Geschiedenis Amsterdamse scheepsbouw, Dr. L. van Nierop
Geschiedenis Amsterdamse scheepsbouw, Dr. L. van Nierop
Geschiedenis Amsterdamse scheepsbouw, Dr. L. van Nierop
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS VAN<br />
DE AMSTERDAMSE SCHEEPSBOUW<br />
door: <strong>Dr</strong>. Leonie <strong>van</strong> <strong>Nierop</strong><br />
Bundeling artikelen zoals eerder afgedrukt<br />
in Amstelodamum 1955 (Mb) en 1956 (Jb)<br />
1
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
BESCHOUWINGEN OVER SCHEEPSBOUW OP DE<br />
LASTAGE<br />
De bewoners <strong>van</strong> Amsterdam hebben, sinds de Middeldam<br />
omstreeks 1270 gelegd is, naast hun houten huisjes aan de binnenzijden<br />
<strong>van</strong> de kaden langs de Amstel een verkeersmiddel te<br />
water <strong>van</strong> node tot vervoer <strong>van</strong> personen, levensmiddelen en<br />
andere goederen langs deze en andere stromen, sloten en poelen<br />
<strong>van</strong> de omgevende, moerassige veengrond. Men kan zich<br />
hun bestaan niet denken zonder primitief ineengetimmerde<br />
vaartuigen, die of <strong>van</strong>zelf drijven of door bomen, riemen of<br />
zeilen worden voortbewogen. Misschien stellen de oudste vissers<br />
zich tevreden met hengel en fuik, doch ook deze moeten<br />
langs de Amstel <strong>van</strong> de markt te Ouderkerk worden gehaald.<br />
Bij de toeneming der bevolking, de ontwikkeling der nederzetting<br />
tot stad en de uitbreiding <strong>van</strong> het verkeer neemt het vervoer<br />
per schip langs de binnenwateren en rivieren en over het<br />
IJ en de zee toe. Naast de schippers, die volgens het privilegie<br />
<strong>van</strong> 1275 door Holland varen of zullen varen, worden in 1323<br />
genoemd veerschippers op Amersfoort en aan het einde der<br />
eeuw op Kwadoelen, Iepensloot en Diemerdam. In het midden<br />
<strong>van</strong> de eeuw zijn er <strong>Amsterdamse</strong> schippers in Hamburg, in<br />
1406 een in Riga, in 1379 in Engelse havens 1 .<br />
Doch of de vaartuigen <strong>van</strong> deze schippers, nu de techniek hoe<br />
langer hoe hogere eisen stelt, in Amsterdam getimmerd zijn,<br />
is, ondanks de vele onderzoekingen hierover, nog een<br />
1 <strong>Dr</strong>. F. Kettner, Handel en scheepvaart <strong>van</strong> Amsterdam in de vijftiende<br />
eeuw, p. 3 e.v.<br />
open vraag. Men weet alleen <strong>van</strong> schepen, die in de Zuiderzeesteden,<br />
Kampen, Dordrecht en elders gebouwd zijn.<br />
Professor Posthumus verklaart in zijn groot werk: “De Oosterse<br />
Handel te Amsterdam” niets meer dan dat “het bekend<br />
is, dat <strong>van</strong> oudsher te Amsterdam schepen werden gebouwd.” 2<br />
Hetgeen niet veel zegt.<br />
Alleen is bekend dat Amsterdammers in 1345 medewerken<br />
aan het herstellen <strong>van</strong> een baardse, te Dordrecht in 1344 gebouwd,<br />
en in 1368 aan de uitrusting <strong>van</strong> de zogenaamde<br />
Vredecogghe 3 .<br />
Ook schrijft art. 17 <strong>van</strong> het in 1412 eerst geformuleerde, in<br />
1413 gecodificeerde Waterrecht voor, dat een schip “<strong>van</strong><br />
noetsaken” te Amsterdam binnengevallen, aldaar “rede” gemaakt<br />
kan worden, terwijl een later aan deze keur toegevoegd<br />
art. 2 voorziet in de afrekening, wanneer de schipper “enich<br />
gelt” aan het schip “vertymmerde of enich want kofte.” 4 Dit<br />
alles heeft betrekking op herstellen. Slechts het in 1413 gecodificeerde<br />
verbod <strong>van</strong> “scepe maken, noch sciptouwe teeren,<br />
noch scippeken” 5 binnen de Oude Gracht, de poorthuizen of<br />
de palen <strong>van</strong> de stad wegens brandgevaar, slaat waarschijnlijk<br />
ook op de bouw <strong>van</strong> nieuwe schepen. De zeilmakerij is dan<br />
ook reeds in gang. Iedere man of vrouw wordt verboden zeilen<br />
2 Posthumus, p. 103.<br />
3 J. ter Gouw, <strong>Geschiedenis</strong> <strong>van</strong> Amsterdam 1, p. 250, 319. 11, p. 58;<br />
<strong>Dr</strong> M. G. de Boer, Amsterdams ligging ten opzichte <strong>van</strong> den Sint-<br />
Anthoniedijk, 26e Jbk. <strong>van</strong> Amstelodamum, p. 12. In het vervolg<br />
aangehaald als Jbk.<br />
4 <strong>Dr</strong> Joh. C. Breen, Rechtsbronnen der stad Amsterdam, p. XIII, 618.<br />
5 Breen, p. 39.<br />
2
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
of “banetten” 1 in de kerk te maken of te naaien zonder verlof<br />
<strong>van</strong> provisor, deken of kerkmeesters; deze, of touwen, daar<br />
neer te leggen of op te hangen, zonder toestemming <strong>van</strong> de<br />
laatsten of het Gerecht. 2 Ook touw wordt in die tijd al buiten<br />
de Nieuwe Gracht geslagen. 3<br />
Vaartuigen voor de binnenvaart en vooral “scouden of scuyten,<br />
cleyne of grote” 4 , worden vermoedelijk in de 15e eeuw<br />
steeds meer langs de kleine stromen gebouwd. Met de Scafferie<br />
of Stadstimmertuin in de Grimmenes valt in 1456 het<br />
“Baerdsehuus” 5 samen of dit staat daarnaast. Een werf of afdak<br />
voor de aldaar of in de Scafferie gebouwde baardsen 6 , die,<br />
met riemen of zeilen voortbewogen, binnenlands en langs de<br />
kust in vrede en oorlog dienst doen. Zij zullen over de Grim<br />
de Amstel bereiken voor op- en afvaart.<br />
Wellicht komen er in deze tijd reeds dergelijke werfjes in primitieve<br />
vorm voor langs het Spui en de N.Z. Voorburgwal-<br />
Boerenwetering. Een eeuw later heet het in naam veranderde<br />
Hekelveld “Oude Timmerwerf” 7 en in 1538 en 1557 zijn er<br />
aan de Westhoek <strong>van</strong> het Spui, de samenkomst <strong>van</strong> de grachten<br />
bij het Boerenverdriet, schuitenmakerswerven. 8 In 1585<br />
woont een scheepstimmerman op de N.Z.Voorburgwal achter<br />
1 Bonnetten.<br />
2 Breen, p..32<br />
3 Breen, p. 38<br />
4 Breen, p. 27<br />
5 J. Wagenaar, Amsterdam I, p. 76. VII, p. 146, 252.<br />
6 Het bestek <strong>van</strong> dit artikel gedoogt niet alle vaartuigen bij hun soortnaam<br />
op te noemen en te verklaren.<br />
7 Ter Gouw V, p. 106.<br />
8 Ter Gouw V, p. 61<br />
Boerenverdriet met schuitenmakerswerf<br />
het Begijnhof. 9 Voor het timmeren <strong>van</strong> en aan de “kogghen,<br />
hulcs, crayers en evers of andere zeescepe, die buyten duynen<br />
varen” 10 is door bovengenoemd verbod alleen de oever <strong>van</strong> het<br />
IJ aangewezen, en de haven of Damrak, als een deel <strong>van</strong> het<br />
IJ beschouwd. Dit land mag opgehoogd worden en onder bepaalde<br />
voorwaarden kunnen er een dijk en “bolwerken” worden<br />
aangelegd. Na de vergrotingen <strong>van</strong> 1342 en 1386 loopt de<br />
grens <strong>van</strong> de Vrijheid in het Noorden “te halven stroem toe<br />
9 <strong>Dr</strong> J, G. <strong>van</strong> Dillen, Amsterdam in 1585, p. 137.<br />
10 Breen, p. 26.<br />
3
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
in ‘t Ye” 1 (ongeveer <strong>van</strong> de verlengde lijn <strong>van</strong> de latere Prinsengracht<br />
tot die <strong>van</strong> de latere Oude Schans toe 2 en in 1409<br />
“tot an der Voelwyck” over dezelfde afstand. Langs de IJ-kant<br />
ontstaat door een dijkbreuk ten Westen <strong>van</strong> de latere Oude<br />
Schans tussen 1377 en 1383 een veilige en diepe rede - de<br />
Oude, daarna de O.Z.Waal geheten - die kort daarna door een<br />
enkele palenrij wordt afgesloten en zodoende een uitnemende<br />
bergplaats in de winter zal vormen voor de schepen. Tweehonderd,<br />
zowel <strong>Amsterdamse</strong> als vreemde schepen, zullen op den<br />
duur in deze winterlaag geborgen kunnen worden. 3<br />
Haar oeverland, dat ook nadat de Geldersekade na 1425 een<br />
deel binnen de stad trekt, tot 1585 buiten de aan het eind <strong>van</strong><br />
de 15e eeuw voltooide omwalling in de Vrijheid ligt, krijgt de<br />
naam “Lastage”. Waar het uit bastaardlatijn ontstane woord<br />
“lastaedse” ballast betekent, moet dit land in de aan<strong>van</strong>g zijn<br />
gebruikt bij het ballasten <strong>van</strong> schepen. Een bedrijf te Amsterdam,<br />
waar de Grafelijkheid reeds in 1345 “de cogghen deed<br />
lastaedzen”, al vroeg <strong>van</strong> betekenis, daar de meeste schepen<br />
in ballast uitvoeren. 4<br />
Bewoning <strong>van</strong> de Lastage kan plaats vinden na de bevestiging<br />
door Willem <strong>van</strong> Beieren in 1404 <strong>van</strong> het handvest <strong>van</strong> Albrecht<br />
<strong>van</strong> 1386, dat niet alleen het stadsgebied uitlegt, maar<br />
1 Breen, p. 15, 16.<br />
2 <strong>Dr</strong> J. <strong>van</strong> Breen, De Grenzen <strong>van</strong> de vrijheid en <strong>van</strong> de omwalling der<br />
stad Amsterdam in de XIVe en XVe eeuw, 45e Jbk. p. 23, 24, 32, 33.<br />
3 W. H. M. de Fremery, De Opkomst der Amsterdamsche haven, 22e<br />
Jbk., p. 33.<br />
4 Breen, p. 618, 27, 138.<br />
ook de betimmering <strong>van</strong> de vergroting voorschrijft. 5 Nog in<br />
1404 geven burgemeesteren aan Ysbrand Pietersz en zijn nakomelingen<br />
het recht daar een huis en lijnbaan neer te zetten.<br />
En waar de schepen in de Oude Zijds Waal ook hersteld en<br />
uitgerust zullen worden, richten de bewoners op dit terrein<br />
geleidelijk bedrijven op voor <strong>scheepsbouw</strong> en scheepsherstelling,<br />
opslagplaatsen en pakhuizen voor aan- en weggevoerde<br />
en benodigde goederen. De ontwikkeling gaat langzaam, en<br />
is onbekend.<br />
Na bovengenoemde ommuring wordt de voorstad door een ophaalbrug<br />
over de Veste en het daaraansluitende Waterpoortje<br />
tussen de St. Antonies- en Schreierstorens met de stad verbonden.<br />
In 1487 spreekt de overheid <strong>van</strong> “die Ouwezijdes Wael bij<br />
die Lastaigie” 6 . Het is geen economisch krachtige voorstad.<br />
De terreinen langs de Veste, waarop huizen en tuinen staan,<br />
zijn, ondanks herhaalde aanmaningen, in 1500 nog niet eens<br />
alle betaald 7 .<br />
Ook wijzigt zich het vervoer ter zee in die tijd. De scheeps-<br />
5 Hoever de Lastage zich tot het Zuiden uitstrekte, staat. waar zii niet<br />
officieel werd omschreven. niet vast. De taxateurs <strong>van</strong> 1557 zetten de<br />
grens aan .de Bomensloot (G.A.A.: “Kohier <strong>van</strong> de taxateurs <strong>van</strong> 1557”,<br />
fol. 164, 165.), Wagenaar plaatst haar, in navolging <strong>van</strong> de Anonymus<br />
bij Pontanus aan de St. Antoniesdijk <strong>van</strong> de St. Antoniespoort tot aan<br />
het Leprozenhuis (1, p. 138), hetgeen algemeen aangenomen wordt.<br />
Kettner (p. 115) noemt als grenzen de tegenwoordige Geldersekade,<br />
Koningstraat en Oude Schans. Jas. F. Steussy, Straten schrijven historie,<br />
p, 25, somt de huidige Geldersekade, -Nieuwmarkt, St. Antoniesbreestraat,<br />
Oude Schans, Oude en Kromme Waal als grenzen op.<br />
6 Breen, p. 232<br />
7 Breen, p. 371<br />
4
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
Scheepskraan voor de Schreierstoren<br />
bouw in Noord-Europa ondergaat met de uitbreiding <strong>van</strong> de<br />
scheepvaart in de 15e eeuw een belangrijke verandering. Grote,<br />
hechtere schepen, “karvelen” - naar het Bretonse caravelle<br />
of razeilen -, komen aldaar op, naast de in gebruik blijvende<br />
koggen en andere vaartuigen. In Holland en Zeeland, speciaal<br />
in Hoorn, worden zij het eerst in 1459 en 1460 getimmerd.<br />
Hoewel het land aan de diepe O.Z.Waal geschikt is voor hun<br />
bouw, hoort men te Amsterdam vóór 1500 slechts een enkele<br />
maal <strong>van</strong> dit schip en niet <strong>van</strong> het timmeren 1 . De vrachten zijn<br />
zo hoog, dat het schip een vrachtprijs kan bedingen, die de<br />
1 Zie uitvoerig Posthumus, p. 100 e.v.<br />
bouwkosten te Dantzig (een enkele maal in andere steden aan<br />
de Oostzee), waar de Hollanders reeds vroeg schepen kopen<br />
en bestellen, goedmaken. 2<br />
Daarbij heeft een andere techniek met het bouwen <strong>van</strong> deze<br />
karvelen ingang gevonden. Tot nu toe hadden de schepen in<br />
Noord-Europa een overnaadse beplanking gehad. Dit verdwijnt<br />
niet, maar voor het moderne, hechtere schip wordt de<br />
gladde beplanking toegepast, in Zuid-Europa in zwang, waarbij<br />
de gangen tegen elkaar liggen. Er dient evenwel op gelet<br />
te worden, dat de naden tussen de planken goed gedicht zijn,<br />
zowel bij de bouw als onder en na de vaart. Vandaar dat het<br />
breeuwen - of in zuiver Amsterdams brauwen - opkomt, ook<br />
kalfaten genoemd. De breeuwer heeft de naden te “drijven” 3 ,<br />
d.i. met breeuwijzer en -hamer werk - uitgeplozen touw - stevig<br />
daar in te drijven, waarna er kokend pik op gegoten wordt,<br />
totdat de naden goed gevuld zijn en de buiten- en binnenhuid<br />
volkomen voor water gesloten blijven 4 .<br />
De Anonymus bij Pontanus deelt omstreeks 1500 mede: “in<br />
dien quartiere 5 werden dagelicx veelderley groote ende schoone<br />
schepen getimmert” 6 . Nu ziet deze schrijver alles in de<br />
2 Posthumus, p. 227. Kettner, p. 119.<br />
3 V. Dillen, Bronnen tot de geschiedenis <strong>van</strong> het bedrijfsleven en gildewezen<br />
in Amsterdam, 1, no. 1349.<br />
4 Te Rotterdam schijnt deze ambachtsman onder de scheepstimmerlieden<br />
niet de positie <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> te hebben gehad. <strong>Dr</strong> S. G. <strong>van</strong><br />
Kampen maakt in zijn “De Rotterdamse particuliere <strong>scheepsbouw</strong> in<br />
de tijd <strong>van</strong> de Republiek” geen melding <strong>van</strong> hem en gebruikt het woord<br />
kalfaten slechts op p. 47 en op p. 212 in een citaat.<br />
5 Tussen de St. Antoniespoort en het Y, derhalve de Lastage.<br />
6 Ed. Montanus, p. 359, 358, 355.<br />
5
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
overtreffende trap. In het Damrak kunnen volgens hem meer<br />
dan 1000 schepen liggen en de <strong>Amsterdamse</strong> koopvaardijvloot<br />
zou uit 200 grote schepen bestaan, waar Professor Posthumus<br />
na nauwkeurige berekening dit aantal op hoogstens<br />
100 schat 1 .<br />
Maar er zijn nog andere bewijzen <strong>van</strong> <strong>scheepsbouw</strong> ter plaatse<br />
in deze tijd. In 1498 staat reeds een scheepskraan bij de ingang<br />
<strong>van</strong> de O.Z.Waal tegenover de Schreiershoek voor de heffing<br />
<strong>van</strong> zware lasten en het inzetten en uithalen <strong>van</strong> masten, die<br />
wellicht thans reeds “buten op ‘t timmerwerf” 2 vervaardigd<br />
worden.<br />
Hoewel de scheepstimmerman zich in de 15e eeuw specialiseert,<br />
blijft hij onder de timmerlieden schuil gaan. Van vóór<br />
1413 tot 1468, of wellicht iets korter 3 zijn deze opgenomen in<br />
het St. Eloyengilde, dat der smeden, daarna vormen zij een<br />
afzonderlijke broederschap met eigen overlieden en altaar. 4<br />
De eerste bekende gildebrief <strong>van</strong> de timmerlieden dagtekent<br />
wederom <strong>van</strong> 1500 5 , en wel <strong>van</strong> 13 Maart. En hoewel de stad<br />
in 1512 zal zeggen dat “<strong>van</strong> ouden tyden vryheyt geweest<br />
heeft int tymmeren ende maken <strong>van</strong> den scepen, ende... men<br />
geneghen is, die vryheyt te continueren tot voirdernisse ende<br />
welvaert <strong>van</strong> der stede” worden de drie eerste artikelen <strong>van</strong> de<br />
brief 6 aan de <strong>scheepsbouw</strong> gewijd. Ten eerste moet de “sceep-<br />
1 Posthumus, p. 105.<br />
2 Ter Gouw 111, p. 247.<br />
3 Wagenaar 1X p. 161, Breen, p. 38.<br />
4 Breen, p. 217, 365<br />
5 Breen, p. 464<br />
6 Breen, p. 511.<br />
maecker” voor ieder zeeschip, dat hij op stapel zet, een pond<br />
was aan het altaar geven. Ten tweede mogen op straffe <strong>van</strong><br />
boete alleen poorters en gildebroeders de schepen breeuwen<br />
of “verzien met timmeringen, stoppingen of anders”. Evenwel<br />
met een exceptie: indien de schipper-opdrachtgever tot het<br />
breeuwen geen gereedschap of hulp kan krijgen en de gildebroeders<br />
alleen voor hoger loon dan de gezellen of vreemde<br />
arbeiders willen werken 7 , is hij vrij om goedkopere krachten<br />
aan te nemen. Het is de vraag, of deze bepaling alleen dient<br />
om de vrij hoge lonen te drukken 8 . De schipper kan ook haastwerk<br />
opdragen om bijtijds te vertrekken en hiervoor zouden<br />
gildebroeders niet te vinden kunnen zijn, om welke reden dan<br />
ook.<br />
Ten derde moet het gilde een scheepmakersblaasbalg bezitten<br />
om het schip voor reparatie of verbouwing op te lichten. Artt.<br />
6-8, die vermoedelijk voor alle gildebroeders gelden, houden<br />
de heffingen <strong>van</strong> inkomst- en leergelden <strong>van</strong> bepaalde bedragen<br />
in en de verplichting de mis voor een overleden gildebroeder<br />
bij te wonen. Alles op straffe <strong>van</strong> boete bij verzuim.<br />
Een keur <strong>van</strong> 1512 geeft nu een goed overzicht <strong>van</strong> het werk<br />
op de Lastage. Tot nu toe was daar altijd naar de gewoonte<br />
der tijden - zoals overal in de Vrijheid - accijnsvrij bier aan<br />
de arbeiders geschonken door werkgevers of opdrachtgevers.<br />
Doch in het belang der industrie zal nu bij nieuwbouw vrijdom<br />
<strong>van</strong> accijns <strong>van</strong> één ton bier, voor elke voet die de kiel lang<br />
7 Vergelijk v. Dillen, no. 235. In 1528 wordt dit zodanig gewijzigd, dat<br />
keurmeesters en overlieden dit kunnen veroorloven, zo twee poortersgildebroeders<br />
na elkaar hem niet geriefden. (V. Dillen I, no. 142).<br />
8 Posthumus, p. 46.<br />
6
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
is, worden gegeven. Bij verlenging <strong>van</strong> schepen, hetgeen de<br />
bouwers <strong>van</strong> nieuwe schepen ook onderhanden nemen 1 , wordt<br />
vrijdom <strong>van</strong> accijns gegeven <strong>van</strong> één ton bier per voet <strong>van</strong> de<br />
nieuwe kiel en bij het breeuwen zóveel tonnen als de schipper<br />
onder ede zal verklaren gebruikt te zijn “int tymmeren ofte<br />
brauwen” 2 .<br />
Waar de keur veelal ontdoken wordt, is in 1539 de controle<br />
bij een nieuwe keur aan de gezworen bierdragers opgedragen.<br />
De accijns moet nu worden betaald door de breeuwers in de<br />
O.Z.Waal binnen de palen tussen Montelbaan en de dijk of<br />
in de N.Z. Waal, maar in ieder <strong>van</strong> bovengenoemde gevallen<br />
wordt in bepaalde mate restitutie gegeven. Het verkopen <strong>van</strong><br />
bier, waartoe verleiding bestaat, wordt de betreffende personen<br />
uitdrukkelijk verboden 3 .<br />
Aangezien de laatste keur spreekt <strong>van</strong> “scippers, die nyewe<br />
scepen... doen maicken” en niet <strong>van</strong> de reders, blijkt dat de<br />
eersten - in deze tijd reeds uitsluitend zetschippers 4 - thans de<br />
opdrachtgevers zijn <strong>van</strong> de bouw <strong>van</strong> een nieuw schip en uit de<br />
aard der zaak ook <strong>van</strong> verlengen, herstellen en breeuwen, hetgeen<br />
in de. periode omstreeks 1500 nog niet was uit te maken. 5<br />
Het verspreid wonen der reders 6 geeft hen deze macht. Natuurlijk<br />
houden zij wel ruggespraak met de reders. Schippers <strong>van</strong><br />
vreemde schepen hadden daartoe altijd de bevoegdheid.<br />
1 V. Dillen I, no. 240.<br />
2 Breen, p. 511.<br />
3 De Fremery, p. 41.<br />
4 Posthumus, p. 114.<br />
5 Posthumus, p. 115<br />
6 Posthumus, p. 116.<br />
Het kalefateren <strong>van</strong> een schip<br />
In 1517 verlaten de scheepstimmerlieden, om onbekende redenen,<br />
het gilde voor dat <strong>van</strong> de buitenlandsvaarders. Dit gilde<br />
kreeg zijn eerste brief in 1473, toen de broederschappen aan de<br />
Oude en de Nieuwe Zijde zich verenigden. 7 De broeders waren<br />
(volgens Professor Posthumus) “grootschipheren”, d.w.z.<br />
schippers <strong>van</strong> de toen opkomende grote schepen. 8 Hun sociale<br />
positie is hoger dan die der gewone schippers, ongeveer gelijk<br />
aan die der reders. 9<br />
De bepalingen, geldende in de brief <strong>van</strong> 1500, worden mutatis<br />
mutandis in die <strong>van</strong> 1517 overgenomen. Een nieuw artikel<br />
verbiedt knechten aan te nemen zonder toestemming der vier<br />
7 Breen, p. 85, 453,<br />
8 Posthumus, p. 96.<br />
9 V. Dillen I, no. 29.<br />
7
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
overlieden, die controleren of zij hun loon waard zijn. Er blijkt<br />
derhalve kaf onder het koren te zijn.<br />
Een aanvullende ordonnantie <strong>van</strong> de gildebrief in 1539 verklaart<br />
dit nader. 1 Geen gezellen zullen volgens art. 1 in het<br />
vervolg mogen breeuwen of “repareren”, indien zij niet in staat<br />
zijn bij het “nyen werck” zes stuivers daags te verdienen. Ook<br />
zal geen gildebroeder-breeuwer de schipper meer mogen verlaten<br />
voordat zijn aangenomen werk voltooid is. De overlieden<br />
kunnen voorts de meesterscheepstimmerlieden verbieden,<br />
nieuwe schepen te bouwen, indien zij na zesmalige aanmaning<br />
en verloop <strong>van</strong> anderhalf jaar de jaarzang en het inkomstgeld<br />
niet hebben voldaan. Hun financiële positie schijnt derhalve<br />
niet rooskleurig te zijn. Voorts wordt het leergeld vastgesteld,<br />
en <strong>van</strong> vreemde gezellen, die een jaar niet gewerkt hebben,<br />
wordt een retributie aan het altaar verlangd.<br />
Meer wordt <strong>van</strong> de scheepstimmerlieden tot aan de Alteratie<br />
niet gezegd. Laten we nu nagaan hoe het met de breeuwers<br />
vóór deze tijd gesteld was.<br />
De <strong>Amsterdamse</strong> magistraat, <strong>van</strong> mening zijnde dat de welvaart<br />
<strong>van</strong> “dese goede stede <strong>van</strong> Aemstelredamme” meest gegrondvest<br />
was “op die coopmanschepe ende die zeevaerdighe<br />
neringhe”, kondigde op 31 Juli 1528 een afzonderlijk keur af<br />
“mits in ‘t stuck <strong>van</strong> ‘t braeuwen - dat noottruftich is totten<br />
zeevaerdighe neringhe - haertoe de beste regule nyet en is<br />
1 V. Dillen I, no. 235.<br />
gehouden”. 2 De meester-breeuwer, een speciaal vakman onder<br />
de scheepstimmerlieden, kwam toen volkomen onder toezicht<br />
<strong>van</strong> vier door de overheid te benoemen keurmeesters. Alleen<br />
met hun toestemming kunnen de meesters op de hen toebehorende<br />
“wallen” - de latere “braeuwerffven” 3 of op het water de<br />
onderkant <strong>van</strong> schepen breeuwen, zo zij niet in een vastgestelde<br />
boete willen vallen. Noch mag een schipper zijn schip ter<br />
breeuwing in de “gronttouwen” 4 leggen zonder aan overlieden<br />
en keurmeesters een dagloon te hebben gegeven, waar<strong>van</strong> de<br />
laatsten ⅔ en het altaar ⅓ ont<strong>van</strong>gen. Daarvoor houden zij<br />
streng toezicht op de bekwaamheid <strong>van</strong> de knechts. 5 Ook zal<br />
de meester-breeuwer geen “dienstknapen” aannemen om de<br />
“coggeschepen te hellen ofte om te keren” - derhalve op de<br />
wal - indien de keurmeesters hen daartoe niet bekwaam achten.<br />
Zo de breeuwer afgekeurde krachten aanneemt, moet hij<br />
in alle gevallen persoonlijk de boeten betalen.<br />
Zonder nu zo ver te gaan als <strong>Dr</strong> <strong>van</strong> Dillen, die de “braeuwers”<br />
scheepsherstellers noemt 6 , moet hier toch gezegd worden, dat<br />
de kogge - een overnaads gebouwd schip - <strong>van</strong> onderen niet<br />
technisch gebreeuwd, maar alleen gereinigd en hersteld kan<br />
worden. De gaten, op reis daarin gekomen, worden dan ge-<br />
2 Van Dillen I, no. 142.<br />
3 De Fremery, p. 89.<br />
4 Deze dienen om het in het water terzijde gehaalde grote schip op vereiste<br />
afstand <strong>van</strong> de wal te houden. Het kleine schip wordt op de werf<br />
gekalfaat. Zie Gr.N.W.B.i.v.; Van Kampen, p. 47 en de afbeelding bij G.<br />
C. E. Crone, Onze schepen in de gouden eeuw, tegenover p. 24.<br />
5 Zie de uitwerking in 1539, hiervoren.<br />
6 Van Dillen, p. 227 n.<br />
8
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
Het breeuwen <strong>van</strong> een schip<br />
stopt en gedekt met hout. 1 Het is mogelijk dat voor de “stoppingen”<br />
werk gebruikt wordt. Doch ook kan met “moskuylen” 2<br />
gewoon mos in de gaten worden gedreven, dat daarna wordt<br />
belegd. Dit gebeurde reeds in het stenen tijdperk en omstreeks<br />
1578-1589 nog bij de reparatie <strong>van</strong> platboomde vaartuigen en<br />
hun luifels. 3<br />
1 E. <strong>van</strong> Konijnenburg, De <strong>scheepsbouw</strong> <strong>van</strong>af zijn oorsprong, 1, p. 63.<br />
2 Zie Keur <strong>van</strong> 1500 hiervoren.<br />
3 E. Kebble Chatterton, Sailing ships and their story, p. 97. Van Dillen<br />
I, no. 1349, art. 3. Een mosbijteltje komt te Rotterdam voor in een<br />
inventaris <strong>van</strong> een scheepstimmerma in 1611. Van Kampen, p. 200. Pik<br />
kan ook inplaats <strong>van</strong> mos gebruikt worden. “Solders, platten ofte leuffenen”,<br />
zie Van Dillen I, no. 1349. Vlotten of schuiten met rietschoven<br />
hebben in 1746 soms nog houten luifels. H. Noordkerk, Handvesten <strong>van</strong><br />
We hebben gezien dat breeuwers reeds in 1512 schepen repareerden<br />
4 . Het staat niet vast dat alle breeuwers deze reparaties<br />
uitvoerden, hoewel zij daartoe een zekere opleiding hadden<br />
gehad. 5 Waar zij lagere lonen ont<strong>van</strong>gen dan de scheepstimmerlieden<br />
6 zal de schipper aan hen dergelijke en andere kleine<br />
herstellingen hebben opgedragen. De breeuwers zelve, als<br />
houtgebruikers, leveren dan ook gaarne aan de schipper hout<br />
voor reparaties op zee. Waarschijnlijk om de houthandelaren<br />
te gerieven wordt in de gildebrief <strong>van</strong> de scheepstimmerlieden<br />
<strong>van</strong> 5 October 1589 de breeuwers op straffe verboden middellijk<br />
of onmiddellijk eikenhout te kopen om het aan de schippers<br />
te leveren. Hetgeen in de brief <strong>van</strong> 1591 zodanig verzacht<br />
wordt, dat zij in het vervolg in hun rekeningen hebben op te<br />
geven, hoeveel hout zij in het werk gebruikten. 7<br />
In 1548 ver<strong>van</strong>gt een nieuwe keur de veelvuldig ontdokene<br />
<strong>van</strong> 1528. Het dagloon bij reparatie <strong>van</strong> een kogschip zal in het<br />
vervolg hoogstens drie stuivers bedragen. Onder de vier keurmeesters<br />
worden benoemd een scheepstimmerman en een<br />
oud-overman <strong>van</strong> het buitenlandvaardersgilde. Deze zullen<br />
thans de meester-breeuwers examineren en grondig het werk<br />
onderzoeken <strong>van</strong> hen, die <strong>van</strong> buiten in het gilde als meesters<br />
willen komen, en alleen geslaagden als zodanig toelaten. Deze<br />
betalen hen 10 stuivers examengeld, de afgewezenen de helft.<br />
Amsterdam, p. 1670.<br />
4 Vergelijk ook Stapel, Beschrijving <strong>van</strong> de Oost Indische Compagnie, p.<br />
178.<br />
5 Zie p. 39 en ook de keur <strong>van</strong> 1539, art. 1.<br />
6 Gregory Robinson, Ships that made history, p. 4.<br />
7 Van Dillen I, no. 772, art. 19.<br />
9
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
Ook wordt gecontroleerd, dat de enkele schepen die buiten de<br />
Haarlemmerpoort gebreeuwd worden, niet zonder betaling<br />
<strong>van</strong> het dagloon vertrekken 1 .<br />
In 1551 worden de breeuwers beschermd tegen vreemde binnenlandvaarders.<br />
Wanneer de laatsten een groot schip breeuwen,<br />
kunnen poorters eisen, hen te ver<strong>van</strong>gen, mits voor hetzelfde<br />
loon werkende 2 .<br />
Waar voor het teren <strong>van</strong> kabels, staand en lopend want en de<br />
ankersmederij geen regels waren gegeven, “waerduer mennich<br />
goet schip mit volck ende goet achtergebleven is, God<br />
bethert, dat een beclaechlick dinck is”, waren in 1527 voorschriften<br />
uitgevaardigd voor de techniek <strong>van</strong> het teren en de<br />
kwaliteit <strong>van</strong> het materiaal, en waardijns voor het toezicht<br />
aangesteld. De teerketelhouders zijn vrij, doch worden evenals<br />
hun knechts beëdigd.<br />
Vermoedelijk om geschillen te voorkomen, moeten zij de<br />
schipper of zijn opperbootsman tot het werk toelaten en zijn<br />
aanwijzingen opvolgen. Zo niet, dan zijn zij evenals de onbeedigden<br />
strafbaar.<br />
Het ijzer voor grote en kleine ankers wordt voorgeschreven,<br />
een nauwkeurige proef voor hun deugdelijkheid vastgesteld.<br />
De regels en het toezicht worden in deze eeuw nog driemaal<br />
verscherpt 3 .<br />
Hoewel de touwslagerij sinds oudsher een belangrijke industrie<br />
was, dagtekent de oudst bekende keur op haar eerst <strong>van</strong> 4<br />
Maart 1514. Vier dagen later wordt zij aangevuld en 24 Maart<br />
1 Van Dillen I, no. 772, art. 19.<br />
2 Van Dillen I, no. 331, 370.<br />
3 Van Dillen I, no. 115, 505, 562, 801.<br />
wordt reeds een lijndraaier wegens overtreding gestraft. Na<br />
de toevoegingen <strong>van</strong> 1515 en 1520 is in 1523 wederom een<br />
aanvulling gewenst 4 , daar “veele gebreken vallen onder de<br />
lijndraeyers in t spinnen ende meer andere stucken, dese neringhe<br />
angaende, waerduer schepen ende menschen gespilt<br />
mogen werden”. En nog vijfmaal zullen nieuwe keuren volgen<br />
5 . De touwslagerij blijft een vrij beroep, waarin techniek<br />
en materialen zijn voorgeschreven, evenals de plichten <strong>van</strong> de<br />
technische bedrijfsleiders, de meesterknechts, die onder ede<br />
staan 6 .<br />
Wanneer wij nu zien hoe streng, in het belang <strong>van</strong> personen en<br />
goederen, het toezicht is op de nevenbedrijven <strong>van</strong> de <strong>scheepsbouw</strong>,<br />
maar hoe noch het hout <strong>van</strong> het nieuwe schip, noch de<br />
bouw worden gecontroleerd, behoudens een onderdeel - het<br />
breeuwen -, terwijl de veiligheid <strong>van</strong> scheepsvolk, reizigers<br />
en lading toch zeker <strong>van</strong> de goede scheepstimmerij afhankelijk<br />
is, baart het verwondering dat de overheid zich bijna niet<br />
met het “nyen werck” op de Lastage bemoeit. De uitspraak<br />
<strong>van</strong> 1512, dat de <strong>scheepsbouw</strong> daardoor juist toenam, wil nog<br />
niet zeggen dat men goede, zeewaardige schepen afleverde.<br />
De vraag rijst onwillekeurig of bij die enkele gegeven voorschriften<br />
en gezegden hierover de wens niet de vader <strong>van</strong> de<br />
gedachte is, en of de scheepstimmerij zich niet in hoofdzaak<br />
beperkt heeft tot verlenging en herstelling, en slechts weinig<br />
nieuwe schepen op stapel worden gezet. Het voorstel <strong>van</strong> 1538<br />
4 Ibidem no. 8, 9, 10, 24, 49, 76.<br />
5 Van Dillen I, no. 174, 181, 347, 527, 694.<br />
6 De gildebrief der timmerlieden <strong>van</strong> 1524 - Noordkerk, p. 1283 - schrijft<br />
de ramakers als proef het maken <strong>van</strong> een goed rad voor.<br />
10
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
om bij <strong>scheepsbouw</strong>, -timmering en -levering voor de “kiele,<br />
holle ende wijdete alleen de stadsvoettael” te gebruiken, omdat<br />
er dagelijks veel “altercatiën vallen” 1 - in 1558 herhaald<br />
- zal wel in hoofdzaak uitgevaardigd zijn om geschillen op te<br />
lossen en de considerans, dat de <strong>scheepsbouw</strong> zeer vermeerdert,<br />
behoort er nu eenmaal bij 2 .<br />
Het is niet eens bekend of de grote Galeota <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong><br />
schutterij 3 hier op de Lastage gebouwd is in de winter<br />
<strong>van</strong> 1504-1505. Zij kan evengoed in Waterland, in een der Zuiderzeesteden<br />
of elders op stapel gezet zijn.<br />
Beschouwen wij hierover de Lastage zelf. Met haar lijnbanen,<br />
pakhuizen en opslagplaatsen <strong>van</strong> hout, hennep, vlas, as, teer<br />
en pik, - uit het buitenland aangevoerd deels voor de scheepstimmerij,<br />
deels om in ruwe of bewerkte staat weer uit te voeren<br />
4 - is zij met de schepen in de O.Z.Waal een onbeschermd,<br />
kwetsbaar voorterrein in de veelvuldige oorlogen aan het einde<br />
<strong>van</strong> de 15e en in de 16e eeuw, en niet rustig genoeg gelegen<br />
voor de vreedzame ontwikkeling <strong>van</strong> het <strong>scheepsbouw</strong>bedrijf.<br />
Hier zal de geschiedenis <strong>van</strong> de Lastage in de 16e eeuw, door<br />
de Heer de Fremery in zijn bovengenoemde, hoogst belangrijke<br />
studie zo uitnemend uiteengezet 5 , niet herhaald worden.<br />
Genoeg zij het te vermelden dat de verdedigingsmaatregelen<br />
in de 15e eeuw zich tot de O.Z.Waal beperken en dat eerst in<br />
1 Van Dillen I, no. 228.<br />
2 Noordkerk, p. 938.<br />
3 Wagenaar 11, p. 412, 418, 448. Crone, p. 96.<br />
4 Posthumus, p. 69. Kettner passim.<br />
5 Posthumus, p. 22 e.v.<br />
De Gelderse krijg 1512, brandende schepen in de Oude Waal<br />
1504 bevolen wordt de houtwaren, die niet benodigd zijn voor<br />
de <strong>scheepsbouw</strong> langs de Veste “upter Lastaige” naar elders<br />
in de stad of in de Vrijheid te vervoeren 6 , tegen betaling <strong>van</strong><br />
huur en op straffe bij ongehoorzaamheid. In de ergste dagen<br />
<strong>van</strong> de Gelderse krijg wordt 23 Mei 1508 voorgeschreven de<br />
huizen aldaar af te breken, de goederen weg te halen of anders<br />
te verbranden 7 . Nu loopt alles goed af, maar in Dec. 1512<br />
6 Breen, p. 414.<br />
7 Breen, p. 446<br />
11
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
wordt de Lastage door de vijand platgebrand. Dientengevolge<br />
wordt tussen 1515 en 1518 de Oost-zijde <strong>van</strong> de voorstad versterkt<br />
door het graven <strong>van</strong> een “Nieuwe Gracht” (spoedig de<br />
Montelbaansgracht of Oude Schans geheten) tot aan de Montelbaanstoren<br />
aan het IJ, en door met de uitgegraven aarde een<br />
schans op te werpen. Op de wal <strong>van</strong> de gracht, die aansluit op<br />
de O.Z.Waal, zouden naar mening <strong>van</strong> de overheid ook schepen<br />
kunnen worden getimmerd, in de ruimste zin des woords.<br />
De zware brand op de Lastage in 1530 verhindert dit wel weer<br />
voorlopig, doch in 1537 krijgen Cornelis Pietersz. Boom, burgemeester,<br />
en Mr. Cornelis Dobbensz., schout, verlof op hun<br />
erven langs de Nieuwe Gracht de kade te slechten en scheepshellingen<br />
op te richten. Zij hebben, evenals vele andere geërfden<br />
in de voorstad, veel tot de versterking bijgedragen, doch<br />
zien in, dat deze op den duur niet voldoende is en dringen er<br />
op aan, dat deze, waar naar zeggen een duizendtal arbeiders<br />
werkt, binnen de omwalling wordt getrokken. Dit wordt hun<br />
nu wel beloofd, maar het geschiedt voorlopig niet. Een felle<br />
strijd, die tot processen leidt, en die tot 1564 duren zal, wordt<br />
door stadsbestuur en geërfden hierover gestreden.<br />
De stad voert verscheidene motieven aan voor haar tegenwerking.<br />
Volgens haar weegt het zwaarst, dat de ontwikkeling <strong>van</strong><br />
de scheepvaart en <strong>scheepsbouw</strong> aan de Westzijde <strong>van</strong> de stad<br />
(waar in 1557 twee grote scheepstimmerwerven staan 1 ) door<br />
de verbetering <strong>van</strong> de Lastage zou worden tegengehouden.<br />
Op de kaart <strong>van</strong> Cornelis Anthonisz. <strong>van</strong> 1536 komen vijf<br />
1 Van de scheepstimmerlieden Geryt Jansz en Jan Symonsz. Kohier <strong>van</strong><br />
1557, p 94v.<br />
grote lijnbanen hier uit, waartegen pakhuizen en teerhuizen<br />
liggen. Overigens is de voorstad bedekt met scheepstimmerwerven<br />
en gebouwen 2 . De Gelderse oorlogen die in 1528 en<br />
1539 de Lastage weer gedeeltelijk doen ontruimen, dwingen<br />
daarna, tot de vrede <strong>van</strong> 1543, veel te slopen. Zelfs worden<br />
in dit laatste jaar alle getimmerten binnen de afstand <strong>van</strong> 16<br />
roeden <strong>van</strong> de omwalling af, hier zowel als elders, afgebroken,<br />
en op- en aanwerving verboden. Na de vrede staan op de kaart<br />
<strong>van</strong> Cornelis Anthonisz. <strong>van</strong> 1544 nog altijd scheepswerven<br />
en zelfs schepen in aanbouw op de wal; ook lijnbanen dieper<br />
in 3 .<br />
Over de lijnbanen zijn wij door de literatuur vrij uitvoerig ingelicht<br />
4 , over de scheepstimmerwerven niet. <strong>Dr</strong> S. Hart had<br />
de grote welwillendheid mij daarover gegevens te verstrekken<br />
uit bovengenoemd kohier en uit de Inbrengregisters <strong>van</strong> de<br />
Weeskamer op het Gemeente-Archief te Amsterdam. Op de<br />
“Lastaige buyten Sint Anthonispoort” staat volgens de eerste<br />
bron 5 een scheepstimmerwerf met een spijker, voorts nog een<br />
spijker en twee houttuinen. Hun eigenaren, huurders enz. worden<br />
zonder beroep aangeduid. Slechts een aangeslagene wordt<br />
2 De Fremery, p. 42.<br />
3 <strong>Dr</strong>. C. P. Burger Jr., Amsterdam in het einde der 16e eeuw, 16e Jbk.,<br />
p. 55. A. E. d’Ailly, De ommuurde stad, Zeven eeuwen Amsterdam. .<br />
I, p. 83, zie hellingen. <strong>Dr</strong>. S. Hart meent dat de eenvoudige structuur<br />
<strong>van</strong> dergelijke hellingen de interpretatie <strong>van</strong> de kaarten bemoeilijkt.<br />
Voor deze en andere waardevolle inlichtingen betuig ik hem hier mijn<br />
grote dank. Welke ook uitgaat naar de Heren M. E. <strong>van</strong> ‘t Hart en K.D.<br />
Hartmans en mijn broeder te NewYork voor hun vriendelijke hulp.<br />
4 De Fremery, p. 41, 42.<br />
5 f. 164, 165.<br />
12
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
De Lastage in 1554<br />
met het beroep “scheepstimmerman” opgegeven, en onder de<br />
overigen paraisseert “Oude Jacob op Frans Talincxwerff” in<br />
1559 1 scheepstimmerman geheten. Jan <strong>van</strong> Muyden, zonder<br />
beroep in het Kohier voorkomende, is ook scheepstimmerman.”<br />
Na zijn dood verkoopt zijn weduw in 1579 zijn werf<br />
voor ƒ1.600,- aan haar zoons Symon en Pieter of diens erven.<br />
Beiden zijn scheepstimmerlieden.<br />
Ook had <strong>van</strong> Muyden drie dochters, waar<strong>van</strong> één was gehuwd<br />
met de scheepstimmerman Jan Jansz. <strong>van</strong> Campen 2 en een<br />
1 Inbrengregister Wkr. 8, f.7.<br />
2 Inbrengregister Wkr. 10, f.200v, 319v, 158.<br />
andere met de scheepstimmerman Henrick Jansz 3 . De gehele<br />
familie, zowel bloed- als aanverwanten, oefenden derhalve<br />
hetzelfde beroep uit.<br />
Volgens de taxateurs staat:<br />
le. “Buyten Sint Anthonispoort, in ‘t padt naest Burchmansbaen”<br />
de woning <strong>van</strong> een scheepstimmerman 4 , wordt<br />
2e. één vakgenoot onder de huizenbezitters aan de Sint Anthonisdijk<br />
genoemd en is<br />
3e. “Claes Meeusz., sceepstymmerman mittet bleeckvelt” als<br />
wonende aan “’t Heck aangeslagen 5 .<br />
Een grootse indruk geeft dit alles niet; des te minder waar onbekend<br />
is, hoeveel scheepsherstellers en breeuwers onder de<br />
genoemden begrepen zijn, en slechts enkele werven worden<br />
opgesomd.<br />
In 1545 wordt de ordonnantie op het buitentimmeren afgekondigd.<br />
Het verbod <strong>van</strong> op- en aanwerving blijft daarin gehandhaafd.<br />
Nieuwe hellingen kunnen derhalve niet worden geplaatst.<br />
In de platgesloopte zone rondom de stad mag ook niet<br />
worden gebouwd. Alleen is het geoorloofd daar tuinhuisjes en<br />
kleine houten breeuwhuisjes <strong>van</strong> hoogstens 18 voet lengte, 14<br />
voet breedte en 10 voet hoogte neer te zetten. Doch dit gebeurt<br />
3 Inbrengregister Wkr. 8, f.53. De Gebr. <strong>van</strong> Campen waren bezitters<br />
<strong>van</strong> één der lijnbanen. Ook Oude J&st beheerde of pachtte een der lijnbanen.<br />
Is deze dezelfde als Oude Jacob en oefenen dezelfde personen<br />
twee beroepen uit?<br />
4 Kohier f. 166. De lijnbaan <strong>van</strong> Burchman Woutersz. was gelegen aan de<br />
Noordzijde <strong>van</strong> de St. Anthonisdijk.<br />
5 Kohier f. 167 v.; ‘t Heck is de houten hamei aan de St. Anthonisdijk, op<br />
het kruispunt met de Nieuwe Gracht. d’Ailly, p. 85.<br />
13
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
niet 1 .<br />
In 1551 zal een brand weer veel verwoesten. Toch vraagt<br />
Boom in 1555 verlof om schepen op zijn terrein te mogen<br />
timmeren, waarvoor hij wel 500 arbeiders aan het werk zou<br />
kunnen zetten. Van de toestemming is niets bekend. Eerst 29<br />
Juli 1556 staat de vroedschap toe, op gezag <strong>van</strong> de koning,<br />
aan de scheepstimmerlieden om binnen de 25 roeden <strong>van</strong> de<br />
stadsmuur af “enige redelicke timmerboyden tot conservatie<br />
<strong>van</strong> hoeren gereetschap ende anders” 2 op te trekken. Er mag<br />
geen vuur in gestookt worden, noch mogen er schoorstenen<br />
op gezet worden, en zij zullen te allen tijde gesloopt kunnen<br />
worden. Het zijn waarschijnlijk slechts keten voor breeuwers<br />
en scheepsherstellers.<br />
Ook de keuren op de politie op de O.Z.Waal bemoeien zich<br />
alleen met het breeuwen. De eerste <strong>van</strong> 1552 veroorlooft boten<br />
en schuiten, voor het kalfaten benodigd, naast de schepen aldaar<br />
te doen liggen. In 1559 wordt de bewaarders aangezegd,<br />
dit ambacht vooral niet te verhinderen, maar wel wordt de<br />
breeuwers in 1581 voorgeschreven het water voor hun wallen<br />
op eigen kosten uit te diepen. Indien de schepen dan nog te<br />
groot zijn om voor de werf te liggen, wordt een andere geschikte<br />
plaats aangewezen. Reeds waren deze wallen verstevigd<br />
daar de O.Z.Waal in 1569 beschoeid was, tot beschutting<br />
tegen de aanslag <strong>van</strong> het water <strong>van</strong> de schepen, die daar liggen<br />
en gebreeuwd worden. Burgemeesteren vreesden toen, dat de<br />
breeuwers de weg <strong>van</strong> de nieuwbouwers naar Waterland en<br />
1 Van Dillen I, no. 393.<br />
2 Van Dillen I, no. 393<br />
elders zouden volgen. Doch de zorg voor de industrie komt te<br />
laat: de troebelen zijn begonnen en in 1572 wordt de Lastage<br />
wederom platgebrand: de scheepvaart blijft daarna versperd<br />
en de schepen liggen te vergaan in de O.Z.Waal.<br />
Na de Alteratie treedt een grote verandering in. De in de<br />
Spaanse tijd gevluchte Lastagiërs keren weder en komen zelfs<br />
in het Stadsbestuur. De opruiming <strong>van</strong> de haven wordt eerst<br />
ter hand genomen, ook worden moderner verdedigingsmiddelen<br />
verlangd en tenslotte wordt de Lastage door de uitleg<br />
<strong>van</strong> 1585 binnen de stadsmuur getrokken en door het stratenbouwplan<br />
<strong>van</strong> 1586 tot woonwijk bestemd 3 .<br />
Volgens het nog bestaand Kohier 4 zijn onder de <strong>Amsterdamse</strong><br />
bevolking <strong>van</strong> ongeveer 30.000 zielen 2939 in de Capitale Impositie<br />
in 1585 aangeslagen. Van 1937 personen is het beroep<br />
aangegeven. Onder hen is vermoedelijk één <strong>scheepsbouw</strong>er,<br />
de aanlegger <strong>van</strong> “nieu werck” en wel Burgemeester Pieter<br />
Boom, lijndraaier en koopman <strong>van</strong> beroep; de zoon <strong>van</strong> de<br />
bekende Cornelis Boom. Ook hij is een der geërfden op de<br />
Lastage. Van de vier genoemde scheepstimmerlieden woont<br />
er geen aldaar, misschien hebben zij er hun werven. Wanneer<br />
men bedenkt, dat 7 lijnslagers en 11 zeilmakers, hoewel niet<br />
hoog, hoger zijn aangeslagen dan de eersten, is de conclusie<br />
<strong>van</strong> Professor <strong>van</strong> Dillen, dat “De om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> den <strong>scheepsbouw</strong><br />
blijkbaar nog niet groot” 5 is, onweerlegbaar. Waardoor<br />
de bovengestelde vraag wel enigszins bevestigend beantwoord<br />
3 Burger, p. 19, 55; De Fremery, p. 68-75, 92.<br />
4 Uitgegeven door Van Dillen met inleiding als: Amsterdam in 1585.<br />
5 Aldaar p. XXXIII, XVIII.<br />
14
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
is 1 .<br />
Op de Lastage staan in 1586 nog vijf grote lijnbanen en de<br />
stadsscheepstimmerwerf ter hoogte <strong>van</strong> de latere Buiten-<br />
Bantammerstraat aan de O.Z.Waal, naast wellicht een enkele<br />
andere, op het daarvoor gereserveerde terrein. In 1589 omvat<br />
de particuliere industrie aldaar twee lijnbanen, een kalandermolen<br />
en een bierbrouwerij. De <strong>scheepsbouw</strong> 2 , - vooral de<br />
“brauwerie” en dergelijke - komt in het gedrang. Door de vergroting<br />
<strong>van</strong> 1593 wordt de oppervlakte <strong>van</strong> de O.Z.Waal verdubbeld,<br />
zij heet thans de Nieuwe O.Z.Waal. Naar haar en de<br />
nieuwe eilanden en grachten verhuist deze industrie. De uitleg<br />
ten Oosten <strong>van</strong> de Lastage geeft aan scheepstimmerlieden en<br />
breeuwers “een nieuwe lente en een nieuw geluid”.<br />
Wanneer in 1644 deze Waal tot het Nieuwe Waalseiland is<br />
aangeplempt, wordt wederom een Nieuwe O.Z.Waal verder in<br />
het IJ gegraven en in drieën gedeeld. De Westelijke of Grote<br />
Waal wordt een ligplaats <strong>van</strong> grote schepen, de Oostelijke een<br />
“dok of hok” 3 voor ‘s lands oorlogsschepen, die aldaar gemaakt,<br />
getimmerd of opgelegd worden aan ‘s lands timmerwerf.<br />
Maar de middelste, de “Braauw- of Timmerwaal”, waar<br />
1 Dat men niet kan spreken <strong>van</strong> een bloei der <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
in de zestiende eeuw, komt ook naar voren, wanneer men ziet dat Van<br />
Dillen bij zijn onderzoek in de <strong>Amsterdamse</strong> notarisprotocollen <strong>van</strong>af<br />
1578 pas in het jaar 1595 een acte tegenkomt die voor de <strong>scheepsbouw</strong><br />
<strong>van</strong> belang was. (Bronnen 1, no. 859, 22 Febr. 1595). Wel kochten<br />
tussen 1531 en 1579 (Bronnen 1, p. XLV) 57 scheepstimmerlieden het<br />
poorterrecht. Daaronder kunnen veel breeuwers en scheepsherstellers<br />
geweest zijn.<br />
2 Burger, p. 19; De Fremery, p. 92, 89.<br />
3 Wagenaar VII, p. 217.<br />
Speciale “Breeuwerswaal” in de vergrote Oude Zijds Waal<br />
de schepen “op zyde gehaald, gebraauwd en hersteld” worden,<br />
draagt haar naam ook naar de eenvoudige breeuwers, die dit<br />
werk voor een deel onderhanden hebben, zoals de Breeuwersstraat<br />
in de Nieuwe Teertuinen in Wagenaars tijd, en de le en<br />
2e Breeuwersstraten nu nog op de grote betekenis <strong>van</strong> deze<br />
ambachtslieden wijzen.<br />
15
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
OVERHEIDSBEMOEIINGEN NA 1578<br />
Na de Alteratie en vooral nadat de Lastage <strong>van</strong> karakter veranderd<br />
was, moet de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong>, - en dat nog<br />
wel in tijden <strong>van</strong> groeiende uitbreiding <strong>van</strong> de scheepvaart -<br />
zich hoe langer hoe meer behelpen op de inkrimpende gronden,<br />
en ten slotte na 1586 op het kleine, aangewezen terrein<br />
aan de O.Z.Waal en op de 0.Z. Waal zelve 1 .<br />
Wanneer de vroedschap het onwenselijke niet inziet en bij aanvraag<br />
<strong>van</strong> het octrooi tot uitleg <strong>van</strong> de stad bij de Staten <strong>van</strong><br />
Holland in 1590 deze niet verder nodig vindt dan tot “over ‘t<br />
water op den Cadijck” in het belang <strong>van</strong> de verdediging <strong>van</strong> de<br />
stad, wijzen burgemeesteren er op dat de grenzen te eng zouden<br />
worden genomen “alzoe anders gheen behoorlicke braeuwerffen,<br />
erffen tot opmaeckinge <strong>van</strong> schepen, mastwerffen,<br />
houtwerffen” e.a. zouden kunnen worden “gevonden noch gemaect”,<br />
met het gevolg <strong>van</strong> verplaatsing <strong>van</strong> de <strong>scheepsbouw</strong><br />
naar elders. Hun voorgesteld, uitgebreid plan voor vergroting,<br />
waarin de overgenomen erven ten dele ten openbare nutte en<br />
ten dele uitsluitend voor <strong>scheepsbouw</strong> worden bestemd, wordt<br />
9 Februari 1591 door de raden aangenomen. Bij de aanvraag<br />
<strong>van</strong> het octrooi, 8 Maart d.a.v. verleend, wijzen burgemeesteren<br />
wijselijk alleen op de gebrekkige staat <strong>van</strong> de oostelijke<br />
vestingwal, om de tegenstand <strong>van</strong> de andere steden niet op te<br />
1 Zie voor dit en het volgende uitvoerig: <strong>Dr</strong>. C. P. Burger Jr., Amsterdam<br />
aan het einde der 16de eeuw, 16e Jbk. <strong>van</strong> Amstelodamum, blz. 23 e.v.;<br />
W.H.M. de Fremery, De opkomst der Amsterdamsche haven, 22e Jbk.,<br />
blz. 88 e.v.<br />
wekken. Haarlems <strong>scheepsbouw</strong> was b.v. nog <strong>van</strong> betekenis 2 .<br />
Trouwens de toestemming tot de gehele zogenaamde “Uitleg<br />
<strong>van</strong> 1593” wordt bij een nieuw octrooi <strong>van</strong> 6 Mei 1594 slechts<br />
uit een oogpunt <strong>van</strong> fortificatie verkregen.<br />
Het project tot verdeling <strong>van</strong> de in 1591 binnen de veste getrokken<br />
gronden, - door burgemeesteren volgens de minuut<br />
<strong>van</strong> een hunner, Mr. Wilhem Bardesz, opgemaakt en in 1592<br />
door de vroedschap aangenomen -, komt in het kort in de eerste<br />
plaats neer op het graven <strong>van</strong> twee grachten, <strong>van</strong> 350 en<br />
220 voet breedte, parallel aan de Oude Schans, die tot 250<br />
voet verbreed wordt. Daardoor ontstaan twee vierkante eilanden,<br />
in 1594 reeds Uilenburg en Marken genoemd. Van het<br />
eerste wordt 100 voet aan de westzijde bestemd voor de opslag<br />
<strong>van</strong> Deventer hout en 150 voet aan de oostzijde voor scheepstimmerwerven.<br />
Aan de overzijde <strong>van</strong> de tussen hen liggende<br />
middelste of Uilenburgergracht komen op Marken ook alleen<br />
scheepstimmerwerven, waarmede, evenals op Uilenburg,<br />
twee straten evenwijdig zullen lopen. Een “houtcade” <strong>van</strong> 100<br />
voet ligt verder aan de derde of Markergracht. Aan de overzijde<br />
zal dan een smalle straat, daarna een wal met een berm<br />
<strong>van</strong> 94 voet met plaats voor vijf lijnbanen komen. In de strook<br />
grond langs de andere zijde <strong>van</strong> de wal zal later de Rapenburgergracht<br />
worden gegraven.<br />
Ten tweede is <strong>van</strong> de 300 voet <strong>van</strong> het in het noorden aangeplempte<br />
eiland, later geheten Rapenburg, de oever aan het IJ<br />
over een diepte <strong>van</strong> 120 voet voor mastwerven bestemd. Na<br />
2 Lootsma, Een en ander over den Zaanschen <strong>scheepsbouw</strong>, Historische<br />
studien over de Zaanstreek, blz. 180.<br />
16
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
Stapelloop op werf Rapenburg met rechts pakhuis O.I.Compagnie<br />
rooiing <strong>van</strong> twee smalle straten met een rij huizen blijft er nog<br />
100 voet aan de andere zijde voor een “kay tot braeuwenwerven<br />
of te leggen <strong>van</strong> hout” over. En ten slotte zal in het zuiden<br />
<strong>van</strong> “’ t parck aen St. Anthoniesdyck”, groot 200 voet, de helft<br />
voor een straat met een rij huizen en de helft voor een kade<br />
voor houtopslag - later de Jodenhouttuinen geheten - bestemd<br />
worden. Onafhankelijk hier<strong>van</strong> wordt in 1595 Vloenburg aan<br />
de Amstel in het belang <strong>van</strong> de houtnering aangeplempt.<br />
Helaas moet - echt Amsterdams - het grote terrein worden versmald.<br />
Het is - naar zeggen, door verkeerde opmeting - 400<br />
voet minder breed dan het beraamde met de wal zou beslaan.<br />
Dientengevolge moeten de Oude Schans en de Markergracht<br />
teruggebracht worden tot 200 voet breedte, de Uilenburgergracht<br />
tot 120 voet. Een der lijnbanen wordt ook opgeofferd.<br />
Dat was niet goed gezien!<br />
Waar de klachten dan ook spoedig luiden dat de terreinen<br />
wel snel <strong>van</strong> de hand gaan, maar dat de Uilenburgergracht te<br />
smal was voor de scheepstimmer- en breeuwwerven, wordt<br />
bij vroedschapresolutie <strong>van</strong> 29 december 1594 zestig voet aan<br />
het NO- en ongeveer negentig aan het ZW-einde toegevoegd,<br />
waardoor de zuidoostelijke straat op Marken zal vervallen. De<br />
<strong>scheepsbouw</strong> kan zich daar dan ook niet ruim ontwikkelen; de<br />
erven worden in 1595 bestemd voor maken, ophalen en repareren<br />
<strong>van</strong> schuiten.<br />
De beschoeiing <strong>van</strong> de O.Z.Waal was in 1591 verbeterd, de<br />
buitenste palenrij dichter aaneengeslagen ten behoeve <strong>van</strong> de<br />
berging <strong>van</strong> schepen. In het belang <strong>van</strong> de <strong>scheepsbouw</strong> wordt<br />
in 1594 haar oppervlakte verdubbeld door de rij palen tot het<br />
laatste bolwerk <strong>van</strong> de nieuwe fortifi catie - het Rijsenhoofd -<br />
om haar heen te verlengen. Het nieuwe deel, of Nieuwe Waal,<br />
wordt in 1595 uitsluitend bestemd tot het aftimmeren, breeuwen,<br />
overhalen, verlengen en vertimmeren <strong>van</strong> schepen.<br />
Alleen de mastwerven op Rapenburg komen in de verdrukking<br />
en moeten elders een heenkomen zoeken. Deze gronden<br />
worden aan de Compagnieën voor de vaart op Oost-Indië en<br />
Guinea uitgegeven, onder voorwaarde dat zij ze zullen ophogen<br />
en in orde brengen.<br />
Eerst komt in 1599 een pakhuis, dan in 1608 de werf <strong>van</strong> de<br />
O.I. Compagnie. Ook de Admiraliteitswerf, oorspronkelijk op<br />
Uilenburg staande, verhuist bij vroedschapsresolutie <strong>van</strong> december<br />
1600 naar Rapenburg aan het IJ, bij het Rijsenhoofd.<br />
De stadsscheepstimmerwerf, in 1586 aan de O.Z.Waal op de<br />
Lastage opgericht, wordt gedegradeerd tot stadsschuitenmakerswerf<br />
en verplaatst naar Marken, daar de Admiraliteits-<br />
17
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
werf omstreeks 1589 alle oorlogsschepen bouwt.<br />
Wederzijds zullen ‘s lands-, compagnies- en particuliere<br />
<strong>scheepsbouw</strong> elkaars invloed ondergaan, hetgeen de ontwikkeling<br />
<strong>van</strong> de <strong>scheepsbouw</strong> slechts ten goede kan komen.<br />
Na de Alteratie verandert het gildewezen te Amsterdam slechts<br />
in één opzicht. De keur <strong>van</strong> 21 juni 1578 1 bestemt de gelden,<br />
tot nu toe aangewezen voor goddelijke diensten, tot onderhoud<br />
<strong>van</strong> “oude, verarmde ofte gebreckelycke ende behoeftighe gildebroeders<br />
ende -susters ofte andere godtlycke ende eerlycke<br />
saicken”. Daartoe worden de bossen ingesteld. Overigens worden<br />
nieuwe gilden in dit en in het volgend jaar opgericht, andere<br />
tot twee gescheiden, in sommige verandering gebracht 2 .<br />
Zo gaat het in de volgende jaren voort.<br />
Ook de scheepstimmerlieden krijgen op onbekende datum een<br />
gildebrief 3 . Volgens de considerans, omdat er “desordre en ongeregeltheid”<br />
onder hen is en omdat de bos dient te worden<br />
opgericht. Hoe de scheiding <strong>van</strong> het buitenlandsvaardersgild,<br />
waartoe de scheepstimmerlieden sinds 1517 behoorden, geschiedde,<br />
is niet bekend. Waarschijnlijk zal de gewone financiële<br />
procedure gevolgd zijn.<br />
De brief <strong>van</strong> 22 artikelen, die uitvoerig zowel herhaalt, ver-<br />
1 H. Noordkerk, Handvesten <strong>van</strong> Amsterdam, blz. 1177.<br />
2 <strong>Dr</strong>. J. G. <strong>van</strong> Dillen, Bronnen tot de geschiedenis <strong>van</strong> het bedrijfsleven<br />
en gildewezen in Amsterdam, 1, no. 653, 660, 1358; Noordkerk, blz.<br />
1388.<br />
3 Van Dillen I, no. 1349;<br />
<strong>Dr</strong>. I. H. <strong>van</strong> Eeghen, Inventarissen der archieven <strong>van</strong> de gilden en <strong>van</strong><br />
het brouwerscollege, blz. 101, stelt de datum op vermoedelijk ±1579.<br />
andert als toevoegt 4 , wordt 5 october 1589 5 door een nog uitvoeriger<br />
<strong>van</strong> 29 artikelen ver<strong>van</strong>gen, welke 5 januari 1591 6 in<br />
belangrijke mate gewijzigd is, vermoedelijk omdat het bedrijf<br />
bij de toename <strong>van</strong> de scheepvaart en het gebrek aan werven<br />
hoe langer hoe meer regelingen verlangde, vooral ook nu de<br />
nieuwbouw zich meer en meer baan brak. Uit de consideransen,<br />
die dezelfde blijven, is niets op te maken.<br />
Poorter en gildebroeder moeten volgens de eerste keur allen<br />
zijn, die in de stad of haar vrijheid nieuwe schepen of schuiten<br />
maken, oude verstellen of breeuwen, met pik of mos de gaten<br />
in platboomde vaartuigen stoppen 7 , bootsriemen, ankerstokken,<br />
“braetspitten” 8 of masten maken, op straffe <strong>van</strong> boete bij<br />
overtreding. Voorheen was deze boete alleen aan de breeuwer<br />
opgelegd, doch wellicht ook aan de overige 9 scheepmakers. In<br />
1589 en 1591 wordt deze plicht alleen aan de drie eerste groepen<br />
opgelegd. Het vervaardigen <strong>van</strong> ankerstokken, braadspillen,<br />
roer, luiken enz. behoort dan reeds waarschijnlijk tot het<br />
werk <strong>van</strong> de scheepstimmerman 10 en de schuitenmaker ver-<br />
4 Vergelijk Bijdragen enz. Maandbl. Amstelodamum 1955, blz. 36-40 en<br />
54-59 passim.<br />
5 Van Dillen I, no. 772.<br />
6 Noordkerk, blz. 1406. Voor de chronologische en tekstuele verhouding<br />
<strong>van</strong> de brieven zie Van Dillen I, blz. 472, noot 2 en blz. 483, noot 2.<br />
7 Zie Bijdragen enz. 1955. blz. 54-55.<br />
8 Braadspillen tot het lichten <strong>van</strong> ankers.<br />
9 Onder scheepsmakers zijn volgens W. A. Winschooten Seeman (1681)<br />
allen begrepen, die zich met de <strong>scheepsbouw</strong> of zijn onderdelen in de<br />
ruimste zin des woords bezighouden.<br />
10 Zie Not. Prot. 127, fo. 158; 1 juli 1612. Zie bijlage Ik dank dit en andere<br />
notariële acten aan de niet genoeg te waarderen mededelingen <strong>van</strong> <strong>Dr</strong>. S.<br />
Hart, evenals de verschaffing <strong>van</strong> literatuur.<br />
18
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
stelt de boten. De mastenmakers vormen dan reeds een afzonderlijke<br />
groep in het gilde, hetgeen meer voorkomt 1 . Bij keur<br />
<strong>van</strong> 3 augustus 1591 2 komen zij met de mastverkopers onder<br />
toezicht <strong>van</strong> beëdigde stadskeurmeesters, die door kopers en<br />
verkopers <strong>van</strong> masten worden betaald. Deze controleren of de<br />
masten, sprieten en raas naar voorschrift zes- of achtkant zijn,<br />
of de dove kwasten uitgeboord mogen worden, of het hout niet<br />
“somergehouwen” is. Zij zullen naar bevind <strong>van</strong> zaken handelen,<br />
getuige hun verklaring <strong>van</strong> 4 Mei 1620, dat zij in een<br />
“groote rae” de “doove quasten” lieten “passeren”, daar zij er<br />
geen “vuijlicheyt” in handen ontdekt 3 .<br />
Bij overtreding komen ⅔ der boeten aan de offi cier en ⅓ aan<br />
de bos <strong>van</strong> het scheepstimmerliedengilde. Het verband met het<br />
gilde valt derhalve niet te loochenen. Bij keur <strong>van</strong> 31 Mei 1656 4<br />
worden de mastenmakers uitdrukkelijk onder het scheepstimmerliedengilde<br />
gebracht. Het is mogelijk, dat Mijne Heeren<br />
<strong>van</strong> de Gerechte wanneer zij dan de geschoolde mastenmakers<br />
verplichten het gild te kopen, en voor de toekomstige de proef<br />
vaststellen, niet meer aan art. 3 <strong>van</strong> de ongedagtekende keur<br />
na de alteratie gedacht hebben.<br />
De proef voor het meesterschap <strong>van</strong> de scheepstimmerman is<br />
in de eerste keur reeds geregeld. Hij bestaat in een “planck<br />
sloren” 5 en “eenen goeden naet dryven” 6 . In 1589 wordt dit<br />
1 Zie Van Dillen II, blz. 635, noot 3.<br />
2 Noordkerk, blz. 1391.<br />
3 Not. Prot. 200, fo. 574.<br />
4 Noordkerk, blz. 1378. <strong>Dr</strong>. <strong>van</strong> Eeghen, blz. 101.<br />
5 Aftekenen, afmeten.<br />
6 Breeuwen. Het breeuwen heeft en houdt zijn belangrijkheid niet alleen<br />
Mastenmakerij op Bickerseiland, foto Jacob Olie 1862<br />
weggelaten, doch verlangd, dat de toekomstige meester een<br />
zomer 7 lang op het “groote nyeuwe werck” bij eenzelfde meester<br />
gearbeid heeft, elf stuivers daags kan verdienen en getui-<br />
bij de nieuwbouw <strong>van</strong> gladgebouwde schepen, maar ook bij de reparatie.<br />
Waar de Hollandse schepen over het algemeen niet <strong>van</strong> bijzonder goed<br />
hout waren gemaakt, krijgt de buitenhuid spoedig naden en barsten. Zie<br />
Violet Barbour, Dutch and English shipping in the seventeenth century,<br />
The Ec. Hist. Review 1930, p. 274.<br />
7 Deze duurde eigenlijk <strong>van</strong> Lichtmis tot Allerheiligen, maar wordt dikwerf<br />
tot zes maanden afgekort.<br />
19
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
genis <strong>van</strong> de laatste meebrengt, wel te kunnen “dryven” en<br />
bekwaam te zijn het gilde te bedienen 1 .<br />
In 1591 wordt de proef en het laatste herhaald; bovendien moet<br />
hij de plank “wel inbrengen”. Een examengeld <strong>van</strong> 20 stuivers<br />
aan de overlieden wordt alleen in de eerste keur geëist. Sinds<br />
1591 moet de vreemde toekomstige broeder dan 5 stuivers aan<br />
de overlieden voor “haer versuym” geven. Vermoedelijk om<br />
omkoperij te voorkomen wordt het geven <strong>van</strong> gilderecht tegen<br />
de voorschriften in, met ƒ6,- beboet. Het inkomgeld bedraagt<br />
ƒ3,- voor de poorterszoon, het dubbele voor de vreemdeling.<br />
De proef wordt niet veranderd tot 1621; hij schijnt niet zwaar.<br />
Doch er zijn planken en planken. Het charter <strong>van</strong> het schip 2 , dat<br />
een scheepstimmerman 1 juni 1612 aannam voor een schipper<br />
<strong>van</strong> Schiedam te bouwen, noemt als planken niet alleen de<br />
“wegers <strong>van</strong> koningsbergerplanken, 4 in één voet 3 , die de inhouten<br />
aan de binnenzijde bekleden, maar ook de “kimweger”<br />
<strong>van</strong> 3½ duim dikte en de “bantwegher”, 4 duim dik en 18 duim<br />
breed; zo ook de vijf “raehouten”, die de buitenhuid omgeven,<br />
de “wegers tussen de overloop en de koebrugge” - “gestreecken<br />
<strong>van</strong> Pruyssche drooge deelen”. Voorts is het inbrengen <strong>van</strong><br />
de <strong>van</strong> vooren tot achteren” lopende planken “sonder geeren<br />
1 Vergelijk blz. 8. Voor de houtbewerkingen, waaruit de bedieningen bestonden,<br />
zie het getuigschrift <strong>van</strong> Peter de Grote, 17e Jb. Amstelodamum,<br />
blz. 33. <strong>Dr</strong>. S. C. <strong>van</strong> Kampen, De Rotterdamse particuliere <strong>scheepsbouw</strong><br />
in de tijd <strong>van</strong> de Republiek, p. 170, neemt aan dat de meester, uit vrees<br />
voor mededinging, de leerling niet te veel <strong>van</strong> eigen kunde en ervaring<br />
bijbracht.<br />
2 Not. Prot. 127, fo. 157-158v.<br />
3 Voor de verklaring <strong>van</strong> de technische termen zie o.a. Van Kampen, blz.<br />
209-214.<br />
aen de stevenen” nauwkeurig aangegeven, nl. hoever het schip<br />
boven het laatste rahout “vertuijnt” moet worden met “droege<br />
eycken plancken”. Wij laten de bouw hierbij; maar merken nog<br />
op, dat de aannemer “t schip volcommentlijck” <strong>van</strong> binnen en<br />
<strong>van</strong> buiten heeft “aff te drijven” en na de aftimmering op het<br />
water nogmaals te breeuwen.<br />
Kent de meester de beginselen <strong>van</strong> de techniek goed, dan<br />
zal hij de bouw tot stand kunnen brengen. Waar deze vrij<br />
ingewikkeld is en, zoals bekend, veel op ervaring berust,<br />
zullen zich velen op een onderdeel specialiseren. Vooral de<br />
knechts, aan wie, meester zijnde, het kapitaal tot oprichting<br />
<strong>van</strong> een scheepswerf ontbreekt. Naast de breeuwer staat b.v.<br />
de scheepsborer 4 , die o.a. de commissaris <strong>van</strong> de Koning <strong>van</strong><br />
Zweden met scheepstimmerlieden voor zijn meester in 1631<br />
aannam 5 . En dan zullen sommigen zich wellicht op “soom- en<br />
clinckwerck”, anderen op “carveel- en kielwerck” 6 toeleggen.<br />
Nog in 1589 moet de scheepstimmerman voor ieder zeeschip<br />
dat op stapel wordt gezet, 20 st. aan de bos geven 7 . Daarna<br />
wordt een bijdrage <strong>van</strong> ƒ3,- verlangd voor een schip <strong>van</strong> meer<br />
dan 50 last; derhalve <strong>van</strong> de meeste 8 ; en <strong>van</strong> een kleiner 30 st.,<br />
door de aanbesteder te betalen 9 . De overlieden nemen het werk<br />
4 Hij boort met een smalle avegaar gaten in de houten. Hij kon aan het<br />
boorsel zien, in welke staat het hout <strong>van</strong> het schip verkeerde.<br />
5 Van Dillen II, blz. 766, noot 1.<br />
6 Noordkerk, p. 1410. Het eerste is de overnaadse, het tweede de gladde<br />
bouw.<br />
7 Vergelijk Bijdragen enz. 1955, blz. 38.<br />
8 N.W. Posthumus, De Oosterse handel te Amsterdam, blz. 102.<br />
9 Zie blz. 9.<br />
20
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
Admiraliteitswerf Kattenburg<br />
<strong>van</strong> de keurmeesters <strong>van</strong> de breeuwers over en in 1591 vervalt<br />
1 hun toezicht over de knechts. Van de “dachhuyr”, die de<br />
schipper, welke in de grondtouwen 2 ligt om te laten breeuwen,<br />
aan de overlieden betaalt, wordt thans 1/3 aan de bos afgedra-<br />
1 Van Dillen I, blz. 474 noot 1.<br />
2 Niet de grondtouwen, maar de onderlegger, welke hun opvolger is en<br />
eveneens dient om het <strong>van</strong> onderen te breeuwen schip te hellen en in<br />
stand te houden, zijn afgebeeld bij G. C. E. Crone. Onze schepen in de<br />
gouden eeuw, tegenover blz. 24. Vergelijk Bijdragen in Mndbl. Amstelod.<br />
1955 blz. 54 en Van Kampen blz. 29.<br />
gen. Bij breeuwing <strong>van</strong> een kogschip krijgen de overlieden 6<br />
st. De scheepstimmerman, die met de schipper vaart, behoeft<br />
thans geen gildebroeder te zijn.<br />
Overigens blijven alle oude bepalingen nopens de verplichtingen<br />
om uitsluitend gildebroeders bij reparatie e.d. <strong>van</strong> schepen<br />
aan te nemen, voor de schipper <strong>van</strong> kracht 3 . Maar dit wordt<br />
verzacht door de toevoeging dat hij vreemden mag aannemen<br />
“als daer egheen gildebroeders te betomen zijn” 4 , zelfs een<br />
jaar lang, zo hij de bos 20 st. geeft. Het jaarloon is uit de aard<br />
<strong>van</strong> de zaak lager dan het dagloon.<br />
Want het gebrek aan arbeiders kan groot en acuut zijn, ook<br />
bij de nieuwbouw. Door een geschil <strong>van</strong> aannemer en aanbesteder<br />
neemt bijv. in 1605 de laatste het ijzerwerk <strong>van</strong> een<br />
scheepswerf, waarop het schip gebouwd wordt, weg, waardoor<br />
“t volck ofte de arbeyders in t werck niet en mochten blijven”.<br />
Zodat de scheepstimmerman de grootst mogelijke schade<br />
heeft, “alsoe sijn arbeyders daerdoor op ter loop sijn gevaeren,<br />
die doer het vervloedich werck qualicken sijn te becommen” 5 .<br />
Gebrek aan werkvolk is vooral merkbaar bij de verdubbelhuiding<br />
- de extra grenen- of vurenhouten beplanking - <strong>van</strong><br />
3 Vergelijk blz. 8.<br />
4 Art. 13 keur vóór 5 Oct. 1589. In 1621 wordt bepaald, dat de arbeider<br />
slechts gezocht behoeft te worden waar “de lediggaende timmerluyden<br />
haer vergaderingen ordinarie sijn hebbende” en dat anders de aangenomen<br />
vreemde tot voltooiïng <strong>van</strong> het werk kan blijven. Noordkerk, blz.<br />
1408. In 1626 werd gekeurd dat voor “soom- en klinckwerck” iedereen<br />
mocht aangenomen worden, doch voor “carveel- en kielwerck” uitsluitend<br />
een gildebroeder. Dit is (wanneer?) doorgehaald. Van Dillen II, blz.<br />
611 n.<br />
5 Not. Prot. 101, fo. 48v.<br />
21
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
schepen, die sinds het einde <strong>van</strong> de 16e eeuw naar de West<br />
of Oost varen, ter bescherming tegen de paalworm 1 en ook<br />
<strong>van</strong> schepen die ter walvisvaart varen. Zodat het schipper en<br />
scheepstimmerman sinds 1589 veroorloofd is, timmerluiden<br />
of knechts, welke dan ook, aan te nemen, zo het werk op meer<br />
dan ƒ350 neerkomt. Hetgeen dan ook tevens toepasselijk wordt<br />
verklaard op verlenging <strong>van</strong> schepen 2 “ende andere wercken<br />
op ‘t landt ende droochstaende” 3 .<br />
In 1591 wordt het bedrag tot ƒ600 verhoogd 4 . En voor kleiner<br />
werk mag dan ook iedereen worden aangenomen, indien<br />
- de overheid komt er rond voor uit - “door de drockheyt des<br />
wercx” geen gildebroeders te krijgen zijn, en zelfs ook, wanneer<br />
deze laatsten de gelegenheid uitbuiten en hogere lonen<br />
vragen dan ƒl daags in de zomer en 15 st. in de winter. De<br />
lonen worden hierdoor evenwel niet - het wordt uitdrukkelijk<br />
gezegd - vastgesteld, De gildebroeders zijn vrij ze te laten rijzen<br />
of dalen, de werkgevers ze niet te aanvaarden. Maar zelfs<br />
indien de broeder bakzeil haalt, mag de goedkopere aangenomen<br />
kracht aan het werk blijven.<br />
De vrijheid bij verlenging en de andere “wercken” behoudt de<br />
schipper of hellingmeester 5 ook in 1591.<br />
1 Zie voor de techniek: <strong>Dr</strong>. Joh. E. Elias, De vlootblouw in Nederland in de<br />
eerste helft der 17de eeuw, blz. 11, noot 3;<br />
Crone blz. 41, Van Kampen blz. 47.<br />
2 Zie blz. 8...<br />
3 Hieronder is begrepen de eerste bouw <strong>van</strong> het schip, voordat het op het<br />
water wordt afgebouwd. Zie Van Kampen, blz. 46.<br />
4 In 1621 tot ƒ900.<br />
5 Art. 9. Dit is de eerste keer dat hellingmeester - een zeer gemeenzaam<br />
woord - voor de leider <strong>van</strong> de scheepstimmerwerf gebruikt wordt in de<br />
Waar zoveel soorten werklieden op de werf rondlopen, wordt<br />
in 1589 bepaald, dat de spaanders aan hem komen, die het 6 bier<br />
voor de arbeiders betaalt, hetzij de schipper of de scheepstimmerman.<br />
De “afbreck” komt sinds 1591 de aanbesteders toe.<br />
De arbeiders zorgen wel dat hun “drinckelbier” ook bij tegenspoed<br />
goed bewaard wordt 7 . De breeuwers worden steeds<br />
veeleisender. In 1589 wordt hun althans op straffe verboden<br />
“ontbyten overdag” als “wesende ten nyeuwicheyt” te verlangen.<br />
De regeling omtrent het aannemen <strong>van</strong> “hoopwerk”, bij reparatie<br />
<strong>van</strong> oude schepen en schuiten en zijn voltooiing wordt<br />
enigszins aangevuld.<br />
Heeft de gildebroeder de schipper niet voldaan of schrijft hij<br />
“overloon” 8 op de rekening, dan kunnen de overlieden de laatste<br />
ook nog een actie tot schadevergoeding geven. In de eerste<br />
keur moet iedere gildebroeder bij “hoopwerck” een oortje <strong>van</strong><br />
iedere gulden, dat het werk waard is, uit eigen buidel aan de<br />
overlieden geven. Sinds 1589 wordt onder werk zowel lonen<br />
als materialen verstaan, de bijdrage wordt een duit; ook de<br />
schipper kan haar betalen. Een en ander waarschijnlijk voor<br />
keuren. Daarna nog eenmaal in de keur <strong>van</strong> 28 januari 1641 (Noordkerk<br />
blz. 1409); en in die <strong>van</strong> 30 januari 1683 (Noordkerk blz. 1413) in het<br />
meervoud, naast de meester-scheepstimmerlieden. Of met de hellingmeester<br />
de meester of de meesterknecht - eigenlijk de hellingbaas<br />
- bedoeld wordt, is tot nu toe niet na te gaan. In een acte <strong>van</strong> 16 januari<br />
1622 komt het woord “hellingwerf”, een pleonasme, voor. Van Dillen II,<br />
no. 745.<br />
6 Zie blz. 8.<br />
7 Not. Prot. 199, fo. 33.<br />
8 Te weten: meer loon dan hijzelf uitbetaalt.<br />
22
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
vergoeding <strong>van</strong> de contrôle <strong>van</strong> de overlieden. Maar de fraude<br />
is toch niet <strong>van</strong> de lucht. De keur <strong>van</strong> 1591 vermindert althans<br />
de bijdrage uitsluitend in verhouding tot het loonsbedrag, doch<br />
de overeenkomst tot het hoopwerk moet binnen 24 uur aan de<br />
overlieden worden aangebracht. Dit alles wordt ook de mastwerkers<br />
opgelegd en wijst weer op een tweeslachtige toestand.<br />
Met welk recht controleren en beboeten de overlieden hen, zo<br />
zij geen gildebroeders zijn?<br />
Hoopwerk is verboden bij de nieuwbouw. Dit werk mag alleen<br />
uitgevoerd worden door “knechts in dachhuyre” en geen enkel<br />
onderdeel mag worden uitbesteed 1 .<br />
De twee, drie of meer blaasbalgen, om de schepen “in ende<br />
uytet water te blasen” worden thans door de overlieden gehouden.<br />
Het gebruik kost 3 st. daags, aan het gilde te betalen. Op<br />
overtreding staat sinds 1589 de “pene <strong>van</strong> den blaesbalck”. In<br />
de duurdere tijden stijgt de jaarzang eerst tot 8 st.; in 1591 tot<br />
12 st. Nonbetaling wordt. strenger gestraft dan voorheen 2 . Na<br />
driemalige aanmaning kan het werkverbod worden uitgesproken;<br />
met loos- en eigenpanding de voldoening afgedwongen<br />
worden. Sinds 1589 zijn de overlieden verplicht het verzuim<br />
aan burgemeesters mede te delen, die de gildebroeder zullen<br />
casseren of op andere wijze doen betalen 3 .<br />
Van de bos, die door alle bovengenoemde inkomsten gestijfd<br />
wordt, trekken de overlieden vergoeding voor moeite en tijdverauim,<br />
daarna zieke, bedlegerige broeders eerst 10 st. per<br />
1 Nat. Prot. 127, fo. 157v.<br />
2 Zie blz. 8..<br />
3 Sinds 1622 betaalt de beschuldigde direct dubbele boete; zo de rechter<br />
hem in het ongelijk stelt, vervalt deze aan de bos.<br />
Scheepswerf Oost Indische Compagnie op Oostenburg<br />
week en oude, doch uitgaande 5 st. Sinds 1591 worden deze<br />
bedragen met 50% verhoogd. Zo het tegoed hiervoor ontoereikend<br />
is, kunnen de bosmeesters oorspronkelijk ½ of 1 st.<br />
per maand <strong>van</strong> de valide broeders hiervoor vragen, sinds 1591<br />
1 st.<br />
De verkiezing <strong>van</strong> overlieden, hun aan- en aftreden volgen de<br />
gewone procedure. De voordracht moest oorspronkelijk de namen<br />
<strong>van</strong> één schuitemaker en drie oudwerkers behelzen; sinds<br />
1589 <strong>van</strong> de eerste en drie “t zy oude of nyeuwe werckers”.<br />
De nieuwbouw won in betekenis. De overdraging <strong>van</strong> de kas<br />
23
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
en de aflegging <strong>van</strong> rekening en verantwoording <strong>van</strong> de oude<br />
aan de nieuwe overlieden geschiedt op de eerste Zondag 1 na<br />
de verkiezing in tegenwoordigheid <strong>van</strong> burgemeesteren of hun<br />
vertegenwoordigers en de voorlaatst zittende overlieden, zo zij<br />
zich het inkomen nog herinneren. De aftredende overlieden<br />
zijn gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk.<br />
Na de ernstige vergadering biedt de bos hun een maaltijd aan;<br />
oorspronkelijk <strong>van</strong> hoogstens ƒ8, sinds 1591 <strong>van</strong> hoogstens<br />
ƒ10. Tot ongeveer de afloop <strong>van</strong> het Bestand verandert weinig<br />
aan deze bepalingen.<br />
Van de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong> in deze tijd<br />
bestaan slechts schaarse gegevens. Het baart verwondering<br />
dat omstreeks 1597 de bouw <strong>van</strong> een karveelschip was aanbesteed<br />
2 , of het moest een smal zijn zoals de huidige tjalk 3 . Deze<br />
worden wegens hun logheid hoe langer hoe meer door andere<br />
en sinds 1595 door de slanke, middelgrote fluiten ver<strong>van</strong>gen 4 .<br />
De schepen worden nog altijd in opdracht <strong>van</strong> de schippers,<br />
ook buitensteedse, gebouwd, maar ook wel in opdracht <strong>van</strong><br />
de reders, waar<strong>van</strong> de “principale reder” het meest te zeggen<br />
heeft 5 of <strong>van</strong> een koopman, zelfs <strong>van</strong> een buitenlandse, die het<br />
zelf <strong>van</strong> node heeft of het - soms zelfs onder de bouw - weer<br />
1 Deze en alle andere vergaderingen <strong>van</strong> overlieden om de 14 dagen vinden<br />
eerst sinds 1627 op zaterdagavond <strong>van</strong> 6-8 uur in de zomer en <strong>van</strong><br />
4-6 uur in de winter plaats, in stede <strong>van</strong> op zondag.<br />
2 Van Dillen I, no. 902.<br />
3 Crone, blz. 25.<br />
4 Zie de bekende literatuur voor de soorten <strong>van</strong> schepen.<br />
5 Not. Prot. 381, fo. 329.<br />
verkoopt 6 . Uit de aard <strong>van</strong> de zaak zijn prijs, betalingscondities<br />
en de overdracht <strong>van</strong> de papieren in de overeenkomst<br />
opgenomen.<br />
Doch schepen worden ook voor de markt gemaakt, getuige de<br />
schuldbekentenis <strong>van</strong> een schipper aan een scheepstimmerman<br />
voor het restant <strong>van</strong> een karveelschip <strong>van</strong> deze gekocht en in<br />
dank ont<strong>van</strong>gen 7 . De schuitenmakers worden zelfs tegen buitensteedse<br />
in dit opzicht beschermd. Nieuwe schuiten, hetzij<br />
de platbodemde “schuitboots”, hetzij de scherpe “kielboots”,<br />
<strong>van</strong> minder dan vier last inhoud, mogen volgens de keur <strong>van</strong><br />
1589 alleen <strong>van</strong> elders worden binnengebracht en verkocht op<br />
de drie jaar- en de weekmarkten, op boete <strong>van</strong> ƒ6.<br />
Sinds 1591 moeten zij vóór dinsdagmiddag uit de stad zijn<br />
verdwenen; natuurlijk om alle verdere handel onmogelijk te<br />
maken. Slechts de schippers en schuitenvoerders, die de elders<br />
gemaakte schuiten voor hun nering kochten, mogen deze weer<br />
voor hun nering verruilen of verkopen. Wellicht omdat er bij<br />
drukke vrachtvaart wel eens gebrek aan scheepsruimte kon<br />
zijn.<br />
Onder de nieuwe poorters worden <strong>van</strong> 1531 tot 1579 slechts 57<br />
scheepstimmerlieden geteld; <strong>van</strong> 1580 tot 1606 wel 104 8 . De<br />
toename is uit de aard der zaak groter wegens de veelvuldige<br />
toelating <strong>van</strong> niet-gildebroeders op het werk. Het laatste getal<br />
maakt 37% <strong>van</strong> de nieuwe poorters in de bouwvakken uit.<br />
Van 1575 tot 1606 kwamen <strong>van</strong> de 203 uit Nederland gekome-<br />
6 Van Dillen I, no. 894, 902; 11, no. 953.<br />
7 Van Dillen II, no. 802.<br />
8 Van Dillen I, blz. XLV.<br />
24
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
Scheepsbouw op Bickerseiland<br />
nen 117 uit Noord-Holland 1 ; de meeste scheepstimmerlieden<br />
onder hen zullen ook wel uit die provincie stammen. Van de<br />
239 scheepstimmerlieden en 8 schuitemakers, die <strong>van</strong> 1578<br />
tot 1601 ondertrouwden, zijn 23 in Noord-Holland geboren en<br />
13 in een andere provincie. Alle overige zijn derhalve geboren<br />
Amsterdammers. Maar waar de tijdelijk werkenden zich<br />
waarschijnlijk niet vestigen en huwen, zal het aantal elders<br />
geborenen vooral uit Noord-Holland onder de arbeiders in de<br />
<strong>scheepsbouw</strong> wel groter zijn geweest. Of zij zich in de nieuwe<br />
straten op de Lastage vestigden, waar het een eeuw later <strong>van</strong><br />
hen en zeevolk krioelde, is niet na te gaan, maar mogelijk. De<br />
bevolking trekt altijd naar de nieuwe wijken en de woongele-<br />
1 Van Dillen I, blz. XXXIX.<br />
genheid op de nieuwe eilanden is niet uitgebreid 2 .<br />
Wanneer in 1609 het octrooi <strong>van</strong> de Staten <strong>van</strong> Holland tot een<br />
nieuwe uitleg verkregen is, worden aan de oostzijde <strong>van</strong> de<br />
stad alleen de uiterste erven op Uilenburg tot scheepstimmerwerven<br />
aangelegd. Doch de vroedschap besluit reeds in 1610<br />
tot het graven <strong>van</strong> een Nieuwe Waal tot berging <strong>van</strong> schepen<br />
aan de westzijde <strong>van</strong> de stad. Zij ver<strong>van</strong>gt de reeds in 1500 bestaande,<br />
maar in natuurstaat zonder palen verkerende. In 1612<br />
voltooid, wordt zij door het nieuwe bolwerk Leeuwenberg of<br />
Blauwe Hoofd gedekt en strekt zich uit tot Hogenoord, het<br />
noordelijkste vooruitspringende oeverpunt in het IJ. Voorts<br />
verrijzen in 1611 de drie eerste en uiterste <strong>van</strong> de elf nieuwe<br />
bolwerken rondom de vergroting in het noorden aan de westkant<br />
<strong>van</strong> het IJ op aangeplempt land, en wel op drie eilanden.<br />
Deze (Voor-, Midden- en Achtereiland genaamd) worden bestemd<br />
voor <strong>scheepsbouw</strong> en andere, bijzondere nijverheid. In<br />
het oosten grenzen zij aan de Nieuwe Waal, in het westen zijn<br />
zij met een stenen beer aan de Haarlemmerdijk verbonden,<br />
waar in 1615 de nieuwe Haarlemmerpoort wordt opgericht.<br />
Het Achterste eiland, in 1614 gerooid, heet weldra Realeneiland<br />
naar schepen Reaal, die er de eerste huizen op zet. Daar<br />
komen ook taanderijen, zoutketen en bokkinghangen. In 1615<br />
worden op de twee andere, erven opgehoogd tot “brauwende<br />
scheepstimmerwerven”. Een scheepstimmerman verzoekt in<br />
1615 de beschikking te krijgen over een der erven die buiten-<br />
2 Zie M. Bl. 33, blz. 84; W. J. Kooiman, De Ronde Luthersche Kerk te<br />
Amsterdam, blz. 20<br />
25
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
dijks aan het IJ buiten de Haarlemmerpoort gelegen waren.<br />
De vroedschap besluit hem met een <strong>van</strong> die stadserven te gerieven.<br />
Ze wil deze voor een redelijke prijs verhuren opdat “de<br />
luyden daerdeur aengelockt ende de neringe <strong>van</strong> de <strong>scheepsbouw</strong>inge<br />
metten aencleven <strong>van</strong> dien gevordert ende gebenificieert<br />
worde” 1 . Van de <strong>scheepsbouw</strong> aldaar in de volgende<br />
jaren is niets bekend. Wellicht is gedurende het Bestand te veel<br />
gebouwd en de oorlogen met Spanje en Denemarken zijn in<br />
het volgend decennium vermoedelijk niet bevorderlijk voor dit<br />
bedrijf 2 . Eerst 7 maart 1628 krijgen Abraham Boom, oud-burgemeester,<br />
en Lucas Jacobsz 3 een bestaande scheepstimmerwerf<br />
met loods en erf achter het smidshuis op het Realeneiland<br />
in gebruik, en wel 12 jaren om niet en daarna 8 jaren voor<br />
ƒ35 4 . Wanneer men nu bedenkt dat Boom, telg uit het bekende<br />
geslacht, in de eerste 12 jaren nog achtmaal burgemeester zal<br />
wezen en evenals anderen schepen in het binnen- en buitenland<br />
laat bouwen en uitrusten, die daarna aan Spanje worden<br />
verkocht 5 , vraagt men zich af, of in deze overeenkomst met<br />
burgemeesters en thesaurieren niet het bekende misbruik <strong>van</strong><br />
stadseigendommen is gemaakt.<br />
Het spreekt <strong>van</strong>zelf dat Boom geen scheepstimmerman is.<br />
Hoogstens bemoeit hij zich met de commerciële en financiële<br />
1 Van Dillen II, no. 208.<br />
2 Violet Barbour t.a.p. Herdrukt in Essays in economie history, Londen,<br />
1954. blz. 227-253.<br />
3 De voorname zeepzieder? Verg. v. Dillen II, nes. 1023, 1182.<br />
4 Van Dillen II, no. 1148<br />
5 <strong>Dr</strong>. Joh. E. Elias, <strong>Geschiedenis</strong> <strong>van</strong> het Amsterdamsch Regentenpatriciaat,<br />
blz. 110.<br />
leiding <strong>van</strong> de werf en maakt misschien de tekeningen. De<br />
technische leiding zal hij aan de baas hebben overgelaten. Het<br />
<strong>scheepsbouw</strong>bedrijf als manufactuur is derhalve dan reeds in<br />
Amsterdam bekend 6 .<br />
Dergelijke incidentele overeenkomsten zullen voor de overheid<br />
evenwel niet de voornaamste zijn. Uitvoeriger exploitatie<br />
der werven door ambachtslieden blijft haar oogmerk. Zij<br />
gaat dan ook 27 januari 1631 7 een overeenkomst aan met acht<br />
scheepstimmerlieden, waarbij erven op het Realeneiland <strong>van</strong><br />
165 tot 130 voet - door haar tot scheepstimmerwerven opgehoogd<br />
en geschoeid - twaalf jaar om niet aan hen worden uitgegeven.<br />
Zij hebben deze alleen te omheinen. Doch zij zijn<br />
verplicht voor zich zelf - derhalve voor de markt - of voor een<br />
aanbesteder ieder jaar een schip <strong>van</strong> minstens 80 last te bouwen<br />
op straffe <strong>van</strong> ƒ100 boete en zonder dat de bouw in het<br />
ene jaar het verzuim in het andere kan goedmaken. Ook mag<br />
op het erf niet meer dan één huis, of twee woningen onder één<br />
dak, een keet en een schutting worden gezet <strong>van</strong> ten hoogste<br />
ƒ400 waarde te samen. Welke opstal na de 12 jaren door de<br />
overheid wordt overgenomen naar haar taxatie, en zonder dat<br />
melioratie mag worden berekend. Zo verkrijgt de stad aldaar<br />
goed ingerichte scheepstimmerwerven.<br />
De werf kan door de erfgenamen, indien zij scheepstimmerlieden<br />
zijn, voor de overige jaren worden overgenomen, ingeval<br />
de contractant voor afloop <strong>van</strong> de tijd sterft. Zij mogen de<br />
werf niet aan een derde overdoen, voordat zij haar aan bur-<br />
6 Zie uitvoerig <strong>van</strong> Kampen, blz. 85 e.v.<br />
7 Van Dillen II, no. 1332.<br />
26
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
gemeesteren hebben aangeboden. Zo wordt een werf <strong>van</strong> een<br />
overledene 1 januari 1635 met advies <strong>van</strong> burgemeesteren aan<br />
een der anderen - Thunis Martsz- overgedragen, die nu twee<br />
werven in gebruik krijgt. <strong>Dr</strong>. Jan Bicker had voor hem in 1631<br />
getekend, hij staat derhalve waarschijnlijk ook nu voor hem<br />
in.<br />
De erfgenamen, die geen scheepstimmerlieden zijn, mogen de<br />
werf ook niet zonder toestemming <strong>van</strong> burgemeesteren door<br />
een meesterknecht “becleeden” met uitzondering <strong>van</strong> de vader<br />
of broeder. Na afl oop <strong>van</strong> de 12 jaar kan een nieuwe overeenkomst<br />
worden aangegaan. Van de resultaten <strong>van</strong> dit contract<br />
voor stad en <strong>scheepsbouw</strong> is tot nu toe niets bekend, evenmin<br />
over de werven op het Midden- of Prinseneiland 1 .<br />
Meer weten wij <strong>van</strong> die <strong>van</strong> het Voorste eiland. Hiervoor verlaat<br />
de stad het systeem <strong>van</strong> verhuring. Het eiland, waarop tot<br />
nu toe slechts een vijftal kleine huisjes gestaan had, draagt<br />
in 1631 reeds de naam <strong>van</strong> Bickerseiland, daar <strong>Dr</strong>. Jan Bicker,<br />
voornaam “straetse handelaar”, een <strong>van</strong> de vier bekende<br />
gebroeders kooplieden-regenten, het eiland in dit jaar <strong>van</strong> de<br />
stad kocht. Meer koopman dan regent, legde hij er een scheepstimmerwerf<br />
aan, bouwde voor zichzelf het bekende grote huis<br />
met de toren <strong>van</strong> drie verdiepingen en een pakhuis daarnaast,<br />
en liet verder <strong>van</strong> 1633 tot 1643 het eiland met scheepstimmerwerven,<br />
woonhuisjes en pakhuizen voltimmeren. Niet<br />
bekend is of hij deze voor een deel weer verkocht, of alleen<br />
verhuurde 2 .<br />
1 Zoo genoemd naar een huis.<br />
2 Zie uitvoerig Elias, Regentenpatriciaat, en de daar aangehaalde literatuur.<br />
A. Vreugdenhil, De reus <strong>van</strong> het Bickerseiland. Amsterdam. 1952.<br />
Nieuwe Teertuinen, Eilandsgracht en Haarlemmer Houttuinen<br />
Het duurt derhalve een twintigtal, jaren voordat de werven<br />
op deze eilanden, die in 1634 door 28 bruggen met elkaar, de<br />
Teertuinen, zoutketen en de stad verbonden zullen zijn, in exploitatie<br />
zijn.<br />
Ook met de organisatie <strong>van</strong> de scheepstimmerlieden bemoeit<br />
de stad zich eerst wederom om en nabij het einde <strong>van</strong> het Bestand.<br />
Wel wordt in 1617, in de duurdere tijden, de jaarzang<br />
<strong>van</strong> 12 op 18 st. gebracht 3 en de broeders worden in dat jaar<br />
verplicht mede ter begrafenis <strong>van</strong> één <strong>van</strong> hen te gaan.<br />
Maar niet betaling <strong>van</strong> de jaarzang wordt in 1622 veranderd<br />
in verplichting tot onmiddellijke voldoening in januari in de<br />
3 Het inkomengeld wordt eerst in 1631 met ⅓ verhoogd.<br />
27
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
vergaderplaats <strong>van</strong> dekens en overlieden 1 en gestraft met dubbele<br />
boete, zo dit niet vóór mei geschiedt 2 . Een keur <strong>van</strong> 15<br />
september 1626 voegt daaraan toe het verbod <strong>van</strong> arbeid tot<br />
aan de afdraging, de <strong>van</strong> ouds bekende straf. Doch dit wordt -<br />
wanneer? - doorgehaald 3 .<br />
Het dagloon, dat de aspirant-gildebroeder de “suffisantheyt”<br />
moet hebben te verdienen, wordt in 1621 4 op 20 st. gebracht,<br />
hetgeen in 1589 als zomerloon voor de geschoolde te hoog<br />
werd geacht! Doch de proef wordt uitgebreid. Plank en naad<br />
zullen 25 voet lang moeten zijn, maken en plaatsen <strong>van</strong> een<br />
scheepsroer met vijf of meer haken wordt tevens verlangd. Zo<br />
daar op het ogenblik geen vraag naar is, zal de vervaardiging<br />
<strong>van</strong> een spil met vier of vijf gaten of <strong>van</strong> een “braeuwspit” dit<br />
deel <strong>van</strong> de proef ver<strong>van</strong>gen, welke sindsdien aan het eerste<br />
altijd vooraf zal gaan.<br />
Vermoedelijk om de lonen te drukken verlengt een keur <strong>van</strong><br />
1621 de werktijd <strong>van</strong> alle arbeiders in de <strong>scheepsbouw</strong>, die altijd<br />
<strong>van</strong> zes uur ‘s morgens tot zes uur ‘s avonds geduurd had,<br />
met een uur ‘s ochtends en ‘s avonds 5 . Op de “groote klachten”<br />
der overlieden wordt in 1625 de werktijd weer de oude 6 .<br />
De “daghuur” voor de schepen in de grondtouwen wordt sinds<br />
1622 ook <strong>van</strong> die, welke met een lichter gekield 7 worden, ge-<br />
1 Toen reeds het Zeerecht?<br />
2 Noordkerk, blz. 1409.<br />
3 Van Dillen II, blz. 611n.<br />
4 Noordkerk, blz. 1408.<br />
5 De oude regeling blijft voor de schepen op stroom of buiten de palen,<br />
niet onwaarschijnlijk om bijtijds binnen de bomen te zijn.<br />
6 Noordkerk, blz. 1408.<br />
7 Zie hiervoren, blz. 6. De kiellichter of onderlegger is een vrij ingewik-<br />
heven geheel ten bate <strong>van</strong> de bos. Sinds 1631 wordt hij, groot<br />
30 st., door de scheepstimmerlieden <strong>van</strong> de schippers ingevorderd<br />
en aan de gildeknecht afgedragen. Het loon is derhalve<br />
waarschijnlijk 50% gestegen.<br />
De minder rooskleurige toestand <strong>van</strong> de <strong>scheepsbouw</strong> drijft de<br />
overheid tot grotere bescherming in de bouw <strong>van</strong> binnenlandsvaarders.<br />
Overwegende dat “meest alle de binnen- en buytenlantvarende<br />
schepen, die soo onder ‘t groot- als ‘t kleyne<br />
binnenlantsvarende gilde sijn begrepen, in andere quartieren,<br />
dorpen en ten platten lande gemaeckt, gecalfaet ende voorsien<br />
worden... 8 niettegenstaende in vorige tyden deselfde meest alhier<br />
gemaeckt ende versien plegen te worden, daertoe oock<br />
goede gelegentheyt <strong>van</strong> hellingen ende brauwerven is geweest,<br />
‘t welcke alle tesamen door de voorsz. diversie is vervallen<br />
ende te niette gebracht”, treedt de overheid 31 december 1621<br />
tegen deze gilden op 9 . In het vervolg moeten alle onder hen<br />
vallende smakschepen, lichters zonder masten, veerschepen<br />
op acht nabijzijnde grote steden, schietschuiten en damlopers,<br />
vlot- en roeischuiten, aanden turfponten en sinds 1622 ook de<br />
waterschepen, uitsluitend in Amsterdam worden gemaakt en<br />
hersteld. Op straffe <strong>van</strong> drie jaar verbod <strong>van</strong> de vaarbeurt bij<br />
de eerste overtreding, zes jaar bij de tweede betrapping, en<br />
verbod <strong>van</strong> ver<strong>van</strong>ging.<br />
Voor controle wordt alleen hij in deze en het vlot- of kleinschuitenvoerdersgilde<br />
toegelaten, die reeds twee jaren poorter<br />
is, en met zijn gezin gedurende zijn lidmaatschap <strong>van</strong> het gild<br />
keld werktuig op een platte schuit, beschreven bij Crone blz. 22.<br />
8 Zie Noordkerk, blz. 1205, 1212, 1225. Van Eeghen, blz. 40, 52.<br />
9 Noordkerk, blz. 1409.<br />
28
De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
Lijnbanen Admiraliteit en O.I.Compagnie<br />
het gehele jaar in de stad woont.<br />
In 1623 wordt een verschil in de straffen betreffende het maken<br />
en het repareren en calfaten <strong>van</strong> de schepen gemaakt. De<br />
eerste blijven. Maar men oordeelt waarschijnlijk, dat repareren<br />
plotseling nodig kan zijn en door de strenge bepalingen de<br />
vaart in de war kan geraken. Daarom wordt betrapping <strong>van</strong><br />
het elders laten herstellen of breeuwen door binnenlandsvaarders<br />
de eerste maal met een boete <strong>van</strong> ƒ25, de tweede maal<br />
met een <strong>van</strong> ƒ50 gestraft, de derde maal wordt het verbod <strong>van</strong><br />
de vaarbeurt en de ver<strong>van</strong>ging voor twee jaren uitgesproken.<br />
Voor de buitenlandsvaarders worden de straffen verdubbeld.<br />
De boeten worden door de overlieden <strong>van</strong> het scheepstimmerliedengilde<br />
ten bate <strong>van</strong> het gilde geïnd, daar de bepalingen te<br />
zijnen behoeve afgekondigd zijn.<br />
Nog worden in 1626 alle veerluiden met boeten <strong>van</strong> ƒ15 en<br />
ƒ25 bedreigd, zo zij hun kleine en grote schepen elders laten<br />
maken of vermaken 1 . Ook worden in 1627 de boeten der<br />
lichterlieden bij overtreding verhoogd. Bij dezelfde keur wordt<br />
dan vastgesteld, dat oude lichters eerst hersteld of vertimmerd<br />
mogen worden, nadat de overlieden <strong>van</strong> het lichterliedengilde<br />
en die <strong>van</strong> het scheepstimmermansgilde 2 te samen hebben<br />
nagezien, of zij het waard zijn. Vermoedelijk om nieuwbouw<br />
aan te wakkeren. De houthandel wordt de scheepstimmerlieden<br />
niet verboden. De “gemeene” houtzagers waren reeds in<br />
1621 door een invoerverbod <strong>van</strong> gezaagd hout uit Waterland<br />
en elders beschermd 3 . Daarbij blijft het niet. Om de invoer uit<br />
Zaandam en elders tegen te gaan, verkrijgen 21 “houtcopers”,<br />
die een compagnie tot oprichting <strong>van</strong> houtzaagmolens hadden<br />
gevormd, in 1630 een octrooi <strong>van</strong> de stad. Uit de overeenkomst<br />
met burgemeesteren blijkt, dat zij niet alleen houtkopers<br />
zijn, “hen mit gesaeght hout generende”, maar ook<br />
“ghemeyne scheepstimmerluyden”, huistimmerlieden, kistenmakers<br />
enz. 4 . Het verbod <strong>van</strong> houthandel aan reparateurs en<br />
breeuwers is derhalve opgeheven 5 .<br />
1 Noordkerk, blz. 1410.<br />
2 Deze komen er eerst 10 november bij; de keur dagtekent <strong>van</strong> 12 october.<br />
3 Van Dillen II, no. 729.<br />
4 Van Dillen II, blz. 1282, 1284.<br />
5 Zie blz. 10<br />
29
Bijlage bij De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
1612, JUNI 1.<br />
Op huyden den eersten Junij, anno XVI’ ende twaelff.<br />
Compareerden voor mij Jan Franssen Bruyningh etc. ter<br />
presentie <strong>van</strong> den ondergeschreven getuijgen, schipper<br />
ADRIAEN LEENAERTSS CRUYCK, <strong>van</strong> Schiedam, ter<br />
eenre ende JACOB CLAESS GRAEFF, meester scheepstimmerman,<br />
wonende binnen deser voorschreven steede<br />
<strong>van</strong> Amsterdamme ter andere sijde.<br />
Ende verclaerden gelijck sij verclaren mitsdesen geaccordeert<br />
ende verdragen te wesen over die besteedinge,<br />
<strong>van</strong> een nieuw schip, in der forme ende manieren hiernae<br />
beschreven: Te weetene, dat die voornoemde Leenaertss<br />
Cruyck aenbesteedt heeft, gelijck hij aenbesteedt mits<br />
desen, den voorschreven Jacob Claessen Graeff, die <strong>van</strong><br />
hem bekent aengenomen te hebben om te maecken ende<br />
te bouwen een nieuw schip, t’welck lanck sal wesen binnen<br />
stevens hondert Amstelredamsche voeten, wijdt binnen<br />
de huijt vijffentwintich voeten, hol onder sijn overloop<br />
twaelff voeten, die kiel diep sestien duijmen ende sestien<br />
duijmen breet viercant hout, die voorsteven dick twaelff<br />
duijmen ende breet genoech, sonder schegge daer vooraen<br />
te strijcken, nae den eyssch, sesse voeten bocht, die bocht<br />
meest onder vallens tot des besteeders believen, die achter<br />
steven dick veerthien duijmen ende anderhalff voet bocht<br />
vallens mede tot den besteeders goetduncken, de spiegel te<br />
setten thien voeten met goede ransoenhouten swaer naert<br />
ander werck op elcke welp een spant knien ende twee knien<br />
langhs t’soch, de heckbalck lanck 12½ voet op elck endt<br />
<strong>van</strong> de heckbalck twee knien ende soo veele poorten in de<br />
spiegel ende int schip, als den besteeder believen sal, die<br />
huijt ende die weegers int ruym <strong>van</strong> goede Conincsberger<br />
plancken, vier uyt een voet, alle die wegers aen malcanderen<br />
gestreecken uytgesondert aen wedersijden twee plaetsen,<br />
daer men door schoonmaecken mach, de kimwegher<br />
sal dick sijn vierdhalff duijm, de bantwegher dick vier duijmen,<br />
breet achtien duijmen. Alle de balcken met swavel<br />
steerten.<br />
In de bantwegher gelaeten ende alle die plancken ende wegers<br />
sullen loopen <strong>van</strong> vooren tot achteren aende stevens<br />
sonder geeren daerinne te schieten ende alle te verscherven<br />
op drije inhouten al met haecken gemaeckt, daer de<br />
planck een voet breet is, op ijeder inhout drije naegels alles<br />
wel aff te naegelen, met goede drooge taeye naegels,<br />
vier spant barckhouten met een raehout, de twee onderste<br />
spanten dick ieder sesse duymen ende breet twaelff duijmen,<br />
het derde spant dick vijff duym, breet elff duijm, een<br />
breede ganck daerboven. Item het vierde barckhout boven<br />
die breede ganck sal dick sijn vijffdhalff duijm, breet thien<br />
duym, een ganck daerop ende daerboven een raehout ende<br />
noch daerboven een ronde regeling vertuijnt met drooge<br />
eycken plancken, soo hooch als den eyssch <strong>van</strong>t werck<br />
voirdert met raehoutgens ende bos bancken naer behooren.<br />
Item de vloerwranghen ende buijckstucken sullen dick<br />
30
Bijlage bij De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
wesen seven duym ende op den scheerganck sesse duijmen<br />
ende boven nae den eyssch <strong>van</strong>t andere werck, alle<br />
het inhout te verscherven vier voet, soo dicht te inhouten<br />
alst mogelijck is, alle de naegels <strong>van</strong> binnen gearckt, <strong>van</strong><br />
buijten gedeutelt, het saethout breet seventhien duijm, dick<br />
acht duijm <strong>van</strong> heel hout wel genaegelt door malcanderen,<br />
alles te boutten tot des besteeders believen. Een goet focke<br />
spoor met vijff banden in de boch te leggen, hooch ofte<br />
laech nae des besteeders goetduncken, twee cattespooren<br />
met vier stuijnders, daer die besteder goet vinden sal ende<br />
sullen loopen tot boven aent raehout toe. Int ruijm een soo<br />
om de pomp datter een tonne door mach. De balcken <strong>van</strong><br />
den overloop een voet rente, diep elff duijm breet veerthien<br />
duijm <strong>van</strong> malcanderen vierdhalff voet, ijeder balck int<br />
ruym een goet knie met lange slaghen, de balck bij de mast<br />
aen ijeder sijde een winckelknie daerenboven, de koebrugghs<br />
balcken ront verthien duijm, diep negen duijm,<br />
breedt thien duijm, aen yeder balck een goet knie met lange<br />
slaegen. Ieder balck sal leggen <strong>van</strong> malcanderen vier voet<br />
aen wedersijden onder de koebrugge twee knien tot aende<br />
schaerstocken toe daer de boot doorgaet. De koebrugge<br />
ende den overloop sullen aen boorde <strong>van</strong> malcanderen<br />
leggen, vijff ende drije quart voeten, item aen wedersijden<br />
een schaerstock, dick vier duijm, lanck naer behooren. Die<br />
waterganck op den overloop breet twintich duym, dick seven<br />
duijm, aengehouden derdhalff duijm doorgaens, den<br />
overloop, coebrugge ende caijuijte al gestreecken <strong>van</strong><br />
goede Pruyssche drooge deelen, daer t spint wel aff is. De<br />
waterganck op de koebrugge breet derthien duijm, dick<br />
vijff duym aengehouden twee duijm, voorts wel geribbet<br />
tusschen de balcken, die weegers tusschen den overloop<br />
ende koebrugge, sullen sijn den ondersten <strong>van</strong> achteren<br />
tot vooren een Conincxberger planck, de weger daer de<br />
coebrugghs balcken inleggen, sal dick sijn drye ende een<br />
quart duijm, breet sestien duijmen daer de balcken al met<br />
swavel steerten sullen moeten ingelaeten sijn, die andere<br />
weegers tusschen die onderste ende daer de balcken inleggen<br />
sullen wesen vijff uijt een voet oft Hamburger plancken,<br />
een beeting met een schael met vier knien alles naert<br />
andere werck, een combuijs met acht coijen daert den besteeder<br />
believen sal, bij de fockmast een beetingh balckgen<br />
met twee craenen, een gallioen met twee leggers, met<br />
een tam ende sesse knien voor de mast, onder die luycken<br />
ende <strong>van</strong> de mast tot achteren toe, aen wedersijden vier<br />
voetbreet met vaste tralien ende grieten daer goede starcke<br />
vaste luijcken over henen comen, op de coebrugge een<br />
voethoochte geschandeckt ende gebosbanckt, <strong>van</strong> achteren<br />
tot vooren, een scheerganck daerboven, een goede spille<br />
met goede vissingen, om de spille ende om alle de masten<br />
bij de man te roer, opt voorcasteel met rontwerck toegemaeckt.<br />
De schaerstocken voor de mast daer de boot door<br />
gaet, een voet int vierkant, om viercante gooten, daer in te<br />
maecken, een balck in de cauijt uijtgehouwen, twee daelen<br />
achter de mast beijde wel gedeckt, de balcken boven<br />
31
Bijlage bij De geschiedenis <strong>van</strong> de <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong><br />
die cauijt dick vijff duijms, breedt sesse duymen, een hutte<br />
boven die cauijt, een coij inde hutte ende meede een coij<br />
inde cauijt, het ganckbort over die cauijt meede aengehouden<br />
alles naer behooren. Voorts t schip volcommentlijck<br />
aff te drijven binnen ende buijten ende t’geheele ruijm tot<br />
drije weghers boven de kimmens oock met alle de knechts,<br />
cruijshouten, schooten, blocks, clampen ende andersins,<br />
alles soo tschip ter zee vaeren sal met een galderije achter<br />
aent schip. Noch te maecken een goet roer met een penne<br />
ende alle die anckerstocken nae den eyssen <strong>van</strong>t werck.<br />
Ende voirder tselve schip volcommentlijck ende geheelyck<br />
aff te maecken ende aff te timmeren, nae den eyssch <strong>van</strong>t<br />
werck, als sulcx behoort, alwaert datter ijets aent werck<br />
vast sijnde vergeten ofte abusivelijck geomitteert ware in<br />
desen te stellen. Sijnde expresselijck geconditionneert, dat<br />
die voornoemde aennemer gehouden sal wesen, t voorschreven<br />
schip volcommentlijck affgetimmert ende gereet<br />
te leveren in manieren als, vooren, tegens den vijfthienden<br />
September eerstcommende, een dach vijff off sesse onbegrepen.<br />
Dies is expresselijcken ondersproocken dat alle die<br />
knechts, die d voornoemde aennemer aent voor schreven<br />
schip sal laeten wercken, gehouden sullen werden in dachhuijre<br />
sonder dat die aennemer sal vermogen ijemanden<br />
daeraen hoopwerck te besteeden. Noch is bedongen ende<br />
meede expresselijck geconditionneert dat t voorschreven<br />
schip volcommen gemaeckt sijnde, bij de aennemer als<br />
dan noch eens versien, gecalefaat verdreven ende gedeu-<br />
telt sal werden buijten toste <strong>van</strong> den besteeder. Voor welck<br />
schip in manieren als vooren gemaeckt ende affgetimmert<br />
sijnde, die voornoemde besteeder aen den aennemer sal<br />
voldoen ende betaelen die somme <strong>van</strong> vierduijsent carolus<br />
guldens tot XL grooten t stuck, in gereede gelde nae<br />
de afftimmeringe. Beloovende tgene voorschreven is aen<br />
wedersijden getrouwelijck te effectueren nae te commen<br />
ende te volbrengen, sonder daer tegens te doen oft te laeten<br />
geschieden in eeniger manieren. Daeronder verbindende<br />
haere respective persoonen ende goederen presente ende<br />
toecommende egeene uijtgesondert. Die submitterende allen<br />
rechteren ende rechten; Alles ter goeder trouwen ende<br />
sonder arch oft list. Ende versochten etc.---------<br />
Gedaen binnen der voorschreven steede <strong>van</strong> Amsterdamme,<br />
ten huijsse mijns notaris ter presentie <strong>van</strong> Cornelis<br />
Pieterss Cat geswooren maeckelaer ende Jeuriaen Corvin<br />
getuijgen hiertoe versocht.<br />
(was getekend) Aryen Leenderts Cruijck<br />
Jacop Claess Graeff<br />
Cornellis Pieterss Cat<br />
(Gem. Archief Amsterdam. Nat. Arch. 127. fo. 157-158v. Notaris Jan Franssen Bruyningh.)<br />
32
➜ Website<br />
Theo Bakker’s Domein<br />
De topografische bijzonderheden <strong>van</strong> Amsterdams ontwikkeling<br />
Middeleeuws Amsterdam<br />
● De eerste 300 jaar in het bestaan <strong>van</strong> Amsterdam<br />
● Stadspoorten op de Nieuwendijk<br />
● Is de Nieuwezijds wel gegraven?<br />
● De kop <strong>van</strong> de Nieuwendijk, 14e-eeuwse stadsuitbreiding<br />
● De Boerenwetering en zijn loop door Amsterdam<br />
● Middeleeuwse kloosters <strong>van</strong> Amsterdam<br />
● Het Sint Anthonius gasthuis (Leprozenhuis)<br />
*<br />
●<br />
Het Leprozenhuis te Amsterdam, I. H. <strong>van</strong> Eeghen 1955<br />
Het Kartuizerklooster Sint Andries ter Zaliger Haven<br />
● De metamorfose <strong>van</strong> die Plaetse tot de Dam<br />
● Amsterdam, <strong>van</strong> Heren, <strong>van</strong> bisschoppen en <strong>van</strong> graven<br />
● Amsterdam, <strong>van</strong> Hoeken en Kabeljauwen<br />
Amsterdams nijverheid, handel en transport<br />
● Markten <strong>van</strong> Amsterdam (locaties door de eeuwen gevolgd)<br />
* Botermarkt en Kaasplein, <strong>Dr</strong>. A. Halberstadt 1910<br />
● Beurtvaarders, trekschuiten en overzetveren<br />
● Vroege industriegebieden: Stadsrietlanden, Zaagmolensloot, Mennonietensloot,<br />
Overtoomsevaart, Kwakerspoel en Zaagmolenbuurt<br />
* De molens in de Stadsrietlanden, Mr. J. H. <strong>van</strong> den Hoek Ostende<br />
* Het einde <strong>van</strong> de korenmolens op de bolwerken aan de Singelgracht,<br />
Mr. J. H. <strong>van</strong> den Hoek Ostende, 1972<br />
*<br />
●<br />
Precario en Windgeld, Mr. J. H. <strong>van</strong> den Hoek Ostende, 1969<br />
<strong>Geschiedenis</strong> <strong>van</strong> Rederij J.H.Bergmann<br />
● <strong>Geschiedenis</strong> <strong>van</strong> Rederij Boekel<br />
● Straattypen en standwerkers<br />
● Straathandel<br />
● Stadschroniqueurs in de 17e en 18e eeuw<br />
Amsterdam havenstad<br />
● Zeehaven in beweging, <strong>van</strong> centrum naar oost en weer naar west<br />
● De Lastage, het eerste industrieterrein <strong>van</strong> Amsterdam<br />
● Rapenburg, Marken en Uilenburg, werkeilanden pur sang<br />
● Waalseiland, wooneiland voor de scheepvaartchique<br />
● Oostelijke eilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg<br />
* Opkomst der <strong>Amsterdamse</strong> haven, W. H. M. de Fremery 1925<br />
* <strong>Geschiedenis</strong> <strong>Amsterdamse</strong> <strong>scheepsbouw</strong>, <strong>Dr</strong>. L. <strong>van</strong> <strong>Nierop</strong><br />
● Van Petroleumhaven tot grootste benzinehaven ter wereld<br />
Stadsuitleg 1578-1596<br />
● De Eerste en Tweede Uitleg 1578-1596<br />
● Rembrandtplein, de metamorfose <strong>van</strong> een onbedoeld plein<br />
● Vlooienburg & Zwanenburg<br />
● De Haarlemmerbuurt, verdeeld over Tweede en Derde Uitleg<br />
○ De Lastage, het eerste industrieterrein <strong>van</strong> Amsterdam<br />
○ Rapenburg, Marken en Uilenburg, werkeilanden pur sang<br />
Stadsuitleg 1609-1700<br />
● Die Verheelinghe; geschiedenis <strong>van</strong> de Leidsegracht e.o.<br />
● De <strong>Amsterdamse</strong> schans en bolwerken<br />
● De Trapjesschans, een nijver stukje Schans<br />
● Westelijke eilanden Bickers-, Prinsen- en Realeneiland<br />
● Het ontstaan <strong>van</strong> de Jordaan<br />
○ Waalseiland, wooneiland voor de scheepvaartchique<br />
○ Oostelijke eilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg<br />
● De Plantage, een geslaagde mislukking<br />
● Amstelkerk, noodgebouw met eeuwigheidswaarde<br />
Stadsuitleg 1877-1921<br />
● Annexaties 1877-1921<br />
● Stadsontwikkeling en de politiek<br />
● Spaarndammerbuurt en Zeeheldenbuurt<br />
● Van Smalle Pad tot Planciusstraat<br />
● Het Museumkwartier en de Waskaarsenfabriek<br />
* Het Westerplantsoen in de Zeeheldenbuurt, A Huyser 1990<br />
* De wet kent geen steden, <strong>Dr</strong>s. J. P. Janse, 1992 (Nw.-Amstel)<br />
* Dorpse straten in de stad, Ph. Spangenberg, 1995-1996<br />
Amsterdam en het water<br />
● Amsterdams Waterstaat<br />
● Raadselachtige waterwerken<br />
● Donkeresluis<br />
● Stadsuitleg en de buren<br />
● Het IJ, <strong>van</strong> getijdekreek via waterwolf tot droogmakerij<br />
○ = elders in de lijst ook al genoemd * = ondersteunend artikel <strong>van</strong> andere auteur