Inhoudsopgave - Bulls Gym Berlaar
Inhoudsopgave - Bulls Gym Berlaar
Inhoudsopgave - Bulls Gym Berlaar
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
0 <strong>Inhoudsopgave</strong><br />
0 INHOUDSOPGAVE 1<br />
1 INLEIDING 4<br />
1.1 WAT IS SOCIOLOGIE? 4<br />
1.1.1 ONTLEDING DEFINITIE 4<br />
1.1.1.1 Wetenschap 4<br />
1.1.1.2 Studie van de regelmatigheden in het sociale leven 4<br />
1.1.1.3 Sociaal handelen 4<br />
1.1.2 HET VERSCHIL TUSSEN SOCIOLOGIE EN ANDERE WETENSCHAPPEN 4<br />
1.1.3 DEELDOMEINEN IN DE ALGEMENE SOCIOLOGIE 5<br />
1.2 DE METHODEN EN TECHNIEKEN VAN DE SOCIOLOGIE 5<br />
1.2.1 AFBAKENING VAN DE ONDERZOEKSVRAAG 5<br />
1.2.2 DATAVERZAMELING 5<br />
1.2.2.1 Observeren 5<br />
1.2.2.2 Bevraging 6<br />
1.2.2.3 Gebruik maken van bestaande informatie 6<br />
1.2.3 DATAVERWERKING EN –ANALYSE 6<br />
1.2.4 RAPPORTERING 6<br />
2 CULTUUR 7<br />
2.1 DE BOUWSTENEN VAN CULTUUR 7<br />
2.1.1 WAARDEN 7<br />
2.1.2 NORMEN 7<br />
2.1.3 VERWACHTINGEN 8<br />
2.2 DE VOERTUIGEN VAN CULTUUR 8<br />
2.2.1 MATERIËLE VOORWERPEN 8<br />
2.2.2 SYMBOOLSYSTEMEN = TAAL 9<br />
2.3 VERDIEPING: HET EUROPEES WAARDENONDERZOEK 9<br />
3 CULTURELE VERSCHEIDENHEID 9<br />
3.1 DOMINANTE CULTUUR, SUBCULTUUR EN CONTRACULTUUR 9<br />
3.1.1 SUBCULTUREN 9<br />
3.1.2 DOMINANTE CULTUUR 9<br />
3.1.3 CONTRACULTUUR 9<br />
3.2 JEUGDSUBCULTUREN ALS ILLUSTRATIE 9<br />
3.2.1.1 Voorbeelden van subculturen 9<br />
3.2.1.2 Elementen van een subculturele stijl 10<br />
3.2.2 FUNCTIES VAN JEUGDSUBCULTUUR 10<br />
3.2.3 HET GEBRUIK VAN SYMBOLEN EN JEUGDSUBCULTUREN 10<br />
3.2.4 DUBBELZINNIGE RELATIE TUSSEN MEDIA EN SUBCULTUREN 10<br />
3.3 ILLUSTRATIE: VIDEO “EEN EEUW JEUGDCULTUUR” 11<br />
Sociologie<br />
1
4 SOCIALISATIE EN SOCIALE CONTROLE 11<br />
4.1 SOCIALISATIE 11<br />
4.1.1 3 SOCIALISATIEMILIEUS 12<br />
4.1.1.1 Primaire socialisatie 12<br />
4.1.1.2 Secundaire socialisatie 13<br />
4.1.1.3 Tertiaire socialisatie 13<br />
4.1.2 DE SOCIALISATIE IS KLASSENSPECIFIEK 13<br />
4.1.2.1 Verschillende opvoedingspatronen 13<br />
4.1.2.2 Verschillende omgang met taal 14<br />
4.1.3 SOCIALISATIE IS GESLACHTSPECIFIEK 15<br />
4.2 SOCIALE CONTROLE 15<br />
4.3 MACHT EN GEZAG 15<br />
4.3.1 MACHT 15<br />
4.3.2 GEZAG 16<br />
5 DEVIANTIE 16<br />
5.1 EEN DEFINITIE 16<br />
5.2 VERKLARINGEN VOOR DEVIANTIE 17<br />
5.2.1 BIOLOGISCHE VERKLARINGEN: 17<br />
5.2.2 PSYCHOLOGISCHE VERKLARINGEN: 17<br />
5.2.3 SOCIOLOGISCHE VERKLARINGEN: 17<br />
5.2.3.1 De ‘labelingstheorie’ van Howard Becker 17<br />
5.2.3.2 De sociale controle theorie van Travis Hirschi 17<br />
5.2.3.3 De anomie-theorie van Merton 18<br />
5.3 FUNCTIONELE EN DISFUNCTIONELE GEVOLGEN VAN DIVIANTIE 19<br />
6 POSITIES, STATUS EN ROLLEN 19<br />
6.1 POSITIES 19<br />
6.1.1 ROLLEN 19<br />
6.1.2 STATUS 20<br />
6.1.3 ROLATTRIBUTEN EN STATUSSYMBOLEN 20<br />
7 GROEPERINGEN 21<br />
7.1 MAATSTAVEN VOOR HET CLASSIFICEREN VAN GROEPERINGEN 21<br />
7.2 DE TYPOLOGIE VAN MERTON 21<br />
7.2.1 DE GROEP 22<br />
7.2.2 DE COLLECTIVITEIT 22<br />
7.2.3 DE SOCIALE CATEGORIE 22<br />
7.2.4 DE TOGEHERNESS-SITUATION 22<br />
7.3 LIDMAATSCHAPSGROEPERING VERSUS REFERENTIEGROEPERING 22<br />
7.4 VERZUILING 22<br />
7.5 FORMELE VERSUS INFORMELE STRUCTUUR 23<br />
7.6 SOCIOLOGISCHE BETEKENIS VAN GROEPERINGEN 23<br />
7.6.1 DE BETEKENIS VOOR HAAR LEDEN 23<br />
Sociologie<br />
2
8 SOCIALE STRATIFICATIE 23<br />
8.1 SOCIALE ONGELIJKHEID 23<br />
8.2 SOCIALE STRATIFICATIE 23<br />
8.3 SOCIALE MOBILITEIT 23<br />
Sociologie<br />
3
1 Inleiding<br />
1.1 Wat is sociologie?<br />
Sociologie is de wetenschap van het sociaal handelen. Zij gaat op zoek naar de<br />
regelmatigheden in het sociale leven en tracht deze op een wetenschappelijke manier te<br />
beschrijven en te verklaren<br />
Sociologie bestudeert niet alleen het sociaal handelen op zich, maar ze bestudeert ook<br />
de (cultuur)patronen en structuren die voortkomen uit het sociaal handelen van mensen.<br />
1.1.1 Ontleding definitie<br />
1.1.1.1 Wetenschap<br />
Wetenschap: observeren, meten, analyseren en verklaren met behulp van<br />
wetenschappelijke methodes.<br />
Vb: iemand wil weten hoe onveilig mensen een grootstad vinden<br />
→ een onderzoek starten<br />
→ vragen aan een groot aantal mensen<br />
→ verschillende types mensen (leeftijd, afkomst ervaring, …)<br />
1.1.1.2 Studie van de regelmatigheden in het sociale leven<br />
• Cultuur: wat de mensen bindt (waarden en normen, sociale controle, deviatie, …)<br />
• Structuur: hoe mensen verbonden zijn (groeperingen, sociale ongelijkheid,<br />
sociale stratificatie, sociale status …)<br />
1.1.1.3 Sociaal handelen<br />
• Doelgericht handelen: gericht op het verwezenlijken van weloverwogen<br />
doelstellingen.<br />
vb: vriendelijk tegen een klasgenoot om later zijn/haar notities te kunnen lenen.<br />
• Waarde rationeel handelen: bepaald door de overtuiging dat dit handelen een<br />
betekenis heeft, onafhankelijk van het resultaat van het handelen.<br />
vb: oude vrouw helpen terwijl ze gehaast is.<br />
• Traditioneel handelen: handelen dat door gewoonte bepaald is.<br />
vb: volkslied zingen uit gewoonte, voor de kerk trouwen wanneer je niet gelovig<br />
bent.<br />
• Affectief handelen: handelen op grond van emoties en gevoelens.<br />
vb: passionele moord<br />
1.1.2 Het verschil tussen sociologie en andere wetenschappen<br />
Sociologie<br />
4
Vb: De gebeurtenis op 11 september 2001<br />
• Economist → Beurscrash<br />
• Psycholoog → Hoe kan dit zover komen? Welke inpak heeft dit op de<br />
slachtoffers.<br />
• Socioloog → Hoe wordt de gedachte over islam? Inpak van de<br />
media?<br />
1.1.3 Deeldomeinen in de algemene sociologie<br />
• Onderwijssociologie → Profiel van een pester/gespeste, hoe reageert de<br />
maatschappij (ouders en andere kinderen), hoe evolueert de aandacht rond<br />
pesten?<br />
• Gezondheidssociologie → Rookgedrag: waarom wordt er eerder gerookt, wie<br />
rookt er jonger (meisjes of jongens); anorexia en boulimie : is de media hiervoor<br />
verantwoordelijk?<br />
• Gezinssociologie → Echtscheidingen<br />
• Communicatiesociologie → Inpakt op de mensen, op de reclame<br />
1.2 De methoden en technieken van de sociologie<br />
1.2.1 Afbakening van de onderzoeksvraag<br />
Zie bronnenstudie (= vraag zuiver stellen)<br />
1.2.2 Dataverzameling<br />
• Enquêtes → Dit gebeurt meestal door gesloten ( beperkte antwoorden) vragen<br />
te stellen. Om de mensen meer keuzes te geven, kan men het puntje ‘andere’<br />
invoegen.<br />
• Diepte-interviews → door open (verschillende antwoorden) vragen te stellen<br />
Door te studeren en te analyseren ↓<br />
1.2.2.1 Observeren<br />
• Participerend ( het gedrag niet uitlokken)<br />
vb: Het boek ‘Ik, Ali’ → De auteur verkleedt zich als Turkse gastarbeider<br />
Niet-participerend ( het gedrag niet uitlokken)<br />
vb: onderzoeker als tramreiziger, om de interacties tussen de mensen op de tram<br />
te bestuderen.<br />
• Experiment ( het gedrag wel uitlokken)<br />
vb: onderzoeker belt naar een intrimbureau, zowel als allochtoon als Belg, met<br />
dezelfde jobaanbieding.<br />
Sociologie<br />
5
1.2.2.2 Bevraging<br />
• Enquête<br />
o Face-to-face → vb: Vragen stellen op de Meir persoonlijk<br />
o Telefonisch → vb: Vragen stellen over hoe mensen de Knack vinden<br />
o Per post → vb: tevredenheid klanten<br />
o Per web → vb: tevredenheid klanten<br />
• Diepte-interview → Aan één persoon verschillende open vragen stellen en<br />
misschien uitdiepen.<br />
• Focusgroep → Aantal mensen in één groep zetten en dezelfde vragen stellen.<br />
Het gevaar: mensen beïnvloeden elkaar bij het antwoorden.<br />
Voor- en nadelen van de verschillende soorten bevraging<br />
Face to<br />
face<br />
Telefonisch<br />
Post web<br />
Respons ++ + - -<br />
Bevraging op geschikt moment voor respons + + ++ ++<br />
Mogelijkheid tot stellen van moeilijke vragen ++ + - -<br />
Mogelijkheid tot stellen van open vragen ++ + - -<br />
Mogelijkheid tot stellen van<br />
gevoelige/bedreigende vragen<br />
- + ++ ++<br />
Kostprijs per interview (laag) - - ++ ++<br />
1.2.2.3 Gebruik maken van bestaande informatie<br />
• Gebruik officieel materiaal / materiaal uit vorige onderzoeken<br />
= SECUNDAIRE ANALYSE<br />
vb: aanrandingen worden niet allemaal aangegeven<br />
• Gebruik van beeld- / tekstmateriaal, onafhankelijk van onderzoeker ontstaan<br />
= INHOUDSANALYSE<br />
vb: rol van mannen en vrouwen in een soap (vrouwen ondergeschikt)<br />
1.2.3 Dataverwerking en –analyse<br />
• Statistieken<br />
• Coderen van diepte-interviews<br />
1.2.4 Rapportering<br />
• Vertalen naar een duidelijke taal<br />
Sociologie<br />
6
2 Cultuur<br />
= Wat mensen gemeenschappelijk hebben<br />
Def: Cultuur is het geheel van waarden, normen en verwachtingen die mensen in een<br />
samenleving (of een deel ervan) delen en verworven hebben via leerprocessen.<br />
2.1 De bouwstenen van cultuur<br />
2.1.1 Waarden<br />
Waarden zijn algemene opvattingen die leven binnen een samenleving over wat goed<br />
en nastrevenswaardig is.<br />
→ centrale maatstaf in het handelen, gekregen door de opvoeding<br />
vb: dankbaarheid, respect, privacy, vrijheid, beleefdheid<br />
→ geen enkele waarde heeft absolute gelding<br />
• Waarden aan tijd en plaats gebonden<br />
vb: beleefdheid: tov van vroeger en nu<br />
• Waarden hiërarchie<br />
• Waarden conflict<br />
vb: DHL: de economie wil meer jobs, de ecologie meer rust<br />
→ Voorbeeld van verschillen doorheen de tijd: de veranderingen in de arbeidsethos<br />
Naam Leeftijd<br />
vandaag<br />
Prototype Dominante kentrekken<br />
Protestantse 55-75 De Hard werken, conservatief, loyaal<br />
ethiek<br />
burger tegenover aangegane verplichtingen<br />
Existentialisme 40-55 De hippi Kwaliteit van het leven, autonomie, loyaal<br />
tegenover zichzelf, non-conformistisch<br />
Pragmatisme 30-40 De yuppi Succes, prestatie, carrièreloyaal, ambitie<br />
Generatie x
• Zeden (verbod op incest, verbod op moord)<br />
• Wetten (normen in de wettekst = makkelijker hanteerbaar)<br />
→ Net als waarden zijn normen gebonden aan plaats en tijd.<br />
Vb: In Indonesië wordt de linkerhand gebruikt voor het toilet, en de rechterhand bij een<br />
ontmoeting. Er wordt hond of kat gegeten, geen paard.<br />
2.1.3 Verwachtingen<br />
Verwachtingen zijn opvattingen over wat kan of zal gebeuren.<br />
→ Meestal context verbonden<br />
• Tijdgebonden (2 opvattingen)<br />
vb: Wanneer men om 18.00u verwacht wordt op bezoek, denkt met dat er<br />
gegeten word. Dat is niet om 22.00u.<br />
vb: Nu is het anders dan bij de grootouders.<br />
• Plaatsgebonden vb: Men verwacht andere dingen op een discotheek dan op<br />
school.<br />
• Rolgebonden vb: Je gedraagt je anders als lief dan als student.<br />
→ Twee soorten<br />
• Cognitieve verwachtingen: steunen op de kennis op de regelmaat in het<br />
sociale leven.<br />
vb: Als een bus moet stoppen bij een bushalte, steek je je hand op. Wanneer je<br />
dit niet weet, maar je ziet het andere mensen verschillende keren doen; heb je dit<br />
na enige tijd door.<br />
• Normatieve verwachtingen: steunen op normen<br />
vb: Wanneer je een vriend op straat tegenkomt en hij knikt, verwacht hij dat je<br />
terug knikt (teken van herkenning).<br />
→ Omgaan met gefrustreerde verwachtingen (Candit Camera)<br />
vb: Wanneer je op een deurbel drukt, komt er water uit = cognitief<br />
Wanneer je aan de bakker een brood vraagt, en hij scheldt je uit = normatief<br />
Reactie:<br />
• Afwachten<br />
• Humor<br />
• Takt (doen alsof je het niet merkt)<br />
• Uitleggen<br />
• Verontschuldigingen aanbieden en vergiffenis vragen<br />
Dit is een buffer vóór de sanctie of het uitschelden.<br />
2.2 De voertuigen van cultuur<br />
2.2.1 Materiële voorwerpen<br />
• Vb: voeding → zegt iets over de eetgewoonten ( ook levensstijl → niet veel tijd →<br />
geen drie-gangen menu → vrijdag = visdag)<br />
Sociologie<br />
8
• Vb: gebouwen → zegt iets over het samenleven van mensen (vroeger leefden de<br />
arbeiders in ‘arbeiderswoningen’. Zij moesten zich wassen op één plaats. Omdat<br />
de bazen vreesden dat zij groepen gingen vormen en in opstand gingen komen,<br />
werden er nieuwe woningen gebouwd met een aparte wc en bad. Dit is nog altijd<br />
te zien aan de hedendaagse woningen)<br />
2.2.2 Symboolsystemen = taal<br />
Vb: verkeersborden, vlag en volkslied<br />
= het aspect van het handelen en van de voorwerpen dat de betekenis communiceert.<br />
• Enkelvoudig opgesteld: ietsd at voor iets anders staat: bordje aan de deur “hond<br />
aanwezig” → Mensen hebben geen schrik van het bordje, maar voor de<br />
betekenis die erachter zit, de hond.<br />
• Twee mogelijke soorten:<br />
o Verwijzende functie : verkeersborden<br />
o Expressieve functie: vlag en volkslied<br />
2.3 Verdieping: het Europees Waardenonderzoek<br />
Geen slides<br />
3 Culturele verscheidenheid<br />
3.1 Dominante cultuur, subcultuur en contracultuur<br />
3.1.1 Subculturen<br />
Definitie<br />
= cultuurpatroon met afwijkingen en overeenstemmen t.o.v. het grotere geheel.<br />
Specialisaties = wat ze gemeen hebben vb: gekleurd haar<br />
universats = minderjarigen t.o.v. meerderjarigen<br />
3.1.2 Dominante cultuur<br />
= cultuur die in een samenleving toon aangeeft<br />
3.1.3 Contracultuur<br />
= subcultuur waarin protestelementen overheersen vb: pasifist, hippie, anarchist<br />
= gemeenschappelijke reactie op situaties die als onjuist, onrechtvaardig of frustrerend<br />
worden ervaren.<br />
Vb: sekte, straithedger → symbool om boodschap naar buiten te brengen.<br />
3.2 Jeugdsubculturen als illustratie<br />
3.2.1.1 Voorbeelden van subculturen<br />
• Subcultuur: housers, skaters, …<br />
Sociologie<br />
9
• Controcultuur: hippies, straight-edge, rappers<br />
3.2.1.2 Elementen van een subculturele stijl<br />
• Kleding<br />
vb: punk = zwart → dood, negatieve levensstijl<br />
hippie = kleur → blij<br />
• Muziek<br />
• Rituelen/gedragspatronen<br />
• Taal<br />
o Expressieve symbolen<br />
o Stijl als vorm van communicatie<br />
3.2.2 Functies van jeugdsubcultuur<br />
• Sociale identiteit / sociale status: (wanneer kinderen het thuis niet goed hebben,<br />
gaan ze in een subcultuur. Hier vinden ze meestal wat ze thuis moesten missen)<br />
• Groepsgevoel en solidariteitsgevoelens binnen de groep<br />
• Symbolische grens t.a.v. mensen buiten de groep (a.d.h.v. muziek en kleding<br />
weten ze wie tot hun groep behoort)<br />
• Symbolisch protest, weerstand (door uiterlijk vb kleding en kapsel, scheiden ze<br />
zich af van de grote groep van mensen)<br />
3.2.3 Het gebruik van symbolen en jeugdsubculturen<br />
• Er is orde in de chaos → er is overeenkomst tussen stijl en waarden<br />
vb: punk → zwart door hun levensfilosofie<br />
heroïne → zware drugs = een vlucht uit de wereld<br />
• Gebruik van bestaande symbolen, maar er vindt een proces van ‘re-signifation’<br />
plaats. Iets krijgt een andere nieuwe betekenis door:<br />
vb: punk gebruikt het vrede symbool<br />
o Dingen in een andere context plaatsen → swartsica<br />
o Dingen binnen een andere sociale groep plaatsen → arbeiders gingen<br />
merken in kleding plakken omdat zij hogerop wilden geraken<br />
o De betekenis te overdrijven → motorbendes willen hun ruige imago extra<br />
in de verf zetten<br />
o Bestaande betekenissen combineren tot een geheime taal of code → 88,<br />
18<br />
3.2.4 Dubbelzinnige relatie tussen media en subculturen<br />
• De nood aan de media om bekendheid te verwerven<br />
↕<br />
• Vaak te negatieve berichtgeving over jeugdculturen<br />
Sociologie<br />
10
o Overdrijving (exaggeration) en/of veralgemening → ongevallen bij housediscotheek<br />
worden in de verf gezet<br />
o Vervorming van de boodschap (distorsion) → de boodschap van een<br />
subcultuur wordt anders overgebracht<br />
o Perspectivisme → een journalist kan een subcultuur anders voorstellen<br />
omdat hij daar een slechte/goede herinnering van overhoudt uit zijn<br />
jeugd.<br />
• Commercionalisering: subculturele symbolen worden massaproducten<br />
o Symbolen worden uitgelegd en ten grabbel gelegd: Peace-tekens op de<br />
markt → de echte boodschap van het teken wordt verwaterd<br />
o Symbolen, betekenissen worden bevrozen:Beeld blijft hangen zoals het<br />
er is ingegooid → de snobs van jambers<br />
o Recuperatie door de commercie<br />
o banalisering en trivalisering → er een gewoonte van maken.<br />
3.3 Illustratie: video “Een eeuw jeugdcultuur”<br />
Geen slides<br />
4 Socialisatie en sociale controle<br />
4.1 Socialisatie<br />
Definitie<br />
Onder socialisatie verstaan we het geheel aan leerprocessen waardoor een individu zich<br />
de waarden en normen van een samenleving (of een deel daarvan) eigen maakt.<br />
Socialisatie is gericht op de internationalisatie van waarden en normen. Men hoopt dat<br />
de vooropgestelde waarden die aanvankelijk geheel buiten ons bestaan langzamerhand<br />
geabsorbeerd worden en een deel van onszelf worden.<br />
→ vb: een kauwgom niet van de grond halen, een babbelde persoon niet slaan<br />
→ zorgen dat je over bepaalde dingen niet meer moet nadenken<br />
Het gaat van<br />
• Externe dwang = wijzen op<br />
naar<br />
• Zelfdwang = het uiteindelijk geleerd hebben<br />
Vandaag zijn mensen beheerster dan vroeger. De samenleving evolueert zo hard, men<br />
staat in verband met veel mensen. Dus er is behoefte aan meer zelfdwang.<br />
Sociologie<br />
11
4.1.1 3 socialisatiemilieus<br />
Primaire socialisatie → het gezin, peer groep (= vrienden en verwanten)<br />
• Direct contact: face to face<br />
• Informeel: niet formeel, men leert via het zien naar andere mensen, niet door de<br />
les te spellen.<br />
Secundaire socialisatie → de school, werkplaats<br />
• Indirect contact: ‘hidden curriculum’ vb leren vinger opsteken in het eerste<br />
leerjaar = discipline leren<br />
• Formeel: leerplan volgen, taken doen<br />
Tertiaire socialisatie → media<br />
• Indirect contact: hoe mannen en vrouwen zich moeten gedragen<br />
• Informeel<br />
4.1.1.1 Primaire socialisatie<br />
• Primaire socialisatie gebeurt binnen primaire groepen. Kenmerken:<br />
o Klein<br />
o Face-to-face relaties<br />
o Voornamelijk informeel leren (niet expliciet leren)<br />
o De groep kent een sterk wij-gevoel onder de leden, en vreemden worden<br />
niet vlug toegelaten. → verbonden, het is indringender dan school, de<br />
opvoeding speelt een grote rol<br />
o De groep kan zorgen voor affectie, emotionele geborgenheid en identiteit<br />
zorgen. → algemene gedragingen<br />
• Gezin, peer-groep<br />
• Binnen het proces van de primaire socialisatie worden voornameijk algemene<br />
gedragingen, waarden en normen aangeleerd die eigen zijn aan een bepaalde<br />
cultuur<br />
De theorie van G.H. Mead: socialisatie via spel<br />
• 0 tot +/- 3 jaar: pure imitatie<br />
Sociologie<br />
12
o vergelijkbaar met wat dieren doen<br />
• vanaf +/- 3 jaar: playstadium<br />
o overnemen van gedragspatronen in een spel<br />
o spelen van geïsoleerde en weinig rollen<br />
o meestal rollen van ‘significant other’ → mensen die een belangrijke rol in<br />
het leven spelen vb: vader, moeder, juf, …<br />
o vb: via poppenspel<br />
• vanaf +/- 5 jaar: game-stadium<br />
o het spel houdt meerdere en complexe rollen in.<br />
o het spel is gebaseerd op gangbare waarden en normen van de<br />
samenleving waarvan het kind deel uitmaakt.<br />
o vb: basketbalspel / cowboy en indiaantje met kinderen<br />
4.1.1.2 Secundaire socialisatie<br />
• Secundaire socialisatie gebeurt binnen formele organisaties.<br />
• School, bedrijfsleven, organisaties, verenigingen.<br />
• Bij secundaire socialisatie leren mensen voornamelijk hoe zij zich moeten<br />
gedragen in formele omstandigheden en omgevingen.<br />
4.1.1.3 Tertiaire socialisatie<br />
• Bij tertiaire socialisatie zijn er geen sociale contacten, zelfs niet van formele aard<br />
tussen de socialiserende instelling en de persoon die gesocialiseerd wordt.<br />
• Massamedia en reclame<br />
• Overbrengen van gedragspatronen, attitudes, waarden en normen<br />
4.1.2 De socialisatie is klassenspecifiek<br />
4.1.2.1 Verschillende opvoedingspatronen<br />
Er bestaat een evolutie van de bevelhuishouding ( de ouder heet het voor het zeggen en<br />
weet wat goed is. → Waarom? Daarom => meestal arbeidersgezinnen) naar de<br />
onderhandelingshouding (uitleggen waarom iets niet mag, geeft ruimte om te<br />
onderhandelen => meestal rijke gezinnen)<br />
REPRESSIEF OPVOEDINGSPATROON PARTICIPATIEF OPVOEDINGSPATROON<br />
• Negatieve sancties<br />
• Materiële sancties<br />
• Niet verbale communicatie<br />
• Eenrichtingscommunicatie<br />
• Oudergerichte socialisatie<br />
• Kind percipieert ouderlijke<br />
wensen<br />
Sociologie<br />
• Positieve sancties<br />
• Symbolische sancties<br />
• Verbale communicatie<br />
• Interactieve communicatie<br />
• Kindgerichte socialisatie<br />
• Ouder percipieert ouderlijke<br />
wensen<br />
13
Meer verspreid over lagere klassen Meer verspreid binnen hogere klassen<br />
4.1.2.2 Verschillende omgang met taal<br />
‘RESTRICTED CODE’ ‘ELABORATED CODE’<br />
• Veelvuldig gebruik van uitingen<br />
die men niet kan begrijpen los<br />
van de context (die, daar).<br />
• Korte, grammaticaal eenvoudige,<br />
en vaak onvolledige zinnen.<br />
• Veelvuldig gebruik van directe<br />
rede (ik zeg ..)<br />
Sociologie<br />
• Veelvuldig gebruik van woorden die<br />
logische en tijdruimtelijke relaties<br />
aanduiden<br />
• Grammaticaal complexe zinnen met<br />
veelvuldig gebruik van<br />
onderschikkende bijzinnen.<br />
• Veelvuldig gebruik van indirecte<br />
zinnen (er wordt gezegd dat …)<br />
14
Erg bruikbaar om over praktische dingen Bruikbaar om te communiceren over<br />
te communiceren.<br />
abstracte ideeën, processen of relaties.<br />
Meer verspreid binnen lagere klassen Meer verspreid binnen hogere klassen<br />
4.1.3 Socialisatie is geslachtspecifiek<br />
• ‘teken iemand die een wetenschap beoefent’ → 92% van middelbare scholieren<br />
tekent een man.<br />
• Onderscheid tussen sekse en gender:<br />
o Sekse verwijst naar biologisch geslacht: man of vrouw<br />
o Gender verwijst naar het sociale geslacht: de ideeën rond verwachtingen<br />
rond ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’. Deze zijn sociaal en cultureel<br />
bepaald en worden voortdurend verandert, verfijnd en bijgeschaafd.<br />
4.2 Sociale controle<br />
• In een dorp kent iedereen iedereen → roddelen<br />
• Onder sociale controle verstaan we het geheel aan beïnvloedingsprocessen die<br />
mensen gebruiken om individuen waarden en normen te doen naleven die in een<br />
samenleving of de groepering gelden. In essentie gaat het daarbij om de<br />
gebruikmaking van positieve en negatieve sancties.<br />
vb: iedereen loopt in de rij, anders volgen er sancties zoals negeren, pesten. Dit<br />
zijn de negatieve sancties. Er zijn ook nog positieve sancties zoals knikje, ….<br />
• Externe sancties: van buiten af → langs de sociale ….<br />
• Interne sancties: een mechanisme dat autoritair iets verandert bij verkeerd<br />
gedrag. Het maakt deel uit van de gesocialiseerde persoonlijkheid.<br />
Typologie van de sancties<br />
Extern Intern<br />
Negatief Straf Gevoelens van straf en/of<br />
schuld<br />
Positief Beloning Gevoelens van trots,<br />
waardering en/of<br />
verbondenheid<br />
4.3 Macht en gezag<br />
4.3.1 Macht<br />
Definitie<br />
Macht is het vermogen om de gedragingen van anderen te beïnvloeden overeenkomstig<br />
de bedoelingen van de machthebber.<br />
Sociologie<br />
15
Soorten macht<br />
• Economische macht: vb geld, vroeg opstaan voor werkgever, olie<br />
Steunt op de controle over de verdeling van begerenswaardige, schaarse<br />
middelen.<br />
• Sociale macht: vb vakbondsleider bij een staking<br />
Steunt op de moegelijkheid om mensen te mobiliseren op basis van solidariteit of<br />
verbondenheid met een zaak.<br />
• Politieke macht: vb 50/uur op een autostrade<br />
bezitten van de mogelijkheden om de doelstellingen en de daartoe benodigde<br />
middelen van een samenleving te bepalen.<br />
• Culturele macht: vb paus<br />
de mogelijkheid om het gedrag van anderen te beïnvloeden door beroep te doen<br />
hun waarde<br />
• Deskundigheidsmacht: computerdeskundige in een bedrijf kan alles laten<br />
mislukken.<br />
4.3.2 Gezag<br />
Definitie<br />
Gezag is een specifieke gezagsvorm waarbij de beïnvloeding gebeurt met instemming<br />
van diegene(n) waarover de macht wordt uitgevoerd.<br />
Soorten gezag<br />
• Charismatisch gezag: vb Hitler, Bin-Laden, Abou Jaja<br />
de persoonlijkheid<br />
• Traditioneel gezag; vb ouders<br />
Het geloof van de ondergeschikten en de juistheid van de gevestigde gewoonten<br />
en tradities.<br />
• Rationeel-legaal gezag:<br />
Gebaseerd op het aanvaarden van een verzameling onpersoonlijke regels.<br />
5 Deviantie<br />
5.1 Een definitie<br />
Deviant gedrag is gedrag dat afwijkt van de normen van een groep of een samenleving.<br />
vb: niet genoeg afstand bewaren<br />
Deviant gedrag is geen synoniem voor crimineel gedrag. Crimineel gedrag verwijst naar<br />
gedrag dat de elementaire wetten van een samenleving overtreedt.<br />
De scheiding tussen datgene wat als normaal en datgene wat als deviant wordt<br />
beschouwd is relatief. Het is afhankelijk van drie factoren:<br />
• De cultuur van het samenlevingsverband (de ruimte)<br />
aanraken in les kan misschien in Afrika, niet in België<br />
Sociologie<br />
16
• Het tijdstip<br />
vroeger mocht de vrouw niet roken op straat<br />
• De sociale positie<br />
minister die geflitst wordt<br />
5.2 Verklaringen voor deviantie<br />
5.2.1 Biologische verklaringen:<br />
ziekte/afwijkingen van het lichaam.<br />
Biologische afwijkingen liggen aan de basis van het deviant gedrag<br />
sommige mensen kunnen dit ook zien naar het uiterlijk vb: wenkbrauwen naar elkaar toe<br />
is een dief. Pedofielen hebben een andere hormonenspiegel.<br />
5.2.2 Psychologische verklaringen:<br />
ziekte van de geest<br />
Afwijkende persoonlijkheidskenmerken liggen aan de basis van het deviant gedrag.<br />
Deze kunnen aangeboren zijn of het gevolg zijn van slechte ervaringen/psychische<br />
trauma’s opgelopen tijdens de levensloop.<br />
5.2.3 Sociologische verklaringen:<br />
ziekte van de samenleving<br />
Structurele en/of culturele kenmerken van de samenleving liggen mee aan de basis van<br />
het deviant gedrag<br />
o De labelingstheorie van Becker<br />
o De sociale controletheorie van Hirschi<br />
o De anomie-theorie van Merton<br />
5.2.3.1 De ‘labelingstheorie’ van Howard Becker<br />
Niet het afwijkend gedrag, maar wel de manier waarop de mensen op dit afwijkend<br />
gedrag reageren staat centraal.<br />
Vb: Wanneer men een stempel heeft van diviant gedrag, geraakt men er niet meer vanaf<br />
Men geraakt ook niet van een etiket af → recisevisme<br />
Vb: drugs op school<br />
Stigmatisering en etikettering → Wanneer iemand als deviant bestempeld wordt, kan dat<br />
leiden tot verder deviantie.<br />
Stigma = een Grieks woord voor brandmerken voor slaven (soort tatu).<br />
vb: afhakken van handen bij stelen van een goed.<br />
5.2.3.2 De sociale controle theorie van Travis Hirschi<br />
Sociologie<br />
17
De vraag op zijn kop: waarom gedragen de meeste mensen zich niet diviant? (waarom<br />
gedragen mensen zich normaal)<br />
Omdat bij hen de band tussen het individu en de samenleving hecht genoeg is. Deze<br />
band omvat vier componenten:<br />
• Attachment: affectieve band<br />
wie hechte banden heeft zet die niet snel op het spel.<br />
Je maakt hechte banden met andere mensen. Door diviant gedrag, breng je<br />
deze mensen in de problemen.<br />
• Commitment: rationele band<br />
mensen wegen risico’s af die verbonden zijn met deviantie<br />
Stelen in een winkel. Wat zijn je baten, wat zijn je kosten (betrapt worden)<br />
• Involvement: tijdsinvestering<br />
mensen moeten tijd hebben om misdaden te plegen<br />
Jongeren die in jeugdbewegingen zitten hebben minder tijd tot diviantie<br />
• Belief: morele band<br />
verwijst naar de mate waarin mensen de waarden en normen als correct en als<br />
legitiem ervaren. Wie deze niet als correct ervaart zal vlugger deviant gedrag<br />
vertonen.<br />
mensen die akkoord gaan met het rechtssysteem hebben minder kans op<br />
deviantie.<br />
5.2.3.3 De anomie-theorie van Merton<br />
• Merton: er bestaan vrijf individuele aanpassingsreacties op een anomische<br />
situatie. Dwz een situatie van onevenwicht tussen de algemeen ervaarde doelen<br />
(cultural goals) en de vooropgestelde middelen om die doelen te bereiken<br />
(institutionolized means).<br />
Met de doelen bedoeld men materiële rijkdom, succes. Met de middelen om die<br />
doelen te bereiken studeren en werken.<br />
• Er zijn ook twee cruciale vragen:<br />
o Houdt men zich aan de vooropgestelde doelen?<br />
(vb van een centraal doel in de samenleving: her verwerven van<br />
maatschappelijk succes)<br />
o Hout men zich aan de vooropgestelde middelen?<br />
(vb van een aanvaard middel om bovenstand doel te bereiken: een goed<br />
diploma halen en hard werken)<br />
• Er zijn vijf types van mensen<br />
Houd men vast aan Typevoorbeeld/omschrijving<br />
Doelst Middelen<br />
Conformiteit + + Blijven streven naar succes.<br />
Ritualisme - + Hoop/doel opgeven, niet afwijken<br />
Vb: bureaucraat (monotoon)<br />
Terugtrekking - - Doel opgeven, terugtrekken van samenleving<br />
Vb: landloper, kluizenaar<br />
Innovatie + - Houden aan doelen, niet legaal<br />
Sociologie<br />
18
Vb: maffia, oplichter, fraudeur<br />
Rebellie -+ -+ Nieuwe doelen ipv oude middelen<br />
Vb: krakers, hippies<br />
5.3 Functionele en disfunctionele gevolgen van diviantie<br />
Disfunctioneel: diviantie kan leiden tot:<br />
• verwarring<br />
• angst/klimaat van wantrouwen vb: moord op van Gogh<br />
• een verstoring van de maatschappelijke orde vb: man gaat naast u zitten in een<br />
lege trein<br />
• ‘besmetting’ van anderen<br />
Functioneel: deviantie kan leiden tot:<br />
• aandacht voor bepaald problematiek (signaalfunctie)<br />
vb: moord kan aandacht trekken<br />
• sociale verandering en vernieuwing<br />
• versterking van de samenhorigheid vb: witte mars<br />
• versterking van het normbesef vb: Deutraux heeft rechtssysteem verandert<br />
6 Posities, status en rollen<br />
6.1 Posities<br />
Definitie<br />
Een positie is de plaats die iemand inneemt in de maatschappij of een groepering in<br />
verhouding tot anderen.<br />
Positieset<br />
Dit is wanneer een persoon 2 of meer posities bekleed.<br />
Vb: student, praesis en adolescent<br />
Vader, directeur, blanke<br />
Twee manieren om een positie te bereiken:<br />
• Toewijzing: bereiken los van de eigen inspanning, willen of niet<br />
vb: Koning, blank, adolescent, man, …<br />
• Verwering: na eigen inspanning (verkozen raken, studeren)<br />
vb: praesis, student, directeur, …<br />
We leven in een werkmaatschappij. Men moet werken om iets te bereiken. Vroeger ging<br />
het beroep soms van vader op zoon. Vb een notaris.<br />
6.1.1 Rollen<br />
Rol → verwachtingen t.o.v. bepaalde positie<br />
je kan dit vergelijken met een theaterstuk. Moeder Theresa gaat hier geen korte rok<br />
dragen.<br />
Sociologie<br />
19
Rollenset: …<br />
Rollenconflict:<br />
• Intern: tegenstrijdige verwachtingen t.a.v. één welbepaalde positie<br />
vb: een leerkracht:<br />
o Studenten verwachten dat het niet te moeilijk en te veel is<br />
o De directie verwacht dit wel<br />
• Extern: tegenstrijdige verwachtingen t.a.v. meerdere posities die één persoon<br />
tegelijk bekleed.<br />
vb: een leerkracht<br />
o In de klas is verschillend van thuis<br />
o Een kind in de klas hebben<br />
6.1.2 Status<br />
Status → waardering t.o.v. bepaalde positie<br />
Statushiërarchie = wanneer een beroep meer waardering heft in iemand anders ogen:<br />
een dokter ↔ een brandweerman<br />
Statuscongruëntietheorie = het gedrag stemt overeen met de positie<br />
Een dokter: op rollerskates, golf spelen<br />
6.1.3 Rolattributen en statussymbolen<br />
Verwachtingen tav gedrag → Rol<br />
Verwachtingen tav uiterlijk<br />
o Rolattributen: met een bepaald nut (het kan een hulpmiddel of herkenningspunt<br />
zijn)<br />
vb: dokter: witte jas en stethoscoop<br />
politie: uniform<br />
o Statussymbolen: rolattribuut dat verwijst naar rijkdom, macht, prestige.<br />
vb: lint praesis<br />
auto, gsm, rolex<br />
Ze zijn zo belangrijk geworden, dat men ermee gaat frauderen.<br />
vb: nep-gsm<br />
nep-logo’s<br />
Sociologie<br />
20
7 Groeperingen<br />
7.1 Maatstaven voor het classificeren van groeperingen<br />
Een groep is iedere verzameling van mensen…. (de rest niet opgeschreven of niet<br />
gevonden)<br />
Het wordt besproken op microniveau: dit betekent de persoon op zich.<br />
• Aantal leden:<br />
De grootte van het gezin is anders dan die van een school. Het geeft dan ook<br />
een andere interactie.<br />
• Mate van interactie<br />
• Intensiteit (frequent)<br />
• Duurzaamheid<br />
• Al dan niet aanwezigheid van gezamenlijke waarden en normen<br />
Hebben ze iets in gemeenschap?<br />
neen → een klasgroep<br />
ja → een politieke partij.<br />
• Al dan niet aanwezigheid van samenhorigheidsgevoel<br />
wij ↔ zij<br />
vb: een voetbalploeg, tegen de tegenstander.<br />
Maar wanneer er een nationale ploeg speelt, horen ze wel samen.<br />
• Aard:<br />
o Homogene groep: iedereen heeft ongeveer dezelfde positie: vb leger<br />
o Heterogene groep: waar mensen verschillende posities bekleden: vb<br />
klasgroep.<br />
7.2 De typologie van Merton<br />
Typologie van Merton gebaseerd op twee kenmerken<br />
• Al dan niet aanwezigheid van gemeenschappelijke waarden en normen<br />
• Mate van interactie<br />
1. groep: vb een gezin<br />
2. collectiviteit: vb politieke partij, neo-nazie<br />
Ze hebben wel gemeenschappelijke waarden en normen, maar geen interactie.<br />
Sociologie<br />
21
3. sociale categorie vb alle blondines, alle VTM-kijkers<br />
Ze hebben geen gemeeschappelijke waarden en normen, maar ook geen<br />
interactie.<br />
4. togetherness vb wachten op de bus en iets zeggen<br />
Er is wel interactie, maar ze hebben niet met elkaar gemeen.<br />
7.2.1 De groep<br />
7.2.2 De collectiviteit<br />
7.2.3 De sociale categorie<br />
7.2.4 De togeherness-situation<br />
7.3 Lidmaatschapsgroepering versus referentiegroepering<br />
Lidmaatschapsgroepering: groepering waarvan men lid is<br />
↕<br />
Referentiegroepering: groepering waaraan individu zijn referentiekader ontleent<br />
Lidmaatschaps- en referentiegroeperingen vallen vaak samen, maar daarom niet altijd.<br />
• Anticiperende socialisatie vb: Carmen (FC de Kampioenen), Hyacint (Mss<br />
Boequet) = gedrag afstemmen op een groep waar ze hopen lid van te worden<br />
o Positieve effecten: taal verbeteren → meer kans op een job.<br />
o Negatieve effecten: taal verbeteren → uitgesloten worden van je groep,<br />
outsider.<br />
• Volgende factoren spelen een rol:<br />
o Mate van integratie in de niet lidmaatschapsgroepering<br />
geen behoefte aan een andere groep<br />
o Mate van prestige van de niet lidmaatschapsgroepering<br />
golf, witte tornado’s<br />
o Verkiesbaarheid van het niet lid<br />
aanvaard worden<br />
o Mobiliteitsgraad van de samenleving<br />
opklimmen in de samenleving: van loketbediende naar directeur. In India<br />
is dit anders. Daar kan je niet van kast veranderen.<br />
•<br />
7.4 Verzuiling<br />
Het naast en tegenover elkaar staan van georganiseerde blokken in de samenleving op<br />
basis van een levensbeschouwelijk criterium.<br />
• Gezondheid sociaal of liberaal<br />
• Onderwijs katholiek of gemeeschaps<br />
• Vakbond<br />
• Dagblad<br />
• …<br />
Sociologie<br />
22
Er is een overgang van een theemutscultuur naar een walkman-ego.<br />
Theemuts: iedereen met hetzelfde idee is verzameld<br />
Walkman: individueel kiezen<br />
7.5 Formele versus informele structuur<br />
• Formele structuur<br />
o omvat o.m. werkverdeling, regels, sancties, …<br />
o officieel uitgetekend vb: wat er in verslagen staat<br />
• Informele structuur<br />
o verwijst naar de feitelijke gedragingen hoe het in het echte leven eraan<br />
toe gaat. Vb een verpleegster kan meer zeggen dan een pas begonnen<br />
dokter.<br />
• Bureaucratische organisatie<br />
o een zeer formele organisaties = zeer veel papparassen<br />
o het strikt navolgen van de formele voorschriften wordt doel op zich = niet<br />
gemakkelijk leven.<br />
vb: een zwangerschap gaan aangeven met een briefje van de<br />
genecoloog terwijl je een dikke buik hebt.<br />
7.6 Sociologische betekenis van groeperingen<br />
• Voor haar leden<br />
o sociale identiteit hoe je bent, welke groeperingen<br />
o veiligheid en geborgenheid zij ↔ wij<br />
o referentiekaders men heeft een gestuurde mening<br />
o onderscheiden men onderscheidt zich van anderen<br />
� intern = van een lage positie naar een hoge gaan in een clan<br />
� extern = zij ↔ wij<br />
• Voor de samenleving<br />
o Socialisatie → Sociaal-culturele verschillen blijven voortbestaan<br />
wanneer je erin geboren wordt, kan je er niet meer snel uit<br />
o Sociale contrôle → Stabiliteit<br />
controle dat je niet buiten je warden en normen gaat.<br />
7.6.1 De betekenis voor haar leden<br />
Geen slides<br />
8 Sociale stratificatie<br />
8.1 Sociale ongelijkheid<br />
8.2 Sociale stratificatie<br />
8.3 Sociale mobiliteit<br />
Geen slides<br />
Sociologie<br />
23