Taalprobleem niet altijd een taalprobleem, taalstimulatie niet ... - Bosk
Taalprobleem niet altijd een taalprobleem, taalstimulatie niet ... - Bosk
Taalprobleem niet altijd een taalprobleem, taalstimulatie niet ... - Bosk
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Taalprobleem</strong> <strong>niet</strong> <strong>altijd</strong> <strong>een</strong> <strong>taalprobleem</strong>,<br />
<strong>taalstimulatie</strong> <strong>niet</strong> <strong>altijd</strong> de oplossing<br />
Anne Keegstra<br />
Bij jonge kinderen is er veel aandacht voor de taalontwikkeling; al snel wordt er gesproken<br />
over <strong>een</strong> <strong>taalprobleem</strong>. Op de basisschool of de peuterspeelzaal wordt <strong>een</strong><br />
taalstimuleringsprogramma ingezet om dit probleem op te lossen.<br />
Maar heeft <strong>een</strong> kind wel <strong>altijd</strong> echt <strong>een</strong> <strong>taalprobleem</strong> als dit vermoed wordt? En zo ja, is<br />
<strong>taalstimulatie</strong> dan wel de oplossing?<br />
Wanneer is er <strong>een</strong> taalachterstand?<br />
Taalproblemen kunnen veroorzaakt worden door onvoldoende Nederlands taalaanbod vanuit<br />
de omgeving (blootstellingsachterstand), maar ook door <strong>een</strong> stoornis bij het kind (specifieke<br />
dan wel <strong>niet</strong> specifieke taalstoornissen).<br />
Bij <strong>een</strong> blootstellingsachterstand kan het kind de Nederlandse taal <strong>niet</strong> ontwikkelen, omdat<br />
het deze taal <strong>niet</strong> in zijn omgeving hoort. Een specifieke taalontwikkelingsstoornis wordt<br />
meestal veroorzaakt door <strong>een</strong> aangeboren, soms erfelijk bepaald, zwak taalleervermogen<br />
(Bishop, 1997; Goorhuis-Brouwer & Schaerlaekens, 2000). Deze problemen komen in alle<br />
lagen van de bevolking voor (Keegstra, 2010).<br />
Een <strong>niet</strong> specifieke taalontwikkelingsstoornis wordt meestal veroorzaakt door <strong>een</strong> verminderd<br />
gehoor, <strong>een</strong> verminderd leervermogen, <strong>een</strong> <strong>niet</strong> goed verlopende sociaal emotionele<br />
ontwikkeling of specifieke medische aspecten (bijvoorbeeld autisme, ADHD) (Bishop, 1997;<br />
Goorhuis-Brouwer & Schaerlaekens, 2000; Knijff, 2003). De grenzen tussen de drie<br />
onderscheiden taalstoornissen zijn, zonder multidisciplinaire diagnostiek (MDD), moeilijk te<br />
trekken, zie figuur 1. Soms zijn er ook combinaties mogelijk, bijvoorbeeld <strong>een</strong> taalstoornis<br />
door <strong>een</strong> blootstellingsachterstand en <strong>een</strong> minder goed gehoor.<br />
Specifieke<br />
taalontwikkelingsstoornis<br />
G<strong>een</strong> andere<br />
ontwikkelingsproblemen<br />
Figuur 1. Begripsindeling taalproblemen<br />
Blootstellingsachterstand<br />
Niet-specifieke<br />
taalontwikkelingsstoornis<br />
Comorbiditeit met gehoor probleem,<br />
ontwikkelingsachterstand, sociaal-<br />
emotionele problemen of medische<br />
problemen<br />
Moedertaalontwikkeling is<br />
adequaat<br />
In de eerste zes levensjaren heeft vroege taalverwerving zijn eigen dynamiek. Daarbij is de<br />
variatie binnen taalverwerving erg groot, waardoor het gebruik van leeftijdsequivalenten (die<br />
uitgaat van vaardigheden van 50% van alle kinderen) <strong>niet</strong> juist is om mogelijke taalproblemen<br />
op te sporen. De variatie van de normale taalverwerving ligt tussen 10 en 90%. Luinge (2005)<br />
1
onderzocht deze variaties op basis van 13 mijlpalen in taalontwikkeling, die werden<br />
onderzocht bij 527 Nederlandssprekende kinderen, zie figuur 2.<br />
Figuur 2. Leeftijden (age in months) waarop 10%, 50% en 90% van de kinderen <strong>een</strong> bepaalde mijlpaal<br />
(milestones) in de taalontwikkeling heeft behaald. 1. begrijpt opdrachtjes met twee woorden; 2. kan één of meer<br />
lichaamsdelen aanwijzen; 3. zegt ongeveer 10 woordjes; 4. begrijpt zinnetjes met drie woorden; 5. kan twee<br />
woordjes combineren; 6. maakt zinnetjes met drie woorden; 7. maakt zinnetjes met drie tot vier woorden; 8.<br />
ongeveer de helft verstaanbaar; 9. vertelt spontaan <strong>een</strong> verhaaltje; 10. kan <strong>een</strong> verhaaltje navertellen aan de hand<br />
van plaatjes; 11. ongeveer drie kwart is verstaanbaar; 12. lange, ook samengestelde zinnen; 13. bijna alles is te<br />
verstaan; 14. spreekt ongeveer als <strong>een</strong> volwassene.<br />
Voor het opsporen van mogelijke taalproblemen kan uitgegaan worden van de Gereviseerde<br />
Minimum Spreeknormen, zie Tabel 1. Wanneer <strong>een</strong> kind op <strong>een</strong> bepaalde leeftijd <strong>niet</strong> aan<br />
deze normen voldoet, moet multidisciplinaire diagnostiek plaatsvinden om de aard en de ernst<br />
van de eventuele taalstoornis vast te stellen (Goorhuis-Brouwer, 2007).<br />
Tabel 1 Gereviseerde Minimum Spreeknormen<br />
Leeftijd GMS<br />
12 – 18 maanden Begrijpt opdrachtjes met twee woorden<br />
Kan één of meer lichaamsdelen aanwijzen<br />
Veel en gevarieerd brabbelen met af en toe <strong>een</strong> herkenbaar woord<br />
18 – 24 maanden 5 – 10 woordjes<br />
2;0 – 2;6 jaar Begrijpt zinnetjes met drie woorden<br />
Tweewoorduitingen; woordopbouw nog onvolledig<br />
2;6 – 3;0 jaar Driewoorduitingen; woordopbouw nog onvolledig<br />
3;0 – 3;6 jaar Drie tot vijfwoorduitingen<br />
Ongeveer de helft is verstaanbaar<br />
3;6 – 4;0 jaar Vertelt spontaan wel <strong>een</strong>s <strong>een</strong> verhaaltje<br />
2
50-75% verstaanbaar<br />
4;0 – 5;6 jaar Kan <strong>een</strong> verhaaltje navertellen aan de hand van plaatjes<br />
Enkelvoudige zinnen; problemen met meervoudsvormen en<br />
vervoegingen<br />
75-90% verstaanbaar<br />
> 5;6 jaar Goed gevormde, ook samengestelde zinnen<br />
Goed verstaanbaar<br />
Concreet taalgebruik<br />
Multidisciplinaire diagnostiek<br />
Wanneer er <strong>een</strong> vermoeden is van <strong>een</strong> <strong>taalprobleem</strong> is het zinvol om dit te laten onderzoeken<br />
binnen en Audiologisch Centrum. Hier wordt <strong>niet</strong> all<strong>een</strong> <strong>een</strong> spraak- en taalonderzoek gedaan,<br />
maar ook het gehoor wordt getest, <strong>een</strong> KNO-onderzoek wordt verricht en het kind wordt<br />
gescr<strong>een</strong>d op de algehele ontwikkeling. Als <strong>een</strong> kind bijvoorbeeld <strong>niet</strong> goed hoort door vocht<br />
achter zijn trommelvliezen of <strong>niet</strong> fit is door ontstoken amandelen, wordt dit eerst opgelost<br />
door het plaatsen van buisjes en het verwijderen van de amandelen. Op dat moment heeft het<br />
ook g<strong>een</strong> zin om taaltherapie te geven.<br />
Uit ons onderzoek naar het effect van verschillende behandelingen bij 123 kinderen met <strong>een</strong><br />
<strong>taalprobleem</strong> bleek dat op basis van multidisciplinaire diagnostiek 4 therapievormen mogelijk<br />
zijn:<br />
1. <strong>taalstimulatie</strong><br />
2. medische ingreep<br />
3. <strong>taalstimulatie</strong> en medische ingreep<br />
4. <strong>taalstimulatie</strong>, medische ingreep en ontwikkelingsstimulatie<br />
Op alle 4 de therapievormen gingen de groepen kinderen vooruit. Wel is belangrijk op te<br />
merken dat dit <strong>niet</strong> voor alle kinderen geldt. In elke groep werd voor <strong>een</strong> deel van de kinderen<br />
(ongeveer 30%) het verschil gemaakt tussen inadequaat en adequaat taalfunctioneren<br />
(Keegstra, 2010).<br />
Effect taalstimuleringsprogramma’s in het basisonderwijs<br />
Om het effect van deze taalstimuleringsprogramma’s te onderzoeken zijn er 136 kinderen van<br />
4 verschillende basisscholen in Nederland aan de start van groep 1 en <strong>een</strong> jaar later, getest op<br />
hun taalbegrip (Keegstra, 2010). Gedurende het jaar is er gewerkt met de<br />
taalstimuleringsprogramma’s Schatkist en Startblokken. Na <strong>een</strong> jaar bleek dat bij 67% van de<br />
kleuters het taalbegrip stabiel was gebleven. Bij 44% van de allochtone kinderen en bij 5%<br />
van de autochtone kinderen was het taalbegrip bij de start van groep 1 onvoldoende. Na één<br />
jaar hadden de meeste allochtone kinderen hun taalachterstand ingehaald. Slechts 5% van<br />
deze kinderen had nog <strong>een</strong> <strong>taalprobleem</strong>. Bij de meeste autochtone kinderen, ook de 5%<br />
kinderen met <strong>een</strong> onvoldoende taalbegrip, was de taalscore stabiel gebleven: 71% haalde<br />
dezelfde score, 17% was vooruit gegaan en 12% was achteruit gegaan.<br />
Het feit dat de allochtone kinderen wel vooruit gingen en de autochtone kinderen in<br />
meerderheid <strong>niet</strong>, doet vermoeden dat het bij de allochtone kinderen voornamelijk om<br />
blootstellingsachterstanden gaat. De 5% allochtone en autochtone kinderen die in groep 2 nog<br />
<strong>een</strong> taalachterstand hadden, zoals ook de verwachting is gezien de normale spreiding in<br />
ontwikkeling, hebben waarschijnlijk <strong>een</strong> specifieke taalstoornis, bepaald door <strong>een</strong> aangeboren<br />
zwak taalleervermogen.<br />
Voor de totale groep van autochtone kinderen is het effect van taalstimuleringsprogramma’s<br />
teleurstellend te noemen. De kinderen blijven op hun eigen ontwikkelingslijn functioneren.<br />
Deze bevindingen komen over<strong>een</strong> met bevindingen uit eerder onderzoek (Zink, 1999): tussen<br />
2½ en 6 jaar volgen kinderen hun eigen ontwikkelingslijn, gemiddeld, laag gemiddeld of<br />
hooggemiddeld. Jonge kinderen zijn minder maakbaar dan algem<strong>een</strong> wordt gedacht. Het<br />
3
onderstreept de visie dat de vroegkinderlijke ontwikkeling <strong>een</strong> eigen dynamiek kent. Dit<br />
wordt gekenmerkt door <strong>een</strong> continue transformatie, geleid door rijpingsprocessen waarbij<br />
voor ieder kind <strong>een</strong> eigen tempo en stijl van groei geldt. De verschillen tussen kinderen<br />
kunnen groot zijn, de rijpingsprocessen raken tussen vijf en zeven jaar voltooid (Goorhuis-<br />
Brouwer, 2006). Peuters en kleuters mogen <strong>niet</strong> gezien worden als <strong>een</strong> miniatuur schoolkind.<br />
Voor de kleuterperiode geldt nog steeds dat de sociaal emotionele ontwikkeling en stabiliteit<br />
moet prevaleren boven de ontwikkeling van schoolse vaardigheden (Meijer, 2006). In groep 1<br />
en 2 moeten kinderen zelfvertrouwen opbouwen en zich ontwikkelen tot schoolrijpe kinderen.<br />
(Goedbedoelde) aandacht voor (schoolse) vaardigheden waar kinderen nog <strong>niet</strong> aan toe zijn<br />
kan leiden tot onzekerheid, frustratie en faalangst (Goorhuis-Brouwer, 2007).<br />
Conclusie<br />
Bij het vermoeden van <strong>een</strong> <strong>taalprobleem</strong> is het zinvol om eerst multidisciplinair onderzoek te<br />
verrichten. Als hieruit blijkt dat het daadwerkelijk gaat om <strong>een</strong> <strong>taalprobleem</strong> zonder<br />
onderliggende oorzaak, kan ingezet worden op <strong>taalstimulatie</strong>, bijvoorbeeld met <strong>een</strong><br />
taalstimuleringsprogramma. Echter, op <strong>een</strong> vrije manier, goed kijkend en luisterend naar wat<br />
het kind kan en aansluitend bij de interesses van het kind.<br />
Peuters en kleuters mogen <strong>niet</strong> gezien worden als <strong>een</strong> miniatuur schoolkind. Voor de<br />
kleuterperiode geldt dat de sociaal emotionele ontwikkeling en stabiliteit moet prevaleren<br />
boven de ontwikkeling van schoolse vaardigheden. In groep 1 en 2 moeten kinderen<br />
zelfvertrouwen opbouwen en zich ontwikkelen tot schoolrijpe kinderen. (Goedbedoelde)<br />
aandacht voor (schoolse) vaardigheden waar kinderen nog <strong>niet</strong> aan toe zijn kan leiden tot<br />
onzekerheid, frustratie en faalangst.<br />
Literatuur<br />
Bishop, D.V.M. (1997). Uncommon understanding. Development and disorders of language<br />
comprehension in children. Psychology Press, Hove.<br />
Goorhuis-Brouwer, S.M., Schaerlaekens, A.M.(2000). Handboek Taalontwikkeling,<br />
Taalpathologie en Taaltherapie bij Nederlandssprekende kinderen, Utrecht, de Tijdstroom.<br />
Keegstra, A.L. (2010). Language problems in young children. General assumptions<br />
investigated. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.<br />
Knijff, W.A., (2003). Diagnostics in children with language problems: Differences betw<strong>een</strong> a<br />
multidisciplinary and monodisciplinary procedure. Proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen.<br />
Luinge, M.R. (2005). The language scr<strong>een</strong>ing instrument SNEL. Universal Press, V<strong>een</strong>endaal.<br />
Goorhuis-Brouwer, S.M. (2007). Taalontwikkeling en taalstimulering van baby’s, peuters en<br />
kleuters. Amsterdam: SWP.<br />
Zink, I. (1999). De voorspelbaarheid van de relatieve taalvaardigheid bij jonge, normaal<br />
ontwikkelende kinderen: <strong>een</strong> follow up onderzoek aan de hand van de RTOS. Proefschrift.<br />
University Press, Leuven.<br />
Goorhuis-brouwer, S.M. (2006). Schoolrijpheid opnieuw gedefinieerd. In: Goorhuis-Brouwer,<br />
S.M., Levering, B. (red.) Dolgedraaid. Mogen peuters nog peuteren en kleuters nog<br />
kleuteren. Amsterdam: SWP.<br />
Meijer, W. (2006). De verschoolsing van het kinderleven. In: Goorhuis-Brouwer, S.M.,<br />
Levering, B. (red.) Dolgedraaid. Mogen peuters nog peuteren en kleuters nog kleuteren.<br />
Amsterdam: SWP.<br />
4