Liber Amicorum - TiasNimbas Business School
Liber Amicorum - TiasNimbas Business School
Liber Amicorum - TiasNimbas Business School
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Liber</strong> <strong>Amicorum</strong>
<strong>Liber</strong> <strong>Amicorum</strong><br />
Managers onderwijzen: een agenda voor management opleiders.<br />
“Ton Wentink … maakte ons ondubbelzinnig duidelijk dat wij hier waren<br />
om te studeren en dat binnen een strak kader. Geen ruimte voor<br />
frivoliteiten maar aanpakken…”<br />
“Maar niet nadat hij ons erop gewezen had dat er wel gepresteerd moest worden,<br />
dat we in een academische omgeving rondliepen en dat de eindbeoordeling wel<br />
wat meer voorstelde dan het jaarlijkse functioneringsgesprek…”<br />
“Dat is de essentie van opleiden. Het uit de vertrouwde omgeving halen van<br />
nieuwsgierige cursisten, daar gaat anders denken en anders kijken over.”<br />
“Toch neemt dat niet weg dat business school wel wat uit te leggen hebben<br />
als het gaat om de ethiek van het handelen in de top van organisaties…”<br />
“<strong>Business</strong> schools zijn, …, een ideale plek om managers middels ervaringsleren<br />
de dynamische processen van sociale systemen te helpen doorgronden.<br />
Het betekent wel dat intensievere werkvormen dienen te worden omarmd...”<br />
“Traditioneel business school onderwijs staat …ongeveer haaks<br />
op de ontwikkelingen in de samenleving.”<br />
“<strong>Business</strong> schools … zullen hun onderwijsprogramma’s vooral afstemmen<br />
op wat de markt vraagt om zich staande te houden in het<br />
geweld van ranglijstcompetitie.”<br />
<strong>Liber</strong> <strong>Amicorum</strong> uitgegeven ter gelegenheid van<br />
het afscheid van Prof. dr. A.A.L.G. Wentink<br />
Redactie:<br />
Jac Geurts,<br />
Will Reijnders,<br />
José Eijkemans-Reintjes
Omslag:<br />
Ria Lap<br />
‘Stilla’ 2011<br />
Acryl/pigment op doek<br />
60 x 40 cm.<br />
Foto: Kruijsen Foto Design<br />
Redactie: Jac Geurts, Will Reijnders, José Eijkemans-Reintjes<br />
Tekstverzorging: Sanne Keurentjes<br />
Opmaak & druk: HAVEKA BV de grafische partner
9<br />
21<br />
23<br />
27<br />
33<br />
37<br />
41<br />
45<br />
47<br />
51<br />
57<br />
63<br />
71<br />
79<br />
81<br />
85<br />
Inhoudsopgave<br />
Voorwoord<br />
Jac Geurts, Will Reijnders, José Eijkemans-Reintjes<br />
Thema 1:<br />
Laten we reëel zijn over managers: wat doen ze eigenlijk en wie maakt ze?<br />
Casper Vroom, Management en managers, worden we daar echt gelukkig van?<br />
Henk Mackenbach, Managende wetenschappers en wetenschappelijke<br />
managers?<br />
Curt Haagedoorn, Managers onderwijzen & onderwijzende managers<br />
Paul Hendriks, Een goede managementopleider is zelf geen manager<br />
Kees Mouwen, De positie van de docent in de nieuwe<br />
universitaire business school<br />
Thema 2: Leer ze zien wat er gebeurt! Waarom gaat het zoals het gaat?<br />
Patrick Vermeulen, Anders kijken, anders denken, anders doen<br />
maar waarom is dat nou zo moeilijk?<br />
Richard Janssen, Opleiden van leidinggevenden in de zorg.<br />
De uitdaging van transitie XXL<br />
Piet Ribbers, Competenties van managers in het digitale tijdperk.<br />
Marius Meeus, Presteren, innoveren en leren<br />
Harry Zanders, Bourgondisch management : ‘plus est en vous’<br />
Thema 3: Haal ze van het eiland af: leer samenwerken!<br />
Jos Vermunt, Het managen van de veranderingsprocessen<br />
van producten en diensten.<br />
Bas Groothedde, Eerst het zuur, nog meer zuur en dan een beetje zoet.<br />
Het moeilijke pad van samenwerken
93<br />
97<br />
99<br />
103<br />
107<br />
109<br />
115<br />
119<br />
125<br />
129<br />
131<br />
135<br />
141<br />
145<br />
147<br />
153<br />
157<br />
163<br />
Patrick Kenis,<br />
Nieuwe organisaties! Nieuwe managementopleidingen?<br />
Thema 4: Samenwerken gebeurt wereldwijd: internationaliseer de opleidingen<br />
Leo Sleuwaegen, Internationaal management als programma onderdeel van<br />
masteropleidingen<br />
Ulke Veersma, Hoger onderwijs in een globaliserende wereld. Een bespiegeling<br />
op ervaringen in Londen en Tilburg<br />
Thema 5: Leidt ze op tot verantwoordelijk gedrag<br />
Theo Camps, De werkelijkheid is niet lineair<br />
Sandra Schruijer, Laakbaar handelen in systemisch perspectief: implicaties voor<br />
managementeducatie<br />
Marc Vermeulen, Mores leren<br />
Philip Joos, Verantwoordelijke bedrijfsrapportage<br />
Thema 6: Managers dienen het denken te durven!<br />
René ten Bosch, Lieve managers …<br />
Jos Blommaert, Onderwijs en cijfers<br />
Ed Vosselman, De metamorfose van management<br />
Thema 7: Innovatie en creativiteit moeten! Het kan niet anders.<br />
Carla Koen, Innovatiemanagement: kunst of professie<br />
Pim Verstappen, Managers onderwijzen, een agenda voor onderwijsmanagers.<br />
Jac Geurts, Richard Duke en Michiel de Ronde Speel de toekomst; managementonderwijs<br />
voor deze tijd<br />
Thema 8: Kennis? Nog meer kennis? Jazeker!
165<br />
171<br />
175<br />
181<br />
187<br />
189<br />
193<br />
195<br />
201<br />
207<br />
211<br />
215<br />
Jan de Vuijst, Met lege handen durven staan.<br />
Leon Tossaint, Collectieve kennis, verandering voor managers en<br />
managementopleiders.<br />
Michael Corbey, Over de praktische relevantie van wetenschappelijk onderzoek<br />
Theo Poiesz, Executive re-education<br />
Thema 9: Niks is zo hard als de ‘zachte’ vaardigheden<br />
Willem de Nijs, Het opleiden van ( HR) managers: een dualistisch perspectief<br />
Thema 10. Naar een andere business school?<br />
Marion van Binsbergen, Manager worden in de management eeuw: ‘nature or<br />
nurture’?<br />
Philippe Naert, The Purpose of <strong>Business</strong><br />
Jos Grazell, De ethische dilemma’s van een business school<br />
Will Reijnders, Van ‘Market Driven’ naar ‘Market Driving’<br />
Over de Auteurs<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
7
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
8
voorwoord<br />
Elementen van een agenda<br />
voor managementopleiders<br />
Jac Geurts, Will Reijnders, José Eijkemans-Reintjes<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Op 15 maart 2013 gebeurde het dan toch. ‘Good old’ Ton Wentink nam afscheid<br />
van Tilburg University en van <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong>. Hij is op dat moment<br />
71 jaar oud, reeds 25 jaar aan <strong>TiasNimbas</strong> verbonden en meer dan 40 jaar aan<br />
Tilburg University. Dat vroeg om een liber amicorum en dat ligt hier voor u.<br />
Ton Wentink’s afscheidsrede handelt over de professionalisering van management. Is<br />
management een bedrijfsfunctie die door velen kan worden vervuld of is er ook een<br />
‘klasse’ van managers die als hoogwaardige professionals (als de vrije metselaars in<br />
de Middeleeuwen) van klus naar klus gaan? Managementopleiders preken vaak het<br />
laatste, maar lijken hun geld te verdienen met het eerste: bedrijven maken interne<br />
kandidaten tot hun managers en de opleiders spijkeren deze personen bij.<br />
Het redactieteam wilde het thema van het liber amicorum laten aansluiten bij de afscheidsrede.<br />
We meenden dat het goed is daarbij te vertrekken vanuit de grote liefde<br />
van Ton en dat is het onderwijs. Ton Wentink heeft geëxcelleerd als docent en als bedenker<br />
en manager van opleidingen. Hij is het geweest die in de Faculteit Sociale<br />
Wetenschappen de opleiding Beleids- en Organisatiewetenschappen heeft doorgedrukt<br />
en gerealiseerd. Die opleiding bestaat nu onder de naam Organisatiewetenschappen<br />
en is een bloeiende onderneming. Binnen <strong>TiasNimbas</strong> was Ton, in<br />
het begin samen met Jules van Dijck , maar later toch vooral in zijn eentje, de motor,<br />
mentor en ondernemer van het programma Master of Management and<br />
Organisation (MMO). Zijn energie en moed hebben ervoor gezorgd dat MMO het<br />
paradepaard van <strong>TiasNimbas</strong> is geworden. Daarnaast doceerde (en doceert, want<br />
een echte professor stopt nooit) Ton Wentink zijn discipline Kwaliteitsmanagement<br />
in vele andere programma’s binnen <strong>TiasNimbas</strong> en daarbuiten.<br />
Als titel en thema van het liber amicorum hebben we daarom gekozen voor:<br />
Managers Onderwijzen, een agenda voor managementopleiders.<br />
Het resultaat is dit beschouwend boek met korte essays rond actuele opvattingen<br />
over management onderwijs en met reflecties hoe ‘business’ scholen in de<br />
9
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
toekomst met hun deelnemers maar ook met hun ‘faculty’ moeten omgaan. Een<br />
multidisciplinair en in de praktijk gelouterd gezelschap van collega’s en oud studenten<br />
van Ton Wentink vertaalt in dit boek persoonlijke ervaringen en het perspectief<br />
van de eigen discipline in gedachten die voor opleiders zoals die bij<br />
<strong>TiasNimbas</strong> werken, van nut zijn.<br />
Voor dit inleidende hoofdstuk hebben we in de bijdragen gespeurd naar kerngedachten.<br />
We wilden weten wat onze auteurs op de agenda voor managementopleiders<br />
willen zetten. Hoe verschillen ze daarin en zijn er overeenkomsten? Dat werk<br />
is nog lang niet af. Daarvoor zijn de bijdragen te rijk. Meer analyses moeten volgen.<br />
Dit hoofdstuk bevat daarom slechts een eerste ordening in tien elementen<br />
voor een vernieuwingsagenda.<br />
10<br />
1.Laten we reëel zijn over managers: wat doen ze eigenlijk en wie maakt ze?<br />
De meeste managers zijn het product van een carrière binnen de eigen organisatie.<br />
Ze worden gekweekt, niet gemaakt of ergens kant-en-klaar gevonden.<br />
Managers maken managers. Ze ontstaan op een kweekbodem, ze blijven vaak<br />
lang in een en het zelfde bedrijf en ze zijn zeker (nog) geen gilde van vrije en rijpe<br />
professionals. Opleiders en managers moeten zich daarvan rekenschap geven.<br />
Onze auteurs pleiten voor realisme aangaande de managementfunctie en voor<br />
nuchterheid in de verdeling van vormende taken tussen de interne managers van<br />
jonge managers en externe opleiders.<br />
Cas Vroom gaat er stevig tegenaan: ‘Managers hebben de mond vol van organisatorische<br />
verandering, maar niet over zichzelf ’ zo stelt hij en ‘opleiden van mensen<br />
om managementtaken beter te vervullen moeten gebaseerd zijn op de essentie:<br />
waarom hadden we ook al weer managers nodig?’ Om te coördineren bijvoorbeeld?<br />
Het is tijd om de managementideologie en -illusie eens tegen het licht te<br />
houden. Gewenst is een kritische houding of bereidheid om voortdurend te leren<br />
van de eigen fouten en die van anderen. Daar is dus kennis van zaken voor nodig<br />
én nederigheid: dienaar van de dienaren zijn. Synoniemen van nederigheid<br />
komen ook in de andere bijdragen voor.<br />
Het werken aan talenten en de ontwikkeling van potentieel is primair een verantwoordelijkheid<br />
van managers, zo stelt Henk Mackenbach. Managers ontstaan of<br />
groeien op de werkplek en Mackenbach wijst daarbij op het 3-stap carrière model.<br />
Managementopleiders kunnen echter helpen. Hoe? Door te doen wat Ton<br />
Wentink deed: onderzoeken, valoriseren en bijdragen aan een succesvolle uitwisseling<br />
van kennis tussen verschillende disciplines, zoals wetenschap, openbaar<br />
bestuur en bedrijfsleven, maar ook journalistiek en politiek.
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Curt Haagedoorn speelt met de titel van dit boek: ‘Managers onderwijzen’. Doen<br />
managers dat wel genoeg: onderwijzen? Haagedoorn houdt een pleidooi voor inschakeling<br />
van managers in management onderwijs want de koppeling van theorie<br />
aan de bedrijfspraktijk is niet optimaal. Maar dat vraagt inspanning en goede<br />
taakverdeling: ‘ik denk dat docenten binnen dergelijke instituten verplicht over<br />
praktijkachtergrond in andere omgevingen zouden moeten beschikken dan<br />
slechts onderwijs .. Omgekeerd mag dan met net zoveel recht worden gesteld dat<br />
managers die (willen) onderwijzen, verplicht kunnen worden een basale kennis<br />
van pedagogie te hebben en over recente inzichten in managementtheorieën te<br />
beschikken’.<br />
‘Een goede managementopleider is zelf geen manager’ zegt echter Paul Hendriks.<br />
Niet dat Hendriks managers uit het curriculum wil weren, maar zonder de eigen,<br />
creatieve en scheppende bijdragen van geschoolde docenten gaat het niet. ‘Het basisgerecht<br />
in een academische managementopleiding is begripsvorming betreffende<br />
organisaties en hun besturing, en de kok daarvan heeft een gezonde afstand<br />
tot de managementpraktijk’. Dus zonder conceptuele denkers die staande voor de<br />
klas verbindingen kunnen leggen tussen wetenschappelijke interpretaties en de<br />
unieke praktijk van de management(-student) gaat het niet.<br />
Kees Mouwen wijst in dit verband op een eigenaardig feit: strategienota’s van<br />
business schools bevatten nauwelijks een fundamentele visie op de kwaliteiten<br />
van docenten die nodig zijn om goed management-onderwijs te geven’.<br />
Universiteiten willen top onderzoekers maar past dat wel bij managementonderwijs?<br />
En het gat vullen met mensen uit de praktijk heeft ook grote nadelen.<br />
Mouwen roept op om de centra voor toegepast onderzoek uit te breiden:<br />
‘Expertisecentra, waarbij de wetenschap en de praktijk elkaar op een respectvolle<br />
wijze weten te vinden kunnen een belangrijke bron van nieuwe wetenschappelijke<br />
kennis zijn voor de managementwetenschappen en een inspiratiebron juist voor<br />
docenten aan business schools.’<br />
2 Leer ze zien wat er gebeurt! Waarom gaat het zoals het gaat?<br />
Managers zijn normatieve mensen. Ze willen wat bereiken en wat veranderen.<br />
Hun zwakte is vaak om te weten en te accepteren ‘hoe het gaat’. Managementonderwijs<br />
moet daarom nuchter en empirisch zijn maar het is helaas vaak contextloos<br />
en a-historisch of zelfs antihistorisch. Veel te weinig doceren we empirische<br />
kennis over het verre en recente verleden (en de toekomst) noch<br />
onderstrepen we het belang van (kennis over) empirische wetmatigheden en de<br />
institutionele, zakelijke en culturele tradities en veranderingen van samenlevingen,<br />
branches en ondernemingen.<br />
11
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Patrick Vermeulen werkt het belangrijke thema van instituties uit. Organisaties<br />
zoeken naar legitimiteit. Ze volgen de vanzelfsprekende patronen, normen en<br />
waarden van hun omgeving (gevormd door onder andere de overheid, brancheverenigingen,<br />
kennisinstellingen en opleidingen). Dingen gebeuren vaak omdat ze<br />
institutioneel zijn ‘voorgekookt’, verwacht, geëist. Managers zullen beter functioneren<br />
door op een institutionele manier te denken. Het is niet meer dan normaal<br />
dat mensen (lees ook managers) en organisaties terugvallen in routines en gebruiken.<br />
Het stimuleren van de gedachte dat dingen ook anders kunnen en managers<br />
er van overtuigen open te staan voor de wereld om hen heen, getuigt van<br />
een institutionele visie bij opleiders. Volgens Vermeulen is Ton Wentink een institutionele<br />
denker; zijn voorbeeld verdient navolging.<br />
Richard Janssen ziet grote veranderingen op een belangrijke markt voor management<br />
opleidingen: de zorg. Hij constateert dat zorgaanbieders, zorgvragers en<br />
zorgverzekeraars steeds meer een contractuele en privaatrechtelijke relatie krijgen.<br />
Ook ziet hij vernieuwende initiatieven die, en dit is bijzonder, niet door managers<br />
maar door bevlogen anderen worden genomen. Verzekeraars veranderen het spel<br />
en het speelveld ingrijpend: er is bijvoorbeeld de trend naar ‘pay for performance’.<br />
Dat brengt de zorg heel dicht bij de <strong>Business</strong> Performance Management praktijk<br />
die Ton Wentink in zijn cursussen en publicaties heeft ontwikkeld: de markt voor<br />
welzijn en geluk vraagt dan ook om vernieuwend managementonderwijs.<br />
Piet Ribbers schetst een indringend beeld van de exogene ontwikkelingen, vooral in<br />
de IT, die gevolgen hebben voor de organisatie. IT ondersteunt niet meer alleen de<br />
bestaande organisatie, processen en producten, maar creëert vooral ook nieuwe. Als<br />
gevolg van de exogene IT krachten veranderen inzichten hoe organisaties te ontwerpen.<br />
Ribbers bespreekt een zevental ontwikkelingen. Zijn visie op managers? Zij<br />
moeten leren om de architecten van nieuwe organisaties te zijn (en ook slopers van<br />
oude zo lezen we impliciet). Ribbers benoemt ook de vaardigheden die we deze architecten-in-spe<br />
moeten leren. Daarbij lezen we begrippen als samenwerken, vertrouwen,<br />
competent handelen, transparantie, open communicatie en consequent betrouwbaar<br />
handelen. Toeval of niet: ze komen terug in veel bijdragen aan dit boek.<br />
Marius Meeus is innovatieonderzoeker. Hij doet een aantal ontnuchterende empirische<br />
constateringen over het zo begeerde verschijnsel innovatie. ‘Een (te)<br />
sterke focus op prestaties sec leidt tot managementgedrag dat aspiraties zo (bij-)<br />
stelt dat er een zo groot mogelijke kans is op succes, wat in zichzelf dus ook innovatieremmend<br />
is. Een ongewenst maar veel voorkomend neveneffect hiervan is<br />
dat de meeste bedrijven pas gaan vernieuwen als ze in de problemen zijn geraakt<br />
of als omgevingen zeer sterk veranderen.’ Management stuurt op succes, succes<br />
remt innovatie. Dat moeten we onze studenten vertellen, elk keer opnieuw.<br />
12
In zijn onderhoudende en verassende bijdrage gaat Harrie Zanders in op de historiciteit<br />
van management. Hij onderzoekt met een managementblik de vier succesvolle<br />
Hertogen van het Bourgondische Rijk in de late Middeleeuwen. Hij bewondert<br />
hun moed en treurt om hun overmoed. Hij stelt de intrigerende vraag:<br />
‘Zou de geschiedenis van het Bourgondische Rijk een andere wending hebben<br />
genomen als de zo ambitieuze vorsten kennis hadden gehad van de actuele managementmethoden?’<br />
Zijn antwoord? Ga naar het hoofdstuk: het is te mooi om<br />
het niet te lezen. En realiseert u terwijl u leest: waarom geven we dergelijke vragen<br />
en opdrachten nu eens nooit aan onze studenten? Wat weten managers van hun<br />
historische voorgangers? De vraag stellen is hem beantwoorden.<br />
3. Haal ze van het eiland af: leer samenwerken!<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Een van de grote trends die er onmiskenbaar aan de gang is, blijkt de relativering<br />
en verbreding van het verschijnsel ‘organisatie’ te zijn. Organiseren staat nu voorop,<br />
organisatie is tijdelijk. Jos Vermunt wijst op de intensivering van de informatie-,<br />
communicatie- en netwerksamenleving en het grote belang van het beheersen en<br />
managen van het logistieke proces-, keten- en netwerkdenken. De manager van de<br />
toekomst zal geen resultaten bereiken met klassieke procesoptimalisatie en eilanddenken.<br />
Samenwerken met actoren in de keten voor klantgerichtheid moet<br />
worden getraind. Managers moeten het credo van <strong>TiasNimbas</strong>, verbinden van<br />
‘business and society’, actief kunnen waarmaken.<br />
Bas Groothedde komt tot een zelfde conclusie. Uit zijn uitgebreid gedocumenteerde<br />
beschrijving van netwerken in de moderne bedrijfsvoering blijkt de grote<br />
noodzaak van leren om samen te werken. En dat brengt kosten mee: ‘Gezien de<br />
grote aandacht die samenwerking in supply chains tegenwoordig krijgt is het goed<br />
te beseffen, en misschien ook wel ontnuchterend, dat alvorens de zoete besparingen<br />
gehaald kunnen worden, de partijen een lange tijd van zuur zullen moeten<br />
doorhappen.’ We moeten onze studenten de edele en aloude kunst van de diplomatie<br />
bijbrengen, zo lijkt te les.<br />
De medewerkers van de toekomst willen geen assets (bedrijfsmiddel) zijn van de<br />
organisatie maar ze willen zelf organiseren, zelf waarde mee creëren, zo stelt<br />
Patrick Kenis. Dat kan volgens Kenis in de netwerkorganisatie: een verbond van<br />
zelfstandige eenheden dat specifieke competenties op een unieke mannier samenvoegt.<br />
De echte netwerkers gaan het winnen. De aanstaande leiders van deze organisaties<br />
willen geen verticale maar een horizontale carrière. Ze willen geen ‘corporate<br />
strategy’ maar ‘cooperative strategy’, en dat willen ze terug zien in de<br />
managementopleidingen die ze volgen aan een business school. Voorwaar een<br />
grote uitdaging. Kenis beschrijft hoe we die aan kunnen gaan.<br />
13
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
14<br />
4. Samenwerken gebeurt wereldwijd: internationaliseer de opleidingen<br />
De wereld is niet plat maar wel door en door verbonden geraakt. Er zijn grote verschillen<br />
op de wereld en dus zal internationaal handelen van bedrijven geïnformeerd,<br />
contingent, strategisch en divers moeten zijn. We moeten dat veel meer en<br />
beter doceren, zo bepleit Leo Sleuwaegen in zijn essay. ‘Internationaal Management<br />
is de discipline die de verschillen tussen landen bestudeert en bedrijfspraktijken<br />
in vreemde naties analyseert in de context van managementvraagstukken’.<br />
Internationaal Management (met veel aandacht voor intercultureel samenwerken)<br />
moet een zelfstandig onderdeel zijn van elk Master-programma voor management.<br />
Sleuwaegen geeft veel en goede argumenten daarvoor.<br />
Voor het werken in multiculturele (management) teams is het nodig om de culturele<br />
achtergronden van collega’s en hun opereren in met name multinationale<br />
ondernemingen te analyseren en te doceren. Iemand die midden in de onderwijspraktijk<br />
van ‘Managing across Cultures’ staat is Ulke Veersma die zijn Tilburgse<br />
carrière heeft verruild voor een docentschap aan de Universiteit van Greenwich in<br />
Engeland. Het Verenigd Koninkrijk leidt managers uit en voor de hele wereld op<br />
en Greenwich is een plek waar dat intensief gebeurt. Veersma deelt met ons zijn<br />
ervaringen en inzichten en hij beschrijft de dilemma’s van het globaliseringonderwijs:<br />
‘Uit het Britse voorbeeld spreekt eerder een export van nationale tradities van<br />
onderwijs dan een convergentie van nationale modellen.’<br />
5. Leid ze op tot verantwoordelijk gedrag<br />
De noodzaak om moraliteit te betrekken bij ons onderwijs is een actueel motief in<br />
enkele van de hoofdstukken. Managers leren blijkbaar te weinig over organisaties<br />
en organiseren. Ze kennen de wetten niet waarlangs organisatie zich ontwikkelen<br />
en wat deze sociale systemen robuust en kwetsbaar maakt. Ze weten niet alleen<br />
weinig over organisaties, ze houden er ook niet van want ze zien de organisatie als<br />
iets dat staat tussen hun eigen verheven missie, hun persoonlijke victorie en de<br />
door eigenaren gewenste resultaten. Dat leidt vaak tot fouten en soms tot immoreel<br />
gedrag. Systeembewustzijn, het denken in systemen, verantwoord gedrag in<br />
systemen, het zijn thema’s die meer aandacht moeten krijgen, zo vindt een aantal<br />
van onze auteurs.<br />
Theo Camps verbindt theorievorming over complexiteit en chaos met nieuwe eisen<br />
aan leiderschap. Als leiderschap betekent andere mensen zelf in staat te stellen<br />
de goede dingen te kiezen en te doen, dan moet leiderschap legitiem, reflectief<br />
en adaptief zijn. Management is dus een ethische categorie. Zelfs op Harvard hebben<br />
ze dat tegenwoordig door. Daarvan getuigt de opvallende MBA-eed (van de
studenten zelf, uit 2009) die Camps op Harvard ontdekte. Overigens, zo constateert<br />
Camps terecht, kennisontwikkeling en normativiteit moeten hand en hand<br />
gaan en dat heeft Ton Wentink uit Tilburg zijn studenten altijd al voor<br />
gehouden.<br />
Sandra Schruijer legt een verband tussen schuld, systeem en boete: ‘Ondanks het<br />
systemische karakter van veel misstanden, schandalen en crises bestaat de neiging<br />
de verantwoordelijkheid bij individuen te leggen zodat anderen kunnen worden<br />
vrijgepleit (die ondertussen hun eigen straatje schoonvegen).’ Er ligt hier een ideale<br />
(en ideële, zo vullen we aan) taak voor business schools, stelt Schruijer: ze<br />
moeten met ervaringsleren en goede docenten de studenten helpen de dynamische<br />
eigenschappen van sociale systemen te doorgronden.<br />
Ook Marc Vermeulen komt uit bij ‘mores leren’ als hij denkt over moderne eisen<br />
aan de opleiding. Terecht kritisch legt hij het verband met formele kwaliteitsbenaderingen<br />
zoals die ook door Wentink zijn gepropageerd. Die systemen zijn geen<br />
voldoende voorwaarde gebleken voor integer handelen. Daarvoor is ‘practical wisdom’<br />
nodig: een combinatie van kennis en de wil en het vermogen om die kennis<br />
op een moreel wijze manier aan te wenden. Vermeulen weet dat dit veel moeilijker<br />
te onderwijzen is dan modellen en methodieken en hij geeft nuttige tips voor het<br />
onderwijs, bijvoorbeeld tijd nemen voor ‘diepe ontmoetingen’ en het expliciteren<br />
van waardeposities, ook door de docenten.<br />
Vanuit zijn vakgebied van de accounting beschrijft Philip Joos de veranderingen<br />
die hij waarneemt in de institutionalisering van externe verslaglegging. Ook in<br />
zijn bijdrage gaat het over verantwoordelijk zijn en verantwoording af leggen.<br />
Drie elementen zijn voor verslaggeving bepalend: de partijen die vragen naar<br />
bedrijfsinformatie, de regelgevende en rechterlijke autoriteiten en de economische<br />
condities. Die elementen en hun verhoudingen zijn veranderd. Daarbij komt<br />
dat bedrijven hun waardecreatie vaker halen vanuit de ‘shared value’ gedachte (en<br />
niet uitsluitend uit financiële winstmaximalisatie voor de kapitaalverschaffers).<br />
Ook daar is een aangepaste rapportagevorm voor nodig: een integratie van financiële,<br />
strategische en MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen) verslaglegging.<br />
Het is onder andere aan <strong>TiasNimbas</strong> om deze nieuwe inzichten en verantwoordelijkheden<br />
door te geven.<br />
6. Managers dienen het denken te durven!<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Denken dat het ook anders kan? Is dat gewenst voor managers? René ten Bos<br />
waarschuwt in elk geval voor simpel denken over het denken: denken is gevaarlijker<br />
dan je denkt. Denken heeft niet met controle of methode te maken. Denken maakt<br />
15
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
het leven niet eenvoudiger. Denken en voelen liggen vlak bij elkaar: denken gaat<br />
door je heen als een sterke emotie. Het voelt goed maar is verwarrend. Denken<br />
(door managers) zou zo maar eens verboden kunnen worden. Doe het nu het nog<br />
mag.<br />
Jos Blommaert verrast ons met een bijdrage over cijfers voor en in het onderwijs:<br />
‘Cijfers hebben kracht en zijn in staat zichzelf te bewijzen. Op cijfers kan men dus<br />
niet altijd blind varen, zeker niet als het om financiën gaat. Daarom moeten ze in<br />
relatie worden gebracht met andere belangrijke zaken, zoals de strategie en het accountingsysteem.’<br />
Deze constatering heeft grote gevolgen voor het onderwijs aan<br />
managers en Blommaert benoemt die. En (ook) hier gaat het (weer) om ‘zachte’<br />
vermogens, zoals achter de cijfers durven kijken en twijfelen. Om denken dus en<br />
om moed.<br />
Een manager is een ‘vormpjesmens’ stelt Ed Vosselman. Een manager gebruikt<br />
allerlei ‘vormen’ (en lijstjes) om de mens en het bedrijf in te (laten) passen: strategy<br />
maps’, ‘risk maps’, ‘balanced scorecards’, cybernetische stuurmodellen, ‘flow<br />
charts’, noem maar op. Dat ‘gevorm’ is de laatste jaren flink uit de hand gelopen<br />
vindt Vosselman. Management wordt er puur instrumenteel door, het ontmenselijkt.<br />
Het leidt tot het scheppen van droomwerelden door managers en dus tot mismanagement.<br />
Vosselman houdt een warm pleidooi voor een zinvol en dus weldenkend<br />
gebruik van de modellen die (ook wij) aan onze managers doceren. ‘Wij,<br />
opleiders, moeten onze studenten dus voorhouden dat niet de vorm… , maar de<br />
inhoud voorop moet staan.’<br />
16<br />
7. Innovatie en creativiteit moeten! Het kan niet anders.<br />
De meeste managers leren tijdens hun opleiding weinig over het specifieke veld<br />
van innovatie en creativiteit. Het hoofdstuk van Marius Meeus was daarvoor al<br />
een vingerwijzing. We bereiden studenten niet voor op het leiding geven aan processen<br />
van kenniscreatie en aan programma’s (en afdelingen) voor vernieuwing<br />
van producten en diensten. Laat staan dat managers zelf zijn opgeleid om nieuwe<br />
idealen en nieuwe kansen te bedenken. De meeste opleidingen produceren<br />
mensen die goed zijn om op de winkel te passen, eventueel de winkel te verbouwen<br />
volgens een helder plan en, als het niet anders kan, om de winkel te sluiten.<br />
Maar lukt het ons ook om mensen af te leveren die zelf de winkel kunnen<br />
heruitvinden en die, wanneer nodig, voor de winkel een nieuwe bedding weten te<br />
vinden? Enkele auteurs zien daar grote uitdagingen.<br />
Carla Koen bijvoorbeeld is heel kritisch over de bijdrage van opleiders aan (radicaal)<br />
innoveren: ‘<strong>Business</strong> schools gedragen zich als toeschouwers die machteloos
aan de kant staan…. Managers opleiden gebeurt nog steeds op basis van het origineel<br />
functioneel gestuurd curriculum met hier en daar een cosmetische aanpassing.’<br />
Radicale innovatie is voor ons docenten te veel de uitzondering op de regel<br />
van stabiliteit. Weinig docenten hebben er kennis van. Functionele kennis<br />
waarderen we in ons onderwijs hoger dan crossfunctioneel denken en ervaring.<br />
We moeten onze onderwijsmethodes drastisch herijken om geloofwaardige partners<br />
voor radicale innovatie te worden.<br />
Pim Verstappen brengt een element in dit boek dat anderen niet expliciet benoemen:<br />
een opleiding als MMO van <strong>TiasNimbas</strong> trekt ook organisatieadviseurs aan<br />
die hun professionaliteit willen vergroten. Verstappen geeft een heel persoonlijk<br />
verslag van de leerervaringen rond de strategische innovatie van een adviesorganisatie<br />
gericht op het MKB, het onderwerp van zijn thesis. Centraal in dit leren blijkt<br />
te staan het hanteren van drie paradoxen: die van innovatie, schaal en advies. En<br />
let op: Verstappen leert dat lespraktijken van <strong>TiasNimbas</strong>, zoals action learning en<br />
cocreatie er voor kunnen zorgen dat managers (Verstappen’s klanten dus) in<br />
samen-denkende relatie treden met hun klanten (die van de managers dus) om<br />
gezamenlijk innovaties te ontwikkelen. Dat voorkomt dat ze innovaties gaan ‘bestellen’<br />
bij een expert van buiten. Aan ons de taak om dit leren over innovatie over<br />
te dragen in onze cursussen.<br />
Organisaties die kunnen spelen hebben meer succes met innovatie, zo betogen Jac<br />
Geurts, Richard Duke en Michiel de Ronde. Spelen helpt om met de onbekende toekomst<br />
vertrouwd te worden. Studenten van managementopleidingen zijn de leidinggevenden<br />
in en van een ongewisse toekomst. Spel biedt een unieke ingang om<br />
zich die rol en de bijbehorende vaardigheden eigen te maken. De manager van de<br />
toekomst moet een Homo Ludens zijn: ‘Spelen helpt studenten om vol passie,<br />
moed en bekwaamheid, de terra incognita die voor hen ligt te betreden’.<br />
8. Kennis? Nog meer kennis? Jazeker!<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Universitaire managementopleidingen zijn cognitief en dat is ook goed. Er is veel<br />
kennis en er is een groot kennisgat tussen theorie en praktijk. De manager leeft<br />
niet van kennis alleen, maar kennis is belangrijk, alleen anders dan vroeger.<br />
Jan de Vuijst herinnert in dit verband aan het eeuwenoude onderscheid tussen<br />
weten dat en weten hoe: ‘Je kunt iemand uitleggen hoe een viool werkt, maar dan<br />
kan hij er nog geen geluid uit krijgen…Je kunt een leidinggevende leren hoe strategie<br />
werkt, maar als ze geen verhaal weet te vertellen genereert ze alleen maar<br />
weerstand’. De Vuijst houdt een boeiend pleidooi voor het verbinden van declaratieve<br />
en procedurele kennis in de opleiding van leidinggevenden. Hij neemt bij<br />
17
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
<strong>TiasNimbas</strong> een grote vooruitgang waar in het onderwijzen van vaardigheden en,<br />
zo zegt hij, één van de eersten die merkte dat dit ‘anders’ was, was Ton Wentink.<br />
Leon Tossaint constateert: kennis is steeds meer collectief, gedeeld en verspreid.<br />
De alwetende manager bestaat niet (meer). Er is zoiets als een ‘collectief brein’<br />
van de organisatie. De manager moet collectieve kennis en de daadkracht mobiliseren<br />
om de (strategische) doelen van zijn organisatie te kunnen realiseren.<br />
Managers moeten leren luisteren om te begrijpen wat zich in het individuele en<br />
in het collectieve brein afspeelt. Voor de managementopleiders zou dit hetzelfde<br />
moeten zijn. Ook voor docenten is een gedragsverandering naar ‘vooral luisteren’<br />
essentieel.<br />
Maar helaas: de doorstroming van kennis vanuit de wetenschap naar de praktijk<br />
is problematisch, zo schrijft Michael Corbey. Hij toont de lezer hoe het debat over<br />
praktijkrelevantie verloopt in zijn vakgebied Management Accounting and<br />
Control. Het lijkt erop dat wetenschappelijk onderzoek en toepassingsgerichte activiteiten<br />
zich van elkaar af bewegen. Maar Corbey toont ook dat ‘lost in translation’<br />
niet onvermijdelijk is. Hij benoemt een aantal middelen dat kan helpen dit<br />
gat te verkleinen.<br />
Theo Poiesz verwijst naar de afnemende halfwaardetijd van kennis. Kennis veroudert<br />
steeds sneller, gevestigde principes verliezen hun betekenis, bekende structuren<br />
en processen bieden geen houvast meer en aan vroegere succesfactoren<br />
moet nu worden getwijfeld. De functie van onderwijs is niet meer het ‘corrigeren<br />
van deficiënties’ maar het aanleren van zelfredzaamheid en het kunnen initiëren<br />
van innovatieve verandering. Doceren wordt het begeleiden van leren te leren.<br />
18<br />
9. Niks is zo hard als de ‘zachte’ vaardigheden<br />
Management is óók (en wellicht vooral) kundig handelen. Daarvoor is meer nodig<br />
dan kennis alleen. Er is een grote behoefte aan juist die vaardigheden die we normaal<br />
niet associëren met zakelijk handelen en nijvere bedrijvigheid. Houding, gedrag,<br />
moraliteit, weerbaarheid, initiatief, moed e.d. worden nog te weinig geoefend,<br />
zo blijkt uit vele, al besproken bijdragen in dit boek. We moeten werkvormen<br />
introduceren die het leren om te ‘doen’ ondersteunen: korte praktijkstages, simulaties,<br />
gedragslaboratoria e.d. horen kerncomponenten te zijn van een opleiding.<br />
En we moeten af van simplistische labels. Willem de Nijs stelt terecht dat het niet<br />
veel helpt om de HR functionaris meer te trainen in de zogenaamde ‘harde’ kant<br />
van het zaken doen als niet ook tegelijkertijd senior managers worden getraind in<br />
de sociaal wetenschappelijke kennis en verwante vaardigheden. Pas dan zal de
ook in dit boek weer vaak bepleite strategische waarde van de ‘zachte’ kant kunnen<br />
worden gerealiseerd. En dan kunnen we, zo voegen we toe, eindelijk af van het<br />
onderscheid tussen hard en zacht, want ook dat is simplistische labelling. Kijk<br />
maar eens naar wat Jos Blommaert schrijft over cijfers en hun hardheid.<br />
10. Naar een andere business school?<br />
Doet het huidige managementonderwijs niks goed? Integendeel. We noemen een<br />
aantal zeer waardevolle zaken die in het moderne onderwijs aan managers goed<br />
zijn verankerd:<br />
* We scherpen het denkvermogen,<br />
* We leren jonge managers de wereld nieuwsgierig en onderzoekend te benaderen,<br />
* We trainen vaardigheden zoals rapporteren en presenteren,<br />
* We geven overzicht en inzicht in theorieën, concepten,<br />
methoden e.d. die worden aangedragen door relevante disciplines,<br />
* We behandelen veel casuïstiek en verhalen,<br />
* We zorgen voor kennismaking met andere managers, zowel die aan<br />
de top als degenen die, net als onze studenten, nog aan het begin staan,<br />
* We laten onze studenten intensief oefenen met de eigen organisaties<br />
doordat ze de aangedragen concepten daarop moeten toepassen<br />
volgens aangeleerde methodes.<br />
Maar toch, het moet anders met de business schools.<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Marion van Binsbergen vat in haar artikel nog eens helder samen in welke voedingsbodem<br />
die innovatie (want dat was de business school ooit) omhoog schoot.<br />
<strong>Business</strong> schools kennen, opvallend genoeg, vanaf hun begin, een uiterst (te) stabiel<br />
curriculum. In haar kritische en constructief artikel legt Van Binsbergen lijnen<br />
waarmee ze eerdere artikelen in dit boek verbindt. Ze schetst ook waarom het anders<br />
moet. En ze prikkelt de opleiders om eens heel goed na te denken of de praktische<br />
uitwerking van het huidige dominante paradigma ( ‘evidence based’) zich<br />
bij management wel verdraagt met wat er nodig is (verantwoordelijke, integere<br />
mensen opleiden bijvoorbeeld).<br />
Philippe Naert, oud decaan van <strong>TiasNimbas</strong> en succesvol ontwikkelaar en bestuurder<br />
van business schools, is glashelder: het moet anders en het wordt al anders. Naert<br />
plaatst de discussie over managementopleiding in de veranderende visies op ondernemingen<br />
en op het kapitalisme die overal ter wereld opkomen. Sociale waarden en<br />
economische waarden moeten in de globale economie (weer) worden samengebracht.<br />
Naert laat aan het voorbeeld van de curriculumontwikkeling van zijn huidige school<br />
in Antwerpen zien hoe dat kan en op welke vaardigheden men daarbij de nadruk legt.<br />
19
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De ethische uitdaging voor managementonderwijs ligt volgens Jos Grazell niet<br />
enkel bij docent en student. Er zijn ook ethische dilemma’s en opgaven voor een<br />
business school. Grazell schetst de forse risico’s van de uit de hand lopende ranglijstcompetitie<br />
op allerlei fronten in deze samenleving. Hij vraagt zich af of onderwijsinstellingen<br />
voor managers niet moeten stoppen om mee te werken aan positionele<br />
concurrentie die ook onze bedrijfstak in haar greep heeft. Is het niet beter<br />
een moedige bijdrage het te leveren aan het begrijpen van de negatieve invloed<br />
van dit overal om zich heen grijpend verschijnsel op de samenleving? Zo geef je<br />
de klanten van de business schools gereedschap in handen om naar rechtvaardig<br />
managementgedrag te streven.<br />
Ook voor Will Reijnders is het duidelijk: <strong>Business</strong> schools moeten anders en een<br />
groot deel van de auteurs dit boek zal dat beamen. Reijnders geeft duiding aan de<br />
deficiëntie en wijst een richting aan. We moeten opleidingen creëren die ophouden<br />
de markt enkel te volgen (‘market driven’ te zijn) maar die de markt juist mee<br />
maken (‘market driving’ worden). Dat is de les die het vakgebied van de Marketing<br />
leert over ondernemerschap in deze tijd. Maar daarvoor moeten we durven strijd<br />
te leveren met institutionele beklemmingen (visitaties, lijstjes, scores) en we moeten<br />
diepe dialoog aangaan met onze klanten ‘waarbij gebaande paden verlaten<br />
worden en nieuwe wegen naar leren en praktische kennisoverdracht in gezamenlijkheid<br />
worden verkend’.<br />
Overigens, is zo <strong>TiasNimbas</strong> niet ontstaan? Is deze instelling niet groot geworden<br />
omdat opleiders hun (vooral regionale) klanten persoonlijk kenden en er veel mee<br />
communiceerden? Laten we het eens aan Ton Wentink vragen, die weet dat nog<br />
wel.<br />
20
theMa 1<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Laten we reëel zijn over managers:<br />
wat doen ze eigenlijk en wie maakt ze?<br />
21
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
22
Management en managers,<br />
worden we daar echt gelukkig van?<br />
Casper Vroom<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Wat hebben we eigenlijk aan managers en dus ook aan managementopleidingen?<br />
Dat lijkt misschien geen aardige vraag voor dit vriendenboek. Een essayist is echter<br />
op aarde gekomen voor het aan de orde stellen van ongemakkelijke problemen.<br />
Als er één ding opmerkelijk is in de afgelopen 50 jaar, is het wel de explosie<br />
van management als bezigheid in organisaties. En dan praten we nog niet eens<br />
over de parallelle ontploffing van het aantal managementopleidingen. Er zijn vast<br />
cijfers over, maar die heb ik niet bij de hand. Commentaar is er genoeg.<br />
Zo gaf Verveen, ondernemer, politicus en schrijver van het boek Bullshit<br />
Management (Academic Service 2011) onlangs aan dat naar zijn overtuiging managen<br />
onzin is en dat een manager maar beter zijn eigen gevoel kan volgen.<br />
Caeldries wijst op het ondemocratisch gedrag van veel topmanagers. Dat gedrag<br />
lijkt wel heel flink – kijk eens even wie hier de “goede” besluiten neemt – maar het<br />
doet veel te kort aan de capaciteiten tot zelfsturing van de medewerkers. Daardoor<br />
voelen zij zich te kort gedaan, raken vervolgens gedemotiveerd, verzinnen listen<br />
om vooral niet te doen wat de managers opdragen en worden er vervolgens tamelijk<br />
cynisch van. Het maatschappelijk onbehagen over het verschijnsel management<br />
en over de mensen die er hun brood mee verdienen groeit en daarmee ook het sarcasme.<br />
Dat is ook de reden om de bovenstaande (spot-)prent als opening van deze<br />
bijdrage te gebruiken.<br />
We bevinden ons in het goede gezelschap van Henry Mintzberg. In 2011 publiceerde<br />
hij een bijgewerkte versie van een boek over management dat hij eerder in<br />
2009 schreef . Het is opmerkelijk en tegelijk vermakelijk te lezen hoe deze goeroe<br />
na zo’n veertig jaar werk terug kijkt op de stormen die hij mede ontketend heeft.<br />
Hij is wereldwijd bekend geworden door zijn onderzoek naar coördinatiemechanismen<br />
in organisaties. In zijn laatste boek stapt hij daarvan af. Het lezen van zijn<br />
boek heeft mij aangezet tot het schrijven van deze wat kritische bijdrage.<br />
Ik kijk over de schouder van Mintzberg naar de manier waarop managers vandaag<br />
de dag functioneren en welke positie ze menen te moeten innemen in ons bestel.<br />
Let wel: het gaat niet om een feitelijke beschrijving van wat ze doen, maar juist om<br />
wat ze daarvan denken. Tegenwoordig wordt dat ook wel “framing” genoemd, het<br />
ontwikkelen van een eigen denkraam door managers . Vanuit zo’n perspectief<br />
kun je indringende vragen stellen.<br />
23
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De bijdrage van managers<br />
Management en managers, is dat een kwestie van gebakken lucht? Anekdotische<br />
evidentie voor deze stelling kennen we allemaal. Maar er is ook meer serieus<br />
onderzoek gedaan. Ik denk bij voorbeeld aan het werk van Van Witteloostuijn.<br />
Managers hebben de mond vol van organisatorische verandering, maar niet over<br />
zichzelf. Concentraties in het bedrijfsleven en daarbuiten hebben gewoonlijk nefaste<br />
gevolgen voor de omvang van de werkgelegenheid, etc.<br />
Hoe komt het dat we zo kritisch zijn geworden? Empirische evidentie over feitelijk<br />
gedrag van managers lijkt er meer dan voldoende te zijn. Empirische kennis echter<br />
biedt geen garantie voor juist gedrag bij de veelheid van organisatorische problemen<br />
waaraan managers denken het hoofd te moeten bieden. Misschien kunnen<br />
we beter spreken van een ideologie, een stelsel van samenhangende uitspraken<br />
waarmee je het functioneren van grotere en kleinere sociale verbanden kunt<br />
sturen. En daarin volgen de modes elkaar razendsnel op. Ik geef eigenlijk de<br />
voorkeur aan het begrip illusie: het denkraam van de managers is gebaseerd op<br />
een – bewust in het eigenbelang? – verdraaid idee van de werkelijkheid.<br />
Er zijn vrijwel oneindig veel maatschappelijke en organisatorische problemen. De<br />
mensen die hun status en macht ontlenen aan hun pretentie zulke problemen op<br />
te kunnen lossen, noemen we managers. Langzamerhand is er een institutioneel<br />
complex ontstaan, waarin deze managers, wetenschapsbeoefenaren en vooral niet<br />
te vergeten hun adviseurs elkaar problemen en oplossingen aanpraten en daarvan<br />
een interessante virtuele economie maken. Het gaat dus niet om echte problemen<br />
in primaire processen van voortbrenging, maar om een virtuele wereld waarin de<br />
probleemoplossingswijzen losgezongen raken van de echte problemen en iedereen<br />
elkaar de bal toespeelt. Uitkomst daarvan is dat iedereen gerust kan slapen,<br />
want er wordt met vlijt aan de problemen gewerkt. Eén voorbeeld slechts: denk<br />
aan “marktwerking in de zorg” en de bijbehorende “groei in regeldruk” die op zijn<br />
beurt weer extra managers noodzakelijk maakt, want het adagium is dat we toch<br />
“in control” moeten blijven. Managers vormen een geprivilegieerde kaste die zich<br />
immuun waant voor externe kritiek - zonder hen zou immers de chaos uitbreken<br />
Hiërarchie in organisaties<br />
Organisatieschema’s worden meestal gepresenteerd in de vorm van een hark.<br />
Hoe hoger je staat, hoe belangrijker je bent. Waarom wekken managers altijd de<br />
indruk dat hun habitat in de hiërarchie van een organisatie per definitie boven dat<br />
van anderen verheven is? Is dat niet het gevolg van framing: het eindeloos herhalen<br />
van beelden en bijbehorende gedachten en daardoor in staat zijn de mensen<br />
te doen denken dat jouw beschrijving de enig ware en juiste opvatting is?<br />
Hoe komt het dat mensen écht gaan geloven in rangverschillen tussen mensen,<br />
24
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
zodat iemand van hogere rang in elk geval kan zeggen dat de discussie nu afgelopen<br />
moet zijn en er een besluit moet worden genomen? In geval van een crisis,<br />
een uitslaande brand, een groot ongeluk op de weg kan men zich daarbij best wel<br />
iets voorstellen. Het vervelende is alleen dat er kennelijk een soort automatisme<br />
in de menselijke geest zit dat veroorzaakt dat hoger geplaatsten vervolgens ook<br />
gaan denken dat ze werkelijk slimmer zijn dan de rest en dat de lager geplaatsten<br />
dat vanwege de lieve vrede in elk geval voorlopig lijken te accepteren.. En als ze dat<br />
“slimmere” denken dan ook nog gaan vastleggen in eindeloze procedures en aanverwante<br />
rituelen waaraan de ondergeschikten zich moeten houden, wordt het<br />
helemaal zorgelijk.<br />
Bureaucratie kan heel goed functioneren als de nadruk ligt op de rationaliteit van<br />
de regels die het gedrag van mensen in en rond zo’n organisatie moeten leiden.<br />
Het gaat mis als mensen het maatschappelijk doel ombuigen naar het eigen belang<br />
of als zij de vormverschijnselen van een bureaucratie (lagen, verantwoording<br />
en verantwoordelijkheid, gezag etc.) gaan verabsoluteren. In een aantal (bedrijfsmatige)<br />
situaties is nu geïnstitutionaliseerd dat hiërarchisch gezag géén belemmering<br />
mag vormen voor ondergeschikten om kanttekeningen te zetten bij het<br />
ontwerp en de uitvoering van complexe processen. Denk aan de cockpit van een<br />
747, vooral na de ramp op Tenerife, of aan een operatieteam in een ziekenhuis,<br />
waarbij iedereen tezamen verantwoordelijk is geworden voor het handhaven van<br />
de professionele kwaliteit van het geleverde werk. In complexe processen waarin<br />
veel soorten deskundigheid nodig zijn, werkt voortdurende onderlinge afstemming<br />
beter dan opdrachten van bovenaf.<br />
Hiërarchie is geen natuurwet, maar een door mensen geconstrueerde rechtvaardiging<br />
van onderlinge verschillen. Misschien is het nuttig als iemand het overzicht<br />
bewaart en de inzet van middelen coördineert. Maar die zienswijze impliceert<br />
dat het echte werk door anderen wordt gedaan en dat een manager zich dus<br />
verstandiger opstelt als de dienaar der dienaren.<br />
Dat valt natuurlijk niet echt mee en daarom worden klokkenluiders vaak ten onrechte<br />
weggezet als querulanten.<br />
Gevolgen voor managementopleidingen<br />
Is nu het volgen van een managementopleiding en daarmee de hoop op een beter<br />
functioneren als manager een verloren zaak? Kind en badwater, dat gaat te ver.<br />
Opleiden van mensen om managementtaken beter te vervullen moeten gebaseerd<br />
zijn op de essentie: waarom hadden we ook al weer managers nodig. Alleen in het<br />
geval dat door hun optreden de primaire processen worden versoepeld, vergemakkelijkt,<br />
verbeterd, efficiënter en effectiever worden gemaakt, kan men met droge<br />
25
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
ogen houden van managers. Het principe van coördinatie is van een middel tot<br />
iets anders een doel op zich geworden, onder meer te zien als een onbedoeld<br />
gevolg van de nadruk die Mintzberg in zijn beroemde classificatie van organisaties<br />
op dat principe heeft gelegd.<br />
Managementwetenschap is geen theoretisch stelsel van getoetste inzichten, maar<br />
een kritische houding of bereidheid om voortdurend te leren van de eigen fouten<br />
en die van anderen. Men trekt dus slechts voorlopige conclusies en is in staat morgen<br />
opnieuw anders te (leren) denken. Daar is dus kennis van zaken voor nodig<br />
én nederigheid.<br />
Mintzberg pleit in zijn boek voor supportive management en “refl’action”. Het<br />
gaat om support voor het primaire werk en het buiten de deur houden van onnodige<br />
verstoringen. Het gaat om doen én nadenken. Hopelijk leert men tijdens<br />
zo’n opleiding (en daarna) met lotgenoten te reflecteren over de eigen situatie, de<br />
eigen kansen en de eigen faalmomenten. Dat is wellicht ook de reden waarom<br />
managementopleidingen gewoonlijk alleen zijn opengesteld voor mensen met<br />
enige praktijkervaring. Reflectie moet dus de kern zijn van een opleiding. Kritisch<br />
nadenken over de rechtvaardiging van de eigen rol maakt een manager niet langer<br />
de unieke regisseur of dirigent van processen binnen de grenzen van een organisatie<br />
en daaroverheen.<br />
All important things in life can’t be taught, but they can be learned (Oscar Wilde)<br />
26
Managende wetenschappers<br />
en wetenschappelijke managers?<br />
Henk Mackenbach<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Inleiding<br />
Gedurende mijn studie had ik het voorrecht om student-assistent van prof. dr. Ton<br />
Wentink te zijn binnen het vakgebied van Management van Productiviteit en<br />
Kwaliteit. Naast het doen van onderzoek en geven van onderwijs was Ton lid van het<br />
faculteitsbestuur en binnen <strong>TiasNimbas</strong> een van de Academic Directors. De combinatie<br />
van activiteiten stelde mij instaat om de wetenschappelijke en de professionele<br />
kant van management en kwaliteit van nabij te kunnen volgen. Vanzelfsprekend studeerde<br />
ik af bij Ton Wentink en we hielden contact. Op basis van onze samenwerking<br />
wil ik Ton karakteriseren als een managende wetenschapper en een wetenschappelijke<br />
manager. In deze bijdrage wil ik graag dit perspectief delen door<br />
management als wetenschap en management als professie naast elkaar te zetten.<br />
Management als wetenschap<br />
Taylor wordt beschouwd als de grondlegger voor de wetenschappelijke benadering<br />
van management. Na Taylor volgden vele anderen die management vanuit een<br />
wetenschappelijk perspectief benaderden en dankzij deze belangstelling ontstonden<br />
vele paradigma’s ten aanzien van management, organisaties, managers en<br />
leiderschap. Vanuit verschillende perspectieven werden definities opgesteld over<br />
management en managers. Een aantal gemeenschappelijke kenmerken komt terug<br />
in diverse definities. Het gaat om doelstellingen, creëren van waarde voor stakeholders<br />
en het gaat om samenwerken. Management is “getting things done with<br />
people” (Wentink et al, 2011) en alles wat daarbij hoort. Managers functioneren in een<br />
organisatie: een manager is iemand die verantwoordelijk is voor een volledige organisatie<br />
of een identificeerbaar gedeelte ervan (Mintzberg, 2010).<br />
Bij het bestuderen van management en gerelateerde onderwerpen als leiderschap<br />
en organisaties hebben natuurwetenschappen lange tijd als voorbeeld gediend. In<br />
veel onderzoeken naar excellente organisaties is getracht om objectief kwantificeerbare<br />
criteria te benoemen die verklaren waarom een organisatie succesvol is.<br />
In 1982 schreven Tom Peters en Robert Waterman een baanbrekend boek “In<br />
Search of Excellence”. Een van de ondernemingen die zij benoemden als excellent<br />
was Digital Equipment (Peters, Waterman, 1981). In 1998 werd Digital Equipment<br />
overgenomen door Compaq, dat op haar beurt werd overgenomen door Hewlett-<br />
Packard. Digital Equipment was ook de bedenker van een van de eerste zoekmachines<br />
op internet, namelijk AltaVista. Inmiddels zijn Baidu in China en Google<br />
elders in de wereld toonaangevende zoekmachines. Digital Equipment mocht in<br />
27
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
de twintigste eeuw als excellent worden aangeduid, aan het begin van de eenentwintigste<br />
eeuw bestond zij niet meer. Ook andere auteurs trachtten kenmerken van<br />
succesvolle organisaties en managers te benoemen, maar helaas blijken resultaten<br />
uit het verleden geen garantie voor de toekomst.<br />
Management als professie<br />
Naast object van wetenschappelijk onderzoek is management ook een professie, die<br />
een beroep doet op het werk van academische disciplines zoals wiskunde, economie,<br />
psychologie, sociologie en filosofie (Bennis, O’Toole, 2005). Een manager<br />
heeft bepaalde bagage nodig om goed te kunnen functioneren. Die bagage bestaat<br />
uit kennis, verkregen via opleiding en in de praktijk en de toepasbaarheid daarvan<br />
binnen een bepaald werkterrein. Het hebben van die bagage maakt nog niet dat iemand<br />
manager wordt, laat staan een goede manager, in termen van nader te<br />
definiëren resultaten. Op basis van ervaring en observatie zou ik de ontwikkeling tot<br />
manager willen omschrijven via een 3-stappen-carrière model. Stap 1 is wanneer iemand<br />
zijn professionele leven begint, zij of hij start op basis van opleiding, vergaarde<br />
kennis of een combinatie hiervan. In de uitoefening van werkzaamheden<br />
staan het toepassen van het geleerde en vakinhoud voorop. Wanneer de medewerker<br />
binnen zijn professie aantoont dat vaardigheden en kennis goed beheerst worden<br />
kan dit leiden tot stap 2. Coördinerende werkzaamheden worden toegewezen aan<br />
een medewerker, bijvoorbeeld het aansturen van medewerkers, het leiden van complexere<br />
projecten of het verkopen van producten of diensten aan grotere klanten. Op<br />
een dergelijke positie kleven we meestal het etiket manager. De tweede stap is nog<br />
steeds sterk verbonden met vakinhoud uit de eerste stap. De derde stap in een carrière<br />
is een stap waarin het toepassen van politieke vaardigheden doorslaggevend<br />
wordt. Politieke vaardigheden helpen bij het nemen van besluiten in een bepaalde<br />
richting. De vraag die managers zich moeten stellen is in hoeverre zij in staat zijn<br />
om die besluiten te doen laten nemen, waardoor niet alleen zij zelf, maar ook medewerkers,<br />
klanten en de organisatie versterkt worden. De benadering van management<br />
als professie is ook geen garantie op succes.<br />
Management als ontwikkelpad<br />
Wanneer het resultaat van management als onderwerp van wetenschappelijk onderzoek<br />
en als resultaat van een professie geen garanties geeft op succes, moeten we het<br />
resultaat van management wellicht op een ander niveau bezien. Voor deze gedachte<br />
grijp ik terug naar het begrip paradigma. Managers maken continu binnen hun professie<br />
gebruik van paradigma’s, niet alleen ten aanzien van management, arbeid, organisaties,<br />
maar ook ten aanzien van duurzaamheid, accounting, productie, marketing<br />
of logistiek. Via het hanteren van paradigma’s worden wetenschap en professie<br />
verenigd. De volgende elementen kunnen binnen en tussen paradigma’s voor verbinding<br />
zorgen die richting geven aan management: talent, transformatie en toekomst.<br />
28
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De elementen talent, transformatie en toekomst kunnen in het licht van het<br />
3-stappen-carrière-model bezien worden. In de eerste plaats kunnen de elementen<br />
op individueel niveau worden toegepast. Vakinhoud is nauw verbonden met talent.<br />
Talent is elk zich herhalend patroon van denken, voelen, handelen dat op een<br />
productieve manier kan worden ingezet. Het vermogen tot snel leren en het<br />
uitvoeren van voldoening schenkende bezigheden zorgen ervoor dat talent<br />
zichtbaar wordt (Buckingham, Clifton, 2002). Het verbinden van talent met vakinhoud<br />
zorgt ervoor dat resultaten herleidbaar zijn naar medewerkers. Resultaten<br />
komen immers niet vanzelf tot stand.<br />
Wanneer coördinerende taken worden toegewezen aan een medewerker, zal de<br />
medewerker zich moeten aanpassen aan deze positie, en ook zijn omgeving. Het<br />
inhoudelijke perspectief wordt aangevuld met andere perspectieven. Ook hier zijn<br />
aantoonbare resultaten bepalend voor een volgende carrièrestap. Wanneer de<br />
manager invloed wil uitoefenen op toekomstige ontwikkelingen zal hij in de eerste<br />
plaats deze beïnvloedings- en besluitvormingsvaardigheden moeten toepassen,<br />
om een dergelijke positie te verkrijgen. De manager moet zijn toekomst en<br />
de toekomst van de organisatie verenigen.<br />
In de tweede plaats kan het 3-stappen-carrière-model ook op organisatieniveau<br />
worden toegepast. Managers hebben een sterke invloed op het selecteren van<br />
29
medewerkers, het herkennen, aanwenden en ontwikkelen van hun talenten. Een<br />
manager kan zelden individueel zijn stempel ergens op drukken, maar via het<br />
inzetten van medewerkers, bepaalt een manager in hoeverre potentiële resultaten<br />
in een organisatie daadwerkelijk gerealiseerd worden. De beslissingsbevoegdheid<br />
helpt managers transformaties te realiseren, die bijdragen aan de continuïteit van<br />
de organisatie. Toekomst wordt door middel van het opstellen en aanpassen van<br />
doelstellingen en bijbehorende beïnvloeding en besluitvorming geconcretiseerd.<br />
Het 3-stappen-carrière-model verschilt per organisatie en bedrijfstak. In een professionele<br />
afdeling of organisatie zal een medewerker vaker een vergaande specialisatie<br />
binnen een vakgebied doorlopen alvorens coördinerende taken te vervullen.<br />
Binnen een productie-omgeving zal aan een medewerker eerder coördinerende<br />
taken toegewezen worden, wanneer de medewerker binnen het productieproces<br />
de beoogde resultaten behaalt en de vaardigheden laat zien om anderen te helpen<br />
bij het realiseren van de beoogde resultaten.<br />
Management en de impact op managers en managementopleiders<br />
Zoals eerder aangegeven is de continuïteit van organisaties die in het verleden<br />
zijn aangeduid als excellent geen gegeven. De gemiddelde levensverwachting van<br />
een multinational ligt tussen veertig en vijftig jaar (De Geus, 2007). Organisaties<br />
ontstaan, veranderen, gaan op in een groter geheel, worden juist opgedeeld in<br />
meerdere kleine delen, of verdwijnen. Het zijn met name managers die de levens-<br />
verwachting van organisaties in sterke mate bepalen.<br />
Het werken aan talenten en ontwikkeling van potentieel is primair een verantwoordelijkheid<br />
van managers. Managementopleiders kunnen hierbij helpen.<br />
Wanneer het hanteren van paradigma’s een cruciale rol speelt ten aanzien van<br />
besluitvorming bij het werken aan talent, transformatie en toekomst, kunnen<br />
managementopleiders op dit gebied een bijdrage leveren aan de verdere professionalisering<br />
van management.<br />
De eigenschappen en werkzaamheden die professor Ton Wentink karakteriseren<br />
tijdens zijn loopbaan geven in essentie de richting aan: onderzoeken, valoriseren<br />
en bijdragen aan een succesvolle uitwisseling van kennis tussen verschillende disciplines,<br />
zoals wetenschap, openbaar bestuur en bedrijfsleven, maar ook journalistiek<br />
en politiek. Deze uitwisseling van kennis draagt bij aan goede besluitvorming ten<br />
aanzien van talent, transformatie en toekomst voor zowel managers als managementopleiders.<br />
De verbinding tussen management als onderwerp van weten-<br />
schap en management als professie is een kwestie die Ton meer dan verpersoonlijkt<br />
tijdens zijn colleges: “Toepassen wat je verkondigt”, of geënt op zijn passie<br />
“Toepassen wat je doceert”.
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Literatuur<br />
Bennis, W.G. & O’Toole, J. (2005). How <strong>Business</strong> <strong>School</strong>s Lost Their Way,<br />
Harvard <strong>Business</strong> Review Online, April, 1-10.<br />
Buckingham, M. & Coffman, C. (2000). Weg met alle regels. Wat de beste managers<br />
van de wereld anders doen. Utrecht: Het Spectrum.<br />
Buckingham, M. & Clifton D.O (2002). Ontdek je sterke punten. Utrecht: Het<br />
Spectrum.<br />
Camps, T., Stoker, J., Jurgens, B. (2008). Managers zijn struisvogels. Over<br />
vluchtgedrag van leidinggevenden. Maarssen: Reed <strong>Business</strong> bv.<br />
DP-DHL (2012). Delivering Tomorrow, Logistics 2050, A Scenario Study. Bonn:<br />
Deutsche Post AG.<br />
Gino, F. & Pisano, G.P (2011). Why Leaders Don’t Learn From Success. Failures<br />
get a postmortem. Why not triumphs? Harvard <strong>Business</strong> Review, April.<br />
Geus, A. de (2007). De levende onderneming. Over leven en leren in een turbulente<br />
omgeving. Schiedam: Scriptum Management.<br />
Hamel, G. & Prahalad, C.K. (1994). Competing for the Future. Boston (Ma):<br />
Harvard <strong>Business</strong> <strong>School</strong> Press.<br />
Khurana, R. & Spender, J. C. (2012). Herbert A. Simon on What Ails <strong>Business</strong><br />
<strong>School</strong>s: More than ‘A Problem in Organizational Design, Journal of<br />
Management Studies, 49:3, May.<br />
Lazear, P. (1998). Personnel Economics for Managers. New York: John Wiley &<br />
Sons, Inc.<br />
Maxwell, J.C. (2001). The 17 indisputable Laws of Teamwork. Embrace Them and<br />
Empower Your Team. Nashville: Thomas Nelson.<br />
Mintzberg, H. (2010). Managing. Amsterdam: Uitgeverij <strong>Business</strong> Contact.<br />
Mintzberg, H., Ahlstrand, B. & Lampel, J. (2011). Strategie Safari. Uw complete<br />
gids door de jungle van strategisch management. Amsterdam: Pearson<br />
Education Benelux.<br />
Nolan, R.L.& Croson, D.C. (1995). Creatieve destructie. Zes fasen voor bedrijfstransformatie,<br />
Amsterdam: Uitgeverij contact<br />
Peters, T.J. & Waterman R.H. (1981). In Search of Excellence, Lessons from<br />
America’s Best-Run Companies. New York: Harper & Row Publishers.<br />
Rommel G.& Kluge J. (1995). Simplicity Wins. How Germany’s Mid-Sized<br />
Industrial Companies Succeed, Boston (Ma): Harvard <strong>Business</strong> <strong>School</strong> Press.<br />
Tjepkema S. & Verheijen L. (red.) (2009). Van kiem tot kracht, een waarderen<br />
perspectief voor persoonlijke ontwikkeling en organisatieverandering, Houten:<br />
Springer Uitgeverij<br />
Wentink, A. (2005). Kwaliteitsmanagement, bedrijfsvoering en organisatieontwikkeling.<br />
Utrecht: Uitgeverij Lemma BV.<br />
Wentink, A. (Red.) (2011). Perspectieven op management, een agenda voor managers.<br />
Den Haag: Boom Lemma uitgevers.<br />
31
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
32
Managers onderwijzen & onderwijzende managers<br />
Curt Haagedoorn<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Bij de inwisseling van het MMO- voor een MSc diploma in januari 2012, werd mij<br />
gevraagd of ik een bijdrage zou willen leveren aan het liber amicorum voor Ton<br />
Wentink: met plezier natuurlijk! In 2010 leerde ik Ton kennen als de academic<br />
director van het ‘Master of Management and Organisation’-programma (MMO)<br />
aan <strong>TiasNimbas</strong>. Als relatief nieuwbakken ondernemer vond ik dat ik opnieuw op<br />
zoek moest naar relevante kennis; relevant genoeg om mij te helpen de onderneming<br />
door moeilijke tijden te sturen. Steeds meer was ik mij gaan afvragen of de<br />
ooit -primair in de jaren `80- opgedane kennis, in combinatie met inmiddels opgedane<br />
management-ervaring in het bedrijfsleven, eigenlijk wel voldoende fundament<br />
bood mij als ondernemer te laten slagen. Bewezen methodieken van strategie-ontwikkeling,<br />
volgens ‘het boekje’ toegepast in de onderneming, leken niet<br />
goed te werken. Iedere paar maanden werd een nieuw geformuleerde strategie al<br />
snel achterhaald door elkaar rap opvolgende gebeurtenissen in de ‘global marketplace’.<br />
Dit werd nog versterkt doordat eind 2008 de financiele crisis pas écht losbarstte:<br />
mijn onderneming kwam in heel zwaar weer terecht.<br />
Ondanks, of beter, dankzíj deze woelige periode hield ik -vanwege daling van aanbod<br />
en uitblijven van orders- tijd over. In plaats van de golfbaan op te zoeken, leek<br />
het mij verstandiger een nieuwe studie op te pakken. De keus viel op het ‘Master<br />
in Management and Organisation’-programma van <strong>TiasNimbas</strong>. Een goede reputatie,<br />
hoog in de steeds belangrijker wordende ‘rankings’ en op redelijke afstand<br />
van mijn kantoor en huis in Belgie. Enthousiast, maar ook wat argwanend, begon<br />
ik aan het ‘MMO’-traject. Argwanend, omdat ik mij afvroeg of de studiematerie<br />
niet ‘oude wijn in nieuwe zakken’ zou zijn.<br />
Vanaf de eerste minuut was duidelijk dat Ton Wentink de drijvende kracht was. Hij<br />
maakte ons ondubbelzinnig duidelijk dat wij hier waren om te studeren en dat binnen<br />
een strak kader. Geen ruimte voor frivoliteiten maar aanpakken: anders geen goed resultaat.<br />
En de studiereis naar Curacao -aan het slot van de opleiding- wás ook een studiereis,<br />
en géén vakantie, wat in de wandelgangen soms werd gegrapt. Na de eerste<br />
paar colleges nam mijn enthousiasme toe. Het was duidelijk dat de diverse professoren<br />
niet slechts academische, maar ook praktijkkennis bezaten en die combinatie heel<br />
goed op de studenten wisten over te brengen. Dat samenspel van kennis en ervaring<br />
plús het vermogen daarover effectief te communiceren, is sterk in mijn ogen.<br />
Aan het eind van het MMO/MSc-traject waren mij een aantal zaken een stuk helderder<br />
geworden. Eén: er was veel meer nieuws onder de zon dan ik had vermoed.<br />
33
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Twee: met behulp van die opgedane kennis kon ik het eigen bedrijf -vooral door<br />
middel van het schrijven van papers- nog eens terdege ‘doorlichten’. En drie was<br />
dat de zucht naar méér kennis was aangewakkerd; voor verdere professionalisering<br />
van de onderneming maar ook voor verdere persoonlijke verdieping.<br />
Tijdens het MMO programma ben ik mij steeds meer gaan afvragen of ik niet zélf<br />
de stap naar onderwijs zou kunnen zetten. En daarmee ga je vanzelf ook nadenken<br />
over wat goed onderwijs dan precies is. Na ruim 25 jaar bedrijfservaring kan<br />
ik bij de meeste theoretische kennis meestal zonder problemen praktijkverhalen<br />
bedenken, mooie en minder mooie.. Een docent zijn die dat als basis met zich<br />
meedraagt, kan m.i. ook een inspirerend en enthousiasmerend docent zijn.<br />
Professioneel onderwijs heeft, denk ik, veel te maken met kennis en ervaring op<br />
de(r)gelijke wijze over kunnen brengen op studenten, jong of oud. Maar dat gegeven<br />
op zich is niet voldoende.<br />
Het thema van dit liber amicorum is: “managers onderwijzen: een agenda voor<br />
management opleiders”. Deze phrase kan men op twee verschillende manieren<br />
lezen en zo is het wellicht ook bedoeld:<br />
1) het onderwijzen van managers, en/of<br />
2) de manager als onderwijzer.<br />
Beide aspecten zijn voor welk management-opleidingsinstituut dan ook van belang.<br />
Sterker nog, ik denk dat docenten binnen dergelijke instituten verplicht over<br />
praktijkachtergrond in andere omgevingen zouden moeten beschikken dan<br />
slechts onderwijs (bijv. zorg, sport, overheid of bedrijfsleven). Omgekeerd mag<br />
dan met net zoveel recht worden gesteld dat managers die (willen) onderwijzen,<br />
verplicht kunnen worden een basale kennis van pedagogie te hebben en over recente<br />
inzichten in management-theorieën te beschikken. Ik ben natuurlijk niet zo<br />
thuis in de onderwijswereld, maar als basis lijkt dit mij een logische gedachte. De<br />
kwaliteit van onderwijs -en de professionalisering daarvan- gaat hand in hand met<br />
een nauwe samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs. Natuurlijk is dat<br />
geen nieuw thema en wordt hier al decennia over gesproken. Maar is er op dit vlak<br />
al wel voldoende bereikt? Zijn a) de onderwijzende manager en b) het onderwijs<br />
áan managers niet belangrijke elementen binnen de samenleving? Nu meer dan<br />
ooit denk ik. Kwaliteitsonderwijs is volgens mij een wezenlijk onderdeel van het<br />
(toekomstig) economisch fundament.<br />
‘Managers die onderwijzen’ of ‘onderwijs aan managers’, gaan goed samen. Ik<br />
geloof sterk dat ons innoverend vermogen -waar wij ons zelf zo vaak voor op de<br />
borst kloppen- direct afhankelijk is van gedegen onderwijs. Maar ook het onderwijs<br />
34
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
moet mee veranderen met de omgeving om haar heen. Zelf óók innoveren, niet alleen<br />
doceren. Immers, als onze omgeving zo snel veranderd, zou ook de visie op aspecten<br />
uit die omgeving, zoals hier onderwijs, als logisch gevolg ook moeten veranderen.<br />
Dus in feite dienen onderwijsinstellingen, net als ondernemingen, continu<br />
te speuren en alert te zijn op noodzakelijke wijzigingen in hun eigen (onderwijs-)<br />
strategie, voortkomend uit die veranderende visie. En net als bij ondernemingen<br />
moeten er dan leiders binnen het onderwijs zijn die de weg wijzen naar nieuwe<br />
opleidingstrajecten. Een vraag die daarbij kan worden gesteld, net zoals ik mijzelf<br />
ook afvroeg binnen de eigen onderneming, is of de bewezen en bekende modellen<br />
van strategie-vorming (Ansoff, Porter, Kottler, Prahalad e.d.) nog steeds wel opgaan<br />
binnen het onderwijs. En als dat al zo zou zijn, zijn dergelijke modellen misschien<br />
niet wat achterhaald, als wij kijken naar de huidige tijdsgeest (‘the age of<br />
turbulence’)?<br />
Dat lijkt mij een belangrijke vraag die moet worden gesteld als (nieuwe)<br />
onderwijsprogramma`s worden samengesteld. Vragen die deel zouden kunnen<br />
uitmaken van de ‘agenda voor management-opleiders’ zoals genoemd in het thema<br />
van dit liber amicorum. Belangrijk, want de afgelopen 25 jaar heb ik in de<br />
praktijk vaak ervaren dat opleidingen en opleiders nog vaak uitgaan van traditionele<br />
modellen, dat doceren nog vaak eenrichtingsverkeer is, waarbij theoretische<br />
stof vaak slechts wordt overgedragen, waarbij het maar de vraag is of de<br />
‘ontvanger’ deze materie ook werkelijk kan gebruiken in zijn of haar eigen praktijk.<br />
De koppeling bedrijfspraktijk en onderwijstheorie ontbrak m.i. vaak.<br />
In het licht van voorgaande mis ik in het thema naast het woord ‘manager’, het<br />
woord ‘ondernemer’. Een ‘ondernemer’ of ‘entrepreneur’ is allesbehalve hetzelfde<br />
als een ‘manager’. Misschien is het niet zo`n vreemd idee om onderwijsprogramma`s<br />
specifieker te richten op ondernemers. Haal ze achter hun bureau vandaan, overtuig<br />
ze er van dat ook zíj nog veel kunnen leren. Het zijn immers vaak mensen uit<br />
deze groep die de ‘grenzen opzoeken’, juist ondernemers die innovaties initiëren,<br />
die risico`s durven aangaan. Het is mijn overtuiging dat de ‘baanbrekers’, de ‘leaders’,<br />
eerder binnen deze groep te vinden zijn, dan onder managers. Maar te veel<br />
ondernemers, eigenwijs als ze vaak zijn, beseffen niet dat er nog veel (nieuwe) kennis<br />
is, die ze behulpzaam kan zijn bij het ontwikkelen van hun plannen, van hun<br />
bedrijf. Men zou deze ondernemers ‘onbewust bekwaam’ kunnen noemen: een<br />
opleiding als MMO maakt ze door bewustwording tijdens de opleiding ‘bewust bekwaam’.<br />
En het versterkt daardoor hun positie als leiders. Net als bij managers, gaat<br />
men er tegenwoordig steeds meer van uit dat ook ondernemers te ‘maken’ zijn,<br />
door opleiding en training (onderwijs). Recente theorie, onder meer de zogenaamde<br />
’effectuation theory’ van Sarasvathy, ondersteunt dit principe. Dus als dat zo is waarom<br />
dan niet meer accent op specifieke programma`s voor ondernemers?<br />
35
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Enfin, voorgaande zijn slechts mijn eigen, veelal intuïtieve, overpeinzingen. Ik<br />
heb er geen onderzoek naar gedaan en kan dus niet bogen op academische onderbouwing.<br />
Maar wat ik wél met gerust hart kan stellen, is dat het MMO programma<br />
van <strong>TiasNimbas</strong> van mij een betere manager en een betere ondernemer heeft gemaakt!<br />
En daarenboven mij heeft laten inzien dat die twee rollen mij misschien<br />
geschikt maken voor nog een andere rol; namelijk die in het onderwijs: ‘de manager<br />
onderwijst’. Waar kwaliteitsonderwijs en enthousiasmerende Academic<br />
Directors al niet goed voor zijn!<br />
Tot slot, Ton, zoals je weet, heb ik besloten er nog een stukje aan te breien: door<br />
het MMO/MSc programma enthousiast geraakt, start ik later dit jaar met een PhD<br />
traject. Dat had ik nooit gedaan en gekund zonder de opgedane kennis bij<br />
<strong>TiasNimbas</strong> en zonder de bevlogenheid en het leiderschap dat ik bij jou (en diverse<br />
van je collega`s) bespeurde. Wat mij betreft ‘leading by example’! Waarlijk<br />
inspirerend en voor mij -en hopelijk ook voor vele anderen- met positieve<br />
gevolgen.<br />
36
Een goede managementopleider is zelf geen manager<br />
Paul Hendriks<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Een agenda maken voor opleiders, hoe doe je dat? Als iemand zich aan die taak<br />
zet, dan ligt het voor de hand als bij het bedenken van de agendaonderwerpen de<br />
inhoud van het onderwijs en de onderwijsvormen een prominente plek krijgen.<br />
Ook mag je hopen dat de afnemers van onderwijs, de studenten, ten minste<br />
zichtbaar zijn in de doelen van het onderwijs – in de eindtermen dus. Een agenda<br />
voor managementopleiders zou zich dus moeten richten op wat er met het onderwijs<br />
bereikt zou moeten worden, en daarbij kan de geprofessionaliseerde manager<br />
als baken dienen om onderwijsdoelen te identificeren. Als je dat bedacht hebt,<br />
kun je je gaan afvragen welke inhoud dan aangeboden zou moeten worden en<br />
welke onderwijsvormen geschikt zijn om de doelen te realiseren. Zijn we er dan?<br />
Hoe zit het eigenlijk met de docenten? Verdienen die niet ook een prominente<br />
plaats op de agenda? Als het management geprofessionaliseerd wordt, en als<br />
managementonderwijs daar een bijdrage aan moet leveren, wat betekent dat dan<br />
precies voor de inhoudelijke competenties, het algehele profiel, de wenselijke persoonlijke<br />
eigenschappen en de didactische vaardigheden van managementopleiders?<br />
Zijn die alleen maar sluitpost van de onderwijsbegroting bedoeld om de<br />
middelen te verschaffen waarmee eindtermen worden gerealiseerd? In een kennissamenleving<br />
en in een kennisbedrijf zoals een managementopleiding zijn<br />
kanttekeningen bij een dergelijke benadering te plaatsen. De klant die kennis<br />
afneemt is niet alleen maar koning. In een kennisintensief proces wordt het eindproduct<br />
in het proces zelf bedacht, en de wensen van de klant kunnen dan maar<br />
een deel van het verhaal zijn, en de eindtermen alleen richtinggevend op hoofdlijnen.<br />
Onderwijs is in deze gedachtegang geen kennis delen of doorgeven, maar kennis<br />
produceren. En de docent is dus niet kennisoverdrager, maar kenniscreator in optima<br />
forma.<br />
Waaraan herken je vanuit deze gedachte een goede managementdocent wanneer<br />
de opleiding academisch beoogt te zijn? Omdat een academische managementopleiding<br />
de brug moet slaan tussen praktijk en theorie, zou een gedachte kunnen<br />
zijn dat een goed docent met één been in de managementpraktijk moet staan en<br />
met het andere in de organisatietheorie. Het is maar de vraag of deze gedachte ons<br />
veel verder brengt. Om goed arts te zijn, hoef je niet uit eigen ervaring te weten<br />
wat gezond leven is. Ook van uitstekende artsen is bekend dat ze een gezonde leefstijl<br />
met weinig alcohol en veel beweging meer aanbevelen aan hun patiënten dan<br />
zelf praktiseren. Om te weten wat een goede opvoeding inhoudt, hoef je geen door<br />
jezelf goed opgevoede kinderen te hebben. Als je grondig verpeste kinderen wil<br />
leren kennen, dan moet je naar het kroost van vooraanstaande pedagogen kijken.<br />
37
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Wat betekent dat voor de goede docent in een managementopleiding? Een onontkoombare<br />
conclusie lijkt te zijn dat goede managers niet automatisch goede opleiders<br />
zijn, ook al hebben ze wellicht een schat aan ervaring. Waar het in de eerste<br />
plaats om gaat is afstand tot de praktijk om de benodigde reflectie ten aanzien van<br />
die praktijk een zo groot mogelijke kans te geven. En dan is de goede manager niet<br />
de ideale persoon, hoezeer deze ook als reflective practitioner haar werk moge doen.<br />
Het antwoord op de vraag wat een goede managementopleider kenmerkt is wellicht<br />
te vinden als we naar het leerproces kijken: hoe verloopt dat en hoe kan het door<br />
een docent beïnvloed worden? Daarover zijn nogal wat verschillende opvattingen<br />
te vinden, gebaseerd op verschillende conceptualisaties van het leerproces. Als je,<br />
zoals de behavioristen (Skinner, Pavlov), leren gelijkstelt met gedragsverandering<br />
en ervan uitgaat dat leren tot stand komt door stimuli in de omgeving, dan is het de<br />
taak van de opleider om de omgeving zo te vormen dat de gewenste respons wordt<br />
opgewekt. Over de op behavioristische leest geschoeide managementopleider kunnen<br />
we kort zijn: een docent die alleen maar zijn pupillen tot ander gedrag wil aansporen,<br />
kan beter apentrainer in Burgers’ Zoo worden.<br />
Wat dichter bij redenen waarom managers een academische opleiding zouden<br />
moeten volgen, komen cognitivistische leertheorieën (Lewin, Piaget) die ervan<br />
uitgaan dat leren meer is dan alleen veranderen van gedrag (en zelfs kan optreden<br />
als gedrag hetzelfde blijft). Cognitivisten veronderstellen bij leren ook cognitieve<br />
activiteit; je kunt pas leren als je ook ergens een begrip van vormt. Leren wordt<br />
dan gezien als een intern mentaal proces, waarbij nieuwe informatie wordt<br />
opgenomen in de cognitieve structuur (inzicht, informatie verwerking, geheugen,<br />
perceptie). Onderwijs behoort bij te dragen aan de ontwikkeling van leervaardigheden.<br />
De docent is er om de inhoud van de leeractiviteit te structureren, deze<br />
bij de cursist te activeren en daarbij voort te bouwen op bestaande kennis. Hoewel<br />
bruikbaarder dan een behavioristische opvatting kleven er ook aan deze leeropvatting<br />
bezwaren omdat ze gebaseerd is op een beeld van kennis als iets dat als het<br />
ware onafhankelijk bestaat bijv. in de vorm van best practices, en doorgegeven<br />
moet worden. Dat doorgeven vraagt wel om intellectuele activiteit bij de ontvanger<br />
om het te snappen, maar de docent is toch degene die ‘het weet’. Een dergelijk<br />
statisch beeld van kennis en een docent als doorgeefluik past niet goed bij onderwijs<br />
als een gezamenlijk proces van kenniscreatie.<br />
Ook een derde soort van leertheorieën, de humanistische (Maslow, Rogers), heeft<br />
sympathieke kanten maar kan toch ook niet het ultieme baken in onze zoektocht<br />
bieden. In deze theorie wordt leren gezien als een persoonlijke handeling om het<br />
eigen potentieel te bereiken. Niet alleen cognitieve maar met name emotionele en<br />
affectieve aspecten komen daarmee in de schijnwerpers. Deze leertheorie is<br />
38
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
gebaseerd op het idee dat een scheiding tussen rationaliteit en emotie kunstmatig<br />
is en dat wat we rationeel-cognitief aanleren een rol speelt bij ons vormingsproces<br />
als gehele persoon. Als iemand ons vraagt wat we zijn zal in veel gevallen ons antwoord<br />
op iets wijzen dat we geleerd hebben: ik ben arts, pedagoog, managementopleider.<br />
Een ideaal leertraject is dus, aldus humanisten, dat waarbij wat er in ons<br />
zit zo bevredigend mogelijk in zijn geheel naar boven gehaald wordt. Iemand is<br />
pas uitgeleerd als deze autonoom is, en zichzelf verwerkelijkt heeft. De docent is<br />
er om dat proces te begeleiden. Als gezegd, sympathiek, maar deze manier om<br />
leren te begrijpen geeft toch te weinig handvatten om de ideale managementopleider<br />
te helpen ontdekken. Karaktervorming bij cursisten is prima, maar veeleer<br />
een onmisbaar persoonskenmerk van de manager, dan datgene waarvoor je naar<br />
een academische opleiding gaat.<br />
Tot de meest relevante opvattingen over het leerproces zijn die te rekenen welke<br />
te vinden zijn in de sociale leertheorieën. Tot de boegbeelden van deze stroom theorieën<br />
behoort het gedachtegoed rondom praktijkgemeenschappen - communities<br />
of practice (Lave, Wenger). Leren wordt hier gezien als betekenisverlening die<br />
op basis van feitelijke, praktische ervaring tot stand komt in een sociaal verband.<br />
Doel van onderwijs is in dit perspectief niet kennis overdragen maar kennis<br />
creëren. De docent wordt gezien als iemand die het leerproces faciliteert en met<br />
de lerende onderhandelt over betekenisverlening. In zo’n rol die een sociale<br />
leertheorie aan de docent toekent zou je bij oppervlakkig nadenken wellicht juist<br />
de manager als geschikte docent herkennen. Die is immers ervaringsdeskundige<br />
bij uitstek, en in het gunstigste geval ook een gewaardeerde, centrale speler in relevante<br />
praktijkgemeenschappen. Maar ik pleit juist voor het tegendeel. Hét<br />
onderscheidende kenmerk van een academische opleiding, of die nu een kunde<br />
zoals de bedrijfskunde betreft of op fundamentele theoriebouw is gericht zoals<br />
theoretische natuurkunde, is het vermogen tot begripsvorming - tot conceptualisatie<br />
dus. Bij het aanbrengen van die verdiepingslaag ligt de primaire meerwaarde<br />
van de docent, maar dus niet op de wijze zoals bepleit door een cognitivistisch<br />
leerbeeld. Betekenisverlening is geen overdracht van kennis, maar een in de praktijksituatie<br />
van het onderwijs gezamenlijk door student en docent tot stand gebracht<br />
product. Ook een reflectief manager onderscheidt zich door conceptualisatievermogen,<br />
maar bij deze loert het gevaar dat de ervaringen als manager een<br />
filter zijn om de waarde van theorieën te beoordelen. De praktijk moet daarom<br />
van de cursist komen en de docent is er om de bredere conceptuele perspectieven<br />
met zich mee te brengen die voldoende ver van specifieke praktijken afstaan.<br />
Uiteraard is mijn pleidooi niet erop gericht om praktiserende of gewezen managers<br />
uit managementopleidingen te weren. Iemand met managementervaring kan<br />
casuïstiek bespreken, voorbeelden van successen en mislukkingen analyseren,<br />
39
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
gastcolleges verzorgen, praktijkoefeningen begeleiden. Een succesvol manager<br />
kan met smaakvolle voorbeelden van successen, en misschien zelfs vooral ook<br />
mislukkingen, de jus van een opleiding zijn. De jus kan een gerecht smakelijker<br />
en verteerbaarder maken, maar alleen maar jus is geen maaltijd. Het basisgerecht<br />
in een academische managementopleiding is begripsvorming inzake organisaties<br />
en hun besturing, en de kok daarvan heeft een gezonde afstand tot de managementpraktijk.<br />
Dat dit vermogen om een begripsmatige laag te leggen gekoppeld<br />
moet worden met de voor cursisten herkenbare praktijk staat overigens wel als<br />
een paal boven water. Niet iedere conceptuele denker met een schat aan theoretische<br />
bagage is een geschikt docent. Maar bezit over die bagage los van specifieke<br />
praktijken is wel onmisbare kerncompetentie. Een goed managementopleider in<br />
de kern van een academische opleiding is daarom zelf geen manager.<br />
Ik ben wel bereid één uitzondering te maken. Iemand die, zoals Ton Wentink, als<br />
academicus met een historie in academisch onderwijs op voorbeeldige wijze een<br />
academische managementopleiding weet te managen, zou best wel eens een uitmuntend<br />
kerndocent kunnen zijn. En het ‘zou best wel eens kunnen’ kunnen we,<br />
in het geval van Ton, eigenlijk meteen vervangen door ‘is’. Dat laten zijn onderwijsevaluaties<br />
stuk voor stuk zien. En mijn persoonlijke ervaringen met zijn vermogen<br />
om als volleerd koorddanser de eigenzinnige, betweterige academici ieder<br />
met hun eigen verhaal mee te krijgen in de collectiviteit van een opleidingsprogramma,<br />
spreken boekdelen over zijn managementvaardigheid. Een uitdagend<br />
gezamenlijk geschreven boek en een goed diner op zijn tijd blijken soms zeer nuttige<br />
- en aangename - managementinterventies, mits met beleid ingezet. Bij Ton<br />
komt dus de goede manager de goede managementopleider tegen. Ondergraaft<br />
hij met zijn gecombineerde docent-managers competenties daarmee de titel van<br />
dit essay en het betoog? Het antwoord zou natuurlijk kunnen proberen allerlei nuances<br />
en uitzonderingsituaties op te zoeken, maar eigenlijk is het kortweg ‘nee’.<br />
Een tweede Ton Wentink is er niet. Bedankt, Ton! Je hebt een uitstekende omgeving<br />
weten te creëren om uitdagend onderwijs te geven.<br />
40
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De positie van de docent in de nieuwe<br />
universitaire business school<br />
Kees Mouwen<br />
Inleiding<br />
Nu <strong>TiasNimbas</strong> is uitgegroeid tot een grote gevestigde business school, met een uitstekende<br />
reputatie, is het goed nog eens terug te denken aan de start van deze school<br />
en aan de pioniers die voor dit instituut ruim 25 jaar geleden de basis hebben gelegd.<br />
Dat waren enkele bevlogen hoogleraren uit verschillende faculteiten die inzagen<br />
dat de moderne complexe samenleving in toenemende mate behoefte zou krijgen<br />
aan academisch opgeleiden, die naast hun eigen discipline ook enigszins vertrouwd<br />
zouden moeten zijn met de kennis en vaardigheden die wij tegenwoordig associëren<br />
met de term ‘management’. Deze ‘Founding fathers’ van het toenmalige:<br />
‘Tilburg Institute of Advanced Studies’, (TIAS), hebben op puur private basis, als<br />
echte ondernemers, de basis gelegd voor een mooi portfolio van lange Masterprogramma’s,<br />
waarop later het huidige <strong>TiasNimbas</strong> kon worden gebouwd.<br />
Prof. dr. Ton Wentink was een van hen. Hij verdient alle lof, niet alleen voor het<br />
initiatief om samen met Prof. dr. Jules van Dijk, MMO op te richten, maar ook<br />
voor het feit dat hij deze opleiding heeft weten te positioneren en tot op de dag van<br />
vandaag heeft weten te handhaven als een van de boegbeelden van <strong>TiasNimbas</strong>.<br />
Hij was een van de weinigen die fundamentele opvattingen had over de kwaliteit<br />
van managementonderwijs. Mede uit respect voor zijn langjarig ijveren voor de<br />
kwaliteit van het managementonderwijs binnen <strong>TiasNimbas</strong>, heb ik mijn bijdrage<br />
daar ook aan gewijd en met name aan de dragers daarvan, de docenten.<br />
De docent als drager van kwaliteit<br />
Natuurlijk zijn mooie infrastructurele faciliteiten zoals <strong>TiasNimbas</strong> die nu heeft<br />
belangrijk en hetzelfde geldt voor een goed geoliede supportstructuur. Maar de inhoudelijke<br />
kwaliteit van managementopleidingen wordt toch grotendeels bepaald<br />
door de docenten. Zij zijn de dragers van het primair proces en zij bepalen uiteindelijk<br />
de kwaliteit en reputatie van de business school. Het is interessant om te<br />
zien dat in veel strategienota’s van business schools nauwelijks een fundamentele<br />
visie te vinden is op de kwaliteiten van docenten die nodig zijn om goed management-onderwijs<br />
te geven. Dat geldt des te meer wanneer het, zoals bij <strong>TiasNimbas</strong>,<br />
gaat om een ‘university based’ business school. Dat heeft alles te maken met het feit<br />
dat het ook helemaal niet zo eenvoudig is om te definiëren is aan welke vereisten<br />
docenten aan (universitaire) business schools zouden moeten voldoen.<br />
41
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Van Henry Mintzberg, management goeroe en hoogleraar management aan de<br />
McGill University in Montreal, stamt de kwalificatie: ’Management is not a science,<br />
it’s a practice”. En in een academische omgeving leidt een dergelijke uitspraak<br />
natuurlijk al gauw tot interessante debatten. Hoe wetenschappelijk is management<br />
eigenlijk en hoe wetenschappelijk, dan wel hoe praktijk georiënteerd moeten<br />
docenten aan business schools derhalve zijn? Wat betekent dat voor hun profiel<br />
en voor hun relatie met wetenschappelijk onderzoek?<br />
Aangezien ik mij nu ruim 30 jaar heb beziggehouden met managementonderwijs<br />
en gedurende minstens zo’n lange periode heb gewerkt als manager, bestuurder<br />
en toezichthouder, heb ik daar enkele opvattingen over ontwikkeld, die ik hier<br />
graag als voorzet tot een discussie over dit thema zou willen inbrengen.<br />
De eenvoudige veronderstelling dat iemand naarmate hij, in strikt academische zin,<br />
een betere wetenschapper is hij ook wel een beter docent zal zijn, blijkt in de praktijk<br />
van het managementonderwijs zelden op te gaan. Zo heb ik vele zeer gerespecteerde<br />
wetenschappers voor een groep managers of bestuurders volledig zien falen omdat<br />
zij niets begrepen van de wereld waarin deze laatsten functioneerden. Omgekeerd,<br />
docenten die uitsluitend de praktijk van ‘het echte leven’ kennen, vervallen nogal<br />
eens in het vertellen van overigens zeer interessante ‘war-stories’. Alleen voegen die<br />
meestal, behalve een zekere herkenning, weinig nieuws toe aan de ervaringswereld<br />
en kennis van de meeste managers en bestuurders. De voor de hand liggende gedachte<br />
dat de ideale docent dan wel een combinatie van beide zou moeten zijn, is gemakkelijk<br />
uitgesproken, maar in de praktijk moeilijk te realiseren.<br />
Immers, in een academische omgeving wordt de interne ‘pecking order’ in hoge<br />
mate bepaald door publicaties in hoogwaardige tijdschriften en internationale<br />
journals. De gehele academische incentivestructuur en de daarbij behorende<br />
waarderings-mechanismen zijn daar in hoge mate op gebaseerd. Veel wetenschappers<br />
zullen zich, zeer begrijpelijk, dan ook sterk door deze observaties laten<br />
leiden. Dit weerhoudt menig wetenschapper met oprechte belangstelling voor de<br />
managementwetenschappen er dan ook dikwijls van om zich heel intensief met<br />
de praktijk van het management bezig te houden. Dat is erg jammer, want juist de<br />
managementwetenschappen hebben dringend behoefte aan een meer fundamentele<br />
doordenking van een groot aantal concepten, theorieën en modellen, juist in<br />
hun relatie tot die praktijk. ‘The body of knowledge’ van de managementwetenschappen<br />
is in mijn ogen namelijk nog maar flinterdun.<br />
Omgekeerd zullen personen die in de praktijk van het bestuur en management<br />
hun sporen verdiend hebben, er niet zo gauw toe komen zich zodanig wetenschappelijk<br />
te ontwikkelen dat zij in toonaangevende tijdschriften of internationale<br />
42
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
journals kunnen publiceren. En ook dat is jammer, je zou toch wensen dat juist de<br />
mensen die de bestuurspraktijk door en door kennen er zich voor in zouden zetten<br />
om de vele problemen binnen de managementwetenschappen juist vanuit die<br />
praktijk scherp te definiëren en ze in samenwerking met ervaren wetenschappers<br />
tot een oplossing te brengen.<br />
Kortom, de praktijk laat zien dat belangrijke probleemvelden binnen de managementwetenschappen<br />
vaak nog onvoldoende worden doordacht en onderzocht omdat<br />
ze zich bevinden op het grensvlak van theorie en praktijk en noch een exclusief<br />
academische, noch een dito praktijkbenadering een voldoende basis biedt om<br />
een tot fundamentele oplossing van die problemen te komen. En juist dit dilemma<br />
speelt ook een hoofdrol bij het definiëren van het profiel van docenten voor<br />
business schools. Moeten dat nu vooral practicioners zijn met een belangstelling<br />
voor de wetenschappelijke achtergronden, of juist de zeer wetenschappelijk geschoolden<br />
met een zekere belangstelling voor de praktijk?<br />
Mijn conclusie is dan ook dat naar een ‘brug’ tussen de beide benaderingen gezocht<br />
moet worden en dat kan mijns inziens door het oprichten van expertisecentra<br />
waar toegepast wetenschappelijk onderzoek gedaan wordt en waar docenten van<br />
beiderlei achtergrond nauw met elkaar samenwerken.<br />
Expertisecentra als basis voor wetenschappelijk<br />
gefundeerd managementonderwijs<br />
In een dergelijk centrum wordt toegepast wetenschappelijk onderzoek gedaan op<br />
het gebied van managementwetenschappen. Daar kunnen wetenschappers met<br />
een oprechte interesse in de problemen van bestuur en management en ‘practicioners’<br />
met een oprechte wetenschappelijke belangstelling elkaar ontmoeten. Dit<br />
kan leiden tot inspirerende vormen van samenwerking waarbij tot op fundamenteel<br />
niveau de problemen waarmee de managementwetenschappen worstelen aan<br />
de orde komen. Dat kan vervolgens leiden tot publicaties die variëren van zeer toegepast<br />
tot fundamenteel wetenschappelijk, maar in alle gevallen met grote relevantie<br />
voor de managers en bestuurders en methodologisch van onberispelijke<br />
kwaliteit. Langs een dergelijke weg kan de hiervoor geschetste kloof in principe<br />
worden overbrugd en kunnen als gevolg daarvan de managementwetenschappen<br />
stappen voorwaarts zetten.<br />
Maar ook naar de betrokken medewerkers van een dergelijk centrum toe kan<br />
winst geboekt worden. Zo zullen de fundamenteel ingestelde wetenschappers een<br />
interessante weg kunnen vinden naar empirisch onderzoek in de praktijk, terwijl<br />
de practicioners geïnspireerd kunnen worden tot een meer fundamentele aanpak<br />
van de managementproblemen die zij in de praktijk tegen komen.<br />
43
Een dergelijke benadering kent natuurlijk ook zijn bedreigingen. Voorwaarde<br />
voor het goed functioneren van een dergelijk expertisecentrum is dat er onderling<br />
respect bestaat tussen de ‘wetenschappers’ en de ‘practicioners’. Als zij namelijk<br />
niet inzien welke meerwaarde zij voor elkaar kunnen hebben en door goede<br />
samenwerking naar elkaar toe kunnen realiseren, is de kans heel groot dat beide<br />
groepen weer ‘vluchten’ in hun eigen comfortzone van gelijkgestemden, respectievelijk<br />
de collegae ‘echte’ wetenschappers en de practicioners, die weten hoe het<br />
in het bestuurlijke leven ‘echt’ toe gaat. Voor het onderzoekcentrum zou dat<br />
natuurlijk een desastreuze ontwikkeling zijn. Maar als betrokkenen elkaar leren<br />
begrijpen en vooral waarderen kan er ook een positieve ontwikkeling ontstaan,<br />
waar de managementweten-schappen veel profijt van zouden kunnen hebben<br />
En voor het managementonderwijs kan een dergelijk centrum natuurlijk een ideale<br />
bron van nieuwe kennis zijn, die is ontstaan doordat zowel wetenschappelijke<br />
methodologie als praktische relevantie hoog in het vaandel geschreven staan. Wat<br />
kun je je als business school nog meer wensen en welk een voorrecht is het niet<br />
om aan een dergelijk instituut als docent drager van kwaliteit te zijn.<br />
Conclusies<br />
Mede dankzij het pionierswerk van Ton Wentink is het vroegere Tias uitgegroeid<br />
tot een moderne, goed geëquipeerde business school, die zich een solide positie<br />
heeft veroverd in het Europese landschap van business schools. De volgende stappen<br />
op weg naar de Europese top vragen om kwalitatief hoogwaardige docenten<br />
die zowel wetenschappelijke methodologie als de praktische relevantie goed in het<br />
oog houden. Expertisecentra, waarbij de wetenschap en de praktijk elkaar op een<br />
respectvolle wijze weten te vinden kunnen een belangrijke bron van nieuwe<br />
wetenschappelijke kennis zijn voor de managementwetenschappen en een inspiratiebron<br />
juist voor docenten aan business schools.
theMa 2<br />
Leer ze zien wat er gebeurt!<br />
Waarom gaat het zoals het gaat?<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
45
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
46
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Anders kijken, anders denken, anders doen…<br />
maar waarom is dat nou zo moeilijk?<br />
Patrick Vermeulen<br />
Kennis vervliegt en is soms maar een dag relevant. Dat is de realiteit van een dynamische<br />
wereld die sneller dan ooit draait. Bij <strong>TiasNimbas</strong> ontwikkelt u een<br />
zienswijze waarop u altijd kunt terugvallen. Anders kijken leidt tot anders denken<br />
en doen. Het helpt u te groeien in uw werk. Het helpt u, onder welke omstandigheden<br />
dan ook, juiste keuzes te maken en vooruitgang te realiseren” aldus een<br />
citaat uit de MMO brochure. Als geestelijk vader van deze opleiding heeft Ton<br />
Wentink ruime ervaring in het leren anders kijken, anders denken en anders<br />
doen van een generatie van managers. Hij is altijd kritisch geweest op het functioneren<br />
van organisaties en in diverse onderwijsprogramma’s en publicaties heeft<br />
hij deze boodschap uitgedragen.<br />
De belangrijkste sleutelbegrippen daarbij zijn het beheersen, borgen en verbeteren<br />
van besturingsprocessen in en tussen organisaties, het optimaliseren van inkomsten,<br />
en het minimaliseren van kosten met het oog op waardecreatie voor de stakeholders<br />
(Wentink, 2008). Het op een systematische manier denken en handelen is<br />
een rode draad door het werk van Ton Wentink. Dat vergt ook discipline en duidelijke<br />
richtlijnen voor het eigen handelen. Alleen dan kunnen managers succesvol zijn.<br />
Een groot probleem hierbij is dat managers in het algemeen te weinig weten over<br />
hun eigen organisatie. Ze werken weliswaar met collega’s, maar wisselen vaak<br />
veel te weinig informatie en kennis uit over het waarom van het werk. De meeste<br />
opleidingen stellen dit ook niet of nauwelijks ter discussie. Toch is het van groot<br />
belang dat de vanzelfsprekendheden in het handelen van managers en organisaties<br />
bloot gelegd worden in opleidingsprogramma’s. Dat is echter niet eenvoudig en<br />
soms zelfs bedreigend voor cursisten of hun leidinggevenden. Immers, mensen<br />
zijn van nature gewoontedieren die niet van veranderen houden. Zeker niet als veranderingen<br />
gericht zijn op het in twijfel trekken of ter discussie stellen van bepaalde<br />
normen, waarden en regels. Voor belangrijke spelers in een organisatie is dit vaak<br />
niet wenselijk. Zij zijn al op een positie gekomen waar ze willen blijven. Veranderingen<br />
kunnen deze positie in gevaar brengen.<br />
Om echter goed in te kunnen spelen op innovatie en veranderingen is het<br />
noodzakelijk dat de diepgewortelde overtuigingen in een organisatie ter discussie<br />
worden gesteld. Het bestaansrecht van organisaties hangt immers sterk af van het<br />
strategisch vermogen om te anticiperen op veranderingen in de omgeving. De afgelopen<br />
jaren zijn organisaties veelvuldig geconfronteerd met ontwikkelingen op<br />
47
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
het gebied van globalisering, duurzaamheid, innovatie en maatschappelijk verantwoord<br />
ondernemen. Deze ontwikkelingen brengen aanvullende en soms tegenstrijdige<br />
eisen met zich mee. Het kost organisaties moeite om zich aan te passen<br />
aan deze tegenstrijdige eisen. Van alle pogingen tot verandering blijkt nog steeds<br />
meer dan 70 procent te mislukken of niet tot het gewenste resultaat te leiden<br />
(Burke, 2002). Door managers anders naar hun eigen organisatie te laten kijken<br />
en anders te leren denken wordt de kiem gelegd voor succesvolle verandering.<br />
Maar dat gaat niet vanzelf. Een institutioneel perspectief op organisaties geeft<br />
managers meer bagage om succesvol veranderingen te initiëren.<br />
Een institutioneel perspectief<br />
Opleidingen voor managers zouden veel meer een institutioneel perspectief op<br />
het strategisch handelen van organisaties en individuen moeten ontwikkelen. Met<br />
instituties doel ik op de regels, normen en waarden die ons gedrag in sterke mate<br />
bepalen en als vanzelfsprekend worden gezien. Daardoor worden ze ook niet<br />
meer ter discussie gesteld. Hoe vaak horen we in organisaties niet de opmerking<br />
‘zo doen we dat hier altijd’? Scott ziet instituties als ‘multidimensionele sociale<br />
structuren die bestaan uit regulatieve, normatieve en/of cultureel-cognitieve elementen<br />
die stabiliteit en betekenis geven en het gedrag van actoren (individuen en<br />
organisaties) richting geven’ (2008: 48). Instituties vinden we op meerdere<br />
niveaus; binnen individuele organisaties, binnen sectoren of in de maatschappij.<br />
Ik ga kort op de drie dimensies van instituties in.<br />
De regulatieve dimensie van instituties<br />
Instituties kunnen het gedrag van individuen en organisaties reguleren. Regels<br />
hebben een formeel en dwingend karakter en zijn vaak gekoppeld aan een vorm<br />
van handhaving of sancties (Scott, 2008). Regulatieve instituties bepalen feitelijk<br />
de regels van het spel. Deze kunnen opgelegd worden door de overheid, maar ook<br />
door brancheverenigingen of andere instellingen. Zo zijn er allerlei wetten en<br />
regels te bedenken die het gedrag van organisaties in grote mate bepalen. Maar<br />
ook het ondertekenen van convenanten en contracten kan een regulerende werking<br />
hebben. In het verkeer zijn talloze voorbeelden van regulatieve instituties te vinden.<br />
We weten dat auto’s moeten stoppen bij een rood licht. We hebben zelfs<br />
sancties bedacht (boetes) om ervoor te zorgen dat ze dat ook daadwerkelijk doen.<br />
Binnen organisaties zijn organisatiestructuren, informatiesystemen en werkprocedures<br />
voorbeelden van de regulatieve dimensie van instituties.<br />
De normatieve dimensie van instituties<br />
Normatieve instituties zijn een weerspiegeling van de waarden (wat vinden we belangrijk)<br />
en normen (hoe de dingen moeten gaan) in een bepaalde maatschappij,<br />
industrie of organisatie (Scott, 2008). Het is belangrijk om alert te zijn op de<br />
48
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
waarden en normen van verschillende stakeholders. In 2000 verscheen de film<br />
Billy Elliott. De film gaat over een jongen die graag op balletles wil. Hij komt uit<br />
een arbeidersgezin in Noord-Engeland en zijn vader wil dat hij gaat boksen, want<br />
dat doen jongens nu eenmaal: “Lads do football, or boxing, or wrestling, NOT ballet!”.<br />
Deze film geeft talloze illustraties van allerlei geïnstitutionaliseerde normen,<br />
waarden en vanzelfsprekendheden over hoe jongens zich dienen te gedragen en<br />
laat ook zien hoe moeilijk het is om weerstand te bieden aan gevestigde instituties.<br />
Organisaties moeten hun activiteiten ook in overstemming brengen met de<br />
heersende waarden en normen, want hierdoor krijgen zij legitimiteit van hun<br />
omgeving.<br />
De cognitieve dimensie van instituties<br />
Cognitieve instituties omvatten de gedeelde referentiekaders die ontstaan tijdens<br />
interactieprocessen tussen actoren binnen organisaties (Scott, 2008). Deze zullen<br />
uiteindelijk als vanzelfsprekend worden aangenomen door individuen of groepen<br />
in organisaties. De recente discussies rondom de salarissen van topmanagers in<br />
de financiële sector kunnen we vanuit de cognitieve dimensie bekijken. Er gebeurt<br />
feitelijk niets wat niet mag of illegaal is. En voor bankiers is het eigenlijk<br />
vanzelfsprekend dat bonussen een deel van de salariëring vormen. Maar toch vinden<br />
veel mensen dat het ‘gewoon niet kan’. In tijden van crises is het uitdelen van<br />
riante bonussen not done. Dat heeft alles te maken met normen, waarden en verwachtingen<br />
die we hebben over hoe managers zich dienen te gedragen in een<br />
dergelijke situatie.<br />
Organisaties laten zich dus leiden door normen, waarden en overtuigingen die<br />
sterk zijn verankerd in de institutionele omgeving (gevormd door onder andere de<br />
overheid, brancheverenigingen, kennisinstellingen en opleidingen). Organisaties<br />
doen dit om legitimiteit te verwerven. Alleen die organisaties die in staat zijn om<br />
legitimiteit te krijgen van hun institutionele omgeving zullen in staat zijn om op<br />
langere termijn te overleven. Deze instituties hebben echter een dwingend karakter<br />
waardoor organisaties en actoren in organisaties geneigd zijn de gevestigde instituties<br />
als vanzelfsprekend aan te nemen en te volgen. Hiermee worden veranderingen<br />
dus uitermate lastig.<br />
Tot slot: denk institutioneel<br />
Ton Wentink is als geen ander in staat gebleken om jonge managers op te leiden.<br />
Daarbij heeft hij veel oog gehad voor het aanscherpen van het denkvermogen van<br />
deze managers en heeft hij hen geconfronteerd met fundamenteel andere manieren<br />
van kijken naar hun organisaties. Dat is de essentie van opleiden. Het uit de<br />
vertrouwde omgeving halen van nieuwsgierige cursisten, daar gaat anders denken<br />
en anders kijken over. Het gaat om de dieperliggende normen, waarden en<br />
49
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
overtuigingen in een organisatie. Dat betekent dat managers veel beter kunnen<br />
begrijpen en functioneren door op een institutionele manier te gaan denken. Het<br />
is niet meer dan normaal dat mensen terugvallen in routines en gebruiken. Zoals<br />
al eerder in dit hoofdstuk is aangegeven staat alles wat vanzelfsprekend is niet ter<br />
discussie. En dat is nu juist het probleem bij veranderingen. De meeste managers<br />
zijn zich er dus helemaal niet van bewust dat de dingen ook anders kunnen of<br />
moeten gaan. En dus is het zeer waarschijnlijk dat managers na verloop van tijd<br />
hun oude gedrag gaan herhalen, zeker als de verandering nog niet als vanzelfsprekend<br />
wordt ervaren. Daar moeten ze dus buitengewoon alert op zijn. Alleen<br />
door het veelvuldig herhalen van nieuwe activiteiten zal ingesleten gedrag langzaam<br />
verdwijnen. Deze boodschap is nadrukkelijk aanwezig in het programma<br />
Master of Management and Organisation. Het stimuleren van discussie en managers<br />
er van overtuigen open te staan voor de wereld om hen heen getuigt van een<br />
gedurfde institutionele visie. Daar kunnen we niet genoeg waardering voor hebben.<br />
Ik wil deze bijdrage dan ook graag afsluiten met de stelling: Ton Wentink is<br />
een institutionele denker!<br />
Referenties<br />
Burke, W.W. (2002). Organization Change. Theory and Practice. London: Sage.<br />
Scott, W.R. (2008). Institutions and Organizations. Thousand Oaks: Sage.<br />
Wentink, A. (red)(2008). <strong>Business</strong> Performance Management. Den Haag: Boom<br />
Lemma.<br />
50
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Opleiden van leidinggevenden in de zorg.<br />
De uitdaging van transitie XXL<br />
Richard Janssen<br />
Inleiding<br />
De zorg is een van de dominante sectoren van onze economie geworden. Kon de<br />
naoorlogse Nederlandse economie nog getypeerd worden als een agrarische economie,<br />
in de 60 daaropvolgende jaren vond een verandering plaats die te typeren is<br />
als een transitie van een landbouw-, naar een industrie- naar een diensteneconomie.<br />
Voor ons ligt mogelijk een transitie naar een zorgeconomie, waar meer dan<br />
25% van ons nationaal inkomen naar toe gaat en dus ook een vergelijkbaar deel<br />
van ons bruto nationaal product tot stand komt. Op de arbeidsmarkt zijn zorgorganisaties<br />
een belangrijke vragende partij. Ruim 15% van alle werkgelegenheid<br />
bevindt zich in de zorg. Ook hier zien de demografische prognoses er dramatisch<br />
uit als we beseffen dat in 2040 een kwart van de Nederlandse bevolking ouder is<br />
dan 65 jaar en daar weer een kwart van ouder dan 85 jaar. Het is niet zozeer deze<br />
vergrijzing, de teller, die een uitdaging biedt, maar meer de noemer, die minder<br />
snel groeit als gevolg van minder geboorten in de westerse samenleving. De zogenaamde<br />
dependency ratio zal in 2040 naar schatting 0,49 zijn. Dat wil zeggen dat<br />
er twee werkenden per gepensioneerde zijn. Dat was in 1950 nog 7 of te wel een<br />
dependency ratio van 0,14 (Hollanders, 2012). Het voorgaande lijkt ver weg te<br />
staan van opleidingsvraagstukken. Het maakt echter aannemelijk dat zowel kwantitatief<br />
als kwalitatief de gezondheidszorg voor een uitdagende transitie staat.<br />
Deze transitie zal zowel operationeel als strategisch vorm gegeven moeten worden.<br />
Het zal ook onze waardesystemen raken: wat is “gepaste zorg”? Immers zal de bekostiging<br />
van dit alles nog collectief gebeuren, met vergaande solidariteit tussen<br />
jong en oud, ziek en gezond? We weten het niet, maar wat we wel weten is dat het<br />
huidige systeem en zijn werkvormen onder grote veranderingsdruk zullen komen<br />
te staan.<br />
Terugblik op het onderwijs aan zorgprofessionals en leidinggevenden in de zorg<br />
Na mijn eigen afstuderen in 1978 als econoom aan de Tilburgse Universiteit<br />
kreeg ik de uitdaging om binnen een HBO opleiding voor verpleegkundigen relevante<br />
economische inzichten en vaardigheden tot stand te brengen. Er op terugkijkend<br />
probeerde ik via de <strong>TiasNimbas</strong> trias, van “discover, engage and connect”<br />
aansluiting te krijgen met hun belevingswereld en deze studenten te laten ontdekken<br />
dat er in hun toekomstige praktijken economische afwegingen gemaakt zullen<br />
moeten worden. Zeker als ze in een leidinggevende positie terecht zouden<br />
komen. Echter de disciplinaire kaders waren moeilijk met elkaar te verbinden, gegeven<br />
dat het rooster opgebouwd was vanuit een disciplinaire vakkenstructuur.<br />
51
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Dat uitgangspunt veranderde toen ik vanaf 1982 betrokken raakte bij het pro-<br />
bleemgestuurde, multidisciplinaire en docentonafhankelijke onderwijs aan de<br />
Universiteit van Maastricht. Daar werden artsen, maar ook gezondheidswetenschappers<br />
opgeleid op basis van een voor die tijd geheel nieuwe onderwijsfilosofie.<br />
Het was niet de docent, die in zijn rol van expert kennis overdroeg, maar de casus<br />
die centraal stond in het leerproces van de student. De docentenrol werd vervangen<br />
door een “tutor”, een begeleider van de onderwijsgroep. De onderwijsgroep werd<br />
uitgedaagd in aantal stappen de casus te verhelderen, te associëren met relevante<br />
theorieën en inzichten en vervolgens tot oplossingsrichtingen te komen. Veelal<br />
waren deze casussen zo opgezet en daarmee ontleent aan de werkelijkheid dat er<br />
niet zomaar een eenduidige oplossingsrichting was. Voor economen is het aspect<br />
van schaarste een geweldig gegeven om bij ingrijpende dilemma’s uit te komen, die<br />
bijdroegen aan het aspect van “engage”. We kunnen hierbij denken aan een aspect<br />
zoals de waarde van een extra gered levensjaar voor de persoon in kwestie respectievelijk<br />
de samenleving en hoe hoog is de betalingsbereidheid op grond daarvan?<br />
In het postdoctoraal onderwijs zoals dat aan het <strong>TiasNimbas</strong> verzorgd wordt,<br />
brengen de studenten veelal zelf hun casus mee. Dat is een groot goed van de<br />
MBA programma’s. Zij brengen natuurlijk ook hun eigen context mee en dat wat<br />
zij daarbinnen zien als een uitdaging. Daar zit mogelijk ook een keerzijde aan.<br />
Immers we weten dat mensen in hun afwegingen gewoontedieren zijn, waarbij<br />
de omgeving, de context, veel invloed heeft op hun gedrag. Of anders gezegd in<br />
welke mate hebben studenten zicht op hun eigen waardesysteem en hoe zich dat<br />
verhoudt tot dat van andere belanghebbenden?<br />
52<br />
Waardesystemen in de zorg<br />
- Professionele waarden<br />
- Klantwaarden<br />
- Economische waarden<br />
- Maatschappelijke waarden<br />
- Ecologische waarden<br />
De complexiteit van leiden en sturen in de zorg wordt in belangrijke mate veroorzaakt<br />
door het groot aantal belanghebbenden met ieder hun eigen waardesysteem.<br />
De zorgvrager, die op zoek is naar een adequate diagnose voor zijn klachten versus<br />
de hulpverlener die steeds vaker binnen een set van professionele richtlijnen<br />
afwegingen moet maken hoe ver zij gaat in het uitsluiten van bepaalde risico’s.<br />
In het stelsel van gereguleerde concurrentie zoals we dat in Nederland kennen, is
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
er het risico op een dilemma tussen de zorgbestuurder, die bijvoorbeeld de solvabiliteit<br />
van zijn organisatie moet veilig stellen en de samenleving die gratis diensten<br />
verwacht, zoals deelname aan een zorgadviesteam van een onderwijsinstelling<br />
of het vergoeden van geneesmiddelen die niet in het verzekeringspakket<br />
zitten. Denk aan de recente discussie over de dure geneesmiddelen voor de behandeling<br />
van de ziekten van Fabry en Pompe (NRC, 2012). Dagenlang hielden alle<br />
media zich er mee bezig. Een voorwaarde voor effectief leiderschap is dat je van<br />
deze context bewust bent en in de praktijk over voldoende kwaliteiten beschikt<br />
om, wanneer de verhouding tussen deze waardestelsels onder druk komt, deze<br />
hanteerbaar te houden. Een goede oplossingen is veelal niet voor handen. Juist de<br />
leersetting zoals die aan het <strong>TiasNimbas</strong> geboden wordt, draagt er aan bij dat<br />
deelnemers hier meer competent in worden en onafhankelijkheid en beoordelingsvermogen<br />
ontwikkelen. Door de overgang van een meer hiërarchisch, patriarchaal<br />
en professioneel gestuurde stelsel naar dat van gereguleerde concurrentie<br />
in het eerste decennium van deze eeuw nemen het aantal bestuurlijke vrijheidsgraden<br />
toe evenals de noodzaak om in de sturing van de organisatie proactief en<br />
derhalve risicovoller te handelen. Men kan ook stellen dat daarmee in zekere zin<br />
een “normalisering” van de sturing van zorgorganisaties optreedt. Het wordt<br />
meer een bedrijf dat een reputatie opbouwt op markten zoals de zorgmarkt, waarop<br />
je zorgvragers en inkopende verzekeraars treft. Onderscheidend is dat de<br />
aandeelhouderswaarde in enge zin nagenoeg ontbreekt. Wel hebben banken grote<br />
invloed op investeringsbeslissingen en is er vooralsnog nauwelijks een alternatief<br />
voor vreemd vermogen verschaffers. Echter ook daar zien we dat er stappen gezet<br />
worden naar normalisering van de zorg. Juist door de opleidingsportfolio van het<br />
<strong>TiasNimbas</strong> is er zeker ook voor de toekomst een aantrekkelijk mix van opleidingen<br />
aanwezig, waarbij deze kennisgebieden toegankelijk gemaakt worden voor<br />
bestuurders en managers in de zorg. Ton Wentink heeft aan dit proces van normalisering<br />
een belangrijke bijdrage geleverd met de opleiding Master of<br />
Management and Organisation (MMO). Dat heeft hij ook gedaan met zijn boek<br />
Kwaliteitsmanagement en Organisatieontwikkeling (Wentink, 2003), waarin hij<br />
eveneens een enorme traditie aan kwaliteitszorg in het bedrijfsleven ontsluit en<br />
toegankelijk maakt voor elk type organisatie.<br />
Sturen wordt steeds meer je eigen koers varen<br />
Zoals hierboven al genoemd komen we in Nederland uit een traditie van een sterk<br />
gereguleerde publieke sector. Deze is steeds meer op afstand van de overheid<br />
gezet. Zorgaanbieders, zorgvragers en zorgverzekeraars krijgen steeds meer een<br />
relatie die als contractueel en privaatrechtelijk is te typeren. Dat betekent dat er<br />
voor elk van de partijen een exit optie is. De zorgvrager gaat niet langer per se naar<br />
het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Hij zoekt op internet met hulp van de zorgverzekeraar<br />
naar een behandelaar met een gewenste reputatie of naar die kliniek die de<br />
53
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
kortste wachtlijst heeft. Dat vraagt om onderscheidend vermogen van zorgaanbieders.<br />
In de GGZ heeft een consequent overheidsbeleid sinds midden jaren ‘80<br />
geleid tot geïntegreerde instellingen, die veelal een regionaal monopolie ten aanzien<br />
van geestelijke gezondheidszorg hadden. Met de overgang naar de<br />
Zorgverzekeringswet in 2008 kwamen er diverse nieuwe toetreders die zich juist<br />
specialiseerden. Dit in tegenstelling tot de geïntegreerde instellingen, die een<br />
breed assortiment aan GGZ voorzieningen aanbieden. De nieuwe toetredende<br />
GGZ aanbieders ambiëren geen breed aanbod, inclusief klinische zorg, zoals de<br />
geïntegreerde instellingen. Zij weten op basis van spreiding van identieke vestigingen<br />
behoorlijke schaalvoordelen te behalen met het aanbieden van voornamelijk<br />
ambulante zorg. Door ook gebruik te maken van franchiseachtige constructies<br />
creëren zij kritische massa ondanks hun specifieke aanbod. De segmentatie vanaf<br />
2008 van het aanbod aan GGZ kan men dan ook zien als een reactie op de behoefte<br />
aan differentiatie aan de vraagzijde, na de concentratie en convergentie in de<br />
jaren daarvoor (Geudens e.a., 2010). Hier zien we met andere woorden een<br />
ontwikkeling die enerzijds leunt op inzichten in andere dienstverlenende sectoren<br />
en anderzijds juist leidt tot differentiatie in deze sector en daarmee een antwoord<br />
geeft op specifieke preferenties van de zorgvrager. Vergelijkbare ontwikkelingen<br />
zien we de laatste jaren eveneens in de thuiszorg, de ouderen- en<br />
ziekenhuiszorg. Opmerkelijk is dat initiatiefnemers vaak niet opgeleid zijn als<br />
managers in het publieke domein, maar gedreven worden door een mix van<br />
waarden, waarbij zorginhoudelijke innovatie, ondernemerschap en klantgerichtheid<br />
succesvol gecombineerd worden. Daarmee leveren zij casuïstiek die studenten<br />
inspireert en laat zien dat een verdere de-institutionalisering van de zorg mogelijk<br />
is. Dat laatste zou wel eens de belangrijkste transitie van de zorg op de lange<br />
termijn kunnen zijn.<br />
<strong>Business</strong> Performance Management<br />
De ondertitel van het boek <strong>Business</strong> Performance Management, onder redactie<br />
van Ton Wentink en verschenen in 2008, luidt “sturen op prestatie en resultaat”.<br />
Met deze titel markeert hij de overgang van een periode waarop in de sturing van<br />
het Nederlandse zorgstelsel “processen” centraal stonden in plaats van prestaties<br />
en resultaten. Daaraan vooraf ging een periode, waarin de sturing van de overheid<br />
ten aanzien van het zorgstelsel zich meer richtte op structuren dan op processen<br />
en resultaten. “Pay for performance” is in deze dagen een gevleugeld begrip, gehanteerd<br />
door zorgverzekeraars om met aanbieders van zorg tot een andere manier<br />
van vergoeding te komen. Met de overgang van de GGZ naar de<br />
Zorgverzekeringswet heeft men afgesproken dat er bij elke behandeling het klinische<br />
effect zou worden gemeten. Dit systeem is “Routine outcome measurement<br />
(ROM)” gaan heten (Janssen en van Busschbach, 2012). De data worden verzameld<br />
en beheerd door een “trusted third party”, de Stichting Benchmark GGZ.<br />
54
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Zie hier op welke wijze inzichten uit het leermateriaal van Ton Wentink worden<br />
aangewend om tot een nieuwe fase in de sturing van prestaties in de GGZ te<br />
komen. Juist bij dit soort systeemaanpassingen blijken jonge organisaties en organisaties<br />
met focus vaak een voordeel te hebben.<br />
Het is boeiend om op deze wijze terug te kijken op een traditie en ontwikkeling<br />
van 40 jaar onderwijs, beleid, sturing en management. Daarbij is gebleken dat<br />
Ton Wentink een goede neus heeft voor “what is going on ?” , zowel in de sfeer<br />
van wetenschap als de praktijk van het management van uiteenlopende typen van<br />
organisaties. Met de persoonlijke vormgeving van universitaire management<br />
opleidingen zowel binnen de faculteit als binnen <strong>TiasNimbas</strong> heeft Ton Wentink<br />
bij uitstek de rol gehad van een anticiperende en effectieve interface, kwaliteiten<br />
die hij zelf noemt als eigenschappen van organisaties met betere prestaties en resultaten.<br />
Daar ben ik het helemaal mee eens!<br />
Literatuur<br />
Hollanders, David. The effect of Aging on Pensions, proefschrift, Tilburg 2012<br />
Geudens, Ilja, Richard Janssen en Leonne van Santbrink. Strategisch positioneren,<br />
de GGZ als markt in ontwikkeling, in ZM magazine, 9 september 2010,<br />
pp. 12-15<br />
Wentink, Ton. Kwaliteitsmanagement en organisatieontwikkeling, Lemna,<br />
Utrecht, 2003<br />
Wentink, Ton (redactie). <strong>Business</strong> performance management, sturen op prestatie<br />
en resultaat, Boom Academic, 2009<br />
Janssen, Richard en Jan van Busschbach. Op weg naar gepaste Geestelijke gezondheidszorg,<br />
in ESB jrg 97, 5 oktober 2012, pp 81-86<br />
55
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
56
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Competenties van managers in het digitale tijdperk.<br />
Piet Ribbers<br />
Inleiding<br />
De omgeving waarin bedrijven opereren verandert, daarmee wijzigt de wijze<br />
waarop deze bedrijven worden geleid. Van managers worden andere competenties<br />
verwacht. De opleiding van managers dient hierop in te spelen.<br />
In deze bijdrage aan het liber amicorum voor Prof. Dr T. Wentink bespreek ik de<br />
veranderende inzichten met betrekking tot de organisatie van bedrijven. Door middel<br />
van een organisatie streeft een bedrijf naar de realisatie van zijn doelen. Galbraith<br />
definieert een organisatie als “composed of people, to achieve some shared purpose,<br />
through a division of labor, integrated by information-based decision processes,<br />
continuously over time.” Organisaties vereisen een ontwerp. Organisatie-ontwerp is<br />
een beslissingsproces waarbij coherentie wordt nagestreefd tussen de onderdelen<br />
uit bovenstaande definitie: de doelen, het patroon van arbeidsverdeling, de toegepaste<br />
coördinatiemechanismen en de mensen die het werk verrichten. Wat in theorie<br />
als een adequaat ontwerp wordt beschouwd is in de loop van de tijd aan verandering<br />
onderhevig geweest. Ik zal hierbij met name ook ingaan op de toenemende<br />
en ook gewijzigde invloed van Informatie Technologie (IT).<br />
De veranderende context van management en organisatie.<br />
Het is het vooral de concurrentie-omgeving die de management-agenda dicteert.<br />
Drie revolutionaire ontwikkelingen zijn hier van belang: veranderende concurrentieverhoudingen<br />
en daarmee samenhangende wijziging van markten waarbinnen<br />
bedrijven opereren, de invloed van de uiteindelijke klant en de rol van IT als ‘enabler’<br />
van nieuwe bedrijfsmodellen en marktstructuren.<br />
Nog maar weinig bedrijven kunnen stellen dat hun omgeving zich beperkt tot de<br />
regio waarin ze gevestigd zijn. Concurrenten, leveranciers, potentiele vervangende<br />
producten kunnen in principe afkomstig zijn van elke locatie in de wereld. Ook<br />
klanten kunnen in beginsel van overal afkomstig zijn. Dit geldt voor de grote multinational,<br />
maar evenzo voor een lokale kleinhandel in bijv. Tilburg. De laatste ziet<br />
bijvoorbeeld potentiele klanten voorbijkomen om naar zijn producten te kijken,<br />
echter de aankoop zelf vindt plaats bij een (veel) goedkopere aanbieder op een andere<br />
continent, gevonden via een een online marktplaats.<br />
In de afgelopen eeuw had standaardisatie als voorwaarde voor massafabricage en<br />
massa-distributie een centrale in de management literatuur. Gedurende de negentiger<br />
jaren maakte dit plaats voor klanten-specifieke productie en klantgerichte<br />
57
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
planning. Klantengerichtheid vereist aanpassingen in de besturing van de organisatie<br />
als ook in de organisatiestructuur zelf. In zijn proefschrift concludeert Van<br />
Asseldonk in dit verband dat waardecreatie vooral zal worden gerealiseerd door<br />
het exploiteren van verschillen tussen klanten dan door het inspelen op bestaande<br />
overeenkomsten.<br />
Tenslotte de invloed van informatietechnologie (IT). Er is nauwelijks een facet van<br />
de bedrijfsvoering te bedenken waar IT niet op ingrijpt. Transactiekosten kunnen<br />
tot meer dan 90% worden gereduceerd; coördinatie en communicatie wereldwijd<br />
is quasi moeiteloos mogelijk; bedrijfsprocessen worden geflexibiliseerd etc. De<br />
traditionele rol van IT was reactief: het ondersteunen van bestaande management<br />
en operationele processen. Door de ontwikkelingen van IT zelf, is een pro-actieve<br />
inzet mogelijk en noodzakelijk geworden, waarbij met name het vermogen van<br />
IT om bestaande patronen van arbeidsverdeling en coördinatie te doorbreken aan<br />
de orde is. Met andere woorden, IT ondersteunt niet alleen de bestaande organisatie,<br />
processen en producten, maar creëert vooral ook nieuwe.<br />
Veranderende inzichten over management en organisatie.<br />
Als gevolg van deze exogene krachten veranderen inzichten hoe organisaties te<br />
ontwerpen. Ik bespreek hieronder een zevental ontwikkelingen:<br />
• Van algemeen toepasbare naar situatie-afhankelijke ontwerprichtlijnen. De eerste<br />
pogingen om effectieve en efficiënte organisatiestructuren te ontwerpen gingen<br />
uit van het bestaan van de “enige en beste manier” van organiseren, onafhankelijk<br />
van de doelen van de organisatie. De daarna ontstane contingentie<br />
benadering daarentegen beschouwt de organisatie als open systemen waarvan<br />
de structuur situatie- en omgevingsafhankelijk is.<br />
• Van bureaucratische ontwerpen naar organische ontwerpen. Met het dynamischer<br />
en minder voorspelbaar worden van de organisatie-omgeving maken verticale<br />
‘command and control’ structuren plaats voor flexibele organisatievormen.<br />
Met de noodzaak tot intensievere coördinatie komen netwerkstructuren,<br />
laterale en horizontale communicatie, en flexibele samenwerkingsvormen.<br />
• Van het organiseren van gespecialiseerde operationele taken naar het organiseren<br />
van (groeps-)besluitvorming. De traditionele verticaal ingerichte organisatie<br />
is niet ingesteld op snelle besluitvorming. Vandaar de noodzaak aan een eerder<br />
‘horizontaal’ en ‘diagonaal’ functioneren. De toenemende dynamiek gaat ook<br />
gepaard met ook toenemende complexiteit. De noodzakelijke kennis is gefragmenteerd<br />
aanwezig binnen diverse disciplines. Ook dit vereist samenwerking.<br />
58
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
• Van een intra-organisatorisch ontwerp naar ook een inter-organisatorisch<br />
ontwerp. Bedrijven kunnen zich niet meer veroorloven te doen alsof zij op een<br />
eiland zitten. Dit heeft o.a. te maken met het zich concentreren op kerncompetenties<br />
en het betrekken van de niet-kern competenties van leveranciers.<br />
Redenerend vanuit de finale klant, is het uiteindelijk het totale netwerk dat zorgt<br />
voor de klantenwaarde. Bij inter-organisatorische verhoudingen komen andere<br />
vraagstukken naar voren dan bij intra-organisatorische, zoals wie verdient wat,<br />
bestaat er vertrouwen, zijn er machtsfactoren waarmee rekening moet worden<br />
gehouden e.d..<br />
• Van stabiele tot nieuwe organisatorische verhoudingen, die van de organisatie ‘organizational<br />
learning’ vereisen. Dynamische en complexe omgevingen vereisen<br />
aanpassing, welke tijd en beleid vraagt. Hoe een omgeving te cre waarin ‘organizational<br />
learning’ plaats kan vinden, naast individual learning is een belangrijke<br />
managementvraag.<br />
• Van arbeidsverdeling tot proces(her-)ontwerp. Een proces is een ordening van<br />
activiteiten met een begin en een eind; het heeft duidelijke inputs (in termen<br />
van middelen, personeel en informatie) en een duidelijke output. Processen<br />
kunnen worden gemeten en verschillende prestatiemaatstaven worden toegepast.<br />
Het effectieve operationele functioneren van een organisatie is afhankelijk<br />
van het functioneren van de processen. In het kader van business process reengineering<br />
en business process innovation draagt IT bij aan fundamentele proces<br />
herzieningen en verbeteringen.<br />
• Van een stabiele tot een dynamische basis van werknemers. Door de ontwikkeling<br />
van telecommunicatie zijn organisaties steeds minder gebonden aan een<br />
bepaalde locatie. Indien werknemers met bepaalde capaciteiten schaars zijn in<br />
het ene deel van de wereld, kan men de betreffende activiteit verplaatsen naar<br />
een deel van de wereld waar deze capaciteiten wel beschikbaar zijn. Daarnaast<br />
is het van kritieke betekenis om werknemers met bepaalde kennis en vaardigheden<br />
aan de organisatie te binden.<br />
De rol van IT<br />
Deze ontwikkelingen creëren nieuwe bedrijfskundige vragen voor het ontwerp organisaties.<br />
Informatietechnologie (met inbegrip van communicatietechnologie) is<br />
een van de aanjagers van deze dynamiek: enerzijds vraagt deze dynamiek om<br />
snelle informatievoorziening en dus om IT, anderzijds triggert IT deze dynamiek.<br />
Zo leidt het internet o.a. tot een drastische verlaging van transactiekosten in vele<br />
sectoren. Online communicatie is ongeveer gratis zodat coördinatie van allerhande<br />
processen eenvoudig en snel kan plaatsvinden. De locatie waar activiteiten<br />
59
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
plaatsvinden en waar werknemers zich bevinden wordt steeds minder een pro-<br />
bleem. Deze technologische impuls is voorlopig nog niet uitgewerkt. Volgens<br />
Gartner, een leidend IT onderzoeksinstituut, zullen in de nabije jaren nieuwe<br />
technologieën uitnodigen tot nieuwe bedrijfsconcepten. De technologieën die de<br />
komende drie jaren voor veranderingen in het speelveld zullen zorgen zijn:<br />
- cloud computing<br />
- mobile computing<br />
- social media<br />
- Big data/<strong>Business</strong> Analytics<br />
De wisselwerking tussen deze technologieën resulteert in een wereld waar medewerkers<br />
van organisaties plaats- , tijd- en platform onafhankelijk kunnen werken.<br />
Samenwerking en teamvorming worden niet meer gehinderd door moeizame<br />
hierarchische structuren. Analyse van de massa gegevens waar men over<br />
beschikt stelt instaat beter op de klantenvraag in te spelen en (logistieke) processen<br />
klantgericht in te richten.<br />
Gevolgen voor de manager en zijn opleiding.<br />
Managers zijn de ontwerpers van hun organisaties die zij managen. Niet alleen<br />
dienen zij voor het juiste ‘design’ kunnen zorgen, zij moeten ervoor instaan dat,<br />
eenmaal geïmplementeerd, dit design ook goed functioneert. Welke competenties<br />
zijn daarvoor nodig waarop management opleidingen zich moeten richten? Een<br />
uitgebreide bespreking hiervan is binnen de kaders van deze bijdrage niet mogelijk;<br />
wel kunnen enkele kernpunten worden aangeraakt.<br />
Managers zijn de architecten. Als ontwerpers hebben zij inzicht hebben in<br />
ontwerpprincipes en de toepassing ervan. Beslissingen over bijvoorbeeld centralisatie<br />
vs decentralisatie (denk o.a. aan shared service centres, bijvoorbeeld in captive<br />
offshore center) en standaardisatie vragen duidelijke keuzes en maatregelen.<br />
Daarbij dient een goed begrip aanwezig te zijn hoe IT als een integraal onderdeel<br />
van het ontwerp optimaal en innovatief in te zetten. Dit vereist creativiteit en inzicht<br />
hoe investeringen te richten.<br />
Moderne organisatie-architecturen steunen op samenwerking, zowel binnen de eigen<br />
organisatie als met diverse externe organisaties. Samenwerking steunt op vertrouwen.<br />
Vertrouwen heeft meerdere dimensies. Het vraagt in de eerste plaats om<br />
competent handelen. Maar daarnaast ook om transparantie en open communicatie,<br />
om consequent betrouwbaar handelen. En dit in een ‘global’ multiculturele setting,<br />
waar vele contacten worden gefaciliteerd in een elektronische omgeving. Ook dit<br />
zijn competenties waar de manager van de toekomst niet buiten kan.<br />
60
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Ik hoop duidelijk te hebben gemaakt dat de opvolger van Prof. Wentink als Academic<br />
Director van het Executive masterprogramma Management en Organisatie van<br />
<strong>TiasNimbas</strong> een uitdagende taak wacht. Dit naast het feit dat Ton opvolgen op zichzelf<br />
al een hele uitdaging is.<br />
Ton, ik kijk terug op een lange periode van prettige collegiale samenwerking. Ik<br />
hoop dat na je pensionering onze paden zich nog eens zullen kruisen. Het ga je<br />
goed!<br />
61
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
62
Presteren, innoveren en leren<br />
Marius T.H. Meeus<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Inleiding<br />
In diverse artikelen en boeken heeft Ton Wentink zijn licht laten schijnen over<br />
presteren en management. In de tijd dat ik als student in het Departement Beleids-<br />
en Organisatiewetenschappen rondliep was hij de belichaming van de bedrijfskundige<br />
met een sociologische aanpak: meten = weten, en presteren dat is het<br />
werk van managers, maar ze moeten wel blijven nadenken en zichzelf blijven<br />
‘ondervragen’ over: wat doen we, waarom doen we juist dat en kan het anders of<br />
beter? De kwaliteitsvraagstukken die Ton in zijn boeken over kwaliteit van de arbeid<br />
en kwaliteitssystemen heeft gemaakt zijn daar het bewijs van. Zonder dat nu<br />
precies gepland te hebben is zijn ‘erfenis’ in goede handen bij het huidige<br />
Departement Organisatiewetenschappen, waaraan ik op dit moment leiding geef.<br />
Er lopen diverse onderzoeksprojecten over leren en presteren waarvan ik de theoretische<br />
en empirische rationale hier samenvat. Presteren is goed zolang je er niet<br />
bijziend en zelfgenoegzaam van wordt.<br />
De vraag die ik wil beantwoorden is: In hoeverre beïnvloeden economische prestaties<br />
van organisaties hun innovatief gedrag en in hoeverre is die invloed wederkerig?<br />
Het korte antwoord op deze vraag is dat er een remmend effect is van economische<br />
prestaties op innovatie wat begrepen kan worden vanuit zowel objectief<br />
economische factoren, als door subjectieve leertheoretische factoren.<br />
Het Prestatie-Innovatie Offensief.<br />
De context van mijn betoog is die van het prestatie-innovatie offensief. Het<br />
Prestatie-Innovatie Offensief in Nederland heeft de vorm van veel aandacht voor<br />
ranglijstjes, het verbinden van de beste te zijn met de eerste zijn. Door de beste en<br />
de eerste te zijn haal je prijzen en krijg je aandacht. De ondernemer van het jaar,<br />
de innovator van het jaar, het beste idee van het jaar, tv-programma’s als De<br />
Bedenker, ‘Booming <strong>Business</strong>’ en ‘Sharks’ waarin innovatieve ideeën worden besproken<br />
en gewaardeerd, dat was vijf jaar geleden niet aanwezig in het Nederlandse<br />
medialandschap. Het innovatieoffensief vraagt aandacht voor maatschappelijke<br />
problemen zoals obesitas, veiligheid, of milieu enerzijds, anderzijds draait het om<br />
het concurrentievermogen van Nederlandse bedrijven en het Nederlandse vestigingsklimaat.<br />
Het huidige Topsectorenbeleid tracht de R&D intensiteit te doen stijgen.<br />
Nederland zit in een vertraging en hoort tot de landen waarvoor geldt dat ze<br />
‘momentum’ verliezen (EIS, 2006 - 2011).<br />
Het prestatie-innovatie offensief rust op een belangrijke aanname: gezonde bedrijven<br />
kunnen gemakkelijker investeren in innovatie dan ongezonde bedrijven, dus<br />
63
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
gezond blijven door goede prestaties is essentieel. In hoeverre zijn deze assumpties<br />
empirisch robuust?<br />
Kernbegrippen: innovatie-input, innovatieoutput en economische prestaties<br />
In het innovatieonderzoek onderscheiden we de middelen en organisatievormen<br />
die innovatie voortbrengen van de resultaten van innovatie – de innovatieoutput.<br />
De innovatieoutput kan weer een effect hebben op economische prestaties van<br />
organisaties.<br />
Meeus, Marius<br />
Tabel 1 Kernbegrippen<br />
Tabel 1 Kernbegrippen<br />
Innovatie‐input Innovatieoutput Aspecten van Economische Prestaties<br />
Het doen van Onderzoek en Inventie<br />
Ontwikkeling (R&D)<br />
Omzetgroei dmv product en/of procesinnovatie<br />
Patenten, Copyright, Kostenreductie<br />
Omvang R&D investeringen<br />
in €<br />
Merknaam, Reputatie Groei van arbeidsproductiviteit<br />
Opleidingsniveau<br />
Vernieuwde producten/ Niveau arbeidsproductiviteit<br />
werknemers<br />
processen/organisatie Hogere Return on Investment<br />
Aantal R&D medewerkers<br />
R&D afdeling wel/niet<br />
De eerste vraag is nu of de voorwaartse koppeling optreedt: verloopt de impact van<br />
innovatie-input op economische prestaties via verkoop gerealiseerd met geïnnoveerd<br />
product? De tweede vraag is of de terugkoppeling van bedrijfsprestaties<br />
naar het innovatieproces zowel kunnen verlopen langs de innovatie-input als<br />
langs de outputzijde van het innovatieproces. Immers doordat de onderneming<br />
beter presteert door een groter omzetaandeel gerealiseerd met innovatie kan er<br />
sprake zijn van meer middelen om R&D investeringen mee te financieren, om<br />
patentverkoop te organiseren, meer aan patentstrategie te doen enz.<br />
64
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Figuur 1 Een model van de relaties tussen innovatieinput, innovatieoutput en<br />
Figuur 1 Een model van de relaties tussen innovatie-input, innovatieoutput<br />
en economische prestaties<br />
Feedback?<br />
Feedforward?<br />
objectief<br />
Innovatie‐input Innovatieoutput Economische prestaties<br />
subjectief<br />
Micro-economische analyses van de relatie tussen economische prestaties<br />
en innovatie<br />
Sinds ongeveer tien jaar is de positie van Nederland qua R&D investeringen in<br />
vergelijking met EU-landen en OESO-landen verzwakt in weerwil van de grote<br />
ambities in het kader van het Lissabon akkoord. We zijn teruggevallen van ca.<br />
2.0% van het BBP, naar 1.7% van het BBP aan R&D investeringen. De input voor<br />
innovatie neemt dus af. Diverse studies hebben aangetoond dat R&D verrichten<br />
het gemiddelde niveau van innovatie verhoogt. Echter wat nu het precieze effect is<br />
van de omvang van R&D investeringen en hoe de causaliteits hier precies in elkaar<br />
steekt blijft onduidelijk. Crepon, Duguet en Mairesse (1998), Lööf en Heshmatie<br />
(2002), Belderbos, Carree en Lokshin (2004), Klomp en Van Leeuwen (1999,<br />
2001) en Van Leeuwen en Klomp (2006), die allemaal gebruik maken van Franse,<br />
Vlaamse Nederlandse CIS data in combinatie met productiestatistieken, geven inhoud<br />
aan de relaties in Figuur 1. De belangrijkste bevindingen zijn nu dat de<br />
voorwaartse koppeling wel werkt, maar de terugwaartse koppeling werkt niet.<br />
• Hogere R&D investeringen leiden tot meer innovatieve omzet;<br />
• Hogere innovatieve omzet leidt tot meer productiviteitsgroei;<br />
Figuur 2 Effect van prestaties op de kans op verandering, bij een gegeven aspiratieniveau.<br />
• Economische prestaties uit het verleden leiden tot minder R&D investeringen<br />
en leiden tot minder omzetgroei door product- en procesinnovatie;<br />
• Studies over samenwerking op bedrijfsniveau tonen een positief effect op innovatieoutput<br />
(Belderbos et al 2004) en productiviteitsgroei;<br />
• Fusies en overnames hebben een positief effect op de omvang R&D investeringen,<br />
maar leiden tot een afname innovatieoutput (Cefis et al 2005).<br />
65
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Een leertheoretische verklaring van de ontbrekende terugkoppeling tussen<br />
prestaties en innovatie<br />
Om de ontbrekende feedback in Figuur 1 te kunnen verklaren gebruik ik bevindingen<br />
uit de leertheorie d.w.z. leren van prestatie terugkoppeling (LPT) en daarmee<br />
problematiseren we hier een te weinig geëxpliciteerde assumptie dat de objectieve<br />
economische bevindingen in de hoofden en handen van individuele<br />
managers en hun managementteams (kunnen) veranderen van soortelijk gewicht<br />
en daardoor sterk wisselende effecten kunnen hebben op het innovatieve gedrag<br />
van organisaties. Dat komt door drie factoren: ten eerste, doordat geobjectiveerde<br />
prestatiegegevens door een cognitief filter gaan, waardoor de cijfermatige verfijning<br />
in de meting en weergave van objectieve prestaties wordt verpulverd in de vereenvoudiging<br />
die managers moeten maken in hun evaluatie van diezelfde prestaties;<br />
ten tweede doordat er sprake is van een historische vergelijking waarbij men<br />
kijkt of men vooruitgang maakt in de tijd; en ten derde doordat men vergelijkt met<br />
concurrenten.<br />
Lant en Montgomery (1987) laten zien dat als prestaties boven aspiraties uitgaan<br />
er enerzijds risicomijdend gedrag en anderzijds minder innovatieve R&D ontstaat.<br />
Greve (1998, 2003b) rapporteert vergelijkbare bevindingen maar hij richt zich op<br />
de functionele vorm van het effect van prestatieterugkoppeling op verandering:<br />
hij test of en zo ja in hoeverre aspiraties de maatstaf vormen voor succes en falen.<br />
Waarom is het gedragseffect van presteren onder je aspiraties zwakker dan van<br />
het presteren boven je aspiraties? Naarmate een bedrijf verder boven<br />
66
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
zijn aspiraties presteert is er een sterkere prikkel om te blijven doen wat het deed<br />
omdat het bedrijf daarin kennelijk goed is, wat gedragsversterkend en – versmallend<br />
is. Wie onder zijn aspiraties presteert krijgt een hogere risicotolerantie, immers<br />
als men minder presteert durft en moet een bedrijf meer zoeken naar<br />
prestatieverhogende alternatieve activiteiten (lees: Investeren in R&D, producten<br />
introduceren en zorgen dat ze renderen). Echter meestal leidt de vergrote risicotolerantie<br />
niet tot extreem riskant gedrag, want je moet andere dingen gaan doen<br />
of dezelfde dingen anders gaan aanpakken, er moeten blokkerende gewoonten<br />
worden afgeleerd. Dat gaat minder gemakkelijk dan gedrag continueren.<br />
Het model dat Greve heeft ontwikkeld, is toegepast op het bepalen van de omvang<br />
van R&D investeringen, de mate van strategische verandering en de mate van productinnovatie.<br />
De resultaten voor schattingen van strategische veranderingen zijn<br />
het meest robuust (Greve, 1998, 2003b). Een andere toepassing van leren door<br />
prestatieterugkoppeling vinden we in een studie van Park (2007) die laat zien dat<br />
strategische keuzen sterk beïnvloed worden door prestatieterugkoppeling. Hoe<br />
verder de prestaties achterblijven bij de aspiraties des te meer dat bedrijven in de<br />
voedingsindustrie zich positioneren dicht bij de beste presteerders. Op zichzelf is<br />
dat bijzonder omdat men door deze imitatie de competitiedruk alleen maar verhoogt.<br />
Het illustreert wel hoe bijziend ‘lerende’ bedrijven worden.<br />
Conclusies<br />
Wat kunnen we nu leren van deze empirische bevindingen van lpt? De conclusies<br />
gebaseerd op het werk van Lant en Montgomery (1987) en Greve (1998, 2003a,b)<br />
zijn als volgt. Het aspiratieniveau geldt als het ijkpunt voor de evaluatie van prestaties.<br />
Wie boven zijn aspiraties presteert slaagt en degene die onder zijn aspiraties<br />
presteert faalt. Succes leidt tot een relatief sterkere remming van innovatie, dan<br />
dat het falen het innovatief gedrag versterkt. Het netto-effect van prestatieterugkoppeling<br />
op innovatie is dus negatief. De implicaties hiervan zijn groot. Het lijkt<br />
erop dat het succes uit het verleden door het gepresenteerde leermechanisme<br />
zichzelf uitholt. Goed presterende bedrijven worden beloond en zullen hun gedragsrepertoire<br />
beperken tot hun succesformule. Dit heeft weer grote gevolgen<br />
voor de manier waarop organisaties hun goede prestaties in stand houden.<br />
Allereerst zal men zoeken naar oplossingen dicht bij huis, procesinnovatie gericht<br />
op optimalisatie en kostenreductiemethoden zijn dan zeer voor de hand liggend.<br />
Dit doet men vooral door zo goed mogelijk succesvolle hoog presterende concurrenten<br />
te imiteren. Ook fusies en overnames liggen hierdoor zeer voor de hand,<br />
want je koopt succes, en het geeft een bijzonder snelle terugkoppeling.<br />
Een (te) sterke focus op prestaties sec leidt tot managementgedrag dat aspiraties<br />
zo (bij-)stelt dat er een zo groot mogelijke kans is op succes, wat in zichzelf dus<br />
67
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
ook innovatieremmend is. Een ongewenst maar veel voorkomend neveneffect<br />
hiervan is dat de meeste bedrijven pas gaan vernieuwen als ze in de problemen<br />
zijn geraakt of als omgevingen zeer sterk veranderen. Doordat bedrijven voornamelijk<br />
gericht zijn op het gedrag van hun concurrenten, innoveren ze vooral<br />
met conjunctuur of business cycles mee, terwijl organisaties beter anticyclisch<br />
kunnen innoveren.<br />
Literatuur<br />
Belderbos, R., Carree, M., and Lokshin, B., (2004). Cooperative R&D and firm<br />
performance, Research Policy, vol. 33(10), 1477-1492.<br />
Cefis, E. & Orsenigo, L. (2001). The persistence of innovative activities: A crosscountries<br />
and cross-sectors comparative analysis. Research Policy, 30,<br />
1139-1158.<br />
Crépon, B., E. Duguet and J. Mairesse (1998). “Research, Innovation, and<br />
Productivity: An Econometric Analysis at the Firm Level”, The Economics of<br />
Innovation and New Technology, Vol. 7, pp. 115 – 158.<br />
Greve, H.R. (1998). Performance, aspirations, and risky organizational change.<br />
Administrative Science Quarterly, 43, 58-86.<br />
Greve, H.R. (2003a). Organizational Learning from Performance Feedback.<br />
Cambridge: Cambridge University Press.<br />
Greve, H.R. (2003b). A behavioral theory of R&D expenditures and innovations:<br />
Evidence from shipbuilding. Academy of Management Journal, 46, 685-702.<br />
Greve, H.R. (2008). A behavioral theory of firm growth: Sequential attention to<br />
size and performance goals. Academy of Management Journal, 51, 476-494.<br />
Lant, T.K., & Montgomery, D.B. (1987). Learning from strategic success and failure.<br />
Journal of <strong>Business</strong> Research, 15, 503-517.<br />
Klomp, L. and G. van Leeuwen (1999). “The importance of innovation for firm<br />
performance”, Research paper 9936, Department of Statistical Methods,<br />
Statistics Netherlands.<br />
Klomp, L. and, G. van Leeuwen (2001). Linking Innovation and Firm Performance:<br />
A New Approach, International Journal of the Economics of <strong>Business</strong>, vol. 8(3),<br />
pages 343-364.<br />
Leeuwen G. van, and L. Klomp (2006). On the contribution of innovation to<br />
multi-factor productivity growth, Economics of Innovation and New Technology,<br />
vol. 15(4-5), pages 367-390.<br />
Lööf, H. and H. Heshmati (2000). “Knowledge Capital and Performance<br />
Heterogeneity: A Firm Level Innovation Study”, Working Paper Royal Institute<br />
of Technology, Stockholm <strong>School</strong> of Economics, Stockholm.<br />
Park, K. M. (2007). Antecedents of convergence and divergence in strategic positioning:<br />
The effects of performance and aspiration on the direction of strategic<br />
change. Organization Science. 18(3) 386–402.<br />
68
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Websites<br />
European Innovation Scorebroard, link: http://www.proinno-europe.eu/innometrics/page/innovation-union-scoreboard-2011<br />
69
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
70
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Bourgondisch management: ‘plus est en vous’<br />
Harry Zanders<br />
‘Er zit meer in U’. Met zo’n mooi motto moet je een heel eind kunnen komen.<br />
Zonder twijfel zal in menige moderne managementcursus deze slogan dan ook<br />
enthousiast begroet worden. Maar of daarmee succes verzekerd is? De historie<br />
van Bourgondië en dan met name die van Karel de Stoute (1433-1477) kan ons dat<br />
leren. We blikken daarmee bijna 600 jaar terug.<br />
Uit de geschiedenis valt immers vaak heel wat te leren. Maar dan moeten we de<br />
geschiedenis wel kennen. En dat is niet altijd evident.<br />
Hoe kom je tot een gedegen historisch inzicht? De klassieke academische weg is<br />
uiteraard literatuurstudie. Maar Ton Wentink koos frequent een ander vertrekpunt,<br />
zo weet ik uit onze gezamenlijke ervaring. Zijn advies was vaak: we starten<br />
met een studiereis. Vergaar wat er elders al aan kennis is en bouw daarop voort.<br />
Maar moet een reis altijd ver weg zijn? Moderne senioren kiezen tegenwoordig<br />
nogal eens voor een cruise om hun horizon te verbreden. Als culturele kuddes verspreiden<br />
ze zich over de mondiale historische monumenten. Ongetwijfeld zeer<br />
interessant en leerzaam en ook nog ontspannend. Maar je kunt het ook dichter bij<br />
huis zoeken. Je kunt kiezen voor wat ik de “Brugse benadering” wil noemen. Dat<br />
houdt het volgende in. Vestig je metterwoon in een historische stad en maak in<br />
die historische omgeving regelmatig een aandachtige wandeling langs de markante<br />
monumenten en gebouwen. Zo’n continue confrontatie met de geschiedenis<br />
leidt, met enige inspanning, zeker tot een historische verdieping. De auteur van<br />
dit artikel spreekt uit ervaring. Zo’n tien jaar geleden vestigde hij zich in het<br />
Belgische Brugge. En daar kom je onvermijdelijk vele historische namen tegen,<br />
zoals Karel en Filips. Maar is dat nu Karel de Goede of de Stoute, of is het Filips<br />
de Stoute of de Goede? Wees gewaarschuwd, ze bestaan vrijwel allemaal. De kunst<br />
is om de nodige structuur aan te brengen in die veelheid aan historische informatie<br />
die op je afkomt.<br />
In deze bijdrage belichten we, uiterst beknopt, de historie van het Bourgondische<br />
Rijk (1315- 1530). En we kijken dan specifiek naar de managers van dat “Rijk van<br />
Pracht en Praal”: de hertogen van Bourgondië (Marti, 2009). Wat waren hun<br />
strategische keuzes en wat leverde het uiteindelijk op?<br />
71
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Het Bourgondische Rijk<br />
Het hertogdom Bourgondië, onderdeel van het Franse koninkrijk, ging in de 14e<br />
eeuw een onafhankelijke koers varen. Het werd in iets meer dan honderd jaar een<br />
van de machtigste staten van Europa, die zich steeds meer van het Franse koninkrijk<br />
losmaakte. Het betreft de periode van 1315 tot 1530 , waarin de pracht en praal<br />
van Bourgondië tot bloei kwam (De Maesschalck , 2008).<br />
De hertogen waren ambitieus. De Maesschalck (2008) typeert het aldus “De<br />
Bourgondische hertogen, werden geboren als prinsen, leefden als vorsten en<br />
hoopten als koningen te sterven. Maar koningen zijn ze nooit geworden.”<br />
Wie waren die hertogen en hoe is hun verhaal verlopen?<br />
En welke managementprincipes hanteerden de hertogen? Hun bijnamen geven<br />
daar al aanwijzingen voor, zoals we zullen zien.<br />
De eerste strategische keuze die gemaakt moest worden was: hoe bereik je de positie<br />
van hertog? Van een echte keuze was nauwelijks sprake. Immers, door erfopvolging<br />
werd bepaald wie in welke positie geplaatst zou worden.<br />
Verdere strategische keuzes betroffen de wijze waarop de macht en het aanzien<br />
van het hertogdom versterkt en vergroot konden worden. Er waren op zijn minst<br />
twee opties: de agressieve, door ten strijde te trekken, of de diplomatieke weg, via<br />
verdragen en huwelijken. . De agressieve aanpak via een oorlog was riskant en<br />
vooral kostbaar. De diplomatieke benadering via het sluiten van een verdrag of<br />
een huwelijk bood vaak een aantrekkelijker perspectief.<br />
Vier hertogen hebben het Bourgondische Rijk gedomineerd.<br />
Die hertogen zijn: Filips de Stoute (1342-1404), Jan zonder Vrees (1371-1419),<br />
Filips de Goede (1396-1467), Karel de Stoute (1433-1477). Onthoud de namen en<br />
vooral hun bijnamen.<br />
Een korte schets van de wederwaardigheden van de hoofdpersonen biedt een impressie<br />
van hun importantie.<br />
Filips de Stoute (1342-1404): De stamvader.<br />
Het Bourgondische Rijk vond zijn oorsprong in Frankrijk, als afsplitsing van het<br />
gezag van de Franse koning Jan II de Goede (1319-1364; ‘Jean le Bon’). Tijdens de<br />
slag bij Poitiers (1356) streed Filips, als knaap van 14 jaar, dapper aan de zijde van<br />
zijn vader tegen de Engelsen. Daar hield hij de bijnaam “de Stoute“ aan over. Uit<br />
dankbaarheid en genegenheid benoemde Jan de Goede zijn dappere. ‘stoute’<br />
72
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
zoon in 1363 tot hertog van Bourgondië. Hij kreeg het hertogdom als leenheer; hij<br />
bleef onderdanig aan de koning van Frankrijk.<br />
En dat is enigszins uit de hand gelopen. De eens zo trouwe zoon verklaarde zich<br />
al snel zelfstandig en koos zijn eigen weg. Filips de Stoute wordt daarom gezien<br />
als de stamvader van de Bourgondische hertogelijke dynastie.<br />
Filips de Stoute , in Frankrijk Philippe ‘le Hardi’ genoemd, was vooral een goed<br />
strateeg en een superieure diplomaat. Hij sloeg zijn slag via het huwelijk. Minder<br />
kostbaar en minder gevaarlijk dan het slagveld. Filips trouwde in 1369 te Gent<br />
met Margaretha van Male, toen de rijkste bruid van Europa. De praalzuchtige<br />
Filips hield van feesten en lekker eten. Daarmee werd het begin gemarkeerd van<br />
het spreekwoordelijke “Bourgondische” hofleven.<br />
Filips de Stoute legde de basis voor een machtige bufferstaat tussen Frankrijk en<br />
het Heilig Roomse Rijk: een Bourgondisch rijk dat zich uitstrekte van Midden-<br />
Frankrijk tot de Noordzee. Alom werd hij toen beschouwd als de machtigste vorst<br />
van Europa.<br />
In 1404 overleed Filips de Stoute.<br />
Hoe ging het verder?<br />
Jan zonder Vrees (1371-1419: De geweldenaar.<br />
Jan zonder Vrees kwam in 1404 aan de macht in het Bourgondische hertogdom.<br />
Zijn bijnaam dankt hij aan zijn op jeugdige leeftijd getoonde moed tijdens deelname<br />
aan de kruistocht tegen de Ottomaanse Turken.<br />
Hij was een uitstekend bestuurder, die zorgde voor de opbloei van de handel.<br />
Bovendien wist hij zijn grondgebied uit te breiden, zowel in het zuiden als in het<br />
noorden. Maar hij wilde meer; hij wilde de leiding over Frankrijk. En die ambitie<br />
werd hem fataal. In 1419 werd Jan vermoord door handlangers van de Franse dauphin,<br />
de latere Franse koning Karel VII. De hertog werd in een hinderlaag gelokt<br />
en in mootjes gehakt. Nieuwe intriges waren het onvermijdelijke gevolg. Zo ging<br />
dat in die tijd (Haasse, 1949). Maar intriges zijn van alle tijden. Informele organisatie<br />
wordt dat soms genoemd.<br />
73
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Filips de Goede (1396-1467): De overwinnaar.<br />
Filips de Goede volgde als 23-jarige zijn vader op in 1419. Hij heerste over grote<br />
delen van het huidige Nederland, België en Frankrijk. Hij was de machtigste<br />
Bourgondische hertog van de middeleeuwen.<br />
Filips de Goede wordt ook gezien als de grondlegger van de Nederlanden.<br />
Ter versterking van de onderlinge band tussen de elites van zijn tijdperk stichtte<br />
hij in 1430 de Orde van het Gulden Vlies. Zeker dient ook vermeld te worden dat<br />
Filip de Goede een grote literaire en wetenschappelijke interesse had. Zo werd<br />
onder zijn bewind in Leuven de universiteit opgericht, in 1426.<br />
Filips de Goede stierf te Brugge op 15 juni 1467. Al eerder, in 1464, had de hertog<br />
wegens gezondheidsproblemen de weg vrij gemaakt voor zijn opvolger, zoon Karel.<br />
Karel de Stoute (1433-1477): De verliezer.<br />
En toen kwam Karel de Stoute ; de stoutmoedige (in het Frans: Charles le Téméraire) .<br />
Karel was een veelzijdig man. Dat blijkt uit de kwaliteiten die hem worden toegeschreven<br />
(Marti, 2008). Rechtvaardig, vlijtig, bureaucratisch, resoluut, rigoristisch,<br />
moralistisch, spaarzaam, luisterrijk, ceremonieel, eerzuchtig, ongeduldig,<br />
meedogenloos, gevreesd, modern. Al die kwaliteiten verenigd in één persoon.<br />
Dan zou het toch niet mis mogen gaan.<br />
Karel de Stoute was een machtig man op het Europese speelveld. Maar hij zocht<br />
naar meer. “Plus est en vous”, aldus zijn lijfspreuk, aangereikt door zijn Brugse<br />
raadsheer Lodewijk van Gruuthuse.<br />
Karel de Stoute droomde ervan om – net als Alexander de Grote – landen en volkeren<br />
te veroveren en een groot rijk te stichten.<br />
Maar toen hij in 1477 ook Zwitserland probeerde in te palmen liep het slecht af.<br />
Hij sneuvelde op jammerlijke wijze bij de stad Nancy. Na twee dagen werd de<br />
dodelijk getroffen Karel de Stoute teruggevonden op het smadelijke slagveld; vastgevroren<br />
in een vijver en gruwelijk verminkt.<br />
Sinds 1562 rust Karel de Stoute in een praalgraf in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te<br />
Brugge. Naast het praalgraf van zijn enig kind Maria van Bourgondië.<br />
De dood van Karel de Stoute in 1477 veroorzaakte een crisis in het hertogdom.<br />
Zijn dochter Maria van Bourgondië werd onmiddellijk geconfronteerd met de on-<br />
74
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
tevredenheid over het oorlogszuchtige en centralistische beleid van haar vader.<br />
En hoe ging het verder met de droom van een Bourgondisch Rijk?<br />
De droom werd al snel ingehaald door de harde realiteit.<br />
De Franse koning Lodewijk XI (1423-1483), liet zijn claims gelden en herstelde het<br />
Franse gezag in de Bourgondische gebieden.<br />
Marie van Bourgondië trouwde met Maximiliaan van Oostenrijk. De Habsburgers<br />
deden hun intrede. Het Bourgondische Rijk werd opgelost in de Europese politieke<br />
maalstroom.<br />
Maar een nazaat van Karel de Stoute zou het nog ver brengen. Het betreft de<br />
achterkleinzoon van Karel de Stoute, kleinzoon van Maria van Bourgondië, zoon<br />
van Filips de Schone: Karel V. Die Karel werd in 1520 gekozen tot keizer van het<br />
Heilige Roomse Rijk.<br />
Toch nog de top bereikt.<br />
Tot slot<br />
In een periode van ruim 200 jaar wisten vier hertogen een rijk van pracht en praal<br />
op te bouwen binnen een complexe Europese context. Dat gebeurde in een periode<br />
die gekenmerkt werd door ’s levens felheid, zoals Huizinga het typeert in zijn<br />
ongeëvenaard erudiete studie over de late middeleeuwen (Huizinga).<br />
Maar ook voor het glorieuze Bourgondische Rijk trad de herfsttij in.<br />
Was het tij te keren geweest? Hadden de hertogen, en met name de laatste hertog<br />
Karel de Stoute, andere strategieën moeten volgen?<br />
De Bourgondische hertogen leefden in een tijdperk waarin het managen van de<br />
managers nog geen gefundeerde basis kende. Het Peter-principle en Murphy’s<br />
Law waren nog ver verwijderde concepten.<br />
’s Levens felheid, waarbij al wat men beleefde een hoge graad van onmiddellijkheid<br />
en absoluutheid had, was het kenmerk van de middeleeuwen (Huizinga).<br />
Daarna hebben ontwikkelingen in het civilisatieproces een grote mate van afstandelijkheid<br />
en rationaliteit met zich meegebracht. Een diversiteit aan interdependentieketens<br />
is kenmerkend geworden voor de moderne maatschappij (Elias).<br />
De hertogen hadden daar nog geen last van. Zij opereerden vanuit een vroom en<br />
idealistisch ridderideaal. Kerk en staat waren nauw verweven (Armstrong;<br />
75
Holland). Maar tegelijkertijd was er sprake van Midas-management; het najagen<br />
van goud en geldelijk gewin.<br />
Zou de geschiedenis van het Bourgondische Rijk een andere wending hebben<br />
genomen als de zo ambitieuze vorsten kennis hadden gehad van de actuele<br />
managementmethoden?<br />
Wellicht was dan de moed, die ontaardde in overmoed, in een realistischer kader<br />
geplaatst, zodat fatale missers voorkomen hadden kunnen worden.<br />
Zal de actuele manager, de ‘ridder’ van de moderne organisatie, ook niet steeds geconfronteerd<br />
worden met het zoeken naar een balans tussen moed en overmoed?<br />
De organisatiewetenschap zal hem ten dienste staan bij het vinden van een acceptabel<br />
evenwicht. Managers worden geprikkeld om voortdurend te verbeteren en te<br />
vernieuwen in een competitieve en kritische omgeving, aldus Ton Wentink<br />
(Wentink, 2011).<br />
De uitdaging is kennelijk permanent: “plus est en vous”.<br />
Zo was het toen zo zal het wel blijven.<br />
En hoe staat het met het hedendaagse Bourgondië?<br />
Dat is momenteel een van de 27 regio’s van Frankrijk. Een regio met vele<br />
Bourgondische kwaliteiten, die de faam uit het verleden nog immer met allure<br />
demonstreert.<br />
Literatuur:<br />
Armstrong, Karen: De grote transformatie. De Bezige Bij, Amsterdam 2005.<br />
Bervoets, Katelijne e.a.: Sluiers over Bourgondië, Linkeroever uitgevers nv,<br />
Antwerpen 2012.<br />
Boelaert, Johan: Zes eeuwen infectie in Brugge 1200-1800. Acco, Leuven/Den<br />
Haag 2011.<br />
De Maesschalck, Edward: De Bourgondische vorsten (1315-1530). Davidsfonds,<br />
Leuven 2008.<br />
De Maesschalck, Edward: Graven van Vlaanderen (861-1384). Davidsfonds,<br />
Leuven 2012.<br />
Elias, Norbert: Ueber den Prozess der Zivilization. Basel 1939.<br />
Haasse, Hella: Het woud der verwachting. Querido, Amsterdam 1949.<br />
Holland, Tom: De gang naar Canossa. Atheneum-Polak & Van Gennep,<br />
Amsterdam 2009.
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Huizinga, Johan: Herfsttij der Middeleeuwen, 1919 (elfde editie Tjeenk Willink<br />
en zoon N.V., Haarlem 1969).<br />
Janssen, Albert: Middeleeuws Brugge: door de ogen van Hans Memling (1465-<br />
1494). Davidsfonds, Leuven 2012.<br />
Marti, Susan: Karel de Stoute (1433-1477). Pracht en praal in Bourgondië. Brussel,<br />
Mercatorfonds 2009.<br />
Tuchman, Barbara: De waanzinnige veertiende eeuw. Elsevier, Amsterdam 1985.<br />
Tulkens, Joris: Johanna de waanzinnige. Davidsfonds, Leuven 2011.<br />
Wentink, Ton, e.a.: Kwaliteitsmanagement, bedrijfsvoering en organisatieontwikkeling.<br />
Boom Lemma uitgevers, Den Haag 2007.<br />
Wentink, Ton, e.a.: Perspectieven op management. Boom Lemma uitgevers, Den<br />
Haag 2011.<br />
77
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
78
theMa 3<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Haal ze van het eiland af: leer samenwerken!<br />
79
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
80
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Het managen van de veranderingsprocessen van<br />
producten en diensten.<br />
Jos Vermunt<br />
Inleiding<br />
Ton Wentink is een van de eerste collega’s die het belang van het logistieke denken<br />
binnen de niet logistieke masteropleidingen heeft onderkend. Hij maakt<br />
ruimte in het curriculum van deze opleidingen om de theorie van het beheersen<br />
en managen van het logistieke proces-, keten- en netwerkdenken te introduceren.<br />
In deze bijdrage wil de schrijver deze visie naar voren brengen. Om gevoel te krijgen<br />
voor de overeenkomsten en de verschillen tussen het managen van veranderingsprocessen<br />
in producten en diensten zal een vergelijking gemaakt worden tussen<br />
de ontwikkeling van het logistieke vakgebied in verschillende sectoren. Kortom<br />
wat is de overeenkomst en het verschil tussen het managen van het productieproces<br />
bij een producent van voorverpakte panklare groente en de afdeling binnen<br />
het gemeentelijk apparaat die verantwoordelijk is voor het afgeven van een<br />
bouwvergunning.<br />
Logistiek in voortbrengingsprocessen van fysieke producten.<br />
Tijdens mijn studie in de zeventiger jaren aan de Technische Universiteit in<br />
Eindhoven gaat men nog uit van een strikte scheiding tussen productie- en distributielogistiek.<br />
Het begrip Physical Distribution wordt als volgt omschreven.<br />
”Physical Distribution heeft betrekking op de effectieve beweging van gerede producten<br />
van het einde van de productielijn naar de klant`. Distributielogistiek wordt<br />
gezien als een vakgebied van productie bedrijven. De logistiek van toen is gericht<br />
op procesoptimalisatie. Als we de fase van procesoptimalisatie projecteren op een<br />
productiebedrijf van voorverpakte panklare groente dan kunnen we snel de conclusie<br />
trekken dat het voor zo’n bedrijf niet echt mogelijk is om het logistieke productie<br />
proces te optimaliseren. De korte houdbaarheid van de producten en de<br />
lage vraagzekerheid van de klant zullen als gevolg hebben dat er ofwel een tekort<br />
of een overschot in de winkel zal ontstaan. De verliezen t.g.v. nee verkoop en of<br />
vernietiging hebben een zodanige invloed op het resultaat van deze productgroep<br />
dat deze op geen enkele manier te compenseren is. Het antwoord hierop is samenwerken<br />
in de logistieke keten tussen producent en retailer. Het belang van klantgerichtheid<br />
en ketendenken wordt 40 jaar geleden al wel onderkend. In mijn afstudeeropdracht<br />
in 1973 naar de distributie van Bruynzeel Keukens en Kasten<br />
B.V. wordt door mij gesteld; “ Het effectief functioneren van het systeem wordt<br />
afgeleid van de snelheid waarmee het product bij de klant komt, de betrouwbaarheid<br />
voor de klant en de mate van zekerheid m.b.t. de beschikbaarheid voor de<br />
81
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
klant”. In mijn proefschrift “Wegen naar logistieke Dienstverlening” uit 1993, dus<br />
20 jaar geleden neem ik de volgende definitie van de logistiek op. “Logistiek houdt<br />
zich bezig met het ontwerpen en inrichten van fysieke, organisatorische en informatiesystemen<br />
t.b.v. het uitvoeren van processen, die erop gericht zijn de goederenstroom<br />
en de daaraan gerelateerde informatie en geldstromen vanaf de bron<br />
via productie en distributie naar de afnemer toe te beheersen met als doel tegemoet<br />
te komen aan de eisen van de markt uitgedrukt in de overeengekomen kwaliteitsbegrippen<br />
als tijd plaats hoeveelheid en hoedanigheid”. Deze definitie is volledig<br />
te positioneren in het zich dan ontwikkelende keten denken. Als we de fase van<br />
ketenoptimalisatie projecteren op een productiebedrijf van voorverpakte panklare<br />
groente dan kunnen we de conclusie trekken dat het voor zo’n bedrijf en zijn afnemer<br />
wel mogelijk is om aan logistieke ketenoptimalisatie te doen. Door het online<br />
en realtime beschikbaar stellen van voorraad- en verkoopinformatie door een retailer<br />
aan het productiebedrijf is deze organisatie in staat de verschillende processen<br />
over de keten heen te sturen en daarmede de keten te optimaliseren. De korte<br />
houdbaarheid van de producten en de lage vraagzekerheid van de klant zullen<br />
daardoor minder invloed hebben. De laatste zin van mijn proefschrift luidt als volgt;<br />
”Steeds meer zal dan ook gelden dat logistiek meer is dan het opslaan en of verplaatsen<br />
van goederen tussen 2 punten”. Het begrip netwerken wordt in het<br />
onderzoek nog enkel gebruikt in relatie met het transport. Maar dat gaat snel veranderen.<br />
In het proefschrift van Groothedde wat o.a. de wetenschappelijke onderbouwing<br />
levert van mijn geesteskind het “Distrivaartconcept” wordt al uitgegaan<br />
van een integratie van al de logistieke functies zoals transport, opslag en zelfs productie<br />
in een netwerk. In het proefschrift van Verwijmeren wordt met behulp van<br />
uiterst elementaire en op een losse manier gekoppelde informatiesystemen, die<br />
hij een NIMISs noemde, integrale voorraadbesturing over netwerkorganisaties tot<br />
stand gebracht. Als we deze fase van netwerkoptimalisatie projecteren op het<br />
netwerk waarbinnen een productiebedrijf van voorverpakte panklare groente actief<br />
is, kunnen we de verwachting uitspreken dat de totaliteit van actoren binnen<br />
zo’n netwerk samen in staat moet zijn niet enkel te reageren op de vraag van de<br />
klant maar juist ook op de veranderende omstandigheden waarbinnen de klant<br />
zijn keuzes maakt. De mogelijkheden en de toepassingen van de huidige en de in<br />
hoog tempo ontwikkelende internet- en agenttechnologie zullen het sturen en<br />
managen van echte agile logistieke netwerken mogelijk maken.<br />
Logistiek rondom het leveren van diensten.<br />
De logistieke prestatie van producten en diensten kan gemeten worden aan de<br />
hand van een viertal prestatie indicatoren. Deze zijn het leveren van een dienst op<br />
de juiste tijd, op de juiste plaats, in de juiste hoedanigheid en in de juiste hoeveelheid.<br />
Nemen we als voorbeeld de processen welke door een gemeente moeten<br />
worden doorlopen voor het afgeven van een bouwvergunning dan kunnen we een<br />
82
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
analoge ontwikkeling onderkennen. Als een gemeentelijke organisatie zijn proces<br />
heeft ingericht vanuit een benadering van procesoptimalisatie zal deze gemeentelijke<br />
vergunnings aanvraag organisatie zich afsluiten voor de wensen en de behoeften<br />
van de aanvrager. Andere betrokken interne actoren zoals de gemeentelijke<br />
schoonheidscommissie en of de provinciale overheid die zich bezig houd met de<br />
ruimtelijke inrichting worden dan gezien als onafhankelijke en los van elkaar<br />
staande actoren waarbij op geen enkele wijze sprake is van wederzijdse beïnvloeding.<br />
De juiste tijd wordt ingevuld door uit te gaan van enkel de doorlooptijd van<br />
de eigen productieprocessen. Deze worden zodanig lang gemaakt dat de eigen<br />
medewerkers altijd voldoende werk hebben. Voor de vergunningsaanvrager is de<br />
doorlooptijd van al de processen van alle actoren relevant. De juiste plaats is eenvoudig.<br />
Het gemak van de aanvrager is hierbij niet relevant. Deze moet zich schikken<br />
naar de regels van de aanbieder. Met betrekking tot de juiste hoedanigheid<br />
wordt primair uitgegaan van de gewenste hoedanigheid voor de gemeentelijke<br />
aanbieder en niet voor de aanvrager. De juiste hoeveelheid speelt in dit voorbeeld<br />
een ondergeschikte rol. Het zal duidelijk zijn dat de meeste gemeentes hun organisaties<br />
niet meer ingericht hebben rondom procesoptimalisatie maar duidelijke<br />
stappen hebben genomen in de richting van het optimaliseren van alle relevante<br />
processen in de gehele keten. De keten bestaat dan uit een aantal actoren inclusief<br />
de aanvrager waarbij een van de actoren de beheersingsrol op zich neemt. Ik maak<br />
hier bewust geen gebruik van het woord klant. Een vergunningsaanvrager is geen<br />
klant. Een klant kan kiezen uit meerdere aanbieders en elke aanbieder moet vechten<br />
voor de gunst van de klant. Dat is hier absoluut niet aan de orde. Dit is vergelijkbaar<br />
met de situatie in de krijgsmacht. De operationele commandant van een eenheid<br />
die ingezet wordt in “verweg-istan” is voor zijn bevoorrading afhankelijk van<br />
de bevoorradingseenheid van de logistieke commandant. De operationele commandant<br />
is geen klant van de logistieke commandant maar deze kan hem wel als<br />
zodanig beschouwen, dus als ware hij zijn klant. Ook bij de logistiek rondom het<br />
leveren van diensten zien we een ontwikkeling naar netwerken. In ons voorbeeld<br />
van de gemeentelijke overheid zien we in toenemende mate een verschuiving van<br />
diensten van de landelijke naar de provinciale en op hun beurt weer in de richting<br />
van de gemeentelijke overheid. Uit efficiency overwegingen zien we steeds meer<br />
gemeenten samenwerken. Ze participeren in meerdere netwerken waarin ze bijvoorbeeld<br />
afhankelijk van de complexiteit van de te leveren diensten samen werken<br />
met enkele tot wel 9 gemeenten. De contoleerbaarheid door de raadsleden, als<br />
vertegenwoordigers van de inwoners, komt hierdoor onder druk te staan. Nieuwe<br />
technologie zal echter ook hier oplossingen kunnen leveren. Het idee van schaalvergroting<br />
van de gemeentes om daarmede efficiency voordelen te bereiken is in<br />
het licht van deze ontwikkelingen dan ook totaal overbodig.<br />
83
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Conclusie en aanbevelingen<br />
De manager van de toekomst zal geen resultaten kunnen behalen wanneer hij of<br />
zij zich beperkt tot zijn eigen mensen en zijn eigen organisatie. De tijd van procesoptimalisatie<br />
en eiland denken is voorbij. Samenwerken met actoren in de keten<br />
om daarmede de klantgerichtheid te maximaliseren binnen de beschikbare<br />
middelen is nu aan de orde. Technologische en maatschappelijke veranderingen<br />
hebben een grote invloed op de omgeving waarin onze klanten, burgers en of<br />
patiënten zich bevinden. Het gaat om, zoals <strong>TiasNimbas</strong> het noemt in zijn positionering<br />
het verbinden van “business en society”. Het antwoord voor organisaties<br />
op deze ontwikkelingen is het actief participeren in netwerken. Netwerken voor<br />
het leveren van zowel producten en diensten. De technologie zal het managen van<br />
deze nieuwe management- en organisatievormen mogelijk maken.<br />
Literatuur;<br />
Vermunt, A.J.M., “Physical Distribution System Bruynzeel Keukens en kasten<br />
B.V.,TUE, 1973<br />
Vermunt, A.J.M., “Wegen naar logistieke dienstverlening”, PTT Post, 1993<br />
Verwijmeren, M.A.A.P., “Networked Inventory Management by Distributed<br />
Object Technology”, KPN , 1998<br />
Laan van der , G.M., Roos, H.B., Vermunt, A.J.M., e.a. “Van marketentster tot logistiek<br />
netwerk”, Boom, 2002<br />
Groothedde, B., “Collaborative Logistics and Transportation Networks”,Trail, 2005<br />
84
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Eerst het zuur, nog meer zuur en dan een<br />
beetje zoet. Het moeilijke pad van samenwerken<br />
Bas Groothedde<br />
In het huidige klimaat is het logistieke netwerk continu in beweging en is het in<br />
de sector voor het management een opgave om de kansen die er ontegenzeggelijk<br />
zijn te grijpen. Het is daarom van groot belang voorbereid te zijn op de ontwikkelingen<br />
die op de huidige managers afkomen. Is er een beter moment denkbaar<br />
om een van de grote uitdagingen van de komende decennia – is het bedrijfsleven<br />
in staat om daadwerkelijk tot samenwerking te komen – toe te lichten op het moment<br />
dat een invloedrijk man afscheid neemt. In deze bijdrage illustreren we deze<br />
fundamentele vraag.<br />
De ontwikkeling van een logistiek netwerk<br />
We zullen we aan de hand van een reëel voorbeeld het vraagstuk illustreren: de<br />
ontwikkeling van een Europees logistiek netwerk waarin wordt samengewerkt.<br />
Een netwerk van ongeveer 700 locaties die in de uitgangssituatie afzonderlijk hun<br />
logistiek organiseren. De kenmerken van deze zendingen zoals het volume, de<br />
waardedichtheid, de frequentie waarmee ze verzonden worden, de gebruikte ladingdrager<br />
en natuurlijk de herkomst en bestemming zijn bekend.<br />
Op basis van deze kenmerken wordt vervolgens gezocht naar mogelijkheden om<br />
deze zendingen te combineren en zodoende de schaal bijeen te brengen die nodig<br />
is om de kosten te reduceren en/of de service te verhogen. De gemiddelde prijs<br />
85
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
per zending in dit voorbeeld is €80 waarmee de jaarlijkse kosten in het netwerk<br />
ongeveer op €123 miljoen komen. Als het patroon van de zendingen tussen alle<br />
herkomst en bestemmingen bekeken wordt dan komt daar een beeld uit naar voren<br />
dat zeer gefragmenteerd oogt, zoals geïllustreerd in de bovenstaande figuur<br />
(stap 1). Een grote wirwar van stromen. In deze situatie heeft de individuele locatie<br />
de keuze uit vier alternatieven: (1) het gebruik van een express-dienst, (2) een LTLnetwerk,<br />
(3) een group netwerk en (4) de inzet van vrachtwagens op de directe<br />
verbinding, het zogenaamde FTL-netwerk.<br />
Maar wat nu als de verschillende partijen zouden samenwerken en toewerken<br />
naar een netwerk waarin de stromen worden gebundeld? In ons voorbeeld is gekozen<br />
om een hub netwerk te ontwerpen waarin de zendingen worden gebundeld<br />
en schaal wordt verkregen om zodoende de transportkosten te minimaliseren. Dit<br />
netwerk wordt geëxploiteerd door een logistieke dienstverlener die de aansturing<br />
voor zijn rekening neemt. Het netwerk start met een netwerk dat bestaat uit twee<br />
hubs die onderling verbonden zijn zoals in de bovenstaande figuur. Er wordt een<br />
hub in Madrid en Düsseldorf voorzien. Dit netwerk verzorgt 8% van het totaal<br />
aantal zendingen en bestaat uit slecht twee diensten. Van de 700 locaties zijn er<br />
slechts 57 locaties die op basis van de kosten dit netwerk bestaande uit twee hubs<br />
verkiezen boven de huidige organisatie. Een tweede stap in de ontwikkeling van<br />
het netwerk bestaat uit de implementatie van een hub in Parijs en 4 additionele<br />
diensten die de hubs onderling verbinden. Dit netwerk, afgebeeld in de onderstaande<br />
figuur, verzorgd vervolgens 21% van het totaal aantal zendingen. In totaal<br />
maken 89 locaties gebruik van dit netwerk alternatief. Het netwerk met hubs in<br />
Madrid, Düsseldorf en Parijs wordt vervolgens nog verder uitgebreid en groeit toe<br />
naar een volwaardig alternatief.<br />
86
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
In ons voorbeeld wordt gekozen voor de implementatie van een 4e hub in Londen,<br />
gebaseerd op de totale winst die behaald kan worden door een hub op deze locatie<br />
te plaatsen. Deze overstijgt de winst die behaald wordt indien een hub in Italië wordt<br />
geïmplementeerd. Deze netwerk oplossing verzorgd 44% van alle zendingen met in<br />
totaal 8 diensten en 176 locaties die gebruik van dit netwerk. De vijfde hub wordt<br />
vervolgens in Bologna geopend met 12 diensten die de hubs onderling met elkaar<br />
verbinden. 64% van alle zendingen worden door dit netwerk verwerkt, 245 locaties<br />
maken gebruik van deze oplossing. Uiteindelijk wordt een laatste uitbreiding van<br />
het netwerk voorzien. Er wordt geen nieuwe hub in het netwerk opgenomen maar<br />
er worden 4 additionele diensten geïmplementeerd. Dit heeft tot gevolg dat uiteindelijk<br />
78% van alle zendingen door het netwerk worden verzorgd en totaal 323<br />
bedrijven maken in deze oplossing gebruik van het netwerk. Na deze uitbreiding<br />
hebben wij geen verbeteringen meer kunnen vinden in transportkosten voor een<br />
van de 700 opgenomen locaties. Conclusie is dat er serieuze besparingen behaald<br />
kunnen worden door samen te werken. Maar waarom lukt het dan niet?<br />
Wat verstaan we onder de integrale logistieke kosten:<br />
Om de genoemde netwerkalternatieven met elkaar te kunnen vergelijken worden<br />
de logistieke kosten berekend waarbij niet alleen de logistieke kosten in kaart<br />
worden gebracht maar ook de transactiekosten: de kosten die een locatie moet<br />
maken om deel te nemen aan het hub netwerk alternatief.<br />
87
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Een kostencomponent die in de logistiek vaak achterwege gelaten wordt maar een<br />
enorme invloed op het uiteindelijke logistieke netwerk heeft. Van doorslaggevende<br />
invloed bij de keuze tussen zelf doen, uitbesteden of samenwerken zijn<br />
juist deze transactiekosten.<br />
88
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Over het algemeen zijn er drie belangrijke aspecten die de hoogte van de transactiekosten<br />
bepalen: (1) de mate waarin specifieke investeringen in nodig zijn om de<br />
overeenkomst mogelijke te maken, (2) de frequentie waarmee de overeenkomst<br />
aangegaan wordt en (3) de onzekerheid waarmee de transactie omgeven is.<br />
De ontwikkeling in cijfers<br />
Naast de ruimtelijke implicaties is het voor de betrokken bedrijven natuurlijk van<br />
groot belang om vooraf de financiële consequenties op een rij te kunnen zetten.<br />
Werden in de voorafgaande figuren de ruimtelijke consequenties geïllustreerd, de<br />
financiële zijn minstens zo belangrijk. Door bij een dergelijke samenwerking<br />
vooraf deze ruimtelijke en financiële consequenties in kaart te brengen kan de<br />
slagingskans veel beter bepaald worden. Hierbij gaat het om het aantal deelnemende<br />
locaties, de benodigde investeringen, de gerealiseerde omzet, het rendement<br />
van de investering en de gerealiseerde kostenbesparing. Het aantal deelnemende<br />
locaties in ons voorbeeld loopt op van 79 locaties in het startnetwerk naar<br />
323 participerende locaties in de laatste fase van het netwerk. Een belangrijke indicator<br />
van het succes het netwerk is natuurlijk de gerealiseerde omzet in het hub<br />
netwerk. De ontwikkeling van de omzet loopt op van €10 miljoen in het per jaar<br />
naar uiteindelijk een omzet van ruim €90 miljoen per jaar. Belangrijker nog dan<br />
deze omzet ontwikkeling die uiteraard een goede indicatie geeft is de gerealiseerde<br />
kostenreductie ten opzichte van uitgangssituatie. In de eerste stap kan een<br />
kostenreductie gerealiseerd worden voor de participerende bedrijven van ongeveer<br />
€400,000, dit groeit uiteindelijk naar een kostenreductie in het netwerk<br />
van ruim €25 miljoen euro per jaar.<br />
Zeker in dit type netwerk waarin met hoge frequenties tussen de hubs wordt<br />
getransporteerd en waar met name in de eerste stappen de belading van de transportmiddelen<br />
een probleem is zal aanzienlijk geïnvesteerd moeten worden. Een<br />
dergelijke oplossing komt er niet vanzelf. Overigens is er in het gepresenteerde<br />
89
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
voorbeeld gezocht naar een startnetwerk dat minimaal kostenneutraal is voor de<br />
deelnemende locaties, dat vervolgens doorgroeit naar een winstgevend logistiek<br />
netwerk. In de bovenstaande figuur wordt vervolgens een van de belangrijkste indicatoren<br />
geïllustreerd en wel het rendement op het geïnvesteerde vermogen. Hieruit<br />
komt naar voren dat in dit vereenvoudigde voorbeeld de ontwikkeling van het<br />
netwerk in de positieve cijfers terecht komt nadat de vierde stap is doorgevoerd; een<br />
netwerk bestaande uit vijf hubs met een bijna volledige dekking van West-Europa<br />
waardoor zowel in volume als ruimtelijk de benodigde schaal gehaald wordt.<br />
Dit voorbeeld, realistisch en gebaseerd op een werkelijke situatie. Is er uiteindelijk<br />
niet gekomen. Misschien onbegrijpelijk, want 25 miljoen terugkerende besparing<br />
lijkt een sluitende business case. Het is desondanks niet gelukt.<br />
90
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Conclusies<br />
Of de transactiekosten nu hoog of laag zijn, het effect van deze kosten op de structuur<br />
van het netwerk zijn verstrekkend en bepalen in hoge mate de deelname van<br />
de potentiële participanten. Het is daarom van groot belang om bij de keuze van<br />
een samenwerkingsstrategie, inzicht te hebben in de invloed die het type samenwerking,<br />
qua doelstelling, scope, specifieke investeringen, onzekerheid, etc., heeft<br />
op de totale kosten. Gezien de grootte aandacht die samenwerking in supply<br />
chains tegenwoordig krijgt is het goed te beseffen, en misschien ook wel ontnuchterend,<br />
dat alvorens de zoete besparingen gehaald kunnen worden, de partijen<br />
een lange tijd van zuur zullen moeten doorhappen.<br />
Persoonlijke noot<br />
Hoewel ik nog niet zo’n lange geschiedenis met Ton deel heeft hij me in de afgelopen<br />
jaren mee laten draaien in een prachtig programma. Hij heeft mij de kans gegeven<br />
om in het MMO programma te doceren en het vertrouwen en tijd gegeven<br />
om er in te groeien en me te bekwamen in het doceren. Ik heb hem leren kennen<br />
als een wijs man die ruimte geeft aan anderen om op het podium te staan. daarvoor<br />
ben ik hem erg dankbaar. Daarnaast heeft hij mij, ik denk zonder te weten,<br />
overtuigd van het feit dat je af en toe wat geduld moet hebben en een paar stapjes<br />
terug moet om daar uit te komen waar je naar op zoek bent. Ton, het ga je goed en<br />
dank voor je vertrouwen en wijze raad.<br />
Referenties<br />
Williamson, O.E, Masten, S.E., (1999). The Economics of Transaction Costs.<br />
Northhampton, Massachusetts: Edgar Elgar Publishing, Inc.<br />
91
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
92
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Nieuwe organisaties! Nieuwe managementopleidingen?<br />
Patrick Kenis<br />
De traditionele organisatie komt steeds meer onder druk te staan. En dan ook nog<br />
onder druk van twee kanten. Druk van de klanten die steeds minder boodschap<br />
hebben aan ‘organisaties’ maar steeds vaker op zoek zijn naar oplossingen en ervaringen.<br />
Oplossingen die liefst zo goed mogelijk op hun behoeften zijn toegesneden<br />
en dus zo weinig mogelijk gestandaardiseerd of ‘georganiseerd’ zijn. Aan de<br />
boodschap dat bepaalde dingen niet kunnen of niet werken omdat het niet te organiseren<br />
is of omdat het niet onder de verantwoordelijkheid van ‘de organisatie’ valt,<br />
daar hebben klanten steeds minder een boodschap aan. Ze willen geholpen worden.<br />
Ze zitten niet te wachten op “georganiseerde” waardecreatie, maar zijn op zoek naar<br />
waarde. Slecht nieuws dus voor de traditionele organisatie.<br />
Alsof het al niet uitdagend genoeg is dat organisaties het toenemend lastig zullen<br />
vinden om tegemoet te komen aan de wensen van hun klanten, zullen ze in de<br />
toekomst ook toenemend last ondervinden om tegemoet te komen aan de wensen<br />
van hun medewerkers. De medewerkers van de toekomst hebben er moeite mee<br />
om een bepaalde functie toegewezen te krijgen die ze dag na dag moeten uitvoeren<br />
om er dan op een bepaalde tijdstip in de loop van het jaar op afgerekend te worden.<br />
Ze willen geen assets (bedrijfsmiddel) zijn van de organisatie maar ze willen zelf<br />
organiseren. Organiseren betekent voor hun niet standaardiseren en controleren<br />
maar waarde creëren die betekenisvol is voor de klant en voor de maatschappij.<br />
Die waarde creëren ze op basis van hun intrinsieke motivatie, hun talenten en<br />
hun geloof in het feit dat ze een eigen bijdrage kunnen leveren aan een project<br />
waarin ze ook zelf geloven. Kortom: ze willen geen radertje zijn in een georganiseerde<br />
waardecreatie maar zelf waarde creëren.<br />
Tot zover het slechte nieuws voor de traditionele organisatie. Het goede nieuws is<br />
dat aan de horizon een nieuw organisatiemodel te bespeuren is dat tegelijkertijd<br />
een antwoord kan bieden aan de eisen van de nieuwe klant als ook aan de eisen<br />
van de nieuwe medewerker: het organisatienetwerk. Een organisatiemodel zegt<br />
iets over de positionering van de sturing binnen de organisatie. Waar worden welke<br />
beslissingen genomen? Het mooie aan nieuwe organisatiemodellen is dat ze<br />
vaak een effectief antwoord zijn op contextveranderingen, zoals de kritisch<br />
wordende klant en de nieuwste generatie medewerkers.<br />
Ik ben ervan overtuigd dat het organisatienetwerk zo’n antwoord is. Het organisatienetwerk<br />
is geen organisatie, maar een netwerk van zelfstandige eenheden die<br />
samen een outcome bewerkstelligen. De kracht van dit organisatiemodel is dat<br />
93
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
het specifieke competenties op een unieke wijze samenvoegt waardoor waarde<br />
gecreëerd kan worden die geen enkele van de eenheden afzonderlijk tot stand kan<br />
brengen. Wat daardoor mogelijk wordt is precies wat de bovengenoemde klant<br />
burger verwacht. Door het uniek combineren van competenties kunnen maatoplossingen<br />
gemaakt worden. Alleen door het samenbrengen van competenties van<br />
verschillende gespecialiseerde organisaties kan het kind met zijn unieke schoolverzuimproblematiek<br />
geholpen worden. Ook als het gaat om het ontwerpen van<br />
oplossingen voor zeer complexe problemen zal de kennis uit één of twee organisaties<br />
(joint venture) te kort schieten. Steeds vaker is er nood aan echte en open<br />
samenwerking tussen organisaties uit zeer verschillende contexten (bijvoorbeeld<br />
het ontwikkelen van een echt concurrentiële elektrische wagen). Bestaande maar<br />
eerder schaarse voorbeelden van organisatienetwerken hebben al bewezen betaalbare<br />
maatwerkoplossingen en oplossingen voor complexe vraagstukken te kunnen<br />
aanreiken. Een organisatienetwerk is effectief als het niet het organiseren<br />
maar het aanreiken van een oplossing centraal stelt. Iets wat de nieuwe klant of<br />
burger nu precies vraagt.<br />
Een grote uitdaging waarmee dit organisatiemodel te maken krijgt is het feit dat<br />
het nood heeft aan een nieuwe generatie leiders en medewerkers. En nu komt het<br />
écht goede nieuws: de nieuwe medewerker zoals hierboven beschreven (en die<br />
zoveel last ondervindt van de traditionele organisatie) is nu precies geknipt om in<br />
de context van het organisatienetwerk te functioneren. Niet het opklimmen op de<br />
ladder van de organisatie maar het leggen van transversale verbanden binnen en<br />
buiten de organisatie is wat ze willen doen. Niet het denken vanuit beperkingen<br />
maar vanuit mogelijkheden motiveert de nieuwe medewerker. Het organisatiemodel<br />
is niet alleen in staat om de klant of de burger een uniek product te<br />
bieden maar biedt ook de medewerker de kans om volgens haar eigen behoeften<br />
te groeien en haar loopbaan op een unieke en eigen wijze te ontwikkelen. Mensen<br />
kunnen, gedreven door bezieling en op basis van hun talenten en drijfveren, zelf<br />
het initiatief nemen om in deze horizontale context partijen samen te brengen om<br />
dingen te verwezenlijken die ertoe doen. Het zijn geboren netwerkers en ze weten<br />
hoe een gezond eigen belang kan bijdragen aan het algemeen belang. Titels en<br />
functies zijn onderschikt voor hen zelf maar ook in de beoordeling van anderen.<br />
Ze willen samenwerken met mensen die betrokken zijn en hun unieke competenties<br />
inbrengen om zo samen dingen te bewerkstelligen. Ze werken evengoed<br />
samen met collega’s uit de eigen organisatie, collega’s uit andere organisaties,<br />
klanten of om het even wie anders. Het maken van verbindingen en hun openheid<br />
zijn namelijk hun grootste gaven.<br />
Kortom: het organisatienetwerk is tegelijkertijd een organisatiemodel dat de behoeften<br />
van de nieuwe klant, burger, maatschappij kan bejegenen en de nieuwe me-<br />
94
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
dewerker is staat stelt het maximale uit zichzelf te halen, eigen talenten te ontplooien,<br />
persoonlijke grenzen te verleggen en hun vernieuwingsdrang tegemoetkomt.<br />
Terug naar de realiteit: de werkelijkheid is natuurlijk weerbarstig en de traditionele<br />
organisatie heeft het natuurlijk nog steeds voor het zeggen. Maar het is nu<br />
al duidelijk dat organisaties die zich moeiteloos in organisatienetwerken bewegen<br />
of organisatienetwerken initiëren diegenen zijn die unieke en vernieuwende oplossingen<br />
aandragen voor klant en maatschappij en ook die organisaties zijn die<br />
de nieuwe generatie van medewerkers zullen weten te boeien.<br />
Dit alles levert boeiende uitdagingen op voor voor managers van managementopleidingen.<br />
De uitdaging is tweeledig: enerzijds zal de inhoud van managementopleidingen<br />
moeten worden aangepast. Zo zal bijvoorbeeld het vak “competetive<br />
strategy” (wat nu 2 miljoen zoekresultaten oplevert in google) moeten wijken (of<br />
worden aangevuld) voor het vak “cooperative strategy” (wat nu 180 duizend<br />
zoekresulaten oplevert). Maar niet alleen de inhoud, ook de manier waarop managementopleidingen<br />
worden aangeboden zal zich moeten aanpassen. Hier een<br />
verre van volledige opsomming van wat de toekomstige klant van managementopleidingen<br />
zal verwachten:<br />
- Ze komen als personen en niet als functies (de ‘marketeer’ of de ‘personeelmanager’).<br />
Ze willen weten wat ze kunnen betekenen als persoon (met haar instrinsieke<br />
motivatie en talenten).<br />
- Ze komen geen power point presentaties halen maar willen weten hoe ze dingen<br />
voor elkaar kunnen krijgen, samen met anderen;<br />
- Ze willen plaats- en tijdsonafhankelijk leren;<br />
- Maar tegelijkertijd willen ze samenwerken met anderen;<br />
- De opleiding is voor hen geen secundaire arbeidsvoorwaarde maar wordt een<br />
project waarmee ze waarde willen creëren;<br />
- Niet het leren van modellen, maar het maken van dingen moet centraal staan.<br />
Aan ons, managers van managementopleidingen, dit alles te faciliteren.<br />
Als er iemand is die managementopleidingen kan faciliteren dan is het Ton en ik<br />
ben er van overtuigd dat hij ook die uitdaging zou aangaan. Ik heb Ton leren kennen<br />
als iemand die zeer vastberaden te werk gaat. Vastberaden in die zin dat als<br />
hij iets in handen neemt, het heel erg precies en met overtuiging doet. Vastberaden<br />
niet in die zin dat hij aan bestaande dingen wil vasthouden. Wat dat betreft is hij<br />
een echte kwaliteitsmanager. Goed uitvoeren wat goed werkt, maar tegelijkertijd<br />
altijd op zoek naar mogelijke verbeteringen en noodzakelijke aanpassingen. Zo<br />
heb ik Ton ook meegemaakt in mijn periode als Academic dean van <strong>TiasNimbas</strong>.<br />
Het bestuur van <strong>TiasNimbas</strong> had besloten dat we onze Executive Masters zouden<br />
95
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
laten accrediteren door de NVAO. Ik herinner me de kritische opmerkingen van<br />
Ton om onze (en vooral zijn opleiding) aan een dergelijk van buiten opgelegd<br />
kwaliteitscontrole systeem te onderwerpen. Na een korte periode van reflectie<br />
besloot Ton dan toch zijn opleiding eens vanuit dat externe beoordelingskader te<br />
bekijken. Niet te laten bekijken maar zélf te bekijken en zo werd hij één van de<br />
meest constructieve en prettige collega’s in het accrediteringsproces. Zo is Ton:<br />
blijf van mijn kindje, maar als ik de kans krijg om het mee te nemen op leerrijke<br />
vakantie dan zal ik dat zeker doen!<br />
96
theMa 4<br />
Samenwerken gebeurt wereldwijd:<br />
internationaliseer de opleidingen<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
97
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
98
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Internationaal management als programma<br />
onderdeel van masteropleidingen<br />
Leo Sleuwaegen<br />
De curricula voor de diverse masteropleidingen die thans aangeboden worden door<br />
management scholen staan sterk ter discussie. Bij deze discussie worden de toegevoegde<br />
waarde en de ontwikkeling van een Internationaal management programma<br />
als apart vakgebied en als programmaonderdeel van MBA opleidingen vaker in<br />
vraag gesteld. Sommigen beweren dat belangrijke internationalisatiekwesties al<br />
worden opgenomen in de curricula van MBA en Master programma’s door de aanwezigheid<br />
van “internationalisering” in andere functionele domeinen (zoals strategie,<br />
marketing, financiën, ... ). Anderen beweren dan weer dat internationalisering<br />
een afzonderlijke aanpak verdient, juist omwille van de complexiteit van het managen<br />
van verschillende functies binnen een bedrijf over landsgrenzen heen.<br />
In deze bijdrage sluiten we aan bij de laatstgenoemde visie en verduidelijken we<br />
een aantal essentiële redenen waarom internationaal management als een apart<br />
veld van studie ontwikkeld moet worden, door middel van specifiek onderzoek en<br />
onderwijs.<br />
Een fundamentele reden is : “the world is not flat” (Ghemawat, 2007 ). Er blijven<br />
aanzienlijke verschillen tussen landen in termen van economische geografie, cultuur,<br />
instellingen en politiek. Als gevolg van de toenemende mogelijkheden om<br />
internationaal te opereren, worden bedrijven meer en meer gedwongen de internationale<br />
diversiteit te beheersen en te exploiteren binnen globaliserende markten<br />
en aanbodketens.<br />
Internationaal Management is de discipline die de verschillen tussen landen bestudeert<br />
en bedrijfspraktijken in vreemde naties analyseert in de context van<br />
managementvraagstukken (Vernon 1994). Internationaal management erkent de<br />
relatie tussen unieke ondernemingsfactoren en landspecifieke factoren zonder<br />
‘the bigger picture’ uit het oog te verliezen. Het behandelt onderwerpen die niet<br />
in een andere discipline aan bod komen, zoals de globalisering van markten, de<br />
diversiteit van politieke en juridische systemen, cultuur en infrastructuur (inclusief<br />
technologie) de bedrijfsimpact van globale, regionale en nationale economische<br />
regelgeving, internationale normen, buitenlandse investeringen, het ontwerpen en<br />
implementeren van een internationale strategie, intercultureel management, internationaliseringprocessen,<br />
wijzen van toegang tot de buitenlandse markt, hoe te<br />
opereren in een mondiale omgeving.<br />
99
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Een even belangrijke reden is dat de strategie en het management van een internationale<br />
of multinationale onderneming om een specifieke benadering vraagt .<br />
De nadruk komt hierbij te liggen op het ontwerp van een structuur en organisatie<br />
die de operaties in verschillende landen optimaal kan integreren en coördineren.<br />
Bij het uitwerken van de architectuur van de organisatie moet naar een consistentie<br />
gezocht worden tussen de landenomgevingen waarbinnen multinationale<br />
ondernemingen opereren, de gekozen strategie en de verschillende onderdelen<br />
van het organisatieontwerp: structuur, mensen, processen, controle en incentieven,<br />
en organisatiecultuur. Voor multinationale ondernemingen is het vinden<br />
van het optimale evenwicht tussen de (wereldwijde) spanwijdte van hun activiteiten<br />
en de lokale responsiviteit aan nationaal gedifferentieerde omgevingen een<br />
continue uitdaging. Besturen op internationaal niveau betekent voortdurend op<br />
zoek gaan naar optima in elke dimensie of in elk stuk van de waardeketen van een<br />
bedrijf en het zoeken naar een optimale balans betreffende differentiatie / integratie<br />
van verscheiden functies en taken (Vernon 1994).<br />
Functionele onderzoeksdomeinen (en cursussen) dekken slechts ten dele internationaliseringvraagstukken.<br />
Zonder hierbij een integrerende visie te ontwikkelen<br />
die de internationale strategie van de onderneming en de hierop afgestemde<br />
organisatorische architectuur omhelst, blijven dergelijke benaderingen te partieel<br />
en beperkt.<br />
Het beheren van de organisatie op mondiaal niveau vergt een multidisciplinaire<br />
aanpak waarbij een holistische visie van de activiteiten van de multinationale<br />
onderneming gehanteerd wordt. Managers hebben behoefte aan een goed begrip<br />
van de internationale bedrijfsvoering niet alleen op functionele (marketing, boekhouding,<br />
financiën, ...) niveaus (kikkerperspectief), maar ook op een meer holistische<br />
manier (helikopterperspectief). Internationaal management als een apart<br />
studiedomein zorgt voor een aanvulling op, en een integratie van andere onderzoeksdomeinen<br />
en leervelden . Een internationale managementaanpak vergt een<br />
“probleem oriëntatie” in plaats van een smalle, beperkte disciplinaire focus.<br />
Managers moeten er voor zorgen dat globale / multinationale strategische visies<br />
in overweging genomen worden alvorens met specifieke ‘downstream’ bewegingen<br />
van start te gaan. Om deze reden is een internationaal management cursus<br />
van groot belang voor MBA en Master studenten. Internationaliseren is immers<br />
een strategische keuze die een grondige uitgewerkte implementatie vereist.<br />
Internationaal management ondersteunt bedrijven bij hun beslissingen om naar<br />
nieuwe landen te expanderen en moet de afstemmingsproblemen gekoppeld<br />
aan een mogelijke mismatch van het land met het ‘business model’ van de<br />
onderneming helpen te voorkomen.<br />
100
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Het is belangrijk is om voortdurend nieuwe conceptuele kaders en operationele<br />
modellen in functionele disciplines te ontwikkelen die specifiek gericht zijn op<br />
de snel wijzigende internationale context en op de nieuwe technologische mogelijkheden<br />
, in het bijzonder deze betreffende communicatie en logistiek . Dit<br />
geldt in het bijzonder voor disciplines, die essentieel heel wat grensoverschrijdende<br />
materies moeten integreren (cf. human resources modellen, logistiek, gedifferentieerde<br />
marketing…..)<br />
In Masterprogramma’s waar geen aparte modules voor internationaal management<br />
zijn, valt op dat vraagstukken betreffende internationaal management eerder<br />
beperkt aan bod komen. Managementscholen die internationaal management<br />
verwijderd hebben uit het curriculum werden later met dit probleem<br />
geconfronteerd en ontdekten dat er in functionele cursussen geen tijd overbleef<br />
om de internationale onderwerpen en problematieken te behandelen. Bovendien<br />
viel op dat de aanpak binnen de verschillende disciplines zeer gefragmenteerd<br />
was. Uiteindelijk werd deze thematiek enkel kortstondig tijdens de laatste sessies<br />
besproken om op die manier, zonder voldoende diepgang en integratie, op termijn<br />
op de achtergrond te verdwijnen.<br />
Aansluitend op de bovenstaande redenen, zijn er heel wat strategisch, tactische en<br />
didactische redenen om internationaal management meer centraal in het curriculum<br />
te plaatsen. Deze redenen sluiten aan bij de sterk toegenomen internationale<br />
mobiliteit van deelnemers van masteropleidingen en de toegenomen concurrentie<br />
tussen managementscholen wereldwijd. Een groeiende groep van managementscholen<br />
wil zich internationaal beter profileren en ontwikkelen hiertoe specifieke<br />
International Masters of/en International Management programma’s, of<br />
starten met een wereldwijde georganiseerde MBA, met onderdelen van het curriculum<br />
die in verschillende regio’s van de wereld aangeboden worden. Een<br />
Internationaal Management departement binnen de school laat bovendien toe<br />
om beter aansluiting te krijgen met deze netwerken, en als een volwaardige partner<br />
hieraan deel te nemen. Hierbij kan tevens het onderzoek en uitwisseling van<br />
de docenten aanzienlijk bevorderd worden.<br />
Bovendien benadrukken accreditatieinstellingen zoals AACSB, EQUIS en AMBA<br />
de internationalisering van het programma, de faculty en het onderzoek als onderdeel<br />
van de kwaliteit van de programma’s die door managementscholen aangeboden<br />
worden . Internationale rankings van master en MBA-programma’s in het<br />
bijzonder , zoals de Financial Times MBA ranking, benadrukken de ontwikkeling<br />
van een sterkere kennis in het internationale bedrijfsleven, de deelname van internationale<br />
docenten en studenten, en internationale publicaties als essentiële criteria<br />
voor de rangschikking<br />
101
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Vanuit een pedagogisch oogpunt brengt een internationaal management onderdeel<br />
van het programma op een spontane wijze de interculturele omgeving naar<br />
boven binnen de groep van deelnemers die uit diverse landen afkomstig zijn . Dit<br />
geldt vooral bij voltijdse MBA programma’s. Via een interactieve benadering kunnen<br />
zodoende de managementervaringen van de diverse deelnemers afkomstig<br />
uit landen waar verschillende bedrijfspraktijken gelden als een belangrijk leermoment<br />
benut worden.<br />
Ton Wentink heeft als bezieler van het Executive Master of Management and<br />
Organisation het belang van de internationale dimensie steeds benadrukt in het<br />
curriculum. Via het onderdeel International <strong>Business</strong> Systems waaraan een<br />
buitenlands verblijf, bezoeken en lezingen in een “vreemd” land verbonden zijn,<br />
worden de deelnemers van het programma met de diversiteit van het managen en<br />
organiseren in een internationale context op een directe en concrete wijze geconfronteerd.<br />
Door zijn enthousiasme, inzet en coördinatie is dit onderdeel uitgegroeid<br />
tot een bijzondere leerervaring, met een hoge en sterk gewaardeerde toegevoegde<br />
waarde voor het programma.<br />
102
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Hoger onderwijs in een globaliserende wereld.<br />
Een bespiegeling op ervaringen in Londen en Tilburg<br />
Ulke Veersma<br />
Inleiding<br />
Onder de kop ‘High-flying Interns going places’ maakt de Financial Times<br />
(19/12/2012) melding van het feit dat steeds meer bedrijven studenten uitzenden<br />
om hen ‘global exposure’ te geven. Ook het MBA onderwijs maakt deel uit van<br />
deze trend en probeert in te spelen op internationalisering. Er is echter een spanningsveld<br />
tussen enerzijds de aanspraken op internationalisering en globalisering<br />
en de nationale tradities anderzijds. Ik zal dit toelichten gebaseerd op mijn ervaringen<br />
met het hoger onderwijs in het Verenigd Koninkrijk (VK) na mijn eerdere<br />
onderwijservaring in Nederland. In Nederland was voor mij de ervaring in Tilburg<br />
het meest bepalend. Ton en ik maakten samen deel uit van de vakgroep BOW,<br />
waar de eerste stappen werden gezet naar internationalisering – van zowel onderzoek<br />
als onderwijs.<br />
Hieronder zal ik eerst een korte schets geven van enkele belangrijke kenmerken<br />
van het hoger onderwijs in het VK. Daarna wordt ingegaan op het vakgebied waar<br />
ik sinds enkele jaren de meeste ervaring heb opgedaan: Managing across Cultures.<br />
De specifieke situatie in het hoger onderwijs in het VK maakt de relevantie van dit<br />
onderwijs des te groter. Het grootste deel van de studentenpopulatie bestaat uit<br />
studenten uit Derde Wereld-landen, zoals die tot voor kort werden aangeduid.<br />
1.Internationalisering van het hoger onderwijs in het Verenigd Koninkrijk<br />
In het VK heeft het hoger onderwijs eerder dan in Nederland een fase van internationalisering<br />
doorgemaakt, waarvoor een tweetal factoren verantwoordelijk<br />
zijn. Ten eerste heeft met name Londen zich de laatste decennia steeds meer<br />
ontwikkeld tot een internationaal opererend financieel dienstverleningscentrum.<br />
Internationalisering heeft daardoor een meer direct effect op de nieuwe economie,<br />
zoals die vanuit mijn werkplek zichtbaar is in de Docklands van Londen. In<br />
dit voormalig havengebied zijn de dokken nu bebouwd met kantoren en luxe flats<br />
voor degenen die in deze sector werken.<br />
Ten tweede, en zeker niet minder belangrijk, heeft zich een ware invasie voorgedaan<br />
van buitenlandse studenten. De Britse economie heeft hier meer van geprofiteerd<br />
dan welk ander Europees land. Volgens een onderzoek uitgevoerd door de<br />
University of Strathclyde genereren universiteiten bijna £60 miljard per jaar voor<br />
de Britse economie - meer dan landbouw en de pharmaceutische industrie (The<br />
Guardian, 4 november 2009). De sterke wortels van het British Empire doen zich<br />
103
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
hier nog steeds gevoelen, terwijl ook de Engelse taal internationaal gezien een<br />
aantrekkingskracht uitoefent. Studenten uit landen van de Commonwealth hebben<br />
bepaalde voorrechten om in het VK te studeren en de traditionele banden met<br />
immigranten uit deze landen zijn een vruchtbare bodem voor een grote influx<br />
met een sterke economische inbedding in de verschillende gemeenschappen,<br />
zoals de Indiase. Tegenwoordig is zeker zo belangrijk de instroom vanuit de andere<br />
zogenaamde BRIC-landen. De populatie van Chinese studenten is aan veel<br />
universiteiten de grootste groep.<br />
Buitenlandse studenten konden tot voor kort na hun studie vrij gemakkelijk blijven<br />
werken in het VK. Sinds de recent ingevoerde restricties in de immigratiewetgeving<br />
zijn de mogelijkheden om tijdens en na de studie in het VK te werken aanzienlijk<br />
ingeperkt. De instroom van buitenlandse studenten vormt echter nog<br />
steeds zowel een reservoir van hooggeschoolde arbeidskrachten als van goedkope<br />
arbeidskrachten in marginale beroepen als kelners, supermarktpersoneel en<br />
dergelijke. Deze influx van buitenlandse studenten bepaalt grotendeels de vraag<br />
naar hoger onderwijs in he VK, en met name aan de universiteiten van Londen.<br />
Internationalisering is dus een belangrijk kenmerk van de vraag in het hoger<br />
onderwijs in het VK.<br />
Tegelijkertijd is het systeem van kwaliteitsborging echter zeer nationaal bepaald.<br />
Door de uitgebreide netwerken met universiteiten elders in de wereld lijken<br />
Britse universiteiten daarom eerder op de traditionele multinationals die hun<br />
beleid vanuit een homecountry aansturen. In deze context is het wellicht zinvol<br />
om kort op het Britse systeem van kwaliteitsborging in te gaan. Belangrijke onderdelen<br />
van dit systeem zijn de voortdurende monitoring van examens en andere<br />
vormen van kennistoetsing, zowel intern als extern.<br />
Intern wordt op het niveau van cursusteams voortdurend getoetst welke kennis<br />
men wil overdragen, hoe deze getoetst wordt en hoe sommige standaarden daarbij<br />
gehandhaafd worden. Extern zijn individuen vaak als een externe kwaliteitsbewaker<br />
betrokken bij programma’s in hun vakgebied aan andere universiteiten. Dit<br />
lever t een veelvoud van contacten en interacties op waarbij kwaliteitsnormen<br />
voortdurend ter discussie worden gesteld, maar waar ook voortdurend onderliggende<br />
politieke conflicten tussen vakgenoten, faculteiten en universiteiten<br />
worden uitgevochten.<br />
Op basis van de – al dan niet terechte - reputatie van het Britse systeem van hoger<br />
onderwijs wordt het hoger onderwijs ook uitgevoerd naar andere landen. Dit kan<br />
rechtstreeks gebeuren of door middel van franchising, waarbij men onder het<br />
mandaat van een Britse universiteit zelf programma’s ontwikkelt en uitvoert.<br />
104
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Voor veel Britse universiteiten, waaronder de onze, is dit een belangrijke<br />
inkomstenbron.<br />
2. MBA onderwijs over Managing across Cultures<br />
Onderwijsgroepen aan de University of Greenwich op Ma-niveau kunnen het meest<br />
toepasselijk worden getypeerd als een United Nations populatie. Het beeld van een<br />
groep studenten uit Greenwich tart iedere verbeelding, wat betreft de diversiteit in<br />
afkomst en opleiding. Zoals ook in Nederland vaak gebeurt, hebben lang niet alle<br />
studenten ervaring in het bedrijfsleven. Velen van hen komen misschien uit de<br />
Indiase collegebanken naar de University of Greenwich.<br />
Wat betreft het vakgebied had de populatie niet beter gekozen kunnen zijn. De interactie<br />
tussen studenten is op zichzelf al een belangrijk onderdeel van de leerervaring;<br />
vooral bij onderwijs over ‘Managing across Cultures’.<br />
Terwijl ook in het VK, evenals in Nederland, het politiek beleid steeds meer gericht<br />
is tegen een grote instroom van immigranten, is de overheersende visie nog<br />
steeds dat immigranten, waaronder studenten, een belangrijke bijdrage leveren aan<br />
de economische ontwikkeling en daarmee ook aan de groei van de kenniseconomie.<br />
Dit geldt des te meer voor Londen, waar een cosmopolitische instelling overheerst,<br />
alleen al vanwege de enorme diversiteit aan nationale culturen. Hier is er<br />
een sterk bewustzijn van de noodzaak om kennis te verwerven van de diversiteit<br />
aan culturen en de gevolgen voor het werken in organisaties. Voor het werken in<br />
multi-culturele teams is het immers noodzakelijk om culturele achtergronden<br />
van werknemers en hun opereren in met name multinationale ondernemingen te<br />
analyseren.<br />
De invloed van nationale culturen blijkt niet alleen in de populaire voorbeelden<br />
van omkoping in bepaalde landen, meer of minder autoritair leiderschap en de<br />
verdeling van zeggenschap, maar ook de wijze van communiceren en het werken<br />
in teams. Meest interessant voor deze impressionistische beschouwing is de<br />
samenwerking tussen studenten en hun houding in het leerproces en tegenover<br />
degenen die het onderwijs verzorgen. Voor mijzelf, als docent, zijn de ervaringen<br />
vooral intrigerend, en soms zelfs een eye-opener, als de waarden worden<br />
aangesneden die in de cultuur besloten liggen.<br />
In het leergedrag worden studenten tegelijkertijd gesocialiseerd in de Britse cultuur.<br />
Voor velen van hen is het nieuw dat door de docenten een grote mate van<br />
zelfwerkzaamheid wordt verwacht. Vooral studenten uit China en andere Aziatische<br />
landen nemen eerder hun leidinggevende als voorbeeld voor hun gedrag in plaats<br />
van zelf te komen met innovatieve voorstellen voor problemen in organisaties.<br />
105
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Deze studenten zijn vaak, meer dan hun Britse collega’s, respectvol tegenover leerkrachten<br />
en er wordt opgekeken tegen de status van docent. Dit kan enerzijds leiden<br />
tot een passiviteit en op een schoolse manier opvolgen van instructies of, anderzijds,<br />
het reflecteren op verschillen tussen hun eigen cultuur en de Britse cultuur en daardoor<br />
een bredere kijk op culturen in het algemeen. In sommige gevallen kan men<br />
zelfs iets ontwaren van een ‘global mindset’. Voorop gesteld dat studenten eigenlijk<br />
al meer dan gemiddeld openstonden voor andere culturen.<br />
Door de interactie met studenten vanuit andere culturen doen zij echter niet alleen<br />
meer kennis van, en inzicht in andere culturen op, maar kunnen ze vaak ook<br />
beter reflecteren op hun eigen cultuur en worden ze zich daardoor ook meer bewust<br />
van de eigenheid van hun eigen cultuur. Onderwijs wordt zo een echte proeftuin<br />
voor interculturele interactie, zoals dat in het bedrijfsleven steeds meer bepalend<br />
wordt.<br />
3.Tot slot<br />
Vanwege deze unieke ervaringen waardeer ik mijn huidige werkplek zo zeer. Ik<br />
realiseer me eveneens dat het denken in termen van organisatie en beleid vanuit<br />
mijn Tilburgse ervaring een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan mijn kijk op<br />
onderwijs. Sommigen van ons richtten zich vooral op aspecten van medezeggenschap<br />
en de besturing van organisaties – zoals Jules van Dijck en ik. Anderen,<br />
zoals Ton, richtten zich op kwaliteit en kwaliteitsbeleid. Bij al ons onderwijs waren<br />
we ons echter terdege bewust van de noodzaak van internationalisering en deden<br />
we daarmee onze prille ervaringen op.<br />
Tot slot blijft de vraag, in hoeverre bij MBA’s, en met name in het VK, internationalisering<br />
optreedt en in hoeverre globalisering van het onderwijs zichtbaar is.<br />
Hoewel de aanspraak in het huidige MBA-onderwijs op globalisering eerder binnen<br />
bereik lijkt te liggen dan twintig jaar terug, overheerst er in de kwaliteitsborging<br />
en de inhoud van het onderwijs echter nog een nationale traditie. Uit het<br />
Britse voorbeeld spreekt eerder een export van nationale tradities van onderwijs<br />
dan een convergentie van nationale modellen. Alleen in de ervaring van studenten<br />
kan een internationalisering, en misschien zelfs globalisering werkelijk een kans<br />
krijgen.<br />
106
theMa 5<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Leid ze op tot verantwoordelijk gedrag<br />
107
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
108
De werkelijkheid is niet lineair<br />
Theo Camps<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
In 1996 verschijnt, veertien jaar na de eerste, de tweede editie van ‘Organisatieparadoxen’<br />
van Manfred Kets de Vries. In de inleiding memoreert hij de ontwikkelingen<br />
die de wereld heeft doorgemaakt gedurende die veertien jaar. De paradoxen<br />
in leiderschap plaatst hij tegen het gewijzigde werelddecor. De val van de<br />
Berlijnse muur, de opkomst van de Aziatische economieën, de opheffing van de<br />
apartheid in Zuid-Afrika de stormachtige groei van het internet en de crisis in het<br />
kapitalistische systeem zijn daarvan wel de belangrijkste. Deze ontwikkelingen<br />
hebben invloed op de eisen die aan leiderschap worden gesteld. Voor iedere organisatie<br />
is de afstand tussen global en local verkleind. Maatschappelijke - en<br />
marktverhoudingen zijn gewijzigd door de verbindingen via het world wide web<br />
en door de grotere hoeveelheid landen die een rol spelen in wereldwijde<br />
handelsbetrekkingen.<br />
Deze nieuwe verbindingen zorgen voor complexiteit en onvoorspelbaarheden in<br />
onderlinge verhoudingen en tussen gebieden. Waar tot dan toe lineair te typeren<br />
benaderingen domineerden breekt in toenemende mate het besef door dat deze<br />
positivistische redeneringen steeds minder verklaringskracht hebben. Systeembenaderingen<br />
die uitgaan van complexe gehelen leveren steeds meer bouwstenen<br />
voor nieuwe paradigma’s.<br />
Complexiteit en chaos zijn sleutelwoorden bij het formuleren van deze<br />
nieuwe paradigma’s.<br />
Emergence can be defined as the overall system behavior that stems from the interaction<br />
of many participants – behavior that cannot be predicted or even ‘envisioned’<br />
from the knowledge of what each component of the system does. (Baets<br />
2005 p 13). Baets en zijn mede-auteurs maken in deze publicatie een zoektocht<br />
naar de mogelijkheden voor lerende en kennisontwikkelende organisaties om de<br />
huidige tijd beter toegerust tegemoet te treden.<br />
Deze inzichten beïnvloeden de wijze waarop we over organisaties en leiderschap<br />
denken. In het eerste decennium van de 21ste eeuw is een versnelling in deze inzichten<br />
opgetreden door de opeenvolgende crises in economische, politieke,<br />
samenlevings- en bancaire systemen. De teleurstellingen over het leiderschap in<br />
de genoemde domeinen is groot. Op ieder front is bij het uitbreken van crises gebleken<br />
dat leiders persoonlijke doelstellingen boven de doelstellingen van de aan<br />
hun toevertrouwde verantwoordelijkheden hebben gesteld. Enron (Ken Lay),<br />
Ahold (Cees van der Hoeven), AbnAmro (Rijkman Groenink) en Bernard L.<br />
109
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Madoff Investment Securities LLC (Bernard Madoff) zijn evenvele voorbeelden<br />
van bedrijven en leiders die het spoor bijster zijn geraakt.<br />
In de documentairefilm ‘The Inside Job’ uit 2010 laat de maker Charles Ferguson<br />
zien welke rol immoreel gedrag heeft gespeeld in de crisis in het bankensysteem<br />
van de USA na 2000. Ferguson spreekt over een ‘systemic’ probleem omdat het<br />
niet gaat over ontspoorde eenlingen maar over een systeem dat immoreel gedrag<br />
leert, beloont, bevordert en reproduceert. <strong>Business</strong> schools dragen bij aan het gedrag<br />
dat in ‘The Inside Job’ aan de kaak wordt gesteld. <strong>Business</strong> school hoogleraren<br />
die in de film figureren laten dit op een ontluisterende manier zien.<br />
Traditioneel business school onderwijs staat daarmee ongeveer haaks op de<br />
ontwikkelingen in de samenleving. <strong>Business</strong> school onderwijs is gebaseerd op lineaire<br />
relaties, voorspelbaarheid en beheersing. Irrationaliteiten in leiderschapsgedrag<br />
en complexiteitsbenaderingen voor ondernemingen hebben daarin geen<br />
plaats. Hooguit komen ze voor in het hoofdstuk ‘ongewenste fenomenen’ of<br />
‘onvoorspelbaarheden’.<br />
Met deze constateringen bevind ik mij in het goede gezelschap van Henry<br />
Mintzberg. In 2004 verschijnt van hem ‘Managers, maar dan echte, over de zachte<br />
praktijk van het managen en de vorming van managers’.<br />
Verderop in deze publicatie schrijft Mintzberg over MBA opleidingen: ‘Ik heb in<br />
mijn betoog stapsgewijs een centraal punt aan de orde gesteld: dit ogenschijnlijk<br />
onschuldig diploma, dat mensen zogenaamd voorbereidt op de praktijk van het<br />
management, doet dit in de werkelijkheid niet; en waar het wel invloed uitoefent,<br />
heeft het in feite corrumperende gevolgen. Dit begint al tijdens de opleiding, en<br />
zet zich voort in de wijze van managen en in organisaties waarin dit plaatsvindt.’<br />
Hij verwijst naar de analytische en economische immoraliteit die onderdeel vormen<br />
van de bagage die MBA studenten meekrijgen. Ook noemt hij juridische corrumpering<br />
een van de ingrediënten van de traditionele MBA opleidingen.<br />
Juridische corrumpering is volgens hem ‘antisociaal gedrag onder de oppervlakte<br />
van het publieke besef, dat toch net binnen de grenzen van de wet blijft.’<br />
Veel van zijn bezwaren tegen traditionele MBA opleidingen hebben te maken met<br />
onvoldoende aandacht voor ethische vraagstukken. Dilemma’s die zijn gebaseerd<br />
op ‘wat wel deugt en wat niet deugt’ vormen de belangrijkste ingrediënten voor<br />
ethiek voor MBA-opleidingen. Managers moeten volgens hem meer kijken naar<br />
hun eigen praktijk en daarop reflecteren. Dat komt ten goede aan hun gevoel van<br />
betrokkenheid en zal er ook toe leiden dat zij meer verbinding krijgen met de ambachtelijke<br />
kant van het leidinggeven.<br />
110
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Interessant is de volgende constatering die Mintzberg (2004, p 151) doet: ‘Bij leiderschap<br />
gaat het niet om het nemen van intelligente beslissingen en het sluiten<br />
van steeds grotere transacties, en al helemaal niet om de kans er zelf beter van te<br />
worden. Leiderschap houdt in: andere mensen zover zien te krijgen dat ze zelf<br />
goede besluiten nemen en dingen beter doen. Met andere woorden, de positieve<br />
energie helpen vrijmaken die mensen van nature al bezitten…. Om dit te bereiken<br />
moet leiderschap legitiem zijn; het moet door degenen die geleid worden niet alleen<br />
worden aanvaard, maar ook gerespecteerd. De wil tot managen is onderworpen<br />
aan het recht om te managen.’<br />
Ik weet niet of Mintzberg bekend is met de theorie van Ronald Heifetz over ‘adaptive<br />
leadership’. In ieder geval komt deze auteur niet voor in de literatuurlijst van<br />
de publicatie waar ik uit citeerde. Heifetz zegt in essentie dat een combinatie van<br />
actie en reflectie noodzakelijk is om tot leiderschap te komen dat mensen raakt.<br />
Leiders die onvoldoende reflecteren en voornamelijk actiegericht zijn zullen er<br />
onvoldoende in slagen om degenen die worden geleid positief in beweging te krijgen.<br />
Veranderingen die mensen vragen om uit hun comfort zone te komen hebben<br />
alleen maar slaagkans wanneer vertrouwen in de leiding bestaat.<br />
Hoewel Heifetz een Harvard hoogleraar is vormt de business school van Harvard<br />
niet de eerste omgeving om te zoeken naar opleidingen waarin ethiek en de zachte<br />
kant van leidinggeven veel aandacht krijgt. Harvard <strong>Business</strong> <strong>School</strong> is een onderwijsomgeving<br />
die op basis van het traditionele rationele paradigma is gebouwd.<br />
Harvard en vergelijkbare business schools hebben daarmee bijgedragen aan een<br />
ongekende ontwikkeling van de westerse economieën in de vorige eeuw. Maar ze<br />
zijn tegelijkertijd verantwoordelijk voor de vorming van de leiders en managers die<br />
de reeks crises van het begin van de 21ste eeuw hebben veroorzaakt.<br />
In de traditionele business school wereld dringt het besef door dat de huidige aanpak<br />
van vraagstukken van samenleving, economie en onderneming niet meer effectief<br />
met lineaire schema’s te lijf kunnen worden gegaan. Inzichten vanuit chaos-<br />
en complexiteitsdenken worden in toenemende mate vertaald in onderdelen<br />
van de curricula. Voor Harvard University kwam op 18 oktober 2011 een fantastisch<br />
geschenk uit de hemel vallen dat een versnelling te weeg zal brengen in het<br />
hernieuwd opzetten van curricula en de bijbehorende onderwijsmethoden.<br />
Harvard University announced today that Rita E. and Gustave M. Hauser have given<br />
the University $40 million to support excellence and innovation in learning<br />
and teaching at Harvard.<br />
“Our gift is intended to support Harvard’s leadership at a very significant moment<br />
in higher education,” said Gustave Hauser, LL.B. ’53. “There is a whole generation<br />
111
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
of new students who require new teaching and learning methods. This project focuses<br />
Harvard’s enormous resources on making higher education more effective”<br />
De gift is niet alleen bedoeld voor de technologische vernieuwing van het onderwijs,<br />
maar zal ook gebruikt worden voor inhoudelijke vernieuwingen. De kans dat<br />
herinrichting van curricula onderwerpen zal bevatten die te maken hebben met<br />
de ethische kanten van management en leiderschap is groot. Naast de cognitieve<br />
inhoudelijke training zal ook de morele training onderdeel van het business<br />
school onderwijs gaan vormen. Voor de eerste stappen hoeven we niet te wachten<br />
op de besteding van het Hausergeld.<br />
Hoopvol is dat in 2009 een groep Harvard <strong>Business</strong> <strong>School</strong> graduates startte met<br />
het initiatief van een MBA eed. Een signaal dat deze groep studenten, ook zonder<br />
herziening van hun opleiding, maar op grond van eigen reflectie, de tekenen van<br />
de tijd heeft begrepen.<br />
Met deze eed grijpen ze terug op de klassieke drieslag van Aristoteles: logos, ethos en<br />
pathos; ofwel in een modernere variant: ‘klopt het’, ‘voelt het goed’ en ‘deugt het’.<br />
THE MBA OATH<br />
As a business leader I recognize my role in society.<br />
• My purpose is to lead people and manage resources to create value that no single<br />
individual can create alone.<br />
• My decisions affect the well-being of individuals inside and outside my enterprise,<br />
today and tomorrow.<br />
Therefore, I promise that:<br />
• I will manage my enterprise with loyalty and care, and will not advance my personal<br />
interests at the expense of my enterprise or society.<br />
• I will understand and uphold, in letter and spirit, the laws and contracts governing<br />
my conduct and that of my enterprise<br />
• I will refrain from corruption, unfair competition, or business practices harmful<br />
to society.<br />
• I will protect the human rights and dignity of all people affected by my enterprise,<br />
and I will oppose discrimination and exploitation.<br />
• I will protect the right of future generations to advance their standard of living<br />
and enjoy a healthy planet.<br />
• I will report the performance and risks of my enterprise accurately and honestly.<br />
• I will invest in developing myself and others, helping the management profession<br />
continue to advance and create sustainable and inclusive prosperity.<br />
112
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
In exercising my professional duties according to these principles, I recognize<br />
that my behavior must set an example of integrity, eliciting trust and esteem from<br />
those I serve. I will remain accountable to my peers and to society for my actions<br />
and for upholding these standards.<br />
This oath I make freely, and upon my honor.<br />
Wanneer ze vanuit de Harvard <strong>Business</strong> <strong>School</strong> even waren gaan buurten in<br />
Tilburg dan zouden ze al veel eerder op dit idee zijn gekomen. Ton Wentink is<br />
niet alleen een dierbare collega maar ook een heel complete leermeester voor zijn<br />
studenten. Ton heeft in de loop der jaren hele generaties doordrongen van het feit<br />
dat kennisontwikkeling en de ontwikkeling van normatiek hand in hand gaan.<br />
Ton, dank voor alle samenwerking en voor het vertrouwen dat je als Academic<br />
Director steeds hebt gegeven. Ik ga je missen bij <strong>TiasNimbas</strong>.<br />
Literatuur<br />
Baets, W. (ed) (2005). Knowledge management and management learning, extending<br />
the horizon of knowledge-based management. Dordrecht: Springer<br />
Science and <strong>Business</strong> Media.<br />
Heifetz, R. (1994). Leadership without easy answers. Cambridge: Harvard<br />
University Press.<br />
Kets de Vries, M. (1996). Organisatieparadoxen. Den Haag: Academic Service.<br />
Maturana, H. en F. Varela (1994). The tree of knowledge, The biological roots of<br />
human understanding. Frankfurt: Schertz Verlag.<br />
Mintzberg, H. (2004). Managers, maar dan echte, over de zachte praktijk van het<br />
managen en de vorming van manager. Schiedam: Scriptum.<br />
Read and Download the MBA Oath, binnengehaald op 28 november 2012 van<br />
http://mbaoath.org/about/the-mba-oath/<br />
Walsh, C. (18 oktober 2011). Education and innovation. Harvard Gazette.<br />
113
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
114
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Laakbaar handelen in systemisch perspectief:<br />
implicaties voor managementeducatie<br />
Sandra G.L. Schruijer<br />
We worden geconfronteerd met het ene schandaal na het andere: financiële crises,<br />
oplichting, fraude, en falend toezicht. Deze schandalen betreffen alle typen<br />
van organisaties en sectoren, variërend van bedrijven, publieke instanties, de<br />
katholieke kerk, de wereld van sport tot aan die van de entertainment. De focus<br />
ligt in eerste instantie vaak op schuldige individuen, zoals wetenschapper Stapel,<br />
entertainer Savile of wielrenner Armstrong. In tweede instantie wordt duidelijk<br />
dat er meerdere partijen bij de misstanden betrokken zijn: er blijkt sprake te zijn<br />
van meerdere daders, collega’s en/of leidinggevenden bleken de andere kant uit<br />
te kijken, en het toezicht faalde. De laakbare handelingen worden vervolgens<br />
gesitueerd in een bredere context waarin bepaalde prestatie indicatoren, naast<br />
beoogde gewenste effecten, ongewenst gedrag aanmoedigen dan wel ingrijpen<br />
ontmoedigen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de perverterende consequenties<br />
van outputfinanciering in het hoger onderwijs, waarbij er een gedeeld belang is<br />
om studenten te doen slagen (zie bijvoorbeeld Schruijer (2012)). Andere voorbeelden<br />
betreffen Enron (Cohan, 2002) en Long Term Capital Management,<br />
(Stein, 2003).<br />
Ondanks het systemische karakter van veel van deze misstanden, schandalen en<br />
crises bestaat de neiging de verantwoordelijkheid bij individuen te leggen zodat<br />
anderen kunnen worden vrijgepleit (die ondertussen hun eigen straatje schoonvegen).<br />
Gebrek aan intelligentie of aan strategisch inzicht wordt overigens veelal<br />
niet als oorzaak van de schandalen aangemerkt. Met de cognities van de daders en<br />
falende toezichthouders zit het kennelijk goed. Wel vallen termen als narcisme en<br />
zelfverrijking regelmatig. Echter, om het menselijk en organisatiegedrag te kunnen<br />
begrijpen en te veranderen, is het wezenlijk om organisaties en samenlevingen<br />
niet als een optelsom van individuen te beschouwen maar om meerdere systeemniveaus<br />
in de analyse (en interventie) te betrekken. Het zijn vooral politieke<br />
processen, machtsdynamiek en collusieve fenomenen die gepaard gaan met<br />
schandalen, crises en moreel verval. Zo wordt er opvallend vaak achteraf gesproken<br />
over de aanwezigheid van een ‘angstcultuur’.<br />
Toch wordt managementeducatie, zeker op business schools, vooral gekenmerkt<br />
door kennisoverdracht en dan met name kennis aangaande financiën, economie,<br />
strategie en marketing. <strong>Business</strong> schools zijn vooral gericht op de cognities van<br />
individuen. Dit is zichtbaar aan de inhoud van curricula maar ook bij de didactiek<br />
en examinering staat het individu centraal. Voor zover er ruimte is voor<br />
115
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
het doorgronden van de menselijke factor in organisaties beperkt zich dit tot een<br />
cursus Human Resources Management of een module persoonlijke vaardigheden.<br />
Het zijn de accreditatie-organen die individuele examinering afdwingen. De mens<br />
echter is een sociaal- emotioneel en spiritueel wezen, naast cognitief-rationeel.<br />
Wat als goed gedrag wordt gezien, bestaat uit datgene dat de relevante sociale context<br />
definieert, accepteert, tolereert en gedoogt. Colleges ethiek, waarin wordt<br />
gesproken over (de grondslagen en moraliteit) van kwalijk en ethisch gedrag is onvoldoende<br />
omdat het zo lijkt dat het ons niet kan overkomen, zolang we het maar<br />
snappen.<br />
Het is van essentieel belang dat managers inzicht krijgen in de sociaal-emotionele<br />
dynamiek van sociale systemen en hun rol daarin, om te beginnen met de groep.<br />
Hiertoe zou in de managementopleiding expliciete aandacht moeten worden besteed<br />
aan groepsdynamische processen. Ik bedoel hier overigens niet het werken<br />
met de modellen van Belbin (1981) of Myers-Briggs Type Indicator (MBTI, 1980)<br />
en de hierop gebaseerde instrumenten. Niet alleen bestaat er nauwelijks evidentie<br />
voor de beweringen over de relatie tussen de geponeerde ideale groepsdiversiteit<br />
(gebaseerd op individuele predisposities) en groepsprestatie; ook zijn de meetinstrumenten<br />
niet of nauwelijks gevalideerd. Verder wordt buiten beschouwing gelaten<br />
wat de aard van de groepstaak is (en de hiervoor gewenste dan wel benodigde<br />
diversiteit) en in welke context groepen functioneren. Bovenal leren betrokkenen<br />
niets over de dynamiek van groepen - individuen worden alleen bewust gemaakt<br />
van het feit dat mensen verschillen maar niet of en hoe met die verschillen te werken<br />
en welke groepsdynamische processen resulteren dan wel aanleiding gaven tot<br />
de aanwezige groepsdynamiek (zie Schruijer, 2013). Tenslotte is de emotionele betrokkenheid<br />
bij het invullen en bespreken van dergelijke vragenlijsten laag.<br />
Wat nodig is, is het scheppen van een reflectieve ruimte, gekenmerkt door een<br />
relatieve veiligheid, waarin managers hun ervaringen met elkaar kunnen delen,<br />
ervaringen die opgedaan zijn in situaties waarin ze zelf voor morele en sociale dilemma’s<br />
stonden, waarin ze onderhevig waren aan groepsdruk, gebukt gingen<br />
onder een angstcultuur, of zelf debet waren aan grensoverschrijdingen. Managers<br />
dienen gevoelig te worden gemaakt voor de sociale en emotionele basis van gedrag,<br />
ook dat van henzelf, als onderdeel van een groter sociaal systeem, dat functioneert<br />
in een bepaalde context. Hiertoe is het van belang dat er ook nieuwe en<br />
gezamenlijke ervaringen worden aangegaan en een gezamenlijke reflectie hierop<br />
plaatsvindt, met als doel ervan te leren. Door ervaringsleren leren we onszelf kennen<br />
als individuen met emoties, naast cognities, die ontstaan in sociale relaties. In<br />
plaats van praten over gedrag van anderen, in situaties waarbij we niet betrokken<br />
zijn, leren we zo onszelf en daarmee de mens vooral kennen.<br />
116
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Als voorbeeld noem ik de simulatie The Yacht Club (Vansina, Taillieu & Schruijer,<br />
1998; Schruijer & Vansina, 2007), welke als doel heeft te leren over het aangaan<br />
van (samenwerkings-)relaties over organisatiegrenzen. Deze simulatie wordt al<br />
meer dan vijftien jaar gespeeld voor (onder meer) de opleiding Master in<br />
Management and Organisation van <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong>. Gedurende iets<br />
meer dan een dag hebben 30 à 40 deelnemers de kans met elkaar te onderzoeken<br />
wat de interafhankelijkheden zijn tussen partijen die betrokken zijn in regionale<br />
ontwikkelingsproblematiek en of samenwerking zinvol is. Of ze tot afspraken<br />
komen of niet is geheel aan hen. De tweede dag wordt besteed aan de reflectie op<br />
hoe een en ander heeft kunnen gebeuren. Deelnemers leren hoe emotionele processen,<br />
die vaak niet bewust zijn, van invloed zijn op de sociale dynamiek.<br />
Irrationeel gedrag blijkt emotionele oorzaken te hebben. En ze leren hoe harmonieuze<br />
samenwerking een uitdrukking van onderliggende rivaliteit kan zijn.<br />
Bovendien leren ze zichzelf en anderen te zien als onderdeel van een groter geheel,<br />
waarbij gedrag een uiting kan zijn van persoonlijke eigenschappen, maar<br />
ook het gevolg kan zijn van een organisatie-identiteit of belang en zelfs een uiting<br />
kan zijn van collectieve spanning.<br />
Dit is maar een voorbeeld van wat er gedaan kan worden in managementeducatie<br />
om managers het belang van sociale en emotionele processen, systemisch kijken<br />
en gezamenlijke reflectie te doen inzien. Naast simulaties van groeps-, organisatie-<br />
en interorganisationele dynamiek, kan er meer in groepsverband worden<br />
gewerkt (aan studieprojecten, of ten behoeve van intervisie) waarbij ook de groepsprocessen<br />
onderwerp van gezamenlijke studie en reflectie zijn. Hierbij is de rol van<br />
een procesadviseur of groepstrainer uitermate zinvol. Te denken valt zelfs aan het<br />
aanbieden van een meerdaagse, residentiële werkconferentie, begeleid door een<br />
groepsdynamisch geschoolde staf (zie bijvoorbeeld Bridger, 2001). Ten slotte kunnen<br />
de standaardbijeenkomsten ten behoeve van de colleges beter worden benut,<br />
door ruimte te bieden om bewust te worden van de groeps- en organisatiedynamische<br />
processen die zich uiteraard ook in klassikaal onderwijs afspelen, om deze vervolgens<br />
actief te bespreken in regelmatig terugkerende reviewsessies (Vansina,<br />
2005).<br />
<strong>Business</strong> schools zijn, gepositioneerd tussen universitair onderzoek enerzijds en<br />
de praktijk van managers anderzijds, een ideale plek om managers middels ervaringsleren<br />
de dynamische processen van sociale systemen te helpen doorgronden.<br />
Het betekent wel dat intensievere werkvormen dienen te worden omarmd, dat er<br />
gekwalificeerde docenten kunnen worden ingezet, en dat zowel de business<br />
school als de cliënt bereid zijn zich niet meer (alleen) tevreden te stellen met abstracte<br />
theorieën of simpele vaardigheidstrainingen.<br />
117
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Literatuur<br />
Belbin, M. (1981). Management teams: Why they succeed or fail. Oxford: Heinemann.<br />
Bridger, H. (2001). The working conference design. In G. Amado & A. Ambrose<br />
(Eds.), The transitional approach to change. Londen: Karnac (pp. 137-160).<br />
Cohan, J.A. (2002). “I didn’t know” and “I was only doing my job”: Has corporate<br />
governance careened out of control? A case study of Enron’s information myopia.<br />
Journal of <strong>Business</strong> Ethics, 40, 275-299.<br />
Myers-Briggs, I. (1980). Gift differing: Understanding personality type. Davies-<br />
Black Publishing.<br />
Schruijer, S. (2012). Venalism in higher education: A systems-psychodynamic<br />
perspective. Paper gepresenteerd op OPUS, November, Londen.<br />
Schruijer, S. (2013). Are we losing the group in the study of group dynamics?<br />
Three illustrations. In L. Vansina (Ed.), Humanness in organisations. Londen:<br />
Karnac (in druk).<br />
Schruijer, S., & Vansina, L. (2007). Werken over organisatiegrenzen: Theorie en<br />
praktijk. M&O, 203-218.<br />
Stein, M. (2003). Unbounded irrationality: Risk and organizational narcissism at<br />
Long Term Capital Management, Human Relations, 56, 523-540.<br />
Vansina, L. (2005). The art of reviewing. In G. Amado & L. Vansina, L. (Eds.), The<br />
transitional approach in action. Londen: Karnac (pp. 227-254).<br />
Vansina, L., Taillieu, T., & Schruijer, S. (1998). ‘Managing’ multiparty issues:<br />
Learning from experience. In W. Pasmore & R. Woodman (Eds.), Research in<br />
Organizational Change and Development (Vol. 11), JAI Press (pp. 159-183).<br />
118
Mores leren<br />
Marc Vermeulen<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
“De ‘wetenschap’ van het marktisme werd en wordt gepredikt aan de businessschools<br />
en managementopleidingen van universiteiten. <strong>Business</strong>schools zijn weinig meer<br />
dan de intellectuele bordelen van de universiteit. Immers, vrijwel iedereen die erbij<br />
betrokken is, komt er eerlijk voor uit dat hij alleen voor het geld ‘wetenschap’ bedrijft.”<br />
Socioloog Abram de Swaan geciteerd in de Volkskrant van 12 februari 2012.<br />
Introductie<br />
De analyse van De Swaan is simpel en (dus) populair: in zowel de publieke als de<br />
private sector zijn allerlei zaken fout gegaan door het gedrag van amorele en incompetente<br />
managers. Die werden opgeleid in business schools, dus dat moeten<br />
dan wel bronnen van verderf zijn. In deze bijdrage, geschreven bij gelegenheid<br />
van het afscheid van collega Ton Wentink, wil ik De Swaan van repliek dienen:<br />
zijn ongelijk wordt namelijk bewezen door het werk van mensen als Ton die in<br />
zijn jarenlange bijdrage aan deze business school gezocht heeft naar en gedoceerd<br />
heeft over mechanismen om onderneming en instellingen integer, transparant en<br />
correct te laten handelen.<br />
Toch neemt dat niet weg dat business school wel wat uit te leggen hebben als het<br />
gaat om de ethiek van het handelen in de top van organisaties, de erosie van gezag<br />
van instituties en het maatschappelijk sentiment dat er in de top alleen gegraaid<br />
wordt. Ik wil eerst een korte analyse maken van deze ontwikkelingen en vervolgens<br />
de vraag beantwoorden wat dit betekent voor het onderwijs dat we verzorgen<br />
bij <strong>TiasNimbas</strong>.<br />
Vier verklaringen<br />
Grofweg liggen er vier verklaringen op tafel voor de toenemende kritiek op<br />
maatschappelijke instituties en organisaties. De eerste is vermoedelijk de meest<br />
bekende: te grote nadruk op het scheppen van aandeelhouders waarden gekoppeld<br />
aan verkeerde prikkels in het (top-) management sturen het economisch systeem<br />
de verkeerde kant op. Via denkbeelden over new public management is deze<br />
handelwijze ook doorgedrongen in het publieke domein. Ten tweede is er sprake<br />
van een dramademocratie (Elchardus, 2002). De democratie wordt ‘volkser’ waardoor<br />
er meer behoefte ontstaat aan snelle uitspraken en dramatische vertogen:<br />
democratie als vermaak voor het volk, wat zouden de oude Grieken hiervan vinden?<br />
In ieder geval kunnen we voor Nederland constateren dat de politieke flanken<br />
(SP en PVV) veel beter bezet zijn dan ooit te voren. Tel daar bij op de rol van<br />
social media: iedereen heeft een oneindige mogelijkheid om mee te genieten van<br />
119
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
wat er gebeurt in bestuurskamers, directiekantoren en klaslokalen: ze zijn zo glazen<br />
huizen geworden. Als derde mogelijke verklaring maakt de bestuurskundige<br />
analyse van de Leidse bestuurskundigen Bovens en Wille (2010) duidelijk dat de<br />
frustratie over het niet bij de top kunnen behoren in Nederland toeneemt. Waar<br />
in de vorige generatie daarvoor altijd nog een extern excuus aangevoerd kon<br />
worden (geboren in het verkeerde nest, een meisje zijn), heeft de onderwijsexpansie<br />
er voor gezorgd dat iedereen die talenten heeft, die ook kan verzilveren. Als je<br />
desondanks niet op het pluche belandt, moet je de hand kennelijk in eigen boezem<br />
steken. In dat geval is objectieve statusstijging moeilijker en helpt het om de hoger<br />
gesitueerden van hun voetstuk te verjagen: het zijn immers louter zakkenvullers<br />
en de gewone man wordt door hen bedonderd. Deze frustratie wordt wel ‘witte<br />
woede’ genoemd en vooral toegeschreven aan de blanke lagere middenklasse, niet<br />
toevallig de electorale basis van zowel SP als PVV. De laatste verklaring is dat in<br />
de hele westerse wereld mensen rationeler en individualistischer worden (Welzel<br />
2006). Een bankier of bestuurder die als boodschap heeft ‘gelooft u me nu maar<br />
het is het beste voor ons allemaal’, krijgt er de handen niet meer voor op elkaar.<br />
Betekenis voor ons onderwijs aan business schools<br />
Bij business schools leiden we managers en bestuurders op die in een steeds<br />
kritischer daglicht komen te staan. Uiteraard moeten we onze werkpraktijken<br />
daarom aanpassen aan de nieuwe eisen die dit stelt. In de kern komt dit er mijns<br />
inziens op neer dat we een meer op waarden gebaseerd curriculum moeten aanbieden.<br />
Kennis en vaardigheden blijven onverminderd belangrijk, maar het is met<br />
name het aspect van de morele afweging dat meer aandacht moet krijgen. Veel<br />
van de recente affaires zijn terug te brengen tot een gebrekkige morele afweging<br />
die in de top van organisaties gemaakt werd: men liet zich leiden door eigen belang,<br />
was onvoldoende op de hoogte van waardenconflicten die in de omgeving<br />
speelden of de waarden van de top spoorden niet met de waarden van de voet van<br />
de organisatie. Als een les duidelijk is geworden, dan is het dat het besturen van<br />
een bank, een hogeschool of een woningbouwcorporatie naast een technische opgave<br />
vooral een morele opgave is. Hoe kunnen we in onze opleidingen mensen<br />
daar beter op voorbereiden? Hoe kunnen we leidinggevenden in morele zin<br />
competent(er) maken?<br />
Beroepsmatig handelen van mensen blijkt uit een samenhangend pakket van<br />
meer en minder zichtbare onderdelen te bestaan. Spencer & Spencer (1993) gebruiken<br />
hier de metafoor van de ijsberg voor: het zichtbare deel bestaat uit kennis<br />
en vaardigheden (blijkend uit diploma’s) en uit het kennelijke vermogen deze toe<br />
te passen (zoals bijv. blijkt uit een CV). De motieven die ten grondslag liggen aan<br />
dit handelen zijn veel minder zichtbaar, ze bevinden zich onder de waterlinie.<br />
Daarin zijn 2 niveaus te onderscheiden: net onder de waterlinie zitten waarden,<br />
120
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
normen, overtuigingen en praktijktheorieën: we zijn ons er niet voortdurend van<br />
bewust van, maar met enige moeite (bijvoorbeeld tijdens een assessment) kunnen<br />
we ze ‘boven water’ brengen. Diep daar onder ligt een laag van persoonlijkheidskenmerken,<br />
diep verankerde morele opvattingen, angsten en verlangens.<br />
We zijn ons er zelf vaak maar amper van bewust, laat staan dat we die onderste<br />
laag gemakkelijk tonen aan anderen.<br />
Die ijsberg van Spencer en Spencer heeft verregaande consequenties voor de inrichting<br />
van ons curriculum. Dat wat gemakkelijk zichtbaar is (boven water) leent<br />
zich om gecodificeerd te worden in handboeken, collegereeksen en examenprocedures.<br />
Doordat het zichtbaar is, wordt het bespreekbaar en leerbaar. Het gros van<br />
wat wel aangeduid wordt als het formele curriculum van opleidingen bestaat hier<br />
uit. De overtuigingen die net onder de waterlinie liggen zijn al moeilijker in een<br />
leerplan aan te brengen: je moet met elkaar letterlijk meer de diepte in willen gaan<br />
en daarvoor moet je elkaar langer en intensiever willen kennen. Dat lukt ons na<br />
verloop van tijd met onze deelnemers ook wel: we investeren in een goed groepsklimaat<br />
waarin we dit gesprek kunnen voeren.<br />
Van de diepste laag is het de grote vraag of we daar überhaupt bij kunnen komen.<br />
Diep verankerde morele opvattingen worden in de vroege kinderjaren gevormd<br />
en daar verander je nadien niet zo veel meer in. Daarnaast is er een deel dat te<br />
maken heeft met angsten en verlangens die we het liefst diep verborgen houden<br />
en vaak alleen in meer therapeutische settings aan de orde kunnen komen.<br />
Dilemma voor de business schools<br />
Het dilemma waar we als business schools voor geplaatst worden, is dat het grotere<br />
appèl op moraliteit meer onder dan boven de waterlinie tot acties moet leiden:<br />
zeker kan kennis over morele kwesties en het oefenen met het omgaan daarmee,<br />
bijdragen aan sterkere morele praktijken. Maar de echte veranderbaarheid van<br />
morele posities is lastiger en raakt aan die dieper liggende lagen in competentie.<br />
Vermoedelijk is onze opgave om daar meer te selecteren dan te leren: we kunnen<br />
in onze opleidingen wel zichtbaar maken of mensen over de juiste mores beschikken,<br />
maar we kunnen die niet echt beïnvloeden. Dat betekent dat we deelnemers<br />
moeten plaatsen in contexten waarin het er ‘moreel op aankomt’, dat we moeten<br />
observeren hoe ze zich daarin handhaven en dat we daar kwalificerende oordelen<br />
over moeten durven geven.<br />
Het grote belang van het werk van Ton Wentink aan onze business school is zijn<br />
niet aflatende aandacht voor de kwaliteitsdimensie van organisatieprocessen; niet<br />
alleen ‘hoe organiseer je het goed’, maar zeker ook ‘hoe organiseer je het goede’.<br />
Hij vult dat in zijn onderwijs en zijn publicaties in door een meer geformaliseerde<br />
121
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
benadering (systemen, boven de waterlinie). Die benadering biedt een noodzakelijke<br />
maar geen voldoende voorwaarde voor integer handelen in organisaties.<br />
Cruciaal is dat we deelnemers leren werken met het spel tussen formele en informele<br />
regelsystemen, waarbij de laatste feitelijke het verschil uit maken en de<br />
eerste de randvoorwaarden bieden. De Amerikaanse psychologen Barry Schwartz<br />
en Ken Sharpe (2010) gebruiken de metafoor van het jazzcombo hiervoor. Zo’n<br />
combo hanteert een minimale partituur die nodig is om daarom heen in vrijheid<br />
maar verantwoord te improviseren. Zij spreken over practical wisdom als een<br />
combinatie van kennis en de wil en het vermogen om die kennis op een moreel<br />
wijze manier aan te wenden.<br />
Die informele component is lastiger aan te brengen in onze opleidingen maar in<br />
toenemende mate cruciaal voor de vorming van topmanagers en bestuurders. Ik zie<br />
daarom vier belangrijke aanbevelingen en uitdagingen voor ons werk bij <strong>TiasNimbas</strong>:<br />
1. We moeten diepgaandere ontmoetingen met elkaar aangaan en dat vergt meer<br />
didactische variëteit in onze aanpak.<br />
2. We zullen selectiever moeten zijn in wie we toelaten, en duidelijk moeten zijn<br />
als we geen vertrouwen hebben kunnen ontwikkelen in iemands morele competenties,<br />
ook al is dat in een commerciële business school misschien niet best<br />
voor de (korte termijn) klandizie.<br />
3. Het verder expliciteren van ons unieke Tilburgse waardenprofiel is noodzakelijk<br />
maar ook kansrijk. We zouden daarbij terug kunnen grijpen op de traditie van<br />
de Tilburgse universiteit en de grondbeginselen van mensen als Cobbenhagen<br />
die onze universiteit opgericht hebben.<br />
4. Docenten moeten rolmodellen zijn, er zijn sterke aanwijzingen dat daarin een<br />
belangrijk leermoment voor beroepsethisch handelen ligt. Dat betekent dat we<br />
elkaar als collega’s meer moeten bevragen op onze eigen waardenposities en<br />
daaruit een gemeenschappelijk esprit de corps moeten vormen.<br />
Ik heb het Ton Wentink niet gevraagd, maar ik vermoed dat hij in deze agenda<br />
een voortzetting van zijn eigen gedachtegoed zal zien, en terecht.<br />
122
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Referenties<br />
Bovens,M. & A.Wille (2010) Diploma-democratie. Amsterdam:Bert Bakker.<br />
Elchardus, M. (2002) De dramademocratie Tielt: Lannoo<br />
Schwartz, B. en K. Sharpe (2010). Practical Wisdom. The right Way to Do the<br />
Right Thing New York:Riverhead Books/Penguin.<br />
Spencer,L. & S. Spencer (1993).Competence at Work. New York: Wiley.<br />
Welzel, C. (2006) ‘A Human Development View on Value Change Trends (1981-<br />
2006)’ geciteerd in OECD (2008). Trends shaping education 2008 edition.<br />
Paris: OECD<br />
123
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
124
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Verantwoordelijke bedrijfsrapportage<br />
Philip Joos<br />
Mondige wereld<br />
Op 6 december 2012 kondigde Starbucks aan dat het een fors bedrag van meer<br />
dan 20 miljoen pond belastingen zou betalen aan de Britse belastingsdienst. De<br />
aankondiging kwam er na een oproep van UK Uncut bij de consumenten om<br />
Starbucks te boycotten voor het niet betalen van belasting in het Verenigd<br />
Koninkrijk, ondanks een omzet in dat land van ruim een half miljard pond.<br />
Starbucks draagt daarmee niet bij tot de Britse maatschappij die zwaar te leiden<br />
heeft onder de huidige crisis. Een jaar eerder kondigde het hoofd van ING, Jan<br />
Hommen, aan afstand te doen van zijn bonus van 1 miljoen euro. De publieke<br />
aankondiging kwam er na een uiterst negatieve reactie van de ING klanten op de<br />
bonusaankondiging, die begonnen waren met het afsluiten van hun ING rekeningen.<br />
Hoe kon het toch dat een bank die overeind was gebleven door massale steun<br />
van de overheid en door het personeel te laten inleveren zulke riante vergoedingen<br />
kon uitbetalen aan het top management. In datzelfde jaar kwam door een artikel<br />
in de New York Times aan het licht dat het 26 miljard winstmakende Apple<br />
de iPhones en iPads laat vervaardigen in Chinese fabrieken waar nog steeds 19e<br />
eeuwse arbeidstoestanden heersen met o.a. zeven daagse werkweken, onbetaalde<br />
overuren, en arbeiders die de korte nachten samen doorbrengen in overvolle<br />
slaapzalen. Een jaar later meldde de consumentenorganisatie SumofUs.org nog<br />
steeds aanhoudend massaal arbeidsmisbruik bij de productie van de iPhone5.<br />
Bovenstaande voorbeelden geven aan dat ondernemingen steeds vaker worden<br />
gewezen op hun maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden ten aanzien van<br />
de werknemers, milieu, maatschappelijke bijdrage, en bestuurlijke inrichting.<br />
Het zijn niet enkel de traditionele beleggers (meestal vertegenwoordigers van de<br />
institutionele fondsen) of bankiers die ondernemingen hierop wijzen, maar in<br />
toenemende mate NGOs, consumenten, personeelsleden en kleine beleggers.<br />
Het uitblijven met gepaste antwoorden op de vragen en commentaren van deze<br />
diverse belanghebbenden (stakeholders) leidt voor ondernemingen vaak tot verminderde<br />
productomzet, lagere aandeelwaarde, en toenemend financieel en operationeel<br />
risico. De traditionele financiële bedrijfscommunicatie aan de hand van financiële<br />
jaarverslagen of kwartaalrapportages, met vooral een nadruk op een<br />
bespreking van de financiële prestaties in de afgelopen periode en de verwachtingen<br />
voor het volgende kwartaal, blijkt in toenemende mate niet meer te werken in<br />
een bedrijfsomgeving met een bredere en meer actieve groep van belanghebbenden.<br />
Ontoereikende rapportages van genoteerde ondernemingen resulteren in<br />
verhoogde risico’s, afnemende beurskoersen en toenemende koersvolatiliteit.<br />
125
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De moderne communicatiekanalen zoals internet gebaseerde social media, allerhande<br />
blogs, en webpagina’s van maatschappelijke groeperingen, dragen bij tot<br />
de razendsnelle en vaak wereldwijde impact van informatie over bedrijfsvoering.<br />
Via een aantal kliks kunnen aandelenpakketten snel worden verhandeld in de internationale<br />
markten, en dat bijna de klok rond. Onetische of onverantwoordelijke<br />
bedrijfsvoering of een vermoeden daarvan kan snel worden afgestraft op de<br />
kapitaalmarkten.<br />
Wat zegt de wetenschap?<br />
Wetenschappelijk accounting onderzoek (mijn eigen discipline sinds 1992)<br />
brengt de informatie-uitwisseling tussen bedrijven en belanghebbenden systematisch<br />
in kaart. Sinds eind jaren 1960 heeft deze toegepaste economische discipline<br />
zich vanuit de Verenigde Staten ontwikkeld om verklaringen en voorspellingen<br />
te formuleren rond de informatiewaarde van financiële rapportage. Uit<br />
talrijke publicaties is gebleken dat de kwaliteit van de externe verslaglegging onlosmakelijk<br />
is verbonden met drie elementen: de partijen die vragen naar bedrijfsinformatie<br />
(banken, aandeelhouders, analisten, auditors, enz.), de regelgevende<br />
en rechterlijke autoriteiten, en de economische conditie (recessies zorgen voor andere<br />
informatievragen). Ter illustratie kan het effect van bankiers worden gegeven<br />
op de kwaliteit van winstrapportage. Bedrijven die hun operaties met behulp van<br />
bankschulden financieren gaan op een andere manier winstinschattingen maken<br />
dan pure eigen vermogen bedrijven. Dit komt uit de vraag van banken om zo snel<br />
mogelijk potentiële verliezen uit de verslaglegging te weten te komen, aangezien<br />
ze daarmee beter schuldherschikkingen of aanpassingen kunnen doorvoeren.<br />
Over de jaren heen is de regelgeving onder druk van banken zodanig geëvolueerd<br />
dat (potentiële) verliezen sneller worden weerspiegeld dan winsten, ook wel<br />
gekend is als het voorzichtigheidsprincipe. Samenlevingen waarin banken een<br />
minder uitgesproken rol hebben, zullen als gevolg andere verslagleggingsprincipes<br />
hanteren. In de vorige eeuw is verslaglegging en de reglementering en toezicht<br />
geëvolueerd ten gunste van de financieel kapitaalverschaffers (banken en<br />
aandeelhouders). Vooral de crash van 1929 en de daaropvolgende recessie van de<br />
jaren 1930 hebben ertoe geleid dat de overheid uitgebreid controle ging uitoefenen<br />
op de kapitaalmarkten en banken, en dus ook op de externe verslaggeving door de<br />
commerciële bedrijven. Het heeft nog 70 jaar gekost vooraleer Europa besliste om<br />
een uniforme externe verslaggeving op te leggen aan Europese bedrijven. Dit gebeurde<br />
door de International Financial Reporting Standards (IFRS) in 2005 verplicht<br />
te maken voor beursgenoteerde ondernemingen (niet beursgenoteerde<br />
ondernemingen mogen op vrijwillige basis IFRS toepassen). De politieke en economische<br />
unie, samen met een eengemaakte munt en een groter centraal<br />
Europees toezicht waren de noodzakelijke voorwaarden om tot de invoering van<br />
IFRS over te gaan.<br />
126
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De nieuwe bedrijfsorde<br />
De recente financieel-economische crisis, de massale overheidsredding van de<br />
banken, en de buitenproportionele overheidsschulden hebben de laatste jaren<br />
sterke vraagtekens gesteld bij de rol van de overheid. Daar waar het antwoord op<br />
de recessie en de massale werkloosheid van de jaren 1930 een grotere rol voor de<br />
overheid was, is dit sinds 2008 niet meer mogelijk. Er is reeds enige tijd een privateriseringsbeweging<br />
aan de gang, en tewerkstelling wordt voornamelijk uit de<br />
privésector gevoed. Ze staan niet meer in voor de primaire tewerkstelling, voor de<br />
grootste investeringen in een beter milieu, of voor pensioen en zorgvoorzieningen.<br />
Overheden hebben een faciliterende rol gekregen en zorgen voor een efficiënte<br />
en ondernemingsvriendelijke regelgeving. Bij sociale fricties, zoals bv. de<br />
recente sluiting van een belangrijke vestiging van Ford in Belgisch Limburg (waarbij<br />
11000 banen verloren gaan in de regio), treedt de overheid op als sociaal bemiddelaar,<br />
en kan het nieuwe private tewerkstellingsinitiatieven stimuleren.<br />
In een recent Harvard <strong>Business</strong> Review artikel poneren Porter en Kramer de notie<br />
van “shared value”, verwijzend naar bedrijven die strategisch en financieel voordeel<br />
halen door maatschappelijke doelen na te streven in hun bedrijfsvoering. Zo<br />
is het voordelig om te zorgen voor een veilige en gezonde tewerkstelling (met de<br />
nodige investeringen), voor een milieuvriendelijke productie, voor de nodige voorzieningen<br />
na de tewerkstelling (pensioenen), voor het juiste niveau van opleidingen<br />
en onderwijs, enz. Investeren in de regionale maatschappelijke omgeving<br />
loont. In feite komt het vaak neer op het opnemen van een maatschappelijke verantwoordelijkheid,<br />
zonder dit steeds door te rekenen aan andere partijen of de<br />
overheid. Slechts op die manier is er een duurzame bedrijfsvoering mogelijk. Het<br />
vervaardigen van milieubelastende of onetische producten, de systematische uitbuiting<br />
van personeel, en het vermijden van bedrijfsbelastingen zijn simpelweg<br />
niet duurzaam.<br />
Geïntegreerde rapportering<br />
Al eeuwenlang is de evolutie van de verslaglegging gekoppeld aan die van de<br />
bedrijfscontext. Aangezien bedrijven hun waardecreatie meer en meer halen vanuit<br />
de shared value gedachte (en niet meer uitsluitend op basis van financiële winstmaximalisatie<br />
voor de kapitaalverschaffers), is daar ook een aangepaste rapportagevorm<br />
voor nodig. Diverse belanghebbenden willen weten hoe bedrijven<br />
presteren op vlak van personeelsbeleid (hoe geëngageerd zijn de werknemers, wat<br />
zijn de investeringen in opleidingen en gezondheidsvoorzieningen), op vlak van<br />
milieu (CO2 uitstoot, gebruik van hernieuwbare energie), op vlak van verantwoordelijk<br />
bestuur (loonsverdeling, managementverloning, effectiviteit van toezicht).<br />
Deze ESG (environment, social, governance) rapportage gebeurt momenteel<br />
nog hoofdzakelijk op vrijwillige basis. De traditionele financiële jaarverslagen<br />
127
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
worden af en toe voorzien van CSR (corporate social responsibility) of MVO<br />
(maatschappelijk verantwoord ondernemen) appendices. Maar de meer effectieve<br />
manier van verslaggeving integreert de financiële, strategische en MVO verslagen.<br />
Niet onbelangrijk is de mate van vergelijkbaarheid met andere sectorgenoten<br />
(zowel nationaal als internationaal), de betrouwbaarheid en consistentie (geverifieerd<br />
door onafhankelijke derde partijen zoals auditkantoren). Dit vergt een<br />
gecoördineerde aanpak op internationaal niveau, samen met de huidige regelgevende<br />
instanties. De komende 10 jaar zullen doorslaggevend zijn in de vormgeving<br />
van zulke nieuwe rapporteringsprincipes.<br />
<strong>TiasNimbas</strong> en Ton<br />
Bovenstaande trends in bedrijfsvoering en rapportage komen ook in diverse opleidingen<br />
binnen <strong>TiasNimbas</strong> aan bod. Als top business school heeft <strong>TiasNimbas</strong> de<br />
verantwoordelijkheid om de managers van vandaag, maar ook die van morgen<br />
vertrouwd te maken met de nieuwste inzichten in maatschappelijk verantwoord<br />
ondernemen en trends in communicatie daarover. Sinds mijn aanstelling als academic<br />
dean (momenteel vice dean) in september 2010 heb ik het voorrecht gehad<br />
regelmatig met collega Wentink te converseren over de toekomst van managementonderwijs.<br />
Ton stond aan de start van <strong>TiasNimbas</strong> en leidt sinds 25 jaar de<br />
meest succesvolle management opleiding (MMO). Ik vond het buitengewoon verrijkend<br />
om Ton heel actief aan het woord te zien tijdens de faculty meetings wanneer<br />
het ging over het onderwijsmodel, of de visie en strategie van de school. Ton<br />
gaf hierbij vaak ongezouten zijn mening. Maar onder de kritische schil schuilt een<br />
ware passie voor het vak en een warm hart voor de school. We zullen je missen!<br />
128
theMa 6<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Managers dienen het denken te durven<br />
129
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
130
Lieve managers …<br />
René ten Bos<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
… al jaren geef ik les aan jullie, niet alleen bij <strong>TiasNimbas</strong>, de club van Ton, maar<br />
ook elders. Jullie zitten in grote zalen van congrescentra, maar ook in kleine<br />
kamertjes van kastelen en chique buitenoorden, allemaal plekken waar ik normaal<br />
gesproken nooit zou komen, maar waarmee ik dankzij jullie toch vertrouwd<br />
ben geraakt.<br />
Het maakt jullie overigens niet zoveel uit waar je zit, als je maar een dag goed<br />
beziggehouden wordt. Ik wil het daar eens met jullie over hebben. Wat bedoelen<br />
we hier met ‘bezighouden’? Jullie zeggen dat jullie het leuk vinden “aan het denken<br />
te worden gezet”. Niemand heeft mij ooit gezegd dat ik hem of haar aan het<br />
denken zette, behalve jullie. Het geeft mij het gevoel dat jullie als enigen een soort<br />
schakelaar hebben en dat ik die dan indruk om jullie aan het denken te krijgen.<br />
Nu moeten jullie weten dat denken wel een behoorlijk moeilijk ding is. We doen<br />
het lang niet altijd. Jullie niet, ik niet. Denken is volgens mij dus een relatief zeldzaam<br />
iets. Kun je wel zeggen dat het ‘iets’ is? Of een ‘ding’? Anders gezegd, wat<br />
gebeurt er eigenlijk met jullie als jullie denken of aan het denken worden gezet?<br />
Denken komt in mij alleen maar tot stand als ik geschokt ben of als ik pijn heb.<br />
Het gebeurt maar heel zelden dat ik denken als zodanig opwindend vind. Meestal<br />
is het vervelend of saai. Toch kan ik er niet van slapen of raak ik er door afwezig,<br />
iets waar mijn kinderen vaak over klagen. Hoe het ook zij, jullie waarderen denken.<br />
Jullie zeggen immers dat jullie blij zijn als ik jullie aan het denken heb gezet.<br />
Ik weet dit, omdat sommigen van jullie dit op evaluatieformulieren schrijven.<br />
Maar misschien is denken wel een beetje ouderwets. Ik moet een omweg maken<br />
naar de filosofie om duidelijk te maken wat ik hiermee bedoel.<br />
Er is een oude filosofische gedachte, die ons wijs wil maken dat wij denkende dieren<br />
zijn, waarmee dan doorgaans bedoeld wordt dat ons hele wezen bestaat in denken.<br />
Misschien hebben we daarom in de alledaagse omgang met elkaar er zo weinig<br />
moeite mee toe te geven dat we geen oriëntatievermogen hebben, dat we een slecht<br />
geheugen hebben en zelfs dat we niet kunnen rekenen. We schamen ons niet echt<br />
voor deze tekortkomingen. Maar nooit zullen we op dezelfde manier toegeven dat<br />
we niet kunnen denken. Wie zegt niet te kunnen denken, roept de schaamte over<br />
zich af. Dat doen we dus liever niet en dus lijkt het erop dat we altijd genoeg denken.<br />
Er zijn zelfs filosofen geweest die het menselijke zijn helemaal gelijkschakelden<br />
met denken. René Descartes (1594-1650) zei: “Ik denk, dus ik ben.”<br />
131
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Maar als dat waar is, dan is de gedachte dat ik jullie aan het denken zou zetten, wel<br />
heel vreemd, want het zou betekenen dat ik jullie door het indrukken van een<br />
knopje laat zijn. En daar geloof ik eigenlijk geen snars van, ook al weet ik niet precies<br />
wat het betekent als we het hebben over het zijn van de managers.<br />
Maar we zullen het hier niet over het zijn hebben. We moeten het over het denken<br />
hebben. Dat denken iets heel anders is dan zijn, blijkt al uit het feit dat het er niet<br />
altijd is. Niet bij jullie en niet bij mij. Descartes had ongelijk. Denken gebeurt, zo<br />
zei ik, vooral als je geschokt bent of pijn voelt. Misschien ook als je verliefd wordt<br />
of iets heel moois ziet. Denken ontstaat in ieder geval in een affectieve zone. Als<br />
ik jullie aan het denken zet, dan betekent dit dus dat ik jullie op de een of andere<br />
manier heb geraakt. Dat is een mooie, maar ook wat beangstigende gedachte. Ik<br />
wil immers niet dat jullie door mij pijn ervaren, laat staan dat jullie op mij verliefd<br />
worden. Dat kan natuurlijk niet bedoeling zijn. Ik weet heel goed dat jullie het liefste<br />
in een pijnloos universum rondwaren.<br />
Alle gekheid op een stokje: jullie merken waarschijnlijk wel iets in jezelf als jullie<br />
door mij aan het denken worden gezet. Maar wat precies?<br />
Denken is misschien zelf ook een affect, dat wil zeggen: het is iets wat je in je voelt<br />
gebeuren. De weinige keren in mijn leven dat ik denk, merk ik dat er iets in mij<br />
gebeurt. Het is niet makkelijk om aan te geven wat het is. Ik bedoel zeker niet dat<br />
ik aan iets – een ingewikkelde schaakstelling, een mooie vrouw, een prachtig<br />
muziekstuk – denk. Wat ik bedoel, is veel meer dat ik op het moment van het denken<br />
sensibeler of ontvankelijker ben. Juist hierdoor gaan schaakstellingen, vrouwen<br />
en muziekstukken soms door mij heen. Denken heeft dus niets met controle<br />
of methode te maken. Het gaat door me heen – door mijn hele lichaam – en omdat<br />
het op deze manier door me heen gaat, raak ik erdoor bewogen. Het windt me<br />
op, het frustreert me, het behaagt me.<br />
Wat denken zo intrigerend maakt, lieve managers, is dat het zich buiten iedere<br />
moraliteit afspeelt. De voorbeelden die ik gaf – schaken, vrouwen, muziek – laten<br />
dat zien. Denken is niet goed, is niet slecht.<br />
Belangrijk is ook dat het er slechts nu en dan is. Misschien is dit wat de Poolse<br />
dichteres Wislawa Szymborska (1923-2012) bedoelde toen ze schreef dat de mens<br />
slechts af en toe en zeker niet altijd een ziel heeft. Maar laten we, als jullie dat goed<br />
vinden, de ziel buiten beschouwing. Het is een veel te beladen term.<br />
Dat denken er niet altijd is, vond ook de Duitse filosoof Martin Heidegger (1889-<br />
1976). Voor hem is denken alleen maar een mogelijkheid van mensen, niets meer<br />
132
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
en niets minder dan dat. De sensibiliteit die denken heet en die je niet precies in<br />
jezelf kunt lokaliseren maar die als het ware over je heen komt en door je heen<br />
gaat, is in ieder geval niet iets wat je altijd nodig hebt. Als ik de afwas doe, naar<br />
mijn werk fiets of een voetbalwedstrijd kijk, dan kan ik het uitstekend zonder haar<br />
stellen. Misschien, zo stel ik me voor, geldt dat ook als jullie aan het managen zijn.<br />
Ik manage ook wel eens en heb er doorgaans geen enkele gedachte bij nodig. Dat<br />
is ook het fijne van managen.<br />
Waarom dan toch vinden jullie het zo belangrijk om aan het denken te worden<br />
gezet? Immers, heel veel nut lijkt het niet te hebben. Het windt ons wel op allerlei<br />
rare manieren op. Er is iets met die sensibiliteit, waar we allemaal door begeesterd<br />
raken. Ze is volgens mij niet te vergelijken met het zintuiglijke waarnemingsvermogen.<br />
Jullie voelen wel dat jullie denken, maar jullie voelen het niet zoals iemand<br />
een voorwerp kan voelen. Denken kan duister zijn, maar het is niet hetzelfde<br />
als in het duister rondtasten. Het gaat om een gewaarwording, zeker, maar<br />
niet een gewaarwording die te vergelijken is met de zintuiglijke gewaarwording<br />
van een schaakstelling, een vrouw of een muziekstuk.<br />
Bij denken vergaan horen en zien je. Het is een niet-zintuiglijk voelen.<br />
De Franse filosoof Gilles Deleuze (1925-1995) vraagt zich af waardoor dit voelen<br />
gedwongen wordt zich te laten voelen. “Qu’est-ce qui force la sensibilité à sentir?”<br />
Als jullie geïnteresseerd zijn in de gedachte dat mensen aan het denken gezet<br />
kunnen worden, dan heb je hier dus de beslissende vraag. Denken is, nogmaals,<br />
een sensibiliteit. Wij voelen deze sensibiliteit alleen maar dankzij het feit dat er<br />
iets intens met en in ons gebeurt. Het pad dat ons tot het denken brengt, Deleuze<br />
is er van overtuigd, begint dus met intensiteit. Maar wat is intensiteit? Verliefdheid?<br />
Pijn? Is intensiteit simpelweg de schok waar ik het eerder over had?<br />
Intensiteit is volgens Deleuze niets anders dan een verschil. De gebeurtenissen<br />
die voor ons betekenisvol worden en in deze zin denktekens zijn, zijn altijd<br />
sprongen, afwijkingen, intervallen, storingen, dingen dus die vreemd zijn. Wat<br />
hierbij belangrijk is, is het inzicht dat al deze gebeurtenissen zelf ook weer kunnen<br />
variëren.<br />
Stel je voor dat iemand heel veel van je houdt. Gebeurt dat voor het eerst, dan heb<br />
je iets om over na te denken. Als de liefde van iemand de gewoonste zaak van de<br />
wereld is geworden, dan heb je niets meer om over na te denken, tenzij iemand<br />
anders je duidelijk maakt hoe ongewoon de gewoonste zaken van de wereld kunnen<br />
zijn. Dat laatste echter moet deze persoon ook niet steeds blijven zeggen.<br />
133
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Pijn die je voor het eerst voelt, is pijn die een denksensibiliteit mogelijk maakt.<br />
Maar pijn die lange tijd hetzelfde blijft, doet dat niet. Wie met pijn leert leven, wil<br />
juist helemaal niet denken en probeert de pijn te vergeten. Soms wil je en moet je<br />
die sensibiliteit vermijden. Daar zijn echter nooit morele gronden voor. Zoals ik al<br />
zei, denken is niet iets dat in kaders van goed en kwaad thuishoort.<br />
Denken, lieve managers, is dus misschien iets heel anders dan wat jullie dachten.<br />
Het is zeker niet hetzelfde als rekenen bij moeilijke schaakstellingen. Dat nut<br />
heeft het gewoonweg niet. Maar het is ook niet hetzelfde als fantaseren bij een<br />
mooie vrouw of als wegdromen bij een muziekstuk. Het heeft misschien geen<br />
nut, maar het is ook niet iets wat in een mooie en schone wereld thuishoort. De<br />
intensiteit die het denken op gang brengt, kan ervoor zorgen dat je in de duisterste<br />
oorden belandt. Denken is niet voor goden, maar voor demonen. Daarom kunnen<br />
moralisten niet denken. Daarom ben ik zo achterdochtig over bijvoorbeeld<br />
maatschappelijke verantwoordelijkheid of duurzaamheid. Het is allemaal te mooi<br />
om waar te zijn.<br />
Gegeven al deze volledig onnutte eigenschappen van het denken, is het geen wonder<br />
dat het denken in onze samenleving in een verdomhoekje is terechtgekomen.<br />
Het duurt niet lang meer of het wordt verboden, want denken is niet iets wat je in<br />
heldere resultaten kunt gieten. In de gedachteloze wereld van Facebook, Urban<br />
Dictionaries en YouTube waart een interessant citaat rond waar ik jullie tot slot<br />
over wil laten nadenken:<br />
THINK … WHILE IT’S STILL LEGAL!<br />
Er zijn ook T-shirts met deze tekst erop gedrukt in omloop. Denk … omdat het nog<br />
mag! Hoewel ik niet verwacht dat zo’n shirt een denkschakelaar is, gun ik iedereen,<br />
die zegt dat ik hem of haar aan het denken heb gezet, zo’n shirt.<br />
Het lijkt me daarom een mooi idee als jullie allemaal op een mooie jubileum-dag van<br />
een managementopleiding of bij de afscheidsrede van Ton dit T-shirt aandoen.<br />
134
Onderwijs en cijfers<br />
Jos Blommaert<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
In deze bijdrage wil ik nader ingaan op een aantal uiteenlopende aspecten van cijfers<br />
voor en in het onderwijs. In het eerste deel wordt een aantal kritische kanttekeningen<br />
geplaatst bij de betekenis van cijfers voor het beoordelen van onderwijsprestaties.<br />
Daarbij wordt niet voorbijgaan aan enkele psychologische beschouwingen. In<br />
het tweede deel wordt een model uiteengezet dat in het onderwijs kan worden gebruikt<br />
voor een kritische houding bij het hanteren van financiële cijfers.<br />
A.D. de Groot en cijfers<br />
Het boek ‘Vijven en zessen’ van A. D. de Groot, waarvan de eerste druk uit 1966<br />
stamt, gaat over cijfers, beslissen en het selectieproces in het onderwijs. Het boek<br />
is reeds bijna een halve eeuw oud, maar ‘meten is weten’ en de betekenis van cijfers<br />
voor het beoordelen van prestaties is sindsdien alleen maar gegroeid. Niet alleen<br />
in het onderwijs, maar ook in het bedrijfsleven, non-profitsector en publieke sector.<br />
De Groot, één van de belangrijkste Nederlandse psychologen van de 20e<br />
eeuw, geeft een overzicht van de beperkingen van cijfers voor prestatiemeting:<br />
a. Men kan onmogelijk alles in één getal uitdrukken;<br />
b. De noodzaak tot beoordelen – in cijfers – staat het eigenlijke onderwijs in de weg;<br />
c. Cijfers zijn mechanistisch: ze maken een rekenaar van je in plaats van een<br />
opvoeder;<br />
d. Cijfers scheppen een ongezonde competitiegeest;<br />
e. Cijfers suggereren een objectiviteit en een exactheid, die er niet is;<br />
f. Cijfers zijn eigenlijk absurd: een 8 betekent immers niet tweemaal zo goed als<br />
een 4; (De Groot, achtste druk, 1974, p. 23)<br />
Deze beperkingen worden door de Groot als gezocht of onjuist bestempeld en één<br />
voor één weerlegd. ‘Cijfers zijn onschuldig’ en hij komt tot de conclusie dat docenten<br />
te gemakkelijk op hun eigen inzicht en indruk vertrouwen. Daardoor is het<br />
oordeel over de prestaties van leerlingen veel te subjectief. Om dit te verbeteren<br />
heeft de overheid in 1968 het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito)<br />
opgericht en de Groot wordt als één van de grondleggers hiervan beschouwd. Het<br />
bekendste product van het Cito is de ‘Cito Eindtoets Basisonderwijs’ die op veel<br />
Nederlandse basisscholen wordt gebruikt. Van een dergelijke toets gaat een bepaalde<br />
bewijskracht uit en er hangt veel van af. De resultaten van de Eindtoets<br />
Basisonderwijs moeten immers aangeven wat de slagingskansen van leerlingen<br />
in het voorgezet onderwijs zijn.<br />
135
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Maar wat is de voorspellende waarde van cijfers? Laat ik eerst een voorbeeld uit<br />
het bedrijfsleven geven. De kans dat een organisatie in staat is aan haar direct<br />
opeisbare betalingsverplichtingen te voldoen, de liquiditeit, wordt wel uitgedrukt<br />
in een cijfer: de current ratio. Dit ratio wordt bepaald aan de hand van balansgegevens.<br />
De vlottende activa (= liquide middelen, vorderingen op korte termijn en<br />
voorraden) worden gedeeld door de vlottende passiva (= schulden op korte termijn).<br />
Er wordt wel gesteld dat de uitkomst van deze berekening minimaal 1,5 moet zijn,<br />
anders is de kans groot dat men schulden op korte termijn niet kan voldoen.<br />
Echter, men zou kunnen beargumenteren dat een dergelijk ratio weinig of niets<br />
zegt over de liquiditeit. Immers, de current ratio wordt berekend aan de hand van<br />
balansgegevens op een bepaald tijdstip uit het verleden, terwijl een uitspraak moet<br />
worden gedaan over de liquiditeit in een toekomstige periode. Echter, een current<br />
ratio lager dan 1,5 heeft mogelijk tot gevolg dat men geen krediet krijgt.<br />
Kredietbeoordelaars hebben immers ‘geleerd’ dat de current ratio minimaal 1,5<br />
moet zijn en zullen minder snel bereid zijn vermogen te verstrekken aan een organisatie<br />
met een ongunstig current ratio. Het gevolg is dat liquiditeitsprobemen<br />
ontstaan. Ook onderzoek zal dit mogelijk uitwijzen. Wat men heeft geleerd, klopt.<br />
Het wordt immers in de praktijk toegepast. Er is sprake van selffulfilling prophecy:<br />
een voorspelling die direct of indirect leidt tot het uitkomen van die<br />
voorspelling.<br />
Dit doet zich ook voor in het Rosenthaleffect, genoemd naar een experiment van<br />
psycholoog Robert Rosenthal van Harvard in 1966. Rosenthal nam intelligentietesten<br />
af. Hij vervalste de uitkomsten en gaf deze aan docenten. De leerlingen die<br />
volgens de vervalste tests als ‘intelligent’ werden aangemerkt, behaalden betere<br />
resultaten dan degenen die als ‘minder intelligent’ golden. Een verklaring voor dit<br />
verschijnsel is dat een docent meer van zijn ‘intelligente’ leerlingen verwacht en<br />
er onbewust meer aandacht aan besteed. Hierdoor gaan ze beter presteren.<br />
Vierstappenmodel en cijfers<br />
Cijfers hebben kracht en zijn in staat zichzelf te bewijzen. Op cijfers kan men dus<br />
niet altijd blind varen, zeker niet als het om financiën gaat. Daarom moeten ze in<br />
relatie worden gebracht met andere belangrijke zaken, zoals de strategie en het accountingsysteem,<br />
zie het volgende schema.<br />
136
Jos Blommaert<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Schema: Vierstappenmodel en gebruik en gebruik van financiële van financiële cijfers cijfers<br />
Uiteindelijk gaat het om oordelen en beslissen, zie de vierde en laatste stap van<br />
het model. Hier volgen enkele voorbeelden. Is een bepaalde acquisitie of investering<br />
verantwoord? Moet een zekere order tegen een bepaalde prijs wel of niet<br />
worden geaccepteerd? Dient het aantal fte’s te worden teruggebracht? Zullen we<br />
aandelen kopen, behouden of verkopen? Is het verantwoord krediet te verstrekken<br />
aan organisatie X? Moeten pensioenen worden verlaagd en premies worden verhoogd?<br />
Wat is de kans dat een leerling met succes de eindstreep in het VWO<br />
haalt? Is het noodzakelijk in te grijpen in de economie van een land? enz. enz.<br />
Het gaat over verwachtingen in een toekomstige periode. Tenzij we vertrouwen op<br />
een glazen bol, zal men zich daarbij moeten baseren op gegevens uit het verleden.<br />
Die gegevens moeten worden geanalyseerd (stap 3 van het model). In dit verband<br />
worden vaak ratio’s gebruikt. Dit om grootteverschillen bij vergelijking in de tijd<br />
of onderlinge vergelijking te elimineren. Er bestaan duizenden ratio’s. Iedereen<br />
die zichzelf belangrijk vindt, heeft er wel eens een keer eentje bedacht. Een bekend<br />
voorbeeld is de current ratio, zie hiervoor. Dit ratio wordt gebruik om te beoordelen<br />
of een organisatie voldoende liquiditeiten heeft om schulden op korte termijn<br />
te betalen. Dat is van belang om te beslissen of er op rekening kan worden geleverd<br />
en of een krediet kan worden verstrekt.<br />
137
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Om verantwoord te oordelen en te beslissen moet eerst worden nagaan hoe cijfers<br />
tot stand zijn gekomen (stap 2 van het model). Daarbij is een passende accountinganalyse<br />
cruciaal. Hoe zijn de gegevens verwerkt? Zijn ze gebaseerd op historische<br />
prijzen of op actuele waarde? Over welke termijn worden materiële vaste activa afgeschreven?<br />
Hoe en op welke wijze worden voorzieningen gevormd? Is betaalde<br />
goodwill geactiveerd of in een keer van het eigen vermogen afgeboekt? Welke<br />
ondernemingen zijn wel en welke niet in de consolidatie betrokken? Welke rekenrente<br />
wordt gehanteerd bij het bepalen van de dekkingsgraad? Gaat het bij het financieringstekort<br />
om lopende uitgaven of investeringsuitgaven?<br />
De wijze waarop financiële gegevens worden verwerkt, heeft aanzienlijke invloed op<br />
de getoonde solvabiliteit, liquiditeit, winstgevendheid en toekomstige kasposities.<br />
Voorbeelden:<br />
De beslissing om een CEO al dan niet een bonus toe te kennen (stap 4) is gebaseerd<br />
op de groei van de omzet. Dit ratio moet minimaal van 15% zijn (stap 3). Dan is het<br />
van belang om na te gaan hoe de omzet tot stand komt (stap 2), via eigen omzet of<br />
geconsolideerde omzet van overgenomen organisaties. Anders is het gemakkelijk<br />
om met een aantal acquisities aan het einde van het jaar de doelstelling te halen.<br />
Om te beoordelen of een onderneming bij een faillissement al haar schulden kan<br />
aflossen (stap 4) wordt bepaald aan de hand van de verhouding tussen het eigen<br />
en vreemd vermogen (stap 3). Deze verhouding wordt in belangrijke mate bepaald<br />
door de omvang van de consolidatiekring. Door meer ondernemingen in de consolidatie<br />
te betrekken, verslechtert de getoonde solvabiliteit.<br />
De beslissing of moet worden ingegrepen in de economie van een land (stap 4) is<br />
gekoppeld aan het financieringskort (stap 3). Het financieringstekort mag maximaal<br />
3% zijn. Hierbij is echter van belang hoe een dergelijk ratio tot stand komt<br />
en investeren in infrastuur, onderwijs en zorg zouden een ander gewicht moeten<br />
krijgen dan lopende uitgaven. De Wet houdbaarheid overheidsfinanciën (HOF),<br />
die vanaf 2013 van kracht is, veegt gemeenten, waterschappen en provincies op<br />
een hoop en er wordt geen onderscheid gemaakt tussen uitgaven voor investeringen<br />
en kosten. Daardoor worden gemeentelijke investeringen in bijvoorbeeld<br />
scholen of riolering volledig in het tekort meegeteld en dreigen er sancties voor<br />
gemeenten als ze investeren.<br />
De beslissing om de pensioenen te korten of de premie te verhogen (stap 4) is gekoppeld<br />
aan de dekkingsgraad (stap 3). Deze moet 105% zijn. Ook hier is onder meer<br />
van belang hoe dit ratio wordt berekend en welke rekenrente wordt gehanteerd.<br />
Naast een grondige financiële en accounting analyse is ook een strategische<br />
138
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
analyse van groot belang. De strategie bepaalt immers in belangrijke mate de hoogte<br />
van ratio’s. Zo zal de winstmarge van een ‘cost-leader’ lager zijn dan van een ‘differentiatior’,<br />
zonder dat men hieraan conclusies kan verbinden. Daartegenover zal de<br />
omloopsnelheid hoger zijn. Ook efficiëntie en effectiviteit van fondsenwervende instellingen<br />
kan men niet beoordelen zonder strategie en doel daarbij te betrekken.<br />
Een fundraising ratio is hoger als de instelling zelf gelden inzamelt. En het program<br />
spending ratio is lager als de instelling zelf zorgt voor een adequate aanwending van<br />
ingezamelde middelen.<br />
Onderwijs aan managers<br />
Onderwijs in boodschappenlijstjes en kookboekrecepten over het gebruik van cijfers<br />
is een dubieuze zaak. In academisch managementonderwijs dienen geen weetjes en<br />
trucjes voorop staan. Daar hebben we tegenwoordig toch Google en Youtube voor?<br />
Dus niet suggereren dat er voor het gebruik van cijfers TomTomtjes bestaan. Cijfers<br />
zijn meer als een kompas. Ze geven een bepaalde richting aan en zonder kritische<br />
houding en eigen inbreng komt men er niet. Vooral van belang zijn probleemoplossend<br />
vermogen en attitudevorming. Dus ook achter de cijfers durven kijken en<br />
twijfelen over de juiste aanpak of oplossing. Dat is de toegevoegde waarde van goed<br />
academisch managementonderwijs, voor deelnemers, hun organisatie en de samenleving.<br />
En zo komen we mogelijk een beetje dichter bij ‘a better world’.<br />
Slot<br />
Ton, jouw passie voor het onderwijs heb ik mogen ervaren bij het prachtige MMOprogramma.<br />
Daaraan mag ik sinds 2007 een bijdrage leveren. Als Academic<br />
Director en stipte regelaar heb je die opleiding laten uitgroeien tot een van de<br />
meest prominente executive masterprogramma’s in Nederland. Bij de aanvang<br />
van iedere lezing ben je steeds trouw aanwezig, om me voor te stellen maar ook<br />
om de groep op jouw geheel eigen wijze te inspireren. Voor die opleiding heb je<br />
ook een aantal fraaie studieboeken ontwikkeld. Daarvoor heb je een grote groep<br />
auteurs bij elkaar gebracht en weten te motiveren hun bijdrage op tijd in te leveren.<br />
Ik heb veel respect voor wat, en zeker ook voor de manier waarop je dat hebt<br />
gedaan en het is een voorrecht om daar bij betrokken te zijn geweest. Ik hoop dat<br />
je nog veel jaren met genoegen hierop zult terugkijken en in goede gezondheid<br />
kunt genieten van je emeritaat.<br />
Literatuur:<br />
Blommaert J.M.J., Hartmann F., Quadackers L., The Reading, Interpretation and<br />
Usage of Scientific Articles in Undergraduate Accounting Education, in: W.H.<br />
Gijselaers, D.T. Tempelaar, P.K. Keizer, J.M. J. Blommaert, E.M. Bernard, H.<br />
Kasper (editors), Educational Innovation in Economics and <strong>Business</strong><br />
Administration, Kluwer Academic Publishers, Dordrecht, 1995, pp. 78 - 87<br />
139
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Blommaert J.M.J., Alles is in Beweging, ontwikkelingen in het onderzoek en<br />
onderwijs op het gebied van externe financiële verslaggeving, Elsevier, 1999,<br />
(oratie)<br />
Groot, A.D. de, Vijven en zessen: cijfers en beslissingen: het selectieproces in ons<br />
onderwijs, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1974, achtste druk<br />
Voor deze bijdrage heb ik gebruik gemaakt van de achtste druk, uitgegeven door<br />
H.D. Tjeenk Willink, Groningen. Het boek vond ik op zolder en is in 1974 aangeschaft<br />
voor mijn studie voor de akte Q (schoolakte).<br />
140
De metamorfose van management<br />
Ed Vosselman<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Een manager is een ‘vormpjesmens’. Hij of zij creëert en gebruikt vormen in diverse<br />
soorten en maten om de activiteiten van mensen te richten en te coördineren,<br />
om mensen te motiveren doeltreffend maar ook doelmatig te handelen.<br />
Voorbeelden van vormen zijn er te over: ‘strategy maps’, ‘risk maps’, ‘balanced<br />
scorecards’, cybernetische stuurmodellen, ‘flow charts’, budgetten, resultatenrekeningen,<br />
formats voor kostprijscalculaties; het zijn slechts enkele voorbeelden.<br />
Een manager die ‘in charge’ wil zijn doet er goed aan die vormen serieus te nemen.<br />
Want vooral in moderne kennisintensieve organisaties is management voor<br />
een groot stuk het beheersen van de vorm; ‘object control’ of vormbeheersing.<br />
De laatste decennia hebben wat mij betreft laten zien hoe het met dat management,<br />
hoe het met die ‘vormpjesmens’ goed uit de hand kan lopen. Zie wat er gebeurt<br />
in de publieke sector: de voorbeelden van zelfverrijking zijn aan de orde van<br />
de dag. Of je nu praat over het onderwijs, woningcorporaties, de zorg, opvang van<br />
vluchtelingen: in vele sectoren zijn voorbeelden te vinden van vergaand mismanagement.<br />
Soms krijg je het gevoel dat al die managers er niet meer zijn ter ondersteuning<br />
en voortdurende verbetering van de primaire processen, maar dat zij een<br />
geheel eigen (droom)wereld hebben geschapen waarin zij zelf de scepter zwaaien<br />
en waarin het primaire proces (het onderwijs, de zorg, de huisvesting, de opvang<br />
van vluchtelingen) er is ter bevordering van hun eigen belangen. In bijna alle delen<br />
van de publieke sector heb ik een soort institutionele parade zien ontstaan<br />
waarin het er vooral op aan komt om hoog te scoren op de ‘league tables’.<br />
Lijstjesmanagement en ‘spreadsheet’management zijn aan de orde van de dag.<br />
Hoe hoger de universiteit scoort op de ranglijsten, hoe beter het is voor de reputatie<br />
van haar bestuurders. Die gebruiken daarom allerlei vormpjes om de onder<br />
hen gestelde wetenschappers te prikkelen om ook een hoge positie op de lijsten na<br />
te streven; heerlijke gebakjes of ‘petit-fourtjes’ voor bij de koffie als het goed gaat,<br />
schriftelijke aandrang tot verbetering van de prestaties als het niet goed gaat. En<br />
in een aantal gevallen gaat het zelfs verder dan aandrang; er zijn al voorbeelden<br />
van publieke organisaties waarin het ‘nieuwe’ management tot een regelrechte<br />
angstcultuur heeft geleid. Hoe het ook zij: om dat lijstjesmanagement en de competitiedrift<br />
die erachter schuil gaat goed vorm te kunnen geven moet bijna alles<br />
‘auditable’ worden gemaakt. Alles moet transparant zijn. Het gevolg is dat een<br />
groot gedeelte van de tijd die de ‘professionals’ aan het primaire proces zouden<br />
moeten besteden nu opgaat aan het invullen der formulieren. Die zijn er wederom<br />
in allerlei vormen. Ik heb ze in diverse soorten en maten kunnen bekijken toen<br />
mijn jongste dochter enige tijd geleden van haar jongste kind beviel en mocht<br />
141
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
genieten van kraamzorg. Die verzorgster had zeker een derde van de tijd nodig om<br />
‘verantwoordingsformulieren’ in te vullen. Alles moet op (elektronisch) schrift<br />
worden gesteld, alles moet worden ‘geborgd’. De professionele ruimte van inhoudsdeskundigen<br />
(in het spraakgebruik ‘de professionals’) is steeds meer afgenomen.<br />
Ik wil maar zeggen: management heeft niet alleen positieve gevolgen. Het al in<br />
de jaren negentig onder invloed van het neo-liberalisme geïntroduceerde ‘New<br />
Public Management’ heeft zeker hier en daar tot een verzakelijking en dus tot een<br />
verbetering van de doelmatigheid geleid. Maar de nadruk op zakelijkheid en de<br />
aantrekkingskracht van het gedachtengoed van economen heeft ook geleid tot een<br />
sterke ontwikkeling en verspreiding van Homo Economicus. Dit schepsel is een<br />
calculerend en een calculeerbaar wezen. Hij kan calculeren omdat hij allerlei ‘protheses’<br />
meekrijgt: calculatiemethoden, computers, software en nog veel meer.<br />
Soms heeft de Homo Economicus de gedaante van een principaal (zeg maar een<br />
opdrachtgever), soms van een agent (zeg maar een opdrachtnemer). Als agent is<br />
hij calculeerbaar voor de principaal en in die zin is hij een ‘puppet on a string’.<br />
Hij lijkt veel op de knecht die is verbonden met organisatiestructuren die voortvloeien<br />
uit het ‘scientific management’ van Frederick Winslaw Taylor. Maar wel<br />
een knecht met strategische ruimte. De vele voorbeelden van mismanagement<br />
uit de publieke sector geven aan dat die ruimte nogal eens ten eigen bate wordt<br />
aangewend. Homo Economicus is kennelijk ook een opportunist, iemand die uit<br />
is op eigen belang en vormen van list en bedrog niet schuwt. Dat is wat ‘New<br />
Public Management’ en al de haar ter beschikking staande vormen ook hebben<br />
gedaan: opportunisten ruimte gegeven en hier en daar zelfs helpen creëren.<br />
Opportunist treedt daarbij soms maar al te graag in het huwelijk met Narcist die<br />
graag hoog scoort op de lijstjes en met Angsthaas die moeite heeft met alle<br />
afrekensystemen. En zo ontstaat een nieuwe cocktail in onze publieke organisaties<br />
die het ware ‘publieke belang’ sterk naar de achtergrond heeft gedrongen.<br />
Hier en daar zie je al een tegenbeweging ontstaan. De vormen van het ‘New<br />
Public Management’ worden meer naar de achtergrond gedrongen. Zo is er bij de<br />
politie een beweging om de politiemensen meer ‘professionele ruimte’ te geven.<br />
En al te hoge beloningen van (top)bestuurders worden aangepakt. Van vooraanstaande<br />
rijksambtenaren hoor ik dat de ‘institutionele theorie’ (met name de economische<br />
organisatietheorie) ‘uit’ raakt bij de overheid. Men is duidelijk zoekende<br />
naar nieuwe wegen. Maar het zal nog heel wat sloopwerk vereisen om de vorm<br />
weer ondergeschikt te maken aan de inhoud in plaats van haar over die inhoud te<br />
laten regeren. En het zal nog heel wat opbouwwerk vereisen om de verspreiding<br />
van Homo Economicus te vervangen door een verspreiding van een ‘steward’. We<br />
zullen er hard aan moeten trekken om weer betrokken ondersteuners van organisatieambities<br />
en organisatiewaarden te creëren en te verspreiden. Wat dat betreft<br />
142
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
ligt er een grote taak en verantwoordelijkheid voor opleiders. De veranderende tijdgeest<br />
die toch een toenemende weerstand tegen de ideeën van ‘New Public<br />
Management’ laat zien, biedt opleiders een kans. Veel minder nadruk op inzichten<br />
uit de economische organisatietheorie en de besturingsarrangementen<br />
die daaruit voortvloeien en veel meer aandacht voor ‘stewardship’. Opleiders<br />
moeten niet, zeker niet in hoofdzaak, helpen om protheses te verspreiden die een<br />
‘agent’ in toom houden en het individu dus temmen, maar wel om condities die<br />
de missie van de organisatie op doelmatige wijze dichterbij brengen en die het individu<br />
dus beter in staat stellen om een ‘steward’ te zijn die ook de doelmatigheid<br />
nauwkeurig in het oog houdt. Ethisch handelen zou de basis moeten vormen<br />
voor alle management handelen, en niet een restpost moeten zijn die ergens naast<br />
economisch handelen wordt gezet. Wij moeten onze studenten veel meer<br />
voorhouden dat de specifieke situatie voorop staat als het gaat om de keuze van<br />
het handelen en niet de regels. Het gaat niet om het ‘top-down’ toepassen van<br />
regels, of om het top-down prikkelen van individuen om in een bepaalde richting<br />
te handelen, maar om bevorderen van situatie-specifiek deugdelijk handelen.<br />
Vormen zijn en blijven daarbij voor managers van groot belang, maar die moeten<br />
veel minder dan nu gebruikelijk is instrumenteel worden ingezet om het gedrag<br />
van individuen rechtstreeks te beïnvloeden. Vormen moeten niet gecreëerd en gebruikt<br />
worden vanuit een basis van wantrouwen, maar als een basis voor de opbouw<br />
van vertrouwen. Vormen zijn media en geen instrumenten; zij provoceren<br />
een dialoog of discussie. Zij moeten dienstbaar zijn aan een leercultuur en niet<br />
aan een afrekencultuur. Vormen moeten organisatieleden het gevoel geven dat zij<br />
worden gehoord, dat zij in de basis worden gerespecteerd, dat hun expertise ertoe<br />
doet. Dat is volstrekt het tegenovergestelde van wat instrumenteel management<br />
bewerkstelligt. Daarmee voelen mensen zich al gauw een nummer in een ‘intensieve<br />
menshouderij’; een nummer dat voortdurend wordt ‘afgerekend’. Natuurlijk<br />
moet er aandacht zijn voor rotte appels, het management van de toekomst is natuurlijk<br />
geen naïef management. Rotte appels moeten zo snel mogelijk worden verwijderd.<br />
Maar systematisch wantrouwen, narcisme en angst zijn heel slechte fundamenten<br />
voor innovatie en ‘organisatieperformance’. Dat moet en kan anders.<br />
Kortom, ook in de toekomst blijft de ‘vormpjesmens’ noodzakelijk. Maar de manager<br />
van de toekomst moet doordrongen zijn van het idee dat de vorm ondergeschikt<br />
is aan de inhoud. De manager van de toekomst moet veel meer dan de huidige<br />
doordrongen zijn van de noodzaak dat de regels als het ware in elke specifieke<br />
situatie opnieuw uitgevonden moeten worden en dat de ‘werkvloer’ daartoe de nodige<br />
ruimte moet krijgen. Wij, opleiders, moeten onze studenten dus voorhouden<br />
dat niet de vorm, en niet de institutionele parade, maar de inhoud voorop moet<br />
staan. Niet de korte termijn, maar de lange termijn. Het zal niet gemakkelijk zijn<br />
om die overgang naar een ‘dienstbare manager’ te bewerkstellingen. Naast een<br />
143
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
verandering in management-ideologie (en die tekent zich zoals ik eerder aangaf<br />
naar mijn waarneming geleidelijk af) is er ook een verandering van status (en natuurlijk<br />
macht) in het geding. De instrumentele manager heeft de illusie van macht<br />
en het is lastig om van die illusie afstand te doen. Dat zal dus nog een lange weg<br />
worden.<br />
Op die lange weg kunnen we mensen als Ton Wentink eigenlijk node missen. Als<br />
geen ander staat hij altijd op de bres voor een verbetering van de kwaliteit van het<br />
management. Om in de toekomst managers met het juiste morele kompas op te<br />
kunnen leiden hebben we grote behoefte aan opleiders met visie en doorzettingsvermogen.<br />
Aan opleiders die hart hebben voor het vak en die kunnen inspireren.<br />
Ton is bij uitstek zo iemand. Gelukkig ben ik er zeker van dat niet alleen zijn<br />
geest, maar ook zijn daadwerkelijke interventies nog lang voelbaar en zichtbaar<br />
zullen zijn!<br />
144
theMa 7<br />
Innovatie en creativiteit moeten!<br />
Het kan niet anders.<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
145
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
146
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Innovatiemanagement: kunst of professie<br />
Carla Koen<br />
Dit essay draag ik op aan Prof. Dr. Ton Wentink, dierbare collega en bijzondere<br />
vriend. Ondanks de vele jaren van verantwoordelijkheid voor het programma<br />
waarvan hij aan de basis lag, vertoont Ton hetzelfde enthousiasme, enorme inzet,<br />
en ongekende toewijding naar zijn deelnemers maar ook docenten toe. Ton heeft<br />
een passie voor onderwijs, het doorgeven van kennis en het laten groeien van<br />
mensen. Zijn programma wordt gevoed door literatuur die door Ton zelf<br />
kieskeurig wordt geselecteerd. Hij laat niets aan het toeval over. Zijn zorg voor<br />
hoogstaande kwaliteit en voortdurende verbetering zijn weerspiegeld in zijn programma.<br />
We zullen je missen Ton. Persoonlijk kan ik me geen MMO, want zo<br />
noem je jouw programma, voorstellen zonder jou als dirigent. De tijd zal het<br />
uitwijzen of het concert nog hetzelfde zal klinken nu zijn leider met, weliswaar<br />
verdiend, emeritaat gaat.<br />
Innovatie Management: Kunst of Professie?<br />
We staan er niet vaak bij stil dat de studie van management pas laat door universiteiten<br />
werd erkend en aangeboden. Rechtsleer, geneeskunde, en godsdienst<br />
hebben veel diepere historische wortels in de instelling van de universiteit. Het<br />
studiegebied management moest begin van de 20e eeuw nog ex nihilo worden<br />
uitgevonden. Het model dat omstreeks 1930 het meest populair was en nog steeds<br />
de basis vormt van het huidige business school curriculum is het functioneel<br />
model dat gebaseerd is op de zogenaamde belangrijkste activiteiten van een bedrijf,<br />
nl. marketing, finance, operations, en administratie. Het curriculum evolueerde<br />
als een pragmatisch antwoord op de uitdaging om managers af te leveren die de<br />
belangrijkste taken kunnen uitvoeren die van hen worden verwacht in het bedrijfs-<br />
leven. Deze taken en de invulling van het curriculum waren, en zoals ik zal suggereren,<br />
zijn, vooral gericht op het “besturen van een lopende trein” of het “op de<br />
winkel passen.” Het zal de lezer niet ontgaan zijn dat innovatie management in<br />
dat functionele model nauwelijks rol speelde, of moet ik zeggen speelt.<br />
Innovatie management is een relatief jonge discipline en bestaat slechts een aantal<br />
decennia. In tegenstelling tot marketing, strategie en andere functioneel geënte<br />
disciplines, is het een onvolwassen vakgebied dat wordt gekenmerkt door afwezigheid<br />
van een stevig, coherent geheel van kennis gebaseerd op een algemeen aanvaarde<br />
theoretische basis, voldoende holistische management ervaring, en adequate<br />
opleidingen. Het aanbieden van innovatie management als onderdeel van<br />
een opleiding is een recent fenomeen. De erkenning als aparte discipline is nog<br />
niet echt doorgedrongen. Innovatie management wordt vaak gepercipieerd als<br />
147
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
een onderdeel van een ander functioneel domein, met name van marketing. De<br />
invulling van innovatie management opleidingen is vaak gericht op incrementeel<br />
innoveren, creativiteit, en het beheersen van innovatie processen. Gevestigde<br />
bedrijven blijken eenzelfde richting aan te houden. Zo heeft een van de<br />
Nederlandse grootbanken, in 2000, over een periode van enkele jaren vier innovatieafdelingen<br />
opgericht en weer gesloten. De doelstellingen van deze afdelingen<br />
waren het genereren van radicale innovaties en het vergroten van de innovatiecapaciteit.<br />
Deze afdelingen werden telkens opnieuw door de interne financiële<br />
structuren van de bank tot incrementele innovaties gedwongen. Voor deze laatste<br />
heb je geen aparte afdeling nodig. Deze grootbank is niet de enige die radicalere<br />
vormen van innovatie op basis van “trial and error” aanvliegt. Men kan zich vragen<br />
stellen bij een recentelijke actie van Philips, dat van oudsher een technologisch<br />
bedrijf is, om technologie en innovatie door de marketing directeur te laten<br />
vertegenwoordigen in het bestuur. Zou het kunnen dat veel van de managers die<br />
nu topfuncties bekleden, in het bedrijfsleven maar ook aan de business schools,<br />
en opgeleid zijn binnen het functionele model van de industriële periode onvoldoende<br />
kennis en kunde hebben van radicalere vormen van innovatie?<br />
Radicalere vormen van innovatie hebben betrekking op het heruitvinden van een<br />
organisatie wanneer dat nodig zou blijken omdat bijvoorbeeld de context verandert.<br />
De veelheid aan maatschappelijke problemen die geen precedent kennen - ik<br />
denk aan de vergrijzing van de bevolking aan een razend snel tempo, afnemende<br />
grondstofvoorraden, maturiteit van veel sectoren, saturatie en sofisticatie van<br />
westerse markten, de aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen -<br />
maken het voor veel organisaties urgent om tot radicalere vormen van innovatie<br />
over te gaan. In realiteit blijkt het echter moeilijk, zelfs wanneer het voortbestaan<br />
van de organisatie op het spel staat, om de dwang van de ingesleten patronen de<br />
rug te keren. Bij gevestigde bedrijven verwijst men gemakshalve naar bestaande<br />
functioneel geënte structuren, namelijk aandeelhouder en beurs, om radicale vernieuwing<br />
en het heruitvinden van het bedrijf te ontwijken. Hoe ongelofelijk het<br />
ook klinkt is de korte termijn strategie van kosten snijden op basis van een, vaak<br />
door consultants aangereikt, herstructureringsplan populairder dan het identificeren<br />
en aanboren van radicaal nieuwe mogelijkheden.<br />
<strong>Business</strong> schools gedragen zich als toeschouwers die machteloos aan de kant<br />
staan. Zonder uitzondering moeten ze zelf nog steeds een antwoord formuleren<br />
op de vraag naar vernieuwing en heruitvinding. Managers opleiden gebeurt nog<br />
steeds op basis van het origineel functioneel gestuurd curriculum met hier en<br />
daar een cosmetische aanpassing. Ze leveren “treinbestuurders” die een rijdende<br />
trein kunnen afremmen of versnellen. Treinen die uit de bocht gaan of volledig<br />
omgebouwd moeten worden hebben ze nauwelijks antwoord op. De uitdagingen<br />
148
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
bij het managen van radicale vormen van innovatie liggen complexer dan het huidige<br />
curriculum en onderwijsmethoden aankunnen. Ook de MBA opleiding, de<br />
snelst groeiende management opleiding over de laatste twee decennia, biedt hier<br />
geen soelaas. Maar wat dan wel? Is het überhaupt mogelijk om mensen op te leiden<br />
om de chaotische en vaak onvoorspelbare processen die radicale innovatie<br />
kenmerken aan te durven en kundig te managen?<br />
Het antwoord is wellicht net zo complex als het proces. Het aandurven en kundig<br />
managen van radicale innovatie vergt cross-functionele kennis en kunde. Het<br />
vergt andere kennis dan diegene die traditioneel wordt aangeboden in business<br />
school programma’s. Het vergt ook andere onderwijsmethodes dan diegene die<br />
worden ingezet. Het vergt intense programma’s die elke cosmetische aanpassing<br />
van traditioneel programma’s nietig verklaren. Eigenlijk moeten we ook eerlijk<br />
bekennen dat we geen sterke kennisbasis en theoretische kaders hebben die deze<br />
radicale processen daadkrachtig kunnen ondersteunen. Is het wellicht omdat de<br />
cosmetische aanpassingen het zo gemakkelijk maken om te kunnen doen alsof<br />
dat de benodigde inspanningen vaak niet geleverd worden om tot die diepe kennisbasis<br />
te komen? Of is het onmogelijk om voldoende stevige theoretisch onderbouwde<br />
kennis te bouwen gegeven de wispelturigheid van het proces?<br />
Voor mij is het helder dat ondanks de wispelturigheid en complexiteit van radicale<br />
innovatie we stappen kunnen maken. We moeten beginnen bij een onderscheid<br />
te maken tussen twee dimensies van de professionele opleiding: expliciete kennis<br />
en impliciete kennis. Deze laatste kan enkel worden geleerd op basis van directe<br />
ervaring. <strong>Business</strong> school programma’s zijn vooral gericht op het overdragen van<br />
expliciete kennis gebaseerd op een theoretisch fundament. Dit is een belangrijke<br />
pijler maar onvoldoende wanneer het gaat om radicale vernieuwing mede omdat<br />
het fundament zelf wankel is. De tweede dimensie is een zeer belangrijke namelijk<br />
het groeien in de professie van innovatie manager op basis van praktijkervaring.<br />
Net als in andere professionele opleidingen zou deze dimensie verweven moeten<br />
zitten in het aangeboden curriculum. Hoe komt het dat medische professionals of<br />
advocaten stages moeten lopen terwijl dat voor managers en innovatie managers<br />
niet nodig zou zijn? De verklaring zou kunnen liggen in de impact die het uitoefenen<br />
van die beroepen hebben op het leven van andere mensen. Heeft een manager<br />
en innovatiemanager dat dan niet? Innovatie managers hebben de lange<br />
termijn overlevingskansen van een organisatie in handen en dus het inkomen van<br />
vele families. Professionalisering van het beroep zou verplichte certificering moeten<br />
inhouden waarbij opleiding in combinatie met stage essentieel zijn.<br />
Innovatiemanagers die geen radicale innovatie aandurven of aankunnen zijn<br />
geen innovatiemanagers. Praktijkervaring is echter essentieel om deze laatste te<br />
bereiken.<br />
149
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
We zijn er nog niet. Ik heb reeds aangegeven dat cross-functionele en andere dan<br />
traditionele kennis binnen de functionele domeinen nodig zijn om radicale innovatie<br />
te begrijpen, aan te durven en te kunnen managen - voor zover dit mogelijk<br />
is. Segmenteren van bestaande markten is nu eenmaal anders dan segmenteren<br />
van markten die niet bestaan. Marketing van incrementele innovaties is verschillend<br />
van marketing van producten of diensten of business modellen die de potentiele<br />
klant initieel niet herkent. Precies hetzelfde doet zich voor in het functioneel<br />
domein van corporate finance. Het inzicht dat er belangrijke beperkingen zijn in<br />
het toepassen van traditionele financiële theorieën op radicalere vormen van innovatie<br />
wint steeds meer veld. Experten in wat men noemt “Entrepreneurial<br />
Finance” hebben geruime tijd hun twijfels geuit omtrent de betrouwbaarheid en<br />
relevantie van veel van de zogenaamde moderne financiële theorieën voor radicale<br />
innovaties. Het opbouwen van kennis in dit functioneel domein omtrent hoe om<br />
te gaan met radicale innovaties gebeurt door deze experten. Jammer genoeg gaat<br />
dit voorbij aan de doorsnee corporate finance expert met alle gevolgen van dien<br />
voor de aan de business school aangeboden programma’s. Per functioneel domein<br />
geldt dat er belangrijke verschillen zijn tussen de traditionele kennis en theorieën<br />
die worden gedoceerd in de gangbare programma’s en wat nodig is om radicale<br />
innovatie te begrijpen en managen. Per functioneel domein zijn er aanzienlijke<br />
verschillen tussen de kennis en ervaring die nodig zijn voor het “oppassen op de<br />
winkel” en het “heruitvinden van de winkel.” Beide moeten we meegeven aan<br />
managers tijdens hun opleiding. Op deze wijze kunnen we ons ervan verzekeren<br />
dat we managers afleveren die cross-functioneel begrip hebben van wat nodig is<br />
om in de huidige omgeving een organisatie professioneel te kunnen besturen en<br />
radicaal te vernieuwen.<br />
Kunnen we dit? Zijn we hier als business school op ingericht? Nee is het duidelijke<br />
antwoord. Zolang we radicale innovatie als een uitzondering beschouwen en in<br />
niches van elk functioneel domein veilig wegstoppen zijn er te weinig docenten<br />
die stevige kennis hebben of willen opbouwen en praktijkervaring rond radicale<br />
innovatieprocessen meebrengen. Zolang beloning voor eng gedefinieerde functionele<br />
kennis hoger is dan cross-functioneel denken en ervaring zijn we niet in<br />
staat een stevig fundament te bouwen rond radicale innovatie. Zolang we onze<br />
onderwijsmethodes niet in vraag stellen en in sommige gevallen drastische herijking<br />
aan de veranderingen in de omgeving mogelijk maken zijn we geen<br />
geloofwaardige partners voor radicale innovatie.<br />
Mijn speculaties rond de professionalisering van innovatie management met de<br />
bijhorende certificering en aanpassingen van het business school curriculum om<br />
dit te faciliteren zal velen radicaal in de oren klinken. In de veronderstelling dat de<br />
veranderingen in onze context geen precedent kennen en dat we hieraan het<br />
150
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
hoofd willen en kunnen bieden om de toekomst voor de jongere en komende generaties<br />
veilig te stellen geloof ik dat deze ideeën de verdienste hebben een<br />
maatschappelijke groep - binnen het bedrijfsleven en de business school - die de<br />
lange termijn toekomst in handen heeft op te roepen zich te committeren om die<br />
verantwoordelijkheid daadwerkelijk op te nemen. Een korte termijn georiënteerde<br />
corporate en business school elite is niet onvermijdbaar; en een model voor iets<br />
beters bestaat. We kunnen het vinden in het wellicht imperfecte label van de<br />
“professie.”<br />
151
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
152
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Managers onderwijzen,<br />
een agenda voor onderwijsmanagers.<br />
Pim Verstappen<br />
Innovatie, een kwestie van paradoxen: de vos en de haas “revisited”<br />
Ton Wentink heb ik leren kennen als docent aan <strong>TiasNimbas</strong>. Het is alweer bijna<br />
tien jaar geleden dat mijn goede vriend en collega Will Reijnders er steeds nadrukkelijker<br />
bij me op aandrong iets te ondernemen om de stoflaag van mijn marketingkennis<br />
te blazen, die zich in de loop van twintig jaar adviespraktijk had vastgezet.<br />
In 2004 schreef ik mij in voor het TIAS programma “Executive Master of<br />
Marketing”.<br />
Het werd een mooie tijd: eens per maand drie dagen terug in de schoolbanken,<br />
om van verscheidene docenten een veelzijdige kaleidoscoop aangereikt te krijgen<br />
op de recente ontwikkelingen in het vak. Na afloop het weekeinde in, met pijn in<br />
je hoofd van het denken en kramp in je kaken van het lachen. En met de taak het<br />
geleerde te vertalen naar de praktijk van alledag.<br />
Ton Wentink was zo vriendelijk de “final thesis” die collega student Michel<br />
Hensen en ik samen wilden schrijven te begeleiden en beoordelen. Maar niet nadat<br />
hij ons erop gewezen had dat er wel gepresteerd moest worden, dat we in een<br />
academische omgeving rondliepen en dat de eindbeoordeling wel wat meer voorstelde<br />
dan het jaarlijkse functioneringsgesprek waaraan wij collega’s onderwierpen<br />
c.q. werden onderworpen.<br />
Deze final thesis ging over de toekomstige positionering van het adviesbureau<br />
waar ik werkzaam was. Een onderzoek naar de huidige en toekomstige behoeften<br />
van onze klanten. Het werd een “eye opener”. We liepen tegen een reeks serieuze<br />
problemen aan, samen te vatten in drie paradoxen:<br />
• De innovatie paradox<br />
• De paradox van schaal<br />
• De paradox van advies.<br />
De innovatie paradox leerde ons dat innovatie steeds belangrijker zou worden in de<br />
Westerse economieën. In een gloedvol betoog van eind jaren negentig liet Prahalad<br />
ons zien hoe bedrijven meer en meer concurreerden op “operational excellence”, op<br />
dingen beter maken of tegen lagere kosten. Zijn ontmoedigende conclusie was dat<br />
zij hiermee een verloren strijd streden, operational excellence zou uiteindelijk veel<br />
beter waargemaakt kunnen worden door de nieuwe economieën, het Westen is<br />
153
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
daarvoor stomweg te duur. Westerse economieën zouden het volgens Prahalad in<br />
de toekomst moeten hebben van innovatie, van het ontwikkelen en productierijp<br />
maken van nieuwe producten en diensten. Dat was sinds de industriële revolutie<br />
hun sterkte, en daarop zouden ze moeten kapitaliseren. Maar helaas bleek dat geen<br />
eenvoudige opgave: ondanks het steken van veel inspanning en geld in innovatie<br />
waren er (te) weinig successen. Waar bijvoorbeeld de farmaceutische industrie in de<br />
jaren na de Tweede Wereldoorlog zeer succesvol was met de ontwikkeling van nieuwe<br />
geneesmiddelen (denk aan de anticonceptie producten van Organon), werden de<br />
jaren negentig en de vroege eenentwintigste eeuw rampzalig voor deze bedrijven: er<br />
werd gigantisch geïnvesteerd, voortvarend gezocht maar nauwelijks iets gevonden<br />
(uiteindelijk werd de researchafdeling van Organon door de moeder MSD gesloten).<br />
Een voorbeeld van hoe Westerse bedrijven niet scoorden op waar ze goed in zouden<br />
moeten zijn: innoveren. De innovatie paradox zegt dat bedrijven die in het verleden<br />
succesvol innoveerden het nu afleggen tegen nieuwkomers. Als gevolg concentreren<br />
ze zich op operational excellence.<br />
Zoekend naar een verklaring voor de innovatie paradox kwamen we bij die van de<br />
schaal. Voortbordurend op de bevindingen van Prahalad vertaalden Kim en<br />
Mauborgne de innovatie paradox naar een pakkende beeldspraak: die van rode en<br />
blauwe oceanen. Rode oceanen waren de speelvelden van operational excellence:<br />
in een moordende concurrentie staan bedrijven elkaar naar het leven: het is eten<br />
of gegeten worden. Als haaien die elkaar naar de strot vliegen, waarbij hun bloed<br />
het zeewater rood kleurt. Tegenover rode oceanen staan de blauwe: onontdekte<br />
markten, waar aanbieders van daadwerkelijke vernieuwing in vreedzame coëxistentie<br />
met hun klant leven, er is genoeg voor iedereen en iedereen is tevreden.<br />
Het aanlokkelijke beeld van een “Blue Lagoon”. Kim en Mauborgne beschrijven<br />
bedrijven die succesvol zo’n blauwe oceaan hebben ontdekt: Het Cirque du Soleil,<br />
wijnmaker Yellowtail en de Japanse Kapperszaak Quick Beauty House zijn enthousiasmerende<br />
voorbeelden. Opmerkelijk vaak zijn het nieuwe, kleinschalige<br />
ondernemingen die zeer succesvol blauwe oceanen creëren. Waar men zou verwachten<br />
dat grote bedrijven met hun vrijwel onuitputtelijke potentieel aan kennis,<br />
kunde en middelen de toon zouden zetten, is het vaak de kleine pioniersorganisatie<br />
die het beste scoort. De paradox van schaal laat zien dat bedrijven met de<br />
meeste “resources” de grootste handicap hebben om succesvol te innoveren.<br />
Vertaald naar de Nederlandse praktijk: de bron voor innovatie is het MKB. Het<br />
MKB is een groeihaard van ondernemerschap, maar helaas voor mensen in ons<br />
metier (management consultants) een moeilijke markt. Ondernemers in het MKB<br />
hebben geleerd hun eigen boontjes te doppen en daarvoor geen consultants in te<br />
huren. “Het MKB is niet adviseerbaar”, heette het ook bij ons in huis. De paradox<br />
van schaalgrootte bracht ons echter de overtuiging dat wij in het MKB de markt<br />
voor de toekomst moesten zoeken.<br />
154
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Dat werd een wel heel lastig probleem: we wisten wat we moesten bieden (hulp bij<br />
innovatie) en aan wie we dat moesten doen (MKB). Maar de klanten wilden niet.<br />
Voorwaar, een interessant marketing probleem. De paradox van adviseren bracht<br />
uitkomst. Bij velen bestaat de indruk dat innoveren te maken heeft met “hogere”<br />
gaven of inzichten van degene die zich met innoveren bezighoudt.<br />
Toen aan Steve Jobs (voor velen de meest succesvolle innovator van deze tijd)<br />
gevraagd werd of hij bij het ontwikkelen van de IPad marktonderzoek had gedaan,<br />
zei hij: “Neen, want het is niet de taak van de consument om te weten wat hij wil”.<br />
Jobs wist het wel, en aan hem danken we IMac, IPhone en IPad, waarvan we nooit<br />
hadden gedroomd dat ze mogelijk zouden zijn. Innovatie is naar de mening van<br />
velen wat Jobs deed, of Leonardo da Vinci met de ornithopter (voorvader van onze<br />
vliegtuigen) en Organon met de anticonceptiepil. Innovatie in deze definitie is eigenlijk<br />
“uitvinden”: vaak gedreven door research en technologie vindt men nieuwe<br />
producten en diensten. De uitvinder weet wat mogelijk is en reikt zijn klanten<br />
nieuwe oplossingen aan. Zoals de klassieke adviseur dat ook doet. Wie de successen<br />
van blauwe oceanen bestudeert komt echter tot een andere manier van innoveren:<br />
kijken naar de markt, naar je doelgroep, en observeren wat de knelpunten<br />
zijn die hij ervaart. Een oplossing voor een probleem bij de klant is in wezen een<br />
innovatie: een nieuwe waarde propositie. Kim en Mauborgne leggen niet alleen<br />
uit wat rode en blauwe oceanen zijn, maar reiken ook een “stap voor stap” methode<br />
aan om tot blauwe oceanen te komen. Door goed naar de klant en zijn proces te<br />
kijken, en daaruit nieuwe waarde proposities te destilleren. Een onderzoeksgroep<br />
van de Boston University onder leiding van Francis Gouillart heeft zelfs vele voorbeelden<br />
beschreven van hoe dit proces van waarde innovatie idealiter loopt in samenspraak<br />
met (groepen van) klanten: “cocreatie”. Het is niet de “uitvinder” of de<br />
“adviseur” die innovaties aanreikt aan de markt of de klant, maar innovaties zijn<br />
het product van interactie tussen klant en aanbieder. En iedere medewerker die in<br />
contact met de klant staat, kan aan dit proces bijdragen. De paradox van advies is<br />
dat je klant het beste advies krijgt als hij dit zelf heeft tot stand gebracht. De klant<br />
leert het meeste van zichzelf: hij krijgt opdrachten om innovaties tot stand te brengen<br />
in zijn buitenwereld, nieuwe waarde proposities ontwikkelen, in samenspraak<br />
met zijn of haar klanten. De adviseur regisseert en faciliteert dit proces, en zoekt<br />
oplossingen waar knelpunten blijken op te treden. De <strong>TiasNimbas</strong> werkwijze eigenlijk,<br />
die we tegenwoordig zo fraai “Action Learning” noemen.<br />
Op deze paradoxen is onze huidige bedrijfsvoering gebaseerd: wij adviseren MKB<br />
ondernemingen op het gebied van hun “business development”, door hun<br />
ondernemers en managers te vertellen over klantwaarde innovatie en cocreatie.<br />
Door ze dit vervolgens in een omgeving van “action learning” zelf te laten doen,<br />
en ze te helpen waar ze vastlopen. Niet als de adviseurs die het allemaal wel weten,<br />
155
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
maar eerder als “de lamme die de blinde leidt” (en leert de Bijbel ons niet dat die<br />
twee ook kwamen waar ze wezen wilden?).<br />
Ton, toen jij onze “final thesis” begeleidde had niemand verwacht dat deze een zo<br />
grote impact op de toekomst van mijn collega’s en mij zou hebben. Dat heeft hij<br />
wel gehad en daar ben ik zielsblij mee: het heeft de “pijn in mijn hoofd” en de<br />
“kramp in mijn kaken” bij mij erin gehouden. En bij vele mensen met wie ik in de<br />
huidige setting mag werken en die een bron van inspiratie en plezier voor me zijn,<br />
zoals jij dat destijds geweest bent. Daarvoor wil ik je uit de grond van mijn hart<br />
bedanken.<br />
Het ga je goed!<br />
Referenties:<br />
C.K. Prahalad & G. Hamel, The Core Competence of the Corporation, Harvard<br />
<strong>Business</strong> Review 67, 1990<br />
C.K. Prahalad & Venkat Ramaswamy, The Future of Competition, Harvard <strong>School</strong><br />
Press, 1994<br />
W. Chan Kim & Renée Mauborgne, Harvard <strong>Business</strong> <strong>School</strong> publidhing<br />
Corporation, 2005<br />
Francis Gouillart, Blog on cocreation on the Experience Cocreation Partnership,<br />
www.eccpartnership.com<br />
156
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Speel de toekomst;<br />
managementonderwijs voor deze tijd<br />
Jac Geurts, Richard D. Duke en Michiel de Ronde<br />
Wij mensen maken ons de ongewisse wereld eigen door die spelend te creëren.<br />
Vanaf onze vroegste kindertijd leven we in een onvoorspelbare wereld die lang<br />
niet altijd aansluit bij onze behoeften. We leerden daarop een antwoord te geven<br />
door te spelen. Frustraties overwonnen wij niet door ons willoos neer te leggen bij<br />
het lot, evenmin door dwingend te eisen dat de buitenwereld voorzag in al onze<br />
verlangens, en al helemaal niet door rationeel calculerend het meest gunstige<br />
compromis te zoeken.<br />
Omgaan met de spanning tussen wens en werkelijkheid was en is een creatieve<br />
daad, waarin we spelend vorm geven aan de wereld om ons heen met al zijn tekorten.<br />
Winnicott (1972) laat overtuigend zien dat de knuffel voor de zuigeling het<br />
eerste speelse antwoord is op de dreiging die uitgaat van een vreemde wereld.<br />
Huizinga (2009,1938) beschrijft met zijn Homo Ludens hetzelfde fenomeen op<br />
cultureel niveau.<br />
Bedrijfskunde- en managementopleidingen moeten hun studenten effectief leren<br />
omgaan met de spanningsvolle verhouding tussen feitelijkheden en mogelijkheden.<br />
Ook daarin is de creativiteit van het spel onontbeerlijk. Wij, de auteurs van dit<br />
hoofdstuk, gebruiken vaak ‘play and games’ in onze onderwijspraktijk. De argumenten<br />
voor dit spelend leren liggen in de aard van modern (professioneel) werk<br />
en de aansturing daarvan in de wereldwijde, kennisintensieve, service- en informatiegerichte<br />
economie.<br />
De moderne werkplek is een plaats van continue innovatie en voortdurende<br />
ongewisheid. Voor organisaties is er een duidelijk verband tussen het succes van<br />
innovatie en hun vermogen om te spelen. Innovatie impliceert creatieve destructie<br />
(Schumpeter, 1932). Spelen is de fundamenteel menselijke manier om het onbekende<br />
vertrouwd te maken en het vertrouwde te vernieuwen. De mogelijkheid<br />
om te spelen is een essentieel ingrediënt van vakmanschap (Sennett, 2008). Het<br />
zal daarom een blijvende strategische competentie voor de studenten zijn, wanneer<br />
wij hen leren hoe ze moeten spelen. Onze studenten spelen tijdens hun<br />
opleiding, opdat ze zullen kunnen spelen in hun latere werk!<br />
Een adequaat modern curriculum leert de student omgaan met onvoorspelbaarheid,<br />
diversiteit en complexiteit. Alleen ‘technische’ kennis en vaardigheden voldoen<br />
daarvoor niet; het gaat om hoe te handelen in een organisatie in beweging.<br />
157
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Het werk in een modern bedrijf is er niet als gegeven; het wordt gecreëerd in een<br />
voortdurend interactief proces, ‘enacted’, zou Karl Weick (2001) zeggen.<br />
Leidinggevend en professioneel werk is ‘enactment’ in communicatie, contingent<br />
afhankelijk van de situatie en van de ‘te betalen prijs’. Leidinggevend werk is balanceren<br />
tussen behoeften, mogelijkheden, middelen en doelen. Leidinggeven is<br />
het verenigen van moeten en willen, noodzaak en idee, motivatie en discipline.<br />
Leidinggeven is veel meer dan een geprogrammeerde ‘evidence based practice’.<br />
Het is een ambacht en vereist daarom oordeelsvermogen en vrijheid van handelen<br />
(Sennett, 2008), ‘bricolage’ (Weick, 2001) en operationele intelligentie in plaats<br />
van verbale intelligentie (Dörner, 1998).<br />
Management en organisatie vormen het moderne antwoord op de eeuwige spanning<br />
tussen wens en werkelijkheid. Tegelijk zijn organisaties een zelfstandige werkelijkheid<br />
geworden, waarbinnen en waarvoor onze studenten hun professionele<br />
arbeid zullen verrichten. Zij zullen worden geconfronteerd met een dubbele uitdaging.<br />
Eerst moeten ze organisaties overleven door daar als persoon en professional<br />
een beetje geluk, voldoening en succes te leren vinden. Vervolgens zullen onze studenten<br />
moeten zorgen dat organisaties kunnen overleven en antwoorden kunnen<br />
geven op de vragen die zich morgen voordoen. Als professionals, onderzoekers en<br />
managers zal van onze studenten worden gevraagd om organisaties te helpen innovatieve<br />
strategieën voor een duurzame toekomst te vinden en te realiseren.<br />
Driekwart eeuw geleden, in zijn Homo Ludens, betoogde Johan Huizinga (1938)<br />
al dat het vermogen om te spelen een zeer belangrijke menselijke eigenschap is:<br />
een behoefte en een vaardigheid. In spel overwinnen wij de tegenstrijdigheden<br />
van ons bestaan. Spelen helpt ons om de gulzige en veeleisende organisaties in<br />
ons leven te overleven. Alleen door te spelen kan een organisatie de ‘nieuwe combinaties’<br />
creëren die het nodig heeft om te overleven (Schumpeter, 1932). In de<br />
komende decennia zal van de meeste werkende mensen een complexe set van<br />
competenties gevraagd worden. Verwacht mag worden dat de jongeren die nu<br />
onze collegebanken bezetten in hun toekomstige banen loyaal én onafhankelijk<br />
tegelijk zullen moeten zijn; regelgevoelig én ondernemend, reflectief en daadkrachtig<br />
beide. Om dat te leren zullen wij onze studenten in omgevingen moeten<br />
brengen waarin ze op een veilige manier risico’s leren ontdekken en ongewisheid<br />
leren hanteren; omgevingen waar ze in op kunnen gaan en tegelijk van een afstandje<br />
naar zichzelf kunnen kijken.<br />
Het werken met goed ontworpen spelvormen tijdens de opleiding vormt een uitstekende<br />
basis voor dergelijk onderwijs. Onderstaand worden drie fundamentele<br />
kenmerken van spel benoemd die inzichtelijk maken waarom spel onmisbaar is<br />
voor het coachen van professionals in de toekomst (De Ronde & Geurts, 2011).<br />
158
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Spelen schept een begrensde alsof-wereld waarbinnen je veilig en vrij kan experimenteren,<br />
en waar je in en uit kan stappen om actie en reflectie af te wisselen.<br />
Spelen schept ook een orde en structuur waarin het onverwachte en verrassende<br />
is opgenomen. Daarbij komt nog: spelen is boeiend en zorgt voor opwinding, energie<br />
en vreugde. Het is niet verbonden met materieel belang en winst buiten het<br />
spel.<br />
In eerdere publicaties hebben Duke, Geurts en Vermeulen vijf concepten voor het<br />
analyseren van de functie en de principes van gaming in professionele contexten<br />
voorgesteld (Duke en Geurts, 2004; Geurts, Duke en Vermeulen, 2007). Ze hebben<br />
deze criteria gelabeld als de ‘vijf C’s’ van gaming: complexiteit, communicatie,<br />
creativiteit, het oplossen van conflicten en ‘commitment to action’.<br />
Gaming leert hoe om te gaan met complexiteit. Een spelsimulatie kan een manipuleerbare<br />
omgeving creëren waarin veel verschillende bronnen en soorten gegevens<br />
kunnen worden geïntegreerd. Binnen de wereld van het alsof worden de<br />
vragen in hun onderlinge samenhang helder en ervaren de studenten de onvoorspelbare<br />
gevolgen van hun interventies (Dörner, 1996).<br />
Simulatiespelen stimuleren communicatie, zowel met de andere als met zichzelf.<br />
Duke (1974) introduceert in verband met gaming het concept van ‘multilogue’:<br />
het spel is de gelijktijdige dialoog van meerdere actoren om een beter begrip te krijgen<br />
van een onderwerp. Multilogue creëert een probleem-specifieke taal die functioneel<br />
en contextueel is. Het creëert begrip en vertrouwen en stimuleert imitatie,<br />
de drijfveer van alle leren.<br />
Het fundamentele verband tussen spel en creativiteit is reeds benoemd. In de<br />
veilige activiteit van het spel, en in de vrije geest van een speels mens kan het individu<br />
grenzen overgaan en de beperkende krachten van het dagelijks leven even<br />
loslaten. Spelers verkennen de dynamische gevolgen van de gesimuleerde kennisbasis<br />
in een vrije en stimulus-rijke omgeving. Ze onderzoeken elkaars inbreng op<br />
nieuwe alternatieven. Ze dagen uit en spelen met ideeën die potentie lijken te hebben.<br />
Een goed spel biedt studenten de kans om verschillende reflecterende cycli te<br />
doorlopen. Fasen van leren door te doen, gevolgd door reflectie en discussie wisselen<br />
elkaar af . Deze stimuleren double-loop leren en de groei naar de volwassen<br />
ambachtelijkheid van een reflecterende professional die in een virtuele ruimte<br />
zijn mogelijkheden verkent (Schön, 1983).<br />
Games en spel creëren, om een term van Winnicott (1972) te gebruiken, een transitionele<br />
ruimte. Ze zijn niet blijvend; ze zullen altijd eindigen. Games zijn daardoor<br />
productieve tijdelijke arena’s voor realistische verkenning en verduidelijking<br />
159
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
van conflicten. Games zijn nuttig omdat alle studenten hun eigen inbreng kunnen<br />
hebben vanuit verschillende belangen en disciplines. Spelen tonen de deelnemers<br />
wat de uitkomst zou kunnen zijn van arbeidsverdeling en samenwerking.<br />
Studenten zijn vaak verbaasd om te ontdekken dat de resultaten van een bepaalde<br />
actie op verschillende partijen verschillende invloed hebben en wel op een heel<br />
andere manier dan verwacht. Win-win opties kunnen worden ontdekt.<br />
Spel heeft het vermogen mensen mee te nemen. Het brengt een ‘commitment’ bij<br />
de studenten te weeg. Hun energie en uithoudingsvermogen zijn van vitaal belang<br />
voor hun professionele succes. Tijdens het spelen van games, is het toegestaan<br />
om te experimenteren met een repertoire van professioneel gedrag. De<br />
daaruit voortvloeiende nieuwe attitudes en mogelijkheden zullen vermogens van<br />
studenten ontwikkelen om een gekozen pad in het leven vast te houden. Games<br />
dagen studenten uit het ongeloof in hun eigen competenties te overwinnen.<br />
Studenten van managementopleidingen zijn de leidinggevenden in en van een<br />
ongewisse toekomst. Spel biedt een unieke ingang om zich die rol en de bijbehorende<br />
vaardigheden eigen te maken. Het hoger onderwijs kan zijn missie niet<br />
verwezenlijken zonder ‘play and game’. Deze educatieve werkvormen bieden een<br />
“alsof” waarbinnen studenten ervaringsgericht, creatief en reflectief leren. Een<br />
goede spelsimulatie is een uitnodiging om zichzelf te dwingen alles wat men tot<br />
nu toe heeft geleerd te gebruiken om een klus te klaren. Door een geleidelijke intensivering<br />
van de actie, helpt gaming de angst voor het onbekende te verminderen<br />
en uitstelgedrag te overwinnen. Via spel maken studenten zich hun toekomstige<br />
rol eigen door die al experimenterend zelf te scheppen.<br />
En hoe zit het met de docenten? Het spel helpt de leraar zijn kennis te koppelen<br />
aan actie. In het nawoord van zijn Lessons of the Masters (2003), heeft George<br />
Steiner het volgende te zeggen over onderwijs en docenten: “There is no craft<br />
more privileged. To awaken in another human being powers, dreams beyond<br />
one’s own; to induce in others a love for that which one loves; to make of one’s inward<br />
present their future: this is a threefold adventure like no other.” We hebben<br />
ervaren dat het spelen van games met studenten de bewogen professional en vakman<br />
in de docent naar boven brengt.<br />
Voor de student in het hoger onderwijs, betekent spelend leren een blijvende ervaring.<br />
Het brengt ‘flow’, vreugde en avontuur. Steiner gebruikt het woord avontuur<br />
met betrekking tot het onderwijs. Spelen helpt studenten om vol passie,<br />
moed en bekwaamheid, de terra incognita die voor hen ligt te betreden. Het zou<br />
hen tot een ‘homo ludens voor het leven’ kunnen maken!<br />
160
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Referenties<br />
Dörner, D. (1996) The Logic of Failure. New York: Metropolitan Books.<br />
Duke, R.D. (1974) Gaming, the future’s language. Beverly Hills: Sage Publications.<br />
Duke, R.D. & J.L.A. Geurts (2004) Policy Games for Strategic Management:<br />
Pathways in to the Unknown, Amsterdam: Dutch University Press.<br />
Geurts, J.L.A., R.D. Duke & P.A.M. Vermeulen (2007) Policy Gaming for Strategy<br />
and Change. Long Range Planning 40 535-558<br />
Huizinga, J. (1998, 1938) Homo Ludens, London: Routledge.<br />
Ronde, M.A de & J.L.A. Geurts (2011) De spelende professional. M&O, tijdschrift<br />
voor Management en Organisatie. 6: 49-62.<br />
Schein, E. (2009) Helping; how to give and receive help. San Francisco: Berrett<br />
Koehler.<br />
Schön, D. (1983) The reflective practioner: how professionals think in action.<br />
London: Temple Smith.<br />
Schumpeter, J.A. (1932) The theory of economic development. London: Oxford<br />
University Press.<br />
Sennett, R. (2008) The Craftsman. London: Penguin.<br />
Steiner, G. (2003) Lessons of the masters. Cambridge (Mass.): Harvard.<br />
Weick, K. (2001) Making Sense of the Organization. London: Blackwell.<br />
Winnicott, D.W. (1971) Playing and Reality. London: Routledge.<br />
161
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
162
theMa 8<br />
Kennis? Nog meer kennis? Jazeker!<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
163
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
164
Met lege handen durven staan.<br />
Jan de Vuijst<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Al eeuwenlang kennen we het onderscheid tussen weten dat en weten hoe. Je kunt iemand<br />
uitleggen hoe een viool werkt, maar dan kan hij er nog geen geluid uit krijgen.<br />
Je kunt iemand het handboek ‘zwemmen’ overhoren, maar met alleen dat handboek<br />
in het hoofd zal hij verdrinken. Je kunt een leidinggevende leren hoe strategie werkt,<br />
maar als ze geen verhaal weet te vertellen genereert ze alleen maar weerstand. Weten<br />
dat en weten hoe zijn onlosmakelijk verbonden. Beide zijn noodzakelijk maar niet voldoende<br />
om het vak van leidinggevende succesvol uit te oefenen.<br />
Bij de academische business schools is traditioneel een grote voorkeur voor het<br />
doceren van weten dat: declaratieve kennis, een beroep doen op cognitieve vermogens.<br />
Het weten hoe, procedurele kennis, een beroep doen op intuïtie is lange tijd<br />
niet populair geweest bij, ook, <strong>TiasNimbas</strong>, en er werd zelf wat op neergekeken.<br />
“We gaan hier geen vlotjes bouwen, toch?”<br />
Ik wil een pleidooi houden voor het betekenisvol verbinden van declaratieve en<br />
procedurele kennis in de opleiding van leidinggevenden.<br />
Weten dat<br />
Het traditioneel opleiden vraagt van een docent dat hij of zij uitlegt: een model,<br />
een concept, een proces. Dat is ook de manier waarop onderwijs al heel lang zijn<br />
bijdrage aan de maatschappij levert: na onderricht wist de leerling iets wat daarvoor<br />
nog onbekend of onduidelijk was. In het onderwijs aan leidinggevenden was<br />
het niet anders: na een les over Porter was bekend wat Porter had onderzocht, na<br />
een les over een conflictmodel wist de leidinggevende hoe het model was bedoeld<br />
en of het consistent was met andere conflictmodellen.<br />
In recente jaren is die rol van onderwijs veranderd, alleen al onder invloed van<br />
Internet. Als nu iemand wil weten wat Porter schreef kan hij dat eenvoudig opzoeken.<br />
Wikipedia mag dan wetenschappelijk niet verantwoord zijn, praktisch in<br />
het gebruik is het wel, en een klant van <strong>TiasNimbas</strong> is uitstekend in staat zelf even<br />
iets op te zoeken op Internet. Doet dat zelfs tijdens college. Ook via Youtube, TED<br />
of iTunes is prachtig onderwijsmateriaal te verkrijgen, waar alleen al door professioneel<br />
toegepaste techniek een gemiddelde docent alleen maar van kan watertanden.<br />
Het hoort bij de professionaliteit van de docent daar zijn leerlingen op<br />
te wijzen. Ook <strong>TiasNimbas</strong> stelt tegenwoordig materiaal uit dergelijke bronnen<br />
graag ter beschikking aan de deelnemers van hun programma’s. Voor het louter<br />
‘weten’ is de docent, vaak, niet echt meer nodig.<br />
165
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De klassieke rol van de docent als informatievertrekker is daarmee verschoven<br />
naar die van duider, die niet zozeer uitlegt hoe een model in elkaar zit, maar hoe<br />
het werkt. De praktijk wordt daarbij te hulp geroepen in de vorm van bijvoorbeeld<br />
‘business cases’, of artikelen over de eigenlijke werking van een model of concept.<br />
Niet het model of concept zelf, maar de gebruiksaanwijzing ervan is het domein<br />
van de opleider geworden.<br />
Weten hoe<br />
Dit alles is echter nog steeds de wereld van declaratieve kennis, het cognitieve<br />
weten dat. In toenemende mate blijkt er behoefte bij leidinggevenden en opdrachtgevers<br />
om ook te leren hoe. Dat lijkt parallel te lopen met een toenemende<br />
behoefte in het bedrijfsleven om ‘turn key’ producten aangeleverd te krijgen.<br />
Typerend is dat er nu boeken verschijnen die vroeger ‘Organisatieadvies’ zouden<br />
hebben geheten, maar nu bijvoorbeeld ‘Organisatiecoaching’. Al even typerend is<br />
de aanzwellende stroom publicaties over motivatie, onderbewuste processen en<br />
intuïtie, waaronder het indrukwekkende Kahneman 2011. Het gaat daarbij niet alleen<br />
over het wat , maar vooral over het hoe: hoe krijg je mensen in beweging, hoe<br />
vertel je het verhaal, hoe bezweer je een conflict, hoe bejegen je een klant, hoe krijg<br />
je een verandering op stoom.<br />
Ook opdrachtgevers van <strong>TiasNimbas</strong> vragen tegenwoordig naar het hoe-onderwijs,<br />
waarbij het dilemma voor <strong>TiasNimbas</strong> vooral is hoe je de wetenschappelijke component<br />
daarin toch kunt laten doorklinken, om onderscheidend te blijven van organisaties<br />
als De Baak, en talloze trainingbureau’s die alleen maar vaardigheden<br />
aanbieden.<br />
De vorm van onderwijs die dit vergt is niet simpel een variant op het doceren van<br />
weten dat. Bij weten dat-programma’s, ook in de moderne betekenis van duiden,<br />
is de bron de docent. Hij of zij ontwerpt een programma, een aantal te projecteren<br />
samenvattingen, de lesstof. Maar bij het doceren hoe is het programma bij aanvang<br />
van de dag nog verborgen in de groep deelnemers; zij zijn de bron. Niet wat<br />
de docent wil, maar wat de deelnemers nodig hebben bepaalt de effectiviteit van<br />
de weten hoe-programma’s.<br />
Dat vergt van de docent een aantal wezenlijk andere vaardigheden en acties dan<br />
gebruikelijk bij weten dat-programma’s. De docent legt niet meteen uit, presenteert<br />
niet meteen, maar begint met vragen. Alleen maar vragen. De docent heeft<br />
niet een bestaande business case klaarliggen, maar werkt met de cases die door de<br />
deelnemers zelf ter plaatse worden geopperd; bijvoorbeeld als antwoord op de<br />
vraag “welk dilemma heb je op ’t ogenblik op je werk, zit je met bepaalde medewerkers/collega’s/bazen,<br />
waar zie je momenteel tegenop, waar verheug je je<br />
op”. Een weten dat-programma over bijvoorbeeld leiderschap begint met de uitleg<br />
166
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
over leiderschap in de onderzoeksliteratuur. Een weten hoe-programma over leiderschap<br />
begint met de vraag ‘wat is volgens jullie leiderschap?’.<br />
Tijdens een recent leiderschapsprogramma van <strong>TiasNimbas</strong> was er onrust onder<br />
de deelnemers. Na mijn vraag wat er aan de hand was vertelden ze dat er een onaangename<br />
oekaze van het hoofdkantoor was gekomen, waar sommigen ook echt<br />
ontzet over waren. Het kwam erop neer dat ze de maandag na hun programma<br />
voor de troepen zouden moeten gaan staan met slecht nieuws, dat hen werd<br />
‘aangedaan’ door het hoofdkantoor. Op dat moment vind ik het passend en professioneel,<br />
zeker in een leiderschapsprogramma, om op die actuele boosheid in te<br />
gaan, het lichte slachtoffergedrag al vragend voor het voetlicht te krijgen, en toch<br />
ook even te oefenen met hoe ze die boodschap komende maandag aan hun medewerkers<br />
kunnen gaan vertellen. Dat gaat niet ten koste van het geplande programma,<br />
maar hoort er bij uitstek juist in. Er was geen literatuur voor, het was<br />
niet met de opdrachtgever overeengekomen, er waren geen sheets beschikbaar –<br />
maar het was wel nodig, en zoals na afloop bleek was het zeer welkom geweest.<br />
Louter vragen op het hoe, in plaats van doceren wat.<br />
Het vergt van de docent dus een zekere vaardigheid in het stellen van vragen (anders<br />
dan ‘presenteren’, waar veel docent-opleidingen over lijken te gaan), maar<br />
ook de bereidheid om, heel onaangenaam wellicht, met een mond vol tanden dan<br />
wel met lege handen te staan. Lef om het niet te weten, want het dilemma van een<br />
ervaren leidinggevende kan niet zomaar vanuit cognitieve kennis door een docent<br />
worden opgelost. De interventie van de docent kan dus niet een snelle uitleg zijn<br />
over hoe de wereld in elkaar zit, maar speelt zich op meta-niveau af: de docent reflecteert<br />
op de manier waarop de leidinggevende kennelijk met een dilemma<br />
omgaat.<br />
In een ander recent <strong>TiasNimbas</strong> programma gaat de CEO van een grote onderneming<br />
in discussie met een top team over hinderlijk gedrag op de werkvloer: te bureaucratisch,<br />
niet doortastend. De CEO en het top team hebben daar ook oprecht<br />
last van, en zoeken naar wegen om dat anders te leiden en in te richten. De discussie<br />
is open en iedereen is blij dat deze nu eindelijk eens plaatsvindt. Een weten-dat<br />
interventie van de docent kan zich richten op de oplossingen die de betrokkenen<br />
aandragen, ordenend aan de hand van een model of een casus elders. Dat zou zeker<br />
behulpzaam zijn en welkom geheten worden.<br />
Een weten-hoe interventie gaat echter niet over de inhoud van de discussie, maar<br />
over de manier waarop deze mensen met elkaar omgaan, op een meta-niveau dus.<br />
Bouwend op de vraag ‘wat vinden jullie zelf eigenlijk van deze discussie’ heb ik de<br />
reflectie gegeven dat de discussie een schoolvoorbeeld was van niet luisteren naar<br />
167
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
elkaar, niet to the point komen, kortom een perfecte weerspiegeling van het gedrag<br />
waar ze in de organisatie juist over klagen. Waarschijnlijk verhinderen zij<br />
door hun eigen gedrag aan de top anderen in de organisatie om wel doortastend<br />
te worden.<br />
Die laatste interventie is aanzienlijk minder welkom, zeker direct nadat die geplaatst<br />
is. Ook hier loopt de docent het reële risico op het verwijt dat hij niet begrijpt<br />
waar het om gaat. En toch is het een belangrijke weten-hoe interventie die past in<br />
modern onderwijs aan leidinggevenden. In dit specifieke voorbeeld hebben één of<br />
twee leidinggevenden uit de deelnemersgroep zelfs twee dagen boos rondgelopen<br />
over mijn suggestie dat zij slachtoffergedrag vertoonden, en dat als ze iets willen<br />
veranderen ze eerst zelf moeten veranderen. Door opnieuw aandacht te geven aan<br />
die boosheid, en niet in te gaan op de cognitieve argumenten, krijgen de betrokken<br />
leidinggevenden een andere kijk op eigen gedrag en wat dat uitlokt, zeer behulpzaam<br />
voor hun weten-hoe, en uiteindelijk ontstond er grote waardering voor<br />
de eerst als hardhandig ervaren interventie. Gelukkig, dat dan toch wel, nog voor<br />
het eind van het programma.<br />
Omdat veel weten-hoe gaat over persoonlijke patronen is een belangrijke aanvulling<br />
op weten-hoe onderwijs persoonlijke coaching en intervisie in kleine groepjes.<br />
<strong>TiasNimbas</strong> biedt dat in toenemende mate aan voor programma’s waar vaardigheden<br />
en persoonlijke ontwikkeling een rol spelen, zoals in leiderschapsprogramma’s.<br />
Mijn pleidooi is voor de combinatie. De deelnemers weten na raadpleging<br />
van externe bronnen en geholpen door de docent bijvoorbeeld wat een<br />
conflictmodel is. Ze leren hoe het in de praktijk werkt, maar ook wat hun persoonlijke<br />
stijl van conflictgedrag is, en als ze met een coach één-op-één vertrouwelijk<br />
daaraan willen werken ontdekken ze ook wat de bron van dat gedrag is en hoe je<br />
daarmee kunt omgaan.<br />
De toenemende aandacht van opdrachtgevers voor dit type onderwijs is van groot<br />
belang voor de ontwikkelingen van opleidingen aan leidinggevenden. Wat niet altijd<br />
helpt overigens is de soms grote behoefte bij opdrachtgevers om precies van<br />
tevoren te willen weten wat er behandeld gaat worden in een programma. In een<br />
weten-hoe programma is dat per definitie nauwelijks te zeggen: de dynamiek van<br />
de groep bepaalt het programma, niet de docent of de business school of de opdrachtgever.<br />
Er zijn gelukkig ook veel voorbeelden van opdrachtgevers die dat<br />
goed begrijpen en erdoor gefascineerd zijn.3<br />
168
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Meester Ton<br />
Bij <strong>TiasNimbas</strong> zijn er veel collega’s geïnteresseerd in weten hoe-onderwijs, velen<br />
zijn er ook zeker vaardig in, en in veel programma’s heeft het zijn intrede gedaan.<br />
Ik doceer al bijna twintig jaar bij <strong>TiasNimbas</strong> en heb in de opvatting over wetenhoe<br />
onderwijs, en in de aandacht voor vaardigheden, veel ontwikkeling mogen<br />
zien. Ere wie ere toekomt: één van de eersten die merkte dat dit ‘anders’ was, was<br />
Ton Wentink. En na enige argwaan omhelsde hij de ‘nieuwe methode’, er zich eerst<br />
van overtuigend dat het niet zomaar ‘action learning’ in een nieuw jasje was. Hij<br />
wist dat ik op deze manier mijn programma’s vorm geef. Al jaren geleden introduceerde<br />
hij mij bij een groep als een soort bezienswaardigheid: “Dames en<br />
heren, ziet u hand-outs? Ziet u de beamer aanstaan? Nee, hè? Dit is een heel bijzondere<br />
aanpak en ik ben dan ook blij ”. Ik voelde me wel wat opgelaten, maar kon<br />
niet anders dan Ton bewonderen voor zijn, op dat moment, verkoopkracht. Later<br />
zag ik dat hij in één van de vele verantwoordingen die je tegenwoordig nu eenmaal<br />
moet afleggen over programma inrichting dat hij de ‘vragen-methode’ had ingelijfd<br />
als één van de essentiële vernieuwingen in het zo succesvolle MMO-programma.<br />
Ton toonde zich opnieuw een ‘meesterlijke’ collega.<br />
Literatuur<br />
Van den Boomen, F, & J. van Jaarsveld, red. (2011):<br />
Organisatiecoaching in de praktijk (Neer: Kloosterhof)<br />
Kahneman, D. (2011), “Ons feilbare denken”. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij<br />
<strong>Business</strong> Contact<br />
169
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
170
Collectieve kennis, verandering voor<br />
managers en managementopleiders.<br />
Léon Tossaint<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
1. Inleiding.<br />
Managers waren vroeger de beste experts in hun vakgebied, hadden op alle vragen<br />
altijd het ‘juiste antwoord’.Dat was overigens een bevestiging van het ‘role model’<br />
waarin ze (we) waren opgevoed : op school was het de onderwijzer en later de professor<br />
die vertelde wat je moest weten. Nog steeds zie je iets terug van dit patroon<br />
waarbij de ‘jonge’ aankomende manager naar een management opleiding gaat om<br />
vooral iets te leren uit het enorme kennis reservoir van de managementopleiders.<br />
Met dat kennis reservoir van de managementopleiders, daar is niets mis mee.<br />
Echter het collectieve kennis reservoir van al die jonge managers groeit explosief<br />
door de toenemende kennis toegankelijkheid. Dit heeft een grote invloed op zowel<br />
de rol van het management als ook op de rol van de managementopleiders.<br />
In een aantal voorbeelden, waarin het effectief gebruik van collectieve kennis centraal<br />
staat zal ik trachten de invloed op de veranderende rol van het management<br />
aan te geven. In het verlengde hiervan bekijken we wat dit zou kunnen betekenen<br />
voor managementopleiders, uiteindelijk moeten zij een ‘role model’ zijn voor de<br />
jonge aankomende manager tijdens de managementopleiding.<br />
2. Voorbeelden van het gebruik van Collectieve Kennis<br />
2.1 Collectieve kennis in organisatie verbetering.<br />
Een goed voorbeeld van het effectief gebruik van collectieve kennis in organisatie-,<br />
proces-, product- verbetering zijn voor mij de ‘Improvement Teams’. Deze –al<br />
jaren bestaande- cross functionele teams, ontstaan vaak op initiatief van de medewerkers<br />
zelf die een bepaald probleem of uitdagende doelstelling willen aanpakken,<br />
iets dat kort bij hun eigen werk situatie ligt. De collectieve kennis van de<br />
teamleden is het uitgangspunt om problemen te analyseren, oplossingen te bedenken<br />
en die zelf dan ook in te voeren. Indien expertise ontbreekt kan dit worden<br />
‘opgevraagd’, maar het zijn nu niet meer de experts die de problemen oplossen<br />
maar het cross functionele Team Collectief. De slaagkans van de ingevoerde oplossing<br />
is opmerkelijk hoog, de resultaten zijn vaak boven verwachting en blijvend.<br />
De rol van het management is beperkt : het stimuleren van team werk, het<br />
conditioneren (o.a. budget) en vooral veel ruimte geven. Een belangrijk element in<br />
die rol is het aangeven van strategische prioriteiten waarop teams zich kunnen<br />
richten bij de keuze van hun onderwerp om zodoende een maximale bijdrage te<br />
leveren aan de doelstellingen van de organisatie.<br />
171
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Zo herinner ik me nog begin 2000 een ‘Improvement Team’ dat zich tot doel had<br />
gesteld een TV functie te ontwikkelen die een speciale beleving kon toevoegen aan<br />
bestaande TV concepten. De Team leden zelf, medewerkers van de Divisie<br />
Consumenten Elektronica, benaderden collega’s van de Licht Divisie, samen<br />
bedachten zij het concept dat nu nog redelijk uniek is : ‘Ambilight’.<br />
Tegenwoordig is, vooral in de product ontwikkeling het vormen van creatieve<br />
teams heel gebruikelijk en nu wordt ook in de research langzaam het beeld van de<br />
‘individuele geniale uitvinder’ afgebroken.<br />
2.2 Collectieve kennis in Research en Innovatie.<br />
De kracht van het collectieve denken in Research en Innovatie is goed waarneembaar<br />
in de explosieve ontwikkeling van ‘Research/Innovatie Campussen’ over de<br />
hele wereld. Een duidelijk succesvol voorbeeld zien we in Eindhoven, met de<br />
‘High Tech Campus’ als hart van ‘Brainport Eindhoven’, dat in 2011 de erkenning<br />
kreeg als ‘Slimste Regio ter Wereld’.<br />
Het binnen deze campus ontwikkelde concept van ‘Open Innovatie’ gaat uit van<br />
de samenwerking tussen een groot aantal verschillende bedrijven, tussen kennisindustrie<br />
en maakindustrie. Ook hier zien we diverse disciplines -vaak op eigen<br />
initiatief- elkaar opzoeken : research medewerkers, product ontwikkelaars,<br />
marketeers, designers, allen met het doel om hun kennis te delen in de overtuiging<br />
dat de zo ontstane collectieve kennis een synergetische meerwaarde heeft.<br />
De angst voor de ‘concurrentie’ of voor het ‘stelen van innovatieve ideeën’ is volledig<br />
achterhaald binnen dit ‘open innovatie’ concept. Het gebruik van Social Media<br />
versterkt deze ontwikkeling en beperkt deze ‘open innovatie’ niet tot de grenzen<br />
van de campus maar maakt dit tot een wereldwijd proces.<br />
De rol van de manager bestaat ook hier weer voornamelijk uit : stimuleren, conditioneren<br />
en vooral …’de ruimte geven’, maar uiteindelijk ook : uitdagen op het behalen<br />
van succes.<br />
2.3 Collectieve kennis in wetenschappelijke studies.<br />
Een goed voorbeeld in het gebruik van collectieve kennis bij het schrijven van een<br />
wetenschappelijke studie vind ik de manier waarop het boek ‘<strong>Business</strong> Model<br />
Generation’ tot stand is gekomen. De schrijvers Alexander Osterwalder en Yves<br />
Pigneur hebben –uitgaande van hun basis artikelen over het genereren van innovatieve<br />
<strong>Business</strong> Modellen- een webcommunity opgericht van 470 ‘mede auteurs’ in 45<br />
landen. Alle leden van dit omvangrijke auteurs collectief hebben een bijdrage geleverd<br />
aan het testen en verder uitwerken van de concepten, het aanleveren van visueel beeldmateriaal,<br />
cases en trainingen (later ook specifiek ontwikkeld voor elk van die landen).<br />
172
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De ‘mede auteurs’ moesten zelfs een symbolisch bedrag betalen (oplopend tot<br />
240 dollar) waarmee Osterwalder hun betrokkenheid bij dit collectief schrijvers<br />
project wilde vergroten. De ‘schrijvers’ hebben zelf bijgedragen aan de invoering<br />
van deze concepten in elk van hun landen. Dit heeft mede geleid tot het enorme<br />
succes dat dit boek momenteel wereld weid kent. Als hier al sprake is van<br />
‘Management’, dan is dat vooral conditionerend : het opzetten van een webcommunity,<br />
het creëren van betrokkenheid maar ook taakstellend : er moet een boek<br />
worden gepubliceerd.<br />
Deze voorbeelden van het effectief gebruik van collectieve kennis tonen m.i. aan<br />
dat de rol van het Management steeds verder verschuift van ‘zeggen hoe het moet’<br />
naar richting geven, stimuleren, conditioneren en daardoor het mobiliseren van<br />
de collectieve kennis binnen een organisatie.<br />
3. Het Collectieve Brein : Internet<br />
Met de komst van Internet heeft het begrip ‘kennis’ een nieuwe dimensie gekregen.<br />
Het voor iedereen beschikbare kennis reservoir is enorm en breidt zich met<br />
astronomische snelheid uit. Oude begrippen als ‘kennis is macht’ zijn niet meer<br />
relevant, het snel en effectief gebruiken van kennis is veeleer de ‘nieuwe macht<br />
van de kennis’. Internet als kennis reservoir is nu al onuitputtelijk, de zoekmachines<br />
maken het snel toegankelijk en met e-mail en de mogelijkheden van Social<br />
Media is communicatie en interactie met deze kennisbronnen grenzeloos.<br />
De meeste organisaties stimuleren ‘vrije toegang’ tot het internet, wetend dat het<br />
gebruik van deze kennisbron uiteindelijk in hun voordeel is. Managers gaan ervan<br />
uit dat hun medewerkers aangesloten zijn bij dit ‘collectieve brein, internet’ en<br />
richten hun vragen en taakstellingen daarop in. Het is niet meer van belang aan<br />
te geven wat medewerkers moeten weten om een bepaalde taak te doen, laat staan<br />
hoe, dat weten zijzelf het beste en bij twijfels wordt even ‘googled’ of op intranet<br />
gevraagd wie er kan helpen. Het is de taak van de manager om uiterst zorgvuldig<br />
te communiceren over wat hij wil bereiken en binnen welke tijd hij dat gerealiseerd<br />
wil zien. Het uitleggen ‘waarom’ draagt veel bij tot de motivatie om die taak<br />
snel en effectief uitgevoerd te krijgen<br />
4. Wat betekent dit voor de Manager en de Managementopleider?<br />
De moderne manager moet communiceren met het ‘collectieve brein’ van de organisatie,<br />
het is zijn taak deze collectieve kennis en de daadkracht hierachter te mobiliseren<br />
om de (strategische) doelen van zijn organisatie te kunnen realiseren.<br />
Uit de voorgaande voorbeelden is al duidelijk gebleken dat de rol van de manager<br />
verandert van dirigeren naar stimuleren, conditioneren en richting geven, waarbij<br />
173
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
het van belang is duidelijk te maken wat, wanneer moet worden bereikt en vooral<br />
waarom. Een belangrijke gedragsverandering voor managers is hierbij het leren<br />
luisteren, pas als men begrijpt wat zich in het individuele- en in het collectieve-<br />
brein afspeelt, pas dan kan de moderne manager deze meest waardevolle capaciteit<br />
binnen zijn organisatie mobiliseren.<br />
Voor de Managementopleider zou dit hetzelfde moeten zijn. Hij/zij is niet meer<br />
de ultieme kennisbron maar degene die de richting van de leerdoelstellingen -individueel<br />
en collectief- aangeeft, het proces daar naartoe conditioneert en de managementstudent<br />
in zijn leerproces stimuleert. Ook hier zal een gedragsverandering<br />
naar ‘vooral luisteren’ essentieel zijn. Effectief luisteren kan o.a. door het<br />
stellen van de juiste vragen.<br />
Zelf ben ik geen managementopleider, ook al heb ik 14 jaar lang, onder leiding<br />
van Ton Wentink, aan <strong>TiasNimbas</strong> mogen doceren. Toch wil ik hier iets van mijn<br />
ervaringen delen in het ‘luisteren door het stellen van de juiste vragen’ :<br />
Als <strong>TiasNimbas</strong> docent :<br />
• Vooraf van alle studenten de website van hun organisatie bestuderen,<br />
• Aan het begin vragen waarin ze vooral geïnteresseerd zijn vanuit hun situatie,<br />
• Bij beantwoording bij elke ‘vrager’ nagaan of ‘dit helpt in zijn/haar situatie?’<br />
Als (EFQM) Assessor :<br />
• Bij top management : ‘Als je denkt aan de toekomst van deze organisatie waar<br />
schrik je dan ‘s nachts van wakker?’ (achter het diepere denken zien te komen).<br />
• Midden Management : ‘Als je morgen elders X% meer salaris wordt geboden, wat<br />
zou de reden zijn dat je toch bij dit bedrijf blijft?’ (trots, loyaliteit, bedrijfscultuur)<br />
• Medewerkers lager in de organisatie : ‘Als je een dag de CEO kon zijn wat zou<br />
je dan zeker veranderen in deze organisatie?’ (wat leeft er op het laagste niveau).<br />
5. Tot Slot<br />
De ‘kenniswereld’ verandert en daarmee de rol van de managers en die van de<br />
managementopleiders. Degenen die adequaat anticiperen op deze veranderingen<br />
worden de (op)leiders van de toekomst. Ik ga ervan uit dat <strong>TiasNimbas</strong>, na zoveel<br />
jaren MMO onder de bezielende begeleiding van Ton Wentink, binnenkort zijn<br />
ambitie gaat waarmaken als meest excellente business school van Europa.<br />
174
Over de praktische relevantie van<br />
wetenschappelijk onderzoek<br />
Michael Corbey<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Prof. dr. ir. M.H. Corbey is hoogleraar Management Accounting and Control aan<br />
Tilburg University. Hij is er tevens Associate Dean van <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong><br />
<strong>School</strong> en Academic Director van de <strong>TiasNimbas</strong> Executive Master of Finance &<br />
Control / Registercontroller programma’s te Tilburg en Utrecht. Hij doceert in<br />
het MMO-programma.<br />
1.Inleiding<br />
Prof. dr. Ton Wentink is meer dan 25 jaar succesvol Academic Director geweest van<br />
de <strong>TiasNimbas</strong> Executive Master of Management and Organization (MMO). Zoals<br />
bekend, is dit een wetenschappelijke beroepsopleiding die gevolgd wordt door functionarissen<br />
uit de praktijk met behoorlijk wat vooropleiding en ervaring.<br />
De vraag die in deze bijdrage aan de orde wordt gesteld, is eigenlijk al samengevat<br />
in de bovenstaande twee woorden: wetenschappelijke en beroepsopleiding. In hoeverre<br />
is wetenschappelijk onderzoek relevant voor de beroepspraktijk? Het is bij-<br />
voorbeeld bekend dat veel wetenschappers in de wiskunde gruwen van het idee dat<br />
hun onderzoek praktisch relevant zou zijn. Het gaat om “zuivere wiskunde”. Het<br />
is ronduit “vulgair” dat bijvoorbeeld de leer der priemgetallen vele jaren later praktische<br />
toepassingen blijkt te hebben in de cryptografie.<br />
Collega Wentink zou onmiddellijk opmerken dat wij ons in een business school<br />
een dergelijke houding niet kunnen permitteren. Het onderzoek moet juist wel<br />
zoveel mogelijk praktijkrelevant zijn want als deelnemers aan de programma’s<br />
zich uiteindelijk niet herkennen in de literatuur die ze bestuderen, is dat het einde<br />
van de school. Er is immers geen subsidie voor het doen van “zuiver” wetenschappelijk<br />
onderzoek. Voor mijn bijdrage aan dit liber amicorum ben ik eens nagegaan<br />
of en hoe deze discussie omtrent praktijkrelevantie wordt gevoerd in mijn vakgebied<br />
Management Accounting and Control.<br />
2. Praktijkrelevantie van wetenschappelijk onderzoek in<br />
Management Accounting and Control<br />
De laatste 15 tot 20 jaar is de discussie omtrent praktijkgericht versus (zuiver) wetenschappelijk<br />
onderzoek aangescherpt. Dit heeft te maken met de visitatie van onderzoek<br />
aan universiteiten. Deze onderzoeksvisitaties vinden plaats op basis van peer<br />
reviews. Het blijkt uit onderzoek van hoogleraar Management Accounting & Control<br />
Groot (2009) dat bibliografische data redelijk goede voorspellers zijn<br />
175
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
van peer reviews. De meest bruikbare voorspellers in dit verband zijn publicaties in<br />
internationale toptijdschriften (de zogenaamde peer reviewed A- en B-publicaties),<br />
bijdragen in congresbundels en artikelen in Nederlandse peer reviewed tijdschriften<br />
(Groot, 2009, p. 379). Het is voor onderzoeksgroepen die streven naar positieve<br />
uitkomsten van onderzoeksevaluaties daarom van groot belang om zoveel mogelijk<br />
te publiceren via deze kanalen. En wat voor de onderzoeksgroep geldt, is daarmee<br />
ook van toepassing op de individuele onderzoeker.<br />
De strategie van onderzoekers om vooral te publiceren in internationale toptijdschriften<br />
is aanlokkelijk als het gaat om gunstige onderzoeksevaluaties maar kent<br />
ook beperkingen en risico’s. De laatste jaren zijn in mijn vakgebied een drietal<br />
zorgen geuit met betrekking tot deze strategie (Van Helden en Northcott, 2010).<br />
Ten eerste wordt opgemerkt dat één bepaalde onderzoeksmethode wel heel erg<br />
dominant is in de algemeen aanvaarde toptijdschriften. Men refereert hier aan<br />
wat bekend staat als mainstream research, ofwel de Noord-Amerikaanse stijl.<br />
Auteurs als Merchant (2008) en Williams (2006), die zelf hun sporen hebben<br />
verdiend in deze onderzoeksstijl, waarschuwen tegen een overmatige inzet van<br />
steriele onderzoeksmethoden waarbij de nadruk ligt op het gebruik van geavanceerde<br />
statistiek om individueel gedrag te bestuderen buiten de sociale en organisatorische<br />
context (zie ook Otley, 2001, pp. 246 en 248). Zij zien de nadruk op<br />
(uitsluitend) deze onderzoeksmethoden als een beperking die geen recht doet aan<br />
de complexiteit van modern relevant management accounting-onderzoek.<br />
Ten tweede wordt de dominantie van mainstream research versterkt door het effect<br />
dat publiceren in deze outlets heeft op de academische carrière van de<br />
onderzoekers. Als gevolg van dit effect passen onderzoekers hun onderzoeksagenda<br />
en onderzoeksmethode aan om te voldoen aan de druk om te publiceren<br />
in de high ranking journals (zie Locke en Lowe, 2008; Gendron, 2008 en<br />
Hopwood, 2008).<br />
Ten derde is er een mogelijk probleem met betrekking tot praktische relevantie.<br />
Een groot aantal onderzoekers waarschuwt voor het risico dat (vooral dit soort)<br />
mainstream onderzoek minder praktische relevantie heeft (zie Hopwood, 2008<br />
en Scapens, 2008). Ofschoon onderzoekers zich zeker niet moeten gaan opstellen<br />
als consultants, is het wel zo dat management accounting-onderzoek uiteindelijk<br />
tegemoet moet komen aan problemen die de praktijk ondervindt (Baxter<br />
et al., 2008; Khalifa en Quattrone, 2008). Er is regelmatig gepleit voor meer<br />
praktische relevantie in het management accounting onderzoek (zie Hansen et<br />
al., 2003 en Ittner en Larcker, 2002). Soortgelijke pleidooien worden overigens<br />
ook opgetekend in het vakgebied van collega Wentink, (zie Abrahamson en<br />
176
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Eisenman, 2001; Bazerman, 2005). Er kan geconcludeerd worden dat mainstream<br />
toponderzoek en praktijkrelevantie in ieder geval zeker geen vanzelfsprekende<br />
combinatie zijn.<br />
De discussie omtrent toponderzoek en praktijkrelevantie wordt in Nederland de<br />
laatste jaren tevens gekleurd door het begrip valorisatie. Het idee achter valorisatie<br />
is dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek beter en sneller ter beschikking<br />
moeten komen voor economische en/of maatschappelijke toepassingen. Men kan<br />
hierbij denken aan nieuwe producten, diensten, processen of bedrijvigheid.<br />
Valorisatie is zeker niet onomstreden, verre van dat, maar het is een feit dat onderzoeksvoorstellen<br />
heden ten dage ook door instanties op dit punt worden<br />
beoordeeld.<br />
Het bovenstaande overzicht maakt duidelijk dat de discussie over de praktijkrelevantie<br />
van wetenschappelijk onderzoek in Management Accounting & Control<br />
uiterst actueel is. Collega Wentink heeft dus een punt als hij zich zorgen maakt<br />
over praktijkrelevantie. Toch hoeven wetenschappelijk onderzoek en praktijkrelevantie<br />
elkaar niet te bijten.<br />
3.Over het verbeteren van de praktische relevantie van onderzoek.<br />
Shapiro et al. (2007) betogen dat er twee oorzaken bestaan die verklaren waarom<br />
de vertaalslag van wetenschappelijk onderzoek naar de praktijk soms moeilijk te<br />
maken is. Zij spreken in dit verband over lost before translation en lost in translation.<br />
In het eerste geval (lost before translation) faalt de onderzoeker bij de keuze<br />
om zijn onderzoek te richten op vragen die de praktijk relevant vindt. In het<br />
tweede geval (lost in translation) faalt de onderzoeker om de resultaten van zijn<br />
(misschien wel praktijkrelevant) onderzoek te communiceren naar die praktijk.<br />
Kortweg: het gaat bij praktijkrelevantie om content èn communication. Ik wil hier<br />
alleen stilstaan bij het tweede punt, voor het eerste punt verwijs ik naar eerder<br />
onderzoek (Corbey, 2012).<br />
Deze tweede invalshoek die gehanteerd wordt betreft suggesties met betrekking<br />
tot praktijkimplicaties. Van Helden en Northcott (210, pp. 221-222) onderscheiden<br />
vier klassen waarin auteurs melding maken van mogelijke praktijkimplicaties<br />
van hun onderzoek. Het betreft:<br />
a. geen suggesties met betrekking tot praktijkimplicaties;<br />
b. enige (impliciete) suggesties met betrekking tot praktijkimplicaties;<br />
c. expliciete praktijkimplicaties zonder specifieke richtlijnen;<br />
d. expliciete praktijkimplicaties met specifieke richtlijnen.<br />
177
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Het zal de lezer duidelijk zijn dat de klassen c en vooral d op een grotere praktijkrelevantie<br />
duiden dan a en b. Het blijkt uit eerder onderzoek (Corbey, 2012) dat<br />
auteurs van wetenschappelijke publicaties hier (lost in translation) vaak kansen<br />
laten liggen. Het blijkt in veel gevallen mogelijk om met beperkte inspanningen<br />
de praktijkrelevantie van deze publicaties te verhogen.<br />
4. Afsluitende opmerkingen<br />
De praktijkrelevantie van wetenschappelijk onderzoek, wordt in deze bijdrage bepaald<br />
door de keuze van het onderzoeksdoel (met het risico van lost before translation)<br />
en de aandacht voor praktijkimplicaties (het risico van lost in translation).<br />
Een van de zorgen die breed geuit is in de Management Accounting & Control literatuur<br />
(en ook door collega Wentink!) betreft het verschijnsel dat steeds meer<br />
toponderzoek, zowel door de keuze van onderzoeksdoel als door gebrek aan aandacht<br />
voor de vertaalslag naar de praktijk, steeds minder praktisch relevant wordt.<br />
Helaas moeten we voorzichtig concluderen dat hiervoor wel enige aanwijzingen<br />
zijn (Corbey, 2012). Tegelijk valt op dat als het gaat om het risico van lost in translation<br />
dat auteurs relatief gemakkelijk tot verbetering zouden moeten kunnen<br />
komen. Collega Wentink zal het hier zeer mee eens zijn.<br />
Literatuur<br />
Abrahamson, E. en M. Eisenman (2001), Why management scholars must intervene<br />
strategically in the management knowledge market, Human Relations,<br />
vol. 54, no. 1, pp. 67-75.<br />
Bazerman, M.H. (2005), Conducting influential research: the need for prescriptive<br />
implications, Academy of Management Journal, vol. 30, pp. 25-31.<br />
Baxter, J., C. Boedker en W.F. Chua (2008), The future(s) of interpretative accounting<br />
research – a polyphonic response from beyond the metropolis, Critical<br />
Perspectives on Accounting, vol. 19, no. 6, pp. 880-886.<br />
Corbey, M.H. (2012), Over de praktische relevantie van management accounting<br />
onderzoek door Nederlanders in internationale tijdschriften, Maandblad voor<br />
Accountancy en Bedrijfseconomie, vol. 86, no. 10, pp. 381-387.<br />
Gendron, Y. (2008). Constituting the academic performer, the spectre of superficiality<br />
and stagnation in academia, European Accounting Review, vol. 17, no. 1,<br />
pp. 97-127.<br />
Groot, T.L.C.M. (2009), Kwaliteit en productiviteit van economisch onderzoek,<br />
Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, vol. 83, no. 11. pp. 373-380.<br />
Hansen, S.C., D.T. Otley en W.A. Van der Stede (2003), Practice developments in<br />
budgeting, an overview and research perspective, Journal of Management<br />
Accounting Research, vol. 15, pp. 95-116.<br />
Helden, J. van en D. Northcott (2010), Examining the practical relevance of public<br />
sector management accounting research, Financial Accountability &<br />
178
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Management, vol. 26, no. 2, pp. 213-240.<br />
Hopwood, A.G. (2008), Changing pressures on the research process: on trying to<br />
research in an age when curiosity is not enough, European Accounting Review,<br />
vol. 17, no. 1, pp. 87-96.<br />
Ittner, C.D. en D.F. Larcker (2002), Empirical management accounting research:<br />
are we just describing management accounting practice? European Accounting<br />
Review, vol. 11, no. 4, pp. 787-794.<br />
Khalifa, R. en P. Quattrone (2008). The governance of accounting academia: issues<br />
for a debate, European Accounting Review, vol. 17, no. 1, pp. 65-86.<br />
Locke, J. en A. Lowe (2008). Evidence and implications of multiple paradigms in<br />
accounting knowledge production, European Accounting Review, vol. 17, no. 1,<br />
pp. 161-191.<br />
Merchant, K.A. (2008). Why interdisciplinary accounting research tends not to<br />
impact North American academic accountants, Critical Perspectives on<br />
Accounting, vol. 19, no. 6, pp. 901-908.<br />
Otley, D.T. (2001). Extending the boundaries of management accounting research:<br />
developing systems for performance management, British Accounting<br />
Review, vol. 33, no. 3, pp. 243-261.<br />
Scapens, R.W. (2008). Seeking the relevance of interpretative research: a contribution<br />
to the polyphonic debate, Critical Perspectives on Accounting, vol. 19,<br />
no. 6, pp. 915-919.<br />
Shapiro, D.L., B.L. Kirkman en H.G. Courtney (2007), Perceived causes and solutions<br />
of the translation problem in management research, Academy of<br />
Management Journal, vol. 50, no. 2, pp. 249-266.<br />
Williams, P.J., J.G. Jenkins en L. Ingraham (2006), The winnowing away of behavioral<br />
accounting research in the US: the process of anointing academic<br />
elites, Accounting, Organizations and Society, vol. 31, no. 8, pp. 783-818.<br />
179
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
180
Executive re-education<br />
Theo Poiesz<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Inleiding<br />
Ton Wentink neemt afscheid als academic director van de MMO, het programma<br />
waar hij zijn kwaliteiten als Hoogleraar Kwaliteitsmanagement in de meest brede<br />
zin van het woord heeft gedemonstreerd. Daarmee heeft hij ook een betekenisvolle<br />
impact gehad op andere (Master)opleidingen van <strong>TiasNimbas</strong>. Met deze bijdrage<br />
hoop ik hem recht te doen als de hoogleraar die ook zelf kwaliteit hoog in het vaandel<br />
voert.<br />
Grote ontwikkelingslijnen in onderwijs<br />
Recente maatschappelijke, economische, sociale, technologische en informatietechnologische<br />
ontwikkelingen stellen steeds hogere eisen aan management.<br />
Bestaande kennis veroudert, gevestigde principes verliezen hun betekenis,<br />
bekende structuren en processen bieden geen houvast meer en aan vroegere succesfactoren,<br />
moet nu worden getwijfeld. Dat de wereld niet meer werkt zoals in<br />
het verleden, is inmiddels wel bekend, maar het antwoord op de vraag hoe die dan<br />
wel werkt en zich verder zal ontwikkelen, is met onduidelijkheden omgeven.<br />
Kennis is weliswaar breed voorhanden, maar voordelen als omvang, diepgang en<br />
real-time toegankelijkheid van kennis worden grotendeels weer teniet gedaan<br />
door kenmerken van diezelfde kennis: onoverzichtelijkheid, complexiteit en<br />
snelle veroudering. We weten meer, maar begrijpen minder. De grote hoeveelheid<br />
informatie kan zelfs intimiderend, remmend of blokkerend werken.<br />
De snel afnemende halfwaardetijd van kennis vertaalt zich in een toenemende behoefte<br />
aan continu leren, ook bij bestuurders en managers die in de praktijk hun<br />
sporen al ruimschoots hebben verdiend. Steeds duidelijker wordt dat wie zichzelf<br />
niet voortdurend aanscherpt, onherroepelijk de aansluiting mist. Daarbij gaat het<br />
allang niet meer om kennis maar om inzicht. Het accent verschuift van ‘weten<br />
dat’ naar ‘weten waarom’. Dit maakt een wetenschappelijke benadering in managementonderwijs<br />
steeds belangrijker. Het doorgeven van ‘tips’ die in het<br />
verleden werkten of van kennis die vroeger functioneel was, wordt vervangen door<br />
een analytische afweging van diverse benaderingen, theorieën en concepten. Een<br />
wetenschappelijke benadering stelt managers in staat het overzicht te houden en<br />
gefundeerde inzichten te ontwikkelen. Lastige managementvragen kunnen alleen<br />
via een systematische analyse kunnen worden beantwoord. De inhoud van het huidige<br />
managementonderwijs wijkt daarmee sterk af van de inhoud van een decennium<br />
geleden.<br />
181
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De analytische benadering typeert het huidige executive onderwijs. Deelnemers<br />
krijgen kennis- en inzichtelementen aangereikt waarover zij discussiëren onder<br />
regie van een inhoudsdeskundige. Deelnemers oordelen over dit onderwijs zeer<br />
positief. Het helpt hen ervaringen beter te duiden, nieuwe inzichten te ontwikkelen,<br />
te stimuleren tot kritisch denken en relevante concepten te delen met andere<br />
deelnemers en met collega’s in de eigen organisatie. Executive education heeft<br />
een multiplier effect.<br />
Toch kunnen we niet om de constatering heen dat de snelheid van ontwikkelingen<br />
in de externe omgeving blijft toenemen. Informatie, kennis en inzichten blijven<br />
via de nieuwe kanalen toestromen. Dit doet de vraag rijzen of executive onderwijs<br />
in staat zal zijn de beoogde meerwaarde te blijven genereren. Tegen deze achtergrond<br />
dient het niet alleen ontwikkelingen bij te houden, maar juist te anticiperen<br />
op mogelijke toekomstige ontwikkelingen.<br />
Nieuwe doelen, nieuwe thema’s, nieuwe vormen<br />
Als we de huidige ontwikkelingen doortrekken, welk toekomstbeeld dient zich<br />
dan aan? Voor de tentatieve beantwoording van deze vraag wordt een onderscheid<br />
gemaakt tussen nieuwe doelen, nieuwe inhoudelijke thema’s en nieuwe didactische<br />
benaderingen, hoewel deze uiteraard onderling sterk samenhangen.<br />
Nieuwe doelen<br />
Een steeds dominanter uitgangspunt is dat beleid evidence based moet zijn. De<br />
nadruk op evidence reduceert echter niet alleen het risico van fouten; het vergroot<br />
tegelijkertijd het risico dat niet geïnnoveerd wordt. Immers, evidence betreft altijd<br />
historische kennis. In een zich sterk ontwikkelende omgeving mag er niet vanuit<br />
gegaan worden dat beleid dat succesvol was in een ‘oude’ situatie, ook in een nieuwe<br />
situatie effect zal sorteren. Daarom moet kennis als doel van executive education<br />
niet alleen vervangen worden door inzicht, maar dient dit doorgetrokken te<br />
worden naar het zelf genereren van inzichten. Alleen dan is er een voedingsbodem<br />
voor innovatief denken.<br />
De doelstelling van het onderwijs werd vroeger door de docent bepaald. Nu wordt<br />
die ingegeven door de globale problematiek van de sector waarin de deelnemer<br />
werkzaam is. Dit maakt de doelstelling al veel minder vrijblijvend dan in het<br />
verleden. Maar in de toekomst zullen praktische problemen en vraagstukken van<br />
organisaties en individuele deelnemers nog dicterender zijn. Het zal dan steeds<br />
meer gaan om de analyse van specifieke organisatieproblemen en van issues waar<br />
individuele deelnemers mee kampen. Onderwijs lijkt langzamerhand in de richting<br />
van consultancy te schuiven, maar wijkt hiervan af door geen verantwoordelijkheid<br />
te claimen voor een on-the-spot vertaling van aangereikte expertise.<br />
182
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
In andere sectoren zien we een langzame, doch gestage ontwikkeling van input-<br />
en proces- naar outcome-denken. Onderwijs, inclusief executive onderwijs, werd<br />
lange tijd gekenmerkt door input-denken: de expert bepaalde wat goed was voor<br />
de ontvangende partij. De nadruk kwam vervolgens te liggen op de manier waarop<br />
het onderwijs werd aangeboden: het onderwijsproces. Nu wordt steeds sterker gefocust<br />
op de outcome als resultaat van input en proces. Het gaat in onderwijs<br />
steeds minder om louter expertise (input) en de kwaliteit van overdracht en steeds<br />
meer om het functionele effect.<br />
Nieuwe inhoudelijke thema’s<br />
In executive onderwijs wordt vaak gewezen op het risico van ‘silo-denken’ dat zich<br />
in diverse sectoren voordoet. Hiervan is sprake als de instituties en daarmee de<br />
grenzen tussen bestaande organisaties als vanzelfsprekend worden beschouwd.<br />
Organisaties worden dan geleid alsof er geen relevante externe omgeving is die<br />
mogelijkheden tot samenwerking en competitie inhoudt. Silo-denken wordt<br />
gekenmerkt door een sterke interne focus en de hoge waarschijnlijkheid van locale<br />
aspectoplossingen.<br />
Het is opmerkelijk dat hetzelfde onderwijs dat pleit tegen silo-denken zichzelf aan<br />
dat silo-denken schuldig maakt: managementonderwijs wordt vaak nog monodisciplinair<br />
gegeven. Dat wil zeggen: meerdere disciplines komen aan bod, maar<br />
sequentieel en separaat in plaats van simultaan en geïntegreerd. De verantwoordelijkheid<br />
tot het tot stand brengen van een synthese ligt bij de deelnemer; de<br />
synthese zelf vormt (nog) geen onderdeel van het onderwijs.<br />
Integrale benaderingen hebben de toekomst. In dergelijke benadering wordt<br />
meer gedacht in termen van functionaliteit van samenhang dan in muren, schotten<br />
en locale principes. Een integrale benadering zoekt naar nieuwe oplossingen<br />
door over sectoren en disciplines heen diverse perspectieven simultaan aan de<br />
orde te stellen. Integraal denken vraagt niet alleen om inzicht in verschillende disciplines,<br />
maar ook om het vermogen om deze inzichten op een verantwoorde<br />
manier in een overall-afweging te verdisconteren. Dit vergt analytische competenties<br />
als abstractievermogen, het kunnen omgaan met complexiteit, het kunnen<br />
werken met korte- en langetermijn perspectieven en het kunnen schakelen over<br />
diverse niveaus (strategisch, organisatorisch, tactisch en operationeel).<br />
De uitkomst van managementbeslissingen wordt mede bepaald door de manier<br />
waarop de informatie en inzichten kunnen worden gekleurd, vertekend, selectief<br />
onthouden en verwerkt. Het nemen van beslissingen is niet alleen een rationeel,<br />
maar ook een psychologisch proces waarin afwijkingen van rationaliteit aanleiding<br />
kunnen geven tot (onbedoelde/onbewuste) (zelf)misleiding. Het signaleren<br />
183
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
en neutraliseren van deze mogelijke effecten, het denken over het denken, behoort<br />
tot het besluitvormingsarsenaal van de moderne bestuurder/manager.<br />
Managementonderwijs dient in belangrijke mate gericht te zijn op het cultiveren<br />
van een ‘open mind’. Steeds minder is op voorhand duidelijk waar nieuwe relevante<br />
informatie, kennis, inzichten en toepassingen te vinden zijn. Nieuwsgierigheid,<br />
analytische scherpte en zelfredzaamheid worden nieuwe sleutels tot effectief<br />
management.<br />
Nieuwe didactische benaderingen<br />
Nieuwe onderwijsdoelen impliceren nieuwe onderwijsinhoud die weer om nieuwe<br />
didactiek vraagt. De ontwikkeling van de didactiek laat de volgende lijnen zien:<br />
Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van massa-onderwijs naar het werken<br />
met kleine groepen. Het eindpunt van deze ontwikkeling is de individuele deelnemer.<br />
Waar tot nu toe de nadruk lag op groeps-onderwijs en het uitvoeren van cases<br />
en opdrachten in kleine groepen, zal nu steeds meer het individu eigen aandacht<br />
gaan opeisen.<br />
Een tweede lijn betreft de ontwikkeling van overdracht van kennis naar oefenen<br />
met die kennis in voorgeselecteerde praktijksimulaties. De volgende stap betreft<br />
het doortrekken van de inzichten naar de praktijk zelf. De laatste stap is het zelf<br />
genereren van nieuwe inzichten voor zelf ontwikkelde beelden van toekomstige<br />
situaties.<br />
Een derde ontwikkeling plaatst de deelnemer in the lead. Vroeger was onderwijs<br />
docent-gedreven. Interactieve methoden brachten vervolgens een co-creatieproces<br />
tot stand. Nu is de deelnemer zelf in the lead en zal, begeleid door de docent, moeten<br />
leren leren: analytisch, creatief en innovatief omgaan met nieuwe, complexe<br />
situaties. Van absorberen naar creëren. De docent coacht meer via feedback dan<br />
dat hij/zij op de traditionele manier via al of niet interactief onderwijs input levert.<br />
De term ‘executive education’ dekt daarmee niet meer de lading van hetgeen<br />
wordt geboden.<br />
De behoefte een hoger realiteitsgehalte in onderwijs in te bouwen, impliceert dat<br />
ook beslissingssituaties moeten worden gesimuleerd. Managementbeslissingen<br />
worden in politieke omgevingen genomen en komen eerder in teamverband dan<br />
als solo-activiteit tot stand. In de opzet en vormgeving van executive education dient<br />
hier rekening mee te worden gehouden.<br />
184
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Conclusie<br />
Kortom, de functie van onderwijs verandert van het corrigeren van deficiënties<br />
naar het aanleren van zelfredzaamheid en tenslotte naar het zelf kunnen initiëren<br />
van innovatieve verandering. Dit gaat gepaard met een omslag van doceren naar<br />
begeleiden van leren leren. Het kwaliteitsdenken van Ton Wentink zal hierbij inspirerend<br />
blijven.<br />
185
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
186
theMa 9<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Niks is zo hard als de ‘zachte’ vaardigheden<br />
187
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
188
Het opleiden van ( HR) managers:<br />
een dualistisch perspectief<br />
Willem de Nijs<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
HR managers staan vaak aan de wieg van allerlei management development programma’s.<br />
Binnen dat kader nemen zij beslissingen over wie wel of niet allerlei<br />
opleidingen en cursussen mogen volgen. Maar hoe staat het eigenlijk met henzelf?<br />
Beschikken zij zelf wel over voldoende kennis en inzicht om hun functie<br />
toekomst bestendig te houden?<br />
In augustus 2005 choqueerde ene Hammonds de HR-wereld met zijn provocerende<br />
essay ‘Why we hate HR’. Het artikel wist vele reacties op te roepen met opmerkingen<br />
als ‘The human resources trade long ago proved itself, at best, a necessary<br />
evil – and at worst, a dark bureaucratic force that blindly enforces<br />
nonsensical rules, resists creativity, and impedes constructive change’ of “ HR,<br />
the corporate function with greatest potential – the key driver .. of business performance<br />
.. most consistently underdelivers’.Hammonds weet ook waarom HR zijn<br />
belofte als strategische partner niet weet waar te maken:<br />
1. Allereerst zijn “ HR-people not the sharpest in the box“ . Het hoofddoel van HR<br />
is bij te dragen aan de doelstellingen van een organisatie. Daartoe dienen HRmedewerkers<br />
over zakelijk inzicht en analytisch vermogen te beschikken en juist op<br />
dit punt ontbreekt het hen aan de benodigde capaciteiten en ‘business acumen’.<br />
2. ‘HR pursues efficiency in lieu of value’. HR afdelingen zijn vooral bezig om de<br />
efficiency van diverse maatregelen te meten en rapporteren maar zijn ze niet<br />
bezig met het inzichtelijk maken van de (financiële) impacts van haar activiteiten<br />
op de prestaties van een organisatie..<br />
3. ‘HR isn’t working for you’. Om de ‘bedrijfsactiva’ en het management te beschermen<br />
tegen haar werknemers opteert HR voor standaardisatie en uniformering:<br />
een ‘one-size-fits-all’ benadering van alle medewerkers Hammonds wijst op de<br />
bureaucratische rompslomp die HR hierdoor creëert en het feit dat deze papierwinkel<br />
geen toegevoegde waarde biedt voor de organisatie. In plaats van op te<br />
komen voor de belangen van de medewerkers in een organisatie, lijkt HR meer op<br />
een politieagent die erop toeziet dat regels en procedures worden nageleefd en behandelt<br />
daarmee alle medewerkers hetzelfde.<br />
4. ‘The corner office doesn’t get HR ’. Ondanks het feit dat topmanagers het niet<br />
nalaten te benadrukken hoe belangrijk hun medewerkers wel niet zijn, speelt HR<br />
189
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
geen strategische rol van betekenis in de organisatie. HR wordt vooral gezien als<br />
de support-afdeling die een zachte benadering verkiest ten aanzien van medewerkers<br />
en hun behoeften, in plaats van een harde, zakelijke benadering waarbij de belangen<br />
van de organisatie prevaleren boven de individuele werknemersbelangen.<br />
Wie dit bovenstaand klachtenbeeld leest moet wel tot de conclusie komen dat het<br />
bedroevend gesteld is met zowel de kwaliteiten van de HR manager als van de HR<br />
functie zelf. Zoals altijd zit er wel een kern van waarheid in deze negatieve voorstelling<br />
van zaken. Mij gaat het echter nu niet om de vraag of zijn kritiek hout snijdt<br />
maar om de vraag hij wel een juist perspectief hanteert om HR die gewenste strategische<br />
positie te kunnen geven. Volgens Hammonds is er maar een oplossing<br />
en wel dat HR meer hard en business georiënteerd wordt en de zogeheten “zachte”<br />
kant, die nu overigens toch verkeerd wordt ingevuld. In een eerder door Ton<br />
Wentink geredigeerde bundel heb ik vanuit een dualistisch perspectief op organisaties<br />
een strategische toekomst voor HRM geschetst. Leidende gedachte is dat<br />
het voor succesvol functioneren van organisaties belangrijk is dat er een balans<br />
wordt gevonden tussen de zogeheten harde en zachte kant van organisaties. Ook<br />
is daar de stelling verdedigd dat voor moderne organisaties deze zachte kant aan<br />
strategisch belang toeneemt. Mijn conclusie is dat in de managementpraktijk<br />
deze zachte kant van organisaties meer moet worden benadrukt omdat de harde<br />
kant tot op heden sowieso al domineert. Voor de HR functie betekent dit in mijn<br />
visie dat haar heil niet bestaat uit het zich onderschikken naar de logica van de<br />
harde business strategy maar dat haar grote uitdaging juist ligt in het naar een<br />
strategisch niveau tillen van deze zachte kant. Om gebruik te maken van een<br />
metafoor: Onze hersens bestaan uit een linker- en rechterkant welke we allebei<br />
even hard nodig hebben om als een volwaardig mens te leven. In zekere zin geldt<br />
dit ook voor organisaties .<br />
De linker hersenkamer in de organisatie staat dan voor rationele logica, waarvan<br />
het management zich ook graag de belichaming ziet. De organisatie wordt met<br />
behulp van wetenschappelijke kennis als maakbaar gezien, als een rationeel construct<br />
dat instrumenteel is toegerust om welomschreven doelen te realiseren. Het<br />
is de wereld van systematiseren, ordenen, plannen, regelmaat en van klinisch afstandelijk<br />
analyseren. In positieve zin kan het worden gezien als het streven om<br />
willekeur en chaos uit te bannen, om transparantie, helderheid en zuiverheid te<br />
creëren. De negatieve zijde van deze medaille is echter dat een organisatie uiteindelijk<br />
als kil, afstandelijk en zonder ziel/elan wordt ervaren. Het economisch<br />
contractdenken - ook in de onderlinge verhoudingen - viert onuitgesproken<br />
hoogtij met als aanname dat uiteindelijk als puntje bij paaltje komt, werknemers<br />
het beste tot hoge prestaties kunnen worden verleid door middel van financiële<br />
prikkels. Het sociale aspect van de organisatie wordt vaak ervaren als irrationeel<br />
190
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
en als de grote weerstandsbarrière voor de door het management zo rationeel<br />
beargumenteerde veranderingen.<br />
De rechter hersenkamer vertegenwoordigt de non rationele logica in de organisatie.<br />
Hierin prevaleert het menselijk verlangen naar ruimte (vrijheid), zelfbepaling, verandering,<br />
ongebondenheid, maar ook het verlangen naar verbinding met anderen,<br />
betrokken en deelgenoot te zijn aan een betekenisvol gemeenschappelijk project.<br />
Het is niet de logica van kille berekening en analytische instrumentering, maar van<br />
behoefte aan sociale zingeving in het werk. Het is hier waar de bron van vitaliteit in<br />
een organisatie zich nestelt, die uiteindelijk wordt gevoed door de mate waarin men<br />
- om het maar heel basaal uit te drukken- , plezier met anderen beleeft om een<br />
prestatie te leveren, men gevoelens van respect, camaraderie en betrokkenheid<br />
ervaart. Het is ook een onberekenbare kant van de organisatie waarin allerlei gevoeligheden<br />
op de loer liggen en men verder en dieper kijkt dan iemands formele rol<br />
en positie. Hier verbergen zich ook krachten die onbeheersbaar kunnen worden .<br />
Het kan doorschieten naar een situatie waarin de betrokkenheid met elkaar te groot<br />
wordt , het eigen groepsbelang gaat prevaleren, eisen van professionaliteit een eigen<br />
leven gaan leiden, gezelligheid belangrijker wordt dan het leveren van goede prestaties,<br />
externe interventies van boven, maar ook van buiten de organisatie per definitie<br />
als vervelend en bedreigend worden beschouwd. Het is van het grootste belang<br />
dat een organisatie deze vaak niet expliciet gemaakte realiteit in verbinding weet te<br />
brengen en te houden met haar levensvatbaarheids voorwaarden. Juist voor de HR<br />
manager ligt hier een schone taak. Mijn stelling is zoals eerder gezegd dat de weg<br />
die Hammonds aanwijst daarvoor niet de geschikte is. De uitdaging is niet alleen<br />
om HR zogenaamd harder te maken maar vooral om de strategisch toegevoegde<br />
waarde van de zogeheten zachte kant tot zijn recht te laten komen . Het senior management<br />
moet zelf ook de strategische waarde daarvan inzien. Juist op dat niveau<br />
is het economisch/financieel denken uiterst dominant. Om en begin te maken met<br />
een vorm van evenwichtsherstel is de ideale opleidingspraktijk er een waar HR<br />
managers meer en beter geschoold worden in economische en financiële denkkaders<br />
en senior managers in sociaal wetenschappelijke kennis op het gebied van<br />
menselijk gedrag in organisaties. Hier ligt een mooie taak voor <strong>TiasNimbas</strong> om de<br />
handschoen op te pakken.<br />
Wie Ton als programma directeur van MMO heeft meegemaakt zou zo op het eerste<br />
gezicht de conclusie kunnen trekken dat bij hem de harde kant nogal domineert.<br />
Hij houdt van duidelijke afspraken en verwacht ook dat iedereen die respecteert<br />
en nakomt. Op dit punt is hij erg directief en soms ook wel dwingend. Bij Ton is<br />
afspraak is afspraak, regels zijn regels, en afwijkingen worden alleen bij heel hoge<br />
uitzondering getolereerd. Studenten schrikken hier wel eens van en zien niet dat<br />
deze rol van Ton, hoewel authentiek vormgegeven, voor een deel gespeeld is en<br />
191
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
ingegeven is uit een functionele noodzaak. Hoe rijp en volwassen de deelnemers<br />
ook mogen zijn het blijft altijd weer verrassend om te zien dat in een klassikale<br />
context men zich toch weer studentikoos gaat gedragen. Directief optreden is dan<br />
zeer functioneel en Ton weet als geen ander de wind er goed onder te houden.<br />
Met name op de studiereis is dat goed te ervaren. Juist dan duikt het gevaar op om<br />
gezien de aantrekkelijke buitenlandse locatie het wat minder nauw te nemen. Ik<br />
heb vele studiereizen met Ton ook binnen het kader van MMO mee mogen maken<br />
en steeds was ik verbaasd hoe dit gezelschap van vaak uitgesproken persoonlijkheden<br />
zich als een gedweëe kudde naar de door Ton vastgelegde gedrags- en<br />
kledingscode voegde. Zonder meer een buitengewone prestatie! Maar ook tijdens<br />
zo’n studiereis komt de andere kant van Ton naar boven. Zodra hij weet dat de<br />
zaken marcheren volgens afgesproken plan is Ton ook degene die als eerste het<br />
“aangename” weet op te zoeken en zich ontpopt als gezelschapsdier. Hij is van<br />
alle bezienswaardigheden op de hoogte en weet precies waar de goede restaurants<br />
te vinden zijn. Met Ton is het dan ook uitstekend vertoeven. Er is alleen een maar<br />
aan verbonden: je moet wel in staat zijn het tempo van Ton bij te houden!!<br />
192
theMa 10<br />
Naar een andere business school?<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
193
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
194
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Manager worden in de nanagement eeuw:<br />
‘nature or nurture’?<br />
Marion van Binsbergen<br />
Inleidend: management in perspectief<br />
Eén van de grote debatten uit de 20e eeuw is het nature-nurture debat. Worden<br />
wij wie wij zijn door aanleg of opvoeding? Dit debat zie je ook als het gaat over wie<br />
de samenleving moet leiden: aangeboren leiderschap of aangeleerd<br />
management.<br />
In 2011 verscheen Perspectieven op management: een agenda voor managers<br />
(Wentink, 2011). ‘Leiderschap wordt al eeuwen bestudeerd zonder dat we precies<br />
hebben gevonden wat leiderschap werkelijk is, en ook nu weten wij niet precies<br />
wat de meest recente ontwikkelingen ons gaan brengen,’ zo besluit De Vuijst<br />
(p.397). Dat klinkt weinig hoopgevend, niet alleen als afsluiting van de 20e eeuw,<br />
aan het begin waarvan Taylor zijn Principles of Scientific Management publiceerde,<br />
maar ook in het licht van het afscheid van Ton Wentink, the founding father<br />
van de opleiding tot Master in Management and Organisation (MMO). Wat<br />
laat hij achter? Geloven wij anno de economische crisis nog in principes van<br />
wetenschappelijk gefundeerd management?<br />
The Economic Century<br />
Duizend jaar van nu, om een willekeurig getal uit de lucht te plukken, zullen geschiedenislessen<br />
op zijn meest een enkele sessie aan de twintigste eeuw wijden.<br />
En in die ene les zal de docent naarstig trachten vijf punten aan de orde te laten<br />
komen:<br />
Bradford DeLong (Berkeley, University of California) schetst de eeuw die net<br />
achter nog ons ligt. Hij noemt de 20e eeuw The Economic Century. Al in 1997<br />
waarschuwt hij dat het niet de goede kant op gaat. Toen een onverwacht geluid,<br />
zeker voor een econoom uit de VS. Hij wijt het mislukken van zijn economic century<br />
aan slecht leiderschap en mismanagement. Er zijn vele voorbeelden: Mao’s<br />
rampzalige Grote Stap Voorwaarts , Stalin’s interpretatie van een socialistische<br />
verdeling van de welvaart, Hitler’s idee van een Duitsland, dat alleen welvarend<br />
kan zijn als het een betere land-arbeid verhouding heeft, leidend tot een duizendjarig<br />
Duits Europa, en de vele ‘kleinere’ oorlogen die zijn gevoerd vanuit een<br />
Amerikaans West-Europees pact om een economische democratie te exporteren<br />
of de eigen economie veilig te stellen.<br />
195
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De economie heeft desondanks een krachtig, efficiënt en productief sociaal mechanisme<br />
voortgebracht: het marktsysteem. Weinigen hebben getoond hiermee om<br />
te kunnen gaan of het te kunnen repareren.. Overheden gaan onbeholpen om met<br />
economische stagnaties en depressies. Het beeld dat DeLong oproept is dat van<br />
een oceaanstomer… bestuurd door chimpansees. Hij spreekt van mismanagement<br />
en hoe kennis van economische systemen pijnlijk is verworven en net zo pijnlijk<br />
weer is verloren gegaan, ook op corporate levels.<br />
The Management Century<br />
Ook Stuart Crainer van de London <strong>Business</strong> <strong>School</strong>, plaatst de manager in een<br />
economisch perspectief. Mensen als Taylor, Fayol en Deming bepalen het beeld<br />
en worden belangrijk in organisaties die economisch succes tot doel hebben.<br />
Crainer spreekt zelfs van The Management Century (2000). Ook Crainer waarschuwt<br />
voor nauwelijks onderbouwde managementconcepten die elkaar als<br />
trends blind opvolgen. Vier jaar later is hij nog scherper: ‘I hope the after effects<br />
of Enron will be that over-paid low achieving senior managers will be under more<br />
pressure than ever before to come up with long-term growth rather than short<br />
term shareholder value’ (2004). Maar Crainer is ook positief. Crainer laat zien dat<br />
managers juist waardevol hebben bijgedragen aan de 20e eeuw:<br />
‘Management has had a bad press. The attraction – and the trouble – is that management<br />
is multifaceted. Pinning it down is like nailing Jell-O. It is marketing. It is<br />
strategy. It is inspiring people. It is budgeting. It is organizing projects and commitments.<br />
It is a complex, highly personal, and now truly global calling. Given<br />
this complexity, it is no surprise that the historical and theoretical strands that go<br />
to make up contemporary management are many and varied. The great management<br />
thinkers are drawn from a bewildering variety of disciplines and professions<br />
– there are economists (such as Harvard’s <strong>Business</strong> <strong>School</strong>’s Michael Porter), psychologists<br />
(such as Edgar Schein of the Massachusetts Institute of Technology),<br />
sociologists (such as Rosabeth Moss Kanter of Harvard <strong>Business</strong> <strong>School</strong>), management<br />
consultants (such as Bruce Henderson and Marvin Brower), engineers<br />
aplenty (from Frederick Taylor to the civil engineering trained Tom Peters), even<br />
a nuclear physicist, clarinet playing would-be politician: Kenechi Ohmae.’<br />
Het onderscheidende aspect ligt in het vermogen anderen te inspireren, op een<br />
ingenious wijze. Dit brengt ons dichterbij de essentie van management, maar<br />
steeds verder van toetsbare wetenschap, verder van Taylor’s scientific management.<br />
Hoe leid je mensen op tot Crainer’s grote voorbeelden?<br />
196
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De ‘Coming of Age’ van business schools<br />
Vanaf 1900 is er een enorme aanwas van (managementopleidingen aan) business<br />
schools. Een aantal zaken valt op: (-) de strikte selectie van studenten, al kent niemand<br />
de exacte selectiecriteria, (-) het private karakter van onderwijs, in tegenstelling<br />
tot het publieke karakter van (universitair) onderwijs in de 20e eeuw, (-) de prestigieuze<br />
gebouwen waarin les wordt gegeven, (-) de verbinding met het bedrijfsleven,<br />
(-) er zijn nagenoeg geen uitvallers, het percentage dat zakt voor de eindexamens is<br />
verwaarloosbaar. Bij de hoog aangeschreven managementopleidingen valt bovendien<br />
(-) een indrukwekkend netwerk van alumni op. Maar het meest opvallende bij<br />
managementopleidingen is een stabiel curriculum: (-) dat is er niet…,althans niet<br />
substantieel, tot zeker in de jaren tachtig van de 20e eeuw. Juist het ontbreken van<br />
een stabiel inhoudelijk curriculum doet de wenkbrauwen rijzen bij mensen die<br />
geen manager zijn: iemand kiest toch een opleiding voor het inhoudelijk curriculum?<br />
Waarom kiezen mensen voor een managementopleiding? Het kan toch niet<br />
zo zijn dat iemand alleen maar ‘de baas’ wil zijn? En als het curriculum onduidelijk<br />
is: hoe word je dan opgeleid tot manager? Is een manager toch born by nature?<br />
Wikipedia geeft een deel van het antwoord: ‘When Harvard <strong>Business</strong> <strong>School</strong> was<br />
founded, the faculty realised that there were no textbooks, suitable to a graduate program<br />
in business. Their first solution to this problem was to interview leading practitioners<br />
of business and to write detailed accounts of what these managers were doing.<br />
Of course the professors could not present these cases as practices to be<br />
emulated because there were no criteria available for determining what would succeed<br />
and what would not succeed. So the professors instructed their students to read<br />
the cases and to come to class prepared to discuss the cases and to offer recommendations<br />
for appropriate courses of action. The basic outlines of this method are still<br />
present in business school curriculum today’ (wikipedia.org/wiki/<strong>Business</strong> <strong>School</strong>).<br />
Er bestaat geen standaardmodel voor goed management. Er is geen overeenstemming<br />
is over wat management is of waaruit dit is opgebouwd. Er heeft geen ander<br />
onderzoek naar management plaatsgevonden dan case studies. Er is ervaring, er<br />
zijn opinies, er is een optelsom aan getoetste kennis uit andere vakgebieden, maar<br />
er is geen evidence based management.<br />
Menig manager zou zijn (of haar, maar de meeste managers zijn man) attitude aan<br />
moeten passen, zijn (of haar) narcisme moeten temperen, in het licht van dit gegeven.<br />
Anderzijds zijn er goede voorbeelden. Crainer wijst op succesvolle vormen van<br />
zelforganisatie, zoals community based management. Wikipedia bijvoorbeeld, de<br />
‘selfmanaging’ encyclopedie, die kennis voor iedereen beschikbaar maakt. De<br />
managementagenda voor de toekomst.<br />
197
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Wat leren de begrippen The Economic- en Management Century ons? Bradford<br />
DeLong en Crainer geven impliciet belangrijke aanwijzingen voor managementopleidingen<br />
in de 21e eeuw:<br />
1. Doceer bescheidenheid. Geef managementstudenten mee dat zij een vers, nauwelijks<br />
volgroeid wetenschapsgebied betredenen dat bescheidenheid daarom<br />
geboden is. Dit zal een belangrijke (positieve) invloed hebben op de dagelijkse<br />
sfeer in bedrijven. Excessieve bonussen en eenzijdige aandacht voor groei passen<br />
niet bij de bescheidenheid die management als vakgebied past.<br />
2. Ontwikkel naast case study’s een onderzoeksprogramma en curriculum dat stabiel<br />
is, toekomstvast, entameer (prospectief) onderzoek. Ontwikkel een wetenschapsstandaard<br />
voor management en maak management toetsbaar. Een<br />
wetenschappelijk onderzoekprogramma geeft inzicht in werkzame mechanismen,<br />
ook op kortere termijn.<br />
3. Let op ontwikkelingen in de neurowetenschappen. Niet alleen de gedragseconomie<br />
zal sterk aan invloed winnen, ook de neurowetenschappen zullen impact<br />
hebben op onze visie op management en managers. Er zal inzicht ontstaan in<br />
(persoonlijkheids)factoren die bijdragen aan destructief of constructief<br />
leiderschap.<br />
Doceer ethiek en integriteit als kernwaarden. Verantwoordelijkheid dragen voor<br />
een bedrijf of organisatie is verantwoordelijk zijn voor een organische werkelijkheid,<br />
het is een biologische systeemverantwoordelijkheid, waarmee meer is<br />
gemoeid dan alleen economische groei en winstcijfers. Er is dus (nog) geen science<br />
based management, maar de basis is ervoor gelegd, met de (betere) business<br />
schools. Dat Ton Wentink mede aan de basis staat van de ontwikkeling naar echte<br />
managementwetenschap is eveneens duidelijk. In 2010 is wetenschappelijk<br />
onderzoek toegevoegd aan het curriculum met de module Methoden &Technieken<br />
van <strong>Business</strong> Research. Wentink laat een volwaardig academische managementopleiding<br />
achter, met een indrukwekkend curriculum. En alles begint met rolmodellen.<br />
Ton Wentink is een groot rolmodel. Als oud student MMO kan ik daarvan getuigen.<br />
Hij behoort tot de besten, zoals door Stuart Crainer beschreven. Ton heeft<br />
ons geleerd op een kritische wijze naar onze organisaties te kijken, ook naar onszelf.<br />
Ton is daarbij zelf een voorbeeld. Met een rechte rug en met een warm hart.<br />
Met kennis, maar ook met wijsheid. Nature and nurture dus. The Management<br />
Century is in Tilburg eigenlijk The Wentink Century.<br />
198
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Literatuur<br />
Bradford DeLong, J. (1997). Slouching Towards Utopia? The Economic History of<br />
the Twentieth Century. University of California at Berkeley and National Bureau<br />
of Economic Research.<br />
Bradford DeLong, J. (1997). The Pace of Economic Growth in the Twentieth<br />
Century. University of California at Berkeley.<br />
Bradford DeLong, J. (2012). The UC Berkeley Department of Economics. https://<br />
econ.berkeley. Edu/faculty/812<br />
Buss, D.M. (2011). Evolutionary Psychology: The New Science of the Mind (4ed).<br />
New York: Prentice Hall.<br />
Crainer, S. (2000). The Management Century. A critical review of 20th century<br />
thought an practice. London: Jossey-Bass<br />
Crainer, S. & Dearlove, D. (2004). The Financial Times Handbook of Management.<br />
London: England.<br />
Crainer, S. (2012). London <strong>Business</strong> <strong>School</strong> / <strong>Business</strong> Strategy Review. https://<br />
bsr.london.edu/author<br />
Wentink, A. (2011). Perspectieven op management. Een agenda voor managers.<br />
Den Haag: Boom Lemma.<br />
Wikipedia.org/wiki/business-<strong>School</strong><br />
The Wharton <strong>School</strong> of the University of Pennsylvania (2012). Wharton History.<br />
www.wharton.upenn.edu/about/wharton-history.cfm<br />
199
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
200
The Purpose of <strong>Business</strong><br />
Philippe Naert<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Voorwoord<br />
Ik had het geluk Tias en later <strong>TiasNimbas</strong> te mogen leiden van 1 april 1996 tot 31<br />
december 2008. In die periode hebben heel wat nieuwe initiatieven het licht<br />
gezien. Die hebben significant bijgedragen tot de versteviging van het merk<br />
<strong>TiasNimbas</strong>. Nieuwe initiatieven vergen echter heel wat investeringen en in de<br />
academische wereld is het niet gebruikelijk om die als R&D te kapitaliseren. Dat<br />
betekent dat stevige en recurrente inkomsten uit bestaande programma’s nodig<br />
zijn om de total cash flow en winst van de instelling positief te houden. Daar heeft<br />
Ton Wentink met zijn Master in Management en Organisatie (MMO) decennialang<br />
op zijn eentje voor gezorgd. MMO bleef al die tijd kwalitatief uitstekend en up-todate,<br />
jaar na jaar had de opleiding een groot aantal deelnemers zonder toegevingen<br />
te doen aan de toelatingscriteria. MMO bezorgde <strong>TiasNimbas</strong> een recurrent<br />
hoge omzet. Ton bleef ook steeds kostenbewust en dus zorgde MMO jaar na jaar<br />
voor een prachtige financiële contributie. Die contributie heeft heel wat nieuwe<br />
opleidingen mogelijk gemaakt. Voor dit alles ben ik Ton zeer erkentelijk en bijzonder<br />
dankbaar.<br />
Indien we in de toekomst de juiste inhoud willen geven aan business school opleidingen<br />
is het nuttig ons te bezinnen over ‘The Purpose of <strong>Business</strong>’. David<br />
Gautschi, dean van Fordham University Graduate <strong>School</strong> of <strong>Business</strong>, heeft in november<br />
2010 het Fordham Consortium opgericht. Het betreft een bonte verzameling<br />
van mensen uit verschillende landen en continenten, educatieve achtergronden,<br />
beroepscategorieën, leeftijden etc. Het Fordham Consortium reflecteert<br />
over ‘The Purpose of <strong>Business</strong>’ en als afgeleide ‘The Purpose of <strong>Business</strong> <strong>School</strong>s’.<br />
Ik denk dat het passend is om in dit liber amicorum voor Ton een tekst te plaatsen<br />
die ik begin december 2012 schreef en die gebaseerd is op mijn reflecties gedurende<br />
het Deans’ panel op het Fordham Consortium in Seattle op 5 augustus<br />
2011.<br />
Beste Ton, het ga je goed.<br />
Introduction<br />
I would like to argue that the purpose of business is to create value. In a narrow sense<br />
the purpose of business is to create economic value. When we take a broader perspective<br />
the purpose of business should be to create both economic and societal value.<br />
In an article in the Harvard <strong>Business</strong> Review (‘Creating Shared Value’, January-<br />
February 2011, pp. 62-77) Michael Porter and Mark Kramer argued that the<br />
201
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
purpose of the corporation must be redefined around creating shared value. I had<br />
not read the article at the time of the Seattle meeting of the Fordham Consortium<br />
but it is perfectly in line with the remarks I made in the deans panel at that meeting.<br />
My observations below reflect the comments I made at the Consortium. But<br />
I would strongly recommend all Fordham Consortium Fellows to carefully read<br />
the Porter-Kramer article. It illustrates that societal value creation as an integral<br />
and explicit part of the purpose of business has also entered the Anglo-Saxon<br />
logic.<br />
Economic value and its distribution<br />
Companies create economic value by developing, producing and delivering goods and<br />
services. In doing so they try to maximize value, that is, they try to maximize the difference<br />
between benefits and costs. In creating value, companies are typically part of<br />
a larger value chain. Of the value created by the various actors in the value chain, each<br />
individual actor tries to capture as much as possible of the value created.<br />
A company has multiple stakeholders: shareholders, managers, employees, suppliers<br />
and customers, the local community and in the end also society at large. The<br />
distribution of value across the various shareholders is one of the difficult challenges<br />
a corporation faces. And it is extremely complex. If employees receive higher<br />
pay or more generally a better remuneration package, profit may go down. On<br />
the other hand it may result in less stress. Less stress reduces absenteeism and<br />
therefore also increases productivity. Better pay may also improve employee retention<br />
rates, which may in turn increase average productivity per employee. All<br />
stakeholders have to receive a fair share of the value a company creates. But traditional<br />
capitalism argues that optimality is achieved if shareholder value is maximized.<br />
In recent years we have been confronted with the limits of the system.<br />
For example, some food products can cause negative long-term effects on the<br />
health of consumers, such as, leading to obesity and ultimately to much higher<br />
health care bills.<br />
Or in the dispersed shareholder model of many American corporations management<br />
typically does not really maximize shareholder value. Top management<br />
makes sure that they reward themselves and senior management by pruning off a<br />
very significant part of the profit as variable remunerations and bonuses. It is not<br />
unusual to see that profit after bonuses and variable remunerations to top management<br />
is only half of what it would be without these often excessive –at least according<br />
to the value systems of most of continental Europe- rewards. The typical governance<br />
model where the functions of CEO and Chairman of the Board are<br />
combined foster this maximizing management remuneration model. Also the<br />
202
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
skewed model of bonuses encourages excessive risk-taking and leads to damaging<br />
the interests of the shareholders and other stakeholders. Indeed high risk is typically<br />
associated with high expected return. With a high realized return bonuses<br />
will be high. But when the realized return turns out to be very negative, the bonus<br />
does not become negative but will at worst be zero. Therefore the bonus system is<br />
statistically skewed. In addition the perversity of the system is even strengthened<br />
by the fact that when having taken excessive risk results in very negative results<br />
there is still an ultimate reward for the CEO. He gets fired and receives a very generous<br />
severance package!<br />
Furthermore, financial analysts and stock market prices tend to put excessive<br />
weight on short term results and not enough on long term potential resulting<br />
from investments that prepare a company for the future. As a result maximizing<br />
short term profitability has increasingly become the objective in listed companies<br />
at the expense of the long term survival chances of the company.<br />
The above is a bit of a caricature of the modern corporation but the reality often<br />
approaches the caricature as a number of recent cases in the financial services industry<br />
has amply illustrated.<br />
What about societal value? In the traditional view of capitalism the creation of economic<br />
value and of societal value is a zero-sum game.<br />
The existence of externalities has been extensively studied by economists for a<br />
very long time. And depletion of natural resources, CO2 emission in particular or<br />
pollution in general, scarcity of drinkable water, …. is increasingly becoming a<br />
problem in the industrialized world.<br />
Historically, the cost of negative externalities has been borne by society. When they<br />
become too large regulation comes into place in order to reduce or limit externalities<br />
by law. When governments started to charge companies for externalities in order to<br />
discourage or reduce the creation of negative societal value they –implicitly or explicitly-<br />
considered such payments as part of a zero-sum game. Creating or preserving<br />
societal value was seen by businessmen as coming at the expense of economic<br />
value creation. That explains why corporate social responsibility (CSR) is still quite<br />
often looked at completely separately from the creation of economic value. I have<br />
seen companies where CSR is positioned within the department of investor relations.<br />
In such cases CSR means little more than doing it for the purpose of having<br />
a nice chapter in the company’s annual report. In companies where CSR is little<br />
more than being visibly active in philanthropy, the creation of economic value is indeed<br />
completely separate from the concerns about creating societal value.<br />
203
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Let me illustrate with an example from the financial services industry. I have seen<br />
cases where a company scores very well on CSR in the restrictive sense of being<br />
very active and generous in philanthropy and the sponsoring of the arts. The same<br />
company feels no shame in granting a 100% mortgage for the purchase of a<br />
$600,000 home to a family earning $4,000 per month. The financial institution<br />
even feels good because interest and principal payments only start two years after<br />
the mortgage has been signed. The high risk of this type of mortgage is then<br />
passed on by repacking it as part of a non-transparent CDO (Collateralized Debt<br />
Agreement).<br />
Win-win relations between creating economic and societal value<br />
Modern companies take a broader view. They consider creating economic and societal<br />
value at the same time can be seen as a win-win relation with positive gains<br />
for both business and society. Societal value has many dimensions. In addition to<br />
reducing usage of scarce natural resources or environmental damage, there are issues<br />
such as safety, health, poverty, education, gender equality, the multicultural<br />
society etc. Many of these societal concerns are part of the United Nations Global<br />
Compact Millennium Goals. When explicitly taking into account societal values in<br />
decision-making about economic value creation, companies quickly find out that<br />
this is not a zero-sum game at least if one is willing to take a perspective beyond<br />
quarterly reporting and short term variable rewards and bonuses. Finding examples<br />
is really very easy.<br />
Let me consider a couple of examples. In emerging markets, companies achieve<br />
higher productivity if they facilitate access to basic health care and to basic education.<br />
A healthier workforce leads to lower absenteeism at work and access to education<br />
improves safety and reduces the incidence of work-related accidents.<br />
Developing energy saving lamps is good for society, because it results in lower energy<br />
consumption. It is good for the consumer whose energy bills go down. And<br />
it is good for the producing company because it increases sales, also in new markets<br />
where electricity is scarce and buying power low.<br />
Trade-off between economic and societal value<br />
Even though simultaneously trying to create economic and societal value is not a<br />
zero-sum game we will nevertheless have to make trade-offs. Let me illustrate by<br />
considering three contextual variables: culture and values; type of industry; and<br />
stage of economic development.<br />
Culture and values<br />
At the risk of being accused of oversimplifying we can state that the United States<br />
of America is a more individualistic society as compared to, for example,<br />
204
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Continental Europe. Americans value individual behavior and performance above<br />
the performance of a group or team. Europeans on the contrary attach considerable<br />
importance to group performance and collective responsibility. In Continental<br />
Europe people in general accept that solidarity with the underprivileged is a collective<br />
responsibility. In the United States it is left to the individual initiative to show<br />
solidarity through the channel of philanthropy. European companies will therefore<br />
be more ‘society minded’ than their American counterparts and societal concerns<br />
will have relatively more weight in decision-making of European as compared<br />
to American companies.<br />
In Europe young graduates increasingly look at the presence of societal concerns<br />
in the management of the companies they consider for employment. An increasing<br />
number of young people no longer want to work for a company that is too exclusively<br />
aiming at maximizing shareholder value.<br />
Type of industry<br />
In some industries one can still get away with only pursuing economic value creation.<br />
Recent history has shown this to be the case in the financial services industry.<br />
In other industries such as, for example, aircraft manufacturing this is no longer<br />
possible. The pressure to build lighter aircraft, consuming significantly less fuel<br />
has become an absolute must. The pressure comes from society at large in terms<br />
of reducing CO2 emissions. But also from airlines who want to see their energy<br />
bills reduced. The Boeing 787 Dreamliner is a case in point.<br />
Stage of development<br />
In emerging markets, primary physical needs (in a Maslowian sense) remain to a<br />
large extent unmet. Parents are willing to let their (even young) children work because<br />
without it they cannot feed their families. In other words, minimum conditions<br />
of human welfare have to be met before improving longer term welfare and<br />
well-being become relevant.<br />
In wealthy economies such as those of Western Europe, well-being has become so<br />
dominant that economic value creation becomes ever more difficult. This can of<br />
course become unsustainable. Examples are the enormous delays –sometimes for<br />
over a decade- in highly needed road infrastructure works. The delays result from<br />
excessive environmental pressure, where local negative environmental impact can<br />
get precedence even if global environmental impact gets reduced. This has, for example,<br />
been the case in a long time dispute concerning the mobility in the Antwerp<br />
region in Belgium.<br />
205
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Role of business schools<br />
It is important that the mission and curriculum of business schools gets adapted<br />
to the new reality of the purpose of business.<br />
During the discussion at the Fordham Consortium in Seattle following the presentations<br />
of the deans I discussed the ‘Mission House’ of Antwerp Management<br />
<strong>School</strong> as an example. It shows clearly how the up-to-date purpose of business as<br />
described above has become an integral part of the mission of the school.<br />
Implementation in the curriculum is being introduced gradually. First the<br />
Executive MBA curriculum was completely revised. And in August 2011 we started<br />
our 3Continent Master of Global Management, a one year program in collaboration<br />
with Fordham University Graduate <strong>School</strong> of <strong>Business</strong> and with Xavier<br />
Institute of Management in Bhubaneswar, India. Young university graduates<br />
from all over the world first spend 4 months in Antwerp, Belgium. They then<br />
move to Bhubaneswar for 4 months. The final 4 months are spent in New York.<br />
The curriculum prepares these young graduates to become global citizens wellprepared<br />
in the three pillars of the ‘Mission House’. Further information can be<br />
found on our website www.antwerpmanagementschool.be<br />
206
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De ethische dilemma’s van een business school.<br />
Jos Grazell<br />
Inleiding<br />
Voor welke ethische dilemma’s wordt een business school gesteld die zich in z’n<br />
missie en visie uitspreekt te willen behoren tot de beste van Nederland en in de<br />
ranglijst van de Financial Times stelt bij de top 20 te willen behoren? Dat is de centrale<br />
vraagstelling die zal worden uitgewerkt in een drietal paragrafen. In paragraaf<br />
twee zal het verschijnsel ranglijstcompetitie (“league table competition”) nader<br />
worden uitgewerkt. De paragraaf er op volgend zal het thema sociale versus financiële<br />
prestaties van ondernemingen behandelen waarbij de vraag wordt gesteld of<br />
ondernemingen opereren vanuit het perspectief van de aandeelhouders of vanuit het<br />
perspectief van alle participanten die bij de onderneming betrokken zijn. Afgesloten<br />
wordt met een paragraaf die de beide onderwerpen uit de voorafgaande paragrafen<br />
bij elkaar brengt. Het dilemma dat uit deze confrontatie volgt wordt uitgewerkt.<br />
Ranglijstcompetitie<br />
In een markteconomie concurreren bedrijven met elkaar om de gunst van de<br />
klanten. Op het moment dat door deelnemers aan deze concurrentiestrijd bedrijven<br />
per bedrijfstak worden gerangschikt naar marktaandelen ontstaat een speciale dynamiek<br />
in deze bedrijfstakken, namelijk ranglijstcompetitie. Ook wel bekend als<br />
positionele competitie (“positional competition”). Deze vorm van concurrentie is<br />
vooral bekend uit de sportsector waar atleten of verenigingen met elkaar strijden<br />
om de hoogste plaats. Het rangschikken van concurrenten geeft de gelegenheid<br />
om te gaan spreken over de “The Big Four”-kantoren in de accountancy sector.<br />
Het kenmerk van positionele concurrentie is dat niet zo zeer de absolute prestaties<br />
van bedrijven van belang zijn maar hun relatieve prestaties. De deelnemers<br />
worden in een wedloop (“rat race”) geplaatst en de winnaar krijgt een onevenredig<br />
grote hoeveelheid aandacht toebedeeld en de daarbij behorende middelen (het prijzengeld).<br />
Vandaar dat wordt gesproken van een “winner takes all” markt. Het organiseren<br />
van concurrentie in deze institutionele vormgeving heeft een aantal<br />
negatieve effecten tot gevolg. Doordat de spelers die tijdens de race achterop raken<br />
de neiging hebben de voorliggers te willen inhalen (“leapfrogging”), en degenen<br />
die voorop liggen alles op alles zullen zetten om niet ingehaald te worden (“ratchet<br />
effect”), ontstaat een escalerende concurrentiedruk die uitmondt in overproductie.<br />
De deelnemers aan deze concurrentiestrijd komen in een tredmolen terecht.<br />
Dit leidt tot uitputting van arbeid en grondstoffen, vals spelen en doping gebruik<br />
(denk aan wielrennen, kartelvorming en wetenschapsfraude), bedrog en omkoping.<br />
Positionele competitie plaatst deelnemers voor een sociaal dilemma: niet<br />
deelnemen betekent geen erkenning, wel deelnemen levert erkenning op maar<br />
207
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
gaat gepaard met ernstige negatieve externe effecten. Het leidt tot een escalerende<br />
inkomensontwikkeling van topmanagers of topspelers, tot overkreditering door<br />
banken, tot overwaardering van activa, etc. Zoals zojuist geschetst zien we aan de<br />
inputkant van het productieproces vaak een stijgende inzet, een “race to the top”,<br />
aan de outputzijde daarentegen vaak een kwaliteitsdaling, een “race to the bottom”.<br />
Om maar voldoende marktaandeel te verwerven wordt de kwaliteit van het<br />
eindproduct verlaagd om met een scherpere prijs te komen. Denk aan de dalende<br />
onderwijskwaliteit van het (hoger) onderwijs.<br />
De opkomst van ranglijstcompetitie de laatste decennia is een opvallend fenomeen.<br />
Lijstjes als Forbes 500 en Quote 500 vallen er onder.<br />
Ranglijstcompetitie is ook volledig doorgedrongen in de wetenschappelijke<br />
wereld. Denk aan de instelling van de Economen Top 40 in Nederland waarin<br />
economen worden gerangschikt naar hun productiviteit in publicaties. Maar ook<br />
voor business schools is het van belang op de UTD Top 100 <strong>Business</strong> <strong>School</strong><br />
Research Rankings te scoren. Andere rankings in de universitaire wereld zijn de<br />
Shanghai Academic Ranking of World Universities of de Ranking van Times<br />
Higher Education. De vraag is wat de consequenties zijn van deze vorm van ranglijstcompetitie<br />
voor de inhoud van de onderwijsprogramma’s die business schools<br />
aanbieden. De inhoud van de opleidingen komt door deze druk teveel te liggen op<br />
het modelleren en schatten van stabiele oorzakelijke verbanden in tijden van<br />
relatieve rust en houdt te weinig rekening met kennis van economische geschiedenis<br />
en methodologie die meer inzicht bieden in de details en achtergronden<br />
van turbulente periodes als crises. Recent onderzoek toont voor Australië<br />
aan dat het curriculum in de periode 1980-2011 is opgeschoven in de richting van<br />
meer nadruk op neo-klassieke economie en steeds minder op onderdelen als<br />
economische geschiedenis, sociologie en methodologie. Het curriculum heeft dus<br />
eerder een verschraling laten zien dan een verbreding naar meer heterodoxe opvattingen<br />
binnen de economie beoefening. Aangenomen mag worden dat deze<br />
trend zich ook buiten Australië heeft voorgedaan.<br />
Financiële en sociale prestaties<br />
In een bepaalde typologie van management gedrag worden een tweetal dimensies<br />
aan gedrag onderscheiden, namelijk een dimensie met eigenbelang en een dimensie<br />
met altruïsme. Zie tabel 1. Hiermee wordt aangetoond dat egoïstisch en<br />
altruïstisch gedrag niet haaks op elkaar hoeven te staan, maar ook kunnen samenvloeien<br />
tot een hogere synthese.<br />
Dit thema is terug te vinden in de literatuur over de relatie tussen Corporate Financial<br />
Performance (CFP) en Corporate Social Performance (CSP). Het gaat daar vooral<br />
208
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
over de vraag of bedrijven opereren vanuit een ‘shareholder’ perspectief of vanuit een<br />
‘stakeholder’ perspectief. Staat het streven naar waarde-maximalisatie voor aandeelhouders<br />
het bereiken van sociale doelstellingen ten behoeve van de andere stakeholders<br />
in de weg of ligt het juist in elkaars verlengde? Indien bedrijven nu functioneren<br />
onder een regime van positionele concurrentie zal met name het streven door managers<br />
naar eigen belang worden aangewakkerd. Dit gaat zover dat naar waarde toeeigening<br />
(‘value capturing’) ten koste van anderen wordt gestreefd. <strong>Business</strong> schools<br />
die onderhevig zijn aan dezelfde krachten als de bedrijven aan wie zij hun klanten<br />
afleveren zullen hun onderwijsprogramma’s vooral afstemmen op wat de markt<br />
vraagt om zich staande te houden in het geweld van ranglijstcompetitie. Dit betekent<br />
met nadruk het aanbieden van kennis en vaardigheden die het beste bij deze wereld<br />
aansluiten, namelijk de uitgangspunten van de neoklassieke economie, zoals het<br />
streven naar eigenbelang. De eerder geconstateerde eenzijdige verschuiving in curricula<br />
kan worden verklaard door het oprukkende verschijnsel van positionele concurrentie.<br />
Hoe kunnen bedrijven, en meer specifiek business schools, zich nu<br />
onttrekken aan het sociale dilemma dat door ranglijstcompetitie wordt gesteld zodat<br />
zij toch een bijdrage kunnen leveren aan een meer duurzame wereld?<br />
Het ethische dilemma<br />
Dieter Lenzen, voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van<br />
Hamburg geeft daar in een rede op 21 september 2012 antwoord op. Hij gaat in<br />
zijn rede dieper in op het verschijnsel van ranglijsten in de academische wereld.<br />
Als universiteiten worden afgerekend op hun positie op een ranglijst dan zal heel<br />
het handelen van deze instellingen gericht raken op het verwerven van een betere<br />
plek op deze lijsten. Er zal een vorm van strategisch gedrag ontstaan die de gewenste<br />
uitkomsten produceren op de criteria die gelden voor deze ranglijsten. De<br />
methodologische tekortkomingen van ranglijsten en de overmatige bureaucratische<br />
inspanning die ervoor verricht moet worden om ze op te stellen doet de<br />
voorzitter besluiten het deelnemen aan ‘rankings’ te boycotten door geen informatie<br />
meer beschikbaar te stellen aan de instellingen die deze ranglijsten genereren.<br />
De vraag is of dit gedrag navolging zal vinden.<br />
In de economische wetenschap is recentelijk het denken over “performativity of<br />
language” doorgedrongen. Dit inzicht belicht het idee dat theorievorming en<br />
modellen niet louter beschrijvend zijn maar ook voorschrijvend en normatief. Het<br />
onderwijzen van de uitgangspunten van de neoklassieke economie is in dat geval<br />
niet alleen een beschrijving van de werkelijkheid, maar kan ook geduid worden als<br />
het normatief voorschrijven van dit gedrag.<br />
Het ethische dilemma van een business school laat zich nu in algemene termen<br />
als volgt formuleren. Doe je als business school mee aan ranglijstcompetitie of<br />
209
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
doe je als Dieter Lenzen en weiger je aan het sociale dilemma van positionele concurrentie<br />
mee te werken en lever je middels onderzoek en onderwijs een bijdrage<br />
aan het beter begrijpen van de negatieve invloed van dit verschijnsel op de samenleving?<br />
Zo geef je de klanten van de business schools gereedschap in handen om<br />
naar rechtvaardig management gedrag te streven. Op die manier kunnen financiële<br />
Managers en sociale onderwijzen: prestaties een beter agenda met voor elkaar management gecombineerd opleiders. worden. Op deze wijze<br />
wordt ook recht gedaan aan het pluralisme dat binnen de economische wetenschap<br />
wordt bestaat. de mate Ruimte van consensus bieden binnen aan heterodoxe de economische opvattingen wetenschap in zelf het onderwerp curriculum van<br />
business van toekomstig schools onderzoek. betekent ook ruimte bieden aan georganiseerde meningsverschillen<br />
en verschillen in waarde-oordelen binnen deze discipline. Getuige een recent<br />
Persoonlijke artikel van noot Van Dalen en Koedijk (2012) wordt de mate van consensus binnen<br />
de economische wetenschap zelf onderwerp van toekomstig onderzoek.<br />
Ik heb Ton Wentink vooral de laatste jaren beter leren kennen tijdens de studiereizen<br />
van het MMO programma naar Portugal. Tijdens het verblijf daar heb ik Ton ervaren<br />
Persoonlijke noot<br />
Ik heb als Ton een persoon Wentink die vooral een gedreven de laatste interesse jaren toont beter voor leren de sociale, kennen culturele tijdens en de studiereizen<br />
van economische het MMO facetten programma van organisaties naar Portugal. en samenlevingen Tijdens en het die verblijf zijn inzichten daar op heb dat ik Ton<br />
ervaren terrein als graag een persoon deelt met die anderen. een gedreven Ik heb er van interesse genoten daar toont deelachtig voor de aan sociale, te zijn culturele<br />
en economische geweest. Ik wens facetten Ton na van zijn afscheid organisaties van de en universiteit samenlevingen nog een heel en lange die zijn periode inzichten<br />
op dat toe terrein waarin graag hij in goede deelt gezondheid met anderen. zijn passies Ik heb verder er van kan genoten beleven. daar deelachtig aan te<br />
zijn geweest. Ik wens Ton na zijn afscheid van de universiteit nog een heel lange periode<br />
Literatuur: toe waarin hij in goede gezondheid zijn passies verder kan beleven.<br />
• Dalen, H. van, Koedijk, K. (2012), “Me Judice Economenpanel: waarover<br />
Literatuur:<br />
bestaat consensus onder economen?”, Me Judice, 19 november.<br />
Dalen, H. van, Koedijk, K. (2012), “Me Judice Economenpanel: waarover bestaat<br />
consensus • Lenzen, onder D. (2012), economen?”, Ranking, Me Rating Judice, ‐ Steuerung 19 november. und Motivation. Erfahrungen<br />
Lenzen, und Befunde D. (2012), zum Forschungsrating Ranking, Rating aus - Sicht Steuerung einer Universitätsleitung, und Motivation. Rede Erfahrungen<br />
des<br />
und Befunde zum Forschungsrating aus Sicht einer Universitätsleitung, Rede<br />
Präsidenten Universität Hamburg, 21 september, Bonn.<br />
des Präsidenten Universität Hamburg, 21 september, Bonn.<br />
210<br />
Tabel 1: verschillende vormen van management<br />
Eigen belang<br />
Hoog Zelfgericht management Rechtvaardig management<br />
Laag Ongericht management Altruïstisch management<br />
Laag Hoog<br />
207<br />
Altruïsme
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Van ‘Market Driven’ naar ‘Market Driving’<br />
Will Reijnders<br />
Inleiding<br />
Marktontwikkelingen volgen elkaar in een hoog tempo op. Je als bedrijf onderscheiden<br />
op alleen het product of dienst is allang niet meer voldoende. Het gaat steeds<br />
meer over de wijze waarop bedrijven met haar klanten omgaan en hoe waarde -<br />
voor de klant én de organisatie - gecreëerd wordt. Wil een bedrijf lange termijn<br />
waarde maximaliseren voor haar klanten (en overige stakeholders), dan zal klantoriëntatie<br />
en waardelevering het centrale denkkader moeten zijn. De rol van marketing<br />
verschuift in deze context naar het vormgeven en orkestreren van de dialoog<br />
tussen klant en organisatie.<br />
De dienst achter het product<br />
Klanten kopen in essentie geen goederen of diensten. Ze kopen of gebruiken iets<br />
dat zij als waardevol beschouwen. Het fysieke product is slechts een distributiemiddel<br />
waarlangs klanten ervaringen opbouwen waaraan ze waarde ontlenen. Waarde<br />
wordt pas ervaren in het gebruik of consumptieproces en is de uitkomst van interactie<br />
tussen leverancier en klant. Klanten bepalen zelf wat de gebruikswaarde is en<br />
de marketeer kan alleen waardeproposities bieden (Ballantyne & Varey, 2008). Een<br />
propositie is dus niet het eindstation. In die zin kunnen we dus stellen dat waarde<br />
gezamenlijk wordt gecreëerd in de relatie. De leverancier levert een bijdrage aan het<br />
waardecreatieproces door een propositie aan te bieden, welke voor de klant van<br />
waarde kan zijn. De klant bepaalt vervolgens zelf de toegevoegde waarde op basis<br />
van zijn of haar eigen wensen, behoeften en ervaringen. Laten we de MMO opleiding<br />
als voorbeeld nemen. In de regel streven business schools vanuit bedrijfseconomisch<br />
perspectief het liefst naar zoveel mogelijk deelnemers in hun opleidingen.<br />
In de traditionele Goods-Dominant-logic (GD-logic) vindt waardecreatie plaats op<br />
het moment dat het programma van de opleiding vast staat, de docenten geselecteerd<br />
zijn, de accommodaties besproken zijn en de dienst, het geven van colleges<br />
dus, daadwerkelijk geleverd wordt. Waardecreatie representeert zich in de gedoceerde<br />
stof, de examinering hiervan en het diploma dat men op basis van de toetsing<br />
kan verwerven. De Service-Dominant logic (SD-logic), geopperd door Vargo &<br />
Lusch (zie Gonroos, 2006), stelt echter dat het niet sec om onderwijsprogramma als<br />
kennisgoed gaat. De MMO-opleiding is eerst en vooral een drager van potentiële<br />
waarde voor de klant. Waardecreatie vindt derhalve pas plaats als de klant naar zijn<br />
volle tevredenheid over de dienst kan beschikken en in dit geval duidelijk de meerwaarde<br />
ervan ervaart voor zichzelf en zijn of haar organisatie. De klant ‘interacteert’<br />
als het ware met de opleiders en waarde wordt gecreëerd gedurende dit proces.<br />
Dat kan bijvoorbeeld door het verwerven van nieuwe inzichten, het direct kunnen<br />
211
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
toepassen van een bepaald theoretisch raamwerk, of de mogelijkheid om het opleidingsprogramma<br />
op maat te laten bijstellen door bijvoorbeeld de inzet van personal<br />
coaches of het opzetten van interactiegroepjes onder de deelnemers. Kortom, in de<br />
SD-logic houdt waardecreatie veel meer in dan enkel het ontwerpen, produceren,<br />
verkopen en leveren van het product; het gaat om het bieden van gepersonaliseerde<br />
gebruikswaarde en vraagt om een fundamenteel andere wijze van kijken. Op dit<br />
punt van het betoog mag de inzet van Ton Wentink genoemd worden. Ton heeft<br />
zich tijdens zijn AD-schap van het MMO programma steeds een pleitbezorger getoond<br />
voor de toepasbaarheid van de gedoceerde theorie. Zijn focus op het belang<br />
van de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers alsmede op de relevantie van<br />
het programma voor de deelnemende organisaties heeft steeds voorop gestaan. De<br />
Service Dominant Logic theorie die uitgaat van de kantwaarde ontleend aan het gebodene<br />
is bij Ton een vanzelfsprekendheid gebleken.<br />
De SD-logic kan gezien worden als een fundament waarop een hele nieuwe theoretische<br />
stroming gebouwd kan worden. SD-logic herdefinieert de relatie tussen<br />
organisatie en de klant; de klant wordt co-createur van waarde welke continu interacteert<br />
met de organisatie om de kwaliteit van het aanbod te verbeteren<br />
(Gonroos, 2006). In dit perspectief kunnen organisaties beschouwd worden als<br />
lerende organisaties die ‘slechts’ waardeproposities richting de klant aanbieden.<br />
Wanneer klanten als partner fungeren in het proces van waardecreatie, verandert<br />
ook de primaire rol van de organisatie; zij wordt een facilitator, supporter, organisator,<br />
structureerder, co-ontwikkelaar, co-createur van waarde. De klant centraal<br />
stellen heeft als consequentie dat innovatie-, productie- en marketingprocessen<br />
elkaar gaan raken (Ballantyne & Varey, 2008). Afstemming en synchronisatie tussen<br />
deze processen is dan cruciaal.<br />
Market driven of market driving?<br />
Een korte omschrijving van beide begrippen leert dat market driven staat voor een<br />
oriëntatie die is gebaseerd op het begrijpen en reageren op de behoeften van klanten<br />
en klantgedrag. Producteigenschappen worden aangepast naar gelang de<br />
bestaande klantbehoeften binnen de huidige marktstructuur. Waar de organisatie<br />
in het geval van market driven haar aanbod afstemt op de klant en concurrent,<br />
zien we dat organisaties die de driving markets benadering hanteren zich meer<br />
richten op het veranderen van de structuur van de markt. Zij zetten de markt als<br />
het ware de op z’n kop waardoor het gedrag en het functioneren van de spelers op<br />
de markt (klant en concurrent) wordt beïnvloed; bestaande paradigma’s worden<br />
doorbroken (Jaworski et al., 2000).<br />
Market driving zijn vraagt om een heroriëntatie van waardeproposities. Hierbij dient<br />
simultaan aandacht besteed te worden aan (a) het inspelen op de bestaande<br />
212
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
klantbehoeften en klantgedrag in een huidige marktstructuur; en (b) het (radicaal)<br />
innoveren en proactief inspelen op en zelfs vormgeven van klantbehoeften en/of<br />
de markt. In het laatste geval kan dit zelfs gaan tot op het niveau van latente behoeften<br />
of het zelf creëren van behoeften bij klanten. Er zijn tal van voorbeelden<br />
te vinden waarin organisaties in staat zijn gebleken om de heersende regels van<br />
het spel fundamenteel te veranderen (Kumar, 2004). Marketing driving zijn betekent<br />
overigens niet dat men perse voorop loopt (first mover). Wat geldt is in welke<br />
mate een onderneming in staat is de marktcompositie en/of -gedrag te beïnvloeden<br />
en niet om wie met het eerste idee is gekomen<br />
Neem de bedrijven IKEA en Hennes & Mauritz (H&M). Een belangrijke overeenkomst<br />
is dat zij het zogenaamde market driving-principe hanteren. Dit houdt in<br />
dat de drie organisaties niet traditioneel zijn georganiseerd en zich niet laten leiden<br />
door conformisme, maar sturend zijn in de waardecreatie richting eindconsument<br />
en daar de volledige waardeketen op hebben ingericht dan wel vormgegeven.<br />
IKEA is in staat stijlvolle (design)producten te leveren tegen fundamenteel<br />
lagere prijzen door (onder andere) haar klanten zelf de gewenste keukens te laten<br />
ontwerpen alsmede zelf vervoer en assemblage uit te laten voeren. H&M heeft de<br />
fashion wereld op de kop gezet door de keten zodanig in te richten dat snel gereageerd<br />
kan worden op modetrends en vraag van klanten. Ze zijn in staat om binnen<br />
21 dagen kledingstukken te ontwerpen, produceren en distribueren voor<br />
verkoop in de winkels. De actualiteit van het modeaanbod blijkt voor klanten een<br />
belangrijke waardedrijver te zijn om de winkels van H&M meer dan gemiddeld<br />
te bezoeken. Met als consequentie dat het marktaandeel voortdurend groeit en de<br />
markt haar traditionele manier van functioneren (vier collecties per jaar) zal moeten<br />
verlaten.<br />
Market Driving organisaties<br />
Peter Drucker riep al in de jaren ‘60 van de vorige eeuw dat marketing te belangrijk<br />
is om over te laten aan de marketingafdeling alleen. Om een market driving<br />
organisatie te worden moet er een bepaalde (marktgerichte) discipline van denken<br />
en handelen ontwikkeld worden. Een bedrijf is pas echt market driving als er een<br />
cultuur heerst waarin men bewust bezig is met het creëren van superieure waarde<br />
voor klanten en dit ook als belangrijkste prioriteit ziet. Dit vraagt om een heldere<br />
orkestratie van alle marketing en non-marketing activiteiten, om in het waardecreatieproces<br />
daadwerkelijk een superieure waarde voor de klant te realiseren<br />
(Gattorna, 2006).<br />
Op weg naar een market driving business school<br />
Op basis van het bovenstaande kan men stellen dat business schools zich primair<br />
categoriseren als market driven. Programma’s worden ontwikkeld vanuit een<br />
213
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
aanbodcultuur waarbij echter wel duidelijk rekening gehouden wordt met de<br />
wensen en behoeften van de verschillende klantgroepen. Dit proces wordt nog<br />
versterkt door de strikte visitatieprocedures die het functioneren van de huidige<br />
business schools zo kenmerken. Bij de transfer naar een meer market driving<br />
benadering geldt als randvoorwaarde dat de SD-logic, zoals bijvoorbeeld door Ton<br />
Wentink ontwikkeld binnen het MMO programma, het uitgangspunt vormt voor<br />
de waardepropositie die de business school aanbiedt. Een volgende stap zou zijn<br />
dat de interactie met de klant niet enkel meer plaats vindt op basis van een vooraf<br />
bepaalde, aanbodgedreven waardepropositie maar op basis van een intensieve interactie<br />
tussen klant en opleider waarbij gebaande paden verlaten worden en nieuwe<br />
wegen naar leren en praktische kennisoverdracht in gezamenlijkheid worden<br />
verkend. Een iteratief proces waarbij alle opties om te komen tot een betere waardepropositie<br />
bespreekbaar blijven. Van market driven naar market driving dus.<br />
Referenties<br />
Ballantyne, D. & Varey, R. (2008). The service-dominant logic and the future of<br />
marketing. Journal of the Academy of Marketing Science, 36(1), 11-14. ok<br />
Gattorna, J. (2006). Supply Chains Are the <strong>Business</strong>. Supply Chain Management<br />
Review, 10(6), 42-49.<br />
Grönroos, C. (2006). Adopting a service logic for marketing. Marketing Theory,<br />
6(3), 317-333.<br />
Jaworski, B., et al. (2000). Market-driven versus Driving markets. Journal of the<br />
Academy of Marketing Science, 28(1), 45-54.<br />
Kumar, N. (2004). Marketing as Strategy: Understanding the CEO’s Agenda for<br />
Driving Growth and Innovation (Hardcover): 1.<br />
214
Over de Auteurs<br />
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Binsbergen, Marion van<br />
(alumnus <strong>TiasNimbas</strong> Master of Management and Organisation-21) Dr. Marjon<br />
H. van Binsbergen MMO is Algemeen directeur Conrisqgroep<br />
Blommaert, Jos<br />
Prof. dr. Jos M.J. Blommaert is hoogleraar Financial Accounting bij het departement<br />
Accountancy aan Tilburg University en is ook werkzaam aan <strong>TiasNimbas</strong><br />
<strong>Business</strong> <strong>School</strong>. Daarnaast is hij hoogleraar Bedrijfseconomie bij het Centrum<br />
voor Bedrijfswetenschappen van de Universiteit Leiden<br />
Bos, René ten<br />
Prof. dr. René ten Bos is als hoogleraar Filosofie aan de Faculteit der Managementwetenschappen<br />
verbonden aan Radboud Universiteit Nijmegen.<br />
Camps, Theo<br />
Prof. dr. Theo W.A. Camps (1955) is bestuursvoorzitter van Berenschot Groep<br />
B.V.. Daarnaast is de heer Camps als hoogleraar organisatiekunde & bestuurskunde<br />
verbonden aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong> van Tilburg University.<br />
Corbey, Michael<br />
Prof. dr. Michael H Corbey is als hoogleraar Management Accounting & Control<br />
verbonden aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong>.<br />
Geurts, Jac<br />
Prof. dr. Jac Geurts is hoogleraar Beleidswetenschappen binnen het Departement<br />
Organisatiewetenschappen van Tilburg University en voormalig president van<br />
ISAGA, de internationale vereniging van simulatie en gaming (www.isaga.org).<br />
Grazell, Jos<br />
Drs. Jos Grazell is verbonden aan Tilburg University als Senior Lecturer op het gebied<br />
van Corporate Finance binnen de faculteit Finance van de Tilburg <strong>School</strong> of<br />
Economics and Management (TiSEM)<br />
Duke, Richard D.<br />
Prof. Richard D. Duke is Emeritus Professor bij het Taubman College, Universiteit<br />
van Michigan, USA en oprichter en voormalig president van ISAGA.<br />
215
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
De Ronde , Michiel<br />
Drs. Michiel de Ronde is docent en onderzoeker op het terrein van mens en organisatie<br />
vanuit Chr. Hogeschool Ede.<br />
Eijkemans, José<br />
Mw. José Eijkemans-Reintjes is als programmamanager en facultymanager verbonden<br />
aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong><br />
Groothedde, Bas<br />
Dr.ir. Bas Groothedde is Oprichter en Managing Partner bij Argusi b.v.<br />
Haagedoorn, Curt<br />
(alumnus <strong>TiasNimbas</strong> Master of Management and Organisation -25) Curt Haagedoorn<br />
MSc is Directeur-eigenaar van Performance Polymer Europe n.v.<br />
Hendriks, Paul<br />
Prof. dr. Paul H.J. Hendriks is als hoogleraar Bedrijfswetenschappen verbonden<br />
aan Radboud Universiteit Nijmegen<br />
Janssen, Richard<br />
Prof. dr. Richard T.J.M. Janssen is verbonden als parttime bijzonder hoogleraar<br />
op het terrein van Economie en Organisatie van de Gezondheidszorg aan Tilburg<br />
University. Daarnaast is hij Voorzitter van de Raad van Bestuur van de Mondriaan<br />
Zorggroep<br />
Joos, Philip<br />
Prof. dr. Philip P.M. Joos is Vice Dean aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong> en als<br />
hoogleraar Accounting verbonden aan Tilburg University.<br />
Kenis, Patrick<br />
Prof. dr. Patrick N. Kenis is Academic Dean aan Antwerp Management <strong>School</strong> en<br />
hoogleraar Beleids- en Organisatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg.<br />
Eerder was hij als Academic Dean verbonden aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong>.<br />
Koen, Carla<br />
Prof. dr. Carla I. Koen is als hoogleraar Technologie, Strategie en Entrepreneurship<br />
verbonden aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong><br />
Mackenbach, Henk<br />
Drs Henk Mackenbach is Manager Effective Operations Campus Venlo bij DHL<br />
Supply Chain<br />
216
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Meeus, Marius<br />
Prof. dr. Marius T.H. Meeus is als hoogleraar Strategie, Innovatie en Organisatiewetenschappen<br />
verbonden aan Tilburg University.<br />
Mouwen, Kees<br />
Em. prof. dr. ir. C.A.M. Mouwen is emeritus hoogleraar Strategie en Innovatie,<br />
<strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong><br />
Naert, Philippe<br />
Prof. dr. ir. Philippe A. Naert is Dean aan Antwerp Management <strong>School</strong> en voormalig<br />
Dean aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong> (1996 -2008)<br />
Nijs, Willem de<br />
Prof. dr. Willem F. de Nijs is als hoogleraar Strategisch Personeelsmanagement<br />
verbonden aan Radboud Universiteit Nijmegen.<br />
Poiesz, Theo<br />
Prof. dr. Theo B.C. Poiesz is als hoogleraar Economische Psychologie verbonden<br />
aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong><br />
Reijnders, Will<br />
Prof. dr. Will J.M. Reijnders is als hoogleraar Marketing verbonden aan<br />
<strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong><br />
Ribbers, Piet<br />
Prof. dr. Piet M.A. Ribbers is als hoogleraar Information Management verbonden<br />
aan Tilburg University<br />
Schruijer, Sandra<br />
Prof. dr. Sandra G.. Schruijer is als hoogleraar Organisatiepsychologie verbonden<br />
aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong>. Daarnaast is zij hoogleraar Organisatiewetenschappen<br />
aan Universiteit Utrecht.<br />
Sleuwaegen, Leo<br />
Prof. dr. Leo I.E. Sleuwaegen is hoogleraar Internationaal Management KU<br />
Leuven en Partner Vlerick <strong>Business</strong> <strong>School</strong>.<br />
Tossaint, Leon<br />
Ir. Leon J.W. Tossaint verzorgt trainingen voor de European Foundation for<br />
Quality Management<br />
217
Managers onderwIjzen: een agenda voor ManageMent opleIders.<br />
Veersma, Ulke<br />
Dr. Ulke Veersma is als Senior lecturer verbonden aan de University of Greenwich<br />
Vermeulen, Marc<br />
Prof. dr. Marc J.M. Vermeulen is als hoogleraar Onderwijssociologie verbonden<br />
aan <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong><br />
Vermeulen, Patrick<br />
Prof. dr. Patrick A.M. Vermeulen is als hoogleraar Strategisch Management verbonden<br />
aanRadboud Universiteit Nijmegen<br />
Vermunt, Jos<br />
Em. prof. dr. ir. Jos Vermunt is emeritus hoogleraar Distributielogistiek, Tilburg<br />
University en <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong><br />
Verstappen, Pim (alumnus <strong>TiasNimbas</strong> Master of Marketing 16)<br />
Drs. Pim W.F.M. Verstappen is werkzaam als zelfstandig adviseur<br />
Vosselman, Ed<br />
Prof. dr. Ed G.J. Vosselman is als hoogleraar Accounting verbonden aanRadboud<br />
Universiteit Nijmegen<br />
Vroom, Casper<br />
Em. prof. dr. Cas W. Vroom emeritus hoogleraar Comparative Management<br />
Maastricht University<br />
Vuijst, Jan de<br />
Prof. dr. Jan de Vuijst is parttime hoogleraar Informatiewetenschappen aan<br />
Tilburg University en <strong>TiasNimbas</strong> <strong>Business</strong> <strong>School</strong>. Daarnaast is hij werkzaam<br />
als zelfstandig organisatieadviseur.<br />
Zanders, Harry<br />
Dr. Harry Zanders was tot zijn pensioen in 1998 verbonden aan de Universiteit van<br />
Tilburg. In de jaren 80 en 90 werkte hij nauw samen met professor dr. Ton Wentink<br />
rond het thema van automatisering en informatisering in kantoororganisaties.<br />
218