La place Stanislas à Nancy, un nouvel art - Pierres & Marbres de ...

F U N E R A I R E S E C T O R / F U N E R A I R E
Enkele vragen over onze begraafplaatsen bij het licht van pompoenen
Petites interrogations sur nos cimetières à la lueur des citrouilles
P O R T R E T / P O R T R A I T
Open brief : Een onderneming van marmerbewerking, een oorlog achteruit ?
Lettre ouverte : Une marbrerie en retard d’une guerre ?
U I T T R E K S E L S / E X T R A I T S
De restauratie van “den Ezel”. Een gevel op de Grote Markt van Brussel
La restauration de “l’Ane”. Une façade de la Grand-Place de Bruxelles
HET STANISLASPLEIN VAN
NANCY, EEN NIEUWE KUNST
IN DE STAD
LA PLACE STANISLAS À
NANCY, UN NOUVEL ART
DE LA VILLE
PÉRIODIQUE ÉDITÉ PAR LA FÉDÉRATION ROYALE DES MAÎTRES TAILLEURS DE PIERRES
DE BELGIQUE - ORGANE OFFICIEL DE L’ASBL PIERRES ET MARBRES DE WALLONIE
TIJDSCHRIFT UITGEGEVEN DOOR DE KONINKLIJKE BOND DER MEESTERS-STEENHOUWERS
VAN BELGIË - OFFICIEEL ORGAAN VAN DE VZW PIERRES ET MARBRES DE WALLONIE
D E C E M B E R / D E C E M B R E 2 0 0 5 - 4

E D I T O R I A A L / E D I T O R I A L
I N H O U D / S O M M A I R E
Het is zeker niet de roeping van ons tijdschrift om zich te mengen in
het politiek debat en noch minder om deel te nemen aan openbare
partijpolemieken. Het verdedigen van een beroep en het informeren
van onze lezers over alles wat er betrekking op heeft, veronderstelt wel
dat men zich distantieert – sommigen zullen zeggen dat men er zich
boven plaatst – van discussies waarvan de sereniteit meestal niet de
hoofddeugd is. A fortiori als het om brandende kwesties gaat.
Maar spijtig genoeg is het zo dat de uiteenzetting van een lokaal
probleem, dat eigenlijk van zuiver professionele en commerciële aard
is, in verband dient gebracht met gebeurtenissen die momenteel het
politieke leven van het Waalse Gewest verstoren. (...p.23)
A R C H I T E C T U U R / A R C H I T E C T U R E
04
La place Stanislas à Nancy, un nouvel art de la ville
Het Stanislasplein van Nancy, een nieuwe kunst in de stad
F U N E R A I R E S E C T O R / F U N E R A I R E
10
Wat moet men denken ? Enkele vragen over onze begraafplaatsen
bij het licht van pompoenen / Que penser ? Petites
interrogations sur nos cimetières à la lueur des citrouilles
La vocation de notre revue n’est certainement pas d’intervenir dans
le débat politique, ni encore moins de participer à des polémiques
publiques partisanes. La défense d’un métier et l’information de nos
lecteurs sur ce qui a trait à celui-ci suppose bien évidemment que l’on
se tienne à l’écart – certains diront au-dessus – de discussions dont la
sérénité n’est d’ailleurs habituellement pas la vertu dominante.
A fortiori s’il s’agit de sujets d’une actualité immédiate.
Mais il se trouve que malheureusement le simple exposé d’un problème
local, originellement de nature purement professionnelle et commerciale,
implique nécessairement un rapprochement avec des événements qui
bouleversent actuellement la vie politique de la Région wallonne. (...p.23)
P O R T R E T / P O R T R A I T
15
Open brief : Een onderneming van marmerbewerking,
een oorlog achteruit ? / Lettre ouverte : Une marbrerie en
retard d’une guerre ?
B I B L I O T H E E K / B I B L I O T H E Q U E
19
De Art Nouveau gevel als totaalkunst te Brussel :
Kunsten en ambachten / La façade Art Nouveau à
Bruxelles : Artisans et métiers
C.B.
A C T U E E L / A C T U A L I T E
20
Ik verkoop geen steen, ik verkoop een verhaal
Je ne vends pas une pierre, je vends une histoire
ONZE ADVERTEERDERS / NOS ANNONCEURS
23
25
Qué novel a Lidge ? Vriendjespolitiek !
La république des camarades !
Een Europese logo voor Natuursteen ?
Un logo européen de la pierre naturelle ?
CARRIÈRES DU
HAINAUT
26
De Seigneurie d’Anhaive te Jambes
La Seigneurie d’Anhaive à Jambes
A G E N D A / A G E N D A
29
Beurzen en Salons / Foires et Salons
Publication trimestrielle éditée par la
Fédération Royale des Maîtres Tailleurs de
Pierres de Belgique, membre Confédération
Construction / Driemaandelijks tijdschrift
uitgegeven door de Koninklijke bond der
Meesters-Steenhouwers van België, lid
Confederatie Bouw: Rue du Lombardstraat
34-42 . B-1000 Bruxelles / Brussel
T +32(0)2 223 06 47 . F +32(0)2 223 05 38
tailleursdepierres@confederationconstruction.be
steenhouwers@confederatiebouw.be
Organe officiel de l’asbl
PIERRES ET MARBRES DE WALLONIE
Officieel orgaan van de vzw
PIERRES ET MARBRES DE WALLONIE
Rue J. Potier 54 . B-4140 Sprimont
T +32(0)4 382 32 69 . F +32(0) 4 382 32 68
info@pierresetmarbres.be
Editeur responsable / Verantwoordelijke
uitgever: D. De Haen, Rue du Lombardstraat
34-42, B-1000 Bruxelles - Brussel
Comité directeur / Bestuurcomité
R. Brams, Président de la Fédération
/ Voorzitter van de Bond
V. Brancaleoni, Président / Voorzitter P.M.W.
Comité de rédaction / Redactiecomité
C. Bonhomme – D. De Haen –
D. Jérôme – C. Marchi – F. Tourneur
Coordination / Coördinatie
C. Marchi, P.M.W.
Mise en page / Lay out
Mandragore T +32(0)2 346 33 28
Impression / Druk
Sofadi T +32(0)2 210 01 00
ISSN 1373 – 7007
U I T T R E K S E L S / E X T R A I T S
32
De restauratie van “den Ezel”. Een gevel op de Grote Markt
van Brussel / La restauration de “l’Ane”. Une façade de la
Grand-Place de Bruxelles
K N I P O O G / C L I N D ’ O E I L
42
Geldkwestie
Question de sous

A R C H I T E C T U U R / A R C H I T E C T U R E
De Blauwe Steen neemt deel aan de vernieuwing van een patrimoniaal juweel :
La pierre bleue participe au renouveau d’un joyau du patrimoine :
HET STANISLASPLEIN VAN NANCY,
EEN NIEUWE KUNST IN DE STAD
Nadat er gedurende een jaar vernieuwingswerken werden uitgevoerd, stelde
men op 5 mei laatstleden het Stanislasplein weer open voor het publiek.
Het volledig gerestaureerde en opgesmukte voetgangersgebied knoopt aan
met het oorspronkelijke opzet.
LA PLACE STANISLAS À NANCY,
UN NOUVEL ART DE LA VILLE
Le 5 mai dernier, la place Stanislas a été rendue au public après un peu
moins d’un an de travaux. Restaurée, embellie et piétonne, elle a renoué
avec son esprit d’origine.
Cristina Marchi
Archeologe, Pierres et Marbres de Wallonie
Archéologue, Pierres et Marbres de Wallonie
Het Stanislasplein is het oude koninklijk plein van Nancy en bevindt zich
midden in een architecturaal en emblematisch geheel uit de 18 de eeuw,
dat sinds 1983 op de lijst van het Werelderfgoed van de UNESCO werd
geplaatst. Het wordt over de hele wereld geprezen als buitengewone
uitdrukking van de verfijnde esthetica van de eeuw van de Verlichting.
Het plein bevindt zich in het midden van het stedelijk leven en de
bewoners zijn er terecht trots op.
POLITIEK GEBAAR
De beslissing om het Stanislasplein terug te geven aan de voetgangers
is tegelijk een politiek en stedenbouwkundig gebaar. De dagelijkse
stroom van 18000 wagens werd ondraagbaar ; hij verstikte de stad en
veroorzaakte een fatale vervuiling, zodat de stedelijke gemeenschap vanaf
2002 een vrijwillige strategie op poten heeft gezet om de kwaliteit van
het historisch centrum weer te verbeteren. Het erfgoed is een belangrijk
en populair onderdeel geworden in de culturele politiek van de agglomeratie.
Het plein en zijn geheel gaven aanleiding tot een ambitieus
herwaarderingsprogramma dat tegelijkertijd tot doel had het erfgoed
van de stad te verfraaien om zijn toeristische aantrekkingskracht te verhogen,
maar ook om een andere levensbeschouwing en toegankelijkheid
tot het hart van de agglomeratie te bevoorrechten. De dialoog die zich
tussen de autoriteiten, handel, verenigingen en culturele organisaties
had ontwikkeld, heeft de verbeelding gestimuleerd om een nieuwe
atmosfeer en een nieuw gebruik van het plein toe te laten.
La place Stanislas, ancienne place royale de Nancy, est au cœur d’un
ensemble architectural emblématique du 18 e siècle, inscrit depuis 1983
sur la liste du Patrimoine Mondial de l’Humanité par l’UNESCO.
Mondialement célèbre, témoignage exceptionnel des raffinements de
l’esthétique du siècle des Lumières, fierté légitime des habitants, cette
place est aussi au centre de la vie urbaine.
UN GESTE POLITIQUE
La décision de rendre la place Stanislas aux piétons est à la fois un
geste politique et urbanistique. Le flux de transit quotidien de 18.000
voitures étant devenu insupportable, asphyxiant la ville et occasionnant
une pollution fatale, la communauté urbaine a mis sur pied dès 2002
une stratégie volontaire de requalification et de reconquête qualitative
du centre historique. Le patrimoine est devenu un des volets importants
et très populaires de la politique culturelle de l’agglomération.
La place et son ensemble ont fait l’objet d’un ambitieux programme
d’embellissement et de restauration visant à la fois à valoriser le
patrimoine de la ville pour accroître son attractivité touristique, mais
aussi à privilégier une autre manière d’envisager la vie et l’accessibilité
au cœur de l’agglomération. Le dialogue instauré par les autorités avec
les acteurs économiques, associatifs et culturels a permis d’imaginer de
nouvelles ambiances, de nouveaux usages de la place.
4 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

1.
BEGINOPTIES
De eerste stap naar omvorming tot voetgangersgebied gebeurde in
2003 door het klasseren van de bestrating, zodat de continuïteit in de
behandeling van de gebouwen (Opera, Museum, gemeentehuis,…)
en het plein verzekerd bleef. Dit had tot gevolg dat de hele bestrating
gerestaureerd diende te worden. Gezien het plein een geklasseerd
historisch monument was geworden, bleek het vanzelfsprekend dat
de hoofdarchitect, verantwoordelijk voor de historische gebouwen,
de rol van coördinator toegewezen kreeg. Het uitgangspunt van
Pierre-Yves Caillault was het terugvinden van de oorspronkelijke
samenhang, doorheen de harmonie tussen de straatbezetting en de
gebouwen, gekoppeld aan het hedendaagse gebruik als voetgangersplein.
De nieuwe inrichting is inderdaad volledig aangepast aan een
hedendaags gebruik en houdt rekening met de voorwaarden waaraan
een modern plein moet voldoen; nutsvoorzieningen zoals waterleiding,
drainering, elektriciteit, telefoon en straatverlichting, maar ook optische
vezels en geluidsinstallaties voor animaties, werden in de nieuwe
bestrating geïntegreerd.
MATERIALEN
Pierre-Yves Caillault liet zich voor het concept van de materialen en het
eindontwerp inspireren door de oorspronkelijke staat van het plein.
Die was gekend door een verslag van de werken uit 1755, dat in de
archieven was teruggevonden en de werf zeer nauwkeurig beschreef,
maar ook door een anoniem schilderij uit de 18 de eeuw waarop het
plein in afwerking staat afgebeeld. (zie kader) De architect heeft voor
de restauratie van het plein (106 x 124 m) het gebruik aangeraden
van duurzame materialen die beantwoorden aan de hedendaagse
OPTIONS DE DÉPART
Le premier acte vers la “piétonisation” a été porté en 2003 par le
classement du sol, afin d’assurer une continuité de traitement entre
les bâtiments (Opéra, Musée, Mairie...) et la place. La piétonisation
impliquait une restauration totale du pavement. La place devenant
monument historique classé, la collaboration de l’architecte en chef
des monuments historiques comme maître d’œuvre s’est imposée.
Pierre-Yves Caillault a choisi comme option de départ de retrouver
la cohérence du projet d’origine à travers l’harmonie entre le sol et
les bâtiments, tout en conciliant l’usage contemporain d’une place
piétonne. L’aménagement est en effet totalement adapté à son usage
contemporain et tient compte des contraintes d’usage d’une place
moderne, intégrant dans le nouveau sol les différents réseaux : eau et
assainissement, électricité, téléphone, éclairage public, mais aussi fibre
optique et sonorisation pour les futures animations.
LES MATÉRIAUX
Les principes retenus par Pierre-Yves Caillault s’inspirent pour le choix
des matériaux et le dessin définitif de la place de l’état originel connu par
la découverte d’un Mémoire de travaux de 1755, exhumé des Archives,
décrivant très précisément le chantier, ainsi que par un tableau anonyme
du 18 e siècle représentant la place à sa création. (voir encadré)
En ce qui concerne la sélection des matériaux, l’architecte a préconisé
pour la restauration de la place (106x124 m) l’emploi de matériaux
adaptés à la pérennité des ouvrages et répondant aux normes actuelles
de sécurité et de confort. Les carrières d’origine étant inexploitées, les
critères ayant présidé au choix ont favorisé pour la surface claire, une
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 5

2. 3.
HISTORISCHE VERMELDINGEN
Het koninklijk plein van Nancy werd gebouwd tussen 1751 en 1755.
Dit weelderig ensemble was een droom van Stanislas Leszczynski,
voormalige koning van Polen, schoonvader van Lodewijk XV en Hertog
van Lotharingen. Het werd opgebouwd door Emmanuel Héré, eerste
architect van Stanislas, bijgestaan door de ijzersmid Jean Lamour.
De prioritaire doelstelling van de hertog is het oprichten van een koninklijk
plein met rondom gebouwen voor de overheid en culturele diensten
en in het midden ruimte voor het standbeeld van de keizer. De architect
handelt als een kenner van stedelijke toneelschilderkunst door de “place
royale” te verbinden met de “Place de la Carrière”, naar een nieuwe
architecturale verordening van de voorgevels en in perfecte symmetrie
die de illusie schept van een berekend programma. De heropbouw van
de koninklijke poort als een triomfboog, de verplichte doorgang tussen
de twee pleinen, zet al zijn kracht op het perspectief.
De oorspronkelijke staat van het plein is gekend dankzij een lijst die
werd bewaard in een privé verzameling en een in de Gemeentelijke
Archieven opgeborgen nauwkeurige beschrijving van de meting van 16
en 24 augustus 1755, door De Gentillatre, zager. In het centrum bevindt
zich dus het standbeeld van de koning op een voetstuk in wit marmer.
Het plein is lichtjes gewelfd om het standbeeld wat groter te doen lijken
door middel van het perspectief, maar ook om een goede afwatering te
bekomen. De voetpaden liggen tegen het gelijkvloers van de gebouwen
en vormen hun dorpel. Zij zijn voorbehouden aan vooraanstaande
personen, terwijl het laag gedeelte van de bestrating bestemd is voor
het paardenverkeer, rijtuigen en mensen met kruiwagens en karren.
De bodem is dan bedekt met zogenaamde “rode “ kasseien en met een
dubbele rij zogenaamde “zwarte” kasseien die de straatgoot rondom
het plein vormen, het hekken rond het koninklijk standbeeld omringen
en vier hoeklijnen tekenen.
Na zijn plechtige inhuldiging in 1755, ondergaat het plein de wraak van
opstandelingen die het standbeeld neerleggen en het plaveisel stukslaan.
Daar de paardenrijtuigen en ruiters in die tijd de gewoonte hadden het
plein via de kortste weg over te steken, worden er palen geplaatst die
de geplaveide weg in kleine modules verdelen en bestemd zijn voor
paardenrijtuigen, het centraal vlak wordt in losse aarde gelaten.
In 1831 wordt het plein herdoopt tot “place Stanislas” kort na de
oprichting van het bronzen standbeeld van de hertog, ter vervanging
van het standbeeld van Lodewijk XV. Daarna wordt het plein bemeubeld
met palen en straatlantaren en de bitumen voetpaden worden hersteld.
In 1958 wordt het plein overgeleverd aan de automobiel: het terrein
krijgt een nieuwe vorm, wordt volledig gelijk gemaakt en bezet met
beton om er te kunnen stationeren. In 1983 wordt er een verbod op
parkeren ingevoerd.
REPÈRES HISTORIQUES
La place royale de Nancy a été construite entre 1751 et 1755.
Ce somptueux ensemble architectural a été rêvé par Stanislas
Leszczynski, ancien roi de Pologne, beau-père de Louis XV et duc
de Lorraine, et composé par Emmanuel Héré, premier architecte
de Stanislas, secondé par le génial ferronnier Jean Lamour.
L’objectif prioritaire du duc est la création d’une place royale, bordée
d’édifices abritant les lieux de pouvoir et de culture, écrin de la statue
du souverain. L’architecte opère alors en scénographe urbain, reliant
la place royale à la place de la Carrière, selon une nouvelle ordonnance
architecturale des façades et en parfaite symétrie, donnant l’illusion
d’un programme concerté. La reconstruction de la porte royale en arc
de triomphe, passage obligé entre les deux places, donne toute sa
force à la perspective.
L’état originel de la place est connu grâce à un tableau issu d'une
collection privée et à une description précise conservée aux Archives
municipales dans le toisé des 16 et 24 août 1755 (du) sieur De
Gentillatre. Au centre donc trône la statue du roi sur un piédestal de
marbre blanc. La place est légèrement bombée pour faire paraître plus
grande la statue par le truchement de la perspective, mais aussi pour
permettre l’évacuation des eaux. Les trottoirs sont de plain-pied avec
le rez-de-chaussée des immeubles dont ils constituent le seuil. Ils sont
réservés aux personnes de qualité, alors que le “bas du pavé” est destiné
à la circulation des chevaux, des voitures et du peuple poussant et tirant
brouettes et charrettes. Le sol est alors couvert de pavés dits “rouges” et
d’une double rangée de pavés dits “noirs” qui forment le caniveau sur
le pourtour de la place, ceinturent la grille autour de la statue royale et
dessinent quatre diagonales.
Inaugurée avec faste en 1755, la place subira ensuite la vindicte des
révolutionnaires qui déposeront la statue et feront sauter le pavage
d’origine. Les voitures à cheval et les cavaliers ayant tendance à traverser
la place au plus court, leur course est réfrénée à cette époque par des
bornes délimitant la chaussée pavée en petits modules, destinée aux
voitures à cheval, l’aire centrale étant laissée en terre battue. Elle sera
rebaptisée “place Stanislas” en 1831, peu après l’érection de la statue
en bronze du duc remplaçant celle de Louis XV. La place sera ensuite
meublée de bornes et de réverbères, et des trottoirs en bitume seront
aménagés. En 1958, elle sera livrée à l’automobile : le terrain sera
remodelé, entièrement aplani et pavé de trames de béton permettant
le stationnement. Le stationnement sera interdit sur la place dès 1983.
6 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

1. September / Septembre 2005
2. C.1965
3. C. 2000
4. Juni / Juin 2005
5 tot /à 7. Werken / Chantier
4. 5.
veiligheidsnormen. Daar de oorspronkelijke groeven niet in uitbating
waren, beantwoordde een uit Kroatië afkomstige steen, die verschillende
schakeringen van grijs, langs beige, tot gebroken wit in zich draagt,
het best aan de criteria van heldere vlakken. Voor de omtrek (de stenen
geulen) en de diagonalen, ging de keuze naar Belgische Blauwe Steen ,
afkomstig van de Carrières du Hainaut.
ONTWERP VAN HET PLEIN
Het restauratieproject houdt rekening met de oorspronkelijke helling :
het plein heeft zijn gewelfde vorm teruggekregen en het standbeeld
beneemt opnieuw een dominante plaats midden in het geheel.
De tekeningen werden opgemaakt in voegbanden van hetzelfde soort
van de ene naar de andere kant, volgens de lengte van de kassei, zoals
aangeduid door een kasseilegger van het plein in 1754. De straatgoten
bestaan uit een dubbele rij kasseien.
De kasseieen uit heldere kalksteen die op het plein gelegd werden beantwoorden
aan afmetingen gekend door de opmeting van 1755: 8 à 10
duimen (22,9 tot 28,6 cm) lang, 6 à 8 duimen (17,2 tot 22,9 cm) breed.
De dikte bedraagt 15 cm.
De ”zwarte” plaveibanden in Blauwe Steen van Henegouwen zijn 20
duim breed (ongeveer 58 cm) en werden geplaatst in twee rangen
van 28,5 cm over drie verschillende lengtes: 17, 20 en 23 cm. Bij een
dikte van 15 cm vormen ze de straatgoot langsheen de voetpaden;
ze bevinden zich ook rond het koninklijk standbeeld en tekenen de
diagonalen van het plein. Oorspronkelijk waren de keien gekliefd.
Vandaag zijn enkel de zijden gekliefd - hetgeen het mogelijk maakt
de proporties van het werk uit de 18 e eeuw te behouden – maar het
oppervlak is regelmatig om het de voetgangers comfortabel te maken.
Wat de blauwe steen aangaat, werd een bijzonder technische oplossing
gekozen om het uitzicht van de plaveisteen van vroeger te benaderen:
dikke langs alle zijden gezaagde stenen werden (ruw) geboucharcheerd
en daarna verouderd met de trommel.
pierre en provenance de Croatie présentant la particularité de se décliner
en différentes nuances, du gris au blanc cassé en passant par le beige.
Pour le périmètre de la place (représenté par les caniveaux), ainsi que
pour les deux diagonales, c’est la pierre bleue de Belgique qui a été
sélectionnée, provenant des Carrières du Hainaut.
LE DESSIN DE LA PLACE
Le projet de restauration restitue la déclivité d’origine : la place a
retrouvé sa forme bombée et la statue domine à nouveau au centre de
la composition. Le calepinage a été établi en bandes à joints coupés de
même échantillon d’un bout à l’autre, suivant la largeur du pavé, comme
le stipule en 1754 un paveur de la place. Les caniveaux reprennent un
double rang de pavés.
Les pavés de calcaire clair mis en œuvre sur le carreau de la place sont
conformes aux dimensions connues grâce au toisé de 1755 : 8 à 10
pouces (22,9 à 28,6 cm) de longueur, 6 à 8 pouces (17,2 à 22,9 cm) de
largeur. L’épaisseur retenue est de 15 cm.
Des bandes de pavés “noirs” en Pierre Bleue du Hainaut mesurant 20
pouces de large (environ 58 cm) ont été placés en deux rangs de 28,5
cm, sur trois longueurs différentes : 17, 20 et 23 cm. D’une épaisseur
de 15 cm, ils forment le caniveau le long des trottoirs, soulignent le
pourtour de la statue royale et dessinent les diagonales de la place.
A l’origine, les pavés étaient clivés. Aujourd’hui, seuls les chants sont
clivés – ce qui permet de garder les proportions et l'apparence de
l’ouvrage du 18 e siècle – mais la surface est régulière afin de ménager
le confort des piétons. En ce qui concerne la pierre bleue, afin de se
rapprocher de l’aspect des pavés d’origine, une solution technique
particulière a été retenue : de gros pavés sciés sur toutes les faces ont
été bouchardés (gros) pour ensuite être vieillis au “trommel”.
Si la place comptait à l’origine 8 avaloirs, leur nombre a été porté à 16,
doublant les branchements au réseau d’assainissement, dans un souci de
TECHNISCHE STEEKKAART
FICHE TECHNIQUE
Bouwmeester / Maître d’ouvrage
Stedelijke Gemeenschap van groot Nancy
Communauté urbaine du Grand Nancy
Werkmeester / Maître d’œuvre
Hoofdarchitect historische monumenten
Architecte en chef des monuments historiques
Prijs van de werken / Coût de l’ensemble
8.700.000 €
Financiële steun / Soutien financier
Franse Staat / Etat français
Gewest La Lorraine / Région lorraine
Algemene Raad van Meurthe et Moselle / Conseil général de
Meurthe et Moselle
Plaveiwerken / Travaux de pavage
Eurovia
Steenmaterialen / Matériaux pierreux
Kalksteen uit Kroatië (Kanfanar en Selina) –Carrières de Blauwe
Belgische Steen– (Carrières du Hainaut) / Pierre calcaire de Croatie
(Carrières de Kanfanar et de Selina) – Pierre bleue de Belgique
(Carrières du Hainaut)
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 7

6. 7.
Daar waar er oorspronkelijk maar 8 rioolkolken waren, zijn het er nu 16
geworden. Ze verstevigen de aansluiting tot de saneringsnetten voor het
comfort van de gebruiker. Die uit massieve steen gehouwen straatgoten
werden eveneens geproduceerd in blauwe steen van Henegouwen.
Technisch detail: onmiddellijk nadat het plein van zijn oude bekleding
af was en aangestampt, werd het voorzien van een “omhulling” om de
afwatering van het regenwater te garanderen. Nadien werd het geheel
bedekt met een houdbaarheidmengsel “split”. Door dat “tapijt” konden
de plaveien van 15 cm. dik geplaatst worden. Direct na plaatsing “in den
droge”, werden de voegen gevuld met ongeveer 10 cm van die beruchte
“split”, vooraleer een “elastische” en dichte mortel te krijgen.
ONDERHOUDSPROGRAMMA
Om de steen te beschermen werd er een antivlekken product op
aangebracht. Dagelijks wordt het plein geborsteld vanaf 4u. ’s ochtends;
daarbij wordt heel goed gelet op het verwijderen van chewing-gums,
tags en graffitis. Bepaalde gevoelige plaatsen in de omtrek van het plein
krijgen dagelijks een wasbeurt, terwijl de grond een maal per week
gereinigd wordt. Om de drie maand gebeurt er een ontvetting
en besproeiing onder hoge druk.
Het plein is verboden voor alle voertuigen, behalve voor hulpdiensten
en brandweer en, in bepaalde omstandigheden, voor bestelwagens en
bewoners. Het huisvuil wordt opgehaald van buiten het plein. Anderzijds
moeten een aangepaste menselijke bewaking, toezicht- en oproeppalen
voor de rust en gastvrijheid zorgen op het plein waar ieder jaar meer dan
honderd bezoekers komen.
COLLECTIEF ONTWERP
Om een dergelijke onderneming succesvol te laten verlopen diende
men natuurlijk beroep te doen op de medewerking van de bewoners.
Gedurende de hele tijd van de werken, deed de overheid heel veel
informatiewerk via de plaatselijke media ter attentie van de omwonenden,
de bevolking van groot Nancy, en ook bezoekers: brieven en
informatievergaderingen, folders en aanwijzingsborden, permanente
tentoonstellingen, specifieke pagina’s op de gemeentelijke internetsites
met webcam, pedagogische werkplaats om de verschillende werkfasen
en gebruikte technieken uiteen te zetten, en om beroepskorpsen voor
te stellen. Deze voorbeeldige communicatie heeft voor een groot stuk
bijgedragen tot het welslagen van deze ambitieuze onderneming.
Dit plein is het symbool van de stad. Het is daar dat de bewoners
samenkomen op grote momenten. Na lange tijd toegankelijk te zijn
geweest voor het autoverkeer, werd het plein (definitief ?) heroverd door
de voetganger. Het project verwezenlijkt te “ Nancy” werd gemaakt
op schaal van de mens, om de voorbijganger te behagen en comfort te
bieden. Het is statiger, netter, mooier : een grote minerale en heldere
vlakte, gekruist door twee donkere diagonalen. In Belgische steen.
confort de l’usager. Ces caniveaux, taillés dans des pierres massives, ont
été également produits en pierre bleue du Hainaut.
Détail technique : une fois la place débarrassée des anciens revêtements
et damée, elle a été recouverte d’un “enrobé” afin de garantir le
bon écoulement des eaux de pluies. Par après, un mélange de
stabilisé / “split” est venu recouvrir l’ensemble. Ce “tapis” a permis la
pose des pavés de 15 cm d’épaisseur. Un fois ces pavés posés “à sec”,
les joints ont été remplis sur environ 10 cm de ce fameux “split”, avant
de recevoir un mortier “élastique” et étanche.
PROGRAMME D’ENTRETIEN
Les pavés ont été recouverts préventivement d’un produit anti-salissures.
Un balayage complet de la place s’opère quotidiennement à partir
de 4h du matin, de même qu’une intervention particulière veille à la
suppression des chewing-gums, tags et graffitis. Certains points plus
sensibles aux alentours de la place sont lavés quotidiennement, alors
que la totalité du sol est nettoyée une fois par semaine. Le dégraissage
et le lavage à haute pression sont effectués trimestriellement.
L’accès à la place est interdit à tout véhicule, exception faite pour les
services de secours et d’incendie et, dans certaines conditions, pour les
livreurs et riverains. La collecte des ordures ménagères est organisée
depuis l’extérieur de la place.
D’autre part, une surveillance humaine adaptée, des bornes de contrôle
et d’appel ainsi qu’un système de vidéosurveillance devraient contribuer
à assurer la tranquillité et la convivialité sur ce site accueillant chaque
année plus de deux cent mille visiteurs.
UN PROJET COLLECTIF
Une telle entreprise se devait de s’assurer le concours des habitants qui
contribuent largement à son succès. Un remarquable travail d’information
mobilisant les médias régionaux a été assuré par les autorités tout
au long du chantier à destination des riverains, des habitants du Grand
Nancy, comme des visiteurs : lettres et réunions d’information, dépliants
et panneaux signalétiques, expositions permanentes, pages spécifiques
sur les sites internet municipaux avec webcam, chantier pédagogique
expliquant les différentes phases du chantier, les techniques utilisées, et
présentant les corps de métier. Cette communication exemplaire est
pour beaucoup dans la réussite de cette ambitieuse entreprise.
Cette place est le symbole de la ville. C’est là que convergent ses
habitants dans les grands moments. Longtemps ouverte à la circulation
automobile, la place a donc été (définitivement ?) reconquise par le
piéton. Le projet réalisé à Nancy a été conçu à l’échelle de l’homme,
pour le plaisir et le confort du passant. Elle est plus majestueuse, plus
nette, plus belle : une vaste étendue minérale et claire, traversée par
deux diagonales sombres. En pierre belge.
8 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

HISTORISCHE MATERIALEN
De gemeentelijke archieven van Nancy bewaren de contracten die in
de 18 de eeuw werden afgesloten met de groefmeesters en meestervloerleggers
voor de werken op het koninklijk plein.
Op sommige wordt een beschrijving gegeven van de kwaliteit,
afmetingen en ontginningsplaatsen, op andere vindt men gegevens
over de plaatsing van de steen op de werf.
Men vindt er ook metingen van werken die gebeurden vóór de
betaling van de aannemers en werknemers, met vermelding van
de vorderingsstaat van de werken.
Dit soort documenten is van essentieel belang om de historiek
te begrijpen van het beheer van de werf, vooral wat de
materiaallevering betreft in dit geval. Het is zo dat geweten is dat
de steen afkomstig was van groeven uit de streek en uitgebaat
binnen een straal van 10 km. van de werf.
Door toedoen van de Universiteit van Nancy II, konden de ontginningsplaatsen
van de materialen nauwkeurig gelokaliseerd worden.
Het betreft enerzijds een kalksteen die in de meting de naam “rode
steen” draagt, hetzij een crinoïdische kalksteen met fragmenten in
kalkspaat van de stengels van stekelhuidigen uit de zee, genaamd
zeelelies en anderzijds een kalksteen met ombuigingen, in de meting
genaamd “zwarte steen”, namelijk een kalksteen van de synemuriaan
met een grijze kleur en een lichtblauwe tint, bewoond met Portugese
oesterschelpen.
MATÉRIAUX HISTORIQUES
Les archives municipales de Nancy conservent les contrats passés
au 18 e siècle avec les maîtres carriers et les maîtres paveurs pour la
mise en œuvre de la place royale.
Certains décrivent la qualité, les dimensions et les lieux d’exploitation,
d’autres énoncent précisément la pose et l’installation des
pierres sur le chantier.
Il y a aussi des métrés de travaux, réalisés avant le paiement des
entrepreneurs et des ouvriers, retraçant l’état d’avancement des
travaux.
Ce type de document est essentiel pour la compréhension historique
de la gestion du chantier, et en particulier ici en ce qui concerne
la fourniture des matériaux. C’est ainsi que l’on apprend que les
pierres provenaient de carrières de la région exploitées dans un rayon
inférieur à 10 km du chantier.
Grâce à la collaboration avec l’Université de Nancy II, les lieux
d’extraction des matériaux ont donc été localisés précisément.
Il s’agit d’une part d’un calcaire appelé “pierre rouge” dans le toisé,
soit un calcaire crinoïdique contenant des fragments en calcite des
tiges d’échinodermes marins et d’autre part d’un calcaire à gryphées,
nommé “pierre noire” dans le toisé, à savoir un calcaire lorrain du
sinémurien de couleur grise légèrement bleuté, habité de coquilles
d’huîtres, ancêtres de l’huître portugaise.

F U N E R A I R E S E C T O R / F U N E R A I R E
WAT MOET MEN DENKEN ?
ENKELE VRAGEN OVER ONZE BEGRAAFPLAATSEN
BIJ HET LICHT VAN POMPOENEN
Halloween, het feest dat van uit de Verenigde Staten, na een kleine omweg,
naar hier is overgewaaid, wordt stilaan een van de belangrijkste culturele
gebeurtenissen op de kinderkalender. Als vele volwassenen er nog niet aan
meedoen - dat feest behoort immers niet tot de familiale traditie – moet men
toegeven dat het principe van de beheersing van angst doorheen het spel van
verschrikking een ware rage is geworden in onze maatschappij.
QUE PENSER ?
PETITES INTERROGATIONS SUR NOS CIMETIÈRES
À LA LUEUR DES CITROUILLES
La fête d’Halloween, importée tout droit des Etats-Unis après quelques détours, est en passe
de devenir un de ces événements culturels importants du calendrier enfantin. Si sa célébration
dépasse encore nombre d’adultes – ladite fête n’étant pas inscrite dans leur tradition familiale –,
il faut bien reconnaître que le principe de domestication de la peur par le jeu de l’épouvante
trouve, dans notre société, un véritable champ d’action.
Xavier Deflorenne
Beheerscel van het Funerair Patrimonium
Ministerie van het Waalse Gewest
Cellule de Gestion du Patrimoine funéraire
Ministère de la Région wallonne
Het is echter niet de bedoeling om een sociologische analyse van dit
fenomeen te brengen: het feest van Halloween, net voor Allerheiligen en
Allerzielen, is maar een voorwendsel om in deze kroniek van het funerair
erfgoed en het beheer van begraafplaatsen een veel ernstiger thema
aan te snijden: de kwaliteit van het beheer van sites waarvan het sociaal
karakter niet moet bewezen worden.
BIJZAAK ?
In de geest van sommigen is het nog precies of het kerkhof maar bijzaak
is op het gebied van het beheer van groene ruimten, maar ze vergissen
zich: er zou wel een en ander kunnen veranderen in de nabije toekomst.
Inderdaad, de grondige herziening van de wet op begraafplaatsen
en lijkbezorging, een moeilijke maar noodzakelijke oefening waar de
algemene directie van de lokale besturen van het Waalse Gewest sinds
enkele maanden mee bezig is, zou er moeten voor zorgen dat de vrij
droevige bemerkingen bij dit artikel, onder vorm van postkaarten,
verminderen. De onvoorziene hinderpalen aangestipt aan de hand van
deze illustraties zijn talrijk en verspreid, misschien omdat ze gaan over
alle raakpunten van het funerair beheer, van bij de bezetting van de
ruimte, de kwaliteit van crematiestructuren, onderhoudswijzen tot aan
het erfgoedkundig en stedelijk bewustzijn.
Ces lignes ne s’attacheront toutefois pas à une analyse sociologique
du phénomène : la fête d’Halloween, proche de la Toussaint et du Jour
des morts, n’est qu’un prétexte, dans cette chronique consacrée au
patrimoine funéraire et à la gestion des cimetières, pour aborder un
thème beaucoup plus sérieux : la qualité de gestion de sites dont
l’objet social n’est pas à démontrer.
PARENT PAUVRE ?
Certains esprits sont encore enclins à croire que le cimetière n’est que le
parent pauvre de la gestion des espaces publics, qu’ils se détrompent :
de nombreuses choses pourraient très prochainement changer. En effet,
la révision approfondie de la loi sur les funérailles et sépultures, exercice
– lourd mais indispensable – auquel s’attache la Direction Générale des
Pouvoirs Locaux de la Région wallonne depuis quelques mois, devrait
permettre de limiter l’existence des bien tristes observations en forme
de cartes postales qui émaillent cet article. Les points d’achoppement
relevés au gré de ces illustrations sont nombreux et dispersés, peut-être
simplement parce qu’ils touchent tous les axes de la gestion funéraire,
passant de l’occupation de l’espace, la qualité des structures cinéraires,
les modes d’entretien jusqu’à la conscience patrimoniale et urbanistique.
10 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

3.
4. 1.
2.
5.
FOTOALBUM
Als de Hallonweengekte maar een voorwendsel is om spoken uit het
donker te laten komen, is het ook een gelegenheid om minder fraaie
foto’s te tonen, die genomen werden bij onderzoeken op het terrein
en die eraan herinneren hoezeer de funeraire realiteit in Wallonië (zelfs
als deze vaststelling voor geheel Europa geldt) een domein blijft waar
men tot de bepaling van regels en controles moet komen. Er zijn teveel
afwijkingen waar te nemen op onze grote begraafplaatsen, als men er
maar wil op letten, zowel op gebied van volksgezondheid, openbare
orde, logica en gezond verstand. Die situaties hebben natuurlijk veel
varianten van gemeente tot gemeente; zegt men niet dat het slechte
altijd aan het goede raakt ? Een “kleine spokengalerij” kan als geen
ander de geesten openen of, tenminste, verwondering of ongeloof
uitlokken, twee réflectiemotoren. De deontologie gebiedt ons de
plaatsen waar die foto’s werden gemaakt niet te vermelden : ze dienen
maar als voorbeeld, er hadden er net zo goed andere kunnen liggen.
VERSTOPPING
Wat moet men denken van die begraafplaatsen waar zelfs de paden
voor begraving werden gebruikt? Een verbazingwekkende toestand,
want die plaatsen zijn niet meer beheerbaar omdat wegenwerken
en ruimtebezetting door elkaar werden gehaald in die mate zelfs dat
de eerste verdwenen zijn. Men kan zich de consequenties voorstellen
van dergelijke toestanden bij het gebruik van de huidige mechanische
middelen. Het resultaat van een dagelijks beheer, van het verlies van
archieven en registers, van de afwezigheid van duidelijke aanwijzingen
voor de agenten op het terrein; zoveel tekenen leiden tot dergelijke
warboel, die getuigt van een totaal gebrek aan kennis van de manieren
van organiseren en van de stedenbouwkunde van onze begraafplaatsen.
En wat moet men dan denken van die gemeentesecretaresse die mij
verklaarde dat deze praktijk een kenmerk is van gemeente - autonomie?
Men zou er kunnen om lachen… (Fig.1 en 2)
BESCHADIGINGEN
Wat moet men denken van de huidige “chantiers”, van feiten en het
doen en laten van aannemers of van het gemeentepersoneel, die oude
grafmonumenten beschadigen, hetzij door langsheen de funderingen
te graven, hetzij door grond op ongeschikte plaatsen te storten? Men
handelt onverantwoord, nogmaals, zowel in het beschadigen van de
eigendom ernaast als om een weg af te bakenen die regelrecht tot
ALBUM PHOTOS
Si l’imagerie “halloweenesque” n’est qu’un prétexte à laisser les
fantômes sortir de l’ombre, elle est aussi l’occasion de rassembler des
photographies qu’on ne montre pas avec plaisir, prises au fil d’expertises
de terrain, et qui rappellent combien la réalité funéraire en Wallonie
(même si ce constat pourra s’appliquer à l’ensemble de l’Europe) reste
un domaine où il faudra bien en arriver à l’établissement de règles et
de contrôles. Trop d’aberrations – qui touchent tout autant la salubrité,
l’ordre public, la logique que le bon sens – se laissent voir au travers de
nos nécropoles pour peu qu’on y soit attentif. Certes, la situation connaît
d’infinies variations entre telle ou telle commune ; ne dit-on pas que le
meilleur côtoie toujours le pire ? Rien de tel qu’une “petite galerie des
horreurs” pour ouvrir les esprits, ou, au moins, provoquer l’étonnement
ou l’incrédulité, deux moteurs de la réflexion. Un souci déontologique
impose de ne pas localiser les lieux où furent réalisées ces photographies :
elles ne sont là qu’à titre d’exemple, d’autres auraient pu se trouver
à leur place.
EMBOUTEILLAGES
Que penser de ces cimetières dans lesquels même les allées ont été
utilisées pour l’inhumation ? Situation étonnante que ces lieux devenus
ingérables parce que la voirie et l’occupation de l’espace se sont
confondues jusqu’à annuler la première. On imaginera les conséquences
de telles situations pour l’emploi des moyens mécaniques actuels.
Résultat d’une gestion au quotidien, de la perte des archives et des
registres, de l’absence d’indications claires pour les agents de terrain ;
autant de traits qui conduisent à ce type d’imbroglio, témoin direct de
l’absence complète de connaissance des modes organisationnels et
urbanistiques de nos cimetières. Que penser alors de cette secrétaire
communale qui m’a expliqué cette pratique comme une marque de
l’autonomie communale ? Cela pourrait prêter à sourire… (Fig.1 et 2)
DÉGRADATIONS
Que penser de ces chantiers contemporains, faits et gestes d’entrepreneurs
du funéraire ou de personnel communal, qui dégradent les monuments
anciens, soit en creusant le long des fondations, soit en déversant leurs
remblais à des endroits inappropriés ? Il y a de l’inconscience, une fois
encore, tant à porter atteinte à la propriété d’autrui qu’à mettre en place
les jalons qui mèneront tout droit à l’accident… Nécessité par l’exemple
d’un contrôle et d’un cahier des charges communal pour tous travaux
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 11

een ongeval moet leiden… Is er bij voorbeeld nood aan een controle
en een bestek voor alle werken op begraafplaatsen? Ongetwijfeld. Het
kerkhof zou wel de enige plaats onder de menselijke woonplaatsen zijn
waar gelijk wie gelijk wat zou mogen doen, straffeloos en zonder enge
verantwoordelijkheid voor de gevolgen. (Fig.3 tot 6)
VOLKSGEZONDHEID
Wat moet men denken van die menselijke resten die de grond van
sommige Waalse begraafplaatsen bezaaien? Zeker, “wervels zijn er
genoeg in onze rug, het is niet zo erg als er ergens een verloren raakt
op een pad”. Maar is dat ook zo als men tegen een gemummificeerde
voet, een schedel of een haardos aantrapt? Het plaatje is al minder
leuk, men gaat zich ook afvragen hoe het zit met de openbare orde
of volksgezondheid op deze plaats…Een knekelhuis had dit soort
onaangenaamheden kunnen vermijden. (Fig.7)
ONBEWUSTHEID
Wat moet men denken van het gemeentepersoneel dat midden in de
begraafplaats overschotten verbrandt van kisten die uit de grafkelders
komen waar het zopas een andere bestemming heeft aan gegeven?
Deze handeling is natuurlijk in overtreding met een ganse reeks
milieuwetgevingen, maar er is meer, welke politieke gevolgen zou een
dergelijk spektakel niet kunnen hebben als particulieren dat zouden zien.
Stel u voor dat er op dat moment een journalist zou voorbijgekomen
zijn die op een schandaal uit is… Als onbewustheid grote gevolgen kan
hebben, is dat ongetwijfeld omdat het niet voorgoed synoniem is aan
onverantwoordelijkheid…(Fig.8)
RESPECTLOOS
Wat moet men denken van een gemeentelijk onderhoud dat erin bestaat
het kerkhof telkens weer te voorzien van een nieuwe laag grint, opdat
het “netjes zou lijken”? Mocht het dan nog volgens de regels van de
kunst gebeuren, dan zou het nog gaan. Maar wat moet men zeggen van
die lagen grint die langzaamaan de strooiweiden inpalmen. Men kan het
technisch bekijken en stellen dat voldoende hoge boordstenen rond die
structuren deze toestand hadden kunnen voorkomen. Men kan het ook
bekijken als een gebrek aan wettelijke gelijkheid tussen de structuren
van crematie en begraving, of nog als een gebrek aan eerbied (of als
oneerbiedigheid) vanwege de beheerders van begraafplaatsen jegens
hun overledenen. (Fig.9)
ONGELIJKHEID
Wat moet men denken van die strooiweiden waar het onkruid welig
groeit? Dat ze ongetwijfeld minder lelijk zijn dan die strooiweiden
waarvan de structuren enkel op de naam ervan gelijken. Toch een rare
tijd waarin men genoopt is het bestaan van een zone van de verstrooiing
van menselijke as aan te duiden met een plaatje dat de functie van het
gebied aangeeft … het is waar dat de plaats, bij de eerste aanblik, geen
respect oproept, erger nog, het sacrale van de zone is visueel niet waar
te nemen. Hieruit blijkt onder andere de ongelijkheid onder burgers ten
opzichte van de dood: de kwaliteit van de menselijke resten is afhankelijk
van de interesse of desinteresse van de gemeentelijke overheid voor zijn
begraafplaatsen. (Fig.10)
DWAASHEID
Wat moet men denken van logische absurditeiten, zoals een columbarium
waar men enkel naartoe kan gaan als men de strooiweide
overloopt? Of van een heel kleine strooiweide die volledig afgezet is
met een haag zodat men er nooit met een maaimachine aan kan.
Of nog, van de vele columbaria die inderhaast werden opgericht op
zodanig ongeschikte plaatsen dat deze structuren reeds beschadigd
waren nog voor hun installatie? Daar is maar een antwoord voor: de
beslissingen van de beheerders van begraafplaatsen gebeuren somtijds
ondoordacht en zonder om te kijken. Een beetje logica was voldoende
geweest, tenminste als men de plaats kende waar men optrad… (Fig.11)
ONWETENDHEID ?
En, tot slot, wat moet men denken van die kerkhofzones die werden
vernietigd zonder enige reflectie over hun historische of erfgoedkundige
dans les cimetières ? Evidemment. Le cimetière serait bien le seul endroit
de l’habitat humain où n’importe qui pourrait faire n’importe quoi en
toute impunité et sans responsabilité des conséquences. (Fig.3 à 6)
SALUBRITÉ
Que penser de ces restes humains qui jonchent le sol de certains cimetières
? Certes, “des vertèbres, nous en avons plein le dos, que l’une
ou l’autre s’égare dans une allée n’est pas bien grave”. Mais en est-il
de même lorsque le pas butte sur un pied momifié, un crâne ou une
chevelure ? L’image porte moins au sourire et l’on se pose les questions
en termes d’ordre public ou de salubrité des lieux… Il aurait suffi d’un
ossuaire pour éviter ce genre de désagrément. (Fig.7)
INCONSCIENCE
Que penser du personnel communal incendiant, au centre de son
cimetière, les restes de cercueils extirpés des caveaux qu’il vient de
désaffecter ? Certes, cette attitude contrevient à toute une série de
lois environnementales, mais plus loin encore, on se posera la question
des conséquences politiques que l’observation d’un tel spectacle par
des particuliers peut amener. Imaginons qu’un journaliste en quête de
scandale soit venu à passer par là… Si l’inconscience peut conduire à de
grands effets, sans doute est-ce parce qu’elle n’est définitivement pas
synonyme d’irresponsabilité…(Fig.8)
IRRESPECT
Que penser d’un entretien communal qui consiste à “recharger” le cimetière
d’une couche de gravier, et ce à intervalle régulier, pour que “ça ait
l’air propre” ? Si c’était fait dans les règles de l’art, cela passerait encore.
Mais que dire de ces couches de gravier qui, progressivement, envahisse
les pelouses de dispersion ? On peut considérer la chose sous l’angle
technique ou de la mise en évidence de ces structures par des bordures
suffisamment hautes et qui auraient permis d’éviter cette situation. On
peut aussi la considérer en termes de manquement à l’égalité légale
entre les structures cinéraires et les structures d’inhumation, ou encore
en termes de respect (ou d’irrespect) des gestionnaires des sites pour
leurs défunts. (Fig.9)
INÉGALITÉ
Que penser de ces pelouses de dispersion peuplées de mauvaises
herbes ? Qu’elles sont sans doute moins affreuses que ces pelouses de
dispersion qui n’ont de ces structures que le nom. Curieuse époque dans
laquelle, pour identifier une zone d’épandage de cendres humaines, on
se voit contraint d’indiquer par un panonceau la fonction de l’endroit...
il est vrai qu’à première vue, rien n’inspire ici le respect, pire, rien
n’indique visuellement la sacralité de la zone. Là se situe, entre autres
12 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

points, l’inégalité des citoyens devant la mort : la qualité de traitement
des restes est liée à l’intérêt ou au désintérêt du pouvoir communal pour
ses cimetières. (Fig.10)
ABSURDITÉ
Que penser encore d’absurdités logiques telles qu’un columbarium
auquel on accède en traversant la pelouse de dispersion ? ou d’une
pelouse de dispersion si petite et complètement entourée de haies
qu’aucune tondeuse n’y aura jamais accès ? ou encore, et les exemples
sont nombreux, de columbariums installés à la va-vite dans des endroits
si inadéquats que ces structures sont avortées dès leur installation ?
Une seule voie de réponse à tout ceci : la réflexion ou le recul manquent
parfois cruellement aux prises de décision des gestionnaires des sites
funéraires. Un peu de logique aurait suffi, encore fallait-il comprendre
l’endroit dans lequel on intervenait… (Fig.11)
IGNORANCE ?
Que penser, enfin, de ces zones de cimetières détruites sans réflexion
aucune quant à leur valeur historique ou patrimoniale ? Que les
responsables étaient inconscients de la portée de leur geste ? Ce bon
vieux concept inusable du “nous ignorions”… Mais qu’ignorions-nous
au juste ? Les appels réitérés des milieux patrimoniaux, qu’ils soient
internationaux, régionaux ou locaux à une attention accrue pour les
richesses des cimetières ? La valeur esthétique, artistique ou d’antiquariat
de nombre de ces sépultures ? Peut-être encore pire : le respect de
l’historicité et des racines de nos communautés ? Qui a dit qu’il n’y
avait pas d’avenir à respecter le passé ? Peut-être ignorait-il, lui aussi…
Il n’y a pas pire aveugle que celui qui ne veut pas entendre… (Fig.12)
Il m’est arrivé de faire remarquer que le respect du politique pour ses
électeurs se laisse mesurer à l’état d’entretien et de surveillance des
cimetières de chaque commune. Ce n’était pas une nuit de pleine lune
et aucun croque-mitaine ne ricanait dans le lointain.
11.
7. 10.
12.
6.
8.
9.
waarde? Dat de verantwoordelijke personen onwetend waren over de
draagwijdte van hun daad? Alweer dat oude vertrouwde onverslijtbaar
begrip van “ wij waren er niet van op de hoogte”… Maar van wat
eigenlijk? Van de herhaalde oproepen die erfgoedkundige milieus, hetzij
internationale, regionale of lokale, rondsturen opdat men meer aandacht
zou hebben voor de rijkdommen van begraafplaatsen?
De esthetische, artistieke of oudheidkundige waarde van een groot
aantal van die grafmonumenten? Of erger nog misschien: eerbied voor
het historisch karakter en de bronnen van onze gemeenschappen?
Wie zei er dat er geen toekomst is zonder eerbied voor het verleden?
Misschien dat hij het ook niet wist… Erger nog dan een blinde is degene
die niet wil horen… (Fig.12)
Ik heb ooit eens opgemerkt dat het respect van de politicus voor zijn
kiezers te zien is aan het goede onderhoud en het toezicht op de
kerkhoven van elke gemeente. Het was geen volle maan die nacht
en in de verte stond geen enkel spook te grijnslachen.

P O R T R E T / P O R T R A I T
OPEN BRIEF
EEN ONDERNEMING VAN MARMERBEWERKING,
EEN OORLOG ACHTERUIT ?
LETTRE OUVERTE
UNE MARBRERIE EN
RETARD D’UNE GUERRE ?
Claude Van Caubergh
Marbrier
Marmerbewerker
MISSCHIEN NIET, MAAR IK BEN NIET AL TE VEEL BEZIG MET DE
TECHNOLOGISCHE VOORUITGANG IN DE SECTOR…
Naar men mij vertelde, bevond ik mij op de armen van mijn overgrootvader
-marmerbewerker toen hij mij als zijn opvolger voorstelde. Hij
begon te Luik in de rue Defrance vóór 1914 (dat zijn dus al 2 oorlogen.)
met het plaatsen van schouwen in de huizen van de burgerij, die een
bijzonder hoge vlucht namen in die tijd. Eerst waren die schouwen
afkomstig van de grote fabrieksgebouwen van de streek van Rance Hij
veranderde de zijkanten van de schouwen met een handsteenzaag om
ze aan te passen aan de verschillende penanten. Daarna begon hij met
het bijwerken van sierlijsten, en vervolgens van sculpturen. Een kunstenaar
marmerbewerker was geboren.
Met de gedachte, die nu nog erg leeft, beter werk te kunnen leveren en
de productie te verhogen, schaft hij zich in 1926 een zaag- en lijstwerkmachine
aan getekend op maat ! Op de voorgevel van zijn winkel (nog
geen show – room) staat dan te lezen: MARBRERIE MÉCANIQUE.
Dank zij hem, erfde ik de passie voor dit vak. Van mijn grootvader
heb ik dan weer onthouden dat “leven kiezen is” en dus dat “goed
leven, goed kiezen is”. Ik heb mij ook niet onbedacht op de spiraal
van technologische investeringen geworpen. Sinds meer dan 30 jaar
investeer ik voortdurend binnen het bedrijf, dat is een economische
evidentie, die niemand betwijfelt. Maar onze investeringen hebben
veel meer te maken met beroepsvorming als met de aankoop van
een hyper gesofistikeerde uitrusting.
Vakmanschap wordt in de eerste plaats geleverd door mensen,
vakmensen, niet door posten. Dat is een keuze, geen les. Zo vormen wij
een ploeg waarvoor “handenarbeid” geen ijdel woord is. Van de inspringende
hoek op een lijstwerk in blauwe steen, tot de gepolijste uitholling
PEUT-ÊTRE PAS, MAIS JE NE VOUE PAS UN CULTE IMMODÉRÉ
AUX PROGRÈS TECHNOLOGIQUES DU SECTEUR…
D’après ce qu’on m’a dit, j’ai été sur les bras de mon arrière-grand-père
marbrier qui me présentait comme son successeur ! Celui-ci débute
à Liège rue Defrance avant 1914 (cela fait même 2 guerres…), en
installant des cheminées dans les maisons bourgeoises, dont l’essor est
particulièrement vif à l’époque. Dans un premier temps, ces cheminées
proviennent des grands ensembles manufacturiers de la région de Rance.
A coups de “sciotte”, il transforme les retours de cheminée afin de les
adapter aux différents trumeaux. Il s’attaque ensuite à la rectification de
moulures, puis de sculptures. Un artisan marbrier était né.
Dans l’optique, toujours en vogue actuellement, de parfaire la qualité
de son travail et d’en augmenter la production, il s’équipe en 1926
d’une débiteuse-moulureuse dessinée sur mesure ! On peut alors lire,
sur la devanture de son magasin (pas encore show-room !) : MARBRERIE
MECANIQUE.
Grâce à lui, j’ai hérité de la passion de ce métier. J’ai aussi retenu, de
par mon grand père cette fois, que “vivre c’est choisir”, et donc que
“bien vivre, c’est bien choisir”. Aussi n’ai-je pas foncé tête baissée dans
la spirale des investissements technologiques. Depuis plus de 30 ans,
j’investis continuellement au sein de l’entreprise, c’est une nécessité
économique évidente, que personne ne pense remettre en cause.
Mais nos investissements portent nettement plus sur la formation
professionnelle que sur l’achat d’un “matos” hyper sophistiqué.
L’artisanat, c’est d’abord des hommes, des hommes de métier, avant
que d’être des emplois. C’est un choix, ce n’est pas une leçon.
Nous entretenons ainsi une équipe pour laquelle “travailler de ses
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 15

op het druiprek van een keukenaanrecht in blauwe labrador, de meest
verscheiden bewerkingen worden met trots handmatig uitgevoerd. De
productie duurt zeker langer dan met een computergestuurde machine,
maar als vakmensen, mikken wij niet op een serieproductie. Bij ons telt
dus ook niet het aspect van de meest lage prijs, wij bieden een uniek
product aan, naar smaak van iedere klant.
Voor die markt is er natuurlijk savoir-faire nodig, maar dat volstaat
niet. Een vakman die zelf niet echt creatief is, moet op zijn minst de
wil hebben zoveel mogelijk aan de verbeelding van de voorschrijvers te
beantwoorden en ze technische raad te geven. Het is daar dat wij ons op
richten, dat is onze niche, die is niet alle dagen even comfortabel, niet
meer dan een andere in ieder geval, maar zoals de andere zou zeggen
“Dit is mijn keuze!”.
mains” n’est pas un vain mot. De l’angle rentrant sur une moulure bec
de canne, dans le petit granit, au défoncement poli sur un égouttoir de
dessus de cuisine en labrador bleu, des façonnages les plus divers sont
fièrement réalisés manuellement.
La production est assurément plus lente qu’avec une machine numérique,
mais en tant qu’artisans, nous ne visons pas la production en série.
Nous ne nous démarquons donc pas sur le volet du prix le plus bas, mais
sur l’offre d’un produit unique, propre à chaque client.
C’est un créneau qui demande bien-sûr du savoir-faire, mais il ne suffit
pas. L’artisan, s’il n’est pas vraiment un créateur, doit au moins être
animé d’une volonté de pouvoir répondre au plus près à toute l’imagination
des prescripteurs, tout en les conseillant techniquement.
C’est ce créneau que nous visons, c’est notre niche, elle n’est pas tous
les jours confortable, pas plus qu’une autre en tout cas, mais comme
dirait l’autre : “C’est mon choix !”.
In 1950 telde Luik meer dan 50 marmerbewerkers; kan men ze
vandaag nog op een hand tellen? De markt is enorm veranderd sinds
de naoorlogse jaren van heropbouw, toen elk gebouw pronkte met
een marmeren inkomhall en elk appartement met een vestibule, een
“moderne” schouw, tot zelfs een badkamer in marmer.
Als er vandaag minder klanten zijn voor marmer, dan zijn zij die er
voor kiezen des te veeleisender geworden. Buiten het permanent
actieterrein van de prestigedecoratie, heeft de “marbrerie” zich sinds
kort toegelegd op het maken van keukenwerkbladen die een groot
deel van de realisaties uitmaken. Het cliënteel van Ers is uitsluitend
privé en 50% van de werken gebeuren met een architect.
Voor een ontwerper is een onderneming die telkens weer unieke
stukken aflevert en ze met de nodige zorg en vakkennis plaatst,
een kostbaar goed dat een hoge toegevoegde waarde geeft aan
zijn projecten.
Na de trend van harde en gekleurde graniet, is er nu meer een
tendens naar kalksteen, sober van kleur, vooral in grijze tinten,
met af en toe een beperkte kleurtoets. Die tendens sluit aan bij het
minimalistisch en veeleisend design van architecten, dat het werk van
de marmerbewerker nog moeilijker maakt. Als er geen enkele kant
mag gezien worden, komt de kunst van de vakman tot uiting in het
nauwkeurig en delicaat steenverband.
En 1950, Liège comptait plus de 50 marbriers, aujourd’hui se
comptent-ils encore sur les doigts d’une main ? Le marché a
énormément changé depuis les années de reconstruction de l’aprèsguerre
où chaque immeuble se parait d’un hall d’entrée en marbre
et chaque appartement d’un vestibule, d’une cheminée “moderne”,
voire même d’une salle de bain en marbre. S’il y a moins de clientèle
aujourd’hui pour le marbre, elle est d’autant plus exigeante. Outre
le créneau permanent de la décoration de prestige, la marbrerie a
développé récemment le créneau des plans de travail de cuisine qui
représente une large partie des réalisations.
La clientèle chez Ers est exclusivement privée, et 50% des réalisations
se font avec un architecte. Pour un concepteur, une entreprise qui
réalise des pièces à chaque fois uniques et les pose avec toute la
délicatesse et le savoir-faire requis est un bien précieux qui donne une
haute valeur ajoutée à ses projets.
Après la vogue des granits durs et colorés, la tendance est actuellement
aux pierres calcaires de teintes sobres, essentiellement dans
les gris, avec de temps à autre une touche limitée de couleur. Cette
tendance correspond au design très minimaliste et exigeant des architectes
qui rend le travail du marbrier d’autant plus difficile. Lorsque
aucun chant ne peut être vu, c’est tout l’art de l’artisan qui se révèle
dans les assemblages précis et délicats. C.M.
Bij Ers wordt vooral op mensen gerekend. Dat is ongetwijfeld geen typische houding in het
aannemersmilieu, maar Claude Van Cauberg wil met mensen omgaan, niet met machines. Hij steekt
dus tijd, heel veel tijd in de opleiding van zijn leergasten, gelijk van waar ze komen, van de “PFI” of van
de Middenstand. Sommigen blijven twee jaar, anderen dertig jaar, zoals ze het willen. Als men nagaat
wat dat uitmaakt in investering, komt men op een veel hoger bedrag dan voor een belegging in een
machine, maar het is veel rendabeler, zegt hij, want die mensen kunnen alle situaties aan, om het even
dewelke. Terwijl de machine niet kan optreden, passen de mannen zich aan. Natuurlijk is de marbrerie
Ers niet machinevreemd, maar de machine is een hulp, geen doel op zich. Zo doet Claude Van Caubergh
voor bepaalde realisaties ook beroep op collega’s, waaruit synergie ontstaat, zoals bij het realiseren van
een wasbekken met medewerking van de Marmerwerken Oscar Daffe. Claude Van Caubergh werkt
voor overtuigde mensen, niet om te overtuigen!
Chez Ers le pari se fait sur les hommes. C’est sans doute une attitude atypique dans le milieu des entrepreneurs, mais Claude Van Caubergh
veut échanger avec des hommes, pas avec des machines. Il investit donc du temps, beaucoup de temps à la formation de ses apprentis, qu’ils
proviennent du PFI ou des classes moyennes. Certains restent deux ans, d’autres trente ans, chacun a son temps. Si on fait un calcul de retour
net sur investissement, c’est bien plus coûteux qu’un placement en machine, mais c’est nettement plus rentable dit-il car ses hommes peuvent
répondre à toute situation, quelle qu’elle soit. Là où la machine est incapable d’intervenir, les mains des hommes s’adaptent. Bien entendu
la machine fait partie de l’univers de la marbrerie Ers, elle y est une alliée, pas un but en soi. Ainsi pour certaines réalisations, Claude Van
Caubergh fait appel à ses confrères, de ce fait naissent des synergies comme pour la réalisation de ce lave-mains, issu de la collaboration
avec la marbrerie Oscar Daffe. Claude Van Caubergh travaille pour les convaincus, pas pour convaincre !
C.M
16 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

B I B L I O T H E E K / B I B L I O T H E Q U E
Huis van / Maison personnelle de P. Hankar, 1893
J.B. Hankar, vader van de / père de l'architecte P. Hankar
Eric HENNAUT
DE ART NOUVEAU GEVEL ALS TOTAALKUNST TE BRUSSEL :
KUNSTEN EN AMBACHTEN
LA FAÇADE ART NOUVEAU À BRUXELLES :
ARTISANS ET MÉTIERS
64 bladzijden / 64 pages
Brussel (Archieven voor moderne Architectuur) / Bruxelles (Archives d’Architecture moderne) , 2005
ISBN 2-87143-159-0
Werken over Art Nouveau en zijn
metamorfosen vermenigvuldigen
zich bij de vleet. Midden in die
grote productie, is er zopas een
opmerkelijk werk verschenen in
de prachtige, door de “Archieven
voor Moderne Architectuur”
uitgegeven reeks, “zakboekjes”
van de jongste tijd. De aanzet tot
dit nieuwe kleine boek is een tentoonstelling
in het Museum voor
Architectuur De Loge te Elsene,
van 19 april tot 23 december
2005. De benadering is origineel,
men besteedt veel aandacht
aan de diverse materies van die
mooie gevels en de samenwerking
met de ambachten voor de
bewerking en verwerking ervan.
Zo komen volgende ambachten
aan bod : ijzerbeslag, smeedwerk,
schrijnwerk, wandtegels, graffito,
glas-in-lood ramen, deurbeslag en
natuurlijk eerst het steenhouwen.
Voor de auteur, die de architectuur
van de 20 ste eeuw door en door
kent, is het een gelegenheid om
het profiel te schetsen van twee
boegbeelden van die beweging,
Victor Horta en Paul Hankar en
hun contrasterende benadering
van de natuursteenmaterialen
en gevels te beschrijven. Vader
Hankar, Jean-Baptiste, wiens
portret voorkomt in het boek was
meester ontginner en steenhouwer
in Maaskalksteen, te
Sclayn. Goed opgeleerd, maakte
Paul Hankar zijn debuut in het
atelier van Hendrik Beyaert, waar
hij leert omgaan met de goed
gekozen kleurenmengsels van de
neo-traditionele architectuur en
“nationale” stijlen, baksteen en
steen. Het huis dat hij voor zichzelf
bouwde in 1893, in de Defacqzstraat,
is er een indrukwekkend
voorbeeld van : veelkleurige
baksteen, witte steen, blauwe
steen en funderingen in rustieke
bossage van puddingsteen, een
kleurensymfonie die men ook zal
aantreffen in de latere realisaties
van deze architect die vroegtijdig
verdween.
Een groot contrast met die
schitterende werken, vormt de
benadering van Horta, die als het
ware een monochromie nastreeft.
Hij werd gevormd bij de klassieke
grootmeester Alphonse Balat
(wiens vader eveneens groefmeester
was in rood marmer te
Gochenée), en leerde er de gevoeligheden
van de echte stereotomie
kennen, tot in de fijnste details,
voornamelijk uitgedrukt in witte
Franse steen, in beige tweekleurige
camee. In Hotel Tassel,
tijdgenoot van het Huis Hankar,
komt dat perfect tot uiting, mooie
verwerking van de steen van
Euville met de Savonnière op een
fundering in blauwe steen. De andere
architecten die Brussel en de
provinciesteden bebouwden met
ontelbare waardevolle gebouwen,
volgen een of andere tendens.
Maar het is meer dan duidelijk dat
de kunst van het steenhouwen
in die tijd ongeëvenaarde toppen
scoorde op gebied van kwaliteit en
originaliteit en daar zijn gelukkig
voldoende getuigen van overgebleven
in onze straten.
Les ouvrages sur l’Art Nouveau et
ses métamorphoses se multiplient
à foison. Au milieu de cette vaste
production où le meilleur côtoie
le pire, un tout petit ouvrage
remarquable vient de paraître,
dans la superbe série de ces petits
“livres de poche” publiés ces
derniers temps par les “Archives
d’Architecture moderne”. Le
prétexte de ce nouveau petit livre
est une exposition éponyme au
Musée d’Architecture - La Loge à
Ixelles, ouverte du 19 avril au 23
décembre 2005. L’approche est
originale, privilégiant les diverses
matières de ces belles façades et
les métiers qui ont contribué à les
façonner et à les mettre en œuvre.
Sont ainsi évoqués successivement
la ferronnerie, la fonte, le bois, la
céramique, le sgraffite, le vitrail et
la serrurerie, et bien sûr, d’abord
la pierre.
C’est pour l’auteur, fin connaisseur
de l’architecture du 20 e siècle,
l’occasion d’évoquer les profils
des deux architectes phares de
ce mouvement, Victor Horta et
Paul Hankar, et leurs approches si
contrastées du matériau pierreux
et de la façade. Le père Hankar,
Jean-Baptiste - dont le portrait
est repris dans le livre - était
maître de carrière et tailleur de
pierres dans le calcaire de Meuse,
auprès de Sclayn. A bonne école
donc, le jeune Paul Hankar fait
ses premières armes dans l’atelier
d’Hendrik Beyaert, où il apprend
les mélanges savamment colorés
de l’architecture néo-traditionnelle
et des styles “nationaux”, briques
et pierres. Sa maison personnelle,
élevée en 1893 rue Defacqz, en
est un exemple impressionnant
- briques de différentes couleurs,
pierre blanche, pierre bleue
et soubassement en bossages
rustiques de poudingue rouge,
une symphonie colorée - à laquelle
feront échos les réalisations postérieures
de l’architecte, disparu
prématurément.
En contraste marqué avec ces
œuvres éclatantes, l’approche
d’Horta est toute en nuance,
monochrome dirait-on. Formé
chez le grand maître classique
Alphonse Balat (dont le père était
également maître de carrière,
à Gochenée cette fois, dans le
marbre rouge), il y a appris les
subtilités d’une stéréotomie
impeccable, toute en finesse,
exprimée essentiellement en
pierres françaises, toutes en
camaïeu de beiges. L’hôtel Tassel,
exact contemporain de la maison
d’Hankar, en est la parfaite
expression, bel appareillage
d’Euville et de Savonnières sur
soubassement en petit granit.
Les autres architectes, qui ont
peuplé Bruxelles et les villes de
province d’innombrables maisons
de qualité, se rattachent à l’une
ou l’autre tendance. Mais ce qui
est manifeste, c’est que l’art de la
taille de la pierre a atteint à cette
époque des sommets inégalés de
qualité et d’originalité - dont il
reste heureusement d’innombrables
témoins dans nos rues.
F.T.
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 19

A C T U E E L / A C T U A L I T E
IK VERKOOP GEEN STEEN,
IK VERKOOP EEN VERHAAL
Na een tijdje surfen op het net, voelt men zich soms afgewezen, vaak ontgoocheld.
Soms doet men echter inspirerende ontdekkingen. Dat was laatst het geval toen ik op
de site van een kleine Zwitserse onderneming belandde(1).
JE NE VENDS PAS UNE PIERRE,
JE VENDS UNE HISTOIRE
En pratiquant un peu de "surf" sur le net on est parfois éconduit,
souvent découragé, on fait de temps en temps des découvertes
inspirantes. Ce fut le cas dernièrement en parcourant le site d’une
petite entreprise suisse(1).
Al generaties lang ontgint en verkoopt dit klein familiebedrijf kwartsiet.
Vandaag besturen de twee broers en hun zus een ploeg van 20
medewerkers en zetten zij de traditie verder met een iets modernere
aanpak. De structuur van hun site is eenvoudig, doeltreffend, elegant,
met een vleugje humor en zelfs filosofie.
“Yves Saint-laurent, Armani of Cardin ? Moest het Kwartsiet uit Vals
uitgevonden zijn door een groot modeontwerper, dan had hij een van
die namen gedragen.”
De toon is gezet. Een onderneming uit een klein bergdorp mikt op
de traditie, maar vooral op prestigeverwijzingen. Het design van de
site neemt er aan deel, alles is sober, van goede smaak, gericht tot
ontwerpers in een taal die hen aanspreekt.
Deze onderneming heeft duidelijk het geluk gehad dat haar steen werd
gekozen door de grote gewichten van dat moment in de architectuur,
waaronder architect Peter Zumthor, internationaal bekend voor zijn
technisch meesterschap, expressieve kracht en zijn realisaties.
De thermen van Vals(2) hebben in alle architectuurtijdschriften van
de hele wereld gestaan en dat was dus ook het geval voor de plaatselijke
steen van dit kleine Zwitserse dorp. Een fameuze brok publiciteit.
Maar wat is het echte voordeel van deze publiciteit op lange termijn ?
Steen uitvoeren naar de andere kant van de planeet, verkoopspunten
vermenigvuldigen, de ontginning ervan uitbreiden ? Neen,
het familiebedrijf loopt goed en zijn huidige grootte lijkt hem perfect
geschikt. De luister van deze prestigeverwijzing weerspiegelt zich op
de plaatselijke steen die zich met nieuwe habijten heeft getooid.
Depuis plusieurs générations, cette entreprise familiale extrait et vend du
quartzite. Aujourd’hui, les trois frères et sœur dirigent une équipe de 20
collaborateurs et poursuivent la tradition en lui donnant un manteau de
modernité. Leur site est structuré simplement, efficace, élégant, épicé de
quelques brins d’humour et même de philosophie. A méditer.
“Yves Saint-laurent, Armani ou Cardin ? Si le Quartzite du Vals avait été
inventé par un grand couturier, il porterait un de ces noms.”
Le ton est donné. L’entreprise d’un petit village montagnard mise sur la
tradition mais surtout sur les références de prestige. Le design du site y
participe, tout y est sobre, de bon goût, destiné à parler aux concepteurs
dans un langage qui les touche.
La chance affichée de cette entreprise est que sa pierre ait été choisie par
de grandes pointures du moment dans le monde de l’architecture, dont
l’architecte Peter Zumthor, reconnu internationalement pour sa grande
maîtrise technique et la force expressionniste de ses réalisations.
Les thermes de Vals(2) ont fait le tour des revues d’architecture du
monde entier, et du même coup la pierre de ce petit village suisse aussi.
Fameux coup de pub. Mais quel est le vrai bénéfice de cette publicité
pour la carrière à long terme ? D’exporter des pierres à l’autre bout de la
planète, de multiplier les comptoirs de vente, d’agrandir son exploitation ?
Non, l’entreprise familiale se porte bien et sa taille actuelle semble lui
convenir tout à fait. La brillance de cette référence de prestige a rejailli
sur la pierre locale qui s’est parée de nouveaux habits. Loin d’être
méprisé, le terroir est devenu objet de fierté. Le mot est lancé, c’est là
peut-être que réside un des secrets du succès. Le bénéfice direct de cette
20 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

In plaats van geminacht te worden, is het gebied een bron van fierheid
geworden. Het woord is gevallen, misschien is dat een van de geheimen
van het succes. Het rechtstreekse voordeel van deze publiciteit ligt hem
in de erkenning die de onderneming hiermee gekregen heeft.
Dat vermeerdert niet, maar het betekent heel veel voor de bedrijfsleden,
de buren van de groeve, de streekbewoners, liefhebbers van mooie
dingen. Deze steen werd uitgekozen tussen honderden andere
materialen en verwerkt om een meesterwerk te realiseren. Wat een
collegiale erkenning. En die toegevoegde waarde rechtvaardigt de prijs
die men vandaag betaalt om zich deze steen aan te schaffen.
Laten wij nog even doordenken. Waarom maakt deze onderneming
promotie via een site terwijl ze ter plaatse al veel klanten heeft en
bekendheid geniet eigen aan de traditie? Omdat de wereld evolueert,
omdat de spelregels onherroepelijk veranderd zijn en men zich niet de
luxe kan veroorloven geen promotie te maken vandaag. Promoten,
ermee naar buiten komen, tonen. Men heeft het hier niet over promotie
gericht op de uitvoer in grote hoeveelheden in een context van
internationalisering. Neen, het is gewoon een kans creëren om deze
steen van een andere kant te bekijken, zich opnieuw in vraag te stellen.
De traditie zegt toch dat deze steen zo of zo verwerkt wordt, de kant die
men laat zien is toch altijd deze, de voorkeurkleur is toch altijd die daar,
en hier vindt men de lijst van de producten.
Vandaag komt het er op aan na te denken over andere manieren om de
steen van morgen te verwerken, over andere werkwijzen om hem tot
zijn recht te laten komen.
Is het een goede oplossing om een 28 e afwerking van dezelfde
materiaalsoort voor te stellen? Tegenover die overvloed van goedkope
materialen, alle soorten nabootsingen, echte steen en valse steen, zou
het niet beter zijn de spelregels te veranderen om door te kunnen gaan.
Om steen te promoten hoeft men hem niet op alle soorten van manieren
te consumeren tegen gelijk welke prijs, daar zorgen concurrenten van
buiten Europa wel voor, laat ze maar in goedkope steen of in bleke of
trieste imitaties handelen. Het moet meer zijn dan dat. De fierheid om
mooie dingen te maken, uitstekend werk te leveren, met de mooiste
steen, door te bouwen voor de komende generaties, die fierheid
moet teruggevonden en in stand gehouden worden.
Een andere kijk bieden, mooie realisaties tonen, getekend door
grote architecten die graag met buitengewone materialen bezig zijn.
Buitengewoon, precies, dat is natuursteen. Omdat hij ouder is dan het
mensdom, omdat hij zich niet vernieuwt en dus uniek is, omdat geen
enkele nabootsing biedt wat hij is : echt, uniek, natuurlijk.
Dit is geen reactionair discours, wel integendeel, maar hij heeft een
humanitair doel. Mensen terugbrengen midden in de gebouwen,
in de stadscentra, in de holte van de tuinen. Hier begint men aan
een filosofisch debat dat wijst op een commerciële en economische
context. Niet meer dan dat eigenlijk. De steen heeft nood aan nieuwe
dichters en filosofen die de zakenlui zouden helpen en de verbruikers
aan het dromen zouden brengen. Die het verlangen naar steen en
de gedrevenheid om dit of dat voorwerp te bezitten zo groot zouden
maken dat niemand er zich zou kunnen tegen verzetten.
Wat een onzin, zal u zeggen, waar heeft men het over ? Wel, een
andere kijk werpen op de steen, die erkenning en fierheid aan prestige
weeft. Een kijk die aan de architecten weer goesting geeft om aan
architectuur te doen. De toekomst van de steen ligt in de architectuur.
Men moet meer ruimte geven aan ontwerpers, ingenieurs, techniciens
en artiesten om opnieuw architectuur in onze steden te brengen. We
stellen ons al te vaak tevreden met constructies die wel afgestemd
zijn op een programma, maar die daarnaast helemaal niet dat klein
beetje ziel hebben waarvoor de bewoner valt en respect heeft.
Opnieuw architectuur maken, dat is een politiek en sociaal project dat
onze besturen afschrikt, dat indruk maakt op de gebruikers, maar de
maatschappij heeft er een vitale nood aan! En de steen beneemt daarin
een bevoorrechte plaats.
publicité réside dans la reconnaissance qu’elle a apportée à l’entreprise.
Ça ne se quantifie pas, et pourtant ça représente tellement pour les
membres de l’entreprise, les voisins de la carrière, les habitants de la
région, les amoureux des belles choses. Cette pierre a été sélectionnée
parmi des centaines d’autres matériaux et mise en œuvre pour réaliser
un chef-d’œuvre. Quelle reconnaissance collégiale. Et cette valeur
ajoutée justifie le prix que l’on paye aujourd’hui pour acquérir cette
pierre.
Poursuivons la réflexion. Pourquoi cette entreprise fait-elle de la
promotion au travers d’un site alors qu’elle bénéficie déjà d’une clientèle
locale fournie et d’une renommée liée à la tradition ? Parce que le
monde évolue, parce que les règles du jeu ont irrémédiablement changé
et que l’on ne peut pas s’offrir le luxe de ne pas faire de promotion
aujourd’hui. Promouvoir, faire connaître, donner à voir. On ne parle
pas ici de promotion en vue d’exportation de masse dans un contexte
d’internationalisation. Non, il s’agit simplement de permettre de poser
un autre regard sur cette pierre et donc de se remettre en question.
Oui, traditionnellement cette pierre est mise en œuvre de telle ou
telle façon, oui la face que l’on donne à voir est toujours celle-ci, oui
la couleur que l’on privilégie est toujours celle-là et voici la liste des
produits. Mais il faut réfléchir aujourd’hui à d’autres façons de mettre
en œuvre la pierre demain, à d’autres façons de la travailler et de la
mettre en valeur. La solution réside-t-elle dans la proposition de la 28 e
finition d’un même matériau ? Face à pléthore de matériaux bon marché,
d’imitations en tous genres, de vraies et de fausses pierres, ne vaudrait-il
pas mieux changer les règles du jeu pour que l’on puisse continuer la
partie engagée ?
S’il faut promouvoir la pierre, il n’est pas nécessaire de la mettre à toutes
les sauces et à tout prix, ça les concurrents non européens s’en chargent,
qu’ils fassent dans la pierre à bon marché ou dans les pâles et tristes
imitations. Il faut aller au-delà, retrouver et entretenir la fierté de faire du
beau, de l’excellent, avec la plus belle pierre. Proposer un autre regard,
donner à voir de très belles réalisations, signées par de grands architectes
aimant s’entourer de matériaux d’exception. Exceptionnelle, voilà ce
qu’est la roche naturelle. Parce qu’elle est plus vieille que l’humanité,
parce qu’elle ne se renouvelle pas et est donc unique, parce qu’aucune
copie n’offre ce qu’elle est : vraie, unique, naturelle.
Loin d’un discours réactionnaire, c’est une visée humanitaire. Remettre
l’homme au cœur des habitations, au centre des villes, au creux des
jardins. On entre là dans un débat philosophique qui dénote dans un
contexte commercial et économique ? Pas tant que ça. Il faudrait à la
pierre de nouveaux poètes et philosophes pour aider les hommes de
commerce à faire rêver les consommateurs. A faire naître un désir de
pierre, une envie si forte d’acquérir tel ou tel objet que rien ni personne
ne puisse s’y opposer. Pour poser un autre regard sur la pierre, un regard
qui allie la reconnaissance et la fierté au mot prestige. Un regard qui
redonne le goût aux architectes de faire de l’architecture.
L’avenir de la pierre est dans l’architecture. Il faut donner plus de place
aux créateurs, doublés d’ingénieurs, de techniciens et d’artistes pour
qu’ils puissent, à nouveau, faire de l’architecture dans nos villes.
On se contente trop souvent de constructions qui, si elles répondent
à un programme, sont totalement dépourvues de ce petit supplément
d’âme qui fait que l’habitant s’en approprie et les respecte. Refaire de
l’architecture, c’est un vaste projet politique et social qui fait peur à nos
édiles, intimide les usagers, mais dont la société a un besoin vital.
Et la pierre y a une place de choix.
C.M.
1 www.truffer.ch. Ik verklaar dat de auteur van dit artikel het bedrijf in kwestie
niet persoonlijk kent en dus in alle vrijheid handelt! / L’auteur de cet article ne
connaît pas ladite firme personnellement et agit donc en totale liberté !
2 Het gaat over de befaamde thermen van Peter Zumthor gebouwd in 1996
die twee jaar nadien als historisch monument werden geklasseerd. / Il s’agit
des fameux thermes de Peter Zumthor construits en 1996 et classés monument
historique deux ans plus tard.
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 21

A C T U E E L / A C T U A L I T E
QUÉ NOVEL A LIDGE ?
VRIENDJESPOLITIEK !
QUÉ NOVEL A LIDGE ?
LA RÉPUBLIQUE DES CAMARADES !
(...p.3)
WAAROVER GAAT HET?
In een gemeente van de Luikse
agglomeratie wordt door een
grafdelver handel gedreven in
grafmonumenten. Op vragen die
hieromtrent aan het gemeentebestuur
werden gesteld, antwoordde
men dat de betrokkene een
handelsregister had, dat hij zijn
handelsactiviteiten uitoefende
buiten zijn werkuren voor de
gemeente, en dat hij overigens
geen grafdelver was.
Het probleem van de juiste taken
van de grafdelver van een kleine
gemeente is eeuwig en duikt
telkens weer op. De betrokkene
komt rechtstreeks in contact met
de familie van de overledenen.
Waar ligt dan de grens tussen
voorkomendheid die al eens met
drinkgeld wordt beloond, bezoldigde
dienst en louter commerciële
activiteit? Men zou bij voorbeeld
kunnen aannemen dat een
grafdelver een graf opfrist tijdens
zijn middagpauze, zonder het wettig
te vinden dat hij bekend staat
als een restaurateur van graven in
de periode van Allerheiligen.
Het zal niemand verwonderen als
een grafdelver gewillig antwoordt
op vragen naar informatie over
bedrijven uit de omgeving, maar
het is gebleken dat dit vrij snel
evolueert naar een aanbeveling,
een vergoeding, een percent
en daarna naar pure vertegenwoordiging.
In het geval dat wij aanhalen, is
het nog duidelijker : de persoon
heeft een handelsregister en
bijgevolg verkoopt en plaatst hij
grafmonumenten. De vraag is dan
wanneer die worden geplaatst,
want werken op begraafplaatsen
zijn verboden buiten zijn
gemeentewerkuren. Het gegeven
dat hij geen grafdelver is, klopt;
hij is enkel verantwoordelijk voor
werken op het kerkhof. Het
verschil ligt hem in de subtiliteit.
Bovendien laat zijn levenswandel
vermoeden dat de activiteit wel
winstgevend is.
Volgens de juridische diensten
van onze beroepsorganisaties is er
wettelijk gezien geen tegenspraak
tussen gemeentebediende zijn
en een handelsregister bezitten.
Het enige wat men zou kunnen
doen is een actie op gang brengen
tegen oneerlijke concurrentie,
met alle kosten en risico’s van een
onzekere rechtspleging tot gevolg.
Ik veronderstel dat men geen
bekrompenheid kan toeschrijven
aan degenen die hierin een
nieuw beeld zien van de wijze
waarop sommigen de democratie
opvatten.
DE QUOI S’AGIT-IL ?
Dans une commune de l’agglomération
liégeoise, un fossoyeur
fait le commerce de monuments
funéraires. Interpellée, l’administration
communale a répondu
que l’intéressé avait un registre
du commerce, que ses activités
commerciales s’effectuaient en
dehors de ses heures de prestation
pour la commune et que d’ailleurs,
il n’était pas fossoyeur.
Le problème des activités
exactes du fossoyeur d’une
petite commune est éternel
et récurrent. L’intéressé est en
contact direct avec la famille des
défunts. Comment dès lors définir
la limite entre la prévenance
éventuellement récompensée d’un
pourboire, le service rémunéré
et la pure activité commerciale ?
Par exemple, on pourra admettre
qu’un fossoyeur rafraîchisse une
tombe pendant son heure de
table sans pour autant trouver
légitime qu’il soit connu comme
restaurateur de tombes en période
de Toussaint.
On ne s’étonnera pas qu’un
fossoyeur réponde complaisamment
à des demandes
d’information sur les entreprises
environnantes, mais l’expérience
révèle qu’on évolue vite vers la
recommandation, la gratification,
le pourcentage puis la simple et
pure représentation.
Dans le cas que nous évoquons,
c’est encore plus clair : l’intéressé a
un registre de commerce et donc
vend et place des monuments
funéraires. Quand effectue-t-il ces
placements, puisque aussi bien les
travaux dans les cimetières sont
interdits en dehors de ses heures
de travail communal ? Quant au
fait qu’il ne serait pas fossoyeur,
c’est exact, il est seulement chargé
des travaux dans le cimetière. On
discerne la subtilité. Par ailleurs,
son train de vie donne à penser
que l’activité est décidément
rémunératrice.
Consultés, les services juridiques
de nos organisations professionnelles
nous ont répondu qu’il n’y a
pas légalement contradiction entre
être employé communal et avoir
un registre de commerce. La seule
chose à tenter serait une action
en concurrence déloyale, avec
tous les frais et les aléas d’une
procédure judiciaire incertaine.
Je suppose que l’on n’accusera pas
de mauvais esprit ceux qui verront
dans ceci une nouvelle illustration
de la façon dont certains conçoivent
la démocratie.
C.B.
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 23

A C T U E E L / A C T U A L I T E
EEN EUROPEES LOGO VOOR NATUURSTEEN ?
Op zijn laatste congres te Helsinki in augustus 2005, heeft de Europese vereniging
Euroroc besloten door haar lidlanden een uniek logo te laten kiezen met de bedoeling
natuursteenproducten in gans Europa te promoten.
UN LOGO EUROPÉEN DE
LA PIERRE NATURELLE ?
Lors de son dernier congrès à Helsinki en août 2005, l’association européenne
Euroroc a souhaité soumettre aux pays membres l’adoption d’un logo unique
destiné à promouvoir les produits en pierre naturelle dans toute l’Europe.
Het uitgekozen logo werd
voorgesteld door de Tsjechische
natuursteenvereniging. De
vertegenwoordigers van de organisaties
uit Duitsland, Oostenrijk
en Zwitserland hebben het reeds
aangenomen. De bevoegde nationale
commissies moeten het nu
ook nog goedkeuren en bekostigen.
Voor België, is het de Unie
van marmergroeven en – zagerijen
die de Europese licentie draagt,
voor drie jaar, en die vanaf 2006
met de promotie van start zal
gaan.
Waarom die actie? Iedereen weet
dat de Europese natuursteenindustrie
heeft af te rekenen met
een vliegende concurrentie zowel
binnen de natuursteensector als
van buiten de sector. Enerzijds,
wordt de wereldmarkt overspoeld
door goedkope natuursteenproducten
afkomstig uit China, India,
of uit Brazilië, die de prijzen van
Europese producenten meer
en meer onder druk zetten.
Anderzijds, biedt de industrie
van kunstmatige steen, ceramiek
en zandsteen producten
aan die natuursteen verrassend
goed nabootsen en verwarring
teweebrengen op de markt.
Daarom werd een “fabrieksmerk”
ingevoerd om de echte natuursteen
te onderscheiden. Dit logo
vertegenwoordigt een uit de blok
gehouwen gestileerde steen met
de vermelding “Natural Stone” die
vertaald wordt naar de taal van
het lidland dat het project draagt.
Bedrijven die dit logo gebruiken
zullen kunnen genieten van een
brede informatiecampagne bij het
geviseerd publiek in elk land.
Dit logo is niet te verwarren met
het in 2002 door de vereniging
Assomarmi gecreëerd Italiaans
logo “Pietra naturale” dat alle
Italiaanse natuursteenbedrijven
verenigt en tot doel heeft de
natuur van het product te
beschermen en aan de cliënt
professionalisme en een kwaliteitsvol
product te garanderen.
Euroroc had dat logo willen
aannemen, maar de Italiaanse
vereniging stelde zulke hoge
economische voorwaarden dat
men dit idee heeft laten varen
en voor een minder belastende
oplossing heeft gekozen.
In onze volgende edities brengen
wij meer informatie over het
verder verloop van dit ambitieuze
Europese project en zijn nationale
ontwikkelingen.
Le logo plébiscité a été proposé
par l’association tchèque de la
pierre naturelle. Les représentants
institutionnels de l’Allemagne,
de l’Autriche et de la Suisse l’ont
d’ores et déjà adopté. A présent,
les commissions nationales compétentes
devront donner également
leur accord et en supporter les
frais. Pour la Belgique, c’est
l’Union des carrières et scieries
de marbre de Belgique qui est
porteuse de la licence européenne
pour trois ans et qui se chargera
de sa promotion dès 2006.
Pourquoi une telle action ?
Comme chacun sait, l’industrie
européenne de la pierre naturelle
doit faire front à une concurrence
galopante à la fois interne au
secteur de la pierre naturelle et
aussi externe au secteur. D’une
part des quantités de produits
en pierre naturelle bon marché
arrivent sur le marché mondial en
provenance de Chine, d’Inde ou
du Brésil et exposent les producteurs
européens à une pression
des prix croissante. D’autre part,
l’industrie de la pierre artificielle,
de la céramique et du grès offre
des produits imitant la pierre
naturelle de façon surprenante et
créant la confusion sur le marché.
C’est pourquoi une “marque
de fabrique” a été créée afin
de distinguer la véritable pierre
naturelle. Ce logo représente un
bloc stylisé découpé dans la roche
et comprend l’expression “pierre
naturelle” traduite dans la langue
de chaque pays porteur du projet.
Les entreprises utilisant ce logo
seront privilégiées au travers d’une
large campagne de communication
visant les différents publics
ciblés dans chaque pays.
Ce logo ne doit pas être confondu
avec le logo italien “Pietra naturale”
créé en 2002 par l’association
Assomarmi et qui réunit
des entreprises de la pierre de
toute l’Italie avec pour objectif de
sauvegarder la nature du produit
et de garantir au client final un
sérieux professionnel et une
qualité productive. Euroroc désirait
adopter ce logo mais les prétentions
économiques de l’association
italienne étaient telles que le
projet a été abandonné pour une
solution moins onéreuse…
L’évolution de cet ambitieux projet
européen et ses développements
nationaux seront largement
exposés dans les colonnes de nos
prochaines éditions.
C.M.
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 25

A C T U E E L / A C T U A L I T E
DE SEIGNEURIE D’ANHAIVE TE JAMBES
DE HEROPLEVING VAN EEN WAARDEVOLLE SITE
LA SEIGNEURIE D’ANHAIVE À JAMBES
RÉSURRECTION D’UN SITE PRÉCIEUX
2,
1.
Francis TOURNEUR, Noël GILLAIN
Geoloog en Documentalist, Pierres et Marbres de Wallonie
Géologue et Documentaliste, Pierres et Marbres de Wallonie
ERFGOED IN GEVAAR
Wanneer we denken aan De Seigneurie d’Anhaive te Jambes, slaken we
vandaag een zucht van verlichting. Deze kwetsbare getuige van het rijke
Naamse middeleeuwse verleden heeft het namelijk slechts nipt overleefd.
De site heeft door de eeuwen heen de waterstand van de Maas
dikwijls zien rijzen en dalen, maar verdronk bijna in de rivier van beton
die de bouw van de ‘pont des Ardennes’ en vooral de aanleg van de N4,
met zich meebracht. Gelukkig werd het oorspronkelijk traject voldoende
verlegd en bleef het architecturale geheel gespaard. Nog geen twintig
jaar later dreigde de bouw van een supermarkt en de parkeerplaats
ervan op enkele meters van de Seigneurie, het einde aan te kondigen
van het middeleeuwse Anhaive. Maar de economische logica weegt
blijkbaar niet altijd het zwaarste door: de Koninklijke Commissie voor
Monumenten en Landschappen redt de Seigneurie d’Anhaive voorgoed
van de vernietiging in 1979 door de verblijven van het gebouw te
klasseren als monument (voor de toren gebeurde dat al in 1943).
UN PATRIMOINE EN PÉRIL
Quand on pense à la seigneurie d’Anhaive à Jambes, on pousse
maintenant un soupir de soulagement. En effet, la survie de ce vénérable
témoin du riche passé médiéval de Namur tient de la gageure. Tout
d’abord, elle qui a vu passer tant de crues de la Meuse au cours des
siècles faillit être noyée par une rivière de béton lors de la construction
du pont des Ardennes, et plus particulièrement lors du percement de
la Nationale 4. Fort heureusement, le tracé originel fut suffisamment
modifié pour épargner cet ensemble architectural. Moins de vingt ans
plus tard, l’installation d’une grande surface à quelques mètres à peine
semble sonner le glas de l’Anhaive médiévale... en concurrence directe
avec le parking de ce magasin. Mais la logique économique n’est pas
toujours prédominante : le classement du logis comme monument
en 1979 (après celui de la tour en 1943) par la Commission Royale
des Monuments, Sites et Fouilles sauvera définitivement la seigneurie
d’Anhaive de la destruction.
OP DE VALREEP GERED
De restauratiewerken begonnen vrij snel daarna, maar bij gebrek aan
de nodige fondsen werden ze stopgezet en verloederden de gebouwen
in een hoek van de parkeerplaats als verbannen ruïnes. In 1995 droeg
de stad Namen de gebouwen echter over aan de Koning Boudewijnstichting
en werd er een concreet restauratieplan opgesteld, gebaseerd
op een volledige archeologische studie van de Afdeling Erfgoed,
Monumenten en Landschappen van het Waalse Gewest, en uitgevoerd
door de architecten Jean Geus en Yves Rahir van het bureau AGUA. De
restauratiewerken werden in 2005 beëindigd en de officiële inhuldiging
vond plaats op 4 september laatstleden.
UN SAUVETAGE IN EXTREMIS
Des premiers travaux de restauration sont assez rapidement entrepris
mais, les fonds manquant, ceux-ci furent stoppés et les bâtiments
demeurèrent à l’état de ruines reléguées dans un coin de parking
oublié. Il faudra attendre 1995 et la cession des bâtiments par la ville
de Namur à la Fondation Roi Baudouin pour que se dessine un projet
concret de restauration d’Anhaive réalisé après une étude archéologique
complète menée par la Division du Patrimoine, section Fouilles et section
Monuments, de la Région wallonne, la maîtrise de l’oeuvre étant confiée
aux architectes Jean Geus et Yves Rahir du bureau AGUA. Les travaux
de restauration de l’ensemble ont été achevés en 2005 et l’inauguration
officielle eut lieu le 4 septembre de cette même année.
26 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

3.
EEN MONUMENT GERICHT OP DE TOEKOMST
Het was nochtans niet de bedoeling van Anhaive een historisch eiland te
maken, dat als middeleeuwse enclave verloren zou raken in een zee van
moderniteit. Integendeel, de Koning Boudewijnstichting zag er een brug
in tussen deze twee werelden en had zich tegenover de stad Namen
gebonden er niet alleen haar Naamse antenne in onder te brengen, maar
een gedeelte van de lokalen ook ten dienste te stellen van plaatselijke
organisaties, zoals het ‘Centre d’archéologie, d’art et d’histoire de
Jambes’ en de toeristische antenne van het ‘syndicat d’initiative’ van
Jambes dat er het publiek permanent zou kunnen ontvangen. In de
vestingtoren worden tentoonstellingen ondergebracht en er wordt
binnenkort ook een interactieve didactische paal ter beschikking van
het publiek gesteld. De kwaliteit van de hedendaagse volumes naast
de historische gebouwen, wordt onderstreept – de ‘toren’ uit helder
architectonisch beton is bedekt met zink en wordt verbonden met de
oude toren door een gaanderij in glas op een stalen structuur.
GESCHIEDENIS OP HET DOMEIN VAN ANHAIVE
Naar schatting, gaan de eerste nederzettingen op de site van Jambes
terug tot het Neolithicum. De site van Anhaive herbergde sinds de eerste
eeuw van ons tijdperk een gallo-romeinse begraafplaats.
In de middeleeuwen was Jambes, hoewel zeer dicht bij de citadel
gelegen, verdeeld onder het graafschap van Namen en het Prinsdom
Luik. Bisschop Jean de Flandre, overigens afkomstig van dat Prinsdom,
versterkte de vestingtoren en bracht er de laatste jaren van zijn leven
door, tot 14 oktober 1291. In 1330 wordt Conrad de la Marck vermeld
als heer van Anhaive. In het midden van de 14 de eeuw komt de
Seigneurie in handen van de familie Spirou. In de 15 de en 16 de eeuw is
het eigendom van de familie Lamistant. In de 17 de eeuw gaat het goed
UN MONUMENT TOURNÉ VERS L’AVENIR
Cependant, Anhaive n’était pas destinée à devenir une enclave
médiévale, un îlot historique perdu dans un océan de modernité
mais bien un pont jeté entre ces deux mondes par l’intermédiaire de
la Fondation Roi Baudouin qui s’était engagée vis-à-vis de la Ville de
Namur non seulement à y installer son antenne namuroise mais aussi
à mettre une partie des locaux à la disposition d’organisations locales
telles le Centre d’archéologie, d’art et d’histoire de Jambes, et l’antenne
touristique du syndicat d’initiative jambois qui offrira un point d’accueil
public permanent. Le donjon sera pour sa part affecté aux expositions
et une borne didactique interactive sera bientôt mise à disposition du
public. On soulignera la qualité des volumes contemporains adjoints
aux bâtiments historiques - “tour” de béton architectonique clair sous
couverture de zinc, accolée à la tour ancienne et galerie de verre agrafé
sur structure en acier entre la tour et le donjon.
PETITE HISTOIRE DU DOMAINE D’ANHAIVE
Si les premières occupations du site de Jambes remonteraient au néolithique,
le site d’Anhaive abrite lui un cimetière gallo-romain actif dès
le premier siècle de notre ère. Au Moyen Age, Jambes, bien que située
à quelques encablures de la citadelle, était partagée entre le comté
de Namur et la Principauté de Liège. C’est d’ailleurs de cette dernière
qu’était originaire l’évêque Jean de Flandre, qui a renforcé puis occupé
le donjon d’Anhaive pendant les dernières années de sa vie en 1291.
En 1330, Conrad de la Marck est appelé seigneur d’Anhaive. Au milieu
du 14 e siècle, la seigneurie passera aux mains d’une famille bourgeoise :
les Spirou. Aux 15 e et 16 e siècles, le domaine sera la propriété de la
famille Lamistant. Au 17 e siècle, la propriété passera de la famille Ponty
à la famille Seraing avant de revenir aux Ponty au 18 e , époque à laquelle
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 27

over van de familie Ponty naar de familie Seraing, maar komt later in de
18 de eeuw terug in handen van de familie Ponty. In deze periode werden
er een reeks Franse en Hollandse militaire plannen uitgevoerd, waarbij
het kasteel, de hoeve en de landerijen van Anhaive erbij komen. Deze
plannen waren van zeer groot belang bij het archeologisch onderzoek
van de gebouwen.
In de tweede helft van de 19 de eeuw laat de familie Moreau, op dat
moment eigenaar van het goed, een gebouw in het midden van het hof
afbreken (te zien op de plannen die hierboven werden aangehaald) en ze
verfraaien hun eigendom met een reeks bijgebouwen rond de ommuring
van de hoeve. Het laattijdig aan de verblijven toegevoegde noordelijke
gebouw, werd afgebroken in 1970. Dankzij de archieven van het kadaster
weten we ook dat in deze periode de eigendom in twee delen werd
gesplitst: de verblijven en de boerderij aan de oostkant komen in 1868 in
het bezit van de familie Zoude, terwijl de vestingtoren en het huis aan de
zuidkant in handen blijven van de familie Moreau. Door nalatenschappen
en verkopen gaat het goed vervolgens over van de ene familie
naar de andere.
Op het einde van de 20 ste eeuw blijft er na de belangrijke stedenbouwkundige
werken in Jambes en de vernietiging van een deel van de
bijgebouwen, naar aanleiding van de bouw van de supermarkt, van het
goed niet meer over dan de vestingtoren, de verblijven van de Seigneurie
uit de 16 de eeuw, en de fermette aan de zuidkant.
furent réalisés une série de plans militaires français et hollandais où
apparaissent le château, la ferme et les dépendances d’Anhaive. Ces
plans furent d’une aide précieuse lors de l’étude archéologique des
bâtiments.
Pendant la seconde moitié du 19 e siècle, les Moreau, propriétaires des
lieux, feront abattre un bâtiment situé au centre de la cour (visible sur
les plans mentionnés plus haut) et agrémenteront la propriété d’une
série d’annexes adossées à l’enceinte de la ferme. L’annexe septentrionale
tardive adossée au logis sera démolie en 1970. C’est lors de cette
période, mieux connue grâce aux archives cadastrales, que la propriété
sera divisée en deux parties : la demeure et les bâtiments de la ferme
côté est deviendront la propriété des Zoude en 1868 ; tandis que le
donjon et la maison, côté sud resteront aux mains des Moreau.
Ensuite, par le jeu des successions et des ventes, la propriété passera
de famille en famille.
Finalement à la fin du 19 e siècle, après les très importants travaux
d’urbanisation réalisés à Jambes et la destruction d’une partie des
annexes lors de la construction de la grande surface, il ne reste de la
propriété d’Anhaive que le donjon, la demeure seigneuriale du 16 e
siècle et la fermette côté sud.
DE STEEN IN DE RESTAURATIES VAN DE VESTINGTOREN
VAN ANHAIVE EN DIRECTE OMGEVING
De N.V. Thiran, algemene aannemingswerken, uit Achêne-Ciney
was verantwoordelijk voor het goede verloop van deze grote werf.
Het geheel van de gebouwen in baksteen en natuursteen bestaat
vooral uit Maaskalksteen, en deze materialen werden ook gebruikt
bij de restauratie. Ze werden geleverd door de ‘Carrières Debras’ uit
Arbre voor het metselwerk (kalksteen uit Salet in de Molignée), en
vormgegeven door de firma J.Cl.Briot (www.briot.be) te Saint-Servais
voor de bewerkte natuursteen, zorgvuldig gebeiteld op oude wijze.
De nieuwe steen integreert zich evenwichtig in de historische gevels.
De directe omgeving van het complex kreeg ook een keurige
behandeling ten gunste van de overgang met het naburige
warenhuis en zijn grote parkeerplaats. Voor de onmiddellijke
omgeving van de slottoren werd Blauwe Steen gebruikt, waarvan
het gelijke oppervalk verwijst naar de slotgrachten die om technische
redenen niet konden gereconstrueerd worden, daar waar de naburige
trapjes de oevers oproepen. De grote ‘petit-granit’ tegels bleven
onbewerkt zoals verzaagd (80 cm langs de zijkant, 5 cm dik) en ze
werden geleverd door de ‘Carrières du Hainaut’ uit Soignies.
Ze werden op contactblokken geplaatst om een optimale afwatering
te verzekeren in deze delicate, afhellende zone.
Alle andere verbeteringswerken gebeurden in Condrozzandsteen uit
de Famenne met verschillende texturen en schakeringen – haverkleurige
goudgele stenen tot meer compacte, grijze, grijsgroene, grijsblauwe,
bruine of wijnrode materialen. De formaten en afwerkingen
zijn al even gevarieerd, van eenvoudige ruw gehouwen muurtjes tot
de zorgvuldig afgewerkte haakse breukstenen van de grote muur
en de op maat gemaakte dekstenen. Ze werden ook gebruikt in
de tegels met zeer vlakke oppervlakken die naar de ingang van de
winkel leiden, en de massieve in terrassen geplaatste treden rond de
toren. Al deze prachtige stukken werden geleverd door de Carrières
Debras uit Arbre (www.carrieres-debras.be), bijgestaan door de ‘Grès
du Bois d’Anthisnes’ uit Poulseur.
Met dit project is in alle grootsheid en verscheidenheid het bewijs
geleverd (als dat al nodig zou zijn) dat de Waalse steengroeven nog
steeds uitmuntende kwaliteit leveren.
LES PIERRES DANS LA RESTAURATION DU DONJON
D’ANHAIVE ET DE SES ABORDS
L’entreprise générale Thiran S.A. d’Achêne-Ciney était responsable
de la bonne conduite du grand chantier. L’ensemble des bâtiments
briques et pierres comporte majoritairement des éléments en calcaires
de Meuse, et ce sont ces matériaux qui ont servi aux restaurations,
fournis par les Carrières Debras à Arbre pour les maçonneries (calcaire
de Salet dans la Molignée), façonnés par l’entreprise J.Cl. Briot (www.
briot.be) à Saint-Servais pour les pierres de taille, soigneusement ciselées
à l’ancienne. Les nouvelles pierres s’insèrent harmonieusement
dans les parements historiques.
Les abords du complexe ont fait l’objet d’un traitement soigné,
pour ménager la transition avec le grand magasin voisin et son vaste
parking. L’entourage immédiat du donjon a été traité en pierre bleue,
dont la surface unie évoque les douves en eau, aujourd’hui disparues
et impossibles techniquement à restituer – alors que les gradins
voisins évoquent les berges. Les grandes dalles de petit granit laissées
brutes de sciage (80 cm de côté sur 5 cm d’épaisseur), livrées par
les Carrières du Hainaut à Soignies, sont posées sur des plots – afin
d’assurer un drainage optimal de cette zone délicate, en pied de
versant.
Tous les autres aménagements sont en grès famenniens du Condroz
de diverses textures et nuances - des “pierres d’avoine” d’un beau
jaune doré aux matériaux plus compacts, gris, gris vert, gris bleu,
brun ou lie-de-vin. Les formats et finitions sont tout aussi variés, du
simple débruti des murets aux moellons soigneusement équarris du
grand mur et aux couvre-murs ajustés. Ils constituent également les
pavés platines aux surfaces bien planes qui mènent à l’entrée du
magasin et les marches massives disposées en gradins autour de la
tour. Toutes ces belles pièces ont été livrées par les Carrières Debras
à Arbre (www.carrieres-debras.be), assistées par les Grès du Bois
d’Anthisnes à Poulseur.
Tout ceci constitue la preuve en vraie grandeur et en belle variété - si
besoin en était - que les carrières wallonnes peuvent encore fournir
entièrement des projets de qualité.
28 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

RESTAURATIE VAN DE OVERBLIJFSELEN
EERSTE ARCHITECTURALE STUDIES
Rond 1914 wordt het Naamse gebied grondig
uitgekamd door L. Henry en architect L. Lebrun om
lijsten en geschreven beschrijvingen van de hoeves
in de provincie op te kunnen maken. Een weinig
later zal L. Thomé de toren en de dampkappen
van de schouwen tekenen. Deze documenten
zijn bijzonder waardevol om zich de sindsdien
verdwenen elementen voor te kunnen stellen.
De eerste werkelijk wetenschappelijke analyse
verscheen in 1975 en was van de hand van de
attaché Th. Cortembos, die aan de restauratie
van de toren werkte. Uiteindelijk werd de globale
archeologische studie uitgevoerd door J. Plumier
en Th. Cortembos tussen 1996 en 1998, en kon
de werf aanvangen in september 2003.
De toren
Dit gebouw heeft een vierkantig grondplan en is
bijna volledig opgetrokken in Maaskalksteen.
Het heeft een leien dak ‘à la Mansart’. Bij de
eerste oogopslag is het al duidelijk dat dit in twee
RESTAURATION DES VESTIGES
PREMIÈRES ÉTUDES ARCHITECTURALES
Vers 1914, L. Henry et l’architecte L. Lebrun battent
la campagne namuroise afin d’effectuer des relevés
et descriptions écrites des fermes de la province.
Ils seront suivis de peu par L. Thomé qui dessinera la
tour ainsi que les hottes de cheminées. Ces relevés
sont précieux pour se représenter les éléments
disparus depuis. La première analyse réellement
scientifique, oeuvre de l’attachée à la restauration
de la tour Th. Cortembos, verra le jour en 1975.
Enfin, l’étude archéologique globale a été effectuée
par J. Plumier et Th. Cortembos en 1996-1998 et
le chantier a débuté en septembre 2003.
La tour
Ce bâtiment, en plan carré à trois niveaux, est
composé presque entièrement de calcaire de Meuse
sous un pavillon d’ardoises à la Mansart. Dès le
premier coup d’œil, il est évident que cette tour
a connu deux grandes étapes de construction, la
moitié inférieure présentant un appareillage de
moellons grossièrement taillés, tandis que la partie
22/01 - 24/01/06
Gent (B) - Flanders Expo
STONE EXPO
Europese vakbeurs voor natuursteen, keramische
tegels & betonproducten / Salon
professionnel européen du dallage et du
carrelage, de pierre, céramique et béton
www.mopro.be
23/01 15u/h
A G E N D A
Gent (B) - Flanders Expo
Infonamiddag georganiseerd door de Belgische
Federatie van Aannemers van Tegel-en
Mozaïekwerken en het WTCB:
- Natuursteen als vloerbedekking
- Vlekvorming bij marmers
Conférences organisées par le CSTC et la
Fédération belge des entrepreneurs carreleurs
et mosaïstes :
- La pierre naturelle comme revêtement de sol
- La formation de taches sur le marbre
fecamo@confederationconstruction.be
02/03 - 12/03/06
Bruxelles-Brussel (B) - Brussels Expo
BATIBOUW
De internationale beurs voor de bouw,
renovatie en inrichting / Salon international
du bâtiment, de la rénovation et de l’aménagement
intérieur
www.batibouw.be
14/03 - 16/03/06
London (GB) - Excel London
NATURAL STONE SHOW
7th natural stone show
www.stoneshow.co.uk
24/03 - 27/03/06
verschillende fasen gebeurde; de breukstenen aan
de onderkant zijn grof gehouwen, terwijl die van de
bovenkant eerder zorgvuldig haaks zijn vormgegeven.
Een studie wees uit dat enkel de twee eerste
verdiepingen aan de origine van het gebouw tot de
late middeleeuwen behoren, de derde etage dateert
van later. De eerste verdieping was naar het schijnt
gewijd aan de dagelijkse activiteiten.
Er werden sporen gevonden van een grote schouw
die vandaag jammer genoeg is verdwenen…
De werken begonnen op het derde deel boven
de tweede etage waar het verband zichtbaar
verandert: de stenen hebben een duidelijker palet,
met de puntbeitel afgewerkte vlakken en enkele
groefeffecten. Van de oude trappen werd een echt
wenteltrap – torentje gemaakt, volledig in steen en
daterend uit de 15 de eeuw. Deze tweede verdieping
was duidelijk de meest comfortabele ruimte. In het
midden stond een schouw met stenen moluurwerk,
afgeboord met een menselijke buste. De rechtse,
vrouwelijke figuur is intact gebleven, maar de linkse,
naar traditie mannelijke figuur, ging verloren.
De achterwand was volledig in breuksteen.
4. 5.
supérieure présente elle un appareillage de moellons
soigneusement équarris. Après étude, il est apparu
que seuls les deux premiers niveaux dataient de
l’origine du bâtiment, dans le courant du Bas
Moyen Age, alors que le troisième est plus tardif.
Au premier étage, dédié semble-t-il aux activités
quotidiennes, on a découvert la trace d’une grande
cheminée qui a aujourd’hui malheureusement
disparu…
Les travaux ont débuté au tiers supérieur du second
niveau, où le changement d’appareillage est manifeste
: les pierres de taille ont des palettes mieux
marquées, des faces finies à la pointe et quelques
effets de stries. Quant aux escaliers, les anciennes
volées sont devenues une véritable tourelle
d’escalier en vis entièrement en pierre et datant
du 15 e siècle. Ce second niveau était visiblement
la pièce la plus confortable. Elle était centrée sur
une cheminée aux montants de pierre moulurés
et amortis par un buste humain. Le buste droit,
féminin, nous est parvenu intact.
Namur (B) - Namur Expo
BOIS & HABITAT
Salon belge de la construction en bois, de
l’aménagement et des énergies nouvelles
www.bois-habitat.com
30/03 - 02/04/06
Liège (B) - Halles des Foires
TECHNIPIERRE
Het salon van de natuursteen van de Benelux
Le salon de la pierre naturelle du Benelux
www.technipierre.be
04/04-07/04/06
Amsterdam (NL) - Amsterdam RAI
BOUW RAI
Inspiratie voor de ontwikkeling van
woningprojecten
www.bouwrai.nl
10/05-13/05/06
Madrid (E) - Feria de Madrid
PIEDRA
VI Feria internacional de la piedra natural
www.piedra.ifema.es
Stand Pierres et Marbres de Wallonie

6.
1. C.1898
2. C.1970
3. Juli / Juillet 2005
4,5. Gerestaureerde vensters / Baies restaurées
6. Westgevel voor restauratie
Face ouest avant restauration
7,8. Herinrichting omgeving / Abords aménagés
Een eerste gedeeltelijke restauratie van het metselwerk gebeurde al
tussen 1976 en 1978, maar het zou duren tot de overname door de
Koning Boudewijnstichting eer de werken tot een goed einde werden
gebracht, zowel wat betreft het metselwerk, het gebinte als het dak,
en dat het resultaat werd bekomen zoals we het vandaag kennen. Het
binnenmetselwerk van de haarden en nissen werd gerestaureerd, terwijl
het andere binnenmetselwerk, na een reinigingsbeurt, werd opgevoegd
en bedekt met een grijze kalk. De leien waren nog in goede staat en
konden worden hergebruikt.
De woning
Oorspronkelijk, in de 16 de eeuw, zag de woning er wanordelijk uit, zowel
wat betreft volumes, gebruikte materialen als uitvoering. Inderdaad,
het gebouw is niet helemaal symmetrisch, er steekt een puntgevel uit
in de slotgracht en het is de enige toegang tot de ponton van de toren.
Loodrecht erop staat een andere vleugel die in het midden van de andere
puntgevel aansluit. Ten noorden van deze twee bevindt er zich dan
een rond torentje. Van dit geheel blijft enkel het hoofdgedeelte en het
torentje over, in Maaskalksteen en in baksteen.
De materialen van het hoofdgedeelte zijn op een bijzondere manier
samengesteld: de stenen gevelbekleding bestaat uit lagen die in de
hoogte verschillen en met verankerde hoeken. Deze gevelbekleding
bedekt overal een metselwerk van breuksteen, behalve in het bovenste
gedeelte van de eerste etage aan de westkant, waar hij een metselwerk
van baksteen bedekt. Het wanordelijk karakter wordt nog benadrukt
door de afwerking van de steen in de omlijsting, die anders gebeurde
dan die van de gevel: de steen in de omlijsting is met een fijne beitel
bewerkt, en die van de gevel werd gegroefd met een puntbeitel. Het
hoofdgedeelte telt twee vertrekken per verdieping, gescheiden door de
muur waartegen de gotische schouwen zijn geplaatst. Deze prachtige
schouwen hebben een gebroken ontladingsboog met tabletten en
steunmuren in kalksteen. De voetring van die steunmuren zijn afgevlakt
en ze zijn versierd met weegbreebladeren in de vorm van een kapiteel.
Het torentje bestaat uit baksteen en wordt opgevrolijkt met enkele
architectonische elementen in gebeitelde steen.
De reddingswerken en de restauratie begonnen met evaluaties van
de slotgracht, het elektriciteitsnet en de verblijven, tussen 1996 en
1998. Deze voor de komende restauratie kostbare analyses leverden
jammer genoeg weinig ontdekkingen op wat betreft het archeologisch
waardevol stenen meubilair. Men heeft echter wel een chronologie
kunnen opstellen waarbij tussen de 13 de en de 20 ste eeuw niet minder
dan zeven fases werden onderscheiden in de inrichting en de
verbouwingen van de site. Natuurlijk was het hoofddoel van de
restauratie: de gebouwen in de meest oorspronkelijke staat herstellen.
Par contre, le gauche est perdu et devait, suivant la tradition, être
masculin. Le contrecoeur était, lui, tout en moellons.
Une première restauration partielle de la maçonnerie a été réalisée
en 1976-78, mais il faudra attendre le rachat par la Fondation Roi
Baudouin pour que les travaux soient menés à leur terme, aussi bien
pour la maçonnerie, la charpente et la toiture, pour atteindre le superbe
résultat que nous connaissons aujourd’hui. Les éléments de maçonneries
intérieures comme les cheminées et les niches ont été restaurés, tandis
que le reste des maçonneries intérieures ont été recouvertes d’un
badigeon gris après ragréage et rejointoiement. Quant aux ardoises,
leur bonne conservation a permis leur réemploi.
Le logis
Au 16 e siècle, le logis présentait un aspect assez disparate dans ses
volumes, ses matériaux et sa mise en œuvre. En effet, le bâtiment, pas
tout à fait symétrique, avance un mur-pignon dans la douve et comporte
le seul accès au ponton de la tour. Il comprend également une aile
perpendiculaire accrochée au centre de l’autre mur-pignon. Une tourelle
ronde occupe l’angle nord de ces deux corps. De cet ensemble ne nous
sont parvenus que le corps principal et la tourelle, en calcaire de Meuse
et en briques.
Le corps principal présente un agencement particulier de ses matériaux :
le parement est en pierres de taille à assises de hauteurs variables et aux
angles chaînés. Ce parement recouvre une maçonnerie de moellons,
partout sauf à la partie supérieure du premier étage à l’ouest, où il
recouvre une maçonnerie de briques. Le côté disparate est encore
souligné par les finitions des pierres d’encadrement qui sont différentes
de celles du parement : les premières sont dressées au ciseau fin et le
secondes sont striées à la pointe, dans leur palette ciselée. Le corps
principal comporte deux pièces par niveau, séparées par un mur continu
logeant les cheminées gothiques. Ces très belles cheminées présentent
un arc de déchargement brisé, des tablettes et des piédroits en pierre
calcaire. Ces derniers ont une base à tore aplati et de feuilles de plantain
en guise de chapiteau.
La tourelle est constituée de briques agrémentées de quelques éléments
architectoniques en pierre ciselée.
Le sauvetage et la restauration débutèrent par des sondages d’évaluation
de la douve et du secteur est du logis, effectués en 1996 et 1998.
Ces analyses très précieuses dans le cadre de la future restauration furent
hélas pauvres en découvertes de mobilier archéologique en stratigraphie.
Cependant, une chronologie a pu être dégagée et pas moins de
sept phases d’aménagement et de transformation du site ont été
répertoriées, entre le 13 e et le 20 e siècle. Le but de la restauration était
bien sûr de remettre les bâtiments dans le état le plus ancien possible.
30 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

Dat was niet voor alle onderdelen mogelijk, maar globaal gezien wordt
de staat van de reconstructie in 1700 het dichtst benaderd.
De belangrijkste restauratiewerken waren het versterken van het
metselwerk in ‘pierre de Meuse’, het herstellen van de plankenvloeren
en van de vensteropeningen, waarvoor de oorspronkelijke kruiskozijnen
konden worden gebruikt die bij de opgravingwerken zijn teruggevonden.
Spijtig genoeg waren deze niet volledig, de ontbrekende elementen
werden dus identiek nagemaakt en men heeft getracht er een oud
uitzicht aan te geven.
Dankzij de Koning Boudewijnstichting (www.kbs-frb.be), het ‘Syndicat
d’Initiative’ van Jambes (en dus ook Jacques Toussaint), de architecten,
archeologen en andere historici, herleeft de Seigneurie d’Anhaive na
verschillende keren de vernietiging nabij te zijn geweest. Het monument
is niet langer een anonieme, achterin een warenhuisparkeerplaats
verloren ruïne, en door zijn prachtige restauratie kan iedereen nu
een authentieke getuige van de Naamse geschiedenis bewonderen.
Laat ons nu hopen dat dit voorbeeld van rehabilitatie gevolgd zal worden
door vele andere.
Ce ne fut pas possible pour toutes les parties mais globalement, l’état est
celui le plus proche possible de la reconstruction de 1700. Les principaux
travaux de restauration ont été la consolidation de la maçonnerie en
pierres de Meuse, la reconstitution des planchers ainsi que des baies des
fenêtres, qui ont retrouvé leurs croisées de pierre originelles découvertes
lors de fouilles de remblais. Malheureusement, ces dernières étaient
incomplètes et les éléments manquants ont été taillés à l’identique,
en recherchant le plus possible l’aspect ancien.
Grâce à la Fondation Roi Baudouin (www.kbs-frb.be), au Syndicat
d’Initiative de Jambes (et donc de Jacques Toussaint), aux architectes,
archéologues et autres historiens, la seigneurie d’Anhaive renaît après
avoir frôlé la destruction à plusieurs reprises. Ce monument permet
maintenant à tout un chacun d’admirer un authentique témoin de
l’histoire namuroise, magnifiquement restauré, et non plus une ruine
anonyme perdue au fond d’un parking de grande surface. Espérons que
cet exemple de réhabilitation soit suivi de beaucoup d’autres.
NdA: De inhoud van dit artikel is geïnspireerd op het boek getiteld “La Seigneurie d’Anhaive à
Jambes”, opgesteld onder leiding van Jacques Toussaint en uitgegeven door het ‘Centre d’Archéologie,
d’Art et d’Histoire de Jambes’, als eerste werk in de collectie ‘Etudes et Documents’.
Het kan verkregen worden bij het ‘Syndicat d’Initiative’ te Jambes (081302217 of www.sijambes.
be) en in de gespecialiseerde boekhandel.
NdA : Le contenu de cet article est inspiré du livre intitulé "La Seigneurie d’Anhaive à Jambes",
rédigé sous la direction de Jacques Toussaint et édité par le Centre d’Archéologie, d’Art et
d’Histoire de Jambes, en tant que premier volume de leur collection "Etudes et Documents". Il est
disponible au Syndicat d’Initiative de Jambes (081302217 ou www.sijambes.be) ainsi que dans
les librairies spécialisées.
7,8.

U I T T R E K S E L S / E X T R A I T S
1.
Artikel verschenen in Monumenten, Landschappen & Archeologie 24/3, mei-juni 2005
Article paru dans Monumenten, Landschappen & Archeologie 24/3, mai-juin 2005
www.monument.vlaanderen.be
(Vertaling / Traduction : Herman Van der Bossche)
DE RESTAURATIE VAN “DEN EZEL”
EEN GEVEL OP DE GROTE MARKT VAN BRUSSEL
LA RESTAURATION DE “L’ANE”
UNE FAÇADE DE LA GRAND-PLACE DE BRUXELLES
Paula Cordeiro et Marie-Noëlle Martou
Architecten, Cel Historisch Patrimonium, Stad Brussel
Architectes, Cellule Patrimoine historique, Ville de Bruxelles
De Grote Markt van Brussel groepeert rondom het gotische stadhuis
huizen met barokke allure. Het monumentaal ensemble is er gekomen
dankzij de ingrijpende heropbouw op het einde van de 17 de eeuw en
belangrijke 19 de -eeuwse restauraties. In 1936 achtte men alleen het
stadhuis en het Broodhuis belangrijk genoeg om als monument te beschermen.
Intussen ging de aandacht van de massatoerist vooral uit naar
het prestigieuze kader van de markt met de rijke gevels. In 1977 volgde
de bescherming van alle gevels en in 2002 deze van de interieurs. Internationale
erkenning kwam er op 2 december 1998 met de inschrijving
door de UNESCO van de Grote Markt op de lijst van het Werelderfgoed.
Uitgaande van het belang van haar erfgoed en zich bewust van de snelle
aftakeling, gaf de Stad Brussel in 1998 aan haar Cel Historisch Erfgoed
(1) de opdracht voor een bouwhistorische studie van de panden aan
de Markt. Doel was om aan de hand van een objectief overzicht van
de bewaringstoestand te komen tot een beter beheer van dit bijzonder
architecturaal erfgoed (2). Archiefdocumenten die opklimmen tot het
einde van de 19 de eeuw lieten toe om een inventaris te maken en plattegronden
en opstanden te tekenen van de opeenvolgende ingrepen aan
de gevels en de interieurs.
Vermits de Stad Brussel ingevolge een geschreven overeenkomst uit het
einde van de 19 de eeuw (3) verantwoordelijk is voor de gevels van de
Grote Markt, heeft zij onlangs een eerste geveldiagnose laten opstellen
met een identificatie van gebruikte bouwmaterialen, van verwering, van
onregelmatigheden zoals scheurvorming, stuk springende natuursteen,
oxyderende metalen onderdelen en de toestand van het voegwerk (4).
Ensemble monumental dont l’aspect résulte de profonds remaniements
de la fin du 17 e siècle et des restaurations importantes du 19 e siècle, la
Grand-place de Bruxelles rassemble autour d’un Hôtel de Ville gothique
des maisons d’allure baroque. Si seuls les monuments publics que
constituent l’Hôtel de Ville et la Maison du Roi ont été classés en 1936,
l’intérêt s’est ensuite porté sur les riches maisons qui en font un cadre
prestigieux attirant un tourisme de masse. L’ensemble des façades a été
classé en 1977, et ces classements ont été étendus en 2002 aux intérieurs
des maisons. Entre-temps, ce patrimoine a été reconnu au niveau
international par l’inscription de la Grand-place sur la liste du Patrimoine
mondial par l’UNESCO le 2 décembre 1998. Consciente de l’importance
de ce patrimoine et de sa dégradation rapide, la Ville confie à la Cellule
Patrimoine historique de la Ville (1) en 1998 une étude historique et
architecturale des maisons de la place, dans le but de présenter un bilan
objectif de l’état de conservation de ce patrimoine architectural majeur
et afin de mieux gérer celui-ci dans le futur (2). Grâce aux documents
d’archives remontant à la fin du 19 e siècle, les interventions effectuées au
fil des ans, tant à l’intérieur que sur les façades, ont ainsi été inventoriées
et reportées en plan et en élévation.
La Ville de Bruxelles étant en charge de l’entretien des façades de la
Grand-Place depuis la rédaction d’une convention à la fin du 19 e siècle
(3), un récent état des lieux des façades est réalisé. Cet état des lieux
correspond à une phase préliminaire de diagnostic. Cette approche
permet une première identification des types de matériaux utilisés dans
la construction des façades, de leur état d’altération, des désordres
tels que les fissurations, les éclats de pierres ou la corrosion d’éléments
32 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

3 , 4.
1. Oude tekening van de gevel voor de bestelling van
stenen / Dessin du pignon pour la commande des
pierres, s.d. (c.1914)
2. Voorgevel na de restauratie / La façade après
restauration, 2004
3. Opmetingsplan van de voorgevel door De Rons
Relevé de la façade par De Rons, 1737
4. Oude opname voor de grote restauratiecampagne
Photographie avant la grande campagne de
restauration, 1895
Doc 1- 3 © Stedelijk Museum en Stadsarchief Brussel /
Musée de la Ville de Bruxelles et Archives de la Ville de
Bruxelles
2.
Aansluitend op de geveldiagnose is een eerste gevelrestauratie aangevat
van een stadseigendom, “den Ezel”, gelegen Grote Markt 39. De smalle
woning van twee traveeën en drie bouwlagen heeft een topgevel met
gebogen fronton in laatbarokke stijl. Ter voorbereiding van de werf
in 2001 - de restauratietechnieken moesten bepaald worden - werd
wetenschappelijk en technisch onderzoek verricht naar de aard van
de materialen, ziektebeelden en ingrepen en behandelingen uit het
verleden. De restauratiewerf van nummer 39 staat trouwens model en
geldt als pilootproject voor de restauratie van de andere marktgevels.
De werf van “Den Ezel” ving aan in november 2003 en was afgewerkt
in maart 2004.
EERSTE BEVINDINGEN
Na de historische studie volgde de fase van vergelijking van de
archiefstukken - plannen, bestekken, meetstaten en dergelijke - met de
gevel zelf. Zo kon een nauwkeurige lijst van de verschillende materialen
opgesteld worden, met een volledige beschrijving van de gevel.
In die fase werden op verschillende plaatsen scheurmeters geplaatst.
Er werd een stabiliteitsprobleem van de topgevel vastgesteld: de
geveltop stond uit zijn lood en de steen was sterk aangetast. Dit
was het gevolg van het inbrengen van metalen elementen tijdens de
reconstructie van de gevel in 1913. Insijpelend water via openstaande
voegen en beschadigde cementafdekkingen hadden het ijzer doen
roesten en uitzetten met zware scheurvorming, stukspringend
gesteente en structurele problemen tot gevolg.
Behalve dit structureel probleem, was er ook de natuurlijke aftakeling
métalliques, la qualité des rejointoiements, etc. (4)
Suite à ce constat, un premier chantier de restauration est programmé
pour la façade du n°39 Grand-Place, “L’Ane”, propriété de la Ville.
Cette maison étroite de deux travées et trois niveaux présente une
façade-pignon en style baroque tardif. Lors de l’élaboration du projet de
restauration en 2001, une série d’analyses scientifiques et techniques
est entreprise, aboutissant notamment à l’identification des matériaux,
de leurs pathologies, des interventions et traitements appliqués dans le
passé et permettant de guider le choix des techniques à mettre en œuvre
pour le chantier. Ce chantier servira d’exemple et de test pour la restauration
des autres façades de la Grand-Place. Commencé en novembre
2003, le chantier du n° 39 s’est terminé en mars 2004.
PREMIÈRES OBSERVATIONS
Après l’étude historique, la phase suivante consiste à confronter les
documents d’archives - plans, cahier des charges, métré, etc. – avec
l’observation de la façade. Cette analyse a permis d’établir le relevé
précis des différents matériaux ainsi qu’un état des lieux complet de la
façade. Pour suivre l’évolution des fissures, des fissuromètres sont placés
en divers endroits.
L’état des lieux révèle en effet un problème de stabilité du pignon qui
présente un hors-plomb ainsi que des dégradations des pierres. Ce
problème de stabilité est lié à la mise en œuvre des éléments métalliques
incorporés lors de la reconstruction de la façade en 1913. Certains joints
de pierre étant ouverts et les recouvrements en cimentage abîmés, les
infiltrations d’eau étaient donc devenues possibles. Les éléments métal-
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 33

van de natuursteen, veroorzaakt door blootstelling aan weer en wind en
door luchtvervuiling. De natuursteensoorten waren in feite allen zwaar
aangetast en hadden daarenboven elk een eigen patine gekregen als
gevolg van verschillende verouderings- of erosieprocessen.
De Balegemse steen, waarvan het oppervlak met de jaren sterk erodeert,
was moeilijk te identificeren omdat hij over het algemeen met een
cementmortel plaatselijk gepleisterd was.
Het parement in Gobertangesteen heeft een laagdikte van minder dan
15 cm met zeer dunne voegen. Deze steen was erg door pollutie aangetast.
Ingevolge inwerking van de zure regen was het gladde steenoppervlak
ruw geworden door uitslijten van de zachtste zones. Daar zijn op
regelmatige lagen verstoringen in het gesteente zichtbaar, veroorzaakt
door levende organismen.
De Euvillesteen was dikwijls erg bevuild en soms zwaar aangetast. Deze
natuursteen is niet vorstgevoelig maar lijdt sterk onder de zwavelverbindingen
die in stedelijke milieus geproduceerd worden. De aftakeling
- het verkorrelen van de steen - manifesteerde zich onder de vorm van
woekeringen, vooral op de uiteinden en uitspringende delen van de
gesculpteerde elementen.
Het beeldhouwwerk in Euvillesteen bleek zwaar geërodeerd en sterk
vervuild. De niet beregende delen waren bedekt met zwarte korsten.
Ook de vergulding op de ornamenten was in slechte staat.
De blauwe hardsteen verkeerde daarentegen over het algemeen in
goede toestand. Toch trof men stylolieten aan, een steengebrek dat vaak
in kalkgesteente voorkomt als een grillig vertand grensvlak, ook brandlaag
genoemd. De profileringen, de cordonlijsten en de hoofdgestellen
waren sterker aangetast dan de vlakke stukken. De uitspringende delen
waren over het algemeen afgedekt met een beschadigde of verdwenen
cementlaag of bladlood.
VOORBEREIDENDE STUDIES
De voorbereidende studies namen 6 maanden in beslag. De samenwerking
tussen diverse specialisten en de analyse van verschillende monsters
lieten toe om alle bouwmaterialen te identificeren, hun bewaringstoestand
te onderzoeken en de verschillende verouderingsprocessen te
omschrijven.
2.
5. 6.
liques sont rouillés et ils provoquent des problèmes graves de fissuration
et d’éclatement de la pierre ainsi que des problèmes structurels.
Outre ce problème structurel, les pierres présentent une dégradation
naturelle due aux intempéries et des pathologies liées à la pollution
atmosphérique. Elles ont pris des patines différentes, s’érodant ou s’altérant
plus ou moins vite et présentent un état de dégradation avancé. La
pierre de Balegem, qui s’érode au fil des ans en surface, est difficilement
identifiable en raison de la couche de cimentage (réparation) dont elle
est généralement recouverte. Le parement en Gobertange se caractérise
par une épaisseur d’assise inférieure à 15 cm, avec des joints de mortier
très minces. Cette pierre est fortement attaquée par les agents de pollution
atmosphérique. Un dépolissage de la surface se produit et celle-ci
devient rugueuse par la dissolution des zones plus tendres. On voit alors
apparaître en strates régulières les bioturbations de la pierre, c’est-à-dire
la perturbation des sédiments due à l’activité d’organismes vivants qui
forment des galeries.
La pierre d’Euville est souvent très sale et parfois fortement attaquée.
Cette pierre n’est pas gélive mais sensible à la sulfatation qui se produit
en milieu urbain. La dégradation apparaît sous forme de chancres, principalement
sur les arêtes et sur les parties saillantes des éléments sculptés.
En ces endroits, la pierre subit une dégradation granulaire.
La pierre bleue est généralement en bon état. On peut malgré tout
observer des terrasses ou stylolithes (ligne charbonneuse formant des
zigzags), souvent présents dans ce type de pierre.
Les moulures, cordons et entablements sont plus dégradés que les
surfaces planes. Les parties saillantes sont, en général, couvertes d’un
cimentage ou de plomb ; l’un et l’autre sont parfois absents ou partiellement
abîmés.
Les éléments sculptés sont réalisés en pierre d’Euville ; ils sont érodés et
très sales. Les parties protégées de la pluie sont recouvertes de croûtes
noires. La dorure existante sur les ornements est en mauvais état.
ÉTUDES PRÉALABLES
Les études préalables se sont étalées sur une période de 6 mois. Elles ont
permis d’analyser la totalité des matériaux et d’identifier les différentes
altérations, grâce à l’intervention de plusieurs spécialistes (dont Francis
Tourneur) qui se sont succédés pour rendre un diagnostic sur l’état de
conservation des matériaux, prélever des échantillons, ou encore, pour
mettre au point une technique de nettoyage adaptée à la situation.
Analyse structurelle
L’analyse structurelle du bâtiment effectuée sur place confirme que
la façade ne présente pas de problème, excepté au niveau du pignon
en hors-plomb. Le relevé des données des fissuromètres a permis
34 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

Stabiliteitsstudie
De stabiliteitsstudie van het gebouw wees uit dat de gevel geen direct
gevaar opleverde, met uitzondering misschien van het bekronend boogvormig
fronton dat uit zijn lood stond. De scheurmeters wezen echter
uit dat de zettingen zich gestabiliseerd hadden. Nochtans noodzaakte de
uitzetting door het verroest metaal het demonteren van de geveltop en
de vervanging van de gecorrodeerde stalen liggers.
Analyse van de steensoorten, hun
bewerking en hun merktekens
De identificatie van de steensoorten door een deskundige in Belgisch
gesteente bleek zeer interessant. Het verhaal van de blauwe hardsteen
en de witsteen van de gevel bleek veel gevarieerder dan uit de eerste
observaties bleek: een deel van de natuursteen was namelijk hergebruikt
na het bombardement van 1695.
De meeste blauwe hardsteen is van het gebruikelijke type van de “petit
granit”, maar een klein gedeelte is van de variante “petit granit du
Bocq”. Beide steensoorten zijn gefrijnd, zij het met kleine afwijkingen in
de afwerking, namelijk in de regelmaat en de spatiëring van de frijnslag
of in de breedte en evenwijdigheid van de randslagen. Bovendien
de constater que le pignon s’était stabilisé. Cependant, les dégâts
occasionnés par l’expansion de la rouille sur les pierres environnantes
nécessitaient le démontage du pignon ainsi que le remplacement des
poutrelles métalliques corrodées responsables des désordres à la base
du pignon.
Analyse visuelle des types,
tailles et marques de pierres
L’identification des pierres s’est révélée très intéressante car elle a montré
que les pierres bleues et blanches présentes sur la façade étaient plus
variées que ce qu’on avait pu constater lors des premières observations
et qu’une partie des pierres originales – c’est-à-dire de la reconstruction
après le bombardement - avaient été réutilisées.
En effet, si la plupart des pierres bleues est de la variété courante,
appelée “petit granit”, d’autres pierres en sont des variantes, comme
le “petit granit du Bocq”. D’une variété à l’autre, une finition ciselée a
été exécutée, mais avec certaines nuances dans l’exécution, notamment
au niveau de la régularité et de l’espacement des ciselures ou dans la
largeur et la perpendicularité des palettes latérales. De plus, de grandes
marques gravées ont été découvertes sur les dés à la base des balustres,
5. De voorgevel voor restauratie
La façade avant restauration, 1999
6. Decoratieve afdekking van de steigers / Bâche
décorative placée sur l’échafaudage, 2001
7. Aanduiding van de verschillende materialen
Relevé des matériaux et des pathologies
8. De gevel is opgebouwd uit diverse steensoorten
: hier Balegemse steen met talrijke sporen
van herstellingen / La façade est constituée de
différents types de pierre : ici, la Balegem présentant
de nombreuses traces de réparations
9. Detail van een gebarsten baluster in blauwe
steen / Détail d’un balustre fissuré en pierre
bleue
8. 9.
werden op de vierkante sokkels van de balusters van tweede verdieping
grote ingekraste merktekens gevonden. Deze steenmerken lijken te
verwijzen naar de initialen van steenkappers die in de overgangsjaren
van de 17 de naar de 18 de eeuw actief waren.
Ook bij de witsteensoorten bleek de realiteit complexer dan het
archiefonderzoek had uitgewezen. Naast de Balegemse steen met zijn
talrijke sporen van herstellingen, treft men - conform de beschrijvingen
van de restauratie uit het begin van de 20 ste eeuw - Gobertange- en
Euvillesteen aan. Maar de meeste vergulde kapitelen, volgens het bestek
te vervangen door Balegemse of Gobertangesteen, bleken te bestaan
uit een zeer fijnkorrelige krijtachtige steen, rijk aan glauconiethoudende
kristallen, die doet denken aan Avesnessteen. Uit de archieven is gekend
dat deze steensoort veelvuldig gebruikt werd voor de Grote Markt.
Deze vaststellingen laten toe te besluiten dat niet alle blauwe hardsteen
vervangen is tijdens de restauratiecampagne van 1913-1920, maar dat
sommige oorspronkelijke elementen werden bewaard of herplaatst.
Hetzelfde geldt voor de parementen in Balegemse steen en waarschijnlijk
ook voor kapitelen – wellicht in Avesnessteen – die uit de oude gevel
gerecupereerd zouden kunnen zijn.
au deuxième niveau. Ces marques semblent correspondre à des initiales
de sculpteurs ayant été actifs dans le tournant des 17 e et 18 e siècles.
En ce qui concerne les pierres blanches, la réalité s’avère à nouveau
plus complexe que ce que les documents d’archives avaient pu nous
révéler. En effet, à côté de la pierre de Balegem originale présentant de
nombreuses traces de réparation, on trouve - conformément aux écrits
sur la restauration du début du 20 e siècle - des pierres de Gobertange
et d’Euville. Mais les chapiteaux recouverts de dorure qui auraient dû
être remplacés, pour la plupart, par de la pierre de Balegem ou de
Gobertange, selon le descriptif des travaux, font apparaître, aux éclats et
épaufrures, une pierre aux grains très fins, crayeuse et riches en cristaux
de glauconite, qui rappelle la pierre d’Avesnes, que l’on sait, grâce aux
archives, avoir souvent été utilisée à la Grand-Place.
L’ensemble de ces observations a permis de conclure que toutes les
pierres bleues n’ont pas été remplacées lors de la campagne de restauration
de 1913-1920, mais que certains éléments originaux ont été
maintenus ou remis en place. Il en a été de même pour les parements en
Balegem et probablement aussi pour les chapiteaux qui semblent avoir
été exécutés en pierre d’Avesnes et qui, par conséquence, pourraient
avoir été récupérés de l’ancienne façade.
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 35

Microscopische analyse van de verschillende
natuursteensoorten, schoonmaakproeven en controle
ter plaatse van het water opslorpend vermogen van
de gereinigde oppervlakken
Door kernboringen met diamanten gereedschap (Δ 50 mm) werden
boormonsters genomen. De verschillende soorten witte steen werden
geanalyseerd met macroscopisch en microscopisch onderzoek:
de gevelparementen zijn in Balegemse en Gobertangesteen, beide
kalkzandstenen die rijk zijn aan microfossielen, en de gesculpteerde
delen van de gevel zijn in Euvillesteen, een kalksteen die rijk is aan
fossielen van de zeelelie (crinoïden).
Er werden proefreinigingen uitgevoerd met de wervelrotatietechniek
onder lage druk en met de micro-zandstraal. Twee granulaten zijn
uitgeprobeerd: kalkspaat (calciet) (Dural 130) en olivinezand van
vulkanische oorsprong, bestaande uit magnesium en ijzer(neso)silicaten.
Olivinezand leverde het beste resultaat op.
Op de gereinigde proefvlakken werden absorptieproeven uitgevoerd
om na te gaan in hoeverre een hydrofuge behandeling nodig was.
De gebruikte meetmethode was overeenkomstig de internationale
richtlijnen van het RILEM (5), met glazen pipetten en water onder lage
druk.De meetproeven toonden aan dat de gevel wellicht eerder al
een keer gehydrofobeerd was, waarschijnlijk naar aanleiding van een
eerder gevelonderhoud. Die behandeling bleek tot op vandaag nog
steeds afdoende. De goede waterafstotende eigenschap van de gevel
verhindert nochtans geenszins latere toepassingen, op voorwaarde dat
men producten op basis van organische solventen gebruikt.
Analyse van de gevelmortels
Het gevelparement is opgebouwd uit verschillende witstenen en
hardsteen zoals Balegemse steen, Gobertange en Euvillesteen en Petit
Granit. Het voegwerk verschilt in dikte al naar gelang de steensoort.
Men treft zoals hoger vermeld ook tal van oude steenherstellingen op
de Balegemse steen. Volgens de archieven gebruikte men daarvoor
“Bertagna”, een toen veel aangewende metaalcement (6).
Men heeft stalen genomen van de metselspecie waarmee de Balegemse
en de Gobertangesteen opgetrokken zijn. Microscopisch onderzoek
en chemische proeven wezen uit dat de samenstelling van de mortels
visueel vergelijkbaar was en dat ook de chemische samenstelling
overeenkwam. Men heeft een bastaardmortel gebruikt die bestaat uit
circa. 200 kilogram Portland cement (tussen 188 en 207 kilogram) en
circa. 240 kilogram gebluste kalk (van 242 tot 244 kilogram) per kubieke
meter zand. De porositeit is eerder hoog : 30 % van het volume.
Analyse microscopique de différentes pierres
naturelles, essais de nettoyage et contrôle in situ de
l’absorption d’eau des surfaces nettoyées
Différents prélèvements sont réalisés in situ, par carottages aux outils
diamantés (50 mm). Les éprouvettes font l’objet d’examens macroscopiques
et microscopiques qui permettent d’analyser les différents types
de pierres blanches : la Balegem et la Gobertange pour les parements
de façade - des pierres calcaires sableuses riches en micro-fossiles
- et l’Euville, pierre calcaire, riche en fossiles crinoïdes, au niveau des
éléments sculptés du pignon.
Des essais préalables de nettoyage sont également exécutés, avec la
technique hydropneumatique de rotations-tourbillons à basse pression
et par micro-sablage. Deux types de granulats sont employés : la Calcite
(Dural 130) et l’Olivine avec une pression de 2 bars ; le meilleur résultat
est donné avec l’Olivine.
Les mesures d’absorption d’eau sont prises sur les surfaces ayant fait
l’objet des essais de nettoyage, afin de déterminer la nécessité d’un
traitement d’hydrofugation. La méthode de mesure est celle préconisée
dans les prescriptions internationales de la RILEM(5), mesures
d’absorption d’eau sous basse pression à la pipe en verre.
Les mesures d’absorption d’eau montrent que la façade a plus que
probablement fait l’objet d’un traitement d’hydrofugation lors d’une
précédente campagne de restauration. Ce traitement présente encore
une efficacité tout à fait satisfaisante. Cette bonne efficacité résiduelle
n’influence toutefois pas les potentialités de traitements futurs à
condition d’utiliser des produits à base de solvants organiques.
Analyses de mortiers dans la façade
Comme nous l’avons vu plus haut, le parement de la façade est constitué
de diverses pierres bleues et pierres blanches telles que le petit granit,
la pierre de Balegem, la pierre de Gobertange ou la pierre d’Euville. Les
joints rencontrés peuvent être d’épaisseur variable en fonction du type
de pierre. On trouve également de nombreuses réparations anciennes
sur la pierre de Balegem, réalisées selon les archives au moyen d’un
ciment métallique aussi appelé “Bertagna”, fort utilisé à l’époque (6).
Des échantillons ont été pris dans les joints de construction de la pierre
de Gobertange et de la pierre de Balegem. Les photographies des
échantillons faites sous microscope permettent de constater que les
composants sont comparables visuellement et les analyses chimiques
démontrent également leur similarité. Les mortiers utilisés dans la façade
sont du type bâtard avec environ 200 kg de ciment portland (entre 188
et 207 kg) et 240 kg de chaux hydratée (entre 242 et 244 kg) par m3 de
sable avec une porosité assez élevée de 30% du volume.
11.
10.
12.
13. 14 .
10. Het nemen van een steenmonster met hulp van
gediamanteerde kernboor (50mm) / Prélèvement
d’un échantillon de pierre par carottage aux outils
diamantés (50 mm)
11. Stratigrafische sondering op het eikenhouten
schrijnwerk / Sondage stratigraphique sur la menuiserie
en chêne
12. Een proefstaal uitvergroot van 25 tot 4000x in
de optische microscoop : 3. bijna zwart bruin aan het
oppervlak (huidige kleur), 2. donkerbruin (1953?),
1. glanzend bruinzwart (1939?), 0. “originele” getinte
vernislaag / Echantillon observé au microscope
optique grossi de 25 à 4000 x : 3. brun presque noir en
surface : couleur actuelle 2. brun très foncé (1953 ?) 1.
brun noir brillant (1939 ?) 0. vernis teinté “origina”
13. Verguld kapiteel / Chapiteau doré
14. Stratigrafische analyse van de vergulding :
1. steen 2. zwarte laag (vulmiddel of zwarte korst)
3. okerkleurige preparatielaag 4. rode onderlaag
(gepigmenteerde mixtion) 5. vergulding op mixtion
Analyse stratigraphique de la dorure au microscope
optique 1. pierre 2. couche noire (bouche pores ou
croûte noire) 3. préparation ocre 4. sous-couche rouge
(mixtion pigmentée) 5. dorure sur mixtion
36 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

15 > 20
Lokalisatie van de stalen verankeringen in de
gemene muren
Met de metaaldetector kon het juiste aantal, de plaats en de lengte
van de muurverankeringen ter hoogte van de gemene muren bepaald
worden. Slechts enkele ankerplaten duiken op in de gevel.
Steekproeven hebben de precieze vorm van het muurankers opgeleverd.
Aan het ene uiteinde zit het anker met lood gevangen in een groot
blok witsteen, dat in het baksteenmetselwerk van de gemene muur is
ingewerkt. Aan het andere uiteinde is het platstaal van het muuranker
progressief omgesmeed tot draadstang waarbij een moer de verdeelplaat
in de gevel op zijn plaats houdt.
Localisation des ancrages métalliques du mitoyen
Le détecteur de métaux a permis de connaître assez précisément le
nombre, la localisation et la longueur des ancrages situés à l’intérieur de
la maison, au niveau des mitoyens, dont seulement quelques plaques de
répartition apparaissent en façade.
Des sondages ponctuels ont fait apparaître la forme précise de l’ancrage.
A une extrémité, l’ancrage est scellé au plomb dans un gros bloc de
pierre blanche inséré dans le mitoyen en brique. A l’autre extrémité,
le plat métallique est forgé progressivement en pas de vis, qui permet
la fixation de la plaque de répartition en façade par l’intermédiaire
d’un boulon.
KORT HISTORISCH OVERZICHT
Na het vernietigende bombardement van 1695 in opdracht van Lodewijk XIV bleven slechts een klein aantal funderingsmuren en overwelfde
kelders en nog minder gevelopstanden overeind. Toch werden de panden aan de Grote Markt in een paar jaren heropgetrokken. Op het einde
van de 19 de eeuw kon men alleen maar vaststellen hoezeer de gebouwen onder 200 jaar tumultueuze geschiedenis geleden hadden. Tijdens
de doortocht van de sansculotten in 1793 werden er panden geplunderd en gebeeldhouwde versieringen en inscripties verdwenen. Vooral het
weghalen van de topgevels en de niveauwijzigingen van de verdiepingen brachten de samenhang van de Markt in het gedrang. Burgemeester
Karel Buls had reeds omstreeks 1850 oog voor de belabberde toestand van de marktgevels, maar het zou tot het einde van de 19 de eeuw
duren vooraleer de stad een eerste restauratiecampagne van de gevels ondernam.
De voorgevel van “den Ezel” werd naar aanleiding van deze campagne in 1913-1920 gedeeltelijk gereconstrueerd. Daarbij werden een reeks
nieuwe bouwmaterialen en toepassingen geïntroduceerd.
Zo werd het oorspronkelijke parement in Balegemse steen en hardsteen van het type “Petit Granit”, gedeeltelijk gereconstrueerd in Gobertangesteen.
De nieuwe dorpels, kalven en lateien werden gekapt in blauwe hardsteen. De ornamenten en het gebogen fronton van de gevelbekroning
werden uitgevoerd in Euvillesteen. Men verstevigde het metselwerk enerzijds met ingewerkte stalen liggers om het gewicht beter
te verdelen en anderzijds met zichtbare kleine, volle, vierkante metalen staven ter ondersteuning van de blauwe hardstenen lateien boven de
raamopeningen. Tussen 1926 en 1966 herstelde men herhaaldelijk het schrijnwerk. In 1953 en 1954 werden gebeeldhouwde onderdelen van
de gevel, die oorspronkelijk niet verguld waren, ongeacht de historische context, met het oog op de EXPO 58 toch met bladgoud belegd.
BREF APERÇU HISTORIQUE
Détruits lors du bombardement de Bruxelles de 1695 ordonné par Louis XIV, les bâtiments de la Grand-Place sont reconstruits immédiatement
ap
épargnés. A la fin du 19 e siècle, l’état des maisons est le résultat de deux cents ans d’histoire tumultueuse. Saccagées lors du passage des
sans-culottes en 1793, plusieurs d’entre elles ont perdu leurs décorations sculptées et leurs inscriptions. Des modifications importantes,
principalement la suppression des pignons et le changement de niveau des étages, ont perturbé la cohésion de la place. Vers 1850, le mauvais
état de conservation des façades attire l’attention du bourgmestre de l’époque, Charles Buls. Dès la fin du 19 e siècle, la Ville entreprend une
première campagne de restauration des façades des maisons de la place.
C’est dans ce cadre que la façade du n° 39, Grand-Place, L’Ane, est en partie reconstruite de 1913 à 1920. Lors de ces travaux, une série de
nouveaux matériaux est introduite dans la façade et de nouvelles méthodes de mise en œuvre sont appliquées.
Initialement en pierre blanche de Balegem et en pierre bleue - dite “Petit Granit” -, le parement est partiellement reconstruit en pierre de
Gobertange. De nouveaux seuils, traverses et linteaux de fenêtres sont réalisés en pierre bleue. Les ornements et le fronton de couronnement
sont exécutés en pierre d’Euville. Des éléments métalliques sont également utilisés dans la reconstruction. Il s’agit principalement de poutrelles
métalliques intégrées dans la maçonnerie répartissant les charges et de petites barres métalliques, pleines, apparentes, et de section carrée,
servant à renforcer les linteaux en pierre bleue des fenêtres. Entre 1926 et 1966, divers travaux sont réalisés pour l’entretien des menuiseries.
Des travaux de dorure sont effectués en 1953-54 sur des éléments sculptés qui n’avaient jamais été dorés auparavant, non pas pour des
raisons historiques mais en préparation de l’Exposition universelle qui allait se tenir à Bruxelles en 1958.
38 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

15. tot/à 16 Etappes in de reconstitutie van de twee gevelfrontonsculpturen : modellering met gips op het origineel, techniek
van positionering, sculptuur in een nieuw blok Euvillesteen, aanbrengen van een hechtlaag en van de mixtion voor vergulding,
herplaatsen van het element met behulp van een kraan / Etapes pour la reconstitution des deux sculptures du fronton : modelage
sur l’original à l’aide de plâtre, technique de la mise au point, sculpture dans le nouveau bloc en Euville, application de la peinture
d’adhérence et de la mixtion avant dorure, placement de l’élément à l’aide d’une grue
Analyse van de verf- en vernislagen op het houtwerk en van
het verguldsel op het beeldhouwwerk
Stratigrafisch onderzoek en puncties (vrijleggen van de oorspronkelijke
laag) werden uitgevoerd op het schrijnwerk en op de decoratieve
elementen in vergulde steen.
Het stratigrafisch onderzoek van de afwerkingslagen van het eiken
schrijnwerk bracht onder een donkerbruine verflaag een oude, bruingetinte
vernislaag aan het licht. Een zelfde onderzoek van de vergulde
elementen leverde slechts één laag verguldsel op die volgens historische
documenten waarschijnlijk uit 1953 dateert.
DE RESTAURATIEWERF
De voorbereidende studie heeft mede de restauratieopties voor de gevel
bepaald: conservering en maximaal behoud van de bestaande toestand
en van alle sporen die de geschiedenis van de gevel illustreren. Een
stuurgroep van experts en leden van de Koninklijke Commissie voor
Monumenten en Landschappen volgden de werf. De restauratie zelf
verliep in twee etappes: enerzijds de demontage van de geveltop en de
restauratie van de onderdelen in het atelier en anderzijds de reiniging
en het herstel in situ van de rest van de gevel. Omdat de voorgevel van
“den Ezel” op de Grote Markt uitgeeft, ging speciale aandacht naar de
werfinrichting. Een zeil met een levensgrote kleurenreproductie van de
Marktgevel werd aan de buitenstelling bevestigd.
Het demonteren van de geveltop
Hieraan ging een gedetailleerde opmeting vooraf, waarbij ook alle
stenen genummerd werden. Van elke gedemonteerde steen werd
een fiche opgemaakt met foto’s, een nauwkeurige opmeting en een
beschrijving van de belangrijkste behandelingen (afwerking, invullingen,
vervangingen, …). De natuurstenen waren geassembleerd met metalen,
in lood verankerde doken die bij de demontage doorgezaagd werden.
Om de vervanging van de gecorrodeerde stalen profielen mogelijk te
maken werden de geveltop tot op dat niveau gedemonteerd.
De gedemonteerde stukken werden afgevoerd naar het atelier om
gerestaureerd of gedeeltelijk of geheel vervangen te worden. De te
bewaren stukken werden ook met de lagedrukwervelrotatie techniek
gereinigd. Twee aspecten zijn belangrijk voor de behandeling van de
stenen: de vraag naar bewaren en/of vervangen en de bewaringstoestand
van het materiaal an sich. Sterk verweerde steen wordt alleen vervangen
als steenverharding en masticage het verder afbrokkelen van de steen
niet kan verhinderen of slechts op korte termijn kan tegenhouden.
De sterk aangetaste architecturale lijnen werden gereconstrueerd
door de scherpe hoeken met restauratiemortel te modelleren of door
Analyse des peintures et vernis sur les menuiseries et analyse
de la dorure sur les éléments sculptés
Des sondages stratigraphiques et des ponctions (dégagement de la
couche originale) sont réalisés sur les menuiseries et sur les éléments
décoratifs en pierre dorés. Grâce aux analyses stratigraphiques, on a
pu découvrir une ancienne finition en vernis teinté en brun sous les
menuiseries en chêne peintes en brun foncé. Les examens stratigraphiques
sur les éléments dorés montrent qu’une seule couche de dorure a
été appliquée sur la pierre. Suivant les documents historiques, elle date
probablement de 1953.
LE CHANTIER DE RESTAURATION
L’étude préalable a déterminé l’ensemble des principes adoptés pour
la restauration de la façade : la conservation et le maintien maximal de
la situation actuelle ainsi que de toutes les traces qui témoignent de
l’histoire de la façade. Un comité d’accompagnement a été constitué
avec des spécialistes et des membres des institutions des Monuments
et Sites afin de suivre le chantier. La restauration s’est déroulée en deux
étapes importantes : le démontage du pignon avec la restauration de
ses éléments en atelier et la restauration proprement dite de la façade
avec le nettoyage et les réparations in situ. Vu l’importance du lieu, une
attention spéciale a été apportée à l’installation de chantier. Une bâche
décorative a été placée devant l’échafaudage, présentant une reproduction
en couleur de la façade.
Démontage du pignon
Avant d’entamer les travaux de démontage, un relevé détaillé du fronton
est réalisé et toutes les pierres sont numérotées. Pour chaque pierre
démontée, une fiche reprend des photos, un relevé avec les dimensions
précises et une description des principaux traitements à réaliser
(ragréage, greffons, remplacement, …). Les différentes pierres étaient
assemblées par des agrafes métalliques avec des scellements au plomb ;
lors du démontage, ces éléments sont sciés. Le démontage est effectué
jusqu’au niveau des poutres métalliques corrodées afin de faciliter leur
remplacement.
Les éléments démontés sont ensuite transportés en atelier pour être
restaurés, remplacés partiellement ou complètement. Les éléments
conservés sont nettoyés avec la même technique utilisée pour la façade
- la technique hydropneumatique de rotations-tourbillons.
Deux aspects sont à prendre en considération pour le traitement des
pierres : la question de la conservation et/ ou du remplacement et celle
de l’état sanitaire du matériau pierreux lui-même. La pierre fortement
altérée n’est remplacée que lorsque le traitement au durcisseur ou le
masticage ne peuvent plus prévenir la chute des débris ou ne prolonge-
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 39

invoeging van bewerkte nieuwe steen in de originele natuursteen.
Omdat de enige nog overgebleven steengroeve geen Gobertangesteen
van voldoende hoogte kan leveren werd die vervangen door Massangissteen.
De stalen liggers werden vervangen door roestvrijstalen profielen.
De roestvrijstalen doken werden vastgezet met chemische ankers.
De stenen werden waterpas herplaatst zodat de geveltop nu loodrecht
staat. Voor het metsel- en voegwerk werd een bastaardmortel gebruikt,
waarvan de samenstelling door voorafgaande proeven bepaald werd.
Het gesculpteerde fronton in Euvillesteen verkeerde in een dermate
slechte staat dat op voorstel van de begeleidingscommissie beslist werd
om het te vervangen door een identieke steensoort. Daartoe werden de
oorspronkelijke verweerde blokken met de grootste zorg op basis van
clichés uit het Brussels stadsarchief met plaaster bijgewerkt. De nieuwe
blokken werden daarna volgens de pantograaf-methode gerealiseerd,
waarbij de ene arm het originele blok aftast en de andere het identiek
in het nieuwe blok uitfreest. De nieuw gebeeldhouwde blokken werden
daarna met torengoud verguld (7). De gesculpteerde delen van de gevel
werden met een hijskraan herplaatst.
21. 22.
DE RESTAURATIE IN SITU
Na de gevelreiniging kwamen de goede bewaringstoestand van het
parement en de talrijke herstellingen uit de vorige restauraties duidelijk
in beeld. De werkzaamheden richtten zich bijgevolg vooral op punctuele
ingrepen. De verweerde profileringen, cordonlijsten en hoofdgestellen
werden met restauratiemortel bijgewerkt. Op de horizontale vlakken
van de uitspringende gevelonderdelen werd opnieuw lood geplaatst.
Ter hoogte van de eerste verdieping werden de blauwe hardstenen
balusters gedemonteerd en in het atelier gerestaureerd. Om het
stuk breken te vermijden zijn in de sterk gebarsten exemplaren ter
versteviging roestvrijstalen draadstangen geïntegreerd, waarna de
natuursteen met restauratiemortel is bijgewerkt.
De gescheurde vensterlateien in blauwe hardsteen werden met
kruiselings geplaatste roestvrijstalen stangen verstevigd. De kleine
barsten werden geïnjecteerd met een epoxyhars met lage viscositeit.
Stukken van de muurverankeringen in de gevel werden deels vervangen
door roestvrij staal. Andere smeedijzeren onderdelen als muurankers,
doken en metalen liggers werden zorgvuldig gezandstraald en
behandeld met een antiroestmiddel.
21. Bijgewerkt kapiteel voor het vergulden
Chapiteau ragréé avant dorure
22. Kapiteel tijdens het vergulden in situ
Chapiteau en cours de dorure in situ
23. Het hermonteren van de gevel. De beschadigde
hoekstenen zijn vervangen en nieuwe
metalen balken in roestvrij staal werden aangebracht
/ Réalisation d’un greffon et remontage
du pignon en cours. Les pierres d’angle
abîmées ont été remplacées et de nouvelles
poutrelles métalliques en acier inoxydable ont
été installées
23.
De niet gedemonteerde decoratieve onderdelen van de gevel werden
met restauratiemortel geretoucheerd en ter plaatse verguld.
Het oppervlak, de nieuwe, de bewaarde of de verharde steen werd met
een hydrofuge oplossing op basis van methylalkoxiloxane behandeld.
De eikenhouten vensterramen werden erg zorgvuldig met een afbijtmiddel
behandeld. Daarna werden hiaten in het raamwerk met nieuwe
stukken in dezelfde houtsoort ingevuld. Tenslotte werd het geheel met
een bruin getinte vernis, op basis van de resultaten van het stratigrafisch
onderzoek, afgewerkt. De mastiek die in goede staat verkeerde, kreeg
dezelfde kleur als het houtwerk geschilderd.
BESLUIT
De historische studies, aangevuld met terreingegevens (opmeting van
materialen, ziektebeelden, gegevens over recente zettingen) en wetenschappelijke
analyses gaven een vrij goed beeld van de geschiedenis
en de bewaringstoestand van de gevel van “den Ezel” voor de restauratie.
De voorafgaande onderzoeken waren belangrijk omdat zij
de vaststaande opvattingen in vraag stelden en aanvulden en zo het
uitgangspunt vormden van de restauratie. Zonder echt vernieuwend
te zijn is deze werkmethode van fundamenteel belang zowel voor de
restauratiepraktijk in het algemeen als voor het terreinwerk zelf. Toch
wordt zij bij gebrek aan tijd en middelen nog steeds te weinig toegepast.
Deze aanpak liet toe om de restauratie te focussen op het maximaal
behoud van de gevelelementen. Op deze restauratiewerf werd de
methodologie in de praktijk toegepast en kan aldus uitgebreid worden
tot de andere gevels op de Grote Markt.
rait qu’à court terme la conservation du matériau. Les lignes architecturales
altérées sont reconstituées en modelant les arêtes avec du mortier
ou le cas échéant par l’insertion dans les blocs d’origine de fragments
de pierres nouvellement taillés. Les éléments de pierre de Gobertange
sont remplacés par la pierre de Massangis, vu qu’il n’existe plus de blocs
d’une hauteur suffisante dans la seule carrière encore en activité.
Les poutres métalliques sont remplacées par de nouvelles en acier
inoxydable et les pierres sont à nouveau assemblées avec des agrafes,
également en acier inoxydable, au moyen d’un scellement chimique.
Lors du remontage des pierres du pignon, le hors plomb est corrigé et
les pierres placées de niveau. Le rejointoyage est réalisé avec du mortier
bâtard avec une composition déterminée grâce aux essais préalables.
Vu le mauvais état de conservation des sculptures du fronton en pierre
d’Euville et selon la décision du comité d’accompagnement, celles-ci sont
remplacées, avec une pierre de nature identique. Pour se faire, les deux
grandes pièces d’origine démontées sont remodelées avec le plus grand
soin à l’aide de plâtre sur base des clichés conservés aux Archives de la
Ville de Bruxelles. La taille des nouvelles pierres est ensuite réalisée avec
la méthode de mise aux points. Ces éléments sculptés sont dorés à la
feuille d’or (7). Les éléments sculptés du pignon sont remontés à l’aide
d’une grue, et soigneusement remis en place.
LA RESTAURATION IN SITU
Le nettoyage de la façade a mis en évidence le bon état général du parement
et les nombreuses réparations qui ont été réalisées lors des précédentes
restaurations. Le chantier s’est donc orienté vers des interventions
40 PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER - 04/2005

ponctuelles. Les moulures, cordons et entablements dégradés ont été
ragréés au mortier. Sur les parties saillantes, des nouveaux plombs ont
été appliqués sur les surfaces horizontales. Au niveau du premier étage,
les balustres en pierre bleue ont été également démontés et restaurés en
atelier. Des tiges en acier inoxydable ont été intégrées dans les balustres
fort fissurés afin de limiter le risque de rupture. Ensuite, la pierre a été
ragréée avec du mortier.
Les linteaux des fenêtres en pierre bleue qui présentent d’importantes
fissures ont été renforcés avec des barres croisées en acier inoxydable.
Sur les plus petites fissures, des injections de résine à basse viscosité du
type époxydique ont été appliquées. Les ancrages du mitoyen qui apparaissaient
en façade ont été remplacés partiellement par des éléments
en acier inoxydable. D’autres éléments en ferronnerie en bon état tels
qu’ancres, agrafes, poutrelles métalliques ont été soigneusement sablés
et protégés par un produit anti-rouille.
Pour tous les éléments décoratifs qui n’ont pas été démontés, des
retouches ont été réalisées avec du mortier de ragréage et ils ont été
redorés sur place.
Les surfaces en pierre renouvelées, conservées ou consolidées sont
rendues imperméables à l’eau par l’application d’une solution hydrofuge
à base d’un méthylalkoxiloxane.
Les châssis en chêne des fenêtres ont été décapés très soigneusement
avec un produit décapant. Des réparations ponctuelles ont été faites
par des greffons en bois de la même essence et sur l’ensemble, un
vernis teinté en brun a été appliqué sur base des résultats des différents
sondages stratigraphiques. Les mastics étant en bon état, ils ont été
peints dans le ton des boiseries.
CONCLUSION
Grâce aux études historiques, complétées par les données recueillies
sur le terrain (relevé des matériaux, des pathologies, des données des
fissuromètres, …) et des analyses scientifiques, il a été possible de se
faire une idée assez précise de l’histoire de la façade et de son état de
conservation, avant tout travail de restauration. Ces études préalables
sont importantes car elles complètent et remettent en question des
données qu’on croyait définitives et servent comme point de départ au
projet de restauration. Cette méthode de travail, sans être innovatrice,
est fondamentale, bien que dans la pratique et sur le terrain, elle est
encore souvent fort peu appliquée, faute de moyens et de temps. Elle
nous a permis de développer la philosophie d’intervention dans un souci
de conservation maximale des éléments de la façade.
Le chantier s’est avéré expérimental pour mettre en pratique et étendre
cette méthodologie de travail aux futurs chantiers de restauration des
autres façades des maisons de la Grand-Place.
TECHNISCHE STEEKKAART
FICHE TECHNIQUE
Bouwmeester / Maître d’ouvrage
Stad Brussel / Ville de Bruxelles
Ontwerp en leiding van de werken / Projet et direction des travaux
Stad Brussel, Departement Stedenbouw, Dienst Architectuur, Cel Historisch
Erfgoed / Ville de Bruxelles, Département Urbanisme, Section architecture,
Cellule Patrimoine historique
Voorafgaandelijke studies 2001 / Etudes préalables 2001
Structurele analyse / Analyse structurelle
Origin – M. Provost, M. Wertz
Visuele analyse van de steentypes, -bewerking en merken
Analyse visuelle des types, tailles et marques des pierres
F. Tourneur
Microscopische analyse van de natuurstenen en controle in situ van de
waterabsorptie op gereinigde oppervlakken / Analyse microscopique de
différentes pierres naturelles et contrôle in situ de l’absorption d’eau des
surfaces nettoyées
CSTC – A. Pien
Mortelanalyse / Analyse de mortiers
KUL - prof.dr.ir. K. Van Balen
Analyse van de metalen elementen / Analyse des éléments métalliques
VUB – prof.dr.ir. J. Vereecken, A. Roelandt
Stratigrafische studie van het schrijnwerk en de vergulde stenen van de
gevel / Examens stratigraphiques réalisés sur les menuiseries et les pierres
dorées de la façade
AAC sc – M. Decroly
Werf / Chantier
Oktober / Octobre 2003 – Mei / Mai 2004
Aannemer / Entrepreneur
Galère s.a.
Aanbestedingsbedrag / Montant de l’adjudication
229.014,92 €
Met toelagen van / Travaux subventionnés par
Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Administratie
van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting, Directie Monumenten
en Landschappen
Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, Administration de
l’Aménagement du Territoire et du Logement, Direction des Monuments
et Sites
Nota / Notes
1. De Cel Historisch Patrimonium is in 1996 opgericht in de schoot van de dienst Architectuur
van het departement Stedenbouw van de Stad Brussel / Cellule développée à partir de 1996 et
attachée au Service Architecture – Département Urbanisme – Ville de Bruxelles.
2. De studie nam 2 jaar in beslag en mondde uit in een publicatie: HEYMANS, V. Les maisons de
la Grande Place de Bruxelles, CFC - éditions, Collection Lieux de Mémoire, 2001.
Cette étude a pris deux ans à être réalisée et elle a donné origine à une publication :
HEYMANS, Vincent (dir.) Les maisons de la Grand-Place de Bruxelles, CFC
- éditions, collection Lieux de Mémoire, 2001.
3. Ter gelegenheid van de restauratiecampagne aan het einde van de 19de eeuw legde de Stad
Brussel in 1883 een erfdienstbaarheid op die haar toeliet alle wijzigingen aan de gevels op de
Grote Markt aan een voorafgaande goedkeuring door haar diensten te onderwerpen.
Lors des campagnes de restauration de la fin du 19e siècle, un outil légal est créé en 1883
sous forme d’une servitude de vue au profit de l’Hôtel de Ville.
Cet acte interdit toute modification des façades sans approbation préalable de la Ville.
4. Inspecties vonden plaats in 200, 2001 en in 2002 vanaf de gondel van een hoogtewerker.
Des inspections sont réalisées en 2000, 2001 et 2002, à partir d’une nacelle.
5. RILEM is het acroniem voor het in 1947 in Parijs opgerichte Réunion Internationale des Laboratoires
et Experts des Matériaux, Systèmes de Constructions et Ouvrages.
Réunion des Laboratoires d’Essais sur les Matériaux.
6. Deze mortel was bedoeld om de voegen tussen de stenen hermetisch op te vullen, om beschadigde
stukken te herstellen en zelfs om gebreken te maskeren.
Ce mortier était destiné à boucher hermétiquement les joints des pierres, à restituer des parties
endommagées et même à en masquer complètement les défauts.
7. Op twee lagen primerverf werd een mixtion op oliebasis en bladgoud van minstens 23,4
karaat aangebracht. / Deux couches de peinture d’adhérence ont été appliquées, suivies de la
mixtion à l’huile et de la feuille d’or (minimum 23,4 carats pour l’extérieur).
04/2005 - PIERRE & MARBRE - STEEN & MARMER 41

K N I P O O G / C L I N D ’ O E I L
GELDKWESTIE
QUESTION DE SOUS
Als het doorbladeren van oude publicaties geen verrassing, maar
eeuwige ontevredenheid uitlokt, zal het ontdekken van sommige
realiteiten uit een niet zo ver verleden toch wel enkele bedenkingen
losmaken.
Zo stond in het septembernummer van 1955 te lezen dat het officieel
loon van een arbeider afhankelijk was van de plaats waar hij werkte.
In België waren er zeven gewesten, opgedeeld in categorieën van A
tot G. Categorie A bevatte enkel de gemeenten van het arrondissement
Brussel en een geschoolde arbeider had er recht op maximum
31,30 BEF per uur. Categorie E telde verschillende gemeenten uit de
provincies Brabant, Vlaanderen, Henegouwen, Luik en Namen en
het maximumloon aldaar was 27,40 BEF. Het minimumloon van een
geschoolde arbeider in Categorie G bedroeg 24,60 BEF, maar blijkbaar
bevond er zich geen enkele gemeente in de categorieën F en G.
Maar wat misschien nog het meest opvalt is het bedrag van de sociale
lasten vermeld in het januarinummer van 1956. Men informeerde ons
dat het 23,60 % was voor het bezoldigd personeel, hetzij 19,35 %
ten laste van de werkgevers en 4,25 % ten laste van de arbeiders.
De patronale lasten voor bedienden bedroegen toen 12,35 %.
Er is heel wat veranderd sedertdien!
Si feuilleter d’anciennes publications ne provoquera la surprise que
d’éternels mécontents, la découverte de certaines réalités d’un passé
pas si lointain n’en suscitera pas moins quelques réflexions.
C’est ainsi que le numéro de septembre 1955 de notre revue apprendra
à beaucoup que le salaire officiel d’un ouvrier dépendait de son lieu de
travail. Il y avait en Belgique sept régions, cataloguées de A à G.
La catégorie A ne comportait que des communes de l’arrondissement de
Bruxelles et un ouvrier qualifié y avait droit à un maximum de 31,30 FB
de l’heure. La catégorie E concernait diverses communes des provinces
de Brabant, Flandre, Hainaut, Liège et Namur et prévoyait un salaire
maximum de 27,40 FB. Le salaire minimum d’un ouvrier qualifié en
catégorie G était de 24,60 FB, mais, apparemment, il n’y avait aucune
commune classée en catégories F et G.
Mais plus surprenant peut-être, c’est, dans le numéro de janvier 1956,
le montant des charges sociales. On nous y apprend en effet qu’elles
sont de 23,60 % pour le personnel salarié, répartis en 19,35 % pour les
patrons et 4,25 % pour les ouvriers. Les charges patronales étaient de
12,35 % au total pour les employés.
On a fait mieux depuis !
C.B.