Democratie geconfronteerd met belangenverstrengeling
Democratie geconfronteerd met belangenverstrengeling
Democratie geconfronteerd met belangenverstrengeling
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Democratie</strong> <strong>geconfronteerd</strong><br />
<strong>met</strong> <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
Hoe de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> het proces van<br />
democratische besluitvorming kan verstoren<br />
Naam: Marco Olij<br />
Student nummer: 5927994<br />
product: Scriptie<br />
Studie: MA Politicologie<br />
Afstudeerrichting: Politieke Theorie &<br />
Gedrag<br />
Scriptiebegeleider: Rob van Es<br />
Datum: 02-07-2012
Inhoudsopgave<br />
Voorwoord ......................................................................................................................................... 2<br />
Samenvatting ..................................................................................................................................... 3<br />
Inleiding ............................................................................................................................................. 4<br />
Theorie ............................................................................................................................................... 8<br />
Hoofdstuk 1: De definitie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> ...................................... 9<br />
Hoofdstuk 2: Juridisch kader ................................................................................................ 19<br />
Hoofdstuk 3:Politiek theoretisch kader ................................................................................ 27<br />
Hoofdstuk 4: Ethisch kader .................................................................................................. 33<br />
Hoofdstuk 5: Samenvatting theorie ...................................................................................... 42<br />
Hoofdstuk 6: Onderzoeks<strong>met</strong>hode................................................................................................... 43<br />
Resultaten ........................................................................................................................................ 49<br />
Hoofdstuk 7: de experts ........................................................................................................ 50<br />
Hoofdstuk 8: de casusselectie ............................................................................................... 60<br />
Hoofdstuk 9: De overwegingen van raadsleden .................................................................... 65<br />
Hoofdstuk 10: De keuze van raadsleden ............................................................................... 84<br />
Hoofdstuk 11: Oplossingen volgens raadsleden .................................................................... 90<br />
Conclusie en aanbeveling ................................................................................................................. 95<br />
Discussie......................................................................................................................................... 100<br />
Literatuurlijst ................................................................................................................................. 102<br />
Bijlagen .......................................................................................................................................... 106<br />
1
Voorwoord<br />
Onderstaand onderzoek gaat over een deelaspect van integriteit in gemeenteraden, namelijk<br />
over (de schijn van) <strong>belangenverstrengeling</strong>. Als raadslid van de gemeente Oostzaan ben ik<br />
zelf betrokken geweest bij een casus over <strong>belangenverstrengeling</strong>. De casus betrof het<br />
bestemmingsplan buitengebied dat vastgesteld moet worden in 2013. Ondanks dat niemand<br />
door wie dan ook werd beschuldigd van een gebrek aan integer gedrag, rees toch de vraag bij<br />
mij en bij andere raadsleden wanneer je als raadslid mag meestemmen en vooral wanneer niet.<br />
Vanwege deze vraag heeft de gemeente Oostzaan inmiddels Bureau Integriteit Nederlandse<br />
Gemeenten (BING) en Professor Douwe Jan Elzinga om advies gevraagd. De inhoud van<br />
deze adviezen is (deels) besloten en de gemeente zal binnenkort verantwoorden hoe zij in de<br />
stemming hier mee omgaat. Wanneer er gestemd zal worden over de nota van uitgangspunten<br />
van het bestemmingsplan buitengebied zal de raad laten zien hoe zij uiteindelijk omgaat <strong>met</strong><br />
stemonthoudingen vanwege de eventuele schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
De adviezen en de bijeenkomsten over integriteit hebben bij mij veel vragen opgeworpen.<br />
Met name over het moment waarop een scherp integriteitsbeleid van invloed kan zijn op de<br />
democratische besluitvorming. In dit onderzoek ga ik daarom dieper in op deze materie en<br />
onderzoek ik o.a. de casus van de gemeente Oostzaan. Daarmee kies ik ervoor om het slappe<br />
koord te bewandelen tussen het moment waarop een onderzoeker te betrokken is en het<br />
moment waarop deze betrokkenheid juist een voordeel is voor het onderzoek.<br />
In dit onderzoek zijn twee van mijn respondenten raadsleden uit de gemeente Oostzaan. Dit is<br />
interessant omdat ook zij betrokken zijn bij de casus, maar uitgedaagd worden om ook op een<br />
andere casus over integriteit te reageren. Juist door de mengeling van raadsleden die<br />
betrokken zijn bij de materie en raadsleden die er niet bij betrokken zijn, kan een genuanceerd<br />
beeld ontstaan.<br />
Ik wil alle raadsleden, integriteitbureaus en hoogleraren bedanken voor de tijd die zij<br />
genomen hebben om mij te woord te staan. Zonder hun inbreng had deze scriptie niet tot stand<br />
kunnen komen. Tot slot wil ik ook mijn begeleider Rob van Es bedanken voor zijn<br />
begeleiding en voor het materiaal uit zijn boek Professionele ethiek. Deze scriptie maakt<br />
uitgebreid gebruik van de modellen die in dit boek geïntroduceerd zijn.<br />
2
Samenvatting<br />
In deze scriptie zal het spanningsvlak tussen de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> en de<br />
representatieve democratie worden onderzocht. De hoofdvraag is: Onder welke voorwaarden<br />
is het volgens gemeenteraadsleden moreel acceptabel dat een gemeenteraadslid in een kleine<br />
gemeente meebeslist over een bepaald onderwerp ondanks de aanwezigheid van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>, en zijn er praktische oplossingen aan te dragen om <strong>met</strong> deze morele<br />
kwestie om te gaan? Binnen lokale gemeenteraden is er twijfel over wanneer raadsleden mee<br />
mogen stemmen over onderwerpen waar zij ook zelf persoonlijk bij betrokken zijn. Hoever<br />
mag die betrokkenheid gaan? Wat als de meerderheid voor een belangrijk voorstel van mijn<br />
partij kan verdwijnen omdat ik ook persoonlijk belang kan hebben bij dat voorstel?<br />
In deze scriptie wordt de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> gedefinieerd als: het vermengen<br />
van een persoonlijk belang <strong>met</strong> het publieke belang dat een raadslid moet dienen uit hoofde<br />
van zijn functie, of de schijn wekken dat dit is gebeurd. Deze definitie geeft nog geen<br />
duidelijkheid over de grenzen wanneer iets <strong>belangenverstrengeling</strong> is. Dit blijkt nooit 100%<br />
helder te zijn, er is altijd een grijs gebied. In Nederland zijn er twee uitspraken van de RvS<br />
geweest over deze materie, de zaak Loenen en de zaak Winsum. De RvS oordeelde in beide<br />
gevallen dat de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> was gewekt. Dit wordt gebaseerd op de<br />
interpretatie van de RvS van artikel 2:4 van de Awb, volgens de raad van state is dit artikel<br />
bedoeld om de burger te beschermen tegen een vooringenomen overheid.<br />
In deze scriptie wordt gesproken <strong>met</strong> drie experts op het gebied van integriteit. Daaruit blijkt<br />
dat er verschillende gradaties zijn waarin je persoonlijk betrokken kan zijn bij een onderwerp.<br />
Een volledig eenduidige norm wanneer je te veel persoonlijk betrokken bent om mee te<br />
beslissen over een onderwerp is niet in zijn algemeenheid te geven. Daarnaast wordt<br />
opgemerkt dat <strong>belangenverstrengeling</strong> zich in alle soorten onderwerpen kan voordoen.<br />
Om de overwegingen van de raadsleden te achterhalen worden zes raadsleden geïnterviewd.<br />
Alle zes onderschrijven zij de deugd van onpartijdigheid. Vier van de zes raadsleden erkennen<br />
dat deze deugd soms tot onwenselijke gevolgen kan leiden en zijn daarom (ieder onder zijn of<br />
haar eigen voorwaarden) bereid om op sommige momenten afstand te nemen van de deugd<br />
van onpartijdigheid. Vier van de zes raadsleden zijn hiertoe bereid wanneer de democratische<br />
legitimiteit van een besluit in het geding komt of wanneer de integriteitsregels onuitvoerbaar<br />
blijken in een kleine gemeenschap. De zes interviews leiden tot een lijst van oplossingen die<br />
in hoofdstuk 11 wordt weergegeven.<br />
Het advies aan raadsleden is onder andere om zichzelf regelmatig af te vragen of ze hetzelfde<br />
stemgedrag zouden vertonen wanneer zij in een andere gemeente zouden wonen. Daarnaast<br />
concludeert deze scriptie dat er drie mogelijke oplossingsrichtingen zijn voor de landelijke<br />
wetgever. De eerste oplossing is om een duidelijke keuze voor strikt integriteitsbeleid te<br />
maken en eventuele excessen te accepteren. Een tweede oplossing is om een onafhankelijke<br />
toetsingskamer in te richten die besluiten op democratische legitimiteit kan toetsen. De derde<br />
oplossing is om wettelijk te verankeren dat raadsleden het integriteitsbeleid mogen ontwijken<br />
door te wijzen op de politieke lijn van hun partij.<br />
3
Inleiding<br />
Stelt u zich eens een gemiddelde openbare school in een willekeurige gemeente in Nederland<br />
voor. De gemeente waarin de school zich bevindt moet zwaar bezuinigen en de gemeenteraad<br />
kreeg het voorstel voorgelegd om de school te sluiten. Er waren genoeg partijen in de raad die<br />
tegen de sluiting van de school waren om deze maatregel te voorkomen. Het was echter wel<br />
een krappe meerderheid, laten we zeggen zeven van de dertien zetels. Twee van de raadsleden<br />
die tot die zeven behoorde hadden nog een ander belang bij het openhouden van de school.<br />
Één van beide raadsleden werkte op de school zelf en een ander raadslid zijn vrouw werkte op<br />
de school die gesloten zou worden. Beide raadsleden zitten in een grote fractie waarbinnen<br />
iedereen tegen de sluiting van de school is, tijdens de verkiezingen heeft deze partij dat<br />
standpunt ook luidkeels verkondigd. Vanwege de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> was het<br />
echter niet verstandig om beide raadsleden mee te laten stemmen over de voorgenomen<br />
sluiting van de school. Bij de uiteindelijke stemming, stemden vijf raadsleden tegen de<br />
sluiting van de school en zes voor de sluiting van de school. De twee raadsleden onthielden<br />
zich van stemming en de school werd een maand later gesloten.<br />
Bovenstaand voorbeeld van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> is hypothetisch, maar zoals<br />
deze scriptie uit zal wijzen absoluut niet te ver gezocht. Er worden in Nederland vaker<br />
beslissingen genomen waarbij de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> een bijzondere invloed<br />
heeft op de stemverhouding. De vraag die deze scriptie voorlicht is of je als raadslid kan/mag<br />
stemmen over een kwestie waarin je zelf een belang hebt. Op deze vraag zeggen de meeste<br />
mensen gemakkelijk nee, maar de wet is niet duidelijk over hoe groot dit belang dan moet zijn<br />
om daadwerkelijk niet mee te mogen stemmen. De wetgeving zal in het theoretische gedeelte<br />
van deze scriptie verder worden toegelicht.<br />
Het voorliggende vraagstuk wordt nog complexer wanneer het gaat om een kleine gemeente<br />
en dus om een kleine gemeenschap. De gemeente Oostzaan bijvoorbeeld is een dorp van circa<br />
9.200 inwoners. Er zijn maar dertien raadsleden en dus kan het missen van één of twee leden,<br />
vanwege de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>, de stemming behoorlijk beïnvloeden. De<br />
vraag die vervolgens opduikt is in hoeverre dit de representatieve democratie recht doet.<br />
Wanneer een politicus gekozen is <strong>met</strong> de belofte om een bepaald stuk land groen te laten of<br />
een bepaald beleid op het gebied van cultuur te ontplooien en hij of zij kan dit niet<br />
verwezenlijken vanwege een persoonlijk belang, wordt de democratie dan niet ondermijnd<br />
door de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>? Natuurlijk hangt dit af van de opvatting van<br />
representatieve democratie die hier gehanteerd wordt. Dit wordt ook verder in het theoretische<br />
deel uitgewerkt.<br />
Probleemstelling<br />
In de bovenstaande inleiding is het spanningsveld tussen de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
en de representatieve democratie geschetst. Maar om welke redenen is hier nu daadwerkelijk<br />
sprake van een spanning?<br />
4
Ten eerste is er altijd een spanning tussen het persoonlijk belang van een raadslid en het<br />
algemeen belang dat hij zou moeten behartigen. De vraag is echter of iemand zich ook<br />
daadwerkelijk door zijn eigen belang laat leiden of dat zijn opvatting over wat in het<br />
algemeen belang is ooit is voortgekomen uit zijn persoonlijke belang. Het is te verdedigen dat<br />
er in een opvatting over het algemeen belang altijd een persoonlijk tintje zit.<br />
Ten tweede is hier spanning omdat de lokale democratie erbij gebaat is dat er deskundige<br />
mensen in de gemeenteraad zitten, mensen die nauw betrokken zijn bij de samenleving en dus<br />
van de hoed en de rand weten. Wanneer een raadslid echter bij veel cultuurverenigingen actief<br />
betrokken is, heeft hij de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> tegen zich wanneer hij stemt voor<br />
het opknappen van de stadsschouwburg. Dit leidt er toe dat raadsleden die het meest van een<br />
bepaalde sector afweten, zich niet altijd <strong>met</strong> de beraadslaging over die sector mogen<br />
bemoeien. Hier is een spanningsveld tussen deskundigheid en de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
Ten derde is er een spanning in de loyaliteit naar de kiezers toe. Wanneer een politieke partij<br />
een verkiezingsbelofte doet en <strong>met</strong> meerdere raadsleden in de raad komt en het blijkt dat één<br />
of meerdere van die raadsleden een persoonlijk belang hebben op het veld van die<br />
verkiezingsbelofte, dan is de kans dat je die belofte kan verwezenlijken kleiner. Terwijl de<br />
kiezer via verkiezingen heeft aangegeven het wel wenselijk te vinden dat die<br />
verkiezingsbelofte wordt uitgevoerd. Het bovenstaande voorbeeld over de sluiting van een<br />
school is hier een goede illustratie van.<br />
Onderzoeksobject<br />
De schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> leidt dus tot zeker drie spanningen. Deze spanningen<br />
staan centraal in dit onderzoek. Om ze echter praktisch te kunnen benaderen is een<br />
onderzoeksobject nodig. De onderzoeksobjecten in deze scriptie zijn raadsleden in kleine<br />
gemeenten. Het is namelijk te verwachten dat bovenstaande spanningen zich eerder binnen<br />
kleine dorpen zouden kunnen afspelen (Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector 2010:<br />
37). Daarnaast gaat het bij bijvoorbeeld bestemmingsplannen in een dorp bijna altijd over<br />
gebieden waar relatief gezien meer raadsleden wonen dan in steden. De kans op de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> is hier dan ook groter. Deze scriptie zal dus gaan over kleine<br />
gemeenten. In Nederland bestaat geen definitie voor wat een kleine gemeente nou precies is.<br />
In deze scriptie trek ik de grens kunstmatig bij circa 15.000 inwoners, alle gemeenten<br />
daaronder kunnen zonder al te veel discussie als kleine gemeenten worden aangemerkt.<br />
Vraagstelling<br />
Bovenstaande spanningen en onderzoeksobjecten hebben geleid tot de volgende centrale<br />
vraag: Onder welke voorwaarden is het volgens gemeenteraadsleden moreel acceptabel dat<br />
een gemeenteraadslid in een kleine gemeente meebeslist over een bepaald onderwerp,<br />
ondanks de aanwezigheid van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> en zijn er praktische<br />
oplossingen aan te dragen om <strong>met</strong> deze morele kwestie om te gaan?<br />
5
De vraagstelling lijkt gesloten omdat er <strong>met</strong> ja of nee geantwoord kan worden, maar uiteraard<br />
gaat het hier meer om de voorwaarden waaronder het moreel acceptabel is om mee te<br />
stemmen ondanks de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. Het is mogelijk dat hier in een<br />
conclusie uiteindelijk meerdere visies op wat moreel acceptabel is uitkomen. Vervolgens gaat<br />
de centrale vraag richting een praktisch advies, dit wordt hieronder bij de doelstelling verder<br />
toegelicht. Om de centrale vraag te beantwoorden zijn een aantal deelvragen relevant.<br />
Ten eerste zijn er een aantal theoretische vragen die binnen het onderdeel theorie zullen<br />
worden uitgewerkt. De vragen zijn tot stand gekomen door de verschillende macrofactoren<br />
die invloed hebben om de gemeenteraad waar raadsleden werken te inventariseren. Er zijn<br />
zeven macrofactoren die invloed kunnen hebben op de dynamiek van een organisatie: fysieke<br />
factoren zoals weer en klimaat, culturele factoren zoals tradities, sociale factoren zoals<br />
klassenstructuren, juridische factoren zoals wet en jurisprudentie, politieke factoren en zoals<br />
de verdeling van macht, economische factoren zoals geld en goederen en tot slot<br />
technologische factoren zoals nieuw onderzoek (Van Es 2011: 245).<br />
Voor de hoofdvraag van deze scriptie zijn alleen juridische factoren en politieke factoren van<br />
invloed. Culturele factoren zoals tradities zijn ook van invloed alleen de tradities en<br />
gewoontes van hoe omgegaan wordt <strong>met</strong> de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> zijn juist<br />
onderwerp van onderzoek en daarom geen onderdeel van de context. De theoretische vragen<br />
worden uiteindelijk <strong>met</strong> een model uit de ethiek samengevat. Dit is mogelijk omdat recht en<br />
politiek veel raakvlakken hebben <strong>met</strong> ethiek, als het gaat om bijvoorbeeld rechtvaardigheid in<br />
het recht en verdelingsvraagstukken in de politiek (Ibidem: 122). De volgende theoretische<br />
vragen zullen beantwoord worden in een theoretisch kader:<br />
Theorie:<br />
Wat is de definitie van ‘de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>’ in het huidige<br />
wetenschappelijke en maatschappelijke debat?<br />
Hoe ziet het juridische kader van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> eruit?<br />
Binnen welke opvattingen van de representatieve democratie treden er spanningen op<br />
tussen democratie en de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
Binnen welk ethisch model is deze morele kwestie het beste te analyseren?<br />
Na het theoretische gedeelte zal de scriptie de gekozen onderzoeks<strong>met</strong>hode toelichten om de<br />
hoofdvraag te beantwoorden. Om een grote centrale vraag goed te kunnen beantwoorden is<br />
het nodig om de vraag op te splitsen in subvragen. Hieronder staan de subvragen die<br />
onderzocht worden in deze scriptie:<br />
1. Hoe zouden raadsleden <strong>met</strong> het wekken van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> om<br />
moeten gaan en wat zijn oplossingen voor deze kwestie (op lange termijn); volgens<br />
experts?<br />
2. Welke morele overwegingen spelen een rol voor raadsleden bij hun afweging tussen<br />
meestemmen en het wekken van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
6
3. Hoe gaan raadsleden op dit moment om <strong>met</strong> de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
4. Welke oplossingen zouden raadsleden (op lange termijn) zien voor de morele<br />
afweging tussen meestemmen en het wekken van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
De eerste subvraag is duidelijk van een andere orde dan de andere subvragen. Het doel van de<br />
eerste subvraag is om het theoretisch kader aan te vullen <strong>met</strong> experts die in de praktijk te<br />
maken hebben gehad <strong>met</strong> de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. Hierdoor ontstaat een betere<br />
fundering voor de overige subvragen. Dit wordt verder toegelicht in het hoofdstuk<br />
onderzoeks<strong>met</strong>hode.<br />
Afbakening<br />
Het onderwerp van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> kan heel breed opgevat worden. Het<br />
is namelijk een onderdeel van het nog bredere begrip integriteit. Wanneer de integriteit van<br />
een raadslid ter spraken komt dan kan het zoals in deze scriptie gaan over de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>, het kan echter ook gaan over nog veel meer zaken zoals<br />
declaratiegedrag. Dit onderzoek richt zich alleen op de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> als<br />
onderdeel van de veel bredere integriteitdiscussie.<br />
Het is niet het doel van dit onderzoek om een kwantitatieve studie te doen naar alle raadsleden<br />
in kleine gemeenten of een representatieve steekproef te trekken uit deze populatie. Dit<br />
onderzoek wordt een kwalitatief onderzoek en de raadsleden uit kleine gemeenten zullen<br />
vooral gevonden worden in de regio van Amsterdam. Hoe dit precies in zijn werk gaat wordt<br />
in het onderdeel onderzoeks<strong>met</strong>hode verder uitgewerkt.<br />
Doelstelling<br />
In de inleiding is al aangegeven dat veel gemeenten worstelen <strong>met</strong> het vraagstuk van de schijn<br />
van <strong>belangenverstrengeling</strong>. Dit is mede het geval omdat de wetgeving en de jurisprudentie<br />
niet duidelijk is. Deze scriptie heeft als doel om <strong>met</strong> praktische adviezen richting gemeenten<br />
(<strong>met</strong> name kleine gemeente omdat dat ook de onderzoeksobjecten zijn) te komen. Daarnaast<br />
is het de bedoeling dat er ook naar eventuele lange termijn oplossingen gekeken wordt. Het<br />
doel van de scriptie is om deze lange termijn oplossingen uiteindelijk aan te bieden aan het<br />
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), en aan zo veel mogelijk<br />
gemeenten.<br />
7
Theorie<br />
Het hoofdstuk theorie is bedoeld om de huidige stand van zaken in het dossier van de schijn<br />
van <strong>belangenverstrengeling</strong> te schetsen. Hiervoor wordt het probleem vanuit meerdere<br />
disciplines bekeken. Ten eerste zal er een algemene definitiezoektocht komen. Vervolgens zal<br />
er een juridisch, een politiek theoretisch en een ethisch kader geschetst worden van waaruit<br />
tegen dit onderwerp aangekeken kan worden. De volgende vragen staan centraal:<br />
Definitie: Wat is de definitie van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> in het huidige wetenschappelijke<br />
en maatschappelijke debat?<br />
Juridisch kader: Hoe ziet het juridische kader van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> eruit?<br />
Politiek theoretisch kader: Binnen welke opvattingen van de representatieve<br />
democratie treden er spanningen op tussen democratie en<br />
de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
Ethisch kader: Binnen welk ethisch model is deze morele kwestie het<br />
beste te analyseren?<br />
Samenvatting: De vier kaders worden samengevat in het model van<br />
morele besluitvorming<br />
8
Hoofdstuk 1: De definitie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
In de zoektocht naar een goede definitie voor het woord <strong>belangenverstrengeling</strong> of de schijn<br />
daarvan is het relevant om de huidige stand van de wetenschap op dit terrein weer te geven.<br />
Er zijn boekenkasten vol geschreven over het onderwerp integriteit en corruptie, maar het<br />
specifieke onderdeel van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> wordt daarin weinig belicht.<br />
Daarom zal er <strong>met</strong> de twee onderzoeken van de onderzoeksgroep integriteit aan de Vrije<br />
Universiteit (VU) getracht worden om het grote integriteitkader rondom de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> te schetsen. Deze onderzoeksgroep doet onderzoek naar alle aspecten<br />
van integriteit. Verder zou het zijn doel voorbij schieten om alle nationale en internationale<br />
literatuur over integriteit weer te geven, omdat er in deze scriptie slechts een deelaspect van<br />
die grote discussie centraal staat.<br />
Om toch tot een specifieke definitie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> te komen wordt<br />
er gekeken naar specifieke bronnen die wel over de in de inleiding geschetste<br />
probleemstelling gaan. Daarom wordt er gekeken naar een column van Douwe Jan Elzinga<br />
over dit thema en een column op de website van de vereniging voor griffiers. Ook wordt de<br />
handleiding over <strong>belangenverstrengeling</strong> van het Bureau Integriteitsbevordering Openbare<br />
Sector (BIOS) en de notitie van de Organisation for Economic Cooperation and<br />
Development (OECD) over conflict of interest behandeld.<br />
Onderzoeksgroep integriteit van bestuur<br />
Het doel van de onderzoeksgroep integriteit van bestuur is “empirisch onderzoek te verrichten<br />
naar de integriteit en de kwaliteit van bestuur, beroep en samenleving” (Website<br />
onderzoeksgroep integriteit van bestuur). Er wordt gezocht naar de oorzaken van<br />
integriteitproblemen en naar mogelijke oplossingen. Om tot een definitie van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> te komen is het belangrijk om eerst ook het grote concept van<br />
integriteit te definiëren. De onderzoeksgroep omschrijft integriteit als volgt:<br />
“Integriteit verwijst naar de overeenstemming <strong>met</strong> de geldende morele waarden en normen en de<br />
daarmee samenhangende (spel-)regels. In het algemeen gaat het om wat de samenleving oorbaar en<br />
betamelijk, rechtvaardig en juist vindt; dat is de publieke moraal” (Ibidem; Van den Heuvel 2010: 16).<br />
De morele opvattingen van het publiek staan dus centraal. Het lijkt echter onwerkbaar omdat<br />
de morele grenzen van het publiek steeds zouden kunnen wisselen en de praktijk van<br />
bijvoorbeeld wetgeving daarop vervolgens steeds aangepast zou moeten worden. Een meer<br />
werkbare definitie is dus wenselijk. Er zijn talrijke interpretaties van integriteit in omloop, er<br />
zijn zelfs zes visies op wat integriteit precies inhoudt (Huberts 2005: 5-6). Voor we deze<br />
visies gaan behandelen moet eerst de vraag beantwoordt worden wat hier precies onder<br />
moreel verstaan wordt. “Het morele heeft betrekking op het goede, juiste, op wat hoort en niet<br />
hoort in het sociale verkeer en dat <strong>met</strong> grote betekenis en zeggingskracht” (Ibidem: 12). In het<br />
ethische kader wordt dieper ingegaan op moraal en moraliteit.<br />
Zes visies op integriteit<br />
De eerste visie is heelheid, hier gaat het vooral om intern consistent handelen (Ibidem: 6).<br />
Simpel gezegd gaat het hier dus om doen wat je zegt en zeggen wat je denkt, je handelen is in<br />
9
harmonie <strong>met</strong> je eigen overtuigingen. De tweede visie borduurt hier deels op voort, maar richt<br />
zich vooral op professionele verantwoordelijkheid, het gaat er hierbij niet alleen om dat je<br />
doet wat je zegt maar ook vooral dat je doet wat er volgens de eisen van je beroep van je<br />
verwacht zou worden (Ibidem: 7). Het gaat dus om het adequaat en zorgvuldig uitoefenen van<br />
taken.<br />
Het nadeel van de eerste twee visies is dat ze geen morele maatstaf introduceren die mensen<br />
die consistent en volgens hun functie handelen maar toch ‘slecht’ handelen zoals sommige<br />
dictators, scheiden van de mensen die ‘goed’ handelen en ook consistent zijn. Daarom is er<br />
een derde visie die integriteit vooral koppelt aan een ideaalbeeld van moreel handelen.<br />
Sommige auteurs gaan hier zelfs zo ver om te wijzen op morele moed en heldendom (Ibidem:<br />
7). Concreter gaat het hier dan om waarheidsgetrouw handelen en de bereidheid om<br />
verantwoording af te leggen (Ibidem: 8).<br />
Een vierde visie ziet integriteit als één van de waarden van bestuur die tussen eerlijkheid,<br />
betrouwbaarheid, en doelmatigheid in zou kunnen staan (Ibidem). Maar wat is integriteit dan<br />
nog? Het zou hier dan vooral gaan om bestuurders die zich niet laten leiden door<br />
“oneigenlijke belangen” (Ibidem). De bestuurder laat zich niet afleiden door eigen belangen<br />
of specifieke groepsbelangen, daarnaast is hij niet omkoopbaar (Ibidem).<br />
Een vijfde visie verbindt integriteit <strong>met</strong> het volgen van de waarden die in de wet en<br />
regelgeving van een land zijn vastgelegd (Ibidem). Dit heeft in de Verenigde Staten<br />
bijvoorbeeld te maken <strong>met</strong> trouw aan de grondwet. Het nadeel van deze visie is dat wat in de<br />
wet staat niet altijd moreel rechtvaardig hoeft te zijn. Daarom is er tot slot een zesde visie die<br />
integriteit ook ziet als handelen volgens morele normen en regels alleen dan gaat het om een<br />
breder palet aan regels dan de wettelijke regels (Ibidem: 9). Deze laatste visie is de visie die<br />
door het onderzoeksbureau van de VU wordt gehanteerd. “In deze visie op integriteit is er<br />
geen vooropgezet normatief kader dat de afweging stuurt” (Ibidem: 11)<br />
Deze zesde visie op integriteit verplaatst de vraag wat integriteit is, naar de vraag wat de<br />
geldende en van toepassing zijnde waarden en normen zijn (Ibidem: 9). Daarbij zijn de<br />
context en de tijdsgeest waarin iets plaatsvindt zeer van belang. Bij het bepalen van de<br />
geldende normen en waarden is wetgeving een belangrijk handvat, maar het is geen uitputtend<br />
kader om te bepalen wat moreel handelen van immoreel handelen scheidt. Omdat het bij<br />
integriteit vaak gaat om publieke personen en morele waarden die niet altijd in de wet<br />
verankerd zitten, moet er gezocht worden naar relevante publieken (Ibidem: 10). “Wie de<br />
integriteit van een individu of organisatie aan de orde stelt, dient ook publieke en morele<br />
normen te specificeren. De eigen moraal is daarvoor niet de juiste leidraad, het moet gaan om<br />
(de eigen interpretatie van) de moraal van relevante publieken” (Ibidem). Wanneer het gedrag<br />
van een publiek figuur beoordeeld wordt op integriteit moet men dus eerst zoeken naar de<br />
morele overtuigingen van het publiek dat relevant is voor die publieke persoon. Bij een<br />
wethouder kan dat de bevolking van zijn gemeente zijn, bij het koninklijk huis gaat het al om<br />
een groter publiek.<br />
10
Het is voor een publieke functionaris moeilijk om te bepalen wat zijn publiek integer gedrag<br />
vindt. Vaak zit er weinig anders op dan te blijven koersen op zijn eigen morele kompas.<br />
Wanneer het publiek zich later keert tegen de gemaakte keuzes op basis van zijn eigen morele<br />
afwegingen, dan zit er vaak weinig anders op dan schuld bekennen of aftreden (Ibidem: 11).<br />
Overigens is dit geen reden om het eigen morele kompas links te laten liggen, vaak krijgen<br />
publieke functionarissen die hun eigen handelen krachtig weten te verdedigen (achteraf) meer<br />
waardering dan opportunisten die <strong>met</strong> de morele wind van de dag meewaaien (Ibidem: 12).<br />
Vormen van integriteitschending<br />
Er zijn vele vormen van integriteitschending: “misbruik van macht en positie voor eigen<br />
voordeel (corruptie en fraude), giften, beloften en nevenactiviteiten die twijfel oproepen, over<br />
de schreef gaan om doelen te bereiken, intimidatie en discriminatie, verspilling en<br />
wanprestatie en om wangedrag in de vrije tijd” (Van den Heuvel 2010: 36). In deze scriptie<br />
gaat het vooral om beloften en nevenactiviteiten die twijfel oproepen. Natuurlijk kan dit<br />
doorslaan naar corruptie en fraude, maar dat lijkt bijna altijd een te zwaar geladen term te zijn<br />
voor de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in een besluitvormingsproces.<br />
De groep beloften en nevenactiviteiten die twijfel oproepen wordt bij Huberts onverenigbare<br />
functies en bindingen genoemd. Met beide classificaties wordt hetzelfde bedoeld, namelijk:<br />
“Van onverenigbare functies en bindingen is sprake wanneer zich <strong>belangenverstrengeling</strong> voordoet, als<br />
een politicus of ambtenaar naast het uitoefenen van het publieke ambt andere belangen heeft die<br />
daarmee (zo mogelijk) in strijd zijn (…) Evenals bij een aantal andere vormen van onethisch gedrag,<br />
gaat het om het spanningsveld tussen publieke taken en private belangen. Daarbij dienst zelfs de ‘schijn<br />
tegen’ vermeden te worden, zoals duidelijk werd uit de commotie die ontstond toen de fractieleider van<br />
de VVD in de Tweede Kamer bij minister Borst van Volksgezondheid in een persoonlijk briefje<br />
opkwam voor de belangen van een farmaceutisch bedrijf waarvan hij commissaris was” (Huberts 2005:<br />
15).<br />
Bij <strong>belangenverstrengeling</strong> of de schijn daarvan gaat het dus om het spanningsveld tussen<br />
publieke taken en private belangen. De definitie van <strong>belangenverstrengeling</strong> zou dan zijn dat<br />
de private belangen zwaarder wegen voor een individuele volksvertegenwoordiger dan de<br />
publieke taken. En bij de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> hoeft dat niet zo te zijn, maar het<br />
tegen zich hebben van de schijn kan al voldoende zijn voor het publiek om te denken dat<br />
private belangen hier zwaarder hebben meegewogen dan de publieke zaak.<br />
Integritisme<br />
In Nederland wordt nog vaak de uitspraak van Ien Dales uit 1992 over integriteit gebruikt:<br />
“De overheid is of wel of niet integer. Een beetje integer kan niet” (Ibidem: 16). Door deze<br />
uitspraak is de nuance dat iemand een beetje wel of een beetje niet integer is weg gevallen.<br />
Het eindoordeel is dus altijd erg zwart-wit, iemand is wel integer of niet integer. Doordat<br />
integriteit altijd deze zware lading mee krijgt durft niemand bijvoorbeeld tegen groot en duur<br />
onderzoek naar integriteit te zijn, terwijl hier soms helemaal niks uitkomt (Ibidem). In de<br />
praktijk van bestuur en bedrijf gaat het dan ook vaak “om (een beetje) meer of (een beetje)<br />
minder integer dan om wel of niet integer” (Ibidem: 17). Integriteitbeleid wil dus nog wel<br />
eens doorslaan, in dat geval spreken we van integritisme. Integritisme is het overdrijven van<br />
11
integriteit of het te zeer veralgemeniseren van het begrip (Huberts 2005: 5). Mede vanwege<br />
dit integritisme is er een heuse integriteitsindustrie aan het ontstaan van bureaus en<br />
onderzoekers. Als deze sector zijn geloofwaardigheid wil behouden “dan zal de sector zelf<br />
eerst moeten waken tegen integritisme” (Ibidem: 18), aldus Huberts.<br />
Integriteit in de praktijk<br />
Bestuurlijk handelen wordt op vier pijlers getoetst vanuit de samenleving. Rechtmatigheid<br />
(juridisch kloppend), democratisch, doelmatig en integer (Ibidem: 20). Een dergelijke<br />
spanningsfiguur komt vaker terug in de bestuurskunde, zoals onderstaand figuur uit het boek<br />
van Bovens e.a. (2007) laat zien.<br />
(Bron: Bovens e.a 2007: 36)<br />
In de praktijk gaat het volgens sommige best goed <strong>met</strong> de integriteit van het Nederlandse<br />
openbaar bestuur. Er is weinig (betrouwbaar) internationaal onderzoek naar integriteit, maar<br />
uit onderzoek naar hoe integer het openbaar bestuur in een land is volgens zakenlieden en<br />
risicoanalisten blijkt dat Nederland in de top tien van meest integere landen staat (Huberts<br />
2005: 21). Echter er zijn in de media de afgelopen jaren genoeg minder positieve verhalen<br />
verschenen zoals de bouwfraude. De SP heeft in 2004 de term ‘Nederland fraudeland’<br />
geïntroduceerd op basis van deze verschillende mediaberichten (Ibidem: 21). De waarheid ligt<br />
waarschijnlijk in het midden maar het is moeilijk in te schatten hoe groot het probleem nu<br />
werkelijk is. “Urgent zou het daarom moeten zijn dat <strong>met</strong> verantwoord onderzoek tot een<br />
betere probleemschatting gekomen wordt” (Ibidem: 22).<br />
Uit het wetenschappelijk onderzoek over integriteit is dus geen duidelijke<br />
probleeminschatting te halen, wel zijn er een aantal conclusies gerechtvaardigd. Ten eerste<br />
bestaat er een integriteitparadox (Ibidem). Wie integriteit hoog in het vaandel heeft en dus<br />
goed bij zichzelf en anderen zoekt zal ook meer vinden. Hoe meer aandacht voor integriteit<br />
hoe vaker het probleem zal opduiken. Ten tweede is er een selectieve aandacht van politici en<br />
ambtenaren voor integriteit, het ging vaak over gemeenten en politie maar een gedragscode<br />
voor kabinetsleden of het parlement is tot nu toe uitgebleven (Ibidem). Ten derde is er zoals<br />
12
hierboven al gemeld geen onbetwistbaar internationaal onderzoek naar welke landen het<br />
meest integere openbaar bestuur hebben (Ibidem). Ten vierde heeft ongeveer 80% van de<br />
gemeenten de afgelopen vijf jaar geen enkel intern onderzoek verricht, het beeld over<br />
integriteit wordt dus vooral bepaald door een kleine groep (Ibidem: 23). Ten vijfde duikelen<br />
de initiatieven voor plaatsen waar mensen integriteitschendingen kunnen melden over elkaar<br />
heen, maar van een vorm van centrale sturing is nog geen sprake (Ibidem).<br />
Uit onderzoek uit 2010 onder raadsgriffiers en gemeentesecretarissen blijkt meer over de<br />
mogelijke omvang van het probleem (Van den Heuvel 2010). Het is een groot kwantitatief<br />
onderzoek onder raadsgriffiers en gemeentesecretarissen naar de mogelijke omvang van het<br />
probleem. We zullen ons hier richten op de mogelijk relevante data voor de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>. In dat licht is het interessant dat bijna een derde van de ondervraagde<br />
raadsgriffiers één of enkele malen hebben gezien dat een raadslid in de raad het woord voerde<br />
over een onderwerp waarbij hij of zij zelf betrokken was en hier vervolgens ook over<br />
meestemde (Ibidem: 65). Deze tabel laat dus zien dat de probleemstelling van deze scriptie<br />
voor bijna een derde van de gemeenten in Nederland relevant kan zijn. Zie onderstaande tabel<br />
(Ibidem: 66):<br />
Naar aanleiding van de vragen waarop griffiers zelf konden melden hoe vaak iets voorkomt<br />
zijn ook een aantal stellingen voorgelegd aan griffiers. Met rood zijn de voor het onderwerp<br />
van deze scriptie relevante stellingen onderstreept in onderstaande tabel (Ibidem: 67):<br />
13
Stelling drie en vier hebben eigenlijk een verdere theoretische uitwerking nodig over wat het<br />
algemeen belang is en wat het partijbelang of het privé-/familiebelang inhoud. Deze<br />
onderwerpen komen aan bod in het politicologische kader. Voorlopig is het genoeg om te<br />
concluderen dat 15% van de griffiers bij stelling drie en 26,9% van de griffiers bij stelling vier<br />
zeggen dat raadsleden moeite hebben <strong>met</strong> afwegingen betreffende het algemeen belang. Deze<br />
cijfers tonen aan dat de morele kwestie die in deze scriptie behandeld wordt, in de praktijk<br />
vaker voorkomt dan op basis van de beperkte literatuur hierover gedacht zou kunnen worden.<br />
Maatregelen in de praktijk<br />
Binnen gemeenten zijn er meerdere vormen van integriteitbeleid ontstaan. De nadruk om<br />
integriteitbeleid te stimuleren lag vroeger op hard controls zoals regulering, procedures<br />
vastleggen en het afleggen van een eed. Een voorbeeld hiervan is dat nu bijna alle gemeenten<br />
hun eigen gedragscode voor raadsleden hebben. De laatste tijd gaat het echter niet om het<br />
scheppen van nog meer regels maar juist om het beter toepassen van de regels die er al zijn,<br />
soft controls, zoals trainingen, themabijeenkomsten en discussies (Van den Heuvel 2010: 25).<br />
Elzinga<br />
Hoogleraar staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Douwe Jan Elzinga heeft in zijn column in het<br />
blad Binnenlands Bestuur (BB) tot nu toe twee keer geschreven over het onderwerp van<br />
stemonthouding vanwege de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. Elzinga spreekt in zijn<br />
column over aanhoudende problemen binnen Nederlandse gemeenten over stemonthouding<br />
vanwege <strong>belangenverstrengeling</strong> (Website Binnenlands Bestuur). Het probleem speelt vooral<br />
wanneer het onthouden van stemming beslissend is voor het voorliggende voorstel. Hij haalt<br />
het voorbeeld aan van een verworpen subsidievoorstel in Bergen op Zoom omdat een raadslid<br />
14
zich onthield van stemming (Ibidem). Als gevolg van het terugtrekken van het raadslid staakte<br />
de stemmen en wanneer de stemmen tot twee keer toe staken in een raadsvergadering wordt<br />
het voorstel als verworpen beschouwd.<br />
De vraag is nu of het raadslid zich terecht van stemming onthouden heeft. Volgens Elzinga<br />
was van directe <strong>belangenverstrengeling</strong> geen sprake en of de schijn ervan echt aanwezig was<br />
kon ook nog worden betwist (Ibidem). Het pijnlijke is dat integriteit nu ook als politiek<br />
strategisch middel gebruikt kan worden om bepaalde raadsleden niet mee te laten stemmen uit<br />
angst voor <strong>belangenverstrengeling</strong> (Ibidem). Met andere woorden, als iemand maar roept dat<br />
een raadslid hier mogelijk een ander belang bij heeft dan moet je als raadslid wel heel sterk in<br />
je schoenen staan om toch mee te gaan stemmen. Hierdoor “kunnen besluiten ontstaan die de<br />
toets der kritiek niet goed kunnen doorstaan” (Ibidem). “Één van de raadsleden hoeft maar te<br />
roepen dat een ander raadslid mogelijk een belang heeft bij de besluitvorming en dan is de<br />
schijn al gewekt” (Elzinga 2012).<br />
Volgens Elzinga was deze praktijk niet altijd het geval, “lange tijd was het heldere<br />
uitgangspunt dat een raadslid verplicht zijn stem moet uitbrengen, slechts bij hoge<br />
uitzondering en evidente belangenvermenging c.q. vooringenomenheid kon van die plicht<br />
worden afgeweken” (Website Binnenlands Bestuur). In de oude situatie had een raadslid de<br />
publieke plicht om te stemmen en kon hij of zij hier alleen in het geval van duidelijke<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> van af zien (Elzinga 2012). Maar sinds de uitspraak Winsum (wordt<br />
behandeld in het juridische kader) kan ook de lichte schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> al<br />
genoeg zijn voor een raadslid om zich van stemming te onthouden (Website Binnenlands<br />
Bestuur). Uit angst dat de Raad van State (RvS) net als in de zaak Winsum het raadsbesluit<br />
vernietigd.<br />
Een recentere uitspraak is de uitspraak van de RvS over de zaak Loenen. Hierin ging het niet<br />
om een raadslid die een beslissende stem had of het voorstel het wel of niet zou halen. In deze<br />
uitspraak wordt gesteld dat de voltallige raad verantwoordelijk is dat een raadslid die de<br />
schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> tegen zich heeft niet meestemt (Elzinga 2012). Deze zaak<br />
wordt verder behandeld in het juridische kader.<br />
Elzinga geeft aan dat politici altijd in zekere zin vooringenomen zijn omdat ze een politiek<br />
uitgangspunt hebben (Website Binnenlands Bestuur). Vanuit een persoonlijke<br />
vooringenomenheid gaan mensen vaak de politiek in, er zit dus vaak een persoonlijke kant<br />
aan het politieke standpunt dat iemand inneemt, waardoor het vermijden van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> hopeloos complex is. Er wordt al langere tijd gepleit om de wetgeving<br />
helderder te maken maar de wetgever heeft tot nu toe niet ingegrepen (Ibidem).<br />
De conclusie van Elzinga is: “stemonthouding bij evidente <strong>belangenverstrengeling</strong> is geboden<br />
en goed werkbaar. Het werken <strong>met</strong> de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> is een hopeloos<br />
geval en zal nog tot vele zwarigheden aanleiding geven” (Ibidem). Daarnaast is de uitspraak<br />
in de zaak Loenen staatsrechtelijk heel twijfelachtig, omdat er in algemene zin geen<br />
15
mogelijkheid is voor een gemeenteraad om een individueel lid zijn stemrecht te ontnemen<br />
(Elzinga 2012). Elzinga roept de minister dan ook op om <strong>met</strong> duidelijkere wetgeving te<br />
komen (Ibidem).<br />
Vereniging griffiers<br />
Op de website voor de vereniging van griffiers staat een column van de griffier van Zutphen:<br />
Krijn van der Heijden over <strong>belangenverstrengeling</strong> en het wel of niet meestemmen van<br />
raadsleden (Website vereniging van griffiers). Vroeger gold alleen artikel 28 van de<br />
gemeentewet die het verbiedt om mee te stemmen als “het om een aangelegenheid gaat die<br />
hem of haar rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat, of waarbij hij / zij als<br />
vertegenwoordiger is betrokken” (Ibidem). Hierdoor konden raadsleden bijna altijd wel<br />
meestemmen. Sinds de uitspraak Loenen, waar een raadslid die in een bestemmingsplan<br />
woonachtig en werkzaam was zich actief <strong>met</strong> de besluitvorming over dat plan bemoeide, is<br />
artikel 2:4 van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) relevanter geworden. Dit artikel houdt<br />
een zorgplicht in voor bestuursorganen om hun werk zorgvuldig en zonder<br />
vooringenomenheid te doen (Ibidem). De RvS vernietigde het besluit van de gemeenteraad<br />
van Loenen hierom.<br />
De RvS woog hier de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> mee. Het betreffende raadslid was<br />
niet de beslissende stem of het voorstel wel of niet zou worden aangenomen. Toch werd het<br />
besluit vernietigd omdat het raadslid actief bij de besluitvorming betrokken was. De griffier<br />
van Zuthpen vraagt zich in zijn column af wat je als griffier een raadslid nu moet adviseren<br />
als zelfs de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> al genoeg is om een besluit te vernietigen. Hij<br />
omschrijft hier ook het probleem dat als alle inwoners van een bestemmingsplan niet mee<br />
mogen stemmen dit nog moeilijk wordt in kleine gemeenten waar het bestemmingsplan het<br />
halve dorp omvat (Ibidem). Ook bij andere besluiten kunnen veel raadsleden een direct belang<br />
hebben zoals parkeerbeleid, een verkeerscirculatieplan en de Onroerende Zaak Belasting<br />
(OZB). Volgens de griffier eindigt het ermee ”dat, om iedere schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> te voorkomen, een raadslid niet in de gemeente woonachtig mag zijn<br />
waar hij of zij raadslid is” (Ibidem). Van der Heijden hoopt dat deze uitspraak van de RvS een<br />
uitglijder is (Ibidem).<br />
BIOS en OECD<br />
BIOS is een integriteitbureau dat o.a. praktische handreikingen over integriteitsbeleid<br />
verstrekt aan lokale overheden. Het OECD is een samenwerkingsverband tussen 34<br />
welvarende landen die samen hun economische beleid coördineren en bestuderen. Dit orgaan<br />
heeft ook advies gegeven over <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
De OECD heeft in 2005 een policy brief uitgegeven waarin richtlijnen zijn opgeschreven over<br />
hoe overheden om moeten gaan <strong>met</strong> de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> (OECD 2005). Het<br />
risico van <strong>belangenverstrengeling</strong> is volgens de OECD: “They can in particular distort<br />
competition and the allocation of public resources, waste public money and trigger wellpublicized<br />
scandals that weaken citizens’ trust in public institutions” (Ibidem: 1).<br />
16
Belangenverstrengeling kan dus uiteindelijk leiden tot het verliezen van het vertrouwen van<br />
de burger en het is slecht voor een correcte besteding van publiek geld.<br />
Belangenverstrengeling word door de OECD gedefinieerd als: “a conflict between the public<br />
duties and private interests of a public official, in which the public official has privatecapacity<br />
interest which could improperly influence the performance of their official duties and<br />
responsibilities” (Ibidem: 2). Het gaat hier dus om belangen die anders zijn dan de belangen<br />
die de publieke dienaar vanuit zijn functie officieel zou moeten hebben.<br />
Volgens het BIOS bestaan er drie vormen van <strong>belangenverstrengeling</strong> (BIOS 2010: 9). De<br />
eerste vorm is potentiële <strong>belangenverstrengeling</strong>. Dit betekent dat iemand privébelangen heeft<br />
die mogelijk in de toekomst wanneer de functie van de werknemer veranderd kunnen<br />
conflicteren <strong>met</strong> de belangen die uit zijn taak voortvloeien (Ibidem). De tweede vorm is<br />
schijnbare <strong>belangenverstrengeling</strong>:<br />
“De privébelangen van een ambtenaar lijken op onjuiste wijze de uitvoering van zijn taken te<br />
beïnvloeden, terwijl dat niet het geval is. In de buitenwereld, waar men niet altijd beschikt over alle<br />
feiten, kan een schijnbaar conflict een reactie oproepen, die mogelijk niet juist is maar wel voor onrust<br />
in de maatschappij kan zorgen” (Ibidem).<br />
De derde vorm is daadwerkelijk, bij deze vorm conflicteren de privébelangen van een<br />
ambtenaar daadwerkelijk <strong>met</strong> zijn professionele verantwoordelijkheden (Ibidem).<br />
Belangenverstrengeling is volgens het BIOS belangrijk omdat onpartijdigheid,<br />
betrouwbaarheid, zorgvuldigheid en dienstbaarheid kernwaarden van de overheid horen te<br />
zijn (Ibidem: 12).<br />
Conclusie<br />
De vraag in dit wetenschappelijke kader is om een definitie van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> te geven en om de huidige stand van de wetenschap weer te geven.<br />
Ten eerste is de conclusie dat er veel geschreven is over integriteit en corruptie in het<br />
algemeen, maar de kwestie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> is redelijk onderbelicht<br />
gebleven. Daarom is er in dit kader ook gezocht naar actuele bronnen die soms meer de kant<br />
van het maatschappelijk debat dan de kant van het wettenschappelijk debat opgaan.<br />
Duidelijk is geworden dat het bij integriteit in het algemeen gaat “om wat de samenleving<br />
oorbaar en betamelijk, rechtvaardig en juist vindt; dat is de publieke moraal” (Van den Heuvel<br />
2010: 16). Wanneer een publiek figuur zijn eigen integriteit gaat beoordelen moet hij dus<br />
proberen te achterhalen of te interpreteren wat de moraal van het relevante publiek is. Vaak is<br />
dit een nogal zwart-wit oordeel omdat in de integriteitdiscussie weinig ruimte is voor nuance.<br />
Waakzaamheid voor overdrijving in de vorm van integritisme is dan ook geboden.<br />
De definitie van <strong>belangenverstrengeling</strong> volgens dit eerste hoofdstuk is dat bij<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> een publieke dienaar andere belangen heeft dan hij vanuit zijn functie<br />
zou moeten hebben. Het gaat dus om het spanningsveld tussen publieke taken en private<br />
belangen. In het juridisch kader krijgt deze definitie meer praktische invulling.<br />
17
Uit de columns van Elzinga blijkt dat de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> een verschijnsel is<br />
waar moeilijk mee te werken valt. Er zal altijd een persoonlijke overtuiging of belang zitten in<br />
een politiek belang en daarnaast is er weinig nodig om de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
te wekken. Een raadslid hoeft maar te roepen dat een ander raadslid mogelijk een belang heeft<br />
en dan is de schijn al gewekt, dit geeft ruimte voor onwenselijke politiek-strategisch<br />
spelletjes. Griffier Van der Heijden concludeert zelfs dat om de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> tegen te gaan en toch genoeg leden over te houden voor een<br />
representatieve stemming, raadsleden eigenlijk niet meer in de gemeente woonachtig mogen<br />
zijn waar zij raadslid zijn.<br />
18
Hoofdstuk 2: Juridisch kader<br />
Om een duidelijk juridisch kader te scheppen is het nodig om ten eerste de relevante<br />
wetsartikelen te introduceren uit de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) en de gemeentewet.<br />
Vervolgens zal er gekeken worden naar jurisprudentie op dit gebied. Tot nu toe zijn alleen de<br />
zaak Winsum en de zaak Loenen bekend als relevante jurisprudentie. Vervolgens is de reactie<br />
van voormalig minister Remkes op de uitspraak Winsum interessant. Deze reactie vormt<br />
tevens een bruggetje van de juridische werkelijkheid naar de wereld van gedragscodes en<br />
handreikingen. Alle bekende codes en handreikingen zullen behandeld worden voor zover het<br />
de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> betreft. Net als bij het vorige hoofdstuk is er ook over<br />
codes voor integriteit heel veel geschreven, daarom beperkt dit hoofdstuk zich tot de relevante<br />
informatie over de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
Dit hoofdstuk bestudeert het relevante wetgevende kader op landelijk niveau. Het is<br />
ondoenlijk om alle verschillende lokale gedragscodes en andere vormen van integriteitbeleid<br />
op provinciaal en lokaal niveau en de verschillen daartussen te behandelen. In het vervolg van<br />
dit onderzoek zullen raadsleden uit verschillende gemeenten aan bod komen. Bij de<br />
interviews <strong>met</strong> die raadsleden zullen de gedragscodes van de gemeenten waarin zij werkzaam<br />
zijn een rol spelen. De lokale gedragscodes keren dus later terug.<br />
De wet:<br />
In de huidige wetgeving zijn een aantal passages uit de AWB en de gemeentewet relevant<br />
voor de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
Algemene Wet Bestuursrecht<br />
Artikel 2:4 (Website wetten overheid [1]).<br />
1.Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.<br />
2.Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor<br />
werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming<br />
beïnvloeden.<br />
Gemeentewet<br />
Artikel 15 (Website wetten overheid [2]).<br />
Lid 3: De raad stelt voor zijn leden een gedragscode vast.<br />
Artikel 28<br />
1.Een lid van de raad neemt niet deel aan de stemming over:<br />
a.een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als<br />
vertegenwoordiger is betrokken;<br />
b.de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of<br />
tot welks bestuur hij behoort.<br />
19
Jurisprudentie<br />
Het is interessant dat de wetgeving inderdaad spreekt over waken voor een persoonlijk belang<br />
en vooringenomenheid. En dat de gemeentewet ook spreekt over aangelegenheden die een<br />
raadslid rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaan. De schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
staat dus niet letterlijk in de wet. De schijn van als wettelijk kader is waarschijnlijk ontstaan<br />
vanuit de jurisprudentie. We beginnen hieronder <strong>met</strong> de zaak Winsum uit 2002 en behandelen<br />
vervolgens de zaak Loenen uit 2011.<br />
Winsum<br />
Op zeven augustus 2002 deed de afdeling bestuursrechtspraak van de RvS uitspraak in de<br />
zaak Winsum. De zaak is een hoger beroep van de stichting Schaphalsterzijl en de Stichting<br />
Marnelandschap, tegen het College van Burgemeesters en Wethouders van Winsum (Website<br />
Raad van State [1]). In 1998 heeft de gemeenteraad van Winsum een vrijstelling op het<br />
bestemmingsplan verleend voor het veranderen van bestaande zijlen en de bouw van een<br />
gemaal <strong>met</strong> sluis. De stichtingen zijn hiertegen gaan procederen maar hebben tot nu toe geen<br />
poot aan de grond gekregen. De RvS veegt net als de lagere rechters alle claims van de<br />
stichtingen op het gebied van ruimtelijke ordening en welstand van tafel. Het laatste argument<br />
dat overblijft is<br />
“dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het vrijstellingsbesluit van 17 november 1998 tot stand<br />
is gekomen in strijd <strong>met</strong> artikel 28 van de gemeentewet en artikel 2:4 van de Algemene wet<br />
bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat de heer Woltersom (hierna: Woltersom) heeft deelgenomen aan<br />
de stemming in de gemeenteraad” (Ibidem).<br />
Woltersom was in zijn functie als juridisch medewerker van het waterschap al enkele jaren<br />
betrokken bij het voorgenomen bouwplan, daarnaast was hij gemeenteraadslid van de<br />
gemeente Winsum. In dit geval is artikel 28 lid 1 van de gemeentewet interessant, waar staat<br />
dat een raadslid niet deelneemt aan stemming als die “hem rechtstreeks of middellijk<br />
persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken” (Website wetten<br />
overheid [2]). In dit geval zou het er volgens de stichtingen om gaan dat Woltersom als<br />
vertegenwoordiger van het waterschap artikel 28 van de gemeentewet heeft overtreden door<br />
mee te stemmen over de vrijstelling van het bestemmingsplan (Website Raad van State [1]).<br />
Het meestemmen van Woltersom had overigens directe consequenties omdat het plan <strong>met</strong> de<br />
kleinst mogelijke meerderheid werd aangenomen en Woltersom voorstemde.<br />
De RvS oordeelt echter dat er niet is gehandeld in strijd <strong>met</strong> artikel 28 van de gemeentewet<br />
omdat Woltersom niet “uit hoofde van zijn functie binnen het waterschap bevoegd was het<br />
waterschap te vertegenwoordigen” (Ibidem). De RvS vat het woord vertegenwoordiger dus<br />
letterlijk op en veegt ook dit beroep van de stichtingen van tafel.<br />
Vervolgens wordt dezelfde feitelijke bewering dat het onjuist was dat Woltersom heeft<br />
meegestemd getoetst aan artikel 2:4 van de Awb. De uitleg van artikel 2:4 door de RvS is<br />
daarin cruciaal. Volgens de RvS beschermt artikel 2:4 de burger tegen een vooringenomen<br />
bestuur, daarom moet het bestuur voorkomen dat vermenging van persoonlijke en bestuurlijke<br />
belangen van betrokken personen leiden tot een vooringenomen besluit (Ibidem). Om dit te<br />
20
ereiken “kunnen het orgaan verschillende middelen ter beschikking staan: uitsluiting van<br />
personen van de besluitvorming is daar een van, doch dit is niet slechts het enige middel”<br />
(Ibidem). Hier wordt de verantwoordelijkheid dus bij het besluitvormende orgaan als geheel<br />
gelegd. Maar wat is volgende RvS een persoonlijk belang?<br />
“Met de uitdrukking persoonlijk is blijkens de Memorie van Toelichting gedoeld op ieder belang dat<br />
niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te<br />
behartigen. Gelet op de wetsgeschiedenis heeft de wetgever niet een beperkte uitleg van het begrip<br />
persoonlijk belang voor ogen gehad” (Ibidem).<br />
Dit maakt de definitie van belang en ook van <strong>belangenverstrengeling</strong> helderder, waarop in de<br />
conclusie van dit hoofdstuk terug gekomen zal worden.<br />
Op deze uiteenzetting van artikel 2:4 van de Awb volgt voor deze scriptie de meest cruciale<br />
zin uit het hele arrest: “voorts is de Afdeling van oordeel dat, nu in artikel 2:4 van de Awb een<br />
waarborg is neergelegd voor de burger ingevolge het tweede lid ook de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> dient te worden vermeden” (Ibidem). De RvS is dus van mening dat<br />
om de burger afdoende te beschermen tegen vooringenomenheid van het bestuur, ook de<br />
schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> een reden is om een raadslid niet mee te laten stemmen. De<br />
raad moet bij het afwegen van belangen ten opzichte van al die belangen even afstandelijk<br />
staan (Ibidem). Woltersom had niet voldoende afstand tot het belang van het waterschap in<br />
deze en had daarom de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> tegen zich.<br />
De RvS concludeert vervolgens dat: “Een lid dat er onmiskenbaar blijk van heeft gegeven uit<br />
hoofde van een andere functie te staan voor het belang van het waterschap, wekt naar het<br />
oordeel van de Afdeling naar de burger de sterke schijn niet onbevangen te staan ten opzichte<br />
van alle af te wegen belangen” (Ibidem). Interessant is dat de RvS hier duidelijk de schijn<br />
richting de burger in zijn oordeel meeneemt. Het is hier dus ook belangrijk richting wie de<br />
schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> gewekt wordt.<br />
De RvS stelt vervolgens dat dit alles voor de gemeenteraad aanleiding geweest had moeten<br />
zijn om te voorkomen dat <strong>met</strong> de kleinst mogelijke meerderheid van stemmen deze<br />
vrijstelling werd aangenomen. De RvS achtte het hier dus van belang dat de stem van<br />
Woltersom beslissend is geweest. De RvS verklaart het beroep gegrond, vernietigd het besluit<br />
van de lagere rechtbank en vernietigt het vrijstellingsbesluit.<br />
Loenen<br />
De tweede jurisprudentiezaak is de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de RvS<br />
op tweeëntwintig juni 2011. Twee bewoners van Loenen hebben beroep aangetekend tegen de<br />
gemeenteraad van Loenen, in zake het actualiseren van het bestemmingsplan Loenersloot-<br />
Binnenland-Kerklaan (Website Raad van State [2]). Omdat één van beide burgers in eerste<br />
instantie geen bezwaar had aangetekend is zijn beroep vervolgens niet ontvankelijk verklaard.<br />
De overgebleven burger heeft bezwaar tegen de bestemming van zijn gronden op het<br />
bedrijventerrein.<br />
21
De burger claimt dat de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> is gewekt omdat een raadlid die op<br />
het bedrijventerrein woont heeft meegestemd (Ibidem). Rondom het bedrijf van de in beroep<br />
gaande burger zijn de bebouwingsmogelijkheden door het bestemmingsplan beperkt.<br />
Hierdoor is verdere bebouwing of ontsluiting niet meer mogelijk.<br />
De gemeenteraad van Loenen is van mening dat van enig persoonlijk belang van het raadslid<br />
niets is gebleken tijdens de besluitvorming of de voorbereiding daarop. Hij heeft nooit een<br />
persoonlijk belang naar voren gebracht. Daarnaast heeft hij niet bij alle amendementen een<br />
beslissende stem gehad (Ibidem). Voorts is de gemeenteraad van mening dat artikel 2:4 van<br />
de Awb eerder bedoeld is om vooringenomenheid bij ambtenaren te bestrijden (Ibidem).<br />
De toelichting van de RvS op artikel 2:4 van de Awb is volledig identiek aan de toelichting in<br />
2002 bij de zaak Winsum. De schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> wordt wederom als uitleg<br />
van wat er in het tweede lid van artikel 2:4 van de Awb bedoeld wordt opgevoerd.<br />
Nieuwe feiten in deze zaak zijn dus dat de stem van het raadslid niet altijd doorslaggevend is<br />
geweest. Daarnaast is wel gebleken dat het raadslid in de voorbereidende sessies op het<br />
actualiseren van het bestemmingsplan nadrukkelijk betrokken is geweest. Ook heeft de fractie<br />
van het raadslid meerdere amendementen ingediend die bij vaststelling een toename in het<br />
woongenot van het raadslid zouden betekenen en een nadeel voor de burger die in beroep is<br />
gegaan. Hierdoor is de RvS van mening dat de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> richting de<br />
burger is gewekt (Ibidem). Een interessante zinsnede hierin is: “Ook indien in dit opzicht van<br />
de goede trouw van het betrokken raadslid wordt uitgegaan, kan de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> zijn gewekt” (Ibidem).<br />
Dat het raadslid bij een aantal amendementen geen beslissende stem heeft gehad is voor de<br />
RvS niet relevant omdat hij door zijn woordvoerderschap wel de mogelijkheid heeft gehad<br />
andere partijen te beïnvloeden. Daarnaast heeft hij bij een aantal amendementen wel een<br />
beslissende stem gehad. De RvS stelt de burger in deze zaak dus in het gelijk en vernietigt het<br />
besluit van de gemeenteraad.<br />
Reactie Remkes op Winsum uitspraak<br />
Nu er een helder beeld is ontstaan van de jurisprudentie en daarmee de wijzen waarop de RvS<br />
tegen artikel 2:4 van de Awb aankijkt is het interessant om te kijken hoe het ministerie van<br />
BZK reageerde op de zaak Winsum. Destijds was Remkes de minister van BZK. Deze reactie<br />
is interessant omdat op rijksniveau het ministerie van BZK belast is <strong>met</strong> de bewaking van<br />
integriteit van de overheid (Bovens e.a. 2007: 33).<br />
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) stelt dat er naar aanleiding van deze<br />
uitspraak vragen zijn gerezen over de mogelijke gevolgen voor het “kunnen vervullen van<br />
functies en activiteiten naast het raadslidmaatschap gelet op de mogelijke<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>” (Website VNG). De vraag wie verantwoordelijk is voor de<br />
stemonthouding van het individuele raadslid is ook relevant geworden omdat in artikel 2:4 het<br />
22
gehele bestuursorgaan benoemd wordt. De spanning tussen de uitspraak de wens dat<br />
raadsleden een brede maatschappelijke betrokkenheid hebben komt daarnaast ook <strong>met</strong>een<br />
naar voren in de reacties uit de praktijk:<br />
“In sommige reacties uit de praktijk wordt de vrees uitgesproken dat deze uitspraak de ruimte voor<br />
functies en activiteiten naast het raadslidmaatschap fors beperkt, wat op gespannen voet staat <strong>met</strong> de<br />
brede wens dat de volksvertegenwoordigers nauwe contacten moeten hebben <strong>met</strong> de samenleving”<br />
(Ibidem).<br />
Minister Remkes adviseert in mei 2003 dat stemonthouding voorbehouden blijft aan het<br />
individuele raadslid. De gemeenteraad als collectief kan niet meer dan waarschuwen en<br />
onderling de discussie starten over de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. De raad zou een<br />
gedragscode kunnen opstellen waarmee deze discussie wordt aangezwengeld. De raad als<br />
collectief kan vervolgens alleen maar hopen dat dit voor een individueel raadslid reden is om<br />
zich zo nodig van stemming te onthouden. Een gedragscode kan namelijk nooit juridisch<br />
bindend zijn (Ibidem). De minister zegt verder de begrippenkaders is de Provinciewet en<br />
Gemeentewet die in relatie kunnen staat tot artikel 2:4 van de Awb te bestuderen om te kijken<br />
of verduidelijking nodig is. Van een eventuele actie op dit punt is in de voor deze scriptie<br />
beschikbare bronnen niks terug te vinden. De praktijk moet het dus doen <strong>met</strong> het advies om<br />
een gedragscode op te stellen. Voor deze gedragscode worden overigens wel een aantal<br />
handreikingen van het ministerie en andere organisaties gedaan. Deze handreikingen worden<br />
hieronder besproken.<br />
Handreikingen<br />
Modelaanpak basisnormen integriteit (2006)<br />
De eerste handreiking voor zover bekend is de Modelaanpak basisnormen integriteit voor het<br />
openbaar bestuur en de politie (BZK, VNG, IPA, UvW, NPI 2006). In het voorwoord van<br />
minister Remkes wordt gesteld dat: “de integriteit van de Nederlandse overheid is van een<br />
hoog niveau. Maar voor zelfgenoegzaamheid is geen plaats. Alertheid is altijd geboden. De<br />
overheid moet zich blijven wapenen tegen mogelijke schendingen van integriteit” (Ibidem: 5).<br />
Alle in aanmerking komende overheden moeten de modelaanpak integreren in hun organisatie<br />
en op basis hiervan ook een eigen integriteitbeleid vaststellen dat ten minste aan de in de<br />
modelaanpak genoemde basisnormen voldoet (Ibidem: 11). We beperken ons hier verder tot<br />
de relevante passages is de modelaanpak voor de kwestie van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
Wat opvalt is dat er ondanks de zaak van Winsum niet in directe zin gerept wordt over de<br />
schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. Er wordt wel gemeld dat publieke ambtsdragers hun<br />
nevenwerkzaamheden op een toegankelijke manier voor de burger moeten vermelden en<br />
daarbij ook moeten vermelden of deze activiteit bezoldigd is of niet (Ibidem: 27). Met een<br />
toegankelijke wijze wordt gedoeld op bijvoorbeeld de website van de gemeente. Verder<br />
moeten lokale overheden in hun integriteitbeleid opnemen dat publieke ambtsdragers hun<br />
financiële belangen moeten melden (Ibidem). Hiermee wordt bijvoorbeeld gedoeld op<br />
grondbezit, onroerend goed en effecten. Het kan ook gaan om negatieve bezittingen zoals een<br />
23
hypotheek. Tot slot wordt er in de modelaanpak gemeld dat deze modelaanpak alle<br />
noodzakelijke elementen bevat voor een volwaardig integriteitbeleid (Ibidem: 30). Er is<br />
overeengekomen dat alle betrokken overheidsinstanties in 2007 een eigen integriteitbeleid<br />
hebben vastgesteld dat ten minste voldoet aan de basisnormen uit de modelaanpak (Ibidem).<br />
Nederlandse code voor goed openbaar bestuur (2009)<br />
Een vervolg op de modelaanpak uit 2006 is de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur<br />
(Ministerie van BZK 2009). Volgens het voorwoord van minister ter Horst van BZK is in<br />
deze code te vinden wat de “basale beginselen van goed openbaar bestuur zijn in onze<br />
democratische rechtstaat” (Ibidem: 3). Speciale aandacht hierbij gaat uit naar integriteit. De<br />
volgende zin is daarbij interessant: “juist de mensen die individuele en collectieve taken en<br />
verantwoordelijkheden vervullen in het openbaar bestuur, dien ons aller belang dienen; juist<br />
zij moeten het goede voorbeeld geven. Zo verdienen we het vertrouwen van de burger in de<br />
overheid” (Ibidem). Het vertrouwen van de burger in de overheid is daarmee één van de<br />
belangrijkste doelen van deze code. We beperken ons hieronder weer tot het weergeven van<br />
de passages die relevant zijn voor de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
De code heeft zeven beginselen inclusief toelichting waarbij alleen het eerste beginsel <strong>met</strong><br />
integriteit te maken heeft. De schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> wordt weer niet letterlijk<br />
genoemd. Bij het beginsel van openheid en integriteit wordt opgemerkt dat een bestuur het<br />
goede voorbeeld moet geven, zowel binnen als buiten de organisatie (Ibidem: 11). Het bestuur<br />
moet medewerkers bewust maken van integriteit (Ibidem). “Integriteit betekent ook<br />
gewetensvol handelen. Wat dat voor de specifieke organisatie betekent, maakt het bestuur<br />
duidelijk in een integriteitbeleid” (Ibidem). Het is dus duidelijk dat deze handreiking het<br />
probleem van integriteit over de schutting van de gemeenten en andere relevante overheden<br />
werpt.<br />
Handreiking integriteit van politiek ambtsdragers (2011)<br />
In april 2011 verscheen de op dit moment meest recente handreiking. De handreiking van<br />
politiek ambtsdragers bij gemeenten, provincies en waterschappen (VNG, IPO, UvW, BZK<br />
2011). Belangenverstrengeling wordt in deze handreiking als volgt gedefinieerd:<br />
“Van <strong>belangenverstrengeling</strong> is sprake als het publiek belang wordt vermengd <strong>met</strong> het persoonlijk<br />
belang van een politieke ambtsdrager of dat van derden, zoals familieleden of vrienden. Hierdoor is een<br />
zuiver besluiten of handelen in het publiek belang niet langer gewaarborgd. Niet alleen feitelijke<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>, maar ook de schijn ervan moet worden vermeden” (Ibidem: 11).<br />
Het uitgangspunt is altijd dat een politieke ambtsdrager een onafhankelijk oordeel kan vellen.<br />
Het onafhankelijk handelen wordt zowel in de eed / belofte als in wettelijke bepalingen zoals<br />
hierboven genoemd (Ibidem: 12). Vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid kan het<br />
bijvoorbeeld zijn dat bepaalde nevenfuncties onverenigbaar zijn <strong>met</strong> het uitoefenen van een<br />
politiek ambt.<br />
Als het gaat om deelname aan stemming over een onderwerp waar een raadslid bij betrokken<br />
is, dan moet het raadslid in eerste instantie zelf de afweging maken of het nodig is om zich<br />
24
van stemming te onthouden (Ibidem: 15). “Als hij concludeert dat hij beter niet mee kan<br />
stemmen, dan moeten hij zich daar ook aan houden” (Ibidem). De verantwoordelijkheid ligt<br />
dus in eerste instantie bij het raadslid zelf. Maar wat gaat een raadslid nou persoonlijk aan,<br />
wanneer is een raadslid persoonlijk betrokken? Het volgende citaat zegt daar iets meer over:<br />
“Zaken die de bestuurder of volksvertegenwoordiger direct of indirect aangaan, zijn bijvoorbeeld<br />
familierelaties, eigendommen, financiële belangen (zoals aandelen), of bestuurslidmaatschappen van<br />
gesubsidieerde instellingen. Belangenverstrengeling ontstaat bijvoorbeeld als een wethouder,<br />
gedeputeerde of dagelijks-bestuurslid van een waterschap, beslist over het verlenen van een vergunning<br />
aan zichzelf of iemand uit zijn persoonlijke omgeving. Ook een raadslid dat meebesluit over de<br />
bestemming van het buitengebied waar hij zelf een boerenbedrijf bezit, maakt zich schuldig aan<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>” (Ibidem).<br />
Er is echter wel een grens waarop een persoonlijk belang bezwaarlijk is. Een politiek<br />
ambtsdrager is namelijk ook tegelijkertijd een burger die gebruik maakt van de gemeentelijke<br />
dienstverlening. Daarom mag een raadslid wel meestemmen als het gaat om de<br />
afvalinzameling of het openbaar vervoer, ondanks dat hij zelf van beide gebruik maakt en dus<br />
belanghebbende is (Ibidem: 16). Het lijkt er dus op dat wanneer een raadslid een belang heeft<br />
dat gelijk is aan het belang die iedere burger zou hebben hij wel mee kan doen me de<br />
stemming.<br />
Interessant is dat in de handreiking staat dat “het bestuursorgaan kan de bestuurder of<br />
volksvertegenwoordiger in kwestie, in elk geval nooit verbieden om te stemmen” (Ibidem). In<br />
het eerste hoofdstuk en in de jurisprudentie van Loenen blijkt juist dat de raad als geheel de<br />
verantwoording draagt voor de integriteit van het individuele lid. Hier lijkt de handreiking dus<br />
al weer ingehaald door de praktijk.<br />
In de handreiking wordt ook artikel 2:4 van de AWB verder toegelicht.<br />
“Het begrip ‘persoonlijk belang’ in artikel 2:4 Awb betekent ‘ieder belang dat niet behoort tot de<br />
belangen die het bestuursorgaan behoort te behartigen’. Het begrip ‘beïnvloeding van de<br />
besluitvorming’ gaat niet alleen over de stemming, maar over het gehele proces van besluitvorming”<br />
(Ibidem).<br />
Conclusie<br />
Uit dit juridisch kader blijkt dat er voor <strong>belangenverstrengeling</strong> in de Gemeentewet en in de<br />
Awb een wettelijk kader is, de schijn van wordt echter niet genoemd. De RvS definieert een<br />
persoonlijk belang als een belang dat niet het belang is dat het bestuursorgaan dient uit te<br />
voeren. Dit maakt het woord belang tastbaarder, al blijft het bezwaar uit het eerste hoofdstuk<br />
dat er in ieder publiek belang een persoonlijk belang zit een belangrijk kritiekpunt.<br />
De RvS is van mening dat artikel 2:4 van de Awb bedoeld is om de burger te beschermen<br />
tegen een vooringenomen overheid. Omdat het beschermen van de burger in dit geval zo<br />
belangrijk is moet ook de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> vermeden worden. Interessant is<br />
wie zijn verantwoordelijkheid het is om deze schijn niet te wekken. Moet de raad als geheel<br />
proberen een individueel lid van stemming uit te sluiten, wat staatsrechtelijke problematisch<br />
is, of blijft integriteit toch meer een individuele verantwoordelijkheid? In de jurisprudentie<br />
25
kiest de RvS ervoor dat het een verantwoordelijkheid is van het gehele bestuursorgaan, zij<br />
worden aangeklaagd, niet het individuele raadslid.<br />
Remkes zegt dat de gemeenteraad als collectief niks meer kan dan een niet bindende<br />
gedragscode opstellen. Daarom maakte BZK samen <strong>met</strong> VNG en anderen partners meerdere<br />
handreikingen. Opvallend is dat er in 2006 en 2009 niet gesproken wordt over schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> en slechts sporadisch over integriteit van politieke ambtsdragers. De<br />
code van 2011 is interessant omdat hier <strong>belangenverstrengeling</strong> wel gedefinieerd wordt. “Van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> is sprake als het publiek belang wordt vermengd <strong>met</strong> het persoonlijk<br />
belang van een politieke ambtsdrager of dat van derden, zoals familieleden of vrienden”<br />
(Ibidem: 11). In de code wordt ook gesproken over het vermijden van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>, in deze code is dit overigens een verantwoordelijkheid van het<br />
individuele raadslid. Er is wel een grens, wanneer het belang van een raadslid niet groter is<br />
dan dat van iedere andere burger zoals bij de afvalinzameling of de OZB dan mag het raadslid<br />
gewoon meestemmen.<br />
Na de eerste twee hoofdstukken valt dus te concluderen dat de code uit 2011 veel houvast<br />
biedt. En dat de juiste definitie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> is: Het vermengen<br />
van een persoonlijk belang <strong>met</strong> het publieke belang dat een raadslid moet dienen uit hoofde<br />
van zijn functie, of de schijn wekken dat dit is gebeurd. Wat een publiek belang is zal in het<br />
volgende hoofdstuk centraal staan.<br />
26
Hoofdstuk 3: Politiek theoretisch kader<br />
Belangenverstrengeling gaat om het vermengen van het persoonlijke belang <strong>met</strong> het publieke<br />
belang. In de politieke theorie is er een brede intellectuele geschiedenis over wat het publieke<br />
belang of het algemeen belang is, en wat persoonlijke belangen of groepsbelangen of<br />
deelbelangen zijn. De ontwikkeling van het algemeen belang als begrip in de<br />
democratiegeschiedenis zal in dit hoofdstuk geschetst worden. Een belangrijke vraag hierbij is<br />
wat dit algemeen belang dan is. Wanneer wij verwachten dat volksvertegenwoordigers zich<br />
op het algemeen belang richten hoe controleren wij dit dan als we niet weten wat het<br />
algemeen belang is?<br />
Wanneer de geschiedenis van het algemeen belang geschetst is, is het belangrijk om te<br />
concluderen welke opvattingen <strong>met</strong> betrekking tot de representatieve democratie hieruit voort<br />
komen. De schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> kan er toe leiden dat raadsleden zich van<br />
stemming onthouden, de vraag is of dit democratisch laakbaar is. Deze vraag zou je<br />
specifieker kunnen maken door de vraag, wat is de waarde van dat ene raadslid in de<br />
besluitvorming. De waarde van het ene lid is in letterlijke zin de kiezers die hij of zij<br />
vertegenwoordigd, wanneer een lid niet meestemt, stemmen zijn kiezers niet mee. Hoe erg dit<br />
is, hangt er vanaf wat je opvatting is van representatieve democratie.<br />
De geschiedenis van het algemeen belang<br />
De term algemeen belang heeft binnen de politieke theorie een lange geschiedenis. In de<br />
middeleeuwen werd al geopperd dat koningen en pausen hun beleid moesten formuleren in<br />
objectieve termen gericht op het algemeen belang (Akkerman 2003: 69). Thomas van Aquino<br />
maakte het onderscheid tussen een goede regering in het algemeen belang en een tirannie<br />
(Ibidem: 71). Dit onderscheid heeft hij overigens overgenomen van Aristoteles (Ibidem). De<br />
term algemeen belang is dus al vanaf oudsher een soort van waarborg tegen alleenheersers die<br />
het land regeren om zichzelf te verreiken. Je zou kunnen zeggen dat het idee dat een heerser<br />
moet regeren in het algemeen belang een soort recht van zijn onderdanen is. Het concept<br />
algemeen belang komt nog verder tot leven in de tijd van de democratische revoluties in<br />
Frankrijk en de Verenigde Staten.<br />
Het algemeen belang ten tijde van de Founding Fathers<br />
Een belangrijke voorstander van de representatieve democratie is Madison. Het principe van<br />
vertegenwoordiging was volgens hem superieur omdat “in een dergelijk stelsel de wijsheid en<br />
vaderlandsliefde van de gekozen vertegenwoordigers er zorg voor droegen dat zij zich aan het<br />
publieke belang wijdden” (Ibidem: 5). Het algemeen belang kwam tot uitdrukking door<br />
vertegenwoordiging door de best gekwalificeerde kandidaten. Het was hierbij bijvoorbeeld<br />
van belang dat een vertegenwoordiger bezit had. In de visie van de Founding Fathers was<br />
vooral grondbezit een onmisbaar “fundament voor politieke onafhankelijkheid en<br />
belangenloosheid” (Ibidem). Deze opvatting leefde nog lang voort in de politieke theorie. Bij<br />
John Stuart Mill vinden we dezelfde standpunten terug: “de dienaren van het algemeen<br />
belangen dienen in intellectueel en moreel opzicht de besten te zijn” (Becker 2006: 91).<br />
Daarnaast koesterde Mill net als de Founding Fathers een angst voor de bezitlozen (Fennema<br />
27
2001: 129). Deze angst voor de bezitlozen is overigens ook bij Aristoteles al terug te vinden<br />
(Akkerman 2003: 5).<br />
De Founding Fathers waren tegen partijvorming omdat ze dit associeerden <strong>met</strong> het najagen<br />
van deelbelangen (Fennema 2001: 173). Vertegenwoordiging van deelbelangen werd<br />
schadelijk geacht voor het uiteindelijk komen tot het algemeen belang (Manin 1997: 194). In<br />
de praktijk werd erkend dat dit moeilijk is omdat er meerdere visies kunnen bestaan van wat<br />
het algemeen belang is, toch bleef fractievorming in theorie uit den bozen. Het werd erkend<br />
dat men verschil van mening kon hebben over de vorm van het algemeen belang, “maar die<br />
meningsverschillen dienden in een parlementair debat opgelost te worden en mochten geen<br />
aanleiding zijn tot duurzame coalities en partijen” (Fennema 2001: 173).<br />
Een interessante gebeurtenis ten tijden van de Amerikaanse revolutie is een assembly in 1786<br />
naar aanleiding van de statutenwijziging van de bank van Noord-Amerika (Ibidem: 175). Een<br />
zekere William Findley bracht hier ten sprake dat hij wel degelijk zijn eigen belang als<br />
persoon die geld in de bank heeft gestopt zou mogen verdedigen. Hij stelde dat iedereen zijn<br />
eigenbelang moet kunnen vertegenwoordigen, mits hij maar eerlijk toegaf dat hij ook<br />
daadwerkelijk zijn eigenbelang verdedigd (Ibidem: 175). “Juist omdat niemand in staat was<br />
het algemeen belang te behartigen, was het beter te erkennen dat het verdedigen van een<br />
eigen- of deelbelang onvermijdelijk de kern van de politiek vormde” (Ibidem). Findley is<br />
hiermee één van de eerste criticasters van het systeem van het algemeen belang.<br />
Het algemeen belang ten tijde van de Franse Revolutie<br />
Het algemeen belang wordt in de filosofie en de politicologie vooral gekoppeld aan Rousseau<br />
en zijn volonté génerale. Bij Rousseau was de soevereiniteit en dus het uitoefenen wat de<br />
hoogste wetgevende bevoegdheden niet meer dan het uitvoeren van de algemene wil<br />
(Akkerman 2003: 226). De soevereiniteit was bij Rousseau onvervreemdbaar (men kon het<br />
niet uit handen geven) en ook ondeelbaar (er bestonden niet meerdere vormen van het<br />
algemeen belang). Dit houdt in dat burgers zich volledig moeten richten op het algemeen<br />
belang en dus daarom altijd op één lijn zitten, burgers mochten zich niet op hun eigenbelang<br />
of op een deelbelang richten (Ibidem; Fennema 2001:8-9). Wetgeving die dus slechts door<br />
een deel van het volk werd ondersteund zou nooit legitieme wetgeving kunnen zijn.<br />
Rousseau zag overigens in dat dit in de praktijk problematisch kon worden. Er is geen<br />
garantie dat het volk ook echt de gerichtheid op het algemeen belang kan opbrengen<br />
(Akkerman 2003: 226). Daarom vallen algemene wil en de wil van iedereen bij elkaar<br />
opgeteld ook alleen in de meest optimale situatie samen. Maar wie moest de besluiten op<br />
basis van de algemene wil dan nemen? In de visie van Rousseau moest dit zo direct mogelijk<br />
gebeuren en steeds opnieuw bekrachtigd worden. Van representatie of stilzwijgende<br />
instemming van het volk wilde Rousseau dan ook zo min mogelijk weten. Dit blijkt mooi uit<br />
zijn kritiek op de Engelse parlementaire democratie: “het Engelse volk denkt vrij te zijn; het<br />
vergist zich deerlijk, want het is dat slechts gedurende de verkiezingen van de<br />
parlementsleden: zodra die gekozen zijn, is het slaaf, is het niets” (Ibidem: 227).<br />
28
Emmanuel Joseph Sieyès steunt Rousseau in zijn pleidooi voor het algemeen belang, ook hij<br />
verwerpt het idee van afgevaardigden die <strong>met</strong> bepaalde mandaten een relatie hebben tot de<br />
kiezer. Sieyès vindt dat een vertegenwoordiger die eenmaal gekozen is zitting moet nemen<br />
namens alle burgers (Ibidem 252). Eenzelfde formulering vinden we terug bij Condorcet: “De<br />
volksvertegenwoordiging moest de eenheid en gelijkheid van de burgers belichamen”<br />
(Akkerman 2003: 250). In de ogen van Sieyès waren afgevaardigden gekozen vanwege hun<br />
opleiding, vrije tijd en verlichte inzichten waardoor zij het algemeen belang beter kenden dan<br />
het volk (Ibidem). Hiermee sluit Sieyès zich dus aan bij de Amerikaanse democraten die ook<br />
voor een systeem waren waarin de beste gekozen werden om samen het algemeen belang te<br />
formuleren (Ibidem). In de nationale vergadering ten tijden van de Franse Revolutie<br />
verwoorde Sieyès dit als volgt: “voor het gemeenschappelijk nut wijzen de burgers<br />
vertegenwoordigers aan die beter dan zijzelf in staat zijn het algemeen belang te doorgronden<br />
en op die manier hun wil te vertolken” (Fennema 2001: 9).<br />
Het begin van de partijendemocratie<br />
Al snel kwam men er in de Verenigde Staten achter dat vertegenwoordiging in het teken van<br />
het algemeen belang in de praktijk moeilijk is. Er ontstonden twee verschillende fracties, de<br />
democratisch-republikeinen en de federalisten (Fennema 2001: 176). De meningsverschillen<br />
gingen onder andere om de keuze voor Frankrijk of Engeland in het geval van Europese<br />
conflicten. Doordat er twee fracties ontstonden begon de regeringsfractie van federalisten de<br />
oppositiefractie van de democratisch-republikeinen uit te maken voor landverraders, waarop<br />
de democratisch-republikeinen de federalisten vergeleken <strong>met</strong> de Engelse koloniale<br />
onderdrukker (Ibidem: 177). Het concept van het algemeen belang bleek in de praktijk niet<br />
lang houdbaar. Vanaf de tweede helft van de 19 e eeuw werd het steeds gebruikelijker dat er<br />
partijen opkwamen die de opvatting van het electoraat in zich probeerde te vatten (Manin<br />
1997: 194)<br />
Sinds deze gebeurtenissen kwamen er in de loop van de 19 e eeuw een aantal politiek filosofen<br />
op die het bestaan van een partijpolitiek systeem gingen verdedigen. Één van de eerste was de<br />
Amerikaan Frederick Grimke die al in 1848 schreef:<br />
“als gevolg van partijconflicten is de publieke wilsvorming meer systematisch gericht op het algemeen<br />
welzijn dan in welk ander land dan ook. De conflicten en de partijstrijd hebben een gunstig effect gehad<br />
op de eenheid van doelstelling die nodig is in alle menselijke zaken” (Fennema 2001: 179).<br />
Het conflict tussen meerdere partijen zou er dus voor zorgen dat alle partijen moeten aantonen<br />
dat ze voor het algemeen belang opkomen waardoor dit juist extra centraal komt te staan.<br />
Waar het algemeen belang in de tijden van de democratische revoluties dus gevonden werd<br />
door consensus over het algemeen belang in de parlementaire vergadering, werd dit in de<br />
partijendemocratie juist gevonden door conflicten en concurrentie.<br />
Een volgende positieve noot over de partijdemocratie kwam van de in Zwitserland geboren<br />
Johann Casper Bluntschli. Hij beschouwde het bestaan van politieke partijen als een essentieel<br />
onderdeel van de democratie (Ibidem: 182). Voorgangers van Bluntschi die erkende dat<br />
partijvorming bestond en voordelen kon hebben zoals Edmund Burke hielden er de mening op<br />
na de partijen verschillende opvattingen van het algemeen belang verkondigden (Ibidem:<br />
29
182). Bluntschli verwierp dit en zei dat partijen per definitie deelbelangen vertegenwoordigen<br />
(Ibidem). “De partij is zoals het woord (pars) al aangeeft, echter slechts een deel van het<br />
grotere geheel en nooit dat geheel zelf” (Ibidem). De conclusie dat partijen per definitie een<br />
deelbelang vertegenwoordigen is niet nieuw, hier heeft Rousseau immers al jaren eerder voor<br />
gewaarschuwd. Wat nieuw is, is dat Bluntschli het positief vindt dat partijen per definitie een<br />
deelbelang vertegenwoordigen (Ibidem).<br />
Bluntschli maakt wel het voorbehoud dat partijen nooit de pretentie moeten hebben om het<br />
geheel te gaan vertegenwoordigen en dus weer terug gaan naar een idee van het algemeen<br />
belang (Ibidem). Maar hoe leidde dit bij Bluntschli tot uiteindelijke besluitvorming? Om die<br />
vraag te beantwoorden is het belangrijk om te begrijpen dan Bluntschli de rol van een<br />
erfelijke monarch die boven de partijen stond wenselijk achtte (Ibidem: 183). Bluntschli zijn<br />
betoog maakte de weg vrij voor een parlementaire democratie waarin <strong>met</strong> meerderheden<br />
gestemd zou worden. Bij hem was er echt nog wel een macht boven de partijen die niet aan<br />
partijpolitiek gebonden was. Vanuit die opvatting had hij ook kritiek op de situatie in de<br />
Verenigde Staten waar de president vanuit een partij voort kwam en ook zelf zijn gehele<br />
ambtelijke staf politiek mocht benoemen (Ibidem).<br />
Door Bluntschli werd ook het onderscheid gemaakt tussen fractie en partij. Een partij<br />
vertegenwoordigd een deelbelang en is daarmee de staat van dienst. Wanneer de partij echter<br />
verwordt tot een fractie dan is zij vergeten dat zij slechts een deelbelang dient en gaat zij<br />
claimen het beste voor iedereen te bepleiten (Ibidem: 184). “De fractie wil niet de staat<br />
dienen, maar wil dat de staat haar dient” (Ibidem: 185). Deze logica lijkt veel op die van<br />
Findley ten tijden van de Amerikaanse revolutie. Eerlijk opkomen voor een deelbelang is<br />
wenselijk, maar men moet er wel eerlijk voor uitkomen dat dit slechts een deelbelang is.<br />
Het algemeen belang bestaat niet<br />
Schumpeter had kritiek op de hierboven beschreven opvatting dat er iets bestaat als het<br />
algemeen belang en dat dit ook kenbaar is (Ibidem: 249-250). Schumpeter vroeg zich af waar<br />
volksvertegenwoordigers nog voor dienen als er blijkbaar een intrinsiek juist beleid bestaat<br />
dat ook nog eens kenbaar is (Ibidem). Schumpeter concludeert als een van de eerste dat “het<br />
algemeen welzijn voor verschillende individuen en groepen verschillende dingen betekent”<br />
(Ibidem: 250). Een voorbeeld ligt voor Schumpeter in de gezondheidszorg: “gezondheidszorg<br />
zou door allen kunnen worden gewenst en toch zouden de mensen van mening kunnen blijven<br />
verschillen over vaccinatie en sterilisatie” (Ibidem: 251). Concluderend stelt Schumpeter dat<br />
het algemeen belang de inzet is van politieke conflicten en niet eenduidig kan worden<br />
vastgesteld (Ibidem). Met andere woorden het algemeen belang bestaat niet. De uiteindelijke<br />
conclusie van een besluitvormingsproces kan “niet bogen op een vooraf gegeven redelijkheid”<br />
(Ibidem). Hiermee gooit Schumpeter het idee vanuit de verlichting dat een democratisch<br />
besluit ook een juist besluit is overhoop, een democratisch besluit en een juist besluit is niet<br />
per definitie hetzelfde. Zonder het bestaan van een algemeen belang is het namelijk niet<br />
mogelijk om vast te stellen dat een genomen besluit juist is.<br />
30
<strong>Democratie</strong> is volgens Schumpeter dan ook een concurrentiestrijd tussen belangen (Becker<br />
2006: 94). “de democratische <strong>met</strong>hode is die institutionele regeling om tot politieke<br />
besluitvorming te komen waarbij individuen de beslissingsmacht verkrijgen door een<br />
concurrentiestrijd om de stemmen van de burgers” (Fennema 2001: 252).<br />
Conclusie: algemeen belang is niet objectief kenbaar<br />
Nu de geschiedenis van het algemeen belang in kaart is gebracht is de conclusie bijna<br />
onontkoombaar dat het algemeen belang is de praktijk een onuitvoerbaar concept is gebleken.<br />
In de Verenigde Staten is men <strong>met</strong> de beste bedoeling <strong>met</strong> dit concept aan de gang gegaan,<br />
maar in de praktijk ontstond toch de representatie van deelbelangen. Vervolgens werd de<br />
nadruk gelegd op de voordelen die deze concurrentie zou hebben voor het algemeen welzijn.<br />
Het algemeen belang zou ook via concurrentie naar boven kunnen komen. Schumpeter deed<br />
hier vervolgens nog een schep bovenop door te stellen dat het algemeen belang niet bestaat en<br />
dat het niet mogelijk is om objectief te beoordelen of een besluit juist is, ondanks het feit dat<br />
het wel democratisch genomen is.<br />
Voor de kwestie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> betekent dit dat er geen duidelijke<br />
omschrijving bestaat van wat nu precies het publieke belang is. Het publieke belang is niet<br />
kenbaar en daarom is niet te achterhalen of een besluit nu een juist besluit is geweest. Er blijft<br />
natuurlijk wel een grijs gebied tussen het punt waarop een politicus uit is op zelfverheerlijking<br />
en waarop hij een deelbelang vertegenwoordigd.<br />
Het onderscheid tussen persoonlijk belang en publiek belang moet dus meer gezocht worden<br />
in het idee van representatie. Wanneer een raadslid een bepaald belang of een bepaalde groep<br />
(bijvoorbeeld groenliefhebbers) representeert dan is dat wat anders dan pleiten voor veel<br />
groen gebied rondom zijn eigen woning. Maar het persoonlijke belang van groen rondom de<br />
eigen woning kan goed samengaan <strong>met</strong> het belang van de hele groep van groenliefhebbers.<br />
Wanneer er geen publiek belang bestaat is dus de regel eerder dat een raadslid altijd een<br />
belang van een groep moet vertegenwoordigen en niet alleen het belang van zichzelf, dat zijn<br />
belang samenvalt <strong>met</strong> het belang van die groep kan logisch zijn. De vraag is daarom in de rest<br />
van deze scriptie of het ook moreel acceptabel is dat raadsleden meestemmen ondanks de<br />
schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
Wat betekent dit voor stemonthouding?<br />
De vraag die voorlicht is vanuit welke visie op de representatieve democratie het een<br />
tekortkoming is dat een raadslid zich onthoudt van stemming. Hierboven is de vraag al<br />
gespecificeerd naar het belang van de stem van het individuele raadslid. Dit belang ligt in de<br />
representatie van zijn kiezers, als het raadslid niet stemt dan stemmen zijn kiezers niet mee<br />
over het onderwerp. De vraag is in hoeverre dit democratisch laakbaar is. Het antwoord op<br />
deze vraag is erg verbonden <strong>met</strong> de geschiedenis van het algemeen belang. Wanneer de<br />
opvatting van Sieyès of Madison wordt aangehouden dan is het niet meestemmen van het<br />
raadslid niet heel erg omdat de overige leden op zoek zijn naar het algemeen belang. Het is<br />
dus niet zo dat er in deze visie een bepaald belang niet vertegenwoordigd wordt. Wanneer<br />
31
iemand echter de visie van Schumpeter aanhangt, dan is het logisch om te denken dat het<br />
ontbreken van die stem wel erg is. Er wordt namelijk een specifiek deelbelang niet<br />
vertegenwoordigd of minder sterk vertegenwoordigd dan op basis van de verkiezingen de<br />
bedoeling geweest zou zijn.<br />
Bij deze constatering moet wel de nuance gemaakt worden dat de connectie tussen de<br />
vertegenwoordiger en de kiezer niet zo sterk is dat de kiezer altijd letterlijk vertegenwoordigd<br />
wordt (Manin 1997: 162). Ook Schumpeter was van mening dat van een letterlijke één op één<br />
vertaling van de belangen van de kiezer in de politieke arena geen sprake kan zijn (Ibidem).<br />
Dit is ook praktisch niet mogelijk omdat er nou eenmaal minder vertegenwoordigers dan<br />
kiezers zijn en omdat kiezers keuzes maken op basis van meerdere factoren zoals kenmerken<br />
van een kandidaat en zijn inhoudelijke programma (Ibidem: 141-142). Dit betekent dat<br />
kiezers bijna nooit op een kandidaat kunnen stemmen waar ze het volledig mee eens zijn of<br />
die volledig aansluit op hun verwachtingen van wat een leider zou moeten zijn. Toch is de<br />
conclusie gerechtvaardigd dat de stem van de kiezer over een bepaald onderwerp verloren<br />
gaat wanneer het raadslid bij het besluitvormingsproces van dit onderwerp in de<br />
gemeenteraad niet mee kan doen.<br />
Conclusie<br />
In dit hoofdstuk in geconcludeerd dat het algemeen belang of het publieke belang niet<br />
objectief kenbaar is. Het is wel mogelijk om een deelbelang te vertegenwoordigen,<br />
bijvoorbeeld het belang van alle natuurliefhebbers. Dat iemand die dit belang<br />
vertegenwoordigd ook een voorstander is van meer groen rondom zijn eigen huis is een<br />
plausibele aanname. Daarom is er een grijs gebied tussen waar een persoonlijk belang<br />
ophoudt en een deelbelang ontstaat. Beide belangen kunnen namelijk perfect in elkaar<br />
overlopen. De vaak gehoorde uitspraak dat een raadslid in de raad zit voor alle burgers blijkt<br />
dus in de praktijk moeilijk uit te voeren omdat er keuzes gemaakt moeten worden tussen<br />
deelbelangen.<br />
Deze conclusie betekent dat als raadsleden niet mee kunnen doen aan het<br />
besluitvormingsproces in hun gemeenteraad, de stemmen van de kiezer op dit raadslid ook<br />
niet meedoen. Er wordt op dat moment dus een specifiek belang minder vertegenwoordigd<br />
dan op basis van de verkiezingen de bedoeling was. De rest van deze scriptie zal moeten<br />
aantonen hoe sterkt deze politiek theoretische argumentatie staat tegenover de andere<br />
overwegingen omtrent de kwestie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
32
Hoofdstuk 4: Ethisch kader<br />
De vraag die in dit theoretisch kader voorligt is binnen welk ethisch model de morele kwestie<br />
van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> het beste te analyseren valt. Het model dat in deze<br />
scriptie gekozen wordt is het model van morele besluitvorming van Rob van Es (Van Es<br />
2011). Bij de introductie van dit model is het ook belangrijk om de definities aan te geven van<br />
wat in deze scriptie onder moreel en ethiek verstaan wordt.<br />
Definities<br />
“Moraal of moraliteit bestaat uit morele waarden en normen die in een praktijk werkzaam zijn<br />
of zouden moeten zijn. Moraal is dus praktijkgebonden” (Ibidem: 65). Moraal is een praktisch<br />
begrip, maar wat zijn die morele waarden en normen dan? Morele waarden zijn: “collectieve<br />
opvattingen of voorstellingen van het goede. Overtuigingen van wat goed is voor mijzelf in<br />
relatie tot anderen en daarmee in feite voor ons allen” (Ibidem: 50). Morele waarden staan<br />
niet a priori vast. Uit deze abstractere waarden volgen vaak concretere morele normen.<br />
Morele normen zijn: “aanwijzingen tot handelen. Spelregels die duidelijk maken welk gedrag<br />
je wel en niet behoort te vertonen binnen de groep die deze normen onderschrijft” (Ibidem:<br />
56).<br />
Om wat voor soort moraal gaat het nu in deze scriptie? Er zijn drie soorten moraal: de<br />
instinctieve moraal, de conventionele moraal en de institutionele moraal (Ibidem: 64). De<br />
instinctieve moraal gaat over de zorg voor jezelf en je eigen kring, dit is vaak een impulsieve<br />
en genetisch bepaalde vorm van moraal (Ibidem). De conventionele moraal gaat over<br />
“geschreven en ongeschreven regels over wat wel en niet mag volgens de traditie van de regio<br />
waarin je opgroeit” (Ibidem). Deze component is meer cultureel bepaald. Tot slot is er de<br />
institutionele moraal die gaat over “geschreven en ongeschreven regels over wat wel en niet<br />
hoort binnen professies en organisaties” (Ibidem). Dit is de moraal waar in deze scriptie naar<br />
gezocht wordt. Is het binnen de institutionele moraal van een gemeenteraad wel of niet moreel<br />
acceptabel om mee te stemmen ondanks de aanwezigheid van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
Omdat de institutionele moraal centraal staat is het belangrijk om de context van de institutie,<br />
in dit geval de gemeenteraad, te schetsen. Er zijn zeven macrofactoren die invloed kunnen<br />
hebben op de dynamiek in een organisatie: Fysieke factoren zoals weer en klimaat, culturele<br />
factoren zoals tradities, sociale factoren zoals klassenstructuren, juridische factoren zoals wet<br />
en jurisprudentie, politieke factoren en zoals de verdeling van macht, economische factoren<br />
zoals geld en goederen en tot slot technologische factoren zoals nieuw onderzoek (Ibidem:<br />
245). Binnen de context van dit onderzoek zijn alleen juridische factoren en politieke factoren<br />
van invloed. Culturele factoren zoals tradities zijn ook van invloed alleen deze tradities en<br />
gewoontes van hoe omgegaan wordt <strong>met</strong> de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> zijn juist<br />
onderwerp van onderzoek en daarom geen onderdeel van de context. De politieke en<br />
juridische context is geschetst in de hoofdstukken hiervoor.<br />
33
Tot slot is het nuttig om te beschrijven hoe het concept ethiek zich verhoudt tot de<br />
bovenstaande definities. “Ethiek is de systematische en kritische reflectie op morele waarden<br />
en normen die in een praktijk werkzaam zijn of zouden moeten zijn” (Ibidem: 78). Ethiek<br />
draait dus om het reflecteren op de moraal in de praktijk. Ethiek start <strong>met</strong> het stellen van drie<br />
kritische vragen (Ibidem). De eerste vraag is welke morele waarden en normen actief zijn in<br />
de praktijk. De tweede vraag is welke morele waarden en normen niet actief zijn in de praktijk<br />
maar wel actief zouden moeten zijn. De derde vraag is waarom deze morele waarden en<br />
normen in de praktijk niet geactiveerd zijn. Het idee dat niet alleen gezocht moet worden naar<br />
de waarden die in het spel zijn maar ook de waarden die eigenlijk in het spel zouden moeten<br />
zijn komt ook terug in de onderzoeksaanpak van deze scriptie.<br />
Model van morele besluitvorming<br />
Nu de definities omtrent moraal en ethiek behandeld zijn kan het model van morele<br />
besluitvorming worden geïntroduceerd. Dit model is een praktische manier om een morele<br />
kwestie te ontleden en daarmee behulpzaam om de morele, politiek theoretische en juridische<br />
waarden uit dit theoretische kader samen te kunnen vatten. Uiteindelijk zal dit model ook bij<br />
de beantwoording van de tweede deelvraag een rol spelen, dit wordt uitgelegd in het<br />
hoofdstuk onderzoeks<strong>met</strong>hode. Het model is in eerste instantie gebaseerd op de drie klassieke<br />
stadia van de retorica: beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming (Ibidem: 164).<br />
Fase één<br />
De eerste fase van het model van morele besluitvorming wordt er gekeken naar wat er moreel<br />
is aan de kwestie (beeldvorming). Er zijn vier waardedomeinen waarbinnen waarden gezocht<br />
kunnen worden die bij deze kwestie om de hoek komen kijken (Ibidem: 175). Het eerste<br />
domein is het domein van de persoonlijke waarden. Het gaat hier om de vraag wat iemand<br />
zijn persoonlijke gevoelens zijn bij een bepaalde kwestie en welke verschillende waarden die<br />
persoon aan de kwestie verbindt. In het geval van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> gaat<br />
het ten eerste al om de persoonlijke waarde van integriteit. Voel ik mezelf nog wel integer als<br />
ik toch meestem over dit onderwerp? Aan de andere kant kan het gaan om betrouwbaarheid,<br />
hoe betrouwbaar ben ik ten opzichte van mijn kiezers en hun belangen als ik niet mee stem<br />
over dit belangrijke voorstel, terwijl ik er in de verkiezingen wel iets over gezegd heb.<br />
Een tweede waardedomein gaat over professionele waarden (Ibidem: 176). Ook bij<br />
professionele waarden kan het gaan om integriteit, hoe integer voel ik mezelf als<br />
professioneel raadslid als ik meestem? Ook loyaliteit ten opzichte van wederom die kiezers of<br />
ten opzichten van een raadslid zijn fractie kan meespelen. Kan ik mijn fractie in de steek laten<br />
vanwege de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>? Een andere waarde is zorgvuldigheid, breng<br />
ik de zorgvuldigheid van een proces niet in gevaar door mee te beslissen over een onderwerp?<br />
Ook deskundigheid is een al in de inleiding geopperde waarden, hoe weeg ik als professional<br />
mijn deskundigheid af ten opzichte van mijn betrokkenheid bij een onderwerp? Aan de ene<br />
kant is het wenselijk om deskundigheid te laten gelden in een orgaan als de gemeenteraad, aan<br />
de andere kant moet de burger beschermd worden tegen eventuele vooringenomenheid.<br />
34
Een derde waardedomein gaat over de waarden van een organisatie (Ibidem: 177). Hierbij<br />
gaat het bijvoorbeeld om de kwaliteit van mijn organisatie. In het geval van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> komt de kwaliteit van het produceerde besluit mogelijk in gevaar.<br />
Daarnaast streeft een publieke organisatie transparantie na en dus is de vraag hoe open je<br />
moet zijn over eventuele belangen.<br />
Het vierde en laatste domein van waarden gaat over publieke waarden (Ibidem: 178). Zeker<br />
bij een publieke functie als het raadslidmaatschap kan het veel gaan om dit soort waarden.<br />
Waarden zoals de rechtstaat die de burger beschermt tegen een vooringenomen overheid. Ook<br />
een waarde als democratie, hoe kan het dat mijn stem bij de verkiezingen is gegaan naar een<br />
raadslid die op een heel belangrijk onderwerp voor mij niet meestemt.<br />
Wanneer alle vier de waardedomeinen zijn ingevuld ontstaat onderstaande figuur. De morele<br />
kwestie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> speelt zich <strong>met</strong> name af als spanning tussen<br />
professionele waarden en publieke waarden, en ook als spanning binnen die domeinen.<br />
Bron: Van Es 2011: 180<br />
35
Fase twee<br />
De tweede fase van het model van morele besluitvorming draait om de vraag hoe je vanuit de<br />
ethiek naar de morele kwestie kan kijken (Ibidem: 183). Deze vraag wordt verdeeld in drie<br />
ethische perspectieven: beginselen, gevolgen en deugden (Ibidem: 184). Het fase twee model<br />
staat hieronder. Binnen dit model is het mogelijk om de juridische en politiek theoretische<br />
constateringen samen te vatten <strong>met</strong> de in fase één gevonden morele waarden. Uiteindelijk<br />
wordt dus het gehele theoretische kader samengevat in onderstaand model. Hieronder zullen<br />
eerst de ethische perspectieven worden uitgelegd en vervolgens wordt het ingevulde model<br />
getoond.<br />
Bron: Van Es 2011: 201<br />
Deugden<br />
De centrale vraag bij deugden is hoe moet ik leven en wat voor mens wil ik zijn? (Ibidem:<br />
185). Het gaat om “handelen zoals je zou moeten handelen gezien de praktijk van dit<br />
moment” (Ibidem). Dit model onderscheid drie vormen van deugden: deugden van<br />
rechtvaardigheid, deugden van zorg en deugden van zelfvorming (Ibidem: 186). Bij deugden<br />
van rechtvaardigheid gaat het primair om neutraliteit (Ibidem: 188). Specifieker gaat het dan<br />
om concepten zoals: billijkheid, onpartijdigheid, oprechtheid, loyaliteit en respect (Ibidem).<br />
Voor deze scriptie is de waarde van onpartijdigheid zeker belangrijk in het kader van artikel<br />
2:4 van de Awb.<br />
Bij deugden van zelfvorming staat de eigen persoonlijkheid en dan <strong>met</strong> name de persoonlijke<br />
verantwoordelijkheid voorop (Ibidem). Strenger zou men hier kunnen spreken van<br />
zelfrestricties die iemand zichzelf oplegt. Belangrijke waarden die hier terug komen zijn<br />
36
zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, geestelijke moed, leergierigheid en gedisciplineerdheid.<br />
Voor deze scriptie is zorgvuldigheid in de zin van een zorgvuldig besluitvormingsproces van<br />
toepassing. Daarnaast is ook betrouwbaarheid als het gaat om de betrouwbaarheid als<br />
volksvertegenwoordiger van belang. In de verkiezingen heb je als politicus bepaalde<br />
uitspraken gedaan die je waar wilt maken.<br />
Bij deugden van zorg gaat het om het geluk en het welzijn van de medemens en jouw<br />
verbondenheid tot die medemens (Ibidem). Waarden die hier bij horen zijn: zorgzaamheid,<br />
behulpzaamheid, generositeit, onbaatzuchtigheid, liefdadigheid en betrouwbaarheid.<br />
Betrouwbaarheid hier staat voor: “op iemand aankunnen” (Ibidem). In dit geval gaat het om<br />
de verbondenheid van een raadslid <strong>met</strong> zijn fractie en wederom zijn achterban. In hoeverre<br />
kunnen zij van hem op aan dat hij (helpt) om de verkiezingsbeloften te verwezenlijken.<br />
Betrouwbaarheid is dus zowel een kwestie van verbondenheid <strong>met</strong> de medemens, als een<br />
kwestie van persoonlijke verantwoordelijkheid.<br />
Beginselen<br />
Bij beginselen draait het om rechten en plichten die bij de morele kwestie meespelen<br />
(Ibidem: 192). “Een beginsel is een grondstelling of een overtuiging waar geen verdere<br />
onderbouwing voor hoeft te worden gegeven” (Ibidem). Het gaat hier dus om de<br />
rechtvaardiging van een handeling. Deze rechtvaardiging kan ontstaan vanuit universele<br />
beginselen zoals de universele verklaring van de rechten van de mens (Ibidem: 194-195). Het<br />
kan echter ook gaan om regionale rechten. “In regionale rechten doet men een beroep op<br />
beginselen die binnen een regiocultuur of taalgebied, of een subcultuur van een klasse of<br />
beroepsgroep worden erkend” (Ibidem: 194). In het geval van deze scriptie gaat het bij<br />
universele rechten dus om de bescherming van de burger tegen een vooringenomen overheid.<br />
Bij lokale rechten gaat het dan om rechten die alleen gelden binnen een bepaalde<br />
gemeenteraad. Hier gaat het om de gedragscodes die in het juridische kader kort zijn<br />
aangestipt er later in deze scriptie terug zullen komen.<br />
Gevolgen<br />
Bij het perspectief van gevolgen gaat het om de mogelijke positieve of negatieve gevolgen<br />
van de voorgenomen handeling (Ibidem: 196). In dit geval gaat het om de voorgenomen<br />
handeling die in de hoofdvraag geformeerd is van meestemmen ondanks de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>. Binnen het afwegen van de gevolgen zijn er twee stromingen: het<br />
regelutilisme en het actutilisme (Ibidem: 197). Bij het regelutilisme gaat het “om handelingen<br />
die globaal het grootste aantal mensen het meeste nut opleveren, ook al is dit lokaal niet zo”<br />
(Ibidem). Voor deze scriptie gaat het hier om de gevolgen voor de democratie. Dat vanwege<br />
de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> een individueel raadslid niet meestemt en daardoor de<br />
stemverhouding verschuift kan gunstig zijn voor één of meerdere individuen, maar voor het<br />
totaal van kiesgerechtigden betekent het een vermindering van de waarde van hun stem. Het<br />
stemrecht van een kiezer behoudt dus zijn waarde wanneer een raadslid er voor kiest om toch<br />
mee te beslissen. Wanneer de waarde van het stemrecht behouden blijft betekent dit, dat de<br />
besluitvorming van de gemeenteraad democratisch legitiem is. Deze conclusie is overigens<br />
37
niet gerechtvaardigd wanneer iemand claimt dat het algemeen belang bestaat en objectief<br />
kenbaar is. Deze veronderstelling zorgt ervoor dat iemand de gevolgen voor de democratie<br />
veel minder zwaar inschat, zoals beschreven in hoofdstuk drie.<br />
Bij actutilisme gaat het “om individuele handelingen. Doe dat wat in de gegeven context het<br />
meeste nut oplevert voor de direct betrokkenen” (Ibidem). In de context van deze scriptie zou<br />
dat betekenen dat wanneer een individueel raadslid kiest om toch mee te stemmen hij dit <strong>met</strong><br />
name zou doen omdat dat voor zijn achterban het meeste oplevert. Het gaat hier niet meer om<br />
het behouden van het grote goed van stemrecht, maar meer om het waarmaken van<br />
verkiezingsbeloften.<br />
Samenvatting theoretisch kader<br />
De juridische, politiek theoretische en ethische waarden die in dit theoretisch kader behandeld<br />
zijn kunnen dus in de tweede fase van het model van morele besluitvorming worden<br />
samengevat.<br />
38
Beginselen<br />
Lokale rechten<br />
- gedragscode binnen<br />
gemeente<br />
Universele rechten<br />
- Bescherming burger<br />
tegen vooringenomen<br />
overheid<br />
Van rechtvaardigheid<br />
- Onpartijdigheid<br />
Van zelfvorming<br />
- Betrouwbaarheid (naar<br />
achterban en fractie)<br />
- Zorgvuldigheid<br />
Deugden<br />
De morele verantwoordelijkheid<br />
De derde fase van het model van morele besluitvorming gaat over de vraag waar de centrale<br />
actor voor staat en waarom hij daar voor staat (Ibidem: 229). Het kan hier gaan om zowel een<br />
individu als een organisatie, maar in deze scriptie gaat het specifiek om een raadslid.<br />
Raadsleden hebben een publieke verantwoordelijkheid en moeten zich daarom rechtvaardigen<br />
“ten overstaan van de burger” (Ibidem). Het gaat hier om het nemen van morele<br />
verantwoordelijkheid voor de eigen daden en om welke identiteit de persoon in kwestie heeft<br />
die kan verklaren waarom hij of zij tot een bepaalde handeling is gekomen. In onderstaande<br />
figuur staan beide perspectieven beschreven. Eerst zullen de hierin staande begrippen worden<br />
39<br />
Regulitisme<br />
- Stemrecht behoudt<br />
zijn waarden<br />
(democratische<br />
legitimiteit)<br />
Actutilisme<br />
- Verkiezingsbelofte<br />
wordt waargemaakt<br />
Van zorg<br />
- Betrouwbaarheid (naar<br />
achterban en fractie)<br />
Gevolgen
verantwoord en vervolgens zal worden toegelicht hoe dit model kan helpen in het beoordelen<br />
van waarom raadsleden zouden handelen zoals zij handelen.<br />
Er zijn drie vormen van morele verantwoordelijkheid, het gaat hier om de bovenste driehoek<br />
in de zandloper. De eerste morele verantwoordelijkheid is toenadering, wanneer een actor<br />
deze weg bewandelt, kiest hij ervoor om de overtuigingen van anderen te respecteren maar<br />
zelf ook duidelijk zijn eigen overtuigingen naar voren te brengen zodat het altijd mogelijk<br />
blijft voor beide kanten om toenadering te zoeken (Ibidem). Het accent ligt hier op interactie<br />
(Ibidem: 209). Bij handeling “accepteer ik de positieve en negatieve effecten van mijn<br />
handelen: ik geniet van de winst maar vergoed ook de schade” (Ibidem: 229). Bij<br />
ontwikkeling draait het om het eigen karakter en ontwikkeling. De actor voelt zich<br />
verantwoordelijk voor zijn eigen karakter of cultuur en probeert zich te richten op zijn verdere<br />
identiteitsvorming. Voor deze scriptie zou dit praktisch betekenen dat wanneer een raadslid<br />
toenadering zoekt hij wel duidelijk zijn overtuigingen over zijn handeling naar buiten brengt,<br />
zodat de buitenwereld weet waarom hij heeft meegestemd, hij is ook bereid om kritiek hierop<br />
te accepteren.<br />
Bij handeling maakt het raadslid zelf een keuze om wel of niet mee te beslissen, hij accepteert<br />
de positieve en negatieve gevolgen die dit heeft. Bij de keuze voor ontwikkeling, kiest het<br />
raadslid ervoor om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn keuze en die af te schuiven op<br />
zijn karakter of de heersende cultuur binnen de organisatie. Hij geeft aan zich te richten op de<br />
verdere ontwikkeling van deze factoren.<br />
Naast de verschillende vormen van verantwoordelijkheid die een actor kan kiezen, heeft de<br />
actor ook een eigen identiteit. Deze morele identiteit “wordt duidelijk door de keuzes en<br />
40
handelingen van een actor na te gaan (Ibidem: 221). Om de identiteit van de actor te bepalen<br />
in de onderste driehoek van de zandloperfiguur bedoeld. Met karakter wordt in dit verband<br />
gedoeld op iemand zijn “psychologische eigenschappen, zoals de mate van verlegenheid,<br />
vriendelijkheid, toegankelijkheid of discipline” (Ibidem). Onder aspiraties wordt iemand zijn<br />
ambities en idealen verstaan, het gaat hier om wat iemand wil bereiken (Ibidem). Tot slot gaat<br />
commitment juist over vriendschappen en sociale netwerken van de actor (Ibidem: 225). Het<br />
gaat hier om de belangrijkste gevoelsmatige verbindingen (Ibidem: 293).<br />
Binnen het kader van deze scriptie zou dit betekenen dat een raadslid zich in zijn handelen<br />
kan laten leiden door zijn karakter of door het karakter van de organisatie. Een voorbeeld<br />
hiervan is wanneer een raadslid zou zeggen dat iets al honderd jaar zo gebeurt. Wanneer een<br />
raadslid meer voor aspiraties kiest dan motiveert hij zijn keuze <strong>met</strong> een blik op zijn eigen<br />
doelstellingen of eigen carrière. Hij wil dan bijvoorbeeld meestemmen om een bepaalde door<br />
hem gewenste ontwikkeling in een dorp mogelijk te maken. Een andere mogelijkheid is dat<br />
een raadslid een keuze maakt op basis van advies uit zijn sociale netwerk, hij voelt hiermee<br />
een gevoelsmatige verbinding en gaat uit van hun deskundigheid.<br />
Conclusie<br />
In dit ethisch kader zijn de definities omtrent moraal en ethiek gegeven. Ethiek is de reflectie<br />
op de moraal die direct verbonden is aan de in de praktijk geldende morele normen en<br />
waarden. In deze scriptie staat de institutionele moraal centraal. Het is de vraag wat de<br />
heersende opvattingen binnen de institutie (gemeenteraad) zijn omtrent de morele kwestie van<br />
de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. Vervolgens is het model van morele besluitvorming<br />
uiteengezet. De eerste fase van dat model is gebruikt om aan de hand van een aantal<br />
waardedomeinen te achterhalen wat er moreel is aan de morele kwestie van deze scriptie. Dit<br />
leverde samen <strong>met</strong> de voorgaande theoretische hoofdstukken de input voor de tweede fase van<br />
het model van morele besluitvorming. In deze fase is het gehele theoretisch kader schematisch<br />
samengevat. Vervolgens is de derde fase van het model van morele besluitvorming<br />
behandeld, om te kunnen oordelen over de handeling van het raadslid.<br />
41
Hoofdstuk 5: Samenvatting theorie<br />
In de voorgaande hoofdstukken is aangetoond dat er over de morele kwestie van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> nog weinig geschreven is. Het is daarom ook moeilijk om aan een<br />
theoretisch sterke definitie te komen. De beste definitie kwam uiteindelijk uit het juridisch<br />
kader, de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> is: het vermengen van een persoonlijk belang <strong>met</strong><br />
het publieke belang dat een raadslid moet dienen uit hoofde van zijn functie, of de schijn<br />
wekken dat dit is gebeurd. Deze definitie is voornamelijk gebaseerd op jurisprudentie en op<br />
de handreiking integriteit uit 2011.<br />
In het theoretisch kader zijn verder vele aspecten van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
besproken die waarschijnlijk ook terug zullen komen bij de overwegingen van raadsleden.<br />
Deze overwegingen zijn samengevat in de tweede fase van het model van morele<br />
besluitvorming. De figuur is hieronder weergegeven. Hoe dit theoretisch kader gebruikt wordt<br />
in het vervolg van deze scriptie wordt in het volgende hoofdstuk toegelicht.<br />
Beginselen<br />
Lokale rechten<br />
- gedragscode binnen<br />
gemeente<br />
Universele rechten<br />
- Bescherming burger<br />
tegen vooringenomen<br />
overheid<br />
Van rechtvaardigheid<br />
- Onpartijdigheid<br />
Van zelfvorming<br />
-Betrouwbaarheid (naar<br />
achterban en fractie)<br />
-Zorgvuldigheid<br />
Deugden<br />
Regulitisme<br />
- Stemrecht behoudt<br />
zijn waarden<br />
(democratische<br />
legitimiteit)<br />
42<br />
Actutilisme<br />
- Verkiezingsbelofte<br />
wordt waargemaakt<br />
Van zorg<br />
- Betrouwbaarheid (naar<br />
achterban en fractie)<br />
Gevolgen
Hoofdstuk 6: Onderzoeks<strong>met</strong>hoden<br />
Binnen dit hoofdstuk wordt een <strong>met</strong>hode ontwikkeld om de deelvragen en daarmee de<br />
hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Dit wordt zoals eerder gezegd een kwalitatief<br />
onderzoek, waarbij interviews de belangrijkste bron van informatie vormen. In dit hoofdstuk<br />
wordt de aanpak per subvraag aangekondigd. Hierbij gaat het om de manier van interviewen,<br />
de manier van coderen en de personen die ik ga interviewen.<br />
Het totaaloverzicht: de hoofdvraag<br />
De hoofdvraag is: Onder welke voorwaarden is het volgens gemeenteraadsleden moreel<br />
acceptabel dat een gemeenteraadslid in een kleine gemeente meebeslist over een bepaald<br />
onderwerp ondanks de aanwezigheid van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>, en zijn er<br />
praktische oplossingen aan te dragen om <strong>met</strong> deze morele kwestie om te gaan?<br />
In het theoretisch kader is duidelijk weergegeven welke overwegingen vanuit de theorie een<br />
rol spelen. Overwegingen van raadsleden kunnen dan ook gecodeerd worden <strong>met</strong> behulp van<br />
het model uit het theoretisch kader. Natuurlijk is het mogelijk dat raadsleden argumenten<br />
hebben die nieuw zijn, waardoor het model wordt aangevuld. De uiteindelijke beantwoording<br />
van de hoofdvraag zal een overzicht worden van een aantal visies van raadsleden op wat<br />
moreel acceptabel is in de casus van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. Bij deze visie<br />
spelen hun overwegingen om wel of niet mee te stemmen en hun uiteindelijke keuze een<br />
belangrijke rol.<br />
De hoofdvraag bevat ook een tweede deel waarin duidelijk gezocht wordt naar een praktische<br />
oplossing voor deze kwestie. Op basis van het eerste deel van de hoofdvraag is duidelijk aan<br />
te geven of raadsleden daadwerkelijk pijnlijke keuzes moeten maken in de beslissing tussen<br />
het wel of niet meestemmen. Op dat punt in het interview is het mogelijk om ook in<br />
oplossingsrichtingen te denken. Welke oplossingen zouden de morele afweging voor het<br />
raadslid eventueel makkelijker maken. Er zou ook uit kunnen komen dat raadsleden het<br />
helemaal geen moeilijke morele afweging vinden. Om de gesprekken over de eventuele<br />
praktische oplossingen <strong>met</strong> raadsleden goed te kunnen voeren zal er vooraf <strong>met</strong> enkele experts<br />
(integriteitbureaus en hoogleraren) gesproken worden. Een aantal van deze experts kwamen in<br />
het theoretisch kader al aan bod. Het is interessant om de oplossingen van de groep experts te<br />
vergelijken <strong>met</strong> die van de raadsleden.<br />
Methode subvraag één<br />
De eerste subvraag is: Hoe zouden raadsleden <strong>met</strong> het wekken van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> om moeten gaan en wat zijn oplossingen voor deze kwestie (op lange<br />
termijn); volgens experts? Deze vraag is bedoeld om een overzicht te krijgen van hoe experts<br />
kijken naar deze morele kwestie. De actoren in subvraag één worden hier ‘experts’ genoemd<br />
omdat zij zich verdiept hebben in het thema van integriteit en vaak ook specifieker in het<br />
thema van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
43
Het doel van de subvraag is dat de experts hun visie geven op hoe raadsleden in het algemeen<br />
<strong>met</strong> deze vraag om zouden moeten gaan. Maar om niet te verzanten in een wettelijk verhaal<br />
dat ook in het theoretisch kader al aan bod is gekomen, wordt er gevraagd naar specifieke<br />
werkervaringen <strong>met</strong> dit voorbeeld. Het doel is om een aantal concrete casussen te verzamelen<br />
waarin de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> zich voordeed. Uiteraard zullen deze specifieke<br />
ervaringen in veel gevallen geanonimiseerd moeten worden. De vraag is hoe experts vonden<br />
dat raadsleden in deze casussen hadden moeten handelen, zodat de interviewer in de<br />
gesprekken <strong>met</strong> de raadsleden meer mogelijkheden heeft om gericht door te vragen. Deze<br />
tussenstap in het onderzoek om tot een goede casusselectie te komen is nodig, omdat het<br />
theoretisch kader op zichzelf een rigide keuze voor welke casus wel en welke casus niet<br />
gekozen wordt niet geheel kan rechtvaardigen. De eerste subvraag is dus ook een verrijking<br />
van het theorie gedeelte van deze scriptie.<br />
De gekozen casussen kunnen in de volgende subvragen worden voorgelegd aan raadsleden<br />
om het gesprek meer gestructureerd te laten verlopen. Er is voor deze <strong>met</strong>hode gekozen omdat<br />
de interviews <strong>met</strong> raadsleden waarschijnlijk meer opleveren wanneer zij niet alleen maar over<br />
hun eigen ervaringen hoeven te praten, waarin het aannemelijk is dat ze niet alles prijs willen<br />
of mogen geven. Het doel is dus dat subvraag één een aantal geanonimiseerde voorbeelden uit<br />
gemeenten oplevert die vervolgens aan andere raadsleden voorgelegd kunnen worden. Er<br />
wordt dus gebruik gemaakt van een experiment <strong>met</strong>hode om te kijken hoe de casussen van de<br />
ene gemeente zouden uitpakken in de andere gemeenten.<br />
Voordat er aan experts wordt gevraagd naar hun relevante ervaringen uit de praktijk wordt<br />
gevraagd wat zij verstaan onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. Uit het theoretisch<br />
kader kwam naar voren dat er weinig is geschreven over deze morele kwestie en daarom is er<br />
geen theoretisch sluitende definitie te geven. Vanwege een gebrek aan theorie is het dus bij<br />
alle interviews interessant om eerst te vragen wat de geïnterviewde precies verstaat onder de<br />
schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
Tot slot wordt er aan de actoren in subvraag één gevraagd wat volgens hun oplossingen op<br />
lange termijn zijn voor deze kwestie. Deze oplossingen zijn vervolgens samen <strong>met</strong> de<br />
oplossingen die raadsleden op lange termijn zien belangrijk om tot een goed advies te komen.<br />
Het is natuurlijk ook mogelijk dat een aantal experts zeggen dat er geen probleem is en dat er<br />
dus geen oplossingen nodig zijn.<br />
Samenvattend is subvraag één bedoeld om te kijken welke praktische casussen interessant zijn<br />
om aan raadsleden voor te leggen. Het resultaat is een overzicht van de twee meest<br />
interessante casussen. De visie van de experts levert naar een onderbouwde casusselectie,<br />
extra doorvraagmogelijkheden op om in de interviews <strong>met</strong> raadsleden te gebruiken. Tot slot<br />
wordt de experts gevraagd naar mogelijke oplossingen op lange termijn voor deze morele<br />
kwestie. In hoofdstuk zeven zullen de interviews <strong>met</strong> de experts behandeld worden en in<br />
hoofdstuk acht zal de casusselectie uitgebreid worden toegelicht.<br />
44
Geïnterviewde subvraag één<br />
Er zijn twee soorten actoren in deze subvraag: hoogleraren en integriteitbureaus. In het<br />
onderstaande overzicht worden de mensen die benaderd zullen worden voor een interview<br />
weergegeven, in de eerste subvraag wordt vervolgens toegelicht welke actoren hier gehoor<br />
aan hebben gegeven. Er is gekozen voor drie hoogleraren, Elzinga, Engels en Huberts.<br />
Elzinga is in het theoretisch kader al genoemd. Zijn collega aan de Rijksuniversiteit<br />
Groningen, Hans Engels, is bijzonder hoogleraar op het gebied van het gemeenterecht<br />
(Website Rijksuniversiteit Groningen). De derde hoogleraar is Leo Huberts, hij doet <strong>met</strong> een<br />
aantal andere hoogleraren aan de VU onderzoek naar integriteit. Een tweetal van de<br />
onderzoeken waar Huberts aan heeft meegewerkt zijn ook in het theoretisch kader genoemd.<br />
Er is gekozen voor drie integriteitbureaus. Het eerste bureau is het Bureau Integriteit<br />
Nederlandse Gemeenten (BING), dit bureau adviseert gemeenten bij integriteitvraagstukken.<br />
De missie van BING is om een bijdrage te leveren aan “het bevorderen en borgen van de<br />
integriteit van organisaties, bestuurders en medewerkers” (Website BING). “BING is het<br />
erkende expertisecentrum op het gebied van integriteit van het binnenlands bestuur en bereikt<br />
zichtbaar resultaat voor organisaties, bestuurders en medewerkers” (Ibidem). Het tweede<br />
bureau is het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS), dit bureau is in 2005<br />
opgericht door het ministerie van BZK (Kamerbrief BZK 2011). “BIOS verschaft onder meer<br />
praktische handreikingen voor veel voorkomende integriteitthema’s, modellen, risicoanalyses,<br />
dilemmatrainingen, opleidingen en workshops aan besturen” (Ibidem). Het derde Bureau is<br />
het Bureau Integriteit (BI) dat alleen werkt voor de gemeente Amsterdam. “Bureau Integriteit<br />
is een expertisecentrum op het gebied van integriteit, <strong>met</strong> als doel het bevorderen van de<br />
integriteit van bestuurders en ambtenaren van de gemeente Amsterdam” (website gemeente<br />
Amsterdam). BI geeft o.a. advies aan raadsleden en deelraadsleden in Amsterdam (Ibidem).<br />
Experts subvraag<br />
één<br />
Hoogleraren<br />
Integriteitbureaus<br />
45<br />
prof. mr. dr.<br />
Douwe Jan<br />
Elzinga, RUG<br />
Prof.dr. Leo<br />
Huberts, VU<br />
prof. mr. Hans<br />
Engels<br />
BING<br />
BIOS<br />
BI Amsterdam
Vragenlijst experts:<br />
Het interview <strong>met</strong> de experts wordt een semigestructureerd interview waarin de onderstaande<br />
vier vragen aan bod komen:<br />
1. Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
2. Wat voor gevallen van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in het kader van<br />
besluitvorming door de gemeenteraad bent u in uw eigen werkveld tegengekomen?<br />
3. Wat zouden raadsleden volgens uw mening moeten doen in de door u aangedragen casus?<br />
4. Wat zijn volgens u mogelijke oplossingen op lange termijn voor deze morele kwestie?<br />
Methode subvraag twee en drie<br />
De tweede subvraag luidt: Welke morele overwegingen spelen een rol voor raadsleden bij hun<br />
afweging tussen meestemmen en het wekken van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>? De<br />
derde subvraag luidt: Hoe gaan raadsleden op dit moment om <strong>met</strong> de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
Het is mogelijk dat raadsleden, wanneer zij <strong>geconfronteerd</strong> worden <strong>met</strong> casussen over de<br />
schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>, sociaal wenselijke antwoorden gaan geven. Het is dus<br />
belangrijk om er achter te komen welke waarden er bij hen spelen omtrent deze kwestie<br />
(subvraag twee). Na deze uiteenzetting van waarden wordt er gevraagd naar hoe het raadslid<br />
in kwestie uiteindelijk zou handelen (subvraag drie). Daarbij is het mogelijk dat er een<br />
onderscheid is in hoe het raadslid idealiter zou willen handelen en hoe het raadslid gezien de<br />
huidige wetgeving en jurisprudentie zou handelen. In dit geval zou er geconstateerd kunnen<br />
worden dat de huidige wetgeving niet strookt <strong>met</strong> de morele opvattingen van een raadslid. De<br />
derde subvraag is dus niet alleen een vraag naar hoe het raadslid in kwestie zou handelen<br />
maar ook hoe hij of zij idealiter zou willen handelen. Het handelen van het raadslid wordt<br />
geanalyseerd <strong>met</strong> behulp van de derde fase van het model van morele besluitvorming. Deze in<br />
een zandlopervorm gegoten fase is in het ethische kader behandeld.<br />
De tweede er derde subvraag worden beantwoord, door alle geïnterviewde raadsleden twee<br />
casussen uit de eerste subvraag voor te leggen. Het is mogelijk dat er uit subvraag één een<br />
casus komt die daadwerkelijk gaat over een gemeente waarin het geïnterviewde raadslid zelf<br />
werkzaam is. Het is de vraag of het zuiver is om de slager zijn eigen vlees te laten keuren.<br />
Onderzoekstechnisch is het verantwoord om raadsleden kritisch na te laten denken over de<br />
morele afwegingen en hun uiteindelijke keuze in zaken die hen zelf aangaan, als dit ook maar<br />
eerlijk wordt aangegeven. Het kan namelijk zeer interessant zijn om de antwoorden van een<br />
raadslid die al eerder <strong>met</strong> een bepaalde casus te maken gehad heeft te vergelijken <strong>met</strong> de<br />
antwoorden van een raadslid voor wie deze casus volledig nieuw is. Overigens is het wel<br />
belangrijk om de eigen casus in de vragenlijst strategisch als laatste te behandelen, omdat het<br />
dan moeilijker wordt voor het raadslid om zijn vervolgantwoorden aan te passen aan zijn<br />
manier van handelen in de casus van zijn eigen gemeente.<br />
46
De uiteindelijke codering van subvraag twee vindt plaats door fase twee van het model van<br />
morele besluitvorming in te vullen <strong>met</strong> de argumentaties van raadsleden. Op die manier wordt<br />
schematisch in kaart gebracht welke overwegingen uit het theoretisch kader vaak voorkomen<br />
en welke overwegingen niet voorkomen. Daarnaast kunnen er overwegingen worden<br />
toegevoegd aan het model. Subvraag drie wordt gecodeerd <strong>met</strong> behulp van het fase drie model<br />
dat in het ethische kader is behandeld.<br />
Interviews <strong>met</strong> raadsleden<br />
Om het gesprek <strong>met</strong> de raadsleden oriënterend te starten en om te zorgen dat zij eerst inkomen<br />
in het onderwerp wordt gevraagd of zij de gedragscode van hun eigen gemeente kennen en<br />
wat hun mening over deze code is. Vervolgens worden eerst de twee casussen behandeld. Na<br />
de behandelingen van de casussen wordt pas gevraagd naar de eigen ervaringen van het<br />
raadslid <strong>met</strong> dit thema. De interviews leveren waarschijnlijk meer op wanneer een raadslid<br />
vanuit een zo open mogelijke blik naar de twee casussen kijkt.<br />
Methode subvraag vier<br />
De vierde subvraag is: Welke oplossingen zouden raadsleden (op lange termijn) zien voor de<br />
morele afweging tussen meestemmen en het wekken van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>? De bedoeling is dat er in de interviews <strong>met</strong> raadsleden tot slot de<br />
vraag wordt gesteld wat voor oplossing zij (op lange termijn) zien voor deze morele kwestie.<br />
Het is ook hier weer mogelijk dat een raadslid vindt dat er geen spraken is van een probleem<br />
en dat er dus geen oplossing nodig is. Wanneer raadsleden uit zichzelf weinig oplossingen<br />
kunnen bedenken kan de interviewer de oplossingen die uit subvraag één voortkwamen<br />
gebruiken om het raadslid te inspireren richting een mogelijke eigen oplossing.<br />
Geïnterviewde raadsleden<br />
Er worden raadsleden uit meerdere kleine gemeenten (onder de 15.000 inwoners)<br />
geïnterviewd. Het doel is om raadsleden van meerdere politieke partijen te spreken te krijgen,<br />
al is dit niet primair relevant voor het onderzoek. Op de volgende pagina staat een weergave<br />
van wie allemaal geïnterviewd wordt. Er is gekozen voor de gemeenten Oostzaan, Landsmeer<br />
en Beemster. Alle drie de gemeenten zijn zelfstandig en in inwoneraantal relatief klein.<br />
Landsmeer heeft 10.341 inwoners (Website gemeente Landsmeer), Beemster 8717 inwoners<br />
(Website gemeente Beemster) en Oostzaan “ruim 9.000 inwoners” (website gemeente<br />
Oostzaan). De drie dorpen zijn dus ongeveer van gelijke grote en zijn allemaal nog<br />
zelfstandige bestuurlijke eenheden <strong>met</strong> een eigen gemeenteraad. Er is voor gekozen om twee<br />
raadsleden per gemeente te interviewen, deels omdat meer interviews binnen het tijdsbestek<br />
van deze scriptie niet haalbaar zijn en deels omdat te verwachten valt dat er <strong>met</strong> twee<br />
casussen na zes interviews wel een verzadigingspunt zal optreden.<br />
Vragen aan raadsleden<br />
De interviews <strong>met</strong> raadsleden zijn wat betreft de twee casussen semigestructureerd, de<br />
vervolgvragen over een oplossingsrichting zijn erg open. Vraag twee, drie en vier komen bij<br />
beide casussen terug.<br />
47
1. Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel<br />
of niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
2. Hoe kijkt u tegen de gedragscode binnen uw eigen gemeente aan?<br />
3. Wanneer u de hoofdrolspeller binnen deze casus was, welke morele overwegingen<br />
spelen er dan bij u een rol om te beslissen wat u gaat doen?<br />
4. Hoe zou u uiteindelijk handelen als u de hoofdpersoon binnen deze casus was?<br />
5. Handelt u zo vanwege de wet of is dit uw ideaalbeeld van hoe een raadslid zou moeten<br />
handelen?<br />
6. Heeft u nog eigen ervaringen aangaande deze kwestie?<br />
7. Hoe zou deze kwestie volgens u op lange termijn kunnen worden opgelost?<br />
Raadsleden<br />
Gemeente Oostzaan<br />
Gemeente<br />
Landsmeer<br />
Gemeente Beemster<br />
48<br />
Arjen Ronner,<br />
GroenLinks<br />
Peter Visser,<br />
Gemeentebelangen<br />
Ben van den Bos,<br />
PvdA<br />
Maja van Campen,<br />
VVD<br />
Marian Segers, D66<br />
Arie Commandeur,<br />
CDA
Resultaten<br />
Binnen het onderdeel resultaten worden de deelvragen stuk voor stuk behandeld en<br />
beantwoord. In de eerste deelvraag wordt een helikopterview van de morele kwestie gegeven.<br />
Hiermee worden de casussen die uiteindelijk aan de raadsleden worden voorgelegd<br />
wetenschappelijk onderbouwd. Daarnaast wordt er in de eerste subvraag begonnen <strong>met</strong> het<br />
vinden van een oplossing voor de morele kwestie op lange termijn. In de subvragen twee tot<br />
en <strong>met</strong> vier staan vervolgens de raadsleden centraal. De interviews <strong>met</strong> de raadsleden zijn<br />
volledig getranscribeerd te vinden als bijlage bij deze scriptie. Bij de interviews van subvraag<br />
één is het minder van belang dat de interviews woordelijk getranscribeerd worden<br />
weergegeven. Het gaat namelijk om een helikopterview. De interviews voor subvraag één zijn<br />
als audio bijgevoegd.<br />
1. Hoe zouden raadsleden <strong>met</strong> het wekken van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> om<br />
moeten gaan en wat zijn oplossingen voor deze kwestie (op lange termijn); volgens<br />
experts?<br />
2. Welke morele overwegingen spelen een rol voor raadsleden bij hun afweging tussen<br />
meestemmen en het wekken van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
3. Hoe gaan raadsleden op dit moment om <strong>met</strong> de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
4. Welke oplossingen zouden raadsleden (op lange termijn) zien voor de morele<br />
afweging tussen meestemmen en het wekken van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>?<br />
49
Hoofdstuk 7: de experts<br />
In dit hoofdstuk staat deelvraag één centraal: Hoe zouden raadsleden <strong>met</strong> het wekken van de<br />
schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> om moeten gaan en wat zijn oplossingen voor deze kwestie<br />
(op lange termijn); volgens experts? In dit hoofdstuk worden eerst de interviews <strong>met</strong> de<br />
experts besproken door hun antwoorden op de vragen samen te vatten. Vervolgens wordt er<br />
samengevat wat deze interviews voor aanvulling op het theoretisch kader betekenen en welke<br />
mogelijke oplossingen zijn ontstaan door de interviews. Voor deze eerste subvraag zijn<br />
uiteindelijk de heer Huberts, BIOS en BI geïnterviewd. Helaas waren de hoogleraren Elzinga<br />
en Engels, en het integriteitbureau BING vanwege uiteenlopende redenen niet beschikbaar<br />
voor een interview.<br />
Prof. dr. Leo Huberts<br />
De heer Huberts is hoogleraar bestuurskunde aan de Vrije Universiteit (Website VU). Hij is<br />
gespecialiseerd in de vormgeving van het openbaar bestuur, integriteit van bestuur en<br />
klokkenluiders (Ibidem). Hij heeft meerdere publicaties op het gebied van integriteit op zijn<br />
naam staan waarvan enkele in het theoretisch kader al genoemd zijn.<br />
Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
Onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> wordt volgens de heer Huberts verstaan dat<br />
oneigenlijke belangen een rol kunnen spelen in de besluitvorming (interview L. Huberts). Wat<br />
dan oneigenlijke belangen zijn is niet altijd honderd procent duidelijk. Oneigenlijke belangen<br />
zijn vooral privébelangen of particuliere belangen (ook van de eigen familie, groep of partij).<br />
Vervolgens kwam ter sprake wat in dit verband het algemeen belang dan inhoudt, wanneer<br />
weet je als politici ik heb me aan het algemeen belang gehouden? “Dat heb je in de<br />
verkiezingen duidelijk gemaakt, jouw visie op het algemeen belang. Algemeen belang is de<br />
inzet van politieke strijd” (Ibidem). Er is dus niet één algemeen belang maar er zijn meerdere<br />
visies op wat het algemeen belang is. Als een partij in de gemeenteraad opkomt voor het<br />
behoud van een bos dan is dat hun visie op het algemeen belang. In relatie tot<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> is de volgende uitspraak van de heer Huberts wel kenmerkend: “er<br />
zijn meerdere interpretaties van het algemeen belang, maar in al die interpretaties is algemeen<br />
belang anders dan de portemonnee van de wethouder” (Ibidem)<br />
50
Er zijn duidelijke gevallen waar er sprake is van een oneigenlijk belang in plaats van het<br />
algemeen belang maar er zijn ook genoeg grensgevallen. Die grensgevallen doen zich<br />
bijvoorbeeld voor als een politicus voor een hele specifieke groep of wijk of partijaanhang<br />
dingen wil doen <strong>met</strong> geld van de publieke zaak.<br />
“Iedereen heeft altijd op alle manieren ook een privaat belang, elke wethouder huisvestiging is of<br />
eigenaar van een huis of huurder. Dus heeft belangen ook op privé terrein die te maken hebben <strong>met</strong> zijn<br />
portefeuille, dan is de vraag onvermijdelijk wanneer het zo’n belang wordt dat het in strijd kan komen<br />
<strong>met</strong> het streven naar dat publieke belang” (Ibidem).<br />
Wat voor gevallen van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in het kader van besluitvorming<br />
door de gemeenteraad bent u in uw eigen werkveld tegengekomen?<br />
Gevallen van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> kunnen bij alle thema’s voorkomen.<br />
Bijvoorbeeld als onderwijzer als het in de raad gaat over onderwijs of als agent als het in de<br />
raad gaat over veiligheid. “Maar bouw en infrastructuur worden over het algemeen als<br />
tamelijk kwetsbaar gezien voor oneigenlijke beïnvloeding, er staan grote belangen op het<br />
spel” (Ibidem). Toch vindt de heer Huberts het heel belangrijk om ook juist het voorbeeld van<br />
een voetbalvereniging te geven, om aan te geven dat een belang niet altijd te maken heeft <strong>met</strong><br />
geld. Een emotioneel belang dat je houdt van een bepaalde voetbalvereniging is ook een<br />
belang dat kan verstrengelen <strong>met</strong> het publieke belang.<br />
Wat zouden raadsleden volgens uw mening moeten doen in de door u aangedragen casus?<br />
Volgens de heer Huberts spelen twee afwegingen een grote rol in hoe je tegen<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> aan moet kijken. Ten eerste gaat het om de omvang van het<br />
privébelang. “Het is anders als jij 100 huizen in het centrum van de stad hebt of één huis<br />
waarin je zelf woont” (Ibidem). Als het gaat om de omvang van het belang dan gaat het er ook<br />
om hoe direct dat belang is. Het is bijvoorbeeld anders als een raadslid voorzitter van de<br />
voetbalvereniging is, dan wanneer hij slechts jeugdleider is. Je directe betrokkenheid is in<br />
beide gevallen anders. Er is dus een continuüm van betrokkenheid waarbij ergens de grens<br />
moet worden gelegd.<br />
“Hoe meer je privé daar in zit hoe belangrijker jij bent privé voor z’n vereniging hoe moeilijker het<br />
wordt om in je besluitvorming <strong>belangenverstrengeling</strong> en de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> te<br />
vermijden. En nou ben jij als wethouder sport geen voorzitter van de voetbalvereniging, maar nu is<br />
jouw vrouw het, of je zoon, of je neef, of een buurman, waar houdt het op een gegeven moment op?”<br />
(Ibidem).<br />
De tweede afweging is de mate van betrokkenheid van een politicus bij een onderwerp waarin<br />
hij of zij een privébelang heeft. Een wethouder financiën zou bijvoorbeeld eerder voorzitter<br />
van de voetbalvereniging kunnen zijn dan een wethouder sport.<br />
Als raadslid moet je jezelf beschermen tegen (de schijn van) <strong>belangenverstrengeling</strong>. Er zijn<br />
eigenlijk twee belangrijke manieren om dit te doen. De eerste manier is om afstand te houden<br />
van besluitvorming over een onderwerp waarin jij als raadslid een privébelang hebt.<br />
Bijvoorbeeld door zich van stemming te onthouden. Een tweede manier is door transparant te<br />
zijn over de thema’s waarin je als raadslid een belang hebt.<br />
51
We hebben het nu vooral over wethouders gehad die verschillende portefeuilles kunnen<br />
hebben, maar van elk raadslid wordt in principe verwacht dat zij over elk onderwerp hun stem<br />
uit brengen. Geld dit bovenstaande dus nog sterker voor een raadslid dan voor een wethouder?<br />
Interessant is dat de heer Huberts hier opwerpt dat een raadslid altijd een part time functie is,<br />
daarnaast heeft het raadslid dus nog andere functies, wethouder daarentegen is een fulltime<br />
baan. Omdat raadsleden dus wel iets moeten doen naast hun raadslidmaatschap is een iets<br />
andere houding ten opzichte van raadsleden te verdedigen.<br />
Dit betekent nog steeds dat een raadslid die tevens voorzitter van de voetbalvereniging is niet<br />
mee zou moeten stemmen over sportsubsidies. Maar het is ingewikkeld om te zeggen dat al<br />
die raadsleden die betrokken zijn bij een maatschappelijke organisatie geen woordvoerder<br />
sport in hun fractie kunnen zijn. De heer Huberts wil hier wel duidelijk benadrukken dat het<br />
geen wetenschappelijk antwoord is maar een soort continuüm (Ibidem: 18). “Het ligt heel<br />
subtiel maar als je privé een belang hebt dat uitsteekt boven het gemiddelde dan moet je op<br />
een gegeven moment op gaan passen” (Ibidem).<br />
Wat zijn volgens u mogelijke oplossingen op lange termijn voor deze morele kwestie?<br />
Ik leg de kwestie voor dat wanneer er acht raadsleden tegen de sluiting van een school zijn en<br />
zeven voor en er twee van de acht niet mee mogen stemmen vanwege integriteit, de<br />
democratie wordt benadeeld door integriteitsbeleid. Wat is dan een juiste oplossing? “Ja als ze<br />
een beetje besef hebben dan wordt het op tafel gelegd en dan wordt er zo gestemd dat die<br />
meerderheid zijn zin krijgt. Die meerderheid is geen minderheid geworden omdat twee leden<br />
zich van stemming onthouden vanwege hun eigen achtergrond” (Ibidem).<br />
Een andere mogelijkheid is dat de leden die zich onthouden van stemming een andere<br />
afweging maken waarin ze de veranderende uitkomst van het besluit vanwege hun onthouding<br />
meenemen. De raadsleden kunnen dan in het openbaar zeggen dat zij <strong>met</strong> erkenning van hun<br />
privébelangen hebben besloten om toch mee te stemmen omdat volgens hun en hun fractie dit<br />
besluit in het algemeen belang is. “Ik denk dat de burger dat begrijpt. Ik denk dat de burger<br />
waardeert dat mensen beseffen wat <strong>belangenverstrengeling</strong> is en dat mensen beseffen wat<br />
democratie is” (Ibidem). Het zou problematischer zijn wanneer de raadsleden in kwestie<br />
anders zouden gaan stemmen dan hun eigen fractie vanwege hun privébelang.<br />
Belangrijke opmerking bij welke oplossing dan ook is dat volgens de heer Huberts de burger<br />
uiteindelijk degene is die moet beoordelen of de oplossing ook integer is en of de gemaakte<br />
afweging van de politicus de juiste is.<br />
52
BIOS<br />
Het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) is in 2005 opgericht door het<br />
ministerie van BZK (Kamerbrief BZK 2011). “BIOS verschaft onder meer praktische<br />
handreikingen voor veel voorkomende integriteitsthema’s, modellen, risicoanalyses,<br />
dilemmatrainingen, opleidingen en workshops aan besturen” (Ibidem). Het BIOS heeft zowel<br />
een signalerende als een onderzoekende functie in de zin dat zij alle ontwikkelingen op het<br />
gebied van integriteit in de gaten houdt en hier onderzoek naar verricht (Website BIOS). Ik<br />
heb gesproken <strong>met</strong> de heer Belling van het BIOS (Interview A. Belling).<br />
Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
In de handreiking integriteit van het BIOS wordt <strong>belangenverstrengeling</strong> als volgt<br />
omschreven: “In deze handreiking duiden we <strong>belangenverstrengeling</strong> als een conflict tussen<br />
de publieke taakuitoefening en de privébelangen van een overheidsfunctionaris. Het gaat dan<br />
om situaties waarbij de functionaris privébelangen heeft die op gespannen voet staan <strong>met</strong> de<br />
uitvoering van zijn taken en verantwoordelijkheden en deze op nadelige wijze beïnvloeden”<br />
(Bureau Intergriteitsbevordering Openbare Sector 2010: 9). In het interview <strong>met</strong> de heer<br />
Belling verwees hij ook naar deze handleiding. Het gaat in de definitie van het BIOS dus om<br />
een vermenging van de zakelijke belangen vanuit iemand zijn (publieke) functie <strong>met</strong> zijn<br />
persoonlijke belangen (Interview A. Belling). Een persoonlijk belang moet breed worden<br />
gezien, het hoeft hierbij niet alleen te gaan om privé belangen die een persoonlijk financieel<br />
voordeel opleveren, het kan ook gaan om belangen van een organisatie of een groep waar een<br />
raadslid bij betrokken is. “Je wordt geacht onbevooroordeeld in het proces te zitten als<br />
ambtenaar of politiek ambtsdrager. Je moet geen andere belangen dan de zakelijke belangen<br />
laten meewegen” (Ibidem).<br />
Vervolgens kwamen we te spreken over wat het algemeen belang of het publiek belang is en<br />
hoe dat zich verhoudt tot <strong>belangenverstrengeling</strong>. Volgens de heer Belling zijn dit min of<br />
meer synonieme termen. Het algemeen belang is datgene dat voor het welzijn van de<br />
maatschappij in het algemeen nuttig of gewenst is en moet worden gediend door de functie<br />
die je uitoefent. Bij een openbare functie wordt je dus geacht om het algemeen belang te<br />
dienen.<br />
De volgende vraag is waar de grens tussen <strong>belangenverstrengeling</strong> en de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> ligt volgens het BIOS. Het BIOS spreekt van <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
wanneer deze daadwerkelijk is vastgesteld. Bij de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> lijken de<br />
53
persoonlijke belangen van de overheidsfunctionaris op onjuiste wijze de uitvoering van zijn<br />
taken te beïnvloeden, terwijl dat feitelijk niet het geval hoeft te zijn.<br />
Wat voor gevallen van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in het kader van besluitvorming<br />
door de gemeenteraad bent u in uw eigen werkveld tegengekomen?<br />
Het BIOS houdt zich primair bezig <strong>met</strong> het ondersteunen van overheidsorganisaties bij het<br />
ontwikkelen en implementeren van hun integriteitsbeleid. Het is niet zo zeer de taak van<br />
BIOS om vast te stellen of in een concrete situatie iets <strong>belangenverstrengeling</strong> is of niet.<br />
Natuurlijk worden berichten over integriteit in de media wel gevolgd en <strong>met</strong> een bepaalde bril<br />
bekeken.<br />
De eerste casus die bij de heer Belling opkwam, is de casus bij het stadsdeel Amsterdam<br />
Zuidoost. Deze casus ging over een aantal stadsdeelraadsleden die een belang (nevenfuncties)<br />
hadden bij instellingen die het stadsdeel subsidieert en ook hebben deelgenomen aan de<br />
besluitvorming over de subsidieverstrekking aan deze instellingen. Een meer nauwkeurige<br />
omschrijving van deze casus volgt in de loop van dit hoofdstuk.<br />
Wat zouden raadsleden volgens uw mening moeten doen in de door u aangedragen casus?<br />
We hebben deze vraag praktisch besproken door vooral naar de casus Amsterdam Zuidoost te<br />
kijken. De eerste vraag is of het in deze casus relevant is of raadsleden een onbezoldigde<br />
nevenfunctie uitoefenen of dat raadsleden ook een vergoeding krijgen van een instelling die<br />
een subsidierelatie heeft <strong>met</strong> de gemeente. Volgens de heer Belling behartig je in beide<br />
gevallen naast het algemeen belang vanuit de raad ook een ander/persoonlijk belang. Voor de<br />
beoordeling of er sprake is van <strong>belangenverstrengeling</strong> is het niet relevant of de nevenfunctie<br />
(privébelang) bezoldigd is of niet.<br />
Volgens de heer Belling zou het wel zo zuiver zijn wanneer raadsleden die een betrokkenheid<br />
hebben bij een gesubsidieerde instelling niet mee zouden stemmen over die subsidie.<br />
Natuurlijk zijn er verschillende gradaties van betrokkenheid, van (“gewoon”) lid van de<br />
voetbalvereniging tot voorzitter. In de ogen van de heer Belling “maakt het niet zo veel uit of<br />
hij of zij bestuurslid is of alleen voetbalt. Voor zover er geen sprake is van (daadwerkelijke)<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>, ligt een schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> nog al snel op de loer”.<br />
Overigens geld dit niet alleen voor het daadwerkelijke meestemmen, het spelen van een rol in<br />
het voortraject is even belangrijk.<br />
Vervolgens is het de vraag wat dan het verschil is tussen lid zijn van de voetbalclub en niet<br />
meestemmen, en het betalen van OZB en wel meestemmen over de verhoging daarvan. De<br />
heer Belling verwijst naar de Awb, de Awb kent het belanghebbende begrip. Je bent conform<br />
de Awb pas een belanghebbende wanneer je een uniek belang hebt. Wanneer jouw belang<br />
hetzelfde is als dat van alle Nederlanders of van alle Amsterdammers dan is je belang niet<br />
uniek (Ibidem: 14-15). Als een parallel <strong>met</strong> <strong>belangenverstrengeling</strong> wordt getrokken, zou je<br />
kunnen zeggen wanneer je geen uniek persoonlijk belang hebt, kun je over een kwestie<br />
54
meestemmen. Heb je een uniek persoonlijk belang die in een voorliggende zaak meespeelt,<br />
dan zou je je moeten onthouden van stemming.<br />
Wat zijn volgens u mogelijke oplossingen op lange termijn voor deze morele kwestie?<br />
Ook aan de heer Belling leg ik de fictieve kwestie voor dat wanneer er acht raadsleden tegen<br />
de sluiting van een school zijn en zeven voor en er twee van de acht niet mee mogen stemmen<br />
vanwege integriteit, de democratie wordt benadeeld door integriteitsbeleid. De eerste reactie<br />
van de heer Belling is dat deze kwestie geen integriteitsvraag meer is maar zich meer bevindt<br />
op het gebied van de rechtvaardigheid (Ibidem: 25). De heer Belling vindt het een zeer<br />
interessant dilemma waar hij geen panklare oplossing voor heeft. Het heeft in ieder geval geen<br />
zin om lukraak de wet te gaan veranderen. “De wet wijzigen is het aan papier toevertrouwen<br />
van het juiste antwoord (…) en we weten het juiste antwoord nog niet” (Ibidem: 33).<br />
Bureau Integriteit<br />
Bureau Integriteit (BI) is een integriteitbureau in de gemeente Amsterdam. Het bureau is<br />
gevestigd in het gemeentehuis van Amsterdam. Het bureau “ontwikkelt in opdracht van<br />
gemeentelijke organisaties integriteitbeleid en faciliteert bij de uitvoering” (Website gemeente<br />
Amsterdam). “Bestuurders, raadsleden, management, individuele ambtenaren, burgers en<br />
bedrijven kunnen allen een beroep doen op Bureau Integriteit” (Ibidem). Ik had een interview<br />
<strong>met</strong> Henriette Bout en Claartje van Woerden (Interview H. Bout en C. van Woerden).<br />
Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
In het interview werd ik gewezen op de gedragscode voor politici (zowel raadsleden, als<br />
wethouders, als stadsdeelvoorzitters en de Burgemeester) in de gemeente Amsterdam, die<br />
door Bureau Integriteit is opgesteld. In de gedragscode wordt de volgende definitie van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> gegeven: “In het geval van <strong>belangenverstrengeling</strong> heeft een politicus<br />
zijn invloed op het besluitvormingsproces en/of zijn stem gebruikt om een persoonlijk belang<br />
veilig te stellen, of het belang van een ander(e organisaties) bij wie hij een persoonlijke<br />
betrokkenheid heeft” (Bureau Integriteit 2011: 1). In de code staat verder dat een raadslid<br />
actief en uit zichzelf de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> moet tegengaan (Ibidem: 4).<br />
Ook in dit interview vroeg ik als eerste naar een definitie van <strong>belangenverstrengeling</strong>. Het is<br />
belangrijk om in de eerste plaats aan te geven dat Bureau Integriteit normaal gesproken niet in<br />
zijn algemeenheid over <strong>belangenverstrengeling</strong> spreekt (Interview H. Bout en C. van<br />
Woerden). Normaal komen ambtenaren of bestuurders binnen <strong>met</strong> een bepaalde vraagstelling,<br />
deze wordt dan samen <strong>met</strong> de betrokkene goed doorgesproken, waarnaar een vrijblijvend<br />
advies volgt over de vraag of er sprake is van een ongewenste verstrengeling van belangen, de<br />
55
schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> en hoe de desbetreffende situatie het beste door de<br />
betrokkenen gemanaged zou kunnen worden. Overigens is dit advies geen garantie. Het is<br />
mogelijk dat er in een besloten groep wordt vastgesteld dat er officieel geen sprake is van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> maar dat de schijn ervan bij het publiek toch gewekt wordt. “Je hebt<br />
bijvoorbeeld politici die zeggen: ik kan het heel goed scheiden. Dat geloof ik, maar een<br />
willekeurige voorbijganger? We vinden dat je actief de schijn moet vermijden” (Ibidem).<br />
Interessant is dat <strong>belangenverstrengeling</strong> in de ogen van de geïnterviewde niet a priori<br />
negatief is, het is pas negatief als het gaat om onwenselijke <strong>belangenverstrengeling</strong>. Het kan<br />
bijvoorbeeld voor een ambtenaar kunstzaken heel wenselijk zijn dat hij een netwerk van<br />
kunstenaars heeft. Als dat echter leidt tot een onterechte bevoorrechting van bevriende<br />
kunstenaars, dan kan er een probleem ontstaan. Verder zijn sommige verstrengelingen van<br />
functies bij wet verboden, een raadslid kan bijvoorbeeld niet gelijktijdig raadslid en<br />
ombudsman zijn.<br />
Waar is dan de scheidslijn tussen <strong>belangenverstrengeling</strong> en de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>? Het gaat eigenlijk om gradaties van betrokkenheid. Het maakt<br />
bijvoorbeeld uit of je bij een paardenclub voorzitter bent of slechts vrijwillig de stallen<br />
schoonmaakt. Levert bijvoorbeeld lid zijn van een voetbalclub dan <strong>belangenverstrengeling</strong> op<br />
als een raadslid mee stemt over de subsidie voor voetbalclubs in het algemeen of van die van<br />
deze club in het bijzonder? Meestemmen over subsidie van de club waar het raadslid lid van<br />
is, kan de schijn opleveren dat de persoonlijke betrokkenheid bij de voetbalclub diens<br />
politieke keuze beïnvloedt. Bijvoorbeeld omdat een subsidiedaling een stijging van de<br />
contributie tot gevolg kan hebben. Het hangt onder meer van de positie van het raadslid in de<br />
voetbalclub af of meestemmen geoorloofd is dan wel verstandig is of niet.<br />
Wat voor gevallen van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in het kader van besluitvorming<br />
door de gemeenteraad bent u in uw eigen werkveld tegengekomen?<br />
De diversiteit aan situaties die we onderzocht hebben op ‘schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>’<br />
is enorm. Als raadslid kun je ook burger, werknemer of ondernemer zijn. Er zijn dus veel<br />
manieren waarop een raadslid verstrengeld kan raken <strong>met</strong> andere belangen die hij/zij wil<br />
dienen. Daarnaast is integriteitsbeleid een vrij jonge tak van sport. “we doen dit nu twee tot<br />
drie jaar”. Daarvoor bestond er uiteraard ook integriteitsbeleid maar in een minder structurele<br />
vorm<br />
Wat zouden raadsleden volgens uw mening moeten doen in de door u aangedragen casus?<br />
Om het interview concreter te maken hebben we de casus Amsterdam Zuidoost besproken.<br />
Één van de elementen die belangrijk zijn in deze casus is de politieke gevoeligheid. Omdat er<br />
iets gevonden was stond de situatie veel meer op scherp dan normaal het geval is. Normaal<br />
had er niet zo snel iemand bezwaar gemaakt tegen een raadslid dat vrijwillig de stallen<br />
schoonmaakt en toch meestemt over het subsidiebeleid. Maar in Zuidoost heeft dit raadslid<br />
toch de schijn tegen zich gekregen.<br />
56
Stel nu dat dezelfde situatie zich voor zou doen in een kleine gemeenschap, kunnen<br />
raadsleden dan nog wel in hun eigen gemeenschap actief zijn? De geïnterviewden erkennen<br />
dat het in een kleine gemeenschap problematisch is. Er is altijd wel een raadslid te vinden dat<br />
bij een politiek besluit ook (indirect) betrokken kan zijn als lid van een vereniging of als<br />
ondernemer. Als raadslid in een kleine gemeente moet je dus heel goed bedenken hoe je je<br />
stem inzet. Het zou best kunnen kloppen dat hoe kleiner de gemeente hoe spannender het is.<br />
Het antwoord op de vraag wat een raadslid zou moeten doen is dus nooit in zijn algemeenheid<br />
te geven. Bij Bureau Integriteit werken ze doorgaans aan de hand van de concrete situatie<br />
waar een individueel raadslid bij betrokken is.<br />
Wat zijn volgens u mogelijke oplossingen op lange termijn voor deze morele kwestie?<br />
Om het interview nog concreter te maken leg ik mijn eigen casus over het bestemmingsplan in<br />
Oostzaan voor, om te kijken of we gezamenlijk tot een oplossing voor het probleem kunnen<br />
komen. Hierop wordt de wedervraag gesteld of ik hier zelf al over nagedacht heb. Ik kom <strong>met</strong><br />
het idee dat een raadslid zich kan beroepen op het standpunt van zijn fractie en het<br />
bijbehorende verkiezingsprogramma. Een raadslid kan dan claimen dat hij stemt in lijn <strong>met</strong><br />
wat zijn fractie al sinds de verkiezingen roept en dat zijn eigen belang hier dus niet relevant is.<br />
Het raadslid stemt dan in lijn <strong>met</strong> wat zijn achterban ten tijde van de verkiezing heeft gewild.<br />
Dit idee is overigens een vorm van het institutionaliseren van fracties, omdat op dit moment<br />
raadsleden in de wet nog als individueel raadslid en niet als lid van een partij zijn<br />
omschreven. Als een juridisch orgaan de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> wil afwegen tegen<br />
bovenstaande claim op het verkiezingsprogramma dan moet die claim mogelijk ergens in de<br />
wet gerechtvaardigd worden.<br />
De geïnterviewden zien wel iets in het beroepen op een verkiezingsprogramma, maar zijn<br />
minder gecharmeerd van het idee om fracties en hun belangen te veel te institutionaliseren.<br />
Fracties moeten niet louter belangenverenigingen worden maar in dienst staan van het<br />
algemeen belang. Het is juist de bedoeling dat je <strong>met</strong> elkaar onderzoekt, in de politieke arena,<br />
wat de beste uitkomst in het algemeen belang is. Uiteraard doet de politieke kleur van een<br />
partij daarin mee, maar een raadslid zit niet alleen in de raad voor zijn kiezers maar voor het<br />
algemeen belang. “Het geheel is meer dan de som der delen en ik hou daar aan vast dat we dat<br />
stukje meer niet moeten weg institutionaliseren”. (Ibidem).<br />
Ook in dit interview leg ik de fictieve kwestie voor dat wanneer er acht raadsleden tegen de<br />
sluiting van een school zijn en zeven voor, en er twee van de acht niet mee mogen stemmen<br />
vanwege integriteit. Volgens de geïnterviewden zou eigenlijk de hele raad in moeten zien dat<br />
het eigenlijk heel toevallig is dat ineens twee raadsleden van een partij niet mee mogen<br />
stemmen. Eigenlijk heb je dan ‘oneerlijk’ gewonnen. Belangrijk is ook dat partijen erkennen<br />
dat iedereen in een dergelijke situatie terecht zou kunnen komen. Als twee raadsleden uit het<br />
ene kamp niet mee mogen stemmen dan zou ook het andere kamp <strong>met</strong> hetzelfde aantal<br />
raadsleden moeten worden teruggebracht. Natuurlijk is dit wel de ideale wereld en moeten<br />
partijen hier zelf toe besluiten. Overigens is het wel belangrijk om in ogenschouw te nemen<br />
57
dat het niet meestemmen van een raadslid echt een ultimum remedum is, dat doe je niet<br />
zomaar.<br />
Wat de uiteindelijke oplossing ook is, het kan niet dat vanwege het belang van de democratie<br />
het belang van integriteit simpel opzij geschoven wordt. Je moet als machthebber namelijk<br />
laten zien aan de burger dat hij je kan vertrouwen. Als burger zeg je eigenlijk “leg mij regels<br />
op overheid, ontneem mij mijn vrijheid, pak mij mijn geld af, zet mij in het gevang” (Ibidem).<br />
Je moet er op kunnen vertrouwen dat die macht in goede handen is en laten zien als overheid<br />
dat je integer bent. Het is om deze reden ook belangrijk om als raadslid zo transparant<br />
mogelijk te zijn in je eventuele belangen.<br />
De kern van het verhaal is eigenlijk dat je als raadslid ook burger bent in je eigen stad. Je<br />
stemt over vergunningen maar je mag zelf ook een kapvergunning aanvragen, je stemt over de<br />
afvalophaaldienst maar je zet zelf ook je vuilniszak op straat op de ophaaldagen. Je bent<br />
tegelijkertijd ‘overheid’ en ‘afnemer’ van de overheid. In kleine gemeenten kan het grijze<br />
gebied wat wel mag en wat niet hoort nog spannender zijn en is het soms zelfs mogelijk dat je<br />
geen quorum meer overhoudt. Als je dat tegenkomt dan is het principe van niet meestemmen<br />
vanwege <strong>belangenverstrengeling</strong> volgens de geïnterviewden zwaarwegender dan het wel of<br />
niet halen van een corum. Tot slot zal een algemene regel die voor alle casussen geldt nooit te<br />
vinden zijn, omdat een probleem als dit vooral vraagt om iedere casus op zijn eigen merites te<br />
beoordelen.<br />
Wat vult dit aan op het theoretisch kader?<br />
Deze subvraag is naast een wetenschappelijke onderbouwing van de casussen die aan<br />
raadsleden worden voorgesteld ook een mogelijkheid om een helikopterview van de morele<br />
kwestie te geven. In het theoretisch kader werd geconcludeerd dat er specifiek over deze<br />
kwestie nog weinig geschreven is. Daarom wordt hier vooral een aanvulling gegeven op de<br />
definitie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. In het theoretisch kader werd de schijn<br />
van <strong>belangenverstrengeling</strong> gedefinieerd als: het vermengen van een persoonlijk belang <strong>met</strong><br />
het publieke belang dat een raadslid moet dienen uit hoofde van zijn functie, of de schijn<br />
wekken dat dit is gebeurd. Vervolgens werd geconcludeerd dat het heel moeilijk is om te<br />
achterhalen wat dit publieke belang precies is. In de interviews is ook gebleken dat het bij<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> voornamelijk gaat over je zakelijke belang als publieke functionaris<br />
vermengen <strong>met</strong> oneigenlijke particuliere belangen. Wat het algemeen belang is komt dus<br />
inderdaad voort uit iemand zijn publieke functie.<br />
Ook het woord persoonlijk belang is in de interviews besproken. Alle geïnterviewden zijn het<br />
er over eens dat er wel sprake moet zijn van een belang dat uitsteekt boven het gemiddelde<br />
belang van alle Nederlanders of alle Amsterdammers. In het kader van de AWB moet het dus<br />
gaan om een uniek belang. Wanneer een persoonlijk belang dan schadelijk gaat worden voor<br />
de objectieve besluitvorming is moeilijk aan te geven, alle geïnterviewden erkennen dat er een<br />
grijs gebied is. Er zijn verschillende gradaties waarin je betrokken kan zijn bij een persoonlijk<br />
belang, bijvoorbeeld het verschil tussen een lid van de voetbalclub en de voorzitter daarvan.<br />
58
Daarnaast verschilt het ook nog hoeverre een raadslid in zijn publieke functie is betrokken bij<br />
dat belang, is hij of zij bijvoorbeeld woordvoerder sport en tevens betrokken bij de<br />
voetbalclub. Over het leggen van een eventuele grens, waar de betrokkenheid precies te groot<br />
wordt, is in zijn algemeenheid weinig te zeggen volgens de geïnterviewden. Een interessante<br />
constatering is ook dat raadslid een parttime functie is, daarom is het logisch dat het raadslid<br />
nog andere taken en belangen heeft naast de belangen die voortkomen uit zijn functie als<br />
raadslid.<br />
Eventuele oplossingen<br />
In de interviews werd gevraagd naar mogelijke oplossingen. In alle interviews heb ik de<br />
volgende fictieve kwestie voorgelegd: Stel dat er acht raadsleden tegen de sluiting van een<br />
school zijn en zeven voor, en twee van de acht mogen niet meestemmen vanwege de schijn<br />
van <strong>belangenverstrengeling</strong>, dan wordt toch de democratie ondermijnd door integriteitbeleid?<br />
De belangrijkste reactie die ik hierop gehad heb is dat een minderheid van de raad die<br />
eigenlijk oneerlijk een meerderheid wordt zichzelf moet realiseren dat dit een onwenselijke<br />
situatie is. De raad zelf zou in deze gevallen moeten ingrijpen om de meest rechtvaardige<br />
oplossing te laten prevaleren. Het is moeilijk om deze oplossing in de wet vorm te geven het<br />
is meer een oplossing voor in de ideale wereld. De raad zou dan bijvoorbeeld een deel van de<br />
tegenstanders ook terug kunnen trekken, om de afspiegeling van de verkiezing in stand te<br />
houden. Een andere oplossing die <strong>met</strong> Bureau Integriteit is besproken is dat raadsleden zich<br />
kunnen beroepen op hun verkiezingsprogramma en het feit dat ze de lijn van hun fractie<br />
volgen. Toch blijft deze oplossing discutabel, omdat de visie hier op een politieke partij wel<br />
erg gelijk gaat lopen aan die van een belangenvereniging.<br />
59
Hoofdstuk 8: de casusselectie<br />
Nu het theoretisch kader is aangevuld <strong>met</strong> de kennis van de geïnterviewden experts is het<br />
mogelijk om een goede casusselectie te rechtvaardigen. In het <strong>met</strong>hoden hoofdstuk is al<br />
beschreven dat er twee casussen nodig zijn om de interviews <strong>met</strong> de raadsleden te kunnen<br />
structureren. Door de experts werd geconcludeerd dat <strong>belangenverstrengeling</strong> in alle<br />
thematieken gevonden kan worden, toch zullen er twee casussen gekozen moeten worden.<br />
Ten eerste is de casus van Amsterdam Zuidoost gekozen, in deze casus speelt de<br />
verwevenheid tussen maatschappelijk middenveld en lokale politiek de hoofdrol in het kader<br />
van het subsidiebeleid. Deze casus is veel aan bod gekomen in het gesprek <strong>met</strong> het BIOS en<br />
daarnaast heeft ook de heer Huberts duidelijk voorbeelden gebruikt over een emotioneel<br />
belang in plaats van een financieel belang. Zowel financiële belangen als emotionele<br />
belangen, zoals het houden van een bepaalde sport, kunnen terug komen in deze casus.<br />
Zoals in het voorwoord van deze scriptie al is aangekondigd zal ook de casus van Oostzaan<br />
besproken worden. Deze casus is <strong>met</strong> BI besproken en heeft een andere insteek dan de casus<br />
over het subsidiebeleid, omdat het eerder over vastgoedbelangen zal gaan. Maar ook hier is<br />
een emotioneel belang aanwezig als het bijvoorbeeld gaat om het gevoel dat mensen bij een<br />
groen gebied hebben.<br />
Amsterdam Zuidoost<br />
De eerste casus is de casus Amsterdam Zuidoost. Uit de interviews kwam naar voren dat de<br />
verwevenheid tussen politiek en maatschappelijk middenveld aan de ene kant wenselijk is,<br />
omdat de betrokkenheid van raadsleden bij de lokale samenleving de kwaliteit van hun werk<br />
ten goede komt. Maar deze verwevenheid brengt altijd een risico van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> <strong>met</strong> zich mee.<br />
Op 14 oktober 2006 heeft de volkskrant een artikel gepubliceerd over mogelijke<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> van deelraadsleden in het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost<br />
(Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam 2007/1:15). De <strong>belangenverstrengeling</strong> zou hem gezeten<br />
hebben in de het feit dat raadsleden hebben meegestemd over subsidiestromen naar<br />
organisaties waar zij zelf bij betrokken waren. Naar aanleiding van deze publicatie heeft de<br />
rekenkamer stadsdelen Amsterdam een rapport opgesteld (Ibidem). Wat betreft<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> komt de rekenkamer tot de volgende conclusie:<br />
“In de periode 2004-2006 is door 20 van de 66 politici (30%) een nevenfunctie (bestuursfuncties,<br />
loondienst, betaalde en onbetaalde vrijwilligers) bij een gesubsidieerde instelling bekleed. De<br />
rekenkamer heeft bij 7 van de 66 politici (11%) <strong>belangenverstrengeling</strong> en bij 2 van de 66 politici (3%)<br />
de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> geconstateerd” (Ibidem: 10).<br />
Verder concludeerde de rekenkamer dat het stadsdeel in haar kaderstellende rol nauw<br />
betrokken was bij het subsidiebeleid, er zijn maarliefst 227 moties en amendementen over<br />
subsidies ingediend in de periode 2004-2006 (Ibidem). Er zijn dus twintig politici <strong>met</strong><br />
nevenfuncties geweest. Daarvan hebben er 14 één of meerder functies niet gemeld (Ibidem).<br />
Bij zeven van deze veertien gaat het om onbetaald vrijwilligerswerk. “Bij onbetaald<br />
vrijwilligerswerk is naar oordeel van de rekenkamer geen sprake van een nevenfunctie<br />
60
waarbij feitelijke invloed kan worden uitgeoefend ten gunste van de instelling of financieel<br />
voordeel kan worden verkregen. Daarmee is er geen sprake van <strong>belangenverstrengeling</strong>”<br />
(Ibidem). Bij twee van deze zeven is er wel sprake van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
omdat zij als vrijwilliger kosteloos zijn meegegaan op een buitenlandse reis (Ibidem: 11). Bij<br />
de overige zeven stelt de rekenkamer dus <strong>belangenverstrengeling</strong> vast. De reden is dat zij “bij<br />
de instelling functies vervullen van waaruit ze feitelijk invloed kunnen uitoefenen ten gunste<br />
van de instelling of financieel voordeel genieten” (Ibidem). Van deze zeven hebben er vier<br />
zichzelf persoonlijk of de instelling waarvoor zij actief waren verreikt (Ibidem).<br />
Op basis van de conclusies deed de rekenkamer de volgende aanbevelingen:<br />
- “raadsleden en leden van het dagelijks bestuur dienen niet deel te nemen aan<br />
besluitvorming over subsidiering van instellingen, waarbij ze betrokken zijn<br />
- Raadsleden en ambtenaren dienen alle nevenfuncties te melden, ook indien het om<br />
onbetaald vrijwilligerswerk gaat<br />
- Om volledige verantwoordelijkheid als raadslid of lid van het dagelijks bestuur te<br />
kunnen dragen, verdient het de voorkeur om geen nevenfuncties te vervullen bij<br />
instellingen die (kunnen) worden gesubsidieerd.” (Ibidem).<br />
Het normenkader van de rekenkamer bestaat uit drie pijlers. Ten eerste dienen nevenfuncties<br />
gemeld te worden (Ibidem: 44). Ten tweede moet een raadslid zich bij persoonlijke<br />
betrokkenheid bij een organisatie onthouden van deelname aan de besluitvorming (Ibidem).<br />
De derde pijler is dat raadsleden actief <strong>belangenverstrengeling</strong> of zelfs de schijn daarvan<br />
vermijden voor zover dit in hun vermogen ligt (Ibidem). Definitie van betrokkenheid van de<br />
rekenkamer is heel breed:<br />
“Onder betrokkenheid verstaat de rekenkamer dat betrokkene gelijktijdig <strong>met</strong> de bestuursfunctie bij het stadsdeel<br />
(raadslid of lid van het dagelijks bestuur) of ambtenaarschap bij het stadsdeel ook een bestuursfunctie vervulde<br />
(bezoldigd of onbezoldigd), een dienstverband heeft of betaalde opdrachten uitvoert of vrijwilligersactiviteiten<br />
verricht in de meest brede zin van het woord (bezoldigd of onbezoldigd) bij een door het stadsdeel<br />
gesubsidieerde instelling”(Ibidem: 33).<br />
Als contra-expertise op dit rapport heeft BING een rapport uitgebracht over<br />
welzijnssubsidiering in Amsterdam Zuidoost. Deze contra-expertise is helaas niet openbaar te<br />
vinden. De reactie van de rekenkamer stadsdelen Amsterdam op dit rapport van BING is<br />
echter wel openbaar (Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam 2007/2). Wat hier gemeld wordt<br />
over het onderzoek van BING is dus uit tweede hand. De conclusie van het rapport van BING<br />
was: “Er is onzorgvuldig omgegaan <strong>met</strong> enkele wettelijke bepalingen: door een aantal<br />
raadsleden, maar ook door andere betrokkenen. Niet fraai en verbetering is noodzakelijk”<br />
(Ibidem: 1). Er zijn vooral verschillen van inzicht tussen de rekenkamer en BING waar het<br />
gaat om een eventueel persoonlijk voordeel. BING constateert dat er geen sprake was van<br />
persoonlijk voordeel als een raadslid een vergoeding ontvangt van een door de gemeente<br />
gesubsidieerde instelling (Ibidem). De rekenkamer ging hier wel vanuit.<br />
BING heeft volgens de rekenkamer haar oordeel te veel op haar eigen visie op het onderwerp<br />
gebaseerd. “Zo maakt BING in haar normenkader voor beoordeling gebruik van eigen<br />
61
criteria, die de rekenkamer niet kan terugvoeren op wet- en regelgeving” (Ibidem: 3). Het gaat<br />
dan <strong>met</strong> name om de volgende criteria:<br />
- “Een doorslaggevende stem bij de besluitvorming<br />
- Omvang van het genoten voordeel<br />
- Of een burger dit voordeel ook zou hebben genoten<br />
- Binding <strong>met</strong> commerciële partijen of het maatschappelijk middenveld<br />
- Werkzaamheden <strong>met</strong> een al of niet continue karakter<br />
- Verzachtende omstandigheden omdat ook anderen in strijd <strong>met</strong> wet- en regelgeving<br />
hebben gehandeld of zaken hebben nagelaten” (Ibidem).<br />
Na het advies van BING zijn er drie delen van een advies van bureau integriteit Amsterdam<br />
uitgekomen over deze zaak (Bureau Integriteit 2007/1; Bureau Integriteit 2007/2; Bureau<br />
Integriteit 2007/3). Het eerste deel is bedoeld om “op te sporen wat er op het gebied van<br />
integriteit, mis zou kunnen gaan in een organisatie” (Bureau Integriteit 2007/1: 1) op het<br />
gebied van welzijnssubsidiering. De conclusie is dat het proces van welzijnssubsidiering altijd<br />
en overal kwetsbaar is voor integriteitschendingen (Ibidem: 2). Dit komt omdat de overheid<br />
en het maatschappelijk middenveld vaak samenwerken om maatschappelijke doelen te<br />
realiseren (Ibidem). Daarnaast bestaat er een verwevenheid tussen de lokale politiek en het<br />
maatschappelijk middenveld (Ibidem). Deze verwevenheid kan de kwaliteit van het lokale<br />
bestuur vergroten maar brengt ook het risico van <strong>belangenverstrengeling</strong> <strong>met</strong> zich mee<br />
(Ibidem: 7).<br />
“In het tweede deel wordt gekeken naar de verwevenheid van lokale politiek en<br />
maatschappelijk middenveld (Bureau Integriteit 2007/2). Die verwevenheid brengt gevaren<br />
<strong>met</strong> zich mee voor het democratische proces. Dat geldt in het bijzonder daar waar de lokale<br />
politiek aan het maatschappelijk middenveld subsidies verleent. In dit document worden<br />
voorstellen gedaan om die gevaren te verkleinen. “Het klopt dat het bekleden van functies in<br />
het maatschappelijk middenveld een goede voorbereiding is op de politiek. De kennis en<br />
vaardigheden die men daar op doet passen bij raad en bestuur. Actieve middenvelders hebben<br />
bovendien vaak een goed inzicht in de noden en wensen van de burgers” (Ibidem: 2). De<br />
verwevenheid is dus positief maar kan ook gevaarlijk zijn en tot verschillende vormen van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> leiden.<br />
“Het is onmogelijk en onwenselijk tot een volledige ontvlechting van lokale politiek en maatschappelijk<br />
middenveld te komen. De politieke kosten daarvan zijn te hoog. De vertegenwoordigende kracht van de<br />
politiek zou daar teveel onder leiden. Het kan alleen maar gaan om de verwevenheid op een aantal<br />
punten te beperken en vervolgens manieren te vinden om de gevaren die de verwevenheid <strong>met</strong> zich mee<br />
brengt te overwinnen” (Ibidem: 3).<br />
Raadsleden moeten de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> zelf actief tegengaan (Ibidem).<br />
Belangrijkste organisatorische tegengif is de checks and balances in het systeem tussen<br />
ambtenaar bestuur en raad (Ibidem: 3). Met andere woorden iedereen kan elkaar corrigeren.<br />
Bureau Integriteit komt vervolgens <strong>met</strong> aanvullende gedragsregels. We pakken er een paar<br />
interessante uit. “Elk raadslid moet zich van stemming onthouden als hij een persoonlijk<br />
belang of betrokkenheid heeft bij een beslissing” (Ibidem: 5). De uitleg bij dit artikel is: “Het<br />
62
is van belang dit artikel nauw op te vatten. Het gaat echt om persoonlijke belangen of<br />
betrokkenheid. Wordt het te ruim opgevat dan wordt het functioneren van raadsleden ernstig<br />
belemmerd” (Ibidem: 6). Een voorbeeld hier is dat de onderwijzer en tevens raadslid wel mag<br />
stemmen over onderwijsbeleid in zijn algemeenheid maar niet over zaken die specifiek zijn<br />
school raken. “Elk raadslid maakt al zijn functies bekend. Het functieregister is openbaar”<br />
(Ibidem: 5). “Een raadslid mag geen bestuurslid zijn van een organisatie die subsidie<br />
ontvangen van het stadsdeel” (Ibidem). “Een raadslid mag geen directiefunctie bekleden bij<br />
een organisatie die subsidie ontvangt van het stadsdeel” (Ibidem).<br />
In het derde rapport wordt expliciet ingegaan op de huidige Nederlandse norm als het gaat om<br />
de verwevenheid van politiek en maatschappelijk middenveld (Bureau Integriteit 2007/3: 1).<br />
“Dubbelfuncties op het snijvlak van politiek en middenveld zijn volgens de huidige<br />
Nederlandse norm toegestaan. Wet, code en informele norm stemmen daarin <strong>met</strong> elkaar<br />
overeen” (Ibidem: 2). “De situatie in Zuidoost wijkt daarin niet af van die in de rest van<br />
Nederland. De dubbelfuncties die er bestonden zijn niet verboden, worden zelfs niet informeel<br />
ontraden. Te verwachten valt dat door heel Nederland legio voorbeelden <strong>met</strong> dergelijke<br />
dubbelfuncties aan te treffen zijn” (Ibidem). Bureau Integriteit concludeert dan ook dat de<br />
huidige Nederlandse norm tekort schiet waar het gaat om de verwevenheid van lokale politiek<br />
en maatschappelijk middenveld. De gevaren die uit de verwevenheid van politiek en<br />
middenveld voortkomen worden onderschat. Het is volgens Bureau Integriteit dringend<br />
geboden om de normen nader uit te werken en aan te scherpen (Ibidem: 3).<br />
In de volgende subvragen zal centraal staan of een raadslid in het geval van een<br />
subsidierelatie tussen een organisatie en een gemeente betrokken mag zijn bij die organisatie.<br />
Zo ja of zo nee hoe direct mag die betrokkenheid dan zijn en wat voor argumenten en<br />
afwegingen spelen hierbij een rol?<br />
Casus Oostzaan<br />
De casus Oostzaan is gekozen. Zoals in het voorwoord vermeldt heeft de schrijver van deze<br />
scriptie hier zelf een zekere mate van betrokkenheid bij. Alle experts beaamde echter dat de<br />
casus zeer complex en interessant is.<br />
In Oostzaan moet voor juni 2013 een nieuw bestemmingsplan buitengebied worden opgesteld.<br />
Het buitengebied gaat over een groot oppervlak in het dorp waarin vele groene percelen en<br />
een groot recreatiegebied liggen.<br />
De vraag is of een raadslid in een dergelijk bestemmingsplan mee mag stemmen als hij hier<br />
zelf woont. Uiteraard is enige informatie over het voortraject van het bestemmingsplan nog<br />
besloten dus het is niet mogelijk om hier volledig in detail te treden over de inhoud van het<br />
bestemmingsplan. Wel is het mogelijk om de morele kwestie van deze scriptie hierin te<br />
verwerken. Stel dat een raadslid in een bepaald deel van het buitengebied woont, is het voor<br />
hem dan toegestaan om te stemmen over mogelijke bebouwing in dat gebied? Wanneer het<br />
raadslid zich in de campagne zou hebben ingezet om zo veel mogelijk percelen in het gehele<br />
63
estemmingsplan groen te houden is het dan ook niet toegestaan om mee te stemmen? Zo nee<br />
wat zijn dan de afwegingen voor een raadslid om niet mee te stemmen. Zou een raadslid<br />
eventueel wel meestemmen als zijn stem doorslaggevend is? Deze vragen staan in de<br />
komende subvragen centraal.<br />
Conclusie<br />
De conclusie uit de ronde langs de experts is dat er twee casussen zijn ontstaan, Amsterdam<br />
Zuidoost en Oostzaan, die in de volgende deelvraag aan de raadsleden worden voorgelegd. De<br />
onderbouwing voor deze casussen is moeilijk omdat de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
zich volgens de experts in alle beleidsthema’s kan voordoen.<br />
64
Hoofdstuk 9: de morele overwegingen van raadsleden<br />
In dit hoofdstuk staat de volgende deelvraag centraal: welke morele overwegingen spelen een<br />
rol voor raadsleden bij hun afweging tussen meestemmen en het wekken van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>? Om deze vraag te beantwoorden wordt wederom het fase twee model<br />
van Rob van Es gebruikt. De conclusie van dit hoofdstuk is het fase twee model ingevuld <strong>met</strong><br />
de verschillende morele overwegingen van raadsleden. Om deze overwegingen goed te<br />
analyseren worden ook de antwoorden van de raadsleden op de meer introducerende vragen<br />
behandeld. De volgende interviewvragen staan daarmee centraal in deze subvraag:<br />
Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel<br />
of niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
Hoe kijkt u tegen de gedragscode binnen uw eigen gemeente aan?<br />
Wanneer u de hoofdrolspeller binnen deze casus was, welke morele overwegingen<br />
spelen er dan bij u een rol om te beslissen wat u gaat doen? Waarom zou u twijfelen<br />
wat u zou gaan doen?<br />
Heeft u nog eigen ervaringen aangaande deze kwestie?<br />
In de meeste interviews liep de vraag of een raadslid wel of niet mee zou stemmen en wat dan<br />
precies zijn of haar overwegingen waren nog al door elkaar heen. Daarom zal in deze<br />
subvraag het interview ruimer worden weergegeven waarin vaak ook al antwoord gegeven<br />
wordt op vragen die verband houden <strong>met</strong> de volgende deelvraag. In het volgende hoofdstuk<br />
komen deze antwoorden vervolgens kort samengevat terug. Het uit elkaar trekken van de<br />
overwegingen en het wel of niet meestemmen zou vaak tot gevolg hebben dat citaten uit<br />
elkaar getrokken moeten worden, waardoor aan de samenhang van het verhaal van de<br />
geïnterviewde geen recht gedaan zou worden.<br />
Gedragscodes<br />
Omdat in de interviews <strong>met</strong> de raadsleden de gedragscodes worden besproken, komt hier eerst<br />
een bespreking van de gedragscodes van de gemeente Oostzaan, Landsmeer en Beemster.<br />
Gedragscode gemeente Oostzaan:<br />
In de gedragscode van de gemeente Oostzaan wordt het begrip onafhankelijkheid als volgt<br />
gedefinieerd: “Het handelen van een bestuurder heeft als kenmerk dat geen vermenging<br />
optreedt <strong>met</strong> oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging<br />
wordt vermeden” (Gemeente Oostzaan 2004: 5). Hiermee heeft de gemeente Oostzaan dus<br />
ook daadwerkelijk de schijn van in zijn gedragscode opgenomen. Een relevant artikel uit de<br />
gedragscode voor de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> is: “2.1.2. Bij privaatpublieke<br />
samenwerkingsrelaties voorkomt de bestuurder (de schijn van) bevoordeling in strijd <strong>met</strong><br />
eerlijke concurrentieverhoudingen” (Ibidem: 7). Een ander relevant artikel is: “2.1.4. Een<br />
bestuurder die familie- of vriendschapsbetrekkingen of anderszins persoonlijke betrekkingen<br />
heeft <strong>met</strong> een aanbieder van diensten aan de gemeente, onthoudt zich van deelname aan de<br />
besluitvorming over de betreffende opdracht” (Ibidem). Hier gebiedt de code dus een<br />
onthouding van stemming. Het is wel interessant dat het artikel over <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
primair gericht is op publiekprivate samenwerking. Andere vormen van<br />
65
elangenverstrengeling zoals in ruimtelijke ordening vraagstukken worden niet genoemd in<br />
de code. Verder wordt er aangegeven dat politieke ambtsdragers hun nevenfuncties bekend<br />
moeten maken (Ibidem: 8).<br />
Gedragscode Beemster<br />
De bepaling uit 2004 van de gemeente Beemster lijkt wat <strong>belangenverstrengeling</strong> betreft<br />
sprekend op die van Oostzaan. Het begrip onafhankelijkheid wordt ook hier expliciet<br />
gedefinieerd (Gemeente Beemster 2004). De schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> speelt in deze<br />
definitie net als in die van Oostzaan een rol (Ibidem). Ook hier worden weer de eerder<br />
genoemde twee artikelen over publiekprivate samenwerking aangehaald, waarbij de code ook<br />
hier weer een raadslid verbiedt om mee te stemmen over een organisatie waar hij zelf of zijn<br />
vrienden en familie bij betrokken zijn. Net als in Oostzaan blijft <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
beperkt tot bepalingen over publiekprivate samenwerking en de verplichting om<br />
nevenfuncties bekend te maken.<br />
Gedragscode Landsmeer<br />
In de gedragscode van Landsmeer is onder artikel 2.2 ook vastgesteld dat politieke<br />
ambtsdragers in het geval van publiekprivate samenwerking de schijn van bevoordeling<br />
moeten voorkomen (Gemeente Landsmeer 2010). Daarnaast wordt in artikel 2.5 net als bij de<br />
code van Oostzaan aangegeven dat raadsleden zich moeten onthouden van deelname aan de<br />
besluitvorming als zij persoonlijk of via familie of vrienden betrokken zijn bij een<br />
opdrachtgever. Interessant is dat de code van Landsmeer zich niet beperkt tot publiekprivate<br />
samenwerking maar zich algemener richt op onafhankelijke oordeelsvorming, zoals blijkt uit<br />
artikel 2.4: “Indien de onafhankelijke oordeelsvorming van een politieke ambtsdrager over<br />
een onderwerp in het geding kan zijn, geeft hij bij de besluitvorming daarover aan in hoeverre<br />
het onderwerp hem persoonlijk aangaat”. Er wordt verder nergens gesproken over wat er<br />
gebeurt als een politiek ambtsdrager aan heeft gegeven dat een onderwerp hem persoonlijk<br />
aangaat.<br />
Interview <strong>met</strong> Peter Visser, fractievoorzitter Gemeentebelangen Oostzaan<br />
Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
De heer Visser definieert <strong>belangenverstrengeling</strong> vooral door te wijzen op de mogelijk<br />
financiële belangen die raadsleden persoonlijk kunnen hebben bij besluiten of die directe<br />
relaties van hun kunnen hebben.<br />
66
“Als er een directe relatie is <strong>met</strong> mensen, stichtingen, verenigingen, die persoonlijk eerste- of<br />
tweedegraads aan mij verbonden zijn. Als ik daarover een stemming moet uitbrengen dan zou ik daar<br />
niet aan deelnemen. Belangen die gaan hoofdzakelijk over geld. Verkoop of het genereren van geld als<br />
dat plaats vindt en daardoor eventueel zelf persoonlijk beter zou worden” (interview P. Visser).<br />
Hoe kijkt u tegen de gedragscode binnen uw eigen gemeente aan?<br />
De heer Visser zegt hem redelijk te kennen. Ik geef aan dat hij best uitgebreid is. “Ik zou niet<br />
weten hoe dat dan komt. Ik zit vanaf 1997 in de politiek in Oostzaan, ik kan me geen één<br />
geval herinneren wat daar zo’n zware en grote gedragscode uit voort gekomen is” (Ibidem).<br />
We komen erop dat <strong>met</strong> name het deel over buitenlandse reisjes wat groot is en dat dat<br />
misschien te maken heeft <strong>met</strong> de oude burgemeester die als waarnemer van de Verenigde<br />
Naties naar Kosovo is gegaan in verband <strong>met</strong> de verkiezingen daar.<br />
Wanneer u de hoofdrolspeller binnen deze casus was, welke morele overwegingen<br />
spelen er dan bij u een rol om te beslissen wat u gaat doen?<br />
We behandelen eerst de casus over Amsterdam Zuidoost. De afwegingen die de heer Visser<br />
naar voren brengt bij het wel of niet meestemmen zijn voornamelijk gerelateerd aan financieel<br />
voordeel. Ik leg de heer Visser het voorbeeld voor van iemand die vrijwillig de paardenstallen<br />
schoonmaakt en meestemt als raadslid over de subsidie aan de manege. De heer Visser merkt<br />
op dat het in eerste instantie uitgesloten is dat raadsleden die tevens bij het dagelijks bestuur<br />
van een stichting of vereniging werkzaam zijn deelnemen aan de stemming over die<br />
vereniging of stichting. Wanneer je gaat kijken naar de lagere functies binnen een vereniging<br />
of stichting dan wordt het grijs gebied, de heer Visser geeft aan dat hij als beheerder van de<br />
stallen niet zou meestemmen over subsidie voor verbouwing van de stallen. Je moet dus<br />
kijken naar de functie van dat raadslid binnen die vereniging, welk deel van die vereniging is<br />
hij of zij mee bezig.<br />
De heer Visser is zelf lid van het wielercomité van Oostzaan en doet daar wedstrijdzaken en<br />
sponsorzaken, maar zou geen probleem hebben om alsnog over de subsidieverordening mee te<br />
stemmen. “Nee, daar zie ik geen enkel verband mee, temeer ook omdat in de statuten van de<br />
vereniging is vastgelegd dat er drie dagelijks bestuursleden de verantwoordelijkheid hebben”<br />
(Ibidem). Interessant aspect wat erbij komt is dus de aansprakelijkheid die iemand heeft<br />
binnen een vereniging. Wanneer hij of zij in zijn hoedanigheid als voorzitter ter<br />
verantwoording geroepen kan worden dan zou die dreiging sterk mee kunnen spelen bij zijn<br />
stemming in de raad. Ook wanneer je als raadslid hoofdsponsor bent van een vereniging dan<br />
maak je deel uit van de visie van de vereniging en dan zou je ook moeilijk mee kunnen<br />
besluiten. Het gaat dus ook om de mate van betrokkenheid bij de visie van de vereniging of<br />
stichting en dus de mate waarin je de doelen van die vereniging of stichting onderschrijft.<br />
Ik vraag de heer Visser of hij als jeugdleider van een voetbalclub mee zou stemmen over de<br />
subsidieverordening.<br />
“Ja omdat dat geen functie is die het beleid van de vereniging meestemt. Dan zou ik zeker meestemmen.<br />
Denk dat als we dat niet zouden doen in een kleine gemeenschap als Oostzaan dat er dan ook weinig<br />
onderwerpen overblijven waar een voltallig raad bij aanwezig zou kunnen zijn om te stemmen. Alleen<br />
67
ja bij onderwerpen zoals die subsidie, ja ik vind toch wel dat je het beperkt moet houden tot het DB<br />
leden van een vereniging” (Ibidem).<br />
Het wel of niet meestemmen zou dus voornamelijk bij dagelijks bestuursleden van een<br />
vereniging of stichting een probleem moeten zijn maar verder moet dit zo veel mogelijk wel<br />
kunnen, omdat het anders in een kleine gemeenschap nooit meer mogelijk is om <strong>met</strong> een<br />
voltallige raad te stemmen. Maar hoe zit dit dan als de keuze wat dichterbij komt, wat als een<br />
raadslid die betrokken is bij een sportvereniging gaat meestemmen of de keuze om te<br />
bezuinigingen op sport of op monumentenbeleid? “Dan wordt het wel iets wat je rechtstreeks<br />
raakt of belang bij zou kunnen hebben dan zou je wel moeten heroverwegen hoe je er mee<br />
omgaat. Maar denk wel dat het puur gerelateerd is aan een functie die je in een bepaald<br />
orgaan bekleed” (Ibidem). Of een raadslid hier wel of niet mee zou stemmen is dus <strong>met</strong> name<br />
weer afhankelijk van de betrokkenheid van een raadslid bij een vereniging.<br />
Het wel of niet meestemmen hangt ook af van de manier waarop de statuten zijn vastgesteld.<br />
Er zijn ook verenigingen waarin de dagelijks bestuursleden hoofdelijk aansprakelijk zijn. “Als<br />
dat zo in die statuten van de desbetreffende vereniging staan dan zou je absoluut niet moeten<br />
toestaan dat die mensen meestemmen” (Ibidem). Hoofdelijke aansprakelijk is misschien wel<br />
de meest extreme vorm van betrokkenheid in een vereniging.<br />
Na het subsidiebeleid kwamen we te spreken over de casus Oostzaan. Volgens de heer Visser<br />
ben je als raadslid al snel gebonden in algemene uitgangspunten van het bestemmingsplan.<br />
Als het bijvoorbeeld gaat over de algemene inhoudsmaat van een huis. Als je je huis zou<br />
mogen uitbreiden dan heb je daar al snel financieel belang bij. Zeker wanneer iemand<br />
grondposities heeft wordt het heel moeilijk om eventueel aan een stemming deel te nemen<br />
omdat je dan bij heel veel uitgangspunten mogelijk in de toekomst belang hebt.<br />
Ik leg de heer Visser voor dat dit wederom kan leiden tot hele andere stemverhoudingen in<br />
een raad dan oorspronkelijk <strong>met</strong> de verkiezingen bedoeld is.<br />
“Dat is echt bijzonder moeilijk want er zijn altijd mensen die zeggen je moet <strong>met</strong> ze alle gaan stemmen,<br />
maar er hoeft maar één in de gemeenschap, en wonend in het gebied bezwaar te maken op dat punt en ik<br />
denk dat je al heel snel in een ongelofelijke ingewikkelde materie terecht komt om daar zonder schade<br />
als gemeenteraad zowel persoonlijk.. uit te komen”<br />
Interessant is dus dat een overweging bij het wel of niet meestemmen is of de gemeente of het<br />
raadslid zelf achteraf juridische problemen zou krijgen. De heer Visser merkt op dat het nuttig<br />
zou zijn om een juridische paragraaf bij een riskant besluit te voegen dat raadsleden vrijwaard<br />
van enige juridische aansprakelijkheid.<br />
We hebben ons in dit interview voornamelijk op financiële belangen gericht maar is het ook<br />
mogelijk dat er vanwege niet financiële belangen zoals woongenot niet meegestemd kan<br />
worden? Bij de heer Visser zijn overtuigingen die niet uit een financieel belang voortkomen<br />
van persoonlijke aard die zelfs aan een levensovertuiging vast kunnen hangen en vanwege die<br />
overtuigingen mag je als raadslid uiteraard een mening hebben. Daarnaast wijst de heer Visser<br />
68
erop dat in een argument als woongenot of leefomgeving ook vaak een financieel belang zit,<br />
namelijk de waarde van je huis.<br />
Heeft u nog eigen ervaringen aangaande deze kwestie?<br />
De heer Visser heeft naar aanleiding van deze materie nog eens teruggedacht aan zijn periode<br />
als wethouder: “Ik denk dat er zomaar in een maand tijd zo’n 60% van de college besluiten<br />
niet had deel mogen nemen” (Ibidem). Daarnaast vraagt de heer Visser zich af hoe ze <strong>met</strong><br />
deze materie in andere kleine gemeenten omgaan, want er zijn meerdere kleine gemeenten in<br />
Nederland en vroeger waren dat er nog veel meer.<br />
Interview <strong>met</strong> Arjen Ronner, fractievoorzitter GroenLinks Oostzaan<br />
Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
De heer Ronner geeft de volgende definitie:<br />
“ik denk dat wanneer er belangen zijn of mogelijke belangen, persoonlijke belangen in besluitvorming die je<br />
pleegt dat daar sprake kan zijn van belangenverstening of de schijn en dan is het even de vraag hoe ver je<br />
moet gaan. Gaat het alleen over dat gene waar je eigen belang speelt of zijn het ook de belangen van<br />
familieleden of zijn het ook de belangen van vrienden en kennissen daar is natuurlijk ergens een grens. Maar<br />
het is heel lastig om dat te bepalen” (interview A. Ronner).<br />
Interessant is dat de heer Ronner het begrip <strong>belangenverstrengeling</strong> <strong>met</strong>een koppelt aan de<br />
zoektocht naar een grens wanneer men hier wel en niet van kan spreken.<br />
Hoe kijkt u tegen de gedragscode binnen uw eigen gemeente aan?<br />
De heer Ronner geeft aan dat hij de code niet dagelijks openslaat maar dat hij er wel naar<br />
leeft. “je hebt kennis genomen van de codes en vervolgens ga je je naar de codes gedragen<br />
zonder dat je er expliciet naar verwijst” (Ibidem). De code is voor de heer Ronner een soort<br />
moreel kompas voor de raad. De code zelf of het gedrag van mensen naar aanleiding van<br />
regels in de code, staan zelden ter discussie in de gemeente Oostzaan.<br />
Wanneer u de hoofdrolspeller binnen deze casus was, welke morele overwegingen spelen<br />
er dan bij u een rol om te beslissen wat u gaat doen?<br />
Ook <strong>met</strong> de heer Ronner besprak ik eerst de casus Amsterdam Zuidoost. We spraken over de<br />
subsidie aan culturele instellingen en de betrokkenheid die een raadslid daarin mag hebben.<br />
69
De subsidieverordening zelf wordt door de heer Ronner gezien als een dusdanig algemeen<br />
kader dat iedereen daar over mee zou moeten kunnen stemmen, het is op een hoog<br />
abstractieniveau. Het is natuurlijk wat anders als een raadslid gaat stemmen over een<br />
subsidieaanvraag die mede door hem is opgesteld, in dat geval zou hij niet mee moeten<br />
stemmen en zelfs moeten overwegen of zijn fractie wel mee zou kunnen stemmen. De heer<br />
Ronner vindt dat “je beter een risico voor jezelf kan nemen dan dat je een risico in je politieke<br />
ambt kan nemen” (Ibidem). Hiermee wil hij zeggen dat je als betrokkenen bij een stichting of<br />
vereniging beter het risico kan lopen dat je geen meerderheid haalt, dan dat je het risico neemt<br />
dat je geloofwaardigheid als politicus op het spel komt te staan.<br />
De volgende vraag die ik de heer Ronner voorleg is de vraag of de voorzitter van een<br />
kunstenaarsvereniging, laten we zeggen de voorzitter van de raad van de kleinkunsten, mee<br />
mag stemmen over de keuze of er op sport of op cultuur bezuinigd moet worden. De heer<br />
Ronner antwoordt dat “je moet strijden en overtuigen op één front” (Ibidem). Je kunt kiezen<br />
om als voorzitter van de raad van de kleinkunsten te protesteren tegen de bezuinigingen op<br />
cultuur, of je kan als raadslid stemmen tegen bezuinigingen op cultuur. Beide tegelijk doen is<br />
het vermengen van twee verschillende petten en daarmee niet wenselijk. Één van beide<br />
functies zal dus opgegeven moeten worden.<br />
Wanneer we de betrokkenheid van de kunstenaar bij de vereniging van de kleinkunsten iets<br />
minder zwaar maken, het raadslid is nu slechts lid van de kleinkunstenvereniging, mag hij dan<br />
wel meestemmen? In dit geval moet het raadslid gewoon mee kunnen beslissen volgens de<br />
heer Ronner. Regels en dus ook integriteitsregels zijn er voor om de samenleving te reguleren<br />
en niet om het samenleven dwars te liggen, daarom is in deze kwestie enige coulance soms<br />
wel op zijn plaats.<br />
Hetzelfde verhaal geldt voor een lid van de voetbalclub. Wanneer de subsidie voor de<br />
voetbalclub op zou houden te bestaan “jouw beweging kan je ook een veldje daarnaast<br />
uitoefenen waar de subsidie wel doorgaat”. Dus het verwijt van <strong>belangenverstrengeling</strong> zou<br />
hier wel relatief ver gezocht zijn. Ook wanneer wegens een gebrek aan subsidie de contributie<br />
verhoogd zou worden is het nog ver gezocht omdat er ook andere mogelijkheden van<br />
financiering voor verenigingen zijn dan de contributie verhogen. De heer Ronner benadrukt<br />
ook dat het belangrijk is voor een raadslid om wel enige binding <strong>met</strong> het maatschappelijk<br />
middenveld te hebben: “eigenlijk is het ook maar heel goed dat je lid bent van een paar<br />
verenigingen. Heel simpel je wordt gevoed door kennis uit het verenigingsleven” (Ibidem)<br />
Vervolgens heb ik het ook <strong>met</strong> de heer Ronner over de casus Oostzaan gehad. Het eerste<br />
concrete geval wat we behandelen is de casus van een raadslid <strong>met</strong> veel groen gebied achter<br />
zijn huis wat hij als lid van een groene partij zou willen behouden. De heer Ronner geeft in<br />
eerste instantie aan dat als je er persoonlijk bij betrokken bent, het is jouw uitzicht, dan moet<br />
je sterk overwegen om niet mee te stemmen. Maar als door jouw onthouding de<br />
stemverhouding in de raad gaat verschuiven en er ontstaat ineens draagvlak voor iets wat<br />
tegen jou politieke overtuiging in gaat, “dan is er nog zo iets van: wat is er en wat zou er<br />
70
moeten gaan komen”. Hiermee bedoelt de heer Ronner dat je dan het belang moet leggen bij<br />
het handhaven van wat er is en dat je daar ook een grens kan leggen “en dat je dus uit die<br />
overweging dus toch wel mee mag stemmen, in dat geval”. Deze regel is te rechtvaardigen<br />
doordat mensen bij het behoud van de bestaande situatie minder of geen geldelijk belang<br />
hebben dan bij het creëren van ontwikkelingen zoals een extra woonbestemming op een erf.<br />
Wanneer we deze situatie omdraaien naar een raadslid die mee wil stemmen over de<br />
algemene beleidsregel dat ouders hun kinderen op hun eigen erf mogen huisvesten terwijl hij<br />
daar zelf ook wel oren naar heeft, dan vindt de heer Ronner ook dat het raadslid mee mag<br />
stemmen. Net als bij de gehele subsidieverordening gaat het hier over iets tamelijk algemeens,<br />
daarnaast is er in dit geval sprake van een algemeen belang. Het algemene belang in dit geval<br />
is dat het wenselijk is om ouders de mantelzorg van hun kinderen te bieden. “Daar is een<br />
algemeen belang en dat is ook een algemeen gedefinieerd belang, dat is de uitkomst van een<br />
lang politiek proces” (Ibidem).<br />
Met de heer Ronner heb ik een lang gesprek over wat het algemeen belang precies inhoudt,<br />
voor de letterlijke discussie daarover verwijs ik naar de bijlage. Het algemeen belang is<br />
volgens de heer Ronner de uitkomst van een langdurig politiek proces en heeft daarom een<br />
zekere houdbaarheidsdatum. Natuurlijk is die houdbaarheidsdatum niet eeuwig maar het is<br />
beduidend minder wisselend dan het weerbericht. Een algemeen belang is iets abstracts<br />
bijvoorbeeld goed onderwijs, veiligheid en schoon drinkwater. Het interessante is alleen dat<br />
de uitwerking van het algemeen belang in details weer tot verschillende tegenstellingen en dus<br />
deelbelangen kan leiden. De uitwerking van het algemene belang veiligheid zal bij de VVD<br />
mogelijk anders zijn dan bij GroenLinks.<br />
Met deze theoretische discussie in het achterhoofd is het interessant wanneer een raadslid nou<br />
wel en niet mee kan stemmen over het huisvesten van kinderen op zijn erf. Volgens de heer<br />
Ronner ligt de grens bij het punt waarop een raadslid kan gaan “verzilveren” (Ibidem). Het<br />
neerzetten van een woning vanwege de mantelzorg van ouders is geen verzilvering, maar<br />
wanneer het perceel vervolgens <strong>met</strong> twee woonbestemmingen wordt doorverkocht is er sprake<br />
van verzilvering. Dit criterium van verzilvering sluit mooi aan bij het criterium dat er een<br />
onderscheid is tussen stemmen voor behoud van het bestaande en stemmen voor<br />
ontwikkeling.<br />
Ik leg de heer Ronner voor dat er ook partijen gekozen zijn in de raad omdat zij meer<br />
woningbouw willen toestaan. Deze partijen zullen, wanneer zij niet mee mogen stemmen<br />
vanwege persoonlijke belangen, hetzelfde gevoel van onrecht hebben als de<br />
stemverhoudingen in de raad in hun nadeel verschuiven. De verkiezingsuitslag wordt dan<br />
geen recht aan gedaan in hun ogen. Volgens de heer Ronner is het gezien zijn criteria van<br />
behoud en verzilvering niet mogelijk om mee te stemmen. Het is overigens mogelijk dat er<br />
een zekere evenredigheid in het verzilveren zit, een boer die stopt <strong>met</strong> boeren en <strong>met</strong> verkoop<br />
van zijn land op ongeveer hetzelfde inkomensniveau blijft, is iets anders dan een<br />
projectontwikkelaar die miljoenen kan verdienen. Wanneer beide in de raad zouden zitten zou<br />
71
een stem van de boer voor iets waar hij zelf deels bij betrokken is beter uit te leggen zijn dan<br />
de stem van de projectontwikkelaar, er kan dus soms sprake zijn van een<br />
evenredigheidsbeginsel.<br />
Tot slot leg ik de heer Ronner het voorbeeld van de school die gesloten gaat worden vanwege<br />
twee betrokken raadsleden voor. Hier is het niet mogelijk voor beide om mee te stemmen<br />
volgens de heer Ronner, Wanneer je een heel persoonlijk belang hebt bij het openhouden van<br />
de school moet je zuiver in de leer zijn. De conclusie is dus dat raadsleden in principe nooit<br />
meestemmen als zij ergens persoonlijk bij betrokken zijn, er zijn echter uitzonderingen<br />
mogelijk die voldoen aan de criteria dat er geen sprake is van verzilvering en gekozen wordt<br />
voor behoud van de bestaande situatie.<br />
Interview <strong>met</strong> Marian Segers, fractievoorzitter D66 Beemster<br />
Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
Mevrouw Segers begint <strong>met</strong> een voorbeeld uit de gemeente Zeevang waar een raadslid zijn<br />
eigen grond heeft aangeboden aan een projectontwikkelaar. Belangenverstrengeling is<br />
volgens mevrouw Segers “dat vrienden, of kennissen, of familie van invloed kunnen zijn op je<br />
besluit” (interview M. Segers). Mevrouw Segers koppelt het begrip <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
direct aan een consequente politieke lijn, wanneer een politicus stemt in lijn <strong>met</strong> wat hij al<br />
jaren zegt en wat in zijn verkiezingsprogramma staat dan is dat relevant in het beoordelen van<br />
mogelijke <strong>belangenverstrengeling</strong>. Wanneer een politicus al jaren consequent voor groen in<br />
de hele gemeente stemt is het mogelijk minder belastend dat hij of zij ook zelf een groot stuk<br />
groen gebied als direct uitzicht heeft.<br />
Hoe kijkt u tegen de gedragscode binnen uw eigen gemeente aan?<br />
Volgens mevrouw Segers is de gedragscode bekend en zij heeft er persoonlijk ook mee te<br />
maken gehad.<br />
“naar mijn idee wordt die vooral eenzijdig gebruikt. En dat heeft te maken <strong>met</strong> ja dan moet ik gelijk<br />
persoonlijk worden. Ik had, voordat ik in de raad zat, een zaak aangespannen bij de Raad van State<br />
tegen een bestemmingsplan. Dat was niet naast mijn huis, maar over de hele Zuidoostbeemster. En<br />
vervolgens kwam ik in de raad en die zaak die liep nog. Ik heb me daar niet, toen ik in de raad zat,<br />
anders gedragen dan wat ik daarvoor deed. Maar ik heb ook die zaak niet stopgezet, als burger heb ik<br />
het recht om me te verweren tegen welk besluit dan ook. Alleen, dan kun je niet tegelijkertijd ook aan<br />
tafel zitten om het besluit te nemen. Dus op dat moment ben ik in de zaal gaan zitten en heb niet aan het<br />
besluit deelgenomen. Maar ik heb wel mijn fractiegenoten ingelicht over het fractiestandpunt en dat ligt,<br />
niet toevallig, heel dicht bij het bezwaar dat ik ingediend heb” (Ibidem).<br />
Mevrouw Segers heeft dus zelf niet deelgenomen, maar heeft haar fractie wel geïnformeerd.<br />
Je zou kunnen zeggen dat haar bezwaar tegen het bestemmingsplan een politieke opvatting is<br />
72
geworden van een partij die vervolgens gekozen werd in de raad. De kiezer heeft dus min of<br />
meer gezegd dat het belang dat zij verdedigt niet alleen een persoonlijk belang is, maar ook<br />
een belang van een substantieel deel van de Beemster.<br />
Wanneer u de hoofdrolspeller binnen deze casus was, welke morele overwegingen spelen<br />
er dan bij u een rol om te beslissen wat u gaat doen?<br />
Omdat mevrouw Segers zelf al begon over bestemmingsplannen beginnen we dit interview<br />
<strong>met</strong> de casus van een bestemmingsplan. Volgens mevrouw Segers zou iedereen mee moeten<br />
kunnen stemmen over een bestemmingsplan als het de algemene uitgangspunten betreft, die<br />
raken nooit alleen één persoon en zijn dus voldoende algemeen. Hier koppelt mevrouw Segers<br />
wel direct weer het voorbehoud van een consistente politieke lijn aanvast. Wanneer een<br />
raadslid een persoonlijk belang heeft bij een algemeen uitgangspunt en daarom anders stemt<br />
dan in zijn verkiezingsprogramma staat dan is het niet verstandig om aan de stemming deel te<br />
nemen.<br />
De regel dat iemand niet mee zou mogen stemmen omdat hij zelf of zijn familie in een<br />
bepaald bestemmingsplan woont, is onwerkbaar volgens mevrouw Segers. Er zijn hele<br />
partijen die in het gebied wonen en die dan helemaal niet mee kunnen doen. In dit geval is het<br />
belangrijk dat een besluit op enige democratische legitimiteit kan rekenen vanuit de<br />
verkiezingen.<br />
“Ik heb zelf 120 neven en nichten, die wonen niet in de Beemster maar geheid dat er een volle neef of<br />
nicht ergens wel of niet baat bij heeft of er baat bij heeft dat het niet naast hem komt of noem maar op.<br />
Ja dat maakt het wel ingewikkeld en het is ook te ingewikkeld om te zeggen van nou we gaan iedereen<br />
zo doorlichten of die daar familie heeft. Maar bij kleine gemeentes en korte lijnen <strong>met</strong> het bestuur<br />
ontkom je er niet aan dat er connecties zijn die een relatie hebben <strong>met</strong> het besluit” (Ibidem).<br />
Vervolgens bespreken we de casus van een politicus van een groene partij die zijn erf groen<br />
wil houden. Mevrouw Segers benadrukt <strong>met</strong>een dat dit niet alleen een emotioneel belang is,<br />
maar dat ook de waarde van je huis in het geding is. Maar als een politicus consequent voor<br />
groen stemt en dat bij verkiezingen heeft aangegeven, dan moet het mogelijk zijn om mee te<br />
stemmen juist ook omdat de kiezer heeft laten zien dat het belang meer is dan jouw<br />
persoonlijke belang.<br />
“Ik ben begonnen om hier het dorp een dorp te houden en niet in het laatst omdat ik er zelf woon, maar<br />
ook omdat ik dat van mensen hoor. En ik heb dat ook in ons verkiezingsprogramma gezet. En als heel<br />
veel mensen vinden dat de Beemster groen moet blijven, dan haal je meer stemmen. Wij zijn van niks<br />
de tweede partij geworden vanwege dat agendapunt” (Ibidem).<br />
Vervolgens bespreek ik ook <strong>met</strong> mevrouw Segers de casus Amsterdam Zuidoost. In Beemster<br />
is het subsidiebeleid ook interessant op dit punt. Beemster telt vierenveertig<br />
buurtverenigingen “het is niet de vraag of je in een buurtvereniging zit, maar in welke<br />
buurtvereniging zit je” (Ibidem). Daarnaast is het zo dat mensen die politiek actief zijn in de<br />
regel ook elders actief zijn. Het is dus belangrijk dat er een algemene subsidieverordening ligt<br />
waar iedereen over mee kan stemmen, het moet vooral gaan om het rechtmatig besteden van<br />
geld. Op de vraag of een raadslid die betrokken is bij een cultuurvereniging mee mag<br />
stemmen over de keuze om op sport of op cultuur te bezuinigingen, geeft mevrouw Segers<br />
73
weer aan dat het ook hier gaat om consistentie <strong>met</strong> je verkiezingsprogramma. Als een partij<br />
stemmen wint <strong>met</strong> het promoten van cultuur ten koste van de sportsubsidies, dan is daar<br />
blijkbaar steun voor en dan zou mevrouw Segers <strong>belangenverstrengeling</strong> vergezocht vinden.<br />
Wanneer een raadslid overigens een bestuursfunctie in die stichting of vereniging heeft, dan<br />
wordt het een iets genuanceerder verhaal. Ook een dagelijks bestuurslid zou over algemene<br />
uitgangspunten zoals bezuinigen op sport of cultuur mee moeten mogen stemmen. Wanneer<br />
de vraag echter voorgelegd wordt of er nieuwe kunstgrasvelden naar de ene voetbalclub<br />
moeten of een nieuwe kantine naar de andere voetbalclub en je bent voorzitter van één van<br />
beide clubs, dan zou een raadslid zich van stemming moeten onthouden.<br />
Interview <strong>met</strong> Arie Commandeur, fractievoorzitter CDA Beemster<br />
Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
De heer Commandeur vindt dat er sprake is van <strong>belangenverstrengeling</strong> “als je te veel je<br />
particuliere belang laat vermengen <strong>met</strong> het algemene belang” (interview A. Commandeur).<br />
“Als je in een kleine gemeenschap bijvoorbeeld iets besluit dan kan dat ook voordelig voor jou<br />
uitpakken, maar als dat betekent dat het voor een grote groep van mensen ook voordelig is dan denk ik<br />
niet dat je één twee drie van <strong>belangenverstrengeling</strong> hoeft te spreken. Als jouw positie als jouw<br />
stemgedrag eventueel lobbyen erop gericht is om min of meer eenzijdig jouw belang te dienen dan is<br />
het wel heel duidelijk, dan is dat fout. Want je wordt geacht zo veel mogelijk, maar ik zeg er<br />
nadrukkelijk bij zoveel mogelijk, het algemene belang te dienen” (Ibidem).<br />
Na deze uitleg komen we direct te spreken over wat dan precies het algemeen belang is.<br />
Volgens de heer Commandeur is het moeilijk aan te wijzen wat precies het algemeen belang<br />
is, “want bijna elk besluit levert ook een min of meer gekwetste groepering of een gekwetst<br />
individu op. Het is bijna nooit zo zuiver te zeggen dat is het algemene belang” (Ibidem).<br />
Omdat het zo moeilijk aan te tonen is spreekt de heer Commandeur liever van een hiërarchie<br />
in belangen. Als bijvoorbeeld plastic zwaarder belast zou worden, dan is het belangrijkste<br />
doel een beter milieu, dat belang staat dan in de hiërarchie boven het belang van individuele<br />
producenten en consumenten die daar last van kunnen hebben.<br />
Hoe kijkt u tegen de gedragscode binnen uw eigen gemeente aan?<br />
Volgens de heer Commandeur wordt er bijna nooit gerefereerd aan de gedragscode van<br />
Beemster. “Maar hij is er wel, hij is er en dat weten we ook <strong>met</strong> elkaar en hij is ook niet zo<br />
lang geleden nog een keer aangescherpt” (Ibidem). De heer Commandeur geeft aan dat naast<br />
74
het hebben van een gedragscode het ook heel belangrijk is dat de raadsleden onderling elkaar<br />
heel scherp houden.<br />
Wanneer u de hoofdrolspeler binnen deze casus was, welke morele overwegingen spelen<br />
er dan bij u een rol om te beslissen wat u gaat doen?<br />
Met de heer Commandeur bespreek ik eerst de casus van Amsterdam Zuidoost. De eerste<br />
concrete situatie die ik voorleg is een raadslid die tevens jeugdleider is bij een<br />
voetbalvereniging. Mag dit raadslid meestemmen over de subsidie van de voetbalvereniging?<br />
De heer Commandeur vindt dat dit niet kan. Zelf is de heer Commandeur voorzitter van een<br />
hospice en hij zou ook nooit meepraten over de subsidie daaraan. Maar we komen er in het<br />
gesprek wel op dat er een hellend vlak is. Wanneer een raadslid bijvoorbeeld vader is van een<br />
jongetje dat voetbalt, mag hij dan als raadslid niks meer zeggen over de subsidie aan de<br />
voetbalclub? In principe zou dit de heer Commandeur te ver gaan, dan moet een raadslid in<br />
principe gewoon mee kunnen stemmen. Anders wordt het als een subsidie wordt aangevraagd<br />
voor een buitenlands reisje van de voetbalclub en het zoontje van het raadslid zou mee gaan,<br />
dan moet je als raadslid niet meepraten. Alle casussen op het gebied van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> vereisen van een raadslid dat hij “Fingerspitzengefühl” (Ibidem)<br />
heeft. “Het moet echt in je hart zitten, je moet de mentaliteit hebben om er heel voorzichtig<br />
mee om te gaan” (Ibidem).<br />
Wanneer we het midden opzoeken tussen het zoontje bij de voetbalclub en de voorzitter van<br />
dezelfde club komen we bij een spelend lid uit. Mag een raadslid dat alleen voetbalt mee<br />
stemmen over de kunstgrasvelden waar hij uiteindelijk zelf op gaat voetballen? De heer<br />
Commandeur zou dit ook niet doen omdat het toch wel dichtbij komt.<br />
Om de casus complexer te maken leg ik de heer Commandeur het voorbeeld voor van een<br />
partij die zich profileert <strong>met</strong> het onderwerp cultuur. Zij willen meer geld naar cultuur en<br />
komen ook <strong>met</strong> die belofte in de raad. Uiteraard zijn een aantal raadsleden van die partij ook<br />
betrokken bij cultuurorganisaties in de gemeente. Zou het dan niet vreemd zijn als deze<br />
raadsleden niet mogen meestemmen over de subsidie aan cultuurverenigingen vanwege<br />
mogelijke <strong>belangenverstrengeling</strong>? “Dat is wat anders want dan weet ik die jongens die<br />
vrouwen die mannen die zijn voor de kunst, ja dan zou ik het bizar vinden als zij dan hun<br />
mond zouden moeten houden. Maar dan is het ook niet iets slinks dan is het ook wel<br />
transparant, ja vind je het gek dat zij voor kunst zijn want dat is de kunstpartij” (Ibidem). De<br />
heer Commandeur legt hier dus duidelijk transparantie als overweging op tafel. Je moet er<br />
eerlijk voor uit komen dat je dan misschien wel een belang hebt, maar dat dat belang van<br />
jouw ondergeschikt is aan het grotere belang van bijvoorbeeld cultuur en dat blijkbaar een<br />
substantieel aantal kiezers het <strong>met</strong> jou eens is. Deze uitspraak past bij eerste uitspraken van de<br />
heer Commandeur over de hiërarchie in belangen.<br />
Vervolgens stappen we in het gesprek over naar de casus van een bestemmingsplan. Stel dat<br />
een raadslid woont in een bestemmingsplan mag hij dan meestemmen over het<br />
bestemmingsplan in zijn algemeenheid? “Ja je benadrukt terecht de term algemeenheid. Mijn<br />
75
antwoord is daarop ja. Als je daar ook niet over zou mogen praten kijk dan zou je mond<br />
gesnoerd zijn” (Ibidem). Wanneer we dit voorbeeld iets specifieker maken en de keuze<br />
voorligt om de maximaal toegestane inhoudsmaat van een wooneenheid te vergroten, mag een<br />
raadslid dat onder die regeling kan gaan vallen dan meestemmen over die regeling? “Dan zou<br />
ik dat niet doen. Je moet niet te makkelijk niet te snel gelinkt kunnen worden aan jouw<br />
particuliere belang. Want dan ben je niet vrij meer om te spreken hoe lastig het ook is. En hoe<br />
soms ook oneerlijk, want ja je bent wel raadslid maar je bent ook nog gewoon bewoner”<br />
(Ibidem).<br />
Ik maak het voorbeeld weer ingewikkelder door te vragen of een politicus, die lid is van een<br />
groene politieke partij, zou mogen stemmen tegen de regel dat bewoners huizen voor hun<br />
kinderen op hun erf mogen bouwen. Het raadslid heeft een direct belang want zijn huizenprijs<br />
en uitzicht kunnen in gevaar komen als die regel in het bestemmingsplan komt. Maar het<br />
raadslid heeft zich altijd al verzet tegen verdere verstedelijking van welk deel van het dorp<br />
dan ook. Mag het raadslid dan wel meestemmen? De heer Commandeur vindt dit voorbeeld<br />
niet veel anders dan het voorbeeld over de kunstpartij.<br />
“Als hij zich daar op geprofileerd heeft en het is in de verkiezingsstrijd al duidelijk geworden dat hij er<br />
gewoon tegen is ja dan denk ik het wel, dat hij dan ook misschien denkt nou ja als ik mijn zin krijg of als we<br />
ons zin krijgen dan is ook dat probleem van de vrije uitzicht weg. Ja nou ja als dat bekend ja kijk dan<br />
moeten zijn collega’s ook hem daar eens op aanspreken en zeggen ben je er nou voor je vrije uitzicht<br />
gewaarborgd te krijgen? Ja en dan zouden de andere moeten duidelijk maken in hoeverre zij dat acceptabel<br />
achten. Want je moet zelf je grenzen bewaken bij <strong>belangenverstrengeling</strong>, maar dat moeten de anderen ook.<br />
Die moeten jou als het ware ook in de gaten houden. Dat doen wij, dan kom ik terug op wat we in het begin<br />
zeiden die cohesie, die sociale controle is een vervelender woord die is er wel er is hier flinke sociale<br />
controle” (Ibidem).<br />
De heer Commandeur geeft dus duidelijk aan dat bij dergelijke grensgevallen het vooral<br />
belangrijk is hoe er in de rest van de raad over gedacht wordt. Transparantie en elkaar in de<br />
gaten houden in de raad zijn dus belangrijke overwegingen voor de heer Commandeur.<br />
Interview <strong>met</strong> Ben van den Bos, raadslid PvdA Landsmeer<br />
Wat verstaat u precies onder de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
De heer van den Bos wijst als eerst op de eed die raadsleden moeten afleggen wanneer zij<br />
worden beëdigd als raadslid. “Een raadslid heeft verklaard dat hij geen verplichtingen noem<br />
het maar zo, lastgevingen, zich niet gebonden acht door zijn raadswerk”. Er bestaat altijd een<br />
kans op <strong>belangenverstrengeling</strong> en daarom moeten raadsleden dit verklaren. Volgens de heer<br />
76
van den Bos zou het goed zijn om de bewijslast bij het raadslid te leggen. Hij of zij moet<br />
aantonen dat er geen sprake is van <strong>belangenverstrengeling</strong>, want eigenlijk ben je altijd wel een<br />
beetje verstrengeld in je belangen. “Neem alleen al partijgenoten en die vreselijke<br />
afschuwelijke leden die mij als wethouder opbelde en zeiden aan het begin van het<br />
telefoongesprek: “ik dacht ik bel mijn wethouder maar eens”. Dan wist ik al waar het om<br />
ging. Daar heeft een wethouder het heel moeilijk mee, maar dat is al een schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>”.<br />
Hoe kijkt u tegen de gedragscode binnen uw eigen gemeente aan?<br />
De heer van den Bos geeft aan dat de gedragscode waarschijnlijk ergens in een la ligt en dat<br />
het typisch iets is voor de nieuwe griffier van de gemeente Landsmeer om weer eens boven<br />
water te halen.<br />
Wanneer u de hoofdrolspeller binnen deze casus was, welke morele overwegingen spelen<br />
er dan bij u een rol om te beslissen wat u gaat doen?<br />
Met de heer van den Bos bespreek ik eerst de casus Amsterdam Zuidoost. Er komt <strong>met</strong>een<br />
naar voren dat de heer van den Bos vanuit zijn opvoeding al erg scherp is op integriteit.<br />
“Mijn vader was wat ik dan noemde het wandelend geweten. Die was altijd in zijn eentje op<br />
looncontrole bij koppelbazen daar vertelde die nooit iets over maar dat moet een hele moeilijke functie<br />
geweest zijn. Ik heb het ook meegemaakt in mijn werk in het vastgoed in de Gemeente Amsterdam waar<br />
ik als ambtenaar vastgoed dus ook te maken had <strong>met</strong> die <strong>belangenverstrengeling</strong>en zo die er konden<br />
zijn. Maar je moet gewoon heel zuiver op de graad zijn, op het moment dat er sprake zou kunnen zijn<br />
van <strong>belangenverstrengeling</strong> dan moet je dat beginnen te melden en dan zeg je maar van nou zeg het<br />
maar hoe ver gaat het?”<br />
Belangrijk is dat hier <strong>met</strong>een de nadruk op integriteit en transparantie wordt gelegd. Wanneer<br />
iemand twijfelt dan is het het beste om <strong>met</strong>een zo open mogelijk te zijn en aan andere te<br />
vragen hoe hij of zij hier mee om moet gaan. “Maar begin er dan mee als je zo twijfelt om dat<br />
dan maar aan de raad kenbaar te maken. En dan kunnen ze het zelf wel uitzoeken. Want<br />
meestal begint de ellende als mensen er pas later bij komen, nou zeg het maar”.<br />
De heer van den Bos vindt het wel wat ver gaan om een raadslid die bijvoorbeeld een klusje<br />
in de kantine doet of een raadslid van wiens vrouw een klusje in de kantine doet van een<br />
vereniging <strong>met</strong>een uit te sluiten van stemming. Er is wel een grens en die is nooit 100% maar<br />
“ik denk dat iedereen dat best voor zichzelf weet”. Bijvoorbeeld een lidmaatschap voor tien<br />
euro bij de lokale omroep is geen <strong>belangenverstrengeling</strong>. Je moet als raadslid wel deel<br />
uitmaken van de gemeenschap. Maar wanneer het raadslid binnen een vereniging een hogere<br />
functie zou hebben zoals jeugdleider dan zou de heer van den Bos niet meestemmen.<br />
Om het wat directer te maken leg ik ook de heer van den Bos het voorbeeld van een school<br />
voor die gesloten moet worden omdat twee raadsleden <strong>met</strong> een belang in die school niet<br />
meestemmen. “Nou het is dan jammer, maar je kunt niet meestemmen als je direct<br />
belanghebbende bent. Dat houdt op”. De overwegingen van de heer van den Bos om hier niet<br />
mee te stemmen is dat de kiezer het negatief zou uitleggen wanneer mensen <strong>met</strong> directe<br />
belangen wel mee gaan stemmen. “Maar op het moment dat je belanghebbende bent en<br />
77
meestemt komt er ook rottigheid van. Dan zeggen mensen kijk daar wordt toch de boel een<br />
klein beetje belazerd”. Er is wel een mogelijkheid dat de fractievoorzitters in het<br />
seniorenconvent besluiten tot een oplossing voor de situatie, hierover meer in hoofdstuk elf.<br />
Ik vraag aan de heer van den Bos of het wel mogelijk is om mee te praten in de commissie<br />
over een voorstel waar je zelf direct bij betrokken bent. Dit is alleen mogelijk wanneer de<br />
vergadering openbaar is en je dit zelf ook toegeeft, dan is het voor iedereen volstrekt helder.<br />
Bij een besloten vergadering zouden je collega raadsleden je moeten verbieden hierover mee<br />
te praten.<br />
Een belangrijk onderscheid voor de heer van den Bos is het onderscheid tussen consument of<br />
onderdeel van het bestuur van een vereniging. Het moet mogelijk zijn om als consument lid te<br />
zijn van een voetbalclub en daar te spelen en toch mee te stemmen over de<br />
subsidieverordening. Je bent dan als consument van de vereniging bezig, maar wanneer<br />
iemand op een hogere positie zit binnen de vereniging is hij geen consument meer.<br />
Dit onderscheid werkt ook door in de casus van het bestemmingsplan. Als consument <strong>met</strong> een<br />
eigen erf moet het mogelijk zijn om tegen de gemeente stelling te nemen als er iets is<br />
weggelaten op het erf van het raadslid. Dit dient het raadslid echter wel buiten de raad om te<br />
doen. Maar wanneer zou je als raadslid dan wel of niet mee mogen stemmen?<br />
“Als ik er direct als burger, consument financieel belang bij kan hebben, dan zou ik niet<br />
meestemmen”. Dus als het gaat om ontwikkeling die je eigen achtertuin kunnen raken net als<br />
de achtertuin van de hele straat dan zou de heer van den Bos niet meestemmen.<br />
Interview <strong>met</strong> Maja van Campen, raadslid VVD Landsmeer<br />
Wat verstaat u precies over de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> in relatie tot het wel of<br />
niet meebeslissen van een raadslid over een bepaald voorstel?<br />
Mevrouw van Campen begint <strong>met</strong> het voorbeeld dat je als raadslid bij een borrel <strong>met</strong> een<br />
projectontwikkelaar afspreekt dat je de projectontwikkelaar helpt <strong>met</strong> het doorvoeren van zijn<br />
plan. Dan ben je in haar ogen al fout bezig. Het is ook mogelijk om als raadslid bij een borrel<br />
of elders aangesproken te worden door een burger die al weken op zijn vergunning wacht.<br />
“En dan ga je zeggen van nee dat is niet normaal, maar weet je wat ik doe… Kijk en dat kan<br />
het weer wel. Ik vraag even aan de desbetreffende ambtenaar van kan je er even naar kijken<br />
waarom loopt dat nog niet”. Eigenlijk doe je dan je burgerplicht als raadslid. Het zou echter<br />
78
wel fout zijn wanneer deze burger je zou belonen wanneer je zegt dat je het wel even zal<br />
vragen waarom die vergunning zo lang weg blijft.<br />
Hoe kijkt u tegen de gedragscode binnen uw eigen gemeente aan?<br />
Mevrouw van Campen geeft aan dat er soms gekeken wordt naar de gedragscode, hij duikt<br />
soms ineens op. “Dat soort dingen worden dan opeens weer gezegd en dan weet iedereen<br />
weer van o ja”. De code is dus niet aan de orde van de dag maar iedereen weet wel waar het<br />
over gaat.<br />
Wanneer u de hoofdrolspeller binnen deze casus was, welke morele overwegingen spelen<br />
er dan bij u een rol om te beslissen wat u gaat doen?<br />
Ook <strong>met</strong> mevrouw van Campen besprak ik eerste de casus van Amsterdam Zuidoost. Voor<br />
mevrouw van Campen staat direct al één ding als een paal boven water, als zij er een belang<br />
bij heeft dan zal zij nooit meestemmen. “Je moet helemaal geen banden hebben”. Waarom dit<br />
zo belangrijk voor haar is, is mooi te illustreren <strong>met</strong> het volgende citaat:<br />
“Ik hou dat heel strikt gescheiden ik hou dat zo voor mezelf want ik vind het belangrijk maar dat heeft er ook<br />
mee te maken dat ik bij wedstrijden altijd scheidsrechter geweest ben en dan sta je ook boven de atleten. En je<br />
staat ook boven je eigen vereniging. En wat heb ik als jurylid nou gedaan. Toen ik doorstroomde van jurylid naar<br />
scheidsrechter toen ben ik uit de vereniging gegaan waar ik bij zat. Toen heb ik gezegd ik word zelfstandig lid.<br />
Ik wil niet dat als ik <strong>met</strong> een atleet van de vereniging waar ik bij hoor sta te praten het idee geef van nou ze zal<br />
hem wel bevoordelen want het is haar eigen clubje. Nou daar wil ik dus helemaal niets van weten. Maar dat is<br />
mijn idee, geldt niet voor iedereen dat is gewoon voor mij van belang”.<br />
Ik leg mevrouw van Campen voor dat er ergens in de betrokkenheid toch een grens moet zijn,<br />
wanneer iemand bijvoorbeeld slechts een hardloper is bij de atletiekvereniging en verder geen<br />
functie heeft, mag hij als raadslid dan wel meestemmen over de subsidieverordening? “Een<br />
doorsnee hardloper dan kan je wel meestemmen maar als je al wat van plan bent te gaan doen<br />
daarnaast in het bestuur.. Maar ook als je wat doet <strong>met</strong> een groep van kinderen dan moet je<br />
het ook niet doen”. Als raadslid moet je dus zo min mogelijk betrokken raken bij de<br />
vereniging.<br />
Een hele belangrijke waarde voor mevrouw van Campen is dat raadsleden integer zijn. Hoe<br />
merk je of iemand integer is? Volgens mevrouw van Campen gonst dat en heeft het vooral<br />
<strong>met</strong> uitstraling te maken.<br />
Voor mevrouw van Campen is er wel een belangrijk onderscheid tussen meepraten en<br />
meestemmen. In de commissievergaderingen die als voorbereiding op de gemeenteraad<br />
gelden zouden ook mensen het woord moeten kunnen voeren die betrokken zijn. Omdat je<br />
dan als betrokkenen wat inside information kan geven over het onderwerp die andere<br />
raadsleden misschien goed kunnen gebruiken. “Je mag verwachten dan dat de andere raads-<br />
en commissieleden dat die naar je luisteren, dat die kunnen selecteren of het<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> is of niet, als je dat op dat moment als inside information geeft”.<br />
Vervolgens besprak ik ook de casus van het bestemmingsplan <strong>met</strong> mevrouw van Campen.<br />
Wanneer iemand in het bestemmingsplan woont dan zou hij volgens mevrouw van Campen<br />
79
tot op een zekere hoogte kunnen meestemmen, maar wanneer het ontwikkelingen in de eigen<br />
achtertuin betreft is meestemmen uitgesloten.<br />
Ik leg ook mevrouw van Campen de kwestie voor dat raadsleden soms gekozen zijn om<br />
bepaalde belangen te behartigen die ze dan niet kunnen behartigen omdat ze zelf betrokken<br />
zijn bij het onderwerp. Mevrouw van Campen heeft zelf jaren als eenmansfractie in de raad<br />
gezeten en kent dit probleem vanuit die tijd. Toch heeft zij al die tijd niet meegestemd over<br />
voorstellen die het winkelcentrum vlak bij haar huis betroffen. Ze heeft wel inside<br />
information gegeven maar niet meegestemd. Dat je daarmee kiezers in de steek zou kunnen<br />
laten die vanwege dat winkelcentrum op jou gestemd hebben, “dat is dan maar zo”. “Dan<br />
moet je maar actiever zijn zodat je meer stemmen in de raad krijgt over vier jaar”.<br />
Ook mevrouw van Campen leg ik het voorbeeld van de school die gesloten wordt vanwege<br />
het niet meestemmen van twee raadsleden. Mevrouw van Campen geeft het advies om dan<br />
vooral te gaan lobbyen bij andere raadsleden om ze te overtuigen dat hier een hele lullige<br />
situatie kan ontstaan en dat we dat allemaal niet moeten willen. Je kan op die manier je best<br />
doen als raadslid voor jouw achterban.<br />
Heeft u nog eigen ervaringen aangaande deze kwestie?<br />
Een mooi voorbeeld van mevrouw van Campen is dat zij bij het ontwerp van een school heeft<br />
gekozen voor een ander ontwerp dan het ontwerp van een projectontwikkelaar van de VVD.<br />
Zij heeft zich niet laten leiden door partijbelangen maar objectief het beste ontwerp gekozen.<br />
“Wij hadden de bouw van een appartementencomplex in Purmerland. En we hadden twee ontwerpen gezien, nou<br />
weet jij net zo goed als ik je moet drie ontwerpen zien anders kan je geen keuze maken. Nou dus ik zat er nog<br />
niet zo lang en ik vroeg aan de gemeentesecretaris en aan de wethouder waar is het derde project? Ja die liggen<br />
ook in de commissie kamer. Ik zeg ja maar dat zijn zulke onduidelijk tekeningen en dat stelt echt helemaal niks<br />
voor. En toen ben ik gaan zoeken naar de gene die het ontworpen had die heb ik gebeld en toen heb ik gezegd<br />
kunt u nog wat spullen toesturen, want hier gaat het dus helemaal fout in Landsmeer. We gaan dus twee<br />
ontwerpen waarvan er één veel te duur is en de andere veel te goedkoop, dus je ziet je bent helemaal mee en ik<br />
vind ze allemaal niet mooi en ik wil u project goed kunnen zien. Toen heb ik hele mooie tekeningen en hele<br />
mooie fotomap gekregen. Die heb ik twee dagen gezien een meegenomen en heb alle andere commissieleden<br />
van mij gebeld en gezegd kunnen wij hier even <strong>met</strong> zijn allen over spreken in de commissiekamer. Dat hebben<br />
we gedaan en iedereen stond zo van het mooie ontwerp te kijken, want dat lag er gewoon niet. En toen hebben<br />
wij dus gewoon <strong>met</strong> z’n allen besloten, terwijl ik toen al wist dat ik naar de VVD zou gaan. Het hoofdontwerp<br />
dat iedereen er doorheen wou hebben was van een projectontwikkeling die voor de VVD heel veel geld had<br />
gestort, dus dat is mij jaren lang gewoon niet in dank afgenomen want hij heeft het uiteraard niet gebouwd”.<br />
Conclusie<br />
Het fase twee model van het model van morele besluitvorming zal alle overwegingen van<br />
raadsleden samenvatten. Achter iedere overweging komen de eerste twee letters van de<br />
achternaam van de geïnterviewde te staan. Sommige overwegingen kwamen ook al naar voren<br />
uit het theoretisch kader terwijl anderen verdwijnen. Hierbij moet wel de volgende<br />
nuancerende opmerking geplaatst worden, dat wanneer raadsleden niet bij een bepaalde<br />
waarde staan dit niet per definitie betekent dat zij deze waarden niet onderstrepen. Er is echter<br />
voor gekozen om de twee of drie waarden die het meest prominent naar voren kwamen in het<br />
80
interview weer te geven in het schema. Om toch recht te doen aan enige nuance wordt<br />
hieronder per interview kort de indeling toegelicht.<br />
De heer Visser heeft aangegeven dat het in een kleine gemeenschap als Oostzaan nodig is om<br />
de jeugdtrainer en andere vrijwilligers, wanneer zij raadslid zijn, gewoon mee te laten<br />
stemmen over het subsidiebeleid. Het criterium ligt vooral bij het hebben van een direct<br />
financieel belang of een directe betrokkenheid bij de visie van een vereniging of stichting. In<br />
die zin redeneert de heer Visser vanuit deugden zoals onpartijdigheid. Tegelijkertijd heeft de<br />
heer Visser oog voor de gevolgen voor een kleine gemeenschap, daarom wordt bij het deel<br />
gevolgen een kopje, rekening houden <strong>met</strong> kleinschalige gemeenschappen, toegevoegd. Een<br />
andere overweging die wordt toegevoegd is of de gemeente eventueel schade leidt wanneer<br />
een raadslid wel of niet meestemt.<br />
Mevrouw van Campen heeft aangegeven dat een raadslid zo min mogelijk persoonlijk<br />
betrokken zou moeten zijn bij besluiten die de gemeenteraad moet nemen. Onpartijdigheid is<br />
bij haar een belangrijke waarde. Ze heeft duidelijk voor een aantal gevolgen minder aandacht<br />
en vindt deze ondergeschikt aan de deugd dat een raadslid onpartijdig moet zijn als hij zijn<br />
stem uitbrengt. Mevrouw van Campen vindt het wel toegestaan voor een raadslid om mee te<br />
praten en informatie te geven en om te gaan overtuigen in de vergadering, wanneer een<br />
raadslid een belang heeft. Meestemmen is echter uitgesloten. De andere raadsleden kunnen<br />
dan controleren of een raadslid zich te veel laat leiden door zijn persoonlijke belang.<br />
De heer van den Bos legt de bewijslast bij het raadslid, hij moet zelf de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> voorkomen. Maar je bent als raadslid ook consument en je moet dus<br />
lid kunnen zijn van de lokale radio-omroep en toch meestemmen over de subsidieverordening<br />
als raadslid. Maar er ligt een grens en om problemen te voorkomen moeten twijfelende<br />
raadsleden dit zo snel mogelijk aangeven. De heer van de Bos redeneert ook vanuit deugden<br />
als onpartijdigheid en zorgvuldigheid en draagt dit al mee vanuit zijn opvoeding. Het is<br />
mogelijk dat het seniorenconvent een oplossing bedenkt als de gevolgen van het niet<br />
meestemmen uit de hand lopen maar het uitgangspunt is duidelijk; onpartijdigheid.<br />
Mevrouw Segers redeneert meer vanuit de gevolgen voor de democratische legitimiteit van<br />
een besluit. Wanneer een partij een consequente politieke lijn vanaf de verkiezingscampagne<br />
voert voor groen en zij wordt gekozen in de raad <strong>met</strong> raadsleden die ook een persoonlijk<br />
belang bij groen hebben, dan moeten die raadsleden mee kunnen stemmen. Daarnaast<br />
benadrukt mevrouw Segers net als de heer Visser dat de huidige regels heel strikt naleven<br />
praktisch niet werkbaar is in een kleine gemeenschap. Toch komt zij <strong>met</strong> voorbeelden<br />
(waarvan een deel weer terugkomt in haar oplossingsmogelijkheden) waaruit blijkt dat ze wel<br />
strikter wil zijn <strong>met</strong> de regels. Onpartijdigheid is bij haar het uitgangspunt, maar wanneer<br />
iemand vanuit de verkiezingen kan aantonen dat hij niet zijn eigen belang maar dat van zijn<br />
kiezers behartigd moet dit mogelijk zijn.<br />
81
De heer Ronner is van mening dat over de meeste abstracte onderwerpen zoals de gehele<br />
subsidieverordening, ieder raadslid mee zou moeten kunnen stemmen. Echter onpartijdigheid<br />
is ook bij hem een belangrijke waarde, iemand zou bijvoorbeeld niet <strong>met</strong> twee petten op<br />
moeten ageren tegen bezuinigingen op cultuur. Daarnaast komt de heer Ronner <strong>met</strong> twee<br />
eigen overwegingen. De eerste is dat raadsleden die stemmen voor het behoud van iets<br />
bestaands eerder mee mogen stemmen dan raadsleden die stemmen voor nieuwe ontwikkeling<br />
waar ze zelf betrokken bij zijn. De grens ligt eigenlijk bij verzilveren, als een raadslid aan het<br />
voorliggende voorstel kan verdienen moet hij niet meestemmen. Beide criteria komen terug<br />
bij de oplossingsrichting. Voor dit hoofdstuk betekent het dat de heer Ronner onpartijdigheid<br />
als uitgangspunt heeft, maar via zijn eigen criteria aandacht vraag voor de eventuele negatieve<br />
gevolgen daarvan.<br />
De heer Commandeur is van mening dat raadsleden elkaar scherp moeten houden in dit soort<br />
kwesties. Onpartijdigheid is ook zijn uitgangspunt, een lid van de voetbalclub mag niet<br />
meestemmen over zijn eigen kunstgrasveld. Daarnaast legt ook de heer Commandeur veel<br />
nadruk op het belang van transparantie, raadsleden moeten aangeven wat hun belangen zijn.<br />
Tegelijkertijd heeft ook de heer Commandeur aandacht voor de gevolgen voor de democratie.<br />
Als iemand zich vanaf de verkiezingen volledig profileert als de kunstpartij, dan moeten de<br />
raadsleden van deze partij mee kunnen stemmen over cultuur, ook wanneer zijn betrokken<br />
zijn bij een lokale muziekvereniging.<br />
Veel mensen die de waarde onpartijdigheid belangrijk vinden horen ook deels bij de<br />
beginselen dimensie en dan <strong>met</strong> name bij het recht op een niet bevooroordeelde overheid. Het<br />
verschil tussen de beginselen en de deugden is in dit verband primair het onderscheid tussen<br />
het verwijzen naar de wetgeving of verwijzen naar een eigen morele overtuiging van<br />
onpartijdigheid. De meeste geïnterviewden wekte de indruk hun streven naar onpartijdigheid<br />
niet per se uit de wetgeving te halen maar meer uit zichzelf, denk bijvoorbeeld aan de eigen<br />
opvoeding. Er is niemand die heeft aangegeven dat hij of zij vanwege bijvoorbeeld de<br />
gedragscode anders is gaan denken over <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
Ten opzichten van het theoretisch kader worden de waarden over verkiezingenbeloften en<br />
trouw aan de achterban verwijderd. Deze waarden worden voor een groot deel van de<br />
geïnterviewden wel gedeeld, alleen <strong>met</strong> andere invullingen. Je zou kunnen beargumenteren<br />
dat de achterban wil dat je niet meestemt omdat ze een neutrale overheid willen, maar je kunt<br />
ook beargumenteren dat de achterban vooral het verkiezingsprogramma uitgevoerd wil<br />
hebben.<br />
De slotconclusie van dit hoofdstuk is dat alle raadsleden de deugd van onpartijdigheid<br />
onderschrijven. Alleen vier van deze raadsleden vinden dat deze deugd soms tot onwenselijke<br />
gevolgen kan leiden en zijn daarom (ieder onder zijn of haar eigen voorwaarden) bereid om<br />
op sommige momenten afstand te nemen van de deugd van onpartijdigheid.<br />
82
Beginselen<br />
Lokale rechten<br />
Universele rechten<br />
Van rechtvaardigheid<br />
- Onpartijdigheid (Vi, Ca,<br />
Bo, Se, Ro, Co)<br />
Van zelfvorming<br />
- Zorgvuldigheid (Ca,<br />
Bo)<br />
Deugden<br />
83<br />
Regulitisme<br />
- Democratische<br />
legitimiteit (Se, Ro,<br />
Co)<br />
- Het moet werkbaar<br />
blijven in een kleine<br />
gemeenschap (Vi, Se)<br />
Van zorg<br />
Actutilisme<br />
- Aanklacht tegen<br />
gemeente (Vi)<br />
Gevolgen
Hoofdstuk 10: De keuze van raadsleden om wel of niet deel te nemen aan de<br />
besluitvorming<br />
De deelvraag die in dit hoofdstuk centraal staat luid: hoe gaan raadsleden op dit moment om<br />
<strong>met</strong> de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>? In de vorige vraag zijn de raadsleden en hun<br />
antwoorden op de eerste vragen al behandeld. Om de deelvraag goed te kunnen beantwoorden<br />
zal in dit hoofdstuk de antwoorden van de raadsleden op de volgende interviewvragen worden<br />
weergegeven:<br />
Hoe zou u uiteindelijk handelen als u de hoofdpersoon binnen deze casus was?<br />
Handelt u zo vanwege de wet of is dit uw ideaalbeeld van hoe een raadslid zou moeten<br />
handelen?<br />
Deze antwoorden worden wederom stuk voor stuk besproken en vervolgens wordt in de<br />
conclusie een samenvatting en vergelijking van de verschillende antwoorden gegeven. Het<br />
handelen van het raadslid wordt geanalyseerd <strong>met</strong> behulp van het fase drie model van het<br />
model van morele besluitvorming. Dit model is in hoofdstuk vier behandeld en wordt ter<br />
herinnering hieronder nogmaals weergegeven:<br />
Interview <strong>met</strong> Peter Visser, fractievoorzitter Gemeentebelangen Oostzaan<br />
Hoe zou u uiteindelijk handelen als u de hoofdpersoon binnen deze casus was?<br />
In de casus van Amsterdam Zuidoost heeft de heer Visser aangegeven dat hij als dagelijks<br />
bestuurslid nooit mee zou stemmen. Wanneer hij een andere functie zou hebben waardoor hij<br />
direct bij de visie van de vereniging of stichting betrokken is, bijvoorbeeld hoofdsponsor, zou<br />
hij ook niet meestemmen. Verder is het van belang of je een financieel belang hebt bij de<br />
vereniging, waarbij iemand die hoofdelijk aansprakelijk is misschien wel als het meest<br />
84
extreme voorbeeld zou kunnen gelden. Bij een bestemmingsplan geldt: “het zou, als je<br />
inwoner bent als raadslid van het gebied waar het bestemmingsplan al vastgesteld staat dan<br />
moet je denk ik alleen maar mensen uitsluiten van stemming die een grondpositie hebben<br />
buiten hun woonperceel om” (interview P. Visser). Daarnaast benadrukt de heer Visser dat het<br />
in een lokale gemeenschap wel werkbaar moet blijven, dus een raadslid die tevens jeugdleider<br />
is bij een voetbalvereniging zou in principe mee moeten kunnen stemmen.<br />
Handelt u zo vanwege de wet of is dit uw ideaalbeeld van hoe een raadslid zou moeten<br />
handelen?<br />
In het vorige hoofdstuk gaf de heer Visser als overweging mee dat hij het belangrijk vindt dat<br />
raadsleden geen juridische problemen krijgen als zij toch meestemmen. In de ideale situatie<br />
dat dit niet zou gebeuren, zou de heer Visser dan nog hetzelfde denken over wel of niet<br />
meestemmen? Hierbij merkt de heer Visser als eerste op dat hij vindt dat er bij een dergelijk<br />
besluit waar dit speelt een soort juridische paragraaf geschreven moet worden die raadsleden<br />
in de toekomst kan vrijwaren van enige juridische aansprakelijkheid. Het verandert verder niet<br />
veel aan de mening van de heer Visser, het gaat bij dagelijks bestuursleden en bij mensen <strong>met</strong><br />
grondposities om een directe betrokkenheid waardoor zij niet mee kunnen stemmen.<br />
Conclusie<br />
De heer Visser neemt vooral morele verantwoordelijkheid door toenadering te zoeken. Dit<br />
blijkt <strong>met</strong> name uit het idee om als raad gezamenlijk een juridische paragraaf goed te keuren<br />
en in het geval van een juridisch proces elkaar te blijven steunen. De keuzes van de heer<br />
Visser zijn deels gebaseerd op het karakter van de organisatie, de gemeente Oostzaan.<br />
Oostzaan is een kleine gemeente en daarom zouden de regels daar ook rekening mee moeten<br />
houden. Daarnaast vertrouwt hij bij het maken van bijvoorbeeld een juridische paragraaf ook<br />
veel op de kennis in de organisatie over hoe er omgegaan moet worden <strong>met</strong> deze kwestie, wat<br />
weer binnen de dimensie van commitment past.<br />
Interview <strong>met</strong> Arjen Ronner, fractievoorzitter GroenLinks Oostzaan<br />
Hoe zou u uiteindelijk handelen als u de hoofdpersoon binnen deze casus was?<br />
De heer Ronner zou over iets algemeens als de subsidieverordening altijd meestemmen.<br />
Wanneer hij voorzitter geweest zou zijn van een cultuurvereniging en er wordt op cultuur<br />
bezuinigd, zou hij zijn voorzitterschap of zijn raadslidmaatschap neerleggen. Ook vindt de<br />
heer Ronner het ver gezocht dat een lid van een voetbalclub te veel betrokken is, hij zou zijn<br />
beweging ook op een veld ernaast kunnen uitoefenen. Vervolgens komt de heer Ronner <strong>met</strong><br />
twee criteria, het behouden van het bestaande en het leggen van de grens bij verzilvering.<br />
Beide criteria zijn voornamelijk ontstaan vanwege het doorvragen op casussen waar de<br />
politieke verhoudingen verschoven vanwege de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
Handelt u zo vanwege de wet of is dit uw ideaalbeeld van hoe een raadslid zou moeten<br />
handelen?<br />
De heer Ronner zou niet zo zeer de regelgeving veranderen en dus veranderd deze vraag<br />
weinig aan zijn mening.<br />
85
Conclusie<br />
Wanneer gekeken wordt naar het fase drie model dan handelt de heer Ronner meer vanuit een<br />
handelingsperspectief dan vanuit een toenaderingsperspectief. Hij is voor zichzelf in staat om<br />
redelijk duidelijke criteria op te stellen en wil daar ook zelf naar handelen. De morele<br />
identiteit van de heer Ronner in het fase drie model zou waarschijnlijk het meeste passen bij<br />
karakter, omdat hij zijn handelen vooral laat leiden door zijn eigen gevoel van<br />
rechtvaardigheid. Het is in ieder geval duidelijk dat verwijzingen naar zijn eigen carrière of<br />
verwijzingen naar advies uit zijn netwerk niet of nauwelijks aan de orde zijn.<br />
Interview <strong>met</strong> Marian Segers, fractievoorzitter D66 Beemster<br />
Hoe zou u uiteindelijk handelen als u de hoofdpersoon binnen deze casus was?<br />
Mevrouw Segers zou een consequente lijn van onpartijdigheid aanhouden en niet<br />
meestemmen als zij ergens een direct persoonlijk belang bij zou hebben. Het moet echter wel<br />
werkbaar blijven en democratisch te legitimeren zijn en dus in overeenstemming zijn <strong>met</strong> de<br />
verkiezingsuitslag. Politici moeten vanaf de verkiezingscampagne heel transparant zijn in<br />
waar zij voor staan en hier dan uiteindelijk ook naar handelen in de raad. Wanneer iemand een<br />
persoonlijk belang heeft dat verwoord is door zijn partij in een verkiezingsprogramma en<br />
meerdere kiezers geven aan dat zij ook dit belang hebben, dan is het gerechtvaardigd om mee<br />
te stemmen.<br />
Handelt u zo vanwege de wet of is dit uw ideaalbeeld van hoe een raadslid zou moeten<br />
handelen?<br />
Mevrouw Segers zou bovenstaand antwoord eigenlijk in de gedragscode willen vastleggen.<br />
Haar handelen zou niet veranderen als zij de wetgeving mocht aanpassen.<br />
Conclusie<br />
Mevrouw Segers zou binnen het model van fase drie vooral passen binnen toenadering en<br />
aspiraties. Toenadering omdat zij aan heeft gegeven de gedragscode te willen veranderen na<br />
iedere verkiezing, zodat partijen samen kunnen beoordelen wat wel en niet toelaatbaar is.<br />
Daarnaast is haar visie ook gebaseerd op haar aspiraties om Beemster groen en dorps te laten<br />
blijven. Het zou niet wenselijk zijn dat raadsleden <strong>met</strong> die aspiraties, die vervolgens de steun<br />
krijgen van een substantieel deel van de Beemster, niet mee mogen stemmen omdat zij zelf<br />
betrokken zijn bij het onderwerp.<br />
Interview <strong>met</strong> Arie Commandeur, fractievoorzitter CDA Beemster<br />
Hoe zou u uiteindelijk handelen als u de hoofdpersoon binnen deze casus was?<br />
De heer Commandeur benadrukt dat de raadsleden onderling elkaar scherp moeten houden op<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>. Hij zou als vader van een jongetje die voetbalt wel meestemmen over<br />
de subsidie van de voetbalclub, als lid en als voorzitter zou hij dit echter niet doen. Hij<br />
benadrukt dat raadsleden, voor grijze gebieden die er altijd zullen blijven in deze materie, een<br />
soort Fingerspitzengefühl moet ontwikkelen. Ook de heer Commandeur vindt het belangrijk<br />
dat raadsleden transparant zijn in wat ze doen, als ze ergens een belang bij hebben moeten ze<br />
hier openlijk voor uitkomen.<br />
86
Handelt u zo vanwege de wet of is dit uw ideaalbeeld van hoe een raadslid zou moeten<br />
handelen?<br />
Ook voor de heer Commandeur zou zijn manier van handelen niet veranderen als hij de wet<br />
mocht veranderen.<br />
Conclusie<br />
Wanneer er gekeken wordt naar het fase drie model dan neemt de heer Commandeur een<br />
toenaderingsgerichte houding aan. Raadsleden moeten elkaar scherp houden en <strong>met</strong> elkaar<br />
overleggen over de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>. De morele identiteit van de heer<br />
Commandeur hangt tussen commitment en karakter in. De cultuur in de organisatie is dat<br />
mensen dit soort zaken <strong>met</strong> elkaar overleggen en die cultuur doet hij recht aan. Daarnaast is<br />
het vertrouwen op iemand zijn directe omgeving ook een kenmerk van commitment aan zijn<br />
sociale netwerk.<br />
Interview <strong>met</strong> Ben van den Bos, raadslid PvdA Landsmeer<br />
Hoe zou u uiteindelijk handelen als u de hoofdpersoon binnen deze casus was?<br />
De heer van den Bos zou niet meestemmen als hij betrokken is bij een vereniging op een<br />
manier die verder gaat dan gewoon consumeren als lid. Het is mogelijk om te voetballen bij<br />
een voetbalclub en toch mee te stemmen over de subsidieverordening. Natuurlijk is de grens<br />
nooit 100% en wanneer een raadslid twijfelt kan hij dit het beste voorleggen aan de andere<br />
raadsleden.<br />
Handelt u zo vanwege de wet of is dit uw ideaalbeeld van hoe een raadslid zou moeten<br />
handelen?<br />
De heer van den Bos kan binnen de huidige situatie duidelijke keuzes maken over het wel of<br />
niet meestemmen en ziet de nadruk op integriteit ook als een hele belangrijke democratische<br />
waarden.<br />
Conclusie<br />
De heer van den Bos is te plaatsen binnen het perspectief van toenadering uit het derde fase<br />
model. Transparantie is in het omgaan <strong>met</strong> integriteit van cruciaal belang. Als een raadslid<br />
twijfelt moet hij dat gewoon openlijk zeggen. Daarnaast is de identiteit van de heer van den<br />
Bos in deze zaken duidelijk in de richting van commitment te plaatsen, zijn houding ten<br />
opzichte van deze zaken heeft hij mee gekregen vanuit zijn sociale netwerk, in het bijzonder<br />
vanuit zijn opvoeding.<br />
Interview <strong>met</strong> Maja van Campen, raadslid VVD Landsmeer<br />
Hoe zou u uiteindelijk handelen als u de hoofdpersoon binnen deze casus was?<br />
Mevrouw van Campen zou als zij betrokken is bij een vereniging of stichting nooit<br />
meestemmen. Wanneer iemand slechts hardloper is bij de atletiekvereniging is het nog wel te<br />
rechtvaardigen, maar wanneer deze persoon al iets hogerop komt in de vereniging dan zou hij<br />
of zij niet meer mee moeten stemmen. Ook bij bestemmingsplannen is het niet toegestaan om<br />
87
te stemmen over ontwikkelingen in de eigen achtertuin. Mevrouw van Campen stemt ook<br />
nooit mee wanneer het gaat over het winkelcentrum dicht bij haar huis.<br />
Handelt u zo vanwege de wet of is dit uw ideaalbeeld van hoe een raadslid zou moeten<br />
handelen?<br />
Voor mevrouw van Campen was deze vraag niet relevant omdat zij binnen de huidige situatie<br />
al een duidelijke keuze kon maken.<br />
Conclusie<br />
Mevrouw van Campen kiest binnen het fase drie model duidelijk voor een<br />
handelingsperspectief. Zij neemt verantwoordelijkheid voor haar keuzes en accepteert<br />
duidelijk de positieve en negatieve gevolgen van haar keuze om niet mee te stemmen. De<br />
morele identiteit van mevrouw van Campen past in dit geval binnen het kopje karakter.<br />
Mevrouw van Campen handelt al jaren op deze wijzen, zij stemt al jaren niet mee over het<br />
winkelcentrum.<br />
Conclusie<br />
De eerste conclusie die opvalt is dat alle geïnterviewden hun mening over hoe zij zouden<br />
handelen eigenlijk nauwelijks veranderen wanneer zij de wetgeving zouden kunnen<br />
veranderen. Dit versterkt de conclusie uit het vorige hoofdstuk dat de waarde van<br />
onpartijdigheid voornamelijk afkomstig is uit deugden en niet vanuit de door wetgeving<br />
opgelegde beginselen.<br />
De posities van de geïnterviewden binnen het fase drie model zijn hieronder samengevat in de<br />
zandloperfiguur.<br />
Visser, Segers, Van<br />
den Bos,<br />
Commandeur<br />
Ronner,<br />
Van<br />
Campen<br />
Visser,<br />
Commandeur<br />
Van den Bos<br />
88<br />
Ronner, Van<br />
Campen<br />
Segers
Geconcludeerd kan worden dat de meerderheid van de geïnterviewden veel waarde hecht aan<br />
transparantie en openheid tussen raadsleden onderling. De kwestie van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> kun je het beste samen aanpakken. Daarnaast komt deze<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> primair voort uit raadsleden hun karaktereigenschappen of uit hun<br />
sociale netwerken.<br />
Tot slot is het weer belangrijk om op te merken dat deze indeling plaats vindt op basis van één<br />
interview. Dat een raadslid niet bij een bepaald hokje staat wil niet zeggen dat hij of zij geen<br />
eigenschappen heeft die ook in één van de andere hokjes thuis zouden kunnen horen. Dit is<br />
een indeling die puur is gebaseerd op de rode draad die door het ene interview <strong>met</strong> de<br />
raadsleden liep.<br />
89
Hoofdstuk 11: Oplossingen op lange termijn.<br />
In dit hoofdstuk staat de laatste deelvraag van deze scriptie centraal: welke oplossingen<br />
zouden raadsleden (op lange termijn) zien voor de morele afweging tussen meestemmen en<br />
het wekken van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>? De aanpak in dit hoofdstuk is gelijk<br />
aan de aanpak in de voorgaande hoofdstukken. De interviews worden stuk voor stuk<br />
behandeld door het antwoord op de volgende interviewvraag weer te geven:<br />
Hoe zou deze kwestie volgens u op lange termijn kunnen worden opgelost?<br />
Interview <strong>met</strong> Peter Visser, fractievoorzitter Gemeentebelangen Oostzaan<br />
Een eerste oplossing van de heer Visser is om in het geval van een bestemmingsplan het<br />
besluit op te knippen. Wanneer we bestemmingsplannen over kleinere gebieden vaststellen<br />
zijn er minder raadsleden betrokken per bestemmingsplan. Het nadeel van deze oplossing<br />
blijft dat ook bij kleinere bestemmingsplannen het mogelijk blijft dat een raadslid niet mee<br />
kan stemmen waardoor de stemverhoudingen bij het ene bestemmingsplan anders liggen dan<br />
bij het andere plan. Een beetje gechargeerd uitgedrukt zou dit kunnen betekenen dat het ene<br />
kleine bestemmingsplan een conserverend karakter krijgt omdat er een VVD’er in woont die<br />
niet mee kan stemmen voor meer ontwikkeling, terwijl in het andere kleine bestemmingsplan<br />
meer huizen worden neergezet omdat daar iemand van GroenLinks woont die niet mee kan<br />
stemmen.<br />
Een andere oplossing is gewoon meestemmen en het kleine risico dat een inwoner<br />
doorprocedeert tot de raad van state accepteren. Vervolgens zou er dan wel een juridisch<br />
aanhangsel bij het besluit moeten zijn dat geen enkel raadslid persoonlijk aansprakelijk<br />
gesteld kan worden. Het blijft volgens de heer Visser een heel moeilijk probleem en hem<br />
bekruipt steeds meer het gevoel dat als we de regelgeving heel letterlijk nemen dat er dan over<br />
80% van de onderwerpen niet meer door een voltallige raad gestemd zou kunnen worden.<br />
Over de mogelijke oplossing dat raadsleden zichzelf gaan verdedigen op basis van hun<br />
verkiezingsprogramma en dus de eerder besproken consequente politieke lijn aanhouden<br />
waardoor zij mee zouden mogen stemmen zegt de heer Visser: “Ik denk als ik tien<br />
verkiezingsprogramma’s van politieke partijen voor me leg, dan kan ik <strong>met</strong> tien verschillende<br />
mensen een heel verschillende visie en heel verschillende denkwijze uit dat<br />
verkiezingsprogramma halen” (interview P. Visser).<br />
Interview <strong>met</strong> Arjen Ronner, fractievoorzitter GroenLinks Oostzaan<br />
Aan de heer Ronner legde ik het voorbeeld van de school, die gesloten zou worden vanwege<br />
twee raadsleden die zich van stemming moesten onthouden, voor. De heer Ronner vindt dit<br />
een hele moeilijke kwestie en oppert dat er dan misschien een soort toets moet zijn. “Dus er<br />
zou laten we zeggen een toetsingskader voor echt hele kritische gevallen moet zijn. Dat er een<br />
onafhankelijke Toetsingskamer is en niet lokaal maar gewoon landelijk en dat die<br />
toetsingskamer, je zou hem kunnen koppelen aan de landelijke rekenkamer of ombudsman<br />
noem maar eens wat, en dat van daaruit zegmaar het besluit nog een keer wordt getoetst”<br />
(interview A. Ronner). Het interessante aan deze oplossing is dat een besluit dan niet alleen<br />
90
getoetst wordt door de Raad van State aan integriteit, wanneer een burger een procedure<br />
aanspant, maar dat een ander toetsingsorgaan ook naar de democratische legitimiteit kan<br />
kijken. Wanneer de Toetsingskamer het besluit van de school die gesloten wordt voor zich<br />
krijgt, dan zouden zij kunnen zeggen “van u heeft op grond van de integriteitregels heeft u uw<br />
besluit genomen, dus democratisch klopt het allemaal in dat opzicht, procesmatig klopt het.<br />
Maar als je kijkt naar zegmaar de verkiezingsuitslag dan zou het niet kloppen. En wij willen<br />
jullie in overweging geven om aldus te handelen, om bijvoorbeeld het besluit nog een keer te<br />
herzien” (interview A. Ronner).<br />
Interview <strong>met</strong> Marian Segers, fractievoorzitter D66 Beemster<br />
Mevrouw Segers zou wat explicietere regels over schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> bij<br />
besluitvorming over bestemmingsplannen, opgenomen willen zien worden in de gedragscode<br />
van de gemeente Beemster. Daarnaast zou de gedragscode na iedere gemeenteraadsverkiezing<br />
opnieuw moeten worden vastgesteld, zodat de partijen die er mee moeten werken goed samen<br />
kunnen afspreken wat integer handelen is. Uitgangspunt zou dan de strengere VNG code uit<br />
2011, die eerder in deze scriptie behandeld is, kunnen zijn. Het zou dan openbaar moeten zijn<br />
dat raadsleden bepaalde belangen hebben in een bestemmingsplan, net als dat dat bij<br />
nevenfuncties verplicht is. Zo is het transparant voor iedereen te controleren of iemand voor<br />
eigen (belang pleit, niet voor eigen parochie preekt) parochie pleit. Daarnaast zou er wel een<br />
uitzondering gemaakt moeten worden op de strengere regels uit de code van de VNG uit<br />
2011, namelijk dat als raadsleden consequent stemmen in lijn <strong>met</strong> hun verkiezingsprogramma<br />
dat zij dan wel mee kunnen stemmen. Op die manier doen eigenlijk alleen persoonlijke<br />
belangen mee die door verkiezingen zijn verheven tot belangen van een grotere groep.<br />
Tot slot merkt mevrouw Segers op dat het niet handig is om de verantwoordelijkheid voor<br />
integriteit bij één persoon neer te leggen, zoals de burgemeester. De burgemeester heeft ook<br />
eigen opvattingen over beleidsterreinen, al was het maar als portefeuillehouder. Het moet een<br />
verantwoordelijkheid van de hele raad gezamenlijk zijn.<br />
Interview <strong>met</strong> Arie Commandeur, fractievoorzitter CDA Beemster<br />
Wanneer ik de heer Commandeur vraag of we strenger of minder streng moeten zijn <strong>met</strong><br />
integriteitsregels antwoordt hij: “Marco het enige wat helpt dat is je moet Fingerspitzengefühl<br />
ontwikkelen, je moet een antenne gaan krijgen van nu ga ik een grens over” (interview A.<br />
Commandeur). Die antenne moeten raadsleden ontwikkelen door regelmatig <strong>met</strong> elkaar van<br />
gedachten te wisselen over het onderwerp.<br />
“Die antenne ontwikkelen en die krijg je door regelmatig <strong>met</strong> elkaar in de raad daarover te spreken en<br />
een casus te behandelen dat hebben wij ook recent gedaan, een paar van die casussen. Net zoals jij ze<br />
noemt. Dan gaan we <strong>met</strong> verschillende partijen door elkaar heen zitten dus dan zit je niet <strong>met</strong> je eigen<br />
fractie maar lekker door elkaar en ik moet zeggen dan kom je echt tot een soort consensus van ja dit is<br />
te gek, dit had nooit gemogen of van, dat weet ik echt niet hoor dat is een grijs gebied. En dat grijze<br />
gebied <strong>met</strong> name dat ga je er nooit uit halen. Dat is een illusie. Dat is een mooie taak voor de<br />
politicologen maar dat krijg je er niet uit, want je weet nooit wat er echt in die koppen omgaat”<br />
(Ibidem).<br />
91
Uit de vorige hoofdstukken bleek al dat de heer Commandeur voor een groot deel mee kan<br />
gaan in de oplossingsrichting dat als een partij zich heel erg profileert op een bepaald punt<br />
zoals cultuur dat de raadsleden van die partij dan ook over dat onderwerp moeten kunnen<br />
stemmen in de raad, ook als zij betrokken zijn bij de muziekvereniging. Maar de heer<br />
Commandeur weet nog een scherp criterium te formuleren, waarmee een raadslid kan<br />
aangeven of hij wel of niet mee zou moeten stemmen.<br />
“Had ik anders gestemd wanneer ik in Amsterdam gewoond had en ik had er vanuit een helikopterblik<br />
op gekeken en er komt een casus langs, die gemeente die wil geld voor een reis naar het buitenland <strong>met</strong><br />
de F’jes zou ik daar voor zijn? Nou F’jes naar buitenland dacht het niet in deze tijd van bezuinigen. Ja<br />
maar ik ben vader van een kind en het kind zeg papa je bent toch wel voor? Bent u ook al tegen? Nee hé<br />
papa kom op we willen allemaal zo graag! Nou dan stem je dus anders en dan ben je fout, want je had er<br />
<strong>met</strong> een neutrale blik op moeten kijken. Zou je er anders over gedacht hebben wanneer je ergens anders<br />
gewoond had dat vind ik een hele goede” (Ibidem).<br />
Het criterium van als ik elders gewoond had zou ik dan hetzelfde stemmen, omvat eigenlijk<br />
ook het uitgangspunt van een partij die zich profileert op een punt en daarom ook mee zou<br />
moeten kunnen stemmen. Want wanneer iemand zich aansluit bij de cultuurpartij dan zou hij<br />
ook wanneer hij in Amsterdam had gewoond voor extra cultuursubsidie in Beemster gestemd<br />
hebben. Kort samengevat is het voor de heer Commandeur vooral een mentaliteitskwestie en<br />
die moet je samen te lijf gaan, je moet transparant zijn over je belangen en je dus uiteindelijk<br />
afvragen of je ook zo gestemd zou hebben wanneer je in een andere gemeente gewoond had.<br />
Interview <strong>met</strong> Ben van den Bos, raadslid PvdA Landsmeer<br />
Interessant is dat de heer van den Bos, wanneer ik hem vraag naar een mogelijke oplossing,<br />
begint hij uit te leggen waarom juist die nadruk op integriteit zo belangrijk is. Onderstaande<br />
quote is daarom zeer interessant:<br />
“Nou wat maakt Nederland nou zo bijzonder, als ik het zegmaar vergelijk <strong>met</strong> heel veel andere landen<br />
dat is toch dat wij een grote mate van transparantie hebben. En dat is wel eens vervelend en dat is wel<br />
eens lastig maar op een moment dat je daar compromissen gaat leggen dan vind ik dat je de democratie<br />
juist aantast. De kenmerkende waarde van de democratie vind ik dat we afspreken dat we zo transparant<br />
mogelijk mensen beslissingen laten nemen die er zelf niet bij betrokken zijn, de haat en de afschuw van<br />
politiek door mensen en de zakkenvuller-roepers die kijken altijd naar mensen die er zelf belang bij<br />
hebben en zolang je dat niet kunt aantonen dat je daar alles aan doet om dat tegen te gaan ja dan ga je de<br />
kant van Italië en Spanje en noem maar op. Ja ik vind dat, kijk naar Griekenland waar het toe leidt.<br />
Mensen die collectief geen BTW betalen, je zwart betalen, en dan denk ik daar doe je ook aan mee. Kijk<br />
als ik op dit erf waar je nu zit, daar is alles gelegaliseerd, want ik vind, ik kan een grote mond opzetten<br />
bij de gemeente dat dingen niet kloppen maar laat ik dan in ieder geval zorgen dat op me eigen erf alles<br />
gewit is. Anders heb ik, vind ik geen recht van spreken, dat geldt <strong>met</strong> die school ook. Als ik daar werk<br />
en ik ben raadslid kan ik niet meestemmen. Het is dan jammer. Ik wil daar niet op toegeven dat leidt tot<br />
niks”.<br />
Wanneer ik de heer van de Bos vraag naar de mogelijke oplossing om te verwijzen naar<br />
verkiezingsprogramma’s en daarmee te rechtvaardigen dat iemand toch meestemt oppert hij:<br />
“Je hebt een verklaring afgelegd dat je zonder last of ruggespraak spreekt, en ik vind het niet<br />
zuiver als je dan zegt ja ik had belangstelling voor dat onderwerp, ja zo lust ik er nog wel één.<br />
Het gaat er dus om dat je als raadslid in het gemeentebestuur alle tegenstanders en dus ook<br />
alle voorstanders weegt en ja dan mag je zelf dus niet betrokken zijn bij dat onderwerp”. De<br />
92
mogelijkheid om de tegenstanders <strong>met</strong> even veel mensen af te laten nemen als de<br />
voorstanders wanneer uit één van beide kampen iemand niet mee mag stemmen vanwege<br />
integriteit wordt ook als moeilijk ervaren. Dat zou voor de kiezer al snel op gesjoemel kunnen<br />
lijken.<br />
Een interessante oplossing die de heer van den Bos oppert is het referendum in verband <strong>met</strong><br />
het eventueel sluiten van de school. Dan zeg je eigenlijk tegen de kiezer:<br />
“We hebben teveel mensen die direct belang hebben, dat verstoort het proces maar is wel zuiver op de<br />
graad. Vanwege dat belang vragen we nu aan de bevolking, dit zijn de consequenties van openhouden,<br />
dit zijn de consequenties van sluiten, wat vindt u? Dat zou ik een mooi, mooi omdat het zo heel weinig<br />
voorkomt, mooie reden zijn voor een referendum <strong>met</strong> bindingskracht, niet een vrijblijvend.. want dan<br />
krijg je het zelfde probleem weer in de raad”.<br />
De heer van den Bos wil dus geen concessies doen op het belang van integriteit, het is<br />
mogelijk dat er bij gemeenten wordt gekozen voor creatieve oplossingen zoals een<br />
referendum, maar het is uitgesloten dat raadsleden meestemmen over iets waar zij direct<br />
belang bij hebben.<br />
Interview <strong>met</strong> Maja van Campen, raadslid VVD Landsmeer<br />
Voor mevrouw van Campen is dit geen zaak voor de minister, het moet bij de wortels goed<br />
zitten. Wanneer je als partij iemand op je lijst voor de verkiezingen wil zitten moet je zelf<br />
zorgen dat je die persoon een keer goed spreekt en zelfs al een paar keer mee laten draaien in<br />
de fractievergaderingen. “Je kunt toch die man eens drie keer laten komen op een<br />
fractieoverleg en hem gewoon stukken geven en laten meelezen dan weet je toch wat die man<br />
wil en kan en dan kan je ook inschatten als je een klein beetje mensenkennis hebt of die wel<br />
integer zou zijn want het schaadt wel jouw partij”. Mevrouw van Campen vindt dus dat de<br />
partij zelf verantwoordelijk is voor het verwerven van goede integere kandidaten. Verder kan<br />
zij binnen de huidige regels haar beslissingen om wel of niet mee te stemmen prima maken,<br />
dus verdere oplossingen zijn voor haar niet nodig.<br />
Conclusie<br />
Dit hoofdstuk heeft een interessante reeks aan oplossingsrichtingen opgeleverd. De<br />
beslissingen zullen in de onderstaande tabel <strong>met</strong> voor- en nadelen erbij worden weergegeven.<br />
Er is geen wetenschappelijke basis om één van de oplossingsrichtingen als beste aan te<br />
wijzen. De lezers van deze scriptie kunnen op basis van onderstaande tabel zelf een afweging<br />
maken of mogelijke combinaties van oplossingen bij elkaar zoeken.<br />
Oplossing Voordeel Nadeel<br />
Opknippen van het besluit Kleinere delen dus minder<br />
belanghebbenden per besluit<br />
Toetsingskamer Besluiten worden door de<br />
RvS al getoetst op integriteit,<br />
een toetsingskamer die ook<br />
de democratische legitimiteit<br />
93<br />
Politieke verhoudingen<br />
kunnen per deel verschillen<br />
wat de samenhang mogelijk<br />
niet ten goede komt<br />
De uitspraken van een<br />
toetsingskamer zijn vaak<br />
minder gezaghebbend dan de<br />
uitspraken van de RvS. Deze
Strenge gedragscode <strong>met</strong><br />
uitzondering voor<br />
consequente politieke lijn<br />
Veelvuldig samen<br />
overleggen wat wel en niet<br />
kan (antenne ontwikkelen)<br />
Had ik zo gestemd als ik<br />
ergens anders woonde?<br />
Geen concessies doen op<br />
het belang van integriteit,<br />
alleen creatieve oplossingen<br />
zoals een referendum bij<br />
excessen.<br />
Partijen moeten<br />
kandidaten goed screenen<br />
toetst kan meer evenwicht in<br />
de discussie brengen<br />
Partijen die zich vanaf de<br />
campagne profileren <strong>met</strong><br />
groen of cultuur kunnen<br />
altijd meestemmen en de<br />
stem van hun kiezers<br />
verwoorden<br />
Zal de onduidelijkheid in een<br />
gemeenteraad mogelijk<br />
wegnemen<br />
Deze maatstaaf is heel helder<br />
en wanneer raadsleden deze<br />
afweging oprecht maken is<br />
de deugd van onpartijdigheid<br />
geborgd<br />
De situatie zoals die nu is<br />
kan tot excessen leiden maar<br />
is over het algemeen wel<br />
zuiver. Het belang van<br />
integriteit weegt zo zwaar dat<br />
de eventuele verschuivingen<br />
in politieke verhoudingen<br />
voor lief genomen moeten<br />
worden. Warneer dat uit de<br />
hand dreigt te lopen kan de<br />
raad zoeken naar creatieve<br />
oplossingen<br />
Deze oplossing kan het<br />
probleem mogelijk verlichten<br />
omdat er minder raadsleden<br />
in gemeenteraden komen die<br />
hun eigen belang veilig<br />
willen stellen<br />
94<br />
oplossing in de praktijk goed<br />
vorm geven is een uitdaging<br />
maar niet onmogelijk<br />
Partijen kunnen <strong>met</strong><br />
persoonlijke belangen de<br />
verkiezingen winnen en de<br />
kiezer in de campagne<br />
misleiden, er is geen controle<br />
op dit risico. Daarnaast kan<br />
een politieke lijn zoals een<br />
verkiezingsprogramma soms<br />
heel vaag en algemeen zijn.<br />
Kan landelijk gezien<br />
ongelijkheid tussen raden in<br />
de hand werken, de ene<br />
gemeente kan dan mogelijk<br />
een andere richting kiezen<br />
dan de andere<br />
Er is geen controle op de<br />
vraag of raadsleden deze<br />
afweging oprecht maken<br />
Het biedt geen sluitende<br />
oplossing voor de problemen<br />
die in deze scriptie aan het<br />
licht zijn gekomen maar het<br />
is wel een duidelijk antwoord<br />
op de vraag hoe we verder<br />
moeten <strong>met</strong> deze kwestie<br />
Deze oplossing biedt geen<br />
sluitende oplossing voor de<br />
problemen die in deze<br />
scriptie aan het licht zijn<br />
gekomen
Conclusie en aanbeveling<br />
In deze conclusie staat de beantwoording van de hoofdvraag centraal. Om de hoofdvraag goed<br />
te beantwoorden zullen de conclusies uit het theoretische gedeelte eerst worden herhaald,<br />
vervolgens worden de antwoorden op de subvragen in herinnering gebracht. Daarna zal de<br />
hoofdvraag beantwoordt worden. De hoofdvraag van deze scriptie is:<br />
Onder welke voorwaarden is het volgens gemeenteraadsleden moreel acceptabel dat een<br />
gemeenteraadslid in een kleine gemeente meebeslist over een bepaald onderwerp ondanks de<br />
aanwezigheid van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>, en zijn er praktische oplossingen aan te dragen<br />
om <strong>met</strong> deze morele kwestie om te gaan?<br />
Theoretisch kader<br />
In de inleiding is al geconstateerd dat er gevoelsmatig een verbinding is tussen een<br />
persoonlijk belang en een visie van een politicus op het algemeen belang. Ook de spanning<br />
tussen de wil om betrokken te zijn bij het maatschappelijk middenveld en de angst om te<br />
betrokken te zijn en niet meer mee te mogen stemmen was al snel gevonden, evenals de<br />
spanning tussen het waarmaken van verkiezingsbeloften en het niet kunnen uitbrengen van<br />
jouw stem op voor jouw partij cruciale dossiers. Deze scriptie begon dus <strong>met</strong> een spanning,<br />
een punt waarop de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> invloed zou gaan hebben op het<br />
democratische proces in Nederlandse gemeenten.<br />
De schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> is door een combinatie van het wetenschappelijke debat<br />
en het juridische kader gedefinieerd als: het vermengen van een persoonlijk belang <strong>met</strong> het<br />
publieke belang dat een raadslid moet dienen uit hoofde van zijn functie, of de schijn wekken<br />
dat dit is gebeurd. Deze definitie geeft nog geen duidelijkheid over de grenzen wanneer iets<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> is en wanneer de schijn gewekt is. Dit blijkt nooit 100% helder te zijn,<br />
er is altijd een grijs gebied, daarnaast is het heel moeilijk om hier in zijn algemeenheid iets<br />
over te zeggen. Volgens sommigen kan alleen het relevante publiek (in het geval van een<br />
wethouder de inwoners van de gemeente) oordelen of een handeling integer is of niet. Helaas<br />
is hier vaak weinig ruimte voor nuance.<br />
De RvS beoordeelt in Nederland naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende of<br />
een raadslid zich schuldig heeft gemaakt aan <strong>belangenverstrengeling</strong>. Daarbij is de uitleg van<br />
artikel 2:4 van de Awb cruciaal, de RvS legt dit artikel in de zaken Winsum en Loenen uit als<br />
een bescherming van de burger tegen een vooringenomen overheid. Omdat het beschermen<br />
van de burger in dit geval zo belangrijk is moet ook de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong><br />
vermeden worden.<br />
In het politiek theoretische kader is geconcludeerd dat het algemeen belang of het publieke<br />
belang nooit objectief waar te nemen is. Er bestaan alleen deelbelangen of visies op het<br />
algemeen belang. Daarnaast is geconcludeerd dat als iemand een persoonlijk belang bij meer<br />
openbaar groen heeft dit ook een belang van meer mensen in zijn dorp kan zijn. Met andere<br />
woorden, de scheidslijn tussen een persoonlijk belang en een deelbelang is lang niet altijd te<br />
trekken. Vanuit politiek theoretische hoek is het dus bezwaarlijk dat wanneer een raadslid<br />
95
wegvalt dit ook betekent dat de kiezers wegvallen die zijn standpunt vanuit hun deelbelang of<br />
hun persoonlijke belang steunen.<br />
Na deze theoretische verkenning is het duidelijk dat het uitgangspunt van de raad van state,<br />
onpartijdigheid, soms op gespannen voet kan staan <strong>met</strong> democratische legitimiteit. Er is dus<br />
sprake van een afweging. Om die afweging zorgvuldig te maken wordt het model van morele<br />
besluitvorming van Rob van Es gebruikt. De eerste fase van dat model is gebruikt om aan te<br />
hand van een aantal waardedomeinen te achterhalen wat er moreel is aan het onderwerp van<br />
deze scriptie. Dit leverde samen <strong>met</strong> de andere theoretische hoofdstukken de input voor de<br />
tweede fase van het model van morele besluitvorming. In deze fase is daarmee het gehele<br />
theoretisch kader samengevat, deze samenvatting is te vinden op bladzijde 42. Het derde fase<br />
model is ook toegelicht en wordt gebruikt om het morele handelen van raadsleden te kunnen<br />
categoriseren.<br />
Experts<br />
Er is gesproken <strong>met</strong> drie experts op het gebied van integriteit om de eerste deelvraag te<br />
beantwoorden: hoe zouden raadsleden <strong>met</strong> het wekken van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong> om moeten gaan en wat zijn oplossingen voor deze kwestie (op lange<br />
termijn); volgens experts? Hoogleraar Leo Hubers en integriteitbureaus BIOS en BI zijn<br />
geïnterviewd. De definitie uit het theoretische kader komt overeen <strong>met</strong> de antwoorden van de<br />
geïnterviewden op de vraag wat volgens hun de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> inhoudt.<br />
Wanneer er gesproken wordt over een persoonlijk belang zijn de geïnterviewden het er over<br />
eens dat er wel spraken moet zijn van een uniek belang, een belang dat meer is dan het belang<br />
van alle Nederlanders of alle Amsterdammers.<br />
Er zijn verschillende gradaties waarin je persoonlijk betrokken kan zijn bij een onderwerp als<br />
raadslid, er is bijvoorbeeld een verschil tussen lid zijn van de voetbalclub en voorzitter zijn.<br />
Daarnaast verschilt het ook nog in hoeverre een raadslid in zijn publieke functie is betrokken<br />
bij dat belang, is hij of zij bijvoorbeeld woordvoerder sport en tevens betrokken bij de<br />
voetbalclub. Over het leggen van een eventuele grens vanaf waar de betrokkenheid te groot<br />
wordt is in zijn algemeenheid weinig te zeggen volgens de geïnterviewden. Er zijn wel twee<br />
interessante nuancerende opmerkingen te maken. Ten eerste is een zekere betrokkenheid van<br />
raadsleden zeer gewenst, men wil juist raadsleden die midden in de maatschappij staan. De<br />
vraag is wanneer wordt die betrokkenheid te groot en gaat het onafhankelijke oordeel van het<br />
raadslid eronder leiden. Een tweede nuancering is dat het raadslidmaatschap een parttime<br />
functie is, daarom is het logisch dat raadsleden nog andere taken en belangen hebben, naast de<br />
belangen die voortkomen uit hun functie als raadslid.<br />
Uit de eerste subvraag komen weinig mogelijke oplossingen voor de morele kwestie die in<br />
deze scriptie centraal staat. Een suggestie die geopperd wordt is om, wanneer er raadsleden<br />
aan één kant van de discussie niet mee mogen stemmen, de andere kant ook <strong>met</strong> een zelfde<br />
aantal raadsleden te verminderen. Deze oplossing veronderstelt wel een hele nobele raad. Een<br />
andere oplossing is dat raadsleden zich beroepen op hun verkiezingsprogramma om te<br />
96
ewijzen dat hun stem niet uit een persoonlijk belang voortkomt. Deze oplossing verandert<br />
politieke partijen wel erg veel in belangenverenigingen en is daarom mogelijk niet wenselijk.<br />
Een laatste mogelijkheid is om gewoon openlijk toe te geven dat er belangen zijn maar dat in<br />
dit geval de schade om niet mee te stemmen groter is dan de schade aan integriteit als er wel<br />
meegestemd wordt.<br />
Afwegingen van raadsleden<br />
Om de tweede deelvraag, welke morele overwegingen spelen een rol voor raadsleden bij hun<br />
afweging tussen meestemmen en het wekken van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>, te<br />
kunnen beantwoorden zijn zes raadsleden geïnterviewd. Uit de interviews zijn de twee of drie<br />
meest dominante waarden gehaald die bij een raadslid meespelen in zijn of haar overweging.<br />
Wat interessant is, is dat alle zes de geïnterviewden de waarde onpartijdigheid onderschrijven.<br />
Niet omdat dit een wettelijke eis is maar omdat raadsleden dit uit zichzelf een belangrijke<br />
deugd vinden. Vergeleken <strong>met</strong> het theoretisch kader komen waarden zoals<br />
verkiezingsbeloften waarmaken niet terug, dit komt omdat wat de achterban verlangt multiinterpretabel<br />
is. Een raadslid kan beargumenteren dat zijn achterban wil dat hij zich niet<br />
uitspreekt over onderwerpen waar hij zelf persoonlijk bij betrokken is, maar een raadslid kan<br />
ook beargumenteren dat zijn achterban vooral verlangt dat hij stemt over de onderwerpen die<br />
zijn achterban belangrijk vindt.<br />
Wanneer gekeken wordt naar fase twee van het model van morele besluitvorming, valt op dat<br />
alle raadsleden de deugd van onpartijdigheid onderschrijven. Vier van de zes raadsleden<br />
erkennen echter dat deze deugd soms tot onwenselijke gevolgen kan leiden en zijn daarom<br />
(ieder onder zijn of haar eigen voorwaarden) bereid om op sommige momenten afstand te<br />
nemen van de deugd van onpartijdigheid. Deze conclusie is wederom weergegeven in het fase<br />
twee model van het model van morele besluitvorming, dit is terug te vinden op bladzijde 83.<br />
Handeling van raadsleden<br />
Om de deelvraag, hoe raadsleden op dit moment om gaan <strong>met</strong> de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>, te kunnen beantwoorden wordt gebruik gemaakt van het fase drie<br />
model van het model van morele besluitvorming. Geconcludeerd kan worden dat de<br />
meerderheid van de geïnterviewden veel waarde hecht aan transparantie en openheid tussen<br />
raadsleden onderling. De kwestie van de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong> kun je het beste<br />
samen aanpakken. Daarnaast komt de keuze van raadsleden om wel of niet mee te stemmen<br />
primair voort uit hun karaktereigenschappen of uit adviezen van hun sociale netwerken.<br />
Wat opvalt aan de antwoorden die de geïnterviewden geven op de vraag of ze wel of niet mee<br />
zouden stemmen is dat er veel nuance verschil tussen zit. Het ene raadslid zou als jeugdleider<br />
van een voetbalclub wel meestemmen over de subsidieverordening, een ander raadslid zou<br />
zich dan te betrokken voelen. Het ene raadslid zou als lid van de voetbalclub wel<br />
meestemmen over kunstgrasvelden voor de voetbalclub en een ander raadslid zou zich te<br />
betrokken voelen als dit de velden zijn waar hij later op zou kunnen voetballen. Het is op<br />
basis van kwalitatief onderzoek moeilijk om generalistische conclusies te trekken, maar de<br />
97
esultaten van de interviews geven wel het vermoeden dat er niet in elke gemeente op<br />
dezelfde manier wordt gedacht over integriteit.<br />
Oplossingen<br />
Om de laatste deelvraag, welke oplossingen zouden raadsleden (op lange termijn) zien voor<br />
de morele afweging tussen meestemmen en het wekken van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>, te kunnen beantwoorden is in de interviews gevraagd naar een<br />
oplossingsrichting. De tabel op bladzijde 92 en 93 geeft de oplossingsrichtingen die de<br />
raadsleden hebben aangegeven weer, <strong>met</strong> de voor- en nadelen erachter. Er is geen<br />
wetenschappelijke basis om één van de oplossingsrichtingen als beste aan te wijzen. De lezers<br />
van deze scriptie kunnen op basis van de tabel zelf een afweging maken, of mogelijke<br />
combinaties van oplossingen bij elkaar zoeken.<br />
De hoofdvraag<br />
Het eerste deel van de hoofdvraag vraagt onder welke voorwaarden het voor raadsleden<br />
moreel acceptabel is om mee te beslissen, ondanks de aanwezigheid van de schijn van<br />
<strong>belangenverstrengeling</strong>. Voor twee van de zes geïnterviewden is dit onder geen enkele<br />
voorwaarden toegestaan, zij zijn niet bereid om concessies te doen op het belang van<br />
integriteit. Voor vier van de zes raadsleden is het echter wel mogelijk om mee te stemmen<br />
wanneer de democratische legitimiteit in het geding komt, of wanneer de regels niet werkbaar<br />
zijn in een kleine gemeenschap. Met de eerste voorwaarde wordt bedoeld dat vanwege<br />
stemonthouding de politieke verhoudingen dusdanig aan het schuiven zijn dat er geen recht<br />
gedaan wordt aan de verkiezingsuitslag. Bepaalde deelbelangen worden dan niet meer<br />
vertegenwoordigd in het politieke proces. Met de tweede voorwaarde wordt bedoeld dat<br />
zoveel raadsleden niet mee kunnen stemmen, omdat zij een persoonlijk belang zouden<br />
hebben, dat er nauwelijks nog een quorum overblijft in de raad. Daarnaast valt op dat<br />
raadsleden veel waarde hechten aan transparant <strong>met</strong> elkaar overleggen over kwesties<br />
aangaande de schijn van <strong>belangenverstrengeling</strong>.<br />
Het advies<br />
Het doel van deze scriptie is om praktische oplossingen aan te dragen voor raadsleden maar<br />
ook voor de wetgeving over hoe omgegaan moet worden <strong>met</strong> <strong>belangenverstrengeling</strong> wanneer<br />
dit de democratie zou kunnen ondermijnen. In dit onderzoek is gebleken dat vier van de zes<br />
raadsleden in sommige gevallen inzien dat de huidige wetgeving kan leiden tot onwenselijke<br />
verschuivingen in de lokale politieke verhoudingen. Sommige raadsleden vrezen zelfs voor<br />
het niet meer halen van een quorum wanneer de huidige wetgeving en de interpretatie die de<br />
raad van state daaraan geeft overeind blijft.<br />
In de eerste plaats zijn er voor raadsleden adviezen gegeven over hoe zij om kunnen gaan <strong>met</strong><br />
deze kwestie. Door alle geïnterviewden wordt het belang van onpartijdigheid onderschreven.<br />
Raadsleden zullen terughoudend moeten zijn in situaties waar ze zelf persoonlijk bij<br />
betrokken zijn. Het gaat hier dan echt om het hebben van een persoonlijk belang, wanneer dit<br />
persoonlijke belang overloopt in een deelbelang zijn niet alle geïnterviewde het eens over de<br />
98
te volgen handeling. Als raadslid is het raadzaam om jezelf af te vragen of je ook zo zou<br />
stemmen wanneer je in een andere gemeente zou wonen. Ook politieke partijen hebben een<br />
verantwoordelijkheid, zij zullen kandidaten niet klakkeloos op een kieslijst moeten zetten,<br />
maar duidelijk screenen of het integere personen zijn. Daarnaast is ook overleg tussen<br />
raadsleden onderling over dit soort thema’s cruciaal voor wederzijds begrip en een consistente<br />
aanpak binnen de eigen gemeentegrenzen.<br />
In tweede instantie zijn de adviezen in deze scriptie ook bedoeld voor de wetgever. Binnen de<br />
huidige wetgeving en de huidige interpretatie van artikel 2:4 van de Awb is het mogelijk dat<br />
er excessen ontstaan, zoals het sluiten van de school waar de inleiding mee begon. Het is<br />
volgens vier van de zes geïnterviewden niet wenselijk dat raadsleden die zich profileren <strong>met</strong><br />
een bepaald onderwerp, eenmaal gekozen niet mee kunnen beslissen over dit onderwerp<br />
omdat ze er persoonlijk bij betrokken zijn. Met name de twijfel die nu leeft bij enkele lokale<br />
raadsleden over wanneer er wel en niet deelgenomen kan worden aan de besluitvorming, zie<br />
ook het maatschappelijke debat in hoofdstuk één, is onwenselijk. Uit deze scriptie ontstaan<br />
drie mogelijke opties voor de landelijke wetgever.<br />
De eerste optie is om geen concessies te doen op het gebied van integriteit en duidelijk te<br />
maken dat wanneer zich excessen voordoen, zoals bij het sluiten van die school, dat dit geen<br />
reden mag zijn om af te wijken van het integriteitsbeleid. Deze keuze wordt door twee van de<br />
zes geïnterviewden ondersteund en geeft een duidelijk signaal naar lokale raden wat wel en<br />
niet is toegestaan.<br />
De tweede optie is dat de wetgever een toetsingskamer inricht die besluiten van lokale<br />
overheden zou kunnen toetsen op democratische legitimiteit. De kamer zou kunnen oordelen<br />
dat een besluit genomen is <strong>met</strong> een niet legitieme meerderheid, omdat leden van de raad zich<br />
hebben onthouden van stemming. Deze toetsingskamer zou de eenzijdige blik van de RvS op<br />
integriteit kunnen compenseren. Hoe deze kamer precies vorm moet krijgen kan onderwerp<br />
zijn van vervolgonderzoek. In deze scriptie is gebleken dat het zinvol is om <strong>met</strong> een morele<br />
bril naar het vraagstuk van <strong>belangenverstrengeling</strong> te kijken, het is dan ook aan te bevelen dat<br />
een toetsingskamer meer is dan een juridisch bouwwerk. De toetsingskamer moet de vraag<br />
kunnen beantwoorden of iets rechtvaardig is en niet uitsluitend kijken naar de vraag of iets<br />
aan de regels voldoet.<br />
Een derde optie is dat in de wet verankerd wordt dat raadsleden het schenden van de regels<br />
voor integriteit mogen rechtvaardigen <strong>met</strong> een beroep op het verkiezingsprogramma van hun<br />
partij en een beroep op de politieke lijn van die partij. Op deze manier kunnen raadsleden<br />
aangeven dat ze niet stemmen vanwege hun eigen persoonlijke belang maar vanwege een<br />
groter deelbelang, dat door een substantieel deel van de bevolking is geaccordeerd tijdens de<br />
verkiezingen. Deze oplossing komt tegemoet aan het grootste pijnpunt van deze scriptie; mag<br />
een raadslid opkomen voor een deelbelang van een groep inwoners, wanneer hij dat belang op<br />
persoonlijk vlak ook deelt <strong>met</strong> die inwoners.<br />
99
Discussie<br />
Nu het onderzoek achter de rug is wil ik graag terugblikken op een aantal ervaringen uit het<br />
onderzoek. In eerste instantie zal ik reflecteren op het onderzoeken van een onderwerp waar<br />
ik zelf bij betrokken ben. Hierna zullen de sterke en zwakke punten in het onderzoek worden<br />
belicht. Tot slot zal ik mij persoonlijk nog uitspreken over de thematiek.<br />
Betrokkenheid<br />
Tijdens het onderzoek was het voor mij interessant om een casus te behandelen waar ik zelf in<br />
mijn werk als raadslid van Oostzaan bij betrokken ben. Dit vergroot vooral de motivatie<br />
omdat je als raadslid op meerdere momenten wordt herinnerd aan het belang van het<br />
onderwerp. De onduidelijkheid die wij als gemeente Oostzaan hebben ervaren als het gaat om<br />
de huidige integriteitsregels zijn voor mij een belangrijke drijfveer geweest om deze scriptie<br />
te schrijven. Ik heb geprobeerd om over de casus van het subsidiebeleid waar ik niet bij<br />
betrokken was even veel uit te zoeken als ik over de casus Oostzaan wist. Omdat ik tijdens het<br />
schrijven van dit onderzoek niet zeker wist of ik openbaar mocht maken dat de gemeente<br />
Oostzaan bezig is geweest <strong>met</strong> deze materie, omdat de stukken hierover toen nog besloten<br />
waren, heb ik in sommige interviews de casus Oostzaan algemeen gehouden. Ik heb het<br />
gewoon als een casus over een bestemmingsplan voorgesteld. Dit heeft voor de inhoudelijke<br />
behandeling weinig uitgemaakt naar mijn idee. Het is aan anderen om te beoordelen of het mij<br />
gelukt is om het slappe koord tussen gemotiveerde betrokkenheid en te veel betrokkenheid te<br />
bewandelen.<br />
Een nadeel van de betrokkenheid is natuurlijk dat je als raadslid zelf een mening over de<br />
materie ontwikkelt en als onderzoeker onafhankelijk naar het onderwerp moet kijken. Dat is<br />
één van de redenen dat ik het in de conclusie van deze scriptie niet aandurf om een beste<br />
oplossing te benoemen. Ik heb er voor gekozen om in deze scriptie zo objectief mogelijk de<br />
opvattingen van alle geïnterviewden weer te geven.<br />
Sterke en zwakke punten<br />
Een duidelijke tekortkoming aan dit onderzoek is dat BING en Douwe Jan Elzinga niet<br />
geïnterviewd zijn. Beide hebben veel expertise op dit gebied en ik zal mijn scriptie zeker ter<br />
informatie nog naar hen toe sturen. Een sterk punt van dit onderzoek is dat er tussen de<br />
theorie en de uitvoering van de scriptie een onderdeel experts zit, waardoor ik als interviewer<br />
een brede ondergrond had voor ik de interviews <strong>met</strong> de raadsleden in ging.<br />
Een ander sterk punt is dat de codering van deze scriptie niet is gebaseerd op een zelfgemaakt<br />
model maar op een bestaand ethisch model. Het leek me vanaf het begin onverstandig om een<br />
eigen coderingsapparaat te ontwikkelen, omdat ik betrokken ben bij het onderwerp en er dan<br />
altijd vraagtekens bij dit apparaat geplaatst zouden worden. Het model van morele<br />
besluitvorming zorgt dus voor een meer objectieve codering in deze scriptie.<br />
100
Vervolgonderzoek<br />
Zoals deze scriptie duidelijk aantoont is het laatste woord over dit onderwerp nog niet gezegd.<br />
Het is de moeite waard om in vervolg onderzoek dieper in te gaan op de oplossingsrichtingen<br />
die in deze scriptie naar boven zijn gekomen. In deze scriptie is de keuze gemaakt om eerst<br />
<strong>met</strong> de experts te praten en vervolgens <strong>met</strong> die kennis de raadsleden te interviewen.<br />
Vervolgonderzoek zou de resultaten van de gesprekken <strong>met</strong> de raadsleden weer kunnen<br />
terugkoppelen naar de experts, om hen te confronteren <strong>met</strong> de problemen in de praktijk en de<br />
aangedragen oplossingen om deze situatie te verbeteren. Het is dan aan te bevelen om ook<br />
BING en de heer Elzinga te interviewen.<br />
Eigen opvatting<br />
Als gemeenteraadslid die te maken heeft gehad <strong>met</strong> deze morele kwestie heb ik ook een eigen<br />
opvatting ontwikkeld. Ik zou uiteindelijk de gevolgen voor de democratische legitimiteit van<br />
een besluit zwaarder laten wegen dan het belang van een strikt integriteitsbeleid.<br />
Naar mijn idee hebben alle burgers het recht om zichzelf kandidaat te stellen voor het<br />
openbaar bestuur. Dit passieve kiesrecht heeft als doel dat iedereen zich in de politiek kan<br />
verzetten tegen beleid dat hij of zij onverstandig vindt. In die politieke opvatting zal altijd een<br />
persoonlijke mening of een persoonlijk belang doorklinken. Het raadslid dat zijn hele leven in<br />
een groen gebied woont zal eerder voor het behoud van het groene gebied kiezen. Niet alleen<br />
om zijn eigen uitzicht te bewaren, maar ook om het groen in zijn algemeen te beschermen. De<br />
burger die elke week oude kranten ophaalt om geld binnen te halen voor de<br />
muziekvereniging, omdat er geen geld is voor het organiseren van een jaarlijks concert,<br />
terwijl te gemeente besluit om miljoenen uit te geven aan kunstgrasvelden, zal misschien<br />
besluiten om de politiek in te gaan. Niet alleen om meer subsidie voor zijn eigen vereniging<br />
los te maken, maar vooral om de verdeling tussen cultuur en sport eerlijker te maken.<br />
In ieder politiek standpunt zit vaak een persoonlijk belang en wanneer kiezers hierop stemmen<br />
wordt dit persoonlijke belang en dit politieke standpunt verheven tot een deelbelang.<br />
Vervolgens eisen we in Nederland dat het raadslid dat vrijwillig de kranten ophaalt voor de<br />
muziekvereniging niet meestemt over de subsidie aan de muziekschool. De politicus die zijn<br />
hele straat, wijk of dorp groen wil houden mag niet mee stemmen over het investeren in meer<br />
bomen voor zijn buurt. Wanneer we in Nederland deze regels als normaal veronderstellen wat<br />
is het passieve kiesrecht dan nog waard?<br />
101
Literatuurlijst:<br />
Websites:<br />
‘Website BING: http://www.bureauintegriteit.nl/site/pages/bing.php?pag_id=51 (laatst<br />
geraadpleegd 26-04-2012)’<br />
‘Website Binnenlands Bestuur:<br />
http://www.binnenlandsbestuur.nl/bestuur-en-organisatie/opinie/columns/opnieuwproblemen-over-stemonthouding.427404.lynkx<br />
(laatst geraadpleegd 30-03-2012)’<br />
‘Website BIOS: http://www.integriteitoverheid.nl/over-bios.html (laatst geraadpleegd 26-04-<br />
2012)’<br />
‘Website gemeente Amsterdam http://www.amsterdam.nl/gemeente/organisatiediensten/integriteit-0/<br />
(laatst geraadpleegd 02-05-2012)’<br />
‘Website gemeente Beemster http://www.beemster.net/beemster/beemster-in-cijfers_3265/<br />
(laatst geraadpleegd 08-05-2012)’<br />
‘Website gemeente Landsmeer http://www.landsmeer.nl/over_landsmeer/cijfers (laatst<br />
geraadpleegd 08-05-2012)’<br />
‘Website gemeente Oostzaan http://gemeente.oostzaan.nl/over_oostzaan (laatst geraadpleegd<br />
08-05-2012)’<br />
‘Website onderzoeksgroep integriteit van bestuur:<br />
http://www.fsw.vu.nl/nl/onderzoek/onderzoeksprogrammas/bestuurskunde/integriteit-vanbestuur/index.asp<br />
(laatst geraadpleegd 29-03-2012)’<br />
‘Website Raad van State [1]:<br />
http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=ge<br />
meente%20Winsum&verdict_id=VfMAMgcf%2B0o%3D (laatst geraadpleegd 31-03-2012)’<br />
‘Website Raad van State [2]:<br />
http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=ge<br />
meente%20Loenen&verdict_id=glTJDsRfNoE%3D (laatst geraadpleegd 31-03-2012)’<br />
‘Website Rijksuniversiteit Groningen: http://www.rug.nl/staff/j.w.m.engels/index (laatst<br />
geraadpleegd 26-04-2012)’<br />
‘Website vereniging van griffiers:<br />
http://www.griffiers.nl/Thema_s_en_dossiers/Griffier/Visie/Column_Afdeling_Bestuursrecht<br />
spraak_op_drift (laatst geraadpleegd 30-03-2012)’<br />
102
‘Website VNG:<br />
http://www.vng.nl/smartsite.dws?id=57805 (laatst geraadpleegd 31-03-2012)’<br />
‘Website VU: http://www.fsw.vu.nl/nl/wetenschappelijkeafdelingen/bestuurswetenschappen/medewerkers-bws/huberts/index.asp<br />
(laatst geraadpleegd<br />
26-04-2012)’<br />
‘Website wetten overheid [1]:<br />
http://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/volledig/geldigheidsdatum_31-03-2012#Bijlage<br />
(laatst geraadpleegd 31-03-2012)’<br />
‘Website wetten overheid [2]:<br />
http://wetten.overheid.nl/BWBR0005416/geldigheidsdatum_31-03-2012 (laatst geraadpleegd<br />
31-03-2012)’<br />
Tijdschriften:<br />
Elzinga, D.J. ‘Raad kan niet dwingen tot stemonthouding’, Binnenlands Bestuur, 30 maart<br />
(2012), pp. 13<br />
Boeken:<br />
Akkerman, T. (1997) <strong>Democratie</strong>. De grondslagen van het moderne idee. Amsterdam: Het<br />
Spinhuis<br />
Becker, U., ‘Democratische norm en democratietheorie, een historiografische schets’ in<br />
Becker, U. en P. van Praag (red.) Politicologie. Basisthema’s & Nederlandse politiek.<br />
Apeldoorn/Antwerpen:Het Spinhuis 2006: pp. 79-103<br />
Bovens, M.A.P. e.a. (2007) Openbaar Bestuur. Beleid, organisatie en politiek, Deventer:<br />
Kluwer.<br />
Fennema, M. (2001) De moderne democratie. Geschiedenis van een politieke theorie.<br />
Amsterdam: Aksant<br />
Heuvel, J.H.J. van der e.a. (2010) Integriteit van het Lokaal Bestuur. Raadsgriffiers en<br />
gemeentesecretarissen over integriteit. Den Haag: Boom Lemma uitgevers<br />
Huberts, L.W.J.C. (2005) Integriteit en Integritisme in Bestuur en Samenleving, Wie de<br />
schoen past... Amsterdam: Vrije Universiteit van Amsterdam<br />
Manin, B. (1997) The Principles of Representative Government. Cambridge: University Press<br />
103
Overheidsdocumenten<br />
BZK, VNG, IPA, UvW, NPI (2006) Modelaanpak basisnormen integriteit openbaar bestuur<br />
en politie. Den Haag<br />
Kamerbrief BZK (2011) integriteit politieke ambtsdragers Kenmerk: 2011-0000025220<br />
Ministerie van BZK (2009) Nederlandse code voor goed openbaar bestuur, Beginselen van<br />
deugdelijk overheidsbestuur Koninklijke Broerse en Peereboom: Breda<br />
VNG, IPO, UvW, BZK (2011) Handreiking integriteit van politiek ambtsdragers bij<br />
gemeenten, provincies en waterschappen, Met modelgedragscode. Den Haag<br />
Gemeente Oostzaan (2004) Zuiverheid als uitgangspunt, gedragscode voor integer handelen.<br />
Gemeente Landsmeer (2010) Gedragscode politieke ambtsdragers Landsmeer 2010.<br />
Gemeente Beemster (2004) Gedragscode bestuurlijke integriteit voor de leden van de raad en<br />
de commissieleden-niet-raadsleden van de gemeente Beemster.<br />
Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (2010) Handreiking Belangenverstrengeling.<br />
Den Haag: CAOP<br />
OECD (2005) OECD Guidelines for Managing Conflict of Interest in the Public Service<br />
(digitale versie van 2005 geraadpleegd op 15-6-2012:<br />
http://www.oecd.org/dataoecd/51/44/35365195.pdf)<br />
Bureau Integriteit (2011) Modelgedragscode voor de gemeenteraad en deelraden van de<br />
Gemeente Amsterdam, Regels over de zuiverheid van de besluitvorming juli 2011.<br />
Amsterdam: Gemeente Amsterdam<br />
Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam (2007/1) Subsidieverstrekking Zuidoost, Hoofdrapport.<br />
Amsterdam: gemeente Amsterdam (digitale versie van 2007 geraadpleegd op 15-6-2012:<br />
http://www.rekenkamer.amsterdam.nl/contentfiles/subsidieZO_hoofdrapport_tekst5.pdf)<br />
Bureau Integriteit (2007/1) Rapport Risicoanalyse Welzijnssubsidiering Stadsdeel Amsterdam<br />
Zuidoost. (digitale versie van 2007 geraadpleegd op 15-6-2012:<br />
www.amsterdam.nl/publish/pages/52078/risicoanalyserapport2.pdf)<br />
Bureau Integriteit (2007/2) Lokale politiek, maatschappelijk middenveld, subsidieverlening.<br />
(digitale versie van 2007 geraadpleegd op 15-6-2012:<br />
www.amsterdam.nl/publish/pages/52078/lokalepolitiekrapport3.pdf)<br />
104
Bureau Integriteit (2007/3) Onderschatte gevaren & gebrekkig weerwerk. (digitale versie van<br />
2007 geraadpleegd op 15-6-2012:<br />
www.amsterdam.nl/publish/pages/52078/rapportonderschattegevaren.pdf)<br />
Rekenkamer Stadsdelen Amsterdam (2007/2) reactie op het conceptrapport Second opinie<br />
raadsleden Stadsdeelraad Zuid Oost. (digitale versie van 2007 geraadpleegd op 15-6-2012:<br />
http://www.rekenkamer.amsterdam.nl/contentfiles/reactie_RSA_concept_BING_tekst.pdf)<br />
Interviews:<br />
´Interview A. Belling, Bureau Integriteit Openbare Sector, 1 mei 2012´<br />
‘Interview A. Commandeur, fractievoorzitter CDA Beemster, 25 mei 2012’<br />
´Interview A. Ronner, fractievoorzitter GroenLinks Oostzaan, 25 mei 2012’<br />
‘Interview B. van den Bos, gemeenteraadslid PvdA Landsmeer, 24 mei 2012’<br />
‘Interview H. Bout en C. van Woerden, Bureau Integriteit Amsterdam, 3 mei 2012´<br />
´Interview L. Huberts, hoogleraar bestuurskunde, 4 mei 2012´<br />
´Interview M. Segers, fractievoorzitter D66 Beemster, 23 mei 2012´<br />
‘Interview M. van Campen, gemeenteraadslid VVD Landsmeer,<br />
´Interview P. Visser, fractievoorzitter Gemeentebelangen Oostzaan, 14 mei 2012´<br />
105
Bijlagen<br />
Bijlage 1a: Eerste deel interview <strong>met</strong> Leo Huberts (Audio) VERTROUWELIJK<br />
Bijlage 1b: Tweede deel interview <strong>met</strong> Leo Huberts (Audio) VERTROUWELIJK<br />
Bijlage 2: Interview <strong>met</strong> BIOS (Audio) VERTROUWELIJK<br />
Bijlage 3: Interview <strong>met</strong> BI Amsterdam (audio) VERTROUWELIJK<br />
Bijlage 4: Getranscribeerd interview <strong>met</strong> Peter Visser OPVRAAGBAAR<br />
Bijlage 5: Getranscribeerd interview <strong>met</strong> Maja van Campen, OPVRAAGBAAR<br />
Bijlage 6: Getranscribeerd interview <strong>met</strong> Marian Segers, VERTROUWELIJK<br />
Bijlage 7: Getranscribeerd interview <strong>met</strong> Ben van den Bos OPVRAAGBAAR<br />
Bijlage 8: Getranscribeerd interview <strong>met</strong> Arjen Ronner, OPVRAAGBAAR<br />
Bijlage 9: Getranscribeerd interview <strong>met</strong> Arie Commandeur, OPVRAAGBAAR<br />
106