23.08.2015 Views

Provincie Noord-Holland Ruimtelijke onderbouwing reconstructie N235-N247

Bijlage 6 Goede Ruimtelijke Onderbouwing - Gemeente Waterland

Bijlage 6 Goede Ruimtelijke Onderbouwing - Gemeente Waterland

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)<strong>Provincie</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong><strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong><strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


INHOUDSOPGAVEblz.1. INLEIDING 11.1. Aanleiding 11.2. Doel ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong> 11.3. Locatie project 21.4. Leeswijzer 22. PLANBESCHRIJVING EN VERKEERSKUNDIGE GEVOLGEN 52.1. Planbeschrijving 52.2. Verkeerskundige gevolgen van het plan 63. RUIMTELIJK BELEIDSKADER 93.1. Rijksbeleid 93.2. Provinciaal beleid 93.3. Regionaal beleid 104. OMGEVINGSASPECTEN 134.1. Geluid 134.2. Luchtkwaliteit 134.3. Bodem 154.4. Niet gesprongen explosieven 174.5. Natuur 184.6. Water 194.7. Cultuurhistorie en Archeologie 214.8. Externe veiligheid 225. VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING 255.1. M.e.r.-beoordelingsplicht 255.2. Vereisten vormvrije m.e.r.-beoordeling 255.3. Kenmerken van het project 265.4. Plaats van het project 265.5. Kenmerken van potentiële effecten 275.6. Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling 286. UITVOERBAARHEID 316.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid 316.2. Financiële uitvoerbaarheid 31laatste bladzijde 31BIJLAGENaantal blz.I Akoestisch onderzoek 35II Kwalitatieve beschrijving effecten voor luchtkwaliteit en stikstofdepositie5III Quickscan Niet Gesprongen Explosieven 10IV Historisch vooronderzoek Niet gesprongen Explosieven 36V Natuurtoets 42VI Watertoets 4VII Quickscan Cultuurhistorie en Archeologie 9VIII Archeologisch onderzoek 23IX Notitie waterbergingscompensatie 9


1. INLEIDING1.1. AanleidingDe <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> in <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> worden intensief gebruikt door gemotoriseerd verkeeren openbaar vervoer. Beide wegen naderen hun maximale capaciteit en daarom is dedoorstroming in de spits voor auto en openbaar vervoer niet optimaal. Afwikkelingsproblemenop kruispunten en op punten waar openbaar vervoer kruist met het autoverkeer vormende voornaamste reden voor de doorstroom problemen. Tussen de huidige pontlocatiebij Het Schouw en het kruispunt <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> rijdt het openbaar vervoer nu gemengd metautoverkeer (beide richtingen). Het invoegen van de bussen leidt tot veel vertraging, vooralvoor het autoverkeer.Verplaatsing van het pontje Het Schouw maakt een continue busbaan langs de <strong>N235</strong> mogelijk.Verschillende kruisingen de <strong>N247</strong> hebben een nadelige invloed op de doorstroming.De kruising met de N237 is één van deze kruispunten.De provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> heeft het voornemen om de bovengenoemde problemen aante pakken. Hierom heeft zij diverse maatregelen vastgesteld ter verbetering van de verkeersveiligheiden de doorstroming op de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>. Deze maatregelen zijn onderdeelvan Bereikbaarheid Waterland en het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur(PMI). Voor deze <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> zijn de volgende maatregelen relevant:1. <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>, Vervangen van het asfalt en markering (km 0.03-4.825);2. doortrekken van de busbaan langs de <strong>N235</strong> tot aan Slochterweg (km 0.60 <strong>N235</strong>-km 31.0 <strong>N247</strong>);3. verplaatsen van de pont Het Schouw;4. toevoegen van een opstelvak richting Broek en Waterland op de <strong>N247</strong> (km 31.1-31.5).Zie voor een uitgebreidere omschrijving van deze maatregelen de projectomschrijvinghoofdstuk 2.Het plangebied van de <strong>reconstructie</strong> ligt in drie gemeenten: Amsterdam, Landsmeer enWaterland.1.2. Doel ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong>Voor het plangebied vigeren vier verschillende bestemmingsplannen. Niet alle onderdelenvan het ontwerp zijn in lijn met deze bestemmingsplannen.Op het grondgebied van de gemeente Amsterdam past de aanlanding van de veerpont nietbinnen het vigerende bestemmingsplan ‘1 e herziening bestemmingsplan Waterland’. Welvoorziet het bestemmingsplan in een binnenplanse afwijking 1 voor het ontwerp.Op het grondgebied van de gemeente Waterland passen zowel de aanlanding van deveerpont als de busbaan niet in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Landsmeer’.Hierbij kan geen gebruik gemaakt worden van een binnenplanse vrijstelling en hieromwordt hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd om af te wijken van het planologischregime 2 .1Dit betreft een procedure ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c juncto 2.12, eerste lid, onder a, ten eerste van deWabo. Deze procedure wordt in deze notitie aangeduid als ‘binnenplanse afwijking’.2Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° jo. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 1


Dit rapport vormt de ‘ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong>’ voor deze twee procedures. Doel van dezeruimtelijk <strong>onderbouwing</strong> is om aan te tonen dat het verantwoord is om het project doorgangte laten vinden en maakt dan ook onderdeel uit van de aanvraag voor de binnenplanse vrijstellingen de omgevingsvergunning.1.3. Locatie projectHet projectgebied is in rood weergegeven in afbeelding 1.1. Een gedetailleerde planbeschrijvingmet kaartmateriaal is in hoofdstuk 2 terug te vinden.Afbeelding 1.1. Projectgebied <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>1.4. LeeswijzerNa dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een projectbeschrijving gegeven en wordende verkeerskundige gevolgen van de maatregelen besproken. In hoofdstuk 3 komt hetalgemene ruimtelijke beleidskader aan bod. Ingegaan wordt op de vraag in hoeverre hetproject in lijn is met het planologisch beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.Het sectorale beleid dat van belang is voor diverse thema’s komt aan de orde bij de beschrijvingvan de onderzoeksresultaten. De milieuthema’s en overige omgevingsaspectenworden in hoofdstuk 4 besproken.2Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


Voor projecten die in één van de categorieën van de D-lijst in het besluit MER onder dedrempelwaarde vallen geldt dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.Dit is het geval voor de busbaan en hierom is in hoofdstuk 5 een vormvrije MER opgenomen.Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het project besproken. In de bijlagenzijn de rapportages van de uitgevoerde onderzoeken bijgevoegd.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 3


4Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


2. PLANBESCHRIJVING EN VERKEERSKUNDIGE GEVOLGEN2.1. PlanbeschrijvingDe maatregelen ter verbetering van de verkeerssituatie worden genomen in het projectgebiedzoals weergegeven in afbeelding 2.1. De voor deze ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong> relevanteonderdelen hiervan zijn gemarkeerd aangegeven.Afbeelding 2.1. Locatie relevante onderdelen voor de ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong>Reconstructie <strong>N235</strong>, Vervangen van het asfalt en markering (groen)Deze maatregel pas voor het grootste deel binnen het vigerende bestemmingsplan, slechtsin het uiterste noorden, in het groene vierkant in afbeelding 2.1 vindt een kleine verbredingvan de verharding plaats die niet binnen het bestemmingsplan past. De rest van de maatregel‘vervangen van het asfalt en markering’ past wel in het bestemmingsplan, dit is hieromniet in afbeelding 2.1 weergegeven.Doortrekken van de busbaan langs de <strong>N235</strong> tot aan Slochterweg (turkoois)De nieuwe busbaan wordt parallel aan de <strong>N235</strong> vrijliggende uitgevoerd, met een breedtevan 3,90 meter. De busbaan vormt een verlenging van de reeds bestaande busbaan dielangs de <strong>N235</strong> richting het noorden loopt. De berm tussen de busbaan en de weg is op zijnsmalst 1,20 meter. De busbaan is geschikt voor tidal-flow gebruik (afwisselend gebruik voortwee richtingen).Verplaatsen van de pont Het Schouw (paars)De pont ‘Het Schouw’ wordt met name gebruikt door fietsers. De pont is ook geschikt voorhet overzetten van auto’s of landbouwvoertuigen, maar wordt hier alleen incidenteel voorgebruikt. Afbeelding 2.2 laat de huidige aanlanding van de pont zien en de beoogde nieuwelocatie. Op de huidige locatie wordt de aanlegplaats van het pontje verwijderd en dezewordt verplaatst in zuidelijke richting.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 5


Afbeelding 2.2. Huidige aanlegplaats van het pontje (links) en nieuwe plaats (rechts)Toevoegen rijstrook richting Broek en Waterland op de <strong>N247</strong> (rose)Voor het verbeteren van de doorstroming op het kruispunt tussen de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> wordtrijbaan in de richting van Broek in Waterland van een extra rijstrook voorzien.Afbeelding 2.3. Kruispunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>2.2. Verkeerskundige gevolgen van het planMet het doortrekken van de busbaan wordt het busverkeer op de <strong>N235</strong> en op de kruisingmet de <strong>N247</strong> gescheiden van het reguliere verkeer. Hiermee verbetert de doorstroming vanhet busverkeer na realisatie van het plan ten opzichte van de huidige situatie.De doorstroming van het reguliere verkeer op de <strong>N235</strong> zal hier echter niet significant vanprofiteren, omdat een groot deel dit verkeer even ten zuiden van het plangebied de A10 opgaat. Omdat op de A10 in de ochtendspits sprake is van sterke filevorming wordt het verkeervanaf de <strong>N247</strong> slechts gedoseerd toegelaten. Dit gebeurt met behulp van verkeersregelinstallaties.De verliestijd die deze gedoseerde toelating veroorzaakt op de <strong>N247</strong> heeftzijn doorwerking op de reistijd voor verkeer dat gebruik maakt van de <strong>N235</strong>. Er is dan ookgeen sprake van een verkeersaantrekkende werking op de <strong>N235</strong> omdat de situatie nietverbetert ten opzichte van alternatieve routes.6Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


De doorstroming van het kruispunt tussen de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> wordt verbeterd door demeest zuidelijke opstelstrook op de <strong>N247</strong> niet alleen geschikt te houden voor rechtsafslaandverkeer, zoals in de huidige situatie, maar ook geschikt te maken voor rechtdoorgaandverkeer. Na het kruispunt moeten de twee stroken voor rechtdoorgaand verkeerweer samenvoegen tot één rijstrook. Met de toegevoegde (gecombineerde) opstelstrookvoor rechtdoorgaand verkeer neemt de doorstroming op de <strong>N247</strong> richting Broek in Waterlandtoe. Er zal echter geen sprake zijn van een verkeersaantrekkende werking op dit tracéomdat er geen logische alternatieve routes zijn in de richting van Broek enWaterland/Volendam.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 7


8Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


3. RUIMTELIJK BELEIDSKADER3.1. RijksbeleidSinds 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht.De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangtde Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met eenkrachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringenscherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondialeblik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden,eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.De SVIR stelt een aantal ‘nationale belangen’ centraal in haar beleid. Zo omschrijft nationaalbelang 1 onder meer een goede bereikbaarheid van stedelijke regio’s en nationaal belang8 het verbeteren van de milieukwaliteit. Lokale en regionale belangen worden niet behandeldin het SVIR, omdat de visie dit aan de andere overheden laat, maar ook op lokaalniveau kunnen dergelijke ambities nagestreefd worden.Het Rijk wil samen met de decentrale overheden werken aan een robuust en samenhangendmobiliteitssysteem waarbij de gebruiker centraal staat. Die robuustheid en samenhangmoet bereikt worden door op basis van daadwerkelijke vraag de verschillende modaliteiten(weg, openbaar vervoer, vaarwegen) ieder voor zich te versterken en beter met elkaarte verknopen. Naast de noodzakelijke investeringen op veel plaatsen in het mobiliteitssysteemworden goede mogelijkheden gezien om de capaciteit van het bestaandehoofdnet met innovatieve maatregelen te vergroten en op die manier tot betrouwbare reistijdente komen op de wegen, vaarwegen en spoorwegen.Het rijksprogramma Beter benutten gaat hier verder op in. Dit programma richt zich onderandere op het inzetten van technische innovaties en (kleine) infrastructurele maatregelenvoor wegen, spoorwegen en vaarwegen, innovatieve verkeersmanagementsystemen enversterking van de schakels en knooppunten tussen de verschillende systemen om een beterebenutting van het netwerk te bewerkstelligen.3.2. Provinciaal beleidDe provincie streeft in de Structuurvisie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> naar een snel, betrouwbaar, robuusten veilig regionaal wegennetwerk. De huidige kwaliteit van het netwerk moet gehandhaafden waar nodig verbeterd worden.Gezien de groei van het verkeer, is op een aantal plekken een aanpassing van dit netwerkonvermijdelijk. Zonder aanvullende maatregelen worden files steeds langer, neemt de betrouwbaarheidvan de reistijd verder af en stijgt de overlast voor omwonenden. De aanpassingenzijn gericht op een verbetering van de capaciteit, zodat in reguliere en bijzondere situatieshet wegennet blijft functioneren met minimale overlast. Een groot deel van dezeaanpassingen wordt momenteel al bestudeerd, voorbereid of uitgevoerd.De <strong>N235</strong> en de <strong>N247</strong> hebben een belangrijke functie voor de ontsluiting van Waterlanddoor middel van het auto- en busvervoer, met vrije busbanen, naar en van Amsterdam.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 9


De doorstroming op de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> vanuit Waterland naar Amsterdam-<strong>Noord</strong> is delaatste jaren verslechterd, omdat deze verbindingen zwaar zijn belast met het autoverkeeren openbaar vervoer. De wegen liggen in een kwetsbaar gebied en doorkruisen diverselandelijk gelegen kernen.Het is belangrijk om de doorstroming van het verkeer op deze regionale wegen te verbeteren.Hierbij zijn grootschalige weguitbreidingen niet aan de orde, er wordt vooral ingezet ophet slimmer gebruiken van de bestaande infrastructuur. Om de bereikbaarheid te waarborgenvoert de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> samen met de stadsregio Amsterdam en lokale overhedenin de regio Waterland onderzoek uit naar mogelijke maatregelen. Het project <strong>N235</strong>en <strong>N247</strong>, is volledig in lijn met dit beleid.De provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> wil zich de komende jaren, als aanvulling op het vigerendeProvinciaal verkeers- en vervoerplan, met een aantal speerpunten richten op het bereikbaarhouden van <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>. De aanpak gaat uit van de bestaande vervoernetwerken(wegen, water, spoor en fietspaden) en het leveren van maatwerk op de knelpunten binnendeze netwerken. De provincie stuurt aan op een efficiënt netwerkgebruik en een tevredenreiziger, hierbij is gebiedsgerichte aanpak het uitgangspunt.Een van de aandachtspunten van de provincie is het beter benutten van het wegennet,waarbij de doorstroming van het verkeer op het gehele wegennet wordt verbeterd, het beterverknopen van auto- en openbaar vervoernetwerken en verdere planvorming voor deuitbreiding van vrije businfrastructuur. De provincie heeft een onderzoek gestart naar denut, noodzaak en consequenties van uitbreiding van de provinciale wegen <strong>N247</strong>/<strong>N235</strong>, incombinatie met verbetering van vervoersalternatieven.Door het treffen van maatregelen zoals genoemd in het plan van aanpak doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>, kunnen bovenstaande problemen worden aangepakt.3.3. Regionaal beleidHet regionaal verkeer- en vervoerplan voor de stadsregio Amsterdam schetst vijf strategieënvoor de aanpak van verschillende opgaven op het gebied van mobiliteit en infrastructuur:1. versterking van de samenhang in en tussen de netwerken van auto, openbaar vervoeren fiets;2. gebiedsgerichte aanpak op basis van de kenmerken van een gebied en de omvang enaard van de verkeersproblemen;3. prijsbeleid als effectief instrument om de vraag naar mobiliteit te doseren en bij te sturen;4. pragmatische aanpak van problemen rond veiligheid en leefbaarheid;5. versterking van de resultaatgerichtheid in samenwerking en financiering.Voor de gebiedsgerichte aanpak zijn verbeteringen aan verbindingen met de regionalenetwerken voor auto en openbaar vervoer, als die verbindingen van regionaal belang zijnvoor verplaatsingen van deur tot deur, van groot belang.Met name de eerste twee strategieën zijn van belang voor het project van de doorstroming/verkeersveiligheidop de wegen <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>. De maatregelen dragen bij aan hetterugdringen van de verkeersdruk op deze wegen en het verbeteren van de doorstromingvan het (bus)verkeer.10Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


Met de regiovisie waterland 2040 gelden voor de regio Waterland voor de verdere ruimtelijkeontwikkeling tot 2020 twee harde uitgangspunten; verbetering van de bereikbaarheiden realisering van de afspraken over Waterlands Wonen. Het eerste uitgangspunt heeft betrekkingop de bereikbaarheid binnen het deel van de metropoolregio Amsterdam met deregio Waterland met de wegen <strong>N235</strong>, N244 en <strong>N247</strong>.De capaciteit en doorstroming van zowel het autoverkeer als openbaar vervoer wordt altientallen jaren als onvoldoende en onacceptabel ervaren en diverse maatregelen hebbentot op heden maar zeer beperkt effect gehad. Het opheffen van een aantal knelpunten isdaarom noodzakelijk, samen met het treffen van aanvullende maatregelen, om de doorstromingop deze wegen en de aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer te bevorderen.In deze visie worden een aantal maatregelen genoemd die ervoor zorgen dat bovengenoemdeproblemen worden aangepakt. Zoals het vergroten van de capaciteit van de <strong>N247</strong>door het scheiden van de busbaan van de rijbaan, waardoor in de avondspits de bus in tegengestelderichting langs de <strong>N247</strong> kan rijden.Om de doorstroming op de <strong>N247</strong> te bevorderen, moet de congestieproblematiek in Broek inWaterland worden aangepakt. Het project is in lijn met deze bepaling uit de regiovisie. Eenaantal maatregelen die onderdeel uitmaken van het project worden in de regiovisie waterlandbenoemd. In de regiovisie wordt echter ook voorgesteld het kruispunt <strong>N235</strong> <strong>N247</strong> opte heffen door middel van een fly-over of onderdoorgang voor kruisend busverkeer. Ditwordt niet uitgevoerd.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 11


12Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


4. OMGEVINGSASPECTEN4.1. GeluidIn opdracht van de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> heeft Witteveen+Bos een akoestisch onderzoekverricht naar de wijziging van de <strong>N235</strong> en de <strong>N247</strong> in verband met de aanleg van eenbusbaan. Vanwege het feit dat binnen de wettelijke geluidzone van de fysiek aan te passenwegen geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen dient een akoestisch onderzoek teworden uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in bijlage I.Wet- en regelgevingVolgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient er bij nieuwe wegaanleg en bij wijziging van eenbestaande weg getoetst te worden aan de Wgh. Het ontwerp is getoetst aan de voorkeursgrenswaardeuit de Wgh voor de aanleg van een nieuwe weg omdat de aanleg van debusbaan als zodanig gezien wordt. Voor de wijziging van de bestaande infrastructuur is getoetstof sprake is van een <strong>reconstructie</strong> zoals bedoeld in de Wgh.De Wgh is alleen van toepassing op geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen enzorg- en onderwijsinstellingen, die gelegen zijn binnen de geluidszone van de weg.MethodeMet behulp van het softwarepakket Geomilieu 1.91 is een akoestisch overdrachtsmodelopgesteld. Het model schematiseert de werkelijke situatie in rijlijnen, toetspunten, bodemgebiedenen gebouwen. Ter plaatse van de omliggende woningen zijn toetspunten gekoppeldaan de gevel. Ter plaatse van de toetspunten is de geluidsbelasting berekend.De berekeningen voor de peiljaren 2011 en 2023 zijn uitgevoerd volgens het ‘Reken- enmeetvoorschrift geluidhinder 2006’. De basisgegevens voor de verkeersintensiteiten zijnaangeleverd door de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>.ResultatenDe resultaten van de <strong>reconstructie</strong>toets staan opgenomen in paragraaf 4.1 van het akoestischrapport in bijlage I. Uit de tabel blijkt dat er als gevolg van de wijzigingen aan de <strong>N235</strong>en de <strong>N247</strong> geen sprake is van <strong>reconstructie</strong> in de zin van de Wet geluidhinder. De berekendetoename van de geluidsbelasting wordt met name veroorzaakt door de toename inde autonome groei van de verkeersintensiteit. De toename bedraagt maximaal 1.16 dB.ConclusieUit de berekeningen blijkt dat voor de geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijkezone van de te wijzigen wegen geen sprake is van een toename van de geluidsbelastingvan 1,50 dB of meer. Daarom is er ook geen sprake van een <strong>reconstructie</strong> in de zin van deWet geluidhinder. Er zijn geen akoestische belemmeringen om het project doorgang te latenvinden.4.2. LuchtkwaliteitTen behoeve van de ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong> van de voorgenomen maatregelen is inzichtnodig in de gevolgen voor de luchtkwaliteit in de nabije omgeving. In de notitie ‘kwalitatievebeschrijving effecten voor luchtkwaliteit en stikstofdepositie’ in bijlage II wordt getoetst of deaanpassing van het kruispunt voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wetmilieubeheer.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 13


Wet- en regelgevingIn de Wet milieubeheer, titel 5.2 (‘Wet luchtkwaliteit’), zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen.Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO 2 ), stikstofoxiden, fijn stof(PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, en lood.Bij verkeersgerelateerde bronnen worden alleen relevante emissies van de stoffen NO 2 enPM10 verwacht.Een project kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:- het project, al dan niet in combinatie met de met het project verbonden maatregelen,niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit 1 (Wm artikel 5.16.1.c); ofwel dat;- de luchtkwaliteit door het project, al dan niet in combinatie met de met het project verbondenmaatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel5.16.1.b.1°) 2 ; ofwel dat;- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege het project, de luchtkwaliteitin een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). Deverbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituatiesen dienen te worden betrokken op de concentraties van NO 2 en/of PM10; ofwel dat;- er geen grenswaarden worden overschreden.MethodeDe lokale luchtkwaliteit ter hoogte van de planlocatie wordt bepaald door de achtergrondconcentratieen de bijdrage van de verkeersbronnen. De effecten van de voorgenomendoorstromingsmaatregelen op de bronbijdrage van het verkeer over de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> kunnenrelevant zijn nabij het tracé waar deze maatregelen worden toegepast.Of er effecten optreden en of dit een toe- of afname betreft is afhankelijk van een aantalfactoren:- verkeersaanbod;- verkeersafwikkeling;- ligging van de weg in huidige situatie en na aanpassing.In het luchtkwaliteitsonderzoek is een kwalitatieve afweging gemaakt van de invloed vanhet project op de hierboven genoemde factoren.ResultatenDe achtergrondconcentraties ter hoogte van de planlocatie bedragen circa de helft van degrenswaarden. Voor de achtergrondconcentraties geldt daarnaast een dalende trend, aangeziendoor generieke maatregelen in toekomstige jaren sprake zal zijn van lagere emissies.Met de voorgestelde maatregelen zal het verkeersaanbod niet wijzigen ten opzichte van deautonome groei.12Op 1 augustus 2009 is het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) van kracht geworden en isde NIBM-grens gelijk stelt aan 3 % van de grenswaarde (1,2 µg/m³).Dit komt overeen met de wijze van salderen conform artikel 7.3.a uit het inmiddels ingetrokken Besluit luchtkwaliteit2005.14Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


4.3. BodemDe maatregelen zijn voorgesteld ten behoeve van de verbetering van de doorstroming vanhet verkeer over de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> (en de verkeersveiligheid). Bij een verbeterende doorstromingis de gemiddelde rijsnelheid van het verkeer hoger. Dit resulteert in een lagereuitstoot van NO x en PM10.Er komen geen woningen of andere voor luchtkwaliteit relevante gevoelige objecten dichterbij de weg te liggen. Ook zal door de aanpassing van de kruising van de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> deweg niet dichter op woningen komen te liggen. Op basis hiervan wordt geen toename in deconcentraties op leefniveau verwacht ter hoogte van voor luchtkwaliteit gevoelige objecten.ConclusieOp basis van bovenstaande analyse van de verkeerskundige effecten kan geconcludeerdworden dat tengevolge van de geplande doorstromingsmaatregelen redelijkerwijs geen negatievegevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten. Luchtkwaliteitseisen vormengeen belemmering om het project doorgang te laten vinden.In opdracht van de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> is door Witteveen+Bos een verkennend bodemonderzoekuitgevoerd ter plaatse van de geprojecteerde busbaan en opstelstrook vande kruising van de provinciale wegen <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>, ter plaatse van de voorgenomen verleggingvan de <strong>N247</strong> ten oosten van de kruising met de <strong>N235</strong>. Ter plaatse van de beoogdenieuwe locatie van de aanlandingsplaats van de veerpont is een indicatief bodemonderzoekuitgevoerd. Tevens is een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd in het<strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>sch Kanaal ter plaatse van de huidige veerpont en de beoogde nieuwe locatievan de veerpont.Wet en regelgevingDe Wet bodembescherming (Wbb) is een belangrijke wet als het gaat om verontreinigdelandbodems. In de Wbb is het beoordelingskader vastgelegd om te bepalen of het sanerenvan de bodem noodzakelijk is. Saneren is noodzakelijk indien sprake is van milieuhygiënischonaanvaardbare risico’s. Hiervoor is een beschikking Wbb nodig van het bevoegdegezag. Voor saneringen van de landbodem is de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> het bevoegd gezag.Voor het vaststellen van de saneringsnoodzaak (vaststellen of het een geval van ernstigebodemverontreiniging betreft) wordt gebruik gemaakt van interventiewaarden. Volgens deWbb is er sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (en dus van saneringsnoodzaak)als voor tenminste één stof het gemiddeld gemeten gehalte van tenminste25 m 3 bodemvolume, of 100 m 3 poriënverzadigde bodemvolume in het geval van eengrondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde.Voor een geval van ernstige bodemverontreiniging dient te worden nagegaan of er sprakeis van noodzaak tot ‘spoedige sanering’. De wijze waarop moet worden bepaald of sprakeis van onaanvaardbare risico’s en/of van spoedeisendheid is uitgewerkt in de Circulaire bodemsanering2009 1 .1Staatscourant 2009 nr. 67 (7 april 2009).Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 15


Per 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. Met de inwerkingtreding vande Waterwet vallen waterbodems niet langer onder de Wet bodembescherming. Uiterwaardenworden gezien als waterbodems. Het omgaan met waterbodemverontreinigingen iseen onderdeel van de Waterwet.De Waterwet beschouwt de waterbodem als een integraal onderdeel van het watersysteemen is van toepassing op het beheer van de bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen(de waterbodem). Het begrip ‘saneren’ uit de Wet bodembescherming komt in de Waterwetals zodanig te vervallen, ook voor die gevallen waarbij wel sprake is van de milieuhygiënischereden (risico’s, ernst en spoedeisend) om de waterbodem te ontgraven of tebaggeren. In deze gevallen wordt in de Waterwet gesproken over kwaliteitsbaggeren.MethodeMet het vooronderzoek conform de NEN 5725 en NEN 5717 wordt de historische, huidigeen toekomstige situatie van het gebied, potentiële verontreinigingbronnen, de geohydrologischeen milieuhygiënische situatie van het plangebied in beeld gebracht. Hierbij is gebruikgemaakt van het bodemloket, eerder uitgevoerd bodemonderzoek en is de geomorfologie,bodemopbouw en geohydrologie in beeld gebracht.Het verkennend (water)bodemonderzoek conform de NEN 5740 en NEN 5720 is een vervolgonderzoekhierop, dit onderzoek brengt de milieuhygiënische kwaliteit in beeld van dewaterbodem ter plaatse van de geplande ingrepen waar grondverzet plaatsvindt binnen hetplangebied.ResultatenDe resultaten uit het vooronderzoek conform NEN 5725 en NEN 5717 bepalen de onderzoekstrategievoor het vervolgonderzoek. De te hanteren onderzoekstrategieën voor deonderzoeken conform NEN 5740 en 5720 zijn in de onderstaande tabel weergegeven:Tabel 4.1. Overzicht deellocatiedeellocatie omschrijvingonderzoeksoppervlakte(m 2 ; circa)I busbaan <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong> 3.000 NEN 5740 VED-HEII opstelstrook kruising <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong> 500 NEN 5740 VED-HEonderzoekshypotheseIII te verwijderen voorzieningen bestaande veerpont 300 NEN 5720 - OLNIV onderzoeksgebied nieuwe locatie veerpont 7.500 NEN 5720 - OLNToelichting:NEN 5740 VED-HENEN5720 -OLNonderzoeksstrategei voor een verdachte locatie, diffuse bodem belsasing, heterogeenverdeelde verontreininging op schaal van monsterneming.overig water, lintvormig, normale onderzoeksinspanning.De onderzoeken conform NEN5740 en NEN 5720 zijn nog in uitvoering ten tijde van de opleveringvan dit concept van de ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong> (6 april 2012).ConclusieNa het uit te voeren vervolgonderzoek conform NEN 5740 en 5720 worden indien nodig demaatregelen getroffen om eventuele vervuiling te saneren. Zodra de resultaten van dit onderzoekbekend zijn zullen deze worden bijgevoegd bij de ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong>. Hiermeevormt het aspect milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor het doorgaanvan het project.16Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


4.4. Niet gesprongen explosievenOmdat bij de werkzaamheden gestuit kan worden op niet gesprongen explosieven is doorT&A Survey hier onderzoek naar verricht. Een quicksan voor het gehele projectgebied, isopgenomen in bijlage III. Het verzamelen van historische gegevens wordt gedaan aan dehand van archieven waaronder historische luchtfoto’s. Op basis van de quickscan wordt hetonwaarschijnlijk geacht dat explosieven zich bij de <strong>N235</strong> bevinden. Wel is een historischvooronderzoek langs de <strong>N247</strong> nodig en uitgevoerd. Dit historisch vooronderzoek is opgenomenin bijlage IV.Wet- en regelgevingEr geldt geen verplichting om bij ruimtelijke projecten onderzoek te verrichten naar niet gesprongenexplosieven. Bij het opsporen en ruimen van niet-gesprongen explosieven is deopenbare orde en veiligheid het bepalende uitgangspunt. De burgemeester is op grond vanartikel 172 van de Gemeentewet belast met de handhaving daarvan.MethodeBij een quickscan wordt een beperkt aantal historische gegevens verzameld. Op basis vande quicksan is het aantreffen op niet gesprongen explosieven in het projectgebied beoordeeld.Het historisch vooronderzoek behelst een uitgebreidere inventarisatie en analyse vanbronnenmateriaal. Op basis van de analyse kan worden vastgesteld of het ondezoeksgebiedonverdacht of (deels) verdacht is. In dat laatste geval wordt het opsporingsgebied afgebakend,vindt er een risicoanalyse plaats en worden aanbevelingen gedaan over dewerkzaamheden.ResultatenEr is feitelijk materiaal aangetroffen, waaruit blijkt dat mogelijk explosieven in het onderzoeksgebiedzijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebieddeels verdacht is op de aanwezigheid van explosieven. Op basis van de inventarisatie enanalyse van het bronnenmateriaal, is de <strong>N247</strong> bij Broek in Waterland tussen km 35.000 -km 35.250 verdacht op de aanwezigheid van explosieven, het overige gebied is onverdacht.In 2006 zijn in het kader van baggerwerkzaamheden in het <strong>Noord</strong>hollandsch kanaal nabijhet schouw een aantal granaten uit WO II gevonden. Deze granaten zijn afgevoerd en opeen veilige locatie tot ontploffing gebracht.ConclusieIn het verdachte gebied kunnen niet gesprongen explosieven voorkomen. Hierom wordtvoor aanvang van de werkzaamheden detectieonderzoek uitgevoerd. Als de resultaten vanhet detectieonderzoek uitwijzen dat er verdachte objecten aanwezig zijn, worden deze vooraanvang van de geplande werkzaamheden ontgraven en geïdentificeerd. Eventueel aangetroffenexplosieven worden vervolgens veiliggesteld en geruimd door de EODD.Met de uitvoering van dit vervolgonderzoek en het eventueel ruimten van explosieven gevenniet gesprongen explosieven geen belemmeringen voor de realisatie van het project.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 17


4.5. NatuurOm de effecten van het project op de natuur te beoordelen is door Witteveen+Bos een natuurtoetsopgesteld. Deze natuurtoets is opgenomen in bijlage V. In hoofdstuk 2 van de natuurtoetsfungeert een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 98.Wet en regelgevingIn de Nederlandse wet- en regelgeving en beleid op het gebied van ecologie wordt onderscheidgemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in:- de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) voor wat betreft Natura 2000-gebiedenen Beschermde Natuurmonumenten;- de Nota Ruimte en provinciale regelgeving voor wat betreft de Ecologische Hoofdstructuur(EHS).De bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Flora en faunawet (Ffw).Beschermde gebieden: NatuurbeschermingswetDe geplande werkzaamheden bevinden zich niet binnen de grenzen van het Natura2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Hierdoor is het optreden vandirecte effecten (bijvoorbeeld oppervlakteverlies) gedurende de aanlegfase uit te sluiten.Als gevolg van de afstand tussen het plangebied en de het Natura 2000-gebied en het achterwegelaten van het gebruik van kunstmatige verlichting, zijn gedurende de aanlegfaseook indirecte effecten (externe werking) niet aan de orde.In de gebruiksfase is net als in de aanlegfase geen sprake van ruimtebeslag, directe effectenworden zodoende uitgesloten. Aangezien de doorstroming toeneemt maar de hoeveelheidverkeer gelijk blijft, zijn negatieve effecten als gevolg van verkeer (vermesting, verzuring,verontreiniging, geluid, licht en trillingen) tevens uit te sluiten. Ook het optreden vannegatieve effecten als gevolg van de overige verstoringsaspecten op de instandhoudingsdoelenvan het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske zijn uitte sluiten. Het voornemen kent in de gebruiksfase geen externe werking.Geconcludeerd kan worden dat het voornemen geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelenvan het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld &Twiske. Ook de overige Natura 2000-gebieden in de omgeving (Markermeer & IJmeer,Polder Zeevang en Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder) ondervinden geen negatieve effectenvan het voornemen. Hierdoor is een vergunningsaanvraag voor de Nbwet ‘98 nietnodig.In de omgeving van het plangebied ligt Beschermd Natuurmonument (BN) ‘Waterland Varkensland’.Gezien de ligging van het BN grotendeels overeenkomt met het Natura2000-gebied zijn ook effecten op de waarden van het BN uit te sluiten. Als gevolg van dezeafstand worden negatieve effecten op de waarden van het BN uitgesloten.Beschermde gebieden: Ecologische HoofdstructuurDe afstand van de planlocaties tot EHS-gebied varieert tussen de 200 en 500 meter. HetEHS-gebied bestaat uitsluitend uit nieuwe natuur. Dit houdt in dat de gebieden wel al deeluitmaken van de EHS, maar dat ze nog omgevormd worden tot functioneel EHS-gebied.18Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


4.6. WaterDe planlocaties van het voornemen liggen niet in EHS-gebied. Omdat er niet in EHSgebiedgewerkt wordt is er geen sprake van een direct effect.Een verhoogde stikstofdepositie als gevolg van een toename van het verkeer wordtuitgesloten. Hierdoor wordt een negatief effect op stikstofgevoelige beheertypenuitgesloten. De wezenlijke kenmerken en waarden van de EHs in de directe omgeving vanhet plangebied worden niet aangetast door het voornemen. Nader onderzoek is niet nodigen vergunningsaanvraag zijn niet nodig.Beschermde soortenOp basis van bureau- en veldonderzoek is de aanwezigheid van en de eventuele negatieveeffecten van het voornemen op beschermde soorten in en in de directe omgeving van deplanlocatie onderzocht.Ontheffing op de Flora- en Faunawet is in geen geval noodzakelijk. Wel moet bij de werkzaamhedenrekening gehouden worden met het voorkomen van vleermuizen, vogels enamfibieën.Om vleermuizen niet te verstoren moet gedurende de werkzaamheden het gebruik vankunstmatige verlichting worden vermeden.Het aanvragen van ontheffing voor het verstoren van de broedende vogels in hetplangebied is in principe niet mogelijk (broedseizoen: globaal 15 maart-15 juli). Er bestaatimmers altijd een alternatief: werken wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn.Behalve werken wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn is het verstoren van vogelste voorkomen door de werkzaamheden voor het broedseizoen in te zetten en dan continudoor te werken (werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen), zodat vogelsniet gaan broeden in het gebied waar gewerkt wordt.Voor het verwijderen van jaarrond beschermde nesten is het aanvragen van een ontheffingook niet mogelijk. Om de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogels in het plangebiedal dan niet te bevestigen wordt geadviseerd aanvullend onderzoek uit te voeren.In de omgeving van de planlocatie, komt mogelijk de rugstreeppad voor. De rugstreeppadis zwaar beschermd onder de Ffwet (tabel 3-soort). Om te voorkomen dat deze pad zichtijdens de bouwwerkzaamheden kan vestigen op de planlocatie, wordt geadviseerd op deplanlocatie gedurende de aanlegfase het ontstaan van geschikt biotoop (ondiepe plasjesop zandgrond) te voorkomen. De rugstreeppad is namelijk een echte pioniersoort dietijdelijke en nieuw gegraven wateren gebruikt om zich in voort te planten.Het treffen van mitigerende maatregelen gedurende de aanleg voorkomt dat derugstreeppad op de planlocatie verschijnt, langdurig oponthoud in de realisatiefase(vanwege de rugstreeppad) wordt daarmee vermeden.Voor de realisatie van het project is door Witteveen+Bos een watertoets uitgevoerd. De resultatenvan deze watertoets zijn weergegeven in bijlage VI. Hieronder wordt kort ingegaanop de resultaten van de watertoets.Wet- en regelgevingVoor deze ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong> zijn de Waterwet, het Besluit lozen buiten inrichting,het waterplan van de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> en het waterbeheersplan van het waterschap<strong>Holland</strong>s <strong>Noord</strong>erkwartier relevant.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 19


De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhangtussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Ook beschrijft de Waterwetde organisatie van het waterbeheer. De Waterwet is een kaderwet en vormt daarmee debasis voor AMvB’s zoals het Besluit lozen buiten inrichtingen, alsmede de provinciale waterplannen(en -verordeningen).Het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) heeft betrekking op onder andere het lozen vanafstromend hemelwater vanaf wegen. Het besluit is per 1 juli 2011 van kracht geworden.Op basis van het Blbi zijn lozingen op het vuilwaterriool in principe niet toegestaan, alleenin uitzonderingssituaties met toestemming van de waterbeheerder. Gecontroleerd infiltrerenin de bodem heeft de voorkeur (berm of een opvangvoorziening, zoals een zaksloot of eenopvangvijver). Indien lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is, is het lozen in een(aangewezen) oppervlaktewaterlichaam toegestaan.Het Waterplan is het strategisch plan van de provincie op het gebied van water. In hetWaterplan 2010-2015 geeft de provincie een overzicht van de strategische waterdoelen tot2040 en acties tot 2015. Hierbij worden de volgende vier uitgangspunten aangehouden:1. klimaatbestendig waterbeheer;2. water medesturend in de ruimte;3. centraal wat moet, decentraal wat kan;4. gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het hoogheemraadschap <strong>Holland</strong>s <strong>Noord</strong>erkwartierde doelstellingen voor de periode 2010-2015. De kerndoelen die hierin benoemdworden zijn als volgt:1. het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandighedendoelmatig en integraal beheren;2. de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomenen/of beheersbaar houden;3. het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met eenveiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;4. het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondereomstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannenvoor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.MethodeIn de waterparagraaf is de bestaande waterhuishoudkundige situatie beschreven, waaronderde huidige afwatering van het plangebied. Voor de nieuwe situatie is een afwateringsplanopgesteld, mede aan de hand van de bepalingen in het vigerende waterbeleid. Dit afwateringsplanis in het kader van de watertoets besproken met het hoogheemraadschap<strong>Holland</strong>s <strong>Noord</strong>erkwartier.ResultatenHet water wordt afgevoerd op bermen, sloten of het HWA riool. Hiermee wordt aangeslotenop de uitgangspunten van het besluit lozen buiten inrichtingen. Daar waar mogelijk wordtimmers gecontroleerd afgevoerd op de berm. Daar waar dit niet mogelijk is vindt de afvoervia riolering plaats op oppervlaktewater.Op een aantal locaties is sprake van substantiële toename van het verhard oppervlak,waardoor er rekening gehouden wordt met aanvullend afvoer op leggerwatergangen viariolering:- <strong>N247</strong> Slochterweg noordelijke rijbaan, 1.900 m 2 wegoppervlak met afvoer op leggerwatergang;20Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


- <strong>N247</strong> Kanaaldijk tussen <strong>N247</strong> en viaduct over Broekervaart, 875 m 2 wegoppervlak afvoerop leggerwatergang;- <strong>N235</strong> ten noorden van viaduct over Broekervaart, 650 m 2 wegoppervlak via HWA opleggerwatergang.Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat deze toename aan verharding gecompenseerdmoet worden door middel van het aanbrengen van nieuw oppervlakte water. De wegkomt op een wegpeil van minimaal NAP -0,47 m en loopt bij het kunstwerk Broekervaart optot NAP +3,79 m. Door de hoge wegligging is er sprake van voldoende ontwateringsdiepte.Ten zuiden van het kunstwerk bij Broekervaart is er een leggerwatergang die de Kanaaldijkdoorkruist met een duiker. Daarom dient hier rekening gehouden te worden met het handhavenen indien nodig verlengen van de duiker.ConclusieIn overleg met het waterschap wordt bepaald hoe om te gaan met de compensatie vanverharding. In bijlage IX is een notitie bijgevoegd met daarin beschreven hoe de watercompensatiekan worden gerealiseerd. Wanneer de gekozen uitgangspunten zijn goedgekeurddoor de betrokken partijen, worden zij verwerkt in de ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong> welke ter inzagewordt gelegd.4.7. Cultuurhistorie en ArcheologieOmdat bij ruimtelijke ingrepen de cultuurhistorie en archeologie aangetast kan worden iseen quickscan uitgevoerd, de rapportage hiervan is opgenomen in bijlage VII Op basis vande quickscan bleek het nodig een archeologisch onderzoek uit te voeren. De rapportagehiervan is opgenomen in bijlage VIII.Wet- en regelgevingDe Monumentenwet 1988 regelt de wettelijke bescherming van onroerende(rijks)monumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten. De Monumentenwetheeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stad- en dorpsgezichtenen archeologische monumenten boven en onder water. In de Monumentenwet1988 is geregeld hoe gebouwde of archeologische monumenten aangewezen kunnen wordenals wettelijk beschermd monument.Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werkinggetreden. Deze wet omvat de implementatie van het verdrag van Valetta in de Nederlandsewetgeving. De WAMZ wijzigt de Monumentenwet 1988.De WAMZ verplicht gemeenten om in het kader van bestemmingsplannen rekening te houdenmet aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Als behoud in situniet mogelijk is, moet op andere wijze worden voorkomen dat de informatie in het bodemarchiefverloren gaat. Dit houdt een onderzoeksverplichting in, die kan leiden tot een volledigewetenschappelijke opgraving van de aanwezige resten.Methode en resultaten cultuurhistorieHet gebied waarin de werkzaamheden plaatsvinden, kent een hoge landschappelijke encutuurhistorische waarde. Zo behoort het gehele plangebied tot het Nationaal LandschapLaag <strong>Holland</strong> en de Rijksbufferzone Amsterdam-Purmerend, en maakt het gebied ten zuidenvan Ilpendam deel uit van het Belvedère gebied Waterland.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 21


Nieuwe ontwikkelingen in de beschermde gebieden moeten passen binnen de waardevollegebiedskenmerken als weergegeven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Hetgaat hierbij om kenmerken van de landschapstypen veenpolder en droogmakerij. Bijde typenkenmerken zich door hun open karakter en nadruk op lijnstructuren. De ontwikkelingtast de lijnstructuren zoals watergangen en de bepalende elementen als molens en stolpboerderijenniet aan.Methode en resultaten ArcheologieHet grootste deel van de werkzaamheden vindt plaats binnen het huidige wegprofiel van de<strong>N235</strong>. Archeologie vormt hierbij geen knelpunt omdat gewerkt wordt in opgehoogd talud.Voor de nieuwe locatie van de pont, het aanleggen van de busbaan en het nieuw inrichtenvan het kruispunt met de <strong>N247</strong> wordt naar alle waarschijnlijkheid echter wel grond geroerd.Voor een deel van de werkzaamheden is vervolgonderzoek noodzakelijk.IDDS Archeologie heeft een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat de ondergrondvan de wegen vrijwel volledig bestaat uit een opgehoogd talud uit de 20ste eeuw. Deomgeving van het talud heeft een lage verwachting voor archeologische resten op basisvan de ontginningsgeschiedenis in de Late Middeleeuwen. Voor resten vóór de ontginninggeldt een lage verwachting, eveneens voor resten vanaf de ontginning.Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat het talud inderdaad bestaat uit opgebracht materiaal.Hierin worden geen archeologische resten in situ verwacht. Buiten het talud is een boringgezet om hier onderzoek te doen voor de aanleg van de toegang van de bushalte.Vanwege de beperkte toegang van dit gebied is hier een boring noodgedwongen in de dijklangs de Broekervaart gezet. Het oorspronkelijke maaiveld dat is aangetroffen onderin boring5 op een niveau van circa -2,25 m NAP bevat mogelijk resten vanaf de ontginning inde Late Middeleeuwen, maar de verwachting hiervoor is laag.De voorgenomen werkzaamheden reiken zeer ondiep en blijven vrijwel volledig beperkt tothet huidige talud. Deze werkzaamheden zullen geen archeologische resten verstoren. Deaanleg van een busstation op de helling en aan de voet van het talud zal mogelijk wel hetoorspronkelijke maaiveld verstoren. De verwachting voor archeologische resten is hier echterlaag, waardoor het niet waarschijnlijk is dat hier archeologische resten verstoord zullenworden door de voorgenomen werkzaamheden.ConclusieVervolgonderzoek is niet nodig. Cultuurhistorie en Archeologie vormen geen belemmeringvoor het doorgaan van het project.4.8. Externe veiligheidDoor Witteveen+Bos is de externe veiligheidssituatie na realisatie van het project in beeldgebracht. Hieronder zijn de bevindingen gepresenteerd.Wet- en regelgevingIn de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen 1 staat het beleid over de afwegingvan veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen inrelatie tot de omgeving. Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffenis op dit moment gebaseerd op de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.1Staatscourant 147, 2004 (laatste wijziging Staatscourant 2009, 19907).22Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


Met deze circulaire wordt dit beleid verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Op basishiervan gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.Onderzoek en resultatenOver de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen met een zodanig lageintensiteit dat de plaatsgebonden risico contour niet buiten het wegprofiel valt. Er is geensprake van een groepsrisico. Zie voor een geografische weergave van het gebruik van degevaarlijke stoffen in de regio de uitsnede van de risicokaart van de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> in afbeelding 4.1.Afbeelding 4.1. Risicobronnen op uitsnede risicokaart provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>De externenveiligheidssituatie verandert niet na realisatie van het project.ConclusieHet aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor de realisatie van het project.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 23


24Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


5. VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING5.1. M.e.r.-beoordelingsplichtHet project is getoetst aan het besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) om vast te stellen ofeen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Het project betreft de aanleg van een busbaan overeen traject van 600 meter langs de <strong>N235</strong>.De realisatie van de busbaan valt in categorie D1.2 van het besluit m.e.r. (wijziging of uitbreidingvan een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, niet zijnde een autosnelweg ofautoweg), maar blijft onder de richtwaarde (tracélengte van 5 km), waardoor de activiteitniet op voorhand m.e.r.-beoordeligsplichtig is.Voor projecten die in één van de categorieën van de D-lijst onder de drempelwaarde vallengeldt dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Dit is dus het gevalvoor de busbaan.NB: In het oude besluit m.e.r. viel de realisatie van een vrijliggende busbaan binnen categorie D 2.2. In het huidigebesluit m.e.r. is categorie D 2.2 omschreven als ‘Aanleg, wijziging of uitbreiding van een tramrails, boven- en ondergrondsespoorwegen, zweefspoor en dergelijk bijzondere constructies. De vraag kan worden gesteld of een busbaanbinnen deze categorie moet worden geplaatst als ‘bijzondere constructie’, in plaats van als uitbreiding van deweg in categorie D 1.2. Echter ook binnen categorie D 2.2 zou de uitvoering van de busbaan onder de drempelwaardevallen (op een afstand van 25 meter of meer van de grens van de voor tram- of spoorwegdoeleinden aangewezenbestemming) en dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.Toelichting voornemenDe realisatie van de busbaan is onderdeel van een groter project met als doel verbeteringvan de doorstroming op de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>. Binnen dit project worden tevens maatregelengetroffen op gebied van <strong>reconstructie</strong> van de bestaande weg (onder andere onderhoud,verharding, optimalisatie kruising <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>, voorzieningen en hemelwaterafvoer) en opgebied van optimalisatie van de verkeersstromen met behulp van dynamisch verkeersmanagementen het optimaliseren van de verkeersregelinstallaties. Deze maatregelen zijnsamen met de realisatie van de busbaan in de onderbouwende onderzoeken beoordeeld.Ten behoeve van de realisatie van de busbaan, wordt de aanlegplaats van de veerpont ‘hetSchouw’ verplaatst. Omdat de verplaatsing van de veerpont wordt uitgevoerd ten behoevevan realisatie van de busbaan, kan dit worden gezien als onderdeel van het project 'realisatiebusbaan' en zijn de effecten hiervan meegenomen in de vormvrije m.e.r.-beoordeling.5.2. Vereisten vormvrije m.e.r.-beoordelingDe vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets die moet worden uitgevoerd om vast te stellenof belangrijke nadelige milieugevolgen van het project kunnen worden uitgesloten. Als nadeligegevolgen niet kunnen worden uitgesloten dan dient een m.e.r.-beoordeling of m.e.r.te worden gestart.De vormvrije m.e.r.-beoordeling kent geen vereisten voor de vorm. Omdat het project onderde richtwaarden van de D-lijst valt, kan worden volstaan met een procedureel eenvoudigem.e.r.-beoordeling die volledig opgaat in de moederprocedure (omgevingsvergunning).Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 25


Qua inhoud moet aandacht worden besteed aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage IIIvan de Europese richtlijn voor de m.e.r.:- kenmerken van het project: omvang, cumulatie, gebruik van natuurlijke hulpbronnen,productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder en risico van ongevallen;- plaats van het project: de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarophet project van invloed kan zijn: bestaande grondgebruik, relatieve rijkdom aan enkwaliteit en regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen, opnamevermogenvan het natuurlijke milieu;- kenmerken van het potentiële effect: in samenhang met de voorgaande twee criteria enoverwegende het bereik van het effect, grensoverschrijdend karakter, waarschijnlijkheidvan het effect en de duur, frequentie en omkeerbaarheid.Het gaat hierbij om dezelfde criteria die ook in een m.e.r.-beoordeling worden onderzocht,echter er is een verschil in vereiste diepgang. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling besteedtaandacht aan de ingreep-effectrelaties op globaal niveau en focust hierbij op de maatgevendeeffecten en gevoelige gebieden. Dit wordt zoveel mogelijk gedaan op basis van expertsopinions zonder (model)berekeningen of (veld)onderzoek.5.3. Kenmerken van het projectHet project betreft het doortrekken van de bestaande vrijliggende busbaan langs de <strong>N235</strong>over een traject van ongeveer 600 meter tot aan de Slochterweg (<strong>N247</strong>). Ten behoeve vande realisatie van de busbaan moet de aanlanding van de pont ‘Het Schouw’ worden verplaatst.Een verdere toelichting op de kenmerken van het project is opgenomen in paragraaf2.1 van dit rapport en in de ontwerpnotitie.5.4. Plaats van het projectNatuurgebiedenHet plangebied bevindt zich niet in Natura 2000-gebied, maar er liggen wel vier Natura2000-gebieden binnen een straal van ongeveer 11 kilometer rond het plangebied. Voor dezenatuurgebieden geldt dat alle voorkomende habitattypen stikstofgevoelig zijn en er zijninstandhoudingsdoelen opgesteld voor enkele verstoringsgevoelige broedvogels. Het Natura2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske grenst bijna direct aan hetplangebied.Ten noordoosten van het plangebied (bijna direct aangrenzend) bevindt zich het beschermdenatuurmonument Waterland Varkensland. Een deel van de beschermde natuurwaardenvan dit gebied is tevens opgenomen in de instandhoudingsdoelen van de Natura2000-gebieden.In de nabije omgeving van de het plangebied (noordzijde) bevindt zich tevens EHS gebiednieuwe natuur. Voor dit gebied zijn ambitiebeheertypen opgesteld die overeenkomen metde habitattypen uit de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Enkele van deze ambitiebeheertypenzijn stikstofgevoelig.Een uitgebreide beschrijving van de natuurgebieden en effecten van de ingreep daarop isopgenomen in de natuurtoets in bijlage V.Landschappelijke en cultuurhistorische waardenHet project wordt uitgevoerd in het landelijk gebied aan de noordoostzijde van Amsterdam.Het gebied waarin de werkzaamheden plaatsvinden, kent een hoge landschappelijke encultuurhistorische waarde.26Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


Zo behoort het gehele plangebied tot het Nationaal Landschap Laag <strong>Holland</strong> en de RijksbufferzoneAmsterdam-Purmerend, en maakt het gebied ten zuiden van Ilpendam deel uitvan het Belvedèregebied Waterland.De bijzondere waarde van het landschap komt voort uit het open en waterrijke karakter ende bepolderingsgrenzen. Structuurbepalende elementen binnen het gebied zijn de vaarten,stolpboerderijen en molens.Een uitgebreide beschrijving voor de aspecten landschap, cultuurhistorie en archeologie(LCA) is opgenomen in de quickscan cultuurhistorie en archeologie in bijlage VII.Explosieven en archeologieUit de quickscan naar mogelijke aanwezigheid van explosieven is gebleken, dat er oorlogshandelingenhebben plaatsgevonden in het onderzoeksgebied tijdens WOII. In archiefmateriaalwordt melding gemaakt van explosievenvondsten en twee neergestortevliegtuigen in het onderzoeksgebied. Daarnaast geldt voor het gebied een middelhogeverwachtingswaarde op gebied van archeologie.5.5. Kenmerken van potentiële effectenDe beschrijving van de kenmerken van potentiële effecten in deze paragraaf is gebaseerdop uitgevoerde quicksans voor de effecten op gebied van verkeer, lucht, geluid, landschapen cultuurhistorie, natuur, bodem en water.Directe verkeerseffectenHet project heeft een beperkt effect op de verkeersstromen op de provinciale wegen <strong>N235</strong>en <strong>N247</strong>. In paragraaf 2.2 van dit rapport is gemotiveerd dat de maatregelen geen verkeersaantrekkendewerking hebben. De busbaan faciliteert een vrije doorstroming voor dereeds bestaande buslijnen. Lokaal zorgen de maatregelen voor een verbetering van dedoorstroming, met name rond het kruispunt <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>.De verplaatsing van de aanlanding van de pont ‘Het Schouw’ heeft geen effect op verkeersstromenin het gebied, doordat deze pont slechts incidenteel door autoverkeer wordtgebruikt. Voor het fietsverkeer dat gebruik maakt van de pont leidt de verplaatsing mogelijktot een verlenging van de route, echter de afstand waarover de pont wordt verplaatst iszeer beperkt.Verkeersgerelateerde effectenDoordat er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking zijn de effecten van demaatregelen op gebied van geluid en lucht beperkt. In het akoestisch onderzoek is geconcludeerddat er geen sprake is van een toename van de geluidsbelasting van 1,5 dB ofmeer bij geluidgevoelige bestemmingen en daarmee is er geen sprake van een <strong>reconstructie</strong>in de zin van de Wet geluidhinder. Er zijn geen significant negatieve effecten bij geluidgevoeligebestemmingen.Voor het aspect luchtkwaliteit geldt dat de emissies afnemen, doordat de doorstroming inhet plangebied verbetert en er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking.Hiermee zijn significant negatieve effecten op het gebied van luchtkwaliteit en een toenamein stikstofdepositie uitgesloten.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 27


<strong>Ruimtelijke</strong>-visuele effecten en gevoelige gebiedenHet plangebied wordt omgeven door Natura2000, beschermd natuurgebied en EHS. Ditzijn gevoelige gebieden, met name voor stikstofdepositie, maar ook voor geluidsoverlast.Doordat het project echter niet leidt tot een toename in verkeer en evenmin nadelige gevolgenheeft voor geluid en luchtkwaliteit, zijn significant negatieve effecten voor de omliggendenatuurgebieden en de beschermde flora en fauna uitgesloten.Het plangebied zelf kent een hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde, echter indit kader zijn geen belemmeringen voor de werkzaamheden geconstateerd. De werkzaamhedenzijn geconcentreerd direct aansluitend op en parallel aan de bestaande infrastructuur.Het open en waterrijke karakter en de verkavelingsgrenzen worden door de werkzaamhedenniet negatief beïnvloed. De structuurbepalende elementen en monumentenbinnen het gebied (de vaarten, stolpboerderijen en molens) worden ook niet aangetast doorde werkzaamheden.De maatregelen zijn ruimtelijke inpasbaar en er is geen sprake van negatieve, ruimtelijkeen/of visuele effecten. In de voorbereiding van de uitvoering dient ter waarborg wel de volgendemaatregelen te worden getroffen:- vervolgonderzoek naar explosieven is noodzakelijk;- ten behoeve van de afwatering dienen op enkele locaties afwateringsvoorzieningen teworden getroffen;- watercompensatie moet plaatsvinden met extra oppervlaktewater.CumulatieEr is geen sprake van samenhang met andere projecten in de omgeving (anders dan in dequicksan onderzoeken meegenomen) waardoor mogelijk cumulatieve effecten kunnen optreden.5.6. Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordelingKenmerken van het projectHet project heeft een beperkte omvang en wordt aangelegd in aansluiting op en parallelaan bestaande infrastructuur. De aanlegplaats van de pont wordt over een beperkte afstandverplaatst en er is ruimte beschikbaar voor realisatie van de nieuwe aanlegplaats. Ditbetreft een zeer beperkte infrastructurele ingreep.Plaats van het projectHet plangebied is omgeven door verschillende natuurgebieden (Natura2000, beschermdnatuurgebied en EHS). Voor deze gebieden geldt dat zij gevoelig zijn voor stikstofdepositie.Daarnaast zijn voor deze gebieden verschillende instandhoudingsdoelen vastgesteld. Hetplangebied kent een hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde, een middelhogeverwachtingswaarde voor archeologie en mogelijke aanwezigheid van explosieven.Samenvattend geldt dat het plangebied hoge landschappelijke en cultuurhistorische waardekent en dat het plangebied wordt omgeven door een gevoelige, kwetsbare en beschermdeomgeving.Kenmerken van potentiële effectenHet project leidt niet tot een significante toename of wijziging van verkeersintensiteiten.Hierdoor is er geen significante toename in emissies (lucht en geluid). Doordat er geentoename in emissies en verkeersintensiteiten is, zijn negatieve effecten op de omliggendegevoelige gebieden uitgesloten.28Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


Doordat de maatregelen geconcentreerd zijn direct aansluitend op en parallel aan bestaandeinfrastructuur is er ook geen sprake van aantasting van landschappelijke en cultuurhistorischewaarden.ConclusieOp basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat significante negatievemilieueffecten door realisatie van het project zijn uitgesloten.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 29


30Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>


6. UITVOERBAARHEID6.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheidBestuurlijk overlegOp grond van artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) is artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijkeordening (Bro) van toepassing, dat aangeeft dat overleg gepleegd moet worden metde besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincieen Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met debehartiging van belangen, die in het project in geding zijn. Artikel 3.6 Wro is van overeenkomstigetoepassing.Voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning heeft overlegplaatsgevonden met het betrokken waterschap en de provincie. Deze en andere overlegpartnersworden uitdrukkelijk uitgenodigd hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpbesluitkenbaar te maken.Zienswijzen op ontwerpbesluitIn artikel 3.10 lid 1 sub a Wabo is bepaald dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure alsbedoeld in afdeling 3.4 Awb van toepassing is op de voorbereiding van de beschikking opde aanvraag om een projectomgevingsvergunning. Op grond van de uniforme openbarevoorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb wordt het ontwerpbesluit met de daarop betrekkinghebbende stukken gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Opgrond van artikel 3.12 lid 5 Wabo kan eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze bijhet bevoegd gezag naar voren brengen gedurende deze periode. De terinzagelegging ende mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen worden bekendgemaakt in de NederlandscheStaatscourant (en op www.officielebekendmakingen.nl) en in Nunspeet Huis aanHuis.Verklaring van geen bedenkingen gemeenteraadOp grond van artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht kan een projectomgevingsvergunningslechts worden verleend nadat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingenheeft afgegeven. De ontwerp-verklaring van geen bedenkingen wordt gelijktijdig methet ontwerpbesluit ter inzage gelegd.6.2. Financiële uitvoerbaarheidOp grond van artikel 6.12 Wro en artikel 6.2.1 Bro hoeft voor onderhavig plan geen exploitatieplante worden opgesteld of anderszins in het verhaal van kosten te worden voorzien.De kosten van de het project worden sowieso gedekt binnen de begroting van de provinicie<strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>. Voor maatregelen die gerealiseerd zijn vóór 31 december 2012 is eenRijkssubsidie beschikbaar.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/089 definitief 02 d.d. 23 mei 2012, <strong>Ruimtelijke</strong> <strong>onderbouwing</strong> <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> 31


BIJLAGE IAKOESTISCH ONDERZOEKWitteveen+Bos, bijlage I behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Witteveen+Bos, bijlage I behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Quickscan naar de mogelijke aanwezigheidvan Conventionele Explosievenlangs de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>Projectnummer: 1011GPR2761In opdracht van:Ingenieursbureau Witteveen+BosT.a.v. dhr. S.W.P. Nysten MSc.Postbus 2337400 AE DeventerTel: 0570 697173E-mail: S.Nysten@witteveenbos.nlWebsite: www.witteveenbos.nlAdviseur:T&A Survey BVPostbus 206701001 NR AMSTERDAMTel: 020 6651368Internet: www.ta-survey.nlDatum rapportage en versie:7 december 2011Auteur:Drs. H. MolenaarProjectleider:De heer M. van GennipT&A Survey BVDynamostraat 48 – 1014 BK Amsterdam - T: 020 6651368 - F: 020 6685486Bedrijvenpark Twente 305 - 7602 KL Almelo - T: 0546 578422info@ta-survey.nl - www.ta-survey.nl


Inhoudsopgavepagina1 Inleiding en onderzoeksdoel .............................................................................. 22 Quickscan ....................................................................................................... 32.1 Algemeen .................................................................................................. 32.2 Onderzoeksgebied ...................................................................................... 32.3 Literatuur- en archiefonderzoek ................................................................... 32.4 Historisch overzicht .................................................................................... 32.4.1 Historisch overzicht onderzoeksgebied ..................................................... 32.4.2 Resultaten onderzoek T&A Archief & diverse internetbronnen ..................... 32.4.3 Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) te Amsterdam ........... 52.4.4 Koninklijke Bibliotheek te Den Haag .............................................................. 53 Conclusie en aanbeveling quickscan ................................................................... 64 Betrouwbaarheid .............................................................................................. 7Bijlage 1Overzichtskaart onderzoeksgebiedT&A Survey BV 1011GPR2761 1


1 Inleiding en onderzoeksdoelIngenieursbureau Witteveen+Bos gevestigd te Deventer (“opdrachtgever”) heeft T&ASurvey BV (“T&A”) op 7 november 2011 opdracht verleend voor het uitvoeren van eenquickscan naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven langs de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>,gemeenten Amsterdam, Waterland en Landsmeer.AchtergrondIn het kader van het project Bereikbaarheid Waterland en het meerjarenprogrammainfrastructuur (PMI) ter verbetering van de veiligheid en doorstroming op de wegen<strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> zullen in de toekomst grondroerende werkzaamheden plaatsvinden.OnderzoeksdoelDoel van een quickscan is het geven van inzicht in de noodzaak aangaande de uitvoeringvan een historisch vooronderzoek (probleeminventarisatie en probleemanalyse).In deze rapportage worden de resultaten van het onderzoek behandeld.T&A Survey BV 1011GPR2761 2


2 Quickscan2.1 AlgemeenHet mogelijk voorkomen van explosieven in de ondergrond houdt over het algemeen inNederland verband met oorlogshandelingen gedurende WOII. Voorbeelden hiervan zijnbombardementen (zowel geallieerde als Duitse), gevechten (meidagen 1940, bevrijding1944-1945), verdedigingswerken (mijnenvelden) en dumpingen (verborgen voor vijand,achterlaten van munitie bij overgave of terugtrekking).Bij een quickscan wordt een beperkt aantal historische gegevens verzameld. Van tevoren dient het onderzoeksgebied duidelijk omschreven te zijn. Het verzamelen vanhistorische gegevens wordt gedaan aan de hand van archieven.2.2 OnderzoeksgebiedHet onderzoeksgebied betreft een tracé van ca 10 km meter langs de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>.2.3 Literatuur- en archiefonderzoekVoor de quickscan zijn de volgende archieven en literatuur geraadpleegd:- T&A archief- World War II allied aircraft crashes in the Netherlands, http://ww2.texlaweb.nl/- Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) te Amsterdam- Koninklijke Bibliotheek te Den Haag2.4 Historisch overzicht2.4.1 Historisch overzicht onderzoeksgebiedMeidagen 1940Er zijn in de literatuur geen aanwijzingen gevonden voor oorlogshandelingen in en nabijhet onderzoeksgebied in de meidagen van 1940.1944-1945Verspreid over de gemeente Waterland stortten enkele vliegtuigen neer. Verder bleef deomgeving van het onderzoekgebied redelijk verschoond van oorlogshandelingen ofoorlogsschade door bombardementen.Bevrijding april 1945Waterland werd vrij nadat de Duitse militairen capituleerden op 5 mei 1945. De Canadezenwaren de eerste geallieerden die het gebied binnenwandelden.2.4.2 Resultaten onderzoek T&A Archief & diverse internetbronnenIn het T&A archief bevindt zich informatie uit vele bronnen. Hoewel aangegeven kanworden wat de originele bron is geweest, is dit geen garantie dat het gehele archief isonderzocht met betrekking tot het huidige onderzoeksgebied.Gemeentearchief ilpendamHet gemeentearchief van Ilpendam meldt de vondst van verschillende “nicht explodierteGranaten der Flakartillerie und einige nicht entbrannte Fosforflaschen” in juli 1943.T&A Survey BV 1011GPR2761 3


Waterlands archiefIn de Provinciale <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>se Courant 1 van 9 oktober 1940 staat dat in de nacht van7 op 8 oktober 1940 in de gemeente Broek in Waterland ‘er niet minder dan 25’ bommenneerkwamen.De volgende passages komen uit het betreffende krantenbericht:‘Op het terrein rond de boerderij aan den Peereboomweg werden binnen een afstandvan 40 meter van het in brand staande gebouw vanuit het vliegtuig talrijke bommengeworpen.’ Vervolgens staat er: ‘Op andere plaatsen vielen nog tien bommen. Nabij deboerderij van de heer v.d. Boezem aan den Jaagweg kwam er een in het land terecht entwee op den rijweg.’ […] ‘Het verkeer over den Jaagweg tusschen Monnikendam enBroek en Waterland was eenigen tijd gestremd. De overige bommen vielen aan weerszijdenvan de trambaan in de vaart en op het weiland. Het gevolg was, dat het zand opeen bepaalde plaats, circa 500 meter van Broek in Waterland, onder de rails weggezogenwerd.’De locaties van de bominslagen zijn niet heel exact te bepalen, maar aan de hand van deinformatie uit het krantenbericht kan een indicatieve locatie worden aangewezen. Delocatie ligt in ieder geval tussen Broek in Waterland en Monnickendam, ongeveer 500meter van Broek in Waterland. Over de vliegtuigen die de bommen afwierpen zijn geenverdere details bekend dan dat het Britse vliegtuigen waren. Tijdens diezelfde nachtwerden ook op Amsterdam-<strong>Noord</strong> bommen afgeworpen met aanzienlijke schade totgevolg. Die luchtaanvallen werden uitgevoerd door grote bommenwerpers.Gemeentearchief AmsterdamBommenlijst Amsterdam:• 1940 10 12 <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>skanaal (bei Kreidenmuhle)................................................ K 00.203• 1941 10 14 <strong>Noord</strong><strong>Holland</strong>skanaal (bij krijtmolen)................................................ K 00.203Luchtfoto’sEr zijn verschillende luchtfoto’s van het onderzoekgebied tussen Schouw en Broek inWaterland. Op deze foto’s zijn geen gevolgen van oorlogshandelingen zichtbaar, andersdan geïnundeerde weilanden aan het einde van de oorlog aan beide zijden van de <strong>N247</strong>tussen het Schouw en Broek in Waterland.EODDEr zijn verschillende EODD vondsten gerapporteerd, welke mogelijk betrekking hebbenop het onderzoeksgebied:WO num Cat Locatie Vondst Plaats/gemeente20002120 C Langs de <strong>N247</strong> Monnickendam/Waterland20040363 C Broekermeerdijk 9 WaterlandOverzicht bombardementen en vliegtuigcrashes16-08-41 Bombers Command. Noot. Ook vielen er bommen op het vliegveld Twente,de S155 bij Landsmeer en de S168 bij Westbroek.16-09-41 Bomber Command. Nacht. AD's. Eén vliegtuig elk aanvallen op de havenvan Amsterdam […]. Noot. Die nacht vielen bommen op […] en de installatiebij Landsmeer-Uitdam een soort namaak-Schellingwoude.29-09-41 Om 07.42 uur kwam een Wellington IC (T2879) neer bij Beekstraat 258,Landsmeer.16-5-41 AD841 ‘PL-Q’ In the Monnickenmeer polder near Ilpendam… Texlaweb.nl1131 Voorpagina van de Provinciale <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>se Courant jrg 93, nummer 51 van woensdag 9 oktober 1940(Waterlandsarchief, Purmerend)T&A Survey BV 1011GPR2761 4


2.4.3 Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) te AmsterdamIn het NOID zijn geen relevante stukken aangetroffen.2.4.4 Koninklijke Bibliotheek te Den HaagIn de KB zijn geen relevante stukken aangetroffen.T&A Survey BV 1011GPR2761 5


3 Conclusie en aanbeveling quickscanDe quickscan heeft feiten opgeleverd die wijzen op oorlogshandelingen in hetonderzoeksgebied. De noodzaak voor het uitvoeren van een historisch vooronderzoek isdaarom aanwezig.Het is onwaarschijnlijk dat de explosievenvondst van 1943 in Ilpendam en hetneergestorte vliegtuig nabij Landsmeer zich binnen het onderzoeksgebied bevinden.Het historisch vooronderzoek kan zich daardoor beperken tot <strong>N247</strong> binnen de gemeenteWaterland.T&A Survey BV 1011GPR2761 6


4 BetrouwbaarheidDe quickscan, behandeld in deze rapportage, is op zorgvuldige wijze uitgevoerd volgensalgemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Middels een ISO-9001:2000 en VCA**gecertificeerd kwaliteitssysteem waarborgt T&A de kwaliteit van haar diensten.De quickscan is niet volgens de beoordelingsrichtlijn “Opsporen ConventioneleExplosieven” BRL-OCE uitgevoerd.T&A streeft naar een zo groot mogelijke representativiteit van het onderzoek. Eenquickscan is echter gebaseerd op een (relatief) beperkt archiefonderzoek. Zodoende blijfthet mogelijk dat relevante informatie niet wordt achterhaald.T&A acht zich niet aansprakelijk voor de schade die mogelijk voortvloeit uit het gebruikvan haar onderzoeksresultaten.T&A Survey BV 1011GPR2761 7


Bijlage 1OverzichtskaartT&A Survey BV 1011GPR2761 8


BIJLAGE IIKWALITATIEVE BESCHRIJVING EFFECTEN VOOR LUCHTKWALITEITEN STIKSTOFDEPOSTITIEWitteveen+Bos, bijlage II behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Witteveen+Bos, bijlage II behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


StikstofdepositieTevens wordt in deze notitie inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen zijn voor de stikstofdepositiein de nabijgelegen Natura 2000-gebieden ‘Markermeer & IJmeer’ en ‘IJperveld,Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’. De resultaten uit deze notitie vormen de input voorde ecologische <strong>onderbouwing</strong>.Afbeelding 1.1. Plangebied<strong>N235</strong>Ilperveld, Varkensland,Oostzanerveld & TwiskeMarkermeer &IJmeer<strong>N247</strong>2. LUCHTKWALITEIT2.1. Wettelijk kaderIn de Wet milieubeheer, titel 5.2 (‘Wet luchtkwaliteit’), zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen.Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO 2 ), stikstofoxiden, fijn stof(PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, en lood.Bij verkeersgerelateerde bronnen worden alleen relevante emissies van de stoffen NO 2 enPM10 verwacht. De grenswaarden voor NO 2 en PM10 zijn weergegeven in tabel 2.1.Tabel 2.1. Overzicht toetsingskader luchtkwaliteita)b)stof criterium grenswaarde (µg/m 3 )NO 2 jaargemiddelde concentratie 40 a)NO 2 uurgemiddelde concentratie (mag max. 18 × per jaar worden overschreden) 200 b)PM10 jaargemiddelde concentratie 40 c)PM10 etmaalgemiddelde concentratie (mag max. 35 × per jaar worden overschreden) 50 d)De jaargemiddelde grenswaarde voor NO 2 wordt op 1 januari 2015 van kracht. In de jaren vóór 2015 geldt een verhoogdegrenswaarde van 60 µg NO 2/m 3 .De uurgemiddelde grenswaarde voor NO 2 wordt op 1 januari 2015 van kracht. Tot 1 januari 2015 geldt de verhoogdegrenswaarde van 300 µg NO 2/m³ die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden.2Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/066, Kwalitatieve beschrijving effecten voor luchtkwaliteit en stikstofdepositie, concept 01, 4 april 2012


c)d)De jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 is sinds 1 juni 2011 van kracht.De etmaalgemiddelde grenswaarde voor PM10 is sinds 1 juni 2011 van kracht.Een project kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:- het project, al dan niet in combinatie met de met het project verbonden maatregelen,niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit 1 (Wm artikel 5.16.1.c); ofwel dat;- de luchtkwaliteit door het project, al dan niet in combinatie met de met het project verbondenmaatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel5.16.1.b.1°) 2 ; ofwel dat;- bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege het project, de luchtkwaliteitin een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). Deverbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituatiesen dienen te worden betrokken op de concentraties van NO 2 en/of PM10; ofwel dat;- er geen grenswaarden worden overschreden.In deze notitie wordt onderbouwd dat de lokale luchtkwaliteit als gevolg van de aanpassingaan de rotonde ten minste gelijk blijft of per saldo verbetert (conform Wm artikel5.16.1.b.1°).2.2. Verwachte effectenDe lokale luchtkwaliteit ter hoogte van de planlocatie wordt bepaald door de achtergrondconcentratieen de bijdrage van de verkeersbronnen. De effecten van de voorgenomendoorstromingsmaatregelen op de bronbijdrage van het verkeer over de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> kunnenrelevant zijn nabij het tracé waar deze maatregelen worden toegepast.Of er effecten optreden en of dit een toe- of afname betreft is afhankelijk van een aantalfactoren:- verkeersaanbod;- verkeersafwikkeling;- ligging van de weg in huidige situatie en na aanpassing.AchtergrondconcentratieDe achtergrondconcentratie in het plangebied (zie afbeelding 1.1) bedraagt circa 18 totmaximaal 24 µg NO 2 /m³ in het jaar 2012. De achtergrondconcentratie PM10 bedraagt in2012 circa 22 tot maximaal 24 µg/m³.De achtergrondconcentraties ter hoogte van de planlocatie bedragen circa de helft van degrenswaarden. Voor de achtergrondconcentraties geldt daarnaast een dalende trend, aangeziendoor generieke maatregelen in toekomstige jaren sprake zal zijn van lagere emissies.VerkeersaanbodDe verwachting is dat door voorgestelde maatregelen het verkeersaanbod over de <strong>N235</strong> en<strong>N247</strong> niet zal wijzigen.12Op 1 augustus 2009 is het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) van kracht geworden en isde NIBM-grens gelijk stelt aan 3 % van de grenswaarde (1,2 µg/m³).Dit komt overeen met de wijze van salderen conform artikel 7.3.a uit het inmiddels ingetrokken Besluit luchtkwaliteit2005.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/066, Kwalitatieve beschrijving effecten voor luchtkwaliteit en stikstofdepositie, concept 01, 4 april 2012 3


VerkeersafwikkelingDe maatregelen zijn voorgesteld ten behoeve van de verbetering van de doorstroming vanhet verkeer over de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> (en de verkeersveiligheid). Bij een verbeterende doorstromingis de gemiddelde rijsnelheid van het verkeer hoger. Dit resulteert in een lagereuitstoot van NO x en PM10.In tabel 2.1 zijn ter illustratie emissiefactoren voor de uitstoot van NO x per voertuig per kilometeropgenomen. Deze emissiefactoren worden toegepast in het CARII model, en zijnvrijgegeven per 15 maart 2012 door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze emissiefactorenworden gebruikt bij luchtkwaliteitsberekeningen met het CARII model, waarbijze worden gerelateerd aan een bepaald snelheidstype.De snelheidstypering welke over het algemeen wordt toegepast bij een 80-km weg buitende bebouwde kom is ‘Buitenweg (b)’. Dit wordt getypeerd als verkeer met een gemiddeldesnelheid van 60 km/h en gemiddeld 0,2 stops per afgelegde kilometer. Bij verminderde afwikkelingkan een situatie ontstaan waarbij de snelheid getypeerd kan worden als ‘staddoorstromend’ met een gemiddelde snelheid van 30 tot 45 km/h en gemiddeld 1,5 stopsper afgelegde kilometer. Bij meer toenemende congestie zullen de snelheidstyperingen‘Stad normaal’ en ‘Stad stagnerend’ passen. In de tabel is te zien dat met afnemende rijsnelheiden dus met afnemende doorstroming de emissie per voertuig per kilometer toeneemt.Een zelfde beeld komt naar voren bij de emissiefactoren voor PM10.Tabel 2.2. Emissiefactoren NO x per voertuig per kilometer (jaar 2012) 1type wegverkeer buitenweg (b) stad doorstromend (e) stad normaal (c) stad stagnerend (d)licht 0,27 0,37 0,34 0,54middelzwaar 5,5 6,1 9,0 14,8zwaar 7,7 9,3 13,6 22,5Uit de tabel volgt dat bij een verminderde verkeersafwikkeling, dus een lagere gemiddeldesnelheid, de emissie van het verkeer hoger wordt. Dit betekent dat in de situatie zonder devoorgestelde maatregelen de emissie hoger is dan in de situatie waarin wel sprake is dezedoorstromingsmaatregelen. Als gevolg van de verbeterde doorstroming en de daarmeesamenhangende lagere emissie zal de bronbijdrage van het verkeer eveneens lager zijndan in de situatie van de <strong>N235</strong> in zijn huidige vorm.Ligging van de wegTen behoeve van de maatregelen het aanleggen van een continue busbaan langs de <strong>N235</strong>en de aanpassingen van het kruispunt van de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> wordt de weg aangepast. Ditbetekent een verbreding van de weg en daarmee een verschuiving van de rijlijnen van hetverkeer. Ten behoeve van de realisatie van de continue busbaan wordt de <strong>N235</strong> verbreedin westelijke richting. Aan de oostzijde van de <strong>N235</strong> zijn op korte afstand tot de weg woningenaanwezig. Er komen derhalve geen woningen of andere voor luchtkwaliteit relevantegevoelige objecten dichter bij de weg te liggen. Ook zal door de aanpassing van de kruisingvan de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> de weg niet dichter op woningen komen te liggen. Op basishiervan wordt geen toename in de concentraties op leefniveau verwacht ter hoogte vanvoor luchtkwaliteit gevoelige objecten.1http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/verslagen/2012/03/15/emissiefactoren-voor-nietsnelwegen.html4Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/066, Kwalitatieve beschrijving effecten voor luchtkwaliteit en stikstofdepositie, concept 01, 4 april 2012


2.3. ConclusieOp basis van bovenstaande analyse van de verkeerskundige effecten kan geconcludeerdworden dat tengevolge van de geplande doorstromingsmaatregelen redelijkerwijs geen negatievegevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten.3. STIKSTOFDEPOSITIEIn de nabijheid van het tracé van de beoogde doorstromingsmaatregelen zijn de Natura2000-gebieden ‘Markermeer & IJmeer’ en ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’gelegen. In deze gebieden zijn voor stikstof gevoelige habitats aanwezig, die op basis vande habitatrichtlijn worden beschermd. Een toevoeging van stikstof in de vorm van depositiekan negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van deze habitats.Verkeer stoot onder andere de stikstofhoudende stoffen NO x en NH 3 uit. Een toename vandeze stoffen in de nabijheid van stikstofgevoelige en beschermde habitats in niet wenselijk.In hoofdstuk 2 is onderbouwd dat tengevolge van de geplande doorstromingsmaatregelenredelijkerwijs geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn te verwachten. Het isdaarmee uitgesloten dat de voorgenomen maatregelen zouden leiden tot een toename vande stikstofdepositie in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.4. CONCLUSIEDe provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> heeft het voornemen de doorstroming over de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>te verbeteren door middel van een aantal maatregelen, te weten:1. <strong>reconstructie</strong> van de <strong>N235</strong> (nieuw wegdek);2. verplaatsen van de pont Het Schouw waardoor de realisatie van een continue busbaanlangs de <strong>N235</strong> mogelijk wordt gemaakt;3. aanpassing kruispunt <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>;4. verbeteren doorstroming op de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> door optimalisatie VRI’s.Deze maatregelen leiden tot de volgende effecten:- geen toename van verkeersemissies omdat er geen verkeersaantrekkende werkinguitgaat van de doorstromingsmaatregelen;- een potentiële afname in verkeersemissies door een verbeterde doorstroming van hetverkeer dat gebruik maakt van de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>;- een gewijzigde wegligging. Het verkeer zal echter niet op een kortere afstand tot dewoningen rijden.Op basis van deze effecten wordt geen toename in de concentraties op leefniveau verwachtter hoogte van voor luchtkwaliteit gevoelige objecten. Geconcludeerd wordt dat alsgevolg van de voorgenomen doorstromingsmaatregelen de lokale luchtkwaliteit per saldogelijk blijft en potentieel zelfs enigszins verbetert. Hiermee wordt voldaan aan artikel5.16.1.b.1° uit de Wet milieubeheer.Aangezien geen toename in concentraties luchtverontreinigende stoffen, waaronder deverzurende stoffen NO 2 en NH 3 , worden verwacht tengevolge van de voorgenomen maatregelenwordt eveneens verwacht dat geen toename in stikstofdepositie in de nabijgelegenNatura 2000-gebieden zal plaatsvinden.De voorgenomen maatregelen hebben geen negatieve gevolgen voor de aspecten luchtkwaliteiten stikstofdepositie.Witteveen+Bos, HLM477-18/zegv/066, Kwalitatieve beschrijving effecten voor luchtkwaliteit en stikstofdepositie, concept 01, 4 april 2012 5


BIJLAGE IIIQUICKSCAN NIET GESPRONGEN EXPLOSIEVENWitteveen+Bos, bijlage III behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Witteveen+Bos, bijlage III behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Quickscan naar de mogelijke aanwezigheidvan Conventionele Explosievenlangs de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>Projectnummer: 1011GPR2761In opdracht van:Ingenieursbureau Witteveen+BosT.a.v. dhr. S.W.P. Nysten MSc.Postbus 2337400 AE DeventerTel: 0570 697173E-mail: S.Nysten@witteveenbos.nlWebsite: www.witteveenbos.nlAdviseur:T&A Survey BVPostbus 206701001 NR AMSTERDAMTel: 020 6651368Internet: www.ta-survey.nlDatum rapportage en versie:7 december 2011Auteur:Drs. H. MolenaarProjectleider:De heer M. van GennipT&A Survey BVDynamostraat 48 – 1014 BK Amsterdam - T: 020 6651368 - F: 020 6685486Bedrijvenpark Twente 305 - 7602 KL Almelo - T: 0546 578422info@ta-survey.nl - www.ta-survey.nl


Inhoudsopgavepagina1 Inleiding en onderzoeksdoel .............................................................................. 22 Quickscan ....................................................................................................... 32.1 Algemeen .................................................................................................. 32.2 Onderzoeksgebied ...................................................................................... 32.3 Literatuur- en archiefonderzoek ................................................................... 32.4 Historisch overzicht .................................................................................... 32.4.1 Historisch overzicht onderzoeksgebied ..................................................... 32.4.2 Resultaten onderzoek T&A Archief & diverse internetbronnen ..................... 32.4.3 Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) te Amsterdam ........... 52.4.4 Koninklijke Bibliotheek te Den Haag .............................................................. 53 Conclusie en aanbeveling quickscan ................................................................... 64 Betrouwbaarheid .............................................................................................. 7Bijlage 1Overzichtskaart onderzoeksgebiedT&A Survey BV 1011GPR2761 1


1 Inleiding en onderzoeksdoelIngenieursbureau Witteveen+Bos gevestigd te Deventer (“opdrachtgever”) heeft T&ASurvey BV (“T&A”) op 7 november 2011 opdracht verleend voor het uitvoeren van eenquickscan naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven langs de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>,gemeenten Amsterdam, Waterland en Landsmeer.AchtergrondIn het kader van het project Bereikbaarheid Waterland en het meerjarenprogrammainfrastructuur (PMI) ter verbetering van de veiligheid en doorstroming op de wegen<strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> zullen in de toekomst grondroerende werkzaamheden plaatsvinden.OnderzoeksdoelDoel van een quickscan is het geven van inzicht in de noodzaak aangaande de uitvoeringvan een historisch vooronderzoek (probleeminventarisatie en probleemanalyse).In deze rapportage worden de resultaten van het onderzoek behandeld.T&A Survey BV 1011GPR2761 2


2 Quickscan2.1 AlgemeenHet mogelijk voorkomen van explosieven in de ondergrond houdt over het algemeen inNederland verband met oorlogshandelingen gedurende WOII. Voorbeelden hiervan zijnbombardementen (zowel geallieerde als Duitse), gevechten (meidagen 1940, bevrijding1944-1945), verdedigingswerken (mijnenvelden) en dumpingen (verborgen voor vijand,achterlaten van munitie bij overgave of terugtrekking).Bij een quickscan wordt een beperkt aantal historische gegevens verzameld. Van tevoren dient het onderzoeksgebied duidelijk omschreven te zijn. Het verzamelen vanhistorische gegevens wordt gedaan aan de hand van archieven.2.2 OnderzoeksgebiedHet onderzoeksgebied betreft een tracé van ca 10 km meter langs de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>.2.3 Literatuur- en archiefonderzoekVoor de quickscan zijn de volgende archieven en literatuur geraadpleegd:- T&A archief- World War II allied aircraft crashes in the Netherlands, http://ww2.texlaweb.nl/- Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) te Amsterdam- Koninklijke Bibliotheek te Den Haag2.4 Historisch overzicht2.4.1 Historisch overzicht onderzoeksgebiedMeidagen 1940Er zijn in de literatuur geen aanwijzingen gevonden voor oorlogshandelingen in en nabijhet onderzoeksgebied in de meidagen van 1940.1944-1945Verspreid over de gemeente Waterland stortten enkele vliegtuigen neer. Verder bleef deomgeving van het onderzoekgebied redelijk verschoond van oorlogshandelingen ofoorlogsschade door bombardementen.Bevrijding april 1945Waterland werd vrij nadat de Duitse militairen capituleerden op 5 mei 1945. De Canadezenwaren de eerste geallieerden die het gebied binnenwandelden.2.4.2 Resultaten onderzoek T&A Archief & diverse internetbronnenIn het T&A archief bevindt zich informatie uit vele bronnen. Hoewel aangegeven kanworden wat de originele bron is geweest, is dit geen garantie dat het gehele archief isonderzocht met betrekking tot het huidige onderzoeksgebied.Gemeentearchief ilpendamHet gemeentearchief van Ilpendam meldt de vondst van verschillende “nicht explodierteGranaten der Flakartillerie und einige nicht entbrannte Fosforflaschen” in juli 1943.T&A Survey BV 1011GPR2761 3


Waterlands archiefIn de Provinciale <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>se Courant 1 van 9 oktober 1940 staat dat in de nacht van7 op 8 oktober 1940 in de gemeente Broek in Waterland ‘er niet minder dan 25’ bommenneerkwamen.De volgende passages komen uit het betreffende krantenbericht:‘Op het terrein rond de boerderij aan den Peereboomweg werden binnen een afstandvan 40 meter van het in brand staande gebouw vanuit het vliegtuig talrijke bommengeworpen.’ Vervolgens staat er: ‘Op andere plaatsen vielen nog tien bommen. Nabij deboerderij van de heer v.d. Boezem aan den Jaagweg kwam er een in het land terecht entwee op den rijweg.’ […] ‘Het verkeer over den Jaagweg tusschen Monnikendam enBroek en Waterland was eenigen tijd gestremd. De overige bommen vielen aan weerszijdenvan de trambaan in de vaart en op het weiland. Het gevolg was, dat het zand opeen bepaalde plaats, circa 500 meter van Broek in Waterland, onder de rails weggezogenwerd.’De locaties van de bominslagen zijn niet heel exact te bepalen, maar aan de hand van deinformatie uit het krantenbericht kan een indicatieve locatie worden aangewezen. Delocatie ligt in ieder geval tussen Broek in Waterland en Monnickendam, ongeveer 500meter van Broek in Waterland. Over de vliegtuigen die de bommen afwierpen zijn geenverdere details bekend dan dat het Britse vliegtuigen waren. Tijdens diezelfde nachtwerden ook op Amsterdam-<strong>Noord</strong> bommen afgeworpen met aanzienlijke schade totgevolg. Die luchtaanvallen werden uitgevoerd door grote bommenwerpers.Gemeentearchief AmsterdamBommenlijst Amsterdam:• 1940 10 12 <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>skanaal (bei Kreidenmuhle)................................................ K 00.203• 1941 10 14 <strong>Noord</strong><strong>Holland</strong>skanaal (bij krijtmolen)................................................ K 00.203Luchtfoto’sEr zijn verschillende luchtfoto’s van het onderzoekgebied tussen Schouw en Broek inWaterland. Op deze foto’s zijn geen gevolgen van oorlogshandelingen zichtbaar, andersdan geïnundeerde weilanden aan het einde van de oorlog aan beide zijden van de <strong>N247</strong>tussen het Schouw en Broek in Waterland.EODDEr zijn verschillende EODD vondsten gerapporteerd, welke mogelijk betrekking hebbenop het onderzoeksgebied:WO num Cat Locatie Vondst Plaats/gemeente20002120 C Langs de <strong>N247</strong> Monnickendam/Waterland20040363 C Broekermeerdijk 9 WaterlandOverzicht bombardementen en vliegtuigcrashes16-08-41 Bombers Command. Noot. Ook vielen er bommen op het vliegveld Twente,de S155 bij Landsmeer en de S168 bij Westbroek.16-09-41 Bomber Command. Nacht. AD's. Eén vliegtuig elk aanvallen op de havenvan Amsterdam […]. Noot. Die nacht vielen bommen op […] en de installatiebij Landsmeer-Uitdam een soort namaak-Schellingwoude.29-09-41 Om 07.42 uur kwam een Wellington IC (T2879) neer bij Beekstraat 258,Landsmeer.16-5-41 AD841 ‘PL-Q’ In the Monnickenmeer polder near Ilpendam… Texlaweb.nl1131 Voorpagina van de Provinciale <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>se Courant jrg 93, nummer 51 van woensdag 9 oktober 1940(Waterlandsarchief, Purmerend)T&A Survey BV 1011GPR2761 4


2.4.3 Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) te AmsterdamIn het NOID zijn geen relevante stukken aangetroffen.2.4.4 Koninklijke Bibliotheek te Den HaagIn de KB zijn geen relevante stukken aangetroffen.T&A Survey BV 1011GPR2761 5


3 Conclusie en aanbeveling quickscanDe quickscan heeft feiten opgeleverd die wijzen op oorlogshandelingen in hetonderzoeksgebied. De noodzaak voor het uitvoeren van een historisch vooronderzoek isdaarom aanwezig.Het is onwaarschijnlijk dat de explosievenvondst van 1943 in Ilpendam en hetneergestorte vliegtuig nabij Landsmeer zich binnen het onderzoeksgebied bevinden.Het historisch vooronderzoek kan zich daardoor beperken tot <strong>N247</strong> binnen de gemeenteWaterland.T&A Survey BV 1011GPR2761 6


4 BetrouwbaarheidDe quickscan, behandeld in deze rapportage, is op zorgvuldige wijze uitgevoerd volgensalgemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Middels een ISO-9001:2000 en VCA**gecertificeerd kwaliteitssysteem waarborgt T&A de kwaliteit van haar diensten.De quickscan is niet volgens de beoordelingsrichtlijn “Opsporen ConventioneleExplosieven” BRL-OCE uitgevoerd.T&A streeft naar een zo groot mogelijke representativiteit van het onderzoek. Eenquickscan is echter gebaseerd op een (relatief) beperkt archiefonderzoek. Zodoende blijfthet mogelijk dat relevante informatie niet wordt achterhaald.T&A acht zich niet aansprakelijk voor de schade die mogelijk voortvloeit uit het gebruikvan haar onderzoeksresultaten.T&A Survey BV 1011GPR2761 7


Bijlage 1OverzichtskaartT&A Survey BV 1011GPR2761 8


BIJLAGE IVHISTORISCH VOORONDERZOEK NIET GESPRONGEN EXPLOSIEVENWitteveen+Bos, bijlage IV behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Witteveen+Bos, bijlage IV behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


InhoudsopgaveLijst van bijlagen ................................................................................................... 31 Het onderzoek ................................................................................................. 41.1 Achtergrond ............................................................................................... 41.2 Projectdoel ................................................................................................ 42 Het onderzoeksgebied ...................................................................................... 52.1 Gegevens onderzoekslocatie ........................................................................ 52.2 Informatie van opdrachtgever ...................................................................... 53 Fase 1: Inventarisatie van het bronnenmateriaal ................................................. 63.1 Literatuurstudie .......................................................................................... 63.2 Geraadpleegde archieven ............................................................................ 63.2.1 Gemeentearchief ................................................................................. 73.2.2 Nederlands Instituut voor Militaire Historie .............................................. 93.2.3 Buitenlandse archieven ......................................................................... 93.3 Luchtfoto interpretatie ...............................................................................103.4 Naoorlogse ruimingen en opsporingsacties ...................................................114 Fase 2: analyse bronnenmateriaal .....................................................................134.1 Conclusie van inventarisatiefase en advies ....................................................134.2 Uitgebreide analyse bronnenmateriaal .........................................................155 Fase 3: Risicoanalyse (geplande) werkzaamheden ..............................................175.1 Geplande werkzaamheden ..........................................................................175.2 Locatiespecifieke omstandigheden ...............................................................175.3 Afbakening opsporingsgebied ......................................................................175.4 Risicoanalyse en advies ..............................................................................186 Conclusie .......................................................................................................197 Aanbevelingen met betrekking tot de geplande werkzaamheden ...........................208 T&A en kwaliteit ..............................................................................................21T&A Survey Pagina 2 van 34


Lijst van bijlagenBijlage 1Bijlage 2Bijlage 3Bijlage 4Bijlage 5Bijlage 6Bijlage 7Bijlage 8Bijlage 9Overzichtskaart onderzoeksgebieden (on)verdachte gebiedLiteratuurlijst en archiefoverzichtOverzichtslijst bombardementen en vliegtuigcrashesOverzichtskaart probleeminventarisatieAlgemene evaluatie van de risico’s van explosievenWetgeving en subsidiemogelijkheden voor explosievenonderzoekProcedure risicoanalyseBRL-OCE richtlijnen horizontale afbakening verdacht gebiedDistributielijstT&A Survey Pagina 3 van 34


1 Het onderzoekIngenieursbureau Witteveen+Bos gevestigd te Deventer (“opdrachtgever”) heeft T&ASurvey (“T&A”) op 27 februari 2012 schriftelijk opdracht verleend voor het uitvoeren vanhet historisch vooronderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven(verder “explosieven”) langs de <strong>N247</strong>, te Waterland.1.1 AchtergrondVerstrekte informatie door opdrachtgever- E-mail d.d. 02 februari 2012.In het kader van het project Bereikbaarheid Waterland en het meerjarenprogrammainfrastructuur (PMI) ter verbetering van de veiligheid en doorstroming op de wegen<strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> zullen in de toekomst grondroerende werkzaamheden plaatsvinden.Het mogelijk voorkomen van explosieven in de ondergrond houdt over het algemeen inNederland verband met oorlogshandelingen gedurende de Tweede Wereldoorlog(“WOII”). Voorbeelden hiervan zijn bombardementen (zowel geallieerde als Duitse),gevechten (meidagen 1940, bevrijding 1944-1945), verdedigingswerken (mijnenvelden)en dumpingen (verborgen voor vijand, achterlaten van munitie bij overgave ofterugtrekking). Aangezien eventueel aanwezige NGCE een risico vormen voor de uit tevoeren werkzaamheden, is het van belang dat de kans op het aantreffen van explosievenin het onderzoeksgebied onderzocht wordt.1.2 ProjectdoelDoel van het historisch vooronderzoek is het vaststellen van de risico’s van deaanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis vanverzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal.Een volledig vooronderzoek bestaat overeenkomstig de Beoordelingsrichtlijnen OpsporenConventionele Explosieven (BRL-OCE) uit twee fasen:1. Inventarisatie van bronnenmateriaal (hoofdstuk 3)2. Analyseren van bronnenmateriaal (hoofdstuk 4)De inventarisatie van het bronnenmateriaal betreft het verzamelen van historischfeitenmateriaal. Voordat de inventarisatie van start kan gaan, moet hetonderzoeksgebied eerst duidelijk omschreven te zijn.De analyse betreft het analyseren van het aangetroffen feitenmateriaal. Op basis van deanalyse kan worden vastgesteld of het onderzoeksgebied onverdacht of (deels) verdachtis. Als het gebied (deels) verdacht is, zullen soort, aantal en de verschijningsvorm vanmogelijke explosieven worden vastgesteld. Daarnaast wordt het verdachte gebiedhorizontaal en verticaal afgebakend.Na de inventarisatie en analyse van het bronnenmateriaal wordt het opsporingsgebiedafgebakend, vindt er en risicoanalyse plaats en wordt er een en aanbevelingen gedaanmet betrekking tot de geplande werkzaamheden (hoofdstuk 5).T&A Survey Pagina 4 van 34


2 Het onderzoeksgebied2.1 Gegevens onderzoekslocatieGeografische ligging en grootteDe onderzoekslocatie betreft de weg <strong>N247</strong> van de Slochterenweg in Het Schouw tot aanBroek in Waterland. Het betreft een tracé van ca. 3 kilometer.De onderzoekslocatie valt binnen de gemeente Waterland.Bodemopbouw en grondwaterstandOp de site van Dinoloket zijn de volgende boringen bekeken: B25E0291, B25E1360,B25E0293, B25E1289. Uit de boringen blijkt dat de grond bestaat uit een veen en/of kleilaag op variërend van 1,5 m-mv tot 6 m-mv. Deze laag wordt gevolgd door een ongeveer4 tot 7 meter dikke kleiige zandlaag.2.2 Informatie van opdrachtgeverOpdrachtgever heeft onderstaande informatie geleverd aan T&A.KaartmateriaalOpdrachtgever heeft T&A een digitale topografische kaart met RD-coördinaten (AutoCADdwg of dxf formaat) ter beschikking gesteld. Hierop staat het onderzoeksgebied aangegeven.Aanwezige informatie over de bodemgesteldheidOpdrachtgever had geen informatie beschikbaar over de bodemopbouw in het onderzoeksgebied.Naoorlogse werkzaamhedenOpdrachtgever had geen informatie beschikbaar over naoorlogse werkzaamheden binnenhet onderzoeksgebied.T&A Survey Pagina 5 van 34


3 Fase 1: Inventarisatie van het bronnenmateriaalMet behulp van de geraadpleegde literatuur en archiefstukken is een overzicht opgesteldvan oorlogshandelingen tijdens WOII in de omgeving van het onderzoeksgebied. Elkeoorlogshandeling is voorzien van een markeringsnummer en weergegeven in deinventarisatiekaart in bijlage 4 (inclusief markeringsnummer).Zie bijlage 2 voor een overzicht van de geraadpleegde literatuur en de afzonderlijkearchiefstukken.3.1 LiteratuurstudieHet onderstaande overzicht van de gebeurtenissen in het onderzoeksgebied is opgemaaktaan hand van literatuur uit het archief van T&A, de Koninklijke Bibliotheek, hetNIOD en het Waterlands Archief.Zie bijlage 3a voor een overzicht van de luchtaanvallen en vliegtuigcrashes.Meidagen 1940Er zijn in de literatuur geen aanwijzingen gevonden voor oorlogshandelingen in en nabijhet onderzoeksgebied in de meidagen van 1940. Er werden alleen uit voorzorg tegenluchtlandingen enkele polders geïnundeerd. 1De bezettingsjarenVerspreid over de gemeente Waterland stortten enkele vliegtuigen neer. Het overzicht isopgenomen in bijlage 3. Duitse militairen brachten in het Monnickendammergat meerderebinnenvaartschepen tot zinken om een eventuele geallieerde invasie tegen te gaan. 2Waterland met Broek in Waterland en Monnickendam bleef redelijk verschoont vanoorlogshandelingen of oorlogsschade door bombardementen.De bevrijdingWaterland werd vrij nadat de Duitse militairen capituleerden op 5 mei 1945. DeCanadezen waren de eerste geallieerden die het gebied binnentrokken.3.2 Geraadpleegde archievenBij het raadplegen van archieven is door de onderzoeker bepaald of informatie relevant isof niet. Per archief is een inventarisatie opgemaakt van de dossiers waarin relevanteinformatie verwacht mag worden. Deze dossiers zijn ingezien en de inhoud is beoordeeldop relevantie. Een stuk is niet relevant indien het geen indicaties of contra-indicaties voorde mogelijke aanwezigheid van explosieven in het onderzoeksgebied of de directenabijheid ervan bevat. De relevante stukken zijn verder uitgewerkt en geanalyseerd.In de laatste kolom staat middels een nummer aangeduid waarom een inventaris nietrelevant is bevonden. De vermelde nummers staan voor het volgende:1. De in de stukken gemelde gebeurtenissen zijn te ver van het onderzoeksgebiedom relevant te zijn;2. De stukken melden geen (aan) explosieven (gerelateerde gebeurtenissen);3. De stukken melden geen relevante naoorlogse werkzaamheden;4. De stukken missen in het archief;5. De reden waarom de inventaris niet relevant is, is niet vastgelegd tijdens het archiefbezoek.1 J. Veltrop, Herinneringen aan Oud Monnickendam, 97.2 J. Veltrop, Herinneringen aan Oud Monnickendam, 93.T&A Survey Pagina 6 van 34


3.2.1 GemeentearchiefWaterlands Archief0668 - Gemeente Broek in Waterland, 1926-1960: geen relevante stukken0697 - Gemeente Monnickendam 1814-1943: geen relevante stukken, vooral vooroorlogs1376 - Gemeente Edam: Grondbedrijf, 1941 – 1970: geen relevante stukkenKrantendatabase van het Waterlands ArchiefIn het Waterlands Archief is eveneens de digitale database van kranten uit de oorloggeraadpleegd. Zowel de Provinciale <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>se Courant als de krant De Drie Merenzijn doorzocht op oorlogshandelingen.In de Provinciale <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>se Courant 3 van 9 oktober 1940 staat dat in de nacht van7 op 8 oktober 1940 in de gemeente Broek in Waterland ‘er niet minder dan 25’ bommenneerkwamen.De volgende passages komen uit het betreffende krantenbericht:‘Op het terrein rond de boerderij aan den Peereboomweg werden binnen een afstand van40 meter van het in brand staande gebouw vanuit het vliegtuig talrijke bommen geworpen.’Vervolgens staat er: ‘Op andere plaatsen vielen nog tien bommen. Nabij de boerderijvan de heer v.d. Boezem aan den Jaagweg kwam er een in het land terecht en tweeop den rijweg.’ […] ‘Het verkeer over den Jaagweg tusschen Monnikendam en Broek enWaterland was eenigen tijd gestremd. De overige bommen vielen aan weerszijden van detrambaan in de vaart en op het weiland. Het gevolg was, dat het zand op een bepaaldeplaats, circa 500 meter van Broek in Waterland, onder de rails weggezogen werd.’De locatie van de bominslagen zijn niet heel exact te bepalen, maar aan de hand van deinformatie uit het krantenbericht kan een indicatieve locatie worden aangewezen. Delocatie ligt in ieder geval tussen Broek in Waterland en Monnickendam, ongeveer 500meter van Broek in Waterland (het Broek in Waterland ten tijde van WOII). Over devliegtuigen die de bommen afwierpen zijn geen verdere details bekend dan dat het Britsevliegtuigen waren. Tijdens diezelfde nacht werden ook op Amsterdam-<strong>Noord</strong> bommenafgeworpen met aanzienlijke schade tot gevolg. Die luchtaanvallen werden uitgevoerddoor grote bommenwerpers.3 Voorpagina van de Provinciale <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>se Courant jrg 93, nummer 51 vanwoensdag 9 oktober 1940 (Waterlandsarchief, Purmerend)T&A Survey Pagina 7 van 34


Archiefstuk 1 – Deel van de voorpagina van de Provinciale <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>se Courant jrg 93, nummer 51 vanwoensdag 9 oktober 1940 (Bron: Waterlands Archief, Purmerend)Foto 1 – Ongedateerde situatiefoto van de Jaagweg, de Broekervaart en het tramlijntje bij Broek in Waterland(Bron: Waterlands Archief, Purmerend)T&A Survey Pagina 8 van 34


3.2.2 Nederlands Instituut voor Militaire HistorieHet Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) is een gespecialiseerd kennis- enonderzoekscentrum op het gebied van de Nederlandse militaire geschiedenis en beschiktonder andere over de volgende collecties: Collectie 409 “Gevechtsverslagen en rapporten mei 1940” Collectie 575 “Duitse verdedigingswerken in Nederland en rapporten van het BureauInlichtingen te Londen (1940-1945)”Daarnaast is door het NIMH een onderzoek uitgevoerd en gerapporteerd over de vliegtuigverliezenin Nederland tijdens WOII 4 . Zie bijlage 3a voor een overzicht uit dat rapportvan de militaire vliegtuigverliezen in de omgeving van het onderzoeksgebied.Er zijn in collecties 409 en 575 geen feitenmateriaal met betrekking tot oorlogshandelingenin het onderzoeksgebied gevonden.3.2.3 Buitenlandse archievenIn het buitenland zijn diverse archieven met uitgebreide informatie over WOII. Dezebevatten archiefstukken, boeken en foto’s van oorlogshandelingen gemaakt ofbuitgemaakt door de eigen troepen. Aangezien eenheden van diverse nationaliteiten opNederlands grondgebied hebben gevochten, bevatten deze archieven vaak informatieover het voorkomen van explosieven in Nederland.The National Archives te LondenThe National Archives te Londen is het officiële archief van Groot-Brittannië, met informatieover de Britse geschiedenis tot meer dan 1.000 jaar geleden. Hier zijn ondermeerFlight Reports te vinden met gedetailleerde informatie over luchtaanvallen van de RAFtijdens WOII.De Operational Records van de 2nd Tactical Air Force (Air 37) zijn gecontroleerd opaanvallen op of nabij het onderzoeksgebied. Hierbij is de onderstaande melding gevonden.DatumVliegtuigtypeen aantalMelding in reportUitleg13-14februari1945Mosquitos 1 x24More than 130 METwere seen and attacked including50 METtravelling N. on the AMSTERDAM-EDAM road where 1pilot claimed 14 destroyed and atleast 11damaged in 6 attacks over a periodof 30 minutes.MET staat voor Motorized EnemyTransport.Er werd een aanval gedaan doorMosquito vliegtuigen op 50 stuksvijandelijk transport dat zich noordwaartsverplaatste op de weg Amsterdam-Edam.1 piloot claimde 14 voertuigen tehebben vernietigd en 11 stuks tehebben beschadigd in 6 aanvallen,binnen 30 minuten.Uit dit bericht over de aanval op 13 en 14 februari 1945 van transporten over de wegwordt niet duidelijk waar op de weg van Amsterdam naar Edam (de huidige <strong>N247</strong>) deaanvallen plaatsvonden. De exacte locatie is niet te achterhalen. Er werden bij de aanvalgeen raketten gebruikt. Er werd wel met boordkanon en mitrailleurs geschoten. Deaanval was onderdeel van een grotere aanval elders in het land.4 Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945 - Verliesregister 1939-1945 - alle militaire vliegtuigverliezenin Nederland tijdens de Tweede WereldoorlogT&A Survey Pagina 9 van 34


Bundesarchiv-Militärarchiv te FreiburgHet Bundesarchiv-Militärarchiv te Freiburg bevat de informatie van de Duitse militairegeschiedenis vanaf 1867.Luchtfoto’sWat betreft luchtfoto’s, zijn er bij het Bundesarchiv-Militärarchiv foto’s aanwezig vanEuropa en (ver) daar buiten. Er zijn van Nederland slechts ongeveer 20 foto’s en danalleen van de grotere Nederlandse vliegvelden.Het onderzoek in het Bundesarchiv-Militärarchiv heeft geen informatie opgeleverd metbetrekking tot onderhavig onderzoeksgebied.3.3 Luchtfoto interpretatieIn WOII zijn door de geallieerden diverse fotoverkenningsvluchten boven Nederlanduitgevoerd. Deze luchtfoto’s zijn grotendeels terug te vinden in de Speciale Collecties vande bibliotheek van de Universiteit Wageningen (Wag) en in bij het Topografische DienstKadaster in Zwolle (Zwolle). Ook The Aerial Reconnaissance Archives (ACIU/JARIC),ondergebracht bij de Royal Commission on the Ancient and Historical Monuments ofScotland te Edinburgh en the National Archives te Washington DC (NARA) hebben (eengrote hoeveelheid) luchtfoto’s van Nederland beschikbaar. The National Archives teLonden (NAL), de National Air Photo Library Ottawa (Canada), hetBundesarchiv/Militärarchiv te Freiburg (BAF) en het spoorwegmuseum te Utrecht (SMU)beschikken over een beperkt aantal luchtfoto’s van Nederland. De BAF en de SMU zijndoor T&A geïnventariseerd, de overige archieven zijn geïnventariseerd middels deLuftbilddatenbank te Würzburg, die een volledige inventarisatie van bovenstaandearchieven – met uitzondering van de BAF en de SMU - beschikbaar heeft.Luchtfoto’s worden geselecteerd op kwaliteit en datum van opname. Als van een gebiedtwee achterelkaar genomen foto’s beschikbaar zijn, worden deze met behulp van eenstereoscoop geanalyseerd. Hiermee kunnen de luchtfoto’s 3D bekeken worden.Interpretatie van de luchtfoto’s uit 1940 - 1945In onderstaande tabel staan alle luchtfoto’s van het onderzoeksgebied die zijngeïnventariseerd. Onder de tabel staat een uitvoerige omschrijving van de interpretatievan de geraadpleegde luchtfoto’s. De resultaten van de luchtfoto-interpretatie zijnverwerkt in de kaart in bijlage 4.Datum Fotonr Coll Relevant gebied Archief13-09-44 XV/ 4015 47 Kruising met <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>skanaal WAG07-04-45 IX/ 4069140 Kruising met <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>skanaal en deel WAGX/ 3069richting Broek in Waterland29-10-44 V/ 3170 t/m 3174 236 Kruising met <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>skanaal en deel WAG3173richting Broek in Waterland13-09-44 XX/ 4323 297 Broek in Waterland richting Monnickendam WAG29-10-1940 223 H-378 Broek in Waterland tot aan Monnickendam LBDBFoto 140-10-3069 van 07-04-45Op deze foto is duidelijk te zien dat de Broekermeerpolder geïnundeerd is. Het water ligtaan weerszijden van de huidige <strong>N247</strong>. Er zijn geen bijzonderheden te zien die duiden opoorlogssporen.Foto 236-5-3170 van 29-10-44Op deze foto staat de kruising van de Broekervaart met het <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>skanaal. DeBroekermeerpolder staat onder water. Er zijn geen bijzonderheden te zien die duiden opoorlogssporen aan de verkeersweg, de huidige <strong>N247</strong>.T&A Survey Pagina 10 van 34


1945-1947. Hierin zijn geen meldingen met betrekking tot het onderzoeksgebiedgevonden.Naoorlogse ruimingsgegevens van de EODD en opsporingsactiesDe munitie opruimingsrapporten (MORA’s) van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie(EODD) zijn de belangrijkste bron van informatie voor het achterhalen vanmunitieruimingen vanaf 1972.Hieronder zijn de EODD-vondsten uit de verschillende gemeenten in de tabelopgenomen. Het betreft de vondsten die in of in de omgeving van het onderzoeksgebiedaangetroffen zijn. In bijlage 4 zijn deze in kaart gebracht met bijbehorend WO-nummer.Volgens de mijnenkaart van de EODD hebben er geen mijnenvelden binnen hetonderzoeksgebied gelegen.WO num Cat Locatie Vondst Plaats/gemeente20002120 C Langs de <strong>N247</strong> 1x rookgranaat leeg Monnickendam/Waterland20040363 C Broekermeerdijk 9 1x handgranaat, scherf,ei: nr 1(NL) WaterlandT&A Survey Pagina 12 van 34


4 Fase 2: analyse bronnenmateriaalIn deze fase wordt het historisch feitenmateriaal afkomstig van de inventarisatiefasegedetailleerd geanalyseerd. Op basis hiervan wordt vastgesteld of er sprake is van devermoedelijke aanwezigheid van explosieven.Als er geen feiten zijn aangetroffen die op de vermoedelijke aanwezigheid vanexplosieven wijzen, wordt de conclusie onverdacht getrokken. Als er sprake is van devermoedelijke aanwezigheid van explosieven, wordt de conclusie (deels) verdachtgetrokken. In dit geval wordt aangeraden om een uitgebreide analyse uit te laten voeren.4.1 Conclusie van inventarisatiefase en adviesDe aangetroffen feiten zijn weergegeven in bijlagen. Op basis van de inventarisatie vanhet historisch feitenmateriaal van het onderzoeksgebied en de omgeving worden devolgende conclusies getrokken:Analyse literatuuronderzoek1. Er hebben binnen het onderzoeksgebied geen grondgevechten plaatsgevonden. Niettijdens de Meidagen van 1940 en niet bij de bevrijding in 1945;2. In Waterland zijn enkele vliegtuigen neergestort, maar niet binnen het onderzoeksgebied;Analyse gemeentearchief3. In het Waterlands Archief zijn in de gemeente inventarissen geen aanwijzingengevonden voor de mogelijke aanwezigheid van explosieven binnen het onderzoeksgebied;4. Veel informatie uit het gemeentearchief is niet compleet (stukken uit de oorlogsperiodeontbereken grotendeels);5. In de krantendatabase van het Waterlands Archief is wel een feitelijk aanwijzinggevonden voor explosieven. In de nacht van 7 op 8 oktober 1940 vond een bombardementplaats waarbij enkele bommen terecht kwamen op ongeveer 500 meter vanBroek in Waterland (het Broek in Waterland ten tijde van WOII). Er kamen bommenterecht op de rijbaan, op het tramspoor en in de vaart richting Monnickendam;Analyse NIMH6. In het NIMH is geen feitenmateriaal aangetroffen dat duidt op de mogelijke aanwezigheidvan explosieven binnen de onderzoeksgebieden;Analyse National Archives te Londen7. In de National Archives is feitenmateriaal aangetroffen dat duidt op een luchtaanvalmet boordkanon en boordmitrailleurs op voertuigen op de weg Edam-Amsterdam. Deexacte locatie is niet te achterhalen;Analyse Bundesarchiv/Militärarchiv Freiburg8. In het Bundesarchiv/Militärarchiv is geen feitenmateriaal aangetroffen dat duidt opde mogelijke aanwezigheid van explosieven binnen de onderzoeksgebieden;Analyse van de interpretatie van de luchtfoto’s van 1940-19459. Op de luchtfoto’s zijn geen sporen van oorlogshandelingen zichtbaar;Analyse van de vergelijking van de luchtfoto’s met de huidige situatie10. Uit vergelijking van de luchtfoto’s van 1944 en 1945 en de huidige situatie kanopgemaakt worden dat in de directe omgeving van het onderzoeksgebied en binnenhet onderzoeksgebied geen grootschalige veranderingen hebben plaatsgevonden. Alleensteden en dorpen zijn gegroeid en de rijksweg verbreed;T&A Survey Pagina 13 van 34


Analyse MMOD-archief11. In het archief van de MMOD zijn geen stukken aangetroffen met betrekking tot deonderzoeksgebieden;Analyse archief van de EODD12. Er zijn door de EODD explosieven geruimd nabij het onderzoeksgebied;13. Er hebben geen mijnenvelden gelegen in het onderzoeksgebied;Het historisch feitenmateriaal afkomstig van de inventarisatie doet de aanwezigheid vanexplosieven vermoeden.Het onderzoeksgebied is daarmee (deels) verdacht gebied. In het volgende hoofdstukwordt het bronnenmateriaal verder geanalyseerd om het verdachte gebied af te bakenenen soort, hoeveelheid en verschijningsvorm van de vermoede explosieven te bepalen.T&A Survey Pagina 14 van 34


Onderdeel wrakWeggeslingerdGedumptGelegdGegooidVerschotenAfgeworpen4.2 Uitgebreide analyse bronnenmateriaalVoor de verdachte delen van het onderzoeksgebied is de analyse aangevuld met:het horizontaal en verticaal vaststellen en afbakenen van het verdachte gebiedhet vaststellen van de soort, hoeveelheid en toestand van vermoede explosievenIn het geval dat grondroerende werkzaamheden binnen het verdachte gebied geplandzijn, is het raadzaam een risicoanalyse te laten uitvoeren, die resulteert in een adviesover hoe om te gaan met de risico’s van de vermoede explosieven bij de geplandewerkzaamheden en toekomstig grondgebruik.Horizontale afbakeningOp basis van de resultaten van de inventarisatie (waaronder de overzichtskaart in bijlage4) en de richtlijnen hiervoor in de BRL-OCE (zie bijlage 8) is het verdachte gebiedhorizontaal afgebakend. Deze afbakening is weergeven in onderstaande tabel en de kaartin bijlage 1.Op basis van de inventarisatie en analyse van het bronnenmateriaal, is één deelgebiedverdacht op de aanwezigheid van explosieven, de overige delen zijn onverdacht.Deelgebied nabij Broek in Waterland: Uit de krantendatabase van het Waterlands Archiefis een krantenbericht gevonden van 9 oktober 1940 waarin een bombardement wordtbeschreven bij Broek in Waterland. Meldingen van getroffen gebieden betreffen deJaagweg, het spoor van het tramlijntje en de vaart richting Monnickendam.GebiedenBeschrijving horizontale afbakening verdachte gebiedLocatie <strong>N247</strong> bij Het verdacht gebied betreft de bombardementslocatie tussen Broek inBroek in Waterlandbombardement ongeveer 500 meter van Broek in Waterland liggen. DitWaterland en Monnickendam. Meer specifiek zou het epicentrum van hetverdachte gebied op de <strong>N247</strong> ligt bij km 35.000 – km 35.250.Soort, hoeveelheid en verschijningsvorm van vermoede explosievenOp basis van het aangetroffen feitenmateriaal, is een analyse verricht van devermoedelijke soort, hoeveelheid en toestand van de explosieven binnen het verdachtegebied.VerdachtegebiedenSoort aan te treffen explosievenHoeveelheidLocatie <strong>N247</strong> bijBroek in WaterlandAfwerpmunitie: onbekend kaliber,geallieerdmaximaal 1xVerticale afbakeningExplosieven kunnen vanaf direct onder het maaiveld ten tijde van WOII aangetroffenworden. De maximale diepte tot waar explosieven kunnen voorkomen hangt af vanverschillende factoren zoals bodemgesteldheid, soort explosieven en bij afwerpmunitie(vliegtuigbommen) ook vliegsnelheid, afwerphoogte en -hoek.T&A Survey Pagina 15 van 34


Op basis van de mogelijk aan te treffen explosieven, ondergrond en naoorlogsewerkzaamheden is per deelgebied/voor het onderzoeksgebied een verticale afbakeningvan het verdachte gebied bepaald, zoals weergegeven in onderstaande tabel. Er kan vanuitgegaan worden dat het maaiveld ten tijde van WOII overeenkomt met het huidigemaaiveld, behalve waar vermeld wordt dat dit niet het geval is (zie projectspecifiekeachtergrondrisico aan het eind van dit hoofdstuk). Indien tijdens werkzaamheden oplocatie blijkt dat deze aanname plaatselijk niet klopt, dient deze aanname bijgesteld teworden aan hand van de nieuw verkregen informatie.Verdachte gebiedenLocatie <strong>N247</strong> bijBroek in WaterlandBeschrijving verticale afbakening verdachte gebiedGezien de bodemopbouw (zie hoofdstuk 2) zijn explosieven te verwachtenvanaf maaiveld (met maaiveld wordt maaiveld ten tijde van WOIIbedoeld) tot de 10 MPa-laag. Wegens niet afdoende informatie m.b.t.sondeerinformatie hierover is deze diepte niet exact aan te geven en zoumiddels een sondering ter plaatse bepaald moeten worden.AchtergrondrisicoGebieden met een zogenaamd ‘achtergrondrisico’ hebben, al spreekt men over eenverdacht gebied, geen wezenlijk verhoogd risico op het aantreffen van explosieven(tenzij er sprake is van een contra indicatie). Het betreft de volgende gebieden: Naoorlogs aangebrachte ophooglagen Onder vooroorlogse bebouwing, waarbij deze en de directe omgeving niet beschadigdis tijdens de oorlog en er geen sprake is van bombardementen Geroerde grond, waarbij het aannemelijk is dat aanwezige explosieven tijdens eerderewerkzaamheden zouden zijn ontdekt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de grond bovennaoorlogs aangelegde kabels, de naoorlogs vernieuwde ballastlaag en al eerder gebaggerdewaterbodem, waarbij aantoonbaar niet dieper wordt gewerkt.T&A Survey Pagina 16 van 34


5 Fase 3: Risicoanalyse (geplande) werkzaamhedenDe mogelijke aanwezigheid van explosieven in een verdacht gebied kan een risicovormen tijdens het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden. Of de vermoedeexplosieven een risico vormen en, zo ja, welke maatregelen getroffen kunnen worden omdit risico te voorkomen of te beperken, hangt af van diverse factoren zoals de soort en deverschijningsvorm van de vermoede explosieven, de afbakening van het verdachtegebied, de geplande werkzaamheden en omgevingsfactoren. Aan hand hiervan kan eenrisicoanalyse uitgevoerd worden voor de toekomstige grondberoerende werkzaamhedenen grondgebruik binnen het onderzoeksgebied.De risicoanalyse maakt deel uit van het kwaliteitssysteem van T&A Survey en is beschrevenin het procedureboek.5.1 Geplande werkzaamhedenIn het kader van het project Bereikbaarheid Waterland en het meerjarenprogrammainfrastructuur (PMI) ter verbetering van de veiligheid en doorstroming op de wegen<strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> zullen in de toekomst grondroerende werkzaamheden plaatsvinden.5.2 Locatiespecifieke omstandighedenAlgemeenVoor een goede risicoanalyse en advies over welke maatregelen getroffen kunnen wordenom risico’s te voorkomen of te beperken, is het van belang een duidelijk beeld tehebben van de locatiespecifieke omstandigheden. Deze kunnen namelijk bepalend zijnvoor de mogelijkheden en onmogelijkheden van de opsporing van explosieven en dekeuze van de detectietechnieken. De inzetbaarheid en het detectiebereik van detectietechniekenkan negatief worden beïnvloed door verstorende factoren als damwanden,hekwerk, kabels en leidingen, hoogspanningsmasten, bruggen, bovenleiding van hetspoor en stelconplaten.OnderzoeksgebiedDe locatie Broek in Waterland betreft een deel van de <strong>N247</strong> tussen Broek in Waterland enMonnickendam ter hoogte van Broek in Waterland. Het gebied ligt buiten de bebouwdekom en loopt evenwijdig, dicht langs de Broekervaart.5.3 Afbakening opsporingsgebiedOver het algemeen is het opsporingsgebied het gebied waar het verdachte gebied en hetwerkgebied elkaar overlappen. In het opsporingsgebied is explosievenonderzoek noodzakelijkin verband met de geplande werkzaamheden en het toekomstige gebruik. Ook deaard van de werkzaamheden is hierbij van belang. In sommige gevallen behoort ook eendeel van een verdacht gebied waar geen werkzaamheden gepland zijn tot het opsporingsgebied.Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er sprake is van een veiligheidszonebij werkzaamheden waarbij grote trillingen worden veroorzaakt, zoals heien.Voor de geplande werkzaamheden van dit onderzoek is de afbakening van het opsporingsgebiedals volgt:OpsporingsgebiedenOpsporingsgebied <strong>N247</strong> bijBroek in WaterlandBeschrijving afbakening opsporingsgebiedGebied binnen een veiligheidsstraal van 150 meter, km 35.000 –km 35.250. Dit is circa 500 meter van Broek in Waterland. Hetgedeelte van het onderzoeksgebied dat binnen die straal ligt, ishet opsporingsgebied.T&A Survey Pagina 17 van 34


5.4 Risicoanalyse en adviesDe risicoanalyse is gebaseerd op het inschalen van de kans op de aanwezigheid vanexplosieven in het onderzoeksgebied (K), de kans dat men in aanraking komt metaanwezige explosieven bij het geplande gebruik of de geplande werkzaamheden (B) enhet effect van een eventueel ongeval (E). Aan de hand hiervan wordt een risicowaardebepaald die het advies met betrekking tot eventuele vervolgstappen bepaalt.Zie bijlage 5 voor de beschrijving van de algemene risico’s van explosieven.Zie bijlage 7 voor de procedure aan die gebruikt is bij het bepalen van de risicowaarde.Samenvatting risicoanalyse:Opsporingsgebieden(gemeente)<strong>N247</strong> bij Broek inWaterlandWerkzaamheden K B EGrondroerendewerkzaamhedenRW RN Risico en Advies3 1 40 120 III Wezenlijk risico, detectieonderzoekT&A Survey Pagina 18 van 34


6 ConclusieEr is feitelijk materiaal aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk explosieven in hetonderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat hetonderzoeksgebied deels verdacht is op de aanwezigheid van explosieven.Op basis van de inventarisatie en analyse van het bronnenmateriaal, is de <strong>N247</strong>bij Broekin Waterland tussen km 35.000 – km 35.250 verdacht op de aanwezigheid vanexplosieven, het overige gebied is onverdacht. De afbakening van het verdachte gebieden de soort te verwachten explosieven is als volgt:VerdachtegebiedVerdachtgebied <strong>N247</strong> bijBroek inWaterlandSoort aan te treffenexplosievenBeschrijving horizontaleBeschrijving verticaleafbakening afbakening verdachteverdachte gebied gebiedHet verdacht gebied Gezien de bodemopbouwbetreft de bombardementslocatie(zie hoofdstuk 2) zijntussen explosieven te verwachtenBroek in Waterland en vanaf maaiveld (metMonnickendam. Meer maaiveld wordt maaiveldspecifiek zou het ten tijde van WOIIepicentrum van het bedoeld) tot de 10 MPalaag.bombardement ongeveerWegens niet afdoen-500 meter van de informatie m.b.t.Broek in Waterland sondeerinformatie hieroverliggen. Dit is deze diepte nietverdachtegebied op de <strong>N247</strong> ligt exact aan te geven en zoubij km 35.000 – km middels een sondering ter35.250.plaatse bepaald moetenworden.Afwerpmunitie: onbekendkaliber, geallieerdVoor aanvullende informatie over horizontale en verticale afbakening en de vermoedesoorten, hoeveelheden en verschijningsvormen van de explosieven wordt verwezen naarhoofdstuk 5 en de bijlagen. De uitleg op basis van welk feitenmateriaal de gebiedenverdacht zijn verklaard en afgebakend is terug te vinden in de hoofdstukken 2 en 3.T&A Survey Pagina 19 van 34


7 Aanbevelingen met betrekking tot de geplande werkzaamhedenAan hand van de resultaten van de analyse van het bronnenmateriaal en de geplandewerkzaamheden zoals omschreven in paragraaf 5.2 is het opsporingsgebied afgebakend,waarbinnen rekening gehouden dient te worden met de risico’s van vermoedeexplosieven. Dit betreft de volgende gebieden (voor meer details wordt verwezen naarhoofdstuk 5):Opsporingsgebied(gemeente)<strong>N247</strong> bij Broek inWaterlandBeschrijving afbakening opsporingsgebiedGebied binnen een veiligheidsstraal van 150 meter, km 35.000 – km35.250. Dit is circa 500 meter van Broek in Waterland. Het gedeelte vanhet onderzoeksgebied dat binnen die straal ligt, is het opsporingsgebied.Bij de afbakening van het opsporingsgebied is rekening gehouden met de bekendenaoorlogse werkzaamheden. In het algemeen geldt dat ter plaatse van naoorlogsaangebracht/geroerde grond een achtergrondrisico geldt. Zie hiervoor paragraaf 5.4.Om de veiligheid tijdens het uitvoeren van de geplande werkzaamheden te waarborgengeldt voor het opsporingsgebied het volgende:DetectieonderzoekVoor aanvang van de geplande werkzaamheden wordt geadviseerd de mogelijk nogaanwezige explosieven op te sporen. Hierbij wordt met geofysische meettechniekenvanaf het maaiveld de positie van verdachte objecten (mogelijke explosieven) bepaald.Als de resultaten van het detectieonderzoek uitwijzen dat er verdachte objectenaanwezig zijn, wordt geadviseerd deze voor aanvang van de geplande werkzaamheden tebenaderen. Hierbij worden de verdachte objecten ontgraven en geïdentificeerd.Eventueel aangetroffen explosieven worden vervolgens veiliggesteld om uiteindelijk teworden geruimd door de EODD.Afhankelijk van de soort explosieven, locatiespecifieke omstandigheden, wijze vanuitvoering en soort werkzaamheden en planning kan het efficiënter en/ofkostenbesparend zijn om detectie- en benaderingswerkzaamheden te integreren met dereguliere werkzaamheden en laagsgewijze detectie en benadering uit te voeren. Hierbijworden gedetecteerde verdachte objecten direct benaderd, geïdentificeerd enveiliggesteld om uiteindelijk te worden geruimd door de EODD.Indien werkzaamheden dieper gepland zijn dan het maximale meetbereik van dedetectieapparatuur, kunnen de diepere delen onderzocht worden door in lagen detectieuit te voeren en vervolgens de onderzochte en vrijgegeven laag af te graven, of doormiddel van dieptedetectie (bij werkzaamheden dieper dan 2.0 tot 6.0 m-mv). De meestefficiënte methode hangt af van de soort explosieven, locatiespecifieke omstandigheden,wijze van uitvoering en soort werkzaamheden en planning.Naoorlogse activiteitenOok adviseert T&A om de naoorlogse werkzaamheden in het verdachte gebied teachterhalen. Als hier voldoende aantoonbare feiten over worden achterhaald, leidt dit toteen reductie van de verdachte gebieden.T&A Survey Pagina 20 van 34


8 T&A en kwaliteitHet historisch vooronderzoek behandeld in deze rapportage is op zorgvuldige wijzeuitgevoerd volgens algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Door een ISO-9001:2000, VCA** en BRL-OCE gecertificeerd kwaliteitssysteem waarborgt T&A dekwaliteit en veiligheid van haar diensten.T&A streeft naar een zo groot mogelijke representativiteit van het onderzoek. Eenprobleeminventarisatie is echter gebaseerd op een (relatief) beperkt archiefonderzoek.Zodoende blijft het mogelijk dat relevante informatie niet wordt achterhaald.T&A is niet aansprakelijk voor de schade die mogelijk voortvloeit uit het gebruik van haaronderzoeksresultatenT&A Survey Pagina 21 van 34


Bijlage 1Overzichtskaart onderzoeksgebied en (on)verdachte gebiedKaart 1 – Onderzoeksgebied (blauwe lijn)T&A Survey Pagina 22 van 34


Bijlage 2Literatuurlijst en ArchiefoverzichtLiteratuurAlgemeenAmersfoort, H. e.a., Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied (Den Haag2005)Klep, C. (red.),De bevrijding van Nederland 1944-1945, oorlog op de flank(Den Haag 1995)Kortas Altes, A.,Luchtgevaar, luchtaanvallen op Nederland 1940-1945 (Amsterdam1984)Middelbrook, M.,The Bomber Command War Diaries, An operational referencebook 1939-1945 (2000)Wilson, S., Aircraft of World War II (Buckingham 1998)Zwanenburg, G.J., En nooit was het stil… Kroniek van een luchtoorlog (z.p., z.j.)delen I en IIMonnickendamMoelker, H.P., Weet u waar dit is? (Alphen aan den Rijn 1985)Overbeeke, A., van, Monnickendam in Waterland (Utrecht 1988)Veltrop, J.,Herinneringen aan oud Monnickendam, 1900-1945 (z.p.1975)Broek in WaterlandBroeker bijdragen, uitgave van de vereniging ‘Oud Broek in Waterland’, diverse delenWaterlandKuiks, R. en Koster, B.,Verzet verwoord: herinneringen aan oorlog en verzet inWaterland, 1940-1945 (Purmerend 1990)Internet- World War II allied aircraft crashes in the Netherlands http://ww2.texlaweb.nl/- Gemeentegrenzen http://nederland.risicokaartinvoer.nl/- Kaarten en luchtfoto’s www.watwaswaar.nl- http://maps.google.nlBibliotheek en ArchiefinstellingenT&A archiefKoninklijke Bibliotheek te Den Haag (KB)Het regionaal archief Waterland Stukken betreffende de luchtbeschermingsdienst Stukken betreffende aangetroffen/geruimde CE Stukken betreffende oorlogsschaderapporten Stukken betreffende relevante naoorlogse ontwikkelingenNederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) Collectie 409 Collectie 575Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD)Archief van de EODD te CulemborgCentraal Archieven Depot Ministerie van DefensieSpeciale Collectie van de Bibliotheek van de Universiteit WageningenLuchtfotocollectie Topografische Dienst te ZwolleLuchtfotocollectie The Aerial Reconnaissance Archives (TARA)Luftbild Datenbank te EstenfeldThe National Archives te LondenThe National Archives te WashingtonBundesarchiv-Militärarchiv te FreiburgGeraadpleegdJaJaJaJaNiet aanwezigNiet aanwezigNiet aanwezigJaJaJaNee, er was reeds voldoende informatieaanwezigJaJaJaJaNee voldoende foto’sJaJaJaJaT&A Survey Pagina 23 van 34


Bijlage 3Overzichtslijst bombardementen en vliegtuigcrashesOnderstaand overzicht is gebaseerd op de gegevens uit de boeken En nooit was hetstil…Kroniek van een luchtoorlog van G.J. Zwanenburg (bron 1), Luchtgevaar van A.Korthals Altes (bron 2), het “Verliesregister 1939-1945, alle militaire vliegtuigverliezen inNederland tijdens de Tweede Wereldoorlog” van het NIMH (bron 3). Voorts is er ongedateerdeinformatie uit het boek Herinneringen aan oud Monnickendam, 1900-1945 (4,pagina 92).De nummers in de kolom ‘bron’ verwijzen naar de bovenstaande boeken.Datum Gebeurtenis/locatie Bron16-05-41 Hampden neergekomen bij Broek in Waterland (Monnickenmeer) 320-12-42 Lancaster neergekomen bij Monnickendam (Oudelandsedijk 5) 326-03-42 Wellington neergekomen bij Edam (Meerdijk) 325-07-43 Spitfire neergekomen bij Broek in Waterland bij de Provinciale weg, 3de Peereboomweg 521-02-44 P-47 neergekomen bij Edam, geen verdere details 3Onbekend Bommenwerper stortte neer op het Oudelandsedijkje achter boerderij4Het Klooster (mogelijk dezelfde als van 20-12-42)Onbekend Bommenwerper stortte neer bij de boerderij van Cor van Zalingen 4Onbekend Aan de Molengouw bij Broek in Waterland kwam een Spitfire neer 4(het betreft hier mogelijk dezelfde Spitfire als van 25-07-43)Onbekend Bij de Rijp kwam ook een bommenwerper naar beneden 45 De Peerenboomweg wordt genoemd in de Broeker Bijdragen, een uitgave van devereniging ‘Oud Broek in Waterland’, nummer 50 met de titel: Vier eeuwen geschiedenisvan Broek in jaartallen 1550-1950, 451.T&A Survey Pagina 24 van 34


Bijlage 4Overzichtskaart probleeminventarisatieT&A Survey Pagina 25 van 34


Bijlage 5Algemene evaluatie van de risico’s van explosievenGevolgen detonatie (explosie)Explosieven bevinden zich vanaf WOII onder slechte condities in de bodem. Bij hetaantreffen van explosieven moet daarom rekening worden gehouden met eenongecontroleerde detonatie. Oorzaken van een ongecontroleerde detonatie kunnen zijnonder andere ongelukken bij handelingen aan munitie, brand en grondberoerendewerkzaamheden. De kans op een ongecontroleerde detonatie is klein, maar de gevolgenzijn aanzienlijk. Het is daarom noodzakelijk om na te gaan welke gebeurtenissen elkaarzouden kunnen opvolgen en met welke effecten.Een ongecontroleerde detonatie kan leiden tot ernstig letsel en schade aan materieelen/of levende have binnen de invloedssfeer van een detonatie. Afhankelijk van de plaatsvan detonatie kan het schadebeeld in ernst variëren; een detonatie op het land heeftandere gevolgen dan een detonatie in (diep)water. Tijdens een detonatie komt in eenzeer korte tijd een grote hoeveelheid energie vrij in de vorm van druk, schokgolf,temperatuur en eventueel scherfwerking. Tijdens het bepalen van de veiligheids- enbeschermende maatregelen moet hiermee rekening worden gehouden.DrukAfhankelijk van de soort springstof kan in de directe omgeving van het detonatiepunt eendruk ontstaan van 100.000 tot 400.000 bar. Tegen deze detonatiedruk is geen enkelmateriaal bestand. Een druk van vier bar kan al ernstig letsel toebrengen aan hetmenselijk lichaam met zelfs de dood tot gevolg.SchokgolfTijdens een detonatie ontstaat een schokgolf. De kracht van de schokgolf is afhankelijkvan de detonatiesnelheid van de springstof. De detonatiesnelheid die ontstaat, varieertvan circa 3000 tot 9000 m/sec. Afhankelijk van het medium waardoor de schokgolf zichvoortplant kan de schokgolf schade veroorzaken aan machines, constructies envaartuigen. Het is een gegeven dat een schokgolf zich in water verder voortplant dan inde lucht. De schade die ontstaat door de schokgolf kan daarom onder water groter zijndan in de lucht.TemperatuurIn de directe omgeving van het detonatiepunt komen zeer hoge temperaturen vrij.Afhankelijk van de plaats van de detonatie kunnen deze temperaturen brandveroorzaken. Onder water zijn de effecten van de bij een detonatie vrijkomende hogetemperaturen nihil.ScherfwerkingHet bekendste gevaar dat ontstaat bij een detonatie is scherfwerking. Afhankelijk van hetmateriaal waarin de springstof verpakt is (het lichaam van het explosief) en de plaatsvan de detonatie kan scherfwerking ontstaan. De scherven die ontstaan krijgen alsgevolg van de ontstane druk en temperatuur een zeer hoge snelheid, die bij aanvangcirca 1500 meter per seconde bedraagt. Afhankelijk van de toestand en het soortexplosieve stof zal de grootte van de scherven variëren.T&A Survey Pagina 26 van 34


Afhankelijk van het gewicht van de scherven en het medium waardoor deze zichvoortbewegen kan de afstand die zij afleggen sterk variëren. Naast directe scherfwerkingmoet ook rekening worden gehouden met secundaire scherfwerking. Onder secundairescherfwerking worden materialen verstaan (bijvoorbeeld grind en stenen) die uit dedirecte omgeving van de detonatie als gevolg van de toenemende druk wordenrondgeslingerd.Overige effectenOok zijn er explosieven gebruikt met (toevoeging van) brandbare stoffen en chemischemiddelen, die een zeer specifiek gevaar vormen voor hun omgeving. Zo werdbijvoorbeeld fosfor gebruikt in zogenaamde springrookgranaten en -handgranaten. Wittefosfor is een brandbare stof die spontaan tot ontbranding komt bij contact met zuurstof.Witte fosfor gaat branden, verspreidt een giftige rook en kan uiteindelijk een detonatieveroorzaken al in het explosief ook een verspreidingsspringlading aanwezig is. Het komtvoor dat explosieven gevuld met witte fosfor spontaan gaan branden wanneer zij tijdenshet uitvoeren van graafwerkzaamheden worden blootgelegd. In het algemeen kan voorexplosieve stoffen worden gesteld dat ze toxisch zijn.Veiligheidsmaatregelen/risicoIn gebieden waar mogelijk explosieven aanwezig zijn is maximale bescherming gebodentegen de uitwerking ervan. Deze maatregelen hebben zowel betrekking ophandelingsfactoren als uitwerkingsfactoren.De maatregelen kunnen we indelen in twee hoofdgroepen: Veiligheidsmaatregelen: alle maatregelen die worden genomen om te voorkomendat een explosief ongecontroleerd tot werking komt. Beschermende maatregelen:alle maatregelen die worden genomen om dedaadwerkelijke uitwerking van een explosief op personen, levende have engoederen te beperken of te voorkomen.De risico’s van een ongecontroleerde detonatie van explosieven bij grondpenetrerendewerkzaamheden hangen af van de soort explosieven en de diepte/plaats waarop zekunnen worden aangetroffen.Soort explosievenVoor het beoordelen van de risico’s en het bepalen van de juiste veiligheidsmaatregelenis het van belang om te weten welke soorten explosieven verwacht kunnen worden.grootteDe vuistregel is dat de grootte van een explosief het effect op de omgeving bepaalt. Hoegroter het explosief, hoe groter het effect op de omgeving. Het effect op de omgevingwordt mede bepaald door de netto inhoud van de explosieve stof.GevoeligheidDe kans dat een explosief ongecontroleerd tot detonatie komt is afhankelijk van degevoeligheid van een explosief. De gevoeligheid van een explosief wordt bepaald door degevoeligheid van de in het explosief aanwezige explosieve stof en/of de(wapenings)toestand van de geplaatste ontsteker. Hoe gevoeliger een explosief, hoeeerder een ongecontroleerde detonatie zal plaatsvinden. De gevoeligheid van explosievestoffen in de vorm van springstoffen neemt veelal toe door veroudering. De gevoeligheidvan een ontsteker wordt voornamelijk bepaald door de wapeningstoestand.De wapeningstoestand van een ontsteker wordt bepaald door de krachten die wordenT&A Survey Pagina 27 van 34


uitgeoefend op een ontsteker tijdens het verschieten, werpen, afwerpen of plaatsen vanhet explosief. Tijdens het zogenaamde wapenen van een ontsteker worden alleexplosieve en/of mechanische componenten in één lijn gebracht waardoor het explosieftot werking kan komen.Het wapenen kan ook gebeuren doordat explosieven worden rondgeslingerd als gevolgvan een explosie. De explosie kan het gevolg zijn van vernietigingswerkzaamheden ofeen ongecontroleerde explosie. Explosieven voorzien van gewapende ontstekers zijn overhet algemeen gevaarlijker zijn dan explosieven waarvan de ontsteker niet gewapend is.T&A Survey Pagina 28 van 34


Bijlage 6: Wetgeving en subsidiemogelijkheden voor explosievenonderzoekWetgevingExplosievenopsporing moet in Nederland conform de Beoordelingsrichtlijn “OpsporenConventionele Explosieven” (BRL-OCE) te worden uitgevoerd.BRL-OCEBedrijven die Conventionele Explosieven opsporen dienen conform het Arbobesluit(artikel 4.8b, staatsblad 2006, nummer 142) in het bezit te zijn van een procescertificaatBRL-OCEVersie 2007-02 d.d. 8 februari 2007 is de vigerende versie van de BRL-OCE.Het vermoeden van de aanwezigheid van explosieven binnen een gemeente is een zaakvan Openbare Orde en Veiligheid van de betreffende gemeente. Conform paragraaf 2.1van de BRL-OCE moet de gemeente op wiens grondgebied de werkzaamheden wordenuitgevoerd schriftelijk geïnformeerd te worden door het explosievenopsporingsbedrijf.Subsidiemogelijkheden voor explosievenonderzoekGemeentes kunnen vanuit het gemeentefonds een bijdrage voor het opsporen en ruimenvan explosieven ontvangen. De wijze van bijdrage verschilt per gemeente.Gemeentes die een jaarlijkse vaste bijdrage ontvangen:Amsterdam, Den Haag, RotterdamGemeentes die jaarlijks een bijdrage ontvangen van € 2.000.- per nieuwbouwwoning:Aalburg, Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem, Bloemendaal, Delfzijl, Deventer, Eindhoven,Enschede, Geertruidenberg, Groningen, Hengelo, Lansingerland, Lingewaard,Nederbetuwe, Nijmegen, <strong>Noord</strong>enveld, Overbetuwe, Pijnacker-Nootdorp, Rijssen,Rijswijk, Sluis, Tilburg, Twenterand, Venlo, Zandvoort, ZwolleOverige gemeentes:Deze gemeentes kunnen 70% van de gemaakte kosten vergoed krijgen middels hetindienen van een gemeenteraadsbesluit bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken,waarin blijkt dat opsporing uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is. Tevens dienenhierin de te verwachten uitgaven te worden vermeld. Over de exacte wijze vansubsidieverstrekking verschijnen in het najaar van 2009 circulaires.T&A Survey Pagina 29 van 34


Bijlage 7Procedure risicoanalyseDoelDe risicoanalyse van het vooronderzoek is een inventarisatie en evaluatie van de risico’svoor het toekomstige gebruik van de grond en de vermoede ligging van ConventioneleExplosieven (CE). De risicoanalyse dient als basis voor de eventueel uit te voerenopsporingswerkzaamheden van CE. De definitieve afbakening van het opsporingsgebiedkan op basis van de risicoanalyse worden vastgelegd.De risico analyses detectie en benadering betreffen een inventarisatie van de risico’s diezich tijdens detectie en benaderingswerkzaamheden kunnen voordoen voor medewerkersen omgeving. Op basis hiervan kunnen veiligheidsmaatregelen worden genomen om derisico’s te verminderen.Risico analyse vooronderzoekDe risico analyse vooronderzoek is gebaseerd op de kans op de aanwezigheid vanexplosieven in het onderzoeksgebied (K), de kans dat men in aanraking komt metaanwezige explosieven bij het geplande gebruik of geplande werkzaamheden(blootstelling aan het risico) (B) en het effect van een eventueel ongeval (E). Aan dehand hiervan wordt een risicowaarde bepaald, die het advies voor eventuelevervolgstappen bepaalt (KxBxE).K-waarde Kans op aanwezigheid explosieven binnen het gebied10 Kan verwacht worden, bijna zeker (80 – 100%)6 Goed mogelijk (20 – 80%)3 Ongewoon, maar mogelijk (10 – 20%)1 Onwaarschijnlijk (5 – 10%)0.5 Denkbaar, maar zeer onwaarschijnlijk (1 – 5%)0.2 Praktisch onmogelijk (0.1 – 1 %)0.1 Bijna niet denkbaar (< 0.1 %)B-waarde Kans op contact met explosieven bij geplande toekomstige werkzaamhedenen gebruik10 Voortdurend6 Regelmatig (dagelijks)3 Af en toe (wekelijks)2 Soms (maandelijks)1 Zelden (enkele keren per jaar)0.5 Zeer zelden (< 1 maal per jaar)E-waarde Maximale grootte van de mogelijke (letsel-)schade bij ongeval100 Catastrofaal40 Ramp, verschillende doden15 Zeer ernstig, een dode7 Aanzienlijk, ernstige verwondingen, permanente arbeidsongeschiktheid3 Belangrijk, werkonderbreking, letsel met verzuim1 Betekenisvol, BHV kan nodig zijn, letsel zonder verzuim of hinderRisico waarde Risico niveau Risico en Advies> 320 V Zeer hoog risico, detectie onderzoek160 –320 IV Hoog risico, detectie onderzoek70 –160 III Wezenlijk risico, detectie onderzoek20 – 70 II Mogelijk enig risico, werkprotocol0< 20 I Zeer licht risico, geen verdere actie noodzakelijkT&A Survey Pagina 30 van 34


Bijlage 8BRL-OCE richtlijnen horizontale afbakening verdacht gebiedIndicatie Details UitgangspuntconclusieVerdachdachtOnver-Oorlogsvoorbereidende handelingenVerdedigingswerkWapenopstellingGeschutsopstellingmobielConstructiemet geschutsopstellingMunitieopslagin open veldLoopgraafTankgrachtMijnenveldGroepering vanwapenopstellingenen/of geschutsopstellingen,eventueel metgefortificeerde en nietgefortificeerdeconstructiesOpstellingen vanhandwapen, machinegeweerof ander(semi)automatischwapen, niet zijndeonderdeel van eenverdedigingswerkLocatie van mobielgeschut, niet zijndeonderdeel van eenverdedigingswerkLocatie van geschut ineen constructie zoalsbunker of geschutsbedding,niet zijndeonderdeel van eenverdedigingswerkLocatie van munitievoorraadin het openveld, niet zijnde binneneen verdedigingswerkMilitaire loopgraafWatergang bedoeld alstankvalGebied waarin mijnenzijn gelegdVersperringen Versperringen bedoeldals nabijverdedigingzoals strandversperringen,tankvallen, etcxxxxxxxxxUitgangspunten voorafbakening verdachte gebiedHet grondgebied binnen degrenzen van het verdedigingswerkis verdacht. De grenzenworden bij voorkeur bepaaldaan hand van georefereerdeluchtfoto’s10 meter rondom het hart vande wapenopstelling25 meter rondom hart van degeschutsopstelling, maar nietverder dan een eventueelaangrenzende watergang25 meter rondom het hart vanhet defensiewerk, maar nietverder dan een eventueelaangrenzende watergang10 meter rondom het hart vaniedere veldopslaglocatie, maarniet verder dan een eventueelaangrenzende watergangHet gebied binnen de contourenvan de loopgraaf is verdacht. Decontouren van de loopgraafworden bij voorkeur bepaaldaan de hand van georefereerdeluchtfoto’sHet gebied binnen de contourenvan de tankgracht is verdacht.De contouren van de tankgrachtworden bij voorkeur bepaaldaan hand van georefereerdeluchtfoto’sHet grondgebied van hetmijnenveld is verdacht, tenzijaan hand van een analyse vande leg- en ruimrapporten kanworden vastgesteld dat allemijnen zijn geruimdDit kunnen indicaties zijn van degrens van een verdedigingswerk.Zo niet, zoek dan naarwapenopstellingen in deonmiddellijke nabijheid. Opzichzelf zijn versperringen nietverdacht, tenzij er indicaties zijndat explosieven onderdeeluitmaken van de versperringen,zoals ondermijnde strandver-T&A Survey Pagina 31 van 34


Militaire werken zoalswoononderkomen ofwerken met eenburgerdoel zoalsschuilbunkerLoopgraaf voorburgerbevolking om inte schuilenKampementen Grondgebied metonderkomens zoalstentenMangat Gat in grond metschuilfunctie, niet ingebruik genomen alsschuttersputConstructieszondergeschutsopstellingofmunitievoorraadSchuilloopgraafVernielingsladingLocatie van aangebrachtevernielingsladingzonder dat deze inwerking is gesteldMilitaire conflictenConflictzone Gebied waarbinnengrondgevecht grondgevechten hebbenplaatsgevondenInslagkratersgeschutsgranatenTapijtbombardementOp basis van een analyse vanhet inslagenpatroon 6 wordt demaximale afstand tussen tweeopeenvolgende inslagen binneneen inslagpatroon bepaald. Hetverdachte gebied wordtafgebakend door deze afstandte projecteren op de buitensteinslagen van het inslagenpatroonDuikbombardement,inslagenpatroonbekendDuikbombardementinslagenpatroononbekendBlindgangerinslagpuntCrashlocatievliegtuigKrater vangedetoneerdeluchtafweergranaatKrater vangedetoneerdV-wapenGebied dat is beschotendoor mobiel of vastgeschutGebied dat is getroffendoor een bombardementmet middelzwareen/of zware bommenwerpers,met als doelom schade aan terichten over een grootgebiedGebied dat is getroffendoor een bombardementmet jachtbommenwerpers,met alsdoel om een voorafbepaald specifiek objectte treffenInslaglocatie van eenexplosief dat niet inwerking is getredenIncidentele inslag vaneen luchtafweergranaatIncidentele inslag vaneen V-wapenxxxxxxxxxxxxxxsperringen. In dat geval is hetgrondgebied van de versperringenverdacht met een margevan 10 meter rondom debuitenste versperringenHet grondgebied van deconflictzone is verdachtNader te bepalenHet verdachte gebied wordtbepaald door een afstand van144 meter gemeten vanuit hethart van het doel25 meter rondom het inslagpuntNader te bepalen6 Verzameling van de locaties van inslagen van één bepaald toestel of één bepaaldbombardement.T&A Survey Pagina 32 van 34


Bewuste dumping van munitieDumplocatieNader te bepalenvan munitiexen/of toebehorenLocaties waar vernietiging van explosieven heeft plaatsgevondenOngecontroleerde(massa)explosie(Sympatische)detonatie van eenexplosieven voorraadzoals ontploffingmunitieopslag ofmunitietreinxNader te bepalenSpringputten x Nader te bepalenSpringlading Ter vernieling vanNader te bepalen(in werkinggesteld)militair strategischewerkenxT&A Survey Pagina 33 van 34


Bijlage 9DistributielijstHet definitieve rapport wordt verzonden aan: OpdrachtgeverT&A Survey Pagina 34 van 34


BIJLAGE VNATUURTOETSWitteveen+Bos, bijlage V behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Witteveen+Bos, bijlage V behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)<strong>Provincie</strong> <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>Natuurtoetsdoorstroming/verkeersveiligheid<strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


INHOUDSOPGAVEblz.1. INLEIDING 11.1. Aanleiding 11.2. Plangebied 11.2.1. Locatie 1 21.2.2. Locatie 2 21.2.3. Locatie 3 31.3. Leeswijzer 42. TOETSINGSKADER 52.1. Gebiedsbescherming 52.1.1. Natuurbeschermingswet 1998 52.1.2. Ecologische Hoofdstructuur 62.2. Soortbescherming 73. BESCHERMDE GEBIEDEN: NATUURBESCHERMINGSWET 1998 93.1. Het voornemen 93.2. Natura 2000 93.2.1. Natura 2000-gebieden in de omgeving 93.2.2. Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld &Twiske. 113.2.3. Verstoringsaspecten 123.2.4. Effecten 143.2.5. Conclusie 163.3. Beschermde natuurmonumenten 174. BESCHERMDE GEBIEDEN: ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR 194.1. Gegevens 194.2. Effecten en conclusies 205. BESCHERMDE SOORTEN 215.1. Methode 215.1.1. Bureaustudie 215.1.2. Veldbezoek 215.2. Beschrijving per soortgroep voor de verschillende locaties 225.2.1. Vaatplanten 225.2.2. Grondgebonden zoogdieren 245.2.3. Vleermuizen 255.2.4. Vogels 265.2.5. Vissen 275.2.6. Amfibieën 285.2.7. Reptielen 295.2.8. Dagvlinders, libellen 295.2.9. Overige ongewervelden 306. BOMENINVENTARISATIE 316.1. Gegevens 316.2. Resultaat 317. CONCLUSIE 337.1. Beschermde gebieden 337.1.1. Natura 2000 33


7.1.2. Beschermde natuurmonumenten 337.1.3. Ecologische hoofdstructuur 337.2. Beschermde soorten 347.3. Bomeninventarisatie 358. BRONNEN 37laatste bladzijde 37BIJLAGEN-aantal blz.


1. INLEIDING1.1. AanleidingDe <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> worden intensief gebruikt door autoverkeer en openbaar vervoer. Beidewegen naderen hun maximale capaciteit en daarom is de doorstroming in de spits voor autoen openbaar vervoer niet optimaal.Afwikkelingsproblemen op kruispunten en op punten waar openbaar vervoer kruist met hetautoverkeer vormen de voornaamste reden voor de doorstroomproblemen. Tussen de huidigepontlocatie bij Het Schouw en het kruispunt <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> rijdt het openbaar vervoer nugemengd met autoverkeer (beide richtingen). Het invoegen van de bussen leidt tot veelvertraging, vooral voor het autoverkeer. Door het verplaatsen van het pontje ter hoogte vanHet Schouw wordt het mogelijk om een continue busbaan langs de <strong>N235</strong> aan te leggen.Daarnaast vormt het kruispunt <strong>N235</strong> -Verzetslaan en de busoversteek in Ilpendam eenprobleem. Op de <strong>N247</strong> hebben de kruispunten ter hoogte van Monnickendam, voor de businvoegingen de kruispunten bij Broek in Waterland en het kruispunt met de <strong>N235</strong>, een nadeligeinvloed op de doorstroming.De provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> heeft het voornemen om de bovengenoemde problemen aante pakken en is gestart met de voorbereidingen hiervoor. Binnen dit kader zijn diversemaatregelen vastgesteld ter verbetering van de verkeersveiligheid en de doorstroming opde <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>. Deze maatregelen zijn onderdeel van Bereikbaarheid Waterland en hetmeerjaren plan (PMI).De werkzaamheden die voortkomen uit de hierboven beschreven problemen aan de <strong>N235</strong>en <strong>N247</strong> dienen te worden getoetst aan de Nederlandse natuurwetgeving. Het onderhavigrapport beschrijft de toetsing van vier onderdelen die in het kader van dit project dienen teworden getoetst op hun effecten op omliggende natuurgebieden en beschermde soorten:1. verplaatsen van de aanlegsteigers van de pont;2. doortrekken van de busbaan langs de <strong>N235</strong>;3. aanleggen extra rijstrook langs de <strong>N247</strong>;1.2. PlangebiedHet gehele plangebied bestaat uit een groot deel van de <strong>N235</strong> tussen Ilpendam en Amsterdam,en een groot deel van de <strong>N247</strong> tussen knooppunt Amsterdam en Broek in Waterland(zie afbeelding 1.1). Binnen dit plangebied zijn drie locaties onderscheiden (gebaseerdop de hierboven beschreven onderdelen). Op elk van de drie locaties vinden werkzaamhedenplaats die getoetst dienen te worden aan de Nederlandse natuurwetgeving, vanaf nurespectievelijk locatie 1, locatie 2 en locatie 3 genoemd.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 1


Afbeelding 1.1. De ligging van het plangebied (links in rood) en de planlocaties(rechts)LegendaPont oudPont nieuwLocatie 2Locatie 31.2.1. Locatie 1Locatie 1 bevindt zich langs de <strong>N235</strong>, ca. 500 meter ten noorden van de kruising <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>. Op deze locatie wordt de aanlegplaats van het pontje verwijderd en verplaatst inzuidelijke richting. De nieuwe locatie ligt ongeveer 230 meter ten zuiden van de huidige locatieen bestaat in de huidige situatie uit een onverhard toegangspad met verruigde bermenen een beschoeide kade langs het kanaal.Afbeelding 1.2. De aanlegplaats van het pontje (links) wordt opgeschoven in zuidelijkerichting (rechts)1.2.2. Locatie 2Locatie 2 grenst aan locatie 1 en beslaat de <strong>N235</strong> vanaf de huidige locatie van het pontjetot aan kruispunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>. De planlocatie grenst aan een zijde geheel aan de <strong>N235</strong> enaan de andere zijde voor het grootste deel aan een beschoeide kade van het kanaal.2Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


De planlocatie bestaat uit asfalt, een viaduct en voor het grootste deel uit een intensief onderhoudenwegberm (zie afbeelding 1.3). Op deze locatie wordt de busbaan langs de <strong>N235</strong>voorgezet tot aan het kruispunt met de <strong>N247</strong>.Afbeelding 1.3. De busbaan van de <strong>N235</strong> wordt doorgetrokken tot aan kruispunt<strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>1.2.3. Locatie 3Locatie 3 bevindt zich in het zuiden van het plangebied aan de <strong>N247</strong>, ter hoogte van dekruising met de <strong>N235</strong>. De rijbaan in de richting van Broek in Waterland wordt bij het kruispuntvan een extra rijstrook voorzien.Afbeelding 1.4. De <strong>N247</strong> wordt ter hoogte van kruispunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong> voorzien van eenextra rijbaan [lit. 1]Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 3


1.3. LeeswijzerIn hoofdstuk 2 is het toetsingskader in relatie tot de natuurwet- en regelgeving beschreven.In hoofdstuk 3 worden de effecten van het voornemen op de gebieden die vallen onder deNatuurbeschermigswet 1998 (Nbwet 98) beschreven. Dit hoofdstuk kan wordenbeschouwd als een voortoets in het kader van de Nbwet 98. Hoofdstuk 4 behandeld deeffecten van het voornemen op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Vervolgensbehandeld hoofdstuk 5 de effecten op de beschermde soorten van de Flora- en faunawet(Ffwet). Hoofdstuk 6 geeft de resultaten van de boominventrisatie weer. Als laatste bevathoofdstuk 7 de conclusie/ samenvatting van de effecten van de werkzaamheden opbeschermde gebieden en beschermde soorten. Daarnaast worden de consequenties envervolgstappen ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming inzichtelijk gemaakt.4Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


2. TOETSINGSKADERIn Nederland is de natuurbescherming geregeld in enerzijds de bescherming van gebieden(Natuurbeschermingswet 1998, Ecologische HoofdStructuur (Nota Ruimte), Provincialeprogramma’s), en anderzijds de bescherming van soorten (Flora- en faunawet). Hieronderworden deze wettelijke kaders toegelicht.2.1. Gebiedsbescherming2.1.1. Natuurbeschermingswet 1998De Nbw 1998 biedt de juridische basis voor de aanwijzing van te beschermen gebieden enlandschapsgezichten, vergunningverlening, schadevergoeding, toezicht en beroep. Internationaleverplichtingen uit de Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR), maar ook verdragenals bijvoorbeeld het Verdrag van Ramsar (Wetlands) zijn hiermee in nationale regelgevingverankerd. De Nbw 1998 heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzonderegebieden. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Nbw 1998 voor wat betreftNatura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.Natura 2000-gebiedenNederland past een vergunningstelsel toe bij de bescherming van Natura 2000-gebieden.De provincie is bevoegd gezag voor de vergunningverlening in het kader van de Nbw 1998.Projecten of andere handelingen, die gelet op de instandhoudingdoelen, verslechterende ofsignificant verstorende gevolgen hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied, zijn volgens artikel 19d, lid 1 Nbw 1998 vergunningplichtig.Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een‘voortoets’. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de werkzaamheden/ontwikkelingeen significant negatief effect hebben op de natuurwaarden in het betreffendegebied. Indien significante effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten,dient een ‘passende beoordeling’ te worden uitgevoerd. Kunnen significante effecten wordenuitgesloten, maar kan er wel verslechtering plaatsvinden, dan is een verslechteringtoetsvereist. Op basis van de passende beoordeling of een verslechteringtoets kan eenaanvraag voor een vergunning op grond van de Nbw 1998 worden ingediend bij het bevoegdebestuursorgaan. In het geval de passende beoordeling niet de zekerheid verschaftdat er geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokkenNatura 2000-gebied, moet de vergunning, c.q. de instemming, worden geweigerd, tenzij ergeen alternatieven zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang endoor compensatie de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk gewaarborgd blijft(ADC-criteria; Alternatieven, Dwingende reden van groot openbaar belang en Compensatie).Prioritaire soortenVolgens de definitie in de Richtlijn heeft de Europese Unie voor de instandhouding van eenaantal habitattypen een bijzondere verantwoordelijkheid voor de instandhouding, omdateen belangrijk deel van hun natuurlijke verspreidingsgebied binnen de Europese Unie ligt.Deze prioritaire status speelt allereerst een rol in de procedures tussen de EuropeseCommissie en de Lidstaat ten aanzien van de selectie van Habitatrichtlijngebieden (LNV,Verantwoordingsdocument, 2003). In de bijlagen van de Habitatrichtlijn en in de aanwijzingsbesluitenzijn prioritaire habitattypen en soorten aangeduid met een sterretje (*). 11Zie Ministerie van EL&I, Natura 2000 profielendocument, 1 september 2008.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 5


Op grond van de Nbw 1998 geldt voor prioritaire typen en soorten een zwaarder beschermingsregime.Op basis van een passende beoordeling of een verslechteringtoets kan eenaanvraag voor een vergunning op grond van de Nbw 1998 worden ingediend bij het bevoegdebestuursorgaan. In het geval de passende beoordeling niet de zekerheid verschaftdat er geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokkenNatura 2000-gebied, moet de vergunning c.q. de instemming worden geweigerd, tenzij dezelfdeADC-criteria gelden als voor non-prioritaire soorten. Het zwaardere regime voor prioritairesoorten of typen komt pas bij deze ADC-criteria naar voren.Artikel 19g, lid 2 Nbw 1998 bepaalt dat voor Natura 2000-gebieden waar geen prioritairetypen of soorten voorkomen gedeputeerde staten, bij afwezigheid van alternatieven,slechts vergunning kunnen verlenen vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang.Artikel 19g, lid 3 Nbw 1998 bepaalt dat voor Natura 2000-gebieden waar wel prioritairetypen of soorten voorkomen gedeputeerde staten, bij afwezigheid van alternatieven,slechts vergunning kunnen verlenen:- op argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheidof voor het milieu wezenlijke gunstige effecten; of- na advies van de Europese Commissie om andere dwingende redenen van grootopenbaar belang.Voor prioritaire habitattypen en -soorten gelden dus andere criteria bij de selectie van Natura2000-gebieden en een zwaarder beschermingsregime onder de Nbw 1998.2.1.2. Ecologische HoofdstructuurIn de Nota Ruimte is een aantal uitwerkingen van ruimtelijke afwegingskaders voor de EHSaangekondigd. De EHS beoogt de realisatie van een samenhangend netwerk vannatuurgebieden en verbindingszones. Door natuur te verbinden blijft diversiteit behoudenen verkleint de kans op uitsterven van soorten. Het streven voor het huidige regeerakkoordwas om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 ha aan EHS-gebieden te hebben. Hetgrootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Daarbij komen nog deruim zes miljoen hectare natte natuur: meren, rivieren en de Nederlandse delen van de<strong>Noord</strong>- en Waddenzee. Een gebied kan tegelijk een Natura 2000-gebied zijn en onderdeelzijn van de EHS. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het Natura2000-beschermingsregime leidend.In het huidige regeerakkoord is afgesproken om de EHS in een herijkte vorm in 2018gerealiseerd te hebben, waarbij uitgegaan wordt van de huidige 600.000 ha die eventueelmet enkele tienduizenden ha kan groeien. Bij het hieropvolgende onderhandelingsakkoord(20 september 2011) over de decentralisatie van het natuurbeleid is afgesproken dat deherijkte EHS wordt afgerond in 2021. Dit betekent dat de provincies drie jaar langer de tijdkrijgen dan in het regeerakkoord is voorzien. De herijkte EHS wordt uiterlijk 2012vastgelegd in provinciale verordeningen om planologische schaduwwerking zo snelmogelijk te beëindigen. Er is nog geen onderhandelingsakkoord met alle provincieswaardoor de uiteindelijke invulling van het beleid en de consequenties nog onduidelijkblijven.De specifieke waarden en kwaliteiten (veelal vastgelegd in beheer- en natuurdoeltypen)van een EHS-gebied bepalen of ruimtelijke initiatieven doorgang kunnen vinden. Iedereprovincie heeft deze voorwaarden in een zogeheten compensatiebeginsel ’vastgelegd' (ziehierna volgend kader).6Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


Over het algemeen geldt dat er geen bestemmingswijzigingen mogelijk zijn als daardoor dewezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast; dit allestenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaarbelang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebiedsignificant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dathiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging tekunnen maken zal de provincie de te behouden wezenlijke kenmerken en waarden pergebied moeten specificeren.2.2. SoortbeschermingBeschermingregimes Flora- en faunawetAlgemene soortenVoor algemene soorten (tabel 1-soorten of licht beschermd) geldt een vrijstelling voorartikel 8 tot en met 13 van de Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisengesteld, behalve de zorgplicht. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te wordenaangevraagd.Minder algemene soortenVoor een aantal minder algemene soorten (tabel 2-soorten of middelzwaar beschermd)geldt een vrijstelling voor artikel 8 tot en met 13 van de Ffw, mits activiteiten wordenuitgevoerd op basis van een door de minister van Economische zaken, Landbouw &Innovatie (EL&I, voorheen LNV) goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode kan dooreen sector of ondernemer zelf opgesteld worden ter goedkeuring door de Minister van EL&Iof er kan een reeds goedgekeurde gedragscode worden gebruikt. Wanneer volgens eengoedgekeurde gedragscode wordt gewerkt, hoeft voor deze soorten geen ontheffing teworden aangevraagd. Als niet volgens een goed gekeurde gedragscode wordt gewerktmoet voor het overtreden van verbodsbepalingen ten aanzien van deze soorten eenontheffing van de Ffw worden aangevraagd. Bij de beoordeling van deze aanvraag vindteen zogenaamde lichte toets plaats, wat wil zeggen dat alleen wordt getoetst of geenafbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.Soorten van bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten enbijlage IV van de HabitatrichtlijnVoor ingrepen in het kader van bestendig beheer & onderhoud en bestendig gebruik, kangebruik gemaakt worden van een door het ministerie van EL&I goedgekeurdegedragscode. Als het werken volgens een goedgekeurde gedragscode niet mogelijk ismoet voor het overtreden van verbodsbepalingen ten aanzien van deze soorten (tabel 3-soorten of zwaar beschermd) een ontheffing van de Ffw worden aangevraagd. Voor hetovertreden van verbodsbepalingen ten aanzien van deze soorten in deze groep voorruimtelijke inrichting of ontwikkeling is altijd een ontheffing noodzakelijk. Een ontheffingaanvraagvoor deze groep soorten wordt getoetst aan drie criteria:1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (zie volgende alinea);2. er is geen alternatief;3. doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.Een ontheffing voor soorten van bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- enplantensoorten kan worden aangevraagd op grond van alle belangen uit dit Besluit.Hieronder vallen onder andere:- bescherming van flora en fauna (b);- volksgezondheid of openbare veiligheid (d);- dwingende redenen van groot openbaar belang, van sociale of economische aard, envoor het milieu wezenlijke gunstige effecten (e);Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 7


- uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling (j).Een ontheffing voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichlijn kan worden aangevraagdop grond van alle belangen uit de Habitatrichtlijn. Een groot verschil met het Besluitvrijstelling beschermde dier- en plantensoorten is dat belang j, uitvoering vanwerkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, daarin niet isopgenomen. In die combinatie kan een initiatief alleen plaatsvinden als alle negatieveeffecten volledig worden voorkomen.VogelsoortenDe meeste vogelsoorten maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om eennieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik vallen alleen tijdens hetbroedseizoen onder de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor dezesoorten is geen ontheffing nodig voor werkzaamheden buiten het broedseizoen. Buiten hetbroedseizoen mogen deze nesten worden verwijderd of verplaatst, tenzij in specifiekesituaties er een ecologisch zwaarwegend belang is om nesten die normaliter niet jaarrondbeschermd zijn toch jaarrond te beschermen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneerdoor een ingreep een groot deel van de nestgelegenheid van een bepaalde populatie dreigtte verdwijnen. Voor het verstoren van vogels (in het broedseizoen) is het aanvragen vanontheffing voor ruimtelijke ingrepen in principe niet aan de orde omdat bijna altijd eenalternatief voorhanden is, namelijk werken wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn.De flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom ofer een broedgeval is.Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken zijn jaarrondbeschermd. Hieronder vallen:1. nesten die buiten het broedseizoen worden gebruikt als vaste rust- en verblijfplaats(bijvoorbeeld: steenuil);2. nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en daarinzeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop (bijvoorbeeld: roek,gierzwaluw en huismus);3. nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfdeplaats broeden en daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing (bijvoorbeeld:ooievaar, kerkuil en slechtvalk);4. vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijksin staat zijn een nest te bouwen (bijvoorbeeld boomvalk, buizerd en ransuil).Voor verstoring van deze soorten is een ontheffing noodzakelijk. Deze kan alleenaangevraagd worden op basis van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn:- bescherming van flora en fauna (b);- veiligheid van het luchtverkeer (c);- volksgezondheid of openbare veiligheid (d).8Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


3. BESCHERMDE GEBIEDEN: NATUURBESCHERMINGSWET 1998In dit hoofdstuk worden de effecten van het voornemen op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten onderzocht. De wijze van toetsing in dithoofdstuk komt overeen met een toetsing conform een Voortoets in het kader van de Nbwet98. Dit hoofdstuk kan zodoende worden beschouwd als voortoets.3.1. Het voornemenZoals vermeld in hoofdstuk 1 bestaat het voornemen uit drie activiteiten. Deze houden indat de busbaan langs de <strong>N235</strong> wordt doorgetrokken (ca. 500 m) tot het kruispunt met de<strong>N247</strong>, het kruispunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong> wordt voorzien van een extra rijstrook in de richting vanBroek in Waterland en de aanmeerplaats van het pontje wordt verplaatst in zuidelijke richting.De werkzaamheden vinden plaats in de intensief onderhouden berm van de <strong>N235</strong>,<strong>N247</strong> en het <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>kanaal. Als gevolg van het beheer en onderhoud van de bermen de verstoring van het verkeer, zijn de natuurwaarden van de berm in de huidige situatielaagHet voornemen heeft als doel de doorstroming van het verkeer te bevorderen. Zoals in de<strong>Ruimtelijke</strong> Onderbouwing wordt toegelicht blijkt dat uit verkeersberekeningen het voornemengeen verkeersaantrekkende werking heeft. Hierdoor veranderen verkeersintensiteitenop de <strong>N235</strong> en de <strong>N247</strong> als gevolg van het voornemen niet.3.2. Natura 20003.2.1. Natura 2000-gebieden in de omgevingHet plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. In de omgeving zijn vier Natura 2000-gebieden aanwezig, namelijk ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’, ‘Markermeer& IJmeer’, ‘Polder Zeevang’ en ‘Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder’ (zie afbeelding3.1).Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 9


Afbeelding 3.1. De ligging van het plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura2000-gebieden<strong>N235</strong><strong>N247</strong>Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske grenst direct aan de <strong>N235</strong>. Het ontwerpaanwijzingsbesluitvan dit Natura 2000-gebied is op 10-11-2008 gepubliceerd en voor ditgebied zijn drie habitattypen, vijf HR-soorten, vier broedvogelsoorten en drie nietbroedvogelsoortenaangewezen [lit. 4]. Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld& Twiske bevindt zich op een afstand van ongeveer 10 meter van de <strong>N235</strong> bovenWatergang en op minimaal 160 meter van locatie 1.Het aanwijzingsbesluit van Markermeer & IJmeer is op 23-12-2009 gepubliceerd, waarinéén habitattype, twee HR-soorten, 2 VR-broedvogelsoorten en 18 niet-broedvogelsoortenzijn aangewezen als instandhoudingsdoelen [lit. 5]. Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeerligt op een afstand van ongeveer 650 meter van de <strong>N247</strong>, ter hoogte van Monnickendam,en op een afstand van ongeveer 6 kilometer van het plangebied.Het aanwijzingsbesluit van Polder Zeevang is op 30-12-2010 gepubliceerd, waarin één HRsoortenen negen niet-broedvogelsoorten zijn aangewezen als instandhoudingsdoelen [lit.6]. De <strong>N247</strong> doorsnijdt boven Edam het Natura 2000-gebied Polder Zeevang. Het plangebiedbevindt zich op een afstand van ongeveer 11,2 kilometer van Polder Zeevang.Het ontwerp-aanwijzingsbesluit van Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder is op 10-11-2008 gepubliceerd, waarvoor één HR-soort en negen niet-broedvogelsoorten zijn aangewezenals instandhoudingsdoel [lit. 7]. Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolderligt op een afstand van ongeveer 3,3 kilometer van de <strong>N235</strong> in Purmerend en opeen afstand van ongeveer 10 kilometer van het plangebied.10Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


Op basis van de afstand van het plangebied tot de Natura 2000-gebieden, de aard van dewerkzaamheden en de ongewijzigde verkeersintensiteit op de <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong> als gevolg vande werkzaamheden, worden negatieve effecten van het voornemen op Markermeer & IJmeer,Polder Zeevang en Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder bij voorbaat uitgesloten.De toetsing van de effecten van het voornemen vinden zodoende alleen plaats voor Natura2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske.3.2.2. Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske.Het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske vormen tezamen het grootste brakwaterlaagveencomplexten noorden van Amsterdam. Het Ilperveld, Oostzanerveld en Varkenslandkenmerken zich door hun openheid. Het Twiske heeft ook opgaande beplantingen.Het gebied was van oorsprong hoogveen en is in de middeleeuwen in ontginning genomen.Door inklinking van het veen en de toegenomen invloed van de Zuiderzee kwamhet onder invloed van brak water te staan en traden overstromingen op, waarbij klei op hetveen werd afgezet. De vervening heeft nooit op grote schaal plaatsgevonden door deslechte kwaliteit van het veen. Het gebied bevat veel zout. Na de afsluiting van de Zuiderzeestopte de aanvoer van brak water en werd zoet water aangevoerd.Afbeelding 3.2. De ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebiedIlperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske [lit. 3]In tabel 3.1 staan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied toegelicht.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 11


Tabel 3.1. Habitats en soorten waarvoor een instandhoudingsdoel is opgesteld [lit. 4]instandhoudingdoellandelijke staat van instandhoudingHabitattypenH3140 - Kranswierwateren --H4010B - Vochtige heiden (laagveengebieden -H6430B - Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) -H7140B - Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) -H91D0 - Hoogveenbossen -HabitatrichtlijnsoortenH1134 - Bittervoorn -H1149 - Kleine modderkruiper +H1163 - Rivierdonderpad -H1318 - Meervleermuis -H1340 - <strong>Noord</strong>se Woelmuis --BroedvogelsoortenA021 - Roerdomp --A081 - Bruine kiekendief +A151 - Kemphaan --A193 - Visdief -A292 - Snor --A295 - Rietzanger -Niet-broedvogelsoortenA043 - Grauwe Gans +A050 - Smient +A051 - Krakeend +A056 - Slobeend +A125 - Meerkoet -3.2.3. VerstoringsaspectenVoor het bepalen van de verstoringsaspecten is de effectenindicator van het Ministerie vanEconomie, Landbouw en Innovatie (EL&I) geraadpleegd. Aangezien het type activiteit“Weg” in de effectenindicator de meeste gelijkenis vertoond met het geplande voornemen,zijn de effecten van deze activiteit geraadpleegd. De effectenindicator geeft voor de activiteit“Weg”, 11 verstoringsaspecten weer die mogelijk van toepassing zijn op een voornemenwaarbij een weg wordt aangelegd (zie afbeelding 3.3). Deze verstoringsaspecten wordenhieronder kort toegelicht.OppervlakteverliesDit verstoringsaspect wordt omschreven als de afname van beschikbaar oppervlak leefgebiedvoor soorten en/of habitattypen [lit.22].VersnipperingVan versnippering is sprake bij het uiteenvallen van het leefgebied van soorten [lit. 22].VerzuringVerzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot (emissie) van vervuilende gassendoor bijvoorbeeld fabrieken en (vracht)auto's. De uitstoot bevat onder andere zwaveldioxide(SO 2 ), stikstofoxide (NO x ), ammoniak (NH 3 ) en vluchtige organische stoffen (VOS).12Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


Deze verzurende stoffen komen via lucht of water in de grond terecht en leiden aldus tothet zuurder worden van het biotische milieu. De belangrijkste bronnen van verzurende stoffenzijn de landbouw, het verkeer en de industrie [lit. 22].VermestingVermesting is de 'verrijking' van ecosystemen met name stikstof en fosfaat. Het kan gaanom aanvoer door de lucht (droge en natte neerslag van ammoniak en stikstofoxiden) of nitraat-en fosfaataanvoer door het oppervlaktewater [lit. 22].VerontreinigingEr is sprake van verontreiniging als er verhoogde concentraties van stoffen in een gebiedvoorkomen, welke stoffen onder natuurlijke omstandigheden niet of in zeer lage concentratiesaanwezig zijn. Bij verontreiniging is sprake van een zeer brede groep van ecosysteem/gebiedsvreemdestoffen [lit. 22].VerdrogingVerdroging uit zich in lagere grondwaterstanden en/of afnemende kwel. De actuele grondwaterstandis zo lager dan de gewenste/benodigde grondwaterstand [lit. 22].Verstoring door geluidVerstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen; permanent zoals geluid wegverkeer dan weltijdelijk zoals geluidsbelasting bij evenementen [lit. 22].Verstoring door lichtVerstoring door kunstmatige lichtbronnen, zoals licht uit woonwijken en industrieterreinen,glastuinbouw etc. [lit. 22].Verstoring door trillingEr is sprake van trillingen in bodem en water als dergelijke trillingen door menselijke activiteitenveroorzaakt worden, zoals bij boren, heien, draaien van rotorbladen etc. [lit. 22].Optische verstoringOptische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensendan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem [lit. 22].Verandering populatiedynamiekDe storende factor verandering in populatiedynamiek treedt op indien er een direct effect isvan een activiteit op de populatie-opbouw en/of populatiegrootte. Er wordt hier vooral gedoeldof de situatie wanneer er sprake van sterfte van individuen door wegverkeer, windmolens,of door jacht of visserij [lit. 22].Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 13


Afbeelding 3.3. Resultaat effectenindicator voor activiteit “Weg” in Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske [lit. 22]3.2.4. EffectenHieronder wordt op kwalitatieve wijze onderzocht of de geplande werkzaamheden leidentot negatieve effecten als gevolg van de verstoringsaspecten uit paragraaf 3.3. Indiennoodzakelijk is bij deze effectbeoordeling onderscheidt gemaakt tussen effecten in de aanlegfaseen de gebruiksfase.OppervlakteverliesDe werkzaamheden vinden geheel buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied plaats.Zodoende vindt als gevolg van de activiteiten geen oppervlakverlies plaats van het Natura2000-gebied. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van dit verstoringsaspectzijn daardoor niet aan de orde.VersnipperingIn de huidige situatie wordt het Natura 2000-gebied al doorsneden door de <strong>N235</strong>. Tijdensen na de uitvoering van de werkzaamheden is deze doorsnijding in dezelfde mate aanwezigals in de huidige situatie. Het voornemen heeft geen additionele versnippering van hetNatura 2000-gebied tot gevolg. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolgvan dit verstoringsaspect zijn daardoor niet aan de orde.14Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


VerzuringDe hoeveelheid verkeer op de <strong>N235</strong> neemt als gevolg van het voornemen niet toe. Eentoename van verzurende stoffen en een verhoogde verzuring van de omgeving is daarmeeuitgesloten. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van dit verstoringsaspectzijn daardoor niet aan de orde [lit. 23.]VermestingDe hoeveelheid verkeer op de <strong>N235</strong> neemt als gevolg van het voornemen niet toe. Eentoename van vermestende stoffen en een verhoogde vermesting van de omgeving is daarmeeuitgesloten. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van dit verstoringsaspectzijn daardoor niet aan de orde [lit. 23.]VerontreinigingDe hoeveelheid verkeer op de <strong>N235</strong> neemt als gevolg van het voornemen niet toe. Eentoename van gebiedsvreemde stoffen en een verhoogde verontreiniging is daarmee uitgesloten.Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van dit verstoringsaspectzijn daardoor niet aan de orde.VerdrogingVoor de uitvoer van de werkzaamheden is het niet nodig de grondwaterstand plaatselijk teverlagen. Daarbij zijn voor het voornemen geen grootschalige graafwerkzaamheden nodigwaardoor effecten op de kwelstromen worden uitgesloten. Verdroging van de Natura 2000-gebieden is daardoor uit te sluiten. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen alsgevolg van dit verstoringsaspect zijn daardoor niet aan de orde.Verstoring door geluidAanlegfaseDe werkzaamheden aan de weg bevinden zich op minimaal 150 m afstand van de grensvan het Natura 2000-gebied. De werkzaamheden die het dichtst bij het Natura 2000-gebiedplaatsvinden bestaan uit graafwerkzaamheden en asfalteren. Deze tijdelijke en monotoneverstoring veroorzaakt geen significante toename van de geluidsverstoring ten opzichtevan de geluidsverstoring dat het dagelijks verkeer in de huidige situatie produceert.GebruiksfaseUit de verkeersgegevens blijkt dat als gevolg van de realisatie van de busbaan geen verkeersaantrekkendewerking optreedt.Het akoestisch effect van het voornemen bestaat dus enkel uit een kleine verschuiving (circa5 meter) van alleen de geluidbron van de busbaan. Aangezien de rand van het Natura2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 150 meter van de fysieke wijziging en dusniet grenst aan de fysieke uitbreiding van de busbaan is het akoestisch effect op het Natura2000-gebied als niet relevant beschouwd. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelenals gevolg van dit verstoringsaspect zijn daardoor niet aan de orde [lit. 24.].Verstoring door lichtAanlegfaseDe werkzaamheden bevinden zich op 150m afstand van de werkzaamheden. Doordat dewerkzaamheden alleen overdag plaatsvinden, is het gebruik van kunstmatige verlichtingniet aan de orde. Lichtverstoring in het Natura 2000-gebied als gevolg van de werkzaamhedenis daarmee uitgesloten.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 15


Ook verstoring van het kanaal dat mogelijk dienst doet als vliegroute en/of foerageergebiedvan de meervleermuis (instandhoudingsdoel) is niet aan de orde in de aanlegfase.GebruiksfaseDe hoeveelheid verkeer over de <strong>N235</strong> blijft gelijk, en de verlichting van de omgeving alsgevolg van het wegverkeer veranderd daardoor niet. Tevens wordt de verlichting van deweg niet aangepast. Verstoring als gevolg van licht in het Natura 2000-gebied verandertdaardoor niet als gevolg van het voornemen. Ook de meervleermuis die mogelijk gebruikmaakt van het kanaal raakt in de gebruiksfase niet meer dan anders verstoord door hetvoornemen. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van dit verstoringsaspectzijn daardoor niet aan de orde.Verstoring door trillingAanlegfaseGedurende de werkzaamheden wordt niet geheid. Ook trillingen van andere bronnen wordenuitgesloten. Verstoring door trillingen treedt gedurende de aanlegfase niet op.GebruiksfaseAangezien er geen verkeerstoename wordt verwacht, neemt de verstoring door trilling alsgevolg van het autoverkeer niet toe. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen alsgevolg van dit verstoringsaspect zijn daardoor niet aan de orde.Optische verstoringAanlegfaseDe werkzaamheden vinden op circa 150 meter buiten het Natura 2000-gebied plaats. Alsgevolg van de tussenliggende bebouwing en infrastructuur, hebben de werkzaamhedengeen optische verstoring van het soorten waarvoor een instandhoudingsdoel is opgesteldtot gevolg.GebruiksfaseGedurende de gebruiksfase blijft de hoeveelheid verkeer op de <strong>N235</strong> gelijk, daarmee veranderdde optische verstoring als gevolg van het voornemen niet ten opzichte van de huidigesituatie. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen als gevolg van dit verstoringsaspectzijn daardoor niet aan de orde.Verandering populatiedynamiekOmdat het verkeer op de <strong>N235</strong> niet intensiever wordt, wordt een verhoogde sterfte vansoorten waarvoor een instandhoudingsdoel geldt uitgesloten. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelenals gevolg van dit verstoringsaspect zijn daardoor niet aan de orde.3.2.5. ConclusieDe geplande werkzaamheden bevinden zich niet binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Hierdoor is het optreden van directeeffecten (bijvoorbeeld oppervlakteverlies) gedurende de aanlegfase uit te sluiten. Als gevolgvan de afstand tussen het plangebied en de het Natura 2000-gebied en het achterwegelaten van het gebruik van kunstmatige verlichting, zijn gedurende de aanlegfase ook indirecteeffecten (externe werking) niet aan de orde.In de gebruiksfase is net als in de aanlegfase geen sprake van ruimtebeslag, directe effectenworden zodoende uitgesloten.16Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


Aangezien de doorstroming toeneemt maar de hoeveelheid verkeer gelijk blijft, zijn negatieveeffecten als gevolg van verkeer (vermesting, verzuring, verontreiniging, geluid, licht entrillingen) tevens uit te sluiten. Ook het optreden van negatieve effecten als gevolg van deoverige verstoringsaspecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Ilperveld,Varkensland, Oostzanerveld & Twiske zijn uit te sluiten. Het voornemen kent in degebruiksfase geen externe werking.Geconcludeerd kan worden dat het voornemen geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelenvan het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld &Twiske. Ook de overige Natura 2000-gebieden in de omgeving (Markermeer & IJmeer, PolderZeevang en Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder) ondervinden geen negatieve effectenvan het voornemen. Hierdoor is een vergunningsaanvraag voor de Nbwet ‘98 niet nodig.3.3. Beschermde natuurmonumentenIn de omgeving van het plangebied ligt Beschermd Natuurmonument (BN) ‘Waterland Varkensland’(zie afbeelding 3.2). Een deel van de in het aanwijzingsbesluit [lit. 9] opgenomenBN-waarden komen te vervallen omdat zij zijn opgenomen in het ontwerpbesluit Natura2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske [lit. 4]. Voor de BN-waardenvan het deel van BN Waterland Varkensland dat niet binnen de Natura 2000-begrenzingvalt (de Leek), en de BN-waarden die niet zijn overgenomen in de instandhoudingsdoelenvan het Natura 2000-gebied dient aanvullend te worden getoetst.In het aanwijzingsbesluit staat het brakke karakter van het veengebied, samen met de zeldzameplantensoorten koningsvaren, eenblad, ronde zonnedauw en welriekende nachtorchisals kenmerkend beschreven voor het BN. Daarnaast zijn mossen, levermossen enveenmossen maar ook weidevogels zoals grutto, kievit, scholekster, tureluur, kemphaan enwatersnip belangrijke soorten van het gebied [lit. 9].Effecten en conclusieDie delen van het BN die buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied vallen, liggenop ca. 3 km afstand van het werkzaamheden. Zoals blijkt uit de effectbeoordeling voor hetNatura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, reiken de negatieveeffecten van het voornemen niet tot in het meer nabij gelegen Natura 2000-gebied waardooreffecten op de instandhoudingsdoelen van het betreffende Natura 2000-gebied wordenuitgesloten. Daaruit volgt dat eveneens geen negatieve effecten worden verwacht opdit verderweg gelegen gebied. Gezien de ligging van het BN grotendeels overeenkomt methet Natura 2000-gebied zijn ook effecten op de waarden van het BN uit te sluiten. Als gevolgvan deze afstand worden negatieve effecten op de waarden van het BN uitgesloten.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 17


Afbeelding 3.4. De ligging van de planlocatie ten opzichte van beschermde natuurmonumenten[lit. 3]18Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


4. BESCHERMDE GEBIEDEN: ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR4.1. GegevensDe afstand van de planlocaties tot EHS-gebied (zie afbeelding 3.3) varieert tussen de 200en 500 meter. Het EHS-gebied bestaat uitsluitend uit nieuwe natuur. Dit houdt in dat degebieden wel al deel uitmaken van de EHS, maar dat ze nog omgevormd worden tot functioneelEHS-gebied.Afbeelding 4.1. De ligging van de planlocaties ten opzichte van EHS-gebied [lit. 10]In de volgende afbeelding staan de ambitiebeheertypen weergegeven die de provincie<strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> wil realiseren (zie afbeelding 4.2).Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 19


Afbeelding 4.2. De ligging van de planlocaties ten opzichte van ambitiebeheertypen[lit. 10]4.2. Effecten en conclusiesDe planlocaties van het voornemen liggen niet in EHS-gebied. Omdat er niet in EHSgebiedgewerkt wordt is er geen sprake van een direct effect. Een verhoogdestikstofdepositie als gevolg van een toename van het verkeer wordt uitgesloten. Hierdoorwordt een negatief effect op stikstofgevoelige beheertypen als N04.01 - Kwanswierwaterenen N06.01 - Veenmosrietland en moerasheide uitgesloten. De wezenlijke kenmerken enwaarden van de EHs in de directe omgeving van het plangebied worden niet aangetastdoor het voornemen. Nader onderzoek is niet nodig en vergunningsaanvraag zijn nietnodig.20Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


5. BESCHERMDE SOORTENIn dit hoofdstuk wordt de aanwezigheid van en de eventuele negatieve effecten van hetvoornemen op beschermde soorten in en in de directe omgeving van de planlocatieonderzocht. De effecten en conclusies zijn geformuleerd per locatie.5.1. Methode5.1.1. BureaustudieOp grond van verspreidingsatlassen, internetbronnen en de op internet vrij verkrijgbareverspreidings- gegevens is aangegeven of wettelijk beschermde flora en fauna aanwezig isc.q. vrijwel met zekerheid kan worden verwacht. Om een beeld te krijgen van de aanwezigesoorten zijn bijvoorbeeld de websites van Telmee [lit. 11], RAVON [lit. 12] en deVlinderstichting [lit. 13] geraadpleegd. Op Telmee.nl worden gegevens van ParticuliereGegevensbeherende Organisaties (PGO's zoals RAVON, SOVON en FLORON),samenwerkend in de koepelorganisatie VeldOnderzoek Flora en Fauna (VOFF)weergegeven.5.1.2. VeldbezoekOp 23 december 2011 heeft een ecoloog van Witteveen + Bos de planlocaties bezocht.Tijdens het veldbezoek is een habitatanalyse en een steekproefsgewijze inventarisatie uitgevoerdwaarbij toevallige waarnemingen van flora en fauna zijn genoteerd. Deze inventarisatieis niet vlakdekkend en slechts indicatief. In afbeelding 5.1 staat een aantal die eenimpressie geven van de op- en afwikkelstroken van de <strong>N247</strong> bij knooppunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>richting Amsterdam, van te kappen bomen, de afdichting van spleten in een brug in hetplangebied en van de beschoeide kade bij het pontje.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 21


Afbeelding 5.1. Een impressie van de planlocaties5.2. Beschrijving per soortgroep voor de verschillende locaties5.2.1. VaatplantenGegevensUit de gegevens van Telmee.nl [lit. 1] blijkt dat de volgende soorten zijn aangetroffen in hetuurhok (5x5km) of een aangrenzend uurhok (aangegeven met (o)) van het plangebied.Tabel 5.1. Waargenomen beschermde soorten in het uurhok of aangrenzende uurhokvan het plangebied [lit. 11]tabel 1-soortenbrede wespenorchis (o)grote kaardenbol (o)zwanenbloem (o)tabel 2-soortengele helmbloem (o)gevlekte orchis (o)klein glaskruid (o)prachtklokje (o)rietorchissteenbreekvaren (o)stijf hardgras (o)tongvaren (o)veldsalie (o)wilde marjolein (o)bijenorchis (o)22Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


In het onderstaande kader worden de biotoopeisen van beschermde vaatplantsoorten toegelicht.Biotoopeisen van tabel 2-soorten vaatplanten die mogelijk op of in de omgeving van de planlocaties voorkomenDe gele helmbloem groeit op zonnige tot vaak licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke,kalkrijke, stenige plaatsen (o.a. op mergel). Typische plekken waar gele helmbloem wordt aangetroffen zijn oude muren(van gebouwen, tuinmuren, kerkhofmuren en langs beken, kasteelgrachten en kaden), in spleten van bestrating,spoorwegterreinen, rotswanden, puinhellingen, stadswallen en aan de voet van stalmuren.Gevlekte orchis komt voor op zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot vrij natte, voedselarme,zure tot zwak zure, humeuze grond (zand, leem en mergel, soms op veen) in gebieden zoals heischraal grasland,blauwgrasland, hooiland, zandige opduikingen in poldergrasland, bermen, langs spoorwegen, heide, veenmosvegetatiesenzovoorts.Klein glaskruid groeit op zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op matig droge tot vochtige, voedselrijke, met namestikstofrijke, doorlatende grond en op kalkrijke, stenige plaatsen.Prachtklokje groeit op zonnige tot soms licht beschaduwde plaatsen op matig droge tot matig vochtige, matig voedselarmetot matig voedselrijke, kalkrijke grond (leem, mergel en stenige plaatsen).Rietorchis komt voor op zonnige, zelden licht beschaduwde plaatsen op vaak iets open plaatsen op vochtige tot natte,matig voedselrijke, zwak zure tot liefst kalkhoudende grond.Steenbreekvaren kent twee ondersoorten. Gewone steenbreekvaren: deze ondersoort groeit op soms vrij zonnige,maar meestal beschaduwde plaatsen op vochtige muren en rotsen, zowel kalkrijke als vrij zure gesteenten; en ijlesteenbreekvaren; Deze ondersoort groeit meestal op zuur gesteente.Stijf hardgras groeit op zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op droge, voedselarme, kalkrijke, humusarmegrond (mergel en stenige plaatsen, soms op zand).Tongvaren komt niet voor op zonnige maar op halfbeschaduwde tot beschaduwde plaatsen op vochtige, vrij voedselarme,humeuze of stenige, kalkhoudende grond en is vorstgevoelig.Veldsalie groeit op zonnige, warme plaatsen op matig droge tot matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke,kalkhoudende grond (zavel, leem, slibhoudend zand en lichte klei).Wilde marjolein groeit op zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vrij droge, matig voedselrijke, meestal kalkhoudendegrond in bermen, kalkgrasland, ruig grasland, holle wegen, struikgewas, heggen enzovoorts. [lit. 15].VeldbezoekTijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Daarbij zijn in hetplangebied geen biotopen aangetroffen waarin de zwaarder beschermde soorten kunnengedijen.Effecten en conclusies locatie 1, 2 en 3Enkele tabel 1-soorten zoals grote kaardenbol en mogelijk brede wespenorchis zijn in deomgeving van de wegen te verwachten. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor dezesoorten echter een vrijstelling in het kader van de Ffwet. De zorgplicht is echter ten alletijden van toepassing.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 23


Van de zwaarder beschermde soorten is alleen rietorchis in het uurhok van het plangebiedaangetroffen. Voor deze soort is in of nabij het plangebied geen geschikt biotoop aanwezig.De overige soorten zijn in het uurhok ten zuidwesten hiervan waargenomen.Dit uurhok bestaat grotendeels uit het stedelijk gebied van Amsterdam. Veel van de in dituurhok waargenomen beschermde soorten groeien op voornamelijk stenige ondergronden.Het ontbreken van deze stenige kenmerken maakt het plangebied voor veel soorten ongeschikt.Daarbij zijn de bermen langs de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> zeer voedselrijk en intensief onderhoudenen vormen daardoor geen geschikt biotoop voor de overige hierboven beschrevenbeschermde soorten.Het voorkomen van beschermde vaatplanten in het plangebied kan worden uitgesloten.Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag is niet nodig.5.2.2. Grondgebonden zoogdierenGegevensUit de gegevens van Telmee.nl [lit. 11] blijkt dat de volgende soorten zijn waargenomen inhet uurhok of een aangrenzend uurhok van de planlocatie.Tabel 5.2. Waargenomen beschermde soorten in het uurhok of aangrenzende uurhok(aangegeven met (o)) van het plangebied [lit. 11]Tabel 1-soortendwergmuisbosmuisbunzingdwergspitsmuis (o)egelhaashermelijnhuisspitsmuiskonijnrosse woelmuis (o)veldmuisvoswezelwoelrat (o)Tabel 3-soortennoordse woelmuisIn het onderstaande kader worden de biotoopeisen van de noordse woelmuis toegelicht.Biotoopeisen van noordse woelmuis die mogelijk op of in de omgeving van de planlocaties voorkomtDe noordse woelmuis is in ons land een echte moerasbewoner die hier leeft in rietlanden, oeverlanden van meren,langs beken en rivieren, en in drassige, extensief gebruikte hooi- en weilanden. Deze woelmuis mijdt begroeiingendie door struiken en bomen worden gedomineerd. Op veel plaatsen wordt aan deze habitateisen voldaan, desondanksstaat de soort toch sterk onder druk door concurrentie met ander microtus-soorten zoals veldmuis [lit. 16].VeldbezoekTijdens het veldbezoek zijn geen zoodiersoorten aangetroffen. Wel zijn in de nabije omgevingsporen gevonden van algemene soorten, zoals molshopen en excrementen van konijn.24Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


Effecten en conclusies locatie 1, 2 en 3Enkele tabel 1-soorten zoals veldmuis, konijn en egel zijn in de omgeving van de wegen teverwachten. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze soorten echter een vrijstellingin het kader van de Ffwet. De zorgplicht is echter ten alle tijden van toepassing.De biotoopeisen van noordse woelmuis komen niet overeen met de eigenschappen van hetplangebied. De intensief beheerde bermen langs het plangebied en de beschoeide oeversvan het <strong>Noord</strong>hollandsch Kanaal vormen geen geschikt leefgebied voor deze tabel 3-soort.Daarbij is de kans groot dat zowel aardmuis als veldmuis in het plangebied voorkomenwaardoor de noordse woelmuis wordt weggeconcurreerd. Het voorkomen van deze soort inhet plangebied kan daarom worden uitgesloten. Het voornemen heeft daarom geen negatieveeffecten op tabel 2- en 3-soorten soorten waardoor de Ffwet niet wordt overtreden.Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag is dan ook niet nodig.5.2.3. VleermuizenGegevensUit de gegevens van Telmee.nl [lit. 11] blijkt dat de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis(o), laatvlieger, meervleermuis en rosse vleermuis (o) zijn aangetroffen. Allevleermuissoorten zijn opgenomen in tabel 3 van de Ffwet en daarmee zwaar beschermd. Inhet onderstaande kader wordt voor de waargenomen soorten een beschrijving gegevenvan de biotoopeisen.Biotoopeisen van de mogelijke aanwezige vleermuizen op of in de omgeving van de planlocatiesDe gewone dwergvleermuis leeft in gesloten tot half open landschappen, in kleinschalige landbouwgebieden, in dorpen,steden, parken en tuinen. Het dier jaagt in de beschutting van opgaande vegetatie, binnen de bebouwing in tuinenen bij straatlantaarns, boven water, in bossen en langs bosranden, in en langs lanen, bomenrijen, singels, houtwallenen holle wegen [lit. 16].Gewone grootoorvleermuizen jagen in langzame cirkels en een langzame, wendbare vlucht dicht op en door de vegetatie,waarbij insecten van bladeren of uit de lucht worden gegrepen. Zij vliegen rond door beschutte plekken inbossen en kleinschalig parkachtig landschap, boven bospaden, lanen en open plekken, langs bosranden en laag boven(bloeiende) kruidenbegroeiing of langs de kroon van (bloeiende) bomen. Als wendbare vliegers jagen ze ookveel in gebouwen. Ze worden zowel op zolders, achter betimmeringen, daklijsten en vensterluiken, in spouwmurenen onder dakpannen, als in holten en spleten in bomen en in vleermuiskasten gevonden. Ze vormen meestal groepenvan 5 tot 25, bij uitzondering tot 80 dieren. Ze jagen in de directe omgeving van de verblijfplaats tot op circa driekilometer afstand. Ze volgen lijnvormige structuren als vliegroute, maar in bos of heel kleinschalig landschap vliegenze gewoon overal doorheen [lit. 16].Doorgaans vliegt de laatvlieger in de beschutting van bosranden, heggen en lanen op een hoogte tussen vijf en twintigmeter boven (vochtige) graslanden, weilanden, langs kanalen en vaarten en in tuinen en parken met vijvers. Bijwindstil weer kunnen laatvliegers ook boven open water jagen. Laatvliegers vangen insecten, hoofdzakelijk uit delucht, maar ze pakken soms ook prooien van het gebladerte of van de grond [lit. 16].Meervleermuizen leven in de zomer voornamelijk in waterrijke laaglanden. In Vlaanderen zijn de meeste meervleermuizenwaargenomen boven kanalen, rivieren en plassen. Ze hebben een voorkeur voor grote, open wateroppervlakkenen jagen minder vaak boven kleine vijvers of smalle waterlopen. De dieren foerageren graag langs de insectenrijkeoevervegetaties en bij goed weer vliegen ze tot in het midden van grote meren. Snelstromend water, evenalsstilstaand water dat volledig overdekt is met drijvende planten of kroos, wordt gemeden. Bij winderig weer zoeken devleermuizen wateroppervlakken op die afgeschermd liggen van de wind [lit. 17].Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 25


5.2.4. VogelsRosse vleermuizen zijn typische bewoners van oude bomen, maar tegelijkertijd zijn ze gebonden aan open, waterrijklandschap zoals: uiterwaarden, moerassen, infiltratiegebieden, veengebieden, grote meren en de Oostvaardersplassen.Rosse vleermuizen jagen hoog in de lucht, op meer dan 100 m hoogte, veelal boven water of moeras. Ze vliegenmet hoge snelheid in rechte, lange banen waarbij ze plotselinge duikvluchten en uitvallen maken. Ze blijven oprelatief grote afstand van bomenrijen en bosranden [lit. 16].VeldbezoekOmdat het veldbezoek overdag is uitgevoerd zijn er geen vleermuissoorten waargenomen.Daarbij zijn geen sporen of aanwijzingen van gebruik van of verblijf in het plangebied aangetroffen.Effecten en conclusies locatie 1, 2 en 3Op basis van de biotoopeisen van de vleermuissoorten en de aanwezige biotopen in hetplangebied is het voorkomen van vleermuizen in of nabij het plangebied niet uit te sluiten.Het kanaal functioneert mogelijk voor verschillende vleermuissoorten als vliegroute en foerageergebied.Ook is het voorkomen van foerageergebied langs de bosschages ten zuidenvan de kruising <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> niet uit te sluiten.Indien gedurende de werkzaamheden (buiten de wintermaanden om) met kunstmatige verlichtingwordt gewerkt, kunnen foerageergebied en vliegroutes in en in de omgeving vanhet plangebied worden verstoord. Gedurende de wintermaanden zijn vleermuizen in winterslaapen vindt verstoring van foeragerende en migrerende dieren niet plaats.Een verstoring van het foerageergebied van de planlocatie is te voorkomen door een mitigerendemaatregel uit te voeren. De maatregel houdt in dat gedurende dewerkzaamheden, gedurende de maanden maart t/m november, geen kunstmatigeverlichting wordt gebruikt; de werkzaamheden dienen zodoende gedurende de dag teworden uitgevoerd. Door het gebruik van kunstmatige verlichting in deze periode tevoorkomen ondervinden de vleermuizen geen negatieve effecten van het voornemen. Defunctionaliteit van het plangebied blijft daardoor behouden waardoor overtreding van deFfwet niet aan de orde is. Nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag zijn daardoor nietnodig.GegevensIn het plangebied kunnen algemene broedvogelsoorten zoals de merel, koolmees, houtduif,roodborst, fitis en tjiftjaf voorkomen. In de bomen langs het kanaal kunnen verschillendevogels broedgelegenheid vinden. In het water komen watervogels als meerkoet en fuutvoor. Als gevolg van de geheel beschoeide oevers vinden deze soorten hier echter geenrust- of nestgelegenheid.VeldbezoekTijdens het veldbezoek zijn verschillende algemene vogelsoorten als ekster, kauw, stadsduif,merel en pimpelmees aangetroffen. Ook bevonden zich in de aan het plangebiedgrenzende bomen meerdere eksternesten. De kades van alle in het plangebied aanwezigewateren zijn ongeschikt als broedbiotoop voor watervogels.Effecten en conclusiesDe planlocaties bieden nestgelegenheid aan algemeen voorkomende broedvogelsoorten.Werkzaamheden tijdens het broedseizoen (globaal van 15 maart-15 juli) kunnen dezevogels verstoren. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt dat opzettelijk verstoren in hetbroedseizoen (individuen, nesten of eieren) verboden is volgens verbodsbepaling 10 en 11van de Ffwet. Vogels zijn op dezelfde wijze beschermd als tabel 3-soorten.26Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


5.2.5. VissenHet aanvragen van ontheffing voor het verstoren van broedvogels is in principe nietmogelijk. De effecten op vogels en daarmee een overtreding van de verbodsbepalingenvan de Ffwet zijn namelijk gemakkelijk te voorkomen, te weten door in principe tweemogelijkheden:- buiten het broedseizoen werken, dit met risico dat sommige vogels tot in septemberkunnen broeden;- de werkzaamheden vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continue doorwerken(werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen), zodat vogels niet gaanbroeden in het gebied waar gewerkt wordt.Ook als wordt geconstateerd dat in de directe omgeving van de werkzaamheden geen vogelsbroeden bij de start van de werkzaamheden, vindt geen overtreding van de verbodsbepalingenplaats.GegevensUit de gegevens van Telmee.nl [lit. 11] blijkt dat de volgende soorten zijn aangetroffen inhet uurhok of het aangrenzende uurhok van de planlocatie.Tabel 5.3. Waargenomen beschermde soorten in het uurhok of aangrenzende uurhok(aangegeven met (o)) van het plangebied [lit.11]tabel 2-soortenkleine modderkruiperrivierdonderpad (o)tabel 3-soortenbittervoornIn het onderstaande kader worden de biotoopeisen van de in de omgeving van het plangebiedwaargenomen soorten toegelicht.Biotoopeisen van beschermde vissoorten die mogelijk op of in de omgeving van de planlocaties voorkomenDe bittervoorn wordt aangetroffen in stilstaand of langzaam stromend water boven een niet te weke bodem, zoals insloten, plassen en vijvers. Verder is een goed ontwikkelde onderwatervegetatie vereist, die beschutting geeft aan dejonge vissen. [lit.18].De rivierdonderpad is een bodemvis die zich overdag verschuilt onder obstakels zoals dood hout en stenen. Hierworden ook de eitjes gelegd. De rivierdonderpad kan zich hierdoor handhaven in een relatief klein leefgebied zolanger voldoende structuur elementen aanwezig zijn om zich te verschuilen. In Nederland komt de rivierdonderpad vooralvoor in wateren met een stortstenen oever en in beken [lit.19].Kleine modderkruipers worden aangetroffen in sloten, beken, rivierarmen en meren. De ideale habitat ligt in stilstaandeen langzaam stromende wateren. De soort is aangepast aan een leven op en in de bodem. In het veenweidegebiedkan men kleine modderkruipers ook aantreffen in bredere poldersloten. Dit zijn doorgaans oudere dieren;jonge dieren hebben een voorkeur voor smallere sloten met ondiepe oeverzones [lit.18].VeldbezoekTijdens het veldbezoek is het kanaal geïnspecteerd op de aanwezigheid van geschikte biotopenvoor (beschermde) vissoorten. De oevers zijn geheel beschoeid, er bevinden zichgeen flauwe oevers of breukstenen oevers die geschikt kunnen zijn als leefgebied voor dehierboven beschreven beschermde soorten.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 27


Effecten en conclusies locatie 1Er zijn drie beschermde vissoorten in het uurhok van het plangebied waargenomen. Debiotoopeisen van de soorten komen niet overeen met de eigenschappen van het plangebieddoor het ontbreken van waterplanten en geschikte oeverzones.Het voorkomen van beschermde vissoorten op planlocatie 1 is daarom uit te sluiten. Eenontheffingsaanvraag is niet nodig.Effecten en conclusies locatie 2 en 3Door het ontbreken van oppervlaktewater op planlocatie 2 en 3 is het voorkomen van vissenbij voorbaat uit te sluiten. Een ontheffingsaanvraag is niet nodig.5.2.6. AmfibieënGegevensAlgemeen voorkomende amfibieën zijn op de planlocaties te verwachten. Het voorkomenvan tabel 1-soorten op of nabij de planlocatie is aangetoond. Uit de gegevens van Telmee.nl[lit.11] blijkt dat de volgende beschermde amfibiesoorten zijn waargenomen.Tabel 5.4. Waargenomen beschermde soorten in het uurhok van het plangebied[lit.11]tabel 1-soortenbruine kikkergewone padbastaardkikkerkleine watersalamandermeerkikkertabel 3-soortenrugstreeppadIn het onderstaande kader worden de biotoopeisen van rugstreeppad toegelicht.Biotoopeisen van beschermde amfibiesoorten die mogelijk op of in de omgeving van de planlocaties voorkomenDe rugstreeppad leeft vooral in open terreinen waar de bodem en vegetatie regelmatig veranderingen ondergaan, bijvoorkeur op droge en losgrondige bodems die snel opwarmen. De rugstreeppad is verder ook bekend van de poldersin <strong>Noord</strong>- en Zuid-<strong>Holland</strong>. De rugstreeppad staat bekend als superpionier en duikt regelmatig op bij bouwterreinenen pas opgespoten gronden in stedelijk gebied. In de <strong>Holland</strong>se polders lijkt de soort vooral een voorkeur te hebbenvoor kleinere sloten met dichte onderwatervegetatie. De rugstreeppad leeft van allerlei (water)insecten, -larven, kevers,rupsen, spinnen en wormen. Zoals de meeste amfibieën is ook de rugstreeppad een uitgesproken nachtbraker.Pas tijdens het invallen van de schemering komt de pad tevoorschijn om op open plekken te gaan jagen. In agrarischgebied vormen boerenerven en kassencomplexen onderdeel van de habitat op het land [lit.16].VeldbezoekOmdat het veldbezoek in de winter is uitgevoerd zijn er geen amfibiesoorten of sporenhiervan aangetroffen in het plangebied. Het plangebied voldoet door de aanwezigheid vanverruigde bermen en water aan de biotoopeisen van algemene amfibiesoorten zoals bruinekikker en gewone pad. Bovendien is het gebied bereikbaar vanuit omliggend geschikt leefgebied.Effecten en conclusies locatie 1, 2 en 3Enkele tabel 1-soorten zoals bruine kikker en gewone pad zijn in de omgeving van de wegente verwachten. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze soorten een vrijstellingin het kader van de Ffwet. De zorgplicht is echter ten alle tijden van toepassing.28Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


Daarnaast moet rekening worden gehouden met het verschijnen van de rugstreeppad.Wanneer wordt voorkomen dat geschikt biotoop voor de soort ontstaat op de planlocatie(met name gedurende de aanleg), zal de soort hier niet verschijnen.Geschikt biotoop bestaat ondermeer uit plassen op een zandige ondergrond. Het onstaanhiervan dient voorkomen te worden.Wanneer de rugstreeppad toch gedurende de aanleg op de planlocatie verschijnt, dienende werkzaamheden stil te worden gelegd. Omdat de rugstreeppad een tabel 3-soort is, ishet doden en/of verwonden van de soort verboden. Wanneer door middel van passendemaatregelen het doden of verwonden van de soort wordt voorkomen, kunnen dewerkzaamheden doorgang vinden.5.2.7. ReptielenGegevensUit de gegevens van Telmee.nl [lit. 11] blijkt dat de reptielsoort ringslang is aangetroffen ineen aangrenzend uurhok van het plangebied. De ringslang is in Nederland vooral gebondenaan het water in veen- en riviergebieden. De ringslang houdt zich bij voorkeur op inovergangssituaties, waar naast gelegenheid om te zonnen ook voldoende schuilplaatsenaanwezig zijn [lit. 16].De overige beschermde reptielsoorten zijn niet waargenomen in het uurhok of aangrenzenduurhokken van het plangebied. De in Nederland voorkomende reptielen zijn veelalgebonden aan natte biotopen zoals uiterwaarden en veengebieden ten noorden van degrote rivieren of droge en schrale biotopen zoals de duinen, de hogere delen van deVeluwe en vervallen overgroeide steenstapels en muurtjes.VeldbezoekOmdat het veldbezoek in de winter is uitgevoerd zijn er geen reptielen of sporen van reptielenaangetroffen. Het plangebied biedt geen geschikt habitat voor reptielen, De kade vanhet kanaal is geheel beschoeid en een oeverzone ontbreekt. Hierdoor zijn oevers van hetkanaal ongeschikt leefgebied voor de ringslang.Effecten en conclusies locatie 1, 2 en 3Het plangebied is ongeschikt als habitat voor reptielen. Het voorkomen van reptielen in hetplangebied is daarom uit te sluiten. Er vindt geen wetsovertreding plaats waardoor het aanvragenvan een Ffwet ontheffing niet nodig is.5.2.8. Dagvlinders, libellenGegevensUit de gegevens van Telmee.nl [lit. 11], Vlinderstichting.nl [lit. 13] en Libellennet.nl [lit. 21] isgebleken dat de vlindersoort rouwmantel (o) is waargenomen in een aangrenzend uurhokvan het plangebied. In het volgend kader wordt een beschrijving gegeven van de biotoopeisenvan rouwmantel.Biotoopeisen van de rouwmantel.De rouwmantel leeft in gevarieerde, open bossen met wilgenstruiken op vochtige, zonnige plaatsen. De vlindervliegt vooral langs bosranden met beschutte, warme inhammen en langs brede bospaden. Bossen met veel doodhout bieden meer geschikte overwinteringplaatsen. Het merendeel van de Nederlandse rupsen is gevonden op wilgen(94 %) de rest op berk en prunus. Het vrouwtje heeft een voorkeur voor grotere, alleenstaande wilgenstruikenop vochtige plaatsen in de bosrand, meestal in de volle zon [lit. 16]. De rouwmantel komt in Nederland enkel alszwerver voor. In sommige jaren vindt een invasie plaats. Populaties zijn echter niet aanwezig.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 29


VeldbezoekOmdat het veldbezoek in de winter is uitgevoerd zijn geen dagvlinders of libellen aangetroffen.Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor de waargenomen tabel 3-soort rouwmanteldoor het ontbreken van bosschages en/of bosgebied.Effecten en conclusies locatie 1, 2 en 3Uit de verspreidingsgegevens blijkt dat de rouwmantel in de omgeving van het plangebeidvoorkomt. Het voorkomen van de rouwmantel op de planlocatie kan echter op basis van biotoopeisenworden uitgesloten.Omdat er geen beschermde dagvlinder- en libelsoorten in het plangebied voorkomen is erook geen sprake van overtreding van de Ffwet. Een ontheffingsaanvraag is niet nodig.5.2.9. Overige ongewerveldenGegevensUit de gegevens van Telmee.nl [lit.11] blijkt dat er geen overige ongewervelden zijn waargenomenin het uurhok van het plangebied of in aangrenzende uurhokken.VeldbezoekOmdat het veldbezoek in de winter heeft plaatsgevonden, is er niet gekeken naar de aanwezigheidvan overige ongewervelden. Er zijn ook geen sporen aangetroffen.Effecten en conclusies locaties 1, 2 en 3Van de soortgroep Overige ongewervelden zijn geen beschermde soorten waargenomen inhet plangebied. Het plangebied is ook niet geschikt als leefgebied, dus het voorkomen vanbeschermde soorten is uit te sluiten. Er is daarom geen kans op overtreding van de Ffwetwaardoor een ontheffingsaanvraag niet nodig is.30Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


6. BOMENINVENTARISATIE6.1. GegevensTijdens het veldbezoek tevens een bomeninventarisatie uitgevoerd. De inventarisatie is uitgevoerdomdat er mogelijk bomen gekapt moeten worden in verband met de werkzaamhedenter hoogte van de kruising <strong>N235</strong> - <strong>N247</strong>. Hierbij is alleen de bomenrij die zich ten zuidenvan de <strong>N247</strong> bevindt, aan de westkant van de kruising met de <strong>N235</strong> (zie afbeelding6.1), geïnventariseerd. Tussen de bomen en het wegdek bevindt zich een strook intensiefonderhouden lage begroeiing van 5 á 10 meter breed. In de aanlegfase vormen de bomenmogelijk een obstakel voor het uitvoeren van de werkzaamheden.Afbeelding 6.1. De locatie van de geïnventariseerde bomen (geel), oplopend van 1naar 13 [lit.3]6.2. ResultaatHet betreft in totaal 13 bomen die over een afstand van ongeveer 100 meter verspreidstaan. De onderstaande tabel geeft de diameter en de soortnaam weer van de geïnventariseerdebomen.Tabel 6.1. De diameter (cm) en soortnaam van de geïnventariseerde bomen.nummer diameter (cm) soort1 42 Esdoorn2 37 Veldesdoorn3 31 Veldesdoorn4 24 Veldesdoorn5 19 Veldesdoorn6 20 Veldesdoorn7 24 Veldesdoorn8 26 Veldesdoorn9 30 Veldesdoorn10 29 Veldesdoorn11 30 VeldesdoornWitteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 31


nummer diameter (cm) soort12 19 Veldesdoorn13 24 VeldesdoornDe bomenrij staat buiten de bebouwde kom waardoor hierop de Boswet mogelijk van toepassingis. Echter, aangezien de bomenrij uit minder dan 20 bomen bestaat en het totaleoppervlak minder dan 10 are betreft, is voor het kappen van de bomen in het kader van deBoswet geen Kapmelding nodig.32Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


7. CONCLUSIE7.1. Beschermde gebieden7.1.1. Natura 2000De geplande werkzaamheden bevinden zich niet binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Hierdoor is het optreden van directeeffecten (bijvoorbeeld oppervlakteverlies) gedurende de aanlegfase uit te sluiten. Als gevolgvan de afstand tussen het plangebied en de het Natura 2000-gebied en het achterwegelaten van het gebruik van kunstmatige verlichting, zijn gedurende de aanlegfase ook indirecteeffecten (externe werking) niet aan de orde.In de gebruiksfase is net als in de aanlegfase geen sprake van ruimtebeslag, directe effectenworden zodoende uitgesloten. Aangezien de doorstroming toeneemt maar de hoeveelheidverkeer gelijk blijft, zijn negatieve effecten als gevolg van verkeer ( vermesting, verzuring,verontreiniging, geluid, licht en trillingen) tevens uit te sluiten. Ook het optreden vannegatieve effecten als gevolg van de overige verstoringsaspecten op de instandhoudingsdoelenvan het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske zijn uitte sluiten. Het voornemen kent in de gebruiksfase geen externe werking.Geconcludeerd kan worden dat het voornemen geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelenvan het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld &Twiske. Ook de overige Natura 2000-gebieden in de omgeving (Markermeer & IJmeer, PolderZeevang en Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder) ondervinden geen negatieve effectenvan het voornemen. Hierdoor is een vergunningsaanvraag voor de Nbwet ‘98 niet nodig.7.1.2. Beschermde natuurmonumentenDie delen van het BN die buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied vallen, liggenop ca. 3 km afstand van het werkzaamheden. Zoals blijkt uit de effectbeoordeling voor hetNatura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, reiken de negatieveeffecten van het voornemen niet tot in het meer nabij gelegen Natura 2000-gebied waardooreffecten op de instandhoudingsdoelen van het betreffende Natura 2000-gebied wordenuitgesloten. Daaruit volgt dat eveneens geen negatieve effecten worden verwacht opdit verderweg gelegen gebied. Gezien de ligging van het BN grotendeels overeenkomt methet Natura 2000-gebied zijn ook effecten op de waarden van het BN uit te sluiten. Als gevolgvan deze afstand worden negatieve effecten op de waarden van het BN uitgesloten.7.1.3. Ecologische hoofdstructuurHet plangebied maakt geen deel uit van EHS gebied. In de nabije omgeving bevindt zichwel EHS gebied nieuwe natuur. Voor dit gebied zijn ambitiebeheertypen opgesteld dieovereenkomen met de habitattypen uit de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Enkelevan deze ambititebeheertypen zijn stikstofgevoelig. Geadviseerd wordt de effecten van hetvoornemen op deze beheertypen nader te onderzoeken. Wanneer blijkt dat significant negatieveeffecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet kunnen wordenuitgesloten, kan het voornemen mogelijk niet worden gerealiseerd binnen het huidige EHSbeleidvan de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 33


7.2. Beschermde soortenTabel 7.1. Overzicht van de mogelijk aanwezige beschermde soorten en deconsequenties inzake de Flora- en faunawetsoortgroepbeschermde soortenin het plangebiedaanwezigvaatplanten ja, mogelijk komengrondgebondenzoogdierenvleermuizenvogelsenkele tabel 1-soortenvoorja, mogelijk komenenkele tabel 1-soortenvoor op alle planlocatiesja, op de planloctieskomtfoergaeergebiedvoor van mogelijkmeerderezwaarderbeschermde vleermuis-soortenja, op alle planlocatieszijn mogelijk broedendevogels aanwezigkans opovertredingverboden Ffwetgevolgenontheffing aanvragenFfwet?ja geen nee, vrijstellingnee, voor tabel 1-soorten is eenvrijstelling voor deFfwet van krachtnee,mitigerendemitsmaatregelen in achtworden genomengeengedurendewerkzaamhedendemoet het gebruikvanverlichtingvermeden.kunstmatigewordenja de werkzaam-hedenuitvoerenbuiten het broed-seizoen of aan-vangen voor hetbroedseizoendoorwerkenvissen nee nee geen neereptielen nee nee geen neeamfibiëen ja, mogelijk komenenkele tabel 1-soortenvoor op alle planlocatiesnee, voor tabel 1-soorten is eenvrijstelling voor deFfwet van krachtgeenennee, vrijstellingnee, mitigerende maat-regelen en moment vanwerkzaamheden voorko-men dat de verbods-bepalingen van de Ffwetovertreden worden.nee, voor broedvogels ishet aanvragen van eenontheffing niet mogelijk(zie toelichting ondertabel)nee, vrijstellingdagvlinders enlibellenoverigeongewerveldenja, de mogelijkheid ja, rugstreeppad isbestaat dat rugstreep- tabel 3-soort enpad verschijnt tijdens dewerkzaamhedenzodoendebeschermd door deFfwet en de HRvoorkómen dat indien rugstreeppad op derugstreeppad verschijntop deplanlocaties doormitigerende maatregelente treffen(zie toelichtingonder tabel)nee nee geen neenee nee geen neeplanlocaties aanwezig is,dan zijn maatregelen dievoorkomen dat deverbodsbepalingen vande Ffwet overtredenworden, noodzakelijk. (zietoelichting onder tabel)34Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


VogelsHet aanvragen van ontheffing voor het verstoren van de broedende vogels in hetplangebied is in principe niet mogelijk (broedseizoen: globaal 15 maart-15 juli). Er bestaatimmers altijd een alternatief: werken wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn.Behalve werken wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn is het verstoren van vogelste voorkomen door de werkzaamheden voor het broedseizoen in te zetten en dan continudoor te werken (werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen), zodat vogelsniet gaan broeden in het gebied waar gewerkt wordt.Voor het verwijderen van jaarrond beschermde nesten is het aanvragen van een ontheffingook niet mogelijk. Om de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogels in het plangebiedal dan niet te bevestigen wordt geadviseerd aanvullend onderzoek uit te voeren.RugstreeppadIn de omgeving van de planlocatie, komt mogelijk de rugstreeppad voor. De rugstreeppadis zwaar beschermd onder de Ffwet (tabel 3-soort). Om te voorkomen dat deze pad zichtijdens de bouwwerkzaamheden kan vestigen op de planlocatie, wordt geadviseerd op deplanlocatie gedurende de aanlegfase het ontstaan van geschikt biotoop (ondiepe plasjesop zandgrond) te voorkomen. De rugstreeppad is namelijk een echte pioniersoort dietijdelijke en nieuw gegraven wateren gebruikt om zich in voort te planten.Het treffen van mitigerende maatregelen gedurende de aanleg voorkomt dat derugstreeppad op de planlocatie verschijnt, langdurig oponthoud in de realisatiefase(vanwege de rugstreeppad) wordt daarmee vermeden.7.3. BomeninventarisatieDe bomenrij ten zuiden van kruispunt <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> staat buiten de bebouwde kom waardoorhierop de Boswet mogelijk van toepassing is. Echter, aangezien de bomenrij uit minder dan20 bomen bestaat en het totale oppervlak minder dan 10 are betreft, is voor het kappenvan de bomen in het kader van de Boswet geen Kapmelding nodig.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 35


36Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>


8. BRONNEN1. Google earth, 2011.2. Structuurvisie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>, 2040, kwaliteit door veelzijdigheid, vastgesteld door PS -21 juni 2010, inclusief 1 e herziening, vastgesteld door PS - 23 mei 2011.3. Website van het Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie, gebiedendatabase.4. Ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerland& Twiske, gepubliceerd op 10-09-2008.5. Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer, gepubliceerd op 23-12-2009.6. Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Polder Zeevang, gepubliceerd op 30-12-2010.7. Ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder,gepubliceerd op 10-09-2008.8. H. van Dobben & A. van Hinsberg, 2008. Overzicht van kritische depositiewaardenvoor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. Wageningen,Alterra, Alterra-rapport 1654. 80 blz.;1 fig.;1 tab.; 21 ref.9. Aanwijzingsbesluit Beschermd Natuurmonument Waterland & Varkensland, gepubliceerdop 29-03-1984.10. Website van de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>, kaartendatabase.11. Website van Telmee.nl, www.telmee.nl.12. Website van RAVON, www.ravon.nl.13. Website van Vlinderstiching.nl, www.vlinderstichting.nl.14. Website van Waarneming.nl, www.waarneming.nl.15. Website van Wilde-Planten.nl, www.wilde-planten.nl.16. Website van Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie, soortendatabase.17. Website van Vleermuis.net, www.vleermuisnet.nl.18. Website van Soortenbank.nl, www.soortenbank.nl.19. Nieuwsbrief verspreidingsonderzoek vissen, RAVON. Jaargang 1 (1), mei 2007.20. Website van Zoogdiervereniging.nl, www.zoogdiervereniging.nl.21. Website van Libellennet.nl, www.libellennet.nl.22. Effectenindicator van het Ministerie van EL&I.23. S. Snel, 2012. Kwalitatieve beschrijving effecten voor luchtkwaliteit en stikstofdepositie.Witteveen+Bos ref HLM477-18/zegv/066.24. H. Bakker, 2012. Akoestisch onderzoek <strong>reconstructie</strong> busbaan <strong>N235</strong> - <strong>N247</strong>. Witteveen+Bosref HLM477-18/nija4/061.Witteveen+Bos, HLM477-18/posm/032 definitief 03 d.d. 5 april 2012, Natuurtoets doorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> 37


BIJLAGE VIWATERTOETSWitteveen+Bos, bijlage VI behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Witteveen+Bos, bijlage VI behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


VI.1. WaterbeleidWaterbeheer 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord WaterDe wateropgave WB 21 is erop gericht de watersystemen in 2015 op orde te hebben endaarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden, zoals klimaatverandering,zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. In hetNationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003) zijn afspraken gemaakt tussen rijk, provincies,waterschappen en gemeenten om de wateropgave te realiseren. Waterschap en gemeentedragen zorg voor de uitvoering van de regionale en stedelijke wateropgave. Indien een gebiedniet aan de normen voor wateroverlast voldoet en er geen sprake is van wijziging vaneen bestemmingsplan, is een tekort aan regulier waterbergend vermogen voor rekeningvan het waterschap. Daar waar de watertoets/waterparagraaf pas aan de orde komt zodraer sprake is van verandering van grondgebruik, geldt de wateropgave WB 21 dus voor allegebieden, ongeacht een eventuele verandering van grondgebruik.Vanaf 2001 maken de watertoets en de waterparagraaf deel uit van alle ruimtelijke plannen,zoals bestemmingsplannen en project omgevingsvergunningen. Bij een veranderingvan het type grondgebruik dat invloed heeft op het watersysteem, moet het hoogheemraadschapworden gevraagd een advies te geven over eventueel te nemen maatregelenom de effecten van de verandering te compenseren. Het proces van advies vragen en gevenwordt de watertoets genoemd. De resultaten worden beschreven in onderhavig waterparagraafvan het bestemmingsplan. De initiatiefnemer van het de ruimtelijke <strong>onderbouwing</strong>van de omgevingsvergunning is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de watertoetsen het schrijven van de waterparagraaf.Besluit lozen buiten inrichtingenDe Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook desamenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Ook beschrijft de Waterwetis de organisatie van het waterbeheer. De Waterwet is een kaderwet en vormt daarmee debasis voor AmvB’s zoals het Besluit lozen buiten inrichtingen. Het Besluit lozen buiten inrichtingenheeft betrekking op onder andere het lozen van afstromend hemelwater vanafwegen. Het besluit is per 1 juli 2011 van kracht geworden. Op basis van het besluit zijn lozingenop het vuilwaterriool in principe niet toegestaan, alleen in uitzonderingssituaties mettoestemming van de waterbeheerder. Gecontroleerd infiltreren in de bodem heeft de voorkeur(berm, of een opvangvoorziening, zoals een zaksloot of een opvangvijver). Indien lozenin de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is, is het lozen in een (aangewezen) oppervlaktewaterlichaamtoegestaan.Waterplan 2010-2015 provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>Het Waterplan is het strategisch plan van de provincie op het gebied van water. In hetWaterplan 2010-2015 geeft de provincie een overzicht van de strategische waterdoelen tot2040 en acties tot 2015. Hierbij worden de volgende vier uitgangspunten aangehouden:1. Klimaatbestendig waterbeheer;2. Water medesturend in de ruimte;3. Centraal wat moet, decentraal wat kan;4. Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.In het waterplan is aangegeven dat water steeds vaker een belangrijk onderdeel vormt vanruimtelijke gebiedsontwikkeling.Witteveen+Bos, bijlage VI behorende bij rapport HLM477-18/zegv/075 d.d. 17 april 2012


Waterbeheersplan 2010-2015 Hoogheemraadschap <strong>Holland</strong>s <strong>Noord</strong>erkwartierIn het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het hoogheemraadschap de doelstellingenvoor de periode 2010-2015. De kerndoelen die hierin benoemd worden zijn als volgt:1. het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandighedendoelmatig en integraal beheren;2. de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomenen/of beheersbaar houden;3. het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met eenveiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;4. het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondereomstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannenvoor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.In het waterbeheersplan is aangegeven dat het hoogheemraadschap adviseert in het kadervan de watertoets over de functiegeschiktheid en de inrichting van het watersysteem enover maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te houden. Hierbij is het uitgangspuntdat toename van verhard oppervlak en gedempte watergangen worden gecompenseerd.Naast waterkwantiteit vormen veiligheid, waterkwaliteit en de waterketen ookeen integraal onderdeel van de watertoets. Als gevolg van de Waterwet is het operationelegrondwaterbeheer van de provincie overgedragen aan het hoogheemraadschap. Ookgrondwateraspecten worden daarom actief betrokken bij de advisering in de watertoetsprocedure.VI.2. Bestaande waterhuishoudkundige situatieGeohydrologieDe bovenlaag van circa 1 tot 1,5 m bestaat uit veen. Hieronder ligt een kleipakket met variabeledikte. Uit de bodemkaart blijkt dat er in het gebied sprake is van grondwatertrap II. Ditbetekent dat er sprake is van een Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand van minder dan40 cm en een Gemiddelde Laagste Grondwaterstand van 50 tot 80 cm. De provinciale wegenliggen hoger dan de omgeving, waardoor hier sprake is van relatief diepe grondwaterstanden.OppervlaktewaterVoor gegevens van het oppervlaktewater is de legger op de website van het Hoogheemraadschap<strong>Holland</strong>s <strong>Noord</strong>erkwartier gebruikt. In afbeelding 2.1 is de ligging van watergangenlangs het traject te zien. Naast het <strong>Noord</strong>hollands Kanaal en de Broekervaart zijn erook een aantal andere leggerwatergangen aanwezig.De <strong>N235</strong> gaat over de Broekervaart met een brug. Ten zuiden van het kunstwerk bijBroekervaart is er een leggerwatergang die de Kanaaldijk doorkruist met een duiker.Het waterlandsboezem zit aan de noordwestzijde van het gebied. Aan de zuidwestzijde ligtde blokbemaling Zunderdorp, peilgebied 5620-1 met een waterpeil van NAP-2,24 meter.Aan de zuidoostzijde ligt het Broekermeergebied ten noordwesten van het plangebied inhet midden van de polder tussen <strong>N247</strong> en de parallelweg. Het watersysteem van hetBroekermeergebied loopt middels diverse stuwen getrapt af naar het peilgebied 5220-1met een streefpeil van NAP-5,80 meter.Witteveen+Bos, bijlage VI behorende bij rapport HLM477-18/zegv/075 d.d. 17 april 2012


Afbeelding VI.2.1. Ligging watergangen en waterkeringWaterlandsboezemBroekermeergebiedBlokbemalingZunderdorpBlauw: watergangenGroen: regionale waterkeringBinnen het plangebied ligt de regionale waterkering om de Broekermeer.AfwateringDe huidige afwatering van de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> is als volgt:- <strong>N247</strong> Slochterweg en Middenweg Broekermeer. In de bestaande situatie stroomt hethemelwater grotendeels af op de bermen. Ter plaatse van de kruising <strong>N247</strong>/<strong>N235</strong>wordt het hemelwater verzameld met trottoirkolken en met leidingen afgevoerd op nabijgelegenoppervlaktewater. Van de Middenweg Broekermeer wordt een deel van hethemelwater van de noordelijke en een deel van de zuidelijke rijbaan verzameld met gotenen straatkolken en wordt met leidingen afgevoerd op nabijgelegen oppervlaktewater;- <strong>N235</strong> Kanaaldijk. In de bestaande situatie stroomt het afvloeiend hemelwater grotendeelsaf op de bermen. Ten noorden van het viaduct over de Broekervaart ligt langs dewestelijke rijbaan een goot met straatkolken die afvoert op het <strong>Noord</strong>hollandsch Kanaal.Ten zuiden van de viaduct zit aan de westkant een kolk die het afstromend hemelwatervan het westelijke gedeelte van de viaduct verzamelt en afvoert op naastgelegenwegsloot. Van het oostelijke deel van de viaduct is niet bekend of er voorzieningenzijn voor de afwatering. Bij de bushalte stroomt het hemelwater met kolkleidingenaf op het <strong>Noord</strong>hollandsch Kanaal.Witteveen+Bos, bijlage VI behorende bij rapport HLM477-18/zegv/075 d.d. 17 april 2012


VI.3. Planvoornemen en waterhuishoudingIn de onderstaande tabel is het afwateringsplan samengevat.Tabel VI.3.1. Afwateringsplanlocatiewaterhuishoudkundigeeenheid<strong>N247</strong> Slochterweg Broekermeerzuidelijke rijbaan<strong>N247</strong> Middenweg BroekermeerBroekermeer<strong>N235</strong> Kanaaldijk tussen<strong>N247</strong> en viaductBroekermeerover Broekervaart<strong>N247</strong> Slochterweg Blokbemalingnoordelijke rijbaan ZunderdorpKruising <strong>N235</strong> met nvt<strong>N247</strong><strong>N235</strong> Viaduct over nvtBroekervaart<strong>N235</strong> ten noorden Waterlandsboezemvan viaduct overBroekervaarttoename hemelwaterafvoerverhardoppervlak59 m 2 oppervlakkig zuidelijk gelegen (infiltratie)berm290 m 2 via kolken op zuidelijk gelegen wegsloot1.100 m 2 deels oppervlakkig op (infiltratie)berm 875 m2 via kolkenop nabijgelegen leggerwatergang964 m 2 deels oppervlakkig op (infiltratie)berm 1.900 m2 via kolkenop nabijgelegen leggerwaterganggeen busbaan oppervlakkig op (infiltratie)bermen overig bestaanddeel via kolken op nabij gelegen leggerwatergang-- via kolken en landhoofden op nabij gelegen leggerwatergang1.115 m 2 deels oppervlakkig op (infiltratie)berm 650 m2 via kolkenen HWA riool op <strong>Noord</strong>hollands kanaalHet water wordt afgevoerd op bermen, sloten of het HWA riool. Hiermee wordt aangeslotenop de uitgangspunten van het besluit lozen buiten inrichtingen. Daar waar mogelijk wordtimmers gecontroleerd afgevoerd op de berm. Daar waar dit niet mogelijk is vindt de afvoervia riolering plaats op oppervlaktewater. Met een olieafscheider/zandvang kan het water inde riolering gezuiverd worden voordat het afgevoerd wordt op oppervlaktewater.Vanwege de toename van verhard oppervlak dient er rekening gehouden te worden metcompensatie van de waterberging. In de onderstaande tabel is de benodigde compensatieaangegeven.Tabel VI.3.2. Afwateringsplanwaterhuishoudkundigeeenheidtoename verhardoppervlakbenodigde compensatie waterbergingBroekermeer 1.449 m 2 145 m 2 (=10 % t.o.v. het de toename van het verhard oppervlak)Blokbemaling Zunderdorp 964 m 2 144 m 2 (=15 % t.o.v. het de toename van het verhard oppervlak)Waterlandsboezem 1.115 m 2 167 m 2 (=15 % t.o.v. het de toename van het verhard oppervlak)De locaties voor waterbergingscompensatie zullen in overleg met het hoogheemraadschapbepaald worden. Verder zal er sprake zijn van dempen van water bij de bestaande pont.Door het graven van water bij de locatie van de nieuwe pont, zal het dempen volledig gecompenseerdworden.De weg komt op een wegpeil van minimaal NAP -0,47 m en loopt bij het kunstwerkBroekervaart op tot NAP +3,79 m. Door de hoge wegligging is er sprake van voldoendeontwateringsdiepte.Witteveen+Bos, bijlage VI behorende bij rapport HLM477-18/zegv/075 d.d. 17 april 2012


Ten zuiden van het kunstwerk bij Broekervaart is er een leggerwatergang die de Kanaaldijkdoorkruist met een duiker. Daarom dient hier rekening gehouden te worden met het handhavenen indien nodig verlengen van de duiker.Bij de afwatering, zal rekening gehouden worden met een afwateringsscheiding bij de bestaandeduiker. De binnenkant onderkant van leidingen bij de waterkering dienen minimaalop een hoogte van NAP-1,30 meter te liggen zodat de leidingen geen lek vormen door dewaterkering.Witteveen+Bos, bijlage VI behorende bij rapport HLM477-18/zegv/075 d.d. 17 april 2012


BIJLAGE VII QUICKSCAN CULTUURHISTORIE EN ARCHEOLOGIEWitteveen+Bos, bijlage VII behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Witteveen+Bos, bijlage VII behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


notitieWitteveen+BosLouis Armstrongweg 6Postbus 100951301 AB Almeretelefoon 036 548 29 00telefax 036 533 38 83www.witteveenbos.nlonderwerpprojectopdrachtgeverprojectcodereferentieopgemaakt doorquickscan cultuurhistorie en archeologiedoorstroming/verkeersveiligheid <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>HLM477-18HLM477-18/dijw/039mw. drs. J.R. van der Vetgoedgekeurd door M.G. Blikman, MSc. paraafstatus definitiefdatum opmaak 26 januari 2012bijlagen quickscan naar de mogelijke aanwezigheid van Conventionele explosievenlangs de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>aan provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> ing. A. Booijkopie -1. INLEIDING1.1. AanleidingDe <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong> worden intensief gebruikt door autoverkeer en openbaar vervoer. Beidewegen naderen hun maximale capaciteit en daarom is de doorstroming in de spits voor autoen openbaar vervoer niet optimaal. Onderzocht wordt welke maatregelen noodzakelijkzijn om de verkeersdoorstroming te verbeteren.De volgende fysieke ingrepen zijn daarbij naar alle waarschijnlijkheid noodzakelijk:- <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong> (tussen kruispunt met <strong>N247</strong> en de rotonde Zambezilaan in Purmerend):⋅ verbreding waarschijnlijk niet noodzakelijk, wel wordt de verharding (exclusief fundering)vervangen;- verplaatsen pont Het Schouw:⋅zoekgebied voor nieuwe locatie loopt tot 450 m ten zuiden van de huidige locatie,aan weerszijden van het <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>s Kanaal;- doorstrekken busbaan <strong>N235</strong>:⋅tussen de pont en het kruispunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong> wordt een busbaan aangelegd. Het totalewegprofiel wordt hier dus breder;- aanpassing aan kruispunten om de doorstroming te verbeteren:⋅⋅extra opstelvakken kruising <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>;aanpassingen VRI’s en DRIP’s bij andere kruispunten.


1.2. AanpakWanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, dient, zowel in het kader van een nieuwbestemmingsplan als een bouwvergunning, gekeken te worden naar de aspecten archeologieen cultuurhistorie.Onderzocht wordt, of archeologie en cultuurhistorie een belemmering op kunnen leverenvoor de hierboven beschreven werkzaamheden aan de <strong>N235</strong> en <strong>N247</strong>. In deze quickscanis aangegeven of de ingrepen archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waardenkunnen aantasten. In het kader van een bouwvergunning of bestemmingsplanwijziging kanextra onderzoek noodzakelijk zijn. Waar mogelijk wordt dit in de quickscan aangegeven.In de quickscan besteden wij aandacht aan de volgende onderdelen van de maatregelen:- <strong>reconstructie</strong> <strong>N235</strong>: alhoewel een verbreding waarschijnlijk niet noodzakelijk is, wordtvoor de zekerheid ook gekeken naar mogelijke waarden net iets buiten het huidigewegprofiel. Ook wordt gekeken naar de trefkans op archeologische waarden direct onderhet wegdek (ook al blijft de fundering liggen);- verplaatsen pont: er wordt gekeken naar mogelijke waarden in het gehele zoekgebiedvoor de nieuwe locatie van de pont;- busbaan <strong>N235</strong>: het wegprofiel wordt hier breder. Er wordt onderzocht wat de mogelijkewaarden aan weerszijden van het huidige wegprofiel zijn, over het gehele traject van debusbaan. Voor de zekerheid wordt ook gekeken naar de archeologische trefkans netonder het huidige wegdek;- aanpassing aan kruispunten: er wordt alleen gekeken naar de directe omgeving van dekruising <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>. Aanpassingen aan VRI’s en DRIP’s hebben geen ruimtelijke gevolgen.In afbeelding 1.1 is globaal weergegeven welke locaties in deze quickscan worden behandeld.2Witteveen+Bos, HLM477-18/dijw/039 definitief d.d. 26 januari 2012, quickscan cultuurhistorie en archeologie


Afbeelding 1.1. Onderzoeksgebied archeologie en cultuurpontkruispuntIn de quickscan wordt aandacht besteed aan de volgende aspecten:- landschappelijke en cultuurhistorische waarden;- archeologie (trefkans);- aardkundige waarden.Om te toetsen op deze aspecten wordt gebruik gemaakt van de volgende beleidskaders:- de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden): deze landelijke kaart geeft eeninschatting van de trefkans op archeologische resten;- de structuurvisie <strong>Ruimtelijke</strong> Ordening van de provincie, vastgesteld op 21 juni 2010;- de ruimtelijke verordening van de provincie, vastgesteld op 21 juni 2010;- de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, vastgesteld op 21 juni 2010;- gemeentelijk beleid: het onderzoeksgebied ligt in de gemeenten:⋅ Waterland (ten oosten van het <strong>Noord</strong>hollandsch Kanaal);⋅ Landsmeer (ten westen van het <strong>Noord</strong>hollandsch Kanaal);⋅ Purmerend (bebouwde kom Purmerend);⋅ Amsterdam (kruispunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>).In deze quickscan is aan de hand van bovenstaand beleid getoetst of nader archeologischonderzoek in het kader van het planvoornemen noodzakelijk is.In de volgende hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op landschap en cultuurhistorie,archeologie en aardkundige waarden. Het laatste hoofdstuk geeft een overzichtvan de conclusies en eventuele vervolgstappen.Witteveen+Bos, HLM477-18/dijw/039 definitief d.d. 26 januari 2012, quickscan cultuurhistorie en archeologie 3


Het thema ‘Niet-gesprongen explosieven’ komt aan bod in een aparte quickscan. Dezequickscan is bijgevoegd in bijlage I. De conclusies uit de quickscan worden kort samengevatin hoofdstuk 5.2. LANDSCHAP EN CULTUURHISTORIEHet gebied waarin de werkzaamheden plaatsvinden, kent een hoge landschappelijke encultuurhistorische waarde. Zo behoort het gehele plangebied tot het Nationaal LandschapLaag <strong>Holland</strong> en de Rijksbufferzone Amsterdam-Purmerend, en maakt het gebied ten zuidenvan Ilpendam deel uit van het Belvedèregebied Waterland.Nieuwe ontwikkelingen binnen deze beschermde gebieden dienen bij de als waardevol benoemdegebiedskenmerken te passen. Deze gebiedskenmerken zijn overgenomen in hetprovinciale beleid en worden beschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Dewaardevolle kenmerken verschillen per landschapstype. De landschaptypen in het plangebieden de directe omgeving zijn weergegeven in afbeelding 2.1.Afbeelding 2.1. LandschaptypenDonkergroen: veenpolderKenmerken:- ontginning sinds de 11 e eeuw;- inklinkingsproblematiek;- landschap met open karakter;- stolpboerderijen als beeldbepalend element;- molens als beeldbepalend element;- aardkundig waardevolle natuurlijke waterlopenen kreekruggen;- historische structuurlijnen in de vorm van verkavelingsstructuren,lintdorpen, dijkstructurenen trekvaarten.Lichtgroen: droogmakerijKenmerken:- ontginning van de 17 e tot en met de 19 e eeuw;- rationele indeling;- open karakter;- duidelijke begrenzing;- stolpboerderijen als beeldbepalend element;- molens als beeldbepalend element;- stelsel van ringdijken, ringvaarten en waterlopen.4Witteveen+Bos, HLM477-18/dijw/039 definitief d.d. 26 januari 2012, quickscan cultuurhistorie en archeologie


Beide typen landschappen in het gebied kenmerken zich door hun open karakter en de nadrukop lijnstructuren (watergangen, dijken, lintdorpen). Beeldbepalende elementen zijnstolpboerderijen en molens. De beeldbepalende elementen van landschappelijk en cultuurhistorischbelang zijn weergegeven in afbeelding 2.2. Ook Rijksmonumenten zijn hierin opgenomen.In het gebied liggen geen provinciale of gemeentelijke monumenten.Afbeelding 2.2. Beeldbepalende elementen en RijksmonumentenBlauw gestippeld: <strong>Noord</strong>hollandsch KanaalGeel: trekvaart Amsterdam - Hoorn : molenRood cirkeltje: dijkdorpGrijze driehoek: stolpboerderijRoze vlaggetje: rijksmonumentEen belangrijk beeldbepalend element in dit gebied zijn de historische watergangen: het<strong>Noord</strong>hollandsch Kanaal en de trekvaart Amsterdam - Hoorn.De provinciale beleidslijn voor het <strong>Noord</strong>hollandsch Kanaal is als volgt:Behouden van de lijnstructuur met bijbehorende - als provinciaal monument beschermde -pontonbruggen. Versterken van het kanaal als landschapsstructurerend element met accentop de samenhang tussen kanaal en omringend landschap 1 .1Bron: Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.Witteveen+Bos, HLM477-18/dijw/039 definitief d.d. 26 januari 2012, quickscan cultuurhistorie en archeologie 5


Ook de trekvaarten dienen als landschapselement behouden te worden. De werkzaamhedentasten deze structuren niet aan.Stolpboerderijen zijn terug te vinden langs een groot deel van het traject van de <strong>N235</strong>. Eendeel van deze boerderijen heeft een monumentale status, maar ook de niet-monumentalestolpboerderijen dienen als structurerende elementen behouden te worden. Zolang de<strong>N235</strong> binnen haar huidige wegprofiel blijft en rekening gehouden wordt met de locatie vande boerderijen bij het aanleggen van de busbaan, vormen deze elementen geen belemmeringenvoor de werkzaamheden.Er ligt slechts één molen in het gebied, aan de westzijde van het <strong>Noord</strong>hollandsch Kanaal.Werkzaamheden vallen naar verwachting buiten de molenbiotoop.Naar verwachting vormen de aspecten landschap en cultuurhistorie geen belemmeringvoor de werkzaamheden - de werkzaamheden zijn goed in te passen in het landschapsbeeld.3. ARCHEOLOGIEVoor het onderwerp archeologie is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)van kracht. Het belangrijkste principe van deze wet en het daaraan gekoppelde beleid isdat archeologisch erfgoed bij voorkeur in de bodem wordt behouden. Initiatiefnemers vaneen ruimtelijke ontwikkeling zijn verplicht tot het uitvoeren van vooronderzoek bij werkzaamhedendie ongeroerde grond verstoren. Dit vooronderzoek kan bestaan uit bureauonderzoeken/of veldonderzoek, afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde inhet gebied.Over het algemeen geldt, dat de kans op archeologische vondsten in droogmakerijen zeergering is. In veenpoldergebieden is de trefkans op archeologische vondsten groter. Ditwordt weerspiegeld in de provinciale verwachtingswaardekaart (zie afbeelding 3.1).6Witteveen+Bos, HLM477-18/dijw/039 definitief d.d. 26 januari 2012, quickscan cultuurhistorie en archeologie


Afbeelding 3.1. Archeologische verwachtingswaarde, provincieWit: geen verwachtingswaardeOranje: middelhoge verwachtingswaardeDe provincie en gemeenten hebben daarnaast de bevoegdheid om archeologische monumentenaan te wijzen. In het gebied liggen geen archeologische monumenten. De gemeenteis daarnaast verplicht archeologische waarden in haar bestemmingsplan te borgen.Het grootste deel van de werkzaamheden vindt naar verwachting plaats binnen het huidigewegprofiel van de <strong>N235</strong>. Archeologie vormt in dit geval geen knelpunt. Voor de nieuwe locatievan de pont, het aanleggen van de busbaan en het nieuw inrichten van het kruispuntmet de <strong>N247</strong> wordt naar alle waarschijnlijkheid echter wel grond geroerd. Deze locaties liggenin respectievelijk de gemeente Landsmeer, de gemeente Waterland en de gemeenteAmsterdam. Voor de locaties zijn de volgende gemeentelijke randvoorwaarden van toepassing1 :- westelijke aanlegplaats pont, gemeente Landsmeer: gemeente Waterland: archeologischonderzoek is vereist bij plannen groter dan 2.500 m 2 en dieper dan 40 cm;- oostelijke aanlegplaats pont, gemeente Waterland: archeologisch onderzoek is vereistbij plannen groter dan 2.500 m 2 en dieper dan 40 cm;- busbaan, gemeente Waterland: gemeente Waterland: archeologisch onderzoek is vereistbij plannen groter dan 2.500 m 2 en dieper dan 40 cm;- noordkant kruispunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>, gemeente Waterland: archeologisch onderzoek isvereist bij plannen groter dan 10.000 m 2 en dieper dan 40 cm;- zuidkant kruispunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>, gemeente Amsterdam: bureauonderzoek noodzakelijk.Voor een deel van deze werkzaamheden zal dus vervolgonderzoek noodzakelijk zijn.1Bronnen: Archeologische beleidskaarten van de gemeenten Landsmeer, Waterland en Amsterdam.Witteveen+Bos, HLM477-18/dijw/039 definitief d.d. 26 januari 2012, quickscan cultuurhistorie en archeologie 7


Voor het reconstrueren van de <strong>N235</strong> tot aan Purmerend is archeologisch onderzoek in eersteinstantie niet noodzakelijk: de weg hoeft niet breder te worden dan het huidige wegprofielen de huidige fundering blijft liggen. Mocht er toch gekozen worden voor een verbredingvan het profiel of verwijdering van de fundering, dan is onderzoek wel noodzakelijk: de gemeenteWaterland schrijft voor dit traject onderzoek voor wanneer de werkzaamheden groterzijn dan 2.500 m 2 en dieper dan 40 cm.4. AARDKUNDIGE WAARDENOnderdeel van de landschappelijke bescherming binnen de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>, is hetveiligstellen van aardkundige waarden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen aardkundigemonumenten en gebieden met bijzondere aardkundige waarden. In het plangebiedbevinden zich geen aardkundige monumenten. De aardkundige waarden zijn weergegevenin afbeelding 4.1.Afbeelding 4.1. Aardkundige waardenOranje: gebied met bijzondere aardkundigewaardenGebieden met een bijzondere aardkundige waarde worden beschermd middels de provincialeruimtelijke verordening, die verplicht stelt dat gemeenten de gebieden in hun bestemmingsplanopnemen. Voor de maatregelen aan en bij de <strong>N235</strong> geldt, dat alleen eeneventuele nieuwe westelijke ligplaats voor de pont in een aardkundig waardevol gebied ligt.Dit gebied ligt in het grondgebied van de gemeente Landsmeer. Landsmeer heeft het bestemmingsplanvoor dit deel van haar grondgebied nog niet geactualiseerd naar aanleidingvan de provinciale ruimtelijke verordening: aardkundige waarden zijn hierin niet opgenomen.8Witteveen+Bos, HLM477-18/dijw/039 definitief d.d. 26 januari 2012, quickscan cultuurhistorie en archeologie


Dit betekent dat aardkundige waarden voor een eventuele nieuwe westelijke aanlegplaatsvan het pontje nu geen belemmering vormen, maar mogelijkerwijs bij een bestemmingsplanwijzigingwel. Op andere onderdelen van de plangebied vormen aardkundige waardensowieso geen belemmering.5. CONCLUSIEOndanks de bijzondere landschappelijke status van het omliggende gebied - NationaalLandschap, Rijksbufferzone en deels Belvedèregebied - zijn op het gebied van cultuurhistorieen landschap geen belemmeringen voor de werkzaamheden geconstateerd. De bijzonderewaarde van het landschap komt voort uit het open en waterrijke karakter en debepolderingsgrenzen. Het open en waterrijke karakter en de verkavelingsgrenzen wordendoor de werkzaamheden niet negatief beïnvloed. De structuurbepalende elementen binnenhet gebied (de vaarten, stolpboerderijen en molens) worden ook niet aangetast door dewerkzaamheden. Hetzelfde geldt voor omliggende monumenten.Op het gebied van archeologie is vervolgonderzoek voor delen van de werkzaamhedennoodzakelijk, in ieder geval voor de werkzaamheden aan de nieuwe busbaan, de ligplaatsenvan het pontje en de aanpassingen aan het kruispunt <strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>.Voor de delen van het plangebied waar in het kader van archeologie geen onderzoeknoodzakelijk is, dient wel invulling te worden gegeven aan de meldingsplicht van toevalsvondstenconform artikel 53 van de Monumentenwet.Aardkundige waarden vormen momenteel geen belemmering voor de werkzaamheden. Alleenbij de westelijke aanlegplaats van de pont zijn aardkundige waarden geconstateerd;deze zijn echter nog niet vastgelegd in het bestemmingsplan van Landsmeer.Uit de quickscan naar mogelijke aanwezigheid van explosieven (bijlage I) is gebleken, dater oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden in het onderzoeksgebied tijdens WOII. Inarchiefmateriaal wordt melding gemaakt van explosievenvondsten en 2 neergestorte vliegtuigenin het onderzoeksgebied. Historisch vooronderzoek naar explosieven is daaromnoodzakelijk. Het historisch vooronderzoek kan zich beperken tot de <strong>N247</strong> binnen de gemeenteWaterland.Witteveen+Bos, HLM477-18/dijw/039 definitief d.d. 26 januari 2012, quickscan cultuurhistorie en archeologie 9


BIJLAGE VIII ARCHEOLOGISCH ONDERZOEKWitteveen+Bos, bijlage VIII behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Witteveen+Bos, bijlage VIII behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Archeologisch bureauonderzoek & InventariserendVeldonderzoek, verkennende fase<strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>, Amsterdam-<strong>Noord</strong>Gemeente AmsterdamIDDS Archeologie rapport 1376ColofonProjectnummer 32940312/51190In opdracht vanWitteveen+BosAuteursdrs. A.M.H.C. Koekkelkoren, drs. S. MoermanRedactiedr. A.W.E. WilbersVersie 1.4StatusconceptAutorisatieA.W.E. Wilbers Senior Prospector 3-4-2012GoedkeuringGemeente Amsterdam© IDDS Archeologie<strong>Noord</strong>wijk, april 2012ISSN 2212-9650Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaandeschriftelijke toestemming van de uitgever.


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)SAMENVATTING:In opdracht van Witteveen+Bos heeft IDDS Archeologie in april 2012 een archeologischbureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de<strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> in Amsterdam-<strong>Noord</strong>, gemeente Amsterdam. De aanleiding voor dit onderzoek is deherinrichting van het kruispunt <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> in Amsterdam-<strong>Noord</strong>.Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat voor resten van vóór deontginning een lage verwachting geldt omdat deze resten waarschijnlijk zijn verdwenen bij het winnenvan het veen. Eveneens geldt een lage verwachting voor resten vanaf de ontginning. De ondergrondvan de wegen bestaat namelijk vrijwel volledig uit een opgehoogd talud uit de eerste helft van de 20 steeeuw. De omgeving van het talud heeft een lage verwachting voor archeologische resten op basisvan de ontginningsgeschiedenis in de Late Middeleeuwen. Daarbij werd de bebouwing met name open aan de wegen geconcentreerd. De grote hoeveelheid woonterpen ten zuiden van deBroekmeerpolder wijst erop dat bewoning in het gebied in de Late Middeleeuwen alleen mogelijk wasop dergelijke woonterpen en dat binnen de veenrestvlakte waarin het plangebied is gelegen, dezebewoning waarschijnlijk niet voor kwam.Het onderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied is gelegen op een opgebracht pakket zand dateen talud vormt vanaf de Slochterweg naar de brug over de Broekervaart. De oude route liep langshet <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>s Kanaal maar is in de loop van de eerste helft van de 20 ste eeuw verlegd naar dehuidige loop, waarbij het talud is opgebracht. Het merendeel van geplande werkzaamheden zullenplaatsvinden in dit talud, bestaande uit opgebracht zand. Naar verwachting worden daarom geenarcheologische resten verstoord. De aanleg van de bushalte zal mogelijk tot in het oorspronkelijkemaaiveld reiken, maar de verwachting hier is laag. Om deze reden wordt geen vervolgonderzoekgeadviseerd.


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)INHOUDSOPGAVE:ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED ............................................................... 41. INLEIDING ........................................................................................................................................ 51. INLEIDING ........................................................................................................................................ 51.1. Aanleiding ............................................................................................................................... 51.2. Doel- en vraagstelling van het onderzoek............................................................................... 51.3. Ligging van het plan- en onderzoeksgebied ........................................................................... 62. BUREAUONDERZOEK .................................................................................................................... 72.1. Werkwijze ................................................................................................................................ 72.2. Geologie, geomorfologie en bodem ........................................................................................ 72.3. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden ................................................. 92.4. Historische en huidige situatie en mogelijke verstoringen ...................................................... 92.5. Gespecificeerd verwachtingsmodel ...................................................................................... 103. VELDONDERZOEK ........................................................................................................................ 113.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet ........................................................................ 113.2. Werkwijze .............................................................................................................................. 113.3. Resultaten ............................................................................................................................. 113.4. Interpretatie ........................................................................................................................... 124. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ............................................................................................. 134.1. Beantwoording vraagstelling ................................................................................................. 134.2. Aanbevelingen ...................................................................................................................... 144.3. Betrouwbaarheid ................................................................................................................... 14GERAADPLEEGDE BRONNEN ........................................................................................................ 15LIJST VAN AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN .................................................................................. 16BIJLAGEN1. Topografische kaart2. Boorlocatiekaart3. Periodentabel4. Boorbeschrijvingen3


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)Administratieve gegevens van het plangebiedOnderzoeksmeldingsnummer 51190ToponiemPlaatsGemeente<strong>Provincie</strong>KaartbladCoördinatenCentrumHoekpunten<strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>Amsterdam-<strong>Noord</strong>Amsterdam<strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>25E125.450/492.760125.385/492.935 (n)125.620/492.805 (o)125.230/492.640 (zw)Oppervlakte 350 en 3100 m 2OnderzoekskaderUitvoerderBevoegde overheidBeheer en plaats vandocumentatieOmgevingsvergunningIDDS ArcheologieContactpersoon: mw. A.M.H.C. KoekkelkorenPostbus 1262200 AC <strong>Noord</strong>wijk (ZH)Tel: 071-4028586E-mail: akoekkelkoren@idds.nlGemeente AmsterdamBureau Monumenten en ArcheologieAfd. ArcheologieDhr. prof. dr. J. GawronskiPostbus 107181001 ES AmsterdamTel: 020-2514900E-mail: j.gawronski@bma.dmb.amsterdam.nlDepot voor Bodemvondsten van de gemeenteAmsterdamUitvoeringsdatum veldwerk donderdag 29 maart 20124


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)1. Inleiding1.1. AanleidingIn opdracht van Witteveen+Bos heeft IDDS Archeologie in april 2012 een archeologischbureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de<strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> in Amsterdam-<strong>Noord</strong>, gemeente Amsterdam. De aanleiding voor dit onderzoek is deherinrichting van het kruispunt <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> in Amsterdam-<strong>Noord</strong>. Voor deze locatie is conform hetbeleid van de gemeente Amsterdam (Archeologische Signaleringskaart Amsterdam) eenbureauonderzoek nodig. Enkele werkzaamheden zullen uitgevoerd worden buiten het huidigewegprofiel en zullen daarmee mogelijk verstoringen veroorzaken. Deze werkzaamheden betreffen deaanleg van een bushalte met tidal-flow busbaan * in de noordwesthoek van het kruispunt en hetverlengen van de voorsorteerstrook om rechts af te slaan vanaf de <strong>N247</strong> Slochterweg naar deTermieterweg (bijlage 2). Graafwerkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkelingen zullen zorgenvoor een bodemverstoring tot een diepte van maximaal 2,0 m beneden maaiveld. De kans bestaat dateventueel aanwezige archeologische waarden hierdoor verstoord dan wel vernietigd zullen worden.Omdat enkele werkzaamheden buiten het talud van de wegen vallen, is hier gekozen om direct eenbooronderzoek uit te voeren. Aan de hand van het booronderzoek kan worden achterhaald of denatuurlijke bodemopbouw zal worden verstoord of niet.1.2. Doel- en vraagstelling van het onderzoekDe doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologischeverwachting voor het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen over bekende enverwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Het doel van het verkennendeveldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Daarnaastwordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied, voor zover dezevormeenheden van invloed kunnen zijn geweest op de bruikbaarheid van de locatie door de mens inhet verleden. Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen kansarme zones van hetplangebied worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor behoud of voorvervolgonderzoek. Om deze doelstelling te kunnen realiseren, wordt op de volgende vragen eenantwoord gegeven (Koekkelkoren / Wilbers 2012):Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact tebeschouwen?Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied? Zo ja, op welke diepte tenopzichte van het maaiveld en het NAP?Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij hetveldonderzoek bevestigd?Hoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, kunnen er toch archeologischeindicatoren worden aangetroffen. Indien deze worden aangetroffen, dan gelden tevens devolgende vragen: wat is de verticale en horizontale ligging van de aangetroffen indicatoren, wat isde datering en wat is de invloed van deze vondsten op de archeologische verwachting van hetplangebied?In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door devoorgenomen bodemverstorende werkzaamheden?Het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek zijn uitgevoerd conform deKwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2 (Centraal College van Deskundigen 2010).* Een tidal-flow busbaan is een baan waarop de bussen ’s ochtends de ene kant op rijden en ’s middags de andere kant oprijden in verband met de reisbehoefte van de reizigers in de ochtend- en avondspits.5


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)Voor de in dit rapport gebruikte geologische en archeologische tijdsaanduidingen wordt verwezennaar Bijlage 3. Afkortingen en enkele vaktermen worden achterin dit rapport uitgelegd (zie lijst vanafkortingen en begrippen).1.3. Ligging van het plan- en onderzoeksgebiedDe ligging van het (her) in te richten gebied, ofwel het plangebied, is weergegeven in Bijlage 1. Hetplangebied betreft de kruising van de <strong>N235</strong> Kanaaldijk met de <strong>N247</strong> Slochterweg (west) en de <strong>N247</strong>Middenweg Broekermeer (oost). De exacte ligging en contouren van het plangebied zijn naderweergegeven in Bijlage 2 en Figuur 1.Om tot een gespecificeerde verwachting voor het plangebied te komen, is niet alleen gekeken naarbekende gegevens over het plangebied zelf maar ook naar de omgeving. Voor het totale onderzochtegebied, oftewel het onderzoeksgebied, is als begrenzing een straal van 500 m rondom het plangebiedgekozen. De straal van 500 m is dusdanig gekozen dat de directe omgeving van het plangebied bijhet onderzoek wordt betrokken om het ontstaan en de invulling van het plangebied te reconstrueren.<strong>N247</strong> SlochterwegSlochterwegN<strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>s Kanaal<strong>N235</strong> KanaaldijkDe Dollard0 50 100m<strong>N247</strong> Middenweg BroekermeerFiguur 1. Het plangebied (rood omlijnd) op een luchtfoto uit 2010 (bron: Bing Maps).6


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)2. Bureauonderzoek2.1. WerkwijzeTijdens het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over het onderzoeksgebied. Er is gekekennaar bekende archeologische en ondergrondse bouwhistorische waarden, uitgevoerdearcheologische onderzoeken, de fysieke kenmerken van het oude en huidige landschap en naarinformatie over bodemverstoringen. Er is gebruik gemaakt van de signaleringskaart van de gemeenteAmsterdam en van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>.Daarnaast is er gekeken naar de landelijke verwachtingskaart (de Indicatieve Kaart vanArcheologische Waarden; IKAW) en naar het Archeologisch Informatie Systeem (Archis II) van deRijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Aanvullende historische informatie is verkregen uitbeschikbaar historisch kaartmateriaal, waaronder het Minuutplan van begin 19 de eeuw en enkelehistorische topografische kaarten (watwaswaar.nl), en via de website van de KennisInfrastructuurCultuurHistorie (KICH; www.kich.nl).Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap is onder andere gebruikgemaakt van de bodemkaart van Nederland (Staring Centrum 1992) en de geomorfologische kaartvan Nederland (DLO-Staring Centrum / Rijks Geologische Dienst 1992). Daarnaast is gebruikgemaakt van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN; www.ahn.nl).Voor informatie omtrent bodemsaneringen en ontgrondingenvergunningen is het Bodemloket(www.bodemloket.nl) geraadpleegd. Om de ligging van kabels en leidingen in het plangebied tebepalen, is een KLIC-melding gedaan. Deze gegevens zijn aangevuld met informatie uitonderzoeksrapporten en achtergrondliteratuur (zie literatuurlijst).2.2. Geologie, geomorfologie en bodem2.2.1. Ontstaansgeschiedenis landschapHet plangebied is gelegen in het westelijk veengebied dat is ontstaan gedurende het Holoceen. Op deonderliggende pleistocene afzettingen kan de zogenaamde Basisveen Laag voorkomen op eendiepte tussen 16 tot 20 m –mv. Deze laag is ten gevolge van een combinatie van diffuse kwel en eenzeespiegelstijging ontstaan. In <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> kan de Basisveen Laag door insnijding vangetijdekreken zijn geërodeerd. Het Basisveen kan alleen worden onderscheiden wanneer marieneafzettingen erbovenop zijn afgezet. Deze afzettingen worden tot de ‘oude zeeklei’ gerekend enbehoren tot het Wormer Laagpakket van de Formatie van Naaldwijk (Berendsen 2005; De Mulder etal. 2003). De afzettingen zijn vooral gedurende het Atlanticum en het Vroeg-Subboreaal (5.900 totongeveer 3.750 voor Chr.) gevormd. Het plangebied bevond zich toentertijd in een uitgestrektgetijdengebied (vergelijkbaar met de huidige Waddenzee) dat zich langs de hele Nederlandse kusthad gevormd (Berendsen 2005; De Mulder et al. 2003).Gedurende het Midden-Subboreaal (rond 3.750 voor Chr.) sloot de Nederlandse kust zich enverdween het getijdengebied langzamerhand. Achter een strandwallensysteem vormde zich eenlagune, waarin op grote schaal veen kon ontstaan. De veenlaag die hierdoor ontstond behoort tot het<strong>Holland</strong>veen Laagpakket van de Formatie van Nieuwkoop (Berendsen 2005; De Mulder et al. 2003).In de lagune ontstond eerst eutroof (voedselrijk) rietveen op de brakke kwelderafzettingen. Doordatde strandwallen steeds hoger en breder werden, konden overstromingen van de zee op den duurmoeilijker plaatsvinden. Daarnaast werd de invloed van het grondwater beperkt. Hierdoor kon zichalleen oligotroof (voedselarm) veenmosveen vormen onder invloed van regenwater. Latere inbrakenvan de Zuiderzee zorgden er echter voor dat een deel van dit veen werd weggeslagen. Hierbij werdhet Walcheren Laagpakket gevormd. Latere doorbraken van de Zuiderzeedijk veroorzaakten eenverdere erosie van het veengebied. Er konden ook overstromingen plaatsvinden vanuit bredegetijdengeulen en diens smalle afwateringsgeulen. Ten gevolge van deze overstromingen kwamenjonge mariene en fluviatiele afzettingen op het veen te liggen (Berendsen 2005).7


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)2.2.2. GeomorfologieHet plangebied bestaat uit een lage dijk ter plaatse van de huidige wegen (DLO-Staring Centrum /Rijks Geologische Dienst 1992). Ten oosten van de Kanaaldijk <strong>N235</strong>, tussen de Broekmeerdijk enwaterloop die van de Termieterweg naar het zuidoosten stroomt, staat het landschap aangegeven alseen veenrestvlakte. Dit houdt in dat delen van het veen zijn weggegraven voor veenwinning (o.a. alsbrandstof). In deze veenrestvlakte zijn twee langgerekte veenrestglooingen aanwezig aan dezuidzijde van de Broekmeerdijk. De rest van de omgeving van het plangebied bestaat uit eenontgonnen veenvlakte waar mogelijk klei of zand op is afgezet. Een ontgonnen veenvlakte houdt indat het veen bruikbaar is gemaakt voor gebruik als akker of woongrond. De dunne laag klei of zandkan het gevolg zijn van latere overstromingen door rivieren of door de de Zuiderzee. Het kan echterook veroorzaakt zijn door eeuwenlange bemesting sinds de in gebruik name van het gebied (DLO-Staring Centrum / Rijks Geologische Dienst 1993). Een klein deel van het plangebied is ongekarteerdvanwege de ligging binnen een bebouwd gebied.Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is er een duidelijk hoogteverschil waarneembaartussen de twee geomorfologische eenheden en het plangebied. De veenrestvlakte heeft eengemiddelde maaiveldhoogte van circa -5 m NAP terwijl de maaiveldhoogte in de ontgonnenveenvlakte circa -1,5 tot -2,0 m NAP is. Het plangebied heeft een gemiddelde maaiveldhoogte vancirca -0,3 m NAP in het zuidwesten. Ter plaatse van de kruising ligt de maaiveldhoogte rond het NAPen in het noorden ter plaatse van de brug is het circa +3,5 m NAP.<strong>N235</strong> KanaaldijkBroekervaart<strong>N247</strong> MiddenwegBroekermeer<strong>N247</strong> SlochterwegFiguur 2. Het plangebied (zwart omlijnd) op een uitsnede van het AHN.8


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)2.2.3. BodemHet oostelijke deel van het plangebied ligt volgens de bodemkaart in een gebied metvlierveengronden op bagger, verslagen veen, gyttja of andere veensoorten (Staring Centrum 1992).Dit deel valt samen met de geomorfologische eenheid ‘veenrestvlakte’. Het noordelijke en westelijkedeel van het plangebied bestaan uit waardveengronden op veenmosveen Dit zijn veengronden meteen kleidek dunner dan 40 cm. Dit kleidek is donker aan de top (maximaal 8 cm onder het maaiveld)en is daarna grijs en roestig met weinig humus. De grond gaat abrupt over van klei in veen. Dezeeenheid valt samen met de geomorfologische eenheid ‘ontgonnen veenvlakte’.Op de bodemkaart staat de dijk ter plaatse van de wegen niet aangegeven. Omdat het plangebied ineen veengebied ligt, is het waarschijnlijk dat de wegen zijn aangelegd op een pakket opgebrachtegrond ter fundering van de wegen en als bescherming tegen het water. De veengronden worden pasverwacht onder de opgebrachte laag. Op basis van het AHN is de top van deze opgebrachte laagcirca +3,5 m NAP ter plaatse van de brug over het <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>s Kanaal en loopt van daaruit afnaar -0,3 m NAP bij de kruising van de Slochterweg met de <strong>N247</strong> in het zuidwesten. Op basis vandeze gegevens is het ophogingspakket maximaal 9 m dik in de aanloop naar de brug. Ter plaatse vanhet kruispunt is het ophogingspakket waarschijnlijk gemiddeld 4 m dik.Het plangebied heeft een grondwatertrap II. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd opgemiddeld hoogste (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstanddieptes (GLG). Hiermee worden dewinter- en zomergrondwaterstanden gekarakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag enverdamping. Grondwatertrap II duidt op erg natte gronden waarbij de GHG wordt aangetroffen aan ofnabij het maaiveld en de GLG op een diepte tussen 50 en 80 cm –mv.2.3. Archeologische en ondergrondse bouwhistorische waardenHet plangebied staat op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> aangegevenals een gebied met een middelhoge trefkans voor archeologische waarden. Op de Indicatieve Kaartvan Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied een lage tot zeer lage verwachting opbasis van de venige ondergrond. De Archeologische Signaleringskaart Amsterdam geeft aan dat bijbodemingrepen in het plangebied een bureauonderzoek verplicht is. Er geldt geen ondergrens voorde grootte van de geplande werkzaamheden.Binnen het plangebied zijn geen terreinen aanwezig die op de Archeologische Monumentenkaart(AMK) als waardevol staan aangegeven. Ook zijn er geen waarnemingen en vondsten gemeld. In hetplangebied zijn geen ondergrondse bouwhistorische waarden bekend (www.kich.nl). Wel zijn erenkele onderzoeken uitgevoerd, maar deze waren te grootschalig om een beeld te geven van deverwachting in het plangebied. Ten noordoosten van het plangebied, ten noorden van hetindustrieterrein de Dollard, is een onderzoek uitgevoerd (Archis-onderzoeksmelding 43711). Uit ditbureauonderzoek met verkennende boringen is gebleken dat het veengebied pas bewoonbaar wasvanaf de ontginning in de 17 de eeuw. Er zijn echter geen bewoonbare lagen gevonden in hetplangebied, waardoor vervolgonderzoek niet noodzakelijk was (Horn/Moerman 2010).Binnen 500 m vanaf het plangebied zijn in het zuiden enkele archeologische monumenten aanwezig.Het gaat hier om een groot aantal huisterpen met bewoning uit de Late Middeleeuwen en NieuweTijd. Deze huisterpen liggen ten zuiden van de Broekmeerpolder.2.4. Historische en huidige situatie en mogelijke verstoringenHet plangebied ligt in het veengebied van het <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>s <strong>Noord</strong>erkwartier (het gebied tennoorden van het IJ) dat vanaf de 11 de eeuw na Chr. is ontgonnen ten behoeve van voornamelijk degraanbouw (DLO-Staring Centrum / Rijks Geologische Dienst 1992). Door het uitdiepen vannatuurlijke waterlopen en het graven van sloten werd het overmaat aan regenwater uit hetveenmoeras afgevoerd. De sloten werden loodrecht op natuurlijke waterlopen aangelegd, wat eenregelmatige strokenverkaveling kon veroorzaken. Een dergelijke regelmatige strokenverkavelingontstond echter niet overal in het gebied. Dit kan wijzen op het ontbreken van samenwerking tussengroepen kolonisten (Barends et al. 2005). De ontwatering van het veen zorgde voor een verdroogdebovenzijde, ook wel zode genoemd, waar mens en dier op konden leven. Een ongewenste9


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)bijkomstigheid van het ontwateren van het veen was echter dat het veen inklonk en oxideerdewaardoor het grondwaterpeil relatief steeg. Hierdoor werd het gebied te nat voor akkerbouw enschakelde men over op het gebruik van het gebied als weiland. Als het gebied te nat werd en men hetgrondwaterpeil niet verder kon verlagen, kon men er zelfs voor kiezen om de boerderijen naar verderin het veengebied te verplaatsen. Omstreeks 1400 na Chr. werden de meren en veenwateren in het<strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>s <strong>Noord</strong>erkwartier volledig van het buitenwater afgesloten. Het gebied werd daardoorveiliger en beter bewoonbaar. Het afwateren werd rond 1450 verbeterd door het gebruik vanwindwatermolens.Het plangebied ligt ten oosten van het <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>sch Kanaal en ten zuiden van de trekvaart vanhet Schouw naar Monnickendam, de Broekervaart (Figuur 1). Deze laatste kan een natuurlijkeafwateringsstroom zijn geweest. Een regelmatige strookvormige percelering vanaf de trekvaart is hierduidelijk te zien.Op een kaart van Isaak Tirion uit 1760 is ten westen van het plangebied een mogelijke voorloper vanhet <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>sch Kanaal te zien in de vorm van een trekvaart. Het kanaal is aangelegd in hetbegin van de 19 de eeuw en vanaf dat moment is de ontwikkeling van het plangebied vrijwel non-stopte volgen aan de hand van historisch kaartmateriaal. In het begin van de 19 de eeuw bestond hetplangebied vrijwel uitsluitend uit weilanden. De wegen en waterwegen bestonden grotendeels al.Deze elementen dateren uit de periode dat de omliggende landen zijn ontgonnen en ontwaterd in deLate Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Langs de Broekervaart naar het oosten, zijn ter plaatse van deveenrestglooiingen enkele gebouwen gelegen, eveneens aan de monding van de trekvaart op het<strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>sch Kanaal, dat in deze periode, begin 19 de eeuw is aangelegd. De huidige wegen zijnook al aangelegd. Zo is de huidige <strong>N247</strong> Middenweg reeds aanwezig. Langs de Broekervaart ligt eenweg op de bijhorende dijk, de Broekermeerdijk. Langs het <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>sch Kanaal ligt een dijk dieten zuiden van de Slochterweg aan de westzijde ligt en ten noorden van de Slochterweg aan deoostzijde van het kanaal ligt (Figuur 1). De Middenweg lag midden in het Broekermeer, dat lange tijddie naam heeft gedragen, zonder dat het (nog) een meer was. De verkaveling hier bestaat uitlangwerpige percelen.De huidige <strong>N247</strong> Slochterweg is in de eerste helft van de 20 ste eeuw aangelegd als geleidelijkeopgang vanaf het kanaal naar de brug over de trekvaart. Daarmee is de huidige inrichting van hetplangebied voltooid.2.5. Gespecificeerd verwachtingsmodelOp basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat voor resten van vóór deontginning een lage verwachting geldt omdat deze resten waarschijnlijk zijn verdwenen bij het winnenvan het veen. Eveneens geldt een lage verwachting voor resten vanaf de ontginning. De ondergrondvan de wegen bestaat namelijk vrijwel volledig uit een opgehoogd talud uit de eerste helft van de 20 steeeuw. De omgeving van het talud heeft een lage verwachting voor archeologische resten op basisvan de ontginningsgeschiedenis in de Late Middeleeuwen. Daarbij werd de bebouwing met name open aan de wegen geconcentreerd. De grote hoeveelheid woonterpen ten zuiden van deBroekmeerpolder wijst erop dat bewoning in het gebied in de Late Middeleeuwen alleen mogelijk wasop dergelijke woonterpen en dat binnen de veenrestvlakte waarin het plangebied is gelegen, dezebewoning waarschijnlijk niet voor kwam.Om het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen en om te controleren in hoeverrede bodemopbouw in het plangebied nog intact is, is er een Inventariserend Veldonderzoek,verkennende fase, uitgevoerd. Daarbij wordt tevens onderzocht of de natuurlijke ondergrond wordtverstoord door de geplande werkzaamheden, zowel op als naast het talud.10


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)3. Veldonderzoek3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzetHet doel van het Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, is om de in het bureauonderzoekopgestelde gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen en waar nodig aan te passen.Tijdens het veldonderzoek wordt vastgesteld waar de oorspronkelijke bodemopbouw intact isgebleven en waar niet. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap,voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Kansarme zones wordenuitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor de volgende fasen. Het veldonderzoekbestond uitsluitend uit een booronderzoek. Een veldkartering was niet mogelijk vanwege debestrating en begroeiing langs de weg.3.2. WerkwijzeIn het plangebied aan de <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> zijn acht boringen gezet (Bijlagen 2 en 3) met een diepte van2,0 m -mv. Deze boringen zijn verdeeld over de gebieden die verstoord zullen worden als gevolg vantoekomstige graafwerkzaamheden ten behoeve van de geplande bebouwing. Hierbij is omveiligheidsoverwegingen ten minste 3,5 m vanaf de bestaande weg geboord, in de helling van hettalud. Boring 1 is buiten het talud gezet om het deel te onderzoeken waar de bushalte is gepland.Omdat de toegankelijkheid van dit gebied beperkt was, is een boring gezet in de Broekerdijk. Er isgebruik gemaakt van een Edelmanboor met een diameter van 10 cm. Het veldonderzoek isuitgevoerd door dr. A.W.E. Wilbers (senior prospector).De boringen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB;SIKB 2008) met behulp van een veldcomputer en het programma TerraIndex van I.T. Works. Delocaties van de boringen (x- en y-waarden) zijn ingemeten met een ingebouwde GPS in develdcomputer. De hoogtes van de boringen (z-waarden) zijn bepaald aan de hand van het ActueelHoogtebestand van Nederland. De opgeboorde monsters zijn door middel van verbrokkelen in hetveld onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerk, baksteen,vuursteen, huttenleem en bot.3.3. Resultaten3.3.1. Lithologie en geologieDe ondergrond in het plangebied bestaat vrijwel uitsluitend uit opgebracht materiaal. Boring 1 wijkt afvan het algemene beeld omdat deze boring is gezet in de dijk van het <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>sch Kanaal. Deoverige boringen zijn gezet in het talud van de <strong>N235</strong> en de <strong>N247</strong> (Bijlage 2). In de boringen 2-8bestaat de ondergrond uit een opgebracht pakket matig fijn tot matig grof zand. In dit pakket zijnresten baksteen, asfalt en schelpen aangetroffen. Boring 8 is gestaakt op -1,35 m NAP vanwege deaanwezigheid van puin. Het zand is bovendien vlekkerig en omgewerkt en het is kalkrijk. De top vandit pakket is het hoogst rondom boring 2 en loopt af naar boring 7, dus hoog in het noorden en lagerin het zuidwesten. Ter plaatse van boring 2 is de top van het opgebrachte zand aanwezig op circa+1,9 m NAP en bij boring 7 op circa -1,0 m NAP.Het is mogelijk dat in boring 5 het oorspronkelijke maaiveld is aangetroffen op circa -2,25 m NAP. Demaaiveldhoogte rondom deze boring buiten het talud is circa -1,8 tot -3,1 m NAP.De opbouw van boring 1 wijkt af omdat deze niet in het talud is gezet, maar in een dijk. De boringbestaat tevens volledig uit opgebracht materiaal en is over de hele diepte van 2,0 m –mv vermengdmet puinresten in het matig humeuze zand.De bovenste laag in alle boringen bestaat uit een opgebrachte, omgewerkte laag zand die vaak zwakhumeus en wortelhoudend is. De dikte van deze laag varieert van 20 tot 80 cm. Dit is het maaiveldsinds de eerste helft van de 20 ste eeuw.11


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)3.3.2. BodemopbouwDe bodemopbouw in het plangebied is niet natuurlijk maar bestaat uit een opgebracht pakketwaarvan de top zwak humeus is. In boring 5 is mogelijk op circa -2,25 m NAP het oude maaiveldaangetroffen waarop het talud is aangelegd. Deze laag is zwak humeus en matig houthoudend. Er isslechts 5 cm van deze laag aangetroffen binnen de 2,0 m boring.3.3.3. Archeologische indicatorenEr zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen in het plangebied.3.4. InterpretatieDe opbouw van het plangebied bestaat vrijwel volledig uit opgebracht materiaal. Hierin worden geenarcheologische resten verwacht. De top van het oorspronkelijke maaiveld is aangetroffen in boring 5.Voor dit maaiveld geldt echter een lage archeologische verwachting.12


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)4. Conclusie en aanbevelingenIn opdracht van Witteveen+Bos zijn in april 2012 een archeologisch bureauonderzoek en eeninventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd in verband met de geplande(her)ontwikkeling van het plangebied aan de <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> in Amsterdam-<strong>Noord</strong>, gemeenteAmsterdam.Het onderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied is gelegen op een opgebracht pakket zand dateen talud vormt vanaf de Slochterweg naar de brug over de Broekervaart. De oude route liep langshet <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong>s Kanaal maar is in de loop van de eerste helft van de 20 ste eeuw verlegd naar dehuidige loop, waarbij het talud is opgebracht. De geplande werkzaamheden zullen plaatsvinden in dittalud, bestaande uit opgebracht zand. Naar verwachting worden daarom geen archeologische restenverstoord.4.1. Beantwoording vraagstellingWat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?Het plangebied ligt in het westelijk veengebied dat vanaf de Late Middeleeuwen is ontgonnen.Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact tebeschouwen?De bodemopbouw in het plangebied bestaat vrijwel volledig uit opgebracht en omgewerkt materiaal.De uitzondering hierop is het voormalige maaiveld dat is aangetroffen onderin boring 5.Bevinden zich archeologisch relevante afzettingen in het plangebied? En zo ja, op welke diepteten opzichte van het maaiveld en het NAP?Het plangebied is opgebouwd uit opgebracht materiaal dat daarom geen archeologische verwachtingheeft. In het oude maaiveld onderin boring 5 is het wel mogelijk om archeologische resten aan detreffen, maar op basis van het bureauonderzoek is de verwachting laag. Dit niveau bevindt zich opcirca -2,25 m NAP.Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij hetveldonderzoek bevestigd?Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat de ondergrond van dewegen vrijwel volledig bestaat uit een opgehoogd talud uit de 20 ste eeuw. De omgeving van het taludheeft een lage verwachting voor archeologische resten op basis van de ontginningsgeschiedenis inde Late Middeleeuwen. Voor resten vóór de ontginning geldt een lage verwachting, eveneens voorresten vanaf de ontginning.Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat het talud inderdaad bestaat uit opgebracht materiaal. Hierinworden geen archeologische resten in situ verwacht. Buiten het talud is een boring gezet om hieronderzoek te doen voor de aanleg van de toegang van de bushalte. Vanwege de beperkte toegangvan dit gebied is hier een boring noodgedwongen in de dijk langs de Broekervaart gezet. Hetoorspronkelijke maaiveld dat is aangetroffen onderin boring 5 op een niveau van circa -2,25 m NAPbevat mogelijk resten vanaf de ontginning in de Late Middeleeuwen, maar de verwachting hiervoor islaag.Hoewel niet het doel van een verkennend booronderzoek, kunnen er toch archeologischeindicatoren worden aangetroffen. Indien deze worden aangetroffen, dan gelden tevens devolgende vragen: wat is de verticale en horizontale ligging van de aangetroffen indicatoren, wat isde datering en wat is de invloed van deze vondsten op de archeologische verwachting van hetplangebied?Er zijn geen archeologische resten aangetroffen in het plangebied.In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door devoorgenomen bodemverstorende werkzaamheden?13


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)De voorgenomen werkzaamheden reiken zeer ondiep en blijven vrijwel volledig beperkt tot hethuidige talud. Deze werkzaamheden zullen geen archeologische resten verstoren. De aanleg van eenbusstation op de helling en aan de voet van het talud zal mogelijk wel het oorspronkelijke maaiveldverstoren. De verwachting voor archeologische resten is hier echter laag, waardoor het nietwaarschijnlijk is dat hier archeologische resten verstoord zullen worden door de voorgenomenwerkzaamheden.4.2. AanbevelingenTijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied bestaat uit opgebracht materiaal uit deeerste helft van de 20 ste eeuw. Het onderliggende oorspronkelijke maaiveld ligt op circa -2,25 m NAPop dieper in het plangebied. De verwachting voor resten vanaf de Late Middeleeuwen in dit gebied islaag. Bovendien wordt dit niveau niet tot amper verstoord door de geplande werkzaamheden zoals deaanleg van de bushalte. Om deze redenen wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te latenvoeren.NB. Bovenstaand advies dient gecontroleerd en beoordeeld te worden door de bevoegde overheid, indit geval de gemeente Amsterdam. Deze zal vervolgens een besluit nemen inzake de te volgenprocedure. IDDS Archeologie wil meegeven dat voordat dit besluit genomen is, er niet begonnen kanworden met bodemverstorende activiteiten of activiteiten die voorbereiden op bodemverstoringen.4.3. BetrouwbaarheidHet uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijkeinzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het onverwachtaantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden inhet plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproefkan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuelearcheologische waarden niet gegarandeerd worden. Wij wijzen u er graag op dat indienarcheologische waarden worden aangetroffen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bijde minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gemeld dienen te worden. Dit kan door hetinvullen van het vondstmeldingsformulier op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed(www.cultureelerfgoed.nl) of door contact op te nemen met het Archismeldpunt(archismeldpunt@cultureelerfgoed.nl).14


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)Geraadpleegde bronnenANWB, 2005: ANWB Topografische Atlas <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> 1:25.000, Den Haag.Bakker, H. de, 1966: De subgroepen van het systeem van bodemclassificatie voor Nederland. In:Boor en Spade: verspreide bijdragen tot de kennis van de bodem van Nederland, deel 15. Stichtingvoor Bodemkartering (Wageningen)Barends, S./ H.G. Baas/ M.J. de Harde/ J. Renes/ T. Stol/ J.C. van Triest/ R.J. de Vries/ F.J. vanWoudenberg, 2005 9 (1986): Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering,Utrecht.Berendsen, H.J.A., 2005 3 (1997): Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s, Assen.Centraal College van Deskundigen, 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1,Gouda.DLO-Staring Centrum / Rijks Geologische Dienst, 1993: Geomorfologische kaart van Nederland,1:50.000, blad 24 Zandvoort - 25 Amsterdam, Wageningen / Haarlem.Horn, M./S. Moerman, 2010: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende faseWatergang, De Dollard en ’t Schouw, Gemeente Waterland, B&G-rapport 1065, <strong>Noord</strong>wijk.Kadaster, 1832: Oorspronkelijke aanwijzende tafel der grondeigenaren en der ongebouwde engebouwde vaste eigendommen benevens van derzelver inhouds-grootte, klassering en belastbaarinkomen, volgens het kadaster. Kadastrale gegevens (OAT-gegevens) behorende bij deminuutplannen van Amsterdam en Landsmeer, sectie C, Blad 02 (http://watwaswaar.nl).Koekkelkoren, A.M.H.C. / A.W.E. Wilbers, 2012: Plan van aanpak. <strong>N235</strong>-<strong>N247</strong> in Amsterdam-<strong>Noord</strong>,gemeente Amsterdam, <strong>Noord</strong>wijk (Intern rapport, IDDS Archeologie).Mulder, E.F.J. de/ M.C. Geluk/ I.L. Ritsema/ W.E. Westerhoff/ T.E. Wong, 2003: De ondergrond vanNederland, Groningen/Houten.SIKB, 2008: Archeologische standaard boorbeschrijving, Archeologie Leidraad, Gouda.Staring Centrum, 1992: Bodemkaart van Nederland, 1:50.000, blad 24 Oost Zandvoort (gedeeltelijk)-25 West Amsterdam, Wageningen.Websiteswatwaswaar.nlwww.ahn.nl/viewerwww.bodemloket.nlwww.kich.nl15


IDDS Archeologie rapport 1376Versie 1.4 (concept)Lijst van afkortingen en begrippenAfkortingenArchisAMKCHWGPSIKAWKNAmvNAPPvARCEArcheologisch Informatie SysteemArcheologische Monumenten KaartCultuurhistorische WaardenkaartGlobal Positioning SystemIndicatieve Kaart van Archeologische WaardenKwaliteitsnorm Nederlandse Archeologiemaaiveld (het landoppervlak)Normaal Amsterdams PeilPlan van AanpakRijksdienst voor het Cultureel ErfgoedVerklarende woordenlijstantropogeendoor menselijke activiteit veroorzaakt of gemaaktEdelmanboor een handboor voor bodemonderzoekhumeusorganische stoffen bevattend; bestaande uit resten van planten en dieren inde bodemin situin de oorspronkelijke context, onverstoordsiltzeer fijn sediment met grootte 0,002-0,063 mmvaaggrondgrond zonder duidelijke tekenen van bodemvorming16


Bijlage 1: Topografische kaart492000 492500 493000 4935000 250 m124500 125000 125500 126000Projectnummer:32940312Projectnaam: Amsterdam-<strong>Noord</strong>,<strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>LegendaPlangebied


Bijlage 2: Locatiekaart492600 492700 492800 492900!.7!.6!.1!. 5 8!.!.2!.3!.4º0 50 m125300 125400 125500Projectnummer:32940312Projectnaam: Amsterdam-<strong>Noord</strong>,<strong>N235</strong>-<strong>N247</strong>Legenda!.boringPlangebied


Bijlage 3: Periodentabel


Bijlage 4: BoorprofielenBoring: 1Boring: 2Boring: 3Boring: 4Boring: 5X: 125374.06Y: 492911.39Hoogte (m NAP): -1.5X: 125416.32Y: 492856.02Hoogte (m NAP): 2.5X: 125433.59Y: 492818.38Hoogte (m NAP): 1.6X: 125450.88Y: 492773.87Hoogte (m NAP): 0.7X: 125345.61Y: 492696.14Hoogte (m NAP): -0.3050100150200-150-200-260-270-350bermZand, matig fijn, matigsiltig, zwak humeus,zwak wortelhoudend,licht grijsbruin, opgca3 omg vlekkerigZand, matig fijn, matigsiltig, matig humeus,zwakbaksteenhoudend,zwak grindhoudend,bruin, opg ca3 omgvlekkerigZand, matig grof, zwaksiltig, sporenbaksteen, sporengrind, zwakpuinhoudend,lichtgrijs, opg ca3Klei, sterk zandig,matig humeus, zwakbaksteenhoudend,sporen schelpen, zwakpuinhoudend,donkergrijs, dijk ca3omg05010015020025019050bermZand, matig fijn, matigsiltig, zwak humeus,zwakbaksteenhoudend,sporen grind, sporenwortels, grijsbruin, opgca3Zand, matig grof, zwaksiltig, licht grijsgeel,opg ca3050100150200160130-40bermZand, matig fijn, matigsiltig, zwak humeus,matig wortelhoudend,grijsbruin, bha ca3omg vlekkerigZand, matig grof, zwaksiltig, grijsgeel, opg ca30501001502007030-10-130bermZand, matig fijn, matigsiltig, zwak humeus,sporen wortels, bruin,bha ca3Zand, matig fijn, matigsiltig, zwakpuinhoudend,grijsbruin, opg ca3omg vlekkerigZand, matig grof, zwaksiltig, zwakbaksteenhoudend,geel, opg ca3050100150200-30-50-80-130-225-230bermZand, matig fijn, matigsiltig, zwak humeus,zwak wortelhoudend,sporen grind,grijsbruin, opg ca3Zand, matig fijn, matigsiltig, geelbruin, opgca3 omg vlekkerigZand, matig grof, zwaksiltig, sporen asfalt,geel, opg ca3Zand, matig grof, zwaksiltig, bruingeel, opgca3 omg vlekkerigZand, matig fijn, matigsiltig, zwak humeus,matig houthoudend,bruinProjectcode: 32940312


Bijlage 4: BoorprofielenBoring: 6Boring: 7Boring: 8X: 125300.55Y: 492679.31Hoogte (m NAP): -0.3X: 125252.66Y: 492656.16Hoogte (m NAP): -0.8X: 125359.2Y: 492676.23Hoogte (m NAP): -0.1050100-30-50-110bermZand, matig fijn, matigsiltig, zwak humeus,matig wortelhoudend,grijsbruin, bha ca3 omgZand, matig fijn, matigsiltig, geelbruin, opgca3 omg vlekkerigZand, matig grof, zwaksiltig, geel, opg ca3omg vlekkerig050-80-100bermZand, matig fijn, matigsiltig, zwak humeus,grijsbruin, bha ca3 omgZand, matig grof, zwaksiltig, geel, opg ca3050100-10-70-100-130-135bermZand, matig fijn, matigsiltig, bruingeel, opgca3 omg vlekkerigZand, matig grof, zwaksiltig, geel, opg ca3Zand, matig grof, zwaksiltig, grijsbruin, opgca3 omg vlekkerigGestaakt op puin150-180Zand, matig grof, zwaksiltig, sporen roest,lichtgeel, opg ca3100200-230150-230Zand, matig grof, zwaksiltig, sporen schelpen,grijs, opg ca3200-280Projectcode: 32940312


Legenda (conform NEN 5104)grindkleigeurGrind, siltigKlei, zwak siltiggeen geurzwakke geurGrind, zwak zandigKlei, matig siltigmatige geursterke geurGrind, matig zandigKlei, sterk siltiguiterste geurGrind, sterk zandigKlei, uiterst siltigoliegeen olie-water reactiezwakke olie-water reactieGrind, uiterst zandigKlei, zwak zandigmatige olie-water reactiesterke olie-water reactieKlei, matig zandiguiterste olie-water reactiezandZand, kleiïgKlei, sterk zandigp.i.d.-waarde>0>1Zand, zwak siltigZand, matig siltigleemLeem, zwak zandig>10>100>1000>10000Zand, sterk siltigLeem, sterk zandigmonstersZand, uiterst siltiggeroerd monsteroverige toevoegingenongeroerd monsterzwak humeusveenVeen, mineraalarmmatig humeusoverigbijzonder bestanddeelVeen, zwak kleiïgsterk humeusGemiddeld hoogste grondwaterstandgrondwaterstandVeen, sterk kleiïgzwak grindigGemiddeld laagste grondwaterstandslibVeen, zwak zandigmatig grindigwaterVeen, sterk zandigsterk grindig


Legenda afkortingen Archeologische Boorbeschrijving (conform ASB 2008)Percentages en MediaanKlasse ZandmediaanUiterst fijn 63-105 µmZeer fijn 105-150 µmMatig fijn 150-210 µmMatig grof 210-300 µmZeer grof 300-420 µmUiterst grof 420-2000 µmNieuwvormingen(1=spoor, 2=weinig, 3=veel)Afkorting NieuwvormingenFEC IJzerconcretiesFFC FosfaatconcretiesFOV FosfaatvlekkenMNC MangaanconcretiesROV RoestvlekkenVIV VivianietVKZ VerkiezelingZAV ZandverkittingenBodemkundige interpretatiesCode BodemkundigeinterpretatiesBOD BodemBOV BouwvoorESG EsgrondGLE GleyhorizontHIN HumusinspoelingINH InspoelingshorizontKAT KattekleiKBR Klei, brokkeligLOO LoodzandMOE MoedermateriaalOMG Omgewerkte grondOPG Opgebrachte grondOXR Oxidatie-reductiegrensPOD PodzolRYP GerijptTKL Top kalkloosTRP TerpaardeUIT UitspoelingshorizontVEN VegetatieniveauVNG Gelaagd vegetatieniveauVRG VergravenBodemhorizontCode Bodemhorizont OmschrijvingBHA A-horizont MineralebovengrondBHAB AB-horizont OvergangshorizontBHAC AC-horizont OvergangshorizontBHAE AE-horizont OvergangshorizontBHB B-horizont InspoelingshorizontBHBC BH-horizont OvergangshorizontBHC C-horizont UitgangsmateriaalBHE E-horizont UitspoelingshorizontBHEB EB-horizont OvergangshorizontBHO O-horizont StrooisellaagBHR R-horizont Vast gesteenteSedimentaire karakteristiek, laaggrensAfkorting AfmetingKlasseovergangszoneBDI ≥ 3,0 - < 10,0 cm BasisdiffuusBGE ≥ 0,3 - < 3,0 cm BasisgeleidelijkBSE < 0,3 cm BasisscherpKalkgehalteCode KalkgehalteCA1 KalkloosCA2 KalkarmCA3 kalkrijkArcheologische indicatoren(1=spoor, 2=weinig, 3=veel)Code OmschrijvingAWF AardewerkfragmentenBST BaksteenGLS GlasHKB HoutskoolbrokkenHKS HoutskoolspikkelsMXX MetaalOXBO Onverbrand botOXBV Verbrand botSGK Gebroken kwartsSLA Slakken/sintelsSVU VuursteenSXX NatuursteenVKL Verbrande kleiVSR Visresten


Witteveen+Bos, bijlage VIII behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


BIJLAGE IXNOTITIE WATERBERGINGSCOMPENSATIEWitteveen+Bos, bijlage IX behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


Witteveen+Bos, bijlage IX behorende bij rapport HLM477-18/zegv/089 d.d. 23 mei 2012


NOTITIE WATERBERGINGSCOMPENSATIE1. INLEIDINGDe provincie <strong>Noord</strong>-<strong>Holland</strong> is in het kader van de watertoets voor het project ‘Doorstroming<strong>N235</strong>/<strong>N247</strong>’ op zoek naar watercompensatie. Vanwege de voorziene toename van deverharding bij het project ‘Doorstroming verkeersveiligheid <strong>N235</strong>7/<strong>N247</strong>’ zijn er de volgendewatercompensatie opgaven:- 167 m2 in Waterlandsboezem;- 144 m2 in de Blokbemaling Zunderdorp;- 145 m2 in het gebied Broekermeer.In deze notitie is een voorstel uitgewerkt van de wijze voor de realisatie van waterbergingscompensatie.Voor deze realisatie is afstemming nodig met de gemeente Amsterdam,stadsdeel <strong>Noord</strong> en de gemeente Waterland. Onderstaand wordt de waterbergingscompensatiebeschreven en wordt de benodigde afstemming benoemd.2. COMPENSATIE WATERLANDSBOEZEMIn Waterlandsboezem is er een watercompensatie opgave van 167 m2. Door het hoogheemraadschapen het stadsdeel Amsterdam <strong>Noord</strong> is aangegeven, dat het benutten vande waterbank van het Strategisch Groenproject van IJ tot Gouw voor de waterbergingscompensatiekansrijk is. Stadsdeel Amsterdam <strong>Noord</strong> heeft het voornemen om het openbaarwater de Zunderdorper Die te verlengen tot de Zwarte Gouw. Hierbij wordt er dan eenplas-dras zone ontwikkeld, dat naar verwachting in het najaar van 2012 gerealiseerd wordt.Tussen de Stadsdeel Amsterdam <strong>Noord</strong> en de gemeente Waterland zijn afspraken gemaakt,dat de waterberging die hiermee gerealiseerd kan worden benut kan worden voorals waterbergingscompensatie voor ontwikkelingen in de gemeente Waterland. Thans is debeschikbare compensatieruimte nog niet volledig toegekend aan ontwikkelingen. Daarom ishet kansrijk om een beroep te doen op de waterbank van het van het Strategisch Groenprojectvan IJ tot Gouw. Vooralsnog wordt hierbij uitgegaan van het volgende (onder voorbehoud,wordt nog gecontroleerd door Stadsdeel <strong>Noord</strong>):- de gemeente Waterland beschikt over 100 % compensatierecht;- stadsdeel <strong>Noord</strong> heeft een terugkooprecht van 50 % van de compensatie.Een alternatief is het benutten van de waterbank van Stadsdeel <strong>Noord</strong> in deKadoelenscheg, dat eveneens in Waterlandsboezem ligt (westzijde van het NH kanaal).Het stadsdeel beschikt hier over een saldo van ruim 2.300 m2.Op dit moment is de voorkeur om met de gemeente Waterland afspraken te maken omtrenthet benutten van 167 m2 waterbergingsruimte van de waterbank van het StrategischGroenproject van IJ tot Gouw. De provincie en de gemeente Waterland zullen een overeenkomsthieromtrent treffen, waarmee het formeel vast gelegd wordt.3. COMPENSATIE BLOKBEMALING ZUNDERDORPIn Blokbemaling Zunderdorp is er een watercompensatie opgave van 144 m2. Het waterschapheeft een voorkeur voor compensatie in de zone langs de Termieterweg, omdat diteen relatief nat deel binnen de Blokbemaling is. Stadsdeel <strong>Noord</strong> heeft langs deTermieterweg een aantal percelen, dat benut kunnen worden voor waterbergingscompensatie.Op de onderstaande tekening zijn de percelen aangegeven, die in eigendom vanStadsdeel <strong>Noord</strong> zijn en waarbij bovendien geen sprake is van een verpachting.


Afbeelding 3.1. Gronden in eigendom Stadsdeel <strong>Noord</strong> (niet verpacht)BAUit afbeelding 3.1. blijkt dat er op twee locaties gronden in eigendom van Stadsdeel <strong>Noord</strong>zijn die benut kunnen worden:- A: graslandpercelen tussen Termieterweg en Slochterweg;- B: bosperceel langs Termietenweg.De gronden hebben in het bestemmingsplan een agrarische functie, waarbinnen de functiewater mogelijk is.Op de onderstaande afbeelding is de waterhuishoudkundige situatie weergegeven.2


Afbeelding 3.2. Waterhuishoudkundige situatie omgeving TermieterwegBij de graslandpercelen tussen de Termieterweg en de Slochterweg liggen tertiaire watergangen.Langs het bosperceel Termieterweg ligt er een secundaire watergang.Omdat voor het realiseren van waterberging langs het bosperceel er rekening gehoudendient te worden met het kappen met bomen, ligt een verbreding van een van de secundairewatergangen bij de graslandpercelen tussen de Termieterweg en de Slochterweg voor dehand. In afbeelding 3.3 zijn drie opties van principeontwerpen uitgewerkt voor de wijzewaarop de verbreding gerealiseerd kan worden.3


Afbeelding 3.3. Uitwerking opties waterbergingscompensatieOptie plasbermSloot met een waterbreedte5,2 m. Verdereverbreding is ongewenst,omdat anders onderhoudvanaf de kant lastigwordt.1:1,50,7 mplasberm0,7 m1:1,5NAP -2,25 mNAP -2,05 mNAP -2,75 mOptie bodemverbredingVerbreden 215 mtertiaire sloot verbredenmet 0,7 m(150 m2 extra waterberging).1:1,50,7 mverbreding0,7 m1:1,5NAP -2,25 mNAP -2,75 mOptie overloopgebied1:1,50,7 mdroge berging1:1,5NAP -2,25 mNAP -2,75 m0,7 mAanbevolen wordt om de watergang langs de Termieterweg te verbreden met 0,7 m. In delegger van het waterschap heeft de watergang thans een bodembreedte van 0,7 m, eenwaterdiepte van 0,5 m en een talud van 1:1,5. De watergang heeft dan een breedte op waterlijnvan 2,2 m. Op de digitale leggerkaart is overigens een waterbreedte van 1,6 m aangegeven(inmeting GBKN, geen formele afmeting). Mogelijk is er in praktijk sprake van eensteiler talud. Uitgaande van een waterbreedte in de huidige situatie van 2,2 m, zal de watergangna verbreding een breedte van 2,7 m krijgen. De watergang kan daarbij alsnogeenzijdig onderhouden worden (tot een waterbreedte van 4,0 m kan een watergang eenzijdigonderhouden worden).Voor de verbreding zijn er drie opties aangegeven in afbeelding 3.3:- een plasberm, waarbij de verbreding net onder de waterlijn wordt uitgevoerd. Voor bepaaldeweidevogelsoorten heeft een plasberm een ecologische meerwaarde;- een verbreding van de bodembreedte van de watergang. Met de verbreding van de watergangwordt niet alleen de waterbergingscapaciteit vergroot, ook de waterafvoercapaciteitwordt vergroot. Het vergroten van de waterafvoercapaciteit is eveneens wenselijkvanuit de keur;- een droog overloopgebied, waarbij de verbreding vanaf de waterlijn wordt uitgevoerd.In overleg met de provincie, stadsdeel <strong>Noord</strong> en het hoogheemraadschap zal de keuze vande verbreding gemaakt worden.4


4. COMPENSATIE BROEKERMEERGEBIEDIn het Broekermeergebied is er een watercompensatie opgave van 145 m2. Stadsdeel<strong>Noord</strong> heeft direct langs de <strong>N247</strong> een perceel in eigendom dat benut kan worden voor waterbergingscompensatie.Op een door de provincie aangeleverde kaart, betreft het hier eenperceel van HHNK (perceel 177)?. Op de onderstaande tekening is het perceel, dat in eigendomvan Stadsdeel <strong>Noord</strong>, aangegeven (er is geen sprake is van een verpachting).Afbeelding 4.1. Gronden in eigendom Stadsdeel <strong>Noord</strong> (niet verpacht)Het perceel heeft in het bestemmingsplan de functie verkeer, waarbinnen de functie watermogelijk is (nog verifiëren). Aan de zuidgrens van het perceel ligt er een tertiaire watergang.In afbeelding 4.2 zijn drie opties van principeontwerpen uitgewerkt voor de wijzewaarop de verbreding gerealiseerd kan worden.5


Afbeelding 4.2. Uitwerking opties waterbergingscompensatieOptie plasbermSecundaire stuwenrood aangegeven1:1,50,45 mplasberm0,7 m1:1,5NAP -5,8 mNAP -2,05 mNAP -6,3 mOptie bodemverbredingVerbreden 350 mtertiaire sloot verbredenmet 0,45m (158 m2 extrawaterberging).1:1,50,45 mverbreding0,7 m1:1,5NAP -5,8 mNAP -6,3 mOptie overloopgebied1:1,5NAP -5,8 m0,45 mdroge berging0,7 m1:1,5NAP -6,3 mIk heb de indruk dat de watergang net binnen de grens van stadsdeel <strong>Noord</strong> ligt, nog verifiëren.Aanbevolen wordt om de watergang langs de Termieterweg te verbreden met 0,45 m.Hierbij wordt opgemerkt dat er secundaire stuwen in de watergang aanwezig zijn, daaromwordt uitgegaan van een verbreding vanaf de secundaire stuw in oostelijke richting. In delegger van het waterschap heeft de watergang thans een bodembreedte van 0,45 m, eenwaterdiepte van 0,5 m en een talud van 1:1,5. De watergang heeft dan een breedte op waterlijnvan 2,1 m. Op de digitale leggerkaart is overigens een waterbreedte van 4,4 m aangegeven(inmeting GBKN, geen formele afmeting). Mogelijk is er in praktijk sprake van eengrotere bodembreedte. Een watergang met een dergelijke breedte kan tweezijdig vanaf dekant onderhouden worden. Bij een verbreding tot 4,85 m kan de watergang alsnog tweezijdigvanaf de kant onderhouden worden. Net als bij Zunderdorp zijn er verschillende optiesvoor de uitvoering van de verbreding. In overleg met de provincie, stadsdeel <strong>Noord</strong> en hethoogheemraadschap zal de keuze van de verbreding gemaakt worden.6


BIJLAGE IBESTEMMINGSPLANKAART


Bron: ruimtelijkeplannen.nl, geraadpleegd op 18 mei 2012.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!