7-18 - Kees Boersma
7-18 - Kees Boersma
7-18 - Kees Boersma
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
LEREn oVER hET nIEuWE ondERWIJS<br />
Inleiding<br />
Marcus Popkema, Pascal Wilhelm en <strong>Kees</strong> <strong>Boersma</strong><br />
Dit boek gaat over het nieuwe onderwijs. Daaronder verstaan we onderwijs<br />
dat mensen toerust op deelname aan de kennissamenleving. Het uitgangspunt<br />
voor dit boek is dat we in toenemende mate leven in een samenleving<br />
die van kennis is doordrenkt, en dat is anders dan enkele decennia geleden.<br />
Om volwaardig te kunnen deelnemen aan een kennisintensieve samenleving,<br />
moeten mensen worden voorbereid. De twee kernvragen in dit boek zijn met<br />
welke kennis en vaardigheden mensen moeten worden toegerust om effectieve<br />
deelname aan de kennissamenleving te garanderen, en hoe het onderwijs<br />
moet worden ingericht om deze deelname te kunnen faciliteren.<br />
De maatschappelijke discussies staan anno 2007 bol van de argumenten<br />
en emoties over het nieuwe leren. De discussies zijn al een aantal jaren aan<br />
de gang en bouwen voort op een in 2002 door de Sociaal Economische Raad<br />
(ser) uitgebracht advies aan de toenmalige minister van economische zaken<br />
Jorritsma, getiteld: Het nieuwe leren: advies over een leven lang leren in de kenniseconomie.<br />
1 Niet altijd is in de discussie even helder waar het nieuwe leren<br />
nu precies over gaat. De één legt de nadruk op de zelfredzaamheid van de<br />
leerling/student bij het opdoen en verwerken van kennis, de ander benadrukt<br />
het belang van nieuwe leeromgevingen. Wat in elk geval vast staat is dat het<br />
concept van het nieuwe leren heftige reacties heeft losgemaakt. De vele discussies<br />
over dit onderwerp willen we in dit boek niet overdoen, temeer daar er<br />
in hoge mate sprake lijkt van een gepasseerd station. De introductie van het<br />
nieuwe leren is een feit en veel initiatieven zijn niet meer terug te draaien.<br />
Bovendien, en daar lijken voor- en tegenstanders van het nieuwe leren elkaar<br />
te vinden, vraagt de kennissamenleving om een kritisch doordenken van de<br />
onderwijspraktijk. Met dit jaarboek willen we daarom niet blijven steken in<br />
een dichotomie waarin voor- en tegenstanders van het nieuwe leren discussie<br />
voeren, maar juist een bijdrage leveren aan het kritisch doordenken van<br />
de onderwijspraktijk en de wijze waarop die moet worden ingericht om het<br />
nieuwe leren te ‘ontvangen’.<br />
Om dit te benadrukken hanteren we in dit boek niet de term ‘het nieuwe<br />
leren’ maar stellen we ‘het nieuwe onderwijs’ centraal. Hiermee beogen we de<br />
discussie praktischer te maken en daarmee vooruit te helpen.
onderwijs in de kennissamenleving — jaarboek 2007<br />
Voordat we iets zinnigs kunnen zeggen over de herinrichting van de onderwijspraktijk,<br />
is het nuttig de contouren van de kennissamenleving te schetsen.<br />
Want wat zijn de karakteristieken van de kennissamenleving nu precies?<br />
De huidige samenleving wordt een kennissamenleving genoemd vanwege de<br />
toename in de hoeveelheid beschikbare kennis en de toename in de snelheid<br />
van de kennisontwikkeling. Volgens de onderwijsraad is de omgang hiermee<br />
cruciaal voor het functioneren van zowel samenleving als individu. 2<br />
Deze kennisintensivering is echter niet de enige karakteristiek van de kennissamenleving.<br />
Ook het kennisbegrip zelf verandert. Bij kennis gaat het niet<br />
alleen maar om het type informatie dat in handboeken is te vinden, zoals theorieën<br />
en formules. Het gaat ook om operationele kennis, om bekwaamheden<br />
waarmee praktische doelen gerealiseerd kunnen worden. Naast traditionele<br />
kennis dient een lid van de kennissamenleving dus ook vooral te beschikken<br />
over vaardigheden of know-how op grond waarvan effectief gehandeld kan<br />
worden.<br />
Ten slotte is er in de kennissamenleving sprake van een bredere verbreiding<br />
van de kennisontwikkeling. Kennis komt niet alleen meer tot stand in<br />
onderzoeksinstituten, maar ook binnen bedrijven, tussen bedrijven en afnemers,<br />
leveranciers en kennisinstituten, tussen burgers en instanties en tussen<br />
burgers onderling. In sommige contexten werken gebruikers mee aan de ontwikkeling<br />
van producten. In een van de bijdragen aan deze bundel komt het<br />
voorbeeld aan de orde waarbij betrokken gamers een spel aanpassen om het<br />
product te vervolmaken. Hierin kan voor een deel het succes van de democratisering<br />
van het hoger onderwijs worden gezien: steeds meer mensen beschikken<br />
over vaardigheden om aan kennisontwikkeling te doen.<br />
We hanteren in deze bundel een onderscheid tussen kennis en vaardigheden<br />
ten behoeve van de kennissamenleving, en kennis en vaardigheden ten<br />
behoeve van de kenniseconomie. Bij de eerste heb je het over vaardigheden<br />
om met kennis en kennisontwikkeling om te kunnen gaan, bij de tweede over<br />
kennis en vaardigheden die behulpzaam zijn bij het versterken van het innovatief<br />
vermogen van onze samenleving. In de meeste artikelen in de bundel is<br />
de kennissamenleving het vertrekpunt, enkele bijdragen richten de focus op<br />
de kenniseconomie.<br />
Waarover moet je het hebben als je, zoals we hier beogen, de onderwijspraktijk<br />
opnieuw wil doordenken met het oog op de kennissamenleving?<br />
Zoals gezegd staan daarbij twee vragen centraal. Ten eerste moet je je afvragen<br />
welke kennis en vaardigheden mensen zouden moeten verwerven om effectief<br />
te kunnen opereren in de kennissamenleving. Dus wat moeten mensen<br />
leren om volwaardig te kunnen meedraaien in de kennissamenleving? Zodra<br />
hiervan een beeld is ontwikkeld, kan ten tweede de vraag worden gesteld hoe<br />
het onderwijs zou moeten worden ingericht. Hoe leer je mensen omgaan met<br />
de geïntensiveerde kennisstromen? Hoe leer je mensen de beoogde kennis
leren over het nieuwe onderwijs: inleiding<br />
en vaardigheden aan? Deze vragen zijn niet op een achternamiddag te beantwoorden.<br />
Dat blijkt ook: al in 2003 heeft de Onderwijsraad verkend hoe het<br />
leren er in de kennissamenleving er uit zou moeten zien, maar de vertaling<br />
naar daadwerkelijk onderwijs is nog niet uitgekristalliseerd. En dat terwijl het<br />
daar eigenlijk om gaat: hoe geef je nu vorm aan het onderwijs in praktische<br />
zin waarin je de nieuwe vormen van leren tot stand brengt? Je wilt leerlingen<br />
en studenten kennis en vaardigheden bijbrengen, maar hoe organiseer je dat<br />
nu op effectieve wijze? Met dit jaarboek beogen we de discussie hierover te<br />
versterken. Om de discussie in te perken richten we de aandacht vooral op het<br />
hoger en wetenschappelijk onderwijs (ho/wo) in Nederland.<br />
De artikelen in deze bundel leveren suggesties op verschillende niveaus.<br />
Soms ligt de focus sterk op het microniveau van leren, dan wordt er ingezoomd<br />
op de dynamiek die aan de orde is in het primaire onderwijsproces. Andere artikelen<br />
in de bundel richten zich meer op de organisatie van het onderwijsveld,<br />
dus meer op macroniveau. In dit jaarboek staan vanzelfsprekend geen definitieve<br />
antwoorden op de gestelde vragen. Dit jaarboek moet worden gezien als<br />
een bron van ideeën, als een staalkaart van suggesties zoals die anno 2007 leven<br />
in het onderwijskundige veld met betrekking tot de gestelde vragen.<br />
Hieronder volgt een bespreking van de wijze waarop de artikelen in dit<br />
jaarboek zich verhouden tot de opgeworpen vragen. Eerst komt de vraag aan<br />
de orde welke kennis en vaardigheden mensen zouden moeten verwerven<br />
om effectief te kunnen opereren in de kennissamenleving. Meerdere bijdragen<br />
gaan in op de vraag wat (door en aan) studenten moet worden geleerd.<br />
Daarbij gaat de aandacht vooral uit naar het ontwikkelen van de vaardigheden<br />
die van belang zijn voor het functioneren in de kennissamenleving. Zo is er<br />
een pleidooi van Hoogenboezem voor het mediawijs maken van leerlingen.<br />
De Raad voor Cultuur definieert mediawijsheid als ‘het geheel van kennis,<br />
vaardigheden en mentaliteit waarmee burgers zich bewust, kritisch en actief<br />
kunnen bewegen in een complexe, veranderlijke en fundamenteel gemedialiseerde<br />
wereld.’ 3 Volgens Hoogenboezem houdt dit in dat leerlingen leren het<br />
totale scala aan informatiebronnen kundig en op kritische wijze te hanteren.<br />
Hierbij gaat het zowel om de traditionele schriftelijke bronnen, beelden en<br />
geluidsbronnen, als de moderne virtuele bronnen.<br />
De Vries en Pieters bepleiten het ontwikkelen van het ontwerpend vermogen<br />
bij leerlingen en studenten. Ontwerpend leren moet gezien worden<br />
als een collectieve leeractiviteit waarin leerlingen in een voorgestructureerde<br />
omgeving met eigen inbreng en in interactie tot een ontwerp komen. Juist<br />
door het hanteren van ontwerpend leren als methode wordt bij leerlingen het<br />
inzicht in het eigen leerproces bevorderd, en wordt de zelfstandigheid op een<br />
hoger plan gebracht.<br />
Waarlo bespreekt in zijn bijdrage het nut van het ontwikkelen van geïnformeerde<br />
menings- en besluitvormingsvaardigheden. Daarbij gaat het enerzijds
10 onderwijs in de kennissamenleving — jaarboek 2007<br />
om het beoordelen van bronnen, maar anderzijds ook om het opzetten van<br />
argumentaties. Waarlo bespreekt enkele lespakketten die kunnen worden ingezet<br />
in het biologieonderwijs. Hij maakt daarbij inzichtelijk op welke wijze de<br />
gekozen werkvormen leiden tot het ontwikkelen van de gewenste vaardigheden.<br />
Het doel van het ontwikkelen van deze vaardigheden is burgerschapsvorming.<br />
Gravemeijer richt zich in zijn artikel op de vraag hoe het wiskundeonderwijs<br />
kan bijdragen aan de kennissamenleving. In zijn artikel laat de auteur<br />
zich bij de beantwoording van deze vraag vooral leiden door de veranderingen<br />
in de beroepssfeer. Gravemeijer laat zien hoezeer de wiskunde in beroepssituaties<br />
verweven is geraakt met praktijkkennis. Als voorbeeld geeft hij de<br />
functionele wiskundige kennis die onderdeel uitmaakt van het omgaan met<br />
apparatuur in bepaalde werksituaties. Als je wiskundige kennis in deze situatie<br />
goed wil inzetten en benutten, dan dient die te worden gecombineerd<br />
met conceptuele kennis. Voor Gravemeijer betekent dit dat binnen het wiskundeonderwijs<br />
een verschuiving noodzakelijk is van nadruk op routinematige<br />
beheersing van algebraïsche en algoritmische vaardigheden naar meer<br />
aandacht voor probleem oplossen, creativiteit en flexibiliteit. Het gaat daarbij<br />
niet om regelgestuurde oplossingen maar om het oplossen van complexe<br />
praktijkproblemen. Overigens betekent deze constatering niet dat het belang<br />
van kennis en beheersing van complexe wiskunde afneemt en dat er ‘dus’<br />
over deze onderwerpen geen onderwijs meer gegeven zou hoeven worden. Er<br />
zijn immers veel mensen die met spreadsheets, rekenmachines en allerhande<br />
software werken, die er baat bij zouden kunnen hebben als ze de onderliggende<br />
wiskunde zouden begrijpen. Het wiskundeonderwijs zal zich echter<br />
open moeten stellen voor conceptuele kennisvragen die vaak alleen maar in<br />
multidisciplinair verband zijn te benaderen.<br />
Als we deze (weliswaar toevallig samengebrachte) set vaardigheden overzien<br />
(mediawijsheid, ontwerpend vermogen, geïnformeerde menings- en be-<br />
sluitvormingvaardigheden), dan kunnen we concluderen dat schoolverlaters<br />
in de kennissamenleving niet langer vers gevulde vaten met theoretische kennis<br />
zijn. Het zijn mensen die over vaardigheden beschikken waarmee ze zich<br />
verhouden tot de opgedane kennis en de wijze waarop ze deze kennis hebben<br />
verworven.<br />
Deze vaardigheden liggen in lijn met vaardigheden die in de verkenning<br />
van de Onderwijsraad over leren in de kennissamenleving aan de orde kwamen.<br />
4 Ze zijn van belang om een bijdrage te kunnen leveren aan kennisontwikkeling.<br />
Hierbij is het bovendien relevant dat men het eigen leerproces<br />
leert begrijpen en aansturen (‘leren leren’). De kennissamenleving heeft dus<br />
mensen nodig die zelfstandig kunnen verder leren en aan kennisontwikkeling<br />
kunnen doen.<br />
Door de focus in het onderwijs gedeeltelijk te verleggen van kennisoverdracht<br />
naar gezamenlijke kennisontwikkeling in bijvoorbeeld een ‘community
leren over het nieuwe onderwijs: inleiding 11<br />
of learners’ (zie de bijdrage van Beishuizen aan dit jaarboek), wordt een betere<br />
basis gelegd om te leren leren dan op dit moment het geval is. Immers, kennisontwikkeling<br />
is dynamisch en binnen die dynamiek worden voortdurend<br />
beslissingen genomen die het gevolg zijn van reflectie op het kennisontwikkelingsproces,<br />
bijvoorbeeld op de keuze van onderzoeksvragen en methoden<br />
van onderzoek, en op de waarde van het onderzoek voor theorie en praktijk.<br />
Bij eenzijdige kennisoverdracht kan deze dynamiek wel aanschouwelijk worden<br />
gemaakt, maar nooit echt ervaren worden doordat studenten binnen deze<br />
dynamiek geen verantwoordelijkheid dragen. Door studenten te betrekken bij<br />
de genoemde beslissingen wordt inzicht gecreëerd in het proces van kennisontwikkeling<br />
waardoor zij later beter in staat zijn om dat zelfstandig te doen.<br />
In verschillende opleidingen wordt al expliciet aandacht besteed aan reflectie<br />
als vaardigheid. Dit soort studieonderdelen behoudt haar bestaansrecht,<br />
reflectie op een hoger niveau dan het werkproces blijkt in de praktijk voor<br />
studenten een moeilijke opgave.<br />
Na bovenstaande uitwerking over de benodigde bekwaamheden komt de<br />
vraag aan de orde hoe je het onderwijs zou kunnen inrichten met het oog op<br />
het ontwikkelen van de vaardigheden die van belang zijn in de kennissamenleving.<br />
Hoe organiseer je nu leren leren in het hoger en wetenschappelijk<br />
onderwijs? Een suggestie is dat studenten in het hbo tijdens hun studie aan<br />
de slag zouden moeten als ‘junior-professional’. De praktijk dient daarbij als<br />
leeromgeving. De basisvaardigheid die daarvoor nodig is, is het verrichten van<br />
kenniswerk, ofwel het leren organiseren van een proces van kennisontwikkeling.<br />
Door te werken aan een uniek probleem in een unieke omgeving, worden<br />
studenten uitgedaagd om (in samenspraak met vertegenwoordigers van<br />
bedrijven of organisaties) nieuwe kennis, een nieuw plan of een nieuwe procedure<br />
te ontwikkelen. Dit verlangt dat studenten leren om eerder opgedane<br />
kennis in verschillende omgevingen te kunnen toepassen. Om dit te kunnen<br />
moeten metacognitieve vaardigheden worden ontwikkeld om het leerproces<br />
waarin dit leren aan de orde is, ook te kunnen laten plaatsvinden. Andriessen<br />
en Van Weert werken in deze bundel uit hoe dit georganiseerd zou moeten<br />
worden. Ook bespreken ze in hun bijdrage welke problemen daarbij optreden,<br />
en welke oplossingen daarvoor kunnen worden gevonden.<br />
Beishuizen gaat voor het wetenschappelijk onderwijs verder op het thema<br />
dat Andriessen en Van Weert bespreken. In zijn artikel over de onderwijsvisie<br />
van de Vrije Universiteit zet hij uiteen hoe een ‘community of learners’ functioneert.<br />
Hij bespreekt een illustratief voorbeeld van een practicum dat deel<br />
uitmaakt van een studieonderdeel uit het tweede jaar van het bachelorprogramma<br />
Medische Natuurwetenschappen. In dit practicum worden kenmerken<br />
van oncogenen bestudeerd door dna te manipuleren en de effecten daarvan<br />
in een gistmodel na te gaan. Het studieonderdeel is erop gericht studenten<br />
inzicht te laten ontwikkelen in de celbiologische, fysiologische en fysische
12 onderwijs in de kennissamenleving — jaarboek 2007<br />
achtergronden van kanker (ontwikkeling). De docenten bij het practicum zijn<br />
onderzoekers van de afdeling Medische Natuurwetenschappen, onderzoekers<br />
van het vu Medisch Centrum, de Faculteit Aard- en Levenswetenschappen, en<br />
het Nederlands Kanker Instituut. In het practicum worden studenten serieus<br />
genomen als deelnemers aan het proces van kennisontwikkeling en werken<br />
ze samen met de docenten aan de oplossing van problemen op onderzoekend<br />
leren gebaseerd onderwijs. De onderzoeksvragen in het practicum houden<br />
verband met de hoofdvragen van het vakgebied en studenten leren met<br />
de in de gemeenschap geldende methoden van onderzoek en de regels voor<br />
samenwerking en communicatie te werken. Door het stimuleren van reflectie<br />
worden studenten bewust van deze methoden en regels, zodat ze daarmee<br />
ook in nieuwe probleemsituaties aan het werk kunnen. Tijdens het practicum<br />
krijgen studenten als deelnemers in het proces toegang tot de voorzieningen<br />
die onderzoekers ter beschikking staan. Beishuizen spreekt van een gemeenschap<br />
voor wetenschappelijke kennisontwikkeling waarin studenten optimaal<br />
worden voorbereid op het academisch burgerschap.<br />
Zoals genoemd is de kennisintensivering een van de karakteristieken van<br />
de kennissamenleving. Deze kennisintensivering kan voor een belangrijk<br />
deel worden herleid tot de verbreiding van informatie- en communicatietechnologie<br />
(ict) in de jaren negentig van de vorige eeuw. De doorontwikkeling<br />
van deze faciliteiten maakt een brede ontsluiting van kennis en informatie<br />
mogelijk. Hedendaagse studenten zijn opgegroeid in een omgeving waarin<br />
de aanwezigheid van ict vanzelfsprekend is. De vaardigheden om met ict<br />
om te gaan zijn bij de meeste studenten dan ook in ruime mate beschikbaar.<br />
De vraag is hoe je daarop in het onderwijs effectief kan en ook moet inspelen.<br />
Er is immers sprake van een must: je kan in het onderwijs niet anders dan<br />
aansluiten bij de generatie die bediend moet worden.<br />
Fransen werkt uit hoe je in het onderwijs rekening zou moeten houden met<br />
de digitale vaardigheden van studenten. Hierin ligt een serieuze uitdaging: de<br />
hedendaagse student is een digital native, terwijl verreweg de meeste onderwijsontwikkelaars<br />
nog digital immigrants zijn. Fransen betoogt dat digital natives<br />
al over specifieke vaardigheden beschikken die hen in staat stellen te functioneren<br />
in de kennissamenleving. Deze vaardigheden hebben zij zelfstandig<br />
opgedaan tijdens collectieve activiteiten in de virtuele wereld waarbij zij kennis<br />
produceerden en uitwisselden. Het onderwijs zou gebruik moeten maken van<br />
deze krachtige leeromgeving voor het behalen van leerdoelen in het onderwijs.<br />
Echter, digital immigrants hebben door hun afkomst nog onvoldoende zicht op<br />
hoe dit aan te pakken. Volgens Fransen heeft dit onder andere te maken met<br />
een verouderd idee van de aard van kennis, een punt dat ook door De Jong in<br />
zijn bijdrage wordt gemaakt. In de huidige kennissamenleving is het connectivisme<br />
een betere basis voor nieuwe leertheorieën en toepassingen daarvan<br />
dan het cognitivisme of constructivisme. In het connectivisme wordt het brein
leren over het nieuwe onderwijs: inleiding 13<br />
gezien als een zichzelf organiserend orgaan, dat tot intelligent gedrag aanleiding<br />
kan geven op basis van het steeds verder ontwikkelen van neurale netwerken.<br />
Vanuit die visie wordt het brein niet gezien als een apparaat dat volgens<br />
ingebouwde regels omgaat met ‘mentale objecten’, maar waarin denkpatronen<br />
geleidelijk ontstaan en samenvallen met de kennis. Het proces van kennisverwerving<br />
valt daarmee samen met het ontwikkelen van nieuwe netwerken,<br />
waardoor andere combinaties in het denken mogelijk worden. Het brein werkt<br />
dus niet zozeer op basis van vastgelegde regels, maar het produceert die regels<br />
zelf als reactie op prikkels door het aanleggen van nieuwe verbindingen. Leren<br />
moet in dit verband dus niet worden gezien als het verzamelen van ‘mentale<br />
objecten’, maar als de mentale aanpassing aan de gebeurtenissen in de omgeving.<br />
Dit resulteert in nieuwe netwerken in het brein, waarmee iemand zich<br />
verhoudt tot de wereld om hem heen, en waardoor hij in staat is op te treden in<br />
complexe situaties waarmee hij wordt geconfronteerd.<br />
Ervaring uit de praktijk (zie de bijdrage van Hoogenboezem) bevestigt het<br />
beeld van de kloof tussen de digital natives en digital immigrants. Hoogenboezem<br />
dicht de natives een stijl van leren toe die zij aanmerkt als ‘connect’, terwijl<br />
de immigrants gewend zijn aan een stijl die zij als ‘collect’ betitelt (vergelijk<br />
het connectivisme versus het cognitivisme). Zij pleit ook voor een koppeling<br />
tussen formeel (leren in georganiseerd verband, het ‘schoolse leren’) en informeel<br />
leren (het spontane leren, veelal buiten georganiseerde verbanden). Van<br />
de intrinsieke motivatie die uitgaat van informeel leren wordt in het onderwijs<br />
te weinig gebruikgemaakt.<br />
Tot zo ver hebben we gesproken over de kennis en vaardigheden die we<br />
nodig hebben om te kunnen functioneren in de kennissamenleving, en de<br />
wijze waarop het onderwijs zou moeten worden ingericht om de gewenste<br />
kennis en vaardigheden te ontwikkelen. Met het oog op de kenniseconomie<br />
is de vraag aan de orde hoe je het beroepsonderwijs moet inrichten om aan<br />
de hand van de ontwikkelde kennis en vaardigheden ook innovaties in het<br />
bedrijfsleven te kunnen stimuleren. Kupper, Lans en Wals werken in deze<br />
bundel uit hoe kennisarrangementen kunnen worden ingericht waarin verschillende<br />
actoren kennis uitwisselen en produceren. De auteurs beschrijven<br />
een onderzoek dat heeft geleid tot een inventarisatie van succesfactoren van<br />
goed functionerende kennisarrangementen. Uit deze inventarisatie blijkt wel<br />
hoe lastig het is om kennisarrangementen effectief te maken. Er wordt veel<br />
verwacht van actoren en de organisaties waaruit zij afkomstig zijn. Overeenkomsten<br />
in visie, competenties, cultuur en ondersteuning vanuit de organisatie<br />
zijn van belang. De auteurs geven daarmee inzicht in de complexe dynamiek<br />
tussen samenwerkende partijen (wetenschap, onderwijs, bedrijfsleven)<br />
die in de huidige samenleving samenwerken aan kennisvalorisatie.<br />
Je kan studenten van alles willen leren, maar dan moeten docenten ook<br />
over de vermogens beschikken om deze leerprocessen bij studenten te ontlok-
14 onderwijs in de kennissamenleving — jaarboek 2007<br />
ken. In dit jaarboek zijn om die reden ook enkele bijdragen opgenomen die<br />
ingaan op de rol van de docent.<br />
Ten Brummelhuis en Plomp schetsen een beeld van de wijze waarop scholen<br />
in Europa in hun onderwijs proberen tegemoet te komen aan de eisen die<br />
worden gesteld aan leerlingen in de informatiemaatschappij. Het blijkt dat op<br />
veel plekken een transitie waarneembaar is van traditioneel naar moderner<br />
onderwijs. Met de nadruk op de inzet van ict stellen zij vast dat het persoonlijke<br />
ondernemerschap van docenten een belangrijke factor is in deze innovatie<br />
binnen het onderwijs; de daadwerkelijke veranderingen worden met name<br />
veroorzaakt door ondernemende docenten die daarin gesteund worden door<br />
de schoolorganisatie. Ten Brummelhuis en Plomp pleiten voor een goede<br />
balans tussen traditionele, doch effectief gebleken onderwijsmethoden en de<br />
nieuwe, die tegemoet komen aan de veranderde eisen die aan mensen worden<br />
gesteld in de informatiemaatschappij. Zij stellen verder vast dat het hier om<br />
een langzaam proces gaat en dat niet verwacht kan worden dat de noodzakelijke<br />
aanpassingen snel gerealiseerd kunnen worden.<br />
Redenerend vanuit dezelfde opvattingen over het kennisbegrip als Fransen<br />
in dit jaarboek pleit De Jong ervoor dat docenten in en na hun opleiding actief<br />
zijn in kenniscreërende vakgemeenschappen. Hij onderscheidt een drietal<br />
vakgemeenschappen, te weten (a) die van het vakdomein waarin ze onderwijs<br />
verzorgen, (b) die ze delen met wetenschappers en andere praktijkmensen<br />
om kennis te creëren over leren en onderwijs en (c) die ze delen met hun<br />
studenten. Het zijn deze gemeenschappen waarmee docenten in opleiding<br />
en zittende docenten in contact moeten treden om zich onderdeel te gaan<br />
voelen van het kenniscreatieproces en de kennisgroei in die gemeenschappen<br />
om hun ‘meesterschap’ (zelf docent-zijn) en die van het ‘meesterschap’<br />
(het docent-zijn) te ontwikkelen. Als docenten dus zelf ook als kenniswerkers<br />
functioneren, zijn zij beter in staat om kenniswerkers op te leiden. De deelname<br />
aan de genoemde gemeenschappen is onderdeel van het beroep en kan<br />
geplaatst worden binnen de loopbaanontwikkeling van docenten. Bovendien<br />
biedt het perspectief en houvast voor de loopbaanfases die ze doorlopen van<br />
een fase waarin men als beginner afhankelijk van anderen het werk uitvoert<br />
en waarin men veel ervaring en kennis op doet, tot een fase waarin men meesterschap,<br />
een excellent niveau van specialisme of leiderschap van een organisatie<br />
bereikt door het hebben van visie en het vormgeven aan het vak of de<br />
organisatie.<br />
Stijnen en Bastiaens wijzen verder op het belang van digitale hulpmiddelen<br />
bij het opleiden van nieuwe leraren. Met name docenten die te maken krijgen<br />
met afstandsonderwijs (waaronder e-learning) zullen zich nieuwe (didactische)<br />
vaardigheden eigen moeten maken. Immers, daar waar docenten traditioneel<br />
getraind worden in het geven van face-to-face onderwijs, zullen ze<br />
moeten worden voorbereid op situaties waarin studenten niet fysiek aanwezig
leren over het nieuwe onderwijs: inleiding 15<br />
zijn. De vraag doet zich dan voor welke kennisvormen gemakkelijk en welke<br />
veel lastiger via ict zijn aan te leren. Stijnen en Bastiaens willen dat aan dit<br />
overdrachtsaspect expliciet aandacht wordt besteed in de opleiding voor leraren.<br />
Dat betekent bijvoorbeeld concreet dat leerkrachten gestimuleerd kunnen<br />
worden in hun eigen onderwijs ook gebruik te gaan maken van leerlingportfolio’s.<br />
Een andere mogelijkheid is het inrichten van communities waarin<br />
leerlingen actief participeren. Uiteindelijk, zo beargumenteren de auteurs, zal<br />
het frequenter gebruik van ict leiden tot vernieuwingen in het onderwijs die<br />
organisatorisch niet zonder gevolgen zal blijven.<br />
Uit de bijdragen van Beishuizen, Andriessen en Van Weert, en De Jong<br />
kan met betrekking tot het functioneren van docenten worden afgeleid dat<br />
het leren leren bij studenten slechts kan plaatsvinden als ook docenten zich<br />
in de omgeving begeven waar kennisontwikkeling aan de orde is. Docenten<br />
demonstreren in deze omgeving niet alleen wat van de studenten wordt verwacht,<br />
maar nemen samen met de studenten deel aan het werken aan de<br />
leervragen. Daarbij stellen ze zich dus afwisselend op als coach en als partner<br />
van de student. Voor docenten in het hbo betekent dit dat ze vaker dan nu<br />
het geval is zelf moeten deelnemen aan processen waarin kennisontwikkeling<br />
plaatsvindt.<br />
Impliciet gaan de meeste bijdragen in deze bundel over ‘het goede onderwijs’.<br />
Maar wat nu als je de kwaliteit van het onderwijs in de kennissamenleving<br />
expliciet wil bewaken? Wat voor systeem heb je daar voor nodig? In<br />
Nederland is op dit moment in het wetenschappelijk onderwijs een overgang<br />
gaande van het visitatiesysteem naar een systeem van accreditatie. In een bijdrage<br />
over prestatiesturing reflecteren Teelken en Van Esch op de vraag hoe<br />
je het kwaliteitsbewakingssysteem van het wetenschappelijk onderwijs zou<br />
kunnen versterken, op een zodanige manier dat het onderwijs daar daadwerkelijk<br />
rendement van ondervindt. De belangrijkste conclusies die Teelken en<br />
Van Esch trekken hebben betrekking op het tot stand brengen van leereffecten<br />
als gevolg van het prestatiemanagement. Leren leren geldt dus niet alleen<br />
voor studenten in hun studieomgeving, maar ook voor de organisatie van het<br />
systeem van kwaliteitsbewaking in het hoger onderwijs.<br />
Boerman gaat in zijn column in op het geklaag van instellingen in het hoger<br />
onderwijs over het niveau van de studenten die instromen. Hij wijst erop dat<br />
de instellingen hierin zelf ook een verantwoordelijkheid hebben, gezien de<br />
toegenomen autonomie van scholen en universiteiten. Volgens Boerman zal<br />
de diversiteit in de instroom de komende jaren alleen maar toenemen. Hiermee<br />
neemt de noodzaak toe voor instellingen in het hoger onderwijs om de<br />
instroom te leren kennen. Boerman daagt de scholen en universiteiten uit om<br />
deze handschoen op te pakken.<br />
Overbeek laat zien dat het hoger onderwijs niet alleen onderdeel uitmaakt<br />
van de kennissamenleving, maar dat de aard van het hoger onderwijs beïn-
16 onderwijs in de kennissamenleving — jaarboek 2007<br />
vloed wordt door globalisering. De kennissamenleving en globalisering hangen<br />
met elkaar samen, zoveel is wel duidelijk, maar hoe beïnvloeden ze elkaar<br />
en wat is de consequentie daarvan voor het hoger onderwijs? Een van de tendensen<br />
die Overbeek signaleert is het leren aan de hand van praktijkgestuurde<br />
vragen. Hij laat zien dat dit door beleidsmakers niet zelden onproblematisch<br />
wordt ingevoerd. Overbeek gaat niet zozeer in op het nieuwe leren en de vaardigheden<br />
die nodig zijn voor de kennissamenleving, maar maakt een politieke<br />
analyse van de veranderingen in het (Europese) hoger onderwijsstelsel.<br />
Volgens Overbeek hebben nationale regeringen zich te veel laten leiden door<br />
het vrije marktdenken waardoor onderwijsinstellingen het gevaar lopen zich<br />
te onderwerpen aan de tucht van de markt. Ook het Bologna-proces, waaruit<br />
de nieuwe Bachelor-Master structuur is voortgekomen, is wat hem betreft<br />
mede beïnvloed door het marktdenken. Immers, één van de uitkomsten van<br />
dit proces zou kunnen zijn dat het onderzoek en leren zich eenzijdig richt<br />
op probleemgestuurde vragen. Dat staat wat hem betreft een vrije en open<br />
ontwikkeling van kennis in de weg. Overbeek pleit er daarom voor de keuze<br />
voor onderwerpen niet lichtvaardig te kiezen en zeker niet te laten leiden door<br />
eenzijdige financiële belangen.<br />
Zijderveld en Rinnooy Kan breken tenslotte in hun bijdrage een lans voor<br />
het heroverwegen van de financieringsstructuur van het onderwijs met het<br />
oog op het bevorderen van talentontwikkeling in het onderwijs. Willen we verandering<br />
op gang brengen, dan zullen wellicht bestaande financieringsstructuren<br />
op de helling moeten. Het is Zijderveld en Rinnooy Kan vooral te doen<br />
om talenten in de Nederlandse samenleving zo veel mogelijk te benutten, dit<br />
met het oog op de kracht van onze kenniseconomie. Maar de effecten zouden<br />
ook in brede zin rendement kunnen opleveren voor de kennissamenleving.<br />
Het hanteren van tijdelijk regelvrije scholen, zoals bepleit in hun bijdrage,<br />
kan de ruimte scheppen om op een aantal plaatsen in het land een aantal succesvolle<br />
‘communities of learners’ op te starten. Daarin kan worden geëxperimenteerd<br />
met de vormen waarin binnen verschillende vakgebieden studenten<br />
effectief kunnen leren.<br />
Wat leren we nu uit het samenbrengen van deze artikelen? We kunnen<br />
in ieder geval constateren dat de discussie over de inrichting van het (hoger)<br />
onderwijs met het oog op de kennissamenleving nog lang niet is uitgewoed.<br />
Er valt hierover veel te zeggen en veel te leren. Twee hoofdpunten kunnen<br />
worden geformuleerd. De eerste is dat er vaardigheden moeten worden ontwikkeld<br />
bij studenten waarmee ze zich kunnen verhouden tot kennis en kennisontwikkeling.<br />
Het tweede hoofdpunt is dat voor de ontwikkeling van deze<br />
vaardigheden studenten tijdens de opleiding moeten worden opgenomen in<br />
een leergemeenschap.<br />
Als vaardigheden worden in dit boek genoemd: mediawijsheid, ontwerpend<br />
vermogen, menings- en besluitvormingsvaardigheden, metacognitieve
leren over het nieuwe onderwijs: inleiding 17<br />
vaardigheden, het overzien van het eigen leerproces. Ze zijn terug te voeren<br />
op twee kernen: omgaan met intensieve kennisstromen en omgaan met kennisontwikkeling.<br />
Bij de laatste is het overzien en aansturen van het (eigen)<br />
leerproces de crux.<br />
Het leren van deze vaardigheden lukt het best in de context van een leergemeenschap.<br />
Het grootste deel van het onderwijzend personeel op een universiteit<br />
is zelf al onderdeel van een ‘community of learners’. Het is de kunst om<br />
de onderwijs- en de onderzoeksomgeving dusdanig langs elkaar te laten schuren<br />
dat de studenten tijdelijk deel kunnen nemen aan deze gemeenschap.<br />
Het docerend personeel op hbo-instellingen zijn nu nog veel minder vaak dan<br />
de collega’s in de academie betrokken bij processen van kennisontwikkeling.<br />
De opkomst van de lectoraten en de bijbehorende kenniskringen vullen in<br />
deze een leemte. Ook op het hbo is het een organisatorische uitdaging om de<br />
gewenste leeromgeving voor studenten vorm te geven.<br />
Een manier om het denken over het organiseren van de gewenste leeromgeving<br />
te ordenen is door het werken aan ‘beroepsproducten’ centraal te<br />
stellen. Zowel op wo als op hbo is dit in feite aan de orde als een student<br />
deelneemt aan de praktijk als leeromgeving. De producten verschillen voor<br />
de beide omgevingen, immers in het wo gaat het om het schrijven van wetenschappelijke<br />
artikelen, terwijl het in het hbo vaker gaat om het formuleren van<br />
adviezen, beleid of het maken van een ontwerp. Aan de hand van het gezamenlijk<br />
maken van beroepsproducten in de praktijk als leeromgeving kunnen<br />
studenten worden ingewijd in de ins en outs van hun vakgebied. Ze worden<br />
dan gedwongen na te denken over de manier waarop je het product vormgeeft,<br />
de voorafgaande keuzes die je maakt, de uitgangspunten die je hanteert, de<br />
eventuele methodologische kwesties die aan de orde komen. Kortom, door<br />
mee te kijken, mee te doen en te werken aan de op te leveren beroepsproducten<br />
transformeren de studenten in kenniswerkers.<br />
Is hiermee nu werkelijk sprake van ‘nieuw onderwijs’? Nee en ja tegelijkertijd.<br />
Er is geen sprake van nieuw onderwijs omdat impliciet het leren<br />
maken van beroepsproducten, het leren omgaan met verschillende bronnen,<br />
en het leren leren altijd al aan de orde is in het hoger onderwijs. Maar juist<br />
in dat impliciete schuilt een risico van gebrek aan focus. Het aanleren van de<br />
gewenste kwaliteiten werd niet altijd hardop benoemd, en raakte daardoor<br />
soms ondergesneeuwd. Door dit wel te gaan doen, ontstaat meer aandacht<br />
voor de onderliggende vaardigheden. De keuze om het hoger onderwijs hier<br />
ook (deels) op in te richten maakt dat er wel degelijk sprake is van nieuw<br />
onderwijs. Het vergt een andere structurering van leerlijnen, en een andere<br />
opstelling van docenten. Maar ook de kwaliteiten uit het ‘oude onderwijs’ zijn<br />
nog steeds relevant: gedegen kennisoverdracht door een inspirerende professionele<br />
docent. Zonder persoonlijke aandacht van docenten voor studenten<br />
kan het onderwijs niet bestaan. De uitdaging van het vormgeven van het
1 onderwijs in de kennissamenleving — jaarboek 2007<br />
nieuwe onderwijs is het zoeken naar het effectief inpassen van dergelijke oude<br />
kwaliteiten van het onderwijs in nieuwe structuren.<br />
Het herinrichten van onderwijs is geen sinecure. Misschien is daarom<br />
een belangrijke boodschap wel dat we in het onderwijs niet te veel tegelijkertijd<br />
moeten willen. Leren lesgeven doe je niet op een achternamiddag, dat<br />
kan iedereen die voor de klas staat beamen. Voor het leren lesgeven volgens<br />
nieuwe inzichten is wellicht minstens zo veel tijd nodig. Laten we onszelf die<br />
tijd dan ook gunnen.<br />
Noten<br />
1 ser (2002)<br />
2 Onderwijsraad (2003)<br />
3 Raad voor Cultuur (2005, p. 2)<br />
4 Onderwijsraad (2003)<br />
Literatuur<br />
Onderwijsraad (2003). Verkenning. Leren in een kennissamenleving. Den Haag: Onderwijsraad.<br />
Sociaal-Economische Raad (2002). Het nieuwe leren: advies over een leven lang leren in<br />
de kenniseconomie. Den Haag: Sociaal-Economische Raad. Website: http://www.ser.<br />
nl/publicaties/default.asp?desc=b20483<br />
Raad voor Cultuur (2005). Mediawijsheid, de ontwikkeling van burgerschap in de informatie-<br />
en kennissamenleving. Ministerie van ocw. Website: http://www.minocw.nl/<br />
documenten/36289a.pdf