo zijn dat <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren in Amsterdam gewoon<br />
“slimmer” zijn dan in Ensche<strong>de</strong> en daarom hogere adviezen krijgen. In het<br />
on<strong>de</strong>rzoek is namelijk niet naar <strong>de</strong> intelligentie gevraagd (voor zover die al<br />
objectief gemeten zou kunnen wor<strong>de</strong>n). Dit in overwegen<strong>de</strong> genomen en het
66 Peter Gramberg<br />
feit dat voor alle groepen het verband in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> richting wijst, kan toch<br />
grofweg geconclu<strong>de</strong>erd wor<strong>de</strong>n dat er in Ensche<strong>de</strong> aan vergelijkbare groepen<br />
in<strong>de</strong>rdaad voorzichtiger en lagere adviezen wor<strong>de</strong>n gegeven dan in Amsterdam.<br />
De eerste hypothese wordt daarmee bevestigd.<br />
Toekomstoriëntatie en vervolgopleiding<br />
De twee<strong>de</strong> hypothese betreft het al dan niet doorleren na afronding <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
mid<strong>de</strong>lbare school. Hierbij wordt beweerd dat in Amsterdam <strong>de</strong> jongeren<br />
gericht zijn op vervolgopleidingen, terwijl in Ensche<strong>de</strong> <strong>de</strong> jongeren eer<strong>de</strong>r voor<br />
werk of het huishou<strong>de</strong>n kiezen. Slechts weinig leerlingen verkiezen het om<br />
direct na <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school <strong>de</strong> arbeidsmarkt op te gaan: ruim 85% <strong>van</strong> alle<br />
leerlingen geeft aan een vervolgopleiding te willen doen (tabel 4). Hierbij zijn<br />
er uiteraard verschillen naar opleidingsniveau. Vbo’ers zijn veel meer gericht<br />
op werk dan jongeren op <strong>de</strong> havo of het vwo, die in alle gevallen een vervolgopleiding<br />
willen doen. Vooral in Ensche<strong>de</strong> zijn <strong>de</strong> leerlingen <strong>van</strong> het vbo<br />
georiënteerd op <strong>de</strong> arbeidsmarkt: 32% wil het liefst na <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school<br />
gaan werken (of heeft daadwerkelijk al een baan); in Amsterdam geldt dit voor<br />
17% <strong>van</strong> <strong>de</strong> vbo-leerlingen. Jongens zijn iets vaker dan meisjes georiënteerd op<br />
werk. Zij volgen ook vaker een beroepsopleiding. Allochtonen zijn in ongeveer<br />
<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate als “1,0 leerlingen” gericht op een opleiding. Slechts een enkeling<br />
wil meteen werken. Tussen Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> zijn wat dit betreft<br />
geen verschillen.<br />
Tabel 4 Gewenste vervolgopleiding en huidig niveau, in procenten<br />
Amsterdam Ensche<strong>de</strong><br />
huidig niveau huidig niveau<br />
vbo mavo Havo vwo Vbo mavo havo vwo<br />
(N=53) (N=38) (N=35) (N=47) (N=44) (N=53) (N=27) (N=22)<br />
Werk 17 - - - 32 13 - -<br />
Havo - 32 - - - 6 - -<br />
Vwo - - 23 - - - 11 -<br />
Mbo 76 61 23 4 61 76 22 5<br />
Hbo - - 46 15 - - 48 14<br />
Wo - - - 66 - - - 68<br />
Weet niet 7 7 9 15 7 6 19 14<br />
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />
Samengevat kan gesteld wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> oriëntatie op een vervolgopleiding bij<br />
nagenoeg alle groepen groot is. De enige uitzon<strong>de</strong>ring zijn <strong>de</strong> “1,25 leerlingen”<br />
in Ensche<strong>de</strong>; zij zijn relatief sterk georiënteerd op <strong>de</strong> arbeidsmarkt (35%).<br />
Overigens geven zij daarbij vaak aan nog wel één dag per week naar school te<br />
gaan (bijvoorbeeld in het ka<strong>de</strong>r <strong>van</strong> het leerlingstelsel). Leerlingen met <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
sociale achtergrond in Amsterdam willen wel vaak een volledige vervolg-
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 67<br />
opleiding doen (81%) en lijken in hun wensen veel op <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re twee groepen.<br />
De twee<strong>de</strong> regiohypothese, namelijk dat <strong>de</strong> jongeren in Ensche<strong>de</strong> meer<br />
georiënteerd zijn op “werk” en in Amsterdam op “opleiding” kan dus alleen<br />
bevestigd wor<strong>de</strong>n voor <strong>de</strong> leerlingen met laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs. Bij<br />
<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re groepen zijn er geen rele<strong>van</strong>te verschillen.<br />
De verschillen tussen Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> manifesteren zich vooral aan <strong>de</strong><br />
“on<strong>de</strong>rkant”: vbo-leerlingen in Ensche<strong>de</strong> zijn veel meer dan vbo-leerlingen in<br />
Amsterdam na afronding <strong>van</strong> hun huidige opleiding gericht op werk. Vboleerlingen<br />
in Amsterdam kiezen liever voor het mbo, dat overigens in Ensche<strong>de</strong><br />
ook populair is. Van <strong>de</strong> mavo-leerlingen in Amsterdam geeft een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> aan het<br />
liefst naar <strong>de</strong> havo te gaan (of is daar al daadwerkelijk heen gegaan). Dit is in<br />
Ensche<strong>de</strong> geen populaire optie. Hier gaan <strong>de</strong> mavo-leerlingen juist massaal<br />
naar het mbo. Iets soortgelijks zien we bij <strong>de</strong> havo-leerlingen, die in<br />
Amsterdam eer<strong>de</strong>r voor het vwo kiezen dan in Ensche<strong>de</strong>. De minste verschillen<br />
zien we bij <strong>de</strong> vwo-leerlingen. Een ruime meer<strong>de</strong>rheid kiest voor het<br />
wetenschappelijk on<strong>de</strong>rwijs en een enkeling voor het hoger beroepson<strong>de</strong>rwijs.<br />
Wat voor soort beroepen en studies heeft men in bei<strong>de</strong> regio’s voor ogen? En in<br />
hoeverre hangen <strong>de</strong> gewenste beroepen samen met <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
regionale arbeidsmarkt? Een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren (17%) heeft nog geen<br />
dui<strong>de</strong>lijk beroep in gedachten. Van <strong>de</strong> overigen is een inventarisatie gemaakt<br />
<strong>van</strong> hun wensen. De verwachting hierbij is dat in Ensche<strong>de</strong> er een nadruk ligt<br />
op technische en industriële beroepen, terwijl men in Amsterdam meer is<br />
gericht op <strong>de</strong> zakelijke en commerciële dienstverlening (hypothese drie). Uit <strong>de</strong><br />
gegevens blijkt dat in Ensche<strong>de</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren wat vaker een<br />
industriële of technische functie kiezen, terwijl in Amsterdam men wat vaker<br />
voor een kantoorbaan kiest. Na<strong>de</strong>re bestu<strong>de</strong>ring laat zien dat <strong>de</strong> verschillen<br />
opnieuw het grootst zijn tussen het vbo/mavo leerlingen in bei<strong>de</strong> gebie<strong>de</strong>n.<br />
Havo/vwo leerlingen in Ensche<strong>de</strong> verschillen weinig <strong>van</strong> soortgelijke jongeren<br />
in Amsterdam. De hypothese dat jongeren in Amsterdam min<strong>de</strong>r gericht<br />
zou<strong>de</strong>n zijn op functies in <strong>de</strong> industrie en <strong>de</strong> bouw dan in Ensche<strong>de</strong> blijkt dus<br />
alleen te gel<strong>de</strong>n voor jongeren op vbo/mavo niveau. Over het algemeen maken<br />
havo/vwo jongeren in Amsterdam en Ensche<strong>de</strong> ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> school- en<br />
beroepskeuzen.<br />
8 De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op schoolloopbanen: resultaten<br />
In paragraaf vier zijn drie hypothesen over <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op<br />
schoolloopbanen geformuleerd. Dat betreft ten eerste <strong>de</strong> bereikbaarheid <strong>van</strong><br />
on<strong>de</strong>rwijs. Het is mogelijk dat jongeren uit achterstandswijken lagere adviezen<br />
krijgen dan vergelijkbare jongeren uit an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en, omdat er in hun eigen<br />
omgeving geen mogelijkhe<strong>de</strong>n voor bijvoorbeeld havo/vwo zijn. Ten twee<strong>de</strong><br />
betreft dit <strong>de</strong> cultuur die er in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> heerst en het “voorbeel<strong>de</strong>ffect” dat<br />
<strong>buurt</strong>genoten aan <strong>de</strong> jongeren geven. In sommige <strong>buurt</strong>en zou een “armoe<strong>de</strong>-
68 Peter Gramberg<br />
cultuur” heersen, waarbij wél naar school gaan en goe<strong>de</strong> cijfers halen door <strong>de</strong><br />
omgeving wordt afgewezen. Jongeren uit achterstandswijken zou<strong>de</strong>n daarom<br />
min<strong>de</strong>r positieve voorbeel<strong>de</strong>n hebben en min<strong>de</strong>r gemotiveerd zijn om naar<br />
school te gaan. Ten <strong>de</strong>r<strong>de</strong> kan gedacht wor<strong>de</strong>n aan het verschijnsel “territoriale<br />
stigmatisering”. Jongeren uit achterstandswijken wor<strong>de</strong>n op scholen buiten <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong> (extra) achtergesteld, omdat ze uit een slecht aangeschreven <strong>buurt</strong> komen.<br />
Leraren zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong> prestaties bij voorbaat lager inschatten en niet teveel <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong>ze leerlingen verwachten.<br />
Adviesniveau en bereikbaarheid scholen<br />
Wanneer gekeken wordt naar het schooladvies dat <strong>de</strong> jongeren hebben<br />
gekregen, komen er grote verschillen tussen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en naar voren. Dat is niet<br />
zo verwon<strong>de</strong>rlijk, aangezien <strong>de</strong> jongeren ook uit zeer verschillen<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke<br />
milieus afkomstig zijn en zij in verschillen<strong>de</strong> typen <strong>buurt</strong>en wonen. Om te zien<br />
of “<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>” een extra <strong>invloed</strong> heeft op het schooladvies, moeten <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rlijke<br />
kenmerken dan ook zoveel mogelijk constant wor<strong>de</strong>n gehou<strong>de</strong>n. Het mogelijke<br />
<strong>buurt</strong>effect zal daarom wor<strong>de</strong>n beschreven voor <strong>de</strong> drie belangrijkste groepen,<br />
zoals die ook door het On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid (OVB) wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n.<br />
De groep jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs (<strong>de</strong> “1,9 leerlingen”) is<br />
in dit on<strong>de</strong>rzoek vooral woonachtig in <strong>de</strong> Amsterdamse Stadion<strong>buurt</strong> en<br />
Vogel<strong>buurt</strong>. Daar vormen ze rond <strong>de</strong> 70% <strong>van</strong> <strong>de</strong> totale on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong><br />
populatie. In <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en Deppenbroek en Nieuwendam vormen ze rond <strong>de</strong> 30%<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> totale on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> populatie. In <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re drie <strong>buurt</strong>en (Ribbelt,<br />
Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong>) is <strong>de</strong>ze groep nagenoeg afwezig. Deze<br />
drie <strong>buurt</strong>en zullen dan ook ver<strong>de</strong>r hier niet besproken wor<strong>de</strong>n. De vraag is of<br />
het advies dat aan <strong>de</strong>ze groep wordt gegeven, grote verschillen per <strong>buurt</strong> laat<br />
zien.<br />
Tabel 5 Schooladvies <strong>van</strong> jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs<br />
per <strong>buurt</strong>, in procenten<br />
Deppenbroek Stadion<strong>buurt</strong> Vogel<strong>buurt</strong> Nieuwendam<br />
(N=21)<br />
(N=31)<br />
(N=28)<br />
(N=12)<br />
vbo/mavo 67 19 50 58<br />
mavo/havo 24 55 21 9<br />
havo/vwo 9 26 29 33<br />
Totaal 100 100 100 100<br />
De jongeren in <strong>de</strong> Ensche<strong>de</strong>se wijk Deppenbroek krijgen lagere adviezen dan<br />
in <strong>de</strong> drie Amsterdamse wijken. Ze krijgen zel<strong>de</strong>n een havo/vwo advies. Dit<br />
heeft niet zozeer met <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> te maken, maar vooral ook met <strong>de</strong> regio. Zoals<br />
zojuist naar voren kwam, wor<strong>de</strong>n in Ensche<strong>de</strong> over het algemeen lagere
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 69<br />
adviezen gegeven dan in Amsterdam. Interessant is vooral het verschil tussen<br />
<strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> enerzijds en <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en in Amsterdam-Noord an<strong>de</strong>rzijds. De in<br />
<strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> wonen<strong>de</strong> jongeren krijgen veel vaker een mavo/havo advies<br />
dan in <strong>de</strong> twee an<strong>de</strong>re Amsterdamse <strong>buurt</strong>en, terwijl het percentage havo/vwo<br />
adviezen weer niet zoveel verschilt. Ook wat betreft het huidige niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
leerlingen volgen <strong>de</strong> allochtone jongeren uit <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> gemid<strong>de</strong>ld een<br />
hogere vorm <strong>van</strong> voortgezet on<strong>de</strong>rwijs dan <strong>de</strong> jongeren in Amsterdam-Noord<br />
(tabel 8), hoewel ze een vergelijkbare achtergrond hebben.<br />
Tabel 6: Huidige niveau <strong>van</strong> jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> allochtone<br />
ou<strong>de</strong>rs per <strong>buurt</strong>, in procenten<br />
Deppenbroek Stadion<strong>buurt</strong> Vogel<strong>buurt</strong> Nieuwendam<br />
(N=21)<br />
(N=31)<br />
(N=28)<br />
(N=12)<br />
Vbo 43 26 57 58<br />
Mavo 38 29 14 8<br />
Havo 19 29 7 26<br />
Vwo - 16 22 8<br />
Totaal 100 100 100 100<br />
Kunnen <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n verschillen tussen <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> toegeschreven<br />
wor<strong>de</strong>n aan verschillen in bereikbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> diverse vormen<br />
<strong>van</strong> mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs? In <strong>de</strong> omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> zijn namelijk<br />
zeer veel scholen voor mavo/havo/vwo te vin<strong>de</strong>n en weinig vbo-scholen. In <strong>de</strong><br />
omgeving <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> staan wel vbo-scholen, maar er zijn ook genoeg<br />
mogelijkhe<strong>de</strong>n voor mavo/havo/vwo. Het zou kunnen zijn dat in <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong><br />
<strong>de</strong> jongeren eer<strong>de</strong>r naar <strong>de</strong> mavo wor<strong>de</strong>n verwezen, omdat er in hun<br />
eigen <strong>buurt</strong> geen vbo-school staat. Dit zou betekenen dat het aanbod <strong>van</strong><br />
on<strong>de</strong>rwijs in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> een zekere <strong>invloed</strong> heeft op <strong>de</strong> vraag en het advies en dat<br />
spreiding dus bijdraagt aan het bereiken <strong>van</strong> diverse groepen. Toch kan in<br />
principe aan <strong>de</strong> spreiding op <strong>buurt</strong>niveau niet te veel waar<strong>de</strong> wor<strong>de</strong>n gehecht.<br />
Zowel in Amsterdam als Ensche<strong>de</strong> zijn <strong>de</strong> diverse typen scholen namelijk<br />
re<strong>de</strong>lijk ver<strong>de</strong>eld over <strong>de</strong> stad. Hoewel in Amsterdam <strong>de</strong> (mavo)/havo/vwo<br />
scholen op een kluitje bij elkaar staan in het gegoe<strong>de</strong> Amsterdam-Zuid (waar<br />
<strong>de</strong> leerlingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> <strong>van</strong> lijken te profiteren) zijn in of nabij <strong>de</strong><br />
achterstandswijken ook genoeg mogelijkhe<strong>de</strong>n voor havo/vwo te vin<strong>de</strong>n<br />
(figuur 3). Hierbij moet overigens wel vermeld wor<strong>de</strong>n dat veel <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />
scholen moeite hebben om hun havo- en vooral vwo af<strong>de</strong>ling op peil te hou<strong>de</strong>n,<br />
waardoor op termijn <strong>de</strong> kans niet <strong>de</strong>nkbeeldig is dat havo en vwo opleidingen<br />
in<strong>de</strong>rdaad uit <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en zullen vertrekken. Een school uit Amsterdam-West<br />
heeft bijvoorbeeld besloten haar havo/vwo af<strong>de</strong>ling naar een an<strong>de</strong>re locatie<br />
(buiten <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>) te verplaatsen en alleen <strong>de</strong> mavo af<strong>de</strong>ling open te hou<strong>de</strong>n op<br />
<strong>de</strong> huidige locatie in <strong>de</strong> achterstands<strong>buurt</strong>. Ook in Ensche<strong>de</strong>, waar het
70 Peter Gramberg<br />
mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs gekenmerkt wordt door fusies en <strong>de</strong> invoering <strong>van</strong><br />
“bre<strong>de</strong>” scholengemeenschappen, zijn herver<strong>de</strong>lingen gaan<strong>de</strong>. Deze resulteren<br />
echter vooralsnog niet in een afname <strong>van</strong> het aantal mogelijkhe<strong>de</strong>n voor<br />
havo/vwo, ook niet in of nabij <strong>de</strong> achterstandswijken.<br />
De “1,9 leerlingen” laten in <strong>buurt</strong>en waar zij in <strong>de</strong> min<strong>de</strong>rheid zijn niet een veel<br />
hoger on<strong>de</strong>rwijspeil zien. In Nieuwendam is het gemid<strong>de</strong>ld niveau zelfs lager<br />
dan bij jongeren uit <strong>de</strong> “concentratiewijken”. De jongeren met laag opgelei<strong>de</strong><br />
allochtone ou<strong>de</strong>rs doen het in <strong>de</strong> concentratiewijken dus zeker niet slechter dan<br />
<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> soort jongeren in an<strong>de</strong>re wijken. Een voorzichtige conclusie zou dan<br />
ook kunnen zijn dat het voor <strong>de</strong>ze jongeren voor wat betreft hun schooladvies<br />
niet uitmaakt of zij in een concentratie<strong>buurt</strong> wonen of niet. De aantallen<br />
respon<strong>de</strong>nten zijn te klein om hierover krachtiger uitspraken te kunnen doen.<br />
Figuur 3 Kaart mid<strong>de</strong>lbaar on<strong>de</strong>rwijs in Amsterdam<br />
In hoeverre geldt het bij <strong>de</strong> allochtone jongeren gesignaleer<strong>de</strong> beeld ook voor<br />
<strong>de</strong> kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse ou<strong>de</strong>rs (<strong>de</strong> “1,25 leerlingen”)? Het<br />
aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> dit type jongeren is in grote ste<strong>de</strong>n als Amsterdam <strong>de</strong> laatste<br />
<strong>de</strong>cennia drastisch afgenomen. Deels is dit een resultaat <strong>van</strong> een stijging <strong>van</strong><br />
het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijsniveau <strong>van</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse ou<strong>de</strong>rs, <strong>de</strong>els komt dit door<br />
een vertrek <strong>van</strong> dit soort gezinnen richting (goedkope) suburbs. In<strong>de</strong>rdaad is
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 71<br />
<strong>de</strong>ze groep slechts in twee <strong>buurt</strong>en <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek re<strong>de</strong>lijk vertegenwoordigd:<br />
namelijk in <strong>de</strong> wijk Ribbelt in Ensche<strong>de</strong> en in <strong>de</strong> wijk Nieuwendam<br />
in Amsterdam. Ongeveer <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren voldoet aan<br />
<strong>de</strong>ze omschrijving. In <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en Deppenbroek zijn <strong>de</strong>ze jongeren,<br />
alhoewel ver in <strong>de</strong> min<strong>de</strong>rheid, ook nog wel te vin<strong>de</strong>n. In <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong>,<br />
Concertgebouw<strong>buurt</strong> en Stokhorst zijn er haast geen jongeren te vin<strong>de</strong>n die<br />
passen in dit profiel. Deze <strong>buurt</strong>en zijn dan ook ver<strong>de</strong>r buiten beschouwing<br />
gelaten.<br />
Tabel 7: Schooladvies <strong>van</strong> jongeren met laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs<br />
per <strong>buurt</strong>, in procenten<br />
Deppenbroek Ribbelt<br />
Vogel<strong>buurt</strong> Nieuwendam<br />
(N=9)<br />
(N=23)<br />
(N=6)<br />
(N=20)<br />
vbo/mavo 33 52 67 35<br />
mavo/havo 44 30 - 30<br />
havo/vwo 22 17 33 35<br />
Totaal 100 100 100 100<br />
Door <strong>de</strong> kleine aantallen (met name <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong>) zijn er niet zoveel<br />
har<strong>de</strong> uitspraken naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze tabel te geven. Wat in ie<strong>de</strong>r geval<br />
opvalt is dat <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren uit <strong>de</strong>ze wijken het niet veel beter doen<br />
dan hun allochtone <strong>buurt</strong>genoten en in ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate een havo/vwo<br />
advies krijgen. Hieruit blijkt dat niet zozeer <strong>de</strong> etniciteit, maar eer<strong>de</strong>r het<br />
ou<strong>de</strong>rlijk opleidingsniveau <strong>de</strong> schoolloopbaan beïnvloedt.<br />
De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> groep die getalsmatig groot genoeg is om er uitspraken over te<br />
kunnen doen, is <strong>de</strong> groep Ne<strong>de</strong>rlandse jongeren, waar<strong>van</strong> <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs minimaal<br />
een mavo opleiding hebben afgerond (<strong>de</strong> “1,0 leerlingen”). In <strong>de</strong> praktijk<br />
hebben <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> <strong>de</strong> meeste on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren die in dit profiel passen<br />
minimaal een mbo of havo diploma; velen hebben zelfs een opleiding op<br />
hbo/wo niveau gevolgd. Uiteraard laat <strong>de</strong> dominante woonlocatie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />
jongeren het tegenovergestel<strong>de</strong> beeld <strong>van</strong> <strong>de</strong> overige groepen zien. Deze<br />
jongeren zijn met name woonachtig in <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> en Stokhorst,<br />
waar zij meer dan 80% <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren uitmaken. Deze “elite<strong>buurt</strong>en”<br />
kennen daarmee een, in vergelijking met <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en, heel<br />
homogene bevolkingssamenstelling. In min<strong>de</strong>re mate komt dit type voor in<br />
Deppenbroek, Ribbelt, Stadion<strong>buurt</strong> en Nieuwendam (ongeveer 25% <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren). Alleen in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> is <strong>de</strong>ze groep vrijwel<br />
afwezig. Deze <strong>buurt</strong> zal dan ook niet ver<strong>de</strong>r besproken wor<strong>de</strong>n.<br />
Hoewel <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling <strong>van</strong> Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />
min of meer hetzelf<strong>de</strong> is, krijgen <strong>de</strong> jongeren in <strong>de</strong> Amsterdamse wijk veel<br />
hogere adviezen dan in <strong>de</strong> Ensche<strong>de</strong>se wijk. De kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> hoog opgelei<strong>de</strong><br />
ou<strong>de</strong>rs krijgen in <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> bijna zon<strong>de</strong>r uitzon<strong>de</strong>ring een
72 Peter Gramberg<br />
havo/vwo advies, terwijl in Stokhorst toch nog regelmatig een lager advies<br />
wordt gegeven. Ook hier speelt het regionale effect een rol. Opvallend is dat <strong>de</strong><br />
verschillen tussen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en binnen <strong>de</strong> twee ste<strong>de</strong>n veel groter zijn dan bij <strong>de</strong><br />
twee an<strong>de</strong>re groepen. In <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en waar <strong>de</strong>ze jongeren in <strong>de</strong> min<strong>de</strong>rheid zijn,<br />
wor<strong>de</strong>n veel min<strong>de</strong>r havo/vwo adviezen gegeven dan in <strong>de</strong> elite<strong>buurt</strong>en, waar<br />
<strong>de</strong>ze jongeren dominant zijn.<br />
Tabel 8 Schooladvies <strong>van</strong> jongeren met hoger opgelei<strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs per <strong>buurt</strong>,<br />
in procenten<br />
Deppenbroek<br />
(N=24)<br />
Ribbelt<br />
(N=12)<br />
Stokhorst<br />
(N=39)<br />
Stadion<strong>buurt</strong><br />
(N=11)<br />
Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />
(N=41)<br />
vbo/mavo 33 42 13 - - 25<br />
mavo/havo 46 50 31 73 8 67<br />
havo/vwo 21 8 56 27 92 8<br />
Totaal 100 100 100 100 100 100<br />
Nieuwendam<br />
(N=12)<br />
Uit <strong>de</strong> vergelijking tussen <strong>de</strong> diverse groepen en <strong>buurt</strong>en komen twee<br />
opvallen<strong>de</strong> zaken naar voren, die na<strong>de</strong>re bestu<strong>de</strong>ring vergen. Dat is ten eerste<br />
het eer<strong>de</strong>r geconstateer<strong>de</strong> verschil tussen <strong>de</strong> jongeren <strong>van</strong> <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong><br />
Stadion<strong>buurt</strong> en ten twee<strong>de</strong> <strong>de</strong> zeer hoge on<strong>de</strong>rwijspositie <strong>van</strong> “1,0 leerlingen”<br />
in <strong>de</strong> elite<strong>buurt</strong>en ten opzichte <strong>van</strong> vergelijkbare jongeren in <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en.<br />
In <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> hypothese zal bekeken wor<strong>de</strong>n of <strong>de</strong> “<strong>buurt</strong>cultuur”<br />
verantwoor<strong>de</strong>lijk is voor <strong>de</strong>ze verschillen.<br />
Buurtcultuur<br />
Jongeren in wijken met veel werklozen hebben geen positief voorbeel<strong>de</strong>ffect en<br />
zien daarom het nut <strong>van</strong> opleiding en werk niet in. Dit resulteert in een afkerige<br />
houding ten opzichte <strong>van</strong> school en werk. Dat is kort gezegd <strong>de</strong> gedachte die<br />
men in <strong>de</strong>ze context aan het <strong>buurt</strong>effect kan verbin<strong>de</strong>n (<strong>buurt</strong>hypothese twee).<br />
In <strong>de</strong>ze paragraaf wordt nagegaan of <strong>de</strong> gesignaleer<strong>de</strong> verschillen in advies<br />
verklaard kunnen wor<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>cultuur. Er zijn weinig jongeren die<br />
<strong>de</strong>nken dat het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> mensen in hun <strong>buurt</strong> “werk” en “opleiding”<br />
niet belangrijk vindt. Alleen in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> meent een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
leerlingen dat <strong>buurt</strong>bewoners hier niet zoveel waar<strong>de</strong> aan hechten. In <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />
<strong>buurt</strong>en is dit nog geen 10%. Het is niet zo verwon<strong>de</strong>rlijk dat in <strong>de</strong> gegoe<strong>de</strong><br />
wijken hier het meest positief over wordt gedacht. De meeste jongeren in<br />
Stokhorst (87%) en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong> (68%) <strong>de</strong>nken dat hun hele <strong>buurt</strong><br />
werk en school heel belangrijk vindt. "Of werken belangrijk is? Ja natuurlijk, je<br />
moet toch geld verdienen en kunnen leven. Dat vindt ie<strong>de</strong>reen hier in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
wel <strong>de</strong>nk ik. Ie<strong>de</strong>reen werkt hier" (jongen, 15 jaar, Stokhorst, 3e klas havo).
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 73<br />
Tabel 9 Waar<strong>de</strong> die volgens <strong>de</strong> jongeren door <strong>buurt</strong>bewoners aan<br />
opleiding en werk wordt gehecht, in procenten<br />
Deppen Ribbelt Stok- Stadion Concert Vogel- Nieuwen totaal<br />
Broek<br />
horst Buurt gebouw <strong>buurt</strong> dam<br />
Heel<br />
Belangrijk<br />
46 50 87 44 68 16 40 51<br />
enigszins<br />
belangrijk<br />
46 41 13 46 32 58 47 40<br />
niet zo 8 10 - 11 - 26 14 9<br />
belangrijk<br />
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />
Jongeren in achterstandswijken hechten zélf in ongeveer <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mate belang<br />
aan school als jongeren uit niet-achterstandswijken. Wel zijn sommige jongeren<br />
zich bewust <strong>van</strong> het feit dat dat niet altijd voor <strong>de</strong> buren hoeft te gel<strong>de</strong>n. "Ze<br />
geven natuurlijk zelf niet het goe<strong>de</strong> voorbeeld met hun uitkering, maar ik vind<br />
het wel belangrijk hoor!" (jongen, 14 jaar, Deppenbroek, 3<strong>de</strong> klas mavo).<br />
Hierbij rijst <strong>de</strong> vraag of jongeren zich in hun schoolloopbaan sterk laten<br />
beïnvloe<strong>de</strong>n door wat <strong>de</strong> buren zeggen. Slechts een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren zegt<br />
namelijk dat zij veel mensen in hun <strong>buurt</strong> kennen.<br />
Juist <strong>de</strong> jongeren in <strong>de</strong> achterstandswijken (die <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>genoten het slechte<br />
voorbeeld zou<strong>de</strong>n krijgen) zeggen dat zij niet zoveel mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
kennen.<br />
Tabel 10 Hoeveel mensen kennen jongeren in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong>, in procenten<br />
Deppen Ribbelt Stok- Stadion Concert Vogel- Nieuwen totaal<br />
broek<br />
horst <strong>buurt</strong> gebouw Buurt dam<br />
heel veel<br />
mensen<br />
33 39 42 20 39 32 34 34<br />
een<br />
aantal<br />
mensen<br />
44 43 50 57 46 53 49 49<br />
niet<br />
veel<br />
zo 23 18 8 24 16 15 17 17<br />
mensen<br />
totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />
De dominante groep in <strong>de</strong> wijk zegt <strong>de</strong> meeste mensen in zijn <strong>buurt</strong> te kennen.<br />
Met name <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse havo/vwo jongeren in Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong><br />
zeggen dat ze heel veel generatiegenoten in hun <strong>buurt</strong> kennen. In<br />
Deppenbroek, <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> en Nieuwendam zijn het vooral <strong>de</strong> allochtone<br />
vbo/mavo jongeren die zeggen dat ze veel mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kennen. In
74 Peter Gramberg<br />
Ribbelt zijn het <strong>de</strong> autochtone vbo/mavo jongens, die zich ie<strong>de</strong>re avond rond<br />
een pleintje verzamelen en menen dat zij veel <strong>buurt</strong>bewoners kennen.<br />
Desondanks moet wor<strong>de</strong>n bedacht dat <strong>de</strong> meeste respon<strong>de</strong>nten beweren dat zij<br />
slechts een beperkt aantal mensen of zelfs haast niemand in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong><br />
kennen. Informatie komt niet altijd uit <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong>. Ook <strong>van</strong> een<br />
automatische sociale controle door <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> is geen sprake. Vooral in<br />
“gemeng<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en” als <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong> en Deppenbroek zeggen jongeren dat<br />
ze niet zoveel mensen kennen. De bevolkingsopbouw <strong>van</strong> Stokhorst en <strong>de</strong><br />
Vogel<strong>buurt</strong> is het meest homogeen (in Stokhorst Ne<strong>de</strong>rlandse havo/vwo<br />
jongeren en in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> allochtone vbo/mavo jongeren). Daardoor is hier<br />
het percentage jongeren dat zegt weinig mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> te kennen niet zo<br />
groot.<br />
Als men al mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kent, dan is het nog maar <strong>de</strong> vraag of men ook<br />
over school praat. Slechts een min<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> jongeren (een kwart) zegt<br />
regelmatig met <strong>buurt</strong>bewoners over school te praten. In Stokhorst en <strong>de</strong><br />
Concertgebouw<strong>buurt</strong> wordt wel veel over school gepraat: slechts 20% <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
respon<strong>de</strong>nten geeft aan nooit met <strong>buurt</strong>genoten over school te praten. In <strong>de</strong><br />
an<strong>de</strong>re wijken is dit ongeveer 35% (tabel 11). Hierbij zijn er geen grote<br />
verschillen tussen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en. In <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> wordt bijvoorbeeld niet min<strong>de</strong>r<br />
over school gesproken dan in <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong>. Eer<strong>de</strong>r werd geconstateerd dat<br />
<strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> on<strong>de</strong>rwijspositie <strong>van</strong> allochtone jongeren in <strong>de</strong> Stadion<strong>buurt</strong><br />
hoger is dan in bij vergelijkbare jongeren in <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong>.<br />
Tabel 11 Frequentie <strong>van</strong> contact met <strong>buurt</strong>bewoners met betrekking tot<br />
school, in procenten<br />
Deppen Ribbelt Stok- Stadion Concert Vogel Nieuwen totaal<br />
Broek<br />
horst <strong>buurt</strong> gebouw <strong>buurt</strong> dam<br />
Regelmatig 29 23 31 11 46 16 16 25<br />
af en toe 39 43 46 53 39 42 44 44<br />
(haast) nooit 33 34 23 37 16 42 40 32<br />
Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100<br />
De twee<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>hypothese kan in omgekeer<strong>de</strong> zin bevestigd wor<strong>de</strong>n. Het<br />
voorbeel<strong>de</strong>ffect <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> werkt eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant op dan vaak wordt<br />
aangenomen. Het is niet zozeer dat jongeren in achterstandswijken met allerlei<br />
negatieve voorbeel<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n geconfronteerd en dat zij ontmoedigd wor<strong>de</strong>n in<br />
hun schoolloopbaan. Het is eer<strong>de</strong>r zo dat in gegoe<strong>de</strong> wijken veel positieve<br />
voorbeel<strong>de</strong>n door <strong>de</strong> omgeving wor<strong>de</strong>n gegeven, er <strong>van</strong>zelfsprekend over<br />
“school” wordt gesproken met vrien<strong>de</strong>n en buren, men naar <strong>de</strong> “juiste” scholen<br />
gaat, er regelmatig wordt gevraagd naar <strong>de</strong> vor<strong>de</strong>ringen op school enzovoort.<br />
Het homogene karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze wijken biedt ook <strong>de</strong> mogelijkheid om veel<br />
over dit soort zaken te spreken en om veel mensen te ontmoeten die in een
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 75<br />
vergelijkbare situatie verkeren en een vergelijkbare schoolloopbaan doormaken.<br />
In <strong>de</strong> achterstandswijken wordt er niet zoveel met an<strong>de</strong>ren in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
over school gesproken, maar dat komt ten <strong>de</strong>le omdat jongeren ook niet zoveel<br />
mensen in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kennen. Hun <strong>buurt</strong>en kennen doorgaans een heterogener<br />
bevolkingssamenstelling. Uitein<strong>de</strong>lijk kan dit proces wel lei<strong>de</strong>n tot een ver<strong>de</strong>r<br />
uiteengroeien <strong>van</strong> <strong>de</strong> schoolloopbanen <strong>van</strong> jongeren in achterstandswijken en<br />
gegoe<strong>de</strong> wijken, maar dan meer omdat jongeren aan <strong>de</strong> bovenkant extra<br />
wor<strong>de</strong>n gestimuleerd dan dat jongeren aan <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rkant extra wor<strong>de</strong>n afgeremd.<br />
In <strong>de</strong> elite<strong>buurt</strong>en wordt namelijk wel negatief gepraat over “vboleerlingen”.<br />
Havo en vwo zijn hier <strong>de</strong> standaard en jongeren gaan bij wijze <strong>van</strong><br />
spreken alleen als “het echt niet an<strong>de</strong>rs kan” naar <strong>de</strong> mavo. De jongeren uit<br />
<strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en kennen elkaar vaak al <strong>van</strong>af <strong>de</strong> peuterspeelzaal, zitten bij elkaar<br />
op hockey en voetbal, fietsen in grote groepen naar <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school,<br />
waar ze dan ook weer bij elkaar in <strong>de</strong> klas zitten. “Hoor je niet overal <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong><br />
verhalen?” vroeg een respon<strong>de</strong>nt uit Stokhorst. In <strong>de</strong> achterstandswijken zijn er<br />
meer verschillen<strong>de</strong> soorten groepen: allochtone jongeren, autochtone jongeren<br />
met een lagere sociaal-economische achtergrond en ook nog wel (autochtone)<br />
jongeren met een hogere sociaal-economische achtergrond. Deze jongeren<br />
hebben veel min<strong>de</strong>r binding en overeenkomsten met elkaar dan <strong>de</strong> jongeren uit<br />
Stokhorst en <strong>de</strong> Concertgebouw<strong>buurt</strong>, die allemaal uit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> soort gezinnen<br />
komen en waar het dus veel eer<strong>de</strong>r opvalt als je niet tot het “prototype” behoort.<br />
Een meisje uit Stokhorst met een vbo-opleiding zegt over haar <strong>buurt</strong>: "Het is<br />
hier ontzettend saai en bekakt. Er is niets te doen. Ik zit op het vbo en dan<br />
zeggen ze: o, doe jij maar vbo? Ik doe atheneum. Nou, dat is ook niet leuk om<br />
<strong>de</strong> hele tijd te horen" (meisje, 16 jaar, Stokhorst, 4e klas vbo-verzorging).<br />
Territoriale stigmatisering<br />
Als <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>hypothese is gesteld dat jongeren uit <strong>buurt</strong>en met een negatief<br />
imago hier ook op school na<strong>de</strong>lige gevolgen <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n. Deze<br />
“territoriale stigmatisering” leidt namelijk tot een lager inschatten <strong>van</strong><br />
kwaliteiten en potenties <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen die in <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en wonen. Op<br />
langere termijn on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n bewoners <strong>van</strong> negatief bestempel<strong>de</strong> wijken problemen<br />
met het vin<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een baan, omdat ze geassocieerd wor<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong> waarin ze wonen (Wacquant, 1993). Nu zal een groot <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen<br />
op school niet met territoriale stigmatisering geconfronteerd wor<strong>de</strong>n,<br />
omdat ze in hun eigen <strong>buurt</strong> naar school gaan of omdat er zoveel leerlingen uit<br />
een bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> komen dat het niet opvalt of gewoon is. Ook is het<br />
natuurlijk mogelijk dat <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> helemaal geen negatief imago heeft. Het gaat<br />
dus uitein<strong>de</strong>lijk alleen om die leerlingen, die als enkeling op een bepaal<strong>de</strong><br />
school in een an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong> zitten en uit een slecht aangeschreven <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
stad komen. De enige <strong>buurt</strong> uit dit on<strong>de</strong>rzoek die echt met een negatief imago<br />
te kampen heeft is <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> in Amsterdam. Bijna twee <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>
76 Peter Gramberg<br />
jongeren zegt dat hun <strong>buurt</strong> een negatief imago heeft. En an<strong>de</strong>rs dan in an<strong>de</strong>re<br />
<strong>buurt</strong>en wordt het slechte imago door <strong>de</strong> meeste jongeren zelf (ten <strong>de</strong>le)<br />
bevestigd. De <strong>buurt</strong> is regelmatig in het nieuws gekomen als “<strong>de</strong> armste <strong>buurt</strong><br />
<strong>van</strong> Amsterdam” (CBS, 1997). “Toen is AT5 (<strong>de</strong> lokale Tv-zen<strong>de</strong>r, PG) hier <strong>de</strong><br />
hele dag gaan rondrij<strong>de</strong>n en hebben ze allemaal beel<strong>de</strong>n uitgezon<strong>de</strong>n <strong>van</strong><br />
zielige mensen die geen geld hebben. Net alsof hier geen an<strong>de</strong>re mensen<br />
wonen. Nu vind ik het zelf ook niet zo’n goe<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> hoor. Ik bedoel, een <strong>de</strong>el<br />
is zeker waar. Maar het wordt zo aangedikt en mensen zeggen dan gelijk, o, dat<br />
is die asocialen<strong>buurt</strong>” (Marokkaans meisje, 18 jaar, Vogel<strong>buurt</strong>, 6e klas<br />
atheneum). Een an<strong>de</strong>re respon<strong>de</strong>nt: “Dan vragen mensen: zie je nog wel eens<br />
een Ne<strong>de</strong>rlan<strong>de</strong>r? Het zit toch helemaal vol Turken bij jou?” (Ne<strong>de</strong>rlands<br />
meisje, 15 jaar, Vogel<strong>buurt</strong>, 3e klas atheneum).<br />
Een <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rvraag<strong>de</strong> jongeren vindt <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> zelfs één <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
‘stomste’ <strong>buurt</strong>en <strong>van</strong> Amsterdam. Het is echter niet aan te tonen of <strong>de</strong><br />
jongeren op school ook last <strong>van</strong> dit negatieve imago hebben. Het grootste <strong>de</strong>el<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen uit <strong>de</strong> Vogel<strong>buurt</strong> gaat namelijk in <strong>de</strong> eigen <strong>buurt</strong> naar school<br />
(75%), maar dit is waarschijnlijk eer<strong>de</strong>r omdat er gewoon genoeg scholen in <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong> staan dan omdat zij <strong>van</strong> scholen in an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en wor<strong>de</strong>n geweerd.<br />
Ruim <strong>de</strong> helft <strong>van</strong> hen zegt dat zij met veel <strong>buurt</strong>genoten in <strong>de</strong> klas zitten en<br />
daarom nooit met territoriale stigmatisering te maken hebben. Ook aan <strong>de</strong><br />
leraren <strong>van</strong> <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare scholen is gevraagd of zij rekening hou<strong>de</strong>n met <strong>de</strong><br />
woon<strong>buurt</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen. Dat blijkt maar zeer ge<strong>de</strong>eltelijk het geval te zijn.<br />
Het gaat volgens <strong>de</strong> leerkrachten om <strong>de</strong> persoonlijke achtergrondsituatie <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
leerling, ongeacht <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> waar hij of zij woonachtig is. Extra aandacht voor<br />
<strong>de</strong> woon<strong>buurt</strong> zou volgens hen na<strong>de</strong>lig kunnen uitwerken voor soortgelijke<br />
leerlingen die niet in een concentratiewijk wonen. Vaak weten <strong>de</strong> leraren ook<br />
niet in welke <strong>buurt</strong> precies <strong>de</strong> leerlingen wonen. De resultaten geven geen<br />
aanleiding om <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>hypothese te bevestigen, maar dat komt met name<br />
omdat er te weinig respon<strong>de</strong>nten uit slecht aangeschreven <strong>de</strong>len <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad<br />
naar scholen buiten <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> gaan om <strong>de</strong> hypothese te toetsen.<br />
9 Conclusies<br />
In veel on<strong>de</strong>rzoek naar schoolloopbanen staat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> het ou<strong>de</strong>rlijk<br />
milieu centraal. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> regio, stad en <strong>buurt</strong> blijft meestal on<strong>de</strong>rbelicht.<br />
In dit artikel is daarom <strong>de</strong>ze mogelijke <strong>invloed</strong> centraal gesteld aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong><br />
een on<strong>de</strong>rzoek on<strong>de</strong>r scholieren in verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en in Amsterdam en<br />
Ensche<strong>de</strong>. Het on<strong>de</strong>rzoek is gebaseerd op enquêtes en interviews met jongeren,<br />
ou<strong>de</strong>rs en docenten. Om <strong>de</strong> persoonlijke factoren zoveel mogelijk constant te<br />
hou<strong>de</strong>n, is gebruik gemaakt <strong>van</strong> een in<strong>de</strong>ling zoals die ook in het On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid<br />
(OVB) gebruikelijk is. Dit betekent dat er drie hoofdgroepen<br />
zijn on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> allochtone ou<strong>de</strong>rs,<br />
kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> laag opgelei<strong>de</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs en <strong>de</strong> overigen (in <strong>de</strong> praktijk
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 77<br />
vaak kin<strong>de</strong>ren <strong>van</strong> autochtone ou<strong>de</strong>rs met een opleiding op minimaal havo/<br />
mbo-niveau).<br />
Geconclu<strong>de</strong>erd kan wor<strong>de</strong>n dat ruimtelijke invloe<strong>de</strong>n zich vooral manifesteren<br />
op regionaal niveau. Het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio Twente (relatief homogene en<br />
laag opgelei<strong>de</strong> bevolking, relatief weinig banen op hbo/wo niveau) werkt op<br />
twee manieren door in <strong>de</strong> schoolloopbaan <strong>van</strong> jongeren ten opzichte <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
situatie in Amsterdam (relatief heterogene en hoog opgelei<strong>de</strong> bevolking,<br />
relatief veel banen op hbo/wo niveau). Dit betreft ten eerste <strong>de</strong> relatief lage<br />
adviezen die door leerkrachten <strong>van</strong> <strong>de</strong> basisschool wor<strong>de</strong>n gegeven. Jongeren<br />
in Amsterdam krijgen veel hogere adviezen dan <strong>de</strong> jongeren in Ensche<strong>de</strong>, al<br />
komen zij uit vergelijkbare sociale milieus. De regionale cultuur draagt hier<br />
ook aan bij; in traditionele regio’s is men min<strong>de</strong>r gewend om zo hoog mogelijk<br />
in te zetten. Gevolg is dat in Ensche<strong>de</strong> meer jongeren een lager on<strong>de</strong>rwijsniveau<br />
volgen dan op grond <strong>van</strong> hun sociale achtergrond zou kunnen wor<strong>de</strong>n<br />
verwacht. Aan <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant kampt Amsterdam met het verschijnsel<br />
overadvisering, waardoor het gevaar bestaat dat jongeren afglij<strong>de</strong>n en soms<br />
helemaal (ongediplomeerd) buiten het on<strong>de</strong>rwijs terechtkomen.<br />
Ten twee<strong>de</strong> werkt het karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio Twente door in <strong>de</strong> aantrekkingskracht<br />
<strong>van</strong> het beroepson<strong>de</strong>rwijs, met name in het mbo en hbo. Dit bereidt <strong>de</strong><br />
jongeren beter voor op <strong>de</strong> werkgelegenheidsstructuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio dan<br />
algemeen voortgezet on<strong>de</strong>rwijs. Het voorberei<strong>de</strong>nd beroepson<strong>de</strong>rwijs (vbo) is<br />
echter niet populair<strong>de</strong>r dan in Amsterdam (Verweij & Goezinne, 1996). In<br />
bei<strong>de</strong> ste<strong>de</strong>n gaat ongeveer 30% <strong>van</strong> <strong>de</strong> leerlingen naar het vbo. Hierbij kan<br />
men zich wel afvragen waarom voor <strong>de</strong>ze opleiding gekozen wordt. Is het echt<br />
een bewuste keuze en willen <strong>de</strong>ze leerlingen graag een praktische opleiding of<br />
gaan ze naar het vbo omdat ze nu eenmaal naar school moeten en dit het laagste<br />
niveau is? Uit het feit dat veel vbo-jongeren in Amsterdam op <strong>de</strong> mavo<br />
beginnen, kan wellicht wor<strong>de</strong>n afgeleid dat vbo-jongeren in Ensche<strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>ld<br />
gemotiveer<strong>de</strong>r aan hun opleiding beginnen.<br />
Behalve <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> regio is ook <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> on<strong>de</strong>rzocht. De<br />
verwachting was dat <strong>de</strong>ze in achterstands<strong>buurt</strong>en negatief zou zijn. Uit het<br />
on<strong>de</strong>rzoek is echter naar voren gekomen dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> in achterstands<strong>buurt</strong>en<br />
vrij neutraal is, maar juist in <strong>de</strong> elitaire <strong>buurt</strong>en positief is. Hier valt dus <strong>de</strong><br />
“stimuleren<strong>de</strong>” <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en op. Jongeren in elitaire <strong>buurt</strong>en<br />
krijgen bijvoorbeeld veel vaker een havo/vwo advies dan vergelijkbare jongeren<br />
in niet-elitaire <strong>buurt</strong>en. Jongeren in achterstandswijken krijgen echter niet<br />
vaker een vbo/mavo advies dan vergelijkbare jongeren in niet-achterstandswijken.<br />
Voorbeel<strong>de</strong>n <strong>van</strong> succesvolle of juist falen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>genoten zijn ook<br />
vooral te vin<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> elitaire wijk. Het homogene karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> wijk zorgt<br />
ervoor dat "afwijken<strong>de</strong>" schoolloopbanen heel snel in het vizier komen. Wie<br />
niet naar <strong>de</strong> havo of het vwo gaat, valt er toch een beetje buiten. De jongeren<br />
hebben zo'n beetje allemaal hetzelf<strong>de</strong> leven. Het verband tussen homogeniteit
78 Peter Gramberg<br />
<strong>van</strong> een <strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> mate <strong>van</strong> contact is een oud gegeven. Buurtbewoners met<br />
een zelf<strong>de</strong> levenssituatie of met hetzelf<strong>de</strong> soort werk of opleiding hebben<br />
eer<strong>de</strong>r <strong>de</strong> kans met elkaar in contact te komen (Völker, 1998). Bovendien<br />
woont men in zekere zin vrijwillig bij elkaar en heeft men positief voor <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong> gekozen. In achterstandswijken komt men vaker door gebrek aan alternatieven<br />
of door “toeval” terecht. Een groot aantal inwoners heeft bijvoorbeeld <strong>de</strong><br />
woning gekregen via <strong>de</strong> gemeentelijke woonruimtever<strong>de</strong>ling en heeft niet<br />
bewust voor een bepaal<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> gekozen. In achterstands<strong>buurt</strong>en is <strong>de</strong><br />
heterogeniteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking veel groter dan in elite<strong>buurt</strong>en (Reijndorp,<br />
1997; Schuyt, 1997). Ook in wijken met het predikaat “achterstandswijk” zijn<br />
altijd nog behoorlijk wat inwoners te vin<strong>de</strong>n die zich helemaal niet in een<br />
achterstandssituatie bevin<strong>de</strong>n. Daardoor is <strong>de</strong> situatie in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />
<strong>buurt</strong>en, zeker in vergelijking met het buitenland, tot dusverre vrij<br />
probleemloos. Het veran<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> volkshuisvestingsbeleid, waarin meer aan <strong>de</strong><br />
markt wordt overgelaten, kan echter tot gevolg hebben dat het homogene<br />
karakter <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking in achterstands<strong>buurt</strong>en toeneemt. Conform <strong>de</strong><br />
situatie in elitaire <strong>buurt</strong>en zou er dan een veel sterkere (maar in dit geval<br />
negatieve) <strong>invloed</strong> <strong>van</strong>uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kunnen ontstaan.<br />
Merkwaardig genoeg werkt <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op <strong>de</strong> waar<strong>de</strong> die<br />
jongeren zélf aan opleiding en werk hechten <strong>de</strong> an<strong>de</strong>re kant op dan verwacht.<br />
Jongeren in achterstands<strong>buurt</strong>en geven relatief vaak aan dat <strong>de</strong>ze zaken “heel<br />
belangrijk” zijn. Zij zien het nut <strong>van</strong> een opleiding en het hebben <strong>van</strong><br />
diploma's misschien wel extra in omdat veel mensen in hun omgeving zelf<br />
geen werk hebben. Jongeren uit achterstandswijken <strong>de</strong>nken wel vaker dat<br />
án<strong>de</strong>ren in hun <strong>buurt</strong> min<strong>de</strong>r waar<strong>de</strong> hechten aan school en werk. Zij praten<br />
echter nauwelijks met <strong>buurt</strong>genoten over school. In <strong>de</strong> elitaire <strong>buurt</strong>en is<br />
“school” zo’n <strong>van</strong>zelfsprekend on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el <strong>van</strong> het dagelijks leven dat er<br />
relatief weinig ophef over wordt gemaakt. Uit het feit dat bijna ie<strong>de</strong>reen<br />
geregeld met <strong>buurt</strong>genoten over school praat, kan wor<strong>de</strong>n afgeleid dat in<br />
<strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en (waarschijnlijk soms zelfs onbewust) een positieve<br />
schoolcultuur heerst.<br />
In het on<strong>de</strong>rzoek naar en <strong>de</strong> discussie over ruimtelijke invloe<strong>de</strong>n zou <strong>de</strong><br />
positief conditioneren<strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> regio’s en <strong>buurt</strong>en veel nadrukkelijker<br />
aan bod moeten komen. Nu wordt vaak uitsluitend <strong>de</strong> aandacht gericht op<br />
probleemgebie<strong>de</strong>n, probleemsituaties en <strong>de</strong> negatieve <strong>invloed</strong> die <strong>buurt</strong> en<br />
regio zou<strong>de</strong>n kunnen hebben. Het verdient aanbeveling om ook “<strong>de</strong> an<strong>de</strong>re<br />
kant” bij <strong>de</strong> analyses te betrekken. De positieve <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> regio’s en<br />
<strong>buurt</strong>en is meestal zo <strong>van</strong>zelfsprekend en onopvallend, dat hier niet zoveel<br />
aandacht voor is. On<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimtelijke omgeving<br />
houdt zich echter zowel met positieve als negatieve invloe<strong>de</strong>n bezig.
Literatuur<br />
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 79<br />
Berdowski, Z & P. v.d. Steenhoven (1995), Amsterdamse Monitor Schoolverlaters<br />
1995, We<strong>de</strong>rkerend on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> bestemming <strong>van</strong> schoolverlaters uit<br />
het Amsterdamse voortgezet on<strong>de</strong>rwijs, Het Amsterdamse Bureau voor<br />
On<strong>de</strong>rzoek en Statistiek<br />
Bourdieu, P. (1979), Distinction, Routledge & Kegan Paul, London<br />
Bun-Siersma, B.G.P.M & L.G.M. Spruit (1982), Regionale factoren en<br />
individuele schoolloopbanen. Een exploratief on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> effecten <strong>van</strong><br />
het gemeentelijk en nodaal niveau op individuele schoolloopbanen, KASKI-<br />
Rapport no. 370, Den Haag<br />
Centraal Bureau voor <strong>de</strong> Statistiek (1981,1996,1997), Statistisch Jaarboek,<br />
Voorburg/Heerlen<br />
Dronkers, J. (1992), Komt <strong>de</strong> afname <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> het sociaal milieu in<br />
het on<strong>de</strong>rwijs door vergroting <strong>van</strong> on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>elname of door<br />
meritocratisering? In: P. Dykstra, P. Kooij & J. Rupp (red.), On<strong>de</strong>rwijs in <strong>de</strong><br />
tijd. Ontwikkelingen in on<strong>de</strong>rwijs<strong>de</strong>elname en nationale curricula. Bohn,<br />
Stafleu Van Loghem, Houten/Zaventem, pp. 56-69<br />
Dronkers, J. & De Graaf, P.M. (1995), Ou<strong>de</strong>rs en het on<strong>de</strong>rwijs <strong>van</strong> hun<br />
kin<strong>de</strong>ren. In: Dronkers, J. & W.C. Ultee (red.), Verschuiven<strong>de</strong> ongelijkheid in<br />
Ne<strong>de</strong>rland. Sociale gelaagdheid en mobiliteit. Van Gorcum, Assen, pp. 46-66<br />
Eirmbter (1977), Okologische und Strukturelle Aspekte <strong>de</strong>r<br />
Bildungsbeteiligung, Weinheim<br />
Gemeente Amsterdam (1981, 1995, 1997), Amsterdam in Cijfers, On<strong>de</strong>rzoek<br />
en Statistiek<br />
Gemeente Ensche<strong>de</strong> (1981, 1995, 1996), Ensche<strong>de</strong> in Cijfers, Af<strong>de</strong>ling<br />
Informatie & On<strong>de</strong>rzoek<br />
Heek, F. <strong>van</strong> (1968), Het verborgen talent. Milieu, schoolkeuze en<br />
schoolgeschiktheid, Sociologisch Instituut <strong>de</strong>r Rijksuniversiteit Lei<strong>de</strong>n<br />
Jong, <strong>de</strong> M.J. (1989), Toenemen<strong>de</strong> apartheid in het Ne<strong>de</strong>rlandse on<strong>de</strong>rwijs:<br />
oorzaken, gevolgen en een mogelijk remedie, Pedagogische Studiën, 66, pp.<br />
61-73
80 Peter Gramberg<br />
Jungbluth, P. (1985), Verborgen differentiatie. Leerlingbeeld en<br />
on<strong>de</strong>rwijsaanbod op <strong>de</strong> basisschool, ITS, Nijmegen.<br />
Jungbluth, P. (1996), Sociaal-etnische achtergrond op individueel en<br />
schoolniveau. School- en leerlingtypologieën in het PRIMA-cohorton<strong>de</strong>rzoek<br />
als instrumenten voor het inventariseren <strong>van</strong> kansenongelijkheid, ITS<br />
Nijmegen<br />
Kleef, P. <strong>van</strong> & M. Nijhuis (1996), Territoriale stigmatisering in Ne<strong>de</strong>rland?<br />
Leeron<strong>de</strong>rzoek Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam<br />
Meester, A. & J. <strong>de</strong> Leeuw (1984), Regionale kenmerken en schoolloopbaan,<br />
Vakgroep Datatheorie, Rijksuniversiteit Lei<strong>de</strong>n<br />
Mul<strong>de</strong>r, L. (1996), Meer voorrang, min<strong>de</strong>r achterstand? Het<br />
On<strong>de</strong>rwijsvoorrangsbeleid (OVB) getoetst, ITS Nijmegen<br />
Reijndorp, A. (1997), Vooruitkomen in achterstandswijken. In: K. Schuyt<br />
(red.), Het sociaal tekort. Veertien sociale problemen in Ne<strong>de</strong>rland, De Balie,<br />
Amsterdam<br />
Rosenthal R. & L. Jacobson (1968), Pygmalion in the classroom: teacher<br />
expectation and pupils intellectual achievement, Holt, Rinehart and Winston,<br />
New York<br />
Schuyt, K. (1997), Sociale cohesie: <strong>de</strong> actualiteit <strong>van</strong> een begrip. In: Sociale<br />
cohesie en sociaal beleid, drie publiekscolleges in De Balie, De Volkskrant/De<br />
Balie, Amsterdam, pp. 15-28<br />
Sociaal en Cultureel Planbureau (1996), Rapportage Min<strong>de</strong>rhe<strong>de</strong>n, Rijswijk<br />
Tesser, P.T.M. (1981), Schoolloopbanenon<strong>de</strong>rzoek in Ne<strong>de</strong>rland. Een<br />
trendstudie naar ontwikkelingen in het empirisch on<strong>de</strong>rzoek tussen 1960 en<br />
1980, ITS, Nijmegen<br />
Tesser, P.T.M. (1986), Sociale herkomst en schoolloopbanen in het voortgezet<br />
on<strong>de</strong>rwijs, ITS, Nijmegen<br />
Thissen, F. & J. Droogleever Fortuijn (1996), Starten op Walcheren. De<br />
Walcherse scholieren en hun verwachting over zelfstandig wor<strong>de</strong>n op<br />
Walcheren, Instituut voor Sociale Geografie, <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 81<br />
Veenman, J. (1996), Heb je niets, dan ben je niets. Twee<strong>de</strong> generatie<br />
allochtone jongeren in Amsterdam, Van Gorcum, Assen<br />
Verweij, A.O. & B. Goezinne (1995), Jaarboek 1995 Grote Ste<strong>de</strong>nbeleid,<br />
ISEO, Rotterdam<br />
Völker, B. (1998), Ruimtelijke inrichting en sociale contacten: commentaar op<br />
Leidsche Rijn, Rooilijn, 31, 8, pp. 390-395<br />
Wacquant, L.J.D. (1993), Urban Outcasts: Stigma and Division in the Black<br />
American Ghetto and the French Urban Periphery, International Journal of<br />
Urban and Regional Research, vol 17, pp. 366-383<br />
Wilson, W.J. (1987), The Truly Disad<strong>van</strong>taged. The Inner City, the Un<strong>de</strong>rclass<br />
and Public Policy. The University of Chicago Press, Chicago
82 Peter Gramberg<br />
Bijlage 1 Belangrijkste achtergrondvariabelen <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten per <strong>buurt</strong> en stad<br />
(tabel over 2 pagina’s ver<strong>de</strong>eld)<br />
Depp RibStokEnsche- Stadi Concert Vogel Nieu Amsterenbelthorst<strong>de</strong>on-<br />
Gebouw -<strong>buurt</strong> wendambroek Totaal <strong>buurt</strong> -<strong>buurt</strong> dam totaal<br />
N=54 N=44 N=48 N=146 N=46 N=44 N=38 N=45 N=173<br />
Geslacht<br />
Jongen 56 61 48 55 47 46 42 40 44<br />
Meisje 44 39 52 45 53 54 58 60 56<br />
Etniciteit<br />
Ne<strong>de</strong>rlands +<br />
overig westers<br />
50 80 96 74 24 91 26 60 51<br />
Surinaams/<br />
Antilliaans<br />
7 11 2 6 13 2 16 9 10<br />
Turks 35 9 - 16 17 - 21 2 10<br />
Marokkaans 6 - 2 3 46 - 37 13 24<br />
overig niet- 2 - - 1 - 7 - 16 6<br />
westers<br />
hoogst<br />
voltooi<strong>de</strong><br />
opleiding<br />
va<strong>de</strong>r<br />
- max. mavo 73 74 20 50 87 9 95 75 65<br />
- min. Havo 27 26 80 50 13 91 5 25 35<br />
hoogst<br />
voltooi<strong>de</strong><br />
opleiding<br />
moe<strong>de</strong>r<br />
- max. mavo 66 83 20 53 83 16 89 91 69<br />
- min. Havo 34 17 80 47 17 84 11 9 31<br />
Gezinssituatie<br />
- bij bei<strong>de</strong><br />
ou<strong>de</strong>rs<br />
94 96 92 94 80 80 79 69 77<br />
- bij moe<strong>de</strong>r 2 4 8 5 13 20 21 31 21<br />
- bij va<strong>de</strong>r 4 - - 1 7 - - - 2<br />
werk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
va<strong>de</strong>r<br />
- hoog werk 19 19 75 37 11 82 5 31 32<br />
- laag werk 48 74 21 47 37 9 42 43 32<br />
- geen werk 33 7 4 16 52 9 53 26 35
Depp<br />
enbroek<br />
Ribbelt<br />
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> en regio op schoolloopbanen 83<br />
Stokhorst<br />
Ensche<strong>de</strong><br />
Totaal<br />
Stadi<br />
on<strong>buurt</strong><br />
Concert<br />
Gebouw<br />
-<strong>buurt</strong><br />
Vogel<br />
-<strong>buurt</strong><br />
Nieu<br />
wendam<br />
werk <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
moe<strong>de</strong>r<br />
- hoog werk 2 7 54 21 11 64 11 16 26<br />
- laag werk 28 32 25 28 11 7 11 29 14<br />
- geen werk 70 61 21 51 78 29 79 56 61<br />
opleidingsniveau<br />
leerlingen<br />
-ivbo/vbo 41 43 6 30 24 4 53 47 32<br />
-mavo 43 41 25 36 39 9 16 22 22<br />
-havo 15 11 29 19 26 22 11 18 20<br />
-vwo 2 5 40 15 11 64 21 13 26<br />
Amsterdam<br />
totaal
84<br />
Ben Rovers<br />
De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit<br />
<strong>van</strong> jonge inwoners 1<br />
Ben Rovers<br />
1 Probleemstelling<br />
On<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit kent een lange<br />
geschie<strong>de</strong>nis. In 1832 on<strong>de</strong>rzocht Guerry <strong>de</strong> verschillen in criminaliteit tussen<br />
regio's in Frankrijk en probeer<strong>de</strong> een verklaring te vin<strong>de</strong>n voor het feit dat <strong>de</strong>ze<br />
verschillen min of meer constant bleven in <strong>de</strong> tijd. In <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> perio<strong>de</strong><br />
verrichtte Quetelet (1829) soortgelijk on<strong>de</strong>rzoek in België. Door hun<br />
vernieuwen<strong>de</strong> cartografische en statistische aanpak wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong>ze auteurs wel<br />
beschouwd als <strong>de</strong> grondleggers <strong>van</strong> <strong>de</strong> geografische criminologie. In hun<br />
voetsporen zijn talloze geografische criminaliteitsstudies verschenen. 2 Deze<br />
on<strong>de</strong>rzoeken zijn zowel beschrijvend als verklarend <strong>van</strong> aard. De constatering,<br />
dat criminaliteit niet gelijkelijk ver<strong>de</strong>eld is over geografische eenhe<strong>de</strong>n, heeft<br />
on<strong>de</strong>rzoekers ertoe gebracht te veron<strong>de</strong>rstellen dat ‘iets’ in <strong>de</strong> omgeving <strong>de</strong>ze<br />
verschillen veroorzaakt en in stand houdt.<br />
Het geografisch-criminologische on<strong>de</strong>rzoek vindt op verschillen<strong>de</strong> niveaus<br />
plaats. In <strong>de</strong> eerste helft <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze eeuw was het populair om verschillen in<br />
criminaliteit tussen stad en platteland te on<strong>de</strong>rzoeken. Door <strong>de</strong> toegenomen<br />
verste<strong>de</strong>lijking is dit on<strong>de</strong>rzoek min of meer zijn object kwijtgeraakt. De<br />
aandacht is verschoven naar <strong>de</strong> stad. Het on<strong>de</strong>rzoek richt zich nu op <strong>de</strong><br />
beschrijving en verklaring <strong>van</strong> verschillen in criminaliteit tussen <strong>buurt</strong>en. De<br />
keuze voor dit geografische niveau wordt enerzijds ingegeven door theoretische<br />
overwegingen, <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> kan wor<strong>de</strong>n beschouwd als een rele<strong>van</strong>te (sociale)<br />
context voor <strong>de</strong> verklaring <strong>van</strong> gedrag, maar ook door praktische<br />
overwegingen: er zijn op dit niveau voldoen<strong>de</strong> gegevens beschikbaar<br />
(gemeentelijke statistieken en <strong>de</strong>rgelijke).<br />
Behalve naar geografisch niveau kan het on<strong>de</strong>rzoek ook wor<strong>de</strong>n on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n<br />
naar het fenomeen dat wordt beschreven en/of verklaard. We kunnen drie<br />
belangrijke categorieën on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong>licten, (woonadressen <strong>van</strong>) slachtoffers<br />
en (woonadressen <strong>van</strong>) da<strong>de</strong>rs. Het on<strong>de</strong>rscheid tussen bijvoorbeeld<br />
woon- en pleegplaatsen <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs is <strong>van</strong> belang, omdat on<strong>de</strong>rzoek naar<br />
da<strong>de</strong>rmobiliteit laat zien dat woonadressen <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs en pleeglocaties <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong>licten niet i<strong>de</strong>ntiek zijn (Hesseling, 1992). De geografische spreiding <strong>van</strong><br />
1 Dit hoofdstuk is een samenvatting <strong>van</strong>: Rovers (1997), De <strong>buurt</strong> een broeinest? Een<br />
on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> woonomgeving op jeugdcriminaliteit. Nijmegen: Ars<br />
Aequi.<br />
2 Overzichten bij Bonger (1938), Rovers (1995, 1996) en Van Kerckvoor<strong>de</strong> (1995).
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 85<br />
<strong>de</strong>licten vraagt dus om een an<strong>de</strong>re verklaring dan <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong><br />
(woonadressen <strong>van</strong>) da<strong>de</strong>rs.<br />
Internationaal is sprake <strong>van</strong> een opleving in het on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> geografische<br />
spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> stad. 3 In dit on<strong>de</strong>rzoek krijgt jeugdcriminaliteit<br />
veel aandacht. Uit buitenlandse studies blijkt dat het percentage jongeren dat<br />
<strong>de</strong>licten pleegt <strong>van</strong> <strong>buurt</strong> tot <strong>buurt</strong> zeer sterk kan verschillen. 4 Dit roept <strong>de</strong><br />
vraag op of <strong>buurt</strong>kenmerken op enigerlei wijze <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op variaties in<br />
crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Deze vraag staat centraal in dit hoofdstuk en zal<br />
wor<strong>de</strong>n beantwoord met behulp <strong>van</strong> gegevens over Rotterdamse <strong>buurt</strong>en en<br />
jongeren. Er wor<strong>de</strong>n drie <strong>de</strong>elvragen on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n:<br />
On<strong>de</strong>rzoeksvragen<br />
1. Welke verschillen bestaan er tussen Rotterdamse <strong>buurt</strong>en voor wat<br />
betreft <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag vertonen?<br />
2. Met welke <strong>buurt</strong>kenmerken hangen <strong>de</strong>ze verschillen in jeugdcriminaliteit<br />
samen?<br />
3. Zijn <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken ook <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op crimineel gedrag <strong>van</strong><br />
jongeren?<br />
Centraal staat dus <strong>de</strong> verklaring <strong>van</strong> <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> woonadressen<br />
<strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in Rotterdam. Om een kritische toets op<br />
<strong>buurt</strong>invloe<strong>de</strong>n mogelijk te maken, moeten we in eerste instantie <strong>de</strong> beschrijvingsvraag<br />
problematiseren (vraag 1). On<strong>de</strong>rzoek in het verle<strong>de</strong>n heeft<br />
aangetoond dat bij <strong>de</strong> beschrijving bronspecifieke vertekeningen kunnen<br />
optre<strong>de</strong>n (Van Kerckvoor<strong>de</strong> 1995). Dit tast <strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> on<strong>de</strong>rzoeksresultaten<br />
aan. Om dit probleem te on<strong>de</strong>r<strong>van</strong>gen, zal in het on<strong>de</strong>rhavige<br />
on<strong>de</strong>rzoek gebruik wor<strong>de</strong>n gemaakt <strong>van</strong> drie bronnen. Hierdoor kan een betere<br />
indicatie wor<strong>de</strong>n verkregen <strong>van</strong> <strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> het empirisch materiaal. De<br />
<strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren wordt meestal<br />
afgeleid uit het feit dat er op <strong>buurt</strong>niveau samenhangen wor<strong>de</strong>n aangetroffen<br />
tussen <strong>de</strong>ze kenmerken en <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag<br />
vertonen. Met behulp <strong>van</strong> een multivariabel regressie-analyse zullen we proberen<br />
<strong>de</strong> meest rele<strong>van</strong>te <strong>buurt</strong>kenmerken op te sporen (vraag 2). Vervolgens<br />
zal wor<strong>de</strong>n getoetst in hoeverre <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />
individuele variaties in crimineel gedrag. Hiertoe wordt gebruik gemaakt <strong>van</strong><br />
3<br />
Zie on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re Wikström (1990; Zwe<strong>de</strong>n), E<strong>van</strong>s, Fyfe en Herbert (1992;<br />
Engeland), Brantingham en Brantingham (1993; Canada), Sampson (1993; Verenig<strong>de</strong><br />
Staten), Kesteloot (1995; België). In Ne<strong>de</strong>rland on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re: Wegen en Van <strong>de</strong>r<br />
Voordt (1991), Hesseling (1992), Rood-Pijpers et al. (1995), Rovers (1996), Kleemans<br />
(1996) en Van Wijngaar<strong>de</strong>n en Boerman (1997).<br />
4<br />
Zie <strong>de</strong> klassieke studies <strong>van</strong> Shaw en McKay (1942, 1969) en Baldwin en Bottoms<br />
(1976).
86<br />
Ben Rovers<br />
multi-levelmo<strong>de</strong>llen. Met behulp <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>llen kan een kritische toets op<br />
<strong>buurt</strong>invloe<strong>de</strong>n wor<strong>de</strong>n uitgevoerd. 5<br />
De opzet <strong>van</strong> dit hoofdstuk is ver<strong>de</strong>r als volgt. In paragraaf 2 volgt een<br />
beknopte beschrijving <strong>van</strong> <strong>de</strong> verklaringen die zijn gegeven voor en het<br />
on<strong>de</strong>rzoek dat is gedaan naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong><br />
stad. In paragraaf 3 wordt <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten<br />
over <strong>buurt</strong>en in Rotterdam beschreven en <strong>de</strong> samenhang <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze spreiding<br />
met kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en. In paragraaf 4 wordt getoetst in hoeverre <strong>de</strong>ze<br />
<strong>buurt</strong>kenmerken ook <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op individuele variaties in crimineel<br />
gedrag. Een samenvatting en een korte bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong> resultaten besluiten<br />
dit hoofdstuk (paragraaf 5).<br />
2 De geografische spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> stad<br />
Er bestaan veel verklaringen voor <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> criminaliteit (da<strong>de</strong>rs,<br />
slachtoffers en <strong>de</strong>licten) over <strong>buurt</strong>en in <strong>de</strong> stad. Er zijn echter twee<br />
hoofdstromen te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> sociale-<strong>de</strong>sorganisatiebena<strong>de</strong>ring en <strong>de</strong><br />
gelegenheidsbena<strong>de</strong>ring. De beken<strong>de</strong> studie <strong>van</strong> Shaw en McKay (1942, 1969),<br />
naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in Chicago, geldt als<br />
vertrekpunt voor <strong>de</strong> eerste bena<strong>de</strong>ring. Het werk <strong>van</strong> Cohen en Felson (1979)<br />
vervult <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> functie voor <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ring.<br />
Bij veel on<strong>de</strong>rzoek en theorievorming op dit terrein doet zich het probleem<br />
voor dat in <strong>de</strong> verklaring <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>licten niet altijd wordt on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs. Dit heeft te maken met het feit dat bei<strong>de</strong><br />
bena<strong>de</strong>ringen, zij het op verschillen<strong>de</strong> gron<strong>de</strong>n, uitgaan <strong>van</strong> een geografische<br />
correlatie tussen woonadressen <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs en locaties <strong>van</strong> <strong>de</strong>licten. De<br />
bespreking die volgt, heeft dan ook betrekking op bei<strong>de</strong> verschijnselen.<br />
In paragraaf 2.1 komt <strong>de</strong> ‘sociale-<strong>de</strong>sorganisatiebena<strong>de</strong>ring’ aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> en<br />
aansluitend in paragraaf 2.2 <strong>de</strong> ‘gelegenheidsbena<strong>de</strong>ring’. In paragraaf 2.3<br />
wor<strong>de</strong>n enkele punten <strong>van</strong> kritiek geformuleerd, die rele<strong>van</strong>t zijn voor het<br />
on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek.<br />
2.1 De sociale-<strong>de</strong>sorganisatiebena<strong>de</strong>ring<br />
In hun klassieke studie naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> (woonadressen <strong>van</strong>)<br />
jeugd<strong>de</strong>linquenten in Chicago komen Shaw en McKay (1942) tot <strong>de</strong> conclusie,<br />
dat <strong>de</strong> meeste jongeren die in aanraking komen met <strong>de</strong> politie, afkomstig zijn<br />
uit <strong>buurt</strong>en rondom het (zaken)centrum. Zij verklaren <strong>de</strong>ze concentratie uit <strong>de</strong><br />
positie die <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en innemen in <strong>de</strong> fysieke structuur <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad.<br />
5 Ofschoon in dit on<strong>de</strong>rzoek gebruik is gemaakt <strong>van</strong> een cross-section <strong>de</strong>sign, wordt<br />
hier in causale termen gesproken over <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel<br />
gedrag <strong>van</strong> jongeren.
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 87<br />
Gebruikmakend <strong>van</strong> Burgess’ zonale theorie (1925) stellen ze, dat het<br />
zakencentrum <strong>de</strong> neiging vertoont zich uit te brei<strong>de</strong>n naar <strong>de</strong> omliggen<strong>de</strong><br />
gebie<strong>de</strong>n. Als gevolg hier<strong>van</strong> on<strong>de</strong>rgaan <strong>de</strong>ze gebie<strong>de</strong>n veran<strong>de</strong>ringen in <strong>de</strong><br />
functies die ze vervullen: <strong>de</strong> woonfunctie maakt plaats voor industriële en<br />
commerciële functies. Deze overgang gaat gepaard met een daling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
bevolking en fysieke achteruitgang <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> door leegstand. Shaw en<br />
McKay wijzen naar <strong>de</strong> bevolkingsinstabiliteit als verklaring voor <strong>de</strong> jeugd<strong>de</strong>linquentie.<br />
Deze instabiliteit veroorzaakt sociale <strong>de</strong>sintegratie; bewoners<br />
ervaren geen <strong>buurt</strong>binding meer en voelen zich niet meer betrokken bij wat er<br />
in hun directe omgeving gebeurt. Dit proces wordt versterkt doordat alleen <strong>de</strong><br />
zwakste economische groepen, vaak immigranten, zich - noodgedwongen -<br />
vestigen in het onpopulaire, maar goedkope, woonklimaat. Aanpassingsproblemen<br />
en cultuurbarrières tussen <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> groepen dragen ver<strong>de</strong>r<br />
bij aan het afbrokkelen <strong>van</strong> het sociale cement. De auteurs stellen dat aan <strong>de</strong>ze<br />
factoren als zodanig geen causale betekenis mag wor<strong>de</strong>n toegekend; genoem<strong>de</strong><br />
omstandighe<strong>de</strong>n brengen processen op gang die lei<strong>de</strong>n tot meer regelovertreding<br />
door jeugdigen. Deze processen hebben betrekking op <strong>de</strong> articulatie <strong>van</strong><br />
normen en waar<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> gemeenschap. De geschetste situatie brengt enerzijds<br />
met zich mee dat <strong>de</strong> gemeenschap niet (goed) meer in staat is bin<strong>de</strong>n<strong>de</strong> rolvoorschriften<br />
op te leggen aan haar le<strong>de</strong>n. Met an<strong>de</strong>re woor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> sociale controle<br />
functioneert niet meer. An<strong>de</strong>rzijds ontwikkelen zich vormen <strong>van</strong> sociale<br />
organisatie, waarin afwijken<strong>de</strong> normen en waar<strong>de</strong>n gel<strong>de</strong>n. Een voorbeeld is <strong>de</strong><br />
jeugdben<strong>de</strong> (gang).<br />
In aanvulling op <strong>de</strong> ‘klassieke’ sociale-<strong>de</strong>sorganisatiefactoren (lage SES, hoge<br />
verhuismobiliteit, culturele heterogeniteit) is gewezen op het belang <strong>van</strong> drie<br />
an<strong>de</strong>re kenmerken, te weten <strong>de</strong> bewoningsdichtheid in een gebied, <strong>de</strong> aard <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> bebouwing en <strong>de</strong> mate waarin gezinnen sociale samenhang vertonen<br />
(gezinscohesie). Met betrekking tot het eerste kenmerk, dichtheid, merken<br />
Gove et al. (1979) op dat een on<strong>de</strong>rscheid moet wor<strong>de</strong>n gemaakt tussen het<br />
aantal personen dat op een bepaal<strong>de</strong> oppervlakte leeft en het aantal personen<br />
dat in een woning samenleeft (overcrowding). Ze betogen dat met name het<br />
laatste kenmerk <strong>van</strong> belang is. Overcrowding leidt er toe dat jongeren vaker<br />
buitenshuis verkeren, waar zij niet on<strong>de</strong>r controle staan <strong>van</strong> ou<strong>de</strong>rs of an<strong>de</strong>re<br />
volwassenen.<br />
Uit <strong>de</strong> bouwkun<strong>de</strong> is <strong>de</strong> stelling afkomstig dat <strong>de</strong> aard <strong>van</strong> <strong>de</strong> bebouwing <strong>van</strong><br />
<strong>invloed</strong> is op <strong>de</strong> mate waarin bewoners toezicht kunnen hou<strong>de</strong>n op <strong>de</strong> buitenruimte<br />
en vooral ook op <strong>de</strong> mate waarin zij <strong>de</strong>ze ruimte als hun territorium<br />
beschouwen. Volgens Newman (1972) is <strong>de</strong> wijze waarop <strong>de</strong> fysieke ruimte is<br />
ingericht <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> op <strong>de</strong> mate waarin bewoners zich kunnen ‘ver<strong>de</strong>digen’<br />
tegen criminaliteit (<strong>de</strong>fensible space). Hij constateert dat met name in en<br />
rondom hoogbouw veel problemen met criminaliteit ontstaan, welke kunnen
88<br />
Ben Rovers<br />
wor<strong>de</strong>n teruggevoerd op <strong>de</strong> gebrekkige mogelijkhe<strong>de</strong>n tot toezicht door <strong>de</strong><br />
bewoners en <strong>de</strong> anonimiteit <strong>van</strong> <strong>de</strong> ruimten in en rondom <strong>de</strong>ze gebouwen.<br />
Gezinscohesie is een factor die door Kornhauser (1978) en Sampson (1986,<br />
1987) naar voren is gebracht. Zij veron<strong>de</strong>rstellen dat geringe gezinscohesie <strong>de</strong><br />
criminaliteit <strong>van</strong> jongeren op twee niveaus beïnvloed, op het niveau <strong>van</strong> het<br />
gezin zelf en op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. Geringe gezinscohesie leidt tot meer<br />
regelovertreding door jongeren uit het gezin. In <strong>buurt</strong>en met veel <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />
gezinnen komt daarom naar verhouding meer regelovertreding on<strong>de</strong>r jongeren<br />
voor. Maar gezinnen met een geringe sociale cohesie participeren naar verhouding<br />
ook min<strong>de</strong>r in het gemeenschapsleven. Dit betekent dat <strong>de</strong> formele en<br />
informele sociale organisatie in een <strong>buurt</strong> min<strong>de</strong>r goed <strong>van</strong> <strong>de</strong> grond komen.<br />
Het gebrek aan sociale controle dat hier<strong>van</strong> het gevolg is werkt regelovertreding<br />
(door jongeren uit <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>) in <strong>de</strong> hand.<br />
Er is in <strong>de</strong> loop <strong>van</strong> <strong>de</strong> tijd nogal wat verwarring ontstaan over het begrip<br />
sociale <strong>de</strong>sorganisatie. Bursik (1988) stelt dat Shaw en McKay -en na hen ook<br />
an<strong>de</strong>re auteurs- niet altijd een dui<strong>de</strong>lijk on<strong>de</strong>rscheid hebben gemaakt tussen<br />
sociale <strong>de</strong>sorganisatie en <strong>de</strong> gevolgen er<strong>van</strong> (regelovertreding). Delinquentie<br />
wordt in <strong>de</strong>ze studies gebruikt als indicator voor sociale <strong>de</strong>sorganisatie,<br />
waardoor <strong>de</strong> verklaring een tautologisch karakter krijgt. Het verhoogt <strong>de</strong><br />
conceptuele dui<strong>de</strong>lijkheid wanneer <strong>de</strong> term ‘sociale <strong>de</strong>sorganisatie’ wordt<br />
ver<strong>van</strong>gen door ‘sociale cohesie’, wat ge<strong>de</strong>finieerd kan wor<strong>de</strong>n als <strong>de</strong> mate<br />
waarin le<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een sociale structuur on<strong>de</strong>rling samenhang vertonen. Sociale<br />
cohesie is als structuurkenmerk goed te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> an<strong>de</strong>re sociaalstructurele<br />
kenmerken, zoals SES (mate waarin hulpbronnen in <strong>de</strong> sociale<br />
structuur aanwezig zijn), instabiliteit (<strong>de</strong> mate waarin <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
structuur aan veran<strong>de</strong>ring on<strong>de</strong>rhevig is) en heterogeniteit (<strong>de</strong> mate waarin <strong>de</strong><br />
samenstellen<strong>de</strong> <strong>de</strong>len on<strong>de</strong>rling verschillend zijn). Bovendien is het conceptueel<br />
ook dui<strong>de</strong>lijk te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n <strong>van</strong> criminaliteit. Sociale cohesie en<br />
sociale controle kunnen wor<strong>de</strong>n beschouwd als twee zij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> één medaille;<br />
daar waar sociale cohesie afneemt, wordt <strong>de</strong> effectieve overdracht <strong>van</strong> normen<br />
en waar<strong>de</strong>n alsme<strong>de</strong> het afdwingen <strong>van</strong> gedragsregels via processen <strong>van</strong> sociale<br />
controle problematisch.<br />
Veel on<strong>de</strong>rzoek waarin <strong>de</strong> relatie tussen <strong>de</strong>ze sociaal-structurele kenmerken en<br />
<strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in een <strong>buurt</strong> is on<strong>de</strong>rzocht, heeft een<br />
bevestiging opgeleverd <strong>van</strong> <strong>de</strong> oorspronkelijke hypothesen <strong>van</strong> Shaw en<br />
McKay. Op het niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en zien we sterke samenhangen tussen<br />
economische <strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit, verhuismobiliteit en gebrekkige<br />
sociale cohesie enerzijds, en <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel<br />
gedrag vertonen an<strong>de</strong>rzijds. Het gaat in <strong>de</strong> meeste gevallen om Amerikaans<br />
on<strong>de</strong>rzoek. Ne<strong>de</strong>rlandse gegevens zijn niet bekend (Rovers, 1995: 9-69).
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 89<br />
2.2 De gelegenheidsbena<strong>de</strong>ring<br />
Cohen en Felson (1979) hebben een gelegenheidsverklaring <strong>van</strong> criminaliteit<br />
uitgewerkt. Centraal in <strong>de</strong>ze verklaring staat niet <strong>de</strong> motivatie <strong>van</strong> individuen<br />
om misdrijven te plegen, maar <strong>de</strong> omstandighe<strong>de</strong>n waarin reeds gemotiveer<strong>de</strong><br />
individuen besluiten al of niet een misdrijf te plegen. De auteurs stellen dat <strong>de</strong><br />
factoren die <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op criminele motivatie niet <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> zijn als <strong>de</strong><br />
factoren die <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op het plegen <strong>van</strong> een misdrijf. Zij verklaren het<br />
plaatsvin<strong>de</strong>n <strong>van</strong> misdrijven <strong>van</strong>uit ‘gelegenhe<strong>de</strong>n’.<br />
Een criminele gelegenheid wordt door Cohen en Felson ge<strong>de</strong>finieerd als ‘the<br />
convergence in space and time of motivated offen<strong>de</strong>rs, suitable targets and the<br />
absence of capable guardians’ (1979, p.589). Aan <strong>de</strong>ze <strong>de</strong>finitie zijn twee<br />
dimensies te on<strong>de</strong>rschei<strong>de</strong>n: <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> potentiële da<strong>de</strong>rs in een<br />
gebied en <strong>de</strong> kenmerken <strong>van</strong> dat gebied. De eerste dimensie heeft betrekking op<br />
<strong>de</strong> vraag waarom een potentiële da<strong>de</strong>r zich ergens ophoudt, hoe hij daar<br />
gekomen is, hoe lang hij blijft, met wie hij daar is, et cetera. De hypothese <strong>van</strong><br />
Cohen en Felson luidt dat individuen vooral <strong>de</strong>licten zullen plegen op locaties<br />
waar ze zich an<strong>de</strong>rszins routinematig ophou<strong>de</strong>n. Gesteld wordt dat <strong>de</strong><br />
potentiële da<strong>de</strong>r <strong>de</strong> kosten <strong>van</strong> zijn illegale activiteiten zo gering mogelijk<br />
probeert te hou<strong>de</strong>n door zijn <strong>de</strong>licten te plegen op bekend terrein. Dit hoeft<br />
immers niet verkend te wor<strong>de</strong>n, <strong>de</strong> risico's kunnen goed wor<strong>de</strong>n ingeschat,<br />
mogelijke vluchtwegen zijn bekend et cetera.<br />
De twee<strong>de</strong> dimensie heeft betrekking op kenmerken <strong>van</strong> <strong>de</strong> omgeving. Deze<br />
wor<strong>de</strong>n geconceptualiseerd in termen <strong>van</strong> kosten en baten voor <strong>de</strong> potentiële<br />
da<strong>de</strong>r. Cohen en Felson introduceren ‘geschikte doelwitten’ als <strong>de</strong> baten <strong>van</strong><br />
een omgeving en ‘effectief toezicht’ als <strong>de</strong> kosten. Hun hypothese is dat <strong>de</strong><br />
criminaliteit in een gebied toeneemt naarmate er meer aantrekkelijke en<br />
gewenste materiële en/of symbolische goe<strong>de</strong>ren aanwezig zijn en <strong>de</strong>ze goe<strong>de</strong>ren<br />
in min<strong>de</strong>re mate wor<strong>de</strong>n afgeschermd (door toezicht en <strong>de</strong>rgelijke). Cohen<br />
et al. (1981) voegen ook <strong>de</strong> afstand tussen doelwit en da<strong>de</strong>r toe als on<strong>de</strong>r<strong>de</strong>el<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> kosten/batenstructuur; een doelwit kan als meer geschikt wor<strong>de</strong>n<br />
ge<strong>de</strong>finieerd indien het zich in <strong>de</strong> nabijheid <strong>van</strong> potentiële da<strong>de</strong>rs bevindt.<br />
Naar aanleiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> theorie <strong>van</strong> Cohen en Felson zijn veel empirische<br />
toetsingen uitgevoerd, op zowel individueel als <strong>buurt</strong>niveau. Het on<strong>de</strong>rzoek<br />
concentreert zich enerzijds op het verplaatsingsgedrag <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rs (individueel<br />
niveau) en an<strong>de</strong>rzijds op <strong>de</strong> mate waarin (op <strong>buurt</strong>niveau) relaties wor<strong>de</strong>n<br />
aangetroffen tussen <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> doelwitten en toezicht enerzijds en <strong>de</strong><br />
mate <strong>van</strong> criminaliteit an<strong>de</strong>rzijds. 6 Dit laatste on<strong>de</strong>rzoek heeft zeer wisselen<strong>de</strong><br />
resultaten opgeleverd.<br />
6 In het on<strong>de</strong>rzoek <strong>van</strong> Kleemans (1996), naar <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> woninginbraken<br />
in <strong>de</strong> stad Ensche<strong>de</strong>, wor<strong>de</strong>n micro- en macroniveau met elkaar verbon<strong>de</strong>n.
90<br />
Ben Rovers<br />
2.3 Kritiek op het on<strong>de</strong>rzoek<br />
Op bei<strong>de</strong> bena<strong>de</strong>ringen is veel kritiek te formuleren, ten aanzien <strong>van</strong> zowel <strong>de</strong><br />
theorieën als het empirisch on<strong>de</strong>rzoek. 7 Een zeer belangrijk punt <strong>van</strong> kritiek,<br />
dat tegen veel <strong>van</strong> dit on<strong>de</strong>rzoek kan wor<strong>de</strong>n aangevoerd, is het ontbreken <strong>van</strong><br />
het individuele niveau in <strong>de</strong> analyses, terwijl hierover in veel gevallen wel<br />
uitspraken wor<strong>de</strong>n gedaan. Het gros <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek speelt zich af op het<br />
niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en en uit <strong>de</strong> gevon<strong>de</strong>n samenhangen tussen <strong>buurt</strong>kenmerken<br />
wordt afgeleid dat <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken (mogelijk) <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />
individuele variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Deze samenhangen zijn<br />
echter voor meer dan één uitleg vatbaar, zoals figuur 1 laat zien.<br />
Links in <strong>de</strong>ze figuur wordt <strong>de</strong> relatie weergegeven tussen <strong>de</strong> sociaaleconomische<br />
status (SES) <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong> en het aantal jongeren dat crimineel<br />
gedrag vertoont. Deze samenhang kan op verschillen<strong>de</strong> manieren wor<strong>de</strong>n<br />
verklaard. Het is mogelijk dat <strong>de</strong> SES <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong> een directe <strong>invloed</strong><br />
uitoefent op het gedrag <strong>van</strong> jongeren, ook is het mogelijk dat <strong>de</strong> relatie tussen<br />
individuele SES en crimineel gedrag per <strong>buurt</strong> varieert. In bei<strong>de</strong> gevallen kun je<br />
spreken <strong>van</strong> een <strong>buurt</strong>effect.<br />
Figuur 1 Verklaringen voor <strong>buurt</strong>relatie tussen SES en crimineel gedrag<br />
<strong>van</strong> jongeren<br />
Relatie op <strong>buurt</strong>niveau<br />
SESb Aantal<br />
<strong>de</strong>linquente<br />
jongeren<br />
SESb= SES-<strong>buurt</strong><br />
SESi= SES-individu<br />
Crimineel<br />
gedrag<br />
jongere<br />
(a) direct effect<br />
SESi<br />
7 Overzicht bij Rovers (1997: 18-21, 27-29).<br />
SESb<br />
Crimineel<br />
gedrag<br />
jongere<br />
(b) interactie-effect<br />
Mogelijke verklaringen<br />
SESb<br />
SESi<br />
Aantal<br />
<strong>de</strong>linquente<br />
jongeren<br />
Crimineel<br />
gedrag<br />
jongere<br />
(c) schijn effect
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 91<br />
De <strong>de</strong>r<strong>de</strong> verklaring laat zien dat <strong>de</strong> samenhang op <strong>buurt</strong>niveau wordt<br />
veroorzaakt door een causale relatie op individueel niveau. Wanneer <strong>de</strong><br />
individuele SES <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> is op crimineel gedrag, dan zal bij een ongelijke<br />
ver<strong>de</strong>ling <strong>van</strong> SES over <strong>buurt</strong>en een samenhang ontstaan tussen <strong>buurt</strong>-SES en<br />
het aantal jongeren dat crimineel gedrag vertoont. Met een <strong>buurt</strong>effect heeft dit<br />
niets te maken; <strong>de</strong> SES op <strong>buurt</strong>niveau draagt immers niet bij aan <strong>de</strong> verklaring<br />
<strong>van</strong> het gedrag. De samenhang ontstaat doordat individuen met vergelijkbare<br />
achtergrondkenmerken in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> wonen; hoe groter <strong>de</strong> ruimtelijke<br />
segregatie, <strong>de</strong>s te sterker <strong>de</strong> samenhang op <strong>buurt</strong>niveau.<br />
Om te on<strong>de</strong>rzoeken of <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op individuele<br />
variaties in crimineel gedrag is het <strong>de</strong>rhalve gewenst zowel het <strong>buurt</strong>- als het<br />
individuele niveau op een a<strong>de</strong>quate wijze in <strong>de</strong> analyse te betrekken. Multilevel-mo<strong>de</strong>llen<br />
bie<strong>de</strong>n hiertoe een mogelijkheid. Uit <strong>de</strong> bespreking <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
literatuur is naar voren gekomen dat vooral sociaal-structurele kenmerken<br />
samenhangen met <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag<br />
vertonen. On<strong>de</strong>rzocht wordt of <strong>de</strong>ze samenhangen ook in <strong>de</strong> Ne<strong>de</strong>rlandse<br />
context wor<strong>de</strong>n aangetroffen en zo ja, hoe ze moeten wor<strong>de</strong>n geïnterpreteerd.<br />
Hierbij wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> drie verklaringen uit figuur 1 tegen elkaar getoetst. De eerste<br />
twee verklaringen gaan er <strong>van</strong>uit dat verschillen in crimineel gedrag tussen<br />
<strong>buurt</strong>en (me<strong>de</strong>) ontstaan door kenmerken <strong>van</strong> die <strong>buurt</strong>en (conceptverklaringen),<br />
<strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> verklaring betoogt dat <strong>de</strong> verschillen tussen <strong>buurt</strong>en tot<br />
stand komen door verschillen in <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling (compositieverklaring).<br />
3 Jeugd<strong>de</strong>linquenten en <strong>buurt</strong>en in Rotterdam<br />
In <strong>de</strong>ze paragraaf wor<strong>de</strong>n <strong>de</strong> eerste twee on<strong>de</strong>rzoeksvragen beantwoord. Het<br />
gaat eerst om <strong>de</strong> vraag of en zo ja, in welke mate <strong>buurt</strong>en verschillen voor wat<br />
betreft <strong>de</strong> mate waarin jeugdige inwoners crimineel gedrag vertonen. Deze<br />
vraag komt aan <strong>de</strong> or<strong>de</strong> in paragraaf 3.1. Daarna wordt on<strong>de</strong>rzocht met welke<br />
<strong>buurt</strong>kenmerken <strong>de</strong>ze verschillen samenhangen. Dit gebeurt in paragraaf 3.2.<br />
De analyses hebben betrekking op circa 55 CBS-<strong>buurt</strong>en in Rotterdam.<br />
3.1 De geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten over <strong>buurt</strong>en<br />
3.1.1 Drie metingen<br />
De gegevens die hier wor<strong>de</strong>n gepresenteerd hebben betrekking op <strong>buurt</strong>en en<br />
jongeren in Rotterdam in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1995. Voor het vaststellen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong>en is gebruik gemaakt <strong>van</strong> <strong>de</strong> CBS-<strong>buurt</strong>in<strong>de</strong>ling. Rotterdam kent circa 80<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en. Zo'n 55 er<strong>van</strong> zijn gebruikt voor <strong>de</strong> analyses. De overige<br />
<strong>buurt</strong>en zijn niet geschikt, omdat ze geen woonfunctie vervullen of te weinig<br />
inwoners hebben.
92<br />
Ben Rovers<br />
De gegevens over jeugd<strong>de</strong>linquenten zijn afkomstig uit drie bronnen: twee<br />
politieregistraties (verdachten) en een surveyon<strong>de</strong>rzoek (zelfgerapporteer<strong>de</strong><br />
criminaliteit). Bij elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze bronnen tre<strong>de</strong>n mogelijk systematische vertekeningen<br />
op in <strong>de</strong> meting. Bij politieregistraties kan bijvoorbeeld gedacht wor<strong>de</strong>n<br />
aan het feit dat <strong>de</strong> politie selectief optreedt, waardoor jongeren in bepaal<strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong>en meer kans hebben om verdacht te wor<strong>de</strong>n <strong>van</strong> een misdrijf dan<br />
jongeren uit an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en. Eén <strong>van</strong> <strong>de</strong> problemen waarmee zelfrapportageon<strong>de</strong>rzoek<br />
kampt is on<strong>de</strong>rrapportage; in sommige groepen is men min<strong>de</strong>r<br />
geneigd toe te geven dat men wel eens <strong>de</strong>licten heeft gepleegd dan in an<strong>de</strong>re<br />
(Rovers en Wouters 1996). Wanneer <strong>de</strong>ze groepen niet gelijkmatig over<br />
<strong>buurt</strong>en zijn gespreid ontstaat dus ook bij <strong>de</strong>ze bron een systematische<br />
vertekening in <strong>de</strong> meting.<br />
Behalve geldige metingen moeten <strong>de</strong> drie bronnen ook vergelijkbare metingen<br />
opleveren. Er zijn vele <strong>de</strong>linquentie-indices waar je <strong>buurt</strong>en op kunt vergelijken.<br />
El<strong>de</strong>rs heb ik verschillen<strong>de</strong> <strong>de</strong>linquentie-indices getest op geldigheid,<br />
betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid (Rovers 1997: pp. 108-123). Dit heeft<br />
geresulteerd in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> metingen:<br />
Bron 1: HKD-verdachten<br />
Het gaat om min<strong>de</strong>rjarigen <strong>van</strong>af 12 jaar die in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1994 tenminste<br />
één keer (mogelijk ook vaker) een proces-verbaal hebben gekregen wegens het<br />
plegen <strong>van</strong> een misdrijf en hiervoor geregistreerd zijn in het HKD-systeem <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> politie. Dit Herkenningsdienst-systeem wordt gebruikt voor opsporingsdoelein<strong>de</strong>n.<br />
De selectie bestaat uit verdachten wier proces-verbaal is doorgezon<strong>de</strong>n<br />
aan het Openbaar Ministerie. Het gaat hoofdzakelijk om verdachten<br />
<strong>van</strong> vermogens<strong>de</strong>licten, gewelds<strong>de</strong>licten en <strong>van</strong>dalisme. Per <strong>buurt</strong> is het aantal<br />
verdachten gestandaardiseerd per 1000 inwoners <strong>van</strong> 10-19 jaar. Alleen CBS<strong>buurt</strong>en<br />
met minimaal 500 inwoners in <strong>de</strong>ze leeftijdscategorie zijn in <strong>de</strong> analyse<br />
meegenomen (N = 51 <strong>buurt</strong>en, gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> = 35 verdachten per 1000 jongeren<br />
in een <strong>buurt</strong>, standaard<strong>de</strong>viatie = 16).<br />
Bron 2: JZP-verdachten<br />
Het gaat om min<strong>de</strong>rjarigen die in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1992 in aanraking zijn<br />
gekomen met <strong>de</strong> Jeugd- en Ze<strong>de</strong>npolitie (JZP) en zijn geregistreerd als<br />
verdachte. Tegen <strong>de</strong>ze verdachten is echter géén proces-verbaal opgemaakt.<br />
Meestal gaat het om first offen<strong>de</strong>rs, hele jonge da<strong>de</strong>rs (< 12 jaar), of lichte<br />
vergrijpen (vaak kleine winkeldiefstal). De JZP-registratie is complementair<br />
aan <strong>de</strong> HKD-registratie: wanneer jongeren op enig moment alsnog een procesverbaal<br />
krijgen (als ze voor <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> of <strong>de</strong>r<strong>de</strong> keer tegen <strong>de</strong> lamp lopen), verdwijnen<br />
ze uit <strong>de</strong>ze registratie en wor<strong>de</strong>n opgenomen in <strong>de</strong> HKD-registratie.<br />
De registraties wor<strong>de</strong>n onafhankelijk <strong>van</strong> elkaar bijgehou<strong>de</strong>n. Net als bij <strong>de</strong><br />
HKD-registratie gaat het vooral om verdachten <strong>van</strong> vermogens<strong>de</strong>licten, geweld
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 93<br />
en <strong>van</strong>dalisme. Ze zijn gemid<strong>de</strong>ld wel iets jonger en <strong>de</strong> <strong>de</strong>licten zijn min<strong>de</strong>r<br />
ernstig. De berekening <strong>van</strong> het aantal verdachten per <strong>buurt</strong> is i<strong>de</strong>ntiek aan <strong>de</strong><br />
HKD-verdachten, alleen <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> verschilt (1991-1992; N = 50 <strong>buurt</strong>en,<br />
gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> = 28 verdachten per 1000 jongeren in een <strong>buurt</strong>, standaard<strong>de</strong>viatie<br />
= 17).<br />
Bron 3: Zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek<br />
In mei 1995 is een representatieve steekproef <strong>van</strong> leerlingen in <strong>de</strong> achtste groep<br />
<strong>van</strong> het basison<strong>de</strong>rwijs in Rotterdam on<strong>de</strong>rvraagd over het plegen <strong>van</strong> <strong>de</strong>licten<br />
(N=3852). Dit gebeur<strong>de</strong> met behulp <strong>van</strong> een schriftelijke vragenlijst. Aan <strong>de</strong>ze<br />
leerlingen is gevraagd of ze specifieke <strong>de</strong>licten wel eens gepleegd hebben. Het<br />
gaat om 18 <strong>de</strong>licten in <strong>de</strong> categorieën vermogen, geweld en <strong>van</strong>dalisme. Van <strong>de</strong><br />
scores op zes <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze items is een Mokkenschaal gemaakt aan <strong>de</strong> hand<br />
waar<strong>van</strong> we kunnen vaststellen in welke mate een respon<strong>de</strong>nt zich heeft<br />
schuldig gemaakt aan het plegen <strong>van</strong> ernstige <strong>de</strong>licten. De zes <strong>de</strong>lictitems lopen<br />
<strong>van</strong> niet ernstig (= veel gerapporteerd) naar ernstig (weinig gerapporteerd).<br />
Deze meting komt het meest overeen met <strong>de</strong> <strong>de</strong>licten waar<strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong><br />
politieregistraties wor<strong>de</strong>n verdacht. 8 Per <strong>buurt</strong> gaat het om <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />
somscore op <strong>de</strong>ze zes <strong>de</strong>lictitems. Deze score loopt <strong>van</strong> 0 (geen lichte <strong>de</strong>licten<br />
gerapporteerd) tot 6 (ernstige <strong>de</strong>licten gerapporteerd). Alleen CBS-<strong>buurt</strong>en met<br />
minimaal 25 respon<strong>de</strong>nten in <strong>de</strong> steekproef zijn opgenomen in <strong>de</strong> analyse (N =<br />
44 <strong>buurt</strong>en; gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> = 0.83, standaard<strong>de</strong>viatie = 0.23). Met het oog op <strong>de</strong><br />
vergelijkbaarheid met <strong>de</strong> politieregistraties is nog een twee<strong>de</strong> meting gebruikt:<br />
<strong>de</strong> mate waarin respon<strong>de</strong>nten rapporteren wel eens met <strong>de</strong> politie in aanraking<br />
te zijn geweest. Per <strong>buurt</strong> gaat het om <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> score op <strong>de</strong> ruwe variabele<br />
(0=nooit, 1=één keer, 2=enkele keren, 3=vaak, 4=heel vaak). (N = 44<br />
<strong>buurt</strong>en; gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> =0.14, standaard<strong>de</strong>viatie=0.07). Gelet op <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />
leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> respon<strong>de</strong>nten (12 jaar) mogen we er<strong>van</strong> uitgaan dat het time<br />
frame <strong>van</strong> <strong>de</strong> antwoor<strong>de</strong>n ongeveer <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1991-1995 beslaat.<br />
3.1.2 De resultaten<br />
Op basis <strong>van</strong> het voorgaan<strong>de</strong> kunnen we <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en in Rotterdam op vier<br />
<strong>de</strong>linquentie-indices vergelijken:<br />
1. aantal HKD-verdachten per 1000 jongeren (HKD-politieregistratie)<br />
2. aantal JZP-verdachten per 1000 jongeren (JZP-politieregistratie)<br />
3. mate waarin jongeren ernstige <strong>de</strong>licten rapporteren (zelfrapportageon<strong>de</strong>rzoek)<br />
8 Een an<strong>de</strong>re, belangrijke overweging voor het gebruik <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze meting is, dat <strong>de</strong> scores<br />
op <strong>de</strong>ze schaal in geografische zin niet wor<strong>de</strong>n vertekend door <strong>de</strong> neiging <strong>van</strong> respon<strong>de</strong>nten<br />
om sociaal gewenste antwoor<strong>de</strong>n te geven.
94<br />
Ben Rovers<br />
4. mate waarin jongeren politiecontacten rapporteren (zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek).<br />
Met behulp <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze indices kan een rangor<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en wor<strong>de</strong>n<br />
gemaakt naar <strong>de</strong> mate waarin ze te maken hebben met jongeren die crimineel<br />
gedrag vertonen. Door <strong>de</strong> vier rangor<strong>de</strong>s met elkaar te vergelijken, kunnen we<br />
zien of <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> beschrijvingen overeenkomen.<br />
Tabel 1 Vergelijking <strong>van</strong> <strong>de</strong>linquentie-indices (rangor<strong>de</strong>-correlaties)<br />
HKD-verdachten<br />
Aantal per 1000<br />
jongeren<br />
JZP-verdachten<br />
Aantal per 1000<br />
jongeren<br />
Zelfrapporteren<strong>de</strong> <strong>de</strong>linquenten JZPverdachten<br />
ernstige <strong>de</strong>licten politiecontacten<br />
.56**<br />
(n=39)<br />
.45**<br />
(n=39)<br />
.38*<br />
(n=39)<br />
aantal/1000<br />
jongeren<br />
.82**<br />
(n=50)<br />
.44**<br />
(n=39) -<br />
* - Significantieniveau ≤ .05, ** - Significantieniveau ≤ .01 (tweezijdig)<br />
In tabel 1 zijn <strong>de</strong>ze rangor<strong>de</strong>correlaties weergegeven. We zien enkele interessante<br />
resultaten. Opvallend is <strong>de</strong> sterke overeenkomst tussen <strong>de</strong> twee<br />
politieregistraties. Ofschoon het hier om twee aparte registraties gaat, die<br />
bovendien op uiteenlopen<strong>de</strong> wijzen zijn gevuld, blijken ze <strong>de</strong> geografische<br />
spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten over <strong>buurt</strong>en op bijna i<strong>de</strong>ntieke wijze te beschrijven<br />
(rs = .82). De samenhang tussen enerzijds <strong>de</strong> beschrijvingen op basis<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> politieregistraties en an<strong>de</strong>rzijds <strong>de</strong> beschrijvingen op basis <strong>van</strong> het<br />
zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek laten een aanzienlijk min<strong>de</strong>r sterke samenhang zien<br />
(.38 < rs < .56). Niettemin is sprake <strong>van</strong> een matige tot re<strong>de</strong>lijk sterke<br />
samenhang. Opvallend is ook dat <strong>de</strong> beschrijvingen <strong>van</strong> <strong>de</strong> politieregistraties<br />
sterker samenhangen met het aantal gerapporteer<strong>de</strong> (ernstige) <strong>de</strong>licten dan met<br />
het aantal gerapporteer<strong>de</strong> politiecontacten. Je zou het omgekeer<strong>de</strong> verwachten.<br />
Wellicht dat <strong>de</strong> betrouwbaarheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> laatste meting (politiecontacten) te<br />
wensen overlaat. Deze is, in tegenstelling tot het aantal gerapporteer<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten,<br />
enkelvoudig geïndiceerd.<br />
In <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>en rond het centrum komen naar verhouding <strong>de</strong> meeste jongeren in<br />
aanraking met <strong>de</strong> politie. Het gaat vooral om <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>, ten <strong>de</strong>le gerenoveer<strong>de</strong>,<br />
stads<strong>buurt</strong>en in Noord, West en Oud-Zuid. Het percentage jongeren dat hier in
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 95<br />
aanraking komt met <strong>de</strong> politie ligt gemid<strong>de</strong>ld twee keer zo hoog als el<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong><br />
stad. De spreiding <strong>van</strong> respon<strong>de</strong>nten die ernstige <strong>de</strong>licten hebben gerapporteerd<br />
wijkt in zoverre af, dat bij <strong>de</strong>ze groep een grotere concentratie in <strong>buurt</strong>en in<br />
Rotterdam-Zuid is waar te nemen. Echter, op hoofdlijnen zien we ook bij <strong>de</strong>ze<br />
meting hetzelf<strong>de</strong> patroon: oververtegenwoordiging <strong>van</strong> jongeren uit <strong>de</strong> ou<strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong>en rond het centrum.<br />
Welke conclusies kunnen we trekken uit <strong>de</strong>ze bevindingen? We moeten in <strong>de</strong><br />
eerste plaats constateren dat <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> metingen niet i<strong>de</strong>ntiek zijn voor<br />
wat betreft <strong>de</strong> leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>linquenten, het type <strong>de</strong>licten, <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> waarop<br />
<strong>de</strong> meting betrekking heeft, et cetera. Deze verschillen bepalen wellicht voor<br />
een <strong>de</strong>el <strong>de</strong> discrepanties tussen <strong>de</strong> bronnen. Het lijkt er echter op dat <strong>de</strong>ze<br />
<strong>invloed</strong> niet heel groot is, want <strong>de</strong> beschrijvingen op grond <strong>van</strong> <strong>de</strong> JZP- en <strong>de</strong><br />
HKD-verdachtenregistratie vertonen een sterke overeenkomst, ondanks een<br />
verschil in populatie (first offen<strong>de</strong>rs versus recidivisten), een verschil in<br />
<strong>de</strong>licten (lichte versus ernstige <strong>de</strong>licten), een verschil in leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> verdachten<br />
(JZP-verdachten zijn gemid<strong>de</strong>ld enkele jaren jonger) en een verschil in<br />
tijdvak waarop <strong>de</strong> respectieve metingen betrekking hebben (1991-1992 versus<br />
1991-1994). Het ligt niet voor <strong>de</strong> hand <strong>de</strong> sterke overeenkomst tussen <strong>de</strong> twee<br />
politieregistraties toe te schrijven aan een gemeenschappelijke vertekeningsfactor<br />
(politieblad), omdat <strong>de</strong> meeste JZP-verdachten niet door toedoen <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
politie in <strong>de</strong> registratie terecht zijn gekomen; het gaat in het meren<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
gevallen om verdachten die op heterdaad zijn betrapt bij een winkeldiefstal. Op<br />
<strong>de</strong> selectie <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze groep heeft <strong>de</strong> politie dus geen <strong>invloed</strong> kunnen uitoefenen.<br />
Niettemin is <strong>de</strong> geografische spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze groep bijna i<strong>de</strong>ntiek aan <strong>de</strong><br />
spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong> groep verdachten die <strong>de</strong> politie wel door eigen activiteit op het<br />
spoor is gekomen (HKD-verdachten). We mogen daarom enig vertrouwen<br />
hebben in <strong>de</strong> geldigheid <strong>van</strong> dit empirisch materiaal. De geringere samenhang<br />
tussen <strong>de</strong> politieregistraties en <strong>de</strong> zelfrapportage-gegevens laat zich niet 1-2-3<br />
verklaren. Mogelijk speelt hier het leeftijdsverschil wel een grote rol: <strong>de</strong><br />
respon<strong>de</strong>nten in het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek hebben gerapporteerd over<br />
<strong>de</strong>licten die ze tot en met hun twaalf<strong>de</strong>/<strong>de</strong>rtien<strong>de</strong> jaar gepleegd hebben, terwijl<br />
<strong>de</strong> meeste jongeren in <strong>de</strong> politieregistraties (veel) ou<strong>de</strong>r dan twaalf waren toen<br />
ze verdacht wer<strong>de</strong>n <strong>van</strong> het plegen <strong>van</strong> een misdrijf.<br />
3.2 Samenhang tussen <strong>buurt</strong>kenmerken en <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten<br />
Hiervoor hebben we vastgesteld dat met name in <strong>de</strong> Amerikaanse literatuur<br />
veelvuldig een samenhang is gevon<strong>de</strong>n tussen sociale <strong>de</strong>sorganisatie in een<br />
<strong>buurt</strong> en <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten. Het gaat in het bijzon<strong>de</strong>r om<br />
<strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken: economische <strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit,
96<br />
Ben Rovers<br />
verhuismobiliteit, bewoningsdichtheid, hoogbouw, problemen in huishou<strong>de</strong>ns<br />
(gezinscohesie) en gebrekkige sociale cohesie in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. 9<br />
In <strong>de</strong>ze paragraaf on<strong>de</strong>rzoeken we in hoeverre <strong>de</strong>ze samenhangen ook in een<br />
Ne<strong>de</strong>rlandse context wor<strong>de</strong>n aangetroffen. Aan het rijtje <strong>buurt</strong>kenmerken<br />
wor<strong>de</strong>n drie <strong>de</strong>mografische controlevariabelen toegevoegd. Het gaat om (1) het<br />
aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking, (2) het aantal leerlingen dat in een <strong>buurt</strong><br />
voortgezet on<strong>de</strong>rwijs volgt en (3) <strong>de</strong> verhouding tussen jongens en meisjes in<br />
<strong>de</strong> populatie jongeren. Elk <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze variabelen kan wor<strong>de</strong>n beschouwd als een<br />
gelegenheidsbevor<strong>de</strong>ren<strong>de</strong> factor. Om <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> sociaal-structurele <strong>buurt</strong>kenmerken<br />
vast te kunnen stellen, moeten we voor <strong>de</strong>ze factoren controleren.<br />
3.2.1 De meting <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken<br />
Voor <strong>de</strong> meting <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken is gebruik gemaakt <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong><br />
bronnen. Tabel 2 toont <strong>de</strong> kenmerken, hun indicatoren, <strong>de</strong> toegepaste<br />
meettechniek en <strong>de</strong> bronnen. De variabele ‘problemen in gezinnen’ is een<br />
bena<strong>de</strong>ring <strong>van</strong> het <strong>buurt</strong>kenmerk ‘gebrekkige gezinscohesie’. De operationalisering<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong> variabele ‘gebrekkige <strong>buurt</strong>cohesie’ moet ook als een<br />
bena<strong>de</strong>ring wor<strong>de</strong>n gezien. De argumentatie achter <strong>de</strong>ze operationalisering is,<br />
dat gebrekkige sociale cohesie kan wor<strong>de</strong>n afgeleid uit het aantal conflicten<br />
tussen mensen en uit <strong>de</strong> mate waarin ze in staat zijn gerezen problemen<br />
on<strong>de</strong>rling op te lossen. Het aantal meldingen naar <strong>de</strong> politie betreffen<strong>de</strong><br />
onenigheid op straat en burengerucht/geluidsoverlast is tegelijkertijd een<br />
indicatie <strong>van</strong> het aantal conflicten dat zich voordoet alsme<strong>de</strong> een indicatie <strong>van</strong><br />
<strong>de</strong> mate waarin mensen als oplossingsstrategie kiezen voor een beroep op een<br />
formeel controlemechanisme (<strong>de</strong> politie). Aldus kunnen <strong>de</strong>ze meldingen wor<strong>de</strong>n<br />
beschouwd als indicatief voor het gebrek aan sociale cohesie in een <strong>buurt</strong>.<br />
De aanwezigheid <strong>van</strong> zwervers, drugverslaaf<strong>de</strong>n en dronkaards geeft een<br />
aanvullen<strong>de</strong> indicatie voor het gebrek aan sociale controle. 10<br />
9<br />
Alle kenmerken zijn zo gespecificeerd dat het verband met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong><br />
jeugd<strong>de</strong>linquenten positief is.<br />
10<br />
Een <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> gegevens is beschikbaar gesteld door <strong>de</strong> Rotterdamse GGD en is<br />
afkomstig uit het Rotterdams Epi<strong>de</strong>miologisch Buurtkenmerken Systeem (REBUS).<br />
Zie: Van Oers et al. (1998, 1993). Bij enkele metingen is gebruik gemaakt <strong>van</strong><br />
gegevens uit <strong>de</strong> Rotterdamse Omnibusenquête (optelling <strong>van</strong> gegevens over 1987-<br />
1991 <strong>van</strong>wege geringe N per jaar).
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 97<br />
Tabel 2 Beschrijving <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>variabelen (M=gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>/SD=standaard<strong>de</strong>viatie)<br />
(tabel over 2 pagina’s ver<strong>de</strong>eld)<br />
Kenmerk: indicatoren: meting: bronnen:<br />
Economische<br />
Deprivatie<br />
Culturele<br />
heterogeniteit<br />
verhuismobiliteit<br />
bewoningsdichtheid<br />
1- % werklozen in<br />
beroepsbevolking (20-65 jaar)<br />
2- % ABW/RWW uitkeringen in<br />
beroepsbevolking<br />
3- % beroepsbevolking met als<br />
hoogste opleiding LO<br />
4- in<strong>de</strong>x <strong>van</strong> bevolkingsgroepen<br />
naar aantal en relatieve grootte<br />
op basis <strong>van</strong> Blau's in<strong>de</strong>x<br />
5- inter<strong>buurt</strong> verhuisbewegingen;<br />
vestiging <strong>van</strong>uit en vertrek naar<br />
an<strong>de</strong>re <strong>buurt</strong>en/gemeenten<br />
6- % huishou<strong>de</strong>ns met 5 of meer<br />
personen<br />
7- gemid<strong>de</strong>ld aantal personen per<br />
kamer<br />
8- gemid<strong>de</strong>ld aantal personen per<br />
wooneenheid<br />
Hoogbouw 9- % woningen op vier<strong>de</strong> of<br />
hogere woonlaag<br />
problemen in<br />
huishou<strong>de</strong>ns<br />
10- meldingen bij politie mbt<br />
onenigheid binnen/10.000 inw.<br />
11- % inwoners met als goed<br />
ervaren gezondheid<br />
12- % inwoners met psychosociale<br />
problemen<br />
13- contacten soc.<br />
raadslie<strong>de</strong>n/10.000 inw.<br />
mid<strong>de</strong>ls<br />
componentscore<br />
factorladingen: .95,<br />
.96, .72<br />
eigenvalue: 2.34;<br />
R 2 = .78<br />
1-Spi 2 ; pi = fractie<br />
<strong>van</strong> ie<strong>de</strong>re groep in<br />
<strong>de</strong> populatie<br />
M .24/SD .18<br />
gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>van</strong><br />
vestiging en vertrek<br />
(% <strong>van</strong> <strong>de</strong> bevolking)<br />
M .12/SD .04<br />
mid<strong>de</strong>ls<br />
componentscore<br />
factorladingen: .89,<br />
.94, .89<br />
eigenvalue: 2.46;<br />
R 2 = .82<br />
- (M .09/SD .10) REBUS<br />
mid<strong>de</strong>ls<br />
componentscore<br />
factorladingen:.83, -<br />
.74, .68, .82<br />
eigenvalue: 2.37;<br />
R 2 = .59<br />
1: arbeidsbureau<br />
2: sociale dienst<br />
3: omnibusenquête<br />
bevolkingsstatistiek<br />
bevolkingsstatistiek<br />
bevolkingsstatistiek<br />
10: meldkamer<br />
politie<br />
11,12:omnibusenquête<br />
13:<br />
sociaalraadslie<strong>de</strong>n
98<br />
Ben Rovers<br />
Kenmerk: indicatoren: meting: bronnen:<br />
Gebrekkige<br />
sociale<br />
cohesie<br />
14- overlastmeldingen zwervers,junks,<br />
dronkaards/10.000<br />
inw.<br />
15- meldingen <strong>van</strong> onenigheid op<br />
straat/10.000 inw.<br />
16- meldingen <strong>van</strong> burengerucht,<br />
geluidsoverlast/10.000 inw.<br />
Jeugdige inw. 17- jongeren <strong>van</strong> 10 tot 20 jaar<br />
als % <strong>van</strong> bevolking in <strong>buurt</strong><br />
leerl. op VO 18- leerlingen op VO-scholen (in<br />
<strong>buurt</strong>) als % <strong>van</strong> bevolking<br />
m/v-verhouding<br />
19- % jongens minus % meisjes<br />
in groep inw. 10-20 jr.<br />
mid<strong>de</strong>ls<br />
componentscore<br />
factorladingen: .87,<br />
.94, .81<br />
eigenvalue: 2.30; R 2<br />
= .77<br />
meldkamer politie<br />
M .10/SD .02 bevolkingsstatistiek<br />
M .06/SD .08 REBUS<br />
M .02/SD .04 REBUS<br />
3.2.2 De resultaten<br />
In tabel 3 zijn <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken gerelateerd aan <strong>de</strong> drie <strong>de</strong>linquentie-indices.<br />
Het gaat om bivariate verban<strong>de</strong>n. De mate waarin jongeren uit een <strong>buurt</strong> crimineel<br />
gedrag vertonen blijkt, zoals verwacht, samen te hangen met een groot<br />
aantal <strong>van</strong> <strong>de</strong> hier genoem<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken. Vijf kenmerken vertonen een<br />
significante samenhang met elke <strong>de</strong>linquentie-in<strong>de</strong>x. Het gaat om economische<br />
<strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit, problemen in huishou<strong>de</strong>ns, gebrek aan<br />
sociale cohesie en het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking. Enkele <strong>buurt</strong>kenmerken,<br />
zoals verhuismobiliteit, bewoningsdichtheid en <strong>de</strong> aanwezigheid<br />
<strong>van</strong> hoogbouw, laten een wisselend resultaat zien. Twee <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie controlevariabelen<br />
blijken geen samenhang te vertonen met <strong>de</strong> mate waarin jongeren<br />
crimineel gedrag vertonen.<br />
Deze bevindingen bevestigen <strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> het Amerikaanse on<strong>de</strong>rzoek,<br />
maar er zit een ad<strong>de</strong>rtje on<strong>de</strong>r het gras. De diverse <strong>buurt</strong>kenmerken blijken<br />
on<strong>de</strong>rling zeer sterk te correleren, zodat <strong>de</strong> vraag moet wor<strong>de</strong>n gesteld of ze<br />
niet naar <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> theoretische dimensie verwijzen. De sterke correlaties maken<br />
het bovendien onmogelijk <strong>de</strong> afzon<strong>de</strong>rlijke <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken<br />
in een multivariate analyse te toetsen (als gevolg <strong>van</strong> <strong>de</strong> multicollineariteit die<br />
dan optreedt). Als oplossing is hier gekozen voor het samenvoegen <strong>van</strong> enkele<br />
variabelen. De variabelen ‘economische <strong>de</strong>privatie’ en ‘problemen in gezinnen’<br />
zijn samengevoegd tot een dimensie ‘economische <strong>de</strong>privatie’. De variabelen<br />
‘verhuismobiliteit’ en ‘gebrek aan sociale cohesie’ zijn samengevoegd tot een<br />
dimensie ‘gebrekkige sociale controle’. De variabele ‘culturele heterogeniteit’<br />
wordt buiten <strong>de</strong> analyse gehou<strong>de</strong>n, omdat <strong>de</strong>ze variabele zowel in <strong>de</strong>
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 99<br />
<strong>de</strong>privatie- als in <strong>de</strong> sociale-controledimensie past en er voor zorgt dat bei<strong>de</strong><br />
dimensies weer collineair wor<strong>de</strong>n. De variabele bewoningsdichtheid blijkt zeer<br />
sterk samen te hangen met het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking. Gelet op<br />
<strong>de</strong> prestaties <strong>van</strong> bei<strong>de</strong> variabelen in <strong>de</strong> bivariate analyse en rekening hou<strong>de</strong>nd<br />
met <strong>de</strong> ondui<strong>de</strong>lijke theoretische status <strong>van</strong> <strong>de</strong> eerste variabele, is ervoor gekozen<br />
alleen <strong>de</strong> variabele ‘aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking’ (als controlevariabele)<br />
in <strong>de</strong> multivariate analyse op te nemen. Dit betekent dat het aantal<br />
<strong>buurt</strong>kenmerken is teruggebracht tot drie: economische <strong>de</strong>privatie, gebrekkige<br />
sociale controle en aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking.<br />
Tabel 3 Correlaties tussen <strong>de</strong>linquentie-indices en <strong>buurt</strong>kenmerken (bivariaat)<br />
Buurtkenmerken<br />
Economische <strong>de</strong>privatie<br />
culturele heterogeniteit<br />
verhuismobiliteit<br />
bewoningsdichtheid<br />
hoogbouw<br />
problemen in huishou<strong>de</strong>ns<br />
gebrek aan sociale cohesie<br />
aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in bevolking<br />
leerlingen op VO<br />
m/v-verhouding jeugd<br />
gerapporteer<strong>de</strong><br />
ernstige <strong>de</strong>licten<br />
<strong>de</strong>linquentie-indices #<br />
aantal<br />
HKD-verdachten<br />
39 51 50<br />
.60**<br />
.49**<br />
.59**<br />
.26<br />
-.39**<br />
.53**<br />
.61**<br />
.35*<br />
-.30<br />
-.19<br />
.80**<br />
.69**<br />
.39**<br />
.50**<br />
-.24<br />
.77**<br />
.48**<br />
.59**<br />
-.03<br />
-.10<br />
* - Significantieniveau ≤ .05, ** - Significantieniveau ≤ .01 (tweezijdig)<br />
# aantal verdachten is gestandaardiseerd per 1000 inwoners <strong>van</strong> 10-20 jaar in <strong>buurt</strong><br />
aantal<br />
JZP-verdachten<br />
.69**<br />
.57**<br />
.23<br />
.59**<br />
-.24<br />
.68**<br />
.43**<br />
.65**<br />
-.18<br />
-.09<br />
In tabel 4 zijn <strong>de</strong> resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> multivariate regressie-analyses weergegeven.<br />
Het resultaat blijkt enigszins diffuus. Economische <strong>de</strong>privatie blijkt in<br />
twee <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie gevallen significant samen te hangen met <strong>de</strong> aanwezigheid<br />
<strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten (gebaseerd op verdachtengegevens). De an<strong>de</strong>re twee<br />
<strong>buurt</strong>kenmerken blijken in twee <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie gevallen juist niet samen te hangen<br />
met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten. Deze samenhangen verdwijnen<br />
dus wanneer gecontroleerd wordt voor <strong>de</strong> economische <strong>de</strong>privatie in een <strong>buurt</strong>.<br />
Echter, bij <strong>de</strong> zelfrapportage-gegevens verdwijnt juist <strong>de</strong> samenhang tussen<br />
economische <strong>de</strong>privatie en het rapporteren <strong>van</strong> ernstige <strong>de</strong>licten wanneer<br />
gecontroleerd wordt voor het gebrek aan sociale controle in een <strong>buurt</strong>. We<br />
zullen <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>kenmerken voorlopig het voor<strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> twijfel gunnen en
100 Ben Rovers<br />
vooralsnog er<strong>van</strong> uitgaan dat ze alle drie mogelijk <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />
individuele variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Om dit te beoor<strong>de</strong>len<br />
wor<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> volgen<strong>de</strong> paragraaf enkele multi-level-analyses uitgevoerd.<br />
Tabel 4 Geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten naar <strong>buurt</strong>kenmerken;<br />
multivariate regressie-analyses (bèta's en significantie)<br />
Onafhankelijke<br />
variabelen<br />
gerapporteer<strong>de</strong><br />
ernstige <strong>de</strong>licten<br />
afhankelijke variabelen #<br />
aantal<br />
HKD-verdachten<br />
aantal<br />
JZP-verdachten<br />
economische <strong>de</strong>privatie .39 .72** .49*<br />
gebrek aan sociale controle<br />
aan<strong>de</strong>el jongeren/bevolking<br />
.42* -.06 -.09<br />
-.12 .20 .44**<br />
R 2 / (N) .47 (35) .67 (49) .62 (48)<br />
* - Significantieniveau ≤ .05, ** - Significantieniveau ≤ .01 (tweezijdig)<br />
# = aantal verdachten gestandaardiseerd per 1000 inwoners <strong>van</strong> 10-20 jaar in <strong>buurt</strong><br />
4. De <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong><br />
jongeren<br />
4.1 Multi-level-mo<strong>de</strong>llen<br />
De Multi-level-mo<strong>de</strong>llen die sinds een jaar of tien grote populariteit genieten,<br />
maken het mogelijk data op verschillen<strong>de</strong> niveaus (geneste data) gelijktijdig en<br />
a<strong>de</strong>quaat te analyseren. Ze bie<strong>de</strong>n in dit opzicht grote voor<strong>de</strong>len ten opzichte<br />
<strong>van</strong> meer traditionele technieken. 11 Hier een korte introductie <strong>van</strong> <strong>de</strong> metho<strong>de</strong>.<br />
Een analyse met twee niveaus, bijvoorbeeld individuen en <strong>buurt</strong>en, wordt in<br />
twee stappen uitgevoerd. Eerst wordt op niveau-1 <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> geschat <strong>van</strong> een<br />
11 Zie samenvatten<strong>de</strong> bespreking in Rovers (1997: 170-174). Gespecialiseer<strong>de</strong> multilevelliteratuur<br />
is te vin<strong>de</strong>n bij on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re Boyd en Iversen (1979), Bryk en<br />
Rau<strong>de</strong>nbush (1988, 1992), Hox (1995), Goldstein (1995), Van <strong>de</strong>n Ee<strong>de</strong>n et al. (1990)<br />
en Hüttner en Van <strong>de</strong>n Ee<strong>de</strong>n (1995).
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 101<br />
onafhankelijke individuele variabele, bijvoorbeeld SES, op een afhankelijke<br />
variabele, bijvoorbeeld aantal gepleeg<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten. Laten we even uitgaan <strong>van</strong><br />
een regressiemo<strong>de</strong>l. Het uitgangspunt is nu dat <strong>de</strong> parameters <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />
schatting, het intercept (ß0) en <strong>de</strong> regressiecoëfficiënt voor SES (ß1), per <strong>buurt</strong><br />
kunnen variëren. Deze parameters <strong>van</strong> niveau-1 zijn dan ook <strong>de</strong> afhankelijke<br />
variabelen op niveau-2 (het <strong>buurt</strong>niveau). ß0 staat op dit niveau voor het<br />
gemid<strong>de</strong>ld aantal gepleeg<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten in een <strong>buurt</strong> en ß1 voor <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong><br />
relatie tussen (individuele) SES en aantal gepleeg<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten. Nu wordt getracht<br />
met behulp <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>de</strong> eventuele <strong>buurt</strong>verschillen tussen ß0 en ß1<br />
te verklaren. Merk hierbij op, dat verschillen in ß0 een direct contextueel effect<br />
indiceren, terwijl verschillen in ß1 een interactie-effect indiceren. De analyse op<br />
het <strong>buurt</strong>niveau is niet gelijk aan een traditionele ecologische regressie-analyse,<br />
omdat niet <strong>de</strong> totale variantie wordt verklaard, maar alleen <strong>de</strong> variantie tussen<br />
<strong>buurt</strong>en. De variantie binnen <strong>buurt</strong>en kan op het <strong>buurt</strong>niveau niet wor<strong>de</strong>n<br />
verklaard. 12<br />
Het is mogelijk verschillen<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>llen te specificeren. In <strong>de</strong> analyses die hierna<br />
volgen, zal ik twee mo<strong>de</strong>llen presenteren. Het eerste mo<strong>de</strong>l is een mo<strong>de</strong>l<br />
zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren. Dit levert een variantie-analyse op waarmee kan<br />
wor<strong>de</strong>n vastgesteld in welke mate <strong>de</strong> variantie in scores op <strong>de</strong> afhankelijke<br />
variabele (crimineel gedrag) kan wor<strong>de</strong>n toegeschreven aan verschillen binnen<br />
respectievelijk tussen <strong>buurt</strong>en. Dit gebeurt door <strong>de</strong> totale variantie op te <strong>de</strong>len<br />
in een percentage tussen-<strong>buurt</strong>variantie en een percentage binnen-<strong>buurt</strong>variantie.<br />
Deze analyse geeft ons een indicatie <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken bij<br />
<strong>de</strong> verklaring <strong>van</strong> crimineel gedrag. Het twee<strong>de</strong> mo<strong>de</strong>l is een volledig gespecificeerd<br />
multi-level-mo<strong>de</strong>l. Dat wil zeggen dat zowel op individueel als op<br />
<strong>buurt</strong>niveau verklaren<strong>de</strong> factoren zijn gespecificeerd. De verklaren<strong>de</strong> factoren<br />
op <strong>buurt</strong>niveau zijn <strong>de</strong> drie hiervoor genoem<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken.<br />
4.2 Resultaten <strong>van</strong> <strong>de</strong> toetsing<br />
4.2.1 Enkele mo<strong>de</strong>llen zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren<br />
Om een indruk te krijgen <strong>van</strong> het relatieve belang <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken,<br />
specificeren we eerst Multi-level-mo<strong>de</strong>llen zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren. In<br />
tabel 5 zijn voor ie<strong>de</strong>re bron (het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek en <strong>de</strong> twee politieregistraties)<br />
enkele <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>llen gespecificeerd. Het intercept geeft in<br />
<strong>de</strong>ze mo<strong>de</strong>llen <strong>de</strong> gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> score per <strong>buurt</strong> op <strong>de</strong> afhankelijke variabele. 13<br />
12 In het voorbeeld wordt gesproken over een regressie-mo<strong>de</strong>l. Het is ook mogelijk<br />
an<strong>de</strong>re mo<strong>de</strong>llen in een multi-levelanalyse te gebruiken. Zie Goldstein (1995).<br />
13 In een aantal gevallen is gewerkt met getransformeer<strong>de</strong> variabelen om lineaire parameters<br />
te kunnen schatten. Bij dichotome variabelen gaat het om een logodds-transformatie,<br />
bij telvariabelen gaat het om een log-transformatie. De scores op <strong>de</strong> variabele
102 Ben Rovers<br />
Bij getransformeer<strong>de</strong> variabelen is <strong>de</strong> score op <strong>de</strong> oorspronkelijke variabele<br />
tussen haakjes weergegeven. Daarnaast is berekend welk <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> variantie<br />
in <strong>de</strong> scores tussen individuen optreedt (δ 2 ;percentage binnen-<strong>buurt</strong>variantie) en<br />
welk <strong>de</strong>el tussen <strong>buurt</strong>en optreedt (τ 00 ;percentage tussen-<strong>buurt</strong>variantie). Dit is<br />
<strong>de</strong> belangrijkste informatie in <strong>de</strong>ze tabel. De analyses hebben betrekking op een<br />
wisselend aantal individuen (afhankelijk <strong>van</strong> <strong>de</strong> gebruikte bron). Het aantal<br />
<strong>buurt</strong>en in <strong>de</strong> analyses bedraagt telkens 54.<br />
In het eerste <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> tabel wor<strong>de</strong>n twee afhankelijke variabelen uit het<br />
zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek gepresenteerd, het rapporteren <strong>van</strong> ernstige <strong>de</strong>licten<br />
en het rapporteren <strong>van</strong> politiecontacten. De analyses laten zien dat het<br />
overgrote <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> variantie in <strong>de</strong> scores op <strong>de</strong>ze variabelen optreedt tussen<br />
individuen; <strong>de</strong> percentages binnen-<strong>buurt</strong>variantie bedragen respectievelijk 97.5<br />
en 99.2 procent. Dit betekent dat <strong>de</strong> spreiding <strong>van</strong> individuele scores rond <strong>de</strong><br />
<strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>n <strong>de</strong>rmate groot is, dat er nauwelijks sprake is <strong>van</strong> homogeniteit<br />
binnen <strong>buurt</strong>en. Dit impliceert dat er op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> nauwelijks<br />
iets te verklaren valt, omdat <strong>de</strong> variatie in scores vooral tussen individuen<br />
optreedt (<strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>variantie is in bei<strong>de</strong> gevallen uiterst marginaal:<br />
respectievelijk 2.5 en 0.8 procent).<br />
In het twee<strong>de</strong> <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> tabel wor<strong>de</strong>n enkele afhankelijke variabelen uit <strong>de</strong><br />
HKD-registratie weergegeven, zoals het aantal (bekend gewor<strong>de</strong>n) <strong>de</strong>licten <strong>van</strong><br />
een verdachte, het type <strong>de</strong>licten waarvoor hij geverbaliseerd is en <strong>de</strong> leeftijd bij<br />
het eerste <strong>de</strong>lict (proces-verbaal; pv). 14 Vijf <strong>van</strong> <strong>de</strong> zes variabelen laten zich<br />
nauwelijks op het niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en verklaren, <strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>varianties<br />
komen hier niet boven <strong>de</strong> 1.4 procent. Alleen bij het aantal <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> verdachten<br />
zien we dat bijna een kwart <strong>van</strong> <strong>de</strong> variatie in <strong>de</strong> scores kan wor<strong>de</strong>n<br />
verklaard op het niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en. Bij <strong>de</strong>ze variabele is dus sprake <strong>van</strong> een<br />
behoorlijk <strong>buurt</strong>effect.<br />
‘gerapporteer<strong>de</strong> ernstige <strong>de</strong>licten’ zijn bovendien gecorrigeerd voor vertekening door<br />
sociale gewenstheid.<br />
14 Het type <strong>de</strong>licten is telkens uitgewerkt als een dichotomie met <strong>de</strong> score 1 als <strong>de</strong><br />
meer<strong>de</strong>rheid <strong>van</strong> <strong>de</strong> processen-verbaal <strong>van</strong> een bepaald type is.
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 103<br />
Tabel 5 Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op variaties in crimineel gedrag (multilevel<br />
mo<strong>de</strong>llen zon<strong>de</strong>r verklaren<strong>de</strong> factoren)<br />
Afhankelijke variabelen<br />
Rapporteren<br />
ernstige<br />
<strong>de</strong>licten<br />
Rapporteren<br />
Politiecontacten<br />
N1/N2 intercept se t-waar<strong>de</strong><br />
3466<br />
54<br />
3466<br />
54<br />
aantal <strong>de</strong>licten 4526<br />
54<br />
> 50% <strong>de</strong>licten:<br />
gewelddadig<br />
vermogen<br />
> 50% <strong>de</strong>licten:<br />
geweld<br />
> 50% <strong>de</strong>licten:<br />
vermogen<br />
> 50% <strong>de</strong>licten:<br />
<strong>van</strong>dalisme<br />
leeftijd bij<br />
eerste <strong>de</strong>lict<br />
(pv)<br />
4526<br />
54<br />
4526<br />
54<br />
4526<br />
54<br />
4526<br />
54<br />
4526<br />
54<br />
aantal <strong>de</strong>licten 2603<br />
54<br />
leeftijd bij<br />
eerste <strong>de</strong>lict<br />
2603<br />
54<br />
2.74<br />
(.84)<br />
-2.17<br />
(.10)<br />
1.39<br />
(4.02)<br />
-3.14<br />
(.04)<br />
-2.15<br />
(.10)<br />
.03<br />
(.49)<br />
-3.53<br />
(.03)<br />
s 2<br />
zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek<br />
.03<br />
1<br />
.07<br />
3<br />
87.3 1.10<br />
(97.5%)<br />
-29.8 12.06<br />
(99.2%)<br />
HKD-verdachten<br />
.04 36.6 .24<br />
(77%)<br />
.08 -39.2 26.04<br />
(99.9%)<br />
.07 -30.1 10.76<br />
(98.9%)<br />
.04 0.6 4.00<br />
(98.9%)<br />
.14 -26.2 30.47<br />
(98.6%)<br />
16.7 .05 339.1 4.62<br />
(98.7%)<br />
.41<br />
(1.51)<br />
N1 = aantal individuen, N2 = aantal <strong>buurt</strong>en<br />
JZP-verdachten<br />
.02 20.2 .69<br />
(99.1%)<br />
13 .10 122.0 6.39<br />
(94%)<br />
t00<br />
.029<br />
(2.5%)<br />
.102<br />
(0.8%)<br />
.07<br />
(23%)<br />
.03<br />
(0.1%)<br />
.12<br />
(1.1%)<br />
.04<br />
(1.1%)<br />
.44<br />
(1.4%)<br />
.06<br />
(1.3%)<br />
.006<br />
(0.9%)<br />
.407<br />
(6%)
104 Ben Rovers<br />
In het on<strong>de</strong>rste <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> tabel wor<strong>de</strong>n twee variabelen uit <strong>de</strong> JZP-registratie<br />
weergegeven. We zien dat het aantal <strong>de</strong>licten per verdachte in tegenstelling tot<br />
<strong>de</strong> HKD-registratie nauwelijks tussen <strong>buurt</strong>en varieert, <strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>variantie<br />
bedraagt min<strong>de</strong>r dan 1 procent. Dit hoeft niet te verbazen, omdat <strong>de</strong> JZPregistratie<br />
hoofdzakelijk uit first offen<strong>de</strong>rs bestaat; er is dus nauwelijks sprake<br />
<strong>van</strong> variatie tussen individuele verdachten, laat staan tussen <strong>buurt</strong>en. Verschillen<br />
tussen <strong>buurt</strong>en qua leeftijd waarop jongeren voor het eerst met <strong>de</strong> JZP in<br />
aanraking komen, kunnen wel, zij het in beperkte mate, wor<strong>de</strong>n toegeschreven<br />
aan kenmerken <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en (<strong>de</strong> tussen-<strong>buurt</strong>variantie bedraagt 6 procent). Dit<br />
percentage is hoger dan bij <strong>de</strong> HKD-registratie. Ook dit hoeft niet te verbazen,<br />
omdat <strong>de</strong> HKD-registratie qua leeftijd een on<strong>de</strong>rgrens <strong>van</strong> 12 jaar kent:<br />
verdachten jonger dan 12 jaar kunnen niet wor<strong>de</strong>n geverbaliseerd en vervolgd<br />
en komen dus niet in <strong>de</strong>ze registratie voor. Dit betekent dat <strong>de</strong> leeftijdsvariatie<br />
bij <strong>de</strong> ‘instroom’ enigszins beperkt is. De JZP-registratie kent <strong>de</strong>ze beperking<br />
niet.<br />
We kunnen nu vaststellen dat bij 8 <strong>van</strong> <strong>de</strong> 10 on<strong>de</strong>rzochte variabelen <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
niet of nauwelijks <strong>van</strong> betekenis is voor het verklaren <strong>van</strong> individuele variaties<br />
in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Het percentage variantie dat tussen <strong>buurt</strong>en<br />
kan wor<strong>de</strong>n verklaard bedraagt in <strong>de</strong>ze gevallen min<strong>de</strong>r dan 3 procent. In één<br />
geval is sprake <strong>van</strong> een marginale betekenis (leeftijd tij<strong>de</strong>ns eerste <strong>de</strong>lict bij<br />
JZP-verdachten) en in één geval is sprake <strong>van</strong> een substantiële betekenis (aantal<br />
<strong>de</strong>licten bij HKD-verdachten). Al met al moeten we conclu<strong>de</strong>ren dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong><br />
<strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren uitermate beperkt is.<br />
4.2.2 Een volledig gespecificeerd multi-level-mo<strong>de</strong>l<br />
Slechts bij 1 <strong>van</strong> <strong>de</strong> 10 variabelen die we hiervoor on<strong>de</strong>rzocht hebben, blijkt<br />
een substantieel <strong>de</strong>el <strong>van</strong> <strong>de</strong> totale variantie toe te schrijven aan <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong><br />
<strong>buurt</strong>kenmerken. We weten echter nog niet welke <strong>buurt</strong>kenmerken dit zijn. In<br />
<strong>de</strong>ze paragraaf on<strong>de</strong>rzoeken we of <strong>de</strong> drie eer<strong>de</strong>r genoem<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken<br />
<strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op het aantal (bekend gewor<strong>de</strong>n) <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> HKD-verdachten.<br />
Hiertoe specificeren we een volledig multi-level-mo<strong>de</strong>l. Dit betekent<br />
dat <strong>de</strong> <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> drie <strong>buurt</strong>kenmerken gecorrigeerd wordt voor<br />
verklaren<strong>de</strong> variabelen op individueel niveau. Aangezien we te maken hebben<br />
met gegevens uit een politieregistratie, is het aantal variabelen dat we op individueel<br />
niveau kunnen specificeren beperkt.<br />
Uit regressie-analyses op individueel niveau blijkt dat leeftijd, geslacht en <strong>de</strong><br />
leeftijd bij het eerste proces-verbaal alledrie <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op het aantal<br />
<strong>de</strong>licten <strong>van</strong> een verdachte. Bovendien blijkt dat <strong>de</strong> relaties tussen <strong>de</strong>ze<br />
variabelen per <strong>buurt</strong> significant verschillen. Dit geldt ook voor het gemid<strong>de</strong>ld
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 105<br />
aantal <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> verdachten in een <strong>buurt</strong>. 15 Een en an<strong>de</strong>r impliceert zowel<br />
directe als interactie-effecten <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>.<br />
In tabel 6 is een volledig gespecificeerd multi-level-mo<strong>de</strong>l weergegeven met <strong>de</strong><br />
hiervoor genoem<strong>de</strong> variabelen op individueel en <strong>buurt</strong>niveau. De bèta's (ß0..ß3)<br />
zijn <strong>de</strong> parameters voor <strong>de</strong> individuele factoren (intercept plus effecten <strong>van</strong><br />
geslacht, leeftijd en leeftijd bij eerste proces-verbaal). De gammawaar<strong>de</strong>n (γ.0)<br />
geven het gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> effect <strong>van</strong> <strong>de</strong> individuele factor per <strong>buurt</strong>. De<br />
gammawaar<strong>de</strong>n (γ.1,γ..2,γ..3) zijn <strong>de</strong> parameters voor <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken<br />
(aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking, economische <strong>de</strong>privatie en gebrekkige<br />
sociale controle). Een effect is significant wanneer <strong>de</strong> t-waar<strong>de</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
parameter ≥ 1.96 is (p
106 Ben Rovers<br />
Tabel 6 Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op aantal <strong>de</strong>licten <strong>van</strong> HKD-verdachten (volledig<br />
gespecificeerd multi-levelmo<strong>de</strong>l)<br />
Barometerwaar<strong>de</strong>n Coëfficiënt<br />
<strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten. ß0<br />
gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> in populatie g00<br />
aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g01<br />
econ. Deprivatie g02<br />
gebrek aan sociale controle g03<br />
effect <strong>van</strong> geslacht ß1<br />
gemid<strong>de</strong>ld effect per <strong>buurt</strong> g10<br />
aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g11<br />
econ. <strong>de</strong>privatie g12<br />
gebrek aan sociale controle g13<br />
effect <strong>van</strong> leeftijd ß2<br />
gemid<strong>de</strong>ld effect per <strong>buurt</strong> g20<br />
aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g21<br />
econ. <strong>de</strong>privatie g22<br />
gebrek aan sociale controle g23<br />
effect <strong>van</strong> lft bij 1e <strong>de</strong>lict ß3<br />
gemid<strong>de</strong>ld effect per <strong>buurt</strong> g30<br />
aan<strong>de</strong>el jongeren in bevolking g31<br />
econ. <strong>de</strong>privatie g32<br />
gebrek aan sociale controle g33<br />
variantie-analyse<br />
<strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong> <strong>de</strong>licten u0<br />
Geslacht u1<br />
Leeftijd u2<br />
leeftijd bij eerste <strong>de</strong>lict u3<br />
1.162<br />
2.315<br />
-0.055<br />
0.042<br />
0.599<br />
4.415<br />
0.055<br />
-0.024<br />
0.337<br />
-0.932<br />
0.032<br />
0.008<br />
-0.337<br />
0.015<br />
-0.000<br />
-0.003<br />
variantie<br />
component<br />
0.038<br />
0.124<br />
0.010<br />
0.009<br />
se<br />
0.029<br />
1.608<br />
0.048<br />
0.037<br />
0.062<br />
3.485<br />
0.108<br />
0.080<br />
0.015<br />
0.858<br />
0.025<br />
0.020<br />
0.014<br />
0.804<br />
0.024<br />
0.018<br />
df c 2<br />
48<br />
48<br />
48<br />
48<br />
t-waar<strong>de</strong><br />
39.97<br />
1.44<br />
-1.16<br />
1.13<br />
9.63<br />
1.26<br />
0.51<br />
-0.30<br />
21.68<br />
-1.08<br />
1.26<br />
0.43<br />
-23.15<br />
0.01<br />
-0.03<br />
-0.20<br />
350.03<br />
131.81<br />
348.01<br />
490.23<br />
pwaar<strong>de</strong><br />
* conditioneel <strong>buurt</strong>gemid<strong>de</strong>l<strong>de</strong>: gecorrigeerd voor individuele factoren N-<strong>buurt</strong>en = 54,<br />
N-individuen = 4526<br />
0.000<br />
0.000<br />
0.000<br />
0.000
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 107<br />
5. Samenvatting en discussie<br />
In veel, met name Amerikaans, on<strong>de</strong>rzoek zijn verban<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n tussen<br />
sociaal-structurele <strong>buurt</strong>kenmerken en criminaliteitsverschijnselen. Dit geldt<br />
ook ten aanzien <strong>van</strong> variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Deze samenhangen<br />
doen vermoe<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op enigerlei wijze <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> is op <strong>de</strong>ze<br />
variaties. Er is echter ook een alternatieve verklaring <strong>de</strong>nkbaar. Deze stelt dat<br />
<strong>de</strong> verschillen tussen <strong>buurt</strong>en wor<strong>de</strong>n veroorzaakt door het feit dat mensen met<br />
vergelijkbare achtergrondkenmerken in <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>buurt</strong> wonen. Het zijn <strong>de</strong>ze<br />
individuele achtergrondkenmerken die het gedrag beïnvloe<strong>de</strong>n en die op het<br />
<strong>buurt</strong>niveau samenhangen veroorzaken wanneer sprake is <strong>van</strong> een ongelijke<br />
spreiding <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze kenmerken over <strong>buurt</strong>en (ruimtelijke segregatie). Hoe<br />
sterker <strong>de</strong>ze segregatie, <strong>de</strong>s te groter <strong>de</strong> kans dat op <strong>buurt</strong>niveau <strong>de</strong>rgelijke<br />
samenhangen wor<strong>de</strong>n aangetroffen. Deze twee verklaringen zijn in dit hoofdstuk<br />
getoetst.<br />
Het on<strong>de</strong>rzoek is uitgevoerd in drie fasen. In <strong>de</strong> eerste fase is <strong>de</strong> beschrijvingsvraag<br />
geproblematiseerd. Aan <strong>de</strong> hand <strong>van</strong> drie bronnen, twee politieregistraties<br />
en een zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek, is een beeld geschetst <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
geografische spreiding <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten over <strong>buurt</strong>en in Rotterdam (in <strong>de</strong><br />
perio<strong>de</strong> 1991-1995). De politieregistraties beschrijven <strong>de</strong>ze spreiding op min of<br />
meer i<strong>de</strong>ntieke wijze. Het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek wijkt hier enigszins <strong>van</strong>af,<br />
ofschoon ook <strong>de</strong>ze beschrijving een matige tot re<strong>de</strong>lijke samenhang vertoont<br />
met die <strong>van</strong> <strong>de</strong> politieregistraties. Vooral in <strong>de</strong> ou<strong>de</strong> stads<strong>buurt</strong>en rond het<br />
centrum is het percentage jongeren dat crimineel gedrag vertoont hoger dan in<br />
<strong>de</strong> rest <strong>van</strong> <strong>de</strong> stad.<br />
In <strong>de</strong> twee<strong>de</strong> fase is on<strong>de</strong>rzocht of <strong>de</strong>ze spreiding, net als in het buitenland,<br />
samenhang vertoont met sociaal-structurele kenmerken <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en, zoals<br />
economische <strong>de</strong>privatie, culturele heterogeniteit, verhuismobiliteit, etc. Dit<br />
blijkt in<strong>de</strong>rdaad het geval, hoewel hierbij opgemerkt moet wor<strong>de</strong>n dat <strong>de</strong><br />
verschillen<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken on<strong>de</strong>rling zeer sterk samenhangen. Achter het<br />
gros <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze kenmerken gaan dan ook twee dimensies schuil, een <strong>de</strong>privatiedimensie<br />
en een gebrek-aan-sociale-controle-dimensie. Bei<strong>de</strong> kenmerken<br />
blijken samen te hangen met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten in een<br />
<strong>buurt</strong>. Daarnaast blijkt ook het aan<strong>de</strong>el <strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> bevolking samen te<br />
hangen met <strong>de</strong> aanwezigheid <strong>van</strong> jeugd<strong>de</strong>linquenten.<br />
In <strong>de</strong> <strong>de</strong>r<strong>de</strong> fase is nagegaan of <strong>de</strong>ze drie <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op<br />
individuele variaties in crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren. Dit blijkt niet het geval.<br />
Met behulp <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> bronnen zijn diverse analyses uitgevoerd. Het<br />
resultaat is telkens dat <strong>de</strong> verschillen in crimineel gedrag tussen <strong>buurt</strong>en in<br />
hoofdzaak wor<strong>de</strong>n veroorzaakt door verschillen in <strong>de</strong> bevolkingssamenstelling.<br />
Als er al sprake is <strong>van</strong> enige <strong>buurt</strong><strong>invloed</strong>, blijkt <strong>de</strong>ze niet toegeschreven te<br />
kunnen wor<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> hiervoor genoem<strong>de</strong> drie kenmerken. Dit resultaat mag,<br />
gelet op <strong>de</strong> verschillen<strong>de</strong> operationaliseringen <strong>van</strong> <strong>de</strong> afhankelijke variabele
108 Ben Rovers<br />
(variaties in crimineel gedrag) en het gebruik <strong>van</strong> verschillen<strong>de</strong> bronnen,<br />
robuust wor<strong>de</strong>n genoemd. Het is common sense om het opgroeien en wonen in<br />
een ‘slechte’ <strong>buurt</strong> (economische <strong>de</strong>privatie, gebrekkige sociale controle) als<br />
oorzaak te noemen voor het ontstaan <strong>van</strong> crimineel gedrag bij jongeren. Het<br />
on<strong>de</strong>rhavige on<strong>de</strong>rzoek kan dit beeld niet bevestigen.<br />
Kunnen we een voor <strong>de</strong> hand liggen<strong>de</strong> verklaring vin<strong>de</strong>n voor het feit dat<br />
<strong>buurt</strong>en nauwelijks <strong>van</strong> <strong>invloed</strong> zijn op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren? Het<br />
antwoord op <strong>de</strong>ze vraag moeten we zoeken in <strong>de</strong> sociale netwerken <strong>van</strong> <strong>de</strong>ze<br />
jongeren. De aanname die ten grondslag ligt aan het veron<strong>de</strong>rstellen <strong>van</strong><br />
<strong>buurt</strong>invloe<strong>de</strong>n is het bestaan <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>gerelateer<strong>de</strong> sociale netwerken. Immers,<br />
een individu zal geen <strong>invloed</strong> <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> on<strong>de</strong>rvin<strong>de</strong>n indien hij er nauwelijks<br />
of geen contacten heeft. Deze aanname is echter niet realistisch (meer). De tijd<br />
dat sociale contacten in belangrijke mate via <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> verliepen, ligt inmid<strong>de</strong>ls<br />
achter ons. Wanneer we kijken naar <strong>buurt</strong>en waar relatief veel jongeren <strong>de</strong>licten<br />
rapporteren of waar veel jongeren in aanraking komen met <strong>de</strong> politie, dan<br />
moeten we constateren dat <strong>de</strong>ze <strong>buurt</strong>en doorgaans wor<strong>de</strong>n gekenmerkt door<br />
een hoge verhuismobiliteit. Dit maakt het zo goed als onmogelijk voor <strong>de</strong>ze<br />
jongeren om een sociaal netwerk via <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> op te bouwen. Een an<strong>de</strong>re<br />
indicatie <strong>van</strong> <strong>de</strong> niet-<strong>buurt</strong>gebon<strong>de</strong>n sociale netwerken <strong>van</strong> jongeren kan<br />
wor<strong>de</strong>n gevon<strong>de</strong>n in <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong> da<strong>de</strong>rgroepen. Het blijkt zel<strong>de</strong>n te<br />
gaan om da<strong>de</strong>rs uit <strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>. De jongeren zijn vaak wel afkomstig uit<br />
<strong>de</strong>zelf<strong>de</strong> omgeving (groep <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en). De school en mogelijk ook <strong>de</strong><br />
vrijetijdsbesteding lijken belangrijkere schakels bij het tot stand komen <strong>van</strong><br />
sociale netwerken. Overigens moet hierbij wor<strong>de</strong>n opgemerkt dat het werken<br />
met administratieve <strong>buurt</strong>grenzen, ook al hebben ze een sociale betekenis, een<br />
beperking oplegt aan <strong>de</strong> mogelijkheid om omgevingsinvloe<strong>de</strong>n vast te stellen.<br />
Om <strong>de</strong>ze invloe<strong>de</strong>n goed in beeld te krijgen zou <strong>de</strong> ‘<strong>de</strong> <strong>buurt</strong>’ (als sociaalruimtelijke<br />
context) voor ie<strong>de</strong>r individu afzon<strong>de</strong>rlijk moeten wor<strong>de</strong>n vastgesteld.<br />
De geografische eenhe<strong>de</strong>n die in dit on<strong>de</strong>rzoek zijn gebruikt, zijn vrij groot.<br />
Het gaat om circa 55 <strong>buurt</strong>en met gemid<strong>de</strong>ld zo'n 10.000 inwoners. Zou<strong>de</strong>n <strong>de</strong><br />
resultaten <strong>van</strong> het on<strong>de</strong>rzoek wellicht an<strong>de</strong>rs zijn geweest wanneer met kleinere<br />
<strong>buurt</strong>en was gewerkt? Het antwoord op <strong>de</strong>ze vraag is waarschijnlijk negatief.<br />
Indien <strong>de</strong> hier gepresenteer<strong>de</strong> ‘netwerk-re<strong>de</strong>nering’ enige geldigheid heeft, en<br />
<strong>de</strong> empirie lijkt dit te bevestigen, dan zou het gebruik <strong>van</strong> kleinere geografische<br />
eenhe<strong>de</strong>n niet meer, maar juist (nog) min<strong>de</strong>r <strong>buurt</strong>effecten laten zien. Immers,<br />
<strong>de</strong> kans dat iemand contacten heeft in een <strong>buurt</strong> met 10.000 inwoners is<br />
(rekenkundig) groter dan in een <strong>buurt</strong> met 1000 inwoners.<br />
Ook <strong>de</strong> leeftijd <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>de</strong>linquenten kan een factor <strong>van</strong> betekenis zijn. Het ligt<br />
voor <strong>de</strong> hand dat jongere da<strong>de</strong>rs min<strong>de</strong>r mobiel zijn dan ou<strong>de</strong>re en dus een<br />
groter <strong>de</strong>el <strong>van</strong> hun netwerk in <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> hebben. Dit blijkt vooral voor <strong>de</strong><br />
zogenaam<strong>de</strong> 12-minners op te gaan. De overgang naar <strong>de</strong> mid<strong>de</strong>lbare school
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 109<br />
maakt jongeren geografisch aanzienlijk mobieler. Dit geldt in nog sterkere mate<br />
voor <strong>de</strong> 18-plussers; het kunnen beschikken over gemotoriseerd vervoer blijkt<br />
een belangrijke impuls te geven aan <strong>de</strong> geografische mobiliteit. Deze<br />
overgangen (12/13 jaar en 17/18 jaar) zijn terug te vin<strong>de</strong>n in zowel <strong>de</strong> locaties<br />
<strong>van</strong> <strong>de</strong>licten (meer <strong>de</strong>licten buiten <strong>de</strong> <strong>buurt</strong>) als in <strong>de</strong> samenstelling <strong>van</strong><br />
da<strong>de</strong>rgroepen (diverser qua geografische herkomst; Rovers 1996). In dit<br />
on<strong>de</strong>rzoek zijn bij geen enkele leeftijdsgroep <strong>de</strong> verwachte <strong>buurt</strong>effecten<br />
aangetroffen; niet bij <strong>de</strong> 12-minners in het zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek, niet bij <strong>de</strong><br />
first offen<strong>de</strong>rs in <strong>de</strong> JZP-registratie (gemid<strong>de</strong>ld 13/14 jaar) ook niet bij <strong>de</strong><br />
geverbaliseer<strong>de</strong> HKD-verdachten (gemid<strong>de</strong>ld 16/17 jaar).<br />
Veel on<strong>de</strong>rzoek waarin is vastgesteld of aangenomen dat <strong>buurt</strong>kenmerken <strong>van</strong><br />
<strong>invloed</strong> zijn op crimineel gedrag <strong>van</strong> jongeren, heeft plaatsgevon<strong>de</strong>n op het<br />
niveau <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>en. We moeten ons echter realiseren dat het te verklaren verschijnsel<br />
een individueel fenomeen is, dat louter door optelling een <strong>buurt</strong>kenmerk<br />
wordt. Door het on<strong>de</strong>rzoek te situeren op het niveau <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong><br />
ontstaan tal <strong>van</strong> theoretische en methodologische beperkingen. On<strong>de</strong>rzoekers<br />
doen er daarom verstandig aan af te dalen naar het niveau waarop het te verklaren<br />
verschijnsel zich bevindt, in dit geval het individuele niveau, en <strong>buurt</strong>en<br />
niet langer te beschouwen als on<strong>de</strong>rzoekseenhe<strong>de</strong>n, maar als kenmerken die<br />
variëren over individuen. Dit maakt het mogelijk schijnverban<strong>de</strong>n op te sporen<br />
en te ont<strong>de</strong>kken wat zich on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> ‘oppervlakte’ <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>buurt</strong> afspeelt.
110 Ben Rovers<br />
Literatuur<br />
Baldwin, John and A.E. Bottoms (1976). The Urban Criminal: A Study in<br />
Sheffield. London: Travistock<br />
Bonger, W.A. (1938). Over criminele statistiek; Een bijdrage tot haar<br />
geschie<strong>de</strong>nis en haar theorie. Tijdschrift voor Strafrecht, 48(4), pp. 417-469<br />
Boyd, Lawrence H. Jr. and Gudmund R. Iversen (1979). Contextual Analysis:<br />
Concepts and Statistical Techniques. Belmont CA: Wadsworth<br />
Brantingham, Patricia L. and Paul J. Brantingham (1993). No<strong>de</strong>s, Paths and<br />
Edges: Consi<strong>de</strong>rations on the Complexity of Crime and the Physical<br />
Environment. Journal of Environmental Psychology, 13, pp. 3-28<br />
Bryk, A.S. and S.W. Rau<strong>de</strong>nbush (1988). On Heterogeneity of Variance in<br />
Experimental Studies; A Challenge to Conventional Interpretations.<br />
Psychological Bulletin, 104(3), pp. 396-404<br />
Bryk, Anthony S. And Stephen W. Rau<strong>de</strong>nbush (1992). Hierarchical Linear<br />
Mo<strong>de</strong>ls; Applications and Data Analysis Methods. Newbury Park [etc.]: Sage<br />
Burgess, Ernest W. (1925). The Growth of the City. In Park, Robert E., [et al.]<br />
(ed.), The City, pp. 266-293. University of Chicago Press<br />
Bursik, Robert J. Jr. (1988). Social Disorganization and Theories of Crime and<br />
Delinquency: Problems and Prospects. Criminology, 26(4), pp. 519-551<br />
Cohen, L., J. Kluegel and K. Land (1981). Social inequality and predatory<br />
criminal victimization: an exposition and test of a formal theory. American<br />
Sociological Review, 46, pp. 505-524<br />
Cohen, Lawrence E. and Marcus Felson (1979). Social Change and Crime<br />
Rate Trends: A Routine Activity Approach. American Sociological Review,<br />
44, pp. 588-608<br />
Ee<strong>de</strong>n, Pieter <strong>van</strong> <strong>de</strong>n, Joop Hox en Joost Hauer (ed.) (1990). Theory and<br />
Mo<strong>de</strong>l in Multilevel Research: Convergence or divergence?. Amsterdam:<br />
SISWO Publication
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 111<br />
E<strong>van</strong>s, David J., Nicholas R. Fyfe and David T. Herbert (ed.) (1992). Crime,<br />
Policing and Place; Essays in environmental criminology. London/New York:<br />
Routledge<br />
Goldstein, H. (1995). Multilevel Statistical Mo<strong>de</strong>ls. London/New York:<br />
Edward Arnold-Halstead Press<br />
Gove, Walter R., Michael Hughes and Omer R. Galle (1979). Overcrowding<br />
in the Home: An Empirical Investigation of its Possible Pathological<br />
Consequences. American Sociological Review, 44, pp. 59-80<br />
Guerry, A. (1991). Essai sur la Statistique Morale <strong>de</strong> la France. Paris:<br />
Crochard<br />
Hesseling, Rene, B.P. (1992). Using Data on Offen<strong>de</strong>r Mobility in Ecological<br />
Research. Journal of Quantitative Criminology, 8(1), pp. 95-112<br />
Hox, Joop J. (1995). Applied Multilevel Analysis. Amsterdam: TT-Publicaties<br />
Hüttner, Harry J.M. and Pieter <strong>van</strong> <strong>de</strong>n Ee<strong>de</strong>n (1995). The Multilevel Design;<br />
A Gui<strong>de</strong> with an Annotated Bibliography 1980-1993. Westport CT/London:<br />
Greenwood Press<br />
Kerckvoor<strong>de</strong>, J. <strong>van</strong> (1995). Een maat voor het kwaad? Over <strong>de</strong> meting <strong>van</strong><br />
criminaliteit met behulp <strong>van</strong> officiële statistieken en door mid<strong>de</strong>l <strong>van</strong> enquêtes.<br />
Leuven: Universitaire Pers<br />
Kesteloot, Chris (1995). La problématique <strong>de</strong> l'integration sociale <strong>de</strong>s jeunes<br />
urbains: une analyse géographique du cas Bruxelles. In Fijnaut, C. [et al.]<br />
(ed.), Changes in Society, Crime and Criminal Justice in Europe (part I), pp.<br />
113-129. Leuven: University Press<br />
Kleemans, E.R. (1996). Strategische misdaadanalyse en ste<strong>de</strong>lijke<br />
criminaliteit. Ensche<strong>de</strong>: IPIT <strong>Universiteit</strong> Twente<br />
Kornhauser, Ruth R. (1978). Social Sources of Delinquency: An Appraisal of<br />
Analytical Mo<strong>de</strong>ls. Chicago/London: University of Chicago Press<br />
Newman, Oscar (1973). Defensible Space: Crime Prevention Through Urban<br />
Design. New York: MacMillan
112 Ben Rovers<br />
Oers, J.A.M., E.H. Prins en A.P.M. <strong>van</strong> <strong>de</strong> Ven (1988). REBUS: Rotterdams<br />
Epi<strong>de</strong>miologisch Buurtkenmerken Systeem, verkenning en opzet. Rotterdam:<br />
GG&GD<br />
Oers, J.A.M., E. <strong>van</strong> Gilst, H. Garretsen en H. Verbeek (1993). Een gezon<strong>de</strong><br />
kijk op Rotterdam en <strong>de</strong> Rotterdammers. Rotterdam: GG&GD<br />
Quetelet, A. (1829). Recherches statistiques sur le Royaume <strong>de</strong>s Pays Bas.<br />
Bruxelles: Tarlier<br />
Rood-Pijpers, E., B. Rovers, F. <strong>van</strong> Gemert en C. Fijnaut (1995). Preventie<br />
<strong>van</strong> jeugdcriminaliteit in een grote stad. Arnhem: Gouda Quint<br />
Rovers, B. (1995). Spreiding <strong>van</strong> criminaliteit in ste<strong>de</strong>lijke gebie<strong>de</strong>n: feiten,<br />
verklaringen en problemen. In Rood-Pijpers, E. et al. (ed.), Preventie <strong>van</strong><br />
jeugdcriminaliteit in een grote stad, pp. 9-67. Arnhem: Gouda Quint<br />
Rovers, B. (1996). Criminografie <strong>van</strong> Rotterdam; Jeugdigen en veel<br />
voorkomen<strong>de</strong> criminaliteit in <strong>de</strong> perio<strong>de</strong> 1990-1994 (SI-EUR-reeks <strong>de</strong>el 12).<br />
Rotterdam/Deventer: San<strong>de</strong>rs Intituut/Gouda Quint<br />
Rovers, B. en M. Wouters (1996). De nazaten <strong>van</strong> Pietje Bell; eerste resultaten<br />
<strong>van</strong> een zelfrapportage-on<strong>de</strong>rzoek naar regelovertreding on<strong>de</strong>r Rotterdamse<br />
kin<strong>de</strong>ren. Tijdschrift voor Criminologie, 38(1), pp. 21-43<br />
Rovers, B. (1997). De <strong>buurt</strong> een broeinest? Een on<strong>de</strong>rzoek naar <strong>de</strong> <strong>invloed</strong><br />
<strong>van</strong> woonomgeving op jeugdcriminaliteit. Nijmegen: Ars Aequi Libri<br />
Sampson, Robert J. (1986). Neighborhood Family Structure and the Risk of<br />
Personal Victimization. In Byrne, James M. and Sampson, Robert J. (ed.), The<br />
Social Ecology of Crime, pp. 25-46<br />
Sampson, Robert J. (1987). Does an Intact Family Reduce Burglary Risk for<br />
its Neighbors?. Sociology and Social Research, 71(3), pp. 204-207<br />
Sampson, Robert J. (1993). Linking Time and Place: Dynamic Contextualism<br />
and the Future of Criminological Inquiry. Journal of Research in Crime and<br />
Delinquency, 30(4), pp. 426-444<br />
Shaw, Clifford, R. and Henry D. McKay (1942). Juvenile Delinquency and<br />
Urban Areas; A Study of Rates of Delinquents in Relation to Characteristics of<br />
Local Communities in American Cities. Chicago: University of Chicago Press
Invloed <strong>van</strong> <strong>buurt</strong>kenmerken op criminaliteit <strong>van</strong> jonge inwoners 113<br />
Shaw, Clifford R. and H.D. McKay (1969). Juvenile Delinquency and Urban<br />
Areas; A Study of Rates of Delinquency in Relation to Differential<br />
Characteristics of Local Communities in American Cities. Chicago/London:<br />
University of Chicago Press<br />
Wegen, H.B.R. en D.J.M. <strong>van</strong> <strong>de</strong>r Voordt (1991). Sociale veiligheid en<br />
gebouw<strong>de</strong> omgeving. Theorie, empirie en instrumentontwikkeling<br />
(proefschrift). Delft: Faculteit Bouwkun<strong>de</strong> TUD<br />
Wijngaar<strong>de</strong>n, Jaqueline <strong>van</strong> en Frank Boerman (1997). Criminaliteit in<br />
Nijmegen. Amsterdam: VU<br />
Wikström, Per-Olof (ed.) (1990). Crime and Measures against Crime in the<br />
City. Stockholm: National council for Crime Prevention
114<br />
De auteurs<br />
Over <strong>de</strong> auteurs<br />
Prof. Michael Dear is hoogleraar geografie aan <strong>de</strong> Universty of Southern<br />
California. Hij is tevens directeur <strong>van</strong> het Southern California Studies Center<br />
(SC2). Hij was in april en mei 1998 fellow bij SISWO. Michael Dear heeft<br />
<strong>de</strong> laatste jaren veel over dak-en thuislozen gepubliceerd.<br />
Dr. J. Dekker is als hoofd On<strong>de</strong>rzoek en drs. J. Peen als senior on<strong>de</strong>rzoeker<br />
werkzaam bij <strong>de</strong> Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Amsterdam Centrum<br />
/Oud-West/Noord. Bei<strong>de</strong>n verrichten epi<strong>de</strong>miologische studies naar <strong>de</strong><br />
onbehan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> en behan<strong>de</strong>l<strong>de</strong> morbiditeit on<strong>de</strong>r <strong>de</strong> bevolking en zijn betrokken<br />
bij programmaevaluaties <strong>van</strong> <strong>de</strong> behan<strong>de</strong>l- en zorgprogramma's <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
Geestelijke Gezondheidszorg.<br />
Dr. M.C. Deurloo is universitair hoofdme<strong>de</strong>werker aan <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong><br />
Amsterdam bij <strong>de</strong> faculteit maatschappij- en gedragswetenschappen, af<strong>de</strong>ling<br />
ruimtelijke wetenschappen. Hij is betrokken bij on<strong>de</strong>rzoek op het terrein<br />
<strong>van</strong> verhuisgedrag en woningkeuze, en bij on<strong>de</strong>rzoek op het terrein <strong>van</strong><br />
etnische segregatie. Ver<strong>de</strong>r houdt hij zich bezig met sociaal-ruimtelijke toepassingen<br />
<strong>van</strong> Geografische Informatie Systemen (GIS) en verzorgt hij veel<br />
on<strong>de</strong>rwijs op dat gebied.<br />
Drs. A.L.J. Goethals is werkzaam bij SISWO. Hij is secretaris <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
werkgroep "mathematische geografie en planologie" en publiceert over<br />
sociaal-ruimtelijke aspecten <strong>van</strong> geestelijke gezondheid(szorg).<br />
Drs. P. Gramberg is als assistent in opleiding verbon<strong>de</strong>n aan het Amsterdam<br />
Study Centre for the Metropolitan Environment (AME) <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong><br />
<strong>van</strong> Amsterdam. Hij werkt aan een promotie- on<strong>de</strong>rzoek over schoolcarrieres<br />
<strong>van</strong> jongeren in <strong>de</strong> stad.<br />
Prof. dr. S. Musterd is hoogleraar toegepaste geografie en planologie aan <strong>de</strong><br />
<strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam. Hij doet on<strong>de</strong>rzoek op het terrein <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
bevolkingsontwikkeling in en om grote ste<strong>de</strong>n, in het bijzon<strong>de</strong>r gericht op<br />
sociaal-ruimtelijke tegenstellingen en <strong>de</strong> gevolgen daar<strong>van</strong> voor <strong>de</strong><br />
bevolking.<br />
Dr. W.J.M. Ostendorf is als universitair hoofddocent Sociale Geografie verbon<strong>de</strong>n<br />
aan het AME (Amsterdam study centre for the Metropolitan<br />
Environment) <strong>van</strong> <strong>de</strong> <strong>Universiteit</strong> <strong>van</strong> Amsterdam. Zijn on<strong>de</strong>rzoek bevindt
De auteurs 115<br />
zich met name op het gebied <strong>van</strong> <strong>de</strong> stadsgeografie en stadsgewesten, in het<br />
bijzon<strong>de</strong>r gericht op <strong>de</strong> bevolking.<br />
Dr. B. Rovers is als postdoc-on<strong>de</strong>rzoeker verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> sectie Strafrecht<br />
en Criminologie <strong>van</strong> <strong>de</strong> Erasmus <strong>Universiteit</strong> Rotterdam. Hij houdt zich<br />
vooral bezig met on<strong>de</strong>rzoek naar jeugdcriminaliteit, problemen in (grote<br />
stads-)<strong>buurt</strong>en en met methodologische vraagstukken betreffen<strong>de</strong> <strong>de</strong> kwaliteit<br />
<strong>van</strong> bronnen in criminaliteitson<strong>de</strong>rzoek.<br />
Dr. S. <strong>de</strong> Vos is als universitair docent verbon<strong>de</strong>n aan <strong>de</strong> faculteit <strong>de</strong>r Maatschappij-<br />
en Gedragswetenschappen, en wel bij Sociale Geografie en Planologie.<br />
Als on<strong>de</strong>rzoeker is hij aangesloten bij het Amsterdam Study Centre for<br />
the Metropolitan Environment (AME). Hij verricht on<strong>de</strong>r an<strong>de</strong>re on<strong>de</strong>rzoek<br />
naar compositionele effecten en naar segregatie.