04.09.2013 Views

Download 'Kennisnetwerken' - VO-raad

Download 'Kennisnetwerken' - VO-raad

Download 'Kennisnetwerken' - VO-raad

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Kennisnetwerken<br />

Over de mogelijkheden en beperkingen van kennisnetwerken<br />

Linda Odenthal, Bert Moonen,<br />

Marjolein Overdijk, Claudine<br />

Verbiest, m.m.v. Bregje de Vries


Over deze publicaties<br />

Kennisnetwerken is een van de slot-<br />

publicaties van het Innovatieproject van<br />

de <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong>. In dit project hebben diverse<br />

deelprojecten de naam ‘durven, delen,<br />

doen’ mee gekregen. Het waren de<br />

scholen die aangaven te durven innoveren.<br />

Met onder steuning van het project<br />

konden die scholen de daad bij het woord<br />

voegen en de innovaties daadwerkelijk<br />

doen. De middelste d, van delen, stond<br />

voor uitwisseling tussen scholen en leren<br />

van elkaar.<br />

De zestien scholen die deelnamen aan<br />

Expeditie durven, delen, doen en de vijftig<br />

projecten die werden gestimuleerd met<br />

Expeditie durven, delen, doen II, moesten<br />

hun kennis en ervaringen ook met anderen<br />

delen. Ze konden daarvoor een manier<br />

kiezen die bij hen paste. Het Innovatieproject<br />

bood de Expeditie scholen onder-<br />

steuning aan bij het opzetten en inrichten<br />

van kennisnetwerken. De scholen waren<br />

vrij in hun beslissing wel of geen gebruik<br />

te maken van dit aanbod. De animo bleek<br />

klein.<br />

Om te leren van deze ervaringen, zijn twee<br />

onderzoeken gedaan. Het ene onder zoek<br />

ging over de kennisnetwerken die wél<br />

werden gevormd. Het andere onderzoek<br />

ging over motieven van scholen om níet<br />

voor kennisnetwerken te kiezen. De uitkomsten<br />

van beide onder zoeken zijn<br />

beschreven in dit boekje, samen met een<br />

verduidelijking van wat kennisnetwerken<br />

eigenlijk zijn en hoe ze gebruikt kunnen<br />

worden. De onderzoeken leveren interessante<br />

inzichten op. Het illustreert dat er<br />

óók veel te leren valt van dingen die niet<br />

goed van de grond komen.<br />

De opbrengsten van alle deelprojecten<br />

zijn kort samengevat in Vijf jaar<br />

innoveren. Opbrengsten van het<br />

Innovatieproject.


Kennisnetwerken<br />

Over de mogelijkheden en beperkingen van kennisnetwerken<br />

Linda Odenthal, Bert Moonen,<br />

Marjolein Overdijk, Claudine<br />

Verbiest, m.m.v. Bregje de Vries


Woord vooraf<br />

De publicatie Kennisnetwerken is nogal uniek. Onderzoek naar het effect van profes­<br />

siona liserings activiteiten is toch al een stiefkindje binnen het onderwijs onderzoek,<br />

maar onderzoek naar het effect van netwerken komt er in de regel al helemaal bekaaid<br />

van af. Helen Timperley constateert in haar review van onderzoek naar de effectiviteit<br />

van professionaliseringsactiviteiten dat er maar weinig over de effectiviteit van<br />

professional communities te vinden was geweest en wat er was, stelde bitter weinig<br />

voor. Meestal kwamen de onderzoekers weinig verder dan te melden dat er gelegenheid<br />

was geweest voor discussie en interactie en dat samenwerking was verbeterd 1.<br />

Het enige bewijs dat Timperley vond voor de effectiviteit van netwerken, was nogal<br />

indirect: netwerken maken vrijwel altijd deel uit van professionaliserings activiteiten<br />

die uiteindelijk een positief effect hebben op het leren van leerlingen. Maar omdat er<br />

ook heel wat netwerken zijn die eerder tot handhaving van de status­quo leiden dan<br />

tot innovatie of verbetering, kun je nooit zonder meer zeggen dat netwerken deugen.<br />

Netwerken zijn op dit moment behoorlijk populair in het Nederlandse onderwijs.<br />

Maar door het gebrek aan onderzoek naar de effectiviteit en daarmee aan een helder<br />

beeld van wat netwerken effectief maakt, hebben schoolleidingen en docenten soms<br />

heel verkeerde verwachtingen van netwerken. Voor tal van problemen kun je beter een<br />

boekje lezen, een lezing bijwonen of een coachingstraject volgen. Netwerken zijn vooral<br />

geschikt voor werken aan ‘taaie problemen’: problemen die complex zijn en geregeld<br />

terugkeren, waarvoor geen standaardoplossing beschikbaar is maar alleen een lokale,<br />

terwijl de meningen over de aard van het probleem en de oplossingsrichting flink uiteenlopen.<br />

Er zijn schoolleiders die netwerken nuttig vinden omdat hun docenten dan<br />

niet het wiel nog eens moeten gaan uitvinden. Goed beschouwd is dat echter juist de<br />

kern van netwerken: werken aan taaie problemen begint met een fase waarin je verkent<br />

wat nu eigenlijk het probleem is. Of in de termen van het in dit boekje beschreven<br />

onderzoek van de HAN, met vraagarticulatie. Maar lang niet alle schoolleiders zullen<br />

dat als een nuttige opbrengst van een netwerk ervaren. Integendeel, want op die<br />

manier schiet het allemaal niet erg op. En dat verklaart dan weer misschien waarom –<br />

zoals uit het verderop in dit boekje beschreven onderzoek van het CPS blijkt – sommige<br />

scholen niet deelnemen of op een aanvankelijke positieve beslissing terugkomen.<br />

2 Kennisnetwerken


Deze publicatie kan ertoe bijdragen dat scholen een beter, realistischer beeld ontwikkelen<br />

van het nut van netwerken en met name kennisnetwerken. Het geeft een<br />

handzame samenvatting van wat we op dit moment weten van het functioneren van<br />

netwerken, en voegt daaraan het nodige toe met de weergave van de onderzoeken van<br />

de HAN naar het functioneren van een drietal kennisnetwerken en van het CPS naar de<br />

beslissing van scholen om niet deel te nemen. Overigens evalueren netwerken maar<br />

zelden zichzelf. Het zou mooi zijn als scholen en netwerken zich mede door dit boekje<br />

realiseren dat dit nu juist essentieel is. Maar de ervaring leert dat een externe impuls in<br />

dit verband nagenoeg onmisbaar is. Wat dat betreft heeft de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> met de opdracht<br />

tot dit onderzoek een goed voorbeeld gegeven. En nu maar hopen dat dit nog vaak<br />

wordt nagevolgd.<br />

Pieter Leenheer<br />

Pieter Leenheer was landelijk coördinator scholennetwerken bij de Stuurgroep profiel<br />

Tweede Fase, PM<strong>VO</strong>, en VMBO projectorganisatie, en heeft op verschillende plaatsen over zijn<br />

ervaringen gepubliceerd. Op dit moment is hij redacteur van Meso Magazine en Meso Focus.<br />

1 Timperley, H., Wilson, A., Barrar, H., Fung, I., (2007). Teacher Professional Learning and Development. Best Evidence<br />

Synthesis Iteration [BES] University of Auckland/New Zealand, Ministry of Education.<br />

Kennisnetwerken 3


Inhoudsopgave<br />

1 Inleiding 7<br />

2 Kennisdelen in het kader van onderwijs innovaties 11<br />

2.1 Inleiding 12<br />

2.2 Kennis en kennisdelen 12<br />

2.3 Waarom is kennisdelen zo moeilijk? 13<br />

2.4 Kennisdelen en onderwijs innovaties 16<br />

2.5 Methoden om kennis te delen 17<br />

2.6 Kennisdelen in de praktijk 18<br />

2.7 Conclusies 19<br />

3 Kennisdelen via kennisnetwerken 21<br />

3.1 Wat zijn kennisnetwerken? 22<br />

3.2 Kenmerken van netwerken 23<br />

3.3 De potentie van kennis netwerken 24<br />

3.4 Kenmerken van succesvolle kennisnetwerken 25<br />

3.5 Conclusies 27<br />

4 Kennisnetwerken: Vonken van vernieuwing 31<br />

4.1 Inleiding 32<br />

4.2 Onderzoeksvragen 32<br />

4.3 Onderzoeksopzet 33<br />

4.4 Vonken van vernieuwing 33<br />

4.4 De resultaten 34<br />

4.4 Conclusies 37<br />

4.5 Aanbevelingen 37<br />

5 Kennisdelen zonder kennisnetwerk:<br />

afwegingen van Expeditiescholen 41<br />

5.1 Inleiding 42<br />

5.2 Onderzoeksvraag en ­methode 42<br />

5.3 Resultaten 43<br />

5.4 Conclusies 45<br />

4 Kennisnetwerken


6 Kennisnetwerken: doen of niet doen? 47<br />

Bijlagen bij hoofdstuk 5 51<br />

Bijlage 1 52<br />

B1 Interviewinstrument rich picture 52<br />

Bijlage 2 56<br />

B2 Scholen met intentie een netwerk op te starten, dat uiteindelijk niet gerealiseerd is 56<br />

Bijlage 3 58<br />

B3 Scholen zonder intentie een netwerk op te starten 58<br />

Kennisnetwerken 5


6 Kennisnetwerken


1 Inleiding<br />

7


Aanleiding<br />

In Expeditie durven, delen, doen leerden<br />

zestien scholen uit het voortgezet onderwijs<br />

drie jaar lang over innoveren, om zo<br />

de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren.<br />

Uniek aan deze Expeditie is dat<br />

voor het eerst scholen en onderzoekers<br />

intensief samenwerkten aan praktijkgericht<br />

wetenschappelijk onderzoek naar<br />

de effecten van innovatie.<br />

In het schooljaar 2007­2008 zijn deze<br />

scholen ‘op Expeditie’ gegaan. Het doel<br />

van deze Expeditie is om duurzame<br />

vernieuwingen in het voortgezet<br />

onderwijs te bevorderen . De zestien<br />

scholen konden zelf bepalen welke<br />

innovatie ze gedurende de drie jaren van<br />

de Expeditie wilden realiseren, hoe ze dat<br />

wilden aanpakken en wie ze daarbij<br />

wilden inschakelen. Deze innovaties<br />

dienden wel te passen binnen drie<br />

gegeven thema’s:<br />

· Nederland talentenland: het maximale<br />

bereiken;<br />

· Met plezier naar school: bij de les<br />

blijven;<br />

· Onderwijs is populair: personeel is<br />

trots.<br />

Naast de onderzoeken in de scholen werd<br />

een overkoepelend onderzoek onder alle<br />

deelnemende scholen uitgevoerd. Dit<br />

heeft tot doel effecten en succes­ en<br />

faalfactoren van innovatie te benoemen<br />

die het schoolniveau ontstijgen.<br />

8 Kennisnetwerken<br />

Kennisnetwerken Durven, Delen, Doen<br />

Aan de deelnemende scholen werd<br />

gevraagd de kennis en ervaringen die zij<br />

tijdens de Expeditie opdeden, met andere<br />

scholen te delen. Als een van de middelen<br />

daartoe werd een kennisnetwerk rond<br />

iedere Expeditieschool gezien. Het Innovatie<br />

project van de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> verstrekte<br />

CPS de opdracht de hierin geïnteresseerde<br />

Expeditie scholen te ondersteunen bij het<br />

initiëren en in stand houden van deze<br />

kennisnetwerken.<br />

Dit project ging van start onder de naam<br />

‘kennisnetwerken Durven, Delen, Doen’.<br />

Het beoogde resultaat van het project<br />

was kennis netwerken te realiseren rond<br />

twaalf van de achttien Expeditiescholen<br />

bestaande uit de Expeditieschool zelf en<br />

ongeveer vijf andere scholen uit het<br />

voortgezet onderwijs. Voor de<br />

Expeditiescholen in de KIOSC­groep is<br />

een andere benadering gekozen omdat<br />

zij al een groep van vijf scholen omvatte.<br />

De netwerken rond de Expeditiescholen<br />

werden aangevuld met thematische<br />

kennisnetwerken toen een aantal van de<br />

Expeditie scholen besloot geen kennis­<br />

netwerk op te starten. Deze netwerken<br />

hebben los van een Expeditieschool<br />

gefunctioneerd en iedere school uit het<br />

voortgezet onderwijs kon hieraan<br />

deelnemen. Een voorwaarde voor de<br />

thema’s was wel dat zij een duidelijk<br />

verband hielden met onderwijsinnovaties.


Twee onderzoeken<br />

In 2009 heeft het Innovatieproject van<br />

de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> opdracht gegeven voor twee<br />

onderzoeken naar het functioneren van<br />

de kennisnetwerken. Het eerste onderzoek<br />

werd uitgevoerd door onderzoekers<br />

van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen<br />

(HAN). Dit onderzoek richtte zich op de<br />

evaluatie van de kennisnetwerken om<br />

inzicht te krijgen in de manier waarop zij<br />

hebben gefunctioneerd en de mate waarin<br />

zij waardevolle opbrengsten tot stand<br />

hebben gebracht. Leidend in het onderzoek<br />

waren drie vragen:<br />

· Welke activiteiten komen op de<br />

geplande ontmoetingsdagen en<br />

tussentijds tot stand?<br />

· Welke rollen en taken vervullen leden,<br />

coördinatoren en eventuele experts bij<br />

de geplande en tussentijdse<br />

activiteiten van de kennisnetwerken?<br />

· Welke opbrengsten komen voort uit de<br />

geplande en tussentijdse activiteiten<br />

van de kennisnetwerken?<br />

De constatering dat een deel van de<br />

Expeditiescholen besloot ondanks de<br />

geboden ondersteuning geen kennisnetwerk<br />

te organiseren, is aanleiding<br />

geweest voor het tweede onderzoek.<br />

Dit onderzoek is uitgevoerd door CPS<br />

met ondersteuning van onderzoekers van<br />

de HAN. De vraag die in dit onderzoek<br />

centraal stond, is:<br />

· Welke beweegredenen hebben de<br />

beslissers van de Expeditiescholen<br />

om al dan niet met de geboden ondersteuning<br />

een kennisnetwerk op te<br />

zetten?<br />

Deze publicatie<br />

In deze publicatie staat kennisdelen in<br />

het kader van onderwijsinnovaties<br />

centraal. Hoofdstuk 2 en 3 zijn overwegend<br />

theoretisch en bedoeld om de<br />

kennisnetwerken Durven, Delen, Doen<br />

in een bredere context te plaatsen. Het<br />

betreft een hoofdstuk over kennisdelen in<br />

het kader van onderwijsinnovatie<br />

(hoofdstuk 2) en een hoofdstuk over<br />

kennisnetwerken en de potentie ervan<br />

(hoofdstuk 3). In de twee volgende<br />

hoofdstukken staan beide onderzoeken<br />

naar de kennisnetwerken Durven, Delen,<br />

Doen centraal. Hoofdstuk 4 bevat een<br />

samenvatting van het onderzoeksverslag<br />

van de HAN van het onderzoek naar<br />

effectiviteit van de kennisnetwerken<br />

Durven, Delen, Doen. Hoofdstuk 5 is een<br />

samenvatting van het onderzoek van CPS<br />

naar de beweeg redenen van de beslissers<br />

om te participeren in een kennisnetwerk.<br />

De publicatie wordt afgesloten met een<br />

aantal conclusies die op grond van beide<br />

onderzoeken en de theoretische noties<br />

kunnen worden gegeven en een aantal<br />

tips voor scholen die voor de keuze staan<br />

al dan niet een kennis netwerk op te<br />

richten (hoofdstuk 6).<br />

Kennisnetwerken 9


1 Zie voor meer informatie over de Expeditie en de<br />

deelnemende scholen: www.vo­<strong>raad</strong>.nl.<br />

10 Kennisnetwerken


2<br />

Kennisdelen in het<br />

kader van onderwijsinnovaties<br />

11


2.1 Inleiding<br />

Durven, delen, doen. In de naam van het<br />

project lag al besloten dat een van de<br />

belangrijkste doelen van Expeditie durven,<br />

delen, doen was dat de Expeditiescholen<br />

hun ervaringen met andere scholen<br />

zouden delen. In de praktijk bleek het<br />

delen van kennis niet gemakkelijk en<br />

zeker kennisdelen in de context van<br />

innovaties bleek een weerbarstig proces.<br />

Kennisdelen over een onderwijsinnovatie<br />

binnen een school was al moeilijk, kennisdelen<br />

tussen verschillende scholen nog<br />

veel moeilijker.<br />

In dit hoofdstuk verkennen we deze<br />

thema tiek nader. We starten met de<br />

vraag wat kennisdelen precies is en<br />

gaan vervolgens in op de verschillende<br />

manieren waarop kennisdelen kan<br />

plaatsvinden. Ook komen de drempels<br />

om kennis met elkaar te delen in dit<br />

hoofdstuk aan de orde.<br />

2.2 Kennis en kennisdelen<br />

Kennisdelen is een activiteit waarmee<br />

kennis wordt uitgewisseld tussen<br />

personen, groepen personen of<br />

organisaties. Van den Brink (2003)<br />

voegt hieraan toe dat kennisdelen in<br />

organisaties tot doel heeft (samen)<br />

dingen beter te kunnen doen.<br />

Een vraag die zich meteen opdringt, is:<br />

wat is kennis? Er zijn verschillende<br />

definities van kennis in omloop en er<br />

bestaat geen consensus over de<br />

betekenis. Kennis kan heel beperkt<br />

12 Kennisnetwerken<br />

worden opgevat als het geheel van wat<br />

iemand weet (bijvoorbeeld Van Dale<br />

woordenboek) maar ook als alles wat<br />

geweten en toegepast wordt door mens,<br />

machine of door de maatschappij als<br />

geheel (bijvoorbeeld Wikipedia). De meest<br />

brede opvatting over wat kennis is, is te<br />

vinden in organisaties:<br />

Kennis is een, al dan niet bewust,<br />

persoonlijk vermogen dat iemand in staat<br />

stelt een bepaalde taak uit te voeren.<br />

Dit vermogen is het product van de informatie,<br />

de ervaring, de vaardigheden en de<br />

attitude waarover iemand op een bepaald<br />

moment beschikt (Weggeman, 1997).<br />

Als we het hebben over kennisdelen in en<br />

tussen scholen in het kader van onderwijs<br />

innovaties, dan sluit de definitie van<br />

Weggeman het beste aan bij de kennis die<br />

hier wordt ontwikkeld en die gedeeld<br />

moet worden met anderen. Kennis wordt<br />

dan gezien als een geheel van betekenissen,<br />

begrippen, vaardigheden, werkwijzen<br />

et cetera die voor juist en waar wordt<br />

gehouden en die richting geeft aan het<br />

handelen. In organisaties wordt kennis<br />

daarbij ook gezien als een vermogen om<br />

informatie te kunnen omzetten in kwalitatief<br />

goede beslissingen. Kennis is daarmee<br />

een persoonlijke bekwaamheid<br />

geworden: een vermogen waarin weten en<br />

toepassing zijn geïntegreerd (Weggeman,<br />

1997).


2.3 Waarom is kennisdelen zo<br />

moeilijk?<br />

Wanneer we naar kennis kijken als<br />

een vermogen dat een persoon of een<br />

organisatie bezit, is het duidelijk waarom<br />

kennisdelen niet altijd gemakkelijk<br />

verloopt. Leenheer (2003) spreekt in dit<br />

verband van de moeite van het vanzelfsprekende.<br />

Het is vanzelfsprekend en<br />

natuurlijk met anderen ervaringen te<br />

delen, maar zelfs dat gaat niet vanzelf.<br />

Als ervaringen wel worden gedeeld, wil<br />

dit nog niet altijd zeggen dat de ‘ontvanger’<br />

er iets mee kan beginnen. De<br />

kennis die de ervaringen die worden<br />

gedeeld bevat, moet worden omgezet in<br />

kennis waarmee iemand ook zelf iets kan<br />

in zijn eigen context. Dat dit proces zo<br />

moeilijk is, heeft verschillende oorzaken:<br />

· de aard van de kennis;<br />

· het proces van kennisdelen (transfer);<br />

· de context waarin de kennis gedeeld<br />

wordt.<br />

2.3.1 De aard van kennis<br />

In de voorgaande paragraaf is de aard<br />

van kennis al kort aangestipt. Kennis is<br />

een product van informatie, persoonlijke<br />

vaardigheden, ervaringen en het<br />

vermogen dit te verwerken. Om kennis<br />

te kunnen delen moet het worden verzameld,<br />

verspreid en beschikbaar worden<br />

gemaakt voor toekomstige gebruikers.<br />

Dit is meteen het belangrijkste probleem<br />

van kennisdelen. Kennis kan niet als<br />

compleet pakket worden overgedragen<br />

aan anderen. In de strikte zin van het<br />

woord is het zelfs helemaal niet mogelijk<br />

om kennis van de ene persoon naar de<br />

ander over te dragen. Op het moment<br />

dat we kennis beginnen te verzamelen<br />

en ergens vastleggen, wordt het immers<br />

weer informatie. Informatie is wel<br />

gemakke lijk te delen via media, maar om<br />

kennis te delen is meer nodig. Alleen het<br />

verspreiden ervan bijvoorbeeld door<br />

middel van een verslag, artikel of<br />

presentatie volstaat niet.<br />

Een ander aspect in de aard van kennis<br />

dat verspreiding moeilijk maakt, is dat<br />

een belangrijk deel ervan in de hoofden<br />

van mensen zit, in middelen die worden<br />

ingezet in een organisatie en in de<br />

activiteiten zoals die worden uitgevoerd.<br />

Deze impliciete kennis is niet zo gemakkelijk<br />

te expliciteren, temeer omdat we<br />

ons vaak niet bewust zijn van het feit dat<br />

we deze kennis bezitten. Bewust wording<br />

en expliciteren van impliciete kennis zijn<br />

daarom noodzakelijke activiteiten om<br />

kennis te kunnen delen. Dit is een proces<br />

dat niet vanzelf op gang komt.<br />

2.3.2 Het proces van kennisdelen (transfer)<br />

Een ander probleem bij het delen van<br />

kennis is de transfer ervan. Kennistransfer<br />

beschrijft hoe kennis van de kennisbron<br />

naar andere potentiële gebruikers<br />

beweegt. In organisaties wordt kennistransfer<br />

gedefinieerd als het proces<br />

waardoor de kennis van de ene persoon,<br />

groep, afdeling of team wordt beïnvloed<br />

door de kennis van een andere (Argote &<br />

Ingram, 2000). Of transfer heeft plaats­<br />

Kennisnetwerken 13


gevonden, is te zien door veranderingen bij<br />

de ontvanger. Er is een aantal factoren dat<br />

dit proces meer of minder ‘kleverig’ maakt.<br />

Dat is opnieuw de aard van de kennis, maar<br />

ook waar, of van wie het komt, wie het<br />

ontvangt en binnen welke context de<br />

transfer moet plaatsvinden of tussen welke<br />

contexten de transfer moet plaatsvinden.<br />

Near- en far-transfer<br />

Een van de factoren die de transfer van<br />

kennis meer of minder ‘kleverig’ maakt of<br />

zelfs helemaal blokkeert, is de afstand die<br />

de kennis moet afleggen. Near­ en fartransfer<br />

kunnen gezien worden als twee<br />

polen in het spectrum van transferafstanden<br />

(Bolhuis & Simons 1999).<br />

Bij near­transfer is er weinig verschil<br />

tussen de kennis die wordt gedeeld en de<br />

kennis die nodig is in een bepaalde<br />

situatie. Dat is bijvoorbeeld het geval als<br />

er weinig verschil is tussen twee scholen.<br />

De kennis hoeft dan weinig aanpassingen<br />

te ondergaan om ingezet te worden in de<br />

nieuwe context. Een andere factor die de<br />

kennisafstand bepaalt, is in hoeverre de<br />

nieuwe kennis aansluit bij de kennis die<br />

de ontvanger al bezit. Hoe beter de<br />

aansluiting, des te gemakkelijker de<br />

transfer. Het is meestal voldoende deze<br />

herhaald aan te bieden.<br />

Bij far­transfer is het verschil tussen de<br />

context waaruit de kennis afkomstig is en<br />

de context waarin de kennis moet worden<br />

toegepast, groot. Transfer ervan vraagt<br />

om een bewustere keuze welke<br />

14 Kennisnetwerken<br />

informatie, ervaring, vaardigheden en<br />

attitude benodigd zijn en passen in de<br />

nieuwe context. Voor de transfer is het<br />

nodig om kennis algemener te maken,<br />

bijvoorbeeld in de vorm van modellen.<br />

Tevens is het nodig deze meer achtergrondgericht<br />

te maken; duidelijk maken<br />

onder welke omstandigheden de kennis<br />

toegepast kan worden. Voor het bereiken<br />

van de far­transfer zal meer moeten<br />

gebeuren dan alleen deze aanbieden.<br />

Een methode die hier wel blijkt te functioneren,<br />

is bijvoorbeeld intervisie,<br />

waarbij de deelnemers binnen een<br />

bepaalde structuur (bijvoorbeeld een<br />

kennisnetwerk) over ingebrachte situaties<br />

uit verschillende contexten leren.<br />

2.3.3 De context waarin kennisdelen<br />

plaatsvindt<br />

Er zijn verschillende factoren in de<br />

context die maken of kennis gemakkelijk<br />

of minder gemakkelijk wordt gedeeld.<br />

Soms kunnen factoren in de context er<br />

zelfs voor zorgen dat kennisdelen<br />

helemaal wordt geblokkeerd. De<br />

onderwijscontext blijkt op een aantal<br />

aspecten minder bevorderlijk voor<br />

kennisdelen dan gewenst zou zijn.<br />

Individueel en sociaal leren<br />

In het onderwijs is individueel leren nog<br />

steeds de meest dominante vorm. Toch<br />

hebben juist vormen van sociaal leren<br />

meer potentie als het gaat om kennisdelen.<br />

Vooral wanneer er in een<br />

organisatie sprake is van op maat<br />

gemaakte, unieke of innovatieve


producten wordt een persona lisatie­<br />

strategie om kennis te delen als effectief<br />

gezien. In deze strategie worden mensen<br />

aan elkaar gekoppeld in nieuwe projecten<br />

om op deze manier impliciete kennis met<br />

elkaar uit te wisselen. Doordat de eisen<br />

die aan expertkennis en com petenties<br />

gesteld worden, in diverse contexten<br />

verschillen, zijn de deelnemers<br />

gedwongen de ingebrachte kennis en<br />

vaardigheden actief te interpreteren, om<br />

te vormen en te herscheppen. Ook wordt<br />

er aangenomen dat overdracht van tacit<br />

(onbewuste) kennis alleen kan plaatsvinden<br />

door dergelijke interactie. Sociaal<br />

leren blijkt in scholen en tussen scholen<br />

zonder begeleiding en sturing zelden op<br />

gang te komen (Bolhuis, 2000). Ook<br />

ondersteunt de gebruikelijke structuur<br />

van scholen sociaal leren niet. Deze vorm<br />

van leren wordt ondersteund door veel<br />

werken in wisselende teams en veel<br />

sociale interactie.<br />

Boundary crossing<br />

Om kennisdelen tussen professionals en/<br />

of organisaties te realiseren is een proces<br />

nodig dat Engestrom (1995) boundary<br />

crossing noemt. Professionals moeten in<br />

een situatie worden gebracht waarin ze<br />

worden gedwongen de grenzen van hun<br />

gebruikelijk handelen te overschrijden.<br />

Met andere woorden: ze moeten in een<br />

situatie worden gebracht die iets nieuws<br />

van hen vraagt. Zij worden daardoor<br />

gedwongen tot onderhandelen en het<br />

combineren van onderdelen van kennis<br />

van henzelf en van anderen (Engeström,<br />

Engeström & Kärkkäinen, 1995).<br />

Bij dit proces is volgens Engström altijd<br />

sprake van interacties die twee kanten op<br />

gaan. Als slechts een partij een grens<br />

probeert te overschrijden en geen respons<br />

krijgt, kan niet worden gesproken van<br />

boundary crossing. Voorwaarde is ook dat<br />

van beide kanten de bereidheid bestaat<br />

zijn of haar praktijk te veranderen.<br />

Interessant is in dit verband het begrip<br />

boundary zone, een soort niemandsland,<br />

vrij van voorgevormde routines of voorgeschreven<br />

patronen. Dit is een plaats<br />

waar reflectie plaatsvindt van iedere<br />

deelnemer op zijn eigen structuur,<br />

houdingen, overtuigingen, normen en<br />

rollen. Dat betekent dat in de boundary<br />

zone altijd elementen van beide kanten<br />

aanwezig zijn. Omdat het een hybride<br />

context is, wordt de boundary zone<br />

beschouwd als een plaats waar het<br />

mogelijk is de kennis van iedere<br />

deelnemer uit te breiden en gemeenschappelijk<br />

kennis tussen hen te creëren.<br />

Het realiseren van een dergelijk<br />

niemands land is in onderwijs lastig,<br />

zeker als het gaat om kennisdelen tussen<br />

scholen. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld<br />

dat docenten, als ze moeten samenwerken,<br />

zoeken naar een groep gelijkgezinden.<br />

Ze doen dit uit onzeker heid,<br />

maar ook omdat deze neiging op scholen<br />

altijd heel sterk heeft bestaan. Dit vormt<br />

een belangrijke blokkade voor het leren<br />

Kennisnetwerken 15


van elkaar, omdat het gevaar bestaat<br />

dat men elkaar alleen maar bevestigt in<br />

bestaande ideeën en dus niet tot leren<br />

komt (Hargreaves, 1994). Tussen scholen<br />

lijkt hetzelfde te gebeuren. Ook scholen<br />

zoeken bij voorkeur andere scholen op die<br />

dezelfde ideeën hebben.<br />

Horizontaal versus verticaal leren<br />

Naast individueel leren domineert in het<br />

onderwijs het verticale leren. Dat wil<br />

zeggen: sommigen (de docenten) hebben<br />

meer kennis dan anderen (de leerlingen)<br />

en dragen deze over.<br />

Bij kennisdelen tussen professionals en<br />

organisaties is echter sprake van een<br />

zelfsturend, collegiaal leren dat horizontaal<br />

leren wordt genoemd. Dit<br />

horizontaal leren komt steeds meer in de<br />

plaats van het vertrouwde leren onder<br />

leiding van een externe deskundige. Een<br />

belangrijke voorwaarde voor het op gang<br />

komen van horizontaal leren is dat de<br />

waarde van eigen en elkaars deskundigheid<br />

wordt ingezien. Hiervoor is een<br />

mentaliteitsverandering nodig.<br />

Interessant is in dit verband ook het<br />

onderscheid dat Engeström (1995) maakt<br />

tussen adaptief leren (dat wil zeggen<br />

leren van het voorgegeven nieuwe,<br />

bijvoorbeeld overdracht van al bestaande<br />

kennis aan anderen, zoals in formeel<br />

onderwijs), onderzoekend leren (waar al<br />

dan niet bewust en gepland datgene wat<br />

bij adaptief leren verworven is in reallifesituaties<br />

wordt toegepast) en expansief<br />

16 Kennisnetwerken<br />

ontwikkelingsgericht leren (dat wil<br />

zeggen van het nieuwe, bijvoorbeeld van<br />

het ontwikkelen en invoeren van een<br />

onderwijsvernieuwing). Deze vormen van<br />

leren sluiten elkaar niet uit, maar vullen<br />

elkaar aan. Bij adaptief leren wordt geen<br />

nieuwe kennis gevormd; het neemt de<br />

context zoals het is. Onderzoekend leren<br />

gaat uit van het principe van vragen<br />

stellen en leidt tot ontdekkingen in de<br />

vorm van antwoorden die passen binnen<br />

de context van de betrokkenen. Expansief<br />

leren gaat verder dan de bestaande<br />

context en staat open voor verschillende<br />

interpretaties die in creatieve processen<br />

worden getoetst en vastgelegd. Deze<br />

processen veronderstellen wel condities<br />

in termen van tijd en middelen voor<br />

reflectie en analyse. Opnieuw zijn dit<br />

processen die in het onderwijs niet zonder<br />

meer op gang komen. In scholen<br />

domineert het adaptief leren, hoewel het<br />

onderzoekend leren sterk in opkomst is.<br />

2.4 Kennisdelen en onderwijsinnovaties<br />

Innovaties bieden bij uitstek gelegenheid<br />

tot leren en kennisdelen. Een paradox<br />

hierbij is dat innovaties ook een aantal<br />

aspecten in zich dragen die kennisdelen<br />

bemoeilijken.<br />

2.4.1 Concerns<br />

Inherent aan innovaties is dat betrokkenen<br />

de vertrouwde persoonlijke<br />

werkelijkheid moeten aanpassen. Dit<br />

aanpassingproces gaat gepaard met<br />

verlies, onzekerheid en strijd. Het maakt


hierbij geen verschil of de vernieuwing<br />

vrijwillig of opgelegd plaatsvindt;<br />

betrokkenen zullen altijd reageren met<br />

concerns. Concerns verwijzen naar<br />

problemen of vragen met een emotionele<br />

ondertoon, die opdoemen in reactie op<br />

nieuwe situaties. In deze concerns wordt<br />

uiting gegeven aan gevoelens van<br />

onzekerheid en mogelijke weerstand (o.a.<br />

Van den Berg, Sleegers, Geijsel &<br />

Vandenberghe, 2000).<br />

In het Concerns­Based Adoption Model<br />

(CBAM), ontwikkeld door Hall en Loucks<br />

(1976), worden drie typen concerns<br />

onderscheiden: concerns die betrekking<br />

hebben op de betrokkene zelf, op de taak,<br />

en op de effecten van de innovatie. In de<br />

loop van een innovatieproces verschuiven<br />

de concerns van betrokkenen van het<br />

eerste naar het laatste type. Dit betekent<br />

dat aan het begin van een<br />

implementatieproces de betrokkenen zich<br />

vooral zorgen maken over hetgeen de<br />

innovatie voor hen persoonlijk betekent.<br />

Wanneer deze zorgen afnemen, vraagt<br />

men zich af wat de innovatie betekent<br />

voor de dagelijkse gang van zaken. Pas<br />

daarna gaan betrokkenen zich meer<br />

bezighouden met de gevolgen van de<br />

innovatie voor collega’s en leerlingen.<br />

Van den Berg et al. (2000) constateren<br />

dat pas wanneer betrokkenen zich in dit<br />

laatste stadium bevinden, ze zich samen<br />

met collega’s kunnen bezighouden met de<br />

concretisering van een ingezette innovatie<br />

en ook dan pas geneigd zijn kennis met<br />

elkaar te delen.<br />

2.4.3 Eigenaarschap<br />

Brockbank en McGill (1998) waarschuwen<br />

voor het ontstaan van een alien buffet of<br />

ideas bij innovaties. Dit betreft kennis die<br />

op zich waardevol is, die buiten een groep<br />

tot stand is gekomen en alleen op grond<br />

daarvan door leden van de groep wordt<br />

verworpen of niet als bruikbaar gezien.<br />

Leenheer (1995) signaleert een vergelijkbaar<br />

probleem in het functioneren<br />

van netwerken bestaande uit professionals.<br />

Hij noemt het not invented heresyndroom<br />

als belemmering voor het<br />

uitwisselen van kennis en producten<br />

tussen scholen en netwerken. Een belemmerende<br />

overtuiging in dit verband is dat<br />

iets dat in een andere context is bedacht,<br />

per definitie niet bruikbaar is in de eigen<br />

context. Deze overtuiging blokkeert het<br />

transferproces. In de context van onderwijs<br />

innovaties hebben betrokkenen<br />

sowieso al de neiging andere ideeën<br />

buiten te sluiten omdat ze ge focust zijn<br />

op wat ze zelf ontwikkelen of hebben<br />

ontwikkeld (Homan, 2001).<br />

2.5 Methoden om kennis te delen<br />

Voor het delen van kennis kunnen<br />

verschillende methoden worden toegepast,<br />

variërend van kenniskringen,<br />

platforms, lezingen en conferenties tot<br />

(geschreven) media, databanken, en<br />

informatienetwerken. We hebben in het<br />

begin van dit hoofdstuk al toegelicht dat<br />

Kennisnetwerken 17


ij een deel van deze methoden eigenlijk<br />

geen sprake is van delen van kennis, maar<br />

van informatie.<br />

Binnen het brede scala van methoden<br />

kunnen directe en indirecte methoden<br />

worden onderscheiden. Bij directe<br />

methoden vindt er rechtstreekse (face­toface)<br />

communicatie plaats tussen twee of<br />

meer professionals. Bij de indirecte<br />

methode wordt gebruik gemaakt van een<br />

bepaald medium waarop de kennis wordt<br />

vastgelegd, bijvoorbeeld een intranet. We<br />

hebben gezien dat bij onderwijsinnovaties<br />

directe methoden van kennisdelen om<br />

diverse redenen het meest effectief zijn,<br />

waarbij meestal sprake is van direct<br />

contact tussen personen. We hebben ook<br />

uitgelegd waarom vormen van directe<br />

overdracht meestal veel effectiever zijn<br />

dan vormen van indirecte overdracht.<br />

In het onderwijs blijkt veel kennis binnen<br />

organisaties en tussen organisaties te<br />

worden overgedragen tijdens (informele)<br />

gesprekken. Andere vormen die steeds<br />

vaker worden gebruikt zijn intervisiegroepen,<br />

themabijeenkomsten, interne<br />

arbeidsmobiliteit, intranet en meestergezelrelaties.<br />

Ook indirecte vormen van<br />

kennisdelen zijn echter nog steeds heel<br />

populair in het onderwijs. Een voorbeeld<br />

daarvan is de overdracht door middel van<br />

good practices.<br />

2.6 Kennisdelen in de praktijk<br />

Om een beeld te krijgen hoe scholen in de<br />

praktijk kennisdelen in het kader van<br />

18 Kennisnetwerken<br />

onderwijsinnovaties hebben we een<br />

kleinschalige telefonische enquête onder<br />

scholen uitgevoerd 2. We hebben scholen<br />

die midden in een onderwijsinnovatie<br />

staan of recentelijk een onderwijsinnovatie<br />

hebben doorgemaakt, gevraagd<br />

op welke wijze ze hierover kennis delen<br />

met andere scholen.<br />

Uit de interviews kwam naar voren dat<br />

iedere school meent wel op een of andere<br />

manier aan kennisdeling te doen. Ook<br />

geven schoolleiding en/of het bestuur aan<br />

het belangrijk te vinden kennis uit te<br />

dragen aan andere scholen. De volgende<br />

methoden worden genoemd:<br />

· Het organiseren van workshops. Deze<br />

zijn vooral bedoeld om andere scholen<br />

te stimuleren dezelfde nieuwe<br />

onderwijsconcepten over te nemen.<br />

Een voorbeeld hiervan is een vmboschool<br />

die het ROC in dezelfde regio<br />

warm wilde maken voor een onderwijsconcept.<br />

Het doel was op die manier<br />

een doorlopende leerlijn te creëren.<br />

· Rondleidingen. Deze zijn gericht op<br />

andere docententeams en schoolbesturen.<br />

Scholen die samen met andere scholen<br />

onder hetzelfde schoolbestuur vallen,<br />

delen kennis vaak met de andere scholen<br />

binnen het bestuur. Opvallend hierbij is<br />

dat de voorbeelden van de methoden die<br />

de scholen noemen, in de strikte zin van<br />

het woord geen vormen van kennisdelen<br />

zijn. Bij de activiteiten wordt alleen<br />

informatie overgedragen.


Bij de geïnterviewde scholen speelde de<br />

balans tussen halen en brengen een<br />

belangrijke rol. Dit gold vooral voor<br />

scholen die voorlopen met een nieuw<br />

onderwijsconcept. Zij ervaren dat<br />

bijeenkomsten die ze voor andere scholen<br />

organiseren voor henzelf niet leerzaam<br />

zijn. Het zijn de andere scholen die van<br />

hen kunnen leren; er is geen sprake van<br />

samen leren of samen verder komen. Dit<br />

maakt dat de innovatieve scholen op een<br />

bepaald moment afhaken. Kennisdeling<br />

beperkt zich tot informatie of best<br />

practices uitwisselen en tips geven.<br />

Ook als het gaat om zelf kennis opdoen, is<br />

de manier waarop dit gebeurt zeer divers.<br />

Voorbeelden die worden genoemd, zijn:<br />

· Op bezoek gaan bij andere scholen.<br />

Voor sommige scholen betekent dit<br />

zelfs dat ze naar de verenigde Staten<br />

gaan om daar scholen te bezoeken die<br />

een onderwijsconcept hebben dat in<br />

Nederland nog niet bestaat<br />

(bijvoorbeeld Big Picture­scholen);<br />

· Bijeenkomsten bijwonen, zoals het<br />

Platform Intersectoraal voor het<br />

vmbo. Dat helpt bij het ontwikkelen<br />

van een nieuw onderwijsconcept;<br />

· Er vinden ook activiteiten op eigen<br />

initiatief plaats van een team als de<br />

leden behoefte hebben aan specifieke<br />

deskundigheid. Dit kan bestaan uit het<br />

volgen van cursussen of het lezen van<br />

vakliteratuur over een bepaald<br />

onderwerp.<br />

Opvallend is dat deelname aan kennisnetwerken<br />

niet genoemd werd door de<br />

scholen. Toch zijn kennisnetwerken in de<br />

afgelopen jaren populair geworden bij<br />

onderwijsinnovaties, en ook als middel<br />

voor professionalisering. In hoofdstuk 3<br />

lichten we deze vorm van kennisdelen<br />

verder toe.<br />

2.7 Conclusies<br />

Kennisdelen is een moeizaam proces. Dit<br />

ligt voor een deel aan de aard van kennis,<br />

maar ook aan het proces van kennisdelen.<br />

Er zijn verschillende factoren die dit<br />

proces stroef maken of zelfs helemaal<br />

blokkeren. Van belang is bijvoorbeeld in<br />

hoeverre de situatie waarin de kennis<br />

moeten worden gebruikt, overeenkomt<br />

met de situatie waarin hij is ontwikkeld<br />

(near en far­transfer). Tevens speelt mee<br />

of er een soort niemandsland kan worden<br />

gecreëerd (boundary zone) waarin<br />

reflectie kan plaatsvinden en kennis kan<br />

worden gecreëerd.<br />

Er zijn ook factoren die kennisdelen<br />

stimuleren of blokkeren die specifiek zijn<br />

voor een bepaalde context. In de context<br />

van onderwijsinnovaties kan nieuwe<br />

kennis concerns opwekken en speelt het<br />

ontbreken van een gevoel van<br />

eigenaarschap een rol.<br />

Er bestaan verschillende methoden van<br />

kennisdelen, maar met name directe<br />

methoden waarbij sprake is van direct<br />

contact tussen personen worden in de<br />

context van innovaties als het meest<br />

Kennisnetwerken 19


succesvol gezien. Indirecte vormen van<br />

kennisdelen zijn echter nog steeds heel<br />

populair in het onderwijs.<br />

Kennisdelen door middel van kennisnetwerken<br />

is in de afgelopen jaren populair<br />

geworden bij onderwijsinnovaties en als<br />

middel voor professionalisering. In<br />

hoofdstuk 3 lichten we deze vorm van<br />

kennisdelen verder toe.<br />

Referenties<br />

Argote, L., Ingram, P., Levine, J. & Moreland, R. (2000).<br />

Knowledge transfer in organizations: learning from the<br />

experience of others, Organizational Behavior and Human<br />

Decision Processes, 82(1), 1­8.<br />

Bolhuis, S. & Simons, P.R.J. (1999). Leren en werken.<br />

Deventer: Kluwer.<br />

Brink, Van den, P. (2003). Social, Organizational and<br />

Technological Conditions that enable Knowledge<br />

Sharing. Dissertatie: Technische Universiteit Delft.<br />

Brockbank, A., & McGill, I. (1998). Facilitating reflective<br />

learning in higher education. Buckingham: Open University<br />

Press.<br />

Engeström, Y. (1995). Innovative organizational learning<br />

in medical and legal settings. In L. M. W. Martin, K.<br />

Nelson & E. Tobach (Eds.), Sociocultural psychology: Theory<br />

and practice of doing and knowing. Cambridge: Cambridge<br />

University Press.<br />

Engeström, Y., Engeström, R. & Kärkkäinen, M. (1995).<br />

Polycontextuality and boundary crossing in expert<br />

cognition: Learning and problem solving in complex work<br />

activities. Learning and Instruction, 5, 319­336.<br />

Hall, G.E., & Loucks, S. (1978). Teacher concerns as a<br />

basis for facilitating and personalizing staff development.<br />

Teachers College Record, 80(1), 36­53.<br />

Hargreaves, A. (1994). Changing teachers, changing times:<br />

Teachers’ work and culture in the postmodern age. New York:<br />

Teachers College Press.<br />

20 Kennisnetwerken<br />

Homan, T. (2001). Teamleren: Theorie en facilitatie.<br />

Schoonhoven: Academic Service.<br />

Leenheer, P. (1995). Ervaringen in netwerken. Tilburg:<br />

Mesoconsult.<br />

Leenheer, P., Vrieze, G., Kuijk, van J. & K. Kwakman<br />

(2003). De moeite van het vanzelfsprekende: kennis delen en<br />

kennis ontwikkelingen in scholennetwerken. Apeldoorn:<br />

Garant.<br />

Nonaka en Takeuchi (1995) The Knowledge-Creating<br />

Company. Oxford: Oxford University press.<br />

Smit, Bakker, M. (2010). Enabling knowledge sharing :<br />

a multi­theory perspective on knowledge sharing in new<br />

product development consortia. Dissertatie. Groningen:<br />

Universiteit Groningen.<br />

Van den Berg, R., Sleegers, P., Geijsel, F., &<br />

Vandenberghe, R. (2000). Implementation of innovation:<br />

Meeting the concerns of teachers. Studies in Educational<br />

Evaluation, 26, 331­350.<br />

Weggeman, M. (1997) Kennismanagement: inrichting en<br />

besturing van de kennisintensieve organisatie. Schiedam:<br />

Scriptum.<br />

2 Er zijn vijf scholen geïnterviewd. Gevraagd is van hun<br />

meest recente innovatie aan te geven: of ze kennis<br />

deelden met andere scholen, op welke manier ze<br />

kennis deelden, wat ze daarvan vonden, of ze aan<br />

kennisnetwerken deelnamen en op welke manier ze<br />

zelf hun kennis vergaarden.


3<br />

Kennisdelen via<br />

kennisnetwerken<br />

21


In hoofdstuk 2 hebben we toegelicht wat<br />

kennisdelen is; in dit hoofdstuk stellen we<br />

een vorm van kennisdelen centraal die in<br />

toenemende mate populair is in het<br />

onderwijs: het (kennis)netwerk (o.a.<br />

Moonen, 2001; Leenheer, 2005).<br />

Netwerken zijn een heel vanzelfsprekend<br />

verschijnsel. Door de eeuwen heen<br />

hebben mensen met eenzelfde soort<br />

opleiding, beroep of belangstelling<br />

elkaar opgezocht om op gezette tijden<br />

ervaringen uit te wisselen en steun bij<br />

elkaar te vinden (Leenheer, 2005). De<br />

groeiende populariteit van netwerken bij<br />

onderwijsinnovaties hangt volgens<br />

Leenheer (2002) duidelijk samen met de<br />

veranderde visie op innoveren. Die is in<br />

afgelopen jaren verschoven van de vrij<br />

lineaire aanpak uit de zestiger en<br />

zeventiger jaren, waarin experts een<br />

centrale rol innamen, naar een meer<br />

constructivistische aanpak. Hargreaves<br />

(1994) noemt samenwerking tussen<br />

docenten en scholen (in netwerken)<br />

zelfs de sleutel van onderwijsvernieuwing.<br />

Ook zijn scholen meer en meer lerende<br />

organisaties geworden of geven in ieder<br />

geval aan dit te willen zijn. Netwerken<br />

kunnen bijdragen aan de ontwikkeling<br />

van een lerende organisatie en kan deze<br />

ondersteunen lerend te blijven (Leenheer,<br />

2002). Dit alles heeft geleid tot het besef<br />

dat netwerken een adequate bijdrage<br />

kunnen leveren aan het vormgeven van<br />

vernieuwingen en schoolontwikkeling<br />

(o.a. Lieberman & Grolnick, 1996).<br />

Leenheer en Vrieze (2003, 2004) stellen<br />

22 Kennisnetwerken<br />

zelfs dat onderwijsvernieuwingen alleen<br />

kunnen slagen als de school een lerende<br />

organisatie is.<br />

3.1 Wat zijn kennisnetwerken?<br />

In de literatuur komen we vele, op het<br />

eerste gezicht verschillende benamingen<br />

en definities van netwerken tegen. Soms<br />

lijkt het alsof de term netwerken in zoveel<br />

verschillende betekenissen wordt<br />

gebruikt, dat hij meer vertroebelt dan<br />

verheldert (Leenheer en Vrieze, 2003,<br />

2004). Zo wordt er gesproken over leernetwerken,<br />

kennisnetwerken, docentennetwerken<br />

en scholennetwerken. En wat<br />

te denken van communities of practices?<br />

De Amerikaanse weten schapper en<br />

consultant Etienne Wenger introduceerde<br />

dit begrip begin jaren negentig van de<br />

vorige eeuw als een manier waarop<br />

mensen in informele groepen kennis en<br />

kennisproducten ontwikkelen rond een<br />

gedeelde praktijk of passie (Wenger,<br />

1998).<br />

We staan hier wat langer bij de<br />

benamingen van netwerken stil, omdat<br />

ze vaak verschillen in de kenmerken ervan<br />

weerspiegelen. Als wordt gesproken van<br />

een scholennetwerk, dan duidt dit<br />

meestal op een netwerk dat door de<br />

(leidinggevenden van de) scholen is<br />

gestart en niet vanuit de behoefte van<br />

individuele docent(en) c.q. deelnemers.<br />

De term docentennetwerk wijst erop dat<br />

het (individuele) docenten zijn die het<br />

netwerk hebben gestart. Het betreft een<br />

groep collega’s van verschillende scholen


in een regio die een gezamenlijke<br />

interesse heeft in één nieuw thema en<br />

ermee aan het werk wil gaan in hun<br />

scholen. Ze zijn bereid van elkaar te leren<br />

en werken samen op een actieve manier.<br />

Een belangrijk verschil tussen beide typen<br />

netwerken is dat bij netwerken die<br />

ontstaan uit de behoefte van individuele<br />

deelnemers de thema’s en leervragen<br />

worden bepaald door de deelnemers zelf<br />

en niet door de organisaties of scholen<br />

waaruit ze komen (Bood en Coenders,<br />

2003). Dergelijke netwerken worden<br />

gestart op grond van een eigen belang of<br />

uit eigen interesse. Bij het andere type<br />

netwerken ligt de behoefte voor een<br />

netwerk vaak extern, dus buiten de kring<br />

van daadwerkelijke deelnemers. Ook<br />

worden de thema’s door anderen bepaald<br />

dan door de deelnemers zelfs. Begrijpelijk<br />

is dat het ene type netwerken meer kans<br />

van slagen heeft dan het andere, maar<br />

daar komen we later op terug.<br />

Een kennisnetwerk is een specifieke vorm<br />

van een netwerk, dat bestaat uit een<br />

groep deelnemers van verschillende<br />

scholen die gedurende langere tijd op een<br />

niet­hiërarchische wijze samenwerken<br />

door kennis te delen of deze samen te<br />

ontwikkelen over een bepaald onderwerp<br />

of thema (zoals bijvoorbeeld een onderwijs<br />

innovatie) dat ieders interesse heeft.<br />

Leenheer, Vrieze, Van Kuijk en Kwakman<br />

(2003) geven aan dat leer­ (en scholen)<br />

netwerken in een ideale situatie aan deze<br />

drie kenmerken voldoen:<br />

1. Leren en kennisontwikkeling staan<br />

centraal;<br />

2. Participatie gebeurt op basis van een<br />

bepaalde, gedeelde interesse en<br />

belang;<br />

3. Netwerken zijn informeel en<br />

zelfsturend van aard.<br />

De kracht van kennisnetwerken ligt in<br />

de intrinsieke motivatie waarmee ze<br />

ontstaan of worden opgericht, en<br />

waarmee de leden participeren in<br />

activiteiten die in het netwerk worden<br />

ontplooid. Dit betekent dat kennisnetwerken<br />

geen vooropgestelde doelen,<br />

zoals bepaald door een hogere<br />

management laag, dienen, en ook geen<br />

vooraf bepaalde activiteiten ondernemen.<br />

De aard en functie van netwerken<br />

ontstaan groten deels op basis van de<br />

eigen inzichten en initiatieven van leden<br />

(De Vries & Blaas, 2010).<br />

3.2 Kenmerken van netwerken<br />

Netwerken kunnen derhalve verschillende<br />

kenmerken bezitten. Galesloot (1994)<br />

noemt als kenmerk van een netwerk het<br />

vrijwillige en flexibele karakter met een<br />

gelimiteerd aantal deelnemers, een<br />

gezamenlijk bepaald overzichtelijk thema<br />

en de ondersteuning van één of meerdere<br />

netwerkbegeleiders. Galesloot, Jansen,<br />

Schildmeijer and Treffers (1995) benadrukken<br />

het aspect van samenwerken en<br />

geven aan dat netwerkdeelnemers hun<br />

krachten bundelen met de verwachting<br />

hier beter van te worden. De belangrijkste<br />

karakteristieken van netwerken komen<br />

Kennisnetwerken 23


samen in de definitie van Leenheer,<br />

Vrieze, van Kuijk en Kwakman (2003):<br />

· Een netwerk bestaat uit een aantal<br />

afzonderlijke actoren, ieder met een<br />

eigen bijdrage en verantwoordelijkheid,<br />

die de motivatie vormt tot<br />

bijdrage aan het gezamenlijke doel;<br />

· Actoren in een netwerk staan in een<br />

bepaalde afhankelijkheidsverhouding<br />

tot elkaar in het realiseren van doelen;<br />

· Actoren zijn betrokken bij een bepaald<br />

centraal thema dat het netwerk vormt;<br />

· Actoren staan niet in een hiërarchische<br />

verhouding tot elkaar;<br />

· Een netwerk vormt een specifiek,<br />

te≈onderscheiden geheel.<br />

3.3 De potentie van kennisnetwerken<br />

Aan netwerken in het onderwijs wordt om<br />

verschillende redenen veel potentie toegeschreven.<br />

In het kader van onderwijsinnovaties<br />

kunnen kennisnetwerken<br />

bijvoorbeeld tegemoet komen aan de<br />

behoefte van deelnemers om tijdens de<br />

implementatie van een innovatie of<br />

verandering continu contact en ondersteuning<br />

te kunnen ervaren (Fullan, 1991).<br />

Betrokkenen hebben bij ingrijpende<br />

innovaties graag de mogelijkheid te<br />

reflecteren op de opgedane ervaringen<br />

(Gal & DiMauro, 1993). Netwerken kunnen<br />

deelnemers herkenning (van dezelfde<br />

problemen of uitdagingen) en<br />

(emotionele) onder steuning bieden<br />

(Leenheer, 1995a). Deze niet meetbare<br />

netwerkopbrengsten zijn van een sociaal­<br />

24 Kennisnetwerken<br />

emotionele aard (Allen and Lunsford,<br />

1995; Galesloot, 1994).<br />

Netwerken bieden ook de gelegenheid om<br />

collegiale uitwisseling en leren van elkaar<br />

te organiseren (Leenheer, 1995a). Met<br />

name het onderlinge contact met deelnemers<br />

van andere scholen kan leiden tot<br />

waardevolle invullingen van collegiaal<br />

leren (o.a. Allen & Lunsford, 1995;<br />

Galesloot & Bollen, 1995; Leenheer, 1995a;<br />

Lieberman & McLaughlin, 1992). Dit komt<br />

onder meer doordat deelname vanuit<br />

verschillende scholen het mogelijk maakt<br />

situaties op de ene school te vergelijken<br />

met die op een andere (Roelofs, 1993).<br />

Netwerken kunnen ook goed dienen<br />

als een langduriger nascholingstraject<br />

(Moonen, 2001a, 2001b). Ze vervullen dan<br />

een rol bij het ondersteunen van het leren<br />

van de individuele deelnemers (Van der<br />

Krogt, 1995; Vrieze & Van Kuijk, 1996;<br />

Kwakman, 2003). In deze gevallen wordt<br />

veelal gesproken over leernetwerken. Van<br />

der Krogt (1995) noemt een leernetwerk<br />

een netwerk van interactieprocessen<br />

waarin lerenden, maar ook mentoren,<br />

trainers en managers gezamenlijk acties<br />

ondernemen ter ondersteuning van<br />

elkaars leren. In een leernetwerk leren<br />

de deelnemers van en met elkaar. In het<br />

hoofdstuk over kennisdelen hebben we<br />

al gezien dat leernetwerken het informele<br />

leren ondersteunen. Deze manier van<br />

leren wordt horizontaal of collegiaal leren<br />

genoemd (Galesloot & Bollen, 1995). In dit<br />

geval wordt de collega gezien als


inhoudelijk expert. Verschillen in kennis<br />

wordt gebruikt om elkaar te ondersteunen<br />

(Jansen, 1996; Leenheer, 1995a). Omdat<br />

netwerken gebaseerd zijn op het leren van<br />

elkaar, is het te verwachten dat de informatie<br />

die onderling wordt uitgewisseld in<br />

overeenstemming is met de behoeften.<br />

Mede doordat er al een aanzienlijke<br />

hoeveelheid expertise aanwezig is bij de<br />

diverse deelnemers (O’Neill, 1996), zijn<br />

vormen van collegiaal leren goed mogelijk.<br />

Leren vanuit de ervaringen en ideeën<br />

van collega’s wordt door deelnemers erg<br />

gewaardeerd (o.a. Allen & Lunsford, 1995;<br />

Pennell & Firestone, 1998).<br />

Naast voordelen zijn er ook nadelen aan<br />

kennisnetwerken verbonden. Galesloot<br />

(1994) concludeert op grond van een<br />

literatuurstudie naar de invloed van<br />

collegiale netwerken van ervaren<br />

docenten en schoolleiders, dat deze<br />

niet overschat moet worden. Deelname<br />

aan netwerken blijkt naast concrete<br />

opbrengsten (bijvoorbeeld direct in de<br />

beroepsuitoefening bruikbare producten),<br />

vooral opbrengsten van sociaalemotionele<br />

aard te hebben, zoals<br />

herkenning, blikverruiming en toegenomen<br />

bewustzijn. Deelname aan<br />

netwerken blijkt tevens te kunnen leiden<br />

tot reflectie op de eigen schoolpraktijk als<br />

aanzet tot verdere verbetering van het<br />

beroepshandelen. Binnen netwerken dient<br />

een vorm van zelfsturend, collegiaal leren<br />

op te treden, dat Galesloot en Bollen<br />

(1995) horizontaal leren noemen. Zij<br />

merken hierbij op dat deze wijze van leren<br />

anders is dan de meeste docenten gewend<br />

zijn. Zoals we in hoofdstuk 2 al zagen, is<br />

een belangrijke voorwaarde voor het op<br />

gang komen van horizontaal leren dat de<br />

waarde van eigen en elkaars deskundigheid<br />

wordt ingezien. Hiervoor is een<br />

mentaliteitsverandering nodig. Voor leren<br />

in netwerken wordt tevens de leercultuur<br />

van belang geacht. In een leercultuur is<br />

het niet alleen vanzelfsprekend over het<br />

eigen lesgeven te praten en over<br />

problemen die zich daarbij voordoen,<br />

maar ook het geven en krijgen van<br />

feedback, wederzijds klassenbezoek en<br />

coaching dienen algemeen te worden<br />

geaccepteerd.<br />

3.4 Kenmerken van succesvolle<br />

kennisnetwerken<br />

Dat niet ieder netwerk even succesvol is,<br />

hangt samen met de kenmerken ervan.<br />

Leenheer (2002) noemt de volgende<br />

succesfactoren van netwerken:<br />

· Een netwerk is geen project waarin<br />

planmatig naar een van tevoren<br />

gedefinieerd doel wordt toegewerkt;<br />

· De rol van schoolleiders is essentieel<br />

in scholennetwerken;<br />

· Een goed evenwicht tussen halen en<br />

brengen is van cruciaal belang;<br />

· Verschillen tussen deelnemers zijn<br />

nodig, maar mogen niet te extreem<br />

zijn;<br />

· Het is niet verstandig meteen een<br />

netwerk te beginnen; eerst dient ge ëx­<br />

ploreerd te worden of het kansrijk is.<br />

Kennisnetwerken 25


Moonen (2001a) noemt op grond van de<br />

resultaten van zijn onderzoek naar<br />

docentennetwerken een negental<br />

kenmerken waaraan netwerken dienen te<br />

voldoen:<br />

Gezamenlijke interesse, aantal<br />

deelnemers, begeleiding (kenmerk 1-3)<br />

De deelnemers in een netwerk dienen<br />

dezelfde interesses of leervragen te<br />

hebben. Dit vereenvoudigt de gezamenlijke<br />

ontwikkeling van nieuwe kennis en<br />

uitwisseling van materiaal en ervaringen.<br />

Bovendien kan dit de herkenbaarheid van<br />

de ondervonden problemen, oplossingen<br />

en succes verhalen vergroten.<br />

Het aantal deelnemers dient beperkt<br />

gehouden te worden om de kleinschaligheid<br />

van het netwerk te waarborgen.<br />

Door deze kleinschaligheid<br />

kunnen de deelnemers elkaar goed leren<br />

kennen, wat bevorderend is voor de<br />

onder linge interactie (o.a. Loucks­Horsley<br />

et al., 1998). Een netwerk moet niet te<br />

groot zijn, omdat er dan slechts een<br />

kleine(re) subgroep actief zal zijn<br />

(Moonen, 2001b). De andere zullen dan<br />

hoofdzakelijk ‘lurken’. Een optimaal<br />

aantal deelnemers ligt ergens tussen tien<br />

en vijftien tot twintig (Jansen, 1996;<br />

Leenheer, 1995a, Galesloot & Bollen,<br />

1995), waarbij er bij voorkeur minimaal<br />

twee personen per school deelnemen om<br />

de continuïteit te waarborgen (Veugelers<br />

& Zijlstra, 1995).<br />

26 Kennisnetwerken<br />

Hoewel netwerken zelfsturend kunnen<br />

zijn en dat soms ook daadwerkelijk zijn<br />

(Loucks­Horsley et al., 1998), dienen<br />

netwerken begeleid te worden door één of<br />

meer personen (Moonen, 2001b). Bij ieder<br />

netwerk zijn één of twee netwerk bege­<br />

leiders nodig die de deelnemers ondersteunen,<br />

de bijeenkomsten organiseren,<br />

de benodigde informatie geven, alsmede<br />

de interactie tussen de deelnemers<br />

stimuleren en modereren (o.a. Galesloot<br />

& Bollen, 1995; Lieberman, 2000).<br />

Sprenger & Vonk (2001) en Moonen<br />

(2001a) onderscheiden een drietal rollen<br />

die door een netwerkbegeleider dienen<br />

te worden vervuld. De eerste rol is die<br />

van ondersteuner. Een ondersteuner<br />

organiseert en begeleidt activiteiten en<br />

biedt hier hulp bij (denk aan het<br />

organiseren van ruimte, voorstellen<br />

werkvormen, et cetera). De tweede rol is<br />

die van motivator. Het vervullen van<br />

deze rol houdt in dat de deelnemers<br />

geënthousiasmeerd worden door het<br />

creëren van sfeer, het bieden van veiligheid<br />

en het vertonen van voorbeeldgedrag.<br />

De laatste rol is die van monitor.<br />

In deze rol bewaakt de netwerkbegeleider<br />

het functioneren van het netwerk (bijvoor<br />

beeld of de doelen en resultaten<br />

gehaald worden, de afspraken nog<br />

werkbaar zijn, et cetera).<br />

Brengen en halen van informatie, netwerkhouding,<br />

open sfeer (kenmerk 4-6)<br />

Het functioneren van een netwerk valt of<br />

staat met de verhouding tussen halen en<br />

brengen. De hoeveelheid gebrachte


informatie behoort in evenwicht te zijn<br />

met de hoeveelheid gehaalde informatie.<br />

Dit is noodzakelijk voor het in stand<br />

houden van het netwerk en de motivatie<br />

van de deelnemers. Te grote verschillen<br />

in de hoeveelheid ingebrachte informatie<br />

tussen de deelnemers zou het functioneren<br />

van een netwerk kunnen verstoren.<br />

Deelnemers mogen dus niet teveel, maar<br />

ook niet te weinig van elkaar verschillen<br />

(Leenheer, 2002).<br />

Belangrijk binnen netwerken is het leren<br />

van de ervaringen en kennis van anderen,<br />

ook wel horizontaal of collegiaal leren<br />

genoemd (o.a. Galesloot, 1995). Een netwerk<br />

houding houdt in dat deelnemers het<br />

nut hiervan inzien. De deelnemers moeten<br />

(leren) accepteren dat zij van elkaar<br />

kunnen leren en moeten inzien dat hun<br />

eigen ervaring en deskundigheid nuttig<br />

en bruikbaar voor andere deelnemers<br />

kan zijn.<br />

Netwerken zijn zeer geschikt om reflectie<br />

te stimuleren (Leenheer, 2002; Moonen,<br />

2001a). Verschillen in kennis en ervaring<br />

tussen deelnemers kunnen tot nut<br />

gemaakt worden door een (betere)<br />

integratie van reflectieactiviteiten.<br />

Hiertoe moet er binnen het netwerk een<br />

sfeer van vertrouwen en onderling respect<br />

zijn. De deelnemers moeten niet bang zijn<br />

vragen aan elkaar te stellen of elkaar om<br />

hulp te vragen. De deelnemers dienen<br />

kortom reflective practitioners te zijn.<br />

Flexibiliteit, inbreng van deelnemers<br />

(kenmerk 7-8)<br />

Deelname aan een netwerk moet een<br />

bepaalde mate van flexibiliteit hebben.<br />

Daarentegen dient er door de begeleiding<br />

van het netwerk wel op te worden toegezien<br />

dat dit niet uiteindelijk zal leiden<br />

tot een gevoel van vrijblijvendheid.<br />

Flexibiliteit kan worden vormgegeven<br />

door deelname aan het netwerk zoveel<br />

mogelijk te integreren in de dagelijkse<br />

praktijk van de deelnemers, onder andere<br />

door ze mee te laten beslissen over de<br />

inhoud, de werkwijze, de plaats, het<br />

tijdstip en de frequentie van de<br />

netwerkbijeenkomsten.<br />

Onderwerp (kenmerk 9)<br />

Het onderwerp of thema dient<br />

afgebakend te zijn om de onderlinge<br />

communicatie overzichtelijk en<br />

interessant te houden.<br />

3.5 Conclusies<br />

Kennisnetwerken hebben potentie in het<br />

kader van kennisdelen in de context van<br />

onderwijsvernieuwing, maar om die<br />

potentie waar te maken moet wel aan<br />

de nodige voorwaarden worden voldaan.<br />

In het kader van Expeditie durven, delen,<br />

doen zijn kennisnetwerken geïnitieerd<br />

die werden omschreven als een groep<br />

personen van verschillende scholen,<br />

die gedurende een langere tijdsperiode<br />

doel gericht kennis en ervaringen uit­<br />

wisselt en samen leert over een specifiek<br />

onderwerp. Daarbij moeten we aantekenen<br />

dat ieder kennisnetwerk<br />

Kennisnetwerken 27


maatwerk is. Dat wil zeggen dat de<br />

deelnemers gezamenlijk bepalen:<br />

· Hoe vaak en waar ze bij elkaar komen;<br />

· Welke vragen centraal staan in het<br />

netwerk;<br />

· Welke inhoud de bijeenkomsten<br />

hebben.<br />

In deze kennisnetwerken werd aan alle<br />

voorwaarden voldaan die nodig zijn om<br />

kennis te delen. Of ze hun potentie waar<br />

hebben gemaakt, blijkt uit het onderzoek<br />

dat in hoofdstuk 4 wordt beschreven.<br />

28 Kennisnetwerken


Referenties<br />

Allen, L., & Lunsford, P. (1995). Why network? How to form<br />

networks for school renewal. Alexandria, VA: ASCD<br />

(Association for Supervision and Curriculum<br />

Development).<br />

Bood, R., & Coenders, M. (2003). Communities of<br />

Practice: een innovatief perspectief op kenniswerken.<br />

Kluwer: HRD Thema 4.<br />

Galesloot, L.J. (1994). Collegiale netwerken van ervaren<br />

docenten en schoolleiders. Utrecht: De Lier, Academisch<br />

Boeken Centrum.<br />

Galesloot, L., & Bollen, R. (1995). Scholennetwerken in de 2e<br />

fase: Scharnier tussen wens en werkelijkheid. Utrecht:<br />

IVLOS, Universiteit Utrecht.<br />

Galesloot, L., Jansen, H., Schildmeijer, J., & Treffers, K.<br />

(1995). Samenwerken in netwerken: netwerkvarianten,<br />

succesfactoren en voorbeelden uit de WSNS-praktijk. Utrecht:<br />

Algemeen Pedagogisch Studiecentrum.<br />

Galesloot, L.J., Koetsier, C.P., & Wubbels, T. (1997).<br />

Handelingsaspecten bij het wederzijds leren van ervaren<br />

docenten. Pedagogische Studiën, 74(4), 249­260.<br />

Hargreaves, A. (1994). Restructuring restructuring:<br />

Postmodernity and the prospects for educational change.<br />

Journal of Education Policy, 9(1), 47­65.<br />

Jansen, A.J. (1996). Docenten-netwerken begeleiden:<br />

Praktijkhandleiding voor begeleiders en deelnemers,<br />

Apeldoorn: Garant.<br />

Krogt, F.J. van der (1995). Leren in netwerken: veelzijdig<br />

organiseren van leernetwerken met het oog op humaniteit en<br />

arbeidsrelevantie. Utrecht: Lemma.<br />

Kwakman, K. (1999). Leren van docenten tijdens de<br />

beroepsloopbaan: Studies naar professionaliteit op de<br />

werkplek in het voortgezet onderwijs. Proefschrift.<br />

Nijmegen: Universiteit Nijmegen.<br />

Kwakman, K. (2003). Leernetwerken en de zeggenschap<br />

van leraren over hun werk. In P. Leenheer, G. Vrieze, J.<br />

van Kuijk & K. Kwakman, De moeite van het<br />

vanzelfsprekende. Kennis delen en kennis ontwikkelen in<br />

scholennetwerken (pp. 111­136). Antwerpen: Garant.<br />

Leenheer, P. (Ed.). (1995a). Ervaringen in netwerken.<br />

(Vol. 5). Tilburg: MesoConsult.<br />

Leenheer, P. (1995b). Geen babbelboxen maar<br />

werkplaatsen. Mesomagazine, 15(82), 16­22.<br />

Leenheer, P. (2002). Wandelgangen tussen scholen: over het<br />

nut van scholennetwerken. Q­Vijver, 3(5), 3­6.<br />

Leenheer, P. (2005). Leren in scholennetwerken: over het<br />

hoe, wat en waarom van netwerken in het <strong>VO</strong>. Handboek<br />

Schoolorganisatie en Onderwijsmanagement, 1-18.<br />

Leenheer, P., Vrieze, G., Kuijk, J. van, & Kwakman, K.<br />

(2003). De moeite van het vanzelfsprekende: kennis delen en<br />

kennis ontwikkelen in scholennetwerken. Apeldoorn: Garant.<br />

Leenheer, P., & Vrieze, G. (2004). De moeite van het<br />

vanzelfsprekende: scholennetwerk stimuleert<br />

vernieuwing vanaf de werkvloer. Didaktief, 34(4), 30­31.<br />

Lieberman, A., & McLaughlin, M.W. (1992). Networks for<br />

educational change: Powerful and problematic. Phi Delta<br />

Kappan, 73(9), 673­677.<br />

Lieberman, A., & Grolnick, M. (1996). Networks and<br />

reform in American education. Teachers College Record,<br />

98(1), 7­45.<br />

Lieberman, A. (2000). Networks as learning communities:<br />

Shaping the future of teacher development. Journal of<br />

Teacher Education, 51(3), 221­227.<br />

Loucks­Horsley, S., Hewson, P.W., Love, N., & Stiles, K.E.<br />

(1998). Designing professional development for teachers of<br />

science and mathematics. Thousand Oaks, CA: Corwin<br />

Press.<br />

Moonen, B.H. (2001a). Teacher learning in in-service<br />

networks on Internet use in secondary education.<br />

Proefschrift. Enschede: Universiteit Twente.<br />

Moonen, B.H. (2001b). Tien vragen aan… Bert Moonen.<br />

Computers Op School, 13(7), 26­27.<br />

O’Neill, J. (1996). Living networks. Educational Leadership<br />

International, 54(3), 72­75.<br />

Kennisnetwerken 29


Pennell, J.R., & Firestone, W.A. (1998). Teacher­to­<br />

teacher professional development through state­<br />

sponsered networks. Phi Delta Kappan, 79(5), 354­357.<br />

Sprenger, C., & Vonk, R. (2001). Bouwen aan<br />

leernetwerken. Opleiding en Ontwikkeling, 14(5), 15­19.<br />

The Cognition & Technology Group at Vanderbilt (1997).<br />

The Jasper Project: Lessons in curriculum, instruction,<br />

assessment, and professional development. Mahwah, NJ:<br />

Lawrence Erlbaum.<br />

Veugelers, W., & Zijlstra, H. (Ed.). (1995). Netwerken aan<br />

de bovenbouw van HA<strong>VO</strong> en VWO: Scholen en nascholing op<br />

weg naar het studiehuis. Apeldoorn: Garant.<br />

30 Kennisnetwerken


4 Kennisnetwerken:<br />

Vonken van<br />

vernieuwing<br />

31


4.1 Inleiding<br />

De twee voorgaande hoofdstukken<br />

bevatten een samenvatting van de theorie<br />

rond kennisdelen in het algemeen en<br />

kennis delen in netwerken. In de komende<br />

twee hoofdstukken staat de praktijk centraal.<br />

In dit eerste hoofdstuk geven we<br />

een samenvatting van het praktijk onder­<br />

zoek ‘Kennisnetwerken in het scholenveld’<br />

3. Het betreft een onderzoek dat door<br />

de Hogeschool Arnhem en Nijmegen is<br />

uitgevoerd met als doel de kennisnetwerken<br />

die in Expeditie durven, delen,<br />

doen zijn gerealiseerd te evalueren,<br />

inzicht te krijgen in de manier waarop zij<br />

functioneren en de mate waarin zij<br />

waardevolle opbrengsten voortbrengen.<br />

Een belangrijk doel van de kennis net­<br />

werken voor het Innovatieproject was de<br />

opgedane kennis in de innovatietrajecten<br />

van de scholen die deelnamen aan Expeditie<br />

durven, delen, doen, te delen met<br />

andere, niet aan de Expeditie<br />

deelnemende scholen.<br />

Onder de vlag van het Innovatieproject<br />

van de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> werden in het najaar van<br />

2008/voorjaar 2009 twee soorten kennisnetwerken<br />

opgestart: (1) kennisnetwerken<br />

rond Expeditiescholen en (2) thematische<br />

kennisnetwerken. Voor beide soorten<br />

kennisnetwerken zijn profielen gemaakt<br />

en leden geworven via onder andere de<br />

website van Expeditie durven, delen,<br />

doen, nieuwsbrieven en een flyer op het<br />

congres van de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong>. In de daaropvolgende<br />

periode werden leden voor<br />

32 Kennisnetwerken<br />

de kennisnetwerken geworven en gingen<br />

de eerste van start (Odenthal, 2009).<br />

4.2 Onderzoeksvragen<br />

Vooraf was over de kennisnetwerken<br />

bekend dat het overwegend om netwerken<br />

ging die regionaal georiënteerd<br />

zijn, een beperkt aantal deelnemers<br />

hadden, afkomstig zijn van een beperkt<br />

aantal scholen, en die beoogden drie à<br />

viermaal per (school­)jaar voor de duur<br />

van een (mid)dag fysiek bijeen te komen.<br />

Aanvullend werd van tussentijds mailcontact<br />

en een virtueel contact platform<br />

gesproken. De leden van de netwerken<br />

zijn globaal in te delen in docenten,<br />

school leiders/managers, en intermediairs<br />

(i.c. CPS consultants). Externe experts<br />

konden tijdelijk deel uitmaken van het<br />

netwerk. De evaluatie heeft zich gericht<br />

op één Expeditienetwerk en twee thematische<br />

netwerken. Gegeven de globale<br />

karakteristieken van de kennisnetwerken<br />

zal het onderzoek naar het functioneren<br />

van de kennisnetwerken zich richten op<br />

de volgende onderzoeksvragen:<br />

· Welke activiteiten komen op de<br />

geplande ontmoetingsdagen en<br />

tussentijds tot stand?<br />

· Welke rollen en taken vervullen leden,<br />

coördinatoren en eventuele experts bij<br />

de geplande en tussentijdse<br />

activiteiten van de kennisnetwerken?<br />

· Welke opbrengsten komen voort uit de<br />

geplande en tussentijdse activiteiten<br />

van de kennisnetwerken?


4.3 Onderzoeksopzet<br />

Voor het beantwoorden van de onderzoeks<br />

vragen is een kwalitatief onderzoek<br />

uitgevoerd naar de drie kennisnetwerken.<br />

Het onderzoek is opgezet als een reeks<br />

van gevalsstudies, waarbij eerst per geval<br />

wordt gekeken naar antwoord op de<br />

onder zoeksvragen, en vervolgens in een<br />

cross­case analyse tot overkoepelende<br />

conclusies wordt gekomen. Passend bij de<br />

aard en functie van kennisnetwerken is in<br />

de opzet van het kwalitatieve onderzoek<br />

gekozen voor de inzet van drie bijzondere<br />

onderzoek smethodieken en uitgangs­<br />

punten voor analyse. Zoals we in het<br />

vorige hoofdstuk hebben beschreven,<br />

bepaalt de intrinsiek gemotiveerde<br />

deelname van leden aan een kennisnetwerk<br />

in belangrijke mate welke doelen<br />

en activiteiten er in een kennisnetwerk<br />

tot stand komen. Daarom is in de onderzoeks<br />

opzet een belangrijke plaats in­<br />

geruimd voor het maken van een zogenaamde<br />

rich picture4, waarin tot<br />

uitdrukking komt wie er aan het netwerk<br />

deel nemen en vanuit welke motivatie/<br />

reden. Daarnaast beschreven we dat een<br />

kennisnetwerk een dynamisch geheel is<br />

waarin verschillende hoofdfasen te onderscheiden<br />

zijn. Binnen die fasen vinden in<br />

de tijd bepaalde activiteiten en ontwikkelingen<br />

plaats. Voor het verkrijgen van<br />

zicht op de functionering en effectiviteit<br />

van de kennisnetwerken is daarom als<br />

tweede stap een chronologische trajectbeschrijving<br />

gemaakt. Ten derde is<br />

betoogd dat kennisnetwerken zich onderscheiden<br />

van doelmatig ge organi seerde<br />

groepen. Pas in het kennis netwerk zelf<br />

komen in een gezamenlijk proces van<br />

articuleren kennis en behoeften naar<br />

voren, alsmede de producten die op die<br />

kennisbehoeften een antwoord kunnen<br />

zijn. Daarom is in dit onderzoek de<br />

effectiviteit van het kennis netwerk<br />

gemeten door de bril van ‘vonken van<br />

vernieuwing’, waarin processen en<br />

producten tussen leden als opbrengst<br />

worden gezien.<br />

4.4 Vonken van vernieuwing<br />

Veel effectonderzoek legt de nadruk op<br />

tastbare (statische) producten. Kennisnetwerken<br />

zijn echter unieke gehelen<br />

met, naarmate de uitwisseling in het<br />

netwerk aan intensiteit toeneemt, een<br />

eigen dynamisch karakter. Dat betekent<br />

in essentie dat (de kwaliteit van) op gang<br />

gebrachte processen als een deel van de<br />

opbrengst moeten worden gezien. In het<br />

onderzoek naar de drie kennisnetwerken<br />

worden daarom zowel de dynamische<br />

processen als de (concrete) uitkomsten<br />

daarvan gemeten. Daarbij stellen we ons<br />

kennisdelen voor als een proces waarin<br />

binnen een systeem ‘vonken van vernieuwing’<br />

ontstaan/overspringen door<br />

een gezamenlijk proces van diep leren<br />

(vgl. Thölke, 2007; 2009).<br />

Een kennisnetwerk functioneert als een<br />

(tijdelijk) systeem waarbinnen tussen<br />

leden tijdens processen van kennisdelen<br />

vonken overspringen in de vorm van<br />

zowel gevoelens, kennis/inzicht, uitgangs<br />

punten en visies als concrete<br />

Kennisnetwerken 33


materialen. De vonken zijn als het ware<br />

de ter plekke waar te nemen gevolgen van<br />

collectief leren. We hanteren hierbij een<br />

ruime begripsopvatting van ‘kennis’ en<br />

‘kennisontwikkeling’. Kennis wordt vaak<br />

gezien als generieke, theoretische kennis,<br />

terwijl in de onderwijspraktijk contextspecifieke,<br />

anekdotische kennis<br />

domineert. Bovendien wordt bij kennisdeling<br />

vaak gedacht aan het overbrengen<br />

van kant­en­klare producten, terwijl<br />

docenten juist ook behoefte hebben aan<br />

het uitwisselen en afstemmen van<br />

gevoelens, het toetsen van plannen, of<br />

het ontwikkelen van nieuwe ideeën over<br />

hoe bepaalde materialen te gebruiken en<br />

in te bedden zijn. In dit onderzoek gaan<br />

we uit van twee hoofdprocessen van<br />

kennisdeling: articulatie en constructie,<br />

en van drie ‘soorten’ kennis die in die<br />

processen gearticuleerd en geconstrueerd<br />

kunnen worden: (1) doelen en vragen, (2)<br />

generieke en anekdotische kennis, en (3)<br />

concrete materialen. De vonken die in<br />

deze processen kunnen overspringen,<br />

definiëren we op drie niveaus: niveau 1<br />

is het gevoelsniveau, niveau 2 zijn de<br />

ideeën, voornemens en plannen in<br />

wording, op niveau 3 is sprake van daadwerkelijke<br />

nieuwe ontwikkelingen in de<br />

onderwijspraktijk. Tabel 4.1 geeft een<br />

overzicht van de processen en producten<br />

waarop de effectmeting zich richtte.<br />

4.4 De resultaten<br />

Kennisnetwerk 1: doorlopend portfolio<br />

Dit kennisnetwerk bestaat uit een<br />

Expeditie school en drie scholen uit het<br />

34 Kennisnetwerken<br />

primair onderwijs (po). Doel van het<br />

netwerk is het delen van kennis en<br />

ervaringen rond het realiseren van een<br />

doorlopende leerlijn in de overgang van<br />

primair naar voortgezet onderwijs en te<br />

komen tot een gezamenlijke ideevorming<br />

en af stemming. In het proces van kennis­<br />

uitwisseling domineren doel­ en<br />

vraagarticulatie, het articuleren en<br />

vergelijken van kennis/ervaringen en<br />

concrete materialen. Het proces van doelen<br />

vraagarticulatie heeft in het netwerk<br />

een belangrijke functie gehad, omdat de<br />

leden uit po en vo verschillende doelen<br />

beoogden. Dit leidde tot het opsplitsen<br />

van het netwerk in een po­netwerk en een<br />

vo­netwerk. Het po­netwerk heeft in het<br />

vervolg het door hen beoogde doel een<br />

betere overgang tussen po en vo te<br />

bewerkstelligen niet kunnen realiseren,<br />

omdat onvoldoende vo­scholen<br />

vertegenwoordigd waren. Dit heeft<br />

wellicht geleid tot een aanhoudend<br />

proces van doel­ en vraagarticulatie,<br />

waarmee een veelheid aan onderwerpen<br />

de revue passeerde. De producteffecten<br />

van articuleren en vergelijken liggen op<br />

het niveau van het gevoel (herkenning,<br />

erkenning, gedeelde zorg, gedeelde<br />

vragen en wensen, inspiratie) en op het<br />

niveau van nieuwe ideeën/aanpakken.<br />

Zo gaf de derde bijeenkomst over de doorlopende<br />

leerlijn in het vak Engels aanleiding<br />

tot het vergelijken van versies van<br />

een methode, waardoor de school met de<br />

oude versie de aanpak in de nieuwe versie<br />

kon waarderen voor de eigen situatie.


Tabel 4.1 Operationalisatie­effecten van kennisnetwerken<br />

Processen van kennisontwikkeling Producten van kennisontwikkeling (‘vonken’)<br />

Doel­ en vraagarticulatie en ­constructie<br />

• Articuleren van doelen en vragen<br />

• Vergelijken van doelen en vragen<br />

• Afstemmen van doelen en vragen<br />

Kennisarticulatie­ en constructie<br />

• Articuleren van generieke en anekdotische<br />

kennis<br />

• Vergelijken van generieke en anekdotische<br />

kennis<br />

• Afstemmen van generieke en anekdotische<br />

kennis<br />

Productarticulatie­ en constructie<br />

• (Les-)materialen<br />

• Implementatiescenario’s<br />

“Door deelname aan het netwerk verwacht<br />

ik beter te kunnen ingaan op cognitieve en<br />

sociaal-emotionele ontwikkeling van basisschoolkinderen<br />

die naar de brugklas gaan.<br />

Daarmee kunnen we als school de overgang<br />

naar het <strong>VO</strong> zo soepel mogelijk laten<br />

verlopen. Daarnaast heb ik vakinhoudelijke<br />

kennis opgedaan, met name gericht op taal.”<br />

(Evaluatie)<br />

Kennisnetwerk 2: middenmanagers<br />

Aan dit kennisnetwerk wordt deelgenomen<br />

door zes middenmanagers<br />

afkomstig van drie scholen in het<br />

voortgezet onderwijs. Het thema is<br />

gericht op het uitwisselen van kennis<br />

en ervaringen rond processen van<br />

veranderen binnen scholen. De processen<br />

van kennisuitwisseling die in dit kennisnetwerk<br />

hebben gedomineerd, zijn<br />

Niveau 1: Gevoel<br />

• Eigenaarschap<br />

• Inspiratie/enthousiasme<br />

Niveau 2: Idee<br />

• Nieuw onderwerp/nieuwe richting of aanpak<br />

• Nieuwe actie<br />

• Voorstel/plan van aanpak<br />

Niveau 3: Ontwikkeling<br />

• Opstellen stappenplan<br />

• Uitvoer stappenplan<br />

• Evaluatie stappenplan<br />

allereerst articulatie en vergelijking van<br />

anekdotische kennis en ervaringen en<br />

articulatie van vragen rond veranderingsprocessen.<br />

De inbreng van de schoolspecifieke<br />

casussen gaf direct aanleiding<br />

tot het articuleren van persoonlijke<br />

anekdotische kennis en ervaringen,<br />

waarna in een intervisie achtige setting<br />

werd gereflecteerd door de groep. In dit<br />

proces van reflectie ontstond veel ruimte<br />

voor processen van vergelijken.<br />

Behalve een proces van articulatie gaf<br />

het programma – waarin praktijkcasussen<br />

werden afgewisseld met theoretische<br />

inbreng (bijvoorbeeld kijkkaders, leiderschapstijlen/modellen)<br />

– aanleiding tot<br />

het zoeken naar verbinding tussen<br />

anekdotes met een generieke kennisbasis.<br />

Het belang van de drie participerende<br />

Kennisnetwerken 35


scholen is gelijkluidend: met collega­<br />

middenmanagers delen van kennis/<br />

ervaringen rond specifieke veranderingsprocessen,<br />

waarbij de eigen aanpak en rol<br />

gereflecteerd kan worden door de<br />

bespiegeling van anderen. De evaluaties<br />

van de bijeenkomsten geven deze<br />

gedeelde focus goed weer en laten het<br />

persoonlijk belang zien dat de deelnemers<br />

aan het netwerk erbij hebben ervaren:<br />

“De grootste opbrengst voor mij zit hem in de<br />

duw in de rug die maakt dat ik uitgedaagd<br />

word op meta-niveau naar mijn eigen<br />

handelen te kijken, om vervolgens dit<br />

handelen te spiegelen aan de analyses van<br />

collega’s die vergelijkbare werkzaamheden<br />

doen.”<br />

“Grootste meerwaarde zat voor mij in de<br />

reflectie op je eigen organisatie en daardoor<br />

en daarover met collega’s in gesprek komen.”<br />

(Evaluaties deelnemers)<br />

Kennisnetwerk 3: kwaliteitszorg<br />

Dit kennisnetwerk is een thematisch<br />

netwerk dat niet op initiatief van één<br />

Expeditieschool is ontstaan, maar door<br />

het Innovatieproject van de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> en<br />

CPS thematisch is vast gesteld, waarbij<br />

met name onder scholen die hebben<br />

deelgenomen aan Expeditie durven, delen,<br />

doen II: kwaliteit in beeld5 uit het hele land<br />

is geworven. Het thema is gericht op het<br />

uitwisselen van kennis en ervaringen rond<br />

processen van kwaliteitszorg in onderwijs<br />

innovaties binnen scholen waarbij<br />

focus ligt op algemene kennis over<br />

36 Kennisnetwerken<br />

kwaliteitszorg en basisvaardighedenonderzoek.<br />

Het kennis netwerk heeft een<br />

vaste kern van vijf deelnemers afkomstig<br />

van vijf verschil lende vo­scholen. De<br />

processen van kennisuitwisseling die in<br />

dit kennis netwerk domineerden, zijn het<br />

articuleren van vragen en kennis/<br />

ervaringen. Voor een aantal leden<br />

verkeert het hebben van grip op de<br />

processen van kwaliteitszorg nog in een<br />

ontwikkelfase. Zij uitten tijdens de bijeenkomsten<br />

hun zorg en vragen omtrent de<br />

aanpak van een schoolbrede kwaliteitszorg.<br />

Andere leden kunnen in antwoord<br />

op vragen van collega’s de anekdotische<br />

kennis waarover zij beschikken articuleren.<br />

Aanvullend brengt de coördinator<br />

generieke kennis in over hoe kwaliteitszorg<br />

aan te pakken. Dit resulteert in<br />

discussies waar rond de ingebrachte<br />

vraag of casus kennis constructie plaats­<br />

vindt. De product effecten bevinden<br />

zich op verschillende niveaus. Uit de<br />

observaties en evaluaties komt allereerst<br />

naar voren dat de netwerkleden zich<br />

gesterkt voelen door de collegialiteit<br />

tussen kwaliteitszorg medewerkers uit<br />

het hele land. Zij ervaren ondersteuning<br />

en inspiratie voor wat zij in de eigen<br />

school proberen te doen en worden<br />

enthousiast van elkaars expertise en<br />

anekdotes (niveau 1: gevoelseffecten).<br />

“Door de werkwijzen van anderen neem ik<br />

die van mijzelf onder de loep. Hoe anderen<br />

werken inspireert mij het ook anders te doen.<br />

Je doet ideeën op.” (niveau 1: inspiratie)


“Er zijn op school niet veel kwaliteits-<br />

zorgmedewerkers. Het was zeer prettig om<br />

met anderen te praten over hoe je er invulling<br />

aan geeft.” (niveau 1: collegialiteit)<br />

Ook geven de observaties en evaluaties<br />

blijk van een effect op de wijze van<br />

werken aan kwaliteitszorg in de eigen<br />

school. De inbreng van eigen vragen/<br />

casussen in de bijeenkomsten en het<br />

ontvangen van feedback van enerzijds<br />

ervaringsbekwame collega’s en anderzijds<br />

de theoretische inbreng van de<br />

coördinator leidt er verschillende keren<br />

toe dat de deelnemer die de vraag of<br />

casus inbracht concrete ideeën opdoet<br />

voor het veranderen van de eigen praktijk.<br />

Evenals in het kennisnetwerk middenmanagers<br />

draagt de confrontatie tussen<br />

praktijkcasussen en de theoretische<br />

duiding daarvan bij aan het ontwikkelen<br />

van nieuwe acties.<br />

De processen van vraag­ en kennisarticulatie,<br />

en het vergelijken van anekdotische<br />

ervaringen en van praktijkcasussen<br />

met een generieke kennisbasis<br />

van onderzoeksmatig evalueren heeft<br />

geleid tot saamhorigheid/collegialiteit<br />

tussen kwaliteitszorg medewerkers van<br />

scholen uit het hele land, en concrete<br />

ontwikkelingen in de eigen aanpak<br />

teweeg gebracht.<br />

4.4 Conclusies<br />

Kijkend naar de vrij lage frequentie van de<br />

bijeenkomsten van met name twee van de<br />

drie kennisnetwerken, zijn de netwerken<br />

tot een goed resultaat van kennisdelen<br />

gekomen. Uit de resultaten blijkt dat in<br />

de drie kennisnetwerken met name<br />

processen op het gebied van vraagarticulatie,<br />

kennis­ en productarticulatie<br />

en kennisconstructie gerealiseerd zijn.<br />

De deelnemers brengen vragen en<br />

casussen vanuit hun eigen werkpraktijk in<br />

en vergelijken deze onderling. De leden<br />

bevragen elkaar en scherpen zo hun<br />

vragen aan. Het is hierbij belangrijk dat<br />

de leden hun vraag en werkpraktijk onder<br />

woorden kunnen brengen. De coördinator<br />

of externe gastspreker brengt theorie in<br />

en de leden materialen en methodes uit<br />

hun beroepspraktijk. Praktijkervaringen<br />

worden verbonden aan de theorie en<br />

veranderen daarmee de betekenis van<br />

deze praktijkervaringen en soms ook de<br />

beroepspraktijk. Daarnaast brengt het<br />

gezamenlijk reflecteren een verdieping in<br />

de praktijkervaringen en resulteert het<br />

een enkele keer tot een andere aanpak in<br />

het werk.<br />

4.5 Aanbevelingen<br />

Uit het onderzoek blijkt dat het belangrijk<br />

is en blijft scholen uit te nodigen en te<br />

faciliteren in het opstarten van en deelnemen<br />

aan kennisnetwerken, waarin<br />

verschillende beroepspraktijken elkaar<br />

kunnen ontmoeten, elkaar kunnen versterken<br />

en vernieuwingen en inzichten<br />

kunnen delen. Hiermee kan een ‘ware<br />

vonkenregen in het onderwijsveld’<br />

ontstaan.<br />

Kennisnetwerken 37


Gebaseerd op de resultaten wordt een<br />

aantal kenmerken genoemd van tussenschoolse<br />

kennisnetwerken die een<br />

positieve invloed lijken te hebben gehad:<br />

· Handhaving van de informele<br />

agendastelling: gezamenlijk wordt de<br />

inhoudelijke focus vastgesteld;<br />

· Handhaving informele setting: een<br />

informele en veilige sfeer draagt bij<br />

aan openheid en diepgang in het delen<br />

van kennis en ervaringen;<br />

· Handhaving van de formele<br />

facilitering: de kennisnetwerken<br />

worden ondersteund door een<br />

externe coördinator;<br />

· Homogene ledensamenstelling:<br />

wanneer leden uit gelijke sectoren<br />

komen of gelijke functie hebben,<br />

draagt dit bij aan focus op de inhoud;<br />

· Coördinator bezit inhoudelijke<br />

expertise op het domein van het<br />

netwerk: op deze manier kan<br />

generieke kennis ingebracht worden;<br />

· Vergroting zichtbaarheid van de<br />

opbrengsten: gedeelde opbrengsten,<br />

middels een digitaal platform bijvoorbeeld,<br />

binden de leden aan<br />

het netwerk.<br />

38 Kennisnetwerken


Referenties<br />

Bartels, N. (2003). How teachers and researchers read<br />

academic articles. Teaching and Teacher Education, 19(7),<br />

737­753.<br />

Broekkamp, H., & Van Hout­Wolters, B.H.A.M. (2007).<br />

The gap between educational research and practice:<br />

A literature review, symposium, and questionnaire.<br />

Educational Research and Evaluation, 13(3), 203­220.<br />

Broekkamp, H., Vanderlinde, R, Van Hout­Wolters,<br />

B.H.A.M. van, & Van Braak, J. (2009). De relatie tussen<br />

onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk verkend in<br />

Nederland en Vlaanderen. Pedagogische Studiën, 86(4),<br />

313­320.<br />

Burkhardt, H., & Schoenfeld, A.H. (2003). Improving<br />

educational research: Toward a more useful, more<br />

influential, and better­funded enterprise. Educational<br />

Researcher, 32(9), 3­14.<br />

Day, C., & Hadfield, M. (2005). Harnessing action<br />

research: The power of network learning. In Veugelers,<br />

W., & O’Hair, M. (Eds.), Network learning for educational<br />

change (pp.52­71). Maidenhead, UK: Open University<br />

Press.<br />

De Vries, B., & Pieters, J. (2007a). De zin van conferenties,<br />

kennisgemeenschappen en kennisbewuste scholen in een<br />

gecraqueleerd onderwijsveld. Pedagogische Studiën, 48,<br />

233­240.<br />

De Vries, B., & Pieters, J.M. (2007b). “The knowledgecreating<br />

school proudly presents…”: A school community<br />

sharing its story. In C. Kimble and P. Hildreth (Eds),<br />

Communities of Practice: Creating learning environments for<br />

educators, Volume 1 (pp. 355­370). Information Age<br />

Publishing.<br />

Gibbons, M., Limoges, C., Nowotny, H., Schwartzman,<br />

S., Scott, P. & Trow, M. (1994). The new production of<br />

knowledge: The dynamics of science and research in<br />

contemporary societies. London: Sage.<br />

Hargreaves, D.H. (1999). The knowledge­creating school.<br />

British Journal of Educational Studies, 47(2), 122­144.<br />

Monk, A., & Howard, S. (1998). The rich picture: A tool for<br />

reasoning about work context. Interactions, 5(2), 21­30.<br />

Odenthal, L. (2009). Tussenverslag kennisnetwerken DDD.<br />

Amersfoort: CPS Onderwijsontwikkeling en Advies.<br />

Pieters, J.M., & De Vries, B. (2005). Kennisproductie en<br />

kennisdisseminatie in het Nederlandse onderwijsveld: Een<br />

voorstudie naar de rol van kennisgemeenschappen.<br />

Enschede: Universiteit Twente.<br />

Stark, R., & Mandl, H. (2007). Bridging the gap between<br />

basic and applied research by an integrative research<br />

approach. Educational Research and Evaluation, 13(3),<br />

249­261.<br />

Thölke, J. (2007). Leren niet te weten: Een zoektocht rond<br />

zinvolle vernieuwing in (onderwijs)organisaties. Nijmegen:<br />

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.<br />

Thölke, J. (2009). Het concept Vonken van Vernieuwing.<br />

Interne memo. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem<br />

en Nijmegen.<br />

Vanderlinde, R., & Van Braak, J. (2007). De relatie tussen<br />

onderwijsonderzoek en onderwijspraktijk in Vlaanderen.<br />

Brussel/Gent: viWTA/Vakgroep Onderwijskunde.<br />

Veugelers, W., & Zijlstra, H. (2005). Keeping school<br />

networks fluid: Networks in dialogue with educational<br />

change. In Veugelers, W., & O’Hair, M. (Eds.), Network<br />

learning for educational change (pp.33­51). Maidenhead,<br />

UK: Open University Press.<br />

Weekenstroo, W., Nijhuis, H., & De Vries, B. (2009).<br />

Naar een duurzaam onderzoeksklimaat op school. In S.<br />

Bolhuis, P. Leenheer & G. van Luin (red.), MesoFocus 73<br />

Dat zoeken we zelf wel uit: Over onderzoek in de school door<br />

docenten, teamleiders en (midden)management (pp. 77­89).<br />

Wenger, E. (1998). Communities of practice: Learning,<br />

meaning and identity. Cambridge: Cambridge University<br />

Press.<br />

Wenger, E., & Snyder, W.M. (2000). Communities of<br />

practice: The organizational frontier. Harvard Business<br />

Review, 78(1), 139­145.<br />

Wenger, E., McDermott, R., & Snyder, W.M. (2002).<br />

Cultivating communities of practice: A guide to managing<br />

knowledge. Boston, MA: Harvard Business School Press.<br />

Kennisnetwerken 39


3 Vries de, B. & Blaas, M. (2010). Kennisnetwerken in<br />

het scholenveld: Drie gevalsstudies van Vonken van<br />

Vernieuwing. Niet gepubliceerd. Hogeschool van<br />

Arnhem en Nijmegen.<br />

4 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de rich<br />

picture­methode Bijlage B1.<br />

5 Zie ook de publicatie: Aarts, M. (red.) (2011). Beter<br />

innoveren met kwaliteitszorg. 50 innovatieprojecten in<br />

beeld. Utrecht: <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong>.<br />

40 Kennisnetwerken


5<br />

Kennisdelen zonder<br />

kennisnetwerk:<br />

afwegingen van<br />

Expeditiescholen<br />

41


5.1 Inleiding<br />

Van scholen die participeerden in<br />

Expeditie durven, delen, doen werd<br />

verwacht dat ze ook de tweede ‘d’<br />

invulden, die van ‘delen’. Het was aan<br />

de scholen zelf om daar een invulling aan<br />

te geven die bij hen paste: zowel in vorm<br />

als qua timing. Een van de mogelijkheden<br />

die het Innovatieproject bood, was het<br />

op zetten van een kennisnetwerk rond de<br />

school. Expeditiescholen die daarvoor<br />

kozen, zijn al in het vorige hoofdstuk<br />

beschreven. Hier gaat het specifiek over<br />

de scholen die daar niet voor kozen.<br />

5.2 Onderzoeksvraag en ­methode<br />

Zoals toegelicht in hoofdstuk 3 worden<br />

kennisnetwerken gezien als een krachtig<br />

middel om bij vernieuwingen kennis te<br />

delen en te ontwikkelen. Desondanks<br />

blijken innoverende scholen dat middel<br />

zelden in te zetten. Dat geldt ook voor<br />

Expeditiescholen.<br />

De reacties van Expeditiescholen op het<br />

aanbod om een kennisnetwerk te starten,<br />

waren gevarieerd. Naast de scholen die<br />

daadwerkelijk begonnen met een netwerk,<br />

waren er scholen die al snel besloten om<br />

niet voor deze vorm te kiezen. Tussen<br />

duidelijk wel en duidelijk niet, bleken ook<br />

hier verschillende kleuren grijs te bestaan.<br />

Een aantal scholen nam het besluit om<br />

geen kennisnetwerk te starten na afloop<br />

van een gesprek, andere namen hetzelfde<br />

besluit na meerdere gesprekken. Er waren<br />

ook scholen die aanvankelijk besloten een<br />

kennisnetwerk te initiëren, maar<br />

42 Kennisnetwerken<br />

gedurende het traject van hun besluit<br />

terug kwamen. Juist deze variatie aan<br />

reacties bood een uitgelezen kans om bij<br />

innoverende scholen navraag te doen naar<br />

hun overwegingen.<br />

Het doel van het onderzoek was, uit te<br />

zoeken waarom een aantal innoverende<br />

scholen weinig ziet in het opstarten van<br />

een kennisnetwerk en waarom een aantal<br />

andere innoverende scholen daar gaandeweg<br />

van afziet. Het onderzoek is uit ge­<br />

voerd door CPS Onderwijs ontwikke ling<br />

en advies, met ondersteuning van de<br />

HAN. Netwerkbegeleiders van CPS<br />

hebben gesprekken gevoerd met<br />

Expeditiescholen.<br />

Als centrale vraag voor het onderzoek is<br />

geformuleerd:<br />

Wat zijn de redenen geweest waarom<br />

innoverende scholen geen kennisnetwerk<br />

zijn gestart?<br />

Het ging daarbij in het bijzonder om de<br />

overwegingen achter de beslissing en<br />

om de vraag onder welke voorwaarden<br />

de beslisser wellicht tot een ander besluit<br />

zou zijn gekomen. Ondanks het ‘grijze<br />

gebied’ tussen ja en nee, zijn de scholen<br />

in twee groepen ingedeeld voor onderlinge<br />

vergelijking. De eerste groep van<br />

vier scholen had wel de intentie, maar<br />

kwam gaandeweg het traject op andere<br />

gedachten. De tweede groep van zes<br />

scholen had vanaf de start niet de intentie


om een kennisnetwerk op te zetten.<br />

In totaal gaat het dus om tien scholen.<br />

Netwerkbegeleiders van het CPS hebben<br />

met school­ en projectleiders teruggekeken<br />

op de beslissing. Ze deden dat op<br />

basis van een stimulated recall­interview,<br />

aan de hand van de rich picture­methode<br />

(zie bijlage B1). Deze methode helpt de<br />

respondenten zich te herinneren wat ze<br />

dachten toen zich een bepaalde situatie<br />

voordeed. Kenmerkend voor de methode<br />

is dat betrokkenen de essentie tekenen<br />

zoals zij die ervaren hebben. Zo worden<br />

de achtergronden van de keuze duidelijk.<br />

Figuur 5.1 geeft een geanonimiseerde rich<br />

picture.<br />

5.3 Resultaten<br />

De eerste groep scholen wil aanvankelijk<br />

een kennisnetwerk opzetten, maar komt<br />

daar gaandeweg van terug (zie bijlage B2).<br />

Bij deze beslis sing blijken verschillende<br />

over wegingen te hebben meegespeeld.<br />

Vaak gaat het om interne ontwikkelingen<br />

waardoor andere prioriteiten gesteld<br />

worden en het aan tijd ontbreekt. Bovendien<br />

twijfelen scholen of er evenwicht zal<br />

zijn tussen de kosten en de baten, tussen<br />

het halen en brengen in het netwerk.<br />

Daarnaast lijkt de timing een rol te spelen:<br />

op een ander moment was de beslissing<br />

misschien anders uitgepakt. Het<br />

Innovatie project heeft scholen aan­<br />

geboden een kennisnetwerk op te zetten<br />

en hen de ruimte gegeven daar wel of niet<br />

gebruik van te maken. Scholen maken<br />

liever gebruik van de ruimte, dan van het<br />

aanbod. De vraag onder welke voorwaarden<br />

scholen tot een andere beslissing<br />

waren gekomen, levert verder weinig op.<br />

De tweede groep scholen besluit direct<br />

of na gesprekken, geen gebruik te maken<br />

van het aanbod om een kennisnetwerk op<br />

te zetten (zie bijlage B3). Deze scholen<br />

zien onvoldoende meerwaarde in een<br />

kennisnetwerk, waar bij komt dat de<br />

benodigde extra tijd niet voorhanden is.<br />

Een aantal van deze scholen participeert<br />

overigens al in een netwerk, wat de<br />

inschatting van meer waarde en tijd in een<br />

ander daglicht plaatst. Een bijkomende<br />

reden is dat scholen de focus op dat<br />

moment liever leggen op ontwikkelingen<br />

in de school. Ook hier levert de vraag<br />

onder welke voorwaarden scholen tot een<br />

andere beslissing waren gekomen, weinig<br />

aanvullende informatie op.<br />

Al met al zijn er weinig verschillen<br />

tussen de twee groepen scholen. In beide<br />

groepen is de inschatting dat de kosten<br />

en baten niet met elkaar in evenwicht<br />

zijn, dat het opzetten van een kennisnetwerk<br />

op dat moment te veel van de<br />

schaarse tijd vraagt, terwijl op school een<br />

vernieuwingsproces gaande is. Sommige<br />

scholen trekken die conclusie hooguit<br />

wat sneller dan anderen. Het aanbod van<br />

ondersteuning bij het opzetten van een<br />

kennisnetwerk speelde voor deze scholen<br />

nauwelijks een rol in de besluitvorming:<br />

ook mét ondersteuning zou het kennisnetwerk<br />

tijd en aandacht van hen vragen.<br />

Er zijn scholen die aangeven dat ze wel<br />

Kennisnetwerken 43


Figuur 5.1 Voorbeeld van een rich picture<br />

Senter<br />

Novem<br />

Belang:<br />

Financieel op<br />

eigen benen<br />

Belang:<br />

Legitimeren dat<br />

het anders kan<br />

Adviesorganisatie<br />

Belang:<br />

Bijdrage leveren<br />

succ innovatie<br />

44 Kennisnetwerken<br />

Stichting<br />

Platform<br />

Eigentijds<br />

Onderwijs<br />

Belang:<br />

Cultuureducatie<br />

integraal onder ­<br />

deel onderwijs<br />

Min OCW<br />

Geen blauwdrukken<br />

Vereniging<br />

cultuurprofielscholen<br />

lIn en<br />

ouders<br />

Volprogramma<br />

School<br />

Directeur<br />

Verbeteren<br />

aansluiting<br />

<strong>VO</strong>­HBO<br />

Belang:<br />

LIn op de goede<br />

plek<br />

Docenten<br />

WON<br />

KLO<br />

Centr vd<br />

Kunsten<br />

Belang:<br />

Link cultuur en<br />

curriculum OGO<br />

(DDD)<br />

Andere<br />

school<br />

IDEE<br />

Stimuleren<br />

cultuur aanbond<br />

in de wijk<br />

Ontbreken gem.<br />

belang DDD<br />

Verschillen in<br />

ontw niveau<br />

vernieuwing<br />

DDDscholen<br />

Belang:<br />

Kweekvijver voor<br />

eigentijdse<br />

docenten<br />

Belang:<br />

Gem. sch. op ­<br />

dracht, gedoelde<br />

subsidie<br />

Vraag naar<br />

kennisnetwerken<br />

sluit niet aan bij<br />

behoefte<br />

Gebrek aan<br />

duidelijke<br />

keuzes<br />

Niet alleen<br />

zenden, halen<br />

& brengen uit<br />

gem. belang<br />

Doelen en aan ­<br />

pak DDD niet<br />

helder, vraag pas<br />

in laatste jaar<br />

<strong>VO</strong>-<strong>raad</strong><br />

CPS consultant


een netwerk hadden geïnitieerd als het<br />

had ‘gemoeten’ van het Innovatieproject.<br />

Afgezien van het gegeven dat scholen vrij<br />

waren in hun keuze, is het de vraag of<br />

‘moeten’ een goede start is voor een<br />

kennisnetwerk.<br />

De meeste Expeditiescholen kozen<br />

voor andere manieren om hun kennis<br />

en ervaring te delen dan via een kennisnetwerk.<br />

Ze gaven invulling aan de ‘d’<br />

van delen via conferenties, symposia<br />

en diverse media. Deze vormen wijzen<br />

eerder op het verspreiden van kennis en<br />

ervaringen, dan op het samen ontwikkelen<br />

van kennis. Dat doen scholen meer<br />

intern, met mensen die ze daar zelf bij<br />

betrekken.<br />

5.4 Conclusies<br />

De interviews roepen een interessante<br />

paradox op. Innoverende scholen –<br />

althans deze Expeditiescholen – lijken bij<br />

het ontwikkelen van kennis meer intern<br />

gericht te zijn en externe partijen binnen<br />

de school te halen rond een concreet<br />

vraagstuk. In het stadium van kennisontwikkeling<br />

zijn kennisnetwerken –<br />

die enige openheid nodig hebben om te<br />

functioneren – mogelijk te weinig gericht.<br />

Als in een intern netwerk voldoende<br />

kennis aanwezig is om de vernieuwing<br />

vooruit te brengen, dan is een extern<br />

netwerk niet nodig. Het lijkt dan weinig<br />

zinvol om in een extern netwerk dezelfde<br />

vragen nog een keer aan de orde te<br />

stellen, ook al is daar andere input<br />

denkbaar.<br />

Een fase later zijn kennisnetwerken<br />

evenmin interessant voor innoverende<br />

scholen, maar om een andere reden.<br />

In dat stadium is de inschatting dat de<br />

balans tussen halen en brengen niet in<br />

evenwicht is. Na het doorlopen van (een<br />

deel van) een vernieuwingsproces, verwachten<br />

innoverende scholen vooral te<br />

brengen, en veel minder te halen.<br />

Dit onderstreept nog eens hoe belangrijk<br />

timing is. Komt het kennisnetwerk te<br />

vroeg, dan denken betrokkenen nog<br />

weinig te kunnen delen. Komt het te laat,<br />

dan verwachten zij weinig te leren.<br />

Kennisnetwerken 45


46 Kennisnetwerken


6 Kennisnetwerken:<br />

doen of niet doen?<br />

47


Wij hebben in deze publicatie laten zien<br />

dat kennisnetwerken potentie hebben als<br />

zij op de juiste manier worden ingezet bij<br />

onderwijsvernieuwingen. We sluiten deze<br />

publicatie af met een aantal vragen die<br />

iedereen zich zou moeten stellen alvorens<br />

een kennisnetwerk rond een innovatie op<br />

te starten:<br />

1. Waarom wil ik een kennisnetwerk<br />

opzetten?<br />

De kracht van kennisnetwerken ligt in het<br />

uitwisselen van kennis. Doel ervan is te<br />

leren als individu, maar ook als groep.<br />

Heeft u een ander doel voor ogen, dan is<br />

een ander middel waarschijnlijk meer<br />

doeltreffend dan een kennisnetwerk.<br />

2. Is dit het juiste moment voor een<br />

kennisnetwerk met andere scholen?<br />

Wat het juiste moment is voor een kennisnetwerk,<br />

is afhankelijk van verschillende<br />

factoren. Ten eerste is het stadium waarin<br />

de innovatie verkeert belangrijk. Komt het<br />

kennisnetwerk te vroeg, dan heeft men<br />

nog te weinig te delen. Komt deze te laat,<br />

dan is er weinig te leren. Het juiste<br />

moment is als er binnen de school een<br />

behoefte ontstaat om ervaringen met<br />

anderen te delen en op die manier verder<br />

te komen – als men dus niet verder komt<br />

zonder input van anderen. Ontstaat die<br />

behoefte niet, dan is een kennisnetwerk<br />

met andere scholen blijkbaar niet nodig<br />

voor de innovatie.<br />

48 Kennisnetwerken<br />

3. Welke deelnemers heb ik nodig in een<br />

kennisnetwerk?<br />

Een netwerk kan alleen succes hebben als<br />

het bestaat uit de juiste deelnemers. Denk<br />

goed na wie dit kunnen zijn. Let daarbij<br />

vooral op de combinatie van (leer)vraag<br />

en de ervaringen en expertise die deelnemers<br />

inbrengen. Allemaal dezelfde<br />

vraag hebben is kortom niet voldoende.<br />

Het is ook niet voldoende om allemaal<br />

een antwoord op een vraag te hebben.<br />

In dit geval volstaan een aantal bijeenkomsten<br />

om de antwoorden uit te<br />

wisselen en is een kennisnetwerk geen<br />

geschikt middel.<br />

4. Is een nieuw kennisnetwerk nodig?<br />

Vaak is het niet nodig een nieuw<br />

kennisnetwerk bij een innovatie op te<br />

zetten. In bestaande kennisnetwerken is<br />

vaak ruimte voor nieuwe vragen. Voorwaarde<br />

is wel dat het bestaande netwerk<br />

de juiste deelnemers heeft voor de nieuwe<br />

vraag. Is dat niet het geval, dan kan<br />

worden overwogen het kennisnetwerk uit<br />

te breiden met een aantal nieuwe leden.<br />

Voorwaarde daarbij is dat de nieuwe<br />

vraag onder voldoende leden van het<br />

netwerk leeft, zodat het nut van het<br />

kennisnetwerk ook voor die leden<br />

behouden blijft.<br />

5. Is er ruimte voor een nieuw netwerk?<br />

Hoe nuttig een nieuw netwerk ook kan<br />

zijn, er moet wel ruimte voor zijn. We<br />

weten niet precies wat het maximale<br />

aantal netwerken is waaraan iemand kan<br />

deelnemen. Wel weten we dat dit aantal


niet eindeloos is uit te breiden. Het is<br />

derhalve noodzakelijk voor het opstarten<br />

van een nieuw netwerk te bepalen of uw<br />

school er de ruimte voor heeft, en tevens<br />

of de potentiële deelnemers er ruimte<br />

voor hebben.<br />

Wanneer eenmaal de beslissing is<br />

genomen een kennisnetwerk op te<br />

starten, houd dan rekening met de<br />

volgende punten die van invloed zijn<br />

op het succes:<br />

· Er moet een gezamenlijke interesse<br />

zijn en iedere deelnemer moet<br />

voldoende inbreng hebben in het<br />

netwerk;<br />

· Er moet een afgebakend thema<br />

gekozen worden voor het<br />

kennisnetwerk;<br />

· Het optimale aantal deelnemers voor<br />

een kennisnetwerk ligt tussen de tien<br />

en de twintig deelnemers;<br />

· Er moeten een of twee deelnemers<br />

worden aangewezen als netwerkleiders;<br />

· Er moet een open, veilige sfeer in het<br />

netwerk ontstaan;<br />

· Bied flexibiliteit in het netwerk, maar<br />

waak voor vrijblijvendheid.<br />

Deze punten kunnen aan de orde komen<br />

in een bijeenkomst met potentiële deelnemers<br />

die plaatsvindt voordat het<br />

netwerk echt van start gaat. Maak in deze<br />

bijeenkomst duidelijke afspraken en durf<br />

ook de beslissing te nemen om samen<br />

vast te stellen dat een netwerk<br />

onvoldoende potentie bezit.<br />

Kennisnetwerken 49


50 Kennisnetwerken


Bijlagen bij<br />

hoofdstuk 5<br />

51


Bijlage 1<br />

B1 Interviewinstrument rich picture 6<br />

Binnen het Innovatieproject van de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> had CPS de opdracht kennis netwerken op<br />

te starten en te begeleiden. Ondanks diverse inspanningen van het CPS is de beslissing<br />

om een netwerk te starten bij een redelijk aantal scholen negatief uit gevallen. De<br />

onderzoeksgroep Educatie van de HAN is gevraagd om in gesprekken met de beslissers<br />

van de scholen te achterhalen wat de achterliggende redenen/oorzaken zijn van het niet<br />

willen opstarten van een netwerk. In deze gesprekken is achter haald welke<br />

belemmerende en bevorderende factoren meespelen bij het opstarten van een<br />

kennisnetwerk. Als interviewinstrument gebruikten we de rich picture­methode.<br />

Voorbeeld van een rich picture<br />

Directie ILS<br />

ILS<br />

Team<br />

werkplek<br />

Opleiders<br />

instituut<br />

52 Kennisnetwerken<br />

Arevo<br />

werkplek<br />

Studenten<br />

Arevo<br />

werkplek<br />

Opleiders inservice<br />

Arevo inservice<br />

Arevo<br />

werkplek<br />

SPD<br />

ABS<br />

Arevo<br />

werkplek<br />

P&O­er<br />

dieptepilot<br />

Projectleider<br />

dieptepilot<br />

Directie Arevo<br />

Diepte-<br />

pilot


Wat is een rich picture?<br />

Een rich picture is een, bij voorkeur speelse, tekening, gemaakt door iemand die bij<br />

de probleemsituatie is betrokken, die de essentie weergeeft zoals de betrokkene die<br />

ervaart. Kenmerken zijn onder andere: het betreft een holistische weergave van de<br />

probleemsituatie; harde feiten en subjectieve feiten worden samengebracht.<br />

Concreet kunnen in een rich picture worden verbeeld: betrokken instanties/actoren<br />

en hun belangen, intensiteit van relaties, onderlinge interacties, belemmerende en<br />

bevorderende factoren. Een rich picture helpt bij het bespreekbaar maken van<br />

onderliggende dynamieken, waardoor zicht wordt verkregen op dieperliggende<br />

oorzaken van de problematiek.<br />

Data-analyse<br />

Bij de analyse van rich pictures worden kwantitatieve en kwalitatieve informatie<br />

gecombineerd. Kwantitatieve informatie betreft bijvoorbeeld: het aantal factoren,<br />

de gemiddelde waardering die de respondent hecht aan van invloed zijnde relaties.<br />

Voor het duiden van de kwalitatieve informatie probeert de onderzoeker feeling te<br />

krijgen voor welke dynamieken essentieel zijn, waar de kern, de hoofdoorzaak van<br />

de problematiek ligt, en welke stappen naar een goede oplossing kunnen leiden.<br />

Houding van de onderzoeker<br />

Van de onderzoeker die het vraaggesprek leidt en samen met de respondent de tekening<br />

construeert, vraagt deze methode een zeer open houding. Hij mag wel hypotheses voor<br />

zichzelf formuleren, maar probeert gedurende de loop van het gesprek zo veel mogelijk<br />

‘niet te weten’. Door voortdurend een open, nieuwsgierige, geïnteresseerde houding<br />

aan te nemen schept hij de voorwaarden voor een gesprek waarin steeds meer nieuwe<br />

informatie aan het licht kan komen. De onderzoeker oordeelt niet en stelt conclusies<br />

uit. De onderzoeker zorgt steeds voor voldoende focus: als het gaat ‘zwemmen’, wordt<br />

het doel van het interview opnieuw aangehaald.<br />

Uitvoerprocedure<br />

Benodigdheden: groot vel papier (A1), vier kleuren stiften, post­its, tafel met leeg<br />

werkblad.<br />

Streefduur: max. 2 uur.<br />

Kennisnetwerken 53


Stap 1: Focus aanbrengen<br />

Onderzoeker brengt in vraaggesprek focus aan in de vorm van de juiste vraagstelling.<br />

De onderzoeker noteert de vraag boven aan de rich picture.<br />

Stap 2: Inventariseer betrokken actoren en instanties en factoren/omstandigheden<br />

Het gaat hier om die instanties, actoren en factoren die zichtbaar of minder zichtbaar<br />

van invloed zijn geweest op de beslissing geen netwerk op te starten.<br />

Richtlijnen:<br />

• Neem de tijd voor deze stap. Het gaat er om precies die aspecten te identificeren<br />

die voor of achter de schermen invloed hebben gehad bij de beslissing om al dan niet<br />

een netwerk op te starten.<br />

• Groeperen als het er te veel zijn! (vijf is hanteerbaar, 10 wordt onoverzichtelijk).<br />

Zoek bij het groeperen naar een natuurlijke ordening, bijvoorbeeld schoolinterne/<br />

externe actoren, po/vo, et cetera.<br />

Stap 3: Breng de belangrijke betrokken instanties en actoren in beeld<br />

• Symbool voor instanties: huisje<br />

• Symbool voor personen: poppetje<br />

• Van invloed zijnde factoren of omstandigheden worden in woorden opgeschreven:<br />

factor<br />

Richtlijnen:<br />

• Genoemde actoren, instanties en factoren worden ‘op gevoel’ ten opzichte van<br />

elkaar gepositioneerd. Zorg ervoor dat de respondent niet te veel hierbij nadenkt.<br />

Het komt bijvoorbeeld vaker voor dat een respondent een hiërarchische ordening<br />

gebruikt, zoals bij een organogram. Dit is niet de bedoeling.<br />

• Gebruik voor de categorieën verschillende kleuren.<br />

Stap 4: Vul kwalitatieve informatie aan bij de betrokken actoren en instanties<br />

Het betreft voor de onderzoeksvraag relevante informatie, denk aan: rollen, belangen,<br />

bepalende kenmerken van actoren/instanties.<br />

Richtlijnen:<br />

• Belangen van actoren worden in een ‘gedachtewolkje’ bij de actor geplaatst<br />

• Overige informatie, zoals rollen en bepalende kenmerken, worden bij de naam/<br />

aanduiding van de actor genoteerd.<br />

54 Kennisnetwerken


• Let op: het inventariseren van informatie zoals belangen is tijdrovend. Beperk je tot<br />

de voor de onderzoeksvraag relevante belangen.<br />

Stap 5: In kaart brengen van de interacties<br />

Vraag de respondent de interacties in kaart te brengen tussen de betrokken instanties<br />

en actoren. Deze worden in beeld gebracht met een pijl. Hiervoor worden de volgende<br />

symbolen gebruikt:<br />

Sterke en normale interacties<br />

Interacties met een beperkte intensiteit<br />

Ontbrekende/gemiste interacties<br />

Conflicterende en of problematische relaties<br />

Naast de pijl wordt de inhoud van de interactie opgeschreven. Bijvoorbeeld: telefonisch<br />

contact vanuit het Innovatieproject van de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> met een afgevaardigde uit de<br />

school betreffende het initiële verzoek om een kennisnetwerk op te starten. Of:<br />

managementoverleg binnen de school, waar de beslisser in de school het verzoek van<br />

het Innovatieproject van de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> inbracht.<br />

Stap 6: Onderzoeker en respondent inventariseren opvallendheden<br />

De onderzoeker (met nog steeds de onderzoekvraag in het achterhoofd: waarom zijn de<br />

netwerken niet opgestart) stelt vragen aan de respondent: “Wat valt u zelf het meest<br />

op aan de tekening? Waarin ligt volgens u de kern van de zaak?”<br />

Richtlijnen:<br />

• Het kan voorkomen dat de respondent terugvalt op het vertellen van zaken die hij al<br />

wist. Hij schakelt dan mogelijk over naar een andere modus. Houd hem bij de les en<br />

verzoek hem vriendelijk uit te gaan van datgene wat de rich picture laat zien.<br />

• Opvallendheden worden genoteerd door de onderzoeker. NB: de respondent is het<br />

eens met datgene wat de onderzoeker noteert.<br />

6 Bron: Blaas, M (2010). Interviewprotocol Onderzoek CPS Niet opgestarte netwerken.<br />

Kennisnetwerken 55


Bijlage 2<br />

B2 Scholen met intentie een netwerk op te starten, dat uiteindelijk niet gerealiseerd is<br />

Op grond van welke argumenten, informatie en beelden is de beslisser tot zijn besluit gekomen?<br />

Redenen School 1 School 2<br />

Interne schoolontwikkelingen zorgden<br />

voor een andere prioritering.<br />

56 Kennisnetwerken<br />

Moeizame interne relaties. Turbulente periode op school.<br />

Tijdgebrek. Al zoveel andere verplichtingen. Projectleider had ten tijde van verzoek<br />

teveel verantwoordelijkheden waardoor<br />

hij niet voldoende aandacht had voor het<br />

verzoek. Project leider geeft aan te afwachtend<br />

te zijn geweest en had meer<br />

pitbull houding van CPS verwacht.<br />

Balans tussen kosten en baten ontbreekt<br />

of is niet duidelijk.<br />

De vraag van het Innovatieproject van de<br />

<strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> was vrijblijvend.<br />

Timing van de vraag van het<br />

Innovatieproject van de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> was<br />

niet handig.<br />

De vraag van het Innovatieproject van de<br />

<strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> om een kennisnetwerk op te<br />

zetten was niet vooraf bekend en werd<br />

gezien als extra opdracht.<br />

Te weinig meerwaarde.<br />

Vrijblijvend heid. Het Innovatieproject van <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong><br />

stuurde niet op kennis deling.<br />

Verzoek kwam laat, pas na een jaar.<br />

Vanuit het Innovatieproject van de <strong>VO</strong><strong>raad</strong><br />

is niet van tevoren aangegeven dat<br />

de netwerken een vereiste zijn.<br />

Overige redenen. Al Expeditie durven, delen, doen­<br />

netwerk.<br />

Wanneer zou de beslisser tot een ander besluit zijn gekomen?<br />

Aanknopingspunten School 1 School 2<br />

Betere timing van de vraag van het<br />

Innovatieproject van de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong>.<br />

Vraag kwam toen de Expeditie al bezig was.<br />

Overige redenen. Meer sturing vanuit het Innovatieproject van<br />

<strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> had geholpen.<br />

Geen aan knopingspunten genoemd.<br />

CPS had kunnen proberen het verzoek neer<br />

te leggen bij andere projectleden dan alleen<br />

de projectleider op school. Projectleider was<br />

namelijk te druk ten tijde van de vraag.


School 3 School 4<br />

Het delen van de Expeditie­kennis via een netwerk was niet<br />

van tevoren bij de school bekend gemaakt en werd ervaren als<br />

een extra vraag/opdracht.<br />

Zoeken van andere scholen om in het netwerk te laten<br />

participeren ging vanuit alle partijen (Innovatieproject) niet<br />

optimaal.<br />

Andere scholen hadden geen belang bij een eventueel op te<br />

zetten netwerk.<br />

School 3 School 4<br />

Wanneer de opdracht van tevoren bekend was geweest, was er<br />

wellicht meer commitment van de school geweest.<br />

Wanneer de school wel een ‘netwerk’ had gehad, had deze<br />

daaruit potentiële netwerkscholen kunnen benaderen.<br />

Kiezen voor de eigen organisatie, al druk met eigen dingen.<br />

Focus lag met name intern. Veel ontwikkelingen moesten op<br />

papier gezet worden.<br />

Betreft kleine school, uren waren al gevuld. Vanwege Expeditie<br />

durven, delen, doen deed iedereen al iets extra’s.<br />

Wat levert het netwerk op? Hoe is balans tussen kosten en<br />

baten, halen en brengen?<br />

Timing verzoek: te vroeg. Het was onduidelijk wat de school al<br />

kon delen met anderen.<br />

Projectgroepleden vinden het lastig om op zichzelf en de eigen<br />

organi satie te reflecteren en dit is een voorwaarde voor kennisdeling.<br />

Interne communicatie: opgesteld zoekprofiel is niet verder dan<br />

die ene contactpersoon binnen de school gekomen. Gesprek spartner<br />

(sectordirecteur) weet van niets.<br />

Een kennisnetwerk is nu wel belangrijk voor de school, in het<br />

kader van uitwisseling en profilering. Ten tijde van de vraag<br />

lag de focus meer intern.<br />

Kennisnetwerken 57


Bijlage 3<br />

B3 Scholen zonder intentie een netwerk op te starten<br />

Op grond van welke argumenten, informatie en beelden is de beslisser tot zijn besluit gekomen?<br />

Redenen School 1 School 2<br />

Meerwaarde van (nog een) kennisnetwerk<br />

is onvoldoende.<br />

58 Kennisnetwerken<br />

Niet voldoen aan concept van wederzijdse<br />

aan trekkelijkheid.<br />

Meerwaarde is onvoldoende en de school<br />

participeert al in andere netwerken.<br />

Extra tijds investering is teveel gevraagd. Dit geldt in mindere mate. Vanwege afwezigheid van de rector,<br />

projectleider vervulde plaatsvervangend<br />

een deel van de taken van de rector.<br />

Daarnaast ook angst voor overbelasting<br />

van de medewerkers.<br />

Meer behoefte aan een interne focus. De school bevond zich in opstartfase met<br />

nieuw gebouw.<br />

Timing verzoek. Vraag kwam erg laat, na een jaar.<br />

Overige redenen. Negatieve ervaringen met eerdere netwerken.<br />

Wanneer zou de beslisser tot een ander besluit zijn gekomen?<br />

Aanknopings punten School 1 School 2 School 3<br />

Nieuw netwerk aansluiten bij<br />

bestaande netwerken.<br />

Overige redenen. Geen aanknopingspunten<br />

genoemd.<br />

Het kennisnetwerk had wellicht<br />

meer kans van slagen gehad<br />

om het nieuwe netwerk<br />

bij de bestaande verbanden en<br />

netwerken aan te sluiten.<br />

Geen aanknopingspunten genoemd.


School 3 School 4 School 5 School 6<br />

De school zit in andere<br />

netwerken. Daarnaast waren<br />

de andere scholen minder ver<br />

en was er gebrek aan gezamenlijke<br />

doelen en ontwikkelingsfase<br />

van de scholen.<br />

Naast al drukke werkzaamheden<br />

in een vernieuwende<br />

school.<br />

Erg druk met het op poten zetten<br />

van de nieuwe aanpak.<br />

Daar naast nog een kennisnetwerk<br />

opstarten is wel erg veel<br />

gevraagd.<br />

De school heeft zelf nog vragen<br />

en is nog niet in de positie om<br />

veel antwoorden te geven.<br />

De externe druk om een<br />

netwerk op te starten is als<br />

niet groot ervaren.<br />

Overtollig heid. Geen inhoudelijke match met<br />

andere scholen, geen gedeeld<br />

belang.<br />

Vanwege onderwijstijd en<br />

werkdruk.<br />

Een leiderschapskeuze om aanwezig<br />

te zijn op school en niet<br />

teveel daar buiten.<br />

School 4 School 5<br />

De vele bestaande netwerken waarin de<br />

school participeert, bieden wellicht een<br />

mooie context om kennis uit de Expeditie<br />

verder te verspreiden onder scholen.<br />

School 6<br />

Als vanaf het begin duidelijker en sterker<br />

het belang van een kennisnetwerk was<br />

benadrukt en hierover intensiever met de<br />

scholen c ontact was gehouden.<br />

Interne implementatie en afstemming<br />

heeft prioriteit.<br />

De benadering van het CPS bij<br />

het gesprek over het opstarten<br />

van een netwerk is ervaren als<br />

teveel vanuit de aanbodgedachte.<br />

Een win­win relatie, die met name betrekking<br />

heeft op een sterke inhoudelijke<br />

match. Deze inhoudelijke match zou<br />

structureel moeten zijn.<br />

Samenwerking wordt ondersteund door<br />

een samenwerkingsovereenkomst tussen<br />

de scholen, waaraan een budget is<br />

gekoppeld.<br />

Kennisnetwerken 59


Over het Innovatieproject<br />

Het Innovatieproject van<br />

de <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong> heeft de af ­<br />

gelopen jaren gewerkt aan<br />

kwaliteitsverbetering van<br />

het voortgezet onderwijs<br />

door scholen te faciliteren<br />

en te ondersteunen bij<br />

innovatietrajecten.<br />

Innovaties met dit doel,<br />

afkomstig van scholen<br />

zelf, zijn wetenschappelijk<br />

onderzocht en onderbouwd.<br />

60 Kennisnetwerken<br />

Colofon<br />

Kennisnetwerken is een onderdeel van een reeks<br />

publicaties van het Innovatieproject. Deze publicatie is<br />

gebaseerd op twee onderzoeken.<br />

Het onderzoek Kennisnetwerken EDDD: Vonken van<br />

Vernieuwing is uitgevoerd door Bregje de Vries (Lector),<br />

Mylene Blaas (onderzoeksgroep), verbonden aan de<br />

Faculteit Educatie, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.<br />

Het onderzoek Kennisnetwerken EDDD: de afweging is<br />

uitgevoerd door Bert Moonen, Linda Odenthal, Claudine<br />

Verbiest, Clarien Veltkamp en Hartger Wassink, allen<br />

verbonden aan CPS Onderwijsontwikkeling en advies<br />

met ondersteuning van Bregje de Vries, en Mylene Blaas,<br />

verbonden aan de Faculteit Educatie, Hogeschool<br />

van Arnhem en Nijmegen.<br />

Deze publicatie is te bestellen via www.vo­<strong>raad</strong>.nl.<br />

Tekst<br />

Linda Odenthal, Bert Moonen, Marjolein Overdijk,<br />

Claudine Verbiest (allen CPS) m.m.v. Bregje de Vries (HAN)<br />

Redactie<br />

Sander Galjaard, Carlijn Harink<br />

(Innovatieproject <strong>VO</strong>­<strong>raad</strong>)<br />

Ontwerp<br />

OSAGE / communicatie en ontwerp, Utrecht<br />

Fotografie<br />

<strong>VO</strong>­<strong>raad</strong><br />

Joost van Velsen<br />

Druk<br />

Gravo Offset, Purmerend<br />

ISBN<br />

9789081410144<br />

Utrecht, januari 2011


In deze reeks verschenen ook:<br />

• Vijf jaar innoveren<br />

• Scholen voorop<br />

• Op zoek naar talent<br />

• ‘En, heb je vandaag nog een goede<br />

vraag gesteld?’<br />

• Duurzaam vernieuwen<br />

• Het debat over onderwijskwaliteit<br />

• Op Expeditie<br />

• Beter innoveren met kwaliteitszorg<br />

• Is een innovatieve school een<br />

productieve school?<br />

• Verder na Slash21<br />

• Durven, delen, doen en… doorgeven<br />

Deze brochure is gedrukt op FSC papier, door een FSC-gecertificeerd bedrijf.<br />

FSC, de Forest Stewardship Council (Raad voor Goed Bosbeheer), is een internationale organisatie,<br />

opgericht in 1993, die verantwoord bosbeheer stimuleert. FSC stelt wereldwijde standaarden voor<br />

bosbeheer op, met daaraan gekoppeld een keurmerk. Basis voor deze standaarden, die per land of<br />

regio verder worden uitgewerkt, zijn de 10 FSC-principes voor goed bosbeheer. Als boseigenaren<br />

zich aan de FSC standaarden houden kan hun bos worden gecertificeerd. Onafhankelijke<br />

controleurs zien toe op naleving van de regels.


In Expeditie durven, delen, doen leerden zestien scholen uit het voortgezet onderwijs<br />

drie jaar lang van hun innovaties om zo de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren.<br />

Een van de doelen was dat scholen hun ervaringen met andere scholen zouden delen.<br />

Om de scholen daarbij te ondersteunen heeft het Innovatieproject van de <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong><br />

scholen de mogelijkheid geboden kosteloos deel te nemen aan een kennisnetwerk.<br />

Deze netwerken zijn bedoeld om scholen te ondersteunen bij het delen van kennis<br />

over thema’s die spelen bij innovaties.<br />

Het Innovatieproject van de <strong>VO</strong>-<strong>raad</strong> heeft het CPS gevraagd deze kennisnetwerken<br />

te initiëren en te begeleiden. De Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) is verzocht<br />

een evaluatieonderzoek te doen naar het functioneren en de effecten van kennisnetwerken.<br />

Daarnaast is een gezamenlijk onderzoek door CPS en de HAN uitgevoerd<br />

naar het beslismoment van de school om te participeren in een kennisnetwerk. Mede<br />

op basis van deze twee onderzoeken is deze publicatie tot stand gekomen.<br />

Deze publicatie bevat:<br />

· een samenvatting van theorie over kennisdelen in de context van onderwijsinnovatie<br />

in het algemeen en meer specifiek over kennisdelen in kennisnetwerken;<br />

· de resultaten van beide praktijkonderzoeken die in het kader van Het Innovatieproject<br />

zijn uitgevoerd.<br />

In deze publicatie wordt onder andere ingegaan op de vragen wat kennisdelen en hoe<br />

kennisdelen plaatsvindt. Er wordt stilgestaan bij de mogelijkheden en beperkingen<br />

van kennisdelen in kennisnetwerken.<br />

Kennisnetwerken. Over de mogelijkheden en beperkingen van kennisnetwerken is<br />

interessant voor iedereen die voor de vraag staat hoe kennis in het kader van<br />

innovaties het beste kan worden gedeeld en overweegt een kennisnetwerk te starten.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!