Algemene Toelichting Registratieregels - NvK
Algemene Toelichting Registratieregels - NvK
Algemene Toelichting Registratieregels - NvK
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong><br />
<strong>Registratieregels</strong><br />
Versie 20121120<br />
Ingangsdatum 1 januari 2013
Inhoudsopgave<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
1 Inleiding ........................................................................................................................................... 4<br />
2 Relatie tussen zorgtrajecten en subtrajecten ............................................................................. 5<br />
3 Openen en sluiten van zorgtrajecten en subtrajecten ............................................................... 7<br />
3.1 Openen zorgtrajecten ............................................................................................................... 7<br />
3.1.1 Openen zorgtrajecten met subtraject ZT11 .................................................................. 7<br />
3.1.2 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 13 ICC (ICC-zorg/subtrajecten) ... 13<br />
3.1.3 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 41 (OZP zorg/subtrajecten) .......... 16<br />
3.1.4 Openen van zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 of 52 voor opname op de IC<br />
afdeling of IC-intercollegiaal consult buiten de IC (IC-zorg/subtraject 51 of 52) ........ 17<br />
3.1.5 Openen zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 voor ondersteuning aan de<br />
hoofdbehandelaar (ondersteunend zorg/subtraject 51) ............................................. 20<br />
3.2 Openen subtrajecten .............................................................................................................. 22<br />
3.3 Sluiten subtraject .................................................................................................................... 26<br />
3.3.1 Sluiten van een subtraject met zorgtype 11 of 21 (initiële en vervolgbehandeling) ... 26<br />
Medicinale oncologische behandeling ........................................................................................... 32<br />
Per infuus of per injectie ......................................................................................................... 32<br />
Orale medicinale oncologische behandeling .......................................................................... 33<br />
(Voortraject bij) medicinale oncologische behandelingen binnen initiële (ZT11) subtrajecten. ..... 34<br />
Klinische subtrajecten met medicinale oncologische behandeling binnen vervolg (ZT21)<br />
subtrajecten ............................................................................................................................ 34<br />
A. Sluiten van klinische subtrajecten ZT21 bij medicinale oncologische behandeling per<br />
infuus of per injectie – behalve bij acute leukemie (zie onder E) ............................... 34<br />
B. Sluiten van klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische<br />
behandeling ................................................................................................................ 35<br />
Niet-klinische ZT21 subtrajecten met medicinale oncologische behandeling ............................... 36<br />
C. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij medicinale oncologische behandeling<br />
per infuus of per injectie – behalve bij acute leukemie ............................................... 36<br />
D. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische<br />
behandeling ................................................................................................................ 36<br />
Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie bij acute leukemie ...................... 37<br />
E Sluiten van ZT21 subtrajecten voor medicinale oncologische behandeling per infuus<br />
of per injectie bij acute leukemie ................................................................................ 37<br />
Praktijkvoorbeelden van het al dan niet sluiten van een zorg- en/of subtraject ............................. 46<br />
Voorbeelden uit de dagelijkse cardiologische praktijk ................................................................... 49<br />
Medicinaal behandeltraject en stamceltraject in hetzelfde ziekenhuis ................................... 57<br />
Het medicinale behandeltraject .............................................................................................. 57<br />
© DBC-Onderhoud 2 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Het stamceltraject ................................................................................................................... 57<br />
3.3.2 Sluiten van subtraject met zorgtype 13 ...................................................................... 64<br />
3.3.3 Sluiten van subtraject met zorgtype 41 ...................................................................... 64<br />
3.3.4 Sluiten van subtraject met zorgtype 51 en 52 ............................................................ 64<br />
3.4 Sluiten zorgtraject ................................................................................................................... 65<br />
3.4.1 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of 21 (initiële en<br />
vervolgbehandelingen) ............................................................................................... 65<br />
3.4.2 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 13 (ICC-zorg/subtrajecten)66<br />
3.4.3 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 41 (OZP zorg/subtraject) .. 66<br />
3.4.4 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (IC-zorg/subtraject<br />
51, 52 of ondersteunend zorg/subtraject 51) .............................................................. 66<br />
3.5 Onderlinge Dienstverlening .................................................................................................... 66<br />
4 Te registreren gegevens .............................................................................................................. 68<br />
4.3 Zorgactiviteiten ....................................................................................................................... 68<br />
Bijlage 1: Wijzigingen v20121120 ten opzichte van v20120927 ............................................................ 70<br />
© DBC-Onderhoud 3 │ 71
1 Inleiding<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
De <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> maakt deel uit van het drieluik rondom de registratieregels.<br />
Dit drieluik bestaat uit het document <strong>Registratieregels</strong>, het Registratieaddendum en de <strong>Algemene</strong><br />
<strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong>:<br />
Het drieluik kent de volgende hiërarchie:<br />
Het document <strong>Registratieregels</strong><br />
De registratieregels zijn leidend; alle wijzigingsvoorstellen en mogelijke interpretatieverschillen<br />
worden getoetst aan het document <strong>Registratieregels</strong><br />
Het Registratieaddendum<br />
Het registratieaddendum is een nadere detaillering van het document <strong>Registratieregels</strong> en<br />
bedoeld voor de praktijk, ondersteund door ICT-toepassingen in de ziekenhuizen.<br />
De <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong><br />
De <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> geeft aan de hand van voorbeelden nadere uitleg over<br />
de registratieregels.<br />
Het Registratieaddendum en de <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> zijn een afgeleide van en een<br />
toelichting op het document <strong>Registratieregels</strong>.<br />
Met ingang van 1 januari 2013 zijn de specialismespecifieke toelichtingen geïntegreerd in de<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong>.<br />
Hiermee ontstaat een helderder overzicht van het totaal aan toelichtingen op de registratieregels. Alle<br />
informatie over de registratieregels (inclusief uitzonderingen) is hiermee beschikbaar op één plek en<br />
onnodige dubbelingen worden vermeden.<br />
In een aantal specialismespecifieke toelichtingen was diagnose- en zorgvraaginformatie opgenomen.<br />
Deze informatie is vanaf 1 januari 2013 in een apart document “<strong>Toelichting</strong> op de diagnose- en<br />
zorgvraagtypering per specialisme” opgenomen.<br />
De registratieregels voor het werken met de vernieuwde DBC-systematiek (DOT) staan beschreven in<br />
het document <strong>Registratieregels</strong>. Deze kunt u downloaden via de website van DBC-Onderhoud.<br />
De <strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> beschrijft hoe de algemene en uitzonderingsregels voor<br />
het openen en sluiten van zorg- en subtrajecten, zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van het document<br />
<strong>Registratieregels</strong>, in de praktijk gehanteerd dienen te worden.<br />
Allereerst wordt in hoofdstuk 2 de relatie tussen een zorgtraject en een subtraject beschreven.<br />
Hoofdstuk 3 van deze toelichting is qua indeling identiek aan de indeling van hoofdstuk 3 van de<br />
<strong>Registratieregels</strong>. Op deze wijze is eenvoudig de relatie te leggen tussen deze twee documenten.<br />
Hoofdstuk 3 van dit document bevat echter een extra paragraaf met informatie over onderlinge<br />
dienstverlening (3.5).<br />
© DBC-Onderhoud 4 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
2 Relatie tussen zorgtrajecten en subtrajecten<br />
Op het moment dat een patiënt zich bij de medisch specialist met een nieuwe zorgvraag meldt, wordt<br />
een zorgtraject geopend. Een zorgtraject loopt gedurende het gehele behandel- en/of controletraject<br />
van een bepaalde zorgvraag.<br />
Een zorgtraject bestaat uit één of meerdere subtrajecten. Een subtraject is een in de tijd afgebakende<br />
periode binnen het zorgtraject, gemarkeerd door de afsluitmomenten zoals door de registratieregels<br />
aangegeven, waarover de geleverde zorg wordt gedeclareerd.<br />
Het eerste subtraject van een zorgtraject wordt gelijktijdig met het zorgtraject geopend.<br />
Figuur 1 Zorgtraject/subtraject<br />
Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of 21<br />
Het eerste subtraject van een zorgtraject heeft het zorgtype 11 (initiële behandeling). De volgende<br />
subtrajecten hebben het zorgtype 21 (vervolgbehandeling).<br />
In de registratieregels (paragraaf 3.3.1) staat beschreven op welke momenten een subtraject met<br />
ZT11 of 21 wordt afgesloten.<br />
Het zorgtraject wordt gesloten als er 365 dagen na afsluiten van een subtraject geen zorgactiviteiten<br />
meer zijn geregistreerd of zijn gepland in de toekomst, of direct na overlijden van de patiënt.<br />
Figuur 2 Zorgtraject<br />
© DBC-Onderhoud 5 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Zorgtrajecten met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52<br />
Zorgtrajecten met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 bevatten slechts één subtraject:<br />
Voor zorgtype 13 „ICC‟ geldt dat de zorg die geleverd wordt voor een intercollegiaal consult zich<br />
beperkt tot de klinische periode van een patiënt en dat er dus binnen deze zorgtrajecten geen<br />
sprake is van een vervolgbehandeling.<br />
Voor zorgtype 41 „traject ten behoeve van overige zorgproducten‟ (OZP‟s) geldt dat deze<br />
zorgtrajecten geopend worden voor productie voor de eerstelijn, of een specialisme werkzaam<br />
binnen dezelfde instelling waarvoor de DBC-systematiek niet geldt, binnen deze zorgtrajecten is<br />
er geen sprake van vervolgbehandelingen.<br />
Voor zorgtype 51 „traject interne ondersteuning‟ geldt dat deze zorgtrajecten geopend worden<br />
voor een afgebakende periode tijdens het zorgtraject van de hoofdbehandelaar. Voor de<br />
ondersteuning aan de hoofdbehandelaar (door de anesthesist als ondersteuner of door een<br />
poortspecialist in de rol van ondersteuner) is dat de periode waarin ondersteund wordt binnen de<br />
looptijd van het subtraject van de hoofdbehandelaar.<br />
Voor zorgtype 51 en 52 voor verblijf op de intensive care (IC) en een IC-intercollegiaal consult<br />
buiten de IC, wordt per verblijf op de IC (of per IC-intercollegiaal consult) een IC -zorg/subtraject<br />
51 of 52 geopend.<br />
NB: Een subtraject komt nooit alleen voor, maar altijd in combinatie met het eigen zorgtraject 1 .<br />
De openings- en sluitdatum van subtrajecten met zorgtype 13, 41, 51 en 52 is gelijk aan, of ligt<br />
binnen, de openings- en sluitdata van het zorgtraject.<br />
In de registratieregels (paragraaf 3.4.2 t/m 3.4.4) staat beschreven op welke momenten de<br />
zorgtrajecten met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 worden afgesloten.<br />
Figuur 3 Zorgtraject<br />
1 Voor de registratie en koppeling tussen zorg- / subtrajecten is gekozen voor een technisch eenduidige oplossing voor alle<br />
typen 11, 21, 13, 41, 51 en 52 waardoor gebruik gemaakt kan worden van dezelfde koppelalgoritmen.<br />
© DBC-Onderhoud 6 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
3 Openen en sluiten van zorgtrajecten en subtrajecten<br />
In dit hoofdstuk worden zowel de algemene openings- en sluitregels toegelicht als de uitzonderingen<br />
op de algemene regels.<br />
3.1 Openen zorgtrajecten<br />
Bij de openingsregels van zorgtrajecten wordt onderscheid gemaakt in:<br />
1. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of zorgtype 21<br />
(vervolgbehandeling).<br />
2. Zorgtrajecten met subtraject met zorgtype 13 ICC, (intercollegiaal consult).<br />
3. Zorgtrajecten met subtraject met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP)<br />
door een poortspecialist op verzoek van de eerste lijn, of een specialisme waarvoor de DBCsystematiek<br />
niet geldt, werkzaam binnen dezelfde instelling, zoals kaakchirurgie).<br />
4. Zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 en 52 voor opname op de IC-afdeling of een ICintercollegiaal<br />
consult buiten de IC.<br />
5. Zorgtrajecten met subtraject 51 voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar.<br />
Indien er sprake is van onderlinge dienstverlening wordt door de dienstverlenende instelling geen<br />
zorgtraject geopend (zie paragraaf 3.5 voor onderlinge dienstverlening en het begrip “Eigen patiënt”).<br />
3.1.1 Openen zorgtrajecten met subtraject ZT11<br />
Wanneer een patiënt van buiten de instelling (extern) of vanuit de eigen instelling (intern) bij een<br />
poortspecialisme (ook op de SEH) met een reguliere of spoedeisende zorgvraag komt waar nog geen<br />
zorgtraject voor is geopend, wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend.<br />
Ook bij overname van een nog niet bekende patiënt uit een andere instelling begint het zorgtraject met<br />
een subtraject met ZT11. Hiervoor is gekozen omdat voor een nieuwe patiënt in de regel meer inzet<br />
geleverd wordt dan voor een bekende patiënt, ook al is er sprake van voortzetting van een elders<br />
ingezette behandeling<br />
Situatie Openen (nieuw)<br />
Patiënt meldt zich voor de eerste keer met een<br />
zorgvraag.<br />
Patiënt meldt zich met spoed voor een bekende<br />
zorgvraag.<br />
Patiënt wordt door specialisme A doorverwezen<br />
naar specialisme B. Specialisme B besluit de patiënt<br />
te gaan behandelen voor een eigen zorgvraag bij<br />
specialisme B.<br />
zorgtraject?<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Ja Nieuwe patiënt met nieuwe zorgvraag.<br />
Nee Er is reeds een zorgtraject geopend voor de<br />
zorgvraag, alle (spoed) zorgactiviteiten vallen<br />
daar onder.<br />
Ja De DBC-registratie gaat uit van zorgtrajecten<br />
per specialisme. Bij sommige zorgvragen kan<br />
er sprake zijn van een multidisciplinaire<br />
behandeling waarbij meerdere<br />
poortspecialismen betrokken zijn. In dat geval<br />
opent elk poortspecialisme een eigen<br />
zorgtraject.<br />
© DBC-Onderhoud 7 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Situatie Openen (nieuw)<br />
Patiënt is tijdens een dagje uit ten val gekomen en<br />
heeft daarbij een heupfractuur opgelopen. In het<br />
dichtstbijzijnde ziekenhuis wordt patiënt hieraan<br />
geopereerd. Voor het postoperatieve traject wordt<br />
de patiënt overgeplaatst naar het ziekenhuis in zijn<br />
eigen woonplaats.<br />
zorgtraject?<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Ja Voor het ontvangende ziekenhuis (in de<br />
woonplaats van de patiënt) is dit een nieuwe<br />
patiënt waar een zorgtraject met subtraject<br />
ZT11 voor geopend wordt.<br />
In principe heeft een patiënt per specialisme slechts één zorgtraject openstaan. Er zijn echter situaties<br />
waarbij sprake kan zijn van meerdere zorgtrajecten: parallelle zorgtrajecten bij verschillende<br />
zorgvragen en parallelle zorgtrajecten bij dubbelzijdige aandoeningen.<br />
Medebehandeling<br />
Ook waarneer sprake is van medebehandeling wordt een zorgtraject met subtraject zorgtype 11<br />
geopend.<br />
Er is sprake van medebehandeling wanneer een poortspecialist een patiënt, tijdens een klinische<br />
opname voor een ander specialisme, voor een eigen zorgvraag gaat behandelen.<br />
Hierbij registreert de medebehandelaar per klinisch consult zorgactiviteit 190017 “Medebehandeling”.<br />
Na ontslag uit de kliniek worden ingeval van poliklinisch vervolg, polikliniekbezoeken<br />
(190011/190012/190013) geregistreerd.<br />
Zorgactiviteit 190017 wordt alleen geregistreerd voor bezoeken gedurende de klinische periode.<br />
Wanneer het diagnostisch/screenend contact, waarvoor in eerste instantie een ICC zorg/subtraject<br />
zorgtype 13 was geopend, resulteert in een eigen te behandelen zorgvraag wordt het consulterend<br />
specialisme medebehandelaar, en wordt het ICC zorgt/subtraject met zorgtype 13 omgezet in een<br />
zorgtraject met een subtraject zorgtype 11.<br />
Een poortspecialisme kan in medebehandeling komen bij een nog voor hem onbekende patiënt (a)<br />
maar ook voor een al bekende patiënt (b).<br />
a) Medebehandeling door een specialist bij een voor het medebehandelend specialisme onbekende<br />
patiënt:<br />
○ Als er sprake is van medebehandeling, wordt een zorgtraject met subtraject met zorgtype 11<br />
geopend. Per klinisch consult wordt zorgactiviteit 190017 “Medebehandeling” vastgelegd.<br />
○ Indien de specialist een patiënt vanuit de medebehandeling klinisch overneemt, zal het<br />
geopende zorgtraject met subtraject met zorgtype 11 resulteren in een klinisch DBC-<br />
zorgproduct voor de medebehandelaar die hoofdbehandelaar wordt.<br />
○ Als een intercollegiaal consult overgaat in medebehandeling, wordt het ICC zorg/subtraject<br />
omgezet in een regulier zorgtraject met subtraject met zorgtype 11. Dit omgezette zorgtraject<br />
bevat dus zorgactiviteit(en) 190009 “Intercollegiaal consult” en zorgactiviteit(en) 190017<br />
“Medebehandeling”.<br />
b) Medebehandeling door een specialist bij een voor het medebehandelend specialisme bekende<br />
patiënt:<br />
○ Als een specialist in consult is geroepen en gaat meebehandelen voor een bekende<br />
zorgvraag, wordt een ICC zorg/subtraject geopend naast het reeds lopende zorgtraject. Op<br />
© DBC-Onderhoud 8 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
deze manier wordt de extra inzet van de specialist tijdens de klinische periode van een ander<br />
specialisme vergoed.<br />
Binnen het ICC zorg/subtraject wordt eenmalig zorgactiviteit 190009 (voor het ICC)<br />
vastgelegd.<br />
De klinische consulten in het kader van de medebehandeling en alle andere zorgactiviteiten<br />
voor de bekende zorgvraag worden aan het reeds lopende zorgtraject (zorgtype 11 of 21)<br />
gekoppeld.<br />
o Als er sprake is van medebehandeling voor een andere/nieuwe zorgvraag wordt (mits voldaan<br />
wordt aan de regels voor het openen van parallelle zorgtrajecten) een zorgtraject met<br />
subtraject met zorgtype 11 geopend naast het reeds lopende zorgtraject. Binnen dit nieuwe<br />
(parallelle) zorgtraject worden per klinisch consult zorgactiviteit 190017 en alle eventuele<br />
andere zorgactiviteiten in het kader van de medebehandeling vastgelegd.<br />
Voorbeelden<br />
1) Een internist wordt in consult gevraagd bij een, voor inwendige geneeskunde onbekende, patiënte<br />
die opgenomen ligt op de afdeling Gynaecologie. Zij knapt niet op na de operatie. Er blijkt sprake te<br />
zijn van dehydratie. De internist besluit e.e.a. op de afdeling van de gynaecoloog te organiseren en<br />
stelt een behandelplan op.<br />
Er wordt een zorgtraject met subtraject met zorgtype 11 geopend. Binnen dit zorgtraject worden per<br />
consult zorgactiviteit 190017 “Medebehandeling” en alle bijkomende zorgactiviteiten die worden<br />
uitgevoerd vanwege de dehydratie vastgelegd.<br />
2) Een internist wordt door een chirurg in consult gevraagd bij een, voor inwendige geneeskunde<br />
onbekende oudere patiënte met benauwdheidsklachten. Er wordt een ICC zorg/subtraject geopend<br />
waarbinnen voor het consult zorgactiviteit 190009 “Intercollegiaal consult” wordt geregistreerd. De<br />
internist vraagt een longfoto aan. Uit de longfoto blijkt dat er sprake is van een pneumonie waarvoor<br />
de internist een behandeling start met antibiotica. Op het moment dat de internist aan de hand van de<br />
uitslag van de röntgenfoto besluit te gaan behandelen, wordt het zorgtype 13 van het ICC<br />
zorg/subtraject omgezet naar zorgtype 11 voor een regulier zorgtraject. Vanaf dat moment worden de<br />
klinische consulten niet meer met 190009 geregistreerd, maar met 190017 “Medebehandeling”.<br />
3) Een chirurg wordt in consult gevraagd op de afdeling Orthopedie bij een patiënte die bij hem<br />
bekend is met chronische buikklachten. De chirurg onderzoek de patiënt, vraagt labonderzoek aan en<br />
doet een laparoscopie. Voor het intercollegiaal consult wordt een ICC zorg/subtraject geopend<br />
waarbinnen voor het ICC zorgactiviteit 190009 wordt geregistreerd.<br />
Alle andere zorgactiviteiten worden geregistreerd binnen het lopende zorgtraject (met subtraject<br />
zorgtype 11 of 21) voor de chronische buikklachten.<br />
4) Een diabetespatiënt ligt vanwege een heupfractuur langdurig opgenomen bij orthopedie. Omdat de<br />
patiënt een hoge bloeddruk heeft, wordt de internist in medebehandeling gevraagd. De patiënt is al bij<br />
de internist onder behandeling vanwege de diabetes, maar omdat er een aparte behandeling wordt<br />
ingezet voor de hoge bloeddruk wordt daarvoor een nieuw (parallel aan het reeds lopende diabetes<br />
zorgtraject) zorgtraject met subtraject zorgtype 11 geopend.<br />
Per klinisch consult wordt 190017 “Medebehandeling” geregistreerd.<br />
© DBC-Onderhoud 9 │ 71
Parallelliteit<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Parallelle zorgtrajecten bij twee of meer zorgvragen<br />
Parallelle zorgtrajecten zijn twee of meer zorgtrajecten die voor een patiënt gelijktijdig bij hetzelfde<br />
specialisme in dezelfde zorginstelling openstaan. Een patiënt kan zich presenteren met meerdere<br />
zorgvragen of er kan zich tijdens een lopend zorgtraject een nieuwe/andere zorgvraag voordoen. Een<br />
parallel zorgtraject mag alleen worden geopend wanneer er sprake is van een (vanuit het medisch<br />
dossier) aantoonbare andere zorgvraag dan waar de patiënt voor wordt behandeld en hiervoor een<br />
separaat zorgtraject (diagnosestelling en behandeling) noodzakelijk is.<br />
Daarnaast moet aan beide onderstaande voorwaarden worden voldaan:<br />
1. Het parallelle zorgtraject dient een eigen zorgprofiel te hebben met eigen zorgactiviteiten waarvan<br />
er:<br />
○ minimaal één zorgactiviteit uit de groep operatieve 2 verrichtingen en/of,<br />
○ minimaal één uit zorgprofielklasse 1, 2 of 3* komt,<br />
* In uitzondering hierop geldt dat ook in de volgende situaties aan deze voorwaarde wordt<br />
voldaan:<br />
- minimaal één zorgactiviteit uit één van de groepen chronische dialyse of chronische<br />
thuisbeademing en/of,<br />
- minimaal één zorgactiviteit uit de groep van verstrekking van oncologische medicatie per<br />
infuus of per injectie en/of,<br />
- minimaal één zorgactiviteit voor gespecialiseerde technieken voor fertiliteitsbehandelingen<br />
2. De combinatie van de typerende diagnosen van de parallelle subtrajecten mag niet voorkomen in<br />
de tabel met niet toegestane parallelle diagnosen (= Diagnose Combinatie tabel).<br />
Let op: Wanneer tijdens één klinische opname twee subtrajecten parallel geopend zijn, kunnen de<br />
verpleegdagen maar aan één subtraject gekoppeld worden (het verdelen van verpleegdagen is niet<br />
toegestaan). Bij parallelle klinische subtrajecten tijdens dezelfde klinische periode kan slechts één<br />
klinisch DBC-zorgproduct gedeclareerd worden, het andere traject resulteert in een niet-klinisch DBCzorgproduct.<br />
Wanneer de parallelle zorgvragen in aparte klinische periodes behandeld worden, kan dit<br />
wel resulteren in meerdere klinische DBC-zorgproducten.<br />
Voorbeeld<br />
Patiënt is opgenomen voor het plaatsen van een heupprothese. Tijdens dezelfde opname wordt door<br />
hetzelfde specialisme een peesplastiek aan de hand uitgevoerd. De combinatie van de twee<br />
getypeerde diagnosen komt niet voor in de Diagnose Combinatie Tabel. Er mogen in deze situatie<br />
twee parallelle zorgtrajecten geopend worden. De verpleegdagen kunnen bij parallelle subtrajecten<br />
die tijdens dezelfde klinische periode behandeld worden, maar aan één subtraject gekoppeld worden.<br />
Er wordt dus één klinisch en één niet-klinisch DBC-zorgproduct gedeclareerd.<br />
Voorbeeld<br />
Patiënt was opgenomen voor het plaatsen van een heupprothese in de linker heup. Vier weken na<br />
ontslag uit de kliniek wordt patiënt opgenomen vanwege een polsfractuur. De combinatie van de twee<br />
getypeerde diagnosen komt niet voor in de Diagnose Combinatie Tabel). Omdat beide zorgvragen in<br />
2 Als groep operatieve verrichtingen worden de zorgactiviteiten in het tabblad “42-dagenregel zorgactiviteiten” van<br />
het registratieaddendum beschouwd<br />
© DBC-Onderhoud 10 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
aparte klinische opnamen behandeld worden, worden twee klinische DBC-zorgproducten<br />
gedeclareerd.<br />
Voorbeeld<br />
Patiënt is bekend met aandoening x. Tijdens een controlebezoek voor deze aandoening wordt tevens<br />
aandoening y beoordeeld, er is geen diagnostiek en behandeling voor aandoening y noodzakelijk. In<br />
deze situatie wordt geen parallel zorgtraject geopend omdat niet is voldaan aan alle voorwaarden voor<br />
het openen van een paralleltraject; er zijn geen aparte zorgactiviteiten uitgevoerd voor aandoening y.<br />
Bij de cardiologie en klinische geriatrie is parallelliteit op een paar uitzonderingen na niet toegestaan.<br />
Zie voor meer informatie hierover de tekst bij de uitzonderingen voor cardiologie en klinische geriatrie<br />
bij paragraaf 3.3.1.4.<br />
Parallelliteit bij dubbelzijdige aandoeningen<br />
Voor parallelliteit bij dubbelzijdige aandoeningen geldt:<br />
Beide zijden conservatieve behandeling: één zorgtraject.<br />
Eén zijde conservatieve en één zijde operatieve 3 behandeling: één zorgtraject.<br />
Beide zijden operatief en met identieke diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel: één<br />
zorgtraject 4 .<br />
Beide zijden operatief en geen identieke diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel: twee<br />
zorgtrajecten.<br />
Wanneer een dubbelzijdige aandoening aan beide zijden binnen 42 dagen na elkaar operatief wordt<br />
behandeld, worden twee zorgtrajecten geopend. Als de operatieve ingrepen langer dan 42 dagen na<br />
elkaar plaatsvinden worden voor de dubbelzijdige behandelingen seriële subtrajecten geopend binnen<br />
één zorgtraject. Dit ter voorkoming van het parallel lopen van conservatieve zorgtrajecten.<br />
Bij dubbelzijdige operatieve ingrepen in één sessie bij aandoeningen waarvoor dubbelzijdige DBCzorgproducten<br />
bestaan wordt één zorgtraject geopend. Bij dubbelzijdige operatieve ingrepen in één<br />
sessie bij aandoeningen waarvoor geen dubbelzijdige DBC-zorgproducten bestaan (en geen identieke<br />
diagnosen in de Diagnose Combinatie Tabel) worden twee zorgtrajecten geopend.<br />
Let op: ook in het geval van parallelliteit bij dubbelzijdige aandoeningen geldt dat tijdens één klinische<br />
periode de verpleegdagen maar aan één subtraject kunnen worden gekoppeld; het verdelen van<br />
verpleegdagen is niet toegestaan.<br />
Voorbeelden conservatieve behandeling bij dubbelzijdige aandoening<br />
1. Oogheelkunde: patiënt heeft een ontsteking aan beide ogen en wordt hiervoor conservatief<br />
behandeld. Er wordt één zorgtraject geopend.<br />
2. Heelkunde: bij een patiënt wordt bij beide polsen een carpaaltunnelsyndroom vastgesteld. Voor<br />
beide polsen is diagnostiek gedaan, er wordt geen behandeling ingezet. Er wordt één zorgtraject<br />
geopend.<br />
3 Er is een tabel waarin is gedefinieerd welke zorgactiviteiten in het kader van de registratieregels als operatieve ingrepen<br />
worden beschouwd (zie het tabblad “42-dagenregel zorgactiviteiten” in het Registratieaddendum)<br />
4 Voor een aantal diagnosen is zowel een dubbelzijdig/meervoudig als een enkelzijdig/enkelvoudig DBC-zorgproduct<br />
ontwikkeld. Door het registreren van het juiste aantal zorgactiviteiten wordt afgeleid naar het juiste DBC-zorgproduct.<br />
© DBC-Onderhoud 11 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Voorbeelden operatieve behandeling bij dubbelzijdige aandoeningen<br />
1. Oogheelkunde: patiënt heeft cataract beiderzijds. De diagnose cataract staat niet als identieke<br />
combinatie in de Diagnose Combinatie Tabel. In eerste instantie wordt het linkeroog operatief<br />
behandeld. Hiervoor wordt een zorgtraject geopend. Een operatie aan het rechter oog wordt twee<br />
weken later gepland. Op de datum dat de operatieve cataractingreep aan het rechteroog wordt<br />
uitgevoerd, wordt een tweede (parallel) zorgtraject geopend.<br />
2. Orthopedie: patiënt heeft beiderzijds een klompvoet. Deze worden in één operatiesessie<br />
behandeld. Het conservatieve voortraject van diagnostiek valt binnen één zorgtraject. Op het<br />
moment dat de operatieve ingreep beiderzijds plaatsvindt wordt een tweede (parallel) zorgtraject<br />
geopend. Deze diagnose staat niet als identieke combinatie in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />
Omdat de verpleegdagen maar één subtraject gekoppeld mogen worden, wordt er één klinisch en<br />
één niet-klinisch DBC-zorgproduct afgeleid.<br />
3. Plastische chirurgie: patiënt wordt operatief behandeld voor flaporen beiderzijds. Voor (operatieve)<br />
behandeling van flaporen geldt dat hiervoor één zorgtraject geopend wordt. Deze diagnose staat<br />
als identieke combinatie in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />
NB: Alleen wanneer bij een dubbelzijdige aandoening beide zijden binnen 42 dagen na elkaar<br />
operatief worden behandeld, worden twee zorgtrajecten geopend. Als dit niet het geval is worden voor<br />
de dubbelzijdige behandelingen seriële subtrajecten geopend binnen één zorgtraject. Dit ter<br />
voorkoming van het parallel lopen van conservatieve zorgtrajecten.<br />
Voorbeelden operatieve behandeling bij dubbelzijdige aandoeningen waarvoor een dubbelzijdig<br />
zorgproduct bestaat<br />
1. Patiënt bezoekt de specialist met een dubbelzijdige liesbreuk. Deze diagnose komt in combinatie<br />
met zichzelf voor in de Diagnose Combinatie Tabel en voor deze diagnose bestaat een<br />
dubbelzijdig DBC-zorgproduct. Er wordt één zorgtraject geopend met subtraject zorgtype 11 en<br />
diagnose 121 “Hernia femoralis/inguinalis”. Beide zijden moeten operatief behandeld worden.<br />
Door de registratie van een zorgactiviteit voor het herstel links en een zorgactiviteit voor het<br />
herstel rechts wordt afgeleid naar een dubbelzijdig DBC-zorgproduct.<br />
2. Patiënt bezoekt de specialist met een dubbelzijdige liesbreuk. Er wordt één zorgtraject geopend<br />
met diagnose 121 “Hernia femoralis/inguinalis”. Na onderzoek blijkt alleen de linker zijde operatief<br />
te moeten worden behandeld. Er wordt voor het operatieve herstel één zorgactiviteit geregistreerd<br />
en afgeleid naar een enkelzijdig DBC-zorgproduct.<br />
Voorbeeld serieel openen subtrajecten bij dubbelzijdige behandelingen<br />
Patiënt heeft cataract beiderzijds. In eerste instantie wordt het linkeroog operatief behandeld. Hiervoor<br />
wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend. Twee maanden later wordt het rechteroog<br />
operatief behandeld. Omdat inmiddels voor het linkeroog een conservatief (controle) subtraject loopt<br />
valt de behandeling van het rechteroog binnen het zorgtraject van het linkeroog. Anders zou een<br />
conservatief subtraject parallel lopen aan een operatief subtraject.<br />
In het Registratieaddendum (te downloaden via de website van DBC-Onderhoud) staat op tabblad<br />
1.0000.7 de technische uitwerking van deze registratieregel.<br />
© DBC-Onderhoud 12 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Situaties met meerdere zorgvragen/dubbelzijdige aandoeningen<br />
Situatie Openen parallel<br />
Tijdens het controletraject voor aandoening x wordt<br />
tevens (bij hetzelfde specialisme) aandoening y<br />
beoordeeld, er is geen diagnostiek en behandeling<br />
voor aandoening y noodzakelijk.<br />
Tijdens het controletraject voor aandoening x wordt<br />
tevens (bij hetzelfde specialisme) aandoening y<br />
beoordeeld, er is diagnostiek en behandeling voor<br />
aandoening y noodzakelijk. Er worden een aantal<br />
onderzoeken gepland en er wordt een afspraak<br />
gemaakt om de uitslagen te bespreken. De<br />
combinatie van de diagnosen van beide zorgvragen<br />
komt niet voor in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />
Tijdens het controletraject voor zorgvraag x blijkt<br />
operatief ingrijpen (door hetzelfde specialisme) voor<br />
de andere zorgvraag y noodzakelijk. De combinatie<br />
van de diagnosen van beide zorgvragen komt voor<br />
in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />
Patiënt moet een ingreep linkszijdig en rechtszijdig<br />
ondergaan. Gezien de aard van de ingreep wordt<br />
dit in twee operatiesessies uitgevoerd. De diagnose<br />
van de zorgvraag die behandeld wordt komt niet<br />
voor als identieke combinatie in de Diagnose<br />
Combinatie Tabel.<br />
zorgtraject?<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Nee Er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor<br />
het openen van een paralleltraject; er zijn geen<br />
zorgactiviteiten uitgevoerd voor aandoening y.<br />
Ja Er is voldaan aan de voorwaarden voor het<br />
openen van een paralleltraject; er is sprake<br />
van een andere zorgvraag waarvoor een<br />
“eigen” onderzoeks- en behandeltraject wordt<br />
ingezet, en de combinatie van de diagnosen<br />
komt niet voor in de Diagnose Combinatie<br />
© DBC-Onderhoud 13 │ 71<br />
Tabel.<br />
Nee Er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor<br />
het openen van een paralleltraject; de<br />
combinatie van de beide diagnosen mag niet<br />
voorkomen in de Diagnose Combinatie Tabel.<br />
Ja Er worden in dit geval twee zorgtrajecten<br />
geopend (zie NB de vorige pagina).<br />
3.1.2 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 13 ICC (ICC-zorg/subtrajecten)<br />
Een zorgtraject met subtraject ZT13 (Intercollegiaal consult) wordt geopend wanneer een<br />
poortspecialist een kortdurend diagnostisch of screenend patiëntencontact uitvoert op verzoek van<br />
een ander specialisme tijdens een klinische opname.<br />
Voor een ICC-zorg/subtraject geldt het volgende:<br />
a. een ICC mag alleen worden geregistreerd bij een klinische opname waarbij één of meer<br />
verpleegdagen en/of IC-behandeldagen zijn geregistreerd<br />
b. bij een dagverpleging mag geen ICC-zorg/subtraject worden geopend;<br />
c. een specialisme mag per klinische opname ten hoogste één ICC-zorg/subtraject (dat uit meerdere<br />
contacten kan bestaan) voor een intercollegiaal consult registreren. Bij een klinische opname<br />
kunnen wel meerdere specialismen één ICC- zorg/subtraject openen;<br />
d. Wanneer naar aanleiding van een intercollegiaal consult de behandeling van de patiënt wordt<br />
overgenomen (of resulteert in een medebehandeling), dan wordt geen apart ICC-zorg/subtraject
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
geopend maar wordt het zorgtype 13 omgezet naar zorgtype 11. Eventueel wordt de<br />
diagnosecode aangepast naar de diagnosecode die hoort bij de te (mede)behandelen zorgvraag.<br />
Direct aansluitend aan een ICC-zorg/subtraject mag dus geen zorgtraject met subtraject met ZT11<br />
geopend worden;<br />
e. wanneer een specialisme dat de patiënt reeds onder behandeling heeft een verzoek krijgt van een<br />
ander specialisme voor een intercollegiaal consult, dan mag het eerstgenoemde specialisme een<br />
ICC-zorg/subtraject openen naast het reeds lopende zorgtraject.<br />
Op deze wijze wordt de extra inzet die geleverd wordt tijdens de klinische periode van een<br />
bekende patiënt (opgenomen voor een ander specialisme) vergoed. Als in het hierboven<br />
genoemde geval het intercollegiale consult overgaat in medebehandeling, mag nog steeds een<br />
ICC-zorg/subtraject geopend worden, maar de eventuele zorgactiviteiten die voortkomen uit de<br />
medebehandeling vallen onder het reeds lopende zorgtraject.<br />
Situatie<br />
Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een in<br />
dagbehandeling opgenomen patiënt van<br />
specialisme Y.<br />
Specialisme X is in consult geweest bij een<br />
klinische patiënt van specialisme Y. Hiervoor<br />
wordt een ICC-zorg/subtraject geopend. In de loop<br />
van de opname is consultatie van specialisme X<br />
nogmaals gewenst.<br />
Specialisme Q vraagt specialisme X, Y en Z in<br />
consult bij een klinische patiënt.<br />
Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een<br />
klinische patiënt van specialisme Y. Specialisme X<br />
opent daarvoor een ICC-zorg/subtraject. Bij<br />
consultatie blijkt medebehandeling voor eigen<br />
zorgvraag door specialisme X noodzakelijk.<br />
Volgend op een intercollegiaal consult moeten na<br />
ontslag aanvullende onderzoeks- en/of<br />
behandelingsactiviteiten plaatsvinden.<br />
Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een<br />
klinische patiënt van specialisme Y. Patiënt is<br />
reeds bij specialisme X onder<br />
controle/behandeling voor dezelfde zorgvraag.<br />
Openen (ICC)<br />
zorg/subtraject?<br />
Zie toelichting→<br />
Nee<br />
Ja<br />
Ja, in eerste<br />
instantie wordt een<br />
ZT13 getypeerd dat<br />
later wordt omgezet<br />
naar ZT11<br />
In eerste instantie<br />
wordt een ZT13<br />
getypeerd welke<br />
later wordt omgezet<br />
naar ZT11<br />
Ja<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Zie regel a: Er wordt alleen voor een<br />
intercollegiaal consult bij een klinische patiënt<br />
een ICC-zorg/subtraject geopend. Indien een<br />
specialisme in ICC komt op de dagverpleging<br />
kan, als aan de regels voor het openen van<br />
een zorgtraject met subtraject ZT11 wordt<br />
voldaan, een zorgtraject geopend worden.<br />
Zie regel b: Een specialisme mag per klinische<br />
opname maximaal één ICC-zorg/subtraject<br />
openen. Het tweede consult valt binnen het<br />
reeds geopende ICC-zorg/subtraject.<br />
Zie regel b: Specialismen X, Y en Z mogen<br />
ieder een eigen ICC-zorg/subtraject openen.<br />
Zie regel c: het zorgtype van het subtraject<br />
wordt omgezet van zorgtype 13 “ICC” naar<br />
zorgtype 11 voor de medebehandeling.<br />
Zie regel c: Er wordt geen apart zorgtraject<br />
geopend, het zorgtype van het subtraject wordt<br />
omgezet van zorgtype 13 "ICC" naar zorgtype<br />
© DBC-Onderhoud 14 │ 71<br />
11.<br />
Zie regel d: Voor het klinische consult mag<br />
naast het reeds lopende zorgtraject een<br />
(parallel) ICC-zorg/subtraject geopend worden.
Situatie<br />
Specialisme X wordt in consult gevraagd bij een<br />
klinische patiënt van specialisme Y. Patiënt is<br />
reeds bij specialisme X onder<br />
controle/behandeling voor dezelfde zorgvraag.<br />
Medebehandeling door specialisme X blijkt<br />
noodzakelijk.<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Openen (ICC)<br />
zorg/subtraject?<br />
Ja<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Zie regel d: Voor de inzet tijdens de klinische<br />
opname van een ander specialisme mag een<br />
(parallel) ICC-zorg/subtraject geopend worden.<br />
Alle activiteiten die uitgevoerd worden voor de<br />
medebehandeling vallen onder het reeds<br />
lopende zorgtraject.<br />
Binnen het ICC -zorg/subtraject wordt per consult (waarbij sprake moet zijn van een face-to-face<br />
contact) zorgactiviteit 190009 “Intercollegiaal consult” vastgelegd. Ook eventuele andere<br />
zorgactiviteiten in het kader van diagnostiek worden binnen het ICC zorg/subtraject geregistreerd.<br />
Een poortspecialisme kan in consult komen bij een nog voor hem onbekende patiënt (a) maar ook<br />
voor een al bekende patiënt (b).<br />
a) ICC door een specialist bij een voor het consulterend specialisme onbekende patiënt:<br />
○ Als er sprake is van een intercollegiaal consult wordt een ICC zorg/subtraject zorgtype 13<br />
geopend. Per klinisch consult wordt zorgactiviteit 190009 “” Intercollegiaal consult” binnen dit<br />
subtraject vastgelegd.<br />
○ Als een intercollegiaal consult overgaat in medebehandeling wordt het ICC zorg/subtraject<br />
omgezet in een regulier zorgtraject met subtraject met zorgtype 11. Dit omgezette zorgtraject<br />
bevat dus zorgactiviteit(en) 190009 “Intercollegiaal consult” en zorgactiviteit(en) 190017<br />
“Medebehandeling”.<br />
b) ICC door een specialist bij een voor het consulterend specialisme bekende patiënt:<br />
○ Als er sprake is van een intercollegiaal consult wordt een ICC zorg/subtraject zorgtype 13<br />
geopend naast het reeds lopende zorgtraject. Op deze manier wordt de extra inzet van de<br />
specialist tijdens de klinische periode van een ander specialisme vergoed. Binnen dit<br />
subtraject wordt per consult zorgactiviteit 190009 vastgelegd.<br />
Voorbeelden<br />
1) Een klinisch geriater wordt in consult gevraagd door de internist met de vraag om naar een<br />
verwarde patiënt te kijken. Het blijkt een terminale patiënt te zijn die reeds passende palliatieve<br />
begeleiding krijgt. Er is geen verdere begeleiding door geriatrie noodzakelijk.<br />
Er wordt een zorgtraject met subtraject met zorgtype 13 (ICC) geopend waarbinnen voor het<br />
eenmalige consult zorgactiviteit 190009 “Intercollegiaal consult” wordt geregistreerd.<br />
2) Een internist wordt door een chirurg in consult gevraagd bij een patiënt vanwege een verdenking op<br />
een pneumonie. Er wordt een ICC zorg/subtraject geopend waarbinnen voor het consult zorgactiviteit<br />
190009 “Intercollegiaal consult” wordt geregistreerd. De internist vraagt een longfoto aan. Uit de<br />
longfoto blijken geen bijzonderheden en verdere bemoeienis door de internist is niet nodig. De inzet<br />
van de internist blijft beperkt tot het ICC en naast zorgactiviteit 190009 wordt ook de röntgenfoto<br />
gekoppeld aan het ICC zorg/subtraject.<br />
3) Een internist wordt door een chirurg in consult gevraagd bij een oudere patiënte met<br />
buikpijnklachten. Er wordt een ICC zorg/subtraject geopend waarbinnen voor het consult zorgactiviteit<br />
190009 “Intercollegiaal consult” wordt geregistreerd. De internist vraagt een ct-scan aan. Uit de ctscan<br />
blijkt dat er sprake is van een pancreatitis waarvoor de internist een behandeld start met<br />
© DBC-Onderhoud 15 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
antibiotica. Op het moment dat de internist aan de hand van de uitslag van de röntgenfoto besluit te<br />
gaan behandelen wordt het zorgtype 13 van het ICC zorg/subtraject omgezet naar zorgtype 11 voor<br />
een regulier zorgtraject. Vanaf dat moment worden de klinische consulten niet meer met 190009<br />
geregistreerd maar met 190017 “Medebehandeling”.<br />
4) Een diabetes patiënt ligt vanwege een heupfractuur langdurig opgenomen voor de orthopeed.<br />
Omdat de patiënt voor de diabetes al bekend is bij de internist wordt deze in consult gevraagd om te<br />
controleren of de diabetes nog goed is ingesteld. De internist komt tijdens de opname 2 maal in<br />
consult. Voor de internist wordt een ICC zorg/subtraject geopend parallel aan het al lopende<br />
zorgtraject voor de diabetes. Binnen het ICC zorg/subtraject wordt 2 maal 190009 geregistreerd voor<br />
de intercollegiale consulten.<br />
Opmerking<br />
Met het oog op de medische herkenbaarheid is het mogelijk om bij een ICC-zorg/subtraject de<br />
diagnose te typeren welke het best de reden tot ICC weergeeft. Dit is niet verplicht en de<br />
diagnosecodes “ICC” blijven bestaan. Bovendien kunnen deze getypeerd worden indien de zorgvraag<br />
waarvoor het ICC plaatsvindt niet nader gespecificeerd is.<br />
Wanneer naast het ICC-zorg/subtraject bij hetzelfde specialisme ook een zorgtraject met subtraject<br />
zorgtype 11 of 21 loopt kan het zijn dat de combinatie van de diagnosen van de parallelle trajecten<br />
voorkomt in de Diagnose Combinatie Tabel, dus parallelliteit uitsluit. Om in deze situatie onbedoelde<br />
afwijzing van het parallelle ICC-zorg/subtraject te voorkomen, kan in deze gevallen de ICCdiagnosecode<br />
wordt vastgelegd.<br />
Bij cardiologie moet in verband met de inrichting van de Diagnose Combinatie Tabel, altijd bij een<br />
ICC-zorg/subtraject diagnosecode 914 “Intercollegiaal consult” worden getypeerd.<br />
Zorgactiviteitcode 190009 “Klinisch intercollegiaal consult” moet worden geregistreerd om een DBCzorgproduct<br />
“Intercollegiaal consult” af te leiden.<br />
3.1.3 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 41 (OZP zorg/subtrajecten)<br />
Wanneer een poortspecialist op verzoek van de eerste lijn of een specialisme waarvoor de DBCsystematiek<br />
niet geldt werkzaam binnen dezelfde instelling (bv. kaakchirurgie en sportgeneeskunde),<br />
een overig zorgproduct (OZP) levert wordt dit vastgelegd in een zorgtraject met subtraject 41. Aan dit<br />
zorg/subtraject worden het overige zorgproduct en alle eventuele andere zorgactiviteiten die in het<br />
kader van het OZP worden uitgevoerd gekoppeld 5 .<br />
Niet het OZP-zorg/subtraject wordt gedeclareerd, maar de daarbinnen vastgelegde declarabele<br />
prestatie (het OZP)<br />
Indien het OZP binnen één week leidt tot overname van de diagnosestelling en/of behandeling door<br />
de medisch specialist, kan er geen overig product worden gedeclareerd. In dat geval dient het ZT41 te<br />
worden gewijzigd in ZT11. De zorgactiviteit, waarmee het overig zorgproduct is vastgelegd, wordt<br />
zodoende een onderdeel van dat zorgtraject.<br />
Hierbij is de eerste teldag is de uitvoerdatum van het overig zorgproduct. Na zeven dag stopt de<br />
termijn waarop een OZP eventueel deel zou moeten uit gaan maken van een nieuw te openen<br />
zorgtraject.<br />
5 Zorgtype 41 is alleen van toepassing op overige zorgproducten die afgeleid dienen te worden door een grouper (met<br />
uitzondering van add-ons). Dit zijn de overige zorgproducten uit de subcategorie medisch specialistische behandeling en<br />
diagnostiek, prenatale screening en het overig zorgproduct fundusfotografie, al deze zorgactiviteiten hebben in de Tarieven<br />
Tabel tarieftype 11.<br />
© DBC-Onderhoud 16 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
OZP‟s uitgevoerd in het kader van de zorgvraag waarvoor een zorgtraject geopend wordt, maar die<br />
uitgevoerd zijn vòòr een week van openen van het zorgtraject, hoeven niet meegenomen te worden in<br />
het zorgtraject.<br />
Voorbeeld:<br />
OZP is uitgevoerd op 1, 2, 5 en 6 september. Op 10 september komt, nav het OZP, de patiënt in<br />
medisch specialistische zorg. De openingsdatum van het zorgtraject is 5 september. De OZP‟s van 5<br />
en 6 september maken deel uit van het te openen zorgtraject, de OZP‟s van 1 en 2 september worden<br />
als OZP gedeclareerd.<br />
Uitzondering<br />
Voor de declaratie van de overige zorgproducten voor prenatale screening is geen verwijzing van de<br />
eerste lijn noodzakelijk. Ook de gynaecoloog kan aanvrager zijn van een van OZP voor prenatale<br />
screening.<br />
Deze OZP‟s (welke onder de Wet Bevolkings Onderzoek vallen) worden los naast een eventueel<br />
openstaand zorgtraject gedeclareerd.<br />
Situatie<br />
Poortspecialist X voert een overig zorgproduct uit<br />
op aanvraag van een specialisme waarvoor de<br />
DBC- systematiek niet geldt (bv. kaakchirurgie).<br />
Poortspecialist X voert een overig zorgproduct uit<br />
op aanvraag van de eerste lijn.<br />
Poortspecialist X voert een overig zorgproduct uit<br />
op aanvraag van poortspecialist Y.<br />
Poortspecialist X besluit tijdens of binnen één<br />
week aan het overig zorgproduct dat behandeling<br />
door hem/haar geïndiceerd is.<br />
Op aanvraag van de huisarts wordt een overig<br />
zorgproduct uitgevoerd, Naar aanleiding van dit<br />
onderzoek wordt binnen één week besloten dat<br />
medisch specialistisch handelen nodig is.<br />
Openen (OZP)<br />
zorg/subtraject?<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Ja, ZT41 OZP zorg/subtraject wordt geopend.<br />
Ja, ZT41 OZP zorg/subtraject wordt geopend.<br />
nee Overig zorgproduct wordt gekoppeld aan het<br />
zorgtraject van poortspecialist Y.<br />
Ja, ZT41wordt ZT11 Zorgtraject wordt geopend, het zorgtype wordt 11<br />
Ja, ZT41 wordt<br />
ZT11<br />
i.p.v. 41 omdat de poortspecialist de zorgvraag<br />
gaat behandelen, er is geen sprake meer van een<br />
© DBC-Onderhoud 17 │ 71<br />
OZP.<br />
De zorgactiviteit waarmee het OZP is<br />
geregistreerd is de eerste zorgactiviteit in het door<br />
de poortspecialist te openen zorgtraject.<br />
3.1.4 Openen van zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 of 52 voor opname op de<br />
IC afdeling of IC-intercollegiaal consult buiten de IC (IC-zorg/subtraject 51 of<br />
52)<br />
Wanneer een patiënt wordt opgenomen op een IC-afdeling wordt voor de IC-periode een ICzorgtraject<br />
met subtraject ZT51 of 52 geopend. Wanneer er sprake is van een IC-intercollegiaal<br />
consult buiten de IC wordt een IC-zorgtraject met zorgtype 51 geopend.
Openen IC-zorg/subtraject 51<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Wanneer een patiënt wordt opgenomen op een IC-afdeling wordt een IC-zorg/subtraject 51 geopend.<br />
Alle zorgactiviteiten die in het kader van het IC-verblijf worden geregistreerd, worden aan dit<br />
zorgtraject gekoppeld. Dit geldt voor de IC-zorgactiviteiten (IC add-ons), maar ook voor andere<br />
zorgactiviteiten zoals laboratoriumverrichtingen. Op deze wijze is het mogelijk een volledig beeld te<br />
krijgen van de kosten van een IC-behandeling.<br />
Het IC-zorg/subtraject 51 wordt gekoppeld aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar, in casu het<br />
specialisme dat de patiënt naar de IC verwezen heeft (zie IC-zorg/subtraject 52 indien er geen<br />
zorgtraject van een hoofdbehandelaar is). Het IC-zorg/subtraject 51 is geen zelfstandig declarabel<br />
traject. De IC add-ons zijn echter wel los declarabel en mogen tussentijds worden gedeclareerd (dit<br />
kan direct na uitvoering). Het IC-zorg/subtraject 51 wordt tegelijk met het subtraject van de<br />
hoofdbehandelaar naar een grouper gestuurd. Alle zorgactiviteiten die aan het IC-zorg/subtraject 51<br />
zijn gekoppeld, worden onderdeel van het profiel van het subtraject van de hoofdbehandelaar, van<br />
waaruit verwezen is, maar zijn wel apart te onderscheiden. De IC add-ons worden er door een<br />
grouper uitgefilterd en afzonderlijk gedeclareerd naast het DBC-zorgproduct van de<br />
hoofdbehandelaar.<br />
Ook wanneer er vanuit de IC een intercollegiaal consult wordt verricht buiten de IC wordt voor dit IC-<br />
intercollegiaal consult (zorgactiviteit 190129) een IC-zorg/subtraject 51 geopend. Dit zorg/subtraject<br />
wordt gesloten op de uitvoerdatum van het IC-intercollegiaal consult.<br />
Hierbij geldt het volgende:<br />
a. Parallelle IC-zorg/subtrajecten 51 en 52 zijn niet toegestaan.<br />
b. Wanneer de patiënt gedurende een klinische opname meerdere periodes op de IC verblijft, dient<br />
voor elke IC-opnameperiode een apart IC-zorg/subtraject 51 te worden geopend (en gesloten).<br />
c. Er dient een verwijzing te worden geregistreerd vanuit welk zorgtraject (= het zorgtraject van de<br />
hoofdbehandelaar) naar het IC-zorg/subtraject 51 is verwezen. Een IC-zorg/subtraject 51 dient<br />
namelijk altijd in samenhang met een zorgtraject van de hoofdbehandelaar te worden geregistreerd<br />
(en gelijktijdig aan een grouper te worden aangeboden).<br />
d. Tijdens het verblijf op de IC-afdeling mogen geen verpleegdagen (ZPK3 zorgactiviteiten) worden<br />
geregistreerd.<br />
Situatie Openen IC-<br />
Patiënt is opgenomen op de verpleegafdeling en<br />
wordt overgeplaatst naar de IC-afdeling.<br />
Patiënt wordt ontslagen van de IC en gaat terug naar<br />
de verpleegafdeling.<br />
zorgtraject?<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Ja Op de dag van opname op de IC wordt een IC-<br />
zorg/subtraject 51 geopend. Hierbij wordt het<br />
zorgtrajectnummer van de hoofdbehandelaar<br />
geregistreerd van waaruit verwezen is. Op deze<br />
manier wordt het IC- zorg/subtraject 51 gekoppeld<br />
aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar.<br />
NVT Op de dag van ontslag van de IC wordt het<br />
zorg/subtraject 51 afgesloten. Het zorgtraject wordt<br />
pas na sluiten van het subtraject (met zorgtype 11 of<br />
21) van de hoofdbehandelaar samen aan een<br />
grouper aangeboden.<br />
Patiënt wordt opnieuw overgeplaatst naar de IC. Ja Indien een patiënt meerdere malen tijdens een<br />
opname op de IC wordt opgenomen, worden even<br />
© DBC-Onderhoud 18 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Situatie Openen IC-<br />
Patiënt wordt ontslagen van de IC maar in de loop<br />
van dezelfde dag opnieuw overgeplaatst naar de IC.<br />
Openen IC-zorg/subtraject 52<br />
zorgtraject?<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
zoveel IC-zorg/subtrajecten 51 geopend.<br />
Nee Indien een patiënt meerdere malen tijdens een<br />
opname op de IC wordt opgenomen, worden in<br />
principe even zoveel IC-zorg/subtrajecten 51<br />
geopend. Er kan echter nooit sprake zijn van<br />
parallelle zorgtrajecten voor verblijf op de IC-afdeling,<br />
vandaar dat als de patiënt op de dag van ontslag van<br />
de IC weer op de IC wordt opgenomen, er geen<br />
nieuw IC-zorg/subtraject 51 wordt geopend, maar het<br />
vorige dient te worden heropend.<br />
Indien een patiënt rechtstreeks op de IC-afdeling wordt opgenomen en er geen zorgtraject van een<br />
hoofdbehandelaar geopend is waaraan het IC-zorg/subtraject 51 kan worden gekoppeld, wordt een<br />
IC-zorg/subtraject 52 geopend. Net als het IC-zorg/subtraject 51 is, het IC-zorg/subtraject 52 geen<br />
zelfstandig declarabel traject. De IC add-ons zijn los declarabel en mogen tussentijds worden<br />
gedeclareerd (dit kan direct na uitvoering).<br />
Hierbij geldt het volgende:<br />
a. Parallelle IC-zorg/subtrajecten 51 en 52 zijn niet toegestaan.<br />
b. Tijdens het verblijf op de IC-afdeling mogen geen verpleegdagen (ZPK3 zorgactiviteiten) worden<br />
geregistreerd.<br />
c. Indien na ontslag van de IC-afdeling de behandeling klinisch wordt voortgezet, dient het subtraject<br />
met ZT52 omgezet te worden naar een subtraject met ZT51 dat gekoppeld kan worden aan het<br />
zorgtraject met ZT11, welke geopend wordt voor de voortzetting van de behandeling in de kliniek.<br />
Voorbeelden<br />
a. Verblijf alleen op de IC van niet bekende patiënt<br />
Patiënt wordt rechtstreeks opgenomen op de IC-afdeling en komt daar te overlijden. De patiënt was<br />
niet met de acute zorgvraag bekend in de instelling. Omdat er geen zorgtraject met een subtraject<br />
ZT11 of 21 geopend is waar het IC- zorg/subtraject aan gekoppeld kan worden, wordt een ICzorg/subtraject<br />
52 geopend.<br />
b.Verblijf alleen op de IC van bekende patiënt<br />
Patiënt wordt rechtstreeks opgenomen op de IC-afdeling en komt daar te overlijden. De patiënt was al<br />
bekend in de instelling met de zorgvraag waarvoor nu de acute IC-opname plaatsvond. Omdat er al<br />
een zorgtraject met een subtraject ZT11 of 21 geopend was, wordt een IC- zorg/subtraject 51<br />
geopend welke gekoppeld wordt aan het reeds lopende zorgtraject. Dit is ook de registratiewijze<br />
indien patiënt niet overlijdt op de IC maar overgaat naar de kliniek.<br />
c. Verblijf van niet bekende patiënt start op de IC en wordt vervolgd in de kliniek<br />
Patiënt wordt rechtstreeks opgenomen op de IC-afdeling en gaat enkele dagen later over naar de<br />
kliniek. De patiënt was niet met de acute zorgvraag bekend in de instelling. Omdat er geen zorgtraject<br />
met een subtraject ZT11 of 21 geopend is op het moment van IC-opname, wordt een ICzorg/subtraject<br />
52 geopend. Op het moment dat patiënt overgaat naar de afdeling wordt een<br />
© DBC-Onderhoud 19 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
zorgtraject met ZT11 geopend voor de hoofdbehandelaar. Omdat de opname op de IC-afdeling het<br />
begin van de zorgvraag bevat, wordt het zorgtraject met zorgtype 11 met terugwerkende kracht<br />
geopend op de dag van IC-opname. Het IC-zorg/subtraject 52 wordt omgezet naar een ICzorg/subtraject<br />
51 welke gekoppeld wordt aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar.<br />
d. Patiënt is opgenomen voor de kaakchirurg en moet naar de IC-afdeling. Er is geen zorgtraject met<br />
subtraject 11 of 21 waaraan het IC-zorg/subtraject gekoppeld kan worden omdat Kaakchirurgie geen<br />
DBC-registrerend specialisme is. Voor het verblijf op de IC-afdeling wordt daarom een ICzorg/subtraject<br />
52 geopend.<br />
3.1.5 Openen zorgtrajecten met subtraject zorgtype 51 voor ondersteuning aan de<br />
hoofdbehandelaar (ondersteunend zorg/subtraject 51)<br />
Alle zorgactiviteiten die in het kader van een bepaalde zorgvraag uitgevoerd worden, moeten aan het<br />
zorgtraject van de hoofdbehandelaar gekoppeld worden. Het zorgtraject met subtraject ZT51 is hierbij<br />
een hulpmiddel. Binnen dit zorgtraject worden zorgactiviteiten gebundeld die geregistreerd worden<br />
voor activiteiten uitgevoerd/aangevraagd door een anesthesist als ondersteuner of een poortspecialist<br />
in de rol van ondersteuner. Deze bundeling van zorgactiviteiten heeft als doel de werkzaamheden van<br />
ondersteuners (anesthesisten en poortspecialisten in de rol van ondersteuner) in beeld te brengen.<br />
Ook kan de zorg die geleverd wordt door het ondersteunende specialisme, onderscheiden worden van<br />
de zorg die geleverd is door de hoofdbehandelaar.<br />
Wanneer een anesthesist als ondersteuner of een poortspecialist in de rol van ondersteuner (bv.<br />
MDL-arts) zorg levert aan een patiënt in het kader van een zorgvraag van een ander poortspecialisme<br />
kan deze zorg geregistreerd worden binnen een Ondersteunend zorg/subtraject 51 (bv de scopieën<br />
van de MDL-arts uitgevoerd op aanvraag van een chirurg). Het zorgtraject voor de ondersteuner dient<br />
met een interne verwijzing gekoppeld te worden aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar. Het<br />
Ondersteunend zorg/subtraject 51 is geen zelfstandig declarabel traject. Alle geregistreerde<br />
zorgactiviteiten maken onderdeel uit van het profiel van het subtraject van de hoofdbehandelaar, maar<br />
zijn wel apart te onderscheiden. Het subtraject wordt tegelijk met het subtraject van de<br />
hoofdbehandelaar naar een grouper gestuurd.<br />
Voor deze toepassing van zorgtrajecten met subtraject ZT51 is het (in tegenstelling tot zorgtrajecten<br />
met subtraject ZT51 voor opname op de IC-afdeling) niet verplicht gebruik te maken van een<br />
Ondersteunend zorg/subtraject 51, er kan ook gebruik gemaakt worden van een alternatief<br />
koppelalgoritme 6 dat de zorgactiviteiten van de ondersteuner (achteraf) koppelt aan het zorgtraject<br />
van de hoofdbehandelaar.<br />
6 Het alternatief koppelmechanisme is beschreven in het document Koppelalgoritme v20111115. Dit document is te downloaden<br />
via de website www.dbconderhoud.nl.<br />
© DBC-Onderhoud 20 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Figuur 4 Zorgtype 51 ↔ alternatief koppelalgoritme<br />
Opmerking<br />
Een grouper leidt uit het hier genoemde zorgtraject met subtraject met ZT51 geen aparte DBCzorgproducten<br />
af. De zorgactiviteiten van de ondersteuner worden meegenomen in het zorgprofiel van<br />
de hoofdbehandelaar.<br />
Situatie Openen<br />
Patiënt is onder behandeling van de chirurg. De<br />
chirurg vraagt aan de MDL- arts om een scopie uit<br />
te voeren bij de patiënt. De MDL-arts voert de<br />
scopie uit, maar gaat de patiënt niet zelf<br />
behandelen.<br />
Aansluitend op de scopie gaat de MDL-arts de<br />
patiënt behandelen voor een eigen zorgvraag bij<br />
MDL, er is sprake van medebehandeling.<br />
Ondersteunend<br />
zorgtraject 51?<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Ja Voor de ondersteunende activiteit van de MDL-<br />
arts wordt een Ondersteunend zorg/subtraject<br />
51 geopend (tenzij gebruik gemaakt wordt van<br />
het alternatieve koppelalgoritme).<br />
Hierbij wordt het zorgtrajectnummer<br />
geregistreerd van waaruit verwezen is. Op<br />
deze manier wordt het Ondersteunend<br />
zorg/subtraject 51 gekoppeld aan het<br />
zorgtraject van de hoofdbehandelaar.<br />
Het Ondersteunend zorg/subtraject 51 wordt<br />
gesloten op het moment dat het subtraject van<br />
Heelkunde wordt gesloten.<br />
Zorgtype omzetten Wanneer na een ondersteunende activiteit<br />
besloten wordt tot medebehandeling, mag<br />
geen nieuw zorgtraject worden geopend. Het<br />
zorgtype van het Ondersteunend<br />
zorg/subtraject 51 wordt omgezet van ZT51<br />
naar ZT11. Tevens moet de diagnose<br />
getypeerd worden (deze hoeft niet getypeerd te<br />
worden bij ZT51).<br />
© DBC-Onderhoud 21 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Situatie Openen<br />
Patiënt moet geopereerd worden. De anesthesist<br />
wordt ingeschakeld voor de anesthesie.<br />
Voor de ingreep vraagt de anesthesist<br />
laboratoriumonderzoek aan.<br />
3.2 Openen subtrajecten<br />
Ondersteunend<br />
zorgtraject 51?<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Ja Voor de (ondersteunende) activiteiten t.b.v. van<br />
de anesthesie wordt een Ondersteunend<br />
zorg/subtraject 51 geopend (tenzij gebruik<br />
gemaakt wordt van het alternatieve<br />
koppelalgoritme).<br />
Hierbij wordt het zorgtrajectnummer<br />
geregistreerd van waaruit verwezen is, op deze<br />
manier wordt het zorgtraject met subtraject 51<br />
gekoppeld aan het zorgtraject van de<br />
hoofdbehandelaar.<br />
Ja Alle peri-operatieve activiteiten door de<br />
anesthesist vallen binnen het Ondersteunend<br />
zorg/subtraject 51 (tenzij gebruik gemaakt<br />
wordt van het alternatieve koppelalgoritme) de<br />
openingsdatum van dit zorg/subtraject is de<br />
datum waarop de eerste zorgactiviteit in het<br />
kader van dit zorg/subtraject 51 is uitgevoerd.<br />
Een subtraject wordt geopend op de volgende momenten:<br />
Bij het openen van een zorgtraject.<br />
Wanneer een reguliere behandeling of controletraject na het sluiten van een subtraject met<br />
zorgtype 11 of 21 wordt vervolgd. (m.a.w. de patiënt is nog niet uitbehandeld).<br />
Op het moment dat binnen 365 dagen na afsluiten van het voorgaande subtraject een<br />
zorgactiviteit wordt geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject<br />
moet aansluitend op het voorgaande subtraject met ZT11 of ZT21 een vervolg subtraject worden<br />
geopend.<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Ad 3. Als in de periode na afsluiten van het voorgaande subtraject binnen 365 dagen geen<br />
zorgactiviteiten zijn geregistreerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject, hoeft<br />
dus geen vervolg subtraject te worden geopend.<br />
Opmerking<br />
Een zorgtraject met een subtraject met zorgtype 13, 41, 51 of 52 kan slechts één subtraject bevatten.<br />
© DBC-Onderhoud 22 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Situatie Openen subtraject <strong>Toelichting</strong><br />
Zorgtraject wordt geopend Ja<br />
Voorgaand subtraject met zorgtype 11 of 21<br />
wordt afgesloten en de behandeling wordt<br />
voortgezet<br />
Een patiënt bezoekt de SEH met een verstuikte<br />
enkel. De enkel wordt onderzocht maar verdere<br />
behandeling/controle is niet nodig. De<br />
behandeling wordt afgesloten.<br />
Een patiënt bezoekt de medisch specialist met<br />
een hamerteen. Deze wordt operatief behandeld<br />
en binnen de looptijd van het subtraject met<br />
zorgtype 11 vinden ook de nacontrole plaatst. De<br />
behandeling wordt beëindigd. Na 2 maanden blijft<br />
de patiënt pijnklachten houden en bezoekt<br />
nogmaals ter controle de polikliniek.<br />
Ja<br />
nee<br />
ja<br />
Direct bij het openen van een zorgtraject wordt<br />
het (eerste) subtraject (ZT11) geopend.<br />
Dag na sluiten subtraject wordt vervolg subtraject<br />
(ZT21) geopend<br />
Het zorgtype 11 subtraject wordt afgesloten<br />
volgens de algemene regels maar omdat de<br />
patiënt is uitbehandeld hoeft er na het afsluiten<br />
van het zorgtype 11 subtraject geen vervolg<br />
subtraject te worden geopend.<br />
Het subtraject met zorgtype 11 wordt afgesloten<br />
volgens de algemene regels. Omdat de<br />
behandeling is afgerond wordt geen vervolg<br />
subtraject geopend. Op het moment dat patiënt<br />
nogmaals de polikliniek bezoekt wordt (met<br />
terugwerkende kracht) aansluitend aan het<br />
afgesloten zorgtype 11 subtraject, een zorgtype<br />
21 subtraject geopend. Ook voor dit subtraject<br />
gelden weer de algemene sluitregels.<br />
Het (onder conditie) niet verplicht automatisch hoeven openen van vervolg subtrajecten<br />
zorgtype 21<br />
De conditie bestaat eruit dat onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist is vastgesteld dat<br />
de patiënt is uitbehandeld.<br />
Vanaf de invoering van DOT op 1 januari 2012 gold de verplichting om binnen een zorgtraject na het<br />
afsluiten van een subtraject, waarbinnen minimaal één zorgactiviteit was geregistreerd, automatisch<br />
een vervolg subtraject ZT21 te openen.<br />
Een veel gehoord bezwaar van de ziekenhuizen is dat het vaak evident is dat een patiënt is uitbehandeld<br />
en dat het toch verplicht te openen vervolg subtraject dus leeg zal blijven.<br />
Bijvoorbeeld bij zorgtrajecten geopend voor keuringen of voor patiënten die eenmalig de SEH<br />
bezoeken.<br />
In deze situaties wordt het niet zinvol geacht vervolg subtraject te moeten openen met alle<br />
administratieve lasten van dien (administratieve parallelliteit ten gevolge van het automatisch<br />
geopende subtraject, handmatig koppelen van zorgactiviteiten, onjuiste koppelingen door het<br />
koppelalgoritme).<br />
De NZa en DBC-Onderhoud hebben besloten de ziekenhuizen met ingang van 1 september 2012, de<br />
ruimte te geven hier een eigen keuze voor te maken, door de verplichting een vervolg subtraject<br />
automatisch te moeten openen conditioneel (voorwaardelijk) verplicht te maken.<br />
© DBC-Onderhoud 23 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Nb.: een ziekenhuis kan er dus ook voor kiezen, de werkwijze waarbij automatisch een vervolg<br />
subtraject ZT21 wordt geopend, te handhaven.<br />
Onder de voorwaarde dat, onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist, is bepaald dat de<br />
patiënt is uitbehandeld en er dus geen zorgactiviteiten meer zullen worden uitgevoerd ten behoeve<br />
van het lopende zorgtraject, hoeft geen vervolg subtraject te worden geopend.<br />
Echter als binnen 365-dagen na sluiten van het laatste subtraject er toch zorgactiviteiten worden<br />
uitgevoerd in het kader van de zorgvraag van het betreffende zorgtraject moet alsnog, en<br />
aansluitend aan het voorgaande subtraject, een vervolg subtraject worden geopend.<br />
Zowel bij het automatisch vervolgen van een subtraject als bij het niet-automatisch vervolgen van een<br />
subtraject, worden de subtrajecten afgesloten op basis van de algemene sluitregels of een<br />
uitzondering daarop, en niet op het moment dat de medisch specialist oordeelt dat patiënt is<br />
uitbehandeld.<br />
Bij het niet-automatisch vervolgen van een subtraject wordt het zorgtraject niet gelijktijdig met het<br />
laatste subtraject gesloten maar pas op het moment dat er 365 dagen na sluiten van het laatste<br />
subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd.<br />
Voorbeelden:<br />
1. Een man uit Groningen is op vakantie in Limburg en bezoekt met heftige buikklachten het<br />
ziekenhuis in Maastricht. Hij blijkt een ontsteking van de galblaas te hebben waarvoor hij<br />
opgenomen wordt. Om logistieke redenen geeft de patiënt aan liever overgeplaatst te worden<br />
naar een ziekenhuis in Groningen. Omdat het ziekenhuis in Groningen de behandeling geheel<br />
overneemt wordt de patiënt in Maastricht als uitbehandeld beschouwd en hoeft er na het<br />
sluiten van het initiële ZT11 subtraject geen vervolg subtraject geopend te worden. Het<br />
zorgtype 11 subtraject wordt gesloten volgens de algemene sluitregels.<br />
2. Patiënt heeft na een sportblessure enkelklachten. Er wordt onderzoek verricht maar geen<br />
afwijking geconstateerd. Patiënt wordt (nog tijdens de looptijd van het initiële subtraject) uit<br />
controle ontslagen en op basis hiervan wordt geen vervolg subtraject geopend. Na 4 maanden<br />
zijn de klachten nog niet over en patiënt komt nogmaals op de polikliniek voor verder<br />
onderzoek. Omdat er binnen het zorgtraject geen vervolg subtraject geopend was moet dat nu<br />
alsnog gebeuren; aansluitend aan het voorgaande subtraject wordt een vervolg subtraject<br />
geopend voor het vervolg van de enkelklachten.<br />
De functie van de Diagnosecombinatie Tabel bij het (onder conditie) niet verplicht<br />
automatisch hoeven te openen van vervolg subtrajecten zorgtype 21<br />
De Diagnosecombinatie tabel (DCT) kijkt naar combinaties van diagnosen bij parallelle subtrajecten.<br />
Bij zorgtrajecten waarbinnen geen vervolg subtraject is geopend omdat de patiënt is uitbehandeld,<br />
maar het zorgtraject nog openstaat omdat er nog geen 365 dagen zijn verstreken waarbinnen geen<br />
zorgactiviteiten zijn geregistreerd, is de DCT niet actief. Er is immers geen lopend subtraject.<br />
Naast een dergelijk zorgtraject A (zonder vervolg subtraject) kan, mits voldaan wordt aan de regels<br />
voor parallelliteit, een parallel zorgtraject B geopend worden.<br />
Zolang er in zorgtraject A geen vervolg subtraject geopend is speelt de DCT geen rol, er zijn immers<br />
geen parallelle subtrajecten.<br />
Op het moment dat er (onverwacht) toch een zorgactiviteit volgt voor zorgtraject A, moet binnen<br />
zorgtraject A aansluitend aan het laatst afgesloten subtraject een vervolg subtraject geopend worden.<br />
© DBC-Onderhoud 24 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Op dat moment gaat de DCT wel een rol spelen. Indien de diagnosen van de zorgtrajecten A en B niet<br />
parallel mogen voorkomen, moet onder verantwoordelijkheid van de specialist op basis van medisch<br />
inhoudelijke gronden aangegeven worden welke zorgvraag het meest op de voorgrond staat; die van<br />
zorgtraject A of zorgtraject B.<br />
Aan dat zorgtraject moeten de zorgactiviteiten van beide parallelle zorgvragen gekoppeld worden. In<br />
deze situatie ontstaan alsnog administratieve lasten voor herstel- terugdraai acties.<br />
De afweging tussen de voor- en nadelen van het handhaven van het standaard openen van vervolg<br />
subtrajecten versus het kiezen voor het conditioneel niet verplicht hoeven te openen van een vervolg<br />
subtraject, is aan het ziekenhuis.<br />
Voorbeelden:<br />
1. Patiënt is door de oogarts onderzocht voor amblyopie (diagnosecode 154). Verdere behandeling<br />
en controle is niet nodig en de specialist oordeelt dat patiënt is uitbehandeld. Na het sluiten van het<br />
initiële zorgtype 11 subtraject (volgens de algemene regels) wordt geen vervolg subtraject geopend<br />
(het zorgtraject wordt nog niet gesloten).<br />
Na vijf maanden komt patiënt onder behandeling vanwege refractie-anomalie (diagnosecode 155)<br />
en wordt een parallel zorgtraject geopend. Hoewel de combinatie van diagnose 154 met 155 in de<br />
DCT voorkomt kan een parallel zorgtraject geopend worden. Binnen het zorgtraject voor de<br />
zorgvraag amblyopie was immers geen vervolg subtraject geopend.<br />
2. Patiënt is door de chirurg geopereerd wegens een hernia cicatricalis (littekenbreuk, diagnosecode<br />
124). Tijdens de looptijd van het initiële ZT11 subtraject vinden de nacontroles plaatst en wordt de<br />
patiënt als uitbehandeld beschouwd. Het ZT11 subtraject wordt gesloten op 1 mei. Er wordt geen<br />
vervolg subtraject geopend.<br />
Op 1 juni bezoekt de patiënt de SEH met acute buikklachten (diagnosecode 129) en wordt een<br />
parallel zorgtraject geopend. Hoewel de combinatie van diagnose 124 met 129 in de DCT<br />
voorkomt kan een parallel zorgtraject geopend worden. Binnen het zorgtraject voor de zorgvraag<br />
hernia cicatricalis was immers geen vervolg subtraject geopend.<br />
De zorg voor de acute buikklachten blijft beperkt tot het SEH bezoek.<br />
Op 1 juli (tijdens de looptijd van het subtraject voor de acute buikklachten) meldt patiënt zich<br />
onverwacht op de polikliniek met klachten van de geopereerde de hernia cicatricalis.<br />
Hoewel er in eerste instantie geen vervolg subtraject voor deze zorgvraag was geopend staat het<br />
zorgtraject nog wel open. Voor het polikliniekbezoek moet nu, aansluitend aan het voorgaande<br />
subtraject, een vervolg subtraject geopend worden.<br />
Door het openen van het vervolg subtraject is er vanaf dat moment sprake van 2 parallelle<br />
subtrajecten; één voor de acute buikklachten (diagnosecode 129) en één voor hernia cicatricalis<br />
(diagnosecode 124).<br />
Omdat deze diagnosen niet parallel mogen voorkomen zal het systeem een signaal afgeven dat er<br />
ongewenste parallelliteit is ontstaan.<br />
Er mag maar één subtraject worden geopend waarbinnen de zorgactiviteiten van beide zorgvragen<br />
geregistreerd moeten worden. De medisch specialist moet aangeven welke zorgvraag in deze<br />
situatie het meest op de voorgrond staat:<br />
○ als dat de hernia cicatricalis is betekent dat, dat het zorgtraject voor de acute buikklachten niet<br />
geopend had mogen worden en moet komen te vervallen. De reeds hieronder geregistreerde<br />
c.q. gekoppelde zorgactiviteiten moeten worden omgehangen naar het subtraject met<br />
diagnose 124;<br />
© DBC-Onderhoud 25 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
○ als dat de acute buikklachten zijn betekent dat, dat er geen vervolg subtraject binnen het<br />
zorgtraject voor de hernia cicatricalis geopend kan worden.<br />
3.3 Sluiten subtraject<br />
Binnen een zorgtraject zijn momenten gedefinieerd waarop de geleverde zorg kan worden<br />
gedeclareerd (declaratiemoment). Op dat moment wordt een subtraject van het zorgtraject gesloten.<br />
Het declaratiemoment is allereerst afhankelijk van het zorgtype van het subtraject. Er wordt<br />
onderscheid gemaakt in sluitregels voor:<br />
1. Subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of 21 (vervolgbehandeling).<br />
2. Subtrajecten met zorgtype 13 (intercollegiaal consult).<br />
3. Subtrajecten met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een<br />
poortspecialist op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde<br />
instelling, waarvoor de DBC-systematiek niet geldt).<br />
4. Subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (zorgtrajecten voor opname op de intensive care, ICintercollegiaal<br />
consult buiten de IC en trajecten voor ondersteuning aan de hoofdbehandelaar door<br />
de anesthesist als ondersteuner of door een poortspecialist in de rol van ondersteuner).<br />
Daarnaast is het sluiten van het subtraject met zorgtype 11 of 21 ook afhankelijk van het voorkomen<br />
van een klinische periode of een niet-klinisch uitgevoerde operatieve ingreep. De verschillende<br />
situaties worden in paragraaf 3.3.1 t/m 3.3.6 nader toegelicht.<br />
Opmerking 1<br />
Indien een behandeling in deelbehandelingen (in tempi) wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld meerdere<br />
toedieningen van medicatie, meerdere operaties, meerdere injecties) wordt het subtraject afgesloten<br />
conform de hier beschreven regels, behalve wanneer hier een uitzondering voor geldt. Deze<br />
uitzonderingen zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>.<br />
Opmerking 2<br />
Add-ons mogen tussentijds worden gedeclareerd. Dit kan direct na uitvoering. Add-ons worden<br />
gedeclareerd bij de zorgverzekeraar waar patiënt op moment van uitvoering van de add-on verzekerd<br />
is.<br />
Let op: In een aantal situaties wordt afgeweken van de algemene sluitregels. Deze uitzonderingen<br />
zijn opgenomen in de <strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3.1 en worden in dit document nader toegelicht<br />
onder paragraaf 3.3.1.4.<br />
3.3.1 Sluiten van een subtraject met zorgtype 11 of 21 (initiële en<br />
vervolgbehandeling)<br />
3.3.1.1 Sluiten van een klinisch subtraject met zorgtype 11 en 21<br />
Een subtraject met zorgtype 11 of 21 waarbinnen een klinische opname heeft plaatsgevonden wordt<br />
gesloten:<br />
op de 42e dag na ontslagdatum;<br />
wanneer binnen deze 42-dagen periode na ontslagdatum nog een dagverpleging (een of meer)<br />
en/of minimaal één poliklinische operatieve ingreep 7 voor dezelfde zorgvraag plaatsvinden, wordt<br />
7 Er is een tabel waarin is gedefinieerd welke zorgactiviteiten in het kader van de registratieregels als operatieve ingrepen<br />
worden beschouwd (zie het registratieaddendum)<br />
© DBC-Onderhoud 26 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
toch afgesloten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek en maken de dagverpleging(en) en/of de<br />
poliklinische operatieve ingre(e)p(en), onderdeel uit van dit subtraject;<br />
wanneer binnen deze 42-dagen periode een heropname plaatsvindt dan wordt afgesloten op de<br />
42e dag na de ontslagdatum van de laatste klinische opname;<br />
na maximaal 365 dagen.<br />
Als de 365e dag van een subtraject zich binnen een klinische periode of binnen de 42-dagen<br />
periode na de ontslagdatum van de laatste klinische opname bevindt, dan wordt het subtraject<br />
afgesloten op de 365e dag.<br />
bij het sluiten van het zorgtraject (bv. bij overlijden van de patiënt).<br />
Opmerking<br />
Ook indien er tijdens een subtraject een exacerbatie of recidief optreedt, gelden bovenstaande regels.<br />
In volgend schema staan verschillende situaties beschreven die zich kunnen voordoen na ontslag uit<br />
de kliniek<br />
Situatie<br />
Patiënt komt ≤ 42 dagen na ontslag voor controle op<br />
de polikliniek.<br />
Patiënt komt ≤ 42 dagen na ontslag op de polikliniek<br />
voor een operatieve ingreep.<br />
Patiënt wordt ≤ 42 dagen na ontslag op de<br />
dagverpleging opgenomen.<br />
Patiënt wordt ≤ 42 dagen na ontslag heropgenomen<br />
bijvoorbeeld wegens een exacerbatie.<br />
Patiënt overlijdt tijdens klinische opname. Ja<br />
Patiënt overlijdt binnen 42 dagen na ontslag. Ja<br />
Patiënt wordt overgedragen aan een andere<br />
instelling, komt niet meer terug in verwijzende<br />
instelling.<br />
Tijdens een klinisch subtraject wordt patiënt<br />
regelmatig met tussenpozen van 42 dagen<br />
heropgenomen. Op het moment dat de maximale<br />
looptijd van het subtraject van 365 dagen wordt<br />
overschreden is patiënt opgenomen.<br />
Klinische subtrajecten met ZT11en 21<br />
Invloed op<br />
afsluitdatum?<br />
Nee<br />
Nee<br />
Nee<br />
Ja<br />
Nee<br />
Nee<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Poliklinische verrichtingen hebben geen<br />
invloed op de sluitdatum van het subtraject.<br />
Operatieve ingrepen op de polikliniek hebben<br />
geen invloed op de afsluitdatum van het<br />
klinische subtraject.<br />
De opname (met eventuele operatieve<br />
ingrepen) op de dagverpleging heeft geen<br />
invloed op de afsluitdatum van het subtraject.<br />
Op de 42e dag na de ontslagdatum van de<br />
laatste klinische opname wordt het subtraject<br />
gesloten.<br />
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject<br />
met het subtraject direct worden afgesloten (zie<br />
3.4.1).<br />
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject<br />
met het subtraject direct worden afgesloten (zie<br />
3.4.1).<br />
Overdracht geldt als normaal ontslag waardoor<br />
de algemene sluitregels gelden.<br />
Een subtraject heeft een maximale looptijd van<br />
365 dagen. Ongeacht de setting waarin de<br />
patiënt wordt behandeld/gecontroleerd wordt<br />
het subtraject op de 365e dag gesloten. Op de<br />
daarop volgende dag wordt een nieuw<br />
© DBC-Onderhoud 27 │ 71
Situatie<br />
Tijdens een klinisch subtraject wordt patiënt<br />
regelmatig met tussenpozen van 42 dagen<br />
heropgenomen. Op het moment dat de maximale<br />
looptijd van het subtraject van 365 dagen wordt<br />
overschreden zit patiënt in een periode 42 dagen<br />
na laatste ontslagdatum.<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Invloed op<br />
afsluitdatum?<br />
Nee<br />
Een patiënt ligt langer dan 365 dagen opgenomen. Nee<br />
Tijdens een klinische periode wordt een patiënt<br />
overgedragen van specialisme A aan specialisme B.<br />
Nee<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
subtraject met zorgtype 21 geopend. In dit<br />
voorbeeld wordt de klinische periode dus<br />
opgeknipt.<br />
Als de 365e dag van een subtraject zich binnen<br />
de 42-dagen periode na ontslagdatum bevindt<br />
dan wordt het subtraject toch afgesloten op de<br />
365e dag. Als de patiënt nog niet is<br />
uitbehandeld wordt de daarop volgende dag<br />
een volgend subtraject met zorgtype 21<br />
geopend.<br />
Indien de opname periode langer is dan 365<br />
dagen, dan sluiten op de 365e dag van het<br />
subtraject en de daarop volgende dag een<br />
volgend subtraject met zorgtype 21 openen. In<br />
deze uitzonderlijke situatie wordt de klinische<br />
periode opgeknipt.<br />
De verpleegdagen van de periode dat<br />
specialisme A verantwoordelijk is voor de<br />
patiënt worden toegekend aan het subtraject<br />
van specialisme A. In feite wordt bij overdracht<br />
aan specialisme B, patiënt klinische ontslagen<br />
voor specialisme A en gaat voor het subtraject<br />
van specialisme A de 42 dagen regel lopen. De<br />
verpleegdagen van de rest van de klinische<br />
periode worden gekoppeld aan specialisme B.<br />
Na ontslag uit de kliniek gaat de 42 dagen<br />
regel lopen voor het subtraject van specialisme<br />
Let op: klinische dagen worden toegekend aan het zorgtraject van de poortspecialist die<br />
verantwoordelijk is voor de klinische periode. Als er tijdens een klinische periode overdracht van<br />
specialisme A naar specialisme B plaatsvindt, worden de verpleegdagen in de eerste periode<br />
toegekend aan specialisme A en na de overdracht aan specialisme B.<br />
Een klinisch subtraject wordt afgesloten op de 42 e dag na de laatste verpleegdag binnen een<br />
subtraject (dit is een verpleegdag uit ZPK 3 of een IC-behandeldag). Hierdoor zal bij overdracht het<br />
subtraject van specialisme A worden gesloten op de 42 e dag na de dag van overdracht en het<br />
subtraject van specialisme B op de 42 e dag na de laatste verpleegdag in het subtraject van<br />
specialisme B.<br />
3.3.1.2 Sluiten van een niet-klinisch subtraject (= dagverpleging of polikliniek) met<br />
operatieve ingrepen, met zorgtype 11 of 21<br />
Een niet-klinisch subtraject met zorgtype 11 of 21 waarbinnen een operatieve ingreep heeft<br />
plaatsgevonden wordt gesloten:<br />
© DBC-Onderhoud 28 │ 71<br />
B.
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Op de 42e dag na de datum dat de operatieve ingreep heeft plaatsgevonden.<br />
Wanneer binnen deze 42-dagen periode de patiënt opnieuw (voor dezelfde zorgvraag) operatief<br />
wordt behandeld, dan wordt afgesloten op de 42e dag na de datum dat de laatste operatieve<br />
ingreep heeft plaatsgevonden.<br />
Na maximaal 365 dagen.<br />
Als de 365e dag van een subtraject zich binnen de 42-dagen periode na de datum van de laatste<br />
operatieve ingreep bevindt dan wordt het subtraject afgesloten op de 365e dag.<br />
Bij het sluiten van het zorgtraject (bv. bij overlijden van de patiënt).<br />
Opmerking<br />
Ook indien er tijdens een subtraject een exacerbatie of recidief optreedt, gelden bovenstaande regels.<br />
Als de exacerbatie resulteert in een klinische opname gelden de regels beschreven bij 3.3.1.1.<br />
In het volgende schema staan de verschillende situaties beschreven die zich kunnen voordoen na een<br />
operatieve ingreep in de polikliniek of dagverpleging.<br />
Situatie<br />
Niet-klinische subtrajecten met operatieve ingrepen met ZT11 en 21<br />
Patiënt komt ≤ 42 dagen na niet-klinische operatieve<br />
ingreep voor nacontrole op de polikliniek.<br />
Patiënt komt 42 dagen na operatieve ingreep op de<br />
polikliniek/dagverpleging voor een heroperatie of<br />
operatieve behandeling van een complicatie of<br />
exacerbatie.<br />
Patiënt overlijdt binnen 42 dagen na niet-klinische<br />
operatieve ingreep.<br />
Patiënt wordt overgedragen aan een andere instelling<br />
en komt niet meer terug in verwijzende instelling.<br />
Tijdens een niet-klinisch subtraject wordt patiënt<br />
regelmatig met tussenpozen van 42 dagen operatief<br />
behandeld. Op het moment dat de maximale looptijd<br />
van het subtraject van 365 dagen wordt overschreden<br />
zit patiënt in een periode 42 dagen na de laatste<br />
operatieve ingreep.<br />
Invloed op<br />
afsluitdatum?<br />
Nee<br />
Ja<br />
Ja<br />
Nee<br />
Nee<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Poliklinische niet operatieve verrichtingen<br />
hebben geen invloed op de sluitdatum van<br />
het subtraject.<br />
Op de 42e dag na de datum van de laatste<br />
operatieve ingreep wordt het subtraject<br />
gesloten.<br />
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject<br />
en het subtraject direct worden afgesloten.<br />
Overdracht geldt als een normaal ontslag<br />
waardoor de algemene sluitregels gelden.<br />
Als de 365e dag van een subtraject zich<br />
binnen de 42-dagen periode na een<br />
operatieve ingreep bevindt wordt het<br />
subtraject toch afgesloten op de 365e dag.<br />
Als de patiënt nog niet is uitbehandeld wordt<br />
de daarop volgende dag een volgend<br />
subtraject met zorgtype 21 geopend.<br />
3.3.1.3 Sluiten van een niet-klinisch subtraject (= dagverpleging of polikliniek) met<br />
een conservatieve (= niet-operatieve) behandeling<br />
Hierbij wordt het onderscheid gemaakt tussen ZT11 en ZT21<br />
Subtrajecten met zorgtype 11: op de 90e dag na de opening van het subtraject.<br />
Subtrajecten met zorgtype 21: op de 365e dag na de opening van het subtraject.<br />
© DBC-Onderhoud 29 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Opmerking:<br />
Ook indien er tijdens een subtraject een exacerbatie of recidief optreedt die niet klinisch, conservatief<br />
behandeld wordt gelden bovenstaande regels. Als een exacerbatie resulteert in een klinische opname<br />
of een niet-klinische operatieve ingreep gelden de regels beschreven bij 3.3.1 of 3.3.2.<br />
In de volgende schema‟s staan de verschillende situaties beschreven die zich kunnen voordoen na<br />
een conservatieve behandeling in de polikliniek of dagverpleging.<br />
Situatie<br />
Patiënt komt ≤ 90 dagen nogmaals op de polikliniek<br />
en/of dagverpleging.<br />
Gedurende het conservatief ingezette traject is<br />
binnen de 90-dagen periode operatief ingrijpen in<br />
een klinische opname noodzakelijk.<br />
Gedurende het conservatief ingezette traject is<br />
binnen de 90-dagen periode niet-klinisch operatief<br />
ingrijpen noodzakelijk.<br />
Patiënt overlijdt ≤ 90 dagen na openen subtraject. Ja<br />
Patiënt wordt overgedragen aan een andere<br />
instelling en keert niet meer terug naar verwijzende<br />
instelling.<br />
Situatie<br />
Patiënt komt ≤ 365 dagen nogmaals op de polikliniek<br />
en/of dagverpleging.<br />
Gedurende het conservatief ingezette traject is<br />
binnen de 365-dagen periode operatief ingrijpen in<br />
een klinische opname noodzakelijk.<br />
Niet-klinisch conservatief subtraject met ZT11<br />
Invloed op<br />
afsluitdatum?<br />
Nee<br />
Ja<br />
Ja<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Bij niet klinisch conservatieve subtrajecten is de<br />
openingsdatum bepalend voor de afsluitdatum<br />
van het subtraject. Alle (conservatieve)<br />
activiteiten die binnen 90 dagen plaatsvinden<br />
hebben geen invloed op de afsluitdatum.<br />
De sluitregels voor een klinisch subtraject (3.3.1)<br />
gaan gelden (sluiten op de 42e dag na<br />
ontslagdatum).<br />
De sluitregels voor een niet-klinisch subtraject<br />
met operatieve ingrepen gaan gelden (3.3.1.2).<br />
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject en<br />
het subtraject direct worden afgesloten (zie<br />
3.4.1).<br />
Nee Bij overdracht gelden de algemene sluitregels.<br />
Niet-klinisch conservatief subtraject met ZT21<br />
Invloed op<br />
afsluitdatum?<br />
Nee<br />
Ja<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Bij niet-klinisch conservatieve subtrajecten is de<br />
openingsdatum bepalend voor de afsluitdatum<br />
van het subtraject. Alle (conservatieve)<br />
activiteiten die binnen 365 dagen plaatsvinden,<br />
hebben geen invloed op de afsluitdatum.<br />
De sluitregels voor een klinisch subtraject gaan<br />
gelden (3.3.1.1).<br />
© DBC-Onderhoud 30 │ 71
Gedurende het conservatief ingezette traject is<br />
binnen de 365-dagen periode niet-klinisch operatief<br />
ingrijpen noodzakelijk.<br />
Patiënt overlijdt binnen 365 dagen na openen<br />
subtraject.<br />
Patiënt wordt overgedragen aan een andere<br />
instelling en komt niet meer terug in verwijzende<br />
instelling.<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
3.3.1.4 Sluiten subtraject na maximaal 365 dagen<br />
Ja<br />
Ja<br />
De sluitregels voor een niet-klinisch subtraject<br />
met operatieve ingrepen gaan gelden (3.3.1.2).<br />
Na overlijden van patiënt mag het zorgtraject en<br />
het subtraject direct worden afgesloten (zie<br />
3.4.1).<br />
Nee Bij overdracht gelden de algemene sluitregels.<br />
Een subtraject kan maximaal 365 dagen openstaan. Dit betekent dat bij het bereiken van de 365 e dag<br />
het subtraject dient te worden afgesloten. Ook als de 365 e dag in een klinische periode valt. In dit<br />
uitzonderlijke geval kan een klinische periode opgeknipt worden en resulteren in twee klinische<br />
subtrajecten.<br />
Uitzonderingsregels<br />
Van de uitzonderingen die geautomatiseerd afgesloten kunnen worden is in het Registratieaddendum<br />
de technische uitwerking opgenomen. Deze technische uitwerking bevat de referentiegroepen van<br />
diagnosen/zorgvragen en zorgactiviteiten die een rol spelen bij de betreffende uitzondering.<br />
Bij uitzonderingen waarvoor een technische uitwerking bestaat wordt verwezen naar het tabblad in het<br />
Registratieaddendum.<br />
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
1. Sluitingsregels voor medicinale oncologische behandeling (1.0000.1 8 ):<br />
Voor medicinale oncologische behandelingen wordt een aantal uitzonderingen gemaakt op de<br />
sluitregels. Daarnaast geldt een afwijkende looptijd voor subtrajecten van medicinale oncologische<br />
behandelingen per infuus of per injectie van acute leukemie.<br />
In deze toelichting wordt beschreven welke afsluitmomenten gelden voor medicinale oncologische<br />
behandelingen.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0000.1.<br />
Opmerking 1:<br />
Indien een medicinale oncologische behandeling ter voorbereiding op een stamceltransplantatie<br />
plaatsvindt, dient voor het stamceltransplantatietraject een parallel zorg/subtraject met dezelfde<br />
diagnose te worden geopend.<br />
Opmerking 2:<br />
De regels voor medicinale oncologische behandelingen zijn niet van toepassing op blaasspoelingen<br />
bij urologie.<br />
8 Elke uitzondering is uniek geïdentificeerd door een code. Dit is tevens de verwijzing naar het Registratieaddendum en de<br />
Afsluitregels tabel<br />
© DBC-Onderhoud 31 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Opmerking 3:<br />
Wanneer binnen één subtraject zowel medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie,<br />
als orale medicinale behandeling plaatsvindt, gelden de afsluitregels voor medicinale oncologische<br />
behandeling per infuus of per injectie (zie ook voorbeeld 10, pagina 9).<br />
Opmerking 4:<br />
Alle medicinale oncologische behandelingen anders dan per infuus of per injectie worden<br />
geregistreerd zoals genoemd onder orale medicinale oncologische behandeling.<br />
Opmerking 5:<br />
Voor aandoeningen die vallen onder de oncologische hematologie worden, indien van toepassing, de<br />
zorgactiviteiten met de toevoeging “gemetastaseerde tumoren” geregistreerd.<br />
Opmerking 6:<br />
Voor kinderoncologische behandelingen in een centrum voor kinderoncologische behandeling met<br />
SKION-stratificatie gelden andere sluitregels (zie 1.0316.2)<br />
Medicinale oncologische behandeling<br />
De volgende behandelingen vallen onder de definitie van medicinale oncologische behandelingen;<br />
chemo-immunotherapie<br />
immunotherapie<br />
chemotherapie bij gemetastaseerde tumoren<br />
chemotherapie bij niet gemetastaseerde tumoren<br />
chemotherapie bij acute leukemie<br />
hormonale therapie bij gemetastaseerde tumoren<br />
hormonale therapie bij niet gemetastaseerde tumoren<br />
Per infuus of per injectie<br />
Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie wordt geregistreerd middels de<br />
volgende verstrekkings zorgactiviteiten:<br />
039141 Verstrekking per infuus of per injectie van chemotherapie bij niet-gemetastaseerde<br />
tumoren.<br />
039142 Verstrekking per infuus of per injectie van chemotherapie bij gemetastaseerde<br />
tumoren.<br />
039143 Verstrekking per infuus of per injectie van chemotherapie bij acute leukemie.<br />
039145 Verstrekking per infuus of per injectie van chemo-immunotherapie.<br />
039146 Verstrekking immunotherapie per infuus of per injectie.<br />
039147 Verstrekking hormoontherapie per infuus of per injectie bij niet-gemetastaseerde<br />
tumoren.<br />
039148 Verstrekking hormoontherapie per infuus of per injectie bij gemetastaseerde tumoren.<br />
Deze zorgactiviteiten worden geregistreerd per toediening.<br />
© DBC-Onderhoud 32 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Wanneer een patiënt op één kalenderdag zowel een toediening per infuus als per injectie krijgt, of<br />
meerdere toedieningen, wordt slechts eenmaal de zorgactiviteit voor de verstrekking vastgelegd.<br />
De regel is maximaal één verstrekkingscode per kalenderdag te registreren.<br />
N.B. Het toevoegen van een begeleidingscode, zoals voorheen gebruikelijk was, is met ingang van 1<br />
januari 2012 niet meer van toepassing wanneer toediening per infuus of per injectie plaatsvindt. De<br />
begeleidingscodes dienen vanaf 1 januari 2012 alleen nog te worden geregistreerd om begeleiding<br />
bij andere (met name orale) medicinale oncologische behandeling vast te leggen.<br />
Orale medicinale oncologische behandeling 9<br />
039891 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen<br />
excl. per infuus of per injectie (zie 039141), bij niet-gemetastaseerde tumoren.<br />
039892 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen<br />
excl. per infuus of per injectie (zie 039142), bij gemetastaseerde tumoren.<br />
039893 Begeleiding tijdens de behandeling met chemotherapie, alle toedieningsvormen<br />
excl. per infuus of per injectie (zie 039143), bij acute leukemie.<br />
039895 Begeleiding tijdens de behandeling met chemo-immunotherapie, alle<br />
toedieningsvormen excl. per infuus of per injectie toediening (zie 039145).<br />
039896 Begeleiding tijdens de behandeling met immunotherapie, alle toedieningsvormen<br />
excl. per infuus of per injectie (zie 039146).<br />
039922 Begeleiding tijdens de behandeling met hormoontherapie bij niet gemetastaseerde<br />
tumoren.<br />
039923 Begeleiding tijdens de behandeling met hormoontherapie bij gemetastaseerde<br />
tumoren.<br />
De zorgactiviteiten voor begeleiding van patiënten tijdens orale medicinale oncologische behandeling<br />
(en andere toedieningen die niet per infuus of per injectie plaatsvinden) staan voor het gekozen<br />
behandelbeleid bij de patiënt. De zorgactiviteiten voor de begeleiding mogen alleen worden<br />
geregistreerd wanneer er sprake is van een face-to-face contact tussen patiënt en medisch<br />
specialist. Een face-to-face contact in deze situatie blijkt uit de aanwezigheid van een zorgactiviteit<br />
uit zorgprofielklasse 1, 2, 3 of 19 10 .<br />
Per subtraject is het eenmalig vastleggen van de betreffende begeleidingscode - bij het eerste<br />
contact binnen het subtraject - in principe voldoende om het subtraject geautomatiseerd af te sluiten.<br />
Omdat het voor de medisch specialist niet altijd duidelijk zal zijn wanneer er sprake is van een nieuw<br />
(vervolg) subtraject, en dus opnieuw een begeleidingszorgactiviteit geregistreerd moet worden, kan<br />
er voor gekozen worden om bij elk contact in het kader van de orale medicinale oncologische<br />
behandeling de passende begeleidingscode te registreren.<br />
9 Alle medicinale oncologische behandelingen anders dan per infuus of per injectie worden geregistreerd zoals genoemd onder<br />
orale medicinale oncologische behandeling.<br />
10 zpk 1= polikliniek- en eerste hulpbezoek, zpk 2= dagverpleging, zpk 3= kliniek, zpk 19= IC-behandeldag<br />
© DBC-Onderhoud 33 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
(Voortraject bij) medicinale oncologische behandelingen binnen<br />
initiële (ZT11) subtrajecten.<br />
Wanneer binnen een initieel (ZT11) subtraject besloten wordt tot een medicinale oncologische<br />
behandeling, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de datum van de toediening per<br />
infuus of injectie en/of de begeleiding bij orale oncologische medicatie. Aansluitend wordt een<br />
volgend subtraject geopend en gaan de regels voor medicinale oncologische behandelingen binnen<br />
vervolg (ZT21) subtrajecten gelden.<br />
Het (diagnostische) traject dat voorafgaat aan de medicinale oncologische behandeling wordt dus<br />
afgesloten voordat de medicinale oncologische behandeling start.<br />
Klinische subtrajecten met medicinale oncologische behandeling 11<br />
binnen vervolg (ZT21) subtrajecten<br />
A. Sluiten van klinische subtrajecten ZT21 bij medicinale oncologische behandeling per infuus<br />
of per injectie – behalve bij acute leukemie (zie onder E)<br />
Een klinisch ZT21 subtraject met een medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie<br />
- behalve bij acute leukemie - wordt bij élke nieuwe toediening afgesloten.<br />
Dus zowel bij:<br />
een nieuwe toediening tijdens dezelfde klinische opname als bij<br />
een nieuwe toediening tijdens een volgende klinische opname (heropname binnen 42 dagen) als<br />
bij<br />
een nieuwe toediening in een niet-klinische setting (dagopname of polikliniek)<br />
Het subtraject wordt dan één dag voor de datum van de nieuwe toediening gesloten en aansluitend<br />
wordt een vervolg subtraject geopend.<br />
Voor het afsluiten van een klinisch subtraject met medicinale behandeling per infuus of per injectie -<br />
behalve bij acute leukemie - waarbij géén nieuwe toediening binnen 42 dagen na ontslag plaatsvindt,<br />
gelden de algemene regels (i.e. op de 42e dag na ontslagdatum).<br />
NB. De overgang naar orale medicinale oncologische behandeling is geen reden het subtraject<br />
eerder af te sluiten.<br />
Voorbeelden<br />
1. Patiënt A ligt opgenomen in het ziekenhuis en besloten wordt om wekelijks een<br />
chemotherapie per infuus (taxol) te geven. Patiënt krijgt op dag 2 de taxol per infuus. Op<br />
dag 8, nog tijdens dezelfde opname, krijgt patiënt voor de tweede maal chemotherapie<br />
per infuus. Het klinische subtraject wordt afgesloten op dag 7 en een nieuw klinisch<br />
subtraject wordt geopend op dag 8 (= dag 1 nieuwe subtraject).<br />
2. Patiënt A wordt 5 dagen na de tweede toediening ontslagen uit het ziekenhuis en wordt<br />
14 dagen later heropgenomen. Op de tweede dag van de heropname krijgt hij wederom<br />
chemotherapie per infuus. Het klinische subtraject wordt afgesloten op de dag<br />
11 Alle medicinale oncologische behandelingen anders dan per infuus of per injectie worden geregistreerd zoals genoemd onder<br />
orale medicinale oncologische behandeling.<br />
© DBC-Onderhoud 34 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
voorafgaand aan deze nieuwe toediening en een vervolg (klinisch) subtraject wordt<br />
geopend op de dag van de toediening.<br />
3. Patiënt A wordt de dag na de toediening ontslagen en krijgt 6 dagen later, poliklinisch,<br />
een volgende toediening per infuus. Het (klinische) subtraject wordt 1 dag voor deze<br />
nieuwe toediening afgesloten en er wordt een vervolg subtraject geopend op de dag van<br />
deze toediening.<br />
4. Patiënt B wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met medicinale oncologische<br />
behandeling per infuus (bv. taxol/carboplatin). 56 dagen na ontslag wordt patiënt B<br />
heropgenomen in verband met voortzetting van de medicinale oncologische behandeling.<br />
Patiënt B krijgt op de dag van opname chemo-immunotherapie per infuus toegediend. Het<br />
klinische subtraject waarbinnen de eerdere behandeling viel was reeds op basis van de<br />
algemene sluitregel gesloten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend was 1<br />
dag later een vervolg subtraject geopend. Binnen dit volgende subtraject dient nu – op de<br />
dag van heropname – (de van toepassing zijnde) verstrekkingscode te worden<br />
vastgelegd.<br />
B. Sluiten van klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische behandeling<br />
Voor orale oncologische medicatie geldt de algemene regel dat het ZT21 subtraject op de 42e dag<br />
na ontslag uit de kliniek afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een andere soort medicinale<br />
oncologische behandeling wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie<br />
gesloten en een vervolg subtraject geopend op de dag van de andere therapie. Bijvoorbeeld als een<br />
hormonale therapie wordt vervolgd door een chemotherapie.<br />
Voorbeelden<br />
5. Patiënt C wordt ontslagen uit het ziekenhuis na klinische opname waarbij hormonale<br />
therapie was gestart. 14 dagen na ontslag wordt het behandelbeleid gewijzigd van<br />
hormonale therapie (zorgactiviteit begeleidingscode 039923) naar orale chemotherapie<br />
(zorgactiviteit begeleidingscode 039892). Het (klinische) subtraject waarbinnen de<br />
hormonale therapie viel wordt gesloten op de dag voor de start met orale chemotherapie.<br />
Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de start met orale chemotherapie) een<br />
vervolg subtraject geopend.<br />
6. Patiënt D wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met orale medicinale<br />
oncologische behandeling. 21 dagen na ontslag vindt een wijziging van het<br />
behandelbeleid – van orale chemotherapie (zorgactiviteit 039892) naar hormonale<br />
therapie (zorgactiviteit 039923) – plaats. Het (klinische) subtraject waarbinnen de orale<br />
chemotherapie viel wordt gesloten op de dag voor de overgang op hormonale therapie.<br />
Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de start met hormonale therapie) een<br />
vervolg subtraject geopend.<br />
7. Patiënt E wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname met orale medicinale<br />
oncologische behandeling. 56 dagen na ontslag wordt patiënt opnieuw opgenomen voor<br />
voortzetting van de orale medicinale oncologische behandeling. Het klinische subtraject<br />
© DBC-Onderhoud 35 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
waarbinnen de eerste orale medicinale behandeling viel was reeds op basis van de<br />
algemene sluitregel gesloten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Omdat patiënt nog<br />
niet is uitbehandeld was aansluitend 1 dag later een vervolg subtraject geopend. Binnen<br />
dit volgende subtraject valt de nieuwe orale medicinale oncologische behandeling. Op de<br />
dag van de start met deze behandeling wordt een (de van toepassing zijnde)<br />
begeleidingscode vastgelegd.<br />
Niet-klinische ZT21 subtrajecten met medicinale oncologische<br />
behandeling<br />
C. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij medicinale oncologische behandeling per<br />
infuus of per injectie – behalve bij acute leukemie<br />
Een niet klinisch ZT21 subtraject met medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie<br />
– behalve bij acute leukemie - wordt 42 dagen na openen van het subtraject afgesloten tenzij er een<br />
nieuwe toediening per infuus of per injectie binnen de 42 dagen plaatsvindt, ongeacht of dit klinisch<br />
danwel niet-klinisch gebeurt. Het subtraject wordt dan één dag voor de datum van de nieuwe<br />
toediening gesloten en een vervolg subtraject wordt geopend op de dag van de nieuwe toediening.<br />
De nieuwe toediening wordt vastgelegd met één van de verstrekkings zorgactiviteiten.<br />
NB. De overgang naar orale medicinale oncologische behandeling is geen reden het subtraject<br />
eerder af te sluiten.<br />
Voorbeelden<br />
8. Patiënt F wordt eenmaal in de 3 weken opgenomen op de dagverpleging in verband met<br />
medicinale oncologische behandeling per infuus (bv FEC kuren). Het subtraject<br />
waarbinnen de (eerste) toediening valt wordt gesloten op de dag voor de nieuwe<br />
toediening. Aansluitend wordt 1 dag later (op de dag van de nieuwe toediening) een<br />
vervolg subtraject geopend et cetera.<br />
9. Patiënt G wordt na 4 toedieningen op de dagverpleging (= 4 subtrajecten) – 3 weken na<br />
de 4e toediening – opgenomen in de kliniek waar op dag 6 een nieuwe toediening per<br />
infuus plaatsvindt. Het subtraject waarbinnen de 4e toediening viel wordt gesloten op de<br />
dag voor de nieuwe toediening (dag 5 in de kliniek). Aansluitend wordt 1 dag later (op de<br />
dag van de nieuwe toediening) een vervolg subtraject geopend.<br />
10. Patiënt H wordt eenmaal in de drie weken opgenomen op de dagverpleging in verband<br />
met medicinale oncologische behandeling per infuus (bv. oxaliplatin). Tussentijds slikt hij<br />
gedurende 2 weken orale chemotherapie gevolgd door een rustperiode van een week. De<br />
subtrajecten worden telkens afgesloten op het moment van de nieuwe toediening (in deze<br />
casus 3 weken na de vorige toediening). De orale chemotherapie heeft in deze situatie<br />
geen invloed op het afsluitmoment.<br />
D. Sluiten van niet-klinische ZT21 subtrajecten bij orale medicinale oncologische behandeling<br />
Voor orale oncologische medicatie geldt dat het subtraject 42 dagen na de uitvoerdatum van de<br />
eerste begeleidingszorgactiviteit binnen het subtraject afgesloten wordt. Alleen bij overgang naar een<br />
© DBC-Onderhoud 36 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
ander soort orale medicinale oncologische behandeling, of een toediening per infuus of injectie,<br />
wordt het subtraject een dag voor de start van de andere therapie/toedieningsvorm gesloten en een<br />
vervolg subtraject geopend op de dag van de andere therapie/toedieningsvorm. Bijvoorbeeld als een<br />
hormonale therapie wordt vervolgd door een chemotherapie.<br />
Indien de orale therapie wordt voortgezet zal het subtraject telkens 42 dagen na het registreren van<br />
de eerste begeleidingszorgactiviteit binnen dit subtraject worden gesloten. Als patiënt nog niet is<br />
uitbehandeld wordt aansluitend een vervolg subtraject geopend. Ook wanneer tijdens dit subtraject<br />
de orale therapie wordt voortgezet wordt het subtraject gesloten 42 dagen na de registratie van de<br />
eerste begeleidingszorgactiviteit binnen dat subtraject, et cetera.<br />
Voorbeelden<br />
11. Patiënt I bezoekt wekelijks de polikliniek in verband met orale medicinale oncologische<br />
behandeling (hormonale therapie). Na 4 weken wordt het behandelbeleid gewijzigd van<br />
hormonale therapie (zorgactiviteit 039923) naar orale chemotherapie (zorgactiviteit<br />
039892). Het subtraject waarbinnen de hormonale therapie viel wordt gesloten op de dag<br />
voor de start van de behandeling met orale chemotherapie. Aansluitend wordt 1 dag later<br />
(op de dag van de start met orale chemotherapie) een vervolg subtraject geopend.<br />
12. Patiënt J bezoekt wekelijks de polikliniek in verband met orale medicinale oncologische<br />
behandeling (hormonale therapie). Het subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na het<br />
eerste polikliniekbezoek in verband met de hormonale therapie (=de uitvoerdatum van de<br />
eerste begeleidingszorgactiviteit voor hormonale therapie). Als patiënt nog niet is<br />
uitbehandeld wordt aansluitend 1 dag later een vervolg subtraject geopend. Bij het<br />
eerstvolgende face-to-face contact in verband met de hormonale therapie dient de<br />
begeleidingscode (zorgactiviteit 039923) opnieuw te worden vastgelegd.<br />
13. Patiënt K bezoekt ieder half jaar de polikliniek in verband met langdurige hormonale<br />
therapie. Het subtraject wordt gesloten 42 dagen na het registreren van de eerste<br />
begeleidingscode binnen het subtraject. Aansluitend wordt een vervolgtraject geopend en<br />
op het moment dat patiënt de polikliniek wederom bezoekt voor de hormonale therapie<br />
(bijvoorbeeld na 4 maanden) wordt een begeleidingszorgactiviteit vastgelegd (in<br />
combinatie met het polikliniekconsult). 42 dagen na registratie van de<br />
begeleidingszorgactiviteit wordt het subtraject gesloten en als patiënt nog niet is<br />
uitbehandeld een vervolg subtraject geopend. Het afgesloten subtraject heeft in deze<br />
situatie een looptijd van 4 maanden + 42 dagen.<br />
Medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie bij<br />
acute leukemie<br />
E Sluiten van ZT21 subtrajecten voor medicinale oncologische behandeling per infuus<br />
of per injectie bij acute leukemie<br />
Voor medicinale oncologische behandeling per infuus of per injectie van acute leukemie wordt een<br />
uitzondering gemaakt op de sluitregel voor subtrajecten. Het subtraject wordt gesloten op iedere<br />
© DBC-Onderhoud 37 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
30ste behandeldag (klinische dag respectievelijk dagverplegingsdag) of 42 dagen na de laatste<br />
behandeldag indien er minder dan 30 behandeldagen zijn geweest.<br />
Een behandeldag = elke dag – de dagen hoeven dus niet opvolgend te zijn – met een zorgactiviteit<br />
voor dagverpleging (ZPK2) of klinische opname (ZPK3 of ZPK19).<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0000.1.<br />
2. Chronische zorg met thuisbeademing (1.0000.2)<br />
Bij chronische zorg met thuisbeademing wordt het subtraject afgesloten telkens na een periode van<br />
30 dagen. Het subtraject wordt afgesloten op de 30 e dag na openen van het subtraject, de<br />
openingsdag is de eerste teldag.). Het zorgprofiel bevat tenminste één van de zorgactiviteiten voor<br />
thuisbeademing.<br />
De voorbereidingsfase wordt afgesloten op de dag voor de start van de chronische thuisbeademing<br />
tenzij deze niet leidt tot chronische thuisbeademing. In het laatste geval gel;den de algemene regels<br />
voor afsluiting van het subtraject.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0000.2.<br />
3. Chronische zorg met dialyse (1.0000.3)<br />
Een subtraject voor chronische dialyse wordt afgesloten telken na een periode van 7 dagen (de<br />
openingsdatum van het subtraject is de eerste teldag). Voor deze wijze van registratie en declaratie<br />
is gekozen om een zo homogeen mogelijk product te kunnen definiëren. Daarnaast betreft het hier<br />
subtrajecten waarin zorg wordt vastgelegd die gepaard gaat met hoge kosten welke bovendien lang<br />
verlengd blijft worden.<br />
Voor chronische dialyse wordt een apart (zo nodig parallel aan de aandoening waarvoor de dialyse<br />
wordt gegeven) zorgtraject geopend.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0000.3.<br />
4.Complex chronisch longfalen, longastmacentra (1.0000.4)<br />
Voor klinische behandeltrajecten geldt dat het subtraject gesloten wordt op uiterlijk de 42e dag na de<br />
datum waarop de laatste zorgactiviteit, uit range 193200 t/m 193243 (modules), heeft<br />
plaatsgevonden. Poliklinische subtrajecten worden afgesloten op uiterlijk de 90ste dag na de datum<br />
waarop de laatste zorgactiviteit, uit range 193200 t/m 193243 (modules), heeft plaatsgevonden.<br />
Bij het tussentijds afbreken van de behandeling wordt de zorgactiviteitcode „afgebroken behandeling‟<br />
(193291) geregistreerd en het subtraject afgesloten volgens de algemene regels voor het afsluiten<br />
van subtrajecten (zie 3.3.1). Hiermee kunnen deze onvolledige zorgtrajecten uit de totale aanlevering<br />
gefilterd worden. Indien een patiënt echter binnen 42 dagen na afbreking van een klinische<br />
behandeling of binnen 90 dagen na afbreking van een poliklinische behandeling opnieuw in<br />
behandeling wordt genomen, dan wordt dit als een voortzetting van de eerder afgebroken<br />
behandeling beschouwd en dient het subtraject heropend te worden.<br />
De producten intake en assessment kunnen alleen separaat gedeclareerd worden indien besloten is<br />
de behandeling niet te vervolgen. Indien na intake of assessment wordt besloten om het traject met<br />
© DBC-Onderhoud 38 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
de patiënt te vervolgen, maar dit vervolg wordt niet gestart, dan geldt de afsluittermijn van 365<br />
dagen.<br />
5.Urologie (1.0306.1)<br />
Bij niet-klinische subtrajecten voor behandeling met blaasspoelingen bij interstitiële cystitis (diagnose<br />
82) wordt het subtraject telkens na 90 dagen afgesloten. De openingsdatum van het subtraject is de<br />
eerste teldag.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0306.1.<br />
6.Urologie (1.0306.2)<br />
Bij niet-klinische subtrajecten voor behandeling met blaasspoelingen bij<br />
blaascarcinomen (diagnose 30) wordt het subtraject telkens na 90 dagen afgesloten. De<br />
openingsdatum van het subtraject is de eerste teldag.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0306.2.<br />
7. Urologie (1.0306.3)<br />
Bij niet-klinische subtrajecten voor behandeling met APD- of andere Bisfosfonaat infusen wordt het<br />
subtraject telkens na 90 dagen afgesloten. De openingsdatum van het subtraject is de eerste teldag.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0306.3.<br />
8. Gynaecologie (1.0307.1)<br />
Bij prenatale diagnostiek en intra-uteriene ingrepen (diagnosen V31, V32 en V35) kan het subtraject<br />
worden afgesloten één dag voor de andere prenatale diagnostiek of intra-uteriene ingreep, of<br />
conform de algemene regel (<strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3) indien de andere diagnostiek<br />
of ingreep later dan dit moment start.<br />
Voorbeeld<br />
Patiënte bezoek de polikliniek voor prenatale diagnostiek counseling. Er wordt een zorgtraject<br />
met subtraject zorgtype 11 geopend met diagnose V31 “prenatale diagnostiek counseling /<br />
preconceptioneel advies”. Naar aanleiding van de counseling vindt na 2 weken een<br />
amnionpunctie plaats. Eén dag voor de amnionpunctie wordt het subtraject met diagnose V31<br />
gesloten, de daarop volgende dag wordt een subtraject met zorgtype 21 en diagnose V32<br />
“prenatale diagnostiek invasief” geopend.<br />
Opmerking:<br />
V31 is bedoeld voor feitelijke voorlichting over antenatale diagnostiek en voorlichting bij<br />
preconceptioneel advies. Als het onderwerp slechts terloops aan de orde is geweest tijdens de<br />
reguliere zorg begeleiding zwangerschap, wordt dit gerekend te behoren bij de normale zorg, en valt<br />
binnen het subtraject met diagnose V41/V42.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0307.1.<br />
9.Neonatologie (1.0316.1)<br />
Een subtraject wordt afgesloten op de dag van ontslag (ontslagdatum) van de neonaat uit het<br />
ziekenhuis.<br />
© DBC-Onderhoud 39 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Opmerking:<br />
Zie voor het gebruik van de typeringslijsten Neonatologie en <strong>Algemene</strong> kindergeneeskunde de<br />
<strong>Toelichting</strong> op de diagnose- en zorgvraag typering.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0316.1.<br />
10. Kindergeneeskunde (1.0316.2)<br />
De looptijd van kinderoncologische subtrajecten in een centrum met SKION stratificatie is altijd 365<br />
dagen.<br />
De setting en aard van de behandeling heeft geen invloed op de vaste looptijd van 365 dagen.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0316.2.<br />
Opmerking<br />
Bij het eerste face-to-face contact binnen het zorgtype 11 subtraject dient de zorgactiviteit 193904<br />
“SKION stratificatie - oncologische behandeling in afwachting van SKION stratificatie.” geregistreerd<br />
te worden.<br />
11.Cardiologie(1.0320.1)<br />
Voor het specialisme Cardiologie gelden voor subtrajecten met ZT11 en ZT21 niet de algemene<br />
afsluitregels maar worden subtrajecten afgesloten:<br />
Bij opname in de kliniek of dagverpleging wordt het subtraject afgesloten:<br />
1. op datum van ontslag uit de kliniek of dagverpleging behalve bij vervolg subtrajecten (ZT21)<br />
op de dagverpleging in het kader van diagnostiek of cardioversie<br />
2. wanneer zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw<br />
zorgtraject wordt geopend*<br />
3. bij overlijden van de patiënt<br />
Bij een poliklinisch subtraject wordt het subtraject afgesloten:<br />
4. subtraject met ZT11: automatisch op de 90e dag na de opening van het subtraject; tenzij<br />
zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw zorgtraject<br />
wordt geopend*<br />
5. subtraject met ZT21: automatisch op de 365e dag na de opening van het subtraject; tenzij<br />
zich bij de patiënt een andere/nieuwe zorgvraag voordoet waarvoor een nieuw zorgtraject<br />
wordt geopend*<br />
6. bij overlijden van de patiënt.<br />
*Dit geldt ook wanneer de patiënt op de SEH komt voor een andere / nieuwe zorgvraag<br />
Wanneer een subtraject wordt afgesloten vanwege het voordoen van een andere/nieuwe zorgvraag<br />
of bij overlijden van de patiënt wordt gelijkertijd het zorgtraject afgesloten.<br />
In de andere situaties wordt het zorgtraject pas afgesloten als 365 dagen na het sluiten van het<br />
subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd.<br />
© DBC-Onderhoud 40 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Let op: de uitzondering die geldt voor de begeleiding bij hart- en hartlongtransplantaties (2.0000.2)<br />
geldt ook voor cardiologie en gaat voor op de hierboven genoemde uitzondering.<br />
Van deze uitzondering is alleen regel 1 automatiseerbaar, de specificaties van deze uitzondering zijn<br />
opgenomen in het Registratieaddendum tabblad 1.0320.1.<br />
Parallelliteit<br />
Voor het specialisme Cardiologie is gekozen niet meer dan één lopend zorgtraject per patiënt per<br />
instelling gelijktijdig open te hebben (zie ook 2.2.5).<br />
Bij het openen van een nieuw zorgtraject naast een bestaand zorgtraject dient de laatstgenoemde te<br />
worden afgesloten met als datum de dag voor opening van het nieuwe zorgtraject (zie ook 2.2.4).<br />
Deze regel van niet meer dan een zorgtraject Cardiologie per patiënt per instelling kent echter een<br />
aantal uitzonderingen, namelijk;<br />
een zorgtraject met subtraject zorgtype 13 voor ICC (diagnosecode 914)<br />
een zorgtraject voor hartrevalidatie (diagnosecode 821)<br />
een zorgtraject voor begeleiding bij hart- en hartlongtransplantaties (diagnosecode 903 en 904)<br />
Deze twee zorgtrajecten kunnen als parallel zorgtraject naast een lopend zorgtraject worden<br />
geregistreerd.<br />
Nb. Met ingang van invoering DOT kan bij ZT13 elke diagnosecode getypeerd worden. Voor<br />
Cardiologie wordt aangeraden toch alleen gebruik te maken van diagnosecode 914 voor een<br />
intercollegiaal consult omdat anders parallelle zorgtrajecten onbedoeld afgewezen worden op basis<br />
van de Diagnosecombinatie Tabel.<br />
Voorbeelden<br />
a. Patiënt is bekend met stabiele angina pectoris en meldt zich met atriumfibrilleren. Ter<br />
voorkoming van parallelliteit wordt het lopende zorgtraject wordt afgesloten één dag<br />
voordat de diagnostiek/behandeling van de nieuwe zorgvraag atriumfibrilleren start, de<br />
volgende dag wordt een nieuw zorgtraject geopend.<br />
b. Patient is bekend met een follow-up na acuut coronair syndroom. Patiënt gaat<br />
hartrevalidatie volgen. Naast het lopende zorgtraject voor de follow-up wordt een<br />
zorgtraject geopend voor de hartrevalidatie. In dit geval is parallelliteit toegestaan.<br />
Opmerking:<br />
In de Diagnosecombinatie Tabel staan de diagnosecombinaties die niet parallel mogen<br />
voorkomen. Het doel hiervan is het voorkomen dat zorgtrajecten onterecht parallel worden<br />
geopend. Voor het specialisme Cardiologie is in deze tabel ingebouwd dat, met uitzondering van de<br />
diagnosen 821, 903, 904 en 914 gecombineerd met een andere diagnose, er geen enkele<br />
combinatie van diagnosen is toegestaan.<br />
Nieuwe zorgvraag<br />
Een zorgtraject kan worden afgesloten en een nieuw zorgtraject geopend indien er aantoonbaar<br />
vanuit het medisch dossier, sprake is van een andere/nieuwe zorgvraag dan waarvoor de patiënt al<br />
wordt behandeld, voor deze zorgvraag een nieuw zorgtraject voor diagnosestelling en behandeling<br />
noodzakelijk is en waarbij een face-to-face contact én fysisch diagnostisch onderzoek een<br />
© DBC-Onderhoud 41 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
voorwaarde is. Er kan geen sprake zijn van een nieuw zorgtraject bij een electief diagnostisch of<br />
therapeutisch traject in het kader van een lopende zorgvraag. Deze regel vloeit voort uit het niet<br />
parallel mogen voorkomen van zorgtrajecten bij het specialisme Cardiologie<br />
Hierbij moet tenminste één van de onderstaande diagnostische zorgactiviteiten deel uitmaken van<br />
het nieuwe zorgtraject:<br />
033219 Catheterisatie van het rechter hart, inclusief eventuele drukmeting, O2-bepaling, angiografie (veneuze<br />
hartcatheterisatie), aansluiting van een uitwendige pacemaker.<br />
033229 Catheterisatie linker en evt. rechter hart, inclusief evt. angiografie (coronair en/of hart en/of arteria pulmonalis),<br />
drukmeting, O2-bepaling (arterieel en/of hart), aortografie, aansl.uitw.pm.<br />
033261 Hisbundel electrocardiografie.<br />
033262 Atrial pacing + hisbundel-electrocardiografie.<br />
039493 Oesophagus echocardiografie TEE.<br />
039494 Echografie van het hart.<br />
039495 Dobutamine stress-echo.<br />
039496 Begeleiding en interpretatie door cardioloog bij multislice CT-hart inclusief voor- en nabespreking met<br />
radioloog.<br />
039497 Begeleiding en interpretatie door cardioloog bij multislice CT-hart voor Ca2+-meting inclusief voor- en nabespreking<br />
met radioloog.<br />
039755 Analyse van een 24-uurs electrocardiografie registratie.<br />
039757 Beoordeling ECG, Holter, inspanningsonderzoek e.d.<br />
039844 Fietsergometrie met opklimmende belasting onder persoonlijke en continue observatie door de specialist met ECG-<br />
apparatuur en oscilloscoop tijdens een afzonderlijke afspraak, eenvoudig.<br />
085140 Multislice CT-hart inclusief voor- en nabespreking met cardioloog.<br />
085141 Multislice CT-hart tbv Ca2+-bepaling inclusief voor- en nabespreking met cardioloog.<br />
085190 MRI-hart.<br />
085191 MRI-hart met dobutamine stress-test.<br />
120043 Ejectiefractie L.V. met wandbewegingsanalyse.<br />
120044 Ejectiefractie L.V. en R.V. met wandbewegingsanalyse.<br />
120045 Ejectiefractiemeting bij meerdere inspanningsniveau's.<br />
120047 First-pass-hartonderzoek.<br />
120240 SPECT van myocard rust.<br />
120241 SPECT van myocard inspanning met stress-test.<br />
120244 SPECT van myocard vitaliteit<br />
120245 SPECT van hartkamers ECG-getriggerd, rust met EF- berekening (244).<br />
120246 SPECT van hartkamers ECG-getriggerd met EF-berekening, inspanning en stress-test (244).<br />
190015 Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling.<br />
190016 Spoedeisende hulp contact buiten de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis.<br />
Wanneer een patiënt met een andere/nieuwe zorgvraag komt waarvoor een nieuw zorgtraject<br />
geopend wordt, wordt het reeds openstaande zorgtraject (met subtraject) één dag voor de<br />
openingsdatum van het nieuwe zorgtraject gesloten.<br />
© DBC-Onderhoud 42 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Nb Voor cardiologie geldt dat wanneer een bekende patiënt op de SEH komt met een nieuwe<br />
zorgvraag, dat het lopende zorgtraject (met bijbehorend subtraject) afgesloten wordt. Aansluitend<br />
wordt een zorgtraject met subtraject ZT11 geopend voor de nieuwe zorgvraag incl. de zorgactiviteit<br />
190015 “Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling” (of zorgactiviteit 190016 “Spoedeisende<br />
hulp contact buiten de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis” indien patiënt elders in het ziekenhuis<br />
met spoed werd gezien).<br />
Indien de patiënt na het spoedeisende contact wordt doorbehandeld in het kader van de nieuwe<br />
zorgvraag, dan valt dit onder het reeds geopende subtraject met het spoedeisende consult. Wordt de<br />
patiënt doorbehandeld op de oorspronkelijke zorgvraag, dan wordt het zorgtraject (met bijbehorend<br />
subtraject) met het spoedeisende consult afgesloten en een nieuw zorgtraject met subtraject ZT11<br />
geopend met de oorspronkelijke zorgvraag (hoewel de patiënt al eerder bekend was met deze<br />
zorgvraag wordt conform de algemene regel gestart met een subtraject ZT11).<br />
Voorbeeld<br />
Patiënt is bekend met stabiele angina pectoris. Patiënt meldt zich op de SEH met<br />
„atriumfibrilleren‟. Het lopende zorgtraject (met bijbehorend subtraject) met „stabiele angina<br />
pectoris‟ wordt gesloten en een nieuw zorgtraject met subtraject ZT11 voor het atriumfibrilleren<br />
geopend. Wanneer patiënt na het spoedeisende contact wordt doorbehandeld voor „stabiele<br />
angina pectoris‟ wordt het zorgtraject (met bijbehorend subtraject) met „atriumfibrilleren‟ na het<br />
spoedeisende contact gesloten. Er wordt aansluitend opnieuw een zorgtraject met subtraject<br />
ZT11 geopend voor de stabiele angina pectoris. Wanneer echter het „atriumfibrilleren‟ wordt<br />
doorbehandeld loopt het nieuwe zorgtraject met subtraject ZT11 met diagnose atriumfibrilleren<br />
door.<br />
Opmerking<br />
Tijdens een klinische periode is het uitzonderlijk dat er, bij een cardiologische patiënt een dusdanig<br />
nieuw cardiologisch probleem ontstaat waardoor het gerechtvaardigd is om tijdens deze klinische<br />
periode een nieuw zorgtraject te openen.<br />
Voorbeelden<br />
a. Patiënt wordt opgenomen met een myocardinfarct, waarvoor een spoed PCI wordt verricht.<br />
Op de vierde dag van de opname krijgt de patiënt ventrikelfibrilleren die leidt tot het plaatsen<br />
van een ICD. In dit geval wordt het eerste zorgtraject gesloten en wordt een nieuw zorgtraject<br />
voor het ventrikelfibrilleren geopend.<br />
b. Patiënt wordt opgenomen met een myocardinfarct, waarvoor een spoed PCI wordt verricht.<br />
Op de vierde dag van de opname krijgt de patiënt een episode van atriumfibrilleren dat<br />
medicamenteus wordt behandeld en niet leidt tot een verlenging van de opnameduur. In dit<br />
geval moet de ritmestoornis worden gezien als een aan het acute infarct gerelateerd<br />
probleem. In dit geval is er geen sprake van een andere zorgvraag en wordt geen nieuw<br />
zorgtraject geopend.<br />
© DBC-Onderhoud 43 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Praktijkvoorbeelden van het al dan niet openen van een zorgtraject<br />
1.<br />
2.<br />
3.<br />
4.<br />
5.<br />
Beschrijving situatie Openen? Opmerkingen<br />
Openen zorgtraject met subtraject met zorgtype 11<br />
De patiënt komt op verwijzing van een<br />
huisarts of collega specialist op de<br />
polikliniek en er is nog geen zorgtraject<br />
voor deze zorgvraag geopend.<br />
De patiënt komt binnen via de<br />
spoedeisende hulp met een nieuwe<br />
zorgvraag voor de cardioloog.<br />
De patiënt komt binnen via de<br />
spoedeisende hulp, terwijl er reeds een<br />
zorgtraject voor deze zorgvraag (met<br />
subtraject ZT11 of 21) is geopend.<br />
De patiënt wordt (per) acuut<br />
opgenomen voor het specialisme<br />
Cardiologie.<br />
De patiënt wordt electief opgenomen<br />
voor het specialisme Cardiologie en er<br />
is al een zorgtraject geopend met een<br />
subtraject zorgtype 11.<br />
Ja<br />
Ja<br />
nee<br />
Ja<br />
Nee<br />
Er wordt een zorgtraject met het initiële zorgtype 11<br />
geopend. Een eventueel reeds openstaand<br />
zorgtraject wordt afgesloten.<br />
Er wordt een zorgtraject met ZT11 geopend. Binnen<br />
dit zorgtraject wordt de zorgactiviteit 190015<br />
„Spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling‟<br />
vastgelegd. Indien de patiënt voor deze zorgvraag<br />
wordt doorbehandeld, dan valt de verdere<br />
behandeling onder het geopende zorgtraject waar<br />
ook het SEH contact onderdeel van uitmaakt.<br />
De zorgactiviteit 190015 „Spoedeisende hulp<br />
contact op de SEH afdeling‟ wordt geregistreerd en<br />
gekoppeld aan het openstaande zorgtraject voor<br />
deze zorgvraag.<br />
Als er bij de opname sprake is van een nieuwe<br />
diagnose wordt een nieuw zorgtraject geopend en<br />
een eventueel reeds openstaand zorgtraject wordt<br />
afgesloten (met als sluitingsdatum de dag voor de<br />
opname). Is de opname in het kader van een<br />
bekende diagnose waarvoor al een zorgtraject<br />
openstaat en wijzigt het behandelbeleid inhoudelijk<br />
niet, dan wordt geen nieuw zorgtraject geopend<br />
(bijvoorbeeld een patiënt die langdurig wordt<br />
behandeld i.v.m. chronisch atriumfibrilleren en<br />
acuut wordt opgenomen i.v.m. tachycardie o.b.v.<br />
snel ventrikelvolgen).<br />
Als de acute opname vooraf wordt gegaan met een<br />
spoedpresentatie dan wordt hiervoor een<br />
zorgactiviteit 190015 „Spoedeisende hulp contact<br />
op de SEH afdeling‟ of 190016 „Spoedeisende hulp<br />
contact buiten de SEH afdeling, elders in het<br />
ziekenhuis‟ vastgelegd.<br />
Er is sprake van een opname in het kader van de<br />
reeds geopend zorgtraject.<br />
6. Als een cardioloog eerst voor een Nee Het eerste subtraject (ZT11) dient pas te worden<br />
© DBC-Onderhoud 44 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
7.<br />
8.<br />
9.<br />
10.<br />
11.<br />
12.<br />
13.<br />
patiënt de diagnostiek verricht en een<br />
maand later de behandeling uitvoert, is<br />
er dan sprake van een volgend<br />
subtraject?<br />
In het kader van een klinische<br />
behandeling door een ander<br />
poortspecialisme vindt een<br />
intercollegiaal consult plaats.<br />
In het kader van een klinische<br />
behandeling door een ander<br />
poortspecialisme vindt een klinische<br />
medebehandeling plaats bij een voor de<br />
cardioloog nieuwe patiënt of nieuwe<br />
zorgvraag bij een bekende patiënt.<br />
Er is sprake van een keuring op<br />
verzoek van een bijvoorbeeld een<br />
verzekeringsmaatschappij of trials bij<br />
gezonde patiënten, onderzoeken op<br />
verzoek van huisartsen et cetera.<br />
Er is sprake van een telefonisch/<br />
e-mail consult door een huisarts,<br />
collega specialist of de patiënt.<br />
De patiënt komt bij een cardioloog op<br />
verzoek van een ander<br />
poortspecialisme uit het eigen<br />
ziekenhuis en de behandeling wordt<br />
gezamenlijk voortgezet dan wel wordt<br />
overgenomen.<br />
De patiënt wordt verwezen door een<br />
specialist uit een andere instelling en er<br />
start een zorgtraject voor de cardioloog.<br />
De behandeling van de patiënt vindt<br />
plaats op 2 locaties binnen hetzelfde<br />
ziekenhuis.<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Ja<br />
ja<br />
Nee<br />
Nee<br />
Ja<br />
Ja<br />
Nee<br />
gesloten nadat de diagnosestelling is afgerond en<br />
de behandeling is ingezet (in het geval van een<br />
medicamenteuze behandeling) c.q. afgerond (in het<br />
geval van invasieve therapie).<br />
Er wordt éénmalig een zorgtraject met subtraject<br />
zorgtype 13 „intercollegiaal consult‟ met bij voorkeur<br />
diagnosecode 914 (ter voorkoming van afkeuring bij<br />
parallelle trajecten) geregistreerd. Het<br />
zorg/subtraject wordt geopend en bij ontslag uit de<br />
kliniek gesloten.<br />
Voor het ICC wordt zorgactiviteit 19009 „<br />
Intercollegiaal consult‟ geregistreerd.<br />
Er wordt een zorgtraject met zorgtype 11 geopend.<br />
Per klinisch consult wordt zorgactiviteit 190017<br />
„Medebehandeling‟ geregistreerd.<br />
Dergelijke activiteiten betreffen geen reguliere,<br />
verzekerbare zorg en worden derhalve niet als zorg<br />
-en subtraject geregistreerd c.q. gedeclareerd.<br />
Keuringen vallen buiten de DBC systematiek.<br />
Beoordeling van onderzoeken voor derden kunnen<br />
wel als overig zorgproduct worden gedeclareerd<br />
(deze worden geregistreerd binnen een<br />
zorg/subtraject ZT41).<br />
Bij het openen van een zorgtraject dient sprake te<br />
zijn van face-to-face contact tussen de<br />
behandelend cardioloog en patiënt<br />
(hartteambesprekingen uitgezonderd).<br />
De behandeling van een nieuwe patiënt en/of klacht<br />
valt onder het zorgtype 11 „initiële zorg‟.<br />
Er wordt een zorgtraject met subtraject zorgtype 11<br />
geopend.<br />
Een specialist die werkzaam is op meerdere<br />
locaties van hetzelfde ziekenhuis registreert per<br />
zorgvraag van een patiënt één zorgtraject ongeacht<br />
© DBC-Onderhoud 45 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
14.<br />
15.<br />
De behandeling vindt plaats binnen<br />
twee ziekenhuizen.<br />
Een patiënt wordt vanuit een ander<br />
ziekenhuis overgenomen voor<br />
chronische controle (b.v. na verhuizing).<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Ja<br />
Ja<br />
of de behandeling op één of meerdere locaties<br />
plaatsvindt.<br />
Indien een specialist werkzaam is in verschillende<br />
ziekenhuizen opent hij bij overplaatsing van de<br />
patiënt een nieuw zorgtraject voor de patiënt.<br />
De cardioloog in het nieuwe ziekenhuis opent een<br />
zorgtraject met subtraject ZT11 (conform de<br />
algemene regel dat een zorgtraject altijd start met<br />
een subtraject met zorgtype 11).<br />
Praktijkvoorbeelden van het al dan niet sluiten van een zorg-<br />
en/of subtraject<br />
Beschrijving situatie Sluiten? Opmerkingen<br />
De zorgvraag van de patiënt is<br />
afgehandeld.<br />
Het subtraject staat 365 dagen open, maar<br />
de behandeling is nog niet afgerond.<br />
De patiënt wordt overgedragen aan een<br />
ander specialisme; de behandeling door<br />
het verwijzende poortspecialisme wordt<br />
beëindigd.<br />
De patiënt wordt verwezen naar een<br />
andere instelling voor<br />
interventiebehandeling (WBMV zorg) en<br />
de poliklinische behandeling door de<br />
verwijzende cardioloog wordt eveneens<br />
voortgezet.<br />
De patiënt wordt verwezen naar een<br />
andere instelling voor onderzoek /<br />
expertconsultatie en de poliklinische<br />
behandeling door de verwijzende<br />
nee<br />
Ja<br />
Ja/nee<br />
Ja<br />
Nee<br />
Niet het moment dat de cardioloog besluit dat patiënt is<br />
uitbehandeld is het afsluitmoment maar het subtraject<br />
wordt gesloten conform de voor cardiologie geldende<br />
afsluitregels.<br />
Een subtraject kan nooit langer dan 365 dagen<br />
openstaan. Aansluitend aan het afgesloten subtraject<br />
wordt (automatisch) een volgend subtraject geopend<br />
met als zorgtype vervolg (21).<br />
Niet het moment dat de patiënt wordt overdragen is het<br />
afsluitmoment maar het subtraject wordt gesloten<br />
conform de voor cardiologie geldende afsluitregels.<br />
NB. Als het een klinische overdracht betreft wordt het<br />
subtraject afgesloten obv de regel “afsluiten bij ontslag<br />
uit de kliniek/dagverpleging”.<br />
Omdat bij terugkomst een zorgtraject voor follow-up<br />
wordt geopend wordt het lopende zorgtraject met<br />
bijbehorend subtraject gesloten (ter voorkoming van<br />
parallelle zorgtrajecten). Als er sprake is van WBMV<br />
zorg opent de cardioloog waarnaar verwezen is ten<br />
behoeve van de eigen (WBMV) activiteiten een eigen<br />
zorgtraject. Voor de follow-up na de<br />
interventiebehandeling opent de verwijzende cardioloog<br />
later een nieuw zorgtraject met subtraject ZT11<br />
(diagnose is gewijzigd).<br />
Het lopende zorgtraject met bijbehorend subtraject blijft<br />
openstaan.<br />
© DBC-Onderhoud 46 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
cardioloog wordt eveneens voortgezet.<br />
Een patiënt is onder controle (subtraject<br />
ZT21) en wordt opgenomen door een<br />
ander specialisme. Er is daarbij sprake<br />
van extra begeleiding in het kader van het<br />
vervolgtraject.<br />
De patiënt wordt behandeld door een<br />
ander specialisme; de behandeling wordt<br />
ook door het verwijzend specialisme<br />
voortgezet.<br />
Bij een patiënt is de initiële diagnose- en<br />
behandelfase in het kader van een<br />
bepaalde zorgvraag afgerond. De patiënt<br />
blijft wel onder controle van het<br />
specialisme.<br />
Stroomschema<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Nee<br />
Het oorspronkelijke zorgtraject met subtraject ZT21 loopt<br />
door. Wel kan er eenmalig een intercollegiaal consult<br />
zorg/subtraject zorgtype 13 „intercollegiaal consult‟ met<br />
bij voorkeur diagnosecode 914 (ter voorkoming van<br />
afkeuring bij parallelle trajecten)worden geregistreerd.<br />
Nee De behandeling wordt nog voortgezet.<br />
Nee<br />
Niet het afronden van de diagnose-en behandelfase is<br />
het afsluitmoment maar het subtraject wordt gesloten<br />
conform de voor cardiologie geldende afsluitregels.<br />
Soort contact Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie<br />
Spoedeisende<br />
presentatie<br />
(bijv. bezoek SEH,<br />
EHH of<br />
spoedopname)<br />
De zorgactiviteit<br />
190015 of 190016<br />
wordt geregistreerd.<br />
Betreft het een reeds<br />
bestaande<br />
zorgvraag?<br />
© DBC-Onderhoud 47 │ 71<br />
JA<br />
Alleen de<br />
zorgactiviteit 190015<br />
of 190016 vastleggen<br />
binnen het<br />
openstaande<br />
reguliere/ vervolg<br />
subtraject.<br />
NEE<br />
JA<br />
Een eventueel<br />
lopend<br />
zorgtraject<br />
met<br />
bijbehorend<br />
subtraject<br />
wordt (één<br />
dag voor het<br />
spoedeisende<br />
contact)<br />
afgesloten. De<br />
zorgactiviteit<br />
190015 of<br />
190016<br />
registreren
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
binnen het<br />
nieuwe<br />
zorgtraject<br />
met subtraject<br />
© DBC-Onderhoud 48 │ 71<br />
ZT11.<br />
Soort contact Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie<br />
Intercollegiaal consult<br />
Is het een kort/<br />
screenend<br />
patiëntcontact,<br />
waarbij u niet tot<br />
zelfstandige<br />
behandeling<br />
overgaat?<br />
JA<br />
ICC zorg/subtraject<br />
openen en sluiten na<br />
ontslag uit de kliniek.<br />
NEE<br />
Betreft het een<br />
bestaande zorgvraag,<br />
waar u al een<br />
openstaand<br />
zorgtraject met<br />
subtraject reguliere of<br />
vervolg voor heeft?<br />
JA<br />
(parallel) ICC<br />
zorg/subtraject<br />
openen en sluiten na<br />
ontslag uit de kliniek.<br />
NEE<br />
Zorgtraject met<br />
subtraject ZT11<br />
openen en evt. nog<br />
openstaand<br />
zorgtraject sluiten.<br />
Soort contact Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie<br />
Eerste polikliniek<br />
bezoek<br />
Zorgtraject met<br />
subtraject ZT11<br />
openen<br />
Patiënt uit controle<br />
en/of behandeling<br />
ontslagen?<br />
JA<br />
Subtraject afsluiten<br />
conform de voor<br />
cardiologie geldende<br />
afsluitregels. Het<br />
zorgtraject wordt<br />
afgesloten op het<br />
moment dat 365<br />
dagen na afsluiten<br />
van het subtraject<br />
geen zorgactiviteiten<br />
meer zijn<br />
geregistreerd.
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Soort contact Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie Vraag/Aktie<br />
Vervolgconsult<br />
Wordt de patiënt uit<br />
controle/ behandeling<br />
ontslagen?<br />
JA<br />
Subtraject afsluiten<br />
conform de voor<br />
cardiologie geldende<br />
afsluitregels. Het<br />
zorgtraject wordt<br />
afgesloten op het<br />
moment dat 365<br />
dagen na afsluiten<br />
van het subtraject<br />
geen zorgactiviteiten<br />
meer zijn<br />
geregistreerd.<br />
NEE<br />
Wordt de reguliere<br />
fase afgesloten en<br />
gaat de patiënt over<br />
naar een langdurig<br />
controletraject?<br />
© DBC-Onderhoud 49 │ 71<br />
JA<br />
Subtraject loopt door<br />
en wordt afgesloten<br />
conform de voor<br />
cardiologie geldende<br />
afsluitregels.<br />
NEE<br />
Subtraject loopt door<br />
en wordt afgesloten<br />
conform de voor<br />
cardiologie geldende<br />
afsluitregels.<br />
Voorbeelden uit de dagelijkse cardiologische praktijk<br />
Casus Event Actie<br />
Patiënt met pijn op de borst (1)<br />
Meldt zich voor de 1e maal op de polikliniek<br />
cardiologie.<br />
Na poliklinisch functieonderzoek wordt besloten tot<br />
catheterisatie en de patiënt wordt hiervoor<br />
opgenomen.<br />
Patiënt wordt tijdens de opname gecatheteriseerd, de<br />
diagnose stabiele angina pectoris wordt gesteld en<br />
patiënt wordt ingesteld op medicatie en aansluitend<br />
ontslagen.<br />
openen zorgtraject met<br />
subtraject zorgtype 11<br />
diagnose=202<br />
sluiten subtraject ZT11<br />
(op ontslagdatum) en<br />
als de behandeling<br />
wordt voortgezet<br />
openen vervolg
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
Patiënt met pijn op de borst (2)<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Meldt zich voor de 1e maal op de polikliniek<br />
cardiologie van centrum A.<br />
Na poliklinisch functieonderzoek wordt besloten tot<br />
catheterisatie en de patiënt wordt hiervoor<br />
opgenomen in centrum A.<br />
Patiënt wordt tijdens de opname gecatheteriseerd, de<br />
diagnose onstabiele angina pectoris wordt gesteld en<br />
de patiënt moet worden behandeld d.m.v. PCI,<br />
waarvoor de patiënt wordt overgeplaatst naar een<br />
PCI-centrum (centrum B).<br />
Patiënt wordt opgenomen in centrum B.<br />
PCI behandeling en dezelfde dag terugplaatsing naar<br />
centrum A.<br />
Na enkele dagen overname van de nog klinische<br />
patiënt in centrum A vanuit B.<br />
Patiënt met pacemaker (1) Patiënt is onder chronische controle bij de cardioloog.<br />
Cardioloog constateert dat de pacemaker vanwege<br />
„end of life‟ dient te worden vervangen en neemt de<br />
patiënt hiervoor in dagverpleging op.<br />
De patiënt wordt ontslagen en poliklinische controle<br />
volgt.<br />
subtraject (dag na<br />
ontslagdatum) met<br />
zorgtype 21<br />
diagnose=202<br />
A: openen zorgtraject<br />
met subtraject<br />
zorgtype 11<br />
A: diagnose = 203<br />
subtraject alleen sluiten<br />
wanneer patiënt niet<br />
dezelfde dag retour<br />
gaat, anders het<br />
subtraject open laten<br />
© DBC-Onderhoud 50 │ 71<br />
staan<br />
B: openen zorgtraject<br />
met subtraject<br />
zorgtype 11<br />
diagnose=203<br />
B: sluiten subtraject<br />
A: zorgtraject met<br />
subtraject ZT11 en<br />
diagnose 203 open<br />
laten staan<br />
A: openen zorgtraject<br />
met subtraject<br />
zorgtype=11<br />
diagnose=802<br />
zorgtype=21<br />
diagnose=803<br />
bij vaststelling end of life<br />
openen nieuw<br />
zorgtraject met<br />
subtraject ZT11 en met<br />
oorspronkelijke indicatie<br />
diagnose<br />
sluiten zorgtraject met<br />
subtraject, openen<br />
nieuw zorgtraject met<br />
subtraject
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Patiënt met pacemaker (2) Patiënt is onder chronische controle bij de cardioloog.<br />
De cardioloog ontdekt een nieuwe geleidingsstoornis,<br />
waarvoor de pacemaker dient te worden vervangen<br />
(met of zonder bijplaatsing of vervanging van de<br />
draad) en neemt de patiënt hiervoor op.<br />
De patiënt wordt ontslagen en poliklinische controle<br />
volgt.<br />
Patiënt met acuut hartfalen Patiënt wordt (met spoed) opgenomen.<br />
Patiënt met onstabiele angina<br />
pectoris<br />
Cardioloog behandelt patiënt medicamenteus,<br />
ontslaat de patiënt en spreekt poliklinische controle<br />
af.<br />
Patiënt blijft onder chronische controle bij de<br />
cardioloog voor chronisch hartfalen.<br />
Er zijn 90 dagen voorbij en de patiënt blijft onder<br />
chronische controle bij de cardioloog voor chronisch<br />
hartfalen.<br />
Patiënt wordt (met spoed) opgenomen.<br />
zorgtype=11<br />
diagnose=803<br />
zorgtype=21<br />
diagnose=803<br />
sluiten zorgtraject met<br />
subtraject, openen<br />
zorgtraject met<br />
subtraject<br />
zorgtype=11<br />
diagnose=404<br />
sluiten zorgtraject met<br />
subtraject, openen<br />
subtraject<br />
zorgtype=11<br />
diagnose=803<br />
openen zorgtraject met<br />
subtraject<br />
zorgtype=11<br />
diagnose=301(inclusief<br />
zorgactiviteit 190015 of<br />
190016)<br />
Bij ontslag sluiten<br />
zorgtraject en subtraject<br />
met diagnose 301 en<br />
volgende dag openen<br />
zorgtraject met<br />
subtraject<br />
zorgtype=11<br />
diagnose=302<br />
sluiten subtraject ZT11,<br />
openen subtraject<br />
zorgtype=21<br />
diagnose=302<br />
zorgtype=11<br />
diagnose=203<br />
Inclusief zorgactiviteit<br />
190015 of 190016<br />
© DBC-Onderhoud 51 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Cardioloog behandelt patiënt medicamenteus,<br />
ontslaat de patiënt en spreekt poliklinische controle<br />
af.<br />
Patiënt blijft onder chronische controle bij de<br />
cardioloog voor stabiele angina pectoris.<br />
Er zijn 90 dagen voorbij en de patiënt blijft onder<br />
chronische controle bij de cardioloog voor stabiele<br />
angina pectoris.<br />
Bij ontslag sluiten<br />
zorgtraject met<br />
subtraject met diagnose<br />
203 en volgende dag<br />
openen zorgtraject met<br />
subtraject<br />
zorgtype=11<br />
diagnose=202<br />
sluiten subtraject,<br />
openen volgend<br />
subtraject<br />
zorgtype=21<br />
diagnose=202<br />
12. Longgeneeskunde (1.0322.1)<br />
Wanneer bij exacerbatie van COPD (diagnose 1241) een heropname plaatsvindt binnen 42 dagen na<br />
ontslag van de voorgaande opname, wordt het subtraject afgesloten en aansluitend een nieuw<br />
vervolg subtraject geopend. Moment van afsluiten is één dag voor de start van de nieuwe klinische<br />
opname. Indien de heropname plaatsvindt na de 42 e dag na ontslag, gelden de algemene regels.<br />
Voorbeelden<br />
a) Patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname vanwege COPD. Tien dagen na<br />
ontslag treedt een exacerbatie van de COPD op en wordt patiënt heropgenomen. Het klinische<br />
subtraject waarbinnen de eerdere opname viel wordt gesloten op de dag voor de heropname.<br />
Aansluitend wordt één dag later (op de dag van de heropname) een vervolg subtraject<br />
geopend.<br />
b) Patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname vanwege COPD. 50 dagen na ontslag<br />
treedt een exacerbatie van de COPD op en wordt patiënt heropgenomen. Het klinische<br />
subtraject waarbinnen de eerdere opname viel, was reeds op basis van de algemene sluitregel<br />
gesloten op de 42 e dag na ontslag uit de kliniek. Omdat de behandeling van de patiënt wordt<br />
voortgezet wordt aansluitend aan het voorgaande subtraject een volgend (ZT21) subtraject<br />
geopend waarbinnen de heropname valt.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0322.1.<br />
13. Reumatologie(1.0324.1)<br />
Indien bij een vervolgbehandeling (zorgtype 21) de behandelsetting 12 wijzigt, wordt het subtraject<br />
afgesloten en aansluitend wordt een volgend subtraject geopend.<br />
Moment van afsluiten is één dag voor de start van de behandeling in nieuwe setting of conform de<br />
algemene regels (document <strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3), indien de behandeling in<br />
nieuwe setting later dan dit moment start. Echter, indien logischerwijs de behandeling in tempi wordt<br />
uitgevoerd gelden de algemene regels. Voorbeelden in tempi: het meer malen toedienen van<br />
12 Wijziging behandelsetting: wanneer een patiënt van bijv. een klinische behandeling naar een dagbehandeling of poliklinische<br />
behandeling gaat.<br />
© DBC-Onderhoud 52 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Remicade of APD- of andere bisfosfonaat infusen.<br />
Deze uitzondering geldt enkel voor subtrajecten met zorgtype 21. Voor subtrajecten met zorgtype 11<br />
gelden de algemene afsluitregels.<br />
Voorbeelden wijziging van behandelsetting<br />
a) Patiënt wordt ontslagen uit het ziekenhuis na opname vanwege reumatoïde artritis. De<br />
behandeling wordt poliklinisch voorgezet.<br />
Indien de opname binnen een initieel ZT11 subtraject valt gelden de algemene regels voor het<br />
sluiten van een klinisch subtraject: sluiten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend<br />
wordt één dag later een volgend ZT21 subtraject geopend.<br />
Indien de opname binnen een vervolg ZT21 subtraject valt geldt de uitzonderingsregel: het<br />
subtraject wordt gesloten één dag voordat de behandeling/controle poliklinisch wordt<br />
voortgezet (tenzij de poliklinische behandeling/controle na de 42e dag na ontslag start, in dat<br />
geval geldt de algemene regel: sluiten op de 42e dag na ontslag uit de kliniek). Aansluitend<br />
wordt één dag later een volgend subtraject ZT21 geopend.<br />
b) Patiënt is langdurig onder poliklinische behandeling vanwege SLE, er loopt een vervolg ZT21<br />
subtraject. Op een bepaald moment is klinische opname geïndiceerd. Het subtraject wordt<br />
één dag voor de klinische opname afgesloten. Aansluitend wordt één dag later (op de dag<br />
van de opname) een volgend subtraject ZT21 geopend.<br />
Voorbeelden bij in tempi behandelingen<br />
c) Patiënt is opgenomen vanwege reumatoïde artritis. Besloten wordt een behandeling met<br />
Biologicals in te zetten. De behandeling wordt na ontslag uit het ziekenhuis voortgezet op de<br />
dagbehandeling. Het subtraject wordt gesloten volgens de algemene sluitregels: sluiten op de<br />
42e dag na ontslag uit de kliniek. Aansluitend wordt een subtraject ZT21 geopend welke een<br />
looptijd van 365 dagen heeft (in geval het een ambulant conservatief subtraject blijft).<br />
d) Patiënt bezoekt de polikliniek met osteoporose, er wordt een zorgtraject met subtraject ZT11<br />
geopend. Er wordt besloten patiënt periodiek op de dagverpleging te behandelen met APD<br />
infusen. De algemene sluitregels gelden: omdat het een ambulant conservatief subtraject<br />
betreft wordt het subtraject ZT11 gesloten op de 90e dag na opening van het subtraject. Als<br />
patiënt nog niet is uitbehandeld wordt aansluitend een subtraject ZT21 geopend welke een<br />
looptijd van 365 dagen heeft (in geval het een ambulant conservatief subtraject blijft).<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0324.1.<br />
14. Revalidatiegeneeskunde (1.0327.3)<br />
Een subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na de datum waarop de laatste<br />
revalidatiegeneeskunde zorgactiviteit heeft plaatsgevonden.<br />
Indien binnen deze 42-dagen periode opnieuw een verrichting plaatsvindt gaat de termijn van 42<br />
dagen opnieuw lopen en wordt afgesloten op de 42ste dag na de datum van de laatste verrichting.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0327.3.<br />
15. Klinische geriatrie (1.0335.1)<br />
Indien er een dusdanig nieuw probleem ontstaat, of een dusdanige verergering van een bekend<br />
probleem, waarvoor opnieuw een Comprehensive Geriatric Assessment (CGA) noodzakelijk is, wordt<br />
© DBC-Onderhoud 53 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
het subtraject afgesloten. Het moment van afsluiten is één dag voor de dag dat het nieuwe<br />
Comprehensive Geriatric Assessment wordt uitgevoerd of conform de algemene regels (document<br />
<strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3.1, 1 t/m 3), indien er geen nieuwe CGA plaatvindt.<br />
Het CGA wordt geregistreerd met zorgacitviteitcode 39577 “Comprehensive Geriatric Assessment”<br />
en dient per keer dat deze activiteit wordt uitgevoerd te worden vastgelegd. In de praktijk zal dat<br />
betekenen dat deze zorgactiviteit in ieder geval bij de start van een zorgtraject in het subtraject met<br />
zorgtype 11 wordt geregistreerd.<br />
Het Comprehensive Geriatric Assessment omvat diagnostische en therapeutische aspecten:<br />
Op diagnostiek vlak omvat het CGA: medische voorgeschiedenis, speciale anamnese, tractus<br />
anamnese, heteroanamnese, inventarisatie medicatie/genotsmiddelen, functionele anamnese,<br />
sociale anamnese, lichamelijk onderzoek, orthopedisch onderzoek, neurologisch onderzoek,<br />
psychiatrisch onderzoek, laboratorium onderzoek en een korte geheugentest (MMSE). Een<br />
E.C.G.(electrocardiogram) op ruimte indicatie wordt aanbevolen. Probleemanalyse en<br />
opstellen/bespreken van het behandelplan is een integraal onderdeel van het CGA. Dit laatste<br />
onderdeel heeft een meer therapeutisch karakter.<br />
Voorbeeld<br />
Patiënt is bekend met verwardheid. Bij een nieuwe episode van acute verwardheid zal opnieuw<br />
een volledige analyse moeten volgen. In dat geval wordt één dag voor de start van het CGA het<br />
subtraject gesloten en wordt aansluitend de volgende dag een subtraject met ZT21 geopend.<br />
Het CGA valt binnen dit nieuwe subtraject.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0335.1.<br />
Parallelliteit<br />
Voor Klinische Geriatrie is als regel vastgelegd dat er geen parallelle zorgtrajecten kunnen worden<br />
geregistreerd, behalve bij een klinisch intercollegiaal consult en bij klinische medebehandeling kan<br />
een parallel zorgtraject worden geopend.<br />
In alle andere gevallen staat er slechts één zorgtraject per patiënt open. Hierbij wordt de meest<br />
relevante diagnose getypeerd, de diagnose kan veranderen tijdens de looptijd van een subtraject, als<br />
op basis van veranderend inzicht de diagnose voor de patiënt in de loop van de behandeling anders<br />
wordt, dan kan dit leiden tot een andere typerende diagnose binnen hetzelfde subtraject.<br />
Voorbeelden<br />
a) Patiënt is bekend met Parkinson en wordt opgenomen met een pneumonie. De diagnose die<br />
het meest op de voorgrond staat bij de behandeling wordt getypeerd (de reeds getypeerde<br />
diagnose wordt eventueel aangepast). Indien van toepassing kan dit subtraject ook getypeerd<br />
worden met diagnose 101 “Multiple orgaanstoornissen”.<br />
b) Patiënt is bekend met Parkinson en wordt opgenomen met depressieve stoornissen. Hiervoor<br />
wordt een CGA uitgevoerd. Het subtraject met diagnose “Parkinson” wordt afgesloten en een<br />
nieuw subtraject met diagnose “Depressieve stoornissen” wordt geopend.<br />
© DBC-Onderhoud 54 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
16. Radiotherapie (2.0361.1)<br />
Van de algemene afsluitregels wordt afgeweken indien (zowel) een behandeling van<br />
metastaseringen of recidief wordt gestart, als er een subtraject van radiotherapie open staat. In dat<br />
geval is het moment van afsluiten van het openstaande subtraject één dag voor de start van de<br />
nieuwe behandeling of conform de algemene regel, indien de nieuwe behandeling later dan dit<br />
moment start (zie document <strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.3..1, 1 t/m 3). Een behandeling bevat alle<br />
bestralingen die onderdeel uitmaken van het behandelplan.<br />
Dit betekent dat een (ambulant) subtraject 42 dagen na de laatste radiotherapeutische ingreep wordt<br />
afgesloten (radiotherapeutische zorgactiviteiten zijn aangemerkt als “42-dagenregel zorgactiviteit” .<br />
Echter, indien binnen deze 42 dagen opnieuw behandelen van een metastase of recidief geïndiceerd<br />
is wordt het subtraject afgesloten één dag voor de nieuwe behandeling; er hoeft niet te worden<br />
gewacht tot de algemeen geldende afsluitmomenten. Automatisch wordt de volgende dag een nieuw<br />
vervolg subtraject geopend waarbinnen de nieuwe behandeling valt.<br />
Doorgaans heeft een patiënt per specialisme slechts één zorgtraject lopen (zie regels voor<br />
parallelliteit in het document <strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.1). Bij Radiotherapie gelden 2<br />
uitzonderingen op deze regel:<br />
Parallelle zorgtrajecten worden geopend bij:<br />
1. Combinatiebehandelingen<br />
Voor combinatiebehandelingen van tele-, brachytherapie en/of hyperthermie wordt per soort<br />
behandeling een afzonderlijk (parallel) zorgtraject geopend.<br />
2. Uitwendige bestraling<br />
Voor uitwendige bestraling geldt dat parallelle zorgtrajecten zijn toegestaan, voor zover er sprake<br />
is van meerdere doelgebieden die niet in één bestralingsplan te omvatten zijn. Behandeling van<br />
2 isocentra betekent 2 zorgtrajecten.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0361.1.<br />
17. Klinische genetica (1.0390.1)<br />
Het gehele erfelijkheidsadviseringstraject valt binnen één subtraject.<br />
Op de 90e dag na opening wordt het subtraject afgesloten als er minimaal 1 zorgactiviteit voor<br />
erfelijkheidsadvisering geregistreerd is. Als dit niet het geval is dan blijft dit subtraject maximaal 365<br />
dagen openstaan.<br />
Opmerking<br />
Uitgangspunt is dat alleen aan het einde van het traject van enkelvoudige of complexe<br />
erfelijkheidsadvisering de van toepassing zijnde zorgactiviteit (resp. 191111 of 190240) wordt<br />
geregistreerd.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.0390.1.<br />
18. Geriatrische revalidatiezorg 1.8418.1<br />
Een subtraject wordt afgesloten op de 42e dag na de datum waarop de laatste geriatrische<br />
revalidatie zorgactiviteit heeft plaatsgevonden.<br />
Indien binnen deze 42-dagen periode opnieuw een verrichting plaats vindt gaat de termijn van 42<br />
© DBC-Onderhoud 55 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
dagen opnieuw lopen en wordt afgesloten op de 42ste dag na de datum van de laatste verrichting.<br />
Zie voor meer informatie de Handleiding DBC-productstructuur geriatrische revalidatie, te<br />
downloaden via de website van DBC-Onderhoud.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
1.8418.1.<br />
19. In tempi behandelingen bij diverse specialismen.<br />
Bij de hierna volgende in tempi behandelingen van diverse specialismen wordt het subtraject na één<br />
van de beschreven in tempi behandelingen afgesloten wanneer de volgende in tempi behandeling<br />
van start gaat. Wachten op het algemeen geldende sluitmoment (42, 90 of 365 dagen) is hier niet<br />
nodig.<br />
Wanneer de volgende deelbehandeling eerder start dan het in paragraaf 3.3.1, van het document<br />
<strong>Registratieregels</strong>, voorgeschreven afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor<br />
de dag dat de volgende deelbehandeling start.<br />
Wanneer de volgende deelbehandeling later dan de algemeen geldende afsluitmoment start gelden<br />
de algemene regels beschreven in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>.<br />
19.1 Stamceltransplantatie (2.0000.1)<br />
Voor stamceltransplantatie (bij ontvanger) wordt een apart zorgtraject geopend (zo nodig parallel aan<br />
het medicinale (cytostatica) behandeltraject).<br />
De volgende drie fasen worden bij stamceltransplantatie onderscheiden:<br />
fase 1: selectie/afname;<br />
fase 2: transplantatie;<br />
fase 3: nazorg (posttransplantatie).<br />
Na iedere fase van de behandeling wordt het subtraject afgesloten op het bij punt 15 genoemde<br />
moment. Fase 3 wordt op de 365e dag na opening van het nazorgtraject afgesloten tenzij<br />
hertransplantatie (een nieuwe fase 1 en/of 2) plaatsvindt. In dat geval wordt het subtraject van fase 3<br />
afgesloten één dag voor de dag dat fase 1 of fase 2 start.<br />
Voor (de zorg rondom) stamceltransplantatie (bij ontvanger) wordt een aantal uitzonderingen<br />
gemaakt op de sluitregels. Daarnaast geldt dat voor (de zorg rondom) een stamceltransplantatie<br />
altijd een apart (parallel) zorg/subtraject - naast een eventueel traject met medicinale (oncologische)<br />
behandeling ter voorbereiding op de transplantatie - wordt geopend.<br />
Hieronder wordt beschreven welke afsluitmomenten gelden voor de verschillende fasen in het<br />
stamceltraject en een aantal registratieafspraken/ -momenten wordt op een rijtje gezet.<br />
De specificaties voor deze uitzondering op de afsluitregel zijn opgenomen in het<br />
Registratieaddendum tabblad 2.0000.1.<br />
Om tot een stamceltransplantatie te komen worden twee trajecten onderscheiden:<br />
Een medicinaal traject waarin de patiënt medicamenteus (meestal chemotherapie) voor de<br />
stamceltransplantatie gereed wordt gemaakt (gemakshalve wordt dit traject het medicinale<br />
behandeltraject genoemd).<br />
Het traject waarin de activiteiten met betrekking tot de stamceltransplantatie plaatsvinden<br />
(gemakshalve wordt dit traject het stamceltraject genoemd).<br />
Deze trajecten kunnen elkaar overlappen.<br />
© DBC-Onderhoud 56 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Medicinaal behandeltraject en stamceltraject in hetzelfde ziekenhuis<br />
Als zowel het medicinale- als het stamceltraject in hetzelfde ziekenhuis worden uitgevoerd moeten<br />
hiervoor, om tot een juiste declaratie te komen, twee zorgtrajecten (soms parallel) met dezelfde<br />
diagnose worden geopend. Eén voor het medicinale behandeltraject en één voor het stamceltraject.<br />
Het medicinale behandeltraject<br />
Het medicinale behandeltraject wordt conform de daarvoor van toepassing zijnde registratieregels<br />
geregistreerd.<br />
in geval van een medicinaal behandeltraject bij een oncologische aandoening conform de<br />
registratieregels voor Medicinale oncologische behandeling (zie ook <strong>Toelichting</strong> op de DOT<br />
<strong>Registratieregels</strong> medicinale oncologische behandeling).<br />
in geval van een medicinaal behandeltraject bij andere aandoeningen conform de <strong>Algemene</strong><br />
registratieregels.<br />
N.B. Medicinale oncologische behandeling in een SKION-centrum (Kindergeneeskunde) valt binnen<br />
het van toepassing zijnde SKION-zorgproduct (Zwaar, medium of licht). De looptijd van<br />
kinderoncologische subtrajecten in een centrum met SKION stratificatie is altijd 365 dagen.<br />
Het stamceltraject<br />
Binnen het stamceltraject (bij ontvanger) worden – per stamceltransplantatie – drie fasen<br />
onderscheiden:<br />
Fase 1: Selectie/afname<br />
Fase 2: Transplantatie<br />
Fase 3: Nazorg (posttransplantatie)<br />
Na iedere fase van de behandeling wordt het lopende subtraject een dag voor de start van de nieuwe<br />
fase afgesloten.<br />
Fase 3 wordt op de 365e dag na opening van het nazorgtraject afgesloten tenzij hertransplantatie<br />
(een nieuwe fase 1 en/of 2) plaatsvindt.<br />
Opmerking 1:<br />
Ook voor kinderen die binnen een SKION-centrum een stamceltransplantatie ondergaan dient altijd<br />
een apart (parallel) zorg/subtraject - naast een eventueel SKION-behandelingstraject – te worden<br />
geopend voor (de zorg rondom) de stamceltransplantatie (het zogenaamde stamceltraject).<br />
Opmerking 2:<br />
Indien selectie en/of afname plaatsvindt bij een verwante donor (zorgactiviteit 039237 respectievelijk<br />
039283), dan wordt voor deze donor een eigen zorg/subtraject geopend met diagnosetypering 080<br />
“Begeleiding stamceltransplantatie donor”.<br />
N.B. Omdat de patiënt (ontvanger) kostendrager is komt de rekening van het zorgtraject van de<br />
verwante donor ten laste van de zorgverzekeraar van de ontvanger.<br />
Op het zorgtraject van de verwante donor zijn de algemene afsluitregels van toepassing.<br />
© DBC-Onderhoud 57 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Opmerking 3:<br />
Wanneer een patiënt de stamcellen over meer dagen krijgt toegediend of wanneer gebruik wordt<br />
gemaakt van meer navelstrengen, wordt slechts eenmaal de van toepassing zijnde zorgactiviteit voor<br />
de stamceltransplantatie/hertransplantatie vastgelegd.<br />
De regel is maximaal één stamceltransplantatie/hertransplantatie-zorgactiviteit per transplantatie te<br />
registreren.<br />
Opmerking 4:<br />
De start van het nazorgtraject (fase 3) is – om uniformiteit tussen de verschillende centra te<br />
bewerkstelligen – met ingang van 1-1-2012 gedefinieerd als „1 dag na na ontslag uit de kliniek i.v.m.<br />
de transplantatiefase‟.<br />
Per nazorgsubtraject is het eenmalig vastleggen van de betreffende nazorg-zorgactiviteit voldoende<br />
om het subtraject geautomatiseerd af te sluiten.<br />
De nazorg-zorgactiviteit dient handmatig te worden geregistreerd op de dag na ontslag uit de kliniek<br />
in verband met de transplantatiefase.<br />
N.B. Het transplantatiecentrum brengt de nazorg in rekening. Indien (een deel van) de nazorg in een<br />
andere instelling plaatsvindt, dient onderlinge verrekening plaats te vinden.<br />
Fase 1 (Selectie/afname/aankoop)<br />
Het voortraject (fase 1) begint in het geval van allogene transplantatie op het moment van „search‟<br />
naar een geschikte donor.<br />
De start van het voortraject (fase 1) bij autologe transplantatie is gedefinieerd als het moment waarop<br />
toediening van de eerste groeifactoren plaatsvindt.<br />
Typerende zorgactiviteiten bij autologe transplantatie<br />
De start van het voortraject (fase 1) bij autologe transplantatie is gedefinieerd als het moment<br />
waarop toediening van de eerste groeifactoren plaatsvindt. Wanneer toediening plaatsvindt kan dit<br />
m.b.v. onderstaande (nieuwe) zorgactiviteit in het – eventueel parallel te openen - stamceltraject van<br />
de patiënt worden vastgelegd.<br />
192089 Toedienen groeifactoren autologe stamceltransplantatie<br />
Harvest van de eigen stamcellen (ook fase 1) wordt geregistreerd met onderstaande (nieuwe)<br />
zorgactiviteit.<br />
039284 Harvest tbv autologe stamceltransplantatie<br />
Typerende zorgactiviteit bij search naar en (eventuele) afname van stamcellen bij een verwante<br />
donor<br />
Bij search naar een verwante donor dient onderstaande (nieuwe) zorgactiviteit te worden<br />
geregistreerd in het zorg/subtraject van de verwante donor.<br />
039237 Selectie stamcellen allogeen verwante donor bij stamceltransplantatie<br />
© DBC-Onderhoud 58 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
De afname van stamcellen (in geval van een „match‟) dient ook te worden geregistreerd in het<br />
zorg/subtraject van de verwante donor.<br />
039283 Afname stamcellen allogeen verwante donor bij stamceltransplantatie<br />
Typerende zorgactiviteiten bij search naar en (eventuele) aankoop van stamcellen van onverwante<br />
donor of navelstrengbloed<br />
Bij search naar een onverwante donor of navelstrengbloed dient één van onderstaande (nieuwe)<br />
zorgactiviteiten te worden geregistreerd in het stamceltraject van de ontvanger (kostendrager).<br />
039238 Selectie stamcellen allogeen onverwante donor bij stamceltransplantatie.<br />
039239 Selectie allogeen navelstrengbloed bij stamceltherapie<br />
De aankoop van stamcellen of navelstrengbloed (in geval van een „match‟) wordt – ook in het<br />
stamceltraject van de ontvanger (kostendrager) – vastgelegd met één van onderstaande (nieuwe)<br />
zorgactiviteiten.<br />
192117 Stamcellen allogeen onverwante donor bij stamceltransplantatie<br />
192119 Stamcellen allogeen navelstrengbloed bij stamceltherapie<br />
Fase 2 (Transplantatie)<br />
De transplantatie (fase 2) begint op de dag van de transplantatie (toediening van de stamcellen). Het<br />
(eventuele) subtraject fase 1 wordt dan één dag voor de datum van de transplantatie<br />
(geautomatiseerd) afgesloten en aansluitend wordt een volgend subtraject (t.b.v. fase 2) geopend op<br />
de dag van de transplantatie.<br />
Typerende zorgactiviteiten transplantatiefase<br />
Eén van onderstaande zorgactiviteiten dient (afhankelijk van de situatie) in de transplantatiefase van<br />
het stamceltraject (van ontvanger) te worden vastgelegd.<br />
192095 Stamceltransplantatie/hertransplantatie allogeen, verwante donor.<br />
192096 Stamceltransplantatie/hertransplantatie allogeen, niet verwante donor.<br />
192097 Stamceltransplantatie/hertransplantatie allogeen, navelstrengbloed.<br />
192086 Stamceltransplantatie autoloog.<br />
Deze zorgactiviteiten worden geregistreerd per transplantatie (zie ook Opmerking 2).<br />
Fase 3 (nazorg (posttransplantatie)<br />
Het nazorgtraject (fase 3) start „1 dag na ontslag uit de kliniek i.v.m. de transplantatiefase‟ (zie ook<br />
Opmerking 3).<br />
Door het (handmatig) registreren van de betreffende nazorgcode - op de dag na ontslag uit de kliniek<br />
in verband met de transplantatiefase - wordt het subtraject van de transplantatiefase automatisch<br />
gesloten op de laatste opnamedag en aansluitend wordt een volgend subtraject (ten behoeve van<br />
fase 3) geopend op de dag van de start van de nazorgfase.<br />
© DBC-Onderhoud 59 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Fase 3 wordt op de 365e dag na opening van het nazorgtraject automatisch afgesloten tenzij eerder<br />
opnieuw een fase 1 of 2 (een volgende stamceltransplantatie) plaatsvindt.<br />
Typerende zorgactiviteiten nazorgfase<br />
Eén van onderstaande zorgactiviteiten dient (afhankelijk van de situatie) in de nazorgfase van het<br />
stamceltraject (van ontvanger) te worden vastgelegd.<br />
192098 Post-transplantatietraject stamceltransplantatie allogeen, verwante donor.<br />
192079 Post-transplantatietraject stamceltransplantatie allogeen, niet-verwante donor.<br />
192080 Post-transplantatietraject stamceltransplantatie allogeen, navelstrengbloed.<br />
192087 Post-transplantatietraject stamceltransplantatie autoloog.<br />
19.2 Begeleiding orgaantransplantatiezorg door beschouwende specialismen (2.0000.2)<br />
Voor de begeleiding van ontvangers rond orgaantransplantaties wordt door de specialismen<br />
cardiologie, inwendige geneeskunde, longgeneeskunde, MDL en kindergeneeskunde een eigen<br />
(eventueel parallel) zorg/subtraject geopend.<br />
De volgende drie fasen worden bij transplantatiebegeleiding onderscheiden:<br />
fase 1: pretransplantatie fase/screening ontvangers;<br />
fase 2: transplantatiefase ontvangers;<br />
fase 3: posttransplantatie fase/nazorg ontvangers.<br />
Na iedere fase van de behandeling die wordt gevolgd door een nieuwe/andere fase, maar ook bij het<br />
opnieuw starten van fase 1 of fase 2, wordt het voorafgaande transplantatie begeleidings subtraject<br />
afgesloten op het bij punt 19 genoemde moment.<br />
Voor de begeleiding van donoren rond orgaantransplantaties wordt door de specialismen inwendige<br />
geneeskunde, MDL en kindergeneeskunde een eigen (eventueel parallel) zorg/subtraject geopend.<br />
De volgende drie fasen worden bij transplantatiebegeleiding onderscheiden:<br />
- fase 1: pretransplantatie fase/screening donoren;<br />
- fase 2: transplantatiefase donoren;<br />
- fase 3: postransplantatie fase/nazorg donoren.<br />
Na iedere fase van de behandeling die wordt gevolgd door een nieuwe/andere fase, maar ook bij het<br />
opnieuw starten van fase 1, wordt het voorafgaande transplantatie begeleidings subtraject afgesloten<br />
op het bij punt 19 genoemde moment.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0000.2.<br />
19.3 Orgaantransplantatiezorg snijdende specialismen (2.0000.3)<br />
Wanneer een hertransplantatie eerder uitgevoerd wordt dan het in paragraaf 3.3.1van het document<br />
<strong>Registratieregels</strong>, voorgeschreven afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor<br />
de dag dat de hertransplantatie plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde moment).<br />
NB. Het plaatsen van een lange termijn steunhart wordt beschouwd als een (voortraject)<br />
orgaantransplantatie. Dus ook bij het vervangen van een lange termijn steunhart geldt bovenstaande<br />
sluitregel.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0000.3.<br />
© DBC-Onderhoud 60 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
19.4 Oogheelkunde (2.0301.1)<br />
Bij behandeling met intravitreale injecties wordt per intravitreale injectie een subtraject geopend.<br />
Wanneer de behandeling met intravitreale injecties eerder start dan het in paragraaf 3.3.1 van het<br />
document <strong>Registratieregels</strong>, voorgeschreven afsluitmoment, dan wordt het subtraject afgesloten één<br />
dag voor de dag dat de volgende intravitreale injectie plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde<br />
moment).<br />
Het betreft de behandeling met intravitreale injecties bij de diagnosen:<br />
Voorbeeld<br />
503 Uveïtis posterior / panuveïtis 705 Maculopathie<br />
609 Overige pathologie CV 707 Maculadegeneratie<br />
652 (chorio) Retinitis / vasculitis 709 Overige pathologie macula<br />
655 Retinopathie (excl. DRP) 754 NPDRP<br />
657 Vaatafsluiting 755 Preprolif. DRP<br />
659 Overige pathologie retina 757 PDRP<br />
704 Subretinale neovascularisatie 759 Overige pathologie DRP<br />
Patiënt wordt elke 4 weken behandeld met intravitreale injecties bij een diagnose waarvoor de<br />
uitzonderingsregel geldt. Op het moment dat de zorgactiviteit van de volgende intravitreale<br />
injectie wordt geregistreerd, wordt het subtraject automatisch gesloten en een vervolg subtraject<br />
geopend. Het moment van afsluiten is één dag voor de dag dat de volgende intravitreale injectie<br />
wordt toegediend. Op deze wijze wordt per intravitreale injectie een subtraject geopend.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0301.1.<br />
19.5 Oogheelkunde (2.0301.2)<br />
Bij behandeling van (sub)retinale pathologie met fotodynamische therapie wordt per fotodynamische<br />
therapie een subtraject geopend. Wanneer de volgende fotodynamische therapie in het subtraject<br />
eerder plaatsvindt dan het algemeen geldende afsluitmoment (sluiten op de 42 e dag) dan wordt het<br />
subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende fotodynamische therapie plaatsvindt. De<br />
volgende fotodynamische therapie valt dus binnen het nieuw geopende subtraject.<br />
Het betreft de behandeling van (sub)retinale pathologie met fotodynamische (PDT) therapie bij<br />
diagnosen:<br />
Voorbeeld<br />
659 Overige pathologie retina<br />
704 Subretinale neovascularisatie<br />
Patiënt met subretinale neovascularisatie wordt behandeld met fotodynamische therapie. Na 3<br />
weken moet de behandeling nogmaals plaatsvinden. Het subtraject is nog niet gesloten na<br />
aanleiding op basis van de algemene sluitregel. Omdat voor deze behandeling de<br />
uitzonderingsregel geldt wordt het subtraject gesloten een dag voor de volgende<br />
fotodynamische therapie. Aansluitend wordt de volgende dag een volgend subtraject geopend<br />
waarbinnen de volgende fotodynamische therapie valt. Op deze wijze wordt per fotodynamische<br />
therapie een subtraject geopend.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
© DBC-Onderhoud 61 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
2.0301.2.<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
19.6 Oogheelkunde (2.0301.3)<br />
Wanneer de operatieve tempi behandeling van strabismus eerder plaatsvindt dan het algemeen<br />
geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1.van het document <strong>Registratieregels</strong>), dan wordt het<br />
subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende strabismus operatie plaatsvindt (dus op<br />
het bij punt 19 genoemde moment).<br />
Het betreft de operatieve behandelingen van strabismus bij diagnosen:<br />
204 Concomitant scheelzien<br />
205 Incomitant scheelzien<br />
209 Overige afwijkingen binoculaire functie<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0301.3.<br />
19.7. Oogheelkunde (2.0301.4)<br />
Wanneer een operatieve tempi behandeling van retina defect/-retinaloslating (diagnosecode 654)<br />
eerder plaatsvindt dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1 van het document<br />
<strong>Registratieregels</strong>), dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende<br />
operatieve behandeling van het retina defect/loslating plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde<br />
moment).<br />
Het betreft de behandeling operatieve behandelingen van retinadefect/retinaloslating (diagnosecode<br />
654)<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0301.4.<br />
19.8 Plastische chirurgie (2.0304.1)<br />
Bij mammareconstructie kunnen meerdere onafhankelijk van elkaar staande operatiesessies (tempi)<br />
nodig zijn.<br />
De mammareconstructie kent drie tempi met ieder afzonderlijke te typeren diagnosecodes. Niet bij<br />
iedere patiënt zijn alle drie de tempi noodzakelijk, bijvoorbeeld de tepelreconstructie. Bij<br />
mammareconstructie wordt voor iedere in tempi operatie een subtraject geopend, ook als de in tempi<br />
operaties worden uitgevoerd tijdens één opname.<br />
Wanneer bij mammareconstructie een volgende in tempi operatie plaatsvindt eerder dan het<br />
algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>), dan<br />
wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende operatieve behandeling<br />
plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde moment). De volgende operatie valt dus binnen het<br />
volgend geopende subtraject.<br />
Voorbeeld<br />
Bij patiënte wordt als eerste fase tijdens een klinische opname een tissue expander<br />
aangebracht. Hiervoor wordt een zorgtraject met een subtraject zorgtype 11 geopend. Omdat<br />
het een klinische opname betreft wordt het subtraject op de 42e dag na ontslag uit de kliniek<br />
gesloten.<br />
In een volgende operatie wordt de tissue expander vervangen door een prothese. Voor deze<br />
2 e operatie wordt (aansluitend aan het vorige subtraject) een volgend subtraject geopend.<br />
Voor de registratie betekent dit:<br />
- Indien de operatie wordt uitgevoerd binnen 42 dagen na ontslag uit de kliniek (ontslag na het<br />
© DBC-Onderhoud 62 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
plaatsen van de tissue expander) wordt het subtraject met zorgtype 11 gesloten op de dag<br />
voordat de volgende operatie plaatsvindt.<br />
- Indien de operatie wordt uitgevoerd na 42 dagen na ontslag uit de kliniek gelden de<br />
algemene sluitregels en valt de volgende operatie binnen het vervolgtraject.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0304.1.<br />
19.9 Plastische chirurgie (2.0304.2)<br />
Bij meer transplantatiesessies bij de behandeling van uitgebreide (brand)wonden wordt na iedere<br />
transplantatiesessie het subtraject afgesloten. Wanneer de volgende transplantatiesessie plaatsvindt<br />
eerder dan het algemeen geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1. van het document<br />
<strong>Registratieregels</strong>), dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende<br />
operatieve behandeling (dus op het bij punt 19 genoemde moment). De volgende operatie valt dus<br />
binnen het nieuw geopende subtraject.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0304.2.<br />
19.10 Urologie (2.0306.1)<br />
Bij niet-klinische ESWL behandeling van urinewegstenen wordt per ESWL behandeling een<br />
subtraject geopend. Wanneer de volgende ESWL behandeling eerder start dan het algemeen<br />
geldende afsluitmoment (zie paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>), dan wordt het<br />
subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de volgende ESWL behandeling plaatsvindt (dus op<br />
het bij punt 19 genoemde moment).<br />
Ook wanneer een niet-klinische ESWL binnen 42 dagen gevolg wordt door een operatieve ingreep<br />
voor urinewegstenen wordt het subtraject voor de ESWL behandeling afgesloten. Het moment van<br />
afsluiten is één dag voor de uitvoeringsdatum van de operatieve ingreep.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0306.1.<br />
19.11 Gynaecologie (2.0307.1)<br />
De subtrajecten bij diagnose F21 „gespecialiseerde technieken‟ voor stimulatie respectievelijk de<br />
IUI/IVF/ICSI technieken en ovulatie-inductie met gonadotrofines worden per cyclus geopend en<br />
gesloten (dus 1 subtraject per cyclus). Indien de behandeling in meerdere ziekenhuizen (transport-<br />
IVF/ICSI) plaatsvindt opent ieder ziekenhuis een zorgtraject voor de (deel)behandeling die daar<br />
wordt uitgevoerd.<br />
Door het vastleggen van de uitgevoerde zorgactiviteiten zal afgeleid worden naar het zorgproduct<br />
welke de zorg vertegenwoordigd die in de betreffende cyclus is geleverd.<br />
Het subtraject wordt gesloten op de 42 e dag na start van de behandelcyclus, tenzij binnen 42 dagen<br />
een nieuwe behandelcyclus start. In dat geval wordt het subtraject één dag voor de start van de<br />
nieuwe behandelcyclus gesloten en wordt op de startdag van de nieuwe behandelcyclus een volgend<br />
subtraject geopend.<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0307.1.<br />
19.12 Kindergeneeskunde (2.0316.1)<br />
Voor de niet-klinische chronische verstrekking van geneesmiddelen per infuus of per injectie (op nietoncologische<br />
indicatie), wordt per drie verstrekkingen een subtraject geopend. Wanneer de vierde<br />
verstrekking eerder plaatsvindt dan het in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>,<br />
voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat vierde<br />
© DBC-Onderhoud 63 │ 71
Uitzonderingen op de afsluitregels<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
verstrekking per infuus of injectie plaatsvindt (dus op het bij punt 19 genoemde moment).<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0316.1.<br />
19.13 Kindergeneeskunde (2.0316.2)<br />
Voor de niet-klinische behandeling met bloedtransfusies op niet-oncologische indicatie wordt per drie<br />
bloedtransfusies een subtraject geopend. Wanneer de vierde bloedtransfusie eerder plaatsvindt dan<br />
het in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>, voorgeschreven afsluitmoment dan wordt<br />
het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de vierde bloedtransfusie gegeven wordt (dus op<br />
het bij punt 19 genoemde moment).<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0316.2.<br />
19.14 Kindergeneeskunde (2.0316.3)<br />
Voor de niet-klinische behandeling met bloedtransfusies op oncologische indicatie in centra zonder<br />
SKION stratificatie, wordt per bloedtransfusie een subtraject geopend. Wanneer de volgende<br />
bloedtransfusie eerder plaatsvindt dan het in paragraaf 3.3.1 van het document <strong>Registratieregels</strong>,<br />
voorgeschreven afsluitmoment dan wordt het subtraject afgesloten één dag voor de dag dat de<br />
volgende bloedtransfusie gegeven wordt (dus op het bij punt 19 genoemde moment).<br />
De specificaties van deze uitzondering zijn opgenomen in het Registratieaddendum tabblad<br />
2.0316.2.<br />
3.3.2 Sluiten van subtraject met zorgtype 13<br />
Een subtraject met zorgtype 13 (intercollegiaal consult) wordt afgesloten wanneer het bijbehorende<br />
zorgtraject voor het intercollegiaal wordt afgesloten ( = op het moment dat patiënt uit de instelling<br />
wordt ontslagen) (zie paragraaf 3.4.2).<br />
3.3.3 Sluiten van subtraject met zorgtype 41<br />
Een subtraject met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een<br />
poortspecialist op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde instelling,<br />
waarvoor de DBC-systematiek niet geldt, bv kaakchirurgie of sportgeneeskunde) wordt afgesloten<br />
wanneer het bijbehorende zorgtraject 41 wordt afgesloten (= direct na uitvoering van de (laatste)<br />
zorgactiviteit als onderdeel van de OZP)(Zie paragraaf 3.4.3).<br />
3.3.4 Sluiten van subtraject met zorgtype 51 en 52<br />
Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de toepassing van het traject:<br />
Een subtraject met zorgtype 51 en 52 met betrekking tot de opname op een IC-afdeling wordt<br />
afgesloten wanneer het bijbehorende zorgtraject voor het verblijf op de IC-afdeling wordt<br />
afgesloten (= op het moment dat de patiënt ontslagen wordt van de IC) (zie paragraaf 3.4.4).<br />
Een subtraject met zorgtype 51 voor een IC-intercollegiaal consult buiten de IC wordt afgesloten<br />
op de dag van de uitvoering van het intercollegiaal consult.<br />
Een subtraject met zorgtype 51 met betrekking tot het leveren van zorg in het kader van<br />
ondersteuning aan de hoofdbehandelaar wordt afgesloten wanneer het bijbehorende zorgtraject<br />
wordt afgesloten (= op het moment dat het subtraject van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten)<br />
(zie paragraaf 3.4.4).<br />
© DBC-Onderhoud 64 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Let op: een subtraject met ZT51 dient tegelijk met het subtraject van de hoofdbehandelaar naar een<br />
grouper te worden gestuurd. Dit mag pas nadat het subtraject van de hoofdbehandelaar is afgesloten<br />
conform de sluitregels in paragraaf 3.3.1. Een grouper controleert bij ZT51 op de aanwezigheid van<br />
een subtraject ZT11 of 21.<br />
Een subtraject met ZT52 kan zelfstandig aan een grouper worden aangeboden. Een grouper<br />
controleert bij ZT52 niet op de aanwezigheid van een subtraject met ZT11 of ZT21.<br />
De IC add-ons mogen tussentijds gedeclareerd worden, maar dienen wel binnen een subtraject ZT51<br />
of 52 aan een grouper te worden aangeboden.<br />
Opmerking<br />
Een zorg/subtraject met ZT51 kan nooit langer lopen dan het subtraject waar het aan gekoppeld is, en<br />
dient te worden afgesloten op het moment dat het bovenliggende subtraject van de hoofdbehandelaar<br />
wordt afgesloten<br />
Ook wanneer tijdens een verblijf op de IC het IC-zorg/subtraject 51 nog doorloopt terwijl het<br />
bovenliggende subtraject van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten, wordt het IC /subtraject 51 zorg<br />
afgesloten op hetzelfde moment als het bovenliggende subtraject van de hoofdbehandelaar.<br />
Vervolgens wordt, gelijktijdig met het openen van een vervolg subtraject voor de hoofdbehandelaar,<br />
een nieuw IC-zorg/subtraject 51 geopend.<br />
3.4 Sluiten zorgtraject<br />
De regels voor het sluiten van een zorgtraject zijn afhankelijk van het zorgtype van het subtraject. Er<br />
wordt onderscheid gemaakt in sluitregels voor:<br />
1. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 (initiële behandeling) of 21 (vervolgbehandeling).<br />
2. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 13 (intercollegiaal consult).<br />
3. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP)<br />
door een poortspecialist op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen<br />
dezelfde instelling, waarvoor de DBC-systematiek niet geldt).<br />
4. Zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (zorgtrajecten voor opname op de ICafdeling,<br />
IC-intercollegiaal consult buiten de IC en zorgtrajecten voor ondersteuning aan de<br />
hoofdbehandelaar door de anesthesist als ondersteuner of door een poortspecialist in de rol van<br />
ondersteuner).<br />
3.4.1 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 11 of 21 (initiële en<br />
vervolgbehandelingen)<br />
Een zorgtraject met één of meer subtrajecten met zorgtype 11 of 21 wordt op de volgende momenten<br />
afgesloten:<br />
Wanneer de patiënt is overleden mag het zorgtraject direct worden afgesloten.<br />
Wanneer 365 dagen na sluiten van een subtraject geen zorgactiviteiten meer zijn geregistreerd of<br />
zijn gepland in de toekomst mag het zorgtraject (automatisch) worden afgesloten.<br />
Situatie Sluiten<br />
Zorgtrajecten met subtrajecten met ZT11 en 21<br />
zorgtraject?<br />
<strong>Toelichting</strong><br />
Patiënt overlijdt ja Direct bij overlijden mag het zorgtraject met het<br />
bijbehorende subtraject worden afgesloten<br />
© DBC-Onderhoud 65 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Patiënt komt eens per jaar op controle nee Alleen wanneer 365 dagen geen zorgactiviteiten<br />
geregistreerd zijn kan het gehele zorgtraject<br />
worden afgesloten.<br />
NB. Wanneer een patiënt een controlefrequentie heeft van minder dan één keer per jaar, zijn er twee<br />
opties:<br />
1. Het zorgtraject afsluiten wanneer er 365 dagen geen zorgactiviteiten zijn geregistreerd. Wanneer<br />
patiënt opnieuw voor controle komt wordt er een nieuw zorgtraject geopend.<br />
2. Het zorgtraject open te laten staan en aansluitend, voor de geplande controle in de toekomst, aan<br />
het lege vervolg subtraject een volgend vervolg subtraject openen.<br />
Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een hemofilie patiënt die om het jaar op controle komt.<br />
Voordeel van optie 1 is dat dit geautomatiseerd plaats kan vinden.<br />
3.4.2 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 13 (ICCzorg/subtrajecten)<br />
Een zorgtraject met een subtraject met ZT13 (intercollegiaal consult) wordt afgesloten op het moment<br />
dat de patiënt uit de instelling wordt ontslagen.<br />
3.4.3 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 41 (OZP<br />
zorg/subtraject)<br />
Een zorgtraject met een subtraject met ZT41 (bij levering van een overig zorgproduct (OZP) door een<br />
poortspecialist op verzoek van de eerstelijn of een specialisme, werkzaam binnen dezelfde instelling,<br />
waarvoor de DBC-systematiek niet geldt) wordt afgesloten direct na uitvoering van de (laatste)<br />
zorgactiviteit als onderdeel van het OZP.<br />
3.4.4 Sluiten van zorgtrajecten met subtrajecten met zorgtype 51 en 52 (ICzorg/subtraject<br />
51, 52 of ondersteunend zorg/subtraject 51)<br />
Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de toepassing van het traject;<br />
een zorgtraject met een subtraject met ZT51 of ZT52 met betrekking tot een opname op de ICafdeling<br />
wordt afgesloten op het moment dat de patiënt van de IC-afdeling wordt ontslagen;<br />
een zorgtraject met zorgtype 51 voor een IC-intercollegiaal consult buiten de IC wordt afgesloten<br />
op de dag van de uitvoering van het intercollegiaal consult<br />
een zorgtraject met een subtraject met ZT51 met betrekking tot het leveren van zorg in het kader<br />
van ondersteuning van de hoofdbehandelaar wordt afgesloten wanneer het subtraject van de<br />
hoofdbehandelaar wordt afgesloten conform de sluitregels in paragraaf 3.3.1.<br />
3.5 Onderlinge Dienstverlening<br />
Indien een (deel)prestatie wordt geleverd op verzoek van een andere instelling spreekt men over<br />
Onderlinge Dienstverlening. In dat geval wordt er geen zorgtraject geopend maar worden de kosten in<br />
rekening gebracht bij de aanvragende instelling (tenzij het een WBMV-verrichting betreft)(zie voor<br />
onderlinge verrekening NZa bepaling “Tarifering onderlinge dienstverlening”).<br />
© DBC-Onderhoud 66 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Onderlinge verrekening dient plaats te vinden indien een patiënt geen “eigen patiënt” van de<br />
uitvoerende instelling is. Onder „eigen patiënten‟ wordt verstaan 13 ;<br />
De patiënt die zich voor het verlenen van medische hulp heeft gewend tot de instelling voor<br />
gezondheidszorg of tot de aan deze instelling verbonden medisch specialist, voor zover deze<br />
medisch specialist voor het verlenen van die medische hulp aan deze patiënten op dat moment in<br />
deze instelling zijn praktijk uitoefent.<br />
De patiënt ten behoeve van wie het verlenen van een (deel)prestatie of geheel van prestaties<br />
geschiedt in opdracht van een huisarts of een andere beoefenaar van een (para)-medisch beroep<br />
in de eerste lijn.<br />
De patiënt die zich heeft gewend tot de instelling voor gezondheidszorg voor prestaties waarvoor<br />
een WBMV-vergunning vereist is.<br />
Ter toelichting op het begrip “eigen patiënt” het volgende:<br />
Indien een patiënt (A) zich door middel van verwijzing onder behandeling heeft gesteld van een<br />
medisch specialist (B) kunnen de volgende situaties voorkomen.<br />
a. Specialist (B) is voor de behandeling van patiënt (A) op dat moment werkzaam in ziekenhuis (C):<br />
patiënt (A) is dan een "eigen patiënt" van ziekenhuis (C)<br />
b. Specialist (B) is voor de behandeling van patiënt (A) op dat moment verbonden aan ziekenhuis<br />
(C). In het kader van een (klinische of poliklinische) behandeling van patiënt (A) is onderzoek<br />
nodig dat door ziekenhuis (C) op aanvraag van specialist (B) wordt uitbesteed aan ziekenhuis (D).<br />
Patiënt (A) blijft onder behandeling van specialist (B). Voor ziekenhuis (D) is patiënt (A) geen<br />
"eigen patiënt". Patiënt (A) blijft derhalve een eigen patiënt van (C).<br />
c. Analoog aan situatie b; maar patiënt (A) wordt op verwijzing van specialist (B) verwezen naar<br />
specialist (E) die de behandeling van patiënt (A) in ziekenhuis (D) overneemt. Hierdoor wordt<br />
patiënt (A) een "eigen patiënt" van ziekenhuis (D).<br />
d. Patiënt (A) is opgenomen in ziekenhuis (C). Aangezien een PTCA-behandeling in ziekenhuis (D)<br />
is aangewezen, wordt patiënt (A) poliklinisch behandeld in ziekenhuis (D). Omdat het hier een<br />
WBMV-verrichting betreft wordt patiënt (A) voor deze behandeling in dit geval echter aangemerkt<br />
als een “eigen patiënt” van ziekenhuis (D).<br />
13 Bron: NZa<br />
© DBC-Onderhoud 67 │ 71
4 Te registreren gegevens<br />
4.3 Zorgactiviteiten<br />
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
SEH-zorgactiviteiten<br />
Voor de registratie van spoedeisende hulp zijn 2 zorgactiviteiten beschikbaar:<br />
190015 “spoedeisende hulp contact op de SEH afdeling”<br />
190016 “spoedeisende hulp contact niet op de SEH afdeling, elders in het ziekenhuis”<br />
Bij spoedeisende zorg gaat het logischerwijs om zorgvragen die zich acuut en onmiddellijk voordoen.<br />
Registratie SEH-zorgactiviteiten bij gynaecologie.<br />
Om het begrip hanteerbaar te maken voor gynaecologie is door de NVOG gekozen voor een<br />
pragmatische benadering. Voor gynaecologie geldt:<br />
Uitsluitend het tijdstip van de zorgvraag en dus niet de intensiteit en urgentie beslist of één van<br />
bovenstaande spoedeisende zorgactiviteiten wordt vastgelegd!<br />
Alle zorgvragen die spoedeisend zijn van 's ochtends 8.00 uur t/m 18.00 uur (m.u.v. erkende<br />
feestdagen en weekenduren) worden geregistreerd met het zorgtype 11 “reguliere zorg” of 21<br />
“vervolg”, zonder dat één van bovenstaande zorgactiviteiten wordt vastgelegd.<br />
Alle zorgvragen die spoedeisend zijn in de avond-, nacht- (van ‟s avonds 18.00 uur tot 8.00 uur<br />
„s ochtends) en weekenduren en tijdens erkende feestdagen, worden ook geregistreerd met het<br />
zorgtype 11 of 21, daarnaast wordt afhankelijk van de locatie de zorgactiviteit 190015 óf 190016<br />
vastgelegd.<br />
Op de verloskamers wordt de volgende regel gehanteerd: De zorgactiviteit 190016 (n.b. omdat het<br />
buiten de SEH afdeling is) wordt vastgelegd bij binnenkomst na 18.00 uur en voor 8.00 uur en /of<br />
geboorte van het kind na 18.00 uur en voor 8.00 uur ongeacht het tijdstip van binnenkomst van de<br />
zwangere vrouw.<br />
Algemeen geldt dat één van de zorgactiviteiten aanvullend wordt geregistreerd naast een te openen<br />
subtraject met zorgtype 11 of 21 (met bijbehorende diagnosecode) óf de zorgactiviteit valt onder een<br />
reeds openstaand zorgtraject met subtraject zorgtype 11 of 21. Op deze manier wordt het<br />
spoedeisende contact een onderdeel binnen het profiel van de gehele behandeling. Het vastleggen<br />
van deze zorgactiviteiten vindt alleen buiten kantooruren plaats.<br />
De zorgactiviteiten 190015 en 190016 spelen geen rol bij het afleiden naar een zorgproduct. Ze<br />
worden (zoveel mogelijk geautomatiseerd) als aanvullende zorgactiviteitcode vastgelegd naast het<br />
‘normale consult’ en naast eventuele andere zorgactiviteiten die geregistreerd blijven worden. De<br />
zorgactiviteiten kunnen worden geregistreerd bij alle diagnoses indien er sprake is van spoedeisende<br />
zorg.<br />
De zorgactiviteit 190015 en 190016 worden geregistreerd om inzicht te geven in het aantal en soort<br />
patiënten dat een SEH behandeling ondergaat buiten kantoortijden.<br />
Voorbeeld 1: De gynaecoloog verleent spoedeisende zorg tussen 18.00u ‘s avonds en 8 uur<br />
‘s ochtends, de patiënt is voor deze zorgvraag niet bekend bij gynaecologie.<br />
© DBC-Onderhoud 68 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Er wordt een zorgtraject met subtraject zorgtype 11 geopend. Binnen dit zorgtraject wordt de<br />
zorgactiviteit 190015 óf 190016 geregistreerd (in aanvulling op het normale consult en andere<br />
zorgactiviteiten).<br />
Voor het afsluiten van de subtrajecten gelden de algemene sluitregels (<strong>Registratieregels</strong> paragraaf<br />
3.3.1, 1 t/m 3).<br />
Voorbeeld 2: De gynaecoloog verleent spoedeisende zorg tussen 18.00u ‘s avonds en 8 uur<br />
‘s ochtends bij een patiënt waarvoor reeds een zorgtraject voor gynaecologie openstaat.<br />
Er kunnen zich twee situaties voordoen:<br />
Het is een consult dat wordt uitgevoerd in het kader van een bestaande zorgvraag.<br />
Er wordt geen nieuw zorgtraject geopend. De zorgactiviteit 190015 óf 190016 wordt (in aanvulling<br />
op het normale consult en andere zorgactiviteiten) geregistreerd en gekoppeld aan het reeds<br />
openstaande zorgtraject met subtraject zorgtype 11 of 21.<br />
Het betreft een nieuwe zorgvraag. Mits wordt voldaan aan de criteria voor het openen van een<br />
parallel zorgtraject (<strong>Registratieregels</strong> paragraaf 3.1), mag een parallel zorgtraject worden geopend<br />
voor de nieuwe zorgvraag.<br />
De zorgactiviteit 190015 óf 190016 wordt (in aanvulling op het normale consult en andere<br />
zorgactiviteiten) geregistreerd en gekoppeld aan een nieuw te openen zorgtraject met subtraject<br />
zorgtype 11.<br />
© DBC-Onderhoud 69 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Bijlage 1: Wijzigingen v20121120 ten opzichte van v20120927<br />
3.1.1 Openen zorgtrajecten met subtraject zorgtype 11<br />
Bij de voorwaarde voor het profiel van het parallelle subtraject zijn ook de zorgactiviteiten voor<br />
de verstrekking van oncologische medicatie per infuus of per injectie opgenomen en de<br />
zorgactiviteiten voor gespecialiseerde technieken voor fertiliteitsbehandelingen.<br />
3.1.2 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 13<br />
Bij het openen van een zorgtraject met subtraject ZT13 ter verduidelijking van een klinische<br />
opname toegevoegd:<br />
een ICC mag alleen worden geregistreerd bij een klinische opname waarbij één of meer<br />
verpleegdagen en/of IC-behandeldagen zijn geregistreerd<br />
3.1.3 Openen zorgtrajecten met subtrajecten zorgtype 41<br />
Bij voetnoot 5 beschreven welke overige zorgproducten middels zorgtype 41 aan de grouper<br />
aangeleverd dienen te worden.<br />
3.2 Openen subtrajecten<br />
Bij voorbeeld 1 op pagina 25 verduidelijkt dat er geen subtraject wordt geopend maar het<br />
zorgtraject nog niet wordt gesloten.<br />
3.3 Sluiten subtraject<br />
Bij de let op opmerking op pagina 26 de tekst verwijderd dat de algemene regels altijd gelden<br />
tenzij een uitzondering het mogelijk maakt eerder af te sluiten. Dit is achterhaald, er zijn<br />
uitzonderingen die de looptijd van een subtraject juist verlengen.<br />
3.3.1 Sluiten subtraject met zorgtype 11 of 21<br />
Uitzonderingen:<br />
Algemeen; vanwege het toevoegen van de uitzondering complex chronisch longfalen is de<br />
nummering van de uitzonderingen aangepast.<br />
Bij uitzondering medicinale oncologische behandeling bij sluitregel D. beter beschreven dat<br />
een niet-klinisch subtraject voor orale medicinale oncologische behandeling ook sluit voor een<br />
toediening per infuus of per injectie.<br />
Bij uitzondering Chronische zorg met hemodialyse de omschrijving aangepast in Chronische<br />
zorg met dialyse. Deze uitzondering betreft naast hemodialyse namelijk ook de chronische<br />
dialyse Continue ambulante peritoneale dialyse (CAPD) en Automatische peritoneale dialyse<br />
(APD).<br />
Uitzondering Complex chronisch longfalen is toegevoegd.<br />
In 2012 maakt de uitzondering Complex chronisch longfalen als uitzondering deel uit van de<br />
nadere regels van de NZa. Deze regel is met ingang van 1 januari 2013 aan de<br />
uitzonderingen op de registratieregels toegevoegd. Hiermee zijn de registratieregels in lijn<br />
gebracht met de nadere regels van de NZa.<br />
Uitzondering Kindergeneeskunde kinderoncologie in SKION centra<br />
Een opmerking toegevoegd over het registratievoorschrift van zorgactiviteit 193904.<br />
Uitzondering Cardiologie<br />
© DBC-Onderhoud 70 │ 71
<strong>Algemene</strong> <strong>Toelichting</strong> <strong>Registratieregels</strong> │ v20121120<br />
Er heeft met de wetenschappelijke vereniging nadere afstemming plaatsgevonden over de<br />
toelichting op de uitzonderingen. Dit heeft geresulteerd in een aantal tekstuele aanpassingen<br />
en een nadere uitleg over het openen van een nieuw zorgtraject voor een nieuwe zorgvraag.<br />
Aan de diagnostische zorgactiviteiten is 039757 “Beoordeling ECG, Holter,<br />
inspanningsonderzoek e.d.” toegevoegd.<br />
Oogheelkunde 2.0301.2<br />
De verwijzing naar het sluiten op de 90 e of 365 e dag verwijderd, dit is voor deze uitzondering<br />
niet relevant.<br />
© DBC-Onderhoud 71 │ 71