02.09.2013 Views

Rechtspositie Rijksambtenaar - Werken bij - Belastingdienst

Rechtspositie Rijksambtenaar - Werken bij - Belastingdienst

Rechtspositie Rijksambtenaar - Werken bij - Belastingdienst

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Rechtspositie</strong> <strong>Rijksambtenaar</strong><br />

Juni 2012


<strong>Rechtspositie</strong> rijksambtenaar<br />

Juni 2012<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties


Verantwoording<br />

Deze brochure is tot stand gebracht door de directie Organisatie en<br />

Personeelsbeleid Rijk van het ministerie van Binnenlandse Zaken en<br />

Koninkrijksrelaties. De brochure gaat over alle ambtenaren werkzaam <strong>bij</strong>:<br />

- Algemene Zaken;<br />

- Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;<br />

- Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;<br />

- Financiën;<br />

- Veiligheid en Justitie;<br />

- Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;<br />

- Sociale Zaken en Werkgelegenheid;<br />

- Infrastructuur en Milieu;<br />

- Volksgezondheid, Welzijn en Sport;<br />

- de Algemene Rekenkamer;<br />

- de Hoge Raad van Adel;<br />

- het Kabinet der Koningin;<br />

- de Kanselarij der Nederlandse Orden;<br />

- de Nationale ombudsman;<br />

- de Raad van State;<br />

- de Staten-Generaal;<br />

- het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en<br />

veiligheidsdiensten;<br />

- de Raad voor de rechtspraak, de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale<br />

Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de nietrechterlijke<br />

leden van de Raad voor de rechtspraak en van de besturen van<br />

voornoemde gerechten daaronder begrepen, en de gemeenschappelijke<br />

diensten die twee of meer van de in dit onderdeel genoemde organisaties in<br />

stand houden.<br />

De ministeries en Hoge Colleges van Staat kunnen zelf ook eigen informatie over<br />

de arbeidsvoorwaarden aan hun personeel verstrekken. Dit gebeurt al <strong>bij</strong> de<br />

ministeries van Buitenlandse Zaken, Veiligheid en Justitie en <strong>bij</strong> de<br />

<strong>Belastingdienst</strong>. Het burgerpersoneel van het ministerie van Defensie kent een<br />

eigen rechtspositie. Dit personeel maakt namelijk onderdeel uit van de sector<br />

Defensie, uitgezonderd het burgerpersoneel in de BBRA-schalen 17 en hoger.<br />

De tekst van deze brochure wordt regelmatig geactualiseerd <strong>bij</strong> de totstandkoming<br />

van een nieuwe cao. Wie suggesties heeft over de inhoud van deze brochure kan<br />

terecht <strong>bij</strong> de afdeling Personeelsbeleid Rijk van de directie Organisatie en<br />

Personeelsbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en<br />

Koninkrijksrelaties, Postbus 20011, 2500 EA Den Haag of via<br />

Postbus<strong>Rechtspositie</strong>Rijk@minbzk.nl.<br />

Werknemers <strong>bij</strong> de rijksoverheid kunnen voor actuele personeelsinformatie terecht<br />

op het onderdeel Personeel op het Rijksportaal.<br />

Waar in deze brochure wordt gesproken over ‘hij’, ‘hem’ of ‘zijn’ mag u ook lezen<br />

‘zij’ of ‘haar’.<br />

Een ambtenaar die vragen heeft over zijn rechtspositie, kan contact opnemen met<br />

zijn eigen personeelsfunctionaris.<br />

3


Inhoudsopgave<br />

Inleiding 7<br />

Selectie en aanstelling 8<br />

Selectie 8<br />

Aanstelling 8<br />

Salaris, vakantie- en eindejaarsuitkering 11<br />

Salaris 11<br />

Vakantie-uitkering 13<br />

Eindejaarsuitkering 13<br />

Van bruto- naar nettosalaris 14<br />

Berekening 14<br />

Pensioenpremie 14<br />

Pensioengevend inkomen 14<br />

Premie ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen 15<br />

Overgangspremie VPL 15<br />

Pseudopremie Werkloosheidswet 15<br />

Bijdrage Zorgverzekeringswet 15<br />

Premie WGA 15<br />

Loonheffing 15<br />

Arbeidsduur, vakantie en verlof 16<br />

Arbeidsduur 16<br />

PAS-regeling 16<br />

Compensatie-uren 17<br />

Vakantie 18<br />

Verlof op feestdagen 19<br />

Zwangerschaps- en bevallingsverlof 20<br />

Ouderschapsverlof 20<br />

Calamiteitenverlof 21<br />

Kortdurend zorgverlof 21<br />

Langdurend zorgverlof 21<br />

Adoptieverlof 22<br />

Pleegzorgverlof 22<br />

Buitengewoon verlof 22<br />

Verlofspaarregeling 23<br />

Levensloopregeling 23<br />

Vorming en opleiding 25<br />

Scholing 25<br />

Vergoeding en doorbetaling 25<br />

Terugbetaling 25<br />

Individuele keuze 25<br />

Begeleiding en beoordeling van personeel 26<br />

Het gesprek 26<br />

Loopbaanscan 26<br />

Beoordeling 26<br />

Bedrijfsmaatschappelijk werk 26<br />

Seksuele intimidatie 26<br />

Disciplinaire straffen 27<br />

Conflictmanagement 27<br />

Voorwaarden voor succes 27<br />

Mediators 27<br />

Juridische procedure 28<br />

4


Toelagen en toeslagen 29<br />

Eenmalige of periodieke toeslag 29<br />

Toelage in verband met onregelmatige diensten 29<br />

Aflopende toelage 29<br />

Nachtdienst 29<br />

Nominale toeslag <strong>bij</strong> onregelmatige dienst 30<br />

Vergoeding in verband met overwerk 30<br />

Toelage voor bereikbaarheid en beschikbaarheid 30<br />

Verschuivingstoelage 30<br />

Toelage voor vuil en onaangenaam werk 31<br />

Waarnemingstoelage 31<br />

Toelage bedrijfshulpverlening 31<br />

Vergoedingen en enkele andere regelingen 32<br />

Verhuiskosten 32<br />

Woon-werkverkeer 32<br />

Dienstreizen 34<br />

Salderingsregeling <strong>bij</strong> dienstreizen en woon-werkverkeer 35<br />

Maaltijdvergoeding <strong>bij</strong> overwerk 35<br />

Gratificaties 36<br />

Telewerken 36<br />

Individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket (IKAP) 37<br />

Uitkering <strong>bij</strong> overlijden 37<br />

Integriteit 39<br />

Algemene integriteitskwesties 39<br />

Melden van een misstand 40<br />

Ziekte en arbeidsongeschiktheid 43<br />

Arbeidsgezondheidskundige begeleiding 43<br />

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen 44<br />

Aanvullingen op de IVA- of WGA-uitkering: ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen 45<br />

Minder dan 35 procent arbeidsongeschikt 47<br />

Rechten en verplichtingen <strong>bij</strong> reorganisaties 48<br />

Achtergrond 48<br />

Wie komen voor herplaatsing in aanmerking? 48<br />

Herplaatsingsprocedure 49<br />

Mobiliteitsmaatregelen 50<br />

Ontslag en uitkeringen 51<br />

Ontslag 51<br />

Werkloosheidswet 51<br />

Besluit bovenwettelijke uitkeringen <strong>bij</strong> werkloosheid voor de sector Rijk 52<br />

Ontslag uit een substantieel bezwarende functie 53<br />

Pensioenen 55<br />

Achtergrond 55<br />

Werknemers geboren vóór 1950 55<br />

Werknemers geboren na 1949 57<br />

Pensioen <strong>bij</strong> ontbinding huwelijk of partnerschap 59<br />

Afkoop van pensioenrechten 59<br />

Waardeoverdracht 59<br />

Indexatie 60<br />

Premieheffing 60<br />

Mogelijkheden voor bezwaar en beroep 61<br />

Bezwaarprocedure 61<br />

Beroep 61<br />

5


Medezeggenschap 62<br />

De ondernemingsraad 62<br />

Verschillende niveaus van medezeggenschap 62<br />

Rechten 62<br />

Bedrijfscommissie 62<br />

Arbeidsvoorwaardenoverleg 63<br />

Sectorenmodel 63<br />

Sectorcommissie overleg rijkspersoneel 63<br />

Departementaal georganiseerd overleg 64<br />

Centrales van overheidspersoneel 65<br />

Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP) 65<br />

Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP) 65<br />

Ambtenarencentrum (AC) 65<br />

Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen <strong>bij</strong> Overheid, Onderwijs, Bedrijven en<br />

Instellingen (CMHF) 66<br />

Overzicht van de belangrijkste rechtspositieregelingen 67<br />

Bijlage 1: Schalen van het BBRA 1984 sinds 1 april 2009 69<br />

6


Inleiding<br />

Voor u ligt de brochure <strong>Rechtspositie</strong> rijksambtenaar. De brochure bevat informatie<br />

over de rechtspositie van de ambtenaar werkzaam <strong>bij</strong> het Rijk. Deze brochure,<br />

naar de situatie per juni 2012, bevat alleen de hoofdzaken. Voor gedetailleerde<br />

informatie kunt u terecht op het Rijksportaal Personeel, het portaal met antwoorden<br />

op vragen op personeelsgebied. Werknemers kunnen zich ook wenden tot hun<br />

personeelsfunctionaris. Voor medewerkers van het ministerie van Buitenlandse<br />

Zaken bestaat een brochure die is gebaseerd op het voor hen geldende<br />

Reglement Dienst Buitenlandse Zaken.<br />

Veel werknemers <strong>bij</strong> de Rijksoverheid ervaren de rechtspositie van de ambtenaar<br />

als ingewikkeld. Dat is ook niet zo vreemd, want de rechtspositie van ambtenaren<br />

is vastgelegd in wettelijke voorschriften. Dat betekent dat het taalgebruik juridisch<br />

is en dat regelingen daardoor niet altijd gemakkelijk leesbaar zijn. Naast de wetten<br />

die voor werknemers in het algemeen gelden, bestaan er verschillende (wettelijke)<br />

regelingen die uitsluitend betrekking hebben op ambtenaren. De belangrijkste zijn:<br />

- De Ambtenarenwet.<br />

- Het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), met onder meer<br />

bepalingen over aanstelling, werktijden, verlof, vakantie,<br />

bedrijfsgeneeskundige begeleiding en ontslag.<br />

- Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA), met<br />

bepalingen over salaris, vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en diverse<br />

toelagen.<br />

- Het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP waarin het<br />

ouderdomspensioen, het nabestaandenpensioen, het flexibel pensioen en het<br />

ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen zijn geregeld.<br />

Behalve deze regelingen zijn er nog tal van andere regelingen. Een overzicht<br />

hiervan vindt u aan het einde van deze brochure.<br />

Deze brochure is een vereenvoudigde weergave van de verschillende regelingen<br />

en zal niet in alle gevallen antwoord geven op individuele vragen. Bovendien<br />

bieden sommige rechtspositieregelingen de ministeries (en Hoge Colleges) ruimte<br />

om een eigen beleid te voeren. Het is dus mogelijk dat de regelingen binnen uw<br />

organisatie afwijken van de regelingen in deze brochure. Om die reden kunt u aan<br />

de inhoud van deze folder geen rechten ontlenen.<br />

Voor deeltijders gelden dezelfde rechtspositieregelingen als voor hun collega's met<br />

een volledige betrekking. De aanspraken van deeltijders zijn in beginsel evenredig<br />

aan hun werktijd. Sommige rechtspositieregelingen gaan niet alleen de werknemer<br />

aan, maar ook zijn gezin. Denk <strong>bij</strong>voorbeeld aan verlof in verband met<br />

familieomstandigheden. Zulke regelingen zijn ook van toepassing op werknemers<br />

die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Een aantal regelingen geldt<br />

ook als een werknemer ongehuwd samenwoont. Hij moet dan wel beschikken over<br />

een notarieel samenlevingscontract, waarin de wederzijdse rechten en plichten<br />

rond de samenwoning en het voeren van een gezamenlijke huishouding zijn<br />

geregeld.<br />

7


Selectie en aanstelling<br />

Selectie<br />

Sollicitatieprocedure<br />

Voordat iemand wordt aangesteld als rijksambtenaar, moet hij meestal een<br />

sollicitatieprocedure doorlopen. Voor deze procedure bestaan regels die de<br />

sollicitant de volgende rechten geven:<br />

- een eerlijke kans op aanstelling;<br />

- informatie over de selectieprocedure;<br />

- bescherming van de persoonlijke levenssfeer;<br />

- vertrouwelijke behandeling van persoonlijke gegevens;<br />

- een doelmatige procedure;<br />

- de mogelijkheid om een klacht in te dienen over de sollicitatieprocedure die<br />

vervolgens serieus wordt behandeld.<br />

Aanstellingskeuring<br />

Bij zijn aanstelling wordt de ambtenaar in principe niet medisch gekeurd. Een<br />

medische keuring is alleen toegestaan als:<br />

- specifieke functie-eisen het gebruik van een aanstellingskeuring<br />

rechtvaardigen, zoals in het geval van een inspecteur gevaarlijke stoffen;<br />

- er een wettelijke verplichting is om de sollicitant medisch te keuren, zoals <strong>bij</strong> de<br />

bemanning van vaartuigen.<br />

Het Rijk betaalt de kosten voor de medische keuring. In de Wet op de medische<br />

keuringen staan de rechten en plichten van de werkgever, de instantie die de<br />

keuring verricht en de sollicitant die de aanstellingskeuring moet ondergaan (de<br />

keurling).<br />

Procedure keuring<br />

De sollicitant ontvangt binnen twee weken na de keuring de uitslag. Is het hij niet<br />

eens met deze uitslag, dan kan hij binnen twee weken een nieuwe medische<br />

keuring aanvragen. De kosten van dit nieuwe onderzoek komen eveneens voor<br />

rekening van het Rijk. De tweede keuring moet worden uitgevoerd door een<br />

andere arts dan degene die de eerste keuring heeft verricht.<br />

Als een sollicitant een klacht heeft over de medische keuring of de afhandeling<br />

daarvan, kan hij een klacht indienen <strong>bij</strong> de werkgever die de keuring heeft<br />

aangevraagd. In veel gevallen is er een klachtenregeling.<br />

Andere onderzoeken<br />

De werkgever kan ook vragen om een psychologisch onderzoek of om een<br />

verklaring omtrent het gedrag. Bij functies die <strong>bij</strong>zondere eisen stellen aan de<br />

integriteit of verantwoordelijkheid van de ambtenaar zal de werkgever een<br />

antecedentenonderzoek instellen. Als het gaat om een vertrouwensfunctie is dat<br />

een veiligheidsonderzoek.<br />

Aanstelling<br />

Vaste dienst<br />

Een ambtenaar kan worden aangesteld in vaste dienst of in tijdelijke dienst. Een<br />

ambtenaar die een vaste aanstelling krijgt, komt altijd in algemene dienst van het<br />

Rijk. Dit geldt voor alle ambtenaren die werkzaam zijn <strong>bij</strong> de ministeries, het<br />

Kabinet der Koningin en de Hoge Colleges van Staat. Bij zo’n aanstelling wordt<br />

afzonderlijk aangegeven <strong>bij</strong> welk ministerie of Hoog College van Staat de<br />

ambtenaar werkt. Gaat de ambtenaar <strong>bij</strong> een ander ministerie werken, dan wordt<br />

hij niet ontslagen, maar wijzigt in zijn aanstelling alleen de naam van het ministerie.<br />

8


Op deze manier is het voor de ambtenaar gemakkelijker om van het ene<br />

departement naar het andere over te stappen. Deze regels gelden niet voor het<br />

personeel dat werkzaam is <strong>bij</strong> het ministerie van Defensie. Defensiemedewerkers<br />

vallen onder het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie. Ook voor de<br />

ambtenaren die werken <strong>bij</strong> de Staten-Generaal geldt een ander reglement,<br />

namelijk het Ambtenarenreglement Staten-Generaal.<br />

Tijdelijke dienst<br />

Een aanstelling in tijdelijke dienst duurt een kalenderperiode of een andere periode<br />

die objectief bepaalbaar is. Als een ambtenaar <strong>bij</strong>voorbeeld een tijdelijke<br />

aanstelling krijgt omdat hij iemand moet vervangen die ziek of zwanger is, duurt de<br />

aanstelling zolang als de ziekte of de zwangerschap duurt. Ambtenaren met een<br />

tijdelijke aanstelling krijgen geen aanstelling in algemene dienst van het Rijk omdat<br />

er na afloop van die aanstelling geen dienstverband meer bestaat.<br />

Reden tijdelijke aanstelling<br />

In de volgende gevallen krijgt een ambtenaar een tijdelijke aanstelling:<br />

- als proeftijd, voor maximaal twee jaar;<br />

- voor maximaal drie maanden vanwege het verkrijgen van een verklaring<br />

omtrent het gedrag. Hierna kan een andere aanstelling volgen;<br />

- voor het verrichten van werkzaamheden waarvoor slechts tijdelijk een beroep<br />

op de arbeidsmarkt wordt gedaan, zoals een piek in de werkzaamheden of een<br />

project;<br />

- voor opleiding of scholing;<br />

- <strong>bij</strong> oproepkrachten;<br />

- een andere reden, die de afzonderlijke ministeries zelf kunnen bepalen.<br />

De meeste ambtenaren krijgen een aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd<br />

van maximaal twee jaar. Na afloop van de proeftijd volgt <strong>bij</strong> een goede<br />

functievervulling in principe een aanstelling in vaste dienst.<br />

Opeenvolgende aanstellingen<br />

Voor tijdelijke aanstellingen zijn de volgende regels van toepassing:<br />

- Als tijdelijke aanstellingen <strong>bij</strong> hetzelfde ministerie elkaar opvolgen binnen een<br />

periode van 36 maanden of langer met tussenpozen van niet meer dan drie<br />

maanden, worden deze van rechtswege omgezet in een aanstelling in vaste<br />

dienst.<br />

- Meer dan drie aanstellingen <strong>bij</strong> hetzelfde ministerie die elkaar hebben<br />

opgevolgd<br />

worden van rechtswege omgezet in een aanstelling in vaste dienst.<br />

Wisselend aantal uren<br />

Een ambtenaar kan ook een aanstelling voor een wisselend aantal uren krijgen. In<br />

zo’n geval wordt altijd een aantal garantie-uren bepaald. Mocht de ambtenaar<br />

minder dan dit aantal uren werken, dan krijgt hij toch de garantie-uren uitbetaald.<br />

Voor oproepkrachten geldt dat zij per oproep minimaal drie uur uitbetaald krijgen.<br />

Het gaat dan om oproepkrachten met een aanstelling waarvan:<br />

- de omvang niet vaststaat;<br />

- de omvang minder is dan vijftien uur per week en het niet vastligt op welke de<br />

tijdstippen de oproepkracht moet werken.<br />

Overige regels<br />

Daarnaast gelden voor tijdelijke aanstellingen de volgende regels:<br />

- Als een aanstelling in tijdelijke dienst – anders dan voor een proeftijd – direct<br />

wordt opgevolgd binnen hetzelfde ministerie door een aanstelling in tijdelijke<br />

dienst voor een proef, dan wordt de maximale duur van deze tweede<br />

aanstelling verminderd met de tijd van de eerste aanstelling in tijdelijke dienst.<br />

Als iemand in afwachting van een verklaring omtrent het gedrag is aangesteld<br />

9


voor drie maanden, volgt na het verkrijgen van die verklaring nog 21 maanden<br />

proeftijd.<br />

- Een aanstelling in tijdelijke dienst als proeftijd gaat automatisch over in een<br />

aanstelling voor vaste dienst vanaf de dag dat de tijdelijke aanstelling afloopt<br />

en stilzwijgend wordt verlengd.<br />

- Bij andere tijdelijke aanstellingen – dus anders dan voor proef – geldt dat er <strong>bij</strong><br />

stilzwijgende verlenging een nieuwe tijdelijke aanstelling ontstaat met dezelfde<br />

duur maar maximaal voor één jaar, en met dezelfde voorwaarden.<br />

Rechten <strong>bij</strong> tijdelijke dienst<br />

De ambtenarenwet regelt dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen<br />

ambtenaren met een tijdelijke en met een vaste aanstelling, tenzij dit onderscheid<br />

objectief gerechtvaardigd is. De werkgever mag dus niet ambtenaren in vaste<br />

dienst betere arbeidsvoorwaarden bieden dan ambtenaren met een tijdelijk<br />

dienstverband. Ook moet de werkgever ambtenaren in tijdelijke dienst informeren<br />

over vacatures voor onbepaalde tijd.<br />

10


Salaris, vakantie- en eindejaarsuitkering<br />

Salaris<br />

Salarisschalen<br />

Elke rijksmedewerker wordt ingeschaald in een van de achttien salarisschalen.<br />

Deze inschaling gebeurt op basis van de zwaarte van de functie en de<br />

werkzaamheden die de medewerker feitelijk verricht. De zwaarte van de functie<br />

wordt vastgesteld door middel van functiewaardering. De salarisschaal bevat een<br />

aantal salarisbedragen die oplopen van een minimumbedrag naar een<br />

maximumbedrag. Medewerkers in deeltijd krijgen een salaris evenredig aan hun<br />

arbeidsduur. De bedragen van de maandsalarissen zijn in <strong>bij</strong>lage 1 van deze<br />

brochure opgenomen.<br />

Meer werken<br />

Een ambtenaar met een voltijds aanstelling heeft een arbeidsduur van 36 uur per<br />

week. Werkt de medewerker structureel meer dan gemiddeld 36 uur per week, dan<br />

wordt het gebruikelijke salaris <strong>bij</strong> een voltijds aanstelling vermenigvuldigd met zijn<br />

vastgestelde structurele arbeidsduur gedeeld door 36. Over dit verhoogde salaris<br />

ontvangt de medewerker ook de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en<br />

bepaalde toelagen.<br />

Feitelijke werkzaamheden<br />

Bij de inschaling zijn de werkzaamheden die de medewerker feitelijk verricht – de<br />

feitelijk opgedragen werkzaamheden – bepalend. Door deze feitelijke<br />

werkzaamheden is het mogelijk dat een medewerker <strong>bij</strong> zijn aanstelling in een<br />

lagere salarisschaal wordt ingeschaald dan de schaal die eigenlijk <strong>bij</strong> zijn functie<br />

hoort. Zolang het functioneren van de medewerker niet past <strong>bij</strong> de salarisschaal die<br />

eigenlijk <strong>bij</strong> de functie hoort, blijft deze in de lagere schaal.<br />

Bezwaar<br />

De werknemer die het niet eens is met de uitkomst over de zwaarte van zijn<br />

functie, kan de werkgever schriftelijk verzoeken die waarderingsuitkomst opnieuw<br />

te bekijken. Daar<strong>bij</strong> moet hij wel aangeven waarom hij het niet eens is met de<br />

uitkomst. Hij moet dit verzoek binnen vier weken na ontvangst van het bericht over<br />

de waarderingsuitkomst <strong>bij</strong> de werkgever indienen. Binnen dertien weken na<br />

ontvangst van het verzoek moet de werkgever de nieuwe waarderingsuitkomst<br />

bekendmaken of de oude bevestigen. Is de medewerker het ook hiermee niet<br />

eens, dan kan hij binnen zes weken bezwaar aantekenen <strong>bij</strong> de werkgever. De<br />

werkgever vraagt vervolgens binnen twee weken na ontvangst van dit tweede<br />

bezwaar advies aan de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering<br />

(CABF).<br />

CABF<br />

De CABF is een onafhankelijke commissie. De leden van deze commissie zijn<br />

voorgedragen door de ministeries en door de centrales van overheidspersoneel.<br />

Het secretariaat van de CABF is ondergebracht <strong>bij</strong> het Centrum voor<br />

Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP), Postbus 556, 2501 CN Den<br />

Haag, telefoonnummer (070) 376 57 86.<br />

Vervolgtraject<br />

De werkgever kan het advies van de CABF ter harte nemen of naast zich<br />

neerleggen. De totale termijn tussen het indienen van het bezwaar en de<br />

uiteindelijke beslissing van de werkgever bedraagt tien weken, met een uitloop van<br />

maximaal vier weken. Mocht een werknemer het ook met de beslissing van het<br />

11


CBAF niet eens zijn, dan kan hij beroep aantekenen <strong>bij</strong> de<br />

arrondissementsrechtbank, sector bestuursrecht, in het rechtsgebied waarbinnen<br />

zijn woonplaats valt.<br />

Salarisverhoging<br />

In de tabel met de salarisschalen staan in de schalen zogenoemde periodieken<br />

genoemd. Als een werknemer nog niet het maximumsalaris van zijn schaal heeft<br />

bereikt, komt hij in aanmerking voor salarisverhoging. Vindt de werkgever dat hij in<br />

voldoende mate functioneert, dan krijgt hij er een periodiek <strong>bij</strong>. De werkgever<br />

bekijkt in principe een jaar na indiensttreding voor het eerst of een salarisverhoging<br />

op zijn plaats is. Vervolgens kijkt de werkgever ieder jaar of de medewerker in<br />

aanmerking komt voor salarisverhoging, totdat deze het maximum van de schaal<br />

heeft bereikt.<br />

Gesprek<br />

De werkgever beslist op basis van een gesprek met de medewerker of deze wel of<br />

geen salarisverhoging krijgt. Zo’n gesprek vindt minstens eenmaal per jaar plaats.<br />

In dit gesprek komt aan de orde:<br />

- Op welke manier de medewerker de opgedragen werkzaamheden heeft<br />

uitgevoerd en welke resultaten die hij daar<strong>bij</strong> heeft behaald.<br />

- Onder welke omstandigheden hij de opgedragen werkzaamheden heeft<br />

uitgevoerd.<br />

In dit gesprek kunnen de medewerker en zijn werkgever ook de toekomstige<br />

werkzaamheden, de resultaten die deze moeten opleveren en de omstandigheden<br />

waaronder de ambtenaar zijn werk verricht, bespreken. Ook overleggen zij over de<br />

manier waarop de persoonlijke ontwikkeling van de werknemer kan worden<br />

gestimuleerd (zie pagina 26).<br />

Extra salarisverhoging<br />

Een medewerker kan een extra salarisverhoging binnen zijn salarisschaal krijgen<br />

als de werkgever vindt dat hij meer dan voldoende functioneert. Aan de andere<br />

kant is het ook mogelijk dat hij geen salarisverhoging krijgt, omdat hij niet<br />

voldoende functioneert.<br />

Maximumsalaris<br />

Heeft een medewerker het maximumsalaris bereikt en functioneert hij volgens de<br />

werkgever uitstekend, dan kan hij in aanmerking komen voor een salaris uit de<br />

salarisschaal direct daarboven. Ontvangt de werknemer eenmaal dit salaris, dan<br />

heeft hij geen recht meer op jaarlijkse salarisverhogingen. Bovendien kan de<br />

werkgever de toekenning van het salaris uit de hogere schaal (gedeeltelijk) weer<br />

intrekken als de medewerker niet langer uitstekend functioneert.<br />

Salarisverlaging <strong>bij</strong> ouderen<br />

Medewerkers van 57 jaar en ouder kunnen de werkgever verzoeken hen een<br />

minder belastende functie te geven. Als <strong>bij</strong> die functie een lagere salarisschaal<br />

hoort, wordt een bepaald bedrag op het oorspronkelijke salaris van de medewerker<br />

ingehouden. Die inhouding is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de<br />

medewerker nu heeft en het salaris dat hij zou krijgen als hij in de lagere schaal<br />

zou vallen. Het oude salaris en de oude salarisschaal veranderen echter niet.<br />

Daardoor heeft de ambtenaar nog steeds recht op de aanspraken die <strong>bij</strong> het<br />

eerdere salaris horen, zoals de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. Deze<br />

worden dan berekend over het oude en dus hogere salaris. Ook voor pensioen en<br />

sociale zekerheid zijn er voor de oudere ambtenaar geen nadelige consequenties.<br />

Seniorenbonus<br />

Voor elke periode van twaalf maanden waarin de medewerker na zijn 62 e<br />

levensjaar geen gebruik maakt van zijn aanspraak op de Regeling flexibel<br />

12


pensioen en uittreden (FPU), heeft hij recht op een eenmalige toeslag van 454<br />

euro netto. De werknemer ontvangt deze bonus voor het eerst in de maand dat hij<br />

63 jaar wordt en vervolgens om de twaalf maanden. Als de werknemer in deeltijd<br />

werkt, wordt deze toeslag vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor (dit is de voor<br />

de medewerker vastgestelde arbeidsduur gedeeld door 36).<br />

Mobiliteitstoeslag<br />

Medewerkers die van functie veranderen, kunnen onder bepaalde voorwaarden in<br />

aanmerking komen voor een mobiliteitstoeslag. Deze eenmalige toeslag bedraagt<br />

50 procent van het maandsalaris. Als een ambtenaar van functie wisselt en daar<strong>bij</strong><br />

ook een structurele salarisverhoging krijgt – door een extra periodiek of een hogere<br />

schaal – heeft hij geen recht op de mobiliteitstoeslag.<br />

Vakantie-uitkering<br />

De vakantie-uitkering per maand bedraagt 8 procent van het brutomaandsalaris en<br />

bepaalde toelagen. De vakantie-uitkering bedraagt minimaal 156,73 euro per<br />

maand <strong>bij</strong> een volledige arbeidsduur. Bij deeltijd en <strong>bij</strong> een structurele verhoging<br />

van de arbeidsduur wordt dit minimum vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor.<br />

De vakantie-uitkering wordt elk jaar in mei uitbetaald over de periode juni van het<br />

voorafgaande jaar tot en met mei van het lopende jaar.<br />

Eindejaarsuitkering<br />

In november van elk kalenderjaar krijgt de medewerker een eindejaarsuitkering<br />

uitbetaald. Hij bouwt deze uitkering maandelijks op over de periode december tot<br />

en met november. De uitkering bedraagt 8,3 procent van het brutomaandsalaris.<br />

13


Van bruto- naar nettosalaris<br />

Berekening<br />

In het salarissysteem wordt berekend welk nettosalaris hoort <strong>bij</strong> een brutosalaris.<br />

Hiervoor wordt het brutosalaris verminderd met:<br />

- het werknemersdeel van de premie voor het ouderdoms- en<br />

nabestaandenpensioen, het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen en de<br />

overgangspremie VPL;<br />

- de pseudo-premie Werkloosheidswet;<br />

- de inkomensafhankelijke <strong>bij</strong>drage Zorgverzekeringswet, vermeerderd met een<br />

werkgeversvergoeding tot eenzelfde bedrag;<br />

- de premie WGA;<br />

- de loonheffing.<br />

Bij de berekening van het maandelijkse nettosalaris wordt er rekening mee<br />

gehouden dat ook over de aanspraak op vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering<br />

die in die maand worden opgebouwd, pensioenpremie en overgangspremie VPL<br />

worden ingehouden. Deze premies zijn dus niet verschuldigd <strong>bij</strong> uitbetaling van<br />

deze uitkeringen.<br />

Pensioenpremie<br />

Voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen (OP/NP) betalen werkgever en<br />

werknemer elk een deel van de premie. De berekening van de premie die de<br />

werknemer sinds 1 april 2012 betaalt, verloopt als volgt:<br />

a. vermenigvuldig het totaal van het brutomaandsalaris, de vaste maandelijkse<br />

toelagen, de maandelijkse aanspraak op vakantie-uitkering en de maandelijkse<br />

aanspraak op eindejaarsuitkering met 12, en tel hier<strong>bij</strong> variabele toelagen<br />

ontvangen in het voorgaande jaar op;<br />

b. verminder het onder a berekende bedrag met 1,9 procent (maximaal<br />

791,85 euro);<br />

c. trek van het bedrag berekend onder b de franchise van 10.850 euro af. De<br />

franchise is het bedrag waarover geen premie wordt betaald;<br />

d. neem van het resterende bedrag 7,23 procent en deel dit door 12.<br />

Voor deeltijders zijn twee extra stappen nodig om te komen tot de juiste<br />

berekening. Het onder a bedoelde bedrag wordt gedeeld door de<br />

arbeidsduurfactor. Na de stappen b tot en met d wordt de uitkomst<br />

vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor. De arbeidsduurfactor is de voor de<br />

werknemer vastgestelde arbeidsduur gedeeld door 36.<br />

Pensioengevend inkomen<br />

Het pensioengevend inkomen wordt eenmaal per kalenderjaar (in januari of in de<br />

maand van indiensttreding) vastgesteld. De in te houden premie blijft in dat<br />

kalenderjaar iedere maand gelijk en wijzigt alleen <strong>bij</strong> verandering van de<br />

arbeidsduur of <strong>bij</strong> een tussentijdse aanpassing van premiepercentages en/of<br />

franchise.<br />

Niet tot het pensioengevend inkomen behoren:<br />

- vergoeding voor variabel overwerk;<br />

- gratificaties <strong>bij</strong> een ambtsjubileum;<br />

- onkostenvergoedingen;<br />

- inkomensbestanddelen die op grond van fiscale wetgeving niet<br />

pensioengevend zijn (zoals de waarde van het privégebruik van een auto van<br />

de zaak).<br />

14


Premie ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen<br />

Ook voor het ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen (AP) betalen de werkgever en<br />

de werknemer elk een deel van de premie. De hoogte van de premie die de<br />

werknemer in 2012 betaalt, wordt als volgt berekend:<br />

e. neem het bedrag als berekend onder b;<br />

f. trek van dit bedrag een franchise af van 18.700 euro;<br />

g. neem van het resterende bedrag 0,075 procent en deel dit door 12.<br />

Voor deeltijders gaat de berekening van de premie op dezelfde manier als die voor<br />

de premie OP/NP.<br />

Overgangspremie VPL<br />

De werkgever en de werknemer betalen elk een deel van de gecombineerde<br />

premie voor de FPU-regeling en de voorwaardelijke inkoop pensioen. Deze<br />

overgangspremie VPL wordt in 2012 als volgt berekend:<br />

h. neem het bedrag als berekend onder b;<br />

i. neem van dit bedrag 2,35 procent en deel dit door 12.<br />

Voor deeltijders gaat de berekening van de premie op dezelfde manier als die voor<br />

de premie OP/NP.<br />

Pseudopremie Werkloosheidswet<br />

De Werkloosheidswet (WW) is ook van toepassing op ambtenaren. De overheid<br />

betaalt de WW-uitkeringen zelf, omdat ze eigen risicodrager is. De ambtenaar<br />

betaalt een pseudopremie WW. In 2012 bedraagt de pseudopremie 0,0 procent.<br />

Bijdrage Zorgverzekeringswet<br />

De Zorgverzekeringswet (ZVW) kent een nominale premie en een<br />

inkomensafhankelijke <strong>bij</strong>drage. De nominale premie betaalt de werknemer<br />

rechtstreeks aan zijn zorgverzekeraar. De inkomensafhankelijke <strong>bij</strong>drage wordt<br />

ingehouden op zijn salaris. De werkgever is verplicht om deze ingehouden <strong>bij</strong>drage<br />

te vergoeden. Over die werkgeversvergoeding is de werknemer loonheffing<br />

verschuldigd. De <strong>bij</strong>drage ZVW wordt in 2012 als volgt berekend:<br />

a. neem het bruto-maandsalaris en tel daar<strong>bij</strong> de belaste toelagen op. De<br />

vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering worden <strong>bij</strong>geteld in de maand<br />

waarin deze uitkeringen uitbetaald worden;<br />

b. trek van dit bedrag af: de premie OP/NP, premie AP, de overgangspremie VPL<br />

en de pseudopremie WW;<br />

c. de <strong>bij</strong>drage Zorgverzekeringswet is 7,1 procent van het onder b berekende<br />

bedrag. De <strong>bij</strong>drage bedraagt maximaal 296,21 euro per maand.<br />

Premie WGA<br />

De werkgever verhaalt de WGA-premie (premie Werkhervatting Gedeeltelijk<br />

Arbeidsongeschikten) voor de helft op het nettoloon van de werknemer. Voor 2012<br />

is de premie vastgesteld op 0,0 procent.<br />

Loonheffing<br />

De loonheffing is de gecombineerde heffing van loonbelasting en premies<br />

volksverzekeringen. In het bedrag van de loonheffing zijn de arbeidskorting<br />

(maximaal 134,25 euro) en de algemene heffingskorting (169,42 euro) per maand<br />

verrekend.<br />

15


Arbeidsduur, vakantie en verlof<br />

Arbeidsduur<br />

Dienstroosters<br />

Een rijksmedewerker met een volledige aanstelling werkt gemiddeld 36 uur per<br />

week. Bij het opstellen van dienstroosters overleggen werknemer en werkgever<br />

over de inroostering. Daar<strong>bij</strong> houden ze rekening met zondagen en vrije dagen<br />

tussen twee dienstperiodes.<br />

Inroostering kan <strong>bij</strong>voorbeeld als volgt:<br />

- vier dagen van negen uur;<br />

- vier dagen van acht uur en een dag van vier uur;<br />

- vier dagen van acht uur afgewisseld met vijf dagen van acht uur;<br />

- een combinatie van langere en kortere dagen.<br />

Aanpassing arbeidsduur<br />

Een medewerker heeft het recht om de arbeidsduur te wijzigen. Toch is dat niet in<br />

alle gevallen mogelijk. De werkgever kan een dergelijk verzoek weigeren als het<br />

bezwaarlijk is voor de dienst. In dat geval moet de werkgever aangeven welke<br />

mogelijkheden er zijn om de arbeidsduur alsnog aan te passen. Misschien is er<br />

binnen de organisatie een passende functie met de gewenste arbeidsduur<br />

voorhanden. Bij een aanpassing van de arbeidsduur wijzigt ook de<br />

arbeidsduurfactor. De arbeidsduurfactor wordt berekend door de eigen arbeidsduur<br />

te delen door 36. Bij een volledige aanstelling is deze 1, <strong>bij</strong> deeltijdwerkers is de<br />

arbeidsduurfactor lager en <strong>bij</strong> een aanstelling van meer dan 36 uur is de<br />

arbeidsduurfactor hoger.<br />

Arbeidsduur meer dan 36 uur<br />

Als een ambtenaar structureel meer dan 36 uur wil werken dan is dat mogelijk tot<br />

een maximum van gemiddeld 40 uur per week, in hele uren. Dus 37, 38, 39 of 40<br />

uur. Voorwaarde is dat het niet in strijd is met het dienstbelang. Niet iedereen komt<br />

in aanmerking voor een structurele arbeidsduurverhoging. De volgende mensen<br />

kunnen niet structureel meer werken: ambtenaren die gebruikmaken van de PASregeling,<br />

ouderschapsverlof of buitengewoon verlof van lange duur hebben. Ook<br />

arbeidsgehandicapten komen niet in aanmerking.<br />

PAS-regeling<br />

Voorwaarden<br />

De PAS-regeling (Partiële Arbeidsparticipatie Senioren) is bedoeld om oudere<br />

ambtenaren te stimuleren om te blijven werken, door hun arbeidsduur op een<br />

financieel gunstige wijze te verminderen. Om voor de regeling in aanmerking te<br />

komen, moeten medewerkers minstens vijf jaar onafgebroken <strong>bij</strong> de rijksdienst<br />

werken. Als het dienstbelang in het geding komt, kan de werkgever deelname aan<br />

de regeling weigeren. Ook <strong>bij</strong> de ingangsdatum speelt het dienstbelang een rol.<br />

Inhouding op brutosalaris<br />

Met de PAS-regeling kunnen medewerkers vanaf 57 jaar 15,8 procent minder gaan<br />

werken. Het brutosalaris gaat dan omlaag maar niet evenredig. De hoogte van<br />

deze inhouding is afhankelijk van de leeftijd op de datum waarop de<br />

werktijdvermindering ingaat. Het is een percentage van het salaris dat zou gelden<br />

zonder werktijdvermindering.<br />

16


In de onderstaande tabel staan de inhoudingspercentages. Dit percentage geldt<br />

voor de leeftijd waarop de werknemer begint met deelname aan de PAS-regeling.<br />

Zolang de ambtenaar gebruikmaakt van de regeling, blijft het percentage hetzelfde.<br />

Leeftijd Inhouding<br />

57 5%<br />

58 5%<br />

59 3,5%<br />

60 3,5%<br />

61 2%<br />

62 2%<br />

63 1%<br />

64 1%<br />

Gevolgen<br />

Consequenties voor de PAS-deelnemer:<br />

- De van het salaris afgeleide uitkeringen (zoals bovenwettelijke WW- en FPUuitkeringen,<br />

pensioen, vakantiegeld, eindejaarsuitkering) blijven gebaseerd op<br />

de situatie vóór de deelname aan de regeling.<br />

- De PAS-werktijd van 30,32 uren per week (voor deeltijders naar rato) zijn<br />

gemiddelde werktijden. Dat betekent dat PAS-deelnemers compensatie-uren<br />

kunnen opbouwen als de feitelijke wekelijkse werktijd hoger ligt.<br />

- De extra uren leeftijdsvakantie vervallen.<br />

- De basisvakantie neemt evenredig met de gemiddelde PAS-werktijd af.<br />

- Nieuwe inkomsten uit arbeid (zowel <strong>bij</strong> de overheid als in het bedrijfsleven)<br />

worden gekort op het inkomen. Uiteraard houdt de PAS-deelnemer recht op<br />

het salaris dat hoort <strong>bij</strong> de gemiddelde werktijd.<br />

- Bij ziekte van de ambtenaar blijft de PAS-inhouding het eerste jaar volledig van<br />

toepassing. Deze inhouding wordt na één jaar ziekte teruggebracht tot 70<br />

procent.<br />

- De arbeidsduur van een PAS-deelnemer bedraagt maximaal gemiddeld 36 uur<br />

per week.<br />

De ambtenaar die van de PAS-regeling gebruikmaakt kan – indien hij daarvoor in<br />

aanmerking komt – ook een beroep doen op de FPU-regeling. Ambtenaren kunnen<br />

op elk gewenst moment voor een van beide regelingen kiezen.<br />

Compensatie-uren<br />

Werkbare dagen<br />

Voor elke ambtenaar moet duidelijk zijn hoeveel uren hij per jaar moet werken. Dit<br />

kan per jaar verschillen. Feestdagen vallen niet altijd in het weekend. Ook het<br />

aantal weekenden verschilt per jaar. De berekening van het aantal werkbare dagen<br />

is als volgt. Neem het aantal kalenderdagen van het betreffende jaar. Haal hier de<br />

zater- en zondagen én de niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen af. Het<br />

gaat om de volgende feestdagen:<br />

- Nieuwjaarsdag<br />

- Tweede paasdag<br />

- Hemelvaartsdag<br />

- Tweede pinksterdag<br />

- Beide kerstdagen<br />

- Koninginnedag<br />

- Bevrijdingsdag (5 mei)<br />

Het resultaat daarvan is het aantal werkbare dagen in een jaar. Deze uitkomst<br />

wordt vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor van de ambtenaar.<br />

17


Opbouw compensatie-uren<br />

De dagen en tijden waarop een medewerker werkt, liggen vast in een rooster.<br />

Werkt de werknemer volgens zijn rooster meer dan zijn op jaarbasis te werken<br />

uren dan bouwt hij compensatie-uren op. Als er minder wordt gewerkt dan de op<br />

jaarbasis te werken uren ontstaan negatieve compensatie-uren.<br />

Voorbeeld<br />

Werkt een voltijder in één week vijf dagen van acht uur, dan bouwt hij vier<br />

compensatie-uren op. Deze vier compensatie-uren kan hij op een later tijdstip<br />

‘opnemen’.<br />

Ook een voltijder die precies 36 uur per week werkt (<strong>bij</strong>voorbeeld in een rooster<br />

van vier dagen van negen uur), kan positieve of negatieve compensatie-uren<br />

opbouwen. Niet elk jaar heeft immers evenveel weekdagen en daar<strong>bij</strong> zijn<br />

feestdagen niet gelijk over de dagen van de week verspreid. De dagen waarop<br />

iemand wel of niet werkt, zijn dus bepalend. Hoeveel compensatie-uren heeft een<br />

voltijder of deeltijder? Dat is het verschil tussen het aantal uren dat hij volgens zijn<br />

dienstrooster gaat werken en het aantal op jaarbasis te werken uren dat hij moet<br />

werken. Bij ziekte bouwt de medewerker na een bepaalde periode geen<br />

compensatie-uren meer op. Deze periode ligt vast en kan per ministerie<br />

verschillen.<br />

Compensatie-uren opnemen<br />

Hoe medewerkers de compensatie-uren mogen opnemen, kan per<br />

dienstonderdeel verschillen. Maar ze moeten ze in elk geval opnemen in het jaar<br />

dat ze zijn opgebouwd. Anders vervallen de uren. Mensen die dit willen en<br />

daarvoor in aanmerking komen, kunnen de waarde van de gespaarde<br />

compensatie-uren – of een deel daarvan – aan het levenslooptegoed laten<br />

toevoegen. Voorwaarde is dat dit niet in strijd is met het dienstbelang.<br />

Blokdagen<br />

Een dienstonderdeel kan dagen collectief inroosteren als blokdagen. Op deze<br />

dagen is het dienstonderdeel gesloten en kan niemand werken. De werknemer kan<br />

– als hij volgens zijn rooster op de blokdagen gewerkt zou hebben – voor de<br />

blokdagen compensatie-uren of verlofuren inzetten. Ook kan de werknemer in<br />

overleg met de werkgever desgewenst de met de blokdagen samenhangende uren<br />

op een ander moment compenseren door extra te werken buiten zijn dienstrooster.<br />

Uitzondering<br />

Een gedeeltelijk arbeidsongeschikte medewerker hoeft de niet-gewerkte uren<br />

vanwege blokdagen niet van het vakantietegoed af te schrijven of op een ander<br />

moment in te halen. Omdat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte medewerker op<br />

grond van een medisch advies van de arbodienst per week of dag niet langer dan<br />

een x-aantal uren mag werken, verleent de werkgever hem buitengewoon verlof<br />

met behoud van salaris. De op een blokdag niet gewerkte uren kan hij daarom niet<br />

op een ander moment inhalen. De niet-gewerkte uren hoeft deze medewerker niet<br />

van het vakantietegoed af te schrijven. De werkgever verleent in dit geval<br />

buitengewoon verlof met behoud van salaris.<br />

Vakantie<br />

Ambtenaren die voltijds werken, hebben recht op 165,6 uur vakantieverlof per jaar.<br />

Op een bepaalde leeftijd komen hier uren <strong>bij</strong>: leeftijdsuren. Het gaat om de leeftijd<br />

die de ambtenaar in een kalenderjaar bereikt.<br />

18


Leeftijd Extra uren<br />

45 tot en met 49 7,2<br />

50 tot en met 54 14,4<br />

55 tot en met 59 21,6<br />

60 en ouder<br />

28,8<br />

Werkt een medewerker structureel minder of meer dan gemiddeld 36 uur per<br />

week? Dan is de berekening van het totale aantal vakantie-uren (gewone plus<br />

leeftijdsuren) als volgt: het totale aantal vakantie-uren behorend <strong>bij</strong> een 36-urige<br />

werkweek x de arbeidsduurfactor. De uitkomst wordt – indien van toepassing –<br />

naar boven afgerond.<br />

Opbouw vakantieverlof<br />

Hoewel vakantie per jaar wordt toegekend, moet vakantieverlof wordt 'verdiend'<br />

door te werken. Als iemand niet werkt, bouwt hij dus ook geen vakantie op.<br />

Uitzonderingen daarop zijn:<br />

- periodes van vakantie;<br />

- ziekte die korter duurt dan 26 weken;<br />

- zwangerschaps- en bevallingsverlof;<br />

- verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefeningen;<br />

- verlof van korte duur zoals verlof in verband met familieomstandigheden;<br />

- adoptieverlof.<br />

Ambtenaren moeten per kalenderjaar minimaal 108 uur – waarvan 72 uur<br />

aaneengesloten – vakantie opnemen. Voor deeltijders is dit in verhouding met de<br />

werktijd.<br />

Opgespaarde vakantiedagen<br />

Het overboeken van opgespaarde vakantiedagen naar een volgend kalenderjaar<br />

kan, maar niet onbeperkt. Dit om verlofstuwmeren te voorkomen. Een beperkt<br />

aantal uren overboeken kan wel. Maximaal is dat het verschil tussen het aantal<br />

vakantie-uren per kalenderjaar en de genoemde 108 uur (voor deeltijders naar<br />

evenredigheid). De werkgever kan in individuele gevallen hiervan afwijken.<br />

Afkopen of inzetten<br />

Ambtenaren mogen een beperkt aantal vakantie-uren afkopen. Ook hier geldt: het<br />

afkopen mag het dienstbelang niet in de weg zitten. Voltijders mogen maximaal 22<br />

uur afkopen, namelijk: het meerder boven 144 uren. Voor ouderen die ook hun<br />

leeftijdsdagen kunnen inzetten, kan het aantal uren oplopen tot 51 uur. Werkt een<br />

medewerker structureel meer of minder? Dan wordt dit aantal af te kopen uren<br />

vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor. In plaats van afkopen, kunnen<br />

werknemers deze vakantie-uren inzetten voor levensloop of als bron <strong>bij</strong> IKAP.<br />

Bij ontslag kunnen medewerkers vragen om uitbetaling van niet-opgenomen<br />

vakantiedagen. Dit kan tot maximaal een tegoed over twee jaar.<br />

Verlof op feestdagen<br />

Op de volgende in het ARAR genoemde feestdagen hebben ambtenaren vrij:<br />

- Nieuwjaarsdag<br />

- Tweede paasdag<br />

- Hemelvaartsdag<br />

- Tweede pinksterdag<br />

- Beide kerstdagen<br />

- Koninginnedag<br />

- Bevrijdingsdag (5 mei)<br />

19


Deze dagen worden beschouwd als zondagen en dat houdt in dat op deze<br />

feestdagen geen dienst wordt geëist. Bij roosterdiensten kan dit anders zijn. Voor<br />

andere religieuze feestdagen kunnen medewerkers (onbetaald) verlof of vakantie<br />

opnemen, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.<br />

Zwangerschaps- en bevallingsverlof<br />

Zwangerschaps- en bevallingsverlof duurt altijd minimaal zestien weken. Het<br />

bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en duurt minimaal tien weken.<br />

De medewerker kan zes tot vier weken vóórdat ze uitgerekend is, met<br />

zwangerschapsverlof gaan. Als zij minder dagen opneemt dan zes weken (tot en<br />

met de vermoedelijke datum van bevalling), komen die dagen er na de bevalling<br />

<strong>bij</strong>. Als ze bevalt ná de vermoedelijke bevallingsdatum, heeft ze dus recht op een<br />

verlof van in totaal meer dan zestien weken. En als de bevalling vóór de<br />

vermoedelijke bevallingsdatum plaatsvindt, houdt ze recht op een totaal verlof van<br />

zestien weken. Tijdens dit verlof behoudt de werknemer haar salaris en bouwt ze<br />

ook vakantiedagen op.<br />

Ouderschapsverlof<br />

Medewerkers hebben volgens de Wet arbeid en zorg recht op ouderschapsverlof.<br />

De wet zegt niets over de betaling gedurende het ouderschapsverlof. Dat is<br />

overgelaten aan sociale partners.<br />

Opnemen van verlof<br />

De medewerker die ouder is geworden van een eigen, adoptief, pleeg- of stiefkind,<br />

kan ouderschapsverlof opnemen. Gaat het om een meerling, dan kan de<br />

werknemer voor elk kind ouderschapsverlof opnemen. Het opnemen van het verlof<br />

kan totdat het kind acht jaar wordt. Voorwaarde is dat de medewerker minimaal<br />

één jaar in dienst is. Als beide ouders ambtenaar zijn, kunnen ze allebei<br />

ouderschapsverlof voor hetzelfde kind opnemen.<br />

Terugbetalen<br />

In sommige gevallen moeten medewerkers het salaris en bepaalde toeslagen – die<br />

tijdens het verlof zijn doorbetaald – terugbetalen. Het gaat om medewerkers die<br />

tijdens het ouderschapsverlof of binnen één jaar na beëindiging van het<br />

ouderschapsverlof:<br />

- op eigen verzoek ontslag nemen;<br />

- of door eigen schuld ontslag krijgen.<br />

Terugbetalen hoeft niet als de medewerker binnen een maand na ontslag ergens<br />

anders binnen de rijksdienst aan de slag gaat. Ook kan de werkgever <strong>bij</strong><br />

<strong>bij</strong>zondere omstandigheden ontheffing verlenen van de terugbetalingsverplichting.<br />

Omvang en mogelijkheden<br />

Het moment waarop de medewerker begint met het opnemen van het<br />

ouderschapsverlof is bepalend voor:<br />

- de omvang van het verlof;<br />

- de mogelijkheid om het verlof te verdelen over een langere periode;<br />

- en de gedeeltelijke doorbetaling van het salaris en bepaalde toelagen.<br />

Die regels blijven vervolgens op het hele verlof voor het betreffende kind van<br />

toepassing.<br />

Ingangsdatum na 1 januari 2011<br />

De omvang van het ouderschapsverlof is per kind maximaal 26 keer de<br />

arbeidsduur per week. Over deze verlofuren wordt een variabel percentage van het<br />

salaris en bepaalde toelage doorbetaald. Dit percentage is afhankelijk van de<br />

20


omvang van het ouderschapsverlof dat de medewerker wil opnemen. Neemt hij het<br />

maximale verlof op (26 keer de arbeidsuur per week), dan is het<br />

doorbetalingspercentage 27,5. Dit percentage wordt hoger naarmate de ambtenaar<br />

minder ouderschap opneemt. Het maximale doorbetalingsprecentage is 55. Naast<br />

de doorbetaling van het salaris heeft de medewerker recht op speciale<br />

belastingverlaging: de ouderschapsverlofkorting. Deze korting is 50 procent van<br />

het wettelijk minimumloon per opgenomen ouderschapsverlof. Medewerkers<br />

kunnen het ouderschapsverlof verspreid over twaalf maanden opnemen. Op<br />

verzoek kan de werknemer, tenzij zwaarwegend dienstbelang zich daartegen<br />

verzet, het verlof flexibel opnemen in een kortere of langere periode dan twaalf<br />

maanden. Hij kan het verlof ook opdelen in maximaal drie perioden. Iedere periode<br />

moet dan minstens een maand duren.<br />

Ingangsdatum tussen 1 januari 2009 en 31 december 2010<br />

De omvang van het ouderschapsverlof is per kind maximaal 26 maal de<br />

arbeidsduur per week. De medewerker krijgt over de helft van de verlofuren 75<br />

procent van het salaris en bepaalde toelagen doorbetaald, minus de door de<br />

ambtenaar te ontvangen ouderschapsverlofkorting.De manier van opnemen en de<br />

mogelijkheden om het verlof te spreiden zijn gelijk aan de situatie waar<strong>bij</strong> het<br />

ouderschapsverlof is ingegaan op of na 1 januari 2011<br />

Ingangsdatum voor 1 januari 2009<br />

De omvang van het ouderschapsverlof is per kind maximaal 13 maal de<br />

arbeidsduur per week. Over deze verlofuren krijgt de medewerker 75 procent van<br />

het salaris en bepaalde toelagen doorbetaald minus de door de medewerker te<br />

ontvangen ouderschapsverlofkorting. De medewerker kan het ouderschapsverlof<br />

verspreid over zes maanden opnemen. Op verzoek van de medewerker kan hij het<br />

verlof, tenzij zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet, flexibel opnemen in<br />

een kortere of langere periode dan zes maanden of kan hij het verlof opdelen in<br />

maximaal drie perioden, waar<strong>bij</strong> iedere periode dan minimaal een maand bedraagt.<br />

Calamiteitenverlof<br />

De medewerker heeft recht op verlof in noodsituaties. Denk aan calamiteiten door<br />

ziekte of een andere onverwachte gebeurtenis <strong>bij</strong> de verzorging van de partner,<br />

kinderen of ouders. Dit zorgverlof is bestemd voor eerste opvang en het treffen van<br />

verdere voorzieningen. Per calamiteit geldt maximaal een dag verlof met behoud<br />

van het salaris en bepaalde toelagen. De medewerker moet aannemelijk maken<br />

dat het om een noodsituatie gaat. Kan hij dit niet, dan moet hij die genoten uren<br />

compenseren.<br />

Kortdurend zorgverlof<br />

De medewerker kan verlof krijgen voor de noodzakelijke verzorging van een zieke<br />

partner, kinderen, (schoon)ouders. Voorwaarde is dat de verzorging noodzakelijk is<br />

en dat niemand anders dan de ambtenaar deze op zich kan nemen.<br />

Het kortdurend zorgverlof bedraagt in een kalenderjaar maximaal twee keer de<br />

voor de medewerker geldende arbeidsduur per week. De medewerker behoudt zijn<br />

salaris en bepaalde toelagen. Als de werknemer niet aannemelijk kan maken dat<br />

de verzorging noodzakelijk was, kan de werkgever een sanctie opleggen.<br />

Bijvoorbeeld het achteraf inhouden van het salaris over de uren die niet gewerkt<br />

zijn.<br />

Langdurend zorgverlof<br />

De medewerker kan langdurend verlof opnemen. Soms met behoud van salaris en<br />

al dan niet onder bepaalde voorwaarden. Er bestaat een wettelijke regeling die ook<br />

21


ook ambtenaren het recht geeft op onbetaald verlof, om te zorgen voor een<br />

partner, kind of ouder die levensbedreigend ziek is. Deze regeling houdt het<br />

volgende in.<br />

- De duur van het verlof bedraagt in een periode van twaalf maanden zes keer<br />

de arbeidsduur per week.<br />

- De ambtenaar moet het verlof gedurende een aaneengesloten periode van<br />

hoogstens twaalf weken opnemen.<br />

- Het aantal uren verlof per week is hoogstens de helft van de arbeidsduur per<br />

week.<br />

Indienen verzoek<br />

De medewerker moet twee weken voordat het verlof ingaat, een schriftelijk verzoek<br />

<strong>bij</strong> zijn werkgever indienen. In dit verzoek moet hij de volgende zaken opnemen:<br />

- opgave van de reden;<br />

- wie hij gaat verzorgen;<br />

- tijdstip van ingang;<br />

- duur;<br />

- spreiding over de week.<br />

De werkgever kan dit verlof alleen weigeren <strong>bij</strong> een zwaarwegend bedrijfs- of<br />

dienstbelang.<br />

Adoptieverlof<br />

De medewerker heeft recht op vier weken aaneengesloten verlof <strong>bij</strong> adoptie van<br />

een kind. Het maakt dan niet uit of het kind in Nederland of in het buitenland<br />

woont. Het recht op verlof beslaat een tijdvak van achttien weken. Het gaat twee<br />

weken vóór de eerste dag van de adoptie in. De medewerker geeft zijn werkgever<br />

een document waaruit blijkt dat hij het kind gaat adopteren, en wanneer.<br />

Gedurende het verlof behoudt de ambtenaar zijn salaris en bepaalde toelagen. Als<br />

een werknemer meer kinderen tegelijkertijd adopteert, bestaat het recht op verlof<br />

slechts voor een van die kinderen.<br />

Pleegzorgverlof<br />

Als een medewerker een pleegkind in zijn gezin opneemt op basis van een<br />

pleegcontract, zijn het verlof en de toepasselijke regels hetzelfde als <strong>bij</strong> het<br />

adoptieverlof.<br />

Buitengewoon verlof<br />

In overleg met de werkgever kunnen medewerkers buitengewoon verlof voor een<br />

langere periode opnemen. Bij het bepalen van de duur wordt gekeken of het verlof<br />

uitsluitend in het belang van de medewerker of (ook) in het algemeen belang is. In<br />

het eerste geval bedraagt het verlof maximaal een jaar. Tijdens dit verlof krijgt de<br />

medewerker geen salaris. Is het verlof verleend in het algemeen belang? Dan kan<br />

het langer zijn dan een jaar. In sommige gevallen wordt dit verlof verleend met<br />

behoud van salaris.<br />

Buitengewoon verlof voor activiteiten en situaties<br />

De medewerker kan buitengewoon verlof van korte duur krijgen, met behoud van<br />

het salaris en bepaalde toelagen. De ambtenaar moet het verlof – als het kan –<br />

minstens 24 uur van tevoren aanvragen. Het gaat daar<strong>bij</strong> onder meer om de<br />

volgende activiteiten en situaties:<br />

- Als kaderlid deelnemen aan vergaderingen en activiteiten van<br />

ambtenarenorganisaties (tot maximaal 240 uur per jaar).<br />

- Verhuizing in geval van overplaatsing:<br />

. zoeken van een woning: hoogstens twee dagen;<br />

22


. <strong>bij</strong> verhuizing en een eigen huishouding: twee dagen, zonodig te verlengen<br />

tot drie en in zeer <strong>bij</strong>zondere gevallen tot vier dagen;<br />

. <strong>bij</strong> verhuizing en geen eigen huishouding: hoogstens twee dagen.<br />

- Familieomstandigheden:<br />

. bevalling van de echtgenote: twee dagen, mits de ambtenaar dit verlof<br />

binnen vier weken na de bevalling opneemt;<br />

. huwelijk: twee dagen;<br />

. huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste en tweede graad: één dag;<br />

. overlijden van:<br />

. echtgeno(o)t(e), (stief-, pleeg-, schoon-)ouders, (stief-, pleeg-,<br />

aangehuwde) kinderen: vier dagen;<br />

. bloed- of aanverwanten in de tweede graad: twee dagen maar<br />

indien de ambtenaar belast is met de regeling van de lijkbezorging of<br />

van de nalatenschap dan wel van beide: hoogstens vier dagen.<br />

De graden van verwantschap zijn:<br />

. eerste graad: ouders, kinderen;<br />

. tweede graad: grootouders, kleinkinderen, broers/zusters.<br />

Bij buitengewoon verlof wegens familieomstandigheden worden samenwonenden<br />

behandeld als gehuwden/geregistreerden. Ze moeten dan wel een notarieel<br />

samenlevingscontract hebben waarin de wederzijdse zorgplicht is vastgelegd.<br />

Verlofspaarregeling<br />

De verlofspaarregeling is in 2006 vervallen en vervangen door de<br />

levensloopregeling. Heeft een medewerker nog saldo op deze (oude)<br />

verlofspaarrekening, dan kan dit blijven staan. Of hij kan het bedrag omzetten in<br />

een levenslooptegoed (Levensloopregeling rijkspersoneel). Doet de medewerker<br />

dit niet, dan geldt het volgende:<br />

- De oude bepalingen van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel blijven van<br />

toepassing.<br />

- De bonus ‘in tijd’ blijft gelden. Dit is 25 procent van het opgenomen spaarverlof<br />

en gaat in als de medewerker spaarverlof opneemt <strong>bij</strong> 62 jaar of ouder.<br />

- De tot en met 31 december 2005 geldende fiscale bepalingen blijven van<br />

toepassing.<br />

- Het spaarverlof (inclusief de vermelde bonus) moet meer dan een jaar voor de<br />

datum waarop het (pre-)pensioen in gaat, zijn beëindigd.<br />

Levensloopregeling<br />

Via de Levensloopregeling kon tot eind 2011 worden gespaard voor een<br />

verlofperiode, <strong>bij</strong>voorbeeld voor een sabbatical. Of om de tijd tot aan het pensioen<br />

te overbruggen. Het werkt als volgt: de medewerker spaart voor een inkomen<br />

tijdens de levensloopperiode. Het geld komt terecht op een speciaal daarvoor<br />

geopende (geblokkeerde) levenslooprekening. Dat kan op verschillende manieren:<br />

- via een levensloopverzekering;<br />

- <strong>bij</strong> een beheerder van een beleggingsinstelling;<br />

- via deelneming in een beleggingsinstelling waarmee een levenslooptegoed<br />

wordt opgebouwd.<br />

De Levensloopregeling en Spaarloonregeling zijn vervangen door de<br />

Vitaliteitsregeling. Dit houdt in dat de Levensloopregeling is afgeschaft per<br />

1 januari 2012. Nieuwe deelnemers kunnen zich dan niet meer aanmelden. Er<br />

geldt wel een overgangsregeling voor huidige deelnemers:<br />

- Is op 31 december 2011 minimaal 3.000 euro gespaard in de<br />

Levensloopregeling, dan kan onder de oude voorwaarden worden<br />

23


doorgespaard tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het spaartegoed kan in<br />

2013 ook onbelast worden doorgestort naar vitaliteitssparen.<br />

- Is er op 31 december 2011 minder dan 3.000 euro spaartegoed op 31<br />

december 2011, dan vanaf 2012 geen geld meer worden gespaard in de<br />

Levensloopregeling. Het tegoed kan in 2012 en 2013 worden gebruikt voor het<br />

opnemen van verlof of in 2013 onbelast worden doorgestort naar de<br />

Vitaliteitsspaarregeling.<br />

Wie vanaf 2014 nog het spaartegoed van de Levensloopregeling doorstort, moet<br />

belasting betalen over het bedragen vanaf 20.000 euro.<br />

Voor medewerkers die op 31 december 2011 minimaal een levensloopsaldo<br />

hadden gespaard van 3.000 euro blijven de oude bepalingen van de<br />

Levensloopregeling Rijkspersoneel van toepassing.<br />

24


Vorming en opleiding<br />

Scholing<br />

Scholing is belangrijk voor medewerkers die goed willen (blijven) functioneren in<br />

hun huidige of eventueel toekomstige functies. Onder scholing vallen alle<br />

opleidingen, cursussen en studies die gericht zijn op de functie of op algemene<br />

vaardigheden. Daarom worden opleidingskosten onder bepaalde voorwaarden<br />

geheel of gedeeltelijk vergoed. Ook kan de medewerker voor de benodigde tijd<br />

geheel of gedeeltelijk verlof krijgen.<br />

Vergoeding en doorbetaling<br />

Bij het toekennen van een vergoeding wordt onderscheid gemaakt tussen verplicht<br />

gestelde opleidingen, opleidingen die <strong>bij</strong>dragen aan vastgelegde<br />

loopbaanafspraken en overige opleidingen. Verplicht gestelde opleidingen worden<br />

volledig vergoed door de werkgever en de tijd die gaat zitten in het volgen van<br />

lessen, stages en het afleggen van examens wordt helemaal doorbetaald. De<br />

werkgever betaalt ook de kosten van een opleiding die <strong>bij</strong>draagt aan vastgelegde<br />

loopbaanafspraken. In dat geval wordt de benodigde tijd voor de helft vergoed.<br />

Voor overige opleidingen kan de werkgever een vergoeding van de helft van de<br />

kosten toekennen en ten hoogste 25 procent van de tijd.<br />

Terugbetaling<br />

Onder bepaalde omstandigheden moet de werknemer de al ontvangen vergoeding<br />

terugbetalen. Dat is het geval als:<br />

- De medewerker door eigen schuld geen resultaat boekt of de studie afbreekt.<br />

- De medewerker tijdens de studie of binnen drie jaar na het afronden van de<br />

studie de rijksdienst verlaat.<br />

Terugbetaling geldt niet voor:<br />

- De medewerker die aansluitend op zijn ontslag recht heeft op een uitkering op<br />

grond van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of ouderdomspensioen.<br />

- De medewerker die als herplaatsingkandidaat ter voorkoming van<br />

werkloosheid met daaraan gekoppeld recht op een uitkering van het Rijk, een<br />

baan buiten de organisatie aanvaardt.<br />

- De medewerker die een tijdelijke aanstelling heeft en binnen een maand na<br />

ontslag ergens anders in de organisatie gaat werken.<br />

Individuele keuze<br />

Medewerkers kunnen niet alleen gebruikmaken van de studiefaciliteiten die de<br />

werkgever biedt. De regeling Individuele Keuzen in het Arbeidsvoorwaardenpakket<br />

(IKAP) biedt de mogelijkheid om in ruil voor bepaalde arbeidsvoorwaarden een<br />

belastingvrije vergoeding voor studie/opleiding voor een beroep te ontvangen.<br />

Hiervoor gelden minder strenge voorwaarden.<br />

25


Begeleiding en beoordeling van personeel<br />

Het gesprek<br />

Minstens één keer per jaar vindt een gesprek plaats tussen de medewerker en een<br />

daartoe aangewezen functionaris, meestal de directe leidinggevende. In dit<br />

gesprek komt het functioneren van de medewerker in de voorafgaande periode<br />

aan de orde, maar worden ook afspraken gemaakt over zijn toekomstige<br />

werkzaamheden en zijn persoonlijke ontwikkeling. Als de medewerker nog niet het<br />

maximum van de voor hem geldende salarisschaal heeft bereikt, vormt dit gesprek<br />

de basis voor het al dan niet toekennen van een periodieke salarisverhoging. Bij<br />

medewerkers die vijf jaar lang dezelfde functie hebben, wordt expliciet stilgestaan<br />

<strong>bij</strong> het verdere verloop van de loopbaan. Van dit gesprek wordt een schriftelijk<br />

verslag gemaakt.<br />

Loopbaanscan<br />

Een medewerker die minstens drie jaar dezelfde functie bekleedt, kan op kosten<br />

van de werkgever met hulp van een professionele loopbaandeskundige een<br />

loopbaanscan doen. De uitkomsten van deze scan zijn in principe vertrouwelijk,<br />

maar de medewerker kan ze inbrengen in bovengenoemd gesprek. Na vijf jaar kan<br />

de werknemer deze scan opnieuw doen.<br />

Beoordeling<br />

Op verzoek van een van beide partijen kan een beoordeling worden opgemaakt.<br />

Een beoordeling wordt pas vastgesteld nadat deze met de medewerker is<br />

besproken en hij zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken. De medewerker die<br />

is beoordeeld, kan binnen zes weken na verzending of uitreiking van de<br />

vastgestelde beoordeling bezwaar maken <strong>bij</strong> de werkgever.<br />

Bedrijfsmaatschappelijk werk<br />

Elke organisatie binnen de Rijksoverheid biedt bedrijfsmaatschappelijk werk aan,<br />

waar medewerkers terechtkunnen met werkgerelateerde problemen. Sommige<br />

problemen buiten de werksituatie hebben invloed op iemands werk. In alle gevallen<br />

zoekt bedrijfsmaatschappelijk werk samen met de betrokken medewerker naar een<br />

mogelijke oplossing. Soms wordt ook personeelszaken of de lijnmanager<br />

ingeschakeld, maar dat mag alleen met toestemming van de medewerker. Het is<br />

ook mogelijk dat bedrijfsmaatschappelijk werk medewerkers doorverwijst naar<br />

instanties buiten de organisatie. Bedrijfsmaatschappelijk werk kan worden<br />

ingeschakeld <strong>bij</strong> de begeleiding van medewerkers <strong>bij</strong> reorganisatie of<br />

veranderingen binnen de organisatie. Bedrijfsmaatschappelijk werk overlegt met<br />

de dienstleiding in het Sociaal-Medisch Team.<br />

Seksuele intimidatie<br />

Elke werkgever moet beleid ontwikkelen om seksuele intimidatie op het werk te<br />

bestrijden en te voorkomen. Belangrijk onderdeel van dit beleid is de<br />

klachtenprocedure, gebaseerd op de Klachtenregeling seksuele intimidatie<br />

burgerlijk rijkspersoneel. Een medewerker die seksueel is geïntimideerd, kan zich<br />

wenden tot een vertrouwenspersoon. Deze vertrouwenspersoon fungeert als<br />

opvang- en aanspreekpunt, adviseert over te nemen stappen en kan helpen <strong>bij</strong> het<br />

vinden van oplossingen. Ook kan de vertrouwenspersoon, in overleg met de<br />

medewerker, de klacht doorleiden naar de departementale klachtencommissie.<br />

Deze onafhankelijke klachtencommissie onderzoekt de klacht en adviseert de<br />

werkgever over te treffen maatregelen. De werkgever neemt uiterlijk vier weken na<br />

ontvangst van het advies een beslissing en informeert alle betrokkenen over dit<br />

besluit. Naast het beleid over seksuele intimidatie is binnen vrijwel alle ministeries<br />

ook beleid ontwikkeld over andere vormen van ongewenst gedrag, zoals<br />

rassendiscriminatie en pesten op het werk.<br />

26


Disciplinaire straffen<br />

Iemand die de voorschriften overtreedt of zich niet gedraagt als een goed<br />

medewerker, kan disciplinair worden gestraft. De straffen variëren van een<br />

schriftelijke berisping en extra diensten zonder betaling tot korting of verlaging van<br />

het salaris, schorsing voor een bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke inhouding<br />

van het salaris en ontslag. Voordat zo’n straf wordt opgelegd, moet de werknemer<br />

de gelegenheid krijgen zich te verantwoorden voor de dienstleiding. Daarvoor heeft<br />

hij zes dagen. Is de medewerker het daarna nog niet eens met de opgelegde straf,<br />

dan kan hij via de algemene procedure bezwaar maken.<br />

Conflictmanagement<br />

De Rijksoverheid wil op een goede manier omgaan met conflicten in de<br />

werkomgeving. Wanneer het vertrouwen tussen <strong>bij</strong>voorbeeld medewerker en<br />

leidinggevende is verstoord, kan bemiddeling helpen het contact weer te<br />

herstellen. Binnen de Rijksoverheid wordt steeds vaker mediation ingezet als vorm<br />

van bemiddeling. Kenmerkend voor mediation is dat de mediator afstand neemt<br />

van het conflict: de partijen lossen, onder regie van de mediator, zelf het conflict<br />

op. Hiermee kan de bereikte oplossing rekenen op draagvlak. Bij arbeidsconflicten<br />

spelen naast de juridische vragen vaak ook andere zaken waarover een rechter<br />

niet kan beslissen. Deze zaken kunnen onder begeleiding van een mediator<br />

worden uitgediept, zodat betrokkenen soms een andere kijk op de zaak<br />

ontwikkelen.<br />

Voorwaarden voor succes<br />

Mediation werkt alleen als beide partijen bereid zijn actief aan een oplossing te<br />

werken. De volgende checklist kan helpen te bepalen of mediation een goede<br />

keuze is:<br />

Bent u bereid mee te werken aan het tot stand brengen van een oplossing in<br />

onderling overleg?<br />

Ja, want:<br />

- ik zie wel mogelijkheden voor een redelijke oplossing;<br />

- wij hebben nog vaker met de andere partij(en) te maken;<br />

- ik denk dat er een betere oplossing uit kan komen dan via een uitspraak<br />

van de bezwarencommissie c.q. de rechter;<br />

- het gaat mede om communicatiestoringen;<br />

- wij hebben belang <strong>bij</strong> een snelle oplossing;<br />

- ik wil graag een oplossing bereiken die ook voor toekomstige situaties<br />

bruikbaar is;<br />

- ik wil de oplossing graag in eigen hand houden.<br />

Nee, want:<br />

- wij vinden het erg belangrijk dat de bezwarencommissie c.q. de rechter<br />

zich over dit bezwaar uitspreekt;<br />

- een eerdere poging is mislukt en wij willen het niet nog eens proberen;<br />

- onzerzijds is er geen enkele keuzevrijheid omdat …<br />

Ik twijfel, want:<br />

- ik weet niet precies waar wij aan beginnen;<br />

- ik weet niet hoeveel ruimte er is om te onderhandelen;<br />

- ik zie weinig mogelijkheden;<br />

- ik weet niet of de andere partij wel wil meewerken.<br />

Mediators<br />

Valt de keuze op mediation, dan is het belangrijk om zo snel mogelijk met een<br />

mediator in contact te komen. Bij vrijwel alle ministeries en <strong>bij</strong> de Hoge Colleges<br />

27


van Staat zijn mediators werkzaam. Medewerkers die meer informatie willen,<br />

kunnen hiervoor terecht <strong>bij</strong> hun personeelsafdeling. Daarnaast kunnen ze contact<br />

opnemen met het Mediationnetwerk Rijksoverheid. Het netwerk beschikt over een<br />

pool van gecertificeerde mediators die binnen het Rijk kunnen worden<br />

ingeschakeld.<br />

Meer informatie is te vinden <strong>bij</strong> het juridisch loket: www.hetjl.nl.<br />

Juridische procedure<br />

Kiezen voor mediation betekent niet dat daarmee juridische procedures (zie onder<br />

bezwaar- en beroepsmogelijkheden) zijn uitgesloten. Eenmaal in gang gezette<br />

bezwaar- of beroepsprocedures kunnen wel worden opgeschort. Als het niet lukt<br />

het conflict door mediation op te lossen, kan de medewerker meestal alsnog het<br />

bezwaarschrift laten behandelen of het geschil voorleggen aan de rechter.<br />

Tijdens een juridische procedure mogen de betrokken partijen geen gebruikmaken<br />

van informatie of stukken waarover zij beschikken als gevolg van de mediation.<br />

28


Toelagen en toeslagen<br />

Eenmalige of periodieke toeslag<br />

De werkgever kan een werknemer een eenmalige of een periodieke toeslag geven<br />

voor een <strong>bij</strong>zondere prestatie of voor buitengewone toewijding. Die toeslag kan de<br />

werkgever ook geven op grond van het functioneren van de medewerker. Voor de<br />

maximale eenmalige en de periodieke toeslag is een rijksbreed kader vastgesteld,<br />

waarvan organisaties op zich mogen afwijken. De werkgever kan de periodieke<br />

toeslag zowel voor bepaalde als voor onbepaalde tijd toekennen. Aan deze toeslag<br />

kunnen voorwaarden zijn verbonden.<br />

Toelage in verband met onregelmatige diensten<br />

Werknemers die regelmatig op ongebruikelijke tijden moeten werken (<strong>bij</strong>voorbeeld<br />

in een dienstrooster, geen overwerk) komen in aanmerking voor de volgende<br />

toelagen op het uurloon (in procenten):<br />

Dag/tijdstip 0 - 6 6 - 8 8 - 18 18 - 22 22 - 24<br />

Ma t/m vrij 40 20 * - 20 * 40<br />

Za/Zo 70 70 70 70 70<br />

Feestdag** 100 100 100 100 100<br />

* Deze diensten moeten voor 07.00 uur beginnen of na 20.00 uur ophouden.<br />

** De hier bedoelde feestdagen zijn:<br />

- Nieuwjaarsdag<br />

- Eerste en tweede paasdag<br />

- Hemelvaartsdag<br />

- Eerste en tweede pinksterdag<br />

- Eerste en tweede kerstdag<br />

- Koninginnedag<br />

- Bevrijdingsdag (5 mei)<br />

Voor medewerkers met een salaris dat hoger is dan salarisnummer 10 van<br />

salarisschaal 7, geldt <strong>bij</strong> het berekenen van de toelage niet het eigen uurloon,<br />

maar het uurloon van het maximumsalaris van schaal 7.<br />

Aflopende toelage<br />

Wanneer de toelage onregelmatige dienst wegvalt of wordt verminderd, kan de<br />

werknemer worden geconfronteerd met een aanzienlijke inkomstendaling. In dat<br />

geval kan de werkgever zorgen voor aan aflopende toelage, zodat het inkomen<br />

veel geleidelijker daalt. Dit geldt niet als deze wijziging het gevolg is van een<br />

disciplinaire straf en – tenzij de werkgever anders oordeelt – als de werknemer op<br />

eigen verzoek in een andere functie wordt geplaatst.<br />

Nachtdienst<br />

Medewerkers van 55 jaar of ouder mogen niet meer worden ingeroosterd in de<br />

nachtdienst. Op verzoek van de werknemer kan de werkgever van dat verbod<br />

afwijken, maar dan steeds voor maximaal één jaar. De werkgever kan om zeer<br />

gewichtige redenen van dienstbelang ook zelf beslissen dat een medewerker<br />

nachtdienst moet draaien. Hiervoor is wel toestemming van de bedrijfsarts nodig.<br />

Werknemers van 55 jaar en ouder die in onregelmatige dienst werken krijgen geen<br />

vergoeding per uur, maar een vaste maandelijkse toelage met ingang van de<br />

maand waarin zij 55 worden. Deze vaste toelage wordt berekend als gemiddelde<br />

over de afgelopen 36 maanden. Om hiervoor in aanmerking te komen moet de<br />

medewerker zo'n toelage voor onregelmatige dienst minstens vijf jaar zonder<br />

wezenlijke onderbreking hebben gehad.<br />

29


Nominale toeslag <strong>bij</strong> onregelmatige dienst<br />

De werknemer ontvangt naast een toeslag onregelmatige dienst ook een nominale<br />

toeslag van 37,50 euro per maand. Bij deeltijd wordt dit bedrag vermenigvuldigd<br />

met de arbeidsduurfactor (feitelijke werktijd gedeeld door 36). Deze nominale<br />

toeslag vervalt als een medewerker gedurende een periode van vier weken<br />

onafgebroken inactief is, <strong>bij</strong>voorbeeld als gevolg van ziekte, vakantie, scholing en<br />

buitengewoon verlof. De toeslag vervalt zolang de inactiviteit voortduurt.<br />

Vergoeding in verband met overwerk<br />

Als een werknemer – in salarisschaal 1 tot en met 10 – buiten de vastgestelde<br />

werktijden verplicht wordt om te werken en zo zijn aantal arbeidsuren overschrijdt,<br />

is er sprake van overwerk. De vergoeding voor overwerk bestaat uit verlof, gelijk<br />

aan het aantal overgewerkte uren. Als dit verlof niet mogelijk is, krijgt de<br />

medewerker het normale uurloon als vergoeding. Bovenop het verlof of loon<br />

ontvangt hij een overwerktoelage, een stuk extra uurloon. De vergoeding geldt pas<br />

<strong>bij</strong> minstens één uur overwerk.<br />

Bij overwerk op de hieronder vermelde tijdstippen geldt de volgende vergoeding (in<br />

procenten):<br />

Dag/tijdstip 0 - 6 6 - 22 22- 24<br />

Ma t/m vrij 50 25 50<br />

Za/Zo 100 50 100<br />

Voor overwerk op de eerdergenoemde feestdagen geldt hetzelfde percentage als<br />

op zondag. Deeltijders krijgen eveneens de normale overwerkvergoeding.<br />

Toelage voor bereikbaarheid en beschikbaarheid<br />

Werknemers die regelmatig buiten de normale werktijden bereikbaar of<br />

beschikbaar moeten zijn, krijgen een consignatietoelage. Dat is een vergoeding<br />

per uur, bestaande uit een percentage van het eigen uurloon. Voor medewerkers<br />

met een salaris dat hoger is dan salarisnummer 10 van salarisschaal 7, geldt <strong>bij</strong><br />

het berekenen van de toelage niet het eigen uurloon, maar het uurloon van het<br />

maximumsalaris van schaal 7.<br />

De percentages bedragen op de dagen:<br />

Ma t/m vrij 5<br />

Za/Zo 10<br />

De vergoeding wordt verdubbeld als er sprake is van extra plaatsgebondenheid op<br />

of rond de normale werkplek. Op de eerdergenoemde feestdagen geldt hetzelfde<br />

percentage als op zondag.<br />

Verschuivingstoelage<br />

Werknemers die volgens een rooster regelmatig op ongebruikelijke uren moeten<br />

werken, moeten zeker kunnen zijn van dat rooster. Als het rooster binnen 72 uur<br />

voor het afgesproken begin van de dienst nog wordt gewijzigd, heeft de<br />

medewerker recht op een toelage van 45 procent van het uurloon voor alle van het<br />

rooster afwijkende (verschoven) uren. Deze toelage geldt niet voor overwerk; de<br />

uren die uitgaan boven het totaal van de arbeidsuren voor die roosterperiode. Voor<br />

ambtenaren met een salaris dat hoger is dan salarisnummer 10 van salarisschaal<br />

7, geldt <strong>bij</strong> het berekenen van de toelage niet het eigen uurloon, maar het uurloon<br />

van het maximumsalaris van schaal 7.<br />

30


Toelage voor vuil en onaangenaam werk<br />

Wie onder bezwarende omstandigheden werkt, <strong>bij</strong>voorbeeld in stank, hitte of<br />

lawaai, heeft in beginsel recht op een maandelijkse toelage. Afhankelijk van de<br />

mate waarin de medewerker onder bezwarende omstandigheden werkt, bedraagt<br />

de toelage 1, 2 of 3 procent van het salaris behorende <strong>bij</strong> salarisnummer 10 van<br />

salarisschaal 7.<br />

Waarnemingstoelage<br />

De werknemer die tijdelijk een functie waarneemt, krijgt een toelage als voor die<br />

functie een hogere salarisschaal geldt. De toelage geldt alleen <strong>bij</strong> een waarneming<br />

van minimaal dertig dagen, buitengewone omstandigheden uitgezonderd. De<br />

toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de werknemer verdient in<br />

zijn huidige functie en het salaris dat hij zou verdienen in de waarnemingsfunctie.<br />

Neemt de werknemer de functie niet volledig waar, dan wordt de toelage<br />

vastgesteld op 50 of 75 procent van de toelage, afhankelijk van de omvang van de<br />

waarneming. Waarnemen betekent de uitoefening van alle werkzaamheden van de<br />

waargenomen functie, met de daar<strong>bij</strong> horende verantwoordelijkheden. Dit gebeurt<br />

op basis van aanwijzigingen van de werkgever en in plaats van de eigen functie.<br />

De medewerker voor wie het optreden als plaatsvervanger onderdeel is van de<br />

eigen functie, kan <strong>bij</strong> onvolledige waarneming niet in aanmerking komen voor een<br />

waarnemingstoelage.<br />

Toelage bedrijfshulpverlening<br />

De medewerker die door de werkgever is aangewezen als bedrijfshulpverlener,<br />

ontvangt hiervoor een toelage. Voorwaarde is wel dat hij deze taak naast zijn<br />

normale werkzaamheden en naar behoren uitvoert. De eigen minister stelt regels<br />

vast voor het bepalen van de toelage. Op die manier wordt de toelage afgestemd<br />

op de specifieke situatie <strong>bij</strong> de werkgever. De toelage is minimaal 195,35 euro per<br />

jaar.<br />

31


Vergoedingen en enkele andere regelingen<br />

Verhuiskosten<br />

Vergoeding <strong>bij</strong> verhuizing<br />

De werknemer die in opdracht van de werkgever voor zijn werk moet verhuizen of<br />

een dienstwoning moet betrekken of verlaten, heeft recht op een vergoeding.<br />

Onder bepaalde voorwaarden geldt deze vergoeding ook voor werknemers die<br />

geen opdracht tot verhuizing hebben gekregen, maar wel zijn verplaatst. De<br />

vergoeding bedraagt 3 procent van het jaarinkomen voor elke kamer van de oude<br />

woning. Het maximum is 12 procent van het jaarinkomen (maximaal 5.445 euro).<br />

Wie voor het eerst <strong>bij</strong> het Rijk komt werken, krijgt de helft daarvan. Werknemers<br />

die moeten verhuizen krijgen soms ook een vergoeding voor transportkosten en<br />

zogenoemde dubbele woonlasten. Vergoeding van verhuiskosten is alleen<br />

mogelijk als de werknemer binnen twee jaar verhuist. De werknemer moet de<br />

vergoeding terugbetalen als hij binnen twee jaar na de verhuizing ontslag neemt of<br />

krijgt (door eigen schuld). Deze terugbetaling geldt niet als de werknemer die<br />

ontslag neemt, binnen een maand na zijn ontslag overgaat naar een andere functie<br />

binnen het Rijk.<br />

Woon-werkverkeer<br />

Voor woon-werkverkeer gelden verschillende tegemoetkomingen, afhankelijk van<br />

het vervoermiddel dat de werknemer gebruikt.<br />

1. Doelmatig openbaar vervoer<br />

Als de werkplek met het openbaar vervoer doelmatig bereikbaar is en de<br />

werknemer maakt gebruik van het openbaar vervoer, dan worden de werkelijk<br />

gemaakte kosten van het openbaar vervoer vergoed. Dit geldt voor de trein,<br />

tweede klas tot maximaal de prijs van een NS-jaartrajectkaart. Maar ook voor bus,<br />

metro, tram en eventueel boot, al dan niet aansluitend op de trein. De werkgever<br />

kan er ook voor kiezen om in plaats van een geldelijke tegemoetkoming de<br />

noodzakelijke vervoerbewijzen te geven.<br />

2. Reizen per auto <strong>bij</strong> niet-doelmatig openbaar vervoer<br />

Als de werkplek niet doelmatig met het openbaar vervoer bereikbaar is, ontvangt<br />

de werknemer een tegemoetkoming van 0,17 euro per kilometer.<br />

Als het reispatroon het toelaat, ontvangt de werknemer de tegemoetkoming in de<br />

vorm van een vast bedrag per maand. Dit bedrag is te berekenen met een<br />

praktische formule. In die formule wordt uitgegaan van 214 reisdagen per jaar <strong>bij</strong><br />

een vijfdaagse reisweek. De formule houdt rekening met gemiddeld minder<br />

reisdagen per week. De formule luidt als volgt:<br />

enkele reisafstand x 2 x 214 dagen x 0,17 euro x (reisdagen per week/5)<br />

12 maanden<br />

Met de <strong>bij</strong> het Rijk gebruikte reisplanner wordt de afstand in kilometers tussen de<br />

woning en de werkplek bepaald. Uitgangspunt is de snelste (voor fietsers de<br />

kortste) route gebaseerd op de postcodes. Reist de ambtenaar langdurig niet<br />

(<strong>bij</strong>voorbeeld <strong>bij</strong> ziekte of verlof), dan eindigt de vaste tegemoetkoming na zes<br />

weken. De tegemoetkoming begint weer te lopen als de werknemer weer gaat<br />

reizen, maar wel pas in de maand volgend op die waarin het reizen weer begint.<br />

De vaste tegemoetkoming bedraagt maximaal 341,42 euro per maand.<br />

32


Bij een wisselend reispatroon is een vaste tegemoetkoming niet mogelijk. In dat<br />

geval kan de medewerker de kosten – op basis van de werkelijk afgelegde<br />

kilometers – declareren. Het maximale bedrag per dag is 19,15 euro.<br />

Wat is niet-doelmatig?<br />

Van niet-doelmatigheid is onder meer sprake, als:<br />

- De loopafstand tussen de werkomgeving en de dichtst<strong>bij</strong>zijnde halte van het<br />

openbaar vervoer groter is dan 1 kilometer.<br />

- De werktijdregeling van de werknemer zodanig is, dat hij de werkomgeving niet<br />

met het openbaar vervoer kan bereiken of verlaten.<br />

- Het openbaar vervoer maar één keer per uur in de buurt van de werkomgeving<br />

stopt. Dit geldt zowel <strong>bij</strong> de aanvang als <strong>bij</strong> het einde van de diensttijd.<br />

- Bij gebruik van het openbaar vervoer de veiligheid van de ambtenaar in gevaar<br />

komt.<br />

- De bedrijfsarts vindt dat om medische redenen geen gebruik kan worden<br />

gemaakt van het openbaar vervoer.<br />

- De reistijd van de woning naar de plaats van tewerkstelling met het openbaar<br />

vervoer 2 uur of meer bedraagt en de reistijd door het reizen met eigen vervoer<br />

minimaal met 45 minuten wordt bekort. Om een uniforme beoordeling te<br />

realiseren dient de (te besparen) reistijd vastgesteld te worden met de ANWB<br />

routeplanner, te vinden op www.anwb.nl.<br />

De werkgever beslist of de werkplek al dan niet doelmatig met het openbaar<br />

vervoer bereikbaar is. Het woonadres speelt hierin geen rol.<br />

3. Autogebruik <strong>bij</strong> doelmatig openbaar vervoer<br />

Als een werknemer sowieso kiest voor eigen vervoer – ook als is er doelmatig<br />

openbaar vervoer –, dan ontvangt hij daarvoor een tegemoetkoming van 0,06 euro<br />

per kilometer. Voor de berekening van het vaste bedrag per maand geldt<br />

bovenstaande formule, met een maximum van 51,28 euro. Bij wisselende diensten<br />

geldt een dagmaximum van 2,88 euro.<br />

4. Fiets<br />

De werknemer die de fiets gebruikt voor woon-werkverkeer krijgt een<br />

tegemoetkoming van 0,17 euro per kilometer, met een maximum van 341,42 euro<br />

per maand. Ook voor deze berekening geldt eerder genoemde formule. Enige<br />

voorwaarde is dat de fietser schriftelijk moet verklaren dat hij het hele stuk van huis<br />

naar werk fietst. De werknemer behoudt de tegemoetkoming als hij <strong>bij</strong> slecht weer<br />

het openbaar vervoer gebruikt. Hij kan de tegemoetkoming gebruiken om het<br />

openbaar vervoer te betalen. Veel medewerkers gebruiken zowel de fiets als de<br />

auto of ander eigen vervoer voor woon-werkverkeer. De werknemer ontvangt voor<br />

de fietskilometers de hoge tegemoetkoming en voor de kilometers gemaakt met<br />

ander eigen vervoer de lage vergoeding (zie punt 3). Voor de berekening: zie<br />

bovenstaande formule. De verschillende maximumbedragen worden naar<br />

evenredigheid toegepast op het gemiddelde aantal fietsdagen en het gemiddelde<br />

aantal reisdagen met ander eigen vervoer.<br />

Rekenvoorbeeld<br />

Een werknemer woont op twaalf kilometer van zijn werkplek en reist vier dagen<br />

in de week naar zijn werk. Daarvan fietst hij drie dagen; één dag in de week reist<br />

hij met zijn eigen auto. De tegemoetkoming wordt dan als volgt berekend:<br />

Het fietsgedeelte:<br />

12 x 2 x 214 x 0,17 euro x (3/5) = 43,66 euro per maand<br />

12 maanden<br />

33


Het autogedeelte<br />

12 x 2 x 214 x 0,06 euro x (1/5) = 5,14 euro per maand<br />

12 maanden<br />

In totaal een tegemoetkoming van 48,80 euro per maand.<br />

5. Reizen naar opstaphalte<br />

Reist de werknemer met eigen vervoer naar de opstaphalte van het openbaar<br />

vervoer. Dan krijgt hij een tegemoetkoming per kilometer zoals genoemd onder<br />

punt 3. Maar alleen als de afstand groter is dan één kilometer. Zie voor de<br />

berekening punt 2.<br />

Pensionkosten<br />

Moet een werknemer verhuizen maar kan hij volgens zijn werkgever tot die tijd niet<br />

dagelijks heen en weer reizen, <strong>bij</strong>voorbeeld vanwege de grote afstand)? Dan kan<br />

hij de volgende vergoedingen krijgen:<br />

- een vergoeding voor pensionkosten (voor logies in of na<strong>bij</strong> de nieuwe<br />

standplaats). Deze vergoeding bedraagt voor gehuwden, geregistreerden en<br />

samenwonenden 90 procent en voor alleenstaanden 60 procent van de redelijk<br />

geachte pensionkosten;<br />

- de normale vergoeding woon-werkverkeer voor de afstand pension –<br />

standplaats;<br />

- eenmaal per week een vergoeding van reiskosten naar de nog van toepassing<br />

zijnde woonplaats.<br />

Deze vergoedingen gelden allemaal voor hoogstens twee jaar.<br />

Dienstreizen<br />

Openbaar vervoer of dienstvervoer<br />

Het terugdringen van het autoverkeer is een van de uitgangspunten <strong>bij</strong><br />

dienstreizen. Werknemers maken dienstreizen daarom <strong>bij</strong> voorkeur met het<br />

openbaar vervoer (<strong>bij</strong> trein: eerste klasse). Vergoeding van de reiskosten kan<br />

alleen als de werknemer betalingsbewijzen inlevert. Als er geen doelmatig<br />

openbaar vervoer beschikbaar is, stelt de werkgever – indien mogelijk –<br />

dienstvervoer ter beschikking.<br />

Eigen vervoer<br />

Is het openbaar vervoer geen optie en is er ook geen dienstvervoer beschikbaar,<br />

dan kan de werkgever toestemming geven om een dienstreis te maken met eigen<br />

vervoermiddel. De vergoeding is bedraagt 0,37 euro per kilometer, ongeacht het<br />

gebruikte vervoermiddel. Ook als openbaar vervoer wel doelmatig mogelijk is, kan<br />

de werkgever privé-vervoer toestaan. De vergoeding bedraagt dan 0,09 euro per<br />

kilometer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Bij deze lagere<br />

kilometervergoeding kan de werkgever <strong>bij</strong> een dienstreis met de fiets een<br />

vergoeding van stallingkosten geven.<br />

Carpoolen<br />

Stelt de werkgever dat een werknemer dienstreizen met een privé-vervoermiddel<br />

moet maken, dan kan hij ervoor kiezen te carpoolen. De chauffeur krijgt een<br />

vergoeding van 0,37 euro per kilometer, medereizigers krijgen geen vergoeding. Is<br />

het gebruik van een privé-vervoermiddel niet per se nodig, dan krijgt elke carpooler<br />

0,09 euro per kilometer tot maximaal 0,37 euro per carpoolvervoermiddel.<br />

34


Verblijfkosten<br />

Ook verblijfkosten tijdens een dienstreis worden vergoed. Er zijn vergoedingen<br />

voor logies, ont<strong>bij</strong>t, lunch, diner, kleine kosten voor overdag en een<br />

avondcomponent voor iedere dag van de dienstreis.<br />

Verblijfkosten voor Vergoeding<br />

Logies 83,42 euro<br />

Ont<strong>bij</strong>t 8,15 euro<br />

Lunch 13,63 euro<br />

Diner 20,62 euro<br />

Kleine kosten 4,33 euro<br />

Avondcomponent 12,95 euro<br />

Logies, ont<strong>bij</strong>t, lunch en diner worden alleen vergoed als de werknemer<br />

daadwerkelijk kosten heeft gemaakt in een daarvoor bestemde gelegenheid.<br />

Daar<strong>bij</strong> moeten lunch (tussen 12.00 en 14.00 uur) en diner (tussen 18.00 en 21.00<br />

uur) helemaal binnen de dienstreis vallen. De avondcomponent en de<br />

ont<strong>bij</strong>tvergoeding gelden alleen <strong>bij</strong> een overnachting tijdens de dienstreis. Duurt<br />

een dienstreis langer dan acht dagen? Dan krijgt de werknemer de eerste acht<br />

dagen de de volledige avondcomponent. Daarna wordt het bedrag gehalveerd.<br />

Voorwaarden<br />

Vergoeding van maaltijden en kleine kosten is in de volgende gevallen niet<br />

mogelijk:<br />

- <strong>bij</strong> dienstreizen binnen de standplaats;<br />

- als de bestemming binnen een kilometer van de standplaats ligt;<br />

- <strong>bij</strong> dienstreizen korter dan vier uur;<br />

- als de werknemer eet in een overheidsrestaurant.<br />

Als een werknemer minstens vier weken tijdelijk ergens anders moet werken, krijgt<br />

hij deze vergoedingen niet. In plaats daarvan ontvangt hij de gebruikelijke<br />

vergoeding voor woon-werkverkeer en, voor zover nodig, een tegemoetkoming in<br />

de gemaakte pensionkosten.<br />

Voor dienstreizen naar het buitenland gelden andere vergoedingen, gebaseerd op<br />

een tweemaal per jaar uit te brengen tarieflijst. Meer informatie hierover heeft de<br />

personeelsfunctionaris.<br />

Salderingsregeling <strong>bij</strong> dienstreizen en woon-werkverkeer<br />

Vergoedingen voor reiskosten (dienstreizen en woon-werkverkeer) hoger dan 0,19<br />

euro per kilometer zijn onderhevig aan loonheffingen. Hiervoor geldt een<br />

salderingsregeling, wat betekent dat kilometervergoedingen voor woonwerkverkeer<br />

en dienstreizen gemiddeld worden. Is de gemiddelde vergoeding per<br />

kilometer gelijk of lager dan 0,19 euro, dan hoeft de werknemer over<br />

kilometervergoedingen die hoger zijn dan 0,19 euro per kilometer geen<br />

loonheffingen af te dragen. Meer informatie is te verkrijgen <strong>bij</strong> de<br />

personeelsfunctionaris.<br />

Maaltijdvergoeding <strong>bij</strong> overwerk<br />

De werknemer die overwerkt en niet thuis kan eten, krijgt een maaltijd of een<br />

vergoeding daarvoor. In het laatste geval moet hij wel kunnen aantonen dat hij<br />

ergens gegeten heeft. De vergoeding is gelijk aan de werkelijke betaalde kosten,<br />

maar hoogstens 20,62 euro. Kan de werknemer niet aantonen dat hij gegeten en<br />

betaald heeft, dan ontvangt hij een vergoeding van 2,27 euro.<br />

35


Gratificaties<br />

Ambtsjubileum<br />

Een werknemer die een bepaald aantal jaren in overheidsdienst werkzaam is, krijgt<br />

een gratificatie wegens trouwe dienst.<br />

Dienstjaren Gratificatie Belast/onbelast<br />

12,5 25% Belast<br />

25 70% Onbelast<br />

40 100% Onbelast<br />

50 100% Belast<br />

De percentages worden berekend over het maandsalaris en bepaalde toelagen en<br />

over de hier<strong>bij</strong> behorende vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering.<br />

Diensttijdgratificatie<br />

De werknemer die invaliditeitsontslag of reorganisatieontslag krijgt, kan aanspraak<br />

maken op een diensttijdgratificatie. Voorwaarde is dat hij een diensttijd heeft van<br />

minimaal tien jaar en dat hij binnen vijf jaar na het ontslag recht zou hebben op een<br />

gratificatie wegens ambtsjubileum. De diensttijdgratificatie bedraagt een evenredig<br />

gedeelte van de gratificatie <strong>bij</strong> ambtsjubileum, waarop de werknemer aanspraak<br />

zou hebben gehad. De diensttijdgratificatie <strong>bij</strong> minder dan 12,5, 25, en 40<br />

dienstjaren is belast.<br />

Telewerken<br />

Functioneel of vrijwillig<br />

Telewerken is werken vanuit huis met hulp van ICT. Er bestaan twee hoofdvormen:<br />

- structureel telewerken komt voort uit de functie;<br />

- een werknemer krijgt toestemming om op vrijwillige basis één of meer<br />

werkdagen per week in of vanuit de woning te werken.<br />

Voorwaarden<br />

De voorwaarden voor telewerken worden schriftelijk vastgelegd. Ze hebben onder<br />

meer betrekking op arbo-eisen, bereikbaarheid, het te verrichten werk, de te<br />

verlenen telewerkvoorzieningen, informatiebeveiligingen.<br />

Telewerkvoorzieningen zijn:<br />

a. een computer met <strong>bij</strong>behorende noodzakelijke apparatuur;<br />

b. de inrichting van de werkruimte;<br />

c. een fax;<br />

d. een mobiele telefoon;<br />

e. de aanleg van een extra telefoonlijn;<br />

f. een volledige vergoeding van alle voor de organisatie gemaakte<br />

telefoonkosten;<br />

g. een volledige vergoeding van alle voor de organisatie gemaakte<br />

internetkosten;<br />

h. een vergoeding van de kosten voor gebruik van privéruimte.<br />

De werknemer die verplicht thuis werkt, krijgt de noodzakelijke voorzieningen<br />

(vergoed). Gebruikt een werknemer zijn eigen computer, dan kan hij daarvoor een<br />

onbelaste vergoeding per maand krijgen. Daarnaast is er een brutovergoeding per<br />

maand voor het gebruik van privéruimte. De werknemer die op vrijwillige basis<br />

thuis werkt, kan de telewerkvoorzieningen onder a tot en met g krijgen (vergoed).<br />

Ook hij kan een onbelaste vergoeding voor het gebruik van een eigen computer<br />

krijgen.<br />

36


Individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket (IKAP)<br />

Jaarlijks kan de werknemer ervoor kiezen enkele aangewezen<br />

arbeidsvoorwaarden met elkaar uit te ruilen. IKAP biedt de werknemer de volgende<br />

keuzemogelijkheden:<br />

- een vergoeding voor:<br />

. meer uren werken (maximaal honderd uren per kalenderjaar; voor<br />

deeltijders geldt dit maximum naar rato; het totaal aantal te werken uren<br />

mag niet meer bedragen dan gemiddeld veertig uren per week);<br />

. een vermindering van de jaarlijkse aanspraak op vakantie-uren (maximaal<br />

het aantal vakantie-uren waarop de werknemer recht heeft verminderd met<br />

144 uren en vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor).<br />

- een inhouding op het salaris voor minder uren werken (maximaal tachtig uren<br />

per kalenderjaar, voor deeltijders geldt dit maximum naar rato);<br />

- geheel of gedeeltelijk afzien van:<br />

. maximaal 10 procent van het jaarsalaris;<br />

. de vergoeding voor meer uren werken;<br />

. de vergoeding voor de vermindering van de aanspraak op vakantie-uren;<br />

. de vakantie-uitkering.<br />

- in ruil voor een belastingvrije vergoeding voor of verstrekking van:<br />

. een fiets voor het woon-werkverkeer en een fietsverzekering;<br />

. de inrichting van een telewerkruimte thuis;<br />

. vakliteratuur;<br />

. een studie/opleiding voor een beroep;<br />

. openbaarvervoerbewijzen die mede voor het werk worden gebruikt;<br />

. vakbondscontributies;<br />

. bedrijfsfitness;<br />

- geheel of gedeeltelijk afzien van:<br />

. het salaris in de maand november of de laatste maand van het<br />

dienstverband;<br />

. de eindejaaruitkering in november of de laatste maand van het<br />

dienstverband;<br />

- in ruil voor een belastingvrije vergoeding voor of verstrekking van:<br />

. een aanvulling op de kilometertegemoetkoming voor woon-werkverkeer.<br />

De keuzen die de werknemer maakt, kunnen doorwerken naar andere terreinen.<br />

Zo kan er sprake zijn van invloed op andere arbeidsvoorwaarden en op sociale<br />

zekerheidsuitkeringen. Meer informatie is te verkrijgen <strong>bij</strong> de<br />

personeelsfunctionaris.<br />

Uitkering <strong>bij</strong> overlijden<br />

Bij het overlijden van een werknemer ontvangt de nabestaande drie keer het bruto<br />

maandsalaris en bepaalde toelagen plus vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering.<br />

De uitkering <strong>bij</strong> overlijden is onbelast. Ook kan de nabestaande de geldswaarde<br />

ontvangen van niet opgenomen verlof, tot een maximum van het verlof over twee<br />

jaar. Dit bedrag is wel fiscaal belast. Een nabestaande is in dit geval de weduwe of<br />

weduwnaar. Als die niet aanwezig is komen minderjarige (eigen, stief- en pleeg-)<br />

kinderen in beeld. Als er geen minderjarige kinderen zijn, gaat het bedrag naar<br />

anderen die grotendeels van het salaris van de werknemer afhankelijk zijn.<br />

Samenwonenden worden wat betreft de uitkering <strong>bij</strong> overlijden behandeld als<br />

37


gehuwden en geregistreerden. Voorwaarde is wel dat een notarieel<br />

samenlevingscontract is opgemaakt.<br />

38


Integriteit<br />

Algemene integriteitskwesties<br />

Goed ambtelijk handelen<br />

Van werknemers <strong>bij</strong> de (Rijks)overheid wordt verwacht dat zij integer zijn. Integriteit<br />

staat voor goed ambtelijk handelen, waar<strong>bij</strong> de werknemer in ieder geval misbruik<br />

van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie moet voorkomen. In<br />

de Ambtenarenwet, het ARAR en de Modelgedragscode Integriteit sector Rijk<br />

staan regels voor integer handelen. Het gaat om regels over de<br />

geheimhoudingsplicht, de vrijheid van meningsuiting, het aanvaarden van<br />

geschenken of voordelen van derden, nevenwerkzaamheden, financiële belangen<br />

en het melden van misstanden, het zogenoemde klokkenluiden.<br />

Eed of belofte<br />

Om een werknemer bewust te maken van integriteiteisen die voor hem gelden,<br />

dient hij <strong>bij</strong> indiensttreding de eed (‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’) of belofte<br />

(‘Dat verklaar en beloof ik’) af te leggen. Daarmee zegt de werknemer dat hij de<br />

gedragsregels zal naleven.<br />

Geheimhoudingsplicht/vrijheid van meningsuiting<br />

Werknemers zijn verplicht vertrouwelijk om te gaan met wat ze in hun functie te<br />

weten komen, als die verplichting ‘uit de aard der zaak’ volgt. Dit betekent dat een<br />

werknemer informatie vertrouwelijk moet behandelen, niet alleen omdat zaken als<br />

vertrouwelijk zijn aangemerkt, maar ook als hij zelf het vertrouwelijke karakter had<br />

moeten inzien. Deze plicht geldt niet wanneer werknemer informatie moet<br />

verstrekken aan de werkgever of wanneer de werkgever iemand voor een<br />

bepaalde zaak ontheffing van deze plicht heeft verleend. Aan de andere kant heeft<br />

de werknemer het recht van vrije meningsuiting. Dit (grond)recht is echter niet<br />

absoluut. De grens ligt daar waar een goede functievervulling of een goede<br />

functionering van de openbare dienst – voor zover deze in verband staat met de<br />

functievervulling – niet in redelijkheid is verzekerd als de werknemer openlijk voor<br />

zijn mening uitkomt.<br />

Aanvaarden van geschenken of voordelen<br />

Het komt in de praktijk voor dat werknemers geschenken of voordelen van derden<br />

krijgen aangeboden. Als een werknemer van derden een geschenk aanvaart,<br />

brengt hij zijn integriteit in gevaar. Om de onafhankelijkheid van de werknemer te<br />

waarborgen bestaan normen voor geschenken. Een werknemer mag uitsluitend<br />

geschenken aanvaarden met goedvinden van de werkgever. Geschenken met een<br />

waarde van meer dan 50 euro mag hij in ieder geval niet accepteren. Elk<br />

departement kan nadere richtlijnen opstellen. Voor bepaalde dienstonderdelen of<br />

functiecategorieën kan het op grond van specifieke omstandigheden bovendien<br />

noodzakelijk zijn een strengere norm vast te stellen.<br />

Nevenwerkzaamheden<br />

In beginsel mag een werknemer naast zijn hoofdfunctie nevenwerkzaamheden<br />

verrichten. Onder nevenwerkzaamheden vallen die werkzaamheden die niet aan<br />

de werknemer zijn opgedragen en ook niet logisch voortvloeien uit zijn functie. Het<br />

kan hier<strong>bij</strong> gaan om zowel betaalde als onbetaalde nevenwerkzaamheden. De<br />

werknemer moet voorkomen dat er ten gevolge van nevenwerkzaamheden nu of in<br />

de toekomst situaties kunnen ontstaan waarin sprake is van ongewenste<br />

belangenverstrengeling of van botsing van belangen. Om die reden geldt voor<br />

nevenwerkzaamheden een meldingsplicht als deze de belangen van de<br />

werkgever, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen<br />

raken. Het gaat hier<strong>bij</strong> zowel om nevenwerkzaamheden die de werknemer al<br />

39


verricht als om nevenwerkzaamheden die hij van plan is te gaan verrichten. Voor<br />

nevenwerkzaamheden die een risico vormen voor een goede vervulling van de<br />

functie of een goede functionering van de openbare dienst geldt een verbod. Voor<br />

leden van de topmanagementgroep geldt dat de nevenwerkzaamheden openbaar<br />

gemaakt moeten worden en dat de minister aan het verrichten van die<br />

werkzaamheden beperkingen kan stellen.<br />

Beoordelen<br />

Bij het – gaan – verrichten van nevenwerkzaamheden moet de werknemer in<br />

eerste instantie zelf de geoorloofdheid hiervan beoordelen. Hij moet ook zelf<br />

afwegen of in zijn situatie melding nodig is.<br />

Als de werknemer nevenwerkzaamheden meldt, moet de werkgever beslissen of<br />

de nevenwerkzaamheid toelaatbaar is. Als de werknemer twijfelt of een melding<br />

noodzakelijk is, doet hij er goed aan dit met zijn werkgever te bespreken. Meer<br />

informatie over de meldingsprocedure is verkrijgbaar <strong>bij</strong> de personeelsfunctionaris.<br />

Financiële belangen of bezit van en transacties in effecten<br />

Een werknemer die financiële belangen heeft in bedrijven waar<strong>bij</strong> een relatie met<br />

zijn ambtelijke functie is te onderkennen, loopt het risico van (financiële)<br />

belangenverstrengeling. Dat is ook het geval als hij handelt in effecten of van plan<br />

is dit te gaan doen. Er zijn regels om financiële belangverstrengeling tegen te<br />

gaan. Voor functies met een <strong>bij</strong>zonder risico van financiële belangenverstrengeling<br />

of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie, geldt een<br />

meldplicht met betrekking tot financiële belangen of het bezit van en transacties<br />

met effecten. Deze functies moet de werkgever specifiek aanwijzen. In zo’n geval<br />

verstrekt de werknemer nadere informatie of bescheiden als de werkgever hem<br />

daarom vraagt. Er geldt een verbod op financiële belangen, bezit van of transacties<br />

met effecten die een risico vormen voor een goede vervulling van de functie of een<br />

goede functionering van de openbare dienst.<br />

Melden van een misstand<br />

Klokkenluidersregeling<br />

Op 1 januari 2010 is het Besluit melden vermoeden van misstand <strong>bij</strong> Rijk en Politie<br />

in werking getreden. Dit besluit vervangt de oude klokkenluidersregeling. De<br />

vernieuwde klokkenluidersregeling maakt het eenvoudiger om een vermoeden van<br />

een misstand te melden en biedt betere (rechts)bescherming aan de melder en de<br />

vertrouwenspersoon integriteit (VPI, zie kader).<br />

Vertrouwenspersoon integriteit<br />

Bij elke organisatie is een vertrouwenspersoon integriteit (VPI) aangesteld. Bij<br />

hem kunnen medewerkers terecht met hun vermoedens van misstanden. Bij<br />

sommige organisaties is de VPI ook aanspreekpunt in situaties van seksuele<br />

intimidatie, agressie en geweld op het werk.<br />

Vermoeden<br />

De werknemer kan een melding doen van een vermoeden van:<br />

- een schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels;<br />

- een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu;<br />

- een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten, die een gevaar vormt voor<br />

het goed functioneren van de overheid.<br />

Het vermoeden moet dan wel op redelijke gronden gebaseerd zijn. Een werknemer<br />

kan een vermoeden van een misstand intern of extern melden.<br />

40


Procedure<br />

Intern melden kan <strong>bij</strong> de leidinggevende of een naast hoger leidinggevende of<br />

vertrouwelijk <strong>bij</strong> de vertrouwenspersoon integriteit (VPI). De leidinggevende of VPI<br />

zal de melding vervolgens doorgeleiden naar de leiding van de organisatie. De<br />

werkgever moet ervoor zorgen dat er zo spoedig mogelijk een onderzoek komt<br />

naar de vermoedelijke misstand. De werknemer krijgt een ontvangstbevestiging<br />

van zijn melding. Binnen twaalf weken na de interne melding brengt de werkgever<br />

de werknemer op de hoogte van zijn standpunt over het vermoeden van de<br />

misstand. Als de werkgever niet binnen twaalf weken een standpunt kan innemen,<br />

stelt hij de werknemer daarvan eveneens op de hoogte. Daar<strong>bij</strong> moet hij ook de<br />

termijn bekendmaken waarbinnen hij alsnog zijn standpunt inneemt. In beide<br />

gevallen kan de werkgever of VPI een misstand in eerste instantie binnen de eigen<br />

organisatie oppakken. Zo krijgt de organisatie eerst zelf de kans om orde op zaken<br />

te stellen en van de eigen fouten te leren.<br />

Commissie integriteit overheid<br />

Hoe goed dat principe ook is, het mag een potentiële melder er niet van een<br />

weerhouden een melding te doen. Als een werknemer daartoe aanleiding ziet,<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld als hij geen vertrouwen heeft in een interne afhandeling, kan een hij<br />

de misstand extern melden <strong>bij</strong> de Commissie integriteit overheid.<br />

De Commissie integriteit overheid is een onafhankelijke commissie die tot taak<br />

heeft een door een werknemer gemeld vermoeden van een misstand te<br />

onderzoeken en daarover de werkgever te adviseren. Extern melden kan ook als<br />

de melder ontevreden is over de afhandeling van de interne melding of als de<br />

afhandeling van de interne melding te lang duurt.<br />

Advies commissie<br />

De commissie meldt in haar advies aan de werkgever of het vermoeden van een<br />

misstand al dan niet gegrond is. De werknemer die de melding heeft gedaan,<br />

ontvangt een afschrift van dit advies. De werkgever neemt vervolgens een<br />

standpunt in over het vermoeden van een misstand. Het advies en het standpunt<br />

van de werkgever wordt in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt, tenzij<br />

zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.<br />

Zwaarwegende belangen<br />

Komt uit het onderzoek naar het vermoeden van een misstand naar voren dat er<br />

mogelijk sprake is van een strafbaar feit, kan een strafrechtelijk onderzoek<br />

worden ingesteld. In dat geval kan openbaarmaking van het advies en het<br />

standpunt van de werkgever het strafrechtelijk onderzoek schaden en moet<br />

openbaarmaking achterwege blijven.<br />

Vergoeding<br />

De werknemer die een vermoeden van een misstand te goeder trouw meldt en de<br />

VPI mogen op geen enkele manier nadelen in hun positie ondervinden als gevolg<br />

van de melding dan wel het uitoefenen van de taak van VPI. De vernieuwde<br />

klokkenluidersregeling bepaalt dat een werknemer aanspraak heeft op een<br />

tegemoetkoming in de kosten van rechts<strong>bij</strong>stand als hij zich verzet tegen het<br />

besluit van zijn werkgever dat hem benadeelt, omdat hij meent dat dit besluit is<br />

genomen vanwege zijn melding. Als de werknemer een procedure tegen een<br />

dergelijk benadelingbesluit wint, heeft hij recht op een (gemaximeerde) vergoeding<br />

van de kosten van rechts<strong>bij</strong>stand. De maximale vergoeding bedraagt 200 euro per<br />

uur voor een rechts<strong>bij</strong>standverlener met een maximum van 5.000 euro per<br />

procedure.<br />

41


Contactgegevens Commissie integriteit overheid (CIO)<br />

Secretariaat Commissie integriteit overheid<br />

Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP)<br />

t.a.v. mevrouw mr. M.J.W. Drent<br />

telefoon: 070 - 376 57 21<br />

e-mail: info@commissieintegriteitoverheid.nl<br />

Postadres: Postbus 556, 2501 CN Den Haag<br />

Bezoekadres: Lange Voorhout 9, 2514 EA Den Haag<br />

Website: www.commissieintegriteitoverheid.nl<br />

42


Ziekte en arbeidsongeschiktheid<br />

Arbeidsgezondheidskundige begeleiding<br />

Bedrijfsarts<br />

Elk onderdeel van de rijksdienst maakt gebruik van bedrijfsartsen voor de<br />

arbeidsgezondheidskundige begeleiding van de werknemers. De Arbowet verplicht<br />

werkgevers een bedrijfsarts in te schakelen voor deze begeleiding. Op het<br />

spreekuur van de bedrijfsarts kunnen werknemers terecht met vragen of klachten<br />

over hun gezondheid, zolang deze te maken hebben met het werk of van invloed<br />

zijn op de manier waarop ze werken.<br />

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek<br />

Werknemers die <strong>bij</strong>zonder gevaar lopen voor hun gezondheid en werknemers die<br />

<strong>bij</strong> aanstelling in hun functie medisch gekeurd zijn, kunnen op aanvraag een<br />

periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek ondergaan. De werkgever kan een<br />

medewerker hiertoe ook verplichten. In sommige gevallen is een dergelijk<br />

periodiek onderzoek wettelijk verplicht. De werknemer moet in dat geval aan dit<br />

onderzoek meedoen.<br />

Medische keuring<br />

In sommige gevallen moet de werknemer na zijn (eerste) aanstelling alsnog een<br />

keuring ondergaan. Dit is het geval als hij wordt benoemd in een andere functie<br />

waarvoor specifieke functie-eisen gelden. Is de werknemer <strong>bij</strong> zijn aanstelling al<br />

gekeurd, dan hoeft hij alleen opnieuw gekeurd te worden als de nieuwe functie<br />

andere medische eisen stelt aan de werknemer.<br />

Ziekteverzuimbegeleiding<br />

Verder verzorgt de bedrijfsarts de arbeidsgezondheidskundige begeleiding <strong>bij</strong><br />

ziekteverzuim. Samen met andere deskundigen, zoals de bedrijfsmaatschappelijke<br />

werker en de personeelsadviseur vormt de bedrijfsarts het Sociaal-Medisch Team<br />

(SMT). Het SMT bespreekt hoe de zieke werknemer zo spoedig mogelijk weer aan<br />

het werk kan.<br />

De eerste twee ziektejaren<br />

Werknemers in dienst van het Rijk krijgen in het eerste jaar van hun<br />

arbeidsongeschiktheid wegens ziekte 100 procent van hun laatstverdiende salaris<br />

uitbetaald. Als ze in het tweede ziektejaar nog niet aan het werk zijn, ontvangen ze<br />

70 procent. Voor elk uur dat ze in het tweede ziektejaar wel werken, ontvangen ze<br />

100 procent salaris.<br />

Procedure <strong>bij</strong> ziekte<br />

Ziekmelding<br />

De gang van zaken <strong>bij</strong> ziekte is als volgt. Een werknemer die wegens ziekte niet<br />

kan werken, moet dit zo spoedig mogelijk <strong>bij</strong> zijn werkgever melden. Om het<br />

ziekteverzuim zoveel mogelijk te beperken, moet de werkgever ervoor zorgen dat<br />

de werkomstandigheden de terugkeer van de zieke werknemer naar zijn werkplek<br />

zoveel mogelijk ondersteunen. Bovendien moet de werkgever al op de eerste dag<br />

een begin maken met het re-integratiedossier voor het geval dat de ziekte<br />

langdurig is.<br />

Zesde ziekteweek<br />

In de zesde week van ziekte van de werknemer stelt de bedrijfsarts de zogeheten<br />

probleemanalyse op. Daarin staat ook het re-integratieadvies. Uiterlijk twee weken<br />

na ontvangst van de probleemanalyse moet de werkgever samen met de<br />

43


werknemer en in overleg met de bedrijfsarts op basis van het advies een plan van<br />

aanpak opstellen. De werkgever houdt – idealiter vanaf de eerste ziektedag – een<br />

re-integratiedossier <strong>bij</strong> waarin hij in ieder geval de volgende zaken opneemt:<br />

- de aard van de arbeidsongeschiktheid;<br />

- het plan van aanpak<br />

- informatie over de (medische) beperkingen die werkhervatting in de weg staan<br />

en aanvullingen van de medewerker daarop.<br />

Werkgever en werknemer evalueren regelmatig hun re-integratie-inspanningen.<br />

42 e ziekteweek<br />

Als de ziekte langer duurt dan 42 weken, moet de werkgever de werknemer ziek<br />

melden <strong>bij</strong> het UWV. Eventuele herstelmeldingen zijn overigens niet meer nodig.<br />

Na een jaar ziekte<br />

Na een jaar ziekte kijken werkgever en werknemer in de zogenoemde<br />

eerstejaarsevaluatie terug op het re-integratieverloop van het eerste jaar. Op basis<br />

daarvan bepalen ze eventueel toekomstige stappen. Als de medewerker niet kan<br />

terugkeren in zijn oude functie, moet de werkgever streven naar duurzame reintegratie<br />

in een andere functie. In eerste instantie moet hij daarvoor zoeken naar<br />

werkzaamheden binnen het Rijk.<br />

Eigen of andere functie<br />

De werknemer is verplicht mee te werken aan re-integratieactiviteiten en een<br />

andere passende functie te aanvaarden. Voordat de werkgever overgaat tot<br />

(duurzame) plaatsing van de werknemer in een andere functie moet hij de<br />

werknemer werk aanbieden voor het deel dat deze volgens de bedrijfsarts kan<br />

werken. De werkgever moet samen met de werknemer en in overleg met de<br />

bedrijfsarts invulling geven aan het precieze karakter van deze werkzaamheden.<br />

Naast reguliere werkzaamheden (‘productieve arbeid’) kunnen deze<br />

werkzaamheden ook bestaan uit scholing, opleidingen en stages. Als de<br />

werknemer bereid is bovenstaande werkzaamheden te verrichten, krijgt hij voor de<br />

gewerkte uren zijn salaris voor 100 procent doorbetaald (ook als hij langer dan een<br />

jaar ziek is).<br />

Compensatie-uren<br />

Bij ziekte kan de opbouw van compensatie-uren na een bepaalde periode stoppen.<br />

De werkgever kan hierover met de ondernemingsraad afspraken maken. De<br />

arbeidstijd van een werknemer met een volledige werkweek wordt dan vastgesteld<br />

op 36 uur of op een hoger of lager aantal uur afhankelijk van de afgesproken<br />

structurele arbeidsduur.<br />

Na twee jaar ziekte<br />

Als de werknemer na twee jaar nog niet aan het werk is in een andere functie,<br />

bepaalt de werkgever of verdere re-integratieactiviteiten alsnog zullen leiden tot<br />

plaatsing. Hier<strong>bij</strong> neemt hij ook de opvatting van de werknemer mee. Als de<br />

werkgever denkt dat verdere re-integratie-inspanningen binnen redelijke termijn<br />

zullen leiden tot plaatsing in een andere functie, zal hij zijn inspanningen<br />

voortzetten. De werknemer wordt dan niet ontslagen. Zijn werkgever en<br />

werknemer van mening dat werkhervatting er niet in zit, dan kan de werknemer<br />

een WIA-uitkering aanvragen <strong>bij</strong> het UWV.<br />

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen<br />

WIA<br />

Na twee jaar ziekte heeft de werknemer in veel gevallen recht op een uitkering in<br />

het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Hij moet dan<br />

wel een keuring <strong>bij</strong> het UWV ondergaan.<br />

De WIA bestaat uit twee onderdelen:<br />

44


- de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA), bestemd<br />

voor volledig (80 procent of meer) en duurzaam arbeidsongeschikten;<br />

- de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA), bestemd<br />

voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten die ten minste 35 procent<br />

arbeidsongeschikt zijn en voor volledig, maarniet-duurzaam<br />

arbeidsongeschikten.<br />

Alle vormen van WIA-uitkeringen zijn gemaximeerd. Het maximumdagloon<br />

bedraagt per 1 januari 2012 192,55 euro.<br />

IVA<br />

De IVA-uitkering bedraagt 75 procent van het gemaximeerde loon. De uitkering<br />

loopt – onder gelijkblijvende omstandigheden – door totdat iemand de leeftijd van<br />

65 jaar bereikt.<br />

WGA<br />

De WGA-uitkering bestaat uit een loongerelateerd deel en aansluitend een<br />

vervolguitkering.<br />

De loongerelateerde uitkering duurt minimaal 3 en maximaal 38 maanden. Hoe<br />

lang precies, hangt af van het arbeidsverleden van de werknemer. Hij moet in ieder<br />

geval minimaal 26 van de laatste 36 weken voordat hij ziek werd, gewerkt hebben.<br />

Volledig, niet-duurzaam arbeidsongeschikten behouden recht op een uitkering (van<br />

70 procent) tot 65 jaar, zolang er geen wijziging in hun arbeidsongeschiktheid<br />

optreedt.<br />

Loonaanvulling<br />

Gedeeltelijk arbeidsongeschikten (die tussen de 35 en 80 procent<br />

arbeidsongeschikt zijn) die voldoende werken (minstens 50 procent van hun<br />

resterende verdiencapaciteit) hebben na de loongerelateerde fase recht op een<br />

loonaanvulling. De WGA vult dan het loon aan met 70 procent van het verschil<br />

tussen het (gemaximeerde) oude loon en het loon <strong>bij</strong> volledige benutting van de<br />

resterende verdiencapaciteit. Het loont dus om te werken naar vermogen.<br />

WGA-vervolguitkering<br />

Gedeeltelijk arbeidsongeschikten die na afloop van de loongerelateerde periode<br />

niet of onvoldoende (dat wil zeggen: voor minder dan 50 procent van de<br />

restverdiencapaciteit) werken, krijgen een WGA-vervolguitkering. De uitkering is<br />

dan een bepaald percentage van het minimumloon, waar<strong>bij</strong> het percentage<br />

afhankelijk is van de arbeidsongeschiktheidsklasse. Voor de WGA-gerechtigden<br />

geldt dat ze geen recht hebben op WW-uitkering (de WW is verdisconteerd in de<br />

WGA) en dus ook niet op een bovenwettelijke WW-uitkering.<br />

Aanvullingen op de IVA- of WGA-uitkering: ABP<br />

ArbeidsongeschiktheidsPensioen<br />

AAOP<br />

Overheidswerkgevers en vakbonden hebben voor overheid en onderwijs een<br />

aanvullende regeling afgesproken <strong>bij</strong> arbeidsongeschiktheid: het ABP<br />

ArbeidsongeschiktheidsPensioen (AAOP). Dit is een aanvulling bovenop de WIAuitkering.<br />

De aanvullende regeling is neergelegd in het ABP-pensioenreglement.<br />

Het onderstaande overzicht geeft een beeld van het wettelijk niveau van de WIA,<br />

aangevuld met het AAOP.<br />

IVA:<br />

- Wettelijk: 75 procent van het gemaximeerde dagloon.<br />

- AAOP: 75 procent van het ongemaximeerde laatstverdiende loon.<br />

45


WGA-loongerelateerd:<br />

Wettelijk:<br />

- voor wie geen inkomen uit arbeid heeft: 70 procent van het gemaximeerde<br />

dagloon (de eerste twee maanden 75 procent);<br />

- voor wie wel inkomen uit arbeid heeft: 70 procent van het verschil tussen het<br />

laatstverdiende (oude) inkomen (gemaximeerd) en het nieuwe inkomen (de<br />

eerste twee maanden: 75 procent).<br />

AAOP:<br />

- voor wie geen inkomen uit arbeid heeft: 70 procent van het ongemaximeerde<br />

laatstverdiende loon;<br />

- voor wie wel inkomen uit arbeid heeft: 70 procent van het verschil tussen het<br />

laatstverdiende (oude) inkomen (ongemaximeerd) en het nieuwe inkomen (de<br />

eerste twee maanden: 75 procent). Alleen personen die erin slagen hun<br />

restverdiencapaciteit volledig (= 100 procent) te benutten met arbeid,<br />

ontvangen een hoger percentage van 80 procent.<br />

WGA-loonaanvullingsuitkering:<br />

Is van toepassing als iemand zijn restverdiencapaciteit voor 50 procent of meer<br />

benut na afloop van de WGA-loongerelateerde uitkering:<br />

Wettelijk:<br />

- voor wie die de restverdiencapaciteit volledig (= 100 procent) benut met arbeid:<br />

70 procent van het verschil tussen het laatstverdiende (oude) inkomen<br />

(gemaximeerd) en het nieuwe inkomen;<br />

- voor wie de restverdiencapaciteit voor 50 procent of meer maar niet volledig<br />

benut met arbeid: 70 procent van het verschil tussen het laatstverdiende loon<br />

(gemaximeerd) en de restverdiencapaciteit.<br />

AAOP:<br />

Iemand met AAOP ontvangt een verhoging van het uitkeringspercentage van de<br />

WGA-loonaanvullingsuitkering tot 80 procent en een aanvulling van het inkomen<br />

boven het WIA-maximumdagloon WIA.<br />

WGA-vervolguitkering:<br />

Als iemand na afloop van de WGA-loongerelateerde uitkering de<br />

restverdiencapaciteit voor minder dan 50 procent benut, ontvangt hij een WGAvervolguitkering:<br />

Wettelijk: 70 procent maal het arbeidsongeschiktheidspercentage maal het<br />

minimumloon<br />

AAOP: 65 procent maal het arbeidsongeschiktheidspercentage maal het<br />

ongemaximeerde laatstverdiende loon, gedurende een periode van<br />

maximaal tien jaar.<br />

Als iemand erin slaagt zoveel (meer) te werken, dat hij meer dan 50 procent van<br />

zijn restverdiencapaciteit gaat invullen, krijgt hij onder voorwaarden een eenmalige<br />

bonus. Deze bonus wordt geleidelijk aan minder over een periode van tien jaar. De<br />

werknemer start met maximaal zes maandsalarissen op basis van het<br />

laatstverdiende salaris. Aan het einde van het tiende jaar is de bonus nul.<br />

Aanvullende regelingen<br />

Met de invoering van het AAOP kwamen de aanvullende regelingen die eerder<br />

bestonden te vervallen. Voor sommige overgangssituaties blijven bestaande<br />

regelingen, zoals het ABP-invaliditeitspensioen, de ABP-herplaatsingstoelage of de<br />

ABP-suppletieregeling van toepassing.<br />

Meer informatie over het AAOP staat op www.abp.nl.<br />

46


Minder dan 35 procent arbeidsongeschikt<br />

Geen WIA<br />

De groep die minder dan 35 procent arbeidsongeschikt is, valt niet onder de WIA.<br />

Voor deze groep geldt dat werkgever en werknemer al het mogelijke moeten doen<br />

om de werknemer in dienst te houden dan wel elders te herplaatsen. Alleen als er<br />

zwaarwegende dienstbelangen zijn die zich verzetten tegen het in dienst houden,<br />

mag de werkgever overgaan tot ontslag van de werknemer. De werknemer heeft<br />

dan recht op WW (en eventueel bovenwettelijke WW; zie hiervoor pagina 52).<br />

Inkomenscompensatie<br />

Als een medewerker met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan<br />

35 procent wordt herplaatst, maar wel inkomensverlies lijdt, ontvangt hij voor een<br />

periode van maximaal vijf jaar een inkomenscompensatie van 70 procent van het<br />

verschil tussen het salaris (verhoogd met vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering)<br />

van voor en na de herplaatsing. De werknemer moet wel vóór 1 januari 2013 zijn<br />

herplaatst.<br />

47


Rechten en verplichtingen <strong>bij</strong> reorganisaties<br />

Achtergrond<br />

Wettelijk kader<br />

De regels die binnen de sector Rijk gelden <strong>bij</strong> reorganisaties staan in hoofdstuk VII<br />

van het ARAR en in de Regeling procedure <strong>bij</strong> reorganisatie. In aanvulling daarop<br />

kunnen de arbeidsorganisaties binnen de sector Rijk nadere regels vaststellen,<br />

Afspraken <strong>bij</strong> reorganisatie<br />

Bij reorganisaties moeten afspraken worden gemaakt over veel zaken en moet van<br />

alles geregeld worden. Logisch, want reorganisaties kunnen ingrijpende gevolgen<br />

hebben voor het dagelijkse werk, de werksituatie en de rechtspositie van<br />

medewerkers. De volgende activiteiten moeten in ieder geval worden ondernomen:<br />

- Alle betrokken partijen (waaronder in ieder geval het betrokken<br />

medezeggenschapsorgaan en de vakorganisaties op lokaal niveau) moeten<br />

tijdig worden geïnformeerd.<br />

- Er moet een plan van aanpak worden opgesteld. Hierin staat onder mee wat<br />

de reden is van de reorganisatie, hoe de bezetting van de oude en (zodra deze<br />

bekend is) de nieuwe organisatie eruit ziet en op welke manier wordt<br />

omgegaan met individuele medewerkers van wie de functie is opgeheven of<br />

die overtollig zijn geworden.<br />

- Er moet een plaatsings- en herplaatsingscommissie worden ingesteld, die<br />

onder meer vaststelt wat de procedure is voor medewerkers die bedenkingen<br />

hebben tegen het voornemen om hen al dan niet te plaatsen.<br />

- Voor medewerkers van wie de functie is opgeheven of die als overtollig zijn<br />

aangemerkt, de zogenaamde herplaatsingskandidaten (hpk’ers), moet een<br />

individueel begeleidingsplan worden opgesteld.<br />

Staat van tevoren vast dat de reorganisatie niet leidt tot de aanwijzing van<br />

herplaatsingskandidaten, dan hoeft er geen plan van aanpak of individuele<br />

begeleidingsplannen opgesteld te worden. Worden er wel herplaatsingskandidaten<br />

aangewezen, maar staat vast dat zij onmiddellijk kunnen worden doorgeleid naar<br />

een andere passende functie, dan zijn een plan van aanpak en<br />

begeleidingsplannen eveneens overbodig.<br />

Wie komen voor herplaatsing in aanmerking?<br />

Richtlijnen<br />

Wanneer worden medewerkers aangewezen als herplaatsingskandidaat? Hiervoor<br />

geldt een aantal richtlijnen:<br />

- De functie van de medewerker is opgeheven en komt binnen het bereik van de<br />

reorganisatie niet meer voor.<br />

- De medewerker is overtollig: zijn eigen functie en daarmee vergelijkbare of<br />

uitwisselbare functies komen binnen het bereik van de reorganisatie in een<br />

kleiner aantal voor, zodat niet alle medewerkers hun functie kunnen behouden.<br />

Anciënniteitbeginsel<br />

Bij de bepaling wie <strong>bij</strong> overtolligheid in aanmerking komt voor herplaatsing is in<br />

beginsel het anciënniteitbeginsel leidend, ook wel ‘last in, first out’, genoemd.<br />

Concreet betekent dit, dat degenen met de minste overheidsjaren als eerste in<br />

aanmerking komen voor herplaatsing. Voor de berekening van het aantal<br />

dienstjaren wordt ook de tijd meegerekend die is gewijd aan de verzorging van nul-<br />

tot vierjarige eigen kinderen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van zes<br />

jaar.<br />

48


Uitzonderingen<br />

In bepaalde gevallen kan worden afgeweken van het anciënniteitbeginsel.<br />

Bijvoorbeeld:<br />

- Als er sprake is van een onevenwichtige leeftijdsopbouw. Toepassing van het<br />

lifo-principe kan ertoe leiden dat de organisatie op den duur een qua leeftijd<br />

onevenwichtige<br />

- personeelssamenstelling heeft. Het afspiegelingsbeginsel biedt de<br />

mogelijkheid om het lifo-principe <strong>bij</strong> vergelijkbare of daarmee uitwisselbare<br />

functies per leeftijdscategorie toe te passen.<br />

- Een zwakke arbeidsmarktpositie van een ambtenaar die op grond van het lifoprincipe<br />

als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen.<br />

- De specifieke expertise of <strong>bij</strong>zondere kwaliteit van de ambtenaar.<br />

- Andere redenen ter beoordeling van de werkgever.<br />

Herplaatsingsprocedure<br />

Voorrang voor herplaatsingskandidaten<br />

Uitgangspunt <strong>bij</strong> herplaatsing is dat herplaatsingskandidaten <strong>bij</strong> vacatures binnen<br />

het Rijk voorrang hebben op andere kandidaten. Hier<strong>bij</strong> moeten zowel werkgever<br />

als kandidaat zich inspannen om een passende nieuwe functie te vinden. De<br />

werkgever is verplicht er alles aan te doen om binnen achttien maanden na de<br />

aanwijzing tot hpk ‘er een andere passende functie aan te bieden. Deze kan<br />

gevonden worden binnen het eigen gezagsbereik of elders in de sector Rijk. Van<br />

de kandidaat wordt een flexibele en actieve opstelling verwacht <strong>bij</strong> het zoeken naar<br />

een andere passende functie. Zo moet hij meewerken aan om-, her- of <strong>bij</strong>scholing<br />

en is hij verplicht een passende functie te aanvaarden.<br />

Mobiliteitsbank<br />

Een belangrijk instrument <strong>bij</strong> het zoeken naar een passende functie is de<br />

Mobiliteitsbank. De route is als volgt:<br />

- De hpk’er zet zijn gegevens op de Mobiliteitsbank.<br />

- Zowel de hpk’er als de werkgever zoeken op de Mobiliteitsbank naar passende<br />

functies binnen de rijksdienst.<br />

- De werkgever brengt de hpk’er zonodig onder de aandacht <strong>bij</strong> een ander<br />

ministerie waar mogelijk een passende functie bestaat.<br />

Functiegebouw Rijk<br />

Het Functiegebouw Rijk fungeert als belangrijke informatiebron <strong>bij</strong> het zoeken naar<br />

functies die aansluiten <strong>bij</strong> de door de hpk’er uitgevoerde werkzaamheden.<br />

Passende functie<br />

Er is sprake van een passende functie als:<br />

- De medewerker beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk wordt<br />

geacht om de functie naar behoren te kunnen vervullen.<br />

- De medewerker binnen een redelijke termijn om-, her- en <strong>bij</strong>geschoold kan<br />

worden.<br />

- De functie ook in redelijkheid kan worden opgedragen. Dit wordt onder andere<br />

bepaald door de voor de werknemer bestaande vooruitzichten en diens<br />

persoonlijke omstandigheden.<br />

Geen herplaatsing mogelijk<br />

Is herplaatsing niet mogelijk en valt de medewerker in dat verband niets te<br />

verwijten, dan volgt uiteindelijk eervol reorganisatieontslag. Hier<strong>bij</strong> geldt een<br />

opzegtermijn van drie maanden. Op grond van dit ontslag bestaat recht op een<br />

uitkering volgens de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen<br />

<strong>bij</strong> werkloosheid sector Rijk (zie pagina 52).<br />

49


Mobiliteitsmaatregelen<br />

Instrumenten<br />

Om vrijwillige en verplichte mobiliteit te stimuleren zijn in de<br />

rechtspositieregelingen verschillende ‘instrumenten’ opgenomen. De meest<br />

gehanteerde zijn:<br />

1. Instrumenten om een goed beeld te krijgen van wensen en mogelijkheden van<br />

de medewerker:<br />

a. de loopbaanscan;<br />

b. het loopbaangesprek;<br />

c. het Functiegebouw Rijk.<br />

2. Personeelsinstrumenten ter ondersteuning van gerealiseerde of te realiseren<br />

mobiliteit:<br />

a. opleidingen;<br />

b. detachering;<br />

c. reistijd is werktijd;<br />

d. telewerken.<br />

3. Financiële instrumenten ter ondersteuning van gerealiseerde of te realiseren<br />

mobiliteit:<br />

a. behoud eigen salarisschaal;<br />

b. mobiliteitstoeslag;<br />

c. afbouwregeling voor toe(s)lagen;<br />

d. extra reiskostenvergoeding.<br />

4. Instrumenten om vertrek uit de sector Rijk te ondersteunen:<br />

a. vertrekpremie;<br />

b. salarissuppletie;<br />

c. diensttijdgratificatie;<br />

d. vrijstelling terugbetalingsverplichtingen;<br />

e. waardeoverdracht pensioen.<br />

5. Instrumenten om de mobiliteit te formaliseren:<br />

a. overplaatsing;<br />

b. ontslag.<br />

Nawerking Besluit SFB sector Rijk 2008-2012<br />

In aanvulling op bovenstaande instrumenten konden rijksmedewerkers gedurende<br />

de jaren 2008 t/m 2011 gebruikmaken van extra instrumenten. Deze instrumenten<br />

waren vastgelegd in het Sociaal Flankerend Beleid sector Rijk 2008-2012. Dit<br />

besluit is per 1 januari 2012 vervallen.<br />

Afspraken die op grond van dit besluit met individuele ambtenaren zijn gemaakt en<br />

die doorlopen tot na 1 januari 2012 worden uiteraard gehonoreerd. Daarnaast geldt<br />

voor hpk’ers die vóór 1 januari 2012 als zodanig zijn aangewezen de volgende<br />

afwijkingen ten opzichte van de reguliere rechtspositie:<br />

1. Gedurende de eerste zes maanden van de herplaatsingstermijn geldt een<br />

beperkte definitie van het begrip passende functie. Die mag maximaal 1 schaal<br />

lager zijn die de oude functie en de reistijd woon-werkverkeer mag met niet<br />

meer dan vijftien minuten enkele reis toenemen.<br />

2. Als deze hpk’er na 1 januari 2012 reorganisatieontslag moet worden verleend,<br />

gelden de wijzigingen van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen <strong>bij</strong><br />

werkloosheid sector Rijk die per 1 januari 2012 zijn aangebracht niet. Het gaat<br />

dan om een verandering van de berekeningswijze van de duur van de uitkering<br />

en de verandering van de zogenaamde garantieleeftijd.<br />

50


Ontslag en uitkeringen<br />

Ontslag<br />

Einde dienstverband<br />

De aard van het dienstverband bepaalt hoe een dienstbetrekking van een<br />

werknemer in rijksdienst kan eindigen. Een tijdelijke aanstelling eindigt in principe<br />

<strong>bij</strong> het verstrijken van de duur van die aanstelling. De werkgever kan een tijdelijke<br />

aanstelling echter ook tussentijds opzeggen. De opzeggingstermijn bedraagt in dit<br />

geval één tot drie maanden, afhankelijk van de duur van het tijdelijk dienstverband.<br />

Ontslagredenen<br />

Een vaste aanstelling kan de werkgever slechts beëindigen op basis van de<br />

gronden die in het ARAR zijn vermeld. Deze gronden zijn:<br />

- het bereiken van een leeftijdsgrens die aan een bepaalde functie is verbonden;<br />

- het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Deze ontslaggrond komt<br />

binnenkort te vervallen. Tot die tijd kan de ambtenaar op verzoek zijn<br />

dienstverband na het bereiken van de 65-jarige leeftijd voortzetten;<br />

- ongeschiktheid of onbekwaamheid van de werknemer;<br />

- het verstrekken van onjuiste informatie <strong>bij</strong> indiensttreding of keuring door de<br />

werknemer;<br />

- ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte;<br />

- verplaatsing van de functie;<br />

- opheffing van de functie;<br />

- overtolligheid van personeel;<br />

- op eigen verzoek.<br />

Bij ontslag op eigen verzoek geldt in beginsel een opzegtermijn van ten minste één<br />

en ten hoogste drie maanden. Onder omstandigheden kan de werkgever hiervan<br />

afwijken.<br />

Werkloosheidswet<br />

WW<br />

Werknemers in vaste of tijdelijke dienst die eervol en niet op eigen verzoek zijn<br />

ontslagen, hebben in beginsel recht op een werkloosheidsuitkering in de zin van de<br />

WW. Alleen een werknemer die werkloos is en voldoende weken heeft gewerkt<br />

(referte-eis) komt in aanmerking voor een uitkering.<br />

Definitie werkloosheid<br />

Een werknemer is werkloos als hij:<br />

- ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek<br />

heeft verloren;<br />

- geen recht heeft op loondoorbetaling over de verloren uren;<br />

- beschikbaar is om arbeid te aanvaarden;<br />

- niet valt onder een uitsluitingsgrond zoals ziekte, een WIA-uitkering, detentie.<br />

26 uit 36 weken<br />

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen, moet een werknemer van de<br />

voorafgaande 36 weken 26 weken hebben gewerkt. Als hij alleen deze 26 weken<br />

heeft gewerkt, duurt de uitkering maximaal drie maanden. De hoogte van de<br />

uitkering is de eerste twee maanden 75 procent van het laatstverdiende loon en<br />

daarna 70 procent van het laatstverdiende loon tot het maximale dagloon (zie<br />

hieronder).<br />

51


Vier uit vijf jaar<br />

Om voor een langere WW-uitkering in aanmerking te komen moet de werknemer<br />

niet alleen voldoen aan de 26 uit 36-wekeneis, hij moet ook in vier van de<br />

voorafgaande vijf jaren hebben gewerkt. Als hij aan beide eisen voldoet, is de<br />

maximale duur van de WW-uitkering drie jaar en twee maanden. De duur is<br />

afhankelijk van het arbeidsverleden. De hoogte van de uitkering is de eerste twee<br />

maanden 75 procent van het laatstverdiende loon en daarna 70 procent van het<br />

laatstverdiende loon. Het gaat in de WW steeds om 75 procent dan wel 70 procent<br />

van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 januari 2012<br />

192,55 euro. Werknemers met een WW-uitkering blijven beschikbaar voor de<br />

arbeidsmarkt en zijn verplicht te solliciteren. Meer informatie over werkloosheid is<br />

te vinden op de website van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen<br />

(UWV): www.uwv.nl.<br />

Besluit bovenwettelijke uitkeringen <strong>bij</strong> werkloosheid voor de<br />

sector Rijk<br />

Bovenwettelijke WW<br />

Behalve een WW-uitkering kan een werknemer die <strong>bij</strong> de overheid heeft gewerkt<br />

ook aanspraak maken op een uitkering op basis van het Besluit bovenwettelijke<br />

uitkering <strong>bij</strong> werkloosheid voor de sector Rijk (het zogenoemde bovenwettelijk<br />

WW-besluit). Hiervoor moet hij aan de volgende eisen voldoen:<br />

- hij moet ‘betrokkene zijn in de zin van dit besluit’ (zie hieronder);;<br />

- hij moet ontslagen zijn uit de dienstbetrekking;<br />

- hij heeft recht op een WW-uitkering.<br />

Betrokkene<br />

Een werknemer is betrokkene in zin van het besluit als hij in vaste dienst was, op<br />

basis van het ARAR werkzaam is geweest en is ontslagen. Werknemers die zijn<br />

ontslagen op grond van een disciplinair strafontslag, zijn ontslagen uit een<br />

substantieel bezwarende functie (zie hieronder) of uitgetreden wegens flexibel<br />

pensioen zijn geen betrokkenen.<br />

Duur bovenwettelijke WW<br />

De bovenwettelijke WW is een aanvulling op de WW-uitkering en gaat in op de dag<br />

van het ontslag. De duur van de bovenwettelijke WW is driemaal de duur van de<br />

WW-uitkering. Is een werknemer aangewezen als herplaatsingskandidaat voor 1<br />

januari 2012 en wordt hij daarna werkloos vanwege reorganisatieontslag, dan is op<br />

grond van overgangsrecht de periode van de bovenwettelijke WW afhankelijk van<br />

leeftijd en diensttijd van de werknemer.<br />

Hoogte bovenwettelijke WW<br />

De hoogte van de bovenwettelijke WW is 70 procent van het (ongemaximeerde)<br />

dagloon.<br />

Voor de werknemer die op de datum van ontslag de leeftijd van 57 jaar of ouder<br />

heeft bereikt en daar<strong>bij</strong> een pensioengeldige diensttijd van ten minste tien jaar<br />

heeft volbracht, geldt een verlenging tot de eerste dag van de kalendermaand<br />

waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.<br />

Nieuwe inkomsten<br />

Als de werknemer tijdens de periode dat hij een WW-uitkering krijgt nieuwe<br />

inkomsten geniet, dan worden deze in eerste instantie volledig op de WW-uitkering<br />

in mindering gebracht. Als de WW-uitkering is afgelopen en een werknemer alleen<br />

nog de bovenwettelijke WW-uitkering ontvangt, worden de nieuwe inkomsten<br />

daarop in mindering gebracht.<br />

52


Ontslag uit een substantieel bezwarende functie<br />

Sb-functie<br />

Sinds 1 januari 2000 is het functionele leeftijdsontslag vervangen door ontslag uit<br />

een substantieel bezwarende functie (sb-functie). Aan ‘substantieel bezwarend’<br />

zijn leeftijdsgrenzen verbonden van 55 of 60 jaar. Een werknemer die deze leeftijd<br />

bereikt, kan worden ontslagen en een uitkering krijgen. Blijft de werknemer <strong>bij</strong> het<br />

bereiken van de leeftijdsgrens van 55 of 60 doorwerken in zijn functie, dan<br />

ontvangt hij te zijner tijd een hogere uitkering.<br />

FLO<br />

Op sommige functies was vóór 1 januari 2000 de Regeling functioneel<br />

leeftijdsontslag (FLO) van toepassing. Als de werkgever zo’n FLO-functie per 1<br />

januari 2000 niet heeft aangemerkt als substantieel bezwarend, geldt vanaf 1<br />

januari 2000 een overgangsregeling voor de werknemers werkzaam in deze FLOfunctie.<br />

Om voor deze overgangsregeling in aanmerking te komen moet de<br />

werknemer, zonder wezenlijke onderbreking, de functie blijven vervullen. Merkt de<br />

werkgever een functie op een later tijdstip aan als niet langer substantieel<br />

bezwarend, dan treft hij daarvoor eveneens een overgangsvoorziening.<br />

Uittreding <strong>bij</strong> sb-functie<br />

In de arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005-2006 van het Rijk zijn nieuwe<br />

afspraken gemaakt over uittreden van werknemers uit een sb-functie. Dit was<br />

noodzakelijk omdat de fiscale regelgeving was veranderd. Dit heeft geleid tot de<br />

Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006. Hierin staat dat per 1<br />

januari 2006 voor de categorie medewerkers op een sb-functie met een<br />

uittredeleeftijd van 60 jaar het volgende geldt:<br />

1. Voor werknemers die geboren zijn vóór 1950 blijft de oude regeling in stand.<br />

2. Werknemers die geboren zijn tussen 1950 en 1965 krijgen de gelegenheid uit<br />

te treden tegen een uitkering van 80 procent van het laatstverdiende salaris <strong>bij</strong><br />

een oplopende uittredeleeftijd van 60 jaar en één maand tot en met 60 jaar en<br />

7 maanden. Daar<strong>bij</strong> geldt de volgende staffel:<br />

Geboortejaren Uittredeleeftijden<br />

1950, 1951, 1952 60 jaar en 1 maand<br />

1953, 1954, 1955 60 jaar en 2 maanden<br />

1956, 1957, 1958 60 jaar en 3 maanden<br />

1959, 1960, 1961 60 jaar en 5 maanden<br />

1962, 1963, 1964 60 jaar en 7 maanden<br />

Deze werknemers blijven na uittreding nog een periode in dienst van het Rijk<br />

en krijgen dan van de werkgever een uitkering van 80 procent van het<br />

laatstverdiende salaris. De werkgever bepaalt per individuele werknemer<br />

wanneer deze ontslag krijgt. Na zijn ontslag krijgt hij gedurende de periode<br />

vanaf zijn ontslag tot hij de leeftijd van 65 jaar bereikt een uitkering van 80<br />

procent door zijn (ouderdoms)pensioen naar voren te halen. Vanwege het naar<br />

voren halen van het pensioen vindt er extra opbouw van pensioen plaats. Bij<br />

deze extra opbouw worden ook de aanspraken op het overgangsrecht van het<br />

FPU betrokken.<br />

3. Werknemers die geboren zijn vanaf 1965 ontvangen <strong>bij</strong> uittreden op de leeftijd<br />

van 60 jaar en 8 maanden gedurende een periode van 2 jaar en 4,5 maanden<br />

een uitkering van 80 procent. Deze periode zijn zij nog in dienst van het Rijk.<br />

Daarna geldt voor hen ook dat zij het (ouderdoms)pensioen naar voren kunnen<br />

halen om tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar een uitkering van circa 80<br />

procent ontvangen.<br />

53


Uittredeleeftijd van 55<br />

Voor de categorie werknemers op een sb-functie met een uittredeleeftijd van 55<br />

jaar is overeengekomen om op een later moment te komen tot afspraken over een<br />

nieuw loopbaanbeleid, een aanpassing van de functiezwaarte en een substantiële<br />

verhoging van de uittredeleeftijd.<br />

Sb-functies <strong>bij</strong> DJI<br />

In de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel zijn afspraken gemaakt om<br />

werknemers, die werkzaam zijn in een substantieel bezwarende functie <strong>bij</strong> de<br />

Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), te stimuleren na verloop van tijd (circa vijftien<br />

dienstjaren) de overstap te maken naar een niet-substantieel bezwarende functie.<br />

54


Pensioenen<br />

Achtergrond<br />

Sinds 1 januari 2006 zijn FPU-regeling en ouderdomspensioen vervangen door de<br />

mogelijkheid om het ouderdomspensioen te laten ingaan tussen het bereiken van<br />

de leeftijd van zestig en de leeftijd van zeventig jaar. Voor werknemers die geboren<br />

zijn vóór 1950 en die een ononderbroken dienstverband hebben sinds 1 april 1997<br />

geldt een overgangsregeling. Voor hen is de FPU-regeling nog wel toegankelijk en<br />

is er vanaf de leeftijd van 65 jaar het ouderdomspensioen. De werknemer krijgt<br />

jaarlijks van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) een pensioenoverzicht<br />

met daarin een opgave van zijn persoonlijke pensioensituatie.<br />

Werknemers geboren vóór 1950<br />

FPU<br />

De FPU bestaat vanaf 1 april 1997 en biedt sinds 1 januari 2006 uitsluitend nog<br />

aan werknemers die geboren zijn vóór 1950 en een ononderbroken dienstverband<br />

hebben vanaf 1 april 1997 de mogelijkheid vóór hun 65 e verjaardag op grond van<br />

deze regeling (gedeeltelijk) te stoppen met werken.<br />

Onderdelen FPU<br />

De FPU-uitkering is opgebouwd uit drie delen: een basisdeel, een opbouwdeel en<br />

een aanvulling. Bij de berekening van de FPU-uitkering geldt een spilleeftijd van 62<br />

jaar en 3 maanden.<br />

Basisdeel<br />

Het basisdeel is een vast bedrag. De werknemer die met FPU gaat is nog geen 65<br />

jaar en ontvangt dus nog geen AOW. Het basisdeel van de FPU compenseert het<br />

gemis aan AOW in de FPU-uitkering. Om voor het basisdeel in aanmerking te<br />

komen moet de werknemer voorafgaand aan de FPU-uittreding tien of meer<br />

aaneengesloten jaren <strong>bij</strong> de overheid hebben gewerkt en deelnemer zijn <strong>bij</strong> het<br />

ABP. Voor de werknemer die voor of na de spilleeftijd met FPU gaat, geldt een<br />

lager respectievelijk hoger basisbedrag, afhankelijk van de uittreedleeftijd. Als de<br />

werknemer pas op of na zijn 65 e stopt met werken, ontvangt hij een bonus en een<br />

hoger ouderdomspensioen.<br />

Opbouwdeel<br />

Het opbouwdeel van de FPU is afhankelijk van:<br />

- De tijd die de werknemer als ambtenaar heeft doorgebracht (de diensttijd)<br />

tussen 1 april 1997 en 1 januari 2006.<br />

- Het opbouwpercentage dat gold in die periode (gelijk aan het<br />

opbouwpercentage van het ouderdomspensioen).<br />

- De franchise die gold in die periode (gelijk aan de franchise voor het<br />

ouderdomspensioen).<br />

- Het jaarinkomen (salaris plus vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en<br />

toelagen).<br />

Aanvulling<br />

De werknemer die in aanmerking komt voor het basisdeel van de FPU-uitkering,<br />

krijgt een aanvulling. Op het basis- en opbouwdeel FPU wordt de FPU-uitkering<br />

aangevuld tot 70 procent van het salaris <strong>bij</strong> uittreden op de spilleeftijd. Bij eerder<br />

uittreden dan de spilleeftijd wordt de uitkering lager, <strong>bij</strong> later uittreden hoger. Als de<br />

uitkering meer bedraagt dan 100 procent wordt dat meerdere toegevoegd aan het<br />

levenslang ouderdomspensioen. Voor werknemers met veel dienstjaren kan een<br />

lagere spilleeftijd gelden.<br />

55


Tijdens de FPU<br />

De FPU-gepensioneerde bouwt geen ouderdoms- en nabestaandenpensioen op.<br />

Dit is anders als hij niet helemaal stopt met werken. Hij ontvangt dan een FPUuitkering<br />

naar rato. Over de gewerkte uren bouwt hij wel pensioen op. Bijverdienen<br />

naast een FPU-uitkering mag tot 90 procent van het laatstverdiende salaris. Wie<br />

meer <strong>bij</strong>verdient, wordt gekort op de FPU-uitkering.<br />

Einde FPU-uitkering<br />

De FPU-uitkering eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de dag dat<br />

de FPU-gepensioneerde de leeftijd van 65 jaar bereikt. Dan gaat het<br />

ouderdomspensioen in.<br />

Ouderdomspensioen<br />

De werknemer bouwt elk dienstjaar ouderdomspensioen op over zijn inkomen voor<br />

zover dit uitgaat boven de franchise. De franchise is het deel van het inkomen<br />

waarover de werknemer geen pensioen opbouwt, omdat hij voor dat deel AOW<br />

ontvangt.<br />

De hoogte van de pensioenuitkering hangt af van:<br />

- de tijd die de werknemer als ambtenaar heeft doorgebracht (de diensttijd);<br />

- het opbouwpercentage;<br />

- het jaarinkomen (salaris plus vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en<br />

toelagen);<br />

- de franchise.<br />

Ingang pensioen<br />

Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de<br />

dag waarop de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Als de werknemer na het<br />

bereiken van de leeftijd van 65 jaar blijft doorwerken en zijn ouderdomspensioen<br />

nog niet laat uitbetalen, ontvangt hij na zijn ontslag een verhoogd<br />

ouderdomspensioen. Dit omdat hij meer pensioen heeft opgebouwd en hij minder<br />

lang pensioen zal ontvangen. Zodra het ouderdomspensioen samen met de AOW<br />

voor gehuwden op of na 65 jaar in enig jaar meer bedraagt dan het inkomen van<br />

het jaar daarvoor, kent ABP het ouderdomspensioen zonder aanvraag toe en<br />

eindigt de opbouw van pensioen. Het ouderdomspensioen gaat niet later in dan op<br />

de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd van zeventig jaar<br />

bereikt.<br />

Pensioenopbouw <strong>bij</strong> werkloosheid en arbeidsongeschiktheid<br />

Gedurende de periode waarin de werknemer een werkloosheidsuitkering van het<br />

Rijk ontvangt, bedraagt de pensioenopbouw 37,5 procent. De werknemer kan deze<br />

pensioenopbouw verhogen naar 50 procent. Voor de werknemer die wegens<br />

arbeidsongeschiktheid is ontslagen, bedraagt de pensioenopbouw 50 procent<br />

vermenigvuldigd met de mate van arbeidsongeschiktheid.<br />

Nabestaandenpensioen<br />

Bij het overlijden van een werknemer heeft zijn partner recht op partnerpensioen.<br />

Zijn kinderen tot 21 jaar – voor zover zij geen partner hebben (gehad) – hebben<br />

recht op wezenpensioen. De partner is de echtgenoot of echtgenote, de<br />

geregistreerde partner, of de man of vrouw die als partner is aangemeld <strong>bij</strong> het<br />

ABP en door het ABP als zodanig is aangemerkt. Een belangrijke voorwaarde voor<br />

het recht op partnerpensioen is dat het huwelijk, de registratie of de aanmelding<br />

(en aanmerking) <strong>bij</strong> het ABP heeft plaatsgevonden voordat de werknemer 65 jaar<br />

wordt.<br />

Partnerpensioen<br />

De hoogte van het partnerpensioen bedraagt <strong>bij</strong> overlijden vóór het bereiken van<br />

de leeftijd van 65 jaar 5/7 e deel van het ouderdomspensioen, waarop de<br />

overledene recht of uitzicht had. Hier<strong>bij</strong> tellen de jaren mee dat de overledene nog<br />

56


had kunnen werken, tot het eind van de maand waarin hij de leeftijd van 62 jaar<br />

zou hebben bereikt. In bepaalde gevallen bestaat naast het partnerpensioen ook<br />

recht op Anw-compensatie. Bij overlijden op de leeftijd van 65 jaar of ouder<br />

bedraagt het partnerpensioen 5/14 e deel van het ouderdomspensioen. Het<br />

partnerpensioen bedraagt over aanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2004 5/7 e<br />

deel van het ouderdomspensioen. Bij indiensttreding kan de werknemer ervoor<br />

kiezen om de opbouw van het partnerpensioen aan te vullen tot 5/7 e deel van het<br />

ouderdomspensioen.<br />

Wezenpensioen<br />

Het wezenpensioen voor de zogenaamde halve wezen bedraagt 1/7 e deel van het<br />

ouderdomspensioen. Voor volle wezen geldt een pensioen van 2/7 e deel van het<br />

ouderdomspensioen. Het gezamenlijke bedrag van de wezenpensioenen in<br />

verband met hetzelfde overlijden bedraagt nooit meer dan 5/7 e deel van het<br />

ouderdomspensioen.<br />

Werknemers geboren na 1949<br />

Ouderdomspensioen<br />

Werknemers geboren na 1949 en werknemers geboren vóór 1950 die niet aan de<br />

voorwaarden voor de FPU voldoen, kunnen geheel of gedeeltelijk met pensioen<br />

gaan tussen de eerste dag van de maand waarin ze de leeftijd van zestig jaar<br />

bereiken en de eerste dag van de maand waarin ze zeventig jaar worden. Naast<br />

de keuze van de uittreedleeftijd en de keuze tussen gehele of gedeeltelijke<br />

uittreding kan de werknemer er ook voor kiezen eerst een hogere<br />

pensioenuitkering te ontvangen en later een lagere of andersom. Ook is het<br />

mogelijk om een deel van het partnerpensioen in te ruilen voor een hoger<br />

ouderdomspensioen en om een deel van het ouderdomspensioen in te ruilen voor<br />

een hoger partnerpensioen. Als de werknemer een partner heeft, is voor uitruil van<br />

partnerpensioen voor een hoger ouderdomspensioen de toestemming van de<br />

partner vereist.<br />

Pensioenopbouw<br />

De werknemer bouwt elk dienstjaar ouderdomspensioen op over zijn inkomen voor<br />

zover dit uitgaat boven de franchise. De franchise is het deel van het inkomen<br />

waarover de werknemer geen pensioen opbouwt, omdat hij voor dat deel AOW<br />

ontvangt.<br />

De hoogte van de pensioenuitkering hangt af van:<br />

- de tijd die de werknemer als ambtenaar heeft doorgebracht (de diensttijd);<br />

- het opbouwpercentage;<br />

- het jaarinkomen (salaris plus de vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en<br />

toelagen);<br />

- de franchise.<br />

Aanvulling in verband met het vervallen van de FPU<br />

Sinds 1 januari 2006 bouwen werknemers over een groter deel van het<br />

jaarinkomen pensioen op: de franchise is lager en het opbouwpercentage hoger.<br />

De werknemer die al vóór 2006 ABP-deelnemer was, kan een minder hoog<br />

pensioen opbouwen dan een werknemer die na 2005 ABP-deelnemer is<br />

geworden. Daarom wordt het pensioen aangevuld met:<br />

- De waarde van de FPU die de werknemer zelf heeft opgebouwd <strong>bij</strong> het ABP<br />

vóór<br />

1 januari 2006.<br />

- Een voorwaardelijke verhoging van pensioen dat door de werknemer vóór 1<br />

januari 2006 is opgebouwd.<br />

- De FPU die door de werknemer vrijwillig is <strong>bij</strong>gespaard.<br />

57


Voorwaardelijke verhoging<br />

Pensioen dat al opgebouwd is, wordt met terugwerkende kracht voorwaardelijk<br />

verhoogd. De voorwaarden om voor verhoging van het – vóór 2006 opgebouwde –<br />

pensioen in aanmerking te komen zijn:<br />

- zowel op 31 december 2005 als op 1 januari 2006 werkzaam zijn als<br />

ambtenaar;<br />

- aansluitend een ononderbroken dienstverband tot de (gekozen)<br />

pensioendatum of tot 1 januari 2023.<br />

De verhoging geldt niet voor het deel van het jaarinkomen dat uitgaat boven de<br />

160.000 euro.<br />

Eerder stoppen met werken<br />

Werknemers kunnen geheel of gedeeltelijk met pensioen gaan vanaf de eerste dag<br />

van de maand waarin ze de leeftijd van zestig jaar bereiken. Wanneer de<br />

werknemer met pensioen gaat voordat hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, heeft hij<br />

nog geen recht op AOW. De werknemer kan dan een deel van het<br />

ouderdomspensioen gebruiken om de ontbrekende AOW te compenseren. Een<br />

werknemer die voordat hij de leeftijd van 65 jaar bereikt met pensioen gaat,<br />

ontvangt levenslang een lager pensioen dan wanneer hij had doorgewerkt totdat hij<br />

de leeftijd van 65 jaar bereikt.<br />

Langer doorwerken<br />

Als de werknemer na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar blijft doorwerken en<br />

zijn ouderdomspensioen nog niet laat uitbetalen, ontvangt hij na zijn ontslag een<br />

verhoogd ouderdomspensioen. Dit omdat hij meer pensioen heeft opgebouwd en<br />

hij minder lang pensioen zal ontvangen. Zodra het ouderdomspensioen samen met<br />

de AOW voor gehuwden op of na 65 jaar in enig jaar meer bedraagt dan het<br />

inkomen van het jaar daarvoor, kent ABP het ouderdomspensioen zonder<br />

aanvraag toe en eindigt de opbouw van pensioen. Het ouderdomspensioen gaat<br />

niet later in dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd<br />

van zeventig jaar bereikt.<br />

Pensioenopbouw <strong>bij</strong> werkloosheid en arbeidsongeschiktheid<br />

Gedurende de periode waarin de werknemer een werkloosheidsuitkering van het<br />

Rijk ontvangt, bedraagt de pensioenopbouw 37,5 procent. De werknemer kan deze<br />

pensioenopbouw verhogen naar 50 procent. Voor de werknemer die wegens<br />

arbeidsongeschiktheid is ontslagen, bedraagt de pensioenopbouw 50 procent<br />

vermenigvuldigd met de mate van arbeidsongeschiktheid.<br />

Nabestaandenpensioen<br />

Bij het overlijden van een werknemer heeft zijn partner recht op partnerpensioen.<br />

Zijn kinderen tot 21 jaar – voor zover zij geen partner hebben (gehad) – hebben<br />

recht op wezenpensioen. De partner is de echtgenoot of echtgenote, de<br />

geregistreerde partner, of de man of vrouw die als partner is aangemeld <strong>bij</strong> het<br />

ABP en door het ABP als zodanig is aangemerkt. Een belangrijke voorwaarde voor<br />

het recht op partnerpensioen is dat het huwelijk, de registratie of de aanmelding<br />

(en aanmerking) <strong>bij</strong> het ABP heeft plaatsgevonden voordat de werknemer 65 jaar<br />

wordt.<br />

Partnerpensioen<br />

De hoogte van het partnerpensioen bedraagt <strong>bij</strong> overlijden vóór het bereiken van<br />

de leeftijd van 65 jaar 5/10 e deel van het ouderdomspensioen, waarop de<br />

overledene recht of uitzicht had. Hier<strong>bij</strong> tellen de jaren mee dat de overledene nog<br />

had kunnen werken, tot het eind van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar<br />

zou hebben bereikt. Het partnerpensioen bedraagt over diensttijd vóór 1 januari<br />

2006 5/7 e deel van het ouderdomspensioen. In bepaalde gevallen bestaat naast<br />

het partnerpensioen ook recht op Anw-compensatie. Bij overlijden op de leeftijd<br />

van 65 jaar of ouder bedraagt het partnerpensioen 5/14 e deel van het<br />

58


ouderdomspensioen. Het partnerpensioen bedraagt over aanspraken opgebouwd<br />

vóór 1 januari 2004 5/7 e deel van het ouderdomspensioen. Bij indiensttreding kan<br />

de werknemer ervoor kiezen om de opbouw van het partnerpensioen aan te vullen<br />

tot 5/7 e deel van het ouderdomspensioen.<br />

Wezenpensioen<br />

Het wezenpensioen voor de zogenaamde halve wezen bedraagt 1/10 e deel van het<br />

ouderdomspensioen. Voor volle wezen geldt een pensioen van 2/10 e deel van het<br />

ouderdomspensioen. Het gezamenlijke bedrag van de wezenpensioenen in<br />

verband met hetzelfde overlijden bedraagt nooit meer dan 5/10 e deel van het<br />

ouderdomspensioen. Het wezenpensioen bedraagt over diensttijd vóór 1 januari<br />

2008 1/7 e deel van het ouderdomspensioen voor halve wezen en 2/7 e voor volle<br />

wezen. Over aanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2008 bedraagt het<br />

gezamenlijke bedrag van de wezenpensioenen in verband met hetzelfde overlijden<br />

nooit meer dan 5/7 e van het ouderdomspensioen.<br />

Pensioen <strong>bij</strong> ontbinding huwelijk of partnerschap<br />

Scheiding en overlijden<br />

Is er sprake van een (echt)scheiding, dan ontvangt de ex-partner het<br />

partnerpensioen dat de werknemer heeft opgebouwd vóór de datum van de<br />

scheiding. In geval van scheiding na 1 juli 1999 en als de werknemer vóór het<br />

bereiken van de leeftijd van 65 jaar overlijdt, ontvangt de ex-partner het<br />

partnerpensioen dat is opgebouwd vóór 1 juli 1999. De nieuwe partner ontvangt<br />

het partnerpensioen minus het deel van de ex-partner.<br />

Scheiding<br />

Nadat een werknemer is gescheiden, is het ABP onder voorwaarden verplicht om<br />

het ouderdomspensioen dat de werknemer tijdens het huwelijk, de registratie of de<br />

samenwoning heeft opgebouwd, te verdelen over beide partners. Een belangrijke<br />

voorwaarde is dat binnen twee jaar na de scheiding één van de ex-partners het<br />

ABP van die scheiding op de hoogte brengt via een daarvoor bestemd formulier.<br />

Wanneer de werknemer 65 jaar wordt, krijgt de ex-partner zijn deel van het<br />

ouderdomspensioen maandelijks uitbetaald. Overlijdt de ex-partner, dan ontvangt<br />

de werknemer het ouderdomspensioen weer in zijn geheel.<br />

Recht op <strong>bij</strong>zonder ouderdomspensioen<br />

Bij de scheiding kunnen de werknemer en zijn ex-partner ook overeenkomen dat<br />

de laatste een (eigen) recht op <strong>bij</strong>zonder ouderdomspensioen verkrijgt. Dit gaat<br />

dan ten koste van het pensioen van de werknemer. Ook hier moet aan bepaalde<br />

voorwaarden zijn voldaan. Het <strong>bij</strong>zonder ouderdomspensioen zal ingaan op het<br />

tijdstip dat de ex-partner 65 jaar wordt. De ex-partner kan het <strong>bij</strong>zonder<br />

ouderdomspensioen eerder in laten gaan, maar niet eerder dan op de eerste dag<br />

van de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt. Dit is geregeld in de Wet<br />

verevening pensioenrechten <strong>bij</strong> scheiding.<br />

Afkoop van pensioenrechten<br />

Onder bepaalde voorwaarden is afkoop van kleine pensioenen mogelijk.<br />

Waardeoverdracht<br />

Als een werknemer <strong>bij</strong> indiensttreding al elders pensioenrechten heeft opgebouwd,<br />

kan hij binnen zes maanden verzoeken de waarde hiervan over te dragen aan het<br />

ABP. Ook als iemand het Rijk verlaat en gaat werken <strong>bij</strong> een werkgever die niet<br />

onder het ABP-pensioenreglement valt, kan hij het ABP vragen de opgebouwde<br />

pensioenaanspraken over te dragen aan een andere pensioenverzekeraar. Ook dit<br />

59


verzoek moet hij binnen zes maanden doen. Het pensioenfonds deelt de exdeelnemer<br />

dan schriftelijk mee, hoeveel de opgebouwde pensioenaanspraken<br />

concreet waard zijn. De werknemer kan vervolgens beslissen of hij gebruik maakt<br />

van de mogelijkheid tot waardeoverdracht.<br />

Indexatie<br />

De pensioenen en de pensioenaanspraken worden jaarlijks geïndexeerd. In<br />

beginsel is dit overeenkomstig de gemiddelde salarisontwikkeling binnen de<br />

overheid en het onderwijs. Afhankelijk van de financiële situatie van het<br />

pensioenfonds kan het ABP de indexering lager vaststellen.<br />

Premieheffing<br />

De beschrijving van de premieheffing is opgenomen in de paragraaf over bruto-<br />

naar netto salaris.<br />

60


Mogelijkheden voor bezwaar en beroep<br />

Een werknemer die het niet eens is met een besluit, een handeling of een<br />

weigering (om te beslissen of te handelen) van de werkgever waardoor hij<br />

‘rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen’, kan zich daartegen verzetten. Op<br />

grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt een aantal regels. Een<br />

ambtenaar wordt rechtstreeks in zijn belang getroffen door een besluit als hem dat<br />

persoonlijk treft. Datzelfde geldt voor een handeling en weigering. Beleidsregels<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld hebben algemene werking en treffen de ambtenaar daarom niet<br />

persoonlijk in zijn belang.<br />

Bezwaarprocedure<br />

Bezwaar tegen besluit<br />

Voordat de werknemer de rechter inschakelt, moet hij eerst bezwaar maken tegen<br />

het besluit waarmee hij het niet eens is. Dit bezwaar moet hij binnen zes weken<br />

(schriftelijk) indienen. Het besluit blijft ondertussen gelden. Wel kan de werknemer<br />

in deze periode de voorzieningenrechter van de arrondissementsrechtbank (sector<br />

bestuursrecht) om een voorlopige voorziening vragen. Daarmee kan hij voorkomen<br />

dat er voor hem direct een nadelige situatie ontstaat die onomkeerbaar is.<br />

Beslissing op bezwaar<br />

De werkgever moet in beginsel binnen zes weken na indiening van het bezwaar<br />

daarover een besluit nemen. Onder omstandigheden kan deze periode tot<br />

maximaal achttien weken worden verlengd.<br />

Omdat bezwaren meestal tot langdurige procedures leiden, is het raadzaam om<br />

vóór de ingangzetting van de procedure te bekijken of bemiddeling door een<br />

onafhankelijke derde tot een oplossing kan leiden. Mediation is daarvoor een<br />

geschikt instrument. Zie hiervoor hoofdstuk 6, Begeleiding en beoordeling<br />

personeel, paragraaf Conflictmanagement.<br />

Wet dwangsom<br />

Als de werkgever niet binnen de voorgeschreven termijn op het bezwaar reageert,<br />

kan de medewerker een ingebrekestelling versturen. Daarin krijgt de werkgever<br />

twee weken de tijd om alsnog een besluit te nemen. Gebeurt dat niet, dan moet de<br />

werkgever een dwangsom betalen. Na die twee weken kan de werknemer ook<br />

rechtstreeks beroep indienen <strong>bij</strong> de rechtbank om een besluit af te dwingen.<br />

Beroep<br />

Beroep <strong>bij</strong> de arrondissementsrechtbank<br />

Als de werknemer niet tevreden is met de beslissing op het bezwaar, kan hij de<br />

rechter inschakelen. Dan moet hij binnen zes weken beroep instellen <strong>bij</strong> de sector<br />

bestuursrecht van de arrondissementsrechtbank. Ook wanneer een beroep <strong>bij</strong> de<br />

rechtbank is ingesteld blijft – evenals <strong>bij</strong> het bezwaar – het besluit gelden. Ook in<br />

deze periode kan de ambtenaar de voorzieningenrechter van de rechtbank vragen<br />

om een voorlopige voorziening te treffen.<br />

Hoger beroep <strong>bij</strong> de Centrale Raad van Beroep<br />

Wie het niet eens is met de uitspraak van de arrondissementsrechtbank heeft zes<br />

weken de tijd om hoger beroep in te stellen <strong>bij</strong> de Centrale Raad van Beroep.<br />

Tijdens het hoger beroep blijft de uitspraak van de rechtbank gelden. Ook in deze<br />

periode kunnen de werknemer en werkgever de voorzieningenrechter van de Raad<br />

vragen om een voorlopige voorziening te treffen.<br />

61


Medezeggenschap<br />

De ondernemingsraad<br />

Op medezeggenschap <strong>bij</strong> de overheid is de Wet op de ondernemingsraden (WOR)<br />

vrijwel geheel van toepassing. Er zijn voor de overheid twee zaken apart geregeld,<br />

namelijk wie de bestuurder is en wat de bevoegdheden van de ondernemingsraad<br />

(OR) zijn <strong>bij</strong> besluiten van het kabinet. De bestuurder zoals de WOR deze bedoelt,<br />

is niet de politieke leiding, maar de hoogste ambtelijke leiding. Voor een ministerie<br />

is dat de secretaris-generaal. Bij besluiten van het kabinet heeft de<br />

ondernemingsraad geen bevoegdheden. Op de nadere invulling van politieke<br />

besluiten door de ambtelijke leiding, meestal de personele gevolgen van een<br />

besluit, zijn de bevoegdheden uit de WOR wel van toepassing.<br />

Verschillende niveaus van medezeggenschap<br />

Op ieder niveau in de organisatie dat er daadwerkelijk zeggenschap is, kan ook<br />

een medezeggenschapsorgaan (ondernemingsraad) worden ingesteld. De<br />

medewerkers van deze eenheid kiezen daarin hun vertegenwoordiging. Op het<br />

niveau van een ministerie kunnen de verschillende ondernemingsraden een<br />

vertegenwoordiger afvaardigen in een departementale of<br />

groepsondernemingsraad. Wanneer onderwerpen zich uitstrekken over meer dan<br />

een ministerie, kunnen werknemers voor die situatie tijdelijk een<br />

ondernemingsraad instellen waaraan de medezeggenschapsorganen van die<br />

ministeries hun bevoegdheden mandateren.<br />

Rechten<br />

De belangrijkste bevoegdheden van de ondernemingsraad zijn het adviesrecht en<br />

het instemmingsrecht. De bestuurder is verplicht de OR advies te vragen over<br />

belangrijke bedrijfsorganisatorische maatregelen, zoals reorganisaties. Voor een<br />

aantal zaken dat de WOR noemt, heeft de bestuurder de instemming van de OR<br />

nodig. Het gaat dan onder meer om regelingen op het gebied van werktijden en<br />

vakantie, studiefaciliteiten, arbeidsomstandigheden en arbeidstijden. Ook moet de<br />

ondernemingsraad instemming geven <strong>bij</strong> regelingen die gevolgen hebben voor de<br />

privacy van de medewerkers. Daarnaast heeft de ondernemingsraad een<br />

stimulerende rol ten aanzien van de uitvoering en naleving van aantal wetten,<br />

zoals gelijke behandeling of minimumloon. Door gebruik te maken van het<br />

initiatiefrecht kan de ondernemingsraad zelf voorstellen doen voor het beleid in de<br />

organisatie.<br />

Bedrijfscommissie<br />

Voor de overheid bestaat een aparte bedrijfscommissie. Deze is belast met enkele<br />

administratieve taken, zoals de registratie van reglementen en jaarverslagen van<br />

ondernemingsraden. Daarnaast heeft de bedrijfscommissie een bemiddelende en<br />

adviserende taak. Bij geschillen kan de bedrijfscommissie een bemiddelende rol<br />

vervullen. Voordat een geschil aan de rechter kan worden voorgelegd, moeten<br />

bestuurder en ondernemingsraad eerst bemiddeling door de bedrijfscommissie<br />

hebben ingeroepen. De bedrijfscommissie voor de overheid bestaat uit<br />

vertegenwoordigers namens de werkgevers en vertegenwoordigers namens de<br />

centrales van overheidspersoneel. Het secretariaat is ondergebracht <strong>bij</strong> het CAOP<br />

(Centrum Arbeidsverhoudingen voor Overheidspersoneel).<br />

62


Arbeidsvoorwaardenoverleg<br />

Sectorenmodel<br />

Veertien sectoren<br />

Over de arbeidsvoorwaarden van het personeel wordt per sector onderhandeld<br />

met de centrales van overheidspersoneel. De werknemers <strong>bij</strong> de overheid zijn<br />

verdeeld in de volgende veertien sectoren:<br />

- de sector Rijk;<br />

- de sector Defensie;<br />

- de sector Primair onderwijs;<br />

- de sector Voortgezet onderwijs;<br />

- de sector Middelbaar beroepsonderwijs;<br />

- de sector Hoger beroepsonderwijs;<br />

- de sector Wetenschappelijk Onderwijs;<br />

- de sector Universitair medische centra;<br />

- de sector Onderzoekinstellingen;<br />

- de sector Rechterlijke macht;<br />

- de sector Politie;<br />

- de sector Gemeenten;<br />

- de sector Provincies;<br />

- de sector Waterschappen.<br />

Pensioenoverleg<br />

Een uitzondering op de onderhandelingen per sector is het pensioenoverleg dat<br />

werkgevers en werknemers overheidsbreed voeren in de Pensioenkamer van de<br />

Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP). De werkgevers van de veertien<br />

sectoren zijn een samenwerkingsverband aangegaan in het Verbond<br />

Sectorwerkgevers Overheid (VSO). De vier centrales van overheidspersoneel<br />

hebben zich verenigd in de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel<br />

(SCO). In de ROP bespreken VSO en SCO de bovensectorale onderwerpen.<br />

Naast het overleg over pensioenen gaat het dan met name over de behandeling<br />

van adviesaanvragen van het kabinet. Over deze onderwerpen vraagt het kabinet<br />

vaak ook advies aan de Stichting van de Arbeid of de Sociaal-Economische Raad.<br />

Sectorcommissie overleg rijkspersoneel<br />

SOR<br />

Het overleg over de arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsmaatregelen voor<br />

het rijkspersoneel vindt plaats in de SOR. Het rijkspersoneel bestaat uit de<br />

werknemers van de ministeries (uitgezonderd Defensie, maar inclusief de Dienst<br />

Buitenlandse Zaken), de Hoge Colleges van Staat en het Kabinet der Koningin. In<br />

de SOR onderhandelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

met de vier centrales van het overheidspersoneel. Zaken die daar aan de orde<br />

kunnen komen zijn:<br />

- de salarisontwikkeling;<br />

- veranderingen in de algemene arbeidsduur;<br />

- aanvullende aanspraken <strong>bij</strong> ziekte en werkloosheid;<br />

- overige arbeidsvoorwaarden zoals opgenomen in het ARAR en de andere<br />

rechtspositionele besluiten en onderliggende regelgeving.<br />

Deelnemers<br />

De centrales die aan het overleg deelnemen zijn:<br />

- de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP, door Abvakabo FNV);<br />

- de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP, door<br />

CNV Publieke Zaak);<br />

63


- het Ambtenarencentrum (AC);<br />

- de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen <strong>bij</strong> Overheid,<br />

Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF).<br />

Departementaal georganiseerd overleg<br />

De dienstleiding van de ministeries en Hoge Colleges van Staat voert overleg met<br />

het departementaal georganiseerd overleg, waarin vertegenwoordigers van de<br />

centrales van overheidspersoneel zitting hebben. Zij overleggen over<br />

rechtspositionele zaken die een ministerie of Hoog College van Staat aangaan en<br />

over de <strong>bij</strong>zondere sociale gevolgen van reorganisaties.<br />

64


Centrales van overheidspersoneel<br />

Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP)<br />

De ACOP bestaat uit vijf aangesloten bonden, te weten:<br />

- Abvakabo FNV (onder meer voor rijksambtenaren);<br />

- AOb (Algemene Onderwijsbond);<br />

- AFMP (Algemene Federatie van Militair Personeel);<br />

- NPB (Nederlandse Politiebond);<br />

- FNV KIEM.<br />

Abvakabo FNV voert in de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel (SOR) het<br />

arbeidsvoorwaardenoverleg namens de ACOP.<br />

Contactgegevens ABVAKABO FNV:<br />

- postadres: postbus 3010, 2700 KT Zoetermeer;<br />

- bezoekadres: Boerhaavelaan 1, 2713 HA Zoetermeer;<br />

- telefoon 0900-22 825 22; fax (079) 352 12 26;<br />

- website: www.abvakabofnv.nl.<br />

Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel<br />

(CCOOP)<br />

De CCOOP bestaat uit zeven aangesloten bonden, te weten:<br />

- CNV Publieke Zaak (onder meer voor rijksambtenaren);<br />

- Onderwijsbond CNV;<br />

- ACOM: de CNV-bond van Militairen;<br />

- Politievakorganisatie ACP;<br />

- VDBZ: Vereniging Dienst Buitenlandse Zaken;<br />

- CNV Vakmensen;<br />

- CNV Kunstenbond.<br />

CNV Publieke Zaak voert in de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel (SOR) het<br />

arbeidsvoorwaardenoverleg namens de CCOOP.<br />

Contactgegevens CNV Publieke Zaak:<br />

- postadres: Postbus 84500, 2508 AM Den Haag;<br />

- bezoekadres: Carnegielaan 1, 2517 KH Den Haag;<br />

- telefoon (070) 416 06 00; telefax (070) 416 06 90;<br />

- e-mail: denhaag@cnvpubliekezaak.nl;<br />

- website: www.mijnvakbond.nl.<br />

Ambtenarencentrum (AC)<br />

Het Ambtenarencentrum (AC) is een onafhankelijke koepel van circa 25 beroeps-<br />

en belangenverenigingen en categoriale vakbonden. De verenigingen zijn binnen<br />

het AC gegroepeerd in zeven sectoren.<br />

- Rijk;<br />

- Onderwijs;<br />

- Defensie;<br />

- Politie;<br />

- Gemeenten;<br />

- Zorg;<br />

- Algemeen.<br />

65


Contactgegevens AC:<br />

- postadres: postbus 93037 2509 AA Den Haag;<br />

- bezoekadres: Ametisthorst 20, 2592 HN Den Haag;<br />

- telefoon (070) 315 51 37; telefax (070) 381 84 31;<br />

- e-mail: secretariaat@ambtenarencentrum.nl;<br />

- website: www.ambtenarencentrum.nl.<br />

Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen <strong>bij</strong><br />

Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF)<br />

De CMHF is een onafhankelijke koepel van circa vijftig beroeps- en<br />

belangenverenigingen. De verenigingen zijn binnen de CMHF gegroepeerd in<br />

negen sectoren. Als een vereniging zich <strong>bij</strong> de CMHF aansluit, wordt zij<br />

ondergebracht <strong>bij</strong> één van deze sectoren:<br />

- Sector Rijk;<br />

- Sector Onderwijs;<br />

- Sector Wetenschappelijk Onderwijs;<br />

- Sector Defensie;<br />

- Sector Politie;<br />

- Sector Lagere Overheden;<br />

- Sector Zorg;<br />

- Sector Bedrijven en Instellingen.<br />

Contactgegevens CMHF:<br />

- postadres: Postbus 91460, 2509 EB Den Haag;<br />

- bezoekadres: Ametisthorst 20, 2592 HN Den Haag;<br />

- telefoon: (070) 419 19 19, telefax: (070) 419 19 40;<br />

- e-mail: centrale@cmhf.nl;<br />

- website: www.cmhf.nl.<br />

66


Overzicht van de belangrijkste rechtspositieregelingen<br />

Ambtenarenwet<br />

Algemeen Rijksambtenarenreglement<br />

Besluit maaltijdvergoeding <strong>bij</strong> overwerk<br />

Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984<br />

Overgangsregeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984<br />

Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel<br />

Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985<br />

Besluit werving en selectie<br />

Regeling bezwarenprocedure functiewaardering BBRA 1984<br />

<strong>Rechtspositie</strong>regeling voor deelnemers aan opleidingen in het kader van<br />

het leerlingwezen<br />

<strong>Rechtspositie</strong>regeling voor deelnemers aan initiële opleidingen<br />

Verplaatsingskostenbesluit 1989<br />

Verplaatsingskostenregeling 1989<br />

Regeling gratificatie <strong>bij</strong> ambtsjubileum<br />

Regeling vermindering bezoldiging <strong>bij</strong> nevenwerk tijdens diensttijd<br />

Reisbesluit binnenland<br />

Reisregeling binnenland<br />

Besluit herplaatsingsbeleid<br />

Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel<br />

Regeling taakduren lidmaatschap publiekrechtelijke colleges<br />

(ex artikel 33 ARAR)<br />

Reisbesluit buitenland<br />

Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk rijkspersoneel<br />

Spaarloonregeling rijkspersoneel<br />

Reisregeling buitenland<br />

Wet privatisering ABP<br />

Wet kaderregeling vut overheidspersoneel<br />

Pensioenovereenkomst<br />

Pensioenreglement<br />

Regeling procedure <strong>bij</strong> reorganisatie<br />

Regeling flexibel pensioen en uittreden<br />

Besluit bovenwettelijke uitkeringen <strong>bij</strong> werkloosheid voor de sector Rijk<br />

Besluit personenchauffeurs Rijksdienst<br />

Raamregeling Telewerken<br />

IKAP-regeling Rijkspersoneel<br />

Levensloopregeling Rijkspersoneel<br />

Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel<br />

Wet vergoedingen adviescolleges en commissies<br />

Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006<br />

Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies<br />

Besluit melden vermoeden van misstand <strong>bij</strong> Rijk en Politie<br />

De regelingen zijn te vinden in de database op internet: www.wetten.overheid.nl<br />

67


Uitgave<br />

Directie Organisatie en Personeelsbeleid Rijk<br />

Directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

Postbus 20011<br />

2500 EA Den Haag<br />

juni 2012<br />

68


Bijlage 1: Schalen van het BBRA 1984 sinds 1 april 2009<br />

Nr. Salaris SCHAAL Salaris Nr.<br />

1-4-2009 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 1-4-2009<br />

euro euro<br />

1 1467,16 0 1467,16 1<br />

2 1497,69 1 0 1497,69 2<br />

3 1528,19 2 1 1528,19 3<br />

4 1562,29 3 2 0 1562,29 4<br />

5 1598,43 4 3 1 1598,43 5<br />

6 1633,51 5 4 2 1633,51 6<br />

7 1669,63 6 5 3 0 1669,63 7<br />

8 1706,28 7 6 4 1 1706,28 8<br />

9 1743,38 8 7 5 2 0 1743,38 9<br />

10 1780,55 9 8 6 3 1 1780,55 10<br />

11 1818,69 10 9 7 4 2 1818,69 11<br />

12 1876,19 10 8 5 3 0 1876,19 12<br />

13 1934,18 11 9 6 4 1 1934,18 13<br />

14 1992,17 12 10 7 5 2 1992,17 14<br />

15 2047,12 11 8 6 3 2047,12 15<br />

16 2106,13 12 9 7 4 0 2106,13 16<br />

17 2164,13 13 10 8 5 1 2164,13 17<br />

18 2222,13 11 9 6 2 2222,13 18<br />

19 2280,63 12 10 7 3 0 2280,63 19<br />

20 2338,64 11 8 4 1 2338,64 20<br />

21 2396,62 12 9 5 2 0 2396,62 21<br />

22 2455,66 10 6 3 0 2455,66 22<br />

23 2513,65 11 7 4 1 1 2513,65 23<br />

24 2571,64 8 5 2 2571,64 24<br />

25 2652,53 9 6 3 2 2652,53 25<br />

26 2745,11 10 7 4 2745,11 26<br />

27 2850,92 8 5 3 0 2850,92 27<br />

28 2965,89 9 6 2965,89 28<br />

29 3082,92 10 7 4 1 3082,92 29<br />

30 3210,61 8 5 2 3210,61 30<br />

31 3340,33 9 6 3 0 3340,33 31<br />

32 3469,57 10 7 4 1 3469,57 32<br />

33 3592,67 8 5 2 3592,67 33<br />

34 3722,42 9 6 3 0 3722,42 34<br />

35 3852,13 10 7 4 1 3852,13 35<br />

36 4018,99 8 5 2 4018,99 36<br />

37 4200,11 9 6 3 0 4200,11 37<br />

38 4380,72 10 7 4 1 4380,72 38<br />

39 4573,02 8 5 2 4573,02 39<br />

40 4768,88 9 6 3 0 4768,88 40<br />

41 4964,76 10 7 4 1 4964,76 41<br />

42 5161,11 8 5 2 5161,11 42<br />

43 5357,49 9 6 3 0 5357,49 43<br />

44 5553,35 10 7 4 1 5553,35 44<br />

45 5746,69 8 5 2 5746,69 45<br />

46 5943,06 9 6 3 0 5943,06 46<br />

47 6138,92 10 7 4 1 6138,92 47<br />

48 6332,74 8 5 2 6332,74 48<br />

49 6529,63 9 6 3 0 6529,63 49<br />

50 6726,01 10 7 4 1 6726,01 50<br />

51 6918,80 8 5 2 6918,80 51<br />

52 7115,19 9 6 3 7115,19 52<br />

53 7311,56 10 7 4 7311,56 53<br />

54 7507,42 8 5 7507,42 54<br />

55 7703,79 9 6 7703,79 55<br />

56 7899,67 10 7 7899,67 56<br />

57 8113,34 8 8113,34 57<br />

58 8327,00 9 8327,00 58<br />

59 8541,18 10 8541,18 59<br />

8726,88 8726,88<br />

8912,07 8912,07<br />

9098,26 9098,26


Deze brochure is een uitgave van:<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

Directoraat-Generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk<br />

Postbus 2011 | 2500 EA Den Haag<br />

www.minbzk.nl<br />

Juni 2012<br />

20522 |B-14873-GMD32

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!