2007-09-10, verzoekschrift
2007-09-10, verzoekschrift
2007-09-10, verzoekschrift
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
COUR EUROPÉENNE DES DROITS DE L’HOMME<br />
EUROPEAN COURT OF HUMAN RIGHTS<br />
EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS<br />
Conseil de l’Europe - Council of Europe - Raad van Europa<br />
Strasbourg, France - Straatsburg, Frankrijk<br />
REQUÊTE<br />
APPLICATION<br />
VERZOEKSCHRIFT<br />
présentée en application de l’article 34 de la Convention européenne des Droits de l’Homme,<br />
ainsi que des articles 45 et 47 du Règlement de la Cour<br />
under Article 34 of the European Convention on Human Rights<br />
and Rules 45 and 47 of the Rules of Court<br />
krachtens Artikel 34 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens<br />
en de Artikelen 45 en 47 van het Reglement van het Hof<br />
[NL]<br />
Voir Note explicative<br />
See Explanatory Note<br />
zie Toelichting<br />
IMPORTANT: La présente requête est un document juridique et peut affecter vos droits et obligations.<br />
This application is a formal legal document and may affect your rights and obligations.<br />
BELANGRIJK: Dit <strong>verzoekschrift</strong> is een juridisch document en kan gevolgen hebben voor uw rechten en verplichtingen.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 1 / 478
I - LES PARTIES<br />
THE PARTIES<br />
DE PARTIJEN<br />
- 2 -<br />
A. LE REQUÉRANT/LA REQUERANTE<br />
THE APPLICANT<br />
DE VERZOEK[ST]ER<br />
(Renseignements à fournir concernant le/la requérant(e) et son/sa représentant(e) éventuel(le))<br />
(Fill in the following details of the applicant and the representative, if any)<br />
(Vul hier de gegevens van de verzoek[st]er en zijn/haar eventuele vertegenwoordig[st]er in)<br />
1. Nom de famille ……………………………………….. 2. Prénom (s) ………………………………………………………<br />
Surname First name (s)<br />
Familienaam Voornaam\voornamen<br />
Sexe: masculin/féminin<br />
Sex: male/female<br />
Geslacht: mannelijk/vrouwelijk<br />
3. Nationalité ……………………………………………. 4. Profession ………………………………………………………<br />
Nationality Occupation<br />
Nationaliteit Beroep<br />
5. Date et lieu de naissance …………………………………………………………………………………………………………………….<br />
Date and place of birth<br />
Geboortedatum en - plaats<br />
6. Domicile ……………………………………………………………………………………………………………………………………..<br />
Permanent address<br />
Woonadres<br />
7. Tel. N° ……………………………………………………………………………………………………………………………………….<br />
8. Adresse actuelle (si différente de 6.) …………………………………………………………………………………………………………<br />
Present address (if different from 6.)<br />
Huidig adres (indien verschillend van 6.)<br />
9. Nom et prénom du/de la représentant(e)* ……………………………………………………………………………………………………<br />
Name of representative*<br />
Naam en voornaam van de vertegenwoordig[st]er*<br />
<strong>10</strong>. Profession du/de la représentant(e) ………………………………………………………………………………………………………………..…….<br />
Occupation of representative<br />
Beroep van vertegenwoordig[st]er<br />
11. Adresse du/de la représentant(e) …………………………………………………………………………………………………………….<br />
Address of representative<br />
Adres van vertegenwoordig[st]er<br />
12. Tel. N° ……………………………………………………… Fax N° …………………………………………………………..<br />
B. LA HAUTE PARTIE CONTRACTANTE<br />
THE HIGH CONTRACTING PARTY<br />
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJ<br />
(Indiquer ci-après le nom de l’Etat/des Etats contre le(s)quel(s) la requête est dirigée)<br />
(Fill in the name of the State(s) against which the application is directed)<br />
(Vul hier de naam van de Staat/Staten in tegen wie het <strong>verzoekschrift</strong> gericht is)<br />
13. .....................................................................................................................................................................................................................<br />
__________<br />
* Si le/la requérant(e) est représenté(e), joindre une procuration signée par le/la requérant(e) en faveur du/de la représentant(e).<br />
A form of authority signed by the applicant should be submitted if a representative is appointed.<br />
Indien de verzoek[st]er wordt vertegenwoordigd dient er een door de verzoek[st]er ondertekend machtigingsformulier te worden overlegd<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 2 / 478
I - LES PARTIES<br />
THE PARTIES<br />
DE PARTIJEN<br />
- 2 -<br />
A. LE REQUÉRANT/LA REQUERANTE<br />
THE APPLICANT<br />
DE VERZOEK[ST]ER<br />
(Renseignements à fournir concernant le/la requérant(e) et son/sa représentant(e) éventuel(le))<br />
(Fill in the following details of the applicant and the representative, if any)<br />
(Vul hier de gegevens van de verzoek[st]er en zijn/haar eventuele vertegenwoordig[st]er in)<br />
1. Nom de famille ……………………………………….. 2. Prénom (s) ………………………………………………………<br />
Surname First name (s)<br />
Familienaam Voornaam\voornamen<br />
Sexe: masculin/féminin<br />
Sex: male/female<br />
Geslacht: mannelijk/vrouwelijk<br />
3. Nationalité ……………………………………………. 4. Profession ………………………………………………………<br />
Nationality Occupation<br />
Nationaliteit Beroep<br />
5. Date et lieu de naissance …………………………………………………………………………………………………………………….<br />
Date and place of birth<br />
Geboortedatum en - plaats<br />
6. Domicile ……………………………………………………………………………………………………………………………………..<br />
Permanent address<br />
Woonadres<br />
7. Tel. N° ……………………………………………………………………………………………………………………………………….<br />
8. Adresse actuelle (si différente de 6.) …………………………………………………………………………………………………………<br />
Present address (if different from 6.)<br />
Huidig adres (indien verschillend van 6.)<br />
9. Nom et prénom du/de la représentant(e)* ……………………………………………………………………………………………………<br />
Name of representative*<br />
Naam en voornaam van de vertegenwoordig[st]er*<br />
<strong>10</strong>. Profession du/de la représentant(e) ………………………………………………………………………………………………………………..…….<br />
Occupation of representative<br />
Beroep van vertegenwoordig[st]er<br />
11. Adresse du/de la représentant(e) …………………………………………………………………………………………………………….<br />
Address of representative<br />
Adres van vertegenwoordig[st]er<br />
12. Tel. N° ……………………………………………………… Fax N° …………………………………………………………..<br />
B. LA HAUTE PARTIE CONTRACTANTE<br />
THE HIGH CONTRACTING PARTY<br />
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJ<br />
(Indiquer ci-après le nom de l’Etat/des Etats contre le(s)quel(s) la requête est dirigée)<br />
(Fill in the name of the State(s) against which the application is directed)<br />
(Vul hier de naam van de Staat/Staten in tegen wie het <strong>verzoekschrift</strong> gericht is)<br />
13. .....................................................................................................................................................................................................................<br />
__________<br />
* Si le/la requérant(e) est représenté(e), joindre une procuration signée par le/la requérant(e) en faveur du/de la représentant(e).<br />
A form of authority signed by the applicant should be submitted if a representative is appointed.<br />
Indien de verzoek[st]er wordt vertegenwoordigd dient er een door de verzoek[st]er ondertekend machtigingsformulier te worden overlegd<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 3 / 478
Samenvatting van de feiten<br />
14.1 Klagers zijn ouders en wettelijk vertegenwoordigers van Sterre Virginie Ploeger,<br />
geboren 11 juni 1991 te Amsterdam.<br />
14.2 Sterre heeft handicaps. Zij kan nauwelijks praten, heeft problemen met haar motoriek<br />
en heeft cognitieve en zintuigelijke beperkingen. Tot de invoering van de<br />
Leerlinggebonden Financiering (LGF 1 ) zag het speciaal onderwijs in Sterre een<br />
“ondergrensleerling”. Onderwijs aan ondergrensleerlingen werd toen door het<br />
speciaal onderwijs niet zinvol geacht en ondergrensleerlingen werden door het<br />
speciaal onderwijs naar een kinderdagcentrum voor verstandelijk gehandicapten<br />
(KDV 2 ) verwezen. Sinds de invoering van de LGF (2003) en de beoordeling door<br />
de bij die wet ingestelde Commissie van Indicatiestelling (CvI) heeft Sterre een<br />
indicatie “MG Cluster 3”. Deze indicatie houdt in dat Sterre toelaatbaar is voor<br />
Tyltylonderwijs 3 – dit is onderwijs voor meervoudige gehandicapte leerlingen –<br />
of dat zij een “Rugzakje” krijgt in het geval zij naar een reguliere school gaat.<br />
Sterre heeft van 1995 tot 1997 op een reguliere basisschool gezeten, van 1997 tot<br />
2001 heeft Sterre – deels in een pilot – op de Tyltylschool gezeten en van 2001 tot<br />
2005 heeft Sterre - ook weer deels in een pilot - een reguliere basisschool bezocht.<br />
Op grond van artikel 39 van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) moest<br />
Sterre aan het eind van het schooljaar 2004/2005 de basisschool verlaten.<br />
14.3 Sinds 1 augustus 2005 – het einde van de basisschoolperiode - kan Sterre in<br />
Nederland op geen enkele school worden ingeschreven en blijft zij, hoewel<br />
leer/kwalificatieplichtig tot 20<strong>09</strong>, in Nederland van funderend onderwijs<br />
verstoken.<br />
14.4 Bij gebrek aan de mogelijkheid voor onderwijs voor Sterre in Nederland en om<br />
reden van de trage voortgang of het uitblijven van voortgang bij de zoektocht<br />
daarnaar hebben klagers sinds 2005 (tijdelijk) in Londen een tweede domicilie<br />
gekozen en gaat Sterre daar naar school.<br />
1 LGF, Rugzakje = Leerlinggebonden Financiering, 2002, Stb 631<br />
2 KDV of KDC = Kinderdagverblijf of Kinderdagcentrum, dit is een voorziening voor kinderen met een<br />
verstandelijk handicap waarvoor onderwijs niet zinvol wordt geacht. Voor deze kinderen moet een<br />
vrijstelling van de leerplicht worden verleend. (art 5a Leerplichtwet 1969)<br />
3 Tyltylonderwijs is onderwijs bestemd voor leerlingen met een meervoudige handicap<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 4 / 478
Geschonden Verdragsrechten<br />
14.5 Klagers zien in het feit dat Sterre in Nederland op geen enkele school kan worden<br />
toegelaten en dat dit het gevolg is van de wet- en regelgeving en de afspraken die<br />
lagere overheden onderling hebben gemaakt een schending van het Eerste<br />
Protocol artikel 2 van de verdragstekst:<br />
Artikel 2 . Recht op onderwijs<br />
Niemand mag het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle<br />
functies die de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt,<br />
eerbiedigt de Staat het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat<br />
onderwijs te verzekeren, die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en<br />
filosofische overtuigingen.<br />
Aangewende rechtsmiddelen<br />
14.6 Om Sterre toegelaten te krijgen op een school voor voortgezet onderwijs hebben<br />
ouders verschillende trajecten simultaan doorlopen. De vervolgstappen waren<br />
vaak het logisch gevolg van de voorgaande trajecten waar voor negatieve beslissingen<br />
niet het uiterste rechtsmiddel werd gezocht omdat, ook al zouden klagers<br />
dan in het gelijk worden gesteld, dat toch niet zou leiden tot toelaten van Sterre tot<br />
enige school. Sommige trajecten werden ook doorkruist door rechterlijke uitspraken<br />
uit voorgaande trajecten.Voor de precieze data van alle beslissingen en rechterlijke<br />
uitspraken verwijzen wij naar vraag 17 van dit formulier.<br />
14.7 Alle trajecten hebben er uitendelijk toe geleid dat ouders Sterre formeel hebben<br />
aangemeld bij alle zeven openbare scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam.<br />
Al deze scholen hebben Sterre mondeling of schriftelijk geweigerd of wilden<br />
geen besluit nemen. Tegen alle weigeringen en fictieve weigeringen hebben<br />
ouders bezwaar gemaakt. De weigering van drie scholen hebben ouders laten<br />
beoordelen door de Rechtbank Amsterdam die op grond van voor de drie scholen<br />
identieke overwegingen tot het oordeel kwam dat de scholen terecht hadden<br />
kunnen besluiten om Sterre niet toe te laten.<br />
14.8 De uitspraak van de voorzieningenrechter over de afwijzing van één van die drie<br />
scholen [PRODUKTIE f5] hebben klagers voorgelegd in hoger beroep aan de<br />
Raad van State die de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 mei <strong>2007</strong><br />
bevestigde [PRODUKTIE f6].<br />
14.9 Er is in Nederland geen hoger beroep mogelijk tegen een uitspraak van de Raad<br />
van State. Door de uitspraak van de Raad van State hoeft geen enkele reguliere<br />
school voor voortgezet onderwijs Sterre toe te laten. In samenhang met de onderlinge<br />
afspraken die de scholen in Amsterdam hebben gemaakt over minimale<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 5 / 478
toelatingsvoorwaarden mag geen enkele school in Amsterdam Sterre toelaten. De<br />
gemeente Amsterdam ziet het niet als haar taak om ouders te wijzen op scholen<br />
die Sterre mogelijkerwijs wél zouden willen toelaten ook al zijn die scholen daartoe<br />
op grond van de uitspraak van de Raad van State niet verplicht.<br />
14.<strong>10</strong> Ouders hebben, om redenen als hierna (14.41 e.v.) aangegeven, plaatsing van<br />
Sterre op een speciale school niet overwogen vanwege de slechte ervaringen die<br />
ouders hebben met speciaal onderwijs en omdat ouders ervan overtuigd zijn dat<br />
Sterre in het speciaal onderwijs niet tot haar recht komt. Plaatsing op een praktijkschool<br />
is wel onderzocht maar plaatsing werd door de praktijkschool niet wenselijk<br />
geacht (zie 14.37 e.v.). Dit alleen al is, gezien de tekst in de ministeriële regeling<br />
daarover [PRODUKTIE x1], voldoende argument om Sterre niet te hoeven<br />
plaatsen (14.37).<br />
Overzicht van het zoeken naar een school voor Sterre<br />
14.11 Sterre moest aan het eind van het schooljaar waarin zij 14 jaar werd de basisschool<br />
verlaten op grond van art 39 vierde lid van de Wet op het Primair Onderwijs<br />
(WPO). Dat schooljaar eindigde voor Sterre op 1 augustus 2005.<br />
Hulp van het REC<br />
14.12 Omdat Sterre een CvI 4 -indicatie voor Tyltylonderwijs heeft is het voor het<br />
speciaal onderwijs, georganiseerd in Regionale Expertisecentra (REC’s) de<br />
wettelijke taak (artikel 28b zesde lid WEC) om ouders te helpen zoeken naar een<br />
reguliere school.<br />
14.13 Om haar taak goed te kunnen uitvoeren zou het REC binnen haar voedingsgebied<br />
hebben moeten afstemmen met alle Samenwerkingsverbanden (als bedoeld in<br />
artikel <strong>10</strong>h van de Wet op het Voortgezet Onderwijs, WVO). Als zodanig zou het<br />
REC bij alle scholen voor voortgezet onderwijs binnen haar voedingsgebied de<br />
mogelijkheid om Sterre te plaatsen moeten hebben onderzocht. Het REC kon of<br />
wilde geen school voor Sterre vinden en achtte het bieden van verdere hulp<br />
zinloos.<br />
14.14 Er is met juridische middelen geen resultaat afdwingbaar van de hulp die het REC<br />
moest bieden.<br />
Gemeente Amsterdam en de Kernprocedure<br />
14.15 Gemeenten moeten sinds 2002 afspraken maken met de scholen om voortijdig<br />
schoolverlaten te voorkomen (2002, Stb 650, PRODUKTIE x8). In de gemeente<br />
4 CvI = Commissie voor Indicatiestelling, bedoeld in art 28c WEC<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 6 / 478
Amsterdam heeft dit geleid tot afspraken die zijn neergelegd in de “Kernprocedure”<br />
[PRODUKTIE x3 en x4]. Van voortijdig schoolverlaten is sprake als leerlingen<br />
zonder diploma de school verlaten. In de zienswijze van de gemeente<br />
Amsterdam en de schoolbesturen is een belangrijke oorzaak van voortijdig<br />
schoolverlaten de verkeerde schoolkeus van leerlingen. De Kernprocedure stelt<br />
regels waardoor leerlingen naar het inzicht van de afspraakpartners direct op de<br />
juiste school worden geplaatst. [PRODUKTIE x2].<br />
14.16 De gemeente Amsterdam coördineert de Kernprocedure en voert deze uit. Van<br />
belang hier is dat de gemeente Amsterdam de toeleidingsprocedure uitvoert waarbij<br />
leerlingen die naar het voortgezet onderwijs gaan via een door de gemeente<br />
bewaakt stappenplan toegeleid worden naar een school voor voortgezet onderwijs.<br />
Het toeleidingstraject voorziet in een vangnet als leerlingen om enige reden niet<br />
worden toegelaten tot de school van hun keuze. De gemeente en de scholen<br />
hebben met elkaar afgesproken dat een leerling in ieder geval ergens geplaatst<br />
wordt.<br />
14.17 Kort samengevat zijn de regels uit de Kernprocedure als volgt:<br />
• Leerlingen dienen een éénduidig basisschooladvies te hebben voor de<br />
schoolsoort waarvoor toelating wordt gevraagd.<br />
• Leerlingen die willen instromen op schooltypen vmbo, havo, vwo of<br />
gymnasium moeten in een citotoets een minimale score hebben behaald. Bij<br />
een te lage citoscore moet voor de leerling aanvullend onderzoek worden<br />
verricht: aanvullend overleg met de basisschool of een examen.<br />
• Leerlingen die naar verwachting zonder hulp geen diploma kunnen halen en<br />
die een IQ hebben in de range van 70 tot 90, kunnen worden toegelaten tot het<br />
leerwegondersteunend onderwijs zonder dat zij een cito-toets hebben gedaan.<br />
• Leerlingen met een IQ tussen 55 en 70 kunnen worden toegelaten tot<br />
Praktijkonderwijs indien de Regionale Verwijscommissie (RVC) zo beslist.<br />
14.18 Over leerlingen met een CvI-indicatie (zoals Sterre) liet de Kernprocedure zich<br />
aanvankelijk (2002/2003) niet uit maar bepaalde enkele jaren later (2004/2005)<br />
dat voor deze leerlingen dezelfde regels gelden als voor alle andere leerlingen.<br />
14.19 De regels in de Kernprocedure wijken af van de landelijke regelgeving zoals<br />
gegeven in de WVO, Inrichtingsbesluit WVO (IWVO) en wet op de Leerlinggebonden<br />
Financiering (LGF, 2002, Stb 631). Inzake de toelatingscriteria tot de<br />
verschillende soorten voortgezet onderwijs ontbreekt in de Kernprocedure de<br />
nuancering die de artikelen 3 en 4 IWVO aanbrengt ten aanzien van leeftijd,<br />
herkomst (reguliere of speciale school) en scholen met al dan geen gemeenschappelijk<br />
eerste leerjaar met een school voor vbo. De LGF stelt dat leerlingen niet op<br />
algemene gronden (bijvoorbeeld een Kernprocedure) mogen worden afgewezen.<br />
14.20 De landelijke wet- en regelgeving schrijft een zorgvuldig besluittraject voor ten<br />
aanzien van een toelatingsbeslissing voor (leerlingen als) Sterre en sluit in principe<br />
toelating tot geen enkele schoolsoort uit. De Kernprocedure sluit uit dat<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 7 / 478
(leerlingen als) Sterre worden toegelaten tot een reguliere school voor voortgezet<br />
onderwijs en laat zich niet uit over de toelating tot een speciale school.<br />
14.21 Ouders hebben de gemeente Amsterdam gevraagd de Kernprocedure dusdanig<br />
aan te passen dat ook lgf-leerlingen toelaatbaar zouden zijn op een reguliere<br />
school. De gemeente Amsterdam wilde dit niet maar wilde hierover ook geen<br />
besluit nemen [PRODUKTIE b2]. Ouders hebben bezwaar gemaakt tegen de<br />
fictieve weigering maar de gemeente Amsterdam heeft het bezwaar uiteindelijk<br />
niet ontvankelijk verklaard [PRODUKTIE b3].<br />
14.22 Ouders hebben de voorzieningenrechter – toen de tijd begon te dringen –<br />
gevraagd de gemeente Amsterdam op te dragen om Sterre toe te laten tot het<br />
toeleidingstraject van de Kernprocedure. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter<br />
afgewezen [PRODUKTIE b2].<br />
De gemeente Amsterdam verklaarde later het bezwaar van ouders nietontvankelijk<br />
[PRODUKTIE b3] omdat zij vond dat zij de afspraken in de<br />
Kernprocedure slechts coördineerde maar geen zeggenschap had over de inhoud.<br />
Het was immers – zo agumenteerde de gemeente - uitsluitend aan de schoolbesturen<br />
om te beslissen over toelaten. De gemeente Amsterdam ging daarmee voorbij<br />
aan het feit dat zij de Kernprocedure coördineerde en afspraken met de scholen<br />
binnen haar gemeente had gemaakt die in strijd waren met het IWVO en ging<br />
voorbij aan het feit dat zij het bevoegd gezag was van openbare scholen in haar<br />
gemeente en in die hoedanigheid – door zich te conformeren aan de Kernprocedure<br />
– een toelatingsbeleid voerde dat in strijd is met het IWVO.<br />
Aanmelding in samenspraak met het Samenwerkingsverband<br />
14.23 Scholen met een vmbo-opleiding zijn aangesloten bij een Samenwerkingsverband<br />
als bedoeld in artikel <strong>10</strong>h WVO. Het samenwerkingsverband heeft tot doel zo veel<br />
mogelijk leerlingen voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische<br />
benadering is geboden, deel te laten nemen aan het onderwijs in een van de<br />
leerwegen<br />
14.24 Ouders hebben overlegd met het Samenwerkingsverband 28.2 (alle 47 scholen<br />
beneden het IJ) over de ontstane situatie door de afspraken in de Kernprocedure.<br />
Het Samenwerkingsverband erkende dat de Kernprocedure niet conform de landelijke<br />
regelgeving was. Na consultatie van de scholen die bij haar Samenwerkingsverband<br />
waren aangesloten met de vraag of er wellicht toch een school was die<br />
toelating van Sterre wilde overwegen werd door het Samenwerkingsverband vastgesteld<br />
dat geen enkele school dit wilde overwegen anders dan na een concrete<br />
aanmelding van Sterre.<br />
14.25 Ouders hebben vervolgens in samenspraak met het Samenwerkingsverband Sterre<br />
bij één school (het IVKO) aangemeld. Gedurende een jaar heeft daarna intensief<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 8 / 478
overleg plaatsgevonden tussen school en ouders gericht op toelaten. Uiteindelijk<br />
wilde het IVKO niet toelaten [PRODUKTIE a4]. Het eerste besluit om niet toe te<br />
laten [PRODUKTIE a1] werd door de voorzieningenrechter vernietigd [PRO-<br />
DUKTIE a2], het tweede besluit [PRODUKTIE a4] werd door de voorzieningenrechter<br />
in stand gelaten [PRODUKTIE a5].<br />
14.26 De uitspraak van de voorzieningenrechter [PRODUKTIE a5] was reden om niet<br />
meer verder te procederen met het IVKO of met een school van het type IVKO.<br />
Het IVKO was een bijzondere school. Procederen tegen een bijzondere school kan<br />
in Nederland alleen met een advocaat (civiele procedure) en dit werd door ouders<br />
om financiële redenen niet meer wenselijk geacht. Het IVKO was ook een school<br />
met een vmbo-t en een havo opleiding. Dit soort scholen MOETEN ingevolge<br />
artikel 4 IWVO een geschiktheidsonderzoek doen. Hoewel de beslissing over toelating<br />
gezien de wetstekst (artikel 4 IWVO) MEDE op grond van dit geschiktheidsonderzoek<br />
dient te worden genomen kon het IVKO, gezien de afspraken die<br />
de scholen in de Kernprocedure hadden gemaakt, niet anders besluiten dan de<br />
toelating van Sterre afwijzen<br />
Aanmeldingen bij alle openbare scholen in Amsterdam<br />
14.27 Na de ervaringen met de gemeente Amsterdam (14.15 e.v.) en de uitspraak van de<br />
voorzieningenrechter over de toelaatbaarheid van Sterre tot het toeleidingstraject<br />
van de Kernprocedure (14.22), en na de ervaring met het IVKO en de uitspraken<br />
daarover van de voorzieningenrechter (14.25), besloten klagers Sterre aan te melden<br />
op ALLE openbare scholen voor voortgezet onderwijs. Dat zijn er in Amsterdam<br />
zeven.<br />
14.28 Al deze scholen weigerden toelating. Tegen alle weigeringen hebben ouders<br />
bezwaar gemaakt.<br />
14.29 Ingevolge artikel XII van de LGF (2002, Stb 631) dient de bij deze wet ingestelde<br />
Adviescommissie Toelating en Begeleiding (ACTB) in alle gevallen waarin ouders<br />
van een lgf-geïndiceerde leerling bezwaar maken tegen een afwijzing eerst<br />
advies uit te brengen voordat het bevoegd gezag besluit op het bezwaar van<br />
ouders (artikel XII lgf-wet). Dit advies is niet bindend voor de uiteindelijke beslissing<br />
van het bevoegd gezag en jurisprudentie moest nog uitmaken of en in welke<br />
mate het ACTB-advies van invloed zou zijn op uitspraken van de rechter.<br />
14.30 De ACTB wilde voor drie van de zeven scholen geen advies geven omdat de uitspraak<br />
over de weigering van de IVKO (14.25) had duidelijk gemaakt dat deze<br />
scholen alleen al vanwege de aard van hun onderwijssoorten Sterre niet hoefden<br />
toe te laten. Deze scholen hebben daarop niet meer besloten op bezwaar.<br />
14.31 Voor vier andere scholen heeft de ACTB wel advies uitgebracht. Dit waren scholen<br />
met een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor vbo. Deze<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 9 / 478
scholen mogen op grond van de uitzonderingsbepaling in artikel 4 lid 5 IWVO<br />
geen geschiktheidseis ten grondslag leggen aan hun toelatingsbeslissing.<br />
14.32 De ACTB oordeelde (8 juli 2005) voor de vier scholen - op identieke wijze<br />
motiverend - dat, omdat de WVO voorschrijft dat alle schoolsoorten, behalve het<br />
praktijkonderwijs, de leerling in staat moet stellen examen te doen, hieruit volgt<br />
dat leerlingen met een ontbrekend diplomaperspectief niet hoefden te worden<br />
toegelaten. Het was de ACTB duidelijk dat Sterre geen diploma zou kunnen halen<br />
in de onderwijssoorten die door de scholen werden aangeboden en de ACTB<br />
meende om die reden dat de scholen Sterre konden weigeren. (zie bijvoorbeeld<br />
PRODUKTIE f1, overweging17 -19). In haar adviezen citeerde de ACTB de<br />
uitspraak van de Rechtbank Amsterdam over de afwijzing van toelating tot de<br />
IVKO-school [PRODUKTIE f1 overweging 19 is overgenomen uit de uitspraak<br />
Rechtbank Amsterdam PRODUKTIE a5] voorbijgaand aan het feit dat de IVKOschool<br />
niet valt onder de uitzonderingsbepaling van art 4 lid 5 IWVO.<br />
14.33 Nadat alle scholen vervolgens hadden besloten op bezwaar, daarbij de weigering<br />
van Sterre in hun primaire besluiten in stand latend, besliste de Rechtbank<br />
Amsterdam uiteindelijk voor drie scholen waarvoor ouders hadden gekozen de<br />
beslissing door de Rechtbank te laten toetsen, identiek motiverend, dat het ontbreken<br />
van een diplomaperspectief voldoende reden was om Sterre te mogen weigeren.<br />
14.34 Omdat de motivering van de Rechtbank voor de drie scholen hetzelfde was had<br />
het naar de mening van ouders geen meerwaarde om tegen alle drie de uitspraken<br />
hoger beroep aan te tekenen. Arbitrair is hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak<br />
van de Rechtbank Ansterdam voor de afwijzing van één school (het<br />
Calandlyceum) [PRODUKTIE f5]. Hiervan was het Dagelijks Bestuur van het<br />
stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam het bevoegd gezag.<br />
14.35 De Raad van State oordeelde op 16 mei <strong>2007</strong> [PRODUKTIE f6] dat de Rechtbank<br />
Amsterdam terecht op grond van het ontbrekend diplomaperspectief de afwijzingen<br />
in stand had gelaten.<br />
14.36 Uit deze uitspraak volgt nu dat scholen vanwege het ontbreken van het diplomaperspectief<br />
MOGEN weigeren. Uit de afspraken in de Kernprocedure volgt, in<br />
samenhang met de uitspraak van de Raad van State, dat de scholen Sterre<br />
MOETEN weigeren.<br />
14.36 De staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap liet bij brief na de<br />
uitspraak van de Raad van State aan ouders weten niets voor hen te kunnen doen<br />
[PRODUKTIE f7]. Zij wees ouders in deze brief op een voorgenomen beleidstraject<br />
(“Passend Onderwijs”) dat in 2011 tot nieuwe wetgeving zou moeten<br />
leiden. Ook in deze voorgenomen nieuwe regelgeving zouden ouders niet kunnen<br />
kiezen tussen regulier en speciaal onderwijs. De voorgenomen invoerdatum valt<br />
ver na de schoolperiode voor Sterre.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz <strong>10</strong> / 478
Aanmelding tot het praktijkonderwijs<br />
14.37 Toelating tot praktijkonderwijs staat open voor leerlingen die geen diploma kunnen<br />
halen en die een IQ hebben tussen 55 en 70. Toelating geschiedt na een indicatie<br />
voor toelating door de Regionale Verwijzingscommissie 5 (RVC) die de<br />
toelating op grond van een welomschreven testprotocol beoordeelt. Op grond van<br />
een ministeriële regeling [PRODUKTIE x1] staat toelating ook open voor leerlingen<br />
met een lgf-indicatie ongeacht hun IQ als het bevoegd gezag toelating van die<br />
leerling wenselijk acht.<br />
14.38 Ouders hebben Sterre aangemeld voor een praktijkschool. De praktijkschool heeft<br />
in eerste aanleg de aanmelding terzijde gelegd omdat zij – onkundig van het bestaan<br />
van de ministeriële regeling – meende dat Sterre geen beschikking van de<br />
Regionale Verwijscommissie had. Bij ontbreken van kennis of wil om de juiste<br />
procedure te volgen leidde de afwijzing tot een warrig traject waarin uiteindelijk<br />
wel (op 27 juni 2005) een formeel besluit werd genomen om Sterre niet toe te<br />
laten [PRODUKTIE c1] maar waarvan de ACTB, nadat ouders bezwaar hadden<br />
gemaakt, oordeelde dat het besluit ongegrond was [PRODUKTIE c2].<br />
14.39 Ook in het vervolgtraject was de opstelling van de praktijkschool en haar bevoegd<br />
gezag dermate warrig dat ouders een klacht hebben ingediend bij de Landelijke<br />
KlachtenCommissie (LKC). De LKC oordeelde [PRODUKTIE c3] dat het dan<br />
wellicht niet zo was dat de praktijk moedwillig op niet toelaten aanstuurde maar<br />
dat de door de school en haar gevolgde procedure niet voortvarend en doelgericht<br />
was. Het aanbod van de praktijkschool om Sterre, ondanks de negatieve beoordeling<br />
door een eenzijdig door de school ingehuurde deskundige, een maand op<br />
proef op de praktijkschool te plaatsen en na afloop over toelaten te oordelen, werd<br />
door ouders – terecht, zo oordeelde de LKC – als een niet- reëel aanbod afgewezen.<br />
14.40 Procederen tegen de praktijkschool zou niet veel opleveren. Wellicht zou dan eens<br />
te meer worden vastgesteld dat de besluitvormingsprocedure van de praktijkschool<br />
op vele facetten tekort schoot, maar een rechter zou niet ontkomen aan de<br />
vaststelling dat het bevoegd gezag van de praktijkschool de problematiek van<br />
Sterre niet van dien aard zou achten dat praktijkonderwijs voor Sterre geboden<br />
was en om die reden zou Sterre volgens de tekst van de ministeriële beslissing<br />
terecht niet zijn toegelaten.<br />
De optie van plaatsing van Sterre op de Tyltylschool<br />
14.41 Als Sterre geplaatst zou worden op een speciale school, dan kan dat op grond van<br />
haar CvI-indicatie alleen Tyltylonderwijs zijn.<br />
5 RVC, Regionale Verwijzingscommissie als bedoeld in art <strong>10</strong>g WVO<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 11 / 478
14.42 In Amsterdam wordt deze vorm van onderwijs alleen gegeven op de Mytyl/Tyltylschool.<br />
Deze school heeft een regionale functie. Andere scholen die Tyltylonderwijs<br />
verzorgen zijn ongeveer 40 kilometer van Amsterdam verwijderd. Die<br />
andere scholen zijn alleen al daardoor, zelfs al zou de gemeente Amsterdam<br />
instemmen met vervoer, voor Sterre geen optie omdat zij als gevolg van haar<br />
handicap niet zonder misselijk te worden lange reizen in auto’s kan maken.<br />
14.43 Sterre heeft tussen de leeftijd van 6 jaar tot de leeftijd van <strong>10</strong> jaar op de Tyltylschool<br />
gezeten. Voor zij daar werd toegelaten was zij door die school reeds twee<br />
keer eerder geweigerd vanwege de aard van haar handicap. De toelatingscommissie<br />
van de Tyltylschool verwees Sterre in beide gevallen naar een kinderdagcentrum<br />
(KDC) voor verstandelijk gehandicapten [PRODUKTIE g1]. Een KDC is<br />
geen onderwijs vanwege het ontbreken van voor het geven van onderwijs bevoegd<br />
(gediplomeerd) personeel.<br />
14.44 Dat Sterre uiteindelijk toch vier jaar op de Tyltylschool heeft gezeten had verschillende<br />
redenen. Primair kwam dit door aandringen van ouders en onderwijsinspectie<br />
ten behoeve van de toelaatbaarheidsverklaring van Sterre, maar het<br />
kwam ook doordat de Tyltylschool voorzag, zoals ook is gebleken, dat zij na<br />
invoering van de WEC geen leerlingen als Sterre meer zou mogen weigeren op<br />
grond van de handicap. Sterre werd toegelaten in een tweejarige pilot voor wat de<br />
Tyltylschool zag als ‘KDV- of ondergrensleerlingen’ [PRODUKTIE g2]. De pilot<br />
werd na afloop geëvalueerd. In het eindverslag [PRODUKTIE g3] was de<br />
conclusie:<br />
Uit de bevindingen rond dit project moge gebleken zijn dat deze categorie een<br />
specifieke deskundigheid vereist, die merendeels NIET bij voorbaat aanwezig is in<br />
de scholen. Deze deskundigheid is er WEL in de Orthopedagogische Dagcentra.<br />
Indien mogelijk binnen de nieuwe wettelijke kaders, wordt voor de inrichting van<br />
deze lesplaatsen intensieve samenwerking met deze Orthopedagogische<br />
Dagcentra van harte aanbevolen.<br />
14.45 Ouders gingen niet in op het advies van de Tyltylschool om Sterre op een KDC te<br />
plaatsen. Dit leidde tot wrevelige reacties van het onderwijspersoneel dat in het<br />
evaluatieverslag een bevestiging zag dat het verzorgen van onderwijs aan (kinderen<br />
als) Sterre niet tot hun taken en/of mogelijkheden behoorde. Aanhoudend was<br />
het voortduren van het verblijf van Sterre op de Tyltylschool onderwerp van<br />
gesprek in schoolvergaderingen. De wrevel van het onderwijspersoneel leidde tot<br />
conflicten met ouders waardoor het uiteindelijk niet langer wenselijk was om<br />
Sterre op de Tyltylschool te houden.<br />
14.46 Toen de Minister in 2001 aan het speciaal onderwijs vroeg om pilots in te richten<br />
om te onderzoek te doen naar onderwijs aan ‘ondergrensleerlingen’ – de categorie<br />
waartoe de Tyltylschool Sterre rekende – stelde de Tyltylschool van Sterre voor<br />
om een KDC binnen de muren van de Tyltylschool in te richten. Op die manier –<br />
in de redenering van de Tyltyslchool – werd de keuzevrijheid van ouders ver-<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 12 / 478
groot: zij konden dan immers kiezen voor een school (KDC in de Tyltylschool) of<br />
voor een KDC. Dit pervers onderzoeksvoorstel werd door het ministerie afgewezen.<br />
14.47 Tussen 2001 en 2005 heeft Sterre daarna op een reguliere basisschool in Almere<br />
in de groepen 5 t/m 8 gezeten. De ervaringen op de basisschool waren uitsluitend<br />
positief.<br />
14.48 Tijdens het inroepen van de hulp van het REC (zie 14.12 e.v.) kon of wilde het<br />
REC niet aangeven wat en of er iets veranderd was waardoor de Tyltylschool nu<br />
wel beter in staat zou zijn kwalitatief goed onderwijs voor Sterre te garanderen<br />
[PRODUKTIE g4].<br />
14.49 Onderzoek, in juni <strong>2007</strong> leidend tot een proefschrift [PRODUKTIE x7], wees uit<br />
dat het recht op onderwijs dat de lgf wilde effectueren voor “ondergrensleerlingen”<br />
niet geëffectueerd en mislukt is.<br />
English Summary<br />
14.50 Applicants are parents and legal representatives of Sterre V. Ploeger, born 11 June<br />
1991. Sterre has Special Educational Needs (SEN). Sterre is statemented as “MGcluster<br />
3”. After new legislation came into force (2003, Leerlinggebonden Financiering,<br />
LGF, Rugzakje) this statement entitled Sterre to enrol in a special school<br />
that offers “Tyltylonderwijs” or in a mainstream school in which case the school<br />
gets extra funding.<br />
14.51 Sterre left primary school in the schoolyear ending 1 August 2005. Compulsory<br />
education in the Netherlands is till the age of 18 years. For Sterre this will be till<br />
20<strong>09</strong>. No schools in the Netherlands will or can admit Sterre after the primary<br />
school.<br />
14.52. Applicants consider this situation as a violation of article 2 First Protocol of the<br />
Convention:<br />
Article 2 . Right to education<br />
No person shall be denied the right to education. In the exercise of any functions<br />
which it assumes in relation to education and to teaching, the State shall respect<br />
the right of parents to ensure such education and teaching in conformity with<br />
their own religious and philosophical convictions<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 13 / 478
14.53 Parents have choosen to enroll Sterre in a secondary school in London from 2005<br />
onwards. From <strong>2007</strong> Sterre visits a College for Further Education in London.<br />
Applications and appeals<br />
14.54 It is parents conviction that mainstream schools only are suitable for Sterre’s<br />
education after primary school. The State should respect this conviction.<br />
14.55 Parents investigated the possibilities for admission for Sterre for all (70)<br />
secondary schools in Amsterdam. None would admit Sterre. At last the Council of<br />
State (Raad van State) decided that secondary schools could deny the application<br />
of Sterre on grounds that it was obvious for them that Sterre would not certify<br />
[PRODUCTION f6].<br />
14.56 Thus applicants have shown that – after the decision of the Council of State - no<br />
effective remedy exists and Sterre’s right to education in the Netherlands is<br />
denied.<br />
14.57 Parents asked for assistence from the Regionale Expertise Centrum (REC) [see<br />
14.59], the Cooperation (Samenwerkingsverband) [see 14.60], they applied for the<br />
IVKO-school [see 14.61], they applied for the admission procedure of the<br />
Kernprocedure of the city of Amsterdam, [see 14.62], they applied for vocational<br />
education (praktijkonderwijs) [see 14.63] and they applied for all public<br />
secondary schools in Amsterdam [see 14.64]. At last parents appealed against the<br />
decision of one school (Calandlyceum, see 14.65) in the Council of State (Raad<br />
van State). At last the deputy secretary stated in her letter she could do nothing for<br />
Sterre [5 July <strong>2007</strong>, PRODUCTION f7]<br />
Recource Centre (REC)<br />
14.58 After new legislation came in to power (2003, Leerlinggebonden Financiering,<br />
LGF) all special schools should be organised in Resource Centres (Regionale<br />
Expertise Centra, REC’s). It is the statutory duty of REC’s to assist parents of<br />
statemented pupils in finding a mainstream school of parents choose for<br />
mainstream education (article 28c Wet op de Expertisecentra). In order to do so<br />
REC’s should have made arrangements with all Samenwerkingsverbanden [see<br />
14.60] within their jurisdiction.<br />
The REC could not find a mainstream school for Sterre [5 June 2005, PRODUC-<br />
TION g4]. This was partly because the REC was ill-prepared for this task and<br />
partly because the REC didn’t believe in mainstreaming pupil like Sterre they<br />
considered fit for special schools only.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 14 / 478
Cooperation (Samenwerkingsverband)<br />
14.59 Schools with a vmbo-type of education-component are affiliated to a cooperation<br />
(‘Samenwerkingsverband’) as ruled in article <strong>10</strong>h of the Secondary Education Act<br />
(WVO). The Samenwerkingsverband aims the participation of pupils that have<br />
some form of special needs in mainstream education. About 80% of secondary<br />
schools is affiliated to a Samenwerkingsverband for this reason. There are two<br />
Samenwerkingsverbanden (28.1 and 28.2) in Amsterdam.<br />
IVKO<br />
Admission to secondary schools in Amsterdam is regulated in the Kernprocedure<br />
[see 14.62]. The Samenwerkingsverband agreed with parents that this regulation<br />
violated national law. The Samenwerkingsverband has asked their affiliated<br />
schools whether they would consider admission of Sterre disregarding the<br />
Kernprocedure. None of the schools would consider this then after an application<br />
only.<br />
The Samenwerkingsverband suggested to parents to choose one school and to<br />
apply for it. Parents choose for the IVKO-school [see 14.61] and the<br />
Samenwerkingsverband informed the school of parents intentions<br />
14.60 Parents applied for the IVKO-school in februari 2004. During the rest of 2004<br />
school and parents had several conversations about the possibility of admission<br />
for Sterre in 2005. At last the school decided to reject the application [3<br />
September 2004, PRODUCTION a1]. Parents appealed against this decision and<br />
at last the Court ruled that the IVKO-school could select on ability and indeed<br />
could deny admission [<strong>10</strong> Maart 2005, PRODUCTION a5]<br />
Local Authority Amsterdam (Gemeente Amsterdam, Kernprocedure )<br />
14.61 Local authorities have a statutory duty to make agreements with their local<br />
schools in order to prevent pupils to premature leaving school [Voortijdig<br />
Schoolverlaten, 2000, Stb 650, PRODUCTION x8]. In Amsterdam this has<br />
resulted in agreements given in the Kernprocedure [PRODUCTION x3 and x4].<br />
Premature leaving school is defined as pupils quitting school without a certificate<br />
(startkwalificatie). In the view of the Local Authority in Amsterdam and the<br />
school boards premature leaving school is a result of having choosen a wrong type<br />
of school by the pupil. The Kernprocedure sets rules that – considered by the<br />
aggreeing partners – puts pupils on the right school only [PRODUCTION x2].<br />
In 2002/2003 the Kernprocedure disregarded pupils with a CvI-statement (like<br />
Sterre). But after a few years - from 2004/2005 onwards – the Kernprocedure<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 15 / 478
uled that the same rules applied for SEN-pupils as the rules for the other pupils.<br />
The Kernprocedure implemented the integration-model in which a pupil with<br />
special needs has to comply with the same demands as pupils without special<br />
needs. Inclusion is not considered in the Kernprocedure.<br />
Moreover the admission rules in the Kernprocedure are deviant (heavier) from<br />
national legislation i.e. they are different from the Secondary Education Act (Wet<br />
op het Voortgezet Onderwijs, WVO and Inrichtingsbesluit WVO (IWVO) and the<br />
Special Educational Needs Funding Act (Leerlinggebonden Financiering, LGF).<br />
The Kernprocedure doesn’t fine-tune admission rules as given in article 3 and 4 of<br />
the IWVO regarding age, whether the pupil came from a special or a mainstream<br />
school or whether the secondary school has or has not a common first year with a<br />
school for vocational education. The Special Educational Needs Funding Act<br />
(LGF) rules that schools are not allowed to deny admission on common grounds<br />
(as the Kernprocedure does).<br />
Parents asked the Local Authority to adapt the Kernprocedure so it would<br />
incorperate the new legislation {LGF). The Local Authority didn’t want to decide<br />
on this request. Parents appealed against thsi fictitious decision and asked<br />
admission to the admission procedure of the Kernprocedure. Court (Rechtbank<br />
Amsterdam) rejected this request [23 March 2005, PRODUCTION b2] and ruled<br />
that parents had to apply at all distinct schools instead.<br />
Vocational Education (Praktijkonderwijs )<br />
14.62 After a change in legislation in 1998 one type of special schools (VSO-LOM) was<br />
renamed ‘Praktijkschool’ and considered as a mainstream school. Praktijkscholen<br />
offer vocational education for pupils that are considered not to be able to certify.<br />
Admission to Praktijkscholen is granted after an assessment of the Regionale<br />
Verwijscommissie (RVC) only. The possible methods of assessing pupils for this<br />
type of education are given in a Ministeriele Regeling. After the LGF came into<br />
power (2003) special rules apply for statemented pupil like Sterre.<br />
Parents applied for praktijkonderwijs (March 2004). The school, unaware of new<br />
rules [PRODUCTION x1] after the LGF came into force, disregarded the<br />
application. Parents appealed and the ACTB, the statutory comittee, advised on<br />
the decision of the school [<strong>10</strong> November 2005, PRODUCTION c2]. The ACTBadvice<br />
said that the decision was ill-motivated and the school should make a new<br />
decision. The school never did.<br />
Appealing against the school not taking a decision would be of no use because the<br />
Ministeriële Regeling [PRODUCTION x1] stated that admission to a Praktijkschool<br />
is possible only if the school consideres this as necessary for the pupil.<br />
Obviously the school board didn’t have this opinion.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 16 / 478
Alle Openbare Scholen (All public schools)<br />
14.63 After the decision of court (23 March 2005, PRODUCTION b2) no other option<br />
remained than application for all schools. Parents choose for all (7) public schools<br />
because appeals against negative decisions of public schools – which were<br />
anticipated – could be done without invoking a sollicitor. The aid of a sollicitor<br />
was considered to be to expensive as parents had experienced after the appeals<br />
against the IVKO [see 14.61].<br />
All schools denied admission. Parents appealed against all decisions. After<br />
appeals of statemented pupils schools are not allowed to decide on appeal then<br />
after recommendations of the statutory implemented ACTB only.<br />
The ACTB refused to give advice on three decisions as she considered these<br />
schools of the type that had to select on ability. These schools didn’t decide on<br />
appeal.<br />
The ACTB advised on four decisions and equally motivated [PRODUCTIONS<br />
d1, e1, f1, one school omitted] that it was reasonable that the schools denied<br />
admission on assuming that Sterre would not certify. The schools decided (at last)<br />
on appeal and denied admission [PRODUCTIONS e4, f4, two schoold omitted].<br />
Parents appealed against the decisions of three schools. Court upheld the decisions<br />
of the schools identically motivated although the schools motivated on different<br />
grounds [7 July 2006, PRODUCTION e5, f5, one school omitted].<br />
Calandlyceum<br />
14.64 Parents appealed against one decision of court only as appeals against three<br />
schools would be of no use. The Council of State upheld the decision of the court<br />
(rechtbank Amsterdam) regarding the Calandlyceum.<br />
As it became evident after the three verdicts of the Court that no school had to<br />
admit Sterre parents made a reference to article 2 First Protocol of the Convention<br />
in their appeal at the Council of State [PRODUCTION f6, Eerste Aanvulling].<br />
The Council of State disregarded this appeal.<br />
The verdict of the Council of State rules that the inability of a pupil to certify is a<br />
ground on which a school can decide to reject admission. As schools in the<br />
Netherlands have comitted themselves to prevent premature leaving schools and<br />
use the more or less the same rules as given in the Kernprocedure, no more<br />
remedy seems to exists.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 17 / 478
New legislation mentioned by the deputy secretary [“Passend Onderwijs”,<br />
PRODUCTION f7] will be implemented not before 2011 and doesn’t respect the<br />
right of parents to ensure such education and teaching in conformity with their<br />
own religious and philosophical convictions.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 18 / 478
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 19 / 478
Samenvatting<br />
15.1 Het Nederlandse systeem van wet- en regelgeving, uitvoeringspraktijk en jurisprudentie<br />
garandeert niet het recht op onderwijs waartoe de Staat verplicht is op grond van artikel 2<br />
van het Eerste Protocol EVRM:<br />
Artikel 2 . Recht op onderwijs<br />
Niemand mag het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies<br />
die de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt, eerbiedigt de<br />
Staat het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren,<br />
die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen.<br />
Na het verlaten van de basisschool wordt Sterre op geen enkele school voor voortgezet<br />
onderwijs toegelaten en zit daarom noodgedwongen in Engeland op school.<br />
De schending van artikel 2 Eerste Protocol EVRM is het gevolg van een complex van<br />
falende wetgeving, uitvoeringspraktijk en rechtspraak. De wetgever faalt omdat het recht<br />
op onderwijs niet voor een ieder wordt verzekerd. De beslissingsbevoegdheid inzake de<br />
toelating wordt gelegd bij individuele schoolbesturen en de verantwoordelijkheid wordt<br />
aldus afgewenteld op de schoolbesturen. In het arrest Campell en Cosans (25 februari<br />
1982, appl.nr. 7511/76 en 7743/76, zie 15.13) merkt het EHRM op dat de Staat zich op<br />
deze wijze niet kan ontdoen van de verplichtingen die uit artikel 2 Eerste Protocol voortvloeien.<br />
Verder lijkt de ter beschikking gestelde financiële hulp via de Regeling LGF<br />
tekort te schieten. De uitvoeringspraktijk blijkt onvoldoende toegerust op de integratie<br />
van gehandicapten. Er is geen beleid van schoolbesturen en er zijn geen sancties op het<br />
ontbreken van enig beleid. Leraren zijn onvoldoende getraind om gehandicapten onderwijs<br />
te geven. Ouders worden aan hun lot overgelaten. De ACTB en de Afdeling<br />
bestuursrechtspraak hanteren buitenwettelijke en onvoldoende heldere criteria bij de<br />
beoordeling van de toelatingsbeslissing van het schoolbestuur. Aan arbitraire besluitvorming<br />
zoals door het EHRM veroordeeld in het in 15.9 genoemde arrest Mürsel Eren (7<br />
feb 2006 (appl.nr. 60856/00) is moeilijk te ontsnappen. Verder kennen de ACTB en de<br />
Afdeling Bestuursrechtspraak geen gewicht toe aan het belang van het kind bij onderwijs,<br />
hetgeen in strijd is met artikel 3, eerste lid, Verdrag inzake de rechten van het kind en het<br />
uitermate lastig maakt om het recht op onderwijs af te dwingen. Dit gehele complex van<br />
wetgeving, uitvoeringspraktijk en rechterlijk toezicht is in strijd met artikel 2 Eerste<br />
Protocol EVRM. Een voorbeeld van een soortgelijke<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 20 / 478
schending is te vinden in het arrest Broniowski van 22 juni 2004 (app.nr. 31443/96)<br />
inzake artikel 1 Eerste Protocol (recht op eigendom). Daarin kiest het EHRM ervoor de<br />
wetgeving, het beleid en allerlei ander doen of nalaten als één geheel aan te merken en dat<br />
algehele gedrag “regardless of whether that conduct may be characterised as an<br />
interference or as a failure to act, or a combination of both” aan een toets te<br />
onderwerpen.<br />
Juridisch kader<br />
15.2 Ten aanzien van het toelaten van leerlingen tot het regulier voortgezet onderwijs geldt –<br />
na de uitspraak van de Raad van State van 16 mei <strong>2007</strong> - het volgend juridisch kader:<br />
In artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is bepaald dat bij of krachtens<br />
algemene maatregel van bestuur voor elke soort van scholen voorwaarden voor de<br />
toelating worden vastgesteld. Deze voorwaarden zijn opgenomen in het Inrichtingsbesluit<br />
WVO, een algemene maatregel van bestuur. In het Inrichtingsbesluit zijn de toelatingsvoorwaarden<br />
voor het eerste leerjaar uitgewerkt in artikel 3 tot en met <strong>10</strong>. Op basis van<br />
artikel 4, lid 5, van het Inrichtingsbesluit mogen voor toelating op het Calandlyceum (en<br />
andere scholen met een gemeenschappelijk eerste leerjaar op v.m.b.o.-b of k-niveau of<br />
gemengde leerweg) geen andere criteria gelden dan neergelegd in artikel 3 van het<br />
Inrichtingsbesluit. Die criteria houden in: a. afkomstig van een school voor basisonderwijs<br />
en b. aan het einde van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar bereikt. Ingevolge<br />
artikel 2, lid 1, Inrichtingsbesluit beslist het bevoegd gezag over toelating van leerlingen.<br />
Het bevoegd gezag dient ingevolge artikel 3, lid 2, Inrichtingsbesluit bij zijn beslissingen<br />
over toelating een onderwijskundig rapport te betrekken. Onder bevoegd gezag moet<br />
worden verstaan het schoolbestuur van de betreffende school (Rechtbank Amsterdam 23<br />
februari 2005, AWB 04/65<strong>09</strong> BESLU).<br />
Per 1 augustus 2003 is de Regeling leergebonden financiering (Regeling LGF) in werking<br />
getreden. De doelstelling van de wet is de bevordering van de emancipatie en integratie<br />
van leerlingen met een handicap in het reguliere (voortgezet) onderwijs. De inwerkingtreding<br />
van de Regeling LGF laat de wettelijke toelatingsvoorwaarden onverlet. Uit de<br />
wetsgeschiedenis van de Regeling LGF blijkt dat de integratie van gehandicapte leerlingen<br />
binnen de schoolsoorten alleen mogelijk is voorzover deze leerlingen voldoen aan de<br />
wettelijke toelatingsvoorwaarden (Kamerstukken II 200/01, 27 728, nr. 3), aldus het<br />
ACTB-advies van 8 juli 2005 ov. 6, p 6.<br />
Met een beroep op de parlementaire geschiedenis van de Regeling LGF (Kamerstukken<br />
II, 2000/01, 27 728, nr. 3, blz. 9 en nr. 7, blz. 24-29) en de jurisprudentie van de Afdeling<br />
bestuursrechtspraak Raad van State (16 november 2005, LJN: AU 6238 en 26 juli 1999,<br />
nr. H01.98.1591) wordt in het ACTB-advies van 8 juli 2005 alsmede in de aangevallen<br />
uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 16 mei <strong>2007</strong> aangenomen dat er geen<br />
toelatingsrecht tot een reguliere school bestaat. Ook als aan de wettelijke toelatingscriteria<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 21 / 478
wordt voldaan kan vanwege een combinatie van school- en leerlinggebonden factoren,<br />
waaronder de aard en zwaarte van de handicap en de draagkracht van de school, toelating<br />
worden geweigerd. In beginsel toetst de ACTB een toelatingsverzoek voor een gehandicapte<br />
leerling aan de hand van vier criteria. In dit specifieke geval komt de ACTB aan<br />
deze vier criteria-toets niet toe. Omdat ondanks de inzet van LGF-middelen een diploma<br />
niet zal kunnen worden gehaald, is de afwijzing van de aanvraag tot toelating door het<br />
onderhavige schoolbestuur redelijk (ACTB-advies 8 juli 2005 ov. 14, 15 en 20, p. 6-8). In<br />
de aangevallen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak wordt de vraag of er grond<br />
bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet kon weigeren Sterre op het Calandlyceum<br />
toe te laten, ontkennend beantwoord. Er vindt onder verwijzing naar de eerdere<br />
jurisprudentie (ABRvS 16 november 2005, LJN: AU 6238 en 26 juli 1999, nr.<br />
H01.98.1591) een marginale toets plaats. Aan de belangen van het kind bij onderwijs<br />
komt geen gewicht toe. De draagkracht van de school is redengevend voor de weigering.<br />
Ontvankelijkheid: zijn alle rechtsmiddelen in Nederland uitgeput?<br />
15.3 Ouders hebben voor alle 70 scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam onderzocht<br />
of Sterre daar kon worden toegelaten. Daarbij hebben ouders steeds gerefereerd aan de<br />
mogelijkheden die de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) en de Regeling LGF<br />
boden om Sterre toe te laten tot een school voor voortgezet onderwijs. In deze fase was<br />
een beroep op het EVRM nog niet aan de orde. De garantie op onderwijs die artikel 2 van<br />
het Eerste Protocol biedt is een aangelegenheid van de Staat en niet van een afzonderlijke<br />
school.<br />
15.4 Nadat de rechtbank Amsterdam in drie gelijk gemotiveerde uitspraken de weigering van<br />
drie scholen om Sterre toe te laten in stand liet was daarmee naar het oordeel van klagers<br />
een uitspraak gedaan over alle reguliere scholen in Nederland. De drie scholen wezen<br />
Sterre immers op verschillende gronden af.<br />
15.5 Pas na of door deze identiek gemotiveerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam bleek<br />
dat er in Nederland in het geheel geen reguliere school voor voortgezet onderwijs verplicht<br />
kon worden om Sterre toe te laten en kwam een schending van artikel 2 van het<br />
Eerste Protocol EVRM in zicht.<br />
15.6 Ouders hebben zich in het hoger beroep bij de Raad van State expliciet beroepen op<br />
artikel 2 van het Eerste Protocol EVRM. Zij deden dit in de Eerste Aanvulling op het<br />
beroepsschrift [2 oktober 2006, PRODUKTIE f6]. In de uitspraak van de Raad van State<br />
[PRODUKTIE f6] werd niet ingegaan op de schendingen van dit artikel uit het EVRM.<br />
15.7 Of gesteld kan worden dat er – na de hulp van het REC (als bedoeld in artikel 28c van de<br />
Wet op de Expertisecentra), na het overleg met het Samenwerkingsverband (als bedoeld<br />
in artikel <strong>10</strong>h van de Wet op het Voortgezet Onderwijs) en het polsen van alle Amsterdamse<br />
scholen beneden het IJ door het Samenwerkingsverband, na de procedure rond de<br />
afwijzing van een toelatingsverzoek door een bijzondere school (IVKO) (<strong>10</strong> maart 2005,<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 22 / 478
PRODUKTIE a5), na de procedure tegen de gemeente Amsterdam over toelaten tot de<br />
toelatingsprocedure (23 februari 2005, AWB 04/65<strong>09</strong> BESLU, [PRODUKTIE b2]) en na<br />
de aanmelding en afwijzingen van Sterre bij alle zeven Amsterdamse openbare scholen<br />
voor regulier voortgezet onderwijs en de aanmelding en afwijzing bij een Praktijkschool -<br />
geen enkele reguliere school in Nederland is die Sterre wil toelaten en daarmee de garantie<br />
op onderwijs (EVRM) is komen te vervallen zij het volgende opgemerkt:<br />
In het wettelijk systeem is de beslissingsbevoegdheid tot toelating opgedragen aan het<br />
bevoegd gezag van elke individuele school. In de uitspraak van de rechtbank Amsterdam<br />
van 23 februari 2005, AWB 04/65<strong>09</strong> BESLU [PRODUKTIE b2] komt dit schrijnend naar<br />
voren. De klacht dat het onevenredig bezwarend is om na elk afwijzend besluit op een<br />
verzoek tot toelating een gerechtelijke procedure tegen de betreffende school te beginnen,<br />
leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zelfs als het college van burgemeester en<br />
wethouders het bevoegd gezag vormt van verschillende openbare scholen voor voortgezet<br />
onderwijs, zal het verzoek tot de betreffende scholen moeten worden gericht, aldus de<br />
rechtbank. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak benadrukt in de aangevallen uitspraak<br />
dat per geval moet worden bezien of de aard en zwaarte van de handicap en de<br />
draagkracht van de school aan toelating in de weg staan. De aan het dagelijks bestuur<br />
toekomende bevoegdheid om over toelating van leerlingen te beslissen is een discretionaire<br />
bevoegdheid. Dit betekent, volgens de Afdeling bestuursrechtspraak in rechtsoverweging<br />
2.3.1, dat de rechter niet beziet of de leerling moet worden toegelaten maar of er<br />
grond bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet kon weigeren de betreffende<br />
leerling toe te laten. In het licht van deze jurisprudentie rijst de vraag hoeveel procedures<br />
er moeten zijn gevolgd wil een rechterlijke instantie tot de conclusie komen dat het recht<br />
op onderwijs aan deze leerling wordt ontzegd. Ook rijst de vraag of de rechterlijke instantie<br />
al tot een dergelijk oordeel zou kunnen komen.<br />
Hier is geen sprake van een effective remedy als bedoeld in het Erdoðdu-arrest (15 juni<br />
2000, appl.nr. 25723/94) waarin wordt gesteld dat:<br />
“The Court reiterates that the rule of exhaustion of domestic remedies referred to in<br />
Article 35 § 1 of the Convention is based on the assumption that the domestic system<br />
provides an effective remedy in respect of the alleged breach. The burden of proof is on<br />
the Government claiming non-exhaustion to satisfy the Court that an effective remedy was<br />
available in theory and in practice at the relevant time; that is to say, that the remedy was<br />
accessible, capable of providing redress in respect of the applicant’s complaint and<br />
offered reasonable prospects of success”.<br />
en dat brengt volgens het Hof mee dat nationale rechtsmiddelen niet hoeven te worden<br />
uitgeput (EHRM 11 januari <strong>2007</strong>, appl.nr.1948/04: Salah Sheekh).<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 23 / 478
Beoordeling van het Nederlandse systeem in het licht van het EVRM<br />
Ten aanzien van het toelatingsrecht<br />
15.8 De ACTB en uiteindelijk de Raad van State zijn klaarblijkelijk niet van mening of hebben<br />
niet overwogen dat het recht op onderwijs teniet wordt gedaan met hun advies en respectievelijke<br />
uitspraak. Ook al worden er LGF-leerlingen niet toegelaten tot regulier onderwijs<br />
er is dan altijd nog speciaal onderwijs, zo lijken zij te redeneren.<br />
15.9 Op zich is het aanbieden van speciaal onderwijs naast regulier onderwijs niet in strijd met<br />
het EVRM zoals is vastgesteld in het arrest van D.H. and others (7 april 2006, appl.nr.<br />
57325/00). Wel dient het geldige wettelijke systeem correct te dienen uitgevoerd zoals het<br />
EHRM heeft vastgesteld in het arrest van 7 feb 2006 (appl.nr. 60856/00, Mürsel Eren).<br />
Het gaat in dit arrest om een student die voldoet aan de wettelijke criteria om toegelaten<br />
te worden tot de universiteit, maar die desondanks geweigerd wordt. De weigering is<br />
gebaseerd op een ongeldig verklaard toelatingsexamen. De bevoegdheid om het examen<br />
ongeldig te verklaren is evenwel niet terug te voeren op de wet. Het EHRM stelt:<br />
“The Court finds, in any event, that any legal basis for such a broad discretion might<br />
create such legal uncertainty as to be incompatible with the rule of law, one of the basic<br />
principles of a democratic society enshrined in the Convention (…), or injure the very<br />
substance of the right tot education”.<br />
Na de constatering dat het bevoegde gezag geen bewijs en zelfs geen beschuldiging van<br />
fraude jegens de betreffende leerling heeft aangedragen concludeert het Hof:<br />
“that the decision to annul the applicant’s exam results, which was subsequently upheld<br />
by the domestic courts, lacked a legal and rational basis, resulting in arbitrariness.”<br />
15.<strong>10</strong> De ACTB en de Afdeling bestuursrechtspraak lijken een ‘omissie in de wetgeving’ aan te<br />
nemen en pogen hier een praktijkprobleem op te lossen. Hiervoor verwijzen zij naar de<br />
parlementaire toelichting bij de Regeling LGF, waarin is opgemerkt dat de keuzevrijheid<br />
van de ouders niet absoluut is. In de toelichting wordt evenwel niet gezegd dat het recht<br />
op onderwijs van het kind niet absoluut zou zijn. Bovendien is een toelichting bij de wet<br />
nog niet gelijk te stellen met een wettelijke basis. De toelatingscriteria in de wet zijn bij<br />
de invoering van de Regeling LGF waarschijnlijk juist bewust niet gewijzigd. Dit om de<br />
integratie gestalte te geven. Daarnaast wordt een beroep gedaan op de uitspraak van de<br />
Afdeling bestuursrechtspraak over toelating van gehandicapte kinderen op een reguliere<br />
basisschool van 26 juli 1999, nr. H01.98.1591. Deze uitspraak is evenwel van voor de in<br />
werkingtreding van de Regeling LGF. De doelstelling van de Regeling LGF is zoals<br />
gezegd de bevordering van de emancipatie en integratie van leerlingen met een handicap<br />
in het reguliere (voortgezet) onderwijs. De vraag rijst of deze jurisprudentie in het licht<br />
van deze nieuwe wetgeving zonder meer mag worden voortgezet. Gelet ook op de<br />
internationale ontwikkelingen (zie 15.13 e.v.) ligt een koerswijziging in de jurisprudentie<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 24 / 478
meer voor de hand. Bovendien kan de vraag worden gesteld of de in de wet en<br />
jurisprudentie ontwikkelde lijn voldoende rekening houdt met het recht op onderwijs van<br />
een ieder. Het ter discretie van individuele schoolbesturen overlaten van de<br />
beslissingsbevoegdheid inzake toelating garandeert onvoldoende het recht op onderwijs.<br />
Individuen worden aan hun lot overgelaten. Hoeveel schoolbesturen kunnen de toelating<br />
weigeren zonder dat de Staat ingrijpt en concludeert dat in het concrete geval het recht op<br />
onderwijs is ontzegd? Is de aanschrijving van <strong>10</strong> reguliere scholen voldoende om de<br />
conclusie te rechtvaardigen dat hier het regulier onderwijs is ontzegd?<br />
15.11 De gehanteerde buitenwettelijke criteria doen voorts onvoldoende recht aan de belangen<br />
van het kind. Er is sprake van een belangenafweging, maar bij die belangenafweging<br />
komt het belang van het kind bij onderwijs geen gewicht toe. De belangen van de<br />
betreffende school, dat wil zeggen de draagkracht van de school, geven de doorslag. Noch<br />
in de aangevallen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, noch in het<br />
voorliggende ACTB-advies wordt ingegaan op of aandacht besteed aan het belang van het<br />
kind bij onderwijs. Het kind heeft wel degelijk een belang bij onderwijs, ook als het niet<br />
in staat is het diploma te behalen. Tot slot bieden de gehanteerde, niet tot de wet te<br />
herleiden criteria onvoldoende rechtszekerheid. Bezwaren van pedagogisch-didactische<br />
en organisatorische aard zijn tamelijk vaag. Het is voor ouders/leerlingen niet op<br />
voorhand te voorspellen wat de draagkracht van de school in kwestie zal zijn. Dit klemt<br />
temeer nu beleid terzake bij diverse scholen ontbreekt, zoals ook bij het Calandlyceum<br />
het geval blijkt. Maar ook als deze niet tot de wet te herleiden criteria als “law” kunnen<br />
worden beschouwd in de zin van het EVRM is willekeur niet uitgesloten. Bovenop de<br />
‘normaal’ gehanteerde toets die de ACTB in dit soort gevallen hanteert, en die door de<br />
Afdeling bestuursrechtspraak wordt gesauveerd, wordt een nieuwe ‘buitenwettelijke<br />
toelatingsvoorwaarde’ geformuleerd, te weten: de betreffende leerling moet in staat zijn<br />
het diploma te halen 1 . De toelatingscriteria worden hierdoor onduidelijker en zelfs<br />
arbitrair.<br />
1 De diploma-eis werd door de ACTB geïntroduceerd na de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van <strong>10</strong> maart<br />
2005, 308491 / KG 05-206 P (PRODUKTIE a5) waarin gesteld werd dat “Genoemde financiele middelen zijn<br />
immers niet bedoeld om een kind met een handicap toegang te verlenen tot een voor dat kind onhaalbaar niveau van<br />
onderwijs, doch zijn bedoel om kinderen met een handicap in staat te stellen onderwijs op hun eigen niveau te<br />
volgen op een reguliere school. De middelen zijn dan bestemd om de belemmeringen die de kinderen daarbij<br />
ondervinden als gevolg van hun handicap op te heffen ”. De school waarover deze uitspraak ging was echter een<br />
school die niet viel onder de uitzonderingsbepaling van artikel 4 lid 5 van het Inrichtingsbesluit WVO. De ACTB<br />
verklaart deze uitspraak nu ook van toepassing op scholen die wel vallen onder de uitzonderingsbepaling van artikel<br />
4 lid 5 van het Inrichtingsbesluit. De ACTB vermoedde daarom in haar volgende adviezen dat de wetgever de<br />
gevolgen van de LGF op het Inrichtingsbesluit niet goed had overzien en dat zij daarom uit de doelstellingen van het<br />
voortgezet mocht afleiden dat de school mag weigeren als aannemelijk is dat er geen diploma gehaald kan worden.<br />
De Rechtbank Amsterdam en de Raad van State hebben deze redenering gevolgd ondanks er door ouders op te zijn<br />
gewezen dat in een recente (niet gepubliceerde) uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad (19 mei 2005, AWB<br />
05/324 en AWB 05/142) over de weigering van een gehandicapte leerlinge de door een school gestelde diploma-eis<br />
was verworpen. Er zijn na deze uitspraken nog geen initiatieven van de wetgever geweest om de veronderstelde<br />
omissie in de wet te repareren. Deze opstelling van de wetgever en van de ACTB laat zich wellicht verklaren<br />
doordat de overheid van het terugdringen van voortijdig schoolverlaten (zonder diploma van school gaan) een<br />
speerpunt in haar beleid heeft gemaakt.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 25 / 478
15.12 Het is de plicht van de Staat om het recht op onderwijs voor een ieder te verzekeren. Door<br />
het systeem van de wet en de geschetste uitvoeringspraktijk wordt aan leerlingen met<br />
(leer)moeilijkheden geen enkel houvast geboden. Zij worden gedwongen in het wilde weg<br />
schoolbesturen te benaderen zonder dat er ook maar enig uitzicht bestaat dat daadwerkelijk<br />
onderwijs zal kunnen worden verkregen. Het is zelfs mogelijk dat er geen enkele<br />
onderwijsinstelling in staat en bereid is de betreffende leerling toe te laten. Op het niet<br />
ontwikkelen van beleid door schoolbesturen voor LGF-leerlingen staat geen enkele<br />
sanctie. Steeds vindt een individuele belangenafweging plaats, waarbij niet het recht op<br />
onderwijs van de leerling, maar de draagkracht van de betreffende school gewicht toekomt.<br />
Dit systeem staat op gespannen voet met artikel 2, eerste volzin, Eerste Protocol<br />
EVRM.<br />
Ten aanzien van de keuzevrijheid van ouders:<br />
15.13 Het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren die<br />
overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen staat in<br />
verbinding met het recht op onderwijs in de eerste volzin. Een aparte schending van de<br />
tweede volzin, naast een schending van de eerste volzin kan zich voordoen. In het arrest<br />
Campell en Cosans van 25 februari 1982 (appl.nr. 7511/76 en 7743/76) is hiervan sprake.<br />
In deze zaak werd een schorsing van de zoon voor bijna 1 jaar omdat de ouders het niet<br />
eens waren met het op die school gehanteerde systeem van lijfstraffen, zowel in strijd met<br />
de eerste als met de tweede volzin van artikel 2 Eerste Protocol geoordeeld. Het verweer<br />
van de Engelse regering dat de wijze van disciplinaire maatregelen op een school niet een<br />
staatsaangelegenheid is en dus binnen de bevoegdheid van het individuele schoolbestuur<br />
valt, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. De Staat heeft een algemeen beleid terzake<br />
van disciplinaire straffen geformuleerd en dat is voldoende om deze aangelegenheid ingevolge<br />
artikel 2 Eerste Protocol binnen de Staats verantwoordelijkheid te brengen, aldus<br />
het EHRM. Opmerkelijk is voorts dat de door de Engelse regering in gang gezette geleidelijke<br />
afschaffing van lijfstraffen naar het oordeel van het EHRM onvoldoende recht<br />
doet aan het recht van de ouders. Eerbiediging van de vrijheid van schoolkeuze van de<br />
ouders betekent meer dan ‘erkennen’ of ‘rekening houden met’ in de sfeer van overheidsonthouding.<br />
Dit recht impliceert bepaalde positieve verplichtingen voor de Staat. Ook de<br />
term ‘filosofische overtuigingen’ wordt nader geduid. Hieronder moet worden verstaan:<br />
“such convictions as are worthy of respect in a “democratic society” (…) and are not<br />
incompatible with human dignity; in addition, they must not conflict with the fundamental<br />
right of the child to education”.<br />
In het arrest Efstratiou van 18 december 1996 (appl.nr.: 24<strong>09</strong>5/94) en het nagenoeg<br />
gelijkluidende arrest Valsamis van dezelfde datum (appl.nr. 21787/93) herhaalt het<br />
EHRM deze betekenis van de term ‘eerbiediging of respect’. De term “philosophical<br />
convictions” wordt als volgt omschreven: “views that attain a certain level of cogency,<br />
seriousness, cohesion and importance”. Omdat een effectief rechtsmiddel tegen het<br />
schorsingsbesluit van het betreffende schoolbestuur ontbreekt, wordt de Griekse Staat<br />
veroordeeld wegens schending van artikel 13 EVRM in verbinding met artikel 2 Eerste<br />
Protocol en artikel 9 EVRM (godsdienstvrijheid).<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 26 / 478
Het is de taak van de Staat om het keuzerecht van de ouders gestalte te geven. De Staat<br />
moet niet alleen rekening houden met religieuze of filosofische overtuigingen van ouders,<br />
maar moet hiertoe soms positieve maatregelen nemen. De keuze van ouders met een<br />
gehandicapt kind voor regulier onderwijs valt binnen de scope van ‘filosofische overtuigingen’.<br />
Hiervoor kan ook bij internationale normen aansluiting worden gevonden (zie<br />
15.16 e.v.).<br />
15.14 De keus van de ouders van Sterre voor regulier onderwijs sluit volledig aan bij de door de<br />
wetgever gemaakte keus en doelstelling. Van gewicht lijkt in de zaak Sterre het arrest<br />
Folgerø and others (29 juni <strong>2007</strong>, appl.nr. 15472/02), waarin het Hof wijst op de op de<br />
Staat rustende plicht pluralistisch onderwijs aan te reiken.<br />
(a) The two sentences of Article 2 of Protocol No. 1 must be interpreted not only in the<br />
light of each other but also, in particular, of Articles 8, 9 and <strong>10</strong> of the Convention (see<br />
Kjeldsen, Busk Madsen and Pedersen, cited above, p. 26, § 52).<br />
(b) It is on to the fundamental right to education that is grafted the right of parents to<br />
respect for their religious and philosophical convictions, and the first sentence does not<br />
distinguish, any more than the second, between State and private teaching. The second<br />
sentence of Article 2 of Protocol No. 1 aims in short at safeguarding the possibility of<br />
pluralism in education which possibility is essential for the preservation of the<br />
“democratic society” as conceived by the Convention. In view of the power of the modern<br />
State, it is above all through State teaching that this aim must be realised (see Kjeldsen,<br />
Busk Madsen and Pedersen, cited above, pp. 24-25, § 50).<br />
(c) Article 2 of Protocol No. 1 does not permit a distinction to be drawn between religious<br />
instruction and other subjects. It enjoins the State to respect parents' convictions, be they<br />
religious or philosophical, throughout the entire State education programme (see<br />
Kjeldsen, Busk Madsen and Pedersen, cited above, p. 25, §51). That duty is broad in its<br />
extent as it applies not only to the content of education and the manner of its provision<br />
but also to the performance of all the “functions” assumed by the State. The verb<br />
“respect” means more than “acknowledge” or “take into account”. In addition to a<br />
primarily negative undertaking, it implies some positive obligation on the part of the<br />
State. The term “conviction”, taken on its own, is not synonymous with the words<br />
“opinions” and “ideas”. It denotes views that attain a certain level of cogency,<br />
seriousness, cohesion and importance (see Valsamis, cited above, pp. 2323-24, §§ 25 and<br />
27, and Campbell and Cosans, cited above, pp. 16-17, §§ 36-37).<br />
(d) Article 2 of Protocol No. 1 constitutes a whole that is dominated by its first sentence.<br />
By binding themselves not to “deny the right to education”, the Contracting States<br />
guarantee to anyone within their jurisdiction a right of access to educational institutions<br />
existing at a given time and the possibility of drawing, by official recognition of the<br />
studies which he has completed, profit from the education received (see Kjeldsen, Busk<br />
Madsen and Pedersen, cited above, pp. 25-26, § 52, and Belgian linguistic case (merits),<br />
judgment of 23 July 1968, Series A no. 6, pp. 31-32, § 4).<br />
(e) It is in the discharge of a natural duty towards their children - parents being primarily<br />
responsible for the “education and teaching” of their children - that parents may require<br />
the State to respect their religious and philosophical convictions. Their right thus<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 27 / 478
corresponds to a responsibility closely linked to the enjoyment and the exercise of the<br />
right to education (ibid.).<br />
(f) Although individual interests must on occasion be subordinated to those of a group,<br />
democracy does not simply mean that the views of a majority must always prevail: a<br />
balance must be achieved which ensures the fair and proper treatment of minorities and<br />
avoids any abuse of a dominant position (see Valsamis, cited above, p. 2324, § 27).<br />
(g) However, the setting and planning of the curriculum fall in principle within the<br />
competence of the Contracting States. This mainly involves questions of expediency on<br />
which it is not for the Court to rule and whose solution may legitimately vary according<br />
to the country and the era (see Valsamis, cited above, p. 2324, § 28). In particular, the<br />
secondsentence of Article 2 of Protocol No. 1 does not prevent States from imparting<br />
through teaching or education information or knowledge of a directly or indirectly<br />
religious or philosophical kind. It does not even permit parents to object to the<br />
integration of such teaching or education in the school curriculum, for otherwise all<br />
institutionalised teaching would run the risk of proving impracticable (see Kjeldsen, Busk<br />
Madsen and Pedersen, cited above, p. 26, § 53).<br />
(h) The second sentence of Article 2 of Protocol No. 1 implies on the other hand that the<br />
State, in fulfilling the functions assumed by it in regard to education and teaching, must<br />
take care that information or knowledge included in the curriculum is conveyed in an<br />
objective, critical and pluralistic manner. The State is forbidden to pursue an aim of<br />
indoctrination that might be considered as not respecting parents' religious and<br />
philosophical convictions. That is the limit that must not be exceeded (ibid.).<br />
(i) In order to examine the disputed legislation under Article 2 of Protocol No. 1,<br />
interpreted as above, one must, while avoiding any evaluation of the legislation's<br />
expediency, have regard to the material situation that it sought and still seeks to meet.<br />
Certainly, abuses can occur as to the manner in which the provisions in force are applied<br />
by a given school or teacher and the competent authorities have a duty to take the utmost<br />
care to see to it that parents' religious and philosophical convictions are not disregarded<br />
at this level by carelessness, lack of judgment or misplaced proselytism (see Kjeldsen,<br />
Busk Madsen and Pedersen, cited above, pp. 27-28, § 54).<br />
Het in het arrest genoemde bestaan van private (in het Nederlands systeem “bijzondere”)<br />
scholen doet aan de plicht van de Staat om het keuzerecht gestalte te geven niet af.<br />
Centraal staat dus de plicht om een goed werkend modern onderwijssysteem in het leven<br />
te roepen dat aan de behoeften en gerechtvaardigde verwachtingen in de samenleving<br />
beantwoordt. In de zaak Sterre voldoet de Nederlandse wetgeving als zodanig mogelijk<br />
wel want er worden heldere toelatingscriteria vastgelegd, maar de uitvoeringspraktijk en<br />
de jurisprudentie laten zwaar te wensen over. Van het wettelijk uitgangspunt, het<br />
openstellen van regulier onderwijs voor een ieder, blijft hierdoor onder omstandigheden<br />
weinig meer over. Het is daarom de vraag of het Nederlandse onderwijssysteem als<br />
zodanig te verenigen valt met artikel 2 Eerste Protocol EVRM.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 28 / 478
De keuze voor regulier onderwijs<br />
Bezien tegen de achtergrond van de ervaringen van ouders<br />
15.15 Voor de invoering van de Wet op de Expertisecentra (WEC, 1998) vielen speciale scholen<br />
onder de Interimwet Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs (ISOVSO).<br />
Deze wet liet toe en stelde zelfs verplicht dat speciale scholen leerlingen weigerden als<br />
deze niet voldeden aan de door de individuele school geformuleerde toelatingscriteria. In<br />
een groot aantal gevallen werden deze kinderen dan doorverwezen naar<br />
Kinderdagcentra 2 . Sterre heeft op de Tyltylschool 3 deelgenomen aan een pilot voor dit<br />
soort leerlingen (1997-2001). In de evaluatie van de pilot (2000) stelde de school niet te<br />
zijn toegerust voor het geven van goed onderwijs aan leerlingen als Sterre [PRODUKTIE<br />
g3].<br />
Na invoering van de LGF (2003) mochten Tyltylscholen geen leerlingen meer weigeren<br />
op grond van hun handicap. Dit heeft tot op heden, zo verklaarde de Tyltylschool destijds<br />
in 2004, echter niet geleid tot aanpassingen het onderwijs op de Tyltylscholen [zie verslag<br />
overleg van 5 juni 2005, PRODUKTIE g4]. Op grond hiervan kan worden gesteld dat de<br />
Tyltylschool zich nog steeds niet in staat mag achten onderwijs te geven aan (kinderen<br />
als) Sterre. De jaarlijkse rapporten van de Inspectie van het Onderwijs schetsen een<br />
onverminderd zorgelijk beeld van het speciaal onderwijs dat niet in staat blijkt doelen<br />
te<br />
stellen, vorderingen te volgen, invulling<br />
te geven aan de wettelijke onderwijstijd en<br />
leerlingen te kunnen motiveren.<br />
De moeilijkheden die het speciaal onderwijs had en heeft met (kinderen als) Sterre bleken<br />
er niet te zijn op de reguliere basisschool die Sterre daarna (2001-2005) gedurende vier<br />
jaar bezocht. Dat valt te begrijpen omdat op de speciale school alle leerlingen dusdanig<br />
gehandicapt zijn dat zij niet of nauwelijks in staat zijn elkaar te helpen. Op een reguliere<br />
(basis)school zijn er altijd wel leerlingen die (kinderen als) Sterre even een duwtje in de<br />
rug kunnen geven om haar weer op weg te helpen. De wederzijdse motivatie om te willen<br />
leren die het werken met andere leerlingen op de basisschool bij Sterre teweegbracht<br />
ontbrak nagenoeg geheel op de speciale school. Waar op een reguliere school kleine<br />
taakjes bij de ondersteuning van Sterre ongemerkt door medeleerlingen kunnen worden<br />
uitgevoerd moeten deze op een speciale school uitsluitend door volwassen en schaars<br />
personeel worden gedaan.<br />
2<br />
Kinderdagcentra verzorgen geen onderwijs. Kinderdagverblijven worden in stand gehouden door een ander<br />
Ministerie (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) dan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In<br />
Kinderdagverblijven werkt geen tot het geven van onderwijs bevoegd personeeel en Kinderdagverblijven willen of<br />
kunnen ook niet op een onderwijstaak worden aangesproken.<br />
3<br />
Tyltylonderwijs is speciaal onderwijs bedoeld voor meervoudig gehandicapte leerlingen. Op grond van de indicatie<br />
(MG cluster 3) van Sterre mag zij, indien toelating tot speciaal onderwijs wordt gevraagd, uitsluitend worden<br />
toegelaten tot Tyltylonderwijs<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 29 / 478
Ten tijde van de behandeling van het hoger beroep in mei <strong>2007</strong> had Sterre anderhalf jaar<br />
regulier onderwijs in Londen (2005-<strong>2007</strong>) gevolgd. Uit niets was ouders gebleken of kon<br />
door gedaagde worden aangevoerd dat Sterre beter op haar plaats geweest zou zijn op een<br />
speciale school of dat, zoals de rechtbank Amsterdam in haar uitspraken had gesteld<br />
deelname van Sterre aan regulier onderwijs illusoir zou zijn [PRODUKTIE f5].<br />
Ouders hebben veel negatieve ervaringen met speciaal onderwijs (lage verwachtingen,<br />
schaarste van onderwijs- en ondersteunend personeel, sociaal isolement, negeren van<br />
opvattingen van ouders) en zien die als inherent aan het speciaal onderwijs. Zij hebben<br />
daarentegen veel positieve ervaringen met Sterre in het regulier onderwijs. Het wekt<br />
natuurlijk geen verwondering dat deze ervaringen overeenkomen met de ontwikkeling<br />
van internationale opvattingen over het verschil tussen speciaal en regulier onderwijs en<br />
de voorkeur voor regulier onderwijs voor gehandicapte leerlingen (zie hierna).<br />
Bezien tegen de achtergrond van internationale normen<br />
15.16 Sedert begin jaren ’90 vraagt de bevordering van integratie van gehandicapten, speciaal<br />
de gehandicapte kinderen, in diverse internationale documenten (resoluties, aanbevelingen<br />
of rapporten) aandacht. In dit kader zijn de volgende stukken vermeldenswaard.<br />
* Standard Rules on the Equalization of Opportunities for Persons with Disabilities<br />
15.17 Op 20 december 1993 werden door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties<br />
de Standard Rules on the Equalization of Opportunities for Persons with Disabilities<br />
vastgesteld. Rule 6 betreft onderwijs en luidt als volgt:<br />
“States should recognize the principle of equal primary, secondary and tertiary<br />
educational opportunities for children, youth and adults with disabilities, in integrated<br />
settings (…). To accommodate educational provisions for persons with disabilities in the<br />
mainstream, States should (…) allow for curriculum flexibility, addition and adaptation<br />
(…).”<br />
De Algemene Vergadering is zich er van bewust dat het reguliere onderwijs op dat<br />
moment nog niet volledig zal zijn toegerust op onderwijs voor gehandicapten en merkt<br />
daarom op dat de doelstelling van de Staten moet zijn gericht op een geleidelijke<br />
integratie. Verder wordt erkend dat speciaal onderwijs op dat moment als het meest<br />
aangewezen onderwijs voor sommige gehandicapte leerlingen is. Als voorbeeld worden<br />
genoemd dove en/of blinde kinderen. Rule 15 beklemtoont dat het aan de nationale<br />
wetgever is om de basis te leggen voor het bereiken van volledige integratie, participatie<br />
en gelijkwaardigheid voor gehandicapten.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 30 / 478
* Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR)<br />
15.18 In General Comment 5 van 9 december 1994 besteedt het Committee on Economic,<br />
Social and Cultural Rights speciaal aandacht aan gehandicapten. In artikel 13 Internationaal<br />
Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) wordt het<br />
recht op onderwijs voor een ieder alsmede de keuzevrijheid van de ouders verwoord.<br />
Onder artikel 13 en 14 IVECR geeft het Comité aan dat in veel Staten heden ten dage<br />
wordt erkend dat gehandicapten het best onderwijs kan worden gegeven in het regulier<br />
onderwijs. Onder verwijzing naar de Standard Rules on the Equalization of Opportunities<br />
for Persons with Disabilities moeten Staten voorzieningen treffen om leraren te trainen<br />
gehandicapten te onderwijzen. Ook het treffen van de nodige andere voorzieningen om<br />
het recht op onderwijs voor gehandicapten op gelijke voet met niet-gehandicapten<br />
mogelijk te maken wordt voorgeschreven.<br />
* Verdrag inzake de rechten van het kind<br />
15.19 In het Verdrag inzake de rechten van het kind is in artikel 2 het algemeen discriminatieverbod<br />
opgenomen, daaronder valt expliciet het verbod van discriminatie naar<br />
handicap. Artikel 3 legt een algemeen principe vast. Bij alle maatregelen betreffende<br />
kinderen ongeacht of die worden genomen door openbare instellingen, particuliere<br />
instellingen of rechterlijke instanties, moeten de belangen van het kind voorop staan.<br />
Artikel 23 legt Staten de plicht op bijstand te verlenen gericht op de waarborg dat het<br />
gehandicapte kind daadwerkelijk toegang heeft tot onderwijs op een wijze die ertoe<br />
bijdraagt dat het kind een zo volledig mogelijke integratie in de maatschappij en<br />
persoonlijke ontwikkeling bereikt, met inbegrip van zijn of haar culturele en intellectuele<br />
ontwikkeling.<br />
In General Comment nr. 9 van 29 september 2006 besteedt het Committee on the Rights<br />
of the Child speciaal aandacht aan gehandicapte kinderen. Het Comité geeft aan dat de<br />
kern van artikel 23 is dat gehandicapte kinderen in de samenleving integreren.<br />
Maatregelen ter implementatie van de rechten van het kind, bijvoorbeeld in de sfeer van<br />
het onderwijs, moeten op inclusie gericht zijn. Het is aan de nationale wetgever om in de<br />
benodigde wet- en regelgeving duidelijke bepalingen op te nemen ter bescherming van de<br />
rechten van gehandicapte kinderen. Onder verwijzing naar UNESCO’s Guidelines for<br />
Inclusion: Ensuring Access to Education for All (UNESCO 2005) merkt het Comité<br />
verder op dat: “Inclusive education should be the goal of educating children with<br />
disabilities”. Het Comité ziet voor deze visie veel steun, maar geeft aan dat de mate van<br />
inclusie kan variëren. “Inclusion may range from full-time placement of all students with<br />
disabilities into one regular classroom or placement into the regular class room with<br />
varying degree of inclusion, including a certain portion of special education. (…) School’<br />
curricula must be re-evaluated and developed to meet the needs of children with and<br />
without disabilities. Modification in training programmes for teachers and other<br />
personnel involved in the educational system must be achieved in order to fully implement<br />
the philosophy of inclusive education.”<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 31 / 478
* Convention on the Rights of Persons with Disabilities<br />
15.20 Dit in het kader van de Verenigde Naties recent ontworpen verdrag is nog niet in werking<br />
maar het geeft de meest actuele stand van zaken goed weer. In artikel 24 worden Staten<br />
verplicht gesteld op alle niveaus het inclusieve onderwijs te verzekeren. Regulier<br />
onderwijs mag niet op basis van handicap worden ontzegd.<br />
Omvang van het probleem<br />
15.21 Dat het Nederlandse systeem van wetgeving, jurisprudentie en uitvoering voor een aantal<br />
leerlingen niet het recht op onderwijs garandeert is ten nadele van zowel de leerlingen die<br />
wél onderwijs krijgen als voor leerlingen die dat niet krijgen of niet krijgen op een<br />
schoolsoort van hun voorkeur.<br />
Leerlingen voor wie in het systeem toelaten tot het onderwijs vanzelfsprekend is – de<br />
grootste groep – komen niet of nauwelijks in aanraking met leerlingen met een handicap.<br />
Zij krijgen daardoor een gedeformeerd beeld van een samenleving die zonder gehandicapte<br />
medemensen zou zijn. Het onbegrip en de onwil van scholen bij de implementatie<br />
van de LGF laat zich verklaren doordat scholen bestuurd worden door mensen die<br />
voorheen niet of nauwelijks met gehandicapten in aanraking zijn gekomen en oordelen en<br />
handelen vanuit dit gedeformeerd wereldbeeld.<br />
Leerlingen waarvoor in Nederland toelaten tot het onderwijs niet zo vanzelfsprekend is -<br />
leerlingen zoals Sterre - lopen op tegen muren van onwil en onbegrip, zoals ook blijkt uit<br />
de voor Sterre gevoerde procedures. De ACTB zegt hierover in het voorwoord van haar<br />
jaarverslag 2005/2006:<br />
Drie jaar na de inwerkingtreding van de LGF hebben nog steeds niet alle reguliere scholen<br />
de LGF ingebed in hun beleid. De ervaring is, dat veel scholen nog geen zorgbeleid<br />
hebben geformuleerd in hun schoolplan of schoolgids. Dat brengt onduidelijkheid voor<br />
ouders/verzorgers van geïndiceerde leerlingen mee. Het blijkt een langdurig proces te<br />
zijn om scholen op alle niveaus te doordringen van de noodzaak mee te werken aan de<br />
uitvoering van de LGF. Er bestaat nog steeds koudwatervrees bij reguliere scholen om<br />
zorgleerlingen te plaatsen. Veelal wordt geredeneerd dat de leerling niet past in het<br />
bestaande onderwijsaanbod, in plaats van te onderzoeken wat wél mogelijk is. Een meer<br />
vraaggerichte benadering van scholen is wenselijk.<br />
[ACTB, Jaarverslag 2005/2006]<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 32 / 478
Afsluitend<br />
Hoewel de LGF in 2003 is ingevoerd waren er, anticiperend op de LGF-wetgeving, al<br />
vanaf ongeveer 2000 regelingen waardoor al vanaf die tijd sprake was van een soort LGF.<br />
Desondanks is er tussen 2000 en 2005 een groei van het aantal leerlingen in het speciaal<br />
onderwijs die in geen verhouding staat tot de groei in het regulier onderwijs<br />
[PRODUKTIE x7].<br />
De Nederlandse cijfers geven daarnaast nog een verbloemd beeld van de werkelijkheid: in<br />
1998 is na een wetswijziging (invoering WEC, WVO en WPO) een deel van het speciaal<br />
onderwijs (mlk, lom) onder de noemer van regulier onderwijs gebracht (speciale scholen<br />
voor basisonderwijs, Leerwegondersteunend Onderwijs en Praktijkscholen) en in de<br />
statistieken wordt niet gesproken wordt over de ongeveer 6000 leerplichtige kinderen die<br />
– verstoken van onderwijs – in Kinderdagcentra (KDC’s) zitten.<br />
Zowel de KDC’s als de speciale scholen zijn relatief gesloten bolwerken. Voor een<br />
substantiëel deel van de daar aanwezige kinderen geldt dat zij daar liever niet terecht<br />
gekomen waren maar dat er voor hen geen andere keus was. Dit is alleen al evident<br />
gezien het verschil aan gewicht dat in confrontaties wordt toegekend aan de argumenten<br />
van scholen vergeleken met de argumenten van ouders.<br />
Voor een groot aantal ouders kan speciaal onderwijs niet de eerste keuze zijn geweest,<br />
alleen al op praktische gronden (ver weg, ingewikkeld vervoer, geen vriendjes).<br />
Daarnaast wordt het speciaal onderwijs al jaren als zeer problematisch beoordeeld door de<br />
onderwijsinspectie die zich door de omvang van het probleem ieder jaar beperkt tot de<br />
evaluatie van één soort speciaal onderwijs, dit jaar cluster 4-onderwijs:<br />
Slechts weinig scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in cluster 4 zijn in staat om<br />
hun opbrengsten te verantwoorden. Ze evalueren de kwaliteit daarvan ook nauwelijks.<br />
Slechts 30 procent van de scholen evalueert regelmatig de kwaliteit van de leerlingenzorg.<br />
Slechts een kwart van de scholen stelt voor alle leerlingen een ontwikkelingsperspectief<br />
vast. Op de meeste scholen worden wel handelingsplannen opgesteld. In de<br />
meeste gevallen zijn die voldoende functioneel, al zit er op de meeste scholen nog wel een<br />
discrepantie tussen handelingsplannen op papier en het (ortho)didactisch handelen van<br />
de teamleden in de praktijk. [De Staat van het Onderwijs, 2005/2006, zie ook<br />
PRODUKTIE x9]<br />
15.22 Hoewel in Nederland wettelijk niet toegestaan (Leerplichtwet 1969) hebben ouders<br />
(klagers) bij ontbreken van een school in Nederland die Sterre wilde toelaten tenslotte<br />
(2005) besloten Sterre op een school in Londen in te schrijven. Ook nu nog is Sterre<br />
onverminderd ingezetene van en staat als zodanig ingeschreven in de gemeente Amsterdam.<br />
Daarnaast staat Sterre nu ook ingeschreven als ingezetene van Londen (dual<br />
resident).<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 33 / 478
15.23 Ouders hebben overwegend negatieve ervaringen met vier jaar speciaal onderwijs (1997-<br />
2001) en overwegend positieve ervaringen met 8 jaar regulier onderwijs (1995-1997 en<br />
2001-heden). Door hun lange ervaring met beide schooltypen begrijpen zij waarom de<br />
ervaringen met speciaal onderwijs zo negatief en waarom de ervaringen met regulier<br />
onderwijs zo positief zijn. Het is daarom hun filosofische overtuiging dat alleen regulier<br />
onderwijs acceptabel is voor Sterre (en andere kinderen).<br />
15.24 Zoals uit het overzicht van andere internationale normen duidelijk blijkt wordt het streven<br />
naar een zo volledig en compleet mogelijke integratie van gehandicapte kinderen in het<br />
regulier onderwijs internationaal breed gedragen. Staten dienen in het licht van dit doel<br />
allerlei maatregelen te treffen. Er moet heldere wet- en regelgeving zijn, onderwijzers<br />
moeten getraind worden, er moet financiële hulp zijn en scholen moeten hun curricula<br />
aanpassen. Het wordt ook internationaal erkend dat niet alle Staten onmiddellijk alle<br />
benodigde maatregelen kunnen treffen, maar er moet wel een voortdurend proces naar de<br />
verwezenlijking van deze doelstelling gaande zijn. De eerste stappen werden gezet in<br />
1993 en de laatste stappen moeten zijn verwezenlijkt bij inwerkingtreding van de<br />
Convention on the Rights of Persons with Disabilities. Het is de vraag of de Nederlandse<br />
Staat zich hiervan voldoende bewust is. De wettelijke toelatingscriteria zijn gelijk voor<br />
gehandicapten en niet-gehandicapten en deze criteria zijn helder. Door de<br />
uitvoeringspraktijk ontstaan er echter verschillen en worden er zelfs arbitraire<br />
toelatingscriteria gehanteerd. Het hanteren van een oude lijn in de jurisprudentie over de<br />
draagkracht van de school getuigt niet van een voortgang in het proces naar integratie van<br />
gehandicapte leerlingen in het regulier onderwijs en staat op gespannen voet met de<br />
verplichting en de geformuleerde doelstelling om het regulier onderwijs voor<br />
gehandicapten te verzekeren. De (rechterlijke) beoordeling van een beslissing inzake<br />
toelating door het schoolbestuur houdt voorts op geen enkele wijze rekening met het<br />
belang van het kind bij onderwijs en dat is in strijd met artikel 3, lid 1, Verdrag inzake de<br />
rechten van het kind. In het arrest Mubilanzila Mayeka and Kaniki Mitunga van 12<br />
oktober 2006 (appl.nr. 13178/03) kent het EHRM groot gewicht toe aan artikel 3, eerste<br />
lid, Verdrag inzake de rechten van het kind. Het EHRM spreekt voorts in algemene<br />
termen over de plicht van Staten andere internationale verplichtingen die de betreffende<br />
Staat is aangegaan na te leven.<br />
Tot slot past het aan hun lot overlaten van ouders, door hen te verplichten om vruchteloos<br />
school na school om toelating te vragen, in het geheel niet bij de internationale plicht die<br />
de Staat heeft het recht op onderwijs voor gehandicapte kinderen te verzekeren.<br />
15.25 Kortom, artikel 2 Eerste Protocol EVRM moet worden geïnterpreteerd in het licht van<br />
deze internationale normen.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 34 / 478
English Summary<br />
15.26 Dutch system of law is inadequate to garentee the right on education as given in article 2<br />
First Protocol of the Convention:<br />
Article 2 . Right to education<br />
No person shall be denied the right to education. In the exercise of any functions which it<br />
assumes in relation to education and to teaching, the State shall respect the right of<br />
parents to ensure such education and teaching in conformity with their own religious and<br />
philosophical convictions<br />
There is no secondary school in the Netherlands that will admit (pupils like) Sterre after<br />
she left the primary school. Because no other options are available in the Netherlands<br />
Sterre has been enrolled in schools in London from 2005 onwards.<br />
The violation of article 2 First Protocol of ECHR is as a consequence of failing law,<br />
putting into effect and administration of justice. The legislator fails because there is no<br />
garentee on education for everybody. The power and responsability to decide upon<br />
applications is left as a responsability for the individual boards of governors. In the<br />
judgement Campell and Cosans (25 February 1998. appl.nr. 7511/76 and 7743/76) the<br />
Court points out that States cannot dispose of their obligations given in article 2 First<br />
Protocol of the Conevention. Furthermore funding from the LGF appears to be<br />
inadequate.<br />
The carrying into action appears to be inadequate for the integration of disabled students.<br />
No relevant policy exists in schools and no sanctions are in force if schools fail to have<br />
such a policy. Teachers are inadequately trained to teach SEN-pupils. Parents are left to<br />
their fate.<br />
The ACTB and court act on non-statutury and non clear criteria judging decisons about<br />
admissions by boards of governors. It is hard to see this else as a noncommittal decisionmaking<br />
as seen by the ECRM in the case Mürsel Eren (7 feb 2006 (appl.nr. 60856/00).<br />
Furthermore the ACTB and court don’t consider the interests of the child as a matter of<br />
importance. This is a violation of article 3 first paragraph of the Convention on the Rights<br />
of the Child. This makes extortion of the right on education extremily difficult. This<br />
complex of legislation, putting into effect and administration of justice is a violation of<br />
article 2 First Protocol of the Convention. An example of a similar violation is given in<br />
the case Broniowski of 22 June 2004 (appl.nr. 31443/96) regarding article 1 First Protocol<br />
(right on property). In this case the ECHR chooses to consider the legislation, policy or<br />
lack of policy as one violation “regardless of whether that conduct may be characterised<br />
as an interference or as a failure to act, or a combination of both”<br />
Less than half of the special schools meets standards. In 2006 for 5300 children even<br />
special education was not available and they were put in Child Day Care Centre’s.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 35 / 478
After some verdicts of the courts it turned out that, although no mainstream school had<br />
met with its statutory obligations concerning pupil withs special needs, this neglect had<br />
no consequence and parents always lost the case. As this became evident it was no use<br />
any more for parents to appeal decisions of schools. After the meetings of the court about<br />
Sterre no advises were given any more by the ACTB. From then on many parents had to<br />
acquiescence in their child going to a special school or even no school at all.<br />
Applicants, parents of Sterre, were so lucky they could go to London (2005) to enroll<br />
Sterre in a mainstream school. By doing this they trespassed the Leerplichtwet 1969<br />
because – being stll Dutch resident - this law obliges them to enroll Sterre in a Dutch<br />
school.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 36 / 478
De uitspraak Raad van State van 16 mei <strong>2007</strong>, reg. Nr 200605212/1 [PRODUKTIE f6]<br />
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 7 juli 2006, kenmerk AWB<br />
06/177 [PRODUKTIE f5] die stelt dat er geen grond is voor het oordeel dat het<br />
Calandlyceum dat het toelating van Sterre tot het onderwijs niet kon weigeren.<br />
Beslissingen van bestuursorganen en rechterlijke uitspraken<br />
17.1 Stichting Montessori Scholen Amsterdam (MSA), bevoegd gezag van het IVKO<br />
23 mrt 2004 Primair besluit<br />
Ongedateerde afwijzing, voornamelijk op basis van aannames van wat Sterre niet kan en<br />
de toelatingseisen van de Kernprocedure<br />
3 sep 2004 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE a1]<br />
Bestuur ziet geen reden om primair besluit te herroepen. Besloten op bezwaar zonder het<br />
ACTB-advies af te wachten.<br />
21 okt 2004 ACTB advies [PRODUKTIE a3]<br />
ACTB is van oordeel dat MSA op onjuiste gronden tot de afwijzing is gekomen. Omdat<br />
IVKO/MSA de weigering zeer globaal motiveerde was het ACTB-advies voornamelijk<br />
procedureel.<br />
4 nov 2004 Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam [PRODUKTIE<br />
a2] Rolnummer: KG 04/1888 SR<br />
Vaststellende dat MSA abusievelijk had nagelaten het ACTB-advies af te wachten kreeg<br />
MSA de opdracht een nieuw besluit te nemen. Ten behoeve van dat besluit moest MSA<br />
van de voorzieningenrechter een geschiktheidsonderzoek doen als bedoeld in artikel 4<br />
IWVO. De voorzieningenrechter achtte het nieuw te nemen besluit geen “wassen neus”<br />
omdat de IVKO, ook bij een geconstateerde ongeschiktheid van Sterre voor het<br />
onderwijs, dit nog niet automatisch zou betekenen dat Sterre niet toegelaten mocht<br />
worden gezien de tekst van artikel 4 IWVO.<br />
13 dec 2004 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE a4]<br />
MSA besluit dat de handicaps van Sterre zullen zorgen voor onvoldoende aansluiting bij<br />
het onderwijs van het IVKO en dat Sterre geen diploma zal kunnen halen. Op grond van<br />
deze overwegingen besluit MSA Sterre NIET toe te laten.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 37 / 478
<strong>10</strong> mrt 2005 Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam [PRODUKTIE<br />
a5] nummers 308491/KG 05-206 P<br />
Laat het besluit op bezwaar in stand. De voorzieningenrechter stelt dat “de lgf-middelen<br />
niet zijn bedoeld om een kind met een handicap toegang te verlenen tot een voor dat kind<br />
onhaalbaar niveau van onderwijs, doch zijn bedoeld om een kind met een handicap in<br />
staat te stellen onderwijs op hun eigen niveau te volgen op een reguliere school.<br />
Door deze uitspraak was het – in ieder geval in Amsterdam en andere gemeenten waar<br />
een minimumniveau geëist werd voor toelating – zinloos om nog verder Sterre aan te<br />
melden bij een school die een geschiktheidsonderzoek moest doen (dit is een school niet<br />
vallend onder art 4 lid 5 IWVO).<br />
In latere uitspraken van de rechtbank wordt, voortbouwend op deze uitspraak, ten aanzien<br />
van “het onderwijs” uitgegegaan van het reguliere onderwijs dat de school aanbood en<br />
niet van een voor Sterre aangepast onderwijs zoals de bedoeling van de lgf was. Door het<br />
citeren van deze uitspraak werd in latere uitspraken ook weer de geschiktheidseis geïntroduceerd,<br />
zelfs voor scholen die op grond van artikel 4 lid 5 IWVO geen geschiktheidseis<br />
mogen stellen.<br />
Verdere rechtsmiddelen<br />
Hoger beroep zou mogelijk zijn geweest bij het Gerechtshof. Inschattend dat dit hoger<br />
beroep niet zou leiden tot toelaten van Sterre tot het IVKO en overwegende dat er, nu de<br />
voorzieningen die de lgf bood om te voorkomen dat weigeringen van scholen een<br />
vrijblijvende aangelegenheid zou worden (Kamerstuk 27 728 nr 3 blz 9) geen rol<br />
speelden bij de beslissing van de rechter, op een andere manier verder gezocht moest<br />
worden, werd berust in dat Sterre niet zou worden toegelaten.<br />
17.2 College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam<br />
4 okt 2004 Primair besluit [PRODUKTIE b1]<br />
Wethouder wil geen besluit nemen. Brief waarin de Kernprocedure wordt verdedigd.<br />
23 feb 2005 Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam [PRODUKTIE<br />
b2] Registratie nummer AWB 04/65<strong>09</strong> BESLU<br />
Het verzoek van ouders om de gemeente Amsterdam op te dragen Sterre toe te laten tot<br />
de toeleidingsprocedure van de Kernprocedure wordt niet-ontvankelijk verklaard.<br />
Volgens de voorzieningenrechter moeten ouders Sterre bij de afzonderlijke scholen<br />
aanmelden.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 38 / 478
2 nov 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE b3]<br />
College van B&W van de gemeente Amsterdam houdt vast aan de niet-ontvankelijk<br />
verklaring omdat zij meent geen zeggenschap te hebben over het toelatingsbeleid van de<br />
scholen.<br />
Verdere rechtsmiddelen<br />
Er zou na het besluit op bezwaar beroep kunnen worden gedaan bij de<br />
voorzieningenrechter/bestuursrechter. Gevolg gevend aan de aanbeveling van de<br />
voorzieningenrechter hadden ouders Sterre inmiddels al aangemeld bij alle openbare<br />
scholen in Amsterdam. Op 2 november 2005 was Sterre in Amsterdam al 2 maanden een<br />
‘thuiszitter’. Sterre zat inmiddels in Londen op school.<br />
Ouders oordeelden dat, ook al zou de rechter besluiten dat de Kernprocedure in strijd was<br />
met de landelijke regelgeving dat dit nog niet zou leiden tot toelating van Sterre op een<br />
school.<br />
17.3 Esprit Scholengroep, bevoegd gezag van Praktijkschool De Poort<br />
22 mrt 2005 Primair besluit [PRODUKTIE c1]<br />
School zegt aanmelding niet in behandeling te willen nemen omdat er geen advies van de<br />
Regionale Verwijzingscommissie (RVC) is voor Sterre. Dit besluit zal later worden<br />
ingetrokken nadat ouders de school hadden gewezen op de ministeriële regeling<br />
[PRODUKTIE x1) die een uitzondering maakt voor lgf-leerlingen die naar een<br />
praktijkschool willen.<br />
6 jun 2005 Primair besluit [PRODUKTIE c1]<br />
Bevoegd gezag wijst toelating af op grond van negatieve rapportages van functionarissen<br />
van De Poort .<br />
<strong>10</strong> nov 2005 Advies ACTB [PRODUKTIE c2]<br />
De ACTB vindt het primaire besluit ongegrond en vindt dat Esprit de procedures traag,<br />
onduidelijk en verwarrend uitvoert. Er ontbreekt een aanduiding van voorzieningen die<br />
De Poort zou moeten hebben voor lgf-leerlingen.<br />
5 apr 2006 Uitspraak LKC [PRODUKTIE c3]<br />
LKC 06.002<br />
De Landelijke Klachtencommissie oordeelde over het traject in de besluitvorming na het<br />
advies van de ACTB. Zelfs nu (mei <strong>2007</strong>) heeft Esprit nog niet besloten op bezwaar. De<br />
LKC oordeelde dat Esprit weinig voortvarend was in de uitvoering van de<br />
toelatingsprocedure. Het voorstel om te besluiten op bezwaar nadat Sterre een maand op<br />
proef geplaatst zou worden op de praktijkschool werd door de LKC als een niet-reëel<br />
aanbod beoordeeld gezien de standpunten die Esprit al op voorhand had ingenomen.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 39 / 478
Verdere rechtsmiddelen<br />
De ACTB oordeelde dat Esprit ten onrechte niet het oordeel van een onafhankelijke<br />
deskundige had meegewogen bij het primaire besluit.<br />
Esprit bood aan, op de middag voor de datum dat geen stukken meer bij de LKC mochten<br />
worden ingediend, om Sterre eerst een maand op proef op De Poort te plaatsen en dan te<br />
oordelen of Sterre plaatsbaar was. Ouders vermoedden een val. Het aanbod was naar de<br />
mening van ouders gedaan om de beoordeling van de LKC te beïnvloeden en om later -<br />
recht doend aan het ACTB-advies – Sterre alsnog te weigeren omdat de ministeriële<br />
regeling die lgf-leerlingen toelaatbaar maakte tot een praktijkschool dit onder voorbehoud<br />
deed dat het bevoegd gezag praktijkonderwijs voor de leerling aangewezen achtte. Ook<br />
de LKC vond in haar advies dit aanbod geen reëel aanbod.<br />
Beroep aantekenen tegen een fictieve weigering zou naar de inschatting van ouders ertoe<br />
leiden dat de rechter eerst de resultaten van de proefplaatsing zou willen afwachten.<br />
Ouders hadden ruim een jaar ervaring met het traineren van de besluitvorming door<br />
Esprit en De Poort en wilden niet Sterre een maand van school in Londen halen voor een<br />
proefplaatsing die in een vijandige en weinig vertrouwen wekkende sfeer was toegezegd.<br />
17.4 Onderwijs Stichting Zelfstandinge Gymnasia, bevoegd gezag van het Barlaeus<br />
gymnasium<br />
16 mrt 2005 Primair besluit<br />
Er is geen primair besluit genomen. Wel is een aangetekende brief ontvangen waarin<br />
gesteld wordt dat het Barlaeus niet aan aanmeldingen doet maar alleen aan<br />
inschrijvingen. Op 9 mei 2005 legt het Barlaeus deze brief in een e-mail uit als een<br />
weigering om Sterre toe te laten.<br />
Verdere rechtsmiddelen<br />
Ouders hebben bezwaar gemaakt tegen een fictieve beslissing. De ACTB wil geen advies<br />
geven en de Onderwijsstichting wil niet besluiten op bezwaar omdat inmiddels door de<br />
uitspraak van de rechtbank Amsterdam [<strong>10</strong> maart 2005, PRODUKTIE a5] is komen vast<br />
te staan dat een school als het Barlaeus Gymnasium een diploma-eis mag stellen en niet<br />
hoeft toe te laten ook al heeft de school geen voorzieningen getroffen die het verplicht is<br />
te treffen op grond van de LGF.<br />
Een uitspraak vragen van de bestuursrechter zou zeker leiden tot afwijzen van ons<br />
verzoek om toelating gezien de tekst in artikel 4 van het Inrichtingsbesluit en de uitspraak<br />
van de voorzieningenrechter in de zaak van het IVKO (zie: 14.51)<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 40 / 478
17.5 Onderwijs Stichting Zelfstandinge Gymnasia, bevoegd gezag van het Vossius<br />
gymnasium<br />
3 mrt 2005 Primair besluit<br />
Het Vossius gymnasium valt onder hetzelfde bevoegd gezag als het Barlaeus gymnasium<br />
(zie 14.54) en laat ons weten niet aan aanmeldingen te doen.<br />
Verdere rechtsmiddelen<br />
Ouders hebben bezwaar gemaakt tegen een fictieve beslissing. De ACTB wil geen advies<br />
geven en de Onderwijsstichting wil niet besluiten op bezwaar. Verdere rechtsmiddelen<br />
afgesneden op grond van dezelfde overwegingen als die onder Barleaus Gymnasium (zie<br />
17.4)<br />
Een uitspraak vragen van de bestuursrechter zou zeker leiden tot afwijzen van ons<br />
verzoek om toelating gezien de tekst in artikel 4 van het Inrichtingsbesluit en de uitspraak<br />
van de voorzieningenrechter in de zaak van het IVKO (zie: 14.51)<br />
17.6 Spinoza Lyceum<br />
Primair besluit<br />
Er is geen primair besluit genomen.<br />
De school stond ons vriendelijk en welwillend te woord maar het was een school die op<br />
grond van artikel 4 IWVO een geschiktheidsonderzoek moest uitvoeren. Ook al omdat de<br />
rector waarmee wij spraken binnen zeer korte tijd met pensioen zou gaan hebben wij<br />
afgezien van de verdere formele procedure.<br />
Verdere rechtsmiddelen<br />
Een uitspraak vragen van de bestuursrechter zou zeker leiden tot afwijzen van ons<br />
verzoek om toelating gezien de tekst in artikel 4 van het Inrichtingsbesluit en de uitspraak<br />
van de voorzieningenrechter in de zaak van het IVKO (zie: 17.1, 17.3 en 17.4)<br />
17.6 DB van het Stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam, bevoegd gezag van het<br />
Bredero College<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 41 / 478
6 jun 2005 Primair besluit<br />
In een brief stelt de directeur van het Bredero College dat toelaten tot de school niet<br />
zinvol is.<br />
8 jul 2005 Advies ACTB [PRODUKTIE d1]<br />
Het advies werd gelijktijdig uitgebracht met de adviezen over de OSB (zie 17.8), SG<br />
Reigersbos (zie 17.9) en het Calandlyceum (zie 17.<strong>10</strong>). De adviezen stelden onder<br />
identieke motivering dat de scholen Sterre konden weigeren bij een ontbrekend diplomaperspectief.<br />
De ACTB merkte op dat de school ten onrechte geen voorzieningen had beschreven in<br />
schoolgids en schoolplan.<br />
6 sep 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE d2]<br />
Het primaire besluit wordt gehandhaafd<br />
Verdere rechtsmiddelen<br />
Het besluit op bezwaar voldeed niet aan de eisen van zorgvuldigheid want bestond<br />
slechts uit drie regels.<br />
Indien dit besluit zou zijn voorgelegd aan de bestuursrechter zou het zeker zijn vernietigd,<br />
zoals dat ook gebeurd is met het besluit op bezwaar van de OSB (zie 14.58) en het<br />
Calandlyceum (zie 14.60). Maar ook dan was te voorzien dat een traject zou volgen als<br />
met de OSB, het Calandlyceum en SG Reigersbos.<br />
Arbitrair hebben ouders er voor gekozen om met drie scholen te gaan procederen en<br />
hebben besloten daarvoor niet het Bredero College te kiezen.<br />
17.8 Bestuurscommissie OSB, bevoegd gezag van Open Scholengemeenschap Bijlmer<br />
29 apr 2005 Primair besluit<br />
De school wees toelating van Sterre af.<br />
De school is wezen kijken op Sterre’s basisschool en zou een maand na het nemen van<br />
het primaire besluit nog een psychologisch rapport aan het besluit ten grondslag willen<br />
leggen dat zonder toestemming van ouders was opgemaakt door een door de OSB<br />
ingehuurde psycholoog. Het psychologisch rapport werd ingebracht toen de ACTB<br />
onderzoek deed voor het opstellen van haar advies.<br />
De afwijzing was gebaseerd op de toelatingsvoorwaarden uit de Kernprocedure en de<br />
veronderstelling dat Sterre geen aansluiting zou vinden bij de school.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 42 / 478
8 jul 2005 Advies ACTB [PRODUKTIE e1]<br />
Het advies werd gelijktijdig uitgebracht met de adviezen over het Bredero College (zie:<br />
17.7), SG Reigersbos (zie 17.9) en het Calandlyceum (zie 17.<strong>10</strong>). De adviezen stelden<br />
onder identieke motivering dat de scholen Sterre konden weigeren bij een ontbrekend<br />
diploma-perspectief.<br />
De ACTB merkte op dat de school ten onrechte geen voorzieningen had beschreven in<br />
schoolgids en schoolplan en zich ten onrechte beriep op de toelatingsbepalingen in de<br />
Kernprocedure.<br />
1 sep 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE e2]<br />
Het primaire besluit werd gehandhaafd in een drieregelige brief.<br />
15 nov 2005 Voorzieningenrechter [PRODUKTIE e3]<br />
reg-nrs. AWB 05/4348 BESLU en AWB 0514588 BESLU<br />
De voorzieningenrechter achtte het besluit van 1 sep 2005 ongegrond en onbevoegd<br />
genomen. Alleen al vanwge het nalaten ouders te horen kon het besluit niet in stand<br />
blijven. De voorzieningenrechter droeg het bevoegd gezag op binnen zes weken een<br />
nieuw besluit te nemen.<br />
20 dec 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE e4]<br />
Het tweede besluit op bezwaar handhaaft het primair besluit om Sterre niet toe te laten.<br />
7 jul 2006 Rechtbank Amsterdam, Bestuursrecht, meervoudige kamer<br />
[PRODUKTIE e5]<br />
regnr. AWB 06/124 BESLUI<br />
De rechtbank, in een gevoegde behandeling met de besluiten van SG Reigersbos en het<br />
Calandlyceum laat het besluit van 20 dec 2005 in stand en verklaart het beroep van<br />
ouders ongegrond. De motivatie in de uitspraak is voor alledrie de scholen identiek.<br />
Verdere rechtsmiddelen<br />
Hoger beroep stond nog open bij de Raad van State. Gezien de identieke uitspraken van<br />
de Rechtbank Amsterdam besloten ouders alleen tegen de uitspraak over de weigering<br />
van het Calandlyceum (zie: 14.60) hoger beroep aan te tekenen<br />
17.9 Openbare Stichting Schoolgemeenschap Reigersbos, bevoegd gezag van SG<br />
Reigersbos<br />
21 mei 2005 Primair besluit<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 43 / 478
Besluit werd ontvangen op 9 juni 2005. SG Reigersbos besloot Sterre niet te zullen<br />
toelaten.<br />
8 jul 2005 Advies ACTB<br />
Het advies werd gelijktijdig uitgebracht met de adviezen over het Bredero College (zie:<br />
17.7), de OSB (zie 17.8) en het Calandlyceum (zie 17.<strong>10</strong>). De adviezen stelden onder<br />
identieke motivering dat de scholen Sterre konden weigeren bij een ontbrekend diplomaperspectief.<br />
De ACTB merkte op dat de school ten onrechte geen voorzieningen had beschreven in<br />
schoolgids en schoolplan en zich ten onrechte beriep op de toelatingsbepalingen in de<br />
Kernprocedure.<br />
23 dec 2005 Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam<br />
Reg.nr. AWB 05/5398 BESLU<br />
Verzoek van ouders was gericht op het afgeven van een besluit op bezwaar door SG<br />
Reigersbos. Pas nadat het verzoek bij de rechtbank was ingediend wilde SG Reigersbos<br />
een toezegging doen binnen zes weken na het verzoek te besluiten op bezwaar. De<br />
voorzieningenrechter nam genoegen met die toezegging.<br />
<strong>10</strong> jan 2006 Besluit op bezwaar<br />
SG Reigersbos handhaaft het primaire besluit en weigert toelating van Sterre.<br />
7 jul 2006 Rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, Bestuursrecht<br />
reg.nr. AWB 06/180 BESLUI<br />
De rechtbank, in een gevoegde behandeling met de besluiten van de OSB en het<br />
Calandlyceum laat het besluit van 20 dec 2005 in stand en verklaart het beroep van<br />
ouders ongegrond. De motivatie in de uitspraak is voor alledrie de scholen identiek.<br />
Verdere rechtsmiddelen<br />
Hoger beroep stond nog open bij de Raad van State. Gezien de identieke uitspraken van<br />
de Rechtbank Amsterdam besloten ouders alleen tegen de uitspraak over de weigering<br />
van het Calandlyceum (zie 14.61) hoger beroep aan te tekenen.<br />
17.<strong>10</strong>DB van stadsdeel Osdorp van de gemeente Amsterdam, bevoegd gezag van het<br />
Calandlyceum<br />
26 apr 2005 Primair besluit<br />
Het Calandlyceum wijst Sterre af op grond van toelatingscriteria identiek aan die van de<br />
Kernprocedure. Daarbij beschouwde het Calandlyceum haar school als een school waarvoor<br />
niet de uitzonderingsbepaling van artikel 4 lid 5 IWVO gold.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 44 / 478
8 jul 2005 Advies ACTB [PRODUKTIE f1]<br />
Het advies werd gelijktijdig uitgebracht met de adviezen over het Bredero College (zie:<br />
17.7), de OSB (zie 17.8) en SG Reigersbos (zie 17.9). De adviezen stelden onder identieke<br />
motivering dat de scholen Sterre konden weigeren bij een ontbrekend diplomaperspectief.<br />
Ten aanzien van de ontkenning van het Calandlyceum over dat zij een school was met<br />
een gemeenschappelijk eerste leerjaar met een school voor vbo stelde de ACTB vast dat<br />
het Calandlyceum wel degelijk viel onder de uitzonderingsbepaling van artikel 4 IWVO.<br />
De ACTB merkte op dat de school ten onrechte geen voorzieningen had beschreven in<br />
schoolgids.<br />
8 sep 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE f2]<br />
De rector van het Calandlyceum besluit het primaire besluit te handhaven<br />
11 nov 2005 Voorzieningenrechter [PRODUKTIE f3]<br />
AWB 05/4578 BESLU en AWB 05/4589 BESLU<br />
Vernietigt het besluit op bezwaar van 8 sept 2005<br />
20 dec 2005 Besluit op bezwaar [PRODUKTIE f4]<br />
Handhaaft het primaire besluit met in achtneming van advies van de ACTB en de uitspraak<br />
van de voorzieningenrechter<br />
7 jul 2006 Rechtbank Amsterdam [PRODUKTIE f5]<br />
reg.nr. AWB O6/177 BESLUI<br />
De rechtbank, in een gevoegde behandeling met de besluiten van SG Reigersbos en de<br />
OSB laat het besluit van 20 dec 2005 in stand en verklaart het beroep van ouders ongegrond.<br />
De motivatie in de uitspraak is voor alledrie de scholen identiek.<br />
<strong>2007</strong>-05-16 Raad van State [PRODUKTIE f6]<br />
Laat bestreden uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (7 juli 2006) in stand.<br />
Verdere rechtsmiddelen<br />
In Nederland staan geen verdere rechtsmiddelen staan open tegen de uitspraak van de<br />
Raad van State<br />
<strong>2007</strong>-07-05 Staatssecretaris van OCW [PRODUKTIE f7]<br />
De staatssecretaris is bekend met de geschiedenis van Sterre en de uitspraak van de<br />
Raadvan State maar zegt niets te kunnen doen. In 2011 komt er nieuwe wetgeving, aldus<br />
de staatssecretaris, maar ook dan is het niet zeker of Sterre naar regulier onderwijs zou<br />
kunnen.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 45 / 478
17.11 1997-02-14, Toelatingscommissie Tyltylschool [PRODUKTIE g1]<br />
Afwijzing toelating Sterre tot de Tyltylschool<br />
1997-04-24, Toelatingscommissie Tyltylschool [PRODUKTIE g2]<br />
Toelating Sterre tot ‘KDV-groepje’<br />
2003-06-05, REC Noord Holland Cluster 3 (Tyltylschool) [PRODUKTIE g4]<br />
Verslag van overleg naar aanleiding van zoekactie namens vericht namens het REC. Het<br />
REC heeft geen school gevonden en vindt verder zoeken zinloos. Het REC gelooft ook<br />
niet dat er ooit een school gevonden kan worden. Het REC acht zich verantwoordelijk<br />
voor een inspanningsverplichting, niet voor een resultaatverplichting.<br />
Het REC heeft ook bepaalde opvattingen over eventuele ambulante begeleiding: die<br />
bestaat volgens het REC uitsluitend uit het ‘rechtzetten van stoeltjes’ en heeft geen<br />
bemoeienis met het onderwijs op de reguliere school zelf.<br />
Na de pilot rond (kinderen als) Sterre op de Tyltylschool [PRODUKTIE ] hebben zich<br />
geen nieuwe ontwikkelingen voorgedaan op de Tyltylschool. De conclusie van de evaluatie<br />
van de pilot zou dus nog steeds moeten gelden: de voorwaarden voor het geven van<br />
onderwijs aan (kinderen als) Sterre ontbreken op de Tyltylschool. In een commentaar op<br />
het verslag stelt de directeur van de Tyltylschool zonder toelichting dat de Tyltylschool<br />
wel onderwijs aan Sterre kan geven.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 46 / 478
Er is geen beroepsmogelijkheid meer na de uitspraak van de Raad van State.<br />
In vraag 14 en 17 is aangegeven dat en waarom in enkele gevallen niet gebruik gemaakt<br />
is van een beroepsmogelijkheid. In de voorkomende gevallen was beroep tegen een<br />
uitspraak of beslissing niet meer relevant omdat een eventueel beroep op dat moment<br />
achterhaald was door de loop der gebeurtenissen of kansloos door inmiddels gedane<br />
uitspraken van de Rechtbank.<br />
Tegen het niet nemen van besluiten (Gemeente Amsterdam, Barlaeus Gymnasium,<br />
Vossius Gymnasium) stond weliswaar beroep open maar die beroepsmogelijkheid was<br />
gezien de eerdere uitspraken van de Rechtbank Amsterdam kansloos geworden (diplomaeis).<br />
De beroepsmogelijkheid tegen het niet nemen van een besluit door parktijkschool<br />
De Poort was kansloos door de redactie van de ministeriële regeling [PRODUKTIE x1]<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 47 / 478
1. Voor recht verklaren dat het onderwijssysteem in Nederland niet voor iedere<br />
leerling het recht op onderwijs garandeert waarbij de filosofische overtuiging van<br />
ouders wordt gerespecteerd.<br />
2. Vergoeding van de directe kosten gemaakt door naar Londen uit te wijken om Sterre<br />
op een school te kunnen inschrijven. Dit voor de leerplichtige / kwalificatieplichtige<br />
tijd dat Sterre in Nederland niet naar school kon: vanaf haar 14 e jaar t/m haar 18 e jaar:<br />
dus vier jaar 1 .<br />
De kwantificeerbare kosten zijn die voor het huren van een tweede huis en de daarmee<br />
komende kosten en lokale belastingen.<br />
Huur woning GBP 12.000 / jaar [PRODUKTIE Y1]<br />
Council tax GBP 1.000 / jaar [PRODUKTIE Y2]<br />
nutsvoorzieningen etc GBP 500 / jaar<br />
Extra reiskosten GBP 500 / jaar [PRODUKTIE Y3]<br />
_______________<br />
totaal/jaar GBP 14.000 / jaar = EUR 21.000 / jaar<br />
Voor vier jaar EUR 84.000<br />
Juridische kosten EUR 11.000 [PRODUKTIE Y4]<br />
___________<br />
Totaal EUR 95.000<br />
==========<br />
1 In de vaststelling van de directe kosten die gemaakt werden voor Sterre is uitgegaan van<br />
de wijzigingen die op 1 augustus <strong>2007</strong> zijn ingevoerd in de leerplichtwet 1969. In een<br />
nieuw artikel 4a van deze wet wordt de kwalificatieplicht geïntroduceerd. Het artikel kent<br />
een uitzonderingsbepaling in het tweede lid waarin gesteld wordt dat de kwalificatieplicht<br />
niet geldt voor … jongeren die een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal<br />
onderwijs hebben bezocht als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder j en n, van de Wet op<br />
de expertisecentra. Deze uitzonderingsbepaling op grond van handicap doet impliciet<br />
afbreuk aan het leerrecht van Sterre nu zij in een ver verleden een speciale school heeft<br />
bezocht en is daarmee in strijd zijn met artikel 14 van de conventie. In de berekening van<br />
de directe kosten is dan ook uitgegaan van vier jaar in plaats van twee jaar.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 48 / 478
Neen.<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 49 / 478
21. Produkties<br />
Uitspraken van gerechtelijke instanties en bestuursorganen<br />
a1. IVKO, besluit op bezwaar (3 sep 2004) ……………………………… 59<br />
a2 ACTB, advies tbv het IVKO (21 okt 2004) …………………………. 63<br />
a3. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (26 okt 2004) ………. 73<br />
a4. IVKO, besluit op bezwaar (15 dec 2004) ……………………………. 85<br />
a5. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (<strong>10</strong> mrt 2005) ………. <strong>10</strong>1<br />
b1. gemeente Amsterdam, primair (fictief) besluit (4 okt 2004) …………. 111<br />
b2. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (23 feb 2005) ……….. 115<br />
b3. gemeente Amsterdam, besluit op bezwaar (2 nov 2005) ……………… 123<br />
c1. Esprit Scholengemeenschap, primair besluit (27 jun 2005) ………….. 129<br />
c2. ACTB, advies tbv De Poort (<strong>10</strong> nov 2005) …………………………... 133<br />
c3. LKC, advies over besluitvorming door Esprit Scholengemeenschap<br />
(5 apr 2006) …………………………………………………………… 147<br />
d1. ACTB, advies tbv Bredero College (8 jul 2005) ……………………… 157<br />
d2. Bredero College, besluit op bezwaar besluit (6 sep 2005) ……………. 169<br />
e1. ACTB, advies tbv OSB (8 jul 2005) ………………………………….. 173<br />
e2. OSB, besluit op bezwaar (1 sep 2005) ………………………………… 185<br />
e3. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (15 nov 2005) ………… 189<br />
e4 OSB, besluit op bezwaar (20 dec 2005) ………………………………. 197<br />
e5. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (7 jul 2006) …………... 205<br />
f1. ACTB, advies tbv Calandlyceum (8 jul 2005) ......................................... 211<br />
8<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 50 / 478
f2 Calandlyceum, besluit op bezwaar (8 sep 2005) …………………… 223<br />
f3. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (15 nov 2005) ……….. 227<br />
f4. Calandlyceum, besluit op bezwaar (20 dec 2005) ……………………. 235<br />
f5. Voorzieningenrechter, Rechtbank Amsterdam (7 jul 2006) ………….. 249<br />
f6. Raad van State (16 mei <strong>2007</strong>) ………………………………………… 255<br />
f7 Brief Staatssecretaris OCW (5 juli <strong>2007</strong>) …………………………… 287<br />
g1 Toelatingscommissie Tyltylschool (14 feb 1997)………………………. 291<br />
g2 Toelatingscommissie Tyltylschool (24 apr 1997)………………………. 303<br />
g3. conclusie OB3-verslag (21 mrt 2000) ………………………………… 307<br />
g4 verslag overleg Tyltylschool (5 juni 2003) …………………………….. 315<br />
Diverse regelingen en berichten<br />
x1. Ministeriële regeling (15 feb 2004) …………………………………… 321<br />
x2 Doel Kernprocedure ……………………………………………………. 327<br />
x3 Kernprocedure 2003/2004 …………………………………………….. 331<br />
x4 Kernprocedure 2006/<strong>2007</strong> …………………………………………….. 377<br />
x5 Persbericht over onderwijs aan ondergrensleerlingen (29 mei <strong>2007</strong>)….. 405<br />
x6 Kamervragen over het weigeren van een aanleunklas met zml-leerlingen .4<strong>09</strong><br />
x7 Groei Onderwijs, Jeugd met Beperkingen, SCP 2006 …..……………… 413<br />
x8 2002, Staatsblad 650 ……………………………………………………. 417<br />
x9 uit Jaarverslag Inspectie 2005/2006, kwaliteit speciaal onderwijs ……... 431<br />
Just Satisfaction Claim<br />
y1 huurcontract ............................................................................................... 435<br />
y2 council tax ................................................................................................. 449<br />
y3 travel .......................................................................................................... 455<br />
y4 lawyer ........................................................................................................ 461<br />
9<br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 51 / 478
Ferdi Ploeger Yvonne C. J. Brouwers<br />
Londen, <strong>10</strong> september <strong>2007</strong><br />
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 52 / 478
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 53 / 478
Ploeger en Brouwers - Staat der Nederlanden blz 54 / 478