C o l u m n Ik heb de afgelopen tijd weer verschrikkelijk geleden. Want ik moest weer naar allerlei congressen. Herfsttijd is congressentijd. Het vallen der bladeren stimuleert blijkbaar het georakel. Ik heb u de vorige keer al verteld dat ik een verlegen karakter heb en dan valt congresbezoek niet mee. Zeker niet als er allerlei hooggeplaatsten rondlopen. Soms begint de dag ook verkeerd. In mijn geval: de wekker niet goed gezet en dus te laat uit bed. Zoonlief liet een glas in de douche kapot vallen, waardoor de douche onbruikbaar werd voor een vader met haast. Mijn gestreken overhemden waren op behalve een hele bonte en ik was vergeten mijn scheerapparaat op te laden. Die ochtend vertrok ik niet op mijn paasbest naar mijn werk zonder me op dat moment te realiseren dat ik later die dag nog naar een congres met receptie en diner moest. En ja hoor, daar waren ze die middag allemaal weer: minister Klink en alle andere hooggeplaatsten. Iedereen strak in het (mantel)pak. Veel donkerblauw en donkergrijs. En veel, héél veel stropdassen. En zie in dat gezelschap Van Gastel: ongeschoren, in een bruin pak, met een bont overhemd en zonder stropdas. Poehé, zou Bert van Ernie zeggen. Bij het ontvangstgedeelte voelde ik me, zoals u zult begrijpen, erg ongemakkelijk en ik dook maar vlug de zaal in. Ergens achterin in de zijvleugel probeerde ik me te verschuilen. Het feest begon en een van de sprekers was minister Klink. Van hem wordt gezegd dat hij niet van spreken in het openbaar houdt, maar dat klopt niet. Die man praat moeiteloos een uur in een kwartier vol en je kunt ook nog met hem lachen. Ook nu weer en dat haalde de spanning er bij mij wat af. Hij begon namelijk zijn spreekbeurt met een kakelverse anekdote! Hij vertelde de zaal dat hij zojuist op het toilet zat en daar twee mannen tegen elkaar hoorde zeggen, dat ze benieuwd waren wat die ideoloog van het CDA, dat marktorakel, nu weer te vertellen had. De zaal lag plat. Klink vertelde dat hij maar op de pot was blijven zitten, totdat de handenwassende heren weg waren om een pijnlijke confrontatie te vermijden. Maar, zo vertelde hij met een brede grijns, hij was 0 <strong>Magazine</strong> 5 - 2007 Klein leed door de heer Van Gastel toch wel erg benieuwd wie die heren waren. Van de eerste rij verhief zich zijn directeur-generaal om publiekelijk te melden dat hij het niet was geweest. Nog meer pret in de zaal. Waar vind je dat nog: hooggeplaatsten met zelfrelativering! Dat geeft de burger moed. In de pauze sloot ik me bij een groepje aan waar ik één man kende van een eerder congres. Nou ja, kennen is een groot woord. In dat herenkringetje stond ook de voorzitter van de samenwerkende ouderenbonden, zoals je mag verwachten een Eminence Grise. Of hij het erom deed, weet ik niet maar ik sluit het zeker niet uit: hij begon de aanwezige mannen in ons groepje te complimenteren met hun stropdassen. Ik bleef staan in plaats van weg te lopen. Aan de grond genageld zoals dat heet. Het onvermijdelijke gebeurde toen alle dassen behandeld waren: de aandacht viel op mij, de dasloze. Ik maakte weer een fout door niet te doen alsof mijn neus bloedde. Nee, ik begon te kakelen. Dat ik een soort keelfobie heb, dat ik niet tegen strakke dingen om mijn nek kan, dat zelfs het bovenste knoopje van mijn overhemd mij al te veel is, dat ik altijd speciale overhemden moet kopen die boven extra ruim zitten en dat stropdassen, helaas, helaas, voor mij niet zijn weg gelegd, hoe graag ik het ook zou willen. Ik voegde er bijna aan toe: welke man wil er nou niet met een mooie peniskoker rondlopen op dit soort gelegenheden? Maar ik kon me nog net inhouden. Het kringetje toonde veel begrip. De mannen knikten, ze snapten het. Hoera, ik werd niet uitgestoten, ik stond niet meer voor paal. “Ja,” begon de Eminence Grise, “dat is dan waarschijnlijk de ziekte van Von Clausowitz. Dat soort ziektes komt voor. Wat jij hebt, is ongeveer hetzelfde als wat hij heeft.”. En hij wees op een man die verderop stond: de directeur van het Leger des Heils, in vol ornaat met das en pet. “Jij kunt niet tegen dassen, hij kan niet tegen de zon. Hij moet altijd een pet op. Zelfs binnen.” De Eminence keek ons kringetje nog eens rond zonder een spier te vertrekken. “Ja, die dingen komen voor.” Alsof ik een stropdas om mijn nek kreeg die veel te strak was aangetrokken. Zo voelde ik me opeens. Ik ben maar naar het toilet gegaan niet wetend wat het lot die avond tijdens het diner nog met me voor had. Het ergste moest nog komen. ■ ■
BOSK KIDS K i n d e r p a g i n a <strong>Magazine</strong> 5 - 2007 1