23.08.2017 Views

Medisch Journaal - 2017 - 2

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong><br />

Een unieke vorm van<br />

leverchirurgie<br />

Kauwgom kauwen na<br />

colorectale ingreep<br />

De arts als coach op<br />

afstand<br />

JAARGANG 46 - NUMMER 2 - <strong>2017</strong>


Uitgave van de medische staf Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum<br />

Inhoudsopgave<br />

JAARGANG 46 - NUMMER 2 - <strong>2017</strong><br />

47<br />

49<br />

50<br />

54<br />

58<br />

62<br />

68<br />

70<br />

74<br />

77<br />

80<br />

82<br />

85<br />

86<br />

Editorial<br />

NO DOUBT<br />

Column<br />

…een fijn paar schoenen…<br />

Onderzoeken<br />

Leverchirurgie in Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum. J. Ruiterkamp, J.R.L. Krumeich, R.M.H. Roumen, G.D. Slooter,<br />

V.A.A. Heldens, J.W.H. Kruimer, L.H.J. Simkens, W.K.G. Leclercq<br />

Foetale monitoring middels het niet-invasieve foetale ECG: een demonstratie van verschillende casus. I.<br />

Roest, M.M. Goorts, C. Lempersz, R. Vullings*, M.E.M.H. Westerhuis, S.G. Oei<br />

Preoperatieve beïnvloedbare risicofactoren voor complicaties na colorectale chirurgie: de waarde van<br />

prehabilitatie. S. J. van Rooijen, F. Carli, S. O. Dalton, C. Johansen, J. Dieleman, R.M.H. Roumen, G.D. Slooter,<br />

Langetermijnresultaten van chirurgie voor traumatische of idiopathische coccygodynie in de periode 1980-<br />

2009. J, Berghuis, P. Roumen, S. Houterman, O. R. van Driel, J. Charbon, R. Roumen, M. Scheltinga<br />

Beeldspraak<br />

Schokken bij aanraken. P.J. van den Berg, F.H.M. van Herpen, F.G. Roos<br />

CAT in ‘t bakkie<br />

Effect op darmperistaltiek van kauwgom kauwen na colorectale chirurgie. J.A.C. van Limpt –Stappaerts<br />

Casuïstiek<br />

Een kind met chorea van Sydenham. I.H. de Lange, L.J.J.C. Wagener-Schimmel, J. Heuser, I.A. Bertrams-<br />

Maartens<br />

Spontane blauwe vinger syndroom. K. van Someren, Y. Admiraal – van de Pas<br />

Interview<br />

Michiel Winkes: Hoge druk belemmert de sport<br />

Afdeling belicht: Flow<br />

Beter zelfmanagement door telebegeleiding in hart- en COPD-zorg<br />

Arts anders<br />

Traumachirurg William van Dijk<br />

MMC in het nieuws<br />

Colofon<br />

hoofdredacteur dr. E.A. Boss, gynaecoloog eindredacteur dr. P.H.M. Kuijper, laboratoriumspecialist redactie mw. N. Hermans,<br />

mw. L. Simkens, oncoloog, dr. L.M.C.L. Fossion, uroloog, dr. R.J.A.M. Verbunt, cardioloog, mw. P.J. van den Berg, neuroloog,<br />

mw dr. J. Dieleman, epidemioloog, dr. F. van Dielen, chirurg, mw. dr. N. Papen fotografie Bram Saeys, John Peters en Charlotte Grips<br />

redactiebureau <strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum | postbus 90052, 5600 PD Eindhoven | Telefoon 040 8886781<br />

e-mail: nadine.hermans@mmc.nl uitgever en acquisitie Multiplus bv | Stationsweg21, 9201 GG Drachten | Telefoon 0512 - 204 100<br />

www.multiplusdrachten.nl opmaak Maurice de Jong<br />

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

45


Editorial<br />

NO DOUBT<br />

Jaren geleden stond er in mijn lijfblad, de Donald Duck, een grappige<br />

tekst. Aan Donald werd gevraagd: “Twijfelt u weleens?”. Daarop<br />

antwoord Donald: “Ja….uhmm….tsjaaaa…nou …ehhh…..nee …nooit<br />

.….geloof ik!”<br />

Deze zin schoot door mijn hoofd toen ik mijzelf tijdens een<br />

spaarzaam momentje in het middaguur trakteerde op een nèt iets te<br />

gezond broodje en er bij het bestellen wat tijd overheen ging tot ik er<br />

uit was of die ongezonde snack er ook nog bijbesteld zou worden. In<br />

deze, voor mijn gevoel, luttele seconden bedenktijd scrolde ik dus<br />

even in gedachten de rest van de agenda van die dag door. Nadat ik<br />

tot de conclusie was gekomen dat er niet samen met het thuisfront<br />

gegeten kon worden die avond was de snack ook nog de mijne.<br />

Maar mijn twijfel had te lang geduurd en was ook de altijd goed<br />

gestemde medewerkster van ons in-house restaurant niet ontgaan.<br />

“Ik dacht dat een dokter nooit mocht twijfelen” riep ze vrij luid. Dit<br />

vond ik een aardige aanname. Was nu ècht het idee dat dokters nooit<br />

twijfelen, of niet zouden mogen twijfelen? Wat is twijfel eigenlijk? Is<br />

twijfel juist niet functioneel en geeft het de kans om nog even snel<br />

voor een besluit de balans van de gevolgen hiervan op te maken?<br />

Zelfs in acute situaties heroverwegen we toch altijd nog even. Zouden<br />

we zonder een moment van twijfel juist niet te vaak beslissingen<br />

nemen waarbij we de gevolgen niet goed hebben overzien? Is het niet<br />

zo dat je als dokter twijfelt net als ieder ander maar dat we geleerd<br />

hebben sneller te overdenken waardoor het minder opvalt?<br />

dr. Erik Boss, hoofdredacteur<br />

Ik twijfel dagelijks op vele momenten bij diverse soorten medische<br />

besluiten. Maar waarschijnlijk hebben we inderdaad aangeleerd om<br />

deze twijfel zodanig snel in een daadwerkelijk besluit om te zetten<br />

dat de buitenwereld en misschien wij voor onszelf ook wel in de<br />

veronderstelling zijn nooit te twijfelen. Dus is het idee dat een<br />

twijfelende dokter mogelijk de suggestie van minder daadkracht<br />

opwekt? Snel denken (lees snel twijfelen) daarentegen is dus<br />

blijkbaar de overlevingsstrategie die de kordate dokter zich heeft<br />

aangeleerd om aan het verwachte beeld te voldoen. Na deze korte<br />

overpeinzingen wandelend door onze MMC gangen ben ik ieder<br />

geval “ongetwijfeld” weer gewoon snel verder gegaan met het<br />

middag-spreekuur.<br />

Veel leesplezier!<br />

Erik Boss<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

47


Column<br />

…een fijn paar schoenen…<br />

…al vroeg werd ik als arts gewezen op het grote belang van goed<br />

schoeisel, of het nu was voor de diabeet of voor de revaliderende<br />

claudicant met knikvoet, spreidvoet, platvoet of holvoet, “schoenen<br />

moeten goed zitten, bij de tenen niet te ruim en niet te strak, een<br />

comfortabel voetbed, en met een goed omsluitende hak…”<br />

…ook mijn ouders zaten altijd te miepen over het nut van ‘goed<br />

schoeisel voor stoere jongens’, dan werd ik als 10-jarige tegen mijn<br />

zin op de vrije zaterdagmiddag meegedwongen naar de lokale<br />

Schoenenreus, eindeloos passen, in de winkel rennen mocht natuurlijk<br />

niet, maar stilstaan!, voor de spiegel wisselend op de hakken en<br />

tenen wiegen. “Glij je erg naar voren? het zijn echt prachtige Clarks,<br />

moet je kijken, wat een dikke zool, zo zacht van binnen, daar kun je<br />

nog tijdenlang mee vooruit…”, en zo liep ik met een rode kop van<br />

schaamte met een doos foeilelijke juchtleren schoenen ‘goed voor de<br />

aankomende jaren’ naar huis toe, natuurlijk veel te laat voor het voetballen<br />

met m’n vriendjes….<br />

…als student liep ik het liefst op gympen, met gaten, kapotte veters,<br />

vlekken, soms legerkistjes, en dan ben je opeens chirurg, en wel een<br />

fanatiek fietsende vaatchirurg. De voeten iedere dag in fietsschoentjes<br />

met metalen zoolplaatjes, in de ochtend en avond klakkend hele<br />

einden door de holle ziekenhuisgangen. Ik trok nogal wat aandacht<br />

met dat geklepper, regelmatig opmerkingen zoals “he dok, naaldhakken<br />

heb je, waar is nu je tasje…?”<br />

…op vakantie in Griekenland zag ik toen een bak met spotgoedkope<br />

rubberen waterschoenen, om mee te zwemmen en zee-egelproof,<br />

maar ook prima om in het fietsenhok aan te trekken als vervanging<br />

van mijn fietsschoentjes, zodat ik in de vroege morgen toch nog<br />

enigszins geruisloos op rubberen schoeisel het ziekenhuis door naar<br />

mijn kamer kon lopen, geen ongewilde aandacht trekkend…<br />

Ik kwam er met mijn rechtervoet ook nooit zo gemakkelijk in, en ook<br />

het draagcomfort was niet optimaal, totdat ik laatst toevallig op de<br />

zolen keek, en bleek dat beide stappers wel heel erg veel op elkaar<br />

leken, sterker nog, ze waren volledig identiek, beide maat 45 en beide<br />

links…<br />

Marc Scheltinga<br />

m.scheltinga@mmc.nl<br />

…zo heb ik in deze Helleense waterschoenen jarenlang van fietsenhok<br />

naar werkkamer gestiefeld, maar echt lekker zaten ze eigenlijk nooit.<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

49


Onderzoek<br />

18 jaar ervaring: resultaten en nieuwe ontwikkelingen<br />

Leverchirurgie in Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum<br />

Auteurs<br />

dr. J. Ruiterkamp, AIOS chirurgie, J.R.L. Krumeich, ANIOS chirurgie*, dr. R.M.H. Roumen, dr. G.D. Slooter, beiden chirurg, V.A.A. Heldens,<br />

anesthesioloog, J.W.H. Kruimer, radioloog, dr. L.H.J. Simkens, internist-oncoloog, W.K.G. Leclercq, chirurg.<br />

Trefwoorden<br />

Lever, Chirurgie, Oncologie<br />

Samenvatting<br />

De leverchirurgie in Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum (MMC) heeft sinds de start 18 jaar geleden een grote ontwikkeling doorgemaakt. In dit<br />

artikel wordt een overzicht gepresenteerd van de perioperatieve en lange termijnresultaten van deze voor de regio unieke vorm van<br />

chirurgie in MMC. Er kan worden geconcludeerd dat er steeds meer leveroperaties worden verricht, dat er meer gebruik wordt gemaakt<br />

van minimaal invasieve procedures en dat multidisciplinaire zorg en innovatieve ontwikkelingen er toe hebben geleid dat steeds meer<br />

patiënten topzorg krijgen in ons centrum. Dit geldt met name voor patiënten met colorectale levermetastasen, zij hebben een relatief<br />

goede prognose.<br />

Inleiding<br />

In de regio zuidoost Nederland zijn er regionale afspraken voor de<br />

oncologische zorg. Dit betekent dat, onafhankelijk van het initiële<br />

ziekenhuis, patiënten in het vervolg traject de juiste behandeling in<br />

het juiste ziekenhuis krijgen. Voor de chirurgische oncologie is Máxima<br />

<strong>Medisch</strong> Centrum (MMC) het regionaal centrum voor onder andere<br />

long- en levermetastasechirurgie bij coloncarcinoom, bijnierpathologie,<br />

melanomen, sarcomen en neuro-endocriene tumoren. In<br />

de functie van levercentrum zijn de afgelopen 18 jaar ruim 700<br />

leveroperaties uitgevoerd voor zowel maligne als benigne laesies. In<br />

die tijd hebben verschillende veranderingen plaatsgevonden.<br />

Indicaties voor chirurgie zijn verruimd en het aantal operaties is<br />

toegenomen. Ook hebben laparoscopie en andere minimaal invasieve<br />

behandelmethoden hun intrede gedaan binnen deze specifieke vorm<br />

van chirurgie.<br />

Historie<br />

Leverchirurgie werd zeer lange tijd als onmogelijk gezien. De lever is<br />

zeer goed doorbloed en heeft een complexe anatomie. Bloed stroomt<br />

vanuit de darmen via de lever richting het hart. Het galwegstelsel met<br />

verbinding richting pancreas, omliggende organen als de bijnier en<br />

structuren zoals de vena cava en het diafragma zorgen voor een<br />

complexe anatomie met vele peroperatieve valkuilen. Tot halverwege<br />

de 20e eeuw werden wereldwijd incidenteel leveroperaties uitgevoerd.<br />

Daarbij ging het meestal om verwondingen waarbij de lever voor een<br />

deel uit een wond prolabeerde of om abcessen die gedraineerd<br />

moesten worden. De eerste officiële beschrijvingen van een electieve<br />

leverresectie door middel van een laparotomie dateert uit 1886. In de<br />

daarop volgende jaren werd er vaker leverchirurgie uitgevoerd, waarbij<br />

de mortaliteit hoog bleef. Veel later, rond en na de Tweede<br />

Wereldoorlog steeg de ervaring met deze vorm van chirurgie. Pas in<br />

1957 werd de chirurgische anatomie voor het eerst nauwkeurig<br />

beschreven door Couinaud 1 . En nog geen 20 jaar geleden werd<br />

internationaal een anatomische indeling vastgelegd. Betere<br />

anatomische kennis, de opkomst van moderne anesthesietechnieken<br />

en de ontwikkeling van echografie leidden er toe dat er veiliger<br />

geopereerd kon worden. Ook schuivende indicaties zorgden voor meer<br />

patiënten die in aanmerking kwamen, waarbij niet alleen primaire<br />

leverkanker maar ook (colorectale) levermetastasen en benigne<br />

afwijkingen zijn een indicatie voor operatief ingrijpen gaan vormen.<br />

Leverchirurgie in MMC<br />

In 1999 werd leverchirurgie in het toenmalige Sint Jozef Ziekenhuis te<br />

Veldhoven een speerpunt. Tot die tijd werd leverchirurgie in vrijwel alle<br />

ziekenhuizen in de regio sporadisch verricht. In een voor die tijd zeer<br />

vooruitstrevend traject van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) om<br />

de chirurgische zorg voor slokdarm-, lever- en pancreaschirurgie te<br />

concentreren werd Veldhoven samen met Breda één van de<br />

leverchirurgiecentra in Brabant. Fred Croiset van Uchelen en Rudi<br />

Roumen waren de chirurgen die het lever-initiatief naar zich toe<br />

trokken. Inmiddels is het IKZ opgegaan in het IKNL, is het<br />

Jozefziekenhuis onderdeel van MMC, is Croiset van Uchelen met<br />

pensioen en zijn de huidige leverchirurgen Rudi Roumen, Gerrit<br />

Slooter en Wouter Leclercq. De oncologische zorg is nog steeds een<br />

van de belangrijkste speerpunten van MMC. De ontwikkeling van het<br />

regionaal centrum was niet mogelijk geweest zonder de actieve<br />

betrokkenheid van anesthesiologen, oncologen, maag-darmleverartsen,<br />

endocrinologen, pathologen, radiologen en nucleair<br />

geneeskundigen die allen deel uitmaken van het behandelteam. Om<br />

deze zorg binnen de regio nog verder te verbeteren is recent een nieuw<br />

samenwerkingsverband opgezet: het Oncologisch Netwerk Zuidoost-<br />

Nederland (OncoZON). De tien deelnemende centra hebben<br />

afgesproken alle leverchirurgie in de regio zuidoost Nederland te<br />

concentreren in enkele geselecteerde centra, waaronder MMC.<br />

*Thans werkzaam in Radboud Universitair <strong>Medisch</strong> Centrum Nijmegen<br />

Correspondentie: jetske.ruiterkamp@mmc.nl<br />

50


Onderzoek<br />

Technische aspecten<br />

Bij een leveroperatie is preoperatieve planning door middel van<br />

computer tomografie (CT) of magnetische resonantie imaging (MRI)<br />

van groot belang. Daarmee wordt bepaald waar in de lever de<br />

afwijkingen zitten die gereseceerd moet worden en welke belangrijke<br />

anatomische structuren zich daarbij in de buurt bevinden. Tevens kan<br />

door middel van volumemeting bepaald worden hoeveel leverweefsel<br />

na de resectie resteert. Bij deze preoperatieve analyse hoort soms het<br />

maken van een PET-scan (positron emissie tomografie), met name om<br />

extrahepatische ziekte aan te tonen of uit te sluiten. Vervolgens<br />

worden alle patiënten besproken in een online te volgen<br />

multidisciplinair overleg van het leverteam. Leverchirurgie kan via een<br />

subcostale incisie (open, zie figuur 1) of via een kijkoperatie techniek<br />

(laparoscopisch, zie voorpagina) verricht worden. De procedure is in<br />

essentie gelijk. Aan het begin van de operatie moet de lever eerst<br />

worden gemobiliseerd. Dit houdt in dat de lever los gemaakt moet<br />

worden van diafragma, buikwand en retroperitoneum. Dit gebeurt<br />

vaak tot zeer centraal, tot op de vena cava. Niet alleen dient er<br />

rekening te worden gehouden met de arteriële vaatvoorziening en<br />

veneuze afvloed, ook de vena portae en zijn aftakkingen en de<br />

galwegen moeten verzorgd worden bij een resectie. Intra-operatieve<br />

echo is hierbij van dienst en helpt met het lokaliseren van de<br />

afwijkingen. Omdat de lever een goed gevasculariseerd orgaan is, is<br />

een bloeding een van de gevreesde peroperatieve complicaties.<br />

Verschillende moderne chirurgische apparatuur en instrumenten, zoals<br />

de druppelcoagulator die in MMC is ontwikkeld, hebben de kans<br />

hierop aanzienlijk verkleind. Postoperatief verblijven patiënten 1-7<br />

dagen in het ziekenhuis. Bij een open procedure krijgen zij epidurale<br />

pijnstilling tot in principe drie dagen na de operatie. De zorg is er op<br />

gericht patiënten snel te laten eten en te mobiliseren, het<br />

zogenaamde Enhanced Recovery After Surgery dat vanuit de<br />

colorectale chirurgie is doorontwikkeld voor leverchirurgie (L-ERAS).<br />

Uniek van de lever is dat rond de 70% van het leverweefsel kan<br />

worden weggenomen zonder dat er grote kans is op leverfalen. De<br />

lever regenereert binnen enkele weken. Drie maanden na de operatie<br />

wordt er een MRI van de lever gemaakt ter controle. Indien patiënten<br />

vanuit de regio verwezen waren worden zij daarna vervolgd in het<br />

initiële ziekenhuis.<br />

Colorectale levermetastasen<br />

Het merendeel van de patiënten die een leveroperatie ondergaan,<br />

hebben colorectale levermetastasen (CRLM). Zij komen in aanmerking<br />

Figuur 1. Open leverchirurgie anno 2007<br />

voor een operatie indien vooraf bepaald is dat alle metastasen<br />

verwijderd kunnen worden of wanneer er alleen sprake is van beperkte<br />

extrahepatische ziekte, zoals longmetastasen. De vijfjaarsoverleving<br />

van patiënten die deze behandeling ondergaan is in de literatuur 30-<br />

50%. Dit staat tegenover een mediane overleving van 2 tot 2,5 jaar<br />

bij patiënten met gemetastaseerde ziekte die alleen systemische<br />

therapie krijgen, met nagenoeg geen patiënten die in leven zijn na 5<br />

jaar 3 . Zonder behandeling overlijden patiënten meestal binnen 6 tot<br />

12 maanden 4 . Leverchirurgie levert bij een deel van de patiënten met<br />

CRLM dus een enorme winst op. Het andere deel krijgt recidief ziekte<br />

in de lever of longen waarbij opnieuw opereren tot de mogelijkheden<br />

kan behoren. Bij andere patiënten ontwikkelingen zich helaas<br />

metastasen elders waardoor chirurgie niet meer zinvol is.<br />

Onderzoeksdoel<br />

Doel van dit onderzoek is een overzicht te presenteren van de<br />

perioperatieve en lange termijnresultaten van de leverchirurgie in<br />

MMC in de periode 2000-2015 en een vooruitblik te geven op<br />

toekomstige ontwikkelingen.<br />

Patiënten en methoden<br />

Wij beschrijven in een retrospectieve cohortstudie alle patiënten die in<br />

MMC geopereerd werden voor leveraandoeningen in de periode<br />

2000-2015. Perioperatieve en lange termijnresultaten werden in een<br />

database opgeslagen. In drie periodes van 6, 5 en 5 jaar (2000-2005,<br />

Tabel 1. Perioperatieve gegevens leverchirurgie voor colorectale levermetastasen per periode<br />

Periode<br />

Aantal<br />

operaties<br />

VPE<br />

Solitaire<br />

metastase<br />

Synchrone<br />

metastase<br />

2e/3e/4e/<br />

operatie<br />

RFA<br />

30 dagen<br />

mortaliteit<br />

Bloedverlies<br />

(ml, mediaan)<br />

Opnameduur<br />

(dagen)<br />

2000-2005<br />

85<br />

1 (1%)<br />

43 (51%)<br />

40 (47%)<br />

4/0/0<br />

23<br />

4 (4,7%)<br />

1500<br />

10<br />

2006-2010<br />

160<br />

7 (4%)<br />

71 (44%)<br />

85 (53%)<br />

15/3/0<br />

27<br />

1 (0,06%)<br />

900<br />

8<br />

2011-2015<br />

252<br />

17 (7%)<br />

110 (44%)<br />

128 (51%)<br />

37/10/3<br />

59<br />

2 (0,8%)<br />

500<br />

7<br />

VPE = Vena portae embolisatie, RFA = radiofrequente ablatie tijdens leveroperatie, 2e/3e/4e operatie = aantal patiënten dat voor 2e, 3e,<br />

of 4e keer leverchirurgie onderging<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong> 51


Onderzoek<br />

2006-2010, 2011-2015) werden de ontwikkelingen nader<br />

geanalyseerd. Hierbij werd met name gekeken naar ontwikkelingen in<br />

aantallen operaties, indicaties en perioperatieve complicaties. Voor<br />

zover mogelijk werd ook de oncologische follow-up nader bekeken.<br />

Resultaten<br />

In totaal werden in deze 15-jarige periode bij 590 patiënten 692<br />

leveroperaties uitgevoerd. Er was duidelijk sprake van een toename<br />

van het aantal operaties van 121 in de eerste zes jaar naar 331 in de<br />

meest recente periode. In deze drie opeenvolgende perioden waren<br />

een aantal kenmerken vergelijkbaar. Dit betrof de man-vrouw<br />

verdeling, met 61% man. De mediane leeftijd ten tijde van een<br />

operatie was gemiddeld 63 jaar. Het percentage patiënten uit de<br />

regio verwezen naar MMC bleef ongeveer de helft van het totaal<br />

aantal patiënten. Tenslotte bedroeg het percentage operaties dat<br />

uitgevoerd was in verband met CRLM 72% (figuur 2).<br />

Figuur 2. Indicaties voor leverchirurgie van 2000 tot 2015,<br />

CRC= colorectaal carcinoom<br />

In deze 15 jaar zijn er 497 operaties uitgevoerd in verband met CRLM,<br />

ongeveer de helft daarvan is geopereerd in de laatste periode (tabel<br />

1). Het aantal patiënten met synchroon gemetastaseerde ziekte bleef<br />

gelijk. Het aantal complexe operaties is toegenomen, gezien de<br />

afname van het aantal operaties bij patiënten met een solitaire<br />

metastase en de toename van het aantal patiënten dat voor de<br />

resectie behandeld is met vena portae embolisatie (VPE, zie nieuwe<br />

ontwikkelingen). Ook het aantal patiënten dat opnieuw geopereerd<br />

werd na eerdere leverchirurgie nam fors toe. Er zijn steeds meer<br />

patiënten minimaal invasief behandeld door middel van<br />

laparoscopische chirurgie of radiofrequente ablatie (RFA, zie nieuwe<br />

ontwikkelingen). De postoperatieve 30 dagen mortaliteit is aanzienlijk<br />

gedaald, even als het mediane bloedverlies per procedure. Ook de<br />

mediane opnameduur is van 10 dagen in de eerste naar 7 dagen in<br />

de laatste periode gedaald (tabel 1).<br />

Van een deel van de patiënten (n=322) die chirurgisch zijn behandeld<br />

voor CRLM waren de lange termijn gegevens met betrekking tot de<br />

overleving beschikbaar. De vijfjaarsoverleving was 46%, niet<br />

gecompenseerd voor achtergrondsterfte (figuur 3). Indien de groep<br />

patiënten opgedeeld werd in leeftijdsgroepen (18-65, 66-75 en 76-85<br />

jaar) dan valt op dat de overleving in de groep 18-65 jaar het beste<br />

was, met een vijfjaarsoverleving van 51%. Voor de groep 66-75 jaar<br />

daalde dit marginaal tot 48% en voor de groep van 76-85 jaar was<br />

deze minder goed, namelijk 27%. Er werden in deze periode geen<br />

patiënten geopereerd die ouder waren dan 85 jaar.<br />

Conclusie en aanbeveling<br />

Heden en verleden<br />

De afgelopen 18 jaar heeft er een duidelijke technische ontwikkeling<br />

plaatsgevonden in de leverchirurgie. Volume, complexiteit, minimaal<br />

invasieve chirurgie en kwaliteit van zorg zijn verder geoptimaliseerd.<br />

De relatief erg goede vijfjaarsoverleving van 46% voor patiënten met<br />

CRLM was in onze onderzoeksgroep vergelijkbaar met gegevens uit de<br />

literatuur 2,3 . Dit geeft aan dat de leverchirurgie in MMC dankzij goede<br />

Figuur 3. overleving van patiënten met CRLM<br />

samenwerking en continue verbeteringen op hoog niveau wordt<br />

uitgevoerd. De ontwikkelingen in de leverchirurgie staan echter niet<br />

stil. Niet alleen op chirurgisch vlak maar ook in de aanpalende<br />

disciplines worden steeds nieuwe, betere en patiëntvriendelijkere<br />

behandelmethodes ontwikkeld.<br />

Nieuwe ontwikkelingen<br />

Chirurgie<br />

In de afgelopen tijd hebben steeds meer patiënten een leveroperatie<br />

ondergaan. Dit komt onder andere doordat omgevende klinieken de<br />

indicaties tot leverchirurgie steeds beter en ruimer inschatten.<br />

Daarnaast is er een verandering gekomen van beperkte resecties in<br />

aantal en grootte, naar operaties waarbij met name de hoeveelheid<br />

overblijvend leverweefsel de haalbaarheid bepaald. Leverresecties<br />

worden sinds enkele jaren steeds vaker door middel van een<br />

laparoscopische operatie uitgevoerd. Het voordeel hiervan is het veel<br />

kleinere wondoppervlak, wat geldt voor zowel de incisie als voor de<br />

52


Onderzoek<br />

weefselschade intra-abdominaal. Hierdoor hebben patiënten minder<br />

postoperatieve pijn, is er minder pijnstilling nodig en kan de patiënt<br />

sneller mobiliseren. Het resultaat hiervan is dat de patiënt sneller<br />

herstelt. Daarnaast is een tweede (en zelfs derde of vierde) operatie<br />

beter uit te voeren omdat er minder adhesies zijn na een eerdere<br />

laparoscopische procedure. In onze series werden ruim 100 mensen<br />

meer dan één keer aan hun lever geopereerd. De overleving op langere<br />

termijn van deze groep doet nauwelijks onder voor de gehele<br />

populatie. Continue ontwikkeling ten aanzien van nieuwe chirurgische<br />

instrumenten resulteert in een gemakkelijker uit te voeren resectie en<br />

betere hemostase. Vergaande samenwerking met de afdeling<br />

anesthesiologie leidt tot aanpassingen op het gebied van per- en<br />

postoperatieve pijnstilling. Streven is een juiste afstemming van<br />

benodigde pijnstilling, afhankelijk van de zwaarte van de operatie.<br />

Daarnaast kan met geavanceerde apparatuur op non-invasieve wijze<br />

de hemodynamiek van de patiënt gemonitord worden, waardoor er<br />

peroperatief een lagere centraal veneuze druk bewerkstelligd wordt,<br />

wat resulteert in minder bloedverlies 5 .<br />

Radiologie<br />

De radiologie is naast diagnostisch niet meer weg te denken als<br />

interventie partner bij levertumoren. Indien een afwijking in de lever<br />

niet goed benaderbaar is voor een resectie of als er contra-indicaties<br />

zijn voor een invasieve procedure is er de mogelijkheid de afwijking te<br />

behandelen met radiofrequente ablatie (RFA) of microwave ablatie<br />

(MWA). Hierbij wordt er met een naald in de afwijking geprikt waarna<br />

hitte opgewekt wordt die er voor zorgt dat de afwijkende cellen<br />

afsterven. Deze procedure kan percutaan op de röntgenafdeling of<br />

peroperatief, als onderdeel van een leveroperatie, uitgevoerd worden.<br />

Een andere behandeling die door de radiologen in MMC wordt<br />

uitgevoerd is vena portae embolisatie (VPE). Met VPE wordt de<br />

bloedtoevoer naar één helft van de lever geblokkeerd, waardoor de<br />

andere helft reactief fors gaat groeien. Deze behandeling kan worden<br />

uitgevoerd voordat de operatie aan de lever plaatsvindt, zodat een<br />

grote resectie van het geblokkeerde deel veilig kan worden uitgevoerd;<br />

er is dan een grotere zekerheid dat na de VPE en de resectie voldoende<br />

restleverweefsel (de andere helft) overblijft.<br />

Stereotactische radiotherapie<br />

In samenwerking met Maestro radiotherapie centrum te Maastricht<br />

worden tumoren in zeer geselecteerde patiënten met behulp van<br />

stereotactische radiotherapie behandeld om lokale controle te krijgen.<br />

Met name bij recidief metastasen op chirurgisch lastig te benaderen<br />

plaatsen. Deze vorm van radiotherapie is relatief nieuw in wordt sinds<br />

ongeveer 2 jaar toegepast. De korte termijn resultaten tonen relatief<br />

weinig bijwerkingen en een acceptabele lokale respons.<br />

Systemische behandeling<br />

Ook binnen de medische oncologie staan de ontwikkelingen niet stil.<br />

Naast verschillende soorten chemotherapie is de laatste jaren de<br />

zogenaamde doelgerichte therapie (monoklonale antilichamen<br />

gericht tegen specifieke groeiprocessen van bloedvaten en<br />

kankercellen) onderdeel geworden van de systemische behandeling<br />

van patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom.<br />

Bij patiënten met CRLM die in aanmerking komen voor een operatie<br />

is het de vraag of de overleving verbeterd kan worden door de operatie<br />

te combineren met systemische therapie. Tot op heden is het effect<br />

hiervan niet aangetoond, maar mogelijk hebben patiënten met een<br />

hoog risico op terugkeer van ziekte (bijvoorbeeld patiënten met<br />

lymfekliermetastasen of meer dan één levermetastase) hier wel baat<br />

bij. De CHARISMA studie onderzoekt of een voorbehandeling met<br />

chemotherapie leidt tot een betere uitkomst bij deze patiënten met<br />

resectabele CRLM.<br />

Patiënten met niet-resectabele CRLM komen in aanmerking voor<br />

systemische behandeling. Bij een deel van deze patiënten (ongeveer<br />

20-30%) kan bij een goede respons na een voorbehandeling met<br />

systemische therapie een operatie alsnog plaatsvinden. Welke<br />

combinatie van middelen hiervoor het beste ingezet kan worden, is<br />

nog niet geheel duidelijk en wordt verder onderzocht in de CAIRO V<br />

studie. Het MMC neemt deel aan boven genoemde studies waarbij het<br />

doel is door de juiste patiëntenselectie en het optimaliseren van de<br />

combinatie van behandelmogelijkheden de uitkomst van patiënten<br />

met CRLM te verbeteren. Het multidisciplinaire overleg is hierbij ook<br />

van groot belang.<br />

Ten slotte<br />

Leverchirurgie word pas twee decennia op grote schaal toegepast in<br />

Nederland. MMC is één van de grotere perifere klinieken voor<br />

leverchirurgie. Sinds het begin van deze regionale oncologische zorg is<br />

er veel veranderd. In de periode 2000-2015 is het aantal verrichtte<br />

leveroperaties fors gestegen en in dit heelkundige spoor zijn ook de<br />

verschillende andere betrokken specialismen in kennis en ervaring<br />

meegegroeid. Centralisatie van zorg is daarbij cruciaal gebleken zoals<br />

dat ook bij andere (oncologische) zorg is gebeurd.<br />

Literatuur<br />

1. History of liver surgery. J.H. Foster. Arch Surg. 1991;126:381-387<br />

3. S. Kopetz, G.J. Chang, M.J. Overman, et al. Improved survival in<br />

metastatic colorectal cancer is associated with adoption of<br />

hepatic resection and improved chemotherapy. J Clin Oncol.<br />

2009;27(22):3677-83<br />

4. M.A. Rodriguez-Bigas, E.H. Lin, C.H. Crane. Stage IV colorectal<br />

cancer. D.W. Kufe, R.E. Pollock, R.R. Weichselbaum, et al., editors.<br />

Holland-Frei Cancer Medicine. 6th edition. Hamilton (ON): B.C.<br />

Decker; 2003<br />

5. F. Ratti, F. Cipriani, R. Reineke, M. Catena, M. Paganelli, L.<br />

Comotti, L, Beretta, L, Aldrighetti. Intraoperative monitoring of<br />

stroke volume variation versus central venous pressure in<br />

laparoscopic liver surgery: a randomized prospective comparative<br />

trial. HPB. 2016;18(2):136-44<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong> 53


Onderzoek<br />

Foetale monitoring middels het niet-invasieve foetale ECG:<br />

een demonstratie van verschillende casus<br />

Auteurs<br />

I. Roest, M.M. Goorts, beiden semi-arts gynaecologie, C. Lempersz, arts-onderzoeker obstetrie, Dr. R. Vullings*, Dr. M.E.M.H. Westerhuis en<br />

Prof. S.G. Oei, beiden gynaecoloog<br />

Trefwoorden<br />

Intrapartum, foetale nood, niet-invasief, cardiotocogram, foetale electrocardiogram<br />

Foetale monitoring door middel van het cardiotocogram (CTG) wordt<br />

in hoog-risico zwangerschappen gebruikt voor het opsporen van<br />

foetale nood. Eén methode om een CTG te verkrijgen is met behulp<br />

van de Doppler- Ultrasound (DU) knop welke geplaatst wordt op de<br />

buik van de moeder. Een andere methode is via een schedel-elektrode<br />

(FSE) die wordt geplaatst op het hoofd van het ongeboren kind.<br />

Nadelen van de DU zijn dat deze vaak een fout-positieve uitslag<br />

geeft en dat er vaak sprake is van signaal verlies (respectievelijk 60%<br />

en 15-40%). 1,2 Dit is beter bij het gebruik van een FSE, maar dit is een<br />

invasieve techniek die alleen gebruikt wordt als, tijdens de bevalling,<br />

de vliezen gebroken zijn en er voldoende ontsluiting is voor het<br />

aanbrengen.<br />

Micro-bloedonderzoek (MBO) en ST-analyse (STAN) van het foetale<br />

elektrocardiogram (ECG) zijn ontwikkeld als aanvullende technieken<br />

voor foetale monitoring tijdens de bevalling. Dit aanvullend<br />

onderzoek is geïndiceerd wanneer er op basis van het CTG twijfel<br />

bestaat over de foetale conditie tijdens de partus. Na verschillende<br />

randomized controlled trials en meta-analyses op basis van<br />

patiëntendata, kan echter geconcludeerd worden dat CTGmonitoring<br />

gecombineerd met STAN niet zorgt voor een significante<br />

afname van de incidentie van metabole acidose. Wel zorgt STAN voor<br />

een afname van het aantal MBO’s en vaginale kunstverlossingen. 4-12<br />

Het MBO en de STAN kunnen echter alleen toegepast worden als de<br />

vliezen zijn gebroken, omdat er een schedelelektrode geplaatst moet<br />

worden (STAN) of een kras in de foetale hoofdhuid gemaakt moet<br />

worden (MBO). Dat maakt deze methodes invasief.<br />

Ante- en intrapartum foetale bewaking door middel van het nietinvasieve<br />

foetale elektrocardiogram (NI-fECG) lijkt een geschikte nietinvasieve<br />

methode om een CTG te verkrijgen. 13, 14 Daarnaast, kan de<br />

morfologie van het NI-fECG ons extra informatie geven over de<br />

conditie van de foetus.<br />

Onlangs zijn we in het Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum gestart met een<br />

pilotstudie naar de haalbaarheid van het NI-fECG in de praktijk. We<br />

maken hiervoor gebruik van het Atlantis systeem van Nemo<br />

Healthcare B.V. (figuur 1). We streven naar 100 antepartum<br />

metingen tussen 24-42 weken zwangerschapsduur en 250<br />

intrapartum NI-fECG metingen, om het algoritme en de hardware<br />

van het NI-fECG systeem te evalueren en optimaliseren. Daarbij<br />

wordt de NI-fECG registratie vergeleken met gelijktijdige registratie<br />

van DU en/of FSE.<br />

Met onderstaande casus, geselecteerd uit de nog lopende pilotstudie,<br />

willen wij de klinische toepassing van het NI-fECG tonen in technisch<br />

lastige situaties. Antepartum uitdagingen worden vooral gevormd<br />

door foetale bewegingen en elektrische isolatie door de foetale<br />

huidsmeer (vernix) die tussen 26 en 32 weken zwangerschapsduur<br />

nog sterk aanwezig is (casus 1 en 2). Intrapartum uitdagingen liggen<br />

vooral bij maternale beweging en het juist registreren van een<br />

abnormaal CTG patroon (casus 3). Tijdens een abnormaal CTG<br />

patroon is de variatie in foetale hartslag (FHR) groter, waardoor het<br />

voor het NI-fECG lastiger kan zijn om een betrouwbare FHR te<br />

extraheren. Het doel van deze studie is dan ook om de huidige<br />

modellen voor het verkrijgen van betrouwbare FHR zowel<br />

antepartum als intrapartum te verbeteren.<br />

Resultaten<br />

Figuur 1. De Parides pleister en het Atlantis NI-fECG systeem (Nemo<br />

Healthcare B.V. Nederland)<br />

Antepartum casuïstiek<br />

Casus 1 Dreigende vroeggeboorte<br />

Een 38-jarige multipara is opgenomen in verband met een<br />

dreigende vroeggeboorte bij een zwangerschapsduur van 25+5<br />

* werkzaam bij de afdeling Electrical Engineering, Technische Universiteit Eindhoven, Nederland<br />

Correspondentie: g.oei@mmc.nl<br />

54


Onderzoek<br />

weken. Tijdens opname worden er regelmatig CTG controles<br />

uitgevoerd om de foetale conditie en de mogelijke<br />

baarmoedercontracties te monitoren. In Figuur 2 is te zien dat de DU<br />

het foetale hartslag signaal (FHR) omstreeks 09:47u verliest,<br />

waarschijnlijk door maternale beweging. NI-fECG registratie toont<br />

echter een goede continue registratie van de foetale hartactie. Deze<br />

casus toont dat ondanks de vroege zwangerschapstermijn, de foetale<br />

conditie goed in kaart te brengen is met het NI-fECG.<br />

Figuur 2. Casus 1. Antepartum Doppler CTG en NI-fECG patroon bij<br />

zwangerschapsduur 25+5 weken<br />

Casus 2 Prematuur gebroken vliezen<br />

Een 41-jarige primipara is opgenomen in verband met prematuur<br />

gebroken vliezen bij een zwangerschapsduur van 31+2 weken.<br />

Regelmatige monitoring van de foetale hartslag is hierbij<br />

geïndiceerd. Figuur 3 toont dat ondanks de aanwezigheid van de<br />

vernix bij deze zwangerschapsduur, de NI-fECG meting een duidelijke<br />

en kwalitatief goede registratie van de foetale hartslag geeft.<br />

Figuur 3. Casus 2. Antepartum Doppler CTG en NI-fECG patroon bij<br />

zwangerschapsduur 31+2 weken<br />

Intrapartum casuïstiek<br />

Casus 3 Schouderdystocie<br />

Een 27-jarige primipara had een ongecompliceerde zwangerschap en<br />

raakte bij een zwangerschapsduur van 40+3 weken spontaan in<br />

partu. Bij 3 cm ontsluiting werden vanwege onvoldoende vordering<br />

de vliezen gebroken. Er bleek sprake te zijn van meconiumhoudend<br />

vruchtwater. Er was op dat moment een normaal CTG patroon.<br />

Mevrouw kreeg epidurale analgesie, waarna gestart werd met<br />

oxytocine bijstimulatie. Na het verkrijgen van informed consent, werd<br />

de apparatuur aangesloten en de meting gestart. Om 16:52 uur (9<br />

cm ontsluiting) ontving mevrouw paracetamol, vanwege maternale<br />

koorts (38, 1°C). Een uur later was haar temperatuur 38,3°C en werd<br />

een behandeling met intraveneuze antibiotica gestart. Om 18:43 uur<br />

werd de FSE geplaatst. Om 19:10 werd er gepoogd een MBO te<br />

verrichten vanwege een abnormaal CTG patroon met een foetale<br />

tachycardie van 170 slagen per minuut en gecompliceerde variabele<br />

deceleraties op iedere contractie (Figuur 4A). Door technische<br />

problemen gaf het MBO geen uitslag. Na de stimulatie van de<br />

schedel normaliseerde het CTG patroon. Om 20:00 uur werd een<br />

tweede MBO uitgevoerd, dit liet een normale foetale pH van 7,31<br />

zien. Hierna werd gestart met actief persen (figuur 4B). Om 20:59<br />

werd een derde MBO uitgevoerd, vanwege een aanhoudend<br />

abnormaal CTG patroon. Dit MBO toonde een te lage foetale pH van<br />

7,11, waarop besloten werd een vacuümextractie te verrichten. De FSE<br />

werd vervangen door de uitwendige DU om een vacuüm extractie te<br />

kunnen verrichten. Om 21:23 werd het hoofd van het kind geboren<br />

en trad een schouderdystocie op. De manoeuvre van McRoberts en<br />

de all-fours positie werden toegepast, na twee minuten werd het kind<br />

geboren. Figuur 4C toont het CTG patroon gedurende de laatste 20<br />

minuten van de bevalling.<br />

Commentaar<br />

In 1906, was Cremer de eerste die foetale ECG registraties zag op het<br />

maternale ECG. 15 Sinds 1975 zijn er verschillende methoden<br />

A<br />

B<br />

C<br />

schouderdystocie<br />

Figuur 4. Casus 3. Intrapartum NI-fECG, FSE en Doppler CTG patroon<br />

tijdens verschillende stadia van de bevalling. A. Einde van de ontsluitingsfase<br />

(9-10 cm ontsluiting) met variabele deceleraties op het CTG<br />

B. Het CTG patroon met deceleraties tijdens het actief persen C. Het<br />

CTG patroon tijdens de vacuüm extractie en de schouderdystocie<br />

onderzocht om de signaalkwaliteit te verbeteren. 16 Door de<br />

ontwikkeling van geavanceerdere sensoren, versterkers en software, is<br />

het pas de laatste tiental jaren mogelijk om een duidelijk foetaal<br />

signaal te verkrijgen. 13, 14 Het afleiden van een NI-fECG van maternale<br />

abdominale elektroden blijft een technische uitdaging, vanwege de<br />

lage signaal-ruis verhouding. De redenen voor deze lage signaal-ruis<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

55


Onderzoek<br />

verhouding zijn onder andere het maternale electrocardiogram<br />

(mECG), het abdominale electrohysterogram (EHG) en de<br />

aanwezigheid van de vernix caseosa tussen de 26e en de 34e week<br />

van de zwangerschap. 17, 18 Zwangerschapsduur tussen 28 en 42 weken<br />

en maternale BMI lijken daarbij geen effect op de antepartum<br />

signaalkwaliteit te hebben. 19 Intrapartum studies laten zien dat<br />

tijdens de eerste fase van de bevalling het NI-fECG signaal superieur<br />

is ten opzichte van het DU signaal en dat tijdens de tweede fase (de<br />

uitdrijving) de signaalkwaliteit gelijk is. 2, 20, 21 Studies van Cohen 21 en<br />

Euliano 22 lieten een positive percentage agreement (PPA) met een<br />

95% betrouwbaarheidsinterval van respectievelijk 84,9% (± 21,5) en<br />

86,3% (± 14,7) zien tijdens de eerste fase van de bevalling en 71,9%<br />

(± 20,4) en 77,5% (± 15,1) tijdens de tweede fase. De PPA in deze<br />

studies werd gedefinieerd als het percentage van de tijd dat het NIfECG<br />

een FHR genereerde dat binnen 10% van de FHR van het FSE<br />

lag. In de studie van Cohen had 82% van de vrouwen een epiduraal,<br />

dit percentage is onbekend voor de studie van Euliano. Een studie<br />

van Reinhard 2 had een gemiddeld FHR succes percentage van 97,7%<br />

(range 7,8-100) tijdens de eerste fase en 85,5% (range 13,4-100)<br />

tijdens de tweede fase van de bevalling; 71,7% van deze vrouwen<br />

had een epiduraal. Het succes percentage voor het FHR signaal werd<br />

gedefinieerd als het percentage van de tijd dat een FHR werd<br />

gerapporteerd in verhouding tot de totale tijd. Deze FHR werd dus<br />

niet vergeleken met de FSE of de DU.<br />

We bespreken hier antepartum en intrapartum NI-fECG casus waarbij<br />

er sprake is van technische uitdagingen voor het verkrijgen van<br />

signaalkwaliteit. Met name voor antepartum doeleinden heeft de<br />

huidige ontwikkeling van het NI-fECG in deze casus al geleid tot<br />

goede registraties, ondanks de bekende technische pitfalls: de lage<br />

signaal-ruis verhouding, de isolatie door de vernix en de foetale en<br />

maternale beweging. Verdere ontwikkeling van de techniek zal leiden<br />

tot het optimaliseren van de resultaten voor toepassing in een nog<br />

breder aspect aan antepartum casussen.<br />

Voor de intrapartum monitoring zijn er de volgende technische<br />

uitdagingen. Ten eerste is het tijdens deceleraties, vanwege de grote<br />

variatie in FHR, ingewikkelder voor het algoritme om een<br />

betrouwbare FHR te extraheren. Zoals in figuur 2A te zien is, slaagde<br />

het algoritme er toch in om een FHR weer te geven, waarbij de<br />

overeenkomst met de FHR van de FSE ook nog goed is. Analyses<br />

lieten een PPA van 97,0% en een FHR succes percentage van 99,6%<br />

zien tijdens de eerste fase van de bevalling. Ten tweede, zodra de<br />

vrouw actief gaat persen stijgt de ruis van de elektrische activiteit van<br />

de maternale abdominale buikspieren. Door deze toename in ruis,<br />

zou de signaalkwaliteit van het NI-fECG kunnen dalen. Figuur 2B<br />

toont dat de signaalkwaliteit tijdens het actief persen inderdaad<br />

lager is dan tijdens de ontsluitingsfase, zoals getoond in figuur 2A.<br />

De PPA tijdens deze actieve persfase was 64,0% en het FHR succes<br />

percentage was 99,5%. Tot slot kan maternale beweging ook leiden<br />

tot een slechtere weergave van het FHR signaal. Figuur 2C toont het<br />

CTG tijdens de vacuüm extractie en de schouderdystocie met de<br />

houdingsverandering naar de all-fours positie. Te zien is dat er tijdens<br />

de vacuümextractie geen continu FHR signaal van de DU is. Het FHR<br />

succes percentage van de DU was 49,8% en het FHR succes<br />

percentage van het NI-fECG was 94,5%. Een nadeel van het gebruik<br />

van de DU is dat de knop op de maternale buik herhaaldelijk<br />

verplaatst moet worden om een betrouwbare FHR registratie te<br />

verkrijgen. In een spoedeisende situatie, zoals een kunstverlossing<br />

vanwege foetale nood of een schouderdystocie, is er geen tijd en/of<br />

is het technisch gezien niet mogelijk om de DU knop te verplaatsen.<br />

Dit probleem is niet aanwezig bij het NI-fECG, welke na correcte<br />

plaatsing, geen verdere handelingen vereist tijdens de bevalling.<br />

Bovenstaande casus tonen de technische mogelijkheden van een<br />

relatief nieuwe methode voor antepartum en intrapartum foetale<br />

monitoring op een niet-invasieve manier. Antepartum tonen deze<br />

casus mogelijkheden voor brede toepassing in de praktijk.<br />

Intrapartum zijn FHR succes percentages berekend, welke gedurende<br />

zowel de ontsluitings- als uitdrijvingsfase beter zijn dan de FHR<br />

succespercentages uit eerdere studies. De PPA van deze casus is voor<br />

de ontsluitingsfase van de bevalling beter dan in de studies van<br />

Cohen 21 en Euliano 22 . Gedurende de tweede fase van de bevalling is<br />

de PPA nog lager dan in de studies van Cohen 21 en Euliano 22<br />

beschreven is. Wij verwachten echter dat de PPA gedurende de<br />

actieve persfase van de bevalling binnenkort nog zal verbeteren, door<br />

het optimaliseren van het NI-fECG systeem.<br />

De interpretatie van het foetale ECG morfologie valt buiten de scope<br />

van dit case report, maar de toegevoegde waarde hiervan op het<br />

voorspellen van de neonatale uitkomst moet verder onderzocht<br />

worden. Na het afronden van deze pilotstudie wordt er een vervolg<br />

onderzoek gestart naar de diagnostische, voorspellende en<br />

therapeutische waarde van deze veelbelovende techniek voor foetale<br />

bewaking.<br />

Literatuur<br />

1. Beard, R. W., Filshie, G. M., Knight, C. A., & Roberts, G. M. (1971).<br />

The significance of the changes in the continuous fetal heart<br />

rate in the first stage of labour. BJOG: An International Journal<br />

of Obstetrics & Gynaecology, 78(10), 865-881.<br />

2. Reinhard, J., Hayes-Gill, B. R., Schiermeier, S., Hatzmann, W.,<br />

Herrmann, E., Heinrich, T. M., & Louwen, F. (2012). Intrapartum<br />

signal quality with external fetal heart rate monitoring: a two<br />

way trial of external Doppler CTG ultrasound and the abdominal<br />

fetal electrocardiogram. Archives of gynecology and obstetrics,<br />

286(5), 1103-1107.<br />

3. Alfirevic Z, Devane D, Gyte G. Continuous cardiotocography<br />

(CTG) as a form of electronic fetal monitoring (EFM) for fetal<br />

assessment during labour. Cochrane Database Syst Rev.<br />

2006;3(3):CD006066.<br />

56


Onderzoek<br />

4. Saccone G, Schuit E, Amer-Wahlin I, Xodo S, Berghella V.<br />

Electrocardiogram ST Analysis During Labor: A Systematic<br />

Review and Meta-analysis of Randomized Controlled Trials.<br />

Obstet Gynecol. 2016;127(1):127-135. doi:<br />

10.1097/AOG.0000000000001198 [doi].<br />

5. Westerhuis ME, Visser GH, Moons KG, et al. Cardiotocography<br />

plus ST analysis of fetal electrocardiogram compared with<br />

cardiotocography only for intrapartum monitoring: a randomized<br />

controlled trial. Obstet Gynecol. 2010;115(6):1173-1180. doi:<br />

10.1097/AOG.0b013e3181dfffd6 [doi].<br />

6. Westerhuis ME, Porath MM, Becker JH, et al. Identification of<br />

cases with adverse neonatal outcome monitored by<br />

cardiotocography versus ST analysis: secondary analysis of a<br />

randomized trial. Acta Obstet Gynecol Scand. 2012;91(7):830-<br />

837.<br />

7. Belfort MA, Saade GR, Thom E, et al. A randomized trial of<br />

intrapartum fetal ECG ST-Segment analysis. N Engl J Med.<br />

2015;373(7):632-641.<br />

8. Neilson JP. Fetal electrocardiogram (ECG) for fetal monitoring<br />

during labour. The Cochrane Library. 2006.<br />

9. Potti S, Berghella V. ST waveform analysis versus<br />

cardiotocography alone for intrapartum fetal monitoring: a<br />

meta-analysis of randomized trials. Am J Perinatol.<br />

2012;29(08):657-664.<br />

10. Olofsson P, AyresdeCampos D, Kessler J, Tendal B, Yli BM,<br />

Devoe L. A critical appraisal of the evidence for using<br />

cardiotocography plus ECG ST interval analysis for fetal<br />

surveillance in labor. Part II: the metaanalyses. Acta Obstet<br />

Gynecol Scand. 2014;93(6):571-586.<br />

11. Fischer ES, Böhm K, Lydeard JR, et al. HHS Public Access. .<br />

2015;512(7512):49-53.<br />

12. Blix E, Brurberg KG, Reierth E, Reinar LM, Øian P. ST waveform<br />

analysis versus cardiotocography alone for intrapartum fetal<br />

monitoring: a systematic review and metaanalysis of<br />

randomized trials. Acta Obstet Gynecol Scand. 2016;95(1):16-27.<br />

13. Sameni R, Clifford GD. A Review of Fetal ECG Signal Processing;<br />

Issues and Promising Directions. Open Pacing Electrophysiol Ther<br />

J. 2010;3:4-20. doi: 10.2174/1876536X01003010004 [doi].<br />

14. Martens SM, Rabotti C, Mischi M, Sluijter RJ. A robust fetal ECG<br />

detection method for abdominal recordings. Physiol Meas.<br />

2007;28(4):373.<br />

15. Cremer M. Ueber die direkte Ableitung der Aktionsstrijme des<br />

menschlichen Herzens vom Oesophagus und uber des<br />

Elektrokardiogramm des Frjtus. Munch.med.Wschr.<br />

1906;53(8):11.<br />

16. Widrow B, Glover JR, McCool JM, et al. Adaptive noise cancelling:<br />

Principles and applications. Proc IEEE. 1975;63(12):1692-1716.<br />

17. Graatsma E, Jacod B, Van Egmond L, Mulder E, Visser G. Fetal<br />

electrocardiography: feasibility of longterm fetal heart rate<br />

recordings. BJOG: An International Journal of Obstetrics &<br />

Gynaecology. 2009;116(2):334-338.<br />

18. Graupe D, Graupe MH, Zhong Y, Jackson RK. Blind adaptive<br />

filtering for non-invasive extraction of the fetal<br />

electrocardiogram and its non-stationarities. Proc Inst Mech Eng<br />

H. 2008;222(8):1221-1234.<br />

19. Fuchs, T., Pomorski, M., Grobelak, K., Tomiaowicz, M., & Zimmer,<br />

M. (2013). Signal loss during fetal heart rate monitoring using<br />

maternal abdominal surface electrodes between 28 and 42<br />

weeks of pregnancy. Advances in clinical and experimental<br />

medicine: official organ Wroclaw Medical University, 23(5), 813-<br />

819.<br />

20. Cohen WR, Ommani S, Hassan S, et al. Accuracy and reliability<br />

of fetal heart rate monitoring using maternal abdominal surface<br />

electrodes. Acta Obstet Gynecol Scand. 2012;91(11):1306-1313.<br />

21. Euliano TY, Darmanjian S, Nguyen MT, Busowski JD, Euliano N,<br />

Gregg AR. Monitoring Fetal Heart Rate during Labor: A<br />

Comparison of Three Methods. Journal of Pregnancy. <strong>2017</strong>;<strong>2017</strong>.<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

57


Onderzoek<br />

Preoperatieve beïnvloedbare risicofactoren voor complicaties<br />

na colorectale chirurgie: de waarde van prehabilitatie<br />

Auteurs<br />

Stefan J. van Rooijen, arts-onderzoeker chirurgie, Prof. Dr. Francesco Carli, anesthesioloog 1 , Dr. Susanne O. Dalton 2 , Prof. Dr. Christoffer<br />

Johansen 2,3 , Dr. Jeanne Dieleman, epidemioloog, Dr. Rudi M.H. Roumen, Dr. Gerrit D. Slooter, beiden chirurg<br />

Trefwoorden<br />

Prehabilitatie, Colorectale chirurgie, Darmkanker<br />

Wat voegt het toe aan bestaande kennis<br />

1. Het risico op postoperatieve complicaties neemt toe met het aantal preoperatieve risicofactoren.<br />

2. Een multimodaal prehabilitatieprogramma gericht op het verbeteren van deze preoperatieve kenmerken kan het risico op complicaties na<br />

colorectaalchirurgie bij darmkanker potentieel verbeteren.<br />

3. Deze studie is de basis voor vervolgonderzoek naar prehabilitatie, een pilot studie (in afronding) en een internationale randomized<br />

controlled trial (NTR5947).<br />

Samenvatting<br />

Chirurgie is de hoeksteen in behandeling van patiënten met darmkanker. Helaas gaat chirurgie gepaard met postoperatieve complicaties.<br />

Deze complicaties zorgen voor sterke achteruitgang in de conditie van de patient. Een optimale conditie is belangrijk voor het herstel en<br />

eventuele vervolgbehandeling zoals chemotherapie. Deze studie onderzoekt beïnvloedbare preoperatieve risicofactoren om daarop een<br />

optimaal prehabilitatieprogramma aan te passen. Het risico op postoperatieve complicaties neemt toe met het aantal preoperatieve<br />

risicofactoren. Een multimodaal prehabilitatieprogramma gericht op het verbeteren van deze preoperatieve kenmerken kan het risico op<br />

complicaties na colorectaalchirurgie bij darmkanker potentieel verbeteren. Dit wordt momenteel onderzocht in een internationale<br />

gerandomiseerde multicenter studie.<br />

Introductie<br />

Darmkanker is wereldwijd de op twee na meest voorkomende vorm<br />

van kanker met jaarlijks 800.000 nieuwe gediagnosticeerde<br />

patiënten. Bij genezing van darmkanker speelt colorectaal chirurgie<br />

de belangrijkste rol. Helaas gaat tot 50% van de operaties gepaard<br />

met complicaties. Deze complicaties leiden op hun beurt tot een<br />

hogere mortaliteit, een lagere kwaliteit van leven, en meer<br />

zorgkosten. Zelfs bij afwezigheid van complicaties, veroorzaakt de<br />

operatie voor een 20-40% achteruitgang in functionele capaciteit.<br />

Samen met een hoge incidentie aan complicaties zorgt dit voor meer<br />

morbiditeit, mortaliteit en zorgkosten.<br />

Om het herstel na colorectaalchirurgie te bevorderen heeft onderzoek<br />

zich voornamelijk gericht op de intraoperatieve (minimaal invasieve<br />

chirurgie) en postoperatieve (fast track, voeding en mobilisatie)<br />

periode. Protocols zijn opgesteld om herstel te bespoedigen en de<br />

functionele capaciteit van patiënten te verbeteren. We noemen dit<br />

revalidatie. De postoperatieve periode is echter niet het beste<br />

moment om een patient te vragen om veranderingen in leefstijl die<br />

een bijdrage kunnen leveren aan herstel. Patiënten zijn moe, maken<br />

zich zorgen over het herstelproces en de mogelijke<br />

vervolgbehandeling. De preoperatieve fase daarentegen lijkt een<br />

geschiktere periode om veranderingen aan te brengen in factoren die<br />

bijdragen aan het herstel.<br />

Tot op heden is er weinig ontwikkeld om de preoperatieve status van<br />

de patient actief te optimaliseren. Veel patient gerelateerde<br />

risicofactoren (zoals anemie, diabetes mellitus, roken) voor<br />

postoperatieve complicaties zijn reeds bekend en mogelijk te<br />

beïnvloeden in de preoperatieve fase. Dit zou de opnameduur en het<br />

aantal complicaties kunnen verlagen en de kwaliteit van leven<br />

kunnen verbeteren.<br />

Prehabilitatie, een combinatie van conditie- en krachttraining,<br />

voedingsadviezen, eiwit en multivamine suppletie, een stoppen met<br />

roken programma, en mentale ondersteuning, zou de conditie van de<br />

patient in de preoperatieve fase positief kunnen beïnvloeden om op<br />

1 The Montreal General Hospital, McGill University, Montréal, Canada<br />

2 Danish Cancer Society Research Center, Copenhagen, Denmark<br />

3 Rigshospitalet, Department of Surgery, University of Copenhagen, Denmark<br />

Correspondentie: g.slooter@mmc.nl<br />

58


Onderzoek<br />

die wijze zware ingrepen zoals colorectaal chirurgie te kunnen<br />

ondergaan. Deze studie onderzoekt modificeerbare preoperatieve<br />

risicofactoren om een optimaal prehabilitatieprogramma daarop aan<br />

te passen.<br />

Methode<br />

Alle patiënten met een colorectaal carcinoom die chirurgische<br />

resectie ondergingen in Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum (MMC) in 2015 en<br />

2016 werden geïncludeerd in een observationeel prospectief cohort<br />

onderzoek (n=139). Pre-, per-, en postoperatieve data zijn verzameld<br />

uit elektronische patiëntendossiers. Relevante patiënt gerelateerde<br />

risicofactoren voor peri- en postoperatieve complicaties, die<br />

potentieel te beïnvloeden zijn voor de operatie, zijn verzameld op<br />

basis van beschikbare literatuur: body mass index (BMI), ASA<br />

classificatie graad III, diabetes mellitus (DM), roken en pack years<br />

>15, gebruik van alcohol met meer dan 3 eenheden per dag,<br />

hemoglobine gehalte lager dan 7 mmol/l, Short Nutritional<br />

Assessment Questionnaire (SNAQ) score >3, neoadjuvante chemo<br />

en/of radiotherapie, en het gebruik van orale corticosteroiden.<br />

Figuur 1. Percentage colorectaal patiënten met ernstige complicaties<br />

(CCI ≥20), gerelateerd aan het aantal preoperatieve risicofactoren<br />

(ASA III, body mass index (BMI 30), pack years (PY) >15,<br />

alcohol gebruik (AH) >3 eenheden per dag, hemoglobine (Hb) 3,<br />

neoadjuvante therapie). Y-bar geeft het 95% betrouwbaarheidsinterval<br />

weer.<br />

Tabel 1. Baseline karakteristieken van 139 patienten onderverdeeld in de milde of zware complicatie groep<br />

Totale groep<br />

n=139<br />

Mild<br />

CCI=0 and


Onderzoek<br />

Uitkomst<br />

Primaire uitkomstmaat was de Comprehensive Complication Index<br />

(CCI), een gecombineerde uitkomstmaat voor morbiditeit en<br />

mortaliteit. Vanwege een niet-normale verdeling werd CCI<br />

gecategoriseerd in


Onderzoek<br />

waarde van


Onderzoek<br />

Langetermijnresultaten van chirurgie voor traumatische of<br />

idiopathische coccygodynie in de periode 1980-2009<br />

Auteurs<br />

P. Roumen, drs J. Berghuis, co-assistent chirurgie, dr. S. Houterman, dr. O. Repelaer van Driel, J. Charbon, R. Roumen, M. Scheltinga,<br />

allen chirurg<br />

Trefwoorden<br />

Coccygodynie, coccygectomie, staartbeenpijn<br />

Samenvatting<br />

Doel: Het is onbekend welke van de twee vormen van coccygodynie (staartbeenpijn), de idiopathische of traumatische, het beste reageert<br />

op chirurgie. Ook is de rol van locale pijnstillende injecties bij de behandeling van coccygodynie onduidelijk. Doel van het huidige<br />

onderzoek was tweeledig: het analyseren van de langetermijneffecten van coccygectomie voor zowel traumatische als idiopathische<br />

coccygodynie en vast te stellen of het pijnstillende effect van locale injecties chirurgisch succes voorspelt.<br />

Methode: Volwassen coccygodyniepatiënten die een coccygectomie ondergingen tussen 1980-2009 in MMC werden geanalyseerd.<br />

Preoperatieve en huidige pijnniveaus werden retrospectief middels een enquête gescoord (VAS, 0-100; VRS 1-5). Tevens werden<br />

beperkingen in de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) met diverse tests (Oswestry Low Back Pain Disability Questionnaire,<br />

‘disability score’ (DS), tevredenheid) gemeten.<br />

Resultaten: 58 patiënten voldeden aan de inclusie criteria waarvan 55 patiënten respondeerden op de enquête (95% respons, 44<br />

vrouwen en 11 mannen, gemiddeld 40 jaar). Tweederde van de patiënten had een traumatische coccygodynie (‘T’) en een derde de<br />

idiopathische vorm (‘I’). Na een mediane follow-up duur van 11 jaar bleek de staartbeenpijn in beide populaties vergelijkbaar verlaagd<br />

(T: VAS 70±12 naar 10±12; I: VAS 70±12 naar 11±12). ADL functies waren door de operatie in alle tien onderzochte ADL-domeinen<br />

verbeterd. Huidige patiënttevredenheid was goed tot uitstekend bij 75% van de T-patiënten en bij 89% van de I-groep (p=0,76). Vijf<br />

van de zes patiënten (87%) zou, het huidige resultaat wetende, opnieuw voor chirurgie kiezen. Een gunstige reactie op injecties<br />

voorafgaand aan operatie was niet voorspellend voor latere succesvolle chirurgie.<br />

Conclusie: Chirurgische verwijdering van het os coccygis voor traumatische en idiopathische coccygodynie is op de lange termijn effectief<br />

bij minimaal vier van de vijf patiënten.<br />

Introductie<br />

Coccygodynie is gedefinieerd als pijn in (de nabijheid van) het<br />

staartbeen (os coccygis). Coccygodynie wordt ervaren in zittende<br />

houding terwijl opstaan de pijn kan verergeren. 1 De frequentie van<br />

vóórkomen van coccygodynie is onbekend, maar er is waarschijnlijk<br />

sprake van onderrapportage. De meeste patiënten ontwikkelen pijn<br />

na een direct trauma zoals een rechtstandige val op de billen, maar<br />

ook een indirect trauma (bevalling) kan leiden tot coccygodynie. 2, 3<br />

Laatstgenoemd type is geassocieerd met coccygeale hyper- of<br />

instabiliteit. 4 Coccygeale pijn wordt zelden veroorzaakt door<br />

zwellingen zoals chordoma, reusceltumor, intraduraal Schwannoom,<br />

perineurale cyste of een intra-ossaal lipoom. 1 Een restgroep van<br />

coccygodyniepatiënten lijdt aan de idiopathische vorm (oorzaak<br />

onbekend). Idiopathische coccygodynie is waarschijnlijk het resultaat<br />

van terugkerende (micro) traumata, alhoewel deze niet als zodanig<br />

door patiënt herkend of gerapporteerd worden.<br />

De behandeling van coccygodynie bestaat uit een combinatie van<br />

leefstijlveranderingen, pijnmedicatie, bekkenbodemspierrelaxerende<br />

oefeningen of manuele therapie. 1,2,5 Indien dit pakket aan<br />

conservatieve behandelingen geen substantieel effect heeft en<br />

patiënten ten einde raad zijn, kan een chirurgische excisie<br />

aangeboden worden. De operatie staat echter niet in een gunstig<br />

daglicht en wordt zelfs door velen afgeraden. Chirurgische<br />

succespercentages lopen sterk uiteen (60-92%) 2,3,6-10 Sommige studies<br />

suggereren dat een staartbeenverwijdering voor een traumatische<br />

coccygodynie effectiever is dan bij de idiopathische vorm. 4 Het is ook<br />

onzeker of injecties met een lokaal anestheticum al of niet<br />

gecombineerd met corticosteroïden patiënten kunnen selecteren die<br />

mogelijk gunstig reageren op chirurgie. Daarnaast zijn data over de<br />

chirurgische effectiviteit van coccygectomie op de lange termijn<br />

schaars. Een eerdere rapportage vanuit deze kliniek liet een<br />

acceptabele 85% vijf-jaar succespercentage zien. 21<br />

Het doel van dit onderzoek was tweeledig. We veronderstelden dat<br />

Correspondentie: m.scheltinga@mmc.nl<br />

62


Onderzoek<br />

de chirurgische langetermijnuitkomsten voor traumatische<br />

coccygodynie superieur waren vergeleken met de idiopathische vorm.<br />

Ook bestond de indruk dat een goede reactie op een lokale injecties<br />

voorspellend zou kunnen zijn voor wat betreft het selecteren van<br />

patiënten voor deze vorm van chirurgie.<br />

Materialen en methoden<br />

De huidige onderzoekspopulatie betreft alle patiënten die een<br />

coccygectomie ondergingen in het Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum (MMC)<br />

tussen juni 1980 en juli 2009. Dit rapport is een uitbreiding van een<br />

eerdere rapportage over 26 patiënten. 21 Het MMC is een 865 bedden<br />

tellend ziekenhuis in zuidoost Nederland met een affiliatie van<br />

ongeveer 200.000 inwoners. Het merendeel van de<br />

coccygodyniepatiënten (>75%) wordt verwezen van buiten de regio.<br />

De inclusiecriteria van het onderzoek waren chronische (> drie<br />

maanden, traumatische of ideopatische) pijn in het coccygeale<br />

gebied, pijnlijke palpatie van het os coccygis die erger werd bij rectale<br />

manipulatie, afwezigheid van omliggende tumoren en doorgemaakte<br />

chirurgische verwijdering van het os coccygis. Patiënten die een<br />

coccygectomie hadden ondergaan vanwege een andere reden dan<br />

coccygodynie (osteomyelitis, complicaties na rectum amputatie,<br />

terugkerende fistels) werden geëxcludeerd (figuur 1).<br />

Data werden verkregen via het standaard ziekenhuiscomputersystemen<br />

(EPD) middels een operatieve code<br />

(coccygectomie). Patiënten werden ingedeeld naar oorzaak van de<br />

pijn (trauma zoals val, bevalling, ander inwerkend geweld: T-groep;<br />

idiopathisch, I-groep). Tevens werden (combinaties van) eerder<br />

ondergane conservatieve therapie genoteerd (niet-steroïde antiinflammatoire<br />

medicijnen (NSAID’s), gebruik van zitringen (donut),<br />

fysiotherapie, manuele therapie, bekkenbodemspierrelaxerende<br />

oefeningen, injecties met medicatie waaronder locaal anesthetica en<br />

steroïden). Bij een aanzienlijk deel van de patiënten waren reeds<br />

gewone röntgenfoto’s gemaakt. Ook CT-scans of MRI’s werden vaak<br />

door de verwijzer verricht, maar toonden bij geen enkele patiënt<br />

tumoren aan.<br />

Indien de diagnose coccygodynie op MMC polikliniek eenmaal was<br />

bevestigd door middel van anamnese en suggestief lichamelijk<br />

onderzoek (locale, circumscripte pijn van os coccygis bij bimanuele<br />

palpatie), ontving een deel van de patiënten een lokale injectie<br />

Figuur 1 Pijn vóór coccygectomie bij traumatische (n=36) en<br />

idiopathische (n=19) coccygodynie. VRS, verbal rating scale.<br />

rondom het pijnlijke os coccygis met een lokaal anestheticum (soms<br />

in combinatie met steroïden). Als een patiënt injecties weigerde, of<br />

als de pijn was teruggekeerd na een injectie bij het volgende controle<br />

bezoek, werd chirurgische staartbeenverwijdering besproken en<br />

eventueel aangeboden. Patiënten werden geïnformeerd over de aard<br />

en complicaties van de procedure (infectie, gedurende één à twee<br />

maanden meer pijn) evenals alternatieve behandelmogelijkheden. Ze<br />

gaven allen mondeling en schriftelijk toestemming voor de operatie.<br />

Omdat dit onderzoek in 2009 werd gezien als evaluatie van eigen<br />

chirurgische resultaten (patient response outcome measurement)<br />

werd destijds afgezien van medisch ethische toetsing.<br />

Chirurgische procedure en korte termijn<br />

follow up<br />

Excisie van het os coccygis werd verricht in een dagbehandelingssetting.<br />

Alle patiënten ontvingen één à twee uur<br />

preoperatief 5.000 IU laag-moleculaire heparine. Vanaf 2005 werd<br />

standaard bij de inleiding één gram Cefuroxim iv gegeven. Onder<br />

narcose in buikligging werd een vijf tot acht cm grote incisie<br />

gemaakt, ongeveer vijf mm naast de bilspleet. Het os coccygis wordt<br />

losgeprepareerd van aanhechtende ligamenten en spieren en door<br />

het sacrococcygeale gewricht heen gereseceerd. Een dun laagje<br />

kraakbeen op het distale deel van het os sacrum werd standaard<br />

verwijderd. Rectaal onderzoek aan het einde van de operatie sloot<br />

Tabel 1. Patiënten met traumatische of idiopatische coccygodynie die gedurende een periode van 29 jaar (1980-2009) in MMC een<br />

coccygectomie ondergingen<br />

Traumatische<br />

(n=36)<br />

Idiopathische<br />

(n=19)<br />

Totaal<br />

(n=55)<br />

p-waarde<br />

Geslacht, V : M<br />

Leeftijd (jaar, gemiddeld)<br />

Duur van klachten, (maanden,<br />

gemiddeld, bereik)<br />

Chronische rugpijn (n, %)<br />

Follow up (jaar, gemiddeld)<br />

31:5<br />

39<br />

24 (3-192)<br />

7 (19%)<br />

10 (3)<br />

13:6<br />

41<br />

12 (3-72)<br />

6 (32%)<br />

14 (3)<br />

44:11<br />

40<br />

18 (3-192)<br />

13 (24%)<br />

11 (3)<br />

0,12<br />

0,69<br />

0,23<br />

0,31<br />

0,09<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

63


Onderzoek<br />

rectale perforaties uit. Na uitgebreide homeostase werd de wond in<br />

lagen gesloten met losse hechtingen. Afhankelijk van voorkeur van de<br />

chirurg werden aanvullend nog drie giften antibiotica (systemisch<br />

cefalosporine), een locale gentamycinesponsje en soms een draintje<br />

gebruikt. Het overgrote deel van de patiënten (>90%) werd<br />

geopereerd door één van vier senior chirurgen. Patiënten werden<br />

postoperatief gedurende de eerste drie tot zes maanden met vaste<br />

intervallen poliklinisch opgevolgd.<br />

Lange termijn follow up<br />

Patiënten werden tussen augustus 2009 en december 2009<br />

telefonisch geïnformeerd over doel en aard van het huidige<br />

onderzoek. Hen werd uitleg gegeven en gevraagd om een aantal<br />

vragenlijsten in te vullen. Deze waren zo opgesteld dat zowel de<br />

situatie voorafgaand aan de operatie als ook de huidige fysieke<br />

toestand kon worden geëvalueerd. Twee pijnschalen, een visuele<br />

analoge score (VAS, schaal 0 (pijn volstrekt afwezig) - 100 (maximale<br />

pijn) en een verbale beoordelingsmaat (VRS, schaal 1 minimale pijn,<br />

schaal 5 onhoudbare pijn), werden gebruikt. Ook werden huidige en<br />

eerdere beperkingen in algemene dagelijkse levensverrichtingen<br />

vastgesteld met behulp van de Oswestry Low Back Pain Disability<br />

Questionnaire (ODI). 11 Deze ODI evalueert tien verschillende<br />

dagelijkse activiteiten. Elke activiteit wordt gescoord met een getal<br />

tussen nul en vijf, waarbij hogere waarden een grotere impact van de<br />

coccygodynie aangeven. Een beperkingsscore (BS) werd berekend als<br />

de som van alle tien domeinscores, gedeeld door 50 zoals<br />

voorgesteld. 11<br />

Een afzonderlijke vragenlijst onderzocht pijn geassocieerd met vijf<br />

karakteristieke activiteiten die pijn veroorzaken bij patiënten met<br />

coccygodynie zoals zitten, achterover leunen in zittende positie,<br />

fietsen, autorijden en defeceren/urineren. De huidige tevredenheid<br />

over het operatieve resultaat werd eveneens geëvalueerd. Patiënten<br />

die niet reageerden werden nog twee keer telefonisch gecontacteerd.<br />

Definities en Statistische analyse<br />

De respons na een pijnstillende injectie werd gedefinieerd als<br />

onsuccesvol indien er subjectief onvoldoende pijnstilling en<br />

ontevredenheid werden gerapporteerd. De prognostische waarde van<br />

injecties werd geanalyseerd als positief voorspellende waarden (PVW)<br />

voor zowel tevredenheid als pijnverlichting. Statistische analyse werd<br />

uitgevoerd met behulp van SPSS16.0 voor Windows. Descriptieve<br />

Figuur 2 Pijn na coccygectomie bij traumatische (n=36) en<br />

idiopathische (n=19) coccygodynie. VRS, verbal rating scale.<br />

Figuur 3 Oswestry Disability Scores (ODI) vóór en na coccygectomie<br />

(n=55). Er werden geen verschillen gevonden tussen traumatische en<br />

idiopathische coccygodynie.<br />

maten werden weergegeven in percentages, gemiddelde waarden (±<br />

SD) of mediaan waarden (schaal). Verschillen tussen de T- en I-groep<br />

werden geanalyseerd door middel van de T-toets (normale distributie)<br />

of Mann-Whitney test (niet normale distributie). De Chi-kwadraat<br />

toets werd gebruikt om verschillen in categorische variabelen te<br />

analyseren. Resultaten werden significant beschouwd bij een p-<br />

waarde ≤ 0,05.<br />

Resultaten<br />

Gedurende de 29-jarige onderzoeksperiode (1980-2009)<br />

Tabel 2. Vijf pijndomeinen bij coccygodynie<br />

Pijn bij:<br />

Traumatisch (n=36)<br />

Idiopathisch (n=19)<br />

p-waarde<br />

overeind komen uit zittende positie<br />

achterover leunen<br />

fietsen<br />

autorijden<br />

werkzaamheden<br />

85% (22/26)*<br />

79% (19/24)<br />

63% (19/30)<br />

68% (15/22)<br />

76% (16/21)<br />

93% (13/14)*<br />

87% (13/15)<br />

93% (13/14)<br />

93% (13/14)<br />

82% (9/11)<br />

0,78<br />

0,84<br />

0,08<br />

0,38<br />

0,48<br />

* ja/aantal respondenten, aantal ‘values are missing’<br />

64


Onderzoek<br />

ondergingen 72 patiënten in St Joseph/MMC een coccygectomie.<br />

Aangezien 14 patiënten geëxcludeerd werden (onbereikbaar n=9,<br />

geen coccygodynie volgens criteria n=5), kwamen 58 patiënten in<br />

aanmerking voor deze follow-up studie. Aangezien drie personen de<br />

vragenlijst niet terugstuurden, was de respons 95% (44 vrouwen, 11<br />

mannen, Tabel 1). De mediane langetermijnfollow up bedroeg 11±3<br />

jaar. Door 36 patiënten (T-groep, 65%) werd een traumatische<br />

oorzaak voor de coccygodynie aangegeven, terwijl 19 patiënten<br />

leden aan de idiopathische vorm (I-groep, 35%). Er waren geen<br />

verschillen tussen beide groepen betreffende geslacht, leeftijd, duur<br />

van de pijn, aanwezigheid van chronische rugpijn of succesvolle<br />

injectie therapie (Tabel 1).<br />

Bijna de helft van de patiënten (47%, 26/55) ontving een of<br />

meerdere injecties voorafgaande aan de operatie. Alhoewel<br />

tweederde (17/26) een tijdelijke (minuten tot weken) verlichting<br />

ervaarde, was dit veelal van voorbijgaande aard aangezien er later bij<br />

allen tot een operatie werd besloten. Een succesvolle respons op een<br />

injectie was niet voorspellend voor een succesvol postoperatief<br />

resultaat (positief voorspellende waarde PVW = 0,56; lange termijn<br />

patiënttevredenheid: PVW = 0,65).<br />

In de periode voorafgaande aan chirurgie hadden beide groepen<br />

eenzelfde nivo van pijn (T: 80% minimaal VRS 3-5, I: 72% minimaal<br />

VRS 3-5, p>0,05). Bij follow-up rapporteerde 64% van de T-groep<br />

geen of milde pijn vergeleken met de 85% van de I-groep, p=0,4<br />

(figuur 1). VAS scores lieten een soortgelijk beeld zien (T: 70±12 vs.<br />

10±12; I: 70±12 vs. 11±12, p=0,7).<br />

Chirurgie resulteerde in significante verbeteringen betreffende<br />

alle tien ODI categorieën, maar met name betreffende het domein<br />

‘zitten’ en ‘reizen’ (figuur 2). Groepsverschillen werden niet<br />

waargenomen. De ODI score zakte gemiddeld van 40 ±22 naar 10<br />

±17, ook hier werden geen groepsverschillen gezien. Er waren ook<br />

geen significante groepsverschillen betreffende de verbetering van<br />

de vijf ADL categorieën, die typisch zijn geassocieerd met<br />

coccygodynie (Tabel 2, 30% missing values). De aanwezigheid van<br />

chronische rugpijn was geen voorspeller voor succes (of het uitblijven<br />

hiervan) na chirurgie.<br />

Na een mediane 11 jaar follow up waren 44 patiënten (80%)<br />

tevreden met de huidige klinische situatie. Verschillen tussen de<br />

groepen waren wederom niet significant (T: 89% vs. I: 75%, p=0,3).<br />

Rekening houdend met hun huidige situatie zou 87% van de gehele<br />

populatie (T: 89% vs. I: 84%, p=0,9) opnieuw voor chirurgie kiezen,<br />

vijf patiënten (9%) zeker niet, en twee wisten het niet zeker (4%).<br />

Discussie<br />

Deze studie naar de langetermijnresultaten van chirurgie voor<br />

therapie-resistente coccygodynie is uniek vanwege de relatief grote<br />

onderzoekspopulatie (n=55) met een mediane 11-jaar follow up en<br />

een betrouwbare respons (95%). Onze bevindingen laten zien dat<br />

chirurgische excisie van het os coccygis even effectief is bij<br />

traumatische als idiopathische coccygodynie. Ook wordt<br />

gesuggereerd dat het uitblijven van een succesvolle respons op een<br />

lokale anesthetische injectie niet voorspellend is voor een niet<br />

succesvol chirurgisch resultaat. Deze bevindingen zijn belangrijk voor<br />

de preoperatieve counseling van een patient die chirurgie overweegt.<br />

De rol van injectietherapie voor coccygodynie is sowieso onduidelijk.<br />

Sommigen rapporteren dat injectie gecombineerd met manipulatie<br />

1, 2, 5<br />

effectief is voor pijnverlichting. Men zou kunnen denken dat<br />

(voorbijgaande) pijnreductie na lokale injectie(s) voorspellend is voor<br />

succesvolle chirurgie, zoals wel vaker in andere pijnonderzoeken<br />

wordt gesuggereerd. Echter, dergelijke data zijn niet bekend in de<br />

literatuur over coccygectomie. Enigszins tot onze verrassing is de<br />

huidige beperkt voorspellende waarde (0,56) van succesvolle injectie<br />

therapie niet of nauwelijks beter dan kop of munt. Gecombineerd met<br />

de patiëntonvriendelijkheid en het feit dat de meeste patiënten al<br />

injectietherapie hebben gehad voor doorverwijzing kan worden<br />

overwogen om een injectie alleen te herhalen als deze door de<br />

patiënt als middel voor tijdelijke pijnverlichting wordt verzocht.<br />

Er bestaat controverse of de chirurgische verwijdering van het os<br />

coccygis succesvoller is na een traumatische gebeurtenis in de<br />

voorgeschiedenis. 2, 6, 12 Een eerder onderzoek toonde significant betere<br />

postoperatieve resultaten na chirurgie voor traumatische<br />

coccygodynie. 6 Het huidige onderzoek laat zien dat chirurgie voor<br />

idiopathische coccygodynie minstens zo succesvol is. Er werden ook<br />

geen verschillen gevonden tussen de behandelgroepen betreffende<br />

percentage chronische rugpijn (een mogelijke voorspeller van<br />

chirurgisch falen) en postoperatieve complicaties. Deze resultaten<br />

laten derhalve zien dat een coccygectomie, zelfs zonder voorafgaand<br />

trauma, bij de meeste patiënten op de lange termijn een gunstig<br />

beloop kent.<br />

Het huidige onderzoek heeft natuurlijk ook tekortkomingen. Het is<br />

niet gerandomiseerd, terwijl er geen controlegroep van patiënten met<br />

een conservatieve behandeling werd bestudeerd. Gegevens over een<br />

periode van bijna drie decennia zijn verzameld met een risico op<br />

diverse soorten bias. De respons van 95% op de vragenlijsten geeft<br />

echter wel aan dat de bevindingen representatief zijn voor de gehele<br />

groep geopereerde patiënten. Verder ontbreekt er momenteel een<br />

algemeen geaccepteerde en gevalideerde schaal voor de evaluatie<br />

van pijn of functioneren na een coccygectomie. Dit onderzoek heeft<br />

daarom gebruik gemaakt van de algemeen geaccepteerde Oswestry<br />

Low Back Pain Disability Questionnaire (ODI), die vaak gebruikt<br />

wordt voor de evaluatie van rughernia chirurgie. 6, 13, 14, 15 Alhoewel deze<br />

ODI niet is gevalideerd voor coccygectomie, suggereren de resultaten<br />

dat chirurgie resulteerde in verbetering in alle tien ADL domeinen.<br />

Deze vragenlijst geeft bovendien de mogelijkheid om een<br />

‘beperkingsscore’ (BS) te berekenen. Categorieën van BS worden<br />

vastgesteld op een schaal in vijf opeenvolgende 20-punt stappen die<br />

begint bij 0-20 (‘minimaal beperkt’) en eindigt bij 80-100<br />

(‘bedlegerig’). Patiënten die bijvoorbeeld vertebrale neurochirurgie<br />

ondergingen lieten een preoperatieve BS zien van 40-60 punten<br />

(‘ernstig beperkt’). Na succesvolle operatie daalde hun BS naar<br />

gemiddeld 20 punten. 16-18 Een coccygectomie lijkt vergeleken hiermee<br />

dus zeer succesvol te noemen, aangezien de gemiddelde BS in onze<br />

populatie daalde van 40 naar 10 punten.<br />

Als complicaties zagen wij soms in de eerste twee maanden na de<br />

operatie toegenomen pijn alsmede enkele postoperatieve infecties. In<br />

de huidige serie werden tien patiënten (18%) met een wondinfectie<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

65


Onderzoek<br />

behandeld (vijf tot zeven dagen orale cefalosporine). Dit percentage<br />

is hoog maar vergelijkbaar met de bestaande literatuur (7,5-<br />

27%). 6,7,13,19,20 Uitgebreide preoperatieve counseling waarin deze<br />

complicaties worden aangekaart is cruciaal voor de<br />

patiënttevredenheid. Op de lange termijn heeft de meerderheid van<br />

de coccygodyniepatiënten uiteindelijk toch veel baat gehad bij<br />

chirurgie. Negen procent (5/55, traumatisch n=4, idiopathisch n=1)<br />

echter zou chirurgie weigeren, indien men op de hoogte zou zijn<br />

geweest van de huidige situatie. Kenmerken van deze vijf mislukte<br />

casus verschilden niet van die van de succesvolle patiënten.<br />

Samenvattend laat dit retrospectieve onderzoek in 55<br />

coccygodyniepatiënten zien dat na een mediane follow-up van 11<br />

jaar pijnscores sterk verbeterden, terwijl de ADL functies in alle tien<br />

onderzochte domeinen waren verbeterd. Huidige<br />

patiënttevredenheid was goed tot uitstekend. Vijf van de zes<br />

patiënten (87%) zou, het huidige resultaat wetende, opnieuw voor<br />

chirurgie kiezen. Een gunstige reactie op injecties voorafgaand aan<br />

operatie was niet voorspellend voor latere succesvolle chirurgie. In<br />

conclusie, chirurgische verwijdering van het os coccygis voor<br />

traumatische en idiopathische coccygodynie is op de lange termijn<br />

effectief bij vier van de vijf patiënten.<br />

Literatuur<br />

1. Wray CC, Easom S, and Hoskinson J. Coccydynia. Aetiology and<br />

treatment. J Bone Joint Surg Br 1991. 73(2): p. 335-8.<br />

2. Patel R, Appannagari A, Whang PG. Coccydynia. Curr Rev<br />

Musculoskelet Med 2008. 1(3-4): p. 223-6.<br />

3. Sehirlioglu A, et al.. Coccygectomy in the surgical treatment of<br />

traumatic coccygodynia. Injury 2007. 38(2): p. 182-7.<br />

4. Maigne JY, Doursounian L, Chatellier G. Causes and mechanisms<br />

of common coccydynia: role of body mass index and coccygeal<br />

trauma. Spine (Phila Pa 1976) 2000. 25(23): p. 3072-9.<br />

5. Kersey PJ. Non-operative management of coccygodynia. Lancet<br />

1980. 1(8163): p. 318.<br />

6. Pennekamp PH, et al.. Coccygectomy for coccygodynia: does<br />

pathogenesis matter? J Trauma 2005. 59(6): p. 1414-9.<br />

7. Balain B, et al.. Coccygectomy for coccydynia: case series and<br />

review of literature. Spine (Phila Pa 1976) 2006. 31(13): p. E414-<br />

20.<br />

8. Ramsey ML, et al.. Coccygodynia: treatment. Orthopedics 2003.<br />

26(4): p. 403-5; discussion 405.<br />

9. Capar B, et al.. [Coccygectomy in patients with coccydynia]. Acta<br />

Orthop Traumatol Turc 2007. 41(4): p. 277-80.<br />

10. Maigne JY, Lagauche D, Doursounian L. Instability of the coccyx<br />

in coccydynia. J Bone Joint Surg Br 2000. 82(7): p. 1038-41.<br />

11. Fairbank JC, et al.. The Oswestry low back pain disability<br />

questionnaire. Physiotherapy 1980. 66(8): p. 271-3.<br />

12. Bayne O, Bateman JE, Cameron HU. The influence of etiology on<br />

the results of coccygectomy. Clin Orthop Relat Res 1984(190): p.<br />

266-72.<br />

13. Hodges SD, Eck JC, Humphreys SC. A treatment and outcomes<br />

analysis of patients with coccydynia. Spine J 2004. 4(2): p. 138-<br />

40.<br />

14. Pennekamp PH, et al.. [Coccygectomy in the treatment of<br />

coccygodynia]. Z Orthop Ihre Grenzgeb 2003. 141(5): p. 578-82.<br />

15. Traub S, Glaser J, Manino B. Coccygectomy for the treatment of<br />

therapy-resistant coccygodynia. J Surg Orthop Adv 2009. 18(3):<br />

p. 147-9.<br />

16. Loupasis GA, et al.. Seven- to 20-year outcome of lumbar<br />

discectomy. Spine (Phila Pa 1976) 1999. 24(22): p. 2313-7.<br />

17. Niskanen RO. The Oswestry Low Back Pain Disability<br />

Questionnaire. a two-year follow-up of spine surgery patients.<br />

Scand J Surg 2002. 91(2): p. 208-11.<br />

18. Coskun E, et al.. Relationships between epidural fibrosis, pain,<br />

disability, and psychological factors after lumbar disc surgery.<br />

Eur Spine J 2000. 9(3): p. 218-23.<br />

19. Doursounian L, et al.. Coccygectomy for instability of the coccyx.<br />

Int Orthop 2004. 28(3): p. 176-9.<br />

20. Fogel GR, Cunningham PY 3rd, Esses SI. Coccygodynia:<br />

evaluation and management. J Am Acad Orthop Surg 2004.<br />

12(1): p. 49-54.<br />

21. Van der Geest I, Scheltinga M, Roumen R, Charbon J. Goede<br />

langetermijn resultaten van coccygectomie vanwege<br />

coccygodynie. <strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> 2004. 33(3): p. 115-117.


Beeldspraak<br />

Schokken bij aanraken<br />

Auteur<br />

P.J. van den Berg, neuroloog, F.H.M. van Herpen, anios neurologie, F.G. Roos, radioloog<br />

Diagnose<br />

Propriospinale myoclonieën ten gevolge van een epiduraal abces van<br />

C3 tot L2 met myelumcompressie.<br />

Trefwoorden<br />

epiduraal abces, myoclonus, propriospinaal<br />

Samenvatting klinisch beloop<br />

Een 58-jarige man, bekend met een hepatogeen gemetastaseerd<br />

rectumcarcinoom, had sinds twee dagen hoofdpijn en hij was<br />

toenemend verward. Bij braken kreeg hij tintelingen vanuit de nek<br />

naar de armen en er was een gestoorde fijne motoriek. Er traden<br />

meerdere keren per minuut schokken op van de nek met uitbreiding<br />

naar romp, knieën en heupen bij hoofdbewegingen. Patiënt had geen<br />

koorts. Bij aanvullend bloedonderzoek was er sprake van verhoogde<br />

infectieparameters (CRP 557 mg/l; leukocyten 21,0*10 9 /l) zonder<br />

focus.<br />

Bij onderzoek werd een verwarde man gezien, dubieus meningeaal<br />

geprikkeld. Het teken van L’hermitte (een elektrische gewaarwording<br />

die langs de nek, langs de wervelkolom en in de ledematen gevoeld<br />

wordt) is positief. Bij veel patiënten wordt het opgewekt door het<br />

hoofd voorover te buigen. Bij nekflexie en aanraking van patiënt<br />

ontstaan er enkele seconden positieve axiale myoclonieën met<br />

uitbreiding en afwisselend symmetrische flexie/extensie van nek,<br />

romp en extremiteiten. Bij verder onderzoek werden geen afwijkingen<br />

gevonden.<br />

Een MRI-totale wervelkolom met diffusie- en gadolineumopnames<br />

werd verricht ter aantoning van myelumcompressie, waarop een<br />

uitgebreid epiduraal abces van C3 tot L2 met myelumcompressie<br />

(figuren 1, 2 en 3). De diagnose ‘propriospinale myoclonieën ten<br />

gevolge van een epiduraal abces van C3 tot L2 met<br />

myelumcompressie’ werd gesteld.<br />

In overleg met de neurochirurgie werd besloten om geen operatieve<br />

exploratie uit te voeren, mede vanwege het aantal betrokken niveaus,<br />

en het snel verbeteren van zowel het klinisch, infectiologisch als het<br />

radiologische beeld. Reeds vijf dagen na start antibiotica traden er<br />

geen myoclonieën meer op. Binnen twee weken daalde het CRP naar<br />

49 mg/l. Achttien dagen na het starten met antibiotica toonden de<br />

MRI-beelden volledige resorptie van het abces. Patiënt had zes<br />

maanden nadien nog paresthesieën in handen/voeten als mogelijk<br />

enige restverschijnsel.<br />

Toelichting<br />

Myoclonieën kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld. 1<br />

Bij een indeling naar anatomische origine zijn er vier verschillend<br />

soorten te onderscheiden; de perifere, corticale, subcorticale en<br />

spinale myoclonus. Bij de spinale myoclonus worden twee vormen<br />

Figuur 1.<br />

Sagittale T1-gewogen postgadolineum MRI van de thoracale<br />

wervelkolom toont een langgerekte epidurale, deels gepocketeerde<br />

vochtcollectie thoracaal met randaankleuring na iv Gadolineum.<br />

Figuur 2.<br />

Transversale T1-gewogen postgadolineum MRI, door de epidurale<br />

vochtcollectie; het myelum is naar ventraal verdrongen.<br />

* momenteel werkzaam als AIOS Revalidatie in de Sint Maartenskliniek.<br />

Correspondentie: L.vandenberg@mmc.nl<br />

68


Beeldspraak<br />

onderscheiden, de segmentale en de propriospinale myoclonus.<br />

Segmentale myoclonieën blijven meestal beperkt tot enkele<br />

onderliggende myotonen en opvallend persisteren zij tijdens de<br />

slaap. Vaak is een onderliggende laesie in het ruggenmerg de<br />

oorzaak. Bij propriospinale myoclonieën treden er aritmische<br />

schokken op van de romp en buikspieren, en axiale flexieschokken in<br />

de nek, romp en heupen; zelden met extensie van de romp. 1,2,3 De<br />

myoclonieën kunnen zowel spontaan als stimulussensitief zijn. Deze<br />

vorm van myoclonus is vaak psychogeen van aard (57%), of<br />

idiopathisch. 3 Soms is een onderliggende cervicale laesie de oorzaak<br />

(7%); myelumcompressie door een ruimte-innemend proces, zoals<br />

een infectie of tumor. 1,3<br />

Dit artikel is een bewerking van een eerder verschenen artikel in het<br />

Tijdschrift voor Neurologie en Neurochirurgie: <strong>2017</strong>(1);37-39<br />

Literatuur<br />

1. De Koning-Tijssen MAJ. Bewegingsstoornissen, Myoclonus.<br />

Biemond nascholing Nederlandse Vereniging voor Neurologie.<br />

2004;59-69<br />

2. Van der Salm SMA, Koelman JHTM, Henneke S, et al. Axial jerks: a<br />

clinical spectrum ranging from propriospinal to psychogenic<br />

myoclonus. J Neurol 2010;257:1349-1355<br />

3. Van der Salm SMA, Erro R, Cordivari C, et al. Propriospinal<br />

myoclonus. Clinical reappraisal and review of literature. Neurology<br />

2014;83:1862-1870<br />

Figuur 3.<br />

Transversale diffusie-gewogen opnamen op hetzelfde niveau als<br />

getoond in figuur 2. Onder de DWI- en boven de ADC-opname. Het<br />

epiduraal vocht toont restrictie van het diffusiesignaal compatibel<br />

met abcedering.<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

69


CAT in ‘t bakkie<br />

Effect op darmperistaltiek van kauwgom kauwen na<br />

colorectale chirurgie<br />

Auteurs<br />

J.A.C. van Limpt –Stappaerts, verpleegkundige<br />

Klinische vraagstelling<br />

Patiënt X ligt postoperatief op dag 2 op verpleegafdeling chirurgie<br />

na een sigmoïdresectie vanwege een coloncarcinoom. Patiënt is<br />

misselijk en heeft een aantal maal gebraakt. Sinds de operatie heeft<br />

patiënt nauwelijks gegeten, slechts wat water gedronken en er is nog<br />

geen flatus of defecatie aanwezig. Bij lichamelijk onderzoek heeft<br />

patiënt een bolle, gespannen buik. Als diagnose wordt een<br />

postoperatieve ileus gesteld.<br />

Achtergrond<br />

Wereldwijd wordt onderzoek gedaan naar het voorkomen van<br />

complicaties na colorectale chirurgie. Daaruit is het ERAS (Enhanced<br />

recovery after surgery) protocol ontwikkeld. Het ERAS-protocol is een<br />

multimodaal programma met medische en verpleegkundige<br />

interventies bedoeld om het herstel van de patiënt te bespoedigen en<br />

de kans op complicaties te reduceren. Een van de interventies is het<br />

geven van orale voeding snel na de operatie om de darmperistaltiek<br />

te stimuleren en de kans op complicaties als een postoperatieve ileus<br />

te verminderen. In de praktijk blijkt dat niet alle patiënten in staat<br />

zijn om direct na de operatie te eten door misselijkheid, angst en pijn.<br />

Het kauwen van kauwgom is mogelijk effectief om de darmwerking<br />

te stimuleren na colorectale chirurgie.<br />

PICO<br />

P<br />

I<br />

C<br />

O<br />

Volwassen patiënt na electieve colorectale chirurgie vanuit het<br />

ERAS-programma.<br />

Kauwgom kauwen.<br />

geen.<br />

Outcome: verbeteren van de darmperistaltiek in tijd tot<br />

flatulentie en defecatie.<br />

Zoekstrategie<br />

Er werd gezocht in de Pubmed databank met de zoektermen en<br />

bijbehorende MeSh termen: Chewing Gum AND Colorectal surgery<br />

AND Enhanced recovery after surgery AND Postoperatieve ileus in<br />

verschillende combinaties. Dit leverde 41 resultaten op. Zoekacties in<br />

de CINAHL-database en Cochrane Libary gaven geen nieuwe<br />

resultaten. Ook werden geen bruikbare resultaten gevonden in de<br />

Tabel 1. Uitkomsten studies<br />

Artikel<br />

Opzet en populatiegrootte<br />

Interventie (controle)groep<br />

Interventie<br />

Resultaten<br />

Tijd tot flatus en defecatie in uren<br />

Mediaan tijd in dagen<br />

Atkinson 20142<br />

RCT 199(203)<br />

40% beide groepen laparoscopisch<br />

geopereerd<br />

4xdgs 10 min p/d<br />

Suikervrije kauwgom van dag 1-5<br />

Flatus 2 (2) p =0,586<br />

Defecatie 2 (3) p =0,153<br />

Lim 20133<br />

RCT 77(80)<br />

50% laparoscopisch geopereerd in<br />

beide groepen<br />

4xdgs 15 min p/d<br />

Suikervrije kauwgom<br />

Flatus: 42,75 (50,97) p = 0,134<br />

Defecatie: 89,64 (98,61) p =0,333<br />

Zaghiyan 20134<br />

Prospectieve RCT 54(60)<br />

Laparoscopisch en open operaties<br />

3xdgs 45 min p/d<br />

Gesuikerde kauwgom tot dag 7<br />

postoperatief<br />

Flatus: 48,6 (47,4 ) p =0,83<br />

Defecatie: 56,9 (63,2) p =0,40<br />

Shum 20165<br />

RCT 41(41)<br />

100% laparoscopisch geopereerd<br />

3xdgs 30 min p/d<br />

Suikervrije kauwgom tot dag 7<br />

postoperatief<br />

Flatus: 18 (34) p =0,007<br />

Defecatie: 19 (44) p =0,001<br />

Correspondentie: j.stappaerts@mmc.nl<br />

70


CAT in ‘t bakkie<br />

verpleegkundige databanken NAZ en INVERT. Vijf artikelen werden<br />

geselecteerd op basis van aansluiting met de zoekvraag en<br />

beschikbaarheid in volledige tekst.<br />

Bewijs<br />

Een systematic review van 81 studies uitgevoerd door Short et al. 1 gaf<br />

veel informatie over het kauwen van kauwgom in relatie met gastrointestinale<br />

functies na gastro-intestinale operaties in het algemeen.<br />

Vier studies in deze systematic review gaan specifiek uit van<br />

colorectale chirurgie en het ERAS-programma, waarvan drie studies<br />

zijn gevonden tijdens het zoeken (zie tabel). Waaronder een<br />

Randomized Clinical Trial (RCT) met 402 patiënten. 2 Deze RCT geeft<br />

aan dat kauwgom gebruik geen invloed heeft op het herstel van de<br />

darmfunctie na colorectale chirurgie. Een RCT met totaal 161<br />

patiënten toont aan dat kauwgomgebruik na colorectale chirurgie<br />

veilig is maar geen invloed heeft op herstel van gastro-intestinale<br />

functies. 3 Een RCT naar de invloed van gesuikerde kauwgom op het<br />

postoperatieve gastro-intestinale herstel na colorectaal chirurgie<br />

onder 114 patiënten vindt geen significant verschil in tijd tot flatus<br />

en defecatie. 4 Wel wordt er een verhoogde incidentie waargenomen<br />

van oprispingen en een opgeblazen gevoel in de kauwgomgroep,<br />

mogelijk door het inslikken van lucht tijdens het kauwgom kauwen.<br />

In de conclusie van de systematic review wordt geadviseerd om<br />

verder onderzoek te doen naar de effectiviteit van kauwgom gebruik<br />

bij colorectale chirurgie in een ERAS-programma1. Als antwoord op<br />

dit review heeft Shum et al. 5 tussen januari en juli 2015 een RCT<br />

uitgevoerd onder 82 patiënten. 41 patiënten in de interventie en<br />

controlegroep. De tijd tot flatulentie was korter 18 (ten opzichte van<br />

34) uur (p=0,007) de defecatie kwam eerder op gang 19 (ten<br />

opzichte van 44) uur (p=0,001). Shum et al concludeert dat<br />

kauwgom gebruik een simpele interventie is die de darmwerking<br />

versnelt bij patiënten binnen een ERAS-programma na<br />

laparoscopische colorectale chirurgie. 5<br />

Literatuur<br />

1. Short, V. Herbert, G. Perry, R. Atkinson, C. Ness, A. R. Penfold, C.<br />

Thomas, S. Andersen, H. K. Lewis, S. J. Chewing gum for<br />

postoperative recovery of gastrointestinal function. Cochrane<br />

Database of Systematic Reviews 2015 Feb 20;(2):CD006506.<br />

2. Atkinson, C et al. Randomized clinical trial of postoperative<br />

chewing gum versus standard care after colorectal resection. The<br />

British journal of surgery, 2016 Jul;103(8):962-70. DOI:<br />

10.1002/bjs.10194<br />

3. Lim, P. Morris, O. J. Nolan, G. Moore, S. Draganic, B. Smith, S. R.<br />

Sham feeding with chewing gum after elective colorectal<br />

resectional surgery: a randomized clinical trial. Annals of Surgery.<br />

2013 Jun;257(6):1016-24.<br />

4. Zaghiyan, K. Felder, S. Ovsepyan, G. Murrell, Z. Sokol, T. Moore, B.<br />

Fleshner, P. A prospective randomized controlled trial of sugared<br />

chewing gum on gastrointestinal recovery after major colorectal<br />

surgery in patients managed with early enteral feeding. Diseases<br />

of the colon and rectum. 2013 Mar;56(3):328-35.<br />

5. Shum, N. F. Choi, H. K. Mak, J. C. Foo, D. C. Li, W. C. Law, W. L.<br />

Randomized clinical trial of chewing gum after laparoscopic<br />

colorectal resection. Br J Surg. 2016 Oct;103(11):1447-52.<br />

Conclusie en aanbeveling<br />

Op basis van de resultaten van de studies lijkt kauwgom gebruik na<br />

colorectale chirurgie in combinatie met het ERAS-programma weinig<br />

toegevoegde waarde te hebben. Vanwege de kleine<br />

onderzoekspopulatie van de laatst beschreven studie kan hieruit<br />

nauwelijks conclusie getrokken worden. Echter de eenvoudige<br />

toepasbaarheid en geringe risico’s die kauwgomgebruik heeft in<br />

combinatie met de lage kosten maakt dat het toch toepasbaar is als<br />

interventie na colorectale chirurgie. Uit praktijkervaring blijkt dat<br />

patiënten kauwgom gebruik een prettige interventie vinden en<br />

verkiezen boven medicamenteuze interventies. Verder<br />

vervolgonderzoek is aan te bevelen om de toepasbaarheid van<br />

kauwgom gebruik te onderzoeken als interventie bij een reeds<br />

gediagnostiseerde postoperatieve ileus.<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 45 - nummer 3 - 2016<br />

71


Casuïstiek<br />

Een kind met chorea van Sydenham<br />

Auteurs<br />

I.H. de Lange, semi-arts kindergeneeskunde*, L.J.J.C. Wagener-Schimmel, neuroloog/kinderneuroloog, dr. J. Heuser, kindercardioloog,<br />

I.A. Bertrams-Maartens, kinderarts<br />

Trefwoorden<br />

Acuut reuma, chorea van Sydenham, carditis, erythema marginatum, groep A streptokok<br />

Inleiding<br />

Acuut reuma is een door het immuunsysteem veroorzaakte<br />

ontstekingsreactie waarbij hart, gewrichten, huid en centrale<br />

zenuwstelsel aangedaan kunnen zijn. 1,2 Het ontstaat na een<br />

bacteriële keelontsteking met een groep A streptokok. 3 De<br />

ontstekingsreactie is hierbij het gevolg van een kruisreactie, waarbij<br />

antilichamen en T cellen gericht tegen de streptokok per abuis voor<br />

inflammatie van lichaamseigen weefsel zorgen. 4 Acuut reuma<br />

ontstaat meestal twee tot drie weken na de bacteriële infectie, maar<br />

kan ook pas maanden later optreden. 1 Het komt met name bij<br />

kinderen tussen de vijf en 15 jaar voor. 5 Wereldwijd zijn jaarlijks<br />

300.000 tot 350.000 kinderen aangedaan, meer dan 0,5% van de<br />

wereldpopulatie. 6,7 Met een mortaliteit tot ongeveer 1% en een<br />

significante morbiditeit, vormt acuut reuma nog steeds een relevant<br />

gezondheidsprobleem. 6 De afgelopen decennia komt acuut reuma in<br />

Westerse landen steeds minder voor. Dit komt onder meer door<br />

verbeterde hygiëne en sociaaleconomische omstandigheden en<br />

verandering van de heersende subtypen van de streptokok. 8 In<br />

Nederland is een casus met acuut reuma dan ook nog maar een<br />

zeldzaamheid.<br />

Casus<br />

Op de spoedeisende hulp presenteert zich een 14-jarige jongen met<br />

klachten van toenemende spierzwakte in zijn rechter arm en been<br />

sinds verscheidene maanden. Hij heeft het syndroom van Asperger en<br />

is verder altijd gezond geweest. Wel heeft hij al enkele maanden pijn<br />

in de teenbasisgewrichten van zijn beide voeten, waarvoor recent<br />

steunzolen zijn aangemeten. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat de<br />

rechter hand onrustig is en continu ongecoördineerd beweegt. Het<br />

krachtonderzoek is moeizaam, de kracht in zowel de rechter arm als<br />

het rechter been lijkt verminderd. Er wordt een CT scan gemaakt om<br />

acute problemen uit te sluiten, deze toont geen bijzonderheden.<br />

Poliklinisch wordt er een afspraak bij de kinderneuroloog ingepland.<br />

Echter, een week later wordt de jongen opnieuw op de spoedeisende<br />

hulp gezien in verband met snelle progressie van zijn klachten. Hij<br />

kan niet meer goed schrijven en heeft nu ook klachten van de linker<br />

arm. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat hij plotselinge, snelle<br />

ongerichte bewegingen maakt, passend bij een chorea. Op zijn<br />

rechter pols wordt een ringvormige rode laesie gezien. Ouders geven<br />

aan dat deze huidlaesies voorheen uitgebreider aanwezig zijn<br />

geweest. Bij auscultatie van het hart wordt een duidelijk hartgeruis<br />

gehoord. Laboratorium onderzoek toont mild verhoogde<br />

ontstekingswaardes (BSE 20 mm; ref < 15 mm, CRP 11 mg/l; ref


Casuïstiek<br />

van het hart een mitralisklepinsufficiëntie graad 1-2 met een lichte<br />

stenose en aortaklepinsufficiëntie graad 1-2 passend bij een carditis.<br />

Tevens was er een compliantie stoornis van de linker ventrikel met<br />

een goede systolische functie. Er wordt gestart met een intensief<br />

behandelschema (tabel 1) dat onder meer antibiotica en<br />

ontstekingsremming bevat en valproïnezuur om de klachten van de<br />

chorea te verminderen. In de hierop volgende weken treedt langzaam<br />

verbetering van de chorea op en blijven de cardiale afwijkingen<br />

stabiel. In de hierop volgende maanden treedt langzaam verbetering<br />

van de chorea op en verbeteren de echocardiografische bevindingen<br />

eveneens stapsgewijs.<br />

Omdat er sprake is van een forse ziektelast met onder meer langdurig<br />

schoolverzuim is de medische psychologie ingeschakeld en wordt de<br />

patiënt door een fysiotherapeut begeleid om zijn conditie weer op te<br />

bouwen.<br />

Commentaar<br />

De diagnose acuut reuma kan worden gesteld aan de hand van de<br />

gemodificeerde Jones criteria (tabel 2). De patiënt in de casus heeft<br />

chorea, echografische kenmerken passend bij een carditis en<br />

huiduitslag passend bij erythema marginatum. Als minor criteria<br />

komen daar nog de gewrichtspijnen van de voeten en verhoogde<br />

ontstekingsparameters bij. Hij en zijn ouders kunnen zich geen<br />

keelontsteking herinneren.<br />

Het opvallendste symptoom bij deze patiënt, dat geleid heeft tot<br />

diagnose is de chorea. De chorea bij acuut reuma wordt ook wel<br />

chorea van Sydenham, chorea minor of Sint Vitus dans genoemd. Dit<br />

symptoom is al eeuwen bekend, met een eerste beschrijving in 1686. 9<br />

Chorea van Sydenham ontwikkelt zich bij ongeveer een kwart van de<br />

kinderen met acuut reuma. 9,10 Het is een laat symptoom dat ontstaat<br />

na één tot zes maanden. 10 Hoewel de chorea zelflimiterend is en vaak<br />

na enkele maanden herstelt, komen recidieven bij 20 tot 60% van de<br />

patiënten voor. 10 Als de chorea te veel klachten veroorzaakt kunnen<br />

de symptomen behandeld worden met anti-epileptica als<br />

valproïnezuur of carbamazepine of met dopamine receptor blokkers<br />

als haloperidol. Valproïnezuur is hierbij het eerste keus middel<br />

vanwege de hoogste effectiviteit en een relatief gunstig<br />

bijwerkingenprofiel. 10 Naast de neurologische bewegingsstoornis<br />

komen ook psychiatrische symptomen voor, zoals emotionele<br />

labiliteit, angst, obsessief compulsieve klachten en<br />

persoonlijkheidsveranderingen. Met name de mogelijke<br />

psychiatrische symptomen zijn bij de voorgeschiedenis met het<br />

syndroom van Asperger en de daarmee al verhoogde kans op<br />

psychiatrische comorbiditeit een zorg. 11<br />

De lange termijn prognose van acuut reuma wordt vooral bepaald<br />

door de cardiale betrokkenheid. Naar schatting 20 tot 30% van de<br />

patiënten in Westerse landen ontwikkelt na acuut reuma chronische<br />

reumatische hart ziekte. 2 Met name patiënten met ernstige carditis<br />

bij presentatie of herhaalde opvlamming van het acuut reuma<br />

hebben een verhoogd risico hierop. 12 Chronische reumatische<br />

Tabel 2. Gemodificeerde Jones Criteria voor de diagnose van<br />

acuut reuma<br />

Major criteria<br />

- Carditis<br />

- Polyartritis<br />

- Chorea<br />

- Erythema marginatum<br />

- Subcutane nodules<br />

Minor criteria<br />

- Koorts<br />

- Gewrichtspijnen<br />

- Verhoogde CRP of bezinking<br />

- Verlengd PR interval<br />

Aanwijzingen voor een groep A streptokokken infectie.<br />

- Positieve keelswab<br />

- Positieve streptokok antigeen test.<br />

- Verhoogde streptokok antilichaam titer<br />

Diagnostische criteria voor acuut reuma. Diagnose te stellen bij 2<br />

major criteria, 1 major en 2 minor criteria of 2 minor criteria en<br />

aanwijzingen voor een groep A streptokokken infectie.<br />

hartziekte wordt gekenmerkt door klepafwijkingen, waarbij de<br />

mitralisklep het meest is aangedaan. Het is geassocieerd met onder<br />

meer hartfalen, infectieuze endocarditis, atriumfibrilleren en<br />

beroertes. 7 Om een nieuwe streptokokken infectie en daarmee<br />

opvlamming van het acuut reuma te voorkomen is antibiotische<br />

profylaxe geïndiceerd. Dit kan met penicilline antibiotica zoals<br />

benthazinebenzylpenicilline en feneticilline of met macrolide<br />

antibiotica als erytromycine. 13,14 Deze behandeling moet in ieder geval<br />

tot volwassen leeftijd en minimaal vijf jaar worden voortgezet en<br />

afhankelijk van de ernst van de hartafwijking soms zelfs tot<br />

levenslang. 15 De recidiefkans van acuut reuma daalt hiermee van 60<br />

à 75% naar 5%. 14<br />

Literatuur<br />

1. Burke RJ, Chang C. Diagnostic criteria of acute rheumatic fever.<br />

Autoimmunity reviews. 2014;13:503-507.<br />

2. Wieringa JW, Ramaker C, Wolf BH. Acuut Reuma bij kinderen; een<br />

diagnostisch probleem. Nederlands tijdschrift voor geneeskunde.<br />

2006;150:1101-1104.<br />

3. Markham R, Tulloh R. Fifteen-minute consultation: rheumatic<br />

fever. Archives of disease in childhood Education and practice<br />

edition. 2015;100:176-179.<br />

4. Cunningham MW. Streptococcus and rheumatic fever. Current<br />

opinion in rheumatology. 2012; 24:408-416.<br />

5. Cunningham MW. Post-Streptococcal Autoimmune Sequelae:<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

75


Casuïstiek<br />

Rheumatic Fever and Beyond. In: Ferretti JJ, Stevens DL, Fischetti<br />

VA (eds). Streptococcus pyogenes: Basic Biology to Clinical<br />

Manifestations. Oklahoma City OK: The University of Oklahoma<br />

Health Sciences Center 2016;837-874.<br />

6. Sims Sanyahumbi A, Colquhoun S, Wyber R, Carapetis JR. Global<br />

Disease Burden of Group A Streptococcus. In: Ferretti JJ, Stevens<br />

DL, Fischetti VA (eds). Streptococcus pyogenes: Basic Biology to<br />

Clinical Manifestations. Oklahoma City OK: The University of<br />

Oklahoma Health Sciences Center 2016;661-704.<br />

7. Remenyi B, ElGuindy A, Smith SC, Jr., Yacoub M, Holmes DR, Jr.<br />

Valvular aspects of rheumatic heart disease. Lancet.<br />

2016;26:1335-46<br />

8. Lee GM, Wessels MR. Changing epidemiology of acute rheumatic<br />

fever in the United States. Clinical infectious diseases : an official<br />

publication of the Infectious Diseases Society of America.<br />

2006;42:448-450.<br />

9. Crealey M, Allen NM, Webb D, Bouldin A, Mc Sweeney N, Peake<br />

D, et al. Sydenham's chorea: not gone but perhaps forgotten.<br />

Archives of disease in childhood. 2015;100:1160-1162.<br />

10. Weiner SG, Normandin PA. Sydenham chorea: a case report and<br />

review of the literature. Pediatric emergency care. 2007;23:20-<br />

24.<br />

11. Tarazi FI, Sahli ZT, Pleskow J, Mousa SA. Asperger's syndrome:<br />

diagnosis, comorbidity and therapy. Expert review of<br />

neurotherapeutics. 2015;15:281-93.<br />

12. Webb RH, Grant C, Harnden A. Acute rheumatic fever. BMJ<br />

(Clinical research ed). 2015 Jul 14;351:443.<br />

13. Janssen M, Ten Cate R, Acuut reuma en PSRA. In: Armbrust W,<br />

Franssen MJAM and Wulffraat NM (eds). Werkboek<br />

Kinderreumatologie. Amsterdam: VU University Press 2014;71-<br />

75.<br />

14. Rijksinstituut voor Volkgezonheid en Milieu. LCI-richtlijn Groep A-<br />

streptokokkeninfectie (GAS). Gezondheidsraad. 2012;1-16<br />

15. WHO Expert Consultation. WHO Technical Report Series 923.<br />

Rheumatic Fever and Rheumatic Heart Disease. World Health<br />

Organization. 2001; 1-130.<br />

76


Casuïstiek<br />

Spontane blauwe vinger syndroom<br />

Auteurs<br />

Kim van Someren ANIOS SEH, Yvonne Admiraal – van de Pas SEH arts<br />

Een 60-jarige patiënte presenteert zich op de spoedeisende hulp met<br />

sinds 1 dag een pijnloze blauwverkleuring van de ringvinger van de<br />

rechter hand. Er is geen trauma aan vooraf gegaan en patiënte heeft<br />

deze klachten niet eerder gehad.<br />

De voorgeschiedenis van patiënte vermeldt een acuut<br />

voorwandinfarct en hypertensie waarvoor ascal 80mg, simvastatine<br />

20mg en diltiazem 200mg.<br />

In de anamnese worden geen aanwijzingen gevonden voor<br />

reumatoïde artritis of stollingsproblemen. Patiënte rookt niet,<br />

gebruikt geen drugs en drinkt sporadisch alcohol.<br />

Bij lichamelijk onderzoek wordt inderdaad een blauwverkleuring<br />

gezien over de volaire zijde en gedeeltelijk over de dorsale zijde van<br />

dig IV van de rechter hand (zie afbeelding 1). Opvallend te zien is dat<br />

de top van de vinger in mindere mate blauw verkleurd is. Flexie en<br />

extensie in DIP en PIP is volledig met een normale capillaire refill. Bij<br />

het testen van de sensibiliteit is er sprake van hypo-esthesie over de<br />

volaire zijde vanaf DIP naar distaal. X-dig-IV van de rechter hand en<br />

screenend laboratorium onderzoek laten geen afwijkingen zien (zie<br />

afbeelding 2 en tabel 1). Doppler signalen over a. radialis en a.<br />

ulnaris zijn zonder afwijkingen.<br />

Tabel 1 toont de opgestelde differentiaal diagnose. Omdat de<br />

symptomen van patiënte niet direct bij één van deze diagnosen leek<br />

te passen zijn we in de literatuur op zoek gegaan naar mogelijke<br />

andere oorzaken.<br />

Beschouwing<br />

De search strategie in pubmed leverde slechts 4 publicaties op<br />

waarin bovenstaand klinisch beeld word beschreven in case reports.<br />

Benamingen die gebruikt worden zijn spontaneous acute blue finger<br />

syndrome, the non-ischaemic blue finger). In het Nederlands:<br />

‘Spontane blauwe vinger syndroom’.<br />

De pathofysiologie is onduidelijk maar de literatuur suggereert dat<br />

een mechanisme van subcutane ecchymose door spontane scheuring<br />

van de venen in de vingers de oorzaak is. 1 Bij het spontane blauwe<br />

vinger syndroom is de top van de vinger in mindere mate of zelfs niet<br />

blauw verkleurd. Dit fenomeen is suggestief voor het niet betrokken<br />

zijn van de arteriële bloedvoorziening. 1,2 Er worden geen aanwijzingen<br />

gevonden voor onderliggende systemische ziekten of een relatie met<br />

bepaalde medicijnen. Het syndroom wordt meestal geïsoleerd in één<br />

vinger gevonden en kan terugkeren in een van de andere vingers.<br />

De diagnose spontane blauwe vinger syndroom wordt gesteld op<br />

basis van het klinisch beeld. Een goede anamnese en lichamelijk<br />

onderzoek gericht op risicofactoren voor embolische processen is<br />

Figuur 1. blauwverkleuring digiti IV<br />

Tabel 1. Laboratoriumuitslagen<br />

Bepaling:<br />

CRP<br />

Hb<br />

Leukocyten<br />

Trombocyten<br />

Glucose<br />

Natrium<br />

Kalium<br />

Ureum<br />

Kreatinine<br />

e-GFR-MDRD<br />

Waarde:<br />

2,8 mg/l<br />

8,2 mmol/l<br />

8,6 10 9 /l<br />

276 10 9 /l<br />

5,3 mmol/l<br />

142 mmol/l<br />

4,1 mmol/l<br />

4,0 mmol/l<br />

70 µmol/l<br />

>60 ml/m/1,73<br />

Ref waarden<br />

60<br />

Correspondentie: yvonne.vande.pas@mmc.nl<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

77


Casuïstiek<br />

belangrijk voor het uitsluiten van een<br />

ischemische vinger. 3<br />

In de literatuur wordt een<br />

gemiddelde van 6 dagen beschreven<br />

waarin de blauwverkleuring weer<br />

spontaan is weggetrokken. 1,3,4 Op<br />

lang termijn wordt er geen vergoot<br />

risico op arteriële embolieën<br />

gevonden. 1<br />

Beloop casus<br />

Aan de hand van bovenstaande<br />

bevindingen hebben we de diagnose<br />

‘spontane blauwe vinger syndroom’<br />

gesteld en patiënte met<br />

geruststelling en uitleg van<br />

alarmsymptomen naar huis laten<br />

gaan. Er werd geen verdere<br />

diagnostiek uitgevoerd. Tijdens<br />

controle op de poli 1 week later bleek<br />

dat de blauwverkleuring van de<br />

wijsvinger van de rechter hand<br />

inderdaad spontaan was<br />

weggetrokken binnen 3 dagen.<br />

Tabel 2. Differentiaal diagnose spontane blauwe vinger<br />

• Syndroom van Raynaud<br />

• Vasospasme<br />

• Ziekte van Buerger<br />

• Micro-embolie<br />

• Veneuze trombose<br />

• Thoracic outlet syndroom<br />

Literatuur<br />

1. Weinberg I, Jaff MR. Spontaneous blue finger syndrome: a benign<br />

process. Am J Med 2012; 125(1): e1 e2<br />

2. Khaira HS, Rittoo D, Vohra RK, Smith SR. The non-ischaemic blue<br />

finger. Ann R Coll Surg Engl 2001; 83(3):154-7.<br />

3. Cowen R, Richards T, Dharmadasa A, Handa A, Perkins JM. The<br />

acute blue finger: management and outcome. Ann R Coll Surg<br />

Engl 2008; 90(7): 557-60.<br />

4. Deliss LJ, Wilson JN. Acute blue fingers in women. J Bone Joint<br />

Surg Br 1982; 64(4): 458<br />

Figuur 2. X-dig IV<br />

Conclusie<br />

Het spontane blauwe vinger<br />

syndroom is een geïsoleerde, benigne<br />

aandoening met een self-limiting<br />

beloop.<br />

78


Interview<br />

Hoge druk belemmert de sport<br />

Als perifeer opleidingsziekenhuis met specialistische zorg behandelt het Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum (MMC) niet alleen veel patiënten, maar<br />

werkt ze ook actief aan verbetering van de zorg door middel van wetenschappelijk onderzoek. Een van de onderwerpen van onderzoek is<br />

het Chronisch compartimentsyndroom (CECS) ofwel logesyndroom. CECS is een pijnsyndroom dat bij inspanning optreedt, vooral in de<br />

onderbenen. Michiel Winkes, chirurg in opleiding, deed in MMC onderzoek naar CECS en promoveerde 5 april j.l. aan Maastricht University<br />

onder de bezielende begeleiding van chirurg Marc Scheltinga en sportarts Adwin Hoogeveen.<br />

Hoe ben je tot je promotie-onderzoek<br />

gekomen?<br />

Ik heb 30 weken co-schappen gelopen in MMC bij verschillende<br />

afdelingen. Daarna wist ik dat ik bij de afdeling Chirurgie mijn<br />

afstudeeronderzoek wilde doen. Op goed geluk stapte ik op de<br />

chirurgen af voor een onderwerp en kon uit 7 onderwerpen kiezen!<br />

Dat werd CECS. Na het afronden van mijn studie Geneeskunde ben<br />

ik met het onderzoek naar CECS doorgegaan als ANIOS op de<br />

spoedeisende hulp, met escalatiediensten, ANIOS op de Intensive<br />

Care en tijdens de opleiding Chirurgie.<br />

Waarom koos je voor CECS?<br />

Met CECS had ik de meeste affiniteit. Niet uit eigen ervaring of een<br />

eigen sport, maar vooral vanwege de patiëntenpopulatie: ze zijn<br />

gedreven, goed te instrueren en hebben veel voor genezing over.<br />

CECS komt typisch voor bij sporters en mensen met fysiek werk, zoals<br />

soldaten. Ook de manier van diagnostiek sprak me aan. Ik heb me<br />

gericht op CECS in de diepe kuitspieren, wat vooral voorkomt bij<br />

hardlopers en voetballers.<br />

Wat is er bijzonder aan de diagnose CECS?<br />

De diagnose van CECS in de diepe kuitspieren is moeilijk. De<br />

klachten kunnen namelijk duiden op een breed scala aan<br />

aandoeningen, zoals een spierscheur, botaandoening, ‘shin splints’<br />

(scheenbeen irritatie), of een vaatprobleem. Het lastige van CECS is<br />

dat er in rust niks aan de hand is. Het kan pas worden aangetoond<br />

bij uitlokking van de klacht terwijl de spierdruk wordt gemeten, liefst<br />

met een katheter in de spier. Dat is een heel specialistische<br />

handeling, die maar in een paar ziekenhuizen wordt gedaan. De<br />

sportgeneeskunde van het MMC kan die metingen uitvoeren en<br />

wordt daarom vaak gevraagd het vermoeden van CECS te bevestigen.<br />

Wat is het belangrijkste nieuws uit je<br />

onderzoek?<br />

Mijn onderzoek heeft CECS beter in kaart gebracht, zodat het<br />

voortaan hopelijk sneller wordt herkend. Voorheen duurde het drie<br />

jaar en vijf specialisten voordat patiënten bij mij terecht kwamen. Dat<br />

moet beter kunnen. Het onderzoek laat ook zien dat een goed<br />

uitgevoerde operatie, het klieven van het spiervlies ofwel fasciotomie<br />

wel degelijk werkt. Bijna driekwart (71%) van de patiënten met<br />

langdurige klachten (gemiddeld 3 jaar) heeft direct baat bij operatie<br />

met nauwelijks complicaties. Alle klachten verbeteren en ze kunnen<br />

hun sport weer oppakken. Voor zo’n langdurig bestaande<br />

aandoening is dat een uitstekend resultaat. Bij patiënten die niet<br />

volledig herstellen, blijken vaak meerdere spieren aangedaan of loopt<br />

er een ander ziektebeeld doorheen, bijvoorbeeld een botvlies<br />

probleem. Soms is er dichtgroei van het vlies of is het vlies niet<br />

voldoende opengelegd.<br />

Levert het onderzoek iets bruikbaars op voor patiënten en collega’s?<br />

Het onderzoek heeft meer inzicht gegeven in wanneer er aan CECS<br />

moet worden gedacht, bijvoorbeeld bij onderbeenklachten bij jonge<br />

mensen. Collega’s kunnen die patiënten doorverwijzen naar een<br />

Wat is CECS?<br />

CECS is een inspannings-gebonden spierpijn. Het ontstaat in<br />

spiergroepen, die in een vlies (fascie) liggen, en samen een<br />

spiercompartiment vormen, zoals de kuitspieren. Bij inspanning,<br />

bijvoorbeeld sporten, loopt de druk in het spiercompartiment op.<br />

Dat is erg pijnlijk. Ook ervaren patiënten soms een strak gevoel,<br />

krampen, zwakte of verminderd huidgevoel. De klachten<br />

verdwijnen door te stoppen met de activiteit. Waardoor de druk<br />

oploopt is niet bekend. Wat we weten is dat het niet spontaan<br />

herstelt en de literatuur is wisselend over het succes van het<br />

klieven van het vlies ofwel fasciotomie. Door de fasciotomie<br />

krijgt de spier meer ruimte.<br />

Drukmetingen<br />

Om CECS aan te tonen is een drukmeting in de aangedane spier<br />

tijdens inspanning nodig. Drukmetingen kunnen worden<br />

uitgevoerd in meerdere ziekenhuizen, maar voor een adequate<br />

meting is veel ervaring nodig en de juiste apparatuur. In MMC<br />

doen we dat met een plastic kathetertje in de spier, wat een<br />

zuiverdere meting geeft dan met behulp van een handkastje.<br />

Het MMC is dan ook referentiecentrum voor CECS.<br />

Traject<br />

Het traject dat patiënten doorlopen bestaat uit een verwijzing<br />

naar de sportarts voor de drukmeting, dan naar de chirurg en<br />

vervolgens planning van de operatie (fasciotomie). De operatie<br />

gebeurt in dagbehandeling. Patiënten kunnen direct daarna<br />

lopen met een dag drukverband en een week een strakke kous.<br />

Ze kunnen gemiddeld na 4 weken na operatie weer sporten.<br />

80


Interview<br />

Michiel Winkes<br />

sportarts om een spierdrukmeting bij inspanning te doen. We willen<br />

onze kennis over CECS in het onderwijs opnemen en toewerken naar<br />

één richtlijn voor alle disciplines; huisartsen, sportartsen,<br />

orthopedisch chirurgen, chirurgen en fysiotherapeuten. Zo kunnen we<br />

de signalen tijdig herkennen en het diagnostisch proces versnellen<br />

zodat de sport of het werk sneller kan worden hervat.<br />

Wat zou je nog meer willen onderzoeken<br />

aan CECS?<br />

Het is niet bekend waarom de druk in de spier te hoog oploopt en<br />

wat de rol van het vlies precies is. Onderzoek zag geen verschil in<br />

stugheid van het spiervlies tussen patiënten met CECS en gezonde<br />

controles. Soms zien we tijdens het opereren dat het vlies heel strak<br />

zit, dat kan een aanwijzing zijn. Over deze onderwerpen zou ik meer<br />

willen weten. Daarnaast zou ik 100% behandelsucces willen<br />

behalen. Voorlopig zijn we dus nog niet klaar met CECS in MMC. Drie<br />

promovendi houden zich nu met dit onderwerp bezig.<br />

Wat zijn je toekomstplannen?<br />

Ik begin de laatste fase van mijn opleiding tot chirurg en start<br />

binnenkort met de differentiatie tot traumachirurg. Het liefst ga ik<br />

ook nog een buitenlandstage doen om in andermans keuken te<br />

kijken en ervaring op te doen. Ik ga ook verder met het<br />

compartimentssyndroom, waaronder onderzoek om van een 70%-<br />

kans op succes 100% te maken.<br />

SCIA FASCIA<br />

A FASCIA FASCIA FASCIA FA<br />

ASCIA FASCIA FASCIA FASCIA MUSCLE FASCIA MUS FAS<br />

IA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA LE MUSCLE FASCIA MUSCLE FASCIA FASCI MU<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA MUSCLE FASCIA MUSCLE FASCIA FASCIA MUSCL FASCIA FASCIA<br />

CIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA LE MUSCLE FASCIA MUSCLE FASCIA FASCIA M FASCIA FASCIA FASCIA F<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA USCLE MUSCLE FASCIA FASCIA MUS FASCIA FASCIA FASCIA FASC<br />

CIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA LE MUSCLE FASCIA MUSCLE FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

A FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA USCLE MUSCLE FASCIA FASCIA M FASCIA FASCIA FASCIA FAS<br />

SCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA E MUSCLE FASCIA MUSC FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

A FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA USCLE MUSCLE FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FA<br />

ASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA E MUSCLE FASCIA MU FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCI<br />

IA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA SCLE MUSCL FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA F<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA MUSCLE FASCIA MFASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASC<br />

CIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA SCLE MUS FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA F<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA MUSCLE FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASC<br />

CIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA SCLE MFASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA MUSC FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FAS<br />

SCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA CLE FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

A FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA MU FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FA<br />

ASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA CL FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCI<br />

IA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FA<br />

ASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASC<br />

CIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA F<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASC<br />

CIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FAS<br />

SCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

A FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FA<br />

ASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCI<br />

IA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FA<br />

ASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASC<br />

CIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA F<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASC<br />

CIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FAS<br />

SCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

A FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FA<br />

ASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCI<br />

IA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FA<br />

ASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASC<br />

CIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA F<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASC<br />

SCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

IA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FAS<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA<br />

FASCIA FASCIA FASCIA FASCIA FA<br />

SCIA FASCIA FASCI<br />

IA FA<br />

CHRONIC EXERTIONAL<br />

COMPARTMENT SYNDROME OF<br />

THE DEEP POSTERIOR LOWER<br />

LEG AND FOREARM<br />

MICHIEL B. WINKES<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

81


Afdeling belicht: Flow<br />

Beter zelfmanagement door telebegeleiding<br />

in hart- en COPD-zorg<br />

Uit onderzoek blijkt dat digitale interventies net zo effectief kunnen zijn als reguliere face to face contacten. Dankzij ‘zorg op afstand’<br />

neemt het aantal bezoeken van patiënten aan het ziekenhuis af. Vooral voor chronisch zieken draagt dit bij aan betere zorg met meer<br />

eigen regie. Flow ontwikkelt binnen Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum multidisciplinaire innovatieve programma’s, die stimuleren tot beter<br />

zelfmanagement.<br />

Wereldwijd zijn hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak.<br />

Uit onderzoek blijkt dat hartpatiënten dankzij hartrevalidatie<br />

vijfendertig procent minder kans hebben om in de jaren na een<br />

cardiaal incident te overlijden 1 . Desondanks volgt slechts tussen de<br />

dertig en vijftig procent van de hartpatiënten een<br />

revalidatieprogramma, zoals in Flow. En de patiënten, die wel<br />

revalideren, vallen na intensieve begeleiding vaak terug in hun oude<br />

leefpatroon. Dit terwijl het verbeteren van leefstijl het risico op een<br />

nieuwe hartaandoening aanzienlijk verkleint. Hareld Kemps,<br />

cardioloog in MMC en onderzoeksleider van de SmartCare-CAD<br />

studie: “Hartrevalidatie is gericht op herstel en op het voorkomen van<br />

ziekte in de toekomst. Een belangrijk onderdeel is de fysieke training,<br />

die voorheen twee à drie keer per week in het ziekenhuis plaatsvond.<br />

Afgelopen jaar is in de FIT@Home studie aangetoond dat<br />

thuistraining met begeleiding op afstand hiervoor een goed<br />

alternatief is 2 . Uit deze studie bleek dat patiënten, die thuis hadden<br />

getraind, meer tevreden waren en dat de kosten voor werkverzuim<br />

lager waren. In de SmartCare-CAD studie zijn het thuisprogramma en<br />

de begeleiding op afstand verder geoptimaliseerd.<br />

In SmartCare-CAD worden een jaar lang driehonderd patiënten<br />

gevolgd. Eén groep volgt het reguliere revalidatieprogramma in het<br />

ziekenhuis, terwijl de andere groep met sensoren thuis traint.<br />

Deelnemers aan het programma starten met een aantal<br />

gesuperviseerde trainingen in het ziekenhuis. Vervolgens wordt de<br />

training thuis voortgezet met een bewegingsmeter en een<br />

hartslagmeter. In een gepersonaliseerd digitaal platform, MijnFlow,<br />

worden doelen bijgehouden en bewegingsdata geüpload.<br />

Fysiotherapeuten geven patiënten wekelijks feedback via een<br />

videoconsult. Als thuis trainen niet verantwoord is of de patiënt<br />

hiertegen bezwaar heeft, kan het reguliere programma in het<br />

ziekenhuis worden gevolgd.<br />

Hareld Kemps: “In het begin zijn sommige patiënten huiverig minder<br />

persoonlijke aandacht te krijgen, omdat zij veel minder in het<br />

Flow is onderdeel van MMC. Het centrum behandelt met een<br />

specialistisch team van zorgverleners patiënten met één of meer<br />

chronische ziekten. Gedragsverandering naar een duurzaam<br />

gezondere leefstijl staat centraal. Flow voert wetenschappelijk<br />

onderzoek uit naar de effecten van behandel- en<br />

preventieprogramma’s. eHealth is ondersteunend aan de<br />

behandeling, de gedragsontwikkeling én het plezier van<br />

patiënten in het werken aan een gezonde leefstijl.<br />

ziekenhuis komen. Maar in feite is de begeleiding bij thuis trainen<br />

veel persoonlijker, doordat zorgverleners op afstand dankzij de<br />

sensordata zien wat de patiënt thuis doet en daardoor veel gerichter<br />

kunnen coachen. Het is immers de bedoeling dat de patiënt na de<br />

revalidatie zijn ontwikkelde beweeggedrag blijft volhouden. ”De<br />

SmartCare-CAD studie loopt tot 2018 en de eerste patiëntervaringen<br />

zijn bekend. Het grootste deel van de patiënten is boven verwachting<br />

enthousiast. Ook oudere patiënten blijken geen problemen te hebben<br />

met een online portaal en uploaden van gegevens uit sensoren. In<br />

2019 zullen de effecten op de behandeling bekend zijn.<br />

Naast SmartCare-CAD ontwikkelt Flow een Remote Patient<br />

Management programma voor patiënten met zowel een diagnose<br />

chronisch hartfalen (CHF) als COPD en met een hoog risico op<br />

heropname. Patiënten worden direct na een opname via sensoren<br />

een jaar lang in de thuissituatie gemonitord. Vitale parameters<br />

worden dagelijks thuis gemeten. Verpleegkundig specialisten,<br />

gesuperviseerd door longartsen en cardiologen, beoordelen via<br />

datamonitoring dagelijks op afstand de gezondheidstoestand van de<br />

patiënt en interveniëren volgens daartoe opgestelde<br />

behandelprotocollen. De verpleegkundige kan via een beveiligde<br />

videoverbinding contact hebben met de patiënt. Eveneens dagelijks<br />

vindt een patiëntenbespreking plaats met een longarts en een<br />

cardioloog. Longarts Stijn Mol: “Naar verwachting wordt met deze<br />

82


Afdeling belicht: Flow<br />

De patiënten uit de interventiegroep van de SmartCare-CAD studie hebben via online platform MijnFlow digitaal contact met hun fysiotherapeut<br />

over de behandeling op basis van de bewegingsdata uit de sensoren.<br />

aanpak een daling in het aantal klinische opnames en SEH bezoeken<br />

gerealiseerd. Dit komt doordat we een verslechtering van de patiënt<br />

veel eerder in beeld hebben en sneller kunnen interveniëren. We<br />

hopen de patiënt daarmee uit het ziekenhuis te kunnen houden.<br />

Onze ervaring is dat patiënten doorgaans te lang wachten met het<br />

inschakelen van hulp als zij klachten hebben. En als zij dan hulp<br />

vragen, is de situatie in veel gevallen zo ernstig dat een opname<br />

noodzakelijk is. Het programma heeft vooral grote waarde voor de<br />

patiënt. Een opname gaat immers meestal gepaard met verlies van<br />

fysieke conditie en emotioneel evenwicht en heeft daarmee een<br />

averechts effect op de beoogde stabilisering van de ziekte” Het Flow<br />

RPM programma is onderdeel van het Value Based Health Care<br />

programma van MMC, waarover met zorgverzekeraars overleg<br />

plaatsvindt. Het wordt beschouwd als succesvol wanneer de<br />

patiëntgerelateerde uitkomsten zijn verbeterd, de duur van<br />

ziekenhuisopnames wordt verkort en veiligheid en kosten tenminste<br />

gelijk zijn gebleven.<br />

Literatuur<br />

1. L. Anderson, N. Oldridge, D.R. Thompson, et al., Exercise-Based<br />

Cardiac Rehabilitation for Coronary Heart Disease, J. Am. Coll.<br />

Cardiol. 67 (2016) 1–12.<br />

2. J.J. Kraal (2016). Home-based cardiac rehabilitation:<br />

Development and evaluation of a novel intervention with<br />

telemonitoring guidance and wearable sensors. PhD thesis 18<br />

Nov 2016 ISBN 9789492303097<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

83


Arts anders<br />

Traumachirurg William van Dijk:<br />

‘Artsen worden meer en meer coach op afstand’<br />

Waarom zou je de patiënt pas in de spreekkamer vragen hoe het gaat? Die vraag stelde William van Dijk zichzelf tijdens zijn opleiding<br />

tot chirurg. Enkele jaren en een TEDx-praatje later presenteert hij Ereva: een online programma waarmee patiënten met een<br />

enkeltrauma hun eigen herstel bijhouden. De specialist kijkt mee op afstand en grijpt in waar nodig.<br />

Nu het gebruik van smartphones of tablets in alle leeftijdsgroepen<br />

toeneemt, groeien de mogelijkheden om patiënten hun eigen<br />

anamnese te laten doen. Thuis voor aankomst in het ziekenhuis, of in<br />

de wachtkamer voor een poliafspraak. Dat biedt de specialist<br />

informatie voorafgaand aan het consult, maar helpt ook de patiënt.<br />

Uit onderzoek blijkt dat angst vermindert en herstel versnelt wanneer<br />

patiënten betrokken worden bij hun behandelproces.<br />

Met dat uitgangspunt ontwikkelde Van Dijk het portaal Ereva. Uit de<br />

PROMs (Patient Reported Outcome Measures) werden zes factoren<br />

gekozen die voor de patiënt het meest belangrijk zijn. “Patiënten<br />

houden voor deze factoren zelf hun voortgang bij door middel van<br />

wekelijkse vragenlijsten. Bijvoorbeeld over de ervaring van pijn en<br />

stijfheid in de enkel. Hun resultaten vergelijken ze direct met het<br />

gemiddelde, uiteraard geheel anoniem. Daarnaast worden er<br />

animatievideo’s van oefeningen aangeboden om klachten tegen te<br />

gaan en het herstel te bevorderen.” Dankzij de vergelijking van<br />

resultaten weten patiënten of de ervaren pijn normaal is in het<br />

betreffende herstelstadium, of dat er actie ondernomen moet<br />

worden. “Dat scheelt veel telefoontjes naar de poli en onnodige<br />

controleafspraken. Het portaal maakt het mogelijk om op afstand bij<br />

te sturen; patiënten weten zelf waar ze aan toe zijn en handelen<br />

proactief om zo snel mogelijk te genezen.”<br />

TEDx<br />

Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Het blijkt voor een start-up<br />

niet eenvoudig om financiering rond te krijgen en voor subsidies<br />

kwam Ereva niet in aanmerking. “De grote vraag is: wie draait er op<br />

voor de kosten van e-health? Met enig geluk en een grote mond heb<br />

ik tijdens mijn opleidingsperiode in het VieCuri <strong>Medisch</strong> Centrum<br />

mogen pitchen op een TEDx-bijeenkomst, waarna een fonds in Venlo<br />

geïnvesteerd heeft in mijn idee. Ik ben verder afhankelijk van de<br />

partijen om mij heen. Het MSB en de Health Innovation Campus van<br />

MMC hebben me enorm geholpen. Ook de ZIT-afdeling heeft een<br />

belangrijke rol in gespeeld; dankzij hen heb ik een veilige koppeling<br />

met Chipsoft weten te maken. Na bijna drie jaar aan eigen tijd en<br />

geld is het nu zover; de kinderziektes zijn eruit en de eerste patiënten<br />

houden hun herstelresultaten al bij. De gipsmeesters signaleren of<br />

een patiënt in aanmerking komt en includeren.”<br />

naar aandoeningen als een nieuwe heup of knie, of na een<br />

gynaecologische ingreep.” Daarnaast bieden de verzamelde<br />

resultaten een mooie database ter aanvulling op de bestaande<br />

literatuur, die volgens van Dijk op dit gebied nog niet erg uitgebreid<br />

is. “Deze gegevens zijn zeer bruikbaar om wetenschap mee te gaan<br />

bedrijven.”<br />

Schaamte<br />

Ereva is naar zijn eigen zeggen het resultaat van verbazing en<br />

frustratie. “Ik schaam me ervoor als een patiënt voor niets in mijn<br />

spreekkamer zit. Je krijgt het gevoel dat je die tien minuten vol moet<br />

praten. Het portaal is een aanvulling op de bestaande consulten,<br />

geen vervanging voor het contact met de arts. We schrappen hier<br />

echter wel de duidelijk overbodige afspraken mee.” Volgens Van Dijk<br />

verandert de rol als specialist dan ook op korte termijn. “Je ziet de<br />

ontwikkeling al lange tijd, als arts zit je steeds meer achter je<br />

computer en minder in een spreekkamer. We worden meer en meer<br />

een coach voor de patiënt in plaats van een aanvoerder.”<br />

Database<br />

Vooralsnog wordt het programma alleen aangeboden aan patiënten<br />

met een enkeltrauma. “Dat was een logisch begin vanwege het vele<br />

voorkomen van dit trauma. Hierna hopen we het concept uit te rollen<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

85


MMC in het nieuws<br />

Promoties in het nieuws<br />

Angst voor de terugkeer van kanker<br />

Op maandag 12 juni is medisch psycholoog Marieke van de Wal<br />

gepromoveerd bij Radboud UMC op het onderwerp ‘Een evidence<br />

based behandeling van angst voor terugkeer van kanker’. Angst voor<br />

terugkeer van de ziekte speelt een grote rol voor zowel patiënten. Niet<br />

alleen zijzelf, maar ook partners maken zich vaak ernstige zorgen over<br />

terugkeer of voortschrijding van kanker. Omdat een evidence based<br />

behandeling van deze angstvorm nog ontbrak, ontwikkelde het<br />

Radboud UMC een SWORD-interventie. Door deze combinatie van<br />

face-to-face en online therapie wordt de angst beter hanteerbaar<br />

voor patiënten en hun naasten. Marieke van de Wal onderzocht de<br />

effectiviteit van de SWORD-interventie. De resultaten zijn<br />

veelbelovend: behandelde patiënten ervaren minder angst dan<br />

patiënten zonder behandeling met de betreffende interventie en<br />

rapporteren daarnaast een betere kwaliteit van leven.<br />

Chronisch compartimentsyndroom vaak niet herkend<br />

Onvoldoende kennis over het chronisch compartimentsyndroom bij<br />

artsen en fysiotherapeuten leidt vaak tot grote vertraging of het<br />

verkeerd stellen van de juiste diagnose. Sporters met deze<br />

spieraandoening lopen hierdoor gemiddeld drie jaar rond met<br />

pijnklachten voordat zij worden behandeld. Dit terwijl de aandoening<br />

met een relatief eenvoudige ingreep kan worden verholpen. Dit blijkt<br />

uit promotieonderzoek van chirurg i.o. Michiel Winkes in MMC.<br />

Tijdens de ‘doctor’s delay’ worden vaak zonder succes verschillende<br />

behandelingen uitgeprobeerd. Ruim de helft van deze patiëntgroep,<br />

bestaande uit onder andere jonge voetballers, atleten, militairen en<br />

motocrossers, gaf in Winkes’ onderzoek aan door de ernst van de<br />

klachten gedwongen te zijn om te stoppen met hun sport.<br />

'Borsttumor vanuit de melkklier vergt specifiekere behandeling'<br />

Er is een specifieker behandelprotocol nodig voor patiënten met<br />

borstkanker ontstaan vanuit de melkklieren. Dat stelt chirurgoncoloog<br />

Wilfred Truin na promotieonderzoek bij Máxima <strong>Medisch</strong><br />

Centrum, Maastricht UMC+ en het Integraal Kankercentrum<br />

Nederland. Hij vergeleek de behandelwijze van twee typen<br />

borstkanker met elkaar en concludeert dat er bij gelijke protocollen<br />

verschillen zijn in behandelresultaat. Zo blijkt er onder meer een<br />

verschil te zijn in het effect van chemotherapie (naast<br />

hormoontherapie) na een operatie. Daarnaast wordt bij een tumor<br />

vanuit de melkklieren relatief vaker gekozen voor een borstamputatie.<br />

Nieuws<br />

KWF kent forse subsidie toe aan PREHAB:Fit2Fight<br />

KWF Kankerbestrijding heeft een subsidie van maar liefst 721.000<br />

euro toegekend aan onderzoek naar prehabilitatie door MMC. Het<br />

onderzoek is door KWF benoemd tot meest innovatieve onderzoek<br />

van <strong>2017</strong>. MMC is kartrekker in dit internationale onderzoek naar de<br />

verbetering van conditie van patiënten voorafgaand aan de operatie<br />

om herstel te bespoedigen<br />

en het risico op complicaties<br />

te verkleinen.<br />

PREHABFIT TO FIGHT<br />

Best Clinical Research Award voor lezing over liesbreukmatten<br />

Promovendus en chirurg in opleiding<br />

Willem Zwaans heeft medio juni de<br />

Best Clinical Research Award van de<br />

European Society for Surgical<br />

Research in ontvangst genomen. Hij<br />

won de internationale prijs met een<br />

lezing over het MMC onderzoek naar<br />

het gebruik van zelfklevende<br />

kunststofmatjes bij liesbreuken. Uit<br />

deze Parade Trial blijkt dat het<br />

pijnniveau na insertie van een<br />

zelfklevende Progrip of een ingehechte<br />

polypropyleen mat voor open hernia<br />

herstel in beide gevallen laag is.<br />

Persisterende gestoorde sensibiliteit en<br />

'corpus-alienum gevoel' komen echter<br />

regelmatig voor. Daarnaast is primair<br />

liesbreukherstel met een Progrip mat<br />

geassocieerd met een hogere<br />

recidiefkans, waardoor het gebruik<br />

hiervan bij open liesbreukherstel wordt<br />

afgeraden.<br />

86


MMC in het nieuws<br />

Drie ton subsidie voor onderzoek naar mediastinoscopie<br />

Een mediastinoscopie bij longkanker hoeft in de toekomst mogelijk<br />

niet meer uitgevoerd te worden. Een subsidie van 300.000 euro,<br />

toegekend door ZonMW, maakt onderzoek onder leiding van<br />

longchirurg dr. Frank van den Broek van Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum<br />

mogelijk. Achterwege laten van deze belastende controle-ingreep kan<br />

patiënten operatierisico’s besparen en zorgen voor een snellere start<br />

van de behandeling. Frank van den Broek: “Als de detectie van<br />

uitzaaiingen door de mediastinoscopie inderdaad geen winst biedt<br />

en de operatie achterwege gelaten wordt, kunnen we jaarlijks<br />

ongeveer 1500 patiënten een dergelijke operatie met bijbehorende<br />

complicaties besparen. Bovendien kan dan de definitieve<br />

behandeling van de longtumor eerder<br />

gestart worden, hetgeen de overlevingskans<br />

vergroot. De resultaten hopen we over vijf<br />

jaar te kunnen presenteren.” De studie<br />

wordt gecoördineerd door promovendus<br />

Jelle Bousema.<br />

Vijf ziekenhuizen bundelen krachten in mProve<br />

STZ-ziekenhuizen Albert Schweitzer ziekenhuis, Isala, Jeroen Bosch<br />

Ziekenhuis, Máxima <strong>Medisch</strong> Centrum en Rijnstate bundelen hun<br />

krachten om patiënten dagelijks merkbaar betere zorg te bieden.<br />

Gezamenlijk vormen zij een innovatief netwerk met de naam mProve.<br />

De ziekenhuizen werken samen aan projecten die ieder ziekenhuis<br />

afzonderlijk niet (direct) kan realiseren. Zo ontwikkelen de medisch<br />

specialisten samen een verbeterde werkwijze om stollingsproblemen<br />

bij patiënten in ziekenhuizen te voorkomen. De ziekenhuizen gaan<br />

samen de communicatie verbeteren met patiënten die moeite<br />

hebben met lezen en schrijven en delen best practices op het gebied<br />

van patiëntveiligheid. Daarnaast delen zij data om op basis van dataanalyse<br />

onder andere tools voor zorgprofessionals te ontwikkelen die<br />

helpen medische beslissingen te nemen. Tot slot hebben medisch<br />

specialisten zich gezamenlijk ten doel gesteld het aantal vermijdbare<br />

heropnamen in de betreffende ziekenhuizen te verlagen.<br />

Lees meer op www.mprove.nu.<br />

Eerder duidelijkheid over Alzheimer mogelijk in MMC<br />

In Nederland hebben ongeveer twaalfduizend mensen die jonger zijn<br />

dan 65 jaar dementie. Diagnostiek verloopt bij deze doelgroep echter<br />

vaak traag. MMC heeft onlangs een PET-CT scanner in gebruik<br />

genomen waarmee met een Amyloid PET scan nauwkeuriger en<br />

sneller een vroegtijdige diagnose Alzheimer dementie kan worden<br />

gesteld. Dit geeft snel duidelijkheid en biedt de mogelijkheid tot het<br />

voorschrijven van medicatie en opstarten van begeleiding. Nucleair<br />

geneeskundige Ing Han Liem: “De inzet van de Amyloid PET scan bij<br />

de opsporing van de ziekte van Alzheimer is een belangrijke<br />

verbetering ten opzichte van onderzoek met behulp van de MRI en<br />

FDG-PET. Een MRI brengt alleen veranderingen in het hersenweefsel<br />

in beeld en een FDG-PET afwijkingen in metabolisme, maar deze zijn<br />

vaak niet specifiek voor Alzheimer. Deze onderzoeken tonen niet of er<br />

sprake is van Amyloid-afzetting. Als de Amyloid PET scan afwijkend is<br />

kan de patiënt de ziekte van Alzheimer hebben, maar eventueel ook<br />

andere vormen van dementie. In het geval van een normale scan is<br />

de ziekte van Alzheimer vrijwel uitgesloten. Met een Amyloid PET<br />

scan kunnen we samen met de bevindingen van de neuroloog betere<br />

en eerdere diagnoses stellen of juist minder waarschijnlijk maken.”<br />

Demonstratie eerste drones in de zorg<br />

Het studententeam Blue Jay van de Technische Universiteit<br />

Eindhoven presenteerde medio juni de drone van de toekomst in<br />

MMC Veldhoven. De studenten demonstreerden hier de potentie van<br />

de ontwikkelde dronetechnologie voor gezondheidszorg. Uniek aan<br />

de drone is dat deze autonoom zijn vliegroute bepaalt en opdrachten<br />

uitvoert. Daarnaast is de drone voorzien van ledlampen als ogen<br />

waarmee deze emoties kan uitbeelden. Ook aan<br />

veiligheidsmaatregelen is gedacht. De drones zouden in de toekomst<br />

gebruikt kunnen worden voor bijvoorbeeld transport van medicatie,<br />

of het begeleiden van patiënten naar een afspraak.<br />

<strong>Medisch</strong> <strong>Journaal</strong> - jaargang 46 - nummer 2 - <strong>2017</strong><br />

87

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!