02.09.2013 Views

De onderwerping van Atjeh - Acehbooks.org

De onderwerping van Atjeh - Acehbooks.org

De onderwerping van Atjeh - Acehbooks.org

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

n<br />

<strong>De</strong> <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong><br />

DOOR<br />

j. B. VAN HEUTSZ,<br />

Majoor der Infanterie<br />

gewezen Chef <strong>van</strong> den Staf in <strong>Atjeh</strong> en Onderhoorigheden.<br />

<strong>De</strong> <strong>Atjeh</strong>-oorlog knaagt aan ons Koloniaal<br />

bezit, hij moet eindigen. Laten wij<br />

eindelijk aan de beschaafde wereld toonen,<br />

dat wij daartoe in slaat zijn.<br />

DE GEBROEDERS VAN CLEEF te 'S-GRAVENHAGE<br />

G. KOLFF en Co. te BATUI v.


BIBLIOTHEEK KITLV<br />

0008 5348


I<br />

1 I


DE ONDERWERPING VAN ATJEH.


i<br />

J


<strong>De</strong> <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong><br />

DOOR<br />

J. B. VAN HEUTSZ,<br />

Majoor der Infanterie<br />

gewezen Chef <strong>van</strong> den Staf in <strong>Atjeh</strong> en Onderhoorigheden.<br />

<strong>De</strong> <strong>Atjeh</strong>-oorlog knaagt aan ons Koloniaal<br />

bezit, hij moet eindigen. Laten wij<br />

eindelijk aan de beschaafde wereld toonen,<br />

f^ö^ fy>\i dat wi -> daartoe in staat zi J 1A -<br />

VOOI £<br />

SGRAVENHAGE BATAVIA<br />

DE GEBROEDERS VAN CLEEF. — G. KOLFF en Co.<br />

1893.


TÏP. ZUIDHOI.L. BOKK- EN HANDELSDRUKKERIJ.


DE ONDERWERPING VAX ATJEH.<br />

Het zal nu weldra 20 jaren zijn, dat Nederland den oorlog met<br />

<strong>Atjeh</strong> begon en nog altijd kan men aan het telkens veranderen <strong>van</strong><br />

stelsel duidelijk zien, dat de Regeering den juisten weg nog niet<br />

weet aantegeven, die tot de volkomen <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> dat rijk<br />

leiden moet.<br />

Dat is treurig!<br />

Waaraan moet dit geweten worden?<br />

<strong>De</strong> <strong>Atjeh</strong>ers te Kemala gaven kort voor het vertrek <strong>van</strong> Generaal<br />

<strong>van</strong> Teijn het volgende antwoord op deze vraag:<br />

<strong>De</strong> nood, door de sluiting veroorzaakt, was er hoog, maar, zeiden<br />

hoofden en ouden <strong>van</strong> dagen: Laten wij volhouden en ons in geen<br />

geval vóór de ophanden zijnde bestuursverandering onderwerpen ;<br />

de ondervinding toch leerde ons, dat bij de Hollanders iedere bestuursverandering<br />

wijziging brengt in de bestums-inzichten. (Zie Indisch<br />

Militair Tijdschrift N°. 8 <strong>van</strong> 1892, bladzijde 669). <strong>De</strong> Regeering wist<br />

dit, want de Generaal <strong>van</strong> Teijn meldde Haar dit en toch bracht<br />

de bestuurs verandering wijziging in de hezkmns-inxichten. Nog<br />

eenmaal en wel bij brief, gedagteekend : «Utrecht, 23 November 1891 »<br />

achtte de Generaal zich verplicht den Minister <strong>van</strong> Koloniën te waarschuwen.<br />

Hij schreef toen o. a. :<br />

«Dat telkens veranderen <strong>van</strong> politiek; dat gebrek aan eene vaste


fi<br />

«consequent do<strong>org</strong>ezette richting; die proefnemingen <strong>van</strong> nieuw optre-<br />

«dende gouverneurs; dit alles stijft den <strong>Atjeh</strong>er in hooge mate in<br />

«zijn verzet, in zijne overtuiging dat de Hollanders niet weten wat<br />

«ze willen, te zwak zijn om consequent een beginsel door te voeren,<br />

«daarop door te gaan; niets kan onze positie, ons aanzien dan ook<br />

«meer benadeelen dan die aanhoudende veranderingen.<br />

« Vooral is dit het geval indien <strong>van</strong> richting wordt veranderd nadat<br />

«de goede resultaten daar<strong>van</strong> — in casu de sluiting — zich reeds<br />

«hebben doen gevoelen.<br />

«En bij mijn aftreden kon ik met gegronde voldoening op vooruit-<br />

«gang wijzen, sedert mijne benoeming tot Gouverneur zoowel wat<br />

« betreft zuiver politiek als militair gebied.<br />

«Met ernst en overtuiging waarschuw ik dan ook tegen de door den<br />

« tegenwoordigen Gouverneur vo<strong>org</strong>estane veranderingen <strong>van</strong> politiek<br />

«en geef ik der Regeering dringend in overweging, om den Gouver-<br />

«neur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> door eene bindende instructie te dwingen de door<br />

«Haar vast te stellen politiek te volgen.<br />

«<strong>De</strong> Gouverneur zal echter binnen die afgebakende richting de<br />

«handen vrij moeten hebben en moeten kunnen beschikken over de<br />

«ten dienste staande middelen, zooals hem dit het doelmatigst en het<br />

«meest in het belang <strong>van</strong> den lande voorkomt».<br />

En wat het beteekent, als iedere bestuursverandering wijziging<br />

brengt in de bestuursinzichten !<br />

Aan<strong>van</strong>gende met den Generaal <strong>van</strong> Sioieten hebben wij nu<br />

den ll en Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>: <strong>van</strong> Swieten, Pel, Wiggers <strong>van</strong><br />

Kerchem, Diemont, <strong>van</strong> der Heijden, Pruijs <strong>van</strong> der Hoeven »<br />

Laging Tobias, <strong>De</strong>mmeni, <strong>van</strong> Teijn, Pompe <strong>van</strong> Meerdervoort,<br />

<strong>De</strong>ijkerhoff.<br />

In dien zelfden tijd hadden wij 5 Gouverneurs-Generaal : Loudon, <strong>van</strong><br />

Lansberge, 's Jacob, <strong>van</strong> Rees, Pijnacker Hordijk, en wat erger is :<br />

13 Ministers <strong>van</strong> Koloniën: Fransen <strong>van</strong> de Putte, Baron <strong>van</strong> Goltstein,<br />

<strong>van</strong> Bosse, <strong>van</strong> Rees, Baron <strong>van</strong> Goltstein, de Brauw, <strong>van</strong> Erp<br />

Taalman Kip, <strong>van</strong> Bloemen Woanders, Weitxel, Sprenger <strong>van</strong><br />

Eijk, Keuchenius, Baron Mackay, Baron <strong>van</strong> <strong>De</strong>dem (hieronder<br />

2 ad interim).<br />

Voeg hierbij nog de wisseling <strong>van</strong> personen in den Raad <strong>van</strong> Indië<br />

en een zevental algemeene secretarissen, dan ziet men, dat het zeer


7<br />

erg moet zijn, als werkelijk iedere bestuursverandering wijziging brengt<br />

in de bestuursinzichten.<br />

Wij zullen thans, aan de hand <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>'s geschiedenis sedert<br />

1873, doch zonder ons, voor zoover dat mogelijk is, te mengen in<br />

het vele treurige twist- of partijgeschrijf, eens nagaan hoe die steeds<br />

wisselende inzichten, gepaard aan telkens terugkeerend ongelooflijk<br />

optimisme, ons in den tegenwoordigen toestand gebracht hebben en<br />

daarna trachten, met behulp <strong>van</strong> de goede denkbeelden reeds hier<br />

en daar geuit en <strong>van</strong> de door ons opgedane kennis en ervaring <strong>van</strong><br />

<strong>Atjeh</strong>, den weg aan te geven, die thans gevolgd dient te worden,<br />

om nog tot het einddoel — de <strong>onderwerping</strong> — te geraken.<br />

<strong>De</strong> denkbeelden door den Generaal <strong>van</strong> Swieten neergelegd in<br />

zijne «Instructie voor den militairen, tevens ei vielen bevelhebber te<br />

<strong>Atjeh</strong>» en goedgekeurd bij Besluit <strong>van</strong> den Gouverneur-Generaal <strong>van</strong><br />

Nederl. Indië dd. 26 Mei 1874 N°. 1, benevens zijne nota voor den<br />

Kolonel Pel, gedagteekend: «Penajoeng, 22 April 1874» geven<br />

duidelijk de richting aan, die hij zoowel te Groot-<strong>Atjeh</strong>, als in de<br />

Onderhoorigheden wenschte gevolgd te zien.<br />

<strong>De</strong> Generaal, even uitnemend staatsman als krijgsoverste en<br />

grondig bekend met onze draagkracht, hield daarbij met wijs beleid<br />

het oog gevestigd op de toekomst en voorziende, dat onze financieele<br />

en personeele krachten zouden overschreden worden, als wij een rijk<br />

als het <strong>Atjeh</strong>sche door wapengeweld willende veroveren, daarin niet<br />

zeer spoedig slaagden, gaf hij de voorkeur aan het bezetten <strong>van</strong><br />

eene kleine maar sterke positie, die wij actief moesten verdedigen,<br />

koos voor die positie het meest gewichtige gedeelte <strong>van</strong> de vallei<br />

<strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> en gaf te kennen, dat de politiek moest en zou<br />

voltooien, wat de wapenen zoo gelukkig begonnen hadden. Ware de<br />

door den Generaal <strong>van</strong> Swieten aangewezen weg gevolgd geworden,<br />

en politiek beleid dus dadelijk op den vo<strong>org</strong>rond getreden, dan zou,<br />

bij de vermeerdering <strong>van</strong> onze kennis <strong>van</strong> land en volk en <strong>van</strong> de<br />

inrichting <strong>van</strong> het <strong>Atjeh</strong>sche staatsbestuur, zeer zeker na luttele<br />

jaren, wellicht zelfs eerder, gebleken zijn, welke weg, om zonder<br />

wapengeweld en zonder groote uitgaven onzerzijds meester te worden<br />

en te blijven in <strong>Atjeh</strong> en Onderhoorigheden, op politiek gebied te<br />

Groot-<strong>Atjeh</strong> moest ingeslagen worden en dat in verband hiermede<br />

ten opzichte <strong>van</strong> de Onderhoorigheden niet volstaan kon worden met<br />

hetgeen art. 5 zijner instructie aangaf.


Dat art. 5 luidde :<br />

8<br />

„Ten aanzien <strong>van</strong> de Onderhoorigheden <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> onderhoudt de militaire<br />

en civiele bevelhebber met hen, die onze souvereiniteithebben<br />

„erkend, zooveel mogelijk de betrekkingen en tracht hen, die nog<br />

„niet tot ons zijn toegetreden, door overreding of door blokkade te<br />

„brengen tot het afleggen der verklaring, waar<strong>van</strong> een model aan<br />

„deze instructie is gehecht.<br />

„Bij toetreding voorziet hij hen <strong>van</strong> eene acte <strong>van</strong> aanstelling,<br />

„overeenkomstig het mede hierbij gevoegd model".<br />

Toen echter reeds dadelijk na <strong>van</strong> Swieten's vertrek militaire wapenfeiten<br />

tot uitbreiding <strong>van</strong> de ingenomen stelling, naar het heette noodzakelijk<br />

tot beveiliging <strong>van</strong> deze, 's bestuurs aandacht bijna geheel<br />

in beslag namen en daarna, in 1875, op voorstel <strong>van</strong> Generaal Pel,<br />

door den nieuw opgetreden landvoogd, Gouv. Gen. <strong>van</strong> Lansberge,<br />

de door <strong>van</strong> Swieten in overeenstemming met den Gouv. Gen.<br />

Loudon en den Minister <strong>van</strong> Koloniën Fransen <strong>van</strong> de Putte aangewezen<br />

weg geheel verlaten en besloten werd tot het op grootere schaal<br />

aanvallend optreden met de wapenen in de vallei <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong>,<br />

traden de militaire wapenfeiten geheel op den vo<strong>org</strong>rond en kwam het<br />

civiel beleid eerst in de tweede plaats in aanmerking.<br />

Erkend moet worden, dat de brief <strong>van</strong> Generaal Pel aan Z.E. den<br />

Gouverneur-Generaal <strong>van</strong> Nederlandsch-Indië en gedagteekend »<strong>Atjeh</strong>,<br />

30 April 1875» (opgenomen als bijlage IV in het 2e deel <strong>van</strong> Kielstra's<br />

«Beschrijving <strong>van</strong> den <strong>Atjeh</strong>-oorlog») een uitmuntend gesteld stuk<br />

is, en onze toenmalige kennis <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> en Onderhoorigheden in aanmerking<br />

genomen, aan de Regeering werkelijk moest toeschijnen den<br />

weg aan te geven, die ons het snelst het einddoel <strong>van</strong> ons streven,<br />

de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>, zou doen bereiken.<br />

Wij kunnen de lezing <strong>van</strong> dien brief aanbevelen.<br />

Te meer is 's Regeerings toetreden tot 's Generaals voorstellen<br />

begrijpelijk, omdat op dat tijdstip — Mei 1875 — feitelijk reeds geheel<br />

was afgeweken <strong>van</strong> het programma <strong>van</strong> Swieten.<br />

<strong>De</strong>ze liet 2500 man achter, om daarmede te bezetten en actief te<br />

verdedigen de geconcentreerde stelling Kotja-Radja en enkele posten<br />

ter verzekering <strong>van</strong> de veilige gemeenschap naar zee; en nu waren<br />

in 't geheel al acht en dertig posten opgericht met eene bezetting


9<br />

<strong>van</strong> 2750 man, alleen aan infanterie, terwijl de troepenmacht <strong>van</strong><br />

geheel <strong>Atjeh</strong> reeds 4000 man bedroeg en zonder dat deze uitbreiding<br />

ons ten opzichte <strong>van</strong> de <strong>onderwerping</strong> — dus op staatkundig gebied —<br />

één schrede had vooruitgebracht.<br />

Toen dus reeds op weg om onze financieele en personeele krachten<br />

te overschrijden, dewijl er op dat tijdstip feitelijk geen stelsel gevolgd<br />

werd, (ofschoon men den tot dusverre gevolgden weg — maar<br />

ten onrechte — de uitvoering noemde <strong>van</strong> het programma <strong>van</strong> Swieten)<br />

en er derhalve <strong>van</strong> uitzicht op bereiking <strong>van</strong> ons doel moeilijk sprake<br />

kon zijn, moest het voorstel <strong>van</strong> den Generaal Pel wel zeer welkom<br />

wezen.<br />

Het hield niet alleen een stelsel in, maar het scheen ook een goed<br />

doordacht stelsel. Groot-<strong>Atjeh</strong> zou afgesloten zijn <strong>van</strong> de zee, het<br />

moest daardoor zijne beteekenis naar buiten verliezen en zou zich,<br />

na wellicht enkele vergeefsche pogingen om ons te verdrijven, <strong>van</strong><br />

lieverlede in het onvermijdelijke moeten schikken.<br />

Het plan toch dat ook, wat Groot-<strong>Atjeh</strong> betreft, uitgevoerd is,<br />

kwam neer op het bezetten <strong>van</strong> de kuststrook <strong>van</strong> de vallei <strong>van</strong><br />

Groot-<strong>Atjeh</strong> begrepen tusschen Kroeng Raja en Kroeng Raba en <strong>van</strong><br />

de VI Moekims.<br />

«Door het bezetten <strong>van</strong> die kuststreek —zeide de Generaal o. a.—<br />

«inzonderheid <strong>van</strong> de vijf toegangen naar zee — de kwala's Loé, Gig-<br />

«hen, <strong>Atjeh</strong>, Tjangkoel en Pantjoer t <strong>Atjeh</strong> proper geheel <strong>van</strong><br />

«zee afgescheiden en dus uit een handelsoogpunt afhankelijk <strong>van</strong> ons.<br />

«Ook met die wijze <strong>van</strong> handelen verliest het <strong>Atjeh</strong>sche volk buiten<br />

«af zijne beteekenis, het wordt gereduceerd tot eene verzameling <strong>van</strong><br />

«binnenlandsche negorijen, die, wanneer zij door ons verder nietwor-<br />

«den bedreigd, na misschien eenige vergeefsche pogingen om ons te<br />

«verdrijven, zich wel zullen moeten schikken in het onvermijdelijke,<br />

«en afgaande op hetgeen wij <strong>van</strong> het volkskarakter weten, hoogstwaar-<br />

«schijnlijk na een meer of minder tijdsverloop, weder gewapend tegen<br />

«elkander zullen overstaan».<br />

Na deze denkbeelden nog eenigszins nader uitgewerkt te hebben,<br />

vervolgt de Generaal:<br />

«Wordt dit programma volledig uitgevoerd, dan is, in verband niet


10<br />

«.onze vestiging op enkele goed gelegen punten in de Onderhoorigheden,<br />

« naar mijne meening het doel <strong>van</strong> onzen oorlog met <strong>Atjeh</strong> bereikt en<br />

«dan blijft alleen de vraag nog over, hoedanig wij het best gebruik<br />

«zullen kunnen maken <strong>van</strong> onze nieuw veroverde stelling, zoowel in<br />

«ons politiek,- als in ons handelsbelang.»<br />

Juist, die vraag bleef dan nog ter beantwoording over, en even<br />

als bij het langer volgen <strong>van</strong> den door den Generaal <strong>van</strong> Swieten<br />

aangewezen weg, durf ik zeggen, dat, bij vermeerdering <strong>van</strong> onze<br />

kennis <strong>van</strong> land en volk, ook na de voltooiing <strong>van</strong> het plan <strong>van</strong> den Generaal<br />

Pel zou gebleken zijn, dat ten opzichte <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>'s kuststaten<br />

iets anders noodig was dan art. 5 aangaf <strong>van</strong> de reeds<br />

genoemde instructie en hoe, in verband hiermede, op politiek gebied<br />

verder te Groot-<strong>Atjeh</strong> moest opgetreden worden. Er leiden verschillende<br />

wegen naar Rome en ook het stelsel <strong>van</strong> Generaal Pel, zou<br />

de oplossing <strong>van</strong> het vraagstuk niet in den weg gestaan hebben.<br />

Integendeel 1 Ware de Generaal Pel niet gedurende zijn roemrijken<br />

veldtocht in 't begin <strong>van</strong> 1876 gestorven, maar had hij zijn plan met<br />

de hem eigen energie en voortvarendheid kunnen voltooien, dan zouden<br />

hij en de hem toegevoegde kundige assistent-resident daarna ongetwijfeld<br />

spoedig ingezien hebben, wat zonder verder wapengeweld<br />

gedaan moest worden om het einddoel <strong>van</strong> ons streven — de <strong>onderwerping</strong><br />

— te bereiken.<br />

Het in het plan geuite denkbeeld om, in verband met de afsluiting<br />

<strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> de zee, ons ook te vestigen op enkele<br />

goed gelegen punten in de Onderhoorigheden, was alvast een schrede<br />

in de goede richting.<br />

<strong>De</strong> Generaal Pel zou dan zeker hebben ingezien, dat vele zijner<br />

posten in de vallei <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> nutteloos waren en konden opgeheven<br />

worden en, na de bezettingen hier<strong>van</strong>, voor zooveel noodig,<br />

te hebben benut voor onze vestiging op die enkele goed gelegen punten<br />

in de Onderhoorigheden d. w. z. op Noord- en Westkust (Edi op de<br />

Oostkust bestond al), tot de wetenschap gekomen zijn, hoe verder<br />

in hoofdzaak de politiek het werk moest voltooien.<br />

Door 's Generaals ontijdigen dood evenwel, kwam er groote vertraging<br />

in de uitvoering <strong>van</strong> zijn plan, waaraan wat Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

betreft, eerst de laatste hand werd gelegd in het begin <strong>van</strong> 1877 onder<br />

Generaal Diemont, terwijl op de kusten geen posten werden opgericht<br />

te Gighen en te Melaboeh, zooals in het plan lag, maar alleen in


11<br />

Juni 1876 op de kust <strong>van</strong> Pedir en tegen 't einde <strong>van</strong> dat jaar te<br />

Simpang Olim, de laatste na gedwongen <strong>onderwerping</strong> door de<br />

militaire macht.<br />

<strong>De</strong> Gouverneur-Generaal <strong>van</strong> Lansberge n.l. zag op dit tijdstip (1876)<br />

voornamelijk heil in een gewapend optreden in de Onderhoorigheden, om<br />

de staatjes die onze souvereiniteit nog niet erkend hadden, door de<br />

wapens daartoe te dwingen. <strong>De</strong> Generaal-Majoor Wiggers <strong>van</strong> Kerchem,<br />

opvolger <strong>van</strong> Generaal Pel, kon zich met deze inzichten niet vereenigen,<br />

hij zag geen heil in een agressief optreden met de wapenen in de<br />

Onderhoorigheden, waar<strong>van</strong> de gevolgen z. i. niet te berekenen waren<br />

en gaf er verre de voorkeur aan, om vooralsnog alle beschikbare<br />

troepen in Groot-<strong>Atjeh</strong> te houden, noodig ter voltooiing <strong>van</strong> het<br />

programma <strong>van</strong> den Generaal Pel. In den strijd op de Oostkust<br />

destijds tusschen Simpang Olim en Kerti uitgebroken en waarbij het<br />

ons, evenals Simpang Olim, vijandige Tandjong Semantoh aan de<br />

zijde <strong>van</strong> Simpang Olim stond, was de Generaal dan ook tegen het<br />

zenden <strong>van</strong> troepen tot steun <strong>van</strong> Kerti — zooals de Gouv. Gen.<br />

wenschte — en bepaalde hij er zich toe om aan het vroeger verdreven<br />

hoofd <strong>van</strong> Merbou, Tekoe Moeda Angkasa, die Kerti met 500 man<br />

wilde helpen, 150 achterlaadgeweren met munitie en 3000 dollars<br />

te zenden, teneinde Simpang Olim en Tandjong Semantoh afbreuk<br />

te doen. <strong>De</strong> Gouverneur-Generaal echter, die, door het met de wapenen<br />

dwingen <strong>van</strong> erkenning onzer souvereiniteit, hoopte de voor die<br />

weerspannige staatjes nog steeds voortdurende dure blokkade te<br />

kunnen opheffen, liet toen den Generaal Wiggers <strong>van</strong> Kerchem<br />

ver<strong>van</strong>gen door den Generaal Diemont, die, onmiddellijk na zijn optreden<br />

in November 1876, door hetzenden <strong>van</strong> eene militaire expeditie,<br />

Simpang Olim en Tandjong Semantoh, tot erkenning <strong>van</strong> onze souvereiniteit<br />

dwong en tot regeling <strong>van</strong> de bestuursaangelegenheden daar<br />

een controleur plaatste, gedekt en gesteund door een militaire bezetting.<br />

Hadden wij, zooals wij zagen, in Mei 1875 op Groot-<strong>Atjeh</strong> 38<br />

verschillende posten bezet, in 't einde <strong>van</strong> 1876, dus vóórdat nog het<br />

programma <strong>van</strong> Generaal Pel geheel voltooid was, was het aantal<br />

bezette punten in <strong>Atjeh</strong> en Onderhoorigheden geklommen tot 47, waar<strong>van</strong><br />

twee—Pedir en Simpang Olim—in de Onderhoorigheden (Edi werd<br />

in beide gevallen niet medegerekend). Sedert het vertrek <strong>van</strong> den<br />

Generaal <strong>van</strong> Swieten was voorts de krijgsmacht te <strong>Atjeh</strong> al meer<br />

dan verdriedubbeld.


12<br />

Van Swieten toch liet — zooals wij zagen — 2500 man als bezetting<br />

voor <strong>Atjeh</strong> achter en volgens Kielstra bedroeg de sterkte der krijgsmacht<br />

in 1876 — behalve de officieren — gemiddeld 3000 Europeanen,<br />

180 Afrikanen en 5000 Inlanders.<br />

Aan marine beschikte men op dat tijdstip te <strong>Atjeh</strong> over 13 oorlogsbodems,<br />

2 gouvemementsstoomers en 4 gewapende kruisbooten, de<br />

kusten in de Onderhoorigheden waren echter slechts gesloten voor<br />

zoover onze souvereiniteit nog niet erkend was; de staatjes die niet<br />

gesloten waren, mochten alles invoeren met uitzondering <strong>van</strong> oorlogscontrabande<br />

en voor een enkel staatje was ook de rijstinvoer beperkt.<br />

<strong>De</strong> vraag in den brief <strong>van</strong> Generaal Pel gesteld, wat in ons politiek<br />

en handelsbelang verder moest geschieden als Groot-<strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> de<br />

zee zou zijn afgesloten en wij enkele goed gekozen punten in de<br />

Onderhoorigheden zouden bezet hebben, was einde 1876 nog niet<br />

beantwoord en ook nog niet in Februari 1877 toen, na de gelukkige<br />

beëindiging <strong>van</strong> de excursie naar Koeala Loé en Kroeng Raja, de<br />

laatste hand aan Pel's plan was gelegd.<br />

Toch kwam het hierop aan, zij beteekende toch feitelijk niets anders<br />

dan „Hoe moet men nu verder tot de volkomen <strong>onderwerping</strong> geraken"<br />

en op dit tijdstip was er al veel meer haast bij de beantwoording<br />

<strong>van</strong> deze vraag, want door het verlaten <strong>van</strong> den door Generaal <strong>van</strong><br />

Swieten vo<strong>org</strong>eschreven weg, waren zeker onze personeele krachten al<br />

sterk overschreden en was men ook goed op weg om eveneens het<br />

geheele financieAvezen in de war te sturen. <strong>De</strong> schatkist was niet<br />

onuitputtelijk en <strong>Atjeh</strong> had al millioenen verslonden.<br />

Er waren op dit tijdstip hier en daar blijken en ook enkele bewijzen<br />

<strong>van</strong> toenadering gegeven, er liepen geruchten <strong>van</strong> nog meer;<br />

men had zoowel te <strong>Atjeh</strong> bij het bestuur, als te Batavia bij de Regeering<br />

vernomen, dat, nu Groot-<strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> de zee was afgesloten,<br />

onze tegenstanders voor het verkrijgen <strong>van</strong> levensmiddelen, zout en<br />

opium geheel <strong>van</strong> ons afhankelijk waren als slechts het thans met<br />

ons bevriende Pedir, dat onze souvereiniteit erkend had, zijne medewerking<br />

verleende.<br />

Dat «als slechts Pedir zijne medewerking verleende», hadden wij<br />

in onze ooren moeten knoopen en wij hadden op middelen moeten<br />

zinnen om Pedir daartoe te dwingen.<br />

Om nu, na voltooiing <strong>van</strong> het programma Pel, vasttestellen wat<br />

verder gedaan moest worden, achtte de Gouverneur-Generaal <strong>van</strong>


13<br />

Lansberge een bezoek aan <strong>Atjeh</strong> noodzakelijk, ten einde na persoonlijke<br />

aanschouwing <strong>van</strong> den toestand en plaatselijke overtuiging <strong>van</strong> den<br />

stand <strong>van</strong> zaken, de verdere gedragslijn te kunnen vaststellen in<br />

rechtstreeksch overleg met de autoriteiten te <strong>Atjeh</strong>.<br />

Vóór zijn vertrek <strong>van</strong> Java, had Z. E. te Batavia nog <strong>van</strong> een<br />

zekere Hadji Abdoel Rachman uit de IV Moekims vernomen, dat zoowel<br />

het Sagi hoofd der XXII Moekims — Panglima Polim — als het<br />

hoofd der VII Moekims, — Tekoe Moeda Baid — zich wilden onderwerpen<br />

, doch dat de aanraking <strong>van</strong> die hoofden met ons bestuur werd<br />

tegengewerkt door de hoofden uit Marassa, die belang hadden bij bestendiging<br />

<strong>van</strong> den tegenwoordigen toestand.<br />

Na de komst <strong>van</strong> Z. E. te <strong>Atjeh</strong> — medio Maart 1877 — scheen<br />

het meer en meer, dat deze mededeelingen waarheid bevatten, want<br />

werkelijk openden toen Panglima Polim en Tekoe Moeda Baid onderhandelingen<br />

tot <strong>onderwerping</strong>. <strong>De</strong> omstandigheid verder, dat de mededeelingen<br />

te Batavia omtrent de stemming in de XXII Moekims<br />

<strong>van</strong> den Hadji ont<strong>van</strong>gen, ook bericht werden uit Singapore en Djohore<br />

en dat Toeankoe Pangeran Hoesin, een lid <strong>van</strong> de sultansfamilie,<br />

zich te Pedir bij het bestuur had aangemeld met de mededeeling,<br />

dat hij door de hoofden der Sagi's gemachtigd was om onderhandelingen<br />

aan te knoopen over de beëindiging <strong>van</strong> den oorlog,<br />

bevestigden den landvoogd in het denkbeeld, dat vooreerst te Oroot-<br />

Atjcli niet verder met de wapenen moest worden opgetreden, maar eene<br />

politiek <strong>van</strong> verzoening de nog weerspannige hoofden en grooten tot<br />

toenadering moest brengen.<br />

Dat was jammer !<br />

<strong>De</strong> G. G. heeft gezegd, dat de meeste militaire autoriteiten met<br />

hem in dit opzicht eenstemmig dachten en moet de oorzaak hier<strong>van</strong><br />

zijn, dat de resultaten die men zag, door den Generaal Pel in zijn<br />

reeds aangehaalden brief <strong>van</strong> 30 April 1875 voorspeld waren een<br />

gevolg te zullen zijn <strong>van</strong> de uitvoering <strong>van</strong> het door hem toen vo<strong>org</strong>estelde<br />

plan. En waar wapengeweld niet bepaald noodzakelijk scheen,<br />

wilde de G. G. het natuurlijk gaarne vermijden, om niet langer bovenmatige<br />

inspanning <strong>van</strong> het leger te eischen en de schatkist niet<br />

verder uitteputten.<br />

Gewapend optreden in enkele nog weerspannige Onderhoorigheden<br />

om deze, even als Simpang Olim, tot rede te brengen en te dwingen tot<br />

erkenning <strong>van</strong> onze souvereiniteit, bleef de landvoogd bepaald noodig


14<br />

achten en alzoo werd dus nu het stelsel : Verzoenende politiek op<br />

Groot-<strong>Atjeh</strong> en in de Onderhoorigheden, die ons gezag erkend hadden<br />

en met ons bevriend tvaren; door gewapend optreden dwingen tot<br />

<strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> de nog weerspannige Onderhoorigheden.<br />

<strong>De</strong>ze richting scheen toenmaals goed, de ware weg was het<br />

echter niet, dit leerde de toekomst en de door de <strong>Atjeh</strong>sche hoofden<br />

aangeknoopte onderhandelingen moesten slechts dienen om tijd te<br />

winnen.<br />

<strong>De</strong> thans vo<strong>org</strong>eschreven weg bracht ons dan ook, in weerwil<br />

<strong>van</strong> de door den G. G. nog vóór zijn vertrek gedane toezegging <strong>van</strong><br />

den wederopbouw <strong>van</strong> de groote Mesdjid Raja bij Kota-Radja,<br />

waar<strong>van</strong> men groote verwachtingen had, om zoo te zeggen, geen<br />

stap nader tot ons doel, niettegenstaande ons met succes optreden<br />

op de kusten en de ijverigste pogingen der ambtenaren om de nog<br />

vijandige hoofden tot toenadering en <strong>onderwerping</strong> te brengen.<br />

Achtereenvolgens werd nu in 1877 Loöng op de Westkust getuchtigd,<br />

tot tweemaal opgetreden te Melaboeh en daar een post<br />

gevestigd, Langsar en Mojopahit onderworpen, nogmaals eene<br />

expeditie naar Simpang Olim gezonden, en hevig gestreden en een post<br />

gevestigd te Samalanga. In dit tijdvak bepaalde de vijand te Groot-<br />

<strong>Atjeh</strong> zich tot maraudeeren en rooven op kleine schaal. Bepaald<br />

gewapend verzet kwam feitelijk niet voor en toen nu de aan<strong>van</strong>kelijk<br />

gedane stappen tot <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> Panglima Polim en<br />

Tekoe Moeda Baid gevolgd werden door twee besprekingen <strong>van</strong><br />

laatstgenoemde met de ambtenaren <strong>van</strong> het bestuur te Telok-Kroet<br />

op de Westkust, waarbij hij de laatste maal verklaarde zich aan ons<br />

te onderwerpen, terwijl intusschen behalve eenige minder voorname<br />

hoofden, ook de bloedverwanten <strong>van</strong> den overleden hoeloebalang der IX<br />

Moekims, Tekoe Nek Poerba, zich onderworpen hadden, achtte de Regeering<br />

den toestand zóó gunstig, dat de Gouverneur-Generaal den<br />

12 en October o. a. het volgende aan den Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> (1)<br />

schreef:<br />

«Naar alle kenteekenen te oordeelen, is in de <strong>Atjeh</strong>sche zaak thans<br />

«een belangrijk keerpunt bereikt.<br />

(1) Hier was intusschen de Generaal Di/mont, die 30 Juni 1877 wegens ziekte<br />

geëvacueerd werd, eerst tijdelijk en later definitief in het hestuur ver<strong>van</strong>gen door kolonel<br />

K. v. d. Heijden.


15<br />

«Moest tot dusver hoofdzakelijk de aandacht gericht zijn op het<br />

«doen ophouden <strong>van</strong> den gewapenden tegenstand, thans is dat doel<br />

«bereikt. Geheel het kustland <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> en zijne Onderhoorigheden<br />

« erkent ons gezag en de gewichtige tijding, die mij gisteren per tele-<br />

« gram <strong>van</strong> U gewerd omtrent de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> Toekoe Baid, het<br />

« machtige hoofd der VII Moekims <strong>van</strong> de Sagi XXII Moekims, maakt<br />

«een einde aan alle twijfelingen nopens den gunstigen keer <strong>van</strong><br />

« zaken, die ook in de binnenlandsche Moekims <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> valt<br />

«waar te nemen».<br />

Z. E. achtte nu den tijd gekomen om te bepalen, in welke richting<br />

verder moest worden gearbeid.<br />

Dat was weder de oude vraag, die echter toen evenmin als vroeger<br />

op bevredigende wijze beantwoord werd.<br />

Nog altijd scheen de Regeering niet in te zien, dat <strong>Atjeh</strong> zich<br />

niet anders dan gedwongen zou onderwerpen en dat men, door de<br />

Onderhoorigheden, die, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen, onze souvereiniteit<br />

erkend hadden, open te stellen voor den handel met uitzondering<br />

<strong>van</strong> oorlogscontrabande en met beperkten invoer <strong>van</strong> rijst in<br />

enkele staatjes, zelf de gelegenheid bood om het verzet te blijven<br />

voeden, terwijl de benoodigde oorlogsbehoeften voldoende werden<br />

gesmokkeld.<br />

Bij eene dergelijke wijze <strong>van</strong> openstelling <strong>van</strong> vele havens is controle<br />

<strong>van</strong> de zijde der marine eene onmogelijkheid.<br />

Men dacht toen nog altijd, dat het door het bezetten <strong>van</strong> Koeala<br />

Loé aan den vijand te Groot-<strong>Atjeh</strong> zoo goed als onmogelijk was<br />

geworden om toevoer <strong>van</strong> de benoodigde levensmiddelen en oorlogsbehoeften<br />

te krijgen, en deze nu alleen <strong>van</strong> uit het Pedirsche over<br />

hoogst moeilijke bergpaden, met bijna onoverkomelijke zwarigheden,<br />

konden aangevoerd worden.<br />

Ware men hier<strong>van</strong> niet zoo overtuigd geweest, en de <strong>Atjeh</strong>ers<br />

hielden ons natuurlijk in deze meening, dan zou men zeker op het<br />

eenvoudige denkbeeld gekomen zijn om het stelsel <strong>van</strong> Pel — afsluiting<br />

<strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> de zee — uittestrekken over het geheele rijk, dus<br />

ook alle Onderhoorigheden <strong>van</strong> de zee aftesluiten, niet door bezetting<br />

<strong>van</strong> alle eenigszins gewichtige punten, maar door blokkade, later<br />

gevolgd door bezetting <strong>van</strong> goed gelegen punten, en zonder eenigen<br />

twijfel zouden wij daarmede destijds ons doel bereikt hebben.


16<br />

Nu dit echter niet geschiedde, was het natuurlijk gevolg dat<br />

<strong>van</strong> <strong>onderwerping</strong> niets kwam, want bij den vijand ontstond geen<br />

gebrek, noch aan geld, noch aan krijgsbehoeften, noch aan levensmiddelen<br />

en <strong>van</strong> den oorlog hadden vele rijke, zoo niet de rijkste<br />

streken, nog niets geleden.<br />

Een vrijheidlievend en krijgshaftig volk onderwerpt zich niet anders<br />

dan gedwongen.<br />

<strong>De</strong> <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> Tekoe Moeda Baid kwam niet tot stand,<br />

evenmin die <strong>van</strong> Panglima Polim en dat Toeankoe Pangeran Hoesin,<br />

de sultanstelg, die in <strong>De</strong>cember 1877 te Kota Radja beëedigd werd,<br />

op onze hand bleef, scheen een groote aanwinst, maar leverde in<br />

werkelijkheid weinig nut op ; hij wist zeer goed waarom hij niet naar<br />

Kemala terugkeerde.<br />

Zoo gingen wij dan het jaar 1878 in, altijd nog met de ijdele hoop<br />

op goeden uitslag, als maar met beleid de verzoeningspolitiek werd<br />

do<strong>org</strong>ezet, vooral nu de Onderhoorigheden ons gezag nagenoeg algemeen<br />

erkend en enkele zelfs reeds zonder bezwaar additioneele artikelen<br />

geteekend hadden, waarbij voor ons bedongen was het aandeel in<br />

den hatsil, dat <strong>van</strong> rechtswege vroeger den sultan toekwam. In den loop<br />

<strong>van</strong> het jaar was dientengevolge de troepenmacht te <strong>Atjeh</strong> al eenigszins<br />

verminderd, want terwijl deze op 1 Maart 1877 bedroeg: 348 officieren<br />

9235 minderen en 189 paarden (1) (de bezettingen <strong>van</strong> Edi en Simpang<br />

Olim hieronder niet begrepen), was de sterkte in het begin <strong>van</strong> 1878 met<br />

inbegrip <strong>van</strong> de genoemde twee posten: 298 officieren, 7730 minderen<br />

en 144 paarden (1). Ook was het aantal posten belangrijk ingekrompen<br />

en bedroeg dit thans slechts op Groot-<strong>Atjeh</strong> en de Onderhoorigheden<br />

te zamen 32, hetgeen nog wel te veel was, maar daarom toch<br />

op groote verbetering wees.<br />

In de eerste helft <strong>van</strong> 1878 kreeg het bestuur te <strong>Atjeh</strong> gelukkig<br />

de overtuiging, dat het met de onderhandelingen <strong>van</strong> de voornaamste<br />

hoofden te Groot-<strong>Atjeh</strong> geen ernst was geweest; geleidelijk toch nam het<br />

verzet weder toe en juist het ergste tegenover Lambaroe in het gebied<br />

<strong>van</strong> Tekoe Moeda Baid, terwijl spoedig algemeen Habib Abdoer Rachman,<br />

zwager <strong>van</strong> Tekoe Moeda Baid, als de ziel <strong>van</strong> den tegenstand<br />

aangemerkt kon worden. Tot ondernemingen op groote schaal kwam<br />

het evenwel nog niet en was het dan ook nog mogelijk geweest in<br />

(1) Zie Kielstra's beschrijving <strong>van</strong> den <strong>Atjeh</strong>-oorlog.


L7<br />

Februari en Maart een tocht te ondernemen naar de Zuidelijke<br />

nederzettingen en Melaboeh op de Westkust, in April en Mei naar<br />

Gighen op de Noordkust en in Mei en Juni naar Edi en Gedong.<br />

Nog waren echter de troepen <strong>van</strong> Gedong niet teruggekeerd, toen<br />

de bekende inval in het door ons bezette gebied <strong>van</strong> Habib Abdoer<br />

Rachman voorviel, welke inval de aanleiding was tot het op Groot-<br />

<strong>Atjeh</strong> geheel veranderen <strong>van</strong> stelsel.<br />

Reeds vóór dat die inval plaats had, was de G. G. door het zooeven<br />

gemelde geleidelijk meer actief optreden <strong>van</strong> den vijand onder algemeene<br />

leiding <strong>van</strong> den Habib, tot de overtuiging gekomen, dat te Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

niet kon volstaan worden met den in Maart 1877 vo<strong>org</strong>eschreven<br />

weg en had Z. E hij telegram <strong>van</strong> 13 Juni den Gouverneur opgedragen,<br />

om, na regeling <strong>van</strong> de zaken in Gedong en Pasangan — in<br />

dit staatje zou nà Gedong opgetreden worden — op afdoende wijze<br />

aan het verzet in Groot-<strong>Atjeh</strong> een einde te maken, door, zonder het<br />

maken <strong>van</strong> nieuwe veroveringen of afbreken <strong>van</strong> onderhandelingen<br />

met de wettige hoofden, de bendon <strong>van</strong> Habib te verdrijven en dien<br />

aanvoerder onschadelijk te maken.<br />

<strong>De</strong> nagenoeg met deze bevelen samenvallende inval <strong>van</strong> Habib, die<br />

eene belangrijke vermeerdering <strong>van</strong> onze strijdmacht ten gevolge had,<br />

daar onmiddellijk nog 2| Bataljon Infanterie en eene bergbatterij naar<br />

<strong>Atjeh</strong> gezonden werden, terwijl ook de cavalerie op een eskadron<br />

werd gebracht, zoodat toen, wat b. v. de Infanterie aangaat, het halve<br />

veldleger — 9 Bataljons — in <strong>Atjeh</strong> gelegerd was, gaf eene geheele<br />

wending aan de zaak, want toen besloot de Generaal <strong>van</strong> der Heijden<br />

voorloopig <strong>van</strong> de expeditie naar Pasangan af te zien en met geheel<br />

zijne beschikbare macht voor goed te Groot-<strong>Atjeh</strong> aan het verzet<br />

een einde te maken.<br />

In Kielstra's beschrijving <strong>van</strong> den <strong>Atjeh</strong> oorlog lezen wij, HI° deel,<br />

noot, bladz. 2-19, daaromtrent:<br />

«Het waren vooral de vertoogen <strong>van</strong> den pas opgetreden chef <strong>van</strong> den<br />

«staf, den majoor A. E. W. Geij ran Pitt i us, die den bevelhebber<br />

«tot dit besluit brachten. <strong>De</strong>ze had reeds in 1877, tijdens de aan-<br />

«wezigheid te <strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> den Gouverneur-Generaal <strong>van</strong> Lansberge, er<br />

«op aangedrongen, de Zuidoosterlinie langs de <strong>Atjeh</strong> rivier te ver-<br />

«leggen en daartoe de XXII Moekims in te rukken. Thans overtuigde<br />

«de chef <strong>van</strong> den staf hem, dat men door expeditiën naar de kuststaten<br />

2<br />

*--


18<br />

«het doel — het einde <strong>van</strong> den oorlog — niet kon hereiken, en dat<br />

«alleen eene beslissing kon worden verkregen door in Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

«zelf den vijand aan te tasten en te vervolgen, totdat zijne oorlogs-<br />

« benden allerwegen verslagen en verdreven waren. Alleen op deze<br />

«wijze zou afdoende gevolg kunnen worden gegeven aan den last der<br />

«Regeering om Habib's henden te verdrijven niet alleen, maar ook<br />

«onschadelijk te maken".<br />

Wilde de Gouverneur-Generaal <strong>van</strong> Lansberge in Maart 1877 dit<br />

advies niet volgen, wellicht dewijl toen, om de vermelde redenen, <strong>van</strong> een<br />

verzoeningspolitiek, die veel goedkooper was, heil voor de toekomst<br />

verwacht werd en Z.E. natuurlijk in de allereerste plaats verantwoordelijk<br />

bleef voor het niet te zeer overschrijden <strong>van</strong> onze draagkracht,<br />

zoowel ten opzichte <strong>van</strong> personeel — het leger — als <strong>van</strong><br />

de financiën, thans, met het halve veldleger ter beschikking, was de<br />

aangeprezen weg zeker uitsluitend de ware.<br />

Met welken schitterenden uitslag onze veldtochten in de Sagi's<br />

XXII en XXVI bekroond werden, wij weten het allen.<br />

Hoe reeds hinnen drie maanden na den aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> den eersten<br />

veldtocht in de XXII Moekims, de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> Habib Abdoer<br />

Rachman en <strong>van</strong> Tekoe Moeda Baid op den 13 en October 1878 volgde,<br />

maar toch dit aan<strong>van</strong>kelijk gewichtige resultaat het bekwame bestuur<br />

te <strong>Atjeh</strong> niet op een dwaalspoor bracht, voor welk onpartijdig Nederlander,<br />

die het hart op de rechte plaats draagt en zich niet door<br />

wangunst of partijschap verleiden laat om groote daden te verkleinen<br />

of verdienstelijke mannen <strong>van</strong> hun voetstuk afterukken, is het noodig<br />

dit alles nog te releveeren.<br />

In September 1879, nog geen 14 maanden na het begin <strong>van</strong> zijne<br />

zegerijke veldtochten, had Generaal v. d. Heijden aan alle verzet<br />

een einde gemaakt, was hij de door den vijand gevreesde overwinnaar<br />

<strong>van</strong> het aloude onafhankelijke <strong>Atjeh</strong>scbe rijk, zetelde het Ned. bestuur<br />

volgens de <strong>Atjeh</strong>sche begrippen, door het recht <strong>van</strong> verovering, op<br />

den troon <strong>van</strong> den Sultan.<br />

Met werkelijk rechtmatige voldoening mocht de Generaal dan ook de<br />

dagorder uitvaardigen, die ik hieronder opneem, vooral omdat daaruit<br />

blijkt, dat hij de gevolgen <strong>van</strong> zijne groote overwinningen niet overschatte,<br />

maar met wijs beleid en kloek verstand in die korte woorden<br />

te kennen gaf, wat nog te doen overbleef:


19<br />

Dagorder.<br />

Officieren, Ambtenaren, Onderofficieren en Soldaten!<br />

Met den veldtocht tegen de XXVI Moekims, schitterend besloten<br />

door den tocht naar Selimoen, is geheel Groot-<strong>Atjeh</strong> ten onder gebracht.<br />

<strong>De</strong> bevolking keert <strong>van</strong> lieverlede in hare kampongs terug;<br />

enkele aanzienlijke hoofden zijn reeds in <strong>onderwerping</strong> gekomen ; er<br />

bestaat gegronde hoop dat velen dat voorbeeld zullen volgen. Krijgsbewegingen<br />

<strong>van</strong> grooten om<strong>van</strong>g zullen vermoedelijk niet meer noodig<br />

zijn, maar nog geruimen tijd wordt de krachtige steun der troepenmacht<br />

vereischt om een goed bestuur in te voeren en eene geregelde<br />

orde <strong>van</strong> zaken te scheppen. (1)<br />

Officieren, Onderofficieren en minderen !<br />

<strong>De</strong> krijgsoperatiën in de XXII en XXVI Moekims, die in Juli <strong>van</strong><br />

het vorige jaar zijn aange<strong>van</strong>gen en zoo schitterende uitkomsten<br />

hebben opgeleverd, hebben Uwen krijgsroem verhoogd en glansrijk<br />

bevestigd dat Z. M. onze geëerbiedigde Koning recht heeft, trotsch<br />

te zijn op het leger en de vloot, die in Zijnen naam, Neerland's<br />

gezag in Oost-Indië helpen handhaven.<br />

Kota-Radja, 5 September 1879.<br />

LEVE DE KONING!<br />

<strong>De</strong> generaal-majoor, adjudant des Konings in buitengewonen<br />

dienst, Gouverneur tevens militair bevelhebber<br />

<strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> en Onderhoorigheden.<br />

K. VAN DER HEIJDEN.<br />

In dezelfde maand — September 1879 — heeft de Commandant<br />

<strong>van</strong> het Indische leger <strong>Atjeh</strong> bezocht en deze bevestigde in zijn aan<br />

de Regeering ingediend verslag geheel, dat de Generaal in zijne zoo<br />

even aangehaalde dagorder met recht zeggen mocht, dat geheel<br />

Groot-<strong>Atjeh</strong> ten onder was gebracht.<br />

Ik neem uit dat verslag slechts het volgende over:<br />

«.Een feit toch is het, dat ik geheel Groot-<strong>Atjeh</strong>, voor zoover het<br />

«door ons bezet is, heb doorkruist ; in de XXII Moekims tot onzen<br />

«uitersten wachtpost Djerir, in de XXVI Moekims tot Kroeng Kali<br />

«in het Noorden, tot Tjot Lepong in het Oosten, en in de XXV<br />

(1) <strong>De</strong>ze cursiveering is <strong>van</strong> mij.


20<br />

«Moekims tot Kroeng Raba en dat ik, hoezeer slechts vergezeld door<br />

«een twaalftal cavaleristen, nergens een schot gehoord of een gewa-<br />

«pend <strong>Atjeh</strong>er gezien heb».<br />

«Naar enz.<br />

«Over het geheel komt het mij voor, dat de sedert Juni 1878 ge-<br />

«volgde gedragslijn de daar<strong>van</strong> verwachte resultaten heeft opgeleverd,<br />

«en is het zeker, dat de gunstige en vergelijkenderwijze gesproken<br />

«zelfs zeer gunstige en schitterende uitkomst, die nu verkregen is,<br />

«in zeer aanzienlijke mate te danken is aan de energieke en beleid-<br />

«volle wijze, waarop de bevelhebber de hem door de regeering gegeven<br />

«instructiën heeft weten ten uitvoer te brengen.<br />

«Werd hij in het volbrengen <strong>van</strong> deze taak op krachtdadige wijze<br />

«bijgestaan door zijne chefs <strong>van</strong> staven en diensten, de onderscheiden<br />

«korpscommandanten en de verdere officieren en minderen, die over<br />

«het geheel uitmuntten door toewijding en trouwe plichtsbetrachting,<br />

«zeker is het, dat de krachtige individualiteit <strong>van</strong> den bevelhebber<br />

«den doorslag heeft gegeven.<br />

«Aan het stoute, met beleid ontworpen operatieplan volgens het-<br />

«welk Indrapoeri werd overmeesterd, de rechter rivieroever gezuiverd,<br />

sGleiëng aangetast, de XXVI Moekims <strong>van</strong> verschillende zijden<br />

«binnengedrongen en Selimoen door colonnes uit Lamtoba en Indrapoeri<br />

«bezocht werd, hebben wij het groote succes te danken. Alleen op<br />

«deze wijze kon in betrekkelijk korten tijd zooveel verkregen worden.<br />

«<strong>De</strong> bevelhebber kende geene bezwaren en ging met vasten wil af<br />

«op het vo<strong>org</strong>estelde doel. <strong>De</strong> natie is hem ongetwijfeld grooten dank<br />

«verschuldigd.»<br />

Ja, zoo was het: de krachtige individualiteit <strong>van</strong> den bevelhebber<br />

heeft den doorslag gegeven, en ware hij niet in het begin <strong>van</strong> 1881<br />

op onverantwoordelijke wijze ontslagen, dan behoorde de <strong>Atjeh</strong>-krijg<br />

thans reeds lang tot het verledene. Dat durf ik met overtuiging<br />

zeggen, want beter dan de Gouverneur- Generaal <strong>van</strong> Lansberge — de<br />

Europeesche staatsman — zag Generaal <strong>van</strong> der Heijden in, wat nog<br />

geschieden moest om de algeheele volkomen <strong>onderwerping</strong> te bereiken.<br />

Hij toch kwam reeds in het eerste jaar <strong>van</strong> zijn bestuur tot de<br />

vaste overtuiging, dat het de Onderhoorigheden waren, die het verzet<br />

tegen ons gezag in <strong>Atjeh</strong> voedden, die voordeel trokken <strong>van</strong> den<br />

oorlog en daarom, ofschoon zelf onze souvereiniteit erkend hebbende,<br />

belang hadden bij de voortduring <strong>van</strong> het verzet.


21<br />

Reeds in 1878, na hervatting <strong>van</strong> de krijgsoperatiën in de XXII<br />

Moekims, liet hij daarom alle havens <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> en Onderhoorigheden,<br />

met uitzondering <strong>van</strong> Olchleli en Edi, voor den invoerhandel sluiten,<br />

doch de Gouverneur-Generaal wilde dezen, eigenmachtig genomen<br />

wijzen maatregel niet goedkeuren, gelastte daarom bij brief <strong>van</strong> 7<br />

Februari 1879 dien maatregel onverwijld in te trekken en om zich,<br />

naar hij dacht, zekerheid te verschaffen, dat de Generaal er niet<br />

weder toe zou overgaan, schreef hij o. a. :<br />

«Eene willekeurige daad <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> Raders, Gouverneur <strong>van</strong><br />

«Suriname, tegenover een Oostenrijksch schip, gaf aanleiding tot<br />

«eene aanklacht der Oostenrijksche Regeering, die de afzetting <strong>van</strong><br />

«Generaal Raders tengevolge had. Ik vrees zeer, dat de tegenwoordige<br />

Regeering denzelfden weg zou opgaan».<br />

Toen daarop de veldtocht in de XXVI Moekims was aange<strong>van</strong>gen en<br />

de Generaal opnieuw de vaste overtuiging kreeg dat, wilde men thans den<br />

oorlog beëindigd zien, dehavens opnieuw moesten gesloten worden, aarzelde<br />

hij geen oogenblik om daartoe over te gaan, hij sloot ze ten tweedemale<br />

en gaf bij telegram d.d. 5 Juli 1879 aan den Gouv. Generaal te kennen 1<br />

«Dat de havens opnieuw door hem waren gesloten, ditmaal op<br />

«zijne persoonlijke verantwoordelijkheid».<br />

Dat was karakter ; terecht was gezegd : de krachtige individualiteit<br />

<strong>van</strong> den bevelhebber gaf den doorslag.<br />

Het was geen daad <strong>van</strong> militaire willekeur, het was een krachtige<br />

door het gezond verstand geboden dwangmaatregel, het was een<br />

maatregel in de richting, die ons in staat zou gesteld hebben de kroon<br />

op het werk te zetten. Ware de Generaal v. d. Heijden in deze<br />

richting niet nader gedwarsboomd geworden door de onverzettelijkheid<br />

<strong>van</strong> den G. G., die schreef:<br />

«Dat hij slechts in den maatregel berustte onder uitdrukkelijk<br />

«voorbehoud, dat daaraan het karakter <strong>van</strong> een xeer tijdeüjken oorlogsmaatregel<br />

niet mocht worden ontnomen,»<br />

Maar had de Regeering in de gewenschte richting krachtig medegewerkt,<br />

dan zou uit die sluiting veel eerder dan thans het geval is


22<br />

geweest en met krachtige medewerking <strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong><br />

onder Generaal <strong>van</strong> der Heijden, zonder schokken hoegenaamd, geleidelijk<br />

ontstaan zijn eene rationeele scheepvaartregeling, want op dit<br />

tijdstip was juist, als wd. assistent-resident, op de Noordkust gekomen<br />

de man — de tegenwoordige resident Scherer — uit wiens helder brein het<br />

eerst het denkbeeld <strong>van</strong> eene rationeele regeling voor handel en<br />

scheepvaart in verband met onze vestigingen op de kusten, is gesproten.<br />

Nu echter ging, door den drang <strong>van</strong> de Regeering, de sluiting <strong>van</strong><br />

den Generaal ontijdig over in eene soort <strong>van</strong> scheepvaarti egel ing, die,<br />

zooals de resident Scherer in zijne lezing dd 20 Tanuari 1891, gehouden<br />

in het Indisch genootschap, duidelijk maakt, belemmerend op<br />

den handel werkte en volstrekt geen macht of invloed bez<strong>org</strong>de in<br />

de Onderhoorigheden. Dientengevolge was ons gezag hier uiterst<br />

gering en ook de veiligheid liet veel te wenschen over. Er moest<br />

daarom, zegt Scherer, een middel gevonden worden, dat de hoofden<br />

<strong>van</strong> de verschillende staatjes dwong tot trouwe nakoming ?an de<br />

bezworen beëedigde 18 artikelen en dit middel vond hij door het<br />

gebeurde te Gighen en te Samalanga, waar onze zendelingen Said<br />

Abdellah en Soetan Maharadja vermoord waren, en raar men telkens<br />

uitvluchten zocht in het betalen <strong>van</strong> den opgelegden »bangoen»<br />

(bloedprijs).<br />

Hij verzocht en verkreeg toen <strong>van</strong> den Generaal <strong>van</strong> der Heijden<br />

vergunning om vóór die havens een kruisboot te leggen en den<br />

bangoen te innen door rechten te heffen op de in- en uit te voeren<br />

goederen.<br />

Dit hielp ; te Gighen betaalde men nog vóór dat de kruisboot<br />

er lag en te Samalanga, nadat de kruisboot er slechts drie dagen<br />

gelegen had.<br />

Dat was voor Scherer eene vingerwijzing en bracht hem op het<br />

denkbeeld, dat als slechts alle in- en uitvoer langs onxe vestigingen<br />

plaats had onder onze controle, wij ook het middel in de hand<br />

hadden om de hoofden <strong>van</strong> de verschillende staatjes in het rechte<br />

spoor te houden.<br />

Eere, wien eere toekomt. Dit was het gewichtige antwoord op<br />

de vraag <strong>van</strong> Pel in zijn brief <strong>van</strong> 30 April 1875 wat, na voltooiing<br />

<strong>van</strong> zijn plan, moest gedaan worden in ons politiek en handelsbelang.<br />

Dit geeft ook de wijziging aan, welke art. 5 <strong>van</strong> de Instructie <strong>van</strong><br />

Generaal <strong>van</strong> S wieten moest ondergaan.


23<br />

Geen in- noch uitvoer toelatende, dan op de plaatsen waar wij<br />

gevestigd waren en daar alles geplaatst onder onze controle, zouden<br />

wij het heft in handen krijgen, omdat wij dan, zooals thans<br />

reeds in meerdere brochures is gezegd, op de geldkist zouden zitten.<br />

Wij zouden daardoor in staat zijn zoowel tot beloonen als straffen,<br />

wij konden daardoor dwingen tot gehoorzaamheid, tot volgen <strong>van</strong><br />

bevelen en zeker is het niet te veel gezegd dat, ware het den<br />

Generaal <strong>van</strong> der Heijden gegeven geworden, dit op een juisten<br />

grondslag berustende stelsel uit te voeren, hij, die reeds overwinnaar<br />

was <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong>, — het brandpunt <strong>van</strong> het verzet —<br />

hij, de alom gevreesde, maar tevens zeer geëerbiedigde veldheer en<br />

krachtige bestuurder, de man met het vaste karakter en individualiteit<br />

bij uitnemendheid, zou in korten tijd het geheele rijk den voet op<br />

den nek gezet, het eerst tot volkomen rust en vrede, daarna tot welvaart<br />

hebben gebracht. In het sedert l l /t eeuw door anarchie zoo<br />

verdeelde en verbrokkelde rijk zou dan weldra éénheid zijn en de<br />

<strong>Atjeh</strong>ers zouden allerwegen gezien en gevoeld hebben, dat de te<br />

Kota-Radja gevestigde Ned. autoriteit de eenig machthebbende was<br />

in het geheele rijk, wiens bevelen evenzeer moesten worden gehoorzaamd<br />

als die <strong>van</strong> den in 't begin der 17 e eeuw over <strong>Atjeh</strong> regeerenden<br />

alom bekenden sultan Iskander Moeda, den eenigen, wiens<br />

naam nog met een aureool omgeven is en die in de herinnering <strong>van</strong><br />

alle <strong>Atjeh</strong>ers voortleeft als de stichter <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>'s grootheid.<br />

Hem was het echter — tot eeuwige schade en schande voor<br />

Nederland, dat hem <strong>van</strong> zijn voetstuk liet afrukken — niet gegeven<br />

om — in verband met een goed ingerichte scheepvaartregeling, d.w. z.<br />

gesteund (wat Scherer, m. i. ten onrechte, minder noodzakelijk acht) door<br />

eene flinke marinemacht —, zijne denkbeelden ten uitvoer te leggen<br />

over den toen noodigen vorm <strong>van</strong> bestuur, zoo helder en overtuigend<br />

uitgebracht in zijne, daarover aan de Regeering ingediende zeer belangrijke<br />

Nota, gedagteekend : Kota-Radja, 19 April 1880.<br />

<strong>De</strong> Generaal moest heengaan en hoe zijn opvolger deed wat hij<br />

later niet schreef en weinig deed <strong>van</strong> hetgeen hij later wel schreef en<br />

daardoor het schoone door den Generaal <strong>van</strong> der Heijden opgetrokken<br />

gebouw in korten tijd sloopte, behoef ik niet meer aantetoonen.<br />

Met rassche schreden gingen wij te Groot-<strong>Atjeh</strong> achteruit en op de<br />

kuststaten werd de scheepvaartregeling niet ingevoerd, die Scherer den<br />

nieuwen Gouverneur kort na diens optreden, in Mei 1881, voorstelde,


21<br />

ofschoon deze overtuigd was <strong>van</strong> het groote nut <strong>van</strong> dien maatregel,<br />

daar hij zelf met den Generaal wan der Heijden, als Regeerings-commissaris,<br />

aan de Regeering eene controle op handel en scheepvaart<br />

had vo<strong>org</strong>esteld.<br />

Ik verwijs hiervoor naar de brochure «Mijn ervaring <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>»,<br />

maar om een juist inzicht te behouden over het tijdvak April 1881 —<br />

Maart 1883 is het noodzakelijk daarbij tevens te lezen: «Phrasen<br />

en Feiten» <strong>van</strong> den Heer Laging Tobias, «Geen strijd maar getuigenis»<br />

<strong>van</strong> den Heer Kielstra, opgenomen in de Juli-aflevering<br />

<strong>van</strong> den Tijdspiegel 1886 en «Het <strong>Atjeh</strong>-vraagstuk» door W. Cool<br />

in den Militairen Spectator <strong>van</strong> datzelfde jaar.<br />

Hadden wij — zooals we zagen — tot aan het aftreden <strong>van</strong> Generaal<br />

<strong>van</strong> der Heijden al verschillende stelsels gevolgd , nadeel had dit<br />

alleen opgeleverd voor onze draagkracht, niet voor ons prestige<br />

tegenover den <strong>Atjeh</strong>er, want al had deze in dat tijdvak nu en dan<br />

al ervaren, dat wij soms wispelturig, ook wel eens zwak waren, en<br />

zelfs onze hoogste bestuurder in Indië zich door zijn (<strong>Atjeh</strong>sch)<br />

diplomatiek talent en meesterlijk veinzen tot optimisme liet verleiden i<br />

steeds had dit kort geduurd en hem bij slot <strong>van</strong> rekening geen voordeel<br />

opgeleverd of ons in zijne oogen klein en zwak doen schijnen.<br />

Zeer hard en krachtig waren onze slagen geweest en hij had zijne<br />

minderheid tegenover de Nederlandsche strijdkrachten tot zijn groot<br />

nadeel duidelijk gevoeld.<br />

Voor een groot deel is dit natuurlijk te danken geweest aan de<br />

toenmalige Indische Regeering, die, al was het soms verkeerd, toch<br />

voorschreef wat ze wilde en den bevelhebber tot krachtig handelen<br />

in de gelegenheid stelde.<br />

<strong>De</strong> Generaal <strong>van</strong> der Heijden had daardoor in werkelijkheid wat<br />

niemand vóór hem en tot dusverre nog niemand nà hem heeft gehad,<br />

te Groot-<strong>Atjeh</strong> den brand onder den voet.<br />

Met zijn opvolger kreeg de <strong>Atjeh</strong>er echter niet alleen weder eene geheele<br />

verandering <strong>van</strong> inzichten te zien met optimisme op den vo<strong>org</strong>rond,<br />

waar<strong>van</strong> hij al spoedig listig partij trok, maar wat erger is, hij zag<br />

\ het leger waarvoor hem tot dusverre ontzag was ingeboezemd, tot<br />

lijdelijkheid, soms zelfs tot de vernederende rol <strong>van</strong> doelwit, <strong>van</strong><br />

schijf gedoemd, zonder dat het gerechtigd was of vergunning kon<br />

krijgen tot het toedienen <strong>van</strong> de welverdiende straf.<br />

En als gevolg hier<strong>van</strong> — ontevredenheid in het Nederlandsche


25<br />

kamp, desertie <strong>van</strong> militairen, verdeeldheid evenals bij hem, de eenheid,<br />

de kracht gebroken en daarmede ook de macht gefnuikt om<br />

een volk te onderwerpen als het <strong>Atjeh</strong>sche. <strong>De</strong> vrees was er algemeen<br />

in korten tijd uit en hiermede aan de hoop dat het einde <strong>van</strong> den<br />

<strong>Atjeh</strong>-oorlog binnen niet te langen tijd in 't vooruitzicht was, weder<br />

den bodem ingeslagen.<br />

Men had waarlijk wel wat meer rekening mogen houden met het<br />

oordeel <strong>van</strong> den Grooten Napoleon over het voeren <strong>van</strong> heerschappij<br />

over onderworpen Mohamedaansche volken:<br />

«Obéir pour eux, c'est craindre».<br />

Nog eens: Een vrijheidlievend en krijgshaftig volk onderwerpt zich<br />

niet anders dan gedwongen.<br />

In Maart 1883 kwam de Gouverneur Laging Tobias aan het bestuur,<br />

die den toestand te Groot-<strong>Atjeh</strong> zeer ongunstig vond; hij zegt<br />

er zelfs <strong>van</strong>:<br />

«dat zijn vo<strong>org</strong>anger kans had gezien in twee jaren tijds <strong>van</strong> Groot-<br />

« <strong>Atjeh</strong>, tvaar bij zijn optreden alles op eene vredelievende oplossing<br />

«duidde (1), eene landstreek te maken waar niemand, die tot het<br />

«Gouvernementspersoneel behoorde of zelfs maar blijk gaf <strong>van</strong> goede<br />

«gezindheid jegens het Gouvernement, veilig was buiten onze ver-<br />

« sterkingen ».<br />

En in een ander opstel — «Het herstel <strong>van</strong> het sultanaat in <strong>Atjeh</strong> » —<br />

opgenomen in de <strong>De</strong>cember-afievering <strong>van</strong> de Indische Gids <strong>van</strong> 1886,<br />

geeft hij ons zelfs te lezen:<br />

«Reeds zeer kort na mijn optreden als gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>, kreeg<br />

« ik de overtuiging dat onze toestand in <strong>Atjeh</strong> bijna hopeloos (1) was ».<br />

In den pennestrijd, aan<strong>van</strong>kelijk in Nederland gestreden over het<br />

militair en politiek beleid <strong>van</strong> den grijzen veldheer en staatsman, den<br />

Generaal <strong>van</strong> Swieten, meer echter met de bedoeling om hem <strong>van</strong><br />

zijn hoog voetstuk af te rukken, dan ter wille <strong>van</strong> de goede zaak,<br />

hadden zich na het ontslag <strong>van</strong> den Generaal <strong>van</strong> der Heijden, en<br />

(1) <strong>De</strong> cursiveering is <strong>van</strong> mij.


26<br />

diens ver<strong>van</strong>ging door een Civiel gouverneur, gevolgd door proclameering<br />

<strong>van</strong> den vrede, personen gemengd, die uit zuivere vaderlandsliefde<br />

handelden.<br />

Hun doel was alleen, om de groote politieke fout, door den Gouverneur-Generaal<br />

in overleg met den Minister <strong>van</strong> Koloniën begaan<br />

en waartegen in de Staten-Generaal zelfs door den gewezen minister<br />

Fransen v. d. Putte gewaarschuwd was, in een helder daglicht te<br />

stellen en zoodoende de Regeering te bewegen om, terwijl het nog<br />

tijd was, tot den goeden weg terug te keeren.<br />

Hunne werkelijk edele pogingen hebben helaas niet gebaat.<br />

Alleen trad nu de pennestrijd eene andere phase in en werd deze<br />

zeer scherp, toen al spoedig algemeen gevoeld werd, dat wij te <strong>Atjeh</strong><br />

met rassche schreden achteruit gingen, en zoodoende niet slechts de<br />

millioenen, daaraan besteed, weggeworpen mochten heeten, maar wij<br />

ook al verder en verder verwijderd raakten <strong>van</strong> de bereiking <strong>van</strong><br />

ons doel : de volkomen <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> het rijk aan het Nederlandsch<br />

gezag. Onze financieele en personeele krachten verre overschreden<br />

met geen ander resultaat dan schande in 't vooruitzicht.<br />

Zeker was het dus een zware ondankbare taak, die in 1883 op<br />

de schouders werd gelegd <strong>van</strong> den Heer Laging Tobias, vooral omdat<br />

eene zeer krachtige persoonlijkheid — Toeankoe Haschim — aan het<br />

hoofd der tegenpartij stond, die den tijd <strong>van</strong> onze lijdelijkheid,tweespalt<br />

en ontevredenheid meesterlijk benut had om het tegendeel te<br />

doen <strong>van</strong> hetgeen bij ons geschiedde en in schijn zijn pupil, den jeugdigen<br />

Toeankoe Mohamad Daoed, op den vo<strong>org</strong>rond plaatsende, dien<br />

hij met behulp <strong>van</strong> andere voorname hoofden al vroeger als de wettige<br />

opvolger <strong>van</strong> den in 1874 overleden sultan Machmoed Sjah had<br />

weten te doen erkennen, zelf <strong>van</strong> Kemala uit overal bevelen zond,<br />

als komende <strong>van</strong> het eenig wettige gezag, <strong>van</strong> den sultan.<br />

Het was dus niet te verwonderen, dat de Gouverneur Laging Tobias<br />

toen hij, eenmaal op zijn moeilijken post geplaatst en naar middelen<br />

zoekende om verbetering te brengen in den toestand, alleen in een<br />

herstel <strong>van</strong> het sultanaat onder Toeankoe Mohamad Daoed heil zag.<br />

Drie wegen stonden ons, naar zijne meening, open:<br />

I. Eene concentratie in eene zeer versterkte stelling en het aannemen<br />

eener afwachtende houding daarin.<br />

II. Vernieuwde agressie om daardoor weder te geraken tot den toestand<br />

, waarin wij in 1880 verkeerd hadden om daarna op nieuw ver-


27<br />

ständig pacificeerend op te treden en aanraking te zoeken met den sultan.<br />

III. Terstond te beproeven den sultan met of zonder zijn voogd<br />

tot onze zijde over te halen en daardoor aan de onverzoenlijke hoofden<br />

hun vereenigingspunt te ontnemen en tevens het middel, waarmede<br />

zij nu den kleinen man tegen ons in het veld brengen.<br />

<strong>De</strong>n eersten weg verwierp hij terstond, dien te volgen zou z. i.<br />

de grootste fout zijn die wij begaan konden, nog veel grooter dan<br />

de ontijdige invoering <strong>van</strong> het bestuur onder een Civiel gouverneur.<br />

<strong>De</strong>n tweeden weg vond hij den besten, maar dezen hm hij niet<br />

aanraden, daar de Kegeering hem, toen hij eene betrekkelijk geringe<br />

versterking aangevraagd en met moeite gekregen had, tevens had te<br />

kennen gegeven, dat de toestand <strong>van</strong> het leger zoowel als onze financiën,<br />

geen verdere uitbreiding <strong>van</strong> onze strijdmacht te <strong>Atjeh</strong> gedoogden.<br />

Hem bleef dus niets anders over dan den derden weg in te slaan<br />

en hoewel aan Toeankoe Mohamad Daoed, tot wien reeds in't begin<br />

<strong>van</strong> Juni door den Gouverneur, op een tijdstip, dat daartoe bijzonder<br />

geschikt scheen, per brief de aanmaning gericht werd om <strong>van</strong> verderen<br />

strijd aftezien en zich te onderwerpen,_ sprak ZHEdG.<br />

daarin met geen enkel woord over mogelijk herstel <strong>van</strong> sultanaat<br />

hoewel dit zijne bedoeling was en in dezen geest ook aan de Regeering<br />

geschreven werd.<br />

In Augustus <strong>van</strong> datzelfde jaar, juist toen de Gouv. Gen. 's Jacob<br />

zich te <strong>Atjeh</strong> bevond, ontving deze daar een schrijven <strong>van</strong> den Minister<br />

<strong>van</strong> Koloniën <strong>van</strong> Bloemen Waanders, waarin Z. E. hetzelfde<br />

denkbeeld ter sprake bracht, n. 1. herstel <strong>van</strong> het sultanaat. Als<br />

gevolg hier<strong>van</strong> en <strong>van</strong> de houding der Indische regeering te dezen<br />

opzichte liet de Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> daarop in een in de eerste<br />

helft <strong>van</strong> October 1883 aan den ouden Tekoe Nanta der VI Moekims<br />

(ook Tekoe Lampadang genoemd) geschreven brief doorschemeren,<br />

dat, ingeval <strong>van</strong> <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> de hoofden der oorlogspartij, een<br />

herstel <strong>van</strong> het sultanaat met Toeankoe Mohamad Daoed als sultan<br />

wel mogelijk was, en dit was het eerste blijk, dat de <strong>Atjeh</strong>ers <strong>van</strong><br />

onze zijde kregen omtrent de mogelijkheid <strong>van</strong> herstel <strong>van</strong> hun<br />

ouden regeeringsvorm, zij het dan ook onder Ned. souvereiniteit.<br />

Voorloopig bleef het echter hierbij, want de Indische Regeering<br />

gaf, na aftreding <strong>van</strong> den Minister <strong>van</strong> Bloemen Waanders, in <strong>De</strong>cember<br />

1883 aan den Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> te kennen, dat zij <strong>van</strong><br />

een herstel <strong>van</strong> het sultanaat niets weten wilde.


28<br />

Intusschen was de Gouverneur Tobias ten opzichte <strong>van</strong> de kuststaten<br />

zeer goed opgetreden. Reeds in Mei 1883 toch, zoo verhaalt<br />

ons Scherer, vaardigde hij, onder nadere goedkeuring der Regeering, een<br />

besluit uit, waarbij, volgens zijn (Scherer's) denkbeelden, eene contrôle<br />

op handel en scheepvaart werd ingevoerd, die alles wat in- en uitgevoerd<br />

werd door onze handen deed gaan en aan ons toezicht onderwierp.<br />

Doch daar wij, hoewel deze regeling in den toestand op de kusten<br />

veel verbetering bracht, te Groot-<strong>Atjeh</strong> niet vooruit gingen, niettegenstaande<br />

men er in Juni 1883 in geslaagd was ons gebied weer<br />

tijdelijk <strong>van</strong> vijanden te zuiveren en de voornaamste bendeaanvoerder<br />

Njaq Hassan in 't laatst <strong>van</strong> Mei 1883 gesneuveld was, meende de<br />

Gouverneur Laging Tobias zijn ontslag te moeten vragen, toen de<br />

Regeering het eenige middel verwierp waar<strong>van</strong> hij in de bestaande<br />

omstandigheden een goede uitkomst verwachtte.<br />

Dit was in Februari 1884.<br />

Toen echter de Gouv. Gen. 's Jacob met het oog op zijn a. s.<br />

aftreden, op dit verzoek niet wilde beschikken en de nieuw optredende<br />

Gouv. Generaal <strong>van</strong> Rees, die in Maart daarop <strong>Atjeh</strong> bezocht,<br />

betuigde, dat hij de inzichten <strong>van</strong> den Gouverneur Laging Tobias<br />

omtrent den met <strong>Atjeh</strong> te volgen weg vrij juist vond en kort daarna<br />

in een, — zooals de Heer Laging Tobias zegt — <strong>van</strong> groote welwillendheid<br />

en vertrouwen getuigend schrijven zijne verwachting uitsprak,<br />

dat de Gouverneur op zijn post zou willen blijven, besloot hij niet<br />

verder op zijn ontslag aantedringen, niettegenstaande, in verband<br />

met hangende plannen bij het opperbestuur, tevens te kennen werd<br />

gegeven, dat <strong>van</strong> een zoo mogelijk dadelijk herstel <strong>van</strong> het sultanaat<br />

geen sprake meer kon zijn.<br />

Dat de hangende plannen de kort daarop ingevoerde Concentratie<br />

zouden wezen, waartoe besloten was in de geheime zittingen <strong>van</strong> de<br />

Staten-Generaal <strong>van</strong> 16 en 17 Juni 1884, verwachtte de Gouverneur<br />

in geenen deele, want ofschoon reeds in de eerste helft <strong>van</strong> 1883<br />

te <strong>Atjeh</strong> geruchten hadden geloopen <strong>van</strong> bij het opperbestuur bestaande<br />

plannen tot inkrimping <strong>van</strong> ons gebied en de Gouv. Generaal 's Jacob<br />

in Augustus 1883 dergelijke inkrimping officieel besprak en daaromtrent<br />

<strong>van</strong> de verschillende autoriteiten te <strong>Atjeh</strong> adviezen inwon, had<br />

Z. E, nà het hooren <strong>van</strong> de meeningen zoowel <strong>van</strong> den Gouverneur<br />

als <strong>van</strong> de autoriteiten <strong>van</strong> land- en zeemacht te Kota Radja openlijk<br />

verklaard, dat noch tot inkrimping <strong>van</strong> grondgebied, noch tot ver-


29<br />

mindering <strong>van</strong> troepenmacht zou overgegaan worden, zoolang in de<br />

toenmalige omstandigheden geen verandering kwam.<br />

Toen in weerwil hier<strong>van</strong> in Juni 1884 tot de concentratie was<br />

besloten zonder dat aan de autoriteiten te <strong>Atjeh</strong> om eenig nader<br />

advies was gevraagd, rekende de Gouverneur Laging Tobias het zich<br />

tot plicht nogmaals ongevraagd tegen de uitvoering er <strong>van</strong> ernstig te<br />

moeten waarschuwen, omdat hij overtuigd was, dat een dergelijk<br />

vertoon <strong>van</strong> zwakheid, ten zeerste zou schaden aan het Nederlandsch<br />

gezag en dit niet alleen te <strong>Atjeh</strong>, maar in geheel Nederlandsen Indië.<br />

Met dit advies was het natuurlijk onmogelijk den Heer Laging<br />

Tobias met de uitvoering te belasten <strong>van</strong> de concentratie, die bij<br />

besluit <strong>van</strong> 19 Augustus 1884 bevolen werd.<br />

Zijn verzoek om ontslag, in Februari 1884 ingediend, werd toen<br />

ingewilligd en het bestuur weder in handen gegeven aan een militair,<br />

den kolonel <strong>De</strong>mmeni. Als motief voor het bevelen <strong>van</strong> de concentratie<br />

gold, dat het opperbestuur eene sterke stelling wilde innemen,<br />

waarin wij in overeenstemming met onze personeele en financieele<br />

krachten, liet einddoel <strong>van</strong> den oorlog, de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> het<br />

Aljehsche volk, zouden kunnen afwachten.<br />

Zoo was dan weder bewaarheid en ditmaal in nog ergere mate<br />

dan ooit te voren, dat bestuars-verandering wijziging brengt in de<br />

bestums-inzichten ; tegelijk met den G. G. v. Bees toch was er een<br />

nieuwe Minister <strong>van</strong> Koloniën — Sprenger <strong>van</strong> Eijk — opgetreden. Was<br />

het te verwonderen, dat in weerwil <strong>van</strong> de op 19 Augustus door den<br />

Gouverneur-Generaal <strong>van</strong> Rees uitgevaardigde proclamatie, waarin hij<br />

aan de <strong>Atjeh</strong>ers deed verkondigen


30<br />

Het concentratiestelsel was intusschen geen stelsel <strong>van</strong> louter<br />

zwakheid en onmacht, want behalve het eene gedeelte:<br />

«bezetting <strong>van</strong> een klein gedeelte <strong>van</strong> de vallei <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> —<br />

«de z. g. geconcentreerde linie — en slechts een paar punten op de<br />

« kust door intrekking <strong>van</strong> de overige, met den algemeenen regel<br />

«<strong>van</strong> non-interventie in de binnenlandsche aangelegenheden <strong>van</strong> de<br />

«kuststaten»,<br />

dat in de oogen <strong>van</strong> de <strong>Atjeh</strong>ers slechts op zwakte en onmacht kon<br />

duiden, bevatte het nog een tweede deel, dat <strong>van</strong> kracht getuigde, n. 1. :<br />

rigoureuse sluiting <strong>van</strong> het geheele kustgebied », d. w. z. <strong>van</strong><br />

Tamiang op de Oostkust tot Troemon op de Westkust, en de Regeering<br />

had voor uitvoering <strong>van</strong> dit tweede — voor het afdwingen <strong>van</strong> de<br />

<strong>onderwerping</strong> — alleen gewichtige deel <strong>van</strong> het stelsel, de toenmaals<br />

in <strong>Atjeh</strong> aanwezige marinemacht aanmerkelijk uitgebreid.<br />

Velen zal het verwonderen , dat de Regeering, instede <strong>van</strong> aan eene<br />

rigoureuse sluiting, de voorkeur niet gaf aan eene scheepvaartregeling,<br />

mits door krachtige marinemiddelen gesteund, vooral daar eene<br />

scheepvaartregeling, hoewel tot dusverre niet voldoende door marine<br />

gesteund, feitelijk al sedert Mei 1883 voor geheel <strong>Atjeh</strong> bestond en<br />

vrij goede resultaten had opgeleverd.<br />

<strong>De</strong> Regeering vond echter de resultaten, die tot dusverre met de door<br />

den Gouverneur Tobias ingevoerde scheepvaartregeling verkregen waren,<br />

lang niet zoo gunstig als de Heer Soberer die wel heeft vo<strong>org</strong>esteld<br />

in zijne reeds meer genoemde lezing; zij was zelfs teleurgesteld geweest<br />

in de verwachtingen, die daar<strong>van</strong> naar de gedane voorstellingen gekoesterd<br />

waren, en vond dat zij aanleiding gaf tot allerlei verwikkelingen.<br />

<strong>De</strong> Heer Seherer zegt in zijne lezing, dat hij het besluit <strong>van</strong> de<br />

Regeering om de posten op de kust opteheffen en weder, met intrekking<br />

<strong>van</strong> de bestaande scheepvaartregeling, overtegaan tot de politiek <strong>van</strong><br />

non-interventie gepaard met eene rigoureuse blokkade, als een ramp<br />

beschouwde, doch toen hij bemerkte, dat de Generaal <strong>De</strong>mmeni, hoe<br />

ook diens denkbeelden omtrent de <strong>Atjeh</strong>-zaak waren, eenvoudig het<br />

hem vo<strong>org</strong>eschreven stelsel in practijk zou brengen, besloot om heen<br />

te gaan ; hij vroeg toen intrekking zijner plaatsing te <strong>Atjeh</strong> en vertrok<br />

in het begin <strong>van</strong> October, na eerst nog in een paar met redenen<br />

omkleede nota's, den kolonel <strong>De</strong>mmeni ernstig tegen het opheffen<br />

der scheepvaartregeling en <strong>van</strong> de posten op de kust gewaarschuwd<br />

te hebben.


31<br />

Met den Heer Scherer zullen velen het jammer gevonden hebben,<br />

dat de blokkade met de politiek <strong>van</strong> non-interventie, de scheepvaartregeling<br />

moest ver<strong>van</strong>gen, maar e ven jammer vind* het, dat Scherer<br />

niet bleef, want wat gebeurde?<br />

<strong>De</strong> Generaal <strong>De</strong>mmeni werd door Scherer's betoogingen en zijne<br />

nota's, waarmede de assistent-resident <strong>van</strong> Groot <strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> Langen<br />

instemde, aan het wankelen gebracht in zijn plan om eenvoudig uittevoeren,<br />

wat hem door de Regeering opgedragen was en voerde niet<br />

de algemeene rigoureuse blokkade in, maar liet slechts sommige<br />

gedeelten <strong>van</strong> de kust sluiten en blokkeeren en dit niet eens consequent,<br />

terwijl hij voor andere gedeelten, reeds bij besluit <strong>van</strong> 13 October 1884<br />

eene soort scheepvaartregeling invoerde, waarbij bepaald werd, dat alle<br />

<strong>van</strong> buiten <strong>Atjeh</strong> komende schepen, alvorens zich naar een der niet<br />

gesloten punten <strong>van</strong> de kust te mogen begeven, eerst een der plaatsen<br />

moesten aandoen, waar ons bestuur gevestigd was en deze waren,<br />

toen de posten Telok Semawé en Samalanga waren ingetrokken, alleen<br />

Edi, Segli en Oleh-leh voor de geheele Noord- en Oostkust.<br />

Men kreeg dus in plaats <strong>van</strong> het vo<strong>org</strong>eschreven stelsel, dat toch<br />

minstens de deugd <strong>van</strong> kracht en eenheid had , een tweeslachtig ding<br />

en wel:<br />

Ie. eene soort <strong>van</strong> scheepvaartregeling, die niet deugde omdat zij,<br />

hoewel in mindere mate, dezelfde gebreken had <strong>van</strong> de allereerste<br />

onder Generaal <strong>van</strong> der Heijden, belemmeringen <strong>van</strong> verschillenden<br />

aard aan den handel in den weg legde en bovendien geen doel trof, want<br />

na een <strong>van</strong> de plaatsen onzer vestiging aangedaan te hebben, mochten<br />

de schepen overal heen waar de kust niet gesloten was, en<br />

2". naast die verkeerde scheepvaartregeling eene partieele blokkade,<br />

die natuurlijk, in verband met de eerste, evenmin nut kon stichten.<br />

Het eenige wat men met een en ander bereiken kon, was dat aan<br />

den invoer <strong>van</strong> oorlogscontrabande belemmering werd in den weg<br />

gelegd.<br />

Alvorens nu de vraag te beantwoorden, of in 1884 werkelijk de<br />

voorkeur diende gegeven te worden aan eene scheepvaartregeling<br />

boven blokkade, zij hier opgemerkt, dat de laatste maatregel in den<br />

regel niet uitvoerbaar is met ambtenaren, maar voor een dergelijken<br />

oorlogsmaatregel uitsluitend de marine moet gebezigd worden (1).<br />

(1) Ik kende tot dusver te <strong>Atjeh</strong> slechts één ambtenaar, met wien sluiting wel<br />

mogelijk was.


32<br />

<strong>De</strong> ambtenaren toch, wier taak het is om een land, dat wij aan<br />

ons gezag onderworpen hebben, door maatregelen des vredes, door<br />

geleidelijke invoering <strong>van</strong> een geregeld, op rechtvaardigheid gegrond<br />

bestuur, door goede rechtsbedeeling enz. tot orde en rust en verder<br />

door opbeuring <strong>van</strong> landbouw, handel en nijverheid tot welvaart<br />

te brengen, hebben bij toepassing <strong>van</strong> eene blokkade geen taak; zij<br />

kunnen dan geen invloed op de binnenlandsche aangelegenheid hebben<br />

omdat zoo'n geweldig oorlogsmiddel bij de hoofden en bevolking<br />

<strong>van</strong> een daardoor getroffen land natuurlijk slechts verbittering wekt<br />

tegen den uitvoerder; hoofden en bevolking kunnen dan geen vertrouwen<br />

stellen in den ambtenaar, in wien zij niets anders kunnen<br />

zien dan de medebewerker <strong>van</strong> den maatregel, die plotseling den<br />

handel doet stilstaan door afsluiting <strong>van</strong> het geheele land <strong>van</strong> de<br />

buitenwereld, die de grootste bron <strong>van</strong> inkomsten stopt en spoedig<br />

armoede en gebrek doet ontstaan.<br />

<strong>De</strong> Regeering, die dit natuurlijk zeer goed begreep, had dan ook<br />

bepaald, dat de controleurs in de onderafdeelingen <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

werden afgeschaft, de functiën <strong>van</strong> assistent-resident ter Westkust<br />

(standplaats Melaboeh) en <strong>van</strong> controleur te Segli werden opgedragen<br />

aan de daar gevestigde militaire commandanten, en eindelijk de betrekkingen<br />

<strong>van</strong> assistent-resident ter Noord- en Oostkust en <strong>van</strong><br />

controleur der onderafdeeling Samalanga werden ingetrokken tegelijk<br />

met de opheffing der vestigingen op laatstgenoemde plaats en te<br />

Telok Semawé.<br />

En nu de vraag wat de voorkeur verdiende : behouden <strong>van</strong> de scheepvaartregeling<br />

of invoering <strong>van</strong> de algemeene rigoureuse blokkade ?<br />

Het antwoord is niet moeilijk.<br />

Toen wij in 1873 met <strong>Atjeh</strong> in oorlog geraakten, lag eene rigoureuse<br />

blokkade over het geheele kustgebied <strong>van</strong> het rijk als krachtig<br />

oorlogsmiddel tot het dwingen <strong>van</strong> het <strong>Atjeh</strong>sche rijk om zich naar<br />

onzen wil te schikken voor de hand.<br />

Welnu, hadden wij ons toen niet laten verleiden om de kuststaten<br />

weder voor den handel te openen naarmate zij onze souvereiniteit<br />

erkenden en onze vlag heschen, maar was door ons de blokkade<br />

krachtig volgehouden <strong>van</strong> Tamiang op de Oostkust tot Troemon op de<br />

Westkust, zooals de Regeering in 1884 wilde, dan zouden de hoofden,<br />

zoowel <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> als <strong>van</strong> de Onderhoorigheden, vooral na het<br />

succes onzer wapenen in 't einde <strong>van</strong> 1873 en 't begin <strong>van</strong> 1874


33<br />

zich aan onzen wil hebben onderworpen, om aan den geweldigen<br />

dwang <strong>van</strong> die onverzettelijk do<strong>org</strong>evoerde blokkade te ontkomen.<br />

Ditzelfde geldt voor 1877 na voltooiing <strong>van</strong> het programma Pel.<br />

Wel neen, zeggen sommigen, misschien zelfs velen: dat is niet<br />

juist, want sluiting oefent alleen pressie uit op de aan de kust gelegen<br />

staten, niet op die <strong>van</strong> het binnenland en dit levert bovendien<br />

voedingsmiddelen genoeg op tot voorziening in het levensonderhoud.<br />

Zij, die zoo spreken, zien echter over 't hoofd, dat de geldmiddelen,<br />

waarover in <strong>Atjeh</strong> beschikt wordt, afkomstig zijn uit het buitenland,<br />

behalve hetgeen wij er thans in brengen, uitsluitend uit de Straits,<br />

dat dit geld in hoofdzaak verkregen wordt door den uitvoerhandel<br />

<strong>van</strong> de in het land geteelde producten ; dat bovendien, al beweert men<br />

dat het binnenland voedingsmiddelen genoeg oplevert, het feit bestaat ;<br />

dat steeds veel rijst wordt ingevoerd, zoodat Generaal v. d. Heijden<br />

zelfs verplicht was aan dien invoer in enkele staatjes <strong>van</strong> de Noordkust<br />

paal en perk te stellen, toen hij in 1878 in de XXII Moekims<br />

ageerde en ditzelfde reeds noodig was geweest met Pedir in 1876<br />

en 1877, terwijl toch, ware de bewering <strong>van</strong> voldoende voedingsmiddelen<br />

juist, op die tijdstippen rijst genoeg voorhanden had moeten<br />

zijn; dat in 1876, (wie <strong>van</strong> hen, die destijds te <strong>Atjeh</strong> waren, herinnert<br />

Bet zich niet?) groote hoeveelheden rijst met en zonder passen <strong>van</strong><br />

het civiele bestuur <strong>van</strong> Oleh-leh door de VI en IV Moekims naar<br />

de XXH en XXVI Moekims gingen, zoodat zelfs gezegd werd, dat<br />

de vijand zijne rijstschuren bij ons te Oleh-leh had; dat verder ook<br />

in een Inlandschen staat het oorlogvoeren veel geld kost, zoowel tot onderhoud<br />

<strong>van</strong> hen, die aan den strijd deelnemen en dus niet in eigen<br />

levensonderhoud kunnen voorzien, als ter verkrijging <strong>van</strong> het<br />

noodige oorlogsmateriaal en <strong>van</strong> opium.<br />

Neen, een land als het <strong>Atjeh</strong>sche, welks bronnen <strong>van</strong> bestaan men<br />

door eene krachtige blokkade nagenoeg volkomen kan stoppen, kan<br />

zich niet lang staande houden tegen eene mogendheid, die dat middel<br />

toepast en met volharding doorzet.<br />

<strong>De</strong>ze overtuiging zal ongetwijfeld ook wel bij de Regeering hebben<br />

vo<strong>org</strong>ezeten, toen zij eene algemeene rigoureuse sluiting in haar<br />

stelsel opnam, maar in 1884 was de toestand geheel anders dan in<br />

1873 of 1877.<br />

<strong>De</strong> <strong>Atjeh</strong>ers hadden ons leeren kennen in onze kracht, vooral<br />

tijdens het bestuur <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> der Heijden, maar meer nog,<br />

3


34<br />

vooral de laatste jaren, in onze zwakheid, weifelmoedigheid, optimisme,<br />

veranderlijkheid, gebrek aan doorzicht en zelfvertrouwen ; wij hadden<br />

getoond, dat wij niet wisten wat wij wilden, dat wij onze groote<br />

mannen niet eerden, dat ook bij ons vaak geen eenheid en kracht<br />

heerschten, waardoor alleen groote daden worden tot stand gebracht<br />

en — dat wij uitgeput raakten in personeele en financieele krachten,<br />

dat toonde maar al te duidelijk ons prijsgeven <strong>van</strong> de veroverde<br />

positie in de vallei <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> en ons verhuizen op groote schaal<br />

— zooals een kamerlid het sarcastisch noemde — naar de geconcentreerde<br />

stelling. Ook in de treurige Nisero-quaestie was onze zwakheid<br />

maar al te zichtbaar geweest. Konden wij nu hetzelfde <strong>van</strong><br />

de sluiting verwachten als bij den aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> den oorlog? Konden<br />

wij met eenigen grond verwachten, dat de <strong>Atjeh</strong>ers gelooven zouden,<br />

dat wij ditmaal met volharding zouden te werk gaan en volhouden<br />

totdat het doel — <strong>onderwerping</strong> en pacificatie <strong>van</strong> het geheele land —<br />

zou verkregen zijn?<br />

Immers neen !<br />

Wij zouden daarom thans de blokkade veel langer hebben moeten<br />

volhouden dan vroeger; de <strong>Atjeh</strong>ers, die ons hadden leeren kennen,<br />

die het nut hadden leeren inzien te trekken uit Nisero-quaesties, uit<br />

geslepen veinzerij omtrent medewerking in ons belang enz. en£<br />

zouden volgehouden hebben zoo lang zij konden ; zij zouden er op<br />

gerekend hebben, dat wij weder spoedig te zwak zouden zijn bevonden,<br />

om consequent een beginsel door te voeren en daarop door<br />

te gaan, zij zouden gerekend hebben op de velerlei klachten <strong>van</strong> den<br />

Engelschen handel uit de Straits, als door de blokkade vooral de<br />

peper onuitgevoerd moest blijven liggen, maar ten slotte zouden zij<br />

toch hebben moeten zwichten, als wij in weerwil <strong>van</strong> dat alles hadden<br />

weten te volharden in ons voornemen, en ik durf dit zeggen, in<br />

weerwil <strong>van</strong> al de argumenten aangevoerd om aan te toonen, dat de<br />

blokkade niet aan de verwachtingen zou beantwoorden, want, nog eens :<br />

Een land als het <strong>Atjeh</strong>sche, welks bronnen <strong>van</strong> bestaan men door<br />

eene krachtige blokkade nagenoeg volkomen kan stoppen, kan zich<br />

op den duur niet staande houden, wordt gedwongen tot <strong>onderwerping</strong>,<br />

als eene mogendheid dat geweldige oorlogsmiddel toepast en met<br />

volharding doorzet.<br />

Het spreekt <strong>van</strong>zelf, dat op Groot-<strong>Atjeh</strong> hetzelfde stelsel had<br />

moeten gelden als in de Onderhoorigheden en dus alle uitvoer uit<br />

~^L \ry, A- tk-~* , AA ~V-*-


35<br />

onze stelling naar buiten de linie ook had belet moeten worden.<br />

Alle bronnen <strong>van</strong> toevoer moesten tegelijk gestopt worden.<br />

Was dus in 1884 die blokkade toch het aangewezen middel?<br />

Neen! Het aangewezen middel was toen scheepvaartregeling, wat<br />

Scherer wilde.<br />

Waarom ?<br />

Om vele redenen.<br />

Was de regeling der controle op handel en scheepvaart <strong>van</strong> den<br />

Generaal v. d. Heijden niet goed, door de vele en groote belemmeringen,<br />

den handel daardoor in den weg gelegd ; waren dan ook de<br />

bij de Regeering inkomende klachten veelal billijk en gaf deze<br />

controle ons bovendien niet wat zij geven moest, het heft in handen<br />

om de hoofden en daardoor ook de bevolking <strong>van</strong> de verschillende<br />

staatjes te dwingen zich naar onzen wil te schikken en bovendien<br />

naar ons believen onze inkomsten te regelen, de scheepvaartregeling<br />

door Scherer vo<strong>org</strong>esteld en door Laging Tobias ingevoerd gaf alles<br />

wat men kon verlangen of juister gezegd : kon dit alles geven. Zij<br />

plaatste ons in den volsten zin des woords op de geldkist <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong><br />

en gaf ons zoodoende de macht om de <strong>Atjeh</strong>ers te doen betalen zooveel<br />

en waar wij zelf maar wilden.<br />

Hierdoor was de scheepvaartregeling, evenzeer als de blokkade,<br />

een geweldig dwangmiddel, althans zij kon dit zijn, als ze door een<br />

man met een krachtig karakter, een man <strong>van</strong> groote individualiteit<br />

maar tevens begaafd met een helder oordeel en goed inzicht in de<br />

zaken op rationeele wijze werd toegepast.<br />

<strong>De</strong> scheepvaartregeling nu, die dit alles kon geven, bestond voor<br />

Noord- en Westkust sedert Juni 1883, op de Oostkust zelfs al langer ;<br />

op laatstgenoemde kust was daardoor als <strong>van</strong>zelf, te Edi, een<br />

handelscentrum ontstaan, waren hoofden en bevolking tot welvaart<br />

geraakt; op de Noordkust was eveneens in het laatste jaar de toestand<br />

verbeterd en had de ondervinding aangetoond, dat in die<br />

scheepvaartregeling het middel lag om ons bestuur de macht en invloed<br />

te bez<strong>org</strong>en, noodig om geleidelijk tot een ordelijken stand <strong>van</strong> zaken<br />

te geraken, zoomede tot bestraffing <strong>van</strong> de <strong>Atjeh</strong>ers, als zij zich niet<br />

naar 's bestuurs inzichten wilden voegen. Hoofden en bevolking<br />

gaven dan ook, uit vrees voor de macht die de scheepvaartregeling<br />

aan het bestuur in handen gaf, geen of nagenoeg geen reden tot


36<br />

klagen en slechts eene kleine uitbreiding aan die scheepvaartregeling<br />

te geven, in verband met de rechten ons verleend bij de 18 artikelen<br />

door de hoofden <strong>van</strong> de verschillende staten bij hunne <strong>onderwerping</strong><br />

aan ons gezag beëedigd en bezworen, zou die regeling gemaakt<br />

hebben tot een middel om daarmede de <strong>onderwerping</strong> aftedwingen,—<br />

even krachtig als de blokkade, maar niet zoo geweldig, omdat scheepvaartregeling<br />

het land niet isoleert, maar door opbeuring met beveiliging<br />

<strong>van</strong> den eerlijken handel, het integendeel tot welvaart en<br />

ontwikkeling brengt.<br />

Bovendien is de scheepvaartregeling een maatregel des vredes <strong>van</strong><br />

duurzamen aard, terwijl blokkade een oorlogsmiddel is, dat slechts<br />

tijdelijk kan worden toegepast.<br />

Bij verkrijging <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>'s <strong>onderwerping</strong> door blokkade zou men<br />

dus om het heft, daardoor in handen gekregen, niet wederom te verliezen<br />

en dan wellicht <strong>van</strong> voren af aan te moeten beginnen, die<br />

blokkade ten slotte toch in eene scheepvaartregeling hebben moeten<br />

doen overgaan, en daar scheepvaartregeling bezetting <strong>van</strong> verschillende<br />

vestigingen op de kusten eischt, zou, na opheffing <strong>van</strong> de blokkade,<br />

de dan intevoeren scheepvaartregeling grootere uitgaven geëischt<br />

hebben dan het dadelijk behouden <strong>van</strong> het bestaande.<br />

Dit alles pleitte dus in 1884 tegen de blokkade en voor de scheepvaartregeling,<br />

maar toch koos de Regeering blokkade. Dit was dus eene<br />

fout, maar een ramp werd het, toen dezelfde Regeering, die de rigoureuse<br />

blokkade decreteerde, geen consequente doorvoering <strong>van</strong> dit in<br />

ieder geval <strong>van</strong> kracht getuigende beginsel eischte en ook niet, met<br />

intrekking <strong>van</strong> den bevolen sluitingsmaatregel, overging tot het voorschrijven<br />

<strong>van</strong> eene flinke algemeene scheepvaartregeling, toen de nieuw<br />

opgetreden gouverneur de blokkade slechts gedeeltelijk en liefst maar<br />

voor een onbelangrijk gedeelte invoerde. Men moet nu niet zeggen,<br />

dat het Staatsblad N°. 105 <strong>van</strong> 1884 door zijne redactie oorzaak is<br />

<strong>van</strong> het niet invoeren der algemeene sluiting <strong>van</strong> het geheele kustgebied<br />

en den Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> recht gaf slechts gedeeltelijke sluiting<br />

toe te passen, want zeer duidelijk en herhaaldelijk gaf de Regeering<br />

te kennen, dat volkomen afsluiting <strong>van</strong> het geheele gebied <strong>van</strong><br />

Tamiang op de Oostkust tot aan Troemon op de Westkust, in Hare<br />

bedoeling en in die <strong>van</strong> het Opperbestuur lag.<br />

<strong>De</strong> redenen, die den Generaal <strong>De</strong>mmeni er toe brachten om slechts<br />

gedeeltelijke sluiting toe te passen, en b. v. de Oostkust, waar sedert


37<br />

jaren rust en welvaart heerschten, Telok Semawé, Kerti, benevens<br />

andere plaatsen, waar onder Seherer's bestuur geleidelijk een ordelijke<br />

staat <strong>van</strong> zaken was ingetreden en 's bestuurs invloed en gezag<br />

zich meer en meer vestigden en die toevalligerwijs — omdat zij geen<br />

rijst produceeren — door de sluiting het zwaarste zouden getroffen<br />

zijn, te sparen voor de rampen <strong>van</strong> die sluiting, waren zeer begrijpelijk<br />

; ook was het zeer begrijpelijk. dat de ambtenaren, wier macht<br />

en invloed, zooals uit het vo<strong>org</strong>aande duidelijk is, stond of viel met<br />

behoud of loslating <strong>van</strong> de scheepvaartregeling, zeer tegen de sluiting<br />

gekant waren.<br />

Maar de Regeering had, toen zij <strong>van</strong> den Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong><br />

de redenen vernam, die hem noopten de vo<strong>org</strong>eschreven algemeene<br />

sluiting met gelijktijdige onthouding <strong>van</strong> inmenging in de binnenlandsche<br />

aangelegenheden niet toetepassen, het vóór en tegen <strong>van</strong> scheepvaartregeling<br />

en sluiting, nog eens ernstig kunnen overwegen, daarop óf<br />

tot het ééne óf tot het andere moeten besluiten en dan geene afwijking<br />

hoegenaamd meer mogen gedoogen.<br />

Zij deed echter het tegendeel.<br />

Met 's Gouverneurs besluiten tot slechts gedeeltelijke sluiting nam<br />

zij voorloopig genoegen ; met de door hem voor andere Onderhoorigheden<br />

ingevoerde soort <strong>van</strong> scheepvaartregeling nam zij geen genoegen;<br />

over een en ander werd tusschen Regeering in Indië, Opperbestuur in<br />

Nederland en Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> eenigen tijd heen en weer<br />

geschreven , en toen uit die briefwisseling, gepaard met voorstellen uit<br />

<strong>Atjeh</strong>, gebleken was, dat de Generaal <strong>De</strong>mmeni <strong>van</strong> eene blokkade<br />

voor <strong>Atjeh</strong> in 't geheel geen heil verwachtte, omdat, op grond vooral<br />

<strong>van</strong> de vermeende voldoende voedingsmiddelen in het binnenland,<br />

naar zijne overtuiging, daarmede het doel dat er door beoogd werd :<br />

het bedwingen <strong>van</strong> het voortdurend verzet in Groot-Atjek door het<br />

uitoefenen <strong>van</strong> di<strong>van</strong>g op de onderhoorige kuststaten, niet te bereiken<br />

was, werd bij Staatsblad No 85 <strong>van</strong> 1885 het Staatsblad No 105 <strong>van</strong><br />

1884 ingetrokken, bij welke intrekking de Regeering de zeer juiste<br />

opmerking voegde, dat de blokkade algemeen had moeten zijn om<br />

het beoogde doel te bereiken, maar slechts teleurstellingen kon baren toen<br />

zij slechts partieel werd toegepast en een groot gedeelte <strong>van</strong> het<br />

kustgebied voor den handel openbleef. <strong>De</strong> voor de sluiting naar<br />

<strong>Atjeh</strong> gezonden groote marinemacht werd tegelijkertijd teruggebracht<br />

tot enkele schepen.


38<br />

<strong>De</strong> door den Generaal voor sommige kuststaten ingevoerde scheepvaartregeling<br />

bleef intusschen nog in stand tot ongeveer het einde<br />

<strong>van</strong> het jaar 1885, niettegenstaande de Regeering bij de intrekking<br />

<strong>van</strong> de blokkade had te kennen gegeven, dat nu voortaan de te<br />

volgen politieke gedragslijn zou zijn : volkomen vrijheid <strong>van</strong> handel in<br />

verband met non-interventie in de binnenlandsche aangelegenheden<br />

<strong>van</strong> de kuststaten. Eindelijk echter werd ook die scheepvaartregeling,<br />

waartegen èn Regeering in Tndie èn Opperbestuur in Nederland<br />

overwegende bezwaren hadden, die door de vertoogen uit <strong>Atjeh</strong> niet<br />

werden weggeruimd en ook moeilijk weg te ruimen waren, omdat<br />

die regeling, zooals uit het medegedeelde op bladz. 3 duidelijk is,<br />

werkelijk niet deugde, in <strong>De</strong>cember 1885 door de Regeering ingetrokken<br />

en tevens voor den vervolge zelfs de geringste beperking <strong>van</strong><br />

den handel der kuststaten met het buitenland, onder welken vorm ook,<br />

verboden.<br />

Moet men nu niet beamen, dat Scherer's onmiddellijk heengaan op<br />

verzoek jammer was. Tot einde 1885 werd er <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> uit met<br />

de pen gestreden voor het behoud <strong>van</strong> de scheepvaartregeling, maar<br />

de man, die den Generaal het beste had kunnen voorlichten omtrent<br />

de wijze, waarop die scheepvaartregeling diende ingericht te zijn en<br />

waarom eene andere regeling niet deugde, was heengegaan. Ware<br />

hij gebleven en had hij gestreden met zijne argumenten tegen de<br />

blokkade en voor de scheepvaartregeling, zeker zou dan geene contrôle<br />

op handel en scheepvaart getroffen zijn, zooals thans het geval is<br />

geweest, vermoedelijk ook geen tweeslachtige regeling, en de mogelijkheid<br />

, dat de Regeering zich had laten overtuigen <strong>van</strong> de deugdelijkheid<br />

<strong>van</strong> Scherer's beginselen, ware veel grooter geweest dan thans, nu de<br />

Generaal en Scherer's collega <strong>van</strong> Langen zich moesten behelpen<br />

met Scherer's nota's.<br />

En dat de door Scherer vervulde betrekking, assistent resident ter<br />

Noord- en Oostkust (standplaats Telok Semawé) werd opgeheven<br />

maakte zijn onmiddellijk vertrek <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> ook niet noodig, want<br />

vooreerst is het nog de vraag, of de Generaal <strong>De</strong>mmeni zich niet<br />

zou hebben laten overtuigen, dat die functie en de post Telok Semawé,<br />

die een maand nà Scherer's vertrek werd ingerukt, moesten behouden<br />

blijven in verband met de voortestellen scheepvaartregeling, maar<br />

ook had de Generaal hem eenvoudig kunnen aanhouden met de mededeeling<br />

aan de Regeering, dat hij zijne diensten voorloopig nog niet


39<br />

missen kon. Ik hoorde ook meermalen vertellen, dat de Generaal<br />

hem verzocht heeft, te willen blijven.<br />

Na de tweeslachtigheid sedert October 1884, die aan de <strong>Atjeh</strong>ers<br />

alweder geen hoogen dunk <strong>van</strong> ons kon geven, daar wij met energie,<br />

haast zou ik zeggen, met te groote voortvarendheid het eerste, het<br />

<strong>van</strong> zwakheid en onmacht getuigende deel <strong>van</strong> het nieuwe programma,<br />

— de terugtocht op Groot-<strong>Atjeh</strong> — uitvoerden, en tegelijkertijd<br />

het tweede deel, dat <strong>van</strong> kracht getuigde — de sluiting — niet tot<br />

stand brachten, kwam in <strong>De</strong>cember 1885 eindelijk, op hoogen last,<br />

het ellendigste stelsel tot stand, dat men zich denken kan.<br />

Het wachtwoord werd toen:<br />

In de geconcentreerde stelling <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> — zonder eenigen<br />

dwang — geduldig afwachten , dat de Kemalapartij hare <strong>onderwerping</strong><br />

zou lmmen aanbieden. Om deze te bevorderen moest het civiele<br />

bestuur evenwel niet geheel stil zitten, maar trachten door het<br />

aanknoopen <strong>van</strong> betrekkingen met voorname hoofden, verbinden <strong>van</strong><br />

hunne belangen aan de onze, overtuigen <strong>van</strong> de zegeningen <strong>van</strong> ons<br />

bestuur, <strong>van</strong> onze rechtvaardigheid en eerlijkheid, tevens <strong>van</strong> ons<br />

bepaalde voornemen om in de thans ingenomen stelling voor goed te<br />

blijven en nooit een stap verder terug te gaan, hoofden en bevolking<br />

geleidelijk er toe te brengen om ons bestuur te verkiezen boven het<br />

vroegere onder den sultan en moest het alzoo die <strong>onderwerping</strong> aan<br />

ons gezag bevorderlijk zijn.<br />

Hiermede was voor het bestuur te <strong>Atjeh</strong> het ongelukkigste tijdperk<br />

aangebroken, dat maar te bedenken is, doch waarover in verschillende<br />

brochures, tijdschriften en dagbladen al genoeg geschreven is, om<br />

het als algemeen bekend te mogen aannemen.<br />

<strong>De</strong> politiek was nu geheel alleen aan het woord, kracht kon men<br />

niet toonen, dwang kon men niet uitoefenen, en zoo trad, daar men<br />

toch altijd nog naar het einddoel <strong>van</strong> den oorlog — de <strong>onderwerping</strong> —<br />

streefde, niet slechts de verzoeningspolitiek <strong>van</strong> den Gouverneur-<br />

Generaal <strong>van</strong> Lansberge <strong>van</strong> 1877 en eerste helft 1878 weder in, doch<br />

daar thans niet wij, maar wel de <strong>Atjeh</strong>ers de partij vormden, die<br />

de sterkste was gebleken — althans in <strong>Atjeh</strong>sche oogen — en dus<br />

<strong>van</strong> verzoenen kon spreken, kregen wij als <strong>van</strong>zelf een politiek <strong>van</strong><br />

cajolecren en een rol te vervullen, die ons spoedig de minachting<br />

op den hals haalde <strong>van</strong> het volk, dat wij wildon onderwerpen aan<br />

ons gezag, en dat zich dan ook niet ontzag om ons dit bij verschillende<br />

gelegenheden te toonen.


10<br />

Dit nu was zelfs den grootsten optimist, die ooit te <strong>Atjeh</strong> voet aan<br />

wal gezet had, den gewezen Gouverneur <strong>van</strong> 1881 tot 1883 te kras<br />

en betoogde zelfs hij, na de in Juni 1886 vo<strong>org</strong>evallen treurige Hok<br />

Canton geschiedenis, aan de Regeering, dat dit ellendige zwakke stelsel<br />

moest ver<strong>van</strong>gen worden door eene scheepvaartregeling, die dwang<br />

kon uitoefenen.<br />

Het betoog, dat hij hiervoor leverde, was helder en krachtig , dit zij<br />

ter zijner eere gezegd.<br />

Ook de Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>, die onzen snellen achteruitgang <strong>van</strong><br />

nabij aanschouwde en beter dan eenig ander beseffen moest, dat wij<br />

bij volharding in onze lijdelijkheid en vertoon <strong>van</strong> onmacht, op den<br />

rand zouden komen <strong>van</strong> den afgrond, waarin ons koloniaal bezit<br />

gevaar liep te verzinken, dat wij thans het middel volgden, dat waar<br />

zou maken wat Multatuli voorspelde: «Voorwaar, voorwaar en ik<br />

zeg u: <strong>Atjeh</strong> is het begin <strong>van</strong> het einde,» ook hij achtte zich, na<br />

die Hok Canton geschiedenis, verplicht nogmaals op de invoering <strong>van</strong><br />

eene scheepvaartregeling aantedringen.<br />

Niets baatte!<br />

In weerwil <strong>van</strong> den achteruitgang <strong>van</strong> ons gezag en invloed, die<br />

op Groot-<strong>Atjeh</strong> dreigden geheel te niet te gaan, in de meeste kuststaatjes<br />

al zoo goed als te niet gegaan waren;<br />

in weerwil dat allerwegen gebleken was, dat wij de tegenpartij in<br />

de kaart speelden ;<br />

in weerwil dat het voornaamste hoofd <strong>van</strong> de tegenpartij — Toeankoe<br />

Haschim — door de meerderjarigheidsverklaring <strong>van</strong> Toeankoe Mohamad<br />

Daoed en diens uitroeping en huldiging in den «mesdjid<br />

Indrapoeri» tot sultan <strong>van</strong> het rijk, gevolgd door de inrichting <strong>van</strong><br />

des sultans huis te Kemala voor zoover dat mogelijk was naar de<br />

aloude gebruiken, voortdurend meer eenheid en samenhang in het<br />

Inlandsche bestuur des lands zocht te brengen;<br />

in weerwil, dat vooral Tengkoe di Tirou met den koran in de<br />

hand de geloovigen met succes aanspoorde tot volharding in den strijd<br />

tegen den ongeloovigen indringer, vooral nu deze allerwegen blijk<br />

had gegeven <strong>van</strong> zwakte en onmacht;<br />

in weerwil dat — wat de Regeering toch wel weten zal — de koran<br />

zelf voorschrijft, dat een geloovige zich nooit anders aan een ongeloovige<br />

mag onderwerpen, dan genoodzaakt door dwang;<br />

in weerwil, dat door den onbelemmerden vrijen uit- en invoer overal


11<br />

overvloed heerschte en men daarom vrij bereidwillig allerwegen zijn<br />

penningske offerde tot bereiking <strong>van</strong> het groote doel — de verdrijving<br />

<strong>van</strong> den gehaten en thans ook geminachten ongeloovigen<br />

indringer ;<br />

in weerwil, dat dientengevolge ook al meer en meer vuurwapens en<br />

verdere oorlogsbenoodigdheden in het land kwamen, waardoor 's vijands<br />

kracht voortdurend toenam en wij zelf daaraan, helaas, hadden<br />

medegewerkt en nog medewerkten door weinig gevaar meer te zien<br />

in het verstrekken of door licenties doen verstrekken <strong>van</strong> vuurwapens<br />

en munitie;<br />

in weerwil <strong>van</strong> dit alles zag men thans consequentie, nu het<br />

vertoonen <strong>van</strong> onmacht en zwakheid gold en werd vastgehouden aan<br />

het beginsel <strong>van</strong> lijdelijk afwachten in onze z. g. onaantastbare stelling,<br />

die toen echter voortdurend aangetast werd.<br />

Weldra kreeg de politiek <strong>van</strong> cajoleeren, uit de omstandigheden<br />

geboren, zelfs eene nog grootere uitbreiding, want behalve dat verschillende<br />

hoofden zoowel <strong>van</strong> binnen als <strong>van</strong> buiten de linie traktement<br />

kregen, waarvoor zij in den regel ons geen enkelen dienst bewezen,<br />

kwam thans <strong>van</strong> Regeeringswege het beginsel op den vo<strong>org</strong>rond, tijdens<br />

het bestuur <strong>van</strong> Laging Tobias verworpen, n. 1. herstel <strong>van</strong> het sultanaat<br />

over Groot-<strong>Atjeh</strong> onder Toeankoe Mohamad Daoed.<br />

Het was de Minister Sprenger <strong>van</strong> Eijk, die dit weder aan de orde<br />

stelde, daartoe waarschijnlijk niet alleen gebracht door de in de<br />

archieven voorhanden vertoogen <strong>van</strong> den gewezen Minister Van<br />

Bloemen Waanders en den Heer Laging Tobias, maar ook doordat<br />

mannen <strong>van</strong> gezag en invloed, zich vóór herstel <strong>van</strong> het sultanaat<br />

verklaarden. In zijne in 1886 uitgegeven «Parlementaire redevoeringen»<br />

zegt b. v. de Heer Fransen <strong>van</strong> de Putte, voorrede bladz. XIII :<br />

«Meer en meer is in de laatste jaren de overtuiging bij mij gerijpt,<br />

«gelijk ik de eer had in de Staten-Generaal te kennen te geven dat<br />

«de herstelling <strong>van</strong> het sultanaat onder onze souvereiniteit alsnog de<br />

«beste solutie is <strong>van</strong> het <strong>Atjeh</strong>-vraagstuk » en werkelijk vindt men<br />

op de bladz. 245, 256, 261, 279 en 280 <strong>van</strong> die Redevoeringen,<br />

dat hij sedert 1879 het denkbeeld opperde <strong>van</strong> een herstel <strong>van</strong> een<br />

centraal Inlandsch bestuur in Groot-<strong>Atjeh</strong>.<br />

Dat ook de Generaal <strong>van</strong> Swieten er niet tegen was, maar den<br />

hinderpaal wenschte weg te nemen die, volgens de meening <strong>van</strong><br />

velen, die wederinvoering in den weg stond, bewijst zijn schrijven,


12<br />

door den heer L. W. A. Kessler gepubliceerd in de Nieuwe Rott. Cour,<br />

<strong>van</strong> 29 September 1886.<br />

En als gevolg <strong>van</strong> een en ander bracht, zooals begrijpelijk is,<br />

thans de Heer Laging Tobias die quaestie aan de publieke orde,<br />

door zijn met talent geschreven artikel « Het herstel <strong>van</strong> het sultanaat<br />

in <strong>Atjeh</strong> » opgenomen in de Indische Gids <strong>van</strong> <strong>De</strong>cember 1886, waaruit<br />

men kan ervaren, dat ook de Gouv. Generaal <strong>van</strong> Rees niet tegen het<br />

beginsel gekant was, zooals ik hiervoren ook reeds deed uitkomen.<br />

Zoo brak einde 1886 het tijdperk aan, waarin door den dood <strong>van</strong><br />

den Generaal <strong>De</strong>mmeni, de Kolonel <strong>van</strong> Teijn het bestuur in handen<br />

kreeg, met de opdracht om consequent door te gaan in de aangegeven<br />

richting, en met het beginsel <strong>van</strong> herstel <strong>van</strong> het sultanaat tot basis,<br />

waartoe wij moesten zien te geraken door geleidelijk aanrakingen aan<br />

te knoopen met Kemala, met vermijding echter <strong>van</strong> den schijn, dat<br />

wij ze zochten.<br />

Hoe de Generaal <strong>van</strong> Teijn te werk ging om het doel te bereiken,<br />

hoe hij de steeds driester geworden Tengkoe di Tirou en zijne benden<br />

reeds in het eerste jaar <strong>van</strong> zijn bestuur tot tweemaal toe met bebloede<br />

koppen uit onze linie sloeg, toen zij zich daar nabij Kota Moesapi<br />

genesteld hadden, maar toch reeds in datzelfde jaar, even als zijne<br />

vo<strong>org</strong>angers, eene goed ingerichte scheepvaartregeling met wederoprichting<br />

<strong>van</strong> den post te Telok Semawé noodzakelijk achtte, wilde<br />

men niet tot in 't oneindige op de <strong>onderwerping</strong> wachten, omdat ook<br />

hij begreep, dat zij niet uitsluitend afgewacht, nog minder afgebedeld,<br />

maar dat zij afgedwongen moest worden;<br />

hoe hij, weder nul ^p~ zijn request krijgende, en daarna gewenschte<br />

resultaten erlangende, met eene tijdelijke sluiting <strong>van</strong> een gedeelte<br />

der Westkust als straf, in Januari 1888 toegestaan, <strong>van</strong> lieverlede<br />

tot de sluiting kwam die, zich steeds verder uitbreidende, in het begin<br />

<strong>van</strong> 1890 eindelijk was uitgestrekt over de geheele Noord-en Westkust,<br />

wij hebben het gelezen in 's Generaals levensbeschrijving, opgenomen<br />

in de Augustus-aflevering 1892 <strong>van</strong> het Indisch Militair Tijdschrift.<br />

Eéne zaak is daarbij echter niet vermeld en dat is, dat Generaal<br />

<strong>van</strong> Teijn de inzichten <strong>van</strong> de Regeering geheel deelde, dat herstel<br />

<strong>van</strong> het sultanaat het ware middel was om de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong><br />

te verkrijgen, in de omstandigheden waarin wij geraakt waren, eerst<br />

door de ontijdige ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> der Heijden door een<br />

civiel Gouverneur en daarna door de concentratie, op den voet gevolgd


43<br />

door de openstelling <strong>van</strong> het geheele kustgebied met de politiek <strong>van</strong><br />

non-interventie in de binnenlandsche aangelegenheden. Onverdeeld<br />

was hij in dit opzicht het gevoelen toegedaan <strong>van</strong> den gewezen<br />

Gouverneur Laging Tobias.<br />

Dit inzicht nu heb ik nooit kunnen deelen ; veel heeft de Generaal<br />

daarover met mij gesproken, na zijn vertrek naar Nederland heeft<br />

ZHEd. Gestr. zelfs nog uitvoerig met mij over deze aangelegenheid<br />

gecorrespondeerd, doch heeft hij mij nooit <strong>van</strong> de wenschelijkheid, nog<br />

minder <strong>van</strong> de noodzakelijkheid <strong>van</strong> een herstel <strong>van</strong> het sultanaat<br />

kunnen overtuigen, ik hem evenmin <strong>van</strong> het verkeerde om in die richting<br />

de oplossing <strong>van</strong> het <strong>Atjeh</strong>-vraagstuk te zoeken.<br />

Ik wil daarom nu mededeelen, om welke reden, naar mijn oordeel, de<br />

Regeering verkeerd deed om door herstel <strong>van</strong> het sultanaat te trachten<br />

de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> te bereiken.<br />

Het is zeker waar, dat <strong>Atjeh</strong> eenmaal groot was onder het sultanaat,<br />

maar die tijden zijn lang vervlogen en hebben zelfs nooit bestaan<br />

onder het tegenwoordige geslacht, dat eerst dateert <strong>van</strong> de eerste helft<br />

der vorige eeuw, afstamt <strong>van</strong> geheel vreemden — Boegineeschen —<br />

oorsprong en niet door erfopvolging of kracht <strong>van</strong> wapenen op den<br />

troon kwam en aan welk de kroon ook niet werd aangeboden, maar<br />

dat zich door omkooping <strong>van</strong> voorname hoofden in het toen reeds<br />

aan anarchie ten prooi zijnde rijk, tot het sultanaat wist te verheffen.<br />

Die geschiedenis, welke noch in Veth's : »Atchin en zijne betrekkingen<br />

tot Nederland», noch in Gerlach's »<strong>Atjeh</strong> en de Atjineezen»,<br />

noch in <strong>van</strong> Langen's »<strong>De</strong> inrichting <strong>van</strong> het <strong>Atjeh</strong>sche staatsbestuur<br />

onder het sultanaat» volledig en juist voorkomt, is als volgt :<br />

Twee Daengs (broeders) uit Wadjo (Celebes) begaven zich op reis<br />

om handel te drijven. <strong>De</strong> een ging rechtstreeks naar Benkoelen;<br />

de andere, die om Sumatra wilde zeilen, leed schipbreuk op Poeloe<br />

Bras, werd daar gevonden door Loöngsche visschers en medegenomen<br />

naar Loöng (Westkust). Hier diende hem het geluk, hij werd rijk<br />

en men noemde hem toen Daeng Mancoer Boegis. Zijn zoon, Tekoe<br />

Loöng geheeten, dien hij naar Groot-<strong>Atjeh</strong> zond, vestigde zich te<br />

Tanam nabij Nesoeh en trouwde met eene kleindochter <strong>van</strong> Soetan Mogal<br />

alias Sultan Iskander Sanie Mogajat Sjah. <strong>De</strong>ze Soetan Mogal was een<br />

zoon <strong>van</strong> Sultan Mohamad Iskander Sjah <strong>van</strong> Pageroeyoeng, en huwde


te <strong>Atjeh</strong> met de dochter <strong>van</strong> Sultan Makota Alam Iskander Moeda<br />

(1606—1636), de latere vrouwelijke Sultan Tadjoe'1-Alam Nafiatoedin<br />

(1641—1675). Uit het huwelijk <strong>van</strong> bedoelde kleindochter met Tekoe<br />

Loöng werd een zoon geboren, Maharadja Lela Malajoe genaamd, diu<br />

omstreeks 1723 de functie aan het <strong>Atjeh</strong>sche hof vervulde <strong>van</strong><br />

ferdanamantrie bij den toenmaligen Sultan Djohar Alam Imadoedin<br />

Sjah — een usurpateur — evenals zijn vo<strong>org</strong>anger Djemaloe 'l Alam<br />

en even als alle sultans nà de 60 jarige vrouwenregeering, waaraan,<br />

zooals bekend is, in 1699 een einde gemaakt was door invloed <strong>van</strong> de,<br />

streng Mahomedaansche partij in <strong>Atjeh</strong>.<br />

Toen Djohar Alam Imadoedin na eene zeer korte regeering + 1723<br />

stierf, lieten de hoofden uit de V Moekims Montassik, een hofgroote —<br />

Sjamsoel Alam — tot sultan uitroepen, doch de ferdanamantrie Maharadja<br />

Lela Malajoe, wist in eene vergadering <strong>van</strong> de hofgrooten, in<br />

de Balei Blerong Sri in den Kraton belegd, zijn zoon Potjoet Die<br />

tot Sultan te doen verkiezen.<br />

Om nu de voorname gezaghebbende hoofden <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> voor<br />

die keuze te winnen (omtekoopen), zond hij aan ieder der sagi hoofden<br />

<strong>van</strong> de XXII en XXVI Moekims 10 katies goud, aan T. Kadli Malikoel<br />

Adil 2, aan T. Neq Poerba <strong>van</strong> de IX Moekims en aan T. Neq<br />

Radja Moeda Setia <strong>van</strong> Merassa ieder 5 katies, terwijl de panglimasprang<br />

ter zee en te land mooie kleedingstukken ten geschenke kregen -<br />

Panglima Polim verjoeg toen sultan Sjamsoel Alam en in eene nieuwe<br />

in de Balei Blerong Sri belegde vergadering, werd Potjoet Din tot<br />

sultan uitgeroepen onder den titel <strong>van</strong> Sultan Alaïdin Achmad Sjah.<br />

Van dezen tijd dagteekent de gewoonte, dat de sultans bij hunne troonsbestijging<br />

32 katies goud betalen, een geschenk, dat bekend is onder den<br />

l/U naam <strong>van</strong> Djeriamoe <strong>Atjeh</strong>. Sultan Alaïdin Achmat Sjah was dus de<br />

eerste Sultan uit het tegenwoordige geslacht, dat door omkooping op<br />

den troon gebracht was, maar nooit macht in het rijk bezeten heeft.<br />

<strong>De</strong> stamboom <strong>van</strong> dit sultansgeslacht is samengesteld zooals op<br />

Bijl. I (1) voorkomt, althans voor zoover is nagegaan kunnen worden.<br />

<strong>De</strong> opvolging is echter niet zoo geleidelijk gegaan als volgens den<br />

stamboom het geval schijnt; meermalen heeft men tegensultans<br />

uitgeroepen en is er strijd gevoerd, zoo b. v. reeds in de eerste jaren<br />

tijdens sultan Djohan Sjah, toen de verdreven sultan Djemaloe'! Alam,<br />

(1) Hierachter als Bijlage opgnomen.<br />

44


45<br />

na zich eerst weder in kampong Djawa gevestigd te hebben, tegen<br />

Kota-Radja oprukte, de mesdjid Raja vermeesterde en <strong>van</strong>daar uit<br />

de hoofdstad bedreigde, die hij zou ingenomen hebben, ware deze niet<br />

heldhaftig verdedigd geworden door een jongeren broeder <strong>van</strong> den<br />

vorst, Potjoet Mohamad geheeten, die Djemaloe'l Alam de nederlaag<br />

wist toe te brengen.<br />

Ook sultan Machmoed Sjah werd tot tweemalen verdreven en door<br />

andere personen ver<strong>van</strong>gen, doch hij wist zich ten slotte toch weder<br />

te doen erkennen en in 1781 door zijn zoon Mohamad te doen opvolgen.<br />

In al deze opstanden en burgeroorlogen speelde vooral het<br />

sagihoofd der XXII Moekims — Panglima Polim — een gewichtige<br />

rol. Zelf door eene slavin gesproten uit het vorige sultansgeslacht<br />

was het geslacht Polim allengs machtiger geworden dan de sultans<br />

<strong>van</strong> het rijk en had het niet alleen het tegenwoordige geslacht op den<br />

troon helpen plaatsen, maar ook o. a. den bovengenoemden vroegeren<br />

sultan Djemaloe'l Alam in den Kraton belegerd en daaruit verdreven.<br />

Ook Alaïdin Mohamad Sjah werd, na eenigen tijd geregeerd te<br />

hebben, door Panglima Polim <strong>van</strong> den troon gestooten en een zekere<br />

Maharadja Leboei tot sultan uitgeroepen, doch na het ontstaan <strong>van</strong><br />

nieuwe onlusten wist Polim ook dezen sultan weder te verjagen en<br />

diens ferdanamantrie — Radja Oedana Lela — tot sultan te verheffen,<br />

terwijl Maharadja Lela Lamsepong toen ferdanamantrie werd.<br />

Nu sloegen echter Maharadja Lela Lamsepong, Panglima Mesdjid<br />

Raja, de hoeloebalangs sultan en de panglima's prang, bij den dood<br />

<strong>van</strong> sultan Alaïdin Mohamad Sjah in 1795 de handen ineen ten gunste<br />

<strong>van</strong> diens zoon, Toeankoe Woed ; zij wisten te bewerken dat Radja<br />

Oedana Lela afgezet werd en plaatsten Toeankoe Woed op den troon<br />

onder den titel Sultan Alaïdin Djauhar Alam sjah. Ook diens regeering<br />

was niet voorspoedig. Ontevreden over door hem gedane pogingen<br />

om zich den alleenhandel toe te eigenen, stonden in 1805 de kuststaten<br />

met Pedir aan het hoofd tegen hem op, doch niettegenstaande<br />

het weder Panglima Polim was, die hem uit den kraton deed vluchten,<br />

wist hij zich toch tot 1814 in <strong>Atjeh</strong> staande te houden; toen echter<br />

moest hij het rijk verlaten en vluchtte hij naar Penang, waarop de hoofden<br />

en grooten de kroon aanboden aan een rijken Arabier <strong>van</strong> Penang —<br />

Said Hoesin (1) geheeten — die haar aanvaardde voor zijn zoon, die daarop<br />

(1) <strong>De</strong>ze Said Hoesin was mede uit de vrouwelijke linie een afstammeling <strong>van</strong> Iskander<br />

Moeda.


46<br />

onder den titel Sjerif Saifoel Alam Aidiq als sultan gehuldigd werd.<br />

Nu verzoende Tengkoe Pakeh Hoesin <strong>van</strong> Pedir — sultan Djauhar<br />

Alam's schoonvader — zich echter met hem en streed aan zijne<br />

zijde om Saifoel te verdrijven. Op verzoek om hulp <strong>van</strong> dezen mengde<br />

het Engelsche bestuur zich daarop in den strijd en zond den kapitein<br />

John Monoton Coombs naar <strong>Atjeh</strong>, doch toen deze de partij voor<br />

Saifoel opnam, mengde Raffles zich in de quaestie, koos de zijde<br />

<strong>van</strong> Djauhar Alam, wist dezen op den troon te herstellen en sloot<br />

met hem het bekende contract <strong>van</strong> 1819. Sultan Djauhar Alam Sjah<br />

bleef daarop aan het bestuur tot aan zijn dood in 1824 en werd<br />

toen opgevolgd door zijn zoon sultan Alaïdin Mohamad Sjah, die in<br />

1836 overleed en zijn minderjarigen zoon Soleiman tot opvolger bestemde<br />

onder voogdij <strong>van</strong> diens oom, zijn broeder Ibrahim. In Veth bladz. 91<br />

lezen wij dat in 1824 sultan Djauhar Alam Sjah opgevolgd werd<br />

door zijn zoon Darid uit een bijwijf gesproten onder den titel sultan<br />

Mohamad Sjah, niettegenstaande een zevenjarige zoon uit een wettig<br />

huwelijk door hem als opvolger was aangewezen. Voorts zegt Veth dat<br />

Toeankoe Ibrahim een broeder <strong>van</strong> Darid uit dezelfde moeder was. Waar<br />

verder die minderjarige wettige zoon gebleven is, wordt niet gemeld.<br />

In <strong>Atjeh</strong> zelf waar bijl. I is opgemaakt, komt men tot de samenstelling<br />

zooals ik aangeef en zijn Ibrahim en Mohamad broeders,<br />

gesproten uit het huwelijk <strong>van</strong> hun vader Alaïdin Djauhar Alam<br />

Sjah met Potjoet Dalam, terwijl Djauhar Alam's zonen, gesproten<br />

uit goendiq's — zooals de <strong>Atjeh</strong>ers zeggen, — de toeankoes Radja<br />

Moeda en Abas waren. Zoons <strong>van</strong> dergelijke goendiq's zijn echter geen<br />

onwettige kinderen, in den zin waarin wij dat begrijpen, ook niet<br />

natuurlijke kinderen, maar geheel wettige kinderen, want er wordt<br />

wel degelijk een huwelijk gesloten. Er worden echter middelen<br />

aangewend om bij dergelijke goendiq's geen kinderen te krijgen,<br />

omdat men ze liever niet heeft, dewijl de goendiq feitelijk een<br />

speeltuig is, dat men wegwerpt als het verveelt en dit gebeurt ook<br />

al zijn er kinderen. Een zoon uit zoo'n huwelijk met eene vrouw<br />

zonder afkomst, zonder naam, staat echter bij erfopvolging ten achter<br />

hij de kinderen, gesproten uit een huwelijk met eene vrouw <strong>van</strong><br />

goede afkomst, zelfs al zijn de laatsten veel jonger.<br />

Ibrahim bestuurde het land eerst als voogd <strong>van</strong> Soleiman, die in<br />

dien tijd huwde met de dochter <strong>van</strong> zijn oom en voogd, Poetrie Sri<br />

Banoer, maar bij Soleiman's meerderjarigheid weigerde Ibrahim het


47<br />

bestuur af te geven en liet zichzelven huldigen als Sultan Ibrahim<br />

Mancoer Sjah.<br />

Er ontstond daardoor een echt <strong>Atjeh</strong>sche burgeroorlog — veel schieten<br />

en weinig raken — in de vallei <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong>, waarbij —<br />

zie <strong>van</strong> Langen — streden:<br />

Aan de zijde <strong>van</strong> Ibrahim:<br />

le. <strong>De</strong> panglima sagi XXII Moekim.<br />

2 e . <strong>De</strong> hoeloebalang der III Moekims Lamgoegoeb <strong>van</strong> de sagi<br />

der XXVI (1).<br />

3 e . Tekoe Imam Longbata.<br />

4A Panglima Mesdjid Eaja.<br />

5e. Tekoe Neq Merassa.<br />

6«. de radja 's (hoeloebalangs) <strong>van</strong> Pedir en Gighen.<br />

Aan Soleiman's zijde :<br />

I e . de beide sagihoofden der XXV en XXVI Moekims.<br />

2e. Tekoe Baid, hoeloebalang <strong>van</strong> de VII Moekims.<br />

3 e . Tekoe Xeq Poerba Wangsa, hoeloebalang <strong>van</strong> de IX Moekims<br />

der XXV.<br />

4e. Tekoe kadli Malikoel Adil.<br />

5 e . Tekoe Nanta Setia.<br />

Sultan Ibrahim handhaafde zich in Kota-Kadja, Sultan Soleiman<br />

in de VI Moekims der Sagi XXV, de oorlog duurde voort tot 1857,<br />

toen Soleiman stierf en te Lampagger begraven werd, waar zich ook<br />

het graf bevindt <strong>van</strong> zijne moeder Potjoet di atas, hetgeen ook<br />

als bewijs kan gelden <strong>van</strong> de juistheid mijner opgave.<br />

Sultan Ibrahim Mancoer Sjah bleef nu in het tamelijk rustig bezit<br />

<strong>van</strong> den troon tot aan zijn dood in 1870 en daar zijn eenige uit<br />

een voornaam huwelijk geboren zoon — Toeankoe Zainoel Abidin —<br />

ook in 1870, maar nog vóór zijn vader overleden was, zonder uit<br />

een voornaam huwelijk gesproten zoons natelaten, en zijn uit een<br />

z. g. goendiq gesproten zoon Toeankoe Hoesin (anom) reeds in 1869<br />

kinderloos overleden was, wist hij de uit een goendiq gesproten zoon<br />

<strong>van</strong> Soleiman tot zijn opvolger te doen kiezen en werd deze werkelijk<br />

sultan onder den titel Sultan Machmoed Sjah. Het was deze<br />

(1) <strong>De</strong>ze was de gevreesde panglima <strong>van</strong> Sultan Ibrahim, T. Lamgoegoeb Njacf Abas<br />

uit liet geslacht der hoeloebalangs <strong>van</strong> de XIH Moekim Toengkoep en vader <strong>van</strong><br />

Adja Poan, weduwe <strong>van</strong> Toeankoe Zainoel Abidin.


48<br />

niets beteekenende, <strong>van</strong> nagenoeg alle gezag en invloed verstoken,<br />

bovendien bijna tot armoede vervallen Sultan, dien wij bij den aan<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> den <strong>Atjeh</strong>-oorlog op den troon vonden.<br />

Uit mijne geslachtslijst ziet men verder, dat met den dood <strong>van</strong><br />

Sultan Ibrahim de laatste uit een goed huwelijk geboren mannelijke<br />

afstammeling <strong>van</strong> Sultan Alaïdin Djauhar Alam (Toeankoe Woed) stierf,<br />

want dat niet slechts de laatste Sultan Machmoed Sjah, die in 1874<br />

overleed, gesproten is uit een z. g. goendiq, maar dit ook het geval<br />

is met Toeankoe Mohamad Daoed, zoon <strong>van</strong> Toeankoe Zainoel Abidin<br />

en evenzoo Toeankoe Abas, vader <strong>van</strong> de tegenwoordige Toeankoe's<br />

Abdul Madjid en Hoesin, uit een goendiq is voortgesproten.<br />

/ Welke reden zou er nu toch kunnen bestaan om dit feitelijk ver-<br />

/ basterde geslacht, dat bovendien door kuiperij op den troon kwam,<br />

/ nooit macht en invloed had en bij onze komst te <strong>Atjeh</strong> zelfs nagenoeg<br />

tot armoede vervallen was, weder op den troon te helpen.<br />

En nu moet men niet denken, dat de geboorte bij de <strong>Atjeh</strong>ers<br />

weinig gewicht in de schaal legt, want het tegendeel is waar en dit<br />

wordt zelfs zóó ver gedreven, dat vaak niet eens de oudste zoon<br />

uit het eerste goede huwelijk gekozen wordt tot opvolger <strong>van</strong> den<br />

vader, maar bij die keuze de voornaamheid <strong>van</strong> het huwelijk het<br />

grootste gewicht in de schaal legt.<br />

In <strong>van</strong> Langen's «Inrichting <strong>van</strong> het <strong>Atjeh</strong>sche staatsbestuur<br />

onder het sultanaat", staat te lezen, dat bij de instelling der sagi's<br />

over de sagi der XXII Moekims werd aangesteld een bij eene Abyssinische<br />

slavin verwekte zoon <strong>van</strong> Sultan Iskander Moeda onder den<br />

titel <strong>van</strong> Panglima Polini Moeda Sertia Perkasa.<br />

Is dit juist, dan bewijst dit dat te dien tijde, onder het toenmalige<br />

sultansgeslacht, zonen uit slavinnen geboren niet voor de<br />

opvolging in aanmerking kwamen, want toen in 1636 Iskander<br />

Moeda stierf zonder uit een goed huwelijk gesproten mannelijke nakomelingen<br />

natelaten, bestemde hij zijn schoonzoon en niet zijn uit<br />

de slavin geboren zoon tot opvolger en na den dood <strong>van</strong> dezen schoonzoon,<br />

Soetan Mogal, die mede geen mannelijke nakomelingen had,<br />

kwamen achtereenvolgens diens ecbtgenoote en hare zusters aan de<br />

Regeering.<br />

Van den uit de Abyssiniscbe slavin geboren zoon Panglima Polim<br />

was destijds blijkbaar nimmer sprake.<br />

Volgens mijne aanteekeningen was de eerste hoeloebalang Sagi


49<br />

der XXII Moekims echter geen zoon <strong>van</strong> Iskander Moeda, maar<br />

stamt het geslacht Polim Sri Moeda Perkasa af <strong>van</strong> Padoeka Sri<br />

Sultan Said IL Moekamil Inajat Sjah, bij het volk bekend onder den<br />

naam <strong>van</strong> Marhoem Kahar (Kahar beteekent geweldige), die omstreeks<br />

1530 regeerde.<br />

Volgens <strong>Atjeh</strong>sche overleveringen zond hij n. 1. zijne Abyssinisehe<br />

slavin tijdens hare zwangerschap naar de bovenstreken en stelde<br />

hij later den daar uit haar geboren zoon onder den titel Panglima<br />

Polim Sri Moeda Perkasa aan tot hoofd over de 4 Imams: Gleieng,<br />

Selimoen, Tanah Hahé en Lamlaot. Een der afstammelingen <strong>van</strong><br />

Polim werd meer dan eene eeuw later, bij de verdeeling <strong>van</strong> het<br />

land in Sagi's, Panglima Sagi XXII Moekims.<br />

Hoe dit echter ook zij (beide verhalen omtrent den oorsprong <strong>van</strong><br />

het geslacht Polim zijn slechts mondelinge overleveringen), is het toch<br />

zeker dat dit geslacht aan<strong>van</strong>kelijk, als <strong>van</strong> onedele geboorte, niet<br />

voor den troon <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> in aanmerking komende, bij het einde der<br />

vrouwenregeering al zoo groot en machtig was geworden, dat het<br />

weldra en daarna meermalen sultans in den kraton belegerde, verjoeg<br />

en afzette, anderen tot sultan deed verheffen en nu rijst de vraag<br />

waarom de rijksgrooten er nimmer toe overgingen om de keus <strong>van</strong><br />

sultan te vestigen op het geslacht Polim zelf dat, al was het dan<br />

ook maar uit eene slavin gesproten, in de mannelijke linie toch,<br />

naar ieder gelooft, rechtstreeks afstamt <strong>van</strong> het vroegere sultansgeslacht,<br />

dat <strong>Atjeh</strong> groot maakte.<br />

Nu zal het wellicht menigeen verwonderen dat, in weerwil <strong>van</strong><br />

het vo<strong>org</strong>aande oordeel over het tegenwoordige sultansgeslacht, de<br />

<strong>Atjeh</strong>ers er toch toe gekomen zijn om Toeankoe Mohamad üaoed<br />

eerst tot sultan te kiezen en hem bij onze concentratie in 1884<br />

meerderjarig te verklaren en te huldigen.<br />

Toch is dat zeer verklaarbaar. <strong>De</strong> voornaamste bewerker hier<strong>van</strong><br />

is Toeankoe Haschim. Wie is Toeankoe Haschim?<br />

In de geslachtslijst Bijl. I zagen wij, dat Sultan Mohamad Sjah<br />

(Marhoem Gedong) een tweeden zoon had — Toeankoe Tjoet geheeten.<br />

<strong>De</strong>ze Toeankoe Tjoet is de stamvader <strong>van</strong> eene zijlinie <strong>van</strong> het<br />

sultansgeslacht, die nimmer aan het bestuur was en zich met de bestuursaangelegenheden<br />

<strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> ook niet bemoeid heeft. Hij<br />

had vier zonen: Toeankoe Tahir, Toeankoe Djie, Toeankoe Kadir en<br />

Toeankoe Boegis. <strong>De</strong>ze vier Toeankoes zijn reeds allen dood, <strong>van</strong> den<br />

4


50<br />

eersten ook zijn zoon Toeankoe Radja Loh, die geen kinderen naliet.<br />

Van den tweeden leeft op de Noordkust nog een zoon Toeankoe<br />

Mohamad bin Djie, die in 1890 en 1891 met het bestuur in correspondentie<br />

trad over zijne <strong>onderwerping</strong> ; hij is een man <strong>van</strong> geen<br />

bijzondere beteekenis en ook zijn zoon Soleiman, die gehuwd is met<br />

de weduwe <strong>van</strong> den in 1886 overleden Toekoe Xeq Poerba Wangsa<br />

<strong>van</strong> de IX Moekims, hoort men nooit noemen.<br />

<strong>De</strong> vierde — Toeankoe Boegis — ging naar de Westkust waar hij<br />

de eerste Radja werd <strong>van</strong> Senaän: bij zijn dood volgde zijn zoon<br />

Toeankoe Radja Ketjil hem op en diens oudste zoon Toeankoe Abas<br />

is weer bestemd tot opvolger <strong>van</strong> zijn vader, die naar ik meen, op<br />

dit oogenblik nog leeft.<br />

<strong>De</strong> derde eindelijk — Toeankoe Kadir — huwde in het Tamiangsche<br />

eene zuster <strong>van</strong> Radja Bandahara en kreeg bij deze vrouw drie zoons<br />

en eene dochter.<br />

<strong>De</strong> drie zoons waren: Toeankoe Haschim, Toeankoe Machmoed en<br />

Toeankoe Radja Itam.<br />

<strong>De</strong>ze Toeankoe Haschim nu, thans een man <strong>van</strong>, naar het algemeen<br />

gevoelen der <strong>Atjeh</strong>ers, ruim 60 jaren, is de gewichtigste persoon uit<br />

de geheele <strong>Atjeh</strong> geschiedenis, onze heftigste tegenstander, de persoonlijke<br />

verbitterde vijand <strong>van</strong> de Hollanders.<br />

Aan<strong>van</strong>kelijk gevestigd in het <strong>De</strong>lische en gehuwd met eene bloedverwante<br />

<strong>van</strong> den Sultan <strong>van</strong> Langkat, werd hij door ons in 1865<br />

<strong>van</strong>daar verdreven. Van dien tijd dagteekent zijn haat tegen de<br />

Hollanders.<br />

Bij zijne zooeven genoemde echtgenoote kreeg hij geen kindereu;<br />

daarentegen wel bij eene goendiq, eene Tamiangsche vrouw, die hem<br />

een zoon baarde, dien hij Toeankoe Brahim noemde.<br />

Na zijne verdrijving door ons uit <strong>De</strong>li trok Toeankoe Haschim af<br />

naar Langsar, waar hij een tweede huwelijk sloot met de zuster <strong>van</strong><br />

den Kedjoeroean Langsar, die hem bij deze gelegenheid het landschap<br />

Modjopahit als leen afstond.<br />

Bij deze vrouw kreeg Toeankoe Haschim eene dochter Nja Tji<br />

geheeten, thans gehuwd met het tegenwoordige hoofd <strong>van</strong> Modjopahit :<br />

Habib Rajoet en een tweede, waarover straks.<br />

Toen de oorlog met <strong>Atjeh</strong> was uitgebroken begaf Toeankoe Haschim<br />

zich derwaarts en was hij zelfs, zooals de Generaal v. Swieten zegt,<br />

in 1874, na den dood <strong>van</strong> Sultan Machmoed, een der pretendenten


51<br />

tot den troon. In Modjopahit stelde hij een Wakil aan, Habib<br />

Abdoel Rachman, die zich in Mei 1877, niet als Wakil <strong>van</strong> Toeankoe<br />

Haschim, maar als hoofd <strong>van</strong> Modjopahit, onderhoorigheid <strong>van</strong> Langsar,<br />

aan het Ned. Gouvernement onderwierp.<br />

In latere jaren is Modjopahit onafhankelijk verklaard <strong>van</strong> Langsar<br />

en het tegenwoordige hoofd, Habib Rajoet, schoonzoon <strong>van</strong> Toeankoe<br />

Haschim is tegenover ons het wettige hoofd <strong>van</strong> Modjopahit, in<br />

werkelijkheid echter de Wakil <strong>van</strong> Toeankoe Haschim, die in Modjopahit<br />

pepertuinen bezit, waar<strong>van</strong> hij inkomsten trekt en wiens zoon<br />

Brahim ook daar verblijf houdt.<br />

Hoewel het nu in 1874 aan Toeankoe Haschim, die in <strong>Atjeh</strong><br />

vervreemd was, niet gelukte om zich tot sultan te doen kiezen, heeft<br />

hij zich toch geleidelijk meer en meer in de <strong>Atjeh</strong>sche zaken weten<br />

te mengen en in onze oogen is hij zelfs het hoofd <strong>van</strong> het verzet<br />

geworden.<br />

Hij begon n. 1. met zich te belasten met de opvoeding <strong>van</strong> Toeankoe<br />

Mohamad Daoed, die in 1874 in volkomen berooide omstandigheden<br />

verkeerde, wist dezen in 1878 op den vo<strong>org</strong>rond te plaatsen door<br />

hem tot sultan te doen kiezen en zichzelf tot voogd <strong>van</strong> den<br />

minderjarige op te werpen en huwde bovendien met de eerste<br />

echtgenoote <strong>van</strong> Toeankoe Mohamad's vader — Adja Poan — en toen<br />

hij bij deze vrouw een zoon kreeg, noemde hij dezen Radja Kemala.<br />

Gedachtig verder aan het gewicht <strong>van</strong> goede huwelijken tot vermeerdering<br />

<strong>van</strong> invloed en macht, wist hij zijne tweede dochter — Nja<br />

Idjoe — verwekt bij de zuster <strong>van</strong> Kedjoeroean Langsar, te doen<br />

huwen met T. Maharadja Moeda <strong>van</strong> Telok Semawé en een volgende<br />

dochter, verwekt bij Adja Poan, met een zoon <strong>van</strong> Panglima<br />

Polim.<br />

Begrijpt men nu waar Toeankoe Haschim heen wilde en wat hij<br />

beproefd zou hebben, indien Toeankoe Mohamad Daoed zich, buiten<br />

hem en de andere voorname hoofden om, aan ons onderworpen had.<br />

Of hij geslaagd zou zijn is niet te zeggen, wij echter zouden aan<br />

Toeankoe Mohamad Daoed niet veel meer gehad hebben dan aan de<br />

Toeankoe's Abdul Madjid en Hoesin.<br />

En waarom gelukte het in 1874 niet aan Toeankoe Haschim om<br />

zich, na den dood <strong>van</strong> Sultan Machmoed, tot diens opvolger te doen<br />

verkiezen.<br />

Wie waren toen de andere kroonpretendenten?


52<br />

le. het kleine kind Toeankoe Mohamad Daoed, zoon <strong>van</strong> Toeankoe<br />

Zainoel Abidin, verwekt bij een goendiq ;<br />

2e. Toeankoe Hoesin, wiens vader — Toeankoe Abas — gehuwd was<br />

met eene dochter <strong>van</strong> Tengkoe Pakeh Hoesin <strong>van</strong> Pedir.<br />

Van Toeankoe Abdul Madjid werd in dien tijd als kroonpretendent<br />

nimmer gerept, hoewel hij een oudere half broeder is <strong>van</strong> Toeankoe<br />

Hoesin. Waarom dong hij niet naar het sultanaat en zijn jongere<br />

broeder wel? <strong>De</strong> reden hier<strong>van</strong> is te zoeken in minachting, die men<br />

voor hem koestert als zware opiumschuiver.<br />

Vóór Toeankoe Machmoed's verkiezing tot sultan in 1870, stelde<br />

Toeankoe Abdul Madjid zich candidaat en bij die gelegenheid bleek<br />

hem, dat hij nooit kans had, dat men zoo'n opiumschuiver niet wilde.<br />

Toeankoe Hoesin is een niets beteekenende persoon, omdat hij<br />

buitengewoon dom en zonder de minste energie is.<br />

Voor geheel <strong>Atjeh</strong> was dus in 1874 Toeankoe Haschim, eene<br />

buitengewoon krachtige persoonlijkheid, scherpzinnig en energiek en<br />

op wiens geboorte niets valt aan te merken, zeker de meest gewenschte<br />

persoon, dien men kiezen kon.<br />

Waarom koos men hem dan niet?<br />

Wel, eenvoudig omdat de voorname hoofden geen sultan wilden,<br />

zij kozen immers toen den jongen Toeankoe Mohamad Daoed ook<br />

niet, zij deden eenvoudig geen keus, hoewel zij daartoe even goed<br />

in de mogelijkheid waren als 4 jaren later, toen het Toeankoe Haschim<br />

door zijn intusschen verkregen invloed en hulp vooral <strong>van</strong> Habib<br />

Abdoer Rachman, eindelijk gelukte, den jeugdigen Toeankoe Mohamad<br />

Daoed tot sultan te doen kiezen.<br />

En als de voorname hoofden op het tijdstip, dat eenheid in het<br />

gezag <strong>van</strong> het hoogste belang was, in 1874, toen de oorlog met het<br />

hen overmachtige Nederland pas was uitgebroken, geen sultan kozen<br />

en vier jaren later, nadat zij door Toeankoe Haschim en Habib Abdoer<br />

Rachman overtuigd waren geworden <strong>van</strong> de wenschelijkheid om een<br />

algemeen erkend wettig hoofd <strong>van</strong> den staat te bezitten, weder niet<br />

Toeankoe Haschim wilden, de krachtige persoonlijkheid, maar toen<br />

het kind aanstelden, dat zelf niet regeeren kon en daardoor duidelijk<br />

te kennen gaven, dat zij zelven , ieder voor zich in zijn gebied, het<br />

heft in handen wenschten te houden, is het ons dan nog niet duidelijk<br />

genoeg, dat men niet in een herstel <strong>van</strong> het sultanaat het middel<br />

moet zoeken om tot de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> te geraken?


53<br />

Handig maakte Toeankoe Haschim gebruik <strong>van</strong> de verkiezing <strong>van</strong><br />

Toeankoe Mohamad Daoed tot sultan, geleidelijk wist hij ons te overtuigen<br />

<strong>van</strong> de vestiging <strong>van</strong> een centraal gezag te Kemala en dit<br />

tegenover ons meer en meer te doen gelden, eerst toen wij bij de<br />

optreding <strong>van</strong> den eersten civielen gouverneur een politiek <strong>van</strong> verzoening<br />

en zoeken <strong>van</strong> toenadering invoerden, maar vooral later, toen<br />

<strong>van</strong> ons het denkbeeld uitging <strong>van</strong> herstel <strong>van</strong> het sultanaat onder<br />

den gekozen sultan Toeankoe Mohamad Daoed.<br />

Wij gaven daardoor zelf te kennen, juist wat wij m. i. steeds met<br />

de uiterste z<strong>org</strong> hadden moeten vermijden, dat het Toeankoe Haschim<br />

gelukt was een centraal gezag daar te stellen te Kemala en dit voor<br />

ons een zeer gewichtige factor was; wij bewezen juist wat hij zoo<br />

gaarne bewijzen wilde, dat het door de <strong>Atjeh</strong>ers gekozen hoofd <strong>van</strong><br />

den staat, voor ons het middelpunt vormde waarom alles draaide,<br />

en <strong>Atjeh</strong> niet onderworpen kon heeten, zoolang Kemala het hoofd<br />

niet in den schoot gelegd en onze souvereiniteit had erkend.<br />

En toen nu eindelijk onze concentratie <strong>van</strong> Haschim's zijde op den<br />

voet gevolgd werd door de meerderjarigverklaring en huldiging tot<br />

sultan <strong>van</strong> Toeankoe Mohamad Daoed in de mesdjid Indrapoeri,<br />

speelden wij hem geheel in de kaart, door kort daarop het voorname<br />

middel, dat hem nog ontbrak tot het ontwikkelen <strong>van</strong> de macht <strong>van</strong><br />

den sultan, overvloed <strong>van</strong> geldmiddelen, te doen toevloeien door de<br />

openstelling <strong>van</strong> het geheele kustgebied voor den algemeenen handel.<br />

Ook onze politiek <strong>van</strong> non-interventie kwam Haschim ten goede.<br />

Meesterlijk werd <strong>van</strong> een en ander partij getrokken, zendelingen<br />

gingen het geheele land door om geld in te zamelen voor den heiligen<br />

oorlog, die door de priesterschap alom gepredikt werd; evenals<br />

enkele kleinmoedige Nederlanders noemden de <strong>Atjeh</strong>ers ons terugtrekken<br />

in de linie de eerste etappe op onzen terugtocht uit het<br />

land ; nu nog een korten tijd volgehouden en de Nederlanders zouden<br />

in zee gedrongen zijn.<br />

En tegen de aangroeiing <strong>van</strong> de macht der tegenpartij, tegen de<br />

minachting in, die ons allengs <strong>van</strong> vele zijden getoond werd, bleven<br />

wij maar cajoleeren, aan hoofden op Groot-<strong>Atjeh</strong> traktementen betalen<br />

— als ik mij niet vergis een bedrag beloopende <strong>van</strong> f 8000<br />

's maands — waar<strong>van</strong> ook al een deel naar Kemala en de priesters<br />

ging en eindelijk zetten wij de kroon op het werk <strong>van</strong> Haschim<br />

door — zooals ik reeds aangaf — in een herstel <strong>van</strong> het sultanaat


54<br />

het middel te zoeken om tot algemeene erkenning <strong>van</strong> onze souvereiniteit<br />

en tot den vrede te geraken. Om dit te bereiken werd toen<br />

de cajoleering uitgestrekt tot Kemala, tot den onverzoenlijken<br />

Haschim, tegen wien geen enkele zendeling <strong>van</strong> <strong>onderwerping</strong> durfde<br />

spreken en tot den gekozen sultan. Beiden hoopte men te overreden<br />

om toch maar onze souvereiniteit te erkennen, onder belofte, dat<br />

wij Toeankoe Mohamad Daoed op den troon zijner vaderen zouden<br />

herstellen.<br />

Jawel, wij hadden op die manier meer dan een menschenleeftijd<br />

op de <strong>onderwerping</strong> kunnen wachten, of liever, zij zou nooit gekomen<br />

zijn. Aan niets gebrek lijdende, onze macht nergens voelende, ons<br />

in onze linie bestokende door benden bijna alle aangevoerd door<br />

priesters, met Hok Canton geschiedenissen trachtende ons — à la<br />

Nisero — in conflict te brengen met Europeesche mogendheden, gesteund<br />

door de pers in de Straits, die zich ook minachtend over ons uitliet !<br />

ruim <strong>van</strong> wapens en munitie voorzien die, tengevolge <strong>van</strong> de geringe<br />

beschikbare marinemacht, bijna overal konden ingevoerd worden — het<br />

was bekend dat de schepen, die peper en pinang haalden zelfde grootste<br />

smokkelaars <strong>van</strong> oorlogscontrabande waren — was er voor de tegenpartij<br />

geen enkele reden om zich te onderwerpen, had zij slechts te wachten<br />

op uitputting <strong>van</strong> onze financieele krachten, op het tijdstip dat in<br />

Nederland de drang om aan onze onmogelijke positie te <strong>Atjeh</strong> een<br />

einde te maken, ons terugtrekken naar een der eilanden ten gevolge zou<br />

hebben, of dat een Europeesche oorlog ons misschien noodzaken zou door<br />

gebrek aan de noodige troepen op Java, onze positie prijs te geven.<br />

Voor ééne zaak had zij daarbij intusschen z<strong>org</strong> te dragen en dat<br />

deed zij met meesterlijk talent.<br />

Het was: ons door handige en geslepen vleiers op den weg te<br />

houden dien wij ingeslagen waren, door ons te overtuigen, dat wij<br />

op deze manier het einddoel <strong>van</strong> ons streven zouden bereiken, dat<br />

wij zoodoende vrienden maakten, de hoofden door onze goedheid en<br />

milden zin aan ons verbonden en zij zoowel als de bevolking, op den<br />

duur naar vrede en rust hakende, <strong>van</strong> de rechtvaardigheid <strong>van</strong> ons<br />

bestuur overtuigd, zich gewillig algemeen aan ons zouden onderwerpen.<br />

Bij velen slaagden de <strong>Atjeh</strong>sche diplomaten boven verwachting, maar<br />

de Generaal <strong>van</strong> Teijn, aan<strong>van</strong>kelijk medegesleept door de buitengewoon<br />

gunstige voorspiegelingen, welke hij <strong>van</strong> sommigen zijner<br />

ambtenaren ontving, doorzag toch spoedig het geslepen spel <strong>van</strong>


55<br />

bedrog en veinzerij en deed achtereenvolgens de voorstellen, die leidden<br />

tot de sluiting <strong>van</strong> Noord- en Westkust en <strong>van</strong> het hiermede noodzakelijk<br />

verband houdende verbod <strong>van</strong> uitvoer op Groot-<strong>Atjeh</strong> uit de<br />

door ons bezette stelling. —<br />

Het waren vooral de snel bereikte gewichtige resultaten, die hij<br />

met de in Januari 1888 bevolen sluiting <strong>van</strong> een gedeelte der<br />

Westkust erlangde, welke hem tot het stelsel <strong>van</strong> sluiting brachten,<br />

en dit te meer, omdat enkele hoofden herhaaldelijk hadden te kennen<br />

gegeven, dat wij met strenge en volhardende afsluiting <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>'s<br />

kusten bereiken konden wat wij maar wilden.<br />

Wat er op dat tijdstip op de Westkust gebeurd was, staat in<br />

algemeene trekken te lezen op bladz. 660 en 661 <strong>van</strong> het Ind. Mil.<br />

Tijdschrift N°. 8, jaargang 1891 en acht ik het niet noodig, daarover<br />

meer in bijzonderheden uit te weiden.<br />

Op de Noordkust waren het voornamelijk de federaties XII en VI<br />

die verdiend hadden onze bestraffende hand te voelen.<br />

Meer en meer toch was het gebleken, dat de hoofden in 1877 — zie<br />

bladz. 1072, N°. 12 <strong>van</strong> den vorigen jaargang — te recht gezegd hadden<br />

dat, met afsluiting <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> de zee, de <strong>onderwerping</strong><br />

niet kon uitblijven, als slechts Pedir zijne medewerking verleende.<br />

Met dit Pedir bedoelen de <strong>Atjeh</strong>ers echter niet het rechtstreeksch<br />

gebied <strong>van</strong> Tengkoe Pakeh Pedir, ook niet uitsluitend de federatie<br />

XII, maar altijd het geheele gedeelte <strong>van</strong> de Noordkust, waarin beide<br />

federaties gelegen zijn, zelfs bestempelen zij veelal alle <strong>van</strong> de Noordkust<br />

komende <strong>Atjeh</strong>ers met den naam <strong>van</strong> «Orang Pedir».<br />

In de federatie VI staat het geslacht Bintara Kembangan sedert<br />

eeuwen aan het hoofd; in de federatie XII is het in de laatste twee<br />

eenwen het geslacht <strong>van</strong> Tengkoe Pakeh Pedir, vroeger —ook nog in<br />

de 17e eeuw — het geslacht <strong>van</strong> Bintara Tjoemboeh, dat ook thans<br />

nog veel macht en invloed heeft.<br />

Door de beide federaties loopen de eenige wegen, die <strong>van</strong> de Noordkust<br />

naar Kemala leiden en ook moet men beide landschappen doortrekken<br />

om zich <strong>van</strong> het overige gedeelte der Noord- en <strong>van</strong> de<br />

Oostkust naar Groot-<strong>Atjeh</strong> te begeven en omgekeerd. Een en ander<br />

bood aan de hoofden <strong>van</strong> beide federaties eene schoone gelegenheid aan<br />

om zich te verrijken en was het hun grootste belang om den bestaanden<br />

toestand te bestendigen. Zij steunden daarom zoo krachtig<br />

mogelijk het verzet, dat ook nog in hun belang was, omdat zij zoo-


'. 56<br />

doende geen gevaar liepen een onder onze protectie staanden sultan<br />

boven zich te krijgen, dien zij niet wenschten.<br />

Ook de meeste overige voorname staatjes <strong>van</strong> de Noordkust deden<br />

alles om den bestaanden toestand te bestendigen, eigenmachtig als<br />

zij waren geworden door onze politiek <strong>van</strong> non-interventie gepaard<br />

aan onze te geringe marinemacht, om zelfs maar tegen smokkelhandel<br />

<strong>van</strong> oorlogscontrabande te waken en sommige hoofden ontzagen zich<br />

zelfs niet om, waar de mogelijkheid zich voordeed, tegenover onze ambtenaren<br />

eene houding aan te nemen en een toon aan te slaan, die<br />

duidelijk bewezen, dat zij slechts minachting voor onze zwakheid en<br />

lijdelijkheid gevoelden, terwijl zij, even als Pedir, z<strong>org</strong>den door overvloedige<br />

bijdragen aan Kemala aftestaan, de hoofden onzer tegenpartij<br />

aldaar, wier toenadering wij zoo zochten, te steunen in hun verzet.<br />

Toen kwam geleidelijk de sluiting <strong>van</strong> de geheele Noord- en<br />

Westkust en niettegenstaande zij niet zoo afdoende was, als die in 1884<br />

door de Regeering gewenscht, omdat de Oostkust open bleef en door<br />

bijzondere omstandigheden, ook voor Telok Semawé en Kerti op de<br />

Noord- en voor Telok Kroet op de Westkust een beperkte invoer <strong>van</strong><br />

levensmiddelen door middel <strong>van</strong> licenties was toegestaan, trof zij, in<br />

weerwil hier<strong>van</strong>, toch nog boven verwachting doel, omdat zij toegepast<br />

werd door een Gouverneur als Generaal <strong>van</strong> Teijn, die met veel beleid<br />

en energie te werk ging en daarbij krachtig en vol toewijding gesteund<br />

werd, in de eerste plaats door H. M. marine en verder op het<br />

gewichtigste deel der kust — het gebied <strong>van</strong> Pedir en Gighen —<br />

door den met het civiel bestuur belasten postcommandant te Segli,<br />

die evenzeer <strong>van</strong> het groote nut <strong>van</strong> eene rigoureuse sluiting overtuigd<br />

tot herstel <strong>van</strong> ons gezag en — door onttrekking <strong>van</strong> middelen<br />

aan de <strong>Atjeh</strong>ers — fnuiking <strong>van</strong> de macht der tegenpartij,<br />

met veel energie te werk ging.<br />

Slechts eene zaak leverde moeilijkheden op en dat waren de licenties<br />

<strong>van</strong> invoer voor Telok Semawé en Kerti; het beleid hier<strong>van</strong> moest<br />

worden overgelaten aan den assistent-resident ter Oostkust en deze,<br />

hoewel een flink, bekwaam en doortastend ambtenaar, liet zich zoo menigmaal<br />

verleiden tot te groote verstrekkingen, dat de Generaal meermalen<br />

beperkend moest ingrijpen. Gelukkig vond voorts de Generaal <strong>van</strong><br />

Teijn in den medio 1890 als assistent-resident <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

optredenden Heer Ruijssenaers een man <strong>van</strong> helder doorzicht en<br />

krachtig initiatief, die mede volkomen de noodzakelijkheid <strong>van</strong> het doen


57<br />

voelen <strong>van</strong> onze kracht door middel <strong>van</strong> sluiting inziende, als ambtenaar<br />

een uitzondering maakte op den regel en niet quand même wilde<br />

besturen, zelfs daar, waar door het Regeeringsstelsel niet te besturen<br />

viel. Door zijne grondige bekendheid met de <strong>Atjeh</strong>ers, alle hem gespannen<br />

listen en lagen, om licenties <strong>van</strong> in- of uitvoer te verkrijgen,doorziende,<br />

liet hij zich nimmer tot verkeerde toegevendheid en zwakheid verleiden<br />

en bracht hij er zoodoende veel toe bij om het stelsel doel te doen<br />

treffen en ons zoozeer getaand gezag en invloed op G-root-<strong>Atjeh</strong><br />

weer te herstellen. (1)<br />

Er was weer eenheid, er was weer kracht en weldra voelde men<br />

weer allerwegen, dat niet de sultan en zijn gevolg te Kemala, in<br />

weerwil <strong>van</strong> de in 1889 plaats gehad hebbende zending <strong>van</strong> Tekoe<br />

Neq Radja Moeda Setia, gevolgd door het gaan derwaarts <strong>van</strong> diens<br />

schoonzoon Tekoe Lamreng, een der twee hoeloebalangs sagi XXVI)<br />

maar dat de te Kota-Radja gezetelde Nederlandsche autoriteit de<br />

machthebbende was, wiens bevelen men moest gehoorzamen, wiens<br />

wil men moest eerbiedigen.<br />

Zooals verder uit het medegedeelde in N°. 8 <strong>van</strong> den vorigen<br />

jaargang <strong>van</strong> het Ind. Militair Tijdschrift blijkt, was Generaal <strong>van</strong><br />

Teijn's stelsel eigenlijk geen sluiting, maar scheepvaartregeling, want<br />

misschien beter dan eenig ander begreep hij, dat sluiting slechts een<br />

tijdelijke maatregel kan zijn en daarom stelde hij, na de expeditie in<br />

Juni 1890, voor de Oostkust <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>, waar de toestanden geheel<br />

anders waren dan op de Noordkust, geen sluiting maar onverwijlde<br />

invoering <strong>van</strong> eene scheepvaartregeling voor, die ons dadelijk, ook in<br />

verband met de sluiting <strong>van</strong> de Xoordkust enz., volledig het heft op<br />

die kust in handen gevende, zich later zou aansluiten aan eene<br />

Algemeene scheepvaartregeling voor het geheele kustgebied, welke,<br />

geleidelijk voorbereid wordende tijdens de sluiting, zou ingevoerd worden<br />

op een later te bepalen tijdstip.<br />

En toen nu die zoo krachtig en stelselmatig toegepaste sluiting reeds<br />

in ruim één jaar tijd — begin 1891 — een effect had teweeggebracht,<br />

dat zelfs de verwachting <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> Teijn overtrof, <strong>van</strong> verschillende<br />

zijden allerlei dringende voorstellen en smeekbeden kwamen,<br />

zooals b. v. <strong>van</strong> de Noordkust om al wat daar aan producten opge-<br />

(1) Zie Ind. Gids, Januari aflevering 1890: «<strong>De</strong> <strong>Atjeh</strong> zaak in verband met de<br />

«laatste gebeurtenissen"; die denkbeelden zijn <strong>van</strong> den Heer Ruijssenaers.


58<br />

stapeld lag aan ons te Oleh-leh te mogen afleveren onder voorwaarde,<br />

dat een groot deel <strong>van</strong> de opbrengst in onze schatkist zou vloeien en<br />

het andere eerst zou worden uitbetaald aan daarop rechthebbenden<br />

op een tijdstip, dat ons goeddunkte enz. enz,, toen voelde de Generaal<br />

en zijne geheele omgeving, dat, als nu slechts krachtig en met volharding<br />

werd volgehouden en wij niet door vleierij en schoonklinkende<br />

voorstellen <strong>van</strong> den ingeslagen weg een duimbreed afweken, de <strong>onderwerping</strong><br />

volgen zou.<br />

Het reeds ingediende voorstel, scheepvaartregeling voor de Oostkust<br />

met uitsluitende vestiging te Edi, werd toen gevolgd door een voorstel<br />

voor de vestiging te Telok Kroet (Poeloe Raja), en te Pedir werden<br />

de noodige opmetingen en waterpassingen verricht, die gevolgd zouden<br />

worden door hetzelfde werk te Telok Semawé, dat de Generaal echter<br />

aan zijn opvolger moest overlaten door het noodzakelijke <strong>van</strong> zijn<br />

vertrek om dringende gezondheidsredenen.<br />

Zijn Algemeen voorstel diende hij echter, zooals zijne levensbeschrijving<br />

te lezen gaf, ook nog aan de Regeering in en gaf hij tevens<br />

te kennen, dat de sluiting, die in korten tijd zulke gunstige resultaten<br />

had opgeleverd, met energie moest worden volgehouden totdat de<br />

partij <strong>van</strong> verzet te Kemala met Toeankoe Mohamad Daoed het hoofd<br />

in den schoot zouden hebben gelegd. Naarmate die <strong>onderwerping</strong><br />

langer uitbleef, moest de sluiting zelfs verscherpt worden om daarna,<br />

d. w. z. nà die <strong>onderwerping</strong>, geleidelijk in de vo<strong>org</strong>estelde en voorbereide<br />

scheepvaartregeling overtegaan.<br />

Dat was dus het zooeven bedoelde, nader te bepalen tijdstip.<br />

<strong>De</strong> sluiting hield n. 1. nauw verband met herstel <strong>van</strong> het sultanaat,<br />

Er was een sultan, die in <strong>Atjeh</strong> algemeen erkend werd; door onze<br />

wijze <strong>van</strong> optreden en handelen was zijn aanzien allengs toegenomen,<br />

onze pogingen om hem op vredelievende wijze, langs een politieken,<br />

z. g. diplomatischen weg tot <strong>onderwerping</strong> te brengen, had de hoofden,<br />

die wij daartoe bezigden, er toe gebracht dien sultan hulde te gaan<br />

brengen overeenkomstig de gebruiken <strong>van</strong> de Peratoeran Malcota<br />

Alam, enkelen vroegen tot betere verzekering hunner positie, naar<br />

zij dachten, voor 't geval de sultan zich aan ons onderwierp, een<br />

z.g. tjap sembilan (tjap halilintar), anderen vonden het veilig om<br />

met het in hunne oogen wettige <strong>Atjeh</strong>sche gezag op een goeden<br />

voet te staan, omdat zij volstrekt nog zoo verzekerd niet waren,<br />

dat wij niet eenmaal, even als bij de I e expeditie, het land weder


59<br />

zouden ontruimen en zij in dat geval last <strong>van</strong> den sultan en zijne<br />

omgeving zouden kunnen krijgen.<br />

Medewerken om den sultan met de verdere hoofden <strong>van</strong> de z.g.<br />

partij <strong>van</strong> verzet te Kemala tot ons te brengen deed echter niemand,<br />

wel het tegendeel, want een sultan, door ons gesteund, en die daaraan<br />

macht zou ontleenen, wil niemand en de man te Groot-<strong>Atjeh</strong>,<br />

die wel het allerminst onder een door ons beschermden sultan zou<br />

willen staan, is juist T. Neq Radja Setia <strong>van</strong> Merassa.<br />

<strong>De</strong> hoofden <strong>van</strong> de voornaamste kuststaten hadden bijna nog<br />

grooter belang dan Neq bij de niet <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> den sultan en<br />

de geldelijke steun, dien zij hem verleenden, moest dan ook voornamelijk<br />

dienen om hem tot volharding in het verzet in de gelegenheid<br />

te stellen. Zij gaven niets om een sultan als wij <strong>Atjeh</strong> verlieten,<br />

want dan zouden zij zich verder weinig <strong>van</strong> hem aantrekken; zij<br />

gaven echter wel om een sultan, die zich aan ons gezag onderworpen<br />

had, want zij begrepen, dat met zoo'n sultan wel rekening zou moeten<br />

gehouden worden en zelfs het hoofd <strong>van</strong> Pedir, dat zoo na aan de<br />

sultansfamilie verwant is, gaf dit meermalen te kennen.<br />

Wat lag dus voor den Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> voor de hand? Het<br />

stelsel was een herstel <strong>van</strong> het sultanaat onder onze souvereiniteit en<br />

het eenige dwangmiddel om de hoofden <strong>van</strong> de voorname kuststaten<br />

en <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong>, die geen sultan in die positie wilden, te noodzaken<br />

zich naar onzen wil te voegen, was dus, door verbod <strong>van</strong> inen<br />

uitvoer, het onttrekken <strong>van</strong> geld, weelde en zelfs levensbehoeften<br />

aan hen, daardoor ook aan het binnenland en aan Kemala. Zoodra<br />

hierdoor de koopkracht zou zijn uitgeput en bij de zoo naar weelde<br />

hakende <strong>Atjeh</strong>ers de ontevredenheid door de voortdurende schaarschte<br />

zou zijn ten top gestegen, zou door den gezamenlijken drang der<br />

hoofden aan het verzet een einde gekomen en de <strong>onderwerping</strong> gevolgd<br />

zijn.<br />

En het hielp niet of men b.v. den Radja <strong>van</strong> Pedir al te kennen<br />

gaf, dat het de bedoeling niet was om den sultan ook weer het<br />

gezag in handen te geven over de Onderhoorigheden. Dat kwam,<br />

volgens hem, op hetzelfde neer. Door herstel <strong>van</strong> den sultan als het<br />

hoogste Inlandsche gezag over Groot-<strong>Atjeh</strong>, zou hij, zoo niet rechtstreeks,<br />

dan toch zijdelings en achter ons om invloed op de kuststaten<br />

uitoefenen en daaruit inkomsten weten te betrekken. Zij, die<br />

hem, al was het niet verplichtend, die inkomsten weigerden, zou hij


J<br />

60<br />

voortdurend bij ons in discrediet, op een gespannen voet met het<br />

Gouvernement weten te brengen, door onware berichten, gestaafd<br />

door zooveel getuigen als hij zelf verkoos; alle moorden, rooverijen,<br />

diefstallen, alle onveiligheden zouden heeten gepleegd te zijn of<br />

veroorzaakt door lieden uit staatjes, wier hoofden niet naar zijn<br />

pijpen dansten en hem niet gaven, wat volgens de oude <strong>Atjeh</strong>sche<br />

instellingen den sultan toekomt en zoodoende zouden zij, daar<br />

ook wij die inkomsten aan ons getrokken hadden, steeds dubbel<br />

betalen.<br />

Men ziet, de <strong>Atjeh</strong>ers zijn nog zoo dom niet en ook om deze<br />

redeneering <strong>van</strong> Pedir's hoofd, moet ik zeggen, dat herstel <strong>van</strong> het<br />

sultanaat het middel tot bevrediging <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> niet is.<br />

Met herstel <strong>van</strong> het sultanaat op den vo<strong>org</strong>rond had Generaal <strong>van</strong><br />

Teijn zeker gelijk, dat sluiting moest worden toegepast, totdat de<br />

<strong>onderwerping</strong> zou gevolgd zijn, maar had de Regeering dit denkbeeld<br />

laten varen, zooals ik hoor dat nu het geval is, dan zou de Generaal,<br />

naar mijne meening, tot dadelijke invoering <strong>van</strong> eene krachtige<br />

scheepvaartregeling geadviseerd en die met zijn doorzicht en voortvarendheid<br />

voorbereid en toegepast hebben.<br />

Immers dwang op Kemala uitoefenen ware dan niet meer <strong>van</strong><br />

belang voor ons, Kemala ware dan niet meer het middelpunt gebleven,<br />

waarom voor ons het verzet draaide, wij hadden in 't geheel<br />

geen aanrakingen meer te onderhouden; de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> de<br />

hoofden <strong>van</strong> verzet, ook <strong>van</strong> Toeankoe Mohamad Daoed enToeankoe<br />

Haschim, ware ons dan onverschillig geworden, omdat wij hen —<br />

zooals nader blijken zal — in de onmogelijkheid kunnen brengen om<br />

vijandelijkheden tegen ons te plegen, wat hen tot vrij wel onbeduidende<br />

personen zou teruggebracht hebben.<br />

In de Onderhoorigheden geeft de scheepvaartregeling alleen —<br />

zonder meer — de macht in handen, om aan het schieten op onze<br />

posten een einde te maken door het opleggen <strong>van</strong> boeten aan de<br />

hoofden, uit wier gebied zulks plaats heeft en aan hoofden wier<br />

bevolking daaraan deelneemt; zelfs kan men door dat krachtige<br />

middel dwingen tot inlevering <strong>van</strong> vuurwapens en is het belang der<br />

hoofden, om met ons op goeden voet te blijven, zóó groot, dat niet<br />

slechts de ambtenaren in gezelschap der hoofden spoedig veilig overal<br />

in de kuststaten komen kunnen, maar ook terreinopname enz. enz.<br />

mogelijk is, zoomede het aanleggen <strong>van</strong> goede wegen door of op


61<br />

rekening <strong>van</strong> de <strong>Atjeh</strong>ers op de wijze als Generaal <strong>van</strong> Teijn dat op<br />

de Oostkust heeft ingesteld.<br />

En hoe krachtiger men de scheepvaartregeling invoert, d. w. z.<br />

hoe meer de <strong>Atjeh</strong>ers voelen, dat zij daarmede in onze macht zijn<br />

en bij het geringste verzet, zelfs bij niet ijverig medewerken in de<br />

door ons gewenschte richting, hun lieve geld in onze schatkist zien<br />

vloeien, hoe gedweeër en volgzamer zij zullen wezen, hoe meer<br />

eerbied en ontzag zij ons zullen toonen.<br />

Bovendien zeg ik nogmaals:<br />

Afgescheiden <strong>van</strong> den godsdienst, zal het <strong>Atjeh</strong>sche volk zich slechts<br />

onderwerpen en ontzag toonen aan hem, die voelen laat de macht<br />

te bezitten, om zijn wil te doen eerbiedigen, onverschillig welke<br />

middelen hij toepast.<br />

Een paar voorbeelden:<br />

Scherer zegt dat in 1883 en 1884 in Edi de militaire commandant,<br />

dokter, controleur en postcommies op 500 M. <strong>van</strong> de benting<br />

woonden en de dames er even gerust als te Batavia met hare<br />

kinderen gingen wandelen, en haalt hij dit aan als een bewijs <strong>van</strong><br />

veiligheid door de scheepvaartregeling verkregen.<br />

Nu, vóór dat aan scheepvaartregeling gedacht werd, had men te<br />

Edi eene onderneming palen ver in het binnenland; tijdens de<br />

scheepvaartregeling is die opgeheven. Tot in 1889 kwamen sedert<br />

onze troepen niet verder dan <strong>van</strong> de versterking tot op den Chineeschen<br />

passar en aan het strand, niettegenstaande de controleur en<br />

geëmploieerde <strong>van</strong> de <strong>Atjeh</strong>leverantie altijd op 500 M. buiten de<br />

versterking gewoond hebben, ook tijdens de onlusten in 1889 en<br />

1890 en er nog wonen.<br />

Na de toegebrachte slagen en de zware opgelegde oorlogsschatting<br />

marcheeren onze troepen tot Djolok, als zij willen.<br />

Edi Tjoet was een der heftigste deelnemers aan het verzet in 1890<br />

en kreeg een zware boete ; enkele maanden later reed de Generaal<br />

<strong>van</strong> Teijn, alleen vergezeld door de officieren <strong>van</strong> zijn gevolg, langs<br />

het zeestrand naar die plaats op een oogenblik, dat de geheele<br />

Noordkust door de strenge sluiting zijn bestraffende hand voelde.<br />

<strong>De</strong> sluiting verbitterde natuurlijk de hoofden en bevolking die<br />

daardoor leden; Pedir leed wel het meeste, toch ging in 1890, op


62<br />

een tijdstip dat de rijke passar te Pedir door de sluiting geheel<br />

verarmd en zoo goed als verloopen was, de kapitein-postcommandant<br />

geheel ongewapend een contrabezoek brengen aan Tengkoe<br />

Pakeh, die hem was komen verwelkomen.<br />

In datzelfde jaar, toen de sluiting zoo krachtig drukte, bood Pedir<br />

het terrein op den linkeroever der Seglirivier aan, noodig voor de<br />

later intevoeren scheepvaartregeling; er werd daar een blokhuis opgericht<br />

en door ons een ijzeren brug over de rivier geslagen, zonder<br />

dat al dit werk door een enkel schot <strong>van</strong> Tengkoe Pakeh's toch<br />

verbitterde onderhebbenden bemoeilijkt werd en legden de <strong>Atjeh</strong>ers<br />

onder toezicht <strong>van</strong> den kapitein-postcommandant, tegen eene geringe betaling,<br />

een flinken weg aan <strong>van</strong> die brug naar kampong Kramat.<br />

In 't begin <strong>van</strong> 1891, toen dus de sluiting nog langer en zwaarder<br />

had gedrukt, nam de chef <strong>van</strong> den staf met een opnemer het<br />

terrein op en bleef de laatste daarna, zonder eenige moeilijkheid<br />

te ondervinden, op Pedirsch grondgebied een paar dagen het terrein<br />

waterpassen.<br />

In 1891 is mede de kuststrook opgenomen door den chef <strong>van</strong> den<br />

staf met een opnemer in het eveneens gesloten staatje Telok Kroet<br />

op de Westkust en tegelijkertijd het daartegenover liggende Poeloe<br />

Raja, waar bij invoering der scheepvaartregeling mede een etablissement<br />

moet komen. <strong>De</strong> assistent-resident <strong>van</strong> de Westkust was hierbij<br />

tegenwoordig en bezochten deze en de chef <strong>van</strong> den staf in gezelschap<br />

<strong>van</strong> den Radja niet alleen de kuststrook <strong>van</strong> den vasten wal,<br />

maar ook de door het gewapende volk bezette bentings.<br />

Bij het vertrek <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> Teijn had deze juist aan den chef<br />

<strong>van</strong> den staf gezegd, binnenkort op dezelfde wijze Telok Semawé te<br />

bezoeken en de voor eene vestiging bestemde plaats op te nemen,<br />

maar door het optreden <strong>van</strong> den nieuwen Gouverneur is hier<strong>van</strong><br />

niets gekomen.<br />

Op ditzelfde Telok Semawé exerceerde nog in 1891, tijdens de<br />

sluiting, herhaaldelijk de landingsdivisie <strong>van</strong> H. M. Koning der Nederlanden<br />

en heeft er ook tijdens de sluiting, steeds een Europeesche<br />

handelaar — de heer Atkins — gewoond.<br />

<strong>De</strong> Generaal <strong>van</strong> Teijn bezocht persoonlijk Poeloe Raja in het begin<br />

<strong>van</strong> 1891 en maakte in gezelschap <strong>van</strong> eenige officieren en ambtenaren,<br />

zonder gewapend gevolg, eene wandeling over dat eiland.


63<br />

In dit alles is niets bijzonders gelegen, het heeft zelfs in 't geheel<br />

niets te beteekenen, maar juist daarom klinkt het zoo zot in de ooren<br />

<strong>van</strong> hen, die den toestand te <strong>Atjeh</strong> kennen, thans tehooren, dat tot<br />

het invoeren <strong>van</strong> de scheepvaartregeling politiek beleid vereischt wordt<br />

om gewapenden tegenstand te voorkomen, en b. v. in berichten uit<br />

<strong>Atjeh</strong> te lezen, dat bij het vestigen <strong>van</strong> een post, o. a. te Telok Semawé,<br />

geen tegenstand <strong>van</strong> den vijand ondervonden werd.<br />

Neen, dat wil ik wel gelooven en gemis aan grondige kennis <strong>van</strong><br />

den toestand zou dan ook de bewering verraden, dat de kustbevolking<br />

niet reikhalzend naar de scheepvaartregeling uitziet.<br />

Ik zeg, en ik weet het bij ondervinding, dat de kustbevolking en<br />

hare hoofden niets liever wenschen dan <strong>van</strong> de knijpende sluiting af<br />

te komen. Een benting met scheepvaartregeling is voor hen een uitkomst.<br />

Ontstaat ergens verzet, dan zijn het niet de wettige hoofden<br />

met de kustbevolking, maar fanatieken, opgezweept door priesters en<br />

tot eene bende gevormd. Habib Samalanga zou dit b. v. tegenover<br />

Tjihik Boegis kunnen beproeven bij vestiging <strong>van</strong> een post te Samalanga.<br />

Men geve aan die bende dan een ferm pak slaag voor rekening<br />

<strong>van</strong> Samalanga.<br />

Dat voorts de sluiting werkelijk het geweldige dwangmiddel was,<br />

dat men beoogde om tot bereiking <strong>van</strong> het gewenschte doel — de<br />

<strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> door herstel <strong>van</strong> het sultanaat—te geraken,<br />

moge nog uit de volgende voorbeelden blijken:<br />

Bij onze versterking te Segli had een Chinees een, tijdens de sluiting<br />

peperdure toko. Wanneer Tengkoe Pakeh, b. v. als belooning voor<br />

een bewezen dienst, vergunning kreeg om in die toko voor ƒ 100<br />

inkoopen te doen, dan deed hij die vergunning aan een handelaar<br />

voor ƒ 100 over. <strong>De</strong>ze handelaar kocht dan de noodige zaken in —<br />

zeker 50°/o duurder dan de maktprijs te Penang was—en verkocht<br />

die zaken dan te Pedir in 't klein met nog ruim 100°/o winst.<br />

Ter aanmoediging <strong>van</strong> het passarbezoek in Sigli, waar dagelijks<br />

maar +15 man kwamen, werd op autorisatie <strong>van</strong> den Gouverneur<br />

Pompe aan de passargangers toegestaan om, na verkoop hunner waren,<br />

in die peperdure toko per man voor een halven gulden, per vrouw<br />

voor één gulden te koopen. Het gevolg was, dat het passarbezoek<br />

weldra steeg <strong>van</strong> + 15 mannen tot ruim 150 mannen en 30 vrouwen<br />

en daarna steeds stijgende bleef.


64<br />

Toen de vergunning werd ingetrokken, kwam bijna niemand meer.<br />

Vier koeien <strong>van</strong> den aannemer liepen weg naar Pedir.<br />

<strong>De</strong> civiele gezaghebber beloofde bij terugbez<strong>org</strong>ing vergunning<br />

om voor £ 30 in de peperdure Chineesche toko te mogen koopen.<br />

<strong>De</strong> koeien waren den volgenden dag terug.<br />

Na de Edi-expeditie in Juli 1890, werd de kust <strong>van</strong> Perlak<br />

tijdelijk gesloten en zou deze maatregel gehandhaafd blijven tot tijd<br />

en wijle T. Moeda Pasangan, Tjihik Perlak de rust en orde in zijn<br />

rijk zou hersteld hebben. Niet alleen had hij, die tijdens de Ediexpeditie<br />

verklaarde niet tegen zijne onderhebbende tegenstanders te<br />

zijn opgewassen, vooral niet tegen T. Tibang Djingké, vóór het einde<br />

<strong>van</strong> het jaar aan alle verzet een einde gemaakt, maar genoemd hoofd<br />

zelfs uit het land verdreven.<br />

Aan de betaling <strong>van</strong> de voor de Edi onlusten opgelegde oorlogsschatting<br />

wist zich Simpang Anas te onttrekken door uitvoer <strong>van</strong> de<br />

peper via Tamiang en Langkat. Aan Tjihik Perlak werd toen eenvoudig<br />

gezegd, dat hij verantwoordelijk was voor die onderhoorigheden<br />

<strong>van</strong> zijn rijk en hij voldeed gewillig.<br />

Tijdens de werkzaamheden in 1890 en begin 1891 op den linkeroever<br />

der Seglirivier, beproefde T. Pakeh Pedir weer eens met de gewone<br />

<strong>Atjeh</strong>sche list om ons tot verstrekken <strong>van</strong> licenties te bewegen. <strong>De</strong><br />

sluiting heeft de bevolking zóó verarmd en verbitterd, zeide hij, dat<br />

ik tot mijn innige spijt misschien niet lang meer bij machte zal zijn,<br />

om het volk te beletten gemeene zaak met de moslemin te maken ;<br />

nu reeds kost het mij de uiterste inspanning om te beletten, dat<br />

Segli niet <strong>van</strong> Pedir uit wordt beschoten.<br />

Och, Tengkoe, werd hem geantwoord, dat zou zeer jammer voor<br />

U zijn, want dan zou later, als nà de <strong>onderwerping</strong> eene scheepvaartregeling<br />

wordt ingevoerd, wellicht niet Pedir het voordeel te<br />

beurt vallen <strong>van</strong> tot in- en uitvoerhaven te worden bestemd, maar


65<br />

in plaats <strong>van</strong> Pedir b. v. Koeala Pedada en Kroeng Raja, ook zeer<br />

geschikte punten, <strong>van</strong> ons standpunt beschouwd. Pedir blijft dan ten<br />

eeuwigen dage gesloten en moet langs een dier plaatsen in- en<br />

uitvoeren.<br />

Mijnheer, repliceerde Tengkoe Pakeh, Uwe hand drukt zwaar,<br />

maar ik onderwerp mij aan Uwen wil. — Er werd <strong>van</strong> Pedir's zijde<br />

geen schot gelost.<br />

Ook te Groot-<strong>Atjeh</strong> gaf de sluiting, d. w. z. het verbod tot uitvoer<br />

buiten onze linie en de zeer beperkte licenties aan ons onderworpen<br />

hoofden, macht, en maakte die hoofden gewillig en onderworpen.<br />

Een paar voorbeelden:<br />

Een ondergeschikt vijandelijk hoofd uit de VI Moekims onderwierp<br />

zich en werd hem opgelegd om de oprechtheid <strong>van</strong> zijn wensch<br />

te bewijzen, door eene aan Tekoe Neq <strong>van</strong> Merassa toebehoorende<br />

prauw, die gestolen was en zich te Koeala Pantjoer bij eene bende<br />

<strong>van</strong> Tengkoe die Tirou bevond, daar te rooven en aan ons uit te<br />

leveren. Het was een moeilijke taak, doch hij volbracht ze en leverde<br />

in een donkeren nacht de prauw af aan een onzer oorlogsschepen op<br />

de reede <strong>van</strong> Oleh-leh.<br />

T. Moeda Rajoet uit het geslacht <strong>van</strong> de Imams der XIII Moekims<br />

Toengkoep, een man <strong>van</strong> groot gezag en invloed in de sagi XXVI,<br />

deed dringend het verzoek om de in die sagi opgeschuurde peper te<br />

mogen uitvoeren; de ons aangeboden voordeelen waren zeer groot,<br />

onze troepen zouden ongehinderd door de sagi XXVI kunnen marcheeren,<br />

de vijandelijke benden zou hij verjagen. — Het verzoek<br />

werd geweigerd.<br />

Hetzelfde verzoek om uitvoer <strong>van</strong> zijne peper <strong>van</strong> het eiland<br />

Waij, deed het in de Oostkust <strong>van</strong> Sumatra bekende bendehoofd<br />

Nja Makam ; hij zou zich dan onderwerpen en als rustig burger gaan<br />

leven. Tot bespreking zijner belangen en het duidelijk maken <strong>van</strong> zijn<br />

verzoek, is hij toen bij T. Lamreng, met vergunning <strong>van</strong> het bestuur,<br />

binnen de linie geweest; zijn verzoek werd afgewezen.<br />

Er zouden nog meerdere voorbeelden zijn aantehalen <strong>van</strong> de ver-<br />

5


66<br />

meerdering <strong>van</strong> onze macht en ons gezag door de sluiting, maar ik<br />

wil daarvoor nog alleen putten uit de lezing <strong>van</strong> Sicherer zelf.<br />

Hij zegt o. a. bladz. 42.<br />

«Welnu, ik beweer dat de blokkade, omdat zij vriend en vijand<br />

«gelijkelijk treft en een bestraffings- en geen bestuursmiddel is, nim-<br />

«mer eenig duurzaam effect zal sorteeren, en dat zij evenmin de<br />

« toenadering en <strong>onderwerping</strong> der oorlogspartij en <strong>van</strong> den sultan zal<br />

«tengevolge hebben, als dit in 1884 het geval is geweest.»<br />

Sluiting dus kan volgens Scherer geen duurzaam effect sorteeren.<br />

En wat lezen wij op bladz. 19.<br />

«Dat aan zulk een machtig Radja — T. Tjihik Samaoen v. Pasangan —<br />

«door een verbond <strong>van</strong> 5 kleine Radja's, waar<strong>van</strong> er nog drie reeds<br />

« door T. Tjihik uit hun land verdreven waren, al de door hem<br />

«veroverde landstreken in korten tijd werden ontnomen (1), dat was<br />

«een succes, dat de <strong>Atjeh</strong>ers zelf niet hadden durven verwachten. Ook<br />

«zou dit resultaat zoo spoedig niet verkregen zijn geworden, als de<br />

«Radja's alléén op eigen krachten hadden moeten steunen, of alleen<br />

«door de wapenen zich recht hadden moeten verschaffen.<br />

«Hetgeen n. 1. veel er toe bijdroeg om den voor ons gunstigen<br />

« afloop dezer onderneming te bespoedigen was, dat, op mijn voorstel, de<br />

c Gouverneur mij veroorloofde de vroeger bedoelde scheepvaartregeling<br />

«op de Pasei-streek en Pasangan toe te passen, met dien verstande,<br />

«dat <strong>van</strong> Pasangan tot Diamant punt alléén Telok Semawé voor den<br />

«algemeenen handel geopend was.<br />

« Daardoor had men het in de macht te z<strong>org</strong>en, dat er te Pasangan<br />

«nagenoeg niets tverd in- en uitgevoerd, zoodat de Radja geenc<br />

«inkomsten hoegenaamd trok en ook de hoofden en voornamen, die<br />

«allen handelen, gevoelig in de beurs werden getroffen. Schaarschte<br />

«aan rijst was eveneens daar<strong>van</strong> het gevolg en maakte dat T. Tjihik<br />

«zijn krijgsvolk niet langer bij elkaar konde houden, waar het gold<br />

(1) Die staatjes — Bajoe, Tjoenda, Kloempang doea, Nizam en Sawang— doorScherer<br />

onze bondgenooten genoemd, waren door hem voorzien geworden <strong>van</strong> geweren en<br />

munitie.


67<br />

«veroverde streken tegen den aanval der rechtmatige bezitters te<br />

« verdedigen. Ventre affamé n'a pas d'oreilles, etc. »<br />

Was dat nu scheepvaartregeling?<br />

Dat was dan dezelfde scheepvaartregeling, die de Generaal <strong>van</strong> Teijn<br />

op Perlak toepaste in 1890 en die de Generaal sluiting noemde.<br />

Thans heeft tengevolge <strong>van</strong> onze jarenlange politiek <strong>van</strong> noninterventie,<br />

gepaard aan openstelling <strong>van</strong> de geheele kust voor den<br />

algemeenen handel, Pasangan natuurlijk weer al de door Scherer<br />

genoemde kleine staatjes aan zich onderworpen.<br />

Welnu, als men thans de scheepvaartregeling invoert, dan kan<br />

hierdoor, zonder Pasangan te sluiten voor in- en uitvoer, maar deze<br />

langs onze vestiging te Telok Semawé toe te laten, Pasangan gedwongen<br />

worden tot wat men wil, indien daarbij slechts rechtvaardig<br />

en streng wordt te werk gegaan.<br />

Er is dan noch verstrekking <strong>van</strong> wapens en munitie aan Pasangan's<br />

tegenpartijen, noch strijd <strong>van</strong> deze tegen Pasangan, noch<br />

ventre affamé noodig en wij laten bovendien Pasangan ten voordeele<br />

<strong>van</strong> onze schatkist het gelag betalen. Het zou mij zelfs niet verwonderen<br />

als Pasangan op onze eerste aanmaning in Bajoe, Tjoenda,<br />

Nizam enz. de vroegere hoofden weer in hun gezag herstelt.<br />

Toen in begin 1891 T. Tjihik Pasangan zich zonder vergunning<br />

<strong>van</strong> het bestuur naar Birim begeven had en men op de Oostkust<br />

algemeen vreesde voor onlusten, door hem gestookt, keerde hij, op het<br />

eerste door Generaal v. Teijn daartoe gegeven bevel, naar zijn land<br />

terug. Hij begreep, dat bij verzet of ongehoorzaamheid de straf niet<br />

gering zou zijn. Dat was de macht <strong>van</strong> de rigoureuse sluiting.<br />

Op bladz. 23 zegt Scherer:<br />

«Niet zoo voorspoedig ging het ten opzichte <strong>van</strong> Gedong enz.<br />

« Terwijl de radja <strong>van</strong> Bajoe in Blang Mangat getrokken was, deed<br />

« Gedong een onverhoedschen inval in Bajoe en verbrandde in eenen<br />

«dag op drie na al de daar zich bevindende kampongs. Welk ver-


«s<br />

«loop de vijandelijkheden met Gedong hadden en hoe zij ondanks al<br />

«onze tegenspoeden in den strijd — (hier wonnen de bondgenooten<br />

«dus niet) — toch eindigden met een vrede, die al onze wenschen<br />

«vervulde, zal ik nader schetsen, daar deze épisode een overtuigend<br />

«bewijs levert <strong>van</strong> het nut der scheepvaartregeling.»<br />

Scherer schetst dit nader op bladz. 26 en 27 als volgt.<br />

Badz. 26;<br />

«Toen Gedong den even vermelden onverhoedschen inval in Bajoe<br />

« had gedaan, verbood ik natuurlijk direct allen uitvoer derwaarts (slui-<br />

«ting dus) en gaf den Radja ook kennis, dat voorloopig geen prauwen<br />

«met producten uit zijn landje te Telok Sernaivé zouden worden toe-<br />

« gelaten ».<br />

Op bladz. 27:<br />

« Gedong versterkte zich goed, wachtte dapper den aanval der ver-<br />

« bonden Radja's <strong>van</strong> Bajoe, Tjoenda, Blangmeh en Samalweroeh af.<br />

«Dit viel te gemakkelijker, omdat Gedong slechts uit eenige kam-<br />

«pongs bestaat, dicht bij elkaar gelegen en omringd door eene groote<br />

«sawahvlakte <strong>van</strong> honderden Meters breed, en ook omdat de lieden<br />

« <strong>van</strong> Gedong bekend waren als de dapperste <strong>van</strong> de Pasei streek.<br />

«<strong>De</strong> bondgenooten moesten dit tot hun nadeel ondervinden. Alle<br />

«aanvallen, met welke dapperheid soms ook uitgevoerd, werden afge-<br />

« slagen, en aanzienlijk was het getal der gesneuvelden en gewonden<br />

«aan hunne zijde.<br />

« Bij enz.<br />

« Hoewel dus het voordeel in den strijd aan de zijde der Gedongers<br />

«bleef, zagen zij toch in, dat zij den strijd niet konden volhouden.<br />

«Hunne munitie raakte op en bij de <strong>Atjeh</strong>ers wint hij den strijd, die<br />

«het meeste kruit kan verschieten. Ook was het hun onmogelijk het<br />

« veld te bebouwen, zij konden niets in- of uitgevoerd krijgen en ar-<br />

«moede en gebrek stoiiden dus voor de deun.<br />

Kwam dit door sluiting of scheepvaarlregeling ?<br />

«Zij besloten daarom vredesvoorslagen te doen en hoewel de voor-<br />

« waarden voor hen zeer hard waren, namelijk ontruimen <strong>van</strong> het door<br />

«hen veroverde Blangmeh en uitlevering <strong>van</strong> geschut en 25 Beaumont


69<br />

«geweren, bleef hun niets anders over dan zich daaraan te onder-<br />

« werpen, hetgeen ze dan ook deden».<br />

Kwam dit nu door de scheepvaartregeling ?<br />

Neen , door de sluiting, maar zij onderwierpen zich zoo spoedig aan<br />

onzen wil omdat zij voelden, dat die sluiting hen <strong>van</strong> de voordeelen<br />

der scheepvaartregeling uitsloot.<br />

Ook tijdens de sluiting <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> Teijn, die bij volgen <strong>van</strong><br />

bevelen niet dadelijke voordeelen in 't vooruitzicht stelde, voelde<br />

men onze groote macht en gehoorzaamde.<br />

In 't einde <strong>van</strong> 1890 toch verlangde de luit. ter zee I e kl. Jeekel<br />

commandant <strong>van</strong> H. M. Batavia, dat Pasangan 25 achterlaad karabijnen<br />

zou uitleveren. Pasangan gehoorzaamde, T. Maharadja Djempah<br />

bracht ze aan boord.<br />

In Gedong, zoo zagen wij, hadden onze met geweren en munitie<br />

geholpen bondgenooten geen succes met de wapenen en toch legde<br />

Gedong het hoofd in den schoot.<br />

Dit was dan ook te verwachten en zou door de sluiting, met de<br />

voordeelen der scheepvaartregeling in 't vooruitzicht, verkregen zijn,<br />

zonder dat men de kleine z. g. bondgenooten tegen Gedong had<br />

laten vechten.<br />

Waarom heeft dan de door den Generaal <strong>van</strong> Teijn in 't begin <strong>van</strong><br />

1890 ingevoerde algemeene sluiting <strong>van</strong> Noord- en Westkust in<br />

verband met de scheepvaartregeling op de Oostkust de <strong>onderwerping</strong><br />

nog niet ten gevolge gehad?<br />

Dit is algemeen bekend. <strong>De</strong> Generaal had bij zijn vertrek met<br />

de sluiting, die op oordeelkundige wijze, met ijzeren wilskracht en<br />

energie was ingevoerd en do<strong>org</strong>ezet, dank zij vooral de marine, groote<br />

resultaten bereikt. Wat hij daaromtrent aan de Regeering meldde<br />

was geheel naar waarheid geschetst, zonder overdrijving en zonder<br />

dat de toestand in eenig opzicht te rooskleurig was vo<strong>org</strong>esteld.<br />

Vreezende, dat bij zijn opvolger de wagen weer uit het goede spoor<br />

zou raken als deze de eigenaardige denkbeelden uitvoerde, die hij<br />

op Batavia verkondigde en die, in 's lands belang, naar <strong>Atjeh</strong> geschreven<br />

waren door iemand, die met bez<strong>org</strong>dheid de toekomst te gemoet


70<br />

zag, betoogde de Generaal, naar hij mij het vorige jaar uit Holland<br />

schreef, in een eigenhandig gesteld schrijven aan de Regeering de<br />

noodzakelijkheid <strong>van</strong> het dwingen <strong>van</strong> den Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> door<br />

eene bindende instructie tot het volgen <strong>van</strong> de vastgestelde politiek.<br />

Het heeft niet gebaat. Ik weet niet wat de Regeering naar aanleiding<br />

<strong>van</strong> 's Generaals waarschuwende stem deed, maar de omstandigheid<br />

, dat de nieuw opgetreden Gouverneur zich niet heeft bepaald<br />

tot het doen <strong>van</strong> voorstellen om zijne eigenaardige denkbeelden omtrent<br />

scheepvaartregeling, sluiting, vuurwapens en klewang bij de<br />

<strong>Atjeh</strong>ers, middelen tot pacificatie enz. enz. ingevoerd te krijgen, maar<br />

reeds spoedig de kracht <strong>van</strong> de sluiting verlamde door licenties,<br />

bewijst voldoende, dat 's Generaals waarschuwende stem die eens<br />

roepende in de woestijn geweest is.<br />

<strong>De</strong> <strong>Atjeh</strong>ers hadden terecht gezegd:<br />

« Iedere bestuurs verandering brengt bij die weifelende Hollanders<br />

tivijziging in de bestuurs-inxichten."<br />

<strong>De</strong> gunstige toestand door Generaal <strong>van</strong> Teijn in 't leven geroepen<br />

ging als natuurlijk gevolg hier<strong>van</strong>, weer met rassche schreden achteruit,<br />

<strong>van</strong> <strong>onderwerping</strong> was weldra in 't geheel geen sprake meer en<br />

gelukkig moet ik het achten dat de Regeering er eindelijk een einde<br />

aan maakte.<br />

Een man <strong>van</strong> karakter en individualiteit toonde zich in dit tijdvak<br />

de assistent-resident Ruijssenaers, die zoo lang mogelijk onder voor<br />

hem hoogst moeilijke omstandigheden gestreden heeft voor de handhaving<br />

<strong>van</strong> de sluiting en <strong>van</strong> de verdere beginselen, welke in 1890<br />

onder Generaal <strong>van</strong> Teijn een zoo gunstigen stand <strong>van</strong> zaken hadden<br />

veroorzaakt. Hij had den Generaal vóór diens vertrek moeten belooven<br />

pal te zullen staan op zijn post en den nieuwen Gouverneur,<br />

zoo noodig, met vastberadenheid en volharding den juisten weg te<br />

zullen wijzen. Trouw heeft hij woord gehouden, totdat hij verwijderd<br />

werd.<br />

Ik heb oprechte hoogachting voor dezen energieken ambtenaar en<br />

wensch dat hier openlijk te verklaren.<br />

Telde hij in 1878 zijn leven niet bij den inval <strong>van</strong> den Habib,<br />

toen het er op aankwam een militair transport te vergezellen <strong>van</strong><br />

Pakan Badak naar Boekit Seboen, bij welke gelegenheid hij zich<br />

onderscheidde en zwaar gewond werd, in 1891 bleef hij pal staan<br />

voor 's lands belangen in weerwil dat zelfs zijne toekomst bedreigd werd.


71<br />

In eene belangrijke Nota heeft hij bovendien zijne denkbeelden<br />

ontwikkeld omtrent den toestand te <strong>Atjeh</strong> tijdens het vertrek <strong>van</strong><br />

Generaal <strong>van</strong> Teijn en de verder te volgen gedragslijn, welke Nota<br />

door den tegenwoordigen Minister, in wiens bezit zij is, <strong>van</strong> hooge<br />

waarde werd geacht.<br />

<strong>De</strong> assistent-resident Ruijssenaers ontving tot dusverre nog geen<br />

enkele onderscheiding.<br />

Zoo zijn we dan genaderd tot het jaar 1892, dat ons den ll en<br />

Gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> gaf en met die bestuurs-verandering, wederom<br />

andere bestuurs-inzichten. Ditmaal de scheepvaartregeling, niet echter<br />

naar de denkbeelden <strong>van</strong> den nieuwen Gouverneur, ook niet naar de<br />

inzichten en voorschriften <strong>van</strong> de Regeering, hoewel deze uit al de<br />

sedert jaren ont<strong>van</strong>gen adviezen toch wel het ware daaromtrent moet<br />

kunnen putten, maar naar de zienswijze <strong>van</strong> den resident Scherer.<br />

Dit zou natuurlijk geen nadeel doen, want we zagen dat juist uit<br />

Scherer's brein de eerste rationeele denkbeelden omtrent scheepvaartregeling<br />

gesproten zijn, maar Scherer wil eene m. i. verkeerde toepassing<br />

en daarbij nog andere zaken, om tot de pacificatie <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> en<br />

Onderhoorigheden te geraken, welke, worden zij ingevoerd, ons brengen<br />

zullen waar hij dacht dat de sluiting met hetgeen daaraan annex<br />

was ons zou heenvoeren. Bovendien heeft hij geen volledig programma.<br />

Om dit alles duidelijk aantetoonen moet ik Scherer's lezing <strong>van</strong><br />

20 Januari 1891 in het Indisch genootschap ter hand nemen en<br />

achtereenvolgens zijne in 4 punten geformuleerde denkbeelden bespreken<br />

met uiteenzetting <strong>van</strong> hetgeen daarin goed en niet goed is, het<br />

waarom <strong>van</strong> een en ander, zoomede wat daaraan ontbreekt om tot<br />

de volledige pacificatie <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> te geraken. Het doet mij leed nu<br />

niet verder Scherer's inzichten te kunnen deelen.<br />

Scherer dan wil het volgende en zegt overtuigd te zijn, dat zoo<br />

doende de pacificatie zal verkregen worden.<br />

1°. Het controleeren <strong>van</strong> handel en scheepvaart en het bijna geheel<br />

beletten <strong>van</strong> den smokkelhandel door eene scheepvaartregeling.<br />

2 e . Het meester worden op de kust, niet in naam maar inderdaad<br />

door het volgen <strong>van</strong> eene gedragslijn, die men met korte woorden<br />

kan bestempelen als : ons aansluiten bij de zwakken en verdrukten<br />

en met hen de sterkeren in toom houden.


72<br />

3 e . Het isoleeren <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> door het te doen in- en<br />

afsluiten <strong>van</strong> de kust door landstreken, wier bestuurders volkomen<br />

met ons meegaande, den doortocht aan vijandige benden beletten.<br />

4°. Het pacificeeren <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> met of zonder sultan, naar<br />

mate de omstandigheden dat voor ons het verkieslijkst maken.<br />

Tegen het sub. I genoemde — scheepvaartregeling — heb ik natuurlijk<br />

geen enkel bezwaar. Integendeel !<br />

Over de geheele kust <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> — dus <strong>van</strong> Tamiang op de Oostkust<br />

tot aan Troemon op de Westkust — Groot-<strong>Atjeh</strong> niet uitgezonderd<br />

— moeten alleen eenige door ons aan te wijzen plaatsen voor<br />

den algemeenen handel worden opengesteld. Op deze plaatsen moeten<br />

wij vestigingen hebben, met militaire bezetting, besturende ambtenaren<br />

, recherche-, post-, telegraaf-, politie- en havenpersoneel, en alle<br />

in- en uitvoer moet over deze plaatsen door onze handen gaan.<br />

Alle overige plaatsen <strong>van</strong> de geheele kust <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> blijven voor<br />

den buitenlandschen handel gesloten.<br />

Tot zoover is alles correct en bestaat er geen enkel verschil tusschen<br />

het voorstel <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> Teijn en de denkbeelden <strong>van</strong><br />

Scherer, behalve dat de laatste een telegraphische verbinding<br />

niet noodzakelijk acht. Ik deel het gevoelen <strong>van</strong> den Generaal, dat die<br />

telegraphische verbinding wel noodig is, om steeds tijdig bericht te<br />

kunnen hebben <strong>van</strong> alle naar <strong>Atjeh</strong> uitgeklaarde schepen uit de Straits,<br />

hetgeen vooral de taak <strong>van</strong> onze marine zeer vergemakkelijkt. Het<br />

is echter niet noodig hierover uitvoeriger uitteweiden, daar <strong>Atjeh</strong><br />

thans reeds in de telegraphische gemeenschap is opgenomen.<br />

<strong>De</strong> vraag rijst nu: Welke plaatsen moeten worden opengesteld?<br />

Scherer zegt, dat het eenige wat de handelaren uit de Straits <strong>van</strong><br />

eene scheepvaartregeling met recht kunnen verlangen is, dat de opengestelde<br />

plaatsen zoodanig gelegen zijn, dat de <strong>Atjeh</strong>ers er hunne<br />

producten zonder bezwaar kunnen heenvoeren.<br />

Ik vindt dit niet juist gezegd; de handel uit de Straits heeft hiermede<br />

m. i. niets te maken, maar wel zijn wij dit verplicht te doen tegenover<br />

de <strong>Atjeh</strong>ers, onze onderdanen; hun moeten wij het, door eene<br />

goede keuze <strong>van</strong> plaatsen, mogelijk maken, hunne producten zonder<br />

groote moeilijkheden naar die plaatsen te vervoeren.<br />

Juist vind ik daarentegen, wat Generaal <strong>van</strong> Teijn zeide : de te


73<br />

kiezen plaatsen moeten zoodanig gelegen zijn, dat de handel geen<br />

bezwaar kan maken, dat telkens de voor laden en lossen geschikte<br />

tijd met stoomen verloren gaat, niet te ver dus <strong>van</strong> elkander verwijderd;<br />

maar ook moeten zij niet zoo dicht bij elkander liggen, dat<br />

men geen redelijk groote centra <strong>van</strong> handel krijgt, want het loont<br />

de moeite slecht om plaatsen aan te doen, waar slechts geringe<br />

hoeveelheden worden gelost en geladen en ook verhoogt dit de kosten;<br />

voorts leggen bij de keuze der plaatsen goede ankerplaatsen, aanzien<br />

en vertrouwdheid <strong>van</strong> de hoofden, en de grootheid en macht <strong>van</strong> de<br />

staatjes gewicht in de schaal.<br />

Scherer wijst op bladz. 38 <strong>van</strong> zijne lezing aan:<br />

Op de Noordkust:<br />

1 Edi.<br />

2 Telok Semawé<br />

3 Samalanga<br />

4 Segli<br />

Op de Westkust<br />

1 Malaboeh<br />

2 Tenom<br />

3 Rigas<br />

4 Kloewang<br />

Op Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

1 Oleh-leh<br />

2 Poeloe Way<br />

<strong>De</strong> Generaal <strong>van</strong> Teijn achtte op de Oost- en Noordkust :<br />

Edi — Telok Semawé en Segli, — althans vooreerst, voldoende,<br />

daar elk dezer staatjes aan bijna al de opgenoemde eischen beantwoordt ;<br />

later zou, als het om de een of andere rede wenschelijk bleek, nog<br />

een vierde plaats in aanmerking kunnen komen.<br />

Op de Westkust wenschte de Generaal Telok Kroet, Melaboeh en<br />

Tampat Toean opengesteld en als punten <strong>van</strong> vestiging aangewezen<br />

te zien; de eerste plaats omdat het daartegenover liggend eiland<br />

Raja, waar de Generaal ons etablissement wilde vestigen, ten allen<br />

tijde een voor de schepen veilige ankerplaats biedt, het hoofd <strong>van</strong><br />

Telok Kroet ons altijd trouw was en steeds zelfstandig, zelfs aan<br />

aanvallen <strong>van</strong> Toekoe Oemar en Rigas het hoofd wist te bieden en<br />

omdat dit staatje ongeveer in 't midden tusschen Oleh-leh en Melaboeh<br />

gelegen is, <strong>van</strong> Oleh-leh 50, <strong>van</strong> Melaboeh 62 Eng. mijlen verwijderd ;


74<br />

de tweede plaats als een der meest gewichtige <strong>van</strong> de Westkust en<br />

wij daar reeds eene vestiging hebben en Tampat Toean als het eenige<br />

<strong>van</strong> de Maleische staatjes op dat gedeelte der kust, dat door zijn zeer<br />

kalme baai het geheele jaar door een veilige ankerplaats heeft.<br />

<strong>De</strong> onder sub 2, 3 en 4 door Scherer — die met de Westkust niet<br />

-bekend was — opgegeven plaatsen, voldoen niet zoo goed aan de<br />

opgegeven eischen, Tenom kan zelfs in het geheel niet voor vestiging<br />

in aanmerking komen.<br />

Wel moet dit open blijven voor den algemeenen handel ingevolge<br />

de overeenkomst bij de Nisero-quaestie, maar dit doet niets ter zake,<br />

zooals de Regeering weet, eene vestiging moet er toch niet komen.<br />

Voor Groot-<strong>Atjeh</strong> zelf wees de Generaal, evenals Scherer, Oleh-leh aan.<br />

Poeloe Waij moet vermoedelijk ook wel voor den algemeenen<br />

handel openblijven, maar om geheel andere redenen; ten opzichte<br />

<strong>van</strong> dit eiland bestaan plannen, waarover ik aan 't slot het een en<br />

ander zeggen zal.<br />

En nu de gewichtigste quaestie, de toepassing <strong>van</strong> de scheepvaartregeling.<br />

Wij zitten door de scheepvaartregeling op de geldkist <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>. af- d^^M<br />

Welnu, <strong>van</strong> af den dag der invoering moeten wij dat in 't oogy' y<br />

houden en de scheepvaartregeling niet slechts bezigen als middel tot JT^^,<br />

<strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> door dwang, maar als middel tot onder- p^,: ƒ<br />

werping voor rekening <strong>van</strong> de <strong>Atjeh</strong>ers zelven.<br />

Wij kunnen <strong>Atjeh</strong> onderwerpen voor rekening <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>, even goed<br />

als in 1870 Frankrijk geslagen is voor rekening <strong>van</strong> Frankrijk.<br />

Behalve dus dat men door die scheepvaartregeling een groote vaste<br />

bron <strong>van</strong> inkomsten moet scheppen, moeten bovendien nog extra betalen<br />

alle staatjes, die zich niet volkomen naar onzen wil schikken.<br />

Alleen hierdoor zal de scheepvaartregeling aan de <strong>Atjeh</strong>ers in waarheid<br />

doen zien en voelen, dat de te Kota-Radja gevestigde Nederlandsche<br />

autoriteit de uitsluitende machthebbende is, wiens wil moet worden<br />

geëerbiedigd, wiens bevelen men moet gehoorzamen; alleen op die<br />

wijze zal ons gezag voor goed gevestigd raken, zal onze macht en<br />

invloed allerwegen groot worden.<br />

Verkrijgt men dergelijke gedwongen <strong>onderwerping</strong> voor rekening<br />

<strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> door toepassing <strong>van</strong> de middelen die Scherer aangeeft?<br />

Neen!<br />

Uit het geheele betoog <strong>van</strong> Scherer toch blijkt, dat hij met zijne


75<br />

scheepvaartregeling aan den Staat slechts langzamerhand eenige inkomsten<br />

wenscht te verzekeren, door verkoop <strong>van</strong> opium in het<br />

groot en overname <strong>van</strong> de hoofden <strong>van</strong> het recht <strong>van</strong> in- en uitvoer<br />

(bladz. 15 brochure Scherer). Voorts bewijzen de aangehaalde voorbeelden<br />

omtrent Gedong en Pasangan, dat bij hem steeds scheepvaartregeling<br />

en sluiting voor allen in- en uitvoer, hand aan handgaan,<br />

sluiting de straf is voor het zich niet schikken naar onzen<br />

wil, slechts de vrees voor de veroordeelde sluiting kracht verleent<br />

aan zijne scheepvaartregeling.<br />

Het toepassen <strong>van</strong> dezen maatregel geeft natuurlijk wel tijdelijk<br />

nadeel aan den getroffene, maar evenzeer aan den treffer en dit mag<br />

in geen geval, te meer niet, omdat zoo'n sluitingsmaatregel ons<br />

moeilijkheden en buitengewone beslommeringen veroorzaakt.<br />

<strong>De</strong> overtreder moet geen tijdelijk nadeel lijden, maar een blijvend,<br />

dat gevoeliger wordt naarmate <strong>van</strong> den duur <strong>van</strong> het verzet, en de<br />

oplegger <strong>van</strong> de straf moet in gelijke verhouding voordeel oogsten.<br />

In stede dus <strong>van</strong> het systeem door Scherer vo<strong>org</strong>estaan: «Doen<br />

ivat ik wil of ik sluit «s moet het wezen: «Doen icat ik wil of ge<br />

betaalt» «extra», alleen bij hooge uitzondering, bij volstrekte noodzakelijkheid<br />

gepaard met een tijdelijk verbod tot invoer, nooit echter<br />

tot uitvoer, terwijl de voor de uitgevoerde artikelen te innen gjplden<br />

onder onze berusting blijven zoolang men zich niet aan onzen wil<br />

onderworpen heeft, en daar<strong>van</strong> c. q. ook de beloopen boeten worden<br />

afgehouden.<br />

Ik zeide op bladz. 36 <strong>van</strong> deze aflevering dat eene kleine uitbreiding<br />

aan de in 1S83 bestaande scheepvaartregeling te geven, in verband'<br />

met de door de hoofden op de kuststaten geteekende 18 artikelen,<br />

die regeling gemaakt zou hebben tot een middel om daarmede<br />

de <strong>onderwerping</strong> af te dwingen.<br />

Met deze uitbreiding bedoel ik de regeling der inkomsten, die d e<br />

scheepvaartregeling gelegenheid geeft te trekken en waarop de 18<br />

artikelen ons recht geven.<br />

Die verklaring in 18 artikelen en acte <strong>van</strong> bevestiging, zooals ze<br />

tegenwoordig door de hoofden <strong>van</strong> de Onderhoorigheden geteekend<br />

worden, vindt men hierachter als Bijl. II; — eenige wijziging daarin<br />

is noodig.<br />

Onze inkomsten moeten bestaan in: At~t,< /J&T-~<br />

a. Vaste inkomsten, als :


le. de hatsil, die vroeger den sultan toekwam, kan desverkiezende<br />

nog wat verhoogd worden.<br />

2 e . invoerrechten — door ons zelf te regelen — nadat het recht<br />

-<strong>van</strong> heffing tegen eene billijke schadeloosstelling <strong>van</strong> de hoofden zal<br />

zijn overgenomen conform art. 6.<br />

3 e . invoering <strong>van</strong> de opiumpacht en c. q. die <strong>van</strong> andere middelen.<br />

Opiumregie is misschien nog beter.<br />

icißi' b. Bijzondere inkomsten, dat zijn: boeten.<br />

Het hoofdvoedsel — rijst — moet vrij <strong>van</strong> invoerrecht zijn en<br />

ook moeten door ons geen uitvoerrechten geheven worden, dit laatste<br />

niet omdat daardoor de producten te duur aan de markt komen,<br />

hetgeen de cultuur niet aanmoedigt.<br />

<strong>De</strong> invoerrechten kunnen, als zij met oordeel geregeld en vooral<br />

niet te laag gesteld worden, op die artikelen <strong>van</strong> weelde, waarop de<br />

<strong>Atjeh</strong>ers verzot zijn, een aanmerkelijke bron <strong>van</strong> inkomsten opleveren<br />

en ook de opiumpacht of regie zal weldra groote sommen in 's lands<br />

kas doen vloeien. In 1890 bood een Europeesche firma aan, om bij<br />

invoering <strong>van</strong> de scheepvaartregeling, voor het eerste jaar den verkoop<br />

<strong>van</strong> opium te pachten tegen ƒ 250.000 's maands en volgens<br />

hare berekening zou zij na dat eerste jaar wel durven gaan tot<br />

ƒ 400.000 's maands.<br />

Men moet dus niet, (zooals vóór de sluiting geschiedde, aan<br />

hoofden op Groot-<strong>Atjeh</strong> die buiten de linie wonen) tegen betaling<br />

<strong>van</strong> ƒ 200 of ƒ 300 eene licentie verstrekken voor den invoer <strong>van</strong><br />

een kist opium (40 bollen), die dan bij verkoop in het klein duizenden<br />

guldens opbrengt.<br />

<strong>De</strong> hoofden trekken in den regel voldoende inkomsten uit eigen<br />

cultures en uit het hun toekomende aandeel <strong>van</strong> de cultures hunner<br />

onderhoorigen — de radja <strong>van</strong> Edi b. v. had een inkomen <strong>van</strong><br />

eenige tonnen gouds —; waar dit niet het geval is en daar waar<br />

men andere redenen heeft om de belangen der hoofden nauwer aan<br />

de onze te verbinden, kan men hun een tantième toekennen <strong>van</strong> de<br />

inkomsten door ons <strong>van</strong> pacht, regie of invoerrechten getrokken.<br />

Voorts moeten op het niet trouw nakomen <strong>van</strong> de verplichtingen<br />

opgelegd in de artikelen 2, 11, 13, 14 enz. <strong>van</strong> de geteekende verklaring<br />

zeer zware boeten gelegd worden, bij niet gewillige voldoening<br />

in te houden <strong>van</strong> de opbrengst der uitgevoerde producten.<br />

<strong>De</strong>ze boeten moeten niet een vooraf bepaald vast bedrag beloopen,<br />

76


77<br />

maar geregeld worden naar omstandigheden. Is h. v. eene niet<br />

nagekomen verplichting op het oogenblik <strong>van</strong> de ontdekking der<br />

nalatigheid nog te vervullen, dan legt men eene boete op <strong>van</strong> zooveel<br />

's maands, oploopende totdat aan de verplichting voldaan is. Kan<br />

zulks niet meer geschieden, dan natuurlijk eene boete voor eens.<br />

Heeft men met een staatje te doen, dat geen uitvoerhandel drijft,<br />

wat in de Onderhoorigheden zelden zal voorkomen, dan legt men<br />

toch boete op en verhaalt die op hetgeen wordt ingevoerd.<br />

Aldus met oordeel handelende, zal men weldra zien hoeveel macht<br />

de scheepvaartregeling ons verschaft en hoe gewillig en onderworpen<br />

de <strong>Atjeh</strong>ers spoedig algemeen in alle Onderhoorigheden onze bevelen<br />

zullen opvolgen en dat het bijna nooit noodig zal zijn het middel<br />

toe te passen dat Scherer aanprijst : sluiting <strong>van</strong> allen in- en uitvoer.<br />

Mocht men een enkele maal toch hiertoe moeten overgaan, dan moet<br />

de sluiting — zooals ik zeide — toch in geen geval den uitvoer<br />

beletten, wel den invoer en door het stationneeren <strong>van</strong> een schip,<br />

zoo noodig ook de visch<strong>van</strong>gst.<br />

Voor eene rationeel ingerichte scheepvaartregeiing, eene goed geregelde<br />

contrôle op handel en scheepvaart, is verder, evenals voor<br />

eene algemeene rigoureuse sluiting, eene krachtige marinemacht noodig.<br />

Het spreekt toch <strong>van</strong> zelf dat men trachten zal, onze voorschriften<br />

op den uit- en invoer te ontduiken, zoowel om <strong>van</strong> den uitvoer<br />

den hatsil niet te betalen als <strong>van</strong> den invoer de daarop te heffen<br />

rechten, terwijl ook gesmokkelde opium voor den smokkelaar groote<br />

winsten belooft. Ook de invoer <strong>van</strong> oorlogscontrabande moet worden<br />

tegengegaan. <strong>De</strong> smokkelhandel zal beproeven, waar mogelijk,<br />

plaatsen <strong>van</strong> de uitgestrekte kust aan te doen die voor in- en<br />

uitvoer niet opengesteld zijn.<br />

Ik herinner b. v. maar aan hetgeen hiervoren reeds gezegd is<br />

omtrent den uitvoer <strong>van</strong> peper <strong>van</strong> Simpang Anas, onderhoorigheid<br />

<strong>van</strong> Perlak, via Tamiang en Langkat, tot ontduiking <strong>van</strong> den<br />

hatsil en de opgelegde oorlogsschatting; ook de invoer <strong>van</strong> het benoodigde<br />

in dit staatje geschiedde langs denzelfden weg, terwijl het<br />

bekend is dat in 1890, tijdens de sluiting, het grootste gedeelte <strong>van</strong><br />

de oorlogscontrabande en opium, die te Kemala binnenkwamen,<br />

ingevoerd waren via Tamiang.<br />

Dat de smokkelhandel niet, evenals tijdens de openstelling <strong>van</strong>


78<br />

de geheele <strong>Atjeh</strong>kust, rechtstreeks geschieden zal door de stoomschepen,<br />

die openlijk handel op <strong>Atjeh</strong> drijven, althans dat deze geene,<br />

niet voor den handel opengestelde plaatsen zullen aandoen of trachten<br />

smokkelwaar onder de openlijk in te voeren artikelen binnen<br />

te krijgen wil ik wel gelooven, de boeten die zij daardoor kunnen<br />

beloopen — zie Staatsblad 1892 N°. 203 — <strong>van</strong> ƒ 100 tot ƒ 10,000 zijn<br />

een vrij afdoend middel om hen dit niet te doen wagen, maar na<br />

invoering der scheepvaartregeling zal zich een afzonderlijke smokkelhandel<br />

<strong>org</strong>aniseeren met Chineesche en Inlandsche vaartuigen, die<br />

desnoods zelfs in verband kunnen handelen met enkele stoomschepen<br />

en op zee de door laatstgenoemde uit de Straits medegenomen<br />

smokkelwaren overnemen.<br />

Aldus zou zelfs, zonder de noodige marine, een tijdig ont<strong>van</strong>gen<br />

telegraphisch bericht niet baten, want bij visitatie <strong>van</strong> het gesignaleerde,<br />

als smokkelwaar medegenomen hebbende stoomschip, zou<br />

men niets vinden.<br />

Om dit smokkelen, dat op allerhande manieren beproefd zal<br />

worden, tegen te gaan, alsook tot het beletten <strong>van</strong> zeeroof<br />

of blokkeeren <strong>van</strong> elkanders havens middels gewapende prauwen ,<br />

waarvoor de <strong>Atjeh</strong>ers steeds zoo berucht waren en in den loop <strong>van</strong><br />

deze eeuw niet het minst Toeankoe Abas, de vader <strong>van</strong> de Toeankoe's<br />

Abdul Madjid en Hoesin, zoomede om onmiddellijk hulp te verleenen<br />

en krachtig op te treden bij het mogelijk stranden of in nood vallen<br />

<strong>van</strong> schepen enz. is eene krachtige, maar vooral ook snelvarende<br />

marine noodig.<br />

Laat toch de schijn ons niet weder bedriegen en onze zucht om<br />

goedkoop uit te zijn, ons toch niet verleiden tot halve maatregelen.<br />

Eene scheepvaartregeling zonder of met eene onvoldoende marine<br />

is als een leger zonder of met gebrekkige wapenen.<br />

Voorspiegelingen <strong>van</strong> goedkoopte zijn nooit goed, zij komen niet<br />

uit en baren teleurstellingen.<br />

<strong>De</strong> Eegeering vergeté bovendien niet, dat zij thans met de scheepvaartregeling<br />

als 't ware haar laatste kaart uitspeelt, slaagt men<br />

hiermede niet, wat moet zij dan beginnen? Opnieuw alles sluiten<br />

of opnieuw alles openstellen !<br />

Maar zij ZAL slagen, als de zaak maar flink wordt aangevat, niet<br />

met overhaasting, maar kalm, bedaard, met vertoon <strong>van</strong> kracht en<br />

enegrie, door een man met een helder verstand, maar vooral met


79<br />

een vast karakter en groote individualiteit, consequent naar een vast<br />

beginsel. Geen redeneeringen <strong>van</strong> «de humaniteit eischt dit of dat»,<br />

«onschuldigen worden tegelijk met schuldigen getroffen, enz.», dit<br />

alles zijn flauwe praatjes, is ziekelijke philanthropie; wij zitten niet<br />

te <strong>Atjeh</strong> om vliegen te <strong>van</strong>gen en maar steeds door onze millioenen<br />

weg te werpen. <strong>Atjeh</strong> moet onderworpen worden, dat is de zaak en<br />

om dit resultaat, na al ons morsen en knoeien, nog te erlangen,<br />

moet <strong>Atjeh</strong> zelf betalen, wat door ons voortaan nog aan dat land<br />

wordt ten koste gelegd.<br />

En hierdoor wordt het niet ten gronde gericht. Integendeel! Het<br />

wordt door de scheepvaartregeling opgebeurd uit het verval waaraan<br />

het sedert de laatste eeuwen ten prooi was, want er ontstaan daardoor<br />

bloei en ontwikkeling, gepaard aan orde, rust en veiligheid.<br />

<strong>De</strong> <strong>Atjeh</strong>ers moeten nu <strong>van</strong> stonde af aan zien en voelen, dat het<br />

uit is met onze lankmoedigheid, met ons weifelen, met onze verandering<br />

<strong>van</strong> inzichten ; zij moeten zien en voelen dat wij thans voor<br />

hunne rekening orde en rust herstellen en bovendien bij het geringste<br />

verzet, zelfs bij het niet met bekwamen spoed opvolgen <strong>van</strong> onze<br />

bevelen, de straf de misdaad of het verzuim op den voet volgt en wel<br />

de gevoeligste straf, die voor hen te bedenken is en geheel in hun<br />

eigen systeem past: betalen.<br />

Kan dus met de scheepvaartregeling alleen de <strong>onderwerping</strong> verkregen<br />

worden?<br />

Voor de Onderhoorigheden <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>, geen enkele uitgezonderd<br />

beantwoord ik deze vraag volmondig met «Ja», mits ze wordt toegepast<br />

op de wijze als ik hier voren aangaf en ik leg hierop te meer<br />

nadruk, omdat ik thans verneem, dat geen invoerrechten sullen geheven<br />

worden. Ik waarschuw daartegen. Wat men nu niet doet<br />

kan later niet meer geschieden; dat zou wantrouwen verwekken en<br />

groote ontevredenheid. Het zou dan zijn: «Ziet ge wel, dat de<br />

Hollanders niet te vertrouwen zijn, maar eerst gaan belasten als zij<br />

met fraaie beloften en toezeggingen hun doel bereikt hebben.»<br />

Er zou dan weer, evenals vroeger, rondgestrooid worden, dat<br />

gedwongen koffiecultuur en dergelijke spoedig volgen zullen.<br />

<strong>De</strong> <strong>Atjeh</strong>ers moeten dadelijk weten waar het op staat en zoo blijve<br />

het, totdat door volkomen rüstigen toestand vermindering mogelijk is.


80<br />

Wij komen nu aan punt 2 <strong>van</strong> Scherer's voorstellen.<br />

«Het meester worden op de kust, niet in naam, maar inderdaad<br />

«door het volgen <strong>van</strong> eene gedragslijn, die men met korte woorden<br />

«kan bestempelen als: ons aansluiten bij de zwakken en verdrukten<br />

«en met hen de sterkeren in toom houden».<br />

Het meester worden op de kust, niet in naam maar inderdaad,<br />

bereikt men niet, door het helpen vechten <strong>van</strong> zwakken en verdrukten<br />

tegen sterkeren, waarop Scherer's voorstel feitelijk neerkomt, maar<br />

door de scheepvaartregeling, hier vor en aangegeven. Scherer zelf bewijst<br />

dit trouwens met de door hem aangehaalde voorbeelden.<br />

In Pasangan bracht de vereeniging <strong>van</strong> zwakken den sterkere in<br />

het nauw, — maar, zegt Scherer o. a:<br />

«Dit resultaat zouden zij niet zoo spoedig verkregen hebben, als zij<br />

«zich alleen door de wapens recht hadden moeten verschaffen».<br />

Neen zeker niet; het was, zooals Scherer zelf erkent, de sluiting<br />

<strong>van</strong> Pasangan, of met andere woorden gezegd: «de onttrekking <strong>van</strong><br />

«de voordeelen der scheepvaartregeling aan Pasangan», die voornamelijk<br />

de <strong>onderwerping</strong> teweegbracht.<br />

En het was niet voornamelijk dit onttrekken <strong>van</strong> de voordeelen<br />

der scheepvaartregeling, het was eenig en alleen deze maatregel, die<br />

het succes bracht en het vechten <strong>van</strong> de zwakken door onze hulp had<br />

achterwege kunnen blijven, had zelfs achterwege moeten blijven. Dat<br />

bewijst het volgende voorbeeld.<br />

In Gedong had het omgekeerde plaats; onze z. g. bondgenooten<br />

hadden, niettegenstaande onze hulp, niettegenstaande de door ons verstrekte<br />

wapens en munitie, geen succes, zij delfden zelfs het onderspit<br />

en toch werd de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> Gedong aan onzen wil verkregen.<br />

Het was het onttrekken <strong>van</strong> de voordeelen der scheepvaartregeling<br />

aan Gedong, dat ons, in weerwil <strong>van</strong> het niet slagen met de wapens,<br />

de <strong>onderwerping</strong> aan onzen wil bez<strong>org</strong>de.<br />

Krijgt men dus invloed en gezag, wordt men dus meester op de<br />

kust, niet in naam, maar inderdaad, door het volgen <strong>van</strong> de gedragslijn<br />

sub. 2 <strong>van</strong> Scherer's denkbeelden ?<br />

Neen, het tegendeel is waar, maar in weerwil <strong>van</strong> het nadeel, dat<br />

wij ons zelfs hierdoor kunnen berokkenen, is de scheepvaartregeling<br />

een zoo krachtig werkend dwangmiddel, dat daardoor toch de eerbiediging<br />

<strong>van</strong> onze bevelen verkregen wordt.


81<br />

Het voorstel <strong>van</strong> Scherer sub 2 is derhalve bepaald verkeerd, ook<br />

nog om andere redenen.<br />

Met de scheepvaartregeling beoogt men — ik zeide het reeds — niet<br />

alleen het verkrijgen <strong>van</strong> de <strong>onderwerping</strong>, maar tevens het brengen<br />

<strong>van</strong> het land tot welvaart en bloei, tot orde en rust.<br />

Moeten wij nu zelf aan de <strong>Atjeh</strong>ers wapens en munitie gaan verstrekken<br />

om daarmede te vechten en dit vechten gaan aanmoedigen?<br />

Brengen wij hierdoor het land tot orde en rust, of zou men het doel<br />

beter bereiken met het doen inleveren <strong>van</strong> de vuurwapens, dat geleidelijk<br />

ook mogelijk is door de macht, die de scheepvaartregeling in<br />

onze handen legt?<br />

Moet er eene hoogst enkele maal met de wapens gestreden worden,<br />

moet aan een enkel overmoedig staatje bij uitzondering eens eene<br />

tuchtiging worden toegediend, welnu, men trede dan op zooals de<br />

Generaal <strong>van</strong> Teijn in 1890 te Edi deed. Het is de taak <strong>van</strong> het<br />

leger om dan te vechten en met beleid aangevoerd, zooals de Generaal<br />

<strong>van</strong> Teijn het in 1890 aanvoerde, zal ook het succes groot en blijvend<br />

wezen.<br />

Het sub 2 door Scherer vo<strong>org</strong>estelde moet derhalve als geheel onnoodig<br />

en zelfs schadelijk, onvoorwaardelijk verworpen worden. Het<br />

denkbeeld <strong>van</strong> de noodzakelijkheid om aldus op te treden is echter bij<br />

hem zoo ingeroest, dat ik overtuigd ben, dat in zijne aan de Regeering<br />

aangeboden voorstellen, weder het weinig gevaarlijke <strong>van</strong><br />

het verstrekken <strong>van</strong> vuurwapens betoogd zal zijn.<br />

<strong>De</strong> eenige concessie, die hij misschien gedaan heeft, zal de beperking<br />

zijn, dat alleen tromplaadgeweren aan onze z. g. bondgenooten mogen<br />

gegeven worden.<br />

Misschien zal Scherer bij langer verblijf te <strong>Atjeh</strong> het gevaarlijke<br />

<strong>van</strong> de in dit opzicht bij hem bestaande meeningen inzien, maar voor<br />

alle zekerheid wil ik toch releveeren, dat ik, en vele anderen met mij,<br />

die latere ondervinding hebben dan Scherer en niet evenals hij, alleen<br />

op de Oostkust <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> bekend zijn, over deze aangelegenheid de<br />

meening deelen <strong>van</strong> den Gouverneur-Generaal <strong>van</strong> Rees, die onverholen<br />

te kennen gaf:<br />

«Ieder geweer aan <strong>Atjeh</strong>ers, waar, bij welke gelegenheid en onder<br />

«welke omstandigheden ook verstrekt, wordt te eeniger tijd tegen<br />

«ons gekeerd.»<br />

y. K-I^


82<br />

En ook op het met overtuiging uitgesprokene, dat men zich aansprakelijk<br />

stelt voor de wederinlevering, moet men niet te vast bouwen.<br />

Het gebeurde met de 50 aan Telok Kroet verstrekte achterlaadgeweren<br />

kan tot bewijs hier<strong>van</strong> strekken. Ook hier had de assistentresident<br />

de overtuiging <strong>van</strong> de wederinlevering, te Telok Kroet was<br />

de toestand zeker niet minder gunstig dan in eenig staatje ter Noordkust<br />

en ook onze verhouding tot dat staatje pleitte voor vertrouwen; toch<br />

bracht de verstrekker de geweren niet weder binnen en ook zijn<br />

opvolger, de assistent Ruijssenaers, deed bijna anderhalf jaar lang<br />

vergeefsche moeite. Eindelijk slaagde hij, onder welke voorwaarden<br />

wil ik liever niet vertellen.<br />

Vele voorbeelden zouden hieraan zijn toetevoegen, de assistent<br />

Ruijssenaers kan in dit opzicht <strong>van</strong> ondervinding spreken en door<br />

zijn toedoen werd dan ook nimmer een vuurwapen verstrekt. Ook<br />

in dit opzicht maakte hij op vele ambtenaren eene hoogst gunstige<br />

uitzondering en onverdeeld was hij de meening <strong>van</strong> den Gouverneur-<br />

Generaal <strong>van</strong> Rees toegedaan.<br />

En men moet niet denken, dat, niettegenstaande de bij vele civiele<br />

ambtenaren gevestigde overtuiging, dat het verstrekken <strong>van</strong> vuurwapens<br />

en munitie te <strong>Atjeh</strong> niet zoo gevaarlijk is, nog niet zoo heel<br />

veel verstrekkingen hebben plaats gehad, dat die verstrekking nog<br />

geen groote proporties heeft aangenomen.<br />

Het aantal rechtstreeks verstrekte of door licenties ingevoerde geweren<br />

bedroeg in den aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> 1891 al ettelijke duizenden; ik<br />

herinner mij het juiste getal niet meer, doch weet nog wel, dat het<br />

groot was, met pi. m. 8 à 10 pCt. aan achterlaadgeweren, en de<br />

uit ons oorlogsmagazijn verstrekte achterlaadpatronen telt men met<br />

honderdduizendtallen.<br />

Al deze geweren zijn verstrekt aan z. g. vertrouwbarc vrienden<br />

en bondgenooten, met de overtuiging dat men ze, desverkiezende,<br />

weer kon ingeleverd krijgen.<br />

Dwaze illusie !<br />

Misschien zullen wij ze nog eenmaal bloedig moeten terughalen.<br />

Ik ga thans over tot punt 3 <strong>van</strong> Scherer's voorstellen.<br />

«Het isoleeren <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> door het te doen insluiten en af-


83<br />

«sluiten <strong>van</strong> de kust door landstreken, wier bestuurders volkomen<br />

«met ons meegaande den doortocht aan vijandige benden beletten.»<br />

Groot <strong>Atjeh</strong> — zegt Scherer — is eene ontvolkte en verwoeste<br />

streek, ternauwernood 40000 inwoners meer tellende.<br />

Dit getal laat ik voor Scherer's rekening; waarop het gegrond is<br />

weet ik niet, maar zeker is het volgende:<br />

Binnen de zeer kleine ruimte <strong>van</strong> onze tegenwoordige geconcentreerde<br />

linie, de landstreek die — met uitzondering <strong>van</strong> Merassa —<br />

het meest <strong>van</strong> den oorlog te lijden heeft gehad, woonden in 1891<br />

meer dan 8000, ik meen zelfs bijna 9000 inwoners, hoofdelijk geteld<br />

en geregistreerd.<br />

In de eveneens kleine IV Moekims, die weinig <strong>van</strong> den oorlog leden,<br />

en goed bevolkt zijn, wonen zeker een gelijk getal menschen, ik zou<br />

ze zelfs wel op de helft meer durven schatten. Zou men nu denken<br />

dat de groote Sagi's der XXII en XXVI Moekims en het overige<br />

gedeelte der XXV Moekims te zamen maar pi. m. 22000 inwoners<br />

zouden tellen, vooral thans, nadat men daar sedert onze concentratie —<br />

dus al 8 jaren lang — niets meer <strong>van</strong> den oorlog te lijden<br />

heeft gehad.<br />

Wie het gelooft en daarop berekeningen baseert, zal schromelijk<br />

bedrogen uitkomen.<br />

Punt 3 <strong>van</strong> Scherer's voorstellen komt nu daarop neer, dat men<br />

de z.g. ontvolkte streek — die Groot-<strong>Atjeh</strong> heet — afsnijdt <strong>van</strong> de Onderhoorigheden<br />

en dit alweder door <strong>Atjeh</strong>sche bondgenooten, die men<br />

daartoe wapens, munitie en geld verstrekt en bovendien nog helpt, op<br />

eene wijze, in strijd met hetgeen sub 2 beoogt. Wij zullen dit<br />

aanstonds zien.<br />

Volgens Scherer ligt de sleutel <strong>van</strong> dit systeem op de Noordkust,<br />

in Pedir. Van Kemala, waar de zetel <strong>van</strong> de oorlogspartij gevestigd<br />

is, loopt, volgens de berichten die Scherer ontving, maar één begaanbare<br />

weg naar Groot-<strong>Atjeh</strong> en wel <strong>van</strong> Kemala Noordwaarts langs<br />

den rechteroever der Pedir rivier naar het land <strong>van</strong> T. Bintara Rebeh<br />

en vervolgens door dit land en de VII Moekims naar den bovenloop<br />

der <strong>Atjeh</strong> rivier, die men 33 maal op den tocht naar Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

passeeren moet, terwijl de weg voorts door het bergachtige terrein,<br />

waardoor hij gedeeltelijk loopt, met een enkele benting bezet door een<br />

paar <strong>Atjeh</strong>ers voor alle passage is af te sluiten.


84<br />

Het spijt mij, dat ik Scherer de illusie ontnemen moet dat dit de<br />

eenige weg naar Groot <strong>Atjeh</strong> is, zijne brave bondgenooten bedrogen<br />

hem in dit opzicht; het is niet eens de meest gebruikelijke weg en<br />

zoo bijzonder moeilijk is hij ook niet, wel voor eene militaire colonne,<br />

maar niet voor <strong>Atjeh</strong>ers.<br />

«Wel — vervolgt Scherer — zou men nog over den Barisan naar<br />

«de Westkust kunnen trekken en dan zoo door den Gleh Loedah pas<br />

«de IV Moekims Kroeng Raba in Groot-<strong>Atjeh</strong> kunnen bereiken, maar<br />

« die weg is lang en nagenoeg onbegaanbaar en door op de Westkust<br />

«dezelfde politiek te volgen als op de Noordkust, zoude men ook<br />

«daar wel iemand kunnen vinden, genegen en in staat den Gleh<br />

«Loedah pas voor allen toegang te sluiten."<br />

Ook deze weg naar Groot-<strong>Atjeh</strong> is te volgen en ook niet zoo bijzonder<br />

moeilijk, want men kan hem b. v. geheel te paard afleggen. Hij loopt<br />

<strong>van</strong> Kemala over Tamsih en Gempang naar Kroeng Sabil en verder<br />

langs de Westkust naar den Gleh Loedah pas enz. — Lang is hij.<br />

Korter is een derde weg <strong>van</strong> Kemala naar Groot-<strong>Atjeh</strong> en wel over den<br />

Glé Ragom en Glé LJeng (1). Een <strong>Atjeh</strong>sche voetganger, die 's m<strong>org</strong>ens<br />

uit Kemala vertrekt, kan den volgenden namiddag te Kota Radja<br />

aankomen.<br />

Ook <strong>van</strong> Tamsih uit moet een vrij goede weg loopen over den<br />

Glé Ragom, Pantja, Reng Reng en den Glé IJeng naar Groot-<strong>Atjeh</strong>.<br />

<strong>De</strong> beste en meest gebruikte weg <strong>van</strong> Pedir naar Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

loopt echter langs de Noordkust en kan men deze naar verkiezing<br />

volgen tot in Groot-<strong>Atjeh</strong>, dan wel tot Lampanas of Kroeng Raja<br />

en <strong>van</strong> een dezer plaatsen Zuidwaarts via Lambada naar Selimoen enz.<br />

Eindelijk kan men <strong>van</strong> Pedir rechtstreeks naar Lambada en <strong>van</strong><br />

hier over het heuvelterrein naar de XXII en XXVI Moekims gaan.<br />

Blijkt uit dit alles reeds voldoende, dat het afsluiten <strong>van</strong> Groot-<br />

<strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> de vallei <strong>van</strong> Pedir door een benting met een paar <strong>Atjeh</strong>ers<br />

maar een praatje is, ook <strong>van</strong> het middel om te z<strong>org</strong>en, dat Groot-<br />

<strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> de Noordkust wordt afgescheiden door eene landstreek,<br />

waar<strong>van</strong> de <strong>Atjeh</strong>sche bestuurders geheel op onze hand aan alle<br />

(1) Voor de juisle spelling <strong>van</strong> deze namen kan ik niel instaan.


85<br />

kwaadwilligen den doortocht zouden verbieden, zou niet veel terecht<br />

komen.<br />

Dat het plan Tengkoe Pakeh Pedir toelachte wil ik welgelooven,<br />

want het verschafte hem weer de gelegenheid om zijn ouden erfvijand<br />

T. Bintara Kembangan <strong>van</strong> de federatie VI afbreuk te doen.<br />

Op dit oogenblik zou men nog meer kans hebben, dat Pedir een<br />

dergelijk voorstel gretig aannam, want door het nog niet lang geleden<br />

gesloten huwelijk <strong>van</strong> Tengkoe Pakeh met de zuster <strong>van</strong> Bintara<br />

Tjoemboeh, heeft hij thans dit nog al machtige staatje op zijn hand,<br />

terwijl door de oneenigheid <strong>van</strong> T. Bintara Kembangan met Paleuh,<br />

het hoofd <strong>van</strong> de federatie VI al erg in 't nauw zit en <strong>van</strong> de zee<br />

is afgesloten.<br />

Het zou mij zelfs dan ook niet verwonderen, dat Pedir bij de thans<br />

a. s. invoering der scheepvaartregeling al dadelijk zelf met het voorstel<br />

uit den hoek zal komen, om b. v. door Tjoemboeh Pakan Baroe<br />

te doen bezetten en verder uittevoeren, wat Scherer in 1883 met<br />

hem besprak.<br />

Laten wij echter zoo voorzichtig zijn, er niet klakkeloos op in<br />

te gaan, het is een scharrelpolitiek, die op geen gezonde basis rust<br />

en in strijd is met de bedoeling, die wij met de scheepvaartregeling<br />

beoogen.<br />

Met scheepvaartregeling kunnen wij op de kusten alles dwingen,<br />

daardoor kunnen wij geraken tot gezagsuitoefening, waarom zouden<br />

wij ons dan gaan steken in de sedert jaren bestaande, erfelijke veete<br />

tusschen de hoofden der beide federaties, niet in de eervolle rol <strong>van</strong><br />

souverein, die geen oorlog in zijn land wil tusschen twee hem ondergeschikte<br />

staatjes en dwingt tot vrede, maar als handlanger <strong>van</strong> een<br />

der partijen.<br />

En welken indruk moeten wij maken als ons optreden op de Noordkust<br />

bij Pedir zoo geheel anders is als ons optreden cp diezelfde kust bij<br />

Pasangan en Gedong.<br />

Hier de stelregel sub 2, steunen <strong>van</strong> de zwakken tegen de sterken;<br />

daar het omgekeerde, het helpen verdringen <strong>van</strong> wettige hoofden<br />

<strong>van</strong> hunne plaats door den sterkere het maken <strong>van</strong> veroveringen te<br />

vergunnen en hem zelfs door verstrekking <strong>van</strong> wapens, munitie en<br />

geld daartoe aan te moedigen.<br />

Ik wil nog met een voorbeeld bewijzen, hoe Pedir alle gelegenheden<br />

aangrijpt om zijn erfvijand afbreuk te doen.


86<br />

Wij hebben gezien dat Pedir, evenmin als eenige andere voorname<br />

staat in de Onderhoorigheden, een Sultan, naast ons, boven zich wil<br />

en ten bewijze hier<strong>van</strong> moge nog strekken, dat hoewel Toeankoe<br />

Mohamad Daoed, gedachtig aan het nut <strong>van</strong> invloedrijke huwelijken,<br />

reeds ruim 2 , /g jaar geleden aanzoek gedaan heeft om de hand <strong>van</strong><br />

een dochtertje (1) <strong>van</strong> Tengkoe Pakeh Soleiman, tot dusverre <strong>van</strong><br />

Pedir's zijde nog niet is overgegaan tot het wisselen <strong>van</strong> trouwbeloften.<br />

Welnu! In 1891 viel in het Pedirsche het volgende voor:<br />

Toengkoep, gelegen bezuiden Garoet, maakt deel uit <strong>van</strong> Soewit<br />

Sama Indra <strong>van</strong> de federatie VI. <strong>De</strong> hoeloebalang <strong>van</strong> Toengkoep<br />

was panglima <strong>van</strong> den sultan ; door zijne persoonlijkheid had hij nog al<br />

gezag en groeide Sama Indra boven het hoofd. T. Bintara Sama<br />

Indra durfde nu, uit vrees voor den hoeloebalang Toengkoep, geen inval<br />

doen in het gebied <strong>van</strong> Mantroi Garoet, ook <strong>van</strong> de federatie VI,<br />

met wien hij op zeer gespannen voet verkeerde, doch die aan den<br />

hoeloebalang Toengkoep verwant was.<br />

Om zich <strong>van</strong> dezen gevaarlijken onderhoorige te ontdoen, ontbood<br />

Sama Indra hem bij zich, de hoeloebalang kwam, doch terwijl hij in<br />

een huis op T. Bintara Sama Indra zat te wachten werd hij verraderlijk<br />

aangevallen en vermoord. Onmiddellijk daarop deed Sama Indra den<br />

lang beraamden inval in Garoet en verwoestte het. T. Mantroi Garoet<br />

vluchtte toen naar Mehtaroem, tanah waqf, waar Toeankoe Machmoed<br />

bevel voert en riep, om zich te wreken, de hulp in <strong>van</strong> Tengkoe<br />

Pakeh Pedir <strong>van</strong> de federatie XII. <strong>De</strong>ze had er natuurlijk wel ooren<br />

naar, want het was weder eene schoone gelegenheid om een landschap<br />

<strong>van</strong> de federatie VI af te trekken, terwijl hij er bovendien nog<br />

belang bij had Garoet tot bondgenoot te krijgen, omdat het gebied<br />

<strong>van</strong> zijn jongeren broeder T. Moeda Hassan—Kliboet—ten Noorden<br />

<strong>van</strong> Garoet gelegen is en alzoo tusschen dit gebied en Pedir beklemd<br />

zou geraken.<br />

Nog in twijfel hoe de zaak aan te pakken — T. Pakeh is weifelend<br />

<strong>van</strong> aard — kwam een verzoek uit Kemala <strong>van</strong> Toeankoe Mohamad<br />

Daoed aan verschillende hoofden <strong>van</strong> de federatie XII om Sama Indra<br />

te straffen voor den moord, dien hij op panglima Toengkoep had<br />

laten plegen.<br />

(1) Dit meisje is geboren uit Tengkoe Pakeh Soleiman's tweede echtgenoote,Potjoet<br />

Bongsoer, zuster <strong>van</strong> Toeankoe Abdul Marijid.


87<br />

Gaarne gaven de meesten daaraan gehoor, daar het gold een inval<br />

te doen in het gebied <strong>van</strong> den erfvijand; weldra was Sama Indra<br />

uit zijn gebied verdreven en vluchtte hij naar T. Bintara Kembangan<br />

en daar deze Sama Indra in 't geheim steun verleend had, wildende<br />

verbondenen in Kembangan vallen, hetgeen Toeankoe Haschim echter<br />

heeft weten te verhinderen.<br />

Tot belooning voor de verleende hulp werd Tengkoe Pakeh, na<br />

afloop, tot panglima prang <strong>van</strong> den sultan aangesteld, en Bintara<br />

Kembangan, die aan eene oproeping <strong>van</strong> den sultan om te Kemala te<br />

verschijnen, ten einde over Sama Indra te beslissen, niet had willen<br />

voldoen, ging op aandringen <strong>van</strong> Toeankoe Haschim er later heen en<br />

bood toen, naar men op de Noordkust zegt, aan Toeankoe Mohamad<br />

Daoed een bedrag <strong>van</strong> $ 5000 als genoegdoening aan voor den<br />

gepleegden moord op panglima Toengkoep, omdat zijn belang medebracht<br />

Sama Indra weer in diens gebied hersteld te zien.<br />

Zonder de hulp <strong>van</strong> Pedir of liever <strong>van</strong> de hoofden der federatie<br />

XII, die slechts opkwamen om den erfvijand af breuk te kunnen doen,<br />

zou men in Kemala geene genoegdoening hebben kunnen krijgen.<br />

Evenmin als op de Noordkust bij Pasangan en Gedong is het<br />

derhalve noodig, dat wij in het Pedirsche bondgenooten zoeken, de<br />

scheepvaartregeling alleen dwingt tot alles wat men wil, als men<br />

haar maar naar behooren toepast en door onze vestiging te Segli op<br />

tanah waqf behoeven de beide erfvijanden bij den in- en uitvoerhandel<br />

niet op elkanders grondgebied te komen. Meer dan elders is<br />

het hier noodig de wettige hoofden op hunne plaatsen te handhaven<br />

en de federaties in stand te houden.<br />

Velen zullen hierop zeggen, dat het voor ons toch veel gemakkelijker<br />

zou zijn als men op dit gedeelte der Noordkust maar met<br />

één enkel hoofd, b. v. Tengkoe Pakeh Pedir te doen had, die al de<br />

anderen onder zijne macht had.<br />

Dit is zeker waar, maar het is nu eenmaal niet zoo en Tengkoe<br />

Pakeh Pedir, hoewel op dit oogenblik, zooals Scherer zegt, nominaal<br />

het hoofd der federatie XII, heeft alleen gezag in zijn rechtstreeksch<br />

gebied — eigenlijk Pedir — en zijn invloed daarbuiten in de overige<br />

XI landschappen der federatie XII is uiterst gering.<br />

Hij kan daar alleen verzoeken, niet bevelen.<br />

Scherer zelf zegt zeer juist, bladz. 30 :


88<br />

«<strong>De</strong> invloed, dien de Radja's <strong>van</strong> Pedir en Gighen op de leden der<br />

«federatie hebben, hangt geheel af <strong>van</strong> de persoonlijkheid dier Radja's.»<br />

Die persoonlijkheid <strong>van</strong> Tengkoe Pakeh laat nog al te wenschen<br />

over, hij toonde zich zelfs tot dusverre onmachtig om zijn eigen<br />

jongeren broeder T. Moeda Hassan in het kleine Kliboet tot rede<br />

te brengen.<br />

«Een bescheven verband bestaat tusschen de leden der federatie niet.<br />

«<strong>De</strong>nkelijk heeft z<strong>org</strong> voor eigen rust en veiligheid de kleinere Radja's<br />

« genoodzaakt zich indertijd bij den machtigste der naburen aan te slui-<br />

«ten, maar men begrijpt dat eigenbelang, 't welk tot deze aaneen-<br />

« sluiting dreef, ook bij veranderde omstandigheden wel tijdelijk een<br />

«losser worden en zelfs geheel verbreken <strong>van</strong> den band kan bewerken.<br />

«Lieten de hoofden <strong>van</strong> Gighen en Pedir zich krachtig gelden, dan<br />

t was hun wil in de federatie wet, was dit niet het geval, dan deed<br />

«ieder wat hem voorkwam het meest met zijn belang te strooken, en<br />

«dit ging zoo ver dat het zelfs geene zeldzaamheid was, dat leden<br />

«der federatie <strong>van</strong> de XII hoeloebalangs zich bij Gighen aansloten<br />

«en omgekeerd, en het eigenlijke hoofd hunner federatie zelfs met<br />

«de wapens tegenstonden».<br />

Juist! Zoo sloot Paleuh zich bij Pedir aan en keerde het zich<br />

tegen het hoofd der federatie VI; zoo heeft Bintara Kembangan<br />

tegenwoordig niets te zeggen in Pakan Baroe, welks hoofd indertijd,<br />

na zijne ontvluchting uit de benting Segli, waar hij werd ge<strong>van</strong>gen<br />

genomen, zijn land beschikbaar stelde voor de partij <strong>van</strong> verzet.<br />

Zoo heeft Tengkoe .Pakeh Pedir ook in 't geheel niets te zeggen<br />

in Rebeh en kan hij zich niet tegenover het bestuur aansprakelijk<br />

stellen dat T. Bintara Rebeh den door zijn gebied loopenden weg<br />

naar <strong>Atjeh</strong> zal afzetten.<br />

Wij zouden dus met verschillende hoofden overeenkomsten moeten<br />

sluiten, wapens, munitie en geld verstrekken en vermeerdering <strong>van</strong><br />

grondgebied beloven moeten.<br />

Allen zouden gretig aannemen, maar beloften houden, dat niet.<br />

Ieder voor zich zou zijn pad schoonvegen, hij had zijne belofte trouw<br />

gehouden, maar zijn buurman niet; wij zouden steeds als scheidsrechter<br />

tusschen hen moeten optreden ; aan onze uitspraak zouden,<br />

evenals in vroegere jaren geschiedde, slechts degenen zich houden,


89<br />

die in 't gelijk waren gesteld, de anderen niet; deze zouden weer<br />

steun zoeken bij tegenpartijen; bij slot <strong>van</strong> rekening zouden wij in<br />

plaats <strong>van</strong> rust en orde, twist en tweespalt gezaaid hebben, en om<br />

dan voor goed een einde aan dit alles te maken zouden wij zelf<br />

moeten optreden en <strong>van</strong> voren af aan beginnen. Door ons scharrelen,<br />

ons aanhalen, ons niet dwingen tot volgen <strong>van</strong> bevelen, maar ons<br />

zoeken <strong>van</strong> bondgenooten door omkooping met geld en wapens, zouden<br />

wij den eerbied voor ons te grabbelen hebben gegooid, men zou ons<br />

minachten evenals tijdens het ongelukkige tijdperk na de Concentratie<br />

en openstelling <strong>van</strong> alle havens en weder geruimen tijd zouden<br />

wij hebben doen verloren gaan, want voor de zooveelste maal herhaal ik:<br />

slechts hij, die toont de macht te bezitten om zijn ivil te doen<br />

eerbiedigen, zal <strong>Atjeh</strong> tot <strong>onderwerping</strong> brengen.<br />

Ons bestuur moet daarbij enkel gegrond zijn op strenge rechtvaardigheid<br />

en op kracht en onvoorwaardelijk moet alles vermeden worden,<br />

wat hieraan kan doen twijfelen ; elke uiting <strong>van</strong> zwakheid, onder<br />

welken vorm ook, moet onherroepelijk veroordeeld worden, dus zeker<br />

een gedragslijn die hoogstens beproefd zou kunnen worden door een<br />

rijken Arabier als b. v. Said Hoesin, wien men in den tijd <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong>'s<br />

grootste verdeeldheid den troon aanbood en wien geen ander middel<br />

ten dienste stond, dan te trachten met de eene partij als bondgenoot<br />

over de andere den baas te spelen.<br />

En als nu eens gebeurde wat te Gedong gebeurde, onze z.g. bondgenooten<br />

het onderspit delven en, evenals Sama Indra in 1891,<br />

uit hun gebied verdreven worden. Wat dan, als deze daarna bij<br />

ons hulp en steun komen zoeken. Moet men dan de geheele kust<br />

<strong>van</strong> Pedir en Gighen sluiten en, wat Scherer <strong>van</strong> het blokkade systeem<br />

zoo vreeselijk vindt, onschuldigen met de schuldigen treffen?<br />

<strong>De</strong> eenig schuldigen zijn dan eigenlijk wij zelf, die de zaak bestierden.<br />

Ook het voorstel sub 3 moet dus, als bepaald verkeerd, als eene uiting<br />

<strong>van</strong> zwakheid zeer schadelijk zelfs, in strijd bovendien met strenge<br />

rechtvaardigheid, even als sub 2 onvoorwaardelijk verworpen worden.<br />

Onbegrijpelijk is het dat Scherer, toen hij bij de hoofden der federatie<br />

XII zulke gereede instemming vond met zijne plannen, niet<br />

dacht aan de woorden, die hem zoo dadelijk te binnen schoten bij<br />

zijn betoog, dat een militair minder goed is voor civiel bestuur,<br />

omdat hij de leerschool mist, die de ambtenaar doorliep.


Scherer zegt:<br />

90<br />

«Ieder onzer, die voor het eerst met gezag over den Inlander wordt<br />

«belast, maakt fouten, voornamelijk voortvloeiende uit overschatting<br />

«<strong>van</strong> eigen bekwaamheid of inzichten.<br />

«<strong>De</strong> Inlander, die meesterlijke vleier, trekt daar<strong>van</strong> partij. Hij keurt<br />

«alles goed wat men voorslaat, ja is meestal uitbundig in zijn lof<br />

«over de goede inzichten, de werkkracht en het goede hart <strong>van</strong> den<br />

«bestuurder. Nimmer heeft hij een dergelijken meester gehad en der-<br />

« gelijke praatjes. Na verloop <strong>van</strong> tijd komt de ontgoocheling. Men<br />

«merkt dat alles maar vleierij is geweest en dat de warmste aan-<br />

« hangers dikwijls in het geheim de ergste tegenstanders waren.<br />

« Doorloopt men deze leerschool als aspirant-controleur of controleur,<br />

«dan zijn de gevolgen niet zoo erg. Bedenkelijk is het, als men dien<br />

«cursus als hoofd <strong>van</strong> een gewest moet doorloopen.»<br />

<strong>De</strong> eerste civiele gouverneur <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> doorliep dien cursus in de<br />

lagere rangen, zijn bestuur is dus zeker ons ten zegen geweest?<br />

<strong>De</strong> militaire gouverneurs Michiels, <strong>van</strong> Swieten, Meis en de Brauw,<br />

die Sumatra's Westkust pacificeerden, Andresen op Borneo's Westkust,<br />

Happé op Borneo's Zuid- en Oostkust, de Brauw en Kroesen in<br />

Palembang, <strong>van</strong> der Hart en Kroesen op Celebes enz., doorliepen<br />

dien cursus niet als aspirant-controleur en controleur; hun bestuur<br />

was dus een ramp voor den staat?<br />

Ik kan thans overgaan tot:<br />

Punt 4. «Hetpacificeeren <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> met of zonder sultan, naar-<br />

^Uy^hcy. «mate de omstandigheden dat voor ons het verkieslijkst maken.»<br />

-{ Mijne denkbeelden omtrent herstel <strong>van</strong> het sultanaat heb ik medegedeeld.<br />

Ook, dat het stelsel <strong>van</strong> sluiting <strong>van</strong> den Generaal <strong>van</strong><br />

Teijn, die vóór herstel <strong>van</strong> het sultanaat was, hiermede verband<br />

hield en hij het tijdstip voor de invoering <strong>van</strong> de scheepvaartregeling<br />

eerst gekomen achtte, nadat Toeanlme Mohamad Daoed met de<br />

hoofden <strong>van</strong> verzet te Kemala, zich zouden onderworpen hebben.<br />

Zijne meening was, dat, als de sluiting, die onder zijn bestuur<br />

zulke goede resultaten had opgeleverd, vóór dat tijdstip ver<strong>van</strong>gen<br />

werd door eene scheepvaartregeling, men bij de <strong>Atjeh</strong>ers daarin weer


91<br />

een daad zou zien <strong>van</strong> besluiteloosheid en zwakheid, weer een niet<br />

weten wat wij willen, een springen <strong>van</strong> den hak op den tak, een<br />

missen <strong>van</strong> de energie om in een eens aangenomen stelsel te volharden;<br />

de <strong>Atjeh</strong>ers zouden het toeschrijven, zeide de Generaal, aan<br />

onmacht, evenals in 1885, om nog langer een zoo talrijke marine<br />

voor <strong>Atjeh</strong> alleen beschikbaar te stellen en de hoop zou weer opnieuw<br />

verlevendigd worden, dat, bij volharding in het verzet, ons<br />

gehate juk nog zou worden afgeschud.<br />

En deze volharding, meende de Generaal, zouden wij dan zelf<br />

weer mogelijk maken, omdat dan weer schatten geld en daarmede<br />

de noodige middelen tot het voortzetten <strong>van</strong> den strijd aan den vijand<br />

zouden toevloeien. Dwang op den sultan en verdere hoofden <strong>van</strong><br />

het verzet konden wij dientengevolge niet meer uitoefenen, om dit<br />

te doen zouden wij weer telkens in het eigenlijke stelsel, dat bevordering<br />

<strong>van</strong> bloei en welvaart in zijn schild voert, wijzigingen moeten<br />

brengen, door nu hier, dan daar onthouding <strong>van</strong> de voordeelen —<br />

sluiting — toe te passen als straf voor steun aan de hoofden <strong>van</strong><br />

verzet verleend, en het feitelijke doel dat beoogd werd, ondericerping<br />

<strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> door herstel <strong>van</strong> het sultanaat, zou niet bereikt<br />

worden.<br />

En al onderwierp zich de sultan, dan zou het vrijwillig wezen — en<br />

wij zouden lang niet de voorwaarden kunnen stellen, waartoe wij in<br />

staat waren bij gedwongen <strong>onderwerping</strong>.<br />

Met dit oordeel <strong>van</strong> een man <strong>van</strong> groote ervaring en zeer helder<br />

verstand mag de Regeering wel rekening houden en nu dus de scheepvaartregeling<br />

zal worden ingevoerd, zonder dat de Kemala partij zich<br />

onderwierp, is dit een reden te meer om terugtekeeren tot het aan<strong>van</strong>kelijk<br />

regime, uitgedrukt in de proclamatie <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> Swieten<br />

<strong>van</strong> 12 Februari 1874:<br />

«dat het Nederlandsche Gouvernement Sou verein is, in plaats <strong>van</strong><br />

«den sultan».<br />

en er thans rondweg bij te verklaren, dat het Nederlandsche Gouvernement<br />

ook Souverein blijven zal zonder den sultan.<br />

Zoo moet dan, niet «met of zonder sultan» maar «zonder sultan»<br />

Groot-<strong>Atjeh</strong> gepacificeerd worden, en rijst de gewichtige vraag : Hoe ?


92<br />

Hierop echter geeft Scherer geen antwoord meer, hij is hier au bout<br />

de son latin, zelfs bij zijne meening, dat hij Groot-<strong>Atjeh</strong> door bondgenooten<br />

kan afsluiten <strong>van</strong> de Onderhoorigheden en alleen te doen<br />

heeft met zijn verwoeste en ontvolkte streek met ternauwernood<br />

40000 inwoners.<br />

Hij zegt feitelijk alleen, dat men het in drie jaren zoover gebracht<br />

moet hebben, dat men in gezelschap der hoofden overal op geheel<br />

<strong>Atjeh</strong> zonder gevaar komen kan en dat de aanvallen op onze versterkingen<br />

of onze militairen tot het verledene behooren.<br />

In het plan der scheepvaartregeling, zoowel <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> Teijn<br />

als <strong>van</strong> Scherer, is Oleh-leh opgenomen als plaats <strong>van</strong> openstelling<br />

voor in- en uitvoer.<br />

<strong>De</strong> vraag rijst nu : Moeten ook te Oleh-leh dezelfde invoerrechten<br />

geheven worden als in de Onderhoorigheden?<br />

Hadden wij te Groot-<strong>Atjeh</strong>, evenals in de Onderhoorigheden,maar<br />

een enkel punt aan de kust bezet, dan zou het antwoord natuurlijk<br />

volmondig bevestigend moeten luiden.<br />

Zooals de stand <strong>van</strong> zaken nu is, achtte de Generaal <strong>van</strong> Teijn<br />

het noodig dat Oleh-leh, behalve voor den invoer <strong>van</strong> opium, eene<br />

vrijhaven wordt, omdat daardoor de vallei <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong>, waar de<br />

vertegenwoordiger <strong>van</strong> de Nederlandsche regeering gevestigd is en<br />

<strong>van</strong>waar uit dus de bevelen gaan over het geheele land, een centrum<br />

zou worden <strong>van</strong> handel en gelegenheid heeft zich te ontwikkelen tot<br />

bloei en welvaart, zonder dat eenige beperking dit in den weg staat.<br />

Ook omdat Singapore en Penang vrijhavens zijn.<br />

Naar mijn oordeel heeft de Generaal gelijk en moet Oleh-leh een<br />

vrijhaven blijven.<br />

In plaats toch, zooals Scherer wil, Groot-<strong>Atjeh</strong> <strong>van</strong> de kusten<br />

aftezonderen, moet het ter wille <strong>van</strong> de gezagsuitoefening, die <strong>van</strong> daar<br />

uitgaat, het middelpunt worden waarom alles draait en dit kan men<br />

niet beter bereiken dan door met alle middelen, die men in de hand<br />

heeft, vooral den handel te bevorderen.<br />

Het is ook in ons belang, dat de talrijke bevolking <strong>van</strong> de kuststaten<br />

nog met andere bedoelingen in Groot-<strong>Atjeh</strong> verschijnt dan met<br />

de wapens in de hand om er onrust te stoken en tegen ons te strijden.<br />

<strong>De</strong> Sagi- en Moekim hoofden, die, behoudens enkele uitzonderingen,


93<br />

niet, zooals in de Onderhoorigheden, gioote inkomsten trekken <strong>van</strong><br />

de opbrengst der voor den uitvoerhandel bestemde producten, zullen<br />

spoedig inzien, dat zij met het drijven <strong>van</strong> in- en doorvoerhandel<br />

<strong>van</strong> allerlei uit het buitenland komende artikelen, zich, wat hunne inkomsten<br />

betreft, een welstand kunnen verschaffen, welke niet te zeer<br />

bij die <strong>van</strong> de hoofden der Onderhoorigheden achterstaat en hun<br />

eigen belang zal weldra medebrengen om de ongure gasten, die op<br />

kosten der bevolking komen leven, hier en daar plunderen en hen,<br />

bij schieten op onze posten of troepen, gevaar doen loopen <strong>van</strong> onze<br />

bestraffende hand te gevoelen door het zich zien opleggen <strong>van</strong> zware<br />

boeten, uit hun gebied te weren.<br />

Ik zeide zooeven : behoudens enkele uitzonderingen trekken de<br />

hoofden geen groote inkomsten <strong>van</strong> de opbrengst der voor den uitvoerhandel<br />

bestemde producten, want zoowel in de XXII, als in de<br />

XXVI Moekims wordt tegenwoordig hier en daar peper verbouwd,<br />

sommige hoofden der XXVI Moekims zijn bovendien geïnteresseerd<br />

bij de pepertuinen op het eiland Waij en ook in de IV Moekims,<br />

Loöng, en de Zuidelijke nederzettingen <strong>van</strong> Groot <strong>Atjeh</strong> is de pepercultuur<br />

een bron <strong>van</strong> bestaan.<br />

Ook voor de Noordkust is niet meer juist wat men vroeger zeide,<br />

dat zij geen peper oplevert en alleen een zekere hoeveelheid pinangnoten<br />

; de pinangeultuur was er de laatste jaren vóór de sluiting zeer<br />

uitgebreid en ook was men allerwegen begonnen met peperaanplantingen.<br />

Pantey Radja b. v. had al vrij veel peper verbouwd.<br />

Men moet nu echter op Groot-<strong>Atjeh</strong> niet gaan zitten afwachten,<br />

dat door het belang <strong>van</strong> de hoofden een rustige toestand zal intreden<br />

en ook niet, nu de scheepvaartregeling eenmaal is ingevoerd, den<br />

uitvoer buiten onze linie blijven verbieden tot dat het schieten op<br />

onze posten ophoudt, want dan zou het omgekeerde plaats hebben<br />

<strong>van</strong> hetgeen men bereiken moet en Groot-<strong>Atjeh</strong> zou <strong>van</strong> de Noorden<br />

Westkust halen, wat deze, althans gedeeltelijk, te Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

moeten komen zoeken en het centrum <strong>van</strong> het gezag zou bij slot <strong>van</strong><br />

rekening blijven wat het onder de sultans was, het meest verarmde<br />

gedeelte <strong>van</strong> het geheele rijk.<br />

Nu eenmaal de scheepvaartregeling bestaat, die invoerhandel toelaat,<br />

mag <strong>van</strong> angstvalligheid in geen enkel opzicht sprake zijn;<br />

flinkweg, zonder schroom, moet alles wat aan die scheepvaartregeling<br />

annex is worden toegepast, dus ook de ombelemmerde uit- en


invoerhandel worden toegelaten, met uitzondering natuurlijk <strong>van</strong><br />

/ , oorlogscontrabande.<br />

Het uitsluitende dwangmiddel te Groot-<strong>Atjeh</strong> toetepassen is boete,<br />

op uit-, in- en doorvoer, nooit sluiting. /


95<br />

naar gelang <strong>van</strong> bewezen diensten, geheel, gedeeltelijk of zelfs in 't<br />

geheel niet zou uitbetaald worden, was zeer goed. Jammer, dat de<br />

toepassing anders was en de hoofden <strong>van</strong> den aan<strong>van</strong>g af, zonder<br />

eenigen dienst bewezen te hebben, steeds het geheele bedrag kregen.<br />

Met z<strong>org</strong> moet nagegaan worden, welke hoofden traktement waard<br />

zijn, d. w. z. zij, die in hun gebied macht en invloed genoeg hebben<br />

om ons <strong>van</strong> dienst te zijn en naar gelang <strong>van</strong> de bewezen diensten<br />

geschiedt de uitbetaling.<br />

In den laatsten tijd hoort men weer hier en daar stemmen opgaan<br />

om te Groot-<strong>Atjeh</strong> opnieuw op groote schaal met de wapens op te treden<br />

en den gunstigen toestand te herscheppen, die onder Generaal <strong>van</strong> der<br />

Heijden bestond, om daarna — zooals de Heer Laging Tobias zeide —<br />

opnieuw verstandig pacificeerend te werk te gaan. Zou het nu geen<br />

zaak zijn om dezen weg in te slaan en eerst daarna door toepassing<br />

<strong>van</strong> de boven aangegeven wijze <strong>van</strong> handelen in verband met de<br />

scheepvaartregeling de <strong>onderwerping</strong> af te dwingen.<br />

Iedereen zal zeker gaarne gelooven, dat ik geen tegenstander ben<br />

<strong>van</strong> krachtig optreden met de wapenen en zonder eenigen twijfel is<br />

het waar dat, als wij op die wijze in korten tijd opnieuw aan het<br />

verzet in Groot-<strong>Atjeh</strong> een einde maakten, de volkomen <strong>onderwerping</strong><br />

verder, door scheepvaartregeling op de kusten, in verband met de<br />

wijze <strong>van</strong> handelen, uiteengezet in de Nota <strong>van</strong> Generaal v. d. Heijden<br />

dd. 19 April 1880, evenzeer zou afgedwongen worden als dit vroeger<br />

onder het bestuur <strong>van</strong> dien Generaal, bij toepassing <strong>van</strong> dezelfde<br />

maatregelen, zou gebeurd zijn.<br />

Ook behoeft er geen twijfel te bestaan, dat wij zeer goed in staat<br />

zijn om nogmaals Groot-<strong>Atjeh</strong> door wapengeweld in korten tijd den<br />

voet op den nek te zetten, al zouden de slagen, ten gevolge <strong>van</strong> de<br />

grootere geoefendheid <strong>van</strong> den vijand in het schieten, zijne betere<br />

bewapening, zijn slimmere vechtwijze en de kortzichtigheid <strong>van</strong> wapen- en<br />

munitieverstrekkers, veel bloediger dan vroeger en onze verliezen<br />

dus veel grooter zijn. Maar om de groote kosten zou de Regeering<br />

dezen weg niet dan bij volstrekte noodzakelijkheid uit willen en al<br />

kunnen deze op de <strong>Atjeh</strong>ers verhaald worden, zou zij allicht vreezen<br />

weder te komen staan voor eene uitputting <strong>van</strong> het leger als reeds<br />

eenmaal beleefd is.


I<br />

96<br />

Dien weg <strong>van</strong> wapengeweld, waaraan ik anders zeker de voorkeur<br />

zou geven, wil ik derhalve niet aanbevelen zoolang men nog op<br />

andere wijze, in het tegenwoordige stelsel, tot het gewensehte doel<br />

kan geraken.<br />

En dat is het geval!<br />

Dat het niet moeilijk is — het ei <strong>van</strong> Columbus zelfs — om al<br />

dadelijk de veiligheid <strong>van</strong> onze linie ook gedurende den nacht weder<br />

te verzekeren, is, dunkt me, onder het bestuur <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong><br />

Teijn afdoende bewezen.<br />

Tegen het einde <strong>van</strong> September 1889 liet de Generaal daarmede<br />

een aan<strong>van</strong>g maken en reeds vóór het einde <strong>van</strong> <strong>De</strong>cember <strong>van</strong> dat<br />

jaar was het uit met 's vijands overmoed. <strong>De</strong> geheele zaak komt<br />

hierop neer, dat men op handige wijze actief tegen den vijand optreedt<br />

en hem door middel <strong>van</strong> practisch gestelde hinderlagen, hoofdzakelijk<br />

in zijn terrein, in of nabij zijne loopgraven, buiten de lijn<br />

onzer posten en op of nabij de toegangspaden naar onze linie en door<br />

hier en daar verrassend optredende patrouilles in voortdurende<br />

onrust houdt, hem de koopjes laat snappen, welke hij ons toedenkt.<br />

Men moet ook niet schromen om daar waar noodig, 's vijands position<br />

<strong>van</strong> zeer nabij te verkennen, opdat de bevelhebber steeds tot in bijzonderheden<br />

wete, wat zijne troepen hier of daar te wachten staat<br />

Het slechtste stelsel is louter passieve verdediging met blokhuizen en ^/^<br />

dergelijke, ook nacht aan nacht uitgestelde hinderlagen achter de cein-^^^<br />

tuurbaan; zulke hinderlagen achter een vaste grens worden door denA^///s« "<br />

vijand, op oogenblikken dat hij zelf iets <strong>van</strong> plan is, geobserveerd en<br />

aangevallen of afgewacht, en vallen in 't laatste geval zelf in hinderlaag.<br />

Terwijl men nu <strong>van</strong> militaire zijde op practische wijze z<strong>org</strong>t voor<br />

de volkomen veiligheid in en binnen de linie, het eerste op de<br />

aangegeven wijze door behulp <strong>van</strong> de officieren en troepen <strong>van</strong> de<br />

posten, (niet door het korps maréchaussée, dat slechts binnen de linie<br />

mag optreden als politiekorps) en het geheel onder de leiding <strong>van</strong><br />

den chef <strong>van</strong> den staf, die voor de volkomen veiligheid aansprakelijk<br />

moet worden gesteld, is het de taak <strong>van</strong> het bestuur om een einde<br />

te maken aan het schieten op onze posten, trams enz., en de onze<br />

linie omringende moekims tot rust te brengen.<br />

Hiertoe heeft men lang geen drie jaren noodig, zooals Scherer als<br />

termijn stelt, maar dit kan men in veel minder tijd hereiken.<br />

Daartoe moet men grondig bekend zijn met den toestand in de


VUL ƒ7 - /oâ *~-~£«v A-L^A^<br />

97<br />

onze linie omringende sagi's en moekims, alsook met de hoofden der<br />

benden, die de beschietingen besturen.<br />

Zooals iedereen weet, die op Groot-<strong>Atjeh</strong> goed bekend is, zijn het<br />

noch alleen Groot-<strong>Atjeh</strong>ers, noch uitsluitend Pedireezen (1) waaruit<br />

de onze linie beschietende benden zijn samengesteld. Het is een<br />

samenraapsel <strong>van</strong> allerlei gelukzoekers, menschen zonder vast verblijf<br />

of werk, voorts fanatieken, die zich door priesters laten opzweepen<br />

en ook doet hier en daar de gewone bevolking mede.<br />

Na onze concentratie is Tengkoe di Tirou (ik bedoel hier Sjeeh<br />

Saman, niet de eerste Tengkoe di Tirou — Sjech Abdoel Salem bin<br />

Djaäli, opvolger <strong>van</strong> Sjech Marabahan), zooals men weet er door<br />

zijne energie en onvermoeide werkzaamheid in geslaagd, om zich geleidelijk<br />

aan 't hoofd <strong>van</strong> het gansche verzet op Groot-<strong>Atjeh</strong> te stellen<br />

en de meeste bendehoofden aan zijne algemeene leiding te doen gehoorzamen,<br />

terwijl zijne daarop gevolgde aanstelling tot gevolmachtigde<br />

<strong>van</strong> den sultan om alle zaken den godsdienst betreffende, ook<br />

de prang sabil dus, in diens naam te regelen, hem tevens als't ware<br />

een wereldlijke vlag in handen gaf, vooral tegenover ons.<br />

Ik kan mij op dit oogenblik de namen niet herinneren <strong>van</strong> al de<br />

bendehoofden, die onze linie bestoken, maar de voornaamste zijn :<br />

In de XXVI Moekims:<br />

T. Xja Makam, Pang Analan, Potjoet Mattahir en Tengkoe Mat<br />

Amin (Tirou's zoon).<br />

In de XXII Moekims en Kaloet (Lamsajoen) :<br />

Tengkoe Pantai Koeloe en T. Ali Lamkrak.<br />

In de IX Moekims (Sagi XXV).<br />

Tengkoe Kota Karang, zijn zoon Tengkoe Mat Saleh en Habib<br />

Samalanga.<br />

In de VI Moekims: Tengkoe di Tjaleu.<br />

Tengkoe di Tirou zelf hield zich meestal op te Anagaloeng, soms<br />

ook te Ghani in de III Moekims Kerkoen en nu en dan te Boekit<br />

Seboen, waarheen ook zijn zoons, hij had er geloof ik drie, hem<br />

meermalen vergezelden.<br />

(1) Het woord «Pedireezen» moet men niet verkeerd begrijpen. Als men te <strong>Atjeh</strong><br />

zegt «orang Pedir» bedoelt men in 't algemeen lieden <strong>van</strong> de Noordkust. Wil men<br />

dus bepaald weten, welke lieden bedoeld zijn, dan moet men speciaal vragen, in welk<br />

staatje zij t'huis behooren of wie hun hoofd is.<br />

7


98<br />

Na den dood <strong>van</strong> Tengkoe di Tirou, die plotseling overleed, niet<br />

lang nadat hij zich had laten verleiden om, sterk als hij zich gevoelde,<br />

integrijpen in het wereldlijk gezag <strong>van</strong> den panglima sagi XXVI,<br />

door het gewapenderhand steunen <strong>van</strong> het weerspannige hoofd <strong>van</strong><br />

Boengtjala tegen diens wettig moekimhoofd T. Atoe en zijn panglima<br />

sagi T. Lamreng, was de algemeene band verbroken, en moeten de<br />

verschillende bendehoofden sedert ieder voor zich handelen.<br />

Wel deed Tirou's zoon Amin pogingen om zich <strong>van</strong> de algemeene<br />

leiding meester te maken, doch dit kon hem om bijzondere redenen niet<br />

gelukken en ook had een brief <strong>van</strong> den ouden T. Imam Longbata, die<br />

schreef dat hij die leiding op zich nam, geen uitwerking. <strong>De</strong>n meesten<br />

invloed kregen nog de oude Tengkoe Kota Karang uit de IX Moekims<br />

en Habib Samalanga, maar algemeen hoofd is niemand hunner.<br />

<strong>De</strong> taak <strong>van</strong> ons bestuur is dus nu om te z<strong>org</strong>en, dat deze verschillende<br />

bendehoofden, voor zoover ze niet t'huis behooren in de moekims<br />

en kampongs waar zij zich ophouden, aftrekken met hunne onderhebbenden<br />

en voor zoover ze daar wel t'huis behooren, gedwongen<br />

worden zich rustig te houden. <strong>De</strong> bevolking, voor zoover ze thans<br />

medeschiet door dwang of door godsdienstige opzweeping, scheidt<br />

dan daarmede <strong>van</strong>zelf uit.<br />

Hoe moet het bestuur nu te werk gaan om dit gedaan te krijgen?<br />

Laten wij daartoe eens de VI Moekims <strong>van</strong> de Sagi XXV in beschouwing<br />

nemen.<br />

<strong>De</strong> panglima sagi XXV Sri Setia Oelama Tjoet Abas is een man<br />

die zich zeer weinig met bestuursaa'ngelegenheden bemoeit, maar zich<br />

in hoofdzaak bezighoudt met cultures, hij woont bovendien te Kloewang<br />

waar hij sedert 1880 radja is; het gevolg hier<strong>van</strong> is, dat de<br />

hoeloebalangs der verschillende moekims, ieder in hun gebied, zoo<br />

goed als onafhankelijk zijn.<br />

Van deze moekims zijn voor ons met het oog op onze geconcentreerde<br />

stelling, de VI Moekims, die ten Westen, en de IX Moekims<br />

die ten Zuiden aan onze linie grenzen, de gewichtigste.<br />

In de VI Moekims staat aan het hoofd de oude T. Nanta Setia<br />

Kadja, vroeger een onzer geduchtste vijanden, thans zeer oud, blind,<br />

afgeleefd en wonende te Lampisang in de kloof <strong>van</strong> Beradin. Hij<br />

heeft maar één zoon — T. Rajoet genaamd — ten wiens behoeve hij


99<br />

eenige jaren geleden afstand deed <strong>van</strong> het bestuur en die zich toen aan<br />

ons onderwierp ; voor ons is dus deze T. Rajoet hoeloebalang der VI<br />

Moekims onder den titel <strong>van</strong> T. Nanta Setia en trekt hij een traktement<br />

<strong>van</strong> ƒ250 's maands. Te zeggen heeft hij echter niets, om de eenvoudige<br />

reden , dat hij zoo goed als idioot is en bracht het belang der <strong>Atjeh</strong>ers<br />

niet mede om dezen toestand voorloopig maar te bestendigen, dan zou<br />

T. Rajoet zeker niet lang hoeloebalang aan het hoofd der VI Moekims<br />

blijven, want hoewel het sedert onheuglijke tijden te <strong>Atjeh</strong> de gewoonte<br />

is, dat het bestuur in dezelfde familie erfelijk blijft en dit niet alleen —<br />

zooals de Makota alam voorschrijft — wordt toegepast Op hoeloebalangs<br />

sagi, maar ook op grootere en kleinere moekimhoofden,<br />

zelfs op Ketjiq's <strong>van</strong> kampongs, toch wordt er altijd uit de familieleden<br />

gekozen en worden idioten uitgesloten.<br />

Had dit in de VI Moekims plaats, dan zou er gekozen moeten<br />

worden uit de neven, zoons <strong>van</strong> T. Machmoed en T. Daoed, broeders<br />

kinderen <strong>van</strong> den ouden T. Nanta, en de meest invloedrijke<br />

<strong>van</strong> deze neven, tevens gehuwd met T. Nanta's dochter Tjoet Din, ,<br />

is de welbekende T. Oemar.<br />

<strong>De</strong>ze T. Oemar is een buitengewoon slimme vogel, jong, rank —"'<br />

<strong>van</strong> gestalte, voor een <strong>Atjeh</strong>er zeer beschaafd, doortastend, energiek<br />

en, zooals wij tot ons nadeel ondervonden hebben, ondernemend tot<br />

in het roekelooze toe. Behalve met Tjoet Din, eene vrouw (weduwe)<br />

<strong>van</strong> wel 50 jaren, die hij natuurlijk alleen gehuwd heeft met het oog<br />

op zijn invloed en goede kansen in de VI Moekims, is hij nog<br />

gehuwd met Tjoet Rajoh, dochter <strong>van</strong> den panglima sagi XXV en<br />

met eene dochter <strong>van</strong> Potjoet Toewong <strong>van</strong> Rigas, zoodat hij <strong>van</strong> het<br />

tegenwoordige hoofd <strong>van</strong> Rigas, Potjoet Ismaïl, die mede een dochter<br />

<strong>van</strong> zijn oom Potjoet Toewong huwde, aangehuwde oom en zwager<br />

is. Voorts moet hij nog oom zeggen tegen het tegenwoordige, in<br />

1890 door ons erkende hoofd <strong>van</strong> Melaboeh, T. Itam Taboh, daar<br />

diens zuster Tjoet Mohani de moeder is <strong>van</strong> T. Oemar.<br />

Men ziet, het gewicht <strong>van</strong> goede huwelijken heeft hij uitstekend<br />

begrepen en is hij hierdoor, zoowel als door het bezit <strong>van</strong> nog al<br />

aanmerkelijke pepertuinen, een man <strong>van</strong> veel invloed. <strong>De</strong>ze pepertuinen<br />

liggen op de Westkust, meest in de Zuidelijke nederzettingen,<br />

Kloewang enz.<br />

Met het sluiten <strong>van</strong> deze kust voor uitvoer had Generaal <strong>van</strong> Teijn<br />

T. Oemar geheel in zijne macht en bood deze dan ook herhaaldelijk


100<br />

nederig zijne <strong>onderwerping</strong> aan ; thans met de scheepvaartregeling<br />

zal hij dadelijk trachten langs Oleh-leh uit te voeren, op naam natuurlijk<br />

<strong>van</strong> een familielid. Groot belang blijft hij er evenwel bij<br />

houden om met ons weer op goeden voet te komen en geen opoffering<br />

zal hem daarvoor te zwaar zijn, vooral met het oog op de gebeurlijkheden<br />

in de VI Moekims. Ook is het, aan een handig bestuur<br />

mogelijk te weten te komen welke peper de zijne is en kan men<br />

hem dan zwaar in zijne inkomsten treffen.<br />

Wil men nu, met handhaving <strong>van</strong> de tegenwoordige bestuursfamilie<br />

in de VI Moekims, orde en rust in dit gebied verkrijgen, dan is het<br />

noodzakelijk dit te bewerkstelligen met T. Oemar. T. Rajoet is<br />

geen bestuurder, die idioot heeft niets te zeggen, zegt ook niets en<br />

kan, na zijn vaders dood, geen hoeloebalang blijven. <strong>De</strong> feitelijk<br />

machthebbende op dit oogenblik is Tjoet Din, Oemar's vrouw, die<br />

namens haren blinden vader beveelt.<br />

Neemt men Oemar weder aan, niet zoo maar klakkeloos, dat hij<br />

denkt dat wij hem noodig hebben, maar onder harde voorwaarden,<br />

b. v. dat hem tot straf voor zijn verraad een boete wordt opgelegd<br />

<strong>van</strong> ƒ100 000 en tevens de verplichting om binnen zes maanden de<br />

VI Moekims geheel <strong>van</strong> vijanden te zuiveren, zonder dat hem daarvoor<br />

een enkel geweer wordt verstrekt of zelfs maar ten gebruike<br />

wordt afgestaan. Hij zal onvoorwaardelijk aan onzen wensch voldoen<br />

en niet alleen zullen dan de ambtenaren in gezelschap <strong>van</strong> hem en<br />

verdere hoofden in de VI Moekims kunnen komen, maar ook onze<br />

troepen zullen er doorheen kunnen marcheeren, evenals vroeger,<br />

zonder dat op hen een schot gelost wordt.<br />

Wordt Oemar dan later gekozen tot hoeloebalang, dan moeten wij<br />

die keuze goedkeuren en hem, zoo noodig, het traktement toekennen,<br />

voor de voorname moekimhoofden bepaald.<br />

Verklaart Oemar bij de aanneming <strong>van</strong> zijn <strong>onderwerping</strong>, dat hij<br />

gaarne de opgelegde boete zal betalen, maar onmogelijk kan voldoen<br />

aan de opdracht betreffende de VI Moekims, dan is het voldoende<br />

eenvoudig te kennen te geven, dat wij dan de VI Moekims weer<br />

terug zullen brengen onder het bestuur, waaronder zij tot in het begin<br />

<strong>van</strong> deze eeuw behoorden, en men zal eens zien welke uitwerking<br />

dat heeft.<br />

Dit vorig bestuur in de VI Moekims te herstellen is de tweede<br />

weg die gevolgd kan worden, en in te slaan voor 't geval het Gou-


101<br />

vernement onvoorwaardelijk de wederaanneming en <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong><br />

T. Oemar terugwijst.<br />

Zooals men weet vormden de VI Moekims en Merassa vroeger<br />

één gebied onder den hoeloebalang <strong>van</strong> Merassa T. Neq Radja Moeda<br />

Setia. Van af 1876 tot aan de concentratie is het hoofd <strong>van</strong> Merassa<br />

door ons ook tijdelijk belast geweest met het bestuur in de VI Moekims<br />

, maar nà ons terugtrekken en terugkeer in de VI Moekims <strong>van</strong><br />

den ouden T. Nanta, is men daar weer tot den stand <strong>van</strong> zaken<br />

teruggekeerd, dien wij bij onze komst in <strong>Atjeh</strong> vonden en nam T.<br />

Nanta het bestuur weer op zich. Dit geschiedde niet met goedvinden<br />

<strong>van</strong> T. Neq, die zich gaarne in de VI Moekims gehandhaafd<br />

had en zich daartoe ook wel in staat rekende, maar die zich aan<br />

onzen wil onderwierp en na dien tijd meermalen te kennen gaf, dat<br />

het gebied der VI Moekims eigenlijk aan de Neq's <strong>van</strong> Merassa<br />

behoort.<br />

Welnu, wil men den eersten weg niet uit, die, naar mijn oordeel,<br />

het meeste resultaat belooft, en verklaart de tegenwoordige hoeloebalang<br />

dat hij niet bij machte is om de vijandelijke bende uit zijn<br />

gebied te verdrijven en het tot orde en rust te brengen, dan verklare<br />

men eenvoudig, dat de Neq's <strong>van</strong> Merassa, die nimmer het geslacht<br />

<strong>van</strong> Nanta als wettige hoeloebalangs in de VI Moekims erkenden,<br />

volgens aloude rechten de wettige hoeloebalangs zijn en geve Neq<br />

vergunning zijn gezag daar te herstellen.<br />

Ook op deze wijze zal binnen enkele maanden, maar met meer<br />

moeite, de rust in de VI Moekims hersteld zijn, het schieten op onze<br />

daar gelegen posten tot het verledene behooren en de ambtenaren<br />

en troepen ongehinderd er heen en er door kunnen marcheeren.<br />

Vrees voor te groote macht <strong>van</strong> Neq, die altijd volkomen in ons<br />

bereik is als hoofd <strong>van</strong> Merassa, behoeft natuurlijk nooit te bestaan.<br />

Volledigheidshalve wil ik hier nog bijvoegen, dat het tegenwoordige<br />

hoofd <strong>van</strong> de VI Moekims wel eens verklaard heeft, de benden<br />

<strong>van</strong> Tengkoe di Tirou (die toen nog leefde) te durven wegjagen en<br />

daartoe ook wel genegen te zijn, als de hoeloebalang der IX Moekims<br />

het eveneens deed en na dien tijd aan dergelijke benden den<br />

doortocht door zijn gebied weigerde.<br />

In de IX Moekims, die mede een deel uitmaken <strong>van</strong> de sagi XXV<br />

is het geslacht Neq Poerbawangsa aan het bestuur, dat, zooals we


102<br />

in de geslachtslijst <strong>van</strong> de sultans zagen, hiermede door aanhuwelijking<br />

verwant is geweest, welke familieband echter is verbroken<br />

omdat die vrouwen geen kinderen kregen. Tijdens onze komst te <strong>Atjeh</strong><br />

was een zekere T. Neq Polim het hoofd der IX Moekims, deze stierf<br />

in 1877. In datzelfde jaar kwamen de meeste familieleden der Neq's<br />

in <strong>onderwerping</strong>; een broeder echter <strong>van</strong> T. Neq Polim, T. Moeda<br />

Nja Main, die in Troemon woonde, keerde niet naar Groot-<strong>Atjeh</strong><br />

terug, doch toen de kleinzoon <strong>van</strong> T. Neq Polim, T. Neq Poerbawangsa<br />

in 1886 overleed, kreeg de oudste zoon <strong>van</strong> den in 1883<br />

overleden T. Moeda Nja Main aanspraak op het bestuur.<br />

Reeds tijdens het leven <strong>van</strong> den zeer jeugdigen T. Neq Poerbawangsa<br />

was een zekere T. Nja Mohamad, ook uit het geslacht Neq,<br />

als voogd <strong>van</strong> eerstgenoemde wd. hoeloebalang en na diens dood bleef<br />

hij in dezelfde functie, omdat de zoon <strong>van</strong> T. Moeda Nja Main nog altijd<br />

te Troemon was.<br />

Sedert is deze zoon, T. Nangroi, (1) wel teruggekeerd, doch is het<br />

bestuur tot dusverre door hem nog niet <strong>van</strong> zijn achterneef overgenomen,<br />

zoodat T. Nja Mohamad, aan wien indertijd door ons een<br />

maandelijksch traktement is toegelegd, tot dusverre wd. hoeloebalang<br />

<strong>van</strong> de IX Moekims is.<br />

Bij onze concentratie in 1884 verzocht T. Nja Mohamad om onze<br />

Zuiderlinie over den post Tjot Goé te trekken, daar hij anders niet<br />

bij machte zou zijn, om rust en orde te bewaren en het plegen<br />

<strong>van</strong> vijandelijkheden tegen onze posten te beletten.<br />

Waarom Generaal <strong>De</strong>mmeni aan dit verzoek geen gehoor gaf, is<br />

mij niet bekend. In stede <strong>van</strong> Tjot Goé te behouden, heeft hij de<br />

posten Lampeneroet en Lamreng, benevens de blokhuizen Lamara en<br />

Lamsajoen verkozen en het verstrekken <strong>van</strong> 25 achterlaadgeweren<br />

met munitie aan T. Nja Mohamad, heeft natuurlijk, hoewel hij deze<br />

gretig aannam, niets geholpen.<br />

Nog altijd zegt hij precies hetzelfde. Bezet Tjot Goé en met<br />

behulp <strong>van</strong> die vestiging op dat hoog gelegen punt (30 M. boven het<br />

omliggende terrein), zal het mij geen moeite kosten om de IX Moekims<br />

<strong>van</strong> vijandelijke benden te zuiveren en schoon te houden.<br />

Als men nu weet, dat bij bezetting <strong>van</strong> Tjot Goé de woonplaats<br />

(1) <strong>De</strong>ze T. Nangroi is te Troemon gehuwd met de zuster <strong>van</strong> den Radja. Zoowel<br />

de Radja als zijne zuster zijn uit de vrouwelijke linie <strong>van</strong> Europeesche afkomst.


103<br />

<strong>van</strong> den ouden Tengkoe Kota Karang — ook Tengkoe Ta Karang<br />

genoemd — onder ons onmiddellijk bereik ligt en hij dus met zijn<br />

zoon Tengkoe Mat Saleh, die aanvoerder is in de vijandelijke bentings<br />

op den Tjot Goé, óf zich onderwerpen of heengaan moet, terwijl aan<br />

de andere zijde <strong>van</strong> den heuvel hetzelfde het geval is met den beruchten<br />

Imam Hab, dan begrijpt men, dat T. Mohamad door die bezetting<br />

<strong>van</strong> dat domineerende punt door onze troepen onmiddellijk <strong>van</strong> onze<br />

ergste vijanden ontslagen is. Hij heeft dan alleen nog te z<strong>org</strong>en<br />

voor het doen aftrekken <strong>van</strong> Habib Samalanga met zijne bende, die<br />

zich genesteld heeft nabij onzen vroegeren post Boekit Daroe en op<br />

diens aftrekken kan bovendien T. Neq <strong>van</strong> Merassa, door zijne<br />

vermaagschapping met T. Tjihik Boegis, hoofd <strong>van</strong> Samalanga, weer<br />

invloed uitoefenen. Bovendien kunnen wij dat zelf doen door dwang<br />

met de scheepvaartregeling op Samalanga.<br />

Zoo zoude ook aangegeven kunnen worden op welke wijze men<br />

door pressie op de hoofden in de XXH en XXVI Moekims aan het<br />

beschieten <strong>van</strong> onze posten in dat gedeelte der linie een einde kan<br />

maken en tot orde en rust geraken.<br />

In de XXII Moekims grenzen de VII Moekims Baid en de V<br />

Moekims Montassik aan onze linie. Het hoofd <strong>van</strong> de V Moekims<br />

Montassik is T. Moeda Leman, T. Tjihik kampong Baroe is zijn titel,<br />

die zich in 1879 aan den Generaal <strong>van</strong> der Heijden onderwierp en<br />

later nogmaals aan den Gouverneur Pruijs <strong>van</strong> der Hoeven en die ons<br />

bestuur vrij goed gezind is. Hij en T. Ajer Alang (T. Tjoet Hadjet)<br />

broeder <strong>van</strong> den ouden Panglima Polim, zijn voogden over den in<br />

1890 gekozen aanstaanden panglima sagi, die nog te jong is om zelf<br />

het bestuur te voeren. <strong>De</strong>ze T. Ajer Alang onderwierp zich mede<br />

in 1879 en verzette zich sedert niet meer tegen ons.<br />

Om <strong>van</strong> hunne gezindheid een bewijs te geven, gaven deze beide<br />

voogden aan het bestuur te <strong>Atjeh</strong>, in 1890 kennis <strong>van</strong> het overlijden<br />

<strong>van</strong> den panglima sagi, Polim Sri Setia Perkasa, alsook dat de<br />

jeugdige radja Koeala (zijn oudste zoon) onder hunne voogdij tot opvolger<br />

gekozen was. Door deze kennisgeving gaven zij een bewijs<br />

het Nederlandsch bestuur te erkennen als souverein <strong>van</strong> het land,<br />

want volgens de <strong>Atjeh</strong>sche gebruiken moet bij het overlijden <strong>van</strong> een<br />

panglima sagi aan den vorst daar<strong>van</strong> kennis gegeven worden.<br />

i


104<br />

In de Makota alam b. v. staat daaromtrent : (zie vertaling <strong>van</strong> Langen)<br />

«In geval een panglima sagi sterft, is het plichtmatig voor de oelee-<br />

«balangs in die sagi, er den vorst eerbiedig kennis <strong>van</strong> te geven».<br />

en verder:<br />

«Indien de oeleebalangs in de sagi den vorst geen kennis doen<br />

«dragen <strong>van</strong> het overlijden <strong>van</strong> hun panglima sagi, dan zijn die<br />

«oeleebalangs schuldig».<br />

Zij moesten dan hiervoor vergiffenis vragen onder voldoening <strong>van</strong><br />

eene opgelegde boete.<br />

Thans moet men eischen, dat ook de nieuw gekozene hulde brengt<br />

aan ons als souverein ; tegenover een krachtig bestuur mag dat niet<br />

nagelaten worden, al bestaat ook het feit, dat de hoofden zich tegenover<br />

de sultans <strong>van</strong> deze en de vorige eeuw weinig stoorden aan<br />

de gebruiken.<br />

In de Makota alam b. v. staat daaromtrent :<br />

«In geval een panglima sagi of oeleebalang behoort te worden aan-<br />

«gesteld in een der drie sagi's <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> of zijne onderhoorig-<br />

«heden, behooren zijne erfgenamen te overleggen met de oudsten in<br />

«het bewuste gebied, die in het bezit zijn hunner verstandelijke ver-<br />

«mogens, te weten de ketjiks, wakils en imams benevens de oelama's<br />

«omtrent zijn opvolger.<br />

«Indien men zijn opvolger heeft gevonden onder zijne erfgenamen<br />

«richte men een feest aan, en vergaderen alle naburige oeleebalangs<br />

«om hem tot de waardigheid te verheffen en hem den titel te geven,<br />

«die hem toekomt.<br />

«Daarna moet hi/ {de opvolger) zijne opwachting maken bij den<br />

worst en een presenteerblad medebrengen, waarop zich zijn hulde-<br />

«bewijs bevindt, verschillend al naar gelang zijn rang is».<br />

Hij ont<strong>van</strong>gt bij die gelegenheid 21 saluutschoten.<br />

ij. Wie Tekoe Moeda Baid is, behoef ik niet meer te zeggen, de<br />

laatste drie jaren is hij niet binnen de linie geweest en zijn traktement,<br />

'l dat hij eerst door zijn zoon liet halen, is hem later door Generaal<br />

<strong>van</strong> Teijn ingehouden.<br />

Dienst hebben wij niet <strong>van</strong> hem gehad, integendeel ben ik over-


105<br />

tuigd, dat het voor de rust en orde beter zou zijn hem maar weer<br />

naar de Molukken te expedieeren en zijn halfbroeder T. Tjoet<br />

Lamtengah weder evenals vroeger in zijne plaats als hoofd der<br />

VH Moekims te laten optreden. T. Ali Lamkrak, die de aanvoerder<br />

was in de benting Kaloet en hoewel een paar maal als<br />

gesneuveld gemeld, misschien bij slot <strong>van</strong> rekening toch nog wel<br />

leven zal, is een neef <strong>van</strong> Baid en deze had hem kunnen beletten<br />

om met zijn volk die benting te bezetten. Hoewel Kaloet behoort<br />

tot de sultansmoekim Lamsajoen is het toch in hoofdzaak volk uit<br />

de VII Moekims Baid, dat die benting bezet en vijandelijkheden pleegt.<br />

Uit de XXII Moekims werd in de laatste jaren vóór de sluiting<br />

nog al peper uitgevoerd via Kroeng Raja; dit zou thans moeten<br />

geschieden via Oleh-leh en dit geeft ons bij al het vo<strong>org</strong>aande, in<br />

verband voorts met den doorvoerhandel naar de XXH Moekims,<br />

dien men bij niet dadelijk zich schikken naar onze eischen, voor die<br />

sagi ook zwaar belasten kan door opteleggen boeten (controle op het<br />

transporteeren <strong>van</strong> dergelijke goederen buiten onze postenlinie is niet<br />

moeilijk) en het opschorten <strong>van</strong> eene definitieve beslissing omtrent<br />

den twistappel Kroeng Raja, geweldige middelen in de hand om ook<br />

de voornaamste hoofden der XXH Moekims te dwingen zich naar<br />

onzen wil te voegen, de vijandelijke benden uit hun gebied te verdrijven<br />

en orde en rust te handhaven.<br />

In de XXVI Moekims zijn de twee voorname hoofden, de panglima<br />

sagi T. Lamreng (Nja Banta) en T. Tjoet Toengkoep aan ons onderworpen<br />

en genieten zij traktement. Een zeer grooten flater hebben<br />

wij echter dit jaar begaan door laatstgenoemden hoeloebalang tusschen<br />

de bajonetten der maréchaussée naar Kota Radja te transporteeren ;<br />

na de beleediging hem hierdoor aangedaan, zal het hem waarschijnlijk<br />

moeilijk vallen in ons belang gezag uit te oefenen. Vooral juist in<br />

de sagi XXVI, waar, zooals men weet, twee sagihoofden zijn en het<br />

tweede T. Djohan, zoon <strong>van</strong> T. Moeda Lampasei, zich nog te Kemala<br />

bevindt en in haat tegen ons wordt opgevoed, moet men dubbel<br />

voorzichtig zijn, door verkeerde maatregelen geen aanleiding te geven<br />

tot afval <strong>van</strong> eenmaal onderworpen voorname hoofden.<br />

Gelukkig is de in de XXVI Moekims machtige schoonvader <strong>van</strong> T.<br />

Tjoet Toengkoep — T. Moeda Rajoet — tevens schoonvader <strong>van</strong> den<br />

hoeloebalang sagi T. Lamreng, dien wij geheel onder de hand hebben en


106<br />

bezit T. Moeda Rajoet bovendien nog al veel in de XXVI Moekims<br />

opgeschuurde peper, die hij in 1890 verzocht te mogen uitvoeren<br />

via Oleh-leh, onder voorwaarde dat hij ƒ 10000 contanten zou<br />

krijgen en wij dan vrij en ongehinderd met onze troepen door de<br />

XXVI Moekims zouden kunnen marcheeren.<br />

Voorwaarden mogen ons niet gesteld worden, maar met handigen<br />

dwang bereikt men ook zijn doel.<br />

Potjoet Mat Tahir, die zich met zijne bende thans voornamelijk<br />

ophoudt in de VII Moekims Atoe <strong>van</strong> de sagi XXVI, moet dan<br />

terugkeeren in de III Moekims Kajee Adang, waar hij t'huis hoort<br />

of, wil hij zich niet dadelijk onderwerpen, naar Rigas, waar zijne<br />

familie aan 't bestuur is of naar Simpang Olim, daar hij gehuwd is<br />

met eene dochter <strong>van</strong> T. Moeda Nja Malim <strong>van</strong> Simpang Olim.<br />

Wil voorts het hoofd <strong>van</strong> de Hl Moekims Kerkoen, waar in Gani<br />

de benden gehuisvest zijn, die door de zoons <strong>van</strong> Tengkoe di Tirou<br />

aangevoerd worden, niet naar rede luisteren en dus die gasten niet<br />

uit zijn gebied verjagen, dan brengt men deze moekims eenvoudig<br />

terug onder de sagi XXVI, waartoe zij behoorden voordat zij werden<br />

afgestaan aan een der vroegere sultans, die er toen het bestuur aan<br />

zijn eigen Kerkoen Katiboel Moeloeh opdroeg. T. Lamreng zal zich<br />

zeer gaarne groote opoffering en krachtsinspanning getroosten, om<br />

deze moekims weer onder zijn bestuur te brengen ; hij kan geholpen<br />

worden door zijn zwager en beide schoonvaders.<br />

Eindelijk dienen wij nog met een enkel woord te spreken over een<br />

zeer gevaarlijk sujet in de XXVI Moekims en dat is T. Nja Makam,<br />

op de Oostkust <strong>van</strong> Sumatra wel bekend.<br />

Om dezen Nja Makam te leeren kennen, moeten wij ons een oogenblik<br />

met Poeloe Waij bezighouden.<br />

Poeloe Waij is tanah waqf, dat de Regeering al lang verklaard<br />

heeft onder rechtstreeksch bestuur te houden.<br />

<strong>De</strong> inkomsten <strong>van</strong> het eiland werden echter — volgens de Makota<br />

alam — voor een gedeelte getrokken door enkele hoofden <strong>van</strong> moekims<br />

in het Noorden der XXVI Moekims. aan zee gelegen.<br />

Sommige dezer behooren niet tot de XXVI Moekims, maar stonden<br />

rechtstreeks onder den sultan, zooals b. v. T. Nja Blang en Tjade<br />

Kedjoeroean, andere daarentegen, zooals bijv. Silang en Laminga behooren<br />

wel tot de sagi XXVI.


107<br />

Dat de hoofden dezer Moekims die inkomsten trokken kwam daardoor<br />

, dat zij eigendomsrechten op gedeelten <strong>van</strong> P. Waij hadden en<br />

vermaagschapt waren aan de daar besturende hoofden, of daar zelf<br />

bestuurshoofden waren.<br />

Dit laatste was b. v. het geval met het hoofd <strong>van</strong> T. Nja Blang,<br />

Padoeka Sri Nara, die tevens hoofd was <strong>van</strong> het district Paja op<br />

Waij. <strong>De</strong>ze Padoeka Sri Nara had twee zoons, één is overleden,<br />

de andere is thans nog hoofd <strong>van</strong> Paja.<br />

Een ander hoofd op P. Waij en wel <strong>van</strong> de districten Lamnga,<br />

Oedjoeng Sekeh, Ajer Melih en Anak Item was T. Kedjoeroean Aroen<br />

Tjit. Ook deze had twee zoons T. Imam Brahim — meest T Lamnga<br />

geheeten — en T. Nja Makam. Zij waren halfbroeders en T. Lamnga (1)<br />

de oudste. <strong>De</strong>ze volgde dan ook zijn vader op , maar toen hij zelf in<br />

een gevecht tegen ons sneuvelde in de kloof <strong>van</strong> Glitaroem met<br />

achterlating <strong>van</strong> twee zoons T. Nja Kajoet en T. Nja Abas en eene<br />

dochter, die thans uitgehuwelijkt is aan T. Gading <strong>van</strong> Silang, kwam<br />

zijn zoon T. Nja Rajoet aan het bestuur onder voogdij <strong>van</strong> zijn oom<br />

Nja Makam.<br />

Thans is T. Nja Rajoet meerderjarig en dus de wettige hoeloebalang<br />

<strong>van</strong> de genoemde districten, die veel peper produceeren, evenals het<br />

district Paja.<br />

Intusschen is de nog levende zoon <strong>van</strong> Padoeka Sri Nara, hoofd<br />

<strong>van</strong> Paja, gehuwd met eene weduwe — Nja Kaoi (2) geheeten — <strong>van</strong><br />

T. Imam Brahim en daarentegen Nja Makam met de kleindochter<br />

<strong>van</strong> Padoeka Sri Nara. Zij heet Nja Tjaija en is eene dochter <strong>van</strong> den<br />

overleden zoon <strong>van</strong> Padoeka Sri Nara.<br />

<strong>De</strong> hoofden <strong>van</strong> gemelde landstreken hebben zich niet aan ons<br />

onderworpen, maar zijn gevestigd in XXVI Moekims.<br />

Zij zijn echter allen ten zeerste geïnteresseerd in de pepertuinen op<br />

P. Waij en beoorlogen nu vaak een derde wel aan ons onderworpen<br />

hoofd op Waij, die, naar zij beweren, peper trekt <strong>van</strong> gronden die<br />

hem niet behooren.<br />

Dit hoofd is T. Nja Daoed panglima Moeda Setia.<br />

Diens vader T. Miroeh Abdoel Wahid, geboren te Lamtjaboeng<br />

(Lamnga) op P. Waij. werd door sultan Ibrahim aangesteld tot hoe-<br />

(1) Eene echtgenoote <strong>van</strong> T. Lamnga was Tjoet Din, dochter <strong>van</strong> T. Nanta, tegenwoordige<br />

vrouw <strong>van</strong> T. Oemar. Oemar is dus een zwager <strong>van</strong> Nja Makam.<br />

(2) <strong>De</strong>ze Nja Kaoi is de moeder <strong>van</strong> de genoemde drie kinderen <strong>van</strong> T. Lamnga.


108<br />

loebalang <strong>van</strong> het district Balohan, gelegen aan de baai <strong>van</strong> dien naam.<br />

<strong>De</strong> T. Miroeh was dus het eerste wettige hoofd <strong>van</strong> Balohan,<br />

zijn oudste zoon T. Lamkota Nja Hamsah het tweede en toen deze<br />

stierf zonder mannelijke nakomelingen natelaten, werd hij opgevolgd<br />

door T. Nja Daoed.<br />

Men ziet nu op welke wijze wij Nja Makam in onze macht hebben<br />

en ook hem kunnen dwingen.<br />

Ik acht het niet noodig nog in verdere details te treden omtrent de<br />

wijze, waarop wij te Groot-<strong>Atjeh</strong> tot <strong>onderwerping</strong> aan onzen wil, tot<br />

de pacificatie moeten geraken.<br />

Uit het vo<strong>org</strong>aande is dit voldoende duidelijk en ben ik dan ook<br />

overtuigd, dat een krachtig en handig bestuur, dat met grondige<br />

kennis <strong>van</strong> zaken oordeelt en handelt, zich door betuigingen <strong>van</strong><br />

goeden wil, maar onmacht niet laat bedriegen, geen zwakheid toont<br />

door verstrekking <strong>van</strong> wapens buiten onze linie, waarop voortdurend<br />

zal aangedrongen worden, en zich ook niet laat verleiden tot onverstandige<br />

toegevendheid, welke slechts — achter onzen rug — zooals<br />

altijd, als zwakheid zal worden uitgekreten, het in korten tijd zeer<br />

ver brengen kan.<br />

Duidelijk is het verder uit het vo<strong>org</strong>aande, dat volkomen onderiverping<br />

aan onzen wil, het herstellen <strong>van</strong> orde en rust in Groot-<br />

<strong>Atjeh</strong> buiten onze geconcentreerde stelling, niet, evenals in de Onderhoorigheden,<br />

verkregen zal worden zonder wapengeweld en niet zoo<br />

geheel <strong>van</strong> een leien dakje zal loopen. <strong>De</strong> partij <strong>van</strong> verzet zal zich<br />

zoo krachtig mogelijk verdedigen, zal misschien zelfs hier en daar<br />

op de wettige hoofden voordeel behalen in den strijd , doch dat is<br />

niet erg.<br />

Wij moeten alleen goed toekijken, dat sommige hoofden ons niet<br />

bedotten en zich ^schijnbaar laten terugslaan, want ook dat zullen zij<br />

beproeven (zij probeeren alles); doen zij dit, dan is weer knijpen in<br />

de beurs de machtig werkende motor, die gehoorzaamheid afdwingt en<br />

de machine drijft zooals wij willen, maar tegelijkertijd moeten wij dan,<br />

evenals bij werkelijken tegenspoed, op gevoelige wijze den vijand<br />

toonen, dat de Nederlandsche troepen nog altijd zeer geduchte troepen<br />

zijn. Snel en krachtig trede men in beide gevallen met het leger<br />

op en toone aan vriend en vijand, dat het den <strong>Atjeh</strong>er voordeeliger<br />

is, ons niet met de wapens in de hand tegenover zich te hebben.


109<br />

Snelle en krachtig toegebrachte slagen moeten het zijn, die dan worden<br />

uitgedeeld en zwaar de schatting, die, vooral in het eerste geval, ,r<br />

daarop volgt.<br />

Vermeerdering <strong>van</strong> veldtroepen is hiervoor niet noodig, de beschikbare<br />

troepenmacht is zeer voldoende. Na de toegebrachte slagen<br />

wordt binnen de linie-teruggekeerd. './& f -<br />

TSTaar laten wij oppassen, dat in zulke omstandigheden geene verdeeldheid<br />

<strong>van</strong> gezag of inzichten in onzen boezem heerscht, ook geen<br />

optimisme of weifelmoedigheid onze daden bestuurt; wij moeten<br />

voortdurend gereed staan en goed voorbereid, met beleid en voortvarendheid<br />

raak slaan; halverwegen keeren, of wat nog erger is, zonder<br />

succes naar huis gaan, zooals men helaas, tegenwoordig weer te zien<br />

krijgt, baart minachting voor onze kracht, geeft overmoed aan den<br />

<strong>Atjeh</strong>er en veroorzaakt geringschatting in stede <strong>van</strong> eerbied en<br />

ontzag.<br />

En men onthoude goed :<br />

Alleen hij, die toont de macht te bezitten om zijn wil te doen )<br />

eerbiedigen, overal en onder alle omstandigheden, ook, ivaar noodig, j<br />

door doeltreffende gebruikmaking <strong>van</strong> den sterken arm, zal de man<br />

zijn die <strong>Atjeh</strong> tot volkomen <strong>onderwerping</strong> brengt, die het dappere<br />

en vrijheidlievende <strong>Atjeh</strong>sche volk den voet op den nek zet.<br />

Is eenmaal de rust verkregen en hebben de wettige hoofden door<br />

de omschreven maatregelen, ieder in het gebied dat hem toebehoort,<br />

de volkomen macht hersteld die aan het wettig gezag toekomt, dan<br />

moet met verstandig overleg, kalm en bezadigd maar toch met onverbiddelijken<br />

dwang, vastberaden worden overgegaan tot eene algemeene<br />

ontwapening. Alle t'wwrwapenen (1) <strong>van</strong> de bevolking moeten<br />

dan worden ingeleverd en alleen aan de sagi en voorname moekimhoofden<br />

kan, tot voortdurende handhaving <strong>van</strong> hun gezag, vergund<br />

worden voor een bepaald aantal volgelingen vuurwapens in bezit te<br />

houden, die, behoorlijk geregistreerd zooals door Generaal <strong>van</strong> Teijn<br />

binnen onze linie is geschied, onder voortdurende controle blijven.<br />

Ik wil nu nog met een paar voorbeelden aantoonen, dat het toe-<br />

(1) <strong>De</strong> blanke wapens (klewangs) behoeven niet ingeleverd te worden, die kaas- /,— i|<br />

messen hebben weinig te beteekenen. Openlijk dragen mag de bevolking ze echter niet.


110<br />

kennen <strong>van</strong> traktementen aan voorname hoofden ook een middel is<br />

om pressie uit te oefenen.<br />

Het tegelijk met T. Moeda Baid uit de Molukken teruggezonden<br />

hoofd der IV" Moekims heeft eene maandelijksche bezoldiging <strong>van</strong><br />

f 250.<br />

Dit hoofd — T. Tjoet Banta — aan<strong>van</strong>kelijk tweede hoofd in de<br />

IV Moekims, doch bij den dood <strong>van</strong> T. Lampasei, broeder <strong>van</strong> het<br />

sagi hoofd Sri Setia Oelama Tjoet Abas, in 1880 aangesteld tot<br />

hoeloebalang der IV Moekims, behoort tot hetzelfde geslacht als het<br />

sagi hoofd.<br />

<strong>De</strong> hoeloebalang sagi XXV T. Tjoet Tari was de grootvader zoowel<br />

<strong>van</strong> T. Tjoet Banta als <strong>van</strong> T. Tjoet Abas. Eene dochter <strong>van</strong><br />

T. Tjoet Banta is gehuwd met Toeankoe Machmoed, broeder <strong>van</strong><br />

Toeankoe Haschim.<br />

In 1890 nu, tijdens de sluiting, besloot Tengkoe di Tirou weder<br />

eens eene bende te zenden naar Poeloe Bras, om onze etablissementen<br />

daar te bestoken, zooals hij ook vroeger al meer gedaan had.<br />

<strong>De</strong>ze bende werd gevormd in de XXII Moekims en waren daarbij<br />

onder anderen twee Tengkoe's uit de IV Moekims, de namen<br />

werden ons opgegeven maar zijn mij thans ontschoten; een dezer<br />

Tengkoe's was zelfs afkomstig uit Anak Paja, het gebied waar T.<br />

Tjoet Banta ook reeds vóór 1880 gezag voerde.<br />

Zoowel de hoofden der IX als <strong>van</strong> de VI Moekims zonden ons bericht<br />

<strong>van</strong> het doortrekken dier bende; Tjot Din liet ons zelfs weten, dat<br />

zij zich ophield bij Tengkoe di Tjaleu in Lampagger en <strong>van</strong> Koeala<br />

Pantjoer des nachts wilde oversteken naar P. Bras met prauwen,<br />

die zij moeite deed te krijgen.<br />

Op ons aandringen werd toen door den ouden T. Nanta aan de<br />

bevolking der VI Moekims verboden, om prauwen aftestaan en trok de<br />

bende dientengevolge af naar de IV Moekims om <strong>van</strong>daar uit den<br />

overtocht te beproeven.<br />

Uit de VI Moekims werd ons hier<strong>van</strong> bericht gezonden.<br />

T. Tjoet Banta echter liet niets <strong>van</strong> zich hooren en toen hij,<br />

eenige dagen later in Kota Radja zijn traktement komende halen,<br />

over de bende ondervraagd werd, bezwoer hij niets <strong>van</strong> die bende<br />

gehoord en gezien te hebben. Hij schrikte echter toen hem gezegd<br />

werd, welke personen uit zijn eigen gebied zich bij de bende bevonden.<br />

Zijn traktement werd toen voorloopig niet uitbetaald, maar


Ill<br />

hem gelast onmiddellijk naar de IV Moekims terugtekeeren en z<strong>org</strong><br />

te dragen, dat de bende ook in zijn gebied geen prauwen kreeg om<br />

over te steken. Z<strong>org</strong>de hij hier niet voor, dan was hij geen traktement<br />

waard en verbeurde hij het voor goed.<br />

Hij voldeed aan onzen last, de bende kon geen prauwen krijgen<br />

en keerde na eenige dagen onverrichterzake terug.<br />

In 't laatst <strong>van</strong> 1890 werd de hoeloebalang sagi XXVI—T. Lamreng<br />

Nja Banta — in een gevecht dat hij leverde tegen het hem<br />

ondergeschikte weerspannige hoofd <strong>van</strong> Boengtjala <strong>van</strong> de IV Moekims<br />

Atoe, door het bestuur geholpen niet munitie uit het oorlogsmagazijn.<br />

Boengtjala, ondersteund door Tengkoe di Tirou, behield<br />

de overhand en Tekoe Lamreng moest binnen onze linie terug<br />

trekken.<br />

<strong>De</strong> hulp met munitie was verleend op aandringen <strong>van</strong> den civielen<br />

gezaghebber <strong>van</strong> Lambaroe.<br />

Na afloop <strong>van</strong> de gevechten ontbraken aan de weder ingeleverde<br />

patronen en hulzen meer dan 2000 stuks, die volgens mededeeling<br />

<strong>van</strong> Tekoe Lamreng verloren waren geraakt gedurende den terugtocht;<br />

men had toen de hulzen niet kunnen oprapen.<br />

Mij kwam dit, met het oog op mijne kennis <strong>van</strong> de <strong>Atjeh</strong>sche<br />

vechtwijze, zeer onwaarschijnlijk voor en sprak ik hierover met den<br />

Generaal, die mijne meening deelde en de zaak nader liet onderzoeken.<br />

Juist kwam de gewestelijke artillerie-commandant toen berichten,<br />

dat er zich, onder de door T. Lamreng ingeleverde patronen,<br />

meer dan 500 bevonden <strong>van</strong> het merk 87, terwijl hem slechts patronen<br />

<strong>van</strong> 89 verstrekt waren.<br />

Het bleek toen, dat hij een gelijk getal <strong>van</strong> 89 had achtergehouden<br />

en toen men deze aan zijne woning ging halen, kwamen er<br />

tevens ruim 1000 ledige hulzen voor den dag. Ontstemd over die<br />

gedwongen teruggave vertelde hij toen, dat T. Tjoet Toengkoep ook<br />

1000 hulzen had achtergehouden en nu was het dus de zaak, deze<br />

1000 hulzen door den te Kroeng Kali — dus verder buiten de<br />

linie — wonenden T. Tjoet Toengkoep te doen inleveren.<br />

T. Tjoet Toengkoep ontkende eerst, maar viel spoedig door de<br />

mand, toen gezegd werd : Uw zwager, tevens uw hoeloebalang sagi,<br />

heeft de door hem achtergehouden patronen en hulzen ook moeten<br />

inleveren.


112<br />

Inleveren, zeide hij, was voor hem echter slechts mogelijk <strong>van</strong> het<br />

zeer kleine gedeelte dat hij zelf had; de overige hulzen waren in<br />

handen <strong>van</strong> verschillende hoofden uit de XIH Moekims Toengkoep,<br />

over wie hij nagenoeg niets te zeggen had.<br />

Och Tekoe, werd geantwoord, het spijt ons uit uwen mond thans<br />

te vernemen, dat gij zoo weinig in uw gebied te zeggen hebt, dat<br />

gij een hoeloebalang <strong>van</strong> zoo weinig beteekenis zijt. Gij zegt dit, nu<br />

gij iets moet doen wat u niet bevalt, vroeger hebt gij wel eens<br />

anders gesproken. Gij moet echter onthouden, dat menschen <strong>van</strong><br />

weinig beteekenis, <strong>van</strong> weinig invloed en gezag, ook niet veel traktement<br />

en gunsten waard zijn.<br />

Er werd daarop beslist dat hem, bij niet inlevering, voor iedere<br />

huls één gulden boete werd opgelegd en zijne boete dus ƒ 1900 zou<br />

bedragen.<br />

Dat was hem te duur, de hulzen werden ingeleverd.<br />

Ik heb thans, naar mijne meening, voldoende duidelijk aangetoond<br />

op welke wijze door ons in de tegenwoordige omstandigheden de<br />

<strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> geheel <strong>Atjeh</strong>, zoowel Groot-<strong>Atjeh</strong> als de Onderhoorigheden,<br />

moet verkregen worden. Waren wij te Groot-<strong>Atjeh</strong>, zooals<br />

tijdens Generaal <strong>van</strong> der Heijden na de verovering <strong>van</strong> de XXII<br />

en XXVI Moekims, volkomen meester, hadden wij dit centrum <strong>van</strong><br />

het rijk geheel in onze macht, dan was verder— zooals ik zeide —<br />

scheepvaartregeling in verband met 's Generaals voorschriften het<br />

eenig noodige.<br />

Nu echter is bij de scheepvaartregeling noodig, dat tevens te Groot-<br />

<strong>Atjeh</strong> gehandeld worde in den geest door mij aangegeven, krachtig<br />

naar rationeele beginselen maar tevens kalm, bezadigd en beleidvol;<br />

met verstand <strong>van</strong> zaken oordeelend, om geen flaters te begaan.<br />

Vooral geen optimisme, geen geloof slaan aan de ontelbare mooie<br />

praatjes <strong>van</strong> den Inlander, dien meesterlijken vleier, en ook vooral<br />

die scheepvaartregeling niet cajoleerender-wijze invoeren, om misschien<br />

later geleidelijk meer inkomsten daaruit te willen trekken.<br />

Mooie praatjes <strong>van</strong> de <strong>Atjeh</strong>ers ook niet schijnbaar geloovig aannemen,<br />

maar dadelijk op duidelijke wijze laten voelen waar het op<br />

staat en dat men de zaak doorziet. Zoo zullen de Inlandsche hoofden,<br />

vooral die der kuststaten, ons thans trachten wijs te maken, dat de<br />

sluiting nooit het gewenschte resultaat kan opleveren, want, hoewej


113<br />

zij niet ontkennen kunnen dat hun veel weelde werd onthouden, zullen<br />

zij zeggen dat een <strong>Atjeh</strong>er weinig behoefte heeft, er rijst in overvloed<br />

is en steeds zijn zal, omdat tot zelfs de vroegerevisschers<strong>van</strong><br />

de kust rijst zijn gaan planten, dat de rijstoogst in A.tjeh nooit mislukt<br />

(tijdens het bestuur <strong>van</strong> Generaal <strong>van</strong> der Heijden hebben wij<br />

toch het tegendeel gezien) enz. enz. enz.<br />

Een fijne glimlach moet op die praatjes het antwoord zijn, maar<br />

ik ben waarlijk bang dat ze weer geloofd zullen w r orden; wij zijn er<br />

al zoo dikwijls ingeloopen en blind optimisme is de fout waaraan<br />

bijna ieder mank gaat.<br />

En als het waar is, dat de scheepvaartregeling thans wordt ingevoerd<br />

, zonder heffing <strong>van</strong> wivoerrechten en met verkoop slechts <strong>van</strong><br />

opium in het groot in de Onderhoorigheden, dan zal <strong>Atjeh</strong> ons niet<br />

slechts weer jaren lang geld blijven kosten, maar slaan wij tevens<br />

weer zelf den bodem in aan de mogelijkheid, om het centrum <strong>van</strong><br />

ons gezag — Oleh-leh met de vallei <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong> — tot bijzonderen<br />

bloei en welvaart en daardoor te hechter tot orde en rust te brengen ; wij<br />

weifelende Hollanders zullen daardoor weder het middel uit onze hand<br />

laten glippen, om te bewerkstelligen , wat Generaal <strong>van</strong> Swieten in zijn<br />

brief <strong>van</strong> 8 Februari 1874 aan Imam Longbata en T. Kadli schreef :<br />

«<strong>De</strong> kraton zal worden ingericht tot eene Kota voor de Nederlanders,<br />

«onder wier bestuur veiligheid en bescherming zal worden gegeven aan<br />

«allen, die zich in de nabijheid nederzetten. Te <strong>Atjeh</strong> zal een groote ÉM r<br />

«handelsstad worden gesticht*. ^^ l*^^<br />

t*<br />

Met een achttal vrijhavens over de geheele kust verspreid — vijf<br />

daar<strong>van</strong> alleen op Noord- en Oostkust — die elkander zullen in -<br />

den weg staan tot het groot worden <strong>van</strong> een enkele, die aan de .^VU^Ä,<br />

sagi- en groote moekimhoofden in Groot-<strong>Atjeh</strong> een der voornaamste<br />

prikkels zullen ontnemen om uit gewichtig eigenbelang onze politiek<br />

krachtig te steunen, zullen wij thans voor de zooveelste maal weer<br />

ons doel voorbij streven. Ook werkt men daardoor het grootsche<br />

plan niet in de hand met P. Waij beoogd, dat door zijne uitmuntende<br />

ligging op den grooten handelsweg uit Europa naar China,<br />

Japan, Australië en omgekeerd al sedert jaren de aandacht trot<br />

<strong>van</strong> den groothandel en de nijverheid, ook <strong>van</strong> andere Europeesche<br />

natiën, om daar met een flink kapitaal een groot maritiem<br />

8


114<br />

station op dien internationalen waterweg op te richten met alle hulpmiddelen,<br />

die handel en zeevaart tot dusverre alleen te Singapore<br />

aantreffen.<br />

Blijkt bij nader <strong>van</strong> Regeeringswege te houden deskundig onderzoek,<br />

kort en zakelijk te verrichten om geen tijd te verliezen, P.<br />

Waij's Noordelijke baai werkelijk alle voordeelen en gemakken aan<br />

te bieden, die de concessionarissen opgeven en die noodzakelijk zijn<br />

voor eene dergelijke inrichting op groote schaal, dan is het voor<br />

Nederland <strong>van</strong> het uiterste belang dat schoone plan zoo krachtig<br />

mogelijk te steunen en daarvoor moet dan niet alleen die vestiging<br />

op Waij eene vrijhaven zijn, maar met Oleh-leh de eenige vrijhaven<br />

<strong>van</strong> het geheele gebied. Die Nederlandsche vestiging op Waij zal<br />

hierdoor de bron worden, waaruit geheel Groot-<strong>Atjeh</strong> voor den<br />

invoerhandel putten zal, mits slechts gez<strong>org</strong>d worde voor eene<br />

rechtstreeksche stoomverbinding met Nederland en hierdoor tevens<br />

de afnemer <strong>van</strong> de voor den uitvoerhandel bestemde producten, al<br />

dadelijk <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong>, de geheele Westkust en de meest nabij<br />

zijnde, niet voor den Europeeschen handel geopende staatjes der<br />

Noordkust ; later ook, dit zij aan het initiatief der maatschappij zelve<br />

overgelaten, door het doen afhalen der producten met vlugge stoomers,<br />

<strong>van</strong> Pedir, Telok Semawé en Edi. Penang wordt daardoor ter zijde<br />

gesteld. Het bestuur kan hiertoe krachtig medewerken en dit is<br />

hoogst gewenscht, zooals iedereen begrijpt.<br />

Mocht onverhoopt <strong>van</strong> het met P. Waij bestaande plan niets komen,<br />

dan moet het gesloten blijven voor den buitenlandschen handel en<br />

aan het ontwikkelen <strong>van</strong> Oleh-leh als eenige vrijhaven krachtig de hand<br />

geslagen worden, wat ook mogelijk zal blijken en blijft natuurlijk<br />

ook in dit geval eene rechtstreeksche stoomverbinding met Nederland<br />

evenzeer <strong>van</strong> het uiterste gewicht. — Bij vestiging te Waij moet ook<br />

tusschen dit eiland en Oleh-leh voor eene gemakkelijke communicatie<br />

door een vluggen stoomdienst gez<strong>org</strong>d worden.<br />

Ik zoude hiermede kunnen eindigen, maar wil volledigheidshalve<br />

nog aangeven op welke wijze voorzien kan worden in de bezetting<br />

<strong>van</strong> de verschillende posten, die als gevolg <strong>van</strong> de scheepvaartregeling<br />

moeten opgericht worden.<br />

Hoe zwakker en weifelender, hoe meer zuiver passief het <strong>Atjeh</strong>sche


115<br />

bestuur is, des te sterker moet onze postenlinie zijn, des te meer<br />

posten heeft men noodig. Voor een dergelijk bestuur heeft men<br />

bijna een volkomen afsluiting, een Chineeschen muur, een aaneengeschakelde<br />

linie <strong>van</strong> de ouden met torens tot flankeering op geweerschotsafstand<br />

noodig.<br />

Hoe krachtiger en actiever het bestuur is, hoe minder posten<br />

vereischt worden en is het voor een dergelijk bestuur — zooals het<br />

<strong>Atjeh</strong>sche zijn moet — <strong>van</strong> zeer weinig belang of de posten in de linie<br />

wat dichter bij- of wat verder <strong>van</strong> elkander af gelegen zijn. <strong>De</strong><br />

veiligheid toch wordt niet zoozeer door de posten verkregen als door<br />

de wijze <strong>van</strong> handelen en optreden hiervoren reeds door mij geschetst.<br />

<strong>De</strong> sterkte <strong>van</strong> de bezetting der posten doet ook niet veel ter zake AI J<br />

mits maar niet beneden een bepaald minimum wordt afgedaald.<br />

Het zou b. v. geen enkel nadeel veroorzaken om in de thans ;,_ ;<br />

bestaande linie al dadelijk de kapiteinsposten Landjamée, Ketapang ,, *~v A-c<br />

Doewa, Lambaroe, Lampermé, Roempit en Lamjong ieder tot eene^-^VvLc^w^garnizoenscompagnie<br />

<strong>van</strong> 100 onderofficieren en minderen te vermin-^^"--^ ^<br />

deren en de posten Belang, Tjot Iri en Boekit Karang, benevens de "^<br />

blokhuizen Lamara en Kroeng Lingkar (deze worden bezet <strong>van</strong> uit *"7<br />

Ketapang Doewa en Lampermé) op te heffen.<br />

Aan Infanterie geeft dit reeds eene besparing <strong>van</strong> 6 X 50 -f- 3 X<br />

50 = 450 onderofficieren en minderen, benevens 9 luitenants en aan<br />

artillerie <strong>van</strong> 3X2 kanons en 3 mortieren met bediening.<br />

Wat de Infanterie aangaat is deze besparing reeds voldoende om<br />

te voorzien in de opterichten posten Telok Semawé, Samalanga,<br />

Poeloe Waij ieder 100, Telok Kroet (Poeloe Raija) en Tampat Toean<br />

ieder 75 onderofficieren en minderen.<br />

Later kunnen ook de blokhuizen Sabang en Pagani gemist worden,<br />

het laatste al vrij spoedig.<br />

<strong>De</strong> nieuwe posten moeten de gewone geschutbewapening hebben,<br />

de meest gewichtige zoo mogelijk een achterlaadkanon <strong>van</strong> 12 cM.<br />

en een voorlaadkanon <strong>van</strong> 8 cM. ; de andere 2 kanonnen <strong>van</strong> 8 cM.<br />

voorlaad, alle bovendien een mortier. Voor de bediening <strong>van</strong> dit<br />

geschut zal vermoedelijk eene kleine uitbreiding noodig zijn, misschien<br />

kan men door eene eenigszins gewijzigde rangschikking ook met<br />

de tegenwoordige voor <strong>Atjeh</strong> uitgetrokken formatie volstaan; dit is<br />

natuurlijk <strong>van</strong> ondergeschikt belang.<br />

Bij de Infanterie is eene vermeerdering <strong>van</strong> de formatie met drie


116<br />

kapiteins en 1 luitenant noodig, want voor iederen kapiteinspost zijn<br />

noodig één kapitein en twee luitenants, voor iederen luitenantspost<br />

<strong>van</strong> 75 man 2 luitenants.<br />

Om voor de bezetting <strong>van</strong> Poeloe Waij slechts 2 luitenants en 75<br />

man te bestemmen, zooals ik vermeen aat in beginsel is aangenomen,<br />

acht ik niet goed, daar Poeloe Waij een <strong>van</strong> de gewichtigste posten<br />

wordt. Wil men aan de Infanterie geen uitbreiding <strong>van</strong> kapiteins<br />

geven voor de nieuw op te richten posten, dan doet men het beste<br />

de minst gewichtige kapiteinsposten in de linie <strong>van</strong> Groot-<strong>Atjeh</strong>,<br />

zooals b. v. Lamjong, Roempit en Landjamoe maar door geschikte<br />

I e luitenants te laten commandeeren, want deze kan men, zoo noodig,<br />

dadelijk bijspringen en hulp verleenen, de posten op de gewichtige<br />

Noordkust en Poeloe Waij niet.<br />

Is Samalanga eenmaal bezet, dan is het niet goed dien post weder<br />

op te heffen, noodig is hij echter niet en misschien zullen er later<br />

zelfs redenen ontstaan, om aan eene bezetting <strong>van</strong> Kroeng Raja de<br />

voorkeur te geven.<br />

Mochten de omstandigheden er toe leiden Tjot Goé te bezetten,<br />

dan verliezen de posten Lampeneroet en Lamreng hun reden <strong>van</strong><br />

bestaan en moeten zij zoo spoedig mogelijk daarna opgeheven worden.<br />

Mijne taak is ten einde. Ik aanvaardde deze in de hoop nut te<br />

stichten in het belang <strong>van</strong> den lande , overtuigd als ik ben, dat met<br />

het thans aangenomen stelsel <strong>van</strong> Scheepvaartregeling, de door mij<br />

aangegeven wijze <strong>van</strong> toepassing en verder te volgen gedragslijn op<br />

Groot-<strong>Atjeh</strong> de volkomen <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> <strong>Atjeh</strong> en Onderhoorigheden<br />

tengevolge zullen hebben.<br />

Moge ik er in geslaagd zijn vooral de Regeering hier<strong>van</strong> te overtuigen,<br />

doch ook al is het mij alleen gelukt om aantetoonen, dat<br />

ons tot dusverre niet slagen in de <strong>onderwerping</strong> <strong>van</strong> het dappere en<br />

vrijheidlievende <strong>Atjeh</strong>sche volk uitsluitend moet geweten worden<br />

aan onze telkens terugkeerende, weifelende houding, aan ons telkens<br />

toonen <strong>van</strong> zwakheid, aan ons ongelooflijk optimisme en ons gebrek<br />

aan wilskracht om te volharden in een eenmaal aangenomen stelsel<br />

als dit <strong>van</strong> kracht getuigde, dan nog zal mijn werk niet nutteloos<br />

zijn geweest, want dan zal de Regeering begrijpen, dat het daarmede<br />

thans uit moet zijn en de beëindiging <strong>van</strong> dezen langdurigen krijg,


117<br />

en het tot orde en rust brengen <strong>van</strong> dit land, alleen geschieden<br />

kan door krachtigen dwang en een streng rechtvaardig bestuur, als<br />

ook, dat hiertoe alleen in staat is een man <strong>van</strong> karakter en groote<br />

individualiteit, tevens begaafd met een helder verstand, een juisten<br />

blik en snelheid <strong>van</strong> beraad, beleidvol troepenaanvoerder zoowel als<br />

krachtig bestuurder, een man, die onverzettelijk naar vaste door de<br />

Regeering voor te schrijven beginselen onwrikbaar op het doel afgaat<br />

en die er ten diepste <strong>van</strong> overtuigd is, dat de <strong>Atjeh</strong>ers zich nooit<br />

anders dan gedwongen zullen ondertverpen en dat slechts hij, die<br />

toont de macht te bezitten om zijn wil te doen eerbiedigen, de<br />

meester zal zijn, aan wiens bevelen zij zullen gehoorzamen.<br />

October 1892. J. B. VAN HEUTSZ.


CpJ'ot/öet' Ponfbata,<br />

kreeg 2 kùuieren,<br />

die beiden stierven,.<br />

0' © ef<br />

s<br />

Sadtcun Pliai dm j4enmdcù S/tiÀ>.<br />

t 1723 -J73Ô.<br />

Pieaiihve Moed, Sultan, Alaidi<br />

djaiiliaj' alam JjaA imarlioem ^-{tÊf^P-l<br />

Jlóeala,). flaeaàt,). _^^ — " A' ~ ~~~-^-T~ "^tr~<br />

1824-1836 (g) Sultan/AlaPicn,<br />

.-'y'pT /UbAamad S/ati<br />

' / V> (marhocm /noedel)<br />

s" A<br />

"X<br />

/<br />

/<br />

y /<br />

' /<br />

/<br />

/<br />

l<br />

©' é<br />

(Pt/oet dalamdoch/ér<br />

va/âeen, araiw/r.<br />

Jtyoet StvemaAJtaroe. Pof'oel ai lol/oetPumyoelow Itybet Poetri'e lUaraÀ<br />

W atas oo/c (fan, kinderen) Jamsepo/w. <strong>van</strong> long botta.<br />

JJahvn/va«, p ^ genaamd dochter uil Aet (overleden), (aèai kinderen,).<br />

If een hinderen,) ßfarawim aeslaeAt <strong>van</strong><br />

PhadliJfahJtvistAdil.<br />

&<br />

xj/rv oom/ /<br />

di, 'aJubv.<br />

I<br />

Poetrie JrvJBcuurer ffia/ Oemba<br />

docAte-r vati- sultan dochter wan<br />

dirajam/. TekoePeg<br />

If een. kinderen,). Polira /<strong>van</strong> de<br />

JXPJoekims.<br />

If een, kinderen/).<br />

i<br />

Qfijoef J/i Parü' ©^ diilrt'i'<br />

dodder <strong>van</strong> Jelcoo Alalwrtm dodder<br />

Itatlii<br />

J/bet<br />

TtJalikotd<br />

Polei,<br />

adil <strong>van</strong> Toeanltoa<br />

„ nodAóidin,.<br />

Zaif<br />

(geen/ kinderen). (f een kinderen,).<br />

ddf. Ie 6ebr s K C/etfde- u<br />

JUafiarad/a Pela, JUalauoe.<br />

Sultan/ ^llazdin/ Jt/ohan, à/ali,.<br />

173S-1760.<br />

/S) Sultan yHaPdlnJlPacAmoed S/'ali<br />

1760-1781.<br />

7?<br />

Pogbet Póemali Pot/bet Pot/oet JlJerassa<br />

Paroe, weduwe Jam/ooeloo bloedverwante<br />

<strong>van</strong>- sultatv 6. 'wedome <strong>van</strong> -<strong>van</strong>, Telu/e JVeg<br />

if een linderen). saltan, 6. Jtaa/d Setia/,<br />

Poeankee ZainoelQ^^<br />

-Abulm, overleden,<br />

in/1870.<br />

QPbelrui SriPanoer<br />

^**- 7i,,,7„ „,,./ «,,Ä^«.<br />

(fem, linieren), (feen kinderen/).<br />

N<br />

_ hivarde. met sultan, 7. Toeanioe<br />

(Anom,)<br />

i JdoOsùv<br />

overleden,<br />

1869 kinderloos<br />

©<br />

-Pot/bet SriHarwer<br />

xusair-oan, Tekoe\<br />

Afoeda, Jludfyeen,<br />

kinderea) humde later<br />

met Haiti Aldoer/taehman,.<br />

S'ultan, JHaeltmoed J/ah/. fS)<br />

1870-J874 , - ' ^ ? T<br />

(éPotgoetMiraA<br />

doc/iter <strong>van</strong><br />

Penalve Pakeli<br />

dalam oanPedii<br />

(f een kinderen)<br />

\<br />

©<br />

-Poi/'oet ^djf'a Jban/<br />

docliter <strong>van</strong> \ Tekoe,<br />

Zanufotfoel ^iagAlas/<br />

thajis qeluia/d tnet<br />

dbeankoe llasokim/<br />

te Jfeniala.<br />

PadenJ-betnih Aa n>„ O<br />

* d& niet Xbeanlsoe i/oasin,<br />

die, in, J3G.9 overleed.<br />

IkmderloapJ.<br />

Pachter /oan-<br />

Joean-koe^ihdol<br />

J-lad/id, verwekt<br />

lfjf~a, Ûe/iiva,<br />

weditive, sultan,,<br />

„H<br />

o verleden. 9 'loon<br />

© *"X5><br />

Poù-'oet Pantah Po^oeljtya óomlak<br />

Sri Parwm dochter <strong>van</strong>, TeJxie<br />

dochter vhn/ JVeg Poeria IZMoe-,<br />

Teloe JVetj r kimlyeèn kinderen)<br />

Jlêrassa.<br />

(geen/kinderen/J.<br />

Qdbp'oetJ/ornuh.<br />

Poeime- Jlfalie - O<br />

-ran, Aa wile /net<br />

oeankoe di/etriePoerifsoi'<br />

sultan 9.^—"" s' /AlöAanuulDaoed, fehuwd met<br />

/(pretendent sultan) Bad/a /Stjii)<br />

/'in1878 tot suitan, va; te red-u; ktein-<br />

.{Ax'iien. t)t J8ö4me,>j-deiy'arif xoon mri/lènfverklaard/.<br />

ItvThleh dalam-.<br />

SyjlorAter <strong>van</strong><br />

'löeankoe Jhielim,<br />

uit de Xglinit'<br />

'löeankoe 7/oet<br />

laoßjelw.<br />

<br />

0<br />

®r,<br />

Zuster uan, Te-koa<br />

JJltieita Haid<br />

(is <strong>van</strong>, haar a&tchei<br />

®<br />

Biß I.<br />

VERKLARING DEPv TEEKEKS<br />

) Sultans<br />

0 pchtgenooten,<br />

® Goendia<br />

JJuxveP/k<br />

A/stamrning<br />

0 Zoon,<br />

O HocJiter<br />

Pachter aeÂuwd met een xaon, utâ<br />

hel geslacAt -<strong>van</strong>/ Panfli-tnaPofim.<br />

luire a/stammelingen, xyn/ AeotàWi varv<br />

lùi/as en, won deJUMekimd/Su'oeAdangSagiÄXVT.<br />

Toeanloe^dias. Q Poohter feluvmd met Jèkoe,<br />

Paranuv broeder/<strong>van</strong>, Pßin,<br />

tara, l&mhanfan, wan/ de<br />

federatie Gif hen.<br />

Pot/oei'Hawa,.<br />

Jaetrie^Fatinuzlv ^oeanlloe^^ ^Poy'oet'fiotuj, Toeankoe<br />

eerst'jidinmdmet /Aàdul^^ ^soer^yeAomd Afoesùv.<br />

Toeomkoedfik,Iater / Jnaa/ul.^ jnet^Tl/ni/koe Je<br />

mei dSeanÂoeAédal / i \ \ dakeh>Jôleùnan,<br />

Mt#â.<br />

'(mV*<br />

^Pachter own, 7L4/'er-<br />

- alang broeder vtLn,<br />

J J anylimo/ Polini.<br />

(kinderloos)<br />

gefa-wfl àçi/utrwd mei<br />

mei 7çean,r 2?J1


«?<br />

v-w *<br />

«fc*.<br />

WJ<br />

> V f *1J<br />

K ¥^ K i&!?<br />

4 jxjf^**<br />

**v<br />

v' 'V Jfr><br />

/ f. .<br />

*v 4- rhr

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!