Groep 6 Proeflessen Maatschrift 6 - Blok 2 - ThiemeMeulenhoff
Groep 6 Proeflessen Maatschrift 6 - Blok 2 - ThiemeMeulenhoff
Groep 6 Proeflessen Maatschrift 6 - Blok 2 - ThiemeMeulenhoff
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Begrijpend en studerend lezen<br />
<strong>Groep</strong> 6<br />
<strong>Proeflessen</strong><br />
<strong>Maatschrift</strong> 6 - <strong>Blok</strong> 2
Inhoudsopgave<br />
Inleiding<br />
<strong>Maatschrift</strong> 6 – blok 2 (pagina’s 26 t/m 49)<br />
Antwoordenboek <strong>Maatschrift</strong> 6 – blok 2 (pagina’s 26 t/m 49)
Inleiding<br />
Beste leerkracht,<br />
Maak kennis met Overal tekst!, onze nieuwe methode voor begrijpend en studerend<br />
lezen!<br />
In deze map treft u proeflessen aan uit deze methode. Het betreft alle lessen uit blok<br />
2 van groep 6. Hiermee kunt u meteen aan de slag en krijgt u een representatief<br />
beeld van Overal tekst!<br />
Startpagina teksten<br />
Wilt u ook de bijbehorende teksten van de startpagina’s gebruiken met de proefles?<br />
Op www.overaltekst.nl krijgt u via ‘Voorbeelden’ toegang tot de Startpagina’s groep 6<br />
(blok 2).<br />
De proeflessen bestaan uit lessen uit het leerlingmateriaal. U kunt deze lessen voor<br />
uw leerlingen kopiëren. Voor het bijbehorende leerkrachtmateriaal (Handleiding,<br />
<strong>Groep</strong>smap, Kopieerbladen) verwijzen wij u graag naar de zichtzending Overal tekst!<br />
Wilt u na het doornemen van deze proeflessen meer informatie over Overal tekst!,<br />
neemt u dan contact met ons op. Wij helpen u graag met het maken van een goede<br />
keuze.<br />
Kijk voor meer informatie ook op www.overaltekst.nl.<br />
Met vriendelijke groet,<br />
<strong>ThiemeMeulenhoff</strong><br />
Team Basisonderwijs<br />
T 0575 – 594894<br />
I www.thiememeulenhoff.nl<br />
E info.bao@thiememeulenhoff.nl
<strong>Blok</strong> 2 basisles 1 Onderzoek de tekst<br />
1 Vul in. Kies uit: kernzin – alinea – slot – kern.<br />
26<br />
Als ik de inleiding en het slot lees, dan weet ik wat er in de kern<br />
staat.<br />
In de kernzin staat de belangrijkste informatie uit de alinea .<br />
2 Lees het lied over ADHD op bladzijde 27 van je Basisboek nog eens.<br />
Wat hoort bij elkaar? Trek lijnen.<br />
inleiding l l Dit was ... (Nee!) Ok!<br />
kern l l Ik leerde ... met ADHD.<br />
slot l l Ik ga ... heb (ADHD?)<br />
3 Wat zijn de kernwoorden in ADHD?<br />
a Kleur de goede hokjes.<br />
stofje<br />
ADHD<br />
b Waaraan zie je dat? Schrijf het op.<br />
spreekbeurt<br />
Het staat vetgedrukt of in hoofdletters.<br />
doodgewone jongen<br />
4 Wat is de kernzin van de eerste alinea? Kruis aan.<br />
n Ik ga m’n spreekbeurt houden vandaag om half elf<br />
n ’k Wil jullie iets vertellen, het gaat over mijzelf<br />
n ’t Is iets wat ik heb en daar zit ik best wel mee<br />
nx Jullie mogen het wel weten: Ik heb ADHD (ADHD?)<br />
5 Lees Knallen met knikkers op bladzijde 28 van je Basisboek.<br />
a Hoeveel alinea’s tel je? Kruis aan.<br />
n 4 n 5 nx 6<br />
b Hoeveel opvallende woorden tel je? Kruis aan.<br />
n 4 nx 5 n 6<br />
stoornis
c Wat is de kernzin van de eerste alinea? Kruis aan.<br />
n Verlies jij steeds met knikkeren?<br />
nx Want met deze spelletjes word jij knikkerkampioen.<br />
d Wat is de kernzin van de slotalinea? Vul in.<br />
Spreek van tevoren af hoeveel knikkers je inzet.<br />
6 Je hebt gelezen over knikkerspelletjes. Ken je nog meer knikkerspelletjes?<br />
Schrijf er eentje op. Schrijf ook de spelregels erbij.<br />
voorbeeldantwoord: knikkeren in een potje. Je maakt een kuiltje in de grond en<br />
iedereen probeert zijn knikker in het kuiltje te gooien. Degene die als eerste zijn<br />
knikker in het kuiltje heeft, wint.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 1 Onderzoek de tekst<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek Vast of vloeibaar 12<br />
1 Lees hiernaast over kamelen.<br />
Vul in.<br />
In de tekst staat een woord vet.<br />
Dat is het kernwoord.<br />
2 Bekijk Vast of vloeibaar? op bladzijde 12 van je Brugboek.<br />
a Uit hoeveel tekstblokjes bestaat de tekst Vast of vloeibaar?<br />
nx 3 n 4 n 5 n 6<br />
b Hoe noem je deze tekstblokjes? Schrijf het op.<br />
alinea’s<br />
Ruim tienduizend kamelen doen in Egypte mee<br />
aan een schoonheidswedstrijd. Voor de bazen van<br />
de beesten zijn er veel prijzen te winnen. In de<br />
prijzenpot zitten wel 100 luxe auto’s en zes<br />
miljoen euro. De kamelen komen uit verschillende<br />
landen in het Midden-Oosten.<br />
27
3 Vul het schema in.<br />
28<br />
inleiding Waar denk ... bijzonder goedje.<br />
kern Water komt ... verschijnen waterdruppeltjes.<br />
slot En waar ... en gasvormig.<br />
4 Bekijk de tekst nog eens.<br />
a In welke alinea vallen de kernwoorden extra op? Schrijf het op.<br />
alinea 2<br />
b Schrijf de kernwoorden uit de alinea op.<br />
vloeistof, vaste stof, gas<br />
c De schrijver wil het belangrijkste woord uit de inleiding ook vet maken.<br />
Welk woord kan hij het beste kiezen? Kruis aan.<br />
nx water n zwembad n kraan n regen<br />
5 Lees de eerste alinea. Wat is de kernzin? Kleur de goede spreekwolk.<br />
Waar denk je aan bij water?<br />
Misschien denk je wel aan regen<br />
die uit de lucht valt?<br />
6 Lees de kern. Wie heeft er gelijk? Kleur de goede spreekwolk.<br />
De kernzin staat aan<br />
het begin.<br />
De kernzin staat aan<br />
het eind.<br />
Aan het zwembad of aan dat natte<br />
spul dat uit de kraan komt?<br />
Eén ding is zeker: water is een<br />
bijzonder goedje.<br />
Er is geen kernzin.
7 Cas heeft water getekend. Hoe heeft hij het water getekend? Kruis aan.<br />
nx vast n vloeibaar n gasvormig<br />
8<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik kan de opbouw van een tekst zien aan alinea’s, witregels,<br />
kernzinnen en kernwoorden.<br />
In deze tekst kleur ik de kernzin rood en de kernwoorden groen.<br />
Ook schrijf ik op hoe de onderdelen van deze tekst heten.<br />
= groen = rood<br />
IJskoud overleven op de Noordpool<br />
Een ijsbeer kan goed overleven op de ijskoude Noordpool.<br />
Hij heeft een dikke vacht. Een lekkkere warme jas heb je ook<br />
wel nodig! Hij heeft stevige kromme klauwen: dodelijke<br />
wapens. Zijn tanden worden elk jaar een laagje dikker.<br />
Handig in dat harde ijs. Zijn oren zijn klein, rond en harig.<br />
Anders vriezen ze er zo af.<br />
9 Waar denk jij aan bij water? Praat er samen over en schrijf het op.<br />
witregel<br />
alinea<br />
voorbeeldantwoord: Water is het bekendst als water, vloeibaar dus. Water om te<br />
te douchen, te drinken, de wc door te spoelen. Je gebruikt het de hele dag<br />
29
<strong>Blok</strong> 2 basisles 2 Vind de betekenis<br />
1 Zo vind ik de betekenis!<br />
Schrijf de stappen<br />
in het schema.<br />
2 Lees de tekst Vragen over dieren op bladzijde 31 van je Basisboek nog eens.<br />
a Lees Daarom nemen neushoorn graag een stofbad of een modderbad.<br />
Hoe zoek je de betekenis van modderbad en stofbad? Kruis aan.<br />
nx woord n plaatje n zin<br />
b Vul in.<br />
30<br />
Stofbad betekent: een bad van stof.<br />
Modderbad betekent: een bad van modder.<br />
c Met welk woord in de zin Modder en stof beschermen hen tegen zonnebrand kun je<br />
op dezelfde manier de betekenis vinden?<br />
Schrijf het op. zonnebrand<br />
3 In het kopje en in de tekst staat het woord ossenpikkers.<br />
a De betekenis van het woord ossenpikkers kun je op alle manieren vinden. Leg uit.<br />
woord ➜ In het woord lees ik os en pikken. Het gaat over beesten die iets van<br />
een os pikken.<br />
plaatje ➜ Op het plaatje zie ik een ossenpikker.<br />
zin ➜ In de zinnen lees ik dat het slimme vogels zijn die op de rug van een<br />
neushoorn insecten opeten.<br />
b Zoek de betekenis van het woord stekelstof. Hoe heb je de betekenis gevonden?<br />
Zet een rondje om het goede woord en vul in.<br />
Ik zoek de betekenis door te kijken naar: woord / plaatje / zin.<br />
Stekelstof betekent een stofje dat stekels stevig maakt.<br />
c Wat betekent keratine? En hoe heb je de betekenis gevonden? Vul in.<br />
Keratine betekent hoorn of stekelstof.<br />
Voor de betekenis keek ik naar: de zin.<br />
woord zin<br />
plaatje<br />
Gebruik het<br />
schema hierboven
4 Lees Leven op straat op bladzijde 32 van je Basisboek.<br />
a Hoe vind je de betekenis van het woord straatkinderen? Zet twee kruisjes.<br />
nx Ik kijk naar het woord. nx Ik kijk naar het plaatje. n Ik kijk naar de zin.<br />
b Vul in. Straatkinderen betekent: kinderen die op straat leven.<br />
c In de tekst wordt Smokey Mountain twee keer uitgelegd. Vul in.<br />
De Nederlandse naam voor Smokey Mountain is:<br />
rokende berg.<br />
Een Smokey Mountain is een<br />
dampende, stinkende vuilnisbelt.<br />
5 Lees de eerste alinea van de tekst Leven op straat nog eens. Wat betekent in de eerste<br />
alinea hetzelfde als ‘leven op straat’? Schrijf het op.<br />
Zij hebben geen dak boven hun hoofd.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 2 Vind de betekenis<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek Reclame! 39<br />
1 Kijk naar het schuingedrukte woord.<br />
a Hoe wordt het schuingedrukte woord uitgelegd? Kruis aan.<br />
De man vroeg grimmig wat wij<br />
in zijn tuin deden. Ik wist niet<br />
waarom hij zo onvriendelijk was.<br />
Jasmin is erg dom, maar haar<br />
zusje is heel pienter.<br />
Vroeger schreven de kinderen<br />
op een lei. Dat is een klein<br />
bordje.<br />
Het woord wordt<br />
uitgelegd.<br />
Er staat een woord<br />
dat het tegenovergestelde<br />
betekent.<br />
Er staat een<br />
woord dat hetzelfde<br />
betekent.<br />
n n nx<br />
n nx n<br />
nx n n<br />
31
32<br />
b Doe de controleproef! Kies een zin van opdracht a. Schrijf de zin met het moeilijke<br />
woord weer op. Maar vervang nu het woord door de betekenis.<br />
voorbeeldantwoord: Vroeger schreven de kinderen op een klein bordje.<br />
c Klopt de betekenis? Streep door wat fout is.<br />
Ja / nee, want de zin is wel / niet goed.<br />
2 Bekijk de tekst Reclame! op bladzijde 34 van je Brugboek.<br />
Kijk naar de titel van de eerste tekst en naar het plaatje.<br />
a Kun je aan de titel zien wat reclame betekent?<br />
Kruis aan. n ja nx nee<br />
b Kun je aan het plaatje zien wat reclame betekent?<br />
Kruis aan. n ja nx nee<br />
3 Lees In de reclame. In welke zin wordt uitgelegd wat het betekent als iets in de reclame<br />
is? Kleur het goede hokje.<br />
Het is feest in de<br />
supermarkt!<br />
De baas vraagt aan een<br />
reclamebureau wat hij moet doen.<br />
Maar hoe weten de mensen die boodschappen gaan doen<br />
dat het deze week zo goedkoop is in deze supermarkt?<br />
4 Lees De baas ... moet maken. (regel 7-9)<br />
a Hoe zoek je de betekenis van artdirector?<br />
Kruis aan.<br />
n woord n plaatje nx zin<br />
b Gebruik de controleproef. Wat is een artdirector?<br />
En eet je<br />
buikje rond!<br />
De baas praat met een meneer of mevrouw die precies weet hoe je reclame moet<br />
maken.<br />
5 Lees De baas ... moet doen. (regel 7)<br />
a Wat is een reclamebureau? Schrijf het op.<br />
bedrijf dat reclame maakt<br />
b Lees De artdirector ... gekleurde lekkernijen. (regel 10-11).<br />
Zoek de betekenis van lekkernijen. Kruis aan.<br />
n lolly’s en ijsjes nx lekkere dingen<br />
n gezonde dingen n feestelijke dingen<br />
c Hoe heb je de betekenis gevonden? Kruis aan.<br />
nx woord n plaatje nx zin
1<br />
6 Lees Weg met de gratis folders!<br />
Kijk naar de zin Elke week ... en broccoli. (regel 1-2) Hoe zoek je de betekenis van uitpuilen?<br />
a Kruis aan.<br />
n woord nx plaatje n zin<br />
b Laat met de controleproef zien wat uitpuilen betekent.<br />
Elke week zit mijn brievenbus vol met folders.<br />
7 De schrijver weet niet zeker of de lezer weet<br />
wat broccoli is. Hij vraagt een tekenaar broccoli<br />
te tekenen. Kleur de goede tekening.<br />
8 Lees de teksten nog een keer. Zie je nog meer moeilijke woorden? Schrijf twee woorden<br />
op en zoek de betekenis. Gebruik woord, zin of plaatje. voorbeeldantwoord:<br />
9<br />
woord betekenis zo heb ik de betekenis gevonden:<br />
media kranten, tv, radio ik keek naar de zinnen<br />
koopgedrag wat ik wel en niet koop ik keek naar het woord<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik heb geleerd hoe ik de betekenis van een moeilijk woord kan vinden.<br />
Ik streep door wat fout is.<br />
Mijn haar is futloos. Het is helemaal slap.<br />
Ik weet wat futloos betekent in deze zin.<br />
In de andere zin staat hetzelfde / het tegenovergestelde.<br />
0 Praat samen over reclame.<br />
a Welke reclames vind je leuk? Schrijf op.<br />
voorbeeldantwoord: de reclames van Even Apeldoorn bellen. Daar moet ik altijd<br />
om lachen.<br />
b Laat jij je door reclames vertellen wat je moet kopen? Schrijf op en leg uit.<br />
voorbeeldantwoord: een beetje wel. Ik probeer er niet te veel naar te luisteren,<br />
maar reclames brengen je wel op een idee.<br />
33
<strong>Blok</strong> 2 basisles 3 Herken waar het woord naar verwijst<br />
1 Welke woorden kunnen<br />
verwijswoorden zijn?<br />
Kleur ze.<br />
2 Lees Meester Jaap zwemt op bladzijde 35 van je Basisboek nog eens.<br />
a Waarnaar verwijst ik in deze zin? Kruis aan.<br />
Ik verwijst naar:<br />
‘Ik smelt,’ zucht Tijs.<br />
n Meester Jaap. n Johan. nx Tijs.<br />
34<br />
b Waarnaar verwijst ze in deze zin? Kruis aan.<br />
Als ze het wel eens<br />
voorstelden, zei hij<br />
altijd: ‘Ja, dat doen<br />
we nog wel eens<br />
een keer.’<br />
Ze verwijst naar:<br />
n Johan en Tijs.<br />
nx de groep.<br />
n de kinderen die tussen de middag niet naar school gaan.<br />
3 In de tekst staat een paar keer het woord dat. Waarnaar verwijst dat? Vul het schema in.<br />
Maar dat helpt niks. de zonneschermen naar beneden doen<br />
Dat geeft zo’n troep. smelt<br />
Dat is nog nooit vertoond. zwemmen met meester Jaap<br />
4 Lees Liegen op bladzijde 36 van je Basisboek.<br />
Waarnaar verwijst die in regel 7?<br />
Kleur het goede hokje.<br />
de speler<br />
de achterkant<br />
een kaart<br />
de stapel
5 In de tekst onder De spelregels zijn: staan nog meer verwijswoorden.<br />
Vul het schema verder in.<br />
regel verwijswoord<br />
regel 3 die verwijst naar een speler<br />
regel 7 Die verwijst naar een kaart<br />
regel 10 je verwijst naar de vorige speler<br />
regel 14 zijn verwijst naar de ander<br />
6 Ken je nog meer kaartspelletjes? Kies er eentje uit en schrijf de spelregels op.<br />
voorbeeldantwoord: pesten. Iedereen moet om de beurt een kaart op de stapel<br />
leggen. Die kaart moet dezelfde kleur hebben als de vorige kaart op de stapel,<br />
of hetzelfde plaatje of cijfer. Als dat niet kan, moet je een kaart van de andere<br />
stapel trekken. Met een 2, 8 of joker kun je elkaar plagen/pesten.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 3 Herken waar het woord naar verwijst<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
n het Brugboek Groeten uit Griezeloog 42-43<br />
n de Startpagina<br />
1 Lees de mop hiernaast.<br />
a Zet een streep onder de verwijswoorden.<br />
b Waarnaar verwijst hem in de mop? Vul in.<br />
Hem verwijst naar: een pizza.<br />
Simon bestelt een pizza.<br />
Die vindt hij lekker.<br />
De verkoper vraagt: ‘Hoe wil<br />
je hem hebben? In zes stukken<br />
gesneden of liever in twaalf?’<br />
Simon: ‘Doe maar in zes,<br />
want twaalf stukken krijg ik<br />
nooit op.’<br />
35
2 Lees Groeten uit Griezeloog op bladzijde 42 en 43 van je Brugboek. Welke tekstsoort<br />
herken je?<br />
Zet een kruisje op de goede plaats.<br />
36<br />
Zwarte mist<br />
Griezeloog: vergaan eiland in<br />
de Westzee.<br />
Broers (10) zwaargewond op<br />
strand<br />
pleziertekst<br />
nx<br />
meninginstructie- informatieve reclameteksttekst<br />
tekst tekst<br />
n n n n<br />
n n n nx<br />
n n n nx n<br />
3 Lees het begin van Zwarte mist: Het is ... heeft bestaan? (regel 1-7)<br />
Schrijf de verwijswoorden op. Schrijf ook op waar het woord naar verwijst.<br />
verwijswoord verwijst naar:<br />
Hij (regel 2) Sil<br />
jij (regel 5) Sil<br />
je (regel 6) Bas<br />
4 Lees de zinnen hiernaast.<br />
Waarnaar verwijst dat in de laatste regel?<br />
Kruis aan.<br />
n dat het eiland in zee is gezakt<br />
n dat er zwarte mist op het eiland was<br />
nx dat Griezeloog nooit heeft bestaan<br />
n dat jij ook nog in de zee kunt zakken<br />
5 Lees: Griezeloog: vergaan eiland in de<br />
Westzee. Lees de zin hiernaast.<br />
a Waarnaar verwijst dit in de tweede zin?<br />
Dit verwijst naar: vergaan eiland in de<br />
Westzee.<br />
b Men zegt ... Wie zijn men, denk je? Schrijf het op.<br />
de mensen van de eilanden<br />
6 Lees de zinnen uit de tekst Geschiedenis.<br />
Kleur waar het woord ze naar verwijst.<br />
Bas knikt en zegt: ‘Ik geloof er geen snars<br />
van, dat het eiland in zee is gezakt. En dat<br />
er zwarte mist op het eiland was. Ik weet<br />
honderd procent zeker dat Griezeloog nooit<br />
heeft bestaan.’<br />
‘Zeg dat maar niet te hard,’ zegt Sil<br />
plagend.<br />
Griezeloog: vergaan eiland in de Westzee.<br />
Of dit echt bestaan heeft, is niet zeker.<br />
Men zegt dat het tussen de eilanden<br />
Smork en De Plaat lag.<br />
In het Eilandmuseum zijn nog een<br />
plattegrond en vlag van Griezeloog te zien.<br />
Ze werden gevonden in een kelder van de<br />
vuurtoren op Smork.
1<br />
7 Lees de zin hieronder.<br />
a Waarnaar verwijst het woord Dit? Zet daar een rondje om.<br />
8<br />
Het strand van Smork. Dit<br />
is de plek waar de mist hen<br />
aanviel, volgens S. en B.<br />
b Kruis ook op de foto aan<br />
waar dit naar verwijst.<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik heb nieuwe verwijswoorden geleerd en ik weet waarnaar ze verwijzen.<br />
In deze mop geef ik met pijlen<br />
aan waarnaar de verwijswoorden<br />
verwijzen.<br />
Ik doe ook de controleproef.<br />
Nee? Die heeft zich dan goed verstopt!<br />
Ik schrijf de laatste zin op.<br />
Het verwijswoord vervang ik door het woord waarnaar het verwijst.<br />
De olifant heeft zich dan goed verstopt!<br />
Klopt het? Streep door. ja / nee<br />
9 Schrijf op.<br />
a Welke vorm had het eiland Griezeloog?<br />
de vorm van een doodshoofd<br />
b Waar zie je dat aan?<br />
aan de tekening van het eiland<br />
Zeg Roos, heb jij ooit een olifant<br />
0 Heeft Griezeloog echt bestaan, denk je? Schrijf op en leg uit.<br />
verstopt achter een grassprietje gezien?<br />
voorbeeldantwoord: Nee, ik denk dat de schrijver het eiland zelf verzonnen heeft.<br />
37
<strong>Blok</strong> 2 basisles 4 Zie de volgorde in de tijd<br />
1 Welke signaalwoorden voor tijd geven een volgorde aan?<br />
Vul het schema in. Kies uit: tot slot – lang geleden – ten eerste – eerst – ten derde –<br />
een tijd later – ten tweede – nu – dan.<br />
38<br />
ten eerste ten tweede ten derde<br />
lang geleden een tijd later nu<br />
eerst dan tot slot<br />
2 Lees Tanden poetsen volgens de 3 B’s op bladzijde 34 van je Basisboek nog eens.<br />
Bij elke stap staat een signaalwoord voor de volgorde in de tijd. Schrijf het op.<br />
stap signaalwoord<br />
stap 1 Begin<br />
stap 2 Dan<br />
stap 3 hierna<br />
stap 4 vervolgens<br />
stap 5 Eerst<br />
stap 6 Even later<br />
stap 7 ten slotte<br />
3 Lees Het weer van vandaag op bladzijde 40 van je Basisboek.<br />
a Hoeveel signaalwoorden voor de volgorde in de tijd tel je in de tekst? Kruis aan.<br />
n 2 nx 3 n 4<br />
b Zet het weerbericht in de goede volgorde. Schrijf er 1, 2 of 3 voor.<br />
3<br />
1<br />
2
4 Lees de tekst De EHBO-cursus gaat bijna van start! op bladzijde 40 van je Basisboek.<br />
Kleur de signaalwoorden voor de volgorde in de tijd in de zinnen hieronder.<br />
Om te beginnen leer je wat je moet doen bij verwondingen of botbreuken.<br />
Vervolgens leer je wat je moet doen als iemand flauwvalt of niet meer ademt.<br />
Daarna leer je hoe je ongelukken kunt voorkomen.<br />
Kort daarop doe je examen.<br />
Ten slotte krijg je het diploma Jeugd Eerste Hulp A.<br />
5 In welke teksten kun je<br />
signaalwoorden voor<br />
de volgorde in de tijd<br />
tegenkomen?<br />
Kleur de goede plaatjes.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 4 Zie de volgorde in de tijd<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek IJskoud water 12-13<br />
1 Jezelf aankleden doe je in een bepaalde volgorde.<br />
Schrijf het goede signaalwoord voor de volgorde in de tijd onder het plaatje.<br />
Kies uit: om te beginnen – dan – daarna – nu – uiteindelijk.<br />
Om te<br />
beginnen<br />
trek je je<br />
onderbroek en<br />
hemd aan.<br />
Daarna / dan<br />
je broek.<br />
Dan / daarna<br />
volgt je trui.<br />
Nu<br />
zijn je sokken<br />
aan de beurt.<br />
En uitein-<br />
delijk<br />
je schoenen.<br />
39
2 Bekijk IJskoud nóg kouder! op bladzijde 12 van je Brugboek.<br />
Wat voor tekstsoort is IJskoud nóg kouder!? Kleur het goede hokje.<br />
3 De volgorde in de tijd herken je vaak aan signaalwoorden voor tijd.<br />
Welke signaalwoorden gebruikt de schrijver in IJskoud nóg kouder!? Schrijf ze op.<br />
40<br />
pleziertekst informatieve tekst<br />
reclametekst<br />
eerst, vervolgens, daarna, nu, dan, vervolgens, ten slotte<br />
4 Wat komt eerst? Wat komt daarna? Schrijf de cijfers 1 tot en met 6 op.<br />
Het eerste cijfer is al ingevuld.<br />
2 Sla daarna met de houten hamer de ijsklontjes tot gruis.<br />
1 Doe eerst 20 ijsklontjes in een theedoek en vouw de theedoek dicht.<br />
6 Meet ten slotte van elk glas de temperatuur.<br />
4 Doe dan in één glas een flinke lepel zout en roer het zout goed door.<br />
5 Wacht vervolgens 10 minuten.<br />
3 Verdeel nu het gruis snel over twee glazen.<br />
5 Lees IJs zet uit op bladzijde 13<br />
van je Brugboek.<br />
In welke zinnen zie je een<br />
signaalwoord voor de volgorde in<br />
de tijd? Kleur die zinnen.<br />
6 Kijk naar de plaatjes.<br />
a Zet de plaatjes in de goede volgorde. Schrijf er 1, 2, 3 of 4 onder.<br />
b Let op de tijd!<br />
Schrijf het goede signaalwoord voor de volgorde in de tijd erbij.<br />
Kies uit: vervolgens – dan – een paar uur later – eerst.<br />
3 dan of<br />
vervolgens<br />
4 een paar<br />
uur later<br />
Neem een leeg blik en giet dat tot de rand vol water.<br />
Zet de pot voorzichtig rechtop in de vriezer.<br />
Wacht een paar uur tot het water bevroren is.<br />
Leg er dan een klein snijplankje op.<br />
1 eerst<br />
instructietekst<br />
meningtekst<br />
2 vervolgens<br />
of dan
7 Schrijf een kaart aan je vriend of vriendin. Vertel over je laatste vakantie.<br />
Wat heb je toen gedaan? Schrijf het op.<br />
Gebruik signaalwoorden voor de volgorde in de tijd. voorbeeldantwoord:<br />
8<br />
Hoi Bette! Het is hier super! We<br />
zwemmen iedere dag in zee. In<br />
het begin waren er bijna geen<br />
krabbetjes. Daarna vond Tom<br />
een andere plek op het strand.<br />
Nu vinden we er wel drie per<br />
dag! Tot snel! Groeten, Mischa<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik kan woorden voor de volgorde in de tijd herkennen.<br />
Ik schrijf er een paar op, in de goede volgorde:<br />
voorbeeldantwoord: eerst, als eerste, nu, dan, daarna, vervolgens,<br />
uiteindelijk, ten slotte<br />
Bette Midden<br />
Dorpsweg 6<br />
5152 AA<br />
Zutphen<br />
9 Lees Vast of vloeibaar?<br />
Hier zie je drie tekeningen van water. Vul het goede woord onder de tekening in.<br />
Kies uit: vast – vloeibaar – gasvormig.<br />
gasvormig vast<br />
vloeibaar<br />
41
<strong>Blok</strong> 2 basisles 5 Zie het probleem en de oplossing<br />
1 Welke signaalwoorden voor probleem en voor oplossing ken je? Vul in.<br />
voorbeeldantwoord:<br />
2 Lees Wat moet je doen als je door het ijs zakt? op bladzijde 43 van je Basisboek nog<br />
eens.<br />
Welke signaalwoorden voor probleem en oplossing zie je in de tekst? Vul in.<br />
42<br />
kwestie<br />
crisis<br />
probleem oplossing<br />
de vraag idee<br />
wat moet je doen oplossing<br />
tips<br />
3 De tekst gaat over een probleem en over een paar oplossingen.<br />
a Vul in. Wat moet je doen als je door het ijs zakt?<br />
Oplossingen van de kinderen:<br />
1 eruit klimmen<br />
2 eerst naar het donkere gat zwemmen<br />
3 naar het licht zwemmen<br />
b Wie geeft de beste oplossing? Kruis aan.<br />
n Jan n Maaike<br />
n Najib nx iemand van de reddingsbrigade<br />
4 Lees de titel van de tekst Muis zorgt voor problemen op bladzijde 44 van je Basisboek.<br />
a Staat er in de titel een probleem of een oplossing? Kruis aan.<br />
nx een probleem n een oplossing n geen probleem en ook geen oplossing<br />
b Wat is het probleem in deze tekst? Schrijf het op.<br />
muizen aan boord van een vliegtuig<br />
goede vondst<br />
uitleg
c Waarom is dat een probleem? Schrijf het op.<br />
Muizen knagen aan snoeren en andere dingen. Dat is gevaarlijk. Een vliegtuig<br />
kan onbestuurbaar worden.<br />
5 In welke zin staat een signaalwoord voor oplossing? Kruis aan.<br />
n Nu moest het vliegtuig naar Zwitserland toe, want er was een groot probleem:<br />
muizen aan boord.<br />
nx Alleen in Zwitserland kon het probleem worden verholpen.<br />
n Het vliegtuig werd met een speciaal gas bespoten. Daardoor zouden de muizen<br />
doodgaan.<br />
n Dan kan het vliegtuig bijvoorbeeld onbestuurbaar worden.<br />
6 Stel, je hebt een muis in huis en dat wil je niet. Welke oplossing kun je bedenken om<br />
van de muis af te komen? Schrijf op. Gebruik een signaalwoord.<br />
Misschien is het een idee om de muis te vangen met een muizenval.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 5 Zie het probleem en de oplossing<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek Dieren op dieet? 29<br />
1 Lees de mop hiernaast.<br />
a Kruis aan.<br />
Het probleem is:<br />
n Er komt een man bij de dokter.<br />
nx De man heeft pijn aan zijn oog als hij<br />
koffiedrinkt.<br />
n De dokter heeft pijn aan zijn oog als hij koffiedrinkt.<br />
n De man moet het lepeltje uit het kopje halen.<br />
b Vul in.<br />
De oplossing is: de man moet het lepeltje uit het kopje halen.<br />
c Stel: jij vertelt deze mop aan iemand anders. Welk signaalwoord voor probleem en<br />
welk signaalwoord voor oplossing kun je dan gebruiken? Schrijf de signaalwoorden op.<br />
voorbeeldantwoord: probleem, een goed idee<br />
Een man komt bij de dokter. De man zegt:<br />
‘Dokter, elke keer als ik koffiedrink,<br />
heb ik zo’n pijn aan mijn oog.’<br />
Zegt de dokter: ‘Dan moet je het<br />
lepeltje uit het kopje halen.’<br />
43
2 Lees de titel van de tekst op bladzijde 29 van je Brugboek.<br />
Staat er in de titel een probleem of een oplossing? Kruis aan.<br />
n een probleem<br />
nx een oplossing<br />
n geen probleem en ook geen oplossing<br />
3 Lees de eerste alinea.<br />
a Welk signaalwoord voor probleem zie je staan? Schrijf het op.<br />
44<br />
ernstige zaak<br />
b Je zou op dezelfde plek andere signaalwoorden voor probleem kunnen gebruiken.<br />
Schrijf er drie op. voorbeeldantwoord:<br />
1 Dat is een ernstige kwestie.<br />
2 Dat is een groot risico.<br />
3 Dat is een probleem.<br />
c Wat is het probleem? Schrijf het op.<br />
Honden en katten zijn te dik.<br />
4 In de tweede alinea staat nog een probleem.<br />
a Schrijf het probleem op.<br />
Onze huisdieren hebben<br />
slechte gebitten.<br />
b Staat in deze alinea ook een signaalwoord voor probleem? Streep door en vul in.<br />
Nee / ja, namelijk het woord mis.<br />
5 Kijk naar de tekeningen bij de tekst. Welke oplossingen zijn er getekend? Vul in.<br />
Oplossing 1: dieren moeten sporten.<br />
Oplossing 2: dieren moeten vaak wegen.<br />
Oplossing 3: dieren moeten aan fitness doen.
6 Welke oplossing geeft dokter Janssen? Kleur de goede oplossing.<br />
7 Welke oplossingen heeft de dierenarts nog meer? Vul in.<br />
8<br />
Doe je dier op<br />
fi tn e s s!<br />
Ik trek lijnen.<br />
veel naar buiten<br />
veel spelen<br />
Laat je dier vaker<br />
door mij<br />
controleren.<br />
zorg dat hij vaak zijn tanden gebruikt<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik herken een probleem en een oplossing in een tekst.<br />
Ik weet het antwoord! ●<br />
Dat is een ernstige zaak! ● ●<br />
Ik weet niet meer wat ik moet doen. ● ●<br />
Mag ik een tip geven? ●<br />
Geef je dier<br />
gezondetussendoortjes. probleem<br />
oplossing<br />
9 Bedenk zelf een probleem en een oplossing.<br />
a Teken het probleem in het eerste vak en de oplossing in het tweede vak.<br />
voorbeeldantwoord:<br />
Ik ben slecht in rekenen. Ik laat mijn tweelingbroer mijn proef-<br />
werk maken. Hij is een kei in rekenen.<br />
b Laat je tekeningen aan een ander zien. Weet hij of zij wat het probleem en de<br />
oplossing is?<br />
45
<strong>Blok</strong> 2 basisles 6 De leesmanieren samen!<br />
1 Bekijk De oude grootvader en zijn kleinzoon op<br />
bladzijde 47 van je Basisboek nog eens.<br />
Hoeveel alinea’s tel je?<br />
A 1<br />
B 2<br />
C 3<br />
D 4<br />
2 Lees: zijn ogen ... knieën knikten. (regel 1-2)<br />
Wat betekent troebel?<br />
A donker<br />
B ondoorzichtig<br />
C scheel<br />
D vies<br />
3 Lees: Aan tafel ... de bedoeling! (regel 2-4)<br />
Waarnaar verwijst dat? Vul in.<br />
46<br />
Dat verwijst naar: soep morsen en knoeien op zijn trui.<br />
4 Lees: Aan tafel ... en brak. (regel 2-8)<br />
Maak een tijdbalk.<br />
Eerst kon hij zijn<br />
lepel niet meer<br />
vasthouden.<br />
Vervolgens<br />
morste hij soep<br />
en knoeide op zijn<br />
trui.<br />
Hij kreeg het<br />
eten voortaan in<br />
een aarden<br />
schotel.<br />
Onderzoek de tekst<br />
Vind de betekenis<br />
Herken waar het woord<br />
naar verwijst<br />
Ten slotte kon hij<br />
het schoteltje<br />
niet meer<br />
vasthouden.<br />
Zie de volgorde<br />
in de tijd
5 Welke signaalwoorden helpen je bij het maken van de tijdbalk?<br />
A eerst, niet de bedoeling, voortaan en niet meer<br />
B eerst, niet de bedoeling, voortaan en ten slotte<br />
C eerst, vervolgens, niet de bedoeling en ten slotte<br />
D eerst, vervolgens, voortaan en ten slotte<br />
6 In de tekst lees je over een probleem.<br />
Welke oplossingen bedenken de ouders eerst?<br />
A Ze geven de man schone kleren.<br />
B Ze geven de oude man een nieuwe lepel en een nieuw bord.<br />
C Ze zetten de man in een donker hoekje en geven hem een houten bakje.<br />
D Ze vragen het kind te helpen.<br />
7 Welke oplossing bedenkt het kind? Schrijf op.<br />
Het kind maakt alvast een houten bakje voor als zijn ouders<br />
oud zijn. Daardoor zien zijn ouders dat ze de verkeerde<br />
oplossing hebben bedacht.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 6 De leesmanieren samen!<br />
Zie de volgorde in tijd<br />
Zie het probleem<br />
en de oplossing<br />
Zie het probleem<br />
en de oplossing<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek Eilanden die wandelen 14-15<br />
1 Lees Eilanden die wandelen, op bladzijde 14-15 van je<br />
Brugboek. Lees: Net zoals ... dertig meter. (regel 9-18)<br />
Waar staat de kernzin?<br />
A De kernzin is de eerste zin.<br />
B De kernzin is de laatste zin.<br />
C De kernzin staat halverwege.<br />
D In deze alinea staat geen kernzin.<br />
2 Lees: Net zoals ... heet afkalven. (regel 9-14)<br />
Welk woord in de tekst betekent ongeveer hetzelfde als afkalven?<br />
A afbrokkelen<br />
B beuken<br />
C groeien<br />
D wandelen<br />
Onderzoek de tekst<br />
Vind de betekenis<br />
47
3 Lees De meeste ... oplossingen voor. (regel 30-37)<br />
Welke verwijswoorden zie je? Vul in. Schrijf ook op waar de<br />
verwijswoorden naar verwijzen.<br />
48<br />
verwijswoord het woord verwijst naar<br />
dit de meeste dorpen liggen meer naar het westen<br />
ze de bewoners<br />
ze de bewoners<br />
4 Kijk naar de tekeningen en de tekst ernaast.<br />
Welk signaalwoord voor de volgorde in de tijd herken je?<br />
A 10 kilometer<br />
B 1850<br />
C gevaarlijk<br />
D het westen<br />
5 Mensen die op de Waddeneilanden wonen, hebben een probleem.<br />
Wat is het probleem? Schrijf op.<br />
voorbeeldantwoord: Doordat de eilanden wandelen, komen<br />
dorpjes steeds dichter bij de zee te liggen.<br />
6 Lees De meeste … strand staan. (regel 30-50)<br />
In welke zin staat het probleem?<br />
A De meeste dorpen op de Waddeneilanden liggen nu meer naar<br />
het westen.<br />
B Gelukkig zijn de bewoners beter voorbereid op de gevaren van de zee.<br />
C Ze wachten niet meer tot de zee tegen de voordeur klotst.<br />
D Toch gebeurt het ook nu nog dat het water de mensen verrast.<br />
7 Hier zie je een kaart van een Waddeneiland.<br />
Aan welke kant van het eiland kun je in de toekomst het<br />
beste wonen? Zet op die plaats een kruisje.<br />
Herken waar het<br />
woord naar verwijst<br />
Zie de volgorde<br />
in de tijd<br />
Zie het probleem<br />
en de oplossing<br />
Zie het probleem<br />
en de oplossing<br />
Weet je nog?<br />
Gebruik de<br />
leesmanier<br />
Trek een conclusie
8<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik heb geleerd hoe ik de leesmanieren van blok 2 in een tekst kan gebruiken.<br />
Ik kan laten zien dat ik de leesmanieren begrijp door lijnen te trekken.<br />
Onderzoek de tekst l l Ik ga in een alinea op zoek naar de kernzin.<br />
Vind de betekenis l l Ik let op woorden als die, deze, dit en dat.<br />
l l Ik kijk naar het woord, het plaatje of de<br />
Herken waar het woord<br />
naar verwijst<br />
zin.<br />
Zie de volgorde in de tijd l l Ik let op woorden zoals ernstige zaak en<br />
Zie het probleem en de<br />
oplossing<br />
idee.<br />
l l Ik let op woorden zoals al gauw en<br />
vervolgens.<br />
49
Antwoordenboek<br />
<strong>Maatschrift</strong> 6 – <strong>Blok</strong> 2
<strong>Blok</strong> 2 basisles 1 Onderzoek de tekst<br />
1 Vul in. Kies uit: kernzin – alinea – slot – kern.<br />
26<br />
Als ik de inleiding en het slot lees, dan weet ik wat er in de kern<br />
staat.<br />
In de kernzin staat de belangrijkste informatie uit de alinea .<br />
2 Lees het lied over ADHD op bladzijde 27 van je Basisboek nog eens.<br />
Wat hoort bij elkaar? Trek lijnen.<br />
inleiding l l Dit was ... (Nee!) Ok!<br />
kern l l Ik leerde ... met ADHD.<br />
slot l l Ik ga ... heb (ADHD?)<br />
3 Wat zijn de kernwoorden in ADHD?<br />
a Kleur de goede hokjes.<br />
stofje<br />
ADHD<br />
b Waaraan zie je dat? Schrijf het op.<br />
spreekbeurt<br />
Het staat vetgedrukt of in hoofdletters.<br />
doodgewone jongen<br />
4 Wat is de kernzin van de eerste alinea? Kruis aan.<br />
n Ik ga m’n spreekbeurt houden vandaag om half elf<br />
n ’k Wil jullie iets vertellen, het gaat over mijzelf<br />
n ’t Is iets wat ik heb en daar zit ik best wel mee<br />
nx Jullie mogen het wel weten: Ik heb ADHD (ADHD?)<br />
5 Lees Knallen met knikkers op bladzijde 28 van je Basisboek.<br />
a Hoeveel alinea’s tel je? Kruis aan.<br />
n 4 n 5 nx 6<br />
b Hoeveel opvallende woorden tel je? Kruis aan.<br />
n 4 nx 5 n 6<br />
stoornis
c Wat is de kernzin van de eerste alinea? Kruis aan.<br />
n Verlies jij steeds met knikkeren?<br />
nx Want met deze spelletjes word jij knikkerkampioen.<br />
d Wat is de kernzin van de slotalinea? Vul in.<br />
Spreek van tevoren af hoeveel knikkers je inzet.<br />
6 Je hebt gelezen over knikkerspelletjes. Ken je nog meer knikkerspelletjes?<br />
Schrijf er eentje op. Schrijf ook de spelregels erbij.<br />
voorbeeldantwoord: knikkeren in een potje. Je maakt een kuiltje in de grond en<br />
iedereen probeert zijn knikker in het kuiltje te gooien. Degene die als eerste zijn<br />
knikker in het kuiltje heeft, wint.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 1 Onderzoek de tekst<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek Vast of vloeibaar 12<br />
1 Lees hiernaast over kamelen.<br />
Vul in.<br />
In de tekst staat een woord vet.<br />
Dat is het kernwoord.<br />
2 Bekijk Vast of vloeibaar? op bladzijde 12 van je Brugboek.<br />
a Uit hoeveel tekstblokjes bestaat de tekst Vast of vloeibaar?<br />
nx 3 n 4 n 5 n 6<br />
b Hoe noem je deze tekstblokjes? Schrijf het op.<br />
alinea’s<br />
Ruim tienduizend kamelen doen in Egypte mee<br />
aan een schoonheidswedstrijd. Voor de bazen van<br />
de beesten zijn er veel prijzen te winnen. In de<br />
prijzenpot zitten wel 100 luxe auto’s en zes<br />
miljoen euro. De kamelen komen uit verschillende<br />
landen in het Midden-Oosten.<br />
27
3 Vul het schema in.<br />
28<br />
inleiding Waar denk ... bijzonder goedje.<br />
kern Water komt ... verschijnen waterdruppeltjes.<br />
slot En waar ... en gasvormig.<br />
4 Bekijk de tekst nog eens.<br />
a In welke alinea vallen de kernwoorden extra op? Schrijf het op.<br />
alinea 2<br />
b Schrijf de kernwoorden uit de alinea op.<br />
vloeistof, vaste stof, gas<br />
c De schrijver wil het belangrijkste woord uit de inleiding ook vet maken.<br />
Welk woord kan hij het beste kiezen? Kruis aan.<br />
nx water n zwembad n kraan n regen<br />
5 Lees de eerste alinea. Wat is de kernzin? Kleur de goede spreekwolk.<br />
Waar denk je aan bij water?<br />
Misschien denk je wel aan regen<br />
die uit de lucht valt?<br />
6 Lees de kern. Wie heeft er gelijk? Kleur de goede spreekwolk.<br />
De kernzin staat aan<br />
het begin.<br />
De kernzin staat aan<br />
het eind.<br />
Aan het zwembad of aan dat natte<br />
spul dat uit de kraan komt?<br />
Eén ding is zeker: water is een<br />
bijzonder goedje.<br />
Er is geen kernzin.
7 Cas heeft water getekend. Hoe heeft hij het water getekend? Kruis aan.<br />
nx vast n vloeibaar n gasvormig<br />
8<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik kan de opbouw van een tekst zien aan alinea’s, witregels,<br />
kernzinnen en kernwoorden.<br />
In deze tekst kleur ik de kernzin rood en de kernwoorden groen.<br />
Ook schrijf ik op hoe de onderdelen van deze tekst heten.<br />
= groen = rood<br />
IJskoud overleven op de Noordpool<br />
Een ijsbeer kan goed overleven op de ijskoude Noordpool.<br />
Hij heeft een dikke vacht. Een lekkkere warme jas heb je ook<br />
wel nodig! Hij heeft stevige kromme klauwen: dodelijke<br />
wapens. Zijn tanden worden elk jaar een laagje dikker.<br />
Handig in dat harde ijs. Zijn oren zijn klein, rond en harig.<br />
Anders vriezen ze er zo af.<br />
9 Waar denk jij aan bij water? Praat er samen over en schrijf het op.<br />
witregel<br />
alinea<br />
voorbeeldantwoord: Water is het bekendst als water, vloeibaar dus. Water om te<br />
te douchen, te drinken, de wc door te spoelen. Je gebruikt het de hele dag<br />
29
<strong>Blok</strong> 2 basisles 2 Vind de betekenis<br />
1 Zo vind ik de betekenis!<br />
Schrijf de stappen<br />
in het schema.<br />
2 Lees de tekst Vragen over dieren op bladzijde 31 van je Basisboek nog eens.<br />
a Lees Daarom nemen neushoorn graag een stofbad of een modderbad.<br />
Hoe zoek je de betekenis van modderbad en stofbad? Kruis aan.<br />
nx woord n plaatje n zin<br />
b Vul in.<br />
30<br />
Stofbad betekent: een bad van stof.<br />
Modderbad betekent: een bad van modder.<br />
c Met welk woord in de zin Modder en stof beschermen hen tegen zonnebrand kun je<br />
op dezelfde manier de betekenis vinden?<br />
Schrijf het op. zonnebrand<br />
3 In het kopje en in de tekst staat het woord ossenpikkers.<br />
a De betekenis van het woord ossenpikkers kun je op alle manieren vinden. Leg uit.<br />
woord ➜ In het woord lees ik os en pikken. Het gaat over beesten die iets van<br />
een os pikken.<br />
plaatje ➜ Op het plaatje zie ik een ossenpikker.<br />
zin ➜ In de zinnen lees ik dat het slimme vogels zijn die op de rug van een<br />
neushoorn insecten opeten.<br />
b Zoek de betekenis van het woord stekelstof. Hoe heb je de betekenis gevonden?<br />
Zet een rondje om het goede woord en vul in.<br />
Ik zoek de betekenis door te kijken naar: woord / plaatje / zin.<br />
Stekelstof betekent een stofje dat stekels stevig maakt.<br />
c Wat betekent keratine? En hoe heb je de betekenis gevonden? Vul in.<br />
Keratine betekent hoorn of stekelstof.<br />
Voor de betekenis keek ik naar: de zin.<br />
woord zin<br />
plaatje<br />
Gebruik het<br />
schema hierboven
4 Lees Leven op straat op bladzijde 32 van je Basisboek.<br />
a Hoe vind je de betekenis van het woord straatkinderen? Zet twee kruisjes.<br />
nx Ik kijk naar het woord. nx Ik kijk naar het plaatje. n Ik kijk naar de zin.<br />
b Vul in. Straatkinderen betekent: kinderen die op straat leven.<br />
c In de tekst wordt Smokey Mountain twee keer uitgelegd. Vul in.<br />
De Nederlandse naam voor Smokey Mountain is:<br />
rokende berg.<br />
Een Smokey Mountain is een<br />
dampende, stinkende vuilnisbelt.<br />
5 Lees de eerste alinea van de tekst Leven op straat nog eens. Wat betekent in de eerste<br />
alinea hetzelfde als ‘leven op straat’? Schrijf het op.<br />
Zij hebben geen dak boven hun hoofd.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 2 Vind de betekenis<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek Reclame! 39<br />
1 Kijk naar het schuingedrukte woord.<br />
a Hoe wordt het schuingedrukte woord uitgelegd? Kruis aan.<br />
De man vroeg grimmig wat wij<br />
in zijn tuin deden. Ik wist niet<br />
waarom hij zo onvriendelijk was.<br />
Jasmin is erg dom, maar haar<br />
zusje is heel pienter.<br />
Vroeger schreven de kinderen<br />
op een lei. Dat is een klein<br />
bordje.<br />
Het woord wordt<br />
uitgelegd.<br />
Er staat een woord<br />
dat het tegenovergestelde<br />
betekent.<br />
Er staat een<br />
woord dat hetzelfde<br />
betekent.<br />
n n nx<br />
n nx n<br />
nx n n<br />
31
32<br />
b Doe de controleproef! Kies een zin van opdracht a. Schrijf de zin met het moeilijke<br />
woord weer op. Maar vervang nu het woord door de betekenis.<br />
voorbeeldantwoord: Vroeger schreven de kinderen op een klein bordje.<br />
c Klopt de betekenis? Streep door wat fout is.<br />
Ja / nee, want de zin is wel / niet goed.<br />
2 Bekijk de tekst Reclame! op bladzijde 34 van je Brugboek.<br />
Kijk naar de titel van de eerste tekst en naar het plaatje.<br />
a Kun je aan de titel zien wat reclame betekent?<br />
Kruis aan. n ja nx nee<br />
b Kun je aan het plaatje zien wat reclame betekent?<br />
Kruis aan. n ja nx nee<br />
3 Lees In de reclame. In welke zin wordt uitgelegd wat het betekent als iets in de reclame<br />
is? Kleur het goede hokje.<br />
Het is feest in de<br />
supermarkt!<br />
De baas vraagt aan een<br />
reclamebureau wat hij moet doen.<br />
Maar hoe weten de mensen die boodschappen gaan doen<br />
dat het deze week zo goedkoop is in deze supermarkt?<br />
4 Lees De baas ... moet maken. (regel 7-9)<br />
a Hoe zoek je de betekenis van artdirector?<br />
Kruis aan.<br />
n woord n plaatje nx zin<br />
b Gebruik de controleproef. Wat is een artdirector?<br />
En eet je<br />
buikje rond!<br />
De baas praat met een meneer of mevrouw die precies weet hoe je reclame moet<br />
maken.<br />
5 Lees De baas ... moet doen. (regel 7)<br />
a Wat is een reclamebureau? Schrijf het op.<br />
bedrijf dat reclame maakt<br />
b Lees De artdirector ... gekleurde lekkernijen. (regel 10-11).<br />
Zoek de betekenis van lekkernijen. Kruis aan.<br />
n lolly’s en ijsjes nx lekkere dingen<br />
n gezonde dingen n feestelijke dingen<br />
c Hoe heb je de betekenis gevonden? Kruis aan.<br />
nx woord n plaatje nx zin
1<br />
6 Lees Weg met de gratis folders!<br />
Kijk naar de zin Elke week ... en broccoli. (regel 1-2) Hoe zoek je de betekenis van uitpuilen?<br />
a Kruis aan.<br />
n woord nx plaatje n zin<br />
b Laat met de controleproef zien wat uitpuilen betekent.<br />
Elke week zit mijn brievenbus vol met folders.<br />
7 De schrijver weet niet zeker of de lezer weet<br />
wat broccoli is. Hij vraagt een tekenaar broccoli<br />
te tekenen. Kleur de goede tekening.<br />
8 Lees de teksten nog een keer. Zie je nog meer moeilijke woorden? Schrijf twee woorden<br />
op en zoek de betekenis. Gebruik woord, zin of plaatje. voorbeeldantwoord:<br />
9<br />
woord betekenis zo heb ik de betekenis gevonden:<br />
media kranten, tv, radio ik keek naar de zinnen<br />
koopgedrag wat ik wel en niet koop ik keek naar het woord<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik heb geleerd hoe ik de betekenis van een moeilijk woord kan vinden.<br />
Ik streep door wat fout is.<br />
Mijn haar is futloos. Het is helemaal slap.<br />
Ik weet wat futloos betekent in deze zin.<br />
In de andere zin staat hetzelfde / het tegenovergestelde.<br />
0 Praat samen over reclame.<br />
a Welke reclames vind je leuk? Schrijf op.<br />
voorbeeldantwoord: de reclames van Even Apeldoorn bellen. Daar moet ik altijd<br />
om lachen.<br />
b Laat jij je door reclames vertellen wat je moet kopen? Schrijf op en leg uit.<br />
voorbeeldantwoord: een beetje wel. Ik probeer er niet te veel naar te luisteren,<br />
maar reclames brengen je wel op een idee.<br />
33
<strong>Blok</strong> 2 basisles 3 Herken waar het woord naar verwijst<br />
1 Welke woorden kunnen<br />
verwijswoorden zijn?<br />
Kleur ze.<br />
2 Lees Meester Jaap zwemt op bladzijde 35 van je Basisboek nog eens.<br />
a Waarnaar verwijst ik in deze zin? Kruis aan.<br />
Ik verwijst naar:<br />
‘Ik smelt,’ zucht Tijs.<br />
n Meester Jaap. n Johan. nx Tijs.<br />
34<br />
b Waarnaar verwijst ze in deze zin? Kruis aan.<br />
Als ze het wel eens<br />
voorstelden, zei hij<br />
altijd: ‘Ja, dat doen<br />
we nog wel eens<br />
een keer.’<br />
Ze verwijst naar:<br />
n Johan en Tijs.<br />
nx de groep.<br />
n de kinderen die tussen de middag niet naar school gaan.<br />
3 In de tekst staat een paar keer het woord dat. Waarnaar verwijst dat? Vul het schema in.<br />
Maar dat helpt niks. de zonneschermen naar beneden doen<br />
Dat geeft zo’n troep. smelt<br />
Dat is nog nooit vertoond. zwemmen met meester Jaap<br />
4 Lees Liegen op bladzijde 36 van je Basisboek.<br />
Waarnaar verwijst die in regel 7?<br />
Kleur het goede hokje.<br />
de speler<br />
de achterkant<br />
een kaart<br />
de stapel
5 In de tekst onder De spelregels zijn: staan nog meer verwijswoorden.<br />
Vul het schema verder in.<br />
regel verwijswoord<br />
regel 3 die verwijst naar een speler<br />
regel 7 Die verwijst naar een kaart<br />
regel 10 je verwijst naar de vorige speler<br />
regel 14 zijn verwijst naar de ander<br />
6 Ken je nog meer kaartspelletjes? Kies er eentje uit en schrijf de spelregels op.<br />
voorbeeldantwoord: pesten. Iedereen moet om de beurt een kaart op de stapel<br />
leggen. Die kaart moet dezelfde kleur hebben als de vorige kaart op de stapel,<br />
of hetzelfde plaatje of cijfer. Als dat niet kan, moet je een kaart van de andere<br />
stapel trekken. Met een 2, 8 of joker kun je elkaar plagen/pesten.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 3 Herken waar het woord naar verwijst<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
n het Brugboek Groeten uit Griezeloog 42-43<br />
n de Startpagina<br />
1 Lees de mop hiernaast.<br />
a Zet een streep onder de verwijswoorden.<br />
b Waarnaar verwijst hem in de mop? Vul in.<br />
Hem verwijst naar: een pizza.<br />
Simon bestelt een pizza.<br />
Die vindt hij lekker.<br />
De verkoper vraagt: ‘Hoe wil<br />
je hem hebben? In zes stukken<br />
gesneden of liever in twaalf?’<br />
Simon: ‘Doe maar in zes,<br />
want twaalf stukken krijg ik<br />
nooit op.’<br />
35
2 Lees Groeten uit Griezeloog op bladzijde 42 en 43 van je Brugboek. Welke tekstsoort<br />
herken je?<br />
Zet een kruisje op de goede plaats.<br />
36<br />
Zwarte mist<br />
Griezeloog: vergaan eiland in<br />
de Westzee.<br />
Broers (10) zwaargewond op<br />
strand<br />
pleziertekst<br />
nx<br />
meninginstructie- informatieve reclameteksttekst<br />
tekst tekst<br />
n n n n<br />
n n n nx<br />
n n n nx n<br />
3 Lees het begin van Zwarte mist: Het is ... heeft bestaan? (regel 1-7)<br />
Schrijf de verwijswoorden op. Schrijf ook op waar het woord naar verwijst.<br />
verwijswoord verwijst naar:<br />
Hij (regel 2) Sil<br />
jij (regel 5) Sil<br />
je (regel 6) Bas<br />
4 Lees de zinnen hiernaast.<br />
Waarnaar verwijst dat in de laatste regel?<br />
Kruis aan.<br />
n dat het eiland in zee is gezakt<br />
n dat er zwarte mist op het eiland was<br />
nx dat Griezeloog nooit heeft bestaan<br />
n dat jij ook nog in de zee kunt zakken<br />
5 Lees: Griezeloog: vergaan eiland in de<br />
Westzee. Lees de zin hiernaast.<br />
a Waarnaar verwijst dit in de tweede zin?<br />
Dit verwijst naar: vergaan eiland in de<br />
Westzee.<br />
b Men zegt ... Wie zijn men, denk je? Schrijf het op.<br />
de mensen van de eilanden<br />
6 Lees de zinnen uit de tekst Geschiedenis.<br />
Kleur waar het woord ze naar verwijst.<br />
Bas knikt en zegt: ‘Ik geloof er geen snars<br />
van, dat het eiland in zee is gezakt. En dat<br />
er zwarte mist op het eiland was. Ik weet<br />
honderd procent zeker dat Griezeloog nooit<br />
heeft bestaan.’<br />
‘Zeg dat maar niet te hard,’ zegt Sil<br />
plagend.<br />
Griezeloog: vergaan eiland in de Westzee.<br />
Of dit echt bestaan heeft, is niet zeker.<br />
Men zegt dat het tussen de eilanden<br />
Smork en De Plaat lag.<br />
In het Eilandmuseum zijn nog een<br />
plattegrond en vlag van Griezeloog te zien.<br />
Ze werden gevonden in een kelder van de<br />
vuurtoren op Smork.
1<br />
7 Lees de zin hieronder.<br />
a Waarnaar verwijst het woord Dit? Zet daar een rondje om.<br />
8<br />
Het strand van Smork. Dit<br />
is de plek waar de mist hen<br />
aanviel, volgens S. en B.<br />
b Kruis ook op de foto aan<br />
waar dit naar verwijst.<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik heb nieuwe verwijswoorden geleerd en ik weet waarnaar ze verwijzen.<br />
In deze mop geef ik met pijlen<br />
aan waarnaar de verwijswoorden<br />
verwijzen.<br />
Ik doe ook de controleproef.<br />
Nee? Die heeft zich dan goed verstopt!<br />
Ik schrijf de laatste zin op.<br />
Het verwijswoord vervang ik door het woord waarnaar het verwijst.<br />
De olifant heeft zich dan goed verstopt!<br />
Klopt het? Streep door. ja / nee<br />
9 Schrijf op.<br />
a Welke vorm had het eiland Griezeloog?<br />
de vorm van een doodshoofd<br />
b Waar zie je dat aan?<br />
aan de tekening van het eiland<br />
Zeg Roos, heb jij ooit een olifant<br />
0 Heeft Griezeloog echt bestaan, denk je? Schrijf op en leg uit.<br />
verstopt achter een grassprietje gezien?<br />
voorbeeldantwoord: Nee, ik denk dat de schrijver het eiland zelf verzonnen heeft.<br />
37
<strong>Blok</strong> 2 basisles 4 Zie de volgorde in de tijd<br />
1 Welke signaalwoorden voor tijd geven een volgorde aan?<br />
Vul het schema in. Kies uit: tot slot – lang geleden – ten eerste – eerst – ten derde –<br />
een tijd later – ten tweede – nu – dan.<br />
38<br />
ten eerste ten tweede ten derde<br />
lang geleden een tijd later nu<br />
eerst dan tot slot<br />
2 Lees Tanden poetsen volgens de 3 B’s op bladzijde 34 van je Basisboek nog eens.<br />
Bij elke stap staat een signaalwoord voor de volgorde in de tijd. Schrijf het op.<br />
stap signaalwoord<br />
stap 1 Begin<br />
stap 2 Dan<br />
stap 3 hierna<br />
stap 4 vervolgens<br />
stap 5 Eerst<br />
stap 6 Even later<br />
stap 7 ten slotte<br />
3 Lees Het weer van vandaag op bladzijde 40 van je Basisboek.<br />
a Hoeveel signaalwoorden voor de volgorde in de tijd tel je in de tekst? Kruis aan.<br />
n 2 nx 3 n 4<br />
b Zet het weerbericht in de goede volgorde. Schrijf er 1, 2 of 3 voor.<br />
3<br />
1<br />
2
4 Lees de tekst De EHBO-cursus gaat bijna van start! op bladzijde 40 van je Basisboek.<br />
Kleur de signaalwoorden voor de volgorde in de tijd in de zinnen hieronder.<br />
Om te beginnen leer je wat je moet doen bij verwondingen of botbreuken.<br />
Vervolgens leer je wat je moet doen als iemand flauwvalt of niet meer ademt.<br />
Daarna leer je hoe je ongelukken kunt voorkomen.<br />
Kort daarop doe je examen.<br />
Ten slotte krijg je het diploma Jeugd Eerste Hulp A.<br />
5 In welke teksten kun je<br />
signaalwoorden voor<br />
de volgorde in de tijd<br />
tegenkomen?<br />
Kleur de goede plaatjes.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 4 Zie de volgorde in de tijd<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek IJskoud water 12-13<br />
1 Jezelf aankleden doe je in een bepaalde volgorde.<br />
Schrijf het goede signaalwoord voor de volgorde in de tijd onder het plaatje.<br />
Kies uit: om te beginnen – dan – daarna – nu – uiteindelijk.<br />
Om te<br />
beginnen<br />
trek je je<br />
onderbroek en<br />
hemd aan.<br />
Daarna / dan<br />
je broek.<br />
Dan / daarna<br />
volgt je trui.<br />
Nu<br />
zijn je sokken<br />
aan de beurt.<br />
En uitein-<br />
delijk<br />
je schoenen.<br />
39
2 Bekijk IJskoud nóg kouder! op bladzijde 12 van je Brugboek.<br />
Wat voor tekstsoort is IJskoud nóg kouder!? Kleur het goede hokje.<br />
3 De volgorde in de tijd herken je vaak aan signaalwoorden voor tijd.<br />
Welke signaalwoorden gebruikt de schrijver in IJskoud nóg kouder!? Schrijf ze op.<br />
40<br />
pleziertekst informatieve tekst<br />
reclametekst<br />
eerst, vervolgens, daarna, nu, dan, vervolgens, ten slotte<br />
4 Wat komt eerst? Wat komt daarna? Schrijf de cijfers 1 tot en met 6 op.<br />
Het eerste cijfer is al ingevuld.<br />
2 Sla daarna met de houten hamer de ijsklontjes tot gruis.<br />
1 Doe eerst 20 ijsklontjes in een theedoek en vouw de theedoek dicht.<br />
6 Meet ten slotte van elk glas de temperatuur.<br />
4 Doe dan in één glas een flinke lepel zout en roer het zout goed door.<br />
5 Wacht vervolgens 10 minuten.<br />
3 Verdeel nu het gruis snel over twee glazen.<br />
5 Lees IJs zet uit op bladzijde 13<br />
van je Brugboek.<br />
In welke zinnen zie je een<br />
signaalwoord voor de volgorde in<br />
de tijd? Kleur die zinnen.<br />
6 Kijk naar de plaatjes.<br />
a Zet de plaatjes in de goede volgorde. Schrijf er 1, 2, 3 of 4 onder.<br />
b Let op de tijd!<br />
Schrijf het goede signaalwoord voor de volgorde in de tijd erbij.<br />
Kies uit: vervolgens – dan – een paar uur later – eerst.<br />
3 dan of<br />
vervolgens<br />
4 een paar<br />
uur later<br />
Neem een leeg blik en giet dat tot de rand vol water.<br />
Zet de pot voorzichtig rechtop in de vriezer.<br />
Wacht een paar uur tot het water bevroren is.<br />
Leg er dan een klein snijplankje op.<br />
1 eerst<br />
instructietekst<br />
meningtekst<br />
2 vervolgens<br />
of dan
7 Schrijf een kaart aan je vriend of vriendin. Vertel over je laatste vakantie.<br />
Wat heb je toen gedaan? Schrijf het op.<br />
Gebruik signaalwoorden voor de volgorde in de tijd. voorbeeldantwoord:<br />
8<br />
Hoi Bette! Het is hier super! We<br />
zwemmen iedere dag in zee. In<br />
het begin waren er bijna geen<br />
krabbetjes. Daarna vond Tom<br />
een andere plek op het strand.<br />
Nu vinden we er wel drie per<br />
dag! Tot snel! Groeten, Mischa<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik kan woorden voor de volgorde in de tijd herkennen.<br />
Ik schrijf er een paar op, in de goede volgorde:<br />
voorbeeldantwoord: eerst, als eerste, nu, dan, daarna, vervolgens,<br />
uiteindelijk, ten slotte<br />
Bette Midden<br />
Dorpsweg 6<br />
5152 AA<br />
Zutphen<br />
9 Lees Vast of vloeibaar?<br />
Hier zie je drie tekeningen van water. Vul het goede woord onder de tekening in.<br />
Kies uit: vast – vloeibaar – gasvormig.<br />
gasvormig vast<br />
vloeibaar<br />
41
<strong>Blok</strong> 2 basisles 5 Zie het probleem en de oplossing<br />
1 Welke signaalwoorden voor probleem en voor oplossing ken je? Vul in.<br />
voorbeeldantwoord:<br />
2 Lees Wat moet je doen als je door het ijs zakt? op bladzijde 43 van je Basisboek nog<br />
eens.<br />
Welke signaalwoorden voor probleem en oplossing zie je in de tekst? Vul in.<br />
42<br />
kwestie<br />
crisis<br />
probleem oplossing<br />
de vraag idee<br />
wat moet je doen oplossing<br />
tips<br />
3 De tekst gaat over een probleem en over een paar oplossingen.<br />
a Vul in. Wat moet je doen als je door het ijs zakt?<br />
Oplossingen van de kinderen:<br />
1 eruit klimmen<br />
2 eerst naar het donkere gat zwemmen<br />
3 naar het licht zwemmen<br />
b Wie geeft de beste oplossing? Kruis aan.<br />
n Jan n Maaike<br />
n Najib nx iemand van de reddingsbrigade<br />
4 Lees de titel van de tekst Muis zorgt voor problemen op bladzijde 44 van je Basisboek.<br />
a Staat er in de titel een probleem of een oplossing? Kruis aan.<br />
nx een probleem n een oplossing n geen probleem en ook geen oplossing<br />
b Wat is het probleem in deze tekst? Schrijf het op.<br />
muizen aan boord van een vliegtuig<br />
goede vondst<br />
uitleg
c Waarom is dat een probleem? Schrijf het op.<br />
Muizen knagen aan snoeren en andere dingen. Dat is gevaarlijk. Een vliegtuig<br />
kan onbestuurbaar worden.<br />
5 In welke zin staat een signaalwoord voor oplossing? Kruis aan.<br />
n Nu moest het vliegtuig naar Zwitserland toe, want er was een groot probleem:<br />
muizen aan boord.<br />
nx Alleen in Zwitserland kon het probleem worden verholpen.<br />
n Het vliegtuig werd met een speciaal gas bespoten. Daardoor zouden de muizen<br />
doodgaan.<br />
n Dan kan het vliegtuig bijvoorbeeld onbestuurbaar worden.<br />
6 Stel, je hebt een muis in huis en dat wil je niet. Welke oplossing kun je bedenken om<br />
van de muis af te komen? Schrijf op. Gebruik een signaalwoord.<br />
Misschien is het een idee om de muis te vangen met een muizenval.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 5 Zie het probleem en de oplossing<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek Dieren op dieet? 29<br />
1 Lees de mop hiernaast.<br />
a Kruis aan.<br />
Het probleem is:<br />
n Er komt een man bij de dokter.<br />
nx De man heeft pijn aan zijn oog als hij<br />
koffiedrinkt.<br />
n De dokter heeft pijn aan zijn oog als hij koffiedrinkt.<br />
n De man moet het lepeltje uit het kopje halen.<br />
b Vul in.<br />
De oplossing is: de man moet het lepeltje uit het kopje halen.<br />
c Stel: jij vertelt deze mop aan iemand anders. Welk signaalwoord voor probleem en<br />
welk signaalwoord voor oplossing kun je dan gebruiken? Schrijf de signaalwoorden op.<br />
voorbeeldantwoord: probleem, een goed idee<br />
Een man komt bij de dokter. De man zegt:<br />
‘Dokter, elke keer als ik koffiedrink,<br />
heb ik zo’n pijn aan mijn oog.’<br />
Zegt de dokter: ‘Dan moet je het<br />
lepeltje uit het kopje halen.’<br />
43
2 Lees de titel van de tekst op bladzijde 29 van je Brugboek.<br />
Staat er in de titel een probleem of een oplossing? Kruis aan.<br />
n een probleem<br />
nx een oplossing<br />
n geen probleem en ook geen oplossing<br />
3 Lees de eerste alinea.<br />
a Welk signaalwoord voor probleem zie je staan? Schrijf het op.<br />
44<br />
ernstige zaak<br />
b Je zou op dezelfde plek andere signaalwoorden voor probleem kunnen gebruiken.<br />
Schrijf er drie op. voorbeeldantwoord:<br />
1 Dat is een ernstige kwestie.<br />
2 Dat is een groot risico.<br />
3 Dat is een probleem.<br />
c Wat is het probleem? Schrijf het op.<br />
Honden en katten zijn te dik.<br />
4 In de tweede alinea staat nog een probleem.<br />
a Schrijf het probleem op.<br />
Onze huisdieren hebben<br />
slechte gebitten.<br />
b Staat in deze alinea ook een signaalwoord voor probleem? Streep door en vul in.<br />
Nee / ja, namelijk het woord mis.<br />
5 Kijk naar de tekeningen bij de tekst. Welke oplossingen zijn er getekend? Vul in.<br />
Oplossing 1: dieren moeten sporten.<br />
Oplossing 2: dieren moeten vaak wegen.<br />
Oplossing 3: dieren moeten aan fitness doen.
6 Welke oplossing geeft dokter Janssen? Kleur de goede oplossing.<br />
7 Welke oplossingen heeft de dierenarts nog meer? Vul in.<br />
8<br />
Doe je dier op<br />
fi tn e s s!<br />
Ik trek lijnen.<br />
veel naar buiten<br />
veel spelen<br />
Laat je dier vaker<br />
door mij<br />
controleren.<br />
zorg dat hij vaak zijn tanden gebruikt<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik herken een probleem en een oplossing in een tekst.<br />
Ik weet het antwoord! ●<br />
Dat is een ernstige zaak! ● ●<br />
Ik weet niet meer wat ik moet doen. ● ●<br />
Mag ik een tip geven? ●<br />
Geef je dier<br />
gezonde tussendoortjes.<br />
probleem<br />
oplossing<br />
9 Bedenk zelf een probleem en een oplossing.<br />
a Teken het probleem in het eerste vak en de oplossing in het tweede vak.<br />
voorbeeldantwoord:<br />
Ik ben slecht in rekenen. Ik laat mijn tweelingbroer mijn proef-<br />
werk maken. Hij is een kei in rekenen.<br />
b Laat je tekeningen aan een ander zien. Weet hij of zij wat het probleem en de<br />
oplossing is?<br />
45
<strong>Blok</strong> 2 basisles 6 De leesmanieren samen!<br />
1 Bekijk De oude grootvader en zijn kleinzoon op<br />
bladzijde 47 van je Basisboek nog eens.<br />
Hoeveel alinea’s tel je?<br />
A 1<br />
B 2<br />
C 3<br />
D 4<br />
2 Lees: zijn ogen ... knieën knikten. (regel 1-2)<br />
Wat betekent troebel?<br />
A donker<br />
B ondoorzichtig<br />
C scheel<br />
D vies<br />
3 Lees: Aan tafel ... de bedoeling! (regel 2-4)<br />
Waarnaar verwijst dat? Vul in.<br />
46<br />
Dat verwijst naar: soep morsen en knoeien op zijn trui.<br />
4 Lees: Aan tafel ... en brak. (regel 2-8)<br />
Maak een tijdbalk.<br />
Eerst kon hij zijn<br />
lepel niet meer<br />
vasthouden.<br />
Vervolgens<br />
morste hij soep<br />
en knoeide op zijn<br />
trui.<br />
Hij kreeg het<br />
eten voortaan in<br />
een aarden<br />
schotel.<br />
Onderzoek de tekst<br />
Vind de betekenis<br />
Herken waar het woord<br />
naar verwijst<br />
Ten slotte kon hij<br />
het schoteltje<br />
niet meer<br />
vasthouden.<br />
Zie de volgorde<br />
in de tijd
5 Welke signaalwoorden helpen je bij het maken van de tijdbalk?<br />
A eerst, niet de bedoeling, voortaan en niet meer<br />
B eerst, niet de bedoeling, voortaan en ten slotte<br />
C eerst, vervolgens, niet de bedoeling en ten slotte<br />
D eerst, vervolgens, voortaan en ten slotte<br />
6 In de tekst lees je over een probleem.<br />
Welke oplossingen bedenken de ouders eerst?<br />
A Ze geven de man schone kleren.<br />
B Ze geven de oude man een nieuwe lepel en een nieuw bord.<br />
C Ze zetten de man in een donker hoekje en geven hem een houten bakje.<br />
D Ze vragen het kind te helpen.<br />
7 Welke oplossing bedenkt het kind? Schrijf op.<br />
Het kind maakt alvast een houten bakje voor als zijn ouders<br />
oud zijn. Daardoor zien zijn ouders dat ze de verkeerde<br />
oplossing hebben bedacht.<br />
<strong>Blok</strong> 2 brugles 6 De leesmanieren samen!<br />
Zie de volgorde in tijd<br />
Zie het probleem<br />
en de oplossing<br />
Zie het probleem<br />
en de oplossing<br />
op onderzoek in titel bladzijde<br />
het Brugboek Eilanden die wandelen 14-15<br />
1 Lees Eilanden die wandelen, op bladzijde 14-15 van je<br />
Brugboek. Lees: Net zoals ... dertig meter. (regel 9-18)<br />
Waar staat de kernzin?<br />
A De kernzin is de eerste zin.<br />
B De kernzin is de laatste zin.<br />
C De kernzin staat halverwege.<br />
D In deze alinea staat geen kernzin.<br />
2 Lees: Net zoals ... heet afkalven. (regel 9-14)<br />
Welk woord in de tekst betekent ongeveer hetzelfde als afkalven?<br />
A afbrokkelen<br />
B beuken<br />
C groeien<br />
D wandelen<br />
Onderzoek de tekst<br />
Vind de betekenis<br />
47
3 Lees De meeste ... oplossingen voor. (regel 30-37)<br />
Welke verwijswoorden zie je? Vul in. Schrijf ook op waar de<br />
verwijswoorden naar verwijzen.<br />
48<br />
verwijswoord het woord verwijst naar<br />
dit de meeste dorpen liggen meer naar het westen<br />
ze de bewoners<br />
ze de bewoners<br />
4 Kijk naar de tekeningen en de tekst ernaast.<br />
Welk signaalwoord voor de volgorde in de tijd herken je?<br />
A 10 kilometer<br />
B 1850<br />
C gevaarlijk<br />
D het westen<br />
5 Mensen die op de Waddeneilanden wonen, hebben een probleem.<br />
Wat is het probleem? Schrijf op.<br />
voorbeeldantwoord: Doordat de eilanden wandelen, komen<br />
dorpjes steeds dichter bij de zee te liggen.<br />
6 Lees De meeste … strand staan. (regel 30-50)<br />
In welke zin staat het probleem?<br />
A De meeste dorpen op de Waddeneilanden liggen nu meer naar<br />
het westen.<br />
B Gelukkig zijn de bewoners beter voorbereid op de gevaren van de zee.<br />
C Ze wachten niet meer tot de zee tegen de voordeur klotst.<br />
D Toch gebeurt het ook nu nog dat het water de mensen verrast.<br />
7 Hier zie je een kaart van een Waddeneiland.<br />
Aan welke kant van het eiland kun je in de toekomst het<br />
beste wonen? Zet op die plaats een kruisje.<br />
Herken waar het<br />
woord naar verwijst<br />
Zie de volgorde<br />
in de tijd<br />
Zie het probleem<br />
en de oplossing<br />
Zie het probleem<br />
en de oplossing<br />
Weet je nog?<br />
Gebruik de<br />
leesmanier<br />
Trek een conclusie
8<br />
Wat heb je geleerd?<br />
Ik heb geleerd hoe ik de leesmanieren van blok 2 in een tekst kan gebruiken.<br />
Ik kan laten zien dat ik de leesmanieren begrijp door lijnen te trekken.<br />
Onderzoek de tekst l l Ik ga in een alinea op zoek naar de kernzin.<br />
Vind de betekenis l l Ik let op woorden als die, deze, dit en dat.<br />
l l Ik kijk naar het woord, het plaatje of de<br />
Herken waar het woord<br />
naar verwijst<br />
zin.<br />
Zie de volgorde in de tijd l l Ik let op woorden zoals ernstige zaak en<br />
Zie het probleem en de<br />
oplossing<br />
idee.<br />
l l Ik let op woorden zoals al gauw en<br />
vervolgens.<br />
49