02.09.2013 Views

Algemene Toelichting Registratieregels - NvK

Algemene Toelichting Registratieregels - NvK

Algemene Toelichting Registratieregels - NvK

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong><br />

<strong>Registratieregels</strong><br />

Versie 20121120<br />

Ingangsdatum 1 januari 2013


Inhoudsopgave<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

1 Inleiding ........................................................................................................................................... 4<br />

2 Relatie tussen zorgtrajecten en subtrajecten ............................................................................. 5<br />

3 Openen en sluiten van zorgtrajecten en subtrajecten ............................................................... 7<br />

3.1 Openen zorgtrajecten ............................................................................................................... 7<br />

3.1.1 Openen zorgtrajecten met subtraject ZT11 .................................................................. 7<br />

3.1.2 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 13 ICC (ICC-zorg/subtrajecten) ... 13<br />

3.1.3 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 41 (OZP zorg/subtrajecten) .......... 16<br />

3.1.4 Openen van zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 of 52 voor opname op de IC<br />

afdeling of IC-intercollegiaal consult buiten de IC (IC-zorg/subtraject 51 of 52) ........ 17<br />

3.1.5 Openen zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 voor ondersteuning aan de<br />

hoofdbehandelaar (ondersteunend zorg/subtraject 51) ............................................. 20<br />

3.2 Openen subtrajecten .............................................................................................................. 22<br />

3.3 Sluiten subtraject .................................................................................................................... 26<br />

3.3.1 Sluiten van een subtraject met zorgtype 11 of 21 (initiële en vervolgbehandeling) ... 26<br />

Medicinale oncologische behandeling ........................................................................................... 32<br />

Per infuus of per injectie ......................................................................................................... 32<br />

Orale medicinale oncologische behandeling .......................................................................... 33<br />

(Voortraject bij) medicinale oncologische behandelingen binnen initiële (ZT11) subtrajecten. ..... 34<br />

Klinische subtrajecten met medicinale oncologische behandeling binnen vervolg (ZT21)<br />

subtrajecten ............................................................................................................................ 34<br />

A. Sluiten van klinische subtrajecten ZT21 bij medicinale oncologische behandeling per<br />

infuus of per injectie – behalve bij acute leukemie (zie onder E) ............................... 34<br />

B. Sluiten van klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische<br />

behandeling ................................................................................................................ 35<br />

Niet-klinische ZT21 subtrajecten met medicinale oncologische behandeling ............................... 36<br />

C. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij medicinale oncologische behandeling<br />

per infuus of per injectie – behalve bij acute leukemie ............................................... 36<br />

D. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische<br />

behandeling ................................................................................................................ 36<br />

Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie bij acute leukemie ...................... 37<br />

E Sluiten van ZT21 subtrajecten voor medicinale oncologische behandeling per infuus<br />

of per injectie bij acute leukemie ................................................................................ 37<br />

Praktijkvoorbeelden van het al dan niet sluiten van een zorg- en/of subtraject ............................. 46<br />

Voorbeelden uit de dagelijkse cardiologische praktijk ................................................................... 49<br />

Medicinaal behandeltraject en stamceltraject in hetzelfde ziekenhuis ................................... 57<br />

Het medicinale behandeltraject .............................................................................................. 57<br />

© DBC-Onderhoud 2 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Het stamceltraject ................................................................................................................... 57<br />

3.3.2 Sluiten van subtraject met zorgtype 13 ...................................................................... 64<br />

3.3.3 Sluiten van subtraject met zorgtype 41 ...................................................................... 64<br />

3.3.4 Sluiten van subtraject met zorgtype 51 en 52 ............................................................ 64<br />

3.4 Sluiten zorgtraject ................................................................................................................... 65<br />

3.4.1 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of 21 (initiële en<br />

vervolgbehandelingen) ............................................................................................... 65<br />

3.4.2 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 13 (ICC-zorg/subtrajecten)66<br />

3.4.3 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 41 (OZP zorg/subtraject) .. 66<br />

3.4.4 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (IC-zorg/subtraject<br />

51, 52 of ondersteunend zorg/subtraject 51) .............................................................. 66<br />

3.5 Onderlinge Dienstverlening .................................................................................................... 66<br />

4 Te registreren gegevens .............................................................................................................. 68<br />

4.3 Zorgactiviteiten ....................................................................................................................... 68<br />

Bijlage 1: Wijzigingen v20121120 ten opzichte van v20120927 ............................................................ 70<br />

© DBC-Onderhoud 3 │ 71


1 Inleiding<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

De <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> maakt deel uit van het drieluik rondom de registratieregels.<br />

Dit drieluik bestaat uit het document <strong>Registratieregels</strong>, het Registratieaddendum en de <strong>Algemene</strong><br />

<strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong>:<br />

Het drieluik kent de volgende hiërarchie:<br />

Het document <strong>Registratieregels</strong><br />

De registratieregels zijn leidend; alle wijzigingsvoorstellen en mogelijke interpretatieverschillen<br />

worden getoetst aan het document <strong>Registratieregels</strong><br />

Het Registratieaddendum<br />

Het registratieaddendum is een nadere detaillering van het document <strong>Registratieregels</strong> en<br />

bedoeld voor de praktijk, ondersteund door ICT-toepassingen in de ziekenhuizen.<br />

De <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong><br />

De <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> geeft aan de hand van voorbeelden nadere uitleg over<br />

de registratieregels.<br />

Het Registratieaddendum en de <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> zijn een afgeleide van en een<br />

toelichting op het document <strong>Registratieregels</strong>.<br />

Met ingang van 1 januari 2013 zijn de specialismespecifieke toelichtingen geïntegreerd in de<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong>.<br />

Hiermee ontstaat een helderder overzicht van het totaal aan toelichtingen op de registratieregels. Alle<br />

informatie over de registratieregels (inclusief uitzonderingen) is hiermee beschikbaar op één plek en<br />

onnodige dubbelingen worden vermeden.<br />

In een aantal specialismespecifieke toelichtingen was diagnose- en zorgvraaginformatie opgenomen.<br />

Deze informatie is vanaf 1 januari 2013 in een apart document “<strong>Toelichting</strong> op de diagnose- en<br />

zorgvraagtypering per specialisme” opgenomen.<br />

De registratieregels voor het werken met de vernieuwde DBC-systematiek (DOT) staan beschreven in<br />

het document <strong>Registratieregels</strong>. Deze kunt u downloaden via de website van DBC-Onderhoud.<br />

De <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> beschrijft hoe de algemene en uitzonderingsregels voor<br />

het openen en sluiten van zorg- en subtrajecten, zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van het document<br />

<strong>Registratieregels</strong>, in de praktijk gehanteerd dienen te worden.<br />

Allereerst wordt in hoofdstuk 2 de relatie tussen een zorgtraject en een subtraject beschreven.<br />

Hoofdstuk 3 van deze toelichting is qua indeling identiek aan de indeling van hoofdstuk 3 van de<br />

<strong>Registratieregels</strong>. Op deze wijze is eenvoudig de relatie te leggen tussen deze twee documenten.<br />

Hoofdstuk 3 van dit document bevat echter een extra paragraaf met informatie over onderlinge<br />

dienstverlening (3.5).<br />

© DBC-Onderhoud 4 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

2 Relatie tussen zorgtrajecten en subtrajecten<br />

Op het moment dat een patiënt zich bij de medisch specialist met een nieuwe zorgvraag meldt, wordt<br />

een zorgtraject geopend. Een zorgtraject loopt gedurende het gehele behandel- en/of controletraject<br />

van een bepaalde zorgvraag.<br />

Een zorgtraject bestaat uit één of meerdere subtrajecten. Een subtraject is een in de tijd afgebakende<br />

periode binnen het zorgtraject, gemarkeerd door de afsluitmomenten zoals door de registratieregels<br />

aangegeven, waarover de geleverde zorg wordt gedeclareerd.<br />

Het eerste subtraject van een zorgtraject wordt gelijktijdig met het zorgtraject geopend.<br />

Figuur 1 Zorgtraject/subtraject<br />

Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of 21<br />

Het eerste subtraject van een zorgtraject heeft het zorgtype 11 (initiële behandeling). De volgende<br />

subtrajecten hebben het zorgtype 21 (vervolgbehandeling).<br />

In de registratieregels (paragraaf 3.3.1) staat beschreven op welke momenten een subtraject met<br />

ZT11 of 21 wordt afgesloten.<br />

Het zorgtraject wordt gesloten als er 365 dagen na afsluiten van een subtraject geen zorgactiviteiten<br />

meer zijn geregistreerd of zijn gepland in de toekomst, of direct na overlijden van de patiënt.<br />

Figuur 2 Zorgtraject<br />

© DBC-Onderhoud 5 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Zorgtrajecten met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52<br />

Zorgtrajecten met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 bevatten slechts één subtraject:<br />

Voor zorgtype 13 „ICC‟ geldt dat de zorg die geleverd wordt voor een intercollegiaal consult zich<br />

beperkt tot de klinische periode van een patiënt en dat er dus binnen deze zorgtrajecten geen<br />

sprake is van een vervolgbehandeling.<br />

Voor zorgtype 41 „traject ten behoeve van overige zorgproducten‟ (OZP‟s) geldt dat deze<br />

zorgtrajecten geopend worden voor productie voor de eerstelijn, of een specialisme werkzaam<br />

binnen dezelfde instelling waarvoor de DBC-systematiek niet geldt, binnen deze zorgtrajecten is<br />

er geen sprake van vervolgbehandelingen.<br />

Voor zorgtype 51 „traject interne ondersteuning‟ geldt dat deze zorgtrajecten geopend worden<br />

voor een afgebakende periode tijdens het zorgtraject van de hoofdbehandelaar. Voor de<br />

ondersteuning aan de hoofdbehandelaar (door de anesthesist als ondersteuner of door een<br />

poortspecialist in de rol van ondersteuner) is dat de periode waarin ondersteund wordt binnen de<br />

looptijd van het subtraject van de hoofdbehandelaar.<br />

Voor zorgtype 51 en 52 voor verblijf op de intensive care (IC) en een IC-intercollegiaal consult<br />

buiten de IC, wordt per verblijf op de IC (of per IC-intercollegiaal consult) een IC -zorg/subtraject<br />

51 of 52 geopend.<br />

NB: Een subtraject komt nooit alleen voor, maar altijd in combinatie met het eigen zorgtraject 1 .<br />

De openings- en sluitdatum van subtrajecten met zorgtype 13, 41, 51 en 52 is gelijk aan, of ligt<br />

binnen, de openings- en sluitdata van het zorgtraject.<br />

In de registratieregels (paragraaf 3.4.2 t/m 3.4.4) staat beschreven op welke momenten de<br />

zorgtrajecten met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 worden afgesloten.<br />

Figuur 3 Zorgtraject<br />

1 Voor de registratie en koppeling tussen zorg- / subtrajecten is gekozen voor een technisch eenduidige oplossing voor alle<br />

typen 11, 21, 13, 41, 51 en 52 waardoor gebruik gemaakt kan worden van dezelfde koppelalgoritmen.<br />

© DBC-Onderhoud 6 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

3 Openen en sluiten van zorgtrajecten en subtrajecten<br />

In dit hoofdstuk worden zowel de algemene openings- en sluitregels toegelicht als de uitzonderingen<br />

op de algemene regels.<br />

3.1 Openen zorgtrajecten<br />

Bij de openingsregels van zorgtrajecten wordt onderscheid gemaakt in:<br />

1. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of zorgtype 21<br />

(vervolgbehandeling).<br />

2. Zorgtrajecten met subtraject met zorgtype 13 ICC, (intercollegiaal consult).<br />

3. Zorgtrajecten met subtraject met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP)<br />

door een poortspecialist op verzoek van de eerste lijn, of een specialisme waarvoor de DBCsystematiek<br />

niet geldt, werkzaam binnen dezelfde instelling, zoals kaakchirurgie).<br />

4. Zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 en 52 voor opname op de IC-afdeling of een ICintercollegiaal<br />

consult buiten de IC.<br />

5. Zorgtrajecten met subtraject 51 voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar.<br />

Indien er sprake is van onderlinge dienstverlening wordt door de dienstverlenende instelling geen<br />

zorgtraject geopend (zie paragraaf 3.5 voor onderlinge dienstverlening en het begrip “Eigen patiënt”).<br />

3.1.1 Openen zorgtrajecten met subtraject ZT11<br />

Wanneer een patiënt van buiten de instelling (extern) of vanuit de eigen instelling (intern) bij een<br />

poortspecialisme (ook op de SEH) met een reguliere of spoedeisende zorgvraag komt waar nog geen<br />

zorgtraject voor is geopend, wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend.<br />

Ook bij overname van een nog niet bekende patiënt uit een andere instelling begint het zorgtraject met<br />

een subtraject met ZT11. Hiervoor is gekozen omdat voor een nieuwe patiënt in de regel meer inzet<br />

geleverd wordt dan voor een bekende patiënt, ook al is er sprake van voortzetting van een elders<br />

ingezette behandeling<br />

Situatie Openen (nieuw)<br />

Patiënt meldt zich voor de eerste keer met een<br />

zorgvraag.<br />

Patiënt meldt zich met spoed voor een bekende<br />

zorgvraag.<br />

Patiënt wordt door specialisme A doorverwezen<br />

naar specialisme B. Specialisme B besluit de patiënt<br />

te gaan behandelen voor een eigen zorgvraag bij<br />

specialisme B.<br />

zorgtraject?<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Ja Nieuwe patiënt met nieuwe zorgvraag.<br />

Nee Er is reeds een zorgtraject geopend voor de<br />

zorgvraag, alle (spoed) zorgactiviteiten vallen<br />

daar onder.<br />

Ja De DBC-registratie gaat uit van zorgtrajecten<br />

per specialisme. Bij sommige zorgvragen kan<br />

er sprake zijn van een multidisciplinaire<br />

behandeling waarbij meerdere<br />

poortspecialismen betrokken zijn. In dat geval<br />

opent elk poortspecialisme een eigen<br />

zorgtraject.<br />

© DBC-Onderhoud 7 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Situatie Openen (nieuw)<br />

Patiënt is tijdens een dagje uit ten val gekomen en<br />

heeft daarbij een heupfractuur opgelopen. In het<br />

dichtstbijzijnde ziekenhuis wordt patiënt hieraan<br />

geopereerd. Voor het postoperatieve traject wordt<br />

de patiënt overgeplaatst naar het ziekenhuis in zijn<br />

eigen woonplaats.<br />

zorgtraject?<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Ja Voor het ontvangende ziekenhuis (in de<br />

woonplaats van de patiënt) is dit een nieuwe<br />

patiënt waar een zorgtraject met subtraject<br />

ZT11 voor geopend wordt.<br />

In principe heeft een patiënt per specialisme slechts één zorgtraject openstaan. Er zijn echter situaties<br />

waarbij sprake kan zijn van meerdere zorgtrajecten: parallelle zorgtrajecten bij verschillende<br />

zorgvragen en parallelle zorgtrajecten bij dubbelzijdige aandoeningen.<br />

Medebehandeling<br />

Ook waarneer sprake is van medebehandeling wordt een zorgtraject met subtraject zorgtype 11<br />

geopend.<br />

Er is sprake van medebehandeling wanneer een poortspecialist een patiënt, tijdens een klinische<br />

opname voor een ander specialisme, voor een eigen zorgvraag gaat behandelen.<br />

Hierbij registreert de medebehandelaar per klinisch consult zorgactiviteit 190017 “Medebehandeling”.<br />

Na ontslag uit de kliniek worden ingeval van poliklinisch vervolg, polikliniekbezoeken<br />

(190011/190012/190013) geregistreerd.<br />

Zorgactiviteit 190017 wordt alleen geregistreerd voor bezoeken gedurende de klinische periode.<br />

Wanneer het diagnostisch/screenend contact, waarvoor in eerste instantie een ICC zorg/subtraject<br />

zorgtype 13 was geopend, resulteert in een eigen te behandelen zorgvraag wordt het consulterend<br />

specialisme medebehandelaar, en wordt het ICC zorgt/subtraject met zorgtype 13 omgezet in een<br />

zorgtraject met een subtraject zorgtype 11.<br />

Een poortspecialisme kan in medebehandeling komen bij een nog voor hem onbekende patiënt (a)<br />

maar ook voor een al bekende patiënt (b).<br />

a) Medebehandeling door een specialist bij een voor het medebehandelend specialisme onbekende<br />

patiënt:<br />

○ Als er sprake is van medebehandeling, wordt een zorgtraject met subtraject met zorgtype 11<br />

geopend. Per klinisch consult wordt zorgactiviteit 190017 “Medebehandeling” vastgelegd.<br />

○ Indien de specialist een patiënt vanuit de medebehandeling klinisch overneemt, zal het<br />

geopende zorgtraject met subtraject met zorgtype 11 resulteren in een klinisch DBC-<br />

zorgproduct voor de medebehandelaar die hoofdbehandelaar wordt.<br />

○ Als een intercollegiaal consult overgaat in medebehandeling, wordt het ICC zorg/subtraject<br />

omgezet in een regulier zorgtraject met subtraject met zorgtype 11. Dit omgezette zorgtraject<br />

bevat dus zorgactiviteit(en) 190009 “Intercollegiaal consult” en zorgactiviteit(en) 190017<br />

“Medebehandeling”.<br />

b) Medebehandeling door een specialist bij een voor het medebehandelend specialisme bekende<br />

patiënt:<br />

○ Als een specialist in consult is geroepen en gaat meebehandelen voor een bekende<br />

zorgvraag, wordt een ICC zorg/subtraject geopend naast het reeds lopende zorgtraject. Op<br />

© DBC-Onderhoud 8 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

deze manier wordt de extra inzet van de specialist tijdens de klinische periode van een ander<br />

specialisme vergoed.<br />

Binnen het ICC zorg/subtraject wordt eenmalig zorgactiviteit 190009 (voor het ICC)<br />

vastgelegd.<br />

De klinische consulten in het kader van de medebehandeling en alle andere zorgactiviteiten<br />

voor de bekende zorgvraag worden aan het reeds lopende zorgtraject (zorgtype 11 of 21)<br />

gekoppeld.<br />

o Als er sprake is van medebehandeling voor een andere/nieuwe zorgvraag wordt (mits voldaan<br />

wordt aan de regels voor het openen van parallelle zorgtrajecten) een zorgtraject met<br />

subtraject met zorgtype 11 geopend naast het reeds lopende zorgtraject. Binnen dit nieuwe<br />

(parallelle) zorgtraject worden per klinisch consult zorgactiviteit 190017 en alle eventuele<br />

andere zorgactiviteiten in het kader van de medebehandeling vastgelegd.<br />

Voorbeelden<br />

1) Een internist wordt in consult gevraagd bij een, voor inwendige geneeskunde onbekende, patiënte<br />

die opgenomen ligt op de afdeling Gynaecologie. Zij knapt niet op na de operatie. Er blijkt sprake te<br />

zijn van dehydratie. De internist besluit e.e.a. op de afdeling van de gynaecoloog te organiseren en<br />

stelt een behandelplan op.<br />

Er wordt een zorgtraject met subtraject met zorgtype 11 geopend. Binnen dit zorgtraject worden per<br />

consult zorgactiviteit 190017 “Medebehandeling” en alle bijkomende zorgactiviteiten die worden<br />

uitgevoerd vanwege de dehydratie vastgelegd.<br />

2) Een internist wordt door een chirurg in consult gevraagd bij een, voor inwendige geneeskunde<br />

onbekende oudere patiënte met benauwdheidsklachten. Er wordt een ICC zorg/subtraject geopend<br />

waarbinnen voor het consult zorgactiviteit 190009 “Intercollegiaal consult” wordt geregistreerd. De<br />

internist vraagt een longfoto aan. Uit de longfoto blijkt dat er sprake is van een pneumonie waarvoor<br />

de internist een behandeling start met antibiotica. Op het moment dat de internist aan de hand van de<br />

uitslag van de röntgenfoto besluit te gaan behandelen, wordt het zorgtype 13 van het ICC<br />

zorg/subtraject omgezet naar zorgtype 11 voor een regulier zorgtraject. Vanaf dat moment worden de<br />

klinische consulten niet meer met 190009 geregistreerd, maar met 190017 “Medebehandeling”.<br />

3) Een chirurg wordt in consult gevraagd op de afdeling Orthopedie bij een patiënte die bij hem<br />

bekend is met chronische buikklachten. De chirurg onderzoek de patiënt, vraagt labonderzoek aan en<br />

doet een laparoscopie. Voor het intercollegiaal consult wordt een ICC zorg/subtraject geopend<br />

waarbinnen voor het ICC zorgactiviteit 190009 wordt geregistreerd.<br />

Alle andere zorgactiviteiten worden geregistreerd binnen het lopende zorgtraject (met subtraject<br />

zorgtype 11 of 21) voor de chronische buikklachten.<br />

4) Een diabetespatiënt ligt vanwege een heupfractuur langdurig opgenomen bij orthopedie. Omdat de<br />

patiënt een hoge bloeddruk heeft, wordt de internist in medebehandeling gevraagd. De patiënt is al bij<br />

de internist onder behandeling vanwege de diabetes, maar omdat er een aparte behandeling wordt<br />

ingezet voor de hoge bloeddruk wordt daarvoor een nieuw (parallel aan het reeds lopende diabetes<br />

zorgtraject) zorgtraject met subtraject zorgtype 11 geopend.<br />

Per klinisch consult wordt 190017 “Medebehandeling” geregistreerd.<br />

© DBC-Onderhoud 9 │ 71


Parallelliteit<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Parallelle zorgtrajecten bij twee of meer zorgvragen<br />

Parallelle zorgtrajecten zijn twee of meer zorgtrajecten die voor een patiënt gelijktijdig bij hetzelfde<br />

specialisme in dezelfde zorginstelling openstaan. Een patiënt kan zich presenteren met meerdere<br />

zorgvragen of er kan zich tijdens een lopend zorgtraject een nieuwe/andere zorgvraag voordoen. Een<br />

parallel zorgtraject mag alleen worden geopend wanneer er sprake is van een (vanuit het medisch<br />

dossier) aantoonbare andere zorgvraag dan waar de patiënt voor wordt behandeld en hiervoor een<br />

separaat zorgtraject (diagnosestelling en behandeling) noodzakelijk is.<br />

Daarnaast moet aan beide onderstaande voorwaarden worden voldaan:<br />

1. Het parallelle zorgtraject dient een eigen zorgprofiel te hebben met eigen zorgactiviteiten waarvan<br />

er:<br />

○ minimaal één zorgactiviteit uit de groep operatieve 2 verrichtingen en/of,<br />

○ minimaal één uit zorgprofielklasse 1, 2 of 3* komt,<br />

* In uitzondering hierop geldt dat ook in de volgende situaties aan deze voorwaarde wordt<br />

voldaan:<br />

- minimaal één zorgactiviteit uit één van de groepen chronische dialyse of chronische<br />

thuisbeademing en/of,<br />

- minimaal één zorgactiviteit uit de groep van verstrekking van oncologische medicatie per<br />

infuus of per injectie en/of,<br />

- minimaal één zorgactiviteit voor gespecialiseerde technieken voor fertiliteitsbehandelingen<br />

2. De combinatie van de typerende diagnosen van de parallelle subtrajecten mag niet voorkomen in<br />

de tabel met niet toegestane parallelle diagnosen (= Diagnose Combinatie tabel).<br />

Let op: Wanneer tijdens één klinische opname twee subtrajecten parallel geopend zijn, kunnen de<br />

verpleegdagen maar aan één subtraject gekoppeld worden (het verdelen van verpleegdagen is niet<br />

toegestaan). Bij parallelle klinische subtrajecten tijdens dezelfde klinische periode kan slechts één<br />

klinisch DBC-zorgproduct gedeclareerd worden, het andere traject resulteert in een niet-klinisch DBCzorgproduct.<br />

Wanneer de parallelle zorgvragen in aparte klinische periodes behandeld worden, kan dit<br />

wel resulteren in meerdere klinische DBC-zorgproducten.<br />

Voorbeeld<br />

Patiënt is opgenomen voor het plaatsen van een heupprothese. Tijdens dezelfde opname wordt door<br />

hetzelfde specialisme een peesplastiek aan de hand uitgevoerd. De combinatie van de twee<br />

getypeerde diagnosen komt niet voor in de Diagnose Combinatie Tabel. Er mogen in deze situatie<br />

twee parallelle zorgtrajecten geopend worden. De verpleegdagen kunnen bij parallelle subtrajecten<br />

die tijdens dezelfde klinische periode behandeld worden, maar aan één subtraject gekoppeld worden.<br />

Er wordt dus één klinisch en één niet-klinisch DBC-zorgproduct gedeclareerd.<br />

Voorbeeld<br />

Patiënt was opgenomen voor het plaatsen van een heupprothese in de linker heup. Vier weken na<br />

ontslag uit de kliniek wordt patiënt opgenomen vanwege een polsfractuur. De combinatie van de twee<br />

getypeerde diagnosen komt niet voor in de Diagnose Combinatie Tabel). Omdat beide zorgvragen in<br />

2 Als groep operatieve verrichtingen worden de zorgactiviteiten in het tabblad “42-dagenregel zorgactiviteiten” van<br />

het registratieaddendum beschouwd<br />

© DBC-Onderhoud 10 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

aparte klinische opnamen behandeld worden, worden twee klinische DBC-zorgproducten<br />

gedeclareerd.<br />

Voorbeeld<br />

Patiënt is bekend met aandoening x. Tijdens een controlebezoek voor deze aandoening wordt tevens<br />

aandoening y beoordeeld, er is geen diagnostiek en behandeling voor aandoening y noodzakelijk. In<br />

deze situatie wordt geen parallel zorgtraject geopend omdat niet is voldaan aan alle voorwaarden voor<br />

het openen van een paralleltraject; er zijn geen aparte zorgactiviteiten uitgevoerd voor aandoening y.<br />

Bij de cardiologie en klinische geriatrie is parallelliteit op een paar uitzonderingen na niet toegestaan.<br />

Zie voor meer informatie hierover de tekst bij de uitzonderingen voor cardiologie en klinische geriatrie<br />

bij paragraaf 3.3.1.4.<br />

Parallelliteit bij dubbelzijdige aandoeningen<br />

Voor parallelliteit bij dubbelzijdige aandoeningen geldt:<br />

Beide zijden conservatieve behandeling: één zorgtraject.<br />

Eén zijde conservatieve en één zijde operatieve 3 behandeling: één zorgtraject.<br />

Beide zijden operatief en met identieke diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel: één<br />

zorgtraject 4 .<br />

Beide zijden operatief en geen identieke diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel: twee<br />

zorgtrajecten.<br />

Wanneer een dubbelzijdige aandoening aan beide zijden binnen 42 dagen na elkaar operatief wordt<br />

behandeld, worden twee zorgtrajecten geopend. Als de operatieve ingrepen langer dan 42 dagen na<br />

elkaar plaatsvinden worden voor de dubbelzijdige behandelingen seriële subtrajecten geopend binnen<br />

één zorgtraject. Dit ter voorkoming van het parallel lopen van conservatieve zorgtrajecten.<br />

Bij dubbelzijdige operatieve ingrepen in één sessie bij aandoeningen waarvoor dubbelzijdige DBCzorgproducten<br />

bestaan wordt één zorgtraject geopend. Bij dubbelzijdige operatieve ingrepen in één<br />

sessie bij aandoeningen waarvoor geen dubbelzijdige DBC-zorgproducten bestaan (en geen identieke<br />

diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel) worden twee zorgtrajecten geopend.<br />

Let op: ook in het geval van parallelliteit bij dubbelzijdige aandoeningen geldt dat tijdens één klinische<br />

periode de verpleegdagen maar aan één subtraject kunnen worden gekoppeld; het verdelen van<br />

verpleegdagen is niet toegestaan.<br />

Voorbeelden conservatieve behandeling bij dubbelzijdige aandoening<br />

1. Oogheelkunde: patiënt heeft een ontsteking aan beide ogen en wordt hiervoor conservatief<br />

behandeld. Er wordt één zorgtraject geopend.<br />

2. Heelkunde: bij een patiënt wordt bij beide polsen een carpaaltunnelsyndroom vastgesteld. Voor<br />

beide polsen is diagnostiek gedaan, er wordt geen behandeling ingezet. Er wordt één zorgtraject<br />

geopend.<br />

3 Er is een tabel waarin is gedefinieerd welke zorgactiviteiten in het kader van de registratieregels als operatieve ingrepen<br />

worden beschouwd (zie het tabblad “42-dagenregel zorgactiviteiten” in het Registratieaddendum)<br />

4 Voor een aantal diagnosen is zowel een dubbelzijdig/meervoudig als een enkelzijdig/enkelvoudig DBC-zorgproduct<br />

ontwikkeld. Door het registreren van het juiste aantal zorgactiviteiten wordt afgeleid naar het juiste DBC-zorgproduct.<br />

© DBC-Onderhoud 11 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Voorbeelden operatieve behandeling bij dubbelzijdige aandoeningen<br />

1. Oogheelkunde: patiënt heeft cataract beiderzijds. De diagnose cataract staat niet als identieke<br />

combinatie in de Diagnose Combinatie Tabel. In eerste instantie wordt het linkeroog operatief<br />

behandeld. Hiervoor wordt een zorgtraject geopend. Een operatie aan het rechter oog wordt twee<br />

weken later gepland. Op de datum dat de operatieve cataractingreep aan het rechteroog wordt<br />

uitgevoerd, wordt een tweede (parallel) zorgtraject geopend.<br />

2. Orthopedie: patiënt heeft beiderzijds een klompvoet. Deze worden in één operatiesessie<br />

behandeld. Het conservatieve voortraject van diagnostiek valt binnen één zorgtraject. Op het<br />

moment dat de operatieve ingreep beiderzijds plaatsvindt wordt een tweede (parallel) zorgtraject<br />

geopend. Deze diagnose staat niet als identieke combinatie in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />

Omdat de verpleegdagen maar één subtraject gekoppeld mogen worden, wordt er één klinisch en<br />

één niet-klinisch DBC-zorgproduct afgeleid.<br />

3. Plastische chirurgie: patiënt wordt operatief behandeld voor flaporen beiderzijds. Voor (operatieve)<br />

behandeling van flaporen geldt dat hiervoor één zorgtraject geopend wordt. Deze diagnose staat<br />

als identieke combinatie in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />

NB: Alleen wanneer bij een dubbelzijdige aandoening beide zijden binnen 42 dagen na elkaar<br />

operatief worden behandeld, worden twee zorgtrajecten geopend. Als dit niet het geval is worden voor<br />

de dubbelzijdige behandelingen seriële subtrajecten geopend binnen één zorgtraject. Dit ter<br />

voorkoming van het parallel lopen van conservatieve zorgtrajecten.<br />

Voorbeelden operatieve behandeling bij dubbelzijdige aandoeningen waarvoor een dubbelzijdig<br />

zorgproduct bestaat<br />

1. Patiënt bezoekt de specialist met een dubbelzijdige liesbreuk. Deze diagnose komt in combinatie<br />

met zichzelf voor in de Diagnose Combinatie Tabel en voor deze diagnose bestaat een<br />

dubbelzijdig DBC-zorgproduct. Er wordt één zorgtraject geopend met subtraject zorgtype 11 en<br />

diagnose 121 “Hernia femoralis/inguinalis”. Beide zijden moeten operatief behandeld worden.<br />

Door de registratie van een zorgactiviteit voor het herstel links en een zorgactiviteit voor het<br />

herstel rechts wordt afgeleid naar een dubbelzijdig DBC-zorgproduct.<br />

2. Patiënt bezoekt de specialist met een dubbelzijdige liesbreuk. Er wordt één zorgtraject geopend<br />

met diagnose 121 “Hernia femoralis/inguinalis”. Na onderzoek blijkt alleen de linker zijde operatief<br />

te moeten worden behandeld. Er wordt voor het operatieve herstel één zorgactiviteit geregistreerd<br />

en afgeleid naar een enkelzijdig DBC-zorgproduct.<br />

Voorbeeld serieel openen subtrajecten bij dubbelzijdige behandelingen<br />

Patiënt heeft cataract beiderzijds. In eerste instantie wordt het linkeroog operatief behandeld. Hiervoor<br />

wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend. Twee maanden later wordt het rechteroog<br />

operatief behandeld. Omdat inmiddels voor het linkeroog een conservatief (controle) subtraject loopt<br />

valt de behandeling van het rechteroog binnen het zorgtraject van het linkeroog. Anders zou een<br />

conservatief subtraject parallel lopen aan een operatief subtraject.<br />

In het Registratieaddendum (te downloaden via de website van DBC-Onderhoud) staat op tabblad<br />

1.0000.7 de technische uitwerking van deze registratieregel.<br />

© DBC-Onderhoud 12 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Situaties met meerdere zorgvragen/dubbelzijdige aandoeningen<br />

Situatie Openen parallel<br />

Tijdens het controletraject voor aandoening x wordt<br />

tevens (bij hetzelfde specialisme) aandoening y<br />

beoordeeld, er is geen diagnostiek en behandeling<br />

voor aandoening y noodzakelijk.<br />

Tijdens het controletraject voor aandoening x wordt<br />

tevens (bij hetzelfde specialisme) aandoening y<br />

beoordeeld, er is diagnostiek en behandeling voor<br />

aandoening y noodzakelijk. Er worden een aantal<br />

onderzoeken gepland en er wordt een afspraak<br />

gemaakt om de uitslagen te bespreken. De<br />

combinatie van de diagnosen van beide zorgvragen<br />

komt niet voor in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />

Tijdens het controletraject voor zorgvraag x blijkt<br />

operatief ingrijpen (door hetzelfde specialisme) voor<br />

de andere zorgvraag y noodzakelijk. De combinatie<br />

van de diagnosen van beide zorgvragen komt voor<br />

in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />

Patiënt moet een ingreep linkszijdig en rechtszijdig<br />

ondergaan. Gezien de aard van de ingreep wordt<br />

dit in twee operatiesessies uitgevoerd. De diagnose<br />

van de zorgvraag die behandeld wordt komt niet<br />

voor als identieke combinatie in de Diagnose<br />

Combinatie Tabel.<br />

zorgtraject?<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Nee Er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor<br />

het openen van een paralleltraject; er zijn geen<br />

zorgactiviteiten uitgevoerd voor aandoening y.<br />

Ja Er is voldaan aan de voorwaarden voor het<br />

openen van een paralleltraject; er is sprake<br />

van een andere zorgvraag waarvoor een<br />

“eigen” onderzoeks- en behandeltraject wordt<br />

ingezet, en de combinatie van de diagnosen<br />

komt niet voor in de Diagnose Combinatie<br />

© DBC-Onderhoud 13 │ 71<br />

Tabel.<br />

Nee Er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor<br />

het openen van een paralleltraject; de<br />

combinatie van de beide diagnosen mag niet<br />

voorkomen in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />

Ja Er worden in dit geval twee zorgtrajecten<br />

geopend (zie NB de vorige pagina).<br />

3.1.2 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 13 ICC (ICC-zorg/subtrajecten)<br />

Een zorgtraject met subtraject ZT13 (Intercollegiaal consult) wordt geopend wanneer een<br />

poortspecialist een kortdurend diagnostisch of screenend patiëntencontact uitvoert op verzoek van<br />

een ander specialisme tijdens een klinische opname.<br />

Voor een ICC-zorg/subtraject geldt het volgende:<br />

a. een ICC mag alleen worden geregistreerd bij een klinische opname waarbij één of meer<br />

verpleegdagen en/of IC-behandeldagen zijn geregistreerd<br />

b. bij een dagverpleging mag geen ICC-zorg/subtraject worden geopend;<br />

c. een specialisme mag per klinische opname ten hoogste één ICC-zorg/subtraject (dat uit meerdere<br />

contacten kan bestaan) voor een intercollegiaal consult registreren. Bij een klinische opname<br />

kunnen wel meerdere specialismen één ICC- zorg/subtraject openen;<br />

d. Wanneer naar aanleiding van een intercollegiaal consult de behandeling van de patiënt wordt<br />

overgenomen (of resulteert in een medebehandeling), dan wordt geen apart ICC-zorg/subtraject


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

geopend maar wordt het zorgtype 13 omgezet naar zorgtype 11. Eventueel wordt de<br />

diagnosecode aangepast naar de diagnosecode die hoort bij de te (mede)behandelen zorgvraag.<br />

Direct aansluitend aan een ICC-zorg/subtraject mag dus geen zorgtraject met subtraject met ZT11<br />

geopend worden;<br />

e. wanneer een specialisme dat de patiënt reeds onder behandeling heeft een verzoek krijgt van een<br />

ander specialisme voor een intercollegiaal consult, dan mag het eerstgenoemde specialisme een<br />

ICC-zorg/subtraject openen naast het reeds lopende zorgtraject.<br />

Op deze wijze wordt de extra inzet die geleverd wordt tijdens de klinische periode van een<br />

bekende patiënt (opgenomen voor een ander specialisme) vergoed. Als in het hierboven<br />

genoemde geval het intercollegiale consult overgaat in medebehandeling, mag nog steeds een<br />

ICC-zorg/subtraject geopend worden, maar de eventuele zorgactiviteiten die voortkomen uit de<br />

medebehandeling vallen onder het reeds lopende zorgtraject.<br />

Situatie<br />

Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een in<br />

dagbehandeling opgenomen patiënt van<br />

specialisme Y.<br />

Specialisme X is in consult geweest bij een<br />

klinische patiënt van specialisme Y. Hiervoor<br />

wordt een ICC-zorg/subtraject geopend. In de loop<br />

van de opname is consultatie van specialisme X<br />

nogmaals gewenst.<br />

Specialisme Q vraagt specialisme X, Y en Z in<br />

consult bij een klinische patiënt.<br />

Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een<br />

klinische patiënt van specialisme Y. Specialisme X<br />

opent daarvoor een ICC-zorg/subtraject. Bij<br />

consultatie blijkt medebehandeling voor eigen<br />

zorgvraag door specialisme X noodzakelijk.<br />

Volgend op een intercollegiaal consult moeten na<br />

ontslag aanvullende onderzoeks- en/of<br />

behandelingsactiviteiten plaatsvinden.<br />

Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een<br />

klinische patiënt van specialisme Y. Patiënt is<br />

reeds bij specialisme X onder<br />

controle/behandeling voor dezelfde zorgvraag.<br />

Openen (ICC)<br />

zorg/subtraject?<br />

Zie toelichting→<br />

Nee<br />

Ja<br />

Ja, in eerste<br />

instantie wordt een<br />

ZT13 getypeerd dat<br />

later wordt omgezet<br />

naar ZT11<br />

In eerste instantie<br />

wordt een ZT13<br />

getypeerd welke<br />

later wordt omgezet<br />

naar ZT11<br />

Ja<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Zie regel a: Er wordt alleen voor een<br />

intercollegiaal consult bij een klinische patiënt<br />

een ICC-zorg/subtraject geopend. Indien een<br />

specialisme in ICC komt op de dagverpleging<br />

kan, als aan de regels voor het openen van<br />

een zorgtraject met subtraject ZT11 wordt<br />

voldaan, een zorgtraject geopend worden.<br />

Zie regel b: Een specialisme mag per klinische<br />

opname maximaal één ICC-zorg/subtraject<br />

openen. Het tweede consult valt binnen het<br />

reeds geopende ICC-zorg/subtraject.<br />

Zie regel b: Specialismen X, Y en Z mogen<br />

ieder een eigen ICC-zorg/subtraject openen.<br />

Zie regel c: het zorgtype van het subtraject<br />

wordt omgezet van zorgtype 13 “ICC” naar<br />

zorgtype 11 voor de medebehandeling.<br />

Zie regel c: Er wordt geen apart zorgtraject<br />

geopend, het zorgtype van het subtraject wordt<br />

omgezet van zorgtype 13 "ICC" naar zorgtype<br />

© DBC-Onderhoud 14 │ 71<br />

11.<br />

Zie regel d: Voor het klinische consult mag<br />

naast het reeds lopende zorgtraject een<br />

(parallel) ICC-zorg/subtraject geopend worden.


Situatie<br />

Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een<br />

klinische patiënt van specialisme Y. Patiënt is<br />

reeds bij specialisme X onder<br />

controle/behandeling voor dezelfde zorgvraag.<br />

Medebehandeling door specialisme X blijkt<br />

noodzakelijk.<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Openen (ICC)<br />

zorg/subtraject?<br />

Ja<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Zie regel d: Voor de inzet tijdens de klinische<br />

opname van een ander specialisme mag een<br />

(parallel) ICC-zorg/subtraject geopend worden.<br />

Alle activiteiten die uitgevoerd worden voor de<br />

medebehandeling vallen onder het reeds<br />

lopende zorgtraject.<br />

Binnen het ICC -zorg/subtraject wordt per consult (waarbij sprake moet zijn van een face-to-face<br />

contact) zorgactiviteit 190009 “Intercollegiaal consult” vastgelegd. Ook eventuele andere<br />

zorgactiviteiten in het kader van diagnostiek worden binnen het ICC zorg/subtraject geregistreerd.<br />

Een poortspecialisme kan in consult komen bij een nog voor hem onbekende patiënt (a) maar ook<br />

voor een al bekende patiënt (b).<br />

a) ICC door een specialist bij een voor het consulterend specialisme onbekende patiënt:<br />

○ Als er sprake is van een intercollegiaal consult wordt een ICC zorg/subtraject zorgtype 13<br />

geopend. Per klinisch consult wordt zorgactiviteit 190009 “” Intercollegiaal consult” binnen dit<br />

subtraject vastgelegd.<br />

○ Als een intercollegiaal consult overgaat in medebehandeling wordt het ICC zorg/subtraject<br />

omgezet in een regulier zorgtraject met subtraject met zorgtype 11. Dit omgezette zorgtraject<br />

bevat dus zorgactiviteit(en) 190009 “Intercollegiaal consult” en zorgactiviteit(en) 190017<br />

“Medebehandeling”.<br />

b) ICC door een specialist bij een voor het consulterend specialisme bekende patiënt:<br />

○ Als er sprake is van een intercollegiaal consult wordt een ICC zorg/subtraject zorgtype 13<br />

geopend naast het reeds lopende zorgtraject. Op deze manier wordt de extra inzet van de<br />

specialist tijdens de klinische periode van een ander specialisme vergoed. Binnen dit<br />

subtraject wordt per consult zorgactiviteit 190009 vastgelegd.<br />

Voorbeelden<br />

1) Een klinisch geriater wordt in consult gevraagd door de internist met de vraag om naar een<br />

verwarde patiënt te kijken. Het blijkt een terminale patiënt te zijn die reeds passende palliatieve<br />

begeleiding krijgt. Er is geen verdere begeleiding door geriatrie noodzakelijk.<br />

Er wordt een zorgtraject met subtraject met zorgtype 13 (ICC) geopend waarbinnen voor het<br />

eenmalige consult zorgactiviteit 190009 “Intercollegiaal consult” wordt geregistreerd.<br />

2) Een internist wordt door een chirurg in consult gevraagd bij een patiënt vanwege een verdenking op<br />

een pneumonie. Er wordt een ICC zorg/subtraject geopend waarbinnen voor het consult zorgactiviteit<br />

190009 “Intercollegiaal consult” wordt geregistreerd. De internist vraagt een longfoto aan. Uit de<br />

longfoto blijken geen bijzonderheden en verdere bemoeienis door de internist is niet nodig. De inzet<br />

van de internist blijft beperkt tot het ICC en naast zorgactiviteit 190009 wordt ook de röntgenfoto<br />

gekoppeld aan het ICC zorg/subtraject.<br />

3) Een internist wordt door een chirurg in consult gevraagd bij een oudere patiënte met<br />

buikpijnklachten. Er wordt een ICC zorg/subtraject geopend waarbinnen voor het consult zorgactiviteit<br />

190009 “Intercollegiaal consult” wordt geregistreerd. De internist vraagt een ct-scan aan. Uit de ctscan<br />

blijkt dat er sprake is van een pancreatitis waarvoor de internist een behandeld start met<br />

© DBC-Onderhoud 15 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

antibiotica. Op het moment dat de internist aan de hand van de uitslag van de röntgenfoto besluit te<br />

gaan behandelen wordt het zorgtype 13 van het ICC zorg/subtraject omgezet naar zorgtype 11 voor<br />

een regulier zorgtraject. Vanaf dat moment worden de klinische consulten niet meer met 190009<br />

geregistreerd maar met 190017 “Medebehandeling”.<br />

4) Een diabetes patiënt ligt vanwege een heupfractuur langdurig opgenomen voor de orthopeed.<br />

Omdat de patiënt voor de diabetes al bekend is bij de internist wordt deze in consult gevraagd om te<br />

controleren of de diabetes nog goed is ingesteld. De internist komt tijdens de opname 2 maal in<br />

consult. Voor de internist wordt een ICC zorg/subtraject geopend parallel aan het al lopende<br />

zorgtraject voor de diabetes. Binnen het ICC zorg/subtraject wordt 2 maal 190009 geregistreerd voor<br />

de intercollegiale consulten.<br />

Opmerking<br />

Met het oog op de medische herkenbaarheid is het mogelijk om bij een ICC-zorg/subtraject de<br />

diagnose te typeren welke het best de reden tot ICC weergeeft. Dit is niet verplicht en de<br />

diagnosecodes “ICC” blijven bestaan. Bovendien kunnen deze getypeerd worden indien de zorgvraag<br />

waarvoor het ICC plaatsvindt niet nader gespecificeerd is.<br />

Wanneer naast het ICC-zorg/subtraject bij hetzelfde specialisme ook een zorgtraject met subtraject<br />

zorgtype 11 of 21 loopt kan het zijn dat de combinatie van de diagnosen van de parallelle trajecten<br />

voorkomt in de Diagnose Combinatie Tabel, dus parallelliteit uitsluit. Om in deze situatie onbedoelde<br />

afwijzing van het parallelle ICC-zorg/subtraject te voorkomen, kan in deze gevallen de ICCdiagnosecode<br />

wordt vastgelegd.<br />

Bij cardiologie moet in verband met de inrichting van de Diagnose Combinatie Tabel, altijd bij een<br />

ICC-zorg/subtraject diagnosecode 914 “Intercollegiaal consult” worden getypeerd.<br />

Zorgactiviteitcode 190009 “Klinisch intercollegiaal consult” moet worden geregistreerd om een DBCzorgproduct<br />

“Intercollegiaal consult” af te leiden.<br />

3.1.3 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 41 (OZP zorg/subtrajecten)<br />

Wanneer een poortspecialist op verzoek van de eerste lijn of een specialisme waarvoor de DBCsystematiek<br />

niet geldt werkzaam binnen dezelfde instelling (bv. kaakchirurgie en sportgeneeskunde),<br />

een overig zorgproduct (OZP) levert wordt dit vastgelegd in een zorgtraject met subtraject 41. Aan dit<br />

zorg/subtraject worden het overige zorgproduct en alle eventuele andere zorgactiviteiten die in het<br />

kader van het OZP worden uitgevoerd gekoppeld 5 .<br />

Niet het OZP-zorg/subtraject wordt gedeclareerd, maar de daarbinnen vastgelegde declarabele<br />

prestatie (het OZP)<br />

Indien het OZP binnen één week leidt tot overname van de diagnosestelling en/of behandeling door<br />

de medisch specialist, kan er geen overig product worden gedeclareerd. In dat geval dient het ZT41 te<br />

worden gewijzigd in ZT11. De zorgactiviteit, waarmee het overig zorgproduct is vastgelegd, wordt<br />

zodoende een onderdeel van dat zorgtraject.<br />

Hierbij is de eerste teldag is de uitvoerdatum van het overig zorgproduct. Na zeven dag stopt de<br />

termijn waarop een OZP eventueel deel zou moeten uit gaan maken van een nieuw te openen<br />

zorgtraject.<br />

5 Zorgtype 41 is alleen van toepassing op overige zorgproducten die afgeleid dienen te worden door een grouper (met<br />

uitzondering van add-ons). Dit zijn de overige zorgproducten uit de subcategorie medisch specialistische behandeling en<br />

diagnostiek, prenatale screening en het overig zorgproduct fundusfotografie, al deze zorgactiviteiten hebben in de Tarieven<br />

Tabel tarieftype 11.<br />

© DBC-Onderhoud 16 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

OZP‟s uitgevoerd in het kader van de zorgvraag waarvoor een zorgtraject geopend wordt, maar die<br />

uitgevoerd zijn vòòr een week van openen van het zorgtraject, hoeven niet meegenomen te worden in<br />

het zorgtraject.<br />

Voorbeeld:<br />

OZP is uitgevoerd op 1, 2, 5 en 6 september. Op 10 september komt, nav het OZP, de patiënt in<br />

medisch specialistische zorg. De openingsdatum van het zorgtraject is 5 september. De OZP‟s van 5<br />

en 6 september maken deel uit van het te openen zorgtraject, de OZP‟s van 1 en 2 september worden<br />

als OZP gedeclareerd.<br />

Uitzondering<br />

Voor de declaratie van de overige zorgproducten voor prenatale screening is geen verwijzing van de<br />

eerste lijn noodzakelijk. Ook de gynaecoloog kan aanvrager zijn van een van OZP voor prenatale<br />

screening.<br />

Deze OZP‟s (welke onder de Wet Bevolkings Onderzoek vallen) worden los naast een eventueel<br />

openstaand zorgtraject gedeclareerd.<br />

Situatie<br />

Poortspecialist X voert een overig zorgproduct uit<br />

op aanvraag van een specialisme waarvoor de<br />

DBC- systematiek niet geldt (bv. kaakchirurgie).<br />

Poortspecialist X voert een overig zorgproduct uit<br />

op aanvraag van de eerste lijn.<br />

Poortspecialist X voert een overig zorgproduct uit<br />

op aanvraag van poortspecialist Y.<br />

Poortspecialist X besluit tijdens of binnen één<br />

week aan het overig zorgproduct dat behandeling<br />

door hem/haar geïndiceerd is.<br />

Op aanvraag van de huisarts wordt een overig<br />

zorgproduct uitgevoerd, Naar aanleiding van dit<br />

onderzoek wordt binnen één week besloten dat<br />

medisch specialistisch handelen nodig is.<br />

Openen (OZP)<br />

zorg/subtraject?<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Ja, ZT41 OZP zorg/subtraject wordt geopend.<br />

Ja, ZT41 OZP zorg/subtraject wordt geopend.<br />

nee Overig zorgproduct wordt gekoppeld aan het<br />

zorgtraject van poortspecialist Y.<br />

Ja, ZT41wordt ZT11 Zorgtraject wordt geopend, het zorgtype wordt 11<br />

Ja, ZT41 wordt<br />

ZT11<br />

i.p.v. 41 omdat de poortspecialist de zorgvraag<br />

gaat behandelen, er is geen sprake meer van een<br />

© DBC-Onderhoud 17 │ 71<br />

OZP.<br />

De zorgactiviteit waarmee het OZP is<br />

geregistreerd is de eerste zorgactiviteit in het door<br />

de poortspecialist te openen zorgtraject.<br />

3.1.4 Openen van zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 of 52 voor opname op de<br />

IC afdeling of IC-intercollegiaal consult buiten de IC (IC-zorg/subtraject 51 of<br />

52)<br />

Wanneer een patiënt wordt opgenomen op een IC-afdeling wordt voor de IC-periode een ICzorgtraject<br />

met subtraject ZT51 of 52 geopend. Wanneer er sprake is van een IC-intercollegiaal<br />

consult buiten de IC wordt een IC-zorgtraject met zorgtype 51 geopend.


Openen IC-zorg/subtraject 51<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Wanneer een patiënt wordt opgenomen op een IC-afdeling wordt een IC-zorg/subtraject 51 geopend.<br />

Alle zorgactiviteiten die in het kader van het IC-verblijf worden geregistreerd, worden aan dit<br />

zorgtraject gekoppeld. Dit geldt voor de IC-zorgactiviteiten (IC add-ons), maar ook voor andere<br />

zorgactiviteiten zoals laboratoriumverrichtingen. Op deze wijze is het mogelijk een volledig beeld te<br />

krijgen van de kosten van een IC-behandeling.<br />

Het IC-zorg/subtraject 51 wordt gekoppeld aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar, in casu het<br />

specialisme dat de patiënt naar de IC verwezen heeft (zie IC-zorg/subtraject 52 indien er geen<br />

zorgtraject van een hoofdbehandelaar is). Het IC-zorg/subtraject 51 is geen zelfstandig declarabel<br />

traject. De IC add-ons zijn echter wel los declarabel en mogen tussentijds worden gedeclareerd (dit<br />

kan direct na uitvoering). Het IC-zorg/subtraject 51 wordt tegelijk met het subtraject van de<br />

hoofdbehandelaar naar een grouper gestuurd. Alle zorgactiviteiten die aan het IC-zorg/subtraject 51<br />

zijn gekoppeld, worden onderdeel van het profiel van het subtraject van de hoofdbehandelaar, van<br />

waaruit verwezen is, maar zijn wel apart te onderscheiden. De IC add-ons worden er door een<br />

grouper uitgefilterd en afzonderlijk gedeclareerd naast het DBC-zorgproduct van de<br />

hoofdbehandelaar.<br />

Ook wanneer er vanuit de IC een intercollegiaal consult wordt verricht buiten de IC wordt voor dit IC-<br />

intercollegiaal consult (zorgactiviteit 190129) een IC-zorg/subtraject 51 geopend. Dit zorg/subtraject<br />

wordt gesloten op de uitvoerdatum van het IC-intercollegiaal consult.<br />

Hierbij geldt het volgende:<br />

a. Parallelle IC-zorg/subtrajecten 51 en 52 zijn niet toegestaan.<br />

b. Wanneer de patiënt gedurende een klinische opname meerdere periodes op de IC verblijft, dient<br />

voor elke IC-opnameperiode een apart IC-zorg/subtraject 51 te worden geopend (en gesloten).<br />

c. Er dient een verwijzing te worden geregistreerd vanuit welk zorgtraject (= het zorgtraject van de<br />

hoofdbehandelaar) naar het IC-zorg/subtraject 51 is verwezen. Een IC-zorg/subtraject 51 dient<br />

namelijk altijd in samenhang met een zorgtraject van de hoofdbehandelaar te worden geregistreerd<br />

(en gelijktijdig aan een grouper te worden aangeboden).<br />

d. Tijdens het verblijf op de IC-afdeling mogen geen verpleegdagen (ZPK3 zorgactiviteiten) worden<br />

geregistreerd.<br />

Situatie Openen IC-<br />

Patiënt is opgenomen op de verpleegafdeling en<br />

wordt overgeplaatst naar de IC-afdeling.<br />

Patiënt wordt ontslagen van de IC en gaat terug naar<br />

de verpleegafdeling.<br />

zorgtraject?<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Ja Op de dag van opname op de IC wordt een IC-<br />

zorg/subtraject 51 geopend. Hierbij wordt het<br />

zorgtrajectnummer van de hoofdbehandelaar<br />

geregistreerd van waaruit verwezen is. Op deze<br />

manier wordt het IC- zorg/subtraject 51 gekoppeld<br />

aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar.<br />

NVT Op de dag van ontslag van de IC wordt het<br />

zorg/subtraject 51 afgesloten. Het zorgtraject wordt<br />

pas na sluiten van het subtraject (met zorgtype 11 of<br />

21) van de hoofdbehandelaar samen aan een<br />

grouper aangeboden.<br />

Patiënt wordt opnieuw overgeplaatst naar de IC. Ja Indien een patiënt meerdere malen tijdens een<br />

opname op de IC wordt opgenomen, worden even<br />

© DBC-Onderhoud 18 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Situatie Openen IC-<br />

Patiënt wordt ontslagen van de IC maar in de loop<br />

van dezelfde dag opnieuw overgeplaatst naar de IC.<br />

Openen IC-zorg/subtraject 52<br />

zorgtraject?<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

zoveel IC-zorg/subtrajecten 51 geopend.<br />

Nee Indien een patiënt meerdere malen tijdens een<br />

opname op de IC wordt opgenomen, worden in<br />

principe even zoveel IC-zorg/subtrajecten 51<br />

geopend. Er kan echter nooit sprake zijn van<br />

parallelle zorgtrajecten voor verblijf op de IC-afdeling,<br />

vandaar dat als de patiënt op de dag van ontslag van<br />

de IC weer op de IC wordt opgenomen, er geen<br />

nieuw IC-zorg/subtraject 51 wordt geopend, maar het<br />

vorige dient te worden heropend.<br />

Indien een patiënt rechtstreeks op de IC-afdeling wordt opgenomen en er geen zorgtraject van een<br />

hoofdbehandelaar geopend is waaraan het IC-zorg/subtraject 51 kan worden gekoppeld, wordt een<br />

IC-zorg/subtraject 52 geopend. Net als het IC-zorg/subtraject 51 is, het IC-zorg/subtraject 52 geen<br />

zelfstandig declarabel traject. De IC add-ons zijn los declarabel en mogen tussentijds worden<br />

gedeclareerd (dit kan direct na uitvoering).<br />

Hierbij geldt het volgende:<br />

a. Parallelle IC-zorg/subtrajecten 51 en 52 zijn niet toegestaan.<br />

b. Tijdens het verblijf op de IC-afdeling mogen geen verpleegdagen (ZPK3 zorgactiviteiten) worden<br />

geregistreerd.<br />

c. Indien na ontslag van de IC-afdeling de behandeling klinisch wordt voortgezet, dient het subtraject<br />

met ZT52 omgezet te worden naar een subtraject met ZT51 dat gekoppeld kan worden aan het<br />

zorgtraject met ZT11, welke geopend wordt voor de voortzetting van de behandeling in de kliniek.<br />

Voorbeelden<br />

a. Verblijf alleen op de IC van niet bekende patiënt<br />

Patiënt wordt rechtstreeks opgenomen op de IC-afdeling en komt daar te overlijden. De patiënt was<br />

niet met de acute zorgvraag bekend in de instelling. Omdat er geen zorgtraject met een subtraject<br />

ZT11 of 21 geopend is waar het IC- zorg/subtraject aan gekoppeld kan worden, wordt een ICzorg/subtraject<br />

52 geopend.<br />

b.Verblijf alleen op de IC van bekende patiënt<br />

Patiënt wordt rechtstreeks opgenomen op de IC-afdeling en komt daar te overlijden. De patiënt was al<br />

bekend in de instelling met de zorgvraag waarvoor nu de acute IC-opname plaatsvond. Omdat er al<br />

een zorgtraject met een subtraject ZT11 of 21 geopend was, wordt een IC- zorg/subtraject 51<br />

geopend welke gekoppeld wordt aan het reeds lopende zorgtraject. Dit is ook de registratiewijze<br />

indien patiënt niet overlijdt op de IC maar overgaat naar de kliniek.<br />

c. Verblijf van niet bekende patiënt start op de IC en wordt vervolgd in de kliniek<br />

Patiënt wordt rechtstreeks opgenomen op de IC-afdeling en gaat enkele dagen later over naar de<br />

kliniek. De patiënt was niet met de acute zorgvraag bekend in de instelling. Omdat er geen zorgtraject<br />

met een subtraject ZT11 of 21 geopend is op het moment van IC-opname, wordt een ICzorg/subtraject<br />

52 geopend. Op het moment dat patiënt overgaat naar de afdeling wordt een<br />

© DBC-Onderhoud 19 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

zorgtraject met ZT11 geopend voor de hoofdbehandelaar. Omdat de opname op de IC-afdeling het<br />

begin van de zorgvraag bevat, wordt het zorgtraject met zorgtype 11 met terugwerkende kracht<br />

geopend op de dag van IC-opname. Het IC-zorg/subtraject 52 wordt omgezet naar een ICzorg/subtraject<br />

51 welke gekoppeld wordt aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar.<br />

d. Patiënt is opgenomen voor de kaakchirurg en moet naar de IC-afdeling. Er is geen zorgtraject met<br />

subtraject 11 of 21 waaraan het IC-zorg/subtraject gekoppeld kan worden omdat Kaakchirurgie geen<br />

DBC-registrerend specialisme is. Voor het verblijf op de IC-afdeling wordt daarom een ICzorg/subtraject<br />

52 geopend.<br />

3.1.5 Openen zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 voor ondersteuning aan de<br />

hoofdbehandelaar (ondersteunend zorg/subtraject 51)<br />

Alle zorgactiviteiten die in het kader van een bepaalde zorgvraag uitgevoerd worden, moeten aan het<br />

zorgtraject van de hoofdbehandelaar gekoppeld worden. Het zorgtraject met subtraject ZT51 is hierbij<br />

een hulpmiddel. Binnen dit zorgtraject worden zorgactiviteiten gebundeld die geregistreerd worden<br />

voor activiteiten uitgevoerd/aangevraagd door een anesthesist als ondersteuner of een poortspecialist<br />

in de rol van ondersteuner. Deze bundeling van zorgactiviteiten heeft als doel de werkzaamheden van<br />

ondersteuners (anesthesisten en poortspecialisten in de rol van ondersteuner) in beeld te brengen.<br />

Ook kan de zorg die geleverd wordt door het ondersteunende specialisme, onderscheiden worden van<br />

de zorg die geleverd is door de hoofdbehandelaar.<br />

Wanneer een anesthesist als ondersteuner of een poortspecialist in de rol van ondersteuner (bv.<br />

MDL-arts) zorg levert aan een patiënt in het kader van een zorgvraag van een ander poortspecialisme<br />

kan deze zorg geregistreerd worden binnen een Ondersteunend zorg/subtraject 51 (bv de scopieën<br />

van de MDL-arts uitgevoerd op aanvraag van een chirurg). Het zorgtraject voor de ondersteuner dient<br />

met een interne verwijzing gekoppeld te worden aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar. Het<br />

Ondersteunend zorg/subtraject 51 is geen zelfstandig declarabel traject. Alle geregistreerde<br />

zorgactiviteiten maken onderdeel uit van het profiel van het subtraject van de hoofdbehandelaar, maar<br />

zijn wel apart te onderscheiden. Het subtraject wordt tegelijk met het subtraject van de<br />

hoofdbehandelaar naar een grouper gestuurd.<br />

Voor deze toepassing van zorgtrajecten met subtraject ZT51 is het (in tegenstelling tot zorgtrajecten<br />

met subtraject ZT51 voor opname op de IC-afdeling) niet verplicht gebruik te maken van een<br />

Ondersteunend zorg/subtraject 51, er kan ook gebruik gemaakt worden van een alternatief<br />

koppelalgoritme 6 dat de zorgactiviteiten van de ondersteuner (achteraf) koppelt aan het zorgtraject<br />

van de hoofdbehandelaar.<br />

6 Het alternatief koppelmechanisme is beschreven in het document Koppelalgoritme v20111115. Dit document is te downloaden<br />

via de website www.dbconderhoud.nl.<br />

© DBC-Onderhoud 20 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Figuur 4 Zorgtype 51 ↔ alternatief koppelalgoritme<br />

Opmerking<br />

Een grouper leidt uit het hier genoemde zorgtraject met subtraject met ZT51 geen aparte DBCzorgproducten<br />

af. De zorgactiviteiten van de ondersteuner worden meegenomen in het zorgprofiel van<br />

de hoofdbehandelaar.<br />

Situatie Openen<br />

Patiënt is onder behandeling van de chirurg. De<br />

chirurg vraagt aan de MDL- arts om een scopie uit<br />

te voeren bij de patiënt. De MDL-arts voert de<br />

scopie uit, maar gaat de patiënt niet zelf<br />

behandelen.<br />

Aansluitend op de scopie gaat de MDL-arts de<br />

patiënt behandelen voor een eigen zorgvraag bij<br />

MDL, er is sprake van medebehandeling.<br />

Ondersteunend<br />

zorgtraject 51?<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Ja Voor de ondersteunende activiteit van de MDL-<br />

arts wordt een Ondersteunend zorg/subtraject<br />

51 geopend (tenzij gebruik gemaakt wordt van<br />

het alternatieve koppelalgoritme).<br />

Hierbij wordt het zorgtrajectnummer<br />

geregistreerd van waaruit verwezen is. Op<br />

deze manier wordt het Ondersteunend<br />

zorg/subtraject 51 gekoppeld aan het<br />

zorgtraject van de hoofdbehandelaar.<br />

Het Ondersteunend zorg/subtraject 51 wordt<br />

gesloten op het moment dat het subtraject van<br />

Heelkunde wordt gesloten.<br />

Zorgtype omzetten Wanneer na een ondersteunende activiteit<br />

besloten wordt tot medebehandeling, mag<br />

geen nieuw zorgtraject worden geopend. Het<br />

zorgtype van het Ondersteunend<br />

zorg/subtraject 51 wordt omgezet van ZT51<br />

naar ZT11. Tevens moet de diagnose<br />

getypeerd worden (deze hoeft niet getypeerd te<br />

worden bij ZT51).<br />

© DBC-Onderhoud 21 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Situatie Openen<br />

Patiënt moet geopereerd worden. De anesthesist<br />

wordt ingeschakeld voor de anesthesie.<br />

Voor de ingreep vraagt de anesthesist<br />

laboratoriumonderzoek aan.<br />

3.2 Openen subtrajecten<br />

Ondersteunend<br />

zorgtraject 51?<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Ja Voor de (ondersteunende) activiteiten t.b.v. van<br />

de anesthesie wordt een Ondersteunend<br />

zorg/subtraject 51 geopend (tenzij gebruik<br />

gemaakt wordt van het alternatieve<br />

koppelalgoritme).<br />

Hierbij wordt het zorgtrajectnummer<br />

geregistreerd van waaruit verwezen is, op deze<br />

manier wordt het zorgtraject met subtraject 51<br />

gekoppeld aan het zorgtraject van de<br />

hoofdbehandelaar.<br />

Ja Alle peri-operatieve activiteiten door de<br />

anesthesist vallen binnen het Ondersteunend<br />

zorg/subtraject 51 (tenzij gebruik gemaakt<br />

wordt van het alternatieve koppelalgoritme) de<br />

openingsdatum van dit zorg/subtraject is de<br />

datum waarop de eerste zorgactiviteit in het<br />

kader van dit zorg/subtraject 51 is uitgevoerd.<br />

Een subtraject wordt geopend op de volgende momenten:<br />

Bij het openen van een zorgtraject.<br />

Wanneer een reguliere behandeling of controletraject na het sluiten van een subtraject met<br />

zorgtype 11 of 21 wordt vervolgd. (m.a.w. de patiënt is nog niet uitbehandeld).<br />

Op het moment dat binnen 365 dagen na afsluiten van het voorgaande subtraject een<br />

zorgactiviteit wordt geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject<br />

moet aansluitend op het voorgaande subtraject met ZT11 of ZT21 een vervolg subtraject worden<br />

geopend.<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Ad 3. Als in de periode na afsluiten van het voorgaande subtraject binnen 365 dagen geen<br />

zorgactiviteiten zijn geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject, hoeft<br />

dus geen vervolg subtraject te worden geopend.<br />

Opmerking<br />

Een zorgtraject met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 kan slechts één subtraject bevatten.<br />

© DBC-Onderhoud 22 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Situatie Openen subtraject <strong>Toelichting</strong><br />

Zorgtraject wordt geopend Ja<br />

Voorgaand subtraject met zorgtype 11 of 21<br />

wordt afgesloten en de behandeling wordt<br />

voortgezet<br />

Een patiënt bezoekt de SEH met een verstuikte<br />

enkel. De enkel wordt onderzocht maar verdere<br />

behandeling/controle is niet nodig. De<br />

behandeling wordt afgesloten.<br />

Een patiënt bezoekt de medisch specialist met<br />

een hamerteen. Deze wordt operatief behandeld<br />

en binnen de looptijd van het subtraject met<br />

zorgtype 11 vinden ook de nacontrole plaatst. De<br />

behandeling wordt beëindigd. Na 2 maanden blijft<br />

de patiënt pijnklachten houden en bezoekt<br />

nogmaals ter controle de polikliniek.<br />

Ja<br />

nee<br />

ja<br />

Direct bij het openen van een zorgtraject wordt<br />

het (eerste) subtraject (ZT11) geopend.<br />

Dag na sluiten subtraject wordt vervolg subtraject<br />

(ZT21) geopend<br />

Het zorgtype 11 subtraject wordt afgesloten<br />

volgens de algemene regels maar omdat de<br />

patiënt is uitbehandeld hoeft er na het afsluiten<br />

van het zorgtype 11 subtraject geen vervolg<br />

subtraject te worden geopend.<br />

Het subtraject met zorgtype 11 wordt afgesloten<br />

volgens de algemene regels. Omdat de<br />

behandeling is afgerond wordt geen vervolg<br />

subtraject geopend. Op het moment dat patiënt<br />

nogmaals de polikliniek bezoekt wordt (met<br />

terugwerkende kracht) aansluitend aan het<br />

afgesloten zorgtype 11 subtraject, een zorgtype<br />

21 subtraject geopend. Ook voor dit subtraject<br />

gelden weer de algemene sluitregels.<br />

Het (onder conditie) niet verplicht automatisch hoeven openen van vervolg subtrajecten<br />

zorgtype 21<br />

De conditie bestaat eruit dat onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist is vastgesteld dat<br />

de patiënt is uitbehandeld.<br />

Vanaf de invoering van DOT op 1 januari 2012 gold de verplichting om binnen een zorgtraject na het<br />

afsluiten van een subtraject, waarbinnen minimaal één zorgactiviteit was geregistreerd, automatisch<br />

een vervolg subtraject ZT21 te openen.<br />

Een veel gehoord bezwaar van de ziekenhuizen is dat het vaak evident is dat een patiënt is uitbehandeld<br />

en dat het toch verplicht te openen vervolg subtraject dus leeg zal blijven.<br />

Bijvoorbeeld bij zorgtrajecten geopend voor keuringen of voor patiënten die eenmalig de SEH<br />

bezoeken.<br />

In deze situaties wordt het niet zinvol geacht vervolg subtraject te moeten openen met alle<br />

administratieve lasten van dien (administratieve parallelliteit ten gevolge van het automatisch<br />

geopende subtraject, handmatig koppelen van zorgactiviteiten, onjuiste koppelingen door het<br />

koppelalgoritme).<br />

De NZa en DBC-Onderhoud hebben besloten de ziekenhuizen met ingang van 1 september 2012, de<br />

ruimte te geven hier een eigen keuze voor te maken, door de verplichting een vervolg subtraject<br />

automatisch te moeten openen conditioneel (voorwaardelijk) verplicht te maken.<br />

© DBC-Onderhoud 23 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Nb.: een ziekenhuis kan er dus ook voor kiezen, de werkwijze waarbij automatisch een vervolg<br />

subtraject ZT21 wordt geopend, te handhaven.<br />

Onder de voorwaarde dat, onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist, is bepaald dat de<br />

patiënt is uitbehandeld en er dus geen zorgactiviteiten meer zullen worden uitgevoerd ten behoeve<br />

van het lopende zorgtraject, hoeft geen vervolg subtraject te worden geopend.<br />

Echter als binnen 365-dagen na sluiten van het laatste subtraject er toch zorgactiviteiten worden<br />

uitgevoerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject moet alsnog, en<br />

aansluitend aan het voorgaande subtraject, een vervolg subtraject worden geopend.<br />

Zowel bij het automatisch vervolgen van een subtraject als bij het niet-automatisch vervolgen van een<br />

subtraject, worden de subtrajecten afgesloten op basis van de algemene sluitregels of een<br />

uitzondering daarop, en niet op het moment dat de medisch specialist oordeelt dat patiënt is<br />

uitbehandeld.<br />

Bij het niet-automatisch vervolgen van een subtraject wordt het zorgtraject niet gelijktijdig met het<br />

laatste subtraject gesloten maar pas op het moment dat er 365 dagen na sluiten van het laatste<br />

subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd.<br />

Voorbeelden:<br />

1. Een man uit Groningen is op vakantie in Limburg en bezoekt met heftige buikklachten het<br />

ziekenhuis in Maastricht. Hij blijkt een ontsteking van de galblaas te hebben waarvoor hij<br />

opgenomen wordt. Om logistieke redenen geeft de patiënt aan liever overgeplaatst te worden<br />

naar een ziekenhuis in Groningen. Omdat het ziekenhuis in Groningen de behandeling geheel<br />

overneemt wordt de patiënt in Maastricht als uitbehandeld beschouwd en hoeft er na het<br />

sluiten van het initiële ZT11 subtraject geen vervolg subtraject geopend te worden. Het<br />

zorgtype 11 subtraject wordt gesloten volgens de algemene sluitregels.<br />

2. Patiënt heeft na een sportblessure enkelklachten. Er wordt onderzoek verricht maar geen<br />

afwijking geconstateerd. Patiënt wordt (nog tijdens de looptijd van het initiële subtraject) uit<br />

controle ontslagen en op basis hiervan wordt geen vervolg subtraject geopend. Na 4 maanden<br />

zijn de klachten nog niet over en patiënt komt nogmaals op de polikliniek voor verder<br />

onderzoek. Omdat er binnen het zorgtraject geen vervolg subtraject geopend was moet dat nu<br />

alsnog gebeuren; aansluitend aan het voorgaande subtraject wordt een vervolg subtraject<br />

geopend voor het vervolg van de enkelklachten.<br />

De functie van de Diagnosecombinatie Tabel bij het (onder conditie) niet verplicht<br />

automatisch hoeven te openen van vervolg subtrajecten zorgtype 21<br />

De Diagnosecombinatie tabel (DCT) kijkt naar combinaties van diagnosen bij parallelle subtrajecten.<br />

Bij zorgtrajecten waarbinnen geen vervolg subtraject is geopend omdat de patiënt is uitbehandeld,<br />

maar het zorgtraject nog openstaat omdat er nog geen 365 dagen zijn verstreken waarbinnen geen<br />

zorgactiviteiten zijn geregistreerd, is de DCT niet actief. Er is immers geen lopend subtraject.<br />

Naast een dergelijk zorgtraject A (zonder vervolg subtraject) kan, mits voldaan wordt aan de regels<br />

voor parallelliteit, een parallel zorgtraject B geopend worden.<br />

Zolang er in zorgtraject A geen vervolg subtraject geopend is speelt de DCT geen rol, er zijn immers<br />

geen parallelle subtrajecten.<br />

Op het moment dat er (onverwacht) toch een zorgactiviteit volgt voor zorgtraject A, moet binnen<br />

zorgtraject A aansluitend aan het laatst afgesloten subtraject een vervolg subtraject geopend worden.<br />

© DBC-Onderhoud 24 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Op dat moment gaat de DCT wel een rol spelen. Indien de diagnosen van de zorgtrajecten A en B niet<br />

parallel mogen voorkomen, moet onder verantwoordelijkheid van de specialist op basis van medisch<br />

inhoudelijke gronden aangegeven worden welke zorgvraag het meest op de voorgrond staat; die van<br />

zorgtraject A of zorgtraject B.<br />

Aan dat zorgtraject moeten de zorgactiviteiten van beide parallelle zorgvragen gekoppeld worden. In<br />

deze situatie ontstaan alsnog administratieve lasten voor herstel- terugdraai acties.<br />

De afweging tussen de voor- en nadelen van het handhaven van het standaard openen van vervolg<br />

subtrajecten versus het kiezen voor het conditioneel niet verplicht hoeven te openen van een vervolg<br />

subtraject, is aan het ziekenhuis.<br />

Voorbeelden:<br />

1. Patiënt is door de oogarts onderzocht voor amblyopie (diagnosecode 154). Verdere behandeling<br />

en controle is niet nodig en de specialist oordeelt dat patiënt is uitbehandeld. Na het sluiten van het<br />

initiële zorgtype 11 subtraject (volgens de algemene regels) wordt geen vervolg subtraject geopend<br />

(het zorgtraject wordt nog niet gesloten).<br />

Na vijf maanden komt patiënt onder behandeling vanwege refractie-anomalie (diagnosecode 155)<br />

en wordt een parallel zorgtraject geopend. Hoewel de combinatie van diagnose 154 met 155 in de<br />

DCT voorkomt kan een parallel zorgtraject geopend worden. Binnen het zorgtraject voor de<br />

zorgvraag amblyopie was immers geen vervolg subtraject geopend.<br />

2. Patiënt is door de chirurg geopereerd wegens een hernia cicatricalis (littekenbreuk, diagnosecode<br />

124). Tijdens de looptijd van het initiële ZT11 subtraject vinden de nacontroles plaatst en wordt de<br />

patiënt als uitbehandeld beschouwd. Het ZT11 subtraject wordt gesloten op 1 mei. Er wordt geen<br />

vervolg subtraject geopend.<br />

Op 1 juni bezoekt de patiënt de SEH met acute buikklachten (diagnosecode 129) en wordt een<br />

parallel zorgtraject geopend. Hoewel de combinatie van diagnose 124 met 129 in de DCT<br />

voorkomt kan een parallel zorgtraject geopend worden. Binnen het zorgtraject voor de zorgvraag<br />

hernia cicatricalis was immers geen vervolg subtraject geopend.<br />

De zorg voor de acute buikklachten blijft beperkt tot het SEH bezoek.<br />

Op 1 juli (tijdens de looptijd van het subtraject voor de acute buikklachten) meldt patiënt zich<br />

onverwacht op de polikliniek met klachten van de geopereerde de hernia cicatricalis.<br />

Hoewel er in eerste instantie geen vervolg subtraject voor deze zorgvraag was geopend staat het<br />

zorgtraject nog wel open. Voor het polikliniekbezoek moet nu, aansluitend aan het voorgaande<br />

subtraject, een vervolg subtraject geopend worden.<br />

Door het openen van het vervolg subtraject is er vanaf dat moment sprake van 2 parallelle<br />

subtrajecten; één voor de acute buikklachten (diagnosecode 129) en één voor hernia cicatricalis<br />

(diagnosecode 124).<br />

Omdat deze diagnosen niet parallel mogen voorkomen zal het systeem een signaal afgeven dat er<br />

ongewenste parallelliteit is ontstaan.<br />

Er mag maar één subtraject worden geopend waarbinnen de zorgactiviteiten van beide zorgvragen<br />

geregistreerd moeten worden. De medisch specialist moet aangeven welke zorgvraag in deze<br />

situatie het meest op de voorgrond staat:<br />

○ als dat de hernia cicatricalis is betekent dat, dat het zorgtraject voor de acute buikklachten niet<br />

geopend had mogen worden en moet komen te vervallen. De reeds hieronder geregistreerde<br />

c.q. gekoppelde zorgactiviteiten moeten worden omgehangen naar het subtraject met<br />

diagnose 124;<br />

© DBC-Onderhoud 25 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

○ als dat de acute buikklachten zijn betekent dat, dat er geen vervolg subtraject binnen het<br />

zorgtraject voor de hernia cicatricalis geopend kan worden.<br />

3.3 Sluiten subtraject<br />

Binnen een zorgtraject zijn momenten gedefinieerd waarop de geleverde zorg kan worden<br />

gedeclareerd (declaratiemoment). Op dat moment wordt een subtraject van het zorgtraject gesloten.<br />

Het declaratiemoment is allereerst afhankelijk van het zorgtype van het subtraject. Er wordt<br />

onderscheid gemaakt in sluitregels voor:<br />

1. Subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of 21 (vervolgbehandeling).<br />

2. Subtrajecten met zorgtype 13 (intercollegiaal consult).<br />

3. Subtrajecten met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een<br />

poortspecialist op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde<br />

instelling, waarvoor de DBC-systematiek niet geldt).<br />

4. Subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (zorgtrajecten voor opname op de intensive care, ICintercollegiaal<br />

consult buiten de IC en trajecten voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar door<br />

de anesthesist als ondersteuner of door een poortspecialist in de rol van ondersteuner).<br />

Daarnaast is het sluiten van het subtraject met zorgtype 11 of 21 ook afhankelijk van het voorkomen<br />

van een klinische periode of een niet-klinisch uitgevoerde operatieve ingreep. De verschillende<br />

situaties worden in paragraaf 3.3.1 t/m 3.3.6 nader toegelicht.<br />

Opmerking 1<br />

Indien een behandeling in deelbehandelingen (in tempi) wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld meerdere<br />

toedieningen van medicatie, meerdere operaties, meerdere injecties) wordt het subtraject afgesloten<br />

conform de hier beschreven regels, behalve wanneer hier een uitzondering voor geldt. Deze<br />

uitzonderingen zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>.<br />

Opmerking 2<br />

Add-ons mogen tussentijds worden gedeclareerd. Dit kan direct na uitvoering. Add-ons worden<br />

gedeclareerd bij de zorgverzekeraar waar patiënt op moment van uitvoering van de add-on verzekerd<br />

is.<br />

Let op: In een aantal situaties wordt afgeweken van de algemene sluitregels. Deze uitzonderingen<br />

zijn opgenomen in de <strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3.1 en worden in dit document nader toegelicht<br />

onder paragraaf 3.3.1.4.<br />

3.3.1 Sluiten van een subtraject met zorgtype 11 of 21 (initiële en<br />

vervolgbehandeling)<br />

3.3.1.1 Sluiten van een klinisch subtraject met zorgtype 11 en 21<br />

Een subtraject met zorgtype 11 of 21 waarbinnen een klinische opname heeft plaatsgevonden wordt<br />

gesloten:<br />

op de 42e dag na ontslagdatum;<br />

wanneer binnen deze 42-dagen periode na ontslagdatum nog een dagverpleging (een of meer)<br />

en/of minimaal één poliklinische operatieve ingreep 7 voor dezelfde zorgvraag plaatsvinden, wordt<br />

7 Er is een tabel waarin is gedefinieerd welke zorgactiviteiten in het kader van de registratieregels als operatieve ingrepen<br />

worden beschouwd (zie het registratieaddendum)<br />

© DBC-Onderhoud 26 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

toch afgesloten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek en maken de dagverpleging(en) en/of de<br />

poliklinische operatieve ingre(e)p(en), onderdeel uit van dit subtraject;<br />

wanneer binnen deze 42-dagen periode een heropname plaatsvindt dan wordt afgesloten op de<br />

42e dag na de ontslagdatum van de laatste klinische opname;<br />

na maximaal 365 dagen.<br />

Als de 365e dag van een subtraject zich binnen een klinische periode of binnen de 42-dagen<br />

periode na de ontslagdatum van de laatste klinische opname bevindt, dan wordt het subtraject<br />

afgesloten op de 365e dag.<br />

bij het sluiten van het zorgtraject (bv. bij overlijden van de patiënt).<br />

Opmerking<br />

Ook indien er tijdens een subtraject een exacerbatie of recidief optreedt, gelden bovenstaande regels.<br />

In volgend schema staan verschillende situaties beschreven die zich kunnen voordoen na ontslag uit<br />

de kliniek<br />

Situatie<br />

Patiënt komt ≤ 42 dagen na ontslag voor controle op<br />

de polikliniek.<br />

Patiënt komt ≤ 42 dagen na ontslag op de polikliniek<br />

voor een operatieve ingreep.<br />

Patiënt wordt ≤ 42 dagen na ontslag op de<br />

dagverpleging opgenomen.<br />

Patiënt wordt ≤ 42 dagen na ontslag heropgenomen<br />

bijvoorbeeld wegens een exacerbatie.<br />

Patiënt overlijdt tijdens klinische opname. Ja<br />

Patiënt overlijdt binnen 42 dagen na ontslag. Ja<br />

Patiënt wordt overgedragen aan een andere<br />

instelling, komt niet meer terug in verwijzende<br />

instelling.<br />

Tijdens een klinisch subtraject wordt patiënt<br />

regelmatig met tussenpozen van 42 dagen<br />

heropgenomen. Op het moment dat de maximale<br />

looptijd van het subtraject van 365 dagen wordt<br />

overschreden is patiënt opgenomen.<br />

Klinische subtrajecten met ZT11en 21<br />

Invloed op<br />

afsluitdatum?<br />

Nee<br />

Nee<br />

Nee<br />

Ja<br />

Nee<br />

Nee<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Poliklinische verrichtingen hebben geen<br />

invloed op de sluitdatum van het subtraject.<br />

Operatieve ingrepen op de polikliniek hebben<br />

geen invloed op de afsluitdatum van het<br />

klinische subtraject.<br />

De opname (met eventuele operatieve<br />

ingrepen) op de dagverpleging heeft geen<br />

invloed op de afsluitdatum van het subtraject.<br />

Op de 42e dag na de ontslagdatum van de<br />

laatste klinische opname wordt het subtraject<br />

gesloten.<br />

Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject<br />

met het subtraject direct worden afgesloten (zie<br />

3.4.1).<br />

Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject<br />

met het subtraject direct worden afgesloten (zie<br />

3.4.1).<br />

Overdracht geldt als normaal ontslag waardoor<br />

de algemene sluitregels gelden.<br />

Een subtraject heeft een maximale looptijd van<br />

365 dagen. Ongeacht de setting waarin de<br />

patiënt wordt behandeld/gecontroleerd wordt<br />

het subtraject op de 365e dag gesloten. Op de<br />

daarop volgende dag wordt een nieuw<br />

© DBC-Onderhoud 27 │ 71


Situatie<br />

Tijdens een klinisch subtraject wordt patiënt<br />

regelmatig met tussenpozen van 42 dagen<br />

heropgenomen. Op het moment dat de maximale<br />

looptijd van het subtraject van 365 dagen wordt<br />

overschreden zit patiënt in een periode 42 dagen<br />

na laatste ontslagdatum.<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Invloed op<br />

afsluitdatum?<br />

Nee<br />

Een patiënt ligt langer dan 365 dagen opgenomen. Nee<br />

Tijdens een klinische periode wordt een patiënt<br />

overgedragen van specialisme A aan specialisme B.<br />

Nee<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

subtraject met zorgtype 21 geopend. In dit<br />

voorbeeld wordt de klinische periode dus<br />

opgeknipt.<br />

Als de 365e dag van een subtraject zich binnen<br />

de 42-dagen periode na ontslagdatum bevindt<br />

dan wordt het subtraject toch afgesloten op de<br />

365e dag. Als de patiënt nog niet is<br />

uitbehandeld wordt de daarop volgende dag<br />

een volgend subtraject met zorgtype 21<br />

geopend.<br />

Indien de opname periode langer is dan 365<br />

dagen, dan sluiten op de 365e dag van het<br />

subtraject en de daarop volgende dag een<br />

volgend subtraject met zorgtype 21 openen. In<br />

deze uitzonderlijke situatie wordt de klinische<br />

periode opgeknipt.<br />

De verpleegdagen van de periode dat<br />

specialisme A verantwoordelijk is voor de<br />

patiënt worden toegekend aan het subtraject<br />

van specialisme A. In feite wordt bij overdracht<br />

aan specialisme B, patiënt klinische ontslagen<br />

voor specialisme A en gaat voor het subtraject<br />

van specialisme A de 42 dagen regel lopen. De<br />

verpleegdagen van de rest van de klinische<br />

periode worden gekoppeld aan specialisme B.<br />

Na ontslag uit de kliniek gaat de 42 dagen<br />

regel lopen voor het subtraject van specialisme<br />

Let op: klinische dagen worden toegekend aan het zorgtraject van de poortspecialist die<br />

verantwoordelijk is voor de klinische periode. Als er tijdens een klinische periode overdracht van<br />

specialisme A naar specialisme B plaatsvindt, worden de verpleegdagen in de eerste periode<br />

toegekend aan specialisme A en na de overdracht aan specialisme B.<br />

Een klinisch subtraject wordt afgesloten op de 42 e dag na de laatste verpleegdag binnen een<br />

subtraject (dit is een verpleegdag uit ZPK 3 of een IC-behandeldag). Hierdoor zal bij overdracht het<br />

subtraject van specialisme A worden gesloten op de 42 e dag na de dag van overdracht en het<br />

subtraject van specialisme B op de 42 e dag na de laatste verpleegdag in het subtraject van<br />

specialisme B.<br />

3.3.1.2 Sluiten van een niet-klinisch subtraject (= dagverpleging of polikliniek) met<br />

operatieve ingrepen, met zorgtype 11 of 21<br />

Een niet-klinisch subtraject met zorgtype 11 of 21 waarbinnen een operatieve ingreep heeft<br />

plaatsgevonden wordt gesloten:<br />

© DBC-Onderhoud 28 │ 71<br />

B.


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Op de 42e dag na de datum dat de operatieve ingreep heeft plaatsgevonden.<br />

Wanneer binnen deze 42-dagen periode de patiënt opnieuw (voor dezelfde zorgvraag) operatief<br />

wordt behandeld, dan wordt afgesloten op de 42e dag na de datum dat de laatste operatieve<br />

ingreep heeft plaatsgevonden.<br />

Na maximaal 365 dagen.<br />

Als de 365e dag van een subtraject zich binnen de 42-dagen periode na de datum van de laatste<br />

operatieve ingreep bevindt dan wordt het subtraject afgesloten op de 365e dag.<br />

Bij het sluiten van het zorgtraject (bv. bij overlijden van de patiënt).<br />

Opmerking<br />

Ook indien er tijdens een subtraject een exacerbatie of recidief optreedt, gelden bovenstaande regels.<br />

Als de exacerbatie resulteert in een klinische opname gelden de regels beschreven bij 3.3.1.1.<br />

In het volgende schema staan de verschillende situaties beschreven die zich kunnen voordoen na een<br />

operatieve ingreep in de polikliniek of dagverpleging.<br />

Situatie<br />

Niet-klinische subtrajecten met operatieve ingrepen met ZT11 en 21<br />

Patiënt komt ≤ 42 dagen na niet-klinische operatieve<br />

ingreep voor nacontrole op de polikliniek.<br />

Patiënt komt 42 dagen na operatieve ingreep op de<br />

polikliniek/dagverpleging voor een heroperatie of<br />

operatieve behandeling van een complicatie of<br />

exacerbatie.<br />

Patiënt overlijdt binnen 42 dagen na niet-klinische<br />

operatieve ingreep.<br />

Patiënt wordt overgedragen aan een andere instelling<br />

en komt niet meer terug in verwijzende instelling.<br />

Tijdens een niet-klinisch subtraject wordt patiënt<br />

regelmatig met tussenpozen van 42 dagen operatief<br />

behandeld. Op het moment dat de maximale looptijd<br />

van het subtraject van 365 dagen wordt overschreden<br />

zit patiënt in een periode 42 dagen na de laatste<br />

operatieve ingreep.<br />

Invloed op<br />

afsluitdatum?<br />

Nee<br />

Ja<br />

Ja<br />

Nee<br />

Nee<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Poliklinische niet operatieve verrichtingen<br />

hebben geen invloed op de sluitdatum van<br />

het subtraject.<br />

Op de 42e dag na de datum van de laatste<br />

operatieve ingreep wordt het subtraject<br />

gesloten.<br />

Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject<br />

en het subtraject direct worden afgesloten.<br />

Overdracht geldt als een normaal ontslag<br />

waardoor de algemene sluitregels gelden.<br />

Als de 365e dag van een subtraject zich<br />

binnen de 42-dagen periode na een<br />

operatieve ingreep bevindt wordt het<br />

subtraject toch afgesloten op de 365e dag.<br />

Als de patiënt nog niet is uitbehandeld wordt<br />

de daarop volgende dag een volgend<br />

subtraject met zorgtype 21 geopend.<br />

3.3.1.3 Sluiten van een niet-klinisch subtraject (= dagverpleging of polikliniek) met<br />

een conservatieve (= niet-operatieve) behandeling<br />

Hierbij wordt het onderscheid gemaakt tussen ZT11 en ZT21<br />

Subtrajecten met zorgtype 11: op de 90e dag na de opening van het subtraject.<br />

Subtrajecten met zorgtype 21: op de 365e dag na de opening van het subtraject.<br />

© DBC-Onderhoud 29 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Opmerking:<br />

Ook indien er tijdens een subtraject een exacerbatie of recidief optreedt die niet klinisch, conservatief<br />

behandeld wordt gelden bovenstaande regels. Als een exacerbatie resulteert in een klinische opname<br />

of een niet-klinische operatieve ingreep gelden de regels beschreven bij 3.3.1 of 3.3.2.<br />

In de volgende schema‟s staan de verschillende situaties beschreven die zich kunnen voordoen na<br />

een conservatieve behandeling in de polikliniek of dagverpleging.<br />

Situatie<br />

Patiënt komt ≤ 90 dagen nogmaals op de polikliniek<br />

en/of dagverpleging.<br />

Gedurende het conservatief ingezette traject is<br />

binnen de 90-dagen periode operatief ingrijpen in<br />

een klinische opname noodzakelijk.<br />

Gedurende het conservatief ingezette traject is<br />

binnen de 90-dagen periode niet-klinisch operatief<br />

ingrijpen noodzakelijk.<br />

Patiënt overlijdt ≤ 90 dagen na openen subtraject. Ja<br />

Patiënt wordt overgedragen aan een andere<br />

instelling en keert niet meer terug naar verwijzende<br />

instelling.<br />

Situatie<br />

Patiënt komt ≤ 365 dagen nogmaals op de polikliniek<br />

en/of dagverpleging.<br />

Gedurende het conservatief ingezette traject is<br />

binnen de 365-dagen periode operatief ingrijpen in<br />

een klinische opname noodzakelijk.<br />

Niet-klinisch conservatief subtraject met ZT11<br />

Invloed op<br />

afsluitdatum?<br />

Nee<br />

Ja<br />

Ja<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Bij niet klinisch conservatieve subtrajecten is de<br />

openingsdatum bepalend voor de afsluitdatum<br />

van het subtraject. Alle (conservatieve)<br />

activiteiten die binnen 90 dagen plaatsvinden<br />

hebben geen invloed op de afsluitdatum.<br />

De sluitregels voor een klinisch subtraject (3.3.1)<br />

gaan gelden (sluiten op de 42e dag na<br />

ontslagdatum).<br />

De sluitregels voor een niet-klinisch subtraject<br />

met operatieve ingrepen gaan gelden (3.3.1.2).<br />

Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject en<br />

het subtraject direct worden afgesloten (zie<br />

3.4.1).<br />

Nee Bij overdracht gelden de algemene sluitregels.<br />

Niet-klinisch conservatief subtraject met ZT21<br />

Invloed op<br />

afsluitdatum?<br />

Nee<br />

Ja<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Bij niet-klinisch conservatieve subtrajecten is de<br />

openingsdatum bepalend voor de afsluitdatum<br />

van het subtraject. Alle (conservatieve)<br />

activiteiten die binnen 365 dagen plaatsvinden,<br />

hebben geen invloed op de afsluitdatum.<br />

De sluitregels voor een klinisch subtraject gaan<br />

gelden (3.3.1.1).<br />

© DBC-Onderhoud 30 │ 71


Gedurende het conservatief ingezette traject is<br />

binnen de 365-dagen periode niet-klinisch operatief<br />

ingrijpen noodzakelijk.<br />

Patiënt overlijdt binnen 365 dagen na openen<br />

subtraject.<br />

Patiënt wordt overgedragen aan een andere<br />

instelling en komt niet meer terug in verwijzende<br />

instelling.<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

3.3.1.4 Sluiten subtraject na maximaal 365 dagen<br />

Ja<br />

Ja<br />

De sluitregels voor een niet-klinisch subtraject<br />

met operatieve ingrepen gaan gelden (3.3.1.2).<br />

Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject en<br />

het subtraject direct worden afgesloten (zie<br />

3.4.1).<br />

Nee Bij overdracht gelden de algemene sluitregels.<br />

Een subtraject kan maximaal 365 dagen openstaan. Dit betekent dat bij het bereiken van de 365 e dag<br />

het subtraject dient te worden afgesloten. Ook als de 365 e dag in een klinische periode valt. In dit<br />

uitzonderlijke geval kan een klinische periode opgeknipt worden en resulteren in twee klinische<br />

subtrajecten.<br />

Uitzonderingsregels<br />

Van de uitzonderingen die geautomatiseerd afgesloten kunnen worden is in het Registratieaddendum<br />

de technische uitwerking opgenomen. Deze technische uitwerking bevat de referentiegroepen van<br />

diagnosen/zorgvragen en zorgactiviteiten die een rol spelen bij de betreffende uitzondering.<br />

Bij uitzonderingen waarvoor een technische uitwerking bestaat wordt verwezen naar het tabblad in het<br />

Registratieaddendum.<br />

Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

1. Sluitingsregels voor medicinale oncologische behandeling (1.0000.1 8 ):<br />

Voor medicinale oncologische behandelingen wordt een aantal uitzonderingen gemaakt op de<br />

sluitregels. Daarnaast geldt een afwijkende looptijd voor subtrajecten van medicinale oncologische<br />

behandelingen per infuus of per injectie van acute leukemie.<br />

In deze toelichting wordt beschreven welke afsluitmomenten gelden voor medicinale oncologische<br />

behandelingen.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0000.1.<br />

Opmerking 1:<br />

Indien een medicinale oncologische behandeling ter voorbereiding op een stamceltransplantatie<br />

plaatsvindt, dient voor het stamceltransplantatietraject een parallel zorg/subtraject met dezelfde<br />

diagnose te worden geopend.<br />

Opmerking 2:<br />

De regels voor medicinale oncologische behandelingen zijn niet van toepassing op blaasspoelingen<br />

bij urologie.<br />

8 Elke uitzondering is uniek geïdentificeerd door een code. Dit is tevens de verwijzing naar het Registratieaddendum en de<br />

Afsluitregels tabel<br />

© DBC-Onderhoud 31 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Opmerking 3:<br />

Wanneer binnen één subtraject zowel medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie,<br />

als orale medicinale behandeling plaatsvindt, gelden de afsluitregels voor medicinale oncologische<br />

behandeling per infuus of per injectie (zie ook voorbeeld 10, pagina 9).<br />

Opmerking 4:<br />

Alle medicinale oncologische behandelingen anders dan per infuus of per injectie worden<br />

geregistreerd zoals genoemd onder orale medicinale oncologische behandeling.<br />

Opmerking 5:<br />

Voor aandoeningen die vallen onder de oncologische hematologie worden, indien van toepassing, de<br />

zorgactiviteiten met de toevoeging “gemetastaseerde tumoren” geregistreerd.<br />

Opmerking 6:<br />

Voor kinderoncologische behandelingen in een centrum voor kinderoncologische behandeling met<br />

SKION-stratificatie gelden andere sluitregels (zie 1.0316.2)<br />

Medicinale oncologische behandeling<br />

De volgende behandelingen vallen onder de definitie van medicinale oncologische behandelingen;<br />

chemo-immunotherapie<br />

immunotherapie<br />

chemotherapie bij gemetastaseerde tumoren<br />

chemotherapie bij niet gemetastaseerde tumoren<br />

chemotherapie bij acute leukemie<br />

hormonale therapie bij gemetastaseerde tumoren<br />

hormonale therapie bij niet gemetastaseerde tumoren<br />

Per infuus of per injectie<br />

Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie wordt geregistreerd middels de<br />

volgende verstrekkings zorgactiviteiten:<br />

039141 Verstrekking per infuus of per injectie van chemotherapie bij niet-gemetastaseerde<br />

tumoren.<br />

039142 Verstrekking per infuus of per injectie van chemotherapie bij gemetastaseerde<br />

tumoren.<br />

039143 Verstrekking per infuus of per injectie van chemotherapie bij acute leukemie.<br />

039145 Verstrekking per infuus of per injectie van chemo-immunotherapie.<br />

039146 Verstrekking immunotherapie per infuus of per injectie.<br />

039147 Verstrekking hormoontherapie per infuus of per injectie bij niet-gemetastaseerde<br />

tumoren.<br />

039148 Verstrekking hormoontherapie per infuus of per injectie bij gemetastaseerde tumoren.<br />

Deze zorgactiviteiten worden geregistreerd per toediening.<br />

© DBC-Onderhoud 32 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Wanneer een patiënt op één kalenderdag zowel een toediening per infuus als per injectie krijgt, of<br />

meerdere toedieningen, wordt slechts eenmaal de zorgactiviteit voor de verstrekking vastgelegd.<br />

De regel is maximaal één verstrekkingscode per kalenderdag te registreren.<br />

N.B. Het toevoegen van een begeleidingscode, zoals voorheen gebruikelijk was, is met ingang van 1<br />

januari 2012 niet meer van toepassing wanneer toediening per infuus of per injectie plaatsvindt. De<br />

begeleidingscodes dienen vanaf 1 januari 2012 alleen nog te worden geregistreerd om begeleiding<br />

bij andere (met name orale) medicinale oncologische behandeling vast te leggen.<br />

Orale medicinale oncologische behandeling 9<br />

039891 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen<br />

excl. per infuus of per injectie (zie 039141), bij niet-gemetastaseerde tumoren.<br />

039892 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen<br />

excl. per infuus of per injectie (zie 039142), bij gemetastaseerde tumoren.<br />

039893 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen<br />

excl. per infuus of per injectie (zie 039143), bij acute leukemie.<br />

039895 Begeleiding tijdens de behandeling met chemo-immunotherapie, alle<br />

toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie toediening (zie 039145).<br />

039896 Begeleiding tijdens de behandeling met immunotherapie, alle toedieningsvormen<br />

excl. per infuus of per injectie (zie 039146).<br />

039922 Begeleiding tijdens de behandeling met hormoontherapie bij niet gemetastaseerde<br />

tumoren.<br />

039923 Begeleiding tijdens de behandeling met hormoontherapie bij gemetastaseerde<br />

tumoren.<br />

De zorgactiviteiten voor begeleiding van patiënten tijdens orale medicinale oncologische behandeling<br />

(en andere toedieningen die niet per infuus of per injectie plaatsvinden) staan voor het gekozen<br />

behandelbeleid bij de patiënt. De zorgactiviteiten voor de begeleiding mogen alleen worden<br />

geregistreerd wanneer er sprake is van een face-to-face contact tussen patiënt en medisch<br />

specialist. Een face-to-face contact in deze situatie blijkt uit de aanwezigheid van een zorgactiviteit<br />

uit zorgprofielklasse 1, 2, 3 of 19 10 .<br />

Per subtraject is het eenmalig vastleggen van de betreffende begeleidingscode - bij het eerste<br />

contact binnen het subtraject - in principe voldoende om het subtraject geautomatiseerd af te sluiten.<br />

Omdat het voor de medisch specialist niet altijd duidelijk zal zijn wanneer er sprake is van een nieuw<br />

(vervolg) subtraject, en dus opnieuw een begeleidingszorgactiviteit geregistreerd moet worden, kan<br />

er voor gekozen worden om bij elk contact in het kader van de orale medicinale oncologische<br />

behandeling de passende begeleidingscode te registreren.<br />

9 Alle medicinale oncologische behandelingen anders dan per infuus of per injectie worden geregistreerd zoals genoemd onder<br />

orale medicinale oncologische behandeling.<br />

10 zpk 1= polikliniek- en eerste hulpbezoek, zpk 2= dagverpleging, zpk 3= kliniek, zpk 19= IC-behandeldag<br />

© DBC-Onderhoud 33 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

(Voortraject bij) medicinale oncologische behandelingen binnen<br />

initiële (ZT11) subtrajecten.<br />

Wanneer binnen een initieel (ZT11) subtraject besloten wordt tot een medicinale oncologische<br />

behandeling, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de datum van de toediening per<br />

infuus of injectie en/of de begeleiding bij orale oncologische medicatie. Aansluitend wordt een<br />

volgend subtraject geopend en gaan de regels voor medicinale oncologische behandelingen binnen<br />

vervolg (ZT21) subtrajecten gelden.<br />

Het (diagnostische) traject dat voorafgaat aan de medicinale oncologische behandeling wordt dus<br />

afgesloten voordat de medicinale oncologische behandeling start.<br />

Klinische subtrajecten met medicinale oncologische behandeling 11<br />

binnen vervolg (ZT21) subtrajecten<br />

A. Sluiten van klinische subtrajecten ZT21 bij medicinale oncologische behandeling per infuus<br />

of per injectie – behalve bij acute leukemie (zie onder E)<br />

Een klinisch ZT21 subtraject met een medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie<br />

- behalve bij acute leukemie - wordt bij élke nieuwe toediening afgesloten.<br />

Dus zowel bij:<br />

een nieuwe toediening tijdens dezelfde klinische opname als bij<br />

een nieuwe toediening tijdens een volgende klinische opname (heropname binnen 42 dagen) als<br />

bij<br />

een nieuwe toediening in een niet-klinische setting (dagopname of polikliniek)<br />

Het subtraject wordt dan één dag voor de datum van de nieuwe toediening gesloten en aansluitend<br />

wordt een vervolg subtraject geopend.<br />

Voor het afsluiten van een klinisch subtraject met medicinale behandeling per infuus of per injectie -<br />

behalve bij acute leukemie - waarbij géén nieuwe toediening binnen 42 dagen na ontslag plaatsvindt,<br />

gelden de algemene regels (i.e. op de 42e dag na ontslagdatum).<br />

NB. De overgang naar orale medicinale oncologische behandeling is geen reden het subtraject<br />

eerder af te sluiten.<br />

Voorbeelden<br />

1. Patiënt A ligt opgenomen in het ziekenhuis en besloten wordt om wekelijks een<br />

chemotherapie per infuus (taxol) te geven. Patiënt krijgt op dag 2 de taxol per infuus. Op<br />

dag 8, nog tijdens dezelfde opname, krijgt patiënt voor de tweede maal chemotherapie<br />

per infuus. Het klinische subtraject wordt afgesloten op dag 7 en een nieuw klinisch<br />

subtraject wordt geopend op dag 8 (= dag 1 nieuwe subtraject).<br />

2. Patiënt A wordt 5 dagen na de tweede toediening ontslagen uit het ziekenhuis en wordt<br />

14 dagen later heropgenomen. Op de tweede dag van de heropname krijgt hij wederom<br />

chemotherapie per infuus. Het klinische subtraject wordt afgesloten op de dag<br />

11 Alle medicinale oncologische behandelingen anders dan per infuus of per injectie worden geregistreerd zoals genoemd onder<br />

orale medicinale oncologische behandeling.<br />

© DBC-Onderhoud 34 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

voorafgaand aan deze nieuwe toediening en een vervolg (klinisch) subtraject wordt<br />

geopend op de dag van de toediening.<br />

3. Patiënt A wordt de dag na de toediening ontslagen en krijgt 6 dagen later, poliklinisch,<br />

een volgende toediening per infuus. Het (klinische) subtraject wordt 1 dag voor deze<br />

nieuwe toediening afgesloten en er wordt een vervolg subtraject geopend op de dag van<br />

deze toediening.<br />

4. Patiënt B wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met medicinale oncologische<br />

behandeling per infuus (bv. taxol/carboplatin). 56 dagen na ontslag wordt patiënt B<br />

heropgenomen in verband met voortzetting van de medicinale oncologische behandeling.<br />

Patiënt B krijgt op de dag van opname chemo-immunotherapie per infuus toegediend. Het<br />

klinische subtraject waarbinnen de eerdere behandeling viel was reeds op basis van de<br />

algemene sluitregel gesloten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend was 1<br />

dag later een vervolg subtraject geopend. Binnen dit volgende subtraject dient nu – op de<br />

dag van heropname – (de van toepassing zijnde) verstrekkingscode te worden<br />

vastgelegd.<br />

B. Sluiten van klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische behandeling<br />

Voor orale oncologische medicatie geldt de algemene regel dat het ZT21 subtraject op de 42e dag<br />

na ontslag uit de kliniek afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een andere soort medicinale<br />

oncologische behandeling wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie<br />

gesloten en een vervolg subtraject geopend op de dag van de andere therapie. Bijvoorbeeld als een<br />

hormonale therapie wordt vervolgd door een chemotherapie.<br />

Voorbeelden<br />

5. Patiënt C wordt ontslagen uit het ziekenhuis na klinische opname waarbij hormonale<br />

therapie was gestart. 14 dagen na ontslag wordt het behandelbeleid gewijzigd van<br />

hormonale therapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039923) naar orale chemotherapie<br />

(zorgactiviteit begeleidingscode 039892). Het (klinische) subtraject waarbinnen de<br />

hormonale therapie viel wordt gesloten op de dag voor de start met orale chemotherapie.<br />

Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de start met orale chemotherapie) een<br />

vervolg subtraject geopend.<br />

6. Patiënt D wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met orale medicinale<br />

oncologische behandeling. 21 dagen na ontslag vindt een wijziging van het<br />

behandelbeleid – van orale chemotherapie (zorgactiviteit 039892) naar hormonale<br />

therapie (zorgactiviteit 039923) – plaats. Het (klinische) subtraject waarbinnen de orale<br />

chemotherapie viel wordt gesloten op de dag voor de overgang op hormonale therapie.<br />

Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de start met hormonale therapie) een<br />

vervolg subtraject geopend.<br />

7. Patiënt E wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met orale medicinale<br />

oncologische behandeling. 56 dagen na ontslag wordt patiënt opnieuw opgenomen voor<br />

voortzetting van de orale medicinale oncologische behandeling. Het klinische subtraject<br />

© DBC-Onderhoud 35 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

waarbinnen de eerste orale medicinale behandeling viel was reeds op basis van de<br />

algemene sluitregel gesloten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Omdat patiënt nog<br />

niet is uitbehandeld was aansluitend 1 dag later een vervolg subtraject geopend. Binnen<br />

dit volgende subtraject valt de nieuwe orale medicinale oncologische behandeling. Op de<br />

dag van de start met deze behandeling wordt een (de van toepassing zijnde)<br />

begeleidingscode vastgelegd.<br />

Niet-klinische ZT21 subtrajecten met medicinale oncologische<br />

behandeling<br />

C. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij medicinale oncologische behandeling per<br />

infuus of per injectie – behalve bij acute leukemie<br />

Een niet klinisch ZT21 subtraject met medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie<br />

– behalve bij acute leukemie - wordt 42 dagen na openen van het subtraject afgesloten tenzij er een<br />

nieuwe toediening per infuus of per injectie binnen de 42 dagen plaatsvindt, ongeacht of dit klinisch<br />

danwel niet-klinisch gebeurt. Het subtraject wordt dan één dag voor de datum van de nieuwe<br />

toediening gesloten en een vervolg subtraject wordt geopend op de dag van de nieuwe toediening.<br />

De nieuwe toediening wordt vastgelegd met één van de verstrekkings zorgactiviteiten.<br />

NB. De overgang naar orale medicinale oncologische behandeling is geen reden het subtraject<br />

eerder af te sluiten.<br />

Voorbeelden<br />

8. Patiënt F wordt eenmaal in de 3 weken opgenomen op de dagverpleging in verband met<br />

medicinale oncologische behandeling per infuus (bv FEC kuren). Het subtraject<br />

waarbinnen de (eerste) toediening valt wordt gesloten op de dag voor de nieuwe<br />

toediening. Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de nieuwe toediening) een<br />

vervolg subtraject geopend et cetera.<br />

9. Patiënt G wordt na 4 toedieningen op de dagverpleging (= 4 subtrajecten) – 3 weken na<br />

de 4e toediening – opgenomen in de kliniek waar op dag 6 een nieuwe toediening per<br />

infuus plaatsvindt. Het subtraject waarbinnen de 4e toediening viel wordt gesloten op de<br />

dag voor de nieuwe toediening (dag 5 in de kliniek). Aansluitend wordt 1 dag later (op de<br />

dag van de nieuwe toediening) een vervolg subtraject geopend.<br />

10. Patiënt H wordt eenmaal in de drie weken opgenomen op de dagverpleging in verband<br />

met medicinale oncologische behandeling per infuus (bv. oxaliplatin). Tussentijds slikt hij<br />

gedurende 2 weken orale chemotherapie gevolgd door een rustperiode van een week. De<br />

subtrajecten worden telkens afgesloten op het moment van de nieuwe toediening (in deze<br />

casus 3 weken na de vorige toediening). De orale chemotherapie heeft in deze situatie<br />

geen invloed op het afsluitmoment.<br />

D. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische behandeling<br />

Voor orale oncologische medicatie geldt dat het subtraject 42 dagen na de uitvoerdatum van de<br />

eerste begeleidingszorgactiviteit binnen het subtraject afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een<br />

© DBC-Onderhoud 36 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

ander soort orale medicinale oncologische behandeling, of een toediening per infuus of injectie,<br />

wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie/toedieningsvorm gesloten en een<br />

vervolg subtraject geopend op de dag van de andere therapie/toedieningsvorm. Bijvoorbeeld als een<br />

hormonale therapie wordt vervolgd door een chemotherapie.<br />

Indien de orale therapie wordt voortgezet zal het subtraject telkens 42 dagen na het registreren van<br />

de eerste begeleidingszorgactiviteit binnen dit subtraject worden gesloten. Als patiënt nog niet is<br />

uitbehandeld wordt aansluitend een vervolg subtraject geopend. Ook wanneer tijdens dit subtraject<br />

de orale therapie wordt voortgezet wordt het subtraject gesloten 42 dagen na de registratie van de<br />

eerste begeleidingszorgactiviteit binnen dat subtraject, et cetera.<br />

Voorbeelden<br />

11. Patiënt I bezoekt wekelijks de polikliniek in verband met orale medicinale oncologische<br />

behandeling (hormonale therapie). Na 4 weken wordt het behandelbeleid gewijzigd van<br />

hormonale therapie (zorgactiviteit 039923) naar orale chemotherapie (zorgactiviteit<br />

039892). Het subtraject waarbinnen de hormonale therapie viel wordt gesloten op de dag<br />

voor de start van de behandeling met orale chemotherapie. Aansluitend wordt 1 dag later<br />

(op de dag van de start met orale chemotherapie) een vervolg subtraject geopend.<br />

12. Patiënt J bezoekt wekelijks de polikliniek in verband met orale medicinale oncologische<br />

behandeling (hormonale therapie). Het subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na het<br />

eerste polikliniekbezoek in verband met de hormonale therapie (=de uitvoerdatum van de<br />

eerste begeleidingszorgactiviteit voor hormonale therapie). Als patiënt nog niet is<br />

uitbehandeld wordt aansluitend 1 dag later een vervolg subtraject geopend. Bij het<br />

eerstvolgende face-to-face contact in verband met de hormonale therapie dient de<br />

begeleidingscode (zorgactiviteit 039923) opnieuw te worden vastgelegd.<br />

13. Patiënt K bezoekt ieder half jaar de polikliniek in verband met langdurige hormonale<br />

therapie. Het subtraject wordt gesloten 42 dagen na het registreren van de eerste<br />

begeleidingscode binnen het subtraject. Aansluitend wordt een vervolgtraject geopend en<br />

op het moment dat patiënt de polikliniek wederom bezoekt voor de hormonale therapie<br />

(bijvoorbeeld na 4 maanden) wordt een begeleidingszorgactiviteit vastgelegd (in<br />

combinatie met het polikliniekconsult). 42 dagen na registratie van de<br />

begeleidingszorgactiviteit wordt het subtraject gesloten en als patiënt nog niet is<br />

uitbehandeld een vervolg subtraject geopend. Het afgesloten subtraject heeft in deze<br />

situatie een looptijd van 4 maanden + 42 dagen.<br />

Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie bij<br />

acute leukemie<br />

E Sluiten van ZT21 subtrajecten voor medicinale oncologische behandeling per infuus<br />

of per injectie bij acute leukemie<br />

Voor medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie van acute leukemie wordt een<br />

uitzondering gemaakt op de sluitregel voor subtrajecten. Het subtraject wordt gesloten op iedere<br />

© DBC-Onderhoud 37 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

30ste behandeldag (klinische dag respectievelijk dagverplegingsdag) of 42 dagen na de laatste<br />

behandeldag indien er minder dan 30 behandeldagen zijn geweest.<br />

Een behandeldag = elke dag – de dagen hoeven dus niet opvolgend te zijn – met een zorgactiviteit<br />

voor dagverpleging (ZPK2) of klinische opname (ZPK3 of ZPK19).<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0000.1.<br />

2. Chronische zorg met thuisbeademing (1.0000.2)<br />

Bij chronische zorg met thuisbeademing wordt het subtraject afgesloten telkens na een periode van<br />

30 dagen. Het subtraject wordt afgesloten op de 30 e dag na openen van het subtraject, de<br />

openingsdag is de eerste teldag.). Het zorgprofiel bevat tenminste één van de zorgactiviteiten voor<br />

thuisbeademing.<br />

De voorbereidingsfase wordt afgesloten op de dag voor de start van de chronische thuisbeademing<br />

tenzij deze niet leidt tot chronische thuisbeademing. In het laatste geval gel;den de algemene regels<br />

voor afsluiting van het subtraject.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0000.2.<br />

3. Chronische zorg met dialyse (1.0000.3)<br />

Een subtraject voor chronische dialyse wordt afgesloten telken na een periode van 7 dagen (de<br />

openingsdatum van het subtraject is de eerste teldag). Voor deze wijze van registratie en declaratie<br />

is gekozen om een zo homogeen mogelijk product te kunnen definiëren. Daarnaast betreft het hier<br />

subtrajecten waarin zorg wordt vastgelegd die gepaard gaat met hoge kosten welke bovendien lang<br />

verlengd blijft worden.<br />

Voor chronische dialyse wordt een apart (zo nodig parallel aan de aandoening waarvoor de dialyse<br />

wordt gegeven) zorgtraject geopend.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0000.3.<br />

4.Complex chronisch longfalen, longastmacentra (1.0000.4)<br />

Voor klinische behandeltrajecten geldt dat het subtraject gesloten wordt op uiterlijk de 42e dag na de<br />

datum waarop de laatste zorgactiviteit, uit range 193200 t/m 193243 (modules), heeft<br />

plaatsgevonden. Poliklinische subtrajecten worden afgesloten op uiterlijk de 90ste dag na de datum<br />

waarop de laatste zorgactiviteit, uit range 193200 t/m 193243 (modules), heeft plaatsgevonden.<br />

Bij het tussentijds afbreken van de behandeling wordt de zorgactiviteitcode „afgebroken behandeling‟<br />

(193291) geregistreerd en het subtraject afgesloten volgens de algemene regels voor het afsluiten<br />

van subtrajecten (zie 3.3.1). Hiermee kunnen deze onvolledige zorgtrajecten uit de totale aanlevering<br />

gefilterd worden. Indien een patiënt echter binnen 42 dagen na afbreking van een klinische<br />

behandeling of binnen 90 dagen na afbreking van een poliklinische behandeling opnieuw in<br />

behandeling wordt genomen, dan wordt dit als een voortzetting van de eerder afgebroken<br />

behandeling beschouwd en dient het subtraject heropend te worden.<br />

De producten intake en assessment kunnen alleen separaat gedeclareerd worden indien besloten is<br />

de behandeling niet te vervolgen. Indien na intake of assessment wordt besloten om het traject met<br />

© DBC-Onderhoud 38 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

de patiënt te vervolgen, maar dit vervolg wordt niet gestart, dan geldt de afsluittermijn van 365<br />

dagen.<br />

5.Urologie (1.0306.1)<br />

Bij niet-klinische subtrajecten voor behandeling met blaasspoelingen bij interstitiële cystitis (diagnose<br />

82) wordt het subtraject telkens na 90 dagen afgesloten. De openingsdatum van het subtraject is de<br />

eerste teldag.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0306.1.<br />

6.Urologie (1.0306.2)<br />

Bij niet-klinische subtrajecten voor behandeling met blaasspoelingen bij<br />

blaascarcinomen (diagnose 30) wordt het subtraject telkens na 90 dagen afgesloten. De<br />

openingsdatum van het subtraject is de eerste teldag.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0306.2.<br />

7. Urologie (1.0306.3)<br />

Bij niet-klinische subtrajecten voor behandeling met APD- of andere Bisfosfonaat infusen wordt het<br />

subtraject telkens na 90 dagen afgesloten. De openingsdatum van het subtraject is de eerste teldag.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0306.3.<br />

8. Gynaecologie (1.0307.1)<br />

Bij prenatale diagnostiek en intra-uteriene ingrepen (diagnosen V31, V32 en V35) kan het subtraject<br />

worden afgesloten één dag voor de andere prenatale diagnostiek of intra-uteriene ingreep, of<br />

conform de algemene regel (<strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3) indien de andere diagnostiek<br />

of ingreep later dan dit moment start.<br />

Voorbeeld<br />

Patiënte bezoek de polikliniek voor prenatale diagnostiek counseling. Er wordt een zorgtraject<br />

met subtraject zorgtype 11 geopend met diagnose V31 “prenatale diagnostiek counseling /<br />

preconceptioneel advies”. Naar aanleiding van de counseling vindt na 2 weken een<br />

amnionpunctie plaats. Eén dag voor de amnionpunctie wordt het subtraject met diagnose V31<br />

gesloten, de daarop volgende dag wordt een subtraject met zorgtype 21 en diagnose V32<br />

“prenatale diagnostiek invasief” geopend.<br />

Opmerking:<br />

V31 is bedoeld voor feitelijke voorlichting over antenatale diagnostiek en voorlichting bij<br />

preconceptioneel advies. Als het onderwerp slechts terloops aan de orde is geweest tijdens de<br />

reguliere zorg begeleiding zwangerschap, wordt dit gerekend te behoren bij de normale zorg, en valt<br />

binnen het subtraject met diagnose V41/V42.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0307.1.<br />

9.Neonatologie (1.0316.1)<br />

Een subtraject wordt afgesloten op de dag van ontslag (ontslagdatum) van de neonaat uit het<br />

ziekenhuis.<br />

© DBC-Onderhoud 39 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Opmerking:<br />

Zie voor het gebruik van de typeringslijsten Neonatologie en <strong>Algemene</strong> kindergeneeskunde de<br />

<strong>Toelichting</strong> op de diagnose- en zorgvraag typering.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0316.1.<br />

10. Kindergeneeskunde (1.0316.2)<br />

De looptijd van kinderoncologische subtrajecten in een centrum met SKION stratificatie is altijd 365<br />

dagen.<br />

De setting en aard van de behandeling heeft geen invloed op de vaste looptijd van 365 dagen.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0316.2.<br />

Opmerking<br />

Bij het eerste face-to-face contact binnen het zorgtype 11 subtraject dient de zorgactiviteit 193904<br />

“SKION stratificatie - oncologische behandeling in afwachting van SKION stratificatie.” geregistreerd<br />

te worden.<br />

11.Cardiologie(1.0320.1)<br />

Voor het specialisme Cardiologie gelden voor subtrajecten met ZT11 en ZT21 niet de algemene<br />

afsluitregels maar worden subtrajecten afgesloten:<br />

Bij opname in de kliniek of dagverpleging wordt het subtraject afgesloten:<br />

1. op datum van ontslag uit de kliniek of dagverpleging behalve bij vervolg subtrajecten (ZT21)<br />

op de dagverpleging in het kader van diagnostiek of cardioversie<br />

2. wanneer zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw<br />

zorgtraject wordt geopend*<br />

3. bij overlijden van de patiënt<br />

Bij een poliklinisch subtraject wordt het subtraject afgesloten:<br />

4. subtraject met ZT11: automatisch op de 90e dag na de opening van het subtraject; tenzij<br />

zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw zorgtraject<br />

wordt geopend*<br />

5. subtraject met ZT21: automatisch op de 365e dag na de opening van het subtraject; tenzij<br />

zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw zorgtraject<br />

wordt geopend*<br />

6. bij overlijden van de patiënt.<br />

*Dit geldt ook wanneer de patiënt op de SEH komt voor een andere / nieuwe zorgvraag<br />

Wanneer een subtraject wordt afgesloten vanwege het voordoen van een andere/nieuwe zorgvraag<br />

of bij overlijden van de patiënt wordt gelijkertijd het zorgtraject afgesloten.<br />

In de andere situaties wordt het zorgtraject pas afgesloten als 365 dagen na het sluiten van het<br />

subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd.<br />

© DBC-Onderhoud 40 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Let op: de uitzondering die geldt voor de begeleiding bij hart- en hartlongtransplantaties (2.0000.2)<br />

geldt ook voor cardiologie en gaat voor op de hierboven genoemde uitzondering.<br />

Van deze uitzondering is alleen regel 1 automatiseerbaar, de specificaties van deze uitzondering zijn<br />

opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0320.1.<br />

Parallelliteit<br />

Voor het specialisme Cardiologie is gekozen niet meer dan één lopend zorgtraject per patiënt per<br />

instelling gelijktijdig open te hebben (zie ook 2.2.5).<br />

Bij het openen van een nieuw zorgtraject naast een bestaand zorgtraject dient de laatstgenoemde te<br />

worden afgesloten met als datum de dag voor opening van het nieuwe zorgtraject (zie ook 2.2.4).<br />

Deze regel van niet meer dan een zorgtraject Cardiologie per patiënt per instelling kent echter een<br />

aantal uitzonderingen, namelijk;<br />

een zorgtraject met subtraject zorgtype 13 voor ICC (diagnosecode 914)<br />

een zorgtraject voor hartrevalidatie (diagnosecode 821)<br />

een zorgtraject voor begeleiding bij hart- en hartlongtransplantaties (diagnosecode 903 en 904)<br />

Deze twee zorgtrajecten kunnen als parallel zorgtraject naast een lopend zorgtraject worden<br />

geregistreerd.<br />

Nb. Met ingang van invoering DOT kan bij ZT13 elke diagnosecode getypeerd worden. Voor<br />

Cardiologie wordt aangeraden toch alleen gebruik te maken van diagnosecode 914 voor een<br />

intercollegiaal consult omdat anders parallelle zorgtrajecten onbedoeld afgewezen worden op basis<br />

van de Diagnosecombinatie Tabel.<br />

Voorbeelden<br />

a. Patiënt is bekend met stabiele angina pectoris en meldt zich met atriumfibrilleren. Ter<br />

voorkoming van parallelliteit wordt het lopende zorgtraject wordt afgesloten één dag<br />

voordat de diagnostiek/behandeling van de nieuwe zorgvraag atriumfibrilleren start, de<br />

volgende dag wordt een nieuw zorgtraject geopend.<br />

b. Patient is bekend met een follow-up na acuut coronair syndroom. Patiënt gaat<br />

hartrevalidatie volgen. Naast het lopende zorgtraject voor de follow-up wordt een<br />

zorgtraject geopend voor de hartrevalidatie. In dit geval is parallelliteit toegestaan.<br />

Opmerking:<br />

In de Diagnosecombinatie Tabel staan de diagnosecombinaties die niet parallel mogen<br />

voorkomen. Het doel hiervan is het voorkomen dat zorgtrajecten onterecht parallel worden<br />

geopend. Voor het specialisme Cardiologie is in deze tabel ingebouwd dat, met uitzondering van de<br />

diagnosen 821, 903, 904 en 914 gecombineerd met een andere diagnose, er geen enkele<br />

combinatie van diagnosen is toegestaan.<br />

Nieuwe zorgvraag<br />

Een zorgtraject kan worden afgesloten en een nieuw zorgtraject geopend indien er aantoonbaar<br />

vanuit het medisch dossier, sprake is van een andere/nieuwe zorgvraag dan waarvoor de patiënt al<br />

wordt behandeld, voor deze zorgvraag een nieuw zorgtraject voor diagnosestelling en behandeling<br />

noodzakelijk is en waarbij een face-to-face contact én fysisch diagnostisch onderzoek een<br />

© DBC-Onderhoud 41 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

voorwaarde is. Er kan geen sprake zijn van een nieuw zorgtraject bij een electief diagnostisch of<br />

therapeutisch traject in het kader van een lopende zorgvraag. Deze regel vloeit voort uit het niet<br />

parallel mogen voorkomen van zorgtrajecten bij het specialisme Cardiologie<br />

Hierbij moet tenminste één van de onderstaande diagnostische zorgactiviteiten deel uitmaken van<br />

het nieuwe zorgtraject:<br />

033219 Catheterisatie van het rechter hart, inclusief eventuele drukmeting, O2-bepaling, angiografie (veneuze<br />

hartcatheterisatie), aansluiting van een uitwendige pacemaker.<br />

033229 Catheterisatie linker en evt. rechter hart, inclusief evt. angiografie (coronair en/of hart en/of arteria pulmonalis),<br />

drukmeting, O2-bepaling (arterieel en/of hart), aortografie, aansl.uitw.pm.<br />

033261 Hisbundel electrocardiografie.<br />

033262 Atrial pacing + hisbundel-electrocardiografie.<br />

039493 Oesophagus echocardiografie TEE.<br />

039494 Echografie van het hart.<br />

039495 Dobutamine stress-echo.<br />

039496 Begeleiding en interpretatie door cardioloog bij multislice CT-hart inclusief voor- en nabespreking met<br />

radioloog.<br />

039497 Begeleiding en interpretatie door cardioloog bij multislice CT-hart voor Ca2+-meting inclusief voor- en nabespreking<br />

met radioloog.<br />

039755 Analyse van een 24-uurs electrocardiografie registratie.<br />

039757 Beoordeling ECG, Holter, inspanningsonderzoek e.d.<br />

039844 Fietsergometrie met opklimmende belasting onder persoonlijke en continue observatie door de specialist met ECG-<br />

apparatuur en oscilloscoop tijdens een afzonderlijke afspraak, eenvoudig.<br />

085140 Multislice CT-hart inclusief voor- en nabespreking met cardioloog.<br />

085141 Multislice CT-hart tbv Ca2+-bepaling inclusief voor- en nabespreking met cardioloog.<br />

085190 MRI-hart.<br />

085191 MRI-hart met dobutamine stress-test.<br />

120043 Ejectiefractie L.V. met wandbewegingsanalyse.<br />

120044 Ejectiefractie L.V. en R.V. met wandbewegingsanalyse.<br />

120045 Ejectiefractiemeting bij meerdere inspanningsniveau's.<br />

120047 First-pass-hartonderzoek.<br />

120240 SPECT van myocard rust.<br />

120241 SPECT van myocard inspanning met stress-test.<br />

120244 SPECT van myocard vitaliteit<br />

120245 SPECT van hartkamers ECG-getriggerd, rust met EF- berekening (244).<br />

120246 SPECT van hartkamers ECG-getriggerd met EF-berekening, inspanning en stress-test (244).<br />

190015 Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling.<br />

190016 Spoedeisende hulp contact buiten de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis.<br />

Wanneer een patiënt met een andere/nieuwe zorgvraag komt waarvoor een nieuw zorgtraject<br />

geopend wordt, wordt het reeds openstaande zorgtraject (met subtraject) één dag voor de<br />

openingsdatum van het nieuwe zorgtraject gesloten.<br />

© DBC-Onderhoud 42 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Nb Voor cardiologie geldt dat wanneer een bekende patiënt op de SEH komt met een nieuwe<br />

zorgvraag, dat het lopende zorgtraject (met bijbehorend subtraject) afgesloten wordt. Aansluitend<br />

wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend voor de nieuwe zorgvraag incl. de zorgactiviteit<br />

190015 “Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling” (of zorgactiviteit 190016 “Spoedeisende<br />

hulp contact buiten de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis” indien patiënt elders in het ziekenhuis<br />

met spoed werd gezien).<br />

Indien de patiënt na het spoedeisende contact wordt doorbehandeld in het kader van de nieuwe<br />

zorgvraag, dan valt dit onder het reeds geopende subtraject met het spoedeisende consult. Wordt de<br />

patiënt doorbehandeld op de oorspronkelijke zorgvraag, dan wordt het zorgtraject (met bijbehorend<br />

subtraject) met het spoedeisende consult afgesloten en een nieuw zorgtraject met subtraject ZT11<br />

geopend met de oorspronkelijke zorgvraag (hoewel de patiënt al eerder bekend was met deze<br />

zorgvraag wordt conform de algemene regel gestart met een subtraject ZT11).<br />

Voorbeeld<br />

Patiënt is bekend met stabiele angina pectoris. Patiënt meldt zich op de SEH met<br />

„atriumfibrilleren‟. Het lopende zorgtraject (met bijbehorend subtraject) met „stabiele angina<br />

pectoris‟ wordt gesloten en een nieuw zorgtraject met subtraject ZT11 voor het atriumfibrilleren<br />

geopend. Wanneer patiënt na het spoedeisende contact wordt doorbehandeld voor „stabiele<br />

angina pectoris‟ wordt het zorgtraject (met bijbehorend subtraject) met „atriumfibrilleren‟ na het<br />

spoedeisende contact gesloten. Er wordt aansluitend opnieuw een zorgtraject met subtraject<br />

ZT11 geopend voor de stabiele angina pectoris. Wanneer echter het „atriumfibrilleren‟ wordt<br />

doorbehandeld loopt het nieuwe zorgtraject met subtraject ZT11 met diagnose atriumfibrilleren<br />

door.<br />

Opmerking<br />

Tijdens een klinische periode is het uitzonderlijk dat er, bij een cardiologische patiënt een dusdanig<br />

nieuw cardiologisch probleem ontstaat waardoor het gerechtvaardigd is om tijdens deze klinische<br />

periode een nieuw zorgtraject te openen.<br />

Voorbeelden<br />

a. Patiënt wordt opgenomen met een myocardinfarct, waarvoor een spoed PCI wordt verricht.<br />

Op de vierde dag van de opname krijgt de patiënt ventrikelfibrilleren die leidt tot het plaatsen<br />

van een ICD. In dit geval wordt het eerste zorgtraject gesloten en wordt een nieuw zorgtraject<br />

voor het ventrikelfibrilleren geopend.<br />

b. Patiënt wordt opgenomen met een myocardinfarct, waarvoor een spoed PCI wordt verricht.<br />

Op de vierde dag van de opname krijgt de patiënt een episode van atriumfibrilleren dat<br />

medicamenteus wordt behandeld en niet leidt tot een verlenging van de opnameduur. In dit<br />

geval moet de ritmestoornis worden gezien als een aan het acute infarct gerelateerd<br />

probleem. In dit geval is er geen sprake van een andere zorgvraag en wordt geen nieuw<br />

zorgtraject geopend.<br />

© DBC-Onderhoud 43 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Praktijkvoorbeelden van het al dan niet openen van een zorgtraject<br />

1.<br />

2.<br />

3.<br />

4.<br />

5.<br />

Beschrijving situatie Openen? Opmerkingen<br />

Openen zorgtraject met subtraject met zorgtype 11<br />

De patiënt komt op verwijzing van een<br />

huisarts of collega specialist op de<br />

polikliniek en er is nog geen zorgtraject<br />

voor deze zorgvraag geopend.<br />

De patiënt komt binnen via de<br />

spoedeisende hulp met een nieuwe<br />

zorgvraag voor de cardioloog.<br />

De patiënt komt binnen via de<br />

spoedeisende hulp, terwijl er reeds een<br />

zorgtraject voor deze zorgvraag (met<br />

subtraject ZT11 of 21) is geopend.<br />

De patiënt wordt (per) acuut<br />

opgenomen voor het specialisme<br />

Cardiologie.<br />

De patiënt wordt electief opgenomen<br />

voor het specialisme Cardiologie en er<br />

is al een zorgtraject geopend met een<br />

subtraject zorgtype 11.<br />

Ja<br />

Ja<br />

nee<br />

Ja<br />

Nee<br />

Er wordt een zorgtraject met het initiële zorgtype 11<br />

geopend. Een eventueel reeds openstaand<br />

zorgtraject wordt afgesloten.<br />

Er wordt een zorgtraject met ZT11 geopend. Binnen<br />

dit zorgtraject wordt de zorgactiviteit 190015<br />

„Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling‟<br />

vastgelegd. Indien de patiënt voor deze zorgvraag<br />

wordt doorbehandeld, dan valt de verdere<br />

behandeling onder het geopende zorgtraject waar<br />

ook het SEH contact onderdeel van uitmaakt.<br />

De zorgactiviteit 190015 „Spoedeisende hulp<br />

contact op de SEH afdeling‟ wordt geregistreerd en<br />

gekoppeld aan het openstaande zorgtraject voor<br />

deze zorgvraag.<br />

Als er bij de opname sprake is van een nieuwe<br />

diagnose wordt een nieuw zorgtraject geopend en<br />

een eventueel reeds openstaand zorgtraject wordt<br />

afgesloten (met als sluitingsdatum de dag voor de<br />

opname). Is de opname in het kader van een<br />

bekende diagnose waarvoor al een zorgtraject<br />

openstaat en wijzigt het behandelbeleid inhoudelijk<br />

niet, dan wordt geen nieuw zorgtraject geopend<br />

(bijvoorbeeld een patiënt die langdurig wordt<br />

behandeld i.v.m. chronisch atriumfibrilleren en<br />

acuut wordt opgenomen i.v.m. tachycardie o.b.v.<br />

snel ventrikelvolgen).<br />

Als de acute opname vooraf wordt gegaan met een<br />

spoedpresentatie dan wordt hiervoor een<br />

zorgactiviteit 190015 „Spoedeisende hulp contact<br />

op de SEH afdeling‟ of 190016 „Spoedeisende hulp<br />

contact buiten de SEH afdeling, elders in het<br />

ziekenhuis‟ vastgelegd.<br />

Er is sprake van een opname in het kader van de<br />

reeds geopend zorgtraject.<br />

6. Als een cardioloog eerst voor een Nee Het eerste subtraject (ZT11) dient pas te worden<br />

© DBC-Onderhoud 44 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

7.<br />

8.<br />

9.<br />

10.<br />

11.<br />

12.<br />

13.<br />

patiënt de diagnostiek verricht en een<br />

maand later de behandeling uitvoert, is<br />

er dan sprake van een volgend<br />

subtraject?<br />

In het kader van een klinische<br />

behandeling door een ander<br />

poortspecialisme vindt een<br />

intercollegiaal consult plaats.<br />

In het kader van een klinische<br />

behandeling door een ander<br />

poortspecialisme vindt een klinische<br />

medebehandeling plaats bij een voor de<br />

cardioloog nieuwe patiënt of nieuwe<br />

zorgvraag bij een bekende patiënt.<br />

Er is sprake van een keuring op<br />

verzoek van een bijvoorbeeld een<br />

verzekeringsmaatschappij of trials bij<br />

gezonde patiënten, onderzoeken op<br />

verzoek van huisartsen et cetera.<br />

Er is sprake van een telefonisch/<br />

e-mail consult door een huisarts,<br />

collega specialist of de patiënt.<br />

De patiënt komt bij een cardioloog op<br />

verzoek van een ander<br />

poortspecialisme uit het eigen<br />

ziekenhuis en de behandeling wordt<br />

gezamenlijk voortgezet dan wel wordt<br />

overgenomen.<br />

De patiënt wordt verwezen door een<br />

specialist uit een andere instelling en er<br />

start een zorgtraject voor de cardioloog.<br />

De behandeling van de patiënt vindt<br />

plaats op 2 locaties binnen hetzelfde<br />

ziekenhuis.<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Ja<br />

ja<br />

Nee<br />

Nee<br />

Ja<br />

Ja<br />

Nee<br />

gesloten nadat de diagnosestelling is afgerond en<br />

de behandeling is ingezet (in het geval van een<br />

medicamenteuze behandeling) c.q. afgerond (in het<br />

geval van invasieve therapie).<br />

Er wordt éénmalig een zorgtraject met subtraject<br />

zorgtype 13 „intercollegiaal consult‟ met bij voorkeur<br />

diagnosecode 914 (ter voorkoming van afkeuring bij<br />

parallelle trajecten) geregistreerd. Het<br />

zorg/subtraject wordt geopend en bij ontslag uit de<br />

kliniek gesloten.<br />

Voor het ICC wordt zorgactiviteit 19009 „<br />

Intercollegiaal consult‟ geregistreerd.<br />

Er wordt een zorgtraject met zorgtype 11 geopend.<br />

Per klinisch consult wordt zorgactiviteit 190017<br />

„Medebehandeling‟ geregistreerd.<br />

Dergelijke activiteiten betreffen geen reguliere,<br />

verzekerbare zorg en worden derhalve niet als zorg<br />

-en subtraject geregistreerd c.q. gedeclareerd.<br />

Keuringen vallen buiten de DBC systematiek.<br />

Beoordeling van onderzoeken voor derden kunnen<br />

wel als overig zorgproduct worden gedeclareerd<br />

(deze worden geregistreerd binnen een<br />

zorg/subtraject ZT41).<br />

Bij het openen van een zorgtraject dient sprake te<br />

zijn van face-to-face contact tussen de<br />

behandelend cardioloog en patiënt<br />

(hartteambesprekingen uitgezonderd).<br />

De behandeling van een nieuwe patiënt en/of klacht<br />

valt onder het zorgtype 11 „initiële zorg‟.<br />

Er wordt een zorgtraject met subtraject zorgtype 11<br />

geopend.<br />

Een specialist die werkzaam is op meerdere<br />

locaties van hetzelfde ziekenhuis registreert per<br />

zorgvraag van een patiënt één zorgtraject ongeacht<br />

© DBC-Onderhoud 45 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

14.<br />

15.<br />

De behandeling vindt plaats binnen<br />

twee ziekenhuizen.<br />

Een patiënt wordt vanuit een ander<br />

ziekenhuis overgenomen voor<br />

chronische controle (b.v. na verhuizing).<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Ja<br />

Ja<br />

of de behandeling op één of meerdere locaties<br />

plaatsvindt.<br />

Indien een specialist werkzaam is in verschillende<br />

ziekenhuizen opent hij bij overplaatsing van de<br />

patiënt een nieuw zorgtraject voor de patiënt.<br />

De cardioloog in het nieuwe ziekenhuis opent een<br />

zorgtraject met subtraject ZT11 (conform de<br />

algemene regel dat een zorgtraject altijd start met<br />

een subtraject met zorgtype 11).<br />

Praktijkvoorbeelden van het al dan niet sluiten van een zorg-<br />

en/of subtraject<br />

Beschrijving situatie Sluiten? Opmerkingen<br />

De zorgvraag van de patiënt is<br />

afgehandeld.<br />

Het subtraject staat 365 dagen open, maar<br />

de behandeling is nog niet afgerond.<br />

De patiënt wordt overgedragen aan een<br />

ander specialisme; de behandeling door<br />

het verwijzende poortspecialisme wordt<br />

beëindigd.<br />

De patiënt wordt verwezen naar een<br />

andere instelling voor<br />

interventiebehandeling (WBMV zorg) en<br />

de poliklinische behandeling door de<br />

verwijzende cardioloog wordt eveneens<br />

voortgezet.<br />

De patiënt wordt verwezen naar een<br />

andere instelling voor onderzoek /<br />

expertconsultatie en de poliklinische<br />

behandeling door de verwijzende<br />

nee<br />

Ja<br />

Ja/nee<br />

Ja<br />

Nee<br />

Niet het moment dat de cardioloog besluit dat patiënt is<br />

uitbehandeld is het afsluitmoment maar het subtraject<br />

wordt gesloten conform de voor cardiologie geldende<br />

afsluitregels.<br />

Een subtraject kan nooit langer dan 365 dagen<br />

openstaan. Aansluitend aan het afgesloten subtraject<br />

wordt (automatisch) een volgend subtraject geopend<br />

met als zorgtype vervolg (21).<br />

Niet het moment dat de patiënt wordt overdragen is het<br />

afsluitmoment maar het subtraject wordt gesloten<br />

conform de voor cardiologie geldende afsluitregels.<br />

NB. Als het een klinische overdracht betreft wordt het<br />

subtraject afgesloten obv de regel “afsluiten bij ontslag<br />

uit de kliniek/dagverpleging”.<br />

Omdat bij terugkomst een zorgtraject voor follow-up<br />

wordt geopend wordt het lopende zorgtraject met<br />

bijbehorend subtraject gesloten (ter voorkoming van<br />

parallelle zorgtrajecten). Als er sprake is van WBMV<br />

zorg opent de cardioloog waarnaar verwezen is ten<br />

behoeve van de eigen (WBMV) activiteiten een eigen<br />

zorgtraject. Voor de follow-up na de<br />

interventiebehandeling opent de verwijzende cardioloog<br />

later een nieuw zorgtraject met subtraject ZT11<br />

(diagnose is gewijzigd).<br />

Het lopende zorgtraject met bijbehorend subtraject blijft<br />

openstaan.<br />

© DBC-Onderhoud 46 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

cardioloog wordt eveneens voortgezet.<br />

Een patiënt is onder controle (subtraject<br />

ZT21) en wordt opgenomen door een<br />

ander specialisme. Er is daarbij sprake<br />

van extra begeleiding in het kader van het<br />

vervolgtraject.<br />

De patiënt wordt behandeld door een<br />

ander specialisme; de behandeling wordt<br />

ook door het verwijzend specialisme<br />

voortgezet.<br />

Bij een patiënt is de initiële diagnose- en<br />

behandelfase in het kader van een<br />

bepaalde zorgvraag afgerond. De patiënt<br />

blijft wel onder controle van het<br />

specialisme.<br />

Stroomschema<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Nee<br />

Het oorspronkelijke zorgtraject met subtraject ZT21 loopt<br />

door. Wel kan er eenmalig een intercollegiaal consult<br />

zorg/subtraject zorgtype 13 „intercollegiaal consult‟ met<br />

bij voorkeur diagnosecode 914 (ter voorkoming van<br />

afkeuring bij parallelle trajecten)worden geregistreerd.<br />

Nee De behandeling wordt nog voortgezet.<br />

Nee<br />

Niet het afronden van de diagnose-en behandelfase is<br />

het afsluitmoment maar het subtraject wordt gesloten<br />

conform de voor cardiologie geldende afsluitregels.<br />

Soort contact Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie<br />

Spoedeisende<br />

presentatie<br />

(bijv. bezoek SEH,<br />

EHH of<br />

spoedopname)<br />

De zorgactiviteit<br />

190015 of 190016<br />

wordt geregistreerd.<br />

Betreft het een reeds<br />

bestaande<br />

zorgvraag?<br />

© DBC-Onderhoud 47 │ 71<br />

JA<br />

Alleen de<br />

zorgactiviteit 190015<br />

of 190016 vastleggen<br />

binnen het<br />

openstaande<br />

reguliere/ vervolg<br />

subtraject.<br />

NEE<br />

JA<br />

Een eventueel<br />

lopend<br />

zorgtraject<br />

met<br />

bijbehorend<br />

subtraject<br />

wordt (één<br />

dag voor het<br />

spoedeisende<br />

contact)<br />

afgesloten. De<br />

zorgactiviteit<br />

190015 of<br />

190016<br />

registreren


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

binnen het<br />

nieuwe<br />

zorgtraject<br />

met subtraject<br />

© DBC-Onderhoud 48 │ 71<br />

ZT11.<br />

Soort contact Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie<br />

Intercollegiaal consult<br />

Is het een kort/<br />

screenend<br />

patiëntcontact,<br />

waarbij u niet tot<br />

zelfstandige<br />

behandeling<br />

overgaat?<br />

JA<br />

ICC zorg/subtraject<br />

openen en sluiten na<br />

ontslag uit de kliniek.<br />

NEE<br />

Betreft het een<br />

bestaande zorgvraag,<br />

waar u al een<br />

openstaand<br />

zorgtraject met<br />

subtraject reguliere of<br />

vervolg voor heeft?<br />

JA<br />

(parallel) ICC<br />

zorg/subtraject<br />

openen en sluiten na<br />

ontslag uit de kliniek.<br />

NEE<br />

Zorgtraject met<br />

subtraject ZT11<br />

openen en evt. nog<br />

openstaand<br />

zorgtraject sluiten.<br />

Soort contact Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie<br />

Eerste polikliniek<br />

bezoek<br />

Zorgtraject met<br />

subtraject ZT11<br />

openen<br />

Patiënt uit controle<br />

en/of behandeling<br />

ontslagen?<br />

JA<br />

Subtraject afsluiten<br />

conform de voor<br />

cardiologie geldende<br />

afsluitregels. Het<br />

zorgtraject wordt<br />

afgesloten op het<br />

moment dat 365<br />

dagen na afsluiten<br />

van het subtraject<br />

geen zorgactiviteiten<br />

meer zijn<br />

geregistreerd.


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Soort contact Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie<br />

Vervolgconsult<br />

Wordt de patiënt uit<br />

controle/ behandeling<br />

ontslagen?<br />

JA<br />

Subtraject afsluiten<br />

conform de voor<br />

cardiologie geldende<br />

afsluitregels. Het<br />

zorgtraject wordt<br />

afgesloten op het<br />

moment dat 365<br />

dagen na afsluiten<br />

van het subtraject<br />

geen zorgactiviteiten<br />

meer zijn<br />

geregistreerd.<br />

NEE<br />

Wordt de reguliere<br />

fase afgesloten en<br />

gaat de patiënt over<br />

naar een langdurig<br />

controletraject?<br />

© DBC-Onderhoud 49 │ 71<br />

JA<br />

Subtraject loopt door<br />

en wordt afgesloten<br />

conform de voor<br />

cardiologie geldende<br />

afsluitregels.<br />

NEE<br />

Subtraject loopt door<br />

en wordt afgesloten<br />

conform de voor<br />

cardiologie geldende<br />

afsluitregels.<br />

Voorbeelden uit de dagelijkse cardiologische praktijk<br />

Casus Event Actie<br />

Patiënt met pijn op de borst (1)<br />

Meldt zich voor de 1e maal op de polikliniek<br />

cardiologie.<br />

Na poliklinisch functieonderzoek wordt besloten tot<br />

catheterisatie en de patiënt wordt hiervoor<br />

opgenomen.<br />

Patiënt wordt tijdens de opname gecatheteriseerd, de<br />

diagnose stabiele angina pectoris wordt gesteld en<br />

patiënt wordt ingesteld op medicatie en aansluitend<br />

ontslagen.<br />

openen zorgtraject met<br />

subtraject zorgtype 11<br />

diagnose=202<br />

sluiten subtraject ZT11<br />

(op ontslagdatum) en<br />

als de behandeling<br />

wordt voortgezet<br />

openen vervolg


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

Patiënt met pijn op de borst (2)<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Meldt zich voor de 1e maal op de polikliniek<br />

cardiologie van centrum A.<br />

Na poliklinisch functieonderzoek wordt besloten tot<br />

catheterisatie en de patiënt wordt hiervoor<br />

opgenomen in centrum A.<br />

Patiënt wordt tijdens de opname gecatheteriseerd, de<br />

diagnose onstabiele angina pectoris wordt gesteld en<br />

de patiënt moet worden behandeld d.m.v. PCI,<br />

waarvoor de patiënt wordt overgeplaatst naar een<br />

PCI-centrum (centrum B).<br />

Patiënt wordt opgenomen in centrum B.<br />

PCI behandeling en dezelfde dag terugplaatsing naar<br />

centrum A.<br />

Na enkele dagen overname van de nog klinische<br />

patiënt in centrum A vanuit B.<br />

Patiënt met pacemaker (1) Patiënt is onder chronische controle bij de cardioloog.<br />

Cardioloog constateert dat de pacemaker vanwege<br />

„end of life‟ dient te worden vervangen en neemt de<br />

patiënt hiervoor in dagverpleging op.<br />

De patiënt wordt ontslagen en poliklinische controle<br />

volgt.<br />

subtraject (dag na<br />

ontslagdatum) met<br />

zorgtype 21<br />

diagnose=202<br />

A: openen zorgtraject<br />

met subtraject<br />

zorgtype 11<br />

A: diagnose = 203<br />

subtraject alleen sluiten<br />

wanneer patiënt niet<br />

dezelfde dag retour<br />

gaat, anders het<br />

subtraject open laten<br />

© DBC-Onderhoud 50 │ 71<br />

staan<br />

B: openen zorgtraject<br />

met subtraject<br />

zorgtype 11<br />

diagnose=203<br />

B: sluiten subtraject<br />

A: zorgtraject met<br />

subtraject ZT11 en<br />

diagnose 203 open<br />

laten staan<br />

A: openen zorgtraject<br />

met subtraject<br />

zorgtype=11<br />

diagnose=802<br />

zorgtype=21<br />

diagnose=803<br />

bij vaststelling end of life<br />

openen nieuw<br />

zorgtraject met<br />

subtraject ZT11 en met<br />

oorspronkelijke indicatie<br />

diagnose<br />

sluiten zorgtraject met<br />

subtraject, openen<br />

nieuw zorgtraject met<br />

subtraject


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Patiënt met pacemaker (2) Patiënt is onder chronische controle bij de cardioloog.<br />

De cardioloog ontdekt een nieuwe geleidingsstoornis,<br />

waarvoor de pacemaker dient te worden vervangen<br />

(met of zonder bijplaatsing of vervanging van de<br />

draad) en neemt de patiënt hiervoor op.<br />

De patiënt wordt ontslagen en poliklinische controle<br />

volgt.<br />

Patiënt met acuut hartfalen Patiënt wordt (met spoed) opgenomen.<br />

Patiënt met onstabiele angina<br />

pectoris<br />

Cardioloog behandelt patiënt medicamenteus,<br />

ontslaat de patiënt en spreekt poliklinische controle<br />

af.<br />

Patiënt blijft onder chronische controle bij de<br />

cardioloog voor chronisch hartfalen.<br />

Er zijn 90 dagen voorbij en de patiënt blijft onder<br />

chronische controle bij de cardioloog voor chronisch<br />

hartfalen.<br />

Patiënt wordt (met spoed) opgenomen.<br />

zorgtype=11<br />

diagnose=803<br />

zorgtype=21<br />

diagnose=803<br />

sluiten zorgtraject met<br />

subtraject, openen<br />

zorgtraject met<br />

subtraject<br />

zorgtype=11<br />

diagnose=404<br />

sluiten zorgtraject met<br />

subtraject, openen<br />

subtraject<br />

zorgtype=11<br />

diagnose=803<br />

openen zorgtraject met<br />

subtraject<br />

zorgtype=11<br />

diagnose=301(inclusief<br />

zorgactiviteit 190015 of<br />

190016)<br />

Bij ontslag sluiten<br />

zorgtraject en subtraject<br />

met diagnose 301 en<br />

volgende dag openen<br />

zorgtraject met<br />

subtraject<br />

zorgtype=11<br />

diagnose=302<br />

sluiten subtraject ZT11,<br />

openen subtraject<br />

zorgtype=21<br />

diagnose=302<br />

zorgtype=11<br />

diagnose=203<br />

Inclusief zorgactiviteit<br />

190015 of 190016<br />

© DBC-Onderhoud 51 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Cardioloog behandelt patiënt medicamenteus,<br />

ontslaat de patiënt en spreekt poliklinische controle<br />

af.<br />

Patiënt blijft onder chronische controle bij de<br />

cardioloog voor stabiele angina pectoris.<br />

Er zijn 90 dagen voorbij en de patiënt blijft onder<br />

chronische controle bij de cardioloog voor stabiele<br />

angina pectoris.<br />

Bij ontslag sluiten<br />

zorgtraject met<br />

subtraject met diagnose<br />

203 en volgende dag<br />

openen zorgtraject met<br />

subtraject<br />

zorgtype=11<br />

diagnose=202<br />

sluiten subtraject,<br />

openen volgend<br />

subtraject<br />

zorgtype=21<br />

diagnose=202<br />

12. Longgeneeskunde (1.0322.1)<br />

Wanneer bij exacerbatie van COPD (diagnose 1241) een heropname plaatsvindt binnen 42 dagen na<br />

ontslag van de voorgaande opname, wordt het subtraject afgesloten en aansluitend een nieuw<br />

vervolg subtraject geopend. Moment van afsluiten is één dag voor de start van de nieuwe klinische<br />

opname. Indien de heropname plaatsvindt na de 42 e dag na ontslag, gelden de algemene regels.<br />

Voorbeelden<br />

a) Patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname vanwege COPD. Tien dagen na<br />

ontslag treedt een exacerbatie van de COPD op en wordt patiënt heropgenomen. Het klinische<br />

subtraject waarbinnen de eerdere opname viel wordt gesloten op de dag voor de heropname.<br />

Aansluitend wordt één dag later (op de dag van de heropname) een vervolg subtraject<br />

geopend.<br />

b) Patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname vanwege COPD. 50 dagen na ontslag<br />

treedt een exacerbatie van de COPD op en wordt patiënt heropgenomen. Het klinische<br />

subtraject waarbinnen de eerdere opname viel, was reeds op basis van de algemene sluitregel<br />

gesloten op de 42 e dag na ontslag uit de kliniek. Omdat de behandeling van de patiënt wordt<br />

voortgezet wordt aansluitend aan het voorgaande subtraject een volgend (ZT21) subtraject<br />

geopend waarbinnen de heropname valt.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0322.1.<br />

13. Reumatologie(1.0324.1)<br />

Indien bij een vervolgbehandeling (zorgtype 21) de behandelsetting 12 wijzigt, wordt het subtraject<br />

afgesloten en aansluitend wordt een volgend subtraject geopend.<br />

Moment van afsluiten is één dag voor de start van de behandeling in nieuwe setting of conform de<br />

algemene regels (document <strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3), indien de behandeling in<br />

nieuwe setting later dan dit moment start. Echter, indien logischerwijs de behandeling in tempi wordt<br />

uitgevoerd gelden de algemene regels. Voorbeelden in tempi: het meer malen toedienen van<br />

12 Wijziging behandelsetting: wanneer een patiënt van bijv. een klinische behandeling naar een dagbehandeling of poliklinische<br />

behandeling gaat.<br />

© DBC-Onderhoud 52 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Remicade of APD- of andere bisfosfonaat infusen.<br />

Deze uitzondering geldt enkel voor subtrajecten met zorgtype 21. Voor subtrajecten met zorgtype 11<br />

gelden de algemene afsluitregels.<br />

Voorbeelden wijziging van behandelsetting<br />

a) Patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname vanwege reumatoïde artritis. De<br />

behandeling wordt poliklinisch voorgezet.<br />

Indien de opname binnen een initieel ZT11 subtraject valt gelden de algemene regels voor het<br />

sluiten van een klinisch subtraject: sluiten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend<br />

wordt één dag later een volgend ZT21 subtraject geopend.<br />

Indien de opname binnen een vervolg ZT21 subtraject valt geldt de uitzonderingsregel: het<br />

subtraject wordt gesloten één dag voordat de behandeling/controle poliklinisch wordt<br />

voortgezet (tenzij de poliklinische behandeling/controle na de 42e dag na ontslag start, in dat<br />

geval geldt de algemene regel: sluiten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek). Aansluitend<br />

wordt één dag later een volgend subtraject ZT21 geopend.<br />

b) Patiënt is langdurig onder poliklinische behandeling vanwege SLE, er loopt een vervolg ZT21<br />

subtraject. Op een bepaald moment is klinische opname geïndiceerd. Het subtraject wordt<br />

één dag voor de klinische opname afgesloten. Aansluitend wordt één dag later (op de dag<br />

van de opname) een volgend subtraject ZT21 geopend.<br />

Voorbeelden bij in tempi behandelingen<br />

c) Patiënt is opgenomen vanwege reumatoïde artritis. Besloten wordt een behandeling met<br />

Biologicals in te zetten. De behandeling wordt na ontslag uit het ziekenhuis voortgezet op de<br />

dagbehandeling. Het subtraject wordt gesloten volgens de algemene sluitregels: sluiten op de<br />

42e dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend wordt een subtraject ZT21 geopend welke een<br />

looptijd van 365 dagen heeft (in geval het een ambulant conservatief subtraject blijft).<br />

d) Patiënt bezoekt de polikliniek met osteoporose, er wordt een zorgtraject met subtraject ZT11<br />

geopend. Er wordt besloten patiënt periodiek op de dagverpleging te behandelen met APD<br />

infusen. De algemene sluitregels gelden: omdat het een ambulant conservatief subtraject<br />

betreft wordt het subtraject ZT11 gesloten op de 90e dag na opening van het subtraject. Als<br />

patiënt nog niet is uitbehandeld wordt aansluitend een subtraject ZT21 geopend welke een<br />

looptijd van 365 dagen heeft (in geval het een ambulant conservatief subtraject blijft).<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0324.1.<br />

14. Revalidatiegeneeskunde (1.0327.3)<br />

Een subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na de datum waarop de laatste<br />

revalidatiegeneeskunde zorgactiviteit heeft plaatsgevonden.<br />

Indien binnen deze 42-dagen periode opnieuw een verrichting plaatsvindt gaat de termijn van 42<br />

dagen opnieuw lopen en wordt afgesloten op de 42ste dag na de datum van de laatste verrichting.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0327.3.<br />

15. Klinische geriatrie (1.0335.1)<br />

Indien er een dusdanig nieuw probleem ontstaat, of een dusdanige verergering van een bekend<br />

probleem, waarvoor opnieuw een Comprehensive Geriatric Assessment (CGA) noodzakelijk is, wordt<br />

© DBC-Onderhoud 53 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

het subtraject afgesloten. Het moment van afsluiten is één dag voor de dag dat het nieuwe<br />

Comprehensive Geriatric Assessment wordt uitgevoerd of conform de algemene regels (document<br />

<strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3), indien er geen nieuwe CGA plaatvindt.<br />

Het CGA wordt geregistreerd met zorgacitviteitcode 39577 “Comprehensive Geriatric Assessment”<br />

en dient per keer dat deze activiteit wordt uitgevoerd te worden vastgelegd. In de praktijk zal dat<br />

betekenen dat deze zorgactiviteit in ieder geval bij de start van een zorgtraject in het subtraject met<br />

zorgtype 11 wordt geregistreerd.<br />

Het Comprehensive Geriatric Assessment omvat diagnostische en therapeutische aspecten:<br />

Op diagnostiek vlak omvat het CGA: medische voorgeschiedenis, speciale anamnese, tractus<br />

anamnese, heteroanamnese, inventarisatie medicatie/genotsmiddelen, functionele anamnese,<br />

sociale anamnese, lichamelijk onderzoek, orthopedisch onderzoek, neurologisch onderzoek,<br />

psychiatrisch onderzoek, laboratorium onderzoek en een korte geheugentest (MMSE). Een<br />

E.C.G.(electrocardiogram) op ruimte indicatie wordt aanbevolen. Probleemanalyse en<br />

opstellen/bespreken van het behandelplan is een integraal onderdeel van het CGA. Dit laatste<br />

onderdeel heeft een meer therapeutisch karakter.<br />

Voorbeeld<br />

Patiënt is bekend met verwardheid. Bij een nieuwe episode van acute verwardheid zal opnieuw<br />

een volledige analyse moeten volgen. In dat geval wordt één dag voor de start van het CGA het<br />

subtraject gesloten en wordt aansluitend de volgende dag een subtraject met ZT21 geopend.<br />

Het CGA valt binnen dit nieuwe subtraject.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0335.1.<br />

Parallelliteit<br />

Voor Klinische Geriatrie is als regel vastgelegd dat er geen parallelle zorgtrajecten kunnen worden<br />

geregistreerd, behalve bij een klinisch intercollegiaal consult en bij klinische medebehandeling kan<br />

een parallel zorgtraject worden geopend.<br />

In alle andere gevallen staat er slechts één zorgtraject per patiënt open. Hierbij wordt de meest<br />

relevante diagnose getypeerd, de diagnose kan veranderen tijdens de looptijd van een subtraject, als<br />

op basis van veranderend inzicht de diagnose voor de patiënt in de loop van de behandeling anders<br />

wordt, dan kan dit leiden tot een andere typerende diagnose binnen hetzelfde subtraject.<br />

Voorbeelden<br />

a) Patiënt is bekend met Parkinson en wordt opgenomen met een pneumonie. De diagnose die<br />

het meest op de voorgrond staat bij de behandeling wordt getypeerd (de reeds getypeerde<br />

diagnose wordt eventueel aangepast). Indien van toepassing kan dit subtraject ook getypeerd<br />

worden met diagnose 101 “Multiple orgaanstoornissen”.<br />

b) Patiënt is bekend met Parkinson en wordt opgenomen met depressieve stoornissen. Hiervoor<br />

wordt een CGA uitgevoerd. Het subtraject met diagnose “Parkinson” wordt afgesloten en een<br />

nieuw subtraject met diagnose “Depressieve stoornissen” wordt geopend.<br />

© DBC-Onderhoud 54 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

16. Radiotherapie (2.0361.1)<br />

Van de algemene afsluitregels wordt afgeweken indien (zowel) een behandeling van<br />

metastaseringen of recidief wordt gestart, als er een subtraject van radiotherapie open staat. In dat<br />

geval is het moment van afsluiten van het openstaande subtraject één dag voor de start van de<br />

nieuwe behandeling of conform de algemene regel, indien de nieuwe behandeling later dan dit<br />

moment start (zie document <strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3..1, 1 t/m 3). Een behandeling bevat alle<br />

bestralingen die onderdeel uitmaken van het behandelplan.<br />

Dit betekent dat een (ambulant) subtraject 42 dagen na de laatste radiotherapeutische ingreep wordt<br />

afgesloten (radiotherapeutische zorgactiviteiten zijn aangemerkt als “42-dagenregel zorgactiviteit” .<br />

Echter, indien binnen deze 42 dagen opnieuw behandelen van een metastase of recidief geïndiceerd<br />

is wordt het subtraject afgesloten één dag voor de nieuwe behandeling; er hoeft niet te worden<br />

gewacht tot de algemeen geldende afsluitmomenten. Automatisch wordt de volgende dag een nieuw<br />

vervolg subtraject geopend waarbinnen de nieuwe behandeling valt.<br />

Doorgaans heeft een patiënt per specialisme slechts één zorgtraject lopen (zie regels voor<br />

parallelliteit in het document <strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.1). Bij Radiotherapie gelden 2<br />

uitzonderingen op deze regel:<br />

Parallelle zorgtrajecten worden geopend bij:<br />

1. Combinatiebehandelingen<br />

Voor combinatiebehandelingen van tele-, brachytherapie en/of hyperthermie wordt per soort<br />

behandeling een afzonderlijk (parallel) zorgtraject geopend.<br />

2. Uitwendige bestraling<br />

Voor uitwendige bestraling geldt dat parallelle zorgtrajecten zijn toegestaan, voor zover er sprake<br />

is van meerdere doelgebieden die niet in één bestralingsplan te omvatten zijn. Behandeling van<br />

2 isocentra betekent 2 zorgtrajecten.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0361.1.<br />

17. Klinische genetica (1.0390.1)<br />

Het gehele erfelijkheidsadviseringstraject valt binnen één subtraject.<br />

Op de 90e dag na opening wordt het subtraject afgesloten als er minimaal 1 zorgactiviteit voor<br />

erfelijkheidsadvisering geregistreerd is. Als dit niet het geval is dan blijft dit subtraject maximaal 365<br />

dagen openstaan.<br />

Opmerking<br />

Uitgangspunt is dat alleen aan het einde van het traject van enkelvoudige of complexe<br />

erfelijkheidsadvisering de van toepassing zijnde zorgactiviteit (resp. 191111 of 190240) wordt<br />

geregistreerd.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.0390.1.<br />

18. Geriatrische revalidatiezorg 1.8418.1<br />

Een subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na de datum waarop de laatste geriatrische<br />

revalidatie zorgactiviteit heeft plaatsgevonden.<br />

Indien binnen deze 42-dagen periode opnieuw een verrichting plaats vindt gaat de termijn van 42<br />

© DBC-Onderhoud 55 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

dagen opnieuw lopen en wordt afgesloten op de 42ste dag na de datum van de laatste verrichting.<br />

Zie voor meer informatie de Handleiding DBC-productstructuur geriatrische revalidatie, te<br />

downloaden via de website van DBC-Onderhoud.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

1.8418.1.<br />

19. In tempi behandelingen bij diverse specialismen.<br />

Bij de hierna volgende in tempi behandelingen van diverse specialismen wordt het subtraject na één<br />

van de beschreven in tempi behandelingen afgesloten wanneer de volgende in tempi behandeling<br />

van start gaat. Wachten op het algemeen geldende sluitmoment (42, 90 of 365 dagen) is hier niet<br />

nodig.<br />

Wanneer de volgende deelbehandeling eerder start dan het in paragraaf 3.3.1, van het document<br />

<strong>Registratieregels</strong>, voorgeschreven afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor<br />

de dag dat de volgende deelbehandeling start.<br />

Wanneer de volgende deelbehandeling later dan de algemeen geldende afsluitmoment start gelden<br />

de algemene regels beschreven in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>.<br />

19.1 Stamceltransplantatie (2.0000.1)<br />

Voor stamceltransplantatie (bij ontvanger) wordt een apart zorgtraject geopend (zo nodig parallel aan<br />

het medicinale (cytostatica) behandeltraject).<br />

De volgende drie fasen worden bij stamceltransplantatie onderscheiden:<br />

fase 1: selectie/afname;<br />

fase 2: transplantatie;<br />

fase 3: nazorg (posttransplantatie).<br />

Na iedere fase van de behandeling wordt het subtraject afgesloten op het bij punt 15 genoemde<br />

moment. Fase 3 wordt op de 365e dag na opening van het nazorgtraject afgesloten tenzij<br />

hertransplantatie (een nieuwe fase 1 en/of 2) plaatsvindt. In dat geval wordt het subtraject van fase 3<br />

afgesloten één dag voor de dag dat fase 1 of fase 2 start.<br />

Voor (de zorg rondom) stamceltransplantatie (bij ontvanger) wordt een aantal uitzonderingen<br />

gemaakt op de sluitregels. Daarnaast geldt dat voor (de zorg rondom) een stamceltransplantatie<br />

altijd een apart (parallel) zorg/subtraject - naast een eventueel traject met medicinale (oncologische)<br />

behandeling ter voorbereiding op de transplantatie - wordt geopend.<br />

Hieronder wordt beschreven welke afsluitmomenten gelden voor de verschillende fasen in het<br />

stamceltraject en een aantal registratieafspraken/ -momenten wordt op een rijtje gezet.<br />

De specificaties voor deze uitzondering op de afsluitregel zijn opgenomen in het<br />

Registratieaddendum tabblad 2.0000.1.<br />

Om tot een stamceltransplantatie te komen worden twee trajecten onderscheiden:<br />

Een medicinaal traject waarin de patiënt medicamenteus (meestal chemotherapie) voor de<br />

stamceltransplantatie gereed wordt gemaakt (gemakshalve wordt dit traject het medicinale<br />

behandeltraject genoemd).<br />

Het traject waarin de activiteiten met betrekking tot de stamceltransplantatie plaatsvinden<br />

(gemakshalve wordt dit traject het stamceltraject genoemd).<br />

Deze trajecten kunnen elkaar overlappen.<br />

© DBC-Onderhoud 56 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Medicinaal behandeltraject en stamceltraject in hetzelfde ziekenhuis<br />

Als zowel het medicinale- als het stamceltraject in hetzelfde ziekenhuis worden uitgevoerd moeten<br />

hiervoor, om tot een juiste declaratie te komen, twee zorgtrajecten (soms parallel) met dezelfde<br />

diagnose worden geopend. Eén voor het medicinale behandeltraject en één voor het stamceltraject.<br />

Het medicinale behandeltraject<br />

Het medicinale behandeltraject wordt conform de daarvoor van toepassing zijnde registratieregels<br />

geregistreerd.<br />

in geval van een medicinaal behandeltraject bij een oncologische aandoening conform de<br />

registratieregels voor Medicinale oncologische behandeling (zie ook <strong>Toelichting</strong> op de DOT<br />

<strong>Registratieregels</strong> medicinale oncologische behandeling).<br />

in geval van een medicinaal behandeltraject bij andere aandoeningen conform de <strong>Algemene</strong><br />

registratieregels.<br />

N.B. Medicinale oncologische behandeling in een SKION-centrum (Kindergeneeskunde) valt binnen<br />

het van toepassing zijnde SKION-zorgproduct (Zwaar, medium of licht). De looptijd van<br />

kinderoncologische subtrajecten in een centrum met SKION stratificatie is altijd 365 dagen.<br />

Het stamceltraject<br />

Binnen het stamceltraject (bij ontvanger) worden – per stamceltransplantatie – drie fasen<br />

onderscheiden:<br />

Fase 1: Selectie/afname<br />

Fase 2: Transplantatie<br />

Fase 3: Nazorg (posttransplantatie)<br />

Na iedere fase van de behandeling wordt het lopende subtraject een dag voor de start van de nieuwe<br />

fase afgesloten.<br />

Fase 3 wordt op de 365e dag na opening van het nazorgtraject afgesloten tenzij hertransplantatie<br />

(een nieuwe fase 1 en/of 2) plaatsvindt.<br />

Opmerking 1:<br />

Ook voor kinderen die binnen een SKION-centrum een stamceltransplantatie ondergaan dient altijd<br />

een apart (parallel) zorg/subtraject - naast een eventueel SKION-behandelingstraject – te worden<br />

geopend voor (de zorg rondom) de stamceltransplantatie (het zogenaamde stamceltraject).<br />

Opmerking 2:<br />

Indien selectie en/of afname plaatsvindt bij een verwante donor (zorgactiviteit 039237 respectievelijk<br />

039283), dan wordt voor deze donor een eigen zorg/subtraject geopend met diagnosetypering 080<br />

“Begeleiding stamceltransplantatie donor”.<br />

N.B. Omdat de patiënt (ontvanger) kostendrager is komt de rekening van het zorgtraject van de<br />

verwante donor ten laste van de zorgverzekeraar van de ontvanger.<br />

Op het zorgtraject van de verwante donor zijn de algemene afsluitregels van toepassing.<br />

© DBC-Onderhoud 57 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Opmerking 3:<br />

Wanneer een patiënt de stamcellen over meer dagen krijgt toegediend of wanneer gebruik wordt<br />

gemaakt van meer navelstrengen, wordt slechts eenmaal de van toepassing zijnde zorgactiviteit voor<br />

de stamceltransplantatie/hertransplantatie vastgelegd.<br />

De regel is maximaal één stamceltransplantatie/hertransplantatie-zorgactiviteit per transplantatie te<br />

registreren.<br />

Opmerking 4:<br />

De start van het nazorgtraject (fase 3) is – om uniformiteit tussen de verschillende centra te<br />

bewerkstelligen – met ingang van 1-1-2012 gedefinieerd als „1 dag na na ontslag uit de kliniek i.v.m.<br />

de transplantatiefase‟.<br />

Per nazorgsubtraject is het eenmalig vastleggen van de betreffende nazorg-zorgactiviteit voldoende<br />

om het subtraject geautomatiseerd af te sluiten.<br />

De nazorg-zorgactiviteit dient handmatig te worden geregistreerd op de dag na ontslag uit de kliniek<br />

in verband met de transplantatiefase.<br />

N.B. Het transplantatiecentrum brengt de nazorg in rekening. Indien (een deel van) de nazorg in een<br />

andere instelling plaatsvindt, dient onderlinge verrekening plaats te vinden.<br />

Fase 1 (Selectie/afname/aankoop)<br />

Het voortraject (fase 1) begint in het geval van allogene transplantatie op het moment van „search‟<br />

naar een geschikte donor.<br />

De start van het voortraject (fase 1) bij autologe transplantatie is gedefinieerd als het moment waarop<br />

toediening van de eerste groeifactoren plaatsvindt.<br />

Typerende zorgactiviteiten bij autologe transplantatie<br />

De start van het voortraject (fase 1) bij autologe transplantatie is gedefinieerd als het moment<br />

waarop toediening van de eerste groeifactoren plaatsvindt. Wanneer toediening plaatsvindt kan dit<br />

m.b.v. onderstaande (nieuwe) zorgactiviteit in het – eventueel parallel te openen - stamceltraject van<br />

de patiënt worden vastgelegd.<br />

192089 Toedienen groeifactoren autologe stamceltransplantatie<br />

Harvest van de eigen stamcellen (ook fase 1) wordt geregistreerd met onderstaande (nieuwe)<br />

zorgactiviteit.<br />

039284 Harvest tbv autologe stamceltransplantatie<br />

Typerende zorgactiviteit bij search naar en (eventuele) afname van stamcellen bij een verwante<br />

donor<br />

Bij search naar een verwante donor dient onderstaande (nieuwe) zorgactiviteit te worden<br />

geregistreerd in het zorg/subtraject van de verwante donor.<br />

039237 Selectie stamcellen allogeen verwante donor bij stamceltransplantatie<br />

© DBC-Onderhoud 58 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

De afname van stamcellen (in geval van een „match‟) dient ook te worden geregistreerd in het<br />

zorg/subtraject van de verwante donor.<br />

039283 Afname stamcellen allogeen verwante donor bij stamceltransplantatie<br />

Typerende zorgactiviteiten bij search naar en (eventuele) aankoop van stamcellen van onverwante<br />

donor of navelstrengbloed<br />

Bij search naar een onverwante donor of navelstrengbloed dient één van onderstaande (nieuwe)<br />

zorgactiviteiten te worden geregistreerd in het stamceltraject van de ontvanger (kostendrager).<br />

039238 Selectie stamcellen allogeen onverwante donor bij stamceltransplantatie.<br />

039239 Selectie allogeen navelstrengbloed bij stamceltherapie<br />

De aankoop van stamcellen of navelstrengbloed (in geval van een „match‟) wordt – ook in het<br />

stamceltraject van de ontvanger (kostendrager) – vastgelegd met één van onderstaande (nieuwe)<br />

zorgactiviteiten.<br />

192117 Stamcellen allogeen onverwante donor bij stamceltransplantatie<br />

192119 Stamcellen allogeen navelstrengbloed bij stamceltherapie<br />

Fase 2 (Transplantatie)<br />

De transplantatie (fase 2) begint op de dag van de transplantatie (toediening van de stamcellen). Het<br />

(eventuele) subtraject fase 1 wordt dan één dag voor de datum van de transplantatie<br />

(geautomatiseerd) afgesloten en aansluitend wordt een volgend subtraject (t.b.v. fase 2) geopend op<br />

de dag van de transplantatie.<br />

Typerende zorgactiviteiten transplantatiefase<br />

Eén van onderstaande zorgactiviteiten dient (afhankelijk van de situatie) in de transplantatiefase van<br />

het stamceltraject (van ontvanger) te worden vastgelegd.<br />

192095 Stamceltransplantatie/hertransplantatie allogeen, verwante donor.<br />

192096 Stamceltransplantatie/hertransplantatie allogeen, niet verwante donor.<br />

192097 Stamceltransplantatie/hertransplantatie allogeen, navelstrengbloed.<br />

192086 Stamceltransplantatie autoloog.<br />

Deze zorgactiviteiten worden geregistreerd per transplantatie (zie ook Opmerking 2).<br />

Fase 3 (nazorg (posttransplantatie)<br />

Het nazorgtraject (fase 3) start „1 dag na ontslag uit de kliniek i.v.m. de transplantatiefase‟ (zie ook<br />

Opmerking 3).<br />

Door het (handmatig) registreren van de betreffende nazorgcode - op de dag na ontslag uit de kliniek<br />

in verband met de transplantatiefase - wordt het subtraject van de transplantatiefase automatisch<br />

gesloten op de laatste opnamedag en aansluitend wordt een volgend subtraject (ten behoeve van<br />

fase 3) geopend op de dag van de start van de nazorgfase.<br />

© DBC-Onderhoud 59 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Fase 3 wordt op de 365e dag na opening van het nazorgtraject automatisch afgesloten tenzij eerder<br />

opnieuw een fase 1 of 2 (een volgende stamceltransplantatie) plaatsvindt.<br />

Typerende zorgactiviteiten nazorgfase<br />

Eén van onderstaande zorgactiviteiten dient (afhankelijk van de situatie) in de nazorgfase van het<br />

stamceltraject (van ontvanger) te worden vastgelegd.<br />

192098 Post-transplantatietraject stamceltransplantatie allogeen, verwante donor.<br />

192079 Post-transplantatietraject stamceltransplantatie allogeen, niet-verwante donor.<br />

192080 Post-transplantatietraject stamceltransplantatie allogeen, navelstrengbloed.<br />

192087 Post-transplantatietraject stamceltransplantatie autoloog.<br />

19.2 Begeleiding orgaantransplantatiezorg door beschouwende specialismen (2.0000.2)<br />

Voor de begeleiding van ontvangers rond orgaantransplantaties wordt door de specialismen<br />

cardiologie, inwendige geneeskunde, longgeneeskunde, MDL en kindergeneeskunde een eigen<br />

(eventueel parallel) zorg/subtraject geopend.<br />

De volgende drie fasen worden bij transplantatiebegeleiding onderscheiden:<br />

fase 1: pretransplantatie fase/screening ontvangers;<br />

fase 2: transplantatiefase ontvangers;<br />

fase 3: posttransplantatie fase/nazorg ontvangers.<br />

Na iedere fase van de behandeling die wordt gevolgd door een nieuwe/andere fase, maar ook bij het<br />

opnieuw starten van fase 1 of fase 2, wordt het voorafgaande transplantatie begeleidings subtraject<br />

afgesloten op het bij punt 19 genoemde moment.<br />

Voor de begeleiding van donoren rond orgaantransplantaties wordt door de specialismen inwendige<br />

geneeskunde, MDL en kindergeneeskunde een eigen (eventueel parallel) zorg/subtraject geopend.<br />

De volgende drie fasen worden bij transplantatiebegeleiding onderscheiden:<br />

- fase 1: pretransplantatie fase/screening donoren;<br />

- fase 2: transplantatiefase donoren;<br />

- fase 3: postransplantatie fase/nazorg donoren.<br />

Na iedere fase van de behandeling die wordt gevolgd door een nieuwe/andere fase, maar ook bij het<br />

opnieuw starten van fase 1, wordt het voorafgaande transplantatie begeleidings subtraject afgesloten<br />

op het bij punt 19 genoemde moment.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0000.2.<br />

19.3 Orgaantransplantatiezorg snijdende specialismen (2.0000.3)<br />

Wanneer een hertransplantatie eerder uitgevoerd wordt dan het in paragraaf 3.3.1van het document<br />

<strong>Registratieregels</strong>, voorgeschreven afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor<br />

de dag dat de hertransplantatie plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde moment).<br />

NB. Het plaatsen van een lange termijn steunhart wordt beschouwd als een (voortraject)<br />

orgaantransplantatie. Dus ook bij het vervangen van een lange termijn steunhart geldt bovenstaande<br />

sluitregel.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0000.3.<br />

© DBC-Onderhoud 60 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

19.4 Oogheelkunde (2.0301.1)<br />

Bij behandeling met intravitreale injecties wordt per intravitreale injectie een subtraject geopend.<br />

Wanneer de behandeling met intravitreale injecties eerder start dan het in paragraaf 3.3.1 van het<br />

document <strong>Registratieregels</strong>, voorgeschreven afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één<br />

dag voor de dag dat de volgende intravitreale injectie plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde<br />

moment).<br />

Het betreft de behandeling met intravitreale injecties bij de diagnosen:<br />

Voorbeeld<br />

503 Uveïtis posterior / panuveïtis 705 Maculopathie<br />

609 Overige pathologie CV 707 Maculadegeneratie<br />

652 (chorio) Retinitis / vasculitis 709 Overige pathologie macula<br />

655 Retinopathie (excl. DRP) 754 NPDRP<br />

657 Vaatafsluiting 755 Preprolif. DRP<br />

659 Overige pathologie retina 757 PDRP<br />

704 Subretinale neovascularisatie 759 Overige pathologie DRP<br />

Patiënt wordt elke 4 weken behandeld met intravitreale injecties bij een diagnose waarvoor de<br />

uitzonderingsregel geldt. Op het moment dat de zorgactiviteit van de volgende intravitreale<br />

injectie wordt geregistreerd, wordt het subtraject automatisch gesloten en een vervolg subtraject<br />

geopend. Het moment van afsluiten is één dag voor de dag dat de volgende intravitreale injectie<br />

wordt toegediend. Op deze wijze wordt per intravitreale injectie een subtraject geopend.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0301.1.<br />

19.5 Oogheelkunde (2.0301.2)<br />

Bij behandeling van (sub)retinale pathologie met fotodynamische therapie wordt per fotodynamische<br />

therapie een subtraject geopend. Wanneer de volgende fotodynamische therapie in het subtraject<br />

eerder plaatsvindt dan het algemeen geldende afsluitmoment (sluiten op de 42 e dag) dan wordt het<br />

subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende fotodynamische therapie plaatsvindt. De<br />

volgende fotodynamische therapie valt dus binnen het nieuw geopende subtraject.<br />

Het betreft de behandeling van (sub)retinale pathologie met fotodynamische (PDT) therapie bij<br />

diagnosen:<br />

Voorbeeld<br />

659 Overige pathologie retina<br />

704 Subretinale neovascularisatie<br />

Patiënt met subretinale neovascularisatie wordt behandeld met fotodynamische therapie. Na 3<br />

weken moet de behandeling nogmaals plaatsvinden. Het subtraject is nog niet gesloten na<br />

aanleiding op basis van de algemene sluitregel. Omdat voor deze behandeling de<br />

uitzonderingsregel geldt wordt het subtraject gesloten een dag voor de volgende<br />

fotodynamische therapie. Aansluitend wordt de volgende dag een volgend subtraject geopend<br />

waarbinnen de volgende fotodynamische therapie valt. Op deze wijze wordt per fotodynamische<br />

therapie een subtraject geopend.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

© DBC-Onderhoud 61 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

2.0301.2.<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

19.6 Oogheelkunde (2.0301.3)<br />

Wanneer de operatieve tempi behandeling van strabismus eerder plaatsvindt dan het algemeen<br />

geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1.van het document <strong>Registratieregels</strong>), dan wordt het<br />

subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende strabismus operatie plaatsvindt (dus op<br />

het bij punt 19 genoemde moment).<br />

Het betreft de operatieve behandelingen van strabismus bij diagnosen:<br />

204 Concomitant scheelzien<br />

205 Incomitant scheelzien<br />

209 Overige afwijkingen binoculaire functie<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0301.3.<br />

19.7. Oogheelkunde (2.0301.4)<br />

Wanneer een operatieve tempi behandeling van retina defect/-retinaloslating (diagnosecode 654)<br />

eerder plaatsvindt dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1 van het document<br />

<strong>Registratieregels</strong>), dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende<br />

operatieve behandeling van het retina defect/loslating plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde<br />

moment).<br />

Het betreft de behandeling operatieve behandelingen van retinadefect/retinaloslating (diagnosecode<br />

654)<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0301.4.<br />

19.8 Plastische chirurgie (2.0304.1)<br />

Bij mammareconstructie kunnen meerdere onafhankelijk van elkaar staande operatiesessies (tempi)<br />

nodig zijn.<br />

De mammareconstructie kent drie tempi met ieder afzonderlijke te typeren diagnosecodes. Niet bij<br />

iedere patiënt zijn alle drie de tempi noodzakelijk, bijvoorbeeld de tepelreconstructie. Bij<br />

mammareconstructie wordt voor iedere in tempi operatie een subtraject geopend, ook als de in tempi<br />

operaties worden uitgevoerd tijdens één opname.<br />

Wanneer bij mammareconstructie een volgende in tempi operatie plaatsvindt eerder dan het<br />

algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>), dan<br />

wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende operatieve behandeling<br />

plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde moment). De volgende operatie valt dus binnen het<br />

volgend geopende subtraject.<br />

Voorbeeld<br />

Bij patiënte wordt als eerste fase tijdens een klinische opname een tissue expander<br />

aangebracht. Hiervoor wordt een zorgtraject met een subtraject zorgtype 11 geopend. Omdat<br />

het een klinische opname betreft wordt het subtraject op de 42e dag na ontslag uit de kliniek<br />

gesloten.<br />

In een volgende operatie wordt de tissue expander vervangen door een prothese. Voor deze<br />

2 e operatie wordt (aansluitend aan het vorige subtraject) een volgend subtraject geopend.<br />

Voor de registratie betekent dit:<br />

- Indien de operatie wordt uitgevoerd binnen 42 dagen na ontslag uit de kliniek (ontslag na het<br />

© DBC-Onderhoud 62 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

plaatsen van de tissue expander) wordt het subtraject met zorgtype 11 gesloten op de dag<br />

voordat de volgende operatie plaatsvindt.<br />

- Indien de operatie wordt uitgevoerd na 42 dagen na ontslag uit de kliniek gelden de<br />

algemene sluitregels en valt de volgende operatie binnen het vervolgtraject.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0304.1.<br />

19.9 Plastische chirurgie (2.0304.2)<br />

Bij meer transplantatiesessies bij de behandeling van uitgebreide (brand)wonden wordt na iedere<br />

transplantatiesessie het subtraject afgesloten. Wanneer de volgende transplantatiesessie plaatsvindt<br />

eerder dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1. van het document<br />

<strong>Registratieregels</strong>), dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende<br />

operatieve behandeling (dus op het bij punt 19 genoemde moment). De volgende operatie valt dus<br />

binnen het nieuw geopende subtraject.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0304.2.<br />

19.10 Urologie (2.0306.1)<br />

Bij niet-klinische ESWL behandeling van urinewegstenen wordt per ESWL behandeling een<br />

subtraject geopend. Wanneer de volgende ESWL behandeling eerder start dan het algemeen<br />

geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>), dan wordt het<br />

subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende ESWL behandeling plaatsvindt (dus op<br />

het bij punt 19 genoemde moment).<br />

Ook wanneer een niet-klinische ESWL binnen 42 dagen gevolg wordt door een operatieve ingreep<br />

voor urinewegstenen wordt het subtraject voor de ESWL behandeling afgesloten. Het moment van<br />

afsluiten is één dag voor de uitvoeringsdatum van de operatieve ingreep.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0306.1.<br />

19.11 Gynaecologie (2.0307.1)<br />

De subtrajecten bij diagnose F21 „gespecialiseerde technieken‟ voor stimulatie respectievelijk de<br />

IUI/IVF/ICSI technieken en ovulatie-inductie met gonadotrofines worden per cyclus geopend en<br />

gesloten (dus 1 subtraject per cyclus). Indien de behandeling in meerdere ziekenhuizen (transport-<br />

IVF/ICSI) plaatsvindt opent ieder ziekenhuis een zorgtraject voor de (deel)behandeling die daar<br />

wordt uitgevoerd.<br />

Door het vastleggen van de uitgevoerde zorgactiviteiten zal afgeleid worden naar het zorgproduct<br />

welke de zorg vertegenwoordigd die in de betreffende cyclus is geleverd.<br />

Het subtraject wordt gesloten op de 42 e dag na start van de behandelcyclus, tenzij binnen 42 dagen<br />

een nieuwe behandelcyclus start. In dat geval wordt het subtraject één dag voor de start van de<br />

nieuwe behandelcyclus gesloten en wordt op de startdag van de nieuwe behandelcyclus een volgend<br />

subtraject geopend.<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0307.1.<br />

19.12 Kindergeneeskunde (2.0316.1)<br />

Voor de niet-klinische chronische verstrekking van geneesmiddelen per infuus of per injectie (op nietoncologische<br />

indicatie), wordt per drie verstrekkingen een subtraject geopend. Wanneer de vierde<br />

verstrekking eerder plaatsvindt dan het in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>,<br />

voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat vierde<br />

© DBC-Onderhoud 63 │ 71


Uitzonderingen op de afsluitregels<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

verstrekking per infuus of injectie plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde moment).<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0316.1.<br />

19.13 Kindergeneeskunde (2.0316.2)<br />

Voor de niet-klinische behandeling met bloedtransfusies op niet-oncologische indicatie wordt per drie<br />

bloedtransfusies een subtraject geopend. Wanneer de vierde bloedtransfusie eerder plaatsvindt dan<br />

het in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>, voorgeschreven afsluitmoment dan wordt<br />

het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de vierde bloedtransfusie gegeven wordt (dus op<br />

het bij punt 19 genoemde moment).<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0316.2.<br />

19.14 Kindergeneeskunde (2.0316.3)<br />

Voor de niet-klinische behandeling met bloedtransfusies op oncologische indicatie in centra zonder<br />

SKION stratificatie, wordt per bloedtransfusie een subtraject geopend. Wanneer de volgende<br />

bloedtransfusie eerder plaatsvindt dan het in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>,<br />

voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de<br />

volgende bloedtransfusie gegeven wordt (dus op het bij punt 19 genoemde moment).<br />

De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />

2.0316.2.<br />

3.3.2 Sluiten van subtraject met zorgtype 13<br />

Een subtraject met zorgtype 13 (intercollegiaal consult) wordt afgesloten wanneer het bijbehorende<br />

zorgtraject voor het intercollegiaal wordt afgesloten ( = op het moment dat patiënt uit de instelling<br />

wordt ontslagen) (zie paragraaf 3.4.2).<br />

3.3.3 Sluiten van subtraject met zorgtype 41<br />

Een subtraject met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een<br />

poortspecialist op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde instelling,<br />

waarvoor de DBC-systematiek niet geldt, bv kaakchirurgie of sportgeneeskunde) wordt afgesloten<br />

wanneer het bijbehorende zorgtraject 41 wordt afgesloten (= direct na uitvoering van de (laatste)<br />

zorgactiviteit als onderdeel van de OZP)(Zie paragraaf 3.4.3).<br />

3.3.4 Sluiten van subtraject met zorgtype 51 en 52<br />

Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de toepassing van het traject:<br />

Een subtraject met zorgtype 51 en 52 met betrekking tot de opname op een IC-afdeling wordt<br />

afgesloten wanneer het bijbehorende zorgtraject voor het verblijf op de IC-afdeling wordt<br />

afgesloten (= op het moment dat de patiënt ontslagen wordt van de IC) (zie paragraaf 3.4.4).<br />

Een subtraject met zorgtype 51 voor een IC-intercollegiaal consult buiten de IC wordt afgesloten<br />

op de dag van de uitvoering van het intercollegiaal consult.<br />

Een subtraject met zorgtype 51 met betrekking tot het leveren van zorg in het kader van<br />

ondersteuning aan de hoofdbehandelaar wordt afgesloten wanneer het bijbehorende zorgtraject<br />

wordt afgesloten (= op het moment dat het subtraject van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten)<br />

(zie paragraaf 3.4.4).<br />

© DBC-Onderhoud 64 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Let op: een subtraject met ZT51 dient tegelijk met het subtraject van de hoofdbehandelaar naar een<br />

grouper te worden gestuurd. Dit mag pas nadat het subtraject van de hoofdbehandelaar is afgesloten<br />

conform de sluitregels in paragraaf 3.3.1. Een grouper controleert bij ZT51 op de aanwezigheid van<br />

een subtraject ZT11 of 21.<br />

Een subtraject met ZT52 kan zelfstandig aan een grouper worden aangeboden. Een grouper<br />

controleert bij ZT52 niet op de aanwezigheid van een subtraject met ZT11 of ZT21.<br />

De IC add-ons mogen tussentijds gedeclareerd worden, maar dienen wel binnen een subtraject ZT51<br />

of 52 aan een grouper te worden aangeboden.<br />

Opmerking<br />

Een zorg/subtraject met ZT51 kan nooit langer lopen dan het subtraject waar het aan gekoppeld is, en<br />

dient te worden afgesloten op het moment dat het bovenliggende subtraject van de hoofdbehandelaar<br />

wordt afgesloten<br />

Ook wanneer tijdens een verblijf op de IC het IC-zorg/subtraject 51 nog doorloopt terwijl het<br />

bovenliggende subtraject van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten, wordt het IC /subtraject 51 zorg<br />

afgesloten op hetzelfde moment als het bovenliggende subtraject van de hoofdbehandelaar.<br />

Vervolgens wordt, gelijktijdig met het openen van een vervolg subtraject voor de hoofdbehandelaar,<br />

een nieuw IC-zorg/subtraject 51 geopend.<br />

3.4 Sluiten zorgtraject<br />

De regels voor het sluiten van een zorgtraject zijn afhankelijk van het zorgtype van het subtraject. Er<br />

wordt onderscheid gemaakt in sluitregels voor:<br />

1. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of 21 (vervolgbehandeling).<br />

2. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 13 (intercollegiaal consult).<br />

3. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP)<br />

door een poortspecialist op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen<br />

dezelfde instelling, waarvoor de DBC-systematiek niet geldt).<br />

4. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (zorgtrajecten voor opname op de ICafdeling,<br />

IC-intercollegiaal consult buiten de IC en zorgtrajecten voor ondersteuning aan de<br />

hoofdbehandelaar door de anesthesist als ondersteuner of door een poortspecialist in de rol van<br />

ondersteuner).<br />

3.4.1 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of 21 (initiële en<br />

vervolgbehandelingen)<br />

Een zorgtraject met één of meer subtrajecten met zorgtype 11 of 21 wordt op de volgende momenten<br />

afgesloten:<br />

Wanneer de patiënt is overleden mag het zorgtraject direct worden afgesloten.<br />

Wanneer 365 dagen na sluiten van een subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd of<br />

zijn gepland in de toekomst mag het zorgtraject (automatisch) worden afgesloten.<br />

Situatie Sluiten<br />

Zorgtrajecten met subtrajecten met ZT11 en 21<br />

zorgtraject?<br />

<strong>Toelichting</strong><br />

Patiënt overlijdt ja Direct bij overlijden mag het zorgtraject met het<br />

bijbehorende subtraject worden afgesloten<br />

© DBC-Onderhoud 65 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Patiënt komt eens per jaar op controle nee Alleen wanneer 365 dagen geen zorgactiviteiten<br />

geregistreerd zijn kan het gehele zorgtraject<br />

worden afgesloten.<br />

NB. Wanneer een patiënt een controlefrequentie heeft van minder dan één keer per jaar, zijn er twee<br />

opties:<br />

1. Het zorgtraject afsluiten wanneer er 365 dagen geen zorgactiviteiten zijn geregistreerd. Wanneer<br />

patiënt opnieuw voor controle komt wordt er een nieuw zorgtraject geopend.<br />

2. Het zorgtraject open te laten staan en aansluitend, voor de geplande controle in de toekomst, aan<br />

het lege vervolg subtraject een volgend vervolg subtraject openen.<br />

Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een hemofilie patiënt die om het jaar op controle komt.<br />

Voordeel van optie 1 is dat dit geautomatiseerd plaats kan vinden.<br />

3.4.2 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 13 (ICCzorg/subtrajecten)<br />

Een zorgtraject met een subtraject met ZT13 (intercollegiaal consult) wordt afgesloten op het moment<br />

dat de patiënt uit de instelling wordt ontslagen.<br />

3.4.3 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 41 (OZP<br />

zorg/subtraject)<br />

Een zorgtraject met een subtraject met ZT41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een<br />

poortspecialist op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde instelling,<br />

waarvoor de DBC-systematiek niet geldt) wordt afgesloten direct na uitvoering van de (laatste)<br />

zorgactiviteit als onderdeel van het OZP.<br />

3.4.4 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (ICzorg/subtraject<br />

51, 52 of ondersteunend zorg/subtraject 51)<br />

Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de toepassing van het traject;<br />

een zorgtraject met een subtraject met ZT51 of ZT52 met betrekking tot een opname op de ICafdeling<br />

wordt afgesloten op het moment dat de patiënt van de IC-afdeling wordt ontslagen;<br />

een zorgtraject met zorgtype 51 voor een IC-intercollegiaal consult buiten de IC wordt afgesloten<br />

op de dag van de uitvoering van het intercollegiaal consult<br />

een zorgtraject met een subtraject met ZT51 met betrekking tot het leveren van zorg in het kader<br />

van ondersteuning van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten wanneer het subtraject van de<br />

hoofdbehandelaar wordt afgesloten conform de sluitregels in paragraaf 3.3.1.<br />

3.5 Onderlinge Dienstverlening<br />

Indien een (deel)prestatie wordt geleverd op verzoek van een andere instelling spreekt men over<br />

Onderlinge Dienstverlening. In dat geval wordt er geen zorgtraject geopend maar worden de kosten in<br />

rekening gebracht bij de aanvragende instelling (tenzij het een WBMV-verrichting betreft)(zie voor<br />

onderlinge verrekening NZa bepaling “Tarifering onderlinge dienstverlening”).<br />

© DBC-Onderhoud 66 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Onderlinge verrekening dient plaats te vinden indien een patiënt geen “eigen patiënt” van de<br />

uitvoerende instelling is. Onder „eigen patiënten‟ wordt verstaan 13 ;<br />

De patiënt die zich voor het verlenen van medische hulp heeft gewend tot de instelling voor<br />

gezondheidszorg of tot de aan deze instelling verbonden medisch specialist, voor zover deze<br />

medisch specialist voor het verlenen van die medische hulp aan deze patiënten op dat moment in<br />

deze instelling zijn praktijk uitoefent.<br />

De patiënt ten behoeve van wie het verlenen van een (deel)prestatie of geheel van prestaties<br />

geschiedt in opdracht van een huisarts of een andere beoefenaar van een (para)-medisch beroep<br />

in de eerste lijn.<br />

De patiënt die zich heeft gewend tot de instelling voor gezondheidszorg voor prestaties waarvoor<br />

een WBMV-vergunning vereist is.<br />

Ter toelichting op het begrip “eigen patiënt” het volgende:<br />

Indien een patiënt (A) zich door middel van verwijzing onder behandeling heeft gesteld van een<br />

medisch specialist (B) kunnen de volgende situaties voorkomen.<br />

a. Specialist (B) is voor de behandeling van patiënt (A) op dat moment werkzaam in ziekenhuis (C):<br />

patiënt (A) is dan een "eigen patiënt" van ziekenhuis (C)<br />

b. Specialist (B) is voor de behandeling van patiënt (A) op dat moment verbonden aan ziekenhuis<br />

(C). In het kader van een (klinische of poliklinische) behandeling van patiënt (A) is onderzoek<br />

nodig dat door ziekenhuis (C) op aanvraag van specialist (B) wordt uitbesteed aan ziekenhuis (D).<br />

Patiënt (A) blijft onder behandeling van specialist (B). Voor ziekenhuis (D) is patiënt (A) geen<br />

"eigen patiënt". Patiënt (A) blijft derhalve een eigen patiënt van (C).<br />

c. Analoog aan situatie b; maar patiënt (A) wordt op verwijzing van specialist (B) verwezen naar<br />

specialist (E) die de behandeling van patiënt (A) in ziekenhuis (D) overneemt. Hierdoor wordt<br />

patiënt (A) een "eigen patiënt" van ziekenhuis (D).<br />

d. Patiënt (A) is opgenomen in ziekenhuis (C). Aangezien een PTCA-behandeling in ziekenhuis (D)<br />

is aangewezen, wordt patiënt (A) poliklinisch behandeld in ziekenhuis (D). Omdat het hier een<br />

WBMV-verrichting betreft wordt patiënt (A) voor deze behandeling in dit geval echter aangemerkt<br />

als een “eigen patiënt” van ziekenhuis (D).<br />

13 Bron: NZa<br />

© DBC-Onderhoud 67 │ 71


4 Te registreren gegevens<br />

4.3 Zorgactiviteiten<br />

<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

SEH-zorgactiviteiten<br />

Voor de registratie van spoedeisende hulp zijn 2 zorgactiviteiten beschikbaar:<br />

190015 “spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling”<br />

190016 “spoedeisende hulp contact niet op de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis”<br />

Bij spoedeisende zorg gaat het logischerwijs om zorgvragen die zich acuut en onmiddellijk voordoen.<br />

Registratie SEH-zorgactiviteiten bij gynaecologie.<br />

Om het begrip hanteerbaar te maken voor gynaecologie is door de NVOG gekozen voor een<br />

pragmatische benadering. Voor gynaecologie geldt:<br />

Uitsluitend het tijdstip van de zorgvraag en dus niet de intensiteit en urgentie beslist of één van<br />

bovenstaande spoedeisende zorgactiviteiten wordt vastgelegd!<br />

Alle zorgvragen die spoedeisend zijn van 's ochtends 8.00 uur t/m 18.00 uur (m.u.v. erkende<br />

feestdagen en weekenduren) worden geregistreerd met het zorgtype 11 “reguliere zorg” of 21<br />

“vervolg”, zonder dat één van bovenstaande zorgactiviteiten wordt vastgelegd.<br />

Alle zorgvragen die spoedeisend zijn in de avond-, nacht- (van ‟s avonds 18.00 uur tot 8.00 uur<br />

„s ochtends) en weekenduren en tijdens erkende feestdagen, worden ook geregistreerd met het<br />

zorgtype 11 of 21, daarnaast wordt afhankelijk van de locatie de zorgactiviteit 190015 óf 190016<br />

vastgelegd.<br />

Op de verloskamers wordt de volgende regel gehanteerd: De zorgactiviteit 190016 (n.b. omdat het<br />

buiten de SEH afdeling is) wordt vastgelegd bij binnenkomst na 18.00 uur en voor 8.00 uur en /of<br />

geboorte van het kind na 18.00 uur en voor 8.00 uur ongeacht het tijdstip van binnenkomst van de<br />

zwangere vrouw.<br />

Algemeen geldt dat één van de zorgactiviteiten aanvullend wordt geregistreerd naast een te openen<br />

subtraject met zorgtype 11 of 21 (met bijbehorende diagnosecode) óf de zorgactiviteit valt onder een<br />

reeds openstaand zorgtraject met subtraject zorgtype 11 of 21. Op deze manier wordt het<br />

spoedeisende contact een onderdeel binnen het profiel van de gehele behandeling. Het vastleggen<br />

van deze zorgactiviteiten vindt alleen buiten kantooruren plaats.<br />

De zorgactiviteiten 190015 en 190016 spelen geen rol bij het afleiden naar een zorgproduct. Ze<br />

worden (zoveel mogelijk geautomatiseerd) als aanvullende zorgactiviteitcode vastgelegd naast het<br />

‘normale consult’ en naast eventuele andere zorgactiviteiten die geregistreerd blijven worden. De<br />

zorgactiviteiten kunnen worden geregistreerd bij alle diagnoses indien er sprake is van spoedeisende<br />

zorg.<br />

De zorgactiviteit 190015 en 190016 worden geregistreerd om inzicht te geven in het aantal en soort<br />

patiënten dat een SEH behandeling ondergaat buiten kantoortijden.<br />

Voorbeeld 1: De gynaecoloog verleent spoedeisende zorg tussen 18.00u ‘s avonds en 8 uur<br />

‘s ochtends, de patiënt is voor deze zorgvraag niet bekend bij gynaecologie.<br />

© DBC-Onderhoud 68 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Er wordt een zorgtraject met subtraject zorgtype 11 geopend. Binnen dit zorgtraject wordt de<br />

zorgactiviteit 190015 óf 190016 geregistreerd (in aanvulling op het normale consult en andere<br />

zorgactiviteiten).<br />

Voor het afsluiten van de subtrajecten gelden de algemene sluitregels (<strong>Registratieregels</strong> paragraaf<br />

3.3.1, 1 t/m 3).<br />

Voorbeeld 2: De gynaecoloog verleent spoedeisende zorg tussen 18.00u ‘s avonds en 8 uur<br />

‘s ochtends bij een patiënt waarvoor reeds een zorgtraject voor gynaecologie openstaat.<br />

Er kunnen zich twee situaties voordoen:<br />

Het is een consult dat wordt uitgevoerd in het kader van een bestaande zorgvraag.<br />

Er wordt geen nieuw zorgtraject geopend. De zorgactiviteit 190015 óf 190016 wordt (in aanvulling<br />

op het normale consult en andere zorgactiviteiten) geregistreerd en gekoppeld aan het reeds<br />

openstaande zorgtraject met subtraject zorgtype 11 of 21.<br />

Het betreft een nieuwe zorgvraag. Mits wordt voldaan aan de criteria voor het openen van een<br />

parallel zorgtraject (<strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.1), mag een parallel zorgtraject worden geopend<br />

voor de nieuwe zorgvraag.<br />

De zorgactiviteit 190015 óf 190016 wordt (in aanvulling op het normale consult en andere<br />

zorgactiviteiten) geregistreerd en gekoppeld aan een nieuw te openen zorgtraject met subtraject<br />

zorgtype 11.<br />

© DBC-Onderhoud 69 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Bijlage 1: Wijzigingen v20121120 ten opzichte van v20120927<br />

3.1.1 Openen zorgtrajecten met subtraject zorgtype 11<br />

Bij de voorwaarde voor het profiel van het parallelle subtraject zijn ook de zorgactiviteiten voor<br />

de verstrekking van oncologische medicatie per infuus of per injectie opgenomen en de<br />

zorgactiviteiten voor gespecialiseerde technieken voor fertiliteitsbehandelingen.<br />

3.1.2 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 13<br />

Bij het openen van een zorgtraject met subtraject ZT13 ter verduidelijking van een klinische<br />

opname toegevoegd:<br />

een ICC mag alleen worden geregistreerd bij een klinische opname waarbij één of meer<br />

verpleegdagen en/of IC-behandeldagen zijn geregistreerd<br />

3.1.3 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 41<br />

Bij voetnoot 5 beschreven welke overige zorgproducten middels zorgtype 41 aan de grouper<br />

aangeleverd dienen te worden.<br />

3.2 Openen subtrajecten<br />

Bij voorbeeld 1 op pagina 25 verduidelijkt dat er geen subtraject wordt geopend maar het<br />

zorgtraject nog niet wordt gesloten.<br />

3.3 Sluiten subtraject<br />

Bij de let op opmerking op pagina 26 de tekst verwijderd dat de algemene regels altijd gelden<br />

tenzij een uitzondering het mogelijk maakt eerder af te sluiten. Dit is achterhaald, er zijn<br />

uitzonderingen die de looptijd van een subtraject juist verlengen.<br />

3.3.1 Sluiten subtraject met zorgtype 11 of 21<br />

Uitzonderingen:<br />

Algemeen; vanwege het toevoegen van de uitzondering complex chronisch longfalen is de<br />

nummering van de uitzonderingen aangepast.<br />

Bij uitzondering medicinale oncologische behandeling bij sluitregel D. beter beschreven dat<br />

een niet-klinisch subtraject voor orale medicinale oncologische behandeling ook sluit voor een<br />

toediening per infuus of per injectie.<br />

Bij uitzondering Chronische zorg met hemodialyse de omschrijving aangepast in Chronische<br />

zorg met dialyse. Deze uitzondering betreft naast hemodialyse namelijk ook de chronische<br />

dialyse Continue ambulante peritoneale dialyse (CAPD) en Automatische peritoneale dialyse<br />

(APD).<br />

Uitzondering Complex chronisch longfalen is toegevoegd.<br />

In 2012 maakt de uitzondering Complex chronisch longfalen als uitzondering deel uit van de<br />

nadere regels van de NZa. Deze regel is met ingang van 1 januari 2013 aan de<br />

uitzonderingen op de registratieregels toegevoegd. Hiermee zijn de registratieregels in lijn<br />

gebracht met de nadere regels van de NZa.<br />

Uitzondering Kindergeneeskunde kinderoncologie in SKION centra<br />

Een opmerking toegevoegd over het registratievoorschrift van zorgactiviteit 193904.<br />

Uitzondering Cardiologie<br />

© DBC-Onderhoud 70 │ 71


<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />

Er heeft met de wetenschappelijke vereniging nadere afstemming plaatsgevonden over de<br />

toelichting op de uitzonderingen. Dit heeft geresulteerd in een aantal tekstuele aanpassingen<br />

en een nadere uitleg over het openen van een nieuw zorgtraject voor een nieuwe zorgvraag.<br />

Aan de diagnostische zorgactiviteiten is 039757 “Beoordeling ECG, Holter,<br />

inspanningsonderzoek e.d.” toegevoegd.<br />

Oogheelkunde 2.0301.2<br />

De verwijzing naar het sluiten op de 90 e of 365 e dag verwijderd, dit is voor deze uitzondering<br />

niet relevant.<br />

© DBC-Onderhoud 71 │ 71

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!