Duurzame Beplantingen.indd - Overzicht folder
Duurzame Beplantingen.indd - Overzicht folder
Duurzame Beplantingen.indd - Overzicht folder
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Robertjan van Putten
Duurzame beplantingen
Aan de slag met duurzaam plantmateriaal
Juni 2011
Documentgegevens
Onderwijsinstelling Hogeschool Van Hall-Larenstein
Opleiding Tuin- en Landschapsinrichting
Afstudeerrichting Realisatie Tuin- en Landschapsarchitectuur
Module TL42RT-M
Naam document Duurzame beplantingen
Ondertitel Aan de slag met duurzaam plantmateriaal
Uitgave 10 juni 2011
Druk eerste
Auteur Robertjan van Putten
Vormgeving Robertjan van Putten
Supervisie Lilian van Oosterhoudt & Jan van Merriënboer
In opdracht van MTD Landschapsarchitecten
Contactgegevens
Van Hall - Larenstein
Larensteinselaan 26a
6882 CT Velp
MTD Landschapsarchitecten
Zuid-Willemsvaart 142
5211 NW ‘s-Hertogenbosch
Copyright Het is niet toegestaan (gedeelten van) deze uitgave te
vermenigvuldigen door middel van druk, fotokopie,
microfilm of op welke andere wijze dan ook. Overname
van gedeelten van de tekst, mits met bronvermelding, is
wel toegestaan.
Mede dank aan
Samenvatting
Duurzaamheid is een steeds belangrijker wordend thema. Het woord
duurzaamheid heeft echter verschillende definities en is niet sluitend, het thema
ontwikkeld zich steeds door. Het begrip is zelfs zoveel omvattend, dat het een
verzamelbegrip is geworden, dat nou niet bepaald duidelijk is. Wat verstaan we
nou eigenlijk onder duurzaamheid?
Duurzaamheid heeft allereest iets met tijdsduur te maken; iets dat lang mee gaat.
Daarbij wordt er naar de toekomst gekeken, we moeten de volgende generaties
niet beperken in hun levensvoorzieningen. In 1997 introduceerde John Elkington
het PPP-principe, hierbij wordt er aandacht geschonken aan People, Planet en
Profit. Wanneer deze drie P’s in balans zijn, wordt duurzaamheid bereikt. Krijgt er
één te veel aandacht, dan zullen de anderen eronder lijden.
In de praktijk is het belangrijk dat het thema duurzaamheid al vanaf het begin van
het planproces wordt meegenomen. Dit is van belang omdat in een later stadium er
al zoveel dingen kunnen vastliggen, dat het moeilijk wordt om duurzaamheid in het
plan te betrekken.
De aandacht voor het belang van duurzame ontwikkelingen heeft in Nederland
vorm gekregen in het Programma Duurzaam Inkopen overheid. In dit programma
heeft de Rijksoverheid vastgelegd dat zij sinds 2010 voor 100% duurzaam
inkopen, gemeenten voor 75% en de waterschappen en provincies voor 50%.
Daarbij is het streven van de gemeenten om de volle 100% in 2015 te behalen.
Om het duurzaam inkopen meer vorm te geven, heeft Agentschap NL voor 45
productgroepen criteria opgesteld, 15 daarvan zijn specifiek voor de GWW-sector.
Volgens diverse vakmensen zijn de criteria voor duurzame groenvoorzieningen
eenvoudig te behalen. De criteria zijn grotendeels gebaseerd op reeds bestaande
wetten en voegen daardoor weinig toe. Dat de criteria te simpel zijn, heeft er
allereerst mee te maken dat duurzaam inkopen nog in de kinderschoenen staat.
Ten tweede zouden de criteria bewust simpel en globaal zijn om bedrijven
te stimuleren om zélf met ideeën te komen. De intentie van de overheid is
om bedrijven te stimuleren door een voorbeeld te geven, in plaats van ze tot
duurzaamheid te dwingen.
Op het gebied van duurzaam plantmateriaal kan er allereest gekeken worden
naar de kweekwijze. Er zijn diverse keurmerken op de markt zoals bijvoorbeeld
het EKO-keurmerk en het Milieukeur. In het bestek is het niet toegestaan om deze
keurmerken letterlijk te vermelden, wel mogen de onderliggende criteria worden
opgenomen.
Om ervoor te zorgen dat duurzaamheid een prominente rol gaat spelen, is het aan
te raden om het werk te gunnen op EMVI. Daarbij is de gunning het meest effectief
bij een weging van ten minste 40% kwaliteit tegenover 60% prijs.
4
Kijkend naar het duurzame beplantingsplan, komt ook hier de gouden regel
weer tevoorschijn; de juiste plant op de juiste plaats. Daarbij is het voor bomen
extra lastig, want niets is zo veranderlijk als het maaiveld in het stedelijk gebied.
Verder is het optimaliseren van de plantplaats, indien noodzakelijk, een duurzame
investering. Bij de aanleg kan de prijs wel veel hoger zijn, teruggerekend op
jaarlijkse kosten is het verschil nihil.
Vaste planten zijn tevens geschikt om een duurzaam beplantingsplan te maken,
echter wordt de vaste plant tegenwoordig weinig toegepast. De oorzaak ligt bij de
slechte reputatie van vaste planten bij groenbeheerders. Deze reputatie is echter
niet meer van deze tijd, tegenwoordig zijn en voldoende geschikte soorten voor de
openbare ruimte waarmee onderhoudsarme beplantingsplannen te maken zijn die
zelfs goedkoper uitpakken dan een vak met heesters of een gazon.
Er zijn diverse kwekers die geschikte vaste planten voor de openbare ruimte
aanbieden. Kwekerij Lageschaar is bovendien één van de kwekers die
onderhoudsarme beplantingsconcepten heeft ontwikkeld die bijdragen aan
biodiversiteit en die geschikt zijn voor de openbare ruimte. De planten voor die
concepten zijn geselecteerd op eigenschappen als bijvoorbeeld groeihoogte,
sluitingssnelheid en winterhardheid.
Wie voor dergelijke concepten kiest, dient zich wel aan één gouden regel te
houden; grootschalige toepassing is af te raden. Het is niet de bedoeling dat
bestaande gazons, kruidachtige borders, heestervakken en dergelijke worden
omgevormd. Dit is ten eerste niet bevorderend voor de biodiversiteit en is ten
tweede ongunstig voor het wisselende beeld in de omgeving.
5
Dit onderzoek is gedaan in het kader van mijn afstuderen aan de opleiding
Tuin- en Landschapsinrichting van Hogeschool Van Hall-Larenstein in Velp. De
totstandkoming vond plaats van begin april 2011 tot en met medio juni 2011
middels literatuuronderzoek en interviews met deskundigen uit de praktijk.
Het resultaat van het onderzoek is een rapport voor vakmensen uit de Tuin-
en Landschapsinrichting die geïnteresseerd zijn in duurzaam inkopen en
beplantingen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om ontwerpers, groenbeleidsmakers
en groenadviseurs. Het rapport zal met een theoriegedeelte en een casusgedeelte
antwoord geven op de centrale vraag. Aan het einde van het rapport worden
conclusies en aanbevelingen gedaan.
Mijn dank gaat uit naar Christian Vervoort; opdrachtgever en inspiratiebron voor
het onderzoek. Ook bedank ik Lilian van Oosterhoudt en Jan van Merriënboer, zij
hebben mij begeleid in dit onderzoek. Verder wil ik graag de mensen bedanken die
dit onderzoek mede mogelijk hebben gemaakt door het delen van hun expertises:
Robert van den Brink, Martien Mantje, Emiel Neefjes, Arjen van Reden, Jan Gerard
Schot en Gerrit Jan Smits.
Velp, Juni 2011
Robertjan van Putten
Voorwoord
6
Samenvatting 4
Voorwoord 6
Inleiding 8
Inhoudsopgave
1. Duurzaamheid 10
1.1. Wat is duurzaamheid? 10
1.2. Waarom men kiest voor duurzaamheid 12
1.3. Hoe duurzaamheid kan worden bereikt in de GWW-sector 13
1.4. De mate waarin duurzaamheid al wordt bereikt in de GWW-sector 15
2. Duurzaam plantmateriaal 16
2.1. Criteria voor duurzaam plantmateriaal 16
2.2. Keurmerken voor beplantingen 17
2.3. Het verkrijgen van duurzaam plantmateriaal 19
3. Duurzaamheid in de vakwereld 22
3.1. Ontwerp- en adviesbureaus 22
3.2. De aannemerij 23
3.3. De boomkwekerij 24
3.4. Gemeente Nijmegen 28
4. Het duurzame beplantingsplan 30
4.1. De groeiplaats 30
4.2. Aan de slag met bomen en vaste planten 32
4.3. Criteria voor duurzame vaste planten 35
4.4. Duurzame beplantingsconcepten 36
4.5. Casus De Ploen-Zuid 40
Conclusies en aanbevelingen 44
Bronvermelding 50
Bijlage 1: RAW-teksten 54
Bijlage 2: Milieukeur 56
Bijlage 3: interview G. de Bruijn 57
Bijlage 4: bijlage 15a 58
7
Inleiding
Duurzaamheid is een thema dat steeds belangrijker wordt voor onze samenleving.
We realiseren ons dat we niet onbeperkt onze omgeving kunnen belasten en uit
diens bronnen kunnen putten. Onze grootste ‘zorgen voor morgen’ zijn dan ook de
klimaatverandering, het verlies van biodiversiteit en het uitputten van grondstoffen.
Dát we duurzamer moeten leven, daarover zijn de meesten het wel eens. Over de
mate waarin, de manier waarop, het tijdstip én de vraag wie de rekening betaalt,
verschillen de meningen. Die discussie mag er echter niet voor zorgen dat we
voorlopig maar niks meer doen.
Raymond Slijkerman en Christian Vervoort hebben in 2007 een afstudeerdopdracht
afgerond over duurzaam materiaalgebruik met toekomstperspectief. Zij richtten
zich op dode materialen, elementverharding om preciezer te zijn. In hun conclusies
en aanbevelingen doen zij een voorstel voor een vervolgonderzoek naar
beplantingen. Naar aanleiding van mijn persoonlijke interesses én bovengenoemde
gegevens ben ik op dit onderzoek uitgekomen dat antwoord zal geven op de
volgende centrale vraag:
Hoe wordt een duurzaam beplantingsplan in de openbare ruimte bereikt?
Hoewel de vraag suggereert dat het antwoord te vinden is in enkel het
beplantingsplan, verwacht ik dat de kweekwijze, aanleg en het onderhoud,
eveneens van belang zijn. Echter kader ik mijn onderzoek af tot de kweekwijze en
het beplantingsplan. Mijn rapport zal zich richten op bomen en vaste planten omdat
dit de grootste componenten in het beplantingsplan zijn. Middels de volgende
subvragen wordt de centrale vraag beantwoord:
• Wat is duurzaamheid?
• Hoe wordt duurzaamheid in de GWW-sector bereikt?
• Wat houdt duurzaamheid in voor beplantingen?
• Hoe kan een plan duurzaam worden ingericht met beplantingen?
Leeswijzer:
In het eerste hoofdstuk wordt duurzaamheid in het algemeen behandeld. De
definitie van het woord komt aan bod en er wordt gekeken naar duurzaamheid in
de GWW-sector. Vervolgens wordt er in het tweede hoofdstuk dieper ingegaan
op het onderwerp, het onderzoek richt zich hier tot het inkopen van duurzaam
plantmateriaal. Hoofdstuk drie laat zien wat de geluiden zijn uit de vakwereld. Dit
keer niet vanuit de literatuur opgenomen, maar vanuit interviews met deskundigen.
In het vierde hoofdstuk wordt het duurzame beplantingsplan toegelicht, dit
hoofdstuk is de laatste stap richting het antwoord op de centrale vraag. Als laatste
worden er in dit onderzoek conclusies en aanbevelingen gedaan.
8
In dit hoofdstuk wordt een inleiding gegeven op het thema duurzaamheid. Om
te beginnen zal er worden gekeken naar het begrip duurzaamheid. Daarop
aansluitend wordt het belang van duurzaamheid toegelicht. Verder wordt er in dit
hoofdstuk gekeken hoe duurzaamheid kan worden bereikt in de GWW-sector en in
welke mate duurzaamheid al wordt toegepast in de GWW-sector.
1.1. Wat is duurzaamheid?
1. Duurzaamheid
Duurzaamheid, dit begrip wordt steeds meer gebruikt. Organisaties zeggen
duurzaam te zijn en volgens bepaalde reclames zijn hun producten ook duurzaam.
Voor duurzaamheid zijn diverse keurmerken ontwikkeld en termen als ‘duurzaam’,
‘groen’ en ‘eco’ vliegen je om de oren. Enerzijds is het positief dat duurzaamheid
steeds meer de aandacht krijgt. Echter kan dit ook doorslaan tot moeheid bij
consumenten vanwege de groeiende populariteit waardoor het een hol begrip
wordt. In ieder geval is één ding zeker: tegenwoordig is duurzaamheid niet meer
weg te denken uit onze samenleving.
De term duurzaamheid bestaat nog niet zo heel erg lang. Het is een veelomvattend
verzamelbegrip zonder sluitende definitie, het onderwerp ontwikkeld namelijk door.
Zo zijn er verschillende definities van duurzaamheid te vinden:
“Er is sprake van duurzaamheid wanneer een ontwikkeling bijdraagt aan de
behoeftevoorziening van de huidige wereldbevolking, zonder de komende
generaties te beperken om in hun behoeften te voorzien.” (bron: CROW)
“Duurzaam bn, bw; -zamer, -st 1 lang durend 2 weinig aan slijtage of bederf
onderhevig.” (bron: Van Dale online)
1 “Duurzaam (tijdsduur) - van lange duur; van een product: dat lang meegaat.”
2 “Duurzaam (ontwikkeling) - van een proces: dat permanent kan worden
toegepast omdat het de aarde niet uitput; van een product: dat gemaakt wordt met
een productiemethode die in deze zin duurzaam is.” (bron: Wikipedia)
“Duurzaamheid voorziet in de primaire levensbehoeften en het welbevinden van de
huidige generatie en verbetert ook de mogelijkheden voor volgende generaties.”
(bron: De Kleine Aarde)
“Duurzaamheid is voortdurend ervoor zorgen dat bij de verdere ontwikkeling
van de economie en er met de grootste zorg afwegingen worden gemaakt om te
zorgen dat ook onze kinderen (de volgende generaties) prima in hun behoeften
van welzijn en welvaart kunnen voorzien.” (bron: Wellbewust)
Zoals te lezen in de voorgaande citaten komt het begrip duurzaamheid neer op
tijdsduur (iets dat lang mee gaat) en oog voor de toekomst (de volgende generaties
niet beperken). De een richt zich hierbij iets nadrukkelijker op het milieu, de ander
meer op onze welvaart.
10
Van oorsprong was het begrip duurzaamheid enkel gericht op de mogelijkheden of
onmogelijkheden om een groeiende bevolking van voldoende voeding te voorzien,
en hoe bij een groeiende welvaart er toch voldoende grondstoffen aanwezig
zouden zijn. Pas in de jaren zestig kwam de zorg om aantasting van het milieu
door toegenomen economische activiteiten erbij. Het rapport “Our Common Futute”
uit 1987 van de Commissie Brundlandt legde een verband tussen de economische
ontwikkelingen, de uitputting van natuurlijke producten, de aantasting van het
milieu en armoede.
Omdat het onderwerp duurzaamheid zich doorontwikkeld, is het afhankelijk van
de tijd, maar ook van de plaats of locatie. Om duurzaamheid te behalen moet men
op zoek gaan naar een balans die de bestaanscontinuïteit kan waarborgen. Deze
balans is belangrijk omdat het niet de bedoeling is om de wereld te redden terwijl je
zelf ten onder gaat.
Deze balans wordt gevonden in het PPP-principe. De eerste P staat voor Planet,
de aarde waarop wij leven. Deze P gaat over milieuaspecten, bijbehorende
thema’s zijn:
• Energie: tempo afname gebruik, aandeel duurzame energie, enz.;
• Klimaat: CO2-uitstoot, uitstoot overige broeikasgassen, klimaatadaptatie;
• Materialen & grondstoffen: verbruik van schaarse grondstoffen, schadelijke
stoffen, afval en lifecycle;
• Water & bodem: waterverbruik, waterverontreiniging, bodemverontreiniging,
bodem- en oppervlaktewatersystemen;
• Natuur & ruimte: biodiversiteit, landschap, ruimtegebruik;
• Leefomgeving: luchtkwaliteit, geluidhinder, overige hinder.
De tweede P staat voor People, wat gebruikt wordt voor de mens en zo de
sociale aspecten dekt. De vraag hierbij is: hoe gaan we ermee om? Thema’s die
aansluiten bij People zijn:
• Veiligheid & gezondheid: externe veiligheid, sociale veiligheid en
verkeersveiligheid, arbeidsomstandigheden.
• Leefbaarheid: sociale samenhang, landschap, cultuur en historische waarden,
bereikbaarheid en toegankelijkheid.
De laatste P staat voor Profit (winst), met deze P wordt het economische aspect
gedekt. De P van Profit wordt ingezet om keuzes af te wegen op de waarde die
men ervoor over heeft. De thema’s die aansluiten bij deze P zijn:
• Financiële haalbaarheid;
• Budget/beschikbare gelden/subsidies;
• Beheer en onderhoud;
• Concurrentie;
• Werkgelegenheid;
• Organisatie en capaciteiten.
11
Voor de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg, 2002) werd
de P van Profit veranderd in Prosperity (welvaart). Dit werd gedaan om naast
economische winst ook de maatschappelijke winst in de balans te betrekken.
Het PPP-principe werd in 1997 geïntroduceerd door John Elkington, een
consultant op het gebied van duurzame ontwikkeling. Volgens dit principe wordt
duurzaamheid behaald wanneer de drie P’s in harmonie zijn. Wanneer deze
harmonie niet wordt bereikt, zullen de andere onderdelen eronder lijden. Wanneer
bijvoorbeeld winst te veel prioriteit krijgt, worden mens en milieu hiervan de dupe
door bijvoorbeeld slechtere arbeidsomstandigheden of vernietiging van de natuur.
1.2. Waarom men kiest voor duurzaamheid
Bijna iedereen heeft er wel van gehoord en sommigen hebben het gezien: “An
Inconvenient Truth” van Al Gore. Deze veelbesproken film waarschuwde de wereld
voor de gevolgen van klimaatverandering. De meningen over de oorzaken en
gevolgen van klimaatverandering zijn verdeeld, maar sinds de verschijning van
deze film heeft duurzaamheid een extra boost gekregen.
De wereldbevolking groeit als maar door en dat heeft zo zijn consequenties. Op dit
moment gebruikt de mens meer van de aarde dan dat zij kan opbrengen. Om aan
te geven hoeveel oppervlakte aarde er per persoon nodig is om diens behoeften te
voorzien, is de mondiale voetafdruk ontwikkeld.
Op het eerste gezicht lijkt het erop alsof de mondiale voetafdruk zich slechts
beperkt tot de hoeveelheid aardoppervlak die er nodig is voor de voeding van een
persoon. Echter worden ook aspecten als woninginrichting, kleding, verpakkingen
van producten en transport meegenomen. Kortom alle invloeden van de behoeften
van een persoon zijn meegenomen.
De gemiddelde voetafdruk van een Nederlander is 4,0 hectare. Voor elke
aardbewoner is echter 1,8 hectare beschikbaar, dit betekent dus dat er voor de
gemiddelde Nederlander nog een tweede aardbol nodig zou zijn. De gemiddelde
scores variëren per land, zo heeft een gemiddelde Noord-Amerikaan 9,4
hectare nodig terwijl een gemiddelde Indiër 0,9 hectare nodig heeft. Toch ligt het
wereldwijde gemiddelde op 2,7 hectare dus kan hieruit worden geconcludeerd dat
we te veel gebruiken.
De klimaatverandering of het uitputten van de aarde zijn enkele redenen waarom
we duurzaam zouden moeten leven. Zoals in de vorige paragraaf vermeld, gaat
duurzaamheid het PPP-principe aan van John Elkington. Het PPP-principe
is een belangrijk model geworden voor duurzame ontwikkelingen. Duurzaam
bezig zijn lijkt op het eerste gezicht een eigen keuze, maar niets is wat het lijkt.
Langzaamaan is duurzaamheid ook een soort van ‘moeten’ geworden, de overheid
stelt hiervoor het beleid op en ook particulieren zijn lang niet meer ongevoelig voor
duurzaamheid.
12
Naar verwachting zullen hoveniers en groenvoorzieners die milieu en maatschappij
aan hun laars lappen steeds meer opdrachten mislopen. Berry Janmaat (DOadvies):
“Duurzaamheid is geen modegril meer. Het is zo langzamerhand de
standaard geworden. Gold tot voor kort het credo ’de vervuiler betaalt’, nu is het al
zover dat de maatschappij geen vervuiler meer accepteert. Een hovenier die niet
kan bewijzen dat hij op een schone, verantwoorde manier onderneemt, gaat dus
hoe langer hoe meer opdrachten missen. Organisaties zijn als de dood dat ze in
verband worden gebracht met vervuiling of andere uitwassen van onverantwoord
ondernemen.” (bron: Tuin en Landschap 7A, 2010)
1.3. Hoe duurzaamheid kan worden bereikt in de GWW-sector
Volgens André Hoek (Hoek Hoveniers) ontstaat duurzaamheid met drie D’s;
denken, doen en durven. Allereerst moet een visie op duurzaamheid ontstaan. Als
deze visie is bepaald moet men weten wat er gedaan moet worden om dit doel te
halen. Als laatste is er de stap ‘durven’, zonder deze laatste komt duurzaamheid
niet van de grond. (bron: Tuin en Landschap 7A, 2010)
Het is van belang dat het thema duurzaamheid al vanaf het begin van het
planproces wordt meegenomen. Dit is van belang omdat in een later stadium er al
zoveel dingen kunnen vastliggen, dat het moeilijk wordt om duurzaamheid in het
plan te betrekken. Het begint dus al bij de randvoorwaarden waar criteria op het
gebied van duurzaamheid worden bepaald. In de ontwerpfase wordt er definitief
bepaald welke materialen er worden ingekocht. Bij deze keuze kan er aan de
volgende vragen worden gedacht:
• Waar komen de materialen vandaan die je toepast?
• Hoeveel energie kost het om ze te maken en hoe vervuilend zijn die
bewerkingen?
• Hoe lang gaan ze mee en kunnen ze worden hergebruikt of teruggegeven aan
de natuur?
• Wat moet er gebeuren om het ontwerp te realiseren en welk onderhoud vergt
het?
Bij het duurzaam inkopen wordt er rekening gehouden met milieu- en sociale
aspecten in alle fasen van het inkoopproces. Bij milieuaspecten gaat het om het
effect van een product, dienst of werk op het milieu (bijvoorbeeld het gebruik van
energie of materiaal). Bij de sociale aspecten kan men denken aan thema’s zoals
de inzet van lichamelijk, verstandelijk of psychisch beperkten (of wat thema’s
verder weg van huis; kinderarbeid en mensenrechten).
De aandacht voor het belang van duurzame ontwikkelingen heeft in Nederland
vorm gekregen in het Programma Duurzaam Inkopen overheid. In dit programma
heeft de Rijksoverheid vastgelegd dat zij sinds 2010 voor 100% duurzaam inkopen,
gemeenten voor 75% en de waterschappen en provincies voor 50%. Daarbij is het
streven van de gemeenten om de volle 100% in 2015 te behalen.
13
Voor het duurzaam inkopen hanteert de overheid de volgende definitie: “Het
toepassen van milieuaspecten en sociale aspecten in alle fasen van het
inkoopproces, zodat dit uiteindelijk leidt tot de daadwerkelijke levering van een
product, dienst of werk dat aan deze milieu- en sociale aspecten voldoet.”
Om duurzaam in te kopen is het nodig extra criteria in de aanbesteding of
inkooptraject op te nemen. Per productgroep kunnen de criteria verschillend zijn.
Agentschap NL heeft in opdracht van het voormalige Ministerie van VROM de
criteria voor de productgroepen opgesteld. Momenteel zijn er 45 productgroepen
inzichtelijk. Deze omvatten productgroepen zoals bijvoorbeeld bedrijfskleding,
dienstauto’s en kantoorartikelen, maar ook productgroepen voor de GWW-sector
zoals straatmeubilair, grondwerken en groenvoorzieningen. Momenteel hebben de
criteria nog alleen betrekking op het milieu.
Het aantal productgroepen blijft in ontwikkeling omdat bijvoorbeeld de groepen
voor de GWW-sector nog niet compleet zijn, ook kunnen bestaande criteria
worden aangepast. Het CROW heeft de 15 productgroepen die van toepassing
zijn op de GWW-sector vertaald voor toepassingen in RAW-teksten. Deze komen
niet in de Standaard RAW Bepalingen 2010, maar blijven op zichzelf staande
voorbeeldbestekken. De criteria zijn op de website van het CROW te downloaden*,
het gaat om de volgende productgroepen:
• Conserveringswerken;
• Gemalen;
• Gladheidsbestrijding;
• Groenvoorzieningen;
• Grondwerken, bouwrijp maken en sanering of bodemreiniging;
• Kabels en leidingen;
• Kunstwerken;
• Openbare verlichting;
• Reiniging openbare ruimte;
• Riolering;
• Straatmeubilair;
• Verkeersregelinstallaties;
• Waterbouwkundige constructies;
• Waterzuiveringsinstallaties en slibbehandeling;
• Wegen.
Het lijkt erop alsof duurzaam inkopen de toekomst is, maar is dit wel zo? Het
programma duurzaam inkopen van de overheid staat namelijk ter discussie in de
Tweede Kamer. VVD en PVV uiten namelijk stevige kritiek; zij stellen dat duurzaam
inkopen enkel duur inkopen is. De aanleiding tot deze uitspraak is het rapport van
onderzoeksbureau Actal. Zij rapporteerden in januari 2011 dat duurzaam inkopen
bedrijven alleen maar geld kost en dat het onvoldoende milieuwinst oplevert.
Tijdens een algemeen overleg op 10 februari 2011 in de Tweede Kamer was er een
sterk tegengeluid op de kritiek van VVD en PVV. Op de PVV uitgezonderd wilde
men duurzaam inkopen toch in stand houden, maar dan wel verbeteren, met name
in de regelgeving.
* De criteria voor de groenvoorzieningen zijn opgenomen in bijlage 1.
14
Staatssecretaris Joop Atsma sprak uit dat duurzaam niet een synoniem is voor
duur, maar een diepte-investering die loont. Werkgeversorganisatie VNO-NCW,
MKB-Nederland en MVO-Nederland presenteren nu voor de zomer van 2011 een
advies over hoe het huidige inkoopbeleid kan worden verbeterd.
1.4. De mate waarin duurzaamheid al wordt bereikt in de GWW-sector
In februari 2011 liet het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (onderdeel van het
voormalige VROM) het monitoringonderzoek Duurzaam Inkopen 2010 uitvoeren.
In dit onderzoek hebben inkopende overheden een vragenlijst ontvangen die zij
hebben ingevuld met de gegevens over hun aanbestedingen en offerteaanvragen
van 2010. Door deze monitor vindt er vaststelling plaats van het percentage
duurzame inkopen door de verschillende overheden. Dit percentage geeft aan in
welke mate de overheidsorganisaties de doelstellingen van respectievelijk 100, 75
en 50 procent hebben gehaald.
De publicatie van de resultaten van de monitor, via rapportage van de
staatssecretaris van het Ministerie van I&M aan de Tweede Kamer, is gepland
voor het voorjaar 2011. Naast de rapportage aan de Tweede Kamer krijgen de
overheden met de Monitor inzicht in hun eigen prestaties op het gebied van
duurzaam inkopen. Echter is de publicatie van de resultaten tijdens het maken van
dit onderzoek nog niet verschenen.
15
2. Duurzaam plantmateriaal
Nu het onderwerp ‘duurzaamheid’ in zijn algemeenheid is toegelicht, is het tijd om
specifieker verder te gaan om de centrale vraag van het onderzoek beantwoord
te krijgen. Als eerste wordt er gekeken naar criteria voor duurzaam plantmateriaal.
Vervolgens worden een aantal keurmerken voor beplantingen behandeld en
aan het einde van het hoofdstuk wordt er gekeken naar de verkrijgbaarheid van
duurzaam plantmateriaal.
2.1. Criteria voor duurzaam plantmateriaal
Eén van de belangrijkste milieuthema’s rondom duurzame groenvoorzieningen
is het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is geregeld in de “Wet
gewasbeschermingsmiddelen en biociden” en het gebruik van meststoffen wordt
geregeld in de “Meststoffenwet”.
Bij het gebruik van meststoffen treedt er eutrofiëring op van oppervlakte- en
grondwater, met name kunstmeststoffen dragen hieraan bij door de snelle afgifte
van hun stoffen. De verrijking kan op en rond de plaats van toepassing veel invloed
hebben op de biodiversiteit en het bodemleven, dit kan bijvoorbeeld leiden tot de
groei van meer onkruid.
Voor het gebruik van meststoffen zijn criteria mogelijk. Voor alle typen
groenvoorzieningen is het wenselijk dat er terughoudend wordt omgegaan met
de toepassing van meststoffen. Wanneer er eenmalige of structurele bemesting
wordt toegepast, dient de noodzaak hiervan te worden aangetoond met een
bemestingsadvies dat is gebaseerd op een bodemonderzoek dat niet ouder is dan
3 jaar.
Naast meststoffen hebben ook chemische gewasbeschermingsmiddelen invloed op
het ecosysteem. Gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet tegen ongewenste
kruiden en organismen, maar kunnen ook andere organismen schaden die wel
wenselijk zijn. Verder leidt het gebruik van deze middelen in meer of mindere mate
tot belasting van de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater.
Als laatste hebben chemische gewasbeschermingsmiddelen een slechte invloed
op de gezondheid van de uitvoerders. Bovendien zijn deze middelen bij een
vakkundig onderhoudsregime, op een aantal uitzonderlijke situaties na, niet nodig.
Goed onderhoud maakt het, wat ongewenste kruiden betreft, overbodig om
gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. Wat ongewenste organismen betreft,
kan er worden gewerkt met biologische alternatieven. Het gebruik van natuurlijke
vijanden en milieuvriendelijke bestrijdingsmiddelen zijn hier een voorbeeld van.
16
Een ander belangrijk thema is biodiversiteit. Biodiversiteit is nodig voor de welvaart
van onze flora en fauna. Hiervoor zijn de “Vogel- en Habitatrichtlijn” en de “Floraen
Faunawet” opgesteld die plant- en diersoorten beschermen. De toepassing van
inheems plantmateriaal heeft een positieve invloed op de biodiversiteit, daarbij
heeft inheems plantmateriaal (indien op de juiste wijze toegepast) een betere kans
op aanslaan dan uitheems plantmateriaal.
Dit wil niet zeggen dat uitheems materiaal niet meer zou moeten worden
toegepast. Er zijn namelijk toepassingen waarbij uitheemse soorten beter
aan de functie-eisen voldoen dan inheemse soorten. Op plaatsen waar
visuele aspecten belangrijk zijn, kunnen uitheemse soorten een uitkomst zijn.
Ook zijn er bijvoorbeeld uitheemse soorten die goed zijn aangepast aan de
groeiplaatsomstandigheden binnen het stedelijke gebied.
2.2. Keurmerken voor beplantingen
Bij het inkopen van plantmateriaal kan de milieubelasting worden gereduceerd door
eisen te stellen aan het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen
in de opkweekfase en aan de wijze waarop de kweker het plantmateriaal heeft
geproduceerd. Om duidelijkheid te scheppen zijn een aantal keurmerken en
certificaten te verkrijgen. EKO en Milieukeur zijn de bekendste.
Het EKO-keurmerk is eigendom van Stichting Skal. De stichting ziet toe op de
naleving van alle regels voor het biologische productieproces. De regels zijn
geënt op de Europese wetgeving. Nationaal zijn er wel nuanceverschillen, maar in
principe werkt een EKO-gecertificeerde kweker elders in Europa volgens dezelfde
regels als de Nederlandse EKO-gecertificeerde kweker.
Een biologische teelt houdt in dat chemische gewasbeschermingsmiddelen en
kunstmest niet zijn toegestaan. De producten die worden gebruikt bij de kweek zijn
dus van natuurlijke oorsprong. Tevens staat de bodem centraal, deze wordt gezond
en vruchtbaar gehouden met biologische compost. Teelt in containers is bij EKO
een vreemde eend in de bijt, maar is dus niet volledig uitgesloten.
Planten mogen in bepaalde situaties in een standaard plastic pot geteeld worden
volgens Stichting Skal. Er zijn echter ook biopotten beschikbaar van verschillende
materialen: kokospotten, rietpotten, potten van turf, potten van bioplastic
(aardappelzetmeel), potten van papier of potten van biologisch afbreekbaar plastic.
Een deel van deze potten verteert in de grond en bespaart arbeid bij hoveniers
en groenvoorzieners. Ze hoeven dan namelijk geen potten te verwijderen en af te
voeren. Andere potten zijn onschadelijk in de vuilverbranding.
Om biologisch te kunnen kweken worden ook eisen gesteld aan het plantmateriaal
zelf. Ten eerste moet het sortiment resistent zijn tegen ziekten en plagen (met
name roest, bladvlekken en verwelkingsziekte). Ook moet het sortiment in volle
grond kunnen groeien. Ten derde moet het sortiment, al dan niet afgedekt,
winterhard zijn in Nederland. Als laatste mag het sortiment niet genetisch
gemodificeerd zijn.
17
Milieukeur is het keurmerk van de Stichting Milieukeur. Dit keurmerk geeft
de garantie dat er alles aan is gedaan om water, lucht en bodem zoveel als
mogelijk te ontzien. Kwekers* die het Milieukeur bezitten mogen, in tegenstelling
tot EKO-gecertificeerde kwekers, wel gebruik maken van chemische
gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest. Echter is de kweker verplicht om
een gewasbeschermings- en bemestingsplan op te zetten zodat het gebruik van
chemische gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest minimaal is.
V.l.n.r.: het EKO-keurmerk, het Europese EKO-keurmerk, het Milieukeurmerk.
In beginsel waren alleen EKO en Milieukeur de keurmerken voor duurzame
groeninkopen volgens SenterNovem (onderdeel van Agentschap NL). Later zijn zij
hierop terug gekomen om ook andere keurmerken in aanmerking te laten komen
voor duurzame groeninkopen, mits deze voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Zo
heeft MPS haar intrede gedaan.
MPS richt zijn activiteiten op het stimuleren van duurzaam ondernemen in de
internationale tuinbouwsector. MPS geeft duurzaamheid vorm door het ontwikkelen
van certificaten en diensten op het gebied van kwaliteitszorg, milieu- en sociale
aspecten. Voor de sierteelt zijn er de volgende certificaten beschikbaar:
• MPS-Florimark Production (hét certificaat voor duurzaamheid door de
combinatie van milieu, sociale aspecten en kwaliteit);
• MPS Socially Qualified (SQ) (certificaat voor sociale eisen; tevens een van de
eisen voor Fair Flowers Fair Plants);
• MPS-GAP (certificaat voor retail-eisen);
• MPS-ABC (certificaat voor milieueisen; tevens een van de eisen voor Fair
Flowers Fair Plants);
• MPS-Quality (certificaat voor kwaliteitszorg, overeenkomstig Florimark
Productie);
• MPS-QualiTree (certificaat voor kwaliteitszorg, gericht op boomkwekers).
Deelnemers van het MPS-ABC registreren elke vier weken hun verbruik aan
gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, energie en wijze van afvalscheiding.
Op basis van deze gegevens wordt een puntentotaal berekend waaraan een
waarde wordt gekoppeld. Een deelnemer kan een waardering krijgen met de letter
A, B of C. MPS-A is de waardering voor de meest milieuvriendelijke teelt. Het
MPS-ABC stelt in vergelijking met EKO en Milieukeur iets lagere eisen aan de
kweker. Kwekerijen die voor een MPS-certficaat gaan, moeten tevens het “Bewijs
van Duurzaamheid” overleggen om te voldoen aan de criteria voor duurzaam
inkopen.
* Een lijst van kwekers die momenteel Milieukeur-gecertificeerd zijn, is opgenomen in bijlage 2.
18
Het logo van MPS.
Wanneer plantmateriaal van goede kwaliteit is, wordt uitval voorkomen. Plantgoed
kan bij uitval leiden tot extra milieubelasting. Dit kan zich uiten in bijvoorbeeld
onkruidgroei, groenrestproducten of extra milieubelasting door de handelingen voor
inboet (extra teelt, extra transport en opnieuw aanplanten).
Om zeker te zijn van kwalitatief goed plantmateriaal, kan er gekeken worden naar
de keuringen van de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw
(beter bekend als Naktuinbouw). Naktuinbouw bevordert en bewaakt de kwaliteit
van producten, processen en ketens in de tuinbouw. Bij de kwaliteitskeuring wordt
vastgesteld of het materiaal tenminste voldoet aan de minimumeisen ten aanzien
van rasechtheid, raszuiverheid, gezondheid en kwaliteit. Deze eisen zijn gebaseerd
op Nederlandse en Europese wetgeving.
Het lijkt erop dat aan de hand van deze keurmerken makkelijker duurzaam
groen kan worden ingekocht. Echter hebben deze keurmerken ook een andere
zijde. De NBvB (Nederlandse Bond van Boomkwekers) streeft niet alleen
naar milieutechnische duurzaamheid (Planet), maar ook naar economische
duurzaamheid (Profit) en maatschappelijke duurzaamheid (People). Volgens
John Janssen (NBvB) besteden EKO en Mileukeur te weinig aandacht aan Profit
en People. Tevens mist hij in de duurzaamheidscriteria van Agentschap NL de
meeweging van deze twee P’s.
2.3. Het verkrijgen van duurzaam plantmateriaal
Het kiezen voor plantmateriaal met een keurmerk voor duurzaamheid is één ding,
het verkrijgen van gecertificeerd materiaal is andere koek. De overheid heeft
gesteld dat er vanaf 2010 driekwart van de inkopen duurzaam moesten zijn, maar
is dit wel haalbaar?
Zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, blijven de resultaten van het
monitoringonderzoek Duurzaam Inkopen 2010 nog achterwege. Hierin zou staan
in welke mate de overheidsorganisaties de doelstellingen voor duurzaam inkopen
hebben waargemaakt. Enerzijds is het een kwestie van doen. De overheid mag
dan wel een streven hebben, maar verplichten wordt lastig. Er is best kans dat
er organisaties zijn die het duurzaam inkopen (op sommige aspecten) nog even
uitstellen. Anderzijds is aanbod van belang. In het monitoringonderzoek wordt er
namelijk ook gevraagd wat hun ervaringen zijn met betrekking tot beschikbaarheid
van de materialen.
Oudere cijfers laten zien dat er wel beweging in de markt zit. Het aanbod van
EKO-gecertificeerd plantmateriaal en plantmateriaal met het Milieukeur is van 200
hectare in 2007 gestegen naar zo’n 1000 hectare in 2008, wat overeen komt met
10% van het areaal.
19
Dit percentage heeft echter enkel betrekking op laan- en parkbomen en bos- en
haagplantsoen. Voor de categorieën rozen, sierconiferen, sierheesters/klimplanten
en vaste planten is minder duurzaam aanbod beschikbaar, maar dit aandeel
groeit snel. In het vakblad Milieu Magazine is wel een schatting gemaakt van het
percentage laanbomen dat onder het Milieukeur-certificaat wordt verkocht; dit
ligt op 30% in 2011. Verder had het MPS-ABC certificaat in 2008 betrekking op
ongeveer 500 bedrijven, dit komt neer op zo’n 3000 hectare.
Kijkend naar de oudere cijfers over het aanbod van gecertificeerde beplantingen,
zou je zeggen dat de sterke groei geen problemen zal vormen om het streven van
de overheid te halen. Echter zijn er ook mensen die daar anders over denken.
Zo is volgens Breunis van de Weerd (adviesorganisatie Slag) het marktvolume
van duurzame beplanting nog te klein om in een competitieve markt te kunnen
inkopen. Hij schat in dat het nog een paar jaar duurt voordat dit wél goed mogelijk
zal zijn. Hans Smeets (DLV Plant) zegt dat het aanbod van biologische bomen en
heesters met het EKO-keurmerk beperkt is. Het EKO-areaal neemt volgens hem
mondjesmaat toe, terwijl het aantal Milieukeur-hectares sterk groeit.
De reden dat het aanbod van gecertificeerde bomen niet zo snel zou groeien, zou
ermee te maken hebben dat boomkwekers gemiddeld voor zo’n 70% exporteren
naar het buitenland (bron: De slag om milieukeurmerken, 2008). Het buitenland
zou waarschijnlijk niets geven voor een Nederlands keurmerk. Zij letten op een
goede prijskwaliteitverhouding waarbij een goede prijs doorgaans moet worden
gelezen als ‘goedkoop’. Kwaliteit staat voor ‘schone’ producten, oftewel vrij van
ziekten, plagen en beschadigingen.
Bomen die voor een groot deel milieuvriendelijk zijn gekweekt, zijn niet mooi
opgepoetst en kunnen soms wat luis of meeldauw hebben. Berry Janmaat (DOadvies)
voorspelt: “Dit is de reden dat nooit meer dan vijf tot tien procent het EKOkeurmerk
zal willen halen. Die bomen zijn al helemáál niet ‘schoon’. Het voordeel
van het Milieukeurmerk is dat je toch nog minimaal chemisch kunt ingrijpen als het
echt nodig is. Dus de stap naar een biologisch keurmerk is klein, maar er kleven
nadelen voor de verkoop aan het feit dat je niet meer chemisch kunt ingrijpen bij
biologische teelt.” (bron: De slag om milieukeurmerken, 2008)
Toch is Janmaat positief gestemd over de vraag naar duurzaam geproduceerde
boomkwekerijproducten. Hij ziet het buitenland steeds duurzamer worden:
“Er wordt in het buitenland al wel degelijk gevraagd naar milieuvriendelijk
geproduceerde bomen. Kijk maar wat de export naar Engeland en Duitsland
vraagt. Ik verwacht dat over een aantal jaren het Milieukeurcertificaat gladjes
past in een Brussels traject. Dat gaat dan misschien voor heel Europa of zelfs
wereldwijd gelden. Duurzaam produceren wordt een randvoorwaarde om te
kunnen ondernemen.” (bron: De slag om milieukeurmerken, 2008)
Of het aanbod van duurzaam gecertificeerd plantmateriaal momenteel voldoende
is, moet nog blijken. Er kan wel gezegd worden dat er een verschuiving in de markt
gaande is, steeds meer bedrijven zullen gaan werken om gecertificeerd te raken.
Daarbij moet nog worden gezegd dat zo’n omschakeling niet van de ene op de
andere dag kan worden gerealiseerd. Bomen die nu worden gekweekt komen pas
over 5 jaar op de markt!
20
Zoals in de vorige paragraaf staat geschreven, is de inzet van inheems
plantmateriaal waardevol voor de biodiversiteit. Onder inheems plantmateriaal
verstaan we soorten die zich sinds de laatste ijstijd in Nederland hebben gevestigd
en verjongd of die kunstmatig zijn verjongd met uitsluitend lokaal plantmateriaal.
Vaak wordt relatief goedkoop zaad geïmporteerd uit Zuid- en Oost-Europa. Het zijn
dan wel soorten die ook bij ons van nature voorkomen, maar het importmateriaal
heeft andere erfelijke eigenschappen en is daardoor minder aangepast aan het
klimaat van het West-Europese laagland waartoe Nederland behoort. Helaas is
het aanbod van ‘echt’ inheems plantmateriaal afgenomen, gelukkig houdt Bronnen
(centrum voor de verspreiding van inheemse houtige gewassen) zich bezig met
‘echt’ inheems plantmateriaal, of ook wel autochtoon plantmateriaal genoemd.
(bron: http://www.bronnen.nl/)
Een andere insteek is het voorschrijven van duurzame producten. Op grond van de
Europese Aanbestedingswetgeving is het niet mogelijk om keurmerken in het kader
van duurzaam inkopen verplicht te stellen. Dit is zo geregeld omdat anders de ene
partij voorgetrokken zou worden ten opzichte van de ander. Zo kunnen bedrijven
die een bepaald keurmerk (nog) niet hebben, maar wel aan de criteria voldoen,
toch meedoen. Onderliggende normen of bepaalde aspecten van deze keurmerken
kunnen namelijk wél in het bestek worden opgenomen. Zo mogen de genoemde
normen betrekking hebben op een bepaalde vorm van duurzaam kweken. Op
deze manier kan een voorstander van EKO-gecertificeerde producten normen
opnemen in de besteksbeschrijvingen die verder gaan dan de basisvoorwaarden
van duurzaam inkopen.
Traditioneel worden werken gegund op basis van de goedkoopste inschrijving,
deze manier van gunnen betekent niet altijd dat het werk dan op een duurzame
manier tot stand komt. Een gunning die daar wél toe in staat is, is de Economisch
Meest Voordelige Inschrijving (EMVI). Bij deze inschrijving worden extra criteria
(subgunningscriteria) meegewogen naast de prijs. Bij EMVI is het mogelijk om
zaken als personeelsbeleid, kwaliteit van het werk, interne bedrijfsvoering en
duurzaamheid mee te laten wegen. Zo kan er worden gevraagd om een plan van
aanpak waarin de aannemer met oplossingen kan komen om duurzaam werk te
realiseren.
Voor een geslaagde EMVI-aanbesteding is het van belang om duidelijk aan te
geven wat je wilt hebben en welke waarde elk onderdeel heeft. Laat dus goed
weten hoe er gewogen wordt en hoeveel punten een aannemer kan scoren op
bijvoorbeeld de mate van duurzaamheid. Zorg dat je als opdrachtgever dit zo
objectief mogelijk kan aantonen, het liefst met harde meetbare cijfers. Dit laatste
is als het om duurzaamheid gaat niet zo gemakkelijk, maar dan moet gestreefd
worden naar het zo objectief mogelijk beoordelen van subjectieve gegevens. Uit
rechtsopvattingen is gebleken dat rechters dit goedkeuren.
Volgens Van de Weerd is een EMVI-gunning het meest effectief bij een weging
van ten minste 40% kwaliteit tegenover 60% prijs. Wanneer er minder dan 40%
kwaliteit wordt meegenomen, wint in zijn ervaring toch vaak de laagste prijs. Vanaf
40% kwaliteit kan vaak nummer 2 of 3 winnen. Zo kan een aannemer die goede
kwaliteit biedt, toch prijsconcurrerend werken.
21
3. Duurzaamheid in de vakwereld
Dat duurzaamheid een rol speelt bij de overheid is bekend. Ook staat in de
vakbladen regelmatig het een en ander geschreven over duurzaamheid. Maar
wat zijn nou echt de geluiden uit de vakwereld? Leeft het thema duurzaamheid net
zoals er in de bladen geschreven wordt? Of zijn er tegenstellingen te ontdekken
tussen de dagelijkse praktijk en dat wat op papier staat?
Om hier een antwoord op te krijgen heb ik met een select aantal bedrijven
gesproken: MTD Landschapsarchitecten, SmitsRinsma, Koninklijke Ginkel
Groep, Ebben Boomkwekerijen en gemeente Nijmegen. De bevindingen die in dit
hoofdstuk worden beschreven zijn slechts een indicatie. De uitkomsten mogen
niet zondermeer naar andere gelijkwaardige bedrijven worden vertaald. Daarvoor
zouden een groter onderzoek met meer tijd nodig zijn.
3.1. Ontwerp- en adviesbureaus
Vanuit mijn opdracht gevend bureau, MTD Landschapsarchitecten, heb ik
gesproken met Christian Vervoort. Hij bevestigt dat duurzaamheid een lastig
thema is: wat houdt het nou precies in? De definitie van duurzaamheid kan op
verschillende manieren worden opgevat waardoor het begrip voor verwarring kan
zorgen.
Vervoort zegt: “Het maken van een duurzaam ontwerp is lastig, het hedendaagse
maaiveld komt vaak in aanraking met verandering. Met dat gegeven in gedachte
zou je een ontwerp al duurzaam kunnen noemen als je het voor tientallen jaren
ongewijzigd kan laten. Dit is in de openbare ruimte amper haalbaar, maar voor
semiopenbare ruimten al iets makkelijker.”
Ik heb ook met mijn oude stageplaats contact gezocht: SmitsRinsma. Het
interview is gehouden met Arjen van Reden en Gerrit Jan Smits. De mate waarin
duurzaamheid in het werk wordt toegepast, vinden zij sterk afhankelijk van de
opdrachtgever: “Wanneer een opdrachtgever niet van de duurzaamheidsmarkt
thuis is en er ook niet mee aan de slag wil, wordt het thema niet meegenomen.
Maar het gros van het werk bij SmitsRinsma bevat wel duurzaamheid”.
Duurzaamheid zit enerzijds in de balans tussen de drie P’s, maar levensduur is
ook van belang. Bij SmitsRinsma wordt er gekeken naar lokaal plantmateriaal:
kan deze plant op die plaats wel gedijen? De juiste plant op de juiste plaats is van
belang.
Dat de criteria voor duurzaam groeninkopen van de overheid zo globaal zijn en
met name gericht op de P van Planet, is volgens Van Reden bewust gedaan. “De
overheid heeft de intentie om de markt te sturen en te stimuleren, niet om de
markt te dwingen en alles voor te kauwen. Door dit te doen worden bedrijven
aangemoedigd om zelf met ideeën te komen”.
22
Het streefpercentage van 100% duurzaam inkopen wordt door Van Reden als
utopie gezien. “Het is haalbaar om zo veel als mogelijk duurzaam bezig te zijn,
maar de volle 100% is niet realistisch”. Qua beschikbaarheid van duurzaam
plantmateriaal zijn we volgens Van Reden op de goede weg, het aanbod aan
gecertificeerde bomen is voldoende.
Van Vervoort hoor ik ook dat controle van duurzaam plantmateriaal lastig is. “Je
kan wel vragen om plantmateriaal dat voldoet aan de eisen van bijvoorbeeld EKO,
maar krijg je ook daadwerkelijk wat je hebt gevraagd?” Vervoort zegt dat controle
lastig is, maar het is in feite gewoon een kwestie van doen. Bij levering van EKOgecertificeerde
bomen moet namelijk een EKO-label zijn aangebracht en op de bon
moet ‘ecologisch geteeld’ vermeld staan. Controle van het geleverde plantmateriaal
wordt wel gedaan bij SmitsRinsma, het heeft namelijk weinig zin om iets te
bestellen als hier geen controle op zit of het daadwerkelijk wel zo geleverd is.
Smits: “Om het gecertificeerde plantmateriaal te krijgen, wordt er in het bestek
het gewenste keurmerk vermeld met de notitie ‘of gelijkwaardig’ erachter. Het is
immers niet toegestaan om de aannemer te dwingen in de keuze van materialen
en leveranciers. De onderliggende normen van het keurmerk worden opgenomen
in de bepalingen, zodat duidelijk is waaraan het materiaal moet voldoen om als
gelijkwaardig te worden beschouwd.”
Of het groenwerk bij SmitsRinsma in een apart bestek wordt geschreven of dat
het bij een civiel bestek in wordt gezet, is afhankelijk van het belang. Wanneer
de omvang van het werk dusdanig groot is of het werk risicovol is, wordt een
apart bestek geschreven. Maar meestal gaat het mee in het civiele bestek waar
nadrukkelijk wordt geëist dat het beplantingswerk door een gespecialiseerd
groenbedrijf wordt gedaan.
De gunning van het werk gaat bij SmitsRinsma voor een groot deel op basis van
de Economisch Meest Voordelige Inschrijving (EMVI). Hierbij wordt de aannemer
om een plan van aanpak gevraagd waarin onder andere zaken als omgang met
grond, omgang met water, machinegebruik en omgang met plantmateriaal moeten
worden toegelicht. De weging van prijs en kwaliteit gaat voor 50-50 of voor 40%
prijs en 60% kwaliteit. Wanneer kwaliteit maar voor 20% zou meetellen, kun je net
zo goed op laagste inschrijving gunnen, EMVI heeft dan geen zin meer.
3.2. De aannemerij
Ook in de aannemerij leeft het thema duurzaamheid. Ik heb voor dit verhaal
gesproken met mijn oud-stagebegeleider Robert van den Brink van de Koninklijke
Ginkel Groep. “Het thema duurzaamheid is bij ons al zo’n vier jaar geleden
begonnen. Bij het werk dat wordt uitgevoerd wordt er gereden en gewerkt met
biobrandstof of met elektrische machines. De uitstoot van CO2 wordt zo veel als
mogelijk gereduceerd, tevens het energieverbruik. Bij de inzet van machines wordt
ook gekeken naar geluidshinder, dit met oogpunt op de fauna.”
23
Eén van de keurmerken waarvoor de Koninklijke Ginkel Groep is gecertificeerd,
is Groenkeur van Stichting Groenkeur. Dit keurmerk is een kwaliteitskeurmerk
dat zich richt op tuinaanleg en tuinonderhoud, groenvoorziening, boomverzorging
en dak- en gevelbegroeiing. Met dit certificaat onderscheiden professionele
bedrijven zich van de minder professionele bedrijven. Stichting Groenkeur
stimuleert bovendien ondernemers tot Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(MVO), een manier van ondernemen die werkt volgens het PPP-principe. Toch
betekent het hebben van een Groenkeur-certificaat niet meteen dat het bedrijf ook
duurzaam bezig is.
Het logo van Groenkeur.
Volgens Van den Brink zijn de duurzaamheidscriteria van de overheid te simpel.
Hoe ermee om wordt gegaan is een stap die de bedrijven zelf moeten nemen.
Het is volgens Van den Brink ook niet de bedoeling om partijen dwangmatig tot
duurzaamheid te sturen. Zo stimuleert de Koninklijke Ginkel Groep andere partijen
juist aan door een gedragscode. In deze gedragscode worden de bedrijven
geprikkeld op het gebied van duurzaamheid, hierbij kan worden gedacht aan de
stimulans tot gebruik van machines die zo min mogelijk CO2 uitstoten.
Kijkend naar beplantingen om een duurzaam plan te realiseren, kan er gebruik
worden gemaakt van inheemse soorten die biodiversiteit stimuleren. Heem
is één van de partners van de Koninklijke Ginkel Groep. Zij werken met
inheemse kruidenvegetaties om zo een grote variatie aan plant- en diersoorten
te ontwikkelen. Verder wordt er ook samengewerkt met kwekerij Bronnen, die
autochtoon plantmateriaal levert.
De vraag naar duurzaam plantmateriaal is volgens Van den Brink nog beperkt,
maar hierbij moet wel gemeld worden dat de Koninklijke Ginkel Groep ook veel
voor particulieren doet. De particuliere sector is momenteel nog niet zo bezig
met het thema duurzaamheid. Er zijn enkele gevallen waarbij nadrukkelijk om
duurzame producten wordt gevraagd, maar vanuit de particuliere sector gaat het
met name nog om ‘zo goedkoop mogelijk’. Er zijn wel bepaalde bedrijven, vooral
de gemeenten, die nadrukkelijk om duurzaam plantmateriaal vragen.
3.3. De boomkwekerij
Om meer inzicht te krijgen in duurzaam plantmateriaal heb ik contact gemaakt
met een boomkwekerij. Ebben Boomkwekerijen is één van de Milieukeurgecertificeerde
kwekerijen. Ze waren al een lange tijd bezig met duurzaamheid,
daardoor konden ze ook vrij snel het Milieukeur verkrijgen. Het interview met
boomkwekerij Ebben is verlopen met Martien Mantje.
24
1
foto 1: De ontvangst van het Milieukeurcertificaat*. © Ebben Boomkwekerijen
Ebben Boomkwekerijen richt zich op het PPP-principe. Het gebied van Planet laat
zich onder andere uiten door de aanwezigheid van de ISO 14001, een certificering
die zich richt op milieumanagement. Met behulp van een milieuzorgsysteem
volgens de ISO 14001 kunnen milieurisico’s van de bedrijfsvoering worden
beheerst en verminderd. De ISO 14001 is zodanig opgezet, dat deze
optimaal is te integreren met de ISO 9001, een norm die eisen stelt aan het
kwaliteitsmanagementsysteem van een organisatie. ISO 14001 is niet verplicht,
maar wordt wel vaak gevraagd door bijvoorbeeld gemeenten.
Op het gebied van People is Ebben bezig met de opleiding van stagiaires of
activiteiten zoals de boomfeestdag. Ook doen zij aan informatievoorziening zoals
rondleidingen op de kwekerij om kennis over milieumaatregelen uit te wisselen.
Maar gekeken naar de sociale kant wordt er ook gewerkt met re-integranten. Dit
zijn slechts enkele voorbeelden die laten zien dat het bij Ebben Boomkwekerijen
niet alleen om de financiële kant draait.
2
foto 2: Gerwin de Bruijn geeft een rondleiding op de kwekerij. © Ebben Boomkwekerijen
* In bijlage 3 is een artikel opgenomen met Gerwin de Bruijn over het Milieukeur.
25
Mantje: “Qua aanbod van duurzaam plantmateriaal is er bij de bomen voldoende
aanbod. Op het gebied van vaste planten en heesters dient er nog een inhaalslag
te geschieden om de streefpercentages van de overheid waar te kunnen
maken”. Maar 100% duurzaam inkopen is volgens Mantje vrij lastig: hoe koop je
bijvoorbeeld olie duurzaam in? “Daarbij kun je wel alle planten laten leveren met
een certificaat als Milieukeur, maar dan ben je er nog niet. Duurzaamheid qua
plantmateriaal zit hem onder andere ook in de kwaliteit van producten.”
Kwaliteit is belangrijk op Ebben Boomkwekerijen, er wordt dan ook zo veel als
mogelijk gedaan om kwalitatief goed plantmateriaal te kweken. Een voorbeeld
hiervan is de selectie van de juiste onderstam, sommige bomen worden namelijk
geënt. Enten gebeurt ten behoeve van de veredeling van de plant, maar het is
daarbij wel van belang dat de enting plaatsvindt op een geschikte onderstam.
Een onderstam die onverenigbaar blijkt te zijn is een foute keus die nadelig uit zal
pakken.
De kwekerij kweekt met de inachtneming van de normen die zijn opgesteld door
Stichting Milieukeur. Zo wordt er zo veel als mogelijk gewerkt met biologische
bestrijdingsmiddelen en biologische meststoffen waar nodig. Ook vindt er een
algehele schademonitor plaats en wordt er gekeken naar bijvoorbeeld watergift.
Om uitdroging tegen te gaan, wordt er gebruik gemaakt van grasbanen op de
percelen, deze grasbanen zijn tevens de rijpaden tussen de bomen die ervoor
zorgen dat verdichting van de bodem slechts op dié plekken plaatsvindt. Wanneer
een bedrijf het Milieukeur heeft, wil dat nog niet zeggen dat de buit binnen is.
Milieukeur is slechts één jaar geldig, na dat jaar vindt er een herkeuring plaats.
De bomen die worden gekweekt, worden met behulp van GPS geplant. Door op
de hoogte te zijn van de aanwezige bodem, kunnen de juiste bomen op de juiste
plaats worden geplant. Door deze techniek zijn extra ingrepen met betrekking tot
de verzorging van een boom tot een minimum gereduceerd. De bijsturing vindt dan
ook selectief plaats, er wordt goed gekeken naar de behoeften van de plant.
Een gezonde plant wordt op de kwekerij bevorderd door de inzet van compostthee.
Compostthee is een extract dat wordt getrokken uit compost in water. Dit
extract bestaat dus uit water dat vol zit met voedingsmiddelen, maar ook
micro-organismen. Daarbij kunnen desgewenst nog extra ingrediënten worden
toegediend om het brouwsel nog geschikter te maken. Compostthee werkt dus
zowel als voedingsmiddel als beschermingsmiddel.
Compostthee kan worden gebruikt als irrigatiemiddel om wortelziekten tegen te
gaan, maar ook als vernevelingsproduct om te worden opgenomen door het blad.
De opname van compostthee door het blad beschermt de plant tegen bladziekten.
Het effect van de micro-organismen kan op vier manieren werken:
• Hun aanwezigheid op het blad schermt de weg af voor andere organismen;
• De micro-organismen nemen voedingsstoffen op die op deze wijze niet meer
voor de ziekteverwekkers beschikbaar zijn;
• Ze scheiden stoffen af met antibiotische werking;
• Ze parasiteren rechtstreeks de ziekteverwekkende organismen.
26
3 4
foto 3: Het brouwen van compostthee. foto 4: Het brouwsel.
Een andere methode om plaaginsecten tegen te gaan, is de behandeling met
knoflookextract. Door de verspreiding van dit extract ontstaat er een zodanig
onaangename geur, dat plaaginsecten het voor gezien houden. Om plaaginsecten
nog verder onder de duim te houden, wordt er langs de percelen gebruik gemaakt
van kruidachtige vegetaties, deze bieden een thuis aan predatoren die jagen op
ongewenste insecten.
5 6
foto 5: Een huis voor predatoren.
© Ebben Boomkwekerijen
foto 6: Onkruid onderdrukking door kruiden.
© Ebben Boomkwekerijen
De ideeën van kwekerij Bronnen over inheems en autochtoon plantmateriaal heb ik
ook besproken. Allereerst antwoordt Mantje met een wedervraag naar wat inheems
nou precies inhoudt? Volgens kwekerij Bronnen behoren tot de inheemse soorten,
soorten die zich sinds de laatste ijstijd zich hier hebben gevestigd. Zij geven daarbij
aan dat ‘echt’ inheems plantmateriaal, of autochtoon plantmateriaal, in Nederland
steeds verder uitsterft.
Tegenwoordig wordt er relatief goedkoop zaad uit Zuid- en Oost-Europa
geïmporteerd. Dit zaad zou echter iets andere genetische eigenschappen hebben
waardoor ze niet zijn aangepast aan ons klimaat. Dit kan wel waar zijn, maar
volgens Mantje moeten we niet vergeten dat bijvoorbeeld een zomereik (inlandse
eik) helemaal niet zo inlands is. Deze zijn namelijk vanuit Spanje, Italië en het
zuiden van de Balkan noordwaarts getrokken. En neem nou bijvoorbeeld het
Amerikaans krentenboompje. De naam zegt het al: uit Amerika afkomstig, maar
toch rekenen we hem als inheems (deze wordt door Bronnen niet als autochtoon
gezien).
27
Dat Bronnen bezig is met het bevorderen van inheems en autochtoon
plantmateriaal is volgens Mantje prima. Echter schikken deze soorten zich beter
in een landschappelijke omgeving. Het stedelijk gebied is een zodanig aparte
omgeving, dat veel van deze soorten minder geschikt zijn dan uitheemse soorten
of selecties.
3.4. Gemeente Nijmegen
Het streven van de Rijksoverheid is dat sinds 2010 de inkopen bij de gemeenten
voor 75% duurzaam zijn. Om te onderzoeken wat de bevindingen zijn bij een
gemeente, heb ik een bezoek gebracht aan gemeente Nijmegen. Het interview is
gedaan met Emiel Neefjes en Jan Gerard Schot.
De mate waarin duurzaamheid wordt betrokken bij de GWW-projecten is bij
gemeente Nijmegen groot. Met name voor groenwerkzaamheden wordt vaak
duurzaamheid meegenomen en zo langzaam aan wordt ook bij het ‘grijze werk’
duurzaamheid betrokken. Bij het thema duurzaamheid wordt ook bij gemeente
Nijmegen gekeken naar het PPP-principe. Neefjes: “In veel van ons werk wordt
duurzaamheid meegenomen, maar de criteria van de overheid zijn te eenvoudig te
behalen. Veel van de criteria zijn gebaseerd op reeds bestaande wetten en voegen
nog vrij weinig toe. Wel is de ontwikkeling van duurzaam gekweekt plantmateriaal
een stap in de goede richting, we zien dat de duurzaamheidsontwikkelingen in de
‘groene’ sector verder zijn ontwikkeld dan die van de ‘grijze’ sector.”
Eén van de dingen op het gebied van duurzaamheid die gemeente Nijmegen
zelf doet, is het ontwikkelen van de ‘CO2 prestatieladder light’. Dit moet gezien
worden als een versimpelde variant van de CO2 prestatieladder die ontwikkeld
is door ProRail. De CO2 prestatieladder van ProRail is ontwikkeld om bedrijven
die deelnemen aan hun aanbestedingen uit te dagen hun eigen CO2 uitstoot te
reduceren. Hoe minder het bedrijf uitstoot, des te meer kans het maakt op gunning.
De ‘light’ variant die door gemeente Nijmegen wordt ontwikkeld, is bedoeld voor de
kleinere bedrijven, deze krijgen zo een betere kans om mee te kunnen draaien.
Het PPP-principe uit zich bij gemeente Nijmegen in de gunning op EMVI. In
het bestek worden bijvoorbeeld voor de groenwerkzaamheden de criteria van
duurzaam gekweekt plantmateriaal opgenomen en bij het bestek wordt een
inschrijvingsleidraad bijgeleverd. In deze leidraad staat de benodigde informatie
betreffende de inschrijving, aanbesteding en gunning.
Zo wordt er in de leidraad een plan van aanpak gevraagd met daarin ruimte voor
toelichting door de aannemer op de hoofdstukken ‘brandstof’, ‘mobiele werktuigen’,
‘vrachtauto’, ‘bedrijfsauto’, ‘snoeiafval’, ‘social return’ en ‘innovatie’. Het plan van
aanpak mag uit maximaal vijf a4-tjes bestaan + bijlage 15a*. In deze documenten
wordt, zoals te zien in de bijlage, ook aandacht geschonken aan sociale aspecten;
social return. Ook wordt innovatie op prijs gesteld, de aannemer heeft ook hier de
ruimte om dit toe te lichten in het plan van aanpak.
* Bijlage 15a is opgenomen in bijlage 4.
28
De documenten worden door een beoordelingscommissie gewaardeerd, deze
commissie bestaat uit een aantal personen zodat de beoordeling objectiever
wordt. Aan de ingevulde documenten worden punten verdeeld volgens de
desbetreffende onderdelen, respectievelijk -1, 0 of 1 punt wordt toegekend. Aan
de totaalscore wordt een fictieve korting gehangen, dit fictieve geldbedrag wordt
van de inschrijvingssom gehaald om zo de fictieve inschrijving te bepalen. Wie
hier de laagste inschrijving heeft krijgt het werk gegund, maar dan wel voor de
reguliere inschrijvingssom; de korting is immers fictief. Door het gebruik maken
van de fictieve kortingen wordt het eenvoudig tastbaar wie de economisch meest
voordelige inschrijving heeft, daarbij kan het zomaar voorkomen dat de duurste
inschrijving toch de economisch meest voordelige is.
Controle blijft lastig, de gemeente koopt immers niet zelf in. De opzichter dient
goed op de hoogte te zijn van hetgeen dat werd gevraagd. Bij het plantmateriaal
is het van belang dat er goed gekeken wordt naar de keurmerken op de bon, maar
ook naar het keurmerk aan de plant zelf. Indien nodig wordt het plantmateriaal dan
ook afgekeurd.
Qua uitvoering vindt er ook controle plaats. Het is vrij eenvoudig om te controleren
of de machines van de aannemer wel voldoen aan de eisen die hij heeft
doorgegeven bij de inschrijving; kentekens en chassisnummers zijn online te
controleren. De aannemer dient de informatie van zijn machines aan te leveren
bij de gemeente, maar er kan ook op locatie worden gekeurd. Wanneer de
machines goed zijn bevonden, mag de aannemer tussentijds niet wisselen, tenzij
de gewisselde machine aan de minimumeisen voldoet van het plan van aanpak. Bij
overtredingen wordt een geldboete opgelegd.
Duurzaamheid heeft te maken met het hele traject, vinden ze in Nijmegen. Het
is dan ook van belang dat het thema vanaf het begin wordt meegenomen. Bij de
aanleg van groenwerkzaamheden wordt de aannemer om één jaar onderhoud
gevraagd, zo wordt ook het einde van de cyclus meegenomen. Plantmateriaal wat
binnen dat jaar sterft, valt volledig onder de verantwoordelijkheid van de aannemer.
De aannemer wordt bovendien beloond met een bonus wanneer het percentage
levend materiaal hoog genoeg is.
Ontwerptechnisch gezien kijkt de gemeente zo goed als mogelijk naar de
toekomst. De bomen worden ingedeeld naar de boomstructuur die voor de stad
is opgesteld. Bomen in de wijk moeten minstens 30 jaar mee kunnen gaan,
maar bomen in de hoofdstructuur moeten ruim 80 jaar mee kunnen. Investering
in groeiplaatsverbetering door het gebruiken van groeiplaatsmediums en
groeiplaatsconstructies is dan ook geen uitzondering wanneer dit nodig is. Daarbij
is een grote maat aanplant ook geen uitzondering, stamomtrek 16-18 is heel
normaal.
29
4. Het duurzame beplantingsplan
In dit hoofdstuk wordt het duurzame beplantingsplan toegelicht. Als eerste licht
ik daarvoor in het kort de groeiplaats toe. Vervolgens wordt er ingegaan op het
daadwerkelijke gebruik van de beplantingen, toegespitst op bomen en vaste
planten. Daarna ga ik dieper in op het gebruik van vaste planten in het openbaar
groen. Als laatste vindt er een casusuitwerking plaats om het een en ander te
verduidelijken.
4.1. De groeiplaats
Duurzaamheid wordt ondermeer gevonden in een lange levensduur van een
product. Of een plant lang mee gaat, is afhankelijk van de standplaats en de
soortkeus. Door een verkeerde keuze worden bijvoorbeeld veel bomen binnen
twintig jaar al gekapt omdat ze ziek zijn, te groot zijn geworden of te lastig zijn door
schaduw, te veel onderhoud, vruchtval, enzovoort, enzovoort.
De kreet ‘de juiste plant op de juiste plek’ is voor mensen die bezig zijn met planten
geen nieuws meer. Door het zetten van de juiste plant op de juiste plek kan deze
zich namelijk beter ontwikkelen, ouder worden en minder onderhoud vragen.
Het kijken naar de bodem is één van de sleutels tot succes, de soort moet immers
wel kunnen gedijen op die standplaats. Het is van belang om te weten met wat
voor bodemopbouw je te maken hebt. Heb je te maken met zand, klei, veen of
soms löss? Wat zijn de eigenschappen van deze bodem: is deze nat, voedselrijk,
zuur of zijn er soms storende lagen aanwezig? Allemaal bekende vragen die een
belangrijke rol spelen bij de keuze van de plantsoorten.
Een gezonde bodem met een grote diversiteit aan micro-organismen kan het
gebruik van bemesting, beregening en gebruik van bestrijdingsmiddelen overbodig
maken. Planten groeien van nature in symbiose met bodemorganismen. Hieronder
vallen diverse schimmels, bacteriën, eencelligen, aaltjes en bodemdiertjes als
wormen. Zij zetten plantresten en mineralen om in stoffen die opneembaar zijn
voor de plant. In ruil daarvoor geven de planten een deel van hun suikers af.
Daarnaast biedt het bodemleven bescherming aan de plant tegen ziekten en
plagen. Mycorrhiza voorkomt bijvoorbeeld dat ziekteverwekkende schimmels
de plant binnen dringen. Aaltjes voeden zich met dode organische stoffen of
plaaginsecten als snuitkevers en naaktslakken. En alsof dat nog niet genoeg lof
voor bodemorganismen is, scheiden bacteriën slijm af waardoor bodemdeeltjes
aan elkaar kleven, hierdoor wordt vocht gebonden en kan er meer lucht in de
bodem dringen.
Als laatste doen wormen daar nog een schepje bovenop door gangen te graven
om nog meer lucht aan de bodem te geven en de vochtdoorlaatbaarheid te
vergroten. Zo kan een gezonde bodem tegelijkertijd water vasthouden en een
teveel aan water afvoeren.
30
Een andere sleutel voor duurzame beplantingen is het betrekken van de
beschikbare ruimte. Bomen verdienen het om oud en monumentaal te worden,
de keuze van de standplaats is hierbij cruciaal. Bij deze keuze is zowel de
bovengrondse als de ondergrondse ruimte van belang, kabels en leidingen zijn
namelijk al gauw vergeten. Feit is dat niets zo veranderlijk is als het maaiveld in het
stedelijke gebied, dit maakt de keuze van de standplaats gelijk een stuk moeilijker.
Het denken aan de ‘verre’ toekomst is lastig, maar zeker de moeite waard.
Waar wel naar gekeken kan worden is de beschikbaarheid van water en lucht.
Doorlaatbaarheid is voor deze twee aspecten het sleutelwoord, er moet voldoende
water kunnen infiltreren en er dient voldoende zuurstof in de bodem te kunnen
komen.
De hoeveelheid beschikbare zuurstof is deels afhankelijk van het maaiveld en
deels van poriën in de grond. Op poreus asfalt, poreus beton en poreuze tegels na,
vindt er alleen zuurstofintrede plaats via de voegen. De mate van doorlatendheid
is afhankelijk van de doorlatendheid van de voegvulling, de vervuiling van de voeg
(bijvoorbeeld door olie of stof) en de mate waarin de voegen nat zijn. Het gebruik
van kleiner bestratingsmateriaal en/of grotere voegen komt de zuurstoftoevoer ten
goede.
Wat de poriën in de grond betreft, is dat afhankelijk van de grondsoort. Bij een
sterk gestructureerde grond met veel gangen en scheuren is het voldoende als
ten minste 10% van het poriënvolume gevuld is met lucht, voor een structuurloze
grond is dit minimaal 20%. Bomenzandmengsels die vaak bij bomen in verharding
worden toegepast is geen structuur aanwezig. Van dergelijke mengsels is
een minimum van 15% nodig, echter verdient 20 á 25% de voorkeur. (bron:
Stadsbomen Vademecum 2A)
Net als bij de luchttoevoer is ook voor de watertoevoer het maaiveld van belang.
Ook hier geldt dat poreuze materialen en een groot oppervlak aan voegen ten
goede komt aan het vochtaanbod via het maaiveld. Wanneer de mate van toevoer
voldoende is, komt het opnemen aan bod. Als vuistregel kan worden gebruikt
dat een boom in een grond met 3-5% organische stof 0,75 m 3 doorwortelbare
grond nodig heeft per m 2 kroonprojectie. Voor een boom in een grond met meer
dan 7% organische stof is 0,5 m 3 doorwortelbare grond per m 2 kroonprojectie
voldoende. Natuurlijk kan er voor het gemak vanuit worden gegaan dat 1 m 3
doorwortelbare grond per m 2 kroonprojectie voldoende is, dat is wel zo vrijgevig.
(bron: Stadsbomen Vademecum 2A)
Met name in het stedelijk gebied zijn er tal van ingrepen mogelijk om een boom
het naar zijn zin te maken. Er zijn diverse groeiplaatsmediums op de markt zoals
bomenzand of bomengranulaat, maar er zijn ook diverse groeiplaatsconstructies
mogelijk zoals ‘Watershells’ en ‘boombunkers’. De verdere diepgang van
groeiplaatsverbetering is een onderzoek apart, maar één misverstand neem ik
alvast onder de loep.
31
Aan groeiplaatsverbetering hangt natuurlijk een prijskaartje die, afhankelijk van
de gekozen oplossing, flink kan oplopen. Het ligt dan voor de hand te zeggen
dat dergelijke ingrepen financieel onaantrekkelijk zijn, maar dat is niet waar. “Een
boom die op een goede plek 80 jaar oud kan worden, is uiteindelijk teruggerekend
naar jaarlijkse kosten, goedkoper dan een boom die elke 30 jaar ingeboet moet
worden’’ stelt Marc Lansink van BTL Bomendienst. Bij de aanplant mag een boom
dan wel 12 keer duurder zijn dan een boom waar geen groeiplaatsverbetering
wordt toegepast, op gemiddelde jaarbasis is het verschil nihil. Daarbij draait het
niet alleen om geld. Een oudere boom draagt positief bij aan de beleving door zijn
imposante verschijning. (bron: Tuin en Landschap 7A, 2010)
tabel 1: Kostenvergelijking groeiplaatsverbetering. (bron: BTL Bomendienst)
4.2. Aan de slag met bomen en vaste planten
In principe zijn planten al duurzaam van zichzelf. Ze kiemen en groeien door
gebruik van in de natuur aanwezige voedingsstoffen en door zonlicht. Ze zaaien
zichzelf uit en wanneer ze sterven worden ze weer in de natuurlijke kringloop
opgenomen. Dit is hergebruik van het hoogste niveau, de cirkel is rond.
Echter komt deze kringloop in het stedelijk gebied bijna niet voor. Mensen hebben
graag het stedelijke groen in hun macht. Alles is dwangmatig aangeplant en wordt
door menselijke ingrepen onderhouden. Wanneer een boom te oud is geworden,
wordt deze gerooid om gevaar voor de omgeving te voorkomen. En nog voordat de
winterviooltjes in de wisselbakken zijn veranderd in snot, worden deze al geruimd
voor de volgende blikvangers. De cirkel is in het stedelijk gebied dus minder rond
dan wordt gedacht. Uiteindelijk wordt het groenafval wel gecomposteerd of in het
bijzondere geval gebruikt voor biobrandstof, maar ‘helemaal vanzelf’ gebeurt niet in
het stedelijk gebied. Maar of er nou menselijke ingrepen worden toegepast of niet,
met het aanplanten van groen ben je nog niet volledig duurzaam bezig.
32
Zoals in voorgaande teksten te lezen is, ben je al een stap dichterbij duurzaamheid
als je gecertificeerd plantmateriaal inkoopt. Plantmateriaal met het Milieukeur
is daarbij de makkelijkste stap, het gebruik van biologisch plantmateriaal (EKOkeurmerk)
is al weer een stap verder. Wie voor het ultieme wilt gaan kiest voor
autochtoon plantmateriaal om de biodiversiteit te stimuleren.
Gecertificeerd plantmateriaal met het Milieukeur of het EKO-keurmerk zijn
duurder dan de traditioneel gekweekte planten. Normaal gesproken zou er dan
worden gekozen voor de goedkope weg, maar ik wil deze gang van zaken graag
doorbreken.
Volgens Erik ter Heide (gemeente Boxtel) kan het plantmateriaal wel duurder zijn,
de inboet is ook minder. Zo is biologisch plantmateriaal ‘harder’ dan traditioneel
gekweekt materiaal. Ze zijn minder vatbaar voor ziekten en plagen en kunnen
beter omgaan met stressomstandigheden die de aanplant in een stad met zich
meebrengt. Alleen het sterkste plantmateriaal overleeft het op de kwekerij omdat er
niet wordt ingegrepen met chemische middelen. (bronnen: Tuin en Landschap 7A,
2010 / productblad 8, Nationale Bomenbank)
Wie kijkt naar de juiste plant op de juiste plek, gecertificeerd plantmateriaal inkoopt
en het nut van een goede investering in de groeiplaats inziet, is in staat een
duurzaam plan in te richten met bomen. Maar met bomen alleen vullen we ons
stedelijk gebied niet. Naast bomen worden plantvakken vaak gevuld met heesters
of worden gazons aangelegd. In feite is daar niks mis mee, maar ik ben van
mening dat vaste planten in het openbaar groen niet altijd de aandacht krijgen die
ze verdienen.
De oorzaak dat vaste planten niet zo vaak worden toegepast ligt niet zozeer in
het aanbod van geschikte soorten, daar zijn er inmiddels genoeg van. Ze hebben
eerder een slechte reputatie bij groenbeheerders, zij zien vaste planten vaak als
duur en veel onderhoud vragend. Deze reputatie was 25 jaar geleden misschien
terecht, maar in de tussentijd zijn er nieuwe beheermethoden ontwikkeld en nieuwe
soorten in de praktijk uitgetest. Daarmee zijn onderhoudsarme* beplantingsplannen
te maken die zelfs goedkoper uitpakken dan een vak met heesters of een gazon.
(bron: Vaste planten in openbaar groen)
Vaste planten zijn kruidachtige meerjarige gewassen die overwinteren met
hun wortels en in het voorjaar weer uitlopen. Over het algemeen hebben vaste
planten veel blad waardoor onkruid goed wordt onderdrukt. Sommige soorten
lopen al vroeg in het voorjaar uit om het onkruid voor te zijn. Er zijn zelfs soorten
(zoals Artemisia, Nepeta en Alchemilla) die een natuurlijke stof produceren om
onkruidkiemplantjes te remmen. Vaste planten zijn in vier groepen te verdelen:
• Polvormige groeiers;
• Zodevormers met bovengrondse uitlopers;
• Zodevormers met ondergrondse uitlopers;
• Halfheesters.
* Op pagina 34 is een tabel opgenomen waar vaste planten worden vergeleken met andere
beplantingstypen als eenjarigen, gazon en heesters.
33
tabel 2: Vaste planten vergeleken met andere beplantingstypen. (bron: M. Hop)
34
Tot de vaste planten worden ook halfheesters gerekend (zoals Lavandula,
Pachysandra en Vinca). Halfheesters lijken wat meer op houtige gewassen,
ze zijn vaak wat steviger en/of wintergroen. Hierdoor zijn ze prima geschikt als
structuurplant. Andere plantengroepen, die soms apart worden genoemd, behoren
ook tot de vaste planten: varens en siergrassen.
Er zijn een aantal misverstanden over vaste planten. Zo wordt er nog wel
eens gedacht dat vaste planten slap zijn. Dat klopt, maar er zijn ook speciaal
geselecteerde soorten voor het openbaar groen die wel stevig zijn. Dat planten
elke 2 tot 3 jaar gescheurd moeten worden, geldt alleen voor de typische
tuinplanten. Wederom zijn er soorten voor het openbaar groen geselecteerd die dit
niet hoeven.
Ook is er de gedachte dat een vaste plantenvak er in de winter niet uit ziet. Dit is
puur afhankelijk van de soort, er zijn zat wintergroene soorten te krijgen of soorten
die stevige dorre stengels hebben die met een laagje rijp voor een betoverend
beeld zorgen. Een tip hierbij is dat de dorre plantresten (om dit beeld te bereiken)
in het voorjaar worden weggehaald. Bovendien profiteren veel insecten, amfibieën
en kleine zoogdieren van het oude loof door er te overwinteren. (bron: Vaste
planten in openbaar groen)
Naast vaste planten kunnen ook bloembollen worden ingezet. Soorten die worden
aangeduid met ‘voor verwildering’ of ‘botanisch’ komen jaar na jaar terug. Ze zijn
ideaal te combineren met vaste planten en geven al vroeg in het voorjaar kleur.
4.3. Criteria voor duurzame vaste planten
Niet elke vaste plant is geschikt voor het openbaar groen. Een vaste plant
onderdrukt onkruid optimaal wanneer deze minimaal 40 cm hoog wordt, voor de
armere gronden is 30 cm voldoende. Vaste planten die lager zijn dan de genoemde
maten houden onkruid onvoldoende tegen, al groeien ze nog zo dicht. Dit geldt
vooral in de eerste jaren na aanplant, wanneer hun wortelgestel is volgroeid zal
hun concurrentievermogen toenemen. Er is slechts één plaats waar lage planten
wel voldoende onkruid onderdrukken, dit is op schaduwrijke plekken zoals onder
bomen of heesters. Let bij de keuze van de vaste plant op die plek dan wel op
schaduwtolerantie en droogtetolerantie.
Een andere functie waarbij de hoogte van belang is, is controle en overzicht. Dit
geldt voor de verkeersveiligheid, maar ook de sociale controle in de wijk. Dat houdt
in dat naast autowegen de planten maximaal 60-70 cm hoog mogen worden en
naast fiets- en wandelpaden 80-100 cm.
Om het onkruid goed te kunnen onderdrukken is de sluitingssnelheid tevens van
belang. Het is ideaal wanneer de beplanting zo snel als mogelijk sluit en dit ook
de hele zomer volhoudt. De eerste factor die hierbij van belang is, is het aantal
stuks per vierkante meter. Dit aantal ligt hoger dan dat gebruikelijk is bij particuliere
tuinen, voor planten uit een P9 pot is 10/m 2 gebruikelijk. De kruidachtige vaste
planten sluiten gewoonlijk al in de eerste zomer, halfheesters doen dit niet altijd.
35
Zodevormende planten gaan in de loop der jaren door wortelconcurrentie het
onkruid beter onderdrukken, polvormige groeiers doen dit niet. Overigens sluiten
de beste bodembedekkers al binnen zes weken!
De tweede factor voor een goed sluitend plantvak is de stevigheid, rechtop
blijven is dus van belang. Te slappe, breekbare of slecht herstellende planten zijn
ongeschikt voor het openbaar groen. De stevigheid van vaste planten is over het
algemeen niet voldoende om betreding van het plantvak te verhinderen, maar
hun aanwezigheid ontmoedigd dit wel. Echter zijn er soorten die sporadisch lichte
betreding wel kunnen verdragen.
Andere aandachtspunten zijn zwerfvuil en strooizout. Door de sierwaarde van
vaste planten zal het weggooien van vuilnis worden ontmoedigd, maar dit
geldt alleen als de gebruiksdruk van de plaats niet te hoog is. Het plaatsen van
afvalbakken en het tijdig ledigen ervan kan een oplossing zijn. Aan de randen
van wegen en paden is het belangrijk dat de planten tegen strooizout kunnen, dit
is echter nog niet van alle planten bekend. Een vuistregel die wel gebruikt kan
worden is dat wintergroene planten gevoeliger zijn dan bladverliezende soorten.
Verder is het van belang om te kijken naar de giftigheid van een plant. Het gaat
hierbij om alle onderdelen van de plant; bessen, bloemen en bladeren. In gebieden
waar vaak kinderen komen, zoals vlakbij basisscholen of speeltuintjes, is het
gevaar het grootst. Kinderen kunnen namelijk makkelijk plantonderdelen innemen
of schade oplopen bij contact met de huid. Ook is het gebruik van giftige planten bij
zorginstellingen ten zeerste af te raden. Het volledig uitsluiten van giftige planten is
niet nodig. Midden op rotondes of op bedrijven terreinen is het niet zo noodzakelijk
om op giftigheid te letten, maar helemaal zeker zijn kun je nooit!
Een vak met vaste planten is pas voordelig wanneer deze zo’n 8 tot 10 jaar
kan blijven staan. De laatste criteria waarnaar gekeken moet worden zijn
winterhardheid, gezondheid en levensduur van de plant.
4.4. Duurzame beplantingsconcepten
In de vorige paragraaf is een behoorlijk aantal criteria gesteld waaraan de
vaste planten voor het openbaar groen moeten voldoen. Om het een en ander
makkelijker te maken zijn er kwekers die planten hebben geselecteerd op
bruikbaarheid voor het openbaar groen, Griffioen en Lageschaar zijn hier twee
voorbeelden van. Voor dit onderzoek licht ik de beplantingsconcepten van vaste
plantenkwekerij Lageschaar toe.
Lageschaar Vaste Planten is al meer dan 30 jaar een kwekerij in Aalten die een
groot sortiment vaste planten kweekt. Momenteel wordt er op ruim vier hectare
zo’n 1 miljoen planten gekweekt in ruim 1000 soorten. De vaste planten zijn
geselecteerd op bruikbaarheid in het openbaar groen. Daarbij zijn ze steeds op
zoek naar nieuwe, verbeterde soorten voor diverse toepassingsmogelijkheden.
Sinds september 2010 heeft het bedrijf het Milieukeur certificaat behaald.
36
Het ‘Fleur Robuste’ concept is eind jaren ’80 ontstaan. Het concept is ontwikkeld
op vraag van openbare groenvoorzieners die een alternatief zochten voor het
groen zonder kleur. Maar het moesten wel onkruid onderdrukkende soorten zijn
zodat onderhoud tot een minimum kon worden beperkt. Fleur Robuste bestaat
eigenlijk uit twee delen; enerzijds het geselecteerde sortiment, anderzijds de wijze
van toepassen en beheren. Het plantmateriaal is geselecteerd op basis van de
volgende criteria:
• Sterke, goede groeiers die weinig last hebben van ziektes en voldoende
winterhard zijn;
• Maken vooral in het voorjaar veel bladmassa of zijn wintergroen;
• Onderhoudsarm, betrouwbaar en vandalismebestendig;
• Vormt na één jaar een gesloten vegetatie;
• Woekert beschaafd en heeft geen uitzaai van betekenis.
Verder is voor het Fleur Robuste concept van belang dat de plantvakken goed
zijn voorbereidt, het planttijdstip juist is (evenals de methode), dat het ontwerp
evenwichtig is en dat het plan deskundig wordt beheerd.
7
foto 7: Vakbeplanting volgens het Fleur Robuste concept.
37
Het ‘Prairie Garden’ concept is voortgekomen uit het Fleur Robuuste concept. Ook
dit concept is, al doet de naam wellicht anders vermoeden, eveneens fleurig. Het
verschil met het Fleur Robuste concept zit hem ten eerste in het ontwerp. Bij het
gebruik van prairieplanten wordt geen gebruik gemaakt van groepen met eenzelfde
plant, maar komen de planten over de gehele oppervlakte terug in verschillende
combinaties. Het geheel oogt hierdoor een stuk natuurlijker.
De beplanting wordt opgebouwd met bollen, grassen, aspectplanten,
begeleidingsplanten en enkele solitairen tezamen in een natuurlijk evenwicht. Deze
combinatie van planten geeft zo’n 5 tot 6 keer per jaar een volledig ander beeld
qua kleur en structuur waardoor de beleving wordt verhoogd en het plan het hele
jaar aantrekkelijk is.
Ten tweede zit het verschil in de criteria voor de beplantingen. Het zijn vitale en
gezonde planten met een langdurige attractieve bloei. Bovendien hebben de
planten een interessante structuur voor en na de bloei en zijn diepwortelend. Het
extensieve onderhoud wordt mede bereikt door de bovenste laag die met 10 cm
lavagrind wordt afgedekt, hierdoor heeft onkruid geen kans. Doordat de planten
diep wortelen en het lavagrind voor een goede waterhuishouding zorgt, hebben
zij geen last van droge zomers. Het onderhoud van een prairiebeplanting in
vergelijking met een klassiek beplantingsplan vergt slechts een derde van de tijd.
8
foto 8: Beplanting volgens het Prairie Garden concept.
38
Het derde concept is ‘Fleur Dansante’. Dit concept bestaat uit bodembedekkende
vaste planten waartussen bollen en bloeiende vaste planten worden gezet. Ook bij
dit concept geldt dat een maximale beleving wordt beoogt met een minimaal aan
onderhoud. Door het toepassen van de juiste soorten werken de bodembedekkers
onderdrukkend voor onkruid en bedekken bovendien het afstervende loof van de
bollen. De bollen zorgen voor de vroege bloei in het voorjaar, de vaste planten voor
de beleving in de zomer.
9
foto 9: Vakbeplanting volgens het Fleur Dansante concept.
Deze drie concepten klinken als positief, maar ze kennen ook een paar nadelen.
Ten eerste is de aanleg van een prairieborder duurder. Dit komt allereest door de
tijd die het kost; door de toplaag van lava duurt de aanleg 9 minuten per vierkante
meter langer dan de aanleg van een traditionele border. Ten tweede kost de
prairieborder ongeveer 2,5 keer meer vanwege die toplaag.
Het tweede nadeel is dat er vakkundig onderhoud moet worden gepleegd bij de
drie concepten. Er is bij het onderhoud kennis nodig van de planten zodat enkel
het onkruid wordt geplukt in plaats van de uitlopende vaste planten en dat er niet
wordt geschoffeld bij vaste planten die zich vermeerderen door uitlopers. Verder is
er in het voorjaar vrij weinig te beleven wanneer er wordt gekozen om geen bollen
toe te passen.
39
De drie beplantingsconcepten kennen een aantal voordelen en nadelen. Wie
voor dergelijke concepten kiest, dient zich wel aan één gouden regel te houden;
grootschalige toepassing is af te raden. Het is niet de bedoeling dat bestaande
gazons, kruidachtige borders, heestervakken en dergelijke worden omgevormd.
Dit is ten eerste niet bevorderend voor de biodiversiteit en is ten tweede ongunstig
voor het wisselende beeld in de omgeving.
4.5. Casus De Ploen-Zuid
Om een duidelijker beeld te geven van een duurzaam beplantingsplan, volgt er nu
een casus. De casus heeft betrekking op een stukje nieuwbouwwijk in Duiven. Het
gaat om een beplantingsplan op de brink van één van de terpen. Bij de keuze van
deze casus gaat het om een border die overal in het stedelijk gebied zou kunnen
worden toegepast.
In de huidige situatie ligt er in het centrum van de brink een verhoogd lapje
gazon waarin enkele bomen worden gesitueerd en een zitelement. Vanuit de
ontwerpgedachte komt er op elke terp een andere boomsoort te staan. Op de
terp van deze casus komen iepen te staan en ik heb daarom voor Ulmus ‘New
Horizon’ gekozen. Dit is een Amerikaanse kloon die zeer resistent is bevonden
tegen iepenziekte. Het gazon zal worden gerealiseerd middels een zaadmengsel
dat geschikt is voor speelgazon, immers zouden hier de allerkleinsten van de terp
kunnen spelen.
10
foto 10: De bestaande situatie van een reeds gerealiseerde terp.
Om de casus te testen op de duurzame beplantingsconcepten wordt er een tabel
ingevuld, hierbij worden verschillende aspecten gewaardeerd. Naast dat dit voor
het bestaande ontwerp wordt gedaan, worden ook de concepten van Lageschaar
gewaardeerd.
40
tabel 3: Het bestaande ontwerp vergeleken met de concepten van Lageschaar.
41
Zoals te zien in de tabel valt als eerste het verschil in functie op. Het bestaande
ontwerp leent zicht prima als speelgazon voor kinderen die nog in het zicht van
de ouders moeten spelen. Bij de drie beplantingsconcepten van Lageschaar is
er geen mogelijkheid tot spelen. Echter is er ook de kans dat het gazon in het
bestaande ontwerp ongewenst zal worden gebruikt als hondenuitlaatplaats.
Het bestaande ontwerp mag in verhouding tot de beplantingsconcepten van
Lageschaar wel goedkoper zijn in aanleg, het onderhoud is juist weer duurder.
Gazon moet al gauw zo’n 23x per seizoen worden gemaaid tegenover slechts
1x afmaaien van de vaste planten. Daarbij is het maaien van het gazon in het
huidige ontwerp een stuk lastiger door de aanwezige bomen. Zij creëren een ware
hindernisbaan voor degene die maait. Dit kost extra arbeid omdat het gras rondom
de bomen moet worden bijgemaaid met handgereedschap.
Qua beeld scoort het huidige ontwerp minder. Enkel gazon en bomen zorgen nou
niet bepaald voor een spectaculair beeld, daar zijn de beplantingsconcepten van
Lageschaar wel voor geschikt. Echter geven de bomen wel de benodigde massa
aan groen, zeker in de hoogte. Op het gebied van ecologische waarde scoort het
huidige ontwerp ook minder, de biodiversiteit is bij de concepten van Lageschaar
rijker.
Kijkend naar stedelijke druk scoort het huidige ontwerp weer beter. Gazon
heeft een zeer goed regeneratievermogen; het weerstaat betreding, kan tegen
verdroging, kan tegen tijdelijke verdrinking en groeit lustig na onthoofding. De vaste
planten zijn hier minder goed tegen bestand, zij verdragen sporadisch betreding.
Wanneer kinderen spelen in de borders met vaste planten is het snel met de
planten gedaan. Ook valt er wat te zeggen over de verwachtingen qua levensduur.
Het bestaande ontwerp kan tientallen jaren meegaan als er de juiste bomen op de
juiste plaats staan. Gemiddeld gaan de vaste planten ongeveer 10 jaar mee.
Wie alle plusjes en minnetjes bij elkaar optelt, komt bij alle vier de ontwerpen op
dezelfde score uit. Ik wilde met deze casus ook niet laten zien welk ontwerp beter
zou zijn, maar dat het gaat om de keuzes die worden gemaakt. Wie kiest voor
speelgelegenheid met een grote groenmassa op den duur, kan beter voor het
bestaande ontwerp kiezen. Wie meer een meer aantrekkelijker beeld wil hebben
en wil besparen op onderhoud, kan beter voor de concepten van Lageschaar
kiezen.
De keuzes hangen volledig af van het doel van het ontwerp, deze wordt
bepaald door de context en waar men meer waarde aan hecht. Daarbij is deze
casus slechts een klein deel van de wijk. Wanneer het bestaande ontwerp
wordt gehandhaafd zal het aspect People hoger scoren, wanneer men voor de
concepten van Lageschaar kiest zal het aspect Planet weer hoger scoren. Samen
kunnen de verschillende invullingen van de buitenruimte zorgen voor een balans
tussen People, Planet en Profit.
42
11
foto 11: Een impressie van de brink beplant volgens het Fleur Robuste concept.
12
foto 12: Een impressie van de brink beplant volgens het Prairie Garden concept.
13
foto 13: Een impressie van de brink beplant volgens het Fleur Dansante concept.
43
Conclusies en aanbevelingen
De centrale vraag van dit onderzoek is: Hoe wordt een duurzaam
beplantingsplan in de openbare ruimte bereikt? Het antwoord hierop is echter
in dit rapport niet volledig gegeven, dit komt door de afkadering van het onderzoek.
Een beplantingsplan is pas echt duurzaam wanneer duurzaamheid in de hele
keten zit. Maar wat verstaan we nou eigenlijk onder duurzaamheid?
De definitie van duurzaamheid
Het woord duurzaamheid heeft verschillende definities en is niet sluitend, het
thema ontwikkelt zich steeds door. Het begrip is zelfs zoveel omvattend, dat het
een verzamelbegrip is geworden dat niet erg duidelijk is. In het algemeen kan er
gezegd worden dat duurzaamheid iets met tijdsduur te maken heeft: iets dat lang
mee gaat. Daarbij wordt er naar de toekomst gekeken, we moeten de volgende
generaties niet beperken in hun levensvoorzieningen.
In 1997 introduceerde John Elkington het PPP-principe, hierbij wordt er aandacht
geschonken aan People, Planet en Profit. Naast de focus op de planeet, wordt
er ook gekeken naar de sociale en economische kant van het verhaal: het is
namelijk niet de bedoeling om de wereld te redden terwijl je zelf ten onder gaat.
Duurzaamheid wordt volgens Elkington dan ook bereikt wanneer People, Planet
en Profit in balans zijn. Krijgt één P te veel aandacht, dan zullen de andere twee
eronder lijden.
Waarom men kiest voor duurzaamheid
De reden waarom bedrijven kiezen om duurzaam bezig te zijn, is verschillend. Dit
kan enerzijds gebaseerd zijn op idealen; klimaatverandering, milieuvervuiling en
het uitputten van de aarde zijn daarbij de pijlers. Anderzijds is duurzaamheid een
soort van ‘moeten’ geworden. Men verwacht dat bedrijven die duurzaamheid aan
hun laars lappen, steeds meer opdrachten gaan mislopen omdat de vraag naar
duurzaamheid stijgt. Dit komt mede door de voorbeeldfunctie die de overheid geeft.
Maar of het nou idealen zijn of een kwestie van ‘moeten’, wie duurzaam bezig is
zal zich beter kunnen profileren: duurzaamheid verkoopt!
Hoe duurzaamheid wordt bereikt in de GWW-sector
Duurzaamheid ontstaat met drie D’s; denken, doen en durven. Allereerst moet een
visie op duurzaamheid worden gevormd. Als deze visie is bepaald moet men weten
wat er gedaan moet worden om dit doel te halen. Als laatste is er de stap ‘durven’,
zonder deze laatste komt duurzaamheid niet van de grond.
Om duurzaamheid al aan het begin van de keten mee te nemen, start het thema
al bij de randvoorwaarden waar criteria op het gebied van duurzaamheid worden
bepaald. Agentschap NL heeft voor 45 productgroepen criteria opgesteld, waarvan
er 15 groepen specifiek zijn voor de GWW-sector. Het CROW heeft de criteria die
van toepassing zijn op de GWW-sector vertaald in RAW-teksten.
44
De reacties op duurzaam inkopen
Volgens menig deskundigen zijn de criteria die zijn opgesteld veel te simpel. Veel
van de criteria zijn gebaseerd op reeds bestaande wetten en voegen weinig toe.
Daarbij zijn tegenstanders van mening dat duurzaamheid een synoniem is voor
duur. Het bestaansrecht van de criteria voor duurzaam inkopen heeft daardoor
zelfs ter discussie gestaan in de Tweede Kamer.
Echter moeten we ons realiseren dat het thema ‘duurzaam inkopen’ nog in de
kinderschoenen staat. Het is dan ook meer dan logisch dat er na een jaar van
praktijkervaring haken en ogen zijn ontdekt. Doorontwikkeling is dus van belang,
het is zonde om te stoppen met waar we aan hebben gewerkt. En duurzaamheid is
zéker geen synoniem voor duur, het is een investering in de toekomst die loont!
Wat duurzaamheid betekent voor beplantingen
In de ontwerpfase is het qua beplanting van belang om te kijken naar de
beschikbare ruimte, dit met oog op de toekomst. Dit is vooral voor bomen vrij lastig
aangezien het maaiveld in het stedelijk gebied vaak veranderd. Een investering in
groeiplaatsverbetering voor bomen is dan ook geen overbodige luxe. Het kan bij
de aanleg wel duurder zijn, op jaarlijkse basis teruggerekend is het verschil met het
niet toepassen van groeiplaatsverbetering nihil.
Hoe een plan duurzaam kan worden ingericht met beplantingen
Een duurzaam beplantingsplan kan niet duurzaam worden gemaakt wanneer men
geen duurzaam gekweekt plantmateriaal toepast. In de vakwereld zijn diverse
kwekerijen bezig met het telen van milieuvriendelijk plantmateriaal, het aantal
bedrijven dat gecertificeerd raakt voor het EKO-keurmerk of Milieukeur blijft
groeien. Qua aanbod zijn we op het gebied van duurzaam gekweekte bomen op
de goede weg, maar op het gebied van duurzaam gekweekte heesters en vaste
planten is er nog een inhaalslag te maken.
Het verkrijgen van duurzaam gekweekt plantmateriaal is het volgende punt.
Het is namelijk niet toegestaan om het specifieke keurmerk in het bestek voor
te schrijven. Dit zou kwekers die niet gecertificeerd zijn, maar wel aan de
onderliggende criteria voldoen, uitsluiten. Het opnemen van de criteria voor
duurzaam plantmateriaal, die de CROW heeft vertaald naar RAW-teksten, is
dus wel toegestaan. Controle is daarbij wel van belang, het heeft geen zin om
bijvoorbeeld biologisch plantmateriaal te bestellen als hierop vervolgens niet meer
wordt gecontroleerd.
Biodiversiteit is tevens een belangrijk thema bij duurzaamheid. Met name
autochtoon plantmateriaal draagt zeer goed bij aan de biodiversiteit. Maar dit wil
nog niet zeggen dat we maar beter autochtoon plantmateriaal kunnen inzetten.
In het stedelijk gebied zijn uitheemse soorten vaak beter geschikt, autochtoon
plantmateriaal leent zich dan ook vaak beter voor landschappelijke inrichting.
45
Met vaste planten kunnen ook duurzame beplantingsplannen worden gemaakt.
Tegenwoordig worden vaste planten weinig toegepast in de openbare ruimte. Dit
komt door de reputatie die vaste planten hebben bij groenbeheerders. De soorten
die toentertijd werden toegepast waren niet geschikt voor de openbare ruimte, ze
waren zeer onderhoudsbehoeftig. Tegenwoordig zijn er selecties op de markt die
wél geschikt zijn voor de openbare ruimte.
De vaste planten die tegenwoordig geselecteerd zijn voor de openbare ruimte
zijn niet meer zo onderhoudsbehoeftig. Ze worden bijvoorbeeld geselecteerd op
de onderdrukkende werking op ongewenste kruiden, op sluitingssnelheid van het
vak, stevigheid en gevoeligheid voor strooizout. Ook zijn er kwekers die duurzame
beplantingsconcepten hebben ontwikkeld. Deze concepten zijn onderhoudsarm,
bevorderend voor de biodiversiteit en geven een aantrekkelijk beeld het hele jaar
door.
Duurzaamheid in het bestek
De volgende schakels in de keten die van belang zijn, zijn aanleg en
onderhoud. Je bent namelijk niet duurzaam bezig wanneer de beplanting
op een milieuonvriendelijke manier wordt aangeplant en/of het onderhoud
milieuonvriendelijk geschiedt. Het is niet toegestaan om een aannemer te
verplichten waarmee hij het werk uitvoert, echter is hij daar wel in te stimuleren.
Deze stimulans uit zich in een gunning op basis van de economisch meest
voordelige inschrijving (EMVI), een vorm van gunnen waarbij er naast de prijs ook
wordt gekeken naar de kwaliteit.
Bij het bestek kan dan een inschrijfleidraad worden meegeleverd waar de
benodigde informatie betreffende de inschrijving, aanbesteding en gunning staat.
In deze leidraad wordt dan om een plan van aanpak worden gevraagd met daarin
ruimte voor toelichting door de aannemer op hoofdstukken als bijvoorbeeld
‘brandstof’, ‘mobiele werktuigen’, ‘vrachtauto’, ‘bedrijfsauto’, ‘snoeiafval’, ‘social
return’ en ‘innovatie’.
Op deze manier is het toch mogelijk om de aannemer te stimuleren tot duurzaam
werk. Daarbij is voor een geslaagde gunning op EMVI de weging van prijs en
kwaliteit van belang. Een verhouding van 50-50 of 40% prijs en 60% kwaliteit is
daarbij de sleutel tot succes. Wanneer kwaliteit voor een kleiner percentage dan
40% meetelt, kun je net zo goed op laagste inschrijving gunnen, EMVI heeft dan
geen zin meer.
Ook bij een EMVI is controle in het werkveld van belang, maakt de aannemer de
beloften van de inschrijving wel waar? En ook hier geldt dat de controle niet zo
zeer moeilijk is, maar een kwestie van doen. Het is namelijk vrij eenvoudig om
bijvoorbeeld de machines van de aannemer te controleren op kentekenplaat of
chassisnummer.
46
Slotconclusie
Het is dus vrij lastig om een volledig en sluitend antwoord te geven op de
centrale vraag. In dit onderzoek heb ik me gericht op enkele facetten die een
beplantingsplan duurzaam maken. Een duurzaam beplantingsplan zit namelijk
in de gehele keten; van kweekwijze tot onderhoud. Daarbij is het thema
duurzaamheid en duurzaam groen inkopen nog lang niet uitontwikkeld.
Voor mij persoonlijk wordt er bij een duurzaam beplantingsplan naast de gehele
keten van kweekwijze tot onderhoud ook gekeken naar de balans tussen
People, Planet en Profit. De gebruikswaarde is namelijk ook van belang;
maken we een border met vaste planten voor de biodiversiteit, het beeld en
de onderhoudsvriendelijkheid of maken we een gazon met wat bomen voor de
speelgelegenheid? In die zin bestaat hét duurzame beplantingsplan dan ook niet,
dit heeft de casus wel duidelijk gemaakt. Zo kan dus ook een gazon met bomen
een duurzaam ontwerp zijn.
Aanbevelingen
Ik adviseer een ieder die met het thema ‘duurzaamheid’ bezig is, te blijven kijken
naar de drie P’s. Het is van groot belang dat er een balans ontstaat tussen People,
Planet en Profit. Wanneer deze balans niet wordt bereikt, is men niet duurzaam
bezig: als één P meer aandacht krijgt dan de andere twee, zullen deze daaronder
lijden.
De criteria voor duurzaam inkopen staan nog in de kinderschoenen. Na een jaar
in de praktijk te hebben gedraaid, is het logisch om de criteria te verbeteren en te
actualiseren. Ik beveel dan ook aan om de criteria voor duurzaam inkopen niet van
de baan te doen: duurzaamheid is een investering die loont!
Qua beplantingen, en met name voor bomen, beveel ik aan om verder te kijken
dan het kostenplaatje en te durven investeren in de toekomst; lange termijn denken
heet dat. Een geschikte standplaats van cruciaal belang, de gouden regel voor elke
plant is; de juiste plant op de juiste plaats.
Ik beveel een ieder die beplantingsplannen maakt aan om de vaste plant in de
openbare ruimte weer een kans te geven. Er zijn momenteel genoeg geschikte
soorten voor het openbaar groen die kunnen worden toegepast in duurzame
concepten. Een gouden regel hierbij is wel dat grootschalige toepassing is af
te raden. Het is niet de bedoeling dat bestaande gazons, kruidachtige borders,
heestervakken en dergelijke worden omgevormd. Dit is ten eerste niet bevorderend
voor de biodiversiteit en is ten tweede ongunstig voor het wisselende beeld in de
omgeving.
Voor kwekerijen die vaste planten leveren, maar die nog niet duurzaam kweken,
beveel ik aan om tóch bezig te gaan met een ommekeer om het aanbod aan
duurzaam gekweekte vaste planten te vergroten. Ten eerste omdat onze ‘zorgen
voor morgen’ (zoals milieuvervuiling) hedendaags niet meer genegeerd mogen
worden.
47
Ten tweede omdat duurzaam bezig zijn langzaamaan een soort van ‘moeten’
wordt: bedrijven die duurzaamheid aan hun laars lappen zullen steeds meer
opdrachten mislopen. Maar of het nou gaat om idealen of het gevoel van ‘moeten’,
bedenk dat ‘wie duurzaam bezig is’ zich beter kan profileren: duurzaamheid
verkoopt!
Voor bestekschrijvers raad ik aan om te gunnen op de economisch meest
voordelige inschrijving. Hierbij is het wel van belang dat duurzaamheid voldoende
meetelt: 50-50 of 40% kwaliteit tegenover 60% prijs, is raadzaam. Wanneer
kwaliteit minder zwaar meetelt, zal EMVI geen zin meer hebben. Daarnaast is
het van belang om goed controle te houden op hetgeen dat wordt gevraagd in
het bestek en wat de aannemer waarmaakt van zijn plan van aanpak. Het heeft
namelijk geen zin om iets te omschrijven, als er vervolgens niet meer wordt
gecontroleerd. Het is gewoon een kwestie van doen: bij bijvoorbeeld biologisch
plantmateriaal moet het EKO-keurmerk staan op de bon, maar ook op een
label aan de plant zelf en de machines van de aannemer zijn te controleren op
kentekenplaat en chassisnummer.
Het onderzoek wat ik heb gedaan is enkel een momentopname, het is maar de
vraag waar we over een paar jaar staan. Zijn de criteria voor duurzaam inkopen
aangepast, of zijn ze alsnog van de baan? Hoe zit het met het aanbod aan
duurzaam gekweekt plantmateriaal? Hebben vaste planten een rentree gemaakt in
het openbaar groen? Zijn er over een paar jaar andere innovaties op de markt qua
duurzame beplantingen? Er zijn dus nog genoeg onderwerpen te onderzoeken die
te maken hebben met het thema duurzaamheid.
48
Boeken
Titel: Stadsbomen Vademecum 2A
Subtitel: Groeiplaatsaspecten
Auteur: G. van Prooijen
Uitgave: 2006
Vakbladen
Blad: Boomzorg
Nummer: 2
Uitgave: februari 2011
Blad: Milieu Magazine
Nummer: 3
Uitgave: maart 2011
Blad: Tuin en Landschap
Nummer: 7A (special)
Uitgave: april 2010
Deskundigen
Bronvermelding
Naam: Robert van den Brink
Functie: Hoofd afdeling Calculatie
Organisatie: Koninklijke Ginkel Groep
Naam: Martien Mantje
Functie: Research & Development
Organisatie: Ebben Boomkwekerijen
Naam: Jan van Merriënboer
Functie: Docent beplantingen
Organisatie: Hogeschool Van Hall Larenstein
Naam: Emiel Neefjes
Functie: Werkvoorbereider
Organisatie: Gemeente Nijmegen
Naam: Lilian van Oosterhoudt
Functie: Docent Realisatie Tuin- en Landschapsarchitectuur
Organisatie: Hogeschool Van Hall Larenstein
Naam: Arjen van Reden
Functie: Adjunct-directeur
Organisatie: SmitsRinsma
50
Naam: Jan Gerard Schot
Functie: Werkvoorbereider
Organisatie: Gemeente Nijmegen
Naam: Gerrit Jan Smits
Functie: Groenadviseur
Organisatie: SmitsRinsma
Naam: Christian Vervoort
Functie: Technisch medewerker
Organisatie: MTD Landschapsarchitecten
Rapporten, artikelen en overige publicaties
Titel: (presentatie)
Onderwerp: duurzame groeninkoop
Bron: DLV Plant
Titel: (presentatie)
Onderwerp: duurzaamheid, milieukeur
Bron: Ebben Boomkwekerijen
Titel: Bioboom
Subtitel: product informatie; blad 8
Bron: Nationale Bomenbank
Titel: Biologische bomenteelt
Subtitel: een kwestie van vraag en aanbod
Auteur: M. de Beuze
Uitgave: 2005
Bron: PPO
Titel: Criteria voor duurzaam inkopen van groenvoorzieningen
Auteur: onbekend
Uitgave: 2010
Bron: PIANOo
Titel: De slag om milieukeurmerken
Subtitel: duurzaam inkopen van bomen is moeilijker dan het lijkt!
Auteur: K. Raats
Uitgave: 2008
Bron: Boomzorg
Titel: Door de keurmerken het bos niet meer zien
Subtitel: werkgroep wil orde scheppen in keurmerkenwanorde
Auteur: H. van Iersel
Uitgave: 2009
Bron: Boomzorg
51
Titel: Gelijke monniken, gelijke kappen
Subtitel: verschillende keurmerken, gelijke behandeling
Auteur: J. Janssen
Uitgave: 2008
Bron: Boomzorg
Titel: Handreiking duurzaam inkopen en aanbesteden
Auteur: onbekend
Uitgave: 2005
Bron: Rijksoverheid
Titel: Prairiebeplanting
Subtitel: voor in de achtertuin
Auteurs: C. van Heertum, M. Kleyheeg
Uitgave: 2011
Bron: Hogeschool Van Hall Larenstein
Titel: Prairietuinen
Subtitel: een lust of een last voor de biodiversiteit?
Auteurs: E. Fiers, M. Hermy
Uitgave: 2009
Bron: Katholieke Universiteit Leuven
Titel: Specificeren van duurzaamheid
Subtitel: deel 1 in de reeks: hoe specificeer je dat?
Auteur: A. Visser
Uitgave: 2011
Bron: CROW
Titel: Vaste planten in openbaar groen
Subtitel: voor functionele en onderhoudsvriendelijke toepassingen
Auteur: M. Hop
Uitgave: 2011
Bron: PPO
Titel: Vaste planten voor openbaar groen in Vlaanderen
Subtitel: gebruik, aanbod, duurzaamheid en beplantingsconcepten
Auteurs: E. Fiers, M. Hermy
Uitgave: 2009
Bron: Katholieke Universiteit Leuven
Websites
bioKennis: http://www.biokennis.nl/
Boomzorg: http://www.boomzorg.nl/home/
Bronnen kwekerijen: http://www.bronnen.nl/
CROW: http://www.crow.nl/
De Kleine Aarde: http://www.dekleineaarde.nl/
Duurzame Boomkwekers Nederland: http://www.duurzamebomen.nl/
52
ECOstyle: http://www.ecostyle.be/
Groenkeur: http://www.groenkeur.nl/
Lageschaar vaste planten: http://www.lageschaar.nl/
MPS: http://www.my-mps.com/
Naktuinbouw: http://www.naktuinbouw.nl/
Nationale Bomenbank: http://www.nationalebomenbank.nl/
PIANOo: http://www.pianoo.nl/duurzaaminkopen
Praktijkonderzoek Plant en Omgeving: http://www.ppo.wur.nl/NL/
ProRail: http://www.prorail.nl
Rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/
Stichting Milieukeur: http://www.smk.nl/
Stichting Skal: http://www.skal.nl/
Stichting Skal: http://www.eko-keurmerk.nl/
Tuin en Landschap: http://www.tuinenlandschap.nl/
Van Dale: http://www.vandale.nl/
Vaste planten kwekerij Jan Spruyt - Van der Jeugd: http://www.vasteplant.be/
Wellbewust Advies B.V.: http://www.wellbewust.nl/
Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Hoofdpagina
Beeldverantwoording
voorkant foto: http://www.lageschaar.nl/
titelpagina logo Ebben Boomkwekerijen: Ebben Boomkwekerijen
titelpagina logo Koninklijke Ginkel Groep: Koninklijke Ginkel Groep
titelpagina logo MTD Landschapsarchitecten: MTD Landschapsarchitecten
titelpagina logo gemeente Nijmegen: http://www2.nijmegen.nl/
titelpagina logo SmitsRinsma: SmitsRinsma
titelpagina logo Van Hall-Larenstein: http://www.intranet.wur.nl/
pagina 18 EKO-keurmerk: http://www.skal.nl/
pagina 18 Europees EKO-keurmerk: http://www.skal.nl/
pagina 18 Milieukeurmerk: http://www.smk.nl/
pagina 19 MPS-keurmerk: http://www.my-mps.com/
pagina 24 Groenkeur: http://www.groenkeur.nl/
pagina 25 foto 1: Ebben Boomkwekerijen
pagina 25 foto 2: Ebben Boomkwekerijen
pagina 27 foto 3: eigen materiaal, gemaakt bij Ebben Boomkwekerijen
pagina 27 foto 4: eigen materiaal, gemaakt bij Ebben Boomkwekerijen
pagina 27 foto 5: Ebben Boomkwekerijen
pagina 27 foto 6: Ebben Boomkwekerijen
pagina 32 tabel 1: BTL Bomendienst (uit Tuin en Landschap 7A, 2010)
pagina 34 tabel 2: Vaste planten in openbaar groen, M. Hop
pagina 37 foto 7: http://www.lageschaar.nl/
pagina 38 foto 8: http://www.vasteplant.be/
pagina 39 foto 9: http://www.lageschaar.nl/
pagina 40 foto 10: MTD Landschapsarchitecten
pagina 41 tabel 3: eigen materiaal
pagina 43 foto 11: eigen bewerking
pagina 43 foto 12: eigen bewerking
pagina 43 foto 13: eigen bewerking
53
51.01 BEGRIPPEN GROENVOORZIENING
51.01.01 Algemeen
Bijlage 1: RAW-teksten
01 Onder boomkwekerijproducten wordt verstaan: bos- en haagplantsoen, laanen
parkbomen, vruchtbomen en –onderstammen, rozenstruiken, sierconiferen,
sierheesters, klimplanten en vaste planten.
51.06 BOUWSTOFFEN GROENVOORZIENING
51.06.01 Plantmateriaal
01 Bij ten minste 75% van de te leveren boomkwekerijproducten, vastgesteld op
basis van de aankoopsom, zijn bij de teelt alleen gewasbeschermingsmiddelen
gebruikt zoals vermeld in Bijlage 1A ‘Gewasbeschermingmiddelen bij
boomkwekerijgewassen’ en toegepast volgens de in die bijlage opgenomen
aanwijzingen en maximale doseringen. Daarnaast mogen alle biologische
middelen gebruikt zijn die door het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen
en Biociden zijn toegelaten, evenals de middelen die vermeld staan in de Regeling
Uitzondering Gewasbeschermingsmiddelen. Bijlage 1A is onderdeel van het
‘Criteriadocument Groenvoorzieningen’ van AgentschapNL en verkrijgbaar via de
website www.agentschapnl.nl/duurzaaminkopen/criteria.
02 Bij ten minste 75% van de te leveren boomkwekerijproducten, vastgesteld
op basis van de aankoopsom, zijn voor de bemesting, met uitzondering van
containerteelt, de volgende gebruiksnormen gehanteerd:
• dierlijke mest: maximaal 170 kg N/ha.
• fosfaat: maximaal 85 kg/ha voor het totaal van dierlijke mest, kunstmest en
overige meststoffen.
• stikstof volgens de navolgende tabel (voor zand- en kleigrond)
Gewas Maximum aantal kg/ha
Laanbomen: onderstammen 40
Laanbomen: spillen 90
Laanbomen opzetters 115
Sierheesters 75
Coniferen 80
Rozen (incl. zaailingen, onderstammen) 70
Bos- en haagplantsoen 95
Vaste planten 175
Vruchtbomen: onderstammen 30
Vruchtbomen: moerbomen 110
Vruchtbomen klei 135
Vruchtbomen zand, löss en veen 105
Trek- en besheesters 80
Snijgroen 95
Ericaceae 70
Buxus 95
54
51.02 EISEN EN UITVOERING GROENVOORZIENING
51.02.40 Gebruik van meststoffen
01 Het toepassen van organische meststoffen of kunstmeststoffen is niet
toegestaan.
51.02.41 Gebruik van gewasbeschermings- en gewasbestrijdingsmiddelen
01 Het gebruik van chemische gewasbeschermings- en gewasbestrijdingsmiddelen
is niet toegestaan, tenzij in de volgende gevallen met toestemming van de directie.
• Bestrijding van de Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum) in of nabij
intensief gebruikte groenvoorzieningen, zoals een speelplaats;
• Bestrijding van het wortelonkruid Kweek (Elytriga repens) in geval van
onkruidexplosie waarbij totale gronduitwisseling of langdurig afdekken de enige
alternatieve bestrijdingsmethoden zouden zijn;
• Bestrijding van Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) en Amerikaanse eik
(Quercus rubra) in geval van hoge plaagdruk;
• Behandeling stobben van door iepziekte aangetaste iepen en opslag van
veldiepen;
• Bestrijding van breedbladige onkruiden op traditioneel beheerde sportvelden;
• Bestrijding van de eikenprocessierups (Thaumetopoeca processionea) in geval
van (verwachte) overlast en risico voor de volksgezondheid.
Bron: http://www.crow.nl/
55
Bijlage 2: Milieukeur
* De onderstaande lijst is opgenomen gedurende dit onderzoek, deze lijst bevat dus niet
bedrijven die in een later stadium zijn gecertificeerd!
Bart Faassen Tegelen B.V.
Bonte Hoek Kwekerijen B.V.
Boomkwekerij de Batterijen
Boomkwekerij Gebr. Vd Berk b.v.
Boomkwekerij Geert van Iersel vof
Boomkwekerij Johan van Overbeek
Boomkwekerij Klanderman VOF
Boomkwekerij Kuppens
Boomkwekerij Maarten van Overbeek
Boomkwekerij Meerstraat
Boomkwekerij P. Hanekamp B.V.
Boomkwekerij P.M. de Jong
Boomkwekerij Rendering B.V.
Boomkwekerij Sjef Frijnts en Zoon
Boomkwekerij ten Elsen
Boomkwekerij Theo Westerveld
Boomkwekerij van den Berk BV
Boomkwekers Udenhout B.V.
Boot & Co Boomkwekerijen BV - Boskoop
Boot & Co Boomkwekerijen BV - Zundert
Darthuizer B.V.
De Jong van Laarhoven B.V. - Boomkwekerij
De Spankert - Boomkwekerij
Domen en Zn.; Chr.
Ebben (André Ebben Boomteelt BV)
Ebben (Boomkwekerij Ebben B.V.)
Esch B.V.; J. van
Flora Nova Handelskwekerij B.V.
Gebr. H. & P. van den Salm
Handelskwekerij Hollandia
Heidelust BV
Jac Verschuren-Pechtold bv
Jos Frijns en Zn. B.V.
Lageschaar Vaste Planten
M. van den Oever & Zonen BV
M.F. van Kempen & Zn BV
Maarse en Zn. B.V., J.D.
Maasplant B.V.
Mart van Dijk boomkwekerij
Michels - Classens laanboomkwekerij
Monique Jurrius Laanbomen
Ton van den Oever Boomkwekerijen
Tonsel Boomkwekerijen
Van den Berk BV St.Michelsgestel
Wencop kwekerijen
Bron: http://www.smk.nl/
56
Bijlage 3: interview G. de Bruijn
“Gelukkig moet de overheid duurzaam inkopen”
Gerwin de Bruijn, teeltchef van Ebben uit het Brabantse Cuijk, is verheugd dat de
criteria voor boomkwekerijproducten, toepassing van meststoffen en bestrijding van
ziekten en plagen toch weer in de categorie eisen van de Nederlandse overheid voor
de inkoop van boomkwekerijproducten zijn opgenomen. Dat waren de criteria al,
maar in de zomer van 2009 verloren ze plotsklaps hun verplichtende karakter, na een
herziening door het ministerie van VROM. Zo waren de criteria van ‘minimumeisen’
afgezwakt naar ‘gunningcriteria (wensen)’.
Herziening
“Voor ons was het zeer verwarrend toen we hoorden dat de minimumeisen ineens
werden omgezet naar gunningcriteria”, zegt Gerwin de Bruijn. Hij stelt dat Ebben veel
heeft geïnvesteerd in Milieukeur. “Toen het ministerie aankondigde dat de overheid
duurzaam moest gaan inkopen, hebben wij daar samen met de vereniging Duurzame
Boomkwekers Nederland op ingespeeld. Dat de eisen ineens wensen werden was
voor ons als bedrijf en sector verwarrend. Maar voor gemeenten evenzo, lijkt me. We
vonden de herziening niet op zijn plaats en waren het er niet mee eens”, zegt hij. Ook
branchevereniging VHG heeft zich, net als de vereniging Duurzame Boomkwekers
Nederland, hard gemaakt om de herziening terug te draaien. “Gelukkig is onze wens
gehonoreerd.”
Investeren
“Veel bedrijven in onze branche werken duurzaam”, weet De Bruijn. “Daar wilden we
niet bij achterblijven. Ook wij beseffen dat je bewust moet omgaan met het milieu en
dat duurzaam werken goed is voor het product én de natuur. En natuurlijk heeft het
behalen van het Milieukeur-certificaat een commerciële reden: we stralen graag uit dat
we milieubewust zijn. Daarnaast is de overheid verplicht om duurzaam in te kopen.”
Ebben heeft het Milieukeur in september vorig jaar gehaald en werkt nu een vol jaar
onder de gestelde eisen. “We hebben behoorlijk geïnvesteerd”, zegt De Bruijn. “Vooral
het gewasbeschermingsgebruik hebben we flink verminderd. Daarvoor hebben we veel
grasbanen tussen de bomen aangelegd. De factor arbeid is behoorlijk toegenomen,
maar dat kun je weer afstrepen tegen de dure bestrijdingsmiddelen.”
De meeste tijd en energie zit in het registreren van de werkzaamheden. “We
werken met een programma waarin we kunnen zien hoeveel bemesting en
bestrijdingsmiddelen op welk perceel worden toegepast. Hierdoor blijven we binnen
de gestelde normen”, zegt De Bruijn. “Verder werken we met bloemenmengsels die
bepaalde goede insecten aantrekken en de slechte te lijf gaan.”
Promotie
Ebben is absoluut van plan om Milieukeur te gebruiken in promotie en communicatie.
“Onze vertegenwoordigers zullen zeker niet nalaten om te wijzen op onze certificering
en het lijkt me een logische stap om ‘Milieukeur’ ook terug te laten komen op de
website en in onze folders”, aldus De Bruijn. “Kwekers staan nog wel eens negatief te
boek als het gaat om het milieu: dan is Milieukeur een goed bewijs dat het anders kan.”
Bron: Ebben Boomkwekerijen
57
Maart, 2010
Bron: gemeente Nijmegen
Bijlage 4: bijlage 15a
58