08.09.2013 Views

B22 Sociologische Auteurs : Weyns - Quickprinter

B22 Sociologische Auteurs : Weyns - Quickprinter

B22 Sociologische Auteurs : Weyns - Quickprinter

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>B22</strong><br />

2de bach PSW<br />

<strong>Sociologische</strong> <strong>Auteurs</strong><br />

Smvt<br />

Q uickprinter<br />

Koningstraat 13<br />

2000 Antwerpen<br />

www.quickprinter.be<br />

4.50 EUR


1 Paradigma’s in de sociologie<br />

1.1 Paradigma en theorie<br />

1.1.1 Thomas Kuhn over paradigma’s en de ‘structuur van wetenschappelijke<br />

revoluties’<br />

Paradigma = voorbeeld, schoolvoorbeelden , voorbeelden die het kennisverwervingsproces<br />

voorthelpen (eye-openers).<br />

1.1.1.1 Kuhns model geïllustreerd adhv de evolutie binnen de optica<br />

Kuhn maakt notie van paradigma tot sleutelbegrip in zijn analyse v/d evolutie v/d wetenschappen.<br />

Aanleren en beoefenen v/e wetenschap komt neer op het leren en toepassen van basis-<br />

voorbeelden.<br />

Klassiek voorbeeld: geschiedenis v/d optica<br />

K. verwerpt opvatting dat wetenschap stapje voor stapje vooruit gaat, en dat nieuwe<br />

kennis bij oude w gevoegd, zodat kennisvolume toeneemt (‘cumulatieve wetenschaps-<br />

ontwikkeling’) (= naïeve versie)<br />

wetenschappelijke ontwikkeling gaat gepaard met breuken & revoluties. 4 fasen:<br />

1. Normale wetenschap als het oplossen van puzzels:<br />

a. wetenschappers binnen dezelfde discipline werken met gemeenschappelijk<br />

paradigma waarover eensgezindheid bestaat.<br />

b. Cumulatief karakter.<br />

c. Wetenschappers zijn het eens over grote lijnen & belangrijkste inzichten<br />

d. Proberen kennis te verfijnen<br />

2. Anomalieën en wetenschappelijke ontdekkingen:<br />

a. Empirische vaststellingen w gedaan die onmogelijk binnen oude denkkader kunnen<br />

geïnterpreteerd & verklaard w.<br />

Neemt vaak vorm aan v/e echte ‘wetenschappelijke ontdekking’: men vindt<br />

iets nieuws.<br />

b. Men beseft dat er onvolkomenheden zijn in het paradigma waarmee men werkt,<br />

maar men houdt er toch aan vast (bij gebrek aan beter)<br />

3. Crisis en wetenschappelijke ontdekkingen:<br />

a. Aantal wetenschappers komt met nieuw paradigma<br />

Crisis die wetenschappelijke gemeenschap in tweeën splijt.<br />

b. Voor deel v. wetenschappelijke gemeenschap biedt het nieuwe paradigma antwoord<br />

op vragen & anomalieën waarmee men al een tijd zit.<br />

c. Ander deel blijft bij het oude waarmee ze vertrouwd zijn.<br />

d. Als een nieuw paradigma het haalt van een oud: wetenschappelijke revolutie<br />

4. Nieuwe fase van de normale wetenschap als het oplossen van puzzels<br />

Cruciaal: overgang v/h ene naar het andere paradigma is niet het gevolg v/e rationele discussie over<br />

kwaliteiten v/h ene of het andere paradigma. Keuze is grotendeels irrationeel (kwestie van bekering).<br />

Keuze moet psychologisch en sociologisch verklaard w niet door kwaliteit v. argumenten.<br />

1


K. stelt dat oud paradigma slechts definitief kan w overwonnen als de generatie v.<br />

wetenschappers die met dit paradigma gewerkt hebben, v/h toneel verdwijnen<br />

1.1.1.2 Kritiek op Kuhn<br />

1. Geen eenduidige definitie van de term paradigma<br />

2. Stelling dat keuze tussen paradigma’s niet rationeel beargumenteerd kan w, is betwistbaar<br />

1.1.2 Paradigma’s in de sociale wetenschappen?<br />

redenen waarom paradigma’s i/d sociale wetenschappen v. andere aard zijn dan i/d positieve<br />

wetenschappen:<br />

1. Permanent verschillende concurrerende paradigma’s:<br />

a. Onophoudelijk meningsverschillen onder sociologen. Sociologen hebben minder<br />

eenduidige visie.<br />

b. Sociologie kent niet slechts een opeenvolging v. paradigma’s, maar daarenboven ook<br />

nog eens verschillende paradigma’s tezelfdertijd.<br />

c. Sociologie is altijd polyparadigmatisch<br />

2. Ideologische en normatieve lading van paradigma:<br />

a. Keuze tussen paradigma’s weerspiegelt niet enkel visie op sociale werkelijkheid,<br />

maar ook op wat die zou moeten zijn.<br />

b. Deze normatieve connotaties zijn moeilijk te vermijden, hoezeer men ook naar<br />

waarderingsvrijheid streeft. Keuze van paradigma heeft politieke consequenties.<br />

3. Ook actoren gebruiken paradigma’s: probleem der “dubbele hermeneutiek”:<br />

a. Niet enkel sociologen gebruiken paradigma’s, ook actoren zelf. Paradigma’s uit<br />

sociologie bestaan in embryonale, ongesystematiseerde vorm ook bij de onderzochte<br />

individuen.<br />

b. Iedere handelende heeft ‘een visie’ nodig, een basisparadigma om te kunnen<br />

handelen.<br />

<strong>Sociologische</strong> interpretaties zijn dus in feite interpretaties door sociologen<br />

van interpretaties door actoren<br />

Sociologie is soort herinterpretatie van een al geïnterpreteerde<br />

werkelijkheid. = Dubbele hermeneutiek<br />

1.1.3 Wat is een theorie?<br />

Karl Popper: niet bewijzen dat iets juist is, maar proberen te falsifiëren (dat het niet juist is) + goede<br />

raad: stel nooit “wat is?”-vragen<br />

mondt uit in definitorische kwesties en deze zijn arbitrair<br />

1.1.3.1 Theorie en methodologie<br />

Theorie = samenhangend geheeld v. algemene en toetsbare verklarende proporties.<br />

Methodologie = geheel van regels en procedures die men in acht moet nemen om deze theoretische<br />

proporties a/d empirische toets te onderwerpen.<br />

Wisselwerking tussen beide maakt een discipline wetenschappelijk.<br />

In werkelijkheid: nagestreefde evenwicht tussen theorie en methodologie zelden bereikt<br />

2


1.1.3.2 Theorie en paradigma<br />

Iedere theorie heeft paradigmatisch fundament, een basisopvatting over wat de sociale<br />

werkelijkheid is.<br />

theorie w theorie als deze basisnotie zo consequent mogelijk w uitgewerkt tot een<br />

samenhangend geheel van proposities.<br />

Paradigma = vertrekpunt, inspiratiebron, levert basisvoorbeelden & basismetaforen en paalt zo de<br />

grenzen af v/d wetenschappelijke verbeelding.<br />

trekt de grenzen waarbinnen wetenschapper denkt, definieert wat ‘echt’ is & wat niet,…<br />

1.1.3.3 <strong>Sociologische</strong> theorie en sociologische traditie<br />

Theorie = geheel van uitspraken bedoeld om feiten te verklaren<br />

Intellectuele traditie = geheel van uitspraken, geschriften & praktijken die van generatie op<br />

generatie w doorgegeven & die door een schare van gemachtigden w bewaakt<br />

Sociologie ≠ alleen wetenschap OOK traditie<br />

Pierre Bourdieu: Weber & Durkheim = de kerkvaders v/d sociologie<br />

veeg teken dat in sociologieonderwijs & in theorieontwikkeling de grondleggers nog zo’n<br />

prominente plaats innemen<br />

Whitehead: “wetenschap moet zijn grondleggers kunnen vergeten”<br />

Volstaat NIET de grondleggers te vergeten om vooruit te gaan: huidige stand v/d sociologie<br />

kan NIET zonder de inzichten v. haar voorgangers<br />

Waarom kan sociologie traditie w genoemd? Historisch te verklaren: sociologie = samenvloeiing v.<br />

(ten minste) 3 bronnen:<br />

1. Erfenis van het positivisme:<br />

Moderne samenleven te begrijpen & verklaren op een strikt wetenschappelijke manier<br />

2. Sociaal reformatorische ambitie om sociale problemen op te lossen:<br />

Werkelijkheid in kaart brengen (dmv surveys, 1 e was in de 19 de eeuw) om ze vervolgens te<br />

verbeteren<br />

3. ‘Eigen’ tijd begrijpen (zeitdiagnose), er artistieke uitdrukking aan geven:<br />

Vele schrijvers hadden naast literaire ook sociologische ambitie. Het zijn algemene<br />

intellectuelen die een indringend beeld schetsen v. hun tijd om lezers bewust te maken v/d<br />

maatschappelijke omstandigheden waarin ze leven.<br />

a. Ze gebruiken geen wetenschappelijke maar literaire middelen. Literatuur blijft niet<br />

steken in het abstracte (vs.wetenschap)<br />

b. In roman of essay w sociale leven gepenseeld met een esprit de finesse die in<br />

wetenschappelijke categorisering ontbreekt.<br />

w door heel wat sociologen erkend<br />

c. Goede sociologen moeten in staat zijn om fijne portretten (sociale typeringen) en<br />

weidse landschappen (een sprekend beeld v/d mts) te schilderen<br />

Wetenschappelijke, sociale & artistieke motieven ≠ gemakkelijk te verzoenen.<br />

Sociologen die zich opwerpen als zuiver wetenschappelijk, normatief, literair<br />

3


Bij meeste: oprecht streven naar wetenschappelijkheid. MAAR! Normatieve motieven zijn<br />

vaak niet ver, net als algemene intellectuele motieven<br />

Sociologie heeft zowel kenmerken van een wetenschap (methode, hypothese, empirie) als ven een<br />

culturele traditie (stijl, geprefereerde voorbeelden, lievelingsthema’s)<br />

kan hybride karakter betreuren MAAR! Moet beseffen dat er in sociologie vele<br />

‘wetenschappelijk onzuivere’ praktijken bestaan. Bv.: nadruk op onderricht v/d klassieken<br />

(deze lectuur is vormend en belangrijk maar is nog geen wetenschap)<br />

1.1.3.4 Criteria van (goede) theorie<br />

Doelbewust geheel van proposities<br />

Goed gedefinieerde begrippen (abstract)<br />

Proposities moeten logisch consistent zijn:<br />

Elkaar niet tegenspreken & logisch uit elkaar deduceerbaar<br />

Theorie moet verklarend zijn.<br />

These of stelling bevatten over waarom bepaalde sociale verschijnselen voorkomen.<br />

Verklaring kan van:<br />

o Causale aard: “als x dan y”. Legt oorzakelijk verband tussen onafh. en afh. variabele.<br />

o Verstehende aard: theorie legt de ‘zin’ bloot v/e samenhang tussen sociale<br />

verschijnselen. Geen oorzakelijk verband maar ‘Wahlverwantschaft’, een affiniteit<br />

o Beide soorten verklaringen zijn erg verschillend. Gaan terug op het grote<br />

meningsverschil tussen Weber & Durkheim over de methodologische uitgangspunten<br />

v/d sociologie<br />

Algemeen<br />

Betekent niet dat onderzoeker algemene vragen stelt, maar dat de antwoorden die hij geeft<br />

een algemene geldigheid hebben.<br />

o Theorie mag niet slechts particuliere feiten verklaren. Moet van toepassing zijn op<br />

‘alle’ feiten v/e verzameling<br />

o Te algemene vragen verraden een grote honger naar kennis, maar ook groot<br />

ongeduld<br />

o Zelden of nooit leiden ‘grote, algemene vragen’ tot wetenschappelijke theorieën<br />

Coherent met andere door sociologengemeenschap geaccepteerde kennis (verre droom)<br />

1.1.4 Soorten theorie<br />

Malcolm Waters onderscheidt 3 soorten v. sociologische theorie:<br />

1. Formele theorie (= meest omvattend):<br />

Bestaat uit produceren v. conceptuele schemata waarmee sociale interacties of<br />

maatschappelijke structuren in hun algemeenheid kunnen w verklaard.<br />

a. Doel = opbouwen v/e omvattend theoretisch raamwerk dat moet dienen voor de<br />

verklaring v. alle mogelijke sociale verschijnselen (gaat NIET om welomschreven<br />

sociale verschijnselen)<br />

b. Deze theorie leunt dichts aan bij paradigmatische oorsprong & is vaak ‘funderend’:<br />

Zoekt naar 1 of enkele basisprincipes waarop sociale leven in laatste<br />

instantie zou zijn gebaseerd. Eenmaal die principes aan het licht zijn<br />

gebracht: sleutel in handen om ‘de’ sociale werkelijkheid te verklaren<br />

4


2. Substantiële theorie (= minder omvattend):<br />

Type v. theorie is bedoeld om welbepaalde aspecten v/h sociale leven, of goed omschreven<br />

sociale verschijnselen te verklaren (NIET streven naar verklaring v. omvattende<br />

maatschappelijke structuren,..)<br />

a. Substantieel: gericht op verklaring v. welbepaalde sociale verschijnselen en dus<br />

‘inhoudelijker’ is, welbepaald onderwerp.<br />

3. Positivistische theorie:<br />

Ontwikkeld om te voldoen aan concrete noden in het empirisch onderzoek<br />

a. Tracht empirische correlaties tussen variabelen te verklaren door aan te tonen dat<br />

deze verbanden afgeleid kunnen w v. theoretische proposities<br />

b. Theorie w vaak achteraf geproduceerd om gevonden verbanden te verklaren<br />

1.1.5 Functies van een theorie<br />

Ten minste 3 functies:<br />

1. Inspiratie: sociologische theorie is hulpmiddel om uitspraken over sociale werkelijkheid te<br />

genereren. Dankzij theorie is men in staat om (toetsbare) beweringen v. algemene aard te<br />

doen over sociale werkelijkheid.<br />

a. Theorie inspireert: wie geen theoretisch standpunt inneemt heeft vaak niets te<br />

zeggen<br />

2. Interpretatie: noodzakelijk om een idee te hebben v. wat men gaat waarnemen, een idee v.<br />

wat de mogelijkheden zijn, alvorens men bruikbare gegevens kan verzamelen. (Francois<br />

Jacob)<br />

a. Feiten spreken meestal niet voor zich. Men heeft voorkennis nodig om iets te<br />

herkennen of op te merken.<br />

b. Waarnemen zonder ‘theoretische voorkennis’ is onmogelijk.<br />

Karl Popper: ‘theoriegeladenheid der feiten’<br />

N.R. Hanson: we kunnen pas echt waarnemen als we het waargenomene in<br />

een ‘thematisch kader’ plaatsen. We zien iets ‘als iets’. We zien meestal niet<br />

eerst iets dat we even later herkennen, neen, we zien ‘iets’ direct. Om dat te<br />

kunnen hebben we voorkennis nodig<br />

Theorieën doen iets dergelijks: ze projecteren denkcategorieën en<br />

patronen op de werkelijkheid. Theorie is dus een manier om<br />

(aspecten van) de werkelijkheid op te merken<br />

3. Verklaring: Belangrijkste functie is dat een theorie verbanden legt tussen verschijnselen<br />

1.1.6 Stijlen van theoriebeoefening<br />

Theoretici onderscheiden volgens de wijze waarop ze te werk gaan:<br />

1. Correctie van bestaande opvattingen<br />

2. Synthese: werk bestaat voornamelijk uit het lezen, becommentariëren en reconstrueren van<br />

bestaande theorie met het oog op een ‘hogere synthese’<br />

3. Verwerking van (nieuwe) onderzoeksgegevens: soms gebeurt het dat nieuwe empirische<br />

bevindingen aanleiding geven tot de ontwikkeling van nieuwe, betere aangepaste theorie.<br />

Zou idealiter voortdurend moeten plaatsvinden, maar in praktijk gebeurt het heel wat<br />

minder.<br />

5


4. Formuleren van grondprincipes van het sociale handelen: geheel van basisuitspraken op<br />

stellen, die van toepassing zouden moeten zijn op het hele domein waarop zijn theorie<br />

betrekking heeft<br />

5. Verklaren of duiden van belangrijke processen of gebeurtenissen (LT)<br />

1.2 Ontwikkeling van de sociologische theorie<br />

1.2.1 Klassieke fase: eigenzinnige auteurs<br />

Allemaal denkers die hun eigen sociologisch denkkader ontwierpen – ieder voor zich.<br />

zij waren niet of zeer moeilijk op elkaar aansluitbaar<br />

1.2.2 Moderne fase: paradigma’s<br />

<strong>Sociologische</strong> theorie systematisch verder uit bouwen: theorie moest meer zijn dan het denksysteem<br />

van 1 man.<br />

Theorie moest ‘intersubjectief geldig’ zijn dwz acceptabel voor de hele sociologie-<br />

gemeenschap<br />

Men begon theorieconstructie te doen obv paradigma’s.<br />

Functionalisten beten spits af: theorie en analysemethode was een collectieve onderneming<br />

KRITIEK: belangrijke aspecten van het sociale leven zou men over het hoofd zien<br />

Alternatief paradigma: het conflictparadigma<br />

Korte tijd leek sociologie wetenschap met 2 paradigma’s te zijn MAAR was maar schijn!<br />

1960 duiken 2 nieuwe alternatieven op: ruilparadigma en het symbolisch interactionisme. Het bleef<br />

niet bij deze 2.<br />

Wat begon als een poging om sociologische theorie eenvormiger en overzichtelijker te maken, was<br />

uitgemond in een veelheid aan theoretische ondernemingen.<br />

1.2.3 Hedendaagse fase: eclectisme<br />

Ipv op zoek te gaan naar 1 (of enkele) paradigma’s nemen ze een veel pragmatischere houding aan.<br />

ze zoeken in het grote reservoir aan paradigmatische en theoretische invalshoeken wat hen<br />

bruikbaar lijkt<br />

Dit eclectisme maakt recente theorieconstructies er niet eenvoudiger op.<br />

belangrijkste recente theoretische ondernemingen zijn moeilijk verteerbaar werkt op de<br />

duur contraproductief. Duurt veel te lang voor socioloog zich vertrouwd heeft gemaakt met<br />

1 v. deze theorieën<br />

1.3 De vier hoofdparadigma’s (zie. schema p. 15)<br />

Ieder paradigma in de sociologie geeft antwoord op deze 2 basisvragen over de aard v/d sociale<br />

werkelijkheid:<br />

1. Is sociaal gedrag bepaald door determinismen of gekenmerkt door handelingsvrijheid?<br />

a. 1 ste geval: gedrag w gezien als de resultante v. inwerkende factoren<br />

b. 2 de geval: sociaal gedrag & sociale werkelijkheid w gezien als creatie v/d actoren<br />

2. Gaat sociaal gedrag uit van individuen of collectieve actoren?<br />

6


a. 1 ste geval: sociale werkelijkheid w beschouwd als de optelsom v/de kenmerken &<br />

gedragingen v. ieder v/d individuele participanten<br />

b. 2 de geval: w gerefereerd naar meer omvattende (systeem)entiteiten die<br />

bovenindividuele kenmerken hebben<br />

4 mogelijke uitgangspunten die overeenkomen met 4 paradigma’s:<br />

Situationeel bepaald gedrag handelingsvrijheid<br />

Collectieve actor Conflicttheorie Functionalisme<br />

Individu Ruiltheorie Symbolisch interactionisme<br />

Deze 4 paradigma’s nemen centrale plaats in (MAAR theorielandschap = complexer). Ze kunnen<br />

basisparadigma’s w genoemd, maar komen in hun zuivere vorm niet zo vaak meer tegen.<br />

Overige paradigma’s kan men beschouwen als varianten op deze 4<br />

2 Emile DURKHEIM<br />

2.1 Inleiding<br />

Durkheim = 1 v/d grondleggers v/d moderne sociologie<br />

Grondprobleem sociologie: “moet samenleving begrepen w vanuit het individu, of is het individu<br />

eerder een product v/d maatschappelijke factoren, of geldt zowel het één als het ander”<br />

D. kent overheersende betekenis toe aan sociale feiten.<br />

Sociologie = wetenschap der sociale feiten en heeft eigen studiedomein<br />

Sociaal feit: oefent externe morele druk uit op gedrag v. mensen<br />

Door nadruk te leggen op feitelijkheid v. sociale feiten, bakent D. sociologie af v/d filo.<br />

& sociale doctrines → trekt haarscherpe grenzen<br />

Sociologie = wetenschap!! →socioloog neemt specifieke houding aan die alleen de wetenschap kan<br />

geven, nl. het directe contact met de feiten<br />

Valt niet te reduceren tot een andere wetenschap<br />

D.’s onderzoek beweegt zich op ≠ gebieden (methoden, arbeidsverdeling, zelfmoord,…)<br />

Boeken getuigen v. helder analytisch & didactisch vermogen, gerichtheid op fundamentele<br />

problemen, sterke betrokkenheid bij sociale problemen<br />

2.1.1 Biografische situering<br />

°15/04/1858 → Joodse afkomst, maar via korte omweg langs katholicisme werd hij agnost<br />

ontwikkelt later sterke interesse voor (sociologische) godsdienst<br />

1. Studies aan Ecole Normale Supérieure: kweekvijver v. Franse intellectuele elite<br />

2. Leraar + verbleef een jaar in Berlijn & Leipzig<br />

a. Studie vooral gericht op moraalfilo., methodologie & didactiek v/d sociale wet.<br />

3. 1887: gaat naar Bordeaux waar (voor hem) professoraat was gecreëerd i/d pedagogie & soc.<br />

wet. (1 e Franse leerstoel soc. wet.)<br />

7


a. Publiceert enkele v. zijn belangrijkste werken<br />

4. 1896: sticht tijdschrift L’Année sociologique → grote invloed op Franse sociologie<br />

5. 1902: Hoogleraar pedagogiek a/d Sorbonne vervangen & 1906: vaste benoeming<br />

6. 1912: Eerste grote werk verschijnt: ‘les formes élémentaires de la vie religieuse’<br />

7. 1913: term ‘sociologie’ verschijnt pas in zijn leeropdracht<br />

a. Was al die tijd wel bezig met v/d sociologie een achtenswaardige intellectuele<br />

bezigheid te maken, die gewaardeerd w & haar nut bewees voor de integratie & de<br />

modernisering v. maatschappelijk leven<br />

15/11/1917 tgv hartaanval<br />

Nergens anders had sociologie zo snel haar plaats verworven als in FR → door D. & zijn ‘school’<br />

2.1.2 Intellectuele situering<br />

D. = Europees denker<br />

stond oiv de grote filosofische stromingen uit de 3 grote ‘filosofienaties’:<br />

1. Franse invloed: RATIONALISME en POSITIVISME<br />

Denken v. D. wortelt i/d 1 e plaats i/d Franse intellectuele geschiedenis<br />

a. Rationalisme v. Descartes: sterke invloed op D.’s heldere stijl & consequente<br />

denkwijze<br />

Weinig sociologen ontwikkelen ideeën even systematisch & helder<br />

b. Positivisme v. Comte: ontleende v. hem belangrijke thema’s zoals belang v.<br />

solidariteit & consensus, en de overtuiging dat sociologie een zelfst. wet. was +<br />

gerichtheid op feiten<br />

D.’s begrip v. ‘conscience collective’ gaat niet enkel terug op C.’s notie v.<br />

‘consensus universalis’ maar ook op begrip ‘volonté générale’ v. Rousseau<br />

2. Duitse invloed: Kants PLICHTETHIEK<br />

D.’s opvattingen over moraal = ontwikkeld in dialoog met K.<br />

a. D. was v. mening dat moraal bestaat uit een plichtgevoel (=K.) MAAR! verschilt met<br />

k. v. mening over de oorsprong v/d plicht<br />

K.: plicht = bovenhistorisch (transcedentaal) geworteld in menselijke rede<br />

D.: oorsprong ligt in maatschappij<br />

3. Kritiek op Britse UTILITARISME en LIBERALISME<br />

D.: Hoe kan de samenleving ordelijk & stabiel functioneren indien zij enkel maar zou bestaan<br />

uit individuen die uit zijn op hun voordeel en de bevrediging v. hun eigen behoeften?<br />

a. Hedendaagse termen: samenleving is meer dan een markt, bestaat ook uit soc.<br />

instituties<br />

Deze laatste zijn fundamenteler: oefenen morele dwang uit op individu &<br />

bepalen zelfs hun behoeftestructuur<br />

Rationele home economicus = fictie → denken, handelen & behoeften v.<br />

individu w bepaald door instituties (dus door maatschappij)<br />

b. D. was hier zeer radicaal in: w hem soms sociologisme (= sociologisch reductionisme)<br />

verweten<br />

2.1.3 Maatschappelijke situering<br />

1. Fr. Rev. w in 1 e instantie als vooruitgang ervaren, maar kater liet niet snel op zich wachten<br />

8


2. 19 de eeuw: Napoleon: herstel absolutisme & streven naar Restauratie<br />

a. Pol. klimaat ≠ stabiel<br />

3. 2 nieuwe rev. → Resultaat: nieuwe keizer<br />

4. 1870: Parijs omgevormd tot Commune & verliezen oorlog tegen Pruisen<br />

5. Opnieuw republiek<br />

6. Jaren ’90 19 de eeuw: FR. Geteisterd door ec. crises, grote werkloosheidscijfers, hoge<br />

zelfmoordcijfers & schandalen in financiële & politieke wereld. Plus land werd verscheurd<br />

door allerlei kwesties die conservatief & progressief tegen elkaar in het harnas jaagden<br />

D. beleefde enkel v. die conflicten v. nabij:<br />

1. Strijd over onderwijs in jaren 1880:<br />

Kerk had zich sterk verzet tegen republiek → aanhangers republiek wilden dat kerk niet<br />

langer rol zou spelen in organisatie v. onderwijs<br />

Staat zou onderwijsmonopolie krijgen & onderwijs zou volkomen geseculariseerd<br />

w klerikale, conservatieve deel v. FR. verzette zich hevig maar verloor<br />

Besef dat land uit 2 onverzoenlijke helften bestond: progressieve & conservatieve zijde<br />

2. Dreyfus-affaire:<br />

Individu w veroordeeld voor landverraad: vooral gebaseerd op valse beschuldigingen. Wat<br />

nu? Staat ten schande maken OF individu in eer herstellen?<br />

Spleet FR. in 2 helften: aanhangers v. individuele rechten & die v. vaderland<br />

Velen meenden dat ontreddering & stabiliteit slechts kon verholpen w door een nieuwe eenheid,<br />

een soort organische eenheid.<br />

Maatschappij zou slecht samenhang & duurzaamheid herkrijgen wnr zij een sterke<br />

collectieve dwang op de individuen zou uitoefenen<br />

deze ideeën waren niet echt nieuw en w Leitmotiv v. D.<br />

Hoe kan samenleving samenhang krijgen volgens D.? 3 mogelijkheden:<br />

1. Door organisatie, met name door arbeidsverdeling<br />

2. Door consensus over waarden & solidariteit, zodat bedreiging v. anomie kon weggenomen w<br />

3. Door collectieve rituelen & voorstellingen<br />

2.1.4 Verklaring van Durkheims succes<br />

‘Klassiek auteur’: een auteur die wordt beschermd door het taboe dat hij niet in twijfel mag worden<br />

getrokken. Zijn positie is onaantastbaar.<br />

Onaantastbaarheid is niet vanzelf gekomen: w ‘sociaal geconstrueerd’<br />

Kwaliteit = ook belangrijk, maar alleen dat is niet genoeg, moet erkend & geconsacreerd w<br />

Volgens R. Geiger heeft auteur of paradigma kans om gevestigd te w, wnr er aan 2 vwden is voldaan:<br />

Culturele voorwaarde & organisatorische voorwaarde.<br />

2.1.4.1 Culturele voorwaarde: onderzoeksterrein en methode<br />

Werk v. auteur moet kunnen w nagevolgd & voorgezet. Het werk v. auteur moet een<br />

wetenschapsprogramma bevatten:<br />

Afbakening onderzoeksterrein<br />

9


Werkbare methode<br />

D. voldeed aan allebei. Heeft veel moeite gedaan om sociologie af te bakenen en zette methode kort<br />

& krachtig uiteen in methodologisch handvest (les règles de la mèthode sociologique)<br />

2.1.4.2 Organisatorische voorwaarde<br />

D. had tijdschrift opgericht, met medewerkers die in zijn lijn dachten en werkten + had reële invloed<br />

bij het opstellen v. onderwijsprogramma’s<br />

kon zijn opvattingen over sociologie doordrukken via andere hulpmiddelen dan loutere<br />

overtuigingskracht v. z’n ideeën → zonder organisationele ondersteuning zijn ideeën een kort leven<br />

beschoren<br />

2.1.4.3 Gabriel Tarde’s programma van de sociologie<br />

G.Tarde = D.’s grote rivaal<br />

Tarde reduceerde sociologie tot de psychologie. Uitgangspunt: soc. verschijnselen konden<br />

teruggebracht w op individuele geestestoestanden, en op de psychische wisselwerking tussen<br />

individuen.<br />

Radicaal in strijd met D.’s opvattingen = dat voor T. de maatschappij niet bovenindividueel<br />

is. Maatschappij is voor T. eigenlijk een interpsychisch verschijnsel: bestaat uit ideeën,<br />

voorstellingen & wensen v. individuen op zich die zich bij onderling contact tussen mensen<br />

voortplanten<br />

T. spreekt v. interpsychologie ipv sociologie. Basismechanisme v. die voorplanting v.<br />

geestestoestanden is imitatie, navolging.<br />

Ontstaat nieuw idee in geest v. individu, wnr deze idee krachtig genoeg is, plant hij zich<br />

voort v. de ene geest op de andere, door de hele maatschappij. Individuen nemen gretig<br />

nieuwe ideeën over. Wat hen drijft is imitatie. = Wet van de imitatie<br />

T.’s imitatietheorie voldoet aan culturele vwde: had afgebakend onderzoeksprogramma en werkbare<br />

methode. MAAR! hij had weinig of geen institutionele/ organisationele ondersteuning.<br />

Zijn sociologie bleef een eenmansonderneming<br />

2.2 De sociologische methode<br />

Wordt door D. uiteengezet in Les règles de la méthode sociologiqe<br />

2.2.1 Maatschappij een werkelijkheid suï generis<br />

Maatschappij kan niet w gereduceerd tot iets anders (bio.factoren,..) → sociale feiten w veroorzaakt<br />

door ander sociale feiten.<br />

Samenleving bestaat uit individuen, maar wanneer individuen met elkaar omgaan, ontstaat<br />

er een nieuwe soort feiten, nl. bovenindividuele feiten.<br />

hieruit is samenleving opgebouwd<br />

D. zegt: ‘De eigenschappen van het geheel (=samenleving) verschillen v. die v/d delen waaruit het<br />

is samengesteld (=individuen)<br />

maatschappij ≠ eenvoudige optelsom v. individuen → is een systeem opgebouwd uit de<br />

10


“associatie en combinatie” v. individuen & vormt “een specifieke realiteit met eigen<br />

kenmerken”.<br />

Wnr individuen met elkaar omgaan & groepen vormen, ontstaat een wezen v/e nieuwe soort, de<br />

samenleving, die de bepalende & onmiddellijke oorzaak vormt v/e eigenaardig type feiten: Sociale<br />

feiten<br />

Sociale gedragingen v. leden i/e groep kan men enkel verklaren uit de kenmerken v. die<br />

groep & de interacties die er plaatsvinden<br />

2.2.2 Sociologie als wetenschap van sociale feiten<br />

Grondslag sociologie = bestaan v/e onherleidbare werkelijkheid, opgebouwd uit sociale feiten<br />

D. gebruikt woord ‘sociale feiten’ om aan te duiden dat sociologie geen speculatieve onderneming is,<br />

maar wet. die zich bezighoudt met het ‘positieve’ (dus met feiten)<br />

Drukt dit op de krachtigst mogelijke manier uit: “Men moet sociale feiten behandelen alsof<br />

het dingen zijn, die objectief en wetenschappelijk onderzocht moeten w<br />

Hele discussie over vraag of sociale feiten inderdaad kunnen opgevat w als dingen. Positivistisch<br />

ingestelde sociologen verwijzen naar D. MAAR! D. heeft nooit beweerd dat sociale feiten dingen zijn<br />

zoals andere dingen<br />

D. bedoelt: sociale feiten moet men even objectief behandelen als dingen. Niet inleving<br />

maar observatie is epistemologische grondslag v/d sociologie<br />

2.2.3 Sociale feiten oefenen dwang uit op individuen<br />

Sociale feiten = “wijzen v. handelen, denken & voelen die uitwendig zijn a/h individu & een<br />

dwingende macht op hem uitoefenen”<br />

Externe dwang op individu. Deze is voelbaar telkens individu zich in gezelschap v. anderen<br />

of i/e menigte bevindt. MAAR! Ook wnr individu alleen is.<br />

individu = in grote mate gevormd onder invloed v. sociale feiten<br />

‘dwang’ v. sociale feiten ≠ iets negatiefs →individuen die niet onder zulke dwang staan, zouden niet<br />

tot menselijk leven in staat zijn. Individuen kunnen niet zonder sociale invloed.<br />

Gaat niet om puur overleven maar ook om ontplooiingsmogelijkheden<br />

2.2.4 Soorten sociale feiten<br />

Van de dwang waaraan individuen staan, zijn ze zich vaak niet bewust.<br />

Kan ook moeilijk, want soc. feiten zijn v. zeer diverse aard. Men kan deze feiten vaak niet<br />

duidelijk herkennen.<br />

3 types:<br />

1. Feiten van morfologische aard (substraat/materiële sfeer):<br />

Dwang die deze feiten uitoefenen is v. materiële & structurele aard<br />

a. Bv.: bevolkingsdichtheid, fysisch- geografische kenmerken,…<br />

2. Instituties (normatieve sfeer):<br />

Oefenen dwang v. morele aard uit. Gaat om formele & informele regels waaraan individuen<br />

zich moeten onderwerpen.<br />

11


a. Bv.: formele regels uitgedrukt in officiële wetten, morele voorschriften, religieuze<br />

leerstellingen,…<br />

b. Bv.: informele regels en normen die algemeen w toegepast binnen de domeinen v/d<br />

economie, godsdienst, politiek,..<br />

3. Sociale feiten van symbolische aard (symbolische sfeer):<br />

Gaat om collectieve voorstellingen die het individu verinwendigt & die hem dwingen op een<br />

bepaalde manier te denken<br />

a. Maatschappelijke waarden & idealen: Bv.: legendes & mythen<br />

b. Vrije ‘sociale stromen’<br />

2.2.5 <strong>Sociologische</strong> verklaringswijzen: causaal en functioneel<br />

Socioloog moet sociale feiten verklaren uit sociale feiten. Kan op 2 manieren: vanuit de<br />

‘werkoorzaak’ en vanuit de functie:<br />

1. Causale verklaring:<br />

Sociaal feit moet eerst genetisch-causaal verklaard w, vanuit zijn werkoorzaak.<br />

a. Betekent: verklaring v. sociaal feit moet gezocht w i/d voorafgaande sociale feiten<br />

2. Functionele verklaring:<br />

Werkoorzaak gevonden dan is de vraag: ‘waarom blijft een feit voortbestaan?’<br />

a. Sociaal verschijnsel ontstaat niet omdat het nuttig is, maar om te blijven<br />

voortbestaan moet het wel nuttig zijn<br />

b. Aan die vraag beantwoordt een objectief-functionele verklaring:<br />

Men dient na te gaan welke functies sociale feiten vervullen voor de sociale<br />

entiteit waartoe ze behoren.<br />

D. zegt: functie bestaat vaak in het handhaven v/d werkoorzaak<br />

Voorbeeld rituelen p. 25<br />

2.3 De organisatie van de maatschappij: over arbeidsdeling<br />

De la division du travail social: D. stelt date r een correlatie bestaat tussen de sociale structuur (mate<br />

v. arbeidsverdeling) & de aard v/d solidariteit i/e samenleving.<br />

Kernidee: iedere maatschappij heeft een bij haar structuur passende vorm v. solidariteit<br />

nodig om goed te functioneren.<br />

2.3.1 Mechanische solidariteit<br />

Sociale integratie w in eenvoudige, ongedifferentieerde samenlevingen door mech. solidariteit tot<br />

stand gebracht;<br />

In structureel eenvoudige samenleving lijken individuen op elkaar qua levenswijze & denkpatronen<br />

Leden v. zulke samenleving herkennen zich in mekaar → Sociale integratie stoelt hier op<br />

het feit dat de leden v/d maatschappij zich aan elkaar spiegelen. Zien een replica v. zichzelf,<br />

voelen zich betrokken met de andere omdat ze eigenlijk ‘dezelfde’ zijn.<br />

2.3.2 Organische solidariteit<br />

Sociale integratie w in complexe, gedifferentieerde samenlevingen door mech. solidariteit tot stand<br />

gebracht.<br />

12


Verschillen tussen mensen nemen toe, treedt meer diversiteit op in beroep, woon,…<br />

Sociale integratie kan niet langer geschieden op grond v/e gevoel v. herkenning &<br />

gelijkenis → andere soort solidariteit nodig: organische → ontstaat wnr mensen beseffen<br />

dat ze v. elkaar afh. zijn & op elkaar aangewezen<br />

2.3.3 Oorzaak van specialisatie<br />

Toenemende specialisatie & differentiatie v. groepen & individuen maakt organische solidariteit<br />

nodig → Waarom ontstaat specialisatie?<br />

D. wijst economische-utilitarische verklaring af (p.26)<br />

Volgens hem w hier oorzaak verward met gevolg →Indien specialisatie het gevolg zou zijn v<br />

het inzicht i/d verschillen tussen mensen, veronderstelt dit dat er al reële verschillen<br />

bestaan tussen mensen. (nog niet geval in eenvoudige, ongedifferentieerde samenleving)<br />

Andere oorzaak: D. zocht deze op morfologisch gebied, i/d bevolkingsdichtheid.<br />

hoe meer mensen op eenzelfde opp. wonen, hoe sneller zij de materiële bronnen<br />

uitputten →dreigt een onverbiddelijke concurrentiestrijd uit te breken voor de schaarse<br />

middelen. Op 2 manieren oplossen:<br />

1. Strijd w ten einde gevoerd →Bevolkingsaantal valt terug op het oorspronkelijke lage peil<br />

2. Anderen slagen erin om te overleven door zich te specialiseren op een gebied waarin zijn<br />

slechts concurrentie hoeven te dulden v. mensen die ook op dit gebied gespecialiseerd zijn<br />

→Bevolkingsaantal kan zich op een hoger peil handhaven<br />

Enkel bevolking die uiteenvalt in gespecialiseerde groepen, kan haar gestegen bevolkingsaantal<br />

handhaven. Specialisatie = zowel het gevolg als een functie v. bevolkingsaantal<br />

2.4 Over zelfmoord<br />

Le suïcide onderzoekt D. onder meer wat gevolgen zijn v/h ontbreken v. zo’n consensus over<br />

waarden en v. solidariteit tussen mensen.<br />

D. definieert zelfmoord als: ‘Elke dood die het directe of indirecte gevolg is van een positieve of<br />

negatieve handeling van het slachtoffer zelf, die weet dat die handeling dit gevolg zal hebben’.<br />

D. constateerde opvallende regelmaat in zelfmoordcijfers<br />

deze regelmaat moest sociologisch verklaard w<br />

Zelfmoord kan veroorzaakt w door het ontbreken v. groepssamenhang.<br />

hoe sterker mensen verbonden zijn met geliefden, verwanten, geloofsgenoten,.., hoe<br />

minder kans op zelfmoord →zo kan D. verklaren dat zelfmoordcijfer in oorlog lager is dan<br />

in vredestijd<br />

MAAR! Te sterke band met groep ook ≠ goed<br />

kan ertoe leiden dat individu hun individuele belangen zodanig wegcijferen dat ze ev.<br />

zelfs hun leven opofferen →bv.: altruïstische zelfmoord: w veroorzaakt door een te sterk<br />

collectief bewustzijn<br />

13

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!