Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
01 2426 0589 UB AMSTERDAM
tt Ë ï *L E<br />
N A A R<br />
bE K A A P DE GOEDE HOOP, biÈ<br />
L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />
EN R O N D O M DE WAERELD;<br />
D O O R<br />
ANDREAS SPARMAN*<br />
È E R S T E STUF,
1. J&&ervtoéten. ej>, een.' j^erecktm Os rydmJc . 2- &ne Jók&n&r&eA* m- kaar voZ&vjrun, jtovaad, kaar JCmd 7<br />
zeagrena 7<br />
*! .<br />
j. £en- 3£&*nM; in- Zyn 20rvs ef Xares jeJJeeJ, Taèak roekenJc, en J e. JfSsfyai éf zyne. AanJ AouJenJe. . 4 . £au Jfobn-^ -
JL E 1 Z.'E<br />
N A A R<br />
DE KAAP DE GOEDE HOOP, DÉ<br />
L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />
EN R O N D O M DE W A E R E L D ;<br />
DOCH VOORN AAMLIJK<br />
I N D E L A N D E N<br />
DER HOTTENTOTTEM<br />
EN K A F F E R E N ;<br />
In de jaaren 1772 tst 1776 gedaan<br />
D O o R<br />
ANDREAS SPARMAN,<br />
jkcïor en Profesfor in de Geneeskunde te Stokholm; Li&<br />
Van de KoningUjk-Zweed)'che Akademie der Weetenfchappen<br />
en Opziener van derzelver Naturalienkabinet;<br />
Lid van het natuurkundig Genootfchap te Lund}<br />
van het Genoetfchap der Weetenfchuppenen fchoone<br />
Kunjicn te Gothenburg ; en van het<br />
Hes/en - Homkirgsch Genootfchap.<br />
MET E E N E<br />
VOORREED E EN AANTEKENINGEN<br />
VAN DEN HEER<br />
G E O R G E F O ' R S T E R ,<br />
Thans Hoogleeraar in de Natuurkunde te Wilna,<br />
Alles in 'c NedertiuHsch vertaald.<br />
Met Planten.<br />
E E R S T E S T U K .<br />
~T~E L E T D E N, *<br />
BJJ SAM. EN JOH. LUCHTMANS,<br />
EN TE AMSTERDAM,<br />
B IJ M. DE B R U IJ N.<br />
« 7 8 7 .
VOORREED E<br />
VAN DEN HEER. PROFESSOR<br />
GEORGE FORSTE R.<br />
fchrijf geeazins een' onmaatigen, een*<br />
al te hoog gedreeven lof aan het tegen<br />
woordig Werk toe,wanneer ik het, bene<br />
vens alle de berichten, tot hier toe nopens<br />
de Kaap de Goede Hoop ten voorfchijn ge<br />
komen, bij uitneemendheid aanprijs. Is<br />
eene ftrenge liefde toe de waarheid de eer-<br />
lte eigenfehap van een' goeden Reisbe-<br />
fchrijver; en zijn buiten dien een opmerk-<br />
zaame geest van waarneeming en vooraf<br />
gaande kennis van veelerleie foort dienftig<br />
en noodzaaklijk, om het dagboek van ee-<br />
nen reiziger gewigtig te maaken : dan mag<br />
men zich met recht van den arbeid van den<br />
Jfceer pro^êsfor SPARMAN meor onderwijs*
3 VOOR RE EDE<br />
V_A. V.V -vjL »3. Jf\ jfM, \} '5 T<br />
en meerweezenlijk vermaak belooven, darï<br />
van veeie andere zoogenaamde befchrijyin-<br />
gen dier volkplanting, welken het maar al<br />
te dikwijls aan de bovengemelde vereiscb><br />
ten mangelt. Zijn langer verblijf aan die<br />
plaats is reeds toereikende genoeg, om eei*.<br />
goed vooroordeel voor zijne waarneemin-.<br />
gen te verwekken , en haar meer echt<br />
heid en geloofwaardigheid toetefchrijven 7<br />
dan aan de opftellen van zoodaanige zeevaa<br />
renden , die aldaar flechts , geduurende<br />
een'korten tijd van verkwikking, en. ge<br />
noegzaam als in 't voorbijgaan j- vliegende<br />
blikken op de naalle voorwerpen konden<br />
vestigen , maar de .afgelcgenere ten eene-<br />
naaal- onaangeroerd moesten laaten.<br />
Bereids in de jaaren IJ66 en 1757 had<br />
de heer SPARMAN, uit bijzondere en<br />
heerfchende liefde voor de natuurkunde,<br />
onder de aanvoering van zijnen bloedver<br />
want,
VA 5Ï PEOF.G. IfORSTEÏt.' ft|<br />
want , den beroemden fchcepskapitcin ,<br />
KA REL CU STA AF EK E BERG , CCTl6<br />
rcize naar China gedaan, welke hem ter<br />
voorbereiding dienen , en in de kunst<br />
om waaïnecmingen en verfamelingen te<br />
maaken ècne nuttige geoefendheid geeveri<br />
$?n. Do ontdekking van verfchefdene, tot?<br />
dien tijd t'ce neg niet bekende, diereri eri<br />
planten waren de vruchten dier vroege-reit<br />
ze , welken hij in het zevende deel van da<br />
verfameling der Amxmtates Academica<br />
door Wijlen den ridder LINNAEUS begon?,<br />
nen, befchreeven heeft.<br />
" Na zijne terugkomst oeffende hij zich op'<br />
de hoogefcnool van Upfal in de geneeskun<br />
de, en bevlijtigde zich bijzonder op de<br />
kruidkunde, waartoe hem de lesfen en de<br />
kruidkundige wandelingen van den gröoteri<br />
(*) Pag. 497,
jv VOOR R E EDE<br />
LINNAEUS de beste gelegenheid aan-<br />
booden.<br />
Met deeze kundigheden uitgerust, ging<br />
hij in het jaar 1772 wederom tefcheep,<br />
en naar de Kaap de Goede Heop, om daar<br />
de kinderen van een man van aanzien, den<br />
heer onderbevelhebber KERS TE, te onder<br />
wijzen , en teffens de fchatten der natuur<br />
dier verre gelegen gewesten, voor een groot<br />
gedeelte nog onaangeroerd, naauwkeuriger<br />
te onderzoeken. —- Het laatite was zijn<br />
hoofdoogmerk, het eerfte flechts het mid<br />
del om dat te bereiken. — Hij had be<br />
reids zes maanden aan de Kaap en in de na-<br />
buurige volkplantingen aan zijne geliefkoos<br />
de navorfchingen belteed, toen JA MES<br />
COOKS tweede reize om den aardkloot ook<br />
mijnen vader en mij derwaard bragt, en<br />
ons het onverwacht genoegen verzorgde,<br />
$ 3<br />
eenjsa
VAN PttOF. G. Ï-ÖRSTBR. V<br />
eenen natuurkundigen uit LINNAEUS<br />
fchool in Afrika te vinden. — De over-<br />
eenftemming in onze beoeffeningen der na<br />
tuurlijke hiftorie, en in de wijze om ze ie-,<br />
verig met achteraanftelling van alle andere<br />
uitzigten te bevorderen, bewoog den heer<br />
SPARMAN, mijn vaders voorftel aante-<br />
neemen, en ons op de verdere reize rond<br />
om de waereld te verzeilen. Hier knoop<br />
ten naauwere geaieenzaame verkeering en<br />
wederzijdfche hoogachting tusfchen ons<br />
een' vasten baad van vriendfchap. In de<br />
landen, welken wij geduurende de reize be<br />
zochten, zetten wij onze natuuronderzoe<br />
kingen gemeenfchaplijk voort; en wanneer<br />
wij, door bijster groots drijvende' ijsber<br />
gen omringd, in den zwaaren mist, des<br />
zui<strong>dpo</strong>ols, geene nieuwe voorwerpen onder-<br />
fcheiden konden, verkortten wij ons de<br />
droevige, onvriendlijke dagen met de ver<br />
handeling van den lijfarts ROS EN VAN<br />
33 " RQ*
n V O O R R E E D ' E<br />
ROSF.NSTSIN over de ziekten der kindcrsn ?<br />
welke dc heer SPARMAN met mijne hulp<br />
uit het Zweedsch in het Pngëlsch overzet<br />
te, en naderhand drukken liet.<br />
" Toen wij, na verloop van acht en twin<br />
tig maanden, de Kaap de Goede Hoop :<br />
voor de tweede maal bereikt hadden, be»<br />
floot de heer SPARMAN aldaar nog een jaar<br />
tc verteeven, en de afgelegenfte verblijf- :<br />
plaatfen dcezer Hollandfche volkplanting,<br />
door geenen Europeer nog gezien, te be<br />
zoeken. —- [jij zijne terugkomst in Zwee-<br />
den, welke, in oen jaare 1776 gefchicd-<br />
de, verkreeg hij de waardigheid van Lee-<br />
raar in "de geneeskunde, en werd van de<br />
koningiijke akademïc te Stokhplm , gelijk,<br />
ook van ecnige andere geleerde genoot-<br />
fchappen, tot medelid yerkooren. De be<br />
roemde infektenkenner, kamerheer VAN<br />
gfï'lf? '\velke altijd zijn vriend geweest :<br />
was ?<br />
1
VAN PROF. G. FORSTER." 7ÏV<br />
faas , vermogt zoo veel op hem, dat hij<br />
hem tot zijnen dood toe, die niet lang<br />
daarna volgde, geftaadig in zijne onderzoe<br />
kingen omtrent dat onderwerp de behulp<br />
zame hand bood. De verfameling van<br />
deezen waardigen geleerden, welke hij bij<br />
uiterfteii wil aan de akademie naliet, bleef<br />
echter na gelijk voor onder S P A R M A N S<br />
opzigt, vermits de akademie hem tot op<br />
ziener over haar kabinet benoemde. Ook<br />
heeft dezelve hem > fedért eenigen tijd, den<br />
eertijtel van Profcsfor toegevoegd.<br />
' Nadat de beurt aan hem gekomen was,<br />
om, geduurende driemaanden, de voor-<br />
zittersplaats van dit aanzienlijk en geleerd<br />
genootfchap tebekleeden, deed hij , bij de<br />
overgaaf van dat eerampt aan zijnen op<br />
volger, eene reedevoering over de nuttig,<br />
"heid, welke de reizen naar de Zuidzee voor<br />
34 de
fflP V O O R R E E D E<br />
de weetenfchappen over 't algemeen, en is<br />
't bijzonder voor de natuurlijke hiftorie ge<br />
had hebben, of nog kunnen hebben (**).<br />
Van den jaare 177Ó* af,tot nu toe, vindt<br />
men in de gedrukte Verhandelingen van de<br />
koninglijke Zweedfche akademie der wee<br />
tenfchappen te Stokholm een taaralijk aan<br />
tal van opftellen van den heer s PUMAN,<br />
de natuurlijke hiilorie van Afrika betref<br />
fende, waarin hij de merkwaardigfte ont-<br />
> dekkingen zijner reize, in 't binnenfte des<br />
lands gedaan, mededeelt. — Ook heeft<br />
het köninglijk genootfchap der weeten<br />
fchappen te Londen zijne verhandeling over<br />
den<br />
(**) Tal om den tilvaxt ecb nytta ftm Vetenfkaper-<br />
-?;f - - redan vanuit, och ytlerliga kunm' vinna gtnom.<br />
vnderfökningqr i Soderhalvet. Hollet för Kongl. p'&<br />
tenjkaps Akademkn, O / A N D R E A S S T A R M A N , M»<br />
D. Stokholm 1771. ia Oftavo.
fAN PROF. ff. TORSTER. M.<br />
den honigkoekoek in zijne Philofophical<br />
Trmsaclions (***) laaten drukken.<br />
Deeze en eenige kleine fchriften van on<br />
zen fchrijver getuigen niet alleen van zrjhè<br />
bekwaamheid en kennis, maar ook van zij<br />
nen werkzaamen iever tot uitbreiding der<br />
weetenfchappen, dien men in dit zijn te<br />
genwoordig allernieuwst werk ook genoeg<br />
zaam op elke bladzijde onderkennen zal.<br />
Den natuuronderzoekeren is al 't geen<br />
ik tot hiertoe gezegd heb , overgenoeg be<br />
kend; dan den grooten hoop der leezeren<br />
over 't algemeen was het zoo veel te nood-<br />
zaaklijker een richtfnoer in de kand te gee-<br />
ven , naar welk zij hunne verwachtingen<br />
aangaande dit voor alle foorten van leeze<br />
ren beflemde werk bcpaalen konden, ver<br />
mits de bovengemelde opfteücn enkel va»<br />
(***) Tom. LXVIL a $
Sê V O O R R E E D E"<br />
geleerden en kunstmaatigen inhoud, en ; h%<br />
vreemde taaien verfeheenen zijn. Het zou<br />
«iet voor de eerftemaal weezen, dat ver<br />
dienden over 't hoofd gezien waren, terwijl<br />
men ontijdig daarvan zweeg; en het ver<br />
wijt eener zoodaanige zonde van nalaatig-<br />
heid zou in dit geval eenig cn alleen den<br />
uitgeever treffen.<br />
.Non ego te me is<br />
Chartis inomatum filebo,<br />
Totve tuos patlar labores<br />
Impune, Lolli, carpere lividas.<br />
ObHviones!<br />
Onder de groote menigte reizigers, die<br />
de Kaap de Goede Hoop bezocht en daar,<br />
van gefchreeven-,hebben, is het. getal der<br />
geenen, die zich aldaar geduurende eenen<br />
ge- uimen tijd opgehouden . hebben , zeer<br />
gering. De heeren ANSON, BYRON,<br />
BQU-
fAN' PROF. G. FORStER. "jï<br />
BOUGAINVILLE, S. PIERRE, COOK,<br />
MACiiiNTOsii, cn zoo veele anderen 5<br />
,<br />
konden in de weinige dagen van hun ver<br />
blijf aan dat vermaarde voorgebergte niét<br />
yeel met eigene oogen bemerken, en voor<br />
de echtheid en geloofwaardigheid van dat<br />
geen, 't welk zij op trouwe en geloof aan<br />
moesten neemen, zekerlijk niet altijd borg<br />
zijn. Aan mijne eigene berichten nopens<br />
die volkplanting begeer ik boven de hunnen<br />
geenen voorrang tègeeven; zij zijn de uit<br />
komst cn het verflag mjner aanmerkingen<br />
gediiurendc de drie weeken, welken wij in<br />
denjaare 1772, en de vijf weeken, die wij<br />
in den jaare f775 aldaar vertoefden. —--<br />
Buiten twijfel had onze landgenoot, PE<br />
TER, KOLBE , uit hoofde van zijn lang-<br />
duurig, bijna tienjaarig verblijf in dat ge<br />
west, voor allen iets' vooruit: dan, om nu<br />
niet te zeggen, dat ] federt den tijd, in wel<br />
ken hij fchreef, aldaar veel aamnerklijk ver-
m V O O R R E E B E<br />
anderd is, zoo is ook het gebrek aan de noo-'<br />
dige kundigheden, en de liefde tot hetwon-<br />
derbaare en buitengevvoone in alle zyne be<br />
richten , zonder eene verïïandige keuze fa-<br />
mengeraapt, doorgaans zigtbaar. —<br />
Deabt DE LA CAILLE, die om eenen<br />
graad der breedte aldaar te meeten , der-<br />
waard gezonden werd , bemerkte wel, ea<br />
gaf het ook met recht te kennen, dat K O L B E,<br />
als eert man van flechte zeden, die daaren<br />
boven nog niets minder dan opmerkzaam<br />
en onderzoekend was, zijne anekdoten on-<br />
mooglijk uit de beste bronnen gefchept kon<br />
hebben: nogthans verraadt hij bij menig<br />
vuldige gelegenheden , wanneer hij voor<br />
wendt, dien fchrijver terecht te brengen<br />
en te verbeteren, dat hec hem zeiven met<br />
deperfoonen , welken hij geraadpleegd mag<br />
hebben, niet veel beter gegaan zij. Hij<br />
feerispt hem fomtijds met onrecht, en zulks<br />
niet
VAK PRO*. C. PORSfïR. Xhl<br />
tiet uit eigene waarneemingen, maar insge<br />
lijks van hooren zeggen; en 't geen hij nó<br />
pens andere weetenfchappen buiten zijn<br />
vak inmengt, is gemeenlijk drooger, dan<br />
men het van eenen zoo beroemdea man<br />
verwacht zou hebben.<br />
In den jaare 1772 zond men aan boord<br />
van hetzelve fchip, welk mij rondom de<br />
waereidvoer, eenen tuinmansjongen, zijn<br />
de een Schot van geboorte, met naam<br />
MATSON, uit den kruidtuin van Kcw,<br />
naar de Kaap de Goede Hoop, om aldaar<br />
Voor dien waarlijk koninglijken tuin aller<br />
hande foort van zaaden en planten te verfa-<br />
melen. Deeze M A T S O N , die zich an<br />
derhalve jaar of omtrent twee jaaren aldaar<br />
opgehouden, ook eenige reizen landwaard<br />
in gedaan had, ontwierp aangaande dit ge<br />
west, zoo verre hij het gezien had, een<br />
kort bericht, welk lommigen zijner begun-
ztv- VOO R R E E D E .<br />
ftigers; van fchnjiTouten gezuiverd, aan da<br />
Jvöninglijke maatfchappij der weetenfchap<br />
pen te Londen voorgelegd , en ook zoo<br />
verre gebragt hebben, dat hetzelve opftei<br />
in de JPhilofopbical Transactions gedrukt ver-<br />
fcheen; —; Eene overzetting van dit<br />
fchraal en mager ftuk is mi] tot hiertoe nog<br />
niet voorgekomen ; cn , bijaldien dit het<br />
geval mogt zijn , dat alle onze fchrijfzuch-<br />
tige fabrieken het inderdaad verworpen<br />
hebben, zoo zou zelfs daardoor de waar<br />
de , of liever onwaarde Van dat -opftei zoo<br />
Volkomen beflist zijn,dat ik 'er'verder geen<br />
woord deswege behoefde bij te voegen.<br />
Voor den natuuronderzoeker alleen bevat<br />
het enkele brüikbaare trekken, in zoo verré<br />
men zich op des fchrijvers oprechtheid in<br />
dingen, die zijn inzigt niet te boven gaan,<br />
verhaten kan.<br />
•*•&)?»' evfeï ftë&dg. ïïd riff '9110V' 0
VAN PROF. 6. FORST EK. Xlf<br />
kapitein HOP (j) , nog eene. bijzonde<br />
re melding, te meer , vermits het eenen<br />
.dergelijken binnenlandfchen togt, als dié<br />
van SPARMAN is, betreft. Dan, zoo<br />
ondcrfcheiden de gewesten zijn, werwaard<br />
deeze beide reizen gingen , wijl, naamlijk,<br />
die van den profesfor SPARMAN oost-<br />
tvaard, maar die van den kapitein HOP 1<br />
noordwaard gericht was; zoo zeer onder-<br />
fcheiden is cok de behandeling der voor-<br />
. wer-<br />
( f ) Nouvelle defcription du C'ap de Êonne Efperance,<br />
ttvec mi Journal hijhrique d'un voyage dam Vinterieur<br />
de l'slfrique fous le commandiment de Mr. HENK!<br />
HOP. Amfterdam 1778. in'Octavo. Met Planten.—•<br />
• t)it zelfde werkje is. ook in 'c Nedcrduitsch uit^ekajneh<br />
onder den volgenden tijtel: Nieuwjle en beknoptsBe/chrijvmg<br />
van de Kaap de Goede Hoop; nevens een<br />
Dagverhaal, gehouden op den landt egt % docr het tand<br />
der kleine en groote Nunacquas' 1<br />
, op bevel van den<br />
gouverneur, wijlen den heer RIJK TULEACH, door<br />
een gezelfchap van LXXXV perfoonen , onder 'aanvoering<br />
van den kapitein HKNDRIK HOP, om binnenwaards<br />
ten NoürJcn, van de Kaap de Goede Hoop liggende landen<br />
nader te ontdekken.
\n V O O R R E E D E .<br />
werpen, welke den wederzijdfchen reizi-<br />
geren onEmöet Zijn. HOPS Dagboek is<br />
Voor 't overige geene eigenlijke befchrijving<br />
Van de Kaap de Goede Hoop en het omlig<br />
gend gewest, maar een bloot bericht van<br />
den togt, hem opgedraagen, en gelukkig<br />
"door hem volbragt. 'c Is waar, de uitgee-<br />
vers hebben wel bij die gelegenheid uit de<br />
reeds gemelde bronnen iets over de aan leg<br />
ging der volkplanting , de gefteltenis des<br />
ïands en der inwooneren te famen gefiansd,<br />
en vooraflaaten gaan; jaa» zij hebben zelfs<br />
uit de werken van de heeren DE EUFFON<br />
en PALLAS de afbeeldingen van verfchei-<br />
dene bekende dieren 'er bijgevoegd; maar<br />
de nieuwontdekten zoo gebrekkig bcfchree-<br />
ven en uitgetekend, dat men die befchrij-<br />
vingen en afbeeldingen in 't geheel niet ge<br />
bruiken kan (" |t J).<br />
Zon-<br />
(ff) De nïtuM algemeens Befchrijving van de Kaap<br />
dt
VAN PROF. Ö. FO R STER. ScVtl<br />
Zonder hier te willen beweeren, dat aan<br />
dit tegenwoordig werk ten aanzien der vol<br />
ledigheid niets ontbreeke, zal het, met alle<br />
de voorgaanden vergeleeken zijnde, merk-<br />
ïijk moeten winnen. — LINNAEÜS leer<br />
ling , COOKS, EKEBERGS en THUX-<br />
BERGS vriend, die China, Nieuw - Zee<br />
land, de Societeits-en de Vriendlijke Ei<br />
landen in de Zuidzee, en de Magellaanfche<br />
kusten reeds doorzocht had, was zekerlijk<br />
tot een' waarneemer veel beter gefchikt»<br />
dan een KOLBE, LA CAILLE, HOP<br />
en MATSON , waarvan een ieder in zijn'<br />
eigen kring, als fterrekundige, als krijgs<br />
man en kruidkundige , veelligt bekwaam<br />
heid en begaafdheden bezat, maar bezwaar»<br />
lijk<br />
ie Goedt Hoop, in 1777 te Amfterdam in 'c licht geko*<br />
men in twee deekn in Octavo, rnct Plaatcn, is, volgens<br />
de eigene bekentenis des fchrijvers in oe voorteede,<br />
niets anders dan leu uittrskfel uit leltSt<br />
CAILLE, en anderen.<br />
b
gvni 'VOÓR'REEDÊ''<br />
lijk geleerd had zoo te zien, gelijk een rei<br />
ziger zien moet. -—*<br />
De heer SPARMAN had, geduurende<br />
zijn verblijf in de ftad aan de Kaap , eeti'<br />
vrijen toegang in de beste en aanzierilijkfte<br />
huizen ; en zulks in eenen tijd, in welken<br />
men óver zekere vooroordeëlen, de ei<br />
genlijke ftaats-en regeerings -' geitel tenfs<br />
der volkplanting , en het geheele fyfte.ra<br />
der Oostindifche maatfehappij betreffende,<br />
jegens vreemdelingen en reizigers te'fpreeken<br />
geen geheim meer pleegt te maaken,<br />
Zijn reisgenoot, de heer ito ME L MAN,<br />
met wien hij ongelijk veel verder , dan alle<br />
zijne voorgangers , in het binnenfte des<br />
lands doordrong, en de alleruiterfte Kaap-<br />
fehe volkplantingen ten noordoosten be<br />
zocht, had insgelijks, op eene voorgaan-<br />
de dergelijke binnenlandfche reize reeds<br />
veele
VAN-PR ÓF. Ói FORSTElC. XIX<br />
Veelé. ondervinding en eene grondige ken<br />
nis van deezen merkwaardigen uithoek vari<br />
Afrika verkreegen. —- Bij-zoodaanige om«<br />
ftandigheden is het geen wonder, wanneet<br />
het tegenwoordig werk van onzen fchrijver<br />
XX V O O R R E E D E<br />
zer genoemde weetenfchappen betreft, af<br />
't peen de heer SPARMAN hieromtrent ter<br />
neerftelt, is meestal onmiddelijk uit den<br />
omgang en de gefprekken met kundige en<br />
geodrende landbouwers ontleend, welken<br />
onze reiziger met onvermoeide zorgvuldig-<br />
,heid ping te ondervraagen , en telkens te<br />
.raade te neemen. Overal bejegent men der-<br />
.halve daaden, verrichtingen en gebeure-<br />
,nisfen , welken men alleen van gezetene<br />
lieden vernoemen kon, en die het zegel<br />
4er echtheid aan het voorhoofd draagen. -—<br />
Die menigvuldige waarneemingen , welke<br />
haare onmiddelijke betrekking op die foort<br />
van het menfehengeflacht, welke daar in-<br />
heemschis, hebben, zijn zoo eigenaar tig,<br />
zoo bijzonder karakteristiek, dat zij veel-<br />
ligt fi echts aan die leezers zullen mishaa-<br />
gen, welke geen boek voor gewigtig hou-<br />
-den, wanneer het niet ten minlte een do<br />
zijn
VAN PROF. G. FORSTE R. XXÏ<br />
zijn avontuuren of zeldzaams ontmoetin<br />
gen , en even zoo veele ongelooflijke<br />
fprookjes behelst. Deezen moeten wij<br />
vooraf zeggen, dat de heer SPARMA N ze<br />
kerlijk noch monorchiden of half ontman<br />
den, noch natuurlijke voorhangfels bij de<br />
Hottentotfche vrouwen gevonden heeft.-—<br />
De wijsgeerige eeuw, welker befluit wij<br />
te gemoet zien, verfchoone en bewaare mij;<br />
dat ik deeze ongerijmde verdichtfels ,<br />
fchoon van kundige lieden maar al te los<br />
voor bijzonderheden der natuur aangeno<br />
men , zelfs maar op zoodaanige wijze zou<br />
melden, die veelligt eene flaauwe twijfeling<br />
aan haare verlichting begunlrigen mogt!<br />
Kon ik over den bijval en de goedkeuring<br />
van het algemeen eenige beflelling maa-<br />
ken, dan zou ik hun den heer SPARMAN<br />
en zijn werk reeds uit deezen gFond aanprij-<br />
aen, vermits hij niet, gelijk fomtnige nieu-<br />
b 3 - ' we
3£XH V O O R R E E 43 E v<br />
.we fchrijyers, meer redenkavclingen dan.<br />
zaaken endaaden levert, jaa-nie-t eens zijne<br />
waarneemingen.droog en beflisfender wijze<br />
ter neerftelt; maar iederen leezer door het<br />
eenvoudig, onopgefierd verhaal der gebeu*<br />
renisfen zei ven in de plaats des waarnee;-;<br />
taierg doet treeden, alwaar hij zich alles zoo<br />
naauwkenrig, als of hij het zeli zag, naaf<br />
zijn eigen gewaanyordingsvermoogen af<br />
maaien en ontvouwen kan. — Den rijkdom<br />
van inbeddingskracht en vernuft, waar<br />
mede men fomtijds ons verilancl ver-rasfei^<br />
cn om den tuin leiden wil, en de betove^<br />
ring van ftijf, waarvan ccne zekere wijsgee-<br />
rige gezindheid zich zoo vaardig tot ver<br />
blinding bedient, zou ik zonder morren ui<br />
een werk willen ontbecren, waarin deeze-<br />
pnbefprooken geest van waarneeming m$jj<br />
prnfh'ge waarheidliefde heerscht.
VAN PROF. G. FORS TER, XXII]<br />
va < ..i •'< W -34 P' • v VT>tX<br />
Den kenneren en liefhebberen der fchoo-<br />
ne natuur, zal de heer SPAR MA N nog veel,<br />
meer dienften kunnen bewijzen. — De<br />
Afrikaanfche wilderaisfen krielen van on-<br />
telbaare foorten van dieren, waarvan de.<br />
weinigflen tot hiertoe ontdekt, en met ken-<br />
baare onderfcheidende trekken befchree^ei>r<br />
zijn. Het rijk der planten pronkt insge<br />
lijks aldaar met eene groote menigte onbc-- :<br />
kende foorten, welke fedextetlijkejaaren vcr-<br />
fcheidene kruidkundigen bezig gehouden lub<br />
ben ("*), Hierom zou het zeer verfchoonbaa?;.<br />
geweest zijn, wanneer onze fchrijvcr, ,naar<br />
het voorbeeld van andere leer - en lievelingen,<br />
van LINNAEUS, in zijn werk meer kunst-,<br />
maatige befchrijvingen\van dieren en plan<br />
ten , door hem ontdekt, Cs e<br />
hjk hé . voor<br />
*<br />
beeld, een HASSELQUIST in zijne reis-<br />
{*) Naamlijk, BERGHJS, KÖNIO, BANKS en;<br />
SOLANDER, SPARMAN, THUNBERG, B U R M A M><br />
en anderen.<br />
b 4<br />
\
xxiv V O O R R E EDE<br />
bcfchrijving heeft gedaan) offchoon ook" •<br />
ten koste van het geduld van ongeleerde<br />
leczcrs , ingelascht had. — Mij dunkt,<br />
de reizende natuurnavorfcher had in dit op<br />
ziet hetzelve recht als een reizende oud-<br />
héidsnavorfcher, boekhandelaar, en exmi-<br />
nifter, die geene zwaarigheid maaken , om<br />
zich in hun meestgeliefkoosde vak diep in-<br />
telaaten, en wier verhaalen men desniette-<br />
genftaande met genoegen en deelneeming<br />
fèest. — Nogthnns heeft de heer SPAR-<br />
ii A N , tot vermaak van de mcesten zijner<br />
leezercn , van dat recht afftand gedaan , en<br />
zonder zich met dorre, kunstmaatige be-<br />
fchrijvingen op te houden , alleenlijk zulke<br />
algemeene artikelen der natuurlijke hiftorie»<br />
in welken de menigte belang fielt, uitge-<br />
koozen , die en de weetenichsppen verrij<br />
ken, en de opmerkzaamheid van het alge<br />
meen op eene aangenaame wijze bezig hou<br />
den.<br />
Zijn*
VAN ÏROF. 6. ÏORSTER. XXV -<br />
Zijne natuurkundige bemerkingen ver<br />
krijgen ook nog daardoor eene nieuwe en<br />
bellisfende waardij , dat zij menige inge-<br />
floopene, en zelfs op het getuignis van<br />
beroemde mannen rullende, vooroordee-<br />
len uit den weg ruimen , en op die wij<br />
ze de groote huishouding der natuur, ge<br />
lijk ook de inllinkten, de kunstdriften en<br />
vaardigheden der dieren, vollediger aan<br />
den dag leggen.<br />
De bijgevoegde afbeeldingen van zoo<br />
veele dieren , tot hiertoe of nog in 't ge<br />
heel niet, of ten rfiinile zeer gebrekkig<br />
en onrichtig uitgetekend, verftrekken ons<br />
werk niet alleen tot fieraad, maar ver<br />
meerderen nog het voordeel der evenge-<br />
noemde verbeteringen, en zetten een' bij<br />
zonderen luister en duidlijkheid aan de be<br />
schrijvingen bij.<br />
b s De*
-Des heeren SPARMANS landkaart van<br />
de Kaap de .Gopde Hoop en de gewesten,•<br />
,<strong>dpo</strong>r;hem. bereisd, welke hij ; naar zijne ei<br />
gene waarnemingen , en itöar^oorfprong-<br />
lijke handtekeningen , •hem aan de Kaap<br />
door zijne vrienden medegedeeld, ontwor^<br />
pen heeft, is insgelijks een.des te aanmerk-<br />
• lijker bijdrag tot de. aardrijkskunde, hoe<br />
minder uitt.ekenipgen wij van het oos.tjljjfc<br />
deel van deezen uithoek van Afrika 'h&ih<br />
$en.<br />
óos rtav • lio^rjfUood'in sbgeov^jid 0Q1.<br />
Dewijl ik deèze voorreedc voor de Hoogs<br />
duitfche ö•veczettin^f van dit fchatbaar<br />
werk plaats, moet ik nog met een woord<br />
daarvan aanmerken, dat zij bearbeid is<br />
door eenen man, die niet'alleen beide dre<br />
taaien volkomen bezit, maar die ook in<br />
dit vak bereids, met grooten roem be<br />
kend is geworden , naamlijk, den geleerden<br />
heer CHRISTIAAN HENDRIX GROS-<br />
l j KL !<br />
RD,
VAN PROF. Ö. FÖ.RSTER. ' XXVij( :<br />
JKURD .Reflor van het Gymnafiam te<br />
Straalzond. , .. jgrf<br />
De omftandige befchnjvïng der rietda<br />
ken aan de Kaap de Goede Hoop, door<br />
den heer E K , B L R G , bladzijde 14 zeer ge<br />
roemd, is door den fchrijver nog niet be<br />
kend gemaakt; zij kan dus, wanneer zij<br />
nieuw en gevyigtig is, nog altijd, al zou,<br />
het ook op eene andere plaats zijn , na-<br />
geleverd worden.<br />
De Hoogduitfche uitgaaf heeft nog ba.<br />
yen de oorfpronglijk# deezen voorrang,<br />
dat fommigen der afbeeldingen door ee<br />
nen des kundigen, die de uitgebeelde die<br />
ren insgelijks in hun vaderland , gelijk de<br />
heer SPARMAN, getekend had , verbe<br />
terd zijn. Hier en daar heb ik tot op<br />
heldering van den tekst een paar, woor-<br />
\ den
JWMfe VOORREEDE YAN PROF. GK FOKSTER.<br />
den in de aanmerkingen bijgevoegd , en<br />
het geheele overgezien.<br />
Kasfel in Wijnmaand 1783.<br />
GEORGE F©RSTER.<br />
FOOR-
VOORBERICHT<br />
VAN DEN SCHRIJVER ZE L VEN,<br />
PROFESSOR ANDREAS SPARMAN]<br />
/ \<br />
In Herfstmaand des jaars 1771 had ifc<br />
de volgende aanleiding tot eene reize naar<br />
den zuidlijken uithoek van Afrika.<br />
De kapitein en ridder KA REL GÜSTAAF<br />
É K E B E R G , een man van uitgebreide ken<br />
nis , die geene gelegenheid, om aan de<br />
weetenfchappen dienst te doen, voorbij<br />
laat gaan, had, geduurende zijn kort ver<br />
blijf aan de Kaap de Goede Hoop, bij de<br />
regeering des lands" verlof weeten te ver<br />
werven , om cenen natuuronderzoeker der-<br />
waard te moogen zenden. — En, gelijk<br />
deeze door die vergunning beveiligd werd 5<br />
om bij zijne onderzoekingen van gewas-<br />
fen,
' v<br />
B E R 1 c l<br />
% °^ i j O I<br />
fen , wilde dieren en andere natuurlijke<br />
zeldzaamheden, geen gevaar teloopen, om<br />
als een landverfpieder aangezien te worden;<br />
j zoo was 'er ook {effens zorg gedraagen* dat<br />
deeze natuurkundige , om zijn oogmerk<br />
met geringe kosten te kunnen bereiken, d#<br />
hinderen des Hollandfchen bevelhebbers<br />
^an Baai-Fals in de wis-en aardrijkskunde,-<br />
gelijk ook in de Franfche taal onderwij<br />
zen zou.<br />
Mijne groote genegenheid voor de na<br />
tuurlijke hiftorie was den heer EKEBERS<br />
op eene reize, in de jaaren 1765 en 1766<br />
met hem naar Kanton in China gedaan , be.<br />
reids bekend geworden. —& Dit was de<br />
oorzaak, dat hij ten aanzien der ontworpe.<br />
ne reize naar de Kaap het oog voornaam-<br />
.lijk op mij liet vallen. Zijn aanbod nam<br />
ik met des te meer blijdfebnp aai; wijl ik<br />
.naar eene bekwaame gelegenheid, om de<br />
wae-
V- A N A. S P A R M A N. xxxi<br />
.«wereld te bezien , lang met groöte begees?-<br />
, te: verlangd had. —Jntusfehen kwam het<br />
nogvoornaamlijk op de goedwilligheid van-<br />
de heeren bewiiidhebberen der Koninglijlc-<br />
: Zwecdfche Oostindifche maatfehappij aan,<br />
; of het mij toegedaan, zou worden, om met<br />
een haarer, fchepen, naar de Kaap de Goe<br />
de Hoop eaKanton beftemd, tot de eerst<br />
genoemde plaats te moogen medegaan. ——<br />
De heer EKEBÈRG Helde derhalve aan be<br />
windhebberen de reize, welke ik onder-<br />
derneemen wilde , zoo voor, dat 'er aan<br />
de weetenfchappen bijzondere dienst door<br />
zou gedaan worden. Uit aanmerking van<br />
een zoo loflijk oogmerk werd mij de beste<br />
. hoop gegeeven. Den heer .lijfarts en rid<br />
derLINNAEÜS- was de tijding aangaan<br />
de deeze reize zoo zeer aangenaam, dat hij<br />
zelf het verzoekfehrift, mijne reize betref<br />
fende , in zijnen eigen naam opitelde. ——<br />
De heeren bewindhebberen willigden dit<br />
ver-
XXXII VOORBERICHT,<br />
verzoek niet flechts in; maar zij betoonden<br />
zich nog gunftiger, dan men gehoopt had.<br />
Zij maakten zeer genegen de fchikking, dat<br />
ik aan boord van een fchip der maatfehap<br />
pij , welk tegens Kerstijd zeilvaardig moest<br />
zijn, en aan de Kaap de Goede Hoop, als<br />
de eerfte ververfchingsplaats op de vaart<br />
naar China , inloopen zou, eene vrije en<br />
' gemaklijke reize kreeg.<br />
Eer ik intusfehen de befchrijving zelve<br />
mijner reize begin, verzoek ik mijne lee-<br />
Zers vooraf, met mijn verhaal niet gantsch-<br />
lijk te onvrede te zijn. —. Op eene lange<br />
reize kunnen ons de voorwerpen nooit in<br />
die orde voorkomen , als men zulks<br />
wenseht; hoe zou men dus op het papier<br />
zijne reizen naar een ieders zin en fmaak<br />
kunnen inrichten en ter neer (tellen? .Meer<br />
omtrent de zaaken zeiven, dan omtrent den<br />
fchrijflbjl bekommerd, ben ik ten opzigte<br />
van
VAN A. SPARMAN, xxxm<br />
van den laatflen dikwijls met mij zeiven<br />
niet wel te vrede, en vind mij dus ver-<br />
pligt, als een ongeoelfendc in dit vak der<br />
letterkunde, meer dan menig ander, mijne<br />
Leezers om gunftige verfchooning in dee<br />
zen te verzoeken. 't Geen ik federt<br />
verfcheidene jaaren gefchreeven heb, heeft<br />
meestal ia korte aantekeningen, en kleine op-<br />
Hellen en waarneemingen, naar ge,ang mij<br />
ne bezigheid en mijn verblijf mij zulks aaii<br />
de hand gaven, beftaan, in gefchiïfte gefteld,<br />
nu eens in deeZe, dan in geene, en dan in<br />
verfcheidene taaien te gelijk. — Uit deeze<br />
vermenging van taaien heb ik thans in mij<br />
ne moedertaal overgezet al 't geen ik op<br />
bovengemelde wijze, bij voorkomende ge»<br />
legenheden, nu en dan verftrooid in mijn<br />
dagboek opgefchreeven , en met voorko<br />
mende bemerkingen verzeld had, voerende<br />
het teffens naar vereisch der omftandighe-<br />
den breeder uit.<br />
*xXïv V O O R B E R I C H T<br />
:<br />
Wat de echtheid en geloofwaardigheid<br />
zoo'van de vernaaien mijner ontmoetingen,<br />
als van de höfchrijvingen der bijzonderhe<br />
den, de natuurlijke hiftorie betreffende,<br />
aangaat, daar kan ik. met volkomen zeker<br />
heid voor inflaan. Dan , 't gèen het ge-<br />
meenfce fiach van Leezcrs in foortgelijke<br />
werken, als dit is, doorgaans zoekt, naam-<br />
lijk, avontuuren van vreemden aart op el<br />
ke bladzijde, zal men in mijn boek of in 't<br />
geheel niet, of Hechts zeer f chaarsch, aan<br />
treffen, 't is waar, van eenen man, dien<br />
de nieuwsgierigheid uit zijn land gelokt<br />
heeft, opdat hij op zijne reize rondom de<br />
waereld, en in de wildernisfen der Hotten-<br />
totten en Kaffers zeldzaamheden moge<br />
zien, verwacht men , gelijk menig een mij<br />
zelfs te kennen heeft gegeeven, berichten<br />
van zeer onderhoudende, aandachtverwek-<br />
keflde en wonderhaare dingen. Men heeft<br />
zeifs , ik moet het bekennen , recht tot<br />
deeze
V A N A. SPARMAN, xxxy<br />
deeze verwachting ; want ik heb de zoo<br />
menigvuldige natuur altijd Verwonderens-<br />
waardig, dikwijls betooverende, fomtijds<br />
fchnklijk, bevonden. Doch , des niettegen-'<br />
itaande Zal men veele zeldzaame dingen-;<br />
welken men zich door andere reisbefchrij-<br />
vingen irt den zin heeft laaten prenten;<br />
in mijne berichten niet aantreffen. Een-<br />
voetige menfehen , cyclopen, firenen;<br />
hachtmenfehen, en dergelijke hersfenfchini--<br />
inen, zijn thans wel uit onze meerverlichtë<br />
waereld zoo taamlijk vercfreeven en ver-<br />
dweenen; doch menig een heeft zich ech<br />
ter laaten verleiden, om andere niet min<br />
der vreemde en wonderbaare verdichtfels<br />
te gelooven, waarmede verfcheidene fchrij-<br />
vers, die voor mij de Hottentotteri be<br />
zocht en befchreeven hebben, hunne bè.<br />
richten hebben opgefierd , om daardoor<br />
meer leezers cn verwonderaars te ver-<br />
é i wer-
xxxvi V O O R B E R I C H T<br />
werven. Wanneer derhalve mijne be-J<br />
richten van die mijner voorgangeren dik<br />
wijls zeer onderfcheiden zijn, en ik mij<br />
fomtijds met ernftig onderzoek en we<br />
derlegging hunner vertelfelen ophouden<br />
Zal Zulks, hoop ik; niemand mijner Leeze-<br />
ren mishaagen.<br />
Nog móet ik mijnen Leezereft voorlöó^<br />
pig melden, dat ik niet voorgenomen heb*<br />
eene volledige befchrijving van het voor<br />
gebergte , de Kaap de Goede Hoop ge<br />
raamd , te geeveri; maar flechts berich<br />
ten nopens dat geen , 't welk ik over dat<br />
gedeelte des aardbodems zelf heb bemerkt,<br />
Of van N<br />
anderen kunnen verfamelcn , mede<br />
te deelen. Dit kart, en zal ook, hoop ik,<br />
niemand als eene onvolledigheid aanmer<br />
ken, vermits mijn hoofdoogmerk was, al<br />
le die bijzonderheden uit de drie rijken<br />
der
V A N A. S P A R M A N , xxxvö<br />
der natuur, welken de aandachtige befchou-<br />
wing van dit gewest en deszelfs onder-<br />
fcheiden inwooneren mij aan de hand zou<br />
geeven, naauwkeurig op te zoeken, en tót<br />
opheldering der natuurlijke hiftorie zorg<br />
vuldig aantewenden. Intusfchen is<br />
mijne reize, met mijne omltandigheden<br />
vergeleeken, nog fteeds wijdloopig genoeg<br />
geweest. Nagenoeg vijf en twintig rijks<br />
daalders bedroeg de geheele fom , welke ik<br />
als reisgeld mede nam; en iets meer, dan<br />
tweemaal zoo veel was het, 't geen ik<br />
bij mijne terugkomst befpaard had. In<br />
ftee dus van voor geld zonder moeite ge<br />
legenheden en verfamelingen te kunnen<br />
koopen, ben ik in 'de noodzaaklijkheid ge<br />
weest, om niet zonder leevensgevaar en<br />
moeite geld te verdienen; en daarbij heb<br />
ik mij met dat geen moeten vergenoe<br />
gen , 't welk zich op mijne reize , ge-<br />
c 3 noeg-
xxxvni V O O R B E R I C H T<br />
noegzaam van zelfs aan mijne opmerkzaam<br />
heid heeft opgedaan.<br />
De gedaante van Dagboek , welke ik aan<br />
mijne reisbefchrijving gegecyenheb, is in<br />
zekeren opzigte niet de beste * maar in de<br />
meelle gevallen de natuurlijküe en eigenaar-<br />
tigfte. Om zich van dat geen, 't welk 'er<br />
voorkomt, een behoorlijk, idee te kunnen<br />
maaken, is het buiten alle tegenfpraak nut<br />
tig, te weeten Ï op welken dag het ver<br />
haalde of befchreevene voorgevallen , of<br />
door mij gezien is. Tijd, en wijze en or<br />
de in dergeii:ke omflandigheden zijn. allen<br />
dingen, welke veel licht kunnen geeven.-—»<br />
Bijzonder wordt het daardoor zoo we] voor<br />
den fchrijver j als voor den leezer gemak-<br />
liiker , te onderfcheiden , wat men met<br />
meer of minder zekerheid waargenomen<br />
heeft, en wat men uit de berichten van<br />
an-
V A N A. SPARMAN. xxx$j<br />
anderen, welke altijd niet even echt en ge<br />
loofwaardig zijn , heeft moeten ter neer<br />
ftellen.<br />
Om intusfchen den leezer niet langer opr<br />
te houden, en hem het genoegen te gee<br />
ven , het dagverhaal mijner reize en de be-<br />
fchrijving der bijzonderheden, de natuur<br />
lijke hiftorie betreffende, mij daarin voor<br />
gekomen, te bezitten, zal ik zekere andere<br />
flukken, beoordeelingen en waarneemin<br />
gen, welke eene rijper bearbeiding verei*<br />
fchen, nog eenigen tijd uitiïeïten, en ze<br />
deels als aanmerkingen bij het voorgaande,<br />
deels als bijzondere afdeelingen, laaten vol<br />
gen. . Berichten van meer dan een paar<br />
duizend voortbrengfelen der gefchapen na<br />
tuur, voorheen onbekend , welken ik in<br />
het zuidlijk gedeelte van Afrika, van ande<br />
re landen zoo zeer onderfcheiden, bij eene<br />
flechts
VL VOORBERICHT. VAN A. SPARMAN,<br />
flechts middelmaatige opmerkzaamheid ont<br />
dekt, en waarvan ik dat. geen, 't welk<br />
daarvan te zeggen is, nog niet volkomen<br />
in orde-gebragt heb, zün te veel, dan dat<br />
zij, of in uitvoerige befchrijvingen, of<br />
zelfs maar bij w;jze van uittrekfels, in dit<br />
boek plaats konden, hebben.<br />
A. SPARMAN,<br />
KORTE
KORTE INHOUD<br />
DER<br />
H O O F D S T U K K E N<br />
E N . - i'<br />
A F D E E L I N G E N ,<br />
IN DE jj E I D E STUKKEN<br />
VAN<br />
A. SPARMANS REIZË<br />
V O O R K O M E N D E .<br />
m ; - . . .—-— -»•<br />
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Reize van Gothenburg naar de<br />
Kaap de Goede Hoop. B!adz* 3<br />
TWEEDE HOOFDSTUK*<br />
YHblijf aan de Kaap de Goede<br />
Aoop tot de ftize naar de<br />
Zuidzee. *0'<br />
d LAF*
aan K O R T E I N H O U D .<br />
I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de Kaap<br />
de Goede Hoop. 10<br />
II. aan Baai Fals. 17<br />
' " " te Alphen, niet verre van<br />
Konftantia tot de reize naar<br />
Paarl, 35<br />
IV. —"* Reize naar Paarl. 59<br />
V. ' Verblijf te Alphen na mijne te<br />
rugkomst van Paarl. 91<br />
r D E R D E HOOFDSTUK.<br />
Reize op de Zuidzee, en naar<br />
de landen omtrent den Zuid<br />
pool gelegen. 96<br />
I. Inleiding tot deeze reize. 96<br />
JT, . . Reize van de Kaap de Goede<br />
Hoop naar Nieuw-Zeeland. 104<br />
III. AF-
K O i T ï INttOÜÖi SLHI<br />
Ut. AFDEEL. Eerde Reize var] Nieuw-Zee-<br />
lartd naar Otahitti, en van<br />
daar wederom naar Nieuw-<br />
Zedand. lop<br />
jy —. Tweede Reize van Nieuw-Zee<br />
V. - 1<br />
land naar Otahitti , en van<br />
daar Wederom naar Nieuvf-<br />
Zedand. ' ll§<br />
Reize van Nieuw - Zeeland %<br />
naar het Vuurland , Terra<br />
del Fuego , en van daar ve<br />
der naar den kant des Zuid-<br />
i pools. 121<br />
yi_ m 1 Terugreize naar de Kaap de<br />
Goede Hoop. I2g<br />
VIERDE HOOFDSTUK<br />
Reize in Afrika» van de Stad<br />
d 1 MÏÏ
XIIV K O R T E I N H O U D .<br />
aan de Kaap de Goede Hoop<br />
tot het Jand der Kaffers. 13»<br />
I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de<br />
Kaap de Goede Hoop toe<br />
het begin der Afrikaanfche<br />
Reize.<br />
II. —— Toerusting tot de Afrikaan<br />
fche Reize.<br />
III. Reize van de Kaap de Goede<br />
Hoop naar h x Wanne Bad. 147<br />
IV. Verblijf bij hec Warme Bad. 1 £5<br />
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Rsize van hec Warme Bad naar<br />
Zwellendam. 202<br />
I. Reize van het Warme'Bad tot<br />
de Rivier zonder einde. 20a<br />
II. AF-
K O R T E INHOUD. XLV<br />
11, AFDEEL. Uicvoerig Bericht aangaande de<br />
ïigchaarn gefteltenis, het ka<br />
rakter , de leevenswijze en<br />
andare bijzonderheden der<br />
Hotcencoccen. 2iz<br />
117. Van den aart, de leevenswijze,<br />
wapenen, wooningen, taal,<br />
godsdienst en hec geheele karak<br />
ter dier Hottentotten, wel<br />
ken Boschlieclen , of Boschman<br />
nen , of IVoudmenfchen ge<br />
naamd worden. 232<br />
IV. Reize van den Tijgerhoek of<br />
de Rivier zonder einde tot<br />
Zwellendam. 24.7<br />
d 3 ZES-
ÏI.VI K O R T E I N II 0 V B.<br />
Z E S D E HOOFDSTUK.<br />
Reüe van Zwellende nacjr de<br />
Müsfeibaai.<br />
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Reize door Houtmcjuashad. 297-<br />
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Reize door de Lange Kioof,<br />
of bet Lange Dal. 32$<br />
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
Reize van het Lange Dal , of<br />
de Lange Kloof na.ar §i?i-<br />
kwift. 345
J C O R T E I N H O U D . KLYI|<br />
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Verblijf in Sizikamma, en Rei*<br />
ze van daar naar de Zee<br />
koerivier. 3 01<br />
ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Reize van de Zeekoerivier tot<br />
aan de kleine Zondagsrivier. 418<br />
I. AFDEEL. Reize van de Zeekoerivier toe<br />
aan de Zwartskopsrivier. 418<br />
II, Reize van de Zwartkopsrivier.<br />
naar de Waadplaats der Zon<br />
dagsrivier. 432<br />
IJl. . Reize van de Waadplaats der<br />
Zondagsrivier tot de kleine<br />
Zondagsrivier, 44.2<br />
ü 4 TWAALF-
XLVIK K O R T E I N H O U D .<br />
TWAALFDE HOOFDSTUK,<br />
Reize van de kleine Zondags<br />
rivier naar de Boschmansri<br />
vier. 457<br />
.Ai.) J
II, AFDEEL. 1<br />
K O R T E I N H O U D . XUX J<br />
Natuurlijke Hiftorie van den<br />
Neushoorn , en vervolg der<br />
Reize, 5l6<br />
VEERTIENDE HOODSTUK.<br />
Reize van Kwammedakka tot<br />
onze aankomst- ia Achter-<br />
bruintjeshoogte. 537<br />
I, Vertrek van Kwammedakka,<br />
' en natuurlijke Hiflorie van den<br />
Struisvogel, 537<br />
II. ——h* Vervolg der Reize, en de na<br />
tuurlijke Hiftorie van het zon-<br />
/ derlinge dier, hec Gnou ge<br />
naamd, 547 '<br />
d 5 VIJF-
P7 lt SC O RTE INHOüB.<br />
VIJFTIENDE HOOFDSTUK. '<br />
Verblijf in Achterbruintjeshoogte.<br />
$ 6 %<br />
„. I. AFDEEL. Van de Sneeuwbergen , en de<br />
verfcheidene foorten van Vol<br />
ken, daaromtrent woonende, en<br />
hunne Landen, en het Een-<br />
hoorndier. ^<br />
H — _ Vervolg der befchrijving van<br />
de Landen der Chineefche<br />
Hottentotten; van het Land<br />
der Kafferen, en deszelfs Be-<br />
wooneren,<br />
lil. ——Van het landfchap Kamdebo;<br />
van Achterbruintjeshoogte j<br />
en derzelver Bewooneren. 5J5<br />
IV. «•* • Verblijf in Achterbruintjes-<br />
hoog-
K O R T E 4 N H C U D , ty<br />
hoogte, en befchrijving der<br />
Landziekte aldaar, 595<br />
Vt AFDEEL. Van verfcheidene dieren, als<br />
het Gnon , den Grijzen Sja-<br />
kal, en derzelven onderfchei-<br />
dene foorten , en den Ka-<br />
tel. 60%<br />
VI. —* Van. de Afrikaanfcbe Antilopen<br />
of Ga,zellep; bijzonder van<br />
de Herteheesten en Eland-<br />
dieren. ói 5<br />
VIL ———' Vervolg van de Afrikaanfcbe<br />
Antilopen of Gazellen, bijzon<br />
der van den Koedoe, Gems-<br />
bok , Blauwen Bok , Bonten<br />
Buk, eq nog andere Bok<br />
ken. 630<br />
VUL ~ Van den Kameelpardel, de Tij-<br />
bpschkat, en den Baviaan. Ö44<br />
1%
^ K O R T E I N H O U D .<br />
IX. AFDEEL, Van. de Kaapfche Gerbua, en<br />
de onderfcheidene foor ten<br />
der Kaapfche Mollen. 651<br />
X, . De natuurlijke Hiftorie des<br />
Bijenverraaders, of Bijen ver-<br />
raaderkoekkoeks, 658<br />
Xt ~ Onderzoek, of alle dieren , wel<br />
ke fiechts eene maag en<br />
kleine ingewanden hebben,<br />
zich, op gelijke wijze, a!s<br />
de menfchen , mee vkesch<br />
moeten voecen, có$<br />
ZESTIENDE HOOFDSTUK,<br />
Reize van Achterbruintjeshoog-<br />
te naar de kleine Vischri-<br />
vieren , en verblijf aldaar.
KORTE INHOUD.' LUI<br />
naamden Tijger, of Panther-<br />
dier , en mee een groeten<br />
troep Kaffers. 680<br />
II. AFDEEL. Ongemeen groote Steenhopen<br />
in Achterbruintjeshoogte en<br />
de aangrenzende landftreek<br />
te zien. Verfcheidene jagten<br />
op Zeekoeien of Rivierpaar-<br />
den omftandig btfehreeven. 997<br />
III. Befchrijving en natuurlijke His<br />
torie van het Rivierpaard. 714<br />
IV. •—— Reize naar de kleine Vischri-<br />
vier, verfcheidene ontmoe<br />
tingen met Rhinocerosfen, en<br />
andere dieren. 718<br />
ZE-
iiy K O R T E I N H O Ü D.<br />
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />
Terugreize mar de Kaap de<br />
Goede Hoop. 73 §<br />
I. AFDEEL. Terugreize van ÖHlirttjeshoog*<br />
te tot de Zwartkopsrivier,<br />
van de Ginjjemans-Hotten-<br />
toften.<br />
~ Vervolg der terugreize van de<br />
Zwartkopsrivier tot de Ku-<br />
koirivier»<br />
lil. ., Vertrek vail de Kukoirivier.<br />
Gebrek aan ijzer in die land<br />
ftreek. Twist onder mijne<br />
Hottentotiem Menigte Aloë»<br />
plinten aan de Goreerivxr.<br />
Befchrijving eener zeer ver<br />
giftige Haagdis , en der<br />
groote Kaapfche Haagdis,
K O E T Ë INHOUD. tt<br />
en nog van een onbekend<br />
alier.<br />
IV. AFDEEL. Vervolg der terugreize. Moord,<br />
dror flaaven aan een boer<br />
gepleegd, en zonderlinge ont<br />
koming van zijnen zoon. 777<br />
EERSTE AANHANGSEL.<br />
Behelzende eenige woorden en<br />
fpreekwijzen uit de Taal der<br />
Hottentotten. 787<br />
TWEEDE AANHANGSEL.<br />
Van eenige woorden uit de Taal<br />
der Chineefche Hottentotten.<br />
DSR«
tVI K O R T E I N H O U D .<br />
DERDE AANHANGSEL.<br />
Van eenige woorden uit de Taal<br />
der Kafferen. 794<br />
VIERDE AANHANGSEL.<br />
Proeve van de Muziek der Hot-<br />
tentotfche Kafferen* 796
ANDREASSPARMANS<br />
R E I Z E ,<br />
N A A R D E<br />
KAAP DE GOEDE HOOP, DE ZUID-<br />
ZEE, EN RONDOM DE WAERELD;<br />
DOCH VOORNAAM LIJK IN DE<br />
LANDEN DER HOTTENTOTTEN<br />
EN KAFFERS.<br />
v A w 1772<br />
T 0 T<br />
*77 6<br />
-
ANDREAS SPAR MANS<br />
R E I Z E .<br />
E E R S T E HOOFDSTUK.<br />
REIZE VAN COTHENBVRG NAAR DE<br />
KAAP DE GOEDE HOOP.<br />
D en tienden van Louwmaand des jaars 1772<br />
ging ik met hetZweedfcbe Oostindifche fchip, het<br />
Slot van Stokholm, van Gothenburg onder zeil.<br />
In den beginne hadden wij een' zoo gunftigen<br />
wind , dat onze lootfen ras teruggezonden wierden,<br />
en wij de Zweedfche kust fchielijk uit hec<br />
gezigt verlooren. De koude was, overeenkomftig<br />
het jaargetijde, taamlijk ftreng; doch wij vonden<br />
ze, in de openbaare zee, eenigzins gemaatigder,<br />
dan tusfchen de kleine eilanden en klippen<br />
langs het ftrand.<br />
Toen wij het noordlijkst gedeelte van Schotland<br />
omzeilden, hadden wij het andere Zweedfche<br />
Oostindifche fchip Louifa, welk ons verzeilen<br />
, en te Kadix voor de eerftemaal versch water,<br />
en teffens de kas voor beide de fchepen inneemen<br />
zou , nog bij ons. Dan, kort daarna<br />
werden wij door eenen ftorm, welke in deeze<br />
wateren, en bijzonder in dit jaarfaifoen , niet<br />
ongewoonlijk zijn, vroeger dan wij gedacht hadden,<br />
van elkander gefcheiden. In een' van die<br />
ftormen leeden wij raerklijke fchaade, welke op<br />
•enige honderd rijksdaalders gefchat werd. De<br />
A a wind
4 I. HOOFDSTV REIZE VAN GOTHENBTJRG<br />
wind woei zoo hevig, dat onze grooce bramzeil<br />
daardoor weggevoerd wierd, niettegenfhande hè<br />
van nieuw en rterk zeildoek gemaakt was. Dk<br />
tooneel van verwoefting was eene zoo prachtige,<br />
ais voor m„ gantsch nieuwe, vertooning! De<br />
Z W 3 a r e r e<br />
met !Tl<br />
baLn ï<br />
r g<br />
e n v I a a<br />
g<br />
S heddeS alles<br />
T aad b e k l e e d<br />
' Schuimende<br />
baaren fl v a n a l j e k a m e n ^ ^<br />
weid tegen het fchip aan, dat zij niet zelden bijkans<br />
zoo hoog als de masten reezen. Op een<br />
maal werd het bramzeil los gereeten, en zweefv<br />
6<br />
J m e<br />
;/, " d 0 0 r m i d d e l z ,<br />
> e r<br />
witte kleur<br />
waar kon neemen, een'tijdlang in eene golfachtige<br />
beweeging her- e n derwa^rd, tot dat het<br />
eindelijk in de donkere lucht verdween. De {hikken<br />
des zeils welke aan de fprieten nog vast<br />
hingen, en de enden der touwen werden door<br />
het geweld desftormwinds met zoo veele hevigheid<br />
gezweept, dat al het ander gedruisch voor een'<br />
tijdlang door hun geklap overitemd wierd. Eindelijk<br />
hield het op; maar nu was ook hec geraas<br />
der zee het bruisfchen der golven, het geloei<br />
des winds, en het kraaken der masten en deV zijden<br />
des (chips des te ontzaglijker!. En niet min-<br />
J W 3 S h ÏÏLll r. . C C t G l k e n S n i<br />
' ' »rdatde voorfteven<br />
des fchjp. of naar de rechter- of naar de<br />
Imkerhand geflingerd werd, het onophoudlijk geroep<br />
des kapiteins, bakboord aan boord! fiuur,<br />
boord aan boord ( en het antwoord der Huurlieden<br />
hec geroep van hunnen kapitein onmiddelijk in'<br />
pinken toon herhaalende; en voorts ook aan alle<br />
kanten het nevelvoeren der mindere bevelhebberen,<br />
het grommel der zeelieden, en hetonophoudhjk<br />
geklater van het zeil- en touwwerk, ce<br />
Den
KAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 5.<br />
Den tweeden van Sprokkelmaand, toen wij op<br />
de noor der breedte van vier en dertig graaden en<br />
twee en twintig minuuten, en één graad en tweeën<br />
dertig minuuten oostwaard van den middagcirkelvan<br />
Parijs waren, gaf een fchip, op eenigen afftand<br />
van ons, des namiddags, door middel van<br />
verfcheidene kanonfchooten, ons te kennen, dat<br />
het in nood was, en met ons wikte fpreeken. Wij<br />
draaiden dus bij, en vernamen, dat het aan de Hollandfche<br />
Ouiiindifcbe maatfchappij behoorde, JJuinenburg<br />
heette, op zijne terugreize naar huis was,<br />
en Koenraad Louw tot zijnen bevelhebber had.<br />
Het had zijn roer verlooren, en wegens de onftuimigheid<br />
der zee had men geen ander kunnen,<br />
aanhangen; waarom ook het fchip zoo verre van<br />
zijnen koers af was gedreeven. Het fchecpsvolk,<br />
had noch water, noch leevensrniddelen, en zag<br />
"er jammerlijk verzwakt uit. lntusfchen kreegen<br />
deeze verlegene fcheeplingen door de liefdaauig-y<br />
heid van onzen bevelhebber zoo veel voorraad van.<br />
aüerleie noodwendigheden , als hunne en onze'<br />
floepen in Haat waren te voeren, tot dat eindelijk<br />
de invallende nacht en toeneemende wind<br />
hen van de verdere hulp, welke ieder van ons hun<br />
gaarn zou beweezen hebben, gmuschlijk beroofden.<br />
Onze gemeene matroozen zelfs betoonden •<br />
hunnen ongelukkigen medebroederen daadlijk medelijden,<br />
en ichonken hun vrijwillig iets van hunnen<br />
kleinen voorraad, dien zij aan tabak en andere<br />
behoeften hadden.<br />
Toen wij den twaalfden van Sprokkelmaand,<br />
dicht bij den noordlijken keerkring, op de noorder<br />
breedte van vier en twintig graaden en een en<br />
vijftig minuuten waren, zag ik een zeedier, zeven<br />
of acht voet lang, bij de zeevaarenden onder den<br />
A 3. naam
tS I. HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />
naam van zeeduivel bekend. In de reisbefchrijvingen<br />
worde hec als zeer gevaarlijk voor de paerelvisfehers<br />
gefchilderd. Op mijne voorige reize<br />
naar China had ik een dergelijk dier waargenomen,<br />
en uit zijne uicwendige geftalce coen reeds geoordeeld,<br />
dac hec veelligc toe hec geflachc der<br />
roch, raja, behoorde.<br />
Den een en twintigften derzelve maand, des avonds<br />
omtrent zes uur, op den afïtand van drie graaden<br />
en vier en twintig minuuten noordwaard van<br />
den evenaar, vertoonde zich een prachtig luchtverfchijnfel.<br />
Hec geleek naar een' gloeienden kanonkogel,<br />
en zweefde met een zachc zisfen dwars<br />
over hec fchip, en cusfehen de ftengen der masten<br />
heen, maar veroorzaakte, tegen het vermoeden<br />
onzer oudfte zeelieden, geene verandering<br />
van weer.<br />
Den vierden van Lentemaand pasfeerden wij<br />
de linie, waarbij, volgens oud gebruik, een menigte<br />
zotte plechtigheden in 't werk werd gefield.<br />
Den vijfden derzelve maand, omtrent zeven<br />
en dercig graaden zuider breedte 1<br />
, en een en<br />
twin-<br />
1<br />
[ „ Zoo lees ik uitdruklijk bij onzen fchrijver. Ondertusfehen<br />
is het ontwijfelbaar , dat hier een drukfeil<br />
„ plaats heeft; want, behalve dat het niet mooglijk is, dat<br />
„ een fchip den vierden van Lentemaand de linie zou kun-<br />
„ nen pasfeeren , en den volgenden dag zeven en dertig<br />
graaden van den evennaar afzijn, ligt ook de Kaap de<br />
„ Goede Hoop niet op zulke hooge zuidlijke graaden, maar<br />
M flechts op vier en dertig en een' halven graad zuider breedn<br />
te. Hieruit blijkt het, dat de drukfeil niet in de dag-<br />
„ tekening, maar in het getal der graaden ligt. Het komt<br />
mij derhalve waarfchijnlijkst voor , dat men in plaats<br />
van graaden hier minuuten moet leezèn ; waardoor alle<br />
zwaarigheid zal weggenomen zijn ". C.J
NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 7<br />
twintig graaden westwaard van Parijs, bemerkten<br />
wij, des nachts, behalve het gewoone fchijnfel<br />
Cdat, zo ras het donker wordt , op de gantfche<br />
oppervlakte der zee, gelijk een fchitterende<br />
glans of vonkend licht te zien is ) een' fterkeren<br />
glans, welken de zeevaarende lieden eenen zeebrand<br />
noemen. Hij was meestal van eene ronde<br />
gedaante, had drie voet in de middellijn, en<br />
glinfterde, in zijnen geheelen omtiek, overal<br />
éven vuurig- Wanneer zijne gedaante zich lomtijds<br />
veranderde, en meer Iangachtig werd, werd<br />
zulks, naar het fcheen, door de beweeging der<br />
golven veroorzaakt. Met dergelijke lichtende<br />
ftof was thans de geheele oppervlakte der zee;<br />
bedekt. Somtijds waren deeze zeelichtjes eenige<br />
fchipslengten, maar fomtijds flechts eenige voetbreed,<br />
van elkander verwijderd. Hec gelukte ons<br />
incusfchen niet, iets van deezen zeebrand optefcheppen,<br />
om zulks nader ce kunnen onderzoeken.<br />
Wij hadden, geduurende deezen cijd, eene<br />
frisfche koelte, die niec zelden mee fterke regenbuien<br />
verzeld ging. — Den volgenden dag ontdekten<br />
wij niets buitengewoons op de oppervlakte<br />
der zee, welk als de oorzaak des zoogenaamden<br />
zeebrands zou kunnen aangemerkt worden.<br />
Etlijke nachten te vooren hadden wij bereids hier<br />
en daar enkelen zeebrand waargenomen, waarbij<br />
het Hechts betrokkene lucht was. Zeelieden,<br />
die menigvuldige en verre zeereizen gedaan hadden<br />
, verhaalden mij, dat dit verfchijnfel bijzon?<br />
der in de Noordzee en in den zeeboezem van<br />
Mexiko gezien wierd, en eene verandering van<br />
weer plag te voorfpeilen.<br />
He gewoone lichten der zee des nachts, ontftaat<br />
waarfchijnlijk, deels uic de eigene beftand-<br />
A 4 deel-
&» I V HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />
deeltjes van het zeewater, deels van visfchen en<br />
allerleie anuere kleine diertjes, welke zich in ontelbaars<br />
menigte daarin ophouden. Doch van<br />
den zeebrand heb ik nog in geene reisbefchrijving<br />
jets aangetroffen. Zou hij niet veel ligt van deeze<br />
NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 9<br />
lce de natuur in de diepte der zee heeft; en wij<br />
zagen, in een frel'voorbijgaarid oogenblik, eenen<br />
ftraal van dien overvloed, welke veelligt niet Hechts<br />
millioenen visfchen het behoeftig voediel verfehaft,<br />
maar die vcrbaazende zeegedrochten , de walvisfchen,<br />
zelfs inet vet omkleedt! — Buiten twijfel<br />
is het dergelijk zeegewormte, welk de vette<br />
zeeleeuwen, phocae, en m^nigerleie watervogels,<br />
als, bij voorbeeld, de duikers, verfcheidene foorten<br />
van albatrosfen, pinguïns, diomedeae, ftorfnvogels<br />
en meer andere vervolgden , toen ik ze omtrent<br />
de Kaap de Goede Hoop en op dezuidlijke zeeén<br />
zooieverig ja öt zag maaken.<br />
Den twaalfden van Grasmaand ontdekten wi}<br />
de Kaap de Goede Nood, en kwamen, nog dien<br />
zeiven dag, in de 'lafelbaai ten anker.<br />
A 5 TWEE-
JÖ II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
VEREL IJ F AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP<br />
TOT li E REIZE NAAR DE ZUIDZEE.<br />
E E R S T E A F D E E L I N G .<br />
Verblijf in de Stad aan de Kaap de Goede Hoop.<br />
^Jeevaarende lieden, welke de Kaap de Goe»<br />
de Hoop flechts voor een' korten tijd bezocht<br />
hebben, worden gemeenlijk door deeze landfpits<br />
buitengewoon bekoord. Dit komt waarfchijnlijk<br />
daar van daan, dewijl men over de langduurigheid<br />
eener zeereize van verfcheidene maanden verdrietig,<br />
bij de eerfte voetbreedte aarde, welke men<br />
betreedt, genoegzaam in verrukking geraakt, en<br />
dan zijne berichten naar deezen eerften indruk<br />
vormt. — Ten .aanzien der Kaap is dit zoo veel<br />
te meer het geval, dewijl de zeevaarenden hier<br />
zelden zo lang pleegen te vertoeven, dat het verblijf<br />
aldaar iets onaangenaams voor hun zou kunnen<br />
hebben. In tegendeel is het ook wederom<br />
niets zeldzaams, dat de zeelieden, na eene aanweezigheid<br />
van fommige maanden op hec land,<br />
ook verdriet. daarin krijgen , en weder naar de<br />
zee verlangen. — Kapitein JAMES COOK heeft<br />
mij verhaald, dat hij, benevens de heeren BANKS<br />
en SOL ANDER, zich ook door vreemde berichten
AAN DE K A A P DE C O E D E KOOP. n<br />
ten voorheen hebbende laaten inneemen , de<br />
Kaap, bij den eerften opflag van het oog, voor<br />
de gelukkigfte en bekoorlijkite landfïreek der waereld<br />
gehouden, en deswege ook de hei aan de<br />
noordzijde der ftad voor vruchtdraagende velden<br />
aangezien had. Om nu mijnen leezeren in dit<br />
ftuk eene gegronder onderrechting te geeven,<br />
ben ik zeer op mijne hoede geweest, om de'<br />
volgende befchrijving der Kaap niet eer,' dan<br />
na eigen onderzoek en rijp overleg, opteflellen.<br />
Om mijne befchrijving des te beter en te gemaklijker<br />
te verftaan, zullen mijne leezers niet<br />
kwaahjk doen, wanneer zij zich vooraf in mijne<br />
bijgevoegde landkaart van de Kaap de Goede Hoop<br />
en de aangrenzende gewesten naauwkeurig oeffenen;<br />
vermits zij van de ftrekking der haven, van<br />
de naamen en ligging der nabuurige bergen, en<br />
van de plaacfen en Jandfheeken, door mij bezocht<br />
en befchreeven, een algemeen ontwerp geeft.<br />
De ftad, op dit voorgebergte gelegen, is de<br />
eenige in de geheele volkplanting, en heet eigenlijk<br />
de Kaap* offchoon deeze naam zeer dikwijls,<br />
alhoewel verkeerdlijk, aan het geheele<br />
Iiollandfche grondgebied gegeeven wordt. Zij<br />
ligt tusfehen het ftrand en de noordzijde des Tafeibergs,<br />
dte wegens de uitgeftrekce vlakte boven<br />
op zijnen kruin zoo genoemd wordt. — Volgens<br />
de meeting van den heer DE L A CAILI.E, is<br />
hij vijfhonderd en vijftig toifes ofFranfche roeden<br />
boven de oppervlakte der zee verheven,<br />
en, in zijne grooefte uitgebreidheid van hec oof^n<br />
naar hec westen, dertien honderd vier en veercig dergelijke<br />
coifes lang. Het midden des bergs ligc in<br />
hec
12 II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />
het zuidoosten van de ftad, op eenen aflrand van<br />
nagenoeg twee honderd toifes. — De Duivelskop,<br />
door de Engelfchen Charles mountain geheeten,<br />
hangt met den Tafelberg grootdcels te (amen , maan<br />
is ruim .een en dertig toifes laager, en daarbij i<br />
fpits en naakt. — De Leeuwenkop, welken de<br />
Engelfchen Lionshead of Sugarloaf, dac is, Zui<br />
kerbrood, noemen, is een meer afgezonderde,,<br />
doch niet zoo hooge berg. — Uit zelve geldt ook<br />
ten aanzien van den Leeuwenjlaart, door de Engelfchen<br />
Lionsrump of Lionstail geheeten, welke<br />
niet verre van daar ligt.<br />
Van eenen der gemelde bergen worden, bij de<br />
aankomst van ieder fchip, welk zijnen koers naar<br />
de haven gericht fchijnt te hebben, door eenige<br />
kanonfchooten feinen gedaan, en bij deszelfs dichter<br />
nadering eene vlag opgehijst, welke den kapiteinen<br />
der Hollandfche fchepen tot een teken<br />
dient; hoewel buiten deezen en den bevelhebber<br />
der Kaap niemand weet, hoe de kleur der<br />
vlag in iedere maand afwisfelt. Het oogmerk<br />
hier van is, dat de Hollandfche fchepen, wanneer<br />
zij aankomen, terftond zouden ontdekken, of de<br />
haven veelligt in vijandlijke handen gevallen ware,<br />
en zij bijgevolg op hunne hoede moesten zijn, om<br />
aldaar niet binnenteloopen.<br />
De bovengenoemde bergen zijn voor het grootfte<br />
gedeelte kaal, en de Tafelberg teffens aan den<br />
kant naar de ftad taamlijk fteil. De heesters en<br />
overige zeer kleine boomen, welke nog hier en<br />
daar in 't wild groeien, willen deels wegens den<br />
grond, en deels wegens den zuidoosten - en noordwestenwind<br />
niet goed tieren. Om deeze reden<br />
zien zij 'er ook bijkans doorgaans dor en onbehaaglijk,<br />
en hun loof bleek uit. Sommigen, die. in
AAN DE KAAP DK GOEDE HOOP. IJ<br />
de klooven der rotten befchutting tégen de winden<br />
hebben, en door de neêrvlietende beeken bevochtigd<br />
worden, groeien wel fterker; maar vertoonen<br />
nogthans over 't algemeen die leevendige<br />
kleur niet, waarmede de eikenboomen, wijnftokken,<br />
myrten-, laurier-, citroen- en dergelijke<br />
boomen, die verder naar beneden bij de ftad<br />
geplant zijn, fteeds pronken. De dorre hei en<br />
zandige vlakten langs de kust brengen ook niec<br />
weinig daartoe bij, om het land een mager en onvruchtbaar<br />
aanzien te doen hebben, 't Is waar,<br />
deeze landftreeken zijn wel, in het aangenaamfte<br />
jaarfaifoen, met eene aanzienlijke menigte der<br />
fchoonfte Aftikaanfche bloemen overal verfierd;<br />
dan, onder de veelvuldige grasfoorten, welkegrootdeels<br />
taamlijk bleek zijn, en overwinteren, onder<br />
dorre heesters, en op velden, welke, ten<br />
minfte nader om de ftad, bijna fteeds afgeweid zijn,<br />
kunnen deeze bloemen mee haare fchitterende kleuren<br />
maar weinig uitfteeken. Zij vermaaken hierom<br />
in verre na het oog zoo zeer niet, als het keurig<br />
gebloemte op onze groene weilanden, tusfehen<br />
het gras, welk jaarlijks op nieuw voortkomt,<br />
ons bekoort. De fchoone en bevallige plantaadjen,<br />
benevens fommige enkele ftukken akkerland,<br />
omtrent de ftad gelegen, fteeken bij de Aftikaanfche<br />
wildheid, die hen omringt, en hunne bekoorlijkheid<br />
ontegenzeglijk nog meer verheft, zekerlijk<br />
ongemeen fraai uit; maar de gefnoeide<br />
boomen en kundig aangelegde, regelmaattge plantaadjen<br />
behouden haare 1<br />
bekoorlijkheden niet zoo<br />
lang, niet zo vooreduurend voor ons, als de fchoone<br />
leevendiggroene nacuur, welke een Europeer,<br />
wanneer hij zich een tijdlang aan de Kaap de<br />
Goede Hoop op heeft gehouden, buiten twijfel<br />
misfen zal, jrje
J4 Et. HOOFDST. ï. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />
. De ftad is klein, en, boomgaarden en moes*»<br />
tuinen medegerekend , misfchien twee honderd<br />
fchreeden lang, en even zo veelen breed. Aan<br />
de eene zijde ligt zij aan het hangen van den berg.<br />
Zij heeft breede ftraaten, maar die niet geplaveid<br />
zijn ; een groot gedeelte daarvan is met eikenboomen<br />
bezet. De huizen zijn fraai, doch niet meer<br />
dan twee verdiepingen hoog, de meesten zijn met<br />
kalk bepleisterd en gewit, maar eenigen groen gefchilderd:<br />
de groene kleur, die wij in Zweeden<br />
tot onze huizen zoo zelden gebruiken, is eene geliefkoosde<br />
kleur der Hollanderen in hunne kleeding,<br />
aan hunne booten en fchepen, en bijzonder<br />
aan hunne huizen. Zeer veelen van de Kaapfche<br />
huizen, insgelijks de kerk, zijn zeer net gedekt, en<br />
wel met eene foortvan riet of zwartachtige biezen<br />
reftio teclorum, die op drooge en zandige plaatfen<br />
groeien, en een weinig harder, maar bijna fijner<br />
en brosfer, dan ftroo zijn. De daken der huizen<br />
deezer ftad verdienen zekerlijk de opmerkzaamheid<br />
onzer landlieden: hierom heb ik kapitein EKE-<br />
BERGS naauwkeurigere befchrijving derzei ven als<br />
eeneweluitgevoerde verhandeling veelen liefhebberen<br />
van het landleeven aangepreezen; en voeg hier<br />
alleenlijk nog maar bij, dat men ze hier en daarin<br />
Zweeden met voordeel nagevolgd heeft. De overige<br />
daken aan de Kaap zijn nagenoeg plat, met<br />
dakpannen belegd , of zogenaamde Italiaanfche<br />
daken.<br />
De tuin der Hollandfche Oostindifche maatfchappij,<br />
door KOLDE, BYRON en BOUGAIN<br />
VILLE ZO ongelijk befchreeven, is de grootfte in<br />
de ftad, en omtrent vier honderd fchreeden breed<br />
en duizend lang. Hij beflaat uit verfcheidene regelmaatige<br />
en vierkante verdeelingen, welke grootdeels-
AAK DB KAAP DE GOEDE HOOP' 15<br />
deels met kool en andere moeskruiden beplant<br />
zijn, om de tafel des bevelhebbers, de Hollandfche<br />
fchepen en hec gasthuis met overvloed van<br />
verfche groenten te voorzien. Doch fommigen ><br />
deezer vierkante perken dienen ook tot boomgaarden,<br />
en zijn mee eene raenigce oofeboomen bezec.<br />
Om de fchaadelijke uicwerkingen der hevige<br />
zuidooscenwinden te beletten, zijn zij doorgaans<br />
met haagen van myrten- en olmenboomen<br />
omgeeven. Daarenboven ftaan in de groocere<br />
laanen eikenboomen, eer hoogte van omtrent dertig<br />
voet , welker koele lommer den vreemden<br />
zeevaarenden, van tijd tot tijd hier aankomende,<br />
bij hunne wandelingen eene verkwiklijke<br />
toevlugt aanbieden. De vier verdeelingen, naast<br />
aan des bevelhebbers paleis noordwaard grenzende,<br />
pronken wel mee eenige bloembedden: maar<br />
deswege verdienc de cuin in verre na dien lof niec,<br />
welken KOLBE daaraan geefe, fchilderende hem<br />
als onvergelijklijk en rijk in de kostlijkite en<br />
heerlijkfte gewasfen uic alle de vier waerelddeelen.<br />
Aan hec oosteinde des tuins ligt een diergaarde,<br />
met eenen muur omringd, waarin ' ftruisvogels,<br />
kaiuarisfen, Kaapfche ezels, zebra > fomtijds verfcheidene<br />
foorcen van ancilopen en andere kleenere<br />
, grootdeels inheemfche viervoetige dieren,<br />
ook in eene bijzondere afdeeling onderfcheidene<br />
in-en uitlandfche landvogels onderhouden<br />
worden»<br />
De vesting ligt eenige honderd fchreeden noordwaard<br />
van de ftad, van welke zij door eene groe-<br />
"f V A K T E<br />
,J » m e t<br />
grachten en wegen doorfneeden,<br />
argefcheiden wordt. Daarenboven zijn aan beide<br />
aan
l6 II. HÖOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />
zijden der ftad, insgelijks aan hec ftrand baccenierx<br />
aangelegd.<br />
Aan de zuidzijde der ftad, die een weinig hooger<br />
dan de anderen ligt, ziec men de graven der Chineezen<br />
en vrije Maleiers, welke zich aan de Kaap<br />
ophouden, gelijk ook de eigene begraafplaats der<br />
Hollanderen, mee eenen muur omgeeven. Maar<br />
'cgeen de ftad merklijk ontfierc, is eene galg<br />
benevens affchuwlijke raderen en paaien; op bevel<br />
der regeering, genoegzaam op de voo'rnaamfte<br />
plaacs, dichtbij de vesting, op de bovengemelde<br />
vlakte, onlangs opgerecht. Voorts zijn nog rwee<br />
andere galgen, in't gezigc der ftad, aan iedere zijde<br />
derzelve eene, zoo veele merktekens van de<br />
bekende ftrengheid, waarmede de Hollanders in<br />
Ooscindie recht oefFenen.<br />
Den dertienden van Grasmaand, daags na onze<br />
aankomst aan de Kaap, betrad ik den Afrikaanlchen<br />
bodem voor de eerfte maal. Eene dier bezigheden,<br />
waarin ik grooc belang ftelde, was,<br />
dac ik bij den bevelhebber, vrijheer JOACHIM<br />
VAN PLETTENBRKG, mijne opwachting ginomaaken,<br />
en hem te kennen gaf, dat ik voornee^<br />
mens was, een tijdlang hier te blijven. Toen ik<br />
hem gezegd had, in welke hoedaanigheid ik mij<br />
aan de Kaap meende optehouden , willigde hij<br />
rrijn verzoek zonder eenige bedenking in, en,<br />
hoorende, dat de geneeskunst het vcornaame doelwit<br />
mijner letteroefFeningen geweest was, bood<br />
hij mij zelfs de vrijheid aan, om mijne weecenfchap<br />
hier ce moogen oeffenen. Gelijk hij, zoo<br />
jegenden mij ook verfcheidene leden der regeering,<br />
bijzonderde bevelhebber der croepen , vrijheer<br />
VAN PREHN, mee veele hoflijkheid. Deeze<br />
laatfte is wel een gebooren Afrikaan ; maar hij<br />
heeft
VAN BE KAAP DE GOEDE HOOP. IJ<br />
heeft echter, 't geen ik als eene bijzonderheid,<br />
onder zijne landgenootenzeer zeldzaam, moet aanmerken,<br />
Europa bezocht, en is een liefhebber<br />
der weetenfchappen. Hij heeft, in den jongden<br />
Duitfchen oorlog, als generaaladjudant in hec le-.<br />
ger des konings van Pruisfen gediend, en kan ten<br />
bewijze zijner dapperheid verfcheidene wonden<br />
toonen.<br />
T W E E D E A F D E E L I N G .<br />
Verblijf aan Baai F als.<br />
C3ffchoon ik reeds verfcheidene dagen aan dö<br />
Kaap geweest was, had ik mij echcer den refident,<br />
die cegenwoordig onderbevelhebber is, en<br />
wiens kinderen ik onderwijzen zou, nog niet kunnen<br />
vertoonen, omdat hij coc zekere amptsverrichtingen<br />
naar Baai Fats, omtrent drie mijlen 1<br />
van<br />
de<br />
1<br />
[ „ Tot geraak van den Nederduitrchen leezer zal<br />
t< het, dunkt mij, niet ondienflig zijn, hier, eens voor-<br />
„ al, aantemerken, dat de toifes of Franichc roeden, waar-<br />
,1 van de Heer SPARMAN zich doorgaans bedient, zes<br />
„ Pa'rijfche voeten houden, De Parijfche voet ftaat tot den<br />
,i Rhijnlandfchen voet a!s 30 tot 29; of, om het voor een<br />
„ ieder bevatbaarer te maaken, zij hebben zoodaanige betrekking<br />
tot elkander, dat honderd Parijfche voeten zes en<br />
„ negentig en twee derde Rhijnlandfche voet maaken, zijn-<br />
„ de dus het verfchil, op honderd voet, drie en een derde<br />
voet, welken de Rhijnlandfche grooter dan de Parijfche<br />
„ zijn. — Voorts brengt onze fchrijver de ttffet gemeen-<br />
B lijk
18 II. HOOFDST. II. AFD. VKRELIjr<br />
dé Kaap, had moeten reizen, ten einde wegens<br />
fommige fchepen, die een weinig vroeg in die<br />
bogt ingeloopen warefl, het noodige te bezorgen.<br />
Hierom reisde ik hem derwaard na. Onderweegs<br />
vertoefde ik eenen nacht bij een' eerlijken landman<br />
, dien ik tot mijnen wegwijzer wilde aanneemen.<br />
— Hier ondervond ik eerst, hoe onaangenaam<br />
het is, wanneer men de taal van een land,,<br />
daarin men als vreemdeling verkeert, niet verftaat.<br />
Een weinig Hoogduitsch had ik • wel op de vaart<br />
tusfchen Gothénburg en de Kaap geleerd; doch<br />
het.beftond ilechts in iexs te kunnen leezen; maar<br />
om mij in dit land te doen 'verftaan, daartoe 'deed<br />
mijne geringe kundigheid in die taal mij weinig<br />
dienst. Intusfchen vermeerderde de behoeftigheid<br />
tegen vermoeden mijne vatbaarheid, om de meening<br />
van anderen te begrijpen, en hun de mijne begrijpiijk<br />
te maaken. — Mijn huisheer, ongemeen begeerigi<br />
om aangaande den toefhnd der zaaken in Euro*<br />
pa eenige onderrechting te bekomen, ten einde deeze<br />
en geene geneeskundige ophelderingen te ontvangen,<br />
was onvermoeid bezig,, om mij zijne,<br />
vraagen , zoo goed als hij kon , in de Hoogduitfeha<br />
taal voortelteüen. Ik van mijnen kant<br />
verklaarde mij daartegen- zoo duidlijk, als mij<br />
mooglijk was, en herhaalde mijne antwoorden<br />
bellenuig: in welke taal, weet ik zelf niet. —<br />
't is<br />
„ lijk in Zweedfche vademen over, waarvan honderd negen<br />
„ en twee vijfde aan honderd toifes of Franfche roeden ge-<br />
„ lijk zijn; zo dat één Zweedfche vadem bijkans een tien-<br />
„ de gedeelte kleiner dan eene toife is. Maar wijlde<br />
„ Zweedfche vademen, hier te lande, noch gebruiklijk,<br />
„ noch bekend zijn, heb ik deeze laatften, als van geen<br />
„ nut voor den Ncderduitfchen leezer. veilig kunne®<br />
„ weglaaten." C. J
A A R B A A I F A L S. Ip<br />
'c Is waar, de Hoogduicfche, Zweedfche en<br />
Hollandfche taaien hebben wel eene merkhjke<br />
overeenkomst, en veel onder elkander gemeen:<br />
dan, de gantsch ©nderfcheidene . uitfpraaken en<br />
de menigvuldige tongvallen maaken , dat deeze<br />
overeenkomst zelden veel nut doet. De<br />
nieuwsgierige echtgenoote van mijnen huisheer,<br />
die onze ïarocnipraak , zónder 'er iets van te<br />
verftaan, gaapende aanhoorde, verliet zich op<br />
mijne onkunde haarer taal, en vioeg haaren<br />
man, of wel iets anders, dan. mangel aan leevensbehoeften,<br />
iemand uit Europa naar Afrika<br />
lokken kon ? Deeze aanmerking , die juist geen<br />
gunltig vooroordeel voor de vreemdelingen verrjed,<br />
was voor mij nog zoo veel te bitterer,<br />
dewijl men mij, ingevolge van dien , op eene<br />
zeer gemeene en behoeftige maalcjd , uic bruinen<br />
kool, ft.'rk gepeperd vleesch , en zandig<br />
brood beftaande, onthaalde..<br />
Den volgenden morgen kwam ik bij Baai Fals<br />
aan, De refident aldaar beloofde mij, zijn woord<br />
ten mijnen behoeve aan kapicein EEKBERG gegeeven,<br />
ce willen vervullen, en droeg mij terftond<br />
op, hem bij de Franfchen, in die baai binnen<br />
geloopen , als tolk behulpziam te weezen.<br />
De bijzondere hofjijkheid deezer natie, om dac<br />
geen, 'c welk men in haare caal offlechc, of verkeerd<br />
uitdrukt, fchielijk te raaden, te verfchoonen,<br />
op het beste uitteleggen en welmeenend in<br />
orde te brengen, kwam mij des te beter te ftaade,<br />
hoe meer mij hunne Oostindifche tongvallen<br />
en uitdrukkingen onbekend waren. — Veelen inwooneren<br />
der Kaap , en voornaamlijk aan hec<br />
fchoone geflachc, oncbreekc, helaas! deeze loflijke<br />
hoedaanigheid, welke bloot uic eene nacuur-<br />
B 2 lijk-
26 II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />
lijk goede gemoedsgefteldheid en eene behoorlijke<br />
opvoeding ontftaat; en om dit gebrek vormen<br />
de Europeërs zich grootdeels taamlijk nadeelige<br />
gedachten van de goede leevenswijze der ingezetenen<br />
in de Afrikaanfche volkplantingen. En offchoon<br />
deeze laatften, wanneer het op zaaken , den<br />
koophandel en de winst betreffende, aankomt, anders<br />
zoo onverdrooten zijn; en de geheele bloei der<br />
volkplanting niet alleen, maar ook het voordeel<br />
der meeste invvooneren, eenig en alleen op den<br />
buitenlandfchen - koophandel berust, zoo leeren<br />
zij nogthans zeer zelden vreemde taaien.<br />
Eenen dag aldaar vertoefd hebbende, keerde<br />
ik naar de Kaap terug, om mijne goederen van<br />
boord te haaien, en van mijne vrienden affcheid<br />
te neemen. Eit kon mij niet anders dan zeer gevoelig<br />
treffen, en ten aanzien van verfcheidenen<br />
van hun nog des te meer, wijl ik hen voor de<br />
laatftemaal zag. — Nadat de Zweedfche vlag mij<br />
uit het gezigt was geraakt, gevoelde ik eerst<br />
recht, dat ik op deeze verregelegene kust een<br />
vreemdeling was!<br />
Ondertusfchen fleet ik nog eenige dagen in de<br />
ftad met den heer doctor THUNBERG, mijnen<br />
ouden akademievriend, tegenwoordig leeraar op<br />
de univerfiteit van Upfala, zeer vergenoegd. De<br />
liefde tot de plantkunde had hem bewoogen, eene<br />
reize naar deeze uiterfte fpits van Afrika te onderneemen.<br />
Hij deed deeze reize op kosEen van de<br />
Hollandfche Oostindifche niaatfchappij, en was<br />
eenige dagen na mij aan boord van een Holiandsch<br />
fchip alhier aangekomen. Niets kon hem onverwachter<br />
voorkomen, dan den geenen aan de Kaap<br />
te vinden, welken hij, volgens de laatfte brieven<br />
uic Holland, nog met zijne akademifche letteroeffeaia*
A A N B A A I ? A L S. 91<br />
feningen meende bezig te zijn; en door hem brieven<br />
van zijne nabelhanden en vrienden in ons vaderland<br />
te ontvangen. Doch ik moesc wel ras<br />
weder van deezen mijnen vriend fcheiden, wiens<br />
tegenwoordigheid alleen dit voorgebergte voor<br />
mij tot een half Zweeden had kunnen herfcheppen,<br />
en mij onze gemeenfchaplijke beoeffening<br />
der kruidkunde nog aangenaamer en gemaklijker<br />
maaken. — Het bijzonder vergenoegen , welk<br />
wij bij het gemeenlchaplijk kruidenzoeken ondervonden,<br />
zal ondertusfchen niemand, dan een liefhebber<br />
der natuurkunde, zich leevendig kunnen<br />
verbeelden. In den beginne verzekerde bijkans<br />
ieder dag ons van eenen rijken oogst der zeldzaamfte<br />
en lehoonfte gewasfen, en nagenoeg bij<br />
iedere ichreede deeden wij eene, of fomtijds meer<br />
dan eene" nieuwe vond. Dewijl ik fteeds eenige<br />
Zweedfche vrienden, bijzonder den grooten LIN-<br />
N/EÜS, in mijne gedachten had, oordeelde ik<br />
mij telkens dubbel gelukkig, wanneer ik van een<br />
gewas het tweede of derde exemplaar plukte. —<br />
Doch aanvanglijk verleidde mij de al te groote<br />
begeerte , om voor mij en mijne vrienden op<br />
eenmaal al te veel en daaglijks meer inrefamelen<br />
, dan ik naderhand behoorlijk oppasfen en<br />
droogen kon. Dan, dit zal wel iederen liefhebber<br />
der kruidkunde meer of minder wedervaaren.<br />
— In het vervolg werd ik door mijne bezigheden<br />
in het huis des onderbevelhebbers in<br />
dit mijn lieffte werk niet weinig verhinderd, en<br />
had dikwijl» niet eens gelegenheid, om de nieuwe<br />
planten, welken ik gevonden had, naauwkeuriger<br />
te onderzoeken, ik verzuimde het daarom<br />
nooit, zoo dikwijls ik bekwaame gelegenheid*<br />
daartoe had , den heer M N N ^ U S de dubbelen<br />
B 3 van.
22 II. IIO O F D S T. II. AF D. VERBLIJF<br />
van al 't geen ik aantrof, met mijne aanmerkingen<br />
toetezenden. Ongelukkiger wijze zijn de<br />
zwakheid, de hooge ouderdom, en de dood van<br />
deezen onfterflijken geleerden, welke niet lang<br />
daarna volgde, eenen geruimen tijd eene merklijke<br />
hindernis geweest, cm alles in orde gebragt,<br />
en in een derde aanhangfel, Mantisfa tertia^<br />
door den druk aan de geleerde waereld medegedeeld<br />
te z en.<br />
Na het tederite affcheid van den heer THUN 4<br />
BERG genomen te hebben, moest ik thans naar<br />
Baai Fals terugkeeren.<br />
Ik bleef hier tot het einde van den winter.<br />
Die jaargetij ie wordt de kwaade moe f fort geheeten<br />
. en duu.t van den veertienden van Bloeimaand,<br />
tot d
A A N B A A I T A L S. «3<br />
derbevelhebbers , allerleie noodwendigheden in<br />
voorraad houdt. — Onder anderen heefc men<br />
hier een groot gebouw aangelegd, welk niet alleen<br />
tot een magazijn dient, maar teffens fmeederijen<br />
en eene bakkerij, benevens de vereischte<br />
wooningen voor de handwerkslieden, bevat; welke<br />
laatiien, onder de aanvoering van eenen fergeant<br />
en twee korporaalen, de gantfche waehc<br />
aldaar uirmaaken. Tot het zouèen van vleesch is<br />
een bijzonder gebouw beftemd. Het gasthuis is<br />
insgelijks een enkel gebouw, en de onderbevelhebber<br />
heeft 'er een eigen woonhuis. Bij mijn<br />
vertrek uit Afrika werd hier nog aan een ander<br />
groot en fraai huis gebouwd, welk tot een aangenaam<br />
buitenverblijf voor den bevelhebber,<br />
wanneer hij 'er zich vermaakshalve eenigen tijd op<br />
wilde houden , verllrekken zou. — Om met<br />
meer gemak versch water van den ftroom, die<br />
van den berg neerftore, aan boord der fchepen te<br />
kunnen neemen , is 'er een bekwaame laading*<br />
plaats gemaakt. — Eertlgé burgers hebben ook<br />
vergunning gekreegen, om hier herbergen aanteleggen;<br />
maar zij zijn noch gemaklijk, noch toereikende<br />
genoeg, om die allen, welke na eene<br />
lange zeereize zich op het land wenfehen te verkwikken<br />
, gevoeglijk te ontvangen ; bijzonder<br />
wanneer 'er fchepen aankomen, die twintig en<br />
meer reizigers aan boord hebben. — Voor wooning<br />
en onderhoud betaalt men hier zoo veel, als<br />
in de ftad, te weecen, daaglijks een' of een en<br />
een' halven rijksdaalder, en men heeft daarvoor<br />
een' taamüjk goeden disch en de noodige op*<br />
pasfing. — Wie van Baai Fals naar de Kaap,<br />
op eenen afftand van drie Zweedfche mijlen, of<br />
zes uuren gaans van elkander liggende, reist,<br />
B 4 dien
2* II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />
dien komt de vracht, in vergelijking met andere<br />
landen, ongemeen duur voor: want voor een rijpaard<br />
betaalt men drie of vier rijksdaalders, en<br />
voor een rijtuig twaalf of zestien rijksdaalders.<br />
Behalve dien zijn de rijruigen doorgaans zeer ongemaklijk<br />
, en gemeenlijk met zesof acht paarden<br />
, of ook met even zoo veele osfen befpannen.<br />
Behalve in den wintertijd, pleegen de fchepen<br />
zelden of nooit in Baai Fals inteloopert, wijl de<br />
zuidoostewind, het geheele overige jaar door<br />
heerfchende, deeze bocht in meer dan eenen opzigte<br />
onbekwaam en onveilig maakt.. De gemelde<br />
wind waait hier met zoo veel geweld, dat<br />
daardoor fommige bergen, van onder van den oever<br />
af, tot boven op den rug toe, met diep zand<br />
bedekt zijn. Deeze zanditreek is uit zee reeds van<br />
verre te zien, en dient den binnenloopenden fchepen<br />
tot een merkteken, vermits de Simonsbaai ^<br />
de plaats, waar zij dan moeten ankeren, terilond<br />
aan de linkerhand of een weinig zuidlijker ligt.<br />
De breedte van Baai Fals is niet grooter. dan dat<br />
men, bij helder weer, uit de- Simonsbaai, het<br />
land, oostwaard daartegenover liggende, of de<br />
zoogenaamde Schaapenbergen, in "het Hottentotsch<br />
Holland zien, en door middel eens verrekijkers<br />
zelfs de huizen in die ftreek duidlijk onderfcheiden<br />
kan.<br />
Van de uiterfte landfpits der Kaap de Goede<br />
Hoop tot aan de ftad ftrekt z'ch eene rei bergen<br />
uit, welke omftreeks de Simonsbaai wat dichter<br />
langs het ftrand heen loopt, tot het noordlijkite<br />
A of binnenfle gedeelte van Baai Fals voortgaat,<br />
en daar zich noordwaard keert, en eindelijk met<br />
den Tafelberg vereenigt. Van de Simonsbaai af<br />
wordt echter deeze rei bergen op twee plaatfen<br />
af-
A A N I A A I F A L S .<br />
afgebroken, naamlijk, voor eerst door middel van<br />
een dal bij Konftantia, door welk de weg naar<br />
de Houtbaai loopt; en, in de tweede plaats,<br />
door eene laage zandvlakte, een weinig noordwaard<br />
van de Simonsbaai. — Door deeze zandvalei<br />
gaat Hechts een korte weg tusfchen den<br />
westlijken en oostlijken oever; en eertijds heeft<br />
hier, naar hetfchijnt, eene zeeëngte midden door<br />
geloopen, welke door den geweldigen wind en<br />
het aanfpoelen van tijd tot tijd opgevuld is. —.<br />
Het geheele vlakke land aan de oostzijde der ftad,<br />
uit zand en hei beftaande, is waarschijnlijk op<br />
gelijke wijze ontfiaan, en de tegenwoordige Kaap<br />
de Goede Hoop aanvanglijk een eiland geweest,<br />
welk eerst naderhand mee het Tijgergebergte en<br />
de bergen in het Hottentotsch Holland verbonden<br />
werd. — Ook komt het mij zeer geloof lijk voor,<br />
dat het vaste land, door middel van zand, mosfelen,<br />
zeegras en ander zinkfel en aanfpoelfel der<br />
zee, allengs merklijk verhoogd en vergrooc zij.<br />
In Baai Fals brengc de hevige zuidooste -wind niet<br />
weinig daartoe bij; hij rukt menigmaal haagen,<br />
boomen en tuingewasfen met de wortelen uit de<br />
aarde, en werpt, gelijk ik boven reeds gezegd<br />
heb, groote zandvlakten op. • De Tafelbaai<br />
is ook van tijd tot tijd ondieper geworden , zoo<br />
dat de huizen , voorheen aan het ftrand gebouwd,<br />
thans op een' wijden afltand van daar liggen , en<br />
de landing- en laadingplaatfen, of houten (reigers,<br />
in de haven aangelegd, meermaal hebben<br />
moeten verlengd worden. •—- Verder grond ik<br />
mijn vermoeden op de grooter-en kleiner mosfelen<br />
en flakkenhuisjes, welken ik op de zandige<br />
plaacfen eener vlakce beneden hec Tijgergebergce<br />
gevonden heb. Een eerlijk en verftandig landman,<br />
B 5 KOR-
36 II. H00FDST. IL AT IE VERBLIJF<br />
KORNELIS VERWEY, die mij naar dit oord,<br />
omtrent twee uure» gaans van den oever der zee<br />
gelegen, verzelde, was insgelijks van mijne meenmg,<br />
en fprak de gisfing, dat de Hakken veelligt<br />
door de Hottentotten derwaard gebragt waren;,<br />
uit d'en grond tegen, wijl deeze lieden, uic mangel<br />
aan water, daar niet woonen kunnen.<br />
De weg tusfchen de ftad aan de Kaap en Baai<br />
Fals is zeer moeilijk en dikwijls meer dan te gevaarlijk.<br />
Op dien zeiven tijd, wanneer de zuidoostewind<br />
ilerk waait, pleegt in deeze bochc de<br />
vloed zoo ongemeen hoog te rijzen, dat de zee j<br />
zelfs bij het laagfte der eb, op fommige plaatfen,<br />
nog aan den voet der naastgelegene bergen ftaat.<br />
Men is hier derhalve, bij zulke omftandigheden j<br />
genoodzaakt, eenen taamlijk langen weg, dicht<br />
aan het water langs te rijden, offchoon de branding,'<br />
of het aanrollend water, dikwijls over de<br />
nave der wielen gaat, jaa zelfs wel in den bak<br />
van het rijtuig komt. Om deeze reden kiest<br />
nien tot deeze reize gemeenlijk zwaare en fterke<br />
wagens , makke en welafgerichte trekosfen en<br />
kundige koetziers, daar men op vertrouwen kan,<br />
en rijdt fomtijds, op een' merklijken afftand van<br />
den voet van het duin, beneden over het ftrand,<br />
wijl het zand aldaar vaster op elkander en effen<br />
ligt, daar integendeel verder opwaard naar den<br />
voet van het gebergte de rijtuigen, wegens het<br />
losfe en diepe zand, zeer bezwaarlijk voorttetrekken<br />
zijn. -— Door de groote vlakte, welke de<br />
noordzijde van Baai Fals omringt, loopt de weg<br />
overeen taamlijk groot zandgeld, welk door den<br />
zwaaren winterregen en fterken vloed fomvvijlen<br />
zoo hoog onder water wordt gezet, dat de reizigers<br />
niet zelden in gevaar geraaken , om in de<br />
die-
A A N B A A I - F A L S . ij<br />
diepe golven omtekomen. Dergelijke kleine ongelukken<br />
gebearden 'er ook in deezen winter.<br />
Geduurende mijn verblijf alhier, kwamen in<br />
de Simonsbaai verfcheidene Engelfche, Franfcjie,<br />
maar voornaamlijk Hollandfche Öostinaifche fchepen<br />
ten anker. De voornaarmle fcheepsbedienden<br />
en reizigers van deeze natiën, namen hunnen intrek<br />
in het huis van den onderbevelhebber. Onder<br />
de maalujd werden verfcheidene Europeefche<br />
taaien, benevens die geene, welke in Indie in<br />
zaaken, den koophandel betreffende, gebruiklijk<br />
zijn, naamlijk Maleitsch en een zeer verbasterd<br />
Portugeesch, te gelijk gefprooken; doch waarbij<br />
ook de aanzittende gasten niet zelden in eene Babeifche<br />
fpraakverwarring geraakten. — Üe zeden<br />
en het gedrag waren menigmaal even zoo onderfcheiden.<br />
Eene omftandigheid trok hierbij mijne<br />
aandacht bijzonder tot zich. Wanneer de,<br />
vreemdelingen van de overige natiën aan het nagerecht<br />
begonnen, zetten gemeenlijk de Holland-<br />
.fche fcheepsbevelhebbers hunne hoeden op, en<br />
ftaken eene pijp tabak aan. Ik vroeg andere<br />
Hollanders, of dit niet voor iets buitengewoons,<br />
en'voor een gebrek van welleevendheid gehouden<br />
wierd? Doch men antwoordde mij, dat<br />
tabak zekerlijk voor eenen bevaaren zeeman een<br />
veel fmaaklijker en ook gepaster nagerecht was,<br />
dan gebak of lekkernijen, en in Oostindie was<br />
deeze gewoonte nog veel gebruiklijker, dan elc<br />
! e r s<br />
- ~— Zoo bemerkte ik ook in de ftad aan<br />
de Kaap, dat de Hollanders in huis den hoed<br />
op hun hoofd hadden, zelfs wanneer 'er gezelf'chap<br />
bij hen was, zonder dac zulks ooit van<br />
iemand als eene krenking der hofiijkhcid aan<br />
werd gezien. Den hoed, gelijk in fommige ge-<br />
wes-
ï8 II. HOOFD ST. 'II. AFD. VERBLIJF<br />
westen van Europa, onder den arm te draagen,<br />
is ten minfle onnatuurlijker; en wanneer het<br />
eerfte onbefcheiden is, zoo heb ik integendeel<br />
dit laatfte gebruik, buiten tegenfpraak zeer verkeerd,<br />
in Oostindie nergens aangetroffen.<br />
Wij hadden hier dikwijls gezelfchap van Engelfche<br />
dames, waar van eenigen bij het rooken<br />
van tabak in fleê van het nagerecht tegenwoordig<br />
waren. Ten deele kwamen deeze dames uit Oostindie<br />
, om naar Europa terug te reizen, ten deele<br />
uit Engeland, en wel de gehuuwden , om te<br />
Bombai, Madras en in Bengale hunne mannen te<br />
gaan bezoeken, en de ongehuuwden, om mannen<br />
te krijgen. — Van de eerften hadden verfcheidenen<br />
haare echtgenooten in veele jaaren<br />
noch gezien, noch eer kunnen bezoeken, voor<br />
dat deeze in Oostindie een genoegzaam vermogen<br />
bijeen gebragt, of een rijk en voordeelig ampt<br />
verkreegen hadden, om daar eene kostbaare huishouding<br />
te kunnen voeren. De laatften doen<br />
zelden eene vergeeffche reize, maar zijn den ongehuuwden<br />
Nabobs, ik meen, den rijken Engelanderen,<br />
welke aan de donkerbruine fchoonen van<br />
Indie geen lust hebben gehad, gelijk nogthans<br />
altijd fommigen pleegen te hebben, en die, om<br />
zich vrouwen uittezoeken, niet wel naar Europa<br />
hebben kunnen terug reizen , ongemeen welkom.<br />
Men geloofde derhalve, dat van deeze<br />
reizende fchoonhedcn fommigen werklijk , op<br />
zekere wijze, door kommisflonarisfen ontbooden<br />
waren , alhoewel zij als zoodaanigen in geene<br />
waarenlijst opgetekend frcnden. Jk laat dit aan<br />
zijne plaats; ondertusfchen fcheencn zij allen,<br />
zoo wel wegens haar kloekmoedig befluit om den<br />
Oceaan te bevaaren , als wegens veele andere<br />
voor-
A A N S A A I F A L S . 2f><br />
Voorcreflijke eigenfchappen, rijke en goede mannen<br />
te verdienen. Dewijl zij iteeds in hec<br />
gezelfchap en onder hec opzigt van eerbaare vrouwen<br />
waren, zoo mag men, naar het fchijnt, aan<br />
haar goed gedrag wel niet twijfelen. In deezen<br />
opzigte is intusfchen de volgende gebeurtenis<br />
merkwaardig genoeg, om hier eene plaats te<br />
verdienen. Eene van de ongehuuwde fchoonen,<br />
eenigen tijd geleeden, naar Oostindie gereisd,<br />
was voor eenen zekeren itadhouder in Oostindie,<br />
als zijne toekomende vrouw, belteld. Bij<br />
haare aankomst wilde deeze de hertelling zoo terftond<br />
daadlijk aanvaarden en zich ten nutce maaken<br />
; dan hec vronwsperfoon weigerde zulks hard»<br />
nekkig, en oncfchuldigde zich eindelijk, dac zij<br />
hem niec bedriegen wilde; dac zij zich aan den<br />
fcheepskapicein verloofd had , die ,' nieccegenftaande<br />
hunne onderlinge verlooving, van merklijk<br />
gevolg fcheen ce zijn, nogthans laag genoeg<br />
geweest was , om zijn woord , haar gegeeven,<br />
te breeken. De fhdhouder beantwoordde deeze<br />
oprechte bekentenis met edelmoedigheid : —-<br />
Het baarde hem geene verwondering, zeide hij,<br />
dat zij liever eenen jongen en tegenwoordigen<br />
kapicein haare hand had willen geeven, dan eenen<br />
onbekenden, wijd van haar vervreemden , ftadhouder<br />
op eene onzekere wijze afwachcen. Hij<br />
nam ze dus zonder eenige bedenking roe zijne<br />
echtgenoote , na dat deeze vergeeffche moeite en<br />
poogingen gedaan had, om haaren ontrouwen<br />
minnaar daartoe overtehalen.<br />
Het kleine Malagasfeneiland in Baai Fals is<br />
eene verblijfplaats vart pinguins en zeehonden.<br />
Het Kobben - of Pinguineiland in de Tafelbaai<br />
voert
J(* II. HOOFDST.'II. AFD. VBU8LJJF<br />
voert wel den naam van deeze dierenV dan, zij<br />
ver oonen zich ;<br />
thans, fints dit eiland bewoond<br />
wordt, aldaar zeer zelden. Maar op het Das-<br />
Jeneilcnd houden zij- zich in des te grooter getal<br />
ep, zoo dat 'er van tijd tot tijd eene voordeelige<br />
robbenvangst ten behoeve der traankookerij gedaan<br />
wordt. De huid , hje fraai zij ook is,<br />
wordt goedkoop verkocht , en enkel door de<br />
bóeren gezocht, die 'er tabakszakken van maaken<br />
, wijl de tabak vochtig daar in blijft,<br />
Ik heb eene. m'euwgeboorene opgeftopte rob<br />
van de: Kaap de Goede Hoop medegebragc. Zij<br />
is van dezelve foort, als die, welke ik bij Nieuw<br />
Zeeland, Tena del Fuego of het Vuurland, en<br />
Zuidthule met den heer FOUSTER onderzocht<br />
en gegeeten heb. Wanneer men het vet zorgvuldig<br />
daarvan afgezonderd had, was het vleesch<br />
gjóed en eetbaar, bijzonder doordien de nood ons<br />
Op die plaatfen daartoe dwong. Het fmaakte ons<br />
als osfenvleesch ; maar het had eene onaangenaame<br />
zwarte kleur. — Van verfcheidene robben heb<br />
ik het gedarmte onderzocht, doch hetzelve, uitgenomen<br />
eenig zand, benevens etlijke kleine<br />
flakkenhuisjes en fteenen van de grootte eener<br />
noot af tot die van een ei toe , altijd leedig<br />
gevonden. De oorzaak van dit verfchijniel fchijnt<br />
of daar in te liggen, dat deeze dieren ongemeen<br />
fnel verduuwen en het zeegewormte, hun waarfchijnlijk<br />
voedfel, zeer gemaklijk en fchielijk ,<br />
opgelost of ontbonden wordt ; of dat zij zich<br />
geduurende hun verblijf op het land , wanneer<br />
zij paaren , van alle voedfel hebben onthouden.<br />
Omtrent de Kaap zoo wel , als in Baai Fals,<br />
Zijn verfcheidene lóorten van zeevisfchen. In de<br />
Baai Fals werd, geduurende mijn verblijf aan de<br />
zei-
A A N S A A I F A L S . J l<br />
zelve, een krampvisch, raja torpedo, gevangen.<br />
Doch ongelukkiger wijze gebeurde het, dat ik<br />
'er niet bij tegenwoordig was, toen hij nog leefde<br />
, en 'er proeven mede gedaan werden. —*<br />
Verfcheidene perfoonen , die deezen visch aanraakten,<br />
hadden allen als eenen elektrieken ilag gekreegen<br />
, uitgenomen alleen de onderbevelhebber<br />
, die hem, zonder het minfte ongemak te gevoelen',<br />
behandelen kon. Of hij ten aanzien van<br />
dlle de gewoone werkingen der elektriciteit ongevoelig<br />
ware-, had hij wel nooit door proefneeniingert<br />
onderzocht:; dan, het is nogthans waarfehijnlijk<br />
; en zulks--zoo veel temeer, vermits<br />
M us SCHESBR o E K (a) een drievoudig voorbeeld<br />
van lieden bijbrengt, die bij herhaalde<br />
|>roeven in 't geheel geene gewaarwording der<br />
eiekttïeke kracht gehad hebben. Buiten dien ken<br />
fk zelf een' zekeren man, van wien men zegt,<br />
dat hij zeer antielektriek is. -— Uit de menigvuldige<br />
proefneemingen, die met den elektrieken<br />
roch gedaan, en in de verhandelingen der koninglijke<br />
Sociëteit van Londen befchreeven zijn,<br />
blijkt het duidlijk, dat 'er.eene onwederfpreeklijke<br />
overeenkomst tusfehen de werking van deezen<br />
visch en die der elektriciteit zij.<br />
Mosfelen zag ik hier weinig; maar in de Tafelbaai<br />
, beneden den Leeuwenberg^ zijn zij in<br />
overvloed, en zeer welfmaakende.<br />
De Noorweegfche kreeft, cancer Nervegicus*<br />
heb ik dikwijls aan de gemelde baai gegeeten.<br />
Eene foort Hukken, die den naam klipkoufen,<br />
bij<br />
(a) In Imroi, ai Pkilofipltiamntinraktr. J. 832. num. 3.<br />
(b) In de jaaren 1773 tot 1776.
3» tl. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />
bij LiNN/Eus haliotis, zeeoor, voeren, en vèrt<br />
een halven toe een en een halven voet in de middellijn<br />
hebben, werden insgelijks gekookt gegeer<br />
ten; maar, volgens mijnen fmaak, waren zij een<br />
onaangenaam gerecht. — Dit zelve zeg ik ook<br />
van den achtvoet en de zeekat, uit het geflacht<br />
der visfehen, fepia oEtopedia en fepia loligo, welke<br />
tot foep gebruikt werden; en ook onzen zeelieden<br />
onder den naam van blakvisch en zeekat,<br />
gelijk den Engelfchen onder de benaaming van<br />
cuttlefifh bekend zijn. ~ Oesters, doch in geringe<br />
menigte , vindt men insgelijks op eene<br />
plaats der baai; doch deezen heeft de bevelhebber<br />
zich voor zijne tafel voorbehouden.<br />
De vischworm, myxina glutinofa^ was in den<br />
Tang der wormen, vermes, niet over't hoofd te<br />
zien: hij gelijkt naar eenen aal of flang met een'<br />
platten Haart; de mond bellaar uit eene langwerpige<br />
opening onder den neus, doch niet in het<br />
dwars, maar in de lengte, en had dubbele en beweegbaare<br />
kaaken , met tanden wel voorzien.<br />
Zijne beet, zegt men, veroorzaakt een kwaadaartig,<br />
doch niet doodlijk, gezwel.<br />
Onder de gewasfen, welken ik omtrent Baai<br />
Fals vond is de Kaapfche cunonie , cunonia<br />
Capenfis, bJjna de hoogfte boom, alhoewel zij<br />
maar twee, of ten hoogde drie manslengten<br />
hoog is: zij groeit aan het water, en bevat in haare<br />
pijlvormige bladenknoppea of bijbladen met<br />
twee klapjes, eene ibort van vocht, dat, naar het<br />
uitwendig aanzien, melk- of roomachtig, maar<br />
voor het overige taai is.<br />
Verfcheidene fophoren, fophorae, bloeien tegens<br />
de lente, maar fleches in goeden grond. —-<br />
Op
A A N S A A I F A L S .<br />
Óp !<br />
de Kaapfche fophore, Jophora Cafiewis, vind<br />
ik bijzonder eene nieuwe foort marentak, viscunty<br />
in groote menigte. De Ethiopifche iteenbloem,<br />
antholyza Aethiepica, is drie of vier voeten hoog,<br />
heeft fraaie roode bloemen, en groeit liefst dicht<br />
aan ftrand, en onder den lommer van andere gewasfen.<br />
Ik vond ze ook in de Kaapfche bosfchen*<br />
bijzonder in het land der Houtniquas. De Moorfche<br />
fteenbloem , antholyza Maura c<br />
, welker<br />
half geele, half zwarte bloem eene heerlijke vertooning<br />
maakt, viel mij nergens in 'toog, dart<br />
alleen op eene plaats aan den berg, aan eene<br />
beek, die boven de vleeschhal neêrvliet.
34 HOOFD ST. I Ia AFD. VERBLIJF<br />
en fterrebloemen, asteres, onder elkander begroeid.<br />
Eene zekere foorc biezen of nee,<br />
restiones, gelijk ook zaferbloemen, mefembryanthema,<br />
fcheenen hier en daar in hec bloote zand<br />
wel ce tieren. — De hisbanche fanguinea , een<br />
lekkerbekkengewas, begon tegens de lente, mee<br />
haare bloedroode bloemknoppen uic hec zand een<br />
voorfchijn ce komen. — Op gelijke wijze kwam<br />
ook een en ander beenzaadgewas , osteofpermum,<br />
zoo wel _ van de boomachtige als kruidachtige<br />
foorc, uic hec, dorre en naakce zand voor den<br />
dag. — De arkcotigen , goudsbloemen, calendulae,<br />
en chunisbloemen , othonnae, groeiden<br />
menigvuldigs* in zandgrond. Op de bergen<br />
vond ik, behalve de reeds gemelde foorcen, dfosmen<br />
en ftilbcn , ook indigoitruiken, bafilien, erini,<br />
felago, manuleen, chironien van verfcheidene<br />
foorten, en veele plancen uic den rang der<br />
geenen , wier helmftijltjes aan den zaad weg aangegroeid<br />
zijn, gynandria. • Ook moeskruiden<br />
waren 'er in taamlijk groote menigte in dit ongunitig<br />
jaarfaifoen te vinden. Tegens de lente<br />
begonnen verfcheidene foorten van de ixia,<br />
zwaardkruid, gladiolus, morae, zuuring, oxalis,<br />
zaferbloemen, mefsmbryamhema, oranc of kalfsmuil,<br />
anthyrrinum, zelfs eenige fchoone foorten<br />
liseh, irides, eenige duimen hoog, deels met<br />
blaauwe, deels met witte kroonen, zich te vertoonen.<br />
Van de planten, een deele reeds bekend, ten<br />
,dee!e gantsch nieuw ontdekc, weiken ik hier aantrof,<br />
kwamen fommigen juist niet in grooce menigte<br />
ten voorfchijn; anderen vond ik op andere<br />
plaacfen, die ik in Afrika bezocht, naderhand in<br />
'ï geheel niet weder. Iedere landftreek heefc aK
A A N S A A I F A L S . I 35<br />
tijd iets bijzonders. — Geen wonder derhalve,<br />
wanneer door mij zoo wel, als door den heer<br />
ÏHUNBERG, veelligtverfcheidenegewasfen mogté'n<br />
weggelaaten zijn. — Het oude en bekende<br />
fpreekwoord: femper aliquid novi ex Africa ; dat<br />
is : Afrika brengt altijd iets nieuws voort , zal<br />
nog veele jaaren lang gelden. De liefhebbers der<br />
' kruidkunde moeten daarom hier geene gantsch<br />
•naauwkeurige lijst der planten verwachten, maar<br />
zich vergenoegen , in 't vervolg, uit mijn reisverhaal<br />
de gewoonlijkfte gewasfen, benevens het<br />
jaarfaifoen, in welk zij bloeien, te kunnen opfamelen.<br />
D E R D E A F D E E L I N G .<br />
Verblijf te Alphen, niet verre van Konflantia,<br />
tot de reize naar Paarl.<br />
^ 11 ^oen de. winter voorbij was, en de fchepen<br />
nu liever in de Tafelbaai ten anker gingen liggen ,<br />
reisde ik met den onderbevelhebber naar zijn landgoed<br />
Alphen, in de landllreek van Konflantiay<br />
omtrent eene halve mijl van daar, en bijna op<br />
den halven weg tusfen de Tafelbaai en Simonsbaai<br />
gelegen Eer wij het bergachtig gedeelte<br />
van deezen weg verlieten, werden wij eenen<br />
hoop baviaanen gewaar, die tegen de ftcile klippen<br />
zeer behendig wisten opteklouteren, en zich<br />
door hun fnel loopen voor onze honden, die hen<br />
C 3 ras
j6 n. HOOFDST. in. AFD. VERBLIJF TE ALPHEK,<br />
ras op de hielen zaten, redden. Kort nadat wi)<br />
op de vlakte gekomen waren, zagen wij groote<br />
troepen flamingoos, phoenicopteri rubri, uit het<br />
gedacht der waadende vogelen, grallae, die daar,<br />
waar het water opdroogde, hun voedfel zochten.<br />
Vermits deeze vogelen, grooterdan on?e kraanvogels,<br />
fneeuwwit van kleur, en aan de vleugelen met<br />
roozenrood gevlamd zijn, zoo kan'men zich gemaklijk<br />
verbeelden, welk een aangenaam gezigt<br />
op het groene veld dit verfchijnfel maakte. •<br />
Daarop ging de weg over eene zandvlakte. Hier<br />
is de plaats, daar men fomtijds in den winter, na<br />
fterke regenbuien, doorwaaden moet. En hierop<br />
begon een veld, met eene menigte heifoorten, en<br />
andere foorten van heesters , ook kleine zilverboomen,<br />
begroeid. —<br />
Van de bloemen en kruiden, die 'er tusfehen<br />
beiden llonden, bloeiden fommigen laater , dan<br />
omtrent Baai Fak. Dit komt waarfchijnlijk daar<br />
van daan, dewiji in deeze laatstgenoemde ftreek<br />
deels het zeewater met zijne menigvuldige uitwca<br />
femirgen , deels de warme zonneltraalen ,<br />
van de omliggende bergen weerom gekaatst, het<br />
bloei fel vroeger uitdrijven. Wat in tegendeel<br />
ixien, zwaardkruid, moreen, hyacinthen,<br />
cyphien, honigbloemen , melanthia , goudwortel,<br />
albuza, aspergie, asparagus, ojevaarsbtk,<br />
geranium , monfonien , arktotiden, goudsbloemen,<br />
wachendorfien, en barvoet, arctoptis, welken<br />
ik omtrent de Tafelbaai zelden of nooit gezien<br />
had, aangaat, zoo vond ik onderweeg verfcheidenen<br />
derzelver in den fchoonfien bloei. —.<br />
't Is naauvvlijks te befchrijven, welk ongemeen<br />
groot genoegen een liefhebber der kruidkunde<br />
ondervindt, wanneer hij, in een vreemd wae-<br />
reld-
TOT DE REIZE NAAR PAARL. 27<br />
relddeel , op eens, eenen zoo rijken oogst van<br />
onbekende, zeldzaame en fchoone lentebloemen<br />
aantreft. Met ongeduld verwachtte ik bet einde<br />
der reize , hoe aangenaam zij anders ook was.<br />
Eindelijk bereikten wij het buitengoed des onderbevelhebbers.<br />
Hier verzuimde ik geen oogenblik,<br />
om mij eene nog aangenaamere tijdkorting<br />
te bezorgen , en de gewasfen , welke mij<br />
nog onbekend waren, te voet te bezoeken.<br />
Het landgoed heefc zeer goede gebouwen ,<br />
eenen taamlijk grooten tuin, en aanzienlijke<br />
wijnbergen, die jaarlijks meer en meer uitgebreid<br />
worden. Doch van akkerland vindt men in de<br />
geheele omliggende landltreek naauwirjks een paar<br />
morgen. De eigenaars der wijnbergen gclooven<br />
ook niet , dat het der moeite waard zij, zich<br />
met den akkerbouw optehouden. Zij waren<br />
integendeel thans, in het laatst van Oogstmaand,<br />
daarmede bezig , om hunne wijnftokken omtefpitten<br />
, en nieuwen aanteleggen. De jonge<br />
wijnftokken binden zij niet aan ftaaken ; zij laaten<br />
ze niet in lange ranken uitfchieten , maar befnoejen<br />
ze veel meer zoo, dat zij zeer laag blijven;<br />
en om ze tegen den hevigen wind des te meer<br />
te befchutten , omringen zij de wijnbergen met<br />
haagen; .van welke voorzorg zij zich ook om dezelve<br />
oorzaak bij de ooftboomen, of boomgaarden<br />
bedjenen. Een kleine kever met een fnuit,<br />
curculo, deed aan de botten of knoppen en tedere<br />
bladen der wijnftokken onbefchrijflijke<br />
fchaade; waarom men zich zeer veel moeite gaf,<br />
om deeze infekten optefamelen.<br />
Naar maate de zomer meer naderde , begon<br />
het fpilronde riet, exacum, en. de Afrikaanfche<br />
C 3 gen»
$S II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />
gentiaan , genliana exacoïdes
TOT DE REIZE NAAR PAARL. 39<br />
kweekt gevonden. —• Dewijl hij ondertusfchen<br />
de grootite van alle zilvei boomen en bijkans<br />
van alle de iaheemfche boomen op de Kaap is,<br />
zoo moet men zich grootlijks daarover verwonderen,<br />
dat de aankweeking van deezen boom de<br />
opmerkzaamheid der regeering zoo weinig tot<br />
zich getrokken heefc. En nogthans kan aan dezelve<br />
niet onbekend zijn , dat het gebruik van<br />
het hout van deezen boom zoo wel ten behoeve<br />
der fchepen, als der fïad daaglijks toeneemt,<br />
maar de voorraad daarvan fteeds vermindert. —<br />
Voorheen haalde de Oostindifche maatfchappij<br />
haar hout, bijzonder van eenige foorten kleine<br />
zilverboomen met kromme (kramen, van de vlakten<br />
langs de kusc. Doch tegenwoordig is de<br />
houtmangel' aan de Kaap zoo groot, dat bijzondere<br />
perfoonen hunne rekening meer daarbij<br />
vinden, hetzelve door hunne flaaven van het gebergte<br />
te laaten haaien , en Hukken of oude<br />
Hammen en drooge takken te laaten opfumelen,<br />
dan het te koopcn , alhoewel ook de waardij<br />
van het hout, op die wijze opgefameld, niet<br />
meer dan één fcheiling bedraagt. -—- Dat derhalve<br />
niet de weersgeftelcenis, maar enkel de<br />
haard tot toebereiding der fpijs , de tabakspijp,<br />
en de ftooven der vrouwen brandftof noodig hebben,<br />
is voor de Hollanders in een gewest, zoo<br />
ontbloot van houtgewas, een waar geluk.<br />
Alphen, het landgoed, daar ik mij geduurende<br />
deezen zomer ophield, ligt aan de zuidzijde<br />
des Tafelbergs , omtrent een vierde van eene<br />
mijl, of een half uur gaans van deszelfs voet.<br />
Ook van hier vertoont zich deeze berg, even<br />
zoo wel als uit de Tafelbaai en daaromtienc, van<br />
C 4 bo»
40 II. H00FDST. III. AFD. VERELIJF TE ALPHEI»,<br />
boven vlak, niettegenftaande hij daar aanzienlijt<br />
ke hoogten en laagten heeft. Wanneer het veel<br />
regent, treft men in deeze holten fomtijds groote<br />
waterpoelen aan , maar geenzins, gelijk formmigen<br />
voorgegeeven hebben, boven op deszelfs<br />
kruin. • Wanneer deeze rei bergen met wolken<br />
bedekt is, en de noordwestenwind waait, zou<br />
men gelooven, dat deeze wind de wolken onfeilbaar<br />
over de vlakte, die aan de zuidzijde derzelve<br />
begint, naar beneden moest drijven, en<br />
daar in-regen neêrvallen: en nogthans regent het<br />
dan nooit: een verfchijnfel, welk, gelijk alle<br />
andere natuurlijke verfchijnfels, buiten twijfel in<br />
de natuur zijnen onwankelbaaren grond heeft,<br />
IVlij komt het allerwaarfchijnlijkst voor, dat de<br />
dampen, door den noordwestenwind uit de zee<br />
herwaard gedreeven, door middel der aantrekr<br />
kende kracht, rondom den berg vergaderen, en,<br />
zoo lang zij ligt en dun zijn, zich daar ophouden<br />
; maar dat, wanneer zij eindelijk meer en<br />
meer toeneemen en dikker worden , de hevige<br />
•windvlaagen de aantrekkende kracht overwinnen,<br />
en dan die wolken te fchielijk wegdrijven, dan'<br />
dat zij in eene vlakte, zoo dicht aan den voet<br />
des bergs gelegen, in regen zouden kunnen nêervallen.<br />
Dit kan eerst dan gefchieden, wanneer<br />
zij verder tot aan de overzijde der Zoutrivier<br />
weggewaaid zijn. —<br />
Toen ik bij mijne wandelingen eenige maaien<br />
onnoodiger wijze voor regen uit deeze wolken<br />
bezorgd was geweest, nam ik eindelijk het befluit,<br />
naar dezelven opwaard te klimmen, ten<br />
einde mij aangaande de eigenlijke gefteldheid<br />
der zaak naauwkeurig te onderrechten. Beneden aan<br />
den voet des bergs was hec op dien tijd fchoon<br />
weer,
TOT DE REIZE NAAR PAARL. 41<br />
weêr, en taamlijk ftil van wind; maar boven<br />
ontmoetten mij verfcheidene windvlaagen , die<br />
eene vochtige koude verfpreidden , gevoelig waren,<br />
en genoegzaam neêrvielen. De koele lucht,<br />
waarin ik mij toenmaals drie vierde uur lang bevond,<br />
wisfelde reet goed weer, dunnen nevel,<br />
en fijnen itofregen, nu meer, dan minder overvloedig,<br />
af. De kaalheid des bergs, het koude<br />
en regenachtige weer, en het gering aantal van<br />
gewasfen, die aldaar te vinden, en nog daarenboven<br />
door de fchuld van weer en lucht kwaalijk<br />
gebeeld en ilecht geraaden waren, bragten<br />
allen het hunne daartoe bij, om rondom mij<br />
eenen laacen herfst te vormen ; uit welken ik<br />
nogthans op eenen aangenaamen zomer beneden<br />
aan den voet des bergs neêr kon zien. De voet<br />
van het gebergte fcheen in zeer langwerpige,<br />
verhevene en ecnigermaate aan elkander gelijkvormige<br />
en evenwijde heuvels uitteloopen, die<br />
door even zoo veele valeien gefcheiden waren.<br />
Langs fommigen deezer valeien liep het water,<br />
boven op de bergen verfameld, naar beneden.<br />
Eene menigte groene boomenen heestergewasfen,<br />
aan de beide oevers deezer natuurlijke waterleidingen<br />
weelig groeiende , beeldden aan den allengs<br />
zinkenden berg en de heuvelen, beneden<br />
aan deszelfs voet zachtjes uitloopende, fraaie riemen,<br />
die mijn gezigt vermaakten. Verfcheidene<br />
welbebouwde landhoeven, hier en daar verfpreid,<br />
met wit en zwart geverfde gebouwen en rondom<br />
wel aangelegde tuinen en bekoorlijke wijnbergen<br />
pronkende, fchilderden van verre voor het<br />
oog de natuurlijkiTe en fraaifle tekening, welke<br />
men zich verbeelden kan. Een weinig verder<br />
zag ik het begin eener bleeke hei, met zandi,<br />
c<br />
5 ge
42 II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJFT! ALPHEK,<br />
ge vlakten daar tusfchen gemengd, en, door<br />
kromme bereedene landwegen doorfneeden. Deeze<br />
.aanmerklijke vlakte iïrekte zich van het noor*<br />
den naar het zuiden uit, en eindigde bij de Tijgerbergen<br />
en de bergen, die het Hottentotsch<br />
Holland bezoomen. Daarop zag ik andere bergen,<br />
hunne hooge toppen verheffen, welke, naar<br />
maate van hunnen afftand, hoe langer hoe onduidlijker<br />
werden, tot dat zij eindelijk genoegzaam<br />
geheel in de wolken verdwcenen. Behalve enkele<br />
poelen van regenwater, ontdekte ik van verre<br />
een groot gedeelte des zeeboezems, die de Baai<br />
i Fals uitmaakt. Deeze vercoonde zich thans, wegens<br />
het dille weêr en den aanmerklijken afftand ,<br />
zoo effen en^lad als een fpiegel, en verloor zich<br />
in den oceaan, en bijgevolg op dezelve grenzen j<br />
waardoor de gezigecinder paal en perk voor mijn<br />
uitzigt Helden. — Uit den nevel, die mij op den<br />
berg omringde, zag ik nu en dan kleine wolkeni<br />
door den noordenwind weggevoerd, en nu eens<br />
boven, en dan weder beneden in de lucht met<br />
groote fnelhéid voorezwemmen, jaa zelfs de<br />
ïchaduw , op de vlakte daardoor veroorzaakt,<br />
haar navolgen. Met een woord: — eene<br />
zoo wijduitgeftrekte , zoo zeldzaame en teffens<br />
door haare verfcheidenheid zoo ongemeen bekoorlijke<br />
fchoiuvplaats kon niet anders dan zeer<br />
inneemende zijn.<br />
. Vermits ik nu niet gewoon was, naar den roem<br />
eens waaghals te dingen, vertrouwde ik mij niet<br />
zooverre, als ik wel wenschte, om de bovenlle<br />
vlakte des Tafeïbergs aan deezen kant te onderzoeken.<br />
Want bij toeneemende donkerheid had ik<br />
ligt kunnen verdwaalen, en eene prooi van luipaarden<br />
en tijgerwolven of hyeenen worden. -<br />
Dee.
TOT DE REIZE NAAR FAARL. 43<br />
Deeze dieren houden zich hier in menigte op,<br />
en zijn des nachts zeer driest. Kort te vooren<br />
hadden zij op een landgoed, aan den voet des<br />
bergs gelegen, merklijke fchaade gedaan; en hun<br />
gehuil hoorde ik op even denzelven avond reeds<br />
in de fchemering, daar ik mij twee uuren te vooren<br />
met nieuwe ontdekkingen voor de kruidkundete<br />
doen, grootlijks vermaakt had. —— Op den<br />
klaaren dag zou ik daar niet veel veiliger geweest<br />
zijn; want ik liep gevaar om van eenen<br />
hoop flaaven , kort te vooren weggeloopen,die<br />
zich , naar men zeide, op den Tafelberg!<br />
ophielden, geplonderd te worden.,. De overblijf-,<br />
fels van een vuur, pas uitgebrand, door mij aangetroffen,<br />
waren, naar alle vermoeden, door hen<br />
nagelaaten. Desnietiegenftaande ontmoette mij<br />
bij deeze natuur- en kruidkundige wandeling verder<br />
niets onaangenaams , dan dat ik, bij hec<br />
necrdaalen van den berg, bij het al te ieverig<br />
nafpooren der zeldzaamc gewasfen, welken ik<br />
hier vond, op eene plek met zeer dicht kreupelbosch<br />
begroeid, verdwaalde, waaruit ik mij niet<br />
dan met mfpauning van alle mijne krachten door<br />
arbeiden kon.<br />
Eenigen tijd voorbeen, in 't begin van Herfstmaand<br />
, was ik naar de ftad gereeden, om van<br />
den heer T HUN IJ ERG, die, op kosten der Hollandfche<br />
Oostindifche maatfchappij , eene verre<br />
reize diep landwaard in aanvaarden zou, affcheid<br />
te neemen. Ik vertoefde bij hem tot taamlijk<br />
laat tegens den avond, weshalve ik, op mijnen<br />
terugweg, door de duisternis overvallen werd,<br />
en aan het dwaalen geraakte. Ik reed op een<br />
landgoed aan, om naar den rechten weg te vraa-?<br />
gen»
4"4 HOOFDST. m. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />
gen, en met de hulp der onderrechting, aldaar<br />
ontvangen, meende ik nu de landhoeve Alphen<br />
zeer wel te zullen vinden. Dan. onder geftaadigen<br />
regen, en bij toeneemende donkerheid,<br />
verviel ik andermaal op bijwegen, en kwam aan<br />
een fchoon buitengoed. Nadat ik hier eenen<br />
aanval, van eene menigte honden door had gellaan<br />
, kwamen zestien of twintig flVaven ten voorfchijn.<br />
Zij waren boosaartig genoeg, om mij<br />
niet te antwoorden; alhoewel fommigen van hun<br />
mij zekerlijk zeer wel verftonden, en ik hun, in<br />
taamlijk goed Hollandsen, een goed drinkgeld<br />
beloofde, wanneer zij mij den rechten weg wilden<br />
wijzen. Maar, in fteê van zulks te doen,<br />
beraadflaagden zij integendeel onder elkander in<br />
'cMaleitsch of verbasterd Portugeesch, en wel<br />
op eene zoodaanige wijze, die mij deed vermoeden,<br />
dat deeze lieden veelügt geene betere geneigdheid<br />
jegens mij, dan jegens andere vreemdelingen,<br />
mogten hebben, welken zij fomtijds gewelddaadiger<br />
wijze van alles beroemen, en als<br />
lijfeigenen pleegen re verkoopen. Wanneer thans<br />
ook de heer van het huis op zijn landgoed geweest<br />
ware, zou zulks mij waarfchijnlijk weinig<br />
geholpen hebben, omdat de heeren zelve, ui'c<br />
vreeze voor de wraakzucht hunner flaaven , genoodzaakt<br />
zijn, des nachts hunne deuren wel te<br />
verzekeren, en gelaaden geweer in gereedheid te<br />
houden. Hoe ligt had men dus eenen moord aan<br />
mij kunnen pleegen, en dien, wanneer men mijn<br />
dood ligchaam begraaven, of den wilden dieren<br />
tér fpijs in de bösfchiadje gefleepc had, voor al*,<br />
toos verheden ? Ik begaf mij derhalve wederom<br />
op weg, in verwachting van een beter<br />
ïot, ln deeze hoop liet ik mijn"paard den teugel
TOT DX REIZB NAAR PAARlv. 4j<br />
geheel los, bedenkende, dat het veelligt zelf,<br />
beter dan ik, het rechte pad zou treffen. Hec<br />
bediende zich ook van zijne vrijheid dermaate,<br />
dat het alle gebaande wegen verliet, misfchien<br />
om den kortften weg naar huis te zoeken. Hierdoor<br />
geraakte ik , in korten tijd, in eene bezwaarlijke<br />
landitreek, daar wegens bosfchen en<br />
beeken niet wel door was te komen. Eindelijk<br />
deed het paard onvermoede fprongen; waarop wij<br />
beiden hals over hoofd in eene kuil flortten, en<br />
ons vooreerst niet verder zagen. Het fchielijk<br />
wegloopen mijner ruin gaf mij aanleiding om te<br />
vreezen, dat het eene of andere wilde dier in de<br />
nabuurfchap deeze gebeurtenis mogt veroorzaakt<br />
hebben; weshalve ik dan, wegens de behoudenis<br />
van mijn leeven niet weinig bezorgd, mij door<br />
middel van een groot mes, welk ik, om de bollen<br />
en wortels der gewasfen uit den grond te haaien,<br />
gemeenlijk bij mij droeg, ter mijner verweering<br />
gereed maakte. — Dewijl ik nu te voec<br />
was, liep ik op nieuw gevaar, om van de groote<br />
honden, welken men, ten einde de dieven aftehouden,<br />
des nachts los laat loopen, verfcheurd<br />
te worden. Bij den aanhoudenden regen den nacht<br />
onder den blooten hemel doorcebrengen, was niec<br />
alleen r ;en uiterite onaangenaam , maar ook zeer<br />
gevaarlijk. Middelerwijl befloot ik, allengs voorttewandelen,<br />
om mij warm te houden. Na verloop<br />
van weinig minuuten bevond ik mij, aa»<br />
den overkant eener kleine hoogte , zeer na bij<br />
een landgoed. In de duisternis moest ik mij vrij<br />
lang bedenken , eer ik het voor de plaats van<br />
mijn verblijf onderfcheiden kon. Mijn paard<br />
vond ik reeds zeer itil en mak voor de flalJeur<br />
ftaan ; en daarenboven was ik zoo gelukkig,<br />
dce-
40* II. HÖOf DST. IU. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />
deeze geheele rampfpoedige ontmoeting voor die<br />
geenen, welke ze niet mogten weeten, geheim<br />
te houden.<br />
Ik heb bereids van Konflantia gewag ge.<br />
maakt. — Deeze plaats beiraat uit twee landgoederen<br />
of wooningen. Hier wordt een ongemeen<br />
voortreflijke wijn, in Europa zeer geacht<br />
èn gezocht , en onder den naam van Kaapfche<br />
of'Konftantiawijn bekend, geteeld. De plaats<br />
ligt omtrent een vierde van eene mjl, of een<br />
half uur gaans, van Alphen, aan de bocht van<br />
de rei der bergen, die als eene voorezetting van<br />
den Muizenberg moogen aangemerkt worden,<br />
en wel taamlijk nabij deeze bergen, juist daar,<br />
waar zij zich, naar den kant der Houtbaai, uittrekken.<br />
— Het eene deezer landgoederen heet<br />
Klein-Konflantia, daar de witte Konftantiawijn<br />
groeit, terwijl integendeel van het andere landgoed<br />
de roode komt. — Volgens de berekening<br />
van den heer DE LA CAILLE wordt hier jaarlijks<br />
niet meer dan zestig leggers roode, en negentig<br />
leggers witte Konftantiawijn geperst, leder<br />
legger wordt op zes honderd pinten, of omtrent<br />
honderd en vijftig kannen Zweedfche maat,<br />
gerekend; zoo dat de geheele menigte jaarlijks<br />
twee en twintig duizend vijfhonderd kannen, of<br />
negentig duizend pinten bedraagt. Vermits de<br />
Oostindifche maatfchappij een derde deel daarvan<br />
voor zich behouden heeft, zoo is het overige<br />
reeds lang vooruit door Europeërs befleld.<br />
Aan de Kaap krijgt men den Konftantiawijn<br />
zelden op den disch te zien, deels, omdat hij<br />
duur, deels veelligt, omdat hij inheemsch is. —<br />
Van den rooden wordt het halve aam voor omtrent<br />
zestig rijksdaalders verkocht: maarden witten
TOT DE REIZE NAAR PAARL. 47<br />
ten pleegt men een weinig beterkoop te kunnen<br />
bekomen.<br />
Aan de Kaap teelt men daarenboven nog zoogenaamde<br />
Bourgonje-, Madera-, Moezel- en<br />
muskadellewijnen, welke hunne benaaming naar<br />
die Europeefehe wijnen, waaraan zij gelijkvormig<br />
zijn, gelijk ook naar de gewesten in Europa<br />
, waar van daan deeze wijnftokken oorfpronglijk<br />
kwamen, gekreegen hebben..- Deeze wijnen<br />
zijn evenredig duurder, dan de gewoone witte<br />
wijnen. Dewijl de Kaapfche wijnen over 't<br />
geheel, uit hoofde van het fterk vertier derzelven<br />
op de menigvuldige fchepen, zeer voordeelig verkocht<br />
worden, zoo vindt men ze zelden anders,<br />
dan zeer jong. Door langere bewaaring, betere<br />
oppasfing en ze minder te zwavelen, zouden zij<br />
anders even zoo goed, als de beste Europeefehe<br />
wijnen worden. —<br />
De echte Konftantiawijn is onloogchenbaar een<br />
zeer fterke en geurige wijn voor het nagerecht:<br />
hij heeft een' zekeren bijzondereigen aangenaamen<br />
fmaak. Dat hij zijne uitmuntende goedheid<br />
niet door de eene of andere bijzondere wijze<br />
van toebereiding en behandeling verkrijgt,<br />
daarvan ben ik ten volle overtuigd; wanc anders<br />
zou men 'er zijn werk van maaken , om veel<br />
meer daarvan te bereiden. De oorzaak daarvan<br />
zou integendeel deeze zijn, dat men maar aan<br />
zekere oorden den echten Konftantiawijn teelen<br />
kan. De ftreeken, het naast bij deezen gelegen,<br />
geeven Hechts gemeenen wijn. offchoon men<br />
zelfs van die , gelijk ook van de gewesten aan<br />
den Rhijn , daar de echte Konftantiawijn, naar<br />
men meenc, van afkomftig is, wijnftokken genomen<br />
, en ze hier verplant heeft , en niettegen-
48 tl. M00FDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHÉK^<br />
ftaande alle de wijnbergen rondom Konfiantiay<br />
zoo het fchijnt, eenen gelijkfoortigen grond hebben.<br />
Zoo heeft men ook niet alleen aan de<br />
Kaap, maar insgelijks in Europa voorbeelden, dat<br />
goede druiven fomtijds Hechten, en omgekeerd<br />
Hechte druiven goeden wijn geeven. Bij de deugdzaamheid<br />
van zekere wijnen komt het dus, naar<br />
allen fchijn, wel hooftizaaklijk op zekere fijnere<br />
deeltjes, in deeze of geene toevallige omflandigheden<br />
aan; maar die men eerst zorgvuldiger onderzoeken<br />
moet. —<br />
Zij, die weeten, wat voor eene menigte Konftantiawijn<br />
in Europa vertierd en gebruikt wordt,<br />
zullenveelligt de aanmerking gemaakt hebben,<br />
dat mijne bovengemelde opgaaf van het jaarlijksch<br />
voortbrengfel der wijnbergen van Konfiantia daartoe<br />
veel te gering zij: dan, dat is zij zekerlijk<br />
niet. Het overfchot is een voortbrengfel niet der<br />
natuur, maar der kunst, en wordt door baatzuchtige<br />
lieden bereid. — Hierom is het raadzaam,<br />
zelfs aan de Kaap, wel op zijne hoede te zijn,<br />
opdat men, wanneer men eene proeve van den<br />
echten en onvervalschten Konfiantiawijn gehad<br />
heeft, naderhand niet nagemaakten rooden wijn<br />
van dien naam, die anders voor de helft van den<br />
prijs pleegt verkocht te worden, betaalen moet.<br />
Wanneer voorts deeze onechte wijnen, door het<br />
vaaren over de zee, (waardoor de wijnen altijd<br />
in deugdzaamheid winnen) verbeterd , en door<br />
den naam des waaren Konftantiawijns, naar welken<br />
zij ten aanzien van den fmaak vrij veel zweemen,<br />
veredeld zijn, zoo is het ligt, dezelven in<br />
Europa voor den echten te verkoopen *.<br />
De<br />
« Zoo de wijn niet op zicbzelven goed was, zou<br />
hij ook de lange zeereize niet uithouden , veel minder<br />
dêus
TOT ÜE REIZE NAAR PAARL. 40<br />
De 'Houtbaaï bèzocht ik in deezen 'zorfiër ook.<br />
De ecnig; weg, der waard leidende, loopt: door<br />
eene naauwe vilei, uic welke de haven, door<br />
middel van een klein riviertje, versch water anc-<br />
«flnga Deeze beek is door de menigte zooge-.<br />
naamde palmboomen, palmites, eene foorc kal-;<br />
mus, a'corus , bijkans' dicht «begroeid. D^eze<br />
boomen hebben eenen. dikken ftarm en bree'de<br />
bladen, die, gelijk aan de waare- palmboomén,<br />
zonder (teel onmiddelijk u ;<br />
c den ltam voortkomen<br />
, en o:n dezelve .reden aan deeze gewasfen<br />
die benaaming gegeevem: hebben. In de.<br />
meefte rivieren worden zij in grdoten aantal, gevonden<br />
, en deeze zijn door hunne .Hammen of<br />
wortelen, zeer in elkander gevlochten, dan eens<br />
meer dan minder verllopc en verhinderd.<br />
De<br />
daardoor in kncht en goeden fnnak winnen. — Doch,<br />
jehalve deezen. wijn , door kunst fcirfid cn Kpèffiii&<br />
/ervalscht, zijn 'er aan de Kaap de Goede Hoop rlog aalere,<br />
foort.:n van wijnen, die ontwijfelbaar echt en "rein,<br />
•ïciewel niet .op de- wijnbergen van Konibntia gesroeffl<br />
zijn, ook niet daarvoor uit worden gegceven. -— Fens<br />
rooJe foort , fl^chts een weinig ligt'er, dan de'waars<br />
Konftantiawijn, deed den reizigeren rondom de wa-reld,<br />
geduurende hun zomerverblijf in de eeuwige revelen der<br />
zuiil'i' - Yszie, uimeemend goede dienden,, en werd eeti<br />
tijd lang daagliiks bij het ontbijt, als een liqueur, onder<br />
den naam van een Mjgellaansch flikje genooten. — Eene<br />
andere zeer. 2 >Mare foort komt den Spaanfchen zoogenoemden<br />
tintowijn van Rota zeer nabij. — Nog eune<br />
andere foort zweemt in haaren fmaal< zeer vee! naar den<br />
Franfchen Frontignacwijn , maar is nog aangenasmer,<br />
ïnz. — Dat dee/.e heerlijke wijnen, door de natuur zoo<br />
irolkomen gekookt.'en met den verkwiklijkiren fpeceriiachdgen<br />
fmaak begiftigd , niet aan de wrangere Rhijnf:hewijnranken<br />
gegroeid zijn, kan men ligt denken, OÏOI-<br />
• £ rORSTEï,<br />
D
50 H. H00IDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />
De Houtbaai zelve integendeel draagt haaren<br />
naam met veel minder recht} vermits hier, "•eheel<br />
tegen deszei fs beduidenis aan, geen een enkele<br />
boom groeide, en veelligt nooit gegroeid<br />
had. Tot eene haven kwam mij deeze kreek te<br />
eng, en aan de zuidewinden al te zeer bloorgefteld<br />
voor. Maar om 'er, voor een' korten<br />
tijd, in te ankeren, is 'er de grond, geljk twee<br />
visfchers mij verzekerden , zeer goed. — De<br />
zee heeft eene menigte zand in het binnenfte cier<br />
bocht aangefpoeld, welk daar, zoo het fchijnt,<br />
eene lange ondiepte zal vormen, en waardoor<br />
de bovengemelde rivier zeer geflremd wordr.<br />
Hier en daar was thans dit zand zoo week en los,<br />
dat men 'er niet op gaan kon, zonder in gevaar<br />
te geraaken, van niet flechts daarin te zakken,<br />
maar zelfs in het water, daaronder flaande, te<br />
verdrinken. Door den tijd wordt deeze plaats<br />
veelligt gantsch toegedamd. — Aan de westzijde,<br />
omtrent het midden der baai, is eene hoogte,<br />
geheel en al met zand overdekt, welk de hevige<br />
wind, uic zee komende, naar allen fchijn,<br />
van het ftrand derwaard gejaagd heefc. Tegens<br />
hec Oosten wordt de baai door fteile bergen, die<br />
zich coc dicht aan het water uitftrekken, ingefloocen.<br />
De westzijde is vol groote los liggende<br />
rotsfteenen, groeflen. — Des niet tegen Haan de zijn<br />
'er verfcheidene plaatfen , daar de booten zeer<br />
goed aan kunnen leggen. Maar voor 'r overige<br />
is de haven , zoo wel wegens de windvlaagen,<br />
waaraan zij brootgefteld is, en die niec gunftig<br />
voor het uitloopen zijn, als wegens den mangel<br />
aan versch water om te drinken, niet zeer bruikbaar.<br />
-—<br />
tl
TOT DE REIZfi-9J'AA ;<br />
R- PAAkï/. ;<br />
: • &<br />
Etlijke iTeenworpen hooger op in de valei ligt<br />
eene landhoeve, met wijnbergen. De bezitter*<br />
een Europeer, is de eenige in dit gewest van<br />
Afrika, die zoo Wijs is geweest, om, tef verrichting<br />
van zijn landwerk, ezels te laaten komen,<br />
welke voor deezen aardkreits véél bekwaamer dan<br />
osfen en paarden z ;<br />
jn, vermits zij in deeze bergachtige<br />
landltreeken de plaats van wagens én trekbeeften<br />
voortreflijk vervullen, eri gemaklijker,<br />
voor geringe kosten, met loof, bladen en gro-'<br />
vere grasfoorten te onderhouden zijn. — Eindelijk<br />
merk ik nog aan , dac mij hier een klein<br />
zwart viervoetig dier, in geftalte bijkans aan eene<br />
adder gelijk, met groote fnelheid voorbij liep,<br />
en zich tusfchen de iteenen verborg.<br />
Het wild in deeze lahdftreek en die van Konftantia,<br />
beflaat in kleine antilopen, gelijk om Baai<br />
Fals , in fteenbokken f, Guineefche antilopen<br />
bij P A L L A S , en klipfpringtrs, welken ik echter<br />
geene gelegenheid gehad heb, nader te onderzoeken;<br />
gelijk ook duïkerbokken, of onderduiken,<br />
die wegens hun bijzonder fprino-en cn<br />
genoegzaam onderduiken onder de bosfchen, deezen<br />
naam draagem — De jagt deezer kleine antilopen<br />
' wordt zoo verricht , dac zij uit hunne<br />
legers in de bosfchaadjen uitgedreeven en ge-<br />
fchoo-<br />
ƒ Steenbokken zijn eene bastaardfoore van den nagor,<br />
door den heer BUFFON in het XII. Deel der Nat. Hifi.<br />
befchreeven, en biigevolg niet de kleine Guineefche antilope,<br />
welke de duikerbok, aan de Kaap zoo genoemd, is.<br />
De Klipfpringers zijn eene nieuwe foort uitditgeflacht, wélke"<br />
den natuuronderzöekeren tot hier toe onbekend is gebleeven<br />
antilope «reotragut s o HST K ui. G E O R C E FORJIBR. '<br />
Da
5*fc n. HOPFDST. Uh AFD. VERBLIJF TE AtFHEtf,<br />
fehqoten .worden.—— Hec opjaagem gefchiedt:<br />
ajlergevoeglijkst en fnelsc door honden 3 doch bi}<br />
hec uitkomen moet de jaager mee zijn fchiero-e-,<br />
weer ook.cerftond gereed liaan.<br />
.Anders worden zij ook aan de ingangen der<br />
wijnbergen en moestuinen in fïrikken gevangen<br />
Hec ftrik worde aan hec fpitfe end van een'lan",<br />
gen , - taaien en buigzaamen cak vastgemaakt ,<br />
welks eene end in den grond gezet, maar het<br />
andere neêrgeboogen, en met eene plank, op<br />
den bodem gelegd,, en met aarde een weinig-bedekt,<br />
zeer los. verbonden is. De geheele val is<br />
verder zoo ingericht, dac, wanneer hec dier op<br />
de plank xreedc, deeze in ft midden een weinig,<br />
neerbuigt, waardoor de kromgeboogen tak door,<br />
zijne groote veerkracht fchielijk los vliegt , hec<br />
ltrik^ aan het end-van die ftaak wel vastgemaakt,<br />
om één of twee.-beenen van heit dier toetrekt, en<br />
het dus zoo mee zich in de hoogte neemt , dac<br />
het moet blijven hangen<br />
• '•-> 5J ishcn . •" '•- •> «jfeg t-nsssVafc<br />
3 [ „ Eene afbeelding van deeze val is té vinden bij<br />
„PETER KOLBE-, in zijne uitvoerigs en naauwkeurice<br />
„ befchrijving van de Kaai de ff oede Hoop, I. Deel , XJ<br />
„ Hoqfdft.. tegenover, biaaz. 174. Welke zelve' plaat'<br />
v benevens de meeste andere plaaten bit bet wérk van<br />
„ Kor.El!, ook voorkomt inde zoogenaamde nieuwe al'.<br />
„ gemeene befchrijving yan-deKaap de Goede Èoop } diern<br />
ïi jaar 1777 in twee deelen in groot oflavo te Amfterdam<br />
„ en Hsrhngen uitgekomen is. Zie dezelve I. Deel IV<br />
„Hoofdft 1,-Afd. tegenover, bWz. 427: "De befchrijving,"<br />
„.op.oeide plaatfen bijgevoegd, en genoegzaam .-eene eri<br />
„ en afezelve , is in verfcheidene bijzonderheden niet<br />
„ zeer .nauwkeurig; en kan uit de-korte aantekening,<br />
* w e l k<br />
f<br />
DE H C E R<br />
, SPARMAN daarvan maakt, verbeterd en<br />
„ opgehelderd worden; gelijk zij, die geiegenbeid en lusc<br />
„ hebuen, om deze :geme!de befchrijvtrgen met die-van.<br />
„ onzen fchnjver te vergelijken, zullen bevinden " C. J
TOT DE REIZE NAAR PAARL. JJ-,<br />
Van andere dieren zag ik !<br />
hier de zoogenaan>..<br />
de Pharaosrot, mats hum', viverra ichneumon f<br />
^<br />
ok de maskeljaatkat •? ,• gcnette,. viverra: genetta,<br />
welke nabij de hoeve op hec veld gevangen<br />
Waren. : Zij waren een weinig groocer, dan<br />
onze gemeene katten. — Men beichuldigt deeze<br />
dieren, dac zij, in de huishouding, aan de hoenders<br />
en eieren fchaade doen; doch waarcegen zij<br />
aan den anderen kanc door-uicroeijing van groocerotten,<br />
welke hier in menigte zijn, den ingezetenen<br />
groot nut aanbrengen. In de alge-<br />
meene huishouding der natuur zijn zij nog voordeeligere<br />
dieren, dan men dezelven aan de Kaap<br />
de Goede Hoop daarvoor houdt, of zich cennucte<br />
weet te maaken. DeiNijl en Egypte, bij<br />
voorbeeld , zouden van krokodillen krielén en<br />
gantsch overvloeien, wanneer de Pharaosrot haare<br />
eieren niet grootdeels vernielde. In'Oostindie<br />
roemt men dit dier deswege, dewijl -het de.menigte<br />
der haagdisfen en vergiftige (langen, aldaar<br />
bijkans zelfs al te groot, merklijk vermindert;<br />
en deeze zelve verdienfte heeft het fret. ook<br />
buiten tegenfpraak ten aanzien van Afrika. Niet<br />
minder brengen deeze diereu veel daarcoe bij., -om<br />
de<br />
s De mvskeljaatkr.t , hierboven genaamd , is nogt.hans<br />
niet volkomen de Europeefehe en Noordafrikaanfche ge •<br />
nette, zoo min als de buntfwg, terftond volgende, juist,<br />
dezelve foort is, welke zich in Noordamerika ophoudt,<br />
en bij den Heer LINN,EUS viverra putorius heet. — Doch<br />
vermits de nnderftelling van BUFFON in het algemeen<br />
hec geheele geflacht der ftinkdieien, uitfluiten 'er wijze*<br />
voor een inwooner van Amerika houdt, zoo beftrijdt de<br />
heer SPARMAN hem hier met recht, CEQRGJE FOP.;<br />
STJ5R.<br />
D 3 * • "
54'. H- HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />
de mollen binnen zekere paaien te houden. In<br />
Oostindie pleegen de inwooners den ichneumon<br />
ook tam te maaken, zoo dac hij gelijk een hond<br />
gantsch tam met hun gaac.<br />
En door middel van die zelve dier heefc men<br />
oncdekc, dac de flangenworcel, ophiorhiza, een<br />
voorcreflijk geneesmiddel cegen de beec der (langen<br />
is. ~ Aan de Kaap de Goede Hoop zou<br />
men waarfcbijnlijk even zoo heilzaame ontdekkingen<br />
doen, wanneer men camgemaakce Pharaosrotten<br />
hield, dezelven met opzet door verfcheidene<br />
foorcen van Hangen Iiec fteeken, en daarbij<br />
opmerkte, wat voor middelen zij tot hunne<br />
geneezing zochten; want de Maaker der natuur,<br />
die den ichneumon in Afrika hetzelve werk als<br />
in Afie, naamlijk de vergiftige ilangen in zekere<br />
paaien te houden, opgedraagen heefc, heefc hun<br />
waarfchijnlijk ook, in de beide waerelddeelen,<br />
met even goede wapenen en even zekere geneejmiddelen<br />
daartegen uitgerust. — Met de genette<br />
en andere foorten uit het geflacht der fretten zou<br />
het buiten twijfel insgelijks de moeite waardig<br />
zijn , dergelijke proeven in 't werk te Hellen.<br />
Bot zakje der genetkat bevat eene foort bifam,<br />
welke, naar het fchijnt, niet zonder een bijzonder<br />
oogmerk des Scheppers, en nut voor hec dier<br />
zelve, veelligt ook, wanneer men 'er mee vlije<br />
over uic was om zulks nacefpeuren , voor de<br />
menfehen is. —<br />
Hier is het ook wel de bekwaamHe plaats ,<br />
om van eene derde foorc der Kaapfche fretten<br />
melding te doen, alhoewel ik ze niet eer, dan<br />
na mijne terugkomst uit de Zuidzee gezien heb.<br />
Ik meen het jlinkdier, viverra putorius, waarvan
TOT DB REIZE NAAR PAARL. 55<br />
van een mijner vrienden, op het landgoed van<br />
den heer DRRYER, bij Kondbosch, welk nader<br />
dan Alphen bij de Kaap ligt, verfcheidenen gevangen<br />
heefc. Men weet niet, dat dit dier in<br />
meer landen, dan in Noordamerika en hier,<br />
bijgevolg ce gelijk in hec noordlijk deel der nieuwe<br />
tn in de zuidlijkfle fpics der oude waereld<br />
voorhanden is. — Die itrijdc dus regelrechc tegen<br />
BUFFONS meening, welke hij nogthans als<br />
zedelijk waar aanneemt. Deeze groote en onvergelijklijke<br />
natuuronderzoeker zou des, buiten<br />
tegenfpraak, den zekerden weg gegaan zijn, wanneer<br />
hij zich Hechts met nuttige overweeging der<br />
natuur vergenoegd bad, zonder haar algemeene<br />
wetten te willen voorfchrijven; als of de oude<br />
en de nieuwe waereld geene andere dieren met<br />
elkander gemeen zouden hebben, dan die, welke<br />
uit Ahe naar Amerika te land hebben kunnen<br />
komen.<br />
Bij eene mijner omzwervingen tusfehen Alphen<br />
en Rondbosch, dicht bij eene moerasfige<br />
plaats in een dal, ontmoette mij onverwacht een<br />
onbekend dier, maar welk ik , offchoon Hechts<br />
op den afHand van zeventig of tachtig fchreeden,<br />
wegens de bosfehaadje en zijnen fnellen loop<br />
niet zeer naauwkeurig waarneemen kon. Intusfehen<br />
fcheen het mij niet meer dan twee en<br />
een' halven voet hoog te zijn. Dan, zijne aschgraauwe<br />
kleur en ongemeen zwaare fprongen<br />
doen mij thans gelooven , dat het niet anders»<br />
dan een jong J\ijl- of rivierpaard, hippopotamus,<br />
of, 't geen men hier zeekoe noemt, heeft kunnen<br />
zijn: dergelijken heeft men wel in deeze Hreek nooit<br />
gezien; maar zij pleegen verre omheen te zwerven.<br />
Het tegenwoordige was dus veelligt,<br />
D 4<br />
i Q
56 ii. HOOrnsT. in. AFÖ. VET BLIJF TE ALPHEN,<br />
in den vnnrigen nacht, uit het Zeekoejendal,<br />
ömfrreeks Baai Fals , alwaar zoodaanige dieren<br />
zich niet zelden ophouden, herwaard verdwaald.<br />
Bijaldien dit zoo ware, dan ben ik in 't geheel<br />
niet onvergenoegd, dat ik een dier, anders zoo<br />
gevaarlijk, niet al te zeer van nabij heb kunnen<br />
waarneenfen ;> vermits ik, volgens mijne gewoonte,<br />
geen ander geweer, dan mijn mes en mijne<br />
infektenrang bij mij had.<br />
Dat de fchoone Kaapfche bloem - en heestergewasfen<br />
mij, in deezen zomer, tijd tot droefgeefhgheid<br />
over hebben gebaten , zal men zich ter<br />
raauwer nood zelfs kunnen verbeelden: en nogthans<br />
moet ik bekennen, dat fommige eenzaame<br />
uuren, in welken ik geene bezigheden vond, mij<br />
verdrietig genoeg gemaakt hebben. — • De dagen<br />
zijn, wegens de groo ere nabijheid der evennachtslijn,<br />
dés zemers op de Kaap de Goede Koop korter,<br />
dan in Zweeden. Door eenen brandenden<br />
ïever en drift, om de natuur te onderzoeken, bezield,<br />
kon ik niet anders, dan verdrietig daarover<br />
weezen, dat mij aan eenen oord, alwaar zoo veele<br />
gelegenheid daartoe is, over dag door andere<br />
bezit heden de handen meer of min gebonden waren;<br />
en de lange avonden, Wegens mangel aan<br />
boeken, en zoo veele andere noodzaaklijké hulpr<br />
i.ulelen, bijzonder wegéns gebrek aan goede<br />
vrienden, en niemand omtrent'mij hebberde, die<br />
op de weetenfchappen, maar allerminst iemand,<br />
die op de kennis en het onderzoek der natuur<br />
eenige waardij fh 1de, mij insgelijks onnut verftreeken.<br />
Van deeze laatfte omfhindigheid kan ik riet najaatcn,<br />
bij deeze gelegenheid,, een doorflaand<br />
bewijs ter neer te ïtelien. - ÉettiKaapsth genees-
TOT DE REIZE NAAR PAARt,. 57<br />
neesheer, die zich ïn Holland eenigen tijd in de<br />
geneeskunde geoeffend had , leide op het landgoed<br />
, daar ik mij ophield, een bezoek af, en<br />
wenschte, ik weet niet door welke aanleiding<br />
daartoe bewoogen, mijne verfameling van kruiden<br />
te zien lk had zeer grooten lust, om hem<br />
en mijzelven deeze gedienfligheid te beroonen.<br />
Want natuurlijker wijze moest ik hoopen, dat ik<br />
de geneeskracht van verfcheidene kruiden van hem<br />
zou leeren kennen. Dan, ik vond mij in mijne<br />
verwachting ras bedroogen, vermits de Afrikaanfche<br />
Eikulaap naauwlijks hec een of ander ten<br />
aanzien van den naam, ik laat (laan, van zijne<br />
nuttigheid en gebruik in de geneeskunde, kende.<br />
Do lieden op het land hadden mij in deezen op- '<br />
zigte reeds meer, hoewel ook maar zeer weinige,<br />
berichten .gegeeyen. Van, etiijke honderd<br />
opgeplakte plantgewasfen, welken ik hem voorleide,<br />
hadden wij nog geen derde deel doorbladerd,<br />
toen hij reeds alle oogenblik geeuwde.<br />
Ik hield derhalve ras op, van hem met mijne<br />
navorfchingeh moeilijk te vallen. Integendeel<br />
zocht ik hem door mijne onderflellingen aangaande<br />
de kracht van dit of dat gewas optewekken,<br />
en aantecoonen, in welke toevallen ik geloofde,<br />
dac 'er met zekerheid, en gegronde hoop van een<br />
goed gevolg, de proeve van kon genomen worden<br />
; en wel naar maate zijner verwandfchap en<br />
gelijkvormigheid mee andere kruiden , reeds bekend,<br />
en ten aanzien hunner werking bij herhaaling<br />
beproefd, of in zoo verre men door behulp<br />
hunner natuurlijke rangfehikkingen en gedachten<br />
moesc kunnen ^befluiten. Op alles jaa te zeggen,<br />
daartoe was hij, hoe zal ik het noemen? hof lijk<br />
of opgeklaard genoeg; dan, geeuwen zag ik hem<br />
D 5 nog
58 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />
nog fteeds. — De helft der gewasfen liet ik<br />
dernalve onaangeroerd, en bragt hec gefprek op<br />
de fcheepvaart en den handel in het kleine,<br />
waardoor hij terftond leevendiger en vlugger werd:<br />
eene zaak, waarover ik mij ook juist niet grootlijks<br />
verwonderde; want de goede arts had meer<br />
inkomilen door het koopen en verkoopen, dan<br />
door de oeffening der geneeskunst. — Dit zelve<br />
is biikans het geval bij alle de overige artfen aan<br />
de Kaap de Goede Hoop: erg genoeg voor de<br />
kranken zoo wel, als voor de natuur- en geneeskunde.<br />
°<br />
•> £«i>> <br />
V I E R D E A F D E E L I N G .<br />
Reize naar Paarl.<br />
33 ewijl mijn oogmerk is , gelijk ik boven<br />
rteas gezegd heb, om mijnen leezeren van dit<br />
land en diszelfs inwooneren, in die orde en naar<br />
maate ik zelf' kennis daarvan kreeg, een duidlijk<br />
begrip medetedeelen; zoo heb ik gemeend, hier<br />
het bericht aangaande mijne reize naar Paarl en<br />
de omliggende landilreek, en wel zoo als ik ze,<br />
terllond na mijne te huis komst, in een' brief,<br />
aan eenen mijner goede vrienden en geweezen<br />
reisgenoot op het fchip befchreef, te moeten invoegen.<br />
Ik geef ze daarom ook, in even denzelven<br />
gemeenzaamen fchrijfftijj, van welken ik mij<br />
toen bediende, en met verfcheidene uitdrukkingen<br />
, onder zeelieden gebruiklijk.<br />
M IJ N
N A A R P A A R L . 5£<br />
M IJ N H E E R !<br />
Met een ongemeen zeer vermoeid en afgemat<br />
ligchaam ben ik, onlangs, na gelukkige volbrenging<br />
eener achtdaagfche reize te voet over dorre<br />
Afrikaanfche velden, en nadat ik gelegenheid gehad<br />
heb, om verfcheidene Afrikaanfche wijn - en<br />
koornbouwers te bezoeken, hier terug gekomen.<br />
Den naam van wijn- en koornbouwers geeft men<br />
hier aan eene foort buicengemeen goede en eerlijke<br />
lieden, die in de rangfchikking wel geene andere<br />
plaats bekleeden, dan onze Zweedfche boeren,<br />
maar dikwijls zeer gegoed zijn, offchoon<br />
zij gemeenlijk geenen grooteren Haat voeren,<br />
dan bij voorbeeld de rentmeesters opdeadelijke<br />
landgoederen in Zweeden pleegen te doen.<br />
Den negenden van Wijnmaand des tegenwoordigen<br />
jaars 1772, begaf ik mij naar de Kaap, om de<br />
wapenoefFening der burgerij aldaar bijtewoonen,<br />
\ en volgens affpraak met den heer O g, eenen<br />
mijner landgenooten, de leliën op het veld, de<br />
dochters des lands, en andere voortbrengfel»<br />
deezer landflreek met bijzondere opmerkzaamheid<br />
te overwegen. Ziet gij wel, mijn vriend! hoe<br />
goed ik het hebbe weeten te treffen, meer vliegen<br />
met eenen klap te flaan? — De wapenoeffeningen<br />
betreffende, moet ik u zeggen, dat deeze<br />
manhafce krijgslieden zich, den tienden deezer<br />
maand, wegens den Herken wind, in huis hielden:<br />
deeze was ook aan den voet des Leeuwenbergs,<br />
gelijk ik bij mijne kruidkundige wandeling<br />
ondervond , inderdaad zoo hevig , dat ik<br />
fomtijds genoodzaakt wierd, mij vlak op den<br />
grond neerteleggen.<br />
Den
6o II. HOOFDST. IV. AFD. REIZB<br />
Den elfden trokken de burgers in 't véld. De<br />
rokken der ruiterij zoo wel als des voetvolks waren<br />
wel allen blaauw, maar afwisfèlende van donkerder<br />
en helderer kleur; de vesten of kamizoolen<br />
, bijzonder der voetknechten, bruin, blaauw<br />
en wit, kortom, van allerhande foort van kleuren.<br />
Een Fransch geestlijke iri zwarte kleeding<br />
en met roode hielen aan zijne fchoenen,-was 'er<br />
ook tegenwoordig, en betuigde mij zijne verwondering<br />
over eene zoo bonté monteering. Doch<br />
desniettegenftaande gingen echter hunne krijgsoeffeningen<br />
vrij" goed, vermits een groot gedeelte<br />
van hun Europeërs waren , die in den Duicfehen<br />
oorlog, en naderhand onder de bezetting<br />
van de Kaap de Goede Hoop gediend, en<br />
vervolgens na eenen vijfjaarigen krijgsdienst het<br />
burgerrecht alhier gewonnen hadden'. — Hierom<br />
hebben ook deeze lieden, gelijk men mij verhaalde,<br />
niet alleen zich hunner krijgsverdienflen bewusr,<br />
maar ook op hunne betere omftandigheden<br />
moedig, hét eens, eenige jaaren geleeden, als<br />
vernederend aangezien, tegen de bezetting front<br />
te maaken. Deeze integendeel zag, van haaren<br />
kant, eene zoodaanige weigering als eene groote<br />
beleediging aan; waarom dan een aanval, tusfbhen<br />
beide, die partijen gedaan, taamlijk erndig 1<br />
werd, doordien men van beide zijden, onder anderen,<br />
met roksknoopen, geld en andere dergelijke<br />
dingen op elkander fchoot. — Sedert die<br />
gebeurtenis, waren ook beide deeze genoodfchappen,<br />
naar men mij verzekerde, nooit weder te gelijk<br />
in den wapenhandel geoeffend.<br />
Dewijl het mij mislukte, den bovengemelde<br />
eerlijken landman tot mijnen leidsman te krijgen,<br />
be-
N A A R P :A Aj R h. 6t.<br />
begaf ik mij met.eenen donkerbruinen wegwijk<br />
zer, welken i!$ voor den daaglijkfchen loon van<br />
een vierde van eenen rijksdaalder.gehuurd had,<br />
op .reize. - Deeze mijn leidsman.; droeg op zijnen<br />
eenen fchouder een' (laak, aan welks eene end..<br />
eene-kruidpers,' en' aan het andere end een tege,nw4gt<br />
van'eenige kleederen enTommige mondbehoeften<br />
hing — Stout op den naam .eens bas-,<br />
taards of fpeelkinds, gaf hij mij ras te kennen,<br />
dat hij geen fhaf, geliik de meeste :zwarten, maar<br />
van de .moederlijke zijde een vriigeboorene was,'<br />
vermits zijn' grootmoeder eene Hóttentotfche<br />
vrouw , maar zijn vader een Europeer, en wel,<br />
naar zijne meening, van eene taamlijk voornaa-<br />
me geboorte, geweest was. Met een woord,<br />
ik fchikte mij in mijn lot, volgde mijnen zwarten<br />
leidsman, en verliet de Had.<br />
••Wij namen onzen vveg noordwestwaard, en,<br />
na eene menigte wendingen, waren wij reeds ten,<br />
twaalf uur bij de galg, eene akelige vertooning!,<br />
aangekomen. Heus via'tor! —- Hier maakten<br />
wij een weinig halte, om de frerflijkheid te overweegen.<br />
Meer dan een dozijn xondom fraande<br />
raderen en paaien droegen de fchriklijke vruchten<br />
,• gevolgen en ;-bewijzen van flaavernij en<br />
dwingiandij,. twee wangedrochten , die, zoo ras<br />
een van hun zich ergens genesteld .heeft, gemeenlijk<br />
veele andere misgeboorten , het. mensen?<br />
lijk geflaeht onteerende, voortteelen. De gafg<br />
?eiye, de grootlte, welke ik ooit of ooit gezien<br />
heb, was, wel op zichzelve eena taamlijk wijde<br />
deur naar de- eeuwigheid-; maar nogthans door<br />
eene ongemeen itr-enge regeering, welke in eene<br />
zoo kleine itad, als die aan de Kaap de Goede<br />
Hoop
(fe II. HOÖFDST. IV. AÏD. REfZB<br />
Hoop is, zeven dóodsofferén , die opgehangen<br />
moesten worden, gevonden had , geen fier te<br />
ruim ingericht.<br />
• Wat verder neêrwaard, alwaar het nederftortende<br />
regenwater het zand hard had gemaakt,<br />
vond ik eene menigte huppelende zandloopers,<br />
dcindelae, van eene foort, die mij tot hiertoe<br />
onbekend was geweest. Mijn reisgenoot, die<br />
voorheen nooit eenen verfamelaar van infekten<br />
gezien had, geraakte door mijne nieuwsgierigheid<br />
in eene onbefchrijflijke verwondering, en begon<br />
overluid te lagchen.<br />
• Bruggen zijn in dit gedeelte van Afrika niet.'<br />
Wij moesten derhalve taamlijk diepe beeken en<br />
kleine rivieren doorwaaden. Hoe bezwaarlijk ondertusfchen,<br />
om deeze raden, het verfamelen van<br />
kruiden en planten hier te lande ook zij, zoo<br />
lijk is daarentegen ook de oogst.<br />
- Zoo ras ik mij neder had gezet, maakte ik<br />
de aangenaame ontdekking eener bijzondere getakte<br />
foort van peerdik , rumex, en den gemeenen<br />
aardangel, tribulus terreflris. Hier en daar<br />
kreeg ik ook nieuwlingen voor mijne infektenverfameling,<br />
en menig zeldzaam invoegfel in mijn<br />
kruidboek. — Dit verfpreidde vreugde in mijn<br />
hart, en insgelijks kracht en iever door mijne<br />
beenen. Deeze laatilen kreegen, behalve dien,<br />
door het volgende toeval gelegenheid om uitterusten.<br />
Wij vernamen achter ons etlijke wagens. Het<br />
duurde ook niet lang, of wij werden door dezelven<br />
ingehaald. Een dier wagens was, naar het<br />
gebruik van dit land, met twaalf osfen befpannen.<br />
Op deezen wagen lag en fliep een flaaf,<br />
die,
H A A R P A A R L . 63<br />
die, insgelijks naar de wijze van dit land, iet<br />
den hoogden graad dronken was. Een ander ,<br />
maar die nuchteren was, zat voor op, en wel<br />
met eene zweep, welker Heel ten minde drie<br />
manslengten hield, en waaraan de zweep zelve<br />
naar evenredigheid lang was. — Toornen worden<br />
bij deosfen in *t geheel niet gébruikt; waarom<br />
dan ook deezen, omdat zij niet wel afge-»<br />
recht waren, niectegendaande zij telkens wel aangebragte<br />
zweepflagen aan de rechter -en aan de<br />
linkerzij kreegen, nu eens naar duurboord,<br />
dan weder naar bakboord, dwars van den rechten<br />
weg af, ter zijde uitweeken, en den koetzier<br />
niet zelden noodzaakten, om van den wagen<br />
aftefpringen, en aan het voorde gefpan zijne raeeittag<br />
nog gevoeliger en nadruklijker te kennen<br />
te geeven. — De wagens, waarvan men zich<br />
hier bedient, zijn zoo groot, en tusfehen de<br />
wielen zoo breed , dat men met dezelven niec<br />
ligt om kan vallen. Daar men ondertusfehen<br />
wat voorzigcig moet rijden, worden de voorde<br />
osfen met de hand geleid. Op den wagen zac<br />
een welgeaart Hollander, dien het jammerde mij<br />
te voet te zien, en welke daarom" mij, benevens<br />
mijnen huurling , zeer hof lijk noodigde , om opteklimmen<br />
en met hem te rijden.<br />
Nagenoeg op deeze zelve hoogte ontmoetten<br />
wij eenen boer. Wij preiden hem, dac is, wij<br />
riepen elkander toe, en groetten de een den anderen,<br />
gelijk men in den open Oceaan van de<br />
fchepen pleegt ce doen; en vernamen van hem,<br />
dac hij em vaderlandse fikaar, (zoo heecen hier<br />
de Europeërs) en gehuuwd was, ook omdreeks<br />
de vier en twintig rivieren, veertig uuren gaans<br />
van hier, in eene landdreek, welke naar zijne<br />
mee»
&l II. HOVORDS T. IV. A FD. REIZE<br />
meening vcror-eene der- fchcemlen in dit gêheelè<br />
gewest door kon gaan, gezeten was, en zijne<br />
eigene grondbezitting had.<br />
Ik erinnerde mij ras, dat noch de geleerde<br />
TO u R NtFoRT in het Oosten, noch de groote<br />
IINNJEUS op de .Laplandfche bergen, noch<br />
eenige andere, kruiden - en plantenyerfamelaars,<br />
ooit op eenen rwaalffpannigen wagen kruidkundige<br />
reizen gedaan hadden; en dac mijne kennis<br />
Zoo weinig, als mijne verfamelingen , bij zooijaanig<br />
een rijtuig, eenigen aangroei of vermeerdering<br />
erlangen konden; alsook, dac ai dat<br />
geen, 'c welk mjjne beenen door het uitrusten<br />
gewonnen hadden, door het geduurig flooten op<br />
«ene andere wijze weder verloore». ging. ik<br />
fteeg derhalve af, en wandelde wederom te<br />
VfGfr -"- ,: r.~ . "o< i-oos ruis 3 - ..:<br />
Wlfrcsvl tram j > , \ m<br />
Kort daarna.,kwam ik bij eene landhoeve, aan<br />
de. Hollandfche.Oosundifche. maatfchappij tocbe*<br />
hoorende. - De-Opziener van-dezelve of fchrijver,<br />
hier baas genaamd, zetce mij een glas iier-<br />
,ken wijn voor, doch die mijnen dorsc weinig<br />
leschte. Hef water, welk ik hier vond , had<br />
geenen zuiveren fmaak, en was een weinig<br />
brak. IVielk was hier zoo min voorhanden, als<br />
melkkoe ien , oflchoon op de hoeve een aanzienlijk<br />
«getal paarden en hoornvee- gehouden wierd.<br />
De oorzaak van die gebrek aan melk is daarin gelegen,<br />
dac zoodaanige plaatfen door krijgsknechten<br />
bewaakt worden, die zich meer om wijn,<br />
..dan om melk bekommeren. Ten deele worde<br />
r.de-fchuld ook aan de weiden gegeeven, die zeer<br />
üechc zijn, en veroorzaaken, dat de melk bij de'<br />
koeien
N A A R . P A A R L . 65<br />
koeien ras opdroogt. Hierom nam ik van den<br />
baas affcheid. Baas noemen de flaaven alle<br />
Christenen, bijzonder de opzieners en huisheeren.<br />
De naastvolgende landhoeve was het eigendom<br />
van een' gebooren Afrikaanfchen boer. Thans<br />
had ik gelegenheid en ook lust, om de gastvrijheid<br />
deezer lieden , mij zoo zeer geroetid, voor<br />
de eerftemaal te beproeven Maar. bij ongeluk,<br />
was de boer in de ftad aan de Kaap de<br />
Goede Hoop, om de oeffeningen in den wapenhandel<br />
aldaar bijtewoonen. Slechts etlijke flaaven<br />
waren te huis ; van welken een oud wijf<br />
het woord voerde, en zeide, ere bedden zijn<br />
weggeilooten. — Ik zag zeer fchielijk, dat zij<br />
even zoo weinig genegen was om mij te herbergen,<br />
als ik, om bij haar te blijven.<br />
De avond begon wel reeds te vallen; doch<br />
desniettegenftaande, en hoewel mijne beenen vrij<br />
ftijf waren, befloot ik nogchans, mij naar eene<br />
andere hoeve te begeeven. — Onderweegs verdwaalden<br />
wij in een dal, en vericoren ons in "het<br />
kreupelbosch. De fjakhals of Afrikaanfche vosfen<br />
maakten thans hun avondmuziek bijna volkomen<br />
in dezelve fpraak, als de Europeefchen. Ook<br />
heften de kikvorfchen en nachtuilen bereids hun<br />
onaangenaam gefchreeuw aan. — Eindelijk kwamen<br />
wij op eene kleine hoogte, van waar wij<br />
de landhoeve weder zien , en op den rechten<br />
weg komen konden. Eene gantfche wacht honden,<br />
welke in Afrika de onbepaalde vrijheid<br />
hebben, om laat rond te zwerven, en verdachte<br />
voetgangers te bijten, maakte ons zeer veel te<br />
doen. Het was bereids half negen uur; wijl de<br />
lieden echter nog niet te bed waren gegaan ,<br />
E kwa*
6$ II. HÖOÏDST. tv. AF». Rfeiz»<br />
kwamen zij buiten, om ons te redden; zoo dat<br />
Wij geene andere wonden , dan alleen in onze<br />
roksflippen , kreegen. - Men bragt ons in de<br />
keuken, alwaar ons terftond een donderdag trof»<br />
ik meen de tijding van de afweezigheid van den<br />
baas of opziener, (die insgelijks naar de Kaap<br />
was gegaan, om den wapenhandel te aanfchouwén)<br />
en* dat al dat geen, 't welk tot gerieflijkheid<br />
en verkwikking dient, volgens gewoonte<br />
weggeflooten was. Thans gevoelde ik den<br />
last van deezen dag dubbel zwaar. De befcheiden<br />
Haaf bood mij ondertusfchen aan, of ik<br />
een weinig thee en brood, waar van hij met eenen<br />
kleinen voorraad nog voorzien was, voor lief<br />
wilde neemen. Mijn leidsman, de evengemelde<br />
huisflaaf, en een ander , die veehoéder of<br />
herder was, roerden een gerecht van grof brood<br />
en vet, welk hun ongemeen wel fmaakte, onder<br />
een.<br />
Nadat men eenige beraadflaagingen in de Porrugeefche<br />
taal gehouden had , kwam men over<br />
een, om mij de eigene flaapkamer van den afweezigen<br />
baas overcelaaten. Het béd was taamlijk<br />
gemaklijk; maar de vloer was van leem, en<br />
de wanden ruuw of onbepleisterd. Alle de<br />
meubelen beflonden in een geborden trekpot,<br />
etlijke leedige flesfen, en een paar doelen. — i<br />
Wijl de-deur niet toe kon gefloöten worden, zette<br />
ik de doelen daartegen, om door het geraas,<br />
welk deezen verocrzaaken zouden , wanneer men<br />
mij veelligt op 't lijf wilde vallen, te ontwadken.<br />
Daarop leide ik mij neêrom te flaapen, hoewel<br />
met een bloot mes bij mij; tot welke voorzigtigheid<br />
ik uit het bericht der menigvuldige<br />
moorddaaden, bij nachtijd in dit land gepleegd,<br />
aanleiding kreeg. £>eq
N A .A ;R 9 A A R t,i 6j<br />
Den volgenden morgen kreeg ik , op mijn<br />
verzoek, een ontbijt, welk uit grof brood, en<br />
oud fmout, of eene foort gefmölten en toebereid<br />
vet, welk in eene houten doos bewaard,<br />
en in plaats van boter gebruikt werd, beieond;<br />
en, beaalve dat, zette men mij een it.uk bokkenvleesch<br />
, op kooien gebraaden, en met Spaanfchen<br />
peper al ce zeer gekruid, voor. De honger<br />
noopte mij, om de lekkere becten van mijnen<br />
zwarten waard niet te verfmaaden. Ik hield<br />
mij echter niet lang aan tafel op. — 1<br />
Middelerwijl<br />
oncdond 'er tusfchen den huisdaaf en den<br />
veeherder, onvermoeds, een zeer hevige cwisc in<br />
de Portugeefche caal. Schoon ik dien, uit onkunde<br />
der caal niec verftond, zag ik echcer, hoe<br />
beider zwarce aangezigten van woede gloeiden.<br />
De laacfte greep naar zijn mes, en dwong den<br />
eerden , om hem een duk vleesch te geeven %<br />
'c welk deeze, om zich ce redden , gereedlijk<br />
-deed; waar op de herder, nadac de vriendfchap<br />
met de liefderijkde gebaarden van weerskanten<br />
vernieuwd was, en deeze zijne gewoone pijp na<br />
het oncbijc aan had gedooken, heenen ging.<br />
Nietcegendaande deeze verzoening oeffende de<br />
huisdaaf nogchans aan zijnen wederparnjders<br />
hond, die bij geval in de keuken terug was gebleeven,<br />
eene grouwlijke wraak. Bij al dit laag<br />
gedrag, bezat deeze daaf echcer van het edelmoedige<br />
der Afrikaanfche gastvrijheid zoo veel,<br />
dat ik hem niec zonder moeite overreeden kon,<br />
om voor de dienstvaardigheid, mij door hem<br />
beweezen , een drinkpenning aanteneemen.<br />
Kort na hec aanbreeken van den dag , begaf<br />
ik mij weder op den weg. Thans genoot ik i<br />
E 2 ie-
6% II. HOOFDST. IV. Ar». REIZE<br />
federt mijne aankomst op deeze landfpits voor de<br />
eerfternaal, het bijzonder genoegen, om groote<br />
beploegde en bebouwde akkers te zien. Zij waren<br />
thans groen, en hec koorn daar op een voet<br />
lang. Want, omftreeks den Tijgerberg, daar ik<br />
mij tegenwoordig bevond, was de akkerbouw de<br />
voornaamfte handteering des landmans. Ondertusfchen<br />
zijn tarwe en garst de eenige foorten<br />
van graanen , welken men in deeze geheele<br />
valkp'nnring teelt. De tarwe worde alleen tot<br />
broodkoorn, en de garst alleen tot voeder voor<br />
de panrden gebruikt. Hec groene koorn worde,<br />
naar maate het weder opgroeit, verfcheidenmaal<br />
afgemaaid; Gf, wanneer het rijp is geworden ,<br />
gel.jk in Zweeden en elders, met itroo gemengd,<br />
aan het vee gegeeven.<br />
Omtrent tien uur, moest ik wegens den zwaaren<br />
regen mijne roevlugt op eene landhoeve neemen,<br />
daar ik de ilaavinnen, bij haar naaiwerk ,<br />
Christlijke gezangen hooide zingen. Haarhuisheer,<br />
door eenen godsdienstijver, die, vooral<br />
in dit land, iets buitengewoons is, gedreeven ,<br />
had haar aan deeze ftichtl?jke leevenswijze gewend;<br />
dan, in gevolge zekere grondflellingen,<br />
het huishoudlijke betieffende, welke hier te land<br />
even zoo gewoonlijk zijn, had hij echter nage<br />
laaten, om haar door het bondzegel des doops<br />
in de gemeente der Christenen te laaten aanneemen<br />
; vermits zij daardoor, overeenkomflig de<br />
wetten des lands, haare vrijheid zouden verkreegen,<br />
en hij haar uit zijnen dienst verlooren<br />
hebben. Deeze godvrugtige boer was uit Berlijn<br />
geboortig, en had als fluurman op Ooftindie ge-<br />
vaaren. Mijn gefprek mee hem viel ras op<br />
de overwinningen vau zijnen voorigen monarch,<br />
dien
N A A R P A A R L . 6b<br />
dien hij nog eene bijzondere liefde toedroeg;<br />
en van die, geduurende den rijd van ruim eene<br />
uur , bijkans op alle voorwerpen in de waereld.<br />
M jn hals brandde mij nog van * J<br />
en<br />
Spaanfchen peper, en mijne maag fchreeuwde<br />
van honger. Mijnen dorst leschte ik door eeni»<br />
ge glazen wijn; maar mijne maag liet ik, te<br />
bloö om mij over haar ce bczwaaren, aan haar<br />
loc en den naderenden middag over, indien men<br />
mij veelligt moge noodigen, om 'er te fpijzigen.<br />
Ik begaf mij derhalve wederom tot de vervulling<br />
van mijn kruidkundig beroep. en toe mijnen<br />
arbeid tusfehen de kreupelbosfehen , waarmede<br />
dit land, eenige vruchtbiar gemaakte ilreeken<br />
alleen uitgezonderd, hier bijkans geheel en<br />
al bedekt is. Geen fpoor van een woud, en<br />
naauwlijks ergens een wilde boom is 'er te zien.<br />
Het aardrijk in deeze landftreek , voornaamhjk<br />
op de 'lijgerbergen en de Koebergen, beibaat,<br />
naar den uitwendigen fehijn, meestal uit dor onvruchtbaar<br />
zand , en zeer kleine keifteentjes.<br />
Ondertusfchen zijn 'er in deeze zelve landttreek,<br />
mee kleine heuveltjes bezec, eenige valeien, die<br />
mee goede aarde doormengd , en zelfs aan den<br />
eenen en anderen landman, welke zich op de<br />
aankweeking van citroen -, Chinaasappel - en oranjeboomen<br />
beviijtigt, vrij dankbaar zijn.<br />
Des namiddags ten drie uur, kwam ik bij den<br />
landbouwer VAN DER SPOIT, eenen weduwnaar,<br />
geboorenen Afrikaan, en broeder des bezitters<br />
van Konikmtia. Deeze man bleef, zonder<br />
eenige omftandigheden , in de deur van zijn<br />
huis gantsch ftil ftaan, verwachtende mijne aankomst,<br />
zonder mij eenen enkelen tred te gemoet<br />
E 3 te
fO II. HOOFDST. IV.'AFD. REIZE<br />
ce gaan. Maar hierop vatte hij mij bij de hand ,<br />
wenschte mij goeden dag, heette mij welkom,<br />
en vroeg mij: — ,, Hoe vaart gij ? Wie zijt<br />
„ gij ? Een glas wijn ? Eene pijp tabak ? Wilt<br />
„ gij iets te eeten hebben " ? - Ik beantwoordde<br />
deeze vraagen in behoorlijke orde , en nam<br />
het laatfte aanbod gereedlijk aan. Zijne dochter,<br />
een taamlijk aarrig meisje , van twaalf of<br />
veertien jaar, die ook , naar het landsgebruik<br />
alhier te rekenen, vrij wel wist te leeven, bragt<br />
eene fchoone lamsborst, met een fchoteltje geele_<br />
wortelen, op de tafel, en na de maaltijd bood<br />
zij mij met zoo veele inneemende bevalligheid<br />
thee aan, dat ik wel op het meisje had kunnen<br />
verlieven. Niet Hechts bij den vader, maar ook<br />
bij het kind, verrieden gelaat en gedrag een ftil,<br />
zacht weezen , en een goed gemoed. — Om<br />
het ftilzwijgen aftebreeken , fprak ik mijnen<br />
waard etlijke maaien aan. Hij antwoordde kort<br />
en zeer befcheiden , zonder op nieuw zelf een<br />
ander gefprek te beginnen , dan dat hij mij vriendlijk<br />
verzocht, om den nacht bij hem te vertoeven.<br />
Ik nam echter affcheid ; en zulks kon ik<br />
niet doen, zonder door eene zoo buitengewoone<br />
en onverdiende goedwilligheid merklijk geroerd<br />
te zijn.<br />
Mijne ftijve beenen kwamen bij mijnen kruidkundigen<br />
iever in geene aanmerking; maar ik<br />
befloot , om over de dorre hoogten, daar, ik,<br />
den geheelen dag, om zoo te fpreeken als op<br />
ftelten gegaan had, fpoedig voort te ijlen. Tegens<br />
den avond gevoelde ik mij veel minder vermoeid<br />
; want hec geduurig gaan en loopen fcheen<br />
mijne leden ongemeen buigzaam gemaakt te hebben.<br />
Niet
N A A R P A A R ft<br />
Niet verre van de landhoeve moesten wij eene<br />
beek doorwaaden. Eene llaavin kwam, en wees<br />
ons op eene bij uitftek gedienlrige wijze de on»<br />
diep!te plaats aan. Zij i'eheen op eene liefderijke<br />
belooning fiaat te maaken; 't welk haar nogthans<br />
mislukte, en ook mislukken moest, vermits<br />
zij eenen emsthaftigcn en vermoeiden wijsgeer<br />
aantrof.<br />
Des avonds kwam ik vroegtijds op eene landhoeve<br />
aan , daar vader en moeder wel niet te<br />
huis waren, maar de jonge Jan en juffer Suzanna<br />
mij echter met genegenheid aannamen. Het<br />
gebouw was, gelijk allen, welken ik op deezen<br />
weg aantrof, fraai, en van gebakkene fteenen,<br />
of wel doorgewerkte leerrraarde , opgehaald;<br />
maar de vloer beflond overal uit bloote aarde.<br />
Ik had voorgenomen verder te gaan; dan, toen<br />
ik zag, dat men bij een groot botervat zeer bezig<br />
was, en ik uit Suzannaas eigenen mond hoorde,<br />
dat hier dertig koeien waren, die melk gaven,<br />
zou ik, gelijk gij ligtl jk denken kunt,<br />
niet gemakhjk aftewijzen geweest zijn; te meer<br />
nog, wijl ik, federt mijne aankomst in Afrika,<br />
zeer zelden melk geproefd had. — Deeze landhoeve,<br />
verhaalde men mij, bragt jaarlijks, e ni«<br />
ge jaaren door een gerekend , omtrent achthonderd<br />
tonnen * graan op , en de inkomilen des<br />
lands waren gemeenlijk tien - of vijftienvoudig.<br />
Nu<br />
* Eene Zweedfche ton houdt vier Zweedfche fchepels,<br />
of vijf en drie vierde vierkante Zweedfche voet; en een<br />
en twintig en nagenoeg eene halve ton maaken eene Hamburger<br />
last. Bijgevolg bragc deeze landhoeve jaarlijk*<br />
luim zes en djrcijj Hamburger lasten op.<br />
E 4
7* II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />
Nu zette men mij een welgereezen en weldoorbakken<br />
rond brood voor , welk meer dan<br />
twee voet in de middellijn had; en daarenboven<br />
kon ik aan melk en verlche boter mijn hart naar<br />
mijn genoegen ophaalen. De jonge lieden hadden<br />
'er hun bijzonder vermaak in , mij wel en<br />
naar mijnen zin te kunnen onthaalen, en teffens<br />
over mijn krom Hollandsch, of, gelijk zij het<br />
roemden, mijne kromme taal, en mijnen gantfchen<br />
infektencoeftel ftil en ongemerkt te lagchen.<br />
Mijne kruidenverfameling billijkten zij echter ,<br />
vermits zij zeiven uit fommige kruiden en wasch<br />
eene foort van pleiscer maakten. Den volgenden<br />
ochtend liet ik de koffij onaangeroerd<br />
ftaan; want hij was troebel , en , naar de gewoonte<br />
van dit land, zoo flap, als dun bier;<br />
en ging, na een zoo heerlijk en aangenaam onthaal<br />
op melk, leevendig en vrolijk weder<br />
op weg.<br />
Dewijl mijne infektendoos reeds vol was, zag<br />
ik mij genoodzaakt, om eene geheele bezetting van<br />
vliegen, kleine infekten en misckevers rondom<br />
den bol van mijnen hoed te maaken. — Onderweegs<br />
ontmoetten wij eenen herder, die eene kleine<br />
fcbildpad bried: hec vleesch was aangenaam, en<br />
imaakte gelijk zeer jong hoendervleesch. Omtrent<br />
eene halve Zweedfche mijl, of een uur gaans,<br />
verder, troffen wij een' fchaapherder aan, die op<br />
kosten van zijnen heer een lamsgebraad verteerde.<br />
Mijn leidsman , die de waardij zijner vrijheid<br />
kende, betuigde 'er zijn genoegen over, dat de<br />
flaaven fomtijds, door de eene of andere ontrouwe,<br />
van hunne dwinglanden wraak kunnen neemen.<br />
Hij verhaalde, dat de fchaapherders, welke ftrerjge<br />
en
N A A R P A A R L . ' 73<br />
en gierige heeren hebben, van alle tweelingslammeren<br />
het eene, en, wanneer zij zoodaanige dieverij<br />
meenen te kunnen verheelen, ook het andere<br />
tot eene lekkere beet voor zich afzonderen<br />
en bereiden.<br />
Ten drie uur des namiddags kwamen wij aan eene<br />
andere landhoeve, daar ik mij met de vrouw des<br />
eigenaars over de jicht in haare handen en voeten,<br />
en over de jichtige pijn van haaren man, om welke<br />
uittezweeten, hij thans naar de warme baden gereisd<br />
was, een geruimen tijd onderhield. — Een flecht<br />
huis, van veel leem lomp en plomp famengefmeerd,<br />
verfcheidene morfige en flurdige kinderen,<br />
eene flaavin , met eene dikke keten om haar<br />
been, de gezigtscrekken en fpitfe neus der oude<br />
vrouw, haar fchelden en raazen met het huisgezin<br />
, en hec koude water , waarin mijn eem'oonthaal<br />
beflond, toonden overvloedig, dac niiT<br />
alleen armoede in dit huis woonde, maar dac ook<br />
de jicht eene vruchtbaare cholerieke gemoedsgefteldheid<br />
daarin tot haare dienstvaardige hulpgenoote<br />
had. — Het oude wijf ried mij, dat ik<br />
mij te Paarl, een dorp, welks inwooners zich<br />
met den wijnbouw zeer wel geneerden , en dac<br />
Hechts een klein end weegs van hier lag, met der<br />
woon neêr zou zetten, om met kwakzalverij rijklijk<br />
, zoo zij meende , mijne kosc ce winnen.<br />
Zij vertelde mij, dac 'er voorheen een arcs gewoond<br />
had; maar die niec veel te doen had gehad<br />
, omdat hij zich al te duur liet betaalen. Tot<br />
eene aderlaating en het inneenen van geneesmiddelen<br />
had zij, volgens haar eigen zeggen, zich<br />
nooit kunnen laaten overreeden, en zou het ook<br />
nooit laaten doen; maar desniettegenftaande hield<br />
E<br />
5 zij
74 n. HOOVDST. IV. Am. RBIZB<br />
zij het voor haar perfoon voor iets troostliiks,<br />
wanneer men ziek is, eenen geneesheer in de<br />
nabijheid te hebben. Hier leert gij in eene<br />
flechte Afrikaanfche hut den mensch van dien<br />
zeiven kant kennen, van welken gij hem in Europeefehe<br />
paleizen vermoedlijk hebt gezien : hij<br />
roept wel den arts, maar laat het groocite deel<br />
zijner gencezing aan zijne wonderlijke en grilzieke<br />
invallen gecroost over.<br />
In gevolge eene aanwijzing, die men mij gedaan<br />
had , floeg ik eenen weg ter rechterhand<br />
in, en vervolgde dien, welke mij aan de wooring<br />
eener rijke en zieküjke weduw van<br />
twee en vijftig jaar brengen zou. Mijn bediende<br />
, die daar bekend was, waarfchouwde<br />
mij, om door de infekten, boven op mijnen hoed<br />
geilooken, de oule vrouw riet te verfchrikken;<br />
wijl zij anders beroerte en fhauwte zou kunnen<br />
krijgen. — Des namiddags omtrent vijf uur kwam<br />
ik bij haar aan , en werd goed verwelkomd.<br />
Ovcreenkomflig de gedaane erinnering hield ik<br />
mijnen hoed met alle zorgvuldigheid zoo , dat<br />
zij de buitenzijde vin dien niet zien kon, en verborg<br />
hem naderhand in eenen hoek. Kaas, boter,<br />
brood, wijn, thee , maar tefFeiis eene breedvoerige<br />
verhandeling over de jicht , zinkingen,<br />
beroerte, flerk neusbloeden, hoesten en de waterzucht<br />
van wijlen haaren man, bragten mijnen<br />
mond terltond in llerke biweeging. De oude<br />
vrouw was even z >o aandachtig in het hooren ,<br />
als ik in het etten, voor zoo veel mijne voorleezmgen<br />
zulks toelieten. — Onder,usfehen had<br />
eene praatachtige geliefkoosde fliavin mijnen<br />
dienstknecht in de keuken uitgevraagd; waarop
N A A R P A A R L . *?5<br />
li] haare vrouw in het oor luisterde, dat mijn<br />
hoed vol kleine beestjes was. Terflond liep deeze<br />
, zonder op de heerlijke voorfchriften eener<br />
gezonde levenswijze, welken ik juist met iever<br />
bezig was haar te geeven, verder te merken,<br />
weg, om die wonderdingen op mijnen hoed te<br />
bezien. Allermeest werd zij daarover verbaasd ,<br />
dat zij die kleine beestjes met fpelden op den<br />
hoed vastgeftooken zag, en zij begeerde, zonder<br />
eenig uitftel , eene nadere verklaaring deezer<br />
bijzonderheid.<br />
Nu moest ik met het eeten een weinig halte<br />
maaken , om van de Hollandfche fpreekwijzen<br />
niets neêr te flikken, welken ik, zo goed ik kon,<br />
famen moest fmeeden, om de goede oude vrouw<br />
van het nut te overtuigen, welk de kennis deezer<br />
kleine diertjes in de geneeskunst en huishoukunst,<br />
en tot bevordering van de eer des grooten<br />
Scheppers hebben. Bij geluk verhandelde<br />
ik , hoewel niet zonder bekommering, dit onderwerp<br />
volkomen tot haar genoegen. In een<br />
tegengefteld geval zou zij mij , als eenen tovenaar<br />
of hexenmeester, zekerlijk het gat van de<br />
deur geweezen hebben. • Maar nu verzocht<br />
deeze bejaarde en deftige matroone mij in ernst,<br />
om in haar huis te overnachten; en in een zoo<br />
fraai, en met alle gerieflijkheden zoo wel voorzien,<br />
huis beloofde ik mij eene bij uitftek aangenaame<br />
nachtrust. — Kort daarna kwam 'er<br />
een kleine fpeelwagen met vreemden aan. Deeze<br />
waren eerstlijk haare dochter , die gehuuwd<br />
was; in de tweede plaats een ongemeen dikke<br />
en vette landman, de heer M***, die, gelijk<br />
men mij zeide , aan iedere van zijne dochters<br />
(waarvan de eene bereids toevalliger wijze een<br />
zware
7°" II HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />
zwart kind had gekreegen, welks vader, tot be-<br />
Ioomng zijner liefde, van eenen flaaf tot eenen<br />
gevangenen voor zijn geheele Jeeven op het Robbeneiland<br />
, maar het meisje tot de huisvrouw<br />
van haar vaders rentmeester of fchrijver bevorderd<br />
was ) vijftig duizend plaacen i tot eene<br />
huwhjksgitt medegeeven kon; en ten derde een<br />
nog lijviger halve broeder van den Jaatften.<br />
De vader van deeze beide welgewasfené heeren<br />
was een gebooren Lijflander, had als<br />
Zweedsch krijgsknecht gediend, en was eindelijk<br />
m dienst der Hollandfche Ooftindiiche maatfchappij<br />
herwaard gekomen. Zij hadden voorheen<br />
wel reeds infektenvei-famelaarsgezien; maar, to-n<br />
zij in mijne verfameling van kruiden, be'halve<br />
bloemen, ook gras en dunne takjes van boomen<br />
en heesters ontdekten, vonden zij dit even zoo<br />
belachlijk als ongewoon. — De jonge vrouwlokte<br />
al, wat ik haar van de roos en de moederkwaal<br />
wist te zeggen, uit mij uit; en ik, ikfteldemij door<br />
vraagen naar huismiddelen, en naar het warme<br />
bad, weik zij, drie weeken geleeden, gebruikt<br />
had, weder betaald. Ook deeze, gelijk haare<br />
moeder, ried mij, praktizeerend geneesheer in<br />
Paarl ce worden; „ dan," voegde zij 'er bij,"'t<br />
„ is jammer, dat de man, die van onze ziektenen<br />
„ kwaaien zulke goede kennis fchijnc te hebben,<br />
onze<br />
'De Heer »AXMAN rekent hier, gelijk natuurlijker<br />
Wijze overal door z.jne geheele reisbefchrijving, naar<br />
die geldmunt welke hem best bekend was, dat is, naar<br />
zijne vaderlandfche munt. Eene plaat was voorheen ir»<br />
tweeden zes daalders kopermunt, of twee daalders zilver-<br />
"'oS<br />
D U i t S C h 6 e r e k c n J<br />
> o m t r e n t t w a a l f<br />
8P*
H A A S P A A R L » 77<br />
onze taal niet verftaat , en dezelve zoo krom<br />
„ (preekt. "— Melk was hier thans wel niet; maar<br />
desniettegenftaande hadden wij echter eene weltoebereide<br />
avondmaaltijd. Bij den wijn dronken<br />
wij gezondheden en de goede kommercie. De<br />
bijzondere vetheid, de middagflaap, en de oor?<br />
zaak van die beide verfchijnfelen , naamlijk de<br />
•Lijflandfche badlloof deezer heeren onder deeze<br />
hemelsftreek , werden in ons gefprek breedvoe?<br />
rig opgehelderd. -— Wij wenscheen elkander<br />
eenen goeden nacht; maar ik voor mijn perfoon<br />
.Hiep zeer weinig: want de ongemeen uitwaasfemende<br />
jonge man was een bezwaarlijk en (hor-<br />
-kend bedgenoot voor mij. Hij zag'er wel, gelijk<br />
zijn leevendige en vrolijke broeder, zeer vergenoegd<br />
uit ; maar hij had niet veel te fpreeken;<br />
en wanneer dit nu en dan nog eens gefchiedde, of<br />
gefchieden moest, zoo deed hij het met zoodaanig<br />
een gclis of fisfend geluid , welk hem ten hoogde<br />
onverfhanbaar voor mij maakte. Hij (leunde<br />
, om zijne fchoenen en kousfen uit te krijgen,<br />
meer dan ik, toen ik, niet lang geleeden,<br />
den Tafelberg opklouterde. —. Des zondags<br />
's> morgens nam ik van dit buitenverblijf een teder<br />
aflchcid.<br />
Mijnen weg nam ik langs de Bergrivier naar<br />
Paarl. Het veer over deezen droom was wel<br />
taamlijk verre van mij verwijderd, doch aan den<br />
overkant was ook niets van belang voor mij te<br />
verrichten. Maar toen ik, niet lang na mijn<br />
vertrek, een klein eilandje , drie of «ier vademen<br />
van den oever, in de rivier gewaar werd,<br />
alwaar geen vee geweid had, en dus noch fchaapen,<br />
noch geiten , mij eenige afbreuk hadden<br />
kun-
75 II. HÖOFD*T: IV. AFü. "R E I Z E<br />
Runnen doen , waagde ik het, om door en over<br />
het gladde gevlechcfel der palmicen, acorus paltnita<br />
, welken ik boven < reeds befchreeven<br />
heb , en die veelal zoo brosch en teffens zoo<br />
glad en glibberig waren, dac ik uitgleed, en<br />
onder dezelven bijkans verdronken ware, der-<br />
Waard overcewaaden. Hoed en gebonden hair<br />
üicgezonderd, zochc ik de kruiden en plancen , op<br />
die kleine eilandje, op in dien zei ven opichik ,<br />
waarin Adam zich in den ftaac der onfchuld vertoond<br />
heefc; hoewel mijne huid, door de zon<br />
gebraaden, ondervond, dat ik in mijn kleine Paradijs<br />
de heerfchappij over de muggen en vliegen<br />
verlooren had; wanc deeze kleine diertjes dwongen<br />
mij ras , om ce rug te keeren en mijne<br />
kleederen weder aan te doen.<br />
Daarna zecce ik, de rivier langs, mijne kruidenverfameling<br />
voort. Tusfchen de landhoeven,<br />
in den omtrek van Paarl gelegen, kwam ik hoe<br />
langer hoe verder, en eindelijk aan de wooning<br />
van eenen molenaar. — Ik ging tot hem in, en<br />
vond hem zittende en zijnen middagflaap houdende.<br />
Nooit heb ik eenen man gezien, die 'er<br />
fomberder en ernsthaftiger uitzag, dan deeze!<br />
Hij zette mij eenen ftoel, die als eene wieg heren<br />
der waard ging, e n zeide, zonder te vraagen,<br />
wie ïk^was, terftond: — „ wat wik gij hebben?<br />
" — „ Ik zie," antwoordde ik, „ dac gij<br />
„ chee hebt; geef'er mij brood'bij, dan kan ik<br />
„ honger en dorst te gelijk Itillen; hec middag*<br />
eecen heb ik door mijne liefhebberij in het<br />
'„ verfamelen van kruiden verzuimd. " „ Wel<br />
K Zie hier boven bladz. 49.<br />
» zoo! "
NAAR F A A R U f§<br />
», zoo! " hervatte hij, „ hebt gij deezen miS-<br />
„ dag nog niet gegeeten ? Slaavin, breng vleescb*<br />
,, brood en de wijnfles hier, •' voegde de öuuc*<br />
iche man 'er bij. Ik at en dronk op zijne gezondheid,<br />
terwijl hij gantsch flil zijne pijp cabak rank»<br />
te, en in eenen a-trologifchen almanak van het<br />
zeventien honderdite jaar las. Niet een enkel<br />
maal fprak hij mij, federt dat hij het bovengen<br />
melde gezegd bad, aan; en wanneer ik hem ie»<br />
vroeg, antwoordde hij zoo kort, dat ik geloofde4<br />
dat mijn bezoek hem ten uiterlle onaangenaam,<br />
was, en ik hem deswege volflrekt becaaling voor<br />
het genootene op wilde dringen. Mij verzette<br />
*er zich zeer eigenzinnig tegen , en zeide in eenen<br />
Onbeweegboaren toon: „ Eli dat doe ik niett<br />
„ het is toch een fchuldige pligt, reizenden be-<br />
„ hulpzaam te zijn. " Aan mijnen knecht had<br />
hij insgelijks, buiten mijn weeten, een aanzienlijk<br />
deel brood en vleesch d.>en geeven. — Dan f<br />
Voor 't overige bezat hij niet de rninite welleevendheid,<br />
en roen ik affchdd van hem nam, verzelde<br />
hij mij niet eens tot de helft van fijnen gübberigen<br />
leemen vloer. Doch van oprechte dankbaarheid<br />
jegens hem doordrongen, wensch»<br />
te ik bij mijzelven, dat de Hemel het toch deezen<br />
braaven molenaar wilde vergeeven, bijaldien<br />
hij zich aan zijns naasten broodkoorn verzondigen<br />
mogt,<br />
Een endweegs van dien zonderlingen man, ontmoette<br />
ik eenen koster. Zoodaanig een man ié<br />
bij de leden der Hervormde Kerk in grootere<br />
achting, dan bij die der Lutheriche Die geen,<br />
van welken ik fpreek, was van moeders zijde ,<br />
van zwarte afkomst. Ik ging met hem binnen.<br />
Hij
fcO II. HOOFDST. IV. AFD. REIZfi<br />
Hij noodigde mij om te gaan zitten, en onthaalde<br />
mij op eene fpoelkom vol Hechte thee zonder<br />
fuiker. Zijne taamlijk bejaarde vrouw<br />
was bedlegerig. Ik deed onderzoek naar den<br />
aart haarer ziekte; en toen ik vernam, dat de<br />
lijderes , nieccegenfïaande zij drie weeken lang.<br />
zich van het warme bad bediend had, nog even<br />
zoo ftijf in haare ledemaaten , pijnlijk , uitgeteerd<br />
en met jichtknobbels bezet was , als "te<br />
yooren, durfde ik niets meer .zeggen , dan dac<br />
jicht eene booze kwaal zij, trok de fchouders op,<br />
nam affcheid, en vroeg naar den weg.<br />
• Voor de deur van zijn huis ftonden purgeernooten,<br />
femina cataputiae. „ Gebruikt gij die, "<br />
vroeg ;lk hem, „ of laat gij wel daar van plukken<br />
? " „ Zelf gebruik ik ze wel niet, " antwoordde<br />
hij, „ maar ik ben gewoon mijne goe-<br />
„ de vrienden daarmede te bedienen. Pluk gij<br />
„ maar,-" ging hij voort, „ ik heb nooit voor-<br />
„ heen een eenig mensch daar naar hooren vraa-<br />
„ gen; waartoe wilt gij ze hebben? " „ Tot<br />
„ artfenij, " hernam ik, „ en zoo verder. "<br />
Nu moest ik op nieuw binnen komen , ten einde<br />
mij verfcheidene foorten van krampen, waarmede<br />
de oude vrouw behebt was, te laaten befchrijven,<br />
en te verklaaren; waarbij ik mij dan<br />
ook genoodzaakt zag, om haar met eenige omwegen<br />
te kennen te geeven, dat zij van de moeilijkheden<br />
en wederwaardigheden van dit leeven<br />
niet veel meer te verdraagen zou hebben. Zij<br />
was 'er wel mede te vrede , dat zij eerlang uit<br />
dit jammerdal zou verlost, en haar man, dac hij<br />
haast van zijne bouwvallige vrouw zou ontlast<br />
worden; weshalve dan ook beiden mijne ongelukige<br />
voorfpelling mee genoegen fcheenen<br />
aan-
N A A R P A A R L . 8Ï<br />
aahtehoor :n . toe belooning mijner* genomene<br />
moeite nodigden , ren paar glaasjes wijn te<br />
drinken, en mij aanbooden ,. om mij de kerk<br />
te laaten zien. i - - •<<br />
B Da kerk ligt zeer dicht aün des kosrers wooning.<br />
Het is een bewijs, 'dat deeze land^<br />
beden met des Hoeren haö niet meer omfhndigbeden,<br />
als met hmme eigene huizen, maaken. .<br />
Dit Godshuis is wel zoo groot, als* eene groote Up*<br />
iandi'ehe hooifehuur 4,' en gelijk de andere hmzen<br />
zeer<br />
033;"i.j ïsbnox na r: ;'oo M lsiu£}j s(T<br />
4 [ „ Ik kan niet nalaaten, ten aanzien van defgeUiké<br />
„ vergelijkingen, hier eens vooral eene kleine aanteke-<br />
,, ning te plaatfen — Niets is gemeener, dan zulke ver-<br />
„ gelijkende bepaaüngen vari breedte of hoogte van rivie-<br />
„ r«n of gebouwen bij de refsliefchrijveis te leezeff.<br />
Zeifs de gcachtfteii dnder hen zijn 'er niet vrij van'*;<br />
,i gelijk, bij voorbeeld, bij de heeren R. tococKt'<br />
„ TH. SHAW, ST. SCHULTZ, en anderen te zien is!<br />
,> De heer SFABMAN bedient 'er zich ook hier vpr*<br />
„ Als zij de vergelijking rrenl-.en bij iets, dat in hun Va-<br />
„ derland, met reden, ak bijna algemeen bekend migpe-<br />
,t, houden worden; gelijk veelligt deeze véffelijking Vah<br />
,; onzen lchrijver bij zijne vaderlanders, tot'welker nut<br />
h i<br />
A J bêpaaïdUjk fchreef, genoegzaam over 'talgemeen bé.<br />
kend is, is deeze handelwijze nog eenigzins'intefchik-<br />
k e n<br />
»t<br />
i s<br />
- tA)<br />
echter desniettegenftaande altijd zeer onze-<br />
„ ker en onvolkomen. Integendeel voldoet een reisbe-<br />
„ fchrijvcr aan zijn oogmerk, wannneer hij, van zulkè<br />
„ vergelijkingen, daar veelen geen meer hut van hebben,<br />
,; dan of men ze van zaaken in China ontleende , zich<br />
onthoudende, eenvoudig zegt, dat een gebouw of'rivier<br />
„ zoo veel voet hoog of breed is. Doch fomtijds zijn<br />
,, dergelijke vergelijkingen niet zonder merklijke ver.vaand-<br />
„ heid. Ik kon dit met veele voorbeelden bewijzen;<br />
£ maar zal mij met flechts één vergenoegen. De ge?<br />
§<br />
E!DE H E<br />
'" « ÏCHULTZ , de hoogte van Abfaloms graf,<br />
„ bij Jerufalem, befchrijvende, zegt in zijn werk : Lei'
82 II. HOOFDST. IV. AID. REIZE<br />
zeer net, naamlijk met eene foort van zwartachtig<br />
g«s, gedekt; maar heeft noch gewelf, noch<br />
eene zoldering van planken; en de dwarsbalken<br />
van het dak, met de fparren, van alle kanten<br />
daaraan fluitende, maaken inwendig eene leelijke<br />
vertooning. Vermits de Gereformeerden over<br />
het geheel noch altaar, noch altaartafel gebruiken,<br />
zoo ziet men hier ook geen van beiden.<br />
Aan weêrskanten zijn banken voor de mansperfoonen;<br />
maar de vrouwen hebben iedere haaren<br />
ftoel of zeteltje in het ruim of midden der kerk.<br />
De kanfel is ook flecht, en zonder eenigen<br />
fieraad.<br />
. Van hier begaf ik mij op mijnen terug weg,<br />
die wel merklijk nader, maar mijnen wegwijzer<br />
even zoo onbekend was, als mij zei ven. ——<br />
Acht fluks Chinaasappelen, welken ik in Paarl voor.<br />
eenen Hollandfchen fchclling gekocht had, kwamen<br />
mij ongemeen wel te pas; en een fluk tabak<br />
was voor mijnen oppasfer eene behoefte, welke<br />
hij nog veel minder ontbeeren kun. Hljdróeg<br />
waarlijk eenen zwaaren last, maar desniette;>en^<br />
ftaande was hij echter op geenerhande wijze te<br />
vermoeien. Daartegen ging hij ook altijd rechtuit,<br />
wannéér ik in de bosfchen veele kromme<br />
lijnen ter zijde van hem befchreef.<br />
Het was reeds duister, toen wij aan eene landhoe-<br />
„ itmgtn dis H&chflcn auf feinen rejjfm diirch Europa, Af<br />
„ und Afrika, V. Deel. bladz. 138., dat hij het geheele<br />
,, gefticht zoo hoog rekent te zijn, als de roode toren te<br />
„ Halle, als de S. Markustoren te Venetië, of als de<br />
„ gedenkzuil te Londen, ter gedacht.iis van den zwaaren<br />
„ brand van ióöfj. aldaar opgerecht. " C. 1
N A A R P A A R L . 8g<br />
hoeve kwamen, waarvan de boer zelf niec te huis<br />
Was. — Onderrusfchen bragc ik de vrouw op ge-'<br />
fprekken, de huishoukunsc becrefFende, en vernam,<br />
dac in die huis, anders zoo fchoon, zeer<br />
zelden melk ce vinden was , vermits de dorre<br />
heuvelen , heczelve omringende, geen voedfel<br />
voor hec hoornvee leverden; zoo dac men daartegen<br />
de fchaapfokkerij, een weinig akkerbouw<br />
én de wijnteelt dreef, waarbij men de nuccige<br />
gewoonte-had, om de wijnbergen door afleidingen<br />
van het water vruchtbaar te maaken. De<br />
boerin was eene 1<br />
hartlijk goede en eerlijke<br />
vrouw, maar had het ongeluk, om mij iteeds<br />
dat geen_ aantebieden, 'cwelk ik niet wilde hebben:<br />
wijn, brandewijn, tabak. . De man,<br />
van eene leevendigo en vuurige gemoedsgeltelcenis,<br />
kwam na èene wijle cijds'te huis, dronk mij<br />
terftond tóe , en zeide: „ Gij meent veelligt<br />
w e<br />
ft l' dat gij met uwe kruidenverfameling hier<br />
„ alleen wijs zijt; maar, hoor hier! dat toch<br />
„ ook niec alle Afrikaanfche landlieden zoo dom<br />
„ zijn, zult gij cerflond zien " Daarop verraste<br />
hij mij door hec vertoonen van fommige fraaié<br />
boeken, en eene menigte kleine ichrifcèn uic Wle<br />
weecenfehappen; welken ik allen nacuurlijker<br />
Wijzi móest prijzen, terwij! hij tusfehen mij en<br />
de boekenplank heen en weêr liep, en van allen<br />
hecgeheelecijcelblad.den naam des boêkyerkoopeni<br />
niec uitgeflooten, mij voorlas. „ Ziet gij we],<br />
Zeide hij, „ dat ik niet Hechts achter den ploeg<br />
„ gaa?" — Hierop maakren wij nnauwere kennis;<br />
want hij was een Lijfbnder, en ik een Zweed.<br />
;<br />
Des avonds ontbrak het niet aan eéte'n, „ op<br />
„ boerenplaacfen," zeide de gully vrouw, „moet<br />
"„ gij braaf eeten; hec wordt u-Wel gegund, frj<br />
'fiocer en kaas kreegen deeze lieden van hunne<br />
F a vee-
$4 II. HQOFDSTV IV. AF£K REI Z B<br />
veefokkerijen, welken zij honderd uuren gaans<br />
verre landwaard in hadden ; ook ontvingen zij<br />
van daar gerookt osfenvleesch. Aan de foep en<br />
de groene erwecen kon ik klaar zien, 'dar mijn,<br />
Latijnfche waard zich in geen kookboek geoeffend<br />
had, 'c welk hem in Afrika .meer voordeel<br />
zou aangebragt hebben, dan de .dichtkunst en de<br />
geleerde taaien hem. daar konden geeven. -—,<br />
De vrouw moest alleen te bed gaan, omdat haar man<br />
zich in de Joodfche gefchiedenisfen van j o s E-<br />
PHUs al te diep inliet, om mij van zijne groote<br />
neiging toe de weetenfchappen te overtuigen.<br />
* Des morgens vroeg werd ik door, het klaagge 7<br />
fchreeuw van januarius en Februarius (zoo noe-,<br />
men ecnigen hunne flaaven, nu eens met de-naamen<br />
der maanden, dan met die van de dagen,<br />
der week, dan wederom op eene andere wijze)<br />
uit mijnen flaap opgewekt. Deeze arme halzen,<br />
k'reegen van hunne heeren en bezitters fugen,<br />
omdat zij de paarden den avond te vooren niec<br />
wedergevonden hadden. Nu maakte men<br />
zich gereed, om naar de kerk re rijden; maar<br />
eene fterke regenbui verhinderde de uitvoering<br />
van dit loflijk voornsemen. Middelerwijl ge?,<br />
bruikcen wij ons oncbijc, en dronken daarbij een<br />
goed glas wijn, waarop dan nog een cot dankzegging,<br />
en een op mijne gelukkige reize volgde;<br />
coc dat een dubbel geboterd brood, welk de<br />
waard en waardin coc reiskost-mij in mijnen rokszak<br />
hielpen fteeken, het befluit maakte. ,—<br />
Zoo veel goeds , door onbekenden mij op de<br />
guihartigfte wijze beweezen , roerde mij ongef<br />
meen. l)e vrouw was de goedheid zelve; doch<br />
haar geest woonde in een zeer phlegmatiek -ligchaain.<br />
De bibliotheek en de geleerde aanmer-
N A A R P A A R L . 85<br />
iitigen de* mans gaven genoegzaam te kennen ,<br />
dat hij, gelijk ik, een fludent, zijn vaderland<br />
ontloopen, waïi Naderhand vernam ik ook, dat<br />
hij een krijgswondbeeler geweest , en door dé<br />
zielverkoopers, als krijgsknecht, herwaard gehragC<br />
was; maar hec grootite deel zijner boeken<br />
door het huwlijk met zijne tegenwoordige<br />
vrouw, voorheen eene predikants weduuw, gekreegcn<br />
had. — Ten aanzien haarer natuurlijke<br />
traagheid , had zij N wel gecnen choleriekeren<br />
man kunnen bekomen; wanc deeze had, naar men<br />
mij verhaalde, riïettegenftaande zjjne bijzondere<br />
goedhartigheid , nogrh ins verfcheidenen • zijner<br />
flaaven, en wel om geringe misdrijven, zoo hard<br />
geftraft , dat zij daarvan geflorven waren. —<br />
ik zou u, bij deeze gelegenheid, nog meer<br />
voorbeelden kunnen bijbrengen, hoe de uitoefening<br />
eener misdaad, van welken aart dezelve ook<br />
zij, bijzonder zoodaanige, die , gelijk de flaavenhandel<br />
of de handel met de vrijheid van andere<br />
menfehen, niec alleen geduld worden, maar<br />
zells door openbaar gezag geweuigd zijn , gemeenlijk<br />
de menfehen tor» nog groocere ongeW<br />
geldbeden en euveldaaden verleiden.<br />
Op den grond en bodem, tot deeze landhoeve<br />
behoorende, ligt de zoogenaamde Babijloni-<br />
Jche loren, Dus heet een kleine heuvel, welken<br />
KOLEE, onder deezen naam, als merkwaardig<br />
en grooc befchreeven heefc' ; en die bijgevolg<br />
een fteedsduurend gedenkteken der ongeloofwaardigheid<br />
van deezen fchrijver zal blijven.<br />
Mijne<br />
l Men zie zijne bovengemelde befchrijving van de Kaap<br />
4e Goede Hoop, 1. Deel, VlII. Hoofdft. bladz. nu.<br />
F 3
?6 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />
Mijne kleine en zonderlinge ontmoetingen met<br />
flangen, fcorpioenen, chameieons en andere foorten<br />
van haagdisfen gaa ik met fliizwijgen voorbij,<br />
dewijl ik weet, dat het met uwe neiging niet<br />
overeenkomt, deeze dieren , waarvan bet Afrikaanfche<br />
Knnaan krielt, kennen te leeren en<br />
lief te krijgen. — Doch dit kan ik echter niet<br />
vergeet?n te melden, hoe verlegen wij dikwijls,<br />
bijzonder op dè groote heien, waren, om den<br />
terugweg te vinden. Eindelijk ontmoetten wij<br />
zeven voetknechten van de Hollandfche Oostindifche<br />
maatfchappij, doch zonder voordeel voor<br />
ons. Want deeze mijne Medechristenen waren<br />
van den wijn, dien zij in ledesen zakken en uitgeholde<br />
kalebasfen bij zich hadden, zoo zeer befchonken<br />
, dat zij zelfs onder elkander in twist<br />
waren, en ons dus in \ geheel geene goede onderrechting<br />
fcheenen te gunnen , vermits ieder<br />
van hun ons bijkans eentn bijzonderen weg wees.<br />
In verbasterde Hoogduirfche, PJatdurtfche, Hanoyerfche<br />
en andere tongvallen voorfpelden zij<br />
mij telfens allen, dat ik rivieren, bergen, wildernisfen,<br />
en dergelijke onaangenaamheden meer<br />
ontmoeten zou , wanneer ik , ingevolge- hunne<br />
zeemans uitdrukkingen , mijnen koers niet naar<br />
hunne aanwijzing Huurde. Een ander vroeg mij,<br />
werwaard ik gaan wilde, nadat hij reeds gezegd<br />
Had, dat ik rechts of links wenden moest. -<br />
Ik fcheurde mij los van hun, en dankte hen.<br />
Daarop flooten zij om mijnen leidsman eenen<br />
kring, en maakten hem, door hun geprevel nopens<br />
den rechten weg , bijkans dol. Eindelijk<br />
geraakten Zij, over dit zelve onderwerp , zelfs<br />
onder elkander oneens, en wij kreegen daardoor<br />
gelegenheid, om op eene goede wijze van hun<br />
ontflagen te komen. Wat<br />
/
N A A R P A A R L . 8/<br />
Wat was 'er nu te doen? Zonder landkaarten<br />
kompas, moesr ik mijnen loop naar de zon rich-'<br />
ten , tot dat ik eenen zwarten Heiden aantrof,<br />
die eene kudde fchaapen hoede. — Door zijne<br />
nuchterpn en befcheidene terechtwijzing, kwam<br />
ik, tegens den avond, aan eene landhoeve, daar<br />
de rentmeester, een Hanoversehman van geboorte<br />
, mij met den gewoonen Afrikaanfchen hand<br />
flag op het vriendlijkite welkom heette. Hi;<br />
onthaalde mij op melk, en deed mij teffcns eene<br />
lange vertelling van zijnen minnehandel, welken<br />
hij eertijds, als krijgsknecht in Bn'tfchen diensc,<br />
in Engdand gehad had. Ook zeide hij mij woordlijk<br />
voor om in mijn fchrijfboekje opcetekenen,<br />
eene zonderlinge liefderangfchikking van het<br />
fchoone gedacht in Afrika, op eigene naauwkeurige<br />
ondervinding gegrond, welke zoo luidde:<br />
„ De Madngnskarfche fchoonen, de<br />
„ zwarrtte en voortrefIijklte; dan de Malabar-<br />
„ lche, en üuguneefifche of tVJaleitfche; hierop<br />
„ de Hottencotfche; maar ten laatlle, de Hol-<br />
„ landfche blanken, als de flechtlten. "<br />
Deeze opzien Ier hield zijnen kool, die ongemeen<br />
fmaaklijk was, voor den besten in de geheele<br />
waereld; en de bijzondere murfheid en<br />
malfchen aart van dien fchreef hij voornaamlijk<br />
aan de falpeterachtige gevleidheid van den grond<br />
toe. Het aardrijk was hier over 't algemeen zandig<br />
en vhk, en waarfchijniijit met zeezout merklijk<br />
bezwangerd. Vermits wij, onder twaalf<br />
of veertien flaaven, flechts twee Christenen fterk<br />
waren, grendelden w;j onze deur wel toe, en<br />
over orze bedlteede hingen vijf ^elaadene geweereu.<br />
Den geheelen avond had ik de llaaven in<br />
eene zoo vrolijke luim, en zoo liefderijk en necr-<br />
F 4 bui-
83 II. H00FBST. IV. AFD. R BI Z K<br />
bu.ger.de behandeld gezien, dac men bijkans ge,<br />
Jooven zou , dac hun uiterlijke toeftand becer w**i<br />
re, dan die van veelen onzer EuropeefcLe dienscbooden.<br />
Ik zeide daarom mijnen waard: „ Uwe<br />
„ goedheid en milddaadhj,heid zijn u de zekerfte:<br />
„ waarborg, en de krachcdaadigfte wapenen."<br />
Dat wil ik niet Joogchencn, " antwoordde<br />
nij, „maar, deels ftroopen vreemde, wegge-<br />
„ loopene en oproerige flaaven wijd en zijd om<br />
,., heen, en zoeken of leevensmiddelen en ge-<br />
„ weer te fïeelen, of anderen in hun belang over-<br />
„ tehaalen; deels heeft men hier en daar ook<br />
„ voorbeelden, dat de Zwarten des nachts in<br />
„ eene foort van raazernij vervallen, welke hen<br />
aandrijft, om aan den eenen of den andrreit<br />
„ allerliefst aan hunnen heer en meester, maar*<br />
„ fomtijds bij gebreke van dien, aan eenen hun-<br />
,t ner medeflaaven, of zelfs wel aan zichzelvcn,<br />
„ eenen moord te pleegen. Ik vervang de plaats<br />
„ van den heer en eigenaar der hoeve, en moet<br />
„ ze llraffen, wanneer zij zich regen mij, of te-<br />
„ gen eenen anderen misgrijpen. De Bugunee-<br />
,, zen zijn bij uicfiek wraakzuchtig, en ten aan-<br />
„ zien der rechtpleeging zeer flipt. Om iever-<br />
„ zuchc, tweedragt en moord te verhoeden, laat-<br />
„ mijn heer niet roe, dat hier flaavinnen gehou-<br />
„ den worden. Ik wenschte ondertusfchen, dat<br />
„ du hier zoo wel, als op andere plaatfen, daar<br />
„ ik voorheen gediend heb, geene zwaarigheden<br />
„ vinrfen mogt. Maar nu is hec hier zelfs al te<br />
„ eenzaam cn te verdrietig. De voornanmfte in.<br />
„ komften, welken mijn heer van deeze landhoe-<br />
„ ve heefr, fpruiten uit eene ftoecerij; kon hij<br />
„ hier flaavinnen houden, dan zou hij door haare<br />
3, vruchtbaarheid grooter voordeel behaalen, dan<br />
door
N A A R P A A R L . 89<br />
„ door die andere fokkerij. Tot een bewijs hier-<br />
,, van kan dienen, dat eene vruchtbaare flaavin<br />
„ driemaal duurder, dan eene onvruchtbaare,<br />
„ betaald wordt. — Wat dunkt u nu wel hier-<br />
„ bij ? Ziet gij niet daaruit, dat zelfs eene<br />
„ zachtere dwinglandij ook door haare ftraf,<br />
door eenen ongerusten flaap en een rustloos ge-<br />
„ weecen, fteeds verzeld wordt? Slaaven zijn ook<br />
onder de goedaartigfte bezitters flaaven, dat is,<br />
„ lieden van hun natuurlijk recht, de vrijheid,<br />
„ naamlijk , beroofd. Het zvwarmoedig aandenken<br />
aan een zoo fmertlijk verlies ontwaakt<br />
„ allereerst en meest des nachts, wanneer het<br />
„ gewoel en de bezigheid van den dag zulks niet<br />
„ verflrooien kan. — Wat wonder derhalve,<br />
„ wanneer de gewelddrijvende onderdrukkers<br />
„ hunner vrijheid fomwijlen met hun eigen bloed<br />
„ de verkrachte rechren der 'menschhcid wederom<br />
ondertekenen moeten? " Moest dan<br />
riet mijn Waard, hoe zachtmoedig ook, nog-<br />
Pr/arts voor wreekende wanhoop van twaalf vlugge<br />
küaapen vreezen; knaapen, die van hun vaderland<br />
, van hunne bloedverwanten, en van hunne<br />
vrijheid gewclddaadiger wijze beroofd, en zelfs<br />
van die lexe, welke ons leeven en deszelfs moeilijkheden<br />
verzoet, gantsch afgefneeden waren? En<br />
was het niet bij deezen hunnen beklaaglijken<br />
toeftand zekerlijk te bezorgen, dat hunne gemoederen,<br />
van natuur zeer vuurig, mogten ontbranden<br />
, en zij zich aan hunne medemtmfchen vergrijpen?<br />
Een (haf, in het land gebooren , bijzonder<br />
een onechte, die een goed voerman is, op welken<br />
men zich verlaacen kan, en wien het opzigt<br />
over anderen mag toevertrouwd worden, of dien<br />
F 5 - men
$0 II. H00FDST. IV. AFD. REIZE<br />
men anders voor getrouw en bekwaam houdr,<br />
wordt, gejijk mijn waard in onze huishoukundige<br />
gefprekken mij onder anderen verhaalde, met<br />
vijf honderd rijksdaalders; een flaaf, die nieuwlings<br />
van Madagaskar gekocht, en die weiniger<br />
bekwaam is, of daar men minder op vertrouwen<br />
kan , met honderd tot honderd en vijftig rijksdaalders<br />
betaald. — Een paard, dat in Zweeden<br />
tien rijksdaalders kost , geldt aan de Kaap de<br />
Goede Hoop dertig tot veertig; een os, voor<br />
den wagen of de ploeg te gebruiken , acht of<br />
tien; eene goede melkkoe twaalf of veertien;<br />
eene dergelijke, die uit hec Vaderland of uit andere<br />
Europeefehe gewesten derwaard gebragc<br />
wordt, en veele en goede melk geeft, veertig tot<br />
vijftig rijksdaalders; en koeien van deezen aart<br />
worden bijzonder gezocht. — Dit alles, en nog<br />
veel meer, daartoe behoorende, hebben anderen<br />
mij in het vervolg op gelijke wijze bericht.<br />
Des Maandags 's morgens namen wij affcheid<br />
van elkander. Ik vroeg, welken weg wij, om<br />
naar huis te komen, in moesten liaan. Zijn antwoord<br />
was: „ Daar is geen gebaande weg der-<br />
„ waard; dien, welke naar de ftad aan de Kaap<br />
de Goede hoop loopt, moet gij aan de rech-<br />
„ terhand laaten, en rechcuic door deeze bosfehen<br />
gaan; daarop zulc gij den berg in hec gezigt<br />
„ krijgen , die zich tusfehen Konftantia en de<br />
„ Kaap in de lengte uitilrekt; vervolgens ftuurt<br />
„ gij recht voor u uic, over de dorre vlakte heen,<br />
„ op den uitfteekenden berg aan, die hec dichtst<br />
„I bij Konftantia en de plaats van uw verblijf ligt.<br />
„ Eene landhoeve ontmoet gij onderweegs in<br />
„ 't geheel niet meer. " — Goed , dacht ik<br />
bij
N A A R P A A R L . $1<br />
bij mijzelven, dan zal ik te middag wel gras moeten<br />
eeceri; en ik was, deels verdrietig, dat ik<br />
geen ontbijt kreeg, en deels te bloo, om van<br />
eenen man, die mij, daags te vooren, zoo wel<br />
onthaald had, een iluk tot ontbijt te vraagen.<br />
Wij hadden dien berg nog niet lang in het oog<br />
gehad, wanneer hij ons eene dikke wolk te gemoet<br />
zond, die, in de gemelde vlakte, in eenen<br />
fterken plasregen op ons neêrviel. —- Om mijne<br />
verfameling van kruiden te dekken, moest ik<br />
nu zelf ongemak lijden, en mij door en doornat<br />
laaten worden. Ondertusfchen droogt deeze luchtftreek<br />
zoo ongemeen fchielijk op, dat ik, toen<br />
óe zon wederom fcheen, binnen weinig minuuten<br />
reeds droog was. -— Toen ik des avonds<br />
te Alphen terug kwam, vernam ik, dat het daar<br />
in 't geheel niet geregend, maar de wolk, volgens<br />
gewoonte, den berg bedekt had m<br />
.<br />
Dat ik, onderweegs, met mijnen Heidenfchen<br />
reisgenoot, eenige maaien gefprekken over den<br />
godsdienst gewisfeld heb, moet ik toch ook billijk<br />
melden. — „ lk was de eerfle," zeide hij<br />
mij, „ die met hem over dit onderwerp gefproo-<br />
„ ken had. Hij, als een dom mensch, " (want<br />
zoo noemde hij zichzelven) „ kon niets daarvan<br />
„ begrijpen; ook kwam het hem niet toe, orn<br />
„ zich daarmede bezig te houden " — Ondertusfchen<br />
toonde hij zich niet ongenegen, om al<br />
wac<br />
- Zie hiervooren , wat 'er ran de wolken, gemeenlijk<br />
Over de bergen alhier hangende, uit menigvuldige ondervindingen<br />
opgemaakt is, bladz. 40 en 41.
II.HOOFÖST. V. AFÖ. VER'BtYF TE ALPHEN,<br />
wat men begeerde ," te willen gelooven. Duid-'<br />
lijk ontdekte ik, dat zijne gedachten zich nooit<br />
tot een hooger Weezen verheven, noch hem tot<br />
den eerften oorfprong der fchepping, of tot den<br />
Schepper van eenig ding, veel minder van het<br />
geheelal, geleid hadden — Dat de blanken in de<br />
kerk vergaderden, wist hij wel; maar het was nooic<br />
m zijne gedachten opgekomen, om te onderzoeken,<br />
tot welk einde zij zulks deeden. — Het zal<br />
wel zoo moeten weezen, antwoordde hij mij.:<br />
Desmettegenllaande feheen hij eenigen afkeer van<br />
de zonde te hebben, en de deugd hoogrefchanen.<br />
Die geen, welke hem mij, geduurende deeze dagen,<br />
tot mijnen dienst aan had bevolen, roemde<br />
hem wegens zijne getrouwheid. — Voorts was<br />
hij voor eene verdere opklaaring zekerlijk niet<br />
onvatbaar; maar, dewijl profelyten te maaken,<br />
den Hollanderen noch kapitaal noch intrest aanbrengt,<br />
hebben zij zich om deezen zoo min, als<br />
om de zielen van veele anderen bekommerd. —<br />
Doch in 't toekomende meer van deeze cn dergelijke<br />
ftoffen.<br />
; Ik blijf,<br />
M IJ N HEER.'<br />
Uwe enz.<br />
Met mijne kruidkundige reize, in deezen brief<br />
kort en gemeenzaam verhaald, was ik, in meer<br />
dan eenen opzigte, bijzonder wel te vrede. De<br />
laatfle zes dagen derzelve kon ik bijna eenen geweldigen<br />
tocht, of in Onduiisch, een' geforreerden<br />
marsch, noemen, die met loopen, fprmgen<br />
en niet minder vermoeiend klouteren geduurig afwisfelde.<br />
Ennogthans, geloof ik, had ik het,<br />
met
. NA DR TERUGKOMST -VAN PAARL. , 0|<br />
toet even,.groot-genoegen, nog meer dagen op<br />
dezelve w'jze'willen uithouden. —' De tweede<br />
dagreizevan de Ivaap de Goede Hoop was, gerïijn<br />
ik.boven reeds verhaald heb, de moeilijkfte<br />
en meestafmattende voor mij geweest Nader*<br />
hand fcbeenen mijne ledemaaten en beenen zic^<br />
aan dergelijke vermoeijingen meer te gewennen.<br />
Na mime terugkomst te huis gevoelde ik my<br />
wei, in deeerlte dagen,'flap, of, gelijk mep<br />
pleegr ce zeggen* als of mij alle mijne leden ia<br />
(hikken waren geüagen: dan, allengs ging dat wey<br />
I der over. - Genoegzaam als pit dankbaarheid<br />
voor deeze lbrke ligcnaamsbeweégïdg, rerdwee"nen<br />
eenige, jvel geringe, maar rjogthans onaangenaam»--<br />
ge waar wordingen eener jichtige gefield-<br />
Jjetd. welke mij te" vooren, bijzonder bij «genachtig<br />
weêr, menigmaal groQtlij'ks bezwaard<br />
bad , en die niet eer, dan in de koude luchtjftreek,<br />
bij den Zui<strong>dpo</strong>ol, w^de'j kwamen. Ik<br />
bediende mij echter, na mijne terugkomst, van<br />
de voorzorg, om daaglijks ee'ae. 'kleine wandeling<br />
te doen.<br />
•nao nsl idi s / ansa Hab 19*01 qo<br />
'• 'i ovb iii ibr: ,.: V/ , ïA:\ , ul'Sï<br />
''• V IJ F D E A F D E E L I N G .<br />
- Ferbl'jf te Ahhen, na mijne terugkomst<br />
• van Paarl. af ,.<br />
'Eene der binnenlandfehe/eisjes, ter bevorlérmg<br />
mijner plantkunde gedaan , en hierboven<br />
s^o .uovatoorf op robis*q rorw vjhsov ,ïood [«vbft-<br />
» Boven bisdj. C-fT én'vervolgens.
94 II. H00IDST. Y. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />
befchreeven, gaf mij gelegenheid, om met den<br />
onderbevelhebber, heer HEMMING, op zijn<br />
landgoed , in het rechtsgebied van Konftantia<br />
gelegen , kennis te maaken. Deeze heer<br />
Helde wel op de kruidkunde eenigen prijs; maar<br />
hij verwonderde zich echter, hoe de enthufiasmus<br />
of drift voor dezelve mij, zes dagen lang;<br />
zoo wijd om heen had kunnen voeren ; van de<br />
Kaap de Goede Hoop, naamlijk, over de Tijgerbergen,<br />
door Paarl en de Bottelerij t, en in<br />
eenen kring weder naar huis: en wel niets minder,<br />
dan langs de naaste wegen. —<br />
De tuin van den heer H E M M IN G is een van<br />
de besten in deeze geheele landftreek. Hij heeft<br />
veele moeite aangewend, om jonge fpruicen van<br />
appelchinaas -, oranje - encitroenboome'n uit Spanje<br />
te laaten komen , van welken hij zich even<br />
zulke goede vruchten, als de Spaanfchen, belooft<br />
; want die geenen, welke thans aan de<br />
Kaap groeien, zijn in lang na zoo goed niet. —<br />
Verfcheidene kerfenboomen, die hier ftonden ,<br />
gaven naauwlijks een eenige kers, öffchoon men<br />
op meer dan eene wijze, en op meer dan eene<br />
plaats proeven daarvan genomen heeft. Het<br />
fpitsgras, unkla, welk zich in den moestuin<br />
I : ' A al-<br />
ï [„ De BOTTELmIJ is eene vruchtbaare landftreek<br />
„ in het rechtsgebied van Stellenbosch, hebbende het ei-<br />
„ genlijke Stellenbosch ten zuiden , Draaken dein ten<br />
„,oosten en noorden, en de zoogenaamde Mosfelbank ten<br />
'„ westen. De reden dier benaaming is onzeker, KOL-<br />
„ B E meent, dat het is, om dat deeze landftreek zeer<br />
• „ veel hooi, tot voeder voor paarden en hoornvee, op-<br />
„ levert. Zie zijne Befchrijving van de Kaap. I. Deel,<br />
„ VII. Hoofdft. bUdz. 198. " C].
NA DE TERUGKOMST VAN PAARL. $$<br />
al te zeer wilde uitbreiden, heeft hij allerbest<br />
daardoor uitgeroeid , dat hij , geduurende een<br />
jaar, witten kool daarop geplant heeft; wijl hij<br />
de aanmerking had gemaakt, dat het gemelde<br />
onkruid op koolland nooit tierde. De pifangboom<br />
groeit in zijnen tuin zeer voortreflijk;<br />
maar de vrucht daarvan, zeide hij, wierd noehter<br />
deeg rijp, noch fmaaklijk. Eene foort hiervan<br />
groeit in het land der Houtniquas, een weinig<br />
ooscwaard van de Mosfelbaai gelegen, in *t<br />
wild. Óndercusfchen heb ik ze zelf daar niet<br />
aangetroffen.<br />
Mijn verblijf op het landgoed Alphen duurde<br />
tot in Slagtmaand. In geitaadige bezigheid met<br />
de Kaapfehe planten overwoog ik niet zelden,<br />
boe ik in de volgende maanden en jaaren daarmede<br />
voort wilde gaan. — Dan, de Voorzienigheid<br />
had het anders bepaald. Het was voor<br />
mij beflemd , het land om de Kaap de Goede<br />
Hoop gelegen, den zomer, en deszelfs vrolijke<br />
gewasfen, tegen eenen kouden en met ijsbergen<br />
als' bezaaiden Oceaan te verruilen.<br />
| • • • - ;<br />
"°'
Q.6" III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />
DERDE HOOFDSTUK.<br />
AEIZB OP DE ZUIDZEE, EN NslAR DE LytN-<br />
DEN OMTRENT DEN ZU:DPOOL GE LEG Elf.<br />
E E R S T E A F D E E L I N G..<br />
D e<br />
Inleiding tot deeze reize.<br />
aanleiding, welke ik coc deeze reize kreeg,<br />
Wtsie volgende. —> De Engeifehe fchepen, the<br />
Réfolution cn the Adventnre, die eene reizé<br />
naar den zui<strong>dpo</strong>ol, en rondom'de waereld zouden<br />
doen, lagen toen in de Tafelbaai ten anker. —<br />
De heeren FORST^R e behoorden méde, als na-<br />
V)ov arw wli .blewjad wis.jsd tnïrfi<br />
vshsoD ai- ntayi ob mo bftej »d -.onuiJbd 'tffl<br />
* [ „ Ik had gelegenheid, oin hie r<br />
• tot eene aangena.Tii.me<br />
onderrechring van iden Nederduiriehen leezer, cer.e<br />
„ uitvoerige aantekening t
TOT M REÏZÏNAAR, DE ZUIDZEE. $7<br />
tuuronderzoekers, tot het reisgenootfehap, welk<br />
zich aanboord van deeze fchepen bevond. Zij genooten<br />
van het Parlement van Groot Britannie eene,<br />
jaarwedde of belooning van vier duizend ponden<br />
fter»<br />
„ Amerika tot aan de Philippijnfche eilanden, meer dan.<br />
„ drie duizend uuren of zeemijlen van twintig in een' gmad<br />
„ bretd, en bevat dus vijf twaalfden van den geheelen om-<br />
„ trek des aardkloots, die zeven duizend en twee honderd<br />
,, dergelijke uuren of/.eemijlen bedraagt. — Om deeze ont-,<br />
„ dekking in het znidtijk halfrond der waereld, zooverre.<br />
„ mooglijk was, voort te zetten;- om eene noordwest- of<br />
„ ook noordoostlijke doorvaart te zoeken ; den noor<strong>dpo</strong>ol,.<br />
„ zoo dicht mooglijk, te naderen, hebbende het Britfche<br />
„ Parlement op de vinding van zoodaanige doorvaart eene<br />
„ belooning van twintig duizend ponden fterling ge-<br />
„ fteld, en aan den Engelfchen fcheepskapitein, die tot<br />
„ op éinen graad na van den noor<strong>dpo</strong>ol zou doordringen,<br />
„ eene van vijf duizend ponden beloofd; om over 't ge-<br />
„ heel de aardrijksbefchrijving te verbeteten, en de mensch-<br />
„ lijke kennis in alle de taüken der natuurlijke hieorie<br />
„ uittebreiden, hebben voornaamlijk gediend de drie groo-<br />
„ te zeereizen , weiken de welgemelde kapitein J I M I S<br />
„ C O O K gedaan beeft; de eerfte in de jaaren 1768 toe<br />
1771; de tweede in de jaaren 1772 tot 1775; en de<br />
,, derde , welke hij echter niet ten einde toe volbragt<br />
„ heeft, zijnde hij den zestienden van Sprokkelmaand des<br />
jaars 1779. op het eiland Owaihi jammerlijk om 'tlee-<br />
„ ven geraakt, in de jaaren 1776 tot 1780.<br />
„ Op de eerfte reize verzelde Sir JOSEPH B A K K S ,<br />
„ een heer van aanzienlijk vermogen, enkel uit liefde tot<br />
„ de natuurlijke historie, den heer COOK, en nam zelfi<br />
„ op zijne eigene kosten den heer S Q L A N D E I , eenen<br />
„ Zweed, en leerling van den beroemden ridder Lia-<br />
„ » m u S, mede. "<br />
. „ Op de tweede reize zouden dezelve heeren BAHIS<br />
„en soLAKoit den kapitein COOK wederom , uit<br />
„ eigene beweeging, verzeld hebben. De heer BANX»<br />
„ had reeds groote kosten tot de reize gedaan, «n zou<br />
Q „ nog
P8 III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />
ilerling,of acht duizend dukaatën, voor de geheele<br />
reize. — De heer majoor VAN PREHN verzelde<br />
hen naar Alphen, om ons met elkander bekend te<br />
maa-<br />
,, nog zes Jonge lieden, deels natuurkundigen, deels te-<br />
„ kenaars, tot zijne hulp medegenomen hebben; maar een<br />
„ verfchil, tusfchen den graaf van SANDWICH, voorzitter<br />
van, het admiraliteitshof, enden heer BANK s<br />
,j ontdaan, deed dit goede voorneemen mislukken. De<br />
„ heer sANKs begeerde flechts nog eenige veranderin-<br />
„ gen in het fchip, om wat meer gemak op de reize te<br />
„ hebben. Doch de ftaatsdienaar weigerde zulks onvér-<br />
„ zetiijk; 'twelk tot gevolg had, dat de heer BANKS<br />
„ tien dagen voor den dag, tot het vertrek beftemd, ver-<br />
„ klaarde , dat hij met zijn geheele gezelfchap de reize<br />
„ niet aanvaarden wilde. De graaf, om zich te wrec-<br />
„ ken, ftelde den heer JOHAN REINHARD rot-<br />
„STER en zijnen zoon GEOROK FOKSTER voor ,<br />
„ oin ais natuurkundigen, met kapitein COOK te gaan;<br />
,, waarvoor het Parlement hun vier duizend ponden fter-<br />
„ ling toeftond. Zij namen dat voorftel , uit zucht voor<br />
„ de weetenfchapnen, gereedlijk aan. -— De heer JOH,<br />
REINH. FORST ER is niet verre van Dantz-g predi-<br />
„ l«nt geweest ; doch leide zijn ampt neêr. In 176*;.<br />
ging hij nasr Petersburg , en reisde van daar naar de<br />
„ Wolga, om de nieuwe Rusfifche volkplantingen te zien,<br />
„ waarover hij nuttige aanmerkingen maakte. In 1766<br />
„ begaf hij zich naar Londen, en werd aldaar door zijne<br />
„ geleerdheid en groöte kundieheid in de natuurlijke his-<br />
„ torie ras met lof bekend. Hij is Juris, Medkinae £f<br />
„ Fhilofiphiae Dtöor en thans hoogleeraer in de natuuriij-<br />
„ ke historie te Halle. — Zijn zoon, de heer OEOF.OE<br />
FORST ER , is geheimeraad des konings van Poolen ,<br />
„ leeraar der wijsgeerte , en tegenwoordig hoogleeraar<br />
„ in de natuurlijke historie te Wilna in Litthauwen. •<br />
Deeze heeren TORSTER zijn bet, welken onze fchrij-<br />
„ ver boven bedoelt, en met welken hij de reize om dc<br />
waereld vergenoegd volbrapt heeft. "<br />
„ De derde reize, die gelijk gezegd is, 2 0o ongeluk-<br />
„ Hg
TOT DB RHIÏB NAAR DE ZUIDZEE. O?<br />
«aaken. Hierdoor werd mij het genoegen van<br />
hunnen gemeenzaamen omgang geduurende eenige<br />
dagen ten deel. Het vijfde groote waerelddeel<br />
in<br />
„ kig voor kapitein COOK afliep, en geduurende welke<br />
„ ook kapitein CHAKLES CL ER RE overleed, die niet<br />
j, verre van Petropautauskaja, of de haven van Peter en<br />
„ Paulus , in Kamtfchatka onder eenen boom begraaven<br />
werd, is gefchied, zonder dac 'er geleerden of naiuur-<br />
„ onderzoekers met opzet medegegeeven of medegs-<br />
„ gaan zijn. "<br />
„ De befchrijving van deeze drie onderscheidene rei.<br />
zen van kapitein cooi is, van iedere reize afzonder-<br />
„ lijk, op kosten van het admiraliteitshof, in het Engelsch,<br />
„ door eene prachtige uitgaaf ten voorfchijn gekomen ,<br />
„ maakende te famen acht deelen in groot quaito, met<br />
„ eene groote menigte land - en zeekaarten en ongemeen<br />
„ heerlijke kunstplaaten verfierd. — De tweede reize,<br />
welke de heeren TORSTER, vader en zoon, en de<br />
„ heer s r A R M A M medegedaan hebben, en waar van onze<br />
„ fchrijver, enkel om den fameuhang, een zeer kort be-<br />
„ richt hier laat volgen , is door beide eerstgenoemde<br />
„ heeren omftandig befchreeven in een werk, dat in 't Hoog-<br />
„ duitsch drie deelen in groot oclavo beflaat, en , wijl het<br />
„ de bijzonderheden, de zeereize eigenlijk betreffende,<br />
, en daar de meeste leezers weinig nut van hebben, weg-<br />
„ laat, en daartegen de aardrijksbefchrijving en alle de dee-<br />
„ len der natuurlijke historie des te meer opheldert,<br />
„ zeer leezenswaardig is. "<br />
„ Door alle deeze fcheepvaarten, meestal in het zuider<br />
„ halfrond des aardkloots gefchied, zijn menige ontdekkin-<br />
„ gen gedaan. De aardrijksbefchrijving is 'er aanmerkJijk<br />
„ door verbeterd Van landen , voorheen reeds ontde!;c,<br />
„bijvoorbeeld Nieuw Zeeland, Nieuw• Holland, enz.<br />
„ heeft men betere kennis gekreegen. Ook heeft men<br />
„ in de groote Zuidzee eene menigte nieuwe eilanden get,<br />
vonden; en, 't geen ik in 'tbegin als het oogmerk dee<br />
„ zer reizen opgaf, door dezelve heeft men met zekerheid<br />
„ ontdekt, dac 'er in de meergemelde Zuidzee, tusfcbeB
. ; 100 m. H00FDST. I. AFD. INLEIDING<br />
in het zuidlijke halfrond, welk toenmaals nog vrif<br />
algemeen aangenomen werd, was fteeds eenS<br />
wigug voorwerp mijner verbeeldingskracht |e-<br />
S ~<br />
I k m e e n d e derf<br />
*lve reden te hebben,<br />
om den heeren ÏORSTER met het bijzonder vertrouwen<br />
en gewigtig voorrecht, hun te beurt gevallen,<br />
om , naamlijk, een zoo verre gelegen en<br />
onbekend deel van onzen aardkloot, L natuur<br />
den^ V* b<br />
? zoek<br />
> ^ » nioogen wen-<br />
fcben ik ondervond inderdaad, dat z% niet al<br />
een zeerieveng waren, om ieder voor zijn perron<br />
dac geen te verrichten, 'c welk men van<br />
hun te verwachten en te eifchen had; maar dat<br />
ZIJ ook in hunnen loflijken drift, om de natuur<br />
VMZ T dekken<br />
'<br />
z o<br />
° v e r r e<br />
*w<br />
zelfs bedacht waren, om op eigene, waarlijk<br />
t n<br />
en^S n<br />
!ll k0S£en e e n e n h u l<br />
PS^ot mede-<br />
Tot dat oogmerk booden zij mij eene vrije<br />
reize, en een gedeelte der natuurlijke zeidzaamhe-<br />
„ de westkust van Amerika cn de oostkust van Afïe eeen<br />
„ groot vast land, gelijk men eertijds meende, te ; £<br />
„ «, noeh van den veertigften graad zuider breedte nóoS "<br />
,!? IlH' n0<<br />
J die breedte zuidwaard tot den zeve„<br />
„ tigften graad zuider breedte, daar de heer COOK met<br />
„ de neeren j o » , T , R en s , A * u A X , is geweest e n<br />
» W 3<br />
h e m<br />
V 0 0 r<br />
f e een<br />
Europeer ooit geweest was; vocns<br />
" TJ m&3<br />
\ eene<br />
" o o r d w e s t<br />
• of noordoost!!ike doorvaart'<br />
" Z es<br />
\ me<br />
" «tot de eerstgemelde of noordwestlijke '<br />
„ d e dan door de Hudfons of Baffir.s Easi 2 0 u moeten 4-<br />
„ fch-eden, volftrekt onmooglijk is, dewijl die baaien<br />
„ teeue u.tgangeo ten westen hebben; en de andere of i<br />
„ noordoostlrjlce wel plaats zou kunnen hebben, bijaldien<br />
K a ! t i j d d a u r e , j d d i c h t e<br />
" kt wierd -r n " ^ J 3r ijs be- '
'TÓT DE REIZE NAAR ÖE ZUIDZEE. IOï'<br />
heden , weiken zij verfa melen zouden , aan ;<br />
waartegen ik hun naar mijn vermoogen behulpzaam<br />
zou zijn. i Eene zoo gantsch onverwachte<br />
hoflijkheid zou mij in de grootfte verlegenheid,<br />
om hen te antwoorden, geftort hebben , bijaldien<br />
niet de dankbaarheid voor hét vertrouwen,<br />
dat zij in mij Helden, mij de woorden, om zoo<br />
te fpreeken , in den motid gelegd had.<br />
Een kortbondig jaa of neen, ten aanzien<br />
eener zoo nuttige , aangenaame en roemvolle,'<br />
maar teffens langduurige, moeilijke en gevaarlijke<br />
reize vorderden zekerlijk rijp overleg. 1<br />
Nam ik het aanbod aan, dacht ik bij mij zeiven<br />
, en was de uitgang gelukkig en gewenscht;<br />
dan zou ik naderhand alle de moeilijkheden dier<br />
reize fchielijk vergeeten, en aan de doorgeftaane<br />
bekommernisfen en gevaaren dikwijls metge-t<br />
noegen gedenken. Maar liet ik integendeel zoodaanig<br />
eene gelegenheid vruchtloos voorbijgaan;<br />
dan zou ik mij zulks langen tijd daarna te verwijten<br />
hebben. — Hierbij erinnerde ik mij , dat<br />
de heer LINNSUJ verfcheiden maaien gezegd<br />
had, dat hem niets meer berouwde, dan dat Mjjf<br />
bij zijn verblijf'in Holland, zich van het aanbod,<br />
hem meer dan eens gedaan, om eene reize<br />
naar de Kaap de Goede Hoop te doen, niet<br />
bediend had. — Twee Zweeden, de heer doctor<br />
SOLANDER en de heer SPORING, waren het ;<br />
geweest, die , tot uicmuncende eere en gancsch<br />
bijzonder nuc der weetenfchappen, aan de voorjge<br />
reize rondom de waereld, naar.Nieuw• Holland<br />
en zooverder, deelhadden genoomen. — 3<br />
Een Zweed, wenschce ik hierom, moge ook den<br />
Zui<strong>dpo</strong>ol en de landen , welken men daar om-<br />
G 3 trenc
10» III. H00FDST. I. AFD. ItftEï DlNC<br />
trent verwachtte, bezoeken. Ik mogt toch even<br />
zoo wel, als de heeren F O R S T E R , hoopen, dat<br />
de ontdekking van de zeldzaame voortbrengfelen<br />
der natuur, welken de andere beide beroemde<br />
natuuronderzoekers zouden poogen optefpooren,<br />
door mijne hulp, als die van eenen derden onderzoeker<br />
en liefhebber der natuur, ook zou<br />
winnen en bevorderd worden, voornaamlijk in<br />
die landen, welke thans voor de eerrtemaal, en<br />
waarfchijnlijk ook voor de laatftemaal bezocht<br />
zouden worden. — Mogt daarenboven in de koude<br />
Zuidlanden het eene of andere gewas, voor<br />
de koude Noordlanden nuttig , te vinden zijn,<br />
wien zou ik het wel toe kunnen vertrouwen ,<br />
dat hij dergelijke kruiden zoo onverdrooten, verfamelen,<br />
en hunne zaaden zoo zorgvuldig bewaaren<br />
zou, als een Zweed? —<br />
Doch aan den anderen kant dacht ik, zou de<br />
reize integendeel mislukken; dan hoopte ik, dac<br />
nood, en ellend, en leeven ras een einde zouden<br />
neemen. Met zoodaanige gedachten bragt ik den<br />
nacht door, en wel onrustiger, dan men zich<br />
verbeelden kan.<br />
Den volgenden morgen leidde mij, met het<br />
aanbreeken van den dag, mijne verlegenheid naar<br />
het venlter mijner kamer. Lang hechtte ik mijne<br />
oogen op de omliggende vlakte, en wilde, om<br />
zoo te fpreeken, de planten en gewasfen der zelve<br />
om raad vraagen of ik mij zoo fchieüjk van<br />
hun af zou zonderen. Een taamlijk langen<br />
tijd waren zij bijkans mijn eenig vergenoegen,<br />
mijne eenige vrinden en gezelfchappers geweest.<br />
Zij waren het dus, die mij de zeereize ontrieden.<br />
— Eindelijk bleef ik bij het befluit, om<br />
de
TOT DB REIZE NAAR DE ZUIDZEE. IO3<br />
de reize te onderneemen, hoewel met het vaste<br />
voorneemen, om mij, na gelukkige terugkomsc<br />
aan de Kaap de Goede Hoop, aldaar op nieuw<br />
met de onderzoeking der natuur, mij boven al<br />
aangenaam, bezig te houden.<br />
Ik begon derhalve mij reisvaardig te maaken.<br />
Van de infekten en kruiden, door mij verfameld,<br />
zond ik den heer eerften lijfarts L I N N ^ U S en<br />
anderen liefhebheren der natuurlijke historieproefftukken<br />
toe. Het overige liet ik bij den refidenc<br />
aan de Kaap te rug, met verzoek, om het naar<br />
Zweeden aftevaardigen , ingevalle van het verongelukken<br />
van ons fchip zekere tijding mogt aankomen,<br />
of ook eeno al te lange afweezigheid hem<br />
aanleiding zou geeven, om aan mijne wederkomst<br />
te twijfelen.<br />
De gevaaren der reize bekommerden mij het<br />
allerminst; maar haare vermoedlijke langwijligheid,<br />
en het gebrek mijner kennis van de Engelfche<br />
taal zoo wel, als van het karakter dier per»<br />
foonen, met welken ik, dien ganfchen tijd door,<br />
om zou gaan, veroorzaakten mij veel meer bezorgdheid.<br />
— De affcheidsbrieven aan fommigen<br />
mijner bloedverwanten waren voor mij zoo veel<br />
te fraertlijker, wijl ik mij daardoor onrust en bekommernis<br />
, wegens mijn aanftaande lotgeval,<br />
voor kon Hellen. Ik hield het dus voor het raadzaamfte,<br />
hun de reize zoo ligt en gemaklijk, als<br />
mooglijk was, afcemaalen. — Geduurende de<br />
zeven maanden, federt mijn vertrek uit mijn vaderland<br />
verloopen, had ik geene tijding van daar<br />
gehad Thans moest ik het mij laaten welgevallen,<br />
in viermaal zoo langen tijd uit geheel Eu»<br />
ropa geen enkel woord te verneemen. —• Wel-<br />
G 4
t>4 Ut HOOFDST. n. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />
ke overwinning op zich zeiven het bij zoodaanige<br />
onhandigheden kost, aan boord te gaan, zal een<br />
ieder, die gevoel heeft, zich ligiiijk kunnen<br />
verbeelden.<br />
't Geen op deeze merkwaardige reize voorgevallen<br />
is, zou, vrees ik, aan verveelende herhaalingen<br />
onderworpen zijn, bijaldien ik het in de<br />
geltalce van een dagboek verhaalen wilde; vermits<br />
gelijkfoortige gsbeurtenisfen meermaalen<br />
voor zouden komen, en veele eilanden verfcheidenmaalen<br />
door ons bezocht werden. De befchrijving<br />
derzelve ftel ik derhalve, om meer gemaks<br />
wille, tot eene eigene behandeling uit, bij<br />
welke ik onder anderen twaalf afbeeldingen van<br />
bewooneren van eilanden in de groote Zuidzee<br />
tot opheldering zal voegen. — Doch wegens den<br />
famenhang, en meerdere ordehaive, met betrekking<br />
tot den tijd, is het noodig, om van den.<br />
weg, welken ik, geduurende de volgende achten<br />
twintig maanden, tot mijne behoudene terugkomst<br />
aan de Kaap de Goede Hoop toe, af heb<br />
gelegd, hier een kort bericht te geeven.<br />
T W E E D E A F D E E L I N G<br />
Reize van de Kaap de Goede Hoop naar<br />
JSieuw • Zeeland.<br />
33 en<br />
twee en twintigffen van Slagtmaand des<br />
jaari 1772, des namiddags omtrent vier uur,f<br />
gingen wij van de Kaap onderzeil. i\'og op dien<br />
j<br />
zel« I
DE GOEDE HOOP EN NAAR NIEUW • ZEELAND. IO$<br />
gelven dag' kreegen wij ftormachtig weêr , en de<br />
gewoone verdrietige zeeziekte openbaarde zich<br />
jn een zoo hoogen trap, dat zij in mij bijkans<br />
een verlangen naar het vaste land zou veroorzaakt<br />
hebben.<br />
- Reeds den achttienden dag, nadat ik defchoone<br />
Kaapfche velden, met veelerhande fraaie bloemen<br />
bedekt, verlaaten had, bevonden wij ons zeer nabij<br />
eenen aanzienlijken zwemmenden ijsklomp ff. De<br />
thermometer itond weinig graaden boven het vriespunt<br />
, en onze poolshoogte was eerren vijftig graaden<br />
zuid-<br />
7 [„ De heeren ro«sTi» hebben in hunne Reife urn die welt,<br />
„ hier vooren in mijne zesde aantekening, bladz. 90. en<br />
volgende met roem gemeld , I. Deel, IV Hoofdil.<br />
,, merkwaardige bijzonderheden omtrent deeze ongemeen<br />
„ groote drijvende ijsklompen aangetekend. Zij verhaalen<br />
„ bladz. 96. dat zij den negenden van Wintermaand<br />
17 72 , en dus op denzelven dag, als de heer s p AÜMAH<br />
„ meldt, behalve anderen een vierkant fuik ijs voorbij-<br />
„ voeren, welk nagenoeg twee duizend voet lang, vier<br />
„ honderd breed, en ten minfte nog eens zoo hoog als<br />
„ hunne middenfte en hoogfte mast, dat is, omtrent twee<br />
„ honderd voet hoog was. Wijl nu, volgens de proeven<br />
„ van BOijLi en MAIEAM dijfertationjur la glacé, pag.<br />
„ a6i., de zwaarte van het ijs tegen zeewater nagenoeg<br />
„ is als tien tegen negen; zoo moet, volgens de bekende wa-<br />
,„ terweegkundige wetten, de hoogte van het ijs boven de<br />
„ oppervlakte des waters tot die, welke onder het water<br />
,, is, als een tot negen zijn. Indien nu het gemelde ftuk ijs van<br />
%j eene gantsch regelmaatige geda.mte geweest is, 't welk<br />
-„ zij eens onderftellen , zoo moet het achttien honderd<br />
„ voet diep in het water gegaan, en in't geheel twee duizend<br />
„ voet hoog geweest zijn. En rekent men zijne breedte op<br />
„vierhonderd, en zijne lengte op tweeduizend voet, gelijk<br />
J t hier boven opgegeeven is; dan moet deez« eene ijsklomp<br />
G 5 «*"
XP6 m HOOFDST. ir. AFD. REIZE VAN DB KAAI*<br />
zuidlijk. — Hoe onaangenaam wij het overige<br />
deel van dien zomer op dit zuidlijk halfrond doorbragten,<br />
kan men daaruit afleiden, dat wij van<br />
hier tot de zuider breedte van zeven en zestig eraaden<br />
tien minuuten, tusfchen drijvende ijsbrokken»<br />
dikwijls ter grootte van eenen berg, door arbeid-<br />
n ;.--7~ °<br />
p d e e z e w i<br />
z e z i J<br />
1 1 W i Ü de eenige<br />
fterfhjken, en zullen het waarfchijnlijk blijven ,<br />
die, ik mogt wel zeggen, met eene gezochte eer<br />
praaien konden, onder den zuidlijken aspunts-<br />
Knng heen gevaaren te zijn.<br />
Ruim zeventien weeken , of honderd tweeen<br />
twintig dagen verliepen 'er ,in welken wij geen<br />
land te zien kreegen, maar wel aan veele gevaaren<br />
bloot gefteld „waren; om niet te fpreeken van de<br />
.menigvuldige bezwaarlijkheden, welken wij moesten<br />
doorihan, vermits wij ons het grootfte gedeelte<br />
van dien tijd in koude en met ijs als bezaaide<br />
ftreeken ophielden.<br />
„ zestien honderd millioenen vierkante voeten ijs bevatheb-<br />
" ° er<br />
} ~ Voorwaar een verbaazend groot .brok ijs. Maar zii<br />
„ hebben ze nog grooter ontmoet; want den elfden<br />
„ dier maand voeren zij een ftufc voorbij, welk zij daarom<br />
„ ook een tjstüani noemen, welk ten minfte eene halve<br />
Engelfche mij! lang was De beweeging van die<br />
„ bijster groote en zwaare ijsbergen is maar zeer langzaam<br />
„ en bijkans onmerkbaar. Wind en baaren maaken Hechts<br />
„ weinig indruk op die onmeetlijke ligchaamen, maar de<br />
„ ftroomen in de zee zijn, volgens de gisfingder heeren<br />
„ FOKSTER «.*., de voornaamfte krachten, waardoor<br />
„ zij ,n beweegmg gebragt worden; doch zij meenen<br />
„ tellens, dat de fnelften dier ftroomen nooit fterk genoeg<br />
„ zijn , ornze in vier en twintig uuren twee Engelfche<br />
„ mijlen verre voort te drijven. " C. ]<br />
In
DE GOEDE HOOP NAAR NIEUW - ZSELAHD. IOjr<br />
In Lentemaand vertoonde zich eenige maaien<br />
eal ik het zoo noemen? — — het zuiderlkht,<br />
aurora auflralis, welk in het zuidlijk halfrond<br />
des aardkloots even het. zelve is, 't welk op<br />
ons noordlijk halfrond het noorderlicht genaamd<br />
wordt. Zoo veel ik weet, heeft dit zuiderlichc<br />
tot hiertoe nog geen Europeer gezien.<br />
Den zes en twintigften van Lentemaand ankerden<br />
wij in de Donkere Baai, Dusky Bai, die<br />
niet verre van de zuidlijke fpics vanNieuw-Zéeland<br />
is. Van hier gingen wij naar Cooks Zeeè'ngto<br />
of flraat, Cooks ftrait, alwaar wij de zonderlinge<br />
vereeniging tusfchen het water en de wolken,<br />
welken de zeelieden eene waterhoos noemen, te<br />
zien kreegen. — Daar op gingen wij in Koningin<br />
Cbariottaas fond, Queen Chat lotto's found,<br />
ten anker. — Het andere fchip, the Advcnture<br />
genaamd, was reeds federt Louwmaand in eenen<br />
zwaaren mist, omtrent dien tijd ontdaan, van<br />
ons af geraakt. Hierop had het de westkust van<br />
Diemens Land onderzocht , welk een gedeelte<br />
van ftieuw Holland, en wel die kust uitmaakt,<br />
door welke het, gelijk men meent, met Nituw-<br />
Zuidwalesy op COOKS eerde reize ontdekt, vereenigd<br />
is. — Het verftrekte ons tot eene bijzondere<br />
blijdfchap te zien, dat het gemelde fchip aan<br />
deeze plaats, alwaar wij ons, volgens gemaakte<br />
affpraak, wilden wachten, reeds voor ons gelukkig<br />
aangekomen was.<br />
De gewasfen en boomen in Nieuw-Zeeland<br />
zijn, wanneer men Hechts een gedeelte der varenkruiden<br />
en het mos, daar te vinden, uitzondert,<br />
bijna geheel onbekend, en aan die geenen,<br />
wel-
t«.8 III. HOOFDST. III. AFD. EERSTE REIZE -<br />
welke in de overige bekende landen der waereld<br />
groeien , volkomen ongelijkvormig. s Zij gaven<br />
mij dus, gelijk de vogelen en visichen van dit gewest,<br />
eene aangenaame bezigheid. — De inwooilers<br />
integendeel, een geflachc van raenfchenvree»<br />
ters, leeven in eenen zoodaam'gen jammerlijken<br />
toeftand, en hebben zulke,verdorvene zeden, dat<br />
men zich, hunnenchalve, over zijn eigen geflachc<br />
moet fchaamen. Gelijk het ondertusfehen zelfs<br />
onder de befchaafdfte volken geenzins aan lieden<br />
mangelt, die de menschheid onteeren; zoo bemerkte<br />
ik integendeel onder de menfehenvreeters<br />
zeiven, ten minfte eenige fpooren van goede natuurlijke<br />
neigingen, en zaaden van vatbaarheden<br />
desgeestes, welke, door de heilzaame werking<br />
van opklaarende weetenfchappen , deeze onze<br />
wilde medebroeders tot veel deugdzaamere en gelukkigere<br />
lieden herfcheppen konden. — be<br />
yoornaamfte bezigheid der inwooneren is de visfcherij.<br />
Door eene zoo onzekere wijze om hunnen<br />
leeftocht te vinden, verliezen zij tijd en lm,c<br />
tot den akkerbouw, tot handwerken, en Lot die<br />
orde, welke eene befchaafde leevenswijze uittekent.<br />
Want terwijl zij op het water hun voedfel zoeken^<br />
kunnen buitengewoon groote brandenetels, en veele<br />
andere onkruiden en doornachtige gewasfen,<br />
ongehinderd in hun vaderland voortgroeien ; zoodat<br />
zij dikwijls genoodzaakt zijn , zich met hunne<br />
hutten en visfehers gereedfehappen aan eenzaame<br />
kusten met der woon neer te zetten , alwaar zij<br />
wegens de dieren, welken zij in een grensloos<br />
element vervolgen, vlugtig en ongeftaadig, dan<br />
hier, dan daar, rondzwerven. —. Doch desniettegenftaande<br />
bezit hun land vruchtbaarheid genoeg,<br />
om'zich tot de fchoonfte en voordeeligfte akkeren<br />
|
VAN. NIEUW-ZEELAND. NAAR OTAHITTI. Icj<br />
en wijnlanden te laaten bereidenwelke aan eene<br />
menigvuldig verdubbelde menigte van inwoonéren.<br />
zoo veel voedfel en gerieflijkheid zouden geeven,<br />
dat zij, behoorlijk met. elkander vereenigd, zeer<br />
ligt een magtige ftaat zouden kunnen worden, d$e<br />
zijnen koophandel en overwinningen over de geheele<br />
Zuidzee uitbreidde °.<br />
D E R D E A F D E E L I N G .<br />
•<br />
Eerfte reize van Nieuw • Zeeland naar Otahitti<br />
, en van daar weder naar<br />
Nieuw • Zeeland.<br />
D en zevenden van Zomermaand vertrokken<br />
wij weder van Nieuw - Zeeland , en waren<br />
daarop bedacht, om ons op warmere eilanden te<br />
herhaalen, wijl nu het koudere jaargetijde in dk<br />
waerelddeel begonnen was.<br />
. Na eene vaart van eenige dagen beflooten wij \<br />
eenen vetten, offchoon leüjken, Holkndfchen<br />
hond te flachcen, eer de fcheurbuik en naauwere<br />
bepaaling der fcheepskost zijn vieesch flechter<br />
konden maaken. — Vermits wij, op de reize<br />
tusfehen de Kaap de Goede Hoop en Nieuw - Zeeland<br />
, reeds gewoon waren geworden, verfcheide-<br />
• Men zie hier over mijne reedevoering, welke ik bij<br />
het nederleggen der waardigheid als voorzitter in de koninglijke<br />
Akademie der weetenfchappen te Stokholm gedaaa<br />
heb, en die ook afzonderlijk gedrukt is.<br />
•'!
tfO R£ HOOFDSf. IÜ. AFD. EERSTE REIZE<br />
dene fchaapen , die aan de fcheurbuik en veellto<br />
aan krampen geftorven waren, insgelijks zieke<br />
hoenders, en ganzen, en dergelijken te eeten;<br />
zoo lloegen wij thans ook een hondsgebraad, welk<br />
inderdaad fmaakiijk was, niet af.<br />
Nadat wij op onze reize tusfchen den zuider<br />
keerkring en den evenaar gevorderd waren, zagen<br />
wij verfcheidene eilanden, ten deele voorheen<br />
reeds ontdekt, ten deele tot hiertoe nog gantsch<br />
onbekend, en kwamen, den zesden van Oogstmaand,<br />
aan het wijden zijd beruchce, en veelligt<br />
al te zeer geroemde eiland Otahitti. Bij dit etland<br />
der liefde waren wij in het grootfte gevaar<br />
van fchipbreuk te lijden; want, eer wij ten anker<br />
kwamen, kreeg de kiel van ons fchip aan eene<br />
koraalrots aldaar verfcheidene hevige ftoocen.<br />
Wij bezochten , na een verblijf van veertien<br />
dagen aan Otahitti, vervolgens de eilanden Huaheine,<br />
Ulieteaen Otaha, ontdekten daarop een eiland,<br />
tot hiertoe onbekend; doch waarfchijnlijk<br />
ook onbewoond ; zochten de eilanden Nisuw-<br />
Amjlerdam en Nieuw - Middelburg op, welken<br />
TASMAN, omtrent honderd jaar geleeden, ontdekt<br />
had, daar wij ons verkwikten; en kwamen<br />
van daar, na eene afweezigheid van bijkans<br />
een half jaar weder in Koningin Charloitaas fond<br />
op Nieuw • Zeeland aan.<br />
Geduurende deeze zeereize hadden wij , naar<br />
het eigenlijke jaarfaifoen te rekenen, winter, maar<br />
naar de warmte , zomer. — De afvvisfeling en<br />
verfcheidenheid van merkwaardige voorwerpen,<br />
Janden, gewasfen, dieren, volken en zonderlinge<br />
ze-
•AH NIEUW - ZEELAND NAAR OTAHTTTI. Ut:<br />
Zéden is te groot, dan dat ik ze hier in weinig<br />
woorden zou kunnen bevatten. — Eenige bijzon*<br />
dere gebeurtenisfen, ons in dien tijd bejegend,<br />
moet ik echter melden.<br />
Hiertoe reken ik in de eerfte plaats het volgende.<br />
— Toen, op zekeren avond , bij een*<br />
taamlijk fterken wind beide fchepen (om mij<br />
van de gewoone uitdrukkingen der zeelieden te<br />
bedienen) elkander preien, dat is, met elkander<br />
fpreeken zouden, kwamen zij door de fterke<br />
beweeging der zee en de achtloosheid der lieden,<br />
die aan het roer waren, en het touwwerk<br />
beftierden, zoo dicht aan elkander, dat 'er,<br />
niettegenftaande onze officier, die de wacht had,<br />
verfcheidén maaien, het bevel: ftuurboord aan<br />
boord, met veele hevigheid herhaalde, weinig aan<br />
fcheelde, of zij zouden tegen elkander geftooten<br />
hebben; in welk geval beide fchepen, buiten<br />
twijfel, in een oogenblik verpletterd en naar den<br />
grond gezonken zouden zijn. Dewijl buiten mij<br />
Hechts zeer weinig perfoonen van de wacht op<br />
het verdek waren, werd dit geval noch in het<br />
logboek, noch in een der dagboeken, welke<br />
reeds gedrukt zijn, ingelascht. In den beginne<br />
fcheen het, als of de fchepen met de volle laag<br />
tegen elkander zouden ftooten ; doch kort daarna<br />
zonk de Adventure achterwaard, zoo dat hec<br />
fchip met de fpits zijner boegfpriet ons bezaanszeil<br />
tot op den afftand van flechts drie of vier ellen<br />
naderde, en dus over onzen vlaggeftok -—<br />
en achrerfteven in eenen zwenk heen draaide. —<br />
Een officer der andere wacht, die juist tegenwoordig<br />
was, maakte oumiddelijk daarop de gegronde<br />
aanmerking, dat het ten hoogfte onvoorzigtig<br />
zij, bij eenen zoo fterken wind en onftuimi-
112 UB HOorDIT. IV. AFD. TWEEDE KEIZB<br />
ge zee, zonder gewigcige oorzaak op elkander<br />
toe te zeilen. Doch die geen, welke op ons<br />
fchip de wacht had, antwoordde hierop niets<br />
anders, dan eenige maaien achterelkander met een'<br />
zeer vergenoegden toon te zeggen:,, het is nu alles<br />
„ voorbij. " Beiden beleeden ondertusfchen, dat<br />
het maar zeer weinig gefcheeld had, of wij<br />
zouden in volle zee fchipbreuk geleeden hebben.<br />
— Eene andere ontmoeting betrof mij<br />
alleen. Toen ik eens , op zekeren dag, op<br />
het eiland Huaheine kruiden zocht, werd ik door<br />
de Indiaanen overvallen, en zoo rein uitgefchud,<br />
dat ik zonder kleederen of hembd, en aan het<br />
hoofd en de borst gekwetst, te huis kwam.<br />
Deeze ruuwe behandeling kwam deels uit hunne<br />
begeerte naar mijne kleederen, deels uit wraakzucht<br />
voort; omdat kapitein COOK kort te vooren<br />
genoodzaakt was geweest, om eenen neuswijzen<br />
Indiaan met geweld weg te ruimen, en<br />
hem zijne wapenen te on.neemen.<br />
Op de kust van Nieuw-Zeeland werden wij<br />
door eenen fiorm van de Adventure gefoheid en<br />
en federt dien tijd hebben wij het fchip niet<br />
weder ontmoet. Ook is het in Koningin Charlottaas<br />
fond niet eer ten anker gekomen, dan<br />
nadat wij die plaats reeds verlaaten hadden. Naderhand<br />
heeft het aldaar het ongeluk gehad, de<br />
geheele bezetting eener boot, uit tien man be-<br />
Itaande, te verliezen , welke allen door die<br />
Ni euw-Zeelandfche Kanibaalen gedood, gebraaden<br />
en opgegeeten 2ijn. Vervolgens is het van<br />
daar terug gezeild, en een jaar vroeger dan de<br />
Refolution, door kapitein COOK gevoerd, in Europa<br />
weder aangekomen.<br />
VIER-
VAN NIEUW ZEELAND NAAR OTAHITTI. 113<br />
V I E R D E A F D E E L I N G .<br />
Tweede reize van Nieuw - Zeeland naar<br />
Otahitti, en van daar weder naar<br />
Niéuw - Zeeland.<br />
D<br />
en vijf en twintigften van Slagcmaand des<br />
jaars 1773, gingen wij van Nieuw-Zeeland onder<br />
zeil, om de koude zuidlijke luchtftreek voor<br />
de tweede maal, en in den tweeden zomer te<br />
onderzoeken. — Van den 'dertienden tot den een<br />
en twintigften van Wintermaand bevoer ik voor de<br />
eerfte-, en raar allen fchijn ook voor de laatfte<br />
maal die ftreek van onzen aardkloot, welke de<br />
antipode, of de tegengeftelde ftreek van Zweeien<br />
is. Bijgevolg was ik , geduurende die dagen,<br />
van mijn vaderland zo wijd vervreemd , als het.<br />
op den geheelen aardbodem ooit mooglijk is. De 1<br />
naaste weg naar huis ging door het middenpunt<br />
der aarde, en zou aan haare middellijn gelijk zijn*<br />
dat is, elf honderd drie en negentig Zweedfche<br />
mijlen 8<br />
lang. Ondertusfchen verhinderde.<br />
deeze verre afftand mij echter niet, om bij mijne<br />
ge-<br />
* [ „ Ik had at eer moeten aantekenen, dat de heer<br />
„ SPA K M A N van mijlen, zonder eenige bijvoeging,<br />
„ fpreekendc, altijd Zweedfche mijlen verftaat, waarvan<br />
„ tien éénen graad des evenaars uitmaaken; en wijl wij<br />
„ twintig Hollandfche mijlen of uuren gaans in eenen dergelijken<br />
graad rekenen , is het zeer gemaklijk , de<br />
„ Zweedfche mijlen in Hollandfche uuren gaans overtebrengen,<br />
" C. 1<br />
H
114<br />
m<br />
- HOOFOST. IV. AFD. REIZB VAN<br />
geliefde bloedverwandten en waarde landgenot.<br />
ten, terwijl ik hun, geduurende al deezen tijd,<br />
de voeten toekeerde , in mijne gedachten zeer<br />
dikwijls de vlugfte bezoeken afteleggen.<br />
Hierop gingen wij nog verder, zoo dat wij den<br />
twimïgfTenvan Wintermaand aan den anderen kant<br />
van den zuidlijken aspuntskring ten tweede maal<br />
zeilden, en niet eer dan den vijf en twintigften<br />
dier maand onder denzelven terug kwamen. Op<br />
die wijze vierde ik den Kersavond, fchoon op<br />
eene zeer magere avondmaaltijd, in de zuidlijke<br />
koude luchtftreek p.<br />
In het volgende jaar 1774, den zes en twintigften<br />
van Louwmaand, pasfeerden wij den zuidlijken<br />
aspuntskring voor de derde maal. •—•<br />
Thans drongen wij, zoo diep als mooglijk was,<br />
naar het zuiden door, en lieten ons in ons voorneemen,<br />
om of op een zesde waerelddeel, (onderfteld<br />
zijnde, dat 'er zoodaanig een werklijk<br />
voorhanden was) of bij den zui<strong>dpo</strong>ol zeiven,<br />
de Britfche vlag te planten, niet eer, dan onder<br />
den een en zeventigften graad, tien minuuten,<br />
door het ijs hinderen. Doch dit noodzaakte<br />
Ons , om naar her noorden omtekeeren, ten<br />
einde tefFens in warmere luchtftreeken onze verkwikking<br />
te zoeken; vermics de tijd nabij was,<br />
in welken de winter of het koude jaargetijde<br />
weder in vallen moest.<br />
Den<br />
T He avond voor het Kersfeest wordt, in Zweeden<br />
en Duitschland, door grooten en aanzienlijken zoo wel ,<br />
als door geringeren en zelfs de boeren, met overvloediger<br />
maaitijden en gastmaalen, ï?ij uitftek plechtig gevierd.
NIEUW 1<br />
-ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. lt$<br />
Den veertienden van Lentemaand lieten wij<br />
bij het Paasch Eiland, tasterhlani , het anker<br />
vallen. Dit eiland ligt op den zeven en<br />
twintiglten graad zuider breedte en de westlijké<br />
lengte van honderd en negen graaden, zes en<br />
veertig minuiten 9. Wij vonden hier in 't geheel<br />
geen goed water, en voorts maar weinig*<br />
*t geen ons eenige verfrisfching had kunnen aanbrengen.<br />
Verfcheidene uitwerkingen van brandende<br />
bergen, gelijk ook groote opgefechte Iteenen<br />
beeldnisfen toonden overvloedig, dat de eene<br />
of andere gewigtige aardomwenteling dit voorheen<br />
veel betere land moete verdorven, en<br />
daardoor een volk, voorheen magciger, tot zijnen<br />
tegenwoordigen hoogstellendigen toeiland<br />
vernederd hebben.<br />
Den zestienden dier maand gingen wij weder<br />
onder zeil, en den zevenden van Grasmaand<br />
kwamen wij bij een der Marquefas Eilanden<br />
ten anker. Deeze eilanden liggen omtrent op<br />
den tienden graad zuider breedte. Reeds<br />
omtrent honderd jaaren geleeden, hebben de<br />
Span-<br />
9 [ ,, Vermits de heer sr ARMAH deeze reize aan boord<br />
j, van Engelfche fchepen gedaan beeft, zoo wordt ook de<br />
lengte, naar de wijze der Engelfchen, van Londen,<br />
i t of eigenlijk van het fterreplat van Greenwich gerekend;<br />
„ welke lengte men gemaklijk op de andere voorheen<br />
„ meest gebmiklijke lengten, of eerfte middagcirkels, van<br />
„ het eiland Ferro, Palma, den berg Piko op Teneriffa,<br />
op die van Parijs of Amfterdam over kan brengen,<br />
j, door middel eener tafel, welke ik ten dien einde op-<br />
„ gemaakt, en in mijne algemetne inleiding tot de aardrijks-<br />
„ befchrijving voor het t. Deel van j. HWBNERS algemeent<br />
it geographie der uitgaave te Amfterdam, 1769 geplaatst*<br />
„ bladz., XLV. medegedeeld heb. * C. 1<br />
H 2
IIÖ III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAR<br />
Spanjaarden de meescen daarvan ondekt. De inwooners<br />
gaven ons blijken hunner vijandlijke<br />
neigingen en dieverij, zoodat wij genoodzaakt<br />
wierden, om aldaar bloedige fpooren van de uitwerking<br />
onzer fchietgeweeren, die hun onbekend<br />
was, natelaaten.<br />
Na verloop van eenige dagen gingen wij ook<br />
van daar verder , en landden eindelijk in allen<br />
haast bij Teaukea, op de zuider breedte van veertien<br />
graaden. Hier ontmoette men ons insgelijks<br />
vijandlijk. Doch wij vergenoegden 'er<br />
ons mede, om door eenige kanonl'chooten, zonder<br />
te befchaadigen , fchrik onder hen te veripreidcn.<br />
Hierop ontdekten wij eenige kleine eilanden ,<br />
en kwamen eindelijk, den twee en twintigllen van<br />
Grasmaand, voor de tweede en laastemaal bij<br />
Otahitti ten anker. Hier bleeven wij tot den<br />
veertienden van Bloeimaand. — Dat ons tegenwoordig<br />
verblijf aan dit eiland veel aangenaamer;<br />
dan het voorige was, daartoe bragten verfcheidene<br />
omflandigheden het baare bij. Thans<br />
kreegen wij ook veele gewigcige berichten aangaande<br />
die land en volk, die ons voorheen niet<br />
bekend waren'.' — Den tweeden van Zomermaand<br />
verhaalden ons eenige ingeböorenen , dat aan<br />
hec eiland Huahewe of Owahcine twee fchepen<br />
waren aangenomen, van welken het etne grooter,<br />
dan het onze, was. — Door berichten uit<br />
Spanje weet mert thans, dat die fchepen uit de<br />
Spaanfche volkplantingen in Ametika kwamen,<br />
en dat, geduurende ons verblijf in het vocrlee- J<br />
dene' jaar aan het eiland Otahitti eenige manfehap J<br />
va» 1
NIEUW * ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG, lij<br />
van hec fcheepsvolk van een Spaansch fchip aldaar<br />
terug was gelaaten ; van weike een zich<br />
werklijk onder den hoop inboorlingen zochc ce<br />
verbergen, maar die nogchans, nieccegenflaande<br />
zijne Indiaanfche kleeding , door eenen Engelfchen<br />
matroos voor eenen Europeer erkend, en<br />
mee eenen Franfchcn groec aangefprooken werd. —<br />
Deeze en andere omltandigheden deeden hec een<br />
hoogfte waarfchijnlijk zijn, dac men in beide jaaren<br />
Spaanfche fchepen uïcgezonden had, om ons<br />
te befpieden, en ons bezoek in een waerelddeel<br />
te beletten, op welks bezie zij zoo iev'erzuchcig<br />
zijn, en waarom zij menigen Engelschman, die<br />
uic hoofde van den koophandel deeze landen naderde<br />
, mee zwaaren arbeid in hunne zilver-en<br />
goudmijnen geitrafc hebben 7<br />
,<br />
Nadat wij Otahitti verlaatën hadden, bezochten<br />
wij Huaheine en ülietea, insgelijks voor de<br />
tweede en laatftemaal. Op hec eiland Ulietea<br />
zeccen wij eenen aartigen jongman aan land, die,<br />
omcrenc acht maanden geleeden, de kloekmoedigheid<br />
gehad had, om met ons aan boord te<br />
gaan. Zijn naam was Oedide; doch hij noemde<br />
zich ook Maheim.<br />
Den vierden van Zomermaand verlieten wij<br />
Uliecea , en voeren den zesden voorbij Howtshland.<br />
—- Den zestienden ontdekten wij Palmerjiones-<br />
Island, en den twintigften Savage Island,<br />
of hec Eiland der Wilden, welken wij<br />
deswege zoo noemden , omdat de wilde inwooners<br />
9 Zie het Qottingfches magap'm van het jaar I /80 I. fiuk,<br />
Uadz. 75» en yotoende,<br />
H 3
ïlS ÏII. HOOFDST. IV. AFD. KE1ZE VAN<br />
ners van hetzelve ons zeer vijandlijk behandelden.<br />
MIJ kwerften. zij den arm met' een' taan dijk<br />
grooten .fteen , en wierpen eene fpies tusteht*j<br />
ons. Om deeze reden gingen wij niet Werf<br />
maar eerst bij Namoka of Meuw - Rotterdam,<br />
een der bovengemelde Vriendjchaplijke Eilanden,<br />
ten anker .<br />
In deeze ftreek zagen wij nog meer eilanden,<br />
dan TASMAN ontdekt had, en op eenen van<br />
die eenen brandenden berg. — Den tweeden van<br />
1 .ommaand ontdekten wij een eiland, welk zeer<br />
Weinig inwooners had. Wij noemden het Schildpadden<br />
- Eiland, Turtle-Istand, enlieten aldaaF<br />
den volgenden dag het anker vallen.<br />
Den zestienden vnn Hooimaand kwamen wij<br />
bij de eilanden, door QOIRO ;-: ontdekt, welken<br />
de heer DE B OUGA I N VIL r.s naauwkeuriVer<br />
onderzocht, en de Cijdaden genoemd heefc.<br />
Kapitein COOK, welke tegenwoordig meer van<br />
dié edanden vond, gaf aan deezen geheejen zuid-<br />
Jijken Archipel den naam van de Nieuws HebrU<br />
den, New IMrides. — Bi] een derzei «m, welk<br />
wij Malhcolo noemden, lieten wij den twee en<br />
fwincigften van Hooimaand het anker vallen<br />
Hier vonden wij eene natie, die uit zeer kleine'<br />
lieden beftond, eene der zonderlingile taaien<br />
fprak, en vergiftigde wapens voerde. Zij namen<br />
ons wel vriendfchaplijk aan; maar 'cronftond<br />
eencer een fchotgevechc tiisfchen ons en hen l<br />
hoewel wij na eene vercoeving van edijke dacren<br />
als vrieriden van elkander fcheidden. —<br />
Den derden van Oogstmaand ankerden wij,<br />
Hechts eenige uuren lang, bij Irromanm, een ;<br />
voorheen onhekend eiland, alwaar de inwooners<br />
pqor J
NIFUW- ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. 119<br />
poogingen deeden, om onzen fcheepsbevelhebber<br />
en onze boot te rug te houden, doch waarvoor<br />
fommigen van hun met het lceven moeiten boeten,<br />
terwijl van ons volk niet meer dan twee gekwetst<br />
werden.<br />
Den vijfden kwamen wij bij het eiland Tanna<br />
op de zuider breedte van negentien graaden,<br />
dertig minuuten, ten anker. Zeer na bij de haven<br />
is een brandende berg., uit welken het daaglijks<br />
asch op ons regende. De rook, de vlammen,<br />
en de derke donder van deezen berg maakten<br />
zeer prachtige, maar tefFen
120 III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN<br />
was ons fchip aan den grond geraakt- . o n<br />
rnTalen'gevaa? Tm^e<br />
l i C P e<br />
"<br />
V e<br />
r f c b e i d e<br />
' "°<br />
te worden; —- weder op een ander^^wlren<br />
wij bijltans m de volle zee verbrand.<br />
d e n H e r f s t m a a<br />
n f t^n/S «d ontdekten wij,<br />
na eene fcheepvaart van drie dagen, een eiland<br />
wejk naast Nieuw-Zeeland het%root(le in de<br />
Zuidzee is. c o o K noemde het Nieuw - G*/*&-<br />
a a n Z ,<br />
d C r § e W a s f e n e n<br />
SrV~ J?? '" J<br />
forten van;<br />
1 d a a r TOn<br />
NLUW H f";' *n,.fcheen het met<br />
rvheuw- Holland eenige overeenkomst te hebben<br />
De inwooners waren aartige en gastvrije, maar<br />
aT K^'i ?<br />
h a<br />
d e n<br />
i<br />
, e e<br />
« e<br />
bWondere ,<br />
taal. Bij geluk mijdde ik hier, van de lever van<br />
een vergiftigen visch te eeten , gelijk kapitein<br />
COOK en deheeren FORSTER gedaan hadden,<br />
en waarvan zij, geduurende eenige dagen zeer<br />
krank waren.<br />
fa fc<br />
' r<br />
Den vijftienden waren wij wegens mangel aan<br />
wind m merklijk gevaar, dm *<br />
ftooten. Den twee en twintigften zagen wij ons<br />
door koraalbanken omringd; eene defgev! IHk<br />
He hagen. Toen ik deezen avond te bed cini<br />
was er de grootfte waarfchijnlijkheid, dat ik -<br />
veelhgt nooit, dan in het rijk der geesten, weder "<br />
ontwaaken zou. I<br />
e n<br />
AW?;?<br />
iv" Va<br />
" W i<br />
•<br />
n m<br />
i »^d ontdekten wij de<br />
Notdfolks-Eilanaen, op de zuider breedte van<br />
negen en twintig graaden, twee minuuten. Dit<br />
W e l k e<br />
\JL"l P * * ^ ^ Engelfchen<br />
guiten den keerkring gemaakt hebben! Wijland-
NIEUW " ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. III<br />
landden op dezelven, maar vonden ze onbewoond.<br />
Den achttienden kwamen wij voor de derde<br />
maal in Koningin Charlottaas -Jond, bij Nieuw-<br />
Zeeland, ten anker.<br />
#^$r4>'$r fe)|><br />
V I J F D E A F D E E L I N G .<br />
Reize van Nieuw-Zeeland naar het Vuurland,<br />
Terra del Fuego, en van daar verder<br />
naar den kant des zui<strong>dpo</strong>ols.<br />
D en tienden van Shgtmnand 1774, gingen<br />
wij wederom van Nieuw - Zeeland onder zeil.<br />
Thans ontdekren wij, dat ons'fchip een lekKad,<br />
welk echter bij geluk van weinig beduidnis was.<br />
In d..n tijd van zes wet ken waren wij den<br />
Oceaan tusfehen Nieuw-Zeeland en de zmdïijkfte<br />
fpits van Amerika overgezeild; zoo dat wij den<br />
twintigften van Wintermaand aan de zuidkust van<br />
Terra del Fuego, of het Vuurland, het anker<br />
lieten vallen. Hier zagen wij de allerellendigfte<br />
menfehen der waereld.<br />
• Den negen en twintigften zeilden wij Hoorns<br />
Kaap voorbij, en den een en dertigften, daags<br />
voor Nieuwjaar, kwamen wij bij een klein eiland,<br />
dicht bij Staatenland, in de ftraat van Ie Maire,<br />
ten anker.' -—- Hier hadden wij eene aangenaame<br />
jagt van zeeleeuwen, zeehonden en zeevogelen,<br />
die zich daar in ontelbaare menigte bevonden.<br />
H 5 In
Ui III. HOOFD5T. V. Ar D. REIZE VAN<br />
In het jaar 1775, den drie en twintigften van<br />
Louwmaand, Huurden wij onzen loop zuidoostwaard.<br />
Den volgenden dag daarop ontdekten<br />
Wij het eiland Zuid- Georgië, op de zuider breed- v<br />
te van vier en vijftig graaden, drie en dertig minuuten.<br />
Met alien fpoed gingen wij hier<br />
aan land. Offchoon het thans zomer was, vonden-.<br />
Wij echter het gantfche land met eeuwigen<br />
fneeuw bedekt. Alleenlijk waren 'er eenige lireeken<br />
langs het ftrand uitgezonderd, daar een eenige<br />
foort van gras, en eene plant, naar het fperwerskruid,<br />
ancistrum, gelijkende, groeiden.<br />
^ Dit onherbergzaams land gaf ons echter eene<br />
kleine verkwikking van versch vleesch, naamlijk<br />
van zeeleeuwen en robben: eene fpijs, welke<br />
wij reeds eenige maaien voorheen, op onze reize<br />
geleerd hadden voor lief te neemen.<br />
1<br />
Vervolgens ontdekten wij, van tijd tot tijd,<br />
andere kleine eilanden en klippen. Bij eeti derzelven<br />
ontkwamen wij ter naauwernood een fchipbreuk,<br />
welke wij in eenen zwaaren mist bijkans<br />
geleeden hadden, en die toen van onze ontdek<br />
kingen én van ons leeven ligtlijk een einde had<br />
kunnen maaken.<br />
Den acht en twintigften van Louwmaand konden<br />
wij, op de breedte van zestig graaden, wegens<br />
het ijs niet verder komen. Den een en<br />
dertigften bevonden wij ons wederom in een' dikten<br />
nevel, en nabij een hoog en overal met eeuwigduurenden<br />
fneeuw bedekt land. Doch de naderende<br />
winter en andere omftandigheden noopten<br />
ons, de verdere onderzoeking van hetzelve te<br />
«aaken. De uiterfte landfpits daarvan, welke<br />
wij
HIEUW'ZEELAND NAAR HET VUURLAND. 12$<br />
wij zien konden, noemden wij Zuid-Thule<br />
als het allerverstgelegen land, welk wij op dit<br />
zuidlijk halfrond gezien hadden.<br />
Z E S D E A F D E E L I N G .<br />
De terugreize naar de Kaap de Goede Hoop.<br />
1 0<br />
,<br />
JÏjjindelijk keerden wij aan deeze koude luchtltreeken<br />
gantschlijk den rug toe. — De daaglijks<br />
toeneemende warmte en onze vordering<br />
noordwaard, onze nadering aan de befchaafde<br />
waereld, aan ons vaderland, èn aan onze vrienden,<br />
vereenigden zich met elkander, om ons met<br />
de hoop van een fpoedig en gelukkig belluit der<br />
geheele reize en der menigvuldige wederwaardigheden<br />
, onaffcheidlijk daarmede verbonden , te<br />
bezielen. Dat wij ditmaal veel meer dan<br />
BY-<br />
1 0<br />
C „De heer RETNHOLD FOR STE R gaf den boven-<br />
„ genoemden naam aan dit land, welken de kapitein COOK<br />
„ behield. Zie de Hoogduitfene uitgaaf van de reize der<br />
„ heeren FORSTE R rondom den aardkloot, III. Deel,<br />
j, VI. Hoofdft. pladz. 364. Hij kon ook geenen gevoeg-<br />
„ lijkeren hebben gevonden voor dit uiterfte zuidiijke<br />
,, land, door onze reinigers ontdekt. De naam ziet op<br />
j. het Thult, daar de ouden, bij voorbeeld PLINIUS<br />
F, TOMPONIUS MRLA en anderen veel van fpreeken,<br />
en welk zij, sis het uiterfte noordlijke land of eiland,<br />
» den Romeinen in Europa bekend, befchreeven. Men<br />
„ is het tegenwoordig niet eens, welk land of eiland<br />
zij daar door verftaan hebben. " C. J
Ï24 III. HOOFDST. VU 1FD. D E TERUGREIZE<br />
SYRON, WALLIS en zelfs COOK op de voorige<br />
reizen rondom de waereld uitteftaan gehad<br />
hadden, betuigden verfcheidenen onzer officieren<br />
en bootslieden, welke eene of meer daarvan mede<br />
gedaan hadden. Her. oogmerk onzer vaart, om het<br />
zuidlijk aspunt , zoo na als eenigzms mooglijk<br />
zou zijn, te naderen, maakte het noodzaaklijk ,<br />
meer te waagen en meer te beproeven. Het<br />
gevolg was ook werklijk bijna eene keten van<br />
gevaaren en ongemakken.<br />
Den zeventienden van Lentemaand zagen wij<br />
land, naamlijk de kust van Afrika. Hoe lief ons<br />
dit gezigt geweest zij, mag eenieder mijner leezeren<br />
zelt oordeelen. Dewijl wij ondertusfchen<br />
van den toeftand in Europa niet het minfte<br />
wisten, konden wij niec eens in het gezigt<br />
der haven zelve volkomen zeker zijn , dat wij<br />
niet eenen vijand, ons onbewust, in de handen<br />
zouden vallen, en van deezen veelligt in afgelegene<br />
gewesten van Oostindie , als gevangenen,<br />
weggevoerd worden. .— Ooch den volgenden<br />
dag ontmoetten wij een Hollandsen fchip, welk<br />
ons met de tijding van een' algeraeenen vrede<br />
in Europa verblijdde. Tegens den avond vertoonden<br />
zich nog eenige fchepen, die de Kaap<br />
de Goede Hoop voorbij, en naar Europa fcheenen<br />
te zeikn: op twee derzelven zag ik, tot<br />
mijn waar en innig genoegen , de Zweedfche<br />
vlag waaien. De Oceaan was voor ons, geduurende<br />
de gancfehe reize , een al te eenzaame<br />
fchouwplaats geweest, cn men moest wegens het<br />
geftaadige eenerlei van dien onmeetlijken waterplas<br />
even zoo verdrietig geworden zijn, als wij,<br />
om
NAAR DE KAAP DE GOEDÉ HOOP. I*$<br />
om door eene vertooning, onder andere omftandighéden<br />
minder merkwaardig , op denzelven *<br />
op gelijke wijze en in gelijke maate verheugd to<br />
worden als wij. — Geen wonder, wanneer wij<br />
ook in zoo langen tijd de een den anderen een<br />
weinig moe waren geworden ; wanneer, bij voorbeeld<br />
, die geenen, welke gewoon zijn, een gezelfchap<br />
te vermaaken , de voorige vertellingen<br />
en gebeurtenisfen voor de tweede en derde maal<br />
yoor den dag moesten haaien.<br />
Uen negentienden preiden wij het Engelfche<br />
•fchip True Breton , gevoerd . door kapitein<br />
BROAULEY, die ons eenige nieuwspapieren en<br />
dergelijke bladen zond. — Uit eenen zuchc voor<br />
mijn vaderland zag ik voor alle dingen met groote<br />
begeerte alle die berichten door, welke Zweeden<br />
betroffen. Doch ik vond maar een paar regels<br />
, die ons aanleiding gaven om, te gelooven ,<br />
dat aldaar eene groote ltaatsverandering moest<br />
gebeurd zijn , zonder nogthans te kunnen beitemmen,<br />
hoe en wanneer? — Hierdoor geraakten<br />
wij op allerhande gisfingen, en voor mij in<br />
1 bijzonder was dit een gewigtig voorwerp, ora<br />
daarover natevorfchen.<br />
Ondertusfchen zeiden mij de overtuiging der<br />
Engelfchen zoo wel, als mijne eigene, dat, de<br />
verwarring van het Zweedfche ftaatsligchaam bijkans<br />
tot eene zoodaanige hoogte geklommen was ,<br />
dat zij naauwlijks erger kon worden, en dat dus<br />
deeze nieuwigheid, naar allen fchijn, iets goeds<br />
beduidde.<br />
Eindelijk wierpen wij den volgenden Woensdag,<br />
den twee en twincigtten van Lentemaand<br />
des jaars 1775, na eene zeereize van zestig duizend
t46 WLi ftÓOFDST. VI. AFD. DE TEKÜGREIZt<br />
1 1<br />
zend Engelfche zeemijlen , en eene afweezig^heid<br />
van zeven en twintig maanden van de<br />
Ghristlijke en be r<br />
chaafde waereld, in de lafeU<br />
haai het anker weder uit. — Diegeenen, welke<br />
voorheen rondom de aarde gezeild zijn, hebben<br />
hunnen koers altijd westlijk genomen, en m<br />
huöne rekening eenen dag daardoor verlooren.<br />
Maar, wijl wij oostlijk gereisd, en dus den opgang<br />
der zon allengs voorgekomen waren , zoo<br />
konden wij ons als de eerite reizigers aanzien,<br />
die in hunne dagboeken eenen dag gewonnen,<br />
óf te veel gekreegen hadden. Bijgevolg was<br />
het naar den almanak der Hollanderen Dingsdag,<br />
den twee en twintigften van Lentemaand, toen<br />
wij aldaar aankwamen ; en , om deeze reden ,<br />
hebben wij , tegen alle gewoonte , en met het<br />
tekende fpreekwoord regelrecht ftrijdig , inderdaad<br />
twee Dingsdagen in eene week gehad.<br />
Het was nu niet alleen hoogsrgewénscht, maar<br />
ook van het grootfte belang voor ons , in eene<br />
traven te komen , omdat verfchcidencn van ons<br />
fcheepsvolk met de feheurbuik behebt waren.<br />
Onze<br />
" [ „ Van de Engelfche zeemijlen, ieagues, nagenoeg<br />
„ zoo groot als de Hollandfchen , rekent men twintig in<br />
„ eenen graad. Doch zij kunnen met geene mooglijkheid,<br />
„ in den tijd van Hechts zeven en twintig maanden, van welken<br />
,i nog al die tijd, dat zij ftil hebben gelegen, af moet gé-<br />
„ trokken'worden, eenen weg van zes'ifg duizend dergè-<br />
„ lijke mijlen hebben af gelegd. — Derhalve heeft hier<br />
„ een gewigtige misflig plaats — Dewijl het in 't oor-<br />
„ fpronglijke met cijfers uitgedrukt is , oordeel ik, dat<br />
„ men 'er in plaats van zestig, integendeel zes duizend mij-<br />
„ len of uuren leezen moet; 't welk nog ten'verbaazendes<br />
„ weg aanduidt." C ]
NAAR Dl KAAP DE GOEDE HOOP. Ï2?<br />
Onze onvergelijklijke behoedmiddelen, van zuurkool<br />
en zoetbier hadden wel tot hiertoe deeze<br />
krankheid, anders zoo zeer de overhand neemende,<br />
taamlijk van ons afgeweerd ; en federt ons<br />
vertrek van de Kaap hadden wij Hechts een' man<br />
v*an al het fcheepsvolk door eene langduurige<br />
ziekte, naamlijk teering, verlooren. — Dan ons<br />
bloed en onze lappen waren , gelijk het mout<br />
én hét grootfte deel der overige leevensmiddelen<br />
, door de lange duuring der reize , bedorven,<br />
en in Hechten toeftand geraakt. Ons brood<br />
was reeds federt langen tijd verfchimmeld en vermolfemd;<br />
maar daarenboven nog krielde het van<br />
twee foorten kleine bruine wormen , den zwarten<br />
koornworm, curculio granarius , en den<br />
brood vreeter, dermestes paniceus , die zich of<br />
zeiven, of met hunne larven, den vliegenden<br />
maaden gelijkvormig, in ieder kruimelken brood<br />
zoo zeer genesteld hadden, dat menze onmooglijk<br />
mijden kon, maar dikwijls, de eerften door<br />
eenen wrangen, en de laatften door eenen onaangenaamen<br />
kouden fmaak, in den mond , duidlijk<br />
proefde. — ln eene erwetenfoep werden deeze larven<br />
of wormen in zoo groote menigte gevonden,<br />
als of het gantfche bord met opzet daarmede beftrooid<br />
was, om dat men met iederen lepel vol<br />
noodzaaklijk verfcheidenen daarvan doorflikken<br />
moest. De erweten zeiven had men in Engeland<br />
voorheen een weinig gekwetst , opdat zij gemaklijker<br />
te kooken zouden zijn; doch even daardoor<br />
waren zij ook voor het gemelde leelijke<br />
ongedierte des te gereeder te verteeren. —<br />
Maar nog erger dan dit was het, dat van het brood,<br />
hoe flecht het ook weezen mogt , flechts nog<br />
voor
III. HOOFDST. VI. AFD. DE TERUGREIZE<br />
voor weinigdagen voorraad, in ons fchip iets voorhanden<br />
, en de brandewijn, deeze voor ons fcheepsvolk<br />
zoo gewigtige behoefte, indien ik mij niec<br />
bedrieg, daags voor dat wij in de haven binnen<br />
liepen, verteerd was. — Peper, azijn, koffij en<br />
fuiker, door welker hulp en afwisfeling men den.<br />
gezoutenen leevensmiddelen iets van hunne walgachcigheid<br />
ontneemen kon , hadden wij reeds lang<br />
in 't geheel niet meer gehad. — Het gezoucene<br />
vleesch, welk nu bijkans drie jaar oud was, en<br />
ook bijna al dien tijd aan boord gelegen had ,<br />
was daardoor, dat het zout een' zoo langen tijd<br />
gehad had, om al het fap en de vochtigheid intezuigen<br />
en uictedroogen , flechts nog drooger en<br />
dorrer geworden , en meer ingekrompen.<br />
Deeze en veele andere bedenklijke oraftandigbeden<br />
maakten onze blijdfchap, om, in eene zoo<br />
lang verwachte haven, een leeven, in meer dan<br />
eenen opzigte genoegzaam als een nieuw leeven<br />
aancemerken, ce kunnen leiden, grooe en algemeen.<br />
Onze brieven uic Europa namen wij ook wel<br />
mee verlangen en genoegen, maar ceffens niec<br />
zonder gegronde bekommernis, de bedroefdfle<br />
tijdingen aangaande het verlies onzer nabeftaanden<br />
en vrienden daarin te zullen vinden, aan.<br />
Het fchip, de Refolution, hield zich nog<br />
omcrenc vijf weeken aan de Kaap op, eer hec naar<br />
Engeland onder zeil ging, werwaard mijne oprechte<br />
wenfehingen voor zijne behqudene aankomst<br />
aldaar hetzelve verzelden. — De hoflijkheid,<br />
welken men mij op die fchip algemeen becqond<br />
had;
HAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 1*9<br />
had; de gevaaren, welken ik met mijne reisgenoocen<br />
gedeeld had; en de banden van vriendfchap,<br />
welken ik, geduurende deeze lange reiza,<br />
gelegenheid had gehad te maaken, waren de<br />
zuivere bronnen mijner hartlijke deelneeming aan<br />
zijne gewenichce overkomst.<br />
Ik bleef, ingevolge het befluit, vooraf door<br />
mij genomen, ïn Afrika, eenig en alleen, om<br />
mijne navorfehingen in dit land voort te zetten.<br />
In mijne afgebrokene berichten nopens hetzelve<br />
gaa ik derhalve nu ook weder voort.<br />
1<br />
VIER»
13® IV. H00FDST. I. AFD. VEBBLIjr<br />
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
REJZB IN AFRIKA, VAN DB STAD AAN DE<br />
KAAP DE GOEDE HOOP , TOT HET<br />
LAND DER KAFFERS.<br />
E E R S T E A F D E E L I N G .<br />
Verblijf in de ftad aan de Kaap de<br />
Goede Hoop tot het begin der Afrikaanfche<br />
reize.<br />
N a mijne terugkomst aan de Kaap de Goede<br />
Hoop, was de reize in de binnenlanden van<br />
dit gewest mijn voornaamfte doelwit. i\;aar ik<br />
was echter genoodzaakt, om in de ftad de lente<br />
en het gunftiger jaargetijde aftewachten.<br />
Boven heb ik bereids aangemerkt , dat de<br />
kwaade moesfon ' , of de winter, van den veertienden<br />
van Bloeimaand tot den veertienden van<br />
Oogstmaand gerekend wordt, en dat, geduurende<br />
dien tijd, de fchepen het zelden waagen, om<br />
in de Tafelbaai binnen te loopen. — Ondertusfchen<br />
fcheelde het niet veel, of een fchip der<br />
' Zie hier vooren, blad;» 23.<br />
Hol-
AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. t$l<br />
Hollandfche Oostindifche maatfchappij, welk om<br />
eene bijzon lere reden hier nog vertoefde, en<br />
des nachts tusfchen den .veertienden en vijftienden<br />
van Bloeimaand, wegens den iterken noordwestenwind,<br />
ai Ie zijne ankers uitgeworpen had,<br />
ware, niettegenftaande deeze genomen voorzorg,<br />
ter zijde van de vesting op het ftrand gedreeven,<br />
weik aldaar met eene menigte klippen bezet<br />
is. — Den volgenden morgen was de baai door<br />
den ftorm nog in zulke fterke beweeging , dat<br />
'er noch boot, noch floep, naar of van het<br />
fchip komen kon. Des nachts daarop nam de<br />
wind nog meer toe , en iedere minuut zag het<br />
arme fcheepsvolk zijn leevensend te gemoet.<br />
Ik woonde in de hovende verdieping van een<br />
iteencn huis, dicht aan het hooger gedeelte der<br />
ftad, d3ar de wervelwind vensters en dak , en<br />
genoegzaam het geheele huis deed fchudden. •<br />
Hierdoor, en teffens door den hoogstgevaarlijken<br />
toeftand van het Hollandfche fchip, werd ik aan<br />
de koude, en menigvuldige ftormen, omtrent<br />
den zuidlijken aspuntskring doorgedaan, op eene<br />
leevendige wijze wederom erinnerd. Dit leerde<br />
mij nu, aan deneenen kant, de waardij van een<br />
fluapvertrek op het vaste land des te hooger te<br />
fchatten, maar aan den anderen kant ook , ora<br />
dezelve oorzaak, de noodlijdenden op dat fchip<br />
met zoo veel te meer deelneeming te beklaagen.<br />
— Ondertusfchen hielden de touwen en<br />
ankers van het fctnp het, tegen alle vermoeden,<br />
geduurende deezen nacht, tegen den ftorm uit,<br />
en de ftilte van den volgenden dag had eene<br />
algeroeene vreugde en de redding van het fchip<br />
tot haar gevolg.<br />
Eene andere, met deeze naauw vermaagfchap-<br />
I 4 se,.
Ï3 a<br />
IV HOOÏDST. t. AFD. VERBLIJF<br />
te, maarnog droevigere, gebeurtenis, offchoon,<br />
geduurende mijne afweezigheid op de Zuidzee ,<br />
hier voorgevallen , verdient echter eer deezer<br />
plaatfe gemeld te worden; bijzonder, wijl zij<br />
een nieuw bewijs van de onveiligheid deezer ree<br />
m den winter is. Het fchip de Jonge 1 homos<br />
werd dicht aan het land, naar den kant der Zoutrivier,<br />
noordwaard van de vesting, aan den grond<br />
gedreeven.<br />
Bij het aanbreeken van den volenden dag ,<br />
werd door de regeering op verbeurte des ieëvens<br />
verbooden , zelfs maar op een verren afftand<br />
het ongelukkig ftrand te naderen ; alwaar<br />
men fcffens, om aan dit verbod des te meer gewigt<br />
bijcezettèn, eenige galgen oprechtte, en<br />
overal in 't rond fchildwachtcn plaatfte. — Dan,<br />
noch deeze, noch andere fchikkingen doelden in<br />
'tminfte op de redding der menfehen, die zich<br />
aan boord van dat fchip bevonden ; aüeenliik<br />
was het geheele oogmerk daarvan fleebts, het<br />
fteelen der goederen en waaren, die uit het verongelukte<br />
fchip aan ftrand mogten geworpen<br />
worden, te verhinderen. Hec fchip'was nogthans<br />
zeer dicht aan het land gedreeven, en men<br />
kon hec weeklaagen der lieden op hetzelve, en<br />
hun gefchreeuw om hulp zeer duidlijk hooreh ;<br />
maar wegens de baaren der zee , die vreeslijk<br />
hoog gingen, mee hec grootfte geweld over het<br />
fchip heen floegen, en vervolgens aan den oever<br />
de geduchclle branding veroorzaakten , was het<br />
voor die fchipbreukelingen onmooglijk, om zich<br />
of mee boocen , of door zw< mmen te redden.<br />
Sommigen van hun, welke die laatfte beproefden,<br />
zag men, op eene jammerlijke wijze, regen de"<br />
klippen geworpen en verpletterd, anderen, nadac<br />
zij
AAV DE KAAP DE GOEDE HOOP; I3J<br />
zij zich , met groote moeite, door den wilden<br />
vioed , genoegzaam tot het ftrand door hadden gearbeid<br />
, door de terugkeerende baaren weder<br />
zecwaard gevoerd en verdrinken. —<br />
Een van de oppasferen der diergaarde, aan de Hollandfche<br />
Oottindifche maatfchappij behoorende, die<br />
voor het krieken van den dageraat, eer nog hec<br />
gemelde verbod bekend was gemaakt, uitgereeden<br />
was, om zijnen zoon, eenen korporaal bij<br />
de krijgsknechten der maatfchappij, het ontbijt<br />
te brengen, kreeg hierdoor de droevige gelegenheid,<br />
om een aanfehouwer van de ellende dier<br />
verongelukten te worden. Door dit bartbreekend<br />
gezigt getroffen, werd hij met de lust tot<br />
een zoo edel en werkzaam medelijden bezield,dat<br />
hij met zijn vlugge paard naar het geftrande<br />
fchip zwom, ecnigen der fchipbreukelingen opriep,<br />
om deels hec einde van een touw , welk<br />
hij ten dien einde uitwierp, en deels den ftaart<br />
van zijn paard te vatten ; waarna hij omkeerde,<br />
en ze gelukkig aan land bragc, nademaal de na<br />
ttiuriijke vaardigheid van dit dier in het zwemmen,<br />
de grooter omtrek van zijn ligchaam, en<br />
zijne uitmuntende fterkte door de baaren der<br />
zee niet zoo ligt overweldigd konden worden. .<br />
Maar ongelukkiger wijze werd deeze edelmoedige<br />
en ieverige grijsaart zelf een offer des doods<br />
voor veertien jonge perfoonen, welken hij bereids<br />
gered had. Toen hij, naamjjjk, voor de<br />
achtfte maal terug zwom, verdronk hij benevens<br />
zijn paard, en wel bij de volgende gelegenheid.<br />
Toen hij na den zevenden togt een weinig<br />
langer vertoefde, om uicterusten, was men aan<br />
boord beducht, dat zijn doelwit veelligt was ,•<br />
niet weder naar het fchip te keeren. Hierom<br />
I | ver-
»34 IV. HO OF D S T. t. AFD. VERSMJF<br />
verbubbelde men daar met groot omrooVri 1 ti<br />
fmeeken en fchreeuwen om hulp. Dit dééd<br />
op het gevoeligite aan, en hij foocdde tot 1<br />
i<br />
ding der overigen naar hec fchip' tertsg, éejr h<br />
paard nog genoeg gerust had. — Djc 'was dan<br />
ook dereden, dac hec des te eer zonk; te meer,<br />
wijl niec alleen al ce veelen op eenmaal zich z >ctïten<br />
te redden, maar ook een van hun , gelijk<br />
men over 't algemeen geloofde, ongèlükliïgèr<br />
Wijze het paard bij den teugel gevat , en hec<br />
zelve daardoor den kop onder hec~ water getrokken<br />
had.<br />
Deeze onyerrzaagde menfrhenvriend verdient<br />
des te meer de verwondering cn véréering van<br />
alle zijne medebroederen, vermits hij , zonder<br />
zelf ce kunnen zwemmen, zich toe redditfg van<br />
anderen aan dit oogfchijnlijk gevaar bloot had gefield.<br />
— Hierom heb ik hec voor mijne bijzondere<br />
pligc gehouden, zijnen naam WOLTKMA-<br />
Eï, en zijne fchoone daad, hier i n het gehéü*<br />
gen te bewaaren. De bewindhebbers der Ooftïrfdifche<br />
maatfchappij in Holland hebben , op ontvangen<br />
bericht daar van, hem ter eere een gedenkteken,<br />
zijne nagedachenfs en hunne billijkheid<br />
waardig, opgerecht; doordien zij een haarfcr<br />
nieuwe fchepen Held V/oltemade genaamd, en- op<br />
deszelfs fpiêgel de gefchtedanis , zoo als deeze<br />
man zich, om de noodlijdenden te redden, met<br />
zijn paard in het gevaar heefc geftort, hebben<br />
laaten afmaaien. — Daarenboven hebben zij aan<br />
de regeering op de Kaap de Goede Hoop bevel<br />
afgevaardigd, van deezen inhoud, dat ingevalle<br />
•WOL TE MA DE kinderen had, zij voor hun onderhoud,<br />
bevordering en geluk, *t zij dezelve<br />
aich aan den burger» of aan den krijgsftaat toe<br />
had-
AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. 135<br />
hadden gewijd, op de beste en meestuitfteekende<br />
wijze, en wel bij de allereerfte gelegenheid<br />
zorg zou moeten draagen. — Maar, bij ongeluk,<br />
hadden niet alle de leden der regeering in<br />
Afrika zulke dankbaare gevoelens. Het verzoek<br />
van den jongen korporaal WOL TE MA DE, die<br />
een ooggetuige geweest was, hoe zijn vader<br />
zich in dienst der maatfchappij en der menschheid<br />
op had geofferd, om de bediening, door<br />
den dood van zijnen vader opengevallen, floeg<br />
men onvriendlijk af, offchoon deeze naauwlijks<br />
voor eene bevordering aan kon gezien worden.<br />
Uic verdriet ging hij daarom van de<br />
ondankbaare Kaap naar Batavia, daar hij reeds<br />
overleeden was, eer de tijding eener zoo magcige<br />
en onverwachte aanbeveeling bij hem had kunnen<br />
aankomen.<br />
Onderrusfchen ontmoette ik eenige Kaapfche<br />
burgers, die, toen zij met billijke deelneeming<br />
WOLTEMAOÏS en zijns zoons lot beklaagden,<br />
teffens ftaande hielden , dat de een of ander<br />
13(5 IV. H0 0FDST. I. AFT, VERBLIJF<br />
goederen als ijzer gcftoolen wierden. —- Onder<br />
voorwendfel, dat 'er door de geredde pèrfoonen<br />
niet heimiijk eenige goederen vervreemd zouden<br />
worden, werden deeze terftond , op de plaats<br />
zelve, tot den avond onder bewaaring gehouden,<br />
en wel zonder iets het geringfte tot verkwikking<br />
te bekomen, offchoon zij nat, hongerig<br />
en van den zwaaren arbeid , in den<br />
voorgaanden nacht doorgedaan, gantsch afgemat<br />
waren. Naderhand zag men ze , verfcheidene<br />
dagen achter een, langs de ftraaten zwerven ,<br />
oro kost en kkederen bedelende. Bijzonder<br />
werd mij aangaande eenen onder hen verhaald ,<br />
dat hij het ongeluk had gehad, eene zeer wreede<br />
behandeling te ontmoeten. — Alhoewel het<br />
geval naauwlijks geloof zal vinden, en het waare<br />
menschlievende gemoederen gevoelig moet treffen,<br />
zal ik het echter onbewimpeld ter neêrftellen,<br />
of het een middel mogt zijn , om zulke<br />
fchreeuwende ongerechtigheden in 't toekomende<br />
te verhelpen.<br />
Deeze was een matroos, die, om des te vaardiger<br />
te kunnen zwemmen, zich bijkans naakt<br />
van het geftrande fchip in het water had begeeven,<br />
en met zijne kist gelukig aan ftrand was gekomen,<br />
Hij op?nt zijne kist, om 'er een kamizool uitteneenien,<br />
en daarmede zijne naaktheid te bedekken 4<br />
doch van eeL' jonden krijgsbevelheber, die aan<br />
ftrand het gebied voerde, werd hij hierin niet<br />
alleen verhinderd, maar hij moest ook boven liien<br />
nog etlijke ftokflagen van hem voor lief neemen,<br />
met bijvoeging, dat hij zich fchuldig had gemaak»,<br />
pm aan eene van de opgerechte galgen opgehangen<br />
te worden, omdat hij, regelrecht tegen het<br />
yfr'ppd der regeer/ingaan, zich met goederen, van<br />
hei
AAN DB KAAP DE GOEDE HOOP. \%J<br />
het geftrande fchip geborgen, bemoeid had. —<br />
De bootsgezel ontrchuldigde zich niet alleen<br />
daarmede, dat hij van een dergelijk verbod volftrekt<br />
niets had kunnen weeten; maar dat hij ook<br />
met den flctnel zijner kist, volgens zeemans<br />
gewoonte, aan zijnen gordel vastgebonden, gelijk<br />
ook met eengezangboek, in dezelve kist te vinden,<br />
en waarin zijn naam opgefchreeven was, genoegzaam<br />
bewijzen kon, dat hij de rechte bezitter daar<br />
van was. Desniettemin werd hij naauwlijks verfchoond<br />
en van de galg bevrijd, maar moest, zoo<br />
nat en naakt als hij was, onder den Wooten<br />
hemel op den grond den avond afwachten. Van<br />
koude beevende, kreeg hij daar eindelijk, op<br />
zijn aanhoudend verzoek, verlof, om zijne kist<br />
optezoeken, cn 't geen hij daar uit van nooden<br />
had, te krijgen, maar hij vond ze opengebroken<br />
en geplonderd Ten laatlle bragc men hem In de<br />
ftad, en liet hem in de poort gantsch naakt en<br />
bloot gaan. Op de ftraat had hij echter nog het<br />
geluk, eenen medelijdenden burger te ontmoeten,<br />
die geene zwaarigheid maakte, om hem terftond zijnen<br />
eigen rok aantedoen, en hem met zich naar<br />
zijn huis te neemen. —*<br />
... Mogten toch in Europa, en in alle de Europeefehe<br />
volkplantingen in de andere waerelddeelen,<br />
integendeel zulke medelijdende en goedertierene<br />
wetten ten aanzien der fchipbreukc-lingen<br />
kunnen worden opgeweezen, als in China!<br />
Op de kusten van dat uitg-ftrekte rijk genieten<br />
alle en een ieder, die ongelukkig genoeg zijn<br />
van te ftranden, zij moogen inboorlingen zijn ,<br />
of uit de afgelegenfte landen afkomftig, niec<br />
alleen volkomene zekerheid , maar ook verzorging<br />
en overvoering naar de plaats hunner woo-<br />
I 5 ning
I38 IV. H O O F D S T. I. A F D. V E R B L I J F<br />
ning of toe de hunnen. Een gedeelte van<br />
het febeepsvolk van het Zweedfche fchip Frederik<br />
Adolph, den derden van Herfstmaand des<br />
jaars 1761 bij de Platabank verongelukt ,<br />
welk in booten bij de Chmesfcfie Had Ka - tik<br />
landde , heefc de uicvoering deezer inrichting ,<br />
weike der menschheid zoo zeer coc eer verllrekc,<br />
in haaren geheelen omtrek ondervonden. De<br />
heer opperkoopman M A U L E , die onder hun getal<br />
was , heefc mij verzekerd, dac zij silen zeer<br />
menschlievend behandeld, op des keizers kosten<br />
mee eecen en drinken verzorgd , en op taanriijk<br />
groote Chineefche vaartuigen tot de overige Eu<br />
ropeërs in (Juang • Uheon , of, gelijk wij zeg<br />
gen, Kamen, overgebragt zijn.<br />
Dewijl ik boven van den ftormachtigen winter<br />
aan de Kaap melding heb gedaan, zoo houd<br />
ik het hier voor eene gepaste plaats , om een<br />
kort uittrekfel uit mijne weerkundige waarneemingen,<br />
welken ik in Bloeimaand, in Zomermaand<br />
, en Hooimaand deezes jaars gelegenheid<br />
had ce maaken, mijnen leezeren medecedeelen ;<br />
doch ik moec vooraf erinneren, dac ik een aanzien<br />
der koude en warmte mij van eenen Fahrenheitfehen<br />
thermometer bediend heb , dien<br />
de heer FORS TER bij zijn affcheid neemen mij<br />
tcruggelaaten had; als ook, dat ik de waarneemingen<br />
daarmede, in de fehaduw, onder den<br />
bloocen hemel, des morgens cusfehen zeven en<br />
jacht uur, wanneer de lucht ten aanzien van<br />
warmte en koude bijkans even zoo als des nachts<br />
gefteld was, gedaan heb. — Voorts moec ik<br />
«og aanmerken, dac de wincers aan de Kaap de<br />
tïoede Hoop over 't algemeen niet ftreng zijn,<br />
\ '• ea
AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. «3S^<br />
en de winter van het jaar 1775 voor eenen der<br />
zat.hr.eren gehouden wierd.<br />
Jn de eerfte helft van Bloeimaand ftond de<br />
thermometer vtm FAHREMHEIT gdtaadig tus»<br />
fchen den drie en vijftigften en drie en zestig*<br />
ltengraad' 1<br />
; en in de laacltè heffttusfchenden vijf*<br />
tigfteri en aci-t vijftigften graad, uitgenomen den zeveüedtwintigften<br />
deezer maand , toen dezelve het<br />
laagst ftond en den negen, en veertigften en een'<br />
halven graad aanwees, offchoon het op' dien dag<br />
helder weer en zonnefchijn was. Regenachtige<br />
dagen in deeze maand wa>:en de elfde, twaalfde^<br />
vijftiende, zestiende en dertigfte; op de drie<br />
eerlten van welken het teffei>s fterk uit hec<br />
"noordwesten ftormde ; zoodat den elfden, toen<br />
ik door de Zourrivier reed , het water Hechts'<br />
tot aan de knie van het paard reikte; maar toen<br />
ik den vijftienden terug kwam, wegens den<br />
zwaaren regen en hooge zee zoo zeer opgezwollen<br />
was, dat het hoog aan het zadel kwam.<br />
11 £ „ De heer s r A R M A N heeft, ten behoeve zijner<br />
„ lamlgenooten, die gewoon zijn, de gelteldheid en ver-<br />
„ anderingen van het weêr naar den Zweedfchen thermo-<br />
„ meter te beftemmen, de graaden van den Fahrenheit-<br />
„ fchen thermometer telkens in die van den Zweedfchen<br />
„ övergebragt, en dezelven tusfehen baaksken* 'er bijge-<br />
'„ voegd. Doch, wijl detZweedfche thermometer in onze<br />
,, gewesten ten eenemaal onbekend, en integendeel dia<br />
„ van FAH» INHEIT tot het doen rah waarneemingen<br />
„ genoegzaam in algemeen gebruik is; zoo zal de Ne-<br />
„ derdtiitfehe leezer 'er niets bij verliezen, wanneer ilc<br />
„ de graaden van den Zweedfchen thermometer, als ie»<br />
„ overtolligs, weglaat. C."}<br />
In
140 IV. H00FBST. B. AFD. TOXRUSTINGEM<br />
In Zomermaand ftond de gemelde thermometer<br />
tusl'chen den vier en vijftigften en zestigilen<br />
graad. Vochtig weêr was het den cerften, tweeden,<br />
derden, vierden, veertienden, zeven en<br />
twintigften en een en dertigitcn. Behalve<br />
deezen waren 'er nog eenige andere betrokkene<br />
en windige dagen; maar alle de overigen geleeken<br />
naar de Zweedfche fchoone zomerdagen. -—<br />
Den tweeden regende het zeer fterk, waarvan hec<br />
gevolg was, dat eene menigte wacet, welk in<br />
de voorgaande dagen in hec gebergce verfameld<br />
was, coc aan de ftad coe doorbrak, de grachten<br />
derzelve vervulde, en eenige ftraacen zoo zeer<br />
overftroomde , dac hec wacer eenige minuuten<br />
lang cwee of drie voec hoog aan de huizen ftond,<br />
eenen kleinen muur van een fteenen huis deed<br />
omftorcen, en in verfcheidene kelders drong.<br />
In Hooimaand kon ik de gcfteldheid cn de<br />
veranderingen van hec weêr, wegens opgekomene<br />
beleefden, fleches coc den negentienden<br />
waarneemen. De hoogce des chermomecers was<br />
tot dien tijd toe tusfehen den vier en vijftigften<br />
en negen en vijftigften graad geweesc. Regenachtige<br />
dagen waren de zesde, zevende, achcfte,<br />
elfde en twaalfde, donkere en betrokkene<br />
dagen zonder regen de derde, negende, tiende<br />
dertiende en veertiende.<br />
T W E E -
TOT DE AFRIKAAMSCPIE REIZE. 14%<br />
T W E E D E A F D E E L I N G .<br />
Toerustingen tot de Afrikaanfche reize.<br />
JFIf^et grootfte gedeelte der voorbeen gemelde<br />
Wintermaand bragtik in de itad door, en bereidde<br />
mij op veelerleië wijze tot mijne aanftaande<br />
reize. •— Hiertoe reken ik onder anderen, dat<br />
ik de genees-en heelkunst oeffende; vermits het<br />
geld, welk ik daarmede verdiende, een noodwendig<br />
hulpmiddel tot de wijduitgeftrekte toerustingen<br />
was, welken mijn voorneemen vereischte.<br />
—— Maar nog meer was mijn reisgeld<br />
door mijne naarftigheid geduurende mijne zeereize<br />
toegenomen. —— Ik had naamlijk in de laatfre<br />
maanden van onzen kruistogt op de Zuidzee, eetr<br />
werk van R O S E N S T E I N ' overgezet, en Zestig<br />
dukaten daarmede verdiend. Dit was in die<br />
ruuwcre gewesten meestal mijne bezigheid geweest,<br />
omdat ik toen allerminst door andere bezigheden<br />
verhinderd werd ; alhoewel ik , onaf<br />
Hechts te kunnen fchrijven, door het ftormachtige<br />
weêr, niet zelden, genoodzaakt wierd, mijne<br />
beenen vast om den voet der tafel te liaan, en<br />
mij met de linkerhand vast te houden. — Vari<br />
deeze gelegenheid bedien ik mij teffens, om de<br />
heeren FORS T E R voor de hulp, welke zij mij<br />
daarin beweezen hebben, openlijk mijne dankzegging<br />
Verhandeling over de ziekttn der kinderen.
143 IV. HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN<br />
ging te betuigen; want zij waren het, die mijnei<br />
overzetting niet alleen op verlcheidene plaatfen,<br />
daar het noodig was, in orde gebragt, maar ook<br />
den druk daarvan te Londen bezorgd hebben.<br />
Tot verdere bevordering mijner reize, deed<br />
ik alle mooglijke navorfchingen naar dat geen,<br />
't welk ooit eenige verbindtenis daarmede hebben<br />
kon. Dan, in ueê van licht te bekomen, geraakte<br />
ik maar in des te grootere onzekerheid ,<br />
wijl men mij enkel verwarde en niet zelden tegenitrijdige<br />
berichten gaf. Doch voornaamlijk<br />
ontried men mij de reize als eene zeer ongerijmde<br />
en gevaarlijke onderreeming , omdat<br />
ik , als een vreemdeling , in Afrika nog onbekend<br />
en teffens niet bemiddeld , mij noodzaaklijk<br />
veele onaangenaamheden zou moeten laaten<br />
welgevallen. — Wijl ik echter de onmoodijkheid,<br />
om de uitvoering van mijn voorneemen<br />
ten minfte te beproeven , niet inzag , bleef ik<br />
onveranderlijk bij mijn befluit.<br />
Om deeze reden maakte ik met den heer DA-<br />
N IEL FR EDEEIK IMMSLMAN , een' jongen<br />
Afrikaan, kennis , welke r.is in vertrouwde<br />
vriendfehap veranderde. — Deeze jongman had<br />
bereids voorheen, tot zijn bijzonder genoegen,<br />
eerie reize landwaard in gedaan, door de Ichoone<br />
bedenking daartoe opgewekt, dat het toch<br />
hem en den overigen Ahikaanfchen Vf.dkplanteren<br />
geenzins tot eere verltrekte , de onderzoeking<br />
Jn het jaar 1776.
TOT DE AFRIKAANS CHE REIZB. I45<br />
king van hun land verzuimd te hebben't welk<br />
hen nu ras zou noodzaaken, om van mij en andere<br />
vreemdelingen de vereischte berichten aangaande<br />
dit land en deszelfs merkwaardigheden<br />
te verzoeken. Voor zijn perfoon liet hij zich<br />
dus zeer ras overreeden, om alle mijne voorflagen<br />
aantcneemen en mij gezelfchap te houden.<br />
Maar, om de toeliemming zijner nabeftaanden te<br />
verkrijgen, werd alle mooglijke overlegging, en<br />
aanhoudend gemeenfchaplijk verzoek vereischc<br />
en in 't werk gefield. De moeder, eene<br />
verrtandige vrouw, van geboorte eene Europeefehe,<br />
en haare dochter , een ongemeen bekoorlijk<br />
meisje, gaven eerst na langen tegenftand hunne<br />
toeftemming daartoe ; en wel voornaamlijk<br />
uit dien grond, omdat hij eene zeer zwakke boist<br />
had, weshalve eene lange reize te paard, bijzonder<br />
onder het oog van een' arts, bij uitneeniendheid<br />
heilzaam voor hem was ; waartegen<br />
hij te huis van de teering een' veel zekerderen<br />
en geduchteren dood, dan van de omzwervende<br />
Hottentotten, of de wilde dieren, welke zich is<br />
het binnenlle des lands ophouden , te verwachten<br />
had. — De vader, een oud krijgsman, die<br />
zoo wel in Europa als in Oostindie dienst gedaan<br />
had, en tegenwoordig lieutenant bij de bezetting<br />
aan de Kaap was, voegde 'er ook nog<br />
ten laatite deezen veelwerkenden grond bij, dat<br />
een jong mensen, wanneer het op gevaaren aankwam<br />
, niets fchuuwen noch vrfcezen moest.<br />
Nu maakten wij de noodige toerusting tot onze<br />
reize. —- De heer Immelman kocht een' goeden<br />
hengst, die teffens zachtmoedig was, en geaaaklijk<br />
ging , voor vijftig rijksdaalders; en ik<br />
had
144<br />
l V<br />
' HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN'<br />
had bereids voor vier en dertig eenen gewoonen<br />
klepper gekocht. Daarenboven had ik ecu 1<br />
''<br />
nieuwen pakwagen bezorgd. Deeze was noge-<<br />
noeg zoo groot als de gewoone legerwagens;<br />
zijn, en op gehjfce wijze, als de wagens der'<br />
Kaapfche landlieden , van boven met zeildoek bedekt.<br />
De prijs was ook de gewoonlijke, naamlijk<br />
omtrent twee honderd rijksdaalders, en wel<br />
zoo, dat voor het houtwerk vier en zeventig,<br />
voor hot ijzerbefhg dercig rijksdaalders, en voor<br />
juk, (per-en trekkecenen, zeildoek, teerpot en<br />
andere kleinigheden het overige deezer geldfom<br />
gerekend was. — Om een' zoodaanigen wagen<br />
te trekken, worden gemeenlijk tien osfen vereischt,<br />
welken ik derhalve,<br />
rijksdaalders, inkocht.<br />
het ituk voor acht<br />
Verder nam ik verfcheidene artfenijen mede,<br />
en wel deels met uitzigt op onze eigene gezondheid,<br />
deels om lieden op het land daardoor<br />
van nut te zijn. — Wijders voorzag ik mij van<br />
kleine glospaarlen , koperen tonderdoozen, vuurflag,<br />
mesfen, en tabak; allen waaren, die bijzonder<br />
dc-n Hottentotten zeer welkom zijn. —<br />
Om Hangen en andere dieren in brandewijn te bewaaren,<br />
nam ik een vaatje van eikenhout, bijzonder<br />
daartoe ingericht; tot het opdroogen van<br />
kruiden eenige riemen papier, en voor de infekten,<br />
welken ik hoop had te verfamelen, doo- j<br />
zenen fpelden, mede. - Dat wij ook den noodigen<br />
voorraad van kleederen en linnengoed inpakten,<br />
behoef ik wel niet te zeggen. — Met thee,<br />
koffii, chokolaad en fuiker voorzagen wij ons insgelijks<br />
, deels tot ons eigen gebruik, deels om de<br />
genegenheid dier landlieden, welke wegens hun- ,<br />
»»"n yprrpn pffhmd van de Kaap aan deeze behoeften
TOT DE AFRIKAANSCHE REIZE. I45<br />
ten dikwijls mangel hebben, daardoor te winnen.<br />
Overgehaalde dranken, zeide men mij wel, zouden<br />
bij menig eenen, tot bereiking van dit oog-,<br />
merk, veel werkzaamer zijn : dan om de ruimte,<br />
de zwaarte en de kosten te belpaaren, nam ik dergelijken<br />
in 't. geheel niet méde. Met naalden<br />
van verfcheidene foorten voorzagen wij ons rijklijk,<br />
omdat wij wisten, dat wij ons door deeze<br />
waaren, en goede woorden, de goedwilligheid<br />
en hulp der boerenmeisje s bij het veriameien<br />
van infekten verwerven zouden.<br />
;, Buskruid kocht ik ruim dertig pond; met een'<br />
gedeelte daarvan vulde ik verfcheidene kruidhoorns,<br />
welken ik nader bij de hand hield; het<br />
overige deed ik in een' leeren zak, dien ik in mijnen<br />
koffer floot, voornaamlijk, om dien voor<br />
het tabaksvuur der Hottentotten te beveiligen.<br />
Hiertoe nam ik omtrent zeventig pond hagel<br />
van onderfcheidene grootte , gelijk ook eenen<br />
evenredigen voorraad van looden kogels en kogelvormen<br />
mede. Men had mij wel niet geraa.<br />
den, zoo veele fchietbehoeften medeteneemen ,<br />
en zoo veel geld daarvoor te befteeden; ik vermoedde<br />
ook zelf niet, dat ik 'er zoo veel van<br />
gebruiken zou: dan, bij onze terugkomst aan de<br />
Kaap bevond ik, dat op deeze reize, die toch<br />
maar acht maanden geduurd had, bijkans alles<br />
verfchooten was. — lk moet daarom allen, die<br />
zich veelligt op eenen dergelijken weg zouden<br />
willen begeeven, den goeden raad mededeelen,<br />
om zich met fchietgeweer, en de noodwendigheden,<br />
daartoe vereischt, wel te voorzien. Niet<br />
alle fchooten treffen, en het fchieten van kleine<br />
vogelen neemt een aanzienlijk deel weg. —•<br />
K Daar-
$4<br />
de hand te "gaarj, • an tot mijne reize ;bevorders<br />
lijft, te zijn. >*m Eeaimdeue brief diende, om mij<br />
brj het warme.'bad in Houentöisch .Holland de<br />
floédige kamers te bezorgen :, 'want dk middel<br />
had ik tegen de verkoudheden, welken ik in de<br />
nabijheid van den zui<strong>dpo</strong>ol gekreegen had, voorgenomen<br />
te beproeven.<br />
D E R-
DE GOEOE .HOOP NAAR HET WARME BAD. I47<br />
^00OO000000000000O0O0O><br />
D E R D E A F D E E L I N G.<br />
Ytmèl'nH•fi'J230in5i:f.: i ti«* t*>te* sfa
"I4"8 IV, HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN 'DE KAAF<br />
Zoo ras de avondkoelte begon zetten wij on*<br />
ze reize over de Eerfte rivier tot aan den voer<br />
eens hoogen bergs voort. , De naauwe vaiei tusfchen<br />
dit gëbergce heet Huttentotsch nelldnsp-<br />
Kloof, dat is, de valei van Hoctentotsch Holland,<br />
cm is hooger, ook niet zoo dor. als.'andere Valeien.<br />
— Men vindt hier verfcheidene aanzienlijke<br />
landhoeven. Toen wij aankwamen, was hec 1<br />
reeds nacht en zeer duister. Wij Haken een<br />
klein vuur aart . bij welk wij eerst onze avondmaaltijd,<br />
die voorwaar zeer maang-was," hielden,<br />
-.en waarna wij ons . ter rust necrleiden. Het zadel'was<br />
ons hoofd'kusfen, de aarde ons bed, en<br />
een overrok onze deken tegen de kou ie van den<br />
nacht: deeze dingen maakten, gelijk naderhand<br />
nog zeer dikwijls, alle onze gerieflijkheid bij<br />
nacht uit. —-<br />
Toe eene legerplaats verkooren wij bij zoodaanige<br />
gelegenheden die zijde van een bosch ,<br />
welke ons de beste befchutting tegen den zuidoosten<br />
of eenen anderen wind , die dan voor- I<br />
.Tiaamlijk woei, kon geeven. — Bij regenactdg ]<br />
weer, namen wij onze toevlugt in onzen bedekten<br />
wagen, doch daar wij wegens aile de pakkaacje<br />
nog veel onbekwaamer ligplaats hadden.<br />
De beste plaats, die ik daar voor mij vinden kon,<br />
was mijn koffer, offchoon hec dekfel rond ver-<br />
.heeven was. De heer IMMKLMAN, die rank<br />
en dunner was, dan ik, kon zich, hoewel met<br />
viel moeite, tuslchen deezen koffer en de zijde<br />
des wagens neerleggen, waar hij dan op eenige :<br />
bundels papier, doch juist niet in eene betere of '<br />
- aangenaamërë bedfleede, piag te liggen. — Somtijds<br />
maakcen wij ons bed onderden wagen, daar<br />
wij genoegzaam als onder dak, en tegen regen<br />
en I
DE GOKDE HOOP NAAR. HET WARME BAD. 149<br />
en daauw eenisrzins belchut waren: doch daartegen<br />
moesten wij ows dan ook het gezelfchap or-.<br />
zer osfen, welk ons in dien .weiland zeer nabij<br />
en juist niet aangenaam was , laaten welgevallen; •<br />
want deeze dieren waren aande wielen vin onzen<br />
wagen, aan den disfelboom, en ook aan de ladders<br />
of de zijplanken van den zei ven vastgebonden,<br />
en zoo .onhandig, dat wij het Hechts waagden<br />
om tusfchen de tarnden of mak tien door te<br />
kruipen: daarenboven waren deeze onze nabuuren<br />
, wanneer 'er zich wilde dieren in de nabijheid<br />
vertoonden, in*geilaadige onrust.<br />
Menigmaal hadden wij gelegenheid, om op<br />
boerenplaatfen onze nachtrust te neemen: dun,<br />
hier hadden wij het dikwijls bijkans nog erger. —<br />
Want gemeenlijk beftond hec huis, daar wij inkeerden,<br />
Hechts uit twee vertrekken met leemea<br />
vloeren: het binnenfte diende tot een flaapvertrek<br />
voor den boer zei ven en zijne vrouw en kinderen;<br />
het andere maakte de keuken uit, en hier<br />
was het, daar men in een' hoek, op den grond,<br />
eene mat voor ons uitfpreidde, welke dan doorgaans<br />
alle de gerieflijkheid was, die de goede<br />
lieden ons konden bezorgen. Voor 't overige<br />
moesten wij ons daarmede vergenoegen, om onze<br />
zadels en overrokken coc ons bed ce gebruiken.<br />
De Hottentotten van beiderleie fexe,<br />
ouden en jongen, welke in diensc van den boer<br />
waren, koozen hunne legerfteéde alcijd om den<br />
haard. Deeze befloeg gewoonlijke wijze eene<br />
gantfche zijde der keuken, en had geene andere<br />
plaats, daar het vuur brandde, dan de vloer, op<br />
welke wij gevolglijk allen nevens elkander lagen.<br />
Eene gantfche bende van vlooien , en menig<br />
ander ongemak, welk wij om die oorzaak uic<br />
K 3 moes-
15° IV. HOOFEST, lil. AFD. REEË VAN D* KAAP<br />
moesten liaan, maakccn, dat wij dikwijls aan de<br />
frisfche lucht de voorkeur gaven, wanneer niet'<br />
koude, lierke wind en regenachtig" weêr zulks<br />
nog ondraaglijker voor ons deeden zijn. -—<br />
Bij de befchrijving van ons eerfte nachtleger voegde<br />
her, naar mijnen dunk, allerbest, dit algemeen<br />
bericht nopens de wijze, op welke wij ons genoodzaakt<br />
hebben gezien , de meeste overige<br />
nachten cp de reize doortebrengen, mijnen leezeren<br />
medetedeelen.<br />
Den volgenden morgen maakten wij ons het<br />
aanbreeken van den dag ten nutte, om in de koelte<br />
den weg over de bergen van het fiottentotsc<br />
Heiland afteleggen; De weg opwaard was<br />
zeer Heil en Heenachtig, en had veele kromten'en<br />
andere ongemaklijkheden. Ter rechterhand troffen<br />
wij terflond in 't begin eenen akeliger) dwarsweg<br />
aan, die zeer fchuinsch naar beneden liep,<br />
alwaar menigmaal wagens en osfen ongelukkiger<br />
wijze zouden van boven neêrgeflort en verpletterd<br />
zijn. — Deezen en dergelijke bergen zou, zelfs ook<br />
met het fterkfté gefpan trekosfen, geen ander hebben<br />
kunnen oprijden, dan die de rechte handgreep<br />
verftond, en eene even zoo lange zweep had,'<br />
waarmede de Afrikaanfche voerlieden hunne osfen<br />
gemeenlijk beflieren. • Aan eene zöodaanïge<br />
zweep is de Heel twee en eene halve vadem lang,<br />
de zweep zelve nog iets langer, en het fnoer<br />
daaraan nog een en eene halve el lang, cn van<br />
Herk bereid of zeemleder gemaakt. Dit hefcuig,<br />
ïm voortbrenging van den wagen in zekeren opzij-.te<br />
meest werkzaam, houdt de voerman in beide<br />
handen; en dewijl hij voor op den wogen, op<br />
zijnen bok of' bankje, zit, zoo kan hij daarmede<br />
tot
DE GOEcJJ/.H/OOP' NAAR HET WARME BAD. 15.£<br />
tót het voorfte. gefpa'n osfen reiken, en , wanneer<br />
het vereischt'wordt,': zeer fchtclijk en. zonder op-,<br />
houden, onder. zijne dieren rond flaan, en z$daarbij<br />
telkens aan die zijde, daar. hij wil, tref-,<br />
ten, en wel ZOQ Herk,.dat 'er geheele bosfen hair<br />
uitvliegen. Hierdoor worden de osfen gedwongen,<br />
om op eenmaal alle hunne fterkce ce vereetfjgen,<br />
en den wagen zoo wel uit de diepfte gaten<br />
uitcecrekken, als ook over fteenen en fteile<br />
hoogcen voorctebrengen. -— Maar 'er wordt<br />
veele behoedzaamheid vereischc , zoo wel om<br />
niec op eenmaal al, ce fterk a-meedrijven, als ook<br />
om cusfehen beiden niec al ce lang te laacen uitruscen.<br />
Want in het eerfte gevat worden zij zoo<br />
zeer vermoeid en mat, dat zij niec meer van de<br />
plaats ce brengen zijn; in hec laacfte incegendeel<br />
verfiaauwt bij hen. de iever, voorheen opgewekc,<br />
en bij aanhoudendheid zoo hoognoodig, om 'er<br />
zichzelven door ce arbeiden; waarvan dan hec gevolg<br />
is, dac men' niec meer mee hun vorderen<br />
kitiK Wanneer men tegen zeer fteile bergen<br />
pp moet rijden, pleegt daarom de voerman hen,<br />
naar bevinding van omftandigheden, iedere halve,<br />
of geheele, of Gok alle twee minuuten, een<br />
iveinig te laaten rusten. Wanneer men integendeel<br />
den berg afrijdt, heeft men, zelfs op zoodaanige<br />
^plaatfen, die minder fchuinsch zijn, te<br />
vreezen (<br />
, dat de wagen, bijzonder wanneer hij<br />
zwaar belaaden is^ fchielijker dan de osfen, naar<br />
beneden, of op hen rollen zal; omdat Hechts<br />
de beide achterleen aan den disfelboom gefpanhen<br />
, en. niec in ftaac zijn, om den. wagen, zoo<br />
veel noodig. is , . .tegen ceh ouden. , Hierom moet<br />
hij dan gefperd worden.<br />
K 4 Van
152 IV. HOOPDST. dB ƒ FD. REIZE VAN DF. KAAP<br />
Van kruiden was onderrusfchen óp de gemelde<br />
bergen van Hottentotsch Holland nog weinig<br />
aancecreffen. — Hecverheugdemif*nogtbans, eenen<br />
prachtigen zilverboom,protea, in zijn volle bloeilbl<br />
aancetreffen. Het is dezelve, waarvan ik, onder<br />
de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />
der weetenfchappen te Stokholm « , eene befchrijving<br />
en afbeelding bekend gemaakt, en<br />
waaraan ik den naam van Oujlaafs fcepter, fceptrum<br />
Oufavi, gegeeven heb. De gemelde<br />
zilverboom beitaat uit eenen iiruik of bos, van<br />
twee tot vier voer hoog, die fomtijds ongedeeld,<br />
i n gelijk een fcepter rechtop in de hoogte groeit,<br />
fomtijds twee of drie imitervormige takken heeft,<br />
die in züverkleurde bloemcrosfen eindigen. —<br />
Hec b-jzonrierfte aan die gewas zijn zijne bladen,<br />
die ongemeen verfchillende in maaklel zijn: want<br />
die aan hec bovemfe gedeelte van den itam of<br />
fleel zijn ilechts een of twee duim groot, kegelvormig<br />
en ongedeeld; daar integendeel de lengte<br />
der onderden eenige duim bedraagt, en dezelve<br />
in de gedaante van kleine cakjes menigvuldig<br />
gedeeid of gefpleeten zijn.<br />
Aan de noordzijde van den zoogenoemden Hoctenrottch-<br />
Holiandl'chen berg, was de weg wel<br />
in lang na zoo Heil niec, doch wij moescen echcer<br />
nuen dan een wiel fperren. Hec ganefche land,<br />
aan de noordzijde van deezen berg gelegen, noemen<br />
de Inwooners mee een' algemeenen naam<br />
Achter den berg, of Over den berg.<br />
Tegens den middag kwamen wij bij de Paltnietrivier<br />
aan, en wel ter dier plaats, waar zij<br />
door<br />
' Des jaars 177."'.
DE GOEDE HOOP NA AP. HET WARME BAD. I 5J<br />
d -or eene kleine fchoone vlakte ftroomt. Hier<br />
rustten wij, volgens gewoonte, geduurende den<br />
beeten middagcifd. — Wijl men in dit gedeelte<br />
van Afrika over geene rivier, 't zij gfoote of kleine<br />
, eene bru;r, aantreft, en Hechts op twee piaacfen<br />
veeren aangelegd zijn, moesten wij hier vier<br />
voet diep door het water rijden, wij zoo wel,<br />
als onze wagen; hec water kwam mij tot onder<br />
het zadel. OiTchoon de rivieren op die<br />
plaacfen , daar de gewoone rijweg 'er door gaac,<br />
gemeenlijk niec diep zijn; zoo is echcer deeze wijze,<br />
om ze door ce (rekken, menigmaal even zoo<br />
gevaarlijk als langzaam. Want, wanneer het<br />
eenen of eenige weinige dagen geregend heeft,<br />
bijzonder in den winter, moec men wel acht of<br />
veertien dagen , cn fomtijds nog langer vertoeven,<br />
eer het water zoo laag valt, dac men die doortogt<br />
waagen durfc; en die oncmoec men zelfs op zoodaanige<br />
plaacfen, daar men op andere cijden, bijzonder<br />
des zomers, bijkans droogsvoers door kan<br />
gaan. — Wanneer hec water naderhand ook eenigzins<br />
gezakt is, kan men echter op den gewoonen<br />
rijweg door de rivier niec mee zekerheid vertrouwen,<br />
wijl men bezorgd moet zijn, dac de<br />
fterke itroom aldaar door wegfpoelen van het zand<br />
veelligt eene diepte gemaakt heeft. Scoute boeren<br />
, die geen geduld hebben, om naar hec vallen<br />
van hec wacer lang ee wachcen , of welken de<br />
geringe voorraad van le evens middelen niec toelaat,<br />
zich zoo lang optehouden, plcegen het te<br />
waagen, om hunne osfen den wagen zwemmende<br />
te laaten overtrekken, wanneer het water gemeenlijk<br />
tot midden aan de ladders of de zijplanken<br />
komt, en vrouw en kinderen, en alle de<br />
overige pakkaadje door en door nat worden. —•<br />
K j De
Ï54 !V- H00FD3T. IU. AFD. RF.IZR VAN DE KAAP<br />
De flaaf of Hottencot, die deswege, omdat men<br />
geene toornen gebruikt, op gevaarlijke plaatfen,<br />
de beide voorfte osfen noodzaa.klijk leiden moet,<br />
is gedwongen, bij zoodaanige gelegenheden dezeiven<br />
zwemmende door de rivier te ftuuren; .et*<br />
hij is gelukkig, wanne,er deeze dan niet zoo eigenzinnig<br />
en. boosaarcig zijn, om den ilroorn tgvolgen,<br />
omtekeeren, .of anders verwarring te<br />
maaken. — Wanneer de osfen intusfchen tot het<br />
rijden en trekken wel afgerecht zijn, pleegen<br />
zij op het geluid Ho Ha, hun zacht toegeroepen,<br />
op eenmaal halte te maaken. — Op gelijke<br />
wijze merkt ieder os terftond op,, en gaat<br />
naar de rechter of linker hand, wanneer 1<br />
hij zij?<br />
nen naam., met Hot of Haar verbonden , hoort. —<br />
Van dit gefchreeuw der voerlieden , gelijk ook<br />
van het afwisfelend oproepen van de naamen dec<br />
osfen, om nu van het menigvuldig geklap der<br />
zweep niet te fpreeken, eene geduurige en tot de<br />
grootlfe walging toe vermoeiende herhaaling, bijzonder<br />
in flechre wegen, te hooren, valt eenen<br />
reiziger ten uiterfte bezwaarlijk. — Bij deeze<br />
naauwkeurige opmerkzaamheid, de groote zweep<br />
wel en dikwijls genoeg te bezigen, is het werk<br />
var» eenen voerman in Afrika; een zeer moeilijk<br />
beroep: maar het reizen in dit waerelddeel ongemaklijk<br />
en gevaarlijk.<br />
Des avonds zeer laat kwamen wij bij de woomoz<br />
van den boer, die ons reed, aan. Zij had<br />
e
DE GOFDS HOOP WiPAH HET'WARRÏE B "D. I 55 1<br />
zekerlijk nieidoor^enntmirrerfroiid in don beginne,<br />
mr.sr door haare ómweim lii^rciV gevormd,-'-KWWI<br />
Zeiis dé harde cn fpiti'e rots, van welke men zich<br />
verbeelden zou, dac zij toe eéneeeuwigduurende<br />
naaktheid veroordeeld ware , was hier aan haaren<br />
donkeren en ijzerachtigpn wand, nier eenige gewasfen,<br />
langsidcnzclven optoaard kruipende, verlierd,<br />
welker ranken zij, uic dankbaarheid,- door<br />
middel haarer lcherpe hoeken onderlteunde en<br />
uitbreidde. In -dé klooven van die afhangen<br />
der bergen zig ik kruiden, welke op de hooge<br />
drijfbedden of crekkasfen, door de nacuur zelve<br />
voor haar ffangelegd', reeds in Vollen bloei Honden,<br />
en in hu-me pracht al wat de menschlijke<br />
kunsc ooic of ooic voorc kan brengen, uittarten<br />
konden.<br />
Eenige fteenworpen verre van de hoeve kwam<br />
een mineraal water uic den grond voorc, doch<br />
welk niemand zich een nucce wisc ce maaken. —-<br />
Over 'c algemeen bevond ik, dac de fteenen en<br />
rotfen deezer landftreek op verfcheidene plaatfen<br />
veel ijzer bevatten. Langs de Bbterrivier<br />
liggen nog meer boerenwooningen, wier voortbrengfels<br />
voornaamlijk in graanen en de fchaa*<br />
penteelt beftaan. De wijn , welke hier<br />
groeit, is een zuurachtige drank, die iir dé ftad<br />
aan de Kaap niet eer aan den man kan gebragt<br />
worden, dan na dat hij tot azijn of brandewijH<br />
veredeld is. :<br />
De boeren zelve drinken echter<br />
deezen wijn ongemeen gaarn. De Oorzaak zijner<br />
flechte gefteldheid, gelijk bijkans van alleh.Wijn^<br />
die in de landftreek achter de bergen gewonnen<br />
wordt, ligc in de koude des gronds, in den grooiteren<br />
afftand van de zee, gevolglijk in den mangel<br />
van vruchtbaar maakende uitwaasfèmittgen,<br />
en
t$6 IV. IIOOFDST. III. AFÜ. REIZE VAN DE KAAP<br />
e,n voornaamlijk in de groote verhevenheid deezer<br />
landilreeken over de oppervlakte der zee. Voons<br />
hielden wij ons hier niet langer dan eenen dag op.<br />
Nu aanvaardden wij de reize naar het Warme<br />
Bad zelve. Mijnen wagen liet ik voor eersc<br />
terug, en reed met eenen anderen wagen, die.<br />
naar hetzelve had ging. Om zoo veel te fpoediger<br />
derwaard te komen, hielden wij ons aanbenen<br />
gebaanden weg, maar trokken over bergen<br />
en vlakten, en door valeien regelrecht voort. -—<br />
Deeze geheele uitgeitrekie landftreek is, wegens<br />
gebrek aan water, gantsch onbebouwd en onbewoond.<br />
Eene menigte wilde dieren heeft daarom<br />
hier hunne verblijfplaats genomen. Thans<br />
had ik voor de eerllemaal het genoegen, geheele<br />
kudden van de beide grootere foorten van antilopen<br />
of gazellen, welken de Hollanders herteheesten<br />
en bonte bokken noemen, te zien. Üe eerite<br />
naam, welke herten beduidt, fchijnt aan de eene<br />
foort deswege gegeeven te zijn, omdat zij.ten aanzien<br />
der kleur mee de Europeefehe herten eenige<br />
overeenkomst hebben. De laatfte,. of die van<br />
bonte bokken, voegt beter voor de dieren, welke<br />
daarmede benoemd worden , omdat hunne<br />
brandgeele of ligtbruine huid met veele witte<br />
vlekken en flreepen getekend, is. . Van de<br />
Kaapfche zoogenaamde hertebeesten heb ik, in de<br />
verhandelingen van de koninglijke akademie der<br />
weetenfchappen te Stokholm eene befchrijving<br />
doen plaatfen •, waarin ik dit dier antilope dorcas<br />
noem<br />
* Dei jaars 1779.
DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. 1^7<br />
•noem Eene afbeelding van hetzelve ziet men<br />
;op plaaclü., welke hier tegenover geplaatst is.<br />
Dit fraaie dier ,zal ons in 't vervolg nog dikwijls<br />
voorkomen. Den bonten bok, die een<br />
weinig kleiner, maar integendeel Iterker en veeter,<br />
dan het hertebeest is, vindt men bij rAL-<br />
LAS onder den naam' van antilope fcripta, en bij<br />
•BUFFON onder dien van guïb. Ingevolge de<br />
verzekering van ADANSON is hij aan de rivier<br />
'van Senegal in menigte aantetrefFen. Ik kan 'er<br />
•nog de aanmerking bijvoegen-, dat het wijfken<br />
van deeze foort geene hoornen heefc. — Heden<br />
•zag ik ook voor. de eeritemaal geheele troepen<br />
-wilde zebra, welken de volkplanters wilde paar,"<br />
• den- noemen. , Zij houden zich in groote kudden<br />
bij elkander-, *en maaken in hun zware en wit<br />
geftreepc kleed eene fchoone vertooning, Hec<br />
is de huid van deeze dieren, welke men bij .onze<br />
bontwerkers onder den ongerijmden naam,van<br />
zeepaardenhuiden pleegc ce vinden 'V — Op<br />
dee-<br />
14 [ ,, Dit zelve dier, welk de heer S P A R M A N hier<br />
boven antilope dorcas, en de Hollanders aan de Kaap<br />
„ hertebeest noemen,-is de koba van B U T T O N , en de an-<br />
- tilope bubalis van TAL LAS. De Duitfchv;rs heeten het<br />
,, kirsch - antilope. De uitvoerige befchrijving van dit dier<br />
„ zal hierna in het veertiende hoofdfüik volgen. " C.,] '<br />
15 [ ,, De zebra is hei meest onder de benaaming, vla<br />
„ den geflreepten Kaapfchen ezel bekend, K O L B E ,, 'die<br />
• „ dier befebrijvende, geeft 'er eene afbeelding van ,<br />
„ 1. c. I. Deel, XI. Hoofdft. tegenover bladz. 174!,<br />
,, welke in de zoogenaamde nieuwe algemeene befchrijving<br />
: „ van de Kaap de Goede Hoop, I, Deel, IV. J.oofdfl:.<br />
„ tegenover bladz. 424. overgenomen is. Ondertusfchén<br />
,, is die afbeelding in lang na niec naauwkeurig. Hóa<br />
„ veele overeenkouisc de zebra ook met een paard m<br />
^^|®
T58 IV. HOOÏÜST.- III. AFD, REIZE VAN DE KAAP<br />
ideezen dag-zag' ikvinsgefijks ;die vogelen, wvr<br />
xeeven •onze -:iedel.heid zelfs uic het. léfgel^une<br />
-Afrika! -ontleent,- ilc .meen db:\firmsvoge!s^ ïffi de<br />
zuidlijkftc fpits vara\ die waereldéeei;, , jn .hurihen<br />
wilden ftaat. : Somtijds naderde ik -den eenen .en<br />
•anderen van hun binnen hec bereik van' een fnapiïaanfehoot',<br />
waardoor ik lust-kreeg, hen te vervolgen.<br />
Doch dic gefchiedde.telkens ce vergeefs:<br />
•wanc mee hunne lange beenen en groote fchree-<br />
'den liepdi zij nog eens zoo fnel, „als. hun jaagden<br />
'paard, 'die', beiden ongeoefend ,waren , hen<br />
-vervolgen konden. Zij liepen.--altijd mee uitgebreide<br />
vleugelen, waarfchijnlijbmaar om in even-<br />
'Wigc ce blijven. Wanc om hun zwaare ligchaam<br />
.'bok maav-.in 'hec -minile opiceheffen-,. waren, zij<br />
geenzins in ftaat. ..In hec vervolg vernam ik,<br />
-dat men ze niec eens mee hec beste jagepaard bij<br />
hec eerfte vervolgen inhaalen kan, zonder dat<br />
zij, geduurende eenige minuuten, uit het gezigc<br />
r<br />
geraaken. Desniercegenftaande moec de jaager<br />
dezelve ftreek houden ; doch bijtijds zijn paard<br />
verfchoonen, en het niet beftendig mtt veel drifc<br />
' ' :<br />
a a<br />
' ''"" ''' '^ '<br />
„ hebben, zweemt echter het geheele maakfel van het<br />
„ zelve daarin al te veel naar dat van een paard, en bij-<br />
„ zonder de kop,- iriettegenftaande hét daar in het metst<br />
„ van een paard verfchilt, en het meest na»r een'- ezel gelijkt.<br />
Eene betere en naamvkeurigere afbeelding' van<br />
„ dit ongemeen fraaie dier vindt men 'bij het Dagverhaal<br />
-,, van een' togt door hei'land der kléine en groote Namacqttas<br />
fichter de 'Beknopte befchrijving van de' Kaap de Goede<br />
„ Hoop, in groot 'octavo-, Amfterdam 1778. gevoegd, tagenover<br />
bladz.. 5*6. in drie bijzondere plaaten, daar ook<br />
„ eene keurige befchrijving van dit merkwaardig dier<br />
„door den booggel. heer AL LAM AND, hoogleeraar<br />
tt op 's Lands imiverJiteic te Leiden, te vinden is. " G. J
•DS GOEDE HOOP NAAR HET' V/ARME BAD. t$§<br />
teaten rennen,' tot dat hij dén ftrüisvógel van de<br />
eene of andere hoogte wederom gewaar wordt:j<br />
wanneer deeze wegens vermoeidheid en ftijf gewordene<br />
beenen~ter naauwer noo'd'-ontkomt--, en<br />
bij de derde vervolging of gevangen -of gefchooten<br />
wordt. —•<br />
- Even zoo- vetgeefsch -was het, de antilopen!<br />
naartezetten. — •-'. Deeze hebben de bijzondere<br />
ejgenfchap, dat zij op haare vhsgt bij herhaaiing<br />
balte maaken, om baaren vervolger.telkens een<br />
weinig- ce bezien ;<br />
en te wachten. ;<br />
Intusfeherj<br />
treft men deeze gewoonte niec Hechts , gelijk<br />
fommigen gemeend. hebben , bij hec antilopen<br />
geflachc alleen, Ook niec bij alle foorten van het*<br />
#:elve zonder onderfcheid aan. Wanc buffels en<br />
wilde tieh^v^ttagga, heb ik fömtijds op gehjkè<br />
wijze ftil zien ftaan. >—- Daartegen pleegert<br />
etnigen van de kleinere ancilopen , als de fteenbokken,<br />
klipfpringers, riecrheebokken , enboschof<br />
woudbokkcn met onafgebroken loopen den<br />
jaageren te ontvlieden. Het Kaapfche eland,<br />
Welk ik ook in de verhandelingen van de-koninglijke<br />
akademie der weetenfchappen té Stokholm<br />
befchreeven heb, is, omdatzijn vleesch en zij*<br />
ne huid boven anderen gezocht worden, in die gewesc,<br />
zoo men zege, reeds uicgeroeid; en zoo ras<br />
'er uic de binnenlanden een overkomt, wordt<br />
het weggefchoocen; verroics deeze dieren niet<br />
alleen van groorere waardij,- maar ook gemaklijker<br />
te jaagen, dan de zoogenoemde hercebéesten,<br />
zijn ' 6<br />
. —<br />
Te-<br />
•ö [ „ Ook dit dier zal in hec volgende veertiende<br />
„ hoofdituli xmiftandig befchreeven worden. " C. ]
?60 IV. HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN DE KA AF<br />
Tegens den avond kwamen wij op eenen rj^roo*<br />
ten heerenweg, die ons eenige boeren woon ingeu<br />
voorbij, en eindelijk in tic ichemering bij<br />
bet Warme Bad bragr. Kort voor. .onze aanr<br />
komst hadden wij eenen anderen w
DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. l6t<br />
fchoon op een effen weg , en wanneer de wagen<br />
juist niec zwaarbelaaden is, deeze bijna in eenen<br />
even zoo Merken draf en even zoo fnel gaan, als<br />
men gewoonlijk rijdt. — Vier zoodaanige uuren<br />
te paard, of acht uuren rijdèns mee eenen wagen,<br />
door osfen getrokken , maaken hier eene<br />
zoogenaamde fcheft uic; en zoo verre pleegc men,<br />
mee een' belaaden wagen, op eenen dag, of in<br />
cwaalf uuren ce rijden, waarbij men edijkemaal<br />
pleillerc. —<br />
De boeren, welke dieper landwaard in woonen<br />
, en verre wegen hebben, voorzien zich<br />
van rwee of vier osfen op voorzorg, welken zij<br />
bij afwisfeling voorfpannen. Op deeze wijze kunnen<br />
zij, in eenen dagennachc, of in vieren twintig<br />
uuren, twee fchofcen, dat is, acht uuren te paard,<br />
rijden. — Dewijl nu bij zulke dubbele voorfpannen<br />
veertien, fomtijds meer dan twintig dagen vereischc<br />
worden, in weiken cijd zij echcer eenen<br />
en anderen dag ftil moeten leggen , om te rusten,<br />
wanneer de landlieden, in het binnenfte des lands<br />
woonende, hunne voortbrengfelen naar de ftad aan<br />
de Kaap willen brengen, en de terugreize bijkans<br />
even zoo veel cijd wegneemc; zoo ziec men<br />
ligc . dar, hec arme vee niec gefpaard worde. •—-<br />
Dikwijls moeten zij trekken, offchoon zij ook<br />
nog zoo zeer hijgen, en de tong hun uic den<br />
hals hangc; en daarbij worde zelfs weinig tijd om<br />
ce rusten, nog weiniger om te graazen, gelaaten.<br />
Zijn zij ook fomtijds nog zoo gelukkig ,<br />
om zich met gras en bladen en ftruiken van<br />
heefters te verzadigen , en hunnen dorst te lesfchen;<br />
zoo krijgen zij toch naauwlijks tijd om re<br />
herkaauwen. Hierom worden zij dan ook op<br />
L zoo-
tfjï IV. HOOFDST. til. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />
zoodannige reize taamlijk, mager al waren zij te<br />
vooren ook nog zoo vet. Maar eer 'er wederom<br />
eene reize naar de Kaap gedaan wordt,<br />
kunnen zij op de weiden aldaar, die gewoonlijk<br />
zeer rijk zijn, hun voorige vleesch en vet volkomen<br />
wederkrijgen; te meer, vermits zij in den<br />
tuslchemijd voor den wagen zeer weinig gebruikt<br />
worden.<br />
Dewijl ik voorheen van het Kaapfche rij - of<br />
voerwerk gehandeld heb , moet ik 'er hier nog<br />
bijvoegen , dat men in deeze geheele volkplanting<br />
de osfen nooit zoo voor den wagen (pant,<br />
dat zij met de hoornen, maar alleen met de<br />
borst trekken, wairbij twee en twee nevens elkander<br />
onder één juk gaan, welk met zijne houten<br />
fcheenen om hunnen hals ligt, en inlhijdingen<br />
beeft, aan welken de halsriemen gemaklijk<br />
vast genaakt, en weder afgenomen kunnen wor<br />
den. Het juk van het achterne paar is in het:<br />
midden aan den dislélboom, maar van de overigen<br />
aan een touw, riem of iets dergelijks,<br />
welk ten dien einde tusfchen de osfen doorgetrokken<br />
wordt, bevestigd. Veelligt is deeze<br />
wijze, om de osfen aantefpannen, welke hun<br />
veele vrijheid laat om te loopen, zonder de fierkte<br />
hunner hoornen op de proef te ftellen , de<br />
oorzaak, dat men met deeze dieren in Afrika<br />
zulke foelie en wijde reizen kan doen ; doch<br />
waarregen men ook tien of twaalf voor éénen<br />
wagen of ploeg noodig heefc. AR TUUR<br />
J O U N G brengt in zijne reize door Ierland van<br />
den jaare i 7 7ó tot 1778 eene proef bij, welke<br />
hiertoe betrekking, en mij op die vermoeden gebragt
DE GOEDE HOOP NAAR IÏBT WARME BAD. 1*6$<br />
bragt heeft. Om deeze reden zal hec niet ongevoeglijk<br />
zijn , wanneer ik de geheele plaacs,<br />
welke hierop betreklijk is , mijnen leezer vertaald<br />
mededeel *. „ Ierland, " lees ik daar ' ,<br />
„ is federt langen tijd deswege merkwaardig ge*<br />
„ weesc, wijl de paarden daar eertijds mee deri<br />
„ ftaarc hebben moccen trekken. Eene even zoo<br />
„ zonderlinge wijze, om de osfen ce laacen crek-<br />
„ ken, naamlijk mee hunne hoornen, heefc on-<br />
„ langs Lord SHANNON aldaar uic Frankrijk ingevoerd.<br />
Mee dat oogmerk heefc hij eenen<br />
" voerman, welke ervaren was om op deeze wij-<br />
„ ze ce rijden, gelijk ook eenen os van de aller-<br />
*, besce foorc, die wel doorvoed en fterk, ook<br />
drie jaaren lang voor wagen, ploeg en eg ge-<br />
„ bruikc was, benevens hec getuig, daarcoe be-<br />
„ hoorende, van Bourdeaux laacen komen. Of-<br />
',' fchoon hem die meer dan honderd ponden fter-<br />
] liw Jcoscte, was hij toch verzekerd, dac dee-<br />
,'' zeforn hem terftond in hec eerfte jaar, in welk<br />
, hij deeze wijze van rijden op alle zijne land-<br />
', goederen algemeen in wilde voeren, volkomen<br />
H vergoed zou worden. Hij heefc ook nader-<br />
L hand dezelve mee hec giootfte voordeel be-<br />
„ houden, en bevindt, dac de osftn daarbij zoo<br />
„ vrij en ongedwongen gaan, dac het een bijzon-<br />
, der genoegen is zulks ce zien. De heer<br />
jou NO zag twee osfen, op deeze wijze aange-<br />
„ 1 pannen , met Weinig moeite meer dan drie<br />
„ tonnen tarwe voorecrekken; cerwijl hij cwu-<br />
" fel-<br />
* Ik heb dezelve uit het Gentlemen Magazine van het jaar<br />
17S0 ontleend.<br />
y Bladz. 431.<br />
L 2
tÖ4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERÈtlJF<br />
„ felde, dat zij soo veel van de plaats zouden<br />
„ hebben kunnen beweegen, wanneer zij enkel<br />
„ met het juk aangefpannen geweest waren. "<br />
B IJ H E T W A R M E BAD. 165<br />
«fegebragc , of in den bedekten wagen ophouden.<br />
— Het huis zelf is aan het hangen van een'<br />
kleinen berg gebouwd, zonder niet eene gracht<br />
voorzien te zijn. Hier van daan komt het, dat<br />
het water in het eene vertrek doorzijgt, en het<br />
taamlijk vochtig maakt; voornaamlijk, waaneer<br />
'er meer bedden in ilaan, en meer kranken 'er<br />
zich in op moeten houden. — Uic de lijsten ,<br />
welken de bronmeescer federt verfcheidene jaaren<br />
gehouden heefc, zag ik , dac honderd en vijftig<br />
coc cwee honderd perfoonen coe zich jaarlijks van<br />
die bad bedienen. Doch chans i wijl die jaargetijde<br />
tot het baaden bijkans te koud en te onbekwaam<br />
is, baadden zich hier maar achc perfoonen,<br />
en desnietcegenftaande werden wij op eene<br />
beklaaghjke wijze bediend. — De weinige ellendige<br />
banken en tafels, welken men hier vindt,<br />
behooren den bronmees-er in eigendom toe, en<br />
moeten van hem gehuurd worden.<br />
Omtrent honderd fchreeden van dit gebouw<br />
ftaat het eigenlijke badhuis. Dit is niets anders,<br />
dan eene kleine hut, die aan twee zijden grootdeels<br />
onder de aarde ftaat, Hechts door twee kleine<br />
openingen licht ontvangt, drie en een halve<br />
of vier vademen lang, en een en een halve vadem<br />
breed is. — Aan het eene end is eene groef<br />
of bak, die ©en en een halve vadem in het vierkant<br />
grooc, en een él diep is. I Iet warme water<br />
worde, een klein end weegs verre, onder<br />
den grond, van zijnen oorfprong af voortgeleid,<br />
tot dac het in den eenen gevel van het badhuis<br />
inkomt, van waar hec door eene opene goot<br />
neêrloopc, en eindelijk in eenen ftraal, omtrent<br />
L 3 een
l66 IV. HOOIDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
een duim dik, in de baiigroef valt. Bij deeze<br />
inrichting worden wei de wanden befpaard;<br />
maar veelligt wordt ook daardoor veroorzaakt,<br />
dat de fijnfte en werkzaamlte deeltjes vervliegen.<br />
Het baaden zelve gefchiedt op de volgende<br />
wijze. - De zieke plaatst of legt zich tot onder<br />
den kin in de badrroof of groef neêr. Hier<br />
gevoelt men het water zeer heet, doch zonder'<br />
dat het brandt; teffens bemerkt men eenen aandrang<br />
des blocds uit het binnenfte des ligchaams<br />
raar deszelfs oppervinkte- De (helheid der pols-<br />
Hagen neemt, benevens het kloppen van het hart,'<br />
toe. Reeds na verloop van acht of tien minuuten<br />
, en dikwijls nog vroeger, befpeurt men<br />
voorgevoelens van flaauwce. Hierom is het juist<br />
niet raadzaam alleen te zijn , om van dezelve niet<br />
overvallen te worden, en in het bad te verdrinken:<br />
want dergelijk ongeluk zou hier werklijk<br />
gebeurd zijn. Ten laatfte, wanneer men uit<br />
het water opgereezen is, gaat men aan het ander<br />
end der hut onder bedden of dekens neêrliggen,<br />
om te zweeten. Drinkt men dan van het<br />
warme water , zoo geraakt men des te ligter in<br />
het zweet. - — Zoo ras het zweeten voorbij,<br />
of ten minfte geringer geworden is, fpoelt men<br />
zich fchielijk in de badgroef af, om zoo veel te<br />
eer droog te worden; en daarna doet men zijne<br />
kleedercn wederom aan. —. Sommigen baadden<br />
zich cn zweeten op deeze wijze tweemaal<br />
achter elkander, en bevinden zich daarbij wel.<br />
De bak kan tuslchen ieder baaden, zoo men<br />
wil, leedig getapt worden. Gewoonlijk bedient<br />
men «ich van het bad tweemaal, zeiden driemaal
Bij H E T W A R M E BAD. l6><br />
maal des daags : ten minfte laaten die geenen ,<br />
welken de bronkuur een geruimen meenen voorctezetten,<br />
het altijd bij tweemaal berusten.<br />
Een klein vierde eener Zweedfche mijl , of<br />
èen klein half uur gaans van hier, ligt eene<br />
Boeren wooning, daar fomtijds bron^ascen hun<br />
verblijf neemen; doch wegens den grooteren<br />
afftand is zij zeer ongelegen.<br />
Eenige weinige fchreeden van het bad, welk<br />
ik zoo even befchreeven heb, zijn nog twee andere~<br />
baden, die warm water opgeeven , doch<br />
over de groeven of bakken zijn Hechts hutten<br />
van rijs of dunne takjes gemaakt. Het eene van<br />
deeze baden is niet zoo heec , maar het andere<br />
is heeter. dan het gemelde eerfte. Beide worden<br />
maar van flaaven en Hottentotten gebru kt. —<br />
Daarenboven zijn in deeze zelve ftreek nog twee<br />
bronnen, maar die zonder dak zijn, en niet gebruikt<br />
worden, offchoon de eene de overvloedigfte<br />
van allen , en het naast bij hec bronruns<br />
gelegen is. In eene valei beneden d - heete<br />
bronnen , op eenen afftand van omcrenc vijftig<br />
fchreeden, vindc men eene bron. die koud water<br />
van eenen zeer zuiveren finaak geeft.<br />
De onderfcheidene deelen, waarmc dit bronwater<br />
beftaac, en den juiften graad zijner warmte<br />
, kan ik niet zeer naauwkeurig opyee/en, •<br />
Deels was de fchaal van mijnen thermomecer<br />
daar niec hoog genoeg toe; deels ontbraken mij<br />
veele zaaken, daartoe vereischt, niec Hechts menige<br />
eenvoudige middelen, toe een dergelijk onderzoek<br />
noodig, maar ook zelfs glazen en vace;.:<br />
wanc het brandewijnsglaasje van den bronmeesur<br />
L 4 uic-
16S IV. HOOFD S T. IV. AFD. VERBLIJF<br />
uitgezonderd, waren hier niet meer j dan twee<br />
bierglazen, welken ik medegebragc had, voorhanden.<br />
De volgende zijn derhalve de eenige<br />
proeven, welken ik met het warme water heb<br />
kunnen neemen. —<br />
Opgelost loodwit fcheen een onrein , (lijmachtig<br />
ligchaam op den bodem des glas te doen<br />
ontdaan. Aftrekfel van zilver gaf aan het water<br />
eene opaalkleur, en veroorzaakte ten laacfre eenwit<br />
zinkfel. Opgelost wijnfteenzout deed naauwlijks<br />
eenig zinkfel ontdaan. Ziiverfchuim, falammoniak,<br />
lakmoes, en vioolfiroop, ieder afzonderlijk<br />
, met het water wel vermengd , bragt<br />
geene verandering van kleur voort. Poeier van<br />
galnooten onder het water' in zijne natuurlijke<br />
warmte gemengd , veroorzaakte eene bruine<br />
kleur , gelijk, bij de Zweedfche mineraale wateren<br />
, en deeze kleur bleef belrendig; — maar<br />
onder het water, in een glas koud geworden,<br />
gemengd, verfde het 't water Hechts zeer weinig;<br />
— onder het gekookte water gedaan, verfde<br />
het dat genoegzaam in H geheel niet. — In<br />
den bak en langs de zoomen van het griftje<br />
waardoor het bronwater afvloeide, had zich veel<br />
oker aangezet. — Wanneer ik het water in eene<br />
fles met een' naauwe,n hals goot , openbaarden<br />
zich veele blaasjes. Kalkwater veroorzaakte wel<br />
geenen zwavelreuk , maar vormde echter in hec<br />
warme water verfcheidene kleine wolken , die<br />
Zich ras met elkander vereem'gden, zonder nogthans<br />
te zakken. Ik moet echter hierbij aanmerken,<br />
dac hec kalkwacer, hiercoe gebruikc, niet<br />
volkomen goed was; want de kalk, welken ik I<br />
bij gebrek van anderen daartoe neemen moest , j<br />
was taamlijk fterlwgeleschc, en hec water kon ikl<br />
niec
B IJ H E T W A R M E B A D . 16$<br />
niet anders, dan door middel van twee theeketels,<br />
op elkander gezet, overhaalen. Zilver,<br />
welk lang in dit water gelegen had, toonde niet<br />
hec minde fpoor van zwavel. — Men pleegt<br />
van die wacer anders wel ce beweeren , dac het<br />
naar zwavel fmaakc : doch inderdaad bemerkt<br />
men 'er niets van deeze ertsdof aan, 't zij door<br />
fmaak , of reuk; maar het is een zeer merklijke<br />
vitriool - of inktachtige fmaak , dien men voor<br />
zwavelachtig heeft aangezien. Desniettegendaan-;<br />
de heeft het water echter niets walgachtigs of<br />
onaangenaams, en veroorzaakt aan eene maag,<br />
die maar eenigzins goed is, in 't geheel geene<br />
bezwaarnis.<br />
Wijl men hier bijkans nooit gelegenheid heeft,<br />
om zich den raad van eenen geneesheer ten nutte<br />
te maaken, zoo volgt men bij deeze bronkuuren<br />
geene andere aanwijzingen en voorfchrilten, dan<br />
die geenen, welken eigen goedvinden en gemak<br />
aan de hand geeven, zonder oide, jaa zonder den<br />
geringlten leevensregel in acht te neemen.<br />
Men maakt niet eens een onderfcheid der ziekten,<br />
waarin men het bad gebruiken wil. Zoo had,<br />
bij voorbeeld, een flaaf eene hevige koorts, welke<br />
toen heerschte, in zoo verre doorgedaan,<br />
dat de natuur zich door ui flag begon te reinigen.<br />
Maar des niettegendaande zond de landdrost van<br />
Zwellendam hem herwaard, als of het bad een algemeen<br />
geneesmiddel in alle krankheden was.<br />
l!c wendde wel alle moeite aan, om het baaden<br />
bij hem te beletten; maar, wijl de opperde<br />
amptenaar zelf dier landdreek het bevel daartoe<br />
gegeeven had , kon ik niets daartegen uitrichcen.<br />
Weinige uuren na hec eerde baaden werd dan<br />
L 5 ook
ï?0 IV. HOOFDST. IV, A,FI). VERBLIJF<br />
ook de zieke door den dood van Éjcflag en fln-<br />
b a<br />
vernij bevrijd.<br />
Ten aanzien van den tijd des daas, tot hec<br />
baaden ce kiezen, warende brongascen Juist niet<br />
angscvalhg: ZIJ ontzagen zich niec eens, onmidde-<br />
>K na de maaltijd in hec bad ce gaan Zekerlijk<br />
iaat dit z.ch fomtucjs doen, zonder jtusc merkii k<br />
Swnade gevolgen daarvan te befpeuren: ondertuslehen<br />
is echcer alcijd het gevaar daarmede verbomen<br />
, dat de genooten fpijzen te fchieJijk in<br />
net bloed overgaan.<br />
De uitwerkingen van die warme bod, en bil<br />
welke krankheden het goede dienden doet, en<br />
bij welken niec, wil ik nu wac omftandiger be-<br />
Uic het geen mén mij daarvan verhaald heefc,<br />
a t h e t R i e c z e J d e n<br />
tl, £?' ?<br />
g«*«wre, dac<br />
hardnekkige rhumacieke pijnen en lammigheden<br />
in den tijd van drie of vier dagen door die bad geheel<br />
en al geneezen worden. Maar tegen de<br />
Tjcnc is het geen bijzonder werkzaam middel<br />
J?ij zinkingen en verouderde gezwellen hebt hec<br />
ionuijds ongemeen veel; maar ook menigmaal<br />
doet hec integendeel niec de minfre werking<br />
Een meisje, welkeen zeer gezwollen been, mee<br />
een diep verouderd zweer had, en deswege reeds<br />
federt meer dan een jaar zich van dit bad bediende,<br />
en tusfehenbeiden door hec opleggen van eefiootene<br />
popelier - en andere bladen verbonden<br />
werd, gevoelde geene verzachting. Ik ried haar<br />
daarom Zoo wel hec bad, als ook de bladen af<br />
omdat beide te fterk prikkelden; en liet haar<br />
eene mlU uit honig en wasch toebereid , gebrui-
E IJ H E T W A R M E BAD. \Jl<br />
bruiken. Hierdoor werd zij tegen alle vermoeden<br />
zeer fchieiijk geheeld, en het gezwel verdween<br />
ook allengs. — Een zeker man baadde<br />
zich, om eene oude kwaal aan het been kwijt te !<br />
geraaken, maar zonder gevolg; doch hij dronk<br />
ook zoo veel fterken drank, dat hij bijkans daaglijks<br />
dronken was. — Eene vrouw had in haare<br />
eene borst een gezwel, groocer dan eene gewoone<br />
vuist. Dewijl het bad alleen hierbij niets*<br />
fcheen uittewerken, liet ik de verharding teffens<br />
met een weinig kwikzilverzalf wrijven, waardoor<br />
zij zich binnen eclijke dagen tot de helft<br />
toe verdeelde, doch zoo, dat het overige noch<br />
door zalf, noch door baaden te verdrijven was.<br />
Voorts was dï vrouw toenmaals, zonder zulks<br />
zelve te weeten, in eenen zoodaanigen ftaat, dat<br />
zij, eenige maanden na het gebruik van het bad,<br />
een kind ter waereld bragt, welk volkomen gezond<br />
was, en door het baaden der moeder in<br />
't geheel niets geleeden had. — Een vleeschhouwer<br />
had, thans federt drie maanden, om<br />
van eene oude beenkwaal verlost te worden,<br />
hec bad gebruikt , doch zonder eene merklijke<br />
uitwerking. Ik ken echter eenen perfoon uic de<br />
regeering, die van eene dergelijke zeer erge<br />
Kwaal in korten *cijd geneezen was, nadac hij<br />
reeds lang allerleie goode middelen ce vergeefs<br />
duarcegen beproefd had. —<br />
Een jonge flaaf van Madagaskar, die insgelijks<br />
eene wond aan hec been had, welke reeds<br />
drie jaaren oud was, werd onder mijn opzigc,<br />
waarcegen ik mij van zijne oppasfing bedienen<br />
zou, naar die bad gezonden. Voorheen was hij<br />
in de ftad aan de Kaap door eenen wondheeler<br />
bediend, maar ook reeds als ongeneesbaar opgc<br />
gee-
172 IV. HO OFDST, IV, A F D . VERBLIJF<br />
ge ven geweest. Begeerig om het vleesch van<br />
eenen Neger naauwkeuriger te leeren kennen,<br />
had ik reeds etl.jke weeken voor mijne aankomst<br />
alhier aangenomen, aan de geneezing zijner kwaal<br />
te arbeiden. Deeze hield zich over 't algemeen<br />
taamlijk droog. Het rauwe vleesch van den Neger<br />
had juist geene andere kleur , dan dat van<br />
eenen Europeer. Nadat het dikke eelt wegnomen<br />
was, begon de wond te heelen. Er kwam<br />
gelijk bij eenen Europeer , gezond vleesch ten'<br />
voorlchijn, en de wond werd, alhoewel de huid<br />
anders zwartachtig is, aan den rand teffens een<br />
Weinig wit; .dit ging echter zeer langzaam voort.<br />
Maar door het gebruik van het warme bad nam<br />
het kwaad, zoowel in diepte, als in breedce<br />
toe. Desniettemin liet ik den zieken daarmede'<br />
voortgaan, in die hoop, dat de wond van zelfs<br />
zou toegaan, nadat het ligchaam door de bronkuur<br />
genoegzaam zou gezuiverd zijn: dan deeze<br />
gisfing is , gelijk ik naderhand heb vernomen<br />
mislukt. De (laaf verhaalde mij, dat hij voorheen<br />
reeds, toen hij nog in vrijheid en in zijn<br />
vaderland geweest was , dit zelve toeval gehad<br />
had: het kwaad wis toenmaals, gefi'jk nu, van<br />
zelfs opengebrooken, maar in weinig dagen geheeld,<br />
nadat hij fchprfen van boomen, tusfchen<br />
twee lleenen gewreeven , daarop gelegd had;<br />
den boom, waarvan de hasc genomen was, kende<br />
hij wel zeer goed; hij had ook gezien, dat<br />
veelen zijner landgenooten die Ichorsmet hetzelve<br />
goede gevolg gebruikt hebben ; maar in Afrika<br />
had hij, zoo lang hij h ïcr was, dien boom te<br />
vergeefs gezocht. — Mogcen toch bij deeze gelegenheid<br />
die Christenen , welke de inwooners<br />
van Madagaskar tegen elkander wapenen, ten einde<br />
• van
BIJ H E T W A R M E BAD. XJ%<br />
van de krijgsgevangenen ongelukkige flaaven 'te<br />
maaken, zich laaren opwekken, om, tot hun<br />
•eigen voordeel, flechts een klein gedeelte hunner<br />
leevende waaren toe nuttige onderzoekingen<br />
aantewenden! De koortsbast, feneka , flangenwortel,<br />
ophioriza, farlaparille, quasfia, en veele<br />
andere nuttige heelmiddelen, hebben wij toch,<br />
tot redding van zoo veele duizend onzer medemenfehen<br />
van hun, die wij Wilden noemen, leeren<br />
kennen. En wie weet , hoe veel meer wij<br />
van hun hadden kunnen leeren kennen, waren zij<br />
niet met hun door onze dwinglandij uitgedelgd,<br />
en daardoor tellens alle bruikbaare ondervindingen<br />
, federt lange jaaren door hen gemaakt, bijkans-<br />
gantsch verlooren gegaan.<br />
De werking van het bad bij het wegneemen<br />
van de ziekten en kwaaien, die daardoor geneezen<br />
worden, berust, naar mijnen dunk, allerminst- op de<br />
ertsdeeltjes, waarmede het water bezwangerd is ;<br />
want om daardoor te kunnen werken, wordt het<br />
door al te enge wegen gedwongen, en te ras<br />
weggedreeven- Zelfs de warmte, bijzonder<br />
in dien hoogen graad, welken het hier bezit,<br />
verhindert het ijzerachtige, anders een zenuwverlterkend<br />
middel, ce werken, en maakt, dat<br />
de vaten des ligchaams, om de lappen te verdunnen<br />
, niets van het water in kunnen zuigen.<br />
—- De geneezingen, door dit bronwater<br />
gewerkt, kunnen derhalve in niets anders, dan<br />
in eene dikwijls herhaalde, en door het zweeten<br />
voortgebragte verandering der vochten, haaren<br />
grond hebben. Derhalve is een beter leevensregel,<br />
en meer geregelde geneeskundige behandeling<br />
, dan tot hiertoe gefchied is , van het<br />
grootlte belang, opdac de nieuwe vochcen gezonder,
*74 IV*. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
der, dan die, welke door het zweeten uitgedreeven<br />
zijn, moogen worden. —-<br />
Worden nu in deeze Kaapfche warme baden<br />
de meeste geneezingen door zweeten verricht<br />
zoo hebben dergelijke natuurlijke baden juist<br />
geen anderen voorrang boven de badflooven,<br />
dan dat men gereedfchappen en brandhout bij<br />
de eerden befpaart. — Zoo wel in Afrika en<br />
Europa , als bij de Amerikaanfche Wilden, is<br />
het eene bekende zaak, dat zweetkuuren van<br />
verfcheidene foort, in zekere gevallen, van het<br />
grootde nut geweest zijn: doch in eenigen mogt<br />
dezelve wel van meer kracht zijn, wanneer men<br />
de baden aan de Kaap van gemaatigder warmte<br />
deed zijn, en ze fomtijds met een bijvoegfel van<br />
kruiden verderkte, die, gelijk dakka of leeuwenftaart,<br />
bukku oïdiosma, bij de bewooners der volkplantingen<br />
zoo wel, als Hottentotten, als krachtige<br />
kruiden bekend zijn — Maar ziet men de<br />
ontbondenc ertsftolien bij de warme gczondbronnen<br />
over 't algemeen, of ten minde in een of<br />
ander geval, als de voornaame oorzaak van de<br />
werking aan; zoo kan men, bij mangel van natuurlijke<br />
baden , dergelijke zelf toebereiden,<br />
waarover de verhandeling van JOIIAN KAREL<br />
SCHRÖTER, de balneorum artificiatium ex (co.<br />
riis metalltcis ufu medico, onder de voorzitting<br />
van den hoogleeraar FHEDRIK HOFMAN verdedigd<br />
S voorts, de kunst om natuurlijke bronnen<br />
nattmaaken door KAREL IE ROI; gelijk<br />
ook de verhandeling van den hoogleeraar en<br />
ridder BERGMAN over het zelve onderwerp, in<br />
* Halae Magdeb. 1722.<br />
de
BIJ H E T W A K M B BAD.<br />
de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />
der weetenfchappen te Stokholm " medegedeeld,<br />
kunnen nageleezen worden.<br />
Doch, in plaats van het voordeel, welk zoodaanige<br />
warme gezondbronnen een land aanbrengen<br />
, ce beftrijden, achc ik hec meer der moeice<br />
waardig, van haaren oorfprong iets te zeggen.<br />
Men weec, dat hitte, aardbeeving, en zelfs uitbraak<br />
van vuur daardoor veroorzaakc wordt, dat'er<br />
water op laagen of beddingen van zwavelachtige<br />
en mee ijzerdeelrjes gemengde ftoffe komt.<br />
Onderdardi'che hitte of vuur, zij moogen dan door<br />
deeze of andere oorzaaken oncltaan zijn, zijn hec,<br />
welke hec onderaardiche wacer in dampen om<br />
hoog drijven. Eene vergadering van dampen,<br />
mee zoodaanige deeltjes bezwangerd, maakt<br />
dac geen uit, 'c welk wij gezondbronnen noemen.<br />
— i\ien heefc dus ce vreezen, dac bij<br />
zulke aanzienlijke overhaalingen eene overkoo^<br />
kmg gebeuren kan. De ondervinding leerc coch,<br />
dac 'warme baden en brandende bergen zeer dikwijls<br />
bij elkander gevonden worden. Uic de<br />
menigce der warme baden aan de Kaap, en uic<br />
den hoogen graad hunner warmee fchijnc ce blijken,<br />
dac in deeze landftreeken in hec binnenfte<br />
der aarde een niet gering gedeelte der brandende<br />
en' verwoestendlte hoofdftof verborgen zij. —<br />
Tot dit vermoeden brengt mij nog des te meer<br />
een klip of fteenrocs, op den afftand van vijftien<br />
of cwincig fchreeden boven hec badhuis gelegen,<br />
44 Tom. xxxix.
1/6" IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF'<br />
gen, welke uit eene vaste lava bedaar, waarin<br />
nog duidlijke fpooren van haaren voorigen vloeibaaren<br />
itaat zich vertoonen. Deeze lava is teffens<br />
zeer zwartachtig, en met veele ijzerdeeltjes<br />
bezet. Op een gedeelte van den weg, daar<br />
voorbij loopende, ziet men zwartachtig dof of<br />
poeier, gelijk het. (tof van fteenkoolen Dit<br />
•Hof ontfbat, waarfchijnlijk, uit lava en ijzererts,<br />
die in Hukken gereeden en door de wielen der<br />
wagens gantsch verbrijzeld is Doch, wanneer<br />
'er nu tegenwoordig nog in die gewest,<br />
wijd en breed in 't rond, onderaardsch vuur of<br />
hicce verborgen zou zijn, ware hec dan niec<br />
zeer geloofbaar, dac deeze op den buitenden<br />
rand der aarde zoo fterk werke, dat een groot<br />
gedeelte der vochtigheid van dezelve deels in<br />
dampen vervliegt, deels in de reeten en klooven<br />
der aarde, hier in menigte te vinden , opdroogt?<br />
In deeze gisling werd ik daardoor ver fterk t, dat,<br />
offchoon in deeze ftreek van Afrika zeer veel regen<br />
vale, zoo dac ook, geduurende hec regenachtige<br />
jaargetijde, de rivieren ras uic haare oevers<br />
treeden, de meeften van deezen in den zomer<br />
echcer geheel uidoogen. ' Putten zijn hier<br />
niet; bronnen zeer weinig: daarentegen eene menigte<br />
uicgeftrekte zandvlakten en hei, naakte<br />
bergen en dergelijken; al liet welk ce famen genomen<br />
dan ook veel daarcoe bijbrengc, om aan<br />
die land het aanzien van het dorde en dorftigde,<br />
welk ik ergens op den aardbodem gezien heb, te<br />
geeven. —- De warmte deezer luchtdreek is<br />
niet zoo uitneemend groot, dat zoodaanig eene<br />
dorheid zich daaruit zou laaten verklaaren. Eene<br />
onderaardfche hicte als de oorzaak van dit verfchnijfel<br />
aanteneemen, fchijnt mij des ce minder<br />
on-
B ij « S T W A R M E B A B; i?f<br />
ongerijmd, vermits ik op het eiland Tanna, door<br />
de asch van eenen brandenden berg anders zoo<br />
vruchtbaar gemaakt **„ twee taamlijk dorre Üreeken<br />
bemerkt heb, offchoon in iedere derzelveri<br />
flechts een kleine plek door het onderaardfehe<br />
Vuur zigtbaar verhit was. In de h&buurfchap<br />
van het Hoctentotsch - Hollandfche bad<br />
ftaan langs de laauwwarme- beek, die uit heete<br />
bronnen haaren corfprong neemt , kruiden ert<br />
heesters, die zeer wel tieren , en 'er bijzonder frisch<br />
uitzien, ook het zeer wel verdruagen, dat een<br />
gedeelte hunner Wortelen en (rammen daarmede<br />
befpocld worde. •—- De rei bergert, aan welker<br />
voet het bad aangelegd is, heet hec Zwarts<br />
Gebergte. Beneden hetzelve begint eene aanzienlijke<br />
vlakte, op welke kleine heuvelen en valeien<br />
geftaadig afwisfelen, en die door eene reeks<br />
naakte rotfen, — rotfen, die eene ongemeen<br />
fombre en droevige vercooning maaken, aan den<br />
Zeekanc ingeflooren worde. Dergelijke rtaauwbegrensde<br />
uirzigten , in Afrika zoo algemeen i<br />
konden mij niec anders dan ten ho^glte oha;m;ér>aam<br />
zijn, daar ik in Zweeden gewoon was geweest;<br />
den gezigteinder meestal door bosfehen van dennen-<br />
en fparrenboomen beftendig groen ce zien.<br />
Geduurende mijn verblijf hij het warme bad<br />
in Oogstmaand, werd hier de lente daaglijks in'<br />
gewasfen rijker. Inzonderheid kwamen Van tijd<br />
toe tijd verfcheidene fchoone bol^evvosfei) teri<br />
voorfchijn, die naderhand met de zomerhitce wederom<br />
affeheid namen. Onder deezen rek >n<br />
ik<br />
• ** Zie hier vooren bladz. 119.<br />
Af
7 8<br />
IV HOOFDST. IV. AFD. VÏBBLIJï<br />
ik verfcheidene foorten van lisch, iris: de wortelen,<br />
of liever bollen derzelven worden in de<br />
asch gebraaden, en dan gegeecen. Zij fmaaken<br />
bijkans als aardappelen, en men noemt ze bier<br />
Oenkjes. — Van dit woord eenkjes bedienen<br />
zich die Hottentotten, welke ie» meer, dan hec<br />
gemeene gros derzelven, over zaaken nadenken,<br />
in dezelve betekenis, als VIRSILIUS het woord<br />
ariftae, naamlijk tot.berekening van den tijd,<br />
nademaal zij telkens , wanneer de oenkjes ten<br />
voorfcbijn komen, een nieuw jaar beginnen, en<br />
naar het getal van- den jaarlijkfchen wasdom<br />
derzelven hunnen ouderdom en merkwaardige<br />
gebeurtenisfen tellen.<br />
Tot meer uitgebreide rondzworvingen en jagten,<br />
bijzonder op de nabuurige bergen, maakte<br />
wel mijne bronknur mij over 't algemeen te flap<br />
en te mat ; maar desniettegenftaande kon ik,<br />
toen een hinkende flaaf zich, den twaalfden der<br />
voorfchreeveneOogstmaand, zich, om op de gronden<br />
tusfehen de bergen hout en oude /rammen<br />
of Hukken optefameien , naar buiten begeeven,<br />
en verfcheidene honden medegenomen had, welken<br />
ik kort daarna met veel drifc jagt hoorde<br />
maaken , mij niet onthouden , om met eenen<br />
fnaphaan op waard tefpoeden, in die hoop, dac<br />
ik veelligt eenen Heen bok onder het bereik van<br />
mijn geweer zou krijgen. Doch tot mijne<br />
verwondering bevond ik , dat de honden hec<br />
wild in eenen boom gedreeven hadden. «— De<br />
flaaf, die met zijne dragt hout daarop aankwam,<br />
zeide, dat het een tijger of luipaard was; en dac<br />
het 'er zeer veel op aankwam, om het dier wel<br />
te treffen; wanneer men niec beducht wilde zijn,<br />
dat
B IJ H E T W A R M E B A D. tf?<br />
dnt hec van de takken des booms, die bet bijkans<br />
geheel voor ons gezigt bedekten , eenen<br />
fprong op mijne fchouders doen, en zich wreeken<br />
mogt, — Wijl ik raii erïrmerde gehoord re<br />
hebben, dat men in Bengalen, om in zoodaamgen<br />
gevalle eenigzins beveiligd te zijn , eene korte<br />
fpies boven het hoofd houdt , zoo hield ik<br />
thans een groot mes gereed , terwijl ik cefTt-ns'<br />
mijn (haphaan, met grooven hagel gelijk men<br />
op de iteenbokkenjagc gebruikt) gelaaden, waarop<br />
ik in haast nog een' kogel gezet had , nffchoot,<br />
en voor 't overige meende, op de hulp<br />
der honden mij genoegzaam te kunnen verlaaten.<br />
— De kogel miste , en Ikchts de hagel<br />
trof: desniettegentlaande viel het dier eindelijk<br />
uit den boom; en zie daar, hec was niets er»<br />
gers, dan eene groore wilds kat. Deeze was grijs<br />
van kleur, en, gelijk hec mij voorkwam, Völkómi n<br />
\ars dez.t lve foorc , offchoon bijkans driemaal<br />
zoo zwaar , als onze tamme huiskatten Ik<br />
mat het dier mee een' Engelfchen meecltok, d j<br />
e<br />
groocer dan de Zweedfche is, en volgens die<br />
maat bevond ik hec volgende. — De lengce van<br />
de ('pies des muils toe achter de ooren bedroeg<br />
vijf duim; van de ooren tot de fchouders twee<br />
en drie viertie duim , van de fchouders tot<br />
• den aars veertien duim, bijgevolg was de lengte<br />
van het geheele dier een en twintig en drie<br />
vierde duim. De ftaart was dertien duim, de<br />
voorfte voeren van den buik af twaalf, en de<br />
aehcerite voecen dertien duim. De hoogte van hec<br />
dier bedroeg dus omcrenc een en een halven vocc.<br />
Hec gedarmte was anderhalve maal zoo lang ,<br />
als het dier zelf., den ftaarc mede. gerekend zijnde,<br />
dac is, nagenoeg vijftig Engelfche duim:<br />
M a hes
l8o ÏV. H00FDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />
het was met mollen en muizen opgevuld. —<br />
Een Bastaard Hottentot, die voor zich, zijne<br />
vrouw, en zijne dochter, niet verre van het bad ,<br />
eene hut van (Iruiken gemaakt had, merkte het<br />
vleesch van wilde katten, leeuwen, tijgers en<br />
dergelijke roofdieren, als eene artfenij aan, veel<br />
gezonder, dan dat van andere dieren. De<br />
meeste brongasten gaven zich veele moeite, om<br />
een gedeelte van het vet der gcfchootene wilde<br />
kat te bekomen, en te bewaaren; wijl men 'er<br />
niet alleen eene heelende kracht bij wonden aan<br />
toefchrijft, maar het ook als een verdeelend middel<br />
bij jichtige ziekten aanziet. Ditzelve vertrouwen<br />
(lelt men ook in het vet van andere wilde<br />
dieren. — Dit is zeker, dat het vet der wilde<br />
katten eenen zeer bokachrigen , Hinkenden<br />
en doordringenden reuk heefc, en bijgevolg veelligt<br />
meer verdeelende kracht bezit , dan ander<br />
vet.<br />
Een andere zoogenaamde kat, de ruuwe kat,<br />
zou, volgens eene meening, in Afrika over 'r. aigemeen<br />
aangenomen, eene onvergelijkliike geneeskundige<br />
kracht in haare huid bezitten , om<br />
lendenpijn, pijn door de leden, jicht in handen<br />
en voeten, en dergelijken te geneezen, wanneer<br />
men de ruuwe zij der huid op die plaats, daar<br />
men de pijn gevoelt , een tijd lang draagt. —<br />
Doch, wijl dit hulpmiddel taamlijk duur is°; zoo<br />
vergenoegde ik voor mijnen perfoon mij daarmede<br />
, de huid naauwkeurig te onderzoeken;<br />
waardoorik dan overtuigd werd, dat heceen en hetzelve<br />
dier is mee dac, welk PEN NA» T "onderden<br />
"In z-'jne Synopfa' en MJlory of quadrupedt.<br />
naam
BIJ H E T W A R M E B A D . 151<br />
naam van Perhaanfche kat, en BVJFFON u<br />
onder<br />
den naam van karakal befchreeven en afgebeeld<br />
hebben. De huid heeft wel zeer week hair:<br />
dan, veele andere velen,-met hetzelve vertrouwen<br />
gebruikt, zouden waarfchijnlijk dezelve<br />
goede dienlten doen. De kleur is aan het bovendeel<br />
des ligchaams gantsch helderrood , doch<br />
grijs gefprenkeld, en onder den buik ligt; de bovenfte<br />
helft der ooren is donkerbruin, maar ook<br />
grijs gefprenkeld; en boven aan de fpiti derzelven<br />
zit een bos hair. Voorts is het dier langachtigvan<br />
ligchaam, en omtrent twee voet hoog;<br />
de muil en neus zijn fpits.<br />
Eene derde foort van Afrikaanfche katten, die ten<br />
aanzien van baaren groei en kop naar onze gewoone<br />
foorten van k?uengelijken, heet aan de Kaap de<br />
Goede Hoop de tijgerkat, of de tijgerbosch'<br />
k at, Uit het gezigt van twee huiden derzelven,<br />
welken ik medegebragt heb, en in 't toekomende<br />
veelligt* nader bsichrijven zal, kan ik<br />
niet anders beiluiten, dan dat de tijgerkat met<br />
BUFFONS fèrval * eenen hetzelve dier is.<br />
Van dat dier, welk de heer VOSMA: R de Afrihaanfhe<br />
bifamkat noemt, twijfel ik, of het wel<br />
aan de Kaap de Goede Hoop gevonden worde.<br />
Wet Afrikaanfche fteekelvarken, LINNJEUS hyftrix<br />
tri fata, bij de volkplanters ijzervarken genaamd,<br />
is even hetzelve tteeke'lachtige dier, mee<br />
welk de Duitfchcrs en Zweeden rondreizen, en dat<br />
zijvoorgeld laaten bezien. — Het doetineenen tuin,<br />
niet verre van het bad aangelegd, aan den kool<br />
en<br />
«w In zijne natuurlijke hiftorie dei dieren. Nedcrd. vert,<br />
ÏX Deel, bladz. 150. enz.<br />
• L. c. XUA Deel, bladz. 163, enau<br />
M 3
l8a IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
en andere tuinvruchten groote fchaade. Over<br />
dag houdt het zich in zijne onderaardfcbe gangen<br />
op; des nachts zoekt het zijn voedfel , in<br />
wortels en bladen beltaande, Ethiopifche draaken<br />
wortel, calla Mthhpica, is, zegt men, zijn<br />
alleriieflte voedfel; waarom dit gewas hier ook<br />
ijzervarkenswortd heet. — Deeze draakenwortti<br />
bevat zoo veel fcherpte, dat 'er bij de oplegging<br />
van den wortel of de bladen op het ligchoam,<br />
waterhloazen ontdaan. De wijze om<br />
het deekelvarken te vannen, is de volgende:<br />
Men fluipt des nachts dii naar die plaats, daar<br />
het dier ziel; pleegt optehoqdéa Daarop brengt<br />
men eene aangellooken lantaarn, maar die men<br />
eerst rondom bedekt had , ten voorfch.jn. De<br />
honden, welke nu eerst beginnen alarm te maaken,<br />
jaagen het uit zijne onderaardfche verblijf,<br />
plats, naar verhinderen het telfens, dat het<br />
nifct ontioopen k.n , waarr.p men het dan met<br />
éé en (lag op den kop zeer ligc .doodt. Dat<br />
honden, die heef op het wild. en onervaaren<br />
zijn, door fpitfe en fcherpe deekels van het dier<br />
aan de fnuit, in den muil en zoo verder, gewond<br />
worden, zoo dat het bloed 'er bij neërloopc ,<br />
gebeurt dikwijls: maar dat het dier deeze wapenen<br />
naar weigevallen tegen zijnen vijand richten,<br />
en uit het ligchaam wegfchieten zou , is ongegrond,<br />
— Zoo lang het intusiüien, gelijk het<br />
egt-1 , het ligchaam irrrekt, en zijne deekels,<br />
Welke tsn deele anderhalve voet lang zijn, uit»<br />
breidt, is het tegen honden en andere dieren<br />
volkomen beveiligd — Van den bezoar , die<br />
van dir deekelvarken zou komen, heb ik aan de<br />
K. p niets gehoord. ,-— Zijn vleesch zweemt<br />
xeer veel naar het varkensvleesch, en deeze everten-
t IJ H E T W A R M E BAD. l8j<br />
eenkomst heeft ook wel de aanleiding tot deeze<br />
benaaming van het dier gegeeven. Het vleesch<br />
wordt gemeenlijk in den fchoorfteen gerookt gegeeten,<br />
en is gantsch niet onfmaaklijk; offchoon<br />
een zeker vooroordeel de meeste inwooners<br />
weêrhoudt, om 'er van te eeten.<br />
: De klasfe der vogelen betreffende , vond ik<br />
hier vooreerst twee nieuwe foorten uit het geflachc<br />
der berghoenderen, fpccies novae tetraonis generis;<br />
van welken de eene den naam van patrijs*<br />
en de andere dien van faizant draagt. Beiden<br />
hebben bijkans de grootte van een berghoen. Zij<br />
houden zich in geheele troepen bij eikander; en<br />
men kan ze ligt vangen, bijzonder des morgens<br />
en des avonds, wanneer zij hunne verblijfplaats<br />
door een luid kirren of korren verraaden; welk<br />
geluid niet onaangenaam te hooren is, wijl daardoor<br />
het naare eenzaame en het wilde, in deeze<br />
groote onbebouwde velden, eenigzins verzacht<br />
wordt.<br />
Kievitten zijn hier insgelijks zeer veele. Zij<br />
houden zich mede troepswijze bij elkander op, en<br />
fchreeuwen ook op den laaten avond, maar in<br />
,eenen verdrietlijken toon, en genoegzaam fteeds<br />
hunnen eigen naam. Zij zijn eene foorc<br />
V3n meppen, en bij LINNJEUS" onder de benaaming<br />
van Kaapfche fnep^ fcolopax Capen/is,<br />
bekend.<br />
Verder vindt men in deeze landftreek eene foort<br />
trapganzen, otis, die hier korhaan óf knorhaan<br />
heeten. Deeze vogel veiltaac de kunst, om<br />
zich<br />
" In zijn Syfiema naturae.<br />
M 4
I§4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBBIJJ<br />
zich zeer wel te verbergen, tot dat men her»<br />
taamlijk nabij komt, wanneer hij zich fnel eq;<br />
genoegzaam loodrecht in de hoogte verheft, waarbij<br />
bij een doordringend, ieverig en, om zoo te<br />
fpreeken, verfchrikkend geluid, of herhaald korr,<br />
hrr, hooren laat, welk gehuil alle de andere<br />
dieren in de geheele nabuurfchap in btweeging<br />
brengt, en voor den jaager of eenen anderen<br />
vijand waarfchouwt. , , , |<br />
De fekntarisvogel is, offchoon Ieevendig naar<br />
Europa gebragt, .en door den heer V.OFMAAR,<br />
bij wien hij onder den naam van fayttarius voorkomt<br />
, befchreeven en naar het feeven afgebeeld,<br />
te merkwaardig, dan dat ik niet in 't bijzonder<br />
van hem fpreeken zou. Het Was in zijnen<br />
Wilden ftaat, toen ik hem in .deeze landftreek<br />
voor de eerftemaal zag. Hij is juist niet fchuuw;<br />
maar wanneer hij verfchrikt wordt, zoekt hij<br />
eerst door zeer fnel loopen , daarna door vliegen<br />
zich te redden. J n geffalte en uitwendig<br />
aanzien.heeft hij met twee zeer onderfcheidene<br />
vogelen, naamlijk den kraanvogel en den<br />
adelaar, veele overeenkomst; doch, naar mijn<br />
inzigc, moet hij tot geen van beiden gerekend<br />
Worden. De Hottentotten geeven hem eenen<br />
naam, aan zijne natuur her best pasfende, welken<br />
de Hollanders door flangenvteeter overzetten;<br />
en de Voorzienigheid fchijnt deezen vogel<br />
ook werklijk tot verteering der ongemeen groote<br />
menigte flangen in Afrika befremd te hebben.<br />
Hij is grooter dan onze kraanvogels. De beenen<br />
zijn omtrenc twee en een hal ven voet lan°-,<br />
en het lijf naar evenredigheid kleiner dan dat<br />
der kraanvogelen. De bek, de klaauwen, en<br />
de flerke fchenkels, met lange veeren beddkt,<br />
be-
BIJ H E T W A R M E BAD. Ï85<br />
benevens den korten hals, doen hem met" hee<br />
gedacht der adeiaaren en havikken eenige overeenkomst<br />
hebben. . De kop, de hals, en bek, de<br />
dekveeren der vleugelen, en het grootile gedeelte<br />
des ftaarts zijn, ten aanzien der hoofdkleurgrijs<br />
of loodverwig; de langfte ftaartveeren zijn<br />
behalve dien, op eenigen afftand van haar fpit-*<br />
fe end, met eene zwarte plek getekend, en van<br />
de middenften hebben de beiden, welken teffens<br />
de langlte van allen zijn,, eene witte punt; de<br />
borst is witgeel , fardide alka. De fluit, de<br />
flagveeren, fchenkei, toonen of vingers; aan, de<br />
voeten, de oogappel, en haften aan de oogeh,<br />
welke achterwaard geboogen zijn, zijn zwarty<br />
de beenen vleeschverwig;..de oogen. groot en'<br />
uitpuilende; het voorhoofd brandgeel, de oogleden<br />
en de regenboog naakt en geel.. Ópden<br />
kop heeft deeze vogel een' bos van omtrent<br />
twaalf veeren, die doorgaans in twee verdeelingen<br />
achterwaard over den hals neerligt, en Hem<br />
tot merklijk Ceraad ftrekt. De wijze, op<br />
welke hij de Hangen aangrijpt, is zeer zonderling.<br />
Hij nadert altijd de flangen met die voorzigtigheid,<br />
dat hij het fpits van deneenen vleugel<br />
voor zich houdt, om daardoor haare vergiftige<br />
beet te mijden. Somtijds neemt hij de gelegenheid<br />
waar, dezelven met voeten te treeden,<br />
of ook met de flagveeren of pennen te vatten , en<br />
te flingeren, dat zij hoog in de lucht vliegen.<br />
Wanneer zij, door deeze behandeling, eindelijk<br />
mat worden en genoegzaam bedwelmd zijn, doodt<br />
en verflindt hij ze op zijn gemak en zonder gevaar.<br />
Offchoon ik den fekretarisvogel zeer dikwijls,<br />
zoo wel tam als wild,, gezien heb, zoo.<br />
is mij echter nooic de gelegenheid voorgekomen,<br />
rvi 5 om
l$G ÏV.'HOOFbST. IV. AF O. VERBLIJF<br />
om er'een ooggetuige van te zijn , hoe hij op'<br />
deeze wijze de (langen vangt en inflokt. ik<br />
heb ondertuslchcn geene reden, om daaraan te<br />
twijfelen, dewijl zo veelen, niet Hechts Hottentotten<br />
,.: mnar ook Christenen , mij van deeze'<br />
bijzonderheid verzekerd hebben, en men ook in<br />
de diergaarde des prinfen van Oranje niet verre<br />
van 'sGraavenhaage waargenomen heeft, dat dee-'<br />
ze vogel zich aldaar op gelijke wijze met een<br />
ftroohalm vermaakt, cn pleegt te oeffenen //.<br />
Voorts wanneer hij in den rang der roofvogelen , der<br />
havikken of valken zal aangenomen worden, zoo<br />
(ehïpz . Jlangetivalk, faleo ferpentarius, de gevoeglijktte<br />
naam te zijn, om hem volgens het<br />
Jamenltel van L I N N * us« te benoemen. - -<br />
Men heefc zelfs aangemerkt, dat tamme flangenvreeters<br />
zich niet ontzien, kuikentjes aantevallen<br />
en ce verceeren.<br />
Ik mag het geduld mijner leezeren door de befehrijvingen<br />
van nog meer foorten van Afrikaanfche<br />
vogelen, allerminst van de kleineren, niet<br />
knger vermoeien. In het voorbijgaan wil<br />
ff lk heb twee vogelen van deeze foort van de Kaap de<br />
Goede Hoop naar Engeland gtbracht , welke op reize<br />
de • gewoonte hadden, om al wat men hun voorzette.<br />
eerst met hunne voeten te ftampen en te vertreeden, eer<br />
ïij het waagden, om iets daarvan te eeten ,• — een zeker<br />
bewijs van de onderfteiling, hierboven door den heer<br />
SPAS MAN in den tokst gemaakt, naamlijk, dat de Voorzienigheid<br />
de vergiftige dieren van dat heete waerelddeel<br />
tot voedfel van deeze foort. van valken beftemd heeft,<br />
«EORGE FORSTE R.<br />
, :*t .Syfitma miurus. .<br />
ik
B IJ H E T W A R M E B A D . 187<br />
ik das maar emmeren, dat 'er veele onderfcheidene<br />
foonen van vogelen zijn, waarvan de meeften<br />
aan die geenen, welken men in de andere<br />
waerelddeelen vindt, in 't geheel niet gelijkvormig<br />
zijn, en dat de natuuronderzoekers menige<br />
van die foorten uoir niet kennen. In pracht<br />
van veeren overtreffen zij grootlijks onze Europeefehe<br />
vogelen: maar door dat geen, 't welk<br />
meer, oneindig meer, dan zelfs de fciitrerendfte<br />
kleur, ce natuur bezielt, en meer invloed op<br />
onze gewaarwording?n heeft, ik meen bevalligheid<br />
van Item en fehoonheid van gezatig, munten<br />
weinigen onder hen uit.<br />
Mijne^overige bezigheid geduurende mijn verblijf<br />
bij het warme bad beftond hierin, dat ik<br />
eenen kranken, maar rijken boer bezocht, welke<br />
nagenoeg eene kleine halve Zweedfche mijl, of.<br />
een uur gaans van daar woonde. Thans<br />
verheugde het mij zoo zeer, als ooit. Eskulaaps<br />
ku:iSt te bezitten: offchoon de belooning cierzely.e<br />
zich enkel tot v rfche . lchanpenbouten, of<br />
lamsgebraaden , ho^daanigen 'er nu en dan voorvielen,<br />
of tot eene fles melk; die men mij na ieder<br />
bezoek medegaf, plag te bepaaleu. Wijl ceeze<br />
laatlte waar van den boer voor geld in 'c geheel<br />
niet verkocht werd, en de brongasten maar zeer<br />
ongeregeld en fpaarzaam nuttige leevensmiddelen<br />
konden bekomen, vond ik menigvuldige aanleiding,<br />
om de,- bezoeken bij mijnen lijder dikwijls<br />
te herbaaien; te meer, wijl het veelvuldig zweeten<br />
ook eene aanzienlijke vergoeding eischte, en<br />
het bad zoo wel mij , als anderen brongasten ,<br />
eene foort van grooten honger, of ten minfte fterken<br />
eetlust veroorzaakte. — Tóen ik eens om de<br />
ge-
188 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
gemelde reden genoodzaakt was, zelfs van omtrent<br />
de Boterrivier vleesch en tuinvruchten voor<br />
mij te haaien, had ik hec genoegen, om in de<br />
voo heen genoemde wijduitgeflrekce landftreek<br />
tusfchen hec warme bad en de zoo evengemelde<br />
nvier, eenige dieren uit hec geflachc der honden<br />
MJ hunne wildheid ce zien , welken ik nu be-<br />
Kfhrijven zal.<br />
Deeze wilde honden behooren tot de fchaade-<br />
Jtjkfte roofdieren, en zijn voor de kudden der<br />
Afrikaanfche voJkplanteren zoo wel, als die der<br />
Hottentotten, bijzonder yoor de fchanpen en geiten,<br />
zeer gevaarlijk. — Zij zijn, verhaalde men<br />
nrij, niet daarmede ce vrede, fleches den honger<br />
té ftillen , maar dooden ook en verfcheuren zoo<br />
veelen , als zij kunnen magcirj; worden. Zij houden<br />
zich altijd in een taamlijk groot aa-nal bij<br />
elkander, en llroopen zoo wel des daags, als des<br />
nachts om roof in 'c rond. Hec geblaf, welk<br />
zij op hunne jagc maaken, is,, zege men, aan<br />
hec bellen der gewoone jagchonden z^er gelijk ,<br />
hoewel eenigzms fterker. Men verzekerc ,<br />
dat zij het zelfs waagen, grootere tamme en<br />
wilde dieren aancetasten; en dac etlijken van hun<br />
zicl^ eens verftouc hadden, eenen jaager ce paard,<br />
die 'er voorheen jagc op gemaakc , maar een*<br />
misfehooc gedaan had, te vervolgen. — Men<br />
heefc waargenomen, dac zij met veel list en eendragt<br />
hunne jagc verrichcen , en 1<br />
eu;-;iing hun<br />
uicerfte best doen om het wild oi intehaalen ,<br />
of heczelve te gemoet te komen, toe d;it hec<br />
eindelijk hun allen tot buit wordt Men zegt,<br />
dat zij altijd mager zijn, èn bijkans uit niets dan<br />
vel en beenea beflaau, gevolglijk 'er leelijk uit*<br />
zien»
BU U B T W A R M S BAD. l%9<br />
zien, en zelfs op eenige plaatfen geen hair hebben,<br />
_ Eene foort van dezelven zou grooter en<br />
fterker, dan de andere zijn, kroes en zwart geplekt;<br />
de andere kleiner en meer naar het brui-<br />
Be hellen. Die geenen, welken ik thans, op<br />
den afitand van eenige honderd fchreeden zag, waren,<br />
naar alle vermoeden, van de grootere foort;<br />
want zij waren omtrent twee voet hoog , korthairig<br />
en kroes. — - Tot nog toe heefc niemand<br />
het beproefd, hen tam te maaken: doch hier of<br />
daar mogt toch wel een landman gelegenheid<br />
hebben om uittevorfchen, hoe na deeze wreede<br />
roofdieren met hec befchaafde en fijne hondeken,<br />
niec zelden een zoo innig geliefd gunfleling van<br />
de fchoone fexe, vermaagfehapc zijn. Veelligc<br />
worde in Afrika nog eene andere foorc wilde<br />
honden gevonden : wanc een boer, mee naam<br />
POTGIETER, heefc mij verhaald, dac hij aan de<br />
Mosfelbaai een dier, van grooece en geftalce als<br />
een gewoone hond, gezien had, maar welk grootere<br />
ooren gehad, en onder den buik wit, voor 't<br />
overige zwart, 'er uitgezien had; dat een ander<br />
boer, die daurbij geweest was, 'er op gefchooten,<br />
maar het niec getroffen had.<br />
Een nog veel algemeener en voorzeker even<br />
zoo fchaadelijk roofdier is de tijgerwolf. Deeze<br />
heefc mij , van h-c begin tot hec einde mijner<br />
reize, wegens mijne crekosfen zoo ongerusc gemaakc,<br />
dat ik de befchrijving van eenen zoo<br />
geduchten vijand niet langer kan noch wil<br />
uitftellen. — De volkplancers hebben hem dien<br />
naam gegeeven. Mij is het voorheen onbekende<br />
dier, welk PENNANT** korclijkbefclirijfc,<br />
In zijné Sympfu *f juairuptds , gelijk ook in zijne<br />
hifiory of q.uadruptds.<br />
en
ÏQO IV. HOOFDST. IV. A F Di V F. R B ï, ff F<br />
en waarvan hij teffens eene afbeelding geeft: hij<br />
noemt het daar de hytnït\ en houdt hecvoor<br />
eene foort. van LINNTEI S grafdier, can'u hyaeva,<br />
onderfcheiden. —- Hij gaat alleenlijk des<br />
nachts en in de duisternis op roof uit, en zooi<br />
dra dezelve den aardbodem bedekt, pleegt hij en<br />
troepswijze en enkel al flroopende rond ce zwerven.<br />
Dii dier heeft eene bijzondere eigenfcbap,<br />
zeer nadeelig voor hetzelve , hierin beftaande ,<br />
dat "het door eenen onaangenaamen toon altijd<br />
zichzelven verraa.it. Zijne item laat zich zekerlijk<br />
rp het papier niet wel uitdrukken: doch om<br />
echter zijn geluid eeniger raaate te betekenen ,<br />
zoo is het een aauo of menigmaal een ooao, welk<br />
het met eenen toon van wanhoop, en wel telkens<br />
na een' tusfchentijd van eenige minuuten op<br />
eene huilende wijze uitfloot, en waardoor de natuur<br />
dit dier, het vraatachtigfte van allen in Afrika,<br />
noodzaak , zijnen eigen verraader te zijn ;<br />
gelijk de vergiftigde fiang in Amerika door het<br />
klapperen of ratelen van haaren fiaart voor haare<br />
dooclfke beet zelve waarfchouwt. —- Deeze tijgerwolf<br />
wordt nu wel door zijn gehuil gedwongen,<br />
z;jn eigen verklikker te zijn; doch daartegen<br />
bezit hij de bijzondere behendigheid, om de<br />
Item van andere dieren natebootzen , waardoor<br />
het hem fomwijlen gelukken ?ou, kalveren, veulens,<br />
lammeren en der^eli|ken te bedriegen en<br />
tor zich te lekken. Het bovengemelde herhaalde<br />
gehuil of ge'chreeuw is wadrfchijnlijk een<br />
even zoo natuurlijk gevolg des hongers, als het<br />
geeuwen bij den mensch, wanneer hij moede is,<br />
of wannt-er de mond, of gelijk men gewoonlijk<br />
pleegt re zeggen, de tanden ons wateren bij het<br />
gezigc van leKkere fpijzen. Eenen natuurlijken<br />
grond
35 IJ H E T W
ipt IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
uit haare fchuilplaats-, voórttefpringen , waardoor<br />
ieder dier zoo zeer verfchrikt wordt, dat het<br />
begint te loopen, waarop zij het met zekerheid<br />
vervolgt, tot dat zij de kans gunrtïg ziet, om<br />
hetzelve, al ware het ook een trekos, met een<br />
eenige beet den buik opterijten, of anders eene<br />
gevaarlijke wonde toctebrengen, en op zoodaanige<br />
wijze in den. eerften aanval zijnen roof te bemagtigen.<br />
Om deeze reden is de landman genoodzaakt,<br />
zijn vee eiken avond uit de weide te<br />
haaien, eer het donker wordt: alleenlijk grootere<br />
kudden trekosfen uitgenomen , welken men<br />
dag en nacht, zonder hoeder, hun voedfel laat<br />
zoeken op de weiden ,. omdat zij de landftreek<br />
kundig, en de list der hyena gewoon zijn, ook<br />
meer dan andere dieren zich tegen eenen vijand<br />
gemeenfchaplijk verdedigen. Reizende lieden integendeel<br />
, die zich niet lang kunnen ophouden,<br />
lijden door het weiden des nachts fomtijds<br />
groot verlies, bijzonder wanneer de oslèn nog<br />
jong zijn , en ligt fchuuw worden.<br />
Dewijl ik op mijne reize niec meer dan een fpan<br />
osfen had, die nog daarenboven ligt fchuuw<br />
werden en aan 't loopen geraakten, zoo waagde<br />
ik het zeer zelden ben des nachts te daaren graazen.<br />
Want mijn voornaame oogmerk om kruiden<br />
te verfamelen, liet mij niet "altijd toe, om<br />
gelijk de boeren des nachts te reizen, en over<br />
dag mijne osfen op de weide te laaten gaan.<br />
Dewijl ik dus maar des morgens en des avonds<br />
kon reizen, zoo was de middagtijd tot hec graazen<br />
niet genoegzaam, ook wegens de fterke'hitte<br />
met bekwaam daartoe. Daarenboven had ik menigmaal<br />
het verdriet, dac de voerman van mijn<br />
osfenfpan, die hec vee op de weide had behoo*<br />
ren
BIJ H Ï T W A R M B B A D . I3<br />
ren te hoeden, bij dat werk in flaap viel. Hierdoor<br />
verlooren wij telkens niet alleen verfcheiden<br />
uuren, maar wij waren ook fomtijds geheele<br />
dagen lang bezorgd, boe wij onze osfen<br />
zouden wedervinden, en moeiten niet zelden te<br />
paard en te voet bergen en dalen doorkruisfen»<br />
om ze weder op te zoeken. Geduurende mijn<br />
verblijf bij het bad. werd mijn rijpaard, benevens<br />
anderen, die daar bij waren, eens des nachts<br />
voor eenen avondwolf zoo verfchrikt, dat zij de<br />
bosfchen, aan welken zij vast waren gebonden,<br />
met de wortels uit den grond fcheurden, en de<br />
vlugt namen, maar eerst den volgenden avond,<br />
hoewel onbefchaadigd, weder gevonden wierden.<br />
Veelligt hadden zij zich door loopen gered; of<br />
waren eindelijk moedig genoeg geweest, om aan<br />
hec fteile afhingen van eenen berg dieeennaauwdal<br />
itilloot, halte ce maaken. — Hec kan ook sijn ,<br />
dac de hyena, geliik onze gemeene wolven flechcs<br />
in hec open veld ftouc is; wanc van deeze laatften<br />
zege men, dat zij uit vreeze voor hi.iderlaagen<br />
en van beloerd te zul'en woeden, den geenen,<br />
die zijne toevlugc tot een woud neemc, niet<br />
vervolgen. Hec gevaar, om mijn paard ce verliezen<br />
, bewoog mij intusfehen, om tegen eenen<br />
zoo verdrietlijken en waakzaamen vijand alle<br />
mooglijke voorzigtigheid te gebruiken. Ik was<br />
ook zoo gelukkig, dac ik, op rniine geheele<br />
reize, door zijne grooce vraagzucht en arglistigheid<br />
niecs verloor. De Hoc:entotten zeiven<br />
hadden mij beleeden, dac fommigen onder hen<br />
hec zich nog erinneren konden, hoe die dier zoo<br />
driesc was geweest, om ftil in hunne hutten te<br />
fluipen , en zelfs hunne kinderen wegcefleepen.<br />
Doch tegenwoordig gebenrc zuiks niec meer Hec<br />
N fchiet-
P4 IV. HOOFDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />
fcbiergeweer fchJjnc thans deeze en andere gevaarlijke<br />
roofdieren geleerd te hebben, om voor de<br />
menfehen te vreezen.<br />
De volgende gefchiedenis van eenen tijgerwolf,<br />
die men mij uic eene befchrijving van de Kaap de<br />
Goede Hoop vertelde, valt mij hierbij in: zij<br />
is ten minfte zeer koreswijiig; indien zij ook al<br />
zoo gantsch geloofwaardig niec moge zijn. J3ij<br />
gelegenheid eener vrolijke maaltijd niec verre vaa<br />
de Kaap, had men eenen trompetter, die ce veel<br />
drank gebruikt hebbende ibmdronken was geworden,<br />
des nachts buiten de deur gelegd, opdat<br />
hij verkoelen, en van zijne roes bekomen<br />
zou. Doch het duurde niet lang, of 'er kwam<br />
een tijgerwolf, die den goeden man op den rug<br />
wierp, gelijk een dood lijk als eene goede prijs<br />
voortfleepte, en naar den kant des ïafelbergs<br />
fpoedde. Middel wijl kwara de fpeelman, door<br />
den drank bedwelmd, weder bij, en had neg bewustheid<br />
genoeg, om het groot gevaar, waarini<br />
hij zich bevond, te bemerken, en op zijne trompet,<br />
welke hij aan zijne zijde gebonden had,,<br />
alam te biaazen. Dit joeg het roofdier zoodaanigen<br />
Ichrik aan, dat het zijnen roof verliet. Een<br />
ander , dan een trompetier, zou onder deeze<br />
•omftandigheden zekerlijk eene buic der hyena geworden<br />
zijn. —<br />
Ondertusfchen is hec onloogchenhaar en eenen<br />
iederen wel bekend, dac deeze wolven zich bijkans<br />
in eiken donkeren nachc bij de vleeschhal<br />
in de Had aan de Kaap de Goede Hoop vercoo- •<br />
nen, om de beenen, vellen en andere afvallen,,<br />
in menigre aldaar weggeworpen, opcevreecen of<br />
afcehaalen. Voor deezen diensc becoonen da<br />
inwooners zich door de onbepaalde vrijheid, wel-]<br />
ke:
BTJ H E T W A R M E BAD. lOg<br />
ke zij hun tot Zoodaanige nachtbezoeken geeven,<br />
dankbaar: de honden, zegt men. hebben zich<br />
aan hun g z Ifchap gewond, leggen hun insge-<br />
Hjks geene hindering in den weg. En wijl daeae<br />
roofdieren op zoodaanige wijze bij de ftad gevoed<br />
en in ru^t gelaaten worden, zoo hoort men ook<br />
daarentegen zelden, dat zij eenige J'chaade doen.<br />
In as vcrbaazende gulzigheid deezer dieren<br />
zelve heeft intusfchen de Godlijke Voorzienigheid<br />
een dooifhand bewijs haarer wijze fchikkingen<br />
getoond. — De velden rondom de Kaap zouden<br />
zekerlijk met geraamten en beenderen toe<br />
walging en afkeer toe als bezaaid zijn, wijl zoo<br />
veele en talrijke troepen grootere en kleinere wilde<br />
dieren aldaar hun voeufel zoeken, en van tijd<br />
tot tijd fterven, bijaldien niet de tijgerwolf de<br />
policijbediende der natuur ware , die haare<br />
fchouwplaats daarvan reinigt; want de leeuwen«<br />
tijgers en anderen vreeren geene beenderen, en<br />
raaken niet gaarn aas aan. — Daartegen dienen<br />
zij de naruu- op andere wijze: zrl jk evenwigt met<br />
de vermeerdering van het plantenrijk te behouden<br />
, opdat het eerfte z:ch met ver;er ui'breide,<br />
dan dit in ftaat is. dieren te voeden, en dac hec<br />
de noodde voortplanting door zaaien niet hindere,<br />
en bijgevolg niet door eene gantschlijke verteering<br />
van hetzelve zichzeiven door mangel en<br />
horger uitroeie Hierom vindt men , niettegenftaande<br />
de groote menigte van wilde dieren,<br />
zeer zeiden beenderen van hun; maar van hye-<br />
N » nen,
IQ*) IV. HQOFDST. IV. AF B. VSRBLIJF<br />
nen, gelijk ook van tijgers, leeuwen, fjakals,<br />
wilde katten en wilde honden nooit. Om de<br />
vloeren, welker reiniging de God der natuur hun<br />
tot eei*e bezigheid op heeft gelegd , door hun<br />
eigen overfchot niet zeiven te verontreinigen ,<br />
gaan deeze tijgerwol ven, wanneer zij zich krank<br />
of gebrekkig gevoelen, niec uic hunne holen,<br />
msar verwachten daar oneer fiuipcrekkingen en<br />
honger den dood, om aan de laatile wee der natuur<br />
ook de gehoerzaamen. -— Hierbij moec ik<br />
nog aanmerken, dac de tijgerwolf, hoe ongeloof<br />
lijk veel hij vreecen kan, zoo ook in ftaat is,<br />
bm gancsch buitengewoon lang te hongeren.<br />
"Voege men zijne taamlijk groote blooheid , om<br />
leevendige dieren aancetasten, hierbij, zoo ziet<br />
men, dac zijne vraacgierigheid voornaamlijk maar<br />
eaarroe dicne, om dac geen, 'c welk in hec dierenrijk<br />
wegens ouderdom, of krankheid, of verminking<br />
onbruikbaar is, benevens hec uitvaagfel,<br />
öas en beenderen, gelijk ook veeilige hec overtollige<br />
deszelfs te verteeren, maar de bronnen ,<br />
Waaruit het nieuwen aanwas krijgt , juist geene<br />
beduidende verwoesting van heczelve ce vreezen<br />
hebben.<br />
Behalve de hyena, vindc men in Afrika nog<br />
twee andere dergelijke foorten van roofdieren ,<br />
welken men dóór de naamen van bergwolf en<br />
ftrandvolf öndeefcheidc. •— Doch van hunne verfcheidenheid,<br />
heefc men mij geen ander kenteken<br />
kunnen opgeeven, dan dac de bergwolf een<br />
weinig grijs, de ftrandwolf integendeel zwartachtig<br />
is, en eenen grijzen kop heeft. Maar'tgeen<br />
ik hier boven van den tijgerwolf gezegd heb ,<br />
laat zich, naar alle waarfchijnlijkheid , ook op<br />
Ueeze
BIJ M E T W A E M E B A » . 197"<br />
deeze beide foorten van wolven toepasfen.<br />
Kene van die foorten zal wel de hyena , canis<br />
hyacna, van L'NNSUS zijn. Dit befluit ik uic<br />
eene huid, welke ik van de Kaap medegebragc<br />
heb , en die met de befchrijving deezer hyena<br />
taamlijk wel fchijnt overeemekomen. De voeten<br />
en teenen of vingers daaraan zijn ten deele verlooren<br />
gegaan, ten deele verminkt. Voorts is zij<br />
vijf voet lang, en twee voet breed. De pooten,<br />
voor zoo veel men uit het geen nog voorhanden<br />
is, afneemen kan, zijn meer dan een voet,<br />
en de (taart, weike taamlijk ruuw en mismaakt<br />
is,, vijftien duim lang. Van het fpits der fnuït tot<br />
aan de oogen zijn zes, en van de oogen tot de<br />
ooren vijf duim. De ooren hebben de lengte<br />
van zes duim, zijn aan hec fpitfe end een weinig<br />
rond, en bijkans geheel kaal. De fnuic is fpits.<br />
Aan den kop zijn de hairen kort en meestal aschgraauw<br />
; aan het overige van het lijf hard en<br />
•wreed; op den rug in de geheele lengte meer<br />
dan een voec lang, en wel naar achteren toe het<br />
langst; aan den ftaart zes, maar aan de zijden en<br />
aan den buik flechts vier of vijf duim lang. De<br />
knevels of borltels aan den baard zijn zeer bard<br />
en ftijf, en fommigen nog eens zoo dik ais zwijnen*,<br />
borltels en vijf duim lang. In de bovenile wenkbraauw<br />
zijn harde, rechte hairen , drie of vier<br />
duim lang. Tusfchen de oogen is een afftand van<br />
twee duim. De kleur van het hair op deeze<br />
plaats , gelijk ook boven op den rug, en aan deszelfs<br />
beide zijden, benevens aan den ftaart, is<br />
donker bruin, en even zoo aan de fchenkels en<br />
beenen ; maar aan de zijden en onder den buik<br />
muisvaal. Van eenige donkere Itreepen, welke<br />
van het ruggraad naar de z ;<br />
jden neer zouden han-<br />
N 3 gen,
lo8 IV. HOOFDST. IV. A F t). VFRBtTjF<br />
gen, heb ik nnnuwlijks eenige fpooren kunnen<br />
bemerken. — Mei! de gefteldheid der hairen , ed<br />
ce grootte der huid , welke ik me't. gebragc ent ans<br />
befchreeven heb, ftemt dus PÏNNANTS befhhnjving<br />
* zijner hyaena canina, of die van L I N-<br />
N^US van zijnen canis hyaena, taamiijk wel<br />
overeen: het kleine onderlcheid ten aanzien der<br />
kleur is van geen belang.<br />
Maar ik heb ook nog een' tweeden gewigtigen<br />
grond om te gelooven-, ent eere foort<br />
van de zoogei anmde wolven ontrent de Kaap de<br />
Goede Hoop , de hondhyena is, welke PENNANT<br />
zoo voortrefl'jk belehreeven hééft: — dttze beftaat<br />
daarin, dat een b< er aan ce-Boterrivier om<br />
een' aanzienlijken prijs met mij wedden wilde, dat<br />
hij mij zoodaanige, wolven , die tweedachtig zijn,<br />
k^a te /Jen btzorir
B IJ H E T W A E M * BAD. »9S<br />
kor ik aan hec mannetje, welk in de diergaarde<br />
auc de Kaap leevendig worde bewaard, duidlijk<br />
bomerken - lncusfchen is het, naar mijne gisfincr<br />
deeze opening, waardoor de ouden tot den<br />
waan, als of het hyenadier zijn gefligc kon veranderen,<br />
verleid zijn. — Op gelijke wijze heetc<br />
men in oude tijden tot het vercelfel, welk nogthans<br />
veel te breed is uitgemeeten, dac dn dier<br />
de raenfchljke Hem nabootfen, en geheele kudden<br />
fchaapen zoo betoveren kon, dat zij zich<br />
van de plaats niet beweegen konden , zekerlijk<br />
eenige aanleiding gehad. - Van de bijzondere<br />
eigenlchap der hyena, om het geluid van andere<br />
dieren natebootfen, heb ik boven ** reeds gefproo;<br />
ken. Over al, waar ik kwam, verzekerden mil<br />
de landlieden, dac die inderdaad zoo* was. Ik<br />
zelf, mijn reisgenooc, mijn Hotcencoc, een boer<br />
en zijn geheele huisgezin hoorden eens, hoe zn<br />
hec blaacen der fchaapen en lammeren naboocjle.<br />
Maar van welke foorc deeze wolf was,<br />
kon mij niemand zeggen. In hec vervolg zal ik<br />
gelegenheid hebben , om breedvoeriger te vernaaien,"<br />
hoe wij, in eene woefle landftreek, door<br />
een' grooten troep wolven ontrust wierden, die<br />
door nabootfing van alle mooglijke dierlijke {temmen<br />
bijgeloovige herders in oude tijden ligthjk<br />
hadden kunnen overreeden, om alle de verdichttels<br />
aangaande de hyena ce gelooven. _<br />
In de zoogenaamde Lange Kloof, bij de Ganzenkraalrivier,<br />
coonde men mij een klein ltuk<br />
eener huid, welke, zoo men zeide, van eenen<br />
wolf was In kleur kwam hec mee de huid onzer<br />
g e-<br />
kk Zie hier voron bladz. 190.<br />
N 4
*°P IV. HOOÏD JT. IV, AïD, V ER B Lfp<br />
gemeene wolven nagenoeg overeen- dnrh •<br />
was veel hamer en wreeder Voor hel<br />
ms&U naar mijnen dunk van dï u A ^<br />
J*S huid, wdke ik hierboven u befcbreïvc7<br />
ik b<br />
r<br />
rerd heb<br />
>*< « - S<br />
van etn zeldzaam dier, van eenen boer in her<br />
joor^k gedeelce van „ j n re^ffi woonet<br />
ae, tot een gelchen.k gekregen had<br />
noS^rtT W<br />
« « ^ k<br />
« i k<br />
& vooren genoegza„m<br />
befchreeven heb, moet i k d i e merk-<br />
^ c g e bijzonderheid, d.t zij met hair<br />
«kt, welk ten deele meer dan een voet lans is<br />
*og eens met opzet emmeren, a i s i e t s 3 AL<br />
d eren *T<br />
J<br />
1 0 d e<br />
' *** * a r f l 9 i l e ! a<br />
"^n, de<br />
öieren dikwijls naakt en zonder hair aanrrefV <br />
-dezelve ,nt,gendeei fa de koudere ï £ £ £ ' bu<br />
«fit? zonder oogmerk, mets zonder het wiisre<br />
•emde en oogmerk doet: zoo heb i k ^ ^<br />
-de hyena n eUlke warme iucmfireekcn, in wel<br />
kenzrj «eh fteeds ophoudt, eenen zoo dikken en<br />
warmen pels noodig hebbe? Het volgende<br />
^ dunk, m,j e e n e voldoende oplosfing dïezer<br />
i n , g<br />
dSe klö °^ "«^JmSa deie e en<br />
chcpe.kiooven der gebergten, en in de onderaard<br />
// H'er vooren bJad^. ;p 7.<br />
fche
B IJ II E T W A R M E BA D. 201<br />
fcne holen , w
S02 V. HOOFÖ-T. I. AFI) EFÏZF VAN HET<br />
V I J F D E H O O F D S T U K .<br />
REIZB VAN HET WARMS BAD NAAR<br />
Z IV ELLEN DA M.<br />
E E R S T E A F D E E L I N G .<br />
Reize van het Warmt Rad tot de Rivier<br />
zonder einde.<br />
jL3 e<br />
w a s<br />
*ïj
WARME BAD TOT BE RIVIER ZONDER EINDE 203<br />
volgens zijn aanbod , verpHgt w s geweest te<br />
doen. Ik geloot niet zon 'er grond, dat hij '*it<br />
met voordacht na had gelaaten, opdat wij met<br />
diep in 't land zouden kuuren komen , en hij<br />
als voerman des te min der te w. a.j;en en uitreilaari<br />
had. Ik kwam derhalve met een' anderen<br />
man , welke dikwijls zoodainige reizen gedaan<br />
had, in onderhandeling: maar, zoo draa hadden<br />
Wij deezen niet va" ons oogmerk, om afgelegene<br />
gewesten te bezoeken, eemg bericht gegeeven ,<br />
of hij floëg die aanbod volftrekt af. en deed ons<br />
daarenboven nog de oprechte en wolmeenende<br />
waarfchouwing, dat wij te bu s mogren blijven. —"<br />
Hierdoor werden wij in groote verlegenheid g'ebragt.<br />
zoodat wij zelfs niet van de plaacs wiscen<br />
wegtekomen.<br />
Wij zochten hierop eenen ! foccencoc tot onze<br />
reize te huuren; maar wij kreegen ook van deezen<br />
een weigerend antwoord i, toen wij ons in<br />
hunne kraaien, dac is, gemeenten of dorpen begaven,<br />
om naar eenen voerman te zoeken. Z'j<br />
ontfchnldigden zich daarmede, dac een grooc dbel<br />
hunner jonge manfehap onlangs ge'torven was ;<br />
maar anderen nog ziek waren. Diar heerschte,<br />
naamlijk, in dien tijd, eene foort Van galkoortfen,<br />
welke anders in deeze luchtlrreek eene<br />
taamlijk zeldzaame krankheid, en voor de flaaven<br />
altijd doodlijk is. Doch vermits zij thans onder<br />
de volkplanters zeiven in zwung ging en zeer<br />
boosaartig was, maakte zij e nen iederen, ook<br />
mijnen reisgenoot, niet weinig bekommerd. ~—<br />
Dewijl ik als een Emopeër, en teffens van beroep<br />
een ares, veel gevaarlijkere heerfchende<br />
ziekeen bijge-voond had, oncrustce mij alieen de<br />
gedachce, om uit gebrek aan eenen voerman de<br />
rei-
2Q4 V. KOOFDST. I. AFD. REIZE VAN HBT<br />
reize te moeten ftaaken, en wenschte niet zonder<br />
oorzaak, de eene of andere geleerde kennis tegen<br />
de kunst om met osfen te rijden, te kunnen verruilen.<br />
— Toen ondercusfchen de Badaard -Hottentot,<br />
die, niet verre van bet warme bad, in<br />
eene hut van gevlochten teenen woonde , en<br />
anders een zeer fiecnc geaarc mensch was, eindelijk<br />
bevond, dat zijne vrouw en kinderen van de<br />
boosaarcige koortfen begonnen te beteren , nam<br />
hij, uic hoofde van eenige geneesmiddelen, van<br />
mij ontvangen, maar nog meer in verwachting<br />
eener rijke belooning, hec werk van onzen voerman<br />
, hoewel niec verder dan tot Zvcllendam ,<br />
alwaar de heer i MM EL MAN met weinig moeke<br />
Hoctentoccen hoopce ce bekomen, op zich.<br />
Middelerwijl moescen wij, bij gebrek van eenen<br />
osfenleider, hec ons laacen welgevallen, offchoon<br />
te paard, mee een lang touw, die werk, in Afrika<br />
zoo ongemeen gering gefchac, zelfs te verrichten.<br />
j Den zes en twintigften van Oogstmaand verlieten<br />
wij het bad, en kwamen vroegcijds bij de<br />
Siteenhoksrivier aan. — Hier woonde de zieke<br />
die mijne bezoeken, geduurende mijn verblijf bij<br />
hec warme bad , mee melk en vleesch becaald<br />
had. Hec bad had hij ook, hoewel zonaar vruchr,<br />
bij buitengewoon gezwollene en door de roos<br />
aangecasce beenen gebruikc; maar thans waren<br />
deeze bezwaarnisfen door fontenellen, vlierbladeren<br />
en dergelijke middelen reeds grooelijks verminderd.<br />
Hierom verkocht hij mij ook verfcheidene<br />
flesfen brandewijn, welken ik coc bewaaring van<br />
dieren noodig had, tot een' billijken prijs, en<br />
overreedde ons, des nachts bij hem te blijven<br />
Mij-
WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE» $05<br />
Mijnen reisgezel maakte het intusfchen niet weinig<br />
verlegen , dat hij hem in hetzelve vertrek ,<br />
daar zijn zoon, die onlangs van eene boosaartige<br />
koorts was aangetast, te bed lag, eene plaats om<br />
zijne nachtrust te neemen , aanwees. — Daarna<br />
gaf hij ons eenen knapzak, vol eetwaaren, toe<br />
gefchenk, en noodzaakte ons, eenen pot, van<br />
hem geleend, aanteneemen, welken ik toen wel<br />
als een overtollig ftuk, en ons flechts tot lase<br />
verftrekkende, aanzag; maar die ons echter, gelijk<br />
ik in het vervolg ondervond, toe weezenhjk<br />
nuc diende, zoodat ik toen eerst begreep, dat hij<br />
ons eene gewigtige vriendfehap daardoor beweezen<br />
had.<br />
Den volgenden dag floegen wij weder op reize.<br />
Dewijl deeze overal effen was, en mijn Hottentot<br />
ons verzekerde , dat hij zonder osfenleider<br />
zich wel helpen zou, lieten wij hem vooruit rij.<br />
den, terwijl wij op eene landhoeve, aan den weg gelegen,<br />
bij den bezitter derzelve, die een mijner<br />
ïnedebrongasEen geweest was, een bezoek afleidden.<br />
Hij onthaalde ons op een zoo zeldzaam ,<br />
als ongemeen welfmaakend gerecht , naamlijk<br />
eene foort gebraadene musfehen of vinken, die bij<br />
LINN-KUS de Kaapfche kruisbek, loxia Capenfis,<br />
heet: deeze vogels doen wel aan de zaailanden<br />
veel fchaade, maar zien 'er in hunne zwarte<br />
en geele kleeding zeer fchoon uit; het geele verandert<br />
bij hen, gelijk ik bemerkt heb, in het<br />
begin des zomers in eene bloedroode kleur.<br />
Onzen voerman lieten wij wel niet zeer verre<br />
vooruit rijden: dan, hoe fpoedig wij hem ook<br />
navolgden, duurde het echter tot aan den avond,<br />
voor
20S V. HOOFDST. I. AFD. RfclZE VAN HET<br />
voor dat wij hem in konden haaien. Wij vreesden<br />
aan bet dwaalen geraakt te zijn, tot dat wij<br />
ten laar.e eenen denken i'.uropoër onrmoetren,<br />
die zich niet fchaamde, van zich tot mijnen<br />
dienstknecht aa^tebieden, nudat hij beieeden had,<br />
dat hij gemeenfefupiijk mee mijnen Hoaentot de'<br />
ontrouw begaan had, om zioh uit mijn brandewijnvaatje<br />
eene roes op 't lijf te drinken. — üindel.jk<br />
bereikten wij den Hottentot, maar die, zoo<br />
dronken niet als de Europeer, zijne misdaad ontkende,<br />
olTchoon wij de'kram van het flot aan het<br />
Vaatje werk HIK opengebroken vonden.<br />
Toen wij des avonds bij de landhoeve Ganzehraal<br />
u tfpanden en ontzidel den , werd ik gewaar,<br />
dat hij zelfs eenige flesten gevuld had, om<br />
zichzeiven en twee zijner foorcgel j.cen , eenen<br />
baitaaid en eenen fla.if, die mee eenen wa"en<br />
derwaard gekomen waren, nog verder iets re goede<br />
te doen. —• Wijl de onba-idige gemoeds,ieftel.<br />
tenis der Wilden zelfs tot rizern j coe pleegc te<br />
klimmen en gevaarlijk ce Worden* wanneer zij<br />
zieh dikwijls in herken drai k ce buitengaan, zoo<br />
oncnam ik nun den brandewijn, ü »ch zij waren<br />
reeds daardoor zoo rauzend en wrevelig geworden<br />
dac zij ons mud!ijk genoeg iets te kennen gaven^<br />
't welk ons Riet wei;;ig op onze h >ede deed zijn;<br />
te weeien: dac zij mee niets minder zwanger gingen<br />
, dan hec verlies van den brandewijn, die<br />
hun boven al aangenaam is, door moord en doodflug<br />
ce wreeken. — Vermits wij eenen Europeefchen<br />
Chriscen even zoo ltrafbaar als hen gezien<br />
hadden, konden en moesten wij hen toe den volgenden<br />
dag mee zoo veele onverfchihigheia en<br />
voorzigtigheid, als onze reize en de tegenwoordige<br />
toeftand onzer zaukeu vorderde, geduldig draa-<br />
gtn.
WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 2Cf<br />
gen. Ondertusfchen zag ik mij genoodzaakt,<br />
deezen nacht op mijnen wagen en brandewijnsvaatje<br />
te flaapen, waardoor ik eene nieuwe verkoudheid<br />
kreeg: want de landhoeve zelve, die den<br />
naam van Ganzekraal had, lag aan den overkant<br />
van de Rivier zonder einie.<br />
Den volgenden morgen dwongen wij de kareis,<br />
die gisteren te veel drank gebruikt hadden,<br />
om af bede te doen; en tegens den middag leiden<br />
wij eene Hang, die wij juist gevangen hadden ,<br />
in de tegenwoordigheid van hun allen leevendig<br />
in het vaatje. Mijn reisgenoot bood hun<br />
daarop aan, dat zij nu naar hunnen lust en welbehaagen<br />
daar van mogten drinken; men zou hen<br />
deswege niet verder tot reden brengen , maar ,<br />
gelijk hij 'er in eenen zeer verzekerden toon bijvoegde,<br />
hij hoopte dan haast het vergenoegen ie<br />
hebben, om hen van vergif te zien berden, en<br />
zoo verder. Doch zij waagden het niet ,<br />
het aanbod, hun gedaan, aanteneemen; maar<br />
lieten het echter niet onduidlijk blijken, dat zij<br />
het aan 'c vergifug dier misgunden, in eenen zoo<br />
aangenaamen en wellustigen drank te verdrinken.<br />
Nogthans bragt ik het flot aan het vaatje op de<br />
beste wijze in orde, om van den brandewijn,<br />
daar ik allerhande dieren in dacht te bewanren,<br />
niets verder te verliezen. — Naderhand vernam<br />
ik van de Hottentotten , dieper landwaard in<br />
woonende, dat deeze lieden het zelfs voor onfehaadelijk<br />
hielden, zuiver flangenvergif te drinken,<br />
en het zelfs als een togengift teg.n de beet<br />
eener flange aanzagen. Maar hoe deeze Hottentotten,<br />
zonder eenige belchaaving des verftands,<br />
aan deeze ontdekking gekomen waren , dat men<br />
flangenvergif zonder gevaar door kon flikken, is<br />
niet
408 V. HOOFDST. I, AFD. REIZE VAN HET<br />
niet gemaklijk te gisfen ~ . Hierom moest ik<br />
yreezen, dac mijn brandewijn, niettegenflaande<br />
er eene flang in lag, niec zoo zeker was, als ilc<br />
in den beginne meende. Ook bad ik lang: te vooren<br />
aan de iloterrivier gezien, dat een flaaf uit<br />
mm Noxia ferpentum tfi admifto fang-.:ine pelis :<br />
Morfu virus kabett, £ƒ fatum iente minantur:<br />
Pocula niorce carent.<br />
een<br />
I.UCAN. L. IX. v. 614—616.<br />
Dat is:<br />
„ Hst vergif der flangen is fchaadelijk , wanneer het<br />
„ met het bloed gemengd wordt : het venijn dee-<br />
,, len zij door haare beet mede , en dreigen den<br />
„ dood met haare tanden: maar gedronken zijnde, is<br />
„ het niet fchasdelijk. "<br />
Zoo oud is reeds de waarneeming, dat het vergif der<br />
flangen niet eer febaadt, dan wanneer het onmiddeiijk in het<br />
bioed komt. — De Pfylli, een volk van Libië, firekken<br />
onder anderen tot een bewijs, dat men, van onheuglijke<br />
tijden af de natuur der Hangen in Afrika Wed gekend<br />
heeft. Zij zogen het venijn uit de wonden , en gingen<br />
niet vergiftige flmgen om , gelijk de Kopten of tegenwoor.<br />
dige Egyptenaars nog doen, zonder zich in het minfte te<br />
befcbaadigen. Hierom zegt dezelve oude dichter LUCANUS;<br />
1— Superiiicum !<br />
'cns paiientia vuinera lambit,<br />
Ore venena truhens.<br />
Dat is;<br />
Ibid. v, 933.<br />
,, Op de bleeke wond vallende, lekt hij dezelve, en<br />
zuigt 'er met zijnen mond het venijn uit ".<br />
UJSORGÜ FORSTKR.
WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 200<br />
een klein Vaatje, rhet dergelijkén drank gevuld,<br />
waarin ik eenen kikvorsen en een klein ongebooren<br />
itekelvarken had liegen, eene roes dror.k.—<br />
Maar toen 'er vervolgens meer dieren in gelegd<br />
werden , en door het Houten van den wagen alh s<br />
wel door een g*. fhommeld , ook de brandewijnsluchr<br />
door de hitte, en opge'oste dierlijke deelen,<br />
in een' Zeer wa'guchtigen reuk veranderd<br />
wis. was mijn brandewijn voor verdere aanfpraak<br />
beveiligd.<br />
Doch dit wis niet de eenige verdriedijkheid,<br />
welke ons gi''ull zoo zeer op de proeve Helde;<br />
daar kwam nog eene tweede bij. Ik moest<br />
bij het bovengemelde landgoed twee dagen re<br />
vergeefs vertoeven , om e. n. n mijner trekosfen<br />
optezoekon ^eeze was een (her, hoe laanigen<br />
men anders',in Afrika maar z kien pleegt te temmen<br />
, en voor den wagon re geWriken. De (Heren<br />
kunnen wel zeer veel doorltaan, en vreezen<br />
niet zo > zeer als de osfen voor de roofdieren:,<br />
maar Z'j ook des te onhandiger. • Onder<br />
mijne andere osfen wiren t v e zoo ftootig, dat<br />
mijne Dorte-nrorcen h n ni K zonder vreeze en<br />
groote voorzigtigheid in en uit konden fpannen.<br />
iViaar over 't algemeen waren zij allen te mager<br />
en te oud , dan dat Z'j tot eene zoo verre reize<br />
zeer bruikba-r zouden geweest zijn, en ieder van<br />
hun in 't bijzonder had nog zijne eigene gebreken:<br />
kortom de boer had mij de allerflechtde osfen<br />
verkocht. — Met den (lier had ik thans nog<br />
de onaangenaame ontmoeting dat een ander (tier<br />
hem uit ieverzucht zeer gevaarlijk gellootcn, en<br />
door eene rivier gejaagd had. W j vermoe H.n<br />
terftond, dat hij weder naar zijne geboorteplaats<br />
zou terug gekeerd zijn, en hielden zijnen voori-<br />
O gen
*IO V. HOOFD 8 T. I. AFD. RETZE VAM HKT<br />
gen bezitter verdacht, dat hij hem juist in deeze<br />
verwagting aan ons verkocht had: zoo genegea<br />
is men, om van den geenen, die ons eens bedroogen<br />
heeft, altijd het ergfte te denken. Dewijl<br />
ik iruusfchen hier geenen anderen duchtigen trekos<br />
te koop kon krijgen, moest ik mijn verlies met<br />
geduld draagen.<br />
Den dertigflen van Oogstmaand namen wij te<br />
Tijgerhoek onze herberg. Dit is eene landhoeve,<br />
welke voor eigene rekening der regeering<br />
bebouwd wordt. — Wegens haare groote afgelegenheid<br />
van de Kaap de Goede Hoop kan uit<br />
den verkoop der graanen geen voordeel getrokken<br />
worden: maar ce voornaamfte inkomst van<br />
dit landgoed beftaat in timmerhout, welk uic een<br />
woud aan den overkant van de Rivier zonder einde<br />
gehaald wordt. Hier houd de maatfchappij<br />
een aantal houthakkers, die onder het opzigt van<br />
eenen korpuraal ftaan. Deeze is teffens rencroeeiter<br />
op de hoeve, en worde veel beeer, dan een<br />
korporaal bij de bezetting, beloond. Hij heeft<br />
ook, ten voordeele der regeering, over de veefokkerijen<br />
het botermaaken het opzigc, waarvan<br />
hij naauwkeurige rekenfehap moet geeven.<br />
De Rivier zonder einde was tegenwoordig<br />
hoog opgezwollen, en dus niet gefchikt, om'er<br />
door te rijden. Om deeze reden bezocht ik het<br />
bosch, aan den overkant gelegen, niec: ook<br />
waren de boomen nog niec in bloei; en ik had<br />
daarenboven nog grootere boslchen, bij voorbeeld,<br />
hec Grootvadersbosch y en Lioütniquasbosch<br />
nog voor mij.<br />
Naar den kanc van hec ftrand houdc zich, gelijk<br />
men mij- verhaalde, een aantal van omcrenc<br />
der-
WARME :SAD TOT DE RJ.V1BR ZONDER EINDE, ai I<br />
dertig Hottencotten met hunne kudden op, en<br />
maaken aldaar eene kraal of dorp uit. — Oök<br />
deezen zouden door de Christenen reeds overlang<br />
van hunne veeweiden verdreeven zijn, büTdieri<br />
niec de regeering, uic een ander baatzuchtig oogmerk,<br />
zocht, hunne nabuurfchap te behouden.<br />
De Hoccencociche mannen uic de kraal waren met<br />
verfcheidene wagens der maatfchappij , hoewel<br />
tegen betaaling, naar de Kaap gezonden; waarom<br />
ik dan ook geene hoop had, eenen van deeze<br />
Hottentotten te kunnen f uuren. Een ander<br />
diende op de landhoeve. • Zoodaanige dienstknechten<br />
krijgen, behalve kost en tabak, gewoonlijk<br />
twee draagende fchaapen, eene jonge<br />
en draagende koe, of ook de waardij daarvan in<br />
geld, coc een jaarlijksch loon. Allerliefst neemen<br />
zij hec vee in nacuur; maar, wanneer zij<br />
iecs voor zich verkreegen hebben, beginnen zij<br />
hunne eigene huishouding, en worden ce gemaklijk,<br />
om anderen ce dienen.<br />
Wijl ik thans den Hottentotten nader kom, en<br />
nu voor de eerfte maal aanleiding heb, om iecs<br />
omftandigs nopens hun bijcebrengen; zoo wil<br />
ik, bij deeze gelegenheid, in de c^wee volgende<br />
afdeelingen , een nader en uicvóeriger bericht<br />
aangaande dit volk, de oorfpronglijke bewooners<br />
van het zuidlijk deel van Afrika, mededeelen.<br />
O 2 T W E E -
ZI2 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />
T W E E D E A F D E E L I N G .<br />
Uitvoerig bericht aangaande de ligchaamsgiflatte,<br />
het karakter, de lecvenswijze en andere<br />
bijzonderheden der Hottentotten.<br />
'jj^en aanzien van den groei zijn de Hottentotten<br />
zoo groot, als de meeste Europeërs. Maar<br />
dat men veele taamlijk mageren en langopgefchootenen<br />
onder hen vindt, komt oorfpronglijk van<br />
hun fpaarzaamer en bcpaalder voedfel, en omdat<br />
zij juist geen hard en zwaar werk doen. Doch<br />
dat zij, in vergelijking met de overige deelen<br />
van hun ligchaam, zeer kleine handen cn voeten<br />
hebben, heefc nog niemand voorheen aangemerkt:<br />
en dit nogrhans fchijnt eene zeer'karakteristieke,<br />
onderfcheidende eigenfehap deezer natie te weezen.<br />
Het gedeelte van den neus naar hec voorhoofd<br />
toe is meestal zeer plat, waardoor de afiland der<br />
beide oogen