04.09.2013 Views

Untitled - Stichting Papua Erfgoed

Untitled - Stichting Papua Erfgoed

Untitled - Stichting Papua Erfgoed

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

HANS VAN ASSUMBURG:<br />

TOURNEE<br />

Een boeiende roman over Nieuw-Guinea<br />

Door middel van deze goed geschre-<br />

ven roman maken we kennis met een<br />

ons totaal onbekende wereld en met de<br />

toestanden in het oerwoud van Nieuw-<br />

Guinea, een landstreek, waar de wester-<br />

se beschaving nog niet is doorgedron-<br />

gen. - .<br />

We worden geconfronteerd met de oer-<br />

krachten der schepping en vinden daarin<br />

verloren Evert Caldenhove, een jonge<br />

Nederlander.<br />

Hij is aangesteld als assistent van het<br />

Hoofd Plaatselijk Bestuur, Jaap van<br />

Weghen, en als zodanig wijken zijn<br />

levenservaringen wel heel sterk af van<br />

die, waaraan hij op huize „Caldenhove"<br />

en in Amsterdam gewend raakte.<br />

De tochten door de rimboe, de heidense<br />

dansen, de vijandelijkheden, de primi-<br />

tieve staat van de bevolking, de voor<br />

een jonge, onervaren Nederlander vrij-<br />

wel onoverkomelijke moeilijkheden —<br />

bijzonder suggestief en boeiend wordt<br />

ons dit alles verteld.<br />

Het is dan ook een roman met vele span-<br />

nende, aangrijpende momenten, waaruit<br />

wij leren welk een grote taak Neder-<br />

land nog in Nieuw-Guinea heeft te ver-<br />

vullen.<br />

G. F. CALLENBACH N.V.<br />

NIJKERK


TOURNEE


HANS VAN ASSUMBURG<br />

TOURNEE<br />

G. F. CALLENBACH N.V. - UITGEVER - NIJKERK


Het schrijven van dit boek werd mij mogelijk gemaakt<br />

door mijn vriend Bram van Echt, die mij de gegevens er<br />

voor verstrekte. Voor zijn hulp en medewerking zeg ik<br />

hem hierbij van harte dank.<br />

H. v. A.


EERSTE HOOFDSTUK<br />

I<br />

In het breed-uitwaaierende licht van de morgenzon lag de Jautefabaai;<br />

het water rimpelloos en heldergroen tot in de schemer van de<br />

gele zandbodem, waarop hier en daar rotsblokken lagen, omwuifd<br />

door de lange, strelende vingers der wieren. Links en rechts waren<br />

de hellingen als een donkergroene, bijna zwarte omlijsting van de<br />

spiegel van de baai. Langs de oevers, scherp afstekend tegen de<br />

donkere bebossing der heuvels, stonden enkele palmen, rank en<br />

slank als met zichzelf ingenomen ballerina's. De hemel was fletsblauw<br />

met aan de horizon wat rosse wolkenvlagen; het ijle dons uit<br />

het bed van de jonge dag. Ondanks het vroege uur brandde de zon<br />

al fel op het landschap, schel blikkerend op de waterspiegel, heetwasemend<br />

op de dichte bebossing van de heuvels.<br />

Een smalle, lange vlerkprauw voer de spiegel van de baai aan<br />

scherven. De primitief versierde boeg, vlammend-gele buik van<br />

een hagedis, wier vraatzuchtig-woeste kop hoog boven het water<br />

oprees, trok een gouden V en waar de pagaai met korte, driftige<br />

slagen door het water stampte, sloeg het zonlicht in duizenden<br />

fonkelende diamantjes, streelend langs de boorden van het wankele<br />

vaartuig.<br />

Hoog op de op het vlondertje van de prauw gestapelde barang —<br />

gedeukte, roestige blikken, kartonnen dozen omwikkeld met oude<br />

legerzeiltjes, rugzakken en koppels, alles bijeengebonden door ruw-<br />

7


harde boomvezels tot pakken van ruim twintig kilo — zat Evert<br />

Caldenhove, aspirant-controleur bij het Binnenlands Bestuur. Hij<br />

staarde naar de brede rug van Polisie Arnold, die voor op de smalle<br />

vlerkprauw was gezeten, met de tenen van zijn blote voeten om de<br />

rand van de uitgeholde boomstam geklemd.<br />

Polisie Arnold was niet de eerste de beste en hij accentueerde zijn<br />

waardigheid van politieman met een zware, Amerikaanse helm, welke<br />

hij, niet achtend op de brandende zon, op zijn zwarte kroeshaar<br />

had hangen. Op zijn rug bungelde een lichte karabijn en in het<br />

achterzakje van zijn verschoten khaki-broekje stak een patroonhouder<br />

met daarnaast een paar, in een flard krantenpapier gerolde,<br />

plukken inlandse touwtjestabak.<br />

Evert Caldenhove keek naar de regelmatige bewegingen, waarmee<br />

de Papoea de korte pagaai door het water schepte en hij zag het<br />

rollen van de spierbundels over de schouderbladen. Hij had een<br />

droog-kleverig gevoel in zijn mond en de punt van zijn tong<br />

schrijnde van de scherpe tabak, die hij zojuist gerookt had. Hij verlangde<br />

naar een teug koel water. Hij boog zich wat voorover en<br />

stak zijn hand in het lauwe zeewater en liet het tot boven zijn pols<br />

spoelen. Zijn lange, licht behaarde armen waren bedekt met fijne<br />

pareltjes zweet en hij voelde hoe het langs zijn nek in straaltjes zijn<br />

open shirt binnenliep.<br />

Evert Caldenhove voelde zich onzeker en dat zou hij voor geen<br />

geld ter wereld aan anderen hebben durven toegeven. In zijn herinnering<br />

trachtte hij het ogenblik te achterhalen, waarop zijn leven<br />

een zodanige wending had genomen, dat de reeks van de daarop<br />

volgende gebeurtenissen logisch beredeneerd kon worden tot op<br />

het moment, dat hij transpirerend en dorstig, op de bultige barang<br />

gezeten, in een prauw door Polisie Arnold over het spiegelgladde<br />

water van de Jautefa-baai werd gepagaaid. Hij geloofde, dat als hij<br />

dat ogenblik op heterdaad zou kunnen betrappen, de zin van de<br />

situatie, waarin hij verkeerde, voor hem begrijpelijk zou worden.<br />

8


Er was zeker zo'n moment geweest, dat buiten hem om over dingen<br />

besliste, welke hij in de verste verte nooit geambieerd had. Ergens<br />

in zijn verleden was dus iets voorgevallen, waardoor hij nu<br />

aspirant-controleur bij het B.B. van de onderafdeling Hollandia was<br />

geworden en dat, terwijl hij tot voor twee maanden over Nieuw-<br />

Guinea gedacht noch gesproken had. Tenminste niet in de zin van:<br />

„Daar zou ik wel eens heen willen!"<br />

Maar hij zat er. Levensgroot in een prauw en op weg naar kampong<br />

Nafri, van waaruit hij zijn eerste tournee als B.B.-ambtenaar<br />

door de oetan zou ondernemen met als eindpunt kampong Waris.<br />

Een beetje komisch was de situatie wel. Voor zover hij zich herinneren<br />

kon, had Evert Caldenhove zijn leven lang een vergeefse<br />

strijd tegen het avontuur gevoerd. In zijn diepste wezen had hij een<br />

afschuw van alles, wat hevig en emotioneel was, maar hij was er<br />

nimmer in geslaagd zijn leven zo in te richten, dat aan zijn verlangens<br />

naar een rustig, normaal burgermansbestaan tegemoet<br />

werd gekomen. Dat hij geen ridder van de droevige figuur was geworden,<br />

was te danken aan het gemak, waarmee hij zich wist aan<br />

te passen. Hij verbeet zijn angst en zijn afschuw, trad snel en doortastend<br />

op ten einde zich zo spoedig mogelijk te bevrijden van de<br />

situatie, welke hij niet gezocht, laat staan gewenst had. Dit had<br />

hem echter in brede kring de naam bezorgd een man te zijn, die<br />

niet voor één gat te vangen was.<br />

„Evert Caldenhove?" zeiden ze. „O die! Dat is een ijskouwe!"<br />

Zijn uiterlijk weersprak zijn ongewilde faam van Draufganger niet.<br />

Hij was groot en breed van gestalte. Hij had een vierkante, zongebruinde<br />

kop met golvende, donkerblonde haren en scherpe,<br />

grijze ogen. Zijn kin was breed, agressief bijna. Alleen zijn mond<br />

was wat week en vrouwelijk van lijn.<br />

„Die mond heb je van je moeder," placht zijn vader altijd te<br />

zeggen. „De rest heb je van mij." De oude heer Caldenhove was<br />

heel trots op zijn oudste zoon, die zo in alles zijn evenbeeld leek.<br />

9


Hijzelf deed niets liever, dan woeste ritten op een paard maken<br />

door de uitgestrekte bossen rond „Caldenhove", het fraaie buiten<br />

aan de noordrand van de Veluwe, dat door de bewoners van<br />

het nabijgelegen dorpje „het kasteel" genoemd werd. En 's winters<br />

jaagde hij met zijn vrienden en zakenrelaties. Tot zijn veertigste<br />

jaar was de oude heer een vermetel alpinist geweest en niets en<br />

niemand kon hem weerhouden, als hij in het voorjaar naar Zwitserland<br />

of Zuid-Duitsland reisde, om, tezamen met beroemde gidsen,<br />

gedurfde bergtoeren te ondernemen.<br />

Evert's vader vermoedde niets van de innerlijke strijd, die zijn zoon<br />

telkenmale moest leveren als hij voor de een of andere onmogelijke<br />

situatie kwam te staan. Het kwam eenvoudig niet bij hem op er ook<br />

maar één ogenblik aan te twijfelen of Evert evenveel plezier had<br />

in gewaagde ondernemingen als hijzelf. Evert leek op hem en daarmee<br />

basta. Maar Evert zelf wist wel, dat hij zijn angst en zijn afkeer<br />

van het emotionele bij zijn moeder kon terugvinden. Zijn moeder<br />

was een lieve, zachte vrouw, die de roekeloosheden van haar<br />

man een huwelijk lang met een bevende glimlach om haar mond<br />

had aangezien. Zij was dolblij, dat de jaren haar echtgenoot op<br />

den duur weerhielden van veel wat haar vroeger de doodsschrik<br />

op het lijf gejaagd had. Zij genoot van de rust, die er langzamerhand<br />

voor in de plaats kwam. Haar tijd was eindelijk gekomen.<br />

Zij kon nu voor hem zijn wat zij al die jaren verlangd had<br />

te kunnen zijn, maar waartegen zijn bruisende vitaliteit zich altijd<br />

had verzet.<br />

De oude heer Caldenhove leerde op zijn beurt het genoegen van de<br />

huiselijkheid kennen en hij moest toegeven, dat het rustig thuiszitten,<br />

een sigaar roken, een kleine wandeling door het bos of een<br />

visite bij de notaris of de burgemeester ook zijn goede kanten had.<br />

Nu zijn lichaam de inspanningen van vroeger niet langer kon<br />

dragen, richtte zich zijn belangstelling geheel en al op zijn beide<br />

zoons. Zijn drie dochters interesseerden hem slechts in zoverre, als<br />

10


zij in verband met schoonzoons gebracht moesten worden; als dat<br />

maar flinke kerels waren, die een goed glas wijn of een spannende<br />

jachtpartij konden waarderen, was het hem goed. De rest was zaak<br />

voor zijn vrouw, vond hij. Zijn beide zoons echter bekeek hij met<br />

heel andere ogen. Hij vond, dat Evert het meest op hem leek en<br />

daarom had hij een groot zwak voor hem. De jongste daarentegen,<br />

die de fijne lichaamsbouw van zijn moeder had, stelde hem hevig<br />

teleur. Karel ging theologie studeren en werd dominee in een klein<br />

Fries dorpje. De oude heer wist niet goed hoe hij het had. Hoewel<br />

hij een gelovig man was en trouw de dienst in het dorpskerkje bijwoonde,<br />

lag het ambt van predikant zover buiten zijn gedachtensfeer,<br />

dat hij het zijn jongste zoon bijna kwalijk nam. Evert daarentegen<br />

kwam geheel en al tegemoet aan het beeld, dat hij zich van<br />

een ideale zoon had gevormd. En het waren de omstandigheden,<br />

die er voor zorgden, dat Evert in zijn ogen die voortreffelijke zoon<br />

bleef.<br />

De eerste maal, dat Evert bewust de confrontatie met het avontuur<br />

beleefde, was in zijn zevende jaar. Hij was door zijn grootmoeder,<br />

die in Amsterdam aan een der grachten woonde, te logeren gevraagd.<br />

Zijn vader zou hem met de auto wegbrengen, maar op het<br />

laatste ogenblik was daar iets tussen gekomen en de oude heer<br />

Caldenhove had Evert zonder meer op de trein gezet. „De groeten<br />

aan oma! Goeie reis, jong!" Hij was in Amsterdam aangekomen en<br />

niet, zoals zijn moeder vreesde, in Maastricht of Groningen. Maar<br />

tijdens de reis en toen hij kleintjes het Centraal Station uitstapte en<br />

overweldigd werd door de drukte van het verkeer in de stad, werd<br />

de aversie tegen het avontuur in hem geboren en tegelijkertijd ook<br />

het besef van de onafwendbaarheid. Zijn trots verzette er zich echter<br />

tegen ooit zijn gevoelens te laten blijken. Hij leerde zijn angst<br />

en zijn afkeer maskeren met voorgewende onverschilligheid en met<br />

een manier van doen als sprak eigenlijk alles vanzelf. Hij zocht het<br />

avontuur nimmer, maar hij was er zich van bewust, dat het altijd<br />

11


op de loer lag om hem te overrompelen. De meest alledaagse<br />

dingen eindigden bij hem dikwijls in hevige gebeurtenissen. Hij<br />

werd voorzichtig en trachtte tevoren te peilen of er in een bepaalde<br />

daad mogelijkheden voor emotionele belevenissen verborgen zaten.<br />

Het had geen zin dit te doen, want op de een of andere manier<br />

wist het avontuur hem toch weer te vangen. Zijn vader was opgetogen<br />

en zijn moeder bezorgd; hijzelf in het begin gealarmeerd,<br />

later berustend. Zo verkreeg hij de roep nergens voor terug te deinzen,<br />

hoewel hij in werkelijkheid gevecht op gevecht met zichzelf<br />

moest leveren om de situaties de baas te blijven. Na zijn gymnasiumtijd<br />

ging hij indologie studeren in Amsterdam, meer omdat<br />

zijn vader er geestdriftig voor was, dan hijzelf. Het was de eerste<br />

keer in zijn leven, dat hij bewust toegaf aan iets, waarvan hij tevoren<br />

wist, dat het het loerende avontuur een kans zou geven. Zelf<br />

was hij liever letteren gaan studeren. Deze studie had zijn belangstelling<br />

en hij geloofde er zich een rustiger bestaan mee te scheppen<br />

dan met indologie. De Meidagen van 1940 vielen als stenen in<br />

de vijver van zijn leven. Hij weigerde, uit solidariteit met zijn vrienden<br />

en studiegenoten, de studenten-verklaring te tekenen en dook<br />

onder bij een goede kennis van zijn vader, die een klein buiten<br />

ergens in Drente bewoonde. De bezetting was voor hem een openlijke<br />

uitdaging van het avontuur, maar hij keerde zich af en sleet<br />

zijn dagen met lezen en studeren. Totdat hij op een avond de<br />

dominee van het naburige dorp een vriendendienst meende te bewijzen,<br />

door hem te helpen een paar zware pakken kranten naar<br />

een boerderij in de buurt te brengen. Een half jaar later was hij op<br />

weg naar Engeland, dwars door België en Frankrijk; één lange<br />

tocht vol adembenemende belevenissen met de ruige muur der<br />

Pyreneeën als sluitstuk. Via Spanje naar Engeland. Een jaar later<br />

werd hij ingedeeld bij de jachtvliegers, die na een succesvolle strijd<br />

om Brittannië de eskaders bommenwerpers op hun dood- en verderfbrengende<br />

tochten naar Duitsland escorteerden. Na de be-<br />

12


vrijding werd hij driemaal gedecoreerd en hij schaamde zich diep,<br />

omdat hij al die tijd bang was geweest, verschrikkelijk bang. Maar<br />

het avontuur was onafwendbaar.. .<br />

Na zijn demobilisatie hervatte hij met een zucht van verlichting<br />

zijn studie, vastbesloten deze zolang mogelijk te rekken. Indologie<br />

scheen met de onzekere toestanden in Indonesië een vrijbrief voor<br />

verdere emoties. Het lukte hem aardig dat lanterfanten, hoewel<br />

zijn vader het met lede ogen aanzag. Een zoon, die de eeuwige<br />

student ging uithangen, beviel hem niet. Hij trachtte Evert met alle<br />

mogelijke argumenten te bewegen wat meer haast achter zijn<br />

studie te zetten, maar de verwarde sfeer in het na-oorlogse Europa<br />

zette weinig kracht aan zijn woorden bij.<br />

Toen ontmoette Evert op een toneelvoorstelling, die de studenten<br />

ten bate van de kankerbestrijding hadden georganiseerd, Heleen<br />

Geraerds. Zij studeerde rechten. Zij was klein en tenger van postuur,<br />

donker van uiterlijk met grote, bruine ogen, een kleine, rode<br />

mond en een matbleke teint. Zij had iets kwijnends zoals een tere,<br />

kostbare orchidee. Zij was langzaam in haar bewegingen op een<br />

charmant-verveelde manier en zij sprak steeds op gedempte toon<br />

als deed een te hard geluid haar onzegbaar veel pijn. Zij kleedde<br />

zich met uiterste zorg en verfijnde smaak.<br />

De eerste ontmoeting met Heleen Geraerds ervoer Evert Caldenhove<br />

als een openbaring. Hij verliefde zich in het mysterie van het<br />

emotieloze, dat rond deze jonge vrouw waarde en hij werd bezield<br />

van een hartstochtelijk verlangen haar aan zich te binden. Haar<br />

gracieuze apathie was als een stil, peilloos diep meer, waarin hij<br />

zich wilde baden. Hij maakte haar het hof en na enkele maanden<br />

reeds vroeg hij haar zijn vrouw te willen worden. Zij accepteerde<br />

zijn aanzoek met dezelfde onverstoorbare rust als waarmee zij zich<br />

zijn attenties liet welgevallen.<br />

Hij stelde haar voor, zo spoedig mogelijk na de verloving te gaan<br />

trouwen. Hij wilde, dat zij beiden hun studies zouden afbreken en<br />

13


op „Caldenhove" gaan wonen, waar zij van dat ogenblik af een<br />

rustig buitenleven zouden leiden.<br />

Met verwondering, even kenbaar aan het nauw merkbaar fronsen<br />

van haar fijne wenkbrauwen, luisterde zij naar zijn plannen en<br />

toen hij was uitgesproken en op haar antwoord wachtte, wees zij<br />

het voorstel zonder meer van de hand. Zij wilde wel buiten wonen,<br />

maar zeker niet in Nederland. Haar hele leven lang had zij het<br />

vochtige, kille klimaat van het land verfoeid. Door zijn indologische<br />

studie had hij het in zijn hand, haar mettertijd een woonplaats aan<br />

te bieden, waar zij niet het grootste deel van het jaar hoefde te<br />

rillen van kou. Bovendien was zij helemaal niet van zins haar eigen<br />

studie af te breken. Zij wilde wel verloven, maar met trouwen zou<br />

zij zeker wachten totdat zij haar meesterstitel had behaald.<br />

Haar woorden waren een streep door zijn rekening. Zij kwamen er<br />

op neer, dat, als het hem inderdaad ernst was met zijn aanzoek, hij<br />

moest zorgen zo spoedig mogelijk zijn studie te voltooien. Dan zou<br />

hij moeten solliciteren bij het departement met het verzoek mettertijd<br />

te worden uitgezonden, waarna hij dan gelegenheid zou hebben<br />

haar komst voor te bereiden en zijn proefschrift te schrijven.<br />

Misschien was dat het ogenblik geweest, waarop hij een andere<br />

weg had moeten inslaan. Hij stond op een tweesprong en hij koos<br />

de weg, waar hij aan het einde Heleen Geraerds meende te vinden.<br />

Hij vond Nieuw-Guinea ...<br />

Hij studeerde binnen het jaar af en kreeg een plaats op het<br />

departement in afwachting van het ogenblik, waarop men hem zou<br />

uitzenden. Hij dacht aan Curagao en Heleen Geraerds zei: „Het<br />

waait daar nogal, geloof ik."<br />

Zijn vader had zijn verloving met Heleen Geraerds zonder veel<br />

geestdrift begroet. Het enige lichtpunt, dat hij in de situatie vermocht<br />

te ontdekken, was het feit, dat Evert zijn slabakkerij aan de<br />

universiteit had laten varen en zich, waar het de keuze van zijn<br />

werk betrof, gelukkig weer een echte zoon van de oude Caldenhove<br />

14


toonde. Maar voor de rest was zijn aanstaande schoondochter hem<br />

weinig sympathiek. „Het is een saai wezen!" zei hij ronduit. „Het is<br />

een plant, als je het mij vraagt. Zij lééft niet, zij vegeteert!"<br />

Ook Evert's moeder bleek, tot zijn niet geringe verbazing, weinig<br />

ingenomen te zijn met zijn verloofde. Zij zei het hem wel niet in<br />

zoveel woorden, maar het was aan haar te merken. Zij bleven op<br />

een afstand, niet alleen met Heleen, maar ook met haar familie.<br />

Heleen's vader was chirurg, een deftig, enigszins plechtstatig man<br />

en haar moeder was een klein, schuw en verlegen vrouwtje. Haar<br />

beide broers waren als de vader en haar jonger zusje was een<br />

mager, spichtig kind, dat in tranen uitbarstte als men haar onderzoekend<br />

aankeek, waarna zij stampvoetend de kamer uitrende.<br />

Het was bij een paar beleefdheidsbezoeken gebleven.<br />

„Je moet het me maar niet kwalijk nemen, jong," zei de oude heer<br />

Caldenhove, „maar voor mijn plezier ga ik niet in de kelder zitten<br />

als ik een sigaar wil roken."<br />

Toen, volkomen onverwachts, was het bericht gekomen, dat hij<br />

naar Nieuw-Guinea zou worden gezonden als aspirant-controleur<br />

bij het B.B. van de onderafdeling Hollandia. Voor de zoveelste<br />

maal in zijn leven had het avontuur hem weten te overrompelen en<br />

weer voerde hij een verbeten strijd tegen zijn angst voor het ongewisse.<br />

Heleen Geraerds keek een ogenblik heel bedenkelijk, toen zij het<br />

nieuws hoorde. „Je kunt waarschijnlijk overplaatsing vragen als je<br />

er een tijdje hebt gezeten," zei ze en daarmee was voor haar de<br />

kwestie opgelost. Zij wist van Nieuw-Guinea precies evenveel als<br />

iedere andere Nederlander en dat was heel weinig.<br />

Zijn vader was opgetogen. „Precies iets voor jou, jong!" riep hij uit.<br />

„En je komt niet terug voor je minstens een stam koppensnellers<br />

gepacificeerd hebt!"<br />

Zijn moeder omringde hem met alle mogelijke zorgen en attenties.<br />

Hij werd er bijna verlegen onder. De laatste week voor zijn vertrek<br />

15


was hij op „Caldenhove" en iedere avond als hij naar bed ging,<br />

kwam zij hem „even onderstoppen", zoals zij dat met een verlegenverontschuldigende<br />

glimlach zei. De laatste nacht, dat hij op „Caldenhove"<br />

sliep, ging zij op de rand van zijn bed zitten en schreide<br />

even. Daarna gaf zij hem een klein, in marokijnleer gebonden<br />

zakbijbeltje.<br />

„Vergeet Hem nooit, Evert!" fluisterde zij, terwijl zij hem welterusten<br />

kuste.<br />

Die middag had zijn vader de paarden gezadeld en zij hadden<br />

samen een lange rit door de bossen gemaakt. Het was koud, mistig<br />

herfstweer, de lucht was vol rinse geuren van rottende bladeren.<br />

Zij zwegen en luisterden naar het doffe stampen van de paardehóeven<br />

op de zachte bosgrond. Wiegend deinden zij mee met de<br />

paardelijven en boven het driftige knikken van de hoofden met de<br />

gespitste oren staarden zij voor zich uit. Zijn vader maakte slechts<br />

één opmerking. „Dat van die koppensnellersstam was natuurlijk<br />

maar een grapje van me, jong! Je snapt me wel."<br />

Heleen was ook een paar dagen op „Caldenhove" geweest. Tot<br />

grote verontwaardiging van zijn moeder en onthutste verbazing<br />

van zijn vader bleek zij haar dictaatcahiers te hebben meegebracht<br />

en iedere dag had zij een paar uur gestudeerd.<br />

Evert was haar daar dankbaar voor geweest. Haar onverstoorbaarheid<br />

egaliseerde zijn angst en het was hem mogelijk zijn houding<br />

van „waar-maken-jullie-je-toch-druk-over" te hervinden. Per slot<br />

van rekening was er weinig verschil tussen een jongetje van zes<br />

jaar, dat op zijn dooie eentje naar Amsterdam reist en een jonge<br />

man, die per K.L.M, naar Nieuw-Guinea vliegt. Als je het op de<br />

keper beschouwde, was de laatste zelfs in het voordeel.<br />

Zijn vader bracht hem met de wagen naar Schiphol. Het afscheid<br />

van zijn moeder was kort. Het had geen zin er een drama van te<br />

maken.<br />

„Je hebt het bijbeltje, jongen," zei ze. „Goede reis en... en laat<br />

18


gauw eens wat van je horen!" Toen was zij het huis in gevlucht.<br />

De oude heer Caldenhove reed als een razende Roeland naar<br />

Amsterdam. Er was geen reden voor, want ze zouden ook met een<br />

matig gangetje ruimschoots op tijd komen. Maar het was zo zijn<br />

manier om iets af te reageren. Hij had zich op Schiphol zover herwonnen,<br />

dat hij Evert gewoon de hand kon drukken. „Schrijf maar<br />

eens gauw, jong! En laat je niet kisten!"<br />

Het vertrek was een droom. Heleen was er, rustig en onaangedaan<br />

als altijd; een oase temidden van de nerveuze vrienden, die allemaal<br />

waren komen opdagen om hem vaarwel te zeggen. Hij drukte<br />

handen, handen, handen. Hij zag gezichten, gezichten, gezichten.<br />

Hij zei dwaze, nietszeggende dingen op andere dwaze en nietszeggende<br />

dingen. En al die tijd was het of hij ergens buiten zichzelf<br />

stond en een lange, breedgeschouderde jongeman zag staan in<br />

een uniform, waarop trots een gouden streep rond de epauletten<br />

spande.<br />

Ten laatste bleven alleen zijn vader en Heleen over.<br />

„Nou!" zei de oude heer Caldenhove schor. „Nou!"<br />

De zakelijke luidsprekersstem van de omroepster waarschuwde, dat<br />

het tijd werd naar de douane te gaan.<br />

Toen sloeg Heleen Geraerds haar armen om zijn hals. „En als het<br />

klimaat er niet helemaal is zoals in Nice, is het ook niet zo erg,"<br />

fluisterde zij in zijn oor. „Ik kom toch, Evert!"<br />

En het was het allerergste moment, toen hij tranen in Mar ogen<br />

zag.<br />

Hij was in Hollandia aangekomen, waar men hem met gemengde<br />

gevoelens ontving. Niemand begreep, waarom hij zo plotseling<br />

naar Nieuw-Guinea was gedirigeerd en niemand had een bericht<br />

van zijn komst gestuurd. Hij kwam letterlijk en figuurlijk uit de<br />

lucht vallen. Bestuursambtenaren konden ze echter altijd gebruiken,<br />

maar omdat hij zo'n baroe 1 was, wisten ze de eerste weken<br />

1 Nieuweling.<br />

17


niet goed, wat ze met hem zouden beginnen. Hij moest eerst maar<br />

eens inburgeren, vonden zij en bij werd assistent van het H.P.B. *<br />

van Kota Baroe, Jaap van Weghen.<br />

Van het eerste ogenblik af, waarop Evert met Van Weghen kennis<br />

maakte, wist hij een vriend gevonden te hebben. Van Weghen was<br />

een grote, breedgeschouderde man van achter in de twintig. Hij<br />

had een wilskrachtig-intelligent gezicht, waarin twee donkere,<br />

bijna zwarte ogen stonden, waar gouden vonkjes doorheen schoten,<br />

als had hij voortdurend binnenpretjes. Hij was jaren geleden vanuit<br />

Parijs naar Boven-Digoel vertrokken, waar hij zich had ontpopt<br />

als een fantastisch oetanloper. Hij had een beruchte koppensnellersstam<br />

onder bestuur gebracht en was, korte tijd voor Evert's<br />

aankomst op Nieuw-Guinea, naar Hollandia overgeplaatst. Hij leefde<br />

daar betrekkelijk in een geestelijk isolement. De mensen van<br />

Kota Baroe waren over het algemeen wel geschikte orangs 2 , maar<br />

de belangstelling ging meestal niet veel verder dan het dagelijkse<br />

werk. Er waren enkele vrouwen, die heimwee hadden, doch haar<br />

verlangen richtte zich voornamelijk op het comfort, dat zij in Holland<br />

gewend waren geweest en dat zij op Nieuw-Guinea zo node<br />

misten. De blanke gemeenschap van Kota Baroe speelde onder<br />

elkaar het bittere spel der surrogaten en voor velen was het contact<br />

met de Europese culturele wereld langzamerhand verloren gegaan»<br />

Er was een wat duf-burgerlijke interesse voor in de plaats gekomen.<br />

Van Weghen speelde het spel mee, met overgave zelfs, doch altijd<br />

met dat kleine tikje ironie, dat het spel nog juist scheidde van de<br />

ernst. Hij was misschien meer Parijzenaar dan Nederlander in zijn<br />

denken. In hem leefde de Europese geest nog wezenlijk, tastbaar<br />

bijna in zijn schier eindeloze alleenspraken, als hij 's avonds met<br />

Evert achter een glas bier zat.<br />

Het was het plan, dat Evert met Van Weghen op tournee zou gaan<br />

1 Hoofd Plaatselijk Bestuur.<br />

2 Mensen.<br />

18


door het Zuidelijke District. Daar was al sinds jaren geen bestuursambtenaar<br />

geweest en het werd tijd, dat daar een inspectie-tocht<br />

werd ondernomen. Het zou tegelijk een prachtige vuurdoop voor<br />

Evert zijn.<br />

Van Weghen verheugde er zich op, weer eens, op echt ouderwetse<br />

manier, een paar weken oetan te trappen. Een welkome afwisseling<br />

in de dagelijkse kantoorsleur. Maar toen het ogenblik van vertrek<br />

was aangebroken, kwamen er een paar spoedzaken voor hem om<br />

af te handelen en hij besloot, dat Evert hem dan maar vooruit<br />

moest reizen. „Je zult wel moeten," zei hij, „want we hebben de<br />

kampongs al eeuwen geleden bericht gestuurd, dat we in aantocht<br />

zijn en het is al een paar maal gebeurd, dat er zo'n vijftig koelies<br />

vergeefs zes dagen door de blubber hebben lopen zwoegen om<br />

toean H.P.B, op te halen. Dat moet nu voorkomen worden."<br />

„Maar het is toch waanzin," had Evert zwakjes geprotesteerd. „Ik<br />

ken het land niet en ik heb nog nooit van mijn leven een stap in de<br />

rimboe gezet!"<br />

Van Weghen had maar wat zitten grinniken. „Voor ons allemaal is<br />

het eens de eerste keer geweest, peer. Het zal wel wennen. En hulp<br />

krijg je onderweg in de kampongs wel. Ze lopen daar hun benen<br />

onder hun je-weet-wel vandaan als ze maar denken een wit voetje<br />

bij je te kunnen halen."<br />

En zo was Evert Caldenhove, met zijn tournee-barang en Polisie<br />

Arnold, in een wankele vlerkprauw gestapt op weg naar kampong<br />

Nafri.<br />

Hij voelde zich onzeker, omdat zijn afkeer van het avontuur onverminderd<br />

was, maar hij zou zijn tong liever hebben afgebeten, dan<br />

zijn onzekerheid ooit tegenover anderen te bekennen. Onzeker zijn<br />

was een luxe, welke hij zich af en toe permitteerde als hij alleen<br />

was. Hij was weer echt het jongetje van zes, dat door zijn vader<br />

op de trein wordt gezet: „Goeie reis, jong! En doe de groeten aan<br />

oma!"<br />

ia


II<br />

Polisie Arnold draaide zich om, een brede grijns rond zijn blauwgrijze<br />

lippen. Hij wees recht vooruit. „Kampong Nafri!" zei hij met<br />

zijn schorre stem.<br />

Evert zag enkele hutten, op hoge palen in het water gebouwd,<br />

langs de oever staan. Op het strand ontwaarde hij enige Papoea's,<br />

die kennelijk de aankomst van de prauw stonden af te wachten. Zij<br />

hadden voor deze bijzondere gelegenheid een broekje en een jasje<br />

aangetrokken.<br />

Evert ging rechtop zitten en veegde met zijn zakdoek over zijn<br />

bezwete voorhoofd. Zijn onzekerheid, zijn gedachten aan Heleen,<br />

aan zijn ouders, aan Van Weghen, het kantelde allemaal uit zijn<br />

bewustzijn weg. Kampong Nafri bleef over.<br />

Kampong Nafri... Bamboehutten, die de indruk wekten in een<br />

voortdurende, wiebelende beweging te zijn. Het waren architectonische<br />

dwaasheden, zoals ze daar op de dunne, lange palen boven<br />

het spiegelende water stonden. Op de oever wachtte een tiental<br />

mannen.<br />

Polisie Arnold pagaaide de prauw snel en handig naar de oever en<br />

sprong een paar meter van het strand overboord om het vaartuig<br />

naar de kant te trekken. De Papoea's schoten naderbij en hielpen<br />

Evert uitstappen.<br />

In de kampong was het stil. Vrouwen lagen naakt en roerloos voor<br />

de openingen der hutten op de grond. Zij sliepen of deden alsof.<br />

Een kind hief even nieuwsgierig het hoofd op, maar drukte zich<br />

meteen weer plat tegen de bodem. Behalve de tien, die hem opgewacht<br />

hadden, en bij wie zich de korano met enkele dorpsnotabelen<br />

bevond, zag Evert geen mannen. Een bang voorgevoel<br />

bekroop hem. Hij keek de korano strak aan.<br />

„Er zouden twintig dragers zijn," zei hij streng.<br />

Er waren er maar zeven, die een eindje verderop zaten te wachten.<br />

20


„Waar zijn de anderen?"<br />

De korano wuifde met zijn hand in de richting van de hellingen.<br />

„Weg, toean."<br />

Evert liep het huis van het kamponghoofd binnen en liet zich in<br />

een van de twee rieten stoelen zakken, die het huis rijk was. Het<br />

was er schemerig en benauwd. Er hingen lange, verkleurde slierten<br />

guirlandes en rood-wit-blauwe vlaggetjes met trieste feestelijkheid<br />

langs de lage zoldering. Tegen de wanden waren hier en daar foto's<br />

bevestigd, uit de tijd toen Hollandia door de Amerikanen bezet<br />

was. Een paar Papoea's bleven voor de deuropening staan en keken<br />

nieuwsgierig naar binnen. Een rauwe schreeuw van Polisie Arnold<br />

riep hen weg naar het strand, waar zij de barang uit de prauw<br />

moesten helpen lossen.<br />

Evert veegde opnieuw zijn bezwete voorhoofd af. Hij strekte zijn<br />

benen en staarde naar de punten van zijn schoenen. „Lekkere<br />

boel!" zei hij halfluid. „Zo schieten we wel op!" Hij knipte misnoegd<br />

met zijn vingers. Toen stond hij op en liep naar de deuropening,<br />

waar hij staan bleef, kijkend naar de sjouwende mannen<br />

bij de prauw op het strand. — Twintig pakken, dacht hij. — Zeven<br />

dragers ... Dat zijn er dertien te weinig. Van Weghen zei nog, dat<br />

het rotjongens waren hier in Nafri.<br />

Hij trok zijn schouders op en haalde een pakje sigaretten uit<br />

zijn zak. Hij keerde zich om en liep terug naar de rieten leunstoel,<br />

die hard kraakte toen hij er zich in liet neervallen. Hij stak een<br />

sigaret op en blies de rook in een felle, blauwe pluim naar het<br />

lichtgat van de deur. — Teruggaan naar Kota Baroe en het morgen<br />

nog eens proberen? De korano zijn huid vol schelden en hem<br />

dreigen met alles wat maar verschrikkelijk is als hij niet zorgt, dat<br />

er morgen twintig dragers staan aangetreden?<br />

Hij overwoog het even, maar de gedachte lokte hem niet aan. Hij<br />

had met Van Weghen gewed om een fles goede wijn, dat hij niet<br />

binnen de twee maanden zou terugkomen, geen groenkoorts zou<br />

21


krijgen en zeker niet gek zou worden. Het was niet zozeer die<br />

weddenschap, die hem deed aarzelen naar Hollandia terug te keren<br />

als wel de gedachte, dat hij dan morgen weer opnieuw zou moeten<br />

beginnen, weer opnieuw zijn angst zou moeten overwinnen. Zijn<br />

eerste tournee was aangevangen. Hij zat in Nafri. Het was niet ver,<br />

goed, maar het was een begin. Teruggaan betekende een nederlaag,<br />

ook al had hij zo'n prachtige verontschuldiging aan de dertien<br />

dragers, die het vertikt hadden klaar te staan om voor tachtig cent<br />

per dag door de blubber van de oetan te sjouwen met twintig kilo<br />

op hun nek.<br />

— Verder gaan dus?<br />

Hij stond weer op en liep naar buiten.<br />

De barang lag nu netjes opgestapeld op het strand. Twintig grote<br />

pakken. Geen vrachtje, dat je voor het gemak maar even onder je<br />

arm meeneemt.<br />

Hij smeet met een driftig gebaar zijn sigaret op de grond en zette<br />

er zijn hak op. Toen liep hij met grote passen naar het kamponghoofd<br />

toe, die met Polisie Arnold bij de barang stond. De anderen<br />

zaten een paar meter verder op hun hurken en staarden voor zich<br />

uit als ging de hele kwestie hun niets aan.<br />

„Wanneer komen die dertien kerels terug?" vroeg hij op scherpe<br />

toon, toen hij vlak voor het kamponghoofd stond.<br />

De man week verschrikt een pas achteruit. „Morgen, toean!" zei hij<br />

zwakjes. „Morgen zeker!"<br />

Evert wendde zich tot Polisie Arnold. „We gaan verder. Trommel<br />

die zeven bij elkaar. De barang wordt overgepakt. Alleen het hoognodige<br />

wordt meegenomen." Abrupt draaide hij zich weer om naar<br />

de korano. „En die dertien lammelingen volgen morgen, begrepen?<br />

Met de pakken, die we in het kamponghuis zullen achterlaten. Er<br />

hangt wat boven je hoofd als het niet gebeurt."<br />

„Saja, toean! Saja..."<br />

Het werd passen en meten. De volgorde van de dragers moest wor-<br />

22


den herzien. Met zeven man begon je niet veel. Polisie Arnold had<br />

er meer kijk op en met zijn adviezen lukte het ten laatste. Meer<br />

hoofdbrekens kostte het, een keuze te maken welke barang kon<br />

worden achtergelaten en welke moest worden meegenomen. De<br />

petroleum en de schoolschriften voor de missiepost in Wembi<br />

mochten onder geen beding blijven liggen. Ze zaten er om te springen.<br />

De contactgoederen waren voor het ogenblik van minder belang.<br />

Het was zijn plan een paar dagen in Wembi te blijven. In die tijd<br />

konden de dertien deserteurs wel zijn aangekomen met de pakken,<br />

die hij in Nafri moest achterlaten. De proviand baarde weer grote<br />

zorgen. Er waren geen blikjes om de rantsoenen voor de komende<br />

dagen in over te pakken. Na veel passen en meten werd ook hier<br />

een oplossing voor gevonden.<br />

Het zweet stroomde Evert tappelings langs zijn gezicht, toen hij,<br />

na een uur, eindelijk het sein voor vertrek kon geven. De zeven<br />

koelies stonden bepakt klaar en Polisie Arnold gooide zijn karabijn<br />

over zijn schouder. Hij grijnsde naar Evert, die op dat moment het<br />

allerliefste bij de dertien pakken in het kamponghuis was gaan<br />

zitten om uit te rusten ...<br />

23


TWEEDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

1 ussen de Jautefa-baai en het eigenlijke oerbos lagen de steile<br />

heuvels, bedekt met leemachtige, rode aarde, begroeid met laag<br />

struikgewas, waaraan scherpe dorens haakten. De grond, nog wasemend<br />

van de regens der laatste weken, was glad en vettig. Dikke,<br />

rode leemklompen bleven log en zwaar aan de schoenzolen klonten.<br />

Onbarmhartig fel brandde de zon boven het landschap in een<br />

enorme, alles omvamende hitte.<br />

Op handen en voeten kroop Evert Caldenhove tegen de hellingen<br />

op. Hij gleed, struikelde, viel een paar meter terug, hees zich<br />

verder op, schramde zijn armen, wondde zijn handen en krampte<br />

zijn spieren samen om een houvast, een klein steunpunt in de botervette<br />

leembodem. Voor hem uit klom Polisie Arnold en achter hem,<br />

in verspreide orde, klommen de zeven dragers. Zij hadden, zo<br />

gauw zij kampong Nafri verlieten, hun broeken en jasjes uitgetrokken<br />

en zij liepen naakt, op een vies, voddig schaamdoekje na.<br />

De rauwe kreten, waarmee zij elkaar aanriepen, snerpten hoog door<br />

de zinderende hitte. Zij hadden de barang met een reep boomschors<br />

om hun voorhoofd gebonden. De twintig kilo zware vrachten<br />

rustten op hun gespierde nekken en ruggen.<br />

De enige gedachte, waarvan Evert zich bewust was, terwijl hij<br />

hijgend voortzwoegde, was: niet achterblijven, in vredesnaam niet<br />

achterblijven! Het enige gevoel, dat hem beroerde, was jaloezie, als<br />

hij de lange, forse gestalte van Polisie Arnold voor zich uit zag<br />

24


lopen met het gemak als wandelde hij op een goed aangelegde<br />

weg.<br />

Langzamerhand werden de struiken hoger en hoger. Zij werden<br />

bomen. Het brandende zonlicht werd dampende schaduw. Zonder<br />

dat zij het ogenblik, waarop het gebeurde, konden betrappen, betraden<br />

zij het eigenlijke oerwoud. Zij werden verzwolgen in een<br />

oceaan van groen. Het licht was vaal en flets, zoals dat zijn kan in<br />

een kamer aan de zonzijde, waar groene lancaster-gordijnen voor<br />

de ramen zijn neergetrokken. Het zingen der ontelbare vogels en<br />

het snerpend tjirpen van de krekels vloeide samen tot één groot,<br />

schel geluid. Na een kwartier was het zo met zijn indrukken vervlochten,<br />

dat hij het nauwelijks nog hoorde, evenmin als hij zich<br />

nog langer bewust was van de enige en overheersende kleurimpressie:<br />

groen, groen, groen ...<br />

De vurige nijptang van de zon, die zijn zwoegend lichaam in een<br />

felle greep had gehouden, verloor haar kracht tegen de groene<br />

schemer boven zijn hoofd. Het lopen viel hem nu makkelijker, al<br />

had hij nog moeite genoeg Polisie Arnold bij te houden.<br />

Van Weghen had hem verteld van een journalist, een nogal zwaarlijvig<br />

man, die Nieuw-Guinea was komen bezoeken. Hij wilde met<br />

alle geweld het rimboekruisje achter zijn naam hebben. Zij hadden<br />

hem toen naar een tam stukje bos ergens langs de weg tussen<br />

Hollandia-stad en de haven gebracht. Voor het begin wilden zij het<br />

hem niet al te moeilijk maken.<br />

De man had zich met veel moeite een paar honderd meter door de<br />

oetan geworsteld en was toen plotseling stil blijven staan. „Is het<br />

verderop precies zo?" had hij gevraagd. Ze moesten dat toegeven.<br />

Per slot van rekening zijn alle bomen eender. De journalist was<br />

direct teruggekeerd. „Dan heb ik het wel gezien," had hij gezegd.<br />

Van Weghen vertelde dit verhaal luid-lachend als was het een<br />

goede mop, maar Evert had de bewering van de journalist nog niet<br />

zo onredelijk gevonden. „Het is toch waar!" had hij gezegd. „Een<br />

25


oom is een boom en een heleboel bomen bij elkaar zijn een bos en<br />

als het een beetje wild en woest door elkaar groeit, heb je een<br />

rimboe."<br />

Maar Van Weghen had zijn hoofd geschud. „In wezen had die<br />

man natuurlijk gelijk," zei hij. „Het ging hier niet over de vraag:<br />

heb ik een rimboe gezien, doch: heb ik de rimboe ervaren. Dat is<br />

heel wat anders. Ervaren kun je een rimboe alleen als je dagen, ja,<br />

weken aan één stuk in het oerbos rondzwerft, als je de eenzaamheid<br />

leert begrijpen, als het groen van de bomen je langzamerhand<br />

tot een obsessie wordt, als je denkt, dat er geen einde en geen begin<br />

meer aan de oetan is. Dan... Die journalist ziet nu de rimboe<br />

als iets. Het is geen iets, het is wel degelijk een persoonlijkheid,<br />

waarmee je moet leren vechten, dikwijls tot je er bij in elkaar dreigt<br />

te zakken. Sommigen verliezen de strijd."<br />

Aan die woorden van Van Weghen moest Evert Caldenhove denken,<br />

toen hij bijna op de hielen van Polisie Arnold over boomwortels<br />

stapte, door struikgewas waadde en slingerplanten opzij<br />

duwde.<br />

— Dit is pas het begin, dacht hij.<br />

Ze bereikten een grote, open plek in de oetan, schurftig kaal temidden<br />

van de overvloedige groei.<br />

Polisie Arnold bleef even staan. „Kampong Cosso!" zei hij, wijzend<br />

naar de open plek.<br />

Evert herinnerde zich de naam. Van Weghen had hem de plaats<br />

aangeduid op zijn tournee-route. Vroeger was hier een kampong<br />

geweest. De bewoners waren door oorlogzuchtige stammen verdreven<br />

en het dorp was vervallen tot een dode plaats, tussen muren<br />

van groen. De oetan sloop van alle kanten naderbij en stak haar<br />

groene klauwen uit. Mettertijd zou niemand meer precies kunnen<br />

zeggen waar kampong Cosso gestaan had. Mettertijd... Het bos<br />

kende geen tijd.<br />

„Voorbij Cosso beginnen de sago-moerassen," zei Polisie Arnold,<br />

26


terwijl hij verder liep, de kleine vlakte over, het bos weer in.<br />

Het pad werd smaller tot het nauwelijks breed genoeg was om<br />

twee voeten naast elkaar te zetten. Het was geen pad, het was een<br />

platgetrapte streep grond, die met grillige bochten tussen knoestige<br />

boomstronken, struikgewas en stekelige sago-palmen door slingerde.<br />

De bodem was grijze, stinkende, kleffe modder, die in dikke<br />

koeken aan de schoenen vastklontte. Onder de modder lagen de<br />

hinderlagen van half-weggerotte boomwortels en takken en enorme<br />

flarden van bladeren. De struiken en slingerplanten vlochten naar<br />

boven een dicht, groen kleed, tot aan de toppen der bomen, die<br />

hoog en onzichtbaar door het dikke bladerendak adem stonden te<br />

happen om te ontkomen aan de wurgend benauwde vochtigheid<br />

aan hun voeten. Het licht was nu niet meer dan een vals-gekleurde<br />

schemer. Een schemer, die, zoals Evert zich voorstelde, over de<br />

aarde zou strijken bij de Jongste Dag; onheilspellend en onwerkelijk.<br />

De modder zoog-slurpte bij iedere moeizame stap, die hij deed.<br />

Rond zijn schoenen vormde zich een dikke brei-klomp, die aankoekte<br />

tot een bonk, als de vormloze poot van een reusachtige<br />

olifant. De modder kroop langs zijn benen omhoog, langs zijn<br />

broek tot aan zijn middel en met het slijmerige water, waarover<br />

duizenden zwarte muskieten in pijlsnelle, korte vluchten heen en<br />

weer schoten, drong de brij door zijn schoenen en zijn broek heen.<br />

Zij beet zich vast op zijn bezwete huid, die korrelig was van het<br />

zout. Eerst was zij nat en hard, met grote, langzaam aandikkende<br />

koeken, daarna ging zij ondraaglijk schrijnen, branden en jeuken.<br />

Evert Caldenhove voelde de modder komen, langzaam en onweerstaanbaar.<br />

Hij kon er zich niet tegen verzetten. Hij kon zich niet<br />

met één machtige beweging bevrijden van de opsluipende brij, die<br />

zijn lichaam begon te overdekken en hem vervulde met een zeurend<br />

pijngevoel. De modder kwam en hij ging er in ten onder. Hij<br />

werd er door vervormd tot een grijze massa drek, voortzwoegend<br />

27


in de tijdloosheid van de oerstof. In het begin was er nog slechts<br />

één gedachte: verder! verder! Later werd ook dit vonkje bewustzijn<br />

achterhaald en ingekoekt door de modder. Hij was een wezen, dat,<br />

zonder het te beseffen, voortploeterde. Er was geen oerbos meer,<br />

geen groen, geen hemel, geen zon, geen morgen, geen middag, geen<br />

avond, geen... wereld meer. Er waren geen muskieten, die snerpende<br />

woede-aanvallen op hem ondernamen. Er waren geen dikke,<br />

kleverige vliegen, die rond zijn gezicht zoemden en bij tientallen<br />

tegelijk op zijn wenkbrauwen en oogleden neerstreken, nauwelijks<br />

verjaagd door de reflex-beweging van zijn bemodderde hand. Er<br />

was slechts modder, dikke, vette modder, waarin zijn voeten decimeters<br />

wegzakten. Er was slechts vallen, glijden, weer overeind<br />

krabbelen, met handen tasten naar een steunpunt, een houvast<br />

in een wereldwijde modderstroorn. Hij veranderde in een varken,<br />

knorrend en wroetend, doch zonder de wellust voor de drek,<br />

waarin hij voortstrompelde. Bij iedere stap voorwaarts groeide de<br />

modder in haar vreselijke tegenwoordigheid, tot zij na uren een<br />

gruwelijk monster was geworden, over wiens lichaam hij rondstapte,<br />

telkens aangegrepen door zijn zuigende, borrelende tentakels.<br />

De tijd kantelde weg in de eeuwigheid. De tijd stond roerloos,<br />

ver en spottend met een tot modder verworden mensenkind.<br />

Alles had zijn zin verloren. Er was geen Polisie Arnold meer, die<br />

voor hem uit liep. Er waren geen dragers meer, die achter hem<br />

aankwamen, hoorbaar door klappen als pistoolschoten, waarmee de<br />

blikken van de barang tegen elkaar sloegen. De meters, die hem<br />

van hen scheidden, waren uitgegroeid tot een ontzaglijke, niet meer<br />

te meten afstand. Dat hij zich voortsleepte, was het meesterschap<br />

van zijn onderbewustzijn. Zijn wil en energie waren allang weggegleden<br />

in de zompige, kleffe modder. De mens in hem was<br />

ondergegaan in het moeras, het dier bleef in leven. Het dier<br />

worstelde voort, meter na meter, uur na uur ...<br />

28


II<br />

I oen was er plotseling het wonder van de open plek, wijd en<br />

groen met kniehoog, nat gras, waarin millioenen diamantjes tintelden<br />

onder het laaiende zonnelicht. Een wonder, dat hij niet direct<br />

in zijn geheel vermocht te overzien en te aanvaarden. Hij deed nog<br />

een paar moeizame stappen en liet zich toen als een blok neervallen.<br />

Hij sloot de ogen. Nooit zou hij meer overeind komen. Maar<br />

de zon brandde op zijn languit liggend lichaam en zoog het water<br />

uit de modder, die hem overdekte; harde, trekkende kleiplakken<br />

achterlatend. Langzaam keerde het denken in hem terug en met<br />

het denken het leven. Nog wist hij nauwelijks, dat Polisie Arnold<br />

zich over hem heenboog en hem een veldfles tussen de tanden<br />

stak. Het water kolkte in een koele stroom over zijn slijmerige tong<br />

en langs zijn verdroogd verhemelte tot in zijn brandende keel.<br />

Werktuiglijk slikte hij, een beetje verbaasd kijkend naar het donkere<br />

gezicht, dat boven hem was.<br />

„Het is avond, toean," zei Polisie Arnold.<br />

Het was avond.. .<br />

Er waren een morgen en een middag aan voorafgegaan, geen tijdloos<br />

zijn en ondergaan in een onafzienbare modder-zee. De tijd was<br />

barmhartig en wilde weer terugkeren tot Evert Caldenhove. Hij<br />

wilde zich laten vangen in het woord „avond".<br />

Avond... De zon ging onder, betekende dat. Het zou nacht worden.<br />

De aarde draaide haar baan door het universum.<br />

Er was een aarde. Er was een zon. Er was een dag. Er was tijd.<br />

Evert richtte zich moeizaam overeind. De droog geworden modder<br />

brak korstig over zijn hele lichaam. De modder was bleek-grijze<br />

schurft.<br />

„Dit is bivak Sekanto, toean," zei Polisie Arnold.<br />

Er was niet alleen tijd, maar ook plaats. Bivak Sekanto aan de<br />

29


Sekanto-rivier. De modder was niet eindeloos dus en ook niet onoverwinnelijk.<br />

Hij krabbelde omhoog en strompelde door het gras naar de kali,<br />

het tweede wonder, dat hem geschonken werd. De rivier stroomde,<br />

breed en kolkend, vanuit de groene muur van de oetan, tussen<br />

hoge oevers. Donkerbruin water met flarden spierwit schuim.<br />

Evert stond aan de oever en staarde naar de kali. Het was hem als<br />

slurpte hij met zijn brandende blik het water in. Toen begon hij<br />

met langzame, bijna automatische bewegingen zijn kleren los te<br />

knopen. De eerste laag schurft gleed van hem af en viel met doffe<br />

geluiden op de grond. Toen sprong hij in de rivier.<br />

Het koele water omvatte hem. Het streelde langs zijn lichaam, het<br />

overspoelde hem, drong zich in hem. Hij werd één met het water.<br />

Hij zwom met langzame slagen. Het was bijna een wellust. Het<br />

water werd meer dan water. Hij zwom een voorzichtige schoolslag,<br />

een vreemde dankbaarheid voor het water; een crawl was te ruw,<br />

te autoritair. Het water was goed, het was troostend, balsemend,<br />

verkwikkend. Ket water werd een grote, allesbegrijpende vriend,<br />

beschermend en oppermachtig, machtiger dan de modder, die hij<br />

met zachte vingers van zijn lichaam weekte.<br />

Een nieuwe mens kroop na een kwartier het water uit en begon<br />

zich af te drogen met de handdoek, die Polisie Arnold voor hem<br />

had klaargelegd. Er waren schone kleren, een hemd, een broek en<br />

een paar sokken. Hij trok ze aan, genietend van de weelde van al<br />

dit zuivere, dit soepele en fris-warme.<br />

Aan de hemel begon bleek-vaal de avond te komen.<br />

De dragers waren begonnen het posthuis aan de Sekanto-rivier in<br />

orde te brengen. Er brandde al een vuurtje en in een keteltje, dat<br />

aan een stok boven de vlammen bungelde, dampte het water voor<br />

de koffie. Onder het lage atapdak zaten de koelies op hun hurken<br />

bijeen; een donkere massa mensenlijven in de schemer. Zij draaiden<br />

30


pikzwarte, inlandse tabak in gedroogde pisangbladeren tot vormloze<br />

strootjes.<br />

In de hut had Polisie Arnold een hangmat met een klamboe tussen<br />

de palen gespannen. Op de vloer lag een deken, waarop Evert zich<br />

met een zucht van welbehagen liet neervallen. Uit zijn rugzak<br />

haalde hij een pakje sigaretten. Met een gloeiende spaander zoog<br />

hij het vuur in de tabak en inhaleerde diep.<br />

De avond was koel. Uit de oetan slopen de schaduwen van de nacht<br />

tot aan de kleine vuurtjes, welke door de Papoea's buiten waren<br />

aangelegd. Zij kookten de rijst voor Evert, het water aandragend<br />

in de bladschede van een niboeng-palm. Zij roosterden hun sago in<br />

een pisangblad boven het vuur.<br />

Na het eten lag Evert Caldenhove languit op de deken en staarde<br />

naar de duisternis, die zich boven zijn hoofd al tussen het riet genesteld<br />

had. De wereld was stil geworden, het hoge dreinen van<br />

de myriaden krekels was een deel van die stilte, het zachte ruisen<br />

van de kali verdiepte haar. De hitte van de dag was teruggeweken<br />

tot onder de bomen van de oetan, waar de lucht nog trilde en de<br />

damp vochtig-warm te broeien hing. Over de vlakte, tot aan de<br />

rivier, streek echter een zachte, koele wind. De rooksliertjes van de<br />

vuurtjes kringelden omlaag en kropen aarzelend over de grond<br />

tussen het gras. De reuk van het smeulende hout was prikkelend.<br />

De nacht kwam plotseling van over de oetanrand de vlakte in vallen,<br />

snel zijn zwarte sluier wevend, kleine openingen latend voor<br />

de aarzelende vuurtjes en de zachte, gele lichtplek van het walmend<br />

oliepitje, dat Polisie Arnold boven de hangmat had gehangen.<br />

De dragers zaten buiten rond de vuurtjes en praatten met fluisterende,<br />

donkere stemmen. Af en toe klaterde een lach op, kinderlijk<br />

luid. Dan viel de rust weer rond hun goedig brommend babbelen.<br />

Evert klom in zijn hangmat onder de klamboe, die hij half open<br />

liet om de as van zijn sigaret te kunnen wegtippen. Hij slingerde<br />

licht heen en weer, een zacht wiegen op tijd en rust. Hij was dood-<br />

31


moe en hij verlangde slechts één ding: zo spoedig mogelijk in slaap<br />

te vallen. Maar de slaap scheen weggezogen te zijn in de brij van<br />

de sago-moerassen. Hij was klaar wakker, zijn hoofd héél licht als<br />

een ballonnetje en ergens in zijn hersens zeurde een zachte hoofdpijn.<br />

Hij lag geheel ontspannen, doch de spierbundels in armen,<br />

benen en rug trokken pijnlijk. Zij waren zwaar en keihard. Zijn<br />

bloed sloeg er met korte, driftige slagen tegenaan.<br />

Hij gooide zijn sigaret op de vloer en zag het puntje beneden zich<br />

gloeien tot het in een zwakke sprankeling van vonkjes stierf. Langzaam<br />

trok hij zijn klamboe dicht.<br />

— Slapen, dacht hij. — Ik moet slapen. Morgenochtend moet ik<br />

verder kunnen.<br />

Hij sloot zijn ogen.<br />

— In een hangmat hangen. Slaap je niet, dan rust je toch, zou<br />

moeder zeggen,<br />

Hij zag haar plotseling zitten, klein en tenger in de grote leunstoel<br />

bij de haard. Het lamplicht streelde over haar zilverwitte haar. Een<br />

boek lag open op haar schoot, haar fijn gevormde, blanke handen,<br />

waarover heel licht-blauw de aderen liepen, rustten op de leuning.<br />

— Slaap je niet, dan rust je toch...<br />

Zijn vader zat tegenover haar en rookte een sigaar. Zijn fors, wilskrachtig<br />

gezicht, met de geweldige Bismarck-snor, stond nadenkend.<br />

Hij hoorde hoe de tak van de grote kastanjeboom, die<br />

vlak bij het venster van de zitkamer stond, zachtjes tegen het raam<br />

tikte. Zijn vader had die tak willen afzagen, maar het was er nooit<br />

van gekomen. Misschien was hij bang het zachte, geheimzinnige<br />

tikken tegen het venster te moeten missen. Misschien was hij het<br />

vergeten en hoorde hij het niet meer, zoals je een geluid, dat dagelijks<br />

om je heen is, niet meer hoort.<br />

— Dan rust je toch.. .<br />

Heleen zat op haar kamer en schreef met fijne, spitse letters in een<br />

cahier. Boeken lagen rondom haar. Haar gezicht stond strak en<br />

32


aandachtig. Haar fijne wenkbrauwen trilden even mee met de<br />

halen en lussen van de letters, die zij precieus op het papier<br />

tekende. Ik heb gehoord, zei Heleen, dat het op Curacao nogal<br />

waait. Van Nieuw-Guinea had zij niets gehoord, anders had zij misschien<br />

gezegd: ik heb gehoord, dat een mens er langzamerhand<br />

verandert in een varken. Ze zei echter wel, dat zij komen zou, ook<br />

als het klimaat niet met de Cöte d'Azur te vergelijken was. Er is<br />

geen enkele vergelijking mogelijk, dat moet ik haar schrijven.<br />

— Slaap je niet...<br />

Het werd winter op „Caldenhove". Er zou sneeuw vallen. Sneeuw.<br />

Wat is sneeuw? Modder? Ik dacht, dat het 's winters modderig was<br />

op de wegen rond „Caldenhove", maar dat woord duidt het begrip<br />

niet meer aan. Modderig... Er is geen vergelijking mogelijk.<br />

— Dan... rust... je...<br />

De slaap had zich eindelijk uit de sago-moerassen weten los te<br />

worstelen en zweefde het bivak binnen, drong door de klamboe<br />

heen en legde een hand op zijn voorhoofd.<br />

— Ik... moet... Heleen... schrijven, dacht hij nog. Met een<br />

glimlach stak hij zijn hand onder de opgerolde deken onder zijn<br />

hoofd, waar het bijbeltje lag, dat zijn moeder hem voor zijn vertrek<br />

had gegeven. Hij streelde het zachte leer van het bandje. — Er...<br />

is geen ... vergelijking... geen vergelijking... mogelijk...<br />

Hij geeuwde.<br />

— Dan ... rust... je... toch...<br />

Toen viel hij in een diepe, grondeloze slaap.<br />

Buiten lagen de Papoea's rond de vuurtjes. Af en toe gooide er een<br />

wat droge takken in de vlammen. Zij knetterden zachtjes. De rook<br />

kringelde zoetjes de duisternis in. Rondom het bivak stond de<br />

nacht, zwart en verstild, boven alle dingen en geluiden...<br />

33


III<br />

1 oen hij de volgende morgen wakker werd, aarzelde het eerste<br />

licht in het oosten, boven de oetan. Hij keek op zijn horloge. Het<br />

was nog geen vijf uur. Van buiten kwam de pittige, donkere geur<br />

van koffie. Hij richtte zich op en maakte zijn klamboe open. Zijn<br />

spieren en gewrichten waren pijnlijk stijf. Wat houterig liet bij zich<br />

uit de hangmat vallen, geeuwde, krabde zich door zijn haren en<br />

liep naar buiten. Daar zat Polisie Arnold bij een der vuurtjes koffie<br />

te zetten. Zijn zwarte gezicht stond somber en dreigend en toen hij<br />

Evert ontwaarde, sprong hij haastig op.<br />

„De dragers zijn weggelopen, toean."<br />

Evert moest daar eens even over nadenken. Hij ging op een der<br />

blikken van de barang zitten en keek naar zijn blote tenen, die hij<br />

op en neer liet wippen tussen de riempjes van zijn sandalen. „Wanneer?"<br />

vroeg hij. Als deed het er wat toe of hij precies op de hoogte<br />

gesteld werd van de tijd, waarop die kerels van Nafri er tussenuit<br />

geknepen waren. Van Weghen had hem gewaarschuwd. „De kust-<br />

Papoea's zijn grondig verpest door de Amerikanen, die hier tijdens,<br />

de oorlog hebben rondgezworven," had hij gezegd, „en Nafri is de<br />

beroerdste kampong van de hele kust."<br />

„Vannacht, toean."<br />

Polisie Arnold schonk een beker koffie voor hem in.<br />

Voorzichtig slurpte Evert van de gloeiend hete vloeistof. „Mooie<br />

bende!" zei hij toen. Hij wist, dat er een stel dragers uit Kota Baroe<br />

was vertrokken met meel voor de missie in Arso. Als hij goed<br />

rekende, moesten ze vandaag het Sekanto-bivak passeren. Er zat<br />

niet veel anders op dan te blijven wachten tot ze kwamen opdagen,<br />

dan konden ze het meel in het posthuis laten staan en zijn barang<br />

verder pikoelen. Er zat zowaar nog een goede kant aan deze tegenslag.<br />

Een dagje lanterfanten was nog niet zo gek na de vermoeienis<br />

van de vorige dag, die met de nachtrust nog lang niet uit zijn,<br />

34


otten was verdwenen. Hij vertelde Polisie Arnold wat hij besloten<br />

had.<br />

De Papoea knikte ernstig en begon een strootje te rollen. Halverwegen<br />

hield hij op en stak een wijzende arm uit. „Toean!"<br />

Evert wendde zich om en bij de hangbrug, die over de kali was gespannen,<br />

stonden drie Papoea's.<br />

Polisie Arnold sprong overeind en riep hen aan, schorre, langgerekte<br />

kreten uitstotend. Het antwoord werd teruggeschreeuwd.<br />

„Het zijn er drie van Arso, toean, op weg naar Kota Baroe."<br />

De drie mannen liepen met lange, lenige passen over de zwiepende<br />

brug naar het bivak.<br />

— Ze kunnen mooi voor postillon d'amour spelen, dacht Evert met<br />

een grijns. — Een net briefje aan Van Weghen, dat hij die kerels in<br />

Nafri de wacht moet aanzeggen...<br />

De drie dragers waren in het bivak aangekomen. Zij knoopten de<br />

repen boombast los, waarin hun barang hing en gingen zwijgend<br />

op hun hurken rond het vuurtje zitten. Zij rolden een pisangblad<br />

open en haalden er een brok sago uit, dat zij langzaam boven de<br />

vlammen roosterden. Met een parang hakte een van hen een klapper<br />

open. Het oude, vezelige vlees verdeelde hij in drie gelijke<br />

stukken.<br />

Evert dronk een tweede beker koffie en ging daarna naar binnen<br />

om zijn sigaretten te halen. — Dat wordt slabakken vandaag, dacht<br />

hij en hij was er niet rouwig om.<br />

De zon kroop langzaam boven de toppen van de bomen uit. Uit de<br />

oetan vlaagden zware geuren van groen en bomen en de grond<br />

rond het bivak begon te dampen. Ijle nevelslierten zweefden boven<br />

het natte gras. Toen schreeuwde, ergens diep in het bos, een vogel<br />

hoog en schel. Een andere antwoordde en weer een en weer een.<br />

De stem van de oetan zong luider en luider. De krekels vielen in,<br />

zinderend tjirpend met lange rollers, plotseling eindigend in een<br />

korte, hoge triller. De dag was geboren ...<br />

35


Evert rekte zich uit. Hij koesterde zich in de koelte van de morgen,<br />

die hem deed denken aan een lentedag in Holland. De jonge zon,<br />

de zachte nevel, het natte gras, de vogels en het tere blauw van de<br />

hemel boven hem. Toen schroefde hij zijn vulpen los en begon zijn<br />

briefje aan Van Weghen te schrijven.<br />

„Beste Jaap, die kerels van Nafri blijken er vannacht vandoor<br />

gegaan te zijn. We zitten nu moederziel alleen bij de Sekanto. Kun<br />

jij daar eens wat aan doen, minstens zorgen, dat er zo spoedig mogelijk<br />

een nieuw stel komt, niet zo beroerd als wat ik van de korano<br />

heb meegekregen. Overigens is de koffie warm en de hemel als in<br />

de Mei van Gorter."<br />

Een kwartiertje later verdwenen de drie dragers in de oetan, richting<br />

Kota Baroe. Als alles meeliep, zou Van Weghen de volgende<br />

dag het briefje in zijn bezit hebben. Dat het kamponghoofd van<br />

Nafri een warm uurtje te wachten stond, vervulde Evert met een<br />

diepe voldoening.<br />

Er zat nu niet veel meer op dan wachten op de dingen, die komen<br />

zouden. Polisie Arnold slingerde zijn karabijn over de schouder en<br />

kondigde niet zonder snoeven aan, een vogel te zullen schieten,<br />

waarna hij met vlugge tred in de oetan verdween.<br />

Evert keek hem glimlachend na. — De opschepper, dacht hij. — Het<br />

zal me benieuwen. Enfin, hij komt op een plezierige manier de tijd<br />

door, misschien is het wel de roep van het bos, die hij niet weerstaan<br />

kan.<br />

Hij zocht een gemakkelijk plaatsje uit onder het atapdak en ging<br />

zitten. Hij leunde tegen een paaltje en verdroomde een uurtje. Het<br />

was een rustig zitten, waarbij gedachten zwierden en zwenkten als<br />

vlugge vogels, heen en weer, zonder dat hij de moeite nam er één<br />

te vangen.<br />

In de oetan groeide het leven naar de volle dag toe. Het zingen der<br />

vogels, het tjirpen der krekels en het kletteren der harde, brede<br />

36


palmbladeren, bewegend in de zachte wind, werd steeds luider.<br />

Het was of er telkens een regenbui in harde druppels op de bladeren<br />

ranselde.<br />

Kota Baroe lag ver achter hem, zó ver, dat het vreemd was te denken<br />

aan een stad, aan huizen, straten, mensen, auto's ... Het sagomoeras<br />

lag er tussen en het had de verbinding afgesneden. De verschrikkingen<br />

van de vorige dag, toen hij voortploeterde in de<br />

oceaan van modder, kon hij zich nauwelijks nog voor de geest<br />

halen. In ieder geval was het maar een zwakke voorstelling van wat<br />

hij doorgemaakt had, precies als kiespijn, die je je nooit in de volle<br />

narigheid meer kon herinneren.<br />

Nog twee dagmarsen was het tot Arso en daarna nog een dag tot<br />

Wembi. Driemaal zou hij eeuwigheden moeten doorworstelen, eenzaam<br />

temidden van een groep dragers, die zijn eenzaamheid niet<br />

ophieven, doch accentueerden. Driemaal zou hij worden overspoeld<br />

door de tijdloosheid. Driemaal zou hij mijlen schier ondoordringbare<br />

oetan, modder, rottende plantenresten en hitte ontmoeten.<br />

En toch kwam het hem voor, als waren die drie dagen gemakkelijker<br />

door te komen dan de dag van gisteren. Hij wist nu<br />

wat hem te wachten stond. Hij wist nu, dat na uren zwoegen en<br />

ploeteren het mens-dier rust kreeg en weer geheel en al mens kon<br />

worden in het koele kali-water, in de schemer van het bivak, in de<br />

koelte van de avond, in de bittere aroma van de kokende koffie en<br />

in de zoete geur van een sigaret. Hij trachtte zich voor te stellen<br />

hoe het thuis was op dit ogenblik, maar een blik op zijn polshorloge<br />

leerde hem, dat zijn fantasie weinig spectaculair kon zijn. Het was<br />

tien uur in de morgen en zijn ouders en Heleen in Holland lagen<br />

nu zeker nog onder de wol. Holland werd een klein, zacht<br />

droompje. Het was niet eens moeilijk, je voor te stellen, dat het niet<br />

bestond. Maar toch wist hij, dat het eens weer realiteit zou worden,<br />

dat hij er weer middenin zou staan en dat de oetan dan in een<br />

37


familie-album zou worden opgeborgen: ja, toen heb ik eens een<br />

maandje of wat in de wildernis gezeten.. .<br />

In de toekomst een herinnering en nu... een mensenleven hoog,<br />

breed en diep. Het volume van zijn bestaan ...<br />

IV<br />

legen de middag waren ze er plotseling.Niemand had hen zien<br />

komen, geen geluid hadden zij gemaakt, toen zij met hun zevenen<br />

uit de oetan te voorschijn kwamen en het bivak betraden. Zij zetten<br />

hun barang op de grond en gingen zwijgend op hun hurken zitten.<br />

Het waren de dragers, die de dag tevoren met het meel voor de<br />

missie van Arso uit Kota Baroe waren vertrokken.<br />

Tot grote vreugde van Evert bleek het, dat zij het meel in Nafri<br />

hadden achtergelaten en daar een deel van de barang, die hij in<br />

het kamponghuis had moeten laten staan, hadden meegenomen. Hij<br />

vroeg de mannen wat zij in Nafri hadden gezien. Zij wisten hem<br />

niet veel te vertellen. De kampong was uitgestorven, er waren<br />

geen mannen, 's Nachts hadden zij echter wel de gedroste dragers<br />

ontmoet, die gezegd hadden, dat zij waren teruggestuurd.<br />

Evert was geërgerd over de huichelachtige manier van doen, waarvoor<br />

Nafri in de loop van de jaren een beruchte naam had gekregen.<br />

De korano had staan buigen en knikken, maar daarbij was<br />

het gebleven: geen man in heel Nafri dacht er aan de barang uit<br />

het kamponghuis naar Wembi te pikoelen. Hij hoopte, dat Van<br />

Weghen tijd en gelegenheid zou vinden onverwachts in Nafri te<br />

verschijnen, om er als een oud-Germaanse dondergod het kamponghoofd<br />

te vertellen, waar het precies op stond. Na zo'n bezoekje van<br />

het H.P.B, ging het wel weer voor een paar maanden. Maar het<br />

waren beroerlingen en het zouden wel beroerlingen blijven. Nafri<br />

was de zwakke plek van de hele tournee naar Waris.<br />

38


De Papoea's zeiden, dat ze direct door wilden lopen tot aan de<br />

Isobo-rivier, een paar uur in zuidelijke richting. Zij zouden dan de<br />

volgende avond in Arso aankomen.<br />

Het was een redelijk verlangen, maar het plaatste Evert voor een<br />

nieuw probleem: er zou barang moeten worden achtergelaten. En<br />

dat betekende, dat hij weer een uurtje kon passen en meten, pakken<br />

en binden, vóór de zeven beschikbare mannen het hoognodige<br />

konden vervoeren. Daarbij wist hij niet goed wat hij moest doen<br />

als alles in kannen en kruiken was. Polisie Arnold zat nog steeds<br />

ergens in de oetan en trachtte een vogel onder schot te krijgen.<br />

Wanneer hij terug zou keren, was een open vraag. Het enige wat er<br />

op zat, was, de dragers vooruit te sturen met de opdracht het bivak<br />

aan de Isobo-kali in gereedheid te brengen. Hij moest wachten op<br />

Polisie Arnold en daarbij wist hij niet, of hij de overgebleven<br />

barang zomaar aan de Sekanto kon achterlaten. Van Weghen had<br />

hem hierover nooit iets gezegd. Hij had de echte angst van de<br />

Nederlander om ergens iets onbeheerd te laten staan.<br />

De zeven Papoea's verdwenen even later in de oetan. De oudste gaf<br />

hij zijn jungle-karabijn met drie patronen, in de hoop, dat de knaap<br />

een varken zou neerleggen. De man was zo trots als een pauw en<br />

hij schreed met grote, bedaarde passen voor de andere zes uit, de<br />

zwiepende hangbrug over. De bomen verborgen hen voor zijn blik.<br />

Nog een paar minuten hoorde hij het geluid van hun rauwe stemmen,<br />

toen stierf het weg, opgenomen in de groene stilte van de<br />

oetan.<br />

Het duurde nog wel een uur voor een schel gefloten Amerikaans<br />

jazzdeuntje de komst van Polisie Arnold aankondigde. Hij kwam<br />

uit het bos te voorschijn met het air van een gevierd acteur, die op<br />

het punt staat het publiek weer eens te laten genieten van zijn<br />

kunst. De helm hing achter op zijn hoofd, de karabijn hield hij losjes<br />

in de handen. Een brede grijns blonk rond zijn mond, waar de<br />

tanden fel-wit glommen. „Tida boeroeng!" zei hij achteloos. „Geen<br />

39


vogel gevangen!" Hij luisterde aandachtig naar wat Evert hem vertelde<br />

en lachte zorgeloos, toen deze hem sprak van zijn bezorgdheid<br />

over de barang, die zij zouden moeten achterlaten. „Niemand<br />

zal de barang aanraken, toean," zei hij en daarna hurkte hij bij het<br />

vuur, viste er een stuk zwart verbrande sago uit en begon te eten,<br />

Zijn dikke hangwangen zwabberden op en neer bij de heftige maalbewegingen<br />

van zijn kaken.<br />

V<br />

Jntet waren enkele uren, die hem nog van de weldadige rust in het<br />

bivak aan de Isobo-rivier scheidden. Het was echter één geweldige<br />

rijstebrij-berg van vette, stinkende modder, maar er liep iets, wat in<br />

de verte op een pad geleek, tussen de bomen door. Een ervaren<br />

oetan-loper kon, zonder al te veel in een van boven tot onder met<br />

modder bedekt wezen te veranderen, de afstand afleggen door onafgebroken<br />

van boomwortel op boomwortel te springen.<br />

Polisie Arnold liep voor Evert uit en deed het hem met benijdenswaardig<br />

gemak voor. In het begin was het een prettige bezigheid.<br />

Het deed Evert denken aan een spelletje uit zijn jeugd:<br />

over alle plassen springen, steeds van het droge naar het droge.<br />

Het springen werd echter al spoedig een bijna ondraaglijke kwelling.<br />

Hij had nog niet geleerd, bij iedere sprong mee te geven. Telkens<br />

bonkte hij met zijn volle gewicht en zijn volle voetzool op de<br />

smalle, stakige boomwortels. Het begon te branden, te schrijnen en<br />

ten slotte schier gek-makend te jeuken. Hij trachtte zijn taktiek te<br />

veranderen door te proberen op zijn tenen terecht te komen, maar<br />

de zolen van zijn schoenen waren vet en glibberig van de modder<br />

en hij gleed, met een kletsende slag, languit in de stinkende brij.<br />

Het koeken en korsten van de modder begon weer sarrend over<br />

zijn lichaam te kruipen.<br />

40


Het was een verademing als het pad dwars dooi een poel liep. Het<br />

water, koel en helder, reikte dan tot aan zijn middel. Het verfriste<br />

hem en hij verlangde een paar tellen te kunnen blijven staan, maar<br />

de myriaden muskieten, die over het stille water heen en weer schoten,<br />

zorgden, dat het alleen bij een verlangen bleef.<br />

Een ondraaglijke dorst begon hem te kwellen en hij verwenste het<br />

ogenblik, dat de zeven dragers bij de Sekanto-rivier in de oetan<br />

waren verdwenen, want onder de barang, die zij nu uren voor hem<br />

uit naar het Isobo-bivak sjouwden, was ook zijn veldfles. Hij probeerde<br />

zijn dorst te ontkennen, trachtte tevergeefs aan iets anders<br />

te denken dan aan een slok koel water, maar ten laatste schreeuwde<br />

hij naar Polisie Arnold, die een paar meter voor hem uitliep.<br />

„Drinken?" vroeg deze hoofdschuddend. „Drinken is niet goed,<br />

toean." Uit het achterzakje van zijn verrafeld khaki-broekje viste<br />

hij een klein flesje, schroefde het open en schudde wat van de<br />

inhoud op Evert's uitgestoken hand. „Zout is goed, toean."<br />

Verbaasd en teleurgesteld tegelijk keek Evert naar de zoutkristallen<br />

in zijn handpalm.<br />

„Eten, toean!" drong Polisie Arnold aan.<br />

Evert trok een vies gezicht.<br />

„Zout is goed!" zei Polisie Arnold weer en om meer overtuigingskracht<br />

aan zijn woorden bij te zetten, schudde hij zelf wat zout<br />

in zijn hand, at het op, smakte met zijn lippen en wreef over zijn<br />

buik.<br />

Aarzelend bracht Evert zijn hand naar zijn mond en gooide toen<br />

het zout met een korte beweging op zijn tong. Hij staarde verwonderd<br />

naar het lachende gezicht van de Papoea. Hij proefde het<br />

zout niet en zijn dorst was veel minder. Zijn lichaam had bij het<br />

transpireren zoveel zout verloren, dat de behoefte de vieze smaak<br />

neutraliseerde. Het was een openbaring voor hem.<br />

Tegen de avond bereikten zij het bivak aan de Isobo-kali, waar de<br />

dragers alles in gereedheid gebracht hadden. De oudste was met<br />

41


Evert's karabijn de oetan in getrokken om een varken te schieten,<br />

waarvan zij de sporen onderweg hadden ontdekt. De vreugde over<br />

de volbrachte tocht en de rust, die voor hem lag, deden veel van<br />

Evert's vermoeidheid verdwijnen en in minder dan geen tijd stond<br />

hij aan de rand van de rivier, gereed om een verre duik in het water<br />

te nemen.<br />

De Papoea's begonnen verschrikt te schreeuwen en maakten met<br />

hun armen wijde, happende bewegingen, als stelden zij dieren<br />

voor, die met bloeddorstige muilen hun prooi verscheurden. Er<br />

zaten ontelbare krokodillen in de kali, vertelden zij.<br />

Teleurgesteld week Evert terug. Het was een geduchte tegenvaller<br />

en een beetje landerig waste hij zich, door water over zich heen te<br />

gooien met een blik. De Papoea's spoelden hun vuile goed in de<br />

rivier. Zij zaten langs de oever met vertrokken angst-gezichten, hun<br />

voddige doeken met voorzichtig uitgestoken arm door het water<br />

halend, gereed, om bij de minste of geringste beweging in de geheimzinnige<br />

diepte van de rivier weg te springen.<br />

Evert trok schone kleren aan en voelde zich behaaglijk, na de<br />

modder van de oetan.<br />

Toen viel, vlakbij, een schot, gedempt als de plof van een champagne-kurk.<br />

De dragers kakelden opgewonden en wezen op de<br />

oetan, waaruit even later de oudste drager, aan wie Evert zijn karabijn<br />

had geleend, te voorschijn kwam. Hij holde met een triomfantelijke<br />

grijns op zijn gezicht het bivak binnen, schreeuwend, dat<br />

het hem gelukt was een „babi besar" te schieten.<br />

„Een varken! Een varken!" De mannen waren wild en twee renden<br />

er direct met hem terug de oetan in om het dier op te halen. De<br />

anderen kwamen druk in de weer. Zij kapten jonge bomen, trokken<br />

met hun tanden de bast los en scheurden deze in lange, taaie<br />

vezels, waarmee zij hangmatten tussen de bomen spanden. Zij<br />

haalden in holle palmstengels water, zochten, krakend en brekend<br />

in de oetan, naar droog brandhout en verzamelden bundels blade-<br />

42


en, die zij in bamboe-kokers persten en daarna in het vuur te<br />

koken hingen.<br />

Onder rauwe kreten, als messen kervend door de bezonken rust van<br />

de late namiddag, werd een kleine zeug uit de oetan gedragen en<br />

neergelegd op een bed van pisangbladeren. Het dier lag, donker<br />

en een beetje afstotend, in de verstarde houding van een plotselinge,<br />

krimpende dood, temidden van de mannen. De oudste, de<br />

man, die het dier geschoten had, hakte met enkele flinke meshouwen<br />

de kop van de romp. De ogen kierden glazig en wezenloos,<br />

als sliep het dier nog en kon het ieder ogenblik ontwaken. Met<br />

brede halen van de parang werd het lichaam opengesneden. Flabberend<br />

puilden de ingewanden naar buiten en slibberden over de<br />

pisangbladeren, onmiddellijk overdekt met een zwarte, wriemelende<br />

koek van duizenden vliegen. De achterbouten en een lap van<br />

de ribben werden losgehakt en verdwenen met spieren, beensplinters<br />

en het vel, waaruit de borstelige, zwarte haren vijandig<br />

opstaken, in een ijzeren pot met water, die inmiddels boven een<br />

vuur te koken was gehangen.<br />

Vijf dragers kwamen in aanmerking voor de verdeling van de rest<br />

van het varken. De twee anderen waren van kampong Scofro, in<br />

het district Wembi, waar het aan getrouwde mannen verboden was<br />

varkensvlees te eten. Zij verdwenen met Evert's karabijn en twee<br />

kogels de oetan in om te trachten een kroonduif of een casuaris te<br />

verschalken.<br />

De resten van het varken werden in stukken gescheurd en in gelijke<br />

brokken onder de vijf mannen verdeeld. Zij draaiden hun<br />

vleeshompen in pisangbladeren en legden ze in het vuur om ze te<br />

laten roosteren. De oudste drager knauwde grommend aan de gebrande<br />

kop, het vlees, de botten en het vel vermalend tussen zijn<br />

sterke tanden. Behaaglijk slurpte hij van de grauwe hersenmassa.<br />

Het vlees, dat nauwelijks tijd kreeg door te koken, was taai als leer.<br />

43


Zij scheurden het met hun tanden vaneen. Het water, waarin de<br />

brokken gekookt waren, was echter zacht en soepel als een goede<br />

bouillon. Het eten van de dragers had iets roofdierachtigs: vol<br />

overgave, geheel en al opgaande in het object, dat zij met hun<br />

vingers grepen en met hun tanden vaneen scheurden, zacht grommend,<br />

ergens achter in hun keel. Evert keek er gefascineerd naar. —<br />

Zij eten totaal, dacht hij. — En het is toch geen vreten.<br />

Het was bijna geheel donker toen de twee mannen uit kampong<br />

Scofro uit de oetan terugkeerden, zonder iets geschoten te hebben.<br />

Zij gingen bij het vuur zitten en roosterden stukken sago.<br />

Evert bleef nog even buiten om een sigaret te roken, daarna klom<br />

hij in zijn hangmat en schoof zijn klamboe dicht. Hij was moe en<br />

verlangde te slapen. Toch was die vermoeidheid anders dan de dag<br />

tevoren. Misschien had het te maken met het feit, dat hij vandaag,<br />

op zijn zwoegend ploeteren door de modder, geen ogenblik de normen<br />

en verhoudingen uit het oog had verloren. Er was een dag geweest<br />

en er was tijd, zodat hij morgen, middag, avond en nacht bewust<br />

had kunnen leven. Hij had de dingen opgemerkt, zoals ze<br />

waren, niet vergroot in overspannen fantasie: de bomen, de wortels,<br />

de modder, het stinkende water, de muskieten en de groene schemer<br />

van het oerwoud met de gillende zang van de vogels en de<br />

krekels. Hij vond het een winst, die hij boeken mocht en die hij<br />

meende te kunnen aflezen in de zo geheel andere vermoeidheid,<br />

welke hij nu voelde. Hij was dus bezig zich over te schakelen. Vroeger<br />

was voorbij. Vroeger was Evert Caldenhove de zoon van de<br />

eigenaar van „het kasteel", zoals ze in het dorp zeiden. De Evert<br />

Caldenhove, die door zijn vader beschouwd werd als zijn evenbeeld<br />

in alles, was uitgeschakeld. Er was een mens overgebleven,<br />

die langzaam zou moeten leren wat het betekende eenzaam in het<br />

oerbos te leven. Die zou moeten begrijpen, dat hij die eenzaamheid<br />

alleen maar op zichzelf zou kunnen afreageren en dat hij in dit<br />

44


proces de krankzinnigheid slechts zou kunnen bevechten, door<br />

boven zichzelf uit te groeien.<br />

„Er kunnen je in de rimboe maar twee dingen overkomen," had<br />

Van Weghen gezegd. „Je wordt gek of je groeit ver boven jezelf,<br />

boven je alledaagse niveau uit."<br />

Evert Caldenhove lag aan die woorden te denken, terwijl de nacht<br />

zich langzaam rond hem legde tot de duisternis volledig was.<br />

— Zo moet het zijn om in een doodkist te liggen, peinsde bij. — Zo<br />

geheel en al ingepakt en met duisternis rondom en de druk van het<br />

hele universum op het nietige zijn van een dood lichaam ...<br />

Maar het donker bleef doortrokken van de gil der krekels, golvend<br />

als een branding aan een steile rotskust, steeds terugkerend met<br />

nieuwe kracht en woede, daarna zuchtend weg-ebbend in de oneindigheid<br />

van de oceaan...<br />

Voor het eerst tijdens zijn tournee vouwde Evert Caldenhove zijn<br />

handen. — Je wordt gek, dacht hij, — of je groeit ver boven je alledaagse<br />

niveau uit... Kan ik dat alleen dragen? Onze Vader, die in<br />

de hemelen zijt, geheiligd worde Uw Naam...<br />

VI<br />

1 n de gloeiende hitte van de middag bereikten ze op de vierde dag<br />

kampong Wembi, die hoog op de kop van de eerste heuvels na<br />

Arso lag. De heuvels klommen tot voorbij de Australische grens op<br />

tot een machtig bergmassief.<br />

Over de oetan, die er van de heuvel af uitzag als een enorm veld<br />

met boerenkool, droeg het donkere, zware geluid van de tong-tong.<br />

De kampongbewoners hoorden het geluid en begrepen de boodschap:<br />

„De toean uit Kota Baroe is gekomen!" En zij haastten zich<br />

van tussen de bomen, vanuit de hutten, vanachter de sago-palmen<br />

vandaan naar de open plek, op de hoogste heuvel, waar het post-<br />

45


huis stond. Een kip kakelde schel en verschrikt. Een hond jankte<br />

klaaglijk. Een kind blèrde even fel op en werd dadelijk gesust.<br />

Langs de hemel trokken lange, zilveren wolkenslierten traag tot aan<br />

de horizon. De tong-tong gonsde rhythmisch over de kampong en<br />

de slagen dreven weg van de heuvel en vielen in het zwijgende<br />

groen van de oneindige oetan ...<br />

46


DERDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Jivert liep de laatste helling naar het posthuis van Wembi op. De<br />

eigenlijke kampong lag in een dal tussen sagopalmen. Op de platte<br />

kop van de heuvel stonden alleen de officiële gebouwen: het posthuis,<br />

het bureau van de schrijver en de politiepost. Er was een vers<br />

voetpad gekapt en er lagen kleine, dwarsliggende boomstammetjes<br />

als treden; een lange trap tot aan de top van de heuvel, waar de<br />

schrijver een erepoort had opgericht. Evert keek met enige verbazing,<br />

vermengd met geamuseerdheid, naar het bouwwerk, dat als<br />

een primitieve triomfboog de toegang tot het erf tussen de bestuursgebouwen<br />

afsloot. Het was een hut van boomvezels, versierd<br />

met sinaasappelachtige vruchten, een kroon van papaja's, waarboven<br />

een groot, houten kruis was bevestigd. Onder de kroon en<br />

het kruis hing een bord, waarop in stijve, onhandige letters het<br />

woord „WELKOM" geschilderd was. Boven van de heuveltop<br />

rolden langgerekte, melancholieke fluittonen omlaag.<br />

Evert bereikte de erepoort. Hij stond even stil, trok zijn vechtpetje<br />

recht op het hoofd, sloeg langs zijn bemodderde kleren en stampte<br />

met zijn voeten, even grinnikend om dat dwaze gebaar van voetenvegen-voor-j<br />

e-binnenkomt. Toen duwde hij de lange rietslierten,<br />

die als een gordijn in de poort omlaag hingen, opzij en betrad het<br />

erf. Hij voelde weer diezelfde rust en zekerheid, welke hij gekend<br />

had in het Sekanto-bivak, toen hij na zijn bad in de rivier langzaamaan<br />

was bijgekomen van zijn vreselijke worsteling door de<br />

sago-moerassen.<br />

47


Het erf tussen de bestuurshutten was schoongeveegd en hard aangestampt<br />

door de regens van de laatste weken. Midden op het plein<br />

stond een lange, dunne boomstam, waaraan een gescheurde en<br />

door de zon uitgebleekte rood-wit-blauwe vlag roerloos omlaag<br />

hing. Voor het posthuis stonden de schrijver en de dorpsnotabelen.<br />

Aan de uiterste rand van het erf was de kampongbevolking bijeengetroept;<br />

de mannen vooraan, de vrouwen naar achteren, wat<br />

schuw in de struiken, die het erf omzoomden. Kinderen hingen op<br />

haar rug en verscholen zich verschrikt, zodra Evert zijn blik in hun<br />

richting wendde.<br />

Een kort, hard bevel klonk over het pleintje, een geslaagde imitatie<br />

van de schreeuwende commando's der Jappen tijdens de bezetting.<br />

De twee man sterke politie presenteerde het geweer.<br />

De schrijver trad naar voren om Evert te verwelkomen. Hij was<br />

een Papoea van het Sentani-meer, die lange tijd met de beschaving<br />

in contact was geweest. Hij droeg zijn officiële uniform, een licht<br />

khaki-kleurig costuum met een nauw gesloten boord. Op zijn borst<br />

hing, trots aan een rood-wit-blauw lintje, het insigne van de kankerbestrijding<br />

te pronken. Het was voor hem een ontzagwekkend<br />

teken van zijn waardigheid. Het onderscheidde hem van alle<br />

andere kamponghoofden. Hij boog, met een brede, diepe glimlach<br />

over zijn zwarte gezicht. Onwennig schudde hij Evert's uitgestoken<br />

hand en zei, langzaam en moeizaam zoekend naar iedere lettergreep:<br />

„Roe... .den... .dag.... me... .neeg.... tot.... uw....<br />

diens...."<br />

Daarna was het de beurt aan de kepala en de korano, de toean uit<br />

Kota Baroe te begroeten. Zij traden naderbij, tipten van een meter<br />

afstand even aan Evert's hand en trokken zich toen met verlegen<br />

lachjes terug.<br />

De schrijver liep naar de tong-tong, een meterlange, uitgeholde<br />

boomstam, die aan de takken van een djoeroekboom hing. Hij<br />

sloeg. Drie korte slagen. Daarna een lang aangehouden roffel. Dan<br />

48


weer drie korte slagen. Het doffe geluid rommelde over het pleintje,<br />

steeg omhoog en duikelde over de struiken de hellingen van de<br />

heuvel af naar beneden. Toen begonnen van alle kanten de fluiten<br />

weer te roepen in lange, zwaarmoedige tonen. Het deed Evert denken<br />

aan een polder in Holland, waar, tegen de avond, de koeien<br />

bijeengedrongen aan het hek staan, loeiend en in ongeduld wachtend<br />

op de melkers.<br />

Door de erepoort kwamen twee mannen geschreden, een grote,<br />

breedgeschouderde pater in het bruine habijt der Franciscanen en<br />

een lange, slanke Papoea, de goeroe.<br />

De pater liep op Evert toe en stelde zich voor: „Akkermans, in de<br />

wandeling pater Piet!" en hij zond Evert een geweldige knipoog<br />

toe, waarna hij zich naast hem opstelde. De goeroe drukte met een<br />

vage glimlach Evert's hand. Hij had het smalle gezicht van de<br />

Papoea's der Kei-eilanden. Hij ging naast de pater staan.<br />

Toen kwam door de erepoort de schooljeugd van Wembi marcheren,<br />

telkens drie kinderen in keurig gelid naast elkaar. Zij droegen<br />

voddige hemdjes, die de vale kleur van jutezakken hadden. Om<br />

hun hals hingen snoeren kleine, kleurige kraaltjes. De meisjes hadden<br />

ijzerdraadjes door de oorlelletjes gestoken, sommige — de gelukkigen<br />

— een veiligheidsspeld. Zij hadden allemaal gemillimeterd<br />

kroeshaar. Hun lichaampjes waren overdekt met grote, donkere<br />

builen, die waren veroorzaakt door inbrandingen in de huid. Zij<br />

stelden zich voor de vlaggemast op, dicht op elkaar gedrongen,<br />

dood-verlegen met schuin gebogen kopjes wegkijkend over hun<br />

smalle schoudertjes.<br />

De goeroe trad naar voren en stak zijn hand op. Aarzelend, hier en<br />

daar even vals uitschietend met hoge, schelle stemmetjes, zetten de<br />

kinderen het Wilhelmus in. De Maleise tekst was nagenoeg onverstaanbaar<br />

in het onregelmatige zingen. Evert verstond de woorden:<br />

„Wilhelmus van Nassouwe" en „Hispanje", de rest ging onder in<br />

49


het triïïend-onzekere gezang der kinderen. Maar de melodie was<br />

dezelfde, ernstig en gedragen.<br />

Hij stond rechtop en stram, eenzaam in het midden van het pleintje.<br />

Zijn saluerende hand, aan de klep van zijn verschoten vechtpetje,<br />

trilde. Het was hem als liepen er stralen ijswater langs zijn<br />

rug. Zijn ogen stonden wijd open en staarden brandend voor zich<br />

uit. Zijn tanden knauwden op zijn droge, korstige lippen. In zijn<br />

hart schrijnde een zacht heimwee, dat aanzwol tot een pijn, heen<br />

en weer golvend tussen ontroering en verlangen. Door een zacht<br />

waas van tranen, dat hij trachtte te verbijten, zag hij de ernstige<br />

gezichtjes der kinderen. Hij zag de grote hapbewegingen van hun<br />

mondjes, de toegewijde ernst, om zoveel mogelijk geluid voort te<br />

brengen, in hun donkere oogjes. Hij zag de corrigerende hand van<br />

de goeroe, als deze zich vooroverboog om de maat van het lied te<br />

achterhalen en terug te brengen. Hij zag de fletse, verschoten kleuren<br />

van de vlag, lang en slap neerhangend langs de dunne boomstam.<br />

Het rood, het wit, het blauw. Het blauw was maar juist iets<br />

donkerder van toon dan het ijsblauw van de hemel, die boven de<br />

wereld spande. En al die tijd stond hij daar alleen, omspoeld door<br />

de melodie van het grootse Wilhelmus. Hij verlangde hartstochtelijk,<br />

dat de kinderen zouden blijven doorzingen. Hij was blij met<br />

het volgende couplet; zij moesten doorzingen...<br />

Het Wilhelmus bouwde voor hem de wereld, die hij verlaten had.<br />

Het Wilhelmus was Holland en Europa samen. Het Wilhelmus was<br />

Londen onder de ban van de V 1, het was de cockpit van zijn jager,<br />

het was een brandende Duitse stad beneden hem, het was de<br />

vurige komeet van een neerstortende Messerschmidt, het was het<br />

Damplein vol juichende mensen, het was een oud, trots gelaat van<br />

een dappere Koningin...<br />

Het Wilhelmus was zijn hele leven en als de kinderen zouden ophouden<br />

met zingen, zou een gordijn voor dat leven vallen en hij<br />

50


zou gruwelijk eenzaam zijn, midden op dat pleintje voor het posthuis<br />

in kampong Wembi.<br />

Maar het Wilhelmus was ook: „Mijn schilt ende betrouwen, zijt Gij<br />

o God mijn Heer... Op U zo wil ick bouwen, verlaet mij nimmermeer!"<br />

Schilt...<br />

Betrouwen...<br />

Toen de stilte na het tweede couplet over de kinderen viel, stond<br />

er een nieuwe Evert Caldenhove en hijzelf wist het nauwelijks. Het<br />

was alleen maar, dat hij niet zo eenzaam was, als hij gemeend had<br />

te zullen zijn ...<br />

II<br />

JTT.et leven in Wembi was als een eentonig voortkabbelende rivier.<br />

De dagen kantelden onopvallend de eeuwigheid in, zoals een vogel,<br />

die over de oetan vliegt en zich in langzame glijvlucht in het bos<br />

neerlaat.<br />

Vanaf de heuvel, waarop de bestuurshutten gebouwd waren, keek<br />

men uit over de eindeloze boes-boes tot aan een verre horizon,<br />

waar donkerblauw en nevelig de bergen torenden. Ver weg in het<br />

noorden lag Hollandia. Vanuit Wembi kon men duidelijk de scherpe<br />

bergtop van de Skyline onderscheiden. Het leek Evert eeuwen<br />

geleden, dat hij daar eens op een avond met Van Weghen heen<br />

gereden was, een gebraden kip en een fles niet al te slechte<br />

Cantenac achter in de wagen. Zij waren in een opgewonden,<br />

rumoerige stemming geweest en hadden, vals en schreeuwerig,<br />

sentimentele liedjes zitten galmen. Bijna op de top hadden ze de<br />

jeep langs de weg gezet en waren in het schemerduister gaan picknicken,<br />

net zolang tot de Cantenac op was en de beentjes van de<br />

kip links en rechts over de rotsen verspreid lagen. Daarna hadden<br />

ze dwaas gedaan, als gekken krijgsdansen uitgevoerd rond een<br />

oude bergstok van Van Weghen en buiten adem waren ze ten slotte<br />

51


In de jeep gevallen om onder het zingen van plantation songs de<br />

helling naar Kota Baroe weer af te zeulen. Het was een rare, en<br />

toch ook weer ontroerende avond geweest. Zij hadden het gevoel<br />

als waren ze twee kwajongens, die appelen uit de boomgaard van<br />

de boer stalen, terwijl ieder ogenblik de hond kon opdagen om hun<br />

een lap uit de broek te scheuren. Het was hun afweer geweest<br />

tegen de wat saaie burgerlijkheid van Hollandia.<br />

Als Evert naar de Skyline keek, moest hij altijd aan die avond denken.<br />

In een rechte lijn lag de berg nauwelijks zestig kilometer van<br />

hem verwijderd en als het wekelijkse K.L.M.-toestel voor de landing<br />

in Hollandia zijn wijde boog beschreef, kon hij het geluid van<br />

de zilveren vogel in Wembi horen. Vliegen was het hoogstens een<br />

kwartier naar Kota Baroe, maar langs de begane grond, moeizaam<br />

worstelend door het groen en de modder, waren het vier dagen.<br />

Viermaal tien helse uren, eindeloze uren. En Hollandia leek zo uit<br />

de verte een metropolis; onwezenlijk, verder van zijn voorstellingsvermogen<br />

verwijderd dan de Middeleeuwen. Hij had immers de<br />

grens overschreden...<br />

Het posthuis was een nogal gammel geval, hoewel het bij gelegenheid<br />

van de aangekondigde komst van het H.P.B, enkele maanden<br />

geleden was herbouwd. Het stond op palen, ongeveer een halve<br />

meter boven de grond en als men over de losliggende boomstammetjes<br />

door de vijf vertrekken liep, zwiepte het gevaarlijk<br />

heen en weer. Buiten het huis was een met atap afgeschut mandihok,<br />

waar een grote ton boordevol water stond, dat iedere dag door<br />

koelies uit de kali beneden aan de heuvel werd gedragen in kleine<br />

emmertjes van de schede van de niboeng-palm. De schrijver, die<br />

zich de huizen in Hollandia herinnerde, had in het posthuis een<br />

overvloed van vensters laten aanbrengen en zo stak het schril af<br />

tegen de behuizingen van de kampongbewoners, in wier lage,<br />

rieten hutten geen lichtstraaltje binnendrong. Het atapdak bood<br />

een goede bescherming tegen de middaghitte en tegen de koele,<br />

52


hoge bergwind, die er 's avonds woei. Rond het huis bloeiden dikke<br />

trossen paarse klaver. Rond het pleintje, waar de struiken een<br />

meter verder overgingen in de eeuwige oetan, strengelden zich<br />

schuchter papaja en djoeroek. De bomen klapperden de hele dag<br />

met hun bladeren, als ontlastten zich steeds weer regenbuitjes.<br />

Over de grond en langs de bamboewanden marcheerden meterslange<br />

kolonnes mieren, terwijl de gehele ruimte vervuld was met<br />

het brommend gonzen van ontelbare vliegen.<br />

Evert voelde zich volkomen rustig en tevreden. Hij zetelde in het<br />

posthuis boven de oetan uit, tegen het randje van de blauwe hemel<br />

en hij bekommerde zich minder om stoffelijke zaken dan ooit tevoren.<br />

Hij nam onbewust revanche op het mens-dier, dat zich door<br />

de oetan en de moerassen een weg had moeten vechten. Hij at<br />

iedere dag de eentonige maaltijden. Afwisseling in het voedsel was<br />

niet mogelijk, omdat de barang uit Nafri, waarbij de voornaamste<br />

levensmiddelen waren gepakt, nog steeds niet was komen opdagen.<br />

Hij leefde van rijst, gekookt in water en van sajoer, welke<br />

door de Papoea's in het bos werd gezocht. Het was een smakeloos,<br />

klonterig eten, dat op slecht gekookte spinazie leek. Hij had nu een<br />

bediende, Hermannus genaamd, die iedere morgen al vroeg de<br />

oetan in trok in de hoop een vogel te schieten. Meestal kwam hij<br />

met een kroonduif thuis, die hij aan stukken sneed en boven het<br />

vuur roosterde.<br />

Wembi had weinig aan te bieden. Het was maar een arme karnpong.<br />

Er waren geen klappers, er was geen kasbi en slechts weinig<br />

sago. De zwerfkippen, die zich maar zelden in de omgeving vertoonden,<br />

legden geen eieren. Er groeiden echter wel massa's rode<br />

papaja's, die een zacht, flauw smakend vruchtvlees hadden, maar<br />

sappig waren als rijpe meloenen. Evert had een voortdurend<br />

hongergevoel. Het deerde hem echter weinig. Te zeer was hij geabsorbeerd<br />

door de rust, die rondom en in hem was.<br />

Pater Piet woonde op een der andere heuvels. Vanuit het posthuis<br />

53


kon Evert diens huis zien schemeren tussen het groen van de<br />

bomen. Iedere dag, tegen het middaguur, liep Evert zijn heuvel af<br />

en klauterde de helling van de missie op. Pater Piet, een goedige<br />

Brabander, afkomstig — zo hij zelf zei — uit de kampong Ulvenhout<br />

bij Breda, noemde Evert's dagelijkse bezoek: „Efkes buurte!"<br />

Zij konden goed met elkaar opschieten. De pater had een gulle,<br />

aanstekelijke lach, die hij om de haverklap door de kampong liet<br />

daveren en hij wist op een humoristische en tegelijk leerzame wijze<br />

van het leven in Wembi te vertellen. Zijn district was groot en<br />

pater Piet was eigenlijk doorlopend op reis van de ene plaats naar<br />

de andere. Hij zei, wat Evert ook al van diverse zendelingen aan<br />

de kust had gehoord: „De oogst is groot, maar de arbeiders willen<br />

niet best komen hier." Hij zei het met stille weemoed en zachte<br />

spijt in zijn stem.<br />

Evert geloofde in het begin, dat pater Piet een afweer tegen zijn<br />

eenzaamheid zou kunnen zijn, maar tot zijn verwondering bleek<br />

hem, dat hij weinig behoefte aan diens gezelschap had. Vanzelfsprekend<br />

was het plezierig iedere middag een uurtje te kletsen<br />

over alles en nog wat: over het nest van een metselbij tegen de<br />

band van een wetboek; over de boter, die nog maar steeds in Nafri<br />

wachtte op het ogenblik, tot het de heren daar zou believen de<br />

barang naar Wembi te pikoelen; over de djongos van de missiestatie,<br />

die met een zware malaria-aanval op bed lag, of over de<br />

korano, die iedere morgen zonder mankeren om een nieuw broekje<br />

kwam zaniken... Maar in wezen was het allemaal zo onbelangrijk.<br />

Het hele gesprek was hij al vergeten, voor hij in het posthuis was<br />

teruggekeerd. Zijn dagen gleden voorbij, ongestoord en met een<br />

diepe vrede vervuld.<br />

— Zo moeten, dacht hij, — kluizenaars en monniken leven.. .<br />

Wanneer hij 's morgens tegen vijven opstond en zich huiverend<br />

onder het koele water stond te mandiën, was de dag nog maar<br />

nauwelijks in het oosten aan de kim verschenen.<br />

54


Hij at zijn bord droge rijst en dronk zijn hete koffie nog voor de<br />

zon boven de oetan was uitgestegen.<br />

Om zeven uur kwamen de eerste mensen met hun klachten en verlangens;<br />

meestentijds nutteloze kletspartijen, die tot aan de middag<br />

duurden. Daarna trok hij naar pater Piet, rookte een sigaret met<br />

hem en maakte een praatje. Terug bij het posthuis bracht hij de<br />

dag verder door met lezen of brieven schrijven. De brieven zouden<br />

mettertijd wel naar Kota Baroe worden gebracht. Het was niet belangrijk<br />

te weten wanneer ze gepost konden worden. Het schrijven<br />

was een heerlijke ontspanning, die zijn bezonken leven in Wembi<br />

accentueerde. Urenlang kon hij ook voor het posthuis zitten uitkijken<br />

over de oetan. De wind en de wijdte namen bezit van hem,<br />

spoelden hem schoon, tot zijn gedachten als dansende vlinders heen<br />

en weer fladderden, nutteloos, maar schoon. Evert Caldenhove hervond<br />

in deze grote teruggetrokkenheid zichzelf. Hij wikkelde zijn<br />

eigen ik langzaam en voorzichtig los uit de cocon, waarin de tot<br />

camouflage en maskerade dwingende wereld hem al die jaren had<br />

weten in te spinnen. Hij hoefde niets meer te camoufleren, niets te<br />

maskeren, want de wereld lag ver, ver weg en er waren geen<br />

mensen.<br />

Soms kwam hem de mens als een vijand voor, een geheimzinnige<br />

vijand, die achter de bergen in het noorden woonde en daar naar<br />

hartelust konkelde en intrigeerde. Evert bevrijdde zich van zijn<br />

camouflagehuid en hij groeide zo, weerloos en eerlijk, hoger en<br />

hoger, tot hij zijn gezicht ophief naar de hemel en zacht bij zichzelf<br />

de Naam riep van Hem, voor Wiens aangezicht hij zich nu wilde<br />

stellen.<br />

God...<br />

Er waren geen mensen meer en hij was blij, dat er vier dagtnarsen<br />

tussen hem en de wereld lagen. Er waren alleen Papoea's, primitieve<br />

wezens, uit een oerwereld opgedoken. Zij kwamen naar hem<br />

kijken als naar een god op een gouden troon. Zij staarden naar hem<br />

55


met dezelfde hunkerende nieuwsgierigheid in hun blikken als een<br />

vrouw, die voor de etalage van een bontwinkel staat en even de<br />

prijzen vergeten kan. De Papoea's stonden de hele dag in een wijde<br />

kring rondom hem heen en staarden... Zij brachten hem ook de<br />

enkele vruchten, die de kampong opleverde en zelfs éénmaal een<br />

ei, de grootste kostbaarheid van hun dagelijks, armoedig bestaan.<br />

Urenlang keken zij naar hem, zonder iets te zeggen, alleen een<br />

flauwe, verbaasde glimlach rond hun mond en een nimmer wijkende<br />

eerbied in hun ogen.<br />

Kort na zes begon het donker te worden. Evert bleef dan nog een<br />

half uurtje zitten bij het flauwe, walmende licht van een vetpotje.<br />

Zijn stallantaarn was bij de barang in Nafri en hij behielp zich met<br />

een jampotje, waarin een pitje op dikke, stroperige olie dreef. Bij<br />

dit onzekere licht trok het leven zich terug tot binnen de dansende<br />

schijn van het primitieve lampje. De Papoea's, die op de drempel<br />

van de voorgalerij zaten, zag hij niet meer. Hij hoorde soms een<br />

zacht gerucht als een van hen een beweging maakte. Dan ging hij<br />

slapen, langzaam wegglijdend in een droomloze rust, waaruit hij<br />

de volgende morgen verkwikt ontwaakte ...<br />

III<br />

xdet kantoor van de schrijver was een kleine, wrakke bamboehut<br />

met twee van boven tot onder beschimmelde krot-kamertjes. Aan<br />

de wand van het ene vertrekje hingen verregende flarden van<br />

oude bekendmakingen en het portret van de koningin, dat door de<br />

vocht bijna geheel was weggevreten. Er stond een wankele tafel,<br />

waarop naast een penhouder zonder pen een flesje rode inkt stond.<br />

Er lag nog een grote stapel papieren, waarvan niemand zeggen kon<br />

waartoe hij diende. In het andere vertrekje was het aardedonker.<br />

Er hing een bedompte, vunze lucht. Spinnen hadden er met luguber<br />

geduld eindeloos lange, slijmerige draden doorheen geweven en<br />

56


langs de wanden en over de vloer krioelde het ongedierte. Er stonden<br />

twintig Japanse geweren zonder grendels, keurig in het gelid<br />

opgesteld, als stonden zij in het gewerenrek van een kazerne. De<br />

kolven waren overdekt met een wollig-witte schimmel-vegetatie en<br />

de roest had zich diep in de lopen gevreten. Zij hadden eens toebehoord<br />

aan een groep Jappen, die na de landing van de Amerikanen<br />

in Hollandia door de oetan tot op Waris waren teruggetrokken.<br />

De Yanks zetten een prijs op hun hoofden en van dat ogenblik af<br />

waren de Papoea's in beweging gekomen. Zij waren geluidloos en<br />

onzichtbaar met hun slachting begonnen, sluipend door het oerwoud<br />

met in hun gespierde handen hun boog en hun lange pijlen<br />

met de verschrikkelijke weerhaken. De uitgeputte, verspreide eenheden<br />

der Jappen waren een gemakkelijke prooi. De oetan verstikte<br />

groen en zwijgend de doodsrochel van de kleine, gele mannen.<br />

Jaren later vond men nog overal in de rimboe half-vergane<br />

uitrustingsstukken en de macabere grijnslach van de gebleekte<br />

schedels. Hun geweren werden door de Papoea's gebruikt, maar de<br />

munitie raakte spoedig op en één voor één belandden de wapens<br />

in het kantoor van de schrijver, waar zij langzaam wegrotten en<br />

wegroestten.<br />

De eerste morgen na zijn aankomst in Wembi was Evert van het<br />

posthuis naar het kantoor van de schrijver gelopen, waar voor de<br />

deur al een tiental Papoea's te wachten stond om hun verlangens<br />

en moeilijkheden kenbaar te maken. De schrijver zat breeduit op<br />

de enige stoel, die het kantoor rijk was, achter de wankele tafel.<br />

Het flesje inkt stond open, de penhouder zonder pen lag op de gewichtig<br />

uitziende stapel papieren. Hij was werkelijk een indrukwekkend<br />

man, breed, groot en dik en hij bezat een enorme, pikzwarte<br />

hangsnor, waarop hij, als hij opgewonden werd, heftig<br />

knauwde.<br />

Het kantoor was echter zo donker en het stonk er zo walglijk, dat<br />

57


Evert rechtsomkeert maakte en ogenblikkelijk het besluit nam zitting<br />

te houden op de voorgalerij van het posthuis.<br />

„Het is in zoverre al een voordeel, dat je hier bent," zei pater Piet,<br />

„omdat de schrijver nu voor zijn fatsoen wel verplicht is van zeven<br />

tot twee kantoor te houden. Dat ongeluk verdiende zijn tachtig<br />

gulden in de maand al te gemakkelijk met lanterfanten en mensen<br />

uitzuigen. Hij heeft te veel geleerd aan de kust."<br />

Evert wilde dit maar niet voetstoots aannemen, doch het bleek al<br />

spoedig, dat pater Piet geen al te gekleurde voorstelling van zaken<br />

had gegeven. De schrijver had jarenlang aan de kust gewoond en<br />

hij had daar veel, maar weinig goeds, opgestoken van de Ambonese<br />

bestuursambtenaren. Van Weghen had hem voor zijn tournee wel<br />

het een en ander verteld over de situatie, die na de oorlog was<br />

ontstaan.<br />

De Ambonezen en ook enkele Javanen, Keiëzen en Menadonezen<br />

namen na de verdrijving van de Jappen vrijwel alle posten van bestuursassistenten,<br />

politie en onderwijzers in.<br />

De houding van deze heren, behoudens enkele zeer loffelijke uitzonderingen,<br />

was in hoge mate kwetsend voor het langzaamaan<br />

ontwakende zelfbewustzijn van de Papoea. Zij zagen diep op hem<br />

neer, beschouwden hem nauwelijks nog als een mens. „Papoea<br />

bodoh!" zeiden ze minachtend en de uitdrukking „Papoea binatang!"<br />

lag hun in de mond bestorven.<br />

Dit had uiteraard niets met rassen-discriminatie te maken, doch was<br />

gevolg van de lage ontwikkeling der ambtenaren. De enkele goedontwikkelde<br />

Indonesiërs, die bij het gouvernement werkten, behandelden<br />

de inheemse bevolking nooit neerbuigend en uit de<br />

hoogte. De meesten van de ambtenaren, die in hun manier van doen<br />

„kolonialer" waren dan welke Europeaan ook, waren Ambonezen.<br />

Het verzet tegen deze groep groeide aan de noordkust uit tot een<br />

felle haat. Een geluk bij een ongeluk was, dat de Papoea's zich<br />

alleen tegen de actuele bedrijvers van het kwaad keerden en niet<br />

58


tegen de hoofdschuldige, het gouvernement, dat door gebrek aan<br />

controle, ontbreken van belangstelling en onkunde, de misstanden<br />

in de hand had gewerkt. Het waren deze ambtenaren, die onder<br />

de Japanse bezetting afvallig werden en met de Jappen heulden<br />

tegen de Nederlanders, tegelijk de Papoea's onderdrukkend waar<br />

zij maar konden. Na de bezetting waren het de Papoea's, die van<br />

het teruggekeerde Nederlandse bestuur verwachtten, dat het met<br />

alle macht de misstanden uit de weg zou helpen, de ontrouwe<br />

ambtenaren ontslaan en er andere, beter voor hun taak berekende<br />

krachten voor in de plaats zou stellen.<br />

„De Papoea's zijn intelligent," had Van Weghen gezegd. „Zij kunnen<br />

— en het is bewezen — zelf de verschillende bestuursposten innemen,<br />

maar de opvoeding en ontwikkeling van dit land en dit volk<br />

dient eerst in verticale richting te worden aangepakt en stevig<br />

ook!"<br />

Maar ook op dit gebied was de oogst groot en lieten de arbeiders<br />

zich niet zien ...<br />

De schrijver van Wembi had de methoden van de Ambonezen<br />

goed afgekeken. Hij kende de term „herendiensten" bijzonder goed.<br />

Pater Piet vertelde, dat de familie van de schrijver aan het Sentanimeer<br />

een huis had gebouwd en dit had laten doen door de mannen<br />

van Wembi, die door de schrijver voor dit karwei eenvoudigweg<br />

werden opgeroepen, zonder dat zij ooit één cent vergoeding voor<br />

hun arbeid ontvingen. Zelfs hun voedsel kwam voor hun rekening.<br />

Voor „toean controleur" sloofde hij zich natuurlijk enorm uit. Hij<br />

wilde een zo goed mogelijke indruk maken, maar de kampongbewoners<br />

waren allesbehalve over hem te spreken. Toen Evert<br />

voorzichtig zijn voelhorens uitstak, stootte hij echter op een muur<br />

van stilzwijgen. Geen van de Papoea's had de moed, openlijk met<br />

klachten naar voren te komen. Zij waren bang, dat Evert met de<br />

schrijver onder één hoedje speelde en wat zou er met hen gebeuren<br />

als Evert weer vertrokken was? Evert zelf wist, dat na zijn vertrek<br />

59


alles weer in de oude banen zou worden teruggeleid. Niemand zou<br />

zich iets van zijn bevelen aantrekken. De schrijver knikte op alles<br />

ijverig ja, maar als hij bij zijn volgende tournee over een paar jaar<br />

terugkwam, zou hij alles nog in dezelfde toestand aantreffen.<br />

Evert werd hier geconfronteerd met de ontzaglijke en allesoverheersende<br />

problemen van tijd en afstand, die te groot waren voor<br />

het handjevol blanken, dat vertwijfeld vocht voor het land en zijn<br />

bevolking. Hij begreep nu ook de bittere glimlach van Van<br />

Weghen, als die sprak over dit of dat gebied, „dat onder bestuur<br />

gebracht was". Het betekende niet veel meer, dan dat er posten<br />

waren gevestigd, waar mensen als de schrijver van Wembi ongestoord<br />

konden doen en laten wat zij wilden, terwijl eenmaal in de<br />

twee of drie jaar een controleur uit Kota Baroe op zijn tournee de<br />

posten kon inspecteren. De zendelingen en missionarissen vormden<br />

de enige, werkelijke voorposten, maar ook zij waren te gering in<br />

getal, hoewel groot in hun bergen-verzettend geloof.<br />

Evert begreep nu ook de onwil der Papoea's om in te gaan op de<br />

toenadering van Indonesische zijde. Van die kant hadden zij niet<br />

veel meer te verwachten dan uitbuiting en onderdrukking. Het<br />

land zou onder hun bestuur in minder dan geen tijd terugvallen<br />

naar de periode, waarin helaas nog een groot gedeelte verkeerde:<br />

het stenen tijdperk. De ontwikkeling van Nieuw-Guinea vereiste<br />

enorme kapitaal-investeringen, die echter — ondanks de geringe<br />

mogelijkheden van het land in vergelijking met Indonesië — mettertijd<br />

economisch verantwoord zouden blijken te zijn. Veel meer<br />

echter dan de materiële zijde van het probleem drukte de ideële<br />

kant op het bestuur, dat, juist nu de Papoea's in hun ontwakend<br />

zelfbewustzijn zich tot de Nederlanders om hulp wendden, voor de<br />

schier bovenmenselijke taak werd gesteld, met een minimum aan<br />

middelen en mensen een maximum aan gebied en bevolking te<br />

helpen op de lange weg naar grotere ontwikkeling en beschaving.<br />

Zo zat Evert iedere morgen om zeven uur achter de tafel op de<br />

60


voorgalerij van het posthuis te wachten op de klanten, die echter<br />

niet in groten getale kwamen opdagen. De belangstelling op de<br />

publieke tribune was groot: een groep kampongbewoners zat urenlang<br />

zwijgend gehurkt bij de voorgalerij, met intense belangstelling<br />

kijkend naar alles wat Evert deed. De meeste gevallen werden door<br />

de schrijver ter tafel gebracht. Hij deed dit met pathetische gebaren<br />

en een stortvloed van woorden, terwijl hij, om aan zijn woorden<br />

kracht bij te zetten, „officiële stukken" voorlegde, welke bij<br />

nadere beschouwing onooglijke vodjes papier bleken te zijn, waarop<br />

met potlood enige onleesbare krabbels stonden.<br />

Het enige geval, waaraan Evert met een glimlach kon terugdenken,<br />

was de kwestie van de Papoea Ivanus, een jongeman van even<br />

twintig jaar, die door de missie was opgevoed en van een naam was<br />

voorzien. Ivanus was afkomstig van kampong Yetti, enige uren<br />

gaans van Wembi verwijderd.<br />

Het ongeluk wilde, dat Ivanus geen zusters had, terwijl er in zijn<br />

hele familie geen ongetrouwde meisjes beschikbaar waren. De adat<br />

in de streek bezuiden Hollandia, tot aan de grens van het onder<br />

bestuur gebrachte gebied, schreef voor, dat een Papoea, die wilde<br />

trouwen, de familie van zijn vrouw een zuster in ruil moest aanbieden,<br />

zodat deze als vrouw kon worden bestemd voor een der<br />

mannelijke leden van die clan. Bezat hij geen zuster, of was het<br />

hem onmogelijk een vrij meisje in zijn familie te vinden, dan zat er<br />

niets anders op dan ongetrouwd te blijven tot het einde van zijn<br />

dagen of, en daar kwam het meestal op neer, om de kampong te<br />

verlaten. Van Weghen had Evert voor diens vertrek deze adatgebruiken<br />

haarfijn uitgelegd en hem op het hart gedrukt alle overtredingen,<br />

die hem zouden worden voorgelegd, met veel souplesse<br />

en met de wijsheid van een Salomo te behandelen.<br />

En nu stond daar Ivanus voor de tafel onder beschuldiging, zo<br />

deelde de schrijver met plechtige omhaal van woorden mee, het<br />

ongehuwde meisje Rosalia uit de kampong Wembi geschaakt te<br />

61


hebben. Hij was met haar naar Yetti vertrokken, waar pater Piet<br />

hen in het huwelijk had verbonden.<br />

Het geval was al een paar maanden oud, maar het had voor behandeling<br />

op de komst van een bestuursambtenaar uit Kota Baroe<br />

moeten wachten.<br />

Pater Piet, mede schuldig aan deze door de adat gewraakte gang<br />

van zaken, werd als getuige gedagvaard.<br />

Evert begon met hem een sigaret aan te bieden, dit als bewijs van<br />

vertrouwen tegenover de kampongbewoners, die de behandeling<br />

van deze kwestie met meer dan gewone belangstelling volgden. De<br />

schrijver bleek brutaal genoeg, om zonder veel plichtplegingen<br />

ook in Evert's sigaretten te graaien. Hij deelde er zelfs royaal een<br />

paar uit aan de achter hem staande politiemannen.<br />

„Geachte controleur," begon pater Piet in het Nederlands, „ik heb<br />

Ivanus de raad gegeven dat meisje te gappen en er als de wind mee<br />

vandoor te gaan. Wat had jij in vredesnaam gewild, dat hij anders<br />

gedaan zou hebben? Een man alleen is ook niet alles. Enfin, daar<br />

kun jij beter over oordelen dan ik."<br />

„Dus jij hebt die twee harten aaneen gesmeed, geschakeld en verbonden<br />

in lief en leed?" vroeg Evert glimlachend.<br />

Pater Piet hield zijn hoofd scheef. „Zo'n beetje wel," gaf hij toe.<br />

„Ze zaten naast elkaar op mijn schooltje. Zij zullen elkaar af en<br />

toe wel eens vriendelijk hebben aangekeken, lijkt me zo. Je weet<br />

hoe dat met dat grut gaat, nietwaar. Toen Ivanus, een maand of<br />

wat geleden, bij mij zijn nood kwam klagen over het feit, dat hij<br />

geen zussen of nichten in voorraad had, heb ik hem geadviseerd<br />

Rosalia zonder meer achterover te drukken en met haar naar Yetti<br />

te gaan, waar ik de twee geliefden in alle eer en deugd heb getrouwd.<br />

Hij heeft er een aardig huis gebouwd en ze stellen het best<br />

samen."<br />

Evert kreeg na verder onderzoek de indruk, dat de schrijver de hele<br />

kwestie administratief weer eens behoorlijk op de spits had ge-<br />

62


dreven. De familie van het meisje bleek zich allang bij de situatie<br />

te hebben neergelegd. Alleen voor de vorm en de adat werd genoegdoening<br />

gevraagd voor de maagdenroof, dat wil zeggen,<br />

Ivanus zou de bij een huwelijk gebruikelijke bruidsschat moeten<br />

betalen.<br />

Evert ging recht doen. Hij trok zijn voorhoofd in diepe rimpels, als<br />

peinsde hij ernstig over de moeilijke kwestie. Het was doodstil. De<br />

Papoea's voor de galerij zaten roerloos en gespannen. De schrijver<br />

fixeerde hem met zijn grote, zwarte ogen.<br />

Evert begon te spreken. Hij berispte Ivanus, want hij had er verkeerd<br />

aan gedaan een vrouw te stelen. In plaats van naar de missie<br />

te gaan, had hij zijn moeilijkheden aan het bestuur moeten voorleggen,<br />

desnoods in Kota Baroe...<br />

Pater Piet zat minzaam te knikken. Hij kon een hatelijkheidje, in<br />

alle vriendschap toegegooid, naar waarde schatten.<br />

„Maar," vervolgde Evert, „dat heeft Ivanus niet gedaan en nu de<br />

zaken zijn, zoals ze zijn, is er weinig meer aan te veranderen."<br />

Hij veroordeelde de jonge Papoea tot het betalen van de gebruikelijke<br />

bruidsschat aan de familie van zijn vrouw.<br />

De zaak was hiermee afgedaan.<br />

Ivanus glunderde als had hij een groot geschenk ontvangen. Hij<br />

boog diep en liep achteruit de voorgalerij af, waar hij verdween in<br />

het opgewonden gedrang van de kampongbevolking, die de uitspraak<br />

met voldoening begroette.<br />

De schrijver knikte als een wijze man, die het altijd wel heeft geweten<br />

...<br />

Wanneer Evert 's middags weer alleen was, vroeg hij zich wel eens<br />

af of het resultaat van zijn werk in Wembi de moeite van een<br />

tournee eigenlijk wel loonde. Aan de andere kant zag hij wel in,<br />

dat hij hier niet klaarkwam met de gewone normen van bestuursvoering.<br />

Alle lijvige handboeken, die hij jarenlang aan de universiteit<br />

had versleten, kon hij met een gerust hart als museumstukken<br />

63


in zijn boekenkast zetten. De gevallen, die hij in Wembi te behandelen<br />

kreeg, weken zo af van de standaard-gevallen in de<br />

.andere delen van de archipel, dat hij er alleen met begrip en<br />

respect voor de adat niet mee kwam. In zijn ogen waren het<br />

futiliteiten, waarover de Papoea's zich druk maakten, doch de<br />

realiteit was, dat het voor hen zaken van leven en dood waren. Ingewikkelde<br />

problemen, welke zij niet vermochten op te lossen en<br />

waarvan zij het oordeel van toean controleur met diepe eerbied<br />

aanvaardden.<br />

Zo leerde hij iedere morgen op de voorgalerij recht te spreken,<br />

wijs en ernstig en met de bedachtzaamheid van een oud man. Het<br />

recht was geen dode letter. Het recht liet zich niet vangen in een<br />

paragraaf. Het recht moest worden veroverd en er was begrip en<br />

liefde voor nodig, veel liefde ...<br />

En de schrijver zat al die tijd naast hem, nam ongevraagd sigaretten<br />

uit zijn pakje en tekende met zijn potlood houterige lettertekens<br />

op een vies velletje papier.<br />

IV<br />

Jrater Piet vertrok naar zijn missie in Yetti, waar hij een paar<br />

weken zou blijven.<br />

Evert besloot verder te gaan. Hij zou de Bedeog-kali in zuidelijke<br />

richting opvaren met een prauw. Hij had het bericht ontvangen,<br />

dat de nog onontdekte stammen der berg-Papoea's, achter het gebied<br />

van de Pami's, contact met het bestuur zochten. Het lag buiten<br />

zijn tournee-schema, maar hij meende, dat het geen kwaad kon<br />

eens die richting uit te trekken, te meer daar hij nog geen enkel<br />

bericht gekregen had, dat er op wees, dat Van Weghen eindelijk<br />

ook naar het zuiden kwam afzakken.<br />

De heenreis zou vijf dagen duren.<br />

Toen hij Wembi verliet, had hij het gevoel als nam hij afscheid van<br />

een dorp en van een huis, waar hij jarenlang gewoond had...<br />

£4


VIERDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Van hoog uit de bergen kwam het water van de kali omlaag razen.<br />

Sissend sprong het door de slingerende bochten van de rivier, kolkte<br />

in felle golven door de rechte stukken en bruiste woedend rond<br />

en om de enorme rotsblokken, die nors en massief uit de ondiepe<br />

bodem optorenden. De kali flitste tussen de oetan door als de<br />

zilveren streep van de bliksem tegen de nachthemel. Langs de hoge<br />

oevers stonden de roerloos-groene muren der bomen, tientallen<br />

meters hoog. De gillende stem van de kali sloeg er duizendvoudig<br />

weerkaatst tegen stuk. De bomen bogen zich boven het water naar<br />

elkander toe, vergeefs trachtend een tunnel van ondoordringbaar<br />

groen te vlechten. Een brede strook moesten zij openlaten voor de<br />

zon, die als een brandend ravijn van licht op het water neerstortte,<br />

het in het midden van de dag verschroeiend tot een verzengend<br />

hete vuurpijl.<br />

Evert Caldenhove was met drie dragers in een kleine prauw de<br />

Bedeog opgevaren in de richting van kampong Almin. Daar wilde<br />

hij de tocht over land voortzetten ten einde te trachten contact op<br />

te nemen met de berg-Papoea's. Hij had niet veel barang meegenomen,<br />

slechts het allernoodzakelijkste had hij in drie kleine<br />

pakken bijeen gebonden. Hij leefde van rijst en verder van wat zijn<br />

dragers in het bos vonden. Dat waren meestal bladeren, die in een<br />

holle stengel boven het vuur gekookt werden, een laf bijgerecht<br />

65


voor de toch al zo smakeloze rijst. Er was geen tijd de oetan in te<br />

trekken om een vogel of een varken te schieten. De kali bond hen,<br />

van het eerste ochtendgloren tot aan de schemer van de snel vallende<br />

avond, met wrede en niets ontziende heerszucht aan zich<br />

vast. Slechts met de uiterste krachtsinspanning slaagden zij er in<br />

dagelijks de uitgepaalde acht kilometer af te leggen. Zelden gebeurde<br />

het, dat zij een honderd meter konden prauwen. De rotsblokken<br />

en de stroomversnellingen maakten dit onmogelijk. Meestentijds<br />

stonden de drie dragers tot aan hun middel in het kolkende<br />

water, sjorden, sleepten en worstelden om de prauw over de gevaarlijkste<br />

plekken heen te trekken. Dikwijls was het water sterker<br />

en sloeg de smalle, wankele prauw op drift, als een dor blad meegevoerd<br />

op de golven, tot zij krakend vastliep in een bocht. Duizend<br />

meter per uur was de hoogste snelheid, die zij in het razende<br />

water konden bereiken.<br />

Na twee dagen probeerde Evert of het mogelijk was zich langs de<br />

oever door de oetan een weg te banen, maar er was een schier ondoordringbare<br />

rimboe van struiken en doornige klimplanten. Iedere<br />

meter moest met de parang worden schoongekapt en toen hij, een<br />

uur lang hijgend en transpirerend, dodelijk vermoeid, nauwelijks<br />

vijftig meter was gevorderd, keerde hij mismoedig naar de prauw<br />

terug.<br />

De uren smolten tot een traag stromende brij van tijd. De zon<br />

vlijmde meedogenloos en etste zijn lichaam. Zijn ogen, voortdurend<br />

in een beschermende spleet saamgetrokken, krampten pijnlijk. Het<br />

bewustzijn van het zien ebde langzaam weg bij iedere hamerslag<br />

van het bloed tegen de binnenkant van zijn schedel. Zijn denken<br />

verzandde in hitte en tijd. In elkaar gedoken zat hij op het vlondertje<br />

van de prauw, zijn handen klemmend om de rand geslagen, om<br />

het schokken en wentelen van het vaartuig op te vangen. Zijn voetzolen<br />

schenen één te worden met de randen van de prauw. Zijn<br />

voeten werden logge blokken cement, zonder gevoel, slechts die-<br />

66


nend als ballast voor zijn lichaam, in het reddend gevoel van evenwicht<br />

bewaren. Soms, als hij zo uren gezeten had, geloofde hij, dat<br />

de zon en het vuur, dat van het water sloeg, hem in die houding<br />

hadden vastgebakken, lugubere ceramiek van het oerwoud. Dan<br />

hees hij zich moeizaam overboord in het water en waadde achter<br />

de prauw aan. Het water bracht een ogenblik verkoeling, het drong<br />

door zijn doorgezwete kleren tot op zijn huid en spoelde het<br />

korstige zout weg, maar dan begon het lauw te worden en het<br />

maakte zijn kleren tot natte, broeierige lappen, die aan zijn lichaam<br />

gingen kleven als oud verband op een open, etterende wond. Dan<br />

klauterde hij weer op het vlondertje en ging weer onder in een tijd,<br />

die hem het soelaas van geheel en al stil te staan weigerde. Soms<br />

verlangde hij naar de sago-moerassen. Daar was de tijd verdwenen<br />

en daar was ook nog lichamelijke inspanning geweest. Hier was<br />

het alleen maar zitten en wachten, verlammend wachten tot de zon<br />

achter de oetan was weggedoken en het avond was geworden, het<br />

sarrende bewijs, dat de tijd toch nog leefde.<br />

De drie dragers waren teruggekeerd tot de oerstaat: bosmensen<br />

met een weergaloos instinct. Zij werkten de uren door en vielen<br />

s avonds in het primitieve bivak, na wat schamel eten, als blokken<br />

op de grond in een bodemloze slaap. Zij spraken op een hele dag<br />

nauwelijks tien woorden. Evert Caldenhove, toean controleur uit<br />

Kota Baroe, bestond voor hen niet meer. Hij was een onderdeel van<br />

de prauw, die zij om de een of andere reden, waarover zij nimmer<br />

bleken na te denken, over de Bedeog de bergen in moesten trekken.<br />

Evert trachtte zich iedere avond moed in te spreken met het<br />

praatje, waar grote mensen kleine kinderen mee zoet houden: nog<br />

zoveel nachtjes slapen en dan... Iedere dag telde immers af.<br />

ledere dag waren zij acht kilometer dichter bij Almin. Maar hij had<br />

opgehouden te geloven, dat deze tocht ooit eindigen zou. Zijn verstand<br />

zei hem, dat de afstand tussen Wembi en kampong Almin<br />

vijf dagen was, veertig kilometer, weinig meer dan honderd uren.<br />

67


Maar de oetan sloeg over hem neer en veegde alle redelijkheid met<br />

haar groene bezem uit zijn denken.<br />

En de zon brandde een pad van vuur in de gillende kali. De zon<br />

schroeide zijn hersenen weg, een holle schedel latend, waarin het<br />

groen begon te vegeteren, te woekeren, steeds verder en verder,<br />

zijn hele lichaam vullend, sluipend in zijn bloed, meedreunend in<br />

de hartslag, dik en traag opbonkend naar zijn slapen. Het groen<br />

overmeesterde hem. Hij meende het te proeven, bitter als gal, op<br />

zijn leren tong. Hij geloofde het groen te ruiken als enige bestaande<br />

geur op de gehele wereld. Hij hoorde het groen in het zachte geschuifel<br />

van de wind door de druipende, groene watervallen der<br />

zwijgende bomen langs de oevers. Ten laatste was hij het Groen<br />

zelf, het Groen in de gedaante van een mens, in elkaar gedoken op<br />

het vlondertje van een wankele prauw. Het Groen at en dronk en<br />

strompelde af en toe door het klamme water. Het Groen werd langzaam<br />

geheel en al uitgevreten door de zon en de vuurstreep van<br />

het water, dat zo scherp leek als het lemmet van een parang ...<br />

II<br />

1 egen de avond van de vijfde dag bereikten zij, onder de treiterende<br />

spotlach van de tijd, kampong Almin. Het waren enkele hutten,<br />

die, op wankele palen van een meter hoogte, boven de grond<br />

heen en weer wiegden, dicht langs de oever van de Bedeog. De<br />

kampong was bijna verlaten. De vrouwen en kinderen hadden zich<br />

bij het naderen van de prauw verscholen en Evert ontmoette slechts<br />

drie mannen, die als bewaking waren achtergebleven. Het waren<br />

vriendelijke, wat schuwe mensen, kleiner van postuur dan de kust-<br />

Papoea's. Zij hadden een opvallend Semietisch uiterlijk, dat het<br />

sterkst tekende in de scherp gebogen neus en de gedrongenheid,<br />

waarmee het hoofd op de schouders stond. Hun naakte lichamen<br />

68


waren overdekt met getatoueerde figuurtjes, een wirwar van<br />

cirkels, driehoeken en golflijntjes; simpele uitingen van hun sierkunst.<br />

Door hun lange, uitgezakte neusvleugels staken bruinachtige<br />

varkenstanden, die in een gat in het neusbeen rustten. In<br />

de lange oorlellen hingen kleine, gebleekte vogelbeentjes. Zij hadden<br />

kleine, op peren gelijkende peniskokers, geel van kleur en versierd<br />

met grillige, zwart-ingebrande arabesken. Met een dunne<br />

boomvezel was de koker om hun middel en tussen hun benen bevestigd<br />

en als zij zich bukten, sloeg hij met een zacht, hol geluid<br />

tegen de onderbuik. Het demonische in hun verschijning werd verzacht<br />

tot een wat macabere zin voor opschik, door het schuwhartelijke<br />

van hun optreden. Zij kwamen onmiddellijk aandragen<br />

met kasbi, kleine sajoerstengels en een stuk zwart gebrand varkensvlees.<br />

Evert kende hun taal niet en hij kon zich slechts verstaanbaar<br />

maken met een overvloed van gebaren en de enkele woorden, die<br />

de drie dragers van Wembi konden begrijpen en vertalen.<br />

Het bleek, dat alle andere mannen het bos waren ingetrokken om<br />

voedsel te verzamelen voor een groot dansfeest, dat over een paar<br />

maanden zou plaats hebben.<br />

Hij zat met hen rond een klein, rokerig vuurtje in een hut, die vlak<br />

bij de kali stond. In de schemer van de vallende avond was het<br />

moeilijk alles goed te onderscheiden. Aan de zoldering hingen een<br />

paar bogen en pijlen, langs de wanden stonden pakken natte sago<br />

in bladeren verpakt. Er hing een zware, penetrante geur van verbrand<br />

varkensvlees en ongewassen mensenlij ven.<br />

Een voor een kwamen nu ook de vrouwen naderbij. Zij droegen<br />

allen een kind met een paar boomvezels tegen het lichaam gebonden.<br />

De gezichten en halzen waren, tot aan de slappe, uitgezakte<br />

borsten, overdekt met ineengestrengelde tatoueringen. Het<br />

menselijke werd er door teruggedrongen in de zwarte fonkelblik<br />

van hun ogen. In het dichte, hooggroeiende kroeshaar staken over-<br />

69


al kleine stukjes riet. Zij waren naakt op een klein, van bruingeworden<br />

rietvezels gevlochten schaamschortje na. De kinderen<br />

hadden dikke, gezwollen buikjes. De beentjes waren dun en stakig<br />

als van oedeemlijders en de meesten waren overdekt met een witte,<br />

schilferige cascado-schimmel.<br />

De vrouwen stonden zwijgend bijeen voor de deuropening en zij<br />

namen het laatste licht van de trage avond weg, die de smalle<br />

Tdoof, in de oetan boven de kali, dichttrok met duisternis.<br />

Evert wrong met langzame gebaren en moeilijke slikbewegingen<br />

wat rijst naar binnen. Hij voelde geen honger en hij meende, dat<br />

het oververmoeidheid was, maar toen hij zijn hangmat naast de<br />

rook van het vuurtje spande, werd hij duizelig en hij wist, dat hij<br />

ziek geworden was. Hij liet zich naast het vuur vallen en staarde<br />

misselijk in de flakkerende vlammetjes, even zijn ogen dichtknijpend<br />

tegen de scherpe rook. Toen vlijmde er een scherpe kramp<br />

als een mes door zijn onderlichaam. Alles begon te draaien voor<br />

zijn ogen en aan zijn oren zoemde een zachte bromtoon. Zijn keel<br />

klemde dicht, zijn maag schokte en wrong zijn mond open in grote,<br />

krampende braakbewegingen. Hij krabbelde overeind en liep gebogen,<br />

graaiend met zijn handen naar steun, het deurgat uit. Hij<br />

viel, meer dan hij liep, de tien treden van het wrakke trapje af. Een<br />

dikke, gonzende tros vliegen wolkte om hem heen en de lucht was<br />

vol van in snelle, gierende vluchten heen en weer schietende,<br />

zwarte muskieten.<br />

— Dysenterie, dacht hij en hij draaide het woord een tijdje in zijn<br />

gedachten om en om, als een kind, dat met zijn verjaardag een<br />

kleurige bal ten geschenke heeft gehad. — Dy... sen... te... rie...<br />

Het was een lichtvoetig, bijna vrolijk woord.<br />

— En ik heb geen enkele obat, behalve wat kinine ...<br />

Hij strompelde terug naar de hut, naar het rokerige vuurtje, naar<br />

de maskergezichten der Papoea's, als vreselijke droOmgestalten<br />

rondom hem in het flakkerend schijnsel van de vlammen.<br />

70


Met de galgenhumor, welke zieke mensen op de rand van een volledige<br />

ineenstorting soms kenmerkt, hield hij een telling bij van de<br />

keren, die hij krimpend van pijn naar buiten strompelde. Na de<br />

twee-en-dertigste maal, toen de morgen vaal boven de oetan begon<br />

te trekken, was alle vermoeidheid uit hem verdwenen en er was een<br />

trillende slapte voor in de plaats gekomen, waartegen hij weerloos<br />

was. Zijn armen en benen waren vreemde, niet meer bij zijn<br />

lichaam horende uitsteeksels geworden. Hij ademde, zonder dat hij<br />

frisse lucht kreeg. Het zien van een homp koude, droge rijst bracht<br />

hem voor de drie-en-dertigste maal buiten, waar hij zich zonder<br />

meer van het trapje liet vallen. Later slurpte hij traag een blikje<br />

met groentewater leeg en binnen vijf minuten was hij het al weer<br />

kwijt. Hij lag ineengezakt in zijn hangmat en zijn blik beet zich<br />

vast in het kleine, zeildoeken afdakje er boven. De vlammen van<br />

het vuurtje en het licht van de komende dag deden groteske schaduwen<br />

voor hem dansen. Hij staarde naar het schimmenspel boven<br />

zijn hoofd, rusteloos en spottend, een gruwelijke danse macabre<br />

van uit de oetan aansluipende geesten en demonen.. .<br />

Zijn vader zei: „Karel, ga jij eens voor mij naar de zolder en haal<br />

mijn ski-schoenen, wil je." Maar Karel dook weg achter moeders<br />

leunstoel en moeder stuurde haar zachte glimlach naar het spottende<br />

gezicht van vader. „Je moet dat kind niet zo plagen," zei ze.<br />

„Je weet, dat hij bang is."<br />

„Haha!" riep vader. „Karel is bang. Hij is een echte kakkebroek!<br />

Evert, jij bent tenminste een kerel, haal jij die schoenen dan maar!"<br />

En Evert ging de kamer uit, rechtop, om te laten zien, dat hij geen<br />

vrees had, maar met de angst als een dikke krop in zijn keel. Hij<br />

liep door de donkere gangen van „Caldenhove" en hij stampte<br />

flink hard, omdat er al die tijd Iemand achter hem aankwam en die<br />

IEMAND wilde hem dwingen hard te lopen. De angst vervulde<br />

hem en sloeg uit hem. De zolder was groot, wijd en donker. Een<br />

71


gebint kraakte plotseling. Hij dwong zich, met de uiterste wilskracht,<br />

zich niet te haasten. Haasten was verkeerd. Haasten gaf die<br />

IEMAND gelegenheid op hem te vallen en iets vreselijks met hem<br />

te doen. Zo liep hij naar beneden, steeds langzamer lopend nu hij<br />

de veilige huiskamer weer dichterbij voelde komen. Het was een<br />

verschrikkelijke overwinning op de angst en op de IEMAND, die<br />

hij bijna tastbaar in zijn nek voelde ademen ...<br />

Evert keek naar het grauwe zeil van de hangmat. De schaduwen<br />

dansten. „Ik ben," zei hij hardop, „Evert Caldenhove, assistentcontroleur<br />

bij het Binnenlands Bestuur en in Kota Baroe zitten ze<br />

te wachten tot ik terugkom vóór de tijd. Maar ze kunnen barsten!"<br />

Hij begon te vechten met het bewustzijn. „Ik ga verder!" zei hij.<br />

„De bergen in! Dat moet! Maar nu kan ik niet!"<br />

Hij richtte zich half overeind in zijn hangmat, maar er was geen<br />

kracht in hem en hij zakte terug...<br />

Heleen zat tegenover hem in een laag fauteuiltje. Zij leunde achterover,<br />

haar hoofd rustend tegen een antimakassar. Evert had een<br />

gruwelijke hekel aan antimakassars. Deze was heel groot en blinkend<br />

wit, een aureool rond Heleen's donkere, bijna zwarte haren.<br />

„Het waait nogal op Curacao," zei Heleen langzaam. „Dat heb ik<br />

gehoord van iemand, die er geweest is."<br />

„Ja," zei Evert, „dat kan heel goed zijn. Passaatwinden zijn dat,<br />

geloof ik."<br />

..Ik houd helemaal niet van wind," zei Heleen. „Mijn neus gaat er<br />

altijd zo van schilferen, het is geen gezicht."<br />

„Maar ik ga helemaal niet naar Curagao," zei Evert. „Ik denk er<br />

niet aan. Ik ga op tournee naar Waris."<br />

„Ik weet niet of ik je tot zover volgen kan," zei Heleen, „maar als<br />

het klimaat er is, zoals in Menton, wil ik er graag over denken."<br />

72


„Er waaien niet zulke winden als op Curacao," zei Evert, „dus je<br />

neus zal er niet schilferen."<br />

„Er is over te denken," zei Heleen en de antimakassar groeide uit<br />

tot een groot, verblindend wit wiel.<br />

„Je neus schilfert er niet!" schreeuwde Evert tegen het licht in. „Je<br />

schilfert zelf, je valt uiteen in milliarden kleine schilfertjes!"<br />

„Ik zal toch van je houden," zei Heleen, middenin het licht van de<br />

antimakassar, „ook al ben je niet veel meer dan een schilfertje,<br />

Evert..."<br />

Het was dag geworden en buiten blonk weer het scherpe mes van<br />

de kali in de brandende zon. — En toch moet er iets gebeuren,<br />

dacht hij. — Ik geef het niet op! Nooit!<br />

Hij riep de drie Papoea's van kampong Almin bij zich en begon<br />

langzaam en omslachtig uit te leggen waarvoor hij gekomen was.<br />

Hij vocht, terwijl hij sprak en bewegingen maakte, met zijn duizeligheid.<br />

De mannetjes stonden hem met angstige gezichten aan te staren.<br />

Zij volgden ieder gebaar dat hij maakte en plukten de woorden van<br />

zijn droge, koortsige lippen. In hun donkere schitteroogjes lag iets<br />

van de uitdrukking, die je ook in de ogen van een Fransman kunt<br />

opmerken als je hem in Parijs naar de weg vraagt en de taal slecht<br />

spreekt. Ten laatste knikten zij ten teken dat zij hem begrepen<br />

hadden en voerden met lenige, kleine beweginkjes een pantomime<br />

op, waarin zij zijn verhaal opnieuw vertelden.<br />

Toen duurde het nog wel een half uur voor hij hun aan het verstand<br />

had gebracht, dat twee van hen de bergen moesten intrekken om<br />

de kamponghoofden der berg-Papoea's op te halen. — Het contact<br />

moet tot stand worden gebracht, dacht hij koppig. Hij gaf de<br />

mannetjes zeven dagen tijd om de opdracht uit te voeren. Hij stak<br />

zijn twee handen omhoog, zeven vingers opstekend.<br />

73


Zij begonnen ijverig te tellen, maar zij kwamen er niet uit en terneergeslagen<br />

keken zij hem hulpeloos aan.<br />

Evert nam een touwtje en legde er zeven knopen in. Als de zon<br />

achter de oetan was verdwenen, moesten ze een knoop losmaken,<br />

dan was er een dag voorbij. Op de avond van de zevende knoop<br />

moesten zij weer terug zijn in kampong Almin.<br />

Zij begonnen te lachen en knikten blij. Zij waren als kinderen, die<br />

er eindelijk in geslaagd zijn de moeilijke som zonder rest uit te<br />

rekenen.<br />

Evert liet zich uit zijn hangmat zakken en kroop op handen en<br />

voeten naar de deuropening, waar hij zich aan de post ophief. Hij<br />

keek de twee mannen na, die zonder voorbereidselen en alleen met<br />

pijl en boog gewapend de oetan inliepen en verdwenen.<br />

Het bos stond hoog, in een halve cirkel, rond de kampong. Het<br />

leek of het slechts even diep hoefde ademhalen om de hutten met<br />

één beweging van haar groene muren de kali in te vegen. Er zou<br />

geen kampong Almin meer zijn, het zou onmogelijk zijn te weten,<br />

dat er ooit een kampong Almin geweest was.<br />

Hij wilde alles, wat hij met zijn zintuigen kon waarnemen, beredeneren<br />

en het een vastomlijnde plaats in zijn gedachten geven,<br />

maar het ontglipte hem. Er was geen enkele zekerheid. „Ik moet<br />

nadenken," zei hij hardop. „Luister, Evert Caldenhove, je hebt<br />

twee mannen de bergen in gestuurd en zij zullen zeven dagen wegblijven.<br />

Zeven dagen zul je moeten wachten." Hij zweeg om het<br />

effect van zijn luidop uitgesproken woorden te overdenken, maar<br />

zijn hersenen reageerden niet meer. Hij was zichzelf niet, maar<br />

iemand anders. Hij was in het lichaam van een vreemde man.<br />

„Zeven dagen!" schreeuwde hij wanhopig. „Zeven dagen!"<br />

Hij keek op zijn polshorloge.<br />

Het was stil blijven staan op kwart over vier...<br />

Zijn vader stak een sigaar op en blies een kringetje naar bét<br />

74


plafond. „Dominee had een bijzondere preek vanmiddag," zei hij<br />

goedkeurend. Zijn moeder glimlach La naar Van Weghen, die op<br />

zijn horloge zat te kijken.<br />

„Gaat u om kwart over vier weg?" vroeg zij.<br />

„Ja," zei Van Weghen, „je wordt hier gek of je stijgt boven jezelf<br />

uit en ik moet dat in zeven dagen voor elkaar zien te krijgen."<br />

„Zeven dagen," zei zijn vader, „daar had dominee het over. God<br />

schiep de hemel en de aarde in zes dagen en de zevende rustte Hij."<br />

„En de mens," zei Van Weghen, „wordt weer dier als hij in het<br />

groen gekleed wordt."<br />

„Wat vreemd," zei zijn moeder peinzend, „en dat allemaal in zeven<br />

dagen?"<br />

„Nee," antwoordde Van Weghen, „niet in zeven dagen, maar om<br />

kwart over vier."<br />

„Ik begrijp u niet," zei zijn vader, „maar de sigaar is goed. Gaat u<br />

morgenmiddag mee op de varkensjacht?"<br />

„Ik heb geen korreltje rijst meer in huis!" riep zijn moeder verschrikt.<br />

„Dat is niet zo erg," meende Van Weghen. „Als u zeven knopen in<br />

een touwtje legt, heeft u over zeven dagen rijst en varkens, behalve<br />

als de klok stilstaat."<br />

„En Evert dan?" vroeg zijn vader bezorgd.<br />

Van Weghen begon verschrikkelijk hard te lachen. „Evert bestaat<br />

toch niet!" gilde hij, zich op de dijen slaande van plezier. „Die<br />

moet nog geschapen worden om kwart over vier!"<br />

De drie dragers uit Wembi brachten hem naar zijn hangmat terug,<br />

waar hij in een lichte slingering tussen hemel en aarde hing. Hij<br />

werd zijn eigen pendule...<br />

Tussen zijn dromen in telde hij de uren aan de verschuivende<br />

schaduwen op de wanden.<br />

75


III<br />

In de middag van de tweede dag trok de hemel boven de bergen<br />

langzaam dicht; een vuil-grijze hemel, welke zich verdichtte tot een<br />

dreigend zwarte wolkenmassa. De zon blikkerde vals en zwakte<br />

haar licht af tot zij was als een omfloerste lantaarn aan een lijkwagen.<br />

De wind stak op en sloeg hard over de toppen der bomen.<br />

Het water van de Bedeog raasde en kolkte. In de oetan krijsten<br />

verschrikte vogels, de gilstemmen der kakatoes priemden er schel<br />

bovenuit.<br />

De dragers uit Wembi kwamen verschrikt de hut binnenrennen,<br />

waar Evert slap en willoos de uren hing te verslingeren. Zij<br />

schreeuwden verward door elkaar. Er was een bandjir boven in de<br />

bergen losgebarsten.<br />

Het woord bandjir viel als een steen in het wereldwijde, luchtledige<br />

van zijn bewustzijn en raakte ergens heel diep in hem het<br />

mensdier, dat met de instinctieve vezels van het zelfbehoud aan<br />

het leven gebonden was. Hij liet zich uit zijn hangmat vallen en<br />

strompelde naar buiten.<br />

Voor de hut stonden de vrouwen met de enig overgebleven man<br />

van kampong Almin en keken angstig naar hem op. Toen begonnen<br />

zij met drukke, van vrees vervulde gebaren naar de hemel boven<br />

de bergen te wijzen. Dikke, inktzwarte wolk-massieven rolden over<br />

de bergtoppen naar beneden.<br />

Evert zag het. Hij rook, meer dan hij begreep en overzag, het gevaar.<br />

Het gevaar bracht de verbinding tussen gedachten en daad<br />

in hem tot stand. Hij richtte zich op, zijn dysenterie vergetend, zich<br />

met één ontzaglijke beweging losscheurend van de apathie, die<br />

hem de laatste dagen had weten te overmeesteren.<br />

Er was iets te doen!<br />

God Zelf zond hem, in de eeuwigheid van de zeven dagen, de<br />

daad. Evert Caldenhove werd opnieuw door Hem geschapen.<br />

76


Met de drie dragers uit Wembi en de man uit Almin sjorde hij het<br />

onhandelbare gevaarte van de prauw, die aan een dunne boomvezel<br />

gebonden in de kali lag, de hoge oever op en bond het vaartuig<br />

muurvast tussen de hutten van de kampong. Daarna gaf hij het<br />

bevel, dat de vrouwen zoveel mogelijk droog hout moesten verzamelen<br />

en in de hutten bergen.<br />

Toen was er niets meer te doen dan wachten.<br />

De regen kwam...<br />

Een golvende donder over de oetan, een enorme stortvloed, welke<br />

op de aarde neerranselde en haar weg scheen te spoelen. De hut,<br />

waarin Evert tegen de wand gehurkt zat, werd geïsoleerd door het<br />

water, hij was een vreemd diertje in een rieten cocon middenin een<br />

gigantisch aquarium. De hut kromp ineen onder de razende stortzeeën<br />

van de regen. Zij zwiepte heen en weer op haar gammele<br />

onderstel van palen en kraakte in al haar voegen.<br />

De regen viel.<br />

Uur na uur.<br />

De aarde werd gepijnigd en gemarteld, spoelde weg in vlagen<br />

gierend schuim. De oetan hijgde en kreunde. Bomen spleten met de<br />

knallende donder van wild vurend geschut. Zij werden ontworteld,<br />

sloegen om, grepen zich vast aan andere bomen. Struiken, groen,<br />

jonge sago-palmen, velden kasbi... ze werden meegesleurd in de<br />

draaikolk van de bandjir, die raasde en tierde in een hysterische<br />

bezetenheid. Een surrealistisch dansfeest van louter krankzinnigen!<br />

Het was nu helemaal donker geworden. De wolken veegden over<br />

de toppen der bomen, de regen werd een muur, die, als een enorm,<br />

ondoorzichtbaar matglas, rond alles en alle dingen stond.<br />

De Bedeog-kali huwde met de bandjir in een razende bruiloftsdans;<br />

zwart schuimend water, dat steeds hoger steeg.<br />

Evert zag het water komen. Drie meter oever en daarna werd het<br />

een zee, die de kampong en de oetan inbruiste. Het water steeg.<br />

Het trapje van zijn hut verdween in het wielende water.<br />

77


Toen sprong de angst in hem los. Hij liet zich op de grond vallen,<br />

languit, het hoofd in zijn armen begraven. Hij snikte. „Moeder!"<br />

De bandjir raasde zijn donderend antwoord.<br />

„Vader!"<br />

De hut bewoog heen en weer als door een enorme hand bewogen.<br />

„Heleen!"<br />

De storm loeide met lang aangehouden huilen en rukte aan het<br />

atapdak.<br />

Hij groef zijn nagels in de voegen tussen de bamboe. Hij drukte<br />

zijn lichaam tegen de grond en de wand, vechtend tegen zijn waanzinnige<br />

verlangen het allemaal op te geven, naar buiten te gaan en<br />

zich in de bandjir te storten om meegesleurd te worden naar een<br />

bandeloze eeuwigheid.<br />

Zijn angst stond levensgroot over hem heengebogen en trok een<br />

kille vinger langs zijn ruggegraat.<br />

„Help!" schreeuwde hij. „Moeder! Vader! Heleen! God!"<br />

En het antwoord kwam uit de donder van de bandjir tot hem met<br />

een luide, vragende stem, waarvan de woorden hem vertrouwd in<br />

de oren klonken.<br />

„Waar waart gij toen Ik de aarde grondde . ..?"<br />

De pijn in zijn buik begon weer als vuur te branden. Het hielp hem<br />

om bij bewustzijn te blijven, want hij luisterde ...<br />

„Zijt gij gekomen tot de schatkamers der sneeuw en hebt gij de<br />

schatkamers van de hagel gezien, die ik ophoud tot de tijd der benauwdheid,<br />

tot de dag van de strijd en de oorlog? Waar is de weg,<br />

waar het licht verdeeld wordt en de oostenwind zich verstrooit op<br />

de aarde? Wie deelt voor de stortregen een waterloop uit, en een<br />

weg voor het weerlicht van de donder? om te regenen op het land,<br />

waar niemand is, op de woestijn, waarin geen mens is; om de<br />

woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het uitspruitsel der<br />

grassprietjes te doen wassen. Heeft de regen een vader? of wie<br />

baart de druppelen van de dauw? Uit wiens schoot komt het ijs<br />

78


voort? En wie baart de rijm van de hemel? Als met een steen verbergen<br />

zich de wateren en het vlakke van de afgrond wordt omvat<br />

..."<br />

„Ja ..." kreunde hij en de tranen gleden over zijn wangen. „Ja ..."<br />

IV<br />

ilen nauwelijks zichtbare regenzon aarzelde de volgende morgen<br />

aan de schoongestormde lucht. De kampong was veranderd in een<br />

grote modderpoel. De zwarte, vette aarde was bedekt met een<br />

dikke laag slib en lag opengewoeld en geslagen als na een urenlange<br />

beschieting met granaten. Rotsblokken, boomstronken en afgerukte<br />

takken maakten de paadjes tussen de hutten nagenoeg onbegaanbaar.<br />

Pijlsnel stroomde de Bedeog tussen zijn oevers. Het water siste een<br />

bruisend lied, als waren er geen nacht en bandjir geweest. De muskieten<br />

snierpten laag over het spattende water. Uit de oetan klonk<br />

de monotone koorzang der krekels. Hoog op het dak van een hut<br />

zat een verregende haan, die zijn schor kraaien in flarden de lucht<br />

instootte. De prauw hing scheef tussen de hutten als was zij uitgeput<br />

van haar strijd tegen het woedende water, dat 's nachts aan<br />

haar getrokken en geduwd had.<br />

Evert zat in de deuropening van zijn hut. Het licht was balsemend<br />

na de infernale duisternis en de nachtmerries van de bandjir-nacht.<br />

Het vuur van de dysenterie vrat in zijn ingewanden. Hij zag de<br />

prauw hangen en hij wist, dat zij naar de kali zou moeten worden<br />

teruggebracht. Hij tilde zichzelf heen over de willoosheid, die hem<br />

weer dreigde te besluipen en riep de mannen bijeen. Het verbaasde<br />

hem, dat hij nog lopen kon, zijn lichaam voelde hol en leeg als een<br />

slappe ballon, alleen de pijn trok er met langzame messen doorheen.<br />

Met z'n vijven maakten zij de koorden los, waarmee de<br />

79


prauw lag vastgebonden en zij begonnen te trekken en te slepen.<br />

Na de eerste tien centimeter was er echter geen wrikken of bewegen<br />

meer aan; het vaartuig zoog zich vast in de modder en<br />

iedere ruk, die zij gaven, deed het dieper wegzinken.<br />

Er waren twee mogelijkheden: wachten tot de grond weer hard geworden<br />

zou zijn of een geul graven naar de oever, waar zij de<br />

prauw doorheen zouden kunnen trekken. Evert besloot tot het<br />

laatste. Hij geloofde iets van zekerheid terug te vinden in het beeld:<br />

prauw in de kali. Het was een verbinding met de wereld, die achter<br />

hem lag.<br />

Zij begonnen te graven. Er waren drie parangs en een leeg tournee-blik<br />

en de afstand tot aan het water bedroeg ruim twintig<br />

meter. De parang hakte een scheur in de vette modder. Rauwe,<br />

zwarte handen met afgescheurde nagels krabden de grond weg in<br />

grote, dikke kluiten. Evert schepte met het tournee-blik. Hij werd<br />

drijfnat van het zweet, dat in zijn kleren vastklitte. Hij trok zijn<br />

hemd uit en even later zijn broek. Naakt werkte hij naast de vier<br />

Papoea's. Zijn rode, koortsige huid werd zwart van de aarde. Zijn<br />

ontstoken oogranden begonnen te steken van de modder, die er<br />

aan vastkoekte. Het zand knarste tussen zijn tanden en hij proefde<br />

de lauw-zoete smaak van het modderwater. Hij hield zich overeind<br />

aan het tournee-blik, wendde zijn lichaam aan de automatische<br />

slingering van scheppen, oprichten, weggooien, tot hij niet meer<br />

wist wat hij deed.<br />

Eerst laat in de middag was de geul gereed. De prauw werd met<br />

vereende krachten naar de rivier gesleept. Het was als een te water<br />

lating van een nieuw schip. Hij keek het na toen het van de oever<br />

afschoof en met een plons in het water dook. Een der Papoea's<br />

bond de boot vast aan een overhangende tak.<br />

Toen was er geen kracht meer in hem en hij moest ondersteund<br />

worden, terwijl hij naar zijn hut terugkroop.<br />

— Nu is het weer goed, dacht hij moe. — Nu is alles weer goed. De<br />

80


prauw ligt in het water. Ik kan nog terug naar Wembi... straks.<br />

Ik heb de bandjir overwonnen met Gods hulp.<br />

Hij vouwde zijn zwarte modderhanden en bad. Zijn gezicht was<br />

een griezelig verwrongen kleimasker. Zijn naakte lichaam was de<br />

aarde zelf. Als hij op dat ogenblik gestorven was, zou hij gegaan<br />

zijn met een diepe, allesverterende vrede in zijn hart. Er waren<br />

geen mensen meer, geen oetan en geen kali. Er was alleen nog<br />

maar een wezen, waarin de oervlam van de schepping flakkerde:<br />

Evert Caldenhove, de naakte mens met aarde overdekt. Hij was<br />

nu volslagen alleen in een wereld, die woest en ledig was als op de<br />

eerste scheppingsdag. Hij had zijn ik overgegeven aan Hem, Die<br />

hem in de bandjir-nacht gevraagd had waar hij was, toen Hij de<br />

aarde grondvestte.<br />

Toen kwam de slaap in een diepe bewusteloosheid.<br />

V<br />

Jlen van de drie dragers uit Wembi trok hem heen en weer. Hij<br />

reisde langzaam terug naar de werkelijkheid en staarde in het<br />

zwarte, uitdrukkingloze gezicht boven hem.<br />

„Nog geen mannen!" zei de koelie in gebrekkig Maleis. Hij hief<br />

zijn armen in een uiterst gebaar van machteloosheid omhoog en<br />

schudde heftig zijn hoofd. „Al zeven dagen, toean!"<br />

Evert hees zich met moeite overeind. Zijn benen waren dik opgezwollen<br />

en hingen als loodzware gewichten aan zijn lichaam. Hij<br />

zag met walging, dat zij van boven tot onder waren overdekt met<br />

vuurrode, korstige zweren. — Wondkoorts, dacht hij en het woord<br />

echode tegen de binnenkant van zijn schedel, waar de donder van<br />

zijn jagend bloed bonkte en hamerde. — Wondkoorts ...<br />

Hij kon niet lopen en liet zich naar de deuropening van de hut<br />

dragen. Beneden hem stond de hele kampong-bevolking aangetreden.<br />

De mannen van Almin waren tijdens zijn bewusteloosheid,<br />

81


die hij op geen tijd kon meten, uit de oetan teruggekomen. De<br />

beide Papoea's, die hij de bergen had ingezonden om het contact<br />

met de daar wonende primitieven op te nemen, waren er echter<br />

niet bij. Niemand wist iets te vertellen over hen.<br />

Een van de Wembi-dragers had op de avond van hun vertrek<br />

eveneens een touw met zeven knopen gemaakt en als Evert hem<br />

moest geloven, waren die zeven dagen nu verstreken. „Zon achter<br />

oetan weg, ik losmaken knoop, toean!"<br />

Zeven dagen ...<br />

Waren er inderdaad zeven dagen voorbij getrokken? Had zijn bewusteloosheid<br />

dan vijf dagen en vijf nachten geduurd?<br />

Klonk daar hoog boven hem in de oetan niet de schelle spotlach<br />

van de tijd, die hem neersmakte in iets, wat zonder begin en zonder<br />

einde bleek te zijn? Of was het een koningskakatoe, die klapwiekend<br />

de kali overvloog?<br />

Een touw met zeven knopen...<br />

Hij ondervroeg de mannen met steeds eendere vragen, doch zij<br />

schudden hun hoofd en haalden hun schouders op. Ten slotte begonnen<br />

zij op hun vingers te tellen.<br />

„Een ... twee ... drie ... dagen, toean. Weet niet." Zij keken<br />

hem verlegen aan.<br />

„Oh!" riep Evert. „Oh! Mijn God!" Het was de schreeuw van de<br />

mens, die spitsroeden liep tussen leven en dood.<br />

— Blijven betekent zelfmoord.. . zelfmoord... zelfmoord ...<br />

Teruggaan heeft ook geen zin ...<br />

De koorts kwam weer opzetten. De koorts stuwde visioenen van<br />

dood en verkommering naar zijn fantasie. Iedere dood was een<br />

rust...<br />

Er klonk een andere stem, heel zwak tussen zijn overspannen verbeeldingen<br />

door: „Terug naar Wembi! Daar zijn mensen, die je<br />

kunnen verstaan. Je zult contact hebben met Kota Baroe! Ga terug!<br />

Ga terug! Terug! TERUG!! TERUG!!"<br />

82


Voor hij weggleed in een nieuwe bewusteloosheid, zei hij met<br />

dikke tong: „Terug... naar... Wembi..."<br />

De dragers brachten hem naar het vlondertje van de prauw en<br />

toonden hem met de barang en al vast aan de bamboe. Hij was een<br />

groot, slap, naakt lichaam. Zijn hoofd bungelde heen en weer op<br />

zijn rugzak. Zijn handen hingen naar beneden, sleepten door het<br />

water.<br />

De dragers sprongen in de prauw en pagaaiden met razendsnelle<br />

slagen over het woelige water van de Bedeog stroomafwaarts naar<br />

Wembi.<br />

Evert Caldenhove lag bewusteloos op het vlondertje gebonden.<br />

Het was alsof er een dode vervoerd werd...<br />

83


VIJFDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Xivert Caldenhove lag met wijd-open ogen in de donkerte van de<br />

nacht te staren. Zacht heen en weer schommelend hing hij in zijn<br />

hangmat in het posthuis van Wembi, op de grens tussen slaap en<br />

ontwaken. Van ergens ver weg uit de nacht rondom hem bonsde<br />

een dof, donker geluid, dat zich in hem drong en zich omvormde<br />

tot een lichte, van de werkelijkheid doorweven droom.<br />

De droom reisde vele jaren met hem terug naar zijn jeugd. Hij lag<br />

boos en teleurgesteld in zijn bed, omdat hij niet had mogen opblijven.<br />

Het was Koninginnedag en 's middags had hij het versierde<br />

en bevlagde dorp gezien, samen met zijn moeder en zijn broer<br />

Karel. Er was zelfs een kermis: een draaimolen, een zuurkraam en<br />

een schiettent, bonte paleizen, die in zijn ogen uit het sprookjesboek<br />

waren weggelopen om het dorp te betoveren. Hij voelde,<br />

meer dan hij wist, dat de avond een hoogtepunt zou zijn. Dan zou<br />

alles uitbarsten in een luide hartstochtelijkheid van kleur, licht en<br />

muziek. Hij wilde het zien en ondergaan, doch zijn ouders oordeelden<br />

hem te jong en brachten hem op de gewone tijd naar bed.<br />

Daar lag hij, vechtend met zijn tranen van onmachtige woede. Heel<br />

uit de verte drong het geluid van de dorpsharmonie tot hem door,<br />

als een rhythmische spot in de doffe slagen van de Turkse trom...<br />

Boem ... Boem... Boem ... Boem...<br />

84


De droom zonk weg. Hij was nu klaar-wakker. Het doffe dreunen<br />

van de verre trom bleef. Hij luisterde gespannen en toen hoorde<br />

hij, tussen het bonken door, af en toe de verwaaide klanken van<br />

langgerekte kreten.<br />

Hij ging rechtop zitten en liet zich uit zijn hangmat zakken. Op de<br />

tast schuifelde hij tot op de voorgalerij, waar de koelte van de<br />

nacht zacht te huiveren hing op een vlagend windje. Hij ging aan<br />

de trap zitten, zijn voeten op de bovenste trede, zijn handen om<br />

zijn knieën geslagen. Hij luisterde naar het dreunen van de trommen,<br />

dat nu duidelijker te horen was en naar de kreten in rauwe,<br />

kort afgebroken stoten er tussendoor krijsend.<br />

Het geluid was hem vreemd, maar hij kende de herkomst er van.<br />

Op een dagmars ten zuiden van Wembi vierde kampong Kombjeti<br />

zijn jagesfeest, dat de joeskwanto van Kombjeti had uitgeschreven,<br />

omdat de weinige geboorten en de slechte oogsten zorgen gingen<br />

baren.<br />

Hij glimlachte en rekte zich uit. — Maandagmorgen ga ik verdery<br />

dacht hij. — Naar Waris ... via Kombjeti; het kan jaren duren voor<br />

ik weer in de gelegenheid kom zo'n feest te zien. Het kan best. Ik<br />

bepaal mijn eigen tempo, langzaam aan, dan breekt het lijntje niet.<br />

Als ik hier blijf zitten wachten tot Van Weghen eindelijk komt opdagen,<br />

moet ik met hem verder trekken en dan ben ik binnen twee<br />

dagen buiten adem. Dat hijs ik niet...<br />

Hij voelde zich weer gezond, in ieder geval lichamelijk in staat de<br />

tournee voort te zetten. Hij kon zich nog maar nauwelijks voorstellen,<br />

dat het al bijna een maand geleden was, dat de drie dragers<br />

hem van Almin naar Wembi brachten. Tussen kampong Almin en<br />

het ogenblik, waarop hij in Wembi eindelijk ontwaakte uit de<br />

razende ijlkoortsen, die zijn lichaam doorschokten, lag een volslagen<br />

niets.<br />

De verhalen, welke pater Piet en de mantri van Wembi hem vertelden<br />

over de veertien dagen, waarin zij wanhopig voor zijn leven<br />

85


hadden gevochten, sloegen de brug over de peilloos diepe rivier<br />

van bewusteloosheid.<br />

Als een dode was hij door de drie koelies de kampong binnengedragen.<br />

Zijn benen waren opgezwollen als werd hij door<br />

«lefantiasis geteisterd en zij waren bedekt met vuurrode koortszweren.<br />

Pater Piet, die op zijn missie in Yetti was, werd gewaarschuwd<br />

en holde in een ijltempo dwars door de oetan naar Wembi,<br />

waar hij Evert ijlend in het posthuis aantrof. Hij schreeuwde met<br />

krijsende kreten en begon dan te lachen als een waanzinnige. Er<br />

waren perioden van urenlange, diepe bewusteloosheid. Gelukkig<br />

had de mantri van Wembi obat voor hem. Wembi was een hoofdplaats<br />

en de mantri was in staat hem met cibazol-injecties te behandelen.<br />

Als de cibazol er niet geweest was, hadden ze hem naar<br />

Kota Baroe moeten pikoelen en dat zou hij nooit overleefd hebben.<br />

De kampongbevolking leefde mee.<br />

„De arme stumpers waren als de dood, dat je het niet zou halen,"<br />

vertelde pater Piet. „Ze waren bang, dat als de toean van Kota<br />

Baroe in hun kampong zou sterven, zij naderhand straf-expedities<br />

te duchten zouden hebben. Of zij het konden helpen, dat jij zo ongelofelijk<br />

stom bent geweest op een onverantwoordelijke manier<br />

naar Almin te reizen! Ik heb geprobeerd het de mensen uit hun<br />

hoofd te prateni, maar zij waren niet te overtuigen." Het was ontroerend<br />

geweest. Zij waren komen aandragen met alles wat zij<br />

maar missen konden en meer dan dat: eieren, kippen, sago-koeken<br />

en keihard gebrand varkensvlees. Zij brachten het met een vreemde<br />

mengeling van vrees en werkelijk meeleven met de toean, die zo<br />

door de boze geest der ziekte bezeten was.<br />

Evert ervoer deze stemming, toen hij, na twee weken, voor het<br />

eerst buiten kwam en gedurende de zonne-uren door de kampong<br />

wandelde. De mensen groetten hem verlegen, nog steeds met iets<br />

van schuwe eerbied, maar met werkelijke vreugde in de glimlach<br />

rond hun mond. Zij stonden bijeengetroept voor de lage opening<br />

86


van hun bamboehutten. Magere scharminkels van honden slopen<br />

om hen heen of joegen achter een verschrikt kakelende kip aan.<br />

Als hij voorbij was, voelde hij, hoe ze hem nakeken, hun blik brandend<br />

op zijn rug.<br />

De dagen waren lang en doordesemd van een diepe, zalige rust.<br />

De zon brandde van 's morgens vroeg tot 's avonds laat boven de<br />

bergen, op de eindeloze boerenkoolzee van de oetan. De regen<br />

bleef uit. Men kon zich niet herinneren, dat het ooit zo lang achtereen<br />

droog geweest was. Het was een geschenk van de Hemel zelf.<br />

De droogte koesterde hem en slurpte de koorts uit zijn lichaam. De<br />

regen zou zijn herstel hebben vertraagd.<br />

Een maand lang was hij nu reeds in Wembi. Een maand vertraging<br />

op zijn tournee-schema. Nee, hij moest nu niet langer talmen. Hij<br />

was weer sterk genoeg om verder te lopen en hij wilde Van<br />

Weghen, als hij zou komen, in Waris ontmoeten en niet halverwegen<br />

in Wembi. Waris betekende een overwinning, Wembi was<br />

een halve nederlaag.<br />

In het oosten begon de dag bleek te trekken aan de horizon boven<br />

de oetan. Op de heuvel, tegenover die waarop het posthuis stond,<br />

werd op een gong geslagen; een hoge, zinderende klank, die door<br />

de prille morgen rolde. Pater Piet wekte zijn leerlingen op naar de<br />

Zondagsdienst te komen. Even later klonk het zachte rumoer van<br />

pratende stemmen van hen, die langs de heuvel van de missie<br />

omhoog klommen en nog weer later, toen het geluid der stemmen<br />

was weggestorven, begon een wankel zingen te rijzen en te dalen<br />

in een monotone beurtzang. De dienst was begonnen.<br />

— Het is Zondag vandaag, dacht Evert en hij stelde zich voor, hoe<br />

zijn ouders door de bossen rond „Caldenhove" naar het dorp<br />

liepen om ter kerke te gaan. — Altijd lopen, nooit met de wagen.<br />

Naar een kerk hoor je te lopen, zei moeder altijd en het moest wel<br />

heel slecht weer zijn als vader de wagen uit de garage haalde.<br />

Hij stond op en ging naar binnen, waar hij het bijbeltje opensloeg,<br />

87


dat zijn moeder hem op de dag voor zijn vertrek uit Holland had<br />

gegeven. Hij las er vaker in dan hij ooit vroeger in Holland in de<br />

bijbel gelezen had. — Het is vreemd, dacht hij, maar het zegt me<br />

hier meer, of is het zoals pater Piet laatst zei, toen ik hem daar<br />

over sprak? Is de eenzaamheid als een dokter, die het klankbord<br />

van onze ziel groter maakt? Horen wij Gods Stem beter in de stilte,<br />

dan in het rumoer van het dagelijkse, comfortabele leven?<br />

Hij keek neer op de bladzijden, die waren opengevallen en las ...<br />

„Alles heeft een bestemde tijd en alle voornemen onder de hemel<br />

heeft zijn tijd. Er is een tijd om geboren te worden en een tijd om<br />

te sterven, een tijd om te planten en een tijd om uit te roeien! Een<br />

tijd om te doden en een tijd om te genezen, een tijd om af te breken<br />

en een tijd om te bouwen. Een tijd om te wenen en een tijd<br />

om te lachen, een tijd om te kermen en een tijd om op te springen.<br />

Een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen te vergaderen.<br />

Een tijd om te omhelzen en een tijd om ver te zijn van<br />

omhelzen. Een tijd om te zoeken en een tijd om verloren te gaan,<br />

een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen. Een tijd om<br />

te scheuren en een tijd om toe te naaien, een tijd om te zwijgen en<br />

een tijd om te spreken. Een tijd om lief te hebben en een tijd om<br />

te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede..."<br />

Hij keek op en ontmoette de brede, vlammende waaiers goud en<br />

rood van de opgaande zon achter de bergen.<br />

„Wat voordeel heeft hij, die werkt van hetgeen hij bearbeidt?"<br />

vroeg de Prediker en hij vervolgde met goede, vertroostende wijsheid:<br />

„Ik heb gezien de bezigheid, die God aan de kinderen der<br />

mensen gegeven heeft om zich daarmee te bekommeren..."<br />

— Hij heeft ons het ambacht gegeven, het ambt en het beroep,<br />

dacht Evert ontroerd. — Onze handen construeren, onze geest beredeneert<br />

en denkt uit, onze voeten wandelen over de aarde of<br />

strompelen door de moerassen van de oetan. Het is allemaal bezigheid,<br />

die God ons gegeven heeft, opdat wij ons daar om zouden<br />

88


ekommeren. Prachtig woord is dat eigenlijk ... bekommeren. Het<br />

drukt een liefdevolle zorg uit, die wij dienen te bezitten...<br />

En de Prediker vervolgde: „Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op<br />

zijn tijd, ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een<br />

mens het werk dat God gemaakt heeft kan uitvinden van het begin<br />

tot het einde toe ..."<br />

II<br />

's Middags dineerde Evert op de missie-statie bij pater Piet. Het<br />

werd een uitgebreid etentje, dat zij zelf, gniffelend als twee uitgelaten<br />

kwajongens, bereidden. Zondags stuurde de pater zijn<br />

djongos het bos in om met zijn kameraden op te trekken en zij hadden<br />

het rijk alleen. Het was plezierig zo'n beetje te kokkerellen,<br />

hoewel Evert ernstige bezwaren had tegen de grote hoeveelheden<br />

lissa en lombok, die de pater door het eten werkte. „Mijn maag<br />

brandt af," beweerde hij, maar pater Piet bulderde zijn bezwaren<br />

weg. „Rijst moet gekruid zijn!" riep hij uit. „Neem van mij aan,<br />

manneke, binnenkort eet je Spaanse peper of het een snoepje is."<br />

De tafel werd feestelijk gedekt met een van de twee beddelakens,<br />

die de missie rijk was en die werden bewaard voor de hoge, kerkelijke<br />

omes, die wel eens een enkele maal hun eerwaarde neuzen<br />

naar Wembi kwamen uitsteken. In plaats van de blikjes van alle<br />

dag kwamen er schalen en borden van aardewerk op tafel; een<br />

echt servies met rode en blauwe bloemetjes.<br />

„Da's 'n cadeautje van ons moeder uit kampong Ulvenhout bij<br />

Breda," zei pater Piet glunderend. „Ze heeft er nog twee schone<br />

bloemvazen bij gepakt voor de kerk. Zeg niet, dat ik geen verwend<br />

mens ben. Ga zitten, peer, en laat het je goed smaken."<br />

Na het eten gingen ze op de voorgalerij zitten met hun koffie.<br />

Pater Piet deed heel geheimzinnig met een blikje, dat hij uit de<br />

89


la van zijn bureau haalde. „Ook van ons moeder!" zei hij, triomfantelijk<br />

twee in plastic-kokertjes verpakte sigaren omhoog stekend.<br />

„Toe maar, het kan niet op," zei Evert verrast.<br />

Zij zaten naast elkaar in hun stoelen geleund en zogen tevreden<br />

aan hun sigaren. De rust van de middag zweefde in het blauw van<br />

de rookslierten rond hun hoofden.<br />

„Ik ga morgen verder," zei Evert plotseling. Hij moest er toch eens<br />

mee voor de dag komen. „Eerst naar Kombjeti. Ik wil dat jagesfeest<br />

wel eens zien. Het Bestuur is er glad tegen en voor ze het<br />

helemaal verbieden, wil ik de kans toch nog even waarnemen."<br />

Pater Piet wendde zijn gezicht niet naar hem toe. Hij bleef voor<br />

zich uit zitten kijken. „Je kunt niet gek worden wanneer je wilt,"<br />

zei hij ten slotte. „Daar staat een tijd voor, als ik het wel heb. Je<br />

kunt beter hier blijven, Evert, nog wat aansterken en zo..."<br />

„Net als Hans en Grietje bij de heks," grinnikte Evert, ondanks<br />

zichzelf een beetje gepikeerd over het woord „aansterken".<br />

„Bedankt!" zei pater Piet, even met zijn vingers tegen zijn slapen<br />

tikkend. „Ik weet, dat ik niet van de schoonsten ben, maar een<br />

heks is me toch te grijs."<br />

Evert lachte en zei: „Ik voel me weer helemaal fit."<br />

Pater Piet haalde zijn schouders op. „Je moet het natuurlijk zelf<br />

weten, maar je bent volslagen idioot als je het doet."<br />

Evert ging rechtop zitten. „Nou moet je eens goed luisteren," zei<br />

hij, de pater strak aankijkend. „Je bent, zolang ik hier was, als een<br />

vader voor me geweest. Dat mag gerust wel eens gezegd worden.<br />

Maar ik begrijp werkelijk niet waarom ik gek ben als ik morgen<br />

doortippel. Stel je nou eens voor, dat Van Weghen plotseling kwam<br />

opdagen, dan moest ik evengoed verder. Nee, ik kan het beter op<br />

mijn eentje doen. Ik kan dan mijn eigen tempo bepalen. Een dagje<br />

rustig lopen en ik ben in Kombjeti. Zou ik daar uitgeput aankomen,<br />

dan kan ik er altijd een dag of wat blijven hangen om weer<br />

bij te komen, zeg nou zelf."<br />

90


Pater Piet trok zijn wenkbrauwen op. „Ik heb het allang afgeleerd<br />

iemand, die eigenwijs is, tot andere gedachten te brengen. In jouw<br />

plaats wachtte ik nog een weekje, maar je moet het natuurlijk zelf<br />

weten. Als jij wat in je hoofd hebt..."<br />

„... heb ik het niet in mijn schoenen," zei Evert tevreden.<br />

Het liep al tegen donker, toen hij afscheid nam van pater Piet, de<br />

vrolijke, vaderlijke vriend, de onvermoeibare zwoeger in de wijngaard,<br />

die de Here hem te verzorgen had aangewezen. „En doe<br />

de groeten aan de concurrentie," zei hij lachend, „vergeet ze niet,<br />

Evert. Vooral aan dominee Paalman, da's een reuze geschikte peer<br />

en we hebben wat afgelachen samen, toen ik hem een paar maanden<br />

geleden in Kota Baroe trof."<br />

Evert liep langzaam tussen de kamponghuizen door, de heuvel van<br />

de missie af en klom naar boven, naar het posthuis, waar Papoea<br />

Poesjie de barang voor de tournee al bijna had ingepakt. Een week<br />

geleden had Evert zijn bediende Hermannus naar zijn kampong<br />

teruggestuurd, omdat hij hele dagen in de oetan zat en er nooit was<br />

als Evert hem nodig had. Hij had het, zoals pater Piet het uitdrukte,<br />

wel van eieren gemaakt. Hermannus was half-huilend en<br />

met een boos, donker gezicht de oetan ingelopen, terug naar Arso.<br />

De zwaarste straf was wel, dat hij nu zijn plaats op de politieschool<br />

in Kota Baroe verbeurd had en het was Hermannus' grootste<br />

ambitie geweest daar ooit te komen. Poesjie, zijn opvolger, was een<br />

beste jongen; goedig, wat dom en langzaam, maar uiterst gewillig.<br />

Evert geloofde, dat hij het met Poesjie voor de rest van de tournee<br />

best zou kunnen stellen.<br />

III<br />

1 ot Wembi was er iets geweest, wat met wat goede wil en fantasie<br />

een weg genoemd kon worden. Voorbij Wembi, in de richting van<br />

Kombjeti, kon zelfs de verbeeldingrijkste optimist geen weg ont-<br />

91


dekken. Waar zij over liepen was een Papoea-pad, niet meer dan<br />

een platgetrapte streep gras en struiken, die zich tussen de bomen<br />

en over de boomwortels slingerde, door kali's liep, opkroop tegen<br />

steile hellingen langs en over enorme rotsblokken, die er lagen als<br />

had een reuzenhand hen in een woede-aanval als dobbelstenen op<br />

de wereld geworpen. Naar Kombjeti was het een onafgebroken beklimmen<br />

van bergen, gevolgd door levensgevaarlijke afdalingen<br />

langs gladde, algenbegroeide rotsen, met de volgende, nog hogere<br />

berg als een dreigende schaduw voor zich.<br />

Evert liep, zoals hij van plan was geweest te lopen: rustig en langzaam.<br />

Hij had uitgerekend, dat hij in dit tempo, met rustpauzen om<br />

het uur, voor donker in Kombjeti zou aankomen. Er was geen<br />

enkele reden om zich te haasten. Trouwens, daar waren de berghellingen<br />

te steil en het Papoea-pad te onbegaanbaar voor. Het was<br />

een uitputtend klimmen over gladde, natte boomstronken en hoge<br />

rotsblokken, wier scherpe kanten hem zijn handen en knieën pijnlijk<br />

verwondden.<br />

Toch ervoer hij het vermoeiende klimmen en het uiterst gevaarlijke<br />

afdalen als een bevrijding na de nachtmerrie van de wondkoortsen,<br />

de wurgende angst-nachten en de tomeloze bandjir in<br />

kampong Almin. Hij had nu weer een doel voor ogen. Het was het<br />

positieve, na het wachten op herstel in Wembi.<br />

Met een grijns van spot dacht hij aan de woorden van pater Piet:<br />

„Je moest maar hier blijven om aan te sterken!" — Hij zal bedoeld<br />

hebben: om vetgemest te worden.<br />

Ja, de inspannende activiteit van de bergtocht was heerlijk. De<br />

uren vlogen voorbij en de vermoeienissen wogen maar half zo<br />

zwaar als vroeger.<br />

Toen hij aan de vlakke oever van de Deoer-kali halt hield voor het<br />

middagmaal, ontdekte hij, dat zijn rechterschoen van de hak tot<br />

aan het puntje van zijn zool gescheurd was. Het ongelijke bergterrein,<br />

met de afschuwelijk scherpe rotsblokken, was zelfs te veel<br />

92


voor stevige schoenen als de zijne. Hij zat er een tijdje mee in zijn<br />

hand en verwisselde ze toen, met een zucht, voor een paar linnen<br />

sluipschoenen. — Nu kan ik net zo goed op mijn blote voeten gaan<br />

lopen, dacht hij en hij hoopte vurig, dat ze het toch nog even zouden<br />

uithouden. Er zat anders niet veel meer op dan zich tot Waris<br />

te laten dragen.<br />

— Maar als dat de enige tegenslag is tot Kombjeti, mag ik niet<br />

mopperen, dacht hij, terwijl hij, aan de bruisende kali gezeten, de<br />

sago-koekjes, geweekt in klappermelk, verorberde. — Helemaal<br />

zonder narigheid zal het wel niet lukken.<br />

Hij merkte, dat hij zich het gematigde pessimisme van een ervaren<br />

oetanloper reeds eigen begon te maken.<br />

Na het eten ging hij verder, de kali over, de zoveelste berghelling<br />

op. Hij vorderde sneller dan hij dacht en ruim drie uur voor zijn<br />

berekening bereikte hij Kombjeti.<br />

Hij werd opgewacht door de korano, een oude man met een pokdalig<br />

gezicht en ruwe, grijze baardstoppels rond de kin. Hij had<br />

een lange, puntige neus, die bijna zijn bovenlip raakte. Hij sprak<br />

geen woord Maleis. Poesjie werd er bij geroepen om als tolk op te<br />

treden, doch met diens geringe talenkennis en langzaam begrip<br />

duurde het geruime tijd, voor Evert en de korano enigermate van<br />

elkanders bedoelingen op de hoogte waren. De korano bracht hem<br />

naar het posthuis, dat op een afgelegen heuvel was gebouwd. Het<br />

was een wrakke bamboehut, die aan alle kanten kraakte en kreunde<br />

als stond zij op het punt van instorten. Het mandihok zakte in<br />

elkaar, zodra Evert het betrad. Het water moest door de vrouwen<br />

van de kampong de heuvel op worden gebracht in kleine bademmers.<br />

Het was vies, stinkend, grijs water. Van enige verfrissing<br />

bij het baden was geen sprake.<br />

Evert stond voor het posthuis en rookte een sigaret. De heuvel,<br />

waarop hij stond, lag laag in een nauwe ring van hoge, dicht beboste<br />

bergen. De toppen staken in dichte, laaghangende wolken-<br />

93


massa's, die in slierten de hellingen afrolden en als zwevende, witte<br />

gewaden boven de bomen hingen.<br />

Beneden in de kampong krijste een kind...<br />

IV<br />

JVombjeti danste ...<br />

Maanden tevoren waren de mannen van de kampons? de bossen ingetrokken<br />

om eten te verzamelen voor het feest. Sago-palmen vielen<br />

onder het kappend geweld van hun scherpe bijlen krakend<br />

door de oetan en wilde varkens zakten dof-rochelend door hun<br />

voorpoten en stierven onder de snelle flits van pijlen. Het voedsel<br />

werd de kampong ingedragen en opgetast. Sago-koeken en hompen<br />

gebrand varkensvlees, het eten voor de genodigden — en wee hem,<br />

die het wagen durfde geen acht op een uitnodiging te slaan! — en<br />

de kampongbevolking.<br />

Het terrein voor het heilige huis, een paar honderd meter buiten de<br />

kampong gelegen, werd schoongekapt en aangestampt. Dagenlang<br />

bonsden de stampers tussen de uitgespreide benen der vrouwen,<br />

totdat de bodem zo hard als gebakken leem was geworden.<br />

Onder het stampen door hadden zij, met schuwe eerbied en vrees<br />

in hun ogen, gezien hoe de mannen rond het sacrale huis een pagger<br />

van sago-bladeren hadden opgetrokken. Zij wisten het: achter<br />

deze beschutting maken de mannen zich gereed voor de dans. In<br />

de dans zullen zij niet langer onze mannen zijn, doch jiemsa, de<br />

geesten van onze voorvaderen. Vloek en dood komen over ons, zo<br />

wij hen als mannen en niet als geesten herkennen. Onze mannen<br />

worden jiemsa, hadden zij gepeinsd, — jiemsa of jejonggoewai,<br />

aofrai of janges, dansende geesten in ons midden. Dat de vruchtbaarheid<br />

over ons komen moge...<br />

Kombjeti danste...<br />

94


De schelle, krijsende kreten van de dansenden stegen omhoog,<br />

boven de bomen uit tegen de bergen op. Zij weerkaatsten in duizenden<br />

echo's.<br />

„Wah ... Wah ... Wah ..."<br />

De donkere tonen der kaio foef, de dikke, houten fluiten, pijpten<br />

dof de ondertonen, de trommen dreunden in eindeloze rhythmiek.<br />

Het golfde bonzend door de kampong. Uren achtereen, van het<br />

ogenblik dat het licht nog nauwelijks aan de oosterkim geboren<br />

was, tot ver voorbij de schemer, als de duisternis in kille kou de<br />

hitte van de dag had weggespoeld. Uren achtereen, weken aan één<br />

stuk, één ononderbroken rhythme, uit de diepste diepten der oerinstincten<br />

opstijgend en naar buiten berstend in een schier nimmer<br />

eindigende orgie van gebaar en klank.<br />

Kombjeti danste...<br />

Mensen werden tot geesten, angstaanjagend in de grimmige maskering<br />

van hun lichamen, uitbundig getooid met de felle kleuren<br />

van duizenden vogelveren. Rondom stond de eeuwig groene muur<br />

van de oetan, mysterieus reliëf verlenend aan de demonie van haar<br />

wezen. De geesten dansten de eeuwenoude passen, die ziekte, dood<br />

en onvruchtbaarheid verbeeldden in duivelse bedreigingen. Zij waren<br />

het tot leven gewekte oerwoud.<br />

Kombjeti danste ...<br />

In lange rijen stonden de mannen naast elkaar. Op het hoofd een<br />

lange rotanstok, omwonden met de zwarte, harige veren van de<br />

casuaris, gekroond met de wit-gele, gouden schoonheid van de<br />

staart van de paradijsvogel, de boeroeng koening, de koningsvogel<br />

van de oetan. Daar omheen een raam van rotan, waaraan het hele<br />

weergaloze kleurenpalet van Nieuw-Guinea's vogelwereld bloosde,<br />

afgestoken met lange haneveren, omzoomd met snoeren oranje<br />

kaibons en djoeroeks. Aan de uiteinden hingen in zware trossen de<br />

dikke veren der kroonduiven en jaarvogels.<br />

Kombjeti danste...<br />

95


De gezichten der mannen waren verborgen achter de van touw<br />

gevlochten maskers, bizar beschilderd in een bonte wirwar van<br />

kleuren en lijnen. Dikke snoeren vruchten hingen aan de hals, langs<br />

het lichaam, tot op de borst, die, zoals het hele lichaam, met rode<br />

en zwarte ruiten, verdeeld met witte strepen, was beschilderd. Om<br />

het middel spande een nauw snoer van schelpen en varkenstanden,<br />

waar onder het dansen de kleurig beschilderde peniskoker met<br />

droge, korte tikjes tegenaan stootte. Van de armen hingen, in brede<br />

gordijnen, lange grasvezels omlaag. De benen en armen waren<br />

overal omspannen door banden met varkenstanden en belletjes en<br />

schelpjes. Het maakte een tinkelend geluid, dat in zijn massa juist<br />

niet teloor ging in de orgie van lawaai rondom.<br />

Kombjeti danste...<br />

De demonen sprongen, hoog opverend, van het ene been op het<br />

andere. Ze maakten drie passen voor- en drie passen achteruit en<br />

sprongen weer, terwijl zij zich omdraaiden. Zij kreten hoog-gillend<br />

en zonder enige afwisseling: „Wah ...! Wah...! Wah ...!", een<br />

monotoon krijsen op het primitieve leitmotiv van het ongebonden<br />

bosleven.<br />

Kombjeti danste...<br />

De vrouwen dansten in twee rijen voor en achter de mannen mee.<br />

Zij waren on versierd. Zij droegen alleen een schaamschortje en in<br />

•de oren lange varkenstanden en benen ringen. Op iedere rug<br />

bengelde een stokje, dat met een vezel aan het voorhoofd was vastgebonden.<br />

Aan het stokje waren veren, tanden en belletjes bevestigd,<br />

die heen en weer wipten en tinkelden in de eentonige<br />

cadans van het bewegende lichaam. De hoofdvrouw hield een doek<br />

boven haar hoofd als afweermiddel tegen de bedreigingen der<br />

demonen, die op haar aan dansten. Zij mochten hun eigen mannen<br />

niet herkennen. Zij zouden aan stukken worden gescheurd en hun<br />

lichaamsdelen zouden worden verspreid, als zij ook maar met het<br />

geringste teken lieten blijken, dat zij wisten, wie er achter de af-<br />

$6


grijselijke maskers verborgen zaten. Zij trachtten de geesten te verdrijven<br />

en dansten, terwijl zij lange, harde schreeuwen de lucht instootten.<br />

Kombjeti danste...<br />

Tussen de dansers zwermden kleine, pikzwarte varkentjes, de<br />

jongen van de voor het feest geschoten moederdieren. Kinderen<br />

hingen aan de lichamen der moeders vastgebonden en werden gezoogd,<br />

terwijl de vrouwen extatisch de dansbewegingen maakten.<br />

Urenlang dansten zij zonder ophouden en zonder een spoor van<br />

vermoeidheid, zonder afwisseling van thema, zonder variaties.<br />

„Wah...! Wah...! Wah...!"<br />

Evert Caldenhove onderging de dans-orgie der Papoea's in het<br />

begin met de nieuwsgierige belangstelling van een toerist, die<br />

Marken of Volendam een bezoek brengt. Later werd hij gegrepen<br />

door de demonie van de beweging en het rhythme en ten slotte<br />

werd het een obsessie voor hem.<br />

Hij zat aan de rand van het dansterrein en hij had het gevoel of de<br />

satan zelf rond hem sloop. In onderbewuste afweer tekende hij<br />

met een rotanstokje een cirkel rond zich in de aarde. Hij zat in die<br />

cirkel als op een eiland in een woedende oceaan. De dansers merkten<br />

hem niet op. Zij zagen hem wel, maar hij was hun volkomen<br />

onverschillig. De dans doorschokte hun lichamen, deed hen rijzen<br />

tot ongekende hoogten van extase. De aarde zelf scheen te bewegen,<br />

de oetan rondom trilde groen, de hemel golfde als vervuld<br />

van een compacte massa duivels en demonen, zwierend en<br />

zwaaiend op de cadans van het eeuwige rhythme. Het was een<br />

heksensabbat.<br />

Het boeiende in het schouwspel, de kermesse héroique, zoals bij<br />

het in het begin had opgevat, maakte plaats voor een benauwenis,<br />

die hem ten slotte op de vlucht dreef.<br />

Hij sliep slecht die nacht, telkens opschrikkend uit zijn slaap,<br />

97


direct weer overvallen door het gillen der dansers en het eentonige<br />

pijpen van de kaio foef. Hij verzette zich drie dagen lang tegen de<br />

macht van het rhythme en besloot toen hals-over-kop te vertrekken.<br />

Er lagen nog enkele zware dagmarsen vóór hem naar Waris.<br />

Maar Kombjeti bleef dansen ...<br />

98


ZESDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

X oen hij 's morgens om zes uur bij de barang voor het posthuis<br />

stond, gereed om te vertrekken, was er geen drager te bekennen.<br />

In de kampong, op de heuvel tegenover hem, raasde het dansfeest,<br />

het posthuis omspoelend met de eindeloze golfslag van het hoogopgierend<br />

„Wah ...! Wah...! Wah...!"<br />

Er trok een boze rimpel tussen zijn wenkbrauwen en hij gaf Poesjie<br />

bevel de kampong in te gaan om de dragers op te halen. Hij keek<br />

de jongen na, toen deze zich langs de heuvelhelling omlaag repte<br />

en ging op een barang-blik zitten. Hij stak een sigaret op, maar<br />

na een paar trekken gooide hij haar weg. — Niet roken, dacht hij.<br />

— Direct zit ik in de bergen achter mijn adem.<br />

Hij had wel gemerkt, dat het roken invloed had op het tempo,<br />

waarmee hij liep en het had hem veel wilskracht gekost het te beperken<br />

tot een paar sigaretten 's avonds, als hij in het bivak was<br />

aangekomen. Vooral 's morgens was het niet gemakkelijk. Aan de<br />

ene kant was het een gewoonte en aan de andere kant vond hij het<br />

prettig op zijn nuchtere maag, met langzame trekken, van zijn<br />

sigaret te genieten.<br />

Poesjie kwam naar boven klauteren. Hij keek als een angstige hond,<br />

die een pak slaag verwacht. Hij meldde met een zacht, benepen<br />

stemmetje, dat de dragers nog lagen te slapen.<br />

99


Evert sprong op. „Heb je ze dan niet uit hun bed getrapt?" riep hij<br />

boos.<br />

„Ze waren moe, toean. Zó moe. Ze hebben gedanst..."<br />

„Niks mee te maken!"<br />

Evert deed een stap vooruit. „Haal de korano! Direct!"<br />

Poesjie maakte zich als een haas uit de voeten.<br />

— Dat ook nog, dacht Evert wrevelig, terwijl hij zich weer op het<br />

barang-blik liet zakken. — De heren liggen nog op één oor, moe van<br />

het dansen ...<br />

„Wah...! Wah...! Wah...!" dreunde het uit de kampong.<br />

Het geluid ergerde hem ineens, het wekte zelfs weerzin in hem op.<br />

De korano kwam buiten adem de heuvel ophollen.<br />

„Toean..."<br />

Evert stond op. „Waar zijn die snertkerels?" schreeuwde hij en hij<br />

hield zijn horloge onder de neus van de korano. „Halfzeven is het!<br />

Zie je het? Halfzeven!"<br />

De korano knikte ijverig, hoewel hij in zijn leven nog nooit een<br />

horloge had gezien, laat staan dat hij wist wat het was. Hij kroop in<br />

zijn schulp voor de woedende blik van Evert. Hij kende de toean<br />

niet meer terug, nu hij diens vriendelijke glimlach miste. De dragers<br />

waren er niet, ja, dat was vervelend. Met een vergoelijkend<br />

gebaar legde hij bei zijn handen tegen zijn wang en knikte zijn<br />

hoofd opzij. „Koelie tidoer," zei hij langzaam. „Mwrrrrrr...<br />

Mwrrrrrr..." Hij snorkte. „Dansa... dansa!" voegde hij er nog<br />

verduidelijkend aan toe.<br />

„Ga ze halen!!" bulderde Evert en tegelijkertijd had hij het idee,<br />

dat hij zich op een geweldige manier stond aan te stellen. Die opgeschroefde,<br />

kunstmatige woede ging hem niet goed af. Ergens in<br />

hem verzette er zich iets tegen. „Je speelt maar behoorlijk op je<br />

poot," had Van Weghen gezegd. „Als je je als een halve zachte gedraagt,<br />

zien ze dat heus niet als een te waarderen vriendelijkheid<br />

van jouw kant, maar als een teken van zwakheid. Denk daar aan,<br />

100


als je niet halverwege in de oetan wilt blijven steken om te verkommeren!"<br />

Het was misschien wel zo. Zelfs de zachtzinnige pater<br />

Piet moest af en toe met enige verheffing van stem spreken als hij<br />

iets gedaan wilde hebben. Maar ideaal vond Evert het niet.<br />

„Het zijn geschikte jongens," had Van Weghen gezegd, „maar ze<br />

hebben de kuren van kinderen en zonder koloniaal op te treden<br />

moet je ze af en toe wel laten weten, dat je er ook nog bent. Kijk,<br />

je kunt het die lui niet uitleggen, dat je hier niet bent gekomen om<br />

van ze te profiteren. Mijn hemel! Profiteren kun je overal ter<br />

wereld beter doen dan op Nieuw-Guinea. Wij hebben hier een<br />

taak. Een hele bevolking dient uit het stenen tijdperk naar boven<br />

gehaald te worden en zachte heelmeesters maken stinkende<br />

wonden."<br />

Terwijl de korano, gevolgd door Poesjie, de heuvel afholde om de<br />

dragers, die tot diep in de nacht hadden gedanst en nu doodop op<br />

hun tampatjes lagen te snorken, te porren, ging Evert ondanks alles<br />

glimlachend zitten. De situatie, waarin hij verkeerde, deed hem<br />

denken aan een zijner kennissen, die eens zijn zoontje behoorlijk<br />

onder handen had genomen, omdat hij op straat was blijven spelen,<br />

in plaats van naar huis te komen voor het avondeten. — Het zijn<br />

kinderen, dacht hij. — En je kunt van ze gaan houden, beweerde<br />

pater Piet. Alleen liefde kan hier iets bereiken, zei hij. Liefde betekent<br />

ook strengheid op zijn tijd. Er is zo ontzettend veel van ze<br />

te maken...<br />

De dragers kwamen langzaam de heuvel op en stonden even later<br />

voor hem met wezenloze slaapgezichten. Hij zag wel in, dat het<br />

weinig zin zou hebben de kerels nog eens extra de huid vol te<br />

schelden. Zwijgend wees hij op de barang.<br />

Zij bukten zich en bonden de pakken met de vezelbanden rond hun<br />

voorhoofd op hun rug en liepen in ganzepas achter elkaar de<br />

oetan in.<br />

De korano stond er bij met een uitdrukkingloos gezicht. Hij was<br />

101


met zijn gedachten bij het feest, dat met onverminderde geestdrift<br />

verder ging. Het was meer plicht, dan vriendelijkheid, dat hij bij<br />

Evert's vertrek aanwezig was.<br />

Evert liep met Poesjie achter de dragers aan het smalle modderpad<br />

op de oetan in. Hij had nog geen honderd meter gelopen toen hij<br />

iemand achter zich aan hoorde komen. Hij stond stil en draaide<br />

zich om. Even later dook er een Papoea-meisje uit het groen op. De<br />

meisjes uit de kampong kreeg hij weinig te zien, omdat zij door de<br />

ouders tot haar huwelijk binnenshuis worden gehouden en alleen<br />

buiten mogen voor wat licht werk.<br />

Het meisje boog even schuchter in zijn richting, schoof toen schuw<br />

langs hem heen naar Poesjie en sprak met hem in een dialect, dat<br />

voor Evert alleen maar uit medeklinkers scheen te bestaan. Zij gaf<br />

de jongen een pakje geroosterde bananen en sago-koekjes in bladeren<br />

verpakt, en rende toen als een hinde terug de oetan door<br />

naar de kampong. Af en toe kreet zij luid en doordringend en<br />

Poesjie antwoordde, ook toen zij allang niet meer te horen was.<br />

Evert liep verder. Hij lachte naar zijn bediende. „Was datje vrouw,<br />

Poesjie?" vroeg hij, maar hij kreeg slechts een vreemd, halfverlegen<br />

lachje ten antwoord.<br />

— Van de liefde en het huwelijk van de mensen hier zal ik wel<br />

nooit veel leren begrijpen, dacht hij. — Misschien zie ik alleen de<br />

dingen, zoals ze door de adat bepaald zijn, maar in het wezenlijke<br />

dring ik niet door.<br />

Hij herinnerde zich een gesprek, dat hij eens, op een avond in Kota<br />

Baroe, met Van Weghen had gehad. „Dat zijn dingen, waar je<br />

eenvoudig niet achter kunt komen," zei hij. „Je moet begrijpen, dat<br />

wij met de Papoea alleen maar goed van gedachten kunnen wisselen<br />

als het over zuiver materiële dingen of uiterlijke verschijningsvormen<br />

gaat. De diepste gedachten en gevoelens zijn niet uit te<br />

drukken, omdat... zij die zelf niet kennen, althans zich niet gerealiseerd<br />

hebben. Wij komen er in de toekomst ook niet achter.<br />

102


Zodra de Papoea meer ontwikkeld is geworden en zijn denkwijze<br />

zich op westerse wijze oriënteert, gaat het contact met zijn lagerontwikkelde<br />

stamgenoten verloren. Hij kan zich dan niet meer<br />

voorstellen hoe hij vroeger over liefde dacht, waarschijnlijk omdat<br />

hij er in wezen nooit werkelijk bij stilstond. Er valt dus, als je het op<br />

de keper beschouwt, niet over te redeneren, Evert. De subtiliteit<br />

van het begrip liefde is alleen te vangen en te verwoorden als wij<br />

het beredeneren vanuit het standpunt en de mentaliteit van de<br />

mens, die het betreft. Wij kunnen de gedachtengang van een<br />

Papoea, over alles wat met de aantrekkingskracht der mensen te<br />

maken heeft, niet volgen. Aan de andere kant zou ik niet zomaar<br />

klakkeloos willen aanvaarden, dat het bij hen zuiver en alleen op<br />

instinct berust. Het dierlijke van de geslachtsdrift, gericht op de<br />

instandhouding van de soort, is het niet alleen. Het is meer, maar<br />

wij weten niet hoeveel meer..."<br />

Dat had Van Weghen gezegd. Daarnaast stond de adat, die bij<br />

het huwelijk werd gevolgd.<br />

Als het meisje geslachtsrijp is, wordt zij door haar familie in optocht<br />

naar het huis van haar toekomstige man gebracht. Zij loopt<br />

dan diep gebogen aan de hand van haar moeder of een oudere<br />

vrouw en wordt langs een achter-ingang het huis binnengebracht,<br />

waar zij in een donker kamertje wordt opgesloten. In het hoofdvertrek<br />

vindt de maaltijd plaats. Het gewone voedsel komt op tafel,<br />

zij het dan in wat grotere hoeveelheden dan gewoonlijk. Daarna<br />

vertrekt de familie weer, het meisje met zich meenemend. Het<br />

huwelijk is dan voltrokken, dat wil zeggen, administratief. De geslachtsdaad<br />

volgt pas weken later. Dan komen vrouwen uit de<br />

kampong naar het huis van het meisje en vragen haar mee te gaan<br />

het bos in om hout te sprokkelen. Het meisje weet tevoren wat er<br />

gaat gebeuren, want ergens onderweg zit de man tussen de struiken<br />

verborgen. Als zij voorbijkomt, springt hij te voorschijn en sleurt<br />

103


haar met zich mee de oetan in. De vrouwen rennen giechelend<br />

terug naar de kampong.<br />

„En hoewel een man, die genoeg heeft van zijn vrouw, haar zonder<br />

meer kan ruilen voor een andere uit de kampong, komt overspel<br />

nagenoeg niet voor," zei Van Weghen. „Overspel wordt met de<br />

dood gestraft. De schuldigen worden doorzeefd met pijlen, waarna<br />

hun lijken de oetan worden ingesleept. Worden er mannen of<br />

vrouwen ziek, dan laten zij hen links liggen. Sterven zij, dan is het<br />

goed. Worden ze beter, dan is het ook best. Ik ben geneigd dit niet<br />

als harteloosheid of onverschilligheid te brandmerken. De ziekte is<br />

een boze geest en de mens, die er door wordt bezeten, moet het<br />

maar alleen tegen hem uitvechten. Daar mogen de anderen zich<br />

niet mee bemoeien. Kijk, Evert, je ziet dus wel, dat je uit deze<br />

dingen moeilijk het liefdegevoel, dat wij kennen en hoogachten,<br />

kunt peuren, hoewel je het daarentegen niet zou mogen ontkennen."<br />

En Poesjie schreeuwde door de oetan en van ergens ver weg in de<br />

richting van Kombjeti antwoordde een meisje, dat hem achterna<br />

was gelopen om hem haar kleine geschenk te geven.<br />

II<br />

xien uur voor het bivak Meor viel de eerste regen. Evert had hem<br />

al van ver horen aankomen; een zacht bruisen als van een verre<br />

kali. De toppen van de bomen begonnen te wiegen en te kreunen in<br />

de aanwakkerende wind. Het licht, het groene, schemerachtige<br />

licht, dat door de bladerenmuur boven zijn hoofd wist door te<br />

dringen, verkilde en tussen de bomen en de struiken wrong zich<br />

een dikke, grijze nevel, laag dampend over de vochtige grond.<br />

En plotseling was de regen er. Hij viel niet. Hij was overal en uit<br />

alle richtingen. Hij kwam uit het oerbos zelf. De nevel verdichtte<br />

104


zich tot water, zwaar en dik, dat gierde uit de toppen der bomen<br />

en uit de ondoordringbare struiken aan de voet en langs de stammen<br />

van de bosreuzen. De regen scheen uit de grond op te springen<br />

uit duizenden bronnen.<br />

De bergen leken onherbergzamer en ruiger dan ooit tevoren. De<br />

bladeren van de bomen lagen in een meterdikke brij op de grond te<br />

rotten en maakten het lopen tot een vallend glibberen van de ene<br />

boomwortel naar de andere. Evert remde de vaart van zijn vallen<br />

aan takken en boomstammen. Handen en voeten moest hij gebruiken<br />

om bij het naar boven klauteren niet uit te glijden en neer<br />

te storten in diepe afgronden. Hij vorderde slechts een paar honderd<br />

meter per uur. Het afdalen was nog verschrikkelijker. De<br />

borrelende bladerenbrij bood geen enkel houvast aan de voeten.<br />

Het enige wat hij kon doen, was vallen van boom tot boom, van<br />

struik tot struik, zijn lichaam openschrammend en kneuzend aan<br />

scherpe doornen en hard hout.<br />

In de dalen stortten zich de berg-kali's met donderend geweld<br />

langs en over de rotsblokken naar beneden. Een landschap van een<br />

ruige, woeste schoonheid, zó groots, dat Evert zich nauwelijks kon<br />

voorstellen, dat een mens zich ooit hier gewaagd zou hebben.<br />

Maar de dragers, die voor hem uitsjouwden, zochten zeker hun<br />

weg en zij zagen paden, zo klein als het nauw zichtbare spoor van<br />

een bosdier.<br />

Toen de regen begon te vallen, verhoogden zij het tempo. Bij de<br />

afdalingen renden zij de hellingen af met een gemak en een<br />

souplesse, welke Evert hun benijdde. Zij wilden zo spoedig mogelijk<br />

bivak Meor bereiken. Daar vielen zij uitgeput op de grond,<br />

gooiden de barang van hun schouders en rolden dikke, vormloze<br />

strootjes van boven een vuurtje gedroogde bladeren. Zij hijgden<br />

en kreunden alsof zij nooit weer overeind wilden komen.<br />

Evert kwam als laatste binnen met Poesjie achter zich aan. Hij<br />

snakte naar adem van het harde lopen. Het water had hem door-<br />

105


weekt en het spoot tussen de voering van zijn kleren door in dunne,<br />

kleffe straaltjes. De hitte hing broeierig te vechten tegen de regen.<br />

Hij ging zitten en keek naar de lucht, die loodgrijs en zwaar boven<br />

hem hing. Het was duidelijk, dat de regen nog uren zou aanhouden.<br />

De dragers kwamen hem vragen of ze de nacht in het bivak mochten<br />

doorbrengen om de volgende morgen via Ampas naar Merren<br />

door te trekken. Een kort ogenblik dacht hij er over, aan hun verzoek<br />

gevolg te geven. Het was nog een vermoeiende tocht naar<br />

Ampas, urenlange klim- en daalpartijen en dat onder een steeds<br />

harder neerstromende regen. Maar toen zei hij bars, dat hij meteen<br />

doorging naar Merren. De dragers begonnen te mopperen en zelfs<br />

Poesjie kwam vragen of bij niet op zijn besluit wilde terugkomen,<br />

maar Evert schudde koppig zijn hoofd. Ze zouden direct doorlopen<br />

naar Ampas en vandaar naar Merren. Per slot van rekening was<br />

het de schuld van de dragers zelf, dat ze moe waren. Als ze niet tot<br />

diep in de nacht hadden gedanst, zouden ze nu fit geweest zijn. Hij<br />

wilde er geen rekening mee houden.<br />

„Maar ze hebben nog niet gegeten vanmorgen, toean," zei Poesjie.<br />

„Dan eten ze maar hier en dan komen ze ons maar achterna. Ik ga<br />

verder!" zei Evert wrevelig. — En je bent een lekkere doordrijver,<br />

dacht hij er achteraan. — Het is niet verstandig om die lui hier<br />

achter te laten. Tussen Meor en Ampas ligt een terreintje, waar je<br />

bleek van om je neus wordt, daar heeft zelfs pater Piet een heilig<br />

ontzag voor. Als ik nou doorloop, heb je kans, dat ze me kalm in de<br />

steek laten.<br />

Hij kwam in zoverre op zijn besluit terug, dat hij de dragers gelegenheid<br />

gaf eerst goed te eten. Maar daarna trokken ze verder,<br />

ze konden op hun kop gaan staan.<br />

Kampong Meor bestond uit zes hutten, die op de grond waren gebouwd.<br />

Het Bestuur had bevolen alle hutten op palen te bouwen,<br />

maar in Meor, waar hooguit zestig Papoea's woonden, was men<br />

106


daar nooit aan toe gekomen. Evert ontmoette de korano, een schrale<br />

man, wiens enige kennis van het Maleis bleek te bestaan uit een<br />

paar maal herhaald: „Selamat hari, toean," zodat de conversatie<br />

binnen de minuut doodviel.<br />

Na drie kwartier kwamen de dragers overeind, nog moe en niet<br />

uitgeslapen, maar tenminste verzadigd. Evert trok met Poesjie achter<br />

hen aan de kali door en liep door het regengordijn de eerste<br />

helling op. Het was vier uren lopen van Meor naar Ampas en er<br />

was geen levende ziel te bekennen. Niets wees op de aanwezigheid<br />

van mensen, behalve het smalle, nauwelijks te onderscheiden<br />

paadje, dat in de grilligste bochten door het terrein slingerde.<br />

Hij kwam slechts langzaam vooruit, maar hij zag in, dat als hij zijn<br />

tempo opvoerde, hij deze urenlange marteling onmogelijk zou kunnen<br />

volhouden. Hij trachtte tijd en vermoeidheid te bevechten door<br />

zich te verbeelden, dat Heleen uit Holland was gekomen en in<br />

Kota Baroe op hem wachtte.<br />

De Amerikanen hadden in Kota Baroe huizen gebouwd, houten<br />

keten met een geprojecteerde levensduur van twee jaar; typische<br />

geringschatting van een in overvloed levend volk voor het materiaal,<br />

want de huizen stonden er nog steeds. Het was Evert opgevallen,<br />

dat zo'n primitieve behuizing met wat eenvoudige middelen<br />

bewoonbaar en gezellig gemaakt kon worden. Het zachte,<br />

vriendelijke licht van een schemerlamp, een paar gemakkelijke<br />

rotanstoelen, vrolijk-frisse gordijntjes, een aardig pulletje met bloemen<br />

... het verried de zorgende hand van een vrouw. Zo'n huisje<br />

werd een oase van rust en intimiteit. Hij meesmuilde bij de gedachte,<br />

dat zijn verlangen naar rust de eerstvolgende jaren belichaamd<br />

zou zijn in zo'n houten keetje, waarbinnen hij vergeten<br />

kon, dat hij maandenlang gevochten had met de barnende krachten<br />

ener verlaten en woeste natuur. Hij verlangde naar een klamboekamer,<br />

naar een taf ellaken, helder wit voor het ontbijt gespreid en<br />

hij stelde zich voor, dat hij eten zou van echte borden en drinken<br />

107


uit echte kopjes. Het gedeukte etensblik en de veldfles waren er<br />

iedere keer weer even zovele bewijzen van hoever hij van de beschaving<br />

verwijderd was. Hij had er zich op betrapt, dat hij in de<br />

kleine dingen, zoals scheren en wassen en het gebruik van een lepel<br />

bij het eten, vocht tegen de degeneratie van het oerwoud. Hij wist,<br />

dat er niet veel voor nodig was te zakken tot het peil, waarop voor<br />

de oorlog zoveel kolonialen terecht waren gekomen, die ten slotte<br />

apathisch op de rand van de kampong te leven kwamen. De gedachte<br />

aan Kota Baroe, dat hem nu voorkwam als een hypermoderne<br />

stad met alle mogelijk denkbare luxe en oomfort, was<br />

zijn wapen tegen het verpauperen. Maar hij had ook geleerd, dat<br />

een man met weinig tevreden kan zijn: een bed om op te slapen,<br />

een etensblik als bord, een veldfles als beker en een sigaret van inlandse<br />

tabak, dikwijls in gewoon schrijfpapier gedraaid. Hij had de<br />

kleine vreugde leren smaken, die een kop gloeiend hete koffie zonder<br />

melk en suiker hem gaf en hij voelde zich 's avonds, als hij na<br />

het wassen een schone, maar bijna tot de draad versleten broek<br />

aantrok, in gala.<br />

Hij begon zich af te vragen of hij, na zijn terugkeer in Kota Baroe,<br />

de dingen, die hij vroeger als vanzelfsprekend had aanvaard, zou<br />

gaan her-waarderen en op hogere waarde schatten. Waarschijnlijk<br />

zou hij dat in het begin doen, maar later, als het gewone leven hem<br />

weer in zijn sleur meesleepte, zou het vervlakken en dan ... zou<br />

hij weer heimwee krijgen naar de oetan.<br />

Evert Caldenhove begon zich te realiseren, dat het bestaan van<br />

controleur bij het Binnenlands Bestuur hem danig in zijn ban begon<br />

te krijgen. Het zou meer worden dan een tournee door de<br />

binnenlanden.<br />

Het oerwoud, de mensen, die er hun primitieve existentie hadden<br />

en de enorme mogelijkheden, die er waren, fascineerden hem. Hij<br />

zou een leven krijgen, dat in werkelijkheid tournee was. Een kringloop<br />

van beschaving naar de rimboe, van rimboe naar beschaving<br />

108


en beide zouden de rust en de zekerheid van zijn bestaan uitmaken.<br />

Toen hij ten slotte drijfnat neerzakte op het bivak Ampas, was hij<br />

niet zo uitgeput als hij gevreesd had, na de verhalen van pater Piet<br />

over het terrein, dat hij achter de rug had. Het was hondenweer,<br />

maar tot zijn eigen verbazing had hij nog energie genoeg om na<br />

een korte rust door te trekken naar Merren. De slechte toestand,<br />

waarin het bivak van Ampas verkeerde, werkte wel aan dat besluit<br />

mee. De hut, waarin hij een onderkomen zocht, was zo lek als een<br />

mandje. Het water droop aan alle kanten door de atap heen.<br />

Tot Merren was het drie kwartier, maar hij rende en sprong door<br />

de gutsende regenvlagen en haalde het binnen een half uur.<br />

III<br />

De regen loeide oorverdovend door de avond en overstemde de<br />

koorzang der krekels en vermengde zich met het donderend bruisen<br />

van de Pambar-kali, die over de aarde golfde, het oerbos spoelend<br />

in een schuimende vloed.<br />

Maar in het bivak zelf was het droog. Het overhangende dak bood<br />

voldoende beschutting tegen de vlagende regen en de wanden van<br />

pisangbladeren en bamboe hielden de gierende wind verre.<br />

Evert's drijfnatte kleren hingen over een balk te drogen en werden<br />

stijf en grijs-grauw van de opdrogende modder.<br />

Hij had zich gewassen in de kali en als een uitdaging naar de gutsende<br />

regen een smetteloos-witte broek aangetrokken. Zijn rijst<br />

hing te pruttelen in een potje boven het vuur, dat hij vlak naast<br />

zijn hangmat had laten aanleggen, omdat de ene deken, waarover<br />

hij beschikte, te weinig beschutting bood tegen de koude, die verraderlijk<br />

met de regen en de wind meegolfde.<br />

De dragers zaten in de bijgebouwen. Hij kon de gebogen, zwarte<br />

109


silhouetten van hun lichamen zien afsteken tegen de flakkerende<br />

lichtschijn van het vuurtje, waar omheen zij gezeten waren.<br />

De regen, die met kletterend lawaai op het atapdak neerranselde,<br />

kreeg nu iets gezelligs, iets troostends. Het dak en de wanden van<br />

de hut bouwden zich rondom hem en het water streek er overheen,<br />

de intimiteit van het vertrek verdichtend tot een behaaglijk vertoeven.<br />

Evert lag met gesloten ogen, zich koesterend aan de<br />

warmte van het vuur. Hij hoorde het zachte gekletter van eetgerei,<br />

waarmee Poesjie bezig was en hij verbeeldde zich in een gemakkelijke<br />

fauteuil te zitten. Vlak naast hem brandde de haard...<br />

Hij was in de kamer, die hij tijdens zijn studententijd in Amsterdam<br />

had bewoond. Een grote kamer op de vierde verdieping van een<br />

oud grachtenhuis. Hij lag lui met zijn benen over de rand van de<br />

fauteuil en rondom hem was een zachte warmte met de geur van<br />

zoete tabak. Buiten was de regen, het leven van de stad dempend,<br />

met als enige speelsheid in het gestage vallen van het water het<br />

tintelende spel van plenzende waterdroppels in het donkere grachtenwater,<br />

waar de weerschijn der lantaarns duizenden malen werd<br />

gebroken en vervormd tot grillige lijnen en punten. Het was heerlijk<br />

zo te zitten in een van regen vervulde avond. Hij hing, zonder<br />

gedachten, in zijn stoel en luisterde naar de geluiden.<br />

Soms kon hij plotseling oprijzen, zijn jas aantrekken en met een<br />

oude hoed achter op zijn hoofd gedrukt de deur uitlopen, de regen<br />

in, de grachten langs helemaal tot aan het IJ, waar de beslotenheid<br />

van de stadsregen plaats maakte voor de ruwe, uit de vlakke polder<br />

aanbolderende wind, die hem de regen recht in het gezicht woei<br />

met duizend speldeprikken.<br />

Soms ook ging hij naar Heleen en haalde haar op voor een wandeling.<br />

Dan liepen zij samen door de natte avond, dicht langs de<br />

huizen, die hoog en donker boven hen oprezen. In het donker<br />

waren de huizen anders dan overdag. Des avonds waren zij in<br />

zichzelf gekeerd, besloten en vol zwarte afweer. En toch leefden er<br />

110


achter hun muren mensen. Het was prettig te fantaseren, wie er<br />

woonden en de kaleidoscoop van hun levens te verzinnen.<br />

Zaterdagsavonds stonden de werkers van het Leger des Heils bij de<br />

Westerkerk. De regen deed hen donker glimmen. Hun zingende<br />

stemmen klonken hoog en ijl door de natte avond. Het koper van<br />

hun muziekinstrumenten vlamde kil in het licht van de straatlantaarns.<br />

Een langsgierende tram duwde hun gezang weg in het<br />

ratelen van de wagens. De takken van de bomen dropen met uitgespreide<br />

vingers boven hen. De duisternis onder de bomen sloeg<br />

dood tegen de hoge muren van de kerk.<br />

De regen viel...<br />

De regen bracht Evert terug naar het bivak Merren. — Morgenochtend<br />

om vijf uur vertrek ik met mijn zeven dragers, dacht hij. —<br />

De laatste etappe naar Waris ...<br />

Dat was de werkelijkheid, maar de regen vlaagde hem heen en<br />

weer in de tijdloosheid van verleden naar heden en weer terug. Hij<br />

lag languit achterover in zijn hangmat en hij liet zich meevoeren in<br />

een behaaglijke willoosheid. Het verleden was nog nooit zo sterk<br />

aan hem opgedrongen als nu. Van het ogenblik af, dat hij de tournee<br />

begon, was het verleden iets onwerkelijks geweest, iets, waarvan<br />

hij zich nauwelijks kon voorstellen, dat het ooit een realiteit in<br />

zijn leven geweest was.<br />

— Misschien is het een teken, dat ik de oetan de baas ben gebleven,<br />

peinsde hij. — Ik herleef als Evert Caldenhove, die vroeger in Holland<br />

woonde en een eigen omgeving had en tegelijk ben ik Evert<br />

Caldenhove, het eilandje middenin een eindeloze oetan-oceaan. Ik<br />

sta op de drempel tussen wereld en oer-natuur en ik keer terug<br />

naar het verleden, naar de werkelijkheid van een eigen, vertrouwd<br />

leven. Doe ik dit om mijn eenzaamheid af te reageren? Is het een<br />

reactie op de vermoeienissen van de afgelopen uren, waarin ik over<br />

berghellingen glibberde? Of is het een begin naar mijn eigen evenwicht,<br />

dat balanceert tussen wereld en oetan? Groei ik boven beide<br />

111


uit...? Keer ik als mens terug naar mijn geestelijk niveau, zoals de<br />

kompasnaald zich steeds naar het noorden keert?<br />

De regen bruiste op het atapdak en hij liep door de stad met opgeslagen<br />

kraag, de handen diep in de zakken van zijn regenjas en<br />

zijn pijp, met af en toe een waaiende vonk, in zijn mond.<br />

De trams waren broeierig; er hing een muffe stank van natte<br />

regenkleren. De mensen hadden bleke gezichten en starende ogen.<br />

Uit de kroegen schetterde muziek. De verlichte winkel-etalages<br />

weerkaatsten rood, groen en helder wit op de natte trottoirs. Een<br />

hoge lichtreclame trilde over het asphalt. Langs hem heen liepen<br />

de duistere gestalten van mensen, sommige als grote vleermuizen<br />

onder zwarte parapluies. Een ver carillon rinkelde natte klanken<br />

over de verregende stad, die was uiteengevallen in duizenden<br />

aparte wereldjes, gescheiden door de regen, die ruiste ...<br />

Poesjie stond voor hem met een kop gloeiende koffie. De schakel<br />

met het verleden brak in een nieuwe, oorverdovende roffel van het<br />

water op het dak van het posthuis in bivak Merren.<br />

De nacht hing dik, log en nat over de wereld...<br />

IV<br />

JEvert schrok wakker. Hij ging rechtop zitten. Onafgebroken bulderde<br />

de regen rond de hut. Het was koud. Hij huiverde onder<br />

zijn deken. Zijn vuurtje was uitgegaan en het vertrek was vol<br />

schimmige schaduwen, waarvan hij zich verbeeldde, dat zij bewogen<br />

als hij er lang naar keek. Hij liet zich uit zijn hangmat zakken<br />

en schuifelde naar de deur. Buiten lagen de vuurtjes van de<br />

dragers onder het afdak na te gloeien in zachte sprankelingen rood<br />

vuur. Vlak voor de galerij hoorde hij een zacht kraken. Er bewoog<br />

zich daar iets. Voorzichtig liep hij verder, totdat hij bijna de regenvlagen<br />

middenin zijn gezicht voelde. In het bijna uitgedoofde vuur<br />

112


lag een varken. Het nam in de halve duisternis enorme afmetingen<br />

aan. Het was een kolos van een zwijn, zacht neerliggend in de<br />

warmte van het stervende vuur.<br />

Evert draaide zich om en zocht in het posthuis op de tast zijn<br />

karabijn en kwam terug naar de voorgalerij. Hij wipte de veiligheidspal<br />

om. Het tintelde in zijn bloed, toen hij het geweer ophief<br />

en aanlegde. Hij kon de kop van het varken niet onderscheiden en<br />

hij besloot snel twee kogels na elkaar af te vuren. Zo'n kans kreeg<br />

hij niet iedere dag. Hij spreidde zijn benen om stevig te staan op<br />

het doorzwiepende bamboe van de voorgalerij.<br />

De haan sloeg over met een droog, tikkend geluidje. Verder gebeurde<br />

er niets.<br />

Het varken stoof overeind, rende log een twintig meter, draaide<br />

zich toen om en knorde boos.<br />

Evert beet zijn tanden op elkaar en vuurde weer, maar ook de<br />

tweede patroon weigerde. — Nat geworden! dacht hij teleurgesteld<br />

en holde naar binnen om Poesjie's geweer te pakken, een onhandelbaar<br />

gevaarte uit de tijd van de Jappen.<br />

De jongen werd wakker en volgde hem naar buiten, maar toen hij<br />

opnieuw aanlegde, drukte Poesjie de loop omlaag. „Tida tembak,<br />

toean!" siste hij verschrikt. „Niet schieten! Het is het varken van<br />

de korano."<br />

Het varken knorde misnoegd, liet zich in de modder zakken en<br />

werd één met de duisternis.<br />

Evert staarde zijn bediende een ogenblik verbluft aan en begon<br />

toen te lachen. „Ben ik even blij, dat mijn karabijn weigerde!" riep<br />

hij, Poesjie een kletsende klap op diens schouder gevend. „Daar<br />

had ik morgen een keet mee gekregen van heb-ik-jou-daar!"<br />

Poesjie verstond er niets van, maar hij grinnikte of hij het grapje<br />

door had. Hij legde het vuur opnieuw aan en omdat het toch bijna<br />

morgen was, kookte hij meteen maar koffie.<br />

Evert slurpte behaaglijk van de warme vloeistof. Hij luisterde naar<br />

113


de regen en glimlachte. Vandaag zou de laatste etappe beginnen<br />

met Waris als eindpunt. — Ik hoop niet veel, dacht hij, — maar nou<br />

mag Van Weghen eindelijk wel eens komen opdagen ...<br />

Het was of de oetan voor dit laatste traject nog eens al haar krachten<br />

verzamelde. De uren naar Waris schenen even zovele eeuwigheden<br />

te zijn. De berghellingen waren steil, spiegelglad van modder<br />

en rottende bladeren. Bomen en struiken hadden zich tot een<br />

schier ondoordringbaar massief ineengestrengeld. De rivieren<br />

waren kolkende razernijen, zodat Evert en Poesjie zich aan elkaar<br />

moesten vastklampen, om niet door de kokende golven te worden<br />

meegesleurd en te pletter geslagen te worden tegen de enorme<br />

rotsblokken, die zwart en vijandig uit het ziedende schuim oprezen.<br />

Eerst tegen de avond bereikte hij Waris, een kampong van tien<br />

armelijke hutten. De bewoners waren niet te ontdekken. Evert<br />

veronderstelde, dat zij de oetan waren ingetrokken om eten te<br />

zoeken.<br />

Het land was zeer arm, sago groeide er bijna niet, kasbi en kladdi<br />

kwamen bijna niet voor en uren van de kampong verwijderd hadden<br />

de mensen hun primitieve kebons, waaruit maar een karige<br />

oogst te halen viel.<br />

Voor het posthuis zittend keek hij uit over de donker beboste<br />

berghellingen. In de dalen steeg de nevel uit de oetan op. Het<br />

waren net kleine meertjes in de eindeloosheid van het groen. De<br />

schemer trok langs de kleuren en verfletste ze tot onduidelijke<br />

nuances tussen zwart en grijs.<br />

In een jampotje had hij wat olie gegoten en er een pitje in gezet.<br />

Het was een primitief, vies-walmend lichtje. Het wierp lange,<br />

dansende schaduwen. Zelf was hij als een groot, donker dier, ineenkrimpend<br />

en weer oprijzend, op de wand geprojecteerd. Hij zat<br />

zijn dagrapport te schrijven op een tournee-blik, dat als lessenaar<br />

dienst deed. Hij had een hekel aan het dagrapport, omdat het hem<br />

114


ambtenaar maakte in de droge, zakelijke zinnen van zijn relaas.<br />

Hij mocht niet de sfeer van het land in het rapport leggen, slechts<br />

nuchtere, zakelijk vastgestelde feiten.<br />

De bewoners van de kampong waren teruggekeerd. Buiten in de<br />

nacht speelde er een op een fluit; een zacht, rillend toontje, dat<br />

door de nacht aarzelde en met nauw waarneembare stootjes werd<br />

opgedreven tot een weemoedig melodietje. Voor het posthuis liep<br />

een Papoea-politie heen en weer met rhythmische voetstappen.<br />

De avondhemel, die uit de dalen optrok, slierde door de kampong,<br />

huiverend kil als een lange, witte doodswade.<br />

Evert zat voorovergebogen te schrijven. Zijn pen kraste op het<br />

papier. Hij bouwde korte zinnen. Feiten. Tussen de feiten lagen<br />

werelden...<br />

De prauw met Polisie Arnold, die hem over de Jautefa-baai gepagaaid<br />

had...<br />

De sago-moerassen...<br />

Pater Piet...<br />

Wembi... Het Wilhelmus van de schoolkinderen. ..<br />

De Bedeog-kali tot kampong Almin...<br />

De razende bandjir...<br />

De koortsen...<br />

De genezing en een sigaar in een plastic-kokertje, gestuurd door<br />

een moeder uit kampong Ulvenhout, ergens in Brabant...<br />

Kombjeti danste. ..<br />

De bergen ...<br />

De regen ...<br />

De maanden vol angst, pijn en zweet. Stukgelopen voeten en opengeschramde<br />

armen en benen. Hitte en honger. Dorst en eenzaamheid.<br />

De strijd van een man, die de oetan bevocht en de baas bleef,<br />

omdat hij niet versaagde en omdat hij zijn zaak op God gericht had,<br />

Die hem nabij was als de wanhoop en de nood tot aan zijn<br />

koortsige lippen reikten.<br />

115


Er zat een andere man in het posthuis van Waris dan uit Kota<br />

Baroe vertrokken was. Hij was mager geworden en er waren<br />

scherpe lijnen opzij van zijn neusvleugels. Ouder was hij geworden<br />

en zijn lichaam was getaand door de altijd brandende zon.<br />

Hij bouwde de korte zinnen van zijn rapport aaneen tot een logisch<br />

geheel, maar zijn gedachten zwierven weg. Zij wiekten met een<br />

brede vleugelslag over de wereld en daalden neer in de oetan. Het<br />

oerbos was de grote vloek, maar tegelijkertijd de grote zegening in<br />

zijn leven. Hij wist, dat hij zich nimmer uit zijn ban zou kunnen en<br />

willen bevrijden...<br />

116


ZEVENDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

„.... In Menton wil ik een huis boven op de rotsen," zei Heleen,<br />

haar fijne wenkbrauwen optrekkend.<br />

„Ja," zei Van Weghen, „met veel oetan er omheen, lieveling."<br />

Evert wilde roepen, dat het geen manier was van Van Weghen, zo<br />

tegen Heleen te praten en bovendien had hij een huis van het<br />

Amerikaanse leger gekregen.<br />

„Helemaal vol met bloemen en gordijnen," zei hij moeilijk pratend.<br />

Zijn keel zat dicht en hij moest de woorden wringen. „Maar het<br />

giet er altijd pijpestelen," zei Van Weghen, „soms ouwe wijven,<br />

maar die heten eigenlijk bandjirs."<br />

Heleen pakte een geweer en richtte op een groot varken, dat met<br />

zijn poten over elkaar aan tafel zat.<br />

„Het ketst toch!" riep Van Weghen. „Alle patronen zijn kletsnat en<br />

het varken is de korano van Waris. Schiet dan! Schiet dan! Schiet<br />

dan!!!!!"<br />

„Nee!" schreeuwde Evert, overeind schietend. De hangmat bewoog<br />

wild schommelend heen en weer en hij moest zich vastgrijpen om<br />

niet over de rand te duiken. Zijn bloed bonsde aan zijn slapen van<br />

de schrik en hij liet zich voorzichtig achterover zakken en keek<br />

naar het donkere, zeildoeken afdakje boven zijn hoofd.<br />

— Wat een krankzinnige droom, dacht hij. — Het afdakje mag ik<br />

wel eens laten vernieuwen als ik in Kota Baroe terug ben. Het zit<br />

117


vol met barsten. Net landkaarten ... Frankrijk... En daar...<br />

ja... de laars van Italië...<br />

Hij grinnikte, klaar wakker nu, en trachtte zich uit te rekken, maar<br />

zijn hangmat was te klein. Met een zwaai wipte hij over de rand<br />

op de grond. Het posthuis wiebelde heen en weer door de plof,<br />

waarmee hij op de bamboestammetjes van de vloer terechtkwam.<br />

— Alles zo gammel als wat, dacht hij, zijn armen boven zijn hoofd<br />

rekkend en een paar diepe kniebuigingen makend. Zijn gewrichten<br />

kraakten. — Je wordt zo stijf als een plank in die hangmat. Ik kan<br />

beter een nieuwe zien te organiseren als ik terug ben. Eentje, die<br />

bij mijn lengte past. In dit kreng hebben vroeger waarschijnlijk<br />

alleen Amerikanen van een bijzonder klein formaat kunnen maffen.<br />

Pygmee-Amerikanen bijvoorbeeld.<br />

Aan een touw, dat dwars door het vertrek gespannen was, hingen<br />

zijn kleren. Hij ging er wijdbeens, zijn handen in de zij, vóór staan<br />

en inspecteerde zijn garderobe. — Vandaag een beetje netjes, Evert,<br />

dacht hij. — Je bent in Waris en je moet je stand ophouden. Die<br />

sokken daar, die witte broek en dat shirt... ja, dat ziet er nog een<br />

beetje toonbaar uit.<br />

Met zijn handdoek over zijn schouder slenterde hij op zijn sloffen<br />

naar het mandihok. Het koele water verdreef de laatste slaap en<br />

opgefrist kwam hij terug. Voor het posthuis stonden een paar<br />

Papoea's. Zij salueerden overdreven stram en bogen daarna diep<br />

voorover, toen hij voorbijliep. Het waren de korano's van de kampongs<br />

in de omgeving van Waris, die hun opwachting kwamen<br />

maken. Zij waren pontificaal uitgedost met hun speciale, door het<br />

Bestuur verstrekte pakkian: tot op de draad versleten Amerikaanse<br />

veldkleding en een vechtpetje of een Australische zonnehoed.<br />

Evert maakte op zijn dooie gemak toilet. Het was prettig er de tijd<br />

voor te nemen. Goed gewassen en geschoren voor de dag komen,<br />

betekende voor hem nu meer, dan vroeger al het geval geweest<br />

was. In de oetan was het een vastgrijpen aan uiterlijke dingen, die<br />

118


ergens met een verre beschaving in verband stonden.<br />

In het kleine, met riet afgeschoten vertrekje naast het zijne maakte<br />

Poesjie het ontbijt klaar: de koffie en de gekookte rijst met een<br />

papaja. Evert ging zitten eten. Buiten stonden de mannen en keken<br />

zwijgend toe. Zij stonden roerloos en wachtten.<br />

De regen had 's nachts opgehouden te vallen en de vroege zon<br />

streek over de oetan, die op de bergen aan de horizon diep-blauw<br />

opkleurde als een voortzetting van de hemel. Voor het posthuis<br />

klapte lui een grote, rood-wit-blauwe vlag in de zachte morgenwind<br />

heen en weer. Een haan kraaide en liep daarna met heerszuchtige<br />

stappen achter een paar kippen aan. Rondom de kampong<br />

lag het struikgewas en het onkruid in een lichte nevel, die langzaam<br />

optrok.<br />

Evert schoof zijn etensblik weg en wenkte de korano's naderbij te<br />

komen.<br />

Aarzelend klommen zij het trapje op en traden binnen. Zij bleven<br />

in een rijtje voor hem staan. De schrijver van Waris trad naar<br />

voren. Hij maakte een verpieterde indruk; halfnaakt met een gescheurd<br />

broekje en een bovenlichaam bedekt met modder en vuil.<br />

Hij stond te trillen op zijn benen en in zijn ogen blonk een bijna<br />

dierlijke angst.<br />

Evert had de avond tevoren al gehoord, dat de schrijver in de richting<br />

van kampong Waine was vertrokken, ten einde te trachten<br />

een bestuurspost te vestigen bij de daar wonende wilde Papoea's.<br />

Evert's aankomst in Waris was zo snel en zo volkomen onverwachts,<br />

dat niemand er eigenlijk iets van had geweten voor hij de<br />

kampong binnenkwam. Hij meende nu, dat men de schrijver<br />

's nachts in allerijl had laten terughalen en dat de man nu stond te<br />

beven van angst, omdat Evert hem niet op zijn standplaats had<br />

aangetroffen.<br />

Evert wilde hem op zijn gemak stellen. Hij was helemaal niet van<br />

plan de schrijver hard te vallen. Integendeel, het was in de man te<br />

119


prijzen, dat hij op eigen initiatief het binnenland, waar nog geen<br />

blanke ooit een voet had gezet, had willen onderzoeken en — zij<br />

het dan provisorisch — onder bestuur brengen.<br />

De schrijver begon hakkelend te spreken. Hij zocht naar zijn woorden,<br />

maar al spoedig ging het gemakkelijker, te meer omdat toeanoontroleur<br />

hem met zijn innemendste glimlach bleef aankijken.<br />

Evert luisterde aanvankelijk met weinig interesse. Hij had zijn<br />

herinneringen aan de schrijver van Wembi en hij verwachtte een<br />

stroom van verhalen over futiliteiten. Maar plotseling nam het verhaal<br />

van de schrijver een wending, zo onverwachts, dat Evert met<br />

een ruk rechtop ging zitten. Zijn bloed begon sneller te stromen.<br />

Dit was niet het gewone verhaaltje. Dit was iets anders. Het was<br />

bittere ernst. Er voer een dreiging door de oetan; de Wainernensen<br />

waren in oorlog met de Waris-Papoea's.<br />

En de schrijver vertelde...<br />

II<br />

LJe korano's van de kampongs Epmi en Maisink uit het Warisgebied<br />

waren ongeveer twee weken geleden, vergezeld van vijftien<br />

mannen uit de kampongs, naar het Waine-gebied vertrokken.<br />

Waine was rijk. Er groeiden klappers en sago-palmen in overvloed.<br />

Het Waris-gebied was arm, het bezat alleen wat kasbi en de sagopalm<br />

wilde er niet best wassen.<br />

De mannen waren, beladen met geschenken en wat hun armelijke<br />

kebons opleverden, naar Waine gegaan. Zij wilden ruilen. Zij hadden<br />

tien stenen bijlen bij zich. Dat was hun grootste rijkdom, want<br />

wil de adat niet, dat een man, die trouwen gaat, eerst twee bijlen<br />

aan de ouders van zijn uitverkorene schenkt? Tien stenen bijlen<br />

hadden die van Waris in hun barang, de waarde van vijf vrouwen<br />

en de waarde van de jarenlange arbeid om het keiharde berggraniet<br />

te slijpen en te polijsten tot vlijmscherpe bijlen, die een<br />

120


mensenleven meekonden. Tien dolken hadden zij, lange vlijmscherpe<br />

dolken, vervaardigd van botten van de casuaris. Een geoefend<br />

krijger kon er met één stoot een mens mee doden. Versierselen<br />

droegen zij mee voor de mannen van Waine: lange<br />

casuaris-nagels om door de oorlellen te steken; ronde snijtanden<br />

van het wilde zwijn om te dragen bij feestelijke gelegenheden,,<br />

krijgshaftig door het neusbeen gestoken; huiden van de koeskoes;<br />

een geroosterde varkenskop en grillig beschilderde peniskokers.<br />

Ja, de mannen van Epmi en Maisink kwamen niet met lege handen.<br />

Zij hadden behalve de ruilhandel nog een doel, dat belangrijker<br />

was, hoewel zij er zeker pas het laatst mee voor de dag zouden<br />

komen. Zij wilden vriendschapsbanden aanknopen met die<br />

van Waine. Hun eigen kampongs waren door de jarenlange uitwisseling<br />

van vrouwen zó met elkaar vermaagschapt geraakt, dat<br />

er nieuw bloed moest komen. Zij hoopten op de stammen van het<br />

Waine-gebied.<br />

Zwaar beladen trokken zij de oetan in. Alle voortekenen waren<br />

gunstig. De regens hadden opgehouden te vallen en reeds de eerste<br />

dag schoten zij een groot varken. Zij sneden het aan stukken, roosterden<br />

het vlees boven het vuur en pakten de grootste en beste<br />

hompen als geschenken voor die van Waine bij hun barang.<br />

Zij overnachtten in de oetan, vlochten van bladeren een kleine beschutting<br />

en wreven wat droog hout tot een vuurtje. Zij zaten tot<br />

laat rond de vlammen en spraken van hun verwachtingen. Hun<br />

kampongs lagen hoog in de bergen en zij werden minder geteisterd<br />

door de boze geest der malaria-ziekte dan de warmer gelegen<br />

kampongs in het noorden. Er stierven minder kinderen en zij hadden<br />

veel huwbare meisjes. Wel waren zij nimmer grote vrienden<br />

van de Waine- en Punda-Papoea's geweest. Spraken de overleveringen<br />

niet van talrijke, bloedige oorlogen? Maar de laatste<br />

tien jaren was het rustig gebleven; van enig contact in vijandige of<br />

vriendschappelijke zin was geen sprake geweest.<br />

121


Zij liepen de volgende dag verder en zongen hun liederen, vreemde,<br />

monotone melodieën, waarop zij zelf de woorden maakten.<br />

„Parangs voor Waine<br />

Parangs voor Waine<br />

Parangs voor Waine<br />

De hoedjan verschuilt<br />

zich<br />

achter de bergen<br />

in de wolken<br />

Parangs voor Waine<br />

zij hebben mannen<br />

en vrouwen<br />

en sago<br />

Parangs voor Waine<br />

voor Waine<br />

voor Waine..."<br />

De avond van de derde dag bereikten zij de Tjanti-kali, waar zij<br />

hun bladerenhut vlochten en zich voorbereidden op de volgende<br />

dag. Reeds in de morgen zouden zij in Waine aankomen.<br />

Zij bliezen de kaio foef met lange, zwaarmoedige tonen en stootten<br />

harde, gillende kreten uit. Zij sloegen op de luchtwortels van de<br />

ijzerhoutboom en staken een blad van de ijzerhoutboom in hun<br />

haren. De ijzerhoutboom was een goede boom. Zijn hout was sterk<br />

en van een enkele stam konden zij een hut bouwen. Lang geleden<br />

was er een oude vrouw gestorven. Haar geest woonde in de ijzerhoutboom<br />

en in nachten, waarin de maan was opgegeten en de<br />

oudere mensen de oetan in waren, kwam zij naar de kampong en<br />

deed goed aan de kinderen. Een blad van de ijzerhoutboom zou<br />

een zending voorspoedig maken ...<br />

De zon was nog maar juist gerezen uit het bed van de morgen-<br />

122


stond, toen die van het Waris-gebied kampong Waine betraden.<br />

De mannen zaten bijeen op de vergaderplaats, de vrouwen en<br />

kinderen waren niet te zien. Zij waren misschien in de hutten, misschien<br />

in de oetan, want die van Waine hadden ook hun overleveringen,<br />

die vertelden van de rooftochten der Waris-Papoea's,<br />

waarbij zij waren uitgemoord, hun vrouwen verkracht of meegenomen<br />

en hun kampongs tot de grond toe verwoest.<br />

Die van Waine waren grote, sterke mannen. Zij zaten hoogopgericht<br />

op de vergaderplaats. In hun haren staken de kleurige<br />

veren van vogels uit de oetan. Hun pijlen waren scherp van punt<br />

en voorzien van weerhaken. Hun bogen groot en sterk gesneden en<br />

getooid met de kleine veertjes van de neushoornvogel, wiens brede<br />

vlucht en kracht in boog en pijlen moesten overvloeien. Die van<br />

Waine kenden geen vrees. Zij hadden geen schilden om hun krachtige<br />

lichamen te dekken. Zij hadden de ondoordringbare oetan als<br />

hun schild en zij kenden paden langs iedere boom en rond ieder<br />

rotsblok. Zij klommen in bomen als hun vijanden naderden en<br />

overvielen hen zo.<br />

Maar nu kwamen de mannen van Epmi en Maisink uit het Warisgebied<br />

en die van Waine wachtten op hun boodschap.<br />

De afgezanten gingen zitten en legden hun pijlen en bogen achter<br />

zich neer ten teken, dat zij zonder kwade bedoelingen gekomen<br />

waren en begonnen de onderhandelingen.<br />

De mannen van Waine begrepen, dat zij in het voordeel waren,<br />

anders waren die van het Waris-gebied niet drie dagen komen<br />

lopen en zij sloegen hooghartig het eerste aanbod over de goederenruil<br />

van de hand. Wat wilden de mannen van Epmi en Maisink?<br />

Hadden de Waine-Papoea's zelf niet alles in overvloed?<br />

Zwierven er geen talloze varkens door de oetan? Legden de<br />

casuarissen niet hun reusachtige eieren? Waren er op nog geen zes<br />

uur van de kampong verwijderd geen sago-palmen, meer dan zij<br />

ooit zouden kunnen bewerken? Staken de klapperbomen niet hun<br />

123


ijle kronen hoog boven de hutten naar de strak-blauwe lucht? Wat<br />

wilden de mannen van Epmi en Maisink eigenlijk?<br />

De mannen van Epmi en Maisink staarden enigszins onthutst naar<br />

de zwijgende, norse gezichten van de Waine-mannen en trokken<br />

zich toen terug om over de weigering te beraadslagen. Zij moesten<br />

die van Waine zoveel mogelijk toegeven. Er moest vriendschap gesloten<br />

worden, want het voornaamste doel van hun reis was immers<br />

de uitwisseling der huwbare meisjes.<br />

Zij keerden terug naar de Waine-Papoea's, die waren blijven zitten<br />

als ging het hun eigenlijk niet aan. Hun bogen en pijlen lagen<br />

onder het bereik van hun handen. Om hun gespierde linkerbovenarmen<br />

droegen zij vlijmscherpe casuarisdolken in een brede, rieten<br />

band gestoken. Zij legden bladeren in het vuur te drogen en begonnen<br />

daarna rustig en onaangedaan strootjes te rollen.<br />

De zon bereikte haar hoogste stand. De onderhandelingen liepen<br />

traag voort. De korano's van Epmi en Maisink werden onrustig.<br />

Zij zagen aan de horizon in het zuiden grote, donkere wolkenmassa's<br />

opstuwen. Er stond regen in de lucht geschreven, een boos<br />

voorteken, dat hun angst aanwakkerde. Zij drongen hun ontsteltenis<br />

terug en spraken verder, langzaam en zoekend naar woorden,<br />

want hun taal was niet rijk. Zij legden de bijlen voor zich neer en<br />

streken met hun hand over het gepolijste graniet. Zij haalden hun<br />

vingertoppen langs het scherp van de snede en keken naar de<br />

dunne straaltjes bloed, die uit hun vlees naar buiten drongen. Het<br />

waren goede, sterke bijlen. Mannen van Waine, ziet onze bijlen!<br />

Zij trokken de grote hompen varkensvlees uit de pisangbladeren te<br />

voorschijn en schoven ze in de richting van de Waine-mensen.<br />

Mannen van Waine, ziet dit vlees van de sterke babi!<br />

Zij speelden met de varkenstanden en de casuarisnagels en lieten<br />

ze voor zich op de grond rollen. Mannen van Waine, ziet de opschik,<br />

die wij voor u meebrachten uit onze kampongs! Mannen van<br />

Waine, het is alles voor u, geeft ons sago!<br />

124


Eindelijk stond een van de Waine-Papoea's op en haalde uit zijn<br />

hut een pak sago. Hij legde het neer en trok een tweede homp<br />

varkensvlees naar zich toe.<br />

Die van het Waris-gebied schudden heftig hun hoofden en<br />

schreeuwden met schelle, verontwaardigde stemmen over zulk een<br />

ongehoord hoge eis.<br />

De onderhandelingen liepen weer dood. Het bieden en loven begon<br />

opnieuw. Traag kropen de uren voorbij.<br />

Ten slotte was men zover gekomen, dat er een groep van Waine de<br />

oetan introk om pakken sago te halen. De zon daalde in de middag<br />

en het was omstreeks drie uur. Die van het Waris-gebied<br />

hadden nog steeds niet gegeten. Zij waren dat wel gewend in de<br />

armoede van hun landstreek, maar vlak voor hun ogen zaten de<br />

Waine-Papoea's en deden zich te goed aan dikke, brijïge pepeda<br />

en sago-koekjes in klappermelk geweekt. Zij waren ontzet over<br />

zoveel openlijk ten toon gespreide ongastvrijheid.<br />

Geen van de mannen, die in die middag op de vergaderplaats van<br />

Waine bijeenzaten, zou hebben kunnen zeggen hoe de onenigheid<br />

ontstond. Zij was er. Plotseling. Volkomen onverwachts. Overrompelend<br />

snel. Misschien waren de mannen van Epmi en Maisink<br />

wrevelig geworden over de slecht lopende onderhandelingen;<br />

misschien wantrouwden die van Waine hun bezoekers. Wie zal het<br />

zeggen...<br />

Maar zij gingen elkander te lijf. Eerst met de vuisten, harde, doffe<br />

slagen op lichamen, later met de vlijmscherpe steek van de<br />

casuarisdolken.<br />

De kepala van Maisink, Bras, een reusachtige Papoea, die bij vroegere<br />

rooftochten een gevreesd oorlogsleider was geweest, een man<br />

even over de veertig, zwaar gebouwd met dijbenen als boomstammen<br />

en dikke spierbundels, rollend over armen, schouders en<br />

rug, greep het eerst naar zijn pijl en boog.<br />

Dat was het teken.<br />

125


Toen de eerste pijl van Bras uit zijn boog snorde en insloeg in de<br />

borst van een Waine-man, vervaagden met één slag alle gedachten<br />

aan onderhandelingen, alle plannen, alle verwachtingen. De pijl<br />

sloeg in de borst van de man en het bloed sijpelde langs diens<br />

achterover zakkend lichaam. Het bloed sijpelde ... Het trok een<br />

grillige, rode weg over het zwarte vlees. Het bloed ... Het bloed...<br />

Het bloed van de Waine-man drong in de blikken van die van het<br />

Waris-gebied en begon te branden in hun hersenen. Er knapte iets<br />

en er barstte een wilde golf van tomeloze vernielzucht naar buiten.<br />

Het bloed was rood en de haat was rood.<br />

Zij stonden één moment bewegingloos onder de enorme naar buiten<br />

berstende spanning in hun bloed en toen schreeuwden zij met<br />

een groot en machtig geluid.<br />

Zij sprongen opzij en verborgen zich achter en tussen de hutten<br />

van de kampong, vanwaar zij hun pijlen lieten flitsen van de strakgespannen<br />

pees.<br />

Zij schreeuwden in een overweldigend gevoel van bevrijding en<br />

geluk, een bijna zinnelijke gewaarwording van bloed, dat hamerde<br />

in hun lichaam, een bandeloos en zinneloos uitleven van een diep<br />

in hun hart barnende moordzucht.<br />

Hun lichamen spanden zich, veerkrachtig en soepel als tijgers voor<br />

hun sprong. Het zweet stroomde langs hun lijven, hun ogen waren<br />

wijd opengesperd en het bloed brandde in hun extatische blikken.<br />

Zij zagen de geschenken, die zij hadden meegebracht, niet meer.<br />

Zij zagen slechts die van Waine en hun pijlen flitsten, hun stemmen<br />

krijsten hoog en gillend, soms krampend in hun keel, wild en ongetemd.<br />

De demonen van de oetan stortten zich uit de muur van<br />

groen en vereenzelvigden zich met de glimmende, zwarte lichamen,<br />

die dansten en sprongen, knielden en slopen. Zij vlogen op elkaar<br />

in en staken en sloegen, schoten en trapten. Zij waren reuzenherten,<br />

krakend met de geweien tegen elkaar als in de bronsttijd.<br />

De oetan verhief haar stem. De vogels begonnen te schreeuwen.<br />

126


De kakatoes vlogen gillend boven de vergaderplaats heen en weer.<br />

Kamponghonden huilden en jankten met lange, jammerende uithalen.<br />

De wind stak op en joeg gierend door de bomen, langs de<br />

hemel trokken pikzwarte wolken, torenend hoog het naderende<br />

onweer. Achter de bergen dreunde de donder...<br />

Zes mannen van Waine werden neergepijld. Zij lagen neer, de<br />

lichamen in een groteske kramp, middenin de sprong gevangen<br />

door de dood. Opengereten buiken met puilende ingewanden, half<br />

weggeschoten schedels, de hersenen klontend op het bloed van de<br />

gescalpeerde hoofdhuid. Zes mannen ...<br />

Toen klonk vanuit de oetan het woedende brullen van de mannen,<br />

die waren uitgestuurd om de verborgen sago op te halen en die nu<br />

door het bos renden om hun stamgenoten te helpen.<br />

Die van Epmi en Maisink hoorden het razende huilen der Waine-<br />

Papoea's snel naderen. Zij staakten het gevecht, bukten zich, grepen<br />

stukken brandend hout en wierpen die in de hutten. Daarna<br />

renden zij de oetan in. Zij zagen niet meer hoe het vuur langs de<br />

gaba-gaba omhoogkroop, hoe dikke, vettige rookwolken over de<br />

vergaderplaats walmden, hoe felle, hoge vlammen opschoten en de<br />

kampong van Waine in lichterlaaie zetten. Zij stormden voort, het<br />

brullen van de razende Waine-mannen als een vreselijke kreet om<br />

wraak in hun oren. Enkelen van hen waren gewond aan armen en<br />

benen. Afgebroken pijlen staken met de weerhaken in het vlees en<br />

het bloed stroomde uit de wonden. Zij voelden geen pijn. Zij<br />

waren bezeten van een wilde vreugde, de oermensen, die eindelijk<br />

zichzelf weergevonden hadden in de satanische wellust van moord<br />

en brandschatting.<br />

Zij liepen de hele nacht door het oerbos. Zij vertraagden hun passen<br />

niet, kenden geen vermoeidheid en vonden in het aardedonker<br />

met hun nachtogen een zekere weg tussen bomen en struiken, over<br />

luchtwortels en rotsen, langs berghellingen en door kolkende kali's.<br />

Het onweer barstte over hen los met ongebreidelde kracht. Bomen<br />

127


werden ontworteld en vielen met donderend geweld door de oetan.<br />

De regen raasde neer, de grond veranderend in een kokende en<br />

borrelende moddermassa. Maar die van het Waris-gebied renden<br />

voort, schreeuwend en gillend door de inktzwarte nacht, mensgeworden<br />

magiërs, huilend en bezwerend de boze geesten, die in<br />

het natuurgeweld aanstoven en rondom hen dansten. De Waine-<br />

Papoea's konden hen niet meer volgen. Het krijsen van hun stemmen<br />

vervaagde en stierf ten slotte geheel weg.<br />

Laat in de avond van de tweede dag bereikten zij de kampongs<br />

Epmi en Maisink.<br />

De kampongs vierden feest. De zes gedode mannen van Waine<br />

moesten worden weggedanst, opdat hun kwade geesten de kampongs<br />

niet zouden overvallen en rampspoed brengen. Alle weerbare<br />

mannen stroomden samen, hun vrouwen en kinderen meebrengend.<br />

De varkens werden geslacht en gebraden. Het voedsel<br />

werd opgegeten en toen het verzwolgen was, werden de vrouwen<br />

en kinderen de oetan in gezonden om meer te zoeken. De mannen<br />

hadden geen tijd daarvoor. Zij bekommerden zich niet om het<br />

eten. Zij dansten. Zij dansten de oeroude zegedans. Zes vijanden<br />

waren verslagen. Zes vijanden lagen op de aarde, getroffen door de<br />

dodelijke flits van hun snelle pijlen.<br />

Zij dansten...<br />

Papoea Bras was de grote held van de dans. Zijn stem bulderde<br />

luider dan die van de anderen. Zijn lichaam sprong hoger. Zijn<br />

dans was feller en uitdagender. En als de anderen vermoeid raakten,<br />

danste hij verder. Hij was de koning der demonen. De kaio<br />

foefs loeiden zwaarmoedig, dagen en nachten lang. De bergen<br />

bogen zich over naar de melodie en droegen haar verder dan het<br />

Waris-gebied. Verder, veel verder, opdat een ieder zou weten, dat<br />

er in Epmi en Maisink nog mannen woonden ...<br />

In Waine smeulde de haat. Voor iedere gesneuvelde man moesten<br />

twee koppen vallen. De haat groeide in de harten van die van<br />

128


Waine, tot zij bonsden van ondraaglijke spanning. Overal in het<br />

gebied stroomden de mannen naar Waine. Zij waren beschilderd<br />

met de kleuren van de oorlog, het rood van het bloed, het zwart<br />

van de dood. De gezichten waren bedekt met een dikke laag modder,<br />

opdat zij gelijk zouden zijn aan de oetan. Zij sneden hun pijlen,<br />

kerf den de weerhaken, spanden de bogen en slepen hun casuarisdolken.<br />

De haat groeide... Twaalf koppen zouden er worden gesneld!<br />

Twaalf! Voor iedere dappere Waine-krijger twee laffe<br />

Waris-honden!<br />

De lijken van de zes gesneuvelde mannen werden opgehangen in<br />

het kerwari-huis, het heilige huis van de kampong, waar alleen de<br />

mannen toegang hadden. Onder de dode lichamen brandden vuurtjes.<br />

Het vlees werd langzaam van de beenderen geroosterd.<br />

De kampongbevolking zat rond het vuur, de vrouwen weeklaagden<br />

dagen en nachten achtereen in een langgerekt huilen als van honden,<br />

die de kop opheffen naar de volle maan.<br />

De mannen huilden niet. Boven de smart stond bloedrood de haat.<br />

In het Waine-gebied golfde één kreet: „Oe wa loe wellü!"<br />

Oorlog!<br />

Wraak!<br />

Dood!<br />

Brand en vernieling!<br />

Wraak! Wraak!!<br />

De oetan sidderde. De aarde beefde.<br />

„Oe wa loe wellü! Oe wa loe wel!!!"<br />

III<br />

JVlaiwe Aande, de schrijver van Waris, wist niets van wat er in<br />

Waine gebeurd was, anders was hij er niet heen getrokken met de<br />

bedoeling er een bestuurspost te vestigen. Maiwe Aande was niet<br />

129


van de streek, hij kwam uit de buurt van de Vogelkop, waar hij<br />

tijdens de beginperiode van de Amerikaanse bezetting als korporaal<br />

bij het Papoea-bataljon dienst had gedaan. Een grote groep<br />

Papoea's had zich meester weten te maken van geschut en wapens<br />

en wilde er een opstand tegen de Nederlanders mee beginnen.<br />

Maiwe Aande had de zijde van de laatsten gekozen en met controleur<br />

Meeghuis de opstand onderdrukt. Het was geen probleem<br />

geweest de rust en de orde weer te herstellen, want toen Meeghuis<br />

zich moederziel alleen en ongewapend temidden van de oproerlingen<br />

begaf en hun luidkeels de huid vol vloekte, gingen ze halsover-kop<br />

aan de haal, hun stellingen en wapens achterlatend. „Ik<br />

geloof," zei Meeghuis later, „dat ik het van angst in mijn broek gedaan<br />

heb, maar dat kon ik die kerels niet laten merken."<br />

De raddraaiers werden voor een paar maanden opgeborgen en<br />

keerden daarna als ontwikkelde mannen en toegewijde onderdanen<br />

naar hun kampongs terug.<br />

Maiwe Aande was als schrijver in Waris geplaatst. Hij was een opvallende<br />

figuur, want hij liep altijd gekleed rond. Zijn trots waren<br />

een paar Amerikaanse, vetleren schoenen, die hem echter te klein<br />

waren, zodat hij de veters er uit had moeten trekken.<br />

Niemand in Waris had het in zijn hoofd gehaald Maiwe Aande van<br />

de gebeurtenissen in Waine op de hoogte te stellen. Hij was een.<br />

vreemdeling en een bestuursman. Hij zou zeker Kota Baroe gewaarschuwd<br />

hebben en nu konden de Papoea's van het Warisgebied<br />

duizendmaal onder bestuur gebracht zijn, en al verrichtten<br />

zij zonder tegenstribbelen de herendiensten, die de schrijver van<br />

hen vergde, zij waren en zij bleven inboorlingen, wier harten sneller<br />

gingen kloppen, toen zij hoorden van de heerlijke moordpartij,<br />

in Waine. Zij zouden wel wijzer zijn om de kampongs Epmi en<br />

Maisink te verraden! Wat er in Waine gebeurd was, herinnerde hen<br />

aan de roemruchte tijden van weleer, toen hun rooftochten zich<br />

uitstrekten tot Merren, Ampas en zelfs Meor, waar zij kampongs in<br />

130


and staken en vrouwen roofden. De bloedwraak mocht bijgelegd<br />

zijn, de oude vechtersnatuur leefde op bij het horen van de slachting<br />

in Waine. Menige oude man, bij wie de herinnering aan vroegere<br />

tochten nog levend was, streek met zijn oude vingers nadenkend<br />

langs de scherpe pijlpunten en schudde dan bedroefd het<br />

hoofd...<br />

Nee, zij zouden de schrijver van Waine niet wijzer maken. Als de<br />

oorlog in Waine ter ore zou komen aan het Bestuur in Kota Baroe,<br />

werd immers alles bedorven met een patrouille van de politie.<br />

En Maiwe Aande schreef dagelijks zijn rapporten. Hij schreef met<br />

grote, moeizame lettertekens iedere dag, dat er niets bijzonders te<br />

melden viel. En op zekere dag voegde hij er aan toe, dat hij het<br />

plan had naar het zuiden te trekken om in Waine, twee dagreizen<br />

van Waris, een bestuurspost te vestigen.<br />

Maiwe Aande was een ambitieus man ...<br />

Hij vertrok met de korano van Waris en een groot aantal dragers<br />

naar Waine. De zware hoedjan bemoeilijkte het lopen en zo bereikte<br />

hij pas de derde morgen na zijn vertrek kampong Waine,<br />

waar hij door een vijftigtal tot de tanden bewapende mannen, die<br />

hun lichamen met de rood-zwarte kleuren van de oorlog beschilderd<br />

hadden, werd opgewacht. Zij stonden voor hem, een<br />

lange, zwijgende muur van mannen. Zij hielden hun boog in de<br />

vuist geklemd, dikke pijlenbundels hingen aan hun zij.<br />

De schrijver van Waine zag hierin niets bijzonders. Hij vermoedde,<br />

dat de Papoea's van Waine via andere wegen van zijn komst op de<br />

hoogte waren gebracht en het was in die streken de gewoonte, als<br />

een vreemdeling zich in het gebied waagde, dat hij werd begroet<br />

(als vijand of als vriend) door alle weerbare mannen uit de omgeving,<br />

die naar de hoofdplaats kwamen.<br />

De mannen van Waine zagen, dat de schrijver van Waris niet met<br />

kwade bedoelingen gekomen was. Hij had weliswaar zes man<br />

politie bij zich, die oude Japanse geweren droegen, waarvan de<br />

13L


gebarsten kolven met ijzerdraad bijeengehouden werden, maar dat<br />

zei hun niets. Het geweer kenden zij niet, zij telden de sterkte aan<br />

mannen en het was geruststellend, dat zij verre in de meerderheid<br />

waren.<br />

Maiwe Aande kende de taal van Waine niet. Hij moest zich verstaanbaar<br />

maken via een tolk, de korano van Waris. Hij liet de<br />

mannen van Waine zeggen, dat er een grote tijd voor hun kampong<br />

was aangebroken. Het bestuur van de blanda's zou zich in Waine<br />

vestigen! Zij zouden een school en een goeroe krijgen. Een school,<br />

waarheen zij hun kinderen zouden kunnen zenden, opdat zij de<br />

wijsheid zouden drinken als de kebon de regen, die uit de hemel<br />

valt. Een goeroe, die hun kinderen de wijsheid der blanda's zou<br />

meedelen. Maar er was meer! „Mannen van Waine, de blanda's<br />

zullen u voortaan beschermen tegen de aanvallen uwer vijanden!"<br />

Die van Waine hoorden hem aan. Zijn woorden zeiden hun niets.<br />

Wat een school was, wisten zij niet en wijsheid bezaten zij. Waren<br />

er geen wijze mannen in hun midden? En zouden de blanda's hen<br />

voortaan beschermen tegen de aanvallen van hun vijanden? Welnu,<br />

dat de schrijver van Waris wete, dat de mannen van Waine<br />

in staat waren iedere vijandige daad te beantwoorden en afdoende<br />

te bestraffen!<br />

„Oe wa loe well!"<br />

Tegen Maisink.<br />

Tegen Empi!<br />

Twaalf koppen zouden worden gesneldl Twaalf koppen voor de<br />

zes vermoorde krijgers van Waine!<br />

Maar zij spraken die gedachten niet hardop uit. Wie was die man,<br />

die grote woorden sprak over wijsheid en bescherming? Toch niet<br />

meer dan een vreemde! Nee, vertrouwen konden zij hem niet schenken.<br />

Vertrouwen moest verdiend worden.<br />

Maiwe Aande bracht geschenken voor de dappere mannen van<br />

Waine mee. Ziet, mannen van Waine, ik breng u twaalf bijlen!<br />

132


Bijlen, zoals de blanda's maken. Wat betekenen uw stenen bijlen<br />

vergeleken bij de ijzeren, die ik u ten geschenke geef?<br />

Hij liet de lemmeten in de zon blinken en maakte er houwende<br />

bewegingen mee. Hij wees op de stenen bijlen en schudde verachtelijk<br />

het hoofd. Daarna reikte hij een ijzeren bijl over aan het<br />

kamponghoofd en beduidde hem, dat hij er mee in het hout van<br />

een boom moest kappen. Toen stootten de mannen van Waine kreten<br />

van verbazing uit. Enkele slagen deed het kamponghoofd en<br />

reeds was er een diepe snede in de stam.<br />

Maiwe Aande glimlachte tevreden en schonk een nieuw wonder<br />

aan de mannen van Waine. „De geest van het vuur laat zich moeilijk<br />

vangen," sprak hij. „Gij wrijft lange tijd het droge hout tegen<br />

elkaar voor gij er een kleine vonk aan kunt ontlokken. Welnu..."<br />

Hij schrapte een lucifer aan. Het mirakel van de vlam wrong zich<br />

langs het dunne houtje.<br />

De mannen van Waine gierden hoog en luid hun verbazing uit. Zij<br />

grepen de lucifers, die de schrijver van Waris hun gaf en streken de<br />

vlammetjes met een kleine beweging aan het stokje. Zij bouwden<br />

een stapeltje hout en het vuur vrat zich langs de dorre takken omhoog.<br />

Wonderen!<br />

O, vreemdeling, die ons spreekt van het bestuur der blanda's. Gij<br />

zijt welkom met uw wonderen. Zie, wij leggen onze wapens achter<br />

ons neer.<br />

Maar Maiwe Aande had nog meer in zijn barang. Hij deelde zakspiegeltjes<br />

rond en de mannen van Waine zagen tot hun schrik<br />

zichzelf. Zij waren niet langer één, doch twee. Een angstaanjagende<br />

persoonlijkheidsvermeerdering, waaraan de dappersten pas na<br />

geruime tijd durfden wennen. Zij dansten een nieuwe dans, kijkend<br />

in hun eigen blik...<br />

De schrijver van Waris deelde tabak uit. Grote, kleurige pakken uit<br />

de enorme Amerikaanse voorraden in Hollandia. De tabak was in<br />

133


de loop der jaren duf geworden. De kust-Papoea's wilden ze niet<br />

meer roken en verkozen hun eigen, geuriger en zwaarder tabakken<br />

boven de smakeloze, muffe Amerikaanse mixture en shag. Doch de<br />

mannen van Waine zagen de doosjes, waarin de tabak verpakt was:<br />

fel-gekleurd met op ieder pakje een onwerkelijk mooi meisje.<br />

„Dill's best since 1848", stond er boven geschreven, en opzij vertelde<br />

de fabrikant: „a fragant, smooth and natural tasting smoking<br />

tobacco for pipes", mysterieuze tekens van een andere, grootse<br />

wereld, waaruit de vreemdeling naar Waine was gekomen! Zij<br />

trokken de bandjes met „Free of tax. For use only of U.S. military<br />

or naval forces in Alaska and Hawai" van de pakjes en borgen ze<br />

voorzichtig en eerbiedig in hun nokkis, de kleine, gevlochten tasjes,<br />

die zij om hun hals droegen en waarin zij hun kostbaarheden bewaarden:<br />

een varkenstand, een nagel van een casuaris, tabaksbladeren<br />

en een stukje hout van de goede ijzerhoutboom ...<br />

De schrijver zag de grote vreugde en verbazing van de Waine-<br />

Papoea's. Zij kwamen aandragen met hun eerbewijzen. Zij brachten<br />

hem voedsel: warme, stijve pepeda van de beste sago bereid, jonge,<br />

malse klappers en een grote homp van een varkensbil, het vlees,<br />

waarvan anders alleen het kamponghoofd mag eten. Hij zag hun<br />

gulle hartelijkheid en hij wist, dat hij aan Kota Baroe zou rapporteren,<br />

dat zijn zending een succes geweest was. In Waine zouden<br />

een schrijver en een paar inlandse polisie's kunnen worden gedetacheerd.<br />

De zon daalde reeds naar de avond, toen de mannen van Waine in<br />

hun dankbare eerbied voor de vreemdeling, die hen had overladen<br />

met wonderbaarlijke geschenken, hem de geschiedenis van de<br />

moord op de zes dappere krijgers door de mannen van Epmi en<br />

Maisink vertelden.<br />

Maiwe Aande rees verschrikt overeind en vloekte luid. Epmi en<br />

Maisink vielen onder zijn bestuursgebied. In feite lagen zij dagen<br />

ver van Waris verwijderd, maar de blanda's in Kota Baroe zouden<br />

134


hem verantwoordelijk stellen voor het gebeurde. Vloek over Epmi<br />

en Maisink, die door de schone ambities van Maiwe Aande, schrijver<br />

van Waris, zo'n ruwe streep hadden getrokken! Maar misschien<br />

was er nog iets te redden als hij zijn zending in Waine tot een<br />

schitterend einde bracht. „Waar zijn de zes mannen, die onder de<br />

pijlen van de rovers uit Epmi en Maisink gevallen zijn?" vroeg hij.<br />

Die van Waine brachten hem naar het kerwari-huis, waar de lijken<br />

van de vermoorden hingen te verschrompelen. Als het vlees aan<br />

hun beenderen verrot was, zouden zij de beenderen in het vuur<br />

zwart branden en ze daarna ophangen aan de donkere, vervuilde<br />

wanden van het kerwari-huis, naast de beenderen van hun voorvaderen.<br />

Zo wilde het de adat.<br />

Het kerwari-huis stond in het centrum van de kampong. Het was<br />

een hut, gebouwd van gaba-gaba en een dak van atap, door de zon<br />

verschroeid tot een bruinachtig grijs. Het kerwari-huis was het<br />

heilige huis. Het bestond uit twee vertrekken. Voor de vrouwen<br />

was het kerwari-huis taboe. De mannen mochten alleen het eerste<br />

vertrek betreden, enkele vierkante meters groot, met langs de wanden<br />

lage baleh-baleh's. In de schemer kon men vaag aan het<br />

plafond de zwarte doodsbeenderen zien hangen, macabere gestalten,<br />

verstard in een lugubere dodendans. Spinnen hadden er<br />

door de jaren heen een zacht waas van webben omheen geweven.<br />

Alleen de korano van Waine en de kepala, adathoofd en oorlogsleider,<br />

vergezelden de schrijver van Waris naar het tweede vertrek.<br />

Daar hingen de zwart geblakerde koppen van geschoten mannelijke<br />

zwijnen en aan het dak de beenderen der gestorven kepala's<br />

en korano's en in het gevecht gevallen mannen. Het was een dicht<br />

bos van beenderen en schedels, want Waine had vele oorlogen gekend<br />

en vele krijgers moesten worden beweend, voordat hun gebeente<br />

in het kerwari-huis werd opgehangen. Eén wand was leeg,<br />

op een paar verdorde, verdroogde voorwerpen na, die in het mid-<br />

135


den van de wand hingen. Het waren de testikels van een varken,<br />

want het geloof van de mensen van Waine zegt, dat de mens van<br />

het varken afstamt. Het varken is immers het grootste en het kostbaarste<br />

dier uit hun streken. De Waine-krijger, die in de oetan een<br />

varken schiet, mag niet van het vlees eten, omdat anders de boze<br />

geesten uit het lichaam van het dier bezit van hem, de moordenaar,<br />

zullen nemen. En verstrengelt het geloof zich niet op een vreemde<br />

wijze met het reële vechten voor het bestaan, als de vrouwen in<br />

tijden van hongersnood eerder een big, dan hun eigen kind zullen<br />

zogen?<br />

Maiwe Aande was een man, die jarenlang met de blanda's in contact<br />

had gestaan. Hij had kennis gemaakt met hun wereld en hij<br />

was de levensbeschouwing en het primitieve bijgeloof van zijn volk<br />

reeds lang vergeten. Hij probeerde in zijn levenswijze op de blanke<br />

te lijken en hij voelde zich ver verheven boven de gewone Papoea.<br />

Maiwe Aande kon lezen en schrijven.<br />

Maiwe Aande droeg een broek, een khaki-hemd en leren schoenen.<br />

Maiwe Aande kon een auto besturen.<br />

Maiwe Aande had een vulpenhouder, die weliswaar stuk was, maar<br />

toch als een sieraad in het borstzakje van zijn hemd stak.<br />

Maiwe Aande had zich van zijn eigen volk afgekeerd. Hij was er<br />

van vervreemd, hij aanvaardde zijn volk niet meer, wilde het ook<br />

niet.<br />

Maiwe Aande was in wezen een vijand van zijn volk.<br />

Maiwe Aande was de gelovige, die zijn geloof de rug toekeert en<br />

het daarna verafschuwt en aanvalt, omdat hij er de diepten en de<br />

zwakten van heeft leren kennen.<br />

Maiwe Aande was bezield van één ideaal: alles moest zo snel mogelijk<br />

worden aangepast aan de normen en leefwijze, die hij in<br />

Kota Baroe had leren kennen. Hij had daarbij geen geduld, omdat<br />

hij geen begrip had.<br />

Toen hij de lijken van de zes vermoorde Waine-krijgers in het<br />

136


kerwari-huis zag, herinnerde hij zich een bepaling, dat een dode in<br />

de grond moest worden begraven. Een dode mocht niet worden<br />

uitgedroogd en de beenderen mochten niet worden zwartgeblakerd.<br />

Dat was een bepaling, die in Kota Baroe was uitgevaardigd.<br />

Maiwe Aande draaide zich om en beval zijn polisie's achter het<br />

kerwari-huis een diepe kuil te graven.<br />

De mannen van Waine begrepen het bevel van de vreemdeling<br />

niet. Het was iets vreemds. Een kuil graven? Maar had de vreemdeling<br />

hen niet overladen met weldaden en geschenken? Het was<br />

goed wat hij beval.<br />

De mannen van Waine grepen hun nieuwe bijlen en hielpen de<br />

polisie's de harde grond open te hakken. Het werd een grote kuil,<br />

een gapende wonde in moeder aarde, donker en diep.<br />

De schrijver van Waine knikte, ten teken dat het goed was en beval<br />

toen, dat de lijken van de zes vermoorde mannen in de kuil gelegd<br />

zouden worden.<br />

De mannen van Waine stonden verstard. In hun hart zwol afgrijzen<br />

en woede om zoveel openlijke minachting voor hun dappere doden.<br />

Waren zij dan honden? De vreemdeling was een man met vriendelijke<br />

daden, maar met een hart vol vergif. Wat betekenden nu de<br />

bijlen, de lucifers, de spiegeltjes en de tabak tegenover zulk een<br />

afgrijselijke belediging? Een dof gemompel van woede steeg in<br />

hun midden op.<br />

Maiwe Aande hoorde het niet. Hij stond in diepe, gezapige tevredenheid<br />

toe te kijken hoe de polisie's de lijken snel met zand bedekten.<br />

Het was goed wat hij gedaan had en zijn toeans in Kota<br />

Baroe zouden vergeten, dat Epmi en Maisink hadden gedood en<br />

geroofd. Hij richtte zich op. Hij zou zijn ordenend werk vervolmaken.<br />

„Werp het vuur in het kerwari-huis!" beval hij de polisie's.<br />

De vlammen lekten langs de gaba-gaba tot aan het atapdak. Rook<br />

137


kringelde omhoog en plotseling loeide een hoge, gele vlam naar de<br />

hemel. Het heilige huis van Waine brandde.<br />

De vlam, die uit het dak van het kerwari-huis naar boven schoot,<br />

sloeg over op de harten van de mannen van Waine. Een wilde, alles<br />

verterende haat maakte zich van hen meester. De wraak, die bloedrood<br />

in de vlammen flakkerde, overspoelde alle andere gevoelens.<br />

Zes mannen waren gedood. Een vreemdeling had hen in de aarde<br />

geworpen als waren zij verachtelijke honden. Wraak! Wraak!<br />

„Oe wa loe well! Oe wa loe wellü"<br />

De mannen van Waine stortten zich naar voren. Pijlen werden op<br />

de strakgespannen boogpezen gelegd. Een dof brullen steeg uit hun<br />

kelen op.<br />

De schrijver van Waris zag het en het was alsof de hele wereld op<br />

hem neerstortte. Razend snel trok hij zich met zijn polisie's terug<br />

in twee kamponghutten en beval, schor van angst en ellende, het<br />

vuur te openen.<br />

Maar de mannen van Waine kenden het geweer niet. Zij renden<br />

onbeschermd vooruit, de kreet om wraak gillend opstotend naar<br />

de hemel.<br />

De polisie's, die hun geweren nooit anders gebruikten dan om er<br />

mee over de schouder te lopen en het bij bijzondere gelegenheden<br />

te presenteren, wisten niets van vuurspreiding af. Zij schoten de<br />

ene kogel na de andere af, als het maar veel lawaai maakte. Zorgvuldig<br />

richten deden zij niet. Doch de mannen van Waine waren<br />

talrijk en zij stroomden als één man naar de hutten, waarin de<br />

vijandige vreemdelingen verborgen waren. Bij tientallen werden<br />

zij weggemaaid. Over de lijken van hun stamgenoten renden zij<br />

verder en slaagden er in de twee hutten van elkaar te isoleren,<br />

waardoor het de schrijver van Waris onmogelijk werd gemaakt zich<br />

onder dekking van het geweervuur in de oetan terug te trekken. De<br />

polisie's zaten in de ene hut en de schrijver met twee met pijl en<br />

boog bewapende dragers in de andere.<br />

138


De polisie's, die het hachelijke van de situatie inzagen, sloegen de<br />

achterkant van hun hut open en vluchtten de oetan in. Dit was een<br />

geluk voor Maiwe Aande, want de woede van de mannen van<br />

Waine concentreerde zich op de polisie's, die schietend en<br />

schreeuwend de muur van groen indoken. Hij sloop, gevolgd door<br />

de twee dragers, de hut uit en verdween in de oetan. Hij rende als<br />

een bezetene. Het was een wedloop met de dood, die achter hem<br />

aan kwam, gedragen op de ontzettende kreet: „Oe wa loe wellü<br />

Oe wa loe wellü!"<br />

Hij was een opgejaagd dier en de oetan, waarin hij geboren en getogen<br />

was, nam wraak op de afvallige Maiwe Aande, die zich voor<br />

vijftig gulden per maand verkocht had aan de blanda's en die het<br />

liefst niet herinnerd werd aan de tijd, dat hij in het oerbos leefde.<br />

De oetan was er plotseling levensgroot en overweldigend. De oetan<br />

stak haar doomige lianenvingers naar Maiwe Aande uit en trok<br />

met wilde rukken zijn hemd en broek aan flarden. De oetan kleedde<br />

hem uit en hij was naakt en onbeschermd, weerloos tegen een<br />

vijand, die vroeger — lang geleden — zijn vertrouwde vriend geweest<br />

was. De oetan zoog met haar zompige modder de schoenen<br />

van zijn voeten. Toen was Maiwe Aande een mensdier, in het<br />

luchtledige zwevend tussen twee levens. Het leven, dat hem had<br />

voortgebracht en waaraan hij was ontgroeid en waaraan hij in<br />

hoogmoedige verachting was vervreemd; en het leven, dat niet het<br />

zijne kon worden, maar waarnaar hij haakte met een groot,<br />

ambitieus verlangen en dat hem nu alleen liet, zonder bescherming.<br />

Als een verslagene, voor wie de duimen omlaag wijzen.<br />

Zijn lichaam werd geschramd en opengehaald. Het bloedde uit talloze<br />

wonden. Zijn voeten schaafden op het rotsachtige bergterrein<br />

tot open, bloederige klompen, waarin de pijn zo snerpte, dat zij gevoelloos<br />

werden.<br />

Maiwe Aande rende verder. Hij lette niet op richting of paden. Hij<br />

rende, hijgend en met zijn bloed steeds harder bonzend aan zijn<br />

139


slapen. Hij voelde de vermoeidheid trekken in zijn spieren. Een<br />

verlammende pijn remde zijn bewegingen. Hij keek door een rood<br />

waas en ten laatste liet hij zich vallen. Hij kon niet meer. Hij verborg<br />

zijn hoofd in zijn armen en drukte zich tegen de grond. Hij<br />

verlangde, dat de aarde zich openen zou, dat er duisternis rondom<br />

hem zijn zou, dat hij niets meer weten zou.<br />

De avond viel en het was donker geworden, toen hij zich langzaam<br />

oprichtte. De twee dragers zaten op hun hurken naast hem en<br />

staarden hem zwijgend met grote, wijd-open angstogen aan. Maiwe<br />

Aande voelde de koude van de nacht zijn lichaam doorhuiveren.<br />

Hij zou een vuurtje hebben willen aanleggen, maar hij durfde niet.<br />

De mannen van Waine slopen door de oetan en een lichtschijnsel<br />

zou hem kunnen verraden. Hij had de wraakzucht in het wit van<br />

hun ogen zien vlammen.<br />

De nacht kroop traag voorbij. De nacht had duizenden angsten<br />

meegebracht. De krekels snierpten, de kikkers rochelden, tezamen<br />

een muur van geluid, waarachter de mannen van Waine dichterbij<br />

slopen, hun pijlen op de bogen, gereed om te schieten. De nachtwind<br />

beroerde de struiken en de bomen, zij werden vervuld van<br />

onhoorbaar aansluipende mannen. De boomstammen veranderden<br />

in Waine-Papoea's. Het zachte vezelen van de wind door de takken<br />

was het geruis van plotseling overeind springende vijanden.<br />

De schrijver van Waris meende van alle kanten de kreet „Oe wa<br />

loe well!" te horen aangolven. Het water in de kali, dichtbij, ruiste<br />

de wraakroep. Een nachtvogel gilde hem schril door de oetan. Hij<br />

kromp ineen. Hij was de angst zelf geworden. De gestalten van de<br />

bomen en de bergen groeiden tot aan de hemel en daarna stortten<br />

zij zich om Maiwe Aande neer, gillend en schreeuwend met een<br />

infernale woede.<br />

De nacht scheen voor eeuwig over de wereld te liggen.<br />

In de morgen zond hij de twee dragers uit om de polisie's te zoe-<br />

140


ken. Hij bleef achter, verborgen in het struikgewas, koud, hongerig<br />

en doorhuiverd van een grenzenloze angst, die nergens door een<br />

weerstand tegemoet kon worden getreden. Eerst laat in de middag<br />

keerden de dragers terug met een groep uitgeputte polisie's, die<br />

aan de pijlenregen der Waine-Papoea's waren ontkomen. Zij trokken<br />

direct verder naar het noorden, in een wijde boog om het<br />

Waine-gebied heen. In de avond van de volgende dag waren zij<br />

tot op drie uren van Waris gevorderd. Hier durfden zij voor het<br />

eerst een vuurtje te maken en zij aten uitgehongerd van de taaie,<br />

donkerrode vleeslappen van een oude casuaris, die een van de<br />

polisie's had weten neer te leggen.<br />

De schrijver herademde. Hij begon, stukje bij beetje, zichzelf terug<br />

te vinden. Hij werd weer Maiwe Aande, de schrijver van Waris.<br />

Maar tegelijkertijd met het hervinden van zijn waardigheid en<br />

persoon sloop een nieuwe, wurgende angst zijn hart binnen. De<br />

toeans in Kota Baroe zouden van dit avontuur horen. Dit kon niet<br />

geheim blijven. Hun toorn zou zich over zijn hoofd uitstorten.<br />

Maiwe Aande zou worden afgezet als schrijver en hij zou terugkeren<br />

naar de Vogelkop, waar hij de rest van zijn leven zou moeten<br />

slijten als een Papoea, gewoon, zoals de anderen, in de kampong.<br />

De morgen van de zesde dag brak aan en zij braken op voor de<br />

laatste etappe. Moeizaam strompelden zij over de bergrug, die hen<br />

nog van Waris scheidde, heen. En daar viel het nieuws als een<br />

enorme hamerslag op de schaduw van wat eens Maiwe Aande geweest<br />

was: toean controleur uit Kota Baroe zat in het posthuis van<br />

Waris.<br />

Neergebogen in zijn ellende kwam hij aan het hoofd van zijn<br />

polisie's de kampong binnen. Hij richtte zijn aarzelende schreden<br />

naar het posthuis. Hij voelde hoe de blikken van de kampongbewoners<br />

op hem gericht waren.<br />

Zij zwegen...<br />

141


De stilte was als een bol van fijn geblazen glas rond de aarde.<br />

Toean controleur zat in het posthuis.<br />

Er spande een gouden streep rond de epauletten van zijn hemd.<br />

Toean controleur wenkte hem.<br />

Maiwe Aande schuifelde naar voren en sprak...<br />

142


ACHTSTE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Jtlvert Caldenhove had gespannen naar het relaas van de schrijver<br />

geluisterd. Soms had hij een paar gebeurtenissen nog eens laten<br />

vertellen. De polisie's, die voor de deuropening bijeendrongen,<br />

vielen de schrijver af en toe in de rede, schel schreeuwend en verward<br />

dooreen roepend, maar met een snauw legde Evert hun het<br />

zwijgen op.<br />

Toen de schrijver zweeg en zich het zweet van het voorhoofd<br />

veegde, viel er een diepe stilte in het vertrek. De stilte groeide uit<br />

tot een geweldig klankbord, waartegen het kloppen van zijn hart<br />

en het zachte ruisen van zijn adem werd weerkaatst en duizendvoudig<br />

versterkt. Evert voelde de blikken van de schrijver, de<br />

korano's en de polisie's op zich gevestigd. Zij verwachtten van hem<br />

het verlossende woord. Maar hij sprak het niet. Zijn gedachten<br />

maakten woeste salto's mortales aan de trapeze van zijn bewustzijn.<br />

Hij zag alles zeer scherp. Hij zag de fijne, kringelende rook van de<br />

sigaret tussen zijn vingers. Hij zag de bloedige schrammen op de<br />

armen en benen van de schrijver van Waris. Hij zag de verdroogde<br />

modder tussen de tenen van een der korano's koeken. Hij zag de<br />

roestvlekken op de geweerlopen van de polisie's. Hij zag de zonovergoten<br />

plek voor het posthuis, waar een bonte haan triomfantelijk<br />

de kippen opzat. Hij zag de ochtendnevel over de oetan, als<br />

een groot, spiegelblank meer. Hij zag die ene boom, vlak tegenover<br />

143


de deuringang, oprijzend uit de mist, ijl tegen de bijna wit-blauwe<br />

lucht afsteken, ragfijn in de tekening van stam, takken en bladeren<br />

als een oude Japanse prent op zachte zijde geschilderd.<br />

Poesjie kwam het vertrek binnen. Hij wilde hem iets vragen, maar<br />

de woorden bevroren op zijn lippen toen hij Evert's blik ontmoette<br />

en hij sloop weg.<br />

Evert Caldenhove zwaaide mee met de acrobatiek van zijn gedachten<br />

en hij trachtte ze terug te brengen op het platform van de<br />

werkelijkheid door te spreken.<br />

„Dit is verschrikkelijk," zei hij.<br />

De schrijver boog zich naar voren om te trachten hem te verstaan,<br />

maar de taal was hem vreemd.<br />

„Dit is rampzalig," ging Evert verder. „Dit is een zwijnenkeet, waar<br />

ik geen raad mee weet. Waarom is die lamstraal van Van Weghen<br />

niet komen opdagen? Die zit op zijn achterste te luibakken in Kota<br />

Baroe en laat mij alleen de boel opknappen."<br />

De schrijver kuchte. Het klonk als een krakend pistoolschot.<br />

Evert schrok. „Laat ik niet gaan zitten kankeren," zei hij. „Van<br />

Weghen kan er per slot van rekening ook niets aan doen." Hij ging<br />

rechtop zitten, streek met zijn vingers zijn haren achterover, zette<br />

zijn vechtpetje op en sloeg toen zacht met zijn vlakke hand op de<br />

tafel. „Schiet maar op," zei hij hard tegen Maiwe Aande. „Zie dat<br />

je wat op je verhaal komt." Hij maakte een vegende beweging met<br />

zijn hand. „Allemaal d'r uit hier! Vort! Vanmiddag om vier uur zijn<br />

jullie hier terug, de korano's, de polisie's en jij ook, schrijver!"<br />

Zij herademden als was met de plotselinge activiteit een loden last<br />

van hun schouders gevallen. Zij drongen het vertrek uit naar buiten,<br />

waar de kampongbevolking hen opwachtte in een geroezemoes<br />

van praten en vragen, schreeuwen en joelen.<br />

Evert zag hen gaan en hij was blij alleen te zijn. Hij zat rechtop en<br />

bewegingloos; alleen zijn rechterhand, die zijn vulpen omklemde,<br />

maakte kleine, schrijvende bewegingen. Hij tekende zorgvuldig<br />

144


grote H's op een velletje papier. Hij maakte er krulletjes aan en de<br />

krulletjes werden cijfers: 8.... 1 7 5.,.. 0 Het was<br />

het telefoonnummer van Heleen. De H was van Heleen. Heleen<br />

zat voor hem op de galerij van het posthuis in Waris en zij keek<br />

hem rustig aan. Haar gezicht was van een diepe, bezonken rust,<br />

als bij een madonna van de Primitieven. Alleen haar fijne wenkbrauwen<br />

trilden een beetje.<br />

Heleen's gestalte vervaagde en hij zat weer alleen in het posthuis.<br />

De zorgvuldig getekende H's met het telefoonnummer lagen onder<br />

zijn vingers. Hij verfrommelde het blaadje en gooide het op de<br />

vloer, bukte zich toen, raapte het weer op en stak het in zijn zak.<br />

Zijn bewegingen waren mechanisch. Hij greep een voddige doek<br />

en begon de vliegenstrontjes van het tournee-blik te poetsen. Hij<br />

maakte er figuurtjes van als ogen van dobbelstenen. Hij was een<br />

trage, zoekende slaapwandelaar. Zijn gedachten zwierven onvatbaar<br />

ergens ver van hem verwijderd door de kosmos en het was<br />

onmogelijk ze te ordenen en saam te voegen tot een logisch geheel.<br />

De tijd sloop op kousenvoeten voorbij...<br />

Na het middageten kroop hij in zijn hangmat, zijn handen onder<br />

zijn hoofd gevouwen. Boven hem kroop een trage spin langs de<br />

zoldering, liet zich onverwachts een paar centimeter zakken en<br />

koorddanste toen over een onzichtbaar draadje door de ruimte.<br />

Evert keek naar de spin en hij moest zich beheersen niet te krabben<br />

aan de rode muskietenbeten op zijn armen. Hij hoorde zijn polshorloge<br />

vlak bij zijn oor tikken. Het werden dreunen, die in zijn<br />

hoofd sloegen als hamerslagen.<br />

Zo was het vroeger eens geweest, vlak voor zijn doctoraal. Hij was<br />

volkomen leeggezogen. Hij wist niets meer, alleen het weten van<br />

het met weten gonsde door een luchtledig in zijn hersenen. In hem<br />

klom de wanhoop langzaam langs het touw van zijn zenuwen. Hij<br />

was doodmoe. Hij verlangde te liggen en te slapen. Hij wilde niet<br />

meer denken en hij kon niet meer denken. Er was alleen maar<br />

145


leegte! Leegte! Leegte!! En buiten zijn kamer draaide de wereld<br />

gewoon door. Hij hoorde auto's toeteren. Hij hoorde de hese roep<br />

van een voddenkoopman. Een melkboer rinkelde met flessen<br />

onder zijn raam. Een straatjongen schreeuwde. Iemand floot schel<br />

een Schlager. Op de straat liepen de mensen voorbij, kleine, rennende<br />

insecten met dunne beentjes en nerveuze beweginkjes. De<br />

zon spiegelde in het donkere grachtwater en de huizen kaatsten<br />

hun doorleefde beeltenis in een groen, mysterieus waas. Hij had<br />

nog één uur tijd. Nog één uur en dan zouden kille mannen komen<br />

om zijn hersenen bloot te leggen. Zij hadden slimme, venijnige<br />

lachjes rond hun dunne lippen. „U moet het over drie maanden<br />

maar weer eens proberen," zouden zij zeggen en zijn feestelijk rokcostuum<br />

werd een begrafenisdracht.<br />

Hier in Waris, nog een uur vóór de korano's, de polisie's en de<br />

schrijver zich bij hem zouden melden, was het precies eender.<br />

— Ik moet wat doen. Ik moet iets beslissen! Er is nog een uur! Dan<br />

moet er een besluit genomen zijn ...<br />

Hij beet het glazuur van zijn tanden en dacht... dacht...<br />

II<br />

i^lokslag vier uur kwam Maiwe Aande met de korano's en de<br />

polisie's naar het posthuis. Evert hoorde hen al van ver aankomen.<br />

Zij liepen in een strakke, gescandeerde pas, als militairen, die op<br />

mars zijn. Hij keek pas op, toen de schaduwen van de aangetreden<br />

mannen over de bamboestammetjes van de voorgalerij vielen.<br />

Langzaam stond hij op. — Nu moet ik laten merken, dat ik een besluit<br />

genomen heb, dacht hij. — Ik weet nog op geen stukken na<br />

wat ik beginnen moet.<br />

Hij begon te spreken, langzaam en nadrukkelijk en al sprekende<br />

hervond hij zijn zekerheid en kalmte. Het plan groeide met zijn<br />

woorden mee.<br />

146


„Morgenochtend om zes uur zijn jullie allemaal hier present," zei<br />

hij. „De korano van Waris zorgt voor vijftien koelies. Zie, dat je<br />

voldoende eten meeneemt, want geduvel over het voedsel kunnen<br />

we onderweg niet hebben. Wij vertrekken naar Waine."<br />

De schrijver knikte nadrukkelijk. „Er zijn veel mannen in Waris,"<br />

zei hij, groeiend in zelfbewustzijn. „Zij willen allen mee. Het zijn<br />

goede mannen, toean. Zij kunnen vechten!"<br />

„Hou jij je bek!" snauwde Evert. „Prent één ding goed in je stomme<br />

hersens, schrijver. Er wordt niet gevochten! Je hebt al genoeg in de<br />

soep getrapt. Je kunt er op rekenen, dat je een zware pijp zult<br />

roken, dat beloof ik je."<br />

Maiwe Aande kroop in zijn schulp. Hij schrompelde in elkaar tot<br />

een zielig hoopje mens.<br />

„En jullie houden allemaal je mond dicht tegen iedereen!" ging<br />

Evert verder. „Begrepen? Niemand heeft er iets mee te maken. Als<br />

ik ontdek, dat een van jullie zijn bek niet heeft gehouden, sla ik 'm<br />

persoonlijk zijn hersens in. Nou ingerukt!"<br />

De mannen salueerden. Zij stonden overdreven stram in de houding.<br />

De taal, die Evert over hun hoofd had losgelaten, was de taal,<br />

die zij verstonden en respecteerden. Het prestige was ongeschokt.<br />

Zij marcheerden tevreden en gerustgesteld naar de kampong terug.<br />

Evert Caldenhove stond op de voorgalerij en keek hen na. — Dus<br />

nou zit ik er aan vast, dacht hij. — Morgen vertrek ik naar Waine<br />

en ik zal eens zien of er vrede te sluiten is. Als het allemaal op niets<br />

uitloopt, moet er een strafpatrouille volgen en daar voel ik weinig<br />

voor. Die knapen in Waine zullen er de dupe van zijn. Bij tientallen<br />

worden ze neergeknald en dat allemaal voor een kwestie, waarin<br />

zij op slot van zaken niet eens de grootste bokken hebben geschoten.<br />

Hij zuchtte en ging langzaam naar binnen.<br />

— Rechtvaardigheid is maar een wankel begrip als het gepaard<br />

gaat met prestige, dacht hij moe. — Als we de zaak laten lopen,<br />

147


zitten we binnen een maand middenin een enorme roof- en moordorgie.<br />

Nee, als mijn pogingen tot verzoening geen succes hebben,<br />

moeten we wel hardhandig optreden. Maar het is evengoed zuur<br />

voor die van Waine.<br />

Hij ging zitten en sloeg zijn dagrapport open.<br />

— Maar als er een strafexpeditie van komt, moet Jaap dat maar opknappen,<br />

dacht hij opstandig. — Ik heb me al meer dan genoeg uitgesloofd.<br />

Het is zijn afdeling en ik ben niet meer dan een hulpievooruit.<br />

Als hij niet komt opdagen, is het mij ook goed, dan moeten<br />

ze in Kota Baroe maar zien hoe ze de zaak verder regelen. Ik ga<br />

morgen naar Waine kijken of er met die kerels te praten valt. Méér<br />

doe ik zeker niet. Enfin, ik zal Jaap een soeratje sturen, dan weet<br />

hij tenminste wat er aan de hand is. Als hij nog één gram hersens<br />

in zijn hoofd heeft, zit hij binnen twee weken hier.<br />

Hij staarde naar de blanke bladzijden van het cahier, dat voor hem<br />

lag en plotseling voelde hij een grote weerzin in zich opkomen.<br />

— Ik ben het zat, dacht hij. — Meer dan zat. Ik moet iets gaan<br />

doen, wat niets met mijn werk te maken heeft.<br />

Hij glimlachte, ondanks alles. — Ik zou vanavond wel eens naar het<br />

Concertgebouw kunnen gaan...<br />

Bijna werkelijk zag hij het voor zich. De grote zaal, gevuld met<br />

stille, aandachtige mensen, opgenomen in golven muziek, zwellend<br />

•en dalend, hen optillend en meevoerend ver, ver buiten de enge<br />

begrenzing van de vier zaalwanden. Hij hóórde de muziek en hij<br />

neuriede haar zachtjes voor zich uit. De negende van Beethoven.<br />

— Waarom de negende? vroeg hij zich af, maar toen hij met grote<br />

stappen het posthuis uitliep naar buiten, zong hij zacht voor zich<br />

heen: „Alle Menschen werden Brüder..."<br />

Poesjie stond in de keuken te knoeien met een paar grote, bloederige<br />

vleeshompen.<br />

Evert bleef staan. „Wat heb je daar?" vroeg hij.<br />

„Polisie Loeka heeft een babi en een casuaris in de oetan ge-<br />

148


schoten, toean," antwoordde de bediende trots. „Hier is het kakld<br />

van de casuaris en de schouder van het varken. Banjak babi, toean,<br />

banjakka!"<br />

— Geen Concertgebouw vanavond, dacht Evert en hij grinnikte.<br />

„Geef maar eens hier," zei hij, opgewekt ineens en hij nam de<br />

parang uit Poesjie's handen. „Vlees uitbenen is ook een verzetje,"<br />

zei hij hardop. „En het Concertgebouw is aardig, behalve als je in<br />

de pauze moet gaan stompen en slaan om een kopje koffie te kunnen<br />

krijgen." Hij sneed het vlees in gelijke lappen en hakte de botten<br />

en de pezen er uit. Het was een zwaar en warm werk, maar het<br />

eiste al zijn aandacht. Het was al bijna donker toen hij veertien,<br />

tamelijk nette varkenslapjes op een rijtje naast elkaar had liggen.<br />

Het vervulde hem met trots. Hij strooide er overvloedig zout overheen<br />

en Poesjie legde ze op een stapel, stampte ze dicht op elkaar<br />

en pakte ze toen in een rieten zak, die hij stevig met boomvezels<br />

dichtbond. Evert keek er sceptisch naar en vroeg zich af hoelang<br />

het vlees te eten zou zijn. Hij waste zorgvuldig het bloed en het<br />

vet van zijn handen.<br />

De middag was voorbijgevlogen. De tijd was barmhartig voor de<br />

mens, die een bezigheid onder handen nam. De avond kapselde het<br />

posthuis in zijn fluwelen kleed van duisternis.<br />

Hij at bij het walmende licht van zijn oliepitje en begon daarna, in<br />

een opwelling van overmoed, aan een brief voor Heleen. Hij<br />

schreef met korte, droge zinnetjes, maar hij had het gevoel, dat<br />

Heleen, terwijl hij haar schreef, steeds verder van hem afdreef. In<br />

hem openbaarde zich een onmacht, welke hij tevoren niet bij zichzelf<br />

had opgemerkt, waarschijnlijk omdat hij nooit zo ingespannen<br />

bezig was geweest een brug te slaan van de oetan naar Amsterdam.<br />

Hij legde zijn pen neer en leunde achterover tegen de bamboewand<br />

van het vertrek. „Het gaat niet," zei hij halfluid. „Er zijn<br />

twee werelden, gescheiden door een afstand van lichtjaren..."<br />

149


Hij legde de brief aan Heleen opzij en begon een nieuwe: „Beste<br />

vader en moeder..." Verder kwam hij niet. — Wat zou ik moeten<br />

schrijven? vroeg hij zich af. — Beste ouders, ik maak het goed en ik<br />

ben op tournee. Ik zit nu in Waris ... Waris? Waris? Is het vreemder<br />

te schrijven: ik zit nu op Mars en morgen tippel ik door naar<br />

Mercurius? Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur is naar me<br />

onderweg. Hij woont op de maan, beste ouders ...<br />

Zorgvuldig legde hij de beide brieven op elkaar en borg ze in zijn<br />

portefeuille. Hij schudde het hoofd. — Misschien, als ik in Kota<br />

Baroe terug ben, dacht hij.<br />

Toen begon hij de barang bij elkaar te zoeken, die hij de volgende<br />

morgen op zijn tocht naar Waine wilde meenemen. Zijn kleren,<br />

wat eten, zijn tabak en... ja, je kon niet weten, zijn junglekarabijn.<br />

Hij klom in zijn hangmat en rookte nog een sigaret. Toen<br />

trok hij de ritssluiting van zijn klamboe dicht en ging op zijn zij<br />

liggen. Hij sliep onmiddellijk.<br />

III<br />

De ochtendkoelte hing tintelend fris over de wereld, toen Evert<br />

de slaapstille kampong verliet. Een paar meter achter hem liepen<br />

de schrijver en de korano van Waris, een tiental polisie's en twintig<br />

dragers. De koelies hadden hun pijl en boog mee willen nemen,<br />

maar Evert had het kortaf snauwend verboden. Hij was vastbesloten<br />

het conflict met de Waine-Papoea's niet met nog een paar<br />

nieuwe vechtpartijen uit te breiden.<br />

Hij liep gemakkelijk, met grote, veerkrachtige passen. Hij was in<br />

een stemming om luidop te zingen. De steile berghellingen verhinderden<br />

dat, doch in zijn hart zong hij met lange, sentimentele<br />

uithalen: „Aan de voet van die ou... .we Wester.... Heb ik vaak<br />

150


in gedachten gestaaaaaanü" En met een kwajongensachtige glimlach<br />

zong hij het in het platste Amsterdams, dat hij zich maar kon<br />

voorstellen.<br />

Een koude nevel slierde rondom hem uit de grond op in grijze en<br />

lichtgroene slingers. Het aarzelende morgenlicht van de zon kleurde<br />

ze in prachtige schakeringen van rood, geel, groen, blauw en<br />

violet, als waren het grote, glazen stuiters, waar binnenin een wonderlijke<br />

kleurenpracht geblazen was. Ergens zongen de heldere,<br />

melodieuze trillers van de paradijsvogel. Een kakatoe schreeuwde<br />

schaterend. Voor zijn voeten ritselden kleine, schrikachtige, bruine<br />

slangetjes en hagedissen over de grond vliegensvlug weg in het<br />

beschermende struikgewas. De voortdurende zang der krekels<br />

spoelde tussen aarde en hemel.<br />

Ondanks de frisse morgenlucht had hij zijn shirt uitgetrokken en<br />

liep hij in zijn hemdje. Het zweet stroomde tappelings langs zijn<br />

hals over zijn borst en armen, doch hij merkte het nauwelijks op.<br />

Achter hem was het rumoer van de polisie's en de dragers.<br />

De morgen ging snel voorbij. Zij volgden voor een groot deel de<br />

kali Fwoe, een breed en snelstromend water, dat tot aan hun<br />

knieën reikte. Het spoelde hitte en vermoeidheid weg.<br />

Tegen de middag hielden ze hun eerste pauze. Dicht langs de<br />

oever van de rivier zaten zij onder hoge, langzaam heen en weer<br />

wuivende klapperpalmen. Een van de dragers klauterde langs de<br />

dunne stam omhoog en smeet tientallen noten omlaag, die de<br />

anderen met hun parang openhakten.<br />

Het klapperwater klokte zoet en koel over zijn tong en langs zijn<br />

verhemelte. Honger had hij niet, maar voor het genoegen van de<br />

dragers, die zich zoveel moeite gaven, at hij een paar sago-koekjes,<br />

welke hij lang in de klappermelk weekte. Hij deelde sigaretten uit<br />

en hij wist voldoende zelfbeheersing op te brengen om zelf niet te<br />

roken.<br />

Even over halfvier in de middag bereikten zij kampong Burbo, een<br />

151


lege plek in de oetan. Jaren geleden was Burbo door de bewoners<br />

van Waris uitgemoord en platgebrand. Het dorp was nimmer herbouwd.<br />

Aan de rand van de oetan stonden een paar bouwvallige<br />

hutten, waar Evert met de dragers een bivak inrichtte. Toen dook<br />

hij in de kali en ging daarna languit op een deken liggen, omhoog<br />

kijkend naar de effen, blauwe hemel. Hij voelde zich diep tevreden<br />

en in staat de inspanningen van de tocht de baas te blijven. Hij<br />

zou nog uren hebben kunnen doorlopen, maar hij wilde de morgen<br />

van de derde dag in Waine aankomen. In geen geval mocht hij het<br />

risico nemen daar tegen de avond van de tweede dag aan te komen.<br />

In hem was niets meer van de besluiteloze verwarring van de<br />

vorige dag, toen Maiwe Aande hem het verhaal van Waine had gedaan.<br />

Zijn gedachten waren helder en overzichtelijk. Het besluit<br />

naar Waine te gaan om te proberen daar de vrede te herstellen, was<br />

het duwtje, dat hij nodig had om over het dode punt van zijn<br />

aversie tegen alles wat hevig en emotioneel was heen te komen.<br />

Hij kroop die avond vroeg onder zijn klamboe, maar hij bleef nog<br />

urenlang wakker liggen in een behaaglijk rusten, volkomen ontspannen<br />

en in diepe tevredenheid met de wereld. Het geluid der<br />

krekels zwol in de groeiende nacht. De vogels trokken zich terug in<br />

de grote stilte tussen de takken en bladeren der bosreuzen. Het<br />

gebabbel der dragers verstomde. Alleen de vuurtjes stuurden nog<br />

wat dunne, kringelende rooksliertjes omhoog uit de gloeiende as.<br />

Tegen de avond van de tweede dag was hij tot op vijf kilometer<br />

van Waine gevorderd. Het terrein was aanmerkelijk zwaarder geworden.<br />

De kali's waren bijna ondoorwaadbaar door de vele rotsblokken<br />

en scherpe riffen en langs de oevers lag een vette, decimeters<br />

dikke modderlaag. Een ogenblik dacht hij erover verder te<br />

trekken om nog dichter bij Waine te komen, maar het had geen<br />

zin. Hij wilde in ieder geval zorgen fris en uitgerust in Waine te<br />

arriveren om, als de toestand daar precair was, genoeg reserves te<br />

hebben om snel in de oetan terug te trekken.<br />

152


In het bivak riep hij de korano, de schrijver en de polisie's bij<br />

zich en deelde hun het plan de campagne voor de volgende ochtend<br />

mee. Het was tamelijk eenvoudig. Een van de polisie's zou ongewapend<br />

naar Waine lopen, terwijl de anderen hem in de rug dekten.<br />

Die polisie moest de kepala van Waine vertellen, dat er een<br />

blanke gekomen was om vrede te sluiten. Die blanke had geen<br />

kwade bedoelingen. Hij bood hun geschenken aan en hij zou zorgen,<br />

dat er koelies kwamen om hun verwoeste kerwari-huis opnieuw<br />

op te bouwen. Vrede wilde de blanke, geen oorlog ...<br />

Als de zending van de polisie met succes bekroond was, zou Evert<br />

zelf te voorschijn komen en de kampong binnengaan.<br />

De schrijver, de korano en de polisie's moesten onder alle omstandigheden<br />

op de achtergrond blijven. Evert wilde niet het risico<br />

lopen, dat de woede der Waine-Papoea's opnieuw zou losbarsten.<br />

Hij wist heel goed, wat hij riskeerde. Hij accepteerde het echter<br />

met de Stoïcijnse kalmte van een soldaat, die in de oorlog een<br />

vreemd huis binnentreedt, niet wetend of de vijand er een hinderlaag<br />

gelegd heeft. Hij wilde, hoe dan ook, het conflict met Waine<br />

in der minne schikken. Hij wist, dat als hij niet zou slagen, het vuur<br />

van de oorlog door de oetan zou slaan. Aan de hemel zou, rood als<br />

bloed, de wraak geschreven staan.<br />

„Oe wa loe wellü"<br />

Evert speculeerde op het element der verrassing. In het uiterste<br />

geval zou hem dat in de gelegenheid stellen terug te trekken. Hij<br />

had de polisie's achter de hand. Het enige, waarover hij zich werkelijk<br />

zorgen maakte,was, dat de mannen zich niet zouden kunnen<br />

beheersen en zonder zijn bevel af te wachten een lustig knalpartijtje<br />

zouden beginnen. Hoewel de Papoea's op pijl en boog<br />

meesters waren, konden ze met een geweer nauwelijks een olifant<br />

op tien meter afstand raken. Maar het knallen van de schoten zou<br />

al erg genoeg zijn om de woede der Waine-mensen in nog grotere<br />

hevigheid te ontketenen.<br />

153


Hij dreigde met de verschrikkelijkste straffen als één van de<br />

polisie's de treurige moed zou hebben een schot buiten zijn medeweten<br />

te lossen.<br />

IV<br />

liet oerbos was vervuld met de geluiden van de dieren en het<br />

geruis van de wind door de boomtoppen. Maar het was of het geluid<br />

een onderdeel was van de stilte, die samengeperst onder het<br />

groene bladerdak hing te groeien tot een schier ondraaglijke<br />

spanning.<br />

Zij lagen nu op nog geen kwartier afstand van Waine en waren de<br />

kampong zo stil en behoedzaam mogelijk genaderd. Evert hoopte,<br />

dat die van Waine er geen lucht van zouden krijgen met hoe weinig<br />

manschappen hij was. Hij had ruim een uur geleden de polisie<br />

naar Waine gestuurd om zijn boodschap aan de kepala te zeggen,<br />

maar zij kregen geen enkel teken, dat er op wees, dat de polisie was<br />

geslaagd in zijn zending. Het tegenovergestelde was ook niet het<br />

geval, doch het uitblijven van enig bericht deed de ongerustheid in<br />

zijn hart groeien.<br />

Hij lag in het groen gedoken, zijn blik op zijn polshorloge gevestigd,<br />

waar de secondenwijzer driftig de tijd wegtikte. Zijn oren<br />

stonden wijd open en vingen ieder geluid in zijn omgeving op. Het<br />

wachten duurde eeuwigheden, die hij trachtte te begrenzen in<br />

kleine weddenschappen met zichzelf: over vijf minuten komt de<br />

polisie terug met het bericht of Waine vrede wil of niet. Telkens<br />

vijf minuten, telkens een eeuwigheid. Maar de polisie kwam niet.<br />

Ten laatste kon hij de spanning niet langer verdragen. Hij richtte<br />

zich op. Voorzichtig kroop hij naar de korano van Waris, die een<br />

paar meter opzij van hem in het struikgewas verborgen zat. „Jij<br />

blijft hier, korano," zei hij, „met de dragers." Hij trommelde de<br />

polisie's bij elkaar. „Op honderd meter achter mij aan!" beval hij.<br />

154


„En wee je gebeente als één van jullie het hart in zijn lijf heeft een<br />

schot te lossen zonder dat ik daarvoor het teken geef!"<br />

De mannen knikten, ten teken dat zij hem begrepen hadden.<br />

Voorovergebogen sloop hij daarna in de richting van de kampong.<br />

Zijn slappe, linnen sluipschoenen maakten nauwelijks geluid. Hij<br />

hoorde zijn eigen, zware ademhaling en voelde het bonzen van zijn<br />

bloed in zijn lichaam. Zijn ogen knepen zich tot spleten en begonnen<br />

te branden van het ingespannen turen. Het groen van de<br />

oetan, rondom hem, stond bewegingloos.<br />

De spanning, die in hem groeide, ontlaadde zich plotseling in een<br />

dwaze gedachte, waarom hij grinniken moest. — Stel je voor, dacht<br />

hij, — dat die lui direct de kampong uit komen rennen en zeggen:<br />

wij spelen lekker niet meer mee, want jullie doen vals ...<br />

Toen zag hij plotseling Waine liggen, gebouwd op een klein<br />

plateau tegen de berghelling. Een verzameling rieten hutten, die<br />

op de grond waren gebouwd, niet op palen, zoals in het onder bestuur<br />

staande gebied gebruikelijk was. Hij sloop tussen de bomen<br />

door tot aan de bosrand, waar hij de vooruitgezonden polisie vond.<br />

Hij hurkte naast de man neer. „En?"<br />

De Papoea haalde moedeloos zijn schouders op en wees voor zich<br />

uit.<br />

Van de bosrand naar de kampong was nog ongeveer dertig meter,<br />

een groot, open stuk, waarop de zon ongenadig brandde. Bij de ingang<br />

van Waine was een manshoge borstwering van pisangbladeren,<br />

doorvlochten met stukken hout, boomschors en lianen opgetrokken.<br />

Evert zag de borstwering zachtjes bewegen. Hij vermoedde een<br />

groot aantal krijgers achter de primitieve beschutting. Er kwam<br />

een droog gevoel in zijn mond. Hij slikte moeilijk. In zijn buik<br />

krampte even een felle steek. Hij haalde diep adem. Toen richtte<br />

hij zich op en liep tussen de bomen door, het open stuk voor de<br />

kampong op. Het was, als zag hij zichzelf lopen: een kleine figuur<br />

155


tegen de hoge oetan-muur, onder de oneindige hemelkoepel. Hij<br />

werd fel beschenen door het genadeloze zonlicht. Hij had de sensatie,<br />

weerloos te zijn.<br />

Op een zes meter van de bosrand bleef hij staan. Hij stond rechtop,<br />

zijn handen slap langs zijn lichaam hangend. De open vlakte tot<br />

aan de kampong scheen uit te groeien tot een onafzienbaarheid.<br />

Hij was daar middenin, eenzaam, het centrum van een absolute<br />

verlatenheid. De stilte hing loodzwaar om hem heen. Hij voelde het<br />

gewicht van het grote zwijgen op zich drukken, zwaarder en zwaarder,<br />

tot hij er door verpletterd dacht te worden. De vlakte werd een<br />

oceaan en hij veranderde in een eiland. De stilte duurde voort,<br />

klemmend als een klauw rond zijn keel.<br />

Er gebeurde nog maar steeds niets.<br />

Niets...<br />

Stilte...<br />

Hij kreeg een waanzinnige aandrang om te schreeuwen, dwars<br />

door de stilte heen.<br />

Maar er gebeurde niets...<br />

Zijn keel werd in een ijzeren band saamgesnoerd. Hij opende zijn<br />

mond, maar zijn ademhaling was zelfs geen geluid meer. In zijn<br />

nek begon een trilling, die voortkroop over zijn rug tot aan zijn<br />

benen. Hij voelde kil zweet uit zijn oksels langs zijn lichaam druipen.<br />

En op dat ogenblik wilde hij zich omdraaien en wegrennen,<br />

de oetan in. De oetan was een vriend voor hem. Hij zou verlost<br />

zijn van de obsessie van stilte en ruimte. Hij werd aangegrepen<br />

door een wilde paniek en met het uiterste van zijn wil dwong hij<br />

zich te blijven staan.<br />

— Er moet iets gebeuren! God! Laat er iets gebeuren!<br />

Toen snorde vanachter de borstwering een pijl door de lucht met<br />

een zacht, zoemend geluid. Tok! Hij stak tien meter voor hem in de<br />

grond.<br />

Hij zag de pijl trillen in de aarde en hij deed een stap naar voren.<br />

156


Hij zag wel, dat het een pijl was, maar het drong niet helemaal tot<br />

hem door, overweldigd als hij was door een grote vreugde, omdat<br />

er eindelijk iets gebeurd was.<br />

— Een pijl steekt in de grond. Zie, de punt is rood van geronnen<br />

bloed. Het is een pijl van de wraak, gedoopt in het bloed der gesneuvelde<br />

mannen van Waine...<br />

Een wolk van pijlen golfde op hem toe en roffelde voor hem in de<br />

aarde. Het bracht hem tot de werkelijkheid terug. — Ik sta buiten<br />

het bereik van hun pijlen, dacht hij. — Zij dragen hooguit vijftien<br />

meter.<br />

Hij bleef staan. Minutenlang. — Krankzinnig, dacht hij, — dat ik<br />

hier blijf staan. Ik behoorde weg te lopen, te schieten. In ieder geval<br />

behoorde ik iets te doen. Maar ik doe niets. Ik blijf staan, alsof<br />

het allemaal een droom is, die ik vlak voor het ontwaken beleef en<br />

waarvan ik al half en half overtuigd ben, dat hij niet echt is. Direct<br />

word ik wakker...<br />

Toen schrijnde de teleurstelling in hem, dat er geen vrede zou zijn<br />

met Waine. — Ik sta hier als de kepala van de blanda's uit Kota<br />

Baroe, dacht hij. — De oorlogsleider. Het moet oorlog zijn. Wat<br />

dacht ik een paar dagen geleden? Rechtvaardigheid is een wankel<br />

begrip als zij in aanraking komt met prestige...<br />

De krijgers van Waine kwamen achter de borstwering vandaan en<br />

renden op hem toe.<br />

— Nu is het werkelijk oorlog, dacht hij. Hij hief zijn arm op en<br />

schreeuwde een kort, hard bevel naar de polisie's aan de bosrand.<br />

Hij liet zich plat op de grond vallen en robde naar de oetan terug.<br />

De polisie's zaten in een lange rij op een knie en schoten op de<br />

aanstormende mannen van Waine. Zelfs voor de slechtste schutter<br />

was de kans op een misser uiterst gering, zó compact was de massa<br />

der gillende en schreeuwende Papoea's.<br />

„Oe wa loe wellü"<br />

Vier ... zes ... negen... tien... twaalf mannen van Waine tuimel-<br />

157


den met vreemd vertrokken gezichten op de grond, het lichaam<br />

nog gekromd in de woede-sprong. De anderen vluchtten in paniek<br />

terug achter de borstwering, vanwaar zij als razenden pijlen bleven<br />

afschieten in de richting van de oetan.<br />

Evert krabbelde overeind. „Terugtrekken!" beval hij met scherpe<br />

stem. „Twee aan twee. Tussenruimte dertig meter. Ijltempo naar<br />

het bivak. Wachten tot ik kom."<br />

De polisie's trokken af. Twee aan twee verdwenen zij in de oetan.<br />

Evert vuurde met zijn karabijn hoog in de lucht. De vlakte lag als<br />

een laaiend vuur tussen hem en de barricade, waarachter de mannen<br />

van Waine verborgen waren. In het vuur lagen de doden...<br />

Hij bleef alleen achter, starend naar de stille lichamen voor de<br />

borstwering en toen draaide hij zich om en volgde de laatste twee<br />

polisie's. ledere tien meter stond hij stil en schoot een kogel door<br />

het bladerdak van de oetan.<br />

De mannen van Waine bleven achter hun borstwering en schoten<br />

hun pijlenwolken vijftien meter ver over de vlakte.<br />

In het bivak vond hij de mannen terug. Er ontbrak er niet een. In<br />

aller ijl braken zij op en begonnen de terugtocht. Evert was de<br />

laatste. Hij wilde eventueel de eerste stoot opvangen, een paniek<br />

onder de dragers was wel het laatste wat hij wenste.<br />

Maar die van Waine kwamen niet. Zij zaten achter hun palissade<br />

en verwachtten een overval. Zij begrepen niets van die plotseling<br />

ingetreden stilte. Zij staarden over de vlakte naar de oetan. Maar<br />

het bleef stil.<br />

De stilte was angstaanjagend. Zij bevochten de stilte en loeiden<br />

hun strijdkreet. „Oe wa loe wellü"<br />

Evert Caldenhove hoorde de kreet achter zich aan door de oetan<br />

golven en hij versnelde het tempo. Zij renden bijna ...<br />

Voor het invallen van de duisternis, de volgende dag, bereikten zij<br />

Waris. Hij riep de mannen bijeen en beval hun over het gebeurde<br />

158


te zwijgen, maar hij wist, dat het een vergeefse poging was het losgebrande<br />

vuur tegen te houden.<br />

„Oe wa loe wellü"<br />

De oetan ten zuiden van Waris was in opstand.<br />

Evert Caldenhove erkende zijn nederlaag.<br />

Hij liep langzaam en alleen de berg op naar het posthuis ...<br />

V<br />

Jbvert liet de duisternis het posthuis binnensluipen en hij deed<br />

geen moeite met wat schamel licht de nacht terug te dringen. Hij<br />

zat op een tournee-blik, zijn hoofd tussen zijn handen. Voor het<br />

posthuis liep een Papoea-polisie heen en weer. Hij telde de stappen.<br />

Tien passen heen... Tien passen terug... Toen hij opkeek, zag<br />

hij het vurige puntje van het strootje, dat de man rookte. Een<br />

rossige streep door het duister.<br />

Hij keerde de gebeurtenissen van de afgelopen dagen om en om in<br />

zijn gedachten, tevergeefs zoekend naar een oplossing. Aan rechtvaardiging<br />

durfde hij helemaal niet denken. Zuiver zakelijk geredeneerd<br />

kon hij zeggen: het conflict in Waine kan uitgroeien tot een<br />

volledige opstand, waarbij alle kampongs in het Waine- en Warisgebied<br />

betrokken zijn. Er volgt een eindeloze moord- en roofpartij.<br />

Het zal het leven van duizenden kosten. Ik moet daartegen optreden,<br />

ook al kost het een paar doden.<br />

Hij was opgetreden en het had twaalf doden gekost. Nu martelde<br />

hij zijn geest met de vraag: had dit voorkomen kunnen worden?<br />

Waren er nog andere mogelijkheden geweest? Heb ik werkelijk<br />

het uiterste beproefd?<br />

Hij voelde zich niet langer de zelfbewuste Evert Caldenhove, de<br />

man, die maandenlang strijd had geleverd met de oetan en haar de<br />

baas was gebleven. Hij was weer de baroe, de nieuweling...<br />

159


Maar wat had het voor zin zich dit af te vragen? In het zuiden<br />

klonk de oorlogskreet der Waine-Papoea's.<br />

„Oe wa loe wellü"<br />

Hij zou steeds luider klinken tot de oetan er geheel van vervuld<br />

raakte. Hij moest deze toestand onder ogen zien en er iets tegen<br />

ondernemen.<br />

— God! dacht Evert Caldenhove, — ik ben een baroe, ik weet het.<br />

Gij hebt het mij weer eens doen voelen. Ik ben een baroe in de<br />

oetan en een baroe in het leven. Gij hebt mijn overmoed neergeslagen<br />

en het is goed, dat Gij dit gedaan hebt...<br />

Hij stond op en liep naar buiten, naar de voorgalerij. De nacht lag<br />

als een dikke deken over de wereld. Evert Caldenhove hief zijn<br />

hoofd op naar de hemel. — Mijn vader heeft eens gezegd, dat vele<br />

mensen alleen maar bidden als ze in de penarie zitten, dacht hij.<br />

— Ik ben één van die mensen, geloof ik...<br />

Toen stak hij zijn oliepitje aan en pakte zijn brieventas. Hij legde<br />

een velletje papier voor zich op een tournee-blik, schroefde zijn vulpen<br />

los en begon met felle, bijna driftige bewegingen te schrijven.<br />

„Beste Jaap! Het is nu werkelijk de hoogste tijd, dat je komt opdagen.<br />

In Waris is de schrijver zo stom geweest op een verkenningstocht<br />

in Waine de hele boel in de fik te jagen. De hel is<br />

losgebarsten. Ik ben er persoonlijk heengegaan om de zaak te<br />

sussen, maar ze ontvingen mij met pijlen. Er is van onze kant geschoten.<br />

In Epmi en Maisink rommelt het. Die knapen daar blijken<br />

een rooftocht naar Waine te hebben gemaakt. Zes koppen werden<br />

gesneld.<br />

Ik zal twee weken op je wachten hier. Als je er dan nog niet bent,<br />

zit er voor mij niets anders op dan terug te gaan. Ik kan hier op<br />

mijn eentje niet veel uitrichten. Ik had graag, dat je bij de ouwe<br />

het zenden van een patrouille bepleit. Als hij die niet stuurt, zitten<br />

we hier met onoverzienbare narigheid. Ik kan het niet tegenhouden.<br />

Saluut"<br />

160


Hij legde zijn vulpen neer en las het briefje nog eens over. Het was<br />

misschien een beetje onsamenhangend, niets voor een ambtenaar,<br />

van wie verwacht wordt, dat hij op ordelijke wijze verslag uitbrengt.<br />

Maar zo ordelijk was de situatie, waarin hij verkeerde, ook<br />

niet. Morgen zou hij een polisie met het soeratje naar Kota Baroe<br />

sturen. Als alles meeliep, kon hij over twaalf dagen antwoord<br />

hebben.<br />

Hij vouwde het briefje op, schroefde zijn vulpen dicht en stopte<br />

haar in zijn borstzak. Toen stond hij op, het wild-flakkerende olielampje<br />

van het tournee-blik pakkend. Hij ging naar binnen en<br />

kroop in zijn hangmat.<br />

Twaalf dagen. ..<br />

Twaalf dagen moederziel alleen in de oetan.<br />

Twee dagreizen naar het zuiden donderde het „Oe wa loe well!!"<br />

Twaalf dagen...<br />

Alleen?<br />

— Als de mensen in de penarie zitten, zei vader... Ik geloof, dat<br />

ik zo'n mens ben...<br />

161


NEGENDEHOOFDSTUK<br />

I<br />

De nieuwe dag was nauwelijks tien uren oud, toen Evert de wurgende<br />

verveling en het afmattende wachten, waarin hij twaalf<br />

dagen en twaalf nachten in het posthuis van kampong Waris zou<br />

moeten doorbrengen, levensgroot voor ogen stonden. Er was maar<br />

één mogelijkheid om in de tijd, dat hij op Van Weghen's antwoord<br />

wachten moest, niet mataglap te worden: hij moest iets doen. Hij<br />

moest iets ondernemen, waardoor zijn innerlijke spanning zou worden<br />

afgereageerd. Hij wilde niet, dat de eenzaamheid hem weerloos<br />

zou vinden, uitgehold door het nietsdoen en de suggestie van<br />

het eeuwige groen der oetan rondom hem.<br />

Voor het avond was, had hij zijn besluit genomen. Hij zou de volgende<br />

morgen, vergezeld van een polisie, zeven dragers en de oude<br />

Papoea Faroka als gids, vlak langs de Australische grens in zuidoostelijke<br />

richting trekken om contact op te nemen met de Punda-<br />

Papoea's, die daar in het dichtbevolkte berggebied woonden.<br />

Nooit tevoren had een blanke een voet in deze streken gezet. De<br />

Punda's leefden tamelijk geïsoleerd op een plateau bij de Siwobergen.<br />

Wat de kampongbewoners van Waris, die heel zelden met<br />

hen in aanraking kwamen, wisten te vertellen, was, dat zij blijkbaar<br />

ruilhandel dreven met Waine. Uit de verhalen van de oude<br />

Faroka kreeg Evert de indruk, dat de Punda-Papoea's weliswaar<br />

162


schuwe, doch zeker geen kwaadaardige mensen waren. Hij vond<br />

het bericht over een ruilhandel met Waine heel belangrijk. Misschien<br />

had hij nu de oplossing voor het probleem van de dreigende<br />

oorlog in zijn vingers. Wellicht zou het mogelijk blijken de Punda's<br />

als bemiddelaars met Waine te gebruiken. In ieder geval wilde hij<br />

poolshoogte nemen en daarna de zaak aan Van Weghen overlaten.<br />

Het was twee dagreizen ver naar de streken der Punda's. De bergen<br />

rijden zich tot lange ketens aaneen, hoger en hoger. Het kwam<br />

Evert voor, als was dit gebied woester en onherbergzamer dan het<br />

bergterrein in het noorden. Hoog in het bergland bemoeilijkte deijle<br />

lucht het lopen, maar de bodem bood, met zijn hardlemen:<br />

onderlaag, gelukkig voldoende steun om gemakkelijker vooruit te<br />

komen dan in de streek vóór Waris.<br />

Evert liep uitsluitend op de aanwijzingen van de oude Faroka, die<br />

zonder aarzelen een weg zocht door de schier ondoordringbare<br />

oetan, over de barre rotsmassieven en door bruisende, wielende<br />

kali's, die met donderend geraas van de bergen stroomden. Het was<br />

een groots landschap van ongebreidelde oer-natuur.<br />

Eerst laat in de middag van de tweede dag, toen zij, volgens<br />

Faroka, nog slechts enkele uren van Punda verwijderd waren, sloegen<br />

zij een eenvoudig bivak op tegen een berghelling. Hij trok<br />

Faroka's woorden in twijfel, want hij kende het verwarde begrip,<br />

dat een Papoea van tijd heeft. Hij ging vroeg slapen, voelde zich<br />

merkwaardig rustig. Hij had zich vast voorgenomen, zich geen<br />

zorgen voor de tijd te maken. Tweemaal had hij nu een poging<br />

ondernomen zijn tournee te bekronen met een contact met nog niet<br />

onder bestuur gebrachte stammen. Tweemaal was het op een mislukking<br />

uitgelopen. In Almin waren het de bandjir en de wondkoortsen<br />

geweest; in Waine de opgezweepte wraakzucht van de beledigde<br />

en getergde Papoea's. Punda was de derde poging.<br />

— Driemaal is scheepsrecht, dacht hij glimlachend. — Ik hoop, dat<br />

het ook het recht van de oetan is ...<br />

163-


II<br />

.Taroka bleef staan en boog zich voorover. Zijn ogen speurden<br />

langs de grond. Toen wees hij naar een paar afgebroken takjes, die<br />

tussen het gras lagen. „Hier liepen die van Punda, toean," fluisterde<br />

hij.<br />

Evert knikte. Hij kon onmogelijk in die paar takjes het spoor van<br />

een mens ontdekken, maar hij wist, dat hij in dit opzicht verre in<br />

de schaduw bleef van de oude man, die zijn hele leven in de oetan<br />

had doorgebracht en ieder geluid, iedere beweging, ieder spoor op<br />

de grond onmiddellijk thuis wist te brengen. Voor alle zekerheid<br />

gebood hij Poesjie en de dragers, een flink eind achter te blijven.<br />

Met Faroka en de polisie trok hij langzaam en geruisloos sluipend<br />

verder.<br />

De oude man bevroor plotseling in zijn stap. Het was zo onverwachts,<br />

dat Evert, die vlak achter hem liep, tegen hem opbotste.<br />

Faroka hief zijn hoofd op. Hij stond recht overeind en iedere vezel<br />

van zijn lichaam was gespannen. De aderen tekenden zich als<br />

dunne, smalle koorden af in de huid van zijn magere nek. Met een<br />

knokige vinger wees hij de oetan in.<br />

Evert luisterde. Van heel ver uit het oerbos klonk een dof, regelmatig<br />

kloppen. Het deed hem denken aan de specht, die in het<br />

park rond „Caldenhove" met zijn scherpe snavel tegen de stam<br />

van een boom hamerde.<br />

Uiterst voorzichtig slopen de drie mannen verder, dichter naar het<br />

geluid, dat spoedig duidelijker te horen was. De polisie vezelde<br />

Evert in het oor, dat daarginds iemand bezig was met sagokloppen.<br />

Zij konden nu niet ver meer van kampong Punda verwijderd<br />

zijn.<br />

Zij bereikten een kleine, open plek in het bos. Een jonge Papoea<br />

zat met de rug naar hen toe in een opengespleten sago-stam de<br />

sago te kloppen. Met vlugge, harde slagen liet hij zijn stamper, die<br />

164


van twee saamgebonden stenen bijlen vervaardigd was, in het<br />

zachte merg van de palm neerkomen. Het geluid van de stamper<br />

verhinderde hem de drie mannen te horen.<br />

Evert zat ineengedoken tussen de struiken. Hij moest ten koste van<br />

alles voorkomen, dat de jongen er verschrikt vandoor zou gaan. Hij<br />

zou ongetwijfeld de kampong alarmeren en in dat geval was de<br />

kans niet gering, dat hij een leeg dorp zou aantreffen. Hij besloot<br />

de jongen gevangen te nemen en hem als gids en tegelijkertijd als<br />

lokaas mee naar Punda te voeren. Hij beduidde de polisie wat hij<br />

van plan was door een vlug spel van gebaren, dat de man snel<br />

begreep.<br />

Toen sprongen zij onverwachts de struiken uit en vielen boven op<br />

de jonge Papoea, voor deze de kans had om te kijken. De jongen<br />

kromp ineen van schrik, rolde zich toen op tot een harde kluwen<br />

van louter spieren en trachtte zich met een ruk van zijn belagers te<br />

bevrijden. Zij hielden hem echter stevig vast en toen hij Evert zag,<br />

begon hij ineens hard te gillen en sloeg wild om zich heen.<br />

In de oetan ritselden takken.<br />

Evert draaide zich bliksemsnel om, greep zijn karabijn, gereed om<br />

te schieten. In de struiken langs de rand van de open plek stond<br />

een vrouw. Haar ogen waren groot, starend van schrik en ontzetting.<br />

Zij uitte een kreet en dook vliegensvlug terug in de<br />

struiken.<br />

Evert hoorde haar wegrennen. Een ogenblik dacht hij er over haar<br />

na te gaan, maar de oetan was zo dichtbegroeid, dat het onbegonnen<br />

werk was. Het was nu in ieder geval uitgesloten, dat hij<br />

kampong Punda bij verrassing zou kunnen binnenkomen. Hij<br />

wendde zich tot de gevangene, die sidderend over zijn hele lichaam<br />

bij een boom gehurkt zat, stevig vastgebonden door de polisie.<br />

Evert ging naast hem zitten. Hij sprak geen woord en bewoog zich<br />

niet. De minuten druppelden voorbij. Hij zweeg en zat naast de<br />

165


jonge Papoea, wie de angst vertrokken op het gezicht getekend<br />

stond.<br />

Na een minuut of tien haalde Evert een brok lempeng uit zijn zak,<br />

reikte de polisie een stuk toe en begon toen zelf met rustige, weloverwogen<br />

bewegingen een sigaret te rollen. Hij gaf de sigaret aan<br />

de jongen, die hem aannam, maar er roerloos mee in zijn hand bleef<br />

zitten. Evert rolde een tweede sigaret, die hij in zijn mond stak.<br />

Hij schrapte toen met een langzaam gebaar een lucifer aan.<br />

De jongen kromp even ineen van schrik en keek toen met grote,<br />

verbijsterde ogen naar het doosje, dat Evert in zijn hand hield.<br />

Evert blies de lucifer uit, schrapte een nieuwe aan en zoog het<br />

vuur in de tabak. Hij blies een grote rookwolk voor zich uit en stak<br />

toen de brandende lucifer naar de jongen, die aarzelend, meer uit<br />

angst dan bewust, begon te roken.<br />

Daarna was het weer stil.<br />

Evert tuurde naar het vuurpuntje van zijn sigaret. Hij wist voor het<br />

ogenblik niet veel beters te doen, dan te proberen de jonge Papoea<br />

uit kampong Punda op zijn gemak te stellen. Hij probeerde kringetjes<br />

te blazen, maar het lukte niet.<br />

Poesjie en de koelies waren inmiddels ook aangekomen en staarden<br />

met onverholen verbazing naar toean-controleur, die roerloos onder<br />

een boom naast een jonge Papoea een sigaret zat te roken.<br />

Evert stond op en hing zijn karabijn over zijn schouder. Hij gaf het<br />

bevel verder te lopen, naar kampong Punda. Voorop liep Faroka en<br />

achter hem de polisie met de jongen, die weliswaar iets van zijn<br />

angst verloren bleek te hebben, maar er niettemin duidelijk op uit<br />

was bij de eerste de beste gelegenheid, welke zich zou voordoen,<br />

de benen te nemen. Evert, die vlak achter hem liep, had het in de<br />

gaten en hij was op zijn hoede. Poesjie en de dragers volgden op<br />

twintig meter.<br />

Het was nog ongeveer een uur tot kampong Punda. Zij liepen langzaam,<br />

omwonden door de zwachtels van de grote stilte in de oetan.<br />

166


— Het is paradoxaal, dacht Evert. — Ik hoor de kakatoes<br />

schreeuwen en de krekels oorverdovend tjirpen. De bladeren der<br />

bomen klapperen tegen elkaar als de wind er langs vaart. Duizenden<br />

vogels zingen. En toch voel ik dit als een grote stilte. Misschien<br />

komt het, omdat deze wildernis een volstrekte eenheid in organismen<br />

is. Misschien ontbreekt er een klankbord. Misschien is het<br />

alleen maar de eenzaamheid, die uit al deze geluiden opstijgt en<br />

een beklemmende stilte bouwt...<br />

Kampong Punda lag hoog op een bergplateau. Het dorp bestond<br />

uit een tiental hutten, die langs een smal, in de oetan gekapt<br />

paadje stonden. De hutten waren op lage, aarden terpen gebouwd.<br />

Zoals Evert wel verwacht had, was Punda, nadat de vrouw gillend<br />

de oetan was ingevlucht, volkomen verlaten. Hij wijdde nu al<br />

zijn aandacht aan de jongen. Hij moest zijn vertrouwen winnen<br />

voor er van enig contact met hem of met zijn stamgenoten sprake<br />

zou kunnen zijn.<br />

De dragers brachten de barang naar hem toe en hij begon uit te<br />

pakken. Hij stapelde de geschenken rondom zich op en hij voelde<br />

zich een ogenblik als Sinterklaas.<br />

Dit was een kritiek ogenblik. Hij zat gehurkt naast de contactgoederen,<br />

trillend van spanning. Als de jongen nu vluchtte, zou<br />

alle moeite tevergeefs geweest zijn en kon hij opnieuw beginnen.<br />

Maar hij moest het proberen, het was zijn enige mogelijkheid. Hij<br />

kon buitendien de jongen moeilijk gevangen blijven houden. Als<br />

hij zou moeten bemiddelen tussen hem en de gevluchte kampongbewoners,<br />

moest hij dat in volle vrijheid doen.<br />

Evert legde een bijl voor hem neer, nadat hij met gebaren had proberen<br />

uit te leggen, waartoe hij diende.<br />

De jongen nam de bijl op en liet het staal vonken in de zon. Toen<br />

stond hij op en begon er als een razende mee tegen de stammen<br />

van jonge papaja-boompjes te beuken. Hij uitte opgewonden kreten<br />

bij het zien van de diepe, blanke snede in het hout. Hij hield op, de<br />

167


ijl in zijn vuist langs zijn lichaam houdend. Hij keek van de bijl<br />

naar Evert en van Evert naar de bijl. In zijn geest botsten op dat<br />

ogenblik twee werelden: de eeuwenoude wereld, waarin hij met<br />

beide voeten geworteld stond en de andere, onvermoede wereld,<br />

die honderden kilometers verder in het oerwoud tot een grens was<br />

gekomen. Toen kwam hij aarzelend, bijna schoorvoetend, naderbij<br />

en hurkte naast Evert neer.<br />

Evert's handen beefden van zenuwachtige blijdschap. Hij wist niet<br />

hoe snel hij de andere contact-goederen te voorschijn zou halen. Hij<br />

gaf... lucifers, parangs, spiegeltjes ... De wonderen hielden niet<br />

op en de jongen reageerde als het kind, dat op Sinterklaasmorgen<br />

bij de haard staat te dansen naast de welgevulde schoen.<br />

Toen Evert alle meegebrachte artikelen voor de jongen had neergelegd<br />

en diens vreugde en opwinding in wat kalmer water waren<br />

weggeëbd, trachtte hij hem aan zijn verstand te brengen, dat hij<br />

nu de andere mensen van de kampong moest gaan halen. De oetan<br />

omvatte kampong Punda en Evert voelde, meer dan hij het wist,<br />

dat van uit het groen tientallen ogen op hem gevestigd waren en<br />

dat even zovele pijlen op de gespannen boogpees stonden, klaar<br />

om op hem af te snorren als hij een verkeerde beweging maakte.<br />

Dit intuïtieve weten maakte alles onwerkelijk. Het kwam hem voor<br />

als speelde hij zelf niet mee, doch als zat hij het op een afstand<br />

rustig aan te kijken. Hij voelde geen angst.<br />

Het duurde geruime tijd, voor de jongen begreep wat hij bedoelde.<br />

Toen hij eindelijk opstond, gaf Evert hem wat van de contactgoederen<br />

mee en keek hem na, terwijl hij langzaam en treuzelend<br />

wegliep naar de oetan. Onverwachts, als moest hij zich vermannen,<br />

verdween.hij in de groene struiken.<br />

Evert stond op en drentelde wat heen en weer bij de barang. Hij<br />

keek goedkeurend naar Poesjie en de dragers, die zich, als was het<br />

allemaal heel gewoon, bij een der hutten hadden teruggetrokken.<br />

168


Zij zaten rond een vuurtje en tooden niet de minste zenuwachtigheid.<br />

Hij ging weer zitten. Hij kon nu niets meer doen dan wachten.<br />

Hij was nu niet meer bij machte iets aan de situatie te veranderen.<br />

Hij had zijn hoogste troeven op tafel gegooid: ijzeren voorwerpen<br />

en lucifers. Hij moest afwachten hoe de mannen van Punda daarop<br />

wilden reageren.<br />

Het was heel logisch geredeneerd: rustig afwachten. Maar zijn<br />

zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Hij stak een sigaret op,<br />

maar na een paar trekken gooide hij haar op de grond. Hij spitste<br />

zijn lippen om een deuntje te fluiten, maar hij deed het niet. Hij<br />

haalde uit zijn rugzak het bijbeltje, dat zijn moeder hem gegeven<br />

had, maar de woorden waren samengesteld uit letters en de letters<br />

wilden geen woorden worden en de woorden waren geen zinnen<br />

tezamen. Hij stopte het boekje weer terug. Hij leunde tegen een<br />

barang-blik en wachtte. Het allerliefst was hij opgestaan en de<br />

oetan ingetrokken om te kijken waar de jongen gebleven was. Maar<br />

dat kon hij niet doen. Hij moest wachten...<br />

Drie lange, eindeloos lijkende uren kropen voorbij.<br />

Toen hoorde hij achter zich in de oetan geritsel en gekraak van<br />

struiken en takken.<br />

Evert richtte zich langzaam op.<br />

Uit het bos kwam een groep mannen te voorschijn, dicht opeen gedrongen,<br />

de kampong binnen.<br />

Evert Caldenhove stond op...<br />

III<br />

IJ.et was een vreemd schouwspel, een massief van opeengedrongen,<br />

zwarte lichamen, dat langzaam naderbij kwam en op<br />

enkele meters afstand van Evert staan bleef. Evert liep langzaam,<br />

bijna voetje voor voetje, op de mannen toe. Hij keek hen recht in<br />

169


het gezicht en toen hij vlak bij hen was, greep hij een van hen bij<br />

de hand en schudde die glimlachend heen en weer.<br />

De man vertrok zijn gezicht in een bijkans panische angst, maar de<br />

glimlach op Evert's gezicht was geruststellend en zijn schrik bedaarde;<br />

een brede lach brak rond zijn blauw-grijze lippen.<br />

Die lach was een teken.<br />

De anderen barstten plotseling los in een pandemonium van<br />

schreeuwen, lachen en gillen. Zij dromden rond Evert en bekeken<br />

hem van onder tot boven. Zij verbaasden zich over zijn khakishorts<br />

en zijn witte hemd. Zij streken over zijn haren, die, na de<br />

maanden in de oetan, zo lang als het haar der Javaanse bedjahrijders<br />

geworden waren. Zij betastten zijn armen en benen, knepen<br />

er in en wreven er over en al die tijd kakelden zij opgewonden in<br />

een taaltje, waar hij tittel noch jota van begreep.<br />

Evert maakte zich los uit de kring en drentelde naar de barang,<br />

waar hij neerhurkte. De mannen van Punda volgden zijn voorbeeld.<br />

Hij begon zijn geschenken uit te delen. Hij gaf met gulle handen en<br />

met een grote vreugde in zijn hart.<br />

De mannen aanvaardden zijn gaven met verrukte kreten. Sommigen<br />

konden zich niet langer bedwingen en dansten.<br />

De blanke man was gekomen.<br />

Hij had bijlen geschonken.<br />

Scherper dan de bijl uit het graniet,<br />

dat jarenlang geslepen wordt.<br />

Hij had het vuur geschonken,<br />

verborgen in een kleurige doos.<br />

Hij had de spiegel geschonken,<br />

het schone, blinkende wonder,<br />

twee waren zij geworden.<br />

Een der oudste mannen nam Evert's hand en strooide wat as in de<br />

naar boven gekeerde palm. Daarna wreef hij zijn eigen hand aan<br />

170


eide kanten door de as. Het was een gebaar van vrede en vriendschap.<br />

De Punda-Papoea's waren stevig gebouwde kerels, hoewel zij kleiner<br />

van postuur waren dan die aan de kust. Hun gezichten waren<br />

niet onvriendelijk, niet verminkt door tatoueringen. Sommigen<br />

droegen hun haar hoog, omwonden met de bruine huid van een<br />

koeskoes; anderen hadden het in kleine bosjes bijeen gehouden met<br />

vezels, zodat zij het uiterlijk hadden van een vrouw met papillotten<br />

in het haar. Hun neusbeen en oorlelletjes waren niet doorboord.<br />

Velen droegen als versiering een uit bamboe gesneden kam opzij in<br />

het haar. Hun armen waren overdekt met kleine gezwellen van opzettelijk<br />

aangebrachte brandwonden. Om hun hals en over hun<br />

borst hingen lange snoeren van kleine varkens- en hondetanden en<br />

glazuurachtige pitten, die zij beschilderd hadden. Om de linkerbovenarm<br />

droegen zij nauwe, enkele centimeters brede rotanbanden,<br />

waarin zij hun casuarisdolk gestoken hadden. Verder droegen<br />

zij geen kleding of versiering, behalve een peniskoker of een<br />

klein schaamschortje van dunne, rafelige boombast vervaardigd.<br />

Hun pijlen waren aan de punt gespleten en versterkt met een botje<br />

van de lau-lau. De pijlpunten waren voorzien van talloze kleine<br />

weerhaakjes en de schachten waren versierd met heel kleine vogelveertjes.<br />

De meeste mannen waren gladgeschoren. Evert ontdekte<br />

later, dat zij zich schoren met een messcherp gesneden bamboesplinter.<br />

De Punda's leden blijkbaar niet aan framboesia en cascado, want<br />

bij geen der mannen was een spoor van die gevreesde ziekten te<br />

bekennen. Zij verspreidden echter wel een zware, weeë lichaamsgeur,<br />

die werd veroorzaakt doordat zij zich van boven tot onder<br />

insmeerden met grauwe modder als bescherming tegen de<br />

muskieten, waarmee zij in dit bergland lang niet zo geplaagd werden<br />

als in het drassige kustgebied.<br />

Het duurde geruime tijd voor Evert de vrouwen te zien kreeg. Zij<br />

171


werden in de hutten of in de oetan verborgen gehouden. Toen<br />

enkelen zich in zijn nabijheid waagden, bleken het bijna allemaal<br />

oudere vrouwen te zijn: magere, lelijke schepsels met brede, platte<br />

neuzen en dikke lippen. Zij waren naakt, op een schaamschortje na,<br />

dat van dunne touwtjes gemaakt was; aan de voorkant enkel en<br />

aan de achterkant driedubbel gevouwen. Zij droegen als versiering<br />

snoeren van varkens- en hondetanden.<br />

De avond viel over kampong Punda en Evert ging er over denken<br />

een bivak op te slaan. Omdat hij zich aan de Punda's alleen door<br />

gebaren verstaanbaar kon maken, ging hij languit op de grond liggen<br />

en wees toen naar een der hutten.<br />

De Papoea's begrepen zijn bedoeling en lachten, verheugd knikkend<br />

en gebarend. Zij namen hem mee naar binnen. Het was een<br />

kleine ruimte, waar hij nauwelijks rechtop kon staan. Er hing een<br />

vale, benauwde schemer en het vertrekje was vervuld van de zware<br />

geur van ongewassen mensenlijven en de prikkelende rook van een<br />

vuurtje, dat zij in het midden van de hut aanlegden.<br />

Het hoofdvoedsel van de Punda's was pepeda, de dikke, smakeloze<br />

sago-pap. Zij kookten de pepeda met water in tassen van de bast<br />

van de sago-palm. De tassen waren natuurlijk niet vuurvast, doch zij<br />

maakten een aantal stenen wit-gloeiend in het vuurtje, haalden ze<br />

er uit met behulp van lange, houten pincetten en lieten ze in de tas<br />

met water zakken. Zij deden dit totdat het water door de hitte der<br />

gloeiende stenen begon te koken. Bij de pepeda aten zij kasbi,<br />

kladi en batates, die zij in het vuur roosterden, en pisangs.<br />

Evert bemerkte tot zijn verbazing, dat, hoewel de streek rond<br />

Punda rijk aan klappers was, er geen werd gegeten. Hij kreeg er<br />

ook geen aangeboden. Later hoorde hij, dat er eens, jaren en jaren<br />

geleden, zolang geleden, dat niemand zich die tijd kon herinneren,<br />

een man was, die heel hoog in de bergen woonde. Op zekere dag<br />

vloog hij door de lucht boven het landschap en hij liet op de plek,<br />

waar naderhand Punda werd gebouwd, een groot aantal klapper-<br />

172


doppen vallen. Uit die klapperdoppen ontstonden de Punda-<br />

Papoea's en de klapper was sindsdien een heilige vrucht, waarvan<br />

men slechts mocht eten bij gelegenheid der dansfeesten, die tweeof<br />

driemaal per jaar werden gehouden.<br />

De kasbi en de kladi en de batates, die Evert bij de pepeda kreeg<br />

aangeboden, hadden de Punda's zelf verbouwd in hun primitieve<br />

kebons, die er echter beter verzorgd uitzagen dan in het onder bestuur<br />

staande Waris. De Punda's hadden er namelijk een manshoge<br />

borstwering omheen gebouwd als bescherming tegen de wilde<br />

varkens, die in groten getale door de oetan zwierven.<br />

Het was een overvloedig maal, dat de Punda's Evert Caldenhove,<br />

toean-controleur uit Kota Baroe, met een hartveroverende blijdschap<br />

voorzetten. Er was vlees van de casuaris, het varken en de<br />

kroonduif. Er waren taaie bouten van de jaarvogel en de kakatoe<br />

en zij schoven hem zelfs de ongeveer tien centimeter lange, gebrande<br />

aardratten toe.<br />

„Eet, blanke, eet!"<br />

Maar Evert bedankte voor dit laatste gerecht, voorgevend meer<br />

dan voldoende gegeten te hebben. Hij wreef met een verheerlijkt<br />

gezicht over zijn buik, schudde zijn hoofd en klakte met zijn tong.<br />

De Punda's klapten als blije kinderen in hun handen.<br />

De blanke was verzadigd ...<br />

IV<br />

De volgende morgen ontwaakte Evert met een groot gevoel van<br />

diepe tevredenheid. Zelfs de gedachte aan het conflict in Waine<br />

was niet in staat zijn blijde stemming te bederven. Het was alsof er<br />

een zorgeloze vacantiedag voor hem lag. Goeie morgen, Evert!<br />

Lekker geslapen? Goeie morgen, schemer van de komende dag!<br />

Goeie morgen, bamboe-wanden en atapdak! Goeie morgen, bomen<br />

173


uiten, roerloos in de ochtendkoelte! Goeie morgen, heel mooie<br />

wereld! Goeie morgen!<br />

Voor het eerst tijdens zijn tournee had hij de overtuiging iets bereikt<br />

te hebben. Kampong Punda was hem in vrede en vriendschap<br />

tegemoet getreden. Kampong Punda, waar nimmer tevoren een<br />

blanke geweest was...<br />

Hij ging op zijn rug liggen, zijn armen onder zijn hoofd en schommelde<br />

zachtjes heen en weer, nog wat na-soezend van de diepe<br />

slaap, welke hem eindelijk de ontspanning had gebracht, die hij, na<br />

de gebeurtenissen der afgelopen dagen, zo van node had.<br />

Poesjie was al op.<br />

Evert zag diens vlugge, donkere gestalte buiten voor de hut heen<br />

en weer lopen, bedrijvig doende met koffiezetten. In een plotseling<br />

verlangen vertroeteld te worden speelde hij een ogenblik met de<br />

gedachte Poesjie zijn koffie „op bed" te laten brengen. Maar het<br />

was te dwaas. Poesjie zou stom-verbaasd zijn en daarna angstig<br />

vragen of toean ziek was geworden.<br />

— In Kota Baroe zal ik er toch eens ernstig werk van gaan maken,<br />

dat ik een huis krijg, dacht hij, terwijl hij zich uit zijn hangmat liet<br />

zakken. — Als Heleen dan overkomt, kan zij mij 's morgens thee op<br />

bed brengen ...<br />

Hij begon hard te lachen.<br />

„Met beschuitjes!" riep hij en toen hij naar buiten liep, maakte hij<br />

er een liedje van. „Thee met beschuitjes! Thee met beschuitjes op<br />

bed, op bed! O, wat is dat een pret, een pret!!"<br />

Poesjie grinnikte om toean-controleur, die in zijn gestreepte pyama<br />

een paar danspassen maakte en zich toen proestend en snuivend<br />

begon te wassen.<br />

De koffie was gloeiend en het strootje een welverdiende luxe, die<br />

hij zich nu wel kon veroorloven, omdat hij het plan had nog een<br />

dag in Punda te blijven, voor hij naar Waris zou terugkeren.<br />

Na zijn ontbijt wandelde hij, omringd door uitbundig babbelende<br />

174


mannen en schreeuwende kinderen, door de kampong. De mannen<br />

toonden hem trots hoe zij al aan het werk waren met de bijlen en<br />

de messen, die hij hun gegeven had. Hij knikte goedkeurend en<br />

voelde zich plezierig.<br />

In een boom zag hij een tas hangen, die zachtjes heen en weer<br />

bengelde in de wind, die koel vanuit het zuiden waaide. Hij vroeg,<br />

wat die tas te betekenen had, maar niemand kon het hem uitleggen,<br />

de gebarentaal schoot tekort.<br />

Evert maakte de tas open en schrok. Hij zag een naakt kindje,<br />

nauwelijks twee weken oud.<br />

Poesjie, die naast hem stond, knikte en sprak een woord uit, dat<br />

loodzwaar en somber op zijn zonnige stemming viel: „Suangi..."<br />

Suangi...<br />

Suangi was iemand uit de kampong, die niemand bij name kende.<br />

Suangi's voetsporen beïnvloedden het leven in het dorp.<br />

Suangi is de demon van het ingewikkelde natuurgeloof der<br />

Papoea's.<br />

Suangi's voetsporen schrijven een vreselijke taal: ziekte en dood,<br />

geboorte en huwelijk, offerfeesten en de dans worden er door bepaald.<br />

Suangi had geschreven:<br />

„Man, aan wie reeds twee kinderen<br />

door de geest van de dood<br />

werden ontnomen,<br />

offer het derde kind,<br />

opdat de geest van de dood<br />

zich verzoene met u<br />

en uw vrouw<br />

en opdat<br />

het vierde kind leve..."<br />

175


Evert haalde voorzichtig het kind uit de tas en gaf het aan de<br />

moeder terug. De vrouw boog en glimlachte. Zij ging er mee naar<br />

haar hut. Evert zag haar na en hij wist, moedeloos opeens, dat, na<br />

zijn vertrek, het kind weer in de tas gehangen zou worden, totdat<br />

het verhongerd zou zijn.<br />

Suangi...<br />

Als er iemand ziek is, komt de kepala aandragen met de gorakka,<br />

een knolgewas, dat als een al-medicijn wordt gebruikt. De mannen<br />

en vrouwen van de kampong kauwen de gorakka tot een pap en<br />

spuwen deze over de zieke uit. Daarna begeven zij zich naar de<br />

plek, waar de zieke voor het laatst gezond gezien is en roepen luidkeels<br />

zijn naam, opdat de verdwaalde, gezonde geest de weg naar<br />

de hut van de zieke zal terugvinden.<br />

Suangi...<br />

Als de zieke sterft, zoeken zij in de omgeving van zijn huis naar<br />

voetsporen.<br />

Suangi schrijft:<br />

„Wiens voetsporen gij<br />

zult vinden, bezit<br />

de gezonde geest<br />

van de gestorvene<br />

en hij zal sterven<br />

met hem..."<br />

De voetsporen wijzen altijd iemand aan, die niet in de kampong<br />

woont en hij wordt vermoord.<br />

Suangi...<br />

In het neven-gebouwtje van het boedjanghuis trof Evert een paar<br />

dode Punda-Papoea's aan. De lijken lagen op baleh-baleh's uitgestrekt.<br />

Onder de lichamen brandden kleine, rokerige vuurtjes.<br />

Als de lijken begonnen te rotten, zette men er tassen met sago<br />

onder, zodat het lijkenvocht in de sago druppelde.<br />

176


Suangi schreef:<br />

„Eet van deze sago,<br />

opdat de kracht<br />

en de geest<br />

van de dode<br />

in u overgaan."<br />

Het duurde meestal maanden voor de lijken geheel verdord en uitgedroogd<br />

waren. Daarna werden zij naar een geheime plaats in de<br />

oetan gebracht en begraven onder rotsblokken.<br />

Evert huiverde. Hij herinnerde zich echter het gedrag van Maiwe<br />

Aande in Waine en de gevolgen van diens ingrijpen op de adat van<br />

de Papoea's daar.<br />

— Begrip, dacht hij. — Begrip en liefde ... Zullen wij er in slagen<br />

deze mensen op te heffen uit afgronden van bijgeloof en geestelijke<br />

slavernij? Zal het ons lukken van deze mensen, die ook onze broeders<br />

en zusters zijn, gelukkige, vrije mensen te maken?<br />

Deze gedachten tilden hem ver uit boven de zakelijke nuchterheid,<br />

waarmee hij als B.B.-ambtenaar zijn rapporten zou moeten<br />

schrijven.<br />

— Het is gemakkelijk een land te bezitten, dacht hij. — Maar het<br />

is moeilijk een land te besturen. Het recht om een land te bezitten<br />

kunnen wij alleen dan verwerven, als wij alles in het werk stellen<br />

het goed te besturen en als wij van het begin af bereid zijn het<br />

mettertijd, als onze opvoedende taak beëindigd is, terug te schenken<br />

aan de bewoners. Wij bezitten het eigenlijk niet, wij hebben<br />

het in leen gekregen van Hem, die het hele universum in de holte<br />

van Zijn hand omvat houdt. Hij verwacht van ons, dat wij nuttige<br />

dienstknechten zullen zijn en woekeren met de talenten, die Hij ons<br />

ter hand stelde. De rente zal worden bijgeschreven aan de vrede<br />

en het geluk der mensen ... Wij mogen deze ontzaglijke lening niet<br />

177


in de grond van onze luiheid en onverschilligheid begraven ...<br />

Twee dagen later besloot Evert naar Waris terug te keren. Hij<br />

wilde de komst van Van Weghen afwachten. Van Jaap zou het afhangen<br />

of hij binnenkort weer naar Punda zou teruggaan.<br />

Alle kampongbewoners deden hem uitgeleide. Hun angst was geheel<br />

verdwenen. Er waren vreugde en dankbaarheid voor in de<br />

plaats gekomen. De mannen sloegen hun arm om zijn schouders en<br />

spraken druk tegen hem, hun woorden begeleidend met brede armgebaren.<br />

Zij brachten Evert weg tot aan de rand van de oetan, in de nabijheid<br />

van de plek, waar hij een paar dagen tevoren de jongen gevangen<br />

had genomen.<br />

Verder gingen zij niet.<br />

Hun isolement was volkomen. Zij voelden geen behoefte te ontdekken<br />

wat er aan de andere kant van de bergen lag. Zij waren<br />

tevreden met hun eigen, kleine wereld.<br />

De terugreis naar Waris verliep snel. In nauwelijks twee dagmarsen<br />

bereikte hij de kampong, waar nog geen bericht van Van<br />

Weghen was ontvangen.<br />

Het was even een teleurstelling voor hem, maar hij bedacht toen,<br />

dat het onmogelijk was zo vroeg al antwoord op zijn briefje te<br />

hebben.<br />

„Wachten ..." zei hij, het posthuis binnentredend. „Wachten ..."<br />

De tijd viel log en zwaar over hem heen ...<br />

178


TIENDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Uit de oetan, beneden aan de heuvel waarop kampong Waris<br />

gebouwd was, klonk een droog, hard schot. Het geluid rolde tegen<br />

de helling op en verwaaide in de lucht. Een seconde viel de stem<br />

van de oetan stom in een diepe, onwezenlijke stilte, daarna golfde<br />

het lawaai der krekels en vogels en het zachte suizen der eeuwige<br />

bergwind weer over de kampong. Het was alsof het schot de middag<br />

in tweeën scheurde.<br />

Evert Caldenhove, die in zijn hangmat de uren van de dag lag te<br />

verdromen in een afmattend wachten op het ogenblik, dat hij bericht<br />

uit Kota Baroe zou hebben, richtte zich langzaam op. Hij had<br />

het schot gehoord, maar het had nauwelijks een reactie in hem<br />

opgewekt. Het wachten van de laatste dagen had hem in een toestand<br />

gebracht, zwevend tussen droom en werkelijkheid en het<br />

geluid van het schot was in het wereldwijde vacuüm van zijn denken<br />

gevallen en pijlsnel verdwenen, zodat hij zich moest afvragen<br />

of hij het werkelijk gehoord had, of dat het een suggestie was, een<br />

gevolg van urenlange, martelende wensdromen.<br />

Hij liet zich uit zijn hangmat zakken en slenterde traag naar buiten.<br />

Hij bleef voor het posthuis staan en keek om zich heen, maar alles<br />

was nog precies zoals hij het kende, zoals het fotografisch scherp<br />

in zijn herinnering stond geëtst. Een ogenblik was hij geneigd te<br />

179-


geloven, dat alles verbeelding geweest was, toen Poesjie plotseling<br />

naast hem opdook. Hij begreep nu, dat het schot werkelijk gelost<br />

moest zijn. De polisie's zaten in de bijgebouwen. Geen van hen was<br />

de oetan ingetrokken in de hoop een varken of een casuaris te schieten.<br />

Er bleef dus maar één mogelijkheid over: Jaap van Weghen<br />

was, tegen alle verwachting in, toch komen opdagen. Hij had het<br />

schot gelost beneden aan de voet van de heuvel, waar de kali<br />

stroomde. Dat betekende, dat het nog hooguit een kwartier duren<br />

kon voor hij boven was.<br />

Evert keek op zijn horloge. Het was zeven minuten voor vier. Het<br />

was de elfde dag, nadat de polisie met zijn soeratje naar Kota<br />

Baroe gelopen was. Van Weghen was dus in aller ijl vertrokken. Hij<br />

had er nauwelijks vijf dagen over gelopen ...<br />

Van Weghen's komst werkte als een anti-climax. Een gevoel van<br />

landerige onverschilligheid steeg in hem op. Maandenlang had hij<br />

op Jaap's komst zitten wachten en dikwijls had hij zijn nagels verbeten<br />

van zenuwen, maar nu het ogenblik er was, kon hij zich niet<br />

tot enige geestdrift opwerken. Het was vreemd... En tegelijkertijd<br />

was er in zijn hart toch een schrijnende pijn, die de tranen achter<br />

zijn ogen deed branden. Hij wilde vloeken en schreien tegelijkertijd.<br />

— Waarom ben ik niet razend blij? vroeg hij zich af, terwijl hij<br />

gedachteloos in zijn zak tastte en een brok lempeng te voorschijn<br />

haalde en er een vormloze sigaret van draaide. — Als Jaap nou<br />

maar goeie sigaretten bij zich heeft. Voor mijn part desnoods die<br />

afgrijselijke Signet-stinkstokken. Alles beter dan dat inlandse<br />

bocht...<br />

Hij stak het strootje tussen zijn lippen en joeg er de brand in.<br />

— Kan ik niet aan wat beters denken dan aan sigaretten?<br />

Het gevoel, dat hem vervulde, herinnerde hem aan zijn jeugd.<br />

Toen hij een jaar of zeven was, hadden zijn ouders hem beloofd,<br />

dat zij hem om klokslag twaalf met Oudejaar uit zijn bed zouden<br />

halen, zodat hij het nieuwe jaar zou kunnen horen. Dagenlang had<br />

180


hij er zich op verheugd, maar toen het ogenblik gekomen was en<br />

zijn vader hem wakker maakte, had hij geweigerd zijn bed uit te<br />

komen. Het was heerlijk, dat zijn vader gekomen was, maar hij was<br />

bang, dat de rest een teleurstelling zou worden.<br />

„Volkomen gek ben ik!" zei hij hardop tegen Poesjie, die hem nietbegrijpend<br />

aankeek. „Ik zou moeten springen en dansen van<br />

plezier, omdat Jaap eindelijk gekomen is en ik sta hier te dreinen<br />

als een kind."<br />

Achter zich hoorde hij vlugge voetstappen. De schrijver kwam hard<br />

aanrennen. „Toean!"<br />

„Het is toean H.P.B. uit Kota Baroe," zei Evert kort. „Trommel de<br />

polisie's bij elkaar. Over een half uur voor het posthuis aantreden."<br />

De schrijver was al weg. Hij was sinds zijn blunder in Waine onder<br />

een hoedje te vangen.<br />

„En ik waarschuw je, dat je de zaak voor elkaar hebt!" riep Evert<br />

hem na. Het was overbodig dit te zeggen, maar hij had plotseling<br />

behoefte aan actie. Het zou de tijd, die hem nog scheidde van het<br />

ogenblik, dat Van Weghen uit de oetan te voorschijn kwam, gemakkelijker<br />

doen voorbijgaan. „En loop jij naar beneden!" beval<br />

hij Poesjie. „Toean H.P.B, tegemoet."<br />

De jongen rende weg en verdween in het groen van de oetan, de<br />

heuvel af.<br />

Evert liep naar de voorgalerij van het posthuis en nam een grote<br />

slok lauwe koffie uit zijn veldfles. Hij veegde met zijn hand een<br />

paar tabakskruimels van de wankele tafel, legde een stapel<br />

papieren recht en verzette het blikje met bloemen. — Ik lijk wel<br />

een vrouw, die nog gauw even wat aan de kamer doet, als de bezoekers<br />

al op de stoep staan, dacht hij geërgerd. — Net of Jaap hier<br />

naar de bloemetjes komt kijken.<br />

Toen hoorde hij uit de oetan het geluid van stemmen naderen.<br />

Voetstappen vertrapten krakend het dorre hout. Tournee-blikken<br />

tikten tegen elkaar. Een hoog schel fluitje klonk; op het randje van<br />

181


dissonanten floot het een melodietje: „Douce France, cher pays de<br />

mon enfance..."<br />

Evert tuitte zijn lippen. Hij wilde terugfluiten, maar hij kon het<br />

niet. Hij gaf een harde, boze trap tegen de bamboewand van het<br />

posthuis.<br />

Tussen het struikgewas van het bergpad trad een hoge, brede<br />

figuur naar voren.<br />

Evert haalde diep adem en liep de voorgalerij af, Van Weghen, het<br />

Hoofd van het Plaatselijk Bestuur in Kota Baroe, tegemoet.<br />

II<br />

,,.Laten we niet gaan Stanley en Livingstonen!" riep Van Weghen<br />

hem toe. Zij stonden vlak tegenover elkaar en met één greep lagen<br />

hun handen ineen. „Kerel!" zei Jaap. „Kerel! Je weet niet half hoe<br />

blij ik ben, dat ik eindelijk heb kunnen komen."<br />

Evert wilde iets zeggen, precies op diezelfde joviaal-hartelijke toon,<br />

maar hij kon geen woord uitbrengen. Hij zou het allerliefste in<br />

huilen zijn uitgebarsten. Hij raasde in zichzelf de ontroering weg.<br />

„Ha, die Jaap!" Dat was alles wat hij zeggen kon. En nog eens:<br />

„Ha, die Jaap!"<br />

„Ik heb zitten springen om je achterna te komen," zei Van Weghen,<br />

terwijl ze samen naar het posthuis liepen. „Enfin, dat weet je zelf<br />

ook wel. Maar er kwamen alle mogelijke klusjes tussen. Da's weer<br />

een ander verhaal. Zeg, ik wilde me eerst mandiën en daarna een<br />

stukje eten. Ik ben bek-af van die vijf dagen rennen."<br />

„Wil ik graag geloven," zei Evert glimlachend. Hij draaide zich om<br />

naar Poesjie en beval hem zeep, handdoeken en kleren voor toean<br />

H.P.B, gereed te leggen.<br />

„Maar eerst een sigaret," zei Van Weghen. Hij haalde een pakje uit<br />

zijn zak en presenteerde Evert.<br />

182


„Goeie!" zei Evert dankbaar. „Man, als je Signet meegebracht had,<br />

was ik je evengoed nog om je nek gevallen." Hij inhaleerde gulzig<br />

en liet de rook langzaam en genietend zijn neusgaten uitstromen.<br />

Naast elkaar gingen ze op de rand van de voorgalerij zitten. De begroeting<br />

was nu voorbij, de ontroering weggeschreeuwd in joviale,<br />

kwajongensachtige opmerkingen.<br />

Evert bekeek Van Weghen van opzij. Hij was niets veranderd. Hij<br />

zag, dat diens khaki jungle-kleding bedekt was met modder en vuil<br />

en hij rook, dat Jaap zurig stonk naar zweet. Het was hem, of hij<br />

zichzelf zag zitten, zoals hij iedere avond, na een dagmars, doodmoe<br />

in een bivak was aangekomen. Hij wist nu opeens hoe blij hij<br />

was, dat Jaap eindelijk was komen opdagen. De spanning van de<br />

afgelopen maanden ebde uit hem weg. De enorme verantwoordelijkheid,<br />

die men hem, de baroe uit Holland, op de schouders had<br />

geladen, werd van hem afgenomen. De eenzaamheid van maandenlang<br />

oetan en nog eens oetan verdween. Er bleef alleen een ontzettende<br />

vermoeidheid over. Hij wist, dat die vermoeidheid met<br />

één nacht slaap verdwenen zou zijn. De volgende dag zou hij, verfrist<br />

en gesterkt, helemaal opnieuw beginnen, met Van Weghen als<br />

een grote kracht en steun naast zich.<br />

„Ik ben eens een maand waarnemend praeses van het corps geweest,"<br />

vertelde hij met zachte stem. Hij sprak als was het meer<br />

tegen zichzelf dan tegen Jaap. „De echte praeses was ziek. Longontsteking<br />

of zoiets, daar wil ik af zijn. Maar ik sprong tegen het<br />

plafond van blijdschap, toen die man weer beter was." Hij hief zijn<br />

hoofd op en keek Van Weghen vol aan. „Precies zo voel ik me op<br />

het ogenblik."<br />

Jaap van Weghen lachte zachtjes. „Ik kan het me voorstellen," zei<br />

hij. „Maar vóór mijn komst aanleiding wordt voor jou om een portie<br />

minderwaardigheidscomplex te spuien, moet je één ding goed in je<br />

oren knopen: je hebt op je tournee prachtig werk gedaan, Evert.<br />

Niemand zou je dat verbeterd hebben, ook wij, ouwe rotten, niet.<br />

183


Je kunt gerust zijn wat dat betreft. Als je gehoord had, wat de<br />

ouwe in Kota Baroe over je vertelde, zou je gaan blozen."<br />

Evert Caldenhove kreeg een kleur. Maar het was geen gestreelde<br />

ijdelheid, die hem deed blozen. De afgelopen maanden alleen met<br />

zichzelf in de wilde, ongebonden natuur hadden langzaamaan<br />

ieder spoor van ijdelheid uit hem weggezogen. Maar hij voelde zich<br />

opgelucht, omdat hij al die tijd in angst had gezeten, dat hij de ene<br />

blunder na de andere zou maken. Hij zou zijn eigen daden weliswaar<br />

hebben kunnen vergoelijken, omdat hij, als een vreemdeling<br />

in Jeruzalem, de oetan was ingestuurd, maar hij begreep heel goed,<br />

dat de ouwe in Kota Baroe zich daar per slot van rekening niets<br />

van hoefde aan te trekken. „En nou mijn post!" zei hij, bijna<br />

schreeuwend van plotselinge zorgeloosheid. „Mijn brieven! Kom<br />

op!"<br />

III<br />

1 erwijl Van Weghen zich luid zingend in het mandihok stond te<br />

baden, scheurde Evert met driftige bewegingen de enveloppen van<br />

de brieven, die Jaap voor hem uit Kota Baroe had meegebracht:<br />

acht brieven van Heleen, vijf van zijn moeder, twee van zijn vader,<br />

een van zijn broer Karel en een paar losse kattebelletjes van vrienden<br />

uit Amsterdam.<br />

Hij was begonnen te lezen, maar hij moest het opgeven. Zijn ogen<br />

vlogen over de regels, zonder dat hij ook maar één woord begreep.<br />

Hij nam de brieven een voor een op en legde ze toen weer neer.<br />

Het kwam hem voor als vloog hij door een ontzaglijke ruimte, terug<br />

naar een verleden, dat zich plotseling, volkomen onverwachts en<br />

verrassend, aan hem voordeed als een werkelijk bestaand heden.<br />

Hij gaf zich over aan het fluïdum, dat van de dichtbeschreven<br />

velletjes papier straalde en toen wilde hij ze allemaal tegelijk lezen<br />

en in zich opnemen. Een gevoel van onmacht besprong hem en de<br />

tranen schoten in zijn ogen.<br />

184


„Rustig!" mompelde hij, nerveus met zijn handen door de papieren<br />

woelend. „Rustig! Vooral rustig! Toe nou!" Langzaam bedaarde hij<br />

en ten slotte had hij zich zover in bedwang, dat hij de brieven kon<br />

sorteren en ze op volgorde van datum leggen.<br />

Toen, voorzichtig, en woord voor woord lerend en overdenkend,<br />

begon hij te lezen ...<br />

De winter was al vroeg begonnen, veel te vroeg voor de tijd van<br />

het jaar.<br />

Het had verschrikkelijk gesneeuwd. „We hebben weer eens echt<br />

ouderwets met de ar kunnen rijden, vader en ik..."<br />

„En toen ik 's morgens naar de tram wilde, had het zo geijzeld, dat<br />

ik op handen en voeten naar de halte ben gekropen ..."<br />

„De dominee is uitgegleden, toen hij van zijn fiets sprong. Hij<br />

heeft zijn been gebroken ..."<br />

„En laat ik me nou met die kou een griep op mijn lijf halen! Wel,<br />

wat deksel, jongen, da's me nog nooit overkomen!"<br />

„Ik ben begonnen adat-recht te studeren, Evert. Als vrouw van een<br />

ambtenaar bij het B.B. kan me dat van pas komen ..."<br />

„We hebben nu een plaatsvervanger voor dominee, maar we zullen<br />

wel blij zijn als dominee weer op de kansel kan staan..."<br />

„Hilda, de dog, heeft acht jongen. Prachtdieren. Je moest ze eens<br />

kunnen zien. De burgemeester wilde er graag een hebben. Ze<br />

kosten honderdvijftig, maar hij krijgt er een. Geschikte ouwe<br />

baas..."<br />

„Ik ben beroepen in Gouda, maar ik denk niet, dat ik het aanneem<br />

..."<br />

„Ik zal proberen mijn studie binnen de tijd af te maken, Evert. Ik<br />

kom zo gauw mogelijk naar je toe..."<br />

„En heb je gemerkt, dat ik je twee nieuwe pyama's toch maar in je<br />

koffer heb gepakt? Draag je ze nu? Vader zegt, dat je in de rimboe<br />

geen pyama's aantrekt..."<br />

„Zeg, ouwe jongen, laat eens gauw wat van je horen. We geloven<br />

185


hier allemaal zo half en half, dat ze je op een zacht pitje hebben<br />

gezet. We hebben laatst een hele avond bij Kees zitten zwammen.<br />

Die ouwe Rudolf, je weet wel, heeft ons door zitten zagen over het<br />

existentialisme..."<br />

„Ik ben een nare egoïst geweest, liefste. Ik hoop, dat je mij een<br />

beetje nodig zult hebben in de toekomst. Ik heb jou ook zo nodig..."<br />

„Geisha had wat aan het rechter-achterbeen. Ik heb er de veearts<br />

bij gehaald. Een ontsteking in de spieren ..."<br />

„Met Sinterklaas gaan we naar Karel. Ik heb gisteren met vader in<br />

Amsterdam inkopen gedaan. Voor kleine Kareltje hebben we een<br />

teddybeer gekocht en voor Marja een pop met slaap-ogen..."<br />

„Kun je het nogal uithouden bij de menseneters? Het dispuut ligt<br />

bijna op zijn achterste, een hoop keet onder elkaar..."<br />

„Zou er een huis voor ons zijn in Hollandia, lieveling?"<br />

„De kinderen worden echte duvels. Ze trekken er zich niet veel<br />

van aan, dat pappa als dominee zijn prestige moet bewaren. Maar<br />

de mensen hier zijn zo aardig..."<br />

„Zul je voorzichtig zijn met koud water drinken, jongen? Als je zo<br />

bezweet bent, is dat niet goed. Wacht liever tot je je afgedroogd<br />

hebt..."<br />

„Ik zeg tegen je moeder: wedden, dat we nog een baantje maken<br />

samen? Ze wilde eerst niet, maar ik heb haar zo gek gekregen. En<br />

het ging best. Je had ons eens moeten zien zwieren!"<br />

„Ik houd van je, liefste..."<br />

De stem van Van Weghen dreunde door het vertrek. „Zeg, ouwe<br />

sobat, wat zou je er van zeggen als we eens een hapje gingen eten?<br />

Ik rammel van de honger."<br />

Evert schrok op. Hij reisde terug naar zijn eigen realiteit en hij zat<br />

in het posthuis van kampong Waris en keek naar het lachende gezicht<br />

van Jaap van Weghen, Hoofd van het Plaatselijk Bestuur in<br />

Kota Baroe. „Ja .. ." zei hij wezenloos. „Ja ..."<br />

186


IV<br />

1 ijdens het eten vertelde Evert Caldenhove over zijn tournee. Hij<br />

hield het verhaal van zijn belevenissen zo sober mogelijk, zo strak<br />

zelfs, dat Van Weghen hem onderzoekend aankeek.<br />

„Je bent toch behoorlijk ziek geweest, is het niet?" vroeg hij.<br />

Evert haalde zijn schouders op. „Dat viel achteraf nogal mee. In<br />

Almin kreeg ik last van dysenterie en wondkoorts. Het vervelende<br />

was, dat er op dat moment een bandjir losbarstte. Nou ja, ik heb<br />

me daarna een paar weken koest gehouden in Wembi. Ik ben nu<br />

weer kiplekker."<br />

„Zo," zei Jaap van Weghen en hij moest denken aan zijn eigen<br />

nuchtere rapporten over zijn pacificatie van het koppensnellersgebied<br />

in Boven-Digoel. Hij wist, beter dan iemand anders, hoe er<br />

gevochten moest worden tegen de eenzaamheid, tegen de wanhoop,<br />

tegen de wurgende obsessie van het groen der oetan, tegen<br />

het eigen verlangen de boel er maar bij neer te gooien. Hij wist,<br />

wat Evert Caldenhove te verdouwen had gehad.<br />

Evert vertelde hem uitvoerig de geschiedenis van Waine. „Eigenlijk<br />

had ik er misschien beter aan gedaan thuis te blijven, dat wil<br />

zeggen, hier in Waris," verontschuldigde hij zich. „Maar ik wist<br />

ook niet wat ik er mee aan moest. De hele zaak negeren kon ik toch<br />

ook niet en omdat jij niet kwam, had ik geen enkele instructie. Je<br />

moet goed begrijpen, dat ik zoiets nog nooit eerder bij de hand heb<br />

gehad."<br />

Van Weghen zwaaide met zijn hand. „Geeft niks! Je hebt niets<br />

verkeerds gedaan."<br />

Maar Evert was niet gerustgesteld. „Ik dacht: laat ik eens gaan<br />

kijken, misschien kan ik de boel wel sussen. Dat is niet gelukt. Maar<br />

toen het eenmaal zover was gekomen, kon ik werkelijk niet anders<br />

doen dan jou een nood-soeratje sturen. God zij gedankt, dat je zo<br />

vlug bent gekomen ..."<br />

187


Jaap stak een sigaret op. „Man, je moest eens weten, hoe ik op<br />

hete kolen heb gezeten. Ik had al maanden geleden de oetan in willen<br />

duiken. Toen jouw bericht kwam, ben ik er direct mee naar de<br />

ouwe gehold. En nu ben ik er dan met twintig polisie's."<br />

Het was donker geworden en de nachtwind, die vanuit het zuiden<br />

over de bergen waaide, was koel. Zij gingen binnen zitten bij een<br />

klein vuurtje. Van Weghen haalde uit zijn barang een petroleumlamp<br />

en stak haar aan. Het zacht-gele licht was voor Evert, die het<br />

al weken met een walmend oliepitje in een jampotje had moeten<br />

stellen, een klein, plezierig wonder.<br />

Zij staken een sigaret op en verzonken in gepeins, waaruit Van<br />

Weghen het eerst ontwaakte. „Heb je verder nog iets ondernomen?"<br />

Evert knikte. „Ik ben naar Punda getrokken, in het zuid-oosten. Ik<br />

hoorde van een der mensen hier, dat de Papoea's daar ruilhandel<br />

met Waine bedrijven. Ik dacht, dat ze misschien te gebruiken zouden<br />

zijn om te bemiddelen."<br />

Jaap knikte goedkeurend. „En?"<br />

Evert vertelde van zijn tocht naar kampong Punda en hoe hij daar<br />

was ontvangen. Het kleine vertrek was vervuld van zijn stem, die<br />

rees en daalde en zich voegde naar de herbeleefde emoties van de<br />

tocht.<br />

Toen hij eindelijk zweeg, keek hij afwachtend naar Van Weghen.<br />

Diens gezicht stond strak en onbewogen. Dwars over zijn voorhoofd<br />

trok een diepe rimpel naar zijn neus. Hij trommelde met zijn<br />

vingers op tafel en siste tussen zijn tanden een gesyncopeerd<br />

melodietje. „Ja!" zei hij eindelijk, hard in de stilte en sprong op.<br />

Hij begon, zijn handen in zijn zakken, door het vertrek te lopen.<br />

Het posthuis kraakte onder zijn zware stappen. „Ja..." zei hij<br />

weer. „Dat was uitstekend werk van je, Evert. Geweldig, dat die<br />

kerels je zo prettig ontvangen hebben. Het bespaart ons een boel<br />

werk, dat kan ik je verzekeren."<br />

188


„Zou je dat denken?" vroeg Evert aarzelend.<br />

„Denken? Denken? Man, ik ben er van overtuigd. We gaan meteen<br />

op die jongens daar af. Het zijn uitgezochte bemiddelaars voor<br />

Waine."<br />

Zijn gedachten werkten razend snel. Hij was in de loop der jaren<br />

eraan gewend geraakt plotseling besluiten te moeten nemen als er<br />

zich ingewikkelde situaties voordeden. Zijn hersenen hadden zich<br />

ingesteld op dit snelle spel van wikken en wegen.<br />

Evert zag hoe een vast omlijnd plan binnen enkele minuten in Van<br />

Weghen's gedachten vorm en gestalte begon te krijgen. Hij stak<br />

een sigaret aan, trok zijn benen op en sloeg zijn armen om zijn<br />

knieën. De rook van de sigaret prikte aan zijn ogen, maar hij sloeg<br />

er geen acht op. Hij volgde iedere beweging van de man tegenover<br />

hem en trachtte de gedachten van diens strakke, donker-bruin verbrande<br />

gezicht te lezen.<br />

Van Weghen kwam naast hem staan en keek op hem neer. „Het is<br />

nogal eenvoudig, geloof ik," zei hij. „We vertrekken morgen naar<br />

Punda en proberen daar een paar lui te vinden, die naar Waine<br />

willen gaan om contact met de bevolking daar te leggen. We moeten<br />

morgen wel vertrekken, want ten eerste kunnen we hier toch<br />

niets doen en ten tweede ben ik bang, dat er met al die onderhandelingen<br />

een boel tijd verloren gaat. Dat heen en weer trekken<br />

tussen Punda en Waine bijvoorbeeld... dat kost dagen. Lijkt jou<br />

dat ook niet het beste?"<br />

Hij wachtte Evert's antwoord niet af en vervolgde: „Van de onderhandelingen<br />

hangt natuurlijk af wat we verder moeten doen, maar<br />

ik geloof, dat het allemaal zo'n vaart niet lopen zal." Hij merkte<br />

de sceptische blik in Evert's ogen op en glimlachte. „Ja, heus! Ik<br />

heb die karweitjes al eerder aan de hand gehad. Jouw fout is geweest,<br />

dat je er meteen bovenop gesprongen bent... Nee, denk<br />

nou niet, dat ik je verwijten maak, op slot van zaken kon jij dat niet<br />

weten. Maar het beste in dit soort van aangelegenheden is altijd ze<br />

189


even te laten betijen. Daarna is er met de knullen wel te praten. Je<br />

moet namelijk niet vergeten, dat het in deze streken geen koppensnellers<br />

van beroep zijn. Als zij snellen, zijn ze kwaad en dan zijn<br />

de anderen op hun beurt ook weer kwaad en snellen nog eens een<br />

dubbele portie bij de tegenpartij. Ze slaan er alleen op los als ze<br />

getreiterd worden. Dat is misschien niet altijd leuk, maar — van<br />

hun standpunt bekeken — wel te begrijpen. Nu moeten we alleen<br />

maar zien, dat wij weer met ze aanpappen. Dat kun je het beste<br />

aan de Punda's overlaten. Die lui weten nu eenmaal beter hoe ze<br />

met elkaar moeten opschieten, dan wij ooit in ons leven zullen<br />

kunnen leren.<br />

Evert knikte. „De Punda-Papoea's zullen zeker bereid zijn naar<br />

Waine te trekken om te bemiddelen."<br />

Van Weghen sloeg hem op zijn schouder. „Dan is alles geregeld!"<br />

zei hij opgewekt. „De eerste steen is door jou al gelegd en het is<br />

een flinke kei, als ik het goed begrepen heb ..."<br />

V<br />

In de late middag van de vijfde dag, nadat de drie Punda-Papoea's<br />

als bemiddelaars naar Waine waren getrokken, keerden zij naar<br />

Punda terug. De kreet, waarmee zij al van verre hun komst aankondigden,<br />

scheurde rauw door de vallende avond.<br />

Evert en Van Weghen, die in hun hut aan het avondmaal zaten,<br />

keken elkaar aan, de spanning scherp getekend op hun gezichten.<br />

Weer gilde de kreet en weer...<br />

Zij sprongen op en renden naar buiten.<br />

De kampongbevolking was ook uit de hutten gekomen en dromde<br />

druk pratend en gebarend rond de beide controleurs. Evert, die in<br />

de afgelopen dagen van wachten veel van hun taal geleerd had,<br />

maakte uit hun opgewonden klanken op, dat de drie bemiddelaars<br />

190


uit Waine moesten zijn teruggekomen. De verwachting laaide als<br />

een felle vlam door zijn lichaam. Hij greep Van Weghen bij de<br />

arm. „Daar zijn ze al!" siste hij. „Dat is verduveld vlug. Zou dat<br />

betekenen, dat het gelukt is?"<br />

Van Weghen stond groot en breed naast hem. Op zijn strakke gezicht<br />

was niets te lezen. „Afwachten tot ze hier zijn," zei hij.<br />

Evert ergerde zich aan zijn ijzige kalmte. Het was een domper op<br />

zijn blije geestdrift. Hij had de afgelopen dagen nergens anders<br />

aan kunnen denken dan aan een succesvol bemiddelen van de<br />

Punda-Papoea's met die van Waine en ongemerkt had zijn verlangen<br />

zich reeds tot werkelijkheid gevormd.<br />

Er ging nog zeker een half uur van martelende spanning voorbij<br />

voor, onder aan de berg, op het smalle Papoea-pad, dat tegen de<br />

helling opslingerde, enkele mannen zichtbaar werden.<br />

Evert telde hardop: „Een ... twee ... drie ... Vier!! Jaap!! Vier!!<br />

Vijf! Zes! Zeven!! Jaap! Zeven kerels! Die lui van Waine zijn zelf<br />

meegekomen!!"<br />

Toen lachte Van Weghen en zijn gezicht verloor het genadeloos<br />

strakke. Hij gaf Evert een vriendschappelijke peut in zijn rug. „Het<br />

is voor mekaar, peer! Heb ik je niet gezegd, dat het lukken zou?<br />

Als je de hutjes kent, kun je alles met ze doen. Ze zijn als kinderen<br />

of als jonge honden..."<br />

De zeven Papoea's klommen langzaam de helling op. Zeven donkere<br />

gestalten. Boven hun hoofd staken hun pijlen in dunne streepjes<br />

omhoog.<br />

Evert stond iets achter Van Weghen. Hij zag met gretige ogen de<br />

groep mannen naar boven komen. Aan de rand van de open plek<br />

bleven de vier van Waine staan. Zij hadden hun gezichten met<br />

rode strepen beschilderd, maar het dreigende van hun oorlogskleuren<br />

werd getemperd door de gedachte, dat deze vier mannen<br />

zeker niet alleen buiten hun gebied waren gekomen om een oorlog<br />

uit te vechten.<br />

191


De drie Punda-Papoea's, die als bemiddelaars waren opgetreden,<br />

kwamen naar voren en begonnen onmiddellijk verslag uit te brengen,<br />

maar Van Weghen legde hun het zwijgen op. „Regel jij dat<br />

even, wil je?" vroeg hij aan Evert en grinnikte. „Jij hebt je de laatste<br />

dagen zo intensief met hun taal beziggehouden, dat je die<br />

ondertussen wel vloeiend moet spreken."<br />

„De pip!" zei Evert, maar hij hurkte bij de mannen neer en liet hen<br />

het verhaal langzaam vertellen. Met behulp van Poesjie en eindeloze<br />

herhalingen met een verwarrende overvloed van gebaren begreep<br />

hij ten slotte, dat de vier Waine-Papoea's waren meegekomen<br />

om vrede met het bestuur te sluiten en te onderhandelen over de<br />

schadevergoeding voor de twaalf doden, die, bij Evert's bezoek<br />

aan Waine, waren gevallen.<br />

Twaalf doden ...<br />

„All rightl" zei Van Weghen opgewekt. „Dat is zo de gewone gang<br />

van zaken. Als de heren eenmaal besloten hebben de oorlog te<br />

staken, beginnen ze over schadevergoeding te praten." Hij wenkte<br />

de vier Papoea's dichterbij te komen.<br />

Zij kwamen schoorvoetend, maar toch met iets van vastberadenheid<br />

in hun houding. Op een paar meter afstand van Van Weghen en<br />

Evert bleven zij staan.<br />

Jaap trad met vlugge stappen op hen toe en begon hen hartelijk de<br />

hand te schudden.<br />

"Zij schrokken geweldig van dit gebaar, doch begrepen al spoedig,<br />

dat het een vriendelijke begroeting was en toen verloren zij met één<br />

slag alle terughouding. Zij stortten een waterval van klanken over<br />

de beide blanken uit en begonnen hun kleding en haren te betasten.<br />

Evert herinnerde zich zijn eerste contact met de Punda-Papoea's en<br />

liet hen glimlachend begaan.<br />

Van Weghen nam de drie bemiddelaars met zich mee naar zijn hut<br />

en gaf hun alle drie een grote parang. Het was de beloning voor<br />

192


hun succesvolle zending. Zij waren opgetogen en renden<br />

schreeuwend, hun parangs zwaaiend, de kampong in.<br />

Van Weghen liep terug naar Evert, die met behulp van Poesjie een<br />

stuntelig, traag lopend gesprek voerde met de mannen van Waine.<br />

Zij zaten gehurkt in een kring en zogen aan de sigaretten, die<br />

Evert had rondgedeeld. Jaap bleef vlak achter Evert staan, zijn<br />

handen in zijn broekzakken gestoken. Hij wipte op tenen en hakken<br />

en zei: „Voor iedere gesneuvelde een bijl, een parang en een<br />

sarong voor de weduwe. Ik heb een hele bende van die dingen in<br />

het posthuis van Waris zien liggen."<br />

Evert keek op. „Dat klopt," zei hij. „Het zijn de contact-goederen,<br />

bestemd voor de tournees van Maiwe Aande, maar die stakkerd zal<br />

er voorlopig wel geen gebruik van maken, denk ik."<br />

„Mooi!" zei Van Weghen en hij hurkte in de kring.<br />

Het duurde geruime tijd voor de Waine-Papoea's begrepen welke<br />

schadevergoeding de beide blanken voorstelden, maar toen knikten<br />

zij en legden zich onmiddellijk bij het aanbod neer. Van Weghen<br />

was daar danig over in zijn schik. Hij wist, dat het soms uren, soms<br />

dagen kon duren voor men tot overeenstemming was gekomen.<br />

„Het is een geluk, dat die jongens geen begrip hebben van de<br />

waarde van een bijl of een parang," zei hij.<br />

Evert keek voor zich uit. „Het is vulgair," zei hij toen. „Je koopt<br />

geen mensenleven af met een bijl of een mes."<br />

„Je hebt gelijk," gaf Van Weghen toe. „Het is vulgair. Maar wat<br />

wil je anders? Je moet leren de dingen reëel te bekijken. Je moet je<br />

niet door ethiek laten leiden in de binnenlanden. Daar kom je niet<br />

ver mee. Normaal kopen die lui een dode af met twee koppen van de<br />

tegenpartij. Dat lijkt veel op een partij voetbal, waar ze net zo lang<br />

blijven schoppen tot de stand weer gelijk is. Als we dat zouden toelaten,<br />

waren we helemaal ver van huis. Bovendien mag je niet uit<br />

het oog verliezen, dat een bijl en een parang voor die kerels een<br />

heel andere waarde vertegenwoordigen dan voor ons. Voor ons is<br />

193


het niet meer dan het voorwerp. Als het stuk is, lopen we naar een<br />

winkel en schaffen ons voor hooguit een tientje een nieuw aan.<br />

Maar voor deze mensen is een bijl één der belangrijkste dingen van<br />

hun leven. Je weet nou intussen wel, dat je hier voor één of<br />

twee stenen bijlen een vrouw kunt kopen. Een ijzeren bijl is dus in<br />

hun ogen een enorme afkoopsom. Wat zou jij nou willen? Deze<br />

hele maatschappij ontwrichten door onze normen aan te gaan leggen?<br />

Laten we daarmee beginnen als we alles zo'n beetje onder<br />

bestuur hebben." Hij stond op. „En zou je willen beweren, dat we<br />

al zover zijn? In de verste verte lijkt het er niet op, kerel."<br />

Zij liepen samen terug naar hun hut en voor zij binnentraden, zei<br />

Van Weghen: „Maar ik dank de hemel toch op mijn blote knieën,<br />

dat het zo is afgelopen. Ik houd niet van ruzie en van strafpatrouilles<br />

heb ik mijn buik vol."<br />

VI<br />

jLji] hadden de Waine-Papoea's meegenomen naar Waris om hun<br />

de schadevergoeding uit te betalen. Tevreden waren ze met twee<br />

polisie's naar hun kampong teruggekeerd. Die avond waren Evert<br />

en Van Weghen een beetje luidruchtig geweest. Zij hadden de<br />

spanning van de laatste weken er uit gezongen en geschreeuwd.<br />

Van Weghen had, tot grote verrassing van Evert, uit zijn barang<br />

een fles Cantenac opgediept. „Die hebben we wel verdiend," zei<br />

hij, genoeglijk de fles omhoogstekend. Tot diep in de nacht hadden<br />

zij zitten praten en roken.<br />

Als bij stilzwijgende afspraak vermeden zij ieder onderwerp, dat<br />

ook maar in de verte met de oetan of met de Papoea's te maken<br />

had. Jaap vertelde over zijn leven in Parijs en over de mensen, die<br />

hij daar ontmoet had en Evert sprak over „Caldenhove" en over<br />

Heleen, die mettertijd naar Kota Baroe zou komen. In hun woorden<br />

194


had heimwee geklonken, gemaskeerd door de uitbundigheid van<br />

steeds sterker verhalen.<br />

Het was bij halfvier, toen ze besloten „dan eindelijk maar eens te<br />

gaan pitten". Zij hingen in hun hangmatten naast elkaar in het<br />

zachte licht van het stervende vuur. Er was een zwijgen tussen hen<br />

gevallen en in dit zwijgen groeiden de oetan, de Papoea's, de tournee.<br />

Zij wisten het en wachtten op elkaar tot één van hen er met<br />

een enkel woord over zou beginnen. Het was onontkoombaar. Zij<br />

zouden niet hebben kunnen slapen als zij de werkelijkheid niet in<br />

de magie van het woord hadden opgeroepen.<br />

Evert lag op zijn rug. Als hij opzij keek, zag hij, donker en massaal^<br />

de hangmat met Van Weghen afgetekend tegen de rossige schemer<br />

van de door het dovende vuurtje verlichte bamboewand.<br />

„Wat doen we nu?" vroeg hij plotseling. Hij bleef strak naar het<br />

atapdak boven zijn hoofd staren. Hij had het gevoel als vroeg hij<br />

het aan niemand en aan iedereen.<br />

„Teruggaan," zei de stem van Van Weghen.<br />

„Kota Baroe?"<br />

„Kota Baroe."<br />

„En dan?"<br />

„Massa werk daar. Ik heb de ouwe voorgesteld, dat jij me in de<br />

komende maanden zo'n beetje komt assisteren met al die kantoorrompslomp.<br />

Je wordt er horendol van. Ik wil af en toe ook wel eens<br />

op tournee. Je verstoft tussen de papieren."<br />

„En ik?"<br />

„Jij hebt voorlopig je portie wel gehad."<br />

„Ja ... misschien."<br />

Van Weghen grinnikte.<br />

„Waarom lach je?"<br />

„Zomaar."<br />

„Mmmm."<br />

„Je kunt een huis uithoeken in Kota Baroe, voor als Heleen komt.' y<br />

195


„Dat zal nog wel even aanlopen."<br />

„Je kunt het maar hebben. Ga je er alleen wonen voorlopig."<br />

„Ja..."<br />

„Over een dag of zes, zeven zit je weer in de beschaving, peer!"<br />

„Ja..."<br />

„Welterusten!"<br />

„Welterusten!"<br />

196


ELFDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

jcvert Caldenhove zat naast de resident in diens auto. Zij reden<br />

door de avond over de slingerende bergweg van de kota, waar de<br />

resident die middag een detachement nieuw opgeleide Papoeapolisie's<br />

had geïnspecteerd, terug naar Hollandia.<br />

Beneden hen lag het zwart fluwelen Weed van de Jautefa-baai, bestrooid<br />

met de kleine, flakkerende vlam-juwelen der vissende<br />

prauwen van de kampongs Engros en Tobati.<br />

Zij zaten zwijgend naast elkaar. De resident had al zijn aandacht<br />

nodig voor het sturen, dat op de bochtige weg geen sinecure was.<br />

Evert zat wat voorover, zijn kin op zijn borst gedrukt. Er hing een<br />

vraag in zijn gedachten en hij wist, dat hij die nog, voor zij in<br />

Kota Baroe waren, aan de resident zou stellen: „Wat voor werk<br />

krijg ik te doen?"<br />

Hij was nu een maand terug van zijn tournee naar Waris en al die<br />

tijd had hij in een vage vacantie-stemming geleefd. Hij had zijn<br />

tournee-rapport geschreven en wat administratief werk voor Van<br />

Weghen gedaan, maar vergeleken bij de inspanningen, die zijn<br />

tocht naar kampong Waris van hem gevergd hadden, was het<br />

luieren. Daar kwam nog bij, dat Van Weghen zo half en half had<br />

laten doorschemeren, dat zijn voorstel, Evert als assistent van het<br />

H.P.B, te laten optreden, bij de resident niet in goede aarde ge-<br />

197


vallen was. Wat de ouwe dan wel met Evert voorhad, wist Van<br />

Weghen niet, of hij wilde het niet zeggen.<br />

Evert ging rechtop zitten. Hij kuchte. „Resident, weet u al wat ik<br />

voortaan voor werk krijg?" vroeg hij halfluid.<br />

De resident schakelde terug in de tweede versnelling en reed de<br />

wagen, remmend op de motor, een S-bocht door. Hij bromde iets.<br />

Evert dacht, dat hij zijn vraag niet verstaan had en herhaalde hem,<br />

luider nu. „Ik zou graag ..." voegde hij er aan toe. — Willen weten<br />

waar ik aan toe ben, wilde hij zeggen, maar hij vond het te hooghartig<br />

en hij slikte die woorden in.<br />

De resident keek even opzij en daarna weer strak voor zich uit op<br />

de weg, waar de auto zich met de felle voelsprieten der schijnwerpers<br />

langzaam door de bochten wrong. „Ik begrijp best, dat je<br />

graag weten wilt waar je aan toe bent," zei hij toen. „Maar je hoeft<br />

er niet lang naar te raden. Ga direct even mee naar mijn huis. Ik<br />

zal je een paar stukken laten lezen. Dat is meteen een antwoord op<br />

je vraag."<br />

Zij reden een tijdje zwijgend door. Evert zat bij het omlaaggedraaide<br />

raampje en liet de koelte van de avond rond zijn gezicht<br />

en door zijn haren waaien. Er waren geen gedachten ...<br />

„Ja!" zei de resident plotseling hard en kortaf. „Als je in de oetari<br />

zit, ga je afstand leren nemen van het leven."<br />

Evert vroeg zich af, waarom hij dat zei.<br />

„Je hebt me zelf verteld, dat jij dat ook gedaan hebt," ging de<br />

ouwe verder. „Geloof me, kerel, het is de enige manier om ooit een<br />

goede B.B.-ambtenaar te worden."<br />

— Hij is ergens op uit, dacht Evert. — Dit is de inleiding ...<br />

Hij knikte, zonder iets te zeggen.<br />

„Afstand nemen betekent ook afstand doen," zei de resident. „Het<br />

is niet plezierig, maar het is nu eenmaal zo. Je bent niet langer<br />

baas over je eigen particuliere leven. Ik zit hier nou zo'n vijftien<br />

jaar op Nieuw-Guinea en in die tijd heb ik mijn gezin behoorlijk<br />

198


verwaarloosd. Da's beroerd, zul je zeggen, maar hoe zou je het<br />

anders willen ..."<br />

Evert hief zijn hoofd op. „Wat wilt u hier eigenlijk mee zeggen?"<br />

vroeg hij.<br />

De ouwe lachte even, een kort, brommerig lachje. „Dat zul je zo<br />

dadelijk wel zien," zei hij en hij stuurde de wagen een zijweg in<br />

naar het residentiehuis. De ouwe stopte de wagen met een ruk,<br />

trok de handrem aan en leunde achterover. „Kom!" zei hij en stapte<br />

uit.<br />

Evert volgde hem naar binnen, naar zijn kantoor.<br />

De resident knipte zijn bureaulamp aan en wees met een enkele<br />

handbeweging naar de stoel tegenover hem. „Ga zitten," zei hij,<br />

zoekend in de laden van zijn schrijftafel.<br />

Evert nam plaats. Hij sloeg zijn benen over elkaar en vouwde zijn<br />

handen rond zijn knieën. Hij zag de foto's van de vrouw en kinderen<br />

van de resident onder een glasplaat op diens bureau liggen,<br />

maar omdat zij omgekeerd lagen, kon hij de gezichten niet goed<br />

onderscheiden.<br />

„Ja!" zei de resident halfluid. Hij hief een map omhoog en gaf ze<br />

aan Evert. „Kijk maar eens."<br />

Evert sloeg de map open. Er lag een stapeltje telegrammen in. Hij<br />

voelde de blik van de resident op zich gevestigd, die strakke,<br />

fixerende, blauwe blik van de ouwe. Hij begon te lezen ...<br />

AAN HPB SARMI VAN RESIDENT -<br />

HEER VRIESMAN EN KLEIN GEZELSCHAP A/B KALOEHOE STOP<br />

WENST EXPLORATIETOCHT VERKENNING DISTRICT SARMI EINDE<br />

Het telegram was vier maanden geleden verzonden.<br />

Het volgende was slechts acht dagen oud...<br />

GEHEIM VOOR RESIDENT -<br />

BLIJKENS VAN BEVOLKING ONTVANGEN BERICHTEN VRIESMAN<br />

EN PINO MET VIJF DRAGERS GEDOOD DOOR PAPOEAS BINNEN-<br />

LAND STOP NADERE BIJZONDERHEDEN NOG ONBEKEND STOP<br />

COMMANDANT ALGEMENE POLITIE SARMI EINDE<br />

199


Evert veegde met zijn tong langs zijn droge lippen. Hij legde het<br />

telegram voor zich op de schrijftafel van de resident en begon het<br />

volgende, dat vijf dagen geleden verzonden was, te lezen ...<br />

GEHEIM VOOR RESIDENT -<br />

TERUGGEKOMEN ACHT DRAGERS EN TWEE GEWEREN STOP ZEG-<br />

GEN OVERSCHOT VRIESMAN TE HEBBEN AANGETROFFEN BIJ<br />

BIVAK ENIGE TIJD DOOR HEN VERLATEN OM SAGO TE KLOPPEN<br />

STOP PIJLEN UIT LIJK GETROKKEN EN MEEGENOMEN NAAR<br />

SARMI STOP VERKLARINGEN DEZERZIJDS NIET ONVERDACHT GE-<br />

ACHT EN MOGELIJKHEID AANWEZIGHEID VECHTPARTIJ MET<br />

EIGEN DRAGERS THANS IN ONDERZOEK STOP VAN PINO EN VIJF<br />

ANDEREN GEEN SPOOR STOP MERK OP DAT VRIESMAN REEDS<br />

VANAF BEGIN GEWANTROUWD DAAR ZEER GEHEIMZINNIG OP<br />

PUNT DOEL EXPEDITIE EN BESLIST AFKERIG VAN ENIGE IN-<br />

MENGING DERDEN STOP CDT AP SARMI EINDE<br />

Evert keek niet op naar de resident. Er lag nog een telegram. Het<br />

was 's morgens binnengekomen.<br />

GEHEIM VOOR RESIDENT -<br />

VRIESMAN EN PINO DOOR EIGEN DRAGERS GEDOOD DUS NIET<br />

DOOR BEVOLKING STOP REDEN MOORD ONDERWEG VIER DRA-<br />

GERS ZIEKTE GESTORVEN STOP THANS VIER GEWEREN EN<br />

MUNITIE IN HANDEN TERWIJL PISTOOL NOG IN HANDEN VAN<br />

EEN MET NAME BEKEND DRAGER STOP WIL MEVROUW VRIES-<br />

MAN DJALAN TELUK BETUNG 26 DJAKARTA INLICHTEN STOP<br />

TIEN DADERS EN MEDEDADERS THANS IN GEVANGENIS SARMI<br />

STOP VERZOEKE ONMIDDELLIJK INSTRUCTIES STOP CDT AP<br />

SARMI EINDE<br />

Evert Caldenhove staarde naar de letters van het laatste telegram.<br />

Hij begon langzaam te begrijpen waarom de resident hem dit had<br />

laten lezen.<br />

De stilte hing dik tussen de beide mannen.<br />

De ouwe gooide zijn sigaret in een blik water, naast zijn stoel. Het<br />

maakte even een sissend geluidje.<br />

Als een slang.<br />

200<br />

> '


Als...<br />

Evert pakte het telegram op en bewoog het heen en weer tussen<br />

zijn vingers. Het was het laatste telegram in de map.<br />

De resident reikte hem over zijn schrijftafel een papier toe.<br />

Hij nam het aan.<br />

Het was het laatste telegram, een uur na ontvangst van het laatste<br />

bericht uit Sarmi door de resident verzonden.<br />

VAN RESIDENT AAN CDT AP SARMI GEHEIM -<br />

ZENDEN ONMIDDELLIJK ASPIRANT CONTROLEUR CALDENHOVE<br />

LEIDING ONDERZOEK ZAAK VRIESMAN STOP GEEN SCHEEPS-<br />

VERBINDING DUS LANDTOURNEE MAXIMUM ZEVEN DAGEN<br />

STOP MEVROUW VRIESMAN WORDT INGELICHT VERZOEKE<br />

ADRES FAMILIE PINO STOP WIL MIJ DAGELIJKS BLIJVEN IN-<br />

LICHTEN EINDE<br />

Evert keek langzaam op en ontmoette de blik van de resident.<br />

„Dus . .." zei hij schor.<br />

„Overmorgen!" zei de ouwe. „Hoe eerder hoe beter."<br />

„Zijn dit alle gegevens, die ik meekrijg?"<br />

De resident stond met een ruk op en begon zijn kantoor op en neer<br />

te lopen, zijn handen op de rug gevouwen. Hij liep achter Evert<br />

langs.<br />

Evert keek niet op. Hij staarde naar het telegram, dat hij nog steeds<br />

in zijn hand hield. — Maximum zeven dagen, dacht hij. — Tournee<br />

... Sarmi...<br />

De ouwe stond stil achter zijn bureau en schonk twee glazen ijswater<br />

in.<br />

Evert zag het water in de glazen stromen en hij hoorde het geluid,<br />

waarmee het glas volliep. Hij zag de wasem tegen het glas slaan.<br />

— Maximum zeven dagen over land...<br />

De resident pakte een glas op en reikte het hem aan.<br />

Hij nam het en dronk. Het water sloeg koud tegen zijn verhemelte,<br />

201


het prikte in zijn achterhoofd. De koelte van de nacht drong door<br />

het muskietengaas het vertrek binnen. Hij huiverde.<br />

De resident ging op de rand van zijn schrijftafel zitten en streek<br />

met zijn vinger figuurtjes tegen het beslagen glas. Daarna dronk hij<br />

het in een paar teugen leeg en zette het met een lichte tik naast<br />

zich neer. Hij keek voor zich uit, over Evert heen.<br />

Hij was een grote, zwaargebouwde man van middelbare leeftijd<br />

met aanleg voor een buikje en een kaal hoofd. Hij had iets van een<br />

rustige burger in een provinciestadje, maar zijn ogen waren anders.<br />

Zijn ogen waren zo tintelend lichtblauw, dat zij zijn gezicht waren.<br />

In zijn blik was zijn leven verborgen.<br />

De resident staarde voor zich uit en zijn ogen reikten verder dan<br />

Kota Baroe. Zijn blik tastte de eindeloze, zwijgende oetan af. Zijn<br />

blik doorleefde de lange jaren, die hij in de oetan had doorgebracht.<br />

Jaren van eenzaamheid, patrouilles en tournees. Hij was<br />

een mens in een eenzaam land, in een. .. welhaast vergeten land.<br />

Ineens begon hij te spreken met een droge, peinzende stem. „Ze<br />

noemen het tanah merah, bloedgrond... Ze hebben gelijk, in<br />

a way. Nieuw-Guinea is een gevloekt land. Maar de grootste vloek<br />

van dit land is wel, dat je er nooit meer van los kunt komen, als je<br />

het eenmaal hebt leren kennen."<br />

Hij vestigde zijn doordringende, blauwe blik op Evert. „Je moet<br />

één ding goed onthouden." Zijn stem was nu hard en scherp.<br />

„Nieuw-Guinea is niet alleen het land van peniskokers en koppensnellers.<br />

Dat verhaaltje vertellen ze in Holland. Het is een leugen.<br />

Een even grote leugen als de bewering, dat Holland het land van<br />

molens en jenever is. Nieuw-Guinea is een paar duizend jaar bij de<br />

rest van de wereld ten achter. Dat halen we in. Vlugger dan je<br />

denkt."<br />

Hij sprong van zijn bureau en liep weer driftig het vertrek op en<br />

neer. In zijn rechterhand droeg hij een afgebroken pijl, een herinnering<br />

aan een schotwond door zijn arm, waarmee hij nadrukke-<br />

202


lijk op een stoelleuning of zijn schrijftafelblad sloeg. „Er is van dit<br />

land van alles te maken. Dat kun je van de rest van de wereld niet<br />

eens zeggen. Maar hoe krijgen ze het in Den Haag in hun hoofd te<br />

denken, dat wij dit land kunnen besturen met goed dertig B.B.-ers.<br />

Elf maal Nederland. Het is waanzin."<br />

Evert stond op en liep naar de muur, waar een enorme kaart van<br />

het eiland hing. Hij keek naar de afstand tussen Hollandia en de<br />

plek, waar Punda en Waine moesten liggen. De plek was onbedrukt.<br />

Terra incognita... De afstand... Het mocht geen naam<br />

hebben, vergeleken met het geheel.<br />

De resident haalde een fles whisky uit zijn bureau en schonk twee<br />

glazen vol. „Cheerio!" zei hij.<br />

Evert keek over de rand van het glas naar het gezicht van de<br />

resident. Het stond strak, hard, agressief. Hij moest aan het gezicht<br />

van Churchill denken.<br />

„Een goede dertig B.B.-ers," ging de resident verder. „En als ze<br />

je soms vertellen, dat die B.B.-ers op Nieuw-Guinea prachtkerels<br />

zijn, word dan maar niet verwaand. Nonsens! Ze zijn niet slechter<br />

en niet beter dan de anderen. Er zitten prachtlui onder, maar we<br />

hebben ook een paar uitgesproken klunzen."<br />

Hij zette zijn glas neer en ging weer op de rand van zijn bureau<br />

zitten. „Als ik een nieuwe vent krijg, begin ik altijd met hem onvoorwaardelijk<br />

te vertrouwen. Dat blijf ik doen, totdat hij het<br />

tegendeel bewijst. Als ik merk, dat een vent niet deugt, gaat-ie er<br />

uit. Onherroepelijk. Jij bent hier nog te kort om dat helemaal te<br />

begrijpen. Ik zal je een leerzaam verhaaltje vertellen, dat je wel<br />

heel goed in je oren moet knopen, Caldenhove. Toen jij op tournee<br />

was, kwam Sarmi onverwachts zonder controleur te zitten. Omdat<br />

ik niemand anders heb, moet jij er heen. In Sarmi zat Piet Hazevoet<br />

als H.P.B., een jonge vent, die na de oorlog was uitgekomen<br />

met een air of-ie 't nou allemaal wel wist. Het is een van de knullen,<br />

die van mening zijn, dat je dit land moet besturen op ethische<br />

203


grondslag. Larie, Caldenhove, larie! Voor de ethiek zorgen de zending<br />

en de missie wel. Wij hebben alleen maar te besturen en dat<br />

heeft met ethiek niets te maken. Piet Hazevoet maakte in Sarmi<br />

twee enorme blunders. Dat heeft hem zijn nek gekost. Iedereen<br />

maakt fouten en ik zal de eerste zijn om dat toe te geven. Maar<br />

er is een grens. Die moeten we op Nieuw-Guinea verduveld strak<br />

trekken. Zijn eerste blunder was deze." De ouwe liep naar de kaart<br />

en wees met de pijlpunt aan. „Hij maakte een paar maanden geleden<br />

een kust-tournee. Hiervoor had hij de beschikking over een<br />

Higgins-boat, die wij een paar jaar geleden van de Amerikanen<br />

hebben overgenomen. Je weet, dat de Papoea's een technische<br />

knobbel hebben, dus zat er een Papoea uit Sarmi als stuurman op.<br />

Met ook nog het voordeel, dat die knaap de kust wel kan dromen.<br />

Hazevoet ging op tournee en wilde op een gegeven moment terug<br />

naar Sarmi. Zijn stuurman raadde hem dat af, omdat de stroming<br />

tegen was. Maar wat doe je als Papoea tegen de wil van een controleur?<br />

Niks! Het resultaat was, dat de Higgins ergens op de<br />

klippen liep en met geen mogelijkheid meer was vlot te krijgen.<br />

Het was Hazevoet bekend, dat binnen een paar dagen een K.P.M.boot<br />

van Sorong naar Hollandia zou varen en hij stuurde een<br />

Papoea naar Sarmi om de kapitein van die schuit per radio op te<br />

roepen en te vragen of hij hem in het voorbijgaan wilde vlot trekken.<br />

De Papoea tippelde naar Sarmi en liet het bericht per radio<br />

doorgeven. Twee dagen later kwam de boot inderdaad onder de<br />

kust om de Higgins vlot te slepen, maar wie of wat ze zagen, geen<br />

Hazevoet en geen Higgins-boat. Drie uur hebben ze gekruist en<br />

zijn toen verder gevaren. Die schipper was lang niet mals toen hij<br />

in Kota Baroe kwam. Ik wist van het hele geval niks af en liet het<br />

direct onderzoeken. Toen bleek, dat Hazevoet, na zes uur wachten,<br />

genoeg van de Higgins had gekregen en zich met een prauw<br />

aan land had laten zetten. Zonder zich verder nog iets van de<br />

schuit aan te trekken, was hij naar Sarmi getippeld. Hij had ge-<br />

204


dacht, dat die Papoea's er wel voor zouden zorgen. Maar je weet<br />

hoe die knullen zijn. Als de controleur er niet meer is, voelen zij<br />

zich niet senang en ze zijn 'm gesmeerd zodra ze de kans schoon<br />

zagen. De Higgins-boat is waarschijnlijk 's nachts los gekomen en<br />

afgedreven. Nooit meer gezien."<br />

De resident trok zijn wenkbrauwen op. „Dat is ook de reden, waarom<br />

jij over land naar Sarmi zult moeten trekken, vader."<br />

Evert lachte, maar hij had het gevoel of het een dwaze grimas was.<br />

De ouwe schonk de glazen opnieuw vol. Zij gingen naast elkaar<br />

voor het grote raam staan, dat een hele wand in beslag nam en dat<br />

uitzicht gaf over Kota Baroe.<br />

„Dat was fout nummer één," ging de resident verder. Hij dronk<br />

zijn glas in één teug leeg. „Ik heb 'm behoorlijk uitgeveterd. Daarmee<br />

was de zaak afgedaan. Iedere B.B.-er maakt wel eens fouten,<br />

die met een beetje gezond verstand voorkomen hadden kunnen<br />

worden. Soms heb je pech. Dan vertel je het nooit meer na. Dat<br />

komt ook voor in een land als dit. Maar goed. Het was een stomme<br />

streek, maar soedah. Praten we niet meer over. Wat Hazevoet nü<br />

heeft uitgevreten is erger. Zijn vrouw zit, zoals je weet, in Hollandia.<br />

De kinderen kunnen hier beter schoolgaan dan in Sarmi.<br />

Nu blijkt Hazevoet een dag of veertien geleden gehoord te hebben,<br />

dat zijn zoontje malaria had en zijn vrouw zich ook al niet lekker<br />

voelde. Wat deed die ongelofelijke lammeling? Ja, in het leger noemen<br />

ze dat desertie en in de oorlog wordt zo'n vent zonder meer<br />

neergeknald! Maar hij liet Sarmi rustig in de steek en tippelde, zonder<br />

mij ook maar met een woord in te lichten, laat staan om permissie<br />

te vragen, naar Hollandia. Hij stond op een gegeven moment<br />

voor mijn neus. Ik was stomverbaasd en ik vroeg hem wat er aan de<br />

hand was. Hij antwoordde in alle gemoedsrust, dat hij even was<br />

komen kijken, omdat hij zich ongerust over zijn gezin had gemaakt.<br />

Even komen kijken... Even... Verbeeld je! Mijn vrouw en drie<br />

kinderen wonen in Den Haag. Ik zou jullie gezicht wel eens willen<br />

205


zien als ik ... even ... naar Den Haag ging, omdat mijn zoontje de<br />

mazelen heeft. Hazevoet wilde in dezelfde gemoedsrust weer...<br />

even... teruglopen naar Sarmi, want er was niets aan de hand<br />

thuis. Maar dat grapje ging niet door. Ik heb nog liever geen<br />

H.P.B., dan zo'n kluns. Ik heb 'm voorlopig hier ter beschikking, tot<br />

hij een enkele reis naar Holland nemen kan." De resident draaide<br />

zich met een ruk naar Evert. „Afstand nemen betekent afstand<br />

doen," zei hij langzaam en nadrukkelijk en zijn gezicht was als uit<br />

steen gehouwen. Toen, plotseling, trok er een glimlach rond zijn<br />

mond en zijn ogen tintelden. Hij gaf Evert een vriendschappelijke<br />

klap op zijn schouder. „Overmorgen naar Sarmi. Kijk maar eens<br />

wat je doen kunt daar."<br />

II<br />

Van Weghen hing lui achterover in een stoel te lezen toen Evert<br />

binnenkwam. Hij mikte het boek achter zich op de grond en stak<br />

zijn hand op. „Hallo, peer! Je hebt het uitgehouden bij de ouwe!<br />

Nog een borrel?"<br />

Evert liet zich in een stoel vallen en streek met zijn hand over zijn<br />

voorhoofd.<br />

„D'r is groot nieuws in de kota," ging Van Weghen verder, terwijl<br />

hij opstond om in de kast een fles en glazen te pakken. „Brenkel,<br />

de tandenpik, is gedemobiliseerd. Hij gaat volgende week Vrijdag<br />

naar Holland terug. Hij is wild! Hij kletst aan één stuk over een<br />

praktijk, die hij ergens in de Achterhoek wil overnemen. Dat zal<br />

me een afscheidsfuif worden volgende week Donderdag. Kota<br />

Baroe gaat ondersteboven! Er worden al plannen gemaakt."<br />

Evert glimlachte bleek. „Ik zal er niet veel plezier van beleven,"<br />

zei hij mat.<br />

Van Weghen stond stokstijf stil, de fles en de glazen in zijn hand.<br />

„Is er wat?" vroeg hij.<br />

206


Evert schudde zijn hoofd. „Neu..." zei hij met een tuitlip. „Ik<br />

vertrek overmorgen naar Sarmi. 'n Rotkarweitje."<br />

Van Weghen knikte. „Ik weet er van. Dat wil zeggen, wat er gebeurd<br />

is. Niet dat de ouwe jou daarheen zou sturen." Hij zette de<br />

fles met een klap op tafel.<br />

„Ik zie nog eens wat van de wereld," zei Evert met galgenhumor.<br />

„Voor ik het vergeet," zei Van Weghen een beetje onzeker, „er is<br />

een brief voor je." Hij rommelde tussen de papieren op zijn bureau<br />

en gaf Evert een dikke enveloppe. „Brief van Heleen," zei hij.<br />

Evert stopte de brief, zonder er een blik op te werpen, in zijn zak.<br />

— Overmorgen, dacht hij. — Sarmi...<br />

Hij zag Van Weghen bezig met de fles en de glazen en hij kreeg<br />

plotseling het gevoel als werd hij met een enorme snelheid van<br />

hem verwijderd. Van Weghen werd kleiner en kleiner, tot er nog<br />

maar een nauwelijks te onderscheiden stipje overbleef. Maar het<br />

helle getinkel der glazen en het zachte klokken van de drank uit de<br />

fles was duidelijk in zijn oren.<br />

„Alsjeblieft!" zei Van Weghen. „Op je tournee naar Sarmi, peer!"<br />

„Op mijn tournee naar Sarmi!" antwoordde Evert met een stem als<br />

moest hij door dikke dekens spreken.<br />

III<br />

JN adien zat hij op zijn kamer aan zijn schrijftafel en rookte een<br />

sigaret. Voor hem lagen de velletjes van de brief, die Heleen hem<br />

geschreven had. Uit Amsterdam, waar het lente was geworden.<br />

Waar de mensen op de terrasjes zaten en koffie dronken. Waar het<br />

pierement een aria uit Rigoletto speelde. Waar de hemel teer-blauw<br />

boven de stad spande. Waar in het Vondelpark de moeders met de<br />

kinderwagens drentelden. Waar .. .<br />

— Afstand nemen, betekent afstand doen, dacht hij. — Ik moet<br />

207


alleen verder. Alleen? Misschien was ik vroeger, thuis, eenzamer<br />

dan hier in de oetan. Er is nu meer dan een Evert Caldenhove, die<br />

het altijd alleen moet doen ... dacht te doen...<br />

Hij glimlachte.<br />

Toen pakte hij zijn brieventas en schroefde zijn vulpen los.<br />

„Lieveling," schreef hij, „overmorgen vertrek ik voor een tournee<br />

naar Sarmi en ..."<br />

Hij keek voor zich uit.<br />

— Tournee, dacht hij.<br />

Hij zag de oetan voor zich. Hij rook haar geuren. Hij hoorde de<br />

krekels en de kakatoes. En van heel ver kwam de triller van de<br />

paradijsvogel...<br />

208

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!