06.05.2013 Views

dpo_884.pdf

dpo_884.pdf

dpo_884.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

01 2426 0589 UB AMSTERDAM


tt Ë ï *L E<br />

N A A R<br />

bE K A A P DE GOEDE HOOP, biÈ<br />

L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />

EN R O N D O M DE WAERELD;<br />

D O O R<br />

ANDREAS SPARMAN*<br />

È E R S T E STUF,


1. J&&ervtoéten. ej>, een.' j^erecktm Os rydmJc . 2- &ne Jók&n&r&eA* m- kaar voZ&vjrun, jtovaad, kaar JCmd 7<br />

zeagrena 7<br />

*! .<br />

j. £en- 3£&*nM; in- Zyn 20rvs ef Xares jeJJeeJ, Taèak roekenJc, en J e. JfSsfyai éf zyne. AanJ AouJenJe. . 4 . £au Jfobn-^ -


JL E 1 Z.'E<br />

N A A R<br />

DE KAAP DE GOEDE HOOP, DÉ<br />

L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />

EN R O N D O M DE W A E R E L D ;<br />

DOCH VOORN AAMLIJK<br />

I N D E L A N D E N<br />

DER HOTTENTOTTEM<br />

EN K A F F E R E N ;<br />

In de jaaren 1772 tst 1776 gedaan<br />

D O o R<br />

ANDREAS SPARMAN,<br />

jkcïor en Profesfor in de Geneeskunde te Stokholm; Li&<br />

Van de KoningUjk-Zweed)'che Akademie der Weetenfchappen<br />

en Opziener van derzelver Naturalienkabinet;<br />

Lid van het natuurkundig Genootfchap te Lund}<br />

van het Genoetfchap der Weetenfchuppenen fchoone<br />

Kunjicn te Gothenburg ; en van het<br />

Hes/en - Homkirgsch Genootfchap.<br />

MET E E N E<br />

VOORREED E EN AANTEKENINGEN<br />

VAN DEN HEER<br />

G E O R G E F O ' R S T E R ,<br />

Thans Hoogleeraar in de Natuurkunde te Wilna,<br />

Alles in 'c NedertiuHsch vertaald.<br />

Met Planten.<br />

E E R S T E S T U K .<br />

~T~E L E T D E N, *<br />

BJJ SAM. EN JOH. LUCHTMANS,<br />

EN TE AMSTERDAM,<br />

B IJ M. DE B R U IJ N.<br />

« 7 8 7 .


VOORREED E<br />

VAN DEN HEER. PROFESSOR<br />

GEORGE FORSTE R.<br />

fchrijf geeazins een' onmaatigen, een*<br />

al te hoog gedreeven lof aan het tegen­<br />

woordig Werk toe,wanneer ik het, bene­<br />

vens alle de berichten, tot hier toe nopens<br />

de Kaap de Goede Hoop ten voorfchijn ge­<br />

komen, bij uitneemendheid aanprijs. Is<br />

eene ftrenge liefde toe de waarheid de eer-<br />

lte eigenfehap van een' goeden Reisbe-<br />

fchrijver; en zijn buiten dien een opmerk-<br />

zaame geest van waarneeming en vooraf­<br />

gaande kennis van veelerleie foort dienftig<br />

en noodzaaklijk, om het dagboek van ee-<br />

nen reiziger gewigtig te maaken : dan mag<br />

men zich met recht van den arbeid van den<br />

Jfceer pro^êsfor SPARMAN meor onderwijs*


3 VOOR RE EDE<br />

V_A. V.V -vjL »3. Jf\ jfM, \} '5 T<br />

en meerweezenlijk vermaak belooven, darï<br />

van veeie andere zoogenaamde befchrijyin-<br />

gen dier volkplanting, welken het maar al<br />

te dikwijls aan de bovengemelde vereiscb><br />

ten mangelt. Zijn langer verblijf aan die<br />

plaats is reeds toereikende genoeg, om eei*.<br />

goed vooroordeel voor zijne waarneemin-.<br />

gen te verwekken , en haar meer echt­<br />

heid en geloofwaardigheid toetefchrijven 7<br />

dan aan de opftellen van zoodaanige zeevaa­<br />

renden , die aldaar flechts , geduurende<br />

een'korten tijd van verkwikking, en. ge­<br />

noegzaam als in 't voorbijgaan j- vliegende<br />

blikken op de naalle voorwerpen konden<br />

vestigen , maar de .afgelcgenere ten eene-<br />

naaal- onaangeroerd moesten laaten.<br />

Bereids in de jaaren IJ66 en 1757 had<br />

de heer SPARMAN, uit bijzondere en<br />

heerfchende liefde voor de natuurkunde,<br />

onder de aanvoering van zijnen bloedver­<br />

want,


VA 5Ï PEOF.G. IfORSTEÏt.' ft|<br />

want , den beroemden fchcepskapitcin ,<br />

KA REL CU STA AF EK E BERG , CCTl6<br />

rcize naar China gedaan, welke hem ter<br />

voorbereiding dienen , en in de kunst<br />

om waaïnecmingen en verfamelingen te<br />

maaken ècne nuttige geoefendheid geeveri<br />

$?n. Do ontdekking van verfchefdene, tot?<br />

dien tijd t'ce neg niet bekende, diereri eri<br />

planten waren de vruchten dier vroege-reit<br />

ze , welken hij in het zevende deel van da<br />

verfameling der Amxmtates Academica<br />

door Wijlen den ridder LINNAEUS begon?,<br />

nen, befchreeven heeft.<br />

" Na zijne terugkomst oeffende hij zich op'<br />

de hoogefcnool van Upfal in de geneeskun­<br />

de, en bevlijtigde zich bijzonder op de<br />

kruidkunde, waartoe hem de lesfen en de<br />

kruidkundige wandelingen van den gröoteri<br />

(*) Pag. 497,


jv VOOR R E EDE<br />

LINNAEUS de beste gelegenheid aan-<br />

booden.<br />

Met deeze kundigheden uitgerust, ging<br />

hij in het jaar 1772 wederom tefcheep,<br />

en naar de Kaap de Goede Heop, om daar<br />

de kinderen van een man van aanzien, den<br />

heer onderbevelhebber KERS TE, te onder­<br />

wijzen , en teffens de fchatten der natuur<br />

dier verre gelegen gewesten, voor een groot<br />

gedeelte nog onaangeroerd, naauwkeuriger<br />

te onderzoeken. —- Het laatite was zijn<br />

hoofdoogmerk, het eerfte flechts het mid­<br />

del om dat te bereiken. — Hij had be­<br />

reids zes maanden aan de Kaap en in de na-<br />

buurige volkplantingen aan zijne geliefkoos­<br />

de navorfchingen belteed, toen JA MES<br />

COOKS tweede reize om den aardkloot ook<br />

mijnen vader en mij derwaard bragt, en<br />

ons het onverwacht genoegen verzorgde,<br />

$ 3<br />

eenjsa


VAN PttOF. G. Ï-ÖRSTBR. V<br />

eenen natuurkundigen uit LINNAEUS<br />

fchool in Afrika te vinden. — De over-<br />

eenftemming in onze beoeffeningen der na­<br />

tuurlijke hiftorie, en in de wijze om ze ie-,<br />

verig met achteraanftelling van alle andere<br />

uitzigten te bevorderen, bewoog den heer<br />

SPARMAN, mijn vaders voorftel aante-<br />

neemen, en ons op de verdere reize rond­<br />

om de waereld te verzeilen. Hier knoop­<br />

ten naauwere geaieenzaame verkeering en<br />

wederzijdfche hoogachting tusfchen ons<br />

een' vasten baad van vriendfchap. In de<br />

landen, welken wij geduurende de reize be­<br />

zochten, zetten wij onze natuuronderzoe­<br />

kingen gemeenfchaplijk voort; en wanneer<br />

wij, door bijster groots drijvende' ijsber­<br />

gen omringd, in den zwaaren mist, des<br />

zui<strong>dpo</strong>ols, geene nieuwe voorwerpen onder-<br />

fcheiden konden, verkortten wij ons de<br />

droevige, onvriendlijke dagen met de ver­<br />

handeling van den lijfarts ROS EN VAN<br />

33 " RQ*


n V O O R R E E D ' E<br />

ROSF.NSTSIN over de ziekten der kindcrsn ?<br />

welke dc heer SPARMAN met mijne hulp<br />

uit het Zweedsch in het Pngëlsch overzet­<br />

te, en naderhand drukken liet.<br />

" Toen wij, na verloop van acht en twin­<br />

tig maanden, de Kaap de Goede Hoop :<br />

voor de tweede maal bereikt hadden, be»<br />

floot de heer SPARMAN aldaar nog een jaar<br />

tc verteeven, en de afgelegenfte verblijf- :<br />

plaatfen dcezer Hollandfche volkplanting,<br />

door geenen Europeer nog gezien, te be­<br />

zoeken. —- [jij zijne terugkomst in Zwee-<br />

den, welke, in oen jaare 1776 gefchicd-<br />

de, verkreeg hij de waardigheid van Lee-<br />

raar in "de geneeskunde, en werd van de<br />

koningiijke akademïc te Stokhplm , gelijk,<br />

ook van ecnige andere geleerde genoot-<br />

fchappen, tot medelid yerkooren. De be­<br />

roemde infektenkenner, kamerheer VAN<br />

gfï'lf? '\velke altijd zijn vriend geweest :<br />

was ?<br />

1


VAN PROF. G. FORSTER." 7ÏV<br />

faas , vermogt zoo veel op hem, dat hij<br />

hem tot zijnen dood toe, die niet lang<br />

daarna volgde, geftaadig in zijne onderzoe­<br />

kingen omtrent dat onderwerp de behulp­<br />

zame hand bood. De verfameling van<br />

deezen waardigen geleerden, welke hij bij<br />

uiterfteii wil aan de akademie naliet, bleef<br />

echter na gelijk voor onder S P A R M A N S<br />

opzigt, vermits de akademie hem tot op­<br />

ziener over haar kabinet benoemde. Ook<br />

heeft dezelve hem > fedért eenigen tijd, den<br />

eertijtel van Profcsfor toegevoegd.<br />

' Nadat de beurt aan hem gekomen was,<br />

om, geduurende driemaanden, de voor-<br />

zittersplaats van dit aanzienlijk en geleerd<br />

genootfchap tebekleeden, deed hij , bij de<br />

overgaaf van dat eerampt aan zijnen op­<br />

volger, eene reedevoering over de nuttig,<br />

"heid, welke de reizen naar de Zuidzee voor<br />

34 de


fflP V O O R R E E D E<br />

de weetenfchappen over 't algemeen, en is<br />

't bijzonder voor de natuurlijke hiftorie ge­<br />

had hebben, of nog kunnen hebben (**).<br />

Van den jaare 177Ó* af,tot nu toe, vindt<br />

men in de gedrukte Verhandelingen van de<br />

koninglijke Zweedfche akademie der wee­<br />

tenfchappen te Stokholm een taaralijk aan­<br />

tal van opftellen van den heer s PUMAN,<br />

de natuurlijke hiilorie van Afrika betref­<br />

fende, waarin hij de merkwaardigfte ont-<br />

> dekkingen zijner reize, in 't binnenfte des<br />

lands gedaan, mededeelt. — Ook heeft<br />

het köninglijk genootfchap der weeten­<br />

fchappen te Londen zijne verhandeling over<br />

den<br />

(**) Tal om den tilvaxt ecb nytta ftm Vetenfkaper-<br />

-?;f - - redan vanuit, och ytlerliga kunm' vinna gtnom.<br />

vnderfökningqr i Soderhalvet. Hollet för Kongl. p'&<br />

tenjkaps Akademkn, O / A N D R E A S S T A R M A N , M»<br />

D. Stokholm 1771. ia Oftavo.


fAN PROF. ff. TORSTER. M.<br />

den honigkoekoek in zijne Philofophical<br />

Trmsaclions (***) laaten drukken.<br />

Deeze en eenige kleine fchriften van on­<br />

zen fchrijver getuigen niet alleen van zrjhè<br />

bekwaamheid en kennis, maar ook van zij­<br />

nen werkzaamen iever tot uitbreiding der<br />

weetenfchappen, dien men in dit zijn te­<br />

genwoordig allernieuwst werk ook genoeg­<br />

zaam op elke bladzijde onderkennen zal.<br />

Den natuuronderzoekeren is al 't geen<br />

ik tot hiertoe gezegd heb , overgenoeg be­<br />

kend; dan den grooten hoop der leezeren<br />

over 't algemeen was het zoo veel te nood-<br />

zaaklijker een richtfnoer in de kand te gee-<br />

ven , naar welk zij hunne verwachtingen<br />

aangaande dit voor alle foorten van leeze­<br />

ren beflemde werk bcpaalen konden, ver­<br />

mits de bovengemelde opfteücn enkel va»<br />

(***) Tom. LXVIL a $


Sê V O O R R E E D E"<br />

geleerden en kunstmaatigen inhoud, en ; h%<br />

vreemde taaien verfeheenen zijn. Het zou<br />

«iet voor de eerftemaal weezen, dat ver­<br />

dienden over 't hoofd gezien waren, terwijl<br />

men ontijdig daarvan zweeg; en het ver­<br />

wijt eener zoodaanige zonde van nalaatig-<br />

heid zou in dit geval eenig cn alleen den<br />

uitgeever treffen.<br />

.Non ego te me is<br />

Chartis inomatum filebo,<br />

Totve tuos patlar labores<br />

Impune, Lolli, carpere lividas.<br />

ObHviones!<br />

Onder de groote menigte reizigers, die<br />

de Kaap de Goede Hoop bezocht en daar,<br />

van gefchreeven-,hebben, is het. getal der<br />

geenen, die zich aldaar geduurende eenen<br />

ge- uimen tijd opgehouden . hebben , zeer<br />

gering. De heeren ANSON, BYRON,<br />

BQU-


fAN' PROF. G. FORStER. "jï<br />

BOUGAINVILLE, S. PIERRE, COOK,<br />

MACiiiNTOsii, cn zoo veele anderen 5<br />

,<br />

konden in de weinige dagen van hun ver­<br />

blijf aan dat vermaarde voorgebergte niét<br />

yeel met eigene oogen bemerken, en voor<br />

de echtheid en geloofwaardigheid van dat<br />

geen, 't welk zij op trouwe en geloof aan<br />

moesten neemen, zekerlijk niet altijd borg<br />

zijn. Aan mijne eigene berichten nopens<br />

die volkplanting begeer ik boven de hunnen<br />

geenen voorrang tègeeven; zij zijn de uit­<br />

komst cn het verflag mjner aanmerkingen<br />

gediiurendc de drie weeken, welken wij in<br />

denjaare 1772, en de vijf weeken, die wij<br />

in den jaare f775 aldaar vertoefden. —--<br />

Buiten twijfel had onze landgenoot, PE­<br />

TER, KOLBE , uit hoofde van zijn lang-<br />

duurig, bijna tienjaarig verblijf in dat ge­<br />

west, voor allen iets' vooruit: dan, om nu<br />

niet te zeggen, dat ] federt den tijd, in wel­<br />

ken hij fchreef, aldaar veel aamnerklijk ver-


m V O O R R E E B E<br />

anderd is, zoo is ook het gebrek aan de noo-'<br />

dige kundigheden, en de liefde tot hetwon-<br />

derbaare en buitengevvoone in alle zyne be­<br />

richten , zonder eene verïïandige keuze fa-<br />

mengeraapt, doorgaans zigtbaar. —<br />

Deabt DE LA CAILLE, die om eenen<br />

graad der breedte aldaar te meeten , der-<br />

waard gezonden werd , bemerkte wel, ea<br />

gaf het ook met recht te kennen, dat K O L B E,<br />

als eert man van flechte zeden, die daaren­<br />

boven nog niets minder dan opmerkzaam<br />

en onderzoekend was, zijne anekdoten on-<br />

mooglijk uit de beste bronnen gefchept kon<br />

hebben: nogthans verraadt hij bij menig­<br />

vuldige gelegenheden , wanneer hij voor­<br />

wendt, dien fchrijver terecht te brengen<br />

en te verbeteren, dat hec hem zeiven met<br />

deperfoonen , welken hij geraadpleegd mag<br />

hebben, niet veel beter gegaan zij. Hij<br />

feerispt hem fomtijds met onrecht, en zulks<br />

niet


VAK PRO*. C. PORSfïR. Xhl<br />

tiet uit eigene waarneemingen, maar insge­<br />

lijks van hooren zeggen; en 't geen hij nó­<br />

pens andere weetenfchappen buiten zijn<br />

vak inmengt, is gemeenlijk drooger, dan<br />

men het van eenen zoo beroemdea man<br />

verwacht zou hebben.<br />

In den jaare 1772 zond men aan boord<br />

van hetzelve fchip, welk mij rondom de<br />

waereidvoer, eenen tuinmansjongen, zijn­<br />

de een Schot van geboorte, met naam<br />

MATSON, uit den kruidtuin van Kcw,<br />

naar de Kaap de Goede Hoop, om aldaar<br />

Voor dien waarlijk koninglijken tuin aller­<br />

hande foort van zaaden en planten te verfa-<br />

melen. Deeze M A T S O N , die zich an­<br />

derhalve jaar of omtrent twee jaaren aldaar<br />

opgehouden, ook eenige reizen landwaard<br />

in gedaan had, ontwierp aangaande dit ge­<br />

west, zoo verre hij het gezien had, een<br />

kort bericht, welk lommigen zijner begun-


ztv- VOO R R E E D E .<br />

ftigers; van fchnjiTouten gezuiverd, aan da<br />

Jvöninglijke maatfchappij der weetenfchap­<br />

pen te Londen voorgelegd , en ook zoo<br />

verre gebragt hebben, dat hetzelve opftei<br />

in de JPhilofopbical Transactions gedrukt ver-<br />

fcheen; —; Eene overzetting van dit<br />

fchraal en mager ftuk is mi] tot hiertoe nog<br />

niet voorgekomen ; cn , bijaldien dit het<br />

geval mogt zijn , dat alle onze fchrijfzuch-<br />

tige fabrieken het inderdaad verworpen<br />

hebben, zoo zou zelfs daardoor de waar­<br />

de , of liever onwaarde Van dat -opftei zoo<br />

Volkomen beflist zijn,dat ik 'er'verder geen<br />

woord deswege behoefde bij te voegen.<br />

Voor den natuuronderzoeker alleen bevat<br />

het enkele brüikbaare trekken, in zoo verré<br />

men zich op des fchrijvers oprechtheid in<br />

dingen, die zijn inzigt niet te boven gaan,<br />

verhaten kan.<br />

•*•&)?»' evfeï ftë&dg. ïïd riff '9110V' 0


VAN PROF. 6. FORST EK. Xlf<br />

kapitein HOP (j) , nog eene. bijzonde­<br />

re melding, te meer , vermits het eenen<br />

.dergelijken binnenlandfchen togt, als dié<br />

van SPARMAN is, betreft. Dan, zoo<br />

ondcrfcheiden de gewesten zijn, werwaard<br />

deeze beide reizen gingen , wijl, naamlijk,<br />

die van den profesfor SPARMAN oost-<br />

tvaard, maar die van den kapitein HOP 1<br />

noordwaard gericht was; zoo zeer onder-<br />

fcheiden is cok de behandeling der voor-<br />

. wer-<br />

( f ) Nouvelle defcription du C'ap de Êonne Efperance,<br />

ttvec mi Journal hijhrique d'un voyage dam Vinterieur<br />

de l'slfrique fous le commandiment de Mr. HENK!<br />

HOP. Amfterdam 1778. in'Octavo. Met Planten.—•<br />

• t)it zelfde werkje is. ook in 'c Nedcrduitsch uit^ekajneh<br />

onder den volgenden tijtel: Nieuwjle en beknoptsBe/chrijvmg<br />

van de Kaap de Goede Hoop; nevens een<br />

Dagverhaal, gehouden op den landt egt % docr het tand<br />

der kleine en groote Nunacquas' 1<br />

, op bevel van den<br />

gouverneur, wijlen den heer RIJK TULEACH, door<br />

een gezelfchap van LXXXV perfoonen , onder 'aanvoering<br />

van den kapitein HKNDRIK HOP, om binnenwaards<br />

ten NoürJcn, van de Kaap de Goede Hoop liggende landen<br />

nader te ontdekken.


\n V O O R R E E D E .<br />

werpen, welke den wederzijdfchen reizi-<br />

geren onEmöet Zijn. HOPS Dagboek is<br />

Voor 't overige geene eigenlijke befchrijving<br />

Van de Kaap de Goede Hoop en het omlig­<br />

gend gewest, maar een bloot bericht van<br />

den togt, hem opgedraagen, en gelukkig<br />

"door hem volbragt. 'c Is waar, de uitgee-<br />

vers hebben wel bij die gelegenheid uit de<br />

reeds gemelde bronnen iets over de aan leg­<br />

ging der volkplanting , de gefteltenis des<br />

ïands en der inwooneren te famen gefiansd,<br />

en vooraflaaten gaan; jaa» zij hebben zelfs<br />

uit de werken van de heeren DE EUFFON<br />

en PALLAS de afbeeldingen van verfchei-<br />

dene bekende dieren 'er bijgevoegd; maar<br />

de nieuwontdekten zoo gebrekkig bcfchree-<br />

ven en uitgetekend, dat men die befchrij-<br />

vingen en afbeeldingen in 't geheel niet ge­<br />

bruiken kan (" |t J).<br />

Zon-<br />

(ff) De nïtuM algemeens Befchrijving van de Kaap<br />

dt


VAN PROF. Ö. FO R STER. ScVtl<br />

Zonder hier te willen beweeren, dat aan<br />

dit tegenwoordig werk ten aanzien der vol­<br />

ledigheid niets ontbreeke, zal het, met alle<br />

de voorgaanden vergeleeken zijnde, merk-<br />

ïijk moeten winnen. — LINNAEÜS leer­<br />

ling , COOKS, EKEBERGS en THUX-<br />

BERGS vriend, die China, Nieuw - Zee­<br />

land, de Societeits-en de Vriendlijke Ei­<br />

landen in de Zuidzee, en de Magellaanfche<br />

kusten reeds doorzocht had, was zekerlijk<br />

tot een' waarneemer veel beter gefchikt»<br />

dan een KOLBE, LA CAILLE, HOP<br />

en MATSON , waarvan een ieder in zijn'<br />

eigen kring, als fterrekundige, als krijgs­<br />

man en kruidkundige , veelligt bekwaam­<br />

heid en begaafdheden bezat, maar bezwaar»<br />

lijk<br />

ie Goedt Hoop, in 1777 te Amfterdam in 'c licht geko*<br />

men in twee deekn in Octavo, rnct Plaatcn, is, volgens<br />

de eigene bekentenis des fchrijvers in oe voorteede,<br />

niets anders dan leu uittrskfel uit leltSt<br />

CAILLE, en anderen.<br />

b


gvni 'VOÓR'REEDÊ''<br />

lijk geleerd had zoo te zien, gelijk een rei­<br />

ziger zien moet. -—*<br />

De heer SPARMAN had, geduurende<br />

zijn verblijf in de ftad aan de Kaap , eeti'<br />

vrijen toegang in de beste en aanzierilijkfte<br />

huizen ; en zulks in eenen tijd, in welken<br />

men óver zekere vooroordeëlen, de ei­<br />

genlijke ftaats-en regeerings -' geitel tenfs<br />

der volkplanting , en het geheele fyfte.ra<br />

der Oostindifche maatfehappij betreffende,<br />

jegens vreemdelingen en reizigers te'fpreeken<br />

geen geheim meer pleegt te maaken,<br />

Zijn reisgenoot, de heer ito ME L MAN,<br />

met wien hij ongelijk veel verder , dan alle<br />

zijne voorgangers , in het binnenfte des<br />

lands doordrong, en de alleruiterfte Kaap-<br />

fehe volkplantingen ten noordoosten be­<br />

zocht, had insgelijks, op eene voorgaan-<br />

de dergelijke binnenlandfche reize reeds<br />

veele


VAN-PR ÓF. Ói FORSTElC. XIX<br />

Veelé. ondervinding en eene grondige ken­<br />

nis van deezen merkwaardigen uithoek vari<br />

Afrika verkreegen. —- Bij-zoodaanige om«<br />

ftandigheden is het geen wonder, wanneet<br />

het tegenwoordig werk van onzen fchrijver<br />


XX V O O R R E E D E<br />

zer genoemde weetenfchappen betreft, af<br />

't peen de heer SPARMAN hieromtrent ter<br />

neerftelt, is meestal onmiddelijk uit den<br />

omgang en de gefprekken met kundige en<br />

geodrende landbouwers ontleend, welken<br />

onze reiziger met onvermoeide zorgvuldig-<br />

,heid ping te ondervraagen , en telkens te<br />

.raade te neemen. Overal bejegent men der-<br />

.halve daaden, verrichtingen en gebeure-<br />

,nisfen , welken men alleen van gezetene<br />

lieden vernoemen kon, en die het zegel<br />

4er echtheid aan het voorhoofd draagen. -—<br />

Die menigvuldige waarneemingen , welke<br />

haare onmiddelijke betrekking op die foort<br />

van het menfehengeflacht, welke daar in-<br />

heemschis, hebben, zijn zoo eigenaar tig,<br />

zoo bijzonder karakteristiek, dat zij veel-<br />

ligt fi echts aan die leezers zullen mishaa-<br />

gen, welke geen boek voor gewigtig hou-<br />

-den, wanneer het niet ten minlte een do­<br />

zijn


VAN PROF. G. FORSTE R. XXÏ<br />

zijn avontuuren of zeldzaams ontmoetin­<br />

gen , en even zoo veele ongelooflijke<br />

fprookjes behelst. Deezen moeten wij<br />

vooraf zeggen, dat de heer SPARMA N ze­<br />

kerlijk noch monorchiden of half ontman­<br />

den, noch natuurlijke voorhangfels bij de<br />

Hottentotfche vrouwen gevonden heeft.-—<br />

De wijsgeerige eeuw, welker befluit wij<br />

te gemoet zien, verfchoone en bewaare mij;<br />

dat ik deeze ongerijmde verdichtfels ,<br />

fchoon van kundige lieden maar al te los<br />

voor bijzonderheden der natuur aangeno­<br />

men , zelfs maar op zoodaanige wijze zou<br />

melden, die veelligt eene flaauwe twijfeling<br />

aan haare verlichting begunlrigen mogt!<br />

Kon ik over den bijval en de goedkeuring<br />

van het algemeen eenige beflelling maa-<br />

ken, dan zou ik hun den heer SPARMAN<br />

en zijn werk reeds uit deezen gFond aanprij-<br />

aen, vermits hij niet, gelijk fomtnige nieu-<br />

b 3 - ' we


3£XH V O O R R E E 43 E v<br />

.we fchrijyers, meer redenkavclingen dan.<br />

zaaken endaaden levert, jaa-nie-t eens zijne<br />

waarneemingen.droog en beflisfender wijze<br />

ter neerftelt; maar iederen leezer door het<br />

eenvoudig, onopgefierd verhaal der gebeu*<br />

renisfen zei ven in de plaats des waarnee;-;<br />

taierg doet treeden, alwaar hij zich alles zoo<br />

naauwkenrig, als of hij het zeli zag, naaf<br />

zijn eigen gewaanyordingsvermoogen af­<br />

maaien en ontvouwen kan. — Den rijkdom<br />

van inbeddingskracht en vernuft, waar­<br />

mede men fomtijds ons verilancl ver-rasfei^<br />

cn om den tuin leiden wil, en de betove^<br />

ring van ftijf, waarvan ccne zekere wijsgee-<br />

rige gezindheid zich zoo vaardig tot ver­<br />

blinding bedient, zou ik zonder morren ui<br />

een werk willen ontbecren, waarin deeze-<br />

pnbefprooken geest van waarneeming m$jj<br />

prnfh'ge waarheidliefde heerscht.


VAN PROF. G. FORS TER, XXII]<br />

va < ..i •'< W -34 P' • v VT>tX<br />

Den kenneren en liefhebberen der fchoo-<br />

ne natuur, zal de heer SPAR MA N nog veel,<br />

meer dienften kunnen bewijzen. — De<br />

Afrikaanfche wilderaisfen krielen van on-<br />

telbaare foorten van dieren, waarvan de.<br />

weinigflen tot hiertoe ontdekt, en met ken-<br />

baare onderfcheidende trekken befchree^ei>r<br />

zijn. Het rijk der planten pronkt insge­<br />

lijks aldaar met eene groote menigte onbc-- :<br />

kende foorten, welke fedextetlijkejaaren vcr-<br />

fcheidene kruidkundigen bezig gehouden lub­<br />

ben ("*), Hierom zou het zeer verfchoonbaa?;.<br />

geweest zijn, wanneer onze fchrijvcr, ,naar<br />

het voorbeeld van andere leer - en lievelingen,<br />

van LINNAEUS, in zijn werk meer kunst-,<br />

maatige befchrijvingen\van dieren en plan­<br />

ten , door hem ontdekt, Cs e<br />

hjk hé . voor<br />

*<br />

beeld, een HASSELQUIST in zijne reis-<br />

{*) Naamlijk, BERGHJS, KÖNIO, BANKS en;<br />

SOLANDER, SPARMAN, THUNBERG, B U R M A M><br />

en anderen.<br />

b 4<br />

\


xxiv V O O R R E EDE<br />

bcfchrijving heeft gedaan) offchoon ook" •<br />

ten koste van het geduld van ongeleerde<br />

leczcrs , ingelascht had. — Mij dunkt,<br />

de reizende natuurnavorfcher had in dit op­<br />

ziet hetzelve recht als een reizende oud-<br />

héidsnavorfcher, boekhandelaar, en exmi-<br />

nifter, die geene zwaarigheid maaken , om<br />

zich in hun meestgeliefkoosde vak diep in-<br />

telaaten, en wier verhaalen men desniette-<br />

genftaande met genoegen en deelneeming<br />

fèest. — Nogthnns heeft de heer SPAR-<br />

ii A N , tot vermaak van de mcesten zijner<br />

leezercn , van dat recht afftand gedaan , en<br />

zonder zich met dorre, kunstmaatige be-<br />

fchrijvingen op te houden , alleenlijk zulke<br />

algemeene artikelen der natuurlijke hiftorie»<br />

in welken de menigte belang fielt, uitge-<br />

koozen , die en de weetenichsppen verrij­<br />

ken, en de opmerkzaamheid van het alge­<br />

meen op eene aangenaame wijze bezig hou­<br />

den.<br />

Zijn*


VAN ÏROF. 6. ÏORSTER. XXV -<br />

Zijne natuurkundige bemerkingen ver­<br />

krijgen ook nog daardoor eene nieuwe en<br />

bellisfende waardij , dat zij menige inge-<br />

floopene, en zelfs op het getuignis van<br />

beroemde mannen rullende, vooroordee-<br />

len uit den weg ruimen , en op die wij­<br />

ze de groote huishouding der natuur, ge­<br />

lijk ook de inllinkten, de kunstdriften en<br />

vaardigheden der dieren, vollediger aan<br />

den dag leggen.<br />

De bijgevoegde afbeeldingen van zoo<br />

veele dieren , tot hiertoe of nog in 't ge­<br />

heel niet, of ten rfiinile zeer gebrekkig<br />

en onrichtig uitgetekend, verftrekken ons<br />

werk niet alleen tot fieraad, maar ver­<br />

meerderen nog het voordeel der evenge-<br />

noemde verbeteringen, en zetten een' bij­<br />

zonderen luister en duidlijkheid aan de be­<br />

schrijvingen bij.<br />

b s De*


-Des heeren SPARMANS landkaart van<br />

de Kaap de .Gopde Hoop en de gewesten,•<br />

,<strong>dpo</strong>r;hem. bereisd, welke hij ; naar zijne ei­<br />

gene waarnemingen , en itöar^oorfprong-<br />

lijke handtekeningen , •hem aan de Kaap<br />

door zijne vrienden medegedeeld, ontwor^<br />

pen heeft, is insgelijks een.des te aanmerk-<br />

• lijker bijdrag tot de. aardrijkskunde, hoe<br />

minder uitt.ekenipgen wij van het oos.tjljjfc<br />

deel van deezen uithoek van Afrika 'h&ih<br />

$en.<br />

óos rtav • lio^rjfUood'in sbgeov^jid 0Q1.<br />

Dewijl ik deèze voorreedc voor de Hoogs<br />

duitfche ö•veczettin^f van dit fchatbaar<br />

werk plaats, moet ik nog met een woord<br />

daarvan aanmerken, dat zij bearbeid is<br />

door eenen man, die niet'alleen beide dre<br />

taaien volkomen bezit, maar die ook in<br />

dit vak bereids, met grooten roem be­<br />

kend is geworden , naamlijk, den geleerden<br />

heer CHRISTIAAN HENDRIX GROS-<br />

l j KL !<br />

RD,


VAN PROF. Ö. FÖ.RSTER. ' XXVij( :<br />

JKURD .Reflor van het Gymnafiam te<br />

Straalzond. , .. jgrf<br />

De omftandige befchnjvïng der rietda­<br />

ken aan de Kaap de Goede Hoop, door<br />

den heer E K , B L R G , bladzijde 14 zeer ge­<br />

roemd, is door den fchrijver nog niet be­<br />

kend gemaakt; zij kan dus, wanneer zij<br />

nieuw en gevyigtig is, nog altijd, al zou,<br />

het ook op eene andere plaats zijn , na-<br />

geleverd worden.<br />

De Hoogduitfche uitgaaf heeft nog ba.<br />

yen de oorfpronglijk# deezen voorrang,<br />

dat fommigen der afbeeldingen door ee­<br />

nen des kundigen, die de uitgebeelde die­<br />

ren insgelijks in hun vaderland , gelijk de<br />

heer SPARMAN, getekend had , verbe­<br />

terd zijn. Hier en daar heb ik tot op­<br />

heldering van den tekst een paar, woor-<br />

\ den


JWMfe VOORREEDE YAN PROF. GK FOKSTER.<br />

den in de aanmerkingen bijgevoegd , en<br />

het geheele overgezien.<br />

Kasfel in Wijnmaand 1783.<br />

GEORGE F©RSTER.<br />

FOOR-


VOORBERICHT<br />

VAN DEN SCHRIJVER ZE L VEN,<br />

PROFESSOR ANDREAS SPARMAN]<br />

/ \<br />

In Herfstmaand des jaars 1771 had ifc<br />

de volgende aanleiding tot eene reize naar<br />

den zuidlijken uithoek van Afrika.<br />

De kapitein en ridder KA REL GÜSTAAF<br />

É K E B E R G , een man van uitgebreide ken­<br />

nis , die geene gelegenheid, om aan de<br />

weetenfchappen dienst te doen, voorbij<br />

laat gaan, had, geduurende zijn kort ver­<br />

blijf aan de Kaap de Goede Hoop, bij de<br />

regeering des lands" verlof weeten te ver­<br />

werven , om cenen natuuronderzoeker der-<br />

waard te moogen zenden. — En, gelijk<br />

deeze door die vergunning beveiligd werd 5<br />

om bij zijne onderzoekingen van gewas-<br />

fen,


' v<br />

B E R 1 c l<br />

% °^ i j O I<br />

fen , wilde dieren en andere natuurlijke<br />

zeldzaamheden, geen gevaar teloopen, om<br />

als een landverfpieder aangezien te worden;<br />

j zoo was 'er ook {effens zorg gedraagen* dat<br />

deeze natuurkundige , om zijn oogmerk<br />

met geringe kosten te kunnen bereiken, d#<br />

hinderen des Hollandfchen bevelhebbers<br />

^an Baai-Fals in de wis-en aardrijkskunde,-<br />

gelijk ook in de Franfche taal onderwij­<br />

zen zou.<br />

Mijne groote genegenheid voor de na­<br />

tuurlijke hiftorie was den heer EKEBERS<br />

op eene reize, in de jaaren 1765 en 1766<br />

met hem naar Kanton in China gedaan , be.<br />

reids bekend geworden. —& Dit was de<br />

oorzaak, dat hij ten aanzien der ontworpe.<br />

ne reize naar de Kaap het oog voornaam-<br />

.lijk op mij liet vallen. Zijn aanbod nam<br />

ik met des te meer blijdfebnp aai; wijl ik<br />

.naar eene bekwaame gelegenheid, om de<br />

wae-


V- A N A. S P A R M A N. xxxi<br />

.«wereld te bezien , lang met groöte begees?-<br />

, te: verlangd had. —Jntusfehen kwam het<br />

nogvoornaamlijk op de goedwilligheid van-<br />

de heeren bewiiidhebberen der Koninglijlc-<br />

: Zwecdfche Oostindifche maatfehappij aan,<br />

; of het mij toegedaan, zou worden, om met<br />

een haarer, fchepen, naar de Kaap de Goe­<br />

de Hoop eaKanton beftemd, tot de eerst­<br />

genoemde plaats te moogen medegaan. ——<br />

De heer EKEBÈRG Helde derhalve aan be­<br />

windhebberen de reize, welke ik onder-<br />

derneemen wilde , zoo voor, dat 'er aan<br />

de weetenfchappen bijzondere dienst door<br />

zou gedaan worden. Uit aanmerking van<br />

een zoo loflijk oogmerk werd mij de beste<br />

. hoop gegeeven. Den heer .lijfarts en rid­<br />

derLINNAEÜS- was de tijding aangaan­<br />

de deeze reize zoo zeer aangenaam, dat hij<br />

zelf het verzoekfehrift, mijne reize betref­<br />

fende , in zijnen eigen naam opitelde. ——<br />

De heeren bewindhebberen willigden dit<br />

ver-


XXXII VOORBERICHT,<br />

verzoek niet flechts in; maar zij betoonden<br />

zich nog gunftiger, dan men gehoopt had.<br />

Zij maakten zeer genegen de fchikking, dat<br />

ik aan boord van een fchip der maatfehap­<br />

pij , welk tegens Kerstijd zeilvaardig moest<br />

zijn, en aan de Kaap de Goede Hoop, als<br />

de eerfte ververfchingsplaats op de vaart<br />

naar China , inloopen zou, eene vrije en<br />

' gemaklijke reize kreeg.<br />

Eer ik intusfehen de befchrijving zelve<br />

mijner reize begin, verzoek ik mijne lee-<br />

Zers vooraf, met mijn verhaal niet gantsch-<br />

lijk te onvrede te zijn. —. Op eene lange<br />

reize kunnen ons de voorwerpen nooit in<br />

die orde voorkomen , als men zulks<br />

wenseht; hoe zou men dus op het papier­<br />

zijne reizen naar een ieders zin en fmaak<br />

kunnen inrichten en ter neer (tellen? .Meer<br />

omtrent de zaaken zeiven, dan omtrent den<br />

fchrijflbjl bekommerd, ben ik ten opzigte<br />

van


VAN A. SPARMAN, xxxm<br />

van den laatflen dikwijls met mij zeiven<br />

niet wel te vrede, en vind mij dus ver-<br />

pligt, als een ongeoelfendc in dit vak der<br />

letterkunde, meer dan menig ander, mijne<br />

Leezers om gunftige verfchooning in dee­<br />

zen te verzoeken. 't Geen ik federt<br />

verfcheidene jaaren gefchreeven heb, heeft<br />

meestal ia korte aantekeningen, en kleine op-<br />

Hellen en waarneemingen, naar ge,ang mij­<br />

ne bezigheid en mijn verblijf mij zulks aaii<br />

de hand gaven, beftaan, in gefchiïfte gefteld,<br />

nu eens in deeZe, dan in geene, en dan in<br />

verfcheidene taaien te gelijk. — Uit deeze<br />

vermenging van taaien heb ik thans in mij­<br />

ne moedertaal overgezet al 't geen ik op<br />

bovengemelde wijze, bij voorkomende ge»<br />

legenheden, nu en dan verftrooid in mijn<br />

dagboek opgefchreeven , en met voorko­<br />

mende bemerkingen verzeld had, voerende<br />

het teffens naar vereisch der omftandighe-<br />

den breeder uit.<br />


*xXïv V O O R B E R I C H T<br />

:<br />

Wat de echtheid en geloofwaardigheid<br />

zoo'van de vernaaien mijner ontmoetingen,<br />

als van de höfchrijvingen der bijzonderhe­<br />

den, de natuurlijke hiftorie betreffende,<br />

aangaat, daar kan ik. met volkomen zeker­<br />

heid voor inflaan. Dan , 't gèen het ge-<br />

meenfce fiach van Leezcrs in foortgelijke<br />

werken, als dit is, doorgaans zoekt, naam-<br />

lijk, avontuuren van vreemden aart op el­<br />

ke bladzijde, zal men in mijn boek of in 't<br />

geheel niet, of Hechts zeer f chaarsch, aan­<br />

treffen, 't is waar, van eenen man, dien<br />

de nieuwsgierigheid uit zijn land gelokt<br />

heeft, opdat hij op zijne reize rondom de<br />

waereld, en in de wildernisfen der Hotten-<br />

totten en Kaffers zeldzaamheden moge<br />

zien, verwacht men , gelijk menig een mij<br />

zelfs te kennen heeft gegeeven, berichten<br />

van zeer onderhoudende, aandachtverwek-<br />

keflde en wonderhaare dingen. Men heeft<br />

zeifs , ik moet het bekennen , recht tot<br />

deeze


V A N A. SPARMAN, xxxy<br />

deeze verwachting ; want ik heb de zoo<br />

menigvuldige natuur altijd Verwonderens-<br />

waardig, dikwijls betooverende, fomtijds<br />

fchnklijk, bevonden. Doch , des niettegen-'<br />

itaande Zal men veele zeldzaame dingen-;<br />

welken men zich door andere reisbefchrij-<br />

vingen irt den zin heeft laaten prenten;<br />

in mijne berichten niet aantreffen. Een-<br />

voetige menfehen , cyclopen, firenen;<br />

hachtmenfehen, en dergelijke hersfenfchini--<br />

inen, zijn thans wel uit onze meerverlichtë<br />

waereld zoo taamlijk vercfreeven en ver-<br />

dweenen; doch menig een heeft zich ech­<br />

ter laaten verleiden, om andere niet min­<br />

der vreemde en wonderbaare verdichtfels<br />

te gelooven, waarmede verfcheidene fchrij-<br />

vers, die voor mij de Hottentotteri be­<br />

zocht en befchreeven hebben, hunne bè.<br />

richten hebben opgefierd , om daardoor<br />

meer leezers cn verwonderaars te ver-<br />

é i wer-


xxxvi V O O R B E R I C H T<br />

werven. Wanneer derhalve mijne be-J<br />

richten van die mijner voorgangeren dik­<br />

wijls zeer onderfcheiden zijn, en ik mij<br />

fomtijds met ernftig onderzoek en we­<br />

derlegging hunner vertelfelen ophouden<br />

Zal Zulks, hoop ik; niemand mijner Leeze-<br />

ren mishaagen.<br />

Nog móet ik mijnen Leezereft voorlöó^<br />

pig melden, dat ik niet voorgenomen heb*<br />

eene volledige befchrijving van het voor­<br />

gebergte , de Kaap de Goede Hoop ge­<br />

raamd , te geeveri; maar flechts berich­<br />

ten nopens dat geen , 't welk ik over dat<br />

gedeelte des aardbodems zelf heb bemerkt,<br />

Of van N<br />

anderen kunnen verfamelcn , mede<br />

te deelen. Dit kart, en zal ook, hoop ik,<br />

niemand als eene onvolledigheid aanmer­<br />

ken, vermits mijn hoofdoogmerk was, al­<br />

le die bijzonderheden uit de drie rijken<br />

der


V A N A. S P A R M A N , xxxvö<br />

der natuur, welken de aandachtige befchou-<br />

wing van dit gewest en deszelfs onder-<br />

fcheiden inwooneren mij aan de hand zou<br />

geeven, naauwkeurig op te zoeken, en tót<br />

opheldering der natuurlijke hiftorie zorg­<br />

vuldig aantewenden. Intusfchen is<br />

mijne reize, met mijne omltandigheden<br />

vergeleeken, nog fteeds wijdloopig genoeg<br />

geweest. Nagenoeg vijf en twintig rijks­<br />

daalders bedroeg de geheele fom , welke ik<br />

als reisgeld mede nam; en iets meer, dan<br />

tweemaal zoo veel was het, 't geen ik<br />

bij mijne terugkomst befpaard had. In<br />

ftee dus van voor geld zonder moeite ge­<br />

legenheden en verfamelingen te kunnen<br />

koopen, ben ik in 'de noodzaaklijkheid ge­<br />

weest, om niet zonder leevensgevaar en<br />

moeite geld te verdienen; en daarbij heb<br />

ik mij met dat geen moeten vergenoe­<br />

gen , 't welk zich op mijne reize , ge-<br />

c 3 noeg-


xxxvni V O O R B E R I C H T<br />

noegzaam van zelfs aan mijne opmerkzaam­<br />

heid heeft opgedaan.<br />

De gedaante van Dagboek , welke ik aan<br />

mijne reisbefchrijving gegecyenheb, is in<br />

zekeren opzigte niet de beste * maar in de<br />

meelle gevallen de natuurlijküe en eigenaar-<br />

tigfte. Om zich van dat geen, 't welk 'er<br />

voorkomt, een behoorlijk, idee te kunnen<br />

maaken, is het buiten alle tegenfpraak nut­<br />

tig, te weeten Ï op welken dag het ver­<br />

haalde of befchreevene voorgevallen , of<br />

door mij gezien is. Tijd, en wijze en or­<br />

de in dergeii:ke omflandigheden zijn. allen<br />

dingen, welke veel licht kunnen geeven.-—»<br />

Bijzonder wordt het daardoor zoo we] voor<br />

den fchrijver j als voor den leezer gemak-<br />

liiker , te onderfcheiden , wat men met<br />

meer of minder zekerheid waargenomen<br />

heeft, en wat men uit de berichten van<br />

an-


V A N A. SPARMAN. xxx$j<br />

anderen, welke altijd niet even echt en ge­<br />

loofwaardig zijn , heeft moeten ter neer<br />

ftellen.<br />

Om intusfchen den leezer niet langer opr<br />

te houden, en hem het genoegen te gee­<br />

ven , het dagverhaal mijner reize en de be-<br />

fchrijving der bijzonderheden, de natuur­<br />

lijke hiftorie betreffende, mij daarin voor­<br />

gekomen, te bezitten, zal ik zekere andere<br />

flukken, beoordeelingen en waarneemin­<br />

gen, welke eene rijper bearbeiding verei*<br />

fchen, nog eenigen tijd uitiïeïten, en ze<br />

deels als aanmerkingen bij het voorgaande,<br />

deels als bijzondere afdeelingen, laaten vol­<br />

gen. . Berichten van meer dan een paar<br />

duizend voortbrengfelen der gefchapen na­<br />

tuur, voorheen onbekend , welken ik in<br />

het zuidlijk gedeelte van Afrika, van ande­<br />

re landen zoo zeer onderfcheiden, bij eene<br />

flechts


VL VOORBERICHT. VAN A. SPARMAN,<br />

flechts middelmaatige opmerkzaamheid ont­<br />

dekt, en waarvan ik dat. geen, 't welk<br />

daarvan te zeggen is, nog niet volkomen<br />

in orde-gebragt heb, zün te veel, dan dat<br />

zij, of in uitvoerige befchrijvingen, of<br />

zelfs maar bij w;jze van uittrekfels, in dit<br />

boek plaats konden, hebben.<br />

A. SPARMAN,<br />

KORTE


KORTE INHOUD<br />

DER<br />

H O O F D S T U K K E N<br />

E N . - i'<br />

A F D E E L I N G E N ,<br />

IN DE jj E I D E STUKKEN<br />

VAN<br />

A. SPARMANS REIZË<br />

V O O R K O M E N D E .<br />

m ; - . . .—-— -»•<br />

EERSTE HOOFDSTUK.<br />

Reize van Gothenburg naar de<br />

Kaap de Goede Hoop. B!adz* 3<br />

TWEEDE HOOFDSTUK*<br />

YHblijf aan de Kaap de Goede<br />

Aoop tot de ftize naar de<br />

Zuidzee. *0'<br />

d LAF*


aan K O R T E I N H O U D .<br />

I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de Kaap<br />

de Goede Hoop. 10<br />

II. aan Baai Fals. 17<br />

' " " te Alphen, niet verre van<br />

Konftantia tot de reize naar<br />

Paarl, 35<br />

IV. —"* Reize naar Paarl. 59<br />

V. ' Verblijf te Alphen na mijne te­<br />

rugkomst van Paarl. 91<br />

r D E R D E HOOFDSTUK.<br />

Reize op de Zuidzee, en naar<br />

de landen omtrent den Zuid­<br />

pool gelegen. 96<br />

I. Inleiding tot deeze reize. 96<br />

JT, . . Reize van de Kaap de Goede<br />

Hoop naar Nieuw-Zeeland. 104<br />

III. AF-


K O i T ï INttOÜÖi SLHI<br />

Ut. AFDEEL. Eerde Reize var] Nieuw-Zee-<br />

lartd naar Otahitti, en van<br />

daar wederom naar Nieuw-<br />

Zedand. lop<br />

jy —. Tweede Reize van Nieuw-Zee­<br />

V. - 1<br />

land naar Otahitti , en van<br />

daar Wederom naar Nieuvf-<br />

Zedand. ' ll§<br />

Reize van Nieuw - Zeeland %<br />

naar het Vuurland , Terra<br />

del Fuego , en van daar ve­<br />

der naar den kant des Zuid-<br />

i pools. 121<br />

yi_ m 1 Terugreize naar de Kaap de<br />

Goede Hoop. I2g<br />

VIERDE HOOFDSTUK<br />

Reize in Afrika» van de Stad<br />

d 1 MÏÏ


XIIV K O R T E I N H O U D .<br />

aan de Kaap de Goede Hoop<br />

tot het Jand der Kaffers. 13»<br />

I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de<br />

Kaap de Goede Hoop toe<br />

het begin der Afrikaanfche<br />

Reize.<br />

II. —— Toerusting tot de Afrikaan­<br />

fche Reize.<br />

III. Reize van de Kaap de Goede<br />

Hoop naar h x Wanne Bad. 147<br />

IV. Verblijf bij hec Warme Bad. 1 £5<br />

VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

Rsize van hec Warme Bad naar<br />

Zwellendam. 202<br />

I. Reize van het Warme'Bad tot<br />

de Rivier zonder einde. 20a<br />

II. AF-


K O R T E INHOUD. XLV<br />

11, AFDEEL. Uicvoerig Bericht aangaande de<br />

ïigchaarn gefteltenis, het ka­<br />

rakter , de leevenswijze en<br />

andare bijzonderheden der<br />

Hotcencoccen. 2iz<br />

117. Van den aart, de leevenswijze,<br />

wapenen, wooningen, taal,<br />

godsdienst en hec geheele karak­<br />

ter dier Hottentotten, wel­<br />

ken Boschlieclen , of Boschman­<br />

nen , of IVoudmenfchen ge­<br />

naamd worden. 232<br />

IV. Reize van den Tijgerhoek of<br />

de Rivier zonder einde tot<br />

Zwellendam. 24.7<br />

d 3 ZES-


ÏI.VI K O R T E I N II 0 V B.<br />

Z E S D E HOOFDSTUK.<br />

Reüe van Zwellende nacjr de<br />

Müsfeibaai.<br />

ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

Reize door Houtmcjuashad. 297-<br />

ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

Reize door de Lange Kioof,<br />

of bet Lange Dal. 32$<br />

NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

Reize van het Lange Dal , of<br />

de Lange Kloof na.ar §i?i-<br />

kwift. 345


J C O R T E I N H O U D . KLYI|<br />

TIENDE HOOFDSTUK.<br />

Verblijf in Sizikamma, en Rei*<br />

ze van daar naar de Zee­<br />

koerivier. 3 01<br />

ELFDE HOOFDSTUK.<br />

Reize van de Zeekoerivier tot<br />

aan de kleine Zondagsrivier. 418<br />

I. AFDEEL. Reize van de Zeekoerivier toe<br />

aan de Zwartskopsrivier. 418<br />

II, Reize van de Zwartkopsrivier.<br />

naar de Waadplaats der Zon­<br />

dagsrivier. 432<br />

IJl. . Reize van de Waadplaats der<br />

Zondagsrivier tot de kleine<br />

Zondagsrivier, 44.2<br />

ü 4 TWAALF-


XLVIK K O R T E I N H O U D .<br />

TWAALFDE HOOFDSTUK,<br />

Reize van de kleine Zondags­<br />

rivier naar de Boschmansri­<br />

vier. 457<br />

.Ai.) J


II, AFDEEL. 1<br />

K O R T E I N H O U D . XUX J<br />

Natuurlijke Hiftorie van den<br />

Neushoorn , en vervolg der<br />

Reize, 5l6<br />

VEERTIENDE HOODSTUK.<br />

Reize van Kwammedakka tot<br />

onze aankomst- ia Achter-<br />

bruintjeshoogte. 537<br />

I, Vertrek van Kwammedakka,<br />

' en natuurlijke Hiflorie van den<br />

Struisvogel, 537<br />

II. ——h* Vervolg der Reize, en de na­<br />

tuurlijke Hiftorie van het zon-<br />

/ derlinge dier, hec Gnou ge­<br />

naamd, 547 '<br />

d 5 VIJF-


P7 lt SC O RTE INHOüB.<br />

VIJFTIENDE HOOFDSTUK. '<br />

Verblijf in Achterbruintjeshoogte.<br />

$ 6 %<br />

„. I. AFDEEL. Van de Sneeuwbergen , en de<br />

verfcheidene foorten van Vol­<br />

ken, daaromtrent woonende, en<br />

hunne Landen, en het Een-<br />

hoorndier. ^<br />

H — _ Vervolg der befchrijving van<br />

de Landen der Chineefche<br />

Hottentotten; van het Land<br />

der Kafferen, en deszelfs Be-<br />

wooneren,<br />

lil. ——Van het landfchap Kamdebo;<br />

van Achterbruintjeshoogte j<br />

en derzelver Bewooneren. 5J5<br />

IV. «•* • Verblijf in Achterbruintjes-<br />

hoog-


K O R T E 4 N H C U D , ty<br />

hoogte, en befchrijving der<br />

Landziekte aldaar, 595<br />

Vt AFDEEL. Van verfcheidene dieren, als<br />

het Gnon , den Grijzen Sja-<br />

kal, en derzelven onderfchei-<br />

dene foorten , en den Ka-<br />

tel. 60%<br />

VI. —* Van. de Afrikaanfcbe Antilopen<br />

of Ga,zellep; bijzonder van<br />

de Herteheesten en Eland-<br />

dieren. ói 5<br />

VIL ———' Vervolg van de Afrikaanfcbe<br />

Antilopen of Gazellen, bijzon­<br />

der van den Koedoe, Gems-<br />

bok , Blauwen Bok , Bonten<br />

Buk, eq nog andere Bok­<br />

ken. 630<br />

VUL ~ Van den Kameelpardel, de Tij-<br />

bpschkat, en den Baviaan. Ö44<br />

1%


^ K O R T E I N H O U D .<br />

IX. AFDEEL, Van. de Kaapfche Gerbua, en<br />

de onderfcheidene foor ten<br />

der Kaapfche Mollen. 651<br />

X, . De natuurlijke Hiftorie des<br />

Bijenverraaders, of Bijen ver-<br />

raaderkoekkoeks, 658<br />

Xt ~ Onderzoek, of alle dieren , wel­<br />

ke fiechts eene maag en<br />

kleine ingewanden hebben,<br />

zich, op gelijke wijze, a!s<br />

de menfchen , mee vkesch<br />

moeten voecen, có$<br />

ZESTIENDE HOOFDSTUK,<br />

Reize van Achterbruintjeshoog-<br />

te naar de kleine Vischri-<br />

vieren , en verblijf aldaar.


KORTE INHOUD.' LUI<br />

naamden Tijger, of Panther-<br />

dier , en mee een groeten<br />

troep Kaffers. 680<br />

II. AFDEEL. Ongemeen groote Steenhopen<br />

in Achterbruintjeshoogte en<br />

de aangrenzende landftreek<br />

te zien. Verfcheidene jagten<br />

op Zeekoeien of Rivierpaar-<br />

den omftandig btfehreeven. 997<br />

III. Befchrijving en natuurlijke His­<br />

torie van het Rivierpaard. 714<br />

IV. •—— Reize naar de kleine Vischri-<br />

vier, verfcheidene ontmoe­<br />

tingen met Rhinocerosfen, en<br />

andere dieren. 718<br />

ZE-


iiy K O R T E I N H O Ü D.<br />

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Terugreize mar de Kaap de<br />

Goede Hoop. 73 §<br />

I. AFDEEL. Terugreize van ÖHlirttjeshoog*<br />

te tot de Zwartkopsrivier,<br />

van de Ginjjemans-Hotten-<br />

toften.<br />

~ Vervolg der terugreize van de<br />

Zwartkopsrivier tot de Ku-<br />

koirivier»<br />

lil. ., Vertrek vail de Kukoirivier.<br />

Gebrek aan ijzer in die land­<br />

ftreek. Twist onder mijne<br />

Hottentotiem Menigte Aloë»<br />

plinten aan de Goreerivxr.<br />

Befchrijving eener zeer ver­<br />

giftige Haagdis , en der<br />

groote Kaapfche Haagdis,


K O E T Ë INHOUD. tt<br />

en nog van een onbekend<br />

alier.<br />

IV. AFDEEL. Vervolg der terugreize. Moord,<br />

dror flaaven aan een boer<br />

gepleegd, en zonderlinge ont­<br />

koming van zijnen zoon. 777<br />

EERSTE AANHANGSEL.<br />

Behelzende eenige woorden en<br />

fpreekwijzen uit de Taal der<br />

Hottentotten. 787<br />

TWEEDE AANHANGSEL.<br />

Van eenige woorden uit de Taal<br />

der Chineefche Hottentotten.<br />

DSR«


tVI K O R T E I N H O U D .<br />

DERDE AANHANGSEL.<br />

Van eenige woorden uit de Taal<br />

der Kafferen. 794<br />

VIERDE AANHANGSEL.<br />

Proeve van de Muziek der Hot-<br />

tentotfche Kafferen* 796


ANDREASSPARMANS<br />

R E I Z E ,<br />

N A A R D E<br />

KAAP DE GOEDE HOOP, DE ZUID-<br />

ZEE, EN RONDOM DE WAERELD;<br />

DOCH VOORNAAM LIJK IN DE<br />

LANDEN DER HOTTENTOTTEN<br />

EN KAFFERS.<br />

v A w 1772<br />

T 0 T<br />

*77 6<br />

-


ANDREAS SPAR MANS<br />

R E I Z E .<br />

E E R S T E HOOFDSTUK.<br />

REIZE VAN COTHENBVRG NAAR DE<br />

KAAP DE GOEDE HOOP.<br />

D en tienden van Louwmaand des jaars 1772<br />

ging ik met hetZweedfcbe Oostindifche fchip, het<br />

Slot van Stokholm, van Gothenburg onder zeil.<br />

In den beginne hadden wij een' zoo gunftigen<br />

wind , dat onze lootfen ras teruggezonden wierden,<br />

en wij de Zweedfche kust fchielijk uit hec<br />

gezigt verlooren. De koude was, overeenkomftig<br />

het jaargetijde, taamlijk ftreng; doch wij vonden<br />

ze, in de openbaare zee, eenigzins gemaatigder,<br />

dan tusfchen de kleine eilanden en klippen<br />

langs het ftrand.<br />

Toen wij het noordlijkst gedeelte van Schotland<br />

omzeilden, hadden wij het andere Zweedfche<br />

Oostindifche fchip Louifa, welk ons verzeilen<br />

, en te Kadix voor de eerftemaal versch water,<br />

en teffens de kas voor beide de fchepen inneemen<br />

zou , nog bij ons. Dan, kort daarna<br />

werden wij door eenen ftorm, welke in deeze<br />

wateren, en bijzonder in dit jaarfaifoen , niet<br />

ongewoonlijk zijn, vroeger dan wij gedacht hadden,<br />

van elkander gefcheiden. In een' van die<br />

ftormen leeden wij raerklijke fchaade, welke op<br />

•enige honderd rijksdaalders gefchat werd. De<br />

A a wind


4 I. HOOFDSTV REIZE VAN GOTHENBTJRG<br />

wind woei zoo hevig, dat onze grooce bramzeil<br />

daardoor weggevoerd wierd, niettegenfhande hè<br />

van nieuw en rterk zeildoek gemaakt was. Dk<br />

tooneel van verwoefting was eene zoo prachtige,<br />

ais voor m„ gantsch nieuwe, vertooning! De<br />

Z W 3 a r e r e<br />

met !Tl<br />

baLn ï<br />

r g<br />

e n v I a a<br />

g<br />

S heddeS alles<br />

T aad b e k l e e d<br />

' Schuimende<br />

baaren fl v a n a l j e k a m e n ^ ^<br />

weid tegen het fchip aan, dat zij niet zelden bijkans<br />

zoo hoog als de masten reezen. Op een­<br />

maal werd het bramzeil los gereeten, en zweefv<br />

6<br />

J m e<br />

;/, " d 0 0 r m i d d e l z ,<br />

> e r<br />

witte kleur<br />

waar kon neemen, een'tijdlang in eene golfachtige<br />

beweeging her- e n derwa^rd, tot dat het<br />

eindelijk in de donkere lucht verdween. De {hikken<br />

des zeils welke aan de fprieten nog vast<br />

hingen, en de enden der touwen werden door<br />

het geweld desftormwinds met zoo veele hevigheid<br />

gezweept, dat al het ander gedruisch voor een'<br />

tijdlang door hun geklap overitemd wierd. Eindelijk<br />

hield het op; maar nu was ook hec geraas<br />

der zee het bruisfchen der golven, het geloei<br />

des winds, en het kraaken der masten en deV zijden<br />

des (chips des te ontzaglijker!. En niet min-<br />

J W 3 S h ÏÏLll r. . C C t G l k e n S n i<br />

' ' »rdatde voorfteven<br />

des fchjp. of naar de rechter- of naar de<br />

Imkerhand geflingerd werd, het onophoudlijk geroep<br />

des kapiteins, bakboord aan boord! fiuur,<br />

boord aan boord ( en het antwoord der Huurlieden<br />

hec geroep van hunnen kapitein onmiddelijk in'<br />

pinken toon herhaalende; en voorts ook aan alle<br />

kanten het nevelvoeren der mindere bevelhebberen,<br />

het grommel der zeelieden, en hetonophoudhjk<br />

geklater van het zeil- en touwwerk, ce<br />

Den


KAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 5.<br />

Den tweeden van Sprokkelmaand, toen wij op<br />

de noor der breedte van vier en dertig graaden en<br />

twee en twintig minuuten, en één graad en tweeën<br />

dertig minuuten oostwaard van den middagcirkelvan<br />

Parijs waren, gaf een fchip, op eenigen afftand<br />

van ons, des namiddags, door middel van<br />

verfcheidene kanonfchooten, ons te kennen, dat<br />

het in nood was, en met ons wikte fpreeken. Wij<br />

draaiden dus bij, en vernamen, dat het aan de Hollandfche<br />

Ouiiindifcbe maatfchappij behoorde, JJuinenburg<br />

heette, op zijne terugreize naar huis was,<br />

en Koenraad Louw tot zijnen bevelhebber had.<br />

Het had zijn roer verlooren, en wegens de onftuimigheid<br />

der zee had men geen ander kunnen,<br />

aanhangen; waarom ook het fchip zoo verre van<br />

zijnen koers af was gedreeven. Het fchecpsvolk,<br />

had noch water, noch leevensrniddelen, en zag<br />

"er jammerlijk verzwakt uit. lntusfchen kreegen<br />

deeze verlegene fcheeplingen door de liefdaauig-y<br />

heid van onzen bevelhebber zoo veel voorraad van.<br />

aüerleie noodwendigheden , als hunne en onze'<br />

floepen in Haat waren te voeren, tot dat eindelijk<br />

de invallende nacht en toeneemende wind<br />

hen van de verdere hulp, welke ieder van ons hun<br />

gaarn zou beweezen hebben, gmuschlijk beroofden.<br />

Onze gemeene matroozen zelfs betoonden •<br />

hunnen ongelukkigen medebroederen daadlijk medelijden,<br />

en ichonken hun vrijwillig iets van hunnen<br />

kleinen voorraad, dien zij aan tabak en andere<br />

behoeften hadden.<br />

Toen wij den twaalfden van Sprokkelmaand,<br />

dicht bij den noordlijken keerkring, op de noorder<br />

breedte van vier en twintig graaden en een en<br />

vijftig minuuten waren, zag ik een zeedier, zeven<br />

of acht voet lang, bij de zeevaarenden onder den<br />

A 3. naam


tS I. HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />

naam van zeeduivel bekend. In de reisbefchrijvingen<br />

worde hec als zeer gevaarlijk voor de paerelvisfehers<br />

gefchilderd. Op mijne voorige reize<br />

naar China had ik een dergelijk dier waargenomen,<br />

en uit zijne uicwendige geftalce coen reeds geoordeeld,<br />

dac hec veelligc toe hec geflachc der<br />

roch, raja, behoorde.<br />

Den een en twintigften derzelve maand, des avonds<br />

omtrent zes uur, op den afïtand van drie graaden<br />

en vier en twintig minuuten noordwaard van<br />

den evenaar, vertoonde zich een prachtig luchtverfchijnfel.<br />

Hec geleek naar een' gloeienden kanonkogel,<br />

en zweefde met een zachc zisfen dwars<br />

over hec fchip, en cusfehen de ftengen der masten<br />

heen, maar veroorzaakte, tegen het vermoeden<br />

onzer oudfte zeelieden, geene verandering<br />

van weer.<br />

Den vierden van Lentemaand pasfeerden wij<br />

de linie, waarbij, volgens oud gebruik, een menigte<br />

zotte plechtigheden in 't werk werd gefield.<br />

Den vijfden derzelve maand, omtrent zeven<br />

en dercig graaden zuider breedte 1<br />

, en een en<br />

twin-<br />

1<br />

[ „ Zoo lees ik uitdruklijk bij onzen fchrijver. Ondertusfehen<br />

is het ontwijfelbaar , dat hier een drukfeil<br />

„ plaats heeft; want, behalve dat het niet mooglijk is, dat<br />

„ een fchip den vierden van Lentemaand de linie zou kun-<br />

„ nen pasfeeren , en den volgenden dag zeven en dertig<br />

graaden van den evennaar afzijn, ligt ook de Kaap de<br />

„ Goede Hoop niet op zulke hooge zuidlijke graaden, maar<br />

M flechts op vier en dertig en een' halven graad zuider breedn<br />

te. Hieruit blijkt het, dat de drukfeil niet in de dag-<br />

„ tekening, maar in het getal der graaden ligt. Het komt<br />

mij derhalve waarfchijnlijkst voor , dat men in plaats<br />

van graaden hier minuuten moet leezèn ; waardoor alle<br />

zwaarigheid zal weggenomen zijn ". C.J


NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 7<br />

twintig graaden westwaard van Parijs, bemerkten<br />

wij, des nachts, behalve het gewoone fchijnfel<br />

Cdat, zo ras het donker wordt , op de gantfche<br />

oppervlakte der zee, gelijk een fchitterende<br />

glans of vonkend licht te zien is ) een' fterkeren<br />

glans, welken de zeevaarende lieden eenen zeebrand<br />

noemen. Hij was meestal van eene ronde<br />

gedaante, had drie voet in de middellijn, en<br />

glinfterde, in zijnen geheelen omtiek, overal<br />

éven vuurig- Wanneer zijne gedaante zich lomtijds<br />

veranderde, en meer Iangachtig werd, werd<br />

zulks, naar het fcheen, door de beweeging der<br />

golven veroorzaakt. Met dergelijke lichtende<br />

ftof was thans de geheele oppervlakte der zee;<br />

bedekt. Somtijds waren deeze zeelichtjes eenige<br />

fchipslengten, maar fomtijds flechts eenige voetbreed,<br />

van elkander verwijderd. Hec gelukte ons<br />

incusfchen niet, iets van deezen zeebrand optefcheppen,<br />

om zulks nader ce kunnen onderzoeken.<br />

Wij hadden, geduurende deezen cijd, eene<br />

frisfche koelte, die niec zelden mee fterke regenbuien<br />

verzeld ging. — Den volgenden dag ontdekten<br />

wij niets buitengewoons op de oppervlakte<br />

der zee, welk als de oorzaak des zoogenaamden<br />

zeebrands zou kunnen aangemerkt worden.<br />

Etlijke nachten te vooren hadden wij bereids hier<br />

en daar enkelen zeebrand waargenomen, waarbij<br />

het Hechts betrokkene lucht was. Zeelieden,<br />

die menigvuldige en verre zeereizen gedaan hadden<br />

, verhaalden mij, dat dit verfchijnfel bijzon?<br />

der in de Noordzee en in den zeeboezem van<br />

Mexiko gezien wierd, en eene verandering van<br />

weer plag te voorfpeilen.<br />

He gewoone lichten der zee des nachts, ontftaat<br />

waarfchijnlijk, deels uic de eigene beftand-<br />

A 4 deel-


&» I V HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />

deeltjes van het zeewater, deels van visfchen en<br />

allerleie anuere kleine diertjes, welke zich in ontelbaars<br />

menigte daarin ophouden. Doch van<br />

den zeebrand heb ik nog in geene reisbefchrijving<br />

jets aangetroffen. Zou hij niet veel ligt van deeze<br />


NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 9<br />

lce de natuur in de diepte der zee heeft; en wij<br />

zagen, in een frel'voorbijgaarid oogenblik, eenen<br />

ftraal van dien overvloed, welke veelligt niet Hechts<br />

millioenen visfchen het behoeftig voediel verfehaft,<br />

maar die vcrbaazende zeegedrochten , de walvisfchen,<br />

zelfs inet vet omkleedt! — Buiten twijfel<br />

is het dergelijk zeegewormte, welk de vette<br />

zeeleeuwen, phocae, en m^nigerleie watervogels,<br />

als, bij voorbeeld, de duikers, verfcheidene foorten<br />

van albatrosfen, pinguïns, diomedeae, ftorfnvogels<br />

en meer andere vervolgden , toen ik ze omtrent<br />

de Kaap de Goede Hoop en op dezuidlijke zeeén<br />

zooieverig ja öt zag maaken.<br />

Den twaalfden van Grasmaand ontdekten wi}<br />

de Kaap de Goede Nood, en kwamen, nog dien<br />

zeiven dag, in de 'lafelbaai ten anker.<br />

A 5 TWEE-


JÖ II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

VEREL IJ F AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP<br />

TOT li E REIZE NAAR DE ZUIDZEE.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf in de Stad aan de Kaap de Goede Hoop.<br />

^Jeevaarende lieden, welke de Kaap de Goe»<br />

de Hoop flechts voor een' korten tijd bezocht<br />

hebben, worden gemeenlijk door deeze landfpits<br />

buitengewoon bekoord. Dit komt waarfchijnlijk<br />

daar van daan, dewijl men over de langduurigheid<br />

eener zeereize van verfcheidene maanden verdrietig,<br />

bij de eerfte voetbreedte aarde, welke men<br />

betreedt, genoegzaam in verrukking geraakt, en<br />

dan zijne berichten naar deezen eerften indruk<br />

vormt. — Ten .aanzien der Kaap is dit zoo veel<br />

te meer het geval, dewijl de zeevaarenden hier<br />

zelden zo lang pleegen te vertoeven, dat het verblijf<br />

aldaar iets onaangenaams voor hun zou kunnen<br />

hebben. In tegendeel is het ook wederom<br />

niets zeldzaams, dat de zeelieden, na eene aanweezigheid<br />

van fommige maanden op hec land,<br />

ook verdriet. daarin krijgen , en weder naar de<br />

zee verlangen. — Kapitein JAMES COOK heeft<br />

mij verhaald, dat hij, benevens de heeren BANKS<br />

en SOL ANDER, zich ook door vreemde berichten


AAN DE K A A P DE C O E D E KOOP. n<br />

ten voorheen hebbende laaten inneemen , de<br />

Kaap, bij den eerften opflag van het oog, voor<br />

de gelukkigfte en bekoorlijkite landfïreek der waereld<br />

gehouden, en deswege ook de hei aan de<br />

noordzijde der ftad voor vruchtdraagende velden<br />

aangezien had. Om nu mijnen leezeren in dit<br />

ftuk eene gegronder onderrechting te geeven,<br />

ben ik zeer op mijne hoede geweest, om de'<br />

volgende befchrijving der Kaap niet eer,' dan<br />

na eigen onderzoek en rijp overleg, opteflellen.<br />

Om mijne befchrijving des te beter en te gemaklijker<br />

te verftaan, zullen mijne leezers niet<br />

kwaahjk doen, wanneer zij zich vooraf in mijne<br />

bijgevoegde landkaart van de Kaap de Goede Hoop<br />

en de aangrenzende gewesten naauwkeurig oeffenen;<br />

vermits zij van de ftrekking der haven, van<br />

de naamen en ligging der nabuurige bergen, en<br />

van de plaacfen en Jandfheeken, door mij bezocht<br />

en befchreeven, een algemeen ontwerp geeft.<br />

De ftad, op dit voorgebergte gelegen, is de<br />

eenige in de geheele volkplanting, en heet eigenlijk<br />

de Kaap* offchoon deeze naam zeer dikwijls,<br />

alhoewel verkeerdlijk, aan het geheele<br />

Iiollandfche grondgebied gegeeven wordt. Zij<br />

ligt tusfehen het ftrand en de noordzijde des Tafeibergs,<br />

dte wegens de uitgeftrekce vlakte boven<br />

op zijnen kruin zoo genoemd wordt. — Volgens<br />

de meeting van den heer DE L A CAILI.E, is<br />

hij vijfhonderd en vijftig toifes ofFranfche roeden<br />

boven de oppervlakte der zee verheven,<br />

en, in zijne grooefte uitgebreidheid van hec oof^n<br />

naar hec westen, dertien honderd vier en veercig dergelijke<br />

coifes lang. Het midden des bergs ligc in<br />

hec


12 II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

het zuidoosten van de ftad, op eenen aflrand van<br />

nagenoeg twee honderd toifes. — De Duivelskop,<br />

door de Engelfchen Charles mountain geheeten,<br />

hangt met den Tafelberg grootdcels te (amen , maan<br />

is ruim .een en dertig toifes laager, en daarbij i<br />

fpits en naakt. — De Leeuwenkop, welken de<br />

Engelfchen Lionshead of Sugarloaf, dac is, Zui<br />

kerbrood, noemen, is een meer afgezonderde,,<br />

doch niet zoo hooge berg. — Uit zelve geldt ook<br />

ten aanzien van den Leeuwenjlaart, door de Engelfchen<br />

Lionsrump of Lionstail geheeten, welke<br />

niet verre van daar ligt.<br />

Van eenen der gemelde bergen worden, bij de<br />

aankomst van ieder fchip, welk zijnen koers naar<br />

de haven gericht fchijnt te hebben, door eenige<br />

kanonfchooten feinen gedaan, en bij deszelfs dichter<br />

nadering eene vlag opgehijst, welke den kapiteinen<br />

der Hollandfche fchepen tot een teken<br />

dient; hoewel buiten deezen en den bevelhebber<br />

der Kaap niemand weet, hoe de kleur der<br />

vlag in iedere maand afwisfelt. Het oogmerk<br />

hier van is, dat de Hollandfche fchepen, wanneer<br />

zij aankomen, terftond zouden ontdekken, of de<br />

haven veelligt in vijandlijke handen gevallen ware,<br />

en zij bijgevolg op hunne hoede moesten zijn, om<br />

aldaar niet binnenteloopen.<br />

De bovengenoemde bergen zijn voor het grootfte<br />

gedeelte kaal, en de Tafelberg teffens aan den<br />

kant naar de ftad taamlijk fteil. De heesters en<br />

overige zeer kleine boomen, welke nog hier en<br />

daar in 't wild groeien, willen deels wegens den<br />

grond, en deels wegens den zuidoosten - en noordwestenwind<br />

niet goed tieren. Om deeze reden<br />

zien zij 'er ook bijkans doorgaans dor en onbehaaglijk,<br />

en hun loof bleek uit. Sommigen, die. in


AAN DE KAAP DK GOEDE HOOP. IJ<br />

de klooven der rotten befchutting tégen de winden<br />

hebben, en door de neêrvlietende beeken bevochtigd<br />

worden, groeien wel fterker; maar vertoonen<br />

nogthans over 't algemeen die leevendige<br />

kleur niet, waarmede de eikenboomen, wijnftokken,<br />

myrten-, laurier-, citroen- en dergelijke<br />

boomen, die verder naar beneden bij de ftad<br />

geplant zijn, fteeds pronken. De dorre hei en<br />

zandige vlakten langs de kust brengen ook niec<br />

weinig daartoe bij, om het land een mager en onvruchtbaar<br />

aanzien te doen hebben, 't Is waar,<br />

deeze landftreeken zijn wel, in het aangenaamfte<br />

jaarfaifoen, met eene aanzienlijke menigte der<br />

fchoonfte Aftikaanfche bloemen overal verfierd;<br />

dan, onder de veelvuldige grasfoorten, welkegrootdeels<br />

taamlijk bleek zijn, en overwinteren, onder<br />

dorre heesters, en op velden, welke, ten<br />

minfte nader om de ftad, bijna fteeds afgeweid zijn,<br />

kunnen deeze bloemen mee haare fchitterende kleuren<br />

maar weinig uitfteeken. Zij vermaaken hierom<br />

in verre na het oog zoo zeer niet, als het keurig<br />

gebloemte op onze groene weilanden, tusfehen<br />

het gras, welk jaarlijks op nieuw voortkomt,<br />

ons bekoort. De fchoone en bevallige plantaadjen,<br />

benevens fommige enkele ftukken akkerland,<br />

omtrent de ftad gelegen, fteeken bij de Aftikaanfche<br />

wildheid, die hen omringt, en hunne bekoorlijkheid<br />

ontegenzeglijk nog meer verheft, zekerlijk<br />

ongemeen fraai uit; maar de gefnoeide<br />

boomen en kundig aangelegde, regelmaattge plantaadjen<br />

behouden haare 1<br />

bekoorlijkheden niet zoo<br />

lang, niet zo vooreduurend voor ons, als de fchoone<br />

leevendiggroene nacuur, welke een Europeer,<br />

wanneer hij zich een tijdlang aan de Kaap de<br />

Goede Hoop op heeft gehouden, buiten twijfel<br />

misfen zal, jrje


J4 Et. HOOFDST. ï. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

. De ftad is klein, en, boomgaarden en moes*»<br />

tuinen medegerekend , misfchien twee honderd<br />

fchreeden lang, en even zo veelen breed. Aan<br />

de eene zijde ligt zij aan het hangen van den berg.<br />

Zij heeft breede ftraaten, maar die niet geplaveid<br />

zijn ; een groot gedeelte daarvan is met eikenboomen<br />

bezet. De huizen zijn fraai, doch niet meer<br />

dan twee verdiepingen hoog, de meesten zijn met<br />

kalk bepleisterd en gewit, maar eenigen groen gefchilderd:<br />

de groene kleur, die wij in Zweeden<br />

tot onze huizen zoo zelden gebruiken, is eene geliefkoosde<br />

kleur der Hollanderen in hunne kleeding,<br />

aan hunne booten en fchepen, en bijzonder<br />

aan hunne huizen. Zeer veelen van de Kaapfche<br />

huizen, insgelijks de kerk, zijn zeer net gedekt, en<br />

wel met eene foortvan riet of zwartachtige biezen<br />

reftio teclorum, die op drooge en zandige plaatfen<br />

groeien, en een weinig harder, maar bijna fijner<br />

en brosfer, dan ftroo zijn. De daken der huizen<br />

deezer ftad verdienen zekerlijk de opmerkzaamheid<br />

onzer landlieden: hierom heb ik kapitein EKE-<br />

BERGS naauwkeurigere befchrijving derzei ven als<br />

eeneweluitgevoerde verhandeling veelen liefhebberen<br />

van het landleeven aangepreezen; en voeg hier<br />

alleenlijk nog maar bij, dat men ze hier en daarin<br />

Zweeden met voordeel nagevolgd heeft. De overige<br />

daken aan de Kaap zijn nagenoeg plat, met<br />

dakpannen belegd , of zogenaamde Italiaanfche<br />

daken.<br />

De tuin der Hollandfche Oostindifche maatfchappij,<br />

door KOLDE, BYRON en BOUGAIN­<br />

VILLE ZO ongelijk befchreeven, is de grootfte in<br />

de ftad, en omtrent vier honderd fchreeden breed<br />

en duizend lang. Hij beflaat uit verfcheidene regelmaatige<br />

en vierkante verdeelingen, welke grootdeels-


AAK DB KAAP DE GOEDE HOOP' 15<br />

deels met kool en andere moeskruiden beplant<br />

zijn, om de tafel des bevelhebbers, de Hollandfche<br />

fchepen en hec gasthuis met overvloed van<br />

verfche groenten te voorzien. Doch fommigen ><br />

deezer vierkante perken dienen ook tot boomgaarden,<br />

en zijn mee eene raenigce oofeboomen bezec.<br />

Om de fchaadelijke uicwerkingen der hevige<br />

zuidooscenwinden te beletten, zijn zij doorgaans<br />

met haagen van myrten- en olmenboomen<br />

omgeeven. Daarenboven ftaan in de groocere<br />

laanen eikenboomen, eer hoogte van omtrent dertig<br />

voet , welker koele lommer den vreemden<br />

zeevaarenden, van tijd tot tijd hier aankomende,<br />

bij hunne wandelingen eene verkwiklijke<br />

toevlugt aanbieden. De vier verdeelingen, naast<br />

aan des bevelhebbers paleis noordwaard grenzende,<br />

pronken wel mee eenige bloembedden: maar<br />

deswege verdienc de cuin in verre na dien lof niec,<br />

welken KOLBE daaraan geefe, fchilderende hem<br />

als onvergelijklijk en rijk in de kostlijkite en<br />

heerlijkfte gewasfen uic alle de vier waerelddeelen.<br />

Aan hec oosteinde des tuins ligt een diergaarde,<br />

met eenen muur omringd, waarin ' ftruisvogels,<br />

kaiuarisfen, Kaapfche ezels, zebra > fomtijds verfcheidene<br />

foorcen van ancilopen en andere kleenere<br />

, grootdeels inheemfche viervoetige dieren,<br />

ook in eene bijzondere afdeeling onderfcheidene<br />

in-en uitlandfche landvogels onderhouden<br />

worden»<br />

De vesting ligt eenige honderd fchreeden noordwaard<br />

van de ftad, van welke zij door eene groe-<br />

"f V A K T E<br />

,J » m e t<br />

grachten en wegen doorfneeden,<br />

argefcheiden wordt. Daarenboven zijn aan beide<br />

aan


l6 II. HÖOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

zijden der ftad, insgelijks aan hec ftrand baccenierx<br />

aangelegd.<br />

Aan de zuidzijde der ftad, die een weinig hooger<br />

dan de anderen ligt, ziec men de graven der Chineezen<br />

en vrije Maleiers, welke zich aan de Kaap<br />

ophouden, gelijk ook de eigene begraafplaats der<br />

Hollanderen, mee eenen muur omgeeven. Maar<br />

'cgeen de ftad merklijk ontfierc, is eene galg<br />

benevens affchuwlijke raderen en paaien; op bevel<br />

der regeering, genoegzaam op de voo'rnaamfte<br />

plaacs, dichtbij de vesting, op de bovengemelde<br />

vlakte, onlangs opgerecht. Voorts zijn nog rwee<br />

andere galgen, in't gezigc der ftad, aan iedere zijde<br />

derzelve eene, zoo veele merktekens van de<br />

bekende ftrengheid, waarmede de Hollanders in<br />

Ooscindie recht oefFenen.<br />

Den dertienden van Grasmaand, daags na onze<br />

aankomst aan de Kaap, betrad ik den Afrikaanlchen<br />

bodem voor de eerfte maal. Eene dier bezigheden,<br />

waarin ik grooc belang ftelde, was,<br />

dac ik bij den bevelhebber, vrijheer JOACHIM<br />

VAN PLETTENBRKG, mijne opwachting ginomaaken,<br />

en hem te kennen gaf, dat ik voornee^<br />

mens was, een tijdlang hier te blijven. Toen ik<br />

hem gezegd had, in welke hoedaanigheid ik mij<br />

aan de Kaap meende optehouden , willigde hij<br />

rrijn verzoek zonder eenige bedenking in, en,<br />

hoorende, dat de geneeskunst het vcornaame doelwit<br />

mijner letteroefFeningen geweest was, bood<br />

hij mij zelfs de vrijheid aan, om mijne weecenfchap<br />

hier ce moogen oeffenen. Gelijk hij, zoo<br />

jegenden mij ook verfcheidene leden der regeering,<br />

bijzonderde bevelhebber der croepen , vrijheer<br />

VAN PREHN, mee veele hoflijkheid. Deeze<br />

laatfte is wel een gebooren Afrikaan ; maar hij<br />

heeft


VAN BE KAAP DE GOEDE HOOP. IJ<br />

heeft echter, 't geen ik als eene bijzonderheid,<br />

onder zijne landgenootenzeer zeldzaam, moet aanmerken,<br />

Europa bezocht, en is een liefhebber<br />

der weetenfchappen. Hij heeft, in den jongden<br />

Duitfchen oorlog, als generaaladjudant in hec le-.<br />

ger des konings van Pruisfen gediend, en kan ten<br />

bewijze zijner dapperheid verfcheidene wonden<br />

toonen.<br />

T W E E D E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf aan Baai F als.<br />

C3ffchoon ik reeds verfcheidene dagen aan dö<br />

Kaap geweest was, had ik mij echcer den refident,<br />

die cegenwoordig onderbevelhebber is, en<br />

wiens kinderen ik onderwijzen zou, nog niet kunnen<br />

vertoonen, omdat hij coc zekere amptsverrichtingen<br />

naar Baai Fats, omtrent drie mijlen 1<br />

van<br />

de<br />

1<br />

[ „ Tot geraak van den Nederduitrchen leezer zal<br />

t< het, dunkt mij, niet ondienflig zijn, hier, eens voor-<br />

„ al, aantemerken, dat de toifes of Franichc roeden, waar-<br />

,1 van de Heer SPARMAN zich doorgaans bedient, zes<br />

„ Pa'rijfche voeten houden, De Parijfche voet ftaat tot den<br />

,i Rhijnlandfchen voet a!s 30 tot 29; of, om het voor een<br />

„ ieder bevatbaarer te maaken, zij hebben zoodaanige betrekking<br />

tot elkander, dat honderd Parijfche voeten zes en<br />

„ negentig en twee derde Rhijnlandfche voet maaken, zijn-<br />

„ de dus het verfchil, op honderd voet, drie en een derde<br />

voet, welken de Rhijnlandfche grooter dan de Parijfche<br />

„ zijn. — Voorts brengt onze fchrijver de ttffet gemeen-<br />

B lijk


18 II. HOOFDST. II. AFD. VKRELIjr<br />

dé Kaap, had moeten reizen, ten einde wegens<br />

fommige fchepen, die een weinig vroeg in die<br />

bogt ingeloopen warefl, het noodige te bezorgen.<br />

Hierom reisde ik hem derwaard na. Onderweegs<br />

vertoefde ik eenen nacht bij een' eerlijken landman<br />

, dien ik tot mijnen wegwijzer wilde aanneemen.<br />

— Hier ondervond ik eerst, hoe onaangenaam<br />

het is, wanneer men de taal van een land,,<br />

daarin men als vreemdeling verkeert, niet verftaat.<br />

Een weinig Hoogduitsch had ik • wel op de vaart<br />

tusfchen Gothénburg en de Kaap geleerd; doch<br />

het.beftond ilechts in iexs te kunnen leezen; maar<br />

om mij in dit land te doen 'verftaan, daartoe 'deed<br />

mijne geringe kundigheid in die taal mij weinig<br />

dienst. Intusfchen vermeerderde de behoeftigheid<br />

tegen vermoeden mijne vatbaarheid, om de meening<br />

van anderen te begrijpen, en hun de mijne begrijpiijk<br />

te maaken. — Mijn huisheer, ongemeen begeerigi<br />

om aangaande den toefhnd der zaaken in Euro*<br />

pa eenige onderrechting te bekomen, ten einde deeze<br />

en geene geneeskundige ophelderingen te ontvangen,<br />

was onvermoeid bezig,, om mij zijne,<br />

vraagen , zoo goed als hij kon , in de Hoogduitfeha<br />

taal voortelteüen. Ik van mijnen kant<br />

verklaarde mij daartegen- zoo duidlijk, als mij<br />

mooglijk was, en herhaalde mijne antwoorden<br />

bellenuig: in welke taal, weet ik zelf niet. —<br />

't is<br />

„ lijk in Zweedfche vademen over, waarvan honderd negen<br />

„ en twee vijfde aan honderd toifes of Franfche roeden ge-<br />

„ lijk zijn; zo dat één Zweedfche vadem bijkans een tien-<br />

„ de gedeelte kleiner dan eene toife is. Maar wijlde<br />

„ Zweedfche vademen, hier te lande, noch gebruiklijk,<br />

„ noch bekend zijn, heb ik deeze laatften, als van geen<br />

„ nut voor den Ncderduitfchen leezer. veilig kunne®<br />

„ weglaaten." C. J


A A R B A A I F A L S. Ip<br />

'c Is waar, de Hoogduicfche, Zweedfche en<br />

Hollandfche taaien hebben wel eene merkhjke<br />

overeenkomst, en veel onder elkander gemeen:<br />

dan, de gantsch ©nderfcheidene . uitfpraaken en<br />

de menigvuldige tongvallen maaken , dat deeze<br />

overeenkomst zelden veel nut doet. De<br />

nieuwsgierige echtgenoote van mijnen huisheer,<br />

die onze ïarocnipraak , zónder 'er iets van te<br />

verftaan, gaapende aanhoorde, verliet zich op<br />

mijne onkunde haarer taal, en vioeg haaren<br />

man, of wel iets anders, dan. mangel aan leevensbehoeften,<br />

iemand uit Europa naar Afrika<br />

lokken kon ? Deeze aanmerking , die juist geen<br />

gunltig vooroordeel voor de vreemdelingen verrjed,<br />

was voor mij nog zoo veel te bitterer,<br />

dewijl men mij, ingevolge van dien , op eene<br />

zeer gemeene en behoeftige maalcjd , uic bruinen<br />

kool, ft.'rk gepeperd vleesch , en zandig<br />

brood beftaande, onthaalde..<br />

Den volgenden morgen kwam ik bij Baai Fals<br />

aan, De refident aldaar beloofde mij, zijn woord<br />

ten mijnen behoeve aan kapicein EEKBERG gegeeven,<br />

ce willen vervullen, en droeg mij terftond<br />

op, hem bij de Franfchen, in die baai binnen<br />

geloopen , als tolk behulpziam te weezen.<br />

De bijzondere hofjijkheid deezer natie, om dac<br />

geen, 'c welk men in haare caal offlechc, of verkeerd<br />

uitdrukt, fchielijk te raaden, te verfchoonen,<br />

op het beste uitteleggen en welmeenend in<br />

orde te brengen, kwam mij des te beter te ftaade,<br />

hoe meer mij hunne Oostindifche tongvallen<br />

en uitdrukkingen onbekend waren. — Veelen inwooneren<br />

der Kaap , en voornaamlijk aan hec<br />

fchoone geflachc, oncbreekc, helaas! deeze loflijke<br />

hoedaanigheid, welke bloot uic eene nacuur-<br />

B 2 lijk-


26 II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />

lijk goede gemoedsgefteldheid en eene behoorlijke<br />

opvoeding ontftaat; en om dit gebrek vormen<br />

de Europeërs zich grootdeels taamlijk nadeelige<br />

gedachten van de goede leevenswijze der ingezetenen<br />

in de Afrikaanfche volkplantingen. En offchoon<br />

deeze laatften, wanneer het op zaaken , den<br />

koophandel en de winst betreffende, aankomt, anders<br />

zoo onverdrooten zijn; en de geheele bloei der<br />

volkplanting niet alleen, maar ook het voordeel<br />

der meeste invvooneren, eenig en alleen op den<br />

buitenlandfchen - koophandel berust, zoo leeren<br />

zij nogthans zeer zelden vreemde taaien.<br />

Eenen dag aldaar vertoefd hebbende, keerde<br />

ik naar de Kaap terug, om mijne goederen van<br />

boord te haaien, en van mijne vrienden affcheid<br />

te neemen. Eit kon mij niet anders dan zeer gevoelig<br />

treffen, en ten aanzien van verfcheidenen<br />

van hun nog des te meer, wijl ik hen voor de<br />

laatftemaal zag. — Nadat de Zweedfche vlag mij<br />

uit het gezigt was geraakt, gevoelde ik eerst<br />

recht, dat ik op deeze verregelegene kust een<br />

vreemdeling was!<br />

Ondertusfchen fleet ik nog eenige dagen in de<br />

ftad met den heer doctor THUNBERG, mijnen<br />

ouden akademievriend, tegenwoordig leeraar op<br />

de univerfiteit van Upfala, zeer vergenoegd. De<br />

liefde tot de plantkunde had hem bewoogen, eene<br />

reize naar deeze uiterfte fpits van Afrika te onderneemen.<br />

Hij deed deeze reize op kosEen van de<br />

Hollandfche Oostindifche niaatfchappij, en was<br />

eenige dagen na mij aan boord van een Holiandsch<br />

fchip alhier aangekomen. Niets kon hem onverwachter<br />

voorkomen, dan den geenen aan de Kaap<br />

te vinden, welken hij, volgens de laatfte brieven<br />

uic Holland, nog met zijne akademifche letteroeffeaia*


A A N B A A I ? A L S. 91<br />

feningen meende bezig te zijn; en door hem brieven<br />

van zijne nabelhanden en vrienden in ons vaderland<br />

te ontvangen. Doch ik moesc wel ras<br />

weder van deezen mijnen vriend fcheiden, wiens<br />

tegenwoordigheid alleen dit voorgebergte voor<br />

mij tot een half Zweeden had kunnen herfcheppen,<br />

en mij onze gemeenfchaplijke beoeffening<br />

der kruidkunde nog aangenaamer en gemaklijker<br />

maaken. — Het bijzonder vergenoegen , welk<br />

wij bij het gemeenlchaplijk kruidenzoeken ondervonden,<br />

zal ondertusfchen niemand, dan een liefhebber<br />

der natuurkunde, zich leevendig kunnen<br />

verbeelden. In den beginne verzekerde bijkans<br />

ieder dag ons van eenen rijken oogst der zeldzaamfte<br />

en lehoonfte gewasfen, en nagenoeg bij<br />

iedere ichreede deeden wij eene, of fomtijds meer<br />

dan eene" nieuwe vond. Dewijl ik fteeds eenige<br />

Zweedfche vrienden, bijzonder den grooten LIN-<br />

N/EÜS, in mijne gedachten had, oordeelde ik<br />

mij telkens dubbel gelukkig, wanneer ik van een<br />

gewas het tweede of derde exemplaar plukte. —<br />

Doch aanvanglijk verleidde mij de al te groote<br />

begeerte , om voor mij en mijne vrienden op<br />

eenmaal al te veel en daaglijks meer inrefamelen<br />

, dan ik naderhand behoorlijk oppasfen en<br />

droogen kon. Dan, dit zal wel iederen liefhebber<br />

der kruidkunde meer of minder wedervaaren.<br />

— In het vervolg werd ik door mijne bezigheden<br />

in het huis des onderbevelhebbers in<br />

dit mijn lieffte werk niet weinig verhinderd, en<br />

had dikwijl» niet eens gelegenheid, om de nieuwe<br />

planten, welken ik gevonden had, naauwkeuriger<br />

te onderzoeken, ik verzuimde het daarom<br />

nooit, zoo dikwijls ik bekwaame gelegenheid*<br />

daartoe had , den heer M N N ^ U S de dubbelen<br />

B 3 van.


22 II. IIO O F D S T. II. AF D. VERBLIJF<br />

van al 't geen ik aantrof, met mijne aanmerkingen<br />

toetezenden. Ongelukkiger wijze zijn de<br />

zwakheid, de hooge ouderdom, en de dood van<br />

deezen onfterflijken geleerden, welke niet lang<br />

daarna volgde, eenen geruimen tijd eene merklijke<br />

hindernis geweest, cm alles in orde gebragt,<br />

en in een derde aanhangfel, Mantisfa tertia^<br />

door den druk aan de geleerde waereld medegedeeld<br />

te z en.<br />

Na het tederite affcheid van den heer THUN 4<br />

BERG genomen te hebben, moest ik thans naar<br />

Baai Fals terugkeeren.<br />

Ik bleef hier tot het einde van den winter.<br />

Die jaargetij ie wordt de kwaade moe f fort geheeten<br />

. en duu.t van den veertienden van Bloeimaand,<br />

tot d


A A N B A A I T A L S. «3<br />

derbevelhebbers , allerleie noodwendigheden in<br />

voorraad houdt. — Onder anderen heefc men<br />

hier een groot gebouw aangelegd, welk niet alleen<br />

tot een magazijn dient, maar teffens fmeederijen<br />

en eene bakkerij, benevens de vereischte<br />

wooningen voor de handwerkslieden, bevat; welke<br />

laatiien, onder de aanvoering van eenen fergeant<br />

en twee korporaalen, de gantfche waehc<br />

aldaar uirmaaken. Tot het zouèen van vleesch is<br />

een bijzonder gebouw beftemd. Het gasthuis is<br />

insgelijks een enkel gebouw, en de onderbevelhebber<br />

heeft 'er een eigen woonhuis. Bij mijn<br />

vertrek uit Afrika werd hier nog aan een ander<br />

groot en fraai huis gebouwd, welk tot een aangenaam<br />

buitenverblijf voor den bevelhebber,<br />

wanneer hij 'er zich vermaakshalve eenigen tijd op<br />

wilde houden , verllrekken zou. — Om met<br />

meer gemak versch water van den ftroom, die<br />

van den berg neerftore, aan boord der fchepen te<br />

kunnen neemen , is 'er een bekwaame laading*<br />

plaats gemaakt. — Eertlgé burgers hebben ook<br />

vergunning gekreegen, om hier herbergen aanteleggen;<br />

maar zij zijn noch gemaklijk, noch toereikende<br />

genoeg, om die allen, welke na eene<br />

lange zeereize zich op het land wenfehen te verkwikken<br />

, gevoeglijk te ontvangen ; bijzonder<br />

wanneer 'er fchepen aankomen, die twintig en<br />

meer reizigers aan boord hebben. — Voor wooning<br />

en onderhoud betaalt men hier zoo veel, als<br />

in de ftad, te weecen, daaglijks een' of een en<br />

een' halven rijksdaalder, en men heeft daarvoor<br />

een' taamüjk goeden disch en de noodige op*<br />

pasfing. — Wie van Baai Fals naar de Kaap,<br />

op eenen afftand van drie Zweedfche mijlen, of<br />

zes uuren gaans van elkander liggende, reist,<br />

B 4 dien


2* II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />

dien komt de vracht, in vergelijking met andere<br />

landen, ongemeen duur voor: want voor een rijpaard<br />

betaalt men drie of vier rijksdaalders, en<br />

voor een rijtuig twaalf of zestien rijksdaalders.<br />

Behalve dien zijn de rijruigen doorgaans zeer ongemaklijk<br />

, en gemeenlijk met zesof acht paarden<br />

, of ook met even zoo veele osfen befpannen.<br />

Behalve in den wintertijd, pleegen de fchepen<br />

zelden of nooit in Baai Fals inteloopert, wijl de<br />

zuidoostewind, het geheele overige jaar door<br />

heerfchende, deeze bocht in meer dan eenen opzigte<br />

onbekwaam en onveilig maakt.. De gemelde<br />

wind waait hier met zoo veel geweld, dat<br />

daardoor fommige bergen, van onder van den oever<br />

af, tot boven op den rug toe, met diep zand<br />

bedekt zijn. Deeze zanditreek is uit zee reeds van<br />

verre te zien, en dient den binnenloopenden fchepen<br />

tot een merkteken, vermits de Simonsbaai ^<br />

de plaats, waar zij dan moeten ankeren, terilond<br />

aan de linkerhand of een weinig zuidlijker ligt.<br />

De breedte van Baai Fals is niet grooter. dan dat<br />

men, bij helder weer, uit de- Simonsbaai, het<br />

land, oostwaard daartegenover liggende, of de<br />

zoogenaamde Schaapenbergen, in "het Hottentotsch<br />

Holland zien, en door middel eens verrekijkers<br />

zelfs de huizen in die ftreek duidlijk onderfcheiden<br />

kan.<br />

Van de uiterfte landfpits der Kaap de Goede<br />

Hoop tot aan de ftad ftrekt z'ch eene rei bergen<br />

uit, welke omftreeks de Simonsbaai wat dichter<br />

langs het ftrand heen loopt, tot het noordlijkite<br />

A of binnenfle gedeelte van Baai Fals voortgaat,<br />

en daar zich noordwaard keert, en eindelijk met<br />

den Tafelberg vereenigt. Van de Simonsbaai af<br />

wordt echter deeze rei bergen op twee plaatfen<br />

af-


A A N I A A I F A L S .<br />

afgebroken, naamlijk, voor eerst door middel van<br />

een dal bij Konftantia, door welk de weg naar<br />

de Houtbaai loopt; en, in de tweede plaats,<br />

door eene laage zandvlakte, een weinig noordwaard<br />

van de Simonsbaai. — Door deeze zandvalei<br />

gaat Hechts een korte weg tusfchen den<br />

westlijken en oostlijken oever; en eertijds heeft<br />

hier, naar hetfchijnt, eene zeeëngte midden door<br />

geloopen, welke door den geweldigen wind en<br />

het aanfpoelen van tijd tot tijd opgevuld is. —.<br />

Het geheele vlakke land aan de oostzijde der ftad,<br />

uit zand en hei beftaande, is waarschijnlijk op<br />

gelijke wijze ontfiaan, en de tegenwoordige Kaap<br />

de Goede Hoop aanvanglijk een eiland geweest,<br />

welk eerst naderhand mee het Tijgergebergte en<br />

de bergen in het Hottentotsch Holland verbonden<br />

werd. — Ook komt het mij zeer geloof lijk voor,<br />

dat het vaste land, door middel van zand, mosfelen,<br />

zeegras en ander zinkfel en aanfpoelfel der<br />

zee, allengs merklijk verhoogd en vergrooc zij.<br />

In Baai Fals brengc de hevige zuidooste -wind niet<br />

weinig daartoe bij; hij rukt menigmaal haagen,<br />

boomen en tuingewasfen met de wortelen uit de<br />

aarde, en werpt, gelijk ik boven reeds gezegd<br />

heb, groote zandvlakten op. • De Tafelbaai<br />

is ook van tijd tot tijd ondieper geworden , zoo<br />

dat de huizen , voorheen aan het ftrand gebouwd,<br />

thans op een' wijden afltand van daar liggen , en<br />

de landing- en laadingplaatfen, of houten (reigers,<br />

in de haven aangelegd, meermaal hebben<br />

moeten verlengd worden. •—- Verder grond ik<br />

mijn vermoeden op de grooter-en kleiner mosfelen<br />

en flakkenhuisjes, welken ik op de zandige<br />

plaacfen eener vlakce beneden hec Tijgergebergce<br />

gevonden heb. Een eerlijk en verftandig landman,<br />

B 5 KOR-


36 II. H00FDST. IL AT IE VERBLIJF<br />

KORNELIS VERWEY, die mij naar dit oord,<br />

omtrent twee uure» gaans van den oever der zee<br />

gelegen, verzelde, was insgelijks van mijne meenmg,<br />

en fprak de gisfing, dat de Hakken veelligt<br />

door de Hottentotten derwaard gebragt waren;,<br />

uit d'en grond tegen, wijl deeze lieden, uic mangel<br />

aan water, daar niet woonen kunnen.<br />

De weg tusfchen de ftad aan de Kaap en Baai<br />

Fals is zeer moeilijk en dikwijls meer dan te gevaarlijk.<br />

Op dien zeiven tijd, wanneer de zuidoostewind<br />

ilerk waait, pleegt in deeze bochc de<br />

vloed zoo ongemeen hoog te rijzen, dat de zee j<br />

zelfs bij het laagfte der eb, op fommige plaatfen,<br />

nog aan den voet der naastgelegene bergen ftaat.<br />

Men is hier derhalve, bij zulke omftandigheden j<br />

genoodzaakt, eenen taamlijk langen weg, dicht<br />

aan het water langs te rijden, offchoon de branding,'<br />

of het aanrollend water, dikwijls over de<br />

nave der wielen gaat, jaa zelfs wel in den bak<br />

van het rijtuig komt. Om deeze reden kiest<br />

nien tot deeze reize gemeenlijk zwaare en fterke<br />

wagens , makke en welafgerichte trekosfen en<br />

kundige koetziers, daar men op vertrouwen kan,<br />

en rijdt fomtijds, op een' merklijken afftand van<br />

den voet van het duin, beneden over het ftrand,<br />

wijl het zand aldaar vaster op elkander en effen<br />

ligt, daar integendeel verder opwaard naar den<br />

voet van het gebergte de rijtuigen, wegens het<br />

losfe en diepe zand, zeer bezwaarlijk voorttetrekken<br />

zijn. -— Door de groote vlakte, welke de<br />

noordzijde van Baai Fals omringt, loopt de weg<br />

overeen taamlijk groot zandgeld, welk door den<br />

zwaaren winterregen en fterken vloed fomvvijlen<br />

zoo hoog onder water wordt gezet, dat de reizigers<br />

niet zelden in gevaar geraaken , om in de<br />

die-


A A N B A A I - F A L S . ij<br />

diepe golven omtekomen. Dergelijke kleine ongelukken<br />

gebearden 'er ook in deezen winter.<br />

Geduurende mijn verblijf alhier, kwamen in<br />

de Simonsbaai verfcheidene Engelfche, Franfcjie,<br />

maar voornaamlijk Hollandfche Öostinaifche fchepen<br />

ten anker. De voornaarmle fcheepsbedienden<br />

en reizigers van deeze natiën, namen hunnen intrek<br />

in het huis van den onderbevelhebber. Onder<br />

de maalujd werden verfcheidene Europeefche<br />

taaien, benevens die geene, welke in Indie in<br />

zaaken, den koophandel betreffende, gebruiklijk<br />

zijn, naamlijk Maleitsch en een zeer verbasterd<br />

Portugeesch, te gelijk gefprooken; doch waarbij<br />

ook de aanzittende gasten niet zelden in eene Babeifche<br />

fpraakverwarring geraakten. — Üe zeden<br />

en het gedrag waren menigmaal even zoo onderfcheiden.<br />

Eene omftandigheid trok hierbij mijne<br />

aandacht bijzonder tot zich. Wanneer de,<br />

vreemdelingen van de overige natiën aan het nagerecht<br />

begonnen, zetten gemeenlijk de Holland-<br />

.fche fcheepsbevelhebbers hunne hoeden op, en<br />

ftaken eene pijp tabak aan. Ik vroeg andere<br />

Hollanders, of dit niet voor iets buitengewoons,<br />

en'voor een gebrek van welleevendheid gehouden<br />

wierd? Doch men antwoordde mij, dat<br />

tabak zekerlijk voor eenen bevaaren zeeman een<br />

veel fmaaklijker en ook gepaster nagerecht was,<br />

dan gebak of lekkernijen, en in Oostindie was<br />

deeze gewoonte nog veel gebruiklijker, dan elc<br />

! e r s<br />

- ~— Zoo bemerkte ik ook in de ftad aan<br />

de Kaap, dat de Hollanders in huis den hoed<br />

op hun hoofd hadden, zelfs wanneer 'er gezelf'chap<br />

bij hen was, zonder dac zulks ooit van<br />

iemand als eene krenking der hofiijkhcid aan<br />

werd gezien. Den hoed, gelijk in fommige ge-<br />

wes-


ï8 II. HOOFD ST. 'II. AFD. VERBLIJF<br />

westen van Europa, onder den arm te draagen,<br />

is ten minfle onnatuurlijker; en wanneer het<br />

eerfte onbefcheiden is, zoo heb ik integendeel<br />

dit laatfte gebruik, buiten tegenfpraak zeer verkeerd,<br />

in Oostindie nergens aangetroffen.<br />

Wij hadden hier dikwijls gezelfchap van Engelfche<br />

dames, waar van eenigen bij het rooken<br />

van tabak in fleê van het nagerecht tegenwoordig<br />

waren. Ten deele kwamen deeze dames uit Oostindie<br />

, om naar Europa terug te reizen, ten deele<br />

uit Engeland, en wel de gehuuwden , om te<br />

Bombai, Madras en in Bengale hunne mannen te<br />

gaan bezoeken, en de ongehuuwden, om mannen<br />

te krijgen. — Van de eerften hadden verfcheidenen<br />

haare echtgenooten in veele jaaren<br />

noch gezien, noch eer kunnen bezoeken, voor<br />

dat deeze in Oostindie een genoegzaam vermogen<br />

bijeen gebragt, of een rijk en voordeelig ampt<br />

verkreegen hadden, om daar eene kostbaare huishouding<br />

te kunnen voeren. De laatften doen<br />

zelden eene vergeeffche reize, maar zijn den ongehuuwden<br />

Nabobs, ik meen, den rijken Engelanderen,<br />

welke aan de donkerbruine fchoonen van<br />

Indie geen lust hebben gehad, gelijk nogthans<br />

altijd fommigen pleegen te hebben, en die, om<br />

zich vrouwen uittezoeken, niet wel naar Europa<br />

hebben kunnen terug reizen , ongemeen welkom.<br />

Men geloofde derhalve, dat van deeze<br />

reizende fchoonhedcn fommigen werklijk , op<br />

zekere wijze, door kommisflonarisfen ontbooden<br />

waren , alhoewel zij als zoodaanigen in geene<br />

waarenlijst opgetekend frcnden. Jk laat dit aan<br />

zijne plaats; ondertusfchen fcheencn zij allen,<br />

zoo wel wegens haar kloekmoedig befluit om den<br />

Oceaan te bevaaren , als wegens veele andere<br />

voor-


A A N S A A I F A L S . 2f><br />

Voorcreflijke eigenfchappen, rijke en goede mannen<br />

te verdienen. Dewijl zij iteeds in hec<br />

gezelfchap en onder hec opzigt van eerbaare vrouwen<br />

waren, zoo mag men, naar het fchijnt, aan<br />

haar goed gedrag wel niet twijfelen. In deezen<br />

opzigte is intusfchen de volgende gebeurtenis<br />

merkwaardig genoeg, om hier eene plaats te<br />

verdienen. Eene van de ongehuuwde fchoonen,<br />

eenigen tijd geleeden, naar Oostindie gereisd,<br />

was voor eenen zekeren itadhouder in Oostindie,<br />

als zijne toekomende vrouw, belteld. Bij<br />

haare aankomst wilde deeze de hertelling zoo terftond<br />

daadlijk aanvaarden en zich ten nutce maaken<br />

; dan hec vronwsperfoon weigerde zulks hard»<br />

nekkig, en oncfchuldigde zich eindelijk, dac zij<br />

hem niec bedriegen wilde; dac zij zich aan den<br />

fcheepskapicein verloofd had , die ,' nieccegenftaande<br />

hunne onderlinge verlooving, van merklijk<br />

gevolg fcheen ce zijn, nogthans laag genoeg<br />

geweest was , om zijn woord , haar gegeeven,<br />

te breeken. De fhdhouder beantwoordde deeze<br />

oprechte bekentenis met edelmoedigheid : —-<br />

Het baarde hem geene verwondering, zeide hij,<br />

dat zij liever eenen jongen en tegenwoordigen<br />

kapicein haare hand had willen geeven, dan eenen<br />

onbekenden, wijd van haar vervreemden , ftadhouder<br />

op eene onzekere wijze afwachcen. Hij<br />

nam ze dus zonder eenige bedenking roe zijne<br />

echtgenoote , na dat deeze vergeeffche moeite en<br />

poogingen gedaan had, om haaren ontrouwen<br />

minnaar daartoe overtehalen.<br />

Het kleine Malagasfeneiland in Baai Fals is<br />

eene verblijfplaats vart pinguins en zeehonden.<br />

Het Kobben - of Pinguineiland in de Tafelbaai<br />

voert


J(* II. HOOFDST.'II. AFD. VBU8LJJF<br />

voert wel den naam van deeze dierenV dan, zij<br />

ver oonen zich ;<br />

thans, fints dit eiland bewoond<br />

wordt, aldaar zeer zelden. Maar op het Das-<br />

Jeneilcnd houden zij- zich in des te grooter getal<br />

ep, zoo dat 'er van tijd tot tijd eene voordeelige<br />

robbenvangst ten behoeve der traankookerij gedaan<br />

wordt. De huid , hje fraai zij ook is,<br />

wordt goedkoop verkocht , en enkel door de<br />

bóeren gezocht, die 'er tabakszakken van maaken<br />

, wijl de tabak vochtig daar in blijft,<br />

Ik heb eene. m'euwgeboorene opgeftopte rob<br />

van de: Kaap de Goede Hoop medegebragc. Zij<br />

is van dezelve foort, als die, welke ik bij Nieuw<br />

Zeeland, Tena del Fuego of het Vuurland, en<br />

Zuidthule met den heer FOUSTER onderzocht<br />

en gegeeten heb. Wanneer men het vet zorgvuldig<br />

daarvan afgezonderd had, was het vleesch<br />

gjóed en eetbaar, bijzonder doordien de nood ons<br />

Op die plaatfen daartoe dwong. Het fmaakte ons<br />

als osfenvleesch ; maar het had eene onaangenaame<br />

zwarte kleur. — Van verfcheidene robben heb<br />

ik het gedarmte onderzocht, doch hetzelve, uitgenomen<br />

eenig zand, benevens etlijke kleine<br />

flakkenhuisjes en fteenen van de grootte eener<br />

noot af tot die van een ei toe , altijd leedig<br />

gevonden. De oorzaak van dit verfchijniel fchijnt<br />

of daar in te liggen, dat deeze dieren ongemeen<br />

fnel verduuwen en het zeegewormte, hun waarfchijnlijk<br />

voedfel, zeer gemaklijk en fchielijk ,<br />

opgelost of ontbonden wordt ; of dat zij zich<br />

geduurende hun verblijf op het land , wanneer<br />

zij paaren , van alle voedfel hebben onthouden.<br />

Omtrent de Kaap zoo wel , als in Baai Fals,<br />

Zijn verfcheidene lóorten van zeevisfchen. In de<br />

Baai Fals werd, geduurende mijn verblijf aan de<br />

zei-


A A N S A A I F A L S . J l<br />

zelve, een krampvisch, raja torpedo, gevangen.<br />

Doch ongelukkiger wijze gebeurde het, dat ik<br />

'er niet bij tegenwoordig was, toen hij nog leefde<br />

, en 'er proeven mede gedaan werden. —*<br />

Verfcheidene perfoonen , die deezen visch aanraakten,<br />

hadden allen als eenen elektrieken ilag gekreegen<br />

, uitgenomen alleen de onderbevelhebber<br />

, die hem, zonder het minfte ongemak te gevoelen',<br />

behandelen kon. Of hij ten aanzien van<br />

dlle de gewoone werkingen der elektriciteit ongevoelig<br />

ware-, had hij wel nooit door proefneeniingert<br />

onderzocht:; dan, het is nogthans waarfehijnlijk<br />

; en zulks--zoo veel temeer, vermits<br />

M us SCHESBR o E K (a) een drievoudig voorbeeld<br />

van lieden bijbrengt, die bij herhaalde<br />

|>roeven in 't geheel geene gewaarwording der<br />

eiekttïeke kracht gehad hebben. Buiten dien ken<br />

fk zelf een' zekeren man, van wien men zegt,<br />

dat hij zeer antielektriek is. -— Uit de menigvuldige<br />

proefneemingen, die met den elektrieken<br />

roch gedaan, en in de verhandelingen der koninglijke<br />

Sociëteit van Londen befchreeven zijn,<br />

blijkt het duidlijk, dat 'er.eene onwederfpreeklijke<br />

overeenkomst tusfehen de werking van deezen<br />

visch en die der elektriciteit zij.<br />

Mosfelen zag ik hier weinig; maar in de Tafelbaai<br />

, beneden den Leeuwenberg^ zijn zij in<br />

overvloed, en zeer welfmaakende.<br />

De Noorweegfche kreeft, cancer Nervegicus*<br />

heb ik dikwijls aan de gemelde baai gegeeten.<br />

Eene foort Hukken, die den naam klipkoufen,<br />

bij<br />

(a) In Imroi, ai Pkilofipltiamntinraktr. J. 832. num. 3.<br />

(b) In de jaaren 1773 tot 1776.


3» tl. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />

bij LiNN/Eus haliotis, zeeoor, voeren, en vèrt<br />

een halven toe een en een halven voet in de middellijn<br />

hebben, werden insgelijks gekookt gegeer<br />

ten; maar, volgens mijnen fmaak, waren zij een<br />

onaangenaam gerecht. — Dit zelve zeg ik ook<br />

van den achtvoet en de zeekat, uit het geflacht<br />

der visfehen, fepia oEtopedia en fepia loligo, welke<br />

tot foep gebruikt werden; en ook onzen zeelieden<br />

onder den naam van blakvisch en zeekat,<br />

gelijk den Engelfchen onder de benaaming van<br />

cuttlefifh bekend zijn. ~ Oesters, doch in geringe<br />

menigte , vindt men insgelijks op eene<br />

plaats der baai; doch deezen heeft de bevelhebber<br />

zich voor zijne tafel voorbehouden.<br />

De vischworm, myxina glutinofa^ was in den<br />

Tang der wormen, vermes, niet over't hoofd te<br />

zien: hij gelijkt naar eenen aal of flang met een'<br />

platten Haart; de mond bellaar uit eene langwerpige<br />

opening onder den neus, doch niet in het<br />

dwars, maar in de lengte, en had dubbele en beweegbaare<br />

kaaken , met tanden wel voorzien.<br />

Zijne beet, zegt men, veroorzaakt een kwaadaartig,<br />

doch niet doodlijk, gezwel.<br />

Onder de gewasfen, welken ik omtrent Baai<br />

Fals vond is de Kaapfche cunonie , cunonia<br />

Capenfis, bJjna de hoogfte boom, alhoewel zij<br />

maar twee, of ten hoogde drie manslengten<br />

hoog is: zij groeit aan het water, en bevat in haare<br />

pijlvormige bladenknoppea of bijbladen met<br />

twee klapjes, eene ibort van vocht, dat, naar het<br />

uitwendig aanzien, melk- of roomachtig, maar<br />

voor het overige taai is.<br />

Verfcheidene fophoren, fophorae, bloeien tegens<br />

de lente, maar fleches in goeden grond. —-<br />

Op


A A N S A A I F A L S .<br />

Óp !<br />

de Kaapfche fophore, Jophora Cafiewis, vind<br />

ik bijzonder eene nieuwe foort marentak, viscunty<br />

in groote menigte. De Ethiopifche iteenbloem,<br />

antholyza Aethiepica, is drie of vier voeten hoog,<br />

heeft fraaie roode bloemen, en groeit liefst dicht<br />

aan ftrand, en onder den lommer van andere gewasfen.<br />

Ik vond ze ook in de Kaapfche bosfchen*<br />

bijzonder in het land der Houtniquas. De Moorfche<br />

fteenbloem , antholyza Maura c<br />

, welker<br />

half geele, half zwarte bloem eene heerlijke vertooning<br />

maakt, viel mij nergens in 'toog, dart<br />

alleen op eene plaats aan den berg, aan eene<br />

beek, die boven de vleeschhal neêrvliet.


34 HOOFD ST. I Ia AFD. VERBLIJF<br />

en fterrebloemen, asteres, onder elkander begroeid.<br />

Eene zekere foorc biezen of nee,<br />

restiones, gelijk ook zaferbloemen, mefembryanthema,<br />

fcheenen hier en daar in hec bloote zand<br />

wel ce tieren. — De hisbanche fanguinea , een<br />

lekkerbekkengewas, begon tegens de lente, mee<br />

haare bloedroode bloemknoppen uic hec zand een<br />

voorfchijn ce komen. — Op gelijke wijze kwam<br />

ook een en ander beenzaadgewas , osteofpermum,<br />

zoo wel _ van de boomachtige als kruidachtige<br />

foorc, uic hec, dorre en naakce zand voor den<br />

dag. — De arkcotigen , goudsbloemen, calendulae,<br />

en chunisbloemen , othonnae, groeiden<br />

menigvuldigs* in zandgrond. Op de bergen<br />

vond ik, behalve de reeds gemelde foorcen, dfosmen<br />

en ftilbcn , ook indigoitruiken, bafilien, erini,<br />

felago, manuleen, chironien van verfcheidene<br />

foorten, en veele plancen uic den rang der<br />

geenen , wier helmftijltjes aan den zaad weg aangegroeid<br />

zijn, gynandria. • Ook moeskruiden<br />

waren 'er in taamlijk groote menigte in dit ongunitig<br />

jaarfaifoen te vinden. Tegens de lente<br />

begonnen verfcheidene foorten van de ixia,<br />

zwaardkruid, gladiolus, morae, zuuring, oxalis,<br />

zaferbloemen, mefsmbryamhema, oranc of kalfsmuil,<br />

anthyrrinum, zelfs eenige fchoone foorten<br />

liseh, irides, eenige duimen hoog, deels met<br />

blaauwe, deels met witte kroonen, zich te vertoonen.<br />

Van de planten, een deele reeds bekend, ten<br />

,dee!e gantsch nieuw ontdekc, weiken ik hier aantrof,<br />

kwamen fommigen juist niet in grooce menigte<br />

ten voorfchijn; anderen vond ik op andere<br />

plaacfen, die ik in Afrika bezocht, naderhand in<br />

'ï geheel niet weder. Iedere landftreek heefc aK


A A N S A A I F A L S . I 35<br />

tijd iets bijzonders. — Geen wonder derhalve,<br />

wanneer door mij zoo wel, als door den heer<br />

ÏHUNBERG, veelligtverfcheidenegewasfen mogté'n<br />

weggelaaten zijn. — Het oude en bekende<br />

fpreekwoord: femper aliquid novi ex Africa ; dat<br />

is : Afrika brengt altijd iets nieuws voort , zal<br />

nog veele jaaren lang gelden. De liefhebbers der<br />

' kruidkunde moeten daarom hier geene gantsch<br />

•naauwkeurige lijst der planten verwachten, maar<br />

zich vergenoegen , in 't vervolg, uit mijn reisverhaal<br />

de gewoonlijkfte gewasfen, benevens het<br />

jaarfaifoen, in welk zij bloeien, te kunnen opfamelen.<br />

D E R D E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf te Alphen, niet verre van Konflantia,<br />

tot de reize naar Paarl.<br />

^ 11 ^oen de. winter voorbij was, en de fchepen<br />

nu liever in de Tafelbaai ten anker gingen liggen ,<br />

reisde ik met den onderbevelhebber naar zijn landgoed<br />

Alphen, in de landllreek van Konflantiay<br />

omtrent eene halve mijl van daar, en bijna op<br />

den halven weg tusfen de Tafelbaai en Simonsbaai<br />

gelegen Eer wij het bergachtig gedeelte<br />

van deezen weg verlieten, werden wij eenen<br />

hoop baviaanen gewaar, die tegen de ftcile klippen<br />

zeer behendig wisten opteklouteren, en zich<br />

door hun fnel loopen voor onze honden, die hen<br />

C 3 ras


j6 n. HOOFDST. in. AFD. VERBLIJF TE ALPHEK,<br />

ras op de hielen zaten, redden. Kort nadat wi)<br />

op de vlakte gekomen waren, zagen wij groote<br />

troepen flamingoos, phoenicopteri rubri, uit het<br />

gedacht der waadende vogelen, grallae, die daar,<br />

waar het water opdroogde, hun voedfel zochten.<br />

Vermits deeze vogelen, grooterdan on?e kraanvogels,<br />

fneeuwwit van kleur, en aan de vleugelen met<br />

roozenrood gevlamd zijn, zoo kan'men zich gemaklijk<br />

verbeelden, welk een aangenaam gezigt<br />

op het groene veld dit verfchijnfel maakte. •<br />

Daarop ging de weg over eene zandvlakte. Hier<br />

is de plaats, daar men fomtijds in den winter, na<br />

fterke regenbuien, doorwaaden moet. En hierop<br />

begon een veld, met eene menigte heifoorten, en<br />

andere foorten van heesters , ook kleine zilverboomen,<br />

begroeid. —<br />

Van de bloemen en kruiden, die 'er tusfehen<br />

beiden llonden, bloeiden fommigen laater , dan<br />

omtrent Baai Fak. Dit komt waarfchijnlijk daar<br />

van daan, dewiji in deeze laatstgenoemde ftreek<br />

deels het zeewater met zijne menigvuldige uitwca<br />

femirgen , deels de warme zonneltraalen ,<br />

van de omliggende bergen weerom gekaatst, het<br />

bloei fel vroeger uitdrijven. Wat in tegendeel<br />

ixien, zwaardkruid, moreen, hyacinthen,<br />

cyphien, honigbloemen , melanthia , goudwortel,<br />

albuza, aspergie, asparagus, ojevaarsbtk,<br />

geranium , monfonien , arktotiden, goudsbloemen,<br />

wachendorfien, en barvoet, arctoptis, welken<br />

ik omtrent de Tafelbaai zelden of nooit gezien<br />

had, aangaat, zoo vond ik onderweeg verfcheidenen<br />

derzelver in den fchoonfien bloei. —.<br />

't Is naauvvlijks te befchrijven, welk ongemeen<br />

groot genoegen een liefhebber der kruidkunde<br />

ondervindt, wanneer hij, in een vreemd wae-<br />

reld-


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 27<br />

relddeel , op eens, eenen zoo rijken oogst van<br />

onbekende, zeldzaame en fchoone lentebloemen<br />

aantreft. Met ongeduld verwachtte ik bet einde<br />

der reize , hoe aangenaam zij anders ook was.<br />

Eindelijk bereikten wij het buitengoed des onderbevelhebbers.<br />

Hier verzuimde ik geen oogenblik,<br />

om mij eene nog aangenaamere tijdkorting<br />

te bezorgen , en de gewasfen , welke mij<br />

nog onbekend waren, te voet te bezoeken.<br />

Het landgoed heefc zeer goede gebouwen ,<br />

eenen taamlijk grooten tuin, en aanzienlijke<br />

wijnbergen, die jaarlijks meer en meer uitgebreid<br />

worden. Doch van akkerland vindt men in de<br />

geheele omliggende landltreek naauwirjks een paar<br />

morgen. De eigenaars der wijnbergen gclooven<br />

ook niet , dat het der moeite waard zij, zich<br />

met den akkerbouw optehouden. Zij waren<br />

integendeel thans, in het laatst van Oogstmaand,<br />

daarmede bezig , om hunne wijnftokken omtefpitten<br />

, en nieuwen aanteleggen. De jonge<br />

wijnftokken binden zij niet aan ftaaken ; zij laaten<br />

ze niet in lange ranken uitfchieten , maar befnoejen<br />

ze veel meer zoo, dat zij zeer laag blijven;<br />

en om ze tegen den hevigen wind des te meer<br />

te befchutten , omringen zij de wijnbergen met<br />

haagen; .van welke voorzorg zij zich ook om dezelve<br />

oorzaak bij de ooftboomen, of boomgaarden<br />

bedjenen. Een kleine kever met een fnuit,<br />

curculo, deed aan de botten of knoppen en tedere<br />

bladen der wijnftokken onbefchrijflijke<br />

fchaade; waarom men zich zeer veel moeite gaf,<br />

om deeze infekten optefamelen.<br />

Naar maate de zomer meer naderde , begon<br />

het fpilronde riet, exacum, en. de Afrikaanfche<br />

C 3 gen»


$S II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

gentiaan , genliana exacoïdes


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 39<br />

kweekt gevonden. —• Dewijl hij ondertusfchen<br />

de grootite van alle zilvei boomen en bijkans<br />

van alle de iaheemfche boomen op de Kaap is,<br />

zoo moet men zich grootlijks daarover verwonderen,<br />

dat de aankweeking van deezen boom de<br />

opmerkzaamheid der regeering zoo weinig tot<br />

zich getrokken heefc. En nogthans kan aan dezelve<br />

niet onbekend zijn , dat het gebruik van<br />

het hout van deezen boom zoo wel ten behoeve<br />

der fchepen, als der fïad daaglijks toeneemt,<br />

maar de voorraad daarvan fteeds vermindert. —<br />

Voorheen haalde de Oostindifche maatfchappij<br />

haar hout, bijzonder van eenige foorten kleine<br />

zilverboomen met kromme (kramen, van de vlakten<br />

langs de kusc. Doch tegenwoordig is de<br />

houtmangel' aan de Kaap zoo groot, dat bijzondere<br />

perfoonen hunne rekening meer daarbij<br />

vinden, hetzelve door hunne flaaven van het gebergte<br />

te laaten haaien , en Hukken of oude<br />

Hammen en drooge takken te laaten opfumelen,<br />

dan het te koopcn , alhoewel ook de waardij<br />

van het hout, op die wijze opgefameld, niet<br />

meer dan één fcheiling bedraagt. -—- Dat derhalve<br />

niet de weersgeftelcenis, maar enkel de<br />

haard tot toebereiding der fpijs , de tabakspijp,<br />

en de ftooven der vrouwen brandftof noodig hebben,<br />

is voor de Hollanders in een gewest, zoo<br />

ontbloot van houtgewas, een waar geluk.<br />

Alphen, het landgoed, daar ik mij geduurende<br />

deezen zomer ophield, ligt aan de zuidzijde<br />

des Tafelbergs , omtrent een vierde van eene<br />

mijl, of een half uur gaans van deszelfs voet.<br />

Ook van hier vertoont zich deeze berg, even<br />

zoo wel als uit de Tafelbaai en daaromtienc, van<br />

C 4 bo»


40 II. H00FDST. III. AFD. VERELIJF TE ALPHEI»,<br />

boven vlak, niettegenftaande hij daar aanzienlijt<br />

ke hoogten en laagten heeft. Wanneer het veel<br />

regent, treft men in deeze holten fomtijds groote<br />

waterpoelen aan , maar geenzins, gelijk formmigen<br />

voorgegeeven hebben, boven op deszelfs<br />

kruin. • Wanneer deeze rei bergen met wolken<br />

bedekt is, en de noordwestenwind waait, zou<br />

men gelooven, dat deeze wind de wolken onfeilbaar<br />

over de vlakte, die aan de zuidzijde derzelve<br />

begint, naar beneden moest drijven, en<br />

daar in-regen neêrvallen: en nogthans regent het<br />

dan nooit: een verfchijnfel, welk, gelijk alle<br />

andere natuurlijke verfchijnfels, buiten twijfel in<br />

de natuur zijnen onwankelbaaren grond heeft,<br />

IVlij komt het allerwaarfchijnlijkst voor, dat de<br />

dampen, door den noordwestenwind uit de zee<br />

herwaard gedreeven, door middel der aantrekr<br />

kende kracht, rondom den berg vergaderen, en,<br />

zoo lang zij ligt en dun zijn, zich daar ophouden<br />

; maar dat, wanneer zij eindelijk meer en<br />

meer toeneemen en dikker worden , de hevige<br />

•windvlaagen de aantrekkende kracht overwinnen,<br />

en dan die wolken te fchielijk wegdrijven, dan'<br />

dat zij in eene vlakte, zoo dicht aan den voet<br />

des bergs gelegen, in regen zouden kunnen nêervallen.<br />

Dit kan eerst dan gefchieden, wanneer<br />

zij verder tot aan de overzijde der Zoutrivier<br />

weggewaaid zijn. —<br />

Toen ik bij mijne wandelingen eenige maaien<br />

onnoodiger wijze voor regen uit deeze wolken<br />

bezorgd was geweest, nam ik eindelijk het befluit,<br />

naar dezelven opwaard te klimmen, ten<br />

einde mij aangaande de eigenlijke gefteldheid<br />

der zaak naauwkeurig te onderrechten. Beneden aan<br />

den voet des bergs was hec op dien tijd fchoon<br />

weer,


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 41<br />

weêr, en taamlijk ftil van wind; maar boven<br />

ontmoetten mij verfcheidene windvlaagen , die<br />

eene vochtige koude verfpreidden , gevoelig waren,<br />

en genoegzaam neêrvielen. De koele lucht,<br />

waarin ik mij toenmaals drie vierde uur lang bevond,<br />

wisfelde reet goed weer, dunnen nevel,<br />

en fijnen itofregen, nu meer, dan minder overvloedig,<br />

af. De kaalheid des bergs, het koude<br />

en regenachtige weer, en het gering aantal van<br />

gewasfen, die aldaar te vinden, en nog daarenboven<br />

door de fchuld van weer en lucht kwaalijk<br />

gebeeld en ilecht geraaden waren, bragten<br />

allen het hunne daartoe bij, om rondom mij<br />

eenen laacen herfst te vormen ; uit welken ik<br />

nogthans op eenen aangenaamen zomer beneden<br />

aan den voet des bergs neêr kon zien. De voet<br />

van het gebergte fcheen in zeer langwerpige,<br />

verhevene en ecnigermaate aan elkander gelijkvormige<br />

en evenwijde heuvels uitteloopen, die<br />

door even zoo veele valeien gefcheiden waren.<br />

Langs fommigen deezer valeien liep het water,<br />

boven op de bergen verfameld, naar beneden.<br />

Eene menigte groene boomenen heestergewasfen,<br />

aan de beide oevers deezer natuurlijke waterleidingen<br />

weelig groeiende , beeldden aan den allengs<br />

zinkenden berg en de heuvelen, beneden<br />

aan deszelfs voet zachtjes uitloopende, fraaie riemen,<br />

die mijn gezigt vermaakten. Verfcheidene<br />

welbebouwde landhoeven, hier en daar verfpreid,<br />

met wit en zwart geverfde gebouwen en rondom<br />

wel aangelegde tuinen en bekoorlijke wijnbergen<br />

pronkende, fchilderden van verre voor het<br />

oog de natuurlijkiTe en fraaifle tekening, welke<br />

men zich verbeelden kan. Een weinig verder<br />

zag ik het begin eener bleeke hei, met zandi,<br />

c<br />

5 ge


42 II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJFT! ALPHEK,<br />

ge vlakten daar tusfchen gemengd, en, door<br />

kromme bereedene landwegen doorfneeden. Deeze<br />

.aanmerklijke vlakte iïrekte zich van het noor*<br />

den naar het zuiden uit, en eindigde bij de Tijgerbergen<br />

en de bergen, die het Hottentotsch<br />

Holland bezoomen. Daarop zag ik andere bergen,<br />

hunne hooge toppen verheffen, welke, naar<br />

maate van hunnen afftand, hoe langer hoe onduidlijker<br />

werden, tot dat zij eindelijk genoegzaam<br />

geheel in de wolken verdwcenen. Behalve enkele<br />

poelen van regenwater, ontdekte ik van verre<br />

een groot gedeelte des zeeboezems, die de Baai<br />

i Fals uitmaakt. Deeze vercoonde zich thans, wegens<br />

het dille weêr en den aanmerklijken afftand ,<br />

zoo effen en^lad als een fpiegel, en verloor zich<br />

in den oceaan, en bijgevolg op dezelve grenzen j<br />

waardoor de gezigecinder paal en perk voor mijn<br />

uitzigt Helden. — Uit den nevel, die mij op den<br />

berg omringde, zag ik nu en dan kleine wolkeni<br />

door den noordenwind weggevoerd, en nu eens<br />

boven, en dan weder beneden in de lucht met<br />

groote fnelhéid voorezwemmen, jaa zelfs de<br />

ïchaduw , op de vlakte daardoor veroorzaakt,<br />

haar navolgen. Met een woord: — eene<br />

zoo wijduitgeftrekte , zoo zeldzaame en teffens<br />

door haare verfcheidenheid zoo ongemeen bekoorlijke<br />

fchoiuvplaats kon niet anders dan zeer<br />

inneemende zijn.<br />

. Vermits ik nu niet gewoon was, naar den roem<br />

eens waaghals te dingen, vertrouwde ik mij niet<br />

zooverre, als ik wel wenschte, om de bovenlle<br />

vlakte des Tafeïbergs aan deezen kant te onderzoeken.<br />

Want bij toeneemende donkerheid had ik<br />

ligt kunnen verdwaalen, en eene prooi van luipaarden<br />

en tijgerwolven of hyeenen worden. -<br />

Dee.


TOT DE REIZE NAAR FAARL. 43<br />

Deeze dieren houden zich hier in menigte op,<br />

en zijn des nachts zeer driest. Kort te vooren<br />

hadden zij op een landgoed, aan den voet des<br />

bergs gelegen, merklijke fchaade gedaan; en hun<br />

gehuil hoorde ik op even denzelven avond reeds<br />

in de fchemering, daar ik mij twee uuren te vooren<br />

met nieuwe ontdekkingen voor de kruidkundete<br />

doen, grootlijks vermaakt had. —— Op den<br />

klaaren dag zou ik daar niet veel veiliger geweest<br />

zijn; want ik liep gevaar om van eenen<br />

hoop flaaven , kort te vooren weggeloopen,die<br />

zich , naar men zeide, op den Tafelberg!<br />

ophielden, geplonderd te worden.,. De overblijf-,<br />

fels van een vuur, pas uitgebrand, door mij aangetroffen,<br />

waren, naar alle vermoeden, door hen<br />

nagelaaten. Desnietiegenftaande ontmoette mij<br />

bij deeze natuur- en kruidkundige wandeling verder<br />

niets onaangenaams , dan dat ik, bij hec<br />

necrdaalen van den berg, bij het al te ieverig<br />

nafpooren der zeldzaamc gewasfen, welken ik<br />

hier vond, op eene plek met zeer dicht kreupelbosch<br />

begroeid, verdwaalde, waaruit ik mij niet<br />

dan met mfpauning van alle mijne krachten door<br />

arbeiden kon.<br />

Eenigen tijd voorbeen, in 't begin van Herfstmaand<br />

, was ik naar de ftad gereeden, om van<br />

den heer T HUN IJ ERG, die, op kosten der Hollandfche<br />

Oostindifche maatfchappij , eene verre<br />

reize diep landwaard in aanvaarden zou, affcheid<br />

te neemen. Ik vertoefde bij hem tot taamlijk<br />

laat tegens den avond, weshalve ik, op mijnen<br />

terugweg, door de duisternis overvallen werd,<br />

en aan het dwaalen geraakte. Ik reed op een<br />

landgoed aan, om naar den rechten weg te vraa-?<br />

gen»


4"4 HOOFDST. m. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

gen, en met de hulp der onderrechting, aldaar<br />

ontvangen, meende ik nu de landhoeve Alphen<br />

zeer wel te zullen vinden. Dan. onder geftaadigen<br />

regen, en bij toeneemende donkerheid,<br />

verviel ik andermaal op bijwegen, en kwam aan<br />

een fchoon buitengoed. Nadat ik hier eenen<br />

aanval, van eene menigte honden door had gellaan<br />

, kwamen zestien of twintig flVaven ten voorfchijn.<br />

Zij waren boosaartig genoeg, om mij<br />

niet te antwoorden; alhoewel fommigen van hun<br />

mij zekerlijk zeer wel verftonden, en ik hun, in<br />

taamlijk goed Hollandsen, een goed drinkgeld<br />

beloofde, wanneer zij mij den rechten weg wilden<br />

wijzen. Maar, in fteê van zulks te doen,<br />

beraadflaagden zij integendeel onder elkander in<br />

'cMaleitsch of verbasterd Portugeesch, en wel<br />

op eene zoodaanige wijze, die mij deed vermoeden,<br />

dat deeze lieden veelügt geene betere geneigdheid<br />

jegens mij, dan jegens andere vreemdelingen,<br />

mogten hebben, welken zij fomtijds gewelddaadiger<br />

wijze van alles beroemen, en als<br />

lijfeigenen pleegen re verkoopen. Wanneer thans<br />

ook de heer van het huis op zijn landgoed geweest<br />

ware, zou zulks mij waarfchijnlijk weinig<br />

geholpen hebben, omdat de heeren zelve, ui'c<br />

vreeze voor de wraakzucht hunner flaaven , genoodzaakt<br />

zijn, des nachts hunne deuren wel te<br />

verzekeren, en gelaaden geweer in gereedheid te<br />

houden. Hoe ligt had men dus eenen moord aan<br />

mij kunnen pleegen, en dien, wanneer men mijn<br />

dood ligchaam begraaven, of den wilden dieren<br />

tér fpijs in de bösfchiadje gefleepc had, voor al*,<br />

toos verheden ? Ik begaf mij derhalve wederom<br />

op weg, in verwachting van een beter<br />

ïot, ln deeze hoop liet ik mijn"paard den teugel


TOT DX REIZB NAAR PAARlv. 4j<br />

geheel los, bedenkende, dat het veelligt zelf,<br />

beter dan ik, het rechte pad zou treffen. Hec<br />

bediende zich ook van zijne vrijheid dermaate,<br />

dat het alle gebaande wegen verliet, misfchien<br />

om den kortften weg naar huis te zoeken. Hierdoor<br />

geraakte ik , in korten tijd, in eene bezwaarlijke<br />

landitreek, daar wegens bosfchen en<br />

beeken niet wel door was te komen. Eindelijk<br />

deed het paard onvermoede fprongen; waarop wij<br />

beiden hals over hoofd in eene kuil flortten, en<br />

ons vooreerst niet verder zagen. Het fchielijk<br />

wegloopen mijner ruin gaf mij aanleiding om te<br />

vreezen, dat het eene of andere wilde dier in de<br />

nabuurfchap deeze gebeurtenis mogt veroorzaakt<br />

hebben; weshalve ik dan, wegens de behoudenis<br />

van mijn leeven niet weinig bezorgd, mij door<br />

middel van een groot mes, welk ik, om de bollen<br />

en wortels der gewasfen uit den grond te haaien,<br />

gemeenlijk bij mij droeg, ter mijner verweering<br />

gereed maakte. — Dewijl ik nu te voec<br />

was, liep ik op nieuw gevaar, om van de groote<br />

honden, welken men, ten einde de dieven aftehouden,<br />

des nachts los laat loopen, verfcheurd<br />

te worden. Bij den aanhoudenden regen den nacht<br />

onder den blooten hemel doorcebrengen, was niec<br />

alleen r ;en uiterite onaangenaam , maar ook zeer<br />

gevaarlijk. Middelerwijl befloot ik, allengs voorttewandelen,<br />

om mij warm te houden. Na verloop<br />

van weinig minuuten bevond ik mij, aa»<br />

den overkant eener kleine hoogte , zeer na bij<br />

een landgoed. In de duisternis moest ik mij vrij<br />

lang bedenken , eer ik het voor de plaats van<br />

mijn verblijf onderfcheiden kon. Mijn paard<br />

vond ik reeds zeer itil en mak voor de flalJeur<br />

ftaan ; en daarenboven was ik zoo gelukkig,<br />

dce-


40* II. HÖOf DST. IU. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />

deeze geheele rampfpoedige ontmoeting voor die<br />

geenen, welke ze niet mogten weeten, geheim<br />

te houden.<br />

Ik heb bereids van Konflantia gewag ge.<br />

maakt. — Deeze plaats beiraat uit twee landgoederen<br />

of wooningen. Hier wordt een ongemeen<br />

voortreflijke wijn, in Europa zeer geacht<br />

èn gezocht , en onder den naam van Kaapfche<br />

of'Konftantiawijn bekend, geteeld. De plaats<br />

ligt omtrent een vierde van eene mjl, of een<br />

half uur gaans, van Alphen, aan de bocht van<br />

de rei der bergen, die als eene voorezetting van<br />

den Muizenberg moogen aangemerkt worden,<br />

en wel taamlijk nabij deeze bergen, juist daar,<br />

waar zij zich, naar den kant der Houtbaai, uittrekken.<br />

— Het eene deezer landgoederen heet<br />

Klein-Konflantia, daar de witte Konftantiawijn<br />

groeit, terwijl integendeel van het andere landgoed<br />

de roode komt. — Volgens de berekening<br />

van den heer DE LA CAILLE wordt hier jaarlijks<br />

niet meer dan zestig leggers roode, en negentig<br />

leggers witte Konftantiawijn geperst, leder<br />

legger wordt op zes honderd pinten, of omtrent<br />

honderd en vijftig kannen Zweedfche maat,<br />

gerekend; zoo dat de geheele menigte jaarlijks<br />

twee en twintig duizend vijfhonderd kannen, of<br />

negentig duizend pinten bedraagt. Vermits de<br />

Oostindifche maatfchappij een derde deel daarvan<br />

voor zich behouden heeft, zoo is het overige<br />

reeds lang vooruit door Europeërs befleld.<br />

Aan de Kaap krijgt men den Konftantiawijn<br />

zelden op den disch te zien, deels, omdat hij<br />

duur, deels veelligt, omdat hij inheemsch is. —<br />

Van den rooden wordt het halve aam voor omtrent<br />

zestig rijksdaalders verkocht: maarden witten


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 47<br />

ten pleegt men een weinig beterkoop te kunnen<br />

bekomen.<br />

Aan de Kaap teelt men daarenboven nog zoogenaamde<br />

Bourgonje-, Madera-, Moezel- en<br />

muskadellewijnen, welke hunne benaaming naar<br />

die Europeefehe wijnen, waaraan zij gelijkvormig<br />

zijn, gelijk ook naar de gewesten in Europa<br />

, waar van daan deeze wijnftokken oorfpronglijk<br />

kwamen, gekreegen hebben..- Deeze wijnen<br />

zijn evenredig duurder, dan de gewoone witte<br />

wijnen. Dewijl de Kaapfche wijnen over 't<br />

geheel, uit hoofde van het fterk vertier derzelven<br />

op de menigvuldige fchepen, zeer voordeelig verkocht<br />

worden, zoo vindt men ze zelden anders,<br />

dan zeer jong. Door langere bewaaring, betere<br />

oppasfing en ze minder te zwavelen, zouden zij<br />

anders even zoo goed, als de beste Europeefehe<br />

wijnen worden. —<br />

De echte Konftantiawijn is onloogchenbaar een<br />

zeer fterke en geurige wijn voor het nagerecht:<br />

hij heeft een' zekeren bijzondereigen aangenaamen<br />

fmaak. Dat hij zijne uitmuntende goedheid<br />

niet door de eene of andere bijzondere wijze<br />

van toebereiding en behandeling verkrijgt,<br />

daarvan ben ik ten volle overtuigd; wanc anders<br />

zou men 'er zijn werk van maaken , om veel<br />

meer daarvan te bereiden. De oorzaak daarvan<br />

zou integendeel deeze zijn, dat men maar aan<br />

zekere oorden den echten Konftantiawijn teelen<br />

kan. De ftreeken, het naast bij deezen gelegen,<br />

geeven Hechts gemeenen wijn. offchoon men<br />

zelfs van die , gelijk ook van de gewesten aan<br />

den Rhijn , daar de echte Konftantiawijn, naar<br />

men meenc, van afkomftig is, wijnftokken genomen<br />

, en ze hier verplant heeft , en niettegen-


48 tl. M00FDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHÉK^<br />

ftaande alle de wijnbergen rondom Konfiantiay<br />

zoo het fchijnt, eenen gelijkfoortigen grond hebben.<br />

Zoo heeft men ook niet alleen aan de<br />

Kaap, maar insgelijks in Europa voorbeelden, dat<br />

goede druiven fomtijds Hechten, en omgekeerd<br />

Hechte druiven goeden wijn geeven. Bij de deugdzaamheid<br />

van zekere wijnen komt het dus, naar<br />

allen fchijn, wel hooftizaaklijk op zekere fijnere<br />

deeltjes, in deeze of geene toevallige omflandigheden<br />

aan; maar die men eerst zorgvuldiger onderzoeken<br />

moet. —<br />

Zij, die weeten, wat voor eene menigte Konftantiawijn<br />

in Europa vertierd en gebruikt wordt,<br />

zullenveelligt de aanmerking gemaakt hebben,<br />

dat mijne bovengemelde opgaaf van het jaarlijksch<br />

voortbrengfel der wijnbergen van Konfiantia daartoe<br />

veel te gering zij: dan, dat is zij zekerlijk<br />

niet. Het overfchot is een voortbrengfel niet der<br />

natuur, maar der kunst, en wordt door baatzuchtige<br />

lieden bereid. — Hierom is het raadzaam,<br />

zelfs aan de Kaap, wel op zijne hoede te zijn,<br />

opdat men, wanneer men eene proeve van den<br />

echten en onvervalschten Konfiantiawijn gehad<br />

heeft, naderhand niet nagemaakten rooden wijn<br />

van dien naam, die anders voor de helft van den<br />

prijs pleegt verkocht te worden, betaalen moet.<br />

Wanneer voorts deeze onechte wijnen, door het<br />

vaaren over de zee, (waardoor de wijnen altijd<br />

in deugdzaamheid winnen) verbeterd , en door<br />

den naam des waaren Konftantiawijns, naar welken<br />

zij ten aanzien van den fmaak vrij veel zweemen,<br />

veredeld zijn, zoo is het ligt, dezelven in<br />

Europa voor den echten te verkoopen *.<br />

De<br />

« Zoo de wijn niet op zicbzelven goed was, zou<br />

hij ook de lange zeereize niet uithouden , veel minder<br />

dêus


TOT ÜE REIZE NAAR PAARL. 40<br />

De 'Houtbaaï bèzocht ik in deezen 'zorfiër ook.<br />

De ecnig; weg, der waard leidende, loopt: door<br />

eene naauwe vilei, uic welke de haven, door<br />

middel van een klein riviertje, versch water anc-<br />

«flnga Deeze beek is door de menigte zooge-.<br />

naamde palmboomen, palmites, eene foorc kal-;<br />

mus, a'corus , bijkans' dicht «begroeid. D^eze<br />

boomen hebben eenen. dikken ftarm en bree'de<br />

bladen, die, gelijk aan de waare- palmboomén,<br />

zonder (teel onmiddelijk u ;<br />

c den ltam voortkomen<br />

, en o:n dezelve .reden aan deeze gewasfen<br />

die benaaming gegeevem: hebben. In de.<br />

meefte rivieren worden zij in grdoten aantal, gevonden<br />

, en deeze zijn door hunne .Hammen of<br />

wortelen, zeer in elkander gevlochten, dan eens<br />

meer dan minder verllopc en verhinderd.<br />

De<br />

daardoor in kncht en goeden fnnak winnen. — Doch,<br />

jehalve deezen. wijn , door kunst fcirfid cn Kpèffiii&<br />

/ervalscht, zijn 'er aan de Kaap de Goede Hoop rlog aalere,<br />

foort.:n van wijnen, die ontwijfelbaar echt en "rein,<br />

•ïciewel niet .op de- wijnbergen van Konibntia gesroeffl<br />

zijn, ook niet daarvoor uit worden gegceven. -— Fens<br />

rooJe foort , fl^chts een weinig ligt'er, dan de'waars<br />

Konftantiawijn, deed den reizigeren rondom de wa-reld,<br />

geduurende hun zomerverblijf in de eeuwige revelen der<br />

zuiil'i' - Yszie, uimeemend goede dienden,, en werd eeti<br />

tijd lang daagliiks bij het ontbijt, als een liqueur, onder<br />

den naam van een Mjgellaansch flikje genooten. — Eene<br />

andere zeer. 2 >Mare foort komt den Spaanfchen zoogenoemden<br />

tintowijn van Rota zeer nabij. — Nog eune<br />

andere foort zweemt in haaren fmaal< zeer vee! naar den<br />

Franfchen Frontignacwijn , maar is nog aangenasmer,<br />

ïnz. — Dat dee/.e heerlijke wijnen, door de natuur zoo<br />

irolkomen gekookt.'en met den verkwiklijkiren fpeceriiachdgen<br />

fmaak begiftigd , niet aan de wrangere Rhijnf:hewijnranken<br />

gegroeid zijn, kan men ligt denken, OÏOI-<br />

• £ rORSTEï,<br />

D


50 H. H00IDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />

De Houtbaai zelve integendeel draagt haaren<br />

naam met veel minder recht} vermits hier, "•eheel<br />

tegen deszei fs beduidenis aan, geen een enkele<br />

boom groeide, en veelligt nooit gegroeid<br />

had. Tot eene haven kwam mij deeze kreek te<br />

eng, en aan de zuidewinden al te zeer bloorgefteld<br />

voor. Maar om 'er, voor een' korten<br />

tijd, in te ankeren, is 'er de grond, geljk twee<br />

visfchers mij verzekerden , zeer goed. — De<br />

zee heeft eene menigte zand in het binnenfte cier<br />

bocht aangefpoeld, welk daar, zoo het fchijnt,<br />

eene lange ondiepte zal vormen, en waardoor<br />

de bovengemelde rivier zeer geflremd wordr.<br />

Hier en daar was thans dit zand zoo week en los,<br />

dat men 'er niet op gaan kon, zonder in gevaar<br />

te geraaken, van niet flechts daarin te zakken,<br />

maar zelfs in het water, daaronder flaande, te<br />

verdrinken. Door den tijd wordt deeze plaats<br />

veelligt gantsch toegedamd. — Aan de westzijde,<br />

omtrent het midden der baai, is eene hoogte,<br />

geheel en al met zand overdekt, welk de hevige<br />

wind, uic zee komende, naar allen fchijn,<br />

van het ftrand derwaard gejaagd heefc. Tegens<br />

hec Oosten wordt de baai door fteile bergen, die<br />

zich coc dicht aan het water uitftrekken, ingefloocen.<br />

De westzijde is vol groote los liggende<br />

rotsfteenen, groeflen. — Des niet tegen Haan de zijn<br />

'er verfcheidene plaatfen , daar de booten zeer<br />

goed aan kunnen leggen. Maar voor 'r overige<br />

is de haven , zoo wel wegens de windvlaagen,<br />

waaraan zij brootgefteld is, en die niec gunftig<br />

voor het uitloopen zijn, als wegens den mangel<br />

aan versch water om te drinken, niet zeer bruikbaar.<br />

-—<br />

tl


TOT DE REIZfi-9J'AA ;<br />

R- PAAkï/. ;<br />

: • &<br />

Etlijke iTeenworpen hooger op in de valei ligt<br />

eene landhoeve, met wijnbergen. De bezitter*<br />

een Europeer, is de eenige in dit gewest van<br />

Afrika, die zoo Wijs is geweest, om, tef verrichting<br />

van zijn landwerk, ezels te laaten komen,<br />

welke voor deezen aardkreits véél bekwaamer dan<br />

osfen en paarden z ;<br />

jn, vermits zij in deeze bergachtige<br />

landltreeken de plaats van wagens én trekbeeften<br />

voortreflijk vervullen, eri gemaklijker,<br />

voor geringe kosten, met loof, bladen en gro-'<br />

vere grasfoorten te onderhouden zijn. — Eindelijk<br />

merk ik nog aan , dac mij hier een klein<br />

zwart viervoetig dier, in geftalte bijkans aan eene<br />

adder gelijk, met groote fnelheid voorbij liep,<br />

en zich tusfchen de iteenen verborg.<br />

Het wild in deeze lahdftreek en die van Konftantia,<br />

beflaat in kleine antilopen, gelijk om Baai<br />

Fals , in fteenbokken f, Guineefche antilopen<br />

bij P A L L A S , en klipfpringtrs, welken ik echter<br />

geene gelegenheid gehad heb, nader te onderzoeken;<br />

gelijk ook duïkerbokken, of onderduiken,<br />

die wegens hun bijzonder fprino-en cn<br />

genoegzaam onderduiken onder de bosfchen, deezen<br />

naam draagem — De jagt deezer kleine antilopen<br />

' wordt zoo verricht , dac zij uit hunne<br />

legers in de bosfchaadjen uitgedreeven en ge-<br />

fchoo-<br />

ƒ Steenbokken zijn eene bastaardfoore van den nagor,<br />

door den heer BUFFON in het XII. Deel der Nat. Hifi.<br />

befchreeven, en biigevolg niet de kleine Guineefche antilope,<br />

welke de duikerbok, aan de Kaap zoo genoemd, is.<br />

De Klipfpringers zijn eene nieuwe foort uitditgeflacht, wélke"<br />

den natuuronderzöekeren tot hier toe onbekend is gebleeven<br />

antilope «reotragut s o HST K ui. G E O R C E FORJIBR. '<br />

Da


5*fc n. HOPFDST. Uh AFD. VERBLIJF TE AtFHEtf,<br />

fehqoten .worden.—— Hec opjaagem gefchiedt:<br />

ajlergevoeglijkst en fnelsc door honden 3 doch bi}<br />

hec uitkomen moet de jaager mee zijn fchiero-e-,<br />

weer ook.cerftond gereed liaan.<br />

.Anders worden zij ook aan de ingangen der<br />

wijnbergen en moestuinen in fïrikken gevangen<br />

Hec ftrik worde aan hec fpitfe end van een'lan",<br />

gen , - taaien en buigzaamen cak vastgemaakt ,<br />

welks eene end in den grond gezet, maar het<br />

andere neêrgeboogen, en met eene plank, op<br />

den bodem gelegd,, en met aarde een weinig-bedekt,<br />

zeer los. verbonden is. De geheele val is<br />

verder zoo ingericht, dac, wanneer hec dier op<br />

de plank xreedc, deeze in ft midden een weinig,<br />

neerbuigt, waardoor de kromgeboogen tak door,<br />

zijne groote veerkracht fchielijk los vliegt , hec<br />

ltrik^ aan het end-van die ftaak wel vastgemaakt,<br />

om één of twee.-beenen van heit dier toetrekt, en<br />

het dus zoo mee zich in de hoogte neemt , dac<br />

het moet blijven hangen<br />

• '•-> 5J ishcn . •" '•- •> «jfeg t-nsssVafc<br />

3 [ „ Eene afbeelding van deeze val is té vinden bij<br />

„PETER KOLBE-, in zijne uitvoerigs en naauwkeurice<br />

„ befchrijving van de Kaai de ff oede Hoop, I. Deel , XJ<br />

„ Hoqfdft.. tegenover, biaaz. 174. Welke zelve' plaat'<br />

v benevens de meeste andere plaaten bit bet wérk van<br />

„ Kor.El!, ook voorkomt inde zoogenaamde nieuwe al'.<br />

„ gemeene befchrijving yan-deKaap de Goede Èoop } diern<br />

ïi jaar 1777 in twee deelen in groot oflavo te Amfterdam<br />

„ en Hsrhngen uitgekomen is. Zie dezelve I. Deel IV<br />

„Hoofdft 1,-Afd. tegenover, bWz. 427: "De befchrijving,"<br />

„.op.oeide plaatfen bijgevoegd, en genoegzaam .-eene eri<br />

„ en afezelve , is in verfcheidene bijzonderheden niet<br />

„ zeer .nauwkeurig; en kan uit de-korte aantekening,<br />

* w e l k<br />

f<br />

DE H C E R<br />

, SPARMAN daarvan maakt, verbeterd en<br />

„ opgehelderd worden; gelijk zij, die geiegenbeid en lusc<br />

„ hebuen, om deze :geme!de befchrijvtrgen met die-van.<br />

„ onzen fchnjver te vergelijken, zullen bevinden " C. J


TOT DE REIZE NAAR PAARL. JJ-,<br />

Van andere dieren zag ik !<br />

hier de zoogenaan>..<br />

de Pharaosrot, mats hum', viverra ichneumon f<br />

^<br />

ok de maskeljaatkat •? ,• gcnette,. viverra: genetta,<br />

welke nabij de hoeve op hec veld gevangen<br />

Waren. : Zij waren een weinig groocer, dan<br />

onze gemeene katten. — Men beichuldigt deeze<br />

dieren, dac zij, in de huishouding, aan de hoenders<br />

en eieren fchaade doen; doch waarcegen zij<br />

aan den anderen kanc door-uicroeijing van groocerotten,<br />

welke hier in menigte zijn, den ingezetenen<br />

groot nut aanbrengen. In de alge-<br />

meene huishouding der natuur zijn zij nog voordeeligere<br />

dieren, dan men dezelven aan de Kaap<br />

de Goede Hoop daarvoor houdt, of zich cennucte<br />

weet te maaken. DeiNijl en Egypte, bij<br />

voorbeeld , zouden van krokodillen krielén en<br />

gantsch overvloeien, wanneer de Pharaosrot haare<br />

eieren niet grootdeels vernielde. In'Oostindie<br />

roemt men dit dier deswege, dewijl -het de.menigte<br />

der haagdisfen en vergiftige (langen, aldaar<br />

bijkans zelfs al te groot, merklijk vermindert;<br />

en deeze zelve verdienfte heeft het fret. ook<br />

buiten tegenfpraak ten aanzien van Afrika. Niet<br />

minder brengen deeze diereu veel daarcoe bij., -om<br />

de<br />

s De mvskeljaatkr.t , hierboven genaamd , is nogt.hans<br />

niet volkomen de Europeefehe en Noordafrikaanfche ge •<br />

nette, zoo min als de buntfwg, terftond volgende, juist,<br />

dezelve foort is, welke zich in Noordamerika ophoudt,<br />

en bij den Heer LINN,EUS viverra putorius heet. — Doch<br />

vermits de nnderftelling van BUFFON in het algemeen<br />

hec geheele geflacht der ftinkdieien, uitfluiten 'er wijze*<br />

voor een inwooner van Amerika houdt, zoo beftrijdt de<br />

heer SPARMAN hem hier met recht, CEQRGJE FOP.;<br />

STJ5R.<br />

D 3 * • "


54'. H- HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

de mollen binnen zekere paaien te houden. In<br />

Oostindie pleegen de inwooners den ichneumon<br />

ook tam te maaken, zoo dac hij gelijk een hond<br />

gantsch tam met hun gaac.<br />

En door middel van die zelve dier heefc men<br />

oncdekc, dac de flangenworcel, ophiorhiza, een<br />

voorcreflijk geneesmiddel cegen de beec der (langen<br />

is. ~ Aan de Kaap de Goede Hoop zou<br />

men waarfcbijnlijk even zoo heilzaame ontdekkingen<br />

doen, wanneer men camgemaakce Pharaosrotten<br />

hield, dezelven met opzet door verfcheidene<br />

foorcen van Hangen Iiec fteeken, en daarbij<br />

opmerkte, wat voor middelen zij tot hunne<br />

geneezing zochten; want de Maaker der natuur,<br />

die den ichneumon in Afrika hetzelve werk als<br />

in Afie, naamlijk de vergiftige ilangen in zekere<br />

paaien te houden, opgedraagen heefc, heefc hun<br />

waarfchijnlijk ook, in de beide waerelddeelen,<br />

met even goede wapenen en even zekere geneejmiddelen<br />

daartegen uitgerust. — Met de genette<br />

en andere foorten uit het geflacht der fretten zou<br />

het buiten twijfel insgelijks de moeite waardig<br />

zijn , dergelijke proeven in 't werk te Hellen.<br />

Bot zakje der genetkat bevat eene foort bifam,<br />

welke, naar het fchijnt, niet zonder een bijzonder<br />

oogmerk des Scheppers, en nut voor hec dier<br />

zelve, veelligt ook, wanneer men 'er mee vlije<br />

over uic was om zulks nacefpeuren , voor de<br />

menfehen is. —<br />

Hier is het ook wel de bekwaamHe plaats ,<br />

om van eene derde foorc der Kaapfche fretten<br />

melding te doen, alhoewel ik ze niet eer, dan<br />

na mijne terugkomst uit de Zuidzee gezien heb.<br />

Ik meen het jlinkdier, viverra putorius, waarvan


TOT DB REIZE NAAR PAARL. 55<br />

van een mijner vrienden, op het landgoed van<br />

den heer DRRYER, bij Kondbosch, welk nader<br />

dan Alphen bij de Kaap ligt, verfcheidenen gevangen<br />

heefc. Men weet niet, dat dit dier in<br />

meer landen, dan in Noordamerika en hier,<br />

bijgevolg ce gelijk in hec noordlijk deel der nieuwe<br />

tn in de zuidlijkfle fpics der oude waereld<br />

voorhanden is. — Die itrijdc dus regelrechc tegen<br />

BUFFONS meening, welke hij nogthans als<br />

zedelijk waar aanneemt. Deeze groote en onvergelijklijke<br />

natuuronderzoeker zou des, buiten<br />

tegenfpraak, den zekerden weg gegaan zijn, wanneer<br />

hij zich Hechts met nuttige overweeging der<br />

natuur vergenoegd bad, zonder haar algemeene<br />

wetten te willen voorfchrijven; als of de oude<br />

en de nieuwe waereld geene andere dieren met<br />

elkander gemeen zouden hebben, dan die, welke<br />

uit Ahe naar Amerika te land hebben kunnen<br />

komen.<br />

Bij eene mijner omzwervingen tusfehen Alphen<br />

en Rondbosch, dicht bij eene moerasfige<br />

plaats in een dal, ontmoette mij onverwacht een<br />

onbekend dier, maar welk ik , offchoon Hechts<br />

op den afHand van zeventig of tachtig fchreeden,<br />

wegens de bosfehaadje en zijnen fnellen loop<br />

niet zeer naauwkeurig waarneemen kon. Intusfehen<br />

fcheen het mij niet meer dan twee en<br />

een' halven voet hoog te zijn. Dan, zijne aschgraauwe<br />

kleur en ongemeen zwaare fprongen<br />

doen mij thans gelooven , dat het niet anders»<br />

dan een jong J\ijl- of rivierpaard, hippopotamus,<br />

of, 't geen men hier zeekoe noemt, heeft kunnen<br />

zijn: dergelijken heeft men wel in deeze Hreek nooit<br />

gezien; maar zij pleegen verre omheen te zwerven.<br />

Het tegenwoordige was dus veelligt,<br />

D 4<br />

i Q


56 ii. HOOrnsT. in. AFÖ. VET BLIJF TE ALPHEN,<br />

in den vnnrigen nacht, uit het Zeekoejendal,<br />

ömfrreeks Baai Fals , alwaar zoodaanige dieren<br />

zich niet zelden ophouden, herwaard verdwaald.<br />

Bijaldien dit zoo ware, dan ben ik in 't geheel<br />

niet onvergenoegd, dat ik een dier, anders zoo<br />

gevaarlijk, niet al te zeer van nabij heb kunnen<br />

waarneenfen ;> vermits ik, volgens mijne gewoonte,<br />

geen ander geweer, dan mijn mes en mijne<br />

infektenrang bij mij had.<br />

Dat de fchoone Kaapfche bloem - en heestergewasfen<br />

mij, in deezen zomer, tijd tot droefgeefhgheid<br />

over hebben gebaten , zal men zich ter<br />

raauwer nood zelfs kunnen verbeelden: en nogthans<br />

moet ik bekennen, dat fommige eenzaame<br />

uuren, in welken ik geene bezigheden vond, mij<br />

verdrietig genoeg gemaakt hebben. — • De dagen<br />

zijn, wegens de groo ere nabijheid der evennachtslijn,<br />

dés zemers op de Kaap de Goede Koop korter,<br />

dan in Zweeden. Door eenen brandenden<br />

ïever en drift, om de natuur te onderzoeken, bezield,<br />

kon ik niet anders, dan verdrietig daarover<br />

weezen, dat mij aan eenen oord, alwaar zoo veele<br />

gelegenheid daartoe is, over dag door andere<br />

bezit heden de handen meer of min gebonden waren;<br />

en de lange avonden, Wegens mangel aan<br />

boeken, en zoo veele andere noodzaaklijké hulpr<br />

i.ulelen, bijzonder wegéns gebrek aan goede<br />

vrienden, en niemand omtrent'mij hebberde, die<br />

op de weetenfchappen, maar allerminst iemand,<br />

die op de kennis en het onderzoek der natuur<br />

eenige waardij fh 1de, mij insgelijks onnut verftreeken.<br />

Van deeze laatfte omfhindigheid kan ik riet najaatcn,<br />

bij deeze gelegenheid,, een doorflaand<br />

bewijs ter neer te ïtelien. - ÉettiKaapsth genees-


TOT DE REIZE NAAR PAARt,. 57<br />

neesheer, die zich ïn Holland eenigen tijd in de<br />

geneeskunde geoeffend had , leide op het landgoed<br />

, daar ik mij ophield, een bezoek af, en<br />

wenschte, ik weet niet door welke aanleiding<br />

daartoe bewoogen, mijne verfameling van kruiden<br />

te zien lk had zeer grooten lust, om hem<br />

en mijzelven deeze gedienfligheid te beroonen.<br />

Want natuurlijker wijze moest ik hoopen, dat ik<br />

de geneeskracht van verfcheidene kruiden van hem<br />

zou leeren kennen. Dan, ik vond mij in mijne<br />

verwachting ras bedroogen, vermits de Afrikaanfche<br />

Eikulaap naauwlijks hec een of ander ten<br />

aanzien van den naam, ik laat (laan, van zijne<br />

nuttigheid en gebruik in de geneeskunde, kende.<br />

Do lieden op het land hadden mij in deezen op- '<br />

zigte reeds meer, hoewel ook maar zeer weinige,<br />

berichten .gegeeyen. Van, etiijke honderd<br />

opgeplakte plantgewasfen, welken ik hem voorleide,<br />

hadden wij nog geen derde deel doorbladerd,<br />

toen hij reeds alle oogenblik geeuwde.<br />

Ik hield derhalve ras op, van hem met mijne<br />

navorfchingeh moeilijk te vallen. Integendeel<br />

zocht ik hem door mijne onderflellingen aangaande<br />

de kracht van dit of dat gewas optewekken,<br />

en aantecoonen, in welke toevallen ik geloofde,<br />

dac 'er met zekerheid, en gegronde hoop van een<br />

goed gevolg, de proeve van kon genomen worden<br />

; en wel naar maate zijner verwandfchap en<br />

gelijkvormigheid mee andere kruiden , reeds bekend,<br />

en ten aanzien hunner werking bij herhaaling<br />

beproefd, of in zoo verre men door behulp<br />

hunner natuurlijke rangfehikkingen en gedachten<br />

moesc kunnen ^befluiten. Op alles jaa te zeggen,<br />

daartoe was hij, hoe zal ik het noemen? hof lijk<br />

of opgeklaard genoeg; dan, geeuwen zag ik hem<br />

D 5 nog


58 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

nog fteeds. — De helft der gewasfen liet ik<br />

dernalve onaangeroerd, en bragt hec gefprek op<br />

de fcheepvaart en den handel in het kleine,<br />

waardoor hij terftond leevendiger en vlugger werd:<br />

eene zaak, waarover ik mij ook juist niet grootlijks<br />

verwonderde; want de goede arts had meer<br />

inkomilen door het koopen en verkoopen, dan<br />

door de oeffening der geneeskunst. — Dit zelve<br />

is biikans het geval bij alle de overige artfen aan<br />

de Kaap de Goede Hoop: erg genoeg voor de<br />

kranken zoo wel, als voor de natuur- en geneeskunde.<br />

°<br />

•> £«i>> <br />

V I E R D E A F D E E L I N G .<br />

Reize naar Paarl.<br />

33 ewijl mijn oogmerk is , gelijk ik boven<br />

rteas gezegd heb, om mijnen leezeren van dit<br />

land en diszelfs inwooneren, in die orde en naar<br />

maate ik zelf' kennis daarvan kreeg, een duidlijk<br />

begrip medetedeelen; zoo heb ik gemeend, hier<br />

het bericht aangaande mijne reize naar Paarl en<br />

de omliggende landilreek, en wel zoo als ik ze,<br />

terllond na mijne te huis komst, in een' brief,<br />

aan eenen mijner goede vrienden en geweezen<br />

reisgenoot op het fchip befchreef, te moeten invoegen.<br />

Ik geef ze daarom ook, in even denzelven<br />

gemeenzaamen fchrijfftijj, van welken ik mij<br />

toen bediende, en met verfcheidene uitdrukkingen<br />

, onder zeelieden gebruiklijk.<br />

M IJ N


N A A R P A A R L . 5£<br />

M IJ N H E E R !<br />

Met een ongemeen zeer vermoeid en afgemat<br />

ligchaam ben ik, onlangs, na gelukkige volbrenging<br />

eener achtdaagfche reize te voet over dorre<br />

Afrikaanfche velden, en nadat ik gelegenheid gehad<br />

heb, om verfcheidene Afrikaanfche wijn - en<br />

koornbouwers te bezoeken, hier terug gekomen.<br />

Den naam van wijn- en koornbouwers geeft men<br />

hier aan eene foort buicengemeen goede en eerlijke<br />

lieden, die in de rangfchikking wel geene andere<br />

plaats bekleeden, dan onze Zweedfche boeren,<br />

maar dikwijls zeer gegoed zijn, offchoon<br />

zij gemeenlijk geenen grooteren Haat voeren,<br />

dan bij voorbeeld de rentmeesters opdeadelijke<br />

landgoederen in Zweeden pleegen te doen.<br />

Den negenden van Wijnmaand des tegenwoordigen<br />

jaars 1772, begaf ik mij naar de Kaap, om de<br />

wapenoefFening der burgerij aldaar bijtewoonen,<br />

\ en volgens affpraak met den heer O g, eenen<br />

mijner landgenooten, de leliën op het veld, de<br />

dochters des lands, en andere voortbrengfel»<br />

deezer landflreek met bijzondere opmerkzaamheid<br />

te overwegen. Ziet gij wel, mijn vriend! hoe<br />

goed ik het hebbe weeten te treffen, meer vliegen<br />

met eenen klap te flaan? — De wapenoeffeningen<br />

betreffende, moet ik u zeggen, dat deeze<br />

manhafce krijgslieden zich, den tienden deezer<br />

maand, wegens den Herken wind, in huis hielden:<br />

deeze was ook aan den voet des Leeuwenbergs,<br />

gelijk ik bij mijne kruidkundige wandeling<br />

ondervond , inderdaad zoo hevig , dat ik<br />

fomtijds genoodzaakt wierd, mij vlak op den<br />

grond neerteleggen.<br />

Den


6o II. HOOFDST. IV. AFD. REIZB<br />

Den elfden trokken de burgers in 't véld. De<br />

rokken der ruiterij zoo wel als des voetvolks waren<br />

wel allen blaauw, maar afwisfèlende van donkerder<br />

en helderer kleur; de vesten of kamizoolen<br />

, bijzonder der voetknechten, bruin, blaauw<br />

en wit, kortom, van allerhande foort van kleuren.<br />

Een Fransch geestlijke iri zwarte kleeding<br />

en met roode hielen aan zijne fchoenen,-was 'er<br />

ook tegenwoordig, en betuigde mij zijne verwondering<br />

over eene zoo bonté monteering. Doch<br />

desniettegenftaande gingen echter hunne krijgsoeffeningen<br />

vrij" goed, vermits een groot gedeelte<br />

van hun Europeërs waren , die in den Duicfehen<br />

oorlog, en naderhand onder de bezetting<br />

van de Kaap de Goede Hoop gediend, en<br />

vervolgens na eenen vijfjaarigen krijgsdienst het<br />

burgerrecht alhier gewonnen hadden'. — Hierom<br />

hebben ook deeze lieden, gelijk men mij verhaalde,<br />

niet alleen zich hunner krijgsverdienflen bewusr,<br />

maar ook op hunne betere omftandigheden<br />

moedig, hét eens, eenige jaaren geleeden, als<br />

vernederend aangezien, tegen de bezetting front<br />

te maaken. Deeze integendeel zag, van haaren<br />

kant, eene zoodaanige weigering als eene groote<br />

beleediging aan; waarom dan een aanval, tusfbhen<br />

beide, die partijen gedaan, taamlijk erndig 1<br />

werd, doordien men van beide zijden, onder anderen,<br />

met roksknoopen, geld en andere dergelijke<br />

dingen op elkander fchoot. — Sedert die<br />

gebeurtenis, waren ook beide deeze genoodfchappen,<br />

naar men mij verzekerde, nooit weder te gelijk<br />

in den wapenhandel geoeffend.<br />

Dewijl het mij mislukte, den bovengemelde<br />

eerlijken landman tot mijnen leidsman te krijgen,<br />

be-


N A A R P :A Aj R h. 6t.<br />

begaf ik mij met.eenen donkerbruinen wegwijk<br />

zer, welken i!$ voor den daaglijkfchen loon van<br />

een vierde van eenen rijksdaalder.gehuurd had,<br />

op .reize. - Deeze mijn leidsman.; droeg op zijnen<br />

eenen fchouder een' (laak, aan welks eene end..<br />

eene-kruidpers,' en' aan het andere end een tege,nw4gt<br />

van'eenige kleederen enTommige mondbehoeften<br />

hing — Stout op den naam .eens bas-,<br />

taards of fpeelkinds, gaf hij mij ras te kennen,<br />

dat hij geen fhaf, geliik de meeste :zwarten, maar<br />

van de .moederlijke zijde een vriigeboorene was,'<br />

vermits zijn' grootmoeder eene Hóttentotfche<br />

vrouw , maar zijn vader een Europeer, en wel,<br />

naar zijne meening, van eene taamlijk voornaa-<br />

me geboorte, geweest was. Met een woord,<br />

ik fchikte mij in mijn lot, volgde mijnen zwarten<br />

leidsman, en verliet de Had.<br />

••Wij namen onzen vveg noordwestwaard, en,<br />

na eene menigte wendingen, waren wij reeds ten,<br />

twaalf uur bij de galg, eene akelige vertooning!,<br />

aangekomen. Heus via'tor! —- Hier maakten<br />

wij een weinig halte, om de frerflijkheid te overweegen.<br />

Meer dan een dozijn xondom fraande<br />

raderen en paaien droegen de fchriklijke vruchten<br />

,• gevolgen en ;-bewijzen van flaavernij en<br />

dwingiandij,. twee wangedrochten , die, zoo ras<br />

een van hun zich ergens genesteld .heeft, gemeenlijk<br />

veele andere misgeboorten , het. mensen?<br />

lijk geflaeht onteerende, voortteelen. De gafg<br />

?eiye, de grootlte, welke ik ooit of ooit gezien<br />

heb, was, wel op zichzelve eena taamlijk wijde<br />

deur naar de- eeuwigheid-; maar nogthans door<br />

eene ongemeen itr-enge regeering, welke in eene<br />

zoo kleine itad, als die aan de Kaap de Goede<br />

Hoop


(fe II. HOÖFDST. IV. AÏD. REfZB<br />

Hoop is, zeven dóodsofferén , die opgehangen<br />

moesten worden, gevonden had , geen fier te<br />

ruim ingericht.<br />

• Wat verder neêrwaard, alwaar het nederftortende<br />

regenwater het zand hard had gemaakt,<br />

vond ik eene menigte huppelende zandloopers,<br />

dcindelae, van eene foort, die mij tot hiertoe<br />

onbekend was geweest. Mijn reisgenoot, die<br />

voorheen nooit eenen verfamelaar van infekten<br />

gezien had, geraakte door mijne nieuwsgierigheid<br />

in eene onbefchrijflijke verwondering, en begon<br />

overluid te lagchen.<br />

• Bruggen zijn in dit gedeelte van Afrika niet.'<br />

Wij moesten derhalve taamlijk diepe beeken en<br />

kleine rivieren doorwaaden. Hoe bezwaarlijk ondertusfchen,<br />

om deeze raden, het verfamelen van<br />

kruiden en planten hier te lande ook zij, zoo<br />

lijk is daarentegen ook de oogst.<br />

- Zoo ras ik mij neder had gezet, maakte ik<br />

de aangenaame ontdekking eener bijzondere getakte<br />

foort van peerdik , rumex, en den gemeenen<br />

aardangel, tribulus terreflris. Hier en daar<br />

kreeg ik ook nieuwlingen voor mijne infektenverfameling,<br />

en menig zeldzaam invoegfel in mijn<br />

kruidboek. — Dit verfpreidde vreugde in mijn<br />

hart, en insgelijks kracht en iever door mijne<br />

beenen. Deeze laatilen kreegen, behalve dien,<br />

door het volgende toeval gelegenheid om uitterusten.<br />

Wij vernamen achter ons etlijke wagens. Het<br />

duurde ook niet lang, of wij werden door dezelven<br />

ingehaald. Een dier wagens was, naar het<br />

gebruik van dit land, met twaalf osfen befpannen.<br />

Op deezen wagen lag en fliep een flaaf,<br />

die,


H A A R P A A R L . 63<br />

die, insgelijks naar de wijze van dit land, iet<br />

den hoogden graad dronken was. Een ander ,<br />

maar die nuchteren was, zat voor op, en wel<br />

met eene zweep, welker Heel ten minde drie<br />

manslengten hield, en waaraan de zweep zelve<br />

naar evenredigheid lang was. — Toornen worden<br />

bij deosfen in *t geheel niet gébruikt; waarom<br />

dan ook deezen, omdat zij niet wel afge-»<br />

recht waren, niectegendaande zij telkens wel aangebragte<br />

zweepflagen aan de rechter -en aan de<br />

linkerzij kreegen, nu eens naar duurboord,<br />

dan weder naar bakboord, dwars van den rechten<br />

weg af, ter zijde uitweeken, en den koetzier<br />

niet zelden noodzaakten, om van den wagen<br />

aftefpringen, en aan het voorde gefpan zijne raeeittag<br />

nog gevoeliger en nadruklijker te kennen<br />

te geeven. — De wagens, waarvan men zich<br />

hier bedient, zijn zoo groot, en tusfehen de<br />

wielen zoo breed , dat men met dezelven niec<br />

ligt om kan vallen. Daar men ondertusfehen<br />

wat voorzigcig moet rijden, worden de voorde<br />

osfen met de hand geleid. Op den wagen zac<br />

een welgeaart Hollander, dien het jammerde mij<br />

te voet te zien, en welke daarom" mij, benevens<br />

mijnen huurling , zeer hof lijk noodigde , om opteklimmen<br />

en met hem te rijden.<br />

Nagenoeg op deeze zelve hoogte ontmoetten<br />

wij eenen boer. Wij preiden hem, dac is, wij<br />

riepen elkander toe, en groetten de een den anderen,<br />

gelijk men in den open Oceaan van de<br />

fchepen pleegt ce doen; en vernamen van hem,<br />

dac hij em vaderlandse fikaar, (zoo heecen hier<br />

de Europeërs) en gehuuwd was, ook omdreeks<br />

de vier en twintig rivieren, veertig uuren gaans<br />

van hier, in eene landdreek, welke naar zijne<br />

mee»


&l II. HOVORDS T. IV. A FD. REIZE<br />

meening vcror-eene der- fchcemlen in dit gêheelè<br />

gewest door kon gaan, gezeten was, en zijne<br />

eigene grondbezitting had.<br />

Ik erinnerde mij ras, dat noch de geleerde<br />

TO u R NtFoRT in het Oosten, noch de groote<br />

IINNJEUS op de .Laplandfche bergen, noch<br />

eenige andere, kruiden - en plantenyerfamelaars,<br />

ooit op eenen rwaalffpannigen wagen kruidkundige<br />

reizen gedaan hadden; en dac mijne kennis<br />

Zoo weinig, als mijne verfamelingen , bij zooijaanig<br />

een rijtuig, eenigen aangroei of vermeerdering<br />

erlangen konden; alsook, dac ai dat<br />

geen, 'c welk mjjne beenen door het uitrusten<br />

gewonnen hadden, door het geduurig flooten op<br />

«ene andere wijze weder verloore». ging. ik<br />

fteeg derhalve af, en wandelde wederom te<br />

VfGfr -"- ,: r.~ . "o< i-oos ruis 3 - ..:<br />

Wlfrcsvl tram j > , \ m<br />

Kort daarna.,kwam ik bij eene landhoeve, aan<br />

de. Hollandfche.Oosundifche. maatfchappij tocbe*<br />

hoorende. - De-Opziener van-dezelve of fchrijver,<br />

hier baas genaamd, zetce mij een glas iier-<br />

,ken wijn voor, doch die mijnen dorsc weinig<br />

leschte. Hef water, welk ik hier vond , had<br />

geenen zuiveren fmaak, en was een weinig<br />

brak. IVielk was hier zoo min voorhanden, als<br />

melkkoe ien , oflchoon op de hoeve een aanzienlijk<br />

«getal paarden en hoornvee- gehouden wierd.<br />

De oorzaak van die gebrek aan melk is daarin gelegen,<br />

dac zoodaanige plaatfen door krijgsknechten<br />

bewaakt worden, die zich meer om wijn,<br />

..dan om melk bekommeren. Ten deele worde<br />

r.de-fchuld ook aan de weiden gegeeven, die zeer<br />

üechc zijn, en veroorzaaken, dat de melk bij de'<br />

koeien


N A A R . P A A R L . 65<br />

koeien ras opdroogt. Hierom nam ik van den<br />

baas affcheid. Baas noemen de flaaven alle<br />

Christenen, bijzonder de opzieners en huisheeren.<br />

De naastvolgende landhoeve was het eigendom<br />

van een' gebooren Afrikaanfchen boer. Thans<br />

had ik gelegenheid en ook lust, om de gastvrijheid<br />

deezer lieden , mij zoo zeer geroetid, voor<br />

de eerftemaal te beproeven Maar. bij ongeluk,<br />

was de boer in de ftad aan de Kaap de<br />

Goede Hoop, om de oeffeningen in den wapenhandel<br />

aldaar bijtewoonen. Slechts etlijke flaaven<br />

waren te huis ; van welken een oud wijf<br />

het woord voerde, en zeide, ere bedden zijn<br />

weggeilooten. — Ik zag zeer fchielijk, dat zij<br />

even zoo weinig genegen was om mij te herbergen,<br />

als ik, om bij haar te blijven.<br />

De avond begon wel reeds te vallen; doch<br />

desniettegenftaande, en hoewel mijne beenen vrij<br />

ftijf waren, befloot ik nogchans, mij naar eene<br />

andere hoeve te begeeven. — Onderweegs verdwaalden<br />

wij in een dal, en vericoren ons in "het<br />

kreupelbosch. De fjakhals of Afrikaanfche vosfen<br />

maakten thans hun avondmuziek bijna volkomen<br />

in dezelve fpraak, als de Europeefchen. Ook<br />

heften de kikvorfchen en nachtuilen bereids hun<br />

onaangenaam gefchreeuw aan. — Eindelijk kwamen<br />

wij op eene kleine hoogte, van waar wij<br />

de landhoeve weder zien , en op den rechten<br />

weg komen konden. Eene gantfche wacht honden,<br />

welke in Afrika de onbepaalde vrijheid<br />

hebben, om laat rond te zwerven, en verdachte<br />

voetgangers te bijten, maakte ons zeer veel te<br />

doen. Het was bereids half negen uur; wijl de<br />

lieden echter nog niet te bed waren gegaan ,<br />

E kwa*


6$ II. HÖOÏDST. tv. AF». Rfeiz»<br />

kwamen zij buiten, om ons te redden; zoo dat<br />

Wij geene andere wonden , dan alleen in onze<br />

roksflippen , kreegen. - Men bragt ons in de<br />

keuken, alwaar ons terftond een donderdag trof»<br />

ik meen de tijding van de afweezigheid van den<br />

baas of opziener, (die insgelijks naar de Kaap<br />

was gegaan, om den wapenhandel te aanfchouwén)<br />

en* dat al dat geen, 't welk tot gerieflijkheid<br />

en verkwikking dient, volgens gewoonte<br />

weggeflooten was. Thans gevoelde ik den<br />

last van deezen dag dubbel zwaar. De befcheiden<br />

Haaf bood mij ondertusfchen aan, of ik<br />

een weinig thee en brood, waar van hij met eenen<br />

kleinen voorraad nog voorzien was, voor lief<br />

wilde neemen. Mijn leidsman, de evengemelde<br />

huisflaaf, en een ander , die veehoéder of<br />

herder was, roerden een gerecht van grof brood<br />

en vet, welk hun ongemeen wel fmaakte, onder<br />

een.<br />

Nadat men eenige beraadflaagingen in de Porrugeefche<br />

taal gehouden had , kwam men over<br />

een, om mij de eigene flaapkamer van den afweezigen<br />

baas overcelaaten. Het béd was taamlijk<br />

gemaklijk; maar de vloer was van leem, en<br />

de wanden ruuw of onbepleisterd. Alle de<br />

meubelen beflonden in een geborden trekpot,<br />

etlijke leedige flesfen, en een paar doelen. — i<br />

Wijl de-deur niet toe kon gefloöten worden, zette<br />

ik de doelen daartegen, om door het geraas,<br />

welk deezen verocrzaaken zouden , wanneer men<br />

mij veelligt op 't lijf wilde vallen, te ontwadken.<br />

Daarop leide ik mij neêrom te flaapen, hoewel<br />

met een bloot mes bij mij; tot welke voorzigtigheid<br />

ik uit het bericht der menigvuldige<br />

moorddaaden, bij nachtijd in dit land gepleegd,<br />

aanleiding kreeg. £>eq


N A .A ;R 9 A A R t,i 6j<br />

Den volgenden morgen kreeg ik , op mijn<br />

verzoek, een ontbijt, welk uit grof brood, en<br />

oud fmout, of eene foort gefmölten en toebereid<br />

vet, welk in eene houten doos bewaard,<br />

en in plaats van boter gebruikt werd, beieond;<br />

en, beaalve dat, zette men mij een it.uk bokkenvleesch<br />

, op kooien gebraaden, en met Spaanfchen<br />

peper al ce zeer gekruid, voor. De honger<br />

noopte mij, om de lekkere becten van mijnen<br />

zwarten waard niet te verfmaaden. Ik hield<br />

mij echter niet lang aan tafel op. — 1<br />

Middelerwijl<br />

oncdond 'er tusfchen den huisdaaf en den<br />

veeherder, onvermoeds, een zeer hevige cwisc in<br />

de Portugeefche caal. Schoon ik dien, uit onkunde<br />

der caal niec verftond, zag ik echcer, hoe<br />

beider zwarce aangezigten van woede gloeiden.<br />

De laacfte greep naar zijn mes, en dwong den<br />

eerden , om hem een duk vleesch te geeven %<br />

'c welk deeze, om zich ce redden , gereedlijk<br />

-deed; waar op de herder, nadac de vriendfchap<br />

met de liefderijkde gebaarden van weerskanten<br />

vernieuwd was, en deeze zijne gewoone pijp na<br />

het oncbijc aan had gedooken, heenen ging.<br />

Nietcegendaande deeze verzoening oeffende de<br />

huisdaaf nogchans aan zijnen wederparnjders<br />

hond, die bij geval in de keuken terug was gebleeven,<br />

eene grouwlijke wraak. Bij al dit laag<br />

gedrag, bezat deeze daaf echcer van het edelmoedige<br />

der Afrikaanfche gastvrijheid zoo veel,<br />

dat ik hem niec zonder moeite overreeden kon,<br />

om voor de dienstvaardigheid, mij door hem<br />

beweezen , een drinkpenning aanteneemen.<br />

Kort na hec aanbreeken van den dag , begaf<br />

ik mij weder op den weg. Thans genoot ik i<br />

E 2 ie-


6% II. HOOFDST. IV. Ar». REIZE<br />

federt mijne aankomst op deeze landfpits voor de<br />

eerfternaal, het bijzonder genoegen, om groote<br />

beploegde en bebouwde akkers te zien. Zij waren<br />

thans groen, en hec koorn daar op een voet<br />

lang. Want, omftreeks den Tijgerberg, daar ik<br />

mij tegenwoordig bevond, was de akkerbouw de<br />

voornaamfte handteering des landmans. Ondertusfchen<br />

zijn tarwe en garst de eenige foorten<br />

van graanen , welken men in deeze geheele<br />

valkp'nnring teelt. De tarwe worde alleen tot<br />

broodkoorn, en de garst alleen tot voeder voor<br />

de panrden gebruikt. Hec groene koorn worde,<br />

naar maate het weder opgroeit, verfcheidenmaal<br />

afgemaaid; Gf, wanneer het rijp is geworden ,<br />

gel.jk in Zweeden en elders, met itroo gemengd,<br />

aan het vee gegeeven.<br />

Omtrent tien uur, moest ik wegens den zwaaren<br />

regen mijne roevlugt op eene landhoeve neemen,<br />

daar ik de ilaavinnen, bij haar naaiwerk ,<br />

Christlijke gezangen hooide zingen. Haarhuisheer,<br />

door eenen godsdienstijver, die, vooral<br />

in dit land, iets buitengewoons is, gedreeven ,<br />

had haar aan deeze ftichtl?jke leevenswijze gewend;<br />

dan, in gevolge zekere grondflellingen,<br />

het huishoudlijke betieffende, welke hier te land<br />

even zoo gewoonlijk zijn, had hij echter nage<br />

laaten, om haar door het bondzegel des doops<br />

in de gemeente der Christenen te laaten aanneemen<br />

; vermits zij daardoor, overeenkomflig de<br />

wetten des lands, haare vrijheid zouden verkreegen,<br />

en hij haar uit zijnen dienst verlooren<br />

hebben. Deeze godvrugtige boer was uit Berlijn<br />

geboortig, en had als fluurman op Ooftindie ge-<br />

vaaren. Mijn gefprek mee hem viel ras op<br />

de overwinningen vau zijnen voorigen monarch,<br />

dien


N A A R P A A R L . 6b<br />

dien hij nog eene bijzondere liefde toedroeg;<br />

en van die, geduurende den rijd van ruim eene<br />

uur , bijkans op alle voorwerpen in de waereld.<br />

M jn hals brandde mij nog van * J<br />

en<br />

Spaanfchen peper, en mijne maag fchreeuwde<br />

van honger. Mijnen dorst leschte ik door eeni»<br />

ge glazen wijn; maar mijne maag liet ik, te<br />

bloö om mij over haar ce bczwaaren, aan haar<br />

loc en den naderenden middag over, indien men<br />

mij veelligt moge noodigen, om 'er te fpijzigen.<br />

Ik begaf mij derhalve wederom tot de vervulling<br />

van mijn kruidkundig beroep. en toe mijnen<br />

arbeid tusfehen de kreupelbosfehen , waarmede<br />

dit land, eenige vruchtbiar gemaakte ilreeken<br />

alleen uitgezonderd, hier bijkans geheel en<br />

al bedekt is. Geen fpoor van een woud, en<br />

naauwlijks ergens een wilde boom is 'er te zien.<br />

Het aardrijk in deeze landftreek , voornaamhjk<br />

op de 'lijgerbergen en de Koebergen, beibaat,<br />

naar den uitwendigen fehijn, meestal uit dor onvruchtbaar<br />

zand , en zeer kleine keifteentjes.<br />

Ondertusfchen zijn 'er in deeze zelve landttreek,<br />

mee kleine heuveltjes bezec, eenige valeien, die<br />

mee goede aarde doormengd , en zelfs aan den<br />

eenen en anderen landman, welke zich op de<br />

aankweeking van citroen -, Chinaasappel - en oranjeboomen<br />

beviijtigt, vrij dankbaar zijn.<br />

Des namiddags ten drie uur, kwam ik bij den<br />

landbouwer VAN DER SPOIT, eenen weduwnaar,<br />

geboorenen Afrikaan, en broeder des bezitters<br />

van Konikmtia. Deeze man bleef, zonder<br />

eenige omftandigheden , in de deur van zijn<br />

huis gantsch ftil ftaan, verwachtende mijne aankomst,<br />

zonder mij eenen enkelen tred te gemoet<br />

E 3 te


fO II. HOOFDST. IV.'AFD. REIZE<br />

ce gaan. Maar hierop vatte hij mij bij de hand ,<br />

wenschte mij goeden dag, heette mij welkom,<br />

en vroeg mij: — ,, Hoe vaart gij ? Wie zijt<br />

„ gij ? Een glas wijn ? Eene pijp tabak ? Wilt<br />

„ gij iets te eeten hebben " ? - Ik beantwoordde<br />

deeze vraagen in behoorlijke orde , en nam<br />

het laatfte aanbod gereedlijk aan. Zijne dochter,<br />

een taamlijk aarrig meisje , van twaalf of<br />

veertien jaar, die ook , naar het landsgebruik<br />

alhier te rekenen, vrij wel wist te leeven, bragt<br />

eene fchoone lamsborst, met een fchoteltje geele_<br />

wortelen, op de tafel, en na de maaltijd bood<br />

zij mij met zoo veele inneemende bevalligheid<br />

thee aan, dat ik wel op het meisje had kunnen<br />

verlieven. Niet Hechts bij den vader, maar ook<br />

bij het kind, verrieden gelaat en gedrag een ftil,<br />

zacht weezen , en een goed gemoed. — Om<br />

het ftilzwijgen aftebreeken , fprak ik mijnen<br />

waard etlijke maaien aan. Hij antwoordde kort<br />

en zeer befcheiden , zonder op nieuw zelf een<br />

ander gefprek te beginnen , dan dat hij mij vriendlijk<br />

verzocht, om den nacht bij hem te vertoeven.<br />

Ik nam echter affcheid ; en zulks kon ik<br />

niet doen, zonder door eene zoo buitengewoone<br />

en onverdiende goedwilligheid merklijk geroerd<br />

te zijn.<br />

Mijne ftijve beenen kwamen bij mijnen kruidkundigen<br />

iever in geene aanmerking; maar ik<br />

befloot , om over de dorre hoogten, daar, ik,<br />

den geheelen dag, om zoo te fpreeken als op<br />

ftelten gegaan had, fpoedig voort te ijlen. Tegens<br />

den avond gevoelde ik mij veel minder vermoeid<br />

; want hec geduurig gaan en loopen fcheen<br />

mijne leden ongemeen buigzaam gemaakt te hebben.<br />

Niet


N A A R P A A R ft<br />

Niet verre van de landhoeve moesten wij eene<br />

beek doorwaaden. Eene llaavin kwam, en wees<br />

ons op eene bij uitftek gedienlrige wijze de on»<br />

diep!te plaats aan. Zij i'eheen op eene liefderijke<br />

belooning fiaat te maaken; 't welk haar nogthans<br />

mislukte, en ook mislukken moest, vermits<br />

zij eenen emsthaftigcn en vermoeiden wijsgeer<br />

aantrof.<br />

Des avonds kwam ik vroegtijds op eene landhoeve<br />

aan , daar vader en moeder wel niet te<br />

huis waren, maar de jonge Jan en juffer Suzanna<br />

mij echter met genegenheid aannamen. Het<br />

gebouw was, gelijk allen, welken ik op deezen<br />

weg aantrof, fraai, en van gebakkene fteenen,<br />

of wel doorgewerkte leerrraarde , opgehaald;<br />

maar de vloer beflond overal uit bloote aarde.<br />

Ik had voorgenomen verder te gaan; dan, toen<br />

ik zag, dat men bij een groot botervat zeer bezig<br />

was, en ik uit Suzannaas eigenen mond hoorde,<br />

dat hier dertig koeien waren, die melk gaven,<br />

zou ik, gelijk gij ligtl jk denken kunt,<br />

niet gemakhjk aftewijzen geweest zijn; te meer<br />

nog, wijl ik, federt mijne aankomst in Afrika,<br />

zeer zelden melk geproefd had. — Deeze landhoeve,<br />

verhaalde men mij, bragt jaarlijks, e ni«<br />

ge jaaren door een gerekend , omtrent achthonderd<br />

tonnen * graan op , en de inkomilen des<br />

lands waren gemeenlijk tien - of vijftienvoudig.<br />

Nu<br />

* Eene Zweedfche ton houdt vier Zweedfche fchepels,<br />

of vijf en drie vierde vierkante Zweedfche voet; en een<br />

en twintig en nagenoeg eene halve ton maaken eene Hamburger<br />

last. Bijgevolg bragc deeze landhoeve jaarlijk*<br />

luim zes en djrcijj Hamburger lasten op.<br />

E 4


7* II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

Nu zette men mij een welgereezen en weldoorbakken<br />

rond brood voor , welk meer dan<br />

twee voet in de middellijn had; en daarenboven<br />

kon ik aan melk en verlche boter mijn hart naar<br />

mijn genoegen ophaalen. De jonge lieden hadden<br />

'er hun bijzonder vermaak in , mij wel en<br />

naar mijnen zin te kunnen onthaalen, en teffens<br />

over mijn krom Hollandsch, of, gelijk zij het<br />

roemden, mijne kromme taal, en mijnen gantfchen<br />

infektencoeftel ftil en ongemerkt te lagchen.<br />

Mijne kruidenverfameling billijkten zij echter ,<br />

vermits zij zeiven uit fommige kruiden en wasch<br />

eene foort van pleiscer maakten. Den volgenden<br />

ochtend liet ik de koffij onaangeroerd<br />

ftaan; want hij was troebel , en , naar de gewoonte<br />

van dit land, zoo flap, als dun bier;<br />

en ging, na een zoo heerlijk en aangenaam onthaal<br />

op melk, leevendig en vrolijk weder<br />

op weg.<br />

Dewijl mijne infektendoos reeds vol was, zag<br />

ik mij genoodzaakt, om eene geheele bezetting van<br />

vliegen, kleine infekten en misckevers rondom<br />

den bol van mijnen hoed te maaken. — Onderweegs<br />

ontmoetten wij eenen herder, die eene kleine<br />

fcbildpad bried: hec vleesch was aangenaam, en<br />

imaakte gelijk zeer jong hoendervleesch. Omtrent<br />

eene halve Zweedfche mijl, of een uur gaans,<br />

verder, troffen wij een' fchaapherder aan, die op<br />

kosten van zijnen heer een lamsgebraad verteerde.<br />

Mijn leidsman , die de waardij zijner vrijheid<br />

kende, betuigde 'er zijn genoegen over, dat de<br />

flaaven fomtijds, door de eene of andere ontrouwe,<br />

van hunne dwinglanden wraak kunnen neemen.<br />

Hij verhaalde, dat de fchaapherders, welke ftrerjge<br />

en


N A A R P A A R L . ' 73<br />

en gierige heeren hebben, van alle tweelingslammeren<br />

het eene, en, wanneer zij zoodaanige dieverij<br />

meenen te kunnen verheelen, ook het andere<br />

tot eene lekkere beet voor zich afzonderen<br />

en bereiden.<br />

Ten drie uur des namiddags kwamen wij aan eene<br />

andere landhoeve, daar ik mij met de vrouw des<br />

eigenaars over de jicht in haare handen en voeten,<br />

en over de jichtige pijn van haaren man, om welke<br />

uittezweeten, hij thans naar de warme baden gereisd<br />

was, een geruimen tijd onderhield. — Een flecht<br />

huis, van veel leem lomp en plomp famengefmeerd,<br />

verfcheidene morfige en flurdige kinderen,<br />

eene flaavin , met eene dikke keten om haar<br />

been, de gezigtscrekken en fpitfe neus der oude<br />

vrouw, haar fchelden en raazen met het huisgezin<br />

, en hec koude water , waarin mijn eem'oonthaal<br />

beflond, toonden overvloedig, dac niiT<br />

alleen armoede in dit huis woonde, maar dac ook<br />

de jicht eene vruchtbaare cholerieke gemoedsgefteldheid<br />

daarin tot haare dienstvaardige hulpgenoote<br />

had. — Het oude wijf ried mij, dat ik<br />

mij te Paarl, een dorp, welks inwooners zich<br />

met den wijnbouw zeer wel geneerden , en dac<br />

Hechts een klein end weegs van hier lag, met der<br />

woon neêr zou zetten, om met kwakzalverij rijklijk<br />

, zoo zij meende , mijne kosc ce winnen.<br />

Zij vertelde mij, dac 'er voorheen een arcs gewoond<br />

had; maar die niec veel te doen had gehad<br />

, omdat hij zich al te duur liet betaalen. Tot<br />

eene aderlaating en het inneenen van geneesmiddelen<br />

had zij, volgens haar eigen zeggen, zich<br />

nooit kunnen laaten overreeden, en zou het ook<br />

nooit laaten doen; maar desniettegenftaande hield<br />

E<br />

5 zij


74 n. HOOVDST. IV. Am. RBIZB<br />

zij het voor haar perfoon voor iets troostliiks,<br />

wanneer men ziek is, eenen geneesheer in de<br />

nabijheid te hebben. Hier leert gij in eene<br />

flechte Afrikaanfche hut den mensch van dien<br />

zeiven kant kennen, van welken gij hem in Europeefehe<br />

paleizen vermoedlijk hebt gezien : hij<br />

roept wel den arts, maar laat het groocite deel<br />

zijner gencezing aan zijne wonderlijke en grilzieke<br />

invallen gecroost over.<br />

In gevolge eene aanwijzing, die men mij gedaan<br />

had , floeg ik eenen weg ter rechterhand<br />

in, en vervolgde dien, welke mij aan de wooring<br />

eener rijke en zieküjke weduw van<br />

twee en vijftig jaar brengen zou. Mijn bediende<br />

, die daar bekend was, waarfchouwde<br />

mij, om door de infekten, boven op mijnen hoed<br />

geilooken, de oule vrouw riet te verfchrikken;<br />

wijl zij anders beroerte en fhauwte zou kunnen<br />

krijgen. — Des namiddags omtrent vijf uur kwam<br />

ik bij haar aan , en werd goed verwelkomd.<br />

Ovcreenkomflig de gedaane erinnering hield ik<br />

mijnen hoed met alle zorgvuldigheid zoo , dat<br />

zij de buitenzijde vin dien niet zien kon, en verborg<br />

hem naderhand in eenen hoek. Kaas, boter,<br />

brood, wijn, thee , maar tefFeiis eene breedvoerige<br />

verhandeling over de jicht , zinkingen,<br />

beroerte, flerk neusbloeden, hoesten en de waterzucht<br />

van wijlen haaren man, bragten mijnen<br />

mond terltond in llerke biweeging. De oude<br />

vrouw was even z >o aandachtig in het hooren ,<br />

als ik in het etten, voor zoo veel mijne voorleezmgen<br />

zulks toelieten. — Onder,usfehen had<br />

eene praatachtige geliefkoosde fliavin mijnen<br />

dienstknecht in de keuken uitgevraagd; waarop


N A A R P A A R L . *?5<br />

li] haare vrouw in het oor luisterde, dat mijn<br />

hoed vol kleine beestjes was. Terflond liep deeze<br />

, zonder op de heerlijke voorfchriften eener<br />

gezonde levenswijze, welken ik juist met iever<br />

bezig was haar te geeven, verder te merken,<br />

weg, om die wonderdingen op mijnen hoed te<br />

bezien. Allermeest werd zij daarover verbaasd ,<br />

dat zij die kleine beestjes met fpelden op den<br />

hoed vastgeftooken zag, en zij begeerde, zonder<br />

eenig uitftel , eene nadere verklaaring deezer<br />

bijzonderheid.<br />

Nu moest ik met het eeten een weinig halte<br />

maaken , om van de Hollandfche fpreekwijzen<br />

niets neêr te flikken, welken ik, zo goed ik kon,<br />

famen moest fmeeden, om de goede oude vrouw<br />

van het nut te overtuigen, welk de kennis deezer<br />

kleine diertjes in de geneeskunst en huishoukunst,<br />

en tot bevordering van de eer des grooten<br />

Scheppers hebben. Bij geluk verhandelde<br />

ik , hoewel niet zonder bekommering, dit onderwerp<br />

volkomen tot haar genoegen. In een<br />

tegengefteld geval zou zij mij , als eenen tovenaar<br />

of hexenmeester, zekerlijk het gat van de<br />

deur geweezen hebben. • Maar nu verzocht<br />

deeze bejaarde en deftige matroone mij in ernst,<br />

om in haar huis te overnachten; en in een zoo<br />

fraai, en met alle gerieflijkheden zoo wel voorzien,<br />

huis beloofde ik mij eene bij uitftek aangenaame<br />

nachtrust. — Kort daarna kwam 'er<br />

een kleine fpeelwagen met vreemden aan. Deeze<br />

waren eerstlijk haare dochter , die gehuuwd<br />

was; in de tweede plaats een ongemeen dikke<br />

en vette landman, de heer M***, die, gelijk<br />

men mij zeide , aan iedere van zijne dochters<br />

(waarvan de eene bereids toevalliger wijze een<br />

zware


7°" II HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

zwart kind had gekreegen, welks vader, tot be-<br />

Ioomng zijner liefde, van eenen flaaf tot eenen<br />

gevangenen voor zijn geheele Jeeven op het Robbeneiland<br />

, maar het meisje tot de huisvrouw<br />

van haar vaders rentmeester of fchrijver bevorderd<br />

was ) vijftig duizend plaacen i tot eene<br />

huwhjksgitt medegeeven kon; en ten derde een<br />

nog lijviger halve broeder van den Jaatften.<br />

De vader van deeze beide welgewasfené heeren<br />

was een gebooren Lijflander, had als<br />

Zweedsch krijgsknecht gediend, en was eindelijk<br />

m dienst der Hollandfche Ooftindiiche maatfchappij<br />

herwaard gekomen. Zij hadden voorheen<br />

wel reeds infektenvei-famelaarsgezien; maar, to-n<br />

zij in mijne verfameling van kruiden, be'halve<br />

bloemen, ook gras en dunne takjes van boomen<br />

en heesters ontdekten, vonden zij dit even zoo<br />

belachlijk als ongewoon. — De jonge vrouwlokte<br />

al, wat ik haar van de roos en de moederkwaal<br />

wist te zeggen, uit mij uit; en ik, ikfteldemij door<br />

vraagen naar huismiddelen, en naar het warme<br />

bad, weik zij, drie weeken geleeden, gebruikt<br />

had, weder betaald. Ook deeze, gelijk haare<br />

moeder, ried mij, praktizeerend geneesheer in<br />

Paarl ce worden; „ dan," voegde zij 'er bij,"'t<br />

„ is jammer, dat de man, die van onze ziektenen<br />

„ kwaaien zulke goede kennis fchijnc te hebben,<br />

onze<br />

'De Heer »AXMAN rekent hier, gelijk natuurlijker<br />

Wijze overal door z.jne geheele reisbefchrijving, naar<br />

die geldmunt welke hem best bekend was, dat is, naar<br />

zijne vaderlandfche munt. Eene plaat was voorheen ir»<br />

tweeden zes daalders kopermunt, of twee daalders zilver-<br />

"'oS<br />

D U i t S C h 6 e r e k c n J<br />

> o m t r e n t t w a a l f<br />

8P*


H A A S P A A R L » 77<br />

onze taal niet verftaat , en dezelve zoo krom<br />

„ (preekt. "— Melk was hier thans wel niet; maar<br />

desniettegenftaande hadden wij echter eene weltoebereide<br />

avondmaaltijd. Bij den wijn dronken<br />

wij gezondheden en de goede kommercie. De<br />

bijzondere vetheid, de middagflaap, en de oor?<br />

zaak van die beide verfchijnfelen , naamlijk de<br />

•Lijflandfche badlloof deezer heeren onder deeze<br />

hemelsftreek , werden in ons gefprek breedvoe?<br />

rig opgehelderd. -— Wij wenscheen elkander<br />

eenen goeden nacht; maar ik voor mijn perfoon<br />

.Hiep zeer weinig: want de ongemeen uitwaasfemende<br />

jonge man was een bezwaarlijk en (hor-<br />

-kend bedgenoot voor mij. Hij zag'er wel, gelijk<br />

zijn leevendige en vrolijke broeder, zeer vergenoegd<br />

uit ; maar hij had niet veel te fpreeken;<br />

en wanneer dit nu en dan nog eens gefchiedde, of<br />

gefchieden moest, zoo deed hij het met zoodaanig<br />

een gclis of fisfend geluid , welk hem ten hoogde<br />

onverfhanbaar voor mij maakte. Hij (leunde<br />

, om zijne fchoenen en kousfen uit te krijgen,<br />

meer dan ik, toen ik, niet lang geleeden,<br />

den Tafelberg opklouterde. —. Des zondags<br />

's> morgens nam ik van dit buitenverblijf een teder<br />

aflchcid.<br />

Mijnen weg nam ik langs de Bergrivier naar<br />

Paarl. Het veer over deezen droom was wel<br />

taamlijk verre van mij verwijderd, doch aan den<br />

overkant was ook niets van belang voor mij te<br />

verrichten. Maar toen ik, niet lang na mijn<br />

vertrek, een klein eilandje , drie of «ier vademen<br />

van den oever, in de rivier gewaar werd,<br />

alwaar geen vee geweid had, en dus noch fchaapen,<br />

noch geiten , mij eenige afbreuk hadden<br />

kun-


75 II. HÖOFD*T: IV. AFü. "R E I Z E<br />

Runnen doen , waagde ik het, om door en over<br />

het gladde gevlechcfel der palmicen, acorus paltnita<br />

, welken ik boven < reeds befchreeven<br />

heb , en die veelal zoo brosch en teffens zoo<br />

glad en glibberig waren, dac ik uitgleed, en<br />

onder dezelven bijkans verdronken ware, der-<br />

Waard overcewaaden. Hoed en gebonden hair<br />

üicgezonderd, zochc ik de kruiden en plancen , op<br />

die kleine eilandje, op in dien zei ven opichik ,<br />

waarin Adam zich in den ftaac der onfchuld vertoond<br />

heefc; hoewel mijne huid, door de zon<br />

gebraaden, ondervond, dat ik in mijn kleine Paradijs<br />

de heerfchappij over de muggen en vliegen<br />

verlooren had; wanc deeze kleine diertjes dwongen<br />

mij ras , om ce rug te keeren en mijne<br />

kleederen weder aan te doen.<br />

Daarna zecce ik, de rivier langs, mijne kruidenverfameling<br />

voort. Tusfchen de landhoeven,<br />

in den omtrek van Paarl gelegen, kwam ik hoe<br />

langer hoe verder, en eindelijk aan de wooning<br />

van eenen molenaar. — Ik ging tot hem in, en<br />

vond hem zittende en zijnen middagflaap houdende.<br />

Nooit heb ik eenen man gezien, die 'er<br />

fomberder en ernsthaftiger uitzag, dan deeze!<br />

Hij zette mij eenen ftoel, die als eene wieg heren<br />

der waard ging, e n zeide, zonder te vraagen,<br />

wie ïk^was, terftond: — „ wat wik gij hebben?<br />

" — „ Ik zie," antwoordde ik, „ dac gij<br />

„ chee hebt; geef'er mij brood'bij, dan kan ik<br />

„ honger en dorst te gelijk Itillen; hec middag*<br />

eecen heb ik door mijne liefhebberij in het<br />

'„ verfamelen van kruiden verzuimd. " „ Wel<br />

K Zie hier boven bladz. 49.<br />

» zoo! "


NAAR F A A R U f§<br />

», zoo! " hervatte hij, „ hebt gij deezen miS-<br />

„ dag nog niet gegeeten ? Slaavin, breng vleescb*<br />

,, brood en de wijnfles hier, •' voegde de öuuc*<br />

iche man 'er bij. Ik at en dronk op zijne gezondheid,<br />

terwijl hij gantsch flil zijne pijp cabak rank»<br />

te, en in eenen a-trologifchen almanak van het<br />

zeventien honderdite jaar las. Niet een enkel<br />

maal fprak hij mij, federt dat hij het bovengen<br />

melde gezegd bad, aan; en wanneer ik hem ie»<br />

vroeg, antwoordde hij zoo kort, dat ik geloofde4<br />

dat mijn bezoek hem ten uiterlle onaangenaam,<br />

was, en ik hem deswege volflrekt becaaling voor<br />

het genootene op wilde dringen. Mij verzette<br />

*er zich zeer eigenzinnig tegen , en zeide in eenen<br />

Onbeweegboaren toon: „ Eli dat doe ik niett<br />

„ het is toch een fchuldige pligt, reizenden be-<br />

„ hulpzaam te zijn. " Aan mijnen knecht had<br />

hij insgelijks, buiten mijn weeten, een aanzienlijk<br />

deel brood en vleesch d.>en geeven. — Dan f<br />

Voor 't overige bezat hij niet de rninite welleevendheid,<br />

en roen ik affchdd van hem nam, verzelde<br />

hij mij niet eens tot de helft van fijnen gübberigen<br />

leemen vloer. Doch van oprechte dankbaarheid<br />

jegens hem doordrongen, wensch»<br />

te ik bij mijzelven, dat de Hemel het toch deezen<br />

braaven molenaar wilde vergeeven, bijaldien<br />

hij zich aan zijns naasten broodkoorn verzondigen<br />

mogt,<br />

Een endweegs van dien zonderlingen man, ontmoette<br />

ik eenen koster. Zoodaanig een man ié<br />

bij de leden der Hervormde Kerk in grootere<br />

achting, dan bij die der Lutheriche Die geen,<br />

van welken ik fpreek, was van moeders zijde ,<br />

van zwarte afkomst. Ik ging met hem binnen.<br />

Hij


fcO II. HOOFDST. IV. AFD. REIZfi<br />

Hij noodigde mij om te gaan zitten, en onthaalde<br />

mij op eene fpoelkom vol Hechte thee zonder<br />

fuiker. Zijne taamlijk bejaarde vrouw<br />

was bedlegerig. Ik deed onderzoek naar den<br />

aart haarer ziekte; en toen ik vernam, dat de<br />

lijderes , nieccegenfïaande zij drie weeken lang.<br />

zich van het warme bad bediend had, nog even<br />

zoo ftijf in haare ledemaaten , pijnlijk , uitgeteerd<br />

en met jichtknobbels bezet was , als "te<br />

yooren, durfde ik niets meer .zeggen , dan dac<br />

jicht eene booze kwaal zij, trok de fchouders op,<br />

nam affcheid, en vroeg naar den weg.<br />

• Voor de deur van zijn huis ftonden purgeernooten,<br />

femina cataputiae. „ Gebruikt gij die, "<br />

vroeg ;lk hem, „ of laat gij wel daar van plukken<br />

? " „ Zelf gebruik ik ze wel niet, " antwoordde<br />

hij, „ maar ik ben gewoon mijne goe-<br />

„ de vrienden daarmede te bedienen. Pluk gij<br />

„ maar,-" ging hij voort, „ ik heb nooit voor-<br />

„ heen een eenig mensch daar naar hooren vraa-<br />

„ gen; waartoe wilt gij ze hebben? " „ Tot<br />

„ artfenij, " hernam ik, „ en zoo verder. "<br />

Nu moest ik op nieuw binnen komen , ten einde<br />

mij verfcheidene foorten van krampen, waarmede<br />

de oude vrouw behebt was, te laaten befchrijven,<br />

en te verklaaren; waarbij ik mij dan<br />

ook genoodzaakt zag, om haar met eenige omwegen<br />

te kennen te geeven, dat zij van de moeilijkheden<br />

en wederwaardigheden van dit leeven<br />

niet veel meer te verdraagen zou hebben. Zij<br />

was 'er wel mede te vrede , dat zij eerlang uit<br />

dit jammerdal zou verlost, en haar man, dac hij<br />

haast van zijne bouwvallige vrouw zou ontlast<br />

worden; weshalve dan ook beiden mijne ongelukige<br />

voorfpelling mee genoegen fcheenen<br />

aan-


N A A R P A A R L . 8Ï<br />

aahtehoor :n . toe belooning mijner* genomene<br />

moeite nodigden , ren paar glaasjes wijn te<br />

drinken, en mij aanbooden ,. om mij de kerk<br />

te laaten zien. i - - •<<br />

B Da kerk ligt zeer dicht aün des kosrers wooning.<br />

Het is een bewijs, 'dat deeze land^<br />

beden met des Hoeren haö niet meer omfhndigbeden,<br />

als met hmme eigene huizen, maaken. .<br />

Dit Godshuis is wel zoo groot, als* eene groote Up*<br />

iandi'ehe hooifehuur 4,' en gelijk de andere hmzen<br />

zeer<br />

033;"i.j ïsbnox na r: ;'oo M lsiu£}j s(T<br />

4 [ „ Ik kan niet nalaaten, ten aanzien van defgeUiké<br />

„ vergelijkingen, hier eens vooral eene kleine aanteke-<br />

,, ning te plaatfen — Niets is gemeener, dan zulke ver-<br />

„ gelijkende bepaaüngen vari breedte of hoogte van rivie-<br />

„ r«n of gebouwen bij de refsliefchrijveis te leezeff.<br />

Zeifs de gcachtfteii dnder hen zijn 'er niet vrij van'*;<br />

,i gelijk, bij voorbeeld, bij de heeren R. tococKt'<br />

„ TH. SHAW, ST. SCHULTZ, en anderen te zien is!<br />

,> De heer SFABMAN bedient 'er zich ook hier vpr*<br />

„ Als zij de vergelijking rrenl-.en bij iets, dat in hun Va-<br />

„ derland, met reden, ak bijna algemeen bekend migpe-<br />

,t, houden worden; gelijk veelligt deeze véffelijking Vah<br />

,; onzen lchrijver bij zijne vaderlanders, tot'welker nut<br />

h i<br />

A J bêpaaïdUjk fchreef, genoegzaam over 'talgemeen bé.<br />

kend is, is deeze handelwijze nog eenigzins'intefchik-<br />

k e n<br />

»t<br />

i s<br />

- tA)<br />

echter desniettegenftaande altijd zeer onze-<br />

„ ker en onvolkomen. Integendeel voldoet een reisbe-<br />

„ fchrijvcr aan zijn oogmerk, wannneer hij, van zulkè<br />

„ vergelijkingen, daar veelen geen meer hut van hebben,<br />

,; dan of men ze van zaaken in China ontleende , zich<br />

onthoudende, eenvoudig zegt, dat een gebouw of'rivier<br />

„ zoo veel voet hoog of breed is. Doch fomtijds zijn<br />

,, dergelijke vergelijkingen niet zonder merklijke ver.vaand-<br />

„ heid. Ik kon dit met veele voorbeelden bewijzen;<br />

£ maar zal mij met flechts één vergenoegen. De ge?<br />

§<br />

E!DE H E<br />

'" « ÏCHULTZ , de hoogte van Abfaloms graf,<br />

„ bij Jerufalem, befchrijvende, zegt in zijn werk : Lei'


82 II. HOOFDST. IV. AID. REIZE<br />

zeer net, naamlijk met eene foort van zwartachtig<br />

g«s, gedekt; maar heeft noch gewelf, noch<br />

eene zoldering van planken; en de dwarsbalken<br />

van het dak, met de fparren, van alle kanten<br />

daaraan fluitende, maaken inwendig eene leelijke<br />

vertooning. Vermits de Gereformeerden over<br />

het geheel noch altaar, noch altaartafel gebruiken,<br />

zoo ziet men hier ook geen van beiden.<br />

Aan weêrskanten zijn banken voor de mansperfoonen;<br />

maar de vrouwen hebben iedere haaren<br />

ftoel of zeteltje in het ruim of midden der kerk.<br />

De kanfel is ook flecht, en zonder eenigen<br />

fieraad.<br />

. Van hier begaf ik mij op mijnen terug weg,<br />

die wel merklijk nader, maar mijnen wegwijzer<br />

even zoo onbekend was, als mij zei ven. ——<br />

Acht fluks Chinaasappelen, welken ik in Paarl voor.<br />

eenen Hollandfchen fchclling gekocht had, kwamen<br />

mij ongemeen wel te pas; en een fluk tabak<br />

was voor mijnen oppasfer eene behoefte, welke<br />

hij nog veel minder ontbeeren kun. Hljdróeg<br />

waarlijk eenen zwaaren last, maar desniette;>en^<br />

ftaande was hij echter op geenerhande wijze te<br />

vermoeien. Daartegen ging hij ook altijd rechtuit,<br />

wannéér ik in de bosfchen veele kromme<br />

lijnen ter zijde van hem befchreef.<br />

Het was reeds duister, toen wij aan eene landhoe-<br />

„ itmgtn dis H&chflcn auf feinen rejjfm diirch Europa, Af<br />

„ und Afrika, V. Deel. bladz. 138., dat hij het geheele<br />

,, gefticht zoo hoog rekent te zijn, als de roode toren te<br />

„ Halle, als de S. Markustoren te Venetië, of als de<br />

„ gedenkzuil te Londen, ter gedacht.iis van den zwaaren<br />

„ brand van ióöfj. aldaar opgerecht. " C. 1


N A A R P A A R L . 8g<br />

hoeve kwamen, waarvan de boer zelf niec te huis<br />

Was. — Onderrusfchen bragc ik de vrouw op ge-'<br />

fprekken, de huishoukunsc becrefFende, en vernam,<br />

dac in die huis, anders zoo fchoon, zeer<br />

zelden melk ce vinden was , vermits de dorre<br />

heuvelen , heczelve omringende, geen voedfel<br />

voor hec hoornvee leverden; zoo dac men daartegen<br />

de fchaapfokkerij, een weinig akkerbouw<br />

én de wijnteelt dreef, waarbij men de nuccige<br />

gewoonte-had, om de wijnbergen door afleidingen<br />

van het water vruchtbaar te maaken. De<br />

boerin was eene 1<br />

hartlijk goede en eerlijke<br />

vrouw, maar had het ongeluk, om mij iteeds<br />

dat geen_ aantebieden, 'cwelk ik niet wilde hebben:<br />

wijn, brandewijn, tabak. . De man,<br />

van eene leevendigo en vuurige gemoedsgeltelcenis,<br />

kwam na èene wijle cijds'te huis, dronk mij<br />

terftond tóe , en zeide: „ Gij meent veelligt<br />

w e<br />

ft l' dat gij met uwe kruidenverfameling hier<br />

„ alleen wijs zijt; maar, hoor hier! dat toch<br />

„ ook niec alle Afrikaanfche landlieden zoo dom<br />

„ zijn, zult gij cerflond zien " Daarop verraste<br />

hij mij door hec vertoonen van fommige fraaié<br />

boeken, en eene menigte kleine ichrifcèn uic Wle<br />

weecenfehappen; welken ik allen nacuurlijker<br />

Wijzi móest prijzen, terwij! hij tusfehen mij en<br />

de boekenplank heen en weêr liep, en van allen<br />

hecgeheelecijcelblad.den naam des boêkyerkoopeni<br />

niec uitgeflooten, mij voorlas. „ Ziet gij we],<br />

Zeide hij, „ dat ik niet Hechts achter den ploeg<br />

„ gaa?" — Hierop maakren wij nnauwere kennis;<br />

want hij was een Lijfbnder, en ik een Zweed.<br />

;<br />

Des avonds ontbrak het niet aan eéte'n, „ op<br />

„ boerenplaacfen," zeide de gully vrouw, „moet<br />

"„ gij braaf eeten; hec wordt u-Wel gegund, frj<br />

'fiocer en kaas kreegen deeze lieden van hunne<br />

F a vee-


$4 II. HQOFDSTV IV. AF£K REI Z B<br />

veefokkerijen, welken zij honderd uuren gaans<br />

verre landwaard in hadden ; ook ontvingen zij<br />

van daar gerookt osfenvleesch. Aan de foep en<br />

de groene erwecen kon ik klaar zien, 'dar mijn,<br />

Latijnfche waard zich in geen kookboek geoeffend<br />

had, 'c welk hem in Afrika .meer voordeel<br />

zou aangebragt hebben, dan de .dichtkunst en de<br />

geleerde taaien hem. daar konden geeven. -—,<br />

De vrouw moest alleen te bed gaan, omdat haar man<br />

zich in de Joodfche gefchiedenisfen van j o s E-<br />

PHUs al te diep inliet, om mij van zijne groote<br />

neiging toe de weetenfchappen te overtuigen.<br />

* Des morgens vroeg werd ik door, het klaagge 7<br />

fchreeuw van januarius en Februarius (zoo noe-,<br />

men ecnigen hunne flaaven, nu eens met de-naamen<br />

der maanden, dan met die van de dagen,<br />

der week, dan wederom op eene andere wijze)<br />

uit mijnen flaap opgewekt. Deeze arme halzen,<br />

k'reegen van hunne heeren en bezitters fugen,<br />

omdat zij de paarden den avond te vooren niec<br />

wedergevonden hadden. Nu maakte men<br />

zich gereed, om naar de kerk re rijden; maar<br />

eene fterke regenbui verhinderde de uitvoering<br />

van dit loflijk voornsemen. Middelerwijl ge?,<br />

bruikcen wij ons oncbijc, en dronken daarbij een<br />

goed glas wijn, waarop dan nog een cot dankzegging,<br />

en een op mijne gelukkige reize volgde;<br />

coc dat een dubbel geboterd brood, welk de<br />

waard en waardin coc reiskost-mij in mijnen rokszak<br />

hielpen fteeken, het befluit maakte. ,—<br />

Zoo veel goeds , door onbekenden mij op de<br />

guihartigfte wijze beweezen , roerde mij ongef<br />

meen. l)e vrouw was de goedheid zelve; doch<br />

haar geest woonde in een zeer phlegmatiek -ligchaain.<br />

De bibliotheek en de geleerde aanmer-


N A A R P A A R L . 85<br />

iitigen de* mans gaven genoegzaam te kennen ,<br />

dat hij, gelijk ik, een fludent, zijn vaderland<br />

ontloopen, waïi Naderhand vernam ik ook, dat<br />

hij een krijgswondbeeler geweest , en door dé<br />

zielverkoopers, als krijgsknecht, herwaard gehragC<br />

was; maar hec grootite deel zijner boeken<br />

door het huwlijk met zijne tegenwoordige<br />

vrouw, voorheen eene predikants weduuw, gekreegcn<br />

had. — Ten aanzien haarer natuurlijke<br />

traagheid , had zij N wel gecnen choleriekeren<br />

man kunnen bekomen; wanc deeze had, naar men<br />

mij verhaalde, riïettegenftaande zjjne bijzondere<br />

goedhartigheid , nogrh ins verfcheidenen • zijner<br />

flaaven, en wel om geringe misdrijven, zoo hard<br />

geftraft , dat zij daarvan geflorven waren. —<br />

ik zou u, bij deeze gelegenheid, nog meer<br />

voorbeelden kunnen bijbrengen, hoe de uitoefening<br />

eener misdaad, van welken aart dezelve ook<br />

zij, bijzonder zoodaanige, die , gelijk de flaavenhandel<br />

of de handel met de vrijheid van andere<br />

menfehen, niec alleen geduld worden, maar<br />

zells door openbaar gezag geweuigd zijn , gemeenlijk<br />

de menfehen tor» nog groocere ongeW<br />

geldbeden en euveldaaden verleiden.<br />

Op den grond en bodem, tot deeze landhoeve<br />

behoorende, ligt de zoogenaamde Babijloni-<br />

Jche loren, Dus heet een kleine heuvel, welken<br />

KOLEE, onder deezen naam, als merkwaardig<br />

en grooc befchreeven heefc' ; en die bijgevolg<br />

een fteedsduurend gedenkteken der ongeloofwaardigheid<br />

van deezen fchrijver zal blijven.<br />

Mijne<br />

l Men zie zijne bovengemelde befchrijving van de Kaap<br />

4e Goede Hoop, 1. Deel, VlII. Hoofdft. bladz. nu.<br />

F 3


?6 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

Mijne kleine en zonderlinge ontmoetingen met<br />

flangen, fcorpioenen, chameieons en andere foorten<br />

van haagdisfen gaa ik met fliizwijgen voorbij,<br />

dewijl ik weet, dat het met uwe neiging niet<br />

overeenkomt, deeze dieren , waarvan bet Afrikaanfche<br />

Knnaan krielt, kennen te leeren en<br />

lief te krijgen. — Doch dit kan ik echter niet<br />

vergeet?n te melden, hoe verlegen wij dikwijls,<br />

bijzonder op dè groote heien, waren, om den<br />

terugweg te vinden. Eindelijk ontmoetten wij<br />

zeven voetknechten van de Hollandfche Oostindifche<br />

maatfchappij, doch zonder voordeel voor<br />

ons. Want deeze mijne Medechristenen waren<br />

van den wijn, dien zij in ledesen zakken en uitgeholde<br />

kalebasfen bij zich hadden, zoo zeer befchonken<br />

, dat zij zelfs onder elkander in twist<br />

waren, en ons dus in \ geheel geene goede onderrechting<br />

fcheenen te gunnen , vermits ieder<br />

van hun ons bijkans eentn bijzonderen weg wees.<br />

In verbasterde Hoogduirfche, PJatdurtfche, Hanoyerfche<br />

en andere tongvallen voorfpelden zij<br />

mij telfens allen, dat ik rivieren, bergen, wildernisfen,<br />

en dergelijke onaangenaamheden meer<br />

ontmoeten zou , wanneer ik , ingevolge- hunne<br />

zeemans uitdrukkingen , mijnen koers niet naar<br />

hunne aanwijzing Huurde. Een ander vroeg mij,<br />

werwaard ik gaan wilde, nadat hij reeds gezegd<br />

Had, dat ik rechts of links wenden moest. -<br />

Ik fcheurde mij los van hun, en dankte hen.<br />

Daarop flooten zij om mijnen leidsman eenen<br />

kring, en maakten hem, door hun geprevel nopens<br />

den rechten weg , bijkans dol. Eindelijk<br />

geraakten Zij, over dit zelve onderwerp , zelfs<br />

onder elkander oneens, en wij kreegen daardoor<br />

gelegenheid, om op eene goede wijze van hun<br />

ontflagen te komen. Wat<br />

/


N A A R P A A R L . 8/<br />

Wat was 'er nu te doen? Zonder landkaarten<br />

kompas, moesr ik mijnen loop naar de zon rich-'<br />

ten , tot dat ik eenen zwarten Heiden aantrof,<br />

die eene kudde fchaapen hoede. — Door zijne<br />

nuchterpn en befcheidene terechtwijzing, kwam<br />

ik, tegens den avond, aan eene landhoeve, daar<br />

de rentmeester, een Hanoversehman van geboorte<br />

, mij met den gewoonen Afrikaanfchen hand<br />

flag op het vriendlijkite welkom heette. Hi;<br />

onthaalde mij op melk, en deed mij teffcns eene<br />

lange vertelling van zijnen minnehandel, welken<br />

hij eertijds, als krijgsknecht in Bn'tfchen diensc,<br />

in Engdand gehad had. Ook zeide hij mij woordlijk<br />

voor om in mijn fchrijfboekje opcetekenen,<br />

eene zonderlinge liefderangfchikking van het<br />

fchoone gedacht in Afrika, op eigene naauwkeurige<br />

ondervinding gegrond, welke zoo luidde:<br />

„ De Madngnskarfche fchoonen, de<br />

„ zwarrtte en voortrefIijklte; dan de Malabar-<br />

„ lche, en üuguneefifche of tVJaleitfche; hierop<br />

„ de Hottencotfche; maar ten laatlle, de Hol-<br />

„ landfche blanken, als de flechtlten. "<br />

Deeze opzien Ier hield zijnen kool, die ongemeen<br />

fmaaklijk was, voor den besten in de geheele<br />

waereld; en de bijzondere murfheid en<br />

malfchen aart van dien fchreef hij voornaamlijk<br />

aan de falpeterachtige gevleidheid van den grond<br />

toe. Het aardrijk was hier over 't algemeen zandig<br />

en vhk, en waarfchijniijit met zeezout merklijk<br />

bezwangerd. Vermits wij, onder twaalf<br />

of veertien flaaven, flechts twee Christenen fterk<br />

waren, grendelden w;j onze deur wel toe, en<br />

over orze bedlteede hingen vijf ^elaadene geweereu.<br />

Den geheelen avond had ik de llaaven in<br />

eene zoo vrolijke luim, en zoo liefderijk en necr-<br />

F 4 bui-


83 II. H00FBST. IV. AFD. R BI Z K<br />

bu.ger.de behandeld gezien, dac men bijkans ge,<br />

Jooven zou , dac hun uiterlijke toeftand becer w**i<br />

re, dan die van veelen onzer EuropeefcLe dienscbooden.<br />

Ik zeide daarom mijnen waard: „ Uwe<br />

„ goedheid en milddaadhj,heid zijn u de zekerfte:<br />

„ waarborg, en de krachcdaadigfte wapenen."<br />

Dat wil ik niet Joogchencn, " antwoordde<br />

nij, „maar, deels ftroopen vreemde, wegge-<br />

„ loopene en oproerige flaaven wijd en zijd om<br />

,., heen, en zoeken of leevensmiddelen en ge-<br />

„ weer te fïeelen, of anderen in hun belang over-<br />

„ tehaalen; deels heeft men hier en daar ook<br />

„ voorbeelden, dat de Zwarten des nachts in<br />

„ eene foort van raazernij vervallen, welke hen<br />

aandrijft, om aan den eenen of den andrreit<br />

„ allerliefst aan hunnen heer en meester, maar*<br />

„ fomtijds bij gebreke van dien, aan eenen hun-<br />

,t ner medeflaaven, of zelfs wel aan zichzelvcn,<br />

„ eenen moord te pleegen. Ik vervang de plaats<br />

„ van den heer en eigenaar der hoeve, en moet<br />

„ ze llraffen, wanneer zij zich regen mij, of te-<br />

„ gen eenen anderen misgrijpen. De Bugunee-<br />

,, zen zijn bij uicfiek wraakzuchtig, en ten aan-<br />

„ zien der rechtpleeging zeer flipt. Om iever-<br />

„ zuchc, tweedragt en moord te verhoeden, laat-<br />

„ mijn heer niet roe, dat hier flaavinnen gehou-<br />

„ den worden. Ik wenschte ondertusfchen, dat<br />

„ du hier zoo wel, als op andere plaatfen, daar<br />

„ ik voorheen gediend heb, geene zwaarigheden<br />

„ vinrfen mogt. Maar nu is hec hier zelfs al te<br />

„ eenzaam cn te verdrietig. De voornanmfte in.<br />

„ komften, welken mijn heer van deeze landhoe-<br />

„ ve heefr, fpruiten uit eene ftoecerij; kon hij<br />

„ hier flaavinnen houden, dan zou hij door haare<br />

3, vruchtbaarheid grooter voordeel behaalen, dan<br />

door


N A A R P A A R L . 89<br />

„ door die andere fokkerij. Tot een bewijs hier-<br />

,, van kan dienen, dat eene vruchtbaare flaavin<br />

„ driemaal duurder, dan eene onvruchtbaare,<br />

„ betaald wordt. — Wat dunkt u nu wel hier-<br />

„ bij ? Ziet gij niet daaruit, dat zelfs eene<br />

„ zachtere dwinglandij ook door haare ftraf,<br />

door eenen ongerusten flaap en een rustloos ge-<br />

„ weecen, fteeds verzeld wordt? Slaaven zijn ook<br />

onder de goedaartigfte bezitters flaaven, dat is,<br />

„ lieden van hun natuurlijk recht, de vrijheid,<br />

„ naamlijk , beroofd. Het zvwarmoedig aandenken<br />

aan een zoo fmertlijk verlies ontwaakt<br />

„ allereerst en meest des nachts, wanneer het<br />

„ gewoel en de bezigheid van den dag zulks niet<br />

„ verflrooien kan. — Wat wonder derhalve,<br />

„ wanneer de gewelddrijvende onderdrukkers<br />

„ hunner vrijheid fomwijlen met hun eigen bloed<br />

„ de verkrachte rechren der 'menschhcid wederom<br />

ondertekenen moeten? " Moest dan<br />

riet mijn Waard, hoe zachtmoedig ook, nog-<br />

Pr/arts voor wreekende wanhoop van twaalf vlugge<br />

küaapen vreezen; knaapen, die van hun vaderland<br />

, van hunne bloedverwanten, en van hunne<br />

vrijheid gewclddaadiger wijze beroofd, en zelfs<br />

van die lexe, welke ons leeven en deszelfs moeilijkheden<br />

verzoet, gantsch afgefneeden waren? En<br />

was het niet bij deezen hunnen beklaaglijken<br />

toeftand zekerlijk te bezorgen, dat hunne gemoederen,<br />

van natuur zeer vuurig, mogten ontbranden<br />

, en zij zich aan hunne medemtmfchen vergrijpen?<br />

Een (haf, in het land gebooren , bijzonder<br />

een onechte, die een goed voerman is, op welken<br />

men zich verlaacen kan, en wien het opzigt<br />

over anderen mag toevertrouwd worden, of dien<br />

F 5 - men


$0 II. H00FDST. IV. AFD. REIZE<br />

men anders voor getrouw en bekwaam houdr,<br />

wordt, gejijk mijn waard in onze huishoukundige<br />

gefprekken mij onder anderen verhaalde, met<br />

vijf honderd rijksdaalders; een flaaf, die nieuwlings<br />

van Madagaskar gekocht, en die weiniger<br />

bekwaam is, of daar men minder op vertrouwen<br />

kan , met honderd tot honderd en vijftig rijksdaalders<br />

betaald. — Een paard, dat in Zweeden<br />

tien rijksdaalders kost , geldt aan de Kaap de<br />

Goede Hoop dertig tot veertig; een os, voor<br />

den wagen of de ploeg te gebruiken , acht of<br />

tien; eene goede melkkoe twaalf of veertien;<br />

eene dergelijke, die uit hec Vaderland of uit andere<br />

Europeefehe gewesten derwaard gebragc<br />

wordt, en veele en goede melk geeft, veertig tot<br />

vijftig rijksdaalders; en koeien van deezen aart<br />

worden bijzonder gezocht. — Dit alles, en nog<br />

veel meer, daartoe behoorende, hebben anderen<br />

mij in het vervolg op gelijke wijze bericht.<br />

Des Maandags 's morgens namen wij affcheid<br />

van elkander. Ik vroeg, welken weg wij, om<br />

naar huis te komen, in moesten liaan. Zijn antwoord<br />

was: „ Daar is geen gebaande weg der-<br />

„ waard; dien, welke naar de ftad aan de Kaap<br />

de Goede hoop loopt, moet gij aan de rech-<br />

„ terhand laaten, en rechcuic door deeze bosfehen<br />

gaan; daarop zulc gij den berg in hec gezigt<br />

„ krijgen , die zich tusfehen Konftantia en de<br />

„ Kaap in de lengte uitilrekt; vervolgens ftuurt<br />

„ gij recht voor u uic, over de dorre vlakte heen,<br />

„ op den uitfteekenden berg aan, die hec dichtst<br />

„I bij Konftantia en de plaats van uw verblijf ligt.<br />

„ Eene landhoeve ontmoet gij onderweegs in<br />

„ 't geheel niet meer. " — Goed , dacht ik<br />

bij


N A A R P A A R L . $1<br />

bij mijzelven, dan zal ik te middag wel gras moeten<br />

eeceri; en ik was, deels verdrietig, dat ik<br />

geen ontbijt kreeg, en deels te bloo, om van<br />

eenen man, die mij, daags te vooren, zoo wel<br />

onthaald had, een iluk tot ontbijt te vraagen.<br />

Wij hadden dien berg nog niet lang in het oog<br />

gehad, wanneer hij ons eene dikke wolk te gemoet<br />

zond, die, in de gemelde vlakte, in eenen<br />

fterken plasregen op ons neêrviel. —- Om mijne<br />

verfameling van kruiden te dekken, moest ik<br />

nu zelf ongemak lijden, en mij door en doornat<br />

laaten worden. Ondertusfchen droogt deeze luchtftreek<br />

zoo ongemeen fchielijk op, dat ik, toen<br />

óe zon wederom fcheen, binnen weinig minuuten<br />

reeds droog was. -— Toen ik des avonds<br />

te Alphen terug kwam, vernam ik, dat het daar<br />

in 't geheel niet geregend, maar de wolk, volgens<br />

gewoonte, den berg bedekt had m<br />

.<br />

Dat ik, onderweegs, met mijnen Heidenfchen<br />

reisgenoot, eenige maaien gefprekken over den<br />

godsdienst gewisfeld heb, moet ik toch ook billijk<br />

melden. — „ lk was de eerfle," zeide hij<br />

mij, „ die met hem over dit onderwerp gefproo-<br />

„ ken had. Hij, als een dom mensch, " (want<br />

zoo noemde hij zichzelven) „ kon niets daarvan<br />

„ begrijpen; ook kwam het hem niet toe, orn<br />

„ zich daarmede bezig te houden " — Ondertusfchen<br />

toonde hij zich niet ongenegen, om al<br />

wac<br />

- Zie hiervooren , wat 'er ran de wolken, gemeenlijk<br />

Over de bergen alhier hangende, uit menigvuldige ondervindingen<br />

opgemaakt is, bladz. 40 en 41.


II.HOOFÖST. V. AFÖ. VER'BtYF TE ALPHEN,<br />

wat men begeerde ," te willen gelooven. Duid-'<br />

lijk ontdekte ik, dat zijne gedachten zich nooit<br />

tot een hooger Weezen verheven, noch hem tot<br />

den eerften oorfprong der fchepping, of tot den<br />

Schepper van eenig ding, veel minder van het<br />

geheelal, geleid hadden — Dat de blanken in de<br />

kerk vergaderden, wist hij wel; maar het was nooic<br />

m zijne gedachten opgekomen, om te onderzoeken,<br />

tot welk einde zij zulks deeden. — Het zal<br />

wel zoo moeten weezen, antwoordde hij mij.:<br />

Desmettegenllaande feheen hij eenigen afkeer van<br />

de zonde te hebben, en de deugd hoogrefchanen.<br />

Die geen, welke hem mij, geduurende deeze dagen,<br />

tot mijnen dienst aan had bevolen, roemde<br />

hem wegens zijne getrouwheid. — Voorts was<br />

hij voor eene verdere opklaaring zekerlijk niet<br />

onvatbaar; maar, dewijl profelyten te maaken,<br />

den Hollanderen noch kapitaal noch intrest aanbrengt,<br />

hebben zij zich om deezen zoo min, als<br />

om de zielen van veele anderen bekommerd. —<br />

Doch in 't toekomende meer van deeze cn dergelijke<br />

ftoffen.<br />

; Ik blijf,<br />

M IJ N HEER.'<br />

Uwe enz.<br />

Met mijne kruidkundige reize, in deezen brief<br />

kort en gemeenzaam verhaald, was ik, in meer<br />

dan eenen opzigte, bijzonder wel te vrede. De<br />

laatfle zes dagen derzelve kon ik bijna eenen geweldigen<br />

tocht, of in Onduiisch, een' geforreerden<br />

marsch, noemen, die met loopen, fprmgen<br />

en niet minder vermoeiend klouteren geduurig afwisfelde.<br />

Ennogthans, geloof ik, had ik het,<br />

met


. NA DR TERUGKOMST -VAN PAARL. , 0|<br />

toet even,.groot-genoegen, nog meer dagen op<br />

dezelve w'jze'willen uithouden. —' De tweede<br />

dagreizevan de Ivaap de Goede Hoop was, gerïijn<br />

ik.boven reeds verhaald heb, de moeilijkfte<br />

en meestafmattende voor mij geweest Nader*<br />

hand fcbeenen mijne ledemaaten en beenen zic^<br />

aan dergelijke vermoeijingen meer te gewennen.<br />

Na mime terugkomst te huis gevoelde ik my<br />

wei, in deeerlte dagen,'flap, of, gelijk mep<br />

pleegr ce zeggen* als of mij alle mijne leden ia<br />

(hikken waren geüagen: dan, allengs ging dat wey<br />

I der over. - Genoegzaam als pit dankbaarheid<br />

voor deeze lbrke ligcnaamsbeweégïdg, rerdwee"nen<br />

eenige, jvel geringe, maar rjogthans onaangenaam»--<br />

ge waar wordingen eener jichtige gefield-<br />

Jjetd. welke mij te" vooren, bijzonder bij «genachtig<br />

weêr, menigmaal groQtlij'ks bezwaard<br />

bad , en die niet eer, dan in de koude luchtjftreek,<br />

bij den Zui<strong>dpo</strong>ol, w^de'j kwamen. Ik<br />

bediende mij echter, na mijne terugkomst, van<br />

de voorzorg, om daaglijks ee'ae. 'kleine wandeling<br />

te doen.<br />

•nao nsl idi s / ansa Hab 19*01 qo<br />

'• 'i ovb iii ibr: ,.: V/ , ïA:\ , ul'Sï<br />

''• V IJ F D E A F D E E L I N G .<br />

- Ferbl'jf te Ahhen, na mijne terugkomst<br />

• van Paarl. af ,.<br />

'Eene der binnenlandfehe/eisjes, ter bevorlérmg<br />

mijner plantkunde gedaan , en hierboven<br />

s^o .uovatoorf op robis*q rorw vjhsov ,ïood [«vbft-<br />

» Boven bisdj. C-fT én'vervolgens.


94 II. H00IDST. Y. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

befchreeven, gaf mij gelegenheid, om met den<br />

onderbevelhebber, heer HEMMING, op zijn<br />

landgoed , in het rechtsgebied van Konftantia<br />

gelegen , kennis te maaken. Deeze heer<br />

Helde wel op de kruidkunde eenigen prijs; maar<br />

hij verwonderde zich echter, hoe de enthufiasmus<br />

of drift voor dezelve mij, zes dagen lang;<br />

zoo wijd om heen had kunnen voeren ; van de<br />

Kaap de Goede Hoop, naamlijk, over de Tijgerbergen,<br />

door Paarl en de Bottelerij t, en in<br />

eenen kring weder naar huis: en wel niets minder,<br />

dan langs de naaste wegen. —<br />

De tuin van den heer H E M M IN G is een van<br />

de besten in deeze geheele landftreek. Hij heeft<br />

veele moeite aangewend, om jonge fpruicen van<br />

appelchinaas -, oranje - encitroenboome'n uit Spanje<br />

te laaten komen , van welken hij zich even<br />

zulke goede vruchten, als de Spaanfchen, belooft<br />

; want die geenen, welke thans aan de<br />

Kaap groeien, zijn in lang na zoo goed niet. —<br />

Verfcheidene kerfenboomen, die hier ftonden ,<br />

gaven naauwlijks een eenige kers, öffchoon men<br />

op meer dan eene wijze, en op meer dan eene<br />

plaats proeven daarvan genomen heeft. Het<br />

fpitsgras, unkla, welk zich in den moestuin<br />

I : ' A al-<br />

ï [„ De BOTTELmIJ is eene vruchtbaare landftreek<br />

„ in het rechtsgebied van Stellenbosch, hebbende het ei-<br />

„ genlijke Stellenbosch ten zuiden , Draaken dein ten<br />

„,oosten en noorden, en de zoogenaamde Mosfelbank ten<br />

'„ westen. De reden dier benaaming is onzeker, KOL-<br />

„ B E meent, dat het is, om dat deeze landftreek zeer<br />

• „ veel hooi, tot voeder voor paarden en hoornvee, op-<br />

„ levert. Zie zijne Befchrijving van de Kaap. I. Deel,<br />

„ VII. Hoofdft. bUdz. 198. " C].


NA DE TERUGKOMST VAN PAARL. $$<br />

al te zeer wilde uitbreiden, heeft hij allerbest<br />

daardoor uitgeroeid , dat hij , geduurende een<br />

jaar, witten kool daarop geplant heeft; wijl hij<br />

de aanmerking had gemaakt, dat het gemelde<br />

onkruid op koolland nooit tierde. De pifangboom<br />

groeit in zijnen tuin zeer voortreflijk;<br />

maar de vrucht daarvan, zeide hij, wierd noehter<br />

deeg rijp, noch fmaaklijk. Eene foort hiervan<br />

groeit in het land der Houtniquas, een weinig<br />

ooscwaard van de Mosfelbaai gelegen, in *t<br />

wild. Óndercusfchen heb ik ze zelf daar niet<br />

aangetroffen.<br />

Mijn verblijf op het landgoed Alphen duurde<br />

tot in Slagtmaand. In geitaadige bezigheid met<br />

de Kaapfehe planten overwoog ik niet zelden,<br />

boe ik in de volgende maanden en jaaren daarmede<br />

voort wilde gaan. — Dan, de Voorzienigheid<br />

had het anders bepaald. Het was voor<br />

mij beflemd , het land om de Kaap de Goede<br />

Hoop gelegen, den zomer, en deszelfs vrolijke<br />

gewasfen, tegen eenen kouden en met ijsbergen<br />

als' bezaaiden Oceaan te verruilen.<br />

| • • • - ;<br />

"°'


Q.6" III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />

DERDE HOOFDSTUK.<br />

AEIZB OP DE ZUIDZEE, EN NslAR DE LytN-<br />

DEN OMTRENT DEN ZU:DPOOL GE LEG Elf.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G..<br />

D e<br />

Inleiding tot deeze reize.<br />

aanleiding, welke ik coc deeze reize kreeg,<br />

Wtsie volgende. —> De Engeifehe fchepen, the<br />

Réfolution cn the Adventnre, die eene reizé<br />

naar den zui<strong>dpo</strong>ol, en rondom'de waereld zouden<br />

doen, lagen toen in de Tafelbaai ten anker. —<br />

De heeren FORST^R e behoorden méde, als na-<br />

V)ov arw wli .blewjad wis.jsd tnïrfi<br />

vshsoD ai- ntayi ob mo bftej »d -.onuiJbd 'tffl<br />

* [ „ Ik had gelegenheid, oin hie r<br />

• tot eene aangena.Tii.me<br />

onderrechring van iden Nederduiriehen leezer, cer.e<br />

„ uitvoerige aantekening t


TOT M REÏZÏNAAR, DE ZUIDZEE. $7<br />

tuuronderzoekers, tot het reisgenootfehap, welk<br />

zich aanboord van deeze fchepen bevond. Zij genooten<br />

van het Parlement van Groot Britannie eene,<br />

jaarwedde of belooning van vier duizend ponden<br />

fter»<br />

„ Amerika tot aan de Philippijnfche eilanden, meer dan.<br />

„ drie duizend uuren of zeemijlen van twintig in een' gmad<br />

„ bretd, en bevat dus vijf twaalfden van den geheelen om-<br />

„ trek des aardkloots, die zeven duizend en twee honderd<br />

,, dergelijke uuren of/.eemijlen bedraagt. — Om deeze ont-,<br />

„ dekking in het znidtijk halfrond der waereld, zooverre.<br />

„ mooglijk was, voort te zetten;- om eene noordwest- of<br />

„ ook noordoostlijke doorvaart te zoeken ; den noor<strong>dpo</strong>ol,.<br />

„ zoo dicht mooglijk, te naderen, hebbende het Britfche<br />

„ Parlement op de vinding van zoodaanige doorvaart eene<br />

„ belooning van twintig duizend ponden fterling ge-<br />

„ fteld, en aan den Engelfchen fcheepskapitein, die tot<br />

„ op éinen graad na van den noor<strong>dpo</strong>ol zou doordringen,<br />

„ eene van vijf duizend ponden beloofd; om over 't ge-<br />

„ heel de aardrijksbefchrijving te verbeteten, en de mensch-<br />

„ lijke kennis in alle de taüken der natuurlijke hieorie<br />

„ uittebreiden, hebben voornaamlijk gediend de drie groo-<br />

„ te zeereizen , weiken de welgemelde kapitein J I M I S<br />

„ C O O K gedaan beeft; de eerfte in de jaaren 1768 toe<br />

1771; de tweede in de jaaren 1772 tot 1775; en de<br />

,, derde , welke hij echter niet ten einde toe volbragt<br />

„ heeft, zijnde hij den zestienden van Sprokkelmaand des<br />

jaars 1779. op het eiland Owaihi jammerlijk om 'tlee-<br />

„ ven geraakt, in de jaaren 1776 tot 1780.<br />

„ Op de eerfte reize verzelde Sir JOSEPH B A K K S ,<br />

„ een heer van aanzienlijk vermogen, enkel uit liefde tot<br />

„ de natuurlijke historie, den heer COOK, en nam zelfi<br />

„ op zijne eigene kosten den heer S Q L A N D E I , eenen<br />

„ Zweed, en leerling van den beroemden ridder Lia-<br />

„ » m u S, mede. "<br />

. „ Op de tweede reize zouden dezelve heeren BAHIS<br />

„en soLAKoit den kapitein COOK wederom , uit<br />

„ eigene beweeging, verzeld hebben. De heer BANX»<br />

„ had reeds groote kosten tot de reize gedaan, «n zou<br />

Q „ nog


P8 III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />

ilerling,of acht duizend dukaatën, voor de geheele<br />

reize. — De heer majoor VAN PREHN verzelde<br />

hen naar Alphen, om ons met elkander bekend te<br />

maa-<br />

,, nog zes Jonge lieden, deels natuurkundigen, deels te-<br />

„ kenaars, tot zijne hulp medegenomen hebben; maar een<br />

„ verfchil, tusfchen den graaf van SANDWICH, voorzitter<br />

van, het admiraliteitshof, enden heer BANK s<br />

,j ontdaan, deed dit goede voorneemen mislukken. De<br />

„ heer sANKs begeerde flechts nog eenige veranderin-<br />

„ gen in het fchip, om wat meer gemak op de reize te<br />

„ hebben. Doch de ftaatsdienaar weigerde zulks onvér-<br />

„ zetiijk; 'twelk tot gevolg had, dat de heer BANKS<br />

„ tien dagen voor den dag, tot het vertrek beftemd, ver-<br />

„ klaarde , dat hij met zijn geheele gezelfchap de reize<br />

„ niet aanvaarden wilde. De graaf, om zich te wrec-<br />

„ ken, ftelde den heer JOHAN REINHARD rot-<br />

„STER en zijnen zoon GEOROK FOKSTER voor ,<br />

„ oin ais natuurkundigen, met kapitein COOK te gaan;<br />

,, waarvoor het Parlement hun vier duizend ponden fter-<br />

„ ling toeftond. Zij namen dat voorftel , uit zucht voor<br />

„ de weetenfchapnen, gereedlijk aan. -— De heer JOH,<br />

REINH. FORST ER is niet verre van Dantz-g predi-<br />

„ l«nt geweest ; doch leide zijn ampt neêr. In 176*;.<br />

ging hij nasr Petersburg , en reisde van daar naar de<br />

„ Wolga, om de nieuwe Rusfifche volkplantingen te zien,<br />

„ waarover hij nuttige aanmerkingen maakte. In 1766<br />

„ begaf hij zich naar Londen, en werd aldaar door zijne<br />

„ geleerdheid en groöte kundieheid in de natuurlijke his-<br />

„ torie ras met lof bekend. Hij is Juris, Medkinae £f<br />

„ Fhilofiphiae Dtöor en thans hoogleeraer in de natuuriij-<br />

„ ke historie te Halle. — Zijn zoon, de heer OEOF.OE<br />

FORST ER , is geheimeraad des konings van Poolen ,<br />

„ leeraar der wijsgeerte , en tegenwoordig hoogleeraar<br />

„ in de natuurlijke historie te Wilna in Litthauwen. •<br />

Deeze heeren TORSTER zijn bet, welken onze fchrij-<br />

„ ver boven bedoelt, en met welken hij de reize om dc<br />

waereld vergenoegd volbrapt heeft. "<br />

„ De derde reize, die gelijk gezegd is, 2 0o ongeluk-<br />

„ Hg


TOT DB RHIÏB NAAR DE ZUIDZEE. O?<br />

«aaken. Hierdoor werd mij het genoegen van<br />

hunnen gemeenzaamen omgang geduurende eenige<br />

dagen ten deel. Het vijfde groote waerelddeel<br />

in<br />

„ kig voor kapitein COOK afliep, en geduurende welke<br />

„ ook kapitein CHAKLES CL ER RE overleed, die niet<br />

j, verre van Petropautauskaja, of de haven van Peter en<br />

„ Paulus , in Kamtfchatka onder eenen boom begraaven<br />

werd, is gefchied, zonder dac 'er geleerden of naiuur-<br />

„ onderzoekers met opzet medegegeeven of medegs-<br />

„ gaan zijn. "<br />

„ De befchrijving van deeze drie onderscheidene rei.<br />

zen van kapitein cooi is, van iedere reize afzonder-<br />

„ lijk, op kosten van het admiraliteitshof, in het Engelsch,<br />

„ door eene prachtige uitgaaf ten voorfchijn gekomen ,<br />

„ maakende te famen acht deelen in groot quaito, met<br />

„ eene groote menigte land - en zeekaarten en ongemeen<br />

„ heerlijke kunstplaaten verfierd. — De tweede reize,<br />

welke de heeren TORSTER, vader en zoon, en de<br />

„ heer s r A R M A M medegedaan hebben, en waar van onze<br />

„ fchrijver, enkel om den fameuhang, een zeer kort be-<br />

„ richt hier laat volgen , is door beide eerstgenoemde<br />

„ heeren omftandig befchreeven in een werk, dat in 't Hoog-<br />

„ duitsch drie deelen in groot oclavo beflaat, en , wijl het<br />

„ de bijzonderheden, de zeereize eigenlijk betreffende,<br />

, en daar de meeste leezers weinig nut van hebben, weg-<br />

„ laat, en daartegen de aardrijksbefchrijving en alle de dee-<br />

„ len der natuurlijke historie des te meer opheldert,<br />

„ zeer leezenswaardig is. "<br />

„ Door alle deeze fcheepvaarten, meestal in het zuider<br />

„ halfrond des aardkloots gefchied, zijn menige ontdekkin-<br />

„ gen gedaan. De aardrijksbefchrijving is 'er aanmerkJijk<br />

„ door verbeterd Van landen , voorheen reeds ontde!;c,<br />

„bijvoorbeeld Nieuw Zeeland, Nieuw• Holland, enz.<br />

„ heeft men betere kennis gekreegen. Ook heeft men<br />

„ in de groote Zuidzee eene menigte nieuwe eilanden get,<br />

vonden; en, 't geen ik in 'tbegin als het oogmerk dee<br />

„ zer reizen opgaf, door dezelve heeft men met zekerheid<br />

„ ontdekt, dac 'er in de meergemelde Zuidzee, tusfcbeB


. ; 100 m. H00FDST. I. AFD. INLEIDING<br />

in het zuidlijke halfrond, welk toenmaals nog vrif<br />

algemeen aangenomen werd, was fteeds eenS<br />

wigug voorwerp mijner verbeeldingskracht |e-<br />

S ~<br />

I k m e e n d e derf<br />

*lve reden te hebben,<br />

om den heeren ÏORSTER met het bijzonder vertrouwen<br />

en gewigtig voorrecht, hun te beurt gevallen,<br />

om , naamlijk, een zoo verre gelegen en<br />

onbekend deel van onzen aardkloot, L natuur­<br />

den^ V* b<br />

? zoek<br />

> ^ » nioogen wen-<br />

fcben ik ondervond inderdaad, dat z% niet al<br />

een zeerieveng waren, om ieder voor zijn perron<br />

dac geen te verrichten, 'c welk men van<br />

hun te verwachten en te eifchen had; maar dat<br />

ZIJ ook in hunnen loflijken drift, om de natuur<br />

VMZ T dekken<br />

'<br />

z o<br />

° v e r r e<br />

*w<br />

zelfs bedacht waren, om op eigene, waarlijk<br />

t n<br />

en^S n<br />

!ll k0S£en e e n e n h u l<br />

PS^ot mede-<br />

Tot dat oogmerk booden zij mij eene vrije<br />

reize, en een gedeelte der natuurlijke zeidzaamhe-<br />

„ de westkust van Amerika cn de oostkust van Afïe eeen<br />

„ groot vast land, gelijk men eertijds meende, te ; £<br />

„ «, noeh van den veertigften graad zuider breedte nóoS "<br />

,!? IlH' n0<<br />

J die breedte zuidwaard tot den zeve„<br />

„ tigften graad zuider breedte, daar de heer COOK met<br />

„ de neeren j o » , T , R en s , A * u A X , is geweest e n<br />

» W 3<br />

h e m<br />

V 0 0 r<br />

f e een<br />

Europeer ooit geweest was; vocns<br />

" TJ m&3<br />

\ eene<br />

" o o r d w e s t<br />

• of noordoost!!ike doorvaart'<br />

" Z es<br />

\ me<br />

" «tot de eerstgemelde of noordwestlijke '<br />

„ d e dan door de Hudfons of Baffir.s Easi 2 0 u moeten 4-<br />

„ fch-eden, volftrekt onmooglijk is, dewijl die baaien<br />

„ teeue u.tgangeo ten westen hebben; en de andere of i<br />

„ noordoostlrjlce wel plaats zou kunnen hebben, bijaldien<br />

K a ! t i j d d a u r e , j d d i c h t e<br />

" kt wierd -r n " ^ J 3r ijs be- '


'TÓT DE REIZE NAAR ÖE ZUIDZEE. IOï'<br />

heden , weiken zij verfa melen zouden , aan ;<br />

waartegen ik hun naar mijn vermoogen behulpzaam<br />

zou zijn. i Eene zoo gantsch onverwachte<br />

hoflijkheid zou mij in de grootfte verlegenheid,<br />

om hen te antwoorden, geftort hebben , bijaldien<br />

niet de dankbaarheid voor hét vertrouwen,<br />

dat zij in mij Helden, mij de woorden, om zoo<br />

te fpreeken , in den motid gelegd had.<br />

Een kortbondig jaa of neen, ten aanzien<br />

eener zoo nuttige , aangenaame en roemvolle,'<br />

maar teffens langduurige, moeilijke en gevaarlijke<br />

reize vorderden zekerlijk rijp overleg. 1<br />

Nam ik het aanbod aan, dacht ik bij mij zeiven<br />

, en was de uitgang gelukkig en gewenscht;<br />

dan zou ik naderhand alle de moeilijkheden dier<br />

reize fchielijk vergeeten, en aan de doorgeftaane<br />

bekommernisfen en gevaaren dikwijls metge-t<br />

noegen gedenken. Maar liet ik integendeel zoodaanig<br />

eene gelegenheid vruchtloos voorbijgaan;<br />

dan zou ik mij zulks langen tijd daarna te verwijten<br />

hebben. — Hierbij erinnerde ik mij , dat<br />

de heer LINNSUJ verfcheiden maaien gezegd<br />

had, dat hem niets meer berouwde, dan dat Mjjf<br />

bij zijn verblijf'in Holland, zich van het aanbod,<br />

hem meer dan eens gedaan, om eene reize<br />

naar de Kaap de Goede Hoop te doen, niet<br />

bediend had. — Twee Zweeden, de heer doctor<br />

SOLANDER en de heer SPORING, waren het ;<br />

geweest, die , tot uicmuncende eere en gancsch<br />

bijzonder nuc der weetenfchappen, aan de voorjge<br />

reize rondom de waereld, naar.Nieuw• Holland<br />

en zooverder, deelhadden genoomen. — 3<br />

Een Zweed, wenschce ik hierom, moge ook den<br />

Zui<strong>dpo</strong>ol en de landen , welken men daar om-<br />

G 3 trenc


10» III. H00FDST. I. AFD. ItftEï DlNC<br />

trent verwachtte, bezoeken. Ik mogt toch even<br />

zoo wel, als de heeren F O R S T E R , hoopen, dat<br />

de ontdekking van de zeldzaame voortbrengfelen<br />

der natuur, welken de andere beide beroemde<br />

natuuronderzoekers zouden poogen optefpooren,<br />

door mijne hulp, als die van eenen derden onderzoeker<br />

en liefhebber der natuur, ook zou<br />

winnen en bevorderd worden, voornaamlijk in<br />

die landen, welke thans voor de eerrtemaal, en<br />

waarfchijnlijk ook voor de laatftemaal bezocht<br />

zouden worden. — Mogt daarenboven in de koude<br />

Zuidlanden het eene of andere gewas, voor<br />

de koude Noordlanden nuttig , te vinden zijn,<br />

wien zou ik het wel toe kunnen vertrouwen ,<br />

dat hij dergelijke kruiden zoo onverdrooten, verfamelen,<br />

en hunne zaaden zoo zorgvuldig bewaaren<br />

zou, als een Zweed? —<br />

Doch aan den anderen kant dacht ik, zou de<br />

reize integendeel mislukken; dan hoopte ik, dac<br />

nood, en ellend, en leeven ras een einde zouden<br />

neemen. Met zoodaanige gedachten bragt ik den<br />

nacht door, en wel onrustiger, dan men zich<br />

verbeelden kan.<br />

Den volgenden morgen leidde mij, met het<br />

aanbreeken van den dag, mijne verlegenheid naar<br />

het venlter mijner kamer. Lang hechtte ik mijne<br />

oogen op de omliggende vlakte, en wilde, om<br />

zoo te fpreeken, de planten en gewasfen der zelve<br />

om raad vraagen of ik mij zoo fchieüjk van<br />

hun af zou zonderen. Een taamlijk langen<br />

tijd waren zij bijkans mijn eenig vergenoegen,<br />

mijne eenige vrinden en gezelfchappers geweest.<br />

Zij waren het dus, die mij de zeereize ontrieden.<br />

— Eindelijk bleef ik bij het befluit, om<br />

de


TOT DB REIZE NAAR DE ZUIDZEE. IO3<br />

de reize te onderneemen, hoewel met het vaste<br />

voorneemen, om mij, na gelukkige terugkomsc<br />

aan de Kaap de Goede Hoop, aldaar op nieuw<br />

met de onderzoeking der natuur, mij boven al<br />

aangenaam, bezig te houden.<br />

Ik begon derhalve mij reisvaardig te maaken.<br />

Van de infekten en kruiden, door mij verfameld,<br />

zond ik den heer eerften lijfarts L I N N ^ U S en<br />

anderen liefhebheren der natuurlijke historieproefftukken<br />

toe. Het overige liet ik bij den refidenc<br />

aan de Kaap te rug, met verzoek, om het naar<br />

Zweeden aftevaardigen , ingevalle van het verongelukken<br />

van ons fchip zekere tijding mogt aankomen,<br />

of ook eeno al te lange afweezigheid hem<br />

aanleiding zou geeven, om aan mijne wederkomst<br />

te twijfelen.<br />

De gevaaren der reize bekommerden mij het<br />

allerminst; maar haare vermoedlijke langwijligheid,<br />

en het gebrek mijner kennis van de Engelfche<br />

taal zoo wel, als van het karakter dier per»<br />

foonen, met welken ik, dien ganfchen tijd door,<br />

om zou gaan, veroorzaakten mij veel meer bezorgdheid.<br />

— De affcheidsbrieven aan fommigen<br />

mijner bloedverwanten waren voor mij zoo veel<br />

te fraertlijker, wijl ik mij daardoor onrust en bekommernis<br />

, wegens mijn aanftaande lotgeval,<br />

voor kon Hellen. Ik hield het dus voor het raadzaamfte,<br />

hun de reize zoo ligt en gemaklijk, als<br />

mooglijk was, afcemaalen. — Geduurende de<br />

zeven maanden, federt mijn vertrek uit mijn vaderland<br />

verloopen, had ik geene tijding van daar<br />

gehad Thans moest ik het mij laaten welgevallen,<br />

in viermaal zoo langen tijd uit geheel Eu»<br />

ropa geen enkel woord te verneemen. —• Wel-<br />

G 4


t>4 Ut HOOFDST. n. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />

ke overwinning op zich zeiven het bij zoodaanige<br />

onhandigheden kost, aan boord te gaan, zal een<br />

ieder, die gevoel heeft, zich ligiiijk kunnen<br />

verbeelden.<br />

't Geen op deeze merkwaardige reize voorgevallen<br />

is, zou, vrees ik, aan verveelende herhaalingen<br />

onderworpen zijn, bijaldien ik het in de<br />

geltalce van een dagboek verhaalen wilde; vermits<br />

gelijkfoortige gsbeurtenisfen meermaalen<br />

voor zouden komen, en veele eilanden verfcheidenmaalen<br />

door ons bezocht werden. De befchrijving<br />

derzelve ftel ik derhalve, om meer gemaks<br />

wille, tot eene eigene behandeling uit, bij<br />

welke ik onder anderen twaalf afbeeldingen van<br />

bewooneren van eilanden in de groote Zuidzee<br />

tot opheldering zal voegen. — Doch wegens den<br />

famenhang, en meerdere ordehaive, met betrekking<br />

tot den tijd, is het noodig, om van den.<br />

weg, welken ik, geduurende de volgende achten<br />

twintig maanden, tot mijne behoudene terugkomst<br />

aan de Kaap de Goede Hoop toe, af heb<br />

gelegd, hier een kort bericht te geeven.<br />

T W E E D E A F D E E L I N G<br />

Reize van de Kaap de Goede Hoop naar<br />

JSieuw • Zeeland.<br />

33 en<br />

twee en twintigffen van Slagtmaand des<br />

jaari 1772, des namiddags omtrent vier uur,f<br />

gingen wij van de Kaap onderzeil. i\'og op dien<br />

j<br />

zel« I


DE GOEDE HOOP EN NAAR NIEUW • ZEELAND. IO$<br />

gelven dag' kreegen wij ftormachtig weêr , en de<br />

gewoone verdrietige zeeziekte openbaarde zich<br />

jn een zoo hoogen trap, dat zij in mij bijkans<br />

een verlangen naar het vaste land zou veroorzaakt<br />

hebben.<br />

- Reeds den achttienden dag, nadat ik defchoone<br />

Kaapfche velden, met veelerhande fraaie bloemen<br />

bedekt, verlaaten had, bevonden wij ons zeer nabij<br />

eenen aanzienlijken zwemmenden ijsklomp ff. De<br />

thermometer itond weinig graaden boven het vriespunt<br />

, en onze poolshoogte was eerren vijftig graaden<br />

zuid-<br />

7 [„ De heeren ro«sTi» hebben in hunne Reife urn die welt,<br />

„ hier vooren in mijne zesde aantekening, bladz. 90. en<br />

volgende met roem gemeld , I. Deel, IV Hoofdil.<br />

,, merkwaardige bijzonderheden omtrent deeze ongemeen<br />

„ groote drijvende ijsklompen aangetekend. Zij verhaalen<br />

„ bladz. 96. dat zij den negenden van Wintermaand<br />

17 72 , en dus op denzelven dag, als de heer s p AÜMAH<br />

„ meldt, behalve anderen een vierkant fuik ijs voorbij-<br />

„ voeren, welk nagenoeg twee duizend voet lang, vier<br />

„ honderd breed, en ten minfte nog eens zoo hoog als<br />

„ hunne middenfte en hoogfte mast, dat is, omtrent twee<br />

„ honderd voet hoog was. Wijl nu, volgens de proeven<br />

„ van BOijLi en MAIEAM dijfertationjur la glacé, pag.<br />

„ a6i., de zwaarte van het ijs tegen zeewater nagenoeg<br />

„ is als tien tegen negen; zoo moet, volgens de bekende wa-<br />

,„ terweegkundige wetten, de hoogte van het ijs boven de<br />

„ oppervlakte des waters tot die, welke onder het water<br />

,, is, als een tot negen zijn. Indien nu het gemelde ftuk ijs van<br />

%j eene gantsch regelmaatige geda.mte geweest is, 't welk<br />

-„ zij eens onderftellen , zoo moet het achttien honderd<br />

„ voet diep in het water gegaan, en in't geheel twee duizend<br />

„ voet hoog geweest zijn. En rekent men zijne breedte op<br />

„vierhonderd, en zijne lengte op tweeduizend voet, gelijk<br />

J t hier boven opgegeeven is; dan moet deez« eene ijsklomp<br />

G 5 «*"


XP6 m HOOFDST. ir. AFD. REIZE VAN DB KAAI*<br />

zuidlijk. — Hoe onaangenaam wij het overige<br />

deel van dien zomer op dit zuidlijk halfrond doorbragten,<br />

kan men daaruit afleiden, dat wij van<br />

hier tot de zuider breedte van zeven en zestig eraaden<br />

tien minuuten, tusfchen drijvende ijsbrokken»<br />

dikwijls ter grootte van eenen berg, door arbeid-<br />

n ;.--7~ °<br />

p d e e z e w i<br />

z e z i J<br />

1 1 W i Ü de eenige<br />

fterfhjken, en zullen het waarfchijnlijk blijven ,<br />

die, ik mogt wel zeggen, met eene gezochte eer<br />

praaien konden, onder den zuidlijken aspunts-<br />

Knng heen gevaaren te zijn.<br />

Ruim zeventien weeken , of honderd tweeen<br />

twintig dagen verliepen 'er ,in welken wij geen<br />

land te zien kreegen, maar wel aan veele gevaaren<br />

bloot gefteld „waren; om niet te fpreeken van de<br />

.menigvuldige bezwaarlijkheden, welken wij moesten<br />

doorihan, vermits wij ons het grootfte gedeelte<br />

van dien tijd in koude en met ijs als bezaaide<br />

ftreeken ophielden.<br />

„ zestien honderd millioenen vierkante voeten ijs bevatheb-<br />

" ° er<br />

} ~ Voorwaar een verbaazend groot .brok ijs. Maar zii<br />

„ hebben ze nog grooter ontmoet; want den elfden<br />

„ dier maand voeren zij een ftufc voorbij, welk zij daarom<br />

„ ook een tjstüani noemen, welk ten minfte eene halve<br />

Engelfche mij! lang was De beweeging van die<br />

„ bijster groote en zwaare ijsbergen is maar zeer langzaam<br />

„ en bijkans onmerkbaar. Wind en baaren maaken Hechts<br />

„ weinig indruk op die onmeetlijke ligchaamen, maar de<br />

„ ftroomen in de zee zijn, volgens de gisfingder heeren<br />

„ FOKSTER «.*., de voornaamfte krachten, waardoor<br />

„ zij ,n beweegmg gebragt worden; doch zij meenen<br />

„ tellens, dat de fnelften dier ftroomen nooit fterk genoeg<br />

„ zijn , ornze in vier en twintig uuren twee Engelfche<br />

„ mijlen verre voort te drijven. " C. ]<br />

In


DE GOEDE HOOP NAAR NIEUW - ZSELAHD. IOjr<br />

In Lentemaand vertoonde zich eenige maaien<br />

eal ik het zoo noemen? — — het zuiderlkht,<br />

aurora auflralis, welk in het zuidlijk halfrond<br />

des aardkloots even het. zelve is, 't welk op<br />

ons noordlijk halfrond het noorderlicht genaamd<br />

wordt. Zoo veel ik weet, heeft dit zuiderlichc<br />

tot hiertoe nog geen Europeer gezien.<br />

Den zes en twintigften van Lentemaand ankerden<br />

wij in de Donkere Baai, Dusky Bai, die<br />

niet verre van de zuidlijke fpics vanNieuw-Zéeland<br />

is. Van hier gingen wij naar Cooks Zeeè'ngto<br />

of flraat, Cooks ftrait, alwaar wij de zonderlinge<br />

vereeniging tusfchen het water en de wolken,<br />

welken de zeelieden eene waterhoos noemen, te<br />

zien kreegen. — Daar op gingen wij in Koningin<br />

Cbariottaas fond, Queen Chat lotto's found,<br />

ten anker. — Het andere fchip, the Advcnture<br />

genaamd, was reeds federt Louwmaand in eenen<br />

zwaaren mist, omtrent dien tijd ontdaan, van<br />

ons af geraakt. Hierop had het de westkust van<br />

Diemens Land onderzocht , welk een gedeelte<br />

van ftieuw Holland, en wel die kust uitmaakt,<br />

door welke het, gelijk men meent, met Nituw-<br />

Zuidwalesy op COOKS eerde reize ontdekt, vereenigd<br />

is. — Het verftrekte ons tot eene bijzondere<br />

blijdfchap te zien, dat het gemelde fchip aan<br />

deeze plaats, alwaar wij ons, volgens gemaakte<br />

affpraak, wilden wachten, reeds voor ons gelukkig<br />

aangekomen was.<br />

De gewasfen en boomen in Nieuw-Zeeland<br />

zijn, wanneer men Hechts een gedeelte der varenkruiden<br />

en het mos, daar te vinden, uitzondert,<br />

bijna geheel onbekend, en aan die geenen,<br />

wel-


t«.8 III. HOOFDST. III. AFD. EERSTE REIZE -<br />

welke in de overige bekende landen der waereld<br />

groeien , volkomen ongelijkvormig. s Zij gaven<br />

mij dus, gelijk de vogelen en visichen van dit gewest,<br />

eene aangenaame bezigheid. — De inwooilers<br />

integendeel, een geflachc van raenfchenvree»<br />

ters, leeven in eenen zoodaam'gen jammerlijken<br />

toeftand, en hebben zulke,verdorvene zeden, dat<br />

men zich, hunnenchalve, over zijn eigen geflachc<br />

moet fchaamen. Gelijk het ondertusfehen zelfs<br />

onder de befchaafdfte volken geenzins aan lieden<br />

mangelt, die de menschheid onteeren; zoo bemerkte<br />

ik integendeel onder de menfehenvreeters<br />

zeiven, ten minfte eenige fpooren van goede natuurlijke<br />

neigingen, en zaaden van vatbaarheden<br />

desgeestes, welke, door de heilzaame werking<br />

van opklaarende weetenfchappen , deeze onze<br />

wilde medebroeders tot veel deugdzaamere en gelukkigere<br />

lieden herfcheppen konden. — be<br />

yoornaamfte bezigheid der inwooneren is de visfcherij.<br />

Door eene zoo onzekere wijze om hunnen<br />

leeftocht te vinden, verliezen zij tijd en lm,c<br />

tot den akkerbouw, tot handwerken, en Lot die<br />

orde, welke eene befchaafde leevenswijze uittekent.<br />

Want terwijl zij op het water hun voedfel zoeken^<br />

kunnen buitengewoon groote brandenetels, en veele<br />

andere onkruiden en doornachtige gewasfen,<br />

ongehinderd in hun vaderland voortgroeien ; zoodat<br />

zij dikwijls genoodzaakt zijn , zich met hunne<br />

hutten en visfehers gereedfehappen aan eenzaame<br />

kusten met der woon neer te zetten , alwaar zij<br />

wegens de dieren, welken zij in een grensloos<br />

element vervolgen, vlugtig en ongeftaadig, dan<br />

hier, dan daar, rondzwerven. —. Doch desniettegenftaande<br />

bezit hun land vruchtbaarheid genoeg,<br />

om'zich tot de fchoonfte en voordeeligfte akkeren<br />

|


VAN. NIEUW-ZEELAND. NAAR OTAHITTI. Icj<br />

en wijnlanden te laaten bereidenwelke aan eene<br />

menigvuldig verdubbelde menigte van inwoonéren.<br />

zoo veel voedfel en gerieflijkheid zouden geeven,<br />

dat zij, behoorlijk met. elkander vereenigd, zeer<br />

ligt een magtige ftaat zouden kunnen worden, d$e<br />

zijnen koophandel en overwinningen over de geheele<br />

Zuidzee uitbreidde °.<br />

D E R D E A F D E E L I N G .<br />

•<br />

Eerfte reize van Nieuw • Zeeland naar Otahitti<br />

, en van daar weder naar<br />

Nieuw • Zeeland.<br />

D en zevenden van Zomermaand vertrokken<br />

wij weder van Nieuw - Zeeland , en waren<br />

daarop bedacht, om ons op warmere eilanden te<br />

herhaalen, wijl nu het koudere jaargetijde in dk<br />

waerelddeel begonnen was.<br />

. Na eene vaart van eenige dagen beflooten wij \<br />

eenen vetten, offchoon leüjken, Holkndfchen<br />

hond te flachcen, eer de fcheurbuik en naauwere<br />

bepaaling der fcheepskost zijn vieesch flechter<br />

konden maaken. — Vermits wij, op de reize<br />

tusfehen de Kaap de Goede Hoop en Nieuw - Zeeland<br />

, reeds gewoon waren geworden, verfcheide-<br />

• Men zie hier over mijne reedevoering, welke ik bij<br />

het nederleggen der waardigheid als voorzitter in de koninglijke<br />

Akademie der weetenfchappen te Stokholm gedaaa<br />

heb, en die ook afzonderlijk gedrukt is.<br />

•'!


tfO R£ HOOFDSf. IÜ. AFD. EERSTE REIZE<br />

dene fchaapen , die aan de fcheurbuik en veellto<br />

aan krampen geftorven waren, insgelijks zieke<br />

hoenders, en ganzen, en dergelijken te eeten;<br />

zoo lloegen wij thans ook een hondsgebraad, welk<br />

inderdaad fmaakiijk was, niet af.<br />

Nadat wij op onze reize tusfchen den zuider<br />

keerkring en den evenaar gevorderd waren, zagen<br />

wij verfcheidene eilanden, ten deele voorheen<br />

reeds ontdekt, ten deele tot hiertoe nog gantsch<br />

onbekend, en kwamen, den zesden van Oogstmaand,<br />

aan het wijden zijd beruchce, en veelligt<br />

al te zeer geroemde eiland Otahitti. Bij dit etland<br />

der liefde waren wij in het grootfte gevaar<br />

van fchipbreuk te lijden; want, eer wij ten anker<br />

kwamen, kreeg de kiel van ons fchip aan eene<br />

koraalrots aldaar verfcheidene hevige ftoocen.<br />

Wij bezochten , na een verblijf van veertien<br />

dagen aan Otahitti, vervolgens de eilanden Huaheine,<br />

Ulieteaen Otaha, ontdekten daarop een eiland,<br />

tot hiertoe onbekend; doch waarfchijnlijk<br />

ook onbewoond ; zochten de eilanden Nisuw-<br />

Amjlerdam en Nieuw - Middelburg op, welken<br />

TASMAN, omtrent honderd jaar geleeden, ontdekt<br />

had, daar wij ons verkwikten; en kwamen<br />

van daar, na eene afweezigheid van bijkans<br />

een half jaar weder in Koningin Charloitaas fond<br />

op Nieuw • Zeeland aan.<br />

Geduurende deeze zeereize hadden wij , naar<br />

het eigenlijke jaarfaifoen te rekenen, winter, maar<br />

naar de warmte , zomer. — De afvvisfeling en<br />

verfcheidenheid van merkwaardige voorwerpen,<br />

Janden, gewasfen, dieren, volken en zonderlinge<br />

ze-


•AH NIEUW - ZEELAND NAAR OTAHTTTI. Ut:<br />

Zéden is te groot, dan dat ik ze hier in weinig<br />

woorden zou kunnen bevatten. — Eenige bijzon*<br />

dere gebeurtenisfen, ons in dien tijd bejegend,<br />

moet ik echter melden.<br />

Hiertoe reken ik in de eerfte plaats het volgende.<br />

— Toen, op zekeren avond , bij een*<br />

taamlijk fterken wind beide fchepen (om mij<br />

van de gewoone uitdrukkingen der zeelieden te<br />

bedienen) elkander preien, dat is, met elkander<br />

fpreeken zouden, kwamen zij door de fterke<br />

beweeging der zee en de achtloosheid der lieden,<br />

die aan het roer waren, en het touwwerk<br />

beftierden, zoo dicht aan elkander, dat 'er,<br />

niettegenftaande onze officier, die de wacht had,<br />

verfcheidén maaien, het bevel: ftuurboord aan<br />

boord, met veele hevigheid herhaalde, weinig aan<br />

fcheelde, of zij zouden tegen elkander geftooten<br />

hebben; in welk geval beide fchepen, buiten<br />

twijfel, in een oogenblik verpletterd en naar den<br />

grond gezonken zouden zijn. Dewijl buiten mij<br />

Hechts zeer weinig perfoonen van de wacht op<br />

het verdek waren, werd dit geval noch in het<br />

logboek, noch in een der dagboeken, welke<br />

reeds gedrukt zijn, ingelascht. In den beginne<br />

fcheen het, als of de fchepen met de volle laag<br />

tegen elkander zouden ftooten ; doch kort daarna<br />

zonk de Adventure achterwaard, zoo dat hec<br />

fchip met de fpits zijner boegfpriet ons bezaanszeil<br />

tot op den afftand van flechts drie of vier ellen<br />

naderde, en dus over onzen vlaggeftok -—<br />

en achrerfteven in eenen zwenk heen draaide. —<br />

Een officer der andere wacht, die juist tegenwoordig<br />

was, maakte oumiddelijk daarop de gegronde<br />

aanmerking, dat het ten hoogfte onvoorzigtig<br />

zij, bij eenen zoo fterken wind en onftuimi-


112 UB HOorDIT. IV. AFD. TWEEDE KEIZB<br />

ge zee, zonder gewigcige oorzaak op elkander<br />

toe te zeilen. Doch die geen, welke op ons<br />

fchip de wacht had, antwoordde hierop niets<br />

anders, dan eenige maaien achterelkander met een'<br />

zeer vergenoegden toon te zeggen:,, het is nu alles<br />

„ voorbij. " Beiden beleeden ondertusfchen, dat<br />

het maar zeer weinig gefcheeld had, of wij<br />

zouden in volle zee fchipbreuk geleeden hebben.<br />

— Eene andere ontmoeting betrof mij<br />

alleen. Toen ik eens , op zekeren dag, op<br />

het eiland Huaheine kruiden zocht, werd ik door<br />

de Indiaanen overvallen, en zoo rein uitgefchud,<br />

dat ik zonder kleederen of hembd, en aan het<br />

hoofd en de borst gekwetst, te huis kwam.<br />

Deeze ruuwe behandeling kwam deels uit hunne<br />

begeerte naar mijne kleederen, deels uit wraakzucht<br />

voort; omdat kapitein COOK kort te vooren<br />

genoodzaakt was geweest, om eenen neuswijzen<br />

Indiaan met geweld weg te ruimen, en<br />

hem zijne wapenen te on.neemen.<br />

Op de kust van Nieuw-Zeeland werden wij<br />

door eenen fiorm van de Adventure gefoheid en<br />

en federt dien tijd hebben wij het fchip niet<br />

weder ontmoet. Ook is het in Koningin Charlottaas<br />

fond niet eer ten anker gekomen, dan<br />

nadat wij die plaats reeds verlaaten hadden. Naderhand<br />

heeft het aldaar het ongeluk gehad, de<br />

geheele bezetting eener boot, uit tien man be-<br />

Itaande, te verliezen , welke allen door die<br />

Ni euw-Zeelandfche Kanibaalen gedood, gebraaden<br />

en opgegeeten 2ijn. Vervolgens is het van<br />

daar terug gezeild, en een jaar vroeger dan de<br />

Refolution, door kapitein COOK gevoerd, in Europa<br />

weder aangekomen.<br />

VIER-


VAN NIEUW ZEELAND NAAR OTAHITTI. 113<br />

V I E R D E A F D E E L I N G .<br />

Tweede reize van Nieuw - Zeeland naar<br />

Otahitti, en van daar weder naar<br />

Niéuw - Zeeland.<br />

D<br />

en vijf en twintigften van Slagcmaand des<br />

jaars 1773, gingen wij van Nieuw-Zeeland onder<br />

zeil, om de koude zuidlijke luchtftreek voor<br />

de tweede maal, en in den tweeden zomer te<br />

onderzoeken. — Van den 'dertienden tot den een<br />

en twintigften van Wintermaand bevoer ik voor de<br />

eerfte-, en raar allen fchijn ook voor de laatfte<br />

maal die ftreek van onzen aardkloot, welke de<br />

antipode, of de tegengeftelde ftreek van Zweeien<br />

is. Bijgevolg was ik , geduurende die dagen,<br />

van mijn vaderland zo wijd vervreemd , als het.<br />

op den geheelen aardbodem ooit mooglijk is. De 1<br />

naaste weg naar huis ging door het middenpunt<br />

der aarde, en zou aan haare middellijn gelijk zijn*<br />

dat is, elf honderd drie en negentig Zweedfche<br />

mijlen 8<br />

lang. Ondertusfchen verhinderde.<br />

deeze verre afftand mij echter niet, om bij mijne<br />

ge-<br />

* [ „ Ik had at eer moeten aantekenen, dat de heer<br />

„ SPA K M A N van mijlen, zonder eenige bijvoeging,<br />

„ fpreekendc, altijd Zweedfche mijlen verftaat, waarvan<br />

„ tien éénen graad des evenaars uitmaaken; en wijl wij<br />

„ twintig Hollandfche mijlen of uuren gaans in eenen dergelijken<br />

graad rekenen , is het zeer gemaklijk , de<br />

„ Zweedfche mijlen in Hollandfche uuren gaans overtebrengen,<br />

" C. 1<br />

H


114<br />

m<br />

- HOOFOST. IV. AFD. REIZB VAN<br />

geliefde bloedverwandten en waarde landgenot.<br />

ten, terwijl ik hun, geduurende al deezen tijd,<br />

de voeten toekeerde , in mijne gedachten zeer<br />

dikwijls de vlugfte bezoeken afteleggen.<br />

Hierop gingen wij nog verder, zoo dat wij den<br />

twimïgfTenvan Wintermaand aan den anderen kant<br />

van den zuidlijken aspuntskring ten tweede maal<br />

zeilden, en niet eer dan den vijf en twintigften<br />

dier maand onder denzelven terug kwamen. Op<br />

die wijze vierde ik den Kersavond, fchoon op<br />

eene zeer magere avondmaaltijd, in de zuidlijke<br />

koude luchtftreek p.<br />

In het volgende jaar 1774, den zes en twintigften<br />

van Louwmaand, pasfeerden wij den zuidlijken<br />

aspuntskring voor de derde maal. •—•<br />

Thans drongen wij, zoo diep als mooglijk was,<br />

naar het zuiden door, en lieten ons in ons voorneemen,<br />

om of op een zesde waerelddeel, (onderfteld<br />

zijnde, dat 'er zoodaanig een werklijk<br />

voorhanden was) of bij den zui<strong>dpo</strong>ol zeiven,<br />

de Britfche vlag te planten, niet eer, dan onder<br />

den een en zeventigften graad, tien minuuten,<br />

door het ijs hinderen. Doch dit noodzaakte<br />

Ons , om naar her noorden omtekeeren, ten<br />

einde tefFens in warmere luchtftreeken onze verkwikking<br />

te zoeken; vermics de tijd nabij was,<br />

in welken de winter of het koude jaargetijde<br />

weder in vallen moest.<br />

Den<br />

T He avond voor het Kersfeest wordt, in Zweeden<br />

en Duitschland, door grooten en aanzienlijken zoo wel ,<br />

als door geringeren en zelfs de boeren, met overvloediger<br />

maaitijden en gastmaalen, ï?ij uitftek plechtig gevierd.


NIEUW 1<br />

-ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. lt$<br />

Den veertienden van Lentemaand lieten wij<br />

bij het Paasch Eiland, tasterhlani , het anker<br />

vallen. Dit eiland ligt op den zeven en<br />

twintiglten graad zuider breedte en de westlijké<br />

lengte van honderd en negen graaden, zes en<br />

veertig minuiten 9. Wij vonden hier in 't geheel<br />

geen goed water, en voorts maar weinig*<br />

*t geen ons eenige verfrisfching had kunnen aanbrengen.<br />

Verfcheidene uitwerkingen van brandende<br />

bergen, gelijk ook groote opgefechte Iteenen<br />

beeldnisfen toonden overvloedig, dat de eene<br />

of andere gewigtige aardomwenteling dit voorheen<br />

veel betere land moete verdorven, en<br />

daardoor een volk, voorheen magciger, tot zijnen<br />

tegenwoordigen hoogstellendigen toeiland<br />

vernederd hebben.<br />

Den zestienden dier maand gingen wij weder<br />

onder zeil, en den zevenden van Grasmaand<br />

kwamen wij bij een der Marquefas Eilanden<br />

ten anker. Deeze eilanden liggen omtrent op<br />

den tienden graad zuider breedte. Reeds<br />

omtrent honderd jaaren geleeden, hebben de<br />

Span-<br />

9 [ ,, Vermits de heer sr ARMAH deeze reize aan boord<br />

j, van Engelfche fchepen gedaan beeft, zoo wordt ook de<br />

lengte, naar de wijze der Engelfchen, van Londen,<br />

i t of eigenlijk van het fterreplat van Greenwich gerekend;<br />

„ welke lengte men gemaklijk op de andere voorheen<br />

„ meest gebmiklijke lengten, of eerfte middagcirkels, van<br />

„ het eiland Ferro, Palma, den berg Piko op Teneriffa,<br />

op die van Parijs of Amfterdam over kan brengen,<br />

j, door middel eener tafel, welke ik ten dien einde op-<br />

„ gemaakt, en in mijne algemetne inleiding tot de aardrijks-<br />

„ befchrijving voor het t. Deel van j. HWBNERS algemeent<br />

it geographie der uitgaave te Amfterdam, 1769 geplaatst*<br />

„ bladz., XLV. medegedeeld heb. * C. 1<br />

H 2


IIÖ III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAR<br />

Spanjaarden de meescen daarvan ondekt. De inwooners<br />

gaven ons blijken hunner vijandlijke<br />

neigingen en dieverij, zoodat wij genoodzaakt<br />

wierden, om aldaar bloedige fpooren van de uitwerking<br />

onzer fchietgeweeren, die hun onbekend<br />

was, natelaaten.<br />

Na verloop van eenige dagen gingen wij ook<br />

van daar verder , en landden eindelijk in allen<br />

haast bij Teaukea, op de zuider breedte van veertien<br />

graaden. Hier ontmoette men ons insgelijks<br />

vijandlijk. Doch wij vergenoegden 'er<br />

ons mede, om door eenige kanonl'chooten, zonder<br />

te befchaadigen , fchrik onder hen te veripreidcn.<br />

Hierop ontdekten wij eenige kleine eilanden ,<br />

en kwamen eindelijk, den twee en twintigllen van<br />

Grasmaand, voor de tweede en laastemaal bij<br />

Otahitti ten anker. Hier bleeven wij tot den<br />

veertienden van Bloeimaand. — Dat ons tegenwoordig<br />

verblijf aan dit eiland veel aangenaamer;<br />

dan het voorige was, daartoe bragten verfcheidene<br />

omflandigheden het baare bij. Thans<br />

kreegen wij ook veele gewigcige berichten aangaande<br />

die land en volk, die ons voorheen niet<br />

bekend waren'.' — Den tweeden van Zomermaand<br />

verhaalden ons eenige ingeböorenen , dat aan<br />

hec eiland Huahewe of Owahcine twee fchepen<br />

waren aangenomen, van welken het etne grooter,<br />

dan het onze, was. — Door berichten uit<br />

Spanje weet mert thans, dat die fchepen uit de<br />

Spaanfche volkplantingen in Ametika kwamen,<br />

en dat, geduurende ons verblijf in het vocrlee- J<br />

dene' jaar aan het eiland Otahitti eenige manfehap J<br />

va» 1


NIEUW * ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG, lij<br />

van hec fcheepsvolk van een Spaansch fchip aldaar<br />

terug was gelaaten ; van weike een zich<br />

werklijk onder den hoop inboorlingen zochc ce<br />

verbergen, maar die nogchans, nieccegenflaande<br />

zijne Indiaanfche kleeding , door eenen Engelfchen<br />

matroos voor eenen Europeer erkend, en<br />

mee eenen Franfchcn groec aangefprooken werd. —<br />

Deeze en andere omltandigheden deeden hec een<br />

hoogfte waarfchijnlijk zijn, dac men in beide jaaren<br />

Spaanfche fchepen uïcgezonden had, om ons<br />

te befpieden, en ons bezoek in een waerelddeel<br />

te beletten, op welks bezie zij zoo iev'erzuchcig<br />

zijn, en waarom zij menigen Engelschman, die<br />

uic hoofde van den koophandel deeze landen naderde<br />

, mee zwaaren arbeid in hunne zilver-en<br />

goudmijnen geitrafc hebben 7<br />

,<br />

Nadat wij Otahitti verlaatën hadden, bezochten<br />

wij Huaheine en ülietea, insgelijks voor de<br />

tweede en laatftemaal. Op hec eiland Ulietea<br />

zeccen wij eenen aartigen jongman aan land, die,<br />

omcrenc acht maanden geleeden, de kloekmoedigheid<br />

gehad had, om met ons aan boord te<br />

gaan. Zijn naam was Oedide; doch hij noemde<br />

zich ook Maheim.<br />

Den vierden van Zomermaand verlieten wij<br />

Uliecea , en voeren den zesden voorbij Howtshland.<br />

—- Den zestienden ontdekten wij Palmerjiones-<br />

Island, en den twintigften Savage Island,<br />

of hec Eiland der Wilden, welken wij<br />

deswege zoo noemden , omdat de wilde inwooners<br />

9 Zie het Qottingfches magap'm van het jaar I /80 I. fiuk,<br />

Uadz. 75» en yotoende,<br />

H 3


ïlS ÏII. HOOFDST. IV. AFD. KE1ZE VAN<br />

ners van hetzelve ons zeer vijandlijk behandelden.<br />

MIJ kwerften. zij den arm met' een' taan dijk<br />

grooten .fteen , en wierpen eene fpies tusteht*j<br />

ons. Om deeze reden gingen wij niet Werf<br />

maar eerst bij Namoka of Meuw - Rotterdam,<br />

een der bovengemelde Vriendjchaplijke Eilanden,<br />

ten anker .<br />

In deeze ftreek zagen wij nog meer eilanden,<br />

dan TASMAN ontdekt had, en op eenen van<br />

die eenen brandenden berg. — Den tweeden van<br />

1 .ommaand ontdekten wij een eiland, welk zeer<br />

Weinig inwooners had. Wij noemden het Schildpadden<br />

- Eiland, Turtle-Istand, enlieten aldaaF<br />

den volgenden dag het anker vallen.<br />

Den zestienden vnn Hooimaand kwamen wij<br />

bij de eilanden, door QOIRO ;-: ontdekt, welken<br />

de heer DE B OUGA I N VIL r.s naauwkeuriVer<br />

onderzocht, en de Cijdaden genoemd heefc.<br />

Kapitein COOK, welke tegenwoordig meer van<br />

dié edanden vond, gaf aan deezen geheejen zuid-<br />

Jijken Archipel den naam van de Nieuws HebrU<br />

den, New IMrides. — Bi] een derzei «m, welk<br />

wij Malhcolo noemden, lieten wij den twee en<br />

fwincigften van Hooimaand het anker vallen<br />

Hier vonden wij eene natie, die uit zeer kleine'<br />

lieden beftond, eene der zonderlingile taaien<br />

fprak, en vergiftigde wapens voerde. Zij namen<br />

ons wel vriendfchaplijk aan; maar 'cronftond<br />

eencer een fchotgevechc tiisfchen ons en hen l<br />

hoewel wij na eene vercoeving van edijke dacren<br />

als vrieriden van elkander fcheidden. —<br />

Den derden van Oogstmaand ankerden wij,<br />

Hechts eenige uuren lang, bij Irromanm, een ;<br />

voorheen onhekend eiland, alwaar de inwooners<br />

pqor J


NIFUW- ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. 119<br />

poogingen deeden, om onzen fcheepsbevelhebber<br />

en onze boot te rug te houden, doch waarvoor<br />

fommigen van hun met het lceven moeiten boeten,<br />

terwijl van ons volk niet meer dan twee gekwetst<br />

werden.<br />

Den vijfden kwamen wij bij het eiland Tanna<br />

op de zuider breedte van negentien graaden,<br />

dertig minuuten, ten anker. Zeer na bij de haven<br />

is een brandende berg., uit welken het daaglijks<br />

asch op ons regende. De rook, de vlammen,<br />

en de derke donder van deezen berg maakten<br />

zeer prachtige, maar tefFen


120 III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN<br />

was ons fchip aan den grond geraakt- . o n<br />

rnTalen'gevaa? Tm^e<br />

l i C P e<br />

"<br />

V e<br />

r f c b e i d e<br />

' "°<br />

te worden; —- weder op een ander^^wlren<br />

wij bijltans m de volle zee verbrand.<br />

d e n H e r f s t m a a<br />

n f t^n/S «d ontdekten wij,<br />

na eene fcheepvaart van drie dagen, een eiland<br />

wejk naast Nieuw-Zeeland het%root(le in de<br />

Zuidzee is. c o o K noemde het Nieuw - G*/*&-<br />

a a n Z ,<br />

d C r § e W a s f e n e n<br />

SrV~ J?? '" J<br />

forten van;<br />

1 d a a r TOn<br />

NLUW H f";' *n,.fcheen het met<br />

rvheuw- Holland eenige overeenkomst te hebben<br />

De inwooners waren aartige en gastvrije, maar<br />

aT K^'i ?<br />

h a<br />

d e n<br />

i<br />

, e e<br />

« e<br />

bWondere ,<br />

taal. Bij geluk mijdde ik hier, van de lever van<br />

een vergiftigen visch te eeten , gelijk kapitein<br />

COOK en deheeren FORSTER gedaan hadden,<br />

en waarvan zij, geduurende eenige dagen zeer<br />

krank waren.<br />

fa fc<br />

' r<br />

Den vijftienden waren wij wegens mangel aan<br />

wind m merklijk gevaar, dm *<br />

ftooten. Den twee en twintigften zagen wij ons<br />

door koraalbanken omringd; eene defgev! IHk<br />

He hagen. Toen ik deezen avond te bed cini<br />

was er de grootfte waarfchijnlijkheid, dat ik -<br />

veelhgt nooit, dan in het rijk der geesten, weder "<br />

ontwaaken zou. I<br />

e n<br />

AW?;?<br />

iv" Va<br />

" W i<br />

•<br />

n m<br />

i »^d ontdekten wij de<br />

Notdfolks-Eilanaen, op de zuider breedte van<br />

negen en twintig graaden, twee minuuten. Dit<br />

W e l k e<br />

\JL"l P * * ^ ^ Engelfchen<br />

guiten den keerkring gemaakt hebben! Wijland-


NIEUW " ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. III<br />

landden op dezelven, maar vonden ze onbewoond.<br />

Den achttienden kwamen wij voor de derde<br />

maal in Koningin Charlottaas -Jond, bij Nieuw-<br />

Zeeland, ten anker.<br />

#^$r4>'$r fe)|><br />

V I J F D E A F D E E L I N G .<br />

Reize van Nieuw-Zeeland naar het Vuurland,<br />

Terra del Fuego, en van daar verder<br />

naar den kant des zui<strong>dpo</strong>ols.<br />

D en tienden van Shgtmnand 1774, gingen<br />

wij wederom van Nieuw - Zeeland onder zeil.<br />

Thans ontdekren wij, dat ons'fchip een lekKad,<br />

welk echter bij geluk van weinig beduidnis was.<br />

In d..n tijd van zes wet ken waren wij den<br />

Oceaan tusfehen Nieuw-Zeeland en de zmdïijkfte<br />

fpits van Amerika overgezeild; zoo dat wij den<br />

twintigften van Wintermaand aan de zuidkust van<br />

Terra del Fuego, of het Vuurland, het anker<br />

lieten vallen. Hier zagen wij de allerellendigfte<br />

menfehen der waereld.<br />

• Den negen en twintigften zeilden wij Hoorns<br />

Kaap voorbij, en den een en dertigften, daags<br />

voor Nieuwjaar, kwamen wij bij een klein eiland,<br />

dicht bij Staatenland, in de ftraat van Ie Maire,<br />

ten anker.' -—- Hier hadden wij eene aangenaame<br />

jagt van zeeleeuwen, zeehonden en zeevogelen,<br />

die zich daar in ontelbaare menigte bevonden.<br />

H 5 In


Ui III. HOOFD5T. V. Ar D. REIZE VAN<br />

In het jaar 1775, den drie en twintigften van<br />

Louwmaand, Huurden wij onzen loop zuidoostwaard.<br />

Den volgenden dag daarop ontdekten<br />

Wij het eiland Zuid- Georgië, op de zuider breed- v<br />

te van vier en vijftig graaden, drie en dertig minuuten.<br />

Met alien fpoed gingen wij hier<br />

aan land. Offchoon het thans zomer was, vonden-.<br />

Wij echter het gantfche land met eeuwigen<br />

fneeuw bedekt. Alleenlijk waren 'er eenige lireeken<br />

langs het ftrand uitgezonderd, daar een eenige<br />

foort van gras, en eene plant, naar het fperwerskruid,<br />

ancistrum, gelijkende, groeiden.<br />

^ Dit onherbergzaams land gaf ons echter eene<br />

kleine verkwikking van versch vleesch, naamlijk<br />

van zeeleeuwen en robben: eene fpijs, welke<br />

wij reeds eenige maaien voorheen, op onze reize<br />

geleerd hadden voor lief te neemen.<br />

1<br />

Vervolgens ontdekten wij, van tijd tot tijd,<br />

andere kleine eilanden en klippen. Bij eeti derzelven<br />

ontkwamen wij ter naauwernood een fchipbreuk,<br />

welke wij in eenen zwaaren mist bijkans<br />

geleeden hadden, en die toen van onze ontdek<br />

kingen én van ons leeven ligtlijk een einde had<br />

kunnen maaken.<br />

Den acht en twintigften van Louwmaand konden<br />

wij, op de breedte van zestig graaden, wegens<br />

het ijs niet verder komen. Den een en<br />

dertigften bevonden wij ons wederom in een' dikten<br />

nevel, en nabij een hoog en overal met eeuwigduurenden<br />

fneeuw bedekt land. Doch de naderende<br />

winter en andere omftandigheden noopten<br />

ons, de verdere onderzoeking van hetzelve te<br />

«aaken. De uiterfte landfpits daarvan, welke<br />

wij


HIEUW'ZEELAND NAAR HET VUURLAND. 12$<br />

wij zien konden, noemden wij Zuid-Thule<br />

als het allerverstgelegen land, welk wij op dit<br />

zuidlijk halfrond gezien hadden.<br />

Z E S D E A F D E E L I N G .<br />

De terugreize naar de Kaap de Goede Hoop.<br />

1 0<br />

,<br />

JÏjjindelijk keerden wij aan deeze koude luchtltreeken<br />

gantschlijk den rug toe. — De daaglijks<br />

toeneemende warmte en onze vordering<br />

noordwaard, onze nadering aan de befchaafde<br />

waereld, aan ons vaderland, èn aan onze vrienden,<br />

vereenigden zich met elkander, om ons met<br />

de hoop van een fpoedig en gelukkig belluit der<br />

geheele reize en der menigvuldige wederwaardigheden<br />

, onaffcheidlijk daarmede verbonden , te<br />

bezielen. Dat wij ditmaal veel meer dan<br />

BY-<br />

1 0<br />

C „De heer RETNHOLD FOR STE R gaf den boven-<br />

„ genoemden naam aan dit land, welken de kapitein COOK<br />

„ behield. Zie de Hoogduitfene uitgaaf van de reize der<br />

„ heeren FORSTE R rondom den aardkloot, III. Deel,<br />

j, VI. Hoofdft. pladz. 364. Hij kon ook geenen gevoeg-<br />

„ lijkeren hebben gevonden voor dit uiterfte zuidiijke<br />

,, land, door onze reinigers ontdekt. De naam ziet op<br />

j. het Thult, daar de ouden, bij voorbeeld PLINIUS<br />

F, TOMPONIUS MRLA en anderen veel van fpreeken,<br />

en welk zij, sis het uiterfte noordlijke land of eiland,<br />

» den Romeinen in Europa bekend, befchreeven. Men<br />

„ is het tegenwoordig niet eens, welk land of eiland<br />

zij daar door verftaan hebben. " C. J


Ï24 III. HOOFDST. VU 1FD. D E TERUGREIZE<br />

SYRON, WALLIS en zelfs COOK op de voorige<br />

reizen rondom de waereld uitteftaan gehad<br />

hadden, betuigden verfcheidenen onzer officieren<br />

en bootslieden, welke eene of meer daarvan mede<br />

gedaan hadden. Her. oogmerk onzer vaart, om het<br />

zuidlijk aspunt , zoo na als eenigzms mooglijk<br />

zou zijn, te naderen, maakte het noodzaaklijk ,<br />

meer te waagen en meer te beproeven. Het<br />

gevolg was ook werklijk bijna eene keten van<br />

gevaaren en ongemakken.<br />

Den zeventienden van Lentemaand zagen wij<br />

land, naamlijk de kust van Afrika. Hoe lief ons<br />

dit gezigt geweest zij, mag eenieder mijner leezeren<br />

zelt oordeelen. Dewijl wij ondertusfchen<br />

van den toeftand in Europa niet het minfte<br />

wisten, konden wij niec eens in het gezigt<br />

der haven zelve volkomen zeker zijn , dat wij<br />

niet eenen vijand, ons onbewust, in de handen<br />

zouden vallen, en van deezen veelligt in afgelegene<br />

gewesten van Oostindie , als gevangenen,<br />

weggevoerd worden. .— Ooch den volgenden<br />

dag ontmoetten wij een Hollandsen fchip, welk<br />

ons met de tijding van een' algeraeenen vrede<br />

in Europa verblijdde. Tegens den avond vertoonden<br />

zich nog eenige fchepen, die de Kaap<br />

de Goede Hoop voorbij, en naar Europa fcheenen<br />

te zeikn: op twee derzelven zag ik, tot<br />

mijn waar en innig genoegen , de Zweedfche<br />

vlag waaien. De Oceaan was voor ons, geduurende<br />

de gancfehe reize , een al te eenzaame<br />

fchouwplaats geweest, cn men moest wegens het<br />

geftaadige eenerlei van dien onmeetlijken waterplas<br />

even zoo verdrietig geworden zijn, als wij,<br />

om


NAAR DE KAAP DE GOEDÉ HOOP. I*$<br />

om door eene vertooning, onder andere omftandighéden<br />

minder merkwaardig , op denzelven *<br />

op gelijke wijze en in gelijke maate verheugd to<br />

worden als wij. — Geen wonder, wanneer wij<br />

ook in zoo langen tijd de een den anderen een<br />

weinig moe waren geworden ; wanneer, bij voorbeeld<br />

, die geenen, welke gewoon zijn, een gezelfchap<br />

te vermaaken , de voorige vertellingen<br />

en gebeurtenisfen voor de tweede en derde maal<br />

yoor den dag moesten haaien.<br />

Uen negentienden preiden wij het Engelfche<br />

•fchip True Breton , gevoerd . door kapitein<br />

BROAULEY, die ons eenige nieuwspapieren en<br />

dergelijke bladen zond. — Uit eenen zuchc voor<br />

mijn vaderland zag ik voor alle dingen met groote<br />

begeerte alle die berichten door, welke Zweeden<br />

betroffen. Doch ik vond maar een paar regels<br />

, die ons aanleiding gaven om, te gelooven ,<br />

dat aldaar eene groote ltaatsverandering moest<br />

gebeurd zijn , zonder nogthans te kunnen beitemmen,<br />

hoe en wanneer? — Hierdoor geraakten<br />

wij op allerhande gisfingen, en voor mij in<br />

1 bijzonder was dit een gewigtig voorwerp, ora<br />

daarover natevorfchen.<br />

Ondertusfchen zeiden mij de overtuiging der<br />

Engelfchen zoo wel, als mijne eigene, dat, de<br />

verwarring van het Zweedfche ftaatsligchaam bijkans<br />

tot eene zoodaanige hoogte geklommen was ,<br />

dat zij naauwlijks erger kon worden, en dat dus<br />

deeze nieuwigheid, naar allen fchijn, iets goeds<br />

beduidde.<br />

Eindelijk wierpen wij den volgenden Woensdag,<br />

den twee en twincigtten van Lentemaand<br />

des jaars 1775, na eene zeereize van zestig duizend


t46 WLi ftÓOFDST. VI. AFD. DE TEKÜGREIZt<br />

1 1<br />

zend Engelfche zeemijlen , en eene afweezig^heid<br />

van zeven en twintig maanden van de<br />

Ghristlijke en be r<br />

chaafde waereld, in de lafeU<br />

haai het anker weder uit. — Diegeenen, welke<br />

voorheen rondom de aarde gezeild zijn, hebben<br />

hunnen koers altijd westlijk genomen, en m<br />

huöne rekening eenen dag daardoor verlooren.<br />

Maar, wijl wij oostlijk gereisd, en dus den opgang<br />

der zon allengs voorgekomen waren , zoo<br />

konden wij ons als de eerite reizigers aanzien,<br />

die in hunne dagboeken eenen dag gewonnen,<br />

óf te veel gekreegen hadden. Bijgevolg was<br />

het naar den almanak der Hollanderen Dingsdag,<br />

den twee en twintigften van Lentemaand, toen<br />

wij aldaar aankwamen ; en , om deeze reden ,<br />

hebben wij , tegen alle gewoonte , en met het<br />

tekende fpreekwoord regelrecht ftrijdig , inderdaad<br />

twee Dingsdagen in eene week gehad.<br />

Het was nu niet alleen hoogsrgewénscht, maar<br />

ook van het grootfte belang voor ons , in eene<br />

traven te komen , omdat verfchcidencn van ons<br />

fcheepsvolk met de feheurbuik behebt waren.<br />

Onze<br />

" [ „ Van de Engelfche zeemijlen, ieagues, nagenoeg<br />

„ zoo groot als de Hollandfchen , rekent men twintig in<br />

„ eenen graad. Doch zij kunnen met geene mooglijkheid,<br />

„ in den tijd van Hechts zeven en twintig maanden, van welken<br />

,i nog al die tijd, dat zij ftil hebben gelegen, af moet gé-<br />

„ trokken'worden, eenen weg van zes'ifg duizend dergè-<br />

„ lijke mijlen hebben af gelegd. — Derhalve heeft hier<br />

„ een gewigtige misflig plaats — Dewijl het in 't oor-<br />

„ fpronglijke met cijfers uitgedrukt is , oordeel ik, dat<br />

„ men 'er in plaats van zestig, integendeel zes duizend mij-<br />

„ len of uuren leezen moet; 't welk nog ten'verbaazendes<br />

„ weg aanduidt." C ]


NAAR Dl KAAP DE GOEDE HOOP. Ï2?<br />

Onze onvergelijklijke behoedmiddelen, van zuurkool<br />

en zoetbier hadden wel tot hiertoe deeze<br />

krankheid, anders zoo zeer de overhand neemende,<br />

taamlijk van ons afgeweerd ; en federt ons<br />

vertrek van de Kaap hadden wij Hechts een' man<br />

v*an al het fcheepsvolk door eene langduurige<br />

ziekte, naamlijk teering, verlooren. — Dan ons<br />

bloed en onze lappen waren , gelijk het mout<br />

én hét grootfte deel der overige leevensmiddelen<br />

, door de lange duuring der reize , bedorven,<br />

en in Hechten toeftand geraakt. Ons brood<br />

was reeds federt langen tijd verfchimmeld en vermolfemd;<br />

maar daarenboven nog krielde het van<br />

twee foorten kleine bruine wormen , den zwarten<br />

koornworm, curculio granarius , en den<br />

brood vreeter, dermestes paniceus , die zich of<br />

zeiven, of met hunne larven, den vliegenden<br />

maaden gelijkvormig, in ieder kruimelken brood<br />

zoo zeer genesteld hadden, dat menze onmooglijk<br />

mijden kon, maar dikwijls, de eerften door<br />

eenen wrangen, en de laatften door eenen onaangenaamen<br />

kouden fmaak, in den mond , duidlijk<br />

proefde. — ln eene erwetenfoep werden deeze larven<br />

of wormen in zoo groote menigte gevonden,<br />

als of het gantfche bord met opzet daarmede beftrooid<br />

was, om dat men met iederen lepel vol<br />

noodzaaklijk verfcheidenen daarvan doorflikken<br />

moest. De erweten zeiven had men in Engeland<br />

voorheen een weinig gekwetst , opdat zij gemaklijker<br />

te kooken zouden zijn; doch even daardoor<br />

waren zij ook voor het gemelde leelijke<br />

ongedierte des te gereeder te verteeren. —<br />

Maar nog erger dan dit was het, dat van het brood,<br />

hoe flecht het ook weezen mogt , flechts nog<br />

voor


III. HOOFDST. VI. AFD. DE TERUGREIZE<br />

voor weinigdagen voorraad, in ons fchip iets voorhanden<br />

, en de brandewijn, deeze voor ons fcheepsvolk<br />

zoo gewigtige behoefte, indien ik mij niec<br />

bedrieg, daags voor dat wij in de haven binnen<br />

liepen, verteerd was. — Peper, azijn, koffij en<br />

fuiker, door welker hulp en afwisfeling men den.<br />

gezoutenen leevensmiddelen iets van hunne walgachcigheid<br />

ontneemen kon , hadden wij reeds lang<br />

in 't geheel niet meer gehad. — Het gezoucene<br />

vleesch, welk nu bijkans drie jaar oud was, en<br />

ook bijna al dien tijd aan boord gelegen had ,<br />

was daardoor, dat het zout een' zoo langen tijd<br />

gehad had, om al het fap en de vochtigheid intezuigen<br />

en uictedroogen , flechts nog drooger en<br />

dorrer geworden , en meer ingekrompen.<br />

Deeze en veele andere bedenklijke oraftandigbeden<br />

maakten onze blijdfchap, om, in eene zoo<br />

lang verwachte haven, een leeven, in meer dan<br />

eenen opzigte genoegzaam als een nieuw leeven<br />

aancemerken, ce kunnen leiden, grooe en algemeen.<br />

Onze brieven uic Europa namen wij ook wel<br />

mee verlangen en genoegen, maar ceffens niec<br />

zonder gegronde bekommernis, de bedroefdfle<br />

tijdingen aangaande het verlies onzer nabeftaanden<br />

en vrienden daarin te zullen vinden, aan.<br />

Het fchip, de Refolution, hield zich nog<br />

omcrenc vijf weeken aan de Kaap op, eer hec naar<br />

Engeland onder zeil ging, werwaard mijne oprechte<br />

wenfehingen voor zijne behqudene aankomst<br />

aldaar hetzelve verzelden. — De hoflijkheid,<br />

welken men mij op die fchip algemeen becqond<br />

had;


HAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 1*9<br />

had; de gevaaren, welken ik met mijne reisgenoocen<br />

gedeeld had; en de banden van vriendfchap,<br />

welken ik, geduurende deeze lange reiza,<br />

gelegenheid had gehad te maaken, waren de<br />

zuivere bronnen mijner hartlijke deelneeming aan<br />

zijne gewenichce overkomst.<br />

Ik bleef, ingevolge het befluit, vooraf door<br />

mij genomen, ïn Afrika, eenig en alleen, om<br />

mijne navorfehingen in dit land voort te zetten.<br />

In mijne afgebrokene berichten nopens hetzelve<br />

gaa ik derhalve nu ook weder voort.<br />

1<br />

VIER»


13® IV. H00FDST. I. AFD. VEBBLIjr<br />

VIERDE HOOFDSTUK.<br />

REJZB IN AFRIKA, VAN DB STAD AAN DE<br />

KAAP DE GOEDE HOOP , TOT HET<br />

LAND DER KAFFERS.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf in de ftad aan de Kaap de<br />

Goede Hoop tot het begin der Afrikaanfche<br />

reize.<br />

N a mijne terugkomst aan de Kaap de Goede<br />

Hoop, was de reize in de binnenlanden van<br />

dit gewest mijn voornaamfte doelwit. i\;aar ik<br />

was echter genoodzaakt, om in de ftad de lente<br />

en het gunftiger jaargetijde aftewachten.<br />

Boven heb ik bereids aangemerkt , dat de<br />

kwaade moesfon ' , of de winter, van den veertienden<br />

van Bloeimaand tot den veertienden van<br />

Oogstmaand gerekend wordt, en dat, geduurende<br />

dien tijd, de fchepen het zelden waagen, om<br />

in de Tafelbaai binnen te loopen. — Ondertusfchen<br />

fcheelde het niet veel, of een fchip der<br />

' Zie hier vooren, blad;» 23.<br />

Hol-


AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. t$l<br />

Hollandfche Oostindifche maatfchappij, welk om<br />

eene bijzon lere reden hier nog vertoefde, en<br />

des nachts tusfchen den .veertienden en vijftienden<br />

van Bloeimaand, wegens den iterken noordwestenwind,<br />

ai Ie zijne ankers uitgeworpen had,<br />

ware, niettegenftaande deeze genomen voorzorg,<br />

ter zijde van de vesting op het ftrand gedreeven,<br />

weik aldaar met eene menigte klippen bezet<br />

is. — Den volgenden morgen was de baai door<br />

den ftorm nog in zulke fterke beweeging , dat<br />

'er noch boot, noch floep, naar of van het<br />

fchip komen kon. Des nachts daarop nam de<br />

wind nog meer toe , en iedere minuut zag het<br />

arme fcheepsvolk zijn leevensend te gemoet.<br />

Ik woonde in de hovende verdieping van een<br />

iteencn huis, dicht aan het hooger gedeelte der<br />

ftad, d3ar de wervelwind vensters en dak , en<br />

genoegzaam het geheele huis deed fchudden. •<br />

Hierdoor, en teffens door den hoogstgevaarlijken<br />

toeftand van het Hollandfche fchip, werd ik aan<br />

de koude, en menigvuldige ftormen, omtrent<br />

den zuidlijken aspuntskring doorgedaan, op eene<br />

leevendige wijze wederom erinnerd. Dit leerde<br />

mij nu, aan deneenen kant, de waardij van een<br />

fluapvertrek op het vaste land des te hooger te<br />

fchatten, maar aan den anderen kant ook , ora<br />

dezelve oorzaak, de noodlijdenden op dat fchip<br />

met zoo veel te meer deelneeming te beklaagen.<br />

— Ondertusfchen hielden de touwen en<br />

ankers van het fctnp het, tegen alle vermoeden,<br />

geduurende deezen nacht, tegen den ftorm uit,<br />

en de ftilte van den volgenden dag had eene<br />

algeroeene vreugde en de redding van het fchip<br />

tot haar gevolg.<br />

Eene andere, met deeze naauw vermaagfchap-<br />

I 4 se,.


Ï3 a<br />

IV HOOÏDST. t. AFD. VERBLIJF<br />

te, maarnog droevigere, gebeurtenis, offchoon,<br />

geduurende mijne afweezigheid op de Zuidzee ,<br />

hier voorgevallen , verdient echter eer deezer<br />

plaatfe gemeld te worden; bijzonder, wijl zij<br />

een nieuw bewijs van de onveiligheid deezer ree<br />

m den winter is. Het fchip de Jonge 1 homos<br />

werd dicht aan het land, naar den kant der Zoutrivier,<br />

noordwaard van de vesting, aan den grond<br />

gedreeven.<br />

Bij het aanbreeken van den volenden dag ,<br />

werd door de regeering op verbeurte des ieëvens<br />

verbooden , zelfs maar op een verren afftand<br />

het ongelukkig ftrand te naderen ; alwaar<br />

men fcffens, om aan dit verbod des te meer gewigt<br />

bijcezettèn, eenige galgen oprechtte, en<br />

overal in 't rond fchildwachtcn plaatfte. — Dan,<br />

noch deeze, noch andere fchikkingen doelden in<br />

'tminfte op de redding der menfehen, die zich<br />

aan boord van dat fchip bevonden ; aüeenliik<br />

was het geheele oogmerk daarvan fleebts, het<br />

fteelen der goederen en waaren, die uit het verongelukte<br />

fchip aan ftrand mogten geworpen<br />

worden, te verhinderen. Hec fchip'was nogthans<br />

zeer dicht aan het land gedreeven, en men<br />

kon hec weeklaagen der lieden op hetzelve, en<br />

hun gefchreeuw om hulp zeer duidlijk hooreh ;<br />

maar wegens de baaren der zee , die vreeslijk<br />

hoog gingen, mee hec grootfte geweld over het<br />

fchip heen floegen, en vervolgens aan den oever<br />

de geduchclle branding veroorzaakten , was het<br />

voor die fchipbreukelingen onmooglijk, om zich<br />

of mee boocen , of door zw< mmen te redden.<br />

Sommigen van hun, welke die laatfte beproefden,<br />

zag men, op eene jammerlijke wijze, regen de"<br />

klippen geworpen en verpletterd, anderen, nadac<br />

zij


AAV DE KAAP DE GOEDE HOOP; I3J<br />

zij zich , met groote moeite, door den wilden<br />

vioed , genoegzaam tot het ftrand door hadden gearbeid<br />

, door de terugkeerende baaren weder<br />

zecwaard gevoerd en verdrinken. —<br />

Een van de oppasferen der diergaarde, aan de Hollandfche<br />

Oottindifche maatfchappij behoorende, die<br />

voor het krieken van den dageraat, eer nog hec<br />

gemelde verbod bekend was gemaakt, uitgereeden<br />

was, om zijnen zoon, eenen korporaal bij<br />

de krijgsknechten der maatfchappij, het ontbijt<br />

te brengen, kreeg hierdoor de droevige gelegenheid,<br />

om een aanfehouwer van de ellende dier<br />

verongelukten te worden. Door dit bartbreekend<br />

gezigt getroffen, werd hij met de lust tot<br />

een zoo edel en werkzaam medelijden bezield,dat<br />

hij met zijn vlugge paard naar het geftrande<br />

fchip zwom, ecnigen der fchipbreukelingen opriep,<br />

om deels hec einde van een touw , welk<br />

hij ten dien einde uitwierp, en deels den ftaart<br />

van zijn paard te vatten ; waarna hij omkeerde,<br />

en ze gelukkig aan land bragc, nademaal de na<br />

ttiuriijke vaardigheid van dit dier in het zwemmen,<br />

de grooter omtrek van zijn ligchaam, en<br />

zijne uitmuntende fterkte door de baaren der<br />

zee niet zoo ligt overweldigd konden worden. .<br />

Maar ongelukkiger wijze werd deeze edelmoedige<br />

en ieverige grijsaart zelf een offer des doods<br />

voor veertien jonge perfoonen, welken hij bereids<br />

gered had. Toen hij, naamjjjk, voor de<br />

achtfte maal terug zwom, verdronk hij benevens<br />

zijn paard, en wel bij de volgende gelegenheid.<br />

Toen hij na den zevenden togt een weinig<br />

langer vertoefde, om uicterusten, was men aan<br />

boord beducht, dat zijn doelwit veelligt was ,•<br />

niet weder naar het fchip te keeren. Hierom<br />

I | ver-


»34 IV. HO OF D S T. t. AFD. VERSMJF<br />

verbubbelde men daar met groot omrooVri 1 ti<br />

fmeeken en fchreeuwen om hulp. Dit dééd<br />

op het gevoeligite aan, en hij foocdde tot 1<br />

i<br />

ding der overigen naar hec fchip' tertsg, éejr h<br />

paard nog genoeg gerust had. — Djc 'was dan<br />

ook dereden, dac hec des te eer zonk; te meer,<br />

wijl niec alleen al ce veelen op eenmaal zich z >ctïten<br />

te redden, maar ook een van hun , gelijk<br />

men over 't algemeen geloofde, ongèlükliïgèr<br />

Wijze het paard bij den teugel gevat , en hec<br />

zelve daardoor den kop onder hec~ water getrokken<br />

had.<br />

Deeze onyerrzaagde menfrhenvriend verdient<br />

des te meer de verwondering cn véréering van<br />

alle zijne medebroederen, vermits hij , zonder<br />

zelf ce kunnen zwemmen, zich toe redditfg van<br />

anderen aan dit oogfchijnlijk gevaar bloot had gefield.<br />

— Hierom heb ik hec voor mijne bijzondere<br />

pligc gehouden, zijnen naam WOLTKMA-<br />

Eï, en zijne fchoone daad, hier i n het gehéü*<br />

gen te bewaaren. De bewindhebbers der Ooftïrfdifche<br />

maatfchappij in Holland hebben , op ontvangen<br />

bericht daar van, hem ter eere een gedenkteken,<br />

zijne nagedachenfs en hunne billijkheid<br />

waardig, opgerecht; doordien zij een haarfcr<br />

nieuwe fchepen Held V/oltemade genaamd, en- op<br />

deszelfs fpiêgel de gefchtedanis , zoo als deeze<br />

man zich, om de noodlijdenden te redden, met<br />

zijn paard in het gevaar heefc geftort, hebben<br />

laaten afmaaien. — Daarenboven hebben zij aan<br />

de regeering op de Kaap de Goede Hoop bevel<br />

afgevaardigd, van deezen inhoud, dat ingevalle<br />

•WOL TE MA DE kinderen had, zij voor hun onderhoud,<br />

bevordering en geluk, *t zij dezelve<br />

aich aan den burger» of aan den krijgsftaat toe<br />

had-


AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. 135<br />

hadden gewijd, op de beste en meestuitfteekende<br />

wijze, en wel bij de allereerfte gelegenheid<br />

zorg zou moeten draagen. — Maar, bij ongeluk,<br />

hadden niet alle de leden der regeering in<br />

Afrika zulke dankbaare gevoelens. Het verzoek<br />

van den jongen korporaal WOL TE MA DE, die<br />

een ooggetuige geweest was, hoe zijn vader<br />

zich in dienst der maatfchappij en der menschheid<br />

op had geofferd, om de bediening, door<br />

den dood van zijnen vader opengevallen, floeg<br />

men onvriendlijk af, offchoon deeze naauwlijks<br />

voor eene bevordering aan kon gezien worden.<br />

Uic verdriet ging hij daarom van de<br />

ondankbaare Kaap naar Batavia, daar hij reeds<br />

overleeden was, eer de tijding eener zoo magcige<br />

en onverwachte aanbeveeling bij hem had kunnen<br />

aankomen.<br />

Onderrusfchen ontmoette ik eenige Kaapfche<br />

burgers, die, toen zij met billijke deelneeming<br />

WOLTEMAOÏS en zijns zoons lot beklaagden,<br />

teffens ftaande hielden , dat de een of ander<br />


13(5 IV. H0 0FDST. I. AFT, VERBLIJF<br />

goederen als ijzer gcftoolen wierden. —- Onder<br />

voorwendfel, dat 'er door de geredde pèrfoonen<br />

niet heimiijk eenige goederen vervreemd zouden<br />

worden, werden deeze terftond , op de plaats<br />

zelve, tot den avond onder bewaaring gehouden,<br />

en wel zonder iets het geringfte tot verkwikking<br />

te bekomen, offchoon zij nat, hongerig<br />

en van den zwaaren arbeid , in den<br />

voorgaanden nacht doorgedaan, gantsch afgemat<br />

waren. Naderhand zag men ze , verfcheidene<br />

dagen achter een, langs de ftraaten zwerven ,<br />

oro kost en kkederen bedelende. Bijzonder<br />

werd mij aangaande eenen onder hen verhaald ,<br />

dat hij het ongeluk had gehad, eene zeer wreede<br />

behandeling te ontmoeten. — Alhoewel het<br />

geval naauwlijks geloof zal vinden, en het waare<br />

menschlievende gemoederen gevoelig moet treffen,<br />

zal ik het echter onbewimpeld ter neêrftellen,<br />

of het een middel mogt zijn , om zulke<br />

fchreeuwende ongerechtigheden in 't toekomende<br />

te verhelpen.<br />

Deeze was een matroos, die, om des te vaardiger<br />

te kunnen zwemmen, zich bijkans naakt<br />

van het geftrande fchip in het water had begeeven,<br />

en met zijne kist gelukig aan ftrand was gekomen,<br />

Hij op?nt zijne kist, om 'er een kamizool uitteneenien,<br />

en daarmede zijne naaktheid te bedekken 4<br />

doch van eeL' jonden krijgsbevelheber, die aan<br />

ftrand het gebied voerde, werd hij hierin niet<br />

alleen verhinderd, maar hij moest ook boven liien<br />

nog etlijke ftokflagen van hem voor lief neemen,<br />

met bijvoeging, dat hij zich fchuldig had gemaak»,<br />

pm aan eene van de opgerechte galgen opgehangen<br />

te worden, omdat hij, regelrecht tegen het<br />

yfr'ppd der regeer/ingaan, zich met goederen, van<br />

hei


AAN DB KAAP DE GOEDE HOOP. \%J<br />

het geftrande fchip geborgen, bemoeid had. —<br />

De bootsgezel ontrchuldigde zich niet alleen<br />

daarmede, dat hij van een dergelijk verbod volftrekt<br />

niets had kunnen weeten; maar dat hij ook<br />

met den flctnel zijner kist, volgens zeemans<br />

gewoonte, aan zijnen gordel vastgebonden, gelijk<br />

ook met eengezangboek, in dezelve kist te vinden,<br />

en waarin zijn naam opgefchreeven was, genoegzaam<br />

bewijzen kon, dat hij de rechte bezitter daar<br />

van was. Desniettemin werd hij naauwlijks verfchoond<br />

en van de galg bevrijd, maar moest, zoo<br />

nat en naakt als hij was, onder den Wooten<br />

hemel op den grond den avond afwachten. Van<br />

koude beevende, kreeg hij daar eindelijk, op<br />

zijn aanhoudend verzoek, verlof, om zijne kist<br />

optezoeken, cn 't geen hij daar uit van nooden<br />

had, te krijgen, maar hij vond ze opengebroken<br />

en geplonderd Ten laatlle bragc men hem In de<br />

ftad, en liet hem in de poort gantsch naakt en<br />

bloot gaan. Op de ftraat had hij echter nog het<br />

geluk, eenen medelijdenden burger te ontmoeten,<br />

die geene zwaarigheid maakte, om hem terftond zijnen<br />

eigen rok aantedoen, en hem met zich naar<br />

zijn huis te neemen. —*<br />

... Mogten toch in Europa, en in alle de Europeefehe<br />

volkplantingen in de andere waerelddeelen,<br />

integendeel zulke medelijdende en goedertierene<br />

wetten ten aanzien der fchipbreukc-lingen<br />

kunnen worden opgeweezen, als in China!<br />

Op de kusten van dat uitg-ftrekte rijk genieten<br />

alle en een ieder, die ongelukkig genoeg zijn<br />

van te ftranden, zij moogen inboorlingen zijn ,<br />

of uit de afgelegenfte landen afkomftig, niec<br />

alleen volkomene zekerheid , maar ook verzorging<br />

en overvoering naar de plaats hunner woo-<br />

I 5 ning


I38 IV. H O O F D S T. I. A F D. V E R B L I J F<br />

ning of toe de hunnen. Een gedeelte van<br />

het febeepsvolk van het Zweedfche fchip Frederik<br />

Adolph, den derden van Herfstmaand des<br />

jaars 1761 bij de Platabank verongelukt ,<br />

welk in booten bij de Chmesfcfie Had Ka - tik<br />

landde , heefc de uicvoering deezer inrichting ,<br />

weike der menschheid zoo zeer coc eer verllrekc,<br />

in haaren geheelen omtrek ondervonden. De<br />

heer opperkoopman M A U L E , die onder hun getal<br />

was , heefc mij verzekerd, dac zij silen zeer<br />

menschlievend behandeld, op des keizers kosten<br />

mee eecen en drinken verzorgd , en op taanriijk<br />

groote Chineefche vaartuigen tot de overige Eu<br />

ropeërs in (Juang • Uheon , of, gelijk wij zeg<br />

gen, Kamen, overgebragt zijn.<br />

Dewijl ik boven van den ftormachtigen winter<br />

aan de Kaap melding heb gedaan, zoo houd<br />

ik het hier voor eene gepaste plaats , om een<br />

kort uittrekfel uit mijne weerkundige waarneemingen,<br />

welken ik in Bloeimaand, in Zomermaand<br />

, en Hooimaand deezes jaars gelegenheid<br />

had ce maaken, mijnen leezeren medecedeelen ;<br />

doch ik moec vooraf erinneren, dac ik een aanzien<br />

der koude en warmte mij van eenen Fahrenheitfehen<br />

thermometer bediend heb , dien<br />

de heer FORS TER bij zijn affcheid neemen mij<br />

tcruggelaaten had; als ook, dat ik de waarneemingen<br />

daarmede, in de fehaduw, onder den<br />

bloocen hemel, des morgens cusfehen zeven en<br />

jacht uur, wanneer de lucht ten aanzien van<br />

warmte en koude bijkans even zoo als des nachts<br />

gefteld was, gedaan heb. — Voorts moec ik<br />

«og aanmerken, dac de wincers aan de Kaap de<br />

tïoede Hoop over 't algemeen niet ftreng zijn,<br />

\ '• ea


AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. «3S^<br />

en de winter van het jaar 1775 voor eenen der<br />

zat.hr.eren gehouden wierd.<br />

Jn de eerfte helft van Bloeimaand ftond de<br />

thermometer vtm FAHREMHEIT gdtaadig tus»<br />

fchen den drie en vijftigften en drie en zestig*<br />

ltengraad' 1<br />

; en in de laacltè heffttusfchenden vijf*<br />

tigfteri en aci-t vijftigften graad, uitgenomen den zeveüedtwintigften<br />

deezer maand , toen dezelve het<br />

laagst ftond en den negen, en veertigften en een'<br />

halven graad aanwees, offchoon het op' dien dag<br />

helder weer en zonnefchijn was. Regenachtige<br />

dagen in deeze maand wa>:en de elfde, twaalfde^<br />

vijftiende, zestiende en dertigfte; op de drie<br />

eerlten van welken het teffei>s fterk uit hec<br />

"noordwesten ftormde ; zoodat den elfden, toen<br />

ik door de Zourrivier reed , het water Hechts'<br />

tot aan de knie van het paard reikte; maar toen<br />

ik den vijftienden terug kwam, wegens den<br />

zwaaren regen en hooge zee zoo zeer opgezwollen<br />

was, dat het hoog aan het zadel kwam.<br />

11 £ „ De heer s r A R M A N heeft, ten behoeve zijner<br />

„ lamlgenooten, die gewoon zijn, de gelteldheid en ver-<br />

„ anderingen van het weêr naar den Zweedfchen thermo-<br />

„ meter te beftemmen, de graaden van den Fahrenheit-<br />

„ fchen thermometer telkens in die van den Zweedfchen<br />

„ övergebragt, en dezelven tusfehen baaksken* 'er bijge-<br />

'„ voegd. Doch, wijl detZweedfche thermometer in onze<br />

,, gewesten ten eenemaal onbekend, en integendeel dia<br />

„ van FAH» INHEIT tot het doen rah waarneemingen<br />

„ genoegzaam in algemeen gebruik is; zoo zal de Ne-<br />

„ derdtiitfehe leezer 'er niets bij verliezen, wanneer ilc<br />

„ de graaden van den Zweedfchen thermometer, als ie»<br />

„ overtolligs, weglaat. C."}<br />

In


140 IV. H00FBST. B. AFD. TOXRUSTINGEM<br />

In Zomermaand ftond de gemelde thermometer<br />

tusl'chen den vier en vijftigften en zestigilen<br />

graad. Vochtig weêr was het den cerften, tweeden,<br />

derden, vierden, veertienden, zeven en<br />

twintigften en een en dertigitcn. Behalve<br />

deezen waren 'er nog eenige andere betrokkene<br />

en windige dagen; maar alle de overigen geleeken<br />

naar de Zweedfche fchoone zomerdagen. -—<br />

Den tweeden regende het zeer fterk, waarvan hec<br />

gevolg was, dat eene menigte wacet, welk in<br />

de voorgaande dagen in hec gebergce verfameld<br />

was, coc aan de ftad coe doorbrak, de grachten<br />

derzelve vervulde, en eenige ftraacen zoo zeer<br />

overftroomde , dac hec wacer eenige minuuten<br />

lang cwee of drie voec hoog aan de huizen ftond,<br />

eenen kleinen muur van een fteenen huis deed<br />

omftorcen, en in verfcheidene kelders drong.<br />

In Hooimaand kon ik de gcfteldheid cn de<br />

veranderingen van hec weêr, wegens opgekomene<br />

beleefden, fleches coc den negentienden<br />

waarneemen. De hoogce des chermomecers was<br />

tot dien tijd toe tusfehen den vier en vijftigften<br />

en negen en vijftigften graad geweesc. Regenachtige<br />

dagen waren de zesde, zevende, achcfte,<br />

elfde en twaalfde, donkere en betrokkene<br />

dagen zonder regen de derde, negende, tiende<br />

dertiende en veertiende.<br />

T W E E -


TOT DE AFRIKAAMSCPIE REIZE. 14%<br />

T W E E D E A F D E E L I N G .<br />

Toerustingen tot de Afrikaanfche reize.<br />

JFIf^et grootfte gedeelte der voorbeen gemelde<br />

Wintermaand bragtik in de itad door, en bereidde<br />

mij op veelerleië wijze tot mijne aanftaande<br />

reize. •— Hiertoe reken ik onder anderen, dat<br />

ik de genees-en heelkunst oeffende; vermits het<br />

geld, welk ik daarmede verdiende, een noodwendig<br />

hulpmiddel tot de wijduitgeftrekte toerustingen<br />

was, welken mijn voorneemen vereischte.<br />

—— Maar nog meer was mijn reisgeld<br />

door mijne naarftigheid geduurende mijne zeereize<br />

toegenomen. —— Ik had naamlijk in de laatfre<br />

maanden van onzen kruistogt op de Zuidzee, eetr<br />

werk van R O S E N S T E I N ' overgezet, en Zestig<br />

dukaten daarmede verdiend. Dit was in die<br />

ruuwcre gewesten meestal mijne bezigheid geweest,<br />

omdat ik toen allerminst door andere bezigheden<br />

verhinderd werd ; alhoewel ik , onaf<br />

Hechts te kunnen fchrijven, door het ftormachtige<br />

weêr, niet zelden, genoodzaakt wierd, mijne<br />

beenen vast om den voet der tafel te liaan, en<br />

mij met de linkerhand vast te houden. — Vari<br />

deeze gelegenheid bedien ik mij teffens, om de<br />

heeren FORS T E R voor de hulp, welke zij mij<br />

daarin beweezen hebben, openlijk mijne dankzegging<br />

Verhandeling over de ziekttn der kinderen.


143 IV. HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN<br />

ging te betuigen; want zij waren het, die mijnei<br />

overzetting niet alleen op verlcheidene plaatfen,<br />

daar het noodig was, in orde gebragt, maar ook<br />

den druk daarvan te Londen bezorgd hebben.<br />

Tot verdere bevordering mijner reize, deed<br />

ik alle mooglijke navorfchingen naar dat geen,<br />

't welk ooit eenige verbindtenis daarmede hebben<br />

kon. Dan, in ueê van licht te bekomen, geraakte<br />

ik maar in des te grootere onzekerheid ,<br />

wijl men mij enkel verwarde en niet zelden tegenitrijdige<br />

berichten gaf. Doch voornaamlijk<br />

ontried men mij de reize als eene zeer ongerijmde<br />

en gevaarlijke onderreeming , omdat<br />

ik , als een vreemdeling , in Afrika nog onbekend<br />

en teffens niet bemiddeld , mij noodzaaklijk<br />

veele onaangenaamheden zou moeten laaten<br />

welgevallen. — Wijl ik echter de onmoodijkheid,<br />

om de uitvoering van mijn voorneemen<br />

ten minfte te beproeven , niet inzag , bleef ik<br />

onveranderlijk bij mijn befluit.<br />

Om deeze reden maakte ik met den heer DA-<br />

N IEL FR EDEEIK IMMSLMAN , een' jongen<br />

Afrikaan, kennis , welke r.is in vertrouwde<br />

vriendfehap veranderde. — Deeze jongman had<br />

bereids voorheen, tot zijn bijzonder genoegen,<br />

eerie reize landwaard in gedaan, door de Ichoone<br />

bedenking daartoe opgewekt, dat het toch<br />

hem en den overigen Ahikaanfchen Vf.dkplanteren<br />

geenzins tot eere verltrekte , de onderzoeking<br />

Jn het jaar 1776.


TOT DE AFRIKAANS CHE REIZB. I45<br />

king van hun land verzuimd te hebben't welk<br />

hen nu ras zou noodzaaken, om van mij en andere<br />

vreemdelingen de vereischte berichten aangaande<br />

dit land en deszelfs merkwaardigheden<br />

te verzoeken. Voor zijn perfoon liet hij zich<br />

dus zeer ras overreeden, om alle mijne voorflagen<br />

aantcneemen en mij gezelfchap te houden.<br />

Maar, om de toeliemming zijner nabeftaanden te<br />

verkrijgen, werd alle mooglijke overlegging, en<br />

aanhoudend gemeenfchaplijk verzoek vereischc<br />

en in 't werk gefield. De moeder, eene<br />

verrtandige vrouw, van geboorte eene Europeefehe,<br />

en haare dochter , een ongemeen bekoorlijk<br />

meisje, gaven eerst na langen tegenftand hunne<br />

toeftemming daartoe ; en wel voornaamlijk<br />

uit dien grond, omdat hij eene zeer zwakke boist<br />

had, weshalve eene lange reize te paard, bijzonder<br />

onder het oog van een' arts, bij uitneeniendheid<br />

heilzaam voor hem was ; waartegen<br />

hij te huis van de teering een' veel zekerderen<br />

en geduchteren dood, dan van de omzwervende<br />

Hottentotten, of de wilde dieren, welke zich is<br />

het binnenlle des lands ophouden , te verwachten<br />

had. — De vader, een oud krijgsman, die<br />

zoo wel in Europa als in Oostindie dienst gedaan<br />

had, en tegenwoordig lieutenant bij de bezetting<br />

aan de Kaap was, voegde 'er ook nog<br />

ten laatite deezen veelwerkenden grond bij, dat<br />

een jong mensen, wanneer het op gevaaren aankwam<br />

, niets fchuuwen noch vrfcezen moest.<br />

Nu maakten wij de noodige toerusting tot onze<br />

reize. —- De heer Immelman kocht een' goeden<br />

hengst, die teffens zachtmoedig was, en geaaaklijk<br />

ging , voor vijftig rijksdaalders; en ik<br />

had


144<br />

l V<br />

' HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN'<br />

had bereids voor vier en dertig eenen gewoonen<br />

klepper gekocht. Daarenboven had ik ecu 1<br />

''<br />

nieuwen pakwagen bezorgd. Deeze was noge-<<br />

noeg zoo groot als de gewoone legerwagens;<br />

zijn, en op gehjfce wijze, als de wagens der'<br />

Kaapfche landlieden , van boven met zeildoek bedekt.<br />

De prijs was ook de gewoonlijke, naamlijk<br />

omtrent twee honderd rijksdaalders, en wel<br />

zoo, dat voor het houtwerk vier en zeventig,<br />

voor hot ijzerbefhg dercig rijksdaalders, en voor<br />

juk, (per-en trekkecenen, zeildoek, teerpot en<br />

andere kleinigheden het overige deezer geldfom<br />

gerekend was. — Om een' zoodaanigen wagen<br />

te trekken, worden gemeenlijk tien osfen vereischt,<br />

welken ik derhalve,<br />

rijksdaalders, inkocht.<br />

het ituk voor acht<br />

Verder nam ik verfcheidene artfenijen mede,<br />

en wel deels met uitzigt op onze eigene gezondheid,<br />

deels om lieden op het land daardoor<br />

van nut te zijn. — Wijders voorzag ik mij van<br />

kleine glospaarlen , koperen tonderdoozen, vuurflag,<br />

mesfen, en tabak; allen waaren, die bijzonder<br />

dc-n Hottentotten zeer welkom zijn. —<br />

Om Hangen en andere dieren in brandewijn te bewaaren,<br />

nam ik een vaatje van eikenhout, bijzonder<br />

daartoe ingericht; tot het opdroogen van<br />

kruiden eenige riemen papier, en voor de infekten,<br />

welken ik hoop had te verfamelen, doo- j<br />

zenen fpelden, mede. - Dat wij ook den noodigen<br />

voorraad van kleederen en linnengoed inpakten,<br />

behoef ik wel niet te zeggen. — Met thee,<br />

koffii, chokolaad en fuiker voorzagen wij ons insgelijks<br />

, deels tot ons eigen gebruik, deels om de<br />

genegenheid dier landlieden, welke wegens hun- ,<br />

»»"n yprrpn pffhmd van de Kaap aan deeze behoeften


TOT DE AFRIKAANSCHE REIZE. I45<br />

ten dikwijls mangel hebben, daardoor te winnen.<br />

Overgehaalde dranken, zeide men mij wel, zouden<br />

bij menig eenen, tot bereiking van dit oog-,<br />

merk, veel werkzaamer zijn : dan om de ruimte,<br />

de zwaarte en de kosten te belpaaren, nam ik dergelijken<br />

in 't. geheel niet méde. Met naalden<br />

van verfcheidene foorten voorzagen wij ons rijklijk,<br />

omdat wij wisten, dat wij ons door deeze<br />

waaren, en goede woorden, de goedwilligheid<br />

en hulp der boerenmeisje s bij het veriameien<br />

van infekten verwerven zouden.<br />

;, Buskruid kocht ik ruim dertig pond; met een'<br />

gedeelte daarvan vulde ik verfcheidene kruidhoorns,<br />

welken ik nader bij de hand hield; het<br />

overige deed ik in een' leeren zak, dien ik in mijnen<br />

koffer floot, voornaamlijk, om dien voor<br />

het tabaksvuur der Hottentotten te beveiligen.<br />

Hiertoe nam ik omtrent zeventig pond hagel<br />

van onderfcheidene grootte , gelijk ook eenen<br />

evenredigen voorraad van looden kogels en kogelvormen<br />

mede. Men had mij wel niet geraa.<br />

den, zoo veele fchietbehoeften medeteneemen ,<br />

en zoo veel geld daarvoor te befteeden; ik vermoedde<br />

ook zelf niet, dat ik 'er zoo veel van<br />

gebruiken zou: dan, bij onze terugkomst aan de<br />

Kaap bevond ik, dat op deeze reize, die toch<br />

maar acht maanden geduurd had, bijkans alles<br />

verfchooten was. — lk moet daarom allen, die<br />

zich veelligt op eenen dergelijken weg zouden<br />

willen begeeven, den goeden raad mededeelen,<br />

om zich met fchietgeweer, en de noodwendigheden,<br />

daartoe vereischt, wel te voorzien. Niet<br />

alle fchooten treffen, en het fchieten van kleine<br />

vogelen neemt een aanzienlijk deel weg. —•<br />

K Daar-


$4<br />

de hand te "gaarj, • an tot mijne reize ;bevorders<br />

lijft, te zijn. >*m Eeaimdeue brief diende, om mij<br />

brj het warme.'bad in Houentöisch .Holland de<br />

floédige kamers te bezorgen :, 'want dk middel<br />

had ik tegen de verkoudheden, welken ik in de<br />

nabijheid van den zui<strong>dpo</strong>ol gekreegen had, voorgenomen<br />

te beproeven.<br />

D E R-


DE GOEOE .HOOP NAAR HET WARME BAD. I47<br />

^00OO000000000000O0O0O><br />

D E R D E A F D E E L I N G.<br />

Ytmèl'nH•fi'J230in5i:f.: i ti«* t*>te* sfa


"I4"8 IV, HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN 'DE KAAF<br />

Zoo ras de avondkoelte begon zetten wij on*<br />

ze reize over de Eerfte rivier tot aan den voer<br />

eens hoogen bergs voort. , De naauwe vaiei tusfchen<br />

dit gëbergce heet Huttentotsch nelldnsp-<br />

Kloof, dat is, de valei van Hoctentotsch Holland,<br />

cm is hooger, ook niet zoo dor. als.'andere Valeien.<br />

— Men vindt hier verfcheidene aanzienlijke<br />

landhoeven. Toen wij aankwamen, was hec 1<br />

reeds nacht en zeer duister. Wij Haken een<br />

klein vuur aart . bij welk wij eerst onze avondmaaltijd,<br />

die voorwaar zeer maang-was," hielden,<br />

-.en waarna wij ons . ter rust necrleiden. Het zadel'was<br />

ons hoofd'kusfen, de aarde ons bed, en<br />

een overrok onze deken tegen de kou ie van den<br />

nacht: deeze dingen maakten, gelijk naderhand<br />

nog zeer dikwijls, alle onze gerieflijkheid bij<br />

nacht uit. —-<br />

Toe eene legerplaats verkooren wij bij zoodaanige<br />

gelegenheden die zijde van een bosch ,<br />

welke ons de beste befchutting tegen den zuidoosten<br />

of eenen anderen wind , die dan voor- I<br />

.Tiaamlijk woei, kon geeven. — Bij regenactdg ]<br />

weer, namen wij onze toevlugt in onzen bedekten<br />

wagen, doch daar wij wegens aile de pakkaacje<br />

nog veel onbekwaamer ligplaats hadden.<br />

De beste plaats, die ik daar voor mij vinden kon,<br />

was mijn koffer, offchoon hec dekfel rond ver-<br />

.heeven was. De heer IMMKLMAN, die rank<br />

en dunner was, dan ik, kon zich, hoewel met<br />

viel moeite, tuslchen deezen koffer en de zijde<br />

des wagens neerleggen, waar hij dan op eenige :<br />

bundels papier, doch juist niet in eene betere of '<br />

- aangenaamërë bedfleede, piag te liggen. — Somtijds<br />

maakcen wij ons bed onderden wagen, daar<br />

wij genoegzaam als onder dak, en tegen regen<br />

en I


DE GOKDE HOOP NAAR. HET WARME BAD. 149<br />

en daauw eenisrzins belchut waren: doch daartegen<br />

moesten wij ows dan ook het gezelfchap or-.<br />

zer osfen, welk ons in dien .weiland zeer nabij<br />

en juist niet aangenaam was , laaten welgevallen; •<br />

want deeze dieren waren aande wielen vin onzen<br />

wagen, aan den disfelboom, en ook aan de ladders<br />

of de zijplanken van den zei ven vastgebonden,<br />

en zoo .onhandig, dat wij het Hechts waagden<br />

om tusfchen de tarnden of mak tien door te<br />

kruipen: daarenboven waren deeze onze nabuuren<br />

, wanneer 'er zich wilde dieren in de nabijheid<br />

vertoonden, in*geilaadige onrust.<br />

Menigmaal hadden wij gelegenheid, om op<br />

boerenplaatfen onze nachtrust te neemen: dun,<br />

hier hadden wij het dikwijls bijkans nog erger. —<br />

Want gemeenlijk beftond hec huis, daar wij inkeerden,<br />

Hechts uit twee vertrekken met leemea<br />

vloeren: het binnenfte diende tot een flaapvertrek<br />

voor den boer zei ven en zijne vrouw en kinderen;<br />

het andere maakte de keuken uit, en hier<br />

was het, daar men in een' hoek, op den grond,<br />

eene mat voor ons uitfpreidde, welke dan doorgaans<br />

alle de gerieflijkheid was, die de goede<br />

lieden ons konden bezorgen. Voor 't overige<br />

moesten wij ons daarmede vergenoegen, om onze<br />

zadels en overrokken coc ons bed ce gebruiken.<br />

De Hottentotten van beiderleie fexe,<br />

ouden en jongen, welke in diensc van den boer<br />

waren, koozen hunne legerfteéde alcijd om den<br />

haard. Deeze befloeg gewoonlijke wijze eene<br />

gantfche zijde der keuken, en had geene andere<br />

plaats, daar het vuur brandde, dan de vloer, op<br />

welke wij gevolglijk allen nevens elkander lagen.<br />

Eene gantfche bende van vlooien , en menig<br />

ander ongemak, welk wij om die oorzaak uic<br />

K 3 moes-


15° IV. HOOFEST, lil. AFD. REEË VAN D* KAAP<br />

moesten liaan, maakccn, dat wij dikwijls aan de<br />

frisfche lucht de voorkeur gaven, wanneer niet'<br />

koude, lierke wind en regenachtig" weêr zulks<br />

nog ondraaglijker voor ons deeden zijn. -—<br />

Bij de befchrijving van ons eerfte nachtleger voegde<br />

her, naar mijnen dunk, allerbest, dit algemeen<br />

bericht nopens de wijze, op welke wij ons genoodzaakt<br />

hebben gezien , de meeste overige<br />

nachten cp de reize doortebrengen, mijnen leezeren<br />

medetedeelen.<br />

Den volgenden morgen maakten wij ons het<br />

aanbreeken van den dag ten nutte, om in de koelte<br />

den weg over de bergen van het fiottentotsc<br />

Heiland afteleggen; De weg opwaard was<br />

zeer Heil en Heenachtig, en had veele kromten'en<br />

andere ongemaklijkheden. Ter rechterhand troffen<br />

wij terflond in 't begin eenen akeliger) dwarsweg<br />

aan, die zeer fchuinsch naar beneden liep,<br />

alwaar menigmaal wagens en osfen ongelukkiger<br />

wijze zouden van boven neêrgeflort en verpletterd<br />

zijn. — Deezen en dergelijke bergen zou, zelfs ook<br />

met het fterkfté gefpan trekosfen, geen ander hebben<br />

kunnen oprijden, dan die de rechte handgreep<br />

verftond, en eene even zoo lange zweep had,'<br />

waarmede de Afrikaanfche voerlieden hunne osfen<br />

gemeenlijk beflieren. • Aan eene zöodaanïge<br />

zweep is de Heel twee en eene halve vadem lang,<br />

de zweep zelve nog iets langer, en het fnoer<br />

daaraan nog een en eene halve el lang, cn van<br />

Herk bereid of zeemleder gemaakt. Dit hefcuig,<br />

ïm voortbrenging van den wagen in zekeren opzij-.te<br />

meest werkzaam, houdt de voerman in beide<br />

handen; en dewijl hij voor op den wogen, op<br />

zijnen bok of' bankje, zit, zoo kan hij daarmede<br />

tot


DE GOEcJJ/.H/OOP' NAAR HET WARME BAD. 15.£<br />

tót het voorfte. gefpa'n osfen reiken, en , wanneer<br />

het vereischt'wordt,': zeer fchtclijk en. zonder op-,<br />

houden, onder. zijne dieren rond flaan, en z$daarbij<br />

telkens aan die zijde, daar. hij wil, tref-,<br />

ten, en wel ZOQ Herk,.dat 'er geheele bosfen hair<br />

uitvliegen. Hierdoor worden de osfen gedwongen,<br />

om op eenmaal alle hunne fterkce ce vereetfjgen,<br />

en den wagen zoo wel uit de diepfte gaten<br />

uitcecrekken, als ook over fteenen en fteile<br />

hoogcen voorctebrengen. -— Maar 'er wordt<br />

veele behoedzaamheid vereischc , zoo wel om<br />

niec op eenmaal al, ce fterk a-meedrijven, als ook<br />

om cusfehen beiden niec al ce lang te laacen uitruscen.<br />

Want in het eerfte gevat worden zij zoo<br />

zeer vermoeid en mat, dat zij niec meer van de<br />

plaats ce brengen zijn; in hec laacfte incegendeel<br />

verfiaauwt bij hen. de iever, voorheen opgewekc,<br />

en bij aanhoudendheid zoo hoognoodig, om 'er<br />

zichzelven door ce arbeiden; waarvan dan hec gevolg<br />

is, dac men' niec meer mee hun vorderen<br />

kitiK Wanneer men tegen zeer fteile bergen<br />

pp moet rijden, pleegt daarom de voerman hen,<br />

naar bevinding van omftandigheden, iedere halve,<br />

of geheele, of Gok alle twee minuuten, een<br />

iveinig te laaten rusten. Wanneer men integendeel<br />

den berg afrijdt, heeft men, zelfs op zoodaanige<br />

^plaatfen, die minder fchuinsch zijn, te<br />

vreezen (<br />

, dat de wagen, bijzonder wanneer hij<br />

zwaar belaaden is^ fchielijker dan de osfen, naar<br />

beneden, of op hen rollen zal; omdat Hechts<br />

de beide achterleen aan den disfelboom gefpanhen<br />

, en. niec in ftaac zijn, om den. wagen, zoo<br />

veel noodig. is , . .tegen ceh ouden. , Hierom moet<br />

hij dan gefperd worden.<br />

K 4 Van


152 IV. HOOPDST. dB ƒ FD. REIZE VAN DF. KAAP<br />

Van kruiden was onderrusfchen óp de gemelde<br />

bergen van Hottentotsch Holland nog weinig<br />

aancecreffen. — Hecverheugdemif*nogtbans, eenen<br />

prachtigen zilverboom,protea, in zijn volle bloeilbl<br />

aancetreffen. Het is dezelve, waarvan ik, onder<br />

de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />

der weetenfchappen te Stokholm « , eene befchrijving<br />

en afbeelding bekend gemaakt, en<br />

waaraan ik den naam van Oujlaafs fcepter, fceptrum<br />

Oufavi, gegeeven heb. De gemelde<br />

zilverboom beitaat uit eenen iiruik of bos, van<br />

twee tot vier voer hoog, die fomtijds ongedeeld,<br />

i n gelijk een fcepter rechtop in de hoogte groeit,<br />

fomtijds twee of drie imitervormige takken heeft,<br />

die in züverkleurde bloemcrosfen eindigen. —<br />

Hec b-jzonrierfte aan die gewas zijn zijne bladen,<br />

die ongemeen verfchillende in maaklel zijn: want<br />

die aan hec bovemfe gedeelte van den itam of<br />

fleel zijn ilechts een of twee duim groot, kegelvormig<br />

en ongedeeld; daar integendeel de lengte<br />

der onderden eenige duim bedraagt, en dezelve<br />

in de gedaante van kleine cakjes menigvuldig<br />

gedeeid of gefpleeten zijn.<br />

Aan de noordzijde van den zoogenoemden Hoctenrottch-<br />

Holiandl'chen berg, was de weg wel<br />

in lang na zoo Heil niec, doch wij moescen echcer<br />

nuen dan een wiel fperren. Hec ganefche land,<br />

aan de noordzijde van deezen berg gelegen, noemen<br />

de Inwooners mee een' algemeenen naam<br />

Achter den berg, of Over den berg.<br />

Tegens den middag kwamen wij bij de Paltnietrivier<br />

aan, en wel ter dier plaats, waar zij<br />

door<br />

' Des jaars 177."'.


DE GOEDE HOOP NA AP. HET WARME BAD. I 5J<br />

d -or eene kleine fchoone vlakte ftroomt. Hier<br />

rustten wij, volgens gewoonte, geduurende den<br />

beeten middagcifd. — Wijl men in dit gedeelte<br />

van Afrika over geene rivier, 't zij gfoote of kleine<br />

, eene bru;r, aantreft, en Hechts op twee piaacfen<br />

veeren aangelegd zijn, moesten wij hier vier<br />

voet diep door het water rijden, wij zoo wel,<br />

als onze wagen; hec water kwam mij tot onder<br />

het zadel. OiTchoon de rivieren op die<br />

plaacfen , daar de gewoone rijweg 'er door gaac,<br />

gemeenlijk niec diep zijn; zoo is echcer deeze wijze,<br />

om ze door ce (rekken, menigmaal even zoo<br />

gevaarlijk als langzaam. Want, wanneer het<br />

eenen of eenige weinige dagen geregend heeft,<br />

bijzonder in den winter, moec men wel acht of<br />

veertien dagen , cn fomtijds nog langer vertoeven,<br />

eer het water zoo laag valt, dac men die doortogt<br />

waagen durfc; en die oncmoec men zelfs op zoodaanige<br />

plaacfen, daar men op andere cijden, bijzonder<br />

des zomers, bijkans droogsvoers door kan<br />

gaan. — Wanneer hec water naderhand ook eenigzins<br />

gezakt is, kan men echter op den gewoonen<br />

rijweg door de rivier niec mee zekerheid vertrouwen,<br />

wijl men bezorgd moet zijn, dac de<br />

fterke itroom aldaar door wegfpoelen van het zand<br />

veelligt eene diepte gemaakt heeft. Scoute boeren<br />

, die geen geduld hebben, om naar hec vallen<br />

van hec wacer lang ee wachcen , of welken de<br />

geringe voorraad van le evens middelen niec toelaat,<br />

zich zoo lang optehouden, plcegen het te<br />

waagen, om hunne osfen den wagen zwemmende<br />

te laaten overtrekken, wanneer het water gemeenlijk<br />

tot midden aan de ladders of de zijplanken<br />

komt, en vrouw en kinderen, en alle de<br />

overige pakkaadje door en door nat worden. —•<br />

K j De


Ï54 !V- H00FD3T. IU. AFD. RF.IZR VAN DE KAAP<br />

De flaaf of Hottencot, die deswege, omdat men<br />

geene toornen gebruikt, op gevaarlijke plaatfen,<br />

de beide voorfte osfen noodzaa.klijk leiden moet,<br />

is gedwongen, bij zoodaanige gelegenheden dezeiven<br />

zwemmende door de rivier te ftuuren; .et*<br />

hij is gelukkig, wanne,er deeze dan niet zoo eigenzinnig<br />

en. boosaarcig zijn, om den ilroorn tgvolgen,<br />

omtekeeren, .of anders verwarring te<br />

maaken. — Wanneer de osfen intusfchen tot het<br />

rijden en trekken wel afgerecht zijn, pleegen<br />

zij op het geluid Ho Ha, hun zacht toegeroepen,<br />

op eenmaal halte te maaken. — Op gelijke<br />

wijze merkt ieder os terftond op,, en gaat<br />

naar de rechter of linker hand, wanneer 1<br />

hij zij?<br />

nen naam., met Hot of Haar verbonden , hoort. —<br />

Van dit gefchreeuw der voerlieden , gelijk ook<br />

van het afwisfelend oproepen van de naamen dec<br />

osfen, om nu van het menigvuldig geklap der<br />

zweep niet te fpreeken, eene geduurige en tot de<br />

grootlfe walging toe vermoeiende herhaaling, bijzonder<br />

in flechre wegen, te hooren, valt eenen<br />

reiziger ten uiterfte bezwaarlijk. — Bij deeze<br />

naauwkeurige opmerkzaamheid, de groote zweep<br />

wel en dikwijls genoeg te bezigen, is het werk<br />

var» eenen voerman in Afrika; een zeer moeilijk<br />

beroep: maar het reizen in dit waerelddeel ongemaklijk<br />

en gevaarlijk.<br />

Des avonds zeer laat kwamen wij bij de woomoz<br />

van den boer, die ons reed, aan. Zij had<br />

e


DE GOFDS HOOP WiPAH HET'WARRÏE B "D. I 55 1<br />

zekerlijk nieidoor^enntmirrerfroiid in don beginne,<br />

mr.sr door haare ómweim lii^rciV gevormd,-'-KWWI<br />

Zeiis dé harde cn fpiti'e rots, van welke men zich<br />

verbeelden zou, dac zij toe eéneeeuwigduurende<br />

naaktheid veroordeeld ware , was hier aan haaren<br />

donkeren en ijzerachtigpn wand, nier eenige gewasfen,<br />

langsidcnzclven optoaard kruipende, verlierd,<br />

welker ranken zij, uic dankbaarheid,- door<br />

middel haarer lcherpe hoeken onderlteunde en<br />

uitbreidde. In -dé klooven van die afhangen<br />

der bergen zig ik kruiden, welke op de hooge<br />

drijfbedden of crekkasfen, door de nacuur zelve<br />

voor haar ffangelegd', reeds in Vollen bloei Honden,<br />

en in hu-me pracht al wat de menschlijke<br />

kunsc ooic of ooic voorc kan brengen, uittarten<br />

konden.<br />

Eenige fteenworpen verre van de hoeve kwam<br />

een mineraal water uic den grond voorc, doch<br />

welk niemand zich een nucce wisc ce maaken. —-<br />

Over 'c algemeen bevond ik, dac de fteenen en<br />

rotfen deezer landftreek op verfcheidene plaatfen<br />

veel ijzer bevatten. Langs de Bbterrivier<br />

liggen nog meer boerenwooningen, wier voortbrengfels<br />

voornaamlijk in graanen en de fchaa*<br />

penteelt beftaan. De wijn , welke hier<br />

groeit, is een zuurachtige drank, die iir dé ftad<br />

aan de Kaap niet eer aan den man kan gebragt<br />

worden, dan na dat hij tot azijn of brandewijH<br />

veredeld is. :<br />

De boeren zelve drinken echter<br />

deezen wijn ongemeen gaarn. De Oorzaak zijner<br />

flechte gefteldheid, gelijk bijkans van alleh.Wijn^<br />

die in de landftreek achter de bergen gewonnen<br />

wordt, ligc in de koude des gronds, in den grooiteren<br />

afftand van de zee, gevolglijk in den mangel<br />

van vruchtbaar maakende uitwaasfèmittgen,<br />

en


t$6 IV. IIOOFDST. III. AFÜ. REIZE VAN DE KAAP<br />

e,n voornaamlijk in de groote verhevenheid deezer<br />

landilreeken over de oppervlakte der zee. Voons<br />

hielden wij ons hier niet langer dan eenen dag op.<br />

Nu aanvaardden wij de reize naar het Warme<br />

Bad zelve. Mijnen wagen liet ik voor eersc<br />

terug, en reed met eenen anderen wagen, die.<br />

naar hetzelve had ging. Om zoo veel te fpoediger<br />

derwaard te komen, hielden wij ons aanbenen<br />

gebaanden weg, maar trokken over bergen<br />

en vlakten, en door valeien regelrecht voort. -—<br />

Deeze geheele uitgeitrekie landftreek is, wegens<br />

gebrek aan water, gantsch onbebouwd en onbewoond.<br />

Eene menigte wilde dieren heeft daarom<br />

hier hunne verblijfplaats genomen. Thans<br />

had ik voor de eerllemaal het genoegen, geheele<br />

kudden van de beide grootere foorten van antilopen<br />

of gazellen, welken de Hollanders herteheesten<br />

en bonte bokken noemen, te zien. Üe eerite<br />

naam, welke herten beduidt, fchijnt aan de eene<br />

foort deswege gegeeven te zijn, omdat zij.ten aanzien<br />

der kleur mee de Europeefehe herten eenige<br />

overeenkomst hebben. De laatfte,. of die van<br />

bonte bokken, voegt beter voor de dieren, welke<br />

daarmede benoemd worden , omdat hunne<br />

brandgeele of ligtbruine huid met veele witte<br />

vlekken en flreepen getekend, is. . Van de<br />

Kaapfche zoogenaamde hertebeesten heb ik, in de<br />

verhandelingen van de koninglijke akademie der<br />

weetenfchappen te Stokholm eene befchrijving<br />

doen plaatfen •, waarin ik dit dier antilope dorcas<br />

noem<br />

* Dei jaars 1779.


DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. 1^7<br />

•noem Eene afbeelding van hetzelve ziet men<br />

;op plaaclü., welke hier tegenover geplaatst is.<br />

Dit fraaie dier ,zal ons in 't vervolg nog dikwijls<br />

voorkomen. Den bonten bok, die een<br />

weinig kleiner, maar integendeel Iterker en veeter,<br />

dan het hertebeest is, vindt men bij rAL-<br />

LAS onder den naam' van antilope fcripta, en bij<br />

•BUFFON onder dien van guïb. Ingevolge de<br />

verzekering van ADANSON is hij aan de rivier<br />

'van Senegal in menigte aantetrefFen. Ik kan 'er<br />

•nog de aanmerking bijvoegen-, dat het wijfken<br />

van deeze foort geene hoornen heefc. — Heden<br />

•zag ik ook voor. de eeritemaal geheele troepen<br />

-wilde zebra, welken de volkplanters wilde paar,"<br />

• den- noemen. , Zij houden zich in groote kudden<br />

bij elkander-, *en maaken in hun zware en wit<br />

geftreepc kleed eene fchoone vertooning, Hec<br />

is de huid van deeze dieren, welke men bij .onze<br />

bontwerkers onder den ongerijmden naam,van<br />

zeepaardenhuiden pleegc ce vinden 'V — Op<br />

dee-<br />

14 [ ,, Dit zelve dier, welk de heer S P A R M A N hier<br />

boven antilope dorcas, en de Hollanders aan de Kaap<br />

„ hertebeest noemen,-is de koba van B U T T O N , en de an-<br />

- tilope bubalis van TAL LAS. De Duitfchv;rs heeten het<br />

,, kirsch - antilope. De uitvoerige befchrijving van dit dier<br />

„ zal hierna in het veertiende hoofdfüik volgen. " C.,] '<br />

15 [ ,, De zebra is hei meest onder de benaaming, vla<br />

„ den geflreepten Kaapfchen ezel bekend, K O L B E ,, 'die<br />

• „ dier befebrijvende, geeft 'er eene afbeelding van ,<br />

„ 1. c. I. Deel, XI. Hoofdft. tegenover bladz. 174!,<br />

,, welke in de zoogenaamde nieuwe algemeene befchrijving<br />

: „ van de Kaap de Goede Hoop, I, Deel, IV. J.oofdfl:.<br />

„ tegenover bladz. 424. overgenomen is. Ondertusfchén<br />

,, is die afbeelding in lang na niec naauwkeurig. Hóa<br />

„ veele overeenkouisc de zebra ook met een paard m<br />

^^|®


T58 IV. HOOÏÜST.- III. AFD, REIZE VAN DE KAAP<br />

ideezen dag-zag' ikvinsgefijks ;die vogelen, wvr<br />

xeeven •onze -:iedel.heid zelfs uic het. léfgel^une<br />

-Afrika! -ontleent,- ilc .meen db:\firmsvoge!s^ ïffi de<br />

zuidlijkftc fpits vara\ die waereldéeei;, , jn .hurihen<br />

wilden ftaat. : Somtijds naderde ik -den eenen .en<br />

•anderen van hun binnen hec bereik van' een fnapiïaanfehoot',<br />

waardoor ik lust-kreeg, hen te vervolgen.<br />

Doch dic gefchiedde.telkens ce vergeefs:<br />

•wanc mee hunne lange beenen en groote fchree-<br />

'den liepdi zij nog eens zoo fnel, „als. hun jaagden<br />

'paard, 'die', beiden ongeoefend ,waren , hen<br />

-vervolgen konden. Zij liepen.--altijd mee uitgebreide<br />

vleugelen, waarfchijnlijbmaar om in even-<br />

'Wigc ce blijven. Wanc om hun zwaare ligchaam<br />

.'bok maav-.in 'hec -minile opiceheffen-,. waren, zij<br />

geenzins in ftaat. ..In hec vervolg vernam ik,<br />

-dat men ze niec eens mee hec beste jagepaard bij<br />

hec eerfte vervolgen inhaalen kan, zonder dat<br />

zij, geduurende eenige minuuten, uit het gezigc<br />

r<br />

geraaken. Desniercegenftaande moec de jaager<br />

dezelve ftreek houden ; doch bijtijds zijn paard<br />

verfchoonen, en het niet beftendig mtt veel drifc<br />

' ' :<br />

a a<br />

' ''"" ''' '^ '<br />

„ hebben, zweemt echter het geheele maakfel van het<br />

„ zelve daarin al te veel naar dat van een paard, en bij-<br />

„ zonder de kop,- iriettegenftaande hét daar in het metst<br />

„ van een paard verfchilt, en het meest na»r een'- ezel gelijkt.<br />

Eene betere en naamvkeurigere afbeelding' van<br />

„ dit ongemeen fraaie dier vindt men 'bij het Dagverhaal<br />

-,, van een' togt door hei'land der kléine en groote Namacqttas<br />

fichter de 'Beknopte befchrijving van de' Kaap de Goede<br />

„ Hoop, in groot 'octavo-, Amfterdam 1778. gevoegd, tagenover<br />

bladz.. 5*6. in drie bijzondere plaaten, daar ook<br />

„ eene keurige befchrijving van dit merkwaardig dier<br />

„door den booggel. heer AL LAM AND, hoogleeraar<br />

tt op 's Lands imiverJiteic te Leiden, te vinden is. " G. J


•DS GOEDE HOOP NAAR HET' V/ARME BAD. t$§<br />

teaten rennen,' tot dat hij dén ftrüisvógel van de<br />

eene of andere hoogte wederom gewaar wordt:j<br />

wanneer deeze wegens vermoeidheid en ftijf gewordene<br />

beenen~ter naauwer noo'd'-ontkomt--, en<br />

bij de derde vervolging of gevangen -of gefchooten<br />

wordt. —•<br />

- Even zoo- vetgeefsch -was het, de antilopen!<br />

naartezetten. — •-'. Deeze hebben de bijzondere<br />

ejgenfchap, dat zij op haare vhsgt bij herhaaiing<br />

balte maaken, om baaren vervolger.telkens een<br />

weinig- ce bezien ;<br />

en te wachten. ;<br />

Intusfeherj<br />

treft men deeze gewoonte niec Hechts , gelijk<br />

fommigen gemeend. hebben , bij hec antilopen<br />

geflachc alleen, Ook niec bij alle foorten van het*<br />

#:elve zonder onderfcheid aan. Wanc buffels en<br />

wilde tieh^v^ttagga, heb ik fömtijds op gehjkè<br />

wijze ftil zien ftaan. >—- Daartegen pleegert<br />

etnigen van de kleinere ancilopen , als de fteenbokken,<br />

klipfpringers, riecrheebokken , enboschof<br />

woudbokkcn met onafgebroken loopen den<br />

jaageren te ontvlieden. Het Kaapfche eland,<br />

Welk ik ook in de verhandelingen van de-koninglijke<br />

akademie der weetenfchappen té Stokholm<br />

befchreeven heb, is, omdatzijn vleesch en zij*<br />

ne huid boven anderen gezocht worden, in die gewesc,<br />

zoo men zege, reeds uicgeroeid; en zoo ras<br />

'er uic de binnenlanden een overkomt, wordt<br />

het weggefchoocen; verroics deeze dieren niet<br />

alleen van groorere waardij,- maar ook gemaklijker<br />

te jaagen, dan de zoogenoemde hercebéesten,<br />

zijn ' 6<br />

. —<br />

Te-<br />

•ö [ „ Ook dit dier zal in hec volgende veertiende<br />

„ hoofdituli xmiftandig befchreeven worden. " C. ]


?60 IV. HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN DE KA AF<br />

Tegens den avond kwamen wij op eenen rj^roo*<br />

ten heerenweg, die ons eenige boeren woon ingeu<br />

voorbij, en eindelijk in tic ichemering bij<br />

bet Warme Bad bragr. Kort voor. .onze aanr<br />

komst hadden wij eenen anderen w


DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. l6t<br />

fchoon op een effen weg , en wanneer de wagen<br />

juist niec zwaarbelaaden is, deeze bijna in eenen<br />

even zoo Merken draf en even zoo fnel gaan, als<br />

men gewoonlijk rijdt. — Vier zoodaanige uuren<br />

te paard, of acht uuren rijdèns mee eenen wagen,<br />

door osfen getrokken , maaken hier eene<br />

zoogenaamde fcheft uic; en zoo verre pleegc men,<br />

mee een' belaaden wagen, op eenen dag, of in<br />

cwaalf uuren ce rijden, waarbij men edijkemaal<br />

pleillerc. —<br />

De boeren, welke dieper landwaard in woonen<br />

, en verre wegen hebben, voorzien zich<br />

van rwee of vier osfen op voorzorg, welken zij<br />

bij afwisfeling voorfpannen. Op deeze wijze kunnen<br />

zij, in eenen dagennachc, of in vieren twintig<br />

uuren, twee fchofcen, dat is, acht uuren te paard,<br />

rijden. — Dewijl nu bij zulke dubbele voorfpannen<br />

veertien, fomtijds meer dan twintig dagen vereischc<br />

worden, in weiken cijd zij echcer eenen<br />

en anderen dag ftil moeten leggen , om te rusten,<br />

wanneer de landlieden, in het binnenfte des lands<br />

woonende, hunne voortbrengfelen naar de ftad aan<br />

de Kaap willen brengen, en de terugreize bijkans<br />

even zoo veel cijd wegneemc; zoo ziec men<br />

ligc . dar, hec arme vee niec gefpaard worde. •—-<br />

Dikwijls moeten zij trekken, offchoon zij ook<br />

nog zoo zeer hijgen, en de tong hun uic den<br />

hals hangc; en daarbij worde zelfs weinig tijd om<br />

ce rusten, nog weiniger om te graazen, gelaaten.<br />

Zijn zij ook fomtijds nog zoo gelukkig ,<br />

om zich met gras en bladen en ftruiken van<br />

heefters te verzadigen , en hunnen dorst te lesfchen;<br />

zoo krijgen zij toch naauwlijks tijd om re<br />

herkaauwen. Hierom worden zij dan ook op<br />

L zoo-


tfjï IV. HOOFDST. til. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />

zoodannige reize taamlijk, mager al waren zij te<br />

vooren ook nog zoo vet. Maar eer 'er wederom<br />

eene reize naar de Kaap gedaan wordt,<br />

kunnen zij op de weiden aldaar, die gewoonlijk<br />

zeer rijk zijn, hun voorige vleesch en vet volkomen<br />

wederkrijgen; te meer, vermits zij in den<br />

tuslchemijd voor den wagen zeer weinig gebruikt<br />

worden.<br />

Dewijl ik voorheen van het Kaapfche rij - of<br />

voerwerk gehandeld heb , moet ik 'er hier nog<br />

bijvoegen , dat men in deeze geheele volkplanting<br />

de osfen nooit zoo voor den wagen (pant,<br />

dat zij met de hoornen, maar alleen met de<br />

borst trekken, wairbij twee en twee nevens elkander<br />

onder één juk gaan, welk met zijne houten<br />

fcheenen om hunnen hals ligt, en inlhijdingen<br />

beeft, aan welken de halsriemen gemaklijk<br />

vast genaakt, en weder afgenomen kunnen wor<br />

den. Het juk van het achterne paar is in het:<br />

midden aan den dislélboom, maar van de overigen<br />

aan een touw, riem of iets dergelijks,<br />

welk ten dien einde tusfchen de osfen doorgetrokken<br />

wordt, bevestigd. Veelligt is deeze<br />

wijze, om de osfen aantefpannen, welke hun<br />

veele vrijheid laat om te loopen, zonder de fierkte<br />

hunner hoornen op de proef te ftellen , de<br />

oorzaak, dat men met deeze dieren in Afrika<br />

zulke foelie en wijde reizen kan doen ; doch<br />

waarregen men ook tien of twaalf voor éénen<br />

wagen of ploeg noodig heefc. AR TUUR<br />

J O U N G brengt in zijne reize door Ierland van<br />

den jaare i 7 7ó tot 1778 eene proef bij, welke<br />

hiertoe betrekking, en mij op die vermoeden gebragt


DE GOEDE HOOP NAAR IÏBT WARME BAD. 1*6$<br />

bragt heeft. Om deeze reden zal hec niet ongevoeglijk<br />

zijn , wanneer ik de geheele plaacs,<br />

welke hierop betreklijk is , mijnen leezer vertaald<br />

mededeel *. „ Ierland, " lees ik daar ' ,<br />

„ is federt langen tijd deswege merkwaardig ge*<br />

„ weesc, wijl de paarden daar eertijds mee deri<br />

„ ftaarc hebben moccen trekken. Eene even zoo<br />

„ zonderlinge wijze, om de osfen ce laacen crek-<br />

„ ken, naamlijk mee hunne hoornen, heefc on-<br />

„ langs Lord SHANNON aldaar uic Frankrijk ingevoerd.<br />

Mee dat oogmerk heefc hij eenen<br />

" voerman, welke ervaren was om op deeze wij-<br />

„ ze ce rijden, gelijk ook eenen os van de aller-<br />

*, besce foorc, die wel doorvoed en fterk, ook<br />

drie jaaren lang voor wagen, ploeg en eg ge-<br />

„ bruikc was, benevens hec getuig, daarcoe be-<br />

„ hoorende, van Bourdeaux laacen komen. Of-<br />

',' fchoon hem die meer dan honderd ponden fter-<br />

] liw Jcoscte, was hij toch verzekerd, dac dee-<br />

,'' zeforn hem terftond in hec eerfte jaar, in welk<br />

, hij deeze wijze van rijden op alle zijne land-<br />

', goederen algemeen in wilde voeren, volkomen<br />

H vergoed zou worden. Hij heefc ook nader-<br />

L hand dezelve mee hec giootfte voordeel be-<br />

„ houden, en bevindt, dac de osftn daarbij zoo<br />

„ vrij en ongedwongen gaan, dac het een bijzon-<br />

, der genoegen is zulks ce zien. De heer<br />

jou NO zag twee osfen, op deeze wijze aange-<br />

„ 1 pannen , met Weinig moeite meer dan drie<br />

„ tonnen tarwe voorecrekken; cerwijl hij cwu-<br />

" fel-<br />

* Ik heb dezelve uit het Gentlemen Magazine van het jaar<br />

17S0 ontleend.<br />

y Bladz. 431.<br />

L 2


tÖ4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERÈtlJF<br />

„ felde, dat zij soo veel van de plaats zouden<br />

„ hebben kunnen beweegen, wanneer zij enkel<br />

„ met het juk aangefpannen geweest waren. "<br />


B IJ H E T W A R M E BAD. 165<br />

«fegebragc , of in den bedekten wagen ophouden.<br />

— Het huis zelf is aan het hangen van een'<br />

kleinen berg gebouwd, zonder niet eene gracht<br />

voorzien te zijn. Hier van daan komt het, dat<br />

het water in het eene vertrek doorzijgt, en het<br />

taamlijk vochtig maakt; voornaamlijk, waaneer<br />

'er meer bedden in ilaan, en meer kranken 'er<br />

zich in op moeten houden. — Uic de lijsten ,<br />

welken de bronmeescer federt verfcheidene jaaren<br />

gehouden heefc, zag ik , dac honderd en vijftig<br />

coc cwee honderd perfoonen coe zich jaarlijks van<br />

die bad bedienen. Doch chans i wijl die jaargetijde<br />

tot het baaden bijkans te koud en te onbekwaam<br />

is, baadden zich hier maar achc perfoonen,<br />

en desnietcegenftaande werden wij op eene<br />

beklaaghjke wijze bediend. — De weinige ellendige<br />

banken en tafels, welken men hier vindt,<br />

behooren den bronmees-er in eigendom toe, en<br />

moeten van hem gehuurd worden.<br />

Omtrent honderd fchreeden van dit gebouw<br />

ftaat het eigenlijke badhuis. Dit is niets anders,<br />

dan eene kleine hut, die aan twee zijden grootdeels<br />

onder de aarde ftaat, Hechts door twee kleine<br />

openingen licht ontvangt, drie en een halve<br />

of vier vademen lang, en een en een halve vadem<br />

breed is. — Aan het eene end is eene groef<br />

of bak, die ©en en een halve vadem in het vierkant<br />

grooc, en een él diep is. I Iet warme water<br />

worde, een klein end weegs verre, onder<br />

den grond, van zijnen oorfprong af voortgeleid,<br />

tot dac het in den eenen gevel van het badhuis<br />

inkomt, van waar hec door eene opene goot<br />

neêrloopc, en eindelijk in eenen ftraal, omtrent<br />

L 3 een


l66 IV. HOOIDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

een duim dik, in de baiigroef valt. Bij deeze<br />

inrichting worden wei de wanden befpaard;<br />

maar veelligt wordt ook daardoor veroorzaakt,<br />

dat de fijnfte en werkzaamlte deeltjes vervliegen.<br />

Het baaden zelve gefchiedt op de volgende<br />

wijze. - De zieke plaatst of legt zich tot onder<br />

den kin in de badrroof of groef neêr. Hier<br />

gevoelt men het water zeer heet, doch zonder'<br />

dat het brandt; teffens bemerkt men eenen aandrang<br />

des blocds uit het binnenfte des ligchaams<br />

raar deszelfs oppervinkte- De (helheid der pols-<br />

Hagen neemt, benevens het kloppen van het hart,'<br />

toe. Reeds na verloop van acht of tien minuuten<br />

, en dikwijls nog vroeger, befpeurt men<br />

voorgevoelens van flaauwce. Hierom is het juist<br />

niet raadzaam alleen te zijn , om van dezelve niet<br />

overvallen te worden, en in het bad te verdrinken:<br />

want dergelijk ongeluk zou hier werklijk<br />

gebeurd zijn. Ten laatfte, wanneer men uit<br />

het water opgereezen is, gaat men aan het ander<br />

end der hut onder bedden of dekens neêrliggen,<br />

om te zweeten. Drinkt men dan van het<br />

warme water , zoo geraakt men des te ligter in<br />

het zweet. - — Zoo ras het zweeten voorbij,<br />

of ten minfte geringer geworden is, fpoelt men<br />

zich fchielijk in de badgroef af, om zoo veel te<br />

eer droog te worden; en daarna doet men zijne<br />

kleedercn wederom aan. —. Sommigen baadden<br />

zich cn zweeten op deeze wijze tweemaal<br />

achter elkander, en bevinden zich daarbij wel.<br />

De bak kan tuslchen ieder baaden, zoo men<br />

wil, leedig getapt worden. Gewoonlijk bedient<br />

men «ich van het bad tweemaal, zeiden driemaal


Bij H E T W A R M E BAD. l6><br />

maal des daags : ten minfte laaten die geenen ,<br />

welken de bronkuur een geruimen meenen voorctezetten,<br />

het altijd bij tweemaal berusten.<br />

Een klein vierde eener Zweedfche mijl , of<br />

èen klein half uur gaans van hier, ligt eene<br />

Boeren wooning, daar fomtijds bron^ascen hun<br />

verblijf neemen; doch wegens den grooteren<br />

afftand is zij zeer ongelegen.<br />

Eenige weinige fchreeden van het bad, welk<br />

ik zoo even befchreeven heb, zijn nog twee andere~<br />

baden, die warm water opgeeven , doch<br />

over de groeven of bakken zijn Hechts hutten<br />

van rijs of dunne takjes gemaakt. Het eene van<br />

deeze baden is niet zoo heec , maar het andere<br />

is heeter. dan het gemelde eerfte. Beide worden<br />

maar van flaaven en Hottentotten gebru kt. —<br />

Daarenboven zijn in deeze zelve ftreek nog twee<br />

bronnen, maar die zonder dak zijn, en niet gebruikt<br />

worden, offchoon de eene de overvloedigfte<br />

van allen , en het naast bij hec bronruns<br />

gelegen is. In eene valei beneden d - heete<br />

bronnen , op eenen afftand van omcrenc vijftig<br />

fchreeden, vindc men eene bron. die koud water<br />

van eenen zeer zuiveren finaak geeft.<br />

De onderfcheidene deelen, waarmc dit bronwater<br />

beftaac, en den juiften graad zijner warmte<br />

, kan ik niet zeer naauwkeurig opyee/en, •<br />

Deels was de fchaal van mijnen thermomecer<br />

daar niec hoog genoeg toe; deels ontbraken mij<br />

veele zaaken, daartoe vereischt, niec Hechts menige<br />

eenvoudige middelen, toe een dergelijk onderzoek<br />

noodig, maar ook zelfs glazen en vace;.:<br />

wanc het brandewijnsglaasje van den bronmeesur<br />

L 4 uic-


16S IV. HOOFD S T. IV. AFD. VERBLIJF<br />

uitgezonderd, waren hier niet meer j dan twee<br />

bierglazen, welken ik medegebragc had, voorhanden.<br />

De volgende zijn derhalve de eenige<br />

proeven, welken ik met het warme water heb<br />

kunnen neemen. —<br />

Opgelost loodwit fcheen een onrein , (lijmachtig<br />

ligchaam op den bodem des glas te doen<br />

ontdaan. Aftrekfel van zilver gaf aan het water<br />

eene opaalkleur, en veroorzaakte ten laacfre eenwit<br />

zinkfel. Opgelost wijnfteenzout deed naauwlijks<br />

eenig zinkfel ontdaan. Ziiverfchuim, falammoniak,<br />

lakmoes, en vioolfiroop, ieder afzonderlijk<br />

, met het water wel vermengd , bragt<br />

geene verandering van kleur voort. Poeier van<br />

galnooten onder het water' in zijne natuurlijke<br />

warmte gemengd , veroorzaakte eene bruine<br />

kleur , gelijk, bij de Zweedfche mineraale wateren<br />

, en deeze kleur bleef belrendig; — maar<br />

onder het water, in een glas koud geworden,<br />

gemengd, verfde het 't water Hechts zeer weinig;<br />

— onder het gekookte water gedaan, verfde<br />

het dat genoegzaam in H geheel niet. — In<br />

den bak en langs de zoomen van het griftje<br />

waardoor het bronwater afvloeide, had zich veel<br />

oker aangezet. — Wanneer ik het water in eene<br />

fles met een' naauwe,n hals goot , openbaarden<br />

zich veele blaasjes. Kalkwater veroorzaakte wel<br />

geenen zwavelreuk , maar vormde echter in hec<br />

warme water verfcheidene kleine wolken , die<br />

Zich ras met elkander vereem'gden, zonder nogthans<br />

te zakken. Ik moet echter hierbij aanmerken,<br />

dac hec kalkwacer, hiercoe gebruikc, niet<br />

volkomen goed was; want de kalk, welken ik I<br />

bij gebrek van anderen daartoe neemen moest , j<br />

was taamlijk fterlwgeleschc, en hec water kon ikl<br />

niec


B IJ H E T W A R M E B A D . 16$<br />

niet anders, dan door middel van twee theeketels,<br />

op elkander gezet, overhaalen. Zilver,<br />

welk lang in dit water gelegen had, toonde niet<br />

hec minde fpoor van zwavel. — Men pleegt<br />

van die wacer anders wel ce beweeren , dac het<br />

naar zwavel fmaakc : doch inderdaad bemerkt<br />

men 'er niets van deeze ertsdof aan, 't zij door<br />

fmaak , of reuk; maar het is een zeer merklijke<br />

vitriool - of inktachtige fmaak , dien men voor<br />

zwavelachtig heeft aangezien. Desniettegendaan-;<br />

de heeft het water echter niets walgachtigs of<br />

onaangenaams, en veroorzaakt aan eene maag,<br />

die maar eenigzins goed is, in 't geheel geene<br />

bezwaarnis.<br />

Wijl men hier bijkans nooit gelegenheid heeft,<br />

om zich den raad van eenen geneesheer ten nutte<br />

te maaken, zoo volgt men bij deeze bronkuuren<br />

geene andere aanwijzingen en voorfchrilten, dan<br />

die geenen, welken eigen goedvinden en gemak<br />

aan de hand geeven, zonder oide, jaa zonder den<br />

geringlten leevensregel in acht te neemen.<br />

Men maakt niet eens een onderfcheid der ziekten,<br />

waarin men het bad gebruiken wil. Zoo had,<br />

bij voorbeeld, een flaaf eene hevige koorts, welke<br />

toen heerschte, in zoo verre doorgedaan,<br />

dat de natuur zich door ui flag begon te reinigen.<br />

Maar des niettegendaande zond de landdrost van<br />

Zwellendam hem herwaard, als of het bad een algemeen<br />

geneesmiddel in alle krankheden was.<br />

l!c wendde wel alle moeite aan, om het baaden<br />

bij hem te beletten; maar, wijl de opperde<br />

amptenaar zelf dier landdreek het bevel daartoe<br />

gegeeven had , kon ik niets daartegen uitrichcen.<br />

Weinige uuren na hec eerde baaden werd dan<br />

L 5 ook


ï?0 IV. HOOFDST. IV, A,FI). VERBLIJF<br />

ook de zieke door den dood van Éjcflag en fln-<br />

b a<br />

vernij bevrijd.<br />

Ten aanzien van den tijd des daas, tot hec<br />

baaden ce kiezen, warende brongascen Juist niet<br />

angscvalhg: ZIJ ontzagen zich niec eens, onmidde-<br />

>K na de maaltijd in hec bad ce gaan Zekerlijk<br />

iaat dit z.ch fomtucjs doen, zonder jtusc merkii k<br />

Swnade gevolgen daarvan te befpeuren: ondertuslehen<br />

is echcer alcijd het gevaar daarmede verbomen<br />

, dat de genooten fpijzen te fchieJijk in<br />

net bloed overgaan.<br />

De uitwerkingen van die warme bod, en bil<br />

welke krankheden het goede dienden doet, en<br />

bij welken niec, wil ik nu wac omftandiger be-<br />

Uic het geen mén mij daarvan verhaald heefc,<br />

a t h e t R i e c z e J d e n<br />

tl, £?' ?<br />

g«*«wre, dac<br />

hardnekkige rhumacieke pijnen en lammigheden<br />

in den tijd van drie of vier dagen door die bad geheel<br />

en al geneezen worden. Maar tegen de<br />

Tjcnc is het geen bijzonder werkzaam middel<br />

J?ij zinkingen en verouderde gezwellen hebt hec<br />

ionuijds ongemeen veel; maar ook menigmaal<br />

doet hec integendeel niec de minfre werking<br />

Een meisje, welkeen zeer gezwollen been, mee<br />

een diep verouderd zweer had, en deswege reeds<br />

federt meer dan een jaar zich van dit bad bediende,<br />

en tusfehenbeiden door hec opleggen van eefiootene<br />

popelier - en andere bladen verbonden<br />

werd, gevoelde geene verzachting. Ik ried haar<br />

daarom Zoo wel hec bad, als ook de bladen af<br />

omdat beide te fterk prikkelden; en liet haar<br />

eene mlU uit honig en wasch toebereid , gebrui-


E IJ H E T W A R M E BAD. \Jl<br />

bruiken. Hierdoor werd zij tegen alle vermoeden<br />

zeer fchieiijk geheeld, en het gezwel verdween<br />

ook allengs. — Een zeker man baadde<br />

zich, om eene oude kwaal aan het been kwijt te !<br />

geraaken, maar zonder gevolg; doch hij dronk<br />

ook zoo veel fterken drank, dat hij bijkans daaglijks<br />

dronken was. — Eene vrouw had in haare<br />

eene borst een gezwel, groocer dan eene gewoone<br />

vuist. Dewijl het bad alleen hierbij niets*<br />

fcheen uittewerken, liet ik de verharding teffens<br />

met een weinig kwikzilverzalf wrijven, waardoor<br />

zij zich binnen eclijke dagen tot de helft<br />

toe verdeelde, doch zoo, dat het overige noch<br />

door zalf, noch door baaden te verdrijven was.<br />

Voorts was dï vrouw toenmaals, zonder zulks<br />

zelve te weeten, in eenen zoodaanigen ftaat, dat<br />

zij, eenige maanden na het gebruik van het bad,<br />

een kind ter waereld bragt, welk volkomen gezond<br />

was, en door het baaden der moeder in<br />

't geheel niets geleeden had. — Een vleeschhouwer<br />

had, thans federt drie maanden, om<br />

van eene oude beenkwaal verlost te worden,<br />

hec bad gebruikt , doch zonder eene merklijke<br />

uitwerking. Ik ken echter eenen perfoon uic de<br />

regeering, die van eene dergelijke zeer erge<br />

Kwaal in korten *cijd geneezen was, nadac hij<br />

reeds lang allerleie goode middelen ce vergeefs<br />

duarcegen beproefd had. —<br />

Een jonge flaaf van Madagaskar, die insgelijks<br />

eene wond aan hec been had, welke reeds<br />

drie jaaren oud was, werd onder mijn opzigc,<br />

waarcegen ik mij van zijne oppasfing bedienen<br />

zou, naar die bad gezonden. Voorheen was hij<br />

in de ftad aan de Kaap door eenen wondheeler<br />

bediend, maar ook reeds als ongeneesbaar opgc<br />

gee-


172 IV. HO OFDST, IV, A F D . VERBLIJF<br />

ge ven geweest. Begeerig om het vleesch van<br />

eenen Neger naauwkeuriger te leeren kennen,<br />

had ik reeds etl.jke weeken voor mijne aankomst<br />

alhier aangenomen, aan de geneezing zijner kwaal<br />

te arbeiden. Deeze hield zich over 't algemeen<br />

taamlijk droog. Het rauwe vleesch van den Neger<br />

had juist geene andere kleur , dan dat van<br />

eenen Europeer. Nadat het dikke eelt wegnomen<br />

was, begon de wond te heelen. Er kwam<br />

gelijk bij eenen Europeer , gezond vleesch ten'<br />

voorlchijn, en de wond werd, alhoewel de huid<br />

anders zwartachtig is, aan den rand teffens een<br />

Weinig wit; .dit ging echter zeer langzaam voort.<br />

Maar door het gebruik van het warme bad nam<br />

het kwaad, zoowel in diepte, als in breedce<br />

toe. Desniettemin liet ik den zieken daarmede'<br />

voortgaan, in die hoop, dat de wond van zelfs<br />

zou toegaan, nadat het ligchaam door de bronkuur<br />

genoegzaam zou gezuiverd zijn: dan deeze<br />

gisfing is , gelijk ik naderhand heb vernomen<br />

mislukt. De (laaf verhaalde mij, dat hij voorheen<br />

reeds, toen hij nog in vrijheid en in zijn<br />

vaderland geweest was , dit zelve toeval gehad<br />

had: het kwaad wis toenmaals, gefi'jk nu, van<br />

zelfs opengebrooken, maar in weinig dagen geheeld,<br />

nadat hij fchprfen van boomen, tusfchen<br />

twee lleenen gewreeven , daarop gelegd had;<br />

den boom, waarvan de hasc genomen was, kende<br />

hij wel zeer goed; hij had ook gezien, dat<br />

veelen zijner landgenooten die Ichorsmet hetzelve<br />

goede gevolg gebruikt hebben ; maar in Afrika<br />

had hij, zoo lang hij h ïcr was, dien boom te<br />

vergeefs gezocht. — Mogcen toch bij deeze gelegenheid<br />

die Christenen , welke de inwooners<br />

van Madagaskar tegen elkander wapenen, ten einde<br />

• van


BIJ H E T W A R M E BAD. XJ%<br />

van de krijgsgevangenen ongelukkige flaaven 'te<br />

maaken, zich laaren opwekken, om, tot hun<br />

•eigen voordeel, flechts een klein gedeelte hunner<br />

leevende waaren toe nuttige onderzoekingen<br />

aantewenden! De koortsbast, feneka , flangenwortel,<br />

ophioriza, farlaparille, quasfia, en veele<br />

andere nuttige heelmiddelen, hebben wij toch,<br />

tot redding van zoo veele duizend onzer medemenfehen<br />

van hun, die wij Wilden noemen, leeren<br />

kennen. En wie weet , hoe veel meer wij<br />

van hun hadden kunnen leeren kennen, waren zij<br />

niet met hun door onze dwinglandij uitgedelgd,<br />

en daardoor tellens alle bruikbaare ondervindingen<br />

, federt lange jaaren door hen gemaakt, bijkans-<br />

gantsch verlooren gegaan.<br />

De werking van het bad bij het wegneemen<br />

van de ziekten en kwaaien, die daardoor geneezen<br />

worden, berust, naar mijnen dunk, allerminst- op de<br />

ertsdeeltjes, waarmede het water bezwangerd is ;<br />

want om daardoor te kunnen werken, wordt het<br />

door al te enge wegen gedwongen, en te ras<br />

weggedreeven- Zelfs de warmte, bijzonder<br />

in dien hoogen graad, welken het hier bezit,<br />

verhindert het ijzerachtige, anders een zenuwverlterkend<br />

middel, ce werken, en maakt, dat<br />

de vaten des ligchaams, om de lappen te verdunnen<br />

, niets van het water in kunnen zuigen.<br />

—- De geneezingen, door dit bronwater<br />

gewerkt, kunnen derhalve in niets anders, dan<br />

in eene dikwijls herhaalde, en door het zweeten<br />

voortgebragte verandering der vochten, haaren<br />

grond hebben. Derhalve is een beter leevensregel,<br />

en meer geregelde geneeskundige behandeling<br />

, dan tot hiertoe gefchied is , van het<br />

grootlte belang, opdac de nieuwe vochcen gezonder,


*74 IV*. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

der, dan die, welke door het zweeten uitgedreeven<br />

zijn, moogen worden. —-<br />

Worden nu in deeze Kaapfche warme baden<br />

de meeste geneezingen door zweeten verricht<br />

zoo hebben dergelijke natuurlijke baden juist<br />

geen anderen voorrang boven de badflooven,<br />

dan dat men gereedfchappen en brandhout bij<br />

de eerden befpaart. — Zoo wel in Afrika en<br />

Europa , als bij de Amerikaanfche Wilden, is<br />

het eene bekende zaak, dat zweetkuuren van<br />

verfcheidene foort, in zekere gevallen, van het<br />

grootde nut geweest zijn: doch in eenigen mogt<br />

dezelve wel van meer kracht zijn, wanneer men<br />

de baden aan de Kaap van gemaatigder warmte<br />

deed zijn, en ze fomtijds met een bijvoegfel van<br />

kruiden verderkte, die, gelijk dakka of leeuwenftaart,<br />

bukku oïdiosma, bij de bewooners der volkplantingen<br />

zoo wel, als Hottentotten, als krachtige<br />

kruiden bekend zijn — Maar ziet men de<br />

ontbondenc ertsftolien bij de warme gczondbronnen<br />

over 't algemeen, of ten minde in een of<br />

ander geval, als de voornaame oorzaak van de<br />

werking aan; zoo kan men, bij mangel van natuurlijke<br />

baden , dergelijke zelf toebereiden,<br />

waarover de verhandeling van JOIIAN KAREL<br />

SCHRÖTER, de balneorum artificiatium ex (co.<br />

riis metalltcis ufu medico, onder de voorzitting<br />

van den hoogleeraar FHEDRIK HOFMAN verdedigd<br />

S voorts, de kunst om natuurlijke bronnen<br />

nattmaaken door KAREL IE ROI; gelijk<br />

ook de verhandeling van den hoogleeraar en<br />

ridder BERGMAN over het zelve onderwerp, in<br />

* Halae Magdeb. 1722.<br />

de


BIJ H E T W A K M B BAD.<br />

de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />

der weetenfchappen te Stokholm " medegedeeld,<br />

kunnen nageleezen worden.<br />

Doch, in plaats van het voordeel, welk zoodaanige<br />

warme gezondbronnen een land aanbrengen<br />

, ce beftrijden, achc ik hec meer der moeice<br />

waardig, van haaren oorfprong iets te zeggen.<br />

Men weec, dat hitte, aardbeeving, en zelfs uitbraak<br />

van vuur daardoor veroorzaakc wordt, dat'er<br />

water op laagen of beddingen van zwavelachtige<br />

en mee ijzerdeelrjes gemengde ftoffe komt.<br />

Onderdardi'che hitte of vuur, zij moogen dan door<br />

deeze of andere oorzaaken oncltaan zijn, zijn hec,<br />

welke hec onderaardiche wacer in dampen om<br />

hoog drijven. Eene vergadering van dampen,<br />

mee zoodaanige deeltjes bezwangerd, maakt<br />

dac geen uit, 'c welk wij gezondbronnen noemen.<br />

— i\ien heefc dus ce vreezen, dac bij<br />

zulke aanzienlijke overhaalingen eene overkoo^<br />

kmg gebeuren kan. De ondervinding leerc coch,<br />

dac 'warme baden en brandende bergen zeer dikwijls<br />

bij elkander gevonden worden. Uic de<br />

menigce der warme baden aan de Kaap, en uic<br />

den hoogen graad hunner warmee fchijnc ce blijken,<br />

dac in deeze landftreeken in hec binnenfte<br />

der aarde een niet gering gedeelte der brandende<br />

en' verwoestendlte hoofdftof verborgen zij. —<br />

Tot dit vermoeden brengt mij nog des te meer<br />

een klip of fteenrocs, op den afftand van vijftien<br />

of cwincig fchreeden boven hec badhuis gelegen,<br />

44 Tom. xxxix.


1/6" IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF'<br />

gen, welke uit eene vaste lava bedaar, waarin<br />

nog duidlijke fpooren van haaren voorigen vloeibaaren<br />

itaat zich vertoonen. Deeze lava is teffens<br />

zeer zwartachtig, en met veele ijzerdeeltjes<br />

bezet. Op een gedeelte van den weg, daar<br />

voorbij loopende, ziet men zwartachtig dof of<br />

poeier, gelijk het. (tof van fteenkoolen Dit<br />

•Hof ontfbat, waarfchijnlijk, uit lava en ijzererts,<br />

die in Hukken gereeden en door de wielen der<br />

wagens gantsch verbrijzeld is Doch, wanneer<br />

'er nu tegenwoordig nog in die gewest,<br />

wijd en breed in 't rond, onderaardsch vuur of<br />

hicce verborgen zou zijn, ware hec dan niec<br />

zeer geloofbaar, dac deeze op den buitenden<br />

rand der aarde zoo fterk werke, dat een groot<br />

gedeelte der vochtigheid van dezelve deels in<br />

dampen vervliegt, deels in de reeten en klooven<br />

der aarde, hier in menigte te vinden , opdroogt?<br />

In deeze gisling werd ik daardoor ver fterk t, dat,<br />

offchoon in deeze ftreek van Afrika zeer veel regen<br />

vale, zoo dac ook, geduurende hec regenachtige<br />

jaargetijde, de rivieren ras uic haare oevers<br />

treeden, de meeften van deezen in den zomer<br />

echcer geheel uidoogen. ' Putten zijn hier<br />

niet; bronnen zeer weinig: daarentegen eene menigte<br />

uicgeftrekte zandvlakten en hei, naakte<br />

bergen en dergelijken; al liet welk ce famen genomen<br />

dan ook veel daarcoe bijbrengc, om aan<br />

die land het aanzien van het dorde en dorftigde,<br />

welk ik ergens op den aardbodem gezien heb, te<br />

geeven. —- De warmte deezer luchtdreek is<br />

niet zoo uitneemend groot, dat zoodaanig eene<br />

dorheid zich daaruit zou laaten verklaaren. Eene<br />

onderaardfche hicte als de oorzaak van dit verfchnijfel<br />

aanteneemen, fchijnt mij des ce minder<br />

on-


B ij « S T W A R M E B A B; i?f<br />

ongerijmd, vermits ik op het eiland Tanna, door<br />

de asch van eenen brandenden berg anders zoo<br />

vruchtbaar gemaakt **„ twee taamlijk dorre Üreeken<br />

bemerkt heb, offchoon in iedere derzelveri<br />

flechts een kleine plek door het onderaardfehe<br />

Vuur zigtbaar verhit was. In de h&buurfchap<br />

van het Hoctentotsch - Hollandfche bad<br />

ftaan langs de laauwwarme- beek, die uit heete<br />

bronnen haaren corfprong neemt , kruiden ert<br />

heesters, die zeer wel tieren , en 'er bijzonder frisch<br />

uitzien, ook het zeer wel verdruagen, dat een<br />

gedeelte hunner Wortelen en (rammen daarmede<br />

befpocld worde. •—- De rei bergert, aan welker<br />

voet het bad aangelegd is, heet hec Zwarts<br />

Gebergte. Beneden hetzelve begint eene aanzienlijke<br />

vlakte, op welke kleine heuvelen en valeien<br />

geftaadig afwisfelen, en die door eene reeks<br />

naakte rotfen, — rotfen, die eene ongemeen<br />

fombre en droevige vercooning maaken, aan den<br />

Zeekanc ingeflooren worde. Dergelijke rtaauwbegrensde<br />

uirzigten , in Afrika zoo algemeen i<br />

konden mij niec anders dan ten ho^glte oha;m;ér>aam<br />

zijn, daar ik in Zweeden gewoon was geweest;<br />

den gezigteinder meestal door bosfehen van dennen-<br />

en fparrenboomen beftendig groen ce zien.<br />

Geduurende mijn verblijf hij het warme bad<br />

in Oogstmaand, werd hier de lente daaglijks in'<br />

gewasfen rijker. Inzonderheid kwamen Van tijd<br />

toe tijd verfcheidene fchoone bol^evvosfei) teri<br />

voorfchijn, die naderhand met de zomerhitce wederom<br />

affeheid namen. Onder deezen rek >n<br />

ik<br />

• ** Zie hier vooren bladz. 119.<br />

Af


7 8<br />

IV HOOFDST. IV. AFD. VÏBBLIJï<br />

ik verfcheidene foorten van lisch, iris: de wortelen,<br />

of liever bollen derzelven worden in de<br />

asch gebraaden, en dan gegeecen. Zij fmaaken<br />

bijkans als aardappelen, en men noemt ze bier<br />

Oenkjes. — Van dit woord eenkjes bedienen<br />

zich die Hottentotten, welke ie» meer, dan hec<br />

gemeene gros derzelven, over zaaken nadenken,<br />

in dezelve betekenis, als VIRSILIUS het woord<br />

ariftae, naamlijk tot.berekening van den tijd,<br />

nademaal zij telkens , wanneer de oenkjes ten<br />

voorfcbijn komen, een nieuw jaar beginnen, en<br />

naar het getal van- den jaarlijkfchen wasdom<br />

derzelven hunnen ouderdom en merkwaardige<br />

gebeurtenisfen tellen.<br />

Tot meer uitgebreide rondzworvingen en jagten,<br />

bijzonder op de nabuurige bergen, maakte<br />

wel mijne bronknur mij over 't algemeen te flap<br />

en te mat ; maar desniettegenftaande kon ik,<br />

toen een hinkende flaaf zich, den twaalfden der<br />

voorfchreeveneOogstmaand, zich, om op de gronden<br />

tusfehen de bergen hout en oude /rammen<br />

of Hukken optefameien , naar buiten begeeven,<br />

en verfcheidene honden medegenomen had, welken<br />

ik kort daarna met veel drifc jagt hoorde<br />

maaken , mij niet onthouden , om met eenen<br />

fnaphaan op waard tefpoeden, in die hoop, dac<br />

ik veelligt eenen Heen bok onder het bereik van<br />

mijn geweer zou krijgen. Doch tot mijne<br />

verwondering bevond ik , dat de honden hec<br />

wild in eenen boom gedreeven hadden. «— De<br />

flaaf, die met zijne dragt hout daarop aankwam,<br />

zeide, dat het een tijger of luipaard was; en dac<br />

het 'er zeer veel op aankwam, om het dier wel<br />

te treffen; wanneer men niec beducht wilde zijn,<br />

dat


B IJ H E T W A R M E B A D. tf?<br />

dnt hec van de takken des booms, die bet bijkans<br />

geheel voor ons gezigt bedekten , eenen<br />

fprong op mijne fchouders doen, en zich wreeken<br />

mogt, — Wijl ik raii erïrmerde gehoord re<br />

hebben, dat men in Bengalen, om in zoodaamgen<br />

gevalle eenigzins beveiligd te zijn , eene korte<br />

fpies boven het hoofd houdt , zoo hield ik<br />

thans een groot mes gereed , terwijl ik cefTt-ns'<br />

mijn (haphaan, met grooven hagel gelijk men<br />

op de iteenbokkenjagc gebruikt) gelaaden, waarop<br />

ik in haast nog een' kogel gezet had , nffchoot,<br />

en voor 't overige meende, op de hulp<br />

der honden mij genoegzaam te kunnen verlaaten.<br />

— De kogel miste , en Ikchts de hagel<br />

trof: desniettegentlaande viel het dier eindelijk<br />

uit den boom; en zie daar, hec was niets er»<br />

gers, dan eene groore wilds kat. Deeze was grijs<br />

van kleur, en, gelijk hec mij voorkwam, Völkómi n<br />

\ars dez.t lve foorc , offchoon bijkans driemaal<br />

zoo zwaar , als onze tamme huiskatten Ik<br />

mat het dier mee een' Engelfchen meecltok, d j<br />

e<br />

groocer dan de Zweedfche is, en volgens die<br />

maat bevond ik hec volgende. — De lengce van<br />

de ('pies des muils toe achter de ooren bedroeg<br />

vijf duim; van de ooren tot de fchouders twee<br />

en drie viertie duim , van de fchouders tot<br />

• den aars veertien duim, bijgevolg was de lengte<br />

van het geheele dier een en twintig en drie<br />

vierde duim. De ftaart was dertien duim, de<br />

voorfte voeren van den buik af twaalf, en de<br />

aehcerite voecen dertien duim. De hoogte van hec<br />

dier bedroeg dus omcrenc een en een halven vocc.<br />

Hec gedarmte was anderhalve maal zoo lang ,<br />

als het dier zelf., den ftaarc mede. gerekend zijnde,<br />

dac is, nagenoeg vijftig Engelfche duim:<br />

M a hes


l8o ÏV. H00FDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />

het was met mollen en muizen opgevuld. —<br />

Een Bastaard Hottentot, die voor zich, zijne<br />

vrouw, en zijne dochter, niet verre van het bad ,<br />

eene hut van (Iruiken gemaakt had, merkte het<br />

vleesch van wilde katten, leeuwen, tijgers en<br />

dergelijke roofdieren, als eene artfenij aan, veel<br />

gezonder, dan dat van andere dieren. De<br />

meeste brongasten gaven zich veele moeite, om<br />

een gedeelte van het vet der gcfchootene wilde<br />

kat te bekomen, en te bewaaren; wijl men 'er<br />

niet alleen eene heelende kracht bij wonden aan<br />

toefchrijft, maar het ook als een verdeelend middel<br />

bij jichtige ziekten aanziet. Ditzelve vertrouwen<br />

(lelt men ook in het vet van andere wilde<br />

dieren. — Dit is zeker, dat het vet der wilde<br />

katten eenen zeer bokachrigen , Hinkenden<br />

en doordringenden reuk heefc, en bijgevolg veelligt<br />

meer verdeelende kracht bezit , dan ander<br />

vet.<br />

Een andere zoogenaamde kat, de ruuwe kat,<br />

zou, volgens eene meening, in Afrika over 'r. aigemeen<br />

aangenomen, eene onvergelijkliike geneeskundige<br />

kracht in haare huid bezitten , om<br />

lendenpijn, pijn door de leden, jicht in handen<br />

en voeten, en dergelijken te geneezen, wanneer<br />

men de ruuwe zij der huid op die plaats, daar<br />

men de pijn gevoelt , een tijd lang draagt. —<br />

Doch, wijl dit hulpmiddel taamlijk duur is°; zoo<br />

vergenoegde ik voor mijnen perfoon mij daarmede<br />

, de huid naauwkeurig te onderzoeken;<br />

waardoorik dan overtuigd werd, dat heceen en hetzelve<br />

dier is mee dac, welk PEN NA» T "onderden<br />

"In z-'jne Synopfa' en MJlory of quadrupedt.<br />

naam


BIJ H E T W A R M E B A D . 151<br />

naam van Perhaanfche kat, en BVJFFON u<br />

onder<br />

den naam van karakal befchreeven en afgebeeld<br />

hebben. De huid heeft wel zeer week hair:<br />

dan, veele andere velen,-met hetzelve vertrouwen<br />

gebruikt, zouden waarfchijnlijk dezelve<br />

goede dienlten doen. De kleur is aan het bovendeel<br />

des ligchaams gantsch helderrood , doch<br />

grijs gefprenkeld, en onder den buik ligt; de bovenfte<br />

helft der ooren is donkerbruin, maar ook<br />

grijs gefprenkeld; en boven aan de fpiti derzelven<br />

zit een bos hair. Voorts is het dier langachtigvan<br />

ligchaam, en omtrent twee voet hoog;<br />

de muil en neus zijn fpits.<br />

Eene derde foort van Afrikaanfche katten, die ten<br />

aanzien van baaren groei en kop naar onze gewoone<br />

foorten van k?uengelijken, heet aan de Kaap de<br />

Goede Hoop de tijgerkat, of de tijgerbosch'<br />

k at, Uit het gezigt van twee huiden derzelven,<br />

welken ik medegebragt heb, en in 't toekomende<br />

veelligt* nader bsichrijven zal, kan ik<br />

niet anders beiluiten, dan dat de tijgerkat met<br />

BUFFONS fèrval * eenen hetzelve dier is.<br />

Van dat dier, welk de heer VOSMA: R de Afrihaanfhe<br />

bifamkat noemt, twijfel ik, of het wel<br />

aan de Kaap de Goede Hoop gevonden worde.<br />

Wet Afrikaanfche fteekelvarken, LINNJEUS hyftrix<br />

tri fata, bij de volkplanters ijzervarken genaamd,<br />

is even hetzelve tteeke'lachtige dier, mee<br />

welk de Duitfchcrs en Zweeden rondreizen, en dat<br />

zijvoorgeld laaten bezien. — Het doetineenen tuin,<br />

niet verre van het bad aangelegd, aan den kool<br />

en<br />

«w In zijne natuurlijke hiftorie dei dieren. Nedcrd. vert,<br />

ÏX Deel, bladz. 150. enz.<br />

• L. c. XUA Deel, bladz. 163, enau<br />

M 3


l8a IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

en andere tuinvruchten groote fchaade. Over<br />

dag houdt het zich in zijne onderaardfcbe gangen<br />

op; des nachts zoekt het zijn voedfel , in<br />

wortels en bladen beltaande, Ethiopifche draaken<br />

wortel, calla Mthhpica, is, zegt men, zijn<br />

alleriieflte voedfel; waarom dit gewas hier ook<br />

ijzervarkenswortd heet. — Deeze draakenwortti<br />

bevat zoo veel fcherpte, dat 'er bij de oplegging<br />

van den wortel of de bladen op het ligchoam,<br />

waterhloazen ontdaan. De wijze om<br />

het deekelvarken te vannen, is de volgende:<br />

Men fluipt des nachts dii naar die plaats, daar<br />

het dier ziel; pleegt optehoqdéa Daarop brengt<br />

men eene aangellooken lantaarn, maar die men<br />

eerst rondom bedekt had , ten voorfch.jn. De<br />

honden, welke nu eerst beginnen alarm te maaken,<br />

jaagen het uit zijne onderaardfche verblijf,<br />

plats, naar verhinderen het telfens, dat het<br />

nifct ontioopen k.n , waarr.p men het dan met<br />

éé en (lag op den kop zeer ligc .doodt. Dat<br />

honden, die heef op het wild. en onervaaren<br />

zijn, door fpitfe en fcherpe deekels van het dier<br />

aan de fnuit, in den muil en zoo verder, gewond<br />

worden, zoo dat het bloed 'er bij neërloopc ,<br />

gebeurt dikwijls: maar dat het dier deeze wapenen<br />

naar weigevallen tegen zijnen vijand richten,<br />

en uit het ligchaam wegfchieten zou , is ongegrond,<br />

— Zoo lang het intusiüien, gelijk het<br />

egt-1 , het ligchaam irrrekt, en zijne deekels,<br />

Welke tsn deele anderhalve voet lang zijn, uit»<br />

breidt, is het tegen honden en andere dieren<br />

volkomen beveiligd — Van den bezoar , die<br />

van dir deekelvarken zou komen, heb ik aan de<br />

K. p niets gehoord. ,-— Zijn vleesch zweemt<br />

xeer veel naar het varkensvleesch, en deeze everten-


t IJ H E T W A R M E BAD. l8j<br />

eenkomst heeft ook wel de aanleiding tot deeze<br />

benaaming van het dier gegeeven. Het vleesch<br />

wordt gemeenlijk in den fchoorfteen gerookt gegeeten,<br />

en is gantsch niet onfmaaklijk; offchoon<br />

een zeker vooroordeel de meeste inwooners<br />

weêrhoudt, om 'er van te eeten.<br />

: De klasfe der vogelen betreffende , vond ik<br />

hier vooreerst twee nieuwe foorten uit het geflachc<br />

der berghoenderen, fpccies novae tetraonis generis;<br />

van welken de eene den naam van patrijs*<br />

en de andere dien van faizant draagt. Beiden<br />

hebben bijkans de grootte van een berghoen. Zij<br />

houden zich in geheele troepen bij eikander; en<br />

men kan ze ligt vangen, bijzonder des morgens<br />

en des avonds, wanneer zij hunne verblijfplaats<br />

door een luid kirren of korren verraaden; welk<br />

geluid niet onaangenaam te hooren is, wijl daardoor<br />

het naare eenzaame en het wilde, in deeze<br />

groote onbebouwde velden, eenigzins verzacht<br />

wordt.<br />

Kievitten zijn hier insgelijks zeer veele. Zij<br />

houden zich mede troepswijze bij elkander op, en<br />

fchreeuwen ook op den laaten avond, maar in<br />

,eenen verdrietlijken toon, en genoegzaam fteeds<br />

hunnen eigen naam. Zij zijn eene foorc<br />

V3n meppen, en bij LINNJEUS" onder de benaaming<br />

van Kaapfche fnep^ fcolopax Capen/is,<br />

bekend.<br />

Verder vindt men in deeze landftreek eene foort<br />

trapganzen, otis, die hier korhaan óf knorhaan<br />

heeten. Deeze vogel veiltaac de kunst, om<br />

zich<br />

" In zijn Syfiema naturae.<br />

M 4


I§4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBBIJJ<br />

zich zeer wel te verbergen, tot dat men her»<br />

taamlijk nabij komt, wanneer hij zich fnel eq;<br />

genoegzaam loodrecht in de hoogte verheft, waarbij<br />

bij een doordringend, ieverig en, om zoo te<br />

fpreeken, verfchrikkend geluid, of herhaald korr,<br />

hrr, hooren laat, welk gehuil alle de andere<br />

dieren in de geheele nabuurfchap in btweeging<br />

brengt, en voor den jaager of eenen anderen<br />

vijand waarfchouwt. , , , |<br />

De fekntarisvogel is, offchoon Ieevendig naar<br />

Europa gebragt, .en door den heer V.OFMAAR,<br />

bij wien hij onder den naam van fayttarius voorkomt<br />

, befchreeven en naar het feeven afgebeeld,<br />

te merkwaardig, dan dat ik niet in 't bijzonder<br />

van hem fpreeken zou. Het Was in zijnen<br />

Wilden ftaat, toen ik hem in .deeze landftreek<br />

voor de eerftemaal zag. Hij is juist niet fchuuw;<br />

maar wanneer hij verfchrikt wordt, zoekt hij<br />

eerst door zeer fnel loopen , daarna door vliegen<br />

zich te redden. J n geffalte en uitwendig<br />

aanzien.heeft hij met twee zeer onderfcheidene<br />

vogelen, naamlijk den kraanvogel en den<br />

adelaar, veele overeenkomst; doch, naar mijn<br />

inzigc, moet hij tot geen van beiden gerekend<br />

Worden. De Hottentotten geeven hem eenen<br />

naam, aan zijne natuur her best pasfende, welken<br />

de Hollanders door flangenvteeter overzetten;<br />

en de Voorzienigheid fchijnt deezen vogel<br />

ook werklijk tot verteering der ongemeen groote<br />

menigte flangen in Afrika befremd te hebben.<br />

Hij is grooter dan onze kraanvogels. De beenen<br />

zijn omtrenc twee en een hal ven voet lan°-,<br />

en het lijf naar evenredigheid kleiner dan dat<br />

der kraanvogelen. De bek, de klaauwen, en<br />

de flerke fchenkels, met lange veeren beddkt,<br />

be-


BIJ H E T W A R M E BAD. Ï85<br />

benevens den korten hals, doen hem met" hee<br />

gedacht der adeiaaren en havikken eenige overeenkomst<br />

hebben. . De kop, de hals, en bek, de<br />

dekveeren der vleugelen, en het grootile gedeelte<br />

des ftaarts zijn, ten aanzien der hoofdkleurgrijs<br />

of loodverwig; de langfte ftaartveeren zijn<br />

behalve dien, op eenigen afftand van haar fpit-*<br />

fe end, met eene zwarte plek getekend, en van<br />

de middenften hebben de beiden, welken teffens<br />

de langlte van allen zijn,, eene witte punt; de<br />

borst is witgeel , fardide alka. De fluit, de<br />

flagveeren, fchenkei, toonen of vingers; aan, de<br />

voeten, de oogappel, en haften aan de oogeh,<br />

welke achterwaard geboogen zijn, zijn zwarty<br />

de beenen vleeschverwig;..de oogen. groot en'<br />

uitpuilende; het voorhoofd brandgeel, de oogleden<br />

en de regenboog naakt en geel.. Ópden<br />

kop heeft deeze vogel een' bos van omtrent<br />

twaalf veeren, die doorgaans in twee verdeelingen<br />

achterwaard over den hals neerligt, en Hem<br />

tot merklijk Ceraad ftrekt. De wijze, op<br />

welke hij de Hangen aangrijpt, is zeer zonderling.<br />

Hij nadert altijd de flangen met die voorzigtigheid,<br />

dat hij het fpits van deneenen vleugel<br />

voor zich houdt, om daardoor haare vergiftige<br />

beet te mijden. Somtijds neemt hij de gelegenheid<br />

waar, dezelven met voeten te treeden,<br />

of ook met de flagveeren of pennen te vatten , en<br />

te flingeren, dat zij hoog in de lucht vliegen.<br />

Wanneer zij, door deeze behandeling, eindelijk<br />

mat worden en genoegzaam bedwelmd zijn, doodt<br />

en verflindt hij ze op zijn gemak en zonder gevaar.<br />

Offchoon ik den fekretarisvogel zeer dikwijls,<br />

zoo wel tam als wild,, gezien heb, zoo.<br />

is mij echter nooic de gelegenheid voorgekomen,<br />

rvi 5 om


l$G ÏV.'HOOFbST. IV. AF O. VERBLIJF<br />

om er'een ooggetuige van te zijn , hoe hij op'<br />

deeze wijze de (langen vangt en inflokt. ik<br />

heb ondertuslchcn geene reden, om daaraan te<br />

twijfelen, dewijl zo veelen, niet Hechts Hottentotten<br />

,.: mnar ook Christenen , mij van deeze'<br />

bijzonderheid verzekerd hebben, en men ook in<br />

de diergaarde des prinfen van Oranje niet verre<br />

van 'sGraavenhaage waargenomen heeft, dat dee-'<br />

ze vogel zich aldaar op gelijke wijze met een<br />

ftroohalm vermaakt, cn pleegt te oeffenen //.<br />

Voorts wanneer hij in den rang der roofvogelen , der<br />

havikken of valken zal aangenomen worden, zoo<br />

(ehïpz . Jlangetivalk, faleo ferpentarius, de gevoeglijktte<br />

naam te zijn, om hem volgens het<br />

Jamenltel van L I N N * us« te benoemen. - -<br />

Men heefc zelfs aangemerkt, dat tamme flangenvreeters<br />

zich niet ontzien, kuikentjes aantevallen<br />

en ce verceeren.<br />

Ik mag het geduld mijner leezeren door de befehrijvingen<br />

van nog meer foorten van Afrikaanfche<br />

vogelen, allerminst van de kleineren, niet<br />

knger vermoeien. In het voorbijgaan wil<br />

ff lk heb twee vogelen van deeze foort van de Kaap de<br />

Goede Hoop naar Engeland gtbracht , welke op reize<br />

de • gewoonte hadden, om al wat men hun voorzette.<br />

eerst met hunne voeten te ftampen en te vertreeden, eer<br />

ïij het waagden, om iets daarvan te eeten ,• — een zeker<br />

bewijs van de onderfteiling, hierboven door den heer<br />

SPAS MAN in den tokst gemaakt, naamlijk, dat de Voorzienigheid<br />

de vergiftige dieren van dat heete waerelddeel<br />

tot voedfel van deeze foort. van valken beftemd heeft,<br />

«EORGE FORSTE R.<br />

, :*t .Syfitma miurus. .<br />

ik


B IJ H E T W A R M E B A D . 187<br />

ik das maar emmeren, dat 'er veele onderfcheidene<br />

foonen van vogelen zijn, waarvan de meeften<br />

aan die geenen, welken men in de andere<br />

waerelddeelen vindt, in 't geheel niet gelijkvormig<br />

zijn, en dat de natuuronderzoekers menige<br />

van die foorten uoir niet kennen. In pracht<br />

van veeren overtreffen zij grootlijks onze Europeefehe<br />

vogelen: maar door dat geen, 't welk<br />

meer, oneindig meer, dan zelfs de fciitrerendfte<br />

kleur, ce natuur bezielt, en meer invloed op<br />

onze gewaarwording?n heeft, ik meen bevalligheid<br />

van Item en fehoonheid van gezatig, munten<br />

weinigen onder hen uit.<br />

Mijne^overige bezigheid geduurende mijn verblijf<br />

bij het warme bad beftond hierin, dat ik<br />

eenen kranken, maar rijken boer bezocht, welke<br />

nagenoeg eene kleine halve Zweedfche mijl, of.<br />

een uur gaans van daar woonde. Thans<br />

verheugde het mij zoo zeer, als ooit. Eskulaaps<br />

ku:iSt te bezitten: offchoon de belooning cierzely.e<br />

zich enkel tot v rfche . lchanpenbouten, of<br />

lamsgebraaden , ho^daanigen 'er nu en dan voorvielen,<br />

of tot eene fles melk; die men mij na ieder<br />

bezoek medegaf, plag te bepaaleu. Wijl ceeze<br />

laatlte waar van den boer voor geld in 'c geheel<br />

niet verkocht werd, en de brongasten maar zeer<br />

ongeregeld en fpaarzaam nuttige leevensmiddelen<br />

konden bekomen, vond ik menigvuldige aanleiding,<br />

om de,- bezoeken bij mijnen lijder dikwijls<br />

te herbaaien; te meer, wijl het veelvuldig zweeten<br />

ook eene aanzienlijke vergoeding eischte, en<br />

het bad zoo wel mij , als anderen brongasten ,<br />

eene foort van grooten honger, of ten minfte fterken<br />

eetlust veroorzaakte. — Tóen ik eens om de<br />

ge-


188 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

gemelde reden genoodzaakt was, zelfs van omtrent<br />

de Boterrivier vleesch en tuinvruchten voor<br />

mij te haaien, had ik hec genoegen, om in de<br />

voo heen genoemde wijduitgeflrekce landftreek<br />

tusfchen hec warme bad en de zoo evengemelde<br />

nvier, eenige dieren uit hec geflachc der honden<br />

MJ hunne wildheid ce zien , welken ik nu be-<br />

Kfhrijven zal.<br />

Deeze wilde honden behooren tot de fchaade-<br />

Jtjkfte roofdieren, en zijn voor de kudden der<br />

Afrikaanfche voJkplanteren zoo wel, als die der<br />

Hottentotten, bijzonder yoor de fchanpen en geiten,<br />

zeer gevaarlijk. — Zij zijn, verhaalde men<br />

nrij, niet daarmede ce vrede, fleches den honger<br />

té ftillen , maar dooden ook en verfcheuren zoo<br />

veelen , als zij kunnen magcirj; worden. Zij houden<br />

zich altijd in een taamlijk groot aa-nal bij<br />

elkander, en llroopen zoo wel des daags, als des<br />

nachts om roof in 'c rond. Hec geblaf, welk<br />

zij op hunne jagc maaken, is,, zege men, aan<br />

hec bellen der gewoone jagchonden z^er gelijk ,<br />

hoewel eenigzms fterker. Men verzekerc ,<br />

dat zij het zelfs waagen, grootere tamme en<br />

wilde dieren aancetasten; en dac etlijken van hun<br />

zicl^ eens verftouc hadden, eenen jaager ce paard,<br />

die 'er voorheen jagc op gemaakc , maar een*<br />

misfehooc gedaan had, te vervolgen. — Men<br />

heefc waargenomen, dac zij met veel list en eendragt<br />

hunne jagc verrichcen , en 1<br />

eu;-;iing hun<br />

uicerfte best doen om het wild oi intehaalen ,<br />

of heczelve te gemoet te komen, toe d;it hec<br />

eindelijk hun allen tot buit wordt Men zegt,<br />

dat zij altijd mager zijn, èn bijkans uit niets dan<br />

vel en beenea beflaau, gevolglijk 'er leelijk uit*<br />

zien»


BU U B T W A R M S BAD. l%9<br />

zien, en zelfs op eenige plaatfen geen hair hebben,<br />

_ Eene foort van dezelven zou grooter en<br />

fterker, dan de andere zijn, kroes en zwart geplekt;<br />

de andere kleiner en meer naar het brui-<br />

Be hellen. Die geenen, welken ik thans, op<br />

den afitand van eenige honderd fchreeden zag, waren,<br />

naar alle vermoeden, van de grootere foort;<br />

want zij waren omtrent twee voet hoog , korthairig<br />

en kroes. — - Tot nog toe heefc niemand<br />

het beproefd, hen tam te maaken: doch hier of<br />

daar mogt toch wel een landman gelegenheid<br />

hebben om uittevorfchen, hoe na deeze wreede<br />

roofdieren met hec befchaafde en fijne hondeken,<br />

niec zelden een zoo innig geliefd gunfleling van<br />

de fchoone fexe, vermaagfehapc zijn. Veelligc<br />

worde in Afrika nog eene andere foorc wilde<br />

honden gevonden : wanc een boer, mee naam<br />

POTGIETER, heefc mij verhaald, dac hij aan de<br />

Mosfelbaai een dier, van grooece en geftalce als<br />

een gewoone hond, gezien had, maar welk grootere<br />

ooren gehad, en onder den buik wit, voor 't<br />

overige zwart, 'er uitgezien had; dat een ander<br />

boer, die daurbij geweest was, 'er op gefchooten,<br />

maar het niec getroffen had.<br />

Een nog veel algemeener en voorzeker even<br />

zoo fchaadelijk roofdier is de tijgerwolf. Deeze<br />

heefc mij , van h-c begin tot hec einde mijner<br />

reize, wegens mijne crekosfen zoo ongerusc gemaakc,<br />

dat ik de befchrijving van eenen zoo<br />

geduchten vijand niet langer kan noch wil<br />

uitftellen. — De volkplancers hebben hem dien<br />

naam gegeeven. Mij is het voorheen onbekende<br />

dier, welk PENNANT** korclijkbefclirijfc,<br />

In zijné Sympfu *f juairuptds , gelijk ook in zijne<br />

hifiory of q.uadruptds.<br />

en


ÏQO IV. HOOFDST. IV. A F Di V F. R B ï, ff F<br />

en waarvan hij teffens eene afbeelding geeft: hij<br />

noemt het daar de hytnït\ en houdt hecvoor<br />

eene foort. van LINNTEI S grafdier, can'u hyaeva,<br />

onderfcheiden. —- Hij gaat alleenlijk des<br />

nachts en in de duisternis op roof uit, en zooi<br />

dra dezelve den aardbodem bedekt, pleegt hij en<br />

troepswijze en enkel al flroopende rond ce zwerven.<br />

Dii dier heeft eene bijzondere eigenfcbap,<br />

zeer nadeelig voor hetzelve , hierin beftaande ,<br />

dat "het door eenen onaangenaamen toon altijd<br />

zichzelven verraa.it. Zijne item laat zich zekerlijk<br />

rp het papier niet wel uitdrukken: doch om<br />

echter zijn geluid eeniger raaate te betekenen ,<br />

zoo is het een aauo of menigmaal een ooao, welk<br />

het met eenen toon van wanhoop, en wel telkens<br />

na een' tusfchentijd van eenige minuuten op<br />

eene huilende wijze uitfloot, en waardoor de natuur<br />

dit dier, het vraatachtigfte van allen in Afrika,<br />

noodzaak , zijnen eigen verraader te zijn ;<br />

gelijk de vergiftigde fiang in Amerika door het<br />

klapperen of ratelen van haaren fiaart voor haare<br />

dooclfke beet zelve waarfchouwt. —- Deeze tijgerwolf<br />

wordt nu wel door zijn gehuil gedwongen,<br />

z;jn eigen verklikker te zijn; doch daartegen<br />

bezit hij de bijzondere behendigheid, om de<br />

Item van andere dieren natebootzen , waardoor<br />

het hem fomwijlen gelukken ?ou, kalveren, veulens,<br />

lammeren en der^eli|ken te bedriegen en<br />

tor zich te lekken. Het bovengemelde herhaalde<br />

gehuil of ge'chreeuw is wadrfchijnlijk een<br />

even zoo natuurlijk gevolg des hongers, als het<br />

geeuwen bij den mensch, wanneer hij moede is,<br />

of wannt-er de mond, of gelijk men gewoonlijk<br />

pleegt re zeggen, de tanden ons wateren bij het<br />

gezigc van leKkere fpijzen. Eenen natuurlijken<br />

grond


35 IJ H E T W


ipt IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

uit haare fchuilplaats-, voórttefpringen , waardoor<br />

ieder dier zoo zeer verfchrikt wordt, dat het<br />

begint te loopen, waarop zij het met zekerheid<br />

vervolgt, tot dat zij de kans gunrtïg ziet, om<br />

hetzelve, al ware het ook een trekos, met een<br />

eenige beet den buik opterijten, of anders eene<br />

gevaarlijke wonde toctebrengen, en op zoodaanige<br />

wijze in den. eerften aanval zijnen roof te bemagtigen.<br />

Om deeze reden is de landman genoodzaakt,<br />

zijn vee eiken avond uit de weide te<br />

haaien, eer het donker wordt: alleenlijk grootere<br />

kudden trekosfen uitgenomen , welken men<br />

dag en nacht, zonder hoeder, hun voedfel laat<br />

zoeken op de weiden ,. omdat zij de landftreek<br />

kundig, en de list der hyena gewoon zijn, ook<br />

meer dan andere dieren zich tegen eenen vijand<br />

gemeenfchaplijk verdedigen. Reizende lieden integendeel<br />

, die zich niet lang kunnen ophouden,<br />

lijden door het weiden des nachts fomtijds<br />

groot verlies, bijzonder wanneer de oslèn nog<br />

jong zijn , en ligt fchuuw worden.<br />

Dewijl ik op mijne reize niec meer dan een fpan<br />

osfen had, die nog daarenboven ligt fchuuw<br />

werden en aan 't loopen geraakten, zoo waagde<br />

ik het zeer zelden ben des nachts te daaren graazen.<br />

Want mijn voornaame oogmerk om kruiden<br />

te verfamelen, liet mij niet "altijd toe, om<br />

gelijk de boeren des nachts te reizen, en over<br />

dag mijne osfen op de weide te laaten gaan.<br />

Dewijl ik dus maar des morgens en des avonds<br />

kon reizen, zoo was de middagtijd tot hec graazen<br />

niet genoegzaam, ook wegens de fterke'hitte<br />

met bekwaam daartoe. Daarenboven had ik menigmaal<br />

het verdriet, dac de voerman van mijn<br />

osfenfpan, die hec vee op de weide had behoo*<br />

ren


BIJ H Ï T W A R M B B A D . I3<br />

ren te hoeden, bij dat werk in flaap viel. Hierdoor<br />

verlooren wij telkens niet alleen verfcheiden<br />

uuren, maar wij waren ook fomtijds geheele<br />

dagen lang bezorgd, boe wij onze osfen<br />

zouden wedervinden, en moeiten niet zelden te<br />

paard en te voet bergen en dalen doorkruisfen»<br />

om ze weder op te zoeken. Geduurende mijn<br />

verblijf bij het bad. werd mijn rijpaard, benevens<br />

anderen, die daar bij waren, eens des nachts<br />

voor eenen avondwolf zoo verfchrikt, dat zij de<br />

bosfchen, aan welken zij vast waren gebonden,<br />

met de wortels uit den grond fcheurden, en de<br />

vlugt namen, maar eerst den volgenden avond,<br />

hoewel onbefchaadigd, weder gevonden wierden.<br />

Veelligt hadden zij zich door loopen gered; of<br />

waren eindelijk moedig genoeg geweest, om aan<br />

hec fteile afhingen van eenen berg dieeennaauwdal<br />

itilloot, halte ce maaken. — Hec kan ook sijn ,<br />

dac de hyena, geliik onze gemeene wolven flechcs<br />

in hec open veld ftouc is; wanc van deeze laatften<br />

zege men, dat zij uit vreeze voor hi.iderlaagen<br />

en van beloerd te zul'en woeden, den geenen,<br />

die zijne toevlugc tot een woud neemc, niet<br />

vervolgen. Hec gevaar, om mijn paard ce verliezen<br />

, bewoog mij intusfehen, om tegen eenen<br />

zoo verdrietlijken en waakzaamen vijand alle<br />

mooglijke voorzigtigheid te gebruiken. Ik was<br />

ook zoo gelukkig, dac ik, op rniine geheele<br />

reize, door zijne grooce vraagzucht en arglistigheid<br />

niecs verloor. De Hoc:entotten zeiven<br />

hadden mij beleeden, dac fommigen onder hen<br />

hec zich nog erinneren konden, hoe die dier zoo<br />

driesc was geweest, om ftil in hunne hutten te<br />

fluipen , en zelfs hunne kinderen wegcefleepen.<br />

Doch tegenwoordig gebenrc zuiks niec meer Hec<br />

N fchiet-


P4 IV. HOOFDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />

fcbiergeweer fchJjnc thans deeze en andere gevaarlijke<br />

roofdieren geleerd te hebben, om voor de<br />

menfehen te vreezen.<br />

De volgende gefchiedenis van eenen tijgerwolf,<br />

die men mij uic eene befchrijving van de Kaap de<br />

Goede Hoop vertelde, valt mij hierbij in: zij<br />

is ten minfte zeer koreswijiig; indien zij ook al<br />

zoo gantsch geloofwaardig niec moge zijn. J3ij<br />

gelegenheid eener vrolijke maaltijd niec verre vaa<br />

de Kaap, had men eenen trompetter, die ce veel<br />

drank gebruikt hebbende ibmdronken was geworden,<br />

des nachts buiten de deur gelegd, opdat<br />

hij verkoelen, en van zijne roes bekomen<br />

zou. Doch het duurde niet lang, of 'er kwam<br />

een tijgerwolf, die den goeden man op den rug<br />

wierp, gelijk een dood lijk als eene goede prijs<br />

voortfleepte, en naar den kant des ïafelbergs<br />

fpoedde. Middel wijl kwara de fpeelman, door<br />

den drank bedwelmd, weder bij, en had neg bewustheid<br />

genoeg, om het groot gevaar, waarini<br />

hij zich bevond, te bemerken, en op zijne trompet,<br />

welke hij aan zijne zijde gebonden had,,<br />

alam te biaazen. Dit joeg het roofdier zoodaanigen<br />

Ichrik aan, dat het zijnen roof verliet. Een<br />

ander , dan een trompetier, zou onder deeze<br />

•omftandigheden zekerlijk eene buic der hyena geworden<br />

zijn. —<br />

Ondertusfchen is hec onloogchenhaar en eenen<br />

iederen wel bekend, dac deeze wolven zich bijkans<br />

in eiken donkeren nachc bij de vleeschhal<br />

in de Had aan de Kaap de Goede Hoop vercoo- •<br />

nen, om de beenen, vellen en andere afvallen,,<br />

in menigre aldaar weggeworpen, opcevreecen of<br />

afcehaalen. Voor deezen diensc becoonen da<br />

inwooners zich door de onbepaalde vrijheid, wel-]<br />

ke:


BTJ H E T W A R M E BAD. lOg<br />

ke zij hun tot Zoodaanige nachtbezoeken geeven,<br />

dankbaar: de honden, zegt men. hebben zich<br />

aan hun g z Ifchap gewond, leggen hun insge-<br />

Hjks geene hindering in den weg. En wijl daeae<br />

roofdieren op zoodaanige wijze bij de ftad gevoed<br />

en in ru^t gelaaten worden, zoo hoort men ook<br />

daarentegen zelden, dat zij eenige J'chaade doen.<br />

In as vcrbaazende gulzigheid deezer dieren<br />

zelve heeft intusfchen de Godlijke Voorzienigheid<br />

een dooifhand bewijs haarer wijze fchikkingen<br />

getoond. — De velden rondom de Kaap zouden<br />

zekerlijk met geraamten en beenderen toe<br />

walging en afkeer toe als bezaaid zijn, wijl zoo<br />

veele en talrijke troepen grootere en kleinere wilde<br />

dieren aldaar hun voeufel zoeken, en van tijd<br />

tot tijd fterven, bijaldien niet de tijgerwolf de<br />

policijbediende der natuur ware , die haare<br />

fchouwplaats daarvan reinigt; want de leeuwen«<br />

tijgers en anderen vreeren geene beenderen, en<br />

raaken niet gaarn aas aan. — Daartegen dienen<br />

zij de naruu- op andere wijze: zrl jk evenwigt met<br />

de vermeerdering van het plantenrijk te behouden<br />

, opdat het eerfte z:ch met ver;er ui'breide,<br />

dan dit in ftaat is. dieren te voeden, en dac hec<br />

de noodde voortplanting door zaaien niet hindere,<br />

en bijgevolg niet door eene gantschlijke verteering<br />

van hetzelve zichzeiven door mangel en<br />

horger uitroeie Hierom vindt men , niettegenftaande<br />

de groote menigte van wilde dieren,<br />

zeer zeiden beenderen van hun; maar van hye-<br />

N » nen,


IQ*) IV. HQOFDST. IV. AF B. VSRBLIJF<br />

nen, gelijk ook van tijgers, leeuwen, fjakals,<br />

wilde katten en wilde honden nooit. Om de<br />

vloeren, welker reiniging de God der natuur hun<br />

tot eei*e bezigheid op heeft gelegd , door hun<br />

eigen overfchot niet zeiven te verontreinigen ,<br />

gaan deeze tijgerwol ven, wanneer zij zich krank<br />

of gebrekkig gevoelen, niec uic hunne holen,<br />

msar verwachten daar oneer fiuipcrekkingen en<br />

honger den dood, om aan de laatile wee der natuur<br />

ook de gehoerzaamen. -— Hierbij moec ik<br />

nog aanmerken, dac de tijgerwolf, hoe ongeloof<br />

lijk veel hij vreecen kan, zoo ook in ftaat is,<br />

bm gancsch buitengewoon lang te hongeren.<br />

"Voege men zijne taamlijk groote blooheid , om<br />

leevendige dieren aancetasten, hierbij, zoo ziet<br />

men, dac zijne vraacgierigheid voornaamlijk maar<br />

eaarroe dicne, om dac geen, 'c welk in hec dierenrijk<br />

wegens ouderdom, of krankheid, of verminking<br />

onbruikbaar is, benevens hec uitvaagfel,<br />

öas en beenderen, gelijk ook veeilige hec overtollige<br />

deszelfs te verteeren, maar de bronnen ,<br />

Waaruit het nieuwen aanwas krijgt , juist geene<br />

beduidende verwoesting van heczelve ce vreezen<br />

hebben.<br />

Behalve de hyena, vindc men in Afrika nog<br />

twee andere dergelijke foorten van roofdieren ,<br />

welken men dóór de naamen van bergwolf en<br />

ftrandvolf öndeefcheidc. •— Doch van hunne verfcheidenheid,<br />

heefc men mij geen ander kenteken<br />

kunnen opgeeven, dan dac de bergwolf een<br />

weinig grijs, de ftrandwolf integendeel zwartachtig<br />

is, en eenen grijzen kop heeft. Maar'tgeen<br />

ik hier boven van den tijgerwolf gezegd heb ,<br />

laat zich, naar alle waarfchijnlijkheid , ook op<br />

Ueeze


BIJ M E T W A E M E B A » . 197"<br />

deeze beide foorten van wolven toepasfen.<br />

Kene van die foorten zal wel de hyena , canis<br />

hyacna, van L'NNSUS zijn. Dit befluit ik uic<br />

eene huid, welke ik van de Kaap medegebragc<br />

heb , en die met de befchrijving deezer hyena<br />

taamlijk wel fchijnt overeemekomen. De voeten<br />

en teenen of vingers daaraan zijn ten deele verlooren<br />

gegaan, ten deele verminkt. Voorts is zij<br />

vijf voet lang, en twee voet breed. De pooten,<br />

voor zoo veel men uit het geen nog voorhanden<br />

is, afneemen kan, zijn meer dan een voet,<br />

en de (taart, weike taamlijk ruuw en mismaakt<br />

is,, vijftien duim lang. Van het fpits der fnuït tot<br />

aan de oogen zijn zes, en van de oogen tot de<br />

ooren vijf duim. De ooren hebben de lengte<br />

van zes duim, zijn aan hec fpitfe end een weinig<br />

rond, en bijkans geheel kaal. De fnuic is fpits.<br />

Aan den kop zijn de hairen kort en meestal aschgraauw<br />

; aan het overige van het lijf hard en<br />

•wreed; op den rug in de geheele lengte meer<br />

dan een voec lang, en wel naar achteren toe het<br />

langst; aan den ftaart zes, maar aan de zijden en<br />

aan den buik flechts vier of vijf duim lang. De<br />

knevels of borltels aan den baard zijn zeer bard<br />

en ftijf, en fommigen nog eens zoo dik ais zwijnen*,<br />

borltels en vijf duim lang. In de bovenile wenkbraauw<br />

zijn harde, rechte hairen , drie of vier<br />

duim lang. Tusfchen de oogen is een afftand van<br />

twee duim. De kleur van het hair op deeze<br />

plaats , gelijk ook boven op den rug, en aan deszelfs<br />

beide zijden, benevens aan den ftaart, is<br />

donker bruin, en even zoo aan de fchenkels en<br />

beenen ; maar aan de zijden en onder den buik<br />

muisvaal. Van eenige donkere Itreepen, welke<br />

van het ruggraad naar de z ;<br />

jden neer zouden han-<br />

N 3 gen,


lo8 IV. HOOFDST. IV. A F t). VFRBtTjF<br />

gen, heb ik nnnuwlijks eenige fpooren kunnen<br />

bemerken. — Mei! de gefteldheid der hairen , ed<br />

ce grootte der huid , welke ik me't. gebragc ent ans<br />

befchreeven heb, ftemt dus PÏNNANTS befhhnjving<br />

* zijner hyaena canina, of die van L I N-<br />

N^US van zijnen canis hyaena, taamiijk wel<br />

overeen: het kleine onderlcheid ten aanzien der<br />

kleur is van geen belang.<br />

Maar ik heb ook nog een' tweeden gewigtigen<br />

grond om te gelooven-, ent eere foort<br />

van de zoogei anmde wolven ontrent de Kaap de<br />

Goede Hoop , de hondhyena is, welke PENNANT<br />

zoo voortrefl'jk belehreeven hééft: — dttze beftaat<br />

daarin, dat een b< er aan ce-Boterrivier om<br />

een' aanzienlijken prijs met mij wedden wilde, dat<br />

hij mij zoodaanige, wolven , die tweedachtig zijn,<br />

k^a te /Jen btzorir


B IJ H E T W A E M * BAD. »9S<br />

kor ik aan hec mannetje, welk in de diergaarde<br />

auc de Kaap leevendig worde bewaard, duidlijk<br />

bomerken - lncusfchen is het, naar mijne gisfincr<br />

deeze opening, waardoor de ouden tot den<br />

waan, als of het hyenadier zijn gefligc kon veranderen,<br />

verleid zijn. — Op gelijke wijze heetc<br />

men in oude tijden tot het vercelfel, welk nogthans<br />

veel te breed is uitgemeeten, dac dn dier<br />

de raenfchljke Hem nabootfen, en geheele kudden<br />

fchaapen zoo betoveren kon, dat zij zich<br />

van de plaats niet beweegen konden , zekerlijk<br />

eenige aanleiding gehad. - Van de bijzondere<br />

eigenlchap der hyena, om het geluid van andere<br />

dieren natebootfen, heb ik boven ** reeds gefproo;<br />

ken. Over al, waar ik kwam, verzekerden mil<br />

de landlieden, dac die inderdaad zoo* was. Ik<br />

zelf, mijn reisgenooc, mijn Hotcencoc, een boer<br />

en zijn geheele huisgezin hoorden eens, hoe zn<br />

hec blaacen der fchaapen en lammeren naboocjle.<br />

Maar van welke foorc deeze wolf was,<br />

kon mij niemand zeggen. In hec vervolg zal ik<br />

gelegenheid hebben , om breedvoeriger te vernaaien,"<br />

hoe wij, in eene woefle landftreek, door<br />

een' grooten troep wolven ontrust wierden, die<br />

door nabootfing van alle mooglijke dierlijke {temmen<br />

bijgeloovige herders in oude tijden ligthjk<br />

hadden kunnen overreeden, om alle de verdichttels<br />

aangaande de hyena ce gelooven. _<br />

In de zoogenaamde Lange Kloof, bij de Ganzenkraalrivier,<br />

coonde men mij een klein ltuk<br />

eener huid, welke, zoo men zeide, van eenen<br />

wolf was In kleur kwam hec mee de huid onzer<br />

g e-<br />

kk Zie hier voron bladz. 190.<br />

N 4


*°P IV. HOOÏD JT. IV, AïD, V ER B Lfp<br />

gemeene wolven nagenoeg overeen- dnrh •<br />

was veel hamer en wreeder Voor hel<br />

ms&U naar mijnen dunk van dï u A ^<br />

J*S huid, wdke ik hierboven u befcbreïvc7<br />

ik b<br />

r<br />

rerd heb<br />

>*< « - S<br />

van etn zeldzaam dier, van eenen boer in her<br />

joor^k gedeelce van „ j n re^ffi woonet<br />

ae, tot een gelchen.k gekregen had<br />

noS^rtT W<br />

« « ^ k<br />

« i k<br />

& vooren genoegza„m<br />

befchreeven heb, moet i k d i e merk-<br />

^ c g e bijzonderheid, d.t zij met hair<br />

«kt, welk ten deele meer dan een voet lans is<br />

*og eens met opzet emmeren, a i s i e t s 3 AL<br />

d eren *T<br />

J<br />

1 0 d e<br />

' *** * a r f l 9 i l e ! a<br />

"^n, de<br />

öieren dikwijls naakt en zonder hair aanrrefV <br />

-dezelve ,nt,gendeei fa de koudere ï £ £ £ ' bu<br />

«fit? zonder oogmerk, mets zonder het wiisre<br />

•emde en oogmerk doet: zoo heb i k ^ ^<br />

-de hyena n eUlke warme iucmfireekcn, in wel<br />

kenzrj «eh fteeds ophoudt, eenen zoo dikken en<br />

warmen pels noodig hebbe? Het volgende<br />

^ dunk, m,j e e n e voldoende oplosfing dïezer<br />

i n , g<br />

dSe klö °^ "«^JmSa deie e en<br />

chcpe.kiooven der gebergten, en in de onderaard<br />

// H'er vooren bJad^. ;p 7.<br />

fche


B IJ II E T W A R M E BA D. 201<br />

fcne holen , w


S02 V. HOOFÖ-T. I. AFI) EFÏZF VAN HET<br />

V I J F D E H O O F D S T U K .<br />

REIZB VAN HET WARMS BAD NAAR<br />

Z IV ELLEN DA M.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G .<br />

Reize van het Warmt Rad tot de Rivier<br />

zonder einde.<br />

jL3 e<br />

w a s<br />

*ïj


WARME BAD TOT BE RIVIER ZONDER EINDE 203<br />

volgens zijn aanbod , verpHgt w s geweest te<br />

doen. Ik geloot niet zon 'er grond, dat hij '*it<br />

met voordacht na had gelaaten, opdat wij met<br />

diep in 't land zouden kuuren komen , en hij<br />

als voerman des te min der te w. a.j;en en uitreilaari<br />

had. Ik kwam derhalve met een' anderen<br />

man , welke dikwijls zoodainige reizen gedaan<br />

had, in onderhandeling: maar, zoo draa hadden<br />

Wij deezen niet va" ons oogmerk, om afgelegene<br />

gewesten te bezoeken, eemg bericht gegeeven ,<br />

of hij floëg die aanbod volftrekt af. en deed ons<br />

daarenboven nog de oprechte en wolmeenende<br />

waarfchouwing, dat wij te bu s mogren blijven. —"<br />

Hierdoor werden wij in groote verlegenheid g'ebragt.<br />

zoodat wij zelfs niet van de plaacs wiscen<br />

wegtekomen.<br />

Wij zochten hierop eenen ! foccencoc tot onze<br />

reize te huuren; maar wij kreegen ook van deezen<br />

een weigerend antwoord i, toen wij ons in<br />

hunne kraaien, dac is, gemeenten of dorpen begaven,<br />

om naar eenen voerman te zoeken. Z'j<br />

ontfchnldigden zich daarmede, dac een grooc dbel<br />

hunner jonge manfehap onlangs ge'torven was ;<br />

maar anderen nog ziek waren. Diar heerschte,<br />

naamlijk, in dien tijd, eene foort Van galkoortfen,<br />

welke anders in deeze luchtlrreek eene<br />

taamlijk zeldzaame krankheid, en voor de flaaven<br />

altijd doodlijk is. Doch vermits zij thans onder<br />

de volkplanters zeiven in zwung ging en zeer<br />

boosaartig was, maakte zij e nen iederen, ook<br />

mijnen reisgenoot, niet weinig bekommerd. ~—<br />

Dewijl ik als een Emopeër, en teffens van beroep<br />

een ares, veel gevaarlijkere heerfchende<br />

ziekeen bijge-voond had, oncrustce mij alieen de<br />

gedachce, om uit gebrek aan eenen voerman de<br />

rei-


2Q4 V. KOOFDST. I. AFD. REIZE VAN HBT<br />

reize te moeten ftaaken, en wenschte niet zonder<br />

oorzaak, de eene of andere geleerde kennis tegen<br />

de kunst om met osfen te rijden, te kunnen verruilen.<br />

— Toen ondercusfchen de Badaard -Hottentot,<br />

die, niet verre van bet warme bad, in<br />

eene hut van gevlochten teenen woonde , en<br />

anders een zeer fiecnc geaarc mensch was, eindelijk<br />

bevond, dat zijne vrouw en kinderen van de<br />

boosaarcige koortfen begonnen te beteren , nam<br />

hij, uic hoofde van eenige geneesmiddelen, van<br />

mij ontvangen, maar nog meer in verwachting<br />

eener rijke belooning, hec werk van onzen voerman<br />

, hoewel niec verder dan tot Zvcllendam ,<br />

alwaar de heer i MM EL MAN met weinig moeke<br />

Hoctentoccen hoopce ce bekomen, op zich.<br />

Middelerwijl moescen wij, bij gebrek van eenen<br />

osfenleider, hec ons laacen welgevallen, offchoon<br />

te paard, mee een lang touw, die werk, in Afrika<br />

zoo ongemeen gering gefchac, zelfs te verrichten.<br />

j Den zes en twintigften van Oogstmaand verlieten<br />

wij het bad, en kwamen vroegcijds bij de<br />

Siteenhoksrivier aan. — Hier woonde de zieke<br />

die mijne bezoeken, geduurende mijn verblijf bij<br />

hec warme bad , mee melk en vleesch becaald<br />

had. Hec bad had hij ook, hoewel zonaar vruchr,<br />

bij buitengewoon gezwollene en door de roos<br />

aangecasce beenen gebruikc; maar thans waren<br />

deeze bezwaarnisfen door fontenellen, vlierbladeren<br />

en dergelijke middelen reeds grooelijks verminderd.<br />

Hierom verkocht hij mij ook verfcheidene<br />

flesfen brandewijn, welken ik coc bewaaring van<br />

dieren noodig had, tot een' billijken prijs, en<br />

overreedde ons, des nachts bij hem te blijven<br />

Mij-


WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE» $05<br />

Mijnen reisgezel maakte het intusfchen niet weinig<br />

verlegen , dat hij hem in hetzelve vertrek ,<br />

daar zijn zoon, die onlangs van eene boosaartige<br />

koorts was aangetast, te bed lag, eene plaats om<br />

zijne nachtrust te neemen , aanwees. — Daarna<br />

gaf hij ons eenen knapzak, vol eetwaaren, toe<br />

gefchenk, en noodzaakte ons, eenen pot, van<br />

hem geleend, aanteneemen, welken ik toen wel<br />

als een overtollig ftuk, en ons flechts tot lase<br />

verftrekkende, aanzag; maar die ons echter, gelijk<br />

ik in het vervolg ondervond, toe weezenhjk<br />

nuc diende, zoodat ik toen eerst begreep, dat hij<br />

ons eene gewigtige vriendfehap daardoor beweezen<br />

had.<br />

Den volgenden dag floegen wij weder op reize.<br />

Dewijl deeze overal effen was, en mijn Hottentot<br />

ons verzekerde , dat hij zonder osfenleider<br />

zich wel helpen zou, lieten wij hem vooruit rij.<br />

den, terwijl wij op eene landhoeve, aan den weg gelegen,<br />

bij den bezitter derzelve, die een mijner<br />

ïnedebrongasEen geweest was, een bezoek afleidden.<br />

Hij onthaalde ons op een zoo zeldzaam ,<br />

als ongemeen welfmaakend gerecht , naamlijk<br />

eene foort gebraadene musfehen of vinken, die bij<br />

LINN-KUS de Kaapfche kruisbek, loxia Capenfis,<br />

heet: deeze vogels doen wel aan de zaailanden<br />

veel fchaade, maar zien 'er in hunne zwarte<br />

en geele kleeding zeer fchoon uit; het geele verandert<br />

bij hen, gelijk ik bemerkt heb, in het<br />

begin des zomers in eene bloedroode kleur.<br />

Onzen voerman lieten wij wel niet zeer verre<br />

vooruit rijden: dan, hoe fpoedig wij hem ook<br />

navolgden, duurde het echter tot aan den avond,<br />

voor


20S V. HOOFDST. I. AFD. RfclZE VAN HET<br />

voor dat wij hem in konden haaien. Wij vreesden<br />

aan bet dwaalen geraakt te zijn, tot dat wij<br />

ten laar.e eenen denken i'.uropoër onrmoetren,<br />

die zich niet fchaamde, van zich tot mijnen<br />

dienstknecht aa^tebieden, nudat hij beieeden had,<br />

dat hij gemeenfefupiijk mee mijnen Hoaentot de'<br />

ontrouw begaan had, om zioh uit mijn brandewijnvaatje<br />

eene roes op 't lijf te drinken. — üindel.jk<br />

bereikten wij den Hottentot, maar die, zoo<br />

dronken niet als de Europeer, zijne misdaad ontkende,<br />

olTchoon wij de'kram van het flot aan het<br />

Vaatje werk HIK opengebroken vonden.<br />

Toen wij des avonds bij de landhoeve Ganzehraal<br />

u tfpanden en ontzidel den , werd ik gewaar,<br />

dat hij zelfs eenige flesten gevuld had, om<br />

zichzeiven en twee zijner foorcgel j.cen , eenen<br />

baitaaid en eenen fla.if, die mee eenen wa"en<br />

derwaard gekomen waren, nog verder iets re goede<br />

te doen. —• Wijl de onba-idige gemoeds,ieftel.<br />

tenis der Wilden zelfs tot rizern j coe pleegc te<br />

klimmen en gevaarlijk ce Worden* wanneer zij<br />

zieh dikwijls in herken drai k ce buitengaan, zoo<br />

oncnam ik nun den brandewijn, ü »ch zij waren<br />

reeds daardoor zoo rauzend en wrevelig geworden<br />

dac zij ons mud!ijk genoeg iets te kennen gaven^<br />

't welk ons Riet wei;;ig op onze h >ede deed zijn;<br />

te weeien: dac zij mee niets minder zwanger gingen<br />

, dan hec verlies van den brandewijn, die<br />

hun boven al aangenaam is, door moord en doodflug<br />

ce wreeken. — Vermits wij eenen Europeefchen<br />

Chriscen even zoo ltrafbaar als hen gezien<br />

hadden, konden en moesten wij hen toe den volgenden<br />

dag mee zoo veele onverfchihigheia en<br />

voorzigtigheid, als onze reize en de tegenwoordige<br />

toeftand onzer zaukeu vorderde, geduldig draa-<br />

gtn.


WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 2Cf<br />

gen. Ondertusfchen zag ik mij genoodzaakt,<br />

deezen nacht op mijnen wagen en brandewijnsvaatje<br />

te flaapen, waardoor ik eene nieuwe verkoudheid<br />

kreeg: want de landhoeve zelve, die den<br />

naam van Ganzekraal had, lag aan den overkant<br />

van de Rivier zonder einie.<br />

Den volgenden morgen dwongen wij de kareis,<br />

die gisteren te veel drank gebruikt hadden,<br />

om af bede te doen; en tegens den middag leiden<br />

wij eene Hang, die wij juist gevangen hadden ,<br />

in de tegenwoordigheid van hun allen leevendig<br />

in het vaatje. Mijn reisgenoot bood hun<br />

daarop aan, dat zij nu naar hunnen lust en welbehaagen<br />

daar van mogten drinken; men zou hen<br />

deswege niet verder tot reden brengen , maar ,<br />

gelijk hij 'er in eenen zeer verzekerden toon bijvoegde,<br />

hij hoopte dan haast het vergenoegen ie<br />

hebben, om hen van vergif te zien berden, en<br />

zoo verder. Doch zij waagden het niet ,<br />

het aanbod, hun gedaan, aanteneemen; maar<br />

lieten het echter niet onduidlijk blijken, dat zij<br />

het aan 'c vergifug dier misgunden, in eenen zoo<br />

aangenaamen en wellustigen drank te verdrinken.<br />

Nogthans bragt ik het flot aan het vaatje op de<br />

beste wijze in orde, om van den brandewijn,<br />

daar ik allerhande dieren in dacht te bewanren,<br />

niets verder te verliezen. — Naderhand vernam<br />

ik van de Hottentotten , dieper landwaard in<br />

woonende, dat deeze lieden het zelfs voor onfehaadelijk<br />

hielden, zuiver flangenvergif te drinken,<br />

en het zelfs als een togengift teg.n de beet<br />

eener flange aanzagen. Maar hoe deeze Hottentotten,<br />

zonder eenige belchaaving des verftands,<br />

aan deeze ontdekking gekomen waren , dat men<br />

flangenvergif zonder gevaar door kon flikken, is<br />

niet


408 V. HOOFDST. I, AFD. REIZE VAN HET<br />

niet gemaklijk te gisfen ~ . Hierom moest ik<br />

yreezen, dac mijn brandewijn, niettegenflaande<br />

er eene flang in lag, niec zoo zeker was, als ilc<br />

in den beginne meende. Ook bad ik lang: te vooren<br />

aan de iloterrivier gezien, dat een flaaf uit<br />

mm Noxia ferpentum tfi admifto fang-.:ine pelis :<br />

Morfu virus kabett, £ƒ fatum iente minantur:<br />

Pocula niorce carent.<br />

een<br />

I.UCAN. L. IX. v. 614—616.<br />

Dat is:<br />

„ Hst vergif der flangen is fchaadelijk , wanneer het<br />

„ met het bloed gemengd wordt : het venijn dee-<br />

,, len zij door haare beet mede , en dreigen den<br />

„ dood met haare tanden: maar gedronken zijnde, is<br />

„ het niet fchasdelijk. "<br />

Zoo oud is reeds de waarneeming, dat het vergif der<br />

flangen niet eer febaadt, dan wanneer het onmiddeiijk in het<br />

bioed komt. — De Pfylli, een volk van Libië, firekken<br />

onder anderen tot een bewijs, dat men, van onheuglijke<br />

tijden af de natuur der Hangen in Afrika Wed gekend<br />

heeft. Zij zogen het venijn uit de wonden , en gingen<br />

niet vergiftige flmgen om , gelijk de Kopten of tegenwoor.<br />

dige Egyptenaars nog doen, zonder zich in het minfte te<br />

befcbaadigen. Hierom zegt dezelve oude dichter LUCANUS;<br />

1— Superiiicum !<br />

'cns paiientia vuinera lambit,<br />

Ore venena truhens.<br />

Dat is;<br />

Ibid. v, 933.<br />

,, Op de bleeke wond vallende, lekt hij dezelve, en<br />

zuigt 'er met zijnen mond het venijn uit ".<br />

UJSORGÜ FORSTKR.


WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 200<br />

een klein Vaatje, rhet dergelijkén drank gevuld,<br />

waarin ik eenen kikvorsen en een klein ongebooren<br />

itekelvarken had liegen, eene roes dror.k.—<br />

Maar toen 'er vervolgens meer dieren in gelegd<br />

werden , en door het Houten van den wagen alh s<br />

wel door een g*. fhommeld , ook de brandewijnsluchr<br />

door de hitte, en opge'oste dierlijke deelen,<br />

in een' Zeer wa'guchtigen reuk veranderd<br />

wis. was mijn brandewijn voor verdere aanfpraak<br />

beveiligd.<br />

Doch dit wis niet de eenige verdriedijkheid,<br />

welke ons gi''ull zoo zeer op de proeve Helde;<br />

daar kwam nog eene tweede bij. Ik moest<br />

bij het bovengemelde landgoed twee dagen re<br />

vergeefs vertoeven , om e. n. n mijner trekosfen<br />

optezoekon ^eeze was een (her, hoe laanigen<br />

men anders',in Afrika maar z kien pleegt te temmen<br />

, en voor den wagon re geWriken. De (Heren<br />

kunnen wel zeer veel doorltaan, en vreezen<br />

niet zo > zeer als de osfen voor de roofdieren:,<br />

maar Z'j ook des te onhandiger. • Onder<br />

mijne andere osfen wiren t v e zoo ftootig, dat<br />

mijne Dorte-nrorcen h n ni K zonder vreeze en<br />

groote voorzigtigheid in en uit konden fpannen.<br />

iViaar over 't algemeen waren zij allen te mager<br />

en te oud , dan dat Z'j tot eene zoo verre reize<br />

zeer bruikba-r zouden geweest zijn, en ieder van<br />

hun in 't bijzonder had nog zijne eigene gebreken:<br />

kortom de boer had mij de allerflechtde osfen<br />

verkocht. — Met den (lier had ik thans nog<br />

de onaangenaame ontmoeting dat een ander (tier<br />

hem uit ieverzucht zeer gevaarlijk gellootcn, en<br />

door eene rivier gejaagd had. W j vermoe H.n<br />

terftond, dat hij weder naar zijne geboorteplaats<br />

zou terug gekeerd zijn, en hielden zijnen voori-<br />

O gen


*IO V. HOOFD 8 T. I. AFD. RETZE VAM HKT<br />

gen bezitter verdacht, dat hij hem juist in deeze<br />

verwagting aan ons verkocht had: zoo genegea<br />

is men, om van den geenen, die ons eens bedroogen<br />

heeft, altijd het ergfte te denken. Dewijl<br />

ik iruusfchen hier geenen anderen duchtigen trekos<br />

te koop kon krijgen, moest ik mijn verlies met<br />

geduld draagen.<br />

Den dertigflen van Oogstmaand namen wij te<br />

Tijgerhoek onze herberg. Dit is eene landhoeve,<br />

welke voor eigene rekening der regeering<br />

bebouwd wordt. — Wegens haare groote afgelegenheid<br />

van de Kaap de Goede Hoop kan uit<br />

den verkoop der graanen geen voordeel getrokken<br />

worden: maar ce voornaamfte inkomst van<br />

dit landgoed beftaat in timmerhout, welk uic een<br />

woud aan den overkant van de Rivier zonder einde<br />

gehaald wordt. Hier houd de maatfchappij<br />

een aantal houthakkers, die onder het opzigt van<br />

eenen korpuraal ftaan. Deeze is teffens rencroeeiter<br />

op de hoeve, en worde veel beeer, dan een<br />

korporaal bij de bezetting, beloond. Hij heeft<br />

ook, ten voordeele der regeering, over de veefokkerijen<br />

het botermaaken het opzigc, waarvan<br />

hij naauwkeurige rekenfehap moet geeven.<br />

De Rivier zonder einde was tegenwoordig<br />

hoog opgezwollen, en dus niet gefchikt, om'er<br />

door te rijden. Om deeze reden bezocht ik het<br />

bosch, aan den overkant gelegen, niec: ook<br />

waren de boomen nog niec in bloei; en ik had<br />

daarenboven nog grootere boslchen, bij voorbeeld,<br />

hec Grootvadersbosch y en Lioütniquasbosch<br />

nog voor mij.<br />

Naar den kanc van hec ftrand houdc zich, gelijk<br />

men mij- verhaalde, een aantal van omcrenc<br />

der-


WARME :SAD TOT DE RJ.V1BR ZONDER EINDE, ai I<br />

dertig Hottencotten met hunne kudden op, en<br />

maaken aldaar eene kraal of dorp uit. — Oök<br />

deezen zouden door de Christenen reeds overlang<br />

van hunne veeweiden verdreeven zijn, büTdieri<br />

niec de regeering, uic een ander baatzuchtig oogmerk,<br />

zocht, hunne nabuurfchap te behouden.<br />

De Hoccencociche mannen uic de kraal waren met<br />

verfcheidene wagens der maatfchappij , hoewel<br />

tegen betaaling, naar de Kaap gezonden; waarom<br />

ik dan ook geene hoop had, eenen van deeze<br />

Hottentotten te kunnen f uuren. Een ander<br />

diende op de landhoeve. • Zoodaanige dienstknechten<br />

krijgen, behalve kost en tabak, gewoonlijk<br />

twee draagende fchaapen, eene jonge<br />

en draagende koe, of ook de waardij daarvan in<br />

geld, coc een jaarlijksch loon. Allerliefst neemen<br />

zij hec vee in nacuur; maar, wanneer zij<br />

iecs voor zich verkreegen hebben, beginnen zij<br />

hunne eigene huishouding, en worden ce gemaklijk,<br />

om anderen ce dienen.<br />

Wijl ik thans den Hottentotten nader kom, en<br />

nu voor de eerfte maal aanleiding heb, om iecs<br />

omftandigs nopens hun bijcebrengen; zoo wil<br />

ik, bij deeze gelegenheid, in de c^wee volgende<br />

afdeelingen , een nader en uicvóeriger bericht<br />

aangaande dit volk, de oorfpronglijke bewooners<br />

van het zuidlijk deel van Afrika, mededeelen.<br />

O 2 T W E E -


ZI2 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

T W E E D E A F D E E L I N G .<br />

Uitvoerig bericht aangaande de ligchaamsgiflatte,<br />

het karakter, de lecvenswijze en andere<br />

bijzonderheden der Hottentotten.<br />

'jj^en aanzien van den groei zijn de Hottentotten<br />

zoo groot, als de meeste Europeërs. Maar<br />

dat men veele taamlijk mageren en langopgefchootenen<br />

onder hen vindt, komt oorfpronglijk van<br />

hun fpaarzaamer en bcpaalder voedfel, en omdat<br />

zij juist geen hard en zwaar werk doen. Doch<br />

dat zij, in vergelijking met de overige deelen<br />

van hun ligchaam, zeer kleine handen cn voeten<br />

hebben, heefc nog niemand voorheen aangemerkt:<br />

en dit nogrhans fchijnt eene zeer'karakteristieke,<br />

onderfcheidende eigenfehap deezer natie te weezen.<br />

Het gedeelte van den neus naar hec voorhoofd<br />

toe is meestal zeer plat, waardoor de afiland der<br />

beide oogen van elkander groo:er, dan bij de Europeërs,<br />

fchijnt te zijn; de tip van den neus is<br />

teffens taamlijk. pint — Het vlies van den regenboog<br />

en de appel, zijn naauwlijks bij een 1<br />

eenigen<br />

blond , maar biikans doorgaans zoo bruin en<br />

donker, dac hunne kleur nabij hec zwarte komc. —<br />

Hun aangezigc, zoo als ook hunne gantfche huid, ,<br />

heeft eene geelbruine kleur, welke aan de kleur<br />

van zoodaanige Europeërs, die de geele zucht in<br />

eenen hoogen graad hebben, gelijk is; doch zonder<br />

dat zij in het wute van het oog in 'taller-<br />

mii sc bemerkt wordt. De lipprn zijn bij hen<br />

niet zoo grooc, als bij hunne nabuuren, de Negers,


HET KARAKTER , ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 2 T 3<br />

gers, Kaffers en Mozambikers Voorts is,de<br />

mond middelmaatig, en bijna doorgaans met de<br />

fchoonfte tanden bezet. — -Alle hunne overige<br />

gezi-nscrekken, hunne houding, gebaarden en be~<br />

weegingen te famengenoroen, verrauden gezondheid<br />

en weltevredenheid ; ten minde een zeker<br />

weezen, vrij van zorgen, welk nogthans, buiten<br />

allen twijfel, leevendigheid en vlugge werkzaamheid,<br />

eigenfchappen , welken de Jiotcencoccen bij<br />

voorkomende gelegenheden metderdaad laaten bln><br />

ken, te kennen geeft. •<br />

Wat aangaat het hoofd; men zou het bijkans<br />

daarvoor holjden, dat het met ligte, zwarte, ruuwe<br />

wol bedekc was, wanneer men niet uit de<br />

natuurlijke hardheid en wreedheid zien kon, dat<br />

het hair was, welk nog wolachtiger dan Bij de<br />

Negers is. Bemerkt men intusfchen, 't geen fiógthans<br />

ten uiterfle zeldzaam gefchiedt, aan den<br />

kin fpooren van eenen baard, of op andere plaatfen<br />

des ligchaams iets hairachtigs, gelijk bij de.<br />

Europcërs, zoo is dit echter in 't geheel van<br />

geen belang, en voor 't overige van dezelve gefteldheid,<br />

als op het hoofd. —<br />

Men heefc gemeenlijk geloofd, dat de Hottentotten<br />

hunne jongens omtrent hec tiende jaar,<br />

door eene foort van 'vermijding, vaneenvande deelen,<br />

welken de natuur aan hec manlijk gedacht<br />

toe voortplanting onontbeerlijk gegeeven heefc ,<br />

berooven; maar dat het vrouwlijk gedacht voor<br />

haare fchaam-e een natuurlijk dekfel , of eene<br />

foort van vieefchen voorhanglel heefc. — Ondercusfehen<br />

zijn beide deeze vertdfels werklijk<br />

o gegrond. Den nunnen ontbreekt geenzins een<br />

van die twee deelen, welke hun toe voortreeling<br />

noodzaaklijk zijrA hoewel ik, beneden %den leezer<br />

O 3 ge-


214 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

gelegenheid zal geeven. om deeze omfhmdigheid<br />

zelve te proeven en te beoordeelen. — Bij de<br />

vrouwen bevindt zich insgelijks niets, 't welk<br />

aan deeze fexe ongewoon is; maar de vrouwlij.<br />

ke roede en de nymphen zijn flechts, bijzonder<br />

bij de oudere, bijkans doorgaans langer, da*-, gewoonlijk<br />

is; cn deeze verlenging ontlïaat waarfchijnlijk<br />

uit de jlapheïd, welke door de warme<br />

luchtftreek, het zalven of fineeren , en de<br />

leedigheid gebooren worden '7.<br />

Om de fchildering, welke ik van de Hottentotten<br />

begonnen heb, verder uittevoeren, moet<br />

ik ook van hun blanketten en hunne kleedij han-<br />

de-<br />

17 [ », De heer SPARMAN doet zeer wel, dat hij in<br />

„ deeze afdeeling eindelijk een einde maake van die twee<br />

„ verdichtfels, welken men , federt meer dan eene eeuw,<br />

„ alom van de natie der Hottentotten verfpreid. en ook<br />

„ geloofd heeft. Sedert het vertelfel van den Jefuit p. TA-<br />

„ CHARD, een man door het te boek ftellen van dc<br />

„ zeldzaamfte ongerijmdheden berucht, die, gelijk onze<br />

„ fcbrijver hierna zegt, de eerfte geweest is, welke deeze<br />

„ fprookjes in Europa verhaald beeft, en voornaamiijk fe-<br />

„ dert de bekrachtiging, welke p. KOL RE, die toch in<br />

„ zijne befchrijving van de Kaap de Goede Hoop overal toont<br />

„ een groot liefhebber van dergelijke fprookjes te zijn'<br />

„ daaraan /. c. I. Deel, XXX. Hoofdft. bladz. 505 enz'.<br />

„ heeft zoeken te geeven, zijn dezelve, hoe vreemd en<br />

„ dus hoe ongeloofwaardig ook op zichzelven, nogthans<br />

„ door alle de volgende reisbefchrijvers van die gewesten<br />

„ aangenomen en naverteld. Zoo dat zelfs die beroemde<br />

„ natuurkenner, Graaf DE BUFFON, zich door dc fchijn-<br />

„ baare getuignisfen van zoo veele reizigers heeft laaten<br />

„ verleiden, om ook die twee verdichtfels voor waarheid<br />

„ aanteneemen in zijne Natuurlijke Hütnie III Deel<br />

„ bladz. 84 en 85 der Nederd. vertaaling. Doch aangaande<br />

„ het natuurlijk voorhangfel of uitwas der Hottentotfche<br />

„ vrou-


HET KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 215<br />

delen. Hec blanketcen , wanneer men hec<br />

zoo noemen wil, beltaac bij hen daarin, dac zij,<br />

mee eene foorc van wellust, hun geheele ligr<br />

chaam mee vee befmeeren, en'er daarop eenig roec<br />

inwrijven. Die wastenen zij nooic af; ook heb<br />

ik nooic gezien, dac zij, om hunne huid ce reinigen,<br />

iecs anders doen, dan dac zij, bij voorbeeld,<br />

wanneer bij hec fmeeren van den wagen<br />

de handen mee ceer of pik bezoedeld wierden,<br />

zulks mee koemisc zonder veel moeice afwrijven,<br />

en daarenboven nog wel mee die wrijven den ganc-<br />

.fchen arm opwaard coc aan den elboog toe vooregingen.<br />

—. Vermits alzoo (tof en andere onzuiverheid,<br />

aan hec fmeerfel, mee roec gemengd,<br />

„ vrouwen heeft de famenfteller van de zoogenaamde nieu-<br />

„ we algemeene befchrijving van de Kaap de Goede Hoop ,<br />

,, I Deel, IJL Hoofdft. bladz. 162 en 163. reeds be-<br />

„ ginnen te twijfelen; fchoon hij dat van het uitfriijcl^n<br />

„ van eenen der zaadballen nog in alle zijne vreen.de 0111-<br />

„ Handigheden verhaalt. En aangaande dit Iaatfte heeft da<br />

„ opfteller der beknopte befchrijving 'van de Kaap de Goede<br />

„ Hoop, in 1778 te Amfterdam uitgekomen , reeds aan-<br />

}, gemerkt, dat die gewoonte bij veele Hottentotfche na-<br />

„ tien reeds in onbruik geraakt en afgefchaft is ; en al<br />

leenlijk maar bij eenigen , diep landwaard in wooneh<br />

:<br />

„ de, nog onderhouden wordt. Zie dezelve bladz. 111.<br />

„ en het Dagverhaal op een togt landwaard in gehouden, daar<br />

„ achter gevoegd, bladz. 89. — Doch de volkomene we-<br />

„ derlegging van deeze beide onwaarheden, ongerijmd op<br />

„ zichzelren , was voor den heer S P A R M A N bewaard,-<br />

„ wiens geloofwaardigheid in deezen te minder kan ge-<br />

„ wraakt worden, vermits hij de zaak in den grond on-<br />

„ derzocht, den oorfprong van de eerstgenoemde dwrfa-<br />

„ ling dtiidlijk ontdekt, en zijne reize veel verder land-<br />

„ waard in uitgeftrekt heeft, dan men met zekerheid weet,<br />

.„ door eenen Europeer voor hem gefchied te aiju. "<br />

O 4<br />

3<br />

en


216" V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE.<br />

en zelfs aan hun zweet,beftendig vast moet<br />

kleeven, offchoon ook veel daarvan hij den arbeid<br />

en arders weder weggaat; zoo wordt noo-thans<br />

hunne natuurlijke kleur daardoor geheel<br />

onkenbaar , en verandert uit eene glfofrërehdè<br />

olijf- in .eene morfige donkere brujng**Je kleur. —<br />

Dat ik hier boven de naiuurli ke kleur der H< ttentorrenalsgeelzuchrachtig<br />

befchreeven heb, daartoe<br />

hebben mij alleen eenige weinige tederdere<br />

en zindelijkere boerenvrouwen tfftftte&Kng • Lieven<br />

, welke eenigen ha r. r ifotWotibbe cit i stmaagien<br />

rein lieren fchuuren , opdat zij niet te<br />

onrein mogren zijn, om haare kinderen omepas.<br />

ien, of andere hez?gl eden , die zindcl.ikheid<br />

vorderen, te verrichten. Oiiderruskhen be­<br />

weerden veele bcwooners der volkplantingen<br />

-dat dergelijk wasfchen het aanzien d< r Mort.1 totr<br />

•ten in 't g, heel met veme.ere. gij hielden het<br />

daarvoor, dat de geelbruine kleur vvvl zoo lijd*<br />

W was ais de btiderdergeele ; dat een ingefmeerde<br />

Hom-mot 'er niet zoo na:kt uitzag, en<br />

daarbij vollediger; dat ces e onjj'efmeerde Ho'tentotfche<br />

huid na,rfchoe, en g leek , dn, niet fchoon<br />

Waren gemankt; dat zij eene m-i-angheid was<br />

eenen marbel aan < pYch>k verried, cn zoo verder.'<br />

Of deeze meening meer in de gewoonte dari<br />

in de natuur der zaakè zelve haaien grond heeft<br />

la t ik aan zijne plaats geitel I. - Behalve < dat<br />

dc Hottentot met hec Mfmeeren zijner "huid<br />

Zich goed meent te doen, is bij ('omrijd!, ook op<br />

welriekendheid bedacht , om zijn ligchaam en<br />

hoofd door middel van een poeier, van zekere<br />

krmden bereid, in 't geheel over ui over te bepoeieren,<br />

of dit in de zalf te mengen en 'mtemiL<br />

ven. Doch deeze reuk is téflens eenigzins ftin-<br />

ken- i


HET KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 217<br />

kende en fpeceri jachtig, en riekt bijna even zoo<br />

als 'maankopzaad met fpecerijen gemengd. —><br />

De gewasfen, welken zij daartoe gebruiken» beftaan<br />

in verfcheidene foor'ren van fpiraea, welke<br />

in hunne taal bukku heeten, en te gelijk<br />

als krachtige geneesmiddelen aangezien worden.<br />

Enkele foorten daarvan groeien aan de Kaap<br />

zeer menigvuldig: maar eene van de allerkoscbaarfte<br />

foort is, zegt men, elders omtrent de<br />

•Goudrivier te vinden, en '/oo duur, dat een vingerhoed<br />

vol poeier daarvan met een lam betaald<br />

wordt.<br />

:<br />

Heeft nu de Horrenrot zich op zoodanige<br />

wijze met vet, roet en hec poeier van b'ikku ingefmeerd,<br />

zoo is hij behoorlük tegen rm nigerleie<br />

nadeelige werkingen der lucht beveiligd, en kan<br />

zich eenigerm.iate reeds als op. ecooid amzien. —<br />

Die is ook genoegzaam hun eeng fieia;:d; want<br />

zoo wel mannen a!s vrouwen gaan bijkans g> heel<br />

•ongekleed, en ik moge bi


*I& V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

keerd, vervaardigd zijn. Eene afbeelding daarvan<br />

is te zien op plaat IV. bij nommer i. _<br />

Als eene andere bedekking , welke, uit welvoeglijkheid,<br />

van de mannen gevorderd wordt,<br />

kan men de beide leêren riemen aanzien, welke<br />

gewoonlijk van het einde des ruggraads diep op<br />

de lendenen neerhangen , en de gedaante van<br />

eenen gelijkzijdigen driehoek hebben , waarvan<br />

de fpitfen aan den gordel vastgemaakt zijn Deeze<br />

riemen zijn maar weinig bereid , en veroorzaaken<br />

deswege, wanneer de Hottentot loopt ,<br />

een zeker geklap of gerisfel, en door hun vlodderen<br />

eene koeling, die hem veelligt niet onnut<br />

pf onaangenaam is. Ondertusfchen is echter ,<br />

naar men wil, het eenig cn eigenlijk oogmerk<br />

derzelven, om den Hottentot bij hei neêrzitten<br />

een' merklijken dienst te doen , hierin beiraande<br />

, dat zij de holte of de kloof van het<br />

achterfte aanvullen, en dus het zitten voor hem<br />

gemaklijker maaken. Zij worden dan voorwaard<br />

getrokken , zoodat zij ook van vooren tot een<br />

dekfel ftrekken, en aan beide zijden aan den befchreeven<br />

buidel fluiten ; wanc deeze deelen ,<br />

zeide men mij, moogen, bijzonder bij heteecen,<br />

op geenerhande wijze onbedekt zijn : doch ik<br />

merkte aan , dat zij dit fluk der welvoeglijkheid<br />

niet altijd zorgvuldig in acht neemen.<br />

Het vrouwlijk gedacht fchijnt mij onder de<br />

Hottentotten, gelijk overal, het fchaamachtiglte<br />

te zijn. Want de Hottentotfche vrouwen bedekken<br />

zich met veel grootere zorgvuldigheid dan de<br />

mannen. Zelden vergenoegen zij zich met één,<br />

.maar bijkans doorgaans hebben zij twee, en<br />

zeer dikwijls drie deklels. — Deeze beftaan uit<br />

bereid en welingefmeerd leêr, en fluiten, met<br />

eenen


HET KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 819<br />

eenen riem beveiligd, bijkans gelijk de voorfchooten<br />

of boezelaars der Europeefehe vrouwen, aan<br />

hec lijf. Hec buitenfee dekkleed is altijd hec<br />

groende, en houdt van een vierde toe eene halve<br />

el in 'c vierkanc. Gewoonlijk is hec mee glaskoraalen<br />

en allerhande beeldwerk verfierd. Het<br />

dient alleen coc fieraad, en bange omtrent tot op<br />

de helft der lendenen neêrwaard. Hec middenfte<br />

is veelligc de heifc kleiner, en dienc, gelijk<br />

men mij zeide, ,coc eene verdere bedekking van<br />

dai geen, 'c wel£ de kuischheid gebiedc ce verbergen,<br />

wanneer'hec pronkdekiel afgelegd, of<br />

bij toeval opgeheeven moge worden. Hec derde<br />

of binnenfte dekfel is naauwlijks grooter dan eene<br />

hand, en doec, naar men mij verzekerde, bij de<br />

maandlijkfche zuivering, welke ondemisfehen,<br />

voor de vrouwen in die land mee veel minder bezwaarnis<br />

, dan in Europa verbonden is , zeer<br />

goede dienden, — Alle deeze fchorten, zelfs die,<br />

welke mee koraalen bezec is , zijn op gelijke<br />

wijze, als hec ligchaam zelve, ingefmeerd en bezoedeld.<br />

— Eene daarvan, bijzonderde binnenfte<br />

, fchijnt hec intusfehen te zijn, waardoor de Jefuic<br />

p. T A C H A R D verleid is: wanc hij is hec, gelijk<br />

men weec, die hec verdichcfel van hec natuurlijk<br />

voorhangfel der Hoccencotfche vrouwen<br />

in Europa allereersc verhaald heefc. — Als een<br />

weezenlijk ftuk der welvoeglijkheid neemen ook<br />

de vrouwen wel in achc, dac zij deeze fchorten<br />

of dekkleeden zoo dicht aandrukken, dat zij ook,<br />

wanneer zij zich neêrzetcen zoo verre onder haar<br />

komen , dac zij 'er zelfs op ziccen.<br />

De overige kleeding der Hoccencotten in deeze<br />

«landftreek, beftaat in eenen pels, of veelmeer<br />

klei-


aiO V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

kleinen pelsmantel van fchaapenvel, welks runwe<br />

zij binnenwaard gekeerd is, en dien zij van<br />

voorep opdeborsttoeknoopen.— Wanneer hec niet<br />

zeer koud is, laaten zij hem open, en zoo als<br />

hij wil over de fchouders hangen , zoodac hij<br />

tot aan de kuiten reikt, en hec öwderfte gedeelte<br />

der 'borst, hec onderlijf en hec voorde deel der<br />

lendenen en beenen gancsch naakt laac. Maar<br />

bij regenachtig en koud weer winden zij hem<br />

rondom zich coe, zoo dac daardoor ook hec voor-<br />

He gedeelte van hun ligchaam ^agenoeg coc aan<br />

de knie bedekt worde. — Wanneer één fchaapenvel<br />

alleen tot dit oogmerk niec toereikende<br />

is, zetcen zij er eenen lap of Huk aan, die met<br />

eenen riem, eene zenuw of een fnoer, van dar<br />

gemaakt, daaraan bevestigd wordt. Bij<br />

warm weêr hebben .zij fomtijds de ruuwe zijde<br />

van deezen pels, of gelijk zij hem in verbasterd<br />

Hollandsen noemen, kros of karos, uitwendig;<br />

maar nog dik wijier neemen zij hem dan geheel af,<br />

en draagen hem op den arm Doch over<br />

't algemeen geeft de Hottentot zich da<br />

moeite niet, om daarmede aftt-wisfelen , maar<br />

vergenoegt zich met zijnen pels tot kleeding<br />

zoo wel als tot iijn bed , vermits hij<br />

des nachts op het bloote veld ligt, en wanneer<br />

het koud is, zoo dicht in een kruipt, dat zijn<br />

zoogenaamde kros of karos hem volkomen bebekt.<br />

Die pelsmantel of karos, waarvan het<br />

vrouwvolk met gelijk oogmerk zich bedient, onderfcheidc<br />

zich Van dien der mai sperfoonen door<br />

niets anders, dan dat de vrouwen achter aan den<br />

hals een' langen kraag hebben , welken zij zoo<br />

weeten famen te voegen, dat hij eenen kleinen<br />

buidel of zak beeldt, welks ruuwe zijde inwendig


HUT KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 22X<br />

dig gekeerd is. In deezen buidel draagen zij hunne<br />

kleine kinderen; welken zij , gelijk ook bij<br />

zekere andere volken w gebruiklijk is , fomtijds<br />

over de fchouders de borst geeven.<br />

Hec hoofd heeft bij de mansperfoonen zelden<br />

een doorgaand en algemeen aangenomen dekfel.<br />

Naauwlijks erir.ner ik mij meer dan cwee gezien<br />

te hebben, welke eene ingefmeerde leeren muts<br />

droegen, waarvan hec hair door bereidinj, weggemaakc<br />

was. Die geenen, welke aan de<br />

bewooners der volkplantingen grenzen, bedienen<br />

zich van Europeefehe hoeden , die zij coc dat<br />

einde pleegen te koopen, en of geheel neerhangende,<br />

of hechts aan den eenen kant opgetoomd<br />

draagen. • De Hottentotfche vrouwen gaan<br />

.ook zeer dikwerf mee hec bloote hoofd. Indien<br />

zij iets opzetten , is het eene korte mucs van eene<br />

kegelvormige gedaante. Deeze is uic een gedeelte<br />

der maag van het een of ander dier gemaakt,<br />

zonder naad vervaardigd , en heefc alle die<br />

zwartheid, welke vee en roec haar kunnen geeven.<br />

Menigmaal is zij zoo bereid, dac zij gancsch<br />

ruig, dikwijls fluweelachtig en taamlijk fraai 'er<br />

uitziet. Eene afbeelding daarvan is op de tijcelplaac,<br />

of plaac I. ce zien bij nommer 2. — Boven<br />

op eene zoodaanige muts draagen zij fomtijds een<br />

ander hoofdfieraad , welk in een eironden krans,<br />

of, indien men het zoo noemen wil, kroon beikac,<br />

welke uic tene buffelshuid zoo vervaardigd<br />

»» Onder anderen deeden de Icrlandfche vrcuwen zulks<br />

rog in de voorgaande eeuw; men /de TWHJ nbta dnr<br />

Ierland, bladz. ICO. lioogd. uitgaaf.<br />

is,


422 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

ïs, dat de bruine hairen naar buiten ftaan. neeze<br />

krans is omtrent vier vingerbreed hoog, eri<br />

omgeeft het hoofd zoo verre, dat hij een weinig<br />

over het voorhoofd, en even zoo diep over<br />

het achterhoofd fluit, zonder echter de fpus der<br />

muts, welke ik zoo even befchreeven heb, onzigtbaar<br />

te maaken. Eene afbeelding van dit<br />

hoofdfieraad vindt men op plaat IV. bij nommer 2<br />

De randen, zoo wel der onderfte muts, op welke<br />

de krans of kroon rust, als ook die van den<br />

krans zeiven, die in de hoogte ftaat, zijn gantsch<br />

effen, en zeer aartig met eene rei kleine hoorntjes,<br />

omtrent dertig in getal, uit het gedacht der<br />

pcrcelleinhoorntjes, cypraeae, zeer net bezet.<br />

Deeze zijn zeer dicht en zoo nevens elkander ingereegen,<br />

dat zij uitwendig hun wit verglaasfel<br />

of glans benevens hunne openingen vertoonen. —•<br />

Tusfchen deeze rei hoorntjes loopen menigmaal<br />

nog eene oftwee andere reien evenwijdig of golfachtig<br />

, in onderfcheiden fmaak. — Men kan<br />

zich naauwlijks verbeelden , hoe fraai . deeze<br />

hoorntjes op het bruinhairig buflèlsleer affteeken,<br />

en hoe deeze geheele leeren krans of<br />

kroon eene Hottentotfche dame , hoe fmeerig<br />

en morfig zij ook zijn mag, werklijk opfieren<br />

en verhoogen kan.<br />

De ooren pleegen de Hottentotten met hangfieraaden<br />

en ringen niet optetooien ; den neus<br />

ook niet , gelijk verfcheidene andere Wilden<br />

doen. .— Om meer fieraads wil is ondertusfchen<br />

de neus bij fommigen met eenen donkeren<br />

rand, van roet gemaakt, of zeldzaamer met eene<br />

vlek van roode verf of roodkrijt getekend, of<br />

even zoo leelijk, een gedeelte van hec aangezigt<br />

of de wang daarmede befchilderd.<br />

De


HET KARAKTER » ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 22$<br />

De hals is bij de mansperfoonen bloot; maai*<br />

de vrouwen verfieren denzelven met eene fnoer<br />

of eenen halsband , naar hunne meening zeer<br />

fchatbaar. Deeze beftaat uic acht of tien flakken*<br />

huisjes, welke omtrent zoo groot als boonen zijn,<br />

en een' witcen glans, gelijk verglaasfel of emailjeerfel,<br />

mee eenigzins groore , ongelijkvormige,<br />

verhevene, zwarce plekken of vlakken hebben;<br />

maar van welken ik, omdat zij alcijd gefleepen gebruikc<br />

worden, niec zeggen kan, of zij van die<br />

foorc zjn, welke bij LINN/EUS"' onder de benaaming<br />

van zwartbonte nerite, nauta albicilla y<br />

Of exuvia, anders hec halvemaanshoorncje, voorkomen.<br />

Toe een fnoer of halsband famengefceld<br />

en ingereegen, verfieren zij inderdaad, hoewel<br />

veelligc niec naar evenredigheid van den prijs, tot<br />

welken zij verkocht worden; wanc gemeenlijk is<br />

hec fluk daarvan niet minder dan tot den prijs van<br />

een fchaap te bekoomen, omdac zij, naar men<br />

zegt , alleen aan eene afgelegene kusc in het<br />

land der Kafferen te vinden zijn. De tekening<br />

daarvan vindc men op plaac IV. bij nommer 3.<br />

Hec onderlijf is dac gedeelce, welk ieder geflachc<br />

op hec zorgvuldigfte verfierc, een einde de<br />

opmerkzaamheid van hec andere naar zich ce trekken.<br />

— Want offchoon zij op Europeefehe glaskoraalen,<br />

bijzonder blaauwe en witte van de<br />

grootte eener erwete, veel prijs Hellen, en dezelven<br />

ook gaarne inruilen; zoo gebruiken echcer<br />

de mannen zoodaanige koraalen nooic, en de<br />

vrouwen maar zelden, coc halsfnoeren, doch waarte-<br />

*• In zijn Systema naturae.


194 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

tegen de beiden gedachten nevens den gordel,<br />

aan weiken hunne fchorcen of voorichooten, of<br />

leeren buidels bevestigd zijn, eene of meer froeren<br />

van zoodaanige koraalen midden om het lijf<br />

winden.<br />

Ringen om armen en beenen zijn insgelijks<br />

voornaame deelen van optooi)ing, bij beiue gedachten.<br />

— De meesren deezer ringen worden uit<br />

dik leer gemaakc, en gemeenlijk ronduitgefneeden.<br />

Z/j neemen door geduurig kloppen en vuur eene<br />

zoodaanige hardheid aan, dat zij iedere buiging,<br />

welke men 'er aan geert, behouden. Deeze ringen<br />

hebben tot die zotte meening aanleiding gegeeven<br />

. als of de Hottentotten darmen om hunne<br />

beenen wonden, om in geval van nood daarvan<br />

te kunnen ecten. — De mannen draagen f jmtijds<br />

vijf of zes om hunne armen, onmiddelijk boven<br />

de vlakke hand; maar om de beenen -vindt<br />

men dit lieraad of deeze ringen bij hen zeer zelden.<br />

— E rwaardige aanzienlijke vrouwen onder<br />

hen diaigen dikwijls een aanmerklijk getal<br />

zoo wel aan de armen als aan de beenen; maar<br />

biizonder om de beenen; en wel zoo dat deeze<br />

g> hbegzaa Q van den voet af tot de knie toe<br />

daarmede bedekt worden PP. Voorts zijn de ringen<br />

van zeer ongelijke dikte, gelijk eene ganzenfehaft,<br />

en fomtijds twee ot driemaal zoo dik.<br />

Om de beenen zitten zij juist niet regelmaatig<br />

, maar grooten en kleinen onder elkander<br />

Zij<br />

PP Men zie plaat I. of de tijtelplaat , waarop men<br />

deeze bijzonderheid hij nommer 2. aan eeie Hottentotfche<br />

vrouw , die haar kind over den fcbbüder de buist<br />

'geeft, kan zien.


«ET KARAKTER, BNZ. DER HOTTENTOTTEN. 2»5<br />

Zij zitten ook in 't geheel niet vast , maar bewee^en<br />

en draaien zich bij het gaan op allerhnde<br />

wijze. Men kan gemaklijk ontdekken,<br />

dat zoo wel het vervaardigen, als het gebruik<br />

deezer ringen aan de Hottentotfche vrouwen<br />

veele bezwaarnjs, en eenen last en ongemak,<br />

die. werklijk niet gering zijn, veroorzaaken ;<br />

om nu van meer ongemakken niet te fpreeken. —<br />

Maar zoo zonderling is de fmaak der menfehen,<br />

dat zü van de ruuwe en onbefchaafde Hottentotten<br />

af tot die volken toe, bij welken kunften en<br />

•weetenfchappen 'bloeien , allen tot verfiering en<br />

verfraaijing hunner geitalce op dat geene vervailen,<br />

't welk niet alleen onnut is, maar ook ten deele<br />

het gant r<br />

che ligchaam, of enkele ledemaaten van<br />

hetzelve in boeien legt. IJzeren , koperen,<br />

maar voornaamhjk fhalen ringen , van de dikte<br />

eener ganzenfehaft, worden voor veel kosthaa


£25 T. HOOFDST. II. AF D. ÓK GESTALTE)<br />

De fchoenen der Hotrentotteh zijn van eenebijzondere<br />

gedaante. Men zie eene afbeelding<br />

van dezelven op plaat IV. bij hommer 4. De-'<br />

zelve foort -wordt ook over 't algemeen van de<br />

meeste Afrikaanfche boeren, en, gelijk ik nader-'<br />

hand ondervonden heb, van de Efilanders en/<br />

JLijfianders, ook van fommige Finianders , gebruikt.<br />

—- Ik kan dus niet beltemmen, of zij;<br />

eene eigene uitvinding der Hottentotten, of diéder<br />

Hollandeien zijn. Het leer, waarvan zoo- 1<br />

d'aanfge fchoenen'gemaakt worden, is ruuw, en<br />

dè uitwendige of hain'ge zijde naar buiten ge-'<br />

keerd: behalve dat het geklopt en vochtig ge-'<br />

maakt worde,'ondergaat het geene bereiding.--—<br />

Is het van zeer dikke foort, gelijk, bij voorbeeld,<br />

van eene bufFelshuid, dan wordt het boven<br />

dien nog eenige uuren lang in mist gelegd,',<br />

en raderhand met vet gewreeven-, waardoor bet-' \<br />

zeer goed geweekt wordt. Daaruit worden nu*<br />

fchoenen , ;<br />

en wel - op de volgende wijze , vervaardigd.<br />

— Men neemt een iluk leer, van ge- :<br />

i<br />

daante een vierkant, cn een weinig langer en ^<br />

breeder, dan de voet zelve. De beide voorile*<br />

hoeken worden te famen geboogen, en aan el ­<br />

kander genaaid, zoo dat het voorde gedeelte Van'<br />

den voet bedekt wordt. Men kan deezen opfchik<br />

ook ontbeeren, en de fchoenen nog beter'<br />

naar de toonen doen pasfen , wanneer men dehuid<br />

van dc kniebuig des achterbeens van een<br />

dier net rondom over dezelven legt Opdat nu'dit<br />

fiuk leer of huid nogmaals een duim breed,"<br />

aan weerskanten van den voet, om hoog Haaien<br />

dicht aan derzelven fluite , wordt uitwendige<br />

rondom heen tot aan het achterlluk dicht bij èlIP 1<br />

!<br />

ander eene rei gaten gefneeden, en door deeze<br />

ga-


EET KAR/KTER, ENZ, DRR HOTTENTOTTEN; 1&f<br />

gaten een léércn riem getrokkenom 'den rand<br />

fh vouwen te ramen te Snoeren. Ten einde- het'<br />

achterftuk recht fterk te maaken , buigt men het<br />

leer dubbel inwaard, zet het onitient twee I uim'<br />

fh de hoogte, en perst het dicht aan de hiel —<br />

De enden van den gemeld?n riem worden vervolgens<br />

door den bovenften rand aan beide lij 'en<br />

van het achterftuk met eenen knoop vast-gemakt,<br />

fan daar naar vooren aan weerskanten van binnen,<br />

door middel der bovengemelde rijggacen, te<br />

famengebonden, of, wanneer men de fchoen buitengewoon<br />

vast wil famenfrtoeren, kruiswijze<br />

over elkander gelegd, beneden- en zij waard onder<br />

de riemen, die van het achterftuk naar vooren<br />

loopen, doorgehaald, en zoo weder naar boven<br />

over de hoogte of het opperüe van den voet<br />

faraengetrokken, jaa zelfs wel, wanneer men heÈ<br />

hoodig vindt, daarenboven nog om het been gewonden<br />

, en dan toegebonden. — Deeze foort<br />

van fchoenen heefc werklijk haare bijzondere<br />

voorrechten. Zij zitten zoo net aan den voet,<br />

als eene kous, en behouden haare gedaante volkomen.<br />

Men kan ze bij hec draagen gemaklijk<br />

week houden. Worde de rand nu en dan een<br />

weinig hard; zoo kan men die ongemak door kloppen<br />

en een weinig vee gereedlijk verhelpen zonder<br />

inoeice. Omdac zij den voec niec zoo verre, als<br />

de gewoone fchoenen, bedekken, zijn zij ïeet<br />

ligt en koel. Ook zijn zij fterk en houden lang,<br />

al worden zij ook nog zoo zeer gebezigd; want<br />

zij zijn zonder naad, en de zool is caai en buigzaam.<br />

• Terwijl fchoënen van gewoon bereid<br />

en gelooid leer in het brandendheete Afrikaan-<br />

'fche zand verzengd worden en berften, en op den<br />

ft.een - en bergachügen grond ongemeen fehiehjfe<br />

Pa w


328 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

verflijten ; duuren integendeel deeze fchoenen ,<br />

of zoogenaamde veldfchoenen , van minder bereid<br />

leer gemaakt, in meer dan eenen opzigte<br />

veel langer. Men kan ze ook voor veel minderen<br />

prijs hebben, om dat bijkans geheel ruuw<br />

leêr daartoe gebruikt wordt, en men itKden tijd<br />

van eene of twee uuren een paar daarvan voor<br />

zich maaken kan. — Veel zou 'er kunnen befpaard<br />

worden, wanneer dergelijke fchoenen des<br />

zomers over 't algemeen gebruikt wierden. Voor<br />

net ïcneepsvolk ichijnen zij bij uitneemendheid<br />

bekwaam en dienftig te zijn. Ik heb een paar<br />

daarvan, waarvan ik mijzelven op mijne reize in<br />

Afrika bediend heb, medegebragt, opdat zij tot<br />

een model zouden kunnen dienen, wanneer iemand<br />

lust mogt hebben , om tot eene proeve<br />

dergelijken voor zich te laaten namaaken. - Het<br />

nuttige, het mag van Parijs of van de Hottentotten<br />

komen, verdient altijd gelijke opmerkzaamheid<br />

en navolging.<br />

Wapenen gebruiken de.Hottentotten, welke in<br />

deeze landftreek en tusfehen de volkplantingen<br />

der Hollanderen woonen, zeer zelden. Ten<br />

hoogfte is de eene of de andere van hun uit vreeze<br />

voor de wolven met werpfpiesfen voorzien.<br />

Deeze heeten hasfagai, en zullen beneden, wanneer<br />

ik van de meer afgelegene Hottentotfche en<br />

Kafferfche volken handel, nader befchreeven en<br />

teffens afgebeeld worden.<br />

De wooningen der Hottentotten zijn, niet<br />

minder dan hunne kleeding, bewijzen hunner<br />

eenvoudigheid, maar ook even zoo zeer. hunner<br />

naauwkeudge overeenftemming met de leevenswftze<br />

der omzwervende herderen; want juist even<br />

de-


HET KARAKTER, ENZ, DER HOTTENTOTTEN. 249<br />

dezelve leevenswijze vindt men bij alle de Hottentotten<br />

, welke in deeze landftreeken woonen. —<br />

Op zichzeiven verdienen deeze wooningen naauwlijks<br />

eenen anderen naam, dan dien van hutten,<br />

offchoon zij veelligt noch kleiner, noch Hechter,<br />

dan de hutten en tenten der 'oude aartsvaderen ,<br />

zijn. Om de behoeften zoo wel als de begeerten<br />

der Hottentotten te bevreedigen, zijn zij<br />

volkomen toereikende: deeze kunnen alzoo voor<br />

gelukkig worden aangezien , wijl zij ook in dit<br />

«uk in ftaat zijn, dezelven zoo ligt te vervullen.<br />

Hunne neiging tot eenvormigheid fchijnt de oorzaak<br />

te zijn, dat in eene Hottentotfche kraal of<br />

dorp alle de hutten volkomen op eenerlei wijze<br />

gebouwd en ingericht zijn.<br />

De gefteldheid van alle en iedere hut is de<br />

volgende. Eenigen zijn cirkelrond, anderen<br />

langwerpig rond ; gelijkende dezelve voor het<br />

overige naar een' ronden bijenkorf of een gewelf.<br />

De grondvlakte heeft eene middellijn van drie of<br />

vier vademen. In de grootfte hoogte, naamlijk<br />

van het middenpunt des gewelfs af, kan zelden<br />

een perfoon van middelmaatige grootte overend<br />

ftaan. — Maar de Hottentot vindt noch deeze<br />

geringe hoogte, noch de veel laageredeur, welke<br />

flechts drie voet hoog is , ongemaklijk , en<br />

bet valt hem juist niet bezwaarlijk, zich te krommen,<br />

en te kruipen, wijl hij meer vergenoegen<br />

in het liggen , dan in het ftaan heeft. — De<br />

vuurplaats, of de haard, is in het midden der hut,<br />

en hierom zijn de wanden aan het gevaar van<br />

brand allerminst blootgefteld, Deeze fchikking<br />

van den haard geeft den Hottentot daarenboven<br />

nog het voordeel, dat zij, rondom hun vuur in<br />

eenen kring zittende of liggende , zich overal<br />

P 3 kun-


*;0 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

kunnen warmen. - De laage deur dient, in plaats* \<br />

van een ventïer, om de hut te verlichten, en is<br />

te gelijk ook de eenige uitweg voor den rook.<br />

De Hottentot, van zijne eerfte kindschheid af aatl<br />

tegen de ongemakken van den rook gehard, kan<br />

hem , zonder dat hij voor zijne oogen bezwaarlijk<br />

wordt, om zien heen zien trekken, wanneer hij<br />

op de aarde , met fïof bedekt, de natuurlijke<br />

vloer zijner hut , gelijk een egel te famen getrokken,<br />

en met zijr.e fchaapenvachc bedekt, neërligt,<br />

en nu en dun op moet zien, om het vuur<br />

opteftooken, of zijne pijp aantefteeken, of ook<br />

fomtijds het Huk vleesch, welk hij op de gloeiende<br />

kooien voor zich toebereid, omtekeeren.<br />

De bmwftoffen tot hunne hutten zijn juist niet<br />

moeilijk te bekomen; en haare Ömenftelling, die<br />

even zoo net als eenvoudig en ongekutdteld is,<br />

verdunt bij eenen Jloccentoc lof. — Dunne fhven<br />

of ft. .'kken maaken de Uandaards en fparren<br />

van eene zoodsanige• gewelfde laage hut uic; zij<br />

zijn overeenkomrtig hunne beftemming geboogen<br />

oi gekromd; beltaan of uiteen ftuk, of zijn te<br />

famen g zet; en worden ten deele gelijk wijdiavan<br />

elkander, ten deele kruiswijs opgerechtt<br />

duarna met anderen, die in de rondte met wenen<br />

om dezelven heen vast worden gebonden , omgeeven<br />

en b, vestigd. - De ftokken worden,<br />

wanneer ik hec mij wel ei inner, voornaamhjk<br />

van de chfforcia, cïïjfortia comïdes, welke aan de<br />

oevers der rivieren groeit, en lange i'pitsronde<br />

appelen draagc, genomen. Over deeze (landaards<br />

en fp irren worden groote matten, zoo goed als<br />

mooglijk is, gelegd, en deeze maaken een volkomen<br />

dekici ui t. rj c üp e ni r i g > w e] k e i n d e<br />

plaats


HETKARMTER, ENZ, DER HOTTENTOTTEN. 2 3t<br />

plaats eener deur in de hut gelaateh is, wordt,<br />

•in gevalle zulks vereischt wordt, met eene huicU<br />

daartoe ingericht , of met een ftuk eener mat,<br />

daarvoor gehangen . toegemaakt. Dergelijke mat*<br />

ten vervaardigen zij van eene foort van riet ot<br />

biezen , zoodat de halmen gelijk nevens elkander<br />

gHetrd en OD zenuwen of gedroogde darmen, ot<br />

ook wel op moeren en touwen, welken zij van<br />

de Europcëren ingeruild hebben, gereegen worden<br />

Zij kunnen ze derhal ven zoo lang als zi|<br />

willen, en zoo breed als de lengte der biezen ot<br />

•riethalmen toelaat, dat is, van zes tot tien voet,<br />

maaken. Dergelijke mrtten gebruiken thans ook<br />

de bewoonerVder volkplantingen, die ze onmiddelijk<br />

onder hec boogverdek hunner toe or<br />

tentwagens plaatfen, om te beletten, dac hec<br />

zeildoek op de laccen of (laven niec al ce zeer<br />

verftijce, en ceffens de regen zoo veel ce becer<br />

afgeweerd vvorde. .<br />

Wanneer de Hoccencotten hunne wooning hebben<br />

afgebroken , en dezelve naar ergeris anders<br />

verplaaifen willen, verligcen -zij zich de moeite<br />

daardoor, dac zij matten, huiden, latten of dokken<br />

op hunne koeien.pakken; 't welk eene belacblijke<br />

vercooning maakc.<br />

De orde en verdceling der hutten in eene kraal<br />

of dorp is gemeenlijk zoo gefchikc , dac zij in<br />

eenen kring bij elkander ftaan, en alle de openingen<br />

of deuren gefamenlijk binnenwaard gericht<br />

•zijn - Hierdoor wordt als een ingefloocen plein<br />

of burgplaacs gevormd, alwaar zij des nachts hun<br />

vee in veiligheid brengen. De melk gieten zij<br />

terftond bij andere geronnen melk, welke zij in<br />

een' leêren zak of buidel bewaaren , welks uit-<br />

P 4 wen-


*3* V. H00FDST. ÏIÏ AFD. DE AART,<br />

wendige of hairige zijde, als de zind.djjkfte, naar<br />

binnen genomen wordt; zoo dat nj de melk nooic<br />

gaat gemuiken. in z> kere meer noordwaard gelegene<br />

ftreeken, als het Roggeveld en 13 kkeveld,<br />

daar het land, gelijk men het noemt, karro of<br />

dor is, zijn de Hottentotten zoo wel als de bewooners<br />

der volkplantingen alle ce famen veeherders.<br />

't Geen tot hiertoe over de hutten der Hottentotten<br />

en hunne kraaien of dorpen gezegd is, kan<br />

op de tijtelplaat, of plaat I., duidlijk afgebeeld,<br />

gezien worden; te weeten, eene enkele hut bij a t<br />

en een geheel dorp, of verfamelmg van burren ,<br />

bij nommer 4, op welks middenpkin men zich<br />

veel vee verbeelden moec.<br />

^ ><br />

D E R D E A F D E E L I N G .<br />

Van den aart. de leeyenswijze', wapenen , woo<br />

nwgen, taal, gndsdiem en geheele karakter<br />

dier Hoitentotten , -wdke BoscMieden ,<br />

Üoschniannen of IVoudmenjthen genoemd<br />

woracn.<br />

JLjene andere foort van Hottentotten heefr den<br />

naam van Buschlteden, of IVottd nenfchm, gekreegen,<br />

en zulks uit deeze oorzaak, omdat zij hun<br />

verblijf in bosch- of woudachime en bergachtige<br />

Jandltreeken houden.-Onderdeez.n zijn die, welke<br />

omtrent Kamdebo en de Sneeuwbergen woonen,<br />

ge/wooreue vijanden van het herderskeven. Eene<br />

van


Wapenen der Jhsch -ZVottenivtfeTV,<br />

en Oar-S^aaJen,• 3*r 'luffirs .


tEEVENSWl JZE, ENZ. DER B0SCHH0TTENT0TTEN. 2 3 J<br />

van hunne voornaamfte grondftellingen is, van de<br />

jagc en hec rooven en pionderen ce leeven, en<br />

geen dier des nachcs leevendig bij Zicu ce h< h t\xeen<br />

— Hierdoor nebben zij zich de vijanaTcbap<br />

der andere Hoccentotcen op den hals gehaald, van<br />

w°lken zij, die geenen uitgezonderd, welken men<br />

toe flaavernij gedwongen heefc, als wilde lieren,<br />

wier zeden en gemoedsgeflehenis zij ingezuogen<br />

hebben, gejaagd en uitgeroeid worden.<br />

De wapenen deezer Boschhottencorten beftaau<br />

voornaamlijk in vergiftigde pijlen, welken z j mee<br />

j ,<br />

kleine boogen. en wel eenige honderd fchre ei<br />

verre, kunnen fchieten, en waarmede zij van vhftig<br />

tot hon ierd fchreeden hun doel mee caa.nliike<br />

Z'kerhei d treffen — Op zoo ianigen afitand kunnen<br />

zij dus hun wild en hunnen vijanden, zelfs een<br />

Zoo grooc en gevaarljk dier, als de leeuw is. verhoolener<br />

wijze dooden, uermics hij mee een geweer<br />

g( troffen wordt, welk hij veellicht veru< ht,<br />

of zelfs niet bemerkt. Ue Hotentoc in zijne<br />

hinderlaag verborgen en veilig , is van de w rkking<br />

van zijn vergif volkomen zeker; ce meer,<br />

wijl hij in zulke gevallen altijd hec fterklte kiest;<br />

flechts echjke minuuten behoeft hij te wachcen,<br />

en hec wilde dier ligc ter neêr en is dood. —-<br />

Ik zeide, dat de boogen klein zijn: zij zijn ook<br />

naauwlijks een en een halve el lang, in 'c midden<br />

naauwlijks één duim dik , en aan beide enden<br />

taamlijk fpits toelóopende. Het hout,<br />

waaruit hunne boogen vervaardigd worden, ken<br />

ik niec; hec fchijnt ondertusfehen niec veel veerkrachc<br />

ce bezicten. De peezen aan dezelven,<br />

welken ik gezien heb, waren deels van werk-<br />

]


«34 T. HOOFDST. III. AFD. Dï AART,<br />

van hennep of bast, volgens gewoonte wel, maar<br />

zeer achtloos en llordig gemaakt: een bewijs,<br />

dit zij zich meer op hec vergif, dan op de overige<br />

goede inrichting van den boog verlaaten.<br />

Eene afbeelding daarvan is op plaat Vf. bij nommer<br />

i. te zien.<br />

De pijlen zijn een en een halven voet lang ,<br />

en zoo dik , als de tekening derzelven , op<br />

plaat V., bij nommer a. en 3. te vinden, aanwijst.<br />

Zij beftaan uit een gaaf en fterk<br />

riec, eer lengte van éenen voet. Het zelve heeft<br />

aan de grondvlakte, of dat end, welk ogen de<br />

pees komt te ligg n, eene holten, daar dezelve<br />

influit. ^ Onmiddeiijk boven deeze kerf heefc het<br />

riec een' knoop, mee zenuwen en fnoeren wel vast<br />

omwonden b. Het andere end van hec riec , is<br />

Van vooren mee een Huk been c, dat van vijf cot<br />

zeven duim lang en wel glad gemaakt is, voorzien.<br />

Omcrenc twee duim van de punc van dit<br />

been zit eene Uitgeholde fchafc, die mee dunne,<br />

fterke pe-zen wel vas gebonden is , gelijk men<br />

bij nommer 2 op de gemelde plaac bij d zien<br />

kan. Die gefchiedt mee een oogmerk, om den<br />

pijl des ce minder uic de wond ce kunnen uictrekken,<br />

en dac bijgevolg hec vergif, welk 'er dik<br />

aangeftreeken is, des te meer cijd zou hebben,<br />

öm ce vergaan, zich te verdeelen en de wond<br />

aantelleeken. Zelden is de pijl enkel mee een<br />

puntig been van vooren voorzien j maar gemeenlijk<br />

afgeftompc, en mee een dun driehoekig ijzeren<br />

plaarje offpks voorzien; gelijk de afbeelding<br />

van eenen zoodaanigen pijl op plaac VI. , nom-<br />

•mer 2, bij a coonc, alwaar hec voorfte deel des<br />

•pijls moet gehouden worden zonder vergif te<br />

zijn. Met het vergif worden de zenuwen en<br />

pee-<br />

1


LEEVENSWIJZE , ENZ. DER B0SCI-fflCTT.ENaO.TTEN. 2 $5<br />

peézen , welken zij gebruiken orn de fpits en<br />

ichuft aan hec voorfte end des pijls vasctebindenï<br />

door en door beftreeken. Hec fchijnt, dac aan<br />

de pijlen , van vooren mee ijzer heilagen , hec<br />

been meer danrcoe dient, om den pijl eene zekere<br />

zwaarce of evenwigt te geeven; en dac het<br />

vervaardigen van deeze pijlen den Hotcencoccen<br />

zeer veel moeite kost. —<br />

De pijlkoker, op plaat V. , bij nommer 4 afgebeeld,<br />

is. cwee voec lang, en houdt vier duim<br />

in ïijne; middellijn. Zij maaken deezen uit<br />

eenen uicgeholden tak eens booms, of ook wel<br />

uic e n huk van de fchors van een' boom, zijnde<br />

de bodem en het dekfel van leer. Rondom<br />

de opening zijn de beide kokers, welken ik bezie<br />

, mee eene flangenhuid overtrokken, welke<br />

men zege van eene geele (lang ce zijn, die voor<br />

de vergiftigde gehouden wordt. Behalve een dozijn<br />

pijlen, behelst ieder koker een' dunnen<br />

flijpfteen, die uit een lluk zandlleen befhiac, om<br />

hec ijzer te nijpen; een penceel, om het vergif<br />

aanteftrijken; en etlijke fpitfe houten Hokken, van<br />

ongelijke dikce, maar van dezelve lengce als de<br />

pillen; welker befteinming mij onbekend is.<br />

Hec vergif worde van verfcheidene foor een van<br />

flangen, hoe vergiftiger hoe liever, genomen,<br />

*c zij het tegen vijanden of tegen wild gebruikt<br />

wordt; want de Hottentot weet, gelijk ik hier boven<br />

11 bereids heb aangemerkt, zeer wel, dat hec<br />

vergif van flangen, ingenomen en inwendig gebruikt,<br />

onfchaadelijk is.<br />

«Bladz. 208.<br />

De


V. HOOFDST. III. AFD. DE AART,<br />

De wooningen, welke deeze vijanden van het<br />

herdersleeven herbergen, zijn meerendeels even<br />

zoo onvriendlijk, als hunne zeden. Bosfchen<br />

en klooven der rotfen zijn hunne verblijfplaatfen;<br />

en, naar men zegt, zijn fommigen deezer<br />

Hottentotten daarin morfiger en onreiner ,<br />

dan veele dieren ; zoodat men dicht bij hunne<br />

flaapfleëden menfchendrek gevonden heeft.<br />

Veelen van hun gaan geheel naakt. Zij, die<br />

een grootere of kleinere huid van het eene of andere<br />

dier kunnen bekomen, bedekken zich daarmede<br />

van de fchouders af zoo verre neêrwaard<br />

als zij reikt, en draagen ze zoo lang cot dat zij in<br />

in lappen weder afvalt. •<br />

Zoo onkundig van den akkerbouw als de aapen,<br />

moeten zij, even gelijk deeze, vlakten en bergen<br />

doorzwerven , om zekere wilde wortelen ,<br />

beziën en planten te zoeken , welken zij raauw<br />

eeten, om hun leeven kommerlijk te onderhouden.<br />

Doch fomtijds komen op hunnen disch<br />

toch ook nog andere gerechten , waartoe ik de<br />

menigvuldige foorten van wormen en poppen ,<br />

gelijk ook eene foort witte mieren of houtwormen,<br />

termes, fpringhaanen, flangen, en eenige<br />

foorten van fpinnekoppen reken. Bij alle<br />

deeze verfcheidenheid lijdt de Boschman desniettegenftaande<br />

dikwijls mangel en honger, tot dac<br />

hij gantsch vermagert en uitgeteerd wordt.<br />

Met geene geringe verwondering zag ik in het<br />

Lange dal voor de eerftemaal eenen jongen karei<br />

van deeze natie, wiens gezigt, armen, beenen<br />

en geheele ligchaam zoo onmaatig dun en<br />

famengevouwen waren, dat ik eerst meende,<br />

dat


lEEVENSWIJZE ,ENZ.DHRBOSCHHOTTENTOTTEN. «3/<br />

dat hij van de hevige koortfen, welke • toen<br />

heerschten , of van eene andere ziekte, zoo fchraal<br />

en mager geworden was. — Er wordt intusfchen<br />

maar een tijd van weinige weeken toe vereiscbt»<br />

om deeze vermagerde en uitgeteerde beenderen<br />

met fterk vleesch en vet te bekleeden; want de<br />

maag vaa den Boschman is zoo verhard, dat hij<br />

den al te grooten overvloed wel verduuwen kan:<br />

hij flikt daarbij veel meer, dan hij eet.<br />

De aart en wijze om deeze lieden te vangen,<br />

ten einde ze tot flaaven te maaken, is niet moeilijk.<br />

Etlijke boeren , welke dienstvolk van<br />

nooden hebben, vereenigen zich, en reizen naar<br />

de landftreeken , welke door zoodaanige Boschhottentotten<br />

bewoond worden. Daarop verfpieden<br />

zij deels zeiven, deels door hunne gehuurde<br />

Hottentotten, of ook wel door de zoodaanigen,<br />

welken zij eertijds gevangen en opgevoed hebben<br />

, en op wier trouwe zij zich kunnen verlaaten<br />

, waar de Boschlieden hun verblijf hebben.<br />

Dit wordt men gemaklijkst door den rook, die<br />

van hun vuur opgaat, gewaar. — Men treft ze<br />

in gezelfchappen of gemeenten van tien, vijftien<br />

tot honderd toe, groot en klein te famengerekend,<br />

aan. Maar desniettemin waagt men het, Hechts<br />

zeven of acht man fterk, in den donkeren nachc<br />

dezelven aantetasten ; waarbij men op eenigert<br />

afitand de kraal rondom heen bezet. Vervolgens<br />

wordt door middel van eenen of meer fnaphaanfchooten<br />

alarm gemaakr. Dit verfpreidt eenen<br />

zoodaanigen fchrik onder den geheelen hoop ,<br />

dat alleen de ftoutften en behendigften van hun<br />

het waagen, om 'er doortebreeken en wegtefluipen.<br />

En deezen laat men ook voor eenen zoo<br />

goed-


ttf V. HOOFDST. III. AFD. DE AART,<br />

goedkoopcn prijs gaarn oncfnappen , en verge;<br />

noegt zich liever met die geenen, welke dom '•,<br />

bloo, en ligt bevreesd zijn, en bijgevolg zich zonder<br />

veel moeite laaten vangen en tot (Laven<br />

maaken. —<br />

In den beginne worden zij liefderijk en znene<br />

behandeld, dar is te zeggen, men ver j<br />

enigc met<br />

bedreigingen de fchoonite beloften , en fchiec<br />

voor hun'gróot 'wild „ als hij voorbeeld bufRds ,<br />

zeekoeien en . dergelijken. Zulke aa^genaame<br />

lokfpijzen, U-ncvers tabak, veroorzaakt onder<br />

beftendig vrecten "en goede verzorging in korren<br />

tijd, dat zij met taamlijke vrolijkheid de bewooners<br />

der volkplantingen naar hunne woonplaarfen<br />

volgen. Hier verandert het overvloedig onrhaal<br />

pp vleesch en goede gerechten iri geringe aandeelen,<br />

welke ^oordeels uit karnemelk , grut ert<br />

meelpap beft r.n. Dit maakt echter den Bosch*<br />

hottentot bmnen weinig weeken vet. • Jntusfchen<br />

wordt ftem echter zijn goed éeten door dé<br />

pnvriendlijkhcid cn het beftendig knorren van zijnen<br />

huisheer en huisvrouw ras bnter gemaakt. —<br />

De woorden f'gnzêri en f'gcunasfi, die men veelligt<br />

best door domoor, fpookfel, bullebak, booze<br />

geest en dergelijken kan overzetten, hoort hij<br />

van dien tijd af aan meer dan tc dikwijls, en voor<br />

Zijne achtloosheid en luiheid moet hij zich fomtijds<br />

daarenboven nog menigvuldige fcheldwoorden,<br />

vloeken en flagen laaten welgevallen. Dewijl<br />

hij dus van natuur en door gewoonte allen arbeid<br />

haat, en nu ook door zijne vetheid traag en<br />

vadzig is geworden, maar daarenboven nog aan<br />

een onftandvastig, afwisfelend en onafhanglijk leeven<br />

gewend is; zo mist hij meer, dan men gelooven<br />

zou, hij mist zijne vrijheid. —~ Geen<br />

won*


tFEV.EKSWlJZÏi"ENZ.DEI? BOSCHHOTTENTOTTÊfcf.<br />

wónder derhalve, dat hij ze dikwijls weder zoekt;<br />

fhaar nog grooter wonder is het, dat hij bij- het<br />

wegloopen van zijnen bezitter echter nooit ietsi<br />

anders, dan 't geen hem toebehoort, medeneeme,:<br />

Veellgt is de vrees voor eene hardere behandeling<br />

ih^eville zij weder zouden betrapt worden, eenévoornaaire.<br />

Oorzaak van dit in fchijn grootmoedig 7<br />

gedrag jegens h urine dwingelanden.<br />

lntusfchen is hetzbkcr, dat geene Hottentotten, 1<br />

noch deeze Boschlieden , noch de ingezetenen ,<br />

die eene bepaalde woonplaats hebben , tot ge-;<br />

welddsadigheden cn wraak genegen zijn. Ook<br />

hebben zij, vermits zeer veeie behoeftigheden erf<br />

begeerten van befchaafde naden hun onbekend 1<br />

zijn, minder trek en aanleiding tot fteelen, ——'<br />

brandewijn, tabak en eetwaaren alleenlijk uitgezonderd.<br />

Hec voordeel van eenen diefiial fchijnt<br />

bun te onbeduidend , wanneer het daarop aankomt,<br />

om eenen zoo kostbaaren fchat als de vrijheid<br />

is , weder te bekomen. Veelligt (lammen<br />

van zoodaanige vluchtlingen dc Hottcncotfehe<br />

huisgezinnen , welke hier en daar in hec landf<br />

verfpreid zijn, af. Dezelve leeven in kleine gözelfchappen<br />

vreedzaam, bewoonen dorre, onvruchtbaare<br />

landflreeken, welke voor de eigenlijk<br />

ke ingezetenen der volkplantingen onbekwaam»<br />

liggen, en bezitten fomtijds enkele koeien. -—lk<br />

moet bekennen, dat de Hottentot als (laaf of<<br />

dienstboode bij menige heeren op hec zachtfte be-'<br />

bandeld wordt, cn veelligt ook, zonder ooit harde<br />

woorden te hooren, naar zijnen aart zeer goed<br />

eeten kriigc, wel gekleed worde, ook in eene<br />

eigene huc, van ftroo gemaakt, eene goede woo-'<br />

ning erlangt: goed, naamlijk, in vergelijking<br />

van zijnen voorigen toelland. Zijn arbeid


*40 HOOFDST. Itl. AFD. DE AART<br />

bc'd beftaat dikwijls in geen zwaarder werk, daa<br />

op warme dagen eene kiHde fchaapen en koeien<br />

te h «eden. Insgelijks kan hij de menigvuldige<br />

lecdige uuren zijns leevens, welke hem anders<br />

zo lai gtvijlig en verdrietig vallen, door veel<br />

iliapsn en aanhoudend tabakrooken , op eene<br />

vi r- aukli ke wijze verdrijven. Maar , dit alles<br />

ni'Htegemlaande loopt hij echter weg, zoo ras<br />

hij de gelegenheid daartoe gunltig ziet.<br />

Dit intuslchen de bewooners der volkplantin*<br />

gen flaaven houden, en handel daarmede drijven,<br />

verwekt bij hen jegens het volk der Boschborcentotten<br />

eene zekere wreedheid , welke algemeen<br />

afkeer verdient, offchoon ik zeer wel weet. dit<br />

veelen llouc daarop zijn. — Het vang n dier<br />

lieden wordt van menig eenen als een vermaak<br />

aangezien, alhoewel men daarbij met kielen<br />

bloede de geheiligde banden in (lukken fch urt,<br />

welken de natuur rusfchen echcgenooten, en ouders<br />

en kinderen geknoopt heeft. Zoo is het,<br />

bij voorineld, niet genoeg, een ongelukkig wijf*<br />

Van hajren rnan , haaren eenigen rroosr en be«<br />

fcherming, gefcheiden en weggehVepr te hébben;<br />

men do< t ook alle poogingen, om haare kinderen<br />

van haar verwij Jerd te houlen, wijl men uic<br />

de ondervinding weet , dac de Ilortentotfche<br />

vrouwen nier ligt haare kinderen in den rteek<br />

laaten — Eenige moeders ftellen zich wel, wanneer<br />

zij hoop hebben , om haare kinderen te<br />

redden, eindelijk in viijheid, en houden zich na<br />

de vlugt fomcijds heimhjk in de nabuurfchap op,<br />

Zoekende gelegenheid, om haare kinderen weder<br />

magtig te w rden. — Want welk eene fmert<br />

voor eene moeder , die tot het zoet genot der<br />

vrijheid gebooren , en dezelve gewend is, en<br />

pas


1EEVSNSWIJZE, ENZ. DER BOSCHHOTTENTOTTEN. 241<br />

pas den zwaaren last der flaavernij afgeworpen<br />

heeft, te bedenken, dat die geenen, in welken<br />

haar bloed ftroomt, alleen tot dat einde leeven,<br />

om tot ondraaglijke dienstbaarheid opgevoed te<br />

worden! — Maar de arme moeders! Middelerwijl<br />

zij onder deeze gedachten rond zwerven ,<br />

en voor de wilde verfcheurende dieren minder ,<br />

dan voor de bewooners der volkplancingen, bevreesd<br />

zijn , worden echter ten laatile of den<br />

eenen of den anderen tot een prooi, of zelfs wel<br />

• dcor den honger verteerd. Want terllond na<br />

haare vlugt laat men bij de rivieren, ter plaats<br />

daar men weet, dat zij veelligt zullen doorzwemmen,<br />

op haar loeren; en zoo worden zij dikwijls<br />

wedergevangen. — En, ontkomen zij misfchien nog<br />

haaren vervolgeren, zoo kan het echter zeer ligt<br />

gebeuren, dar. zij van eenen anderen boer weder<br />

in flaavernij worden gebragt.<br />

In den toeftand van wildheid zijn de Boschhottentotten<br />

buiten twijfel federt langen tijd geweest<br />

; en in dien ftaat hebben zij toen zekerlijk<br />

gelijk andere Wilden geleefd. Dan ,<br />

hunne tegenwoordige, zoo zeer beklaaglijke, gefteldheid<br />

nam eerst haaren oorfprong in dien tijd,<br />

toen de Chrisclijke Europeërs zich dit gedeelte<br />

van Afrika aanmaatigden, en op flaavenjagcen tegen<br />

hen uitgingen.<br />

Godsdienst en taal hebben de Boschlieden met<br />

de eigenlijke Hottentotten gemeen. Deezen kennen<br />

in 'tgeheel geen Weezen als Schepperen Beheerfcher<br />

aller dingen. — Vraagt men hen daar naar,<br />

dan antwoorden zij, dac zij 'er niets van weeten.<br />

Eenige Hottentotten, die vaardigheid in de Hol-<br />

Q land-


£4* V. H0OFDST. III. AFD. DE AART,<br />

landfche taal bezaten, en met welken ik over deeze<br />

ziak fprak , gaven doorgaans dit antwoord:<br />

„ Wij zijn dom, en hebben 'er niets van gehoord,<br />

„ kunnen ook niets daarvan verdaan; „ en werden<br />

deeze zaak, welke zij als eene drooge Hof<br />

voor zich aanmerkcen, ook zeer fchielijk moê.<br />

Wijl nogthans alle de Hottentotten in den hoogden<br />

graad aan toverij gelooven, zoo fcbijnen zij<br />

even daardoor het een of ander magtig boos weezen<br />

te erkennen; maar welk zij geenzins aanbidden<br />

of godlijk vereeren , alhoewel het fchijnt,<br />

dat zij aan hetzelve al hetboozeen alle rampen,<br />

waaronder zij zonder uitzondering ook allen regen<br />

, koude, blikfem en donder rekenen, pleegen<br />

toetefchrijvcn. — Verfcheidene ingezetenen<br />

der volkplantingen hebben mij insgelijks verzekerd<br />

, dat hunne Eoschhortentotten van beiderleie<br />

gedacht de gewoonte hebben, met de woorden<br />

/' guzeri en f gaunajji, benevens meer andere<br />

fchelüwoorden, het onweer te vloeken , en teffens<br />

op tene zeer boosaartige verbitterde wijze ,<br />

met de fchoenen of andera dingen, den blikfem<br />

en de donderdagen te dreigen en uic te tarten. —<br />

Vergeeffche poogingen doet men, wanneer men<br />

hun zoekt te toonen, dat alle gewasfen en planten<br />

, waarvan zij zoo wel als de dieren op de eene<br />

of andere wijze hun voedfel hebben, zonder regen<br />

zouden verdorren.— Zelfs die Hottentotten,<br />

welken ik te Zwellendam in mijnen dienst aannam<br />

, bleeven , niettegendaande alle mijne bewijsredenen<br />

voor het tegendeel, hardnekkig bij hunne<br />

opgevatte Helling , dac de regen altijd iecs<br />

kwaads zij, en hec goed ware, wanneer hec nooic<br />

regende.<br />

De


LEEVENSWIJ-ZE,ENZ. DER. BOSCKHOTTËNTOTTEN. 243<br />

De eenvoudigere:! * of de groote hoop van<br />

dit volk, waarva'i, helaas! maar al te weinigen<br />

verdienen uitgezonderd te worden, hebben op de<br />

bedriegers van beiderleie gedacht, die zich voor<br />

wijze en kloekzinnige lieden pleegen uitcegeeven,<br />

een zoo fterk vertrouwen, dat zij vastlijk gelooven,<br />

deeze lieden kunnen door tooverij onweeren<br />

van donder en blikfem en regenbuien ftillen. —<br />

Tot betaaling en om aanzien te verkrijgen, neemen<br />

deeze voorgegeevene wijzen alles aan. Maar<br />

zoo het onweer of de regen langer aanhouden ,<br />

dan zij vermoeden beloofd hebben, dan wenden<br />

zij tot hunne ontfchuldiging voor, dat andere<br />

wijzere of beter betaalde toveraars hun door<br />

hunne tegentoverij hindernisfen in den weg<br />

leggen. —<br />

Veelen gelooven, dat bijkans alle krankheden<br />

door toverij ontftaan, en daardoor alleen geheeld<br />

kunnen worden. In deezen waan behoudt de<br />

tooveraar of de toveres hen gaarn, doch hij verordent<br />

desnieregenftaande zoo wel inwendige als<br />

uitwendige geneesmiddelen. Tot de uitwendigen<br />

kan men tellen, dat zij fomtijds den kranken beveelen,<br />

zich voorover op den grond te leggen,<br />

waarna zij op zijnen rug gaan zioen, en hem zoo<br />

lang knijpen, itooten en kloppen, totdat zij eindelijk<br />

een grooter of kleiner been ten voorfehijn<br />

brengen, welk, naar hun zeggen , hem ingetoverd<br />

was, en dat zij hem op eene behendige<br />

wijze door den neus, het oor of een ander gedeelte<br />

des ligchaams weder uitgehaald hadden. —«<br />

Dikwijls voegt hec zich zoo, dat de lijder door<br />

zoodaanige werking op hem eene merküjke verligting<br />

bekomt; en wanneer niet, dan onderwerpt<br />

hij zich aan de zelve meermaal. Sterft hij, dan<br />

Q a be-


344 V<br />

' HOOFDST. III. AF D. DE AART,<br />

bejammert men , dat bij zoo zeer betoverd geweest<br />

was, en men hem volftrekt niet heeft<br />

kunnen helpen. Waarfchijniijk is het, dat<br />

eenige toveraars bij zoodaanige toevallen, door<br />

middel eener behendige googchelarij, de ligtgeloovige<br />

kranken zoo wel , als de aanfchouwers,<br />

bedriegen. Een boer verhaalde mij, dat. toen hij<br />

nog een jonge was, en onder ander fpeelgoed<br />

eene beenpijp van een' os als een' wagen gebruikt<br />

had, htt hem voorgekomen ware, als of<br />

dezelve , tot zijne groote verwondering , eenen<br />

lijder uit den rug gehaald was; ook geloofde hij,<br />

dat deeze naderhand geneezen ware. Een<br />

toveraar, dien de Hottento r<br />

ten op eeneleeuwenjagt<br />

medegenomen hadden , opdat hij de leeuwen betoveren<br />

zou , werd eens zelf door eenen leeuw<br />

verfcheurd. Sommige boeren namen daaruit aanleiding<br />

, om hun hunne ligtgeloovigheid ten aanzien<br />

der' toveraaren te verwijten; dan , zij volhardden<br />

bij hunne inbeelding, dat een ander toveraar,<br />

fterker dan de eerfte, en reffens een vijand<br />

van dien, welke door den leeuw verfcheurd was,<br />

de 'oorzaak was van dat ongeluk. Zoo ftelt<br />

dus een toveraar onder dit volk de eenvoudigen<br />

door zijne boosheid en list, om zoo te fpreeken,<br />

onder brandfehatting, maar loopt ook daartegen<br />

dikwijls gevaar, wegens alle voorkomende ongevallen<br />

in groote verdenking te geraaken. — Een<br />

Kaffersch vorst kreeg in zijnen ouderdom roode ,<br />

traanende oogen, zonder geneezen te kunnen<br />

worden. Hij liet daarom alle coverkunftenaars ,<br />

welken hij magtig kon worden, vermoorden, in<br />

gelijke verwachting, als eens Herodes de kinderen<br />

te Bethlehcm liet dooden , naamlijk onder<br />

de geheele menigte den geenen, dien hij bedoelde,<br />

aan-


LEEVENSWIJZE, ENZ. DER BOSCHHOTTENTOTTEN. 1 45<br />

aancetreffen. Die vorst zou , maar weinig<br />

jaaren geleeden, nog in leeven zijn geweesc, en<br />

Paloo geheecen hebben; welke naam door de<br />

meesce Chriscen inwooners der volkplantingen in<br />

Pharao veranderd is. Onder de vorften , welke<br />

thans over de Kaffers het gebied voeren , heeten,<br />

gelijk men mij verhaald heefc, de magtigften<br />

Amahute en 1 amus. — Een zeker vorst der<br />

Hoctentotten, door de ingezetenen der volkplantingen<br />

Kapitein Kuiter genaamd, van wien ik in<br />

hec vervolg gelegenheid zal hebben meer ce zeggen,<br />

heefc ook, zoo men verzekerc, verfcheidene<br />

coveraars laacen ombrengen, omdac hij meende<br />

, dac zij hem eene ziekce hadden aangecoverd.<br />

Bij deeze verregaande bijgeloovigheid, zijn de<br />

Hoicenctoccen echter met vreesachcig in de duisternis.<br />

Ondertusfcben lchijnen zij nogthans eenig<br />

denkbeeld van fpooken te hebben, en eeniger<br />

maate een toekomend leeven te gelooven ; wijl<br />

zij hunne overleedenen aanfpreeken, hun verwijten,<br />

dat zij zoo vroeg van hun gefcheiden zijn,<br />

hen vermaanen, verder op eenen goeden weg te<br />

wandelen, cn zoo voorts; welk laatite, zoomen<br />

meent, in hunnen mond zoo veel zeggen wil ,<br />

als dat zij niet moeten wederkomen en fpooken,<br />

en zich ook niet door de toveraars daartoe zullen<br />

laaten gebruiken, om den nagebleevenen<br />

kwaad te doen.<br />

'Er is wel een geheel geflacbt van infekten, de<br />

fpookkever, mantis, welke debewooners der volkplantingen<br />

den Hottentottengod noemen. — Dan,<br />

wel verre daar vandaan , dat zij dit gewormte<br />

godlijk zouden vereeren, hebben zij veelen daar-<br />

Q 3 van


046" V. HOOFDST. III. AFD. UIL AART,<br />

van gevangen, en mij terhand gefield, offchoon;<br />

zij z-jgen, dat ik ze, gelijk andere indekten, op<br />

fp.lden bewaarde. Eene foorc derzelven<br />

houden nogchans fommige Hottentotten voor.<br />

k\vaac!, en zien het als gevaarlijk aan, dezelve op><br />

eehjg rhande wijze te beleedigen. Doch dit kan<br />

even zoo min voor eene godlijke eerbewijzing<br />

wbrrfen aangezien, als de bljgeloovigheid van;<br />

fónrriige eenvoudige lieden onder ons,- Zweeden,<br />

v : e d vaaslijk meentn, dat hun drie bedreeverê<br />

xondën yergeeven worden, wanneer zijeenen<br />

mis: eer, die op den rug gevallen is, wederom<br />

óp de beenen helpen,<br />

t >.• maan worde van de Hortentorten even zoo<br />

min gangebeden, gelijk KOLBE eqhrer dWaalend-'r<br />

wijze verhaalt. Zij bedienen zich'fl--cb.es van<br />

haaren fchijn en van de koelte des naches, om<br />

hunne geliefkoosde danfen te verrichten ; alzoo<br />

doen zij dac even zoo min uic godsdienftige inzig<br />

en ij als de Christen inwooners van de ftad aan<br />

de K ap iets gods Sieriftigs daarmede bedoelen ,<br />

wanneer z j bij helderen maanfehijn in meuigte<br />

op de ftraaten , of voor hunne wooningen gaan<br />

wandelen.<br />

Dac de coveraars gemeenlijk zeiven her minfte<br />

van googchelarijen gelooven, is meer dan waarftftijnfijk.<br />

-- Zoo moge men ook wel meer andere<br />

vrijgeesten onder de Hottentotten aantref,<br />

fen. — Ten minfte moec ik die- met zekerheid<br />

van eenen dergelijken googchelaar ven de Jlufeljapr'ivier<br />

beweeren, welken ik naderhand als een'<br />

ötTeuleidèr in mijnen diensc kreeg. Deeze verhaalde,<br />

dac een covêraar in hunne kraal gekomen<br />

was, en des avonds, in hunne hutten zittende,<br />

verfcheiden maal voorzegd had, dat de<br />

- S wol-


LEEVENSWIJZE, ENZ. DÉR EOSCHHOTTENTOTTEN. 247<br />

wolven bun in hunne icbartphokken fchaade gedaan<br />

hadden, en nog meer fchaade doen zouden,<br />

bijaldien zij niet, toe redding van hun ree, zich<br />

met allen fpoed derwaard begaven. Men was<br />

daarop naar buiten gegaan , en had bevonden ,<br />

dat de waarzegger de waarheid gezegd had; weshalve<br />

men' hem dan niet alleen had betaald, maar<br />

ook bijzonder geëerd. Doch eindelijk had men<br />

bemerkt , dat het verlies der geroofde fchaapen<br />

net aan wolven, maar aan andere Hcttentotten,<br />

van welken men met recht vermoed had, dat zij<br />

met den waarzegger zeiven onder eene deken gefpeeld<br />

hadden, toetefchrijven ware.<br />

Het overige, 'twelk 'ervan de Hottentotten<br />

en de Bosch-Heden in 't algemeen nog te zeggen<br />

zou zijn, wil ik tot bekwaamere gelegenheid voorbijgaan,<br />

en thans in de orde van mijn dagboek<br />

weder voortgaan.<br />

V I E R D E A F D E E L I N G.<br />

Reize van den Tijgerhoek of de Rivier zonder .<br />

einde tot Zweltendam.<br />

an den Tijgerhoek, daar wij den derngHen<br />

van Oogstmaand aankwamen, verhaalde men mij,<br />

dat aldaar voorheen den Hottentotten de Christ-<br />

Üjke godsdienst gepredikt, en met veel iever van<br />

hun aangenomen was. Verfcheidenen weeten zich<br />

nog te erinneren, dat eene van de nieuwbekeerden,<br />

eene oude Hottentotfche vrouw, alle morgen bij<br />

Q 4 eene


248 V. HOOFD ST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

eene bron aldaar op haare bloote knieën haar gebed<br />

verricht had. Zij had eenen Duitfchen Bijbel<br />

bezeeten , in welken zij dikwijls geleezen , en<br />

waarvoor zij veel eerbied betoond had; haar leeyensgedrag<br />

was voor het overige (til en betaamlijk<br />

geweest. •— Men voegde 'er bij , dat de<br />

zendeling, welke haar bekeerd had, als een zoodaanige,<br />

die zich ongeoorloofder wijze tot een<br />

opperhoofd der Hottentotten op had geworpen,<br />

om zich door hunnen arbeid en gefchenken aan<br />

vee te verrijken, in zoo verre voor ftraffchuldig<br />

verklaard was, wijl de Oostindifche maatfchappij<br />

onder zwaare ftraf verbooden had , iets van<br />

het vee der Hottentotten door koop of ruiling<br />

aan zich te brengen, en men hem uic dien hoofde<br />

uit het land gebannen had. — r Dat deeze<br />

prediker der Hottentotten GEORGF, SCHMIO<br />

geheeten hebbe, en een Hernhuther geweest zij,<br />

heb ik, na mijne terugkomst, in de Budinger<br />

verfameling _ van eenige /lakken , tot de kerk-<br />

r r<br />

lijke Historie enz. behorende , geleezen, alwaar<br />

een, bericht aangaande deeze zending onder<br />

V den tijcel: „ Jongstleeden dagboek van den broe-<br />

„ der, GEORGE SCHMID, tot een bewijs van<br />

„ den wandel van deezen dienstknecht des Hee-<br />

„ ren onder de Hottentotten, " voorkomc 1S<br />

. —<br />

Deeze brief of uiccrekfel van een dagboek gaat<br />

van den vijftienden van Slagrmaand 17^,9, coc<br />

den achecienden van Slagcmaand 1740, en is aan<br />

de Sersjantrivier (welke een klein arm van de<br />

Rivier zonder einde, of die rivier is, aan welke<br />

" Gedrukt te Leipzïg in T742.<br />

" In het zevende ftuk, bladz. 7* tot 126.<br />

de


TIJCERHOEK TOT ZWELLENDAM. 249;<br />

de bekeerde oude Hottentotfche vrouw zich ophield,<br />

) gedagcekend. — Daarin wordt bericht,,<br />

dat het getal der nieuwbekeerden twee en dertig<br />

was , en dat deeze nieuwe Christenen in eenen<br />

( waarfchijnlijk gemeenfchaplijken ) tuin zoo wei<br />

de bedeftonden, als den arbeid zelden verzuimen.<br />

— In de bovengemelde verfameling " wordt<br />

nog een ander brief van denzelven GEORGE<br />

SCHMID medegedeeld, waarin hij meldt, dat<br />

hij zijne gemeente door den doop met vijf zus r<br />

ters of Hottentotfche vrouwen, die het Christendom<br />

hadden aangenomen, vermeerderd had; dat;<br />

hij zich vijf jaar lang als zendeling hier op-re-,<br />

houden had; en voorneemens was , in dat zijn<br />

heroep nog vier jaar aldaar te blijven.<br />

.Kort na onze aankomst op deeze landhoeve*<br />

vertoonden zich daar twee Hottentotfche nieisj.<br />

jes van veertien tot zeventien jaar oud, op haare<br />

wijze wel gefineerd en wel gekleed, met welken<br />

wij eene zonderlinge ontmoeting hadden , die . ik,<br />

hier kortlijk zal verhaalen : — Wij bemeikten<br />

ras, dat haar bezoek ons gold. Uit natuurlijke<br />

achting jegens het andere gcflacht , zeiden wij<br />

aan deeze jxmge bekoorlijke, of veel liever ten<br />

uiterfte leelijke demoifelles zoo veel fchoons, als<br />

wij onder deeze omilandigheden voor het gevoeglijkfte<br />

hielden. Op haare begeerte gaven wij haar<br />

ook aanzienlijke Hukken rolrabak, waarvan zij<br />

iets kerfden, en met veel omftandigheid haare pijpen<br />

daarmede ftopten en rookten. —— Onze huisheer<br />

haastte zich, om ons te kennen te geeven,<br />

dat-<br />

ii Bladz. 683. . ;<br />

Q 5


è$Ö V. HOÖÏDST. IV. AFD. REIZE VAN D EN<br />

dat wij ons door brandewijn meer, dan door<br />

kom; limencen bij haar bemind zouden maaken.-<br />

Wij lieten ons derhalve eenige glazen daarvan<br />

Voor een iedere van haargeeven, en zij proefden'er<br />

éók zeer aartig en vlijtig van, terwijl zij haar pijpje<br />

rookten. Wij hadden zelfs hec vermaak, baar ras<br />

eenigzins vrolijk ce zien , zonder dac zij hec echcer<br />

wangden, meer ce drinken, of ons de minde vrijheid<br />

vergunden. — Eindelijk namen zij op eene befcheidene<br />

wijze affcheid van ons; en hec ftrekce mij<br />

tot een waar genoegen, bij meisjes uic een zoo<br />

zeer onbefchaafd volk zoo veel fchaamachtigheid<br />

en welvoeglijkheid oncdekc te hebben. Maar<br />

naauwlijks waren deeze looze wichcen weg,'of<br />

zij hadden de .driescheid, ons mee eene zekere<br />

trotsheid uittecarcen, om haar ce grijpen.<br />

Wij hielden ons, als of wij hec wilden beproeven;<br />

dan , zoo dikwijls wij omkeerden , kwamen Zij<br />

weder te rug , en daagden ons op nieuw uic.<br />

Eindelijk viel de oudile op de aarde, en fcheen<br />

ék* in deeze houding ce willen afwachten. Dit<br />

tenvermoede voorval maakte ons een weinig twijfelachtig<br />

ten aanzien haarer dèugd, coc dac zij<br />

ter, grooc mes uic de fcheede crok, en ons daarmede<br />

in 'charr dreigde te fteeken, wanneer wij<br />

ons zonden verfhouten, haar al te na te komen.<br />

' Den volgenden dag troffen wij eenen inwooner<br />

deezer volkplanting aan, welke aanbood, dac hij,<br />

voor den loon van zes rijksdaalders in de maand,<br />

isïijn voerman wilde worden. Maar hij veranderde<br />

zeer fchielijk van befluic , toen ik van hem<br />

"begeerde, dat hij zich aan alle ongemakken en<br />

gevaaren, zoo wel als de heer JMMELMAN en<br />

ik s zou moeten onderwerpen.<br />

Wij


TTJGERHOKK TOT ZWELLEND AM. 2$l<br />

Wij vertrokken derhalve den eerden van Herfstmaand<br />

van Tijgerhock. Dicht aan den weg ontmoetten<br />

wij eene kleine Hottentottenkraal, welke<br />

uit vijf hutten beflond; maar zij waren met zulke<br />

oude en ellendige matten bedekt, dat de eigenaars<br />

veel meer voor de geringe moeite, om nieuwen<br />

te maaken, dan voor den regen, die door<br />

het dak viel, fcheenen te vreezen. De inwooners<br />

maakten omtrent twintig perfoonen uit.<br />

Voor hunne koeien en fchaapen , welke thans<br />

op de weide waren, en flechcs kleine kudden<br />

fcheenen te zijn, hadden zij een gehucht, eene<br />

horde of ingeflootene plaats aangelegd.<br />

Toen ik 'er de proef van wilde neemen, om<br />

Hottentotten tot onzen dienst te huuren, wees<br />

mij de oudfle man in de kraal tot zijnen zoon,<br />

een' jongen karei van negentien of twintig j ar,<br />

en zeide, dat deeze in het dorp- kon ontbeerd<br />

worden ; maar het zou daarop aankomen, of ik<br />

hem overreeden kon, om met mij te gaan.<br />

ik kroop dus in zijne hut, en vond hem op' de<br />

voorfchreevene wijze, bijkans gelijk een kind in<br />

'smoeders lijf te famen gekromd, onder zijnen<br />

pels liggen. Lang en te vergeefsch verfpilde ik<br />

aan hem de uMökketïdfte voordel lingen aangaande<br />

het aanmerkiijk voordeel, welk hij van eene<br />

koe, die kuiven moest, van mesfen, koperen<br />

tonderdoozen, glaskoraalen, en dergelijke ziakcn<br />

meer, hebben zou. — Kortom het was een zeef<br />

aanzienlijke loon, dien ik hem voor een' halfjaartgeri<br />

dienst aanbood. — Wijl ik het voor onedel<br />

hield, eenen armen Hottentot te bedriegen, verzweeg<br />

ik het voor hem niet k, dat de reize vrij<br />

lang zou dnuren. En, daar ik wist, dat deeZe<br />

lieden, hoe traag en onbefchaafd ook, nogthan»<br />

te»


25* V. H00FDST. IV. AFD. REIZE VAN DIN"<br />

ter^opzigte van de vermaaklijkheden der jagt,<br />

en cgeen de eerzucht kittelt, niet geheel en al<br />

ongevoelig zijn, w e ndde ik wel alles aan , om<br />

nem het aangenaame deezer reize op hec zoetlle<br />

en bekooriijklie .te fchilderen; dan, alles te vergeels.<br />

Van geene betere uitwerking v n s d e<br />

noodiging, welke ik hem uit aanmerking v,^ mijnen<br />

beteren tabak deed, en dien hij op reize vol<br />

op te rooken zou hebben. Die alles maakte zoo<br />

weinig indruk op hem , dat bij veel meer naar<br />

ziel en hgchaam geheel onbeweeglijk bleef, behalve<br />

dat h.j, wat den cabak betreft, nu en dan<br />

eenen mond vol tabaksrook uitblies, entwee- of<br />

driemaal, op mijne herhaalde begeerte om zich<br />

te verklaaren, mee veel moeke den mond opdeed,<br />

en.kort en nadruklijk neen antwoordde.<br />

Deeze ontmoeting, deeze luiheid, zoo veel<br />

rook, oie van den haard opklom, en mijne ooo- en<br />

met we.nig pijnigde, zoo veele vlooien eindelijk ,<br />

welken, ik in de hutte in 'c rond zag fpringen,<br />

verwekten in mij, een minfte voor dien tijd, verimi<br />

over de geheele natie der Hotcencocten, en<br />

de uiwfte verachting jegens hen. — Wanneer<br />

jft ondertusfehen in overweeging neem , dac de<br />

jonge mensen, volgens zijne natuur en gewoonje<br />

, zich mee weinig voedfel vergenoegen en<br />

daarbij eene wellusc, tot zijn weezen, om zoo te<br />

ipteeken , behoorende , naamlijk tabakrooken en<br />

gemak, genieten kon, en chans inderdaad genooe:<br />

hoe waren dan mijne aanbiedingen in ftaac, om<br />

een dooiflaand overwigc op hem ce verkrijgen? —<br />

Eindelijk deed ik hem een' nieuwen voorilag, hierin<br />

fbeftaande, dat hij, tegen het genot van een goeden<br />

dagloon, Hechts voor eenige dagen ons be-<br />

hulp.


TIJGERHOEK TOT ZWELLEN DA M. 253<br />

hulpzaam zijn , en tot Zwellendam, daar ik<br />

eenen anderen in zijne plaats hoopte ce bekomen,<br />

onze osfen leiden zou. — Hierop zeide hij terftond-,<br />

zonder zich te bedenken: „ jaa baas; " dat is,<br />

jaa mijn heer; ftond oogenbliklijk daarna op, en<br />

behoefde niecs meer, dan zijnen tabakszak aan<br />

den arm te hangen, om volkomen reisvaardig te<br />

zijn. — Daarop ging hij terftond naar mijnen<br />

wagen, verrichtte van dien tijd af aan met vlijt,<br />

met naarftigheid en gewilligheid al dac geen ,<br />

'c welk voor hem daarbij te doen was, en fcheen<br />

nu nier meer die luiaarc, met welken ik voorheen<br />

zoo lang had moeten dingen. — De oorzaak<br />

deezer zonderlinge verandering bij den Hottentot<br />

is, naar allen Icbijn, daarin gelegen, dat<br />

hij zoo weinig behoeften had, en daarom liever<br />

zijnen tijd in werkloosheid, zorgloosheid en luiheid<br />

flijcen wilde. — - Offchoon de vader van<br />

den Hottencoc , dien ik gehuurd had , wegens<br />

hec beiluic van zijnen zoon zich in 'c geheel niet<br />

bekommerd had, coonde hij echcer bij het, affcheidneemen<br />

metcer daad een vaderlijk hare. Zij fcheenen<br />

elkander een ceder vaarwel te zeggen ; waarop<br />

de oude Hoccencoc in de gedienltigite en dringendfte<br />

uitdrukkingen ons verzocht, met zijnen<br />

zoon befcheiden omtegaan.<br />

Van den zeekant £wanc wij waren thans niet<br />

verre van de zee) woei een koude ooscewind,<br />

en mijn reisgenooc werd door zijnen onaangenaamen<br />

hoesc en bloedfpuuwing aangecast , coc dit<br />

wij des nachts aan eene landhoeve, Groote vlakte<br />

genaamd, kwamen. — Dan, Wijl wij geenen voorraad<br />

vaneccwaaren bij ons hadden, en op de hoeve<br />

niets anders dan koud wacer en een weinig grof<br />

en


SJ4 V. HOOFDST. IV. AFE. REIZE VAN BEN<br />

en bevallen brood aantetreffen was, ook hec<br />

bloedfpuuwen van mijnen reisgenoot door een<br />

weinig falpeter en het vasten verminderd wierd,<br />

wilde hij hier niet langer, dan tot den volgenden<br />

middag vertoeven, maar vatte weder moed, om<br />

de reize, gelijk tot hiertoe , te paard voorttezetten.<br />

Middelerwijl verhaalde ons de voornaamfie flaaf<br />

deezer hoeve, hoe hij dikwijls gekocht en weder<br />

verkocht, en nu voor de laatftemaal , niettegenftaande<br />

den taamlijk hoogen ouderdom van omtrent<br />

vijftig jaar , doch wegens zijne bekende<br />

trouwe, hoewel tot zijn ongeluk , bij openbaare<br />

veiling aan de mecsrbiederde overgelaaten , en<br />

even deswege van eenen gierigen heer voor den<br />

hoogen prijs van honderd en tien rijksdaalders<br />

gekocht, en als voogd of rentmeester op dit landgoed,<br />

daar het verblijf hem maar al te verdrietig<br />

viel, -geplaatst was. — Hij voegde 'cr zelf deeze<br />

bedenkiijke aanmerking bij : „ dat hij door uit-<br />

„ fteekende trouwe jegens zijne Christen heeren<br />

„ even zoo min , als anderen door bijzondere<br />

„ Jigchaasmfterkte, zijn geluk gemaakt had, nade-<br />

„ maal men bij hem in die zelve evenredigheid<br />

„ zorg en verantwoording had vermeerderd, als<br />

„ men deezen , met grootere ligchaamskracht<br />

„ begaafd, den arbeid en last zwaarder pleegt<br />

„ te maaken ; en dat hun lot en gebruiklijksc<br />

„ loon zij, gelijk bij de oude paarden, hen<br />

„ in den ouderdom te verwaarioozen, en te laaten<br />

„ hongeren, bijaldien zij niet reeds voorheen door<br />

„ den last der flaavernij in het graf gefléept<br />

„ worden. " — Ik Verhaalde hem, dat in mijn<br />

vaderland geene flaavernij plaats had, en bet fcheen<br />

hem in zijn ongeluk tot blijdfchap te veiftrekken,<br />

dat


T7JGERH0EK TOT ZWEXLENDAM. '555<br />

dat de rechten der menschheid ten minfte erger»<br />

in de waereld waargenomen worden.<br />

Het weêr was in Oogstmaand als volgt: den<br />

eerften en tweeden betrokken; den zevenden en<br />

achtften viel 'er fterke regen en woei het hard<br />

uit het noorden; de negende was insgelijks regenachtig;<br />

den een en twintig-, tweeën twintig-en drie<br />

en twmtjgften, gelijk ook den negen en twintigften<br />

regende het mat een' zuidoostenwind. Alle<br />

de overige dagen deezer maand hadden fchoon<br />

weêr en zonnefchijn. — Op de reize naar het<br />

warme bad had ik-, gelijk bovengemeld is, den<br />

kleinen Fahrenheitfchen thermometer, waar naar<br />

ik de graaden der warmte, hiervooren medegedeeld,<br />

berekend heb, verlooren. Sedert dien tijd<br />

heb ik door middel van een' anderen Fahrenheitfchen<br />

thermometer, welken de heer IMMEL-<br />

MAN mij van de ftad aan de Kaap bezorgde, mijne<br />

waarneemingen gedaan. Naar deezen bereken ik<br />

ook van nu af aan op de hoven aangeweezene<br />

wijze de geileldheid der lucht. — Den twee en<br />

twintigften en drie en twintigften van Oogstmaand<br />

was de hoogte des thermometers zes en vijftig<br />

graaden,- den vier en twintigften, drie en vijftig;<br />

den negen en twintigften, zes en vijftig;<br />

den dertigüen , twee en vijftig; en den een<br />

en dertigften , acht en veertig graaden. Over<br />

het algemeen fcheen deeze maand met de Bloeimaand<br />

in Zweeden vrij wel overeentekomen.<br />

Den eerften van Herfstmaand reisden wij, door<br />

Ilesfaquaskloof, of de naauwe valei Hesfaqtta*<br />

twee landhoeven voorbij. Wijl KO CB E van eene<br />

Hottentotfche natie, onder den naam van Hesfa~<br />

qua


ZS6 V.H00FDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

qua melding doet fchijnt deeze in het genoemde<br />

dal eertijds haare zetelplaats gehad te hebben.<br />

Verder bragt ons de weg aan de zoogenaamde<br />

Breede River, alwaar een veer over dezelve is,<br />

daar wij met onze rijpaarden en wagens over<br />

den Aroom gezet werden-, maar de osfen moesten<br />

'er door zwemmen. — Offchoon deeze rivier thans<br />

breed en diep was, neemt het water echter, naar<br />

men mij verhaalde, geduurende een gedeelte van<br />

'den zomer zoo zeer af, dat men 'er zeer gemaklijk<br />

en zonder het minfte gevaar door rijden<br />

kan. — Onmiddeljjk aan de overzijde der rivier<br />

ligt een landgoed, daar wij onze nachtrust<br />

namen.<br />

Den volgenden dag zetten wij onze reize naar<br />

Zwellendam voort. — Deeze plaats, welke ik op<br />

de landkaart met de doorgetrokken letters O. V. C.<br />

als het merkteken der Vereenigde Oostindifche<br />

Compagnie of maatfchappij, getekend heb, is de<br />

verblijfplaats van eenen zoogenaamden landdrost,<br />

die de bevelhebber over hec geheele oostlijk gedeelte<br />

der Afrikaanfche volkplantingen is. Voor<br />

hem zeiven is hier een groot en fchoon gebouw<br />

opgerecht, en twee kleineren zijn 'er voor zijne<br />

beide onderbevelhebbers.<br />

Wij werden hier door den landdrost wel ontvangen,<br />

en des nachts geherbergd. — Tot ons<br />

gebruik op de reize bezorgde hij ons twee Hot- '<br />

tentotten, uit eene nabij gelegene kraal. Mijne<br />

beide Hottentotten, welken ik tot hiertoe gehad<br />

had, werden dus volgens affprcak, uit hunne<br />

dien-<br />

Befchrijving vnn de Kaap, de Goede Hoop, I Deei<br />

XXVII Hoofdic. bladz. 472, enz.


TIJGERHOEK TOT ZWELLENDAM. i$J<br />

dienden ontflagen; maar de jonge karei, die ia<br />

'c begin zoo veele zwaarigheid gemaakt had, om<br />

jn mijnen dienst te treeden, fcheidde zich thans<br />

ongairn van mij. — Toen de landdrost zag, dat<br />

ik met flechre osfen voorzien was, bood hij mij<br />

een geheel (pan beteren aan. Dan , alhoewel<br />

men ook niet van mij begeerde , dat ik ze terltond<br />

becsalen zou, waagde ik het echter niet,<br />

mii in eenen osfenhandel in te laaten; te meer,<br />

wijl de voorige zoo ftecht uit was gevallen. Als<br />

een vreemdeling was ik ook in Afrika meer voor<br />

woekeraars, dan voor wilde dieren bevreesd. —<br />

Vermits daarenboven dit jaar buitengemeen droog<br />

was, meende ik. deeze kosten des te eer te kunnen<br />

fpaaren. i)och had ik geld gehad, om nog<br />

een fpan osfen te koopen , zoo zou ik buiten<br />

twijfel eene veel uitgeftrektere en voor de natuurlijke<br />

historie voordeeligere reize gedaan hebben.<br />

Te Zwellendam wilde men waargenomen heb*<br />

ben, dat, wanneer 'er aan de Kaap een (terke<br />

zuidooscewind waait, hier de wind altijd noordlijk<br />

zij; en wanneer het aan de Kaap opgehouden<br />

heefc te regenen, hier zich altijd kleine regenbuien?<br />

laaten zien. — Dus verhaalde men ook, dat hier<br />

t' eiken winter eene zeer doodhjke paardenziekte<br />

heerfche, maar die zich nooit in den omtrek<br />

der Slangenrivier en des Pottebergs doet gevoelen,<br />

offchoon beide, gelijk ook uit mijne landkaart<br />

te zien is, niet verre van Zwellendam gelegen<br />

zijn. Het zoute water, het'eenige, welk<br />

de paarden daar te drinken hebben, gaf men als<br />

het voornaamfte middel cegen die ziekce aan.<br />

Veelligc is de grond ook daarin gelegen, dac de<br />

wind, uic zee komende, de lucht daar dikwijler<br />

R rei-


S$% V. H00FDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

reinigt ; te Zwellendam integendeel de noordenwind<br />

uit het binnenfte des lands veele dampen,<br />

voor de paarden ten uiterfte fchaadelijk, aanvoert;<br />

te meer, wijl men heeft aangemerkt, dat zoodaanige<br />

paarden, welke geduurig op ftal worden<br />

gehouden, bijkans nooit daardoor aangetast worden.<br />

Voor 't overige beftaac deeze ziekte daarin<br />

, dat de paarden fchielijk derven, zoo dat men<br />

bij fommigen vooraf in 't geheel geen toeval,<br />

maar bij anderen een gezwel in de borst of in het<br />

onderlijf, gewaar is geworden.<br />

Nu zag ik voor de eerdemaal een dier, door<br />

de Hottentotten zoo wel, als door de bewooners<br />

der Hollandfche volkplantingen quanga '7<br />

genaamd. — Dit dier maakt eene löort van wilde<br />

paarden uit, en heeft zeer veel overeenkomst<br />

met den zebra. Het onderfchcid tusfchen beiden<br />

be-<br />

»? [ „ Eene oinftandige befchrijving en nette afbeet-<br />

,, ding van dit dier vindt men ook in de Nederduitfche<br />

„ vertaaling van BUFFONS natuurlijke historie der diere<br />

,, XII Deel, bladz 27— 29. Dezelve is door den Lïid-<br />

,, fchen hoogleeraar A L L E M A M R medegedeeld, welke de<br />

„ befchrijving, teffens met de afbeelding van den quagga,<br />

«•Lof, gelijk die beroemde natuurkenner fchrïjft, kwagga,<br />

,', van den heer OORDON, die een geruimen tijd aan do<br />

„ Kaap de Goede Koop geweest is, ontvangen heeft. De<br />

„ befchrijving lliookt met die, welke de heer SFAHMAW<br />

„ van dit dier geeft, volmaakt wel. Alleenlijk heeft de<br />

„ heer GOROON nog verhaald, dat de quaggaas door de<br />

boeren in de Hollandfche volkplantingen voor hunne<br />

„ karren woiden gcfpannen; dat zij heel goed trekken ;<br />

„ dat zij fterk zijn , en den arbeid kunnen verduuren ;<br />

„ maar dat zij kwaadaartig zijn, bijten en achteruit-<br />

„ Haan. " C. J


TIJGERHOFK TOT ZW.ELLENDAM 25?.<br />

bedaar dechts daarin, dat de quagga kortere ooren<br />

heefc, en hem deels aan de voorde beenen, deels aan<br />

de lendenen , de dreepen des zebra feilen. De<br />

grooce overeenkomst tusfchen beide deeze dieren<br />

heefc ondercusfchen den heer EDWARDS aanleiding<br />

gegeeven, om den quagga onder den naam<br />

der vrouwlijke zebra voorteitelkn. — Maar inderdaad<br />

zijn de quagga en zebra twee van elkander<br />

gantsch onderfcheidene foorcen en houde<br />

zich ook in verfcheidene en dikwijls wijd van elkander<br />

gelegene gewescen op. De merrien van<br />

beide foorten zijneven zoo als de hengden. die<br />

toe haar behooren , getekend , behalve dac de<br />

kleur der laatden frisfeher en meer in 'c oog vallende<br />

is. Dac de zebraas een aanzien der dreepen<br />

, bijzonder neêrwaard naar de beenen, eenigzins<br />

onderfcheiden van elkander zijn , kan men<br />

uic vergelijking hunner huiden zien, welken men<br />

bij de Zweedfche boncwerkers onder den onvoeglijken<br />

naam van zeepaarden huiden vindc — Van<br />

den quagga heb ik niec veele huiden mee elkander<br />

kunnen vergelijken; maar ik geloof echcer met<br />

zekerheid, dac ook deeze een weinig van elkander<br />

afwijken. - De lijfsvruchc eener quagga. cot<br />

de geboorte toe rijp geworden, en mee ftroö opgedopt,<br />

welke ik van de Kaap heb medegebragc,<br />

en die in heckabinecvan de natuurlijke zeldzaamheden<br />

der koningiijke akademie der weetenfchappen<br />

te Stokholm bewaard wordt, fchijnt ieevendigere<br />

kleuren te hebben, dan ik bij voiwasfene dieren bevonden<br />

heb. De lengte van dit ongebooren ,<br />

doch volwasfen , 'jong is van de ooren rot den<br />

flaart een en dertig duim, en de hoogte langs de<br />

lendenen twee en twintig duim.<br />

Ra De


2éo V. HOOFDST. IV, A F D. REIZE VAN DEN<br />

De quagga, welken ik te Zwellendam zag,<br />

was als een veulen zo tam en mak geworden, dac<br />

het dier bij ons kwam, om zich van ons te laaten<br />

liefkoozen. Men verhaal Je, dac het nooit voor<br />

de hyena fchrikte, maar integendeel dac roofdier<br />

veel eer vervolgde, wanneer hec zich in zijne nabuurfchap<br />

vertoonde, en dus ook de paarden<br />

verdedigde, met welken men het des nachts in de<br />

weide liet loopen. — Of deeze dieren zich zoo<br />

laaten temmen, dat men ze tot rijden en voor den<br />

Wagen kan gebruiken, daaraan twijfel ik geer zins,<br />

federt dat ik , kort voor mijn vertrek naar Europa ,<br />

in de ftad aan de Kaap, op de itraat een' quagga,<br />

met vijf gewoone paarden in een fpan voor eenen<br />

wagen heb zien trekken. IVb.ir met den zebra<br />

was tot hiertoe in deezen opzigte nog geene genoegzaam<br />

voldoende proef genomen. — Men verhaalde<br />

wel , dat een rijk inwooner , riet verre van<br />

de Kaap , ten dien einde eens eenigen had laaten<br />

opkweeken en temmen, maar tellens ook den ongerijmden<br />

inval gehad had, om ze allen voor zijn<br />

koets te fpannen, hoe weinig zij ook tot hiertoe<br />

aan het trekken gv-wend war^n geweest; 'c welk<br />

dan toe een gevolg had gehad, dac zij mee hunnen<br />

heer cn hec rijcuig door waren gegaan, en<br />

dus hem en allen anderen de lusc om verdere<br />

proeven te doen benomen hadden. — Ondertuafchen<br />

zouden echter wel getemde, en goed afgerechte.<br />

of aan het trekken gewende cfliaggaas en<br />

zebraas den bewooneren deezer volkplintingen<br />

i in meer dan eenen opzigte betere dienden , daa<br />

de paarden, doen. Want, wijl zij veel beter eieren»<br />

en aan de weiden van Afiika, bijkans doorgaans<br />

droog, gewoon zijn, fchijnen zij door den<br />

gcooten Maaker der nacuur meer dan de paarden,<br />

\<br />

voor


TIJGKRHOEK TOT ZWELLENDAM 2.6ï<br />

voor die land beftemd te weezen. De paarden<br />

integendeel zijn over 'c algemeen ten aanzien van<br />

hun voeder zeer kiesch. —» lk geloof ook reeds<br />

gemeld ce hebben, dat zoo wel osfen als paarden<br />

in Afrika over 't geheel zwakker dan bij ons zijn,<br />

en dit voornaamhjk aan de dorre fchraale weiden<br />

moec coegefchreeven worden. — De quagga,<br />

welken ik zag, had zulk dik en vast vleesch op<br />

den rug en aan de lendenen, als men bij paarden<br />

veelligc zelden vindc. De quaggaas zoo wel als<br />

zebraas hebben wel caamlijk kleine voecen, maar<br />

incegendee! harde hoeven, en gaan , gelijk de<br />

ezels , zekerder dan de paarden, üac men met<br />

goede paarden de zebraas ligt in kan haaien ,<br />

ontken ik wel niet: dan, wie weet, of niec die<br />

dier, benevens den quagga, wanneer zij cerdeeg<br />

afgerechc en geoeffend wierden, nog fneller, dan<br />

die, loopen zouden. — Temden en gebruikten<br />

de bewooners der Hollandfche volkplantingen in<br />

deeze gewescen dezelven in plaats van paarden ,<br />

zoo zouden zij waarlchijnlijk geen gevaar loopen,<br />

om noch door wolven , noch door de bijkans<br />

jaarlijks heerfchende ziekce onder de paarden hunne<br />

dieren ce verliezen.<br />

Voorcs is ce Zwellendam een wijnberg,<br />

doch alleen maar ten gebruike der huishouding,<br />

aangelegd: de eerfte, die mij federc mijn vertrek<br />

van hec warme bad is voorgekomen. De wijn ,<br />

hier gewonnen, evenaarc in geenen deele dien,<br />

welke omcrenc de Kaap groeic. Die komc voornaamhjk<br />

van de ligging der plaacs, en veelligt<br />

ook ten deele van de oppasfing , die mee meer<br />

vlijc en opleccendheid behoorde ce gefchieden. •<br />

R 3 Dea


202 V. HOOFDST. IV. AF D. REIZE VANDEN<br />

Den derden van Herfstmaand reisden wij verder<br />

tot het Rietdal. • Deeze is de laatlte landhoeve<br />

costwaard , welke de regeering zelve in dit gewest<br />

bezit, en ligt maar eene kleine ftreek van<br />

Zwellendam. Een zoogenaamde korporaal heeft<br />

het opzigt daarover, gelijk ook over eenige houthouwers<br />

en timmerlieden, welke voor rekening<br />

der Oostindifche maatfchappij in het Grootvadersbosch,<br />

ciichr daarbij gelegen, arbeiden.<br />

Onze huisheer in het Rietdal bevond zich in<br />

zeer goede onhandigheden. Hij noodigde ons<br />

met de oprechtfte blijken van waare herbergzaamheid<br />

op hec vriendlijkfle , om twee dagen en<br />

nachten bij hem te vertoeven \ en wendde alle<br />

zijne vlijt en poogingen aan, om door de mededeeling<br />

van allerleie berichten , en onderlteuning<br />

bij onze onderzoekingen , ons deezen tijd zoo<br />

nuttig als aangenaam te doen befteeden : zelfs<br />

kreegen wij van hem eenig onderwijs aangaande<br />

de taal der Hottentotten; welke gunftige omftandigheid<br />

mij eene goede gelegenheid geeft, om<br />

van die caal het volgende nadere berichc hier medecedeelen.<br />

De taal der Hotcencoccen is een aanzien haarer<br />

uiefpraak zekerlijk eene der moeilijkften en zonderlingften.<br />

Bijkans ieder woord worde mee<br />

een zeker geklap of {lag der cong tegen den bodem<br />

van het gehemelte uitgefprooken; en woorden<br />

van veele leceergreepen worden mee een dubbel<br />

geklok der cong verzeld. Voor ongeoeftenden<br />

worde de uiefpraak van Hoccentotfche woorden,<br />

natuurlijker wijze, daardoor nog zwaarder,<br />

wijl dac klokken of fmakken, zoo men mij gezegd<br />

heefc, nuar gelang der omftandigheden, op<br />

eene


TITGERHOEK TOT ZWELLENDAM 263<br />

eene drievoudig onderfcheidene wijze moet gefchieden,<br />

alhoewel veelen van de Hottentotten<br />

zeiven niets van dat onderfcheid weeten. Wat<br />

mij aangaat; ik vermoed, dat mijn gehoor veelligt<br />

niet fijn genoeg geweest is, om het te bemerken:<br />

ik beken ook gaarn, dat ik mij geene<br />

moeite genoeg gegecven heb, om behoorlijk licht<br />

in deeze duistere zaak te bekomen. •—• Ondertusfchen<br />

ontdekte ik toch in 'c vervolg in het<br />

land der Houiniguas, dat men daar een' anderen<br />

tongval gebruikte, welke ook ten aanzien van hec<br />

meerder of minder fmakken of klokken bij hec<br />

uitfpreeken der woorden, van dat geen, 't welk<br />

ik te vooren gehoord had , merklijk afweek.<br />

Voor mij was het toereikende genoeg, dat ik tot<br />

mijn genoegen , en bijzonder nut op de reize ,<br />

eenige Hottentotfche woorden en fpreekwijzen,<br />

welke dikwijls voorkwamen, leerde; van welken<br />

ik op het einde van het dagboek mijner reize eene<br />

lijst zal mededeelen: hec gek'ap met de tong heb<br />

ik gemeend, met eene geapostropheerde f allerbest<br />

te kunnen uitdrukken. De zogenaamde<br />

Chineefche Hottentotten, wegens hunne geelachtige<br />

kleur zoo geheeten, onderfcheiden zich<br />

ook door hunnen tongval van de overige Hottentotfche<br />

natiën. — Nogthans komen alle de bijzondere<br />

Hottentotfche tongvallen in zoo verre<br />

overeen , dat alle de Hottentoccen elkander<br />

eenigermaace kunnen verftaan. — Nieccegenftaande<br />

het menigvuldig geklap en gefmak, luide<br />

deeze caal echcer niec kwaalijk, wanneer hec oor<br />

eenigzins daaraan gewend is. Wanc de Hottentot<br />

fpreekt ze met even zoo veel gemak, als ergens<br />

eene andere natie de haare. Dieper landwaard<br />

in , daar men geene andere dienstbooden<br />

R 4 dan


264 V. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

dan Hottentotten heeft, leeren de kinderen van de<br />

ingezetenen der volkplantingen het Hottentotsch'<br />

dikwijls eer, dan het Hollandser). — Op gegeüjke<br />

wijze gaat het met het Maleitsch qp die<br />

plaatfen , daar men flaaven , bijzonder minnemoers,<br />

van dat volk gebruikt'«.<br />

In het Rietdal had ik ook gelegenheid, de vorderingen<br />

van dit volk in de muziekkunst te leeren<br />

kennen. Een hunner muziektuigeu belfaat in<br />

een' boog, met eene fijne fnaar, aan weiker eene<br />

end eene gefpleetene fchaft, ter lengte van anderhalve<br />

duim, vastgemaakt is. Dit wordt zoo gefpeeld,,<br />

dat men het fpeeltuig door lterke aantrekking<br />

des adems en zuigen op de fchaft in eene<br />

tril»<br />

»* [ „ Wat aangaat de taal de« Hottentotten en hunne<br />

„ uitfpraak; ik merk uit het geen ik bij verfcheidene khrij-<br />

„ veis daarover geitenen heb. kortlijk het volgende daar-<br />

„ omtrent aan — Hunne fpraak w jkt volgens een^ gei<br />

t noegzaam eenpaarig getuignis van de fchrijveren, die<br />

„ over de Hottentotten gefchreeven hebben, van die der<br />

„ Europeefehe natiën aanmerklijk af — De heer SPAR-<br />

, M A N geeft dit ook hierboven duidlijk genoeg të ken-<br />

„ nen; want hij kan, als het ware, geene woorden ge-<br />

„ rioeg vinden, cm het zonderlinge en buitengewoone,<br />

„ 't.weik in deezen bij de Hottentotfche natiën, geene<br />

„ uitgezonderd, plaats heeft, naar zijnen zin, klaar genoeg<br />

„ uittedrukken. Hk-rvan daan de uitdrukkingen van fchiwl-<br />

„ zen, klatjthen, fchmatzen, waarvan hij zich bedient, dat<br />

,, is, flaan of klappen, gelijk etn zweep, klokken, get,<br />

lijk een hen, gdmen, fmakken, enz. Dit komt, naar<br />

„ mijnen dunk, daar vandaan, dat zij niet zeer articulaat,<br />

„ niet zeer onderfcheidenlijk, fpreeken; maar zich, tegen'<br />

„ de gewoonte der Europeëren, in het fpreeken zeerdik-<br />

„ wijls van zoodaauig e


TIJG ERHOEK TOT ZWELLENDAM. 265<br />

trillende beweeging zet, welke een fnorrend of<br />

brommend geluid veroorzaakt. Het heefc den<br />

naam van i'görra, die den toon des muziektuigs<br />

taamlijker wijze uicdrukc. Een ander fpeeltuig<br />

noemen zij fguthe, waarmede zij veelligt de<br />

Europeefehe vioof hebben willen nabootfen. Hec<br />

bellaar enkel uit een dun plankje, op welk drié of<br />

vier f.aaren vastgefchroefd zijn, welken zij mee<br />

eenen itrijkitok beroeren. — Ook hebben zij<br />

eene foorc van crommel, welken zij fkói ftét<br />

noemen , en die zoo gemaakc is, dac zij een wel<br />

toebereid vel over eene kalabas of eenen uitgeholden<br />

klos of blok ('pannen. De muziek fcheen mij<br />

niet beter, dan bet muziektuig zelve te zijn. '—-<br />

Dewijl ik het geluk had, om ze niet dikwijls te<br />

hoo-<br />

„ eeten een vcrveelend geluid met zijne tong maakt, of<br />

„ als een, die zijne''tóng iterk aan het gebemehe fluitende,<br />

„ dezelve fchielijk terug trekt met een geraas. — Deeze<br />

„ omftandigheid maakt, dat fommige fchriivers de fpraak<br />

„ der Hottentotten bij het geluid van zekers dieren, bij<br />

„ voorbeeld, van kalkoenen, vergeleeken hebben; hoer<br />

wel ik gaarn wil bekennen , dat veelligt het ongewoone<br />

„ deezer fpraak» en hunne onervarenheid in de taal zelve<br />

veel daartoe zullen hebben bijgebragt, om hen zoo te<br />

'„ doen oordeelen. — Ondeitusfchen geloof ik echter , dac<br />

deeze bijzonderheid, vooral bij volwasfene lieden, een<br />

! groot belet/el is, om de taal der Hottentotten gemaklijk<br />

en vaardig te leeren: want 't geen de heer SPARMAN<br />

hierboven van de kinderen zegt, bewijst niets; door-<br />

" dien jonge kinderen elke taal, ook de allermoeilijkfte,<br />

" die op den aardbodem bekend is, even gemaklijk leeren.<br />

, Daarenhoven, wijl zij maar weinige behoeften kennen,<br />

en hunne kundigheden, vooralten aanzien van afgetrok-<br />

„ kene begrippen, zeer gering zijn, kan men digtlijk na-<br />

„ gaan, dat dezelve bij uitftek gebrekkig moet zijn. " C j<br />

R 5


%66 HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

hooren, en daarenboven geen kenner der muziek<br />

ben, zoo kan ik van hunne compofitie geen begrip<br />

geeven; bijaldien hec over 'c geheel mooglijk<br />

is, dezelve in noocen ce Hellen. Al de<br />

muziek, welke zij mee de Hem maaken, beltaat<br />

in het zingen van zekere coonen, zonder dac hec<br />

gezang tefamenhangende woorden behelsc.<br />

'c Geen ik thans gezegd heb, becrefc coch voornaamiijk<br />

maar de Hoccencoccen in deeze landlireek ;<br />

want dat de Boschmannen de fguthe en t'görrd<br />

ook zouden hebben, daaraan twijfel ik zeer.<br />

Bij de oude dichters en gefchiedfehrijvers te<br />

Jeezen, dat de herders en herderinnen op hunne<br />

fluiten gefpeeld hebben, is iets zoo gemeens, dac<br />

men bij de Hottencoccen , die een herdersleven<br />

leiden, zekerlijk hetzelve verwaebc. Mannen<br />

en vrouwen onder hen hebben ook inderdaad<br />

hunne pijpen, hoewel geene anderen , dan de zoo-<br />

•daanigen , uic welken zij hunnen tabak rooken.<br />

Dit werktuig verdient inderdaad eene befchrijving,<br />

welke ik hier dan wil mededeelen.<br />

De tabakspijpen der Hotcencbccen zijn ten aanzien<br />

van haar maakfel aan die geenen , waarvan<br />

het Zweedfche landvolk zich bedient, eenigzins<br />

gelijk, en beftaan uit een' flechten houten kop<br />

en een' even zoo plompen fteel. De tabakspijpen<br />

der Boschhottentotten heb ik wegens haare<br />

zonderlingheid laaten afbeelden. Men ziet 'er<br />

eene tekening van cp plaat IV, bij nommer 5,<br />

x x<br />

hier vooren<br />

** Zie hier vcoren bladz. 180.<br />

geplaatst. Op die plaac verbeelde<br />

nom-


TÏJGERHOEK TOT ZWELLENDAM. 26j<br />

nommer 5 de pijp zelve, befiaande uit het hoorn<br />

eener eland-antilope, welk anderhalve of twee<br />

voet lang is; a beeldt den houten kop uit. daar<br />

de tabak in wordt gedaan; en b het mondftuk,<br />

Zijnde eene opening, welke twee duim in haare<br />

middellijn houdt, en daar de Boschhottentot zijnen<br />

mond zoo in weet te fteeken, dat van den<br />

rook niets verloren gaat of vervliegt. Daartegen<br />

is hij ook telkens met vijf of zes trekken te vrede,<br />

waarop hoesten en rogchelen volgt, 't welk<br />

hem zeer aangenaam en gewenscht fchijnt te<br />

zijn. Daarop reikt hij den hoorn des vermaaks<br />

aan hem, die naast hem zit, opdac ook<br />

deeze op gelijke wijze zijne long zou kunnen berooken.<br />

Op deeze wijze gaat de tabakshoorn<br />

onder mannen en vrouwen, gelijk in Zweeden<br />

de tabakspijp onder de tabakrookende armhuiswijven<br />

aan den haard, in 't rond. Een der<br />

Boschhottentotten, dien ik naderhand op de reize<br />

door eene wildernis naar Bruintjeshoogte in mijnen<br />

dienst kreeg, verflond eens den damp van<br />

zijn tabakshoorn zoo ongemeen fchielijk, dat hij<br />

'er met eene werklijke duizeling door overvallen<br />

wierd. — De bijgevoegde tekening beeldt duidlijkst<br />

uit, hoe de pijpenlleel c in het hoorn bevestigd,<br />

en hoe de pijpenkop a aan de fpitfe van den<br />

fteel vastgemaakt is. — Zij gebruiken ook wel<br />

bokshoornen daartoe; maar de hoornen van elandantilopen<br />

behouden echter den voorrang, dewijl<br />

de Hottentotten dezelven door middel van hunne<br />

fcherpe fpits gemaklijk nevens zich in de aarde kunnen<br />

iteeken, opdat niet het geringde van den tabak<br />

verlooren gaa. Ik heb een zoodaanig Hottentotsch<br />

tabakshoorn medegebragt, welk thans in<br />

de verfameling van de koninglijke akademie der<br />

weetenfchappen te , Stokholm bewaard wordt .maar,


2Ö8 V. HO.OF.DST. IV. AFD. REIZE VAN OEN<br />

maar, wijl hec de tabakspijp eener kleine Hottentotfche<br />

vrouw geweest is, is hec hoorn mee zijnen<br />

roedel buitengewoon klein en net, flechts<br />

dercien duim lang, en de opening in de grondvlakce<br />

des hoorns, daar de mond worde in gehouden,<br />

in haare middellijn maar anderhalve duim<br />

wijd. Hunnen tabakszak pleegen de Hoctentorten<br />

uic hec geheele vel van een lam of eene<br />

kleine ancilope te maaken , zoo dat de hairige<br />

zijde naar buiten gekeerd is. Hij is zoo groot,<br />

dat niet alleen hunne pijp, maar ook de conderdoos<br />

en hec overige gereedfehap, om vuur te<br />

flaan, ruimte genoeg daarin hebben.<br />

t. .Behalve 'c geen ik, in het Rietdal, van de muziek,<br />

van de taal en fpraak, het tabakrooken der.<br />

Hottentotten kennen leerde, kreeg ik ook hier hun<br />

kaartenfpel te zien., Mee deezen . gantsch verkeerden<br />

naam, benoemen de inwooners der Hollandfche<br />

volkplantingen het volgende zonderlinge fpel<br />

dor iiutLtrc.jcten. Mijne beide Hoccencotten<br />

benevens twee - anderen ,. maakcen zittende, of<br />

heel op de aarde hurkende, eene quadrille, een<br />

fpel van vieren. De vuurhaard, der Hottentotten<br />

liefde plaats in een vertrek, was ook hier<br />

de plaats, die zij. tot hun zoogenaamd fpeelen innamen.<br />

De. aschhoop diende hun in plaats eener<br />

fpeelcc'el, en in den iever bij het fpeelen floegen<br />

zij niec zelden mee de vuiden daarin, zoo dac de<br />

asch hun om de oogen vloog. — Hun fpel befiond<br />

in eene onophoudlijke beweeging der armen,<br />

deels naar boven en beneden, deels kruiswijze,<br />

zonder dac dezelve elkander aanraakcen.<br />

Hec fcheen mij derhalve coc, dac die fpel niecs anders<br />

is, dan eene zekere hgchaamlijke oeffening,<br />

zittende'of hurkende verricht, welke bij hen de<br />

plaats


TIJGERHOEK TOT ZWELLENPAM.<br />

plaats van danfen vervult. — Intusfchen geloof<br />

ik, dat zij zekere regelen daarbij in acht neemen,<br />

om voordeel op elkander te bekaaien, omdat<br />

een ieder op zekere tijden een' kleinen ftop<br />

tusfchen den duim en den voorden vinger hield;<br />

waarbij zij fomtijds in een fterk gelach uitbraken,<br />

en, toen ik onderzoek daarnaar deed, mij<br />

zeiden, dat zij bij afvvisfeling gewonnen en verinoren<br />

hadden, zonder echter om iets gefpeeld te<br />

hebben. — Een uit dat viercnl werd binnen<br />

eenige uuren moê, en leide zich om te flaapen,<br />

terwijl de anderen onder een beftendig en onophoudlijk<br />

geroep, of veel meer zingen van de volgende<br />

woorden: Hei ptruah prhanka, heiptruah<br />

t'heiy hei ptruah ha, van den avond tot den<br />

klaaren dag toe met dit fpel voortgingen. — Vat»<br />

die woorden konden zij zeiven geene verklaaring<br />

geeven; maar zij vertelden dechcs, dat zij dezelven,<br />

benevens het fpel, van hunne makkers, die<br />

bij de Hottentotten, verder noordwaard woonende,<br />

geweest waren, gehoord en geleerd hadden.<br />

Hun hei ptruah prhanka beduidt dus op zichzelve<br />

niets naar, dan bij de Europeërs het zoo bekende<br />

Tra la la. — lk had reeds in de ftad aan de Kaap<br />

iets van dit zoogenaamde , doch zeer oneigenlijke,<br />

kaartfpel bij eenige jongens van Boschhottentotten<br />

gezien, welken een vleeschhouwer van het<br />

Sneeuwgebergte had medegebragt, en dien hij<br />

toenmaals, om mijne nieuwsgierigheid te bevredigen,<br />

beval, dit fpel een weinig te fpeelen.,<br />

Den vijfden van Herfstmaand, des morgens,<br />

namen wij van onzen gedienftigen en gastvrijen<br />

waard en zijne huisvrouw, vriehdlijk affcheid,<br />

en vervorderden onze reize.<br />

ZES-


*f9 TI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

Z E S D E H O O F D S T U K .<br />

REIZE FAN ZWELLENDAM NAAR DE<br />

MO SS EL BA AI.<br />

het Rietdal kwamen wij vooreerst aan<br />

eene landhoeve, aan den versten tak der Buffeljagtrivier<br />

liggende. - Niet verre van daar is<br />

een bosch, daar wij het gefchreeuw van een<br />

groot aantal meerkatten hoorden. Onze waard<br />

zeide ons, dat zij dit gefchreeuw maakten, om<br />

elkander voor de tijgers te waarlchouwen, die<br />

hen tot in de boomen vervolgen ; daar dan de<br />

laatfïe toevlugt deezer behendige en vaardige<br />

dieren is, dat zij zich op dunne en wijduitgeftrekte<br />

takken redden, op welken de tijger zich niet<br />

•waagt. - De heer IMMBLMAN, en ik begaven<br />

ons derhalve met onze fnaphaanen op weg, om<br />

aan deeze jagt eenig aandeel te neemen. Doch<br />

ons oogmerk gelukte ons niet verder , dan dat<br />

wij naauwkeung zagen , dat deeze meerkatten<br />

gantsch zwart van kleur, en nagenoeg zoo<br />

groot, als de gewoone huiskatten, waren. Naar<br />

allen fchijn waren het dus eene nieuwe foort,<br />

tct hiertoe onbekend. Deeze zelve foort zou<br />

ook in het Grootvadersbosch, en in Houtniquasland<br />

gevonden worden, offchoon ik ze daar niet<br />

gezien heb.<br />

Den volgenden morgen richtten wij ons vertrek<br />

zoo in, dat wij bij eenen der meer gegoede


HAAS. DE MOSSELBAAI. 27!"<br />

de boeren, die te€ens hoofdman der landmilitie,<br />

of der andere boeren van dat rechtsgebied, was,<br />

des middags aankwamen, om het middagmaal bij<br />

hem te houden. — Alle de boeren, in het rechtsgebied<br />

van het Roodezand, en in de geheele oost«<br />

iijke landtlreek woonende , behooren onder het<br />

drostampt van Zwellendam, en moeten jaarlijks,<br />

op een' beftemden tijd, voor den landdrost aldaar,<br />

verfchijnen , om zich met de kompagnien, onder<br />

welken zij ftaan , in den wapenhandel te oeffenen.<br />

— Voor den geenen, die 'er zeer verre van<br />

daan woonen , gelijk fommigen zelfs meer dan<br />

honderd uuren gaans deswege moeten reizen, is<br />

dit ongemeen bezwaarlijk; waarom Z'-j ook liever<br />

boete geven, dan eene zoo lange reize doen. —4<br />

Eene fterkere bende, uit de inwooneren van Kam»<br />

iebo, de Sneeuwbergen, het Bokkenveld , het<br />

Roggenveld, Anamaquasland, en de overige<br />

landltreeken, welke bebouwd zijn, en tot de voorigen<br />

behooren , moet jaarlijks bij Stellenbosch*<br />

daar de bevelhebber of opperlanddrost van alle<br />

deeze rechtsgebieden woont, eenige dagen lang,<br />

verfcheidene kriigsoeffeningen verrichten. — De<br />

burgerij der ftad aan de Kaap, en de boeren uit<br />

het omliggende rechtsgebied, gelijk ook uit dat<br />

van den Tijgerberg, doen hunne jaarlijkfche wapenoefening<br />

bij de ftad zelve. —- In de nabuurfchap<br />

der gemelde boerenwooning loopen oostwaard<br />

de Tradausbergen voorbij, waarvan het<br />

Grootvadersbosch een gedeelte uitmaakt.<br />

Het was reeds in den nacht, toen wij bij eene<br />

boerenwooning , die van de Krosrhier haaren<br />

naam heeft, en dicht aan eenen hoek van het evengenoemde<br />

bosch ligt, aankwamen. Wij namen<br />

aldaar ons verblijf, ten einde des te bietere gelegen


V7% VI. H00FDST. RFTZE Tffl ZWELLENDAM.<br />

genheid te hebben, om h>c opzoeken van p r<br />

an*<br />

ten en kruiden in hec nab jgelegen bosch met meer<br />

gemak rs kunnen voort.eccen.<br />

• Het Grootvadersbosch oeftaac uit veele fchoone,<br />

hooge en dunne boomen, maar welker gefhcht<br />

en foorten ik, wijl zij tegenwoordig niet in bloei<br />

waren, flechts ten deele beltemmen kon. — )e<br />

meesten van die geenen, welken ik onderzocht,<br />

zijn den kruidkenneren tot hiertoe onbekend geweest<br />

; en dit zal ook wel ten aanzien der overigen<br />

hec geval zyn. Het ware derhalve te wem<br />

fchen, dat eens een ervaren kruidkenner zich hier<br />

een jaar lang kon ophouden. Zoo wel de<br />

boeren, als de regeering, krijgen uit dit bosch<br />

timmerhout tot balken, paaien, posten, planken,<br />

ook hout tot akkergereedfehap en dergelijken.<br />

De plaatfen tusfehen de boomen zijn aan verfcheidene<br />

oorden met llruiken en heestergewasfen van<br />

verfcheidene foorten begroeid, en nitt zelden zoo<br />

dicht bezet, dat zij hec bosch ter deezer plaats ondoordringbaar<br />

maaken. — Onder deezen verdienen<br />

verfcheidene foorten van a 'pergie met menigvuldige<br />

takken, ook eene voorheen onbekende<br />

foort van fchoonblad, calophyllum . bijzonder aangemerkt<br />

te worden. Deeze laaclte planten, wijl<br />

zij met haare kromme takken, gelijk doornftruiken<br />

, vast haaken en daardoor den wandelaar open<br />

terughouden, draagen hier doorgaans den naara<br />

van wacht een beetje.<br />

Den tienden van Herfstmaand trof ons onderweegs<br />

het ongeval, in onbekende llreeken gantsch<br />

niet ongewoon, te weeten, dat wij tot laat na<br />

middernacht dwaalden. — Toen wij eindelijk, aun<br />

gekleed, cn door en door koud geworden, bij<br />

eene


K A A R D E M 0 S S E L 1 A A I . 373<br />

eene hoeve aan de Slangenrivier aankwamen, fcheeldé<br />

hec echcer nog weinig, of wij moescen onderden<br />

"bloocen hemel den morgen afwachcen, vermics<br />

de boerenvrouw, benevens ééne flaavin, die alleen<br />

te huis waren, niec zonder veele bedenklijkheid<br />

aan onbekende reizigers herberg wilde geeven.<br />

Ook hadden wij de boeren wooning zelve door<br />

hec blaffen der honden eer naauwernood maar gevonden.<br />

— Den Volgenden ochcend zagen wij,<br />

dac onze Hoccencoccen op den afftand van eenige<br />

fnaphaanfehoocen ver van de landhoeve mee hunnen<br />

wagen aangekomen waren, en op de vlakce<br />

bij eenen kruisweg uicgefpannen hadden. Zij waren<br />

hier, door eenen anderen omweg, laacer dan<br />

wij gekomen.<br />

De geheele landftreek rondom heen 'was chans<br />

zeer droog , en naauwlijks zag men een lencegewas.<br />

De oorzaak hiervan was hec algemeen gebrek<br />

aan regen , waarover men in die voorjaar<br />

grooclijks klaagde. Sederc eenige dagen was hier<br />

geen regen gevallen, maar de boomen in hec<br />

Grootvadersbosch hadden, gelijk de wouden dikwijls<br />

pleegen ce doen, misc en regen tot hunne<br />

bevochtiging neêrgecrokken.<br />

Heden veroorzaakce bet mij geen gering ge*<br />

noegen. voor de eerftemaal eenige Hoccencocfche<br />

osfenruicers ce zien, die op hunne osfen taamlijk<br />

fcherp over bergen en door valeien reeden.<br />

Mijne waardin zeide mij, dac ik hen, bij hunne<br />

terugkomst, nog ftouter zou zien galoppeeren ,<br />

wanneer zij anders nog eenig geld, of andere zaaken,<br />

die zij een onderpande konden geeven, bij<br />

zich hadden, om bij haaren buurman , eenea<br />

boer, die zich geen geweecen daaruic maakce^<br />

S om


474 VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

om, enkel fchandelijk gewins halve, de arme Heidenen<br />

door zijnen brandewijn toe dwaasheid en allerleien<br />

wrevel te verleiden, etlijke glazen vol<br />

te neemen. Over 't algemeen ïchreef zij den<br />

Hottentotten de eigenfehap toe, dat zij hun vee,<br />

bijzonder de rijosfen, zeer hard behandelden. Ik<br />

heb ook zelfs meer dan een voorbeeld gezien ,<br />

welk die aanmerking bevestigt. •—. De rijosfërt<br />

moeten, wanneer zij nog kleine kalveren zijn,<br />

worden.getemd en afgerecht. Men boort hun<br />

ten dien einde een gat door de fnuit tusfehen de<br />

neusgaten, waardoor men eene houten pen (leekt<br />

aan welker beide enden touwen of fnoeren vastgebonden-worden,<br />

om daardoor het dier als met<br />

een' toonj en gebit te bellieren. De zadel<br />

bellaar, uit een famengevouwd fchaapenvel, met<br />

een touw den cs van vooren om het lijf vastgebonden.<br />

Dergelijke osfen worden door de<br />

bewooners der volkplantingen pakosfen genaamd,<br />

wijl zij ook gebruikt worden, om lasten en pakkaadje<br />

te draagen. Deeze naam is ook taamlijk<br />

gepast, omdat dikwijls meer Hottentotten ce gelijk<br />

op eenen os rijden. — De regeering heeft,<br />

door eene bijzondere verordening, aan alle en<br />

een iederen Hottentot verbooden , paarden te<br />

houden. Om deeze reden zou eens een Hottentot,<br />

een groot liefhebber van de jagt, eenen zijner<br />

zoogenaamde pak- of rijosfen zoodaanig afgerecht<br />

en geoefend hebben, dat hij met nat dier,<br />

in den omtrek der '1 ijgervaki, taamlijk goed,<br />

elanden heefc kunnen jaagen en vermoeien. Anders<br />

zoeken de Hotcencotcen de draf, bij dat<br />

verbod bepaald, op die wijze te ontgaan, dat<br />

zij paarden, die zij werklijk duur gekocht of geruild<br />

hebben, voor geleenden, of voor de zoo-<br />

daa-


N A A R DE M O S S E L B A A I . 2j$<br />

daanigen, dïe den Christenen toebehooren, pleegen<br />

uittegeeven. —- Eene andere verordening<br />

der regeering verbiedt den Christenen bij geesfeling<br />

en brandmerk, van dé Hottentotten vee te<br />

koopen. De grond hiervan ligt daarin, dat de<br />

reo-eering zelve, wanneer zij vee van nooden heeft,<br />

uit 3<br />

deezen handel het voordeel trekken wil. Voor<br />

eene rles brandewijn, eene of anderhalve elle tabak<br />

, en omtrent zoo veele koraalen , als een<br />

vierde van eenen rijksdaalder bedraagen, pleegt<br />

dan de Hottentot eenen os, welken hij over<br />

heeft , afceftaan , bijaldien hij ook vijf of zes<br />

rijksdaalders waard is. — De reden, waarom dé<br />

Hottentot zich met een' zoo laagen prijs vergenoegt<br />

, beftaat daarin, dat de bediende der regeering<br />

, gemeenlijk de korporaal van het 'Rietdal'*<br />

de eenige kooper is, en daarenboven laat blijken<br />

, dat deeze handel eene foort van fchatting is,<br />

welke men, nagenoeg alle drie jaar, van de natie<br />

der Hottentotten infamelc.<br />

Tegens den middag leiden wij in een Hotten»<br />

tocsch dorp of kraal, hier nabijgelegen, een bezoek<br />

af. Wij werden vriendlijk ontvangen, en<br />

genoodigd, om van hunne melk te drinken. —.<br />

Om deeze te proeven, werd 'er een hooge graad<br />

van dorst en nieuwsgierigheid vereischt. Wij<br />

zagen onze waardin, hoe onbevallig ook, maar<br />

nogthans in haare morfige eenvoudigheid veelligt<br />

bij° haarzelve vergenoegd, een leeren zak of<br />

langen buidel open maaken , die omtrent acht<br />

mingelen vocht hield, en uit een onbereid kalfsvel,<br />

0<br />

op dergelijke wijze, als ik boven befchreeven<br />

heb , gemaakt was. — Uit deezen zak<br />

fehepte zij ons dc melk met een' houten pollepel,-<br />

S * het<br />

/


»7Ö VI. MOOFBST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

het eenige dergelijke gereedfchap, welk zij van<br />

dien aart had, en dat het onderzoek zelfs ook<br />

van de minstzindelijke onder onze keukenmeiden<br />

volftrekt niet had kunnen uichouden. Men<br />

verhaalde ons, dat de zoece melk voor ongezond<br />

gehouden wierd, en daarom goot men ze terftond<br />

onder de geronnen melk in den Ieêren zak. —<br />

Ook verzekerde men ons, dat alle deeze melk,<br />

onder welke daaglijks verfche meik gegooten<br />

wordt, om hec verlies van die geene, welke 'er<br />

van tijd tot tijd uic gebruikc worde, weder ce<br />

vervullen , veele weeken lang dezelve of even<br />

goed kan blijven, zonder dac men de moeite behoeve<br />

ce neemen, om den zak te reinigen.<br />

Den fmaak betreffende van deeze melk uic den<br />

Ieêren zak vonden wij even gelijk dien van andere<br />

laauwwarme geronnen melk; zij was ceffens caai<br />

of lang, en eenigermaare dac geen, 'c welk men<br />

gefchrfce, geftremde of gehotce melk noemc. Om<br />

onze dankbaarheid ce becuigen, gaven wij onzen<br />

waard en waardin een rolle tabak van een vierde<br />

eener el , welke als een milddaadig .gefchenk<br />

werd aangenomen. ,<br />

Eclijke fnaphaanfehooten verre zagen wij eene<br />

buitengewoone grooce huc van eene kegelachtige<br />

gedaance. Men zeide ons , dac zij de wooning<br />

van den Hoccencotfchen hoofdman ROND GA u-<br />

GER was. — lk vroeg dar.rop den baas, of hij<br />

onder zijne kompagnie of bevelbebberfchap ftond.<br />

Hij ancwoordde daarop mee eene lagchende,<br />

maar ceffens hoonende gebaarde; „ Hec bevel<br />

„ hebberfchap der Hottentotfche kapiteinen ftrekt<br />

„ zich enkel over hunne vrouwen en kinderen<br />

„ uit , en in deezen opzigce kan men ze even<br />

ZOO


N A A R DE M O S S E L B A A I . 377<br />

„ zoo goed opperkapiteins, of majoors, als kapi-<br />

, reins noemen." „Het hootdmanfchap, dus<br />

ging hij voort, „ is niets, dan een blootetijtel,<br />

f, welken de regeering van de Kaap eertijds aan<br />

, zoogenoemde vorften of patriarchen onder de<br />

„ Hottentotten, bijzonder aan de zoodaanigen,<br />

, die zich als getrouwe bondgenooten der maac-<br />

„ fchappij, of liever als verraaders hunner land-<br />

, «-enooten, of door andere gev-iguge dienden<br />

„ hebben uitgezonderd, gegeeven heelt. Zij hebben<br />

daarbij tellens een' Hollandfchen toenaam,<br />

" en eenen bevelhebbersdaf gekreegen ; en beiden<br />

heeft daarna een hunner zoonen als eene<br />

- foort van adeldom geërfd: daartegen wordt<br />

" van een'dergelijken kapitein gevorderd, dat hij<br />

: een befpieder en verraader der overige Hotten-<br />

" totten zij; en wanneer 'er overlocpers opge*<br />

S zocht zullen worden, draagt de regeering hem<br />

• het voornaame opzigt en de bezorging over<br />

" die zaak op ". Dit bericht werd mij naderhand<br />

door meer anderen bevestigd.<br />

Wij haastten ons derhalve, om eenen man van<br />

een zoo oud en vorstlijk gedacht, als ROND-<br />

GANGER was, te bezoeken. Deeze aartsvader<br />

zat juist in zijne tent, om de warmte der<br />

zonnedraalen te genieten; en in die houding<br />

verwachtte hij onze aankomst, om ons te ontvangen<br />

Hij was iets over de veertig jaar oud, en<br />

zoo'vet en fterk, dac ik voor of na nooit iemand<br />

gezien heb , die hem zelfs maar eenigzins evenaarde<br />

Dit kwam buiten twijfel daarvan daan,<br />

wijl hij grooteren rijkdom aan vee, dan alle de<br />

anderen, bezat, welke hem in eene zoo overvloedige<br />

maat met fpijs, leedigheid, gemak en zorgloosheid<br />

vervulde, dsc het die verbalende u.uwer-<br />

S 3 kwfi


2?8 VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

king op zijne ligchaamsgedeldheid had. -<br />

Door een gefchenk van roltabak en andere hofhjkheden,<br />

die wij aan zijne voornanme familie<br />

beweezen, wonnen wij eenigermaace zijn vertrouwen.<br />

Hij bleef niec in gebreke, om in derke ,<br />

hoewel eenigzins voorzigtige en gemaacigde, uitdrukkingen,<br />

over de Hollanders, als lieden, die<br />

zich hec land der Hottencotcen onrechtvaardiger<br />

wijze hadden aangemaatigd, ce klaagen. De<br />

zwakheid der laatden, zeide hij, was zoo grooc,<br />

dac chans een ieder van hun hec zich moesc laacen<br />

welgevallen, om dag voor dag mee zijn vee ce<br />

wijken, zoo ras een Christen inwooner der volkplanting<br />

zin in de weide krijgt, welke de Hottencoc<br />

in bezie heefc: de hoofdlieden waren wel<br />

voor deezen in hunne eigendommen onp-edoord<br />

gebleeven; maar nu had men ook hem, cdïchoon<br />

hij kapicein was, niet alleen van eene becere<br />

plaacs verdreeven; maar men begon ook reeds,<br />

de magere en dorre velden , welken hij verder<br />

naar den kanc van hec zeedrand bezac, hem ce<br />

misgunnen, niettegenlhande zij wegens de wilde<br />

dieren en de ongezonde lucht voor koeien en<br />

fchaapen ten hoogde fchaadelijk waren. Hij<br />

bragc ook veel bezwaarnisfen over zijne eigene<br />

landgenoocen een voorfchijn, dac 'er tegenwoordig<br />

weinig eendragt onder hen heerschce , zoo<br />

dac hij hec niet eens wilde waagen , om eenen<br />

os, dien hij ontbeeren kon , aan den eenen of<br />

anderen boer re verkoopen, uic vreeze, dac zijne<br />

eigene landlieden en nabedaanden zulks aan<br />

den landdrost van Zwellendam mogten verklikken.<br />

Voorheen bad ik reeds gehoord , dac bij dé<br />

Hoccencoccen de jongde zoon altijd de voornaamde<br />

en bijna eenige'erfgenaam is. Kapicein ROND-<br />

6 AN-


KRAK DE MOSSELBAAI. 2?£<br />

GANGER bevestigde de berichten van deezen zoo<br />

zonderlingen inhoud ; en verzekerde, dat al zijn<br />

vee, benevens den tijtel van hoofdman en zijnen<br />

bevelhebbersftaf, na zijnen dood aan zijnen jongden<br />

zoon moest en zou vervallen. -—- Dewijl<br />

& nieuwsgierig was, om hec teken zijner hoogheid<br />

te zien, zoo wees hij mij den (tok, welken<br />

bij in de hand had, en die in niets anders, dan<br />

in eenen handrotting, van Oostindisch, of bij<br />

ons zoogenaamd Spaansch riet, met een' koperen<br />

knop, drie duim lang, beftond, welken hij verpligc<br />

was beftendig ce draagen. Ik heb hierboven<br />

reeds aangemerke, dac RONDGANGERS<br />

hut mij buicengewoon grooc toegefcheenen had:<br />

zij was ook werklijk drie of vier maal groocer,<br />

dan de gewoonlijke hutten , en zoo ongemeen<br />

ruim, dac hij eene afdeeling coc eene flaapplaats<br />

en eene kleerkamer daarin had kunnen maken.<br />

Voorts was zij van flangen of paaien gebouwd<br />

, die fchuinsch tegen elkander gefteld, een<br />

fpics maakten, cn met flroo gedekc waren;.zoo<br />

* dac hec geheele eene kegelachtige gedaance had. —<br />

Waarfchijnlijk heefc de naam van hoofdman bij<br />

hec geflachc van ROND GANGER de begeerce verwekc,<br />

om aanzienlijker en gemaklijker, dan andere<br />

Hoicentoccen, ce woonen.<br />

- Van nu af aan zou hec te vermoeiend, te om-<br />

Handig en ook- onnoodig zijn, in deeze reisbefchrijving<br />

iederen dag, gelijk ik dien in mijn dagboek<br />

aan heb getekend, bijzonder te melden. —<br />

Er zouden maar fteeds foortgelijke aanmerkingen<br />

, gelijk bereids hier vooren. zijn medegedeeld<br />

, weder voorkomen, -r- Dat onze<br />

reize nog geduurig met daaglijkfche zorgen,<br />

,S 4 ba-


*80. VI. HOOFLST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

bezwaarlijkheden, kleine vergenoegingen en ontdekkingen<br />

, en zoo verder, verbonden ziin<br />

geweest, zal men uit de voorgaande befchrijvmgen<br />

genoegzaam kunnen afleiden, en voor het<br />

grootfte gedeelte zouden dergelijke bijzonderheden<br />

de allerminfte. leezers op eene aangenaame<br />

wijze onderhouden. Ik wil derhalve in 't toekomende<br />

flechts fommige dagen uitdruklijk noemen<br />

; maar dat geen, 't welk ons in de oven>en<br />

bejegend is, in een' onafgebrooken famenhang;<br />

verhaalen.<br />

6<br />

. Onze reize zetten wij over de Duivenhoeksriv<br />

a<br />

aar<br />

Vr''~ 7 "


N A A R DE M O S S E L B A A I . sll<br />

flik trekken, welk hun toe aan den buik reikte.<br />

Met ons gewoone rijtuig zouden wij daarin fteeken<br />

gebleeven zijn, bijaldien niet een gedienftig<br />

böer ons zijnen bastaard flaaf geleend had , die<br />

de p'.aats van voerman vervullen, en ons 'erdoor<br />

helpen moest. Deeze had eene onvergelijklijke<br />

handgreep , om zonder ophouden de osfen te<br />

zweepen. • De Valfche rivier is eene van de<br />

onbeduidende ftroomen van dit land.<br />

Het gebruik, welk de inwooners deezer landftreeken<br />

van het vee maaken, is hec volgende: —<br />

De melk van twee of meer dagen wordt in een<br />

vac bijeengefameld, coc dac 'er gelegene cijd is,<br />

om bocer te maaken; 't welk zij alle twee of drie<br />

dagen doen, en wel in eene -karn, die zoo groot<br />

is, dat zij twee kuipenvol hou.it. De {tempel,<br />

of de fteel met de doorboorde fchijf daaraan ,<br />

waarmede geboterd wordt, wordt, op de gewoone<br />

wijze , door twee of vier perfoonen bewoogen.<br />

Ondertusfehen bekommert men zich in<br />

deeze volkplanting niet, gelijk in Zweeden, Holland<br />

en elders, om alle de boter, die door<br />

menschlijken arbeid , »f door andere middelen<br />

zich van de melk af laat zonderen, 'er uitte<br />

haaien. Hierom vond ik ook de karnemelk altijd<br />

veel vetter en krachtiger, dan zij bij ons pleegt<br />

te zijn. — De boeren, die met vee en weilanden<br />

fiechts «riddelmaatig voorzien zijn, leggen<br />

jaarlijks van vijftien honderd coc drie duizend Hollandfche<br />

ponden boter. Deeze ganefche menigte<br />

brengen zij in een of cweemaal naar de ftad aan<br />

de Kaap de Goede Hoop, alwaar zij hec pond<br />

voor drie coc zes ftuivers Hollandsen verkoopen.<br />

De burgers aldaar , welke deeze boter opkoo-<br />

S 5 pei


*82 VI. H00FDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

pen, verkoopen wederom het groocfte gedeelte<br />

daarvan tot gebruik op de fchepen, met een voordeel<br />

van twintig tot zelfs honderd ten honderd. —<br />

Van de veeteelt heeft de meer vermogerjrie<br />

landman nog dit nut, dat hij om de twee of drie<br />

jaaren aan de Kaap acht of tien osfen kan verkoopen.<br />

Zijne koopers zijn daar deels de gewoone<br />

vleeschhouwers, deels de houthaalers tusfchen<br />

de kust en de ftad, deels ook zoodaanige boeren,<br />

welke nader aan de Kaap de Goede Hoop<br />

woonende, minder plaats tot weilanden, en eenen<br />

korteren weg dervvaard hebben, om hunnen wijn<br />

en hunne graanen aldaar met voordeel aftezetten,<br />

en zich derhalve alleen van den akkerbouw genee-<br />

ren. Het verkoopen van fchaapen brengt den<br />

kndman, die van de veefokkerij zijn grootfte beftaan<br />

trekt, ook taamlijk veel voordeel aan. Hij<br />

kan jaarlijks van twintig tot honderd fchaapen,<br />

hè* ftuk tot zes fehellingen of éénen rijksdaalder<br />

Hollandsch , verkoopen : deeze worden hem op<br />

zijne hoeve zelve afgehaald ; want de knechten<br />

der Kaapfche vleeschhouwers trekken wijd en zijd<br />

in 't rond, en drijven kudden van eenige honderd,<br />

jaa dikwijls zelfs van eenige duizend fchaapen,<br />

naar de Kaap. Dit is bijzonder het geval in<br />

de zeer dorre landftreeken, als bij voorbeeld, in.<br />

Kamdebo, in het Roggen- enBokkenveld, gelijk<br />

ook in het groote Karro, en elders meer.<br />

Hier biedt zich mij de bekwaimfte gelegenheid<br />

aan, om deeze landftreeken zoo wel, als<br />

die geenen, welken de bewooners der volkplantingen<br />

de zuuren en zoeten noemen , nader te<br />

belchrijven. De Karrovelden zijn doorgaans<br />

vreeslijk dor en droog. Des zomers, of in het<br />

war-


N A A R DE M O S S E L B A A I . 183<br />

warmer jaargetijde valt hier geen druppel regen.<br />

De grond wordt zoo ongemeen droog, en van<br />

gras en andere gewasfen zoo zeer ontbloot, gelijk<br />

een heerenweg, en de ftruiken, die veelligt<br />

nog voorhanden zijn , kwijnen en verdorren.<br />

Rond omheen is alles met hooge kaale rotsfteenbergen,<br />

welke, naar het uitwendig aanzien veele<br />

ijzerdeeltjes behelzen, gantschlijk omgeeven. De<br />

zon verzengt door haare weeromiTuitende draaien,<br />

en de bodem brandt door de fchoenzoolen.<br />

De wandelaar wordt vermoeid en krachtloos; hij<br />

vloeit weg in zweet; en is even zoo dorftig, als<br />

de natuur, die hem omringt. Des winters,<br />

of in het koude jaargetijde, valt in de Kirrovelden<br />

zeer veel regen. De donder doet daaglijks,<br />

jaa bijkans alle uuren, de omliggende bergen<br />

van zijne flagen. op het Iterkfte weergalmen; en<br />

de wolken, die middelerwijl in de groocfte fnelheid<br />

te famentrekken, vallen in de zwaarlte regenbuien<br />

neer. Hec aardrijk, hierdoor verkwikt<br />

en verfrischc , verleevendigc in korten tijd<br />

wortelen en zaaden , bijzonder van faprijke gewasfen<br />

, welke op dergelijken bodem allerbest<br />

tieren. Deeze groeien en bloeien ras, en bekleeden<br />

de oppervlakce des aardrijks midden in den<br />

winter mee de fchoönfle en verkwiklijklte zomerdragc.<br />

De fappigc planten van deezen aart zijn voornaamhjk<br />

de volgende: Verfcheidene foorten<br />

van zaferbloemen , mefambtyanthomum , met<br />

witte, blaauwe, roode, maar meestendeels geele<br />

bloemen, tros-of ftruikswijze bij elkander groeiende<br />

; het dikblad of fmeerwortel, crasfula , met<br />

zijn roode bloeifel; huislook of navelkruid, cotyledon;<br />

de Itapelie; de wolfsmclksplant, euphorkië<br />

t


i84 VI. H00FDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

bla, van verfcheidene foorten , en meer anderen.<br />

— Alle deeze planten, zelfs de toppen van<br />

de euphorbie dienen den fchaapen, die 'er zeer<br />

vet van worden, tot voedfel. Wanneer deeze<br />

beesten des zomers niets anders hebben, geneereu<br />

zij zich ook zeer goed van de ftruiken en heesterge.<br />

wasfen. — Voor het groote vee is dit voedfel niec<br />

toereikende , maar het moet in kleine, rivieren<br />

riet en andere groene watergewasfen opzoeken.<br />

Hierom trekken ook de bewooners der Karrovelden,<br />

wanneer hunne wooningen bekwaam daartoe<br />

gelegen zijn, in den zomer op de gebergcen en<br />

de verhevene landftreeken, alwaar zij eene gewoone<br />

zomerluchtgefteldheid vinden, en nu en<br />

dan verfrisfchende regenvlaagen genieten , zoodac<br />

hec 'er hun ook niec aari gras en koele luchc ontbreekt.<br />

— In den winter hagelc en fneeuwc het,<br />

gelijk men mij verhaalde, op verfcheidenen deezer<br />

hooge bergen, weshalve de bewooners derzelven<br />

ze dan ook verlaaten, ten einde indeKarro-, of de<br />

laagere landen, den milden winter, en de voordeden,<br />

welken hij, gelijk hierboven gezegd is,<br />

medebrengt, naamiijk den vruchcbaaren regen en<br />

de groene kruiden, ce genieten. Om indie<br />

zelve voordeden insgelijks ce deelen, begeeven<br />

zich, in hec gemelde jaarfaifoen, ook de wilde<br />

hercen of gazellen van de bergen neêrwaard naap<br />

de vlakcen; en die geefc wederom gelegenheid,<br />

dac de wilde dieren hen derwaard volgen.<br />

Voor de verfcheidene foorcen van graanen is de<br />

lucheftreek van Karro deswege niec zeer gunftig,<br />

wijl, volgens de berichcen der inwootseren, aldaar<br />

de gezaaide graanen in hec regenachtig fuifoen,<br />

wegens de menigvuldige vochtigheid, verrocten,<br />

raaar des zomers wegens de aanhoudende droogte.


H U I DE M O S S E L B A A I . 285<br />

te niet voortkomen zouden. — Desniettemin<br />

ziet men, der fchranderheid en den vlijt van het<br />

meer verlichte deel der menfehen ter eere, zelfs<br />

op de dorre, en drooge Karrovelden zeer dikwijls<br />

zaai-en koornakkers, moestuinen en wijnbergen,<br />

die op het heerlijkfte groeien, tieren en vruchten<br />

draagen, terwijl de wilde planten rondom heen<br />

ten deele fterven , ten deele van dorheid kwijnen.<br />

— Die bijzondere en zelazaame verfchijnfel<br />

heeft zijnen grond daarin, dat het water van<br />

de nabuurige bergen naar welgsvallen op de akkers<br />

en plantaadjen geleid wordt.<br />

Zuure of zuurachtige gronden noemen de bewooners<br />

der Hollandfche volkplantingen zoodaanige<br />

vlakten, die een weinig hooger en koeler dan<br />

de oever der zee gelegen zijn, en derhalve meer<br />

regen hebben, dan de andere landftreeken, welke<br />

grasrijker zijn. — De foorten van gras zijn hier<br />

echter altijdduurende en eenigzins grof, en hebben<br />

ruuwe en breede bladen. Het rundvee in<br />

deeze gewesten kaauwt en knaagt zeer gaarn aan<br />

zoodaanige zaaken, welke niet dienftig voor heszelve<br />

zijn, als bij voorbeeld: aan riemen, kalk,<br />

beenderen , en bij gebrek van die knaagen zij<br />

elkander aan de hoornen. Dit fchijnt bij hen<br />

zuur in de maag aanteduiden , en dit zuur mag<br />

wel aanleiding tot de benaaming van zuure gron.<br />

den gegeeven hebben. -- Een gedeelte der landen<br />

, welken de Kaffers bewoonen , zou deeze<br />

eigenfehap in eenen zoo hoogen graad bezitten,<br />

dat het rundvee, welk des nachts opgeflooten is,<br />

daardoor aangedreeven wordt, om elkander zonder<br />

ophouden aan de hoornen te knaagen, en<br />

daarin te bijten, waardoor deeze ook menigvuldige<br />

krom-


i85 VI. HÓOFDST. REIZE VAN 'ZWELLENDAM<br />

kromme, kronkelende en bonte gedaanten , om<br />

zoo te fpreeken naar- beeldhouwerswerk gelijkende,<br />

bekomen; welken men daarom niec, gelijk<br />

voor deezen wel plag te gefchieden, aan de<br />

vindingrijke verbeeldingskracht en bearbeiding der<br />

Kuffertche herderen alleen toe moet fchrijven.<br />

Voorts hebben de inwooners der volkplantingen<br />

nopens de zuure gronden deeze aanmerkinggemaakt,<br />

dat aldaar naar evenredigheid minde?<br />

melk, maar meer en betere boter, dan in de zoete<br />

landftreeken, gewonnen wordt, offchoon in<br />

deeze laatften het hoornvee merklijk grooter en<br />

vetter worde. — Onder de benaaming van zoete<br />

velden of gronden verftaac men zoodaanige oorden<br />

, op welken de bijgebragce befchrijvingen der<br />

zuure gronden in de Karrovelden niec paften.<br />

Laage, een-'gzins zandige en in denabuurfchap van<br />

hec zeeftrand gelegene landftreeken, noemde men<br />

mij als merkcekenen, der zuure gronden; als zoeten<br />

integendeel gaf men de Honigklip, het Land<br />

der Houtniquas, en het grootfte deel van het Lange<br />

Dal of de Lange kloof en van het Land der<br />

Kafferen, op.<br />

Toe de fchaapenfokkerij worden de Karrolanden,<br />

voor de allerbcscen, maar de zuuren voor<br />

gancsch onbruikbaar gehouden. — Ten aanzien<br />

van hec rundvee heefc men hec als hec nuttigde en<br />

voordeeligfte bevonden, met hetzelve van tijd coc<br />

tijd uic de eene in de andere landftreek ce crekken.<br />

De welgegronde pioefneeming, die de bewooners<br />

der volkplantingen in die ftuk gedaan<br />

hebben, ftemc mee dac geen, 'c welk de Hotcentoteen,<br />

alhoewel bijkans alleen door vooroordeel<br />

bewoogen, zeer dikwijls doen, volmaakt overeen.<br />

Want, zoo ras iemand van hun of een ftuk vee,<br />

krank


K A A R DS M 0 S S 1 L B A A I . 28?<br />

krank wordt of fterft, of wanneer 'er het een oi<br />

ander ongeluk gebeurt, veranderen zij terftond de<br />

plaats van verblijf. — j En dit mag wel eene voornaame<br />

oorzaak weezen , waarom het hoornvee<br />

der Hottentotten eenigermaate in denzelven<br />

ftaat blijft, daar integendeel het Hollandfche ,<br />

bijzonder in die landftreeken, welken nader bij<br />

de Kaap gelegen, en bijgevolg federt langeren tijd<br />

bewoond en bebouwd zijn, van tijd tot tijd in<br />

flechter ontaart.<br />

Over het geheel neemt de deugdzaamheid des<br />

gronds en de vruchtbaar heid des lands hier allengs<br />

meer en meer af. — Men heefc met zekerheid<br />

bemerkt, dat zoodaanige plaatfen, welke eertijds<br />

ongemeen grasrijk, en in graan - en keukengewasfen<br />

zeer vruchtbaar waren, thans aanmerklijk<br />

verliezen, zoo dat men bezorgd is, dezelven binnen<br />

kort te zullen moeten verlaaten. — De rhinocerosftruik,<br />

eene foort van distel, een dor en<br />

fteekelachtig gewas , welk anders op onvruchtbaaren<br />

bodem pleegt te groeien, breidt zich op<br />

die plaatfen, welke bruikbaar gemaakt en bebouwd<br />

zijn, allengs meer en fterker uit. Toen ik de<br />

landlieden naar de oorzaak daarvan vroeg, zeiden<br />

zij, dat het hunner zonden fchuld was. — Tot<br />

deeze bekentenis noodzaakte hen veelligt hun eigen<br />

geweeten; en tot de zonden, waarmede zij<br />

dat verdienen, en welke deeze fchaadelijke gevolgen<br />

werken konden , behoort voornaamhjk<br />

hunne onweetenheid een aanzien van de rechce<br />

behandeling en vruchebaarmaaking des aardrijks. —<br />

Dewijl alle de landerijen, meuwlings eerst bruikbaar<br />

gemaakt, in alle gewesten en landen der<br />

waereld vruchtbaarer zijn, dan men ze in vervolg<br />

van tijd verwachten kan, zoo behoeft men 'er zich<br />

niet


f88 VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLEND AM<br />

niet over te verwonderen , wanneer de akkers<br />

in Afrika hedendaags meer bearbeiding en mist<br />

vereifchen, dan zij van de tegenwoordige landlieden<br />

bekomen, en dan zij ook inderdaad behoeven,<br />

wanneer zij de kracht, welke zij voorheen<br />

tijd hebben gehad, om zich geduurende eene rust<br />

van veele eeuwen lang te verkrijgen, zullen behouden.<br />

— Regelrecht tegen het voorbeeld en<br />

het gebruik van de oorfpronglijke bewooners van<br />

dit land, de Hoctentotten naamlijk, weiden thans<br />

de Christen bewooners deezer volkplantingen hun<br />

vee beftendig op een en hetzelve veld; en zij<br />

zijn ook genoodzaakt, om zulks te doen.<br />

Daar komt nog bij, dat hunne kudden in de tegenwoordige<br />

tijden veel talrijker zijn, dan eertijds<br />

de kudden der Hottentotten hebben kunnen weezen.<br />

Want zij houden niet alleen zoo veel vee,<br />

als zij zeiven van nooden hebben; maar ook als<br />

de behoefte van zoo veele ftedelingen aan de<br />

Kaap de Goede Hoop, en de bezorging der<br />

manfehap van zoo veele fchepen , die naar de<br />

Oostindien zeilen en van daar te rug komen, mee<br />

versch, maar nog meer met gezouten vleesch,<br />

vordert. Door het hierdoor vermeerderde en onophoudlijke<br />

afweiden kunnen die grasfoorten en<br />

gewasfen, welken het vee gaarn eet, niet anders<br />

dan verhinderd worden, wortelen te fchieten en<br />

optegroeien; daar integendeel de rhinocerosftruik,<br />

welken het vee beftendig voorbijgaat, zonder<br />

dien aanteraaken, vrij en ongehinderd zijne wortelen<br />

uitbreiden, en de ftandplaacfen der overige<br />

gewasfen inneemen kan. -— Hec moest derhalve<br />

den ingezetenen der volkplantingen in 't geheel<br />

niet wonderlijk voorkomen, dac de rhinocerosftruik<br />

, eene door hen zoogenaamde zondenftraf,<br />

ba-


N A A R DE M O S S E L B A A I<br />

benevens andere dorre ftruiken en heesters, allerfchielijkst<br />

en meest nabij de landhoeven , daar<br />

het vee dichtst bij gaat weiden, zoo weelig groeit<br />

en zich nestelt. Én desniettegenstaande blijven<br />

zij daar met hunne iteenen gebouwen onbeweeglijk';<br />

de Hottentotten integendeel, ( hoewel zij<br />

dit voorheen echter ook nog veel meer, dan tegenwoordig,<br />

gedaan hebben), begeeven zich,<br />

gelijk ik reeds verhaald heb, bij den geringlten<br />

ichrik, met hutten en vee naar elders; weshalve<br />

geen oord door hun vee al te zeer afgevreeten<br />

wordt.<br />

De Gauritsrivier heet ook wel de Goudrivier*<br />

waarfchijnlijk omdat deeze laatlte naam in het<br />

Hollandsch met den eerften ten aanzien der uitfpraak<br />

eenige overeenkomst heeft, ook gemaklijker<br />

uittefpreeken is; maar niet met betrekking op<br />

goud, tot welke verklaaring anders de benaaming<br />

zelve aanleiding zou kunnen geeven. — Deeze<br />

rivier, welke verder noord waard ook de Olifantsrivier<br />

heet, is eene der aanzienlijkften in die gedeelte<br />

van Afrika, en, offchoon zij tegenwoordig<br />

zeer laag en uitgedroogd was, ging die ftroom<br />

echter zeer iterk, en het was gevaarlijk, om 'er<br />

door te komen; te meer, wijl de plaats der doorvaart<br />

zeer breed en taamlijk diep was, en eene foort<br />

van bocht uitmaakte. De oever der rivier is aan<br />

beide zijden zeer hoog en loodrecht Heil, uitgenomen;<br />

ter plaats, daar de doorvaart is. — Het<br />

water pleegt fomtijds zoo fnel en onverwacht te<br />

rijzen, dat reizigers, zelfs geduurende de doorvaart,<br />

in den fchielijk opgezwollen ftroom verdronken,<br />

en door denzelven in de zee weggevoerd<br />

zijn. Niet lang geleeden , was een<br />

T boer.


&QO VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

boer, die dicht bij de waadplaats zijne nachtrust<br />

genomen had, met zijne vrouw , kinderen en<br />

den wagen, waarop zij fliepen, door den vloed,<br />

fnel en onvoorziens tot eene verbaazende hoogte<br />

aangewasfen, weggefpoeld. — De oorzaaken deezer<br />

fnelle opzwellingen zijn , deels de fchielijk gefmolten<br />

fneeuw op verfcheidene hooge bergen, noordwaard<br />

van deeze rivier gelegen;- deels, en wel<br />

voornaamhjk, de zwaare regenbuien in bet Karroveld,<br />

insgelijks noordwaard van hier liggende ,<br />

alwaar de Oiifants- of Gauritsrivier, gelijk tert<br />

deele ook op mijne landkaarc van de Kaap de<br />

Goede Hoop te zien is, uic verfcheidene kleinere<br />

rivieren, die naderhand ce famenvloeien, haaren<br />

oorfprong neemc.<br />

Van de Gauricsrivier en daarna van de Honhrklip,<br />

welke landftreek uic eene naauwe valei brflaat,<br />

namen wij den weg naar de rechterhand;<br />

om naar de Mosfelbaai en over de Zoute rivierc!<br />

naar het Houtniquasbosch ce' komen ; te meer J<br />

vermits men ons de' onderneeming der reize riaaf<br />

de zoogenaamde Lange Kloof of Lange Dal Tegenwoordig<br />

ontried, om reden, dat, onze trekosfen,<br />

zoo wegens gebrek aan regen, als om de<br />

verregaande dorheid, nog grooter gevaar zouden<br />

ïoopen, om van honger en dorst te verfmachten.<br />

:<br />

De Zoute rivieren hebben haare naamen van d?<br />

gefteldheid haarer wateren gekreegen, welke<br />

door middel van het zeewater, bij den vloed<br />

taamlijk hoog daarin doordringende, eenigzins<br />

brak worden, en bij de koeien, die daaraan niet<br />

gewend zijn, een' vrij fterken afgang veroorzaaken.<br />

-— Dewijl ik dit niet wist, geraakten ook<br />

mijne trekosfen door. het drinken van dat water<br />

zeer


H A A K D E M O S S K L B A AJ.<br />

zeer zwaar doorlijvig, waardoor zij 'zoo zeer afgemat<br />

wierden, dar. ik mijnen wagen aan eene<br />

hoogte ce rug moesc laacen, coc dac een dienscvaardige<br />

boer uic hec Eand der Houcniquas mee<br />

zijn fpan osfen mij ce hulp kwam.<br />

Dichc beneden de landhoeve, welke aan de<br />

wesczijde der Kleine Zoute rivier ligc, en Geelbekdal<br />

heec, is een plek gronds, in zijnen omtrek<br />

omtrenc een half morgen hnds groot, die<br />

van gewasfen fteeds ontbloot, cn ten deele, als<br />

met rijp , bedekt is. Dc bewooners der omliggende<br />

ftreek houden i zulks voor falpeter ; maas<br />

inderdaad is het niets anders, daa, fijn keuken?<br />

Z 0 V ! C. .— Een man , die 'er nabij woonde,<br />

merkte hec nis een zeker voorteken aan ,<br />

dac het in \ kort regenen :ZOU, wauneer deeze<br />

rijp zich in eene aanmsrkiijkere hoéveelheid ver*<br />

toonde.<br />

i De Mosfslbaal bezocht ik cc paard. ~— Qfr<br />

C'lioon deeze haven aa i de oostenwinden taamlijk<br />

blootgeftekl is, en , uitgenomen in geval van<br />

nood, door gesue fchepen bezocht worde, zoo zov<br />

zij echter in meer dan eenen opzigte zeer mistig<br />

kunnen zija, wanneer zij bekender werd. --r<br />

Ik vond aldaar eenen fteen, in welken het j*arftal<br />

1752, de naam des fcheepskapiteins. SWEN*<br />

FINGER, en die van hec Deenfche Oostindifche<br />

fchip de Kroonprinfes gehouwen was. De inwooners'<br />

deezer landftreek verhaalden mij , dat her<br />

gemelde fchip in een' zwaaren ftorm derwaard<br />

gedreeven en aldaar geftrand was. Nadar ver-<br />

• fcheidene macroozen van hec fchip aan land waren<br />

gezwommen, en eenige dunne couwen, waarvan


S9* VI. HOOFBST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

hét eene end op het fchip vast was gebonden t<br />

medegebragt hadden, had men door middel van<br />

dezelven een zwaar touw, aan het bovenend van<br />

den grooten mast bevestigd, aan het ftrand getrok-»<br />

ken, en daar ook vast gemaakt; langs dat touw,<br />

welk daardoor eene merklijk fchuinfche helling<br />

verkre&gen had, had men vervolgens een' grooten<br />

metaalen ring naar het fchip getrokken , en<br />

aan deezen van de manfchap , die nog op het<br />

fchip was, den eenen voor en den anderen na ,<br />

vastgebonden, welke dan doormiddel eener lijn,<br />

aan den ring vast gemaakt, fchielijk aan land werd<br />

gehaald; waarna de ring telkens weder door middel<br />

eener andere lijn naar het fchip terug getrok-<br />

•ken werd. ,. Nadat de ftorm bedaard was, had<br />

men ook 'een groot gedeelte der laading geborgen<br />

, en op wagens naar de ftad aan de Kaap<br />

gebragt. —<br />

De boeren , in die nabuurfchap woonendé ,<br />

verzekerden mij, dat 'er niec zelden aan den mond<br />

deezer baai fchepen zeilden , als of zij dezelve<br />

zochten, maar niet wisten , waar zij ze vinden<br />

'zouden. Zelfs had eens een vaartuig verfcheidene<br />

noodfchoocen gedaan, zonder zich in de<br />

baai te durven waagen. De waare oorzaak daarvan<br />

is, naar men meent, deeze, wijl- de eigenlijke<br />

haven niet gemaklijk te kennen is. En dij<br />

wordt voornaamlijk daardoor veroorzaakt, omdat<br />

men, volgens de gemeene kaarcen, aldaar een eiland<br />

verwachc, welk echcer niets anders is, dan<br />

eene onbeduidende laage klip, welke ten tijde van<br />

den vloed en bij hoog water voor het grootrte<br />

gedeelte onder water ftaat, en zich aan de bin-<br />

-nenloopende fchepen niet anders vertoonen kan,<br />

dan als of zij met het vaste land verbonden<br />

was. —


K A A R Dt M O S S E L R A A I . 20J<br />

was. — Deeze omftandigheid, buiten allen twijfel<br />

zeer gevaarlijk voor de fchepen, is ook mede<br />

eene aanleidende oorzaak tot de bovengemelde<br />

fchipbreuk geweest. — Voorts zege men, dat'er<br />

op de geheele kust tusfehen Baai Fals en de<br />

IVlosfelbaai nergens eenige ankerplaats gevonden<br />

wordt. Ook fchijnt het, als of de regeering de<br />

zeevaarenden in eene foort van onweetendheid<br />

ten aanzien der laatstgenoemde baai zoekt te honden;<br />

want de vlagtlok, weiken de Deenfche Kapitein<br />

aldaar had laaten oprechten, en een magazijn,<br />

door hem aangelegd , werden terilond na<br />

zijn vertrek weggenomen en verwoest, en de<br />

landdrost liet verbieden, ooit iets in het gezigt<br />

der haven te bouwen. — Met eene gezonde maatkunde<br />

ltemt dit zekerlijk niet overeen. Onpertusfehen<br />

zou eene nadere kennis deezer bocht<br />

veelligt zoo veel te meer tot redding van menig<br />

fchip. en menige zeevaarende lieden kunnen toebrengen,<br />

wanneer zij wisten, dat men in voorkomende<br />

gevallen zijne toevlugt veilig daarin neereen<br />

kon. —•<br />

Door veele gronden aangaande de nuttigheid<br />

deezer haven overtuigd, en wijl 'er geene gedrukte<br />

befchrijving van voor handen is , wil<br />

ik hier eenige waarnecmingen nopens dezelve<br />

niededeelen. — De (trekking der kust ontwierp<br />

jk door middel van mijn gewoone kompas, terwijl<br />

ik ze, deels te voet, en deels te paard, zoo<br />

verre lereisde, als de rei kruisjes langs dezelve<br />

op de kaart aanwijst. — De Deenen, welke in<br />

J752 hier geltrand zijn, hebben den inwooneren<br />

verzekerd, dat de haven een' goeden vasten<br />

zand- en ankergrond had, en de kleine zuidwestlijke<br />

bocht, in mijne kaart met een anker gete-<br />

T 3 kend


904 VI. K00FDST. REIZE VAN ZW;.LLENDAM<br />

kend, diep genoeg was, dac een fchip aldaar veilig<br />

kon liggen.<br />

Om een aanzien van de eigenlijke ligging deezer<br />

haven niec te dwaalen, moec men, behalve<br />

de bereids bekende breedce en ligging derzelve<br />

op mijne algemeene kaarc, nog aanmerken, dac<br />

de noordlijke of noordoosdijke oever geheel van<br />

fteenen is, en uit groene heuvelen die met<br />

bosfehen hegroeid zijn, beftaac. ujrgenomen op<br />

beide plaacfen, alwaar de Kleine Zoute rivier en de<br />

Hercrivier zich in zee ontlasten; wanc hier is<br />

het zand door de winden, die UK zee komen,<br />

zoo wijd opgedreeven, dac hec een gedeelce der<br />

kusc, voorheen groen, gantschlijk bedekc heefc.<br />

De zuidvvestlijke kusc is incegendeel zeer fteenachüg,<br />

bergachcig, maar op fommige plaatfen<br />

ook hiag. Mee boocen zou men hier bij ftil weer<br />

zeer goed kunnen landen; maar, coen ik 'er was,<br />

vond ik de baai door den fterken wind, die uic<br />

zee woei, in zulk eene groote beweeging, en in<br />

dezelve zulk hoog wacer, (welk zelfs des namiddags<br />

nog aanhield), dac wij verhinderd wierden,<br />

oescers te vangen, welken men ons verzekerd had<br />

hieromtrenc in menigce te vinden te zijn.<br />

Naar de tegenwoordige gefteldheid deezer landftreek<br />

te oordeelen, zou men 'er niet zonder<br />

groote moeite versch water kunnen bekomen ;<br />

want flechts een zeer geringe beek van weinig<br />

belang ontlast zich daar, waar de beste ankerplaats<br />

is, in de bocht; doch eenige fteenworpen verre<br />

van den oever crefc men de bron zelve aan, die<br />

zoo wijd en diep is, dac men uic dezelve celkens<br />

eclijke oxhoofden met versch, klaar en welfmaakend<br />

water zou kunnen vullen; en door de bron<br />

te


NAAR DE M O S S E L B A A I . 2O5<br />

te zuiveren en het water behoorlijk te. reinigen<br />

zou ook nog menige verbetering daaromtrent in<br />

't werk kunnen gefteld worden. — Voorts zijn<br />

mij ook verfcheidene voorbeelden bekend, dat,<br />

wanneer men zelfs dicht aan ftrand , bijzonder<br />

op eene zandige plaats, een put of kuil, Hechts<br />

taamlijk diep, in den grond fpic, in korten tijd<br />

versch water daarin komt, en dezelve vervult. —-<br />

Dit wordt ook bevestigd door het volgende verhaal,<br />

welk ik van eenige boeren in het Houtniquasland<br />

gehoord heb, naamlijk: dat zij eens op<br />

de jagt nabij den mond der Zoute rivier door<br />

een* grooten dorst overvallen zijnde, den inval<br />

gekreegen hadden, enkel om eene proeve te neemen<br />

dicht bij den oever een riet anderhalve<br />

voet diep in den grond te fteeken ; waardoor<br />

zij, tegen hunne verwachting, versch en zeer<br />

fmaaklijk water hadden gezoogen.<br />

T4<br />

Z ï-


2QÖ VII. H O O F D S T. R E I Z B<br />

ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

REIZE DOOR HO V T N I A SLA N O.<br />

H et begin van het zoogenaamde Houtniquaslana.<br />

welk in eene boschrijke landftreek beltaat,<br />

rekent men oostwaard van de Groote zoute of<br />

Brakt 'hier af, :en het ftrekt zich van daar langs<br />

de zeekust uit tot de Keureboomsrivier, welke in<br />

de jilgoabaai valt. — Noordwaard wordt deeze<br />

landftreek door eene lange rei zeer hooge bergen<br />

van het lange dal , of de zoogenaamde Lange<br />

Kloof gefcheiden. Langs dit gebergte loopt een<br />

bosch, op welks boomen, gewasfen en geheele<br />

gefteldheid over 't algemeen de befchrijving,<br />

welke ik hiervooren van het Grootvadersbosch<br />

gegeeven heb , kan toegepast worden. — Aan<br />

de westzijde der Keeromrivier, of in het voorfte<br />

gedeelte van het Houtniquasland, tusfchen het<br />

bovengemelde bosch en de kust, zijn groote grasrijke<br />

vlakten of groenlanden. In de valeien,<br />

niet verre van het ftrand, vindt men ook eenige<br />

ftreeken, met boslchaadjen bezet, en frisfche<br />

waterbeeken; waarom ook , eenigen tijd geleeden,<br />

twee boeren aldaar landhoeven aangelegd<br />

hebben, die, gelijk de overige boeren, welke<br />

omtrent het groote bosch, hooger op gelegen,<br />

woonen, door het hakken en verkoopen van timmer-en<br />

brandhout, zich gemaklijk kunnen geneeren,<br />

en daarbij zoo veel land tot akkerbouw en<br />

veeteelt hebben, als zij voor hunne huishouding<br />

behoeven,<br />

De


DOOR HOUT NIQUASL AND. 297<br />

De landftreek tusfchen de Keeromrivier en de<br />

Keureboomsrivier maakt het binnenfte van hec<br />

Houtniquasland uit, en is, naar het bericht, welk<br />

ik desaangaande ontving, overal met houtgewas<br />

begroeid. ; Ik had zelf geene gelegenheid ,<br />

om mij derwaard te begeeven ; derhalve heb ik<br />

mij moeten vergenoegen, met de landhoeven en<br />

rivieren, die daarin gevonden worden, volgens<br />

de berichten , mij desaangaande medegedeejd,<br />

(fchoon dezelve niet zeer regel maatig of duidlijk<br />

waren ) op mijne landkaart van de omliggende<br />

landen der Kaap de Goede Hoop, neêr te<br />

ftellen en te bepaalen. — De Keeromrivier, in<br />

welke de kleinere rivieren, te weeten de Zwarts '<br />

rivier en de rivier Trakudiku, te famenvioeien ,<br />

heeft deezen naam daarvandaan gek reegen, wijl<br />

de eerfte reizigers, wegens de dikke bosfchaadjen,<br />

die zich langs dezelve aan alle kanten uitllrekten,<br />

aldaar hebben moeten weêromkecren. De<br />

Keureboomsrivier fchijnt naar eenen boom van<br />

gelijken naam, uit het gedacht der fopbora, bij<br />

LiNNüsus fopbora Capenfis , zoo genaamd te<br />

zijn. Aan deezen boom heb ik eene menigte gom<br />

gevonden, welke naar de hars van kerfeboomen<br />

zweemt, maar noch zoo taai, noch zoo kleefachtig<br />

is. Behalve eenige boomen van deeze foort<br />

aan Baai Fals, en in de landftreek omtrent Konftantia<br />

, heb ik denzelven hier zelden aangetroffen.<br />

De Algoabaai zou, federt men hec Houtniquasland<br />

begonnen heeft te bewoonen, nooit door<br />

een fchip bezocht zijn. Men meent echter, dat<br />

deeze haven zeer bruikbaar is, en niet alleen<br />

hout, maar ook versch water in haare nabuurfchap<br />

in overvloed heeft. Dezelve is wel aan de<br />

T 5 win-


2$$ V I I . H O O F D S T . R E I Z E<br />

winden, die uit zee waaien, taamlijk bloot gefield:<br />

maar hier heerfchen ook niet zulke vreeslijke<br />

ftormwinden, als bij de Kaap. — In eene<br />

befchrijving dier kusten, welke ik naderhand<br />

kreeg, heb ik ondertusfchen gevonden, dat de<br />

westlijkfte hoek der bocht op de zuider breedte<br />

van drie en dertig graaden , vijf en vijftig minuuten<br />

begint; dat van de uiterfte fpits af aan<br />

eene ondiepte zich bijkans eene Engelfche mijl verre<br />

in zee uitftrekt; en dat daar, alwaar de baai<br />

zich twee Engelfche mijlen diep westwaard naar<br />

binnen kromt, goede ankergrond is, en de fchepen<br />

voor den noordoosten- noorden-, noordwesten-<br />

en zuidenwind zeer goed beveiligd kun


DOOR HO UT N I Q.U AS LAN D. 299<br />

ke men echter in geval van rood aan den noorkant<br />

rond kan zeilen. — Dewijl voorts de gemelde<br />

baaien ( om nu van eene. andere , op de<br />

kust der landftreek , Krakekamma geheeten , , te<br />

vinden, niet te fpreeken) ten minfte voor kleine<br />

vaartuigen bruikbaar fchijnen te zijn, zoo zou de<br />

fcheepvaart tusfchen dezelven en de Kaap de<br />

Goede Hoop zeer gewigtig en voordeelig kunnen<br />

zijn.<br />

Deeze omftandigheid geeft mij aanleiding, om<br />

eenige algemeene aanmerkingen over den Hechten<br />

toeftand van den koophandel, de manufaktuuren,<br />

en het gebruik van de voortbrengfelen des lands<br />

in deeze volkplantingen, en de mooglijke verbeteringen<br />

van dien , hier intelasfchen.<br />

Hoe wijduitgeftrekt dit rechtsgebied ook is,<br />

zoo maakt het nogthans , alleen op zich zelve<br />

befchouwd, niet anders dan een even zoo groot<br />

en zich zeiven verteerend ligchaan uit, in welk<br />

de omloop des koophandels in zeer traage en<br />

langzaame beweeging is, omdat tusfchen de meer<br />

afgelegene ledemaaten en het hart, dat is, tusfchen<br />

de deelen, diep landwaard in liggende, en<br />

de Kaap zelve , jaarlijks maar eenmaal over land<br />

door middel der gewoone rijtuigen, eene ruiling<br />

en omzetting van waaien plaats heeft. Doch gaf<br />

men aan dit ligchaam, op die wijze bijkans halfgeltikt,<br />

door de opening van alle mooglijke havens<br />

lucht, dan zou het met betrekking op den<br />

koophandel, de handwerken en akkerbouw buiten<br />

alle tegenfpraak een gantsch nieuw leeven ontvangen.<br />

— Zoo heeft, om nu maar één voorbeeld<br />

bijtebrengen, de boer een' lastigen en bezwaar-;


30O J 1 U H O O F D S T . R I I Z E<br />

zwaarlijken weg van honderd uuren gaans afteleggen,<br />

om zijn timmer-en brandhout van de<br />

Mosfelbaai naar de Kaap de Goede Hoop te<br />

brengen; en nog moeilijker en verder is de weg<br />

uit Houtniquasland derwaard. De zeventig of<br />

tachtig rijksdaalders, welken hij , de kosten om<br />

het hout te vellen en het vrachtloon medegerekend,<br />

van eenen wagen vol, waarvoor hij tien<br />

osfen gebruikt, maaken kan, ftaan met den tijd<br />

en de moeite, welken bij daaraan moet befteeden,<br />

bijkans in 't geheel in geene evenredigheid.<br />

De burgers aan de Kaap betaalen ondertusfchen<br />

deeze waaren duur genoeg, vermits eene fpar,<br />

die maar twintig voet lang en één voet breed is,<br />

omtrent vijf rijksdaalders kost; planken en iatten<br />

zijn naar evenredigheid duur. —-<br />

Hier uit kan men gemaklijk afneemen, dat<br />

bet aan de Kaap ongemeen kostbaar moet zijn ,<br />

een huis te bouwen en daar te woonen; en dat<br />

om deeze reden zeer veele inwooners genoodzaakt<br />

zijn, van gemaklijkheden en aangenaamheden<br />

, welken de voortbrengfels des lands zei ven<br />

hun genoegzaam zouden kunnen verfchalfen, afftand<br />

te doen. - Doch, om dezelve reden, moet<br />

ook de boer in de ftad aan de Kaap, zijn hout,<br />

nadat het door kuipers - en fchrijnwerkers verarbeid<br />

is, en 'er wagens en wagengereedfchappen,<br />

benevens andere noodwendigheden van gemaakt<br />

zijn, zoo veel te duurder weder inkoopen; want<br />

hij is genoodzaakt, niet alleen alle zijne waaren,<br />

welken hij te verkoopen heeft, eerst met groote<br />

moeite , kosten en tijdverzuim, naar de Kaap te<br />

brengen, maar dan ook alle zijne gemelde noodwendigheden<br />

, al ware het ook alleen om hec<br />

ijzerbeflag, en veele andere behoeften wederom<br />

op


BOOR H O UTNIQ.U AS L AND 301<br />

op dén wagen van daar te haaien. De Oostindifche<br />

maaclchüppij moet deswege ook zelve<br />

het hout, tot haare eigene gebouwen aan de Kaap,<br />

yoor het groodte gedeelce van Batavia, jaa zelfs<br />

wel uit Europa,laaten komen; en in Europa moet<br />

hec, gelijk men weet, voor gereed geld gekocht<br />

worden. Hieruit ontflaat onloogchenbaar een<br />

aanmerklijk nationaal verlies; te meer, wijl de<br />

volkplanting zelve, op haar eigen grondgebied,<br />

en binnen haaren omtrek, in Sizikamma, een<br />

ondoordringbaar woud bezit, waaruit, ten voordeele<br />

der maatfchappij, goede en zeldzaame foorten<br />

van hout, naar Europa konden en moescen<br />

gebragc, en aldaar met groote winst verkocht<br />

worden. ——<br />

Door eene geduurige fcheepvaart tusfchen de ,<br />

Ka«p .en de bovengemelde havens, zou de coevoer<br />

van timmer-en brandhout niec alleen, maar<br />

ook van alle andere waaren, welken de landman<br />

ter ilad brengc, veel gemaklijker gemaakc en be<br />

vorderd worden. De boeren , welke , bij<br />

voorbeeld, uic de baai van Krakekamma, hunne<br />

graanen cn bocer in kleine vaarcuigen konden<br />

weg brengen, zouden daardoor van eene landreize ,<br />

die , de heen en weêromreize bij elkander ge-<br />

.ni>men , gemeenlijk eenige weeken lang duurc -<br />

.verfchoond worden. Ieder boer heefc op zoodaanige<br />

reizen twee of drie Hoccencoccen bij zich,<br />

.eenen om de osfen te leiden, en eenen of cwee,<br />

welke de osfen, die hij uic voorzorg medeneemt,<br />

voortdrijven; om niec ce fpreeken van zijne vrouw,<br />

die, of om aan de Kaap haare kinderen te laaten<br />

doopen, of uit vreeze, om, geduurende de lange<br />

afweezigheid van haaren man, door de Hottentotten<br />

aanjjegreepen te worden , dikwijls medereist. Reken


3?» VII. B 8 Ó T D S T . R E I Z E<br />

ken ik nu op het minfte drie diemcbaarè Hottetttotren<br />

en twintig osfen, en den tijd- van dertig<br />

dagen of eene mrund tot de reize; dan kost het<br />

mern gen boer jaarlijks negentig dagen handdienst, en<br />

zes honderd dagen fpandienst, 011 met eenen enkelen<br />

wagen zijne boter of andere waaren op dé<br />

merkt te brengen; en dit zelve heefc naar evemredigheid<br />

plaats ten aanzien der geenen', werke<br />

op eenen minderen afiland van de Kaap woonem<br />

—• Wie ziet hieruit niet, dat bij de Kaapfche<br />

wagens over 't geheel jaarlijks veele dmzend<br />

dagen hand- en fpandienften onnoodiger wijze<br />

verloorèn gaan, die, bij eene w-dmger-K-hte vrije<br />

fcheepvaarc, ve


BOOR HOUTNIQU ASL AND. 303<br />

worpen wordt, maar iri goede menigte in het<br />

land te winnen was, ten minfte grove lakenerf<br />

eh andere flechte 'wollen ftoffen, gelijk ook kousfen,<br />

( alle welke behoefte tegenwoordig tot kleeding<br />

der bezetting en der ftaaven der maarfchappij-<br />

gekocht en duur betaald wordt) zouden kunnen<br />

vervaardigd worden. De burgers aan<br />

de Kaap, en de bewooners der volkplantingen<br />

ten platten lande, koopen tegenwoordig wel vari<br />

de fchepeMf van vreeradè natiën de wollen goederen<br />

, wélke hun onontbeerlijk zijn, eenigzins bererkoopV'<br />

maar' 'zij''betaden ook even daardoor<br />

grootcre fomhlen' aan -verdelingen , dan wel<br />

ès'n de nuwtfchap^j zelve. Ik heb inder*<br />

ftiad niec meer San oen'enkelen boer gevonden.;<br />

ö:e uit éé wöl , welhe bij van zijne fchaapetf<br />

won, 'e'enig veoruss? W?*t ie-frekle;% Decz". wak<br />

een Dnicfcncr', er.' Blad j$Jfcé vrouw


$ 04 V I I. H O O F D S T. I I I Z I<br />

Wegens gebrek aan handwerkslieden zijn veele<br />

wijdafgelegene boeren genoodzaakt, om zei ven,<br />

zoo goed zij kunnen, hunne kleederen, fchoenen<br />

en andere zaaken te vervaardigen en te herftellen,<br />

ook zich , met eenige geborilene aarden<br />

potten en pannen , welken zij. naauwlijks onbefchaadigd<br />

van de Had aan de Kaap hebben kunnen<br />

haaien, te behelpen. Dat de volkplanting<br />

aan alle de vereischte fabrikeurs en handwerkslieden<br />

het noodig onderhoud niet zou kunnen<br />

verfchaffen , daaraan is zekerlijk niet te twijfelen.<br />

W^nt kunnen de bewooners der landftreeken,<br />

; welke dichtst bij de Kaap liggen, wegens<br />

het menigvuldig vertier hunner waaren, niet<br />

alleen zoo veel wijn en graanen teelen, als ^zij in<br />

de ftad noodig hebben, maar zelfs veel naar Europa<br />

en Isle de France uitvoeren: even zoo konden<br />

ook de wijnteelt en akkerbouw in de ftreeken<br />

omtrent de bovengemelde havens, of andere<br />

aanteleggen bekwaame handelplaatfen, van tijd<br />

tot tijd toeneemen. Veele duizend morgen<br />

lands, die tegenwoordig, wegens den verren weg,<br />

onbebouwd en onvruchtbaar blijven liggen, zouden<br />

dan ras zooveel wijnen graanen voortbrengen, als<br />

hunne bezitters noodig hebben, om de waaren,<br />

die zij uit de ftad aan de Kaap laaten komen,<br />

en de kosten der werklieden te betaalen. — Ook<br />

zou de veefokkerij veel meer opbrengen, wanneer<br />

men de weilanden en het ftroo zorgvuldiger<br />

tot nut van het vee aanwendde. Wanneer<br />

de reizen en wagenvrachten uit het binnenfte<br />

des lands naar de ftad aan de Kaap door de<br />

befchreevene inrichtingen ontbeerlijker werden ,<br />

zou men ook veele osfen, welke alleen tot<br />

dit einde gehouden worden, ligüijk kunnen ont-,<br />

bee-


DOOft HÖUTNIQUASI/AND. 365?<br />

beeren, in plaats van dezelven meer melkkoeien<br />

houden, en bijgevolg zoo veel meer melk, boteren<br />

kaas, als bet vermeerderde aantal van inwooneren<br />

vereisllhen zou , in overvloed verkrijgen.<br />

Na deezen Uitflap, dien ik gerhaküjk in veele<br />

bijzonderheden had kunnen uitbreiden , kom ik<br />

tot mijn voornaame oogmerk te rug.<br />

De dieren , van welken ik hier te fpreeken<br />

heb, zijn olifanten, leeuwen, tijgers, rijgerkatten,'<br />

wolven, zwarte meerkatten, eene foort van<br />

dasfen, buffels, herenbeesten boschbokken, gndmetje,<br />

grijze bokkin en haazën.<br />

De olifanten zijn thans in dit land voor het<br />

groocfte gedeelte weggefchooten. De overigen<br />

hebben hunne coevlugr, over de Keurebeomsri~<br />

vier, in hec boschrijke Sizikamma, welke ftreek<br />

bijkans nog in 'c geheel niec onderzochc is, genomen.<br />

De leeuwên zijn hief geheel uitgeroeid ; ten<br />

minile hebben zij 'er geen vasc en zeker verblijf<br />

meer. Zij, die nogthans nu en dan Uit Sizikamma,<br />

of van de overzijde van hec gebergce der<br />

zoogenaamde Lange Kloof, of lange valei , fora 1<br />

*<br />

tijds overkomen , plcegen zeer ras oncdekc en<br />

doodgefchooten te worden.<br />

De t jgers, eigenlijk eene foort van luipaarden,<br />

zijn niec zoo gemaklik uitteroeien, Z\\<br />

hebben in de bosfeben al te goede fchuilplaacfen.<br />

Dac zij menfehen aanvallen, hoon men<br />

hier zelden; doch men kan zich ook niec gancsch<br />

veilig voor hun achten.<br />

V Wch


%06 VII. H O O F D S T. R E I z e<br />

Wolven zoo wel, als zwarte meerkatten, zijn<br />

hier juist niet menigvuldig. De kennis , welke<br />

ik nopens deeze dieren verkreegen heb, heb ik<br />

hier vooren reeds medegedeeld «*,<br />

De gemelde das wordt door de inwooners der<br />

volkplantingen bergvarken genaamd. Dit dier<br />

wordt ook, zoo men zegt, nader bij de Kaap gevonden.<br />

— Volgens de beichrijving, die men 'er<br />

van geefc, heeft het lange, zeer ftijve, en eenigzins<br />

zwartachtige hairen, of borlcels, en is omtrent<br />

een'en een' halven voet hoog. Het heeft<br />

zijne holen of gangen onder ileenen, allermeest<br />

m bergen en hoogten, en komt alleen des nachts<br />

ten voorfchijn. — Zelf was ik niet zoo gelukkig,<br />

dit dier te zien. Men moet hec met het<br />

aardvarken niet verwarren: dit Jaacfte fchijnt mij<br />

tot de gefchubde dieren, manis , lezard éccilleux bij<br />

BUFFON *" te behooren, en zou in de ilreek van<br />

het zoogenaamde zwarte land in menigte te vinden<br />

zijn.<br />

Hertebeesten ** zijn hier waarfchijnlijk eertijds<br />

m menigte geweest; wijl nog een kleine rivier<br />

te weecen de Hertebeestdrift of Hertebeestrivisr *<br />

den naam van dezelven heefc, Dit dier is de antilope<br />

bubalis van PAL LAS.<br />

De boschbokken zijn eene onderfcheidene foort<br />

uit het geflacht der antilopen of gazellen, en coc<br />

hier-<br />

"~ Zie bladz. 189 en eenige volgenden.<br />


DOOR HÓ UT NI QUASI. AND. $6f,<br />

hiertoe allen ouderen zoo wel, als nieuwereri<br />

fchrijveren over de natuurlijke historie der dieren<br />

onbekend geweest, tot dat ik ze, in de verhandelingen<br />

van de akademie der weetenfchappen<br />

van Stokholm b<br />

', onder den naam van antilope<br />

fylvatica befchreeven heb. Hunne benaaming<br />

'hebben zij daar van gekreegen, omdac zij, PEN-<br />

NANTS royal antilope of koninglijke antikps<br />

(bijaldien naamlijk die kleine diereje mee dat,<br />

welk de inwooners der Hollandfche volkplantingen<br />

aan de Kaap de Goede Hoop gnometje heeten,<br />

eenerltiis, of tot het geflacht der gazellen<br />

behoort) alleen uitgenomen, onder de gazellen<br />

van Afrika, zoo veel men weet, de eenigen zijn,<br />

welke zich eigenlijk in Wouden of bosfehen ophouden.<br />

— Het Grootvadersbosch en het woud<br />

in Houcniquasland zijn hec alleen , daar ik den<br />

boschbok gezien, en jagc op denzelven gemaakt<br />

heb. Op andere plaatfen, het Zij nader bij of<br />

verder van de Kaap, Zal hij waarichijnlijk maar<br />

zelden te vinden zijn; ten zij dan, dat hij hier of<br />

daar in Sizikamma , aan 't land der Houtniquas<br />

grenzende, mogt voorkomen.<br />

Den dierenkennefen zal het waarfchijnlijk niec<br />

onaangenaam zijn, wanneer ik hun hier ook eene<br />

befchrijving deezer zeldzaame gazelle mededeel j<br />

en, offchoon ik deeze dieren maar in den loop<br />

gezien heb, meen ik echter den lief hebberen van<br />

de natuurlijke historie der dieren eene taamlijk<br />

naauwkcurige en echte afbeelding en befchrijving<br />

daarvan te kunnen geeven. Men zie eene<br />

af-<br />

Van hst jaar 17 Sb.<br />

V 2,


J03 T I L H O O F D S T . R E I Z E<br />

afbeelding van dit dier hier tegenover op plaar<br />

BecrefTende de grootte, is de boschlok omtrent<br />

drie voet hoog. — Naar daD-hij mij ;n hec loopen<br />

voorkwam, en ik ook uic deszelfs huid af<br />

kon neemen, is zijn lighaam, in vergelijking mee<br />

de beenen, een weinig grover en lijviger, dan<br />

dat van andere gazellen.<br />

De bijzondere maat van de enkele deelen dier<br />

bereide huid , waarnaar de befchrijving en tekening<br />

hoofdzaaklijk gemaakc zijn , is de volgende. --<br />

De lengce der hoornen bedraagt zestien en een'<br />

halven duim; hunaflland van elkander op de grondvlakte<br />

één duim; -en de afftand deF fp:cien van elkander<br />

zeven duim. — De lengce der ooren is<br />

vijf duim, zo dac dezelve ruim de helfc-korter dan<br />

de hoornen zijn. — De breedte van bet voorhoofd<br />

van hec eene oog coc hec andere drie duim , van de<br />

oogen coc de hoornen een duim; verder van de<br />

hoornen coc aan den neus zes en een halve duim. —<br />

De lengce van de hoornen coc aan den Haart vier<br />

voec of achcen veertig duim. — Da hoogce van<br />

»9 [ ,, Men vindt ook eene befchrijving en afteeldta»<br />

„ vmdunboichbtk, in de Nederduitfc'ie verftaling van nur-<br />

„ FONS natuürVjkt historie der dieren , XIt Deel, biadzv<br />

„ 1Ï4. Meergemelde hoogleeraar A L L A M A N D te Leiden<br />

heeft de befchrijving cn de tekening medegedeeld;<br />

„ welke laatfte hem door den heer GORBOM gezonden<br />

„ wab. Wanneer men beide afbeeldingen met elkander<br />

,• vergelijke, zal men ten aanzien van irerfcheidenc dee-<br />

„ len, als bij voorbeeld, den kop , de hoornen , den<br />

„ ftaart enz., een merklijk onderfcheid vinden- De be-<br />

„ fchrijvint;en Komen vrij wel met elkander overeen; doch<br />

„ die van den heer SPARMAN is de uitvoerigfte. "C ]<br />

let


TZ. VII<br />

Antilope- SyZra&eos , S PA R 2tf^4 JST .<br />

*


DOOR HOUTNTQÜASLAND. $°9<br />

fret verhevenfte van den rug op de fchofr tot aan.<br />

de klaauwen drie en dertig duim; van de kniebuig<br />

tot aan de klaauw twaalf duim; van de klaauw zelve<br />

omtrent een duim. De bereide huid eener<br />

jonge lijfsvrucht, welke ik mat, was omtrent twee<br />

voec lang. — Een paar hoornen, welken ik medegebragt<br />

heb, zijn ieder tien duim lang, en de<br />

grondvlakte van ieder hoorn houdt vijf duim inden<br />

omtrek. Maar aan eene herfenpan met de hoornen<br />

, door den heer profesfor THUNBERG van de<br />

Kaap naar Stokholm medegebragt, hebben de hoornen<br />

de lengte van dertien duim. Uit de maat<br />

deezer deelen kan men intusfcheu de maat der<br />

overige deelen, en de grootte van het dier över't<br />

algemeen, nagenoeg afleiden.<br />

Deeze gazellen leeven niet in gemeenfchnp ,<br />

maar zijn gepaard , en houden zich paarswijze<br />

bij elkander. Volgens de berichten; welken men<br />

mij gegeeven heeft, is het wijfje daarin van het<br />

mannetje ond'erfcheiden , dat het geene hoornen<br />

heeft, aan de léndenen niet zoo donker van kleur<br />

is, en hetzelve langs het ruggraad de lange witte<br />

hairen, welken ik in de befchrijving van het<br />

mannetje zal melden, gantschlijk oncbreeken. —<br />

De hoornen zijn zwan, eenigzins drie hoekig<br />

en tellens gedraaid , zoodat zoo wel de zijden<br />

als de hoeken eenigermaate fkkkenvorm'g voorcloopen.<br />

Beneden aan den voet hebben zij bijkans<br />

ontelbaare, eenigzins oneffene en knobbelige rmgen,<br />

die genoegzaam horizontaal, of ten minfte<br />

Hechts op eene zeeronmerkbaare wijze in de hoogte<br />

loopen; aan het bovenend zijn zij kegelvormig<br />

, eindigen in eene fcherpe punt, en zijn daar<br />

ook zoo glad, als of zij gefleepen waren. Aan<br />

een paar hoornen, welken ik heb medegebragt,<br />

V 3 is


JIO VII. H O O F D S T . R E I Z E<br />

js de uiterfte fpits klaar en doorfehijnende. Ten<br />

aanzien van den ftand maaken de hoornen met<br />

hec voorhoofd bijna eene linie of horizontaale<br />

vlakce uic, neigen zich, hoewel Hechts zeer weinig,<br />

voorwaard, buigen zich teffens met hunne<br />

draaijing naar het midden van elkander, en vormen<br />

met dit gedeelte eene kleine k o jming achterwaard,<br />

doch zoo dat de fpitfen zich eenigzins<br />

naar vooren keeren. —*<br />

De tanden zijn gelijk die der overige gazellen.<br />

Voor- of fnijtanden worden Hechts in het onder-<br />

He kaakebeen gevonden, en wel acht; zij zijn<br />

zeer breed, maar onder fmal; de bovenHe kant.<br />

is breed en dwars afgeknot ; bij de middenften<br />

ftaan de inwendige, tegen elkander gekeerde, zijden<br />

loodrecht, maar de buitenflen fcheef; da<br />

overigen gaan fchuinsch, en neemen fleeds meer<br />

en meer af, zoo dac de meeriten of naar de rechter,<br />

of naar de linkerzijde de fmalften zijn.<br />

Zoogenaamde traangooten, gelijk bij eenige andere<br />

gazellen, heb ik bij deeze foort niec gevonden.<br />

Het hair is aan den kop zeer kort en<br />

fijn; daarna wordt het bijna eenigzins wolachtig,<br />

en krijgt meer overeenkomst mee geicen- dan mee<br />

gazellen- of herten hair. Voor aan den hals ,<br />

aan de borsc, de zijden en den buik is hec van<br />

een en een halve tot twee duim lang; maar bor<br />

ven op den hals en langs het geheele ruggraad<br />

van drie tot vier duim lang , zoo dat het zich<br />

hier geBoegzaam als eene maan vertoont, en in<br />

eenen ftaart, die omtrent een' vinger lang is,<br />

eindigt. —- De beenen en voeten zijn dun en<br />

rank; en met kort hair bezet; de valfche hoeven<br />

?ijn klein, — Zoo wei aan den muü, als aan de<br />

00-


DOOR HOTJTNIQUASL AND. 311<br />

onderlip zitten zwarte hairen , die omtrent een<br />

duim lang zijn.<br />

De hoofdkleur van den boschbok is donkerbruin<br />

; en deeze (trekt zich over het grootfte gedeelte<br />

van de zijden, den rug, het bovenfte gedeelte<br />

des ftaarts, der borst, en het voorde gedeelte<br />

des buiks uit. Nog donkerbruiner , aan<br />

het zwart grenzende , zien 'er de buiten zijden<br />

der dijen en een gedeelte der borst uit. — De<br />

kop van de oogen tot aan den neus is roetverwig.<br />

Deeze zelve kleur hebben de ooren uitwendig;<br />

inwendig integendeel zijn zij grijs, doch over het<br />

geheel met korter hair bedekt, dan de kop zelve,<br />

behalve dat de helft van den onderden voorden<br />

rand witte hairen , een' halven duim lang,<br />

heeft. — De rand der bovenlip is aan de zijden<br />

wit; dit gelde ook van de geheele onderlip en<br />

den kin, achter welken deeze kleur naar de keel<br />

toe fpits uitloopt,— Op de kinnebak ziet men twee<br />

groote, ronde, witte vlakken, de eene een duim<br />

onder en achter het oog, en de andere ten duim<br />

beneden de eerde en een weinig verder naar vooren<br />

; beiden houden een' halven duim in de middellijn.<br />

— Eene grootere ronde witte vlak, van<br />

twee duim in haare middellijn, vertoont zich voor<br />

aan den hals onder de keel. Negen duim<br />

laager Is 'er nog eene andere vlak van dezelve<br />

kleur, zes duim lang, en een en een halven duim<br />

hoog, te zien even boven de borst: op de huid<br />

van een ongebooren jong was deeze vlak naar<br />

beneden in de gedaante eener nieuwe maan als<br />

uitgefneeden; maar integendeel was de ronde vlak<br />

voor aan den hals op deeze huid in 't geheel<br />

niet te zien. Ook tusfchen de voorde beenen<br />

en aan de binnenzijden der voorfchenkelen ziet<br />

V 4 het


3J3 VII. H O O F D S T. R E I Z E<br />

het dier 'er wit uit. Even zoo zijn de vocrfte<br />

beenen, van de knie af tot aan het lid van den<br />

voet, naar binnen deels wie, deels eenigzins brandgeel,<br />

of eigenlijk tusfehen brandgeel en bruin. —<br />

Aan de buitenzijde van het voorlte been nevens<br />

de knie, ziet men eene lange, eironde, witte; en<br />

a^jij dezelve zijde onmiddelijk boven het lid van<br />

den voet, eene kieine kaneelverwige vlak. — Ds<br />

achterbeenen zijn naar binnen , van het lid van<br />

den voet af, tot een weinig boven de kniebuig,<br />

met eene witte ftreep, maar. die fmaller dan aan<br />

de voorbeenen is, getekend, — Het lid der achtervoeten<br />

is volkomen gelijk dat der voorvoe*<br />

ten, naar vooren toe wit gevlakt. — Het achterlle<br />

gedeelte van den buik of het onderlijf is wit.<br />

Op iedere der lendenen, en dicht daarbij op de<br />

zijde, vertoonen zich van negen tot twaalf witte vlak*<br />

ken. — Van den hals , langs den rug tot den<br />

ftaart toe, loopt eene fmalle rei lang wit hair tusfchen<br />

het lange bruine hair, welk, gelijk ik boven<br />

befchreeven heb, aldaar te zien is, onalgebro-r<br />

ken voort. — Tan den rug naar de zijden ftrekken<br />

zich omtrent vijf witte ftreepen, genoegzaam<br />

in een' evenwijdigen afftand van elkander voort.<br />

Joopende, naar de zijden uit, die, óflchoon zij<br />

wel niet anders dan bij eene naauwkeunge befchouwing<br />

in *t oog vallen, nogthans verdienen<br />

aangemerkt te worden, omdat men enkele dieren<br />

van_ deeze foort zou kunnen aantreffen;, aan welken<br />

zij duidhjker re zien waren , en die men<br />

pra deeze reden voor eene bijzondere en onderlcneidene<br />

foort mogt houden,<br />

Het fpreekwoord zegt; de bok is een flechte<br />

tuinier. Deeze zoogenaamde boschbok "bevestigt<br />

fret eenigermaate. -F- in den omtrek van het Grootva?


DOOR HO UTNIQTJ ASLA ND. 313<br />

vadersbosch klaagde men zeer over de fchaade,<br />

welke hij des nachts in de wijngaarden en moestuinen<br />

aldaar veroorzaakte. Men houdt hem ook<br />

voor zeer listig, om de ftrikken, vallen en laagen,<br />

door de jaagers hem gelegd, te onrgaan. —•<br />

lk loerde eens zelf in den nacht bij eenen wijnberg<br />

op dit dier, zonder het te ontdekken, offchoon<br />

het echter, naar allen fchijn, in itilte zijn<br />

bezoek in den wijngaard afgelegd had. —<br />

Dewijl den boschbok het loopen bezwaarlijk<br />

valt, gelukt het fomtijds, hem met honden te<br />

vangen. Wanneer hij dan geene andere uitvlugt<br />

ziet, (lelt hij zich met zijne fpkfe en feherp*<br />

hoorns te weer, en valt, zoo men zegt, op tie<br />

knie, wanneer hij ftooten wil. — De bewooners<br />

der volkplantingen onderneemen deeze jngt niet<br />

gaarn , omdat het dier, bij zoodaanige gelegenheden,<br />

zijn leeven duur verkoopt, en gemeenlijk<br />

fommigen der beste en Ihelfte honden gevaarlijk<br />

w mdt. — Doch deeze zelve hoornen , die hem<br />

tot eene zoo goede verdediging ftrekken,. veroorzaaken<br />

menigmaal zijnen dood, wijl het zich,<br />

naamlijk, fomtijds in heestergewasfen en takken<br />

daar mede verwart, en dus in het loopen opgehouden<br />

wordt. Om dit, zoo veel mooglijk, te<br />

mijden , houdt het , wanneer het loopt, zijnen<br />

kop in de lengte recht uit en voor zich heen , zoo<br />

dat de hoornen achterwaard langs over den hals<br />

te liggen komen. Doch even daardoor pleegen<br />

deeze naar vooren eenigzins afgefleetea te<br />

worden, en zien 'er derhalve uit, als of zij gepolijst<br />

waren. Voor 't overige loopen de boschbokken<br />

in boschachtige landftreeken rasfer dan<br />

de honden, welken daarenboven in zulke ftreeken<br />

het fppur iigtjijk kwijtraaken. Het wijfje,<br />

V 5 welk


3I4 VII. HOOFDST. R E I Z E<br />

welk geene hoornen heeft, en deswege in het woud<br />

onverhinderder loopen kan , laat zich niet zoo gemaklijk<br />

uit het bosch jaagen.<br />

De borst van dit dier is, zegt men, zeer vleezig.<br />

Doch over het algemeen is zijn vleesch<br />

niet zeer murf, en heeft met het vleesch van den<br />

b d<br />

bonten bok, den guib van BUFFON , zeer veel<br />

overeenkomst. — Tusfchen deeze beide foorten<br />

van gazellen, naamlijk den guib en den boschbok,<br />

fchijnt ten aanzien der gedraaide hoornen , der<br />

grootte, en der witte vlakken nog eene andere<br />

verwandfehap plaats te hebben, alhoewel deeze<br />

echter zoo groot niec is , dat men beide deeze<br />

dieren deswege flechts voor verfcheidenheden van<br />

ééne foort zou mogen houden. Want, om • nu<br />

van het onderfcheid der kleur en der vlakken,<br />

welk te zigtbaar is, om hec niec ce merken, en<br />

van het onderfcheid der lengte der hoornen des<br />

boschboks naar evenredigheid van zijn ligchaam,<br />

niet te fpreeken, zoo heb ik de bonte bokken<br />

alleenlijk in groote kudde op het open veld aangetroffen;<br />

en daarenboven zijn zij ten minfte de<br />

helft hooger, dan de boschbokken, of even zoo<br />

groot als de hertebeesten. —<br />

De item deezer woudgazelle, welke ik etlijke<br />

maal, bijzonder des avonds , in Houtniquasland<br />

gehoord heb, zweemc caamlijk veel naar een gantsch<br />

afgebroken, kort, zacht en vrij heesch blaffen des<br />

honds. —Dan, dewijl het geluid des Kaapfchen tijgers,<br />

of des luipaards, ook groote overeenkomst<br />

met<br />

W Zie de Nederduitfche vertaaling zijner natuurlijke historie<br />

der dieren XII Deel. bladz. 221. daar men ook op<br />

plaat XLII. eene afbeelding tan dat dier vindt.


DOOR HO ÜTNIQUASL AND. Z l<br />

5<br />

met de Item deezer woudgazelle hebben zou,zoo<br />

ben ik nog onzeker, of ik ook werklijk den boschbok<br />

gehoord heb. : Zeer merkwaardig is het<br />

incusfchen, dat tusfchen het geluid van eenen tijger<br />

en dat van eene gazelle zoo veel overeenkomst<br />

plaats zou hebben. Doch veelligt heefc de tijger<br />

de gaaf, om de Item der boschbokken nareböocfen,<br />

ten einde deeze dieren te verfchalken i gelijk<br />

de hyena veelerleie dieren nafchreeuwen, en hen<br />

daar door in zijne kaaken lokken kan. Ondertusfchen<br />

is 'er ook eenige gelijkheid tusfchen<br />

het geluid van eenen leeuw en dat van eenen ftruisvogel,<br />

offchoon deeze beiden zekerlijk nog veel<br />

minder met elkander vermaagfchapt zijn, en mende<br />

oorzaak van zoodanige overeenltemming nog niet<br />

raaden kan,<br />

- Het gnometje, ook ervetje genaamd , is een<br />

klein dier, uit het geflachc der herten of gazellen,<br />

ter groocce van eenen haas. — Veelligc is hec<br />

de cervus Capenfïs van LINN^EÜS, de royal<br />

antilope van PENNANT, en de chevrotain de<br />

Guinée van BUFFON **, De fpooren en andere<br />

merkcekens deezer d'ercjes werd ik niet zelden<br />

gewaar; dan, het diertje zelf heb ik niet meer<br />

dan eenmaal, en wel flechts zeer fchielijk in een<br />

woud in Sizikamma, het geluk gehad te zien.<br />

Van haazen vindt men in Houcniquasland en<br />

hec overige gewesc van Afrika cwee verfcheidene<br />

foorten. De eene komt bijkans geheel en al met<br />

die,<br />

*« Men zie zijne natuurlijke historie der dieren, XII Deel,<br />

bladz. 212-5 15, en 231, alwaar men ook op plaat XUV.<br />

eerje nette afbeelding daarvan vindt.


$l6 VII. HOOFDST. REIZK<br />

die, welke bij ons Over 'c algemeen bekend is,<br />

over een. Maar van de andere kan ik niet beftemmen,<br />

of zij dezelve is als LI N N JEUS Kaapfche<br />

haas mee roode pooten en eenen ftaart, die met<br />

zijnen kop. even lang is. — Uitgenomen de pouten<br />

heeft hij met deezen gelijke kentekens: want<br />

pooten en kop zijn van dezelve kleur, welke onze<br />

gemeene haas des zomers heeft, en de ftaart<br />

heeft nagenoeg dezelve lengte met den kop.<br />

Daarenboven heb ik aangemerkt, dat de ftaait<br />

aan den wortel breed is, van daar allengs afneemt,<br />

en ten laatfte in een punt eindigt; ook<br />

dae hij van onder en aan de zijden eene krijtwitte<br />

kleur heefc, maar van boven een koolzwarte<br />

ftreep 'er langs loopt. — fen jonge haas van<br />

deeze foort, dien men leevendig naar de ftad aan<br />

de Kaap gebragt had, en welke de eenige is,<br />

dien ik gezien heb , is het oorfpronglijke<br />

mijne befchrijving van denzelven geweest.<br />

tot<br />

De Kaapfche buffels maaken eene bijzondere<br />

foorc van deeze dieren uic, van alle anderen onder<br />

deezen naam bekend, volkomen onderfcheftlen;<br />

gelijk ik in de 'verhandelingen van de akademie<br />

der weetenfchappen te Scokholm k<br />

f omitandiger<br />

getoond heb. Om zelf zoodaanig<br />

een dier te zien of te fchieten , daartoe had ik<br />

wel in hec land der Houtniquas geene gelegenheid;<br />

maar verfche fpooren van hec zelve vielen<br />

mij niec zelden in de oogen. De gevaarlijke nabuurfebap<br />

deezer buffels maakte mijne plancenverzameling<br />

in dit gewest eenigzins onveilig;<br />

wanc, offchoon zij menfehen en dieren juist niet<br />

Van het jaar 1773.


DOOR i HO U TN ï Q.U ASL AND. -, 317<br />

Jigtlijkbefchaadigen, zijn zij nogchans wegens hunnen<br />

wilden aart en groote Merkte een hoogfeegevaarlijk,<br />

wanneer zij iemand in de zoogenaamde enge<br />

buffelwegen of voetpaden ontmoeten, alwaar da<br />

dichtheid des wonds aan weerskanten het dikwijls<br />

onmooglijk maakt, hun ce ontwijken. Toen<br />

de heer THUNBERG, eenige jaaren geleeden,<br />

eene reize door deeze landen deed, hul eene zijner<br />

leidslieden, onvoorzigciger wijze, zijne beide<br />

paarden achcer elkander ce famengekoppeld, zoo<br />

dac zij in den engen weg achter elkander voor hem<br />

heen moescen gaan. Een buffel ontmoecce hun,<br />

en hij zelf had naauwlijks cijd om zich ce redden,<br />

terwijl hec vergramde dier zijne paarden doorboorde<br />

en vercrad. — Doch beneden zal ik de natuurlijke<br />

historie van die dier in die orde , in welke<br />

ik zelf eene naauwkeurigere kennis daarvan<br />

gekreegen hebbe, gevoegüiker kunnen befchrijven,<br />

en 'er dan ook eene afbeelding naar 'c leeven<br />

van bijvoegen.<br />

De tijgerbosehknt, en den grijzen bok heb ik<br />

hier ook eens gezien. — Doch ook van deez-ï<br />

dieren zal ik in 'c vervolg bekwaamere gelegenheid<br />

hebben omftandig te fpreeken.<br />

Betreffende de vogelen , heb ik in Moutniquasland<br />

eene niewe foort van kropganzen, tantalus*<br />

waargenomen. — De inwooners der volkplantingen<br />

noemen hem hagedasch of ook wel hadelde;<br />

welke naam met het gefchreeuw, dat hij maakt,<br />

eeniger maate overeenkomt. Men mecne hier,<br />

dac deeze vogel aan dic-landfchap uitfluitender<br />

wijze eigen is: maar ik heb hem omcrenc de Zwartkopsrivier<br />

in menigte aangetroffen. Bij de Hottencotcen<br />

heec hij 'ta 'kaj 'kene: een naam, die,<br />

wan-


3*8 VI ï. H Ö O F D S T . R E I Z B<br />

wanneer hij met een driemaal herhaald aanflaan<br />

der tong tegen het bovenfte gedeelte van het gehem<br />

ïl'te zal uitgefprooken worden , voor eenen<br />

ongeoeffenden moeilijker, dan bot geluid des vogels<br />

zelfs,, uittedrukken is. — Hij geneert zich<br />

voor het grootite deel van wortelen, en allerhande<br />

foorten van bollen, welken hij met zijnen<br />

krommen bek op de vlakten zeer behendig<br />

weet uittegraaven. Hij is zeer fchuw , en niet<br />

ligt te betrappen. — Des avonds zag ik eenen<br />

daamn beftendig op eenen zekeren boom in het<br />

woud zijne nachtrust neemen , en hier gelukte<br />

het mij eens , op eenen vroegen ochtendftond<br />

bij het opgaan der zon hem te fchieten. De<br />

bek was vijf duim lang, en de punt van denzelven,<br />

benevens het onderfte kaakebeen, zwart,<br />

maar het bovenfte kaakebeen rood; de hals aschgraauw,<br />

de rug insgelijks, en teffens groen met<br />

een' geelachtigen weerfchijn; de vleugels zijn van<br />

onder donkerbruin, van boven donkerblaauw met<br />

violetkleurde dekveeren. De ftaart was kegelvormig,<br />

en omtrent tweemaal zoo lang als de<br />

bek; de romp was een weinig grooter dan die<br />

vaneen hoen. De voeten en beenen, gelijk ook<br />

de huid tusfchen de vingeren, waren zwartachtig.<br />

Voor 't overige waren aan deezen vogel alle<br />

de gewoone kenmerken van eenen kropvogel te<br />

zien.<br />

De gefteldheid van het weer in Houtniquasland<br />

werd mij op de volgende wijze opgegeeven.<br />

In Lentemaand en Grasmaand regent het allermeest<br />

; in Bloeimaaad, Zomer- en Hooimaand<br />

integendeel, welke anders omtrent de Kaap de<br />

Goede Hoop , en in andere gewesten daar omtrent,


DOOR HOUTN IQ.U ASL ANB 31$<br />

trent, den eigenlijken winter en den gewoonlijken<br />

regentijd uicmaaken, is het hier droog , hoewel<br />

dikwijls koel. — In dit jaargetijde, is de noordwestewind<br />

hier, gelijk omtrent de Kaap , de<br />

heerfchende ; doch fomtijds loopt hij echcer noordlijk<br />

, en brengt dan zomerwarmte mede: en deeze<br />

verandering heefc menigmaal de uicwerking ,<br />

dac de koeien ftijve beenen krijgen. Mee deezen<br />

noordenwind pleegc hec, gelijk men mij verzekerde,<br />

nooic ce regenen; waarfchijnlijk deswege<br />

nier, omdat de lange rei bergen, die zich oosten<br />

wescwaard uicllrekc, de regenwolken te rug<br />

houdt.<br />

Van dit gebergte kan men in de zoogenaamde<br />

Lange Kloof'of het lange dal neerzien. — Ik ging<br />

wel dwars door het bosch, met een oogmerk,<br />

om het gebergte te beklimmen, en dat i'choone<br />

uiczigc ce geniecen. Maar ik vond den voet van<br />

het gebergte met hooge, ruuwe en altijdgroene<br />

ftruiken en heescers, ook gras- en plantgewasfen<br />

zoo dicht begroeid, dat hij volkomen ondoordringbaar<br />

was. — Intusfchen hebben het Houtniquasland<br />

en de Lange Kloof door middel van<br />

eenen weg over het gebergte, die echcer zeer<br />

flecht en ongemaklijk is, bij Trakudiku gemeenfchap<br />

mee elkander. Ik reisde niec alleen derwaard,<br />

maar oncdekce ook reeds bij de Zwarterivier<br />

den rook der fehoorfteenen in Trakudiku;<br />

en dit ftelde mij naderhand in ftaat, om aan deeze<br />

rivier, op mijne landkaart van de Kaap de Goede<br />

Hoop en de aangrenzende landen, haare rechte<br />

plaats eenigermaate ce geeven.<br />

De /llgnabaai had ik van hier gaarn willen bezoeken<br />

: dan , de, flechte wegen, hec gebrek van<br />

eenen


gz© V I L M O O F D S T . RSIZfi<br />

eenen bekwaamen osfenleider, en de verzwakte<br />

toeftand or.zer osfen waren de hindernisfen, welke<br />

mij daarvan weerhielden. — Daarenboven<br />

durfcjen wij het ook niet waagen, onze wagers<br />

achter te laaten, en enkel te paard de reize derwaard<br />

te onderneemem nadat bijkans eene geheele<br />

provincie door een eenig .oxhoofd brandewijn,<br />

onlangs herwaard gebragt, in verwarring en raazernij<br />

geraakt was, en ook mijne Hottentotten<br />

daardoor onrustig en wrevelig geworden waren. —•<br />

Wijl in deeze geheele- ftreek, wegens mangel aan<br />

de noodige gerecifcbappen , in 't geheel geen<br />

brandewijn knn geftookt worden , had een boer<br />

aldaar een oxhoofd fterken ris ank laaten komen,<br />

om dien met groot voordeel in 't klein te verkoopen;<br />

maar hij zoop zelf zoo zeer in het groote<br />

daarvan, dat hij dag en nacht eene fterke roes<br />

bad', en in zijne dolheid mijn reisgenootfchap<br />

zou dood gefehooten hebben, zoo ik 'er niet bi}<br />

geluk over aangekomen was om zulks te beletten.<br />

— Op eene andere plaats had ook onze waard,<br />

anders een zidumoedig en eerlijk man , eenige<br />

flesfen brandewijn gekocht; en te veel daarvan<br />

gedronken hebbende, joeg hij midden in den<br />

nacht, zijne vrouw en kinderen ter deure uit;<br />

de gastvrijhsid en veelligt ook de vreeze, dat wij<br />

ons zouden verweeren, veifnogten echter zoo<br />

veel op hem, dit ik en mijn reisgenoot volkomen<br />

in rust geLaten wierden. — Nog op eene<br />

andere plaats zoop en zworf een boer, gemeenfchaplijk<br />

met een troep Hottentotten, in 'trond,<br />

en liet zich, in deeze zijne zwelgerij, door deeze<br />

heidenen niet alleen braaf afrosfen, maar ook'veele<br />

onaangenaamheden voorhouden. Ik zag hem<br />

naderhand zelf, en was getuige, hoe deerlijk hij<br />

toe-


DOOR HOUTN.IQUASLAND. 3-2-1<br />

toegelicht was; maar hij fchaamdetLZich echter,<br />

de waare oorzaak daarvan, te verhaalen.<br />

oos n taa h'l IOOL aHaafl tmmvta 07 rtscsb<br />

Dit- geeft mij gelegenheid, om van de menigvuldige<br />

vermenging van de inwooneren der volk- :<br />

plantingen met de Hottentotfche vrouwluiden, en<br />

de behandeling der kinderen uit zoodaanigen omgang<br />

gefprooten , hier eenige melding te maa-*<br />

ken. ~ Het is juist niet zeldzaams, dat blanken,<br />

bijzonder de mansperfoonen , die meer vrijheid<br />

dan het andere geflachc hebben, in dit Huk uicfpacten.<br />

Dat de Hottentotfche fehoonen hun dan.<br />

te wille zijn, ltrijdt niec tegen haare gewoonlijke<br />

koelheid. — De liefdepanden eener zoodaanige ver-eeniging<br />

krijgen, bijkans even zulk kroes en wol-,<br />

lig hair, als de Ho.cencoccen zelve hebben; maar<br />

ten aanzien der kleur en der gezigtstrekken gelijken<br />

zij nu eens naar den vader, dan weder naar de<br />

moeder. Gemeenlijk worden zij fterker van<br />

vleesch en beenderen, dan de Hotcencocten; ook<br />

meer geachc , en in den diensc mee grooter ver ­<br />

trouwen verwaardigd,.. maar deswege beelden zij<br />

zich ook veel meer in. — Dan , noch deeze ,<br />

noch andere onechte kinderen worden van de<br />

Christen leeraars aan de Kaap gedoopt ; 't zij<br />

dan, dac iemand zich voor den vader van hec kind<br />

uicgcefc, en op den doop aandringc, maar even<br />

daardoor ook aan hec gedoopce kind hec rechc coeftaac,<br />

om mede van hem ce erven. — In den omtrek<br />

van het Hottentotfch - Hollandsch bad zag ik<br />

twee broeders, zoonen van eenen Christen vader<br />

en eene bastaardnegerin, uic hec cweede of derde<br />

geüVhc. Da jongfte, coen omtrent dercig jaar<br />

oud, fcheen in het gezelfchap der Christen boeren<br />

geachc ce worden; offchoon hij nog ongedoopt<br />

X was.


3%%S VI I- H O O F D S T. R «TI Z E<br />

waSi De ou^fWbadhec, ren einde -te: kunnen troa*<br />

wen, en de^andhoeve, op welke hij thans woonde,<br />

aan te neemen, Hechts door gefchenken zoo<br />

verre kunnen brengen , dat hij "den'doop veriTfeegc'n<br />

had.<br />

fi3 .njLiulwnoiv Of'öb-• • J >


DOOR HOüTNiQUASTLArfP- 32$<br />

Hier boven' 1<br />

* heb ik mee een woord gemeld*<br />

dat de verwarring, door den brandewijn in Hout*<br />

niquasland veroorzaakt, zich ook tot mijne liottenebccen<br />

had uicgeftrekc, en ik, om reden, tegen<br />

mijnen zin, mee hun ire dit land fchie'ijk weg<br />

h&b moeten trekken. — Mijn reisgenoot was zoo<br />

o r<br />

voorzigrig geweese, om hen, op hun fterk en<br />

begeetig aanhouden , mee eenige flokjes te verrtiaaken.<br />

L'art zij Werden daardoor dol en ftout<br />

genoeg, om, toen z:j niets meer kreegen , in<br />

openhaare onbefchoftheden uittebreeken. — Eindelijk<br />

zagen wij o~s genoodzaakt, om te beproeven<br />

wat voor uitwerking hokilagen op hen hebben<br />

zouden. Wij ondervonden dat zulks.niet<br />

veel geholpen had; want Z'j hadden Hechts die<br />

uitwerking gehad, dit zij, om wra..k daarover te<br />

neemen ,' den volgenden nacht uic onzen dienst<br />

weggeloopei waren. -— Wij reeden derhrlve<br />

naar eene uer twee Ilotcentorcenkmlen , welke<br />

vooraan in Houtttiqua'-land gelegen zijn , om ze<br />

weder oprezoekon. In de eerfte vonden wij ze<br />

niec; ook wilde men ons niec eens genoegzaam<br />

bericht aangaande hun geeven. —- Maar coen<br />

wij bij de andere kwamen, en over ce heining<br />

klommen, lieten de Uottencoc;en alle hunne honr den ongehinderd op ons afloopen. Wij ftelden<br />

ons terftond in zoodaanige houding , ais of wtj<br />

zoo wel op de menfehen, als op de honden wit*<br />

! den fchiecen." Dit veroorzaakte, dac de Hottentoccen<br />

alle hurm.- honden ce rug riepen , wHké<br />

ook oogenblik gehoorzaamden. —- Diarop gingen<br />

wij ongeftoord naar de huizen, van welken<br />

- ** B{a&. '• "•• «V<br />

X 2


3*4 VII. H O O F I) S Ti R E I Z E<br />

migen vierkant, van ftroo, en met neerhangende<br />

daken , gelijk de hutten der flaaven , gebouwd<br />

waren, ln eene van deeze wooningen vonden<br />

wij onze Hottentotten op eene kleine bank flaapen.<br />

Wij bragten hun, door zachte verwijtingen,<br />

hunne euveldaad onder hec oog, maar<br />

gaven hun ceffens hec ernflig bevel, om cerltond<br />

weder in hunnen diensc ce gaan. Zij gingen ook<br />

als een paar gevangenen , zonder antwoord of<br />

tegenfpraak, mede. — Van hunne land - en ftamgenooren,<br />

namen zij op de Hollandfche wijze<br />

affcheid: zij gaven elkander de hand, doch zonder<br />

eene buiging daarbij te maaken ; en waren voor<br />

'c overige daarbij van weerskancen zeer vriendlijk<br />

en gefpraakzaam. De vrouwlui fielden zich<br />

san , als of zij hen cerug wilden houden ; en<br />

hec fcheelde niec veel, of de jonge kareis zouden<br />

zich bijna hebben laacen beweegen , om ce blijven.<br />

Ten aanzien van hun wegloopen, was<br />

ik ook inderdaad meer voor de verleiding deezer<br />

jonge Hottentorfche meisjes, dan voor de uitwerking<br />

van den brandewijn bevreesd : weshalve ik<br />

ook zoo veel ce meer fpoed maakee, eene landftreek<br />

ce verlaaten , welke anders de bijzondere<br />

opmerkzaamheid van eenen kruidkenner, geduurende<br />

meer dan één jaargetijde, met vrucht had<br />

kunnen bezig houden.<br />

Den negenden van Wijnmaand vertrokken wij<br />

uit het land der Houtniquas , over de Groote<br />

Brakrivier en de Geelbekrivier.<br />

Doch eer ik die hoofdftuk fluit, en mijn dagboek<br />

verder voortzet, wil ik nog de gefteldheid<br />

van hec wéér voor Herfscmaandmededeelen.<br />

De


DOOR HOUTNIQU ASLAND. 425<br />

De achtfte, negende, zestiende, twintigfte, een<br />

en twintigfte, vier en twintigfte , vijf en twintigfte<br />

en negen en twintigfte waren regenachtige<br />

dagen: de laatfte was bijzonder door zwaaren regen<br />

en fterken'zuidoostenwind onderfcheiden. —<br />

De thermometer ftond gemeenlijk des morgens<br />

tusfchen negen en veertig en vijftig; op den middag<br />

tusfchen zes en zeventig en tachtig; en bij<br />

zonnenondergang tusfchen vijftig en zestig graaden<br />

naar de verdeeling van FAHR'ENHEID.<br />

X 3 A C H T -


$t6 VIII. HOOFDST. REIZE DOOR DE LAVGE KLOOF,<br />

ACHTSTE IIOOFDSTU K.<br />

DOOK DE LANGE KLOOF, OF HET<br />

LANGE DAL.<br />

"Van de Geelbcksrivier raar de Hagelkraal en<br />

hec Artaquasdal , werwaard wij ons den volgenden<br />

dag begaaven , loopen cwee wegen Langs<br />

den eenen, die becergebaand is-, doch veel meer<br />

Vfstwaard van de gemelde rivier loopc, liecen<br />

w j onzen wagen rijden; maar den anderen, offchooii<br />

hij v.d heuvelen was, namen de heer<br />

IMM i LM N en ik, omdac hij voor hem , die ce<br />

paard rij c, roerklijk korrer is. — Dooreen<br />

klem verzuim vjjrfe&t men dikwijls veel: zoo ging<br />

hec ons nu ook. ." oor eene geringe vertraaging<br />

verboren wij onze na.-lrhe^erg. Wanc donker*<br />

hem en regen overvielen or^izoo, dac wij, hoe<br />

na wij ook bij eene landhoeve waren, en de honden<br />

Teeds hoorden blaflln. nogtbans niet in ttaac<br />

waren, om dezelve te bereiken - 1\ 3 veele n. slukte<br />

poogingen, die ons naar fmalle voetpaden<br />

door hec vee gemaakq, en andere bijwegen in hec<br />

bosch, ook naar (leileen en.andere ontoegarglij.<br />

ke plaatfen, leidden, meenden wij eindelijk, het<br />

rechte pad gevonden te hebben, wanneer onge*<br />

lükkighjk een fit oom, welke dieper dan alle de<br />

«Oprgaandtfl was, orsden weg (hemde. - Om bij<br />

bet doorrijden een weirig nat te worden, waren<br />

wij is c geheel niet bezorgd voor; want de regen<br />

had ons reeds bijkans zoo duurnac gemaakt,<br />

- - - als


O V H E T L A N G E - D A L . 327<br />

als 'wij maar worden konden. * Dan, dé vreeze<br />

voor (leile diepe plaatfen, of flikgrónde» was oorzaak,<br />

dad niemand van ons de eeriïe wilde zijttjj<br />

om hec srevaar te beproeven. -— Ik nam dei halve<br />

een oud bandpaard, welk ik bi) mij had, maakte<br />

hec mee hetzelve zoo, gelijk-meh fomtijds uitgezonderde<br />

manfehap vooruit pleegt te zenden, die<br />

den aanval vooreerst waagen -moet, en dreef het<br />

voor ons heen door de rivier. Het paard was<br />

'er niet zoo ras door, of het ontliep den dwang,<br />

waarin wij het den gantfehen dag gehouden hadden,-in<br />

vollen galop, en begaf zich terftond naar<br />

de weide.—-Maar wij, itijfvan koude en gekweld<br />

door den honger, (want wij hadden dien dag nog<br />

niéts anders, dan een klein 1<br />

ontbijt, genooten)<br />

ngenons, na verfcheidene andere vruehtiooze poogingen<br />

om herberg te bekomen, ten laatlle ge^<br />

noodzaakt, bij regen en herken wind onder den<br />

bloocen hemel den nachc doörtebrengen. — Öpdac<br />

wij door tijgers niet zoo ligt en onvoorziens<br />

zouden befprongen worden , v~riiecen wij den<br />

oever der rivier, en 'lec dal , mee eene menige*<br />

heescergewaslen dichc begroeid , en gingen op<br />

eenen berg, daar wij bij eenige enkele Itruikert<br />

ontzadelden , en onze legerplaats verkooren.<br />

Dichc bij deeze plaats had de berg eene fleilce,<br />

die loodrechc neèrwaard liep ; welke wij ondertusfehen<br />

bij geluk nog tijdig genoeg ontdekten,<br />

öm ons daarvoor in acht te kunnen neemen, —<br />

Onze paarden bonden wij aan elkander, en lieten<br />

ben aan d? andore zijde van den berg graazen ,<br />

opdat, wanneer 'er ook al een leeuw moge komen,<br />

deeze zich vooreerst met hun bezig zou<br />

houden, of, wanneer 'er een wolf zich vertoonde,<br />

de paarden dan niec zouden wegloopen.<br />

X 4 I»


328 VII!. HOOPDST. REIZE DOOR Dji LANGE KLOOF,<br />

In den nacht, wanneer wij wegens de koude a]<br />

te zeer verkleumden, dwaalden wij omtrent onze<br />

legerplaats in 't rond , maar gleeden, op den<br />

gladden berg niet zelden uic. Voor het overige<br />

was het ons aan den eenen kant wel tot een rlaauwen<br />

uoosc, maar aan den anderen kanc toe een<br />

innig verdriec, hec haanengekraai op de nabuurige<br />

landhoeve ce hooren.<br />

Zoo ras de dag maar eenigzins aan begon te<br />

breeken, omcrenc vijf uur, verzuimden wij niec,<br />

onze paarden ce zadelen. Wij reeden voorc, en<br />

vendeti nu zonder eenige moeice den weg naar<br />

de landhoeve Hagelkraal , die llechcs eenige<br />

fnaphaanfehooten verre van ons af was. De<br />

bewooner derzelve, DIRK MAKKUS, een eerlijk<br />

grijoarc, prees ons terftond bij onze aankomsc als<br />

Zeer vlijtige jonge lieden, die even zoo vroeg als<br />

hij opgeltaan waren. Toen hij daarna ons ongemak<br />

vernam , beklaagde hij ons niet alleen mee<br />

bijzondere deelneeming; maar berispte ons ceffens<br />

zeer ernftig, dac wij geen cabak rookten. Hij<br />

verhaalde ons daarop veel van de zeldzaame ontmoecingen,<br />

welken hij op zijne reizen diep landwaard<br />

in. en op de olifancenjagteri gehad had.<br />

Zijne berichcen , aanw'jzingen en raadgeevingen<br />

waren ons even zoo nuttig, als aangenaam.<br />

Het handpaard, welk'ons geduurende den nacht<br />

ootloopen was, liet hij opzoeken; ook had hij<br />

de goedheid, ons eenige fterke osfen bijcezetcen,<br />

die onzen wagen door hec zeer bergachtige Jrtutquasclal<br />

zouden helpen trekken.<br />

Den dercienden van Wijnmaand, des voormiddags<br />

omcrenc cien uur vercrokken wij van de hoeve<br />

Ha-


OF H E T L A N G E BAL. 329<br />

Hagelkraal, en kwamen des avonds ten zes uur<br />

aan de Paardekraal, een klein riviertje, welk<br />

deezen naam draagc. Hier vertoefden wij tot den<br />

volgenden morgen.<br />

Tegens den middag kwamen wij bij de Saffraankraal<br />

aan, daar het bezwaarlijk Artaquaidal^eindigt.<br />

Hier onrfpanden wij, volgens affpraak, de<br />

osfen, welken de bovengemelde braave grijsaart<br />

ons geleend hid, die rf vervolgens van zelfs langs<br />

den voorigen weg weder naar huis gingen.<br />

Het Artaquasdal wordt zoo zeer tot de koude<br />

en zuure landen gerekend, dat men het zelfs<br />

voor onbewoonbaar houdt. Onder anderen<br />

groeic daar eene plant, welke de bewooners der<br />

volkplantingen pisgras noemen, en naar de befchrijving,<br />

die zij daarvan geeven, tot de euphorbie<br />

behoort. Jong vee, en dat aan die landftreek niet<br />

gewend is, laat zich uic gebrek van ondervindig<br />

ligchjk verleiden , om daarvan teeeten, en krijgc<br />

'er ecüe opitopping van wa'er van, welke niet<br />

zelden doodliik is. Jn hec water en den pisleider<br />

van zoodaanige dieren wil men iecs waargenomen<br />

hebben , welk naar kleine brokjes kaas gelijkt. —<br />

Hec eenige middel, waarmede men fomcijds een<br />

heesc, daardoor aangecasc, gered heeft, beftaat<br />

daarin, dac men hec zeer fterk jaagc, of zeer fnel<br />

daarmede rijdt, om langs dien weg .hec geronnene<br />

ce verdeelen en afceleiden.<br />

In tijden van Oorlog of opftand is een zoo enge<br />

pas, als hec Artaquasdal is, een gewigcige (leute!<br />

tot het geheele oostlijke rechtsgebied. ><br />

Men zou ook in de Lange Kloof en bij de Krom-<br />

X 5 me


330 VTHVHÖÖfDStf.REIZE BOOR DE LANGE KLOOF,<br />

ine 1<br />

rivier ?an zoodaanige troepen, welke haareri<br />

wi?g d ..irj.-wr wdden neemen,, menigvuldige hmu<br />

flénii.^öibfiaVm-weg kunnen leggen 1<br />

.<br />

De geheele landftreek omtnenc de Saffraan*<br />

kraaL en van daar tot de Lange Kloof, is voorts<br />

Van gèlijkeTÏ aart, nis die, wefke ik boven onder<br />

dé benaaming van Karru befchreeven heb ».<br />

In het hms te Saffraankraal^ daar wij onze<br />

hérberg haddëri, waren wij aan een ongemak blooc<br />

gefield, welk deeze landftreek, naar men mij verzekerde<br />

, met de Karrovelden zeer gemeen heeft:<br />

Ik meen, eene'zoo verbaazende menigte gewoone<br />

huisvliegen , dat de muuren én zolders der vertrekken<br />

bijkans geheel en al daarmede bedekt<br />

varen. — Deeze vliegen waren voor onze oogen,<br />

ooren, heus en mond zoo ongemeen lastig, dat<br />

het ons niét mooglijk was,, ook zelfs maar eene<br />

kleine wijle tijds in het buis te vertoeven. Een<br />

oude flaaf. die thans geheel alleen hier woonde,<br />

was desniettegendaande genoodzaakt, des nachts<br />

in dit vlicgennest te flaapen. — In andere ftree-<br />

'kc-n van dit'lar.d, dié ook door eene ongelooflijke<br />

menigte vliegen bezwaard zijn, heb ik gezien,<br />

dat nYen zich van dit lastig gczelfllnp op<br />

rcr.e r:crr behendige wijze weet te ontdoen; naam-<br />

Jij!:: onder het dak of aan den zolder hangt men<br />

verfcheidene hofjes kruiden, daar de vingen<br />

irFgroere uiemgre aan gaan zitten; wanneer de<br />

bosjes geheel daarmede bedekt zijn, neemt men<br />

een' langen en ruimen linnen zak, die. op de<br />

wijze vafi één armzakje, aan eca'langen fleel vast<br />

ZVie hier veto-ren bladz. 482. enz.<br />

ge-


O T H E T L A K G E DAL. 33I<br />

gemaakt is, en welken men door middel van<br />

dien zoo over het bosje trekt, dac hetzelve,<br />

zonder aangeraakt ce worden, geheel daarin komc;<br />

waarna men den zak coetrekc, de vliegen van hec<br />

bosje aflchudt, en ze daarna mee kookend 'water<br />

verbrandt. Men herhaalt dac vervolgens zot?<br />

lang, als het noodig is. In fommige Karrovclden,<br />

alwaar de vliegen ook zeer menigvuldig<br />

zijn, groeit, zege men, een ftruik of heester, die<br />

eene teerachcige vochtigheid uitzweet, welke deeze<br />

irfekten, die zich gaarn daarop pleegen neer<br />

te zetten, vast lijmc en doodt.<br />

Een ander heescergewas, in de Karrolanden in<br />

menigte aancetreffen , groei: ook hier , en heet<br />

kannaflruik; waarvandaan ook de geheele omtrek<br />

den naam van Kavnaüandy maar 'niet, gelijk de<br />

heer MASSON h<br />

" meent, dien van Kanaansland<br />

gekrèegen heefc; alhoewel de groote dorheid<br />

deezer hndftreek den heer MASSON nog<br />

fteeds aanleiding genoeg geefc, om , bij tegemftelling<br />

van 'r. jreen Karman eercijds was , dien<br />

naam aan die land te geeven. -—• De weg, die<br />

tti f hen de Artaquas- en de Lange Kloof verder<br />

zuidwanrd , over eenen 'hóogsn en fteilen berg<br />

loopt worde om dezelve reden de Kamahoogte<br />

genaamd. — De kannahéèster zelve onier.cochc<br />

i«, en bevond, dac zij allergevoeglijksc als eene<br />

nieuwe lbo r van krabhekwaad, falfola, kon aan-<br />

"•'imerkt word'-n Ï waarom ik dan ook die heescer- 1<br />

gewas m mij 'e phncbelchriivingen , welke coc<br />

hierroe maar in handfehrfft bij mij beruscen, hec<br />

KaJjcrjchs krabbökwaad mee kleine, rondachtigey<br />

*•»'* In dc PhiltJoPhical Tmnstftions.<br />

v!ee-


332'. VIII. HOOFDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,<br />

vkezige, uitgeholde, tigchelvormige bladeren,<br />

fal/ola Caffra, foliis minutïs, fubrotundis, carno/is,<br />

concavis, imbricatis, genoemd heb. De<br />

bladen hebben een' bitteren, zoutacbtigen'fmaak;<br />

en, met den fltel te gelijk verbrand, geeven zij<br />

eene fterke asch, welke tot de zeepfiederij zeer<br />

bruikbaar is; waarom ook de boeren, in de Karrolandcn<br />

woonende, zeer veel werks van de zeepfiedeiïjen<br />

maaken. -—• Ten aanzien van-de deelen<br />

der bloeme wijkc de kannaftruik van de geflachtstekens<br />

des krabbekwaads, door den hooglceraar<br />

LINNA'US in zijne genera plant ar wn L<br />

K opgegeeven,<br />

in zoo verre af, dat deeze foort eenen<br />

kleinen, en weinig in 't oog vallenden ltamper,<br />

fiylus, met twee of drie bruine hoofdjes, ftigmata,<br />

heefc.— Voor 'c overige beltaan, gelijk bij<br />

het krabbekwaad over 'calgemeen, de zaadhuisjes<br />

uic zeer korte holiiuhjltjes, en hartvormige zaadbeurzen;<br />

en de kelk uic een enkel omkleedfel;<br />

de bloem heefc vijf klapjes; hec zaad is.enkel en<br />

flakkenvormig gedraaid, of naar eene opgerolde<br />

veer in een zakuurwerk gelijkende; ftamina filis<br />

brevisftmis; antherce cordata; calix perianthhtm<br />

perfiftens ; capfula quinquevalvis, unilocularis ;<br />

Jemen unicochleatum.<br />

Hec was aarcig om te zien, hoe de eenige (laaf,<br />

die zich ce Safraankraal ophield , en over de<br />

hoeve hec opzigc had, mee hulp van cwee Hottentotten<br />

, niet verre van daar woonende, het<br />

water, op eene zeer gemaklijke wijze, in kleine<br />

gooten of voorens, naar de tarwenakkers, daar<br />

DU de airen ten voorfchijn kwamen, en in den<br />

'* Zis-le uitgaaf.<br />

tuin


OF H E T L A N G E DAL. 333<br />

tuin had weeren te leiden, en aldaar kleine dammen<br />

aantelen gen, om akkers en tuin naar vereisch<br />

van omftandigded.n te bevochtigen of onder vva-r<br />

ter; te zetten ; waarom ook alles aldaar op het<br />

weliglte tierde, De grond zeif was 'er intusfchen<br />

ev. n zoo dor en droog , als de heerenweg,<br />

die echcer zeer fchoon gebaand was.<br />

Den volgenden morgen zetten wij onze reize<br />

over de Moerasrivkr verder voort, en kwamen<br />

omtrent den middag aan de Kannarmer, welke<br />

anderen de Kleine Doornrhkr noemen. De<br />

eenige groente, welke onze trekosfen en rijpaarden<br />

"hier vinden konden, was een weinig riet,<br />

arwidt) phrqvmites, welk, nadat de trekbeesten<br />

van andere reizigers het meeste verteerd hadden,<br />

in deeze rivier nog overig gebleeven was. -—<br />

Aan deeze plaats, offchoon zoo fchaarsch aan voeder<br />

voor ons vee, vertoefden wij nog langer,<br />

dan wij hadden moeten doen , om een ververfchende<br />

maaltijd van eene foort van patrijzen,<br />

welken ik zeif gefchooten had, voor ons ce bereiden.<br />

Wanc nu hadden wij, federt drie dagen<br />

geene andere gerechten, dan het groove brood,<br />

welk onze Hottentocten in hunnen knapzak bij<br />

zich hadden , en thee geproefd. Mijn lot was<br />

het , de patrijzen ce plukken , en de heer IM-<br />

HULMAN nam hec op zich, dezelven gereed ce<br />

maaken. Deeze verltond hec ook meesterlijk,<br />

om ons wildbraad met water en het vet van fchaapenüaarcen,<br />

welk onze Moccentotten ce Saffiaan»<br />

kraal gekocht hadden, zoo fmaaklijk te braadcn,<br />

dat ik niet in llaac ben te befchrijven, hoe aangenaam<br />

de werktuigen zoo van onzen reuk als<br />

van onzen fmaak door die gerecht geprikkeld<br />

wier-


V I I I ;<br />

g'34<br />

HfHo*bSÏ* kE&Sf-DÓOR DE £AVÖE*t-OOF,<br />

wierden, en hoe zeeT-wij :<br />

naar irieer van dien aart<br />

verlangden. Dün ; géerrvan ons beiden had 'er<br />

aan gedacht, om de patrijzen uitteneemen, voor<br />

dat wij ze, om ze op gelijke wijze onder ons te<br />

deelen', midden doorfneedéri, waardoor het nat,<br />

welk ons -voorheen door zijnen reuk zoo zeer bekoord<br />

had, ons ten eenemaal walglijk wierd. - —<br />

De Hottentotten lachten hartlijk over onze achtloosheid<br />

, maar'"nog :<br />

>rrïéér over onze kieschheid<br />

ten aanzien van dat nat , welk zij tot den laatften<br />

druppel toe opftipten.<br />

De lange vértraagtrig , door het bereiden en<br />

gebruiken deezer maaltijd ons veroorzaakt, maakte<br />

, dat de duisterheid ons overviel, eer wij de<br />

naast-bijgelegene landhoeve konden beroken, en<br />

dat wij deezen avond wederom in dichte bos-<br />

'fchén 'en ftruiken bleeven fteeken, wijl wij den<br />

weg niet onderfcheiden konden. Wij waren<br />

derhalve genoodzaakt ftil te houden, en'bereidden<br />

ons, benevens onze beesten, om, tot den vol^<br />

gen den morgen, honger, dorst en koude te lijden;<br />

want, offchoon wij over dag brandende<br />

hitte gevoeld hadden, was de nacht echter zeer<br />

koel: — Ontrent middernacht werd hec door<br />

den maanfehijn helder, z JO dat w:j den weg weder<br />

opzoeken, en tot aan eene boerenwooning,<br />

de Zandbank,geheeten, en aan de kleine Doornrivier<br />

gelegen, komen' konden.<br />

Den volgenden dag kon ik nier zonder groote<br />

Verwondering de talrijke kudden fchaapen bemerken,<br />

welke, nietregenftaande de ontzauluke' dorheid<br />

desaardrijks,echterbuitergewo. n v-1 waren. —<br />

Wanneer men in deeze lanclllreek een ionaap Aagten<br />

wil, pleegt men met bijzondere zorgvuldigheid<br />

het


het ailermagerftèfuinezoekën,' omdat, dc-afideren<br />

wegens al te graote^YediEid niec te ; •aet&w zijbftzd<br />

Dan de di-kfee 'itaarcen 0a welke een xoïf ecm'eff<br />

een'hal ven voetlang, en aan den wortel menigmaal<br />

ruim.een lialveftyser breed zijn. W'eegen gemt*brK/<br />

lijk van acht toe twtoalf pbnd', efi lit?c m'éesté di£fï<br />

van belbac uic-fijn vet, - dac van^fommi;.;&i, ald<br />

boter, op hec brood, en-in de fpijze, en van w<br />

deren insgelijks tot kaarsfen gebruikt wordt,<br />

a: üfa'ar nwnv fnij.-vethaölde,-:Worde: hiér , -"gelijk id<br />

de Karrolandcn, cn andere w arme gewesten hier-*<br />

è-mtrehc,' zeer goede wijn gnvotlneö." Zelf kan<br />

ik hier niec van oordcelen, wijLde-boercn •'c'rtl<br />

wijn van dit jaar reeds verkócht en 'v'erceérd haddén.<br />

In de 1<br />

Lange-Kloof incegendeel, al-s eerié<br />

zuure landftreek, kan in 'c geheel geen wijn gewonnen<br />

worden. :<br />

- Lelijke Hottentotfche vrouwen hadden verlof<br />

gekreegen, dicht bij deeze hoeve haare' hutcerf'té<br />

bouwe'n, en een jong mensch van haare natie, dié<br />

eigenlijk bij dén 'boer in diemt was-, Ing thans^<br />

federt eenige dagen," bij haar aan'een zvvaare<br />

ziekte ter neer, welke met de boosaartige rot 1<br />

koores, die coenmaals in deeze landen heen-cbre,<br />

veele overeenkomst fcheen ce hebben, en dus<br />

geene aderlaating toecelaaten. — - Desniertegenïfaande<br />

werd ik in de noodzaaklijkheid gebragc*<br />

hem eene ader ce openen, om den zieken aan de<br />

Vuisc Van mijnen huisheer niec bloóc «e'ftellen,<br />

die, om hem eene menigte bloed af.ecappen,<br />

Cwanc daarin ftelde hij een onbepaald ver tros*<br />

wen) bereids zijn grooc zakmes gefleepen had.'— 1<br />

De lijder had voorheen reeds eene-zWakke pols^<br />

en kreeg onder het. adcrlaaten een fterke beevirig<br />

door


33^ VIII. H00FDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,<br />

door het geheele ligchaam, Waarbij, ..na het verband,<br />

ook nog ftuiptrekkingen kwamen. — Wij<br />

verlieten hem daarna, en wel in een veel flechter<br />

toeftand , dan . hij voorheen geweest was, hoe<br />

Weinig bloed ik hem ook afgetapt had. Ondèrtusfchen<br />

was mijn waard bij dit alles zeer vergenoegd.<br />

Hij wilde volftrekt niet anders gelooven,<br />

dan dat het beeven en de trekkingen enkele gemaaktheid<br />

geweest waren, en beval zijne vrouw,<br />

om mij voor mijne moeite op de beste wijze te<br />

onthaalen.<br />

i Na verloop van eene halve uur kwam iemand<br />

pn verhaalde ons, dat dc kranke op het punt was.<br />

van te fterven. -—Thans ondervond ik innerlijke<br />

verwijtingen in mijn gemoed, dat ik het werktuig<br />

van zijnen dood geweest was: doch ik bleef<br />

ook geenzins in gebreke, om mijnen huisheer in<br />

fterke uitdrukkingen te verwijten, dat hij aan alle<br />

de kwaade gevolgen der aderlaating fchuld had.—<br />

De goede man icheen ook werklijk zoo hartlijk<br />

bekommerd en geroerd, dat ik inderdaad 'er op<br />

bedacht was, om hem weder te troosten; wanneer<br />

hij, zijn langduurig ftilzwijgen met eenen<br />

diepen zucht afbreekende, mij in een' nadruklijken<br />

toon antwoordde, en zeide: „. Ik geef niets<br />

„ om den Hottentot en zijne ziel; wanneer ik<br />

„ maar eenen anderen in zijne plaats tot osfen-<br />

„ leider kan bekomen, wijl ik nu haast naar de<br />

„ ftad aan de Kaap moet rijden, om mijne boter<br />

M aldaar te verkoopen. " Middelerwijl gingen<br />

wij heen, om de lijkplechtigheden te zien. —•<br />

Dezelve beftaan hierin, dat de Hottentotten den;<br />

ftervenden zoowel, als den even geftorvenen be-<br />

Weegen, fchudden en ftooten, en hem ook met<br />

inmenging eener menigte •/erwijtingen ,dat hij hen<br />

door


O t » E T " L A S G' E ' B i" LV • 33'/<br />

door den dood "veflaaten wil,, of verhaten heefc,<br />

de ooren vol fchreeuvven en huilen. Doch daarbij<br />

vergeecen zij bok thee,' alle mooglijke poo-'<br />

gingen ce doen , • om hem mee zoece woorden en<br />

allerleie beloften ce overreeden, dac hij coch niec<br />

moge fterven. Een paar oude-wijven kweecenzich<br />

in die werk zoo ieverig, dac ik vreesde, zij<br />

mogten hec kleine Vonksken- van leeven , welk<br />

ik , een minfte nog eenige minuucen na onze<br />

aankomsc, bij hem waargenomen had, volkomen<br />

uitblusichcn. —- Maar wat 'gebeurde 'er? De<br />

kranke bekwam zoo verre, dac mén zou gedachc<br />

hebben, zij hadden den afneemenden omloop des<br />

bloecij, cn hec kwijnende leeven bij hem weder<br />

in beweeging en werkzaamheid gefchud. — Ik<br />

en mijn waard verzuimden nu ook van onzen<br />

kanc niecs, om, zoo ras wij konden, brandewiin<br />

aan teb ren gen, en zijne lippen en neus daarmede<br />

te heilrijken. — Naderhand vernam ik op mijne<br />

terugreize, dat, hoe zwak en afgemac hij thans<br />

ook was, hij echcer na verlpop van cien of cwaalf<br />

dagen volkomen weder gezond geworden,<br />

maar op de reize naar de Kaap, daar zijn heer<br />

hem als osfenleider zoo noodig had , uic zijnen<br />

diensc geloopen was.<br />

Mijn aderlaaten bragt mij nog meer, dan een<br />

goed onchaal, bij mijnen waard ce weeg. Hij<br />

had een opgeftopcen otter, die 'er zeer wel uitzag<br />

, en als een'dier, hier te land zeer zeldzaam,<br />

tot een gefchenk voor den. gouverneur beftemd,<br />

en damom geheim gehouden was: dan, voor mijne<br />

moeite, welke ik bij de aderlaaeing gehad, en<br />

de zorg, welke ik naderhand voor dén zieken genomen<br />

had, fchonk hij. mij dac dier uic dankbaarheid.<br />

— Deeze otcer, welke in het-kabinet van de ,<br />

Y akade-


VIII. HOOFDT, REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,"<br />

akademie der weetenfchappen te Stokholm , nog<br />

bewaard wordt, fchijnt van dezeive foort, als onze<br />

Europeefehe, naamlijk de rivierotters, mustela<br />

lutra van LINN/EUS, te zijn; alleenlijk onderfcheidt<br />

hij zich van die door zijne grootte en helderder<br />

kleur. •— De kngte des ligchaams bedraagt<br />

van den fnuit tot aan den wortel des ftaares<br />

twee en een' halven, en de geheele lengte des ftaaris<br />

een weinig minder dan een en een' halven voet. —<br />

Dit dier fchijnt hier van kikvorfchen en eene foort<br />

van kleine kreeften te leeven; want in het zoete water,<br />

welk in alle de Afrikaanfche rivieren, op mijne<br />

landkaart van de Kaap de Goede Hoop en de<br />

aangrenzende landen getekend , te vinden is, houden<br />

zich maar twee foorten van visfehen, en deezen<br />

nog in zeer gering getal, op, naamlijk zeer kleine<br />

porsjes, doch weiken ikvergeeten heb onder hunne<br />

behoorlijke foort te brengen, en de Kaapfche<br />

karper, cyprinus gonorynchus, nagenoeg ter<br />

grootte van een' gewoonen haring.<br />

Den zeventienden van Wijnmaand kwamen «ij<br />

uit de drooge Karrovelden in het Lange dal, onder<br />

de benaaming van de Lange Kloof meer bekend<br />

, zelve aan. Deeze valei begint bij de Zoute<br />

rivier. — Hier moest ik nog een paar trekosfen,<br />

het ftuk voor acht rijksdaalders, koopen. De<br />

vrouw van den boer, die baas in huis fcheen te<br />

zijn, verkocht ze mij op haar woord. Maar naauwlijks<br />

waren wij een weinig daar mede voortgereeden,<br />

of wij zagen, dat de een van die twee<br />

osfen een weinig hinkte. Dit maakte ons de eerlijkheid<br />

der vei koperes taamlijk verdacht. — Doch<br />

haare nabuuren verzekerden ons, dat op die wijze,<br />

op welke zij voor de goedheid der osfen borg had<br />

ge«


OF H E T L A N G E DAL. 339<br />

gezegd, hij met alle vier beenen (kon hinken , zonder<br />

dat wij reden hadden, bezwaarnis over haar intebrengen.<br />

— Bij het verkoopen van mijn paard,<br />

welk wij hier teruglieten, werden wij door onze<br />

waardin en haaren man insgelijks verfchalkt.<br />

In de landftreek langs de zogenaamde Zoute rivier<br />

, en in het Lange dal , klaagde men ook<br />

grootlijks over het pisgras, bij gelegenheid van<br />

het Artaquasdal reeds gemeld, orïchoon men geen<br />

beftemd gewas met zekerheid voor hetzelve kon<br />

aangeeven.<br />

Bij den oorfprong der Keureboomsrivier kwamen<br />

wij aan eene landhoeve , van waar men ,<br />

langs een bezwaarlijk voetpad, neerwaard in hec<br />

Houcniquasland, en in eenen dag naar de Algoabaai<br />

komen kan. De Potiivier heet, volgens het<br />

bericht van de bewooners dier hoeve, ookC/iamika.<br />

Dewijl.de heen MM EL MAN en ik onzen wagen<br />

verhaten, en in de duisternis den weg verlooren hadden<br />

, kwamen wij aan eene boerenwooning ,<br />

niec verre van de gemelde rivier, die alleen van<br />

Hottentotten, door den eigenaar der hoeve coc opzichcen<br />

bezorging van hec werk aldaar ce rug geha»<br />

ten , bewoond was. — Deeze lieden waren te<br />

kwaadaartig, dan dat zij mijnen reisgenoot, toen hij<br />

naar den weg vroeg, in 't Portugeesch of Hoihndfch<br />

antwoordden , offchoon hij hun drinkgeld<br />

beloofde, en wij naderhand met zekerheid ontdekten,<br />

dat zij deeze taaien zeer wel konden<br />

fpreeken. — Integendeel zeiden zij ons in hunne<br />

taal zeer veel, 't welk wij in *t geheel niec<br />

konden verftaan.<br />

Vermits de Hottentotten ons den rechten weg<br />

Y a niet<br />

I


'540 VIII. H00FDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF.<br />

niec wilden aanwijzen, zochcen wij dien zoo goed<br />

als wij konden, weder op. Doch toen ik uoor<br />

den bovengemelden ftroom wilde rijden, zonk mijn<br />

paard op eenmaal tot aan de zadel in het flik. ik<br />

fprong 'er terftond af, en aan den oever; maar<br />

het paard konden wij niet zonder groote moeice<br />

uithet moeras brengen. — Voorts moesten wij hier<br />

met onzen wagen, die ons na volgde, tot den<br />

dageraat toe, vertoeven, om de rechte plaats<br />

der doorvaart te vinden.<br />

Den een en twintigden van Wijnmaand reisden<br />

wij tot aan de rivier Kukoi. of, gelijk dienaam<br />

uitgefprooken wordt , f Ka - f Kol. Deeze<br />

naam, welke anders hoofd, ook wel huisheer betekent,<br />

is waarfchijnlijk deswege aan deeze rivier<br />

gegeeven , omdat zij de voornaamfte bron der<br />

groote rivier f Kam f nafi, die in de Ir.Kamturtt<br />

rivier valt, in zich bevat.<br />

De landhoeve, aan de Kukoirivier gelegen, op<br />

welke wij inkeerden , droeg den naam Avan*<br />

ture. — Van de nabuurige bergen zagen wij de<br />

zee, doch zonder iets van het groote Houmiquasbosch<br />

gewaar te worden, welks gezigt ons door<br />

andere tusfchen beide liggende hooge bergen ontnomen<br />

werd. Ook had toe hiertoe niemand het<br />

nog gewaagd , om van dit gebergte naar Houcniquasland<br />

neer te gaan.<br />

Ons verblijf injOfet Lange dal duurde tot den<br />

een en dertigften varr Wijnmaand.}<br />

Niec verre van de' .Aapsnrivier zag ik eenen ouden<br />

Boschhoctentpc; m^c zij: e vrouw, van welken<br />

de boer VEREIRA, welken zijchansdienden,<br />

mij verhaalde , dac-zij-, nog maar eenige maanden<br />

gelee-


OF HET LANGE P A- L. 34I<br />

geleedett, over omtrent honderd Boschhottentotten<br />

het bediergehad hadden, maar van die vorst»<br />

lijlee of aartsvaderlijke waardigheid door hem tot<br />

den herdersdiensc bij erlijke honderd fchaapen<br />

ve-neierd waren, '-r- Hij roemde hen voor 't overige<br />

als lieden, welke tegen de gewoonte der ;<br />

Hottentotten " vaardig , naauwkeurig in hunne<br />

Verri htingen , en met hunnen tegenwoordigen<br />

toedand te vrede waren.<br />

In de Lange Kloof zagen wij, deels in hec<br />

voorbijrijden , deels elders , veele Hottentotten<br />

van beiderlei gedacht, die hunnen heeren ontloo-<br />

.pen waren, en welken men gaan liet, zonder hen<br />

te .vervolgen: want zij waren oud en gebrekkig;<br />

of de bewooners der' landhoeve zagen 'er geen<br />

voordeel in, om hen op hunnen weg gevangen te<br />

neemen. omdat hunne voorige bezitters hen toch<br />

terug geëischt zouden hebben. — Een zeer oude<br />

van hun, welke ik voorbij reisde, was den volgende<br />

dag. gelijk ik daarna vernam, van vermoeidheid<br />

overleeden, — De mees r<br />

en deezer vlugtelingen<br />

hadden eenen dikken derken dok, op welken<br />

gemeenlijk een rond gemaakte en in't midden<br />

doorboorde zanddeen , ter zwaarte van twee of<br />

meer ponden, gedoken was,,om,de kracht des<br />

ftoks te vermeerderen, wanneer zij daarmede naar<br />

wortelen of bollen van planten graaven, of zich<br />

van dien dok bedienen, om harde aard- of kleiachtige<br />

hoopen, van twee tot vier voethoog, welke<br />

van eene bijzondere foort mieren, termes, die<br />

het voedfel deezer woudmenfehen voor een groot gedeelte<br />

uitmaaken , opgerecht worden, daarmeeiQ<br />

omteftooten. — Het jammerde mij te zien, hoe<br />

deezearmeoude vlugtelingen de rest hunner afneernende<br />

krachten aan deeze hoopen, door langheid<br />

Y 3 *M\


34» vin. HOOFDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,<br />

van tijd zeer hard geworden , dikwijls te vergeefs<br />

verfpi'lden, wanneer deeze en geene dieren , op<br />

mieren aazende, door het omwroeten der aarde 'er<br />

reeds ingcfloopen waren, en den voorraad, daarin<br />

gevonden, verteerd hadden. — Eens was ik'er<br />

bij tegenwoordig, toen fommige van dergelijke<br />

weggeloopene Hottentotten van onzen waard en<br />

zijn volk tabak bedelden. Z>j bekenden, dac zij<br />

uit Houtniquasland over het gebergte gekomen<br />

waren, daar zij zich bij eenen goedaartigen heer<br />

wel bevonden hadden ; doch zij ' oegden 'er<br />

bij, datzijthars naar hunne land en ftamgenooten<br />

te rug wilden keeren, en, bijzonder federt dat een<br />

hunner makkeren geftorven was , zich van daar<br />

weg hadden moeten bege'even.<br />

In den omtrek der Haderrivier vond ik den<br />

grond zeer fteenachti?. — Ook trof ik hier en<br />

daar eene menigte fteenhoopen, van kleine ronde<br />

keifteenen gemaakt, en drie of vier voet hoog,<br />

welke hier fede.t onheuglijke tijden geweest waren<br />

, zonder dat men ontdekken kon, tot welk<br />

einde, ofomweikë redenen, zijeercijds op deeze<br />

wijze op een gehoopt mogten zijn.<br />

Niet verre yin hier fag ik, in eene valei, wijde<br />

en diepe groeven , in welker midden een fpic<br />

fe paal ftond, en die t-.t langen voor de grootere<br />

dieren verftrekten. Het fcheelde maar weinig,<br />

of ik en mijn paard waren daarin gevangen.<br />

In de gebergten omtrent Klipdrift houdt zich,<br />

zegt men, eene foort Hottentotten op , welke<br />

men om die reden Bergholten totten noemt. Zij<br />

behooren buiten twijfel tot die foort van Boschmenfehen,<br />

of Boschhottentotcen, welke wij boven


OF H E T E ArW C E D A L . 34$<br />

i l<br />

ven reeds befchreeven hebben . Zij rooven het<br />

vee; en wanneer zij geene gelegenheid hebben,<br />

om vee te deelen, leeven zij van wilde dieren en<br />

planten, die in 'c wild groeien. De boeren,<br />

indeezen omtrek woonende, waagden het daarom<br />

niet, hun vee verre van hunne wooningen te laaten<br />

weiden.<br />

Langs de JVagen-aï Disfclboomsrivier houdt zich,<br />

volgens de berichten, welken ik desaangaande<br />

kreeg, eene foort hagedisfen op , die omtrent<br />

een voet lang, en gitzwart zijn. Men houdt ze<br />

voor zeer vergiftig, zoo dat zelfs de Hottentotten<br />

'er ten uiterfte bevreesd voor zijn. Doch zij<br />

zijn 'er, naar men verzekert, ongemeen fchaarsch.<br />

hi de fteenhoopen, niet verre van deeze rivier<br />

te vinden, houdt zich onder anderen eene groote<br />

menigte kleine dieren op, welken r- A L r. A S onder de<br />

benaaming der Kaapfche kavia , cavia Capenfis,<br />

befchreeven heeft. De bewooners der Hollandfche<br />

volkplantingen hieromtrent noemen het diertje<br />

das. — Dit dier, welk met de gewoone bergrotten<br />

of mormeldieren eenige overeenkomst heeft,<br />

en ook omtrent van zijne grootte is, wordt van<br />

fommigen, en wel als eene lekkere beet, gegeeten.<br />

Het laat zich ook zeer goed tam maaken,<br />

en wordt nog in veele andere ftreeken der Afrikaanfche<br />

gebergcen gevonden. — HetUeine Daseiland,<br />

aan de westkust van Afrika, heeft zijnen naam naar<br />

dat diertje gekreegen. Op de plaatfen, alwaar<br />

zich deeze dieren in de gebergten ophouden,<br />

vindt men eene ftof, welke men hier dasfenpis<br />

heet.<br />

*' Zie hiervooren bi. $32, enz.<br />

Y 4


344 IX. HOQfDST. REIZE VAN TIET LANGE DAL,<br />

-heet. Zij 'zweemt veel'haar bergvét i en do meesten-,<br />

die ze. gezien nebben, houden ze ook daarvoor.<br />

Sommigen. gebruiken ze ook als een geneesmiddel,<br />

en fchrijven 'er eene groote kra-ehc<br />

aan. toe. — - Wijl- ik naauwkeurig bemerkt heb.:,<br />

dat deeze ftof niej .allé de. proeven des bergvets<br />

inhoudt, "en alleenlijk in die oorden, waar de gemelde<br />

dasfen zich ophouden, te vinden is; zoo heb<br />

ik genoegzaamen- gröhd ' Om te gelooven , dat zij<br />

.waarfchijnlijk de .werking ,eener maandlijkfche rei-<br />

.niging.is, deels, omdat men dit .uit verfcheidene<br />

.waarneemingen, met een stam wijfken .van deeze<br />

diertjes gemaakt,beiluiten kan ,,en deels ook, omdat<br />

de vuilighejd deezer dieren; in menigte onder<br />

deeze ftof gemengd is.-<br />

De Driebronnenrivier, de laatfte. in de Lange<br />

Kloof, is het begin eener groote rivier in Sizi-<br />

.kamma.. . ;<br />

De geileldheid,- van het weêr was in deezë<br />

„maand bijna even dezelve als in Herfstmaand. Regenachtige<br />

dagen waren deeze.negen, naamlijk;:<br />

de negende, de tiende, de negentiende en de volgende,<br />

ce twee en twint'gfte en de volgende, ren<br />

.de zes en twintigfte, met de twee: volgende<br />

dagen.<br />

NE-


OF. DE LAÏ$GE KLOOF NAAK. SIXIKAMMA. 345<br />

NEGENDE HOOFDSTUK,<br />

REIZE VAN HET LANGE DAL, OF DS LAN­<br />

GE KLOOF NAAR S I Z ƒ X A SI M A.<br />

jri^Si eerften van Slagtmaand namen wij de .reize<br />

naar de Kromme rivier aan, welke zoo^ genaamd<br />

wordt', 'cmdac'zij iri veele kromcen.cn<br />

bochten door eene zeer naauvve. valei flroomcJ<br />

f$ r groffd"is ongemeen flikrig; 'c welk ons<br />

'des te' meer tot groot ongemak' verftrekte, wijl<br />

wij 'er achtmaal door moesten wa'adcn.<br />

Den volgenden dag kwamen wij aan het<br />

'Esfchcnwöiïd.' — Zoo heet, cenc boschachtige<br />

iandltreek, langs de Esfchenrivier , die, gelijk<br />

de omliggende landftreek zelve, naar de menigvuldige<br />

esfchenböomen zoo genoemd wordt. •—-<br />

Deeze boom "'maakt ondertusfehen een gantsch<br />

bijzonder geftacht uit, lk heb denzelven in de<br />

fchrifceh van de'akademie der weetenfchappen van<br />

Stokholm béfclrrceven , en hun den naam Eke-<br />

'bergia Cap'e:iJ;s gegeevcn , ter ' ee're van den<br />

'heer K AR>: L G U S T A A F E K E B K R G<br />

i m<br />

, die tot<br />

deeze mijne reize de allereerlte aanleiding ge-<br />

/ geeven,<br />

*»• Kapitein bij de Zweedfche admiraliteit ,• en teffens<br />

in dienst bij de Zweedfche Oostindifche maatfchappij, ook<br />

^medelid van tfe akademie der weetenfchappen te Stokholm,,<br />

eiv-ridder der AVaft-orde. — In het voorbericht is reeds<br />

met roem van hem gefprooken.<br />

*5


34


OF DE LANGE KLOOF NAAR S1Z1KAMMA. 347<br />

gen zeer dunnen dsrm uitgezonderd, is hun achterlijf<br />

gantsch ieeciig en volkomen doorzigtig,<br />

ook gezwollen en opgeblaazen; waarom zij ook<br />

bij de bewooners der volkplantingen blaasöps genaamd<br />

worden; die daarenboven nog meenen,<br />

dac zij alleen van den wind leeven. — Over dag<br />

zitten zij gemeenlijk (hl; maar des avonds hoorc<br />

men in diedreeken, alwaar zij zich ophouden , van<br />

alle kanten een taamlijk (terken onaangenaam gefchreeuw.<br />

— Wanneer het donker is, laaten zij zich<br />

gemaklijk door het fchijnfel van een lterk vuur aanlokken,<br />

en dan alleroest vangen; maar buiten<br />

dac zijn zij zelden zigcbaar. Iemand wilde mij verzekeren,<br />

dac zij zich ook door klinkend geluid, of<br />

wanneer men hen , om zoo ce fpreeken, aanfpreekc,<br />

en ce gemorc gaac, laacen lokken; dan<br />

de pooging, een deezen einde in 'c werk getleld,<br />

mislukte voor- ditmaal.<br />

Den derden van Slagtmaand rusccen wij op de<br />

laaclte landhoeve, welke aan den oever der Diepe<br />

rivier lag. —~ Oichr hij die boerenwooning hadden<br />

verfcheidene Horcencotcen, op die hoeve dienende,<br />

en wel van ctie foorc, welken men Boschhoccencoccen<br />

en Boschmannen noerr.c, hunne hucten.<br />

Deeze waren van ltroo te famengefteld;<br />

doch thans buicen dien grootdeels mee grooce<br />

lange (tukken olifancenvleesch bedekt, welk in<br />

riemen of reepen, drie of vier vingeren dik, en<br />

fomtijds eene vadem ''ang, uitgefneeden was. Sommigen<br />

deezer reepen waren om de huc gedingen!;<br />

anderen gingen van de eene huc naar de<br />

andere, zo dat de enden daarvan aan beiden<br />

vast waren gemaakt. Het een en andere was gefchied<br />

met een oogmerk, om hec vleesch in de<br />

zon


3*8 IX- HÖ0FL)ST.-.*ÉrZE VAN HÊT LANGE DAL,<br />

zon en de liicht te laaten droogen. Hier<br />

hielden zich mannen, vrouwen-en kinderen op,die<br />

te fa,mei» geene andere bezigheden hadden ,<br />

dan te flaapen , tabak te rooken , en zich op<br />

olifanten vlee ;ch. te vergasten» — 't Is waar, op<br />

de groore Zuidzee had ik hondènvleesch gegeèten;<br />

dan, hier waren reuk en gezigt alleen<br />

genoeg, om mij allen lust en begeerte te<br />

beneemen , van hec ~ olifuntenv eesch te proeven.<br />

Daarenboven' was het niet versch meer,<br />

rftaar ree is eenige dagen in de zon gedroogd:<br />

zoadat, wanneer ik ooic daarvan geproefd had^<br />

mijn oordeel daarover, .echter onvoldoende zon<br />

geweest zjn. Daar komt nog bij, dat ik<br />

mij daardoor de verachting van de bewooners<br />

defc foluplancingen: op den hals zou gehaald hebben:<br />

want deeze houden het bijkans voor even<br />

zoo aifci.uwhjk en verfoeilijk olifanten- als<br />

menfehen vleesch te eeten,' omdac, zeggen zij de<br />

olifant een zeer. verfhndig dier is, welk ook,<br />

wjanneer hen g».wond is. en ziet, dac hec niet<br />

omkomen kan eenigermaare weenc, en craanen<br />

laat vallen Ik wilde mij naar de plaats, daar<br />

deeze olifant ite'chooten was, • begeeven, om des*<br />

zelfs geraamte ce bezien; maar men verzekerde<br />

mij, auc de-wolven bereids alle de beenderen,<br />

daarvan weggefleepc hadden.<br />

• Hier neem ik gelegenheid om van de olifanten<br />

over 't algemeen; van de wijze om ze te<br />

-vangen; van hunne, natuurlijke hiscorie ; hunne<br />

nuccigheid^i en't geen meer van die -merkwaardig<br />

dier te zeggen,is, omftandig te handelen. ,<br />

- b De olifant , van. welken het gemelde vleesch was,<br />

• I ' zag


, - .OP DE LANGE KLOOF NAAR ;SIZTKAJ«MA. 34?<br />

zag men voor een «jóng manneken aan, wijl da<br />

llagtanden taamlijk fmal, en fleehts drie voec.lang<br />

wareti, en de grootde bakiand maar de breedte<br />

van vier duim had; daar integendeel de baktand<br />

van eenen oüfant, dien ik van andere jaagers aan<br />

de Kaap de Goede Hoop gekreegen heb, en<br />

thans in het naturalienkabinet van de akademie<br />

der weetenfchappen bewaard wordt, negen duim<br />

breed, en vier en een half pond zwaar is, of»<br />

fchoon men uit duidlijke kenmerken befluicen<br />

kan, dac hij de uiterlte of achterlte in,hec kaakebeen<br />

geweest is, -<br />

de lengte van dien, van den<br />

worcel toe aan den bovenden rand of de ver*<br />

hevenheid boven hec kaakebeen, fchijnt vijf duim<br />

bedraagen te hebben. Het oor van deezen<br />

Olifant heefc, volgens hec berichc, welk men.mij<br />

desaangaande gaf, eenen Hotcencoc van middelmaatige<br />

grootce van den fchouder tot aan de<br />

voeten gereikt. Een van de voorde beenen,<br />

welk zij mede naar huis hadden genomen, lag<br />

daar nog onverdeeld. De huid van het been<br />

had in verre na niet de dichtheid en vastheid van<br />

die van den neushoorn en het rivierpaard ; maar<br />

fcheen genoegzaam uit taamlijk groote pijpjes en<br />

bloedvaatjes ce famen geweefd , en uievyeniig<br />

oneffener , knobbeliger en rimpeliger , dan by<br />

die dieren ce zijn; waarom zij ook niec,, gelijk<br />

van deeze, toe zweepen kan gebruikc worden. —•<br />

De voec was bijkans cirkelrond, en naauwlijks van<br />

grooceren omtrek dan hec been zelf, cerwijl zijn<br />

middellijn niec volkomen een Zweedfchen voet<br />

hield. — Ten aanzien der vingeren of toonen<br />

beweert u UFFON, dat zij altijd vijf in getal, maar<br />

der nagelen, dat zij ten opzigte yan hun .getal onder-


350 IX H00PDST. REIZE VAN HET LANGE BAL,<br />

derfcheiden zijn k<br />

'. Ik vond van de nagelen maar<br />

vier , waarvan de groocften naar buiten gezeten<br />

hebben , en de kleinlte maar een' duim in zijne<br />

middellijn had. -• De huid onder den voet was»<br />

naar allen (chijn, niec dikker of vaster, dan aan<br />

' het ovarige des ligchaams.<br />

Men geloofde over 't algemeen, dat deeze olifant,<br />

zeer Onlangs getehooten, d.ior fterkere manlijke<br />

olifanten uit de kudde verjaagd, en op die<br />

wijze uit Sizikamma herwaard overgekomen was.<br />

Want in de dikke boslchen van Sizikamma hebben<br />

deeze dieren nog eene vrijplaats, of zij zijn<br />

daar veel meer tegen de vervolging hunner vijanden<br />

beveiligd: maar de Lange Kloof of het Lange<br />

Dal, en andere ftreeken, door Christenen bewoond<br />

, hebben zij terftond, nadac deeze zich<br />

met 'er woon daarin neer hadden gelaaten, moeten<br />

ruimen.<br />

De jagt van deezen olifant is, volgens het eigen<br />

verhaal der jaagefs, twee boeren, hieromtrent<br />

woonende, op de volgende wijze gefchied —<br />

Toen zij des avonds dit groote dier in 't gezigt<br />

kreegen, beflooten zij terftond, hetzelve te paard<br />

te vervolgen, offchoon zij even zo min ervarene<br />

olifantenjaagers waren, als iemand van hun voorheen<br />

een zoodaanig dier gezien had. -— Het<br />

tegenwoordige fchijnt wel, volgens de befchrijving,<br />

geen van de grootften geweest te zijn,<br />

(vermits deeze dieren fomtijds wel de hoogte<br />

van<br />

»• Men zie BHFFOKS natuurlijke historie der dieren,<br />

de nederd. verc XI Deel, bladz. 42. en elders.


CF SB LANGS KLOOF NAAR SIZIKAMMA» 35 f<br />

van vijfden of zestien voet bereiken;) maar nogthans<br />

de aanzienlijke hoogte van elf of twaalf<br />

voet gehad te hebben. Het gezigt van dit waar<br />

kolosfusdier was voor de paarden even zoo ongewoon,<br />

als voor hunne ruiters; zij werden intusfchen<br />

echcer niet fchuuw. — Het dier fcheen zich<br />

ook niet eer wegens hen ce bekommeren, dan nadac<br />

zij hec binnen den afftand vanzevencig of cachtig<br />

fchreeden genaderd waren; wanneer een van<br />

hun, volgens de doorgaande manier der Kaapfche<br />

jaagers , van het paard fprong , den teugel wel<br />

verzekerde, op zijne knie viel, den laadllok mee<br />

de linkerkand tegen den grond hield , den loop<br />

daarop liec rusten , aanleide, en op den olifant,<br />

die middelerwijl omtrent vijftig fchreeden verra<br />

gevlugc was, vuur gaf. — Over 'c algemeen fchieten<br />

de bewooners der Kaapfche volkplantingen ,<br />

wanneer zij op grooce dieren jaagen, gaarn op eenen<br />

afftand van honderd en vijfcigfehreeden; deels,<br />

omdac zij zoo kaden , dac, naar hunne meening,<br />

de kogel op dien afftand de groocfte uicwerking<br />

doec; deels, omdac zij daardoor cijd winnen, orn<br />

weder op hec paard ce fpringeh en ce vlugten, eer hec<br />

gewonde en daardoor getergde dier hen bereiken,<br />

en zich aan hen wreeken kan. — Naauwlijks<br />

zat ook voor ditmaal de jaager weder te paard,, en<br />

keerde zich om, of hij werd den olifant dichc<br />

achter zich gewaar. Het gekwetfte dier maakte<br />

daarop een zoo doordringend gefchreeuw ,<br />

welk hem door merg en beenen ging, en dat hec<br />

paard ook eenige fprengen deed, en mee gantsch<br />

buitengewoone fnel beid nog eens zoo hard liep<br />

als voorheen. Middelerwijl herftelde de jaager<br />

zich weder, en ftuurde zijn paard naar eene<br />

hoogce; wijl de olifanten en andere groote dieren,,


J5* IX- HODFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

ren, wegens;de zwaafte van hun ligchaam, bergf<br />

op in lang na niet zoo fnel, 'als bergaf voorc<br />

kunnen komen. Hierdoor werd zijne ftandplaats<br />

telfens nog zoo veel te veiliger, en zijn makker<br />

kreeg daardoor des te meer tijd, om den olifant<br />

op zij te komen, daar hij meende hem des<br />

te gemaklijker naar het hart of de groote longflagader<br />

te kunnen fchieten. Doch hij trof<br />

echter geene zeer gevaarlijke plaats, omdat het:<br />

paard een weinig ^onrustig was, en niet ftil wilde<br />

ftaan. De olifant , die zich nu tegen<br />

deezen tweeden jaager wendde, werd ras moê<br />

om hem te vervolgen, te meer, wijl deeze gelegenheid<br />

had, om eene nog fteilere hoogte op te<br />

rijden. Hierop ftonden de beide jaagers elkander<br />

bij, en de eene hield tot meer zekerheid<br />

het paard van den anderen bij den teugel, op-,<br />

dat het niet mogt wegloopen, terwijl ieder van<br />

hun zijnen fchoot bijzonder zou doen. -— Wegens<br />

een derden kogel zocht de olifant nog<br />

wraak te neemen; maar de vierde benam hem<br />

allen moed. Na den achtften viel hij echter<br />

eerst.<br />

Ondertusfchen hebben verfcheidene geoeffende<br />

olifantenjaagers mij verzekerd, dat een enkele<br />

kogel fomtijds genoeg is, om eenen olifant in<br />

het ftof te leggen. Dan daartoe worden verfcheidene<br />

bijzonderheden vereiscbt. Vooreerst,<br />

het kaliber van den fnaphaan moet groot,<br />

genoeg weezen, óm eenen kogel van een zesde,<br />

een achtfte of ten minfte een tiende van een Hol |<br />

landsch pond gewigt intenccmen. — Ten tweede,<br />

is het noodig dat de fnaphaan van een goede<br />

fchaft voorzien, en deswege in ftaat zij, om<br />

eenen des te fterkeren fchoot .buskruid..uittehou-.-;<br />

. nat • v<br />

den. 1


OF DE LANGE KLOOT NAAR. SIZIKAMMA. S53;<br />

,j e r u Qm deeze zelve "reden - bedienen deboeren<br />

zich op de olifanten - , rivierpaarden - en<br />

neushoornen- en'zelfs op de 'buffeljagten, allerliefst<br />

van de oude groote Zweedfche en Deenfche<br />

musketten, die wegens hunne zwaarte en.<br />

onhandelbaarheid in deeze landen niet meer gebruikt<br />

worden. Wegens deeze buitengewoone<br />

zwaarte van het geweer, waagen de jaagers<br />

het bijkans nooit, uit de vrij e hand te<br />

fchieten, maar, gelijk ik boven reeds befchreeven<br />

heb, zoo dat zij het geweer aan den laadftok<br />

laaten rusten. Even zoo min fchieten zij<br />

te paard zittende, omdat zoo wel de paarden,<br />

als zij zeiven, van het hard rijden pleegen te<br />

beeven. — Ten derde wordt het vereischt, dat<br />

de kogel uit omtrent een derde tin tegen twee<br />

derden lood bcitaa. Want een kogel, geheel uit<br />

lood beftaande, wordt, gelijk ik bij een neushoorn<br />

zelf gezien heb, of geheel en al, of ten<br />

minfte voor een gedeelte, plat, wanneer hij tegen<br />

de dikke en zeer taaie huid der groote dieren<br />

komt, en verliest daardoor zijne vaart en kracht. —<br />

Wordt 'er, integendeel, te veel tin bij het lood<br />

gedaan, dan wordt de kogel te ligt, en daarenboven<br />

ook brosch, zoo dat hij, gelijk ik insgelijks<br />

zelfs bemerkt heb, in ftukjes, gelijk dunne<br />

fcherven, van elkander vliegt, wanneer hij groote<br />

dieren op zoodaanige plaatfen, daar^zwaare<br />

beenderen zijn, raakt. — Verfcheidene jaagers<br />

hebben mij verhaald, dat men met zulke zwaargelaadene<br />

ïnaphaanen, en met kogels , daar een<br />

gepast gedeelte tin onder gemengd is, door een<br />

ploegijzer van taamlijke dikte keer op keer doorschieten<br />

kan. —- Ik heb wel zelf de proef hier-<br />

Z van


354 HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

van niet genomen , maar houd het echter niec<br />

voor ongelooflijk , omdat , wanneer ik 'er aan<br />

fcheen te twijfelen, meer dan een gaarn met<br />

mij daarop wilden wedden. Ik heb ook van meer<br />

dan eenen jaager gehoord, dat, wanneer men<br />

met de groote en zwaare geweeren onder een*<br />

hoop zebra's of quagga's , die dicht bij elkander<br />

ftaan, fchiet, en niet op zoodaanige plaatfen,<br />

daar veele of fterke beenderen zijn, treft, de<br />

kogel door vier of vijf van deeze dieren op eenmaal<br />

doorgaat. — De vierde of Iaatfte bijzonderheid<br />

, welke 'er vereischt wordt, wanneer de<br />

olifant op den eerften fchoot vallen zal, beftaat<br />

eindelijk daarin, dat men hem voor alle dingen<br />

in het hart, of dicht daarbij, raakt; wanneer de<br />

kogel zekerlijk het een of ander van de grootere<br />

bloedvaten verftoort, en het dier ras dood moet<br />

bloeden.<br />

Zich van dergelijke grootere geweeren op zulke<br />

jagten re bedienen, is ook uit dien grond des<br />

te noodiger, dewijl de wond , van een' kleinen<br />

kogel gemaakt, door vet of geronnen bloed ligt<br />

kan verftopt worden; om nu niet te zeggen, dat<br />

de veerkracht der huiden en fpieren bij zulke<br />

groote dieren, als olifanten, neushoornen en anderen<br />

, naar evenredigheid grooter, dan bij de<br />

kleineren, is, waardoor dan de wond veel ligter na<br />

den fchoot zich te famentrekt. — Een man, die<br />

als een oud en ervaren oiifantenjaager bekend<br />

was, zeide mij wel, dat men bij, dit dier het'hare<br />

allerbest op deeze wijze kon treffen, dat men net<br />

op die plaats in de zijde mikte, alwaar het gemeenlijk<br />

het tipje van het oor houdt. Dan, naar<br />

de fraaie afbeelding van den olifant, bij BUFïON


Of DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 355<br />

FON'? te'vinden, te oordeelen, fchijnt het oor<br />

te kort te zijn, dan dat men deeze opgaaf zou<br />

kunnen aanneemen , bijaldien niet de Afrikaanfche<br />

olifanten een weinig langere ooren hebben,<br />

of dat deeze zich bij groote en zeer oude dieren<br />

van deeze foort naar evenredigheid veel meer,<br />

dan bij de jongere olifanten, waarvan BUFFON<br />

afbeeldingen gegeeven heefc, in de lengte uitrekken.<br />

De ondervinding heeft de Kaapfche jaagers geleerd,<br />

om den olifant niec naar het hoold te<br />

fchieten; omdat de hersfenen te klein zijn, om<br />

getroffen te worden en daarenboven door eenen<br />

dikken en harden hoofdfchedel of hersfenpan wel<br />

beveiligd zijn. Dit (temt ook met dat geen<br />

overeen, 't welk men voorheen reeds aangaande<br />

dit dier ge weeten heeft. Doch daartegen blijkt,<br />

het ook uit het voorgaande genoegzaam, dat 'er<br />

voorwaar niet, gelijk BIIFFON '7 uit GUICLEAU-<br />

ME BOS MANS voyage de Guinée<br />

b r<br />

aanhaalt, twee<br />

of drie honderd toe vereischt worden, om een<br />

olifant aftemaaken, het zij dan, dat geweerenen<br />

jaagers niet deugden. — Even zoo mm is 'er,<br />

gelijk dezelve fchrijver, naamlijk BOSMAN,<br />

meent *» , een klein leger toe noodig, om eene<br />

geheele bende olifanten aancecascen. — In Afrika<br />

waagt het niet zelden een enkel jaager, wanneer<br />

hij<br />

Men zie zijne natuurlijke historie dar dbren op da<br />

aangehaalde plaats, tegenover blad^. 58 .en 59 of plast I.<br />

en II*.<br />

*? L. e. bladz. 14, en 1$.<br />

ir Bladz. 436".<br />

i' Op de aangehaalde plaats.<br />

z %


$$6 IX- HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

hij met een fnel en geoeffënd jagtpaard voorzien<br />

is, en eene kudde olifanten ontmoet, dezelven<br />

aantetasten. — De jongfte olifanten pleegen dan<br />

het eerst de vlugt te neemen; maar één of meer<br />

van de ouderen, die de grootfte llagtanden hebben,<br />

en ook juist die geenen zijn, welken de jaager<br />

het liefst wenscht te hebben, keeren zich veelligt<br />

fomtijds tegen hem: maar, wijl zij ras moede<br />

worden en omkeeren, zet de jaager hen na, en<br />

weet altijd de gelegenheid te vinden, om eenen<br />

daarvan te vellen. Wanneer zoodaanig een dier<br />

dan ook Hechts in de heup getroffen wordt,, zoo<br />

pleegt men te zeggen , dat het reeds den jaager<br />

toebehoort, omdat het moet hinken, en daarom<br />

zekerlijk nog doodüjkere fchooten te verwachten<br />

heelt, eer tijd en krachten hem toelaacen, te ontfnappen.<br />

Hoe grootere tanden de olifanten hebben , en<br />

hoe ouder zij zijn, des te zwaarlijviger zijn zij,<br />

en des te langzaamer in het vlugten. Jaa, bij<br />

heeten zonnefchijn heeft men dergelijken overal<br />

zoo krachtloos en moede gevonden, dat fommigen<br />

de driestheid gehad hebben, om hen te voet<br />

te naderen, en op hen te iehieten. — Dit waagen<br />

bijzonder zoodanige Hottentotten , welke in<br />

het fchieten geoeffend zijn, en ten dien einde gemeenlijk<br />

medegenomen worden: want deeze kunnen<br />

in hun pelsgewaad behendiger nabij fluipen,<br />

en zijn ook fneller te voet, om , ingeval van<br />

nood, het gevaar te ontloopen. Jaa, men gelooft<br />

niet zonder grond, dat zij in de oogen der<br />

olifanten zoo wel, als van andere wilde dieren,<br />

niet zoo verdacht zijn, als de blanken; ook van<br />

de dieren, wegens hunnen wilderen reuk , door<br />

de beestenvellen, waarmede zij bekleed, en door<br />

hec


OF DE LAÏGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 357<br />

het bukkukruid, met welks poeier zij befmeerd<br />

zijn , veroorzaakt, niec zoo ligt bemerkt worden.<br />

—<br />

Wanneer de olifant zwaar gewond is, doer hij,<br />

gelijk men zege, geene pooging, om zich tegen<br />

zijnen vijand te verdedigen , fomtijds zelfs nier<br />

eens om te ontkomen , maar Haat ftil, om zich<br />

met het water, welk hij op zekere tijden tot zoodaanige<br />

gebruiken in zijnen tromp bewaart, te befproeien<br />

en te verkoelen. Komt hij dan bij eene<br />

rivier, of ontmoet hij ergens water, en is hij<br />

warm, dan zuigt hij daarvan een gedeelte in, om<br />

zich daarmede te befprengen.<br />

Den liefhebberen van de natuurlijke historié<br />

der dieren is het over 't algemeen bekend, dac<br />

de olifant zich allerliefst in de nabuurfchap vari<br />

rivieren ophoudt , en men in Afie de tamme<br />

olifanten met groote zorgvuldigheid naar het water<br />

leidt, om ze te wasfehen en te baaden. ><br />

Hierom is het mij gantsch niet ongelooflijk voorgekomen<br />

, wanneer men mij verhaald heeft, dat<br />

in de dorre landftreeken van Afrika de olifanten<br />

fomtijds gantsch krachtloos aangetroffen worden. —.<br />

Een van de inwooneren deezer landftreek zeide.<br />

mij ook, dat hij op eene moerasfïge plaats, ofop<br />

eenen zoogenoemden fonteingrond , taamlijk<br />

zekere kenmerken waargenomen had, dat aldaar<br />

Olifanten gelegen hadden. — Alle dé berichten,<br />

welken ik gelegenheid gehad heb te verfamelen,<br />

kwamen daarin overeen, dat deeze dieren, wanneer<br />

zij gejaagd worden, modderachtige rivieren<br />

zeer zorgvuldig -mudden, maar grootere rivieren<br />

integendeel opgezocht hebben , welken zij vervolgens<br />

met groot gemak en vaardigheid overge-<br />

Z 3 zwom-


358 IX. HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

zwommen zijn. Want, offchoon de olifant uit<br />

hoofde van zijne voeten en zijn geheele maakfel<br />

tct het zwemmen niet gefchapen fchijnt te<br />

zijn, en, naar men beweert, met het hoofd en<br />

het geheele overige ligchaam bijna volkomen onder<br />

de oppervlakte van bet water neerzinkt, loopt<br />

hij echcer, minder dan andere landdieren, gevaar<br />

om te verdrinken, omdat hij zijnen langen tromp<br />

of fnuit hoog boven het water uitfleekc, om<br />

kchc te haaien, en door middel van dat lid,<br />

welk tellens zijnen neus uitmaakt, en de werktuigen<br />

van den reuk (die in den olifant ongemeen<br />

fijn is) bevat, zijne vaarc naar de bedoelde<br />

plaats richten kan. Hierom heefc men gezien<br />

, dac, wanneer meer olifanten op eenmaal<br />

over eene rivier gezwommen zijn, zij allen den<br />

weg zeer goed getroffen , en met de groocfte<br />

zorgvuldigheid gemijd hebben , aan elkander te<br />

ftooten, offchoon het hoofd en de oogen onder<br />

1 0<br />

het water geweest zijn . —<br />

10 [ t Is jammer, dat de heer SPARMAN v-n dee-<br />

„ ze bijzonderheid in hec zwemmen der olifanten geen<br />

„ ooggetuige geweest is ; ondertusfehen verhaalt hij het<br />

„ echter met zoo veel zekerheid en geloofwaardigheid t<br />

„ dat men 'er bijna niet aan twijfelen kan. Ik merk dit ai-<br />

„ leenlijk daarom aan, dewijl de heer DE BUFFON op<br />

„ de aangehaalde plaats, bladz. 15. daar hij van het zwemmen<br />

der olifanten fpreekt, fchrijft: zij zinken minder<br />

„ diep in 't water, dan andere dieren. En wederom bladz.<br />

„ 45.: hij zwemt ook zeer wel, fchoon de gedaante zijner<br />

„ beenen en voeten het tegendeel fchijnt aanteduiden; maar,<br />

„ wijl de ruimte van de borst en den buik zeer grtot, en de<br />

„ omtrek der longen en ingewanden verbaazend is , en all<br />

„ deeze deelen flechts met lucht, of met ligtere jleffen dan het<br />

„ water gevuld zijn, zot zinkt hij minder dan ten ander dier;<br />

De<br />

*8


OP m LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 359<br />

De tanden zijn het alleen, waarom dé bewooners<br />

der Hollandfche volkplantingen omtrent de<br />

Kaap op de olifantenjagc gaan, uitgenomen,<br />

wanneer zij het vleesch daarvan voor hunne dienstbooden,<br />

hunne flaaven en Hottentotten gebruiken<br />

kunnen. En wijl de groote of flagcanden<br />

der olifanten van honderd tot honderd twintig<br />

jaa zelfs honderd vijftig Hollandfche ponden weegen<br />

, wolken men voor even zoo veele guldens<br />

aan de regeering verko'open , en bijgevolg met<br />

een' erkelen fchoot fomtijds honderd rijksdaalders<br />

of drie honderd guldens verdienen kan, zoo<br />

is 't geen wonder , dat de olifantenjaagers dikwijls<br />

Zulke groote waaghalzen zijn. —- Een thans<br />

overleeden boer, die eenen grooten olifant door<br />

de diepe en breede uitwatering der groote Zondagsrivier<br />

gejaagd had , was zoo driest, dat hij<br />

met<br />

„ hij heeft derhalve minder weerfland te overwinnen , en kan<br />

„ dus met minder paogingen , en geringere • beweeging zijner<br />

v beenen vaardiger zwemmen ; hy maakt daar ook een goed<br />

gebruik van, in het overtrekken van rivieren'; behalve twee<br />

„ flukken kanon, drie of vier ponders,' waarmede men hem in<br />

j, zulke gelegenheden behadt, zet men hem nog eene menigte<br />

„ andere noodwendigheden op het lighaam , • behalve dat ook<br />

„ verfcheidene perfoonen zich aan zijne ooren en ftaart vasthou*<br />

den, om over de rivier te kojnen. Dus, belaaden, zwemt<br />

„ hij gelijk met het water, en men ziet niets van hem, dan<br />

„ zijnen fnujt, dien hij ophoudt om te ademen. m<br />

„ Hieruit fchijnt men te moogen befiuiten: dat dc olifant,<br />

„ onbelaaden zwemmende, om de gemelde redenen minder<br />

diep in het Water zinkt, dan andere landdieren; doch,-<br />

„ dat zulks echter niet belet, dat hij, op aödere' tijden»<br />

„ zwaar belaaden, zoo zwemt, als de heer SPARMAN en<br />

ook de heer DE B u F F o N • melden, te weeten,. da$<br />

„ men niets van hem, dan een gedeelte van zijnet» tfomp<br />

„, of fnult' boyen het water ontdekt. C. ]


$6*0 IX. H00FDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

met zijn paard navolgde en 'er gelukkig overkwam<br />

, offchoon hij zijn zwaar geweer op den<br />

fchouder had, en zelf niet zwemmen kon. • • -<br />

Hij won echter door zijne rtoutheid niets , wijl<br />

de olifant zich in, eene dichte en met doornen en<br />

heestergewas aangevulde bosfchaadje , werwaard<br />

.de jaager hem of niet kon, of niet durfde volgen<br />

, begeeven , en aldaar zijne lchuilplaacs geiiomen<br />

had.<br />

Te paard kan men de olifanten alleen op de<br />

vlakte aantasten. In bosfchen en wonden., alwaar<br />

het niet dan te voet gefchieden kan, is deeze<br />

jagt altijd gevaarlijker. Men moet hec dan<br />

met groote zorgvuldigheid zoo inrichten, dat<br />

men den olifant onder den wind is; want wanneer<br />

hij door den wind de minfte lucht van den<br />

jaager krijgt, gaat hij terftond regelrecht op hem<br />

los. . Reeds menig een is hierdoor in het uiterfte<br />

gevaar geraakt, DIRK MARX, van wien ik boven<br />

bij de Hagelkraal bereids melding heb gedaan,<br />

verhaalde mij eene zijner jagtoncmoetingen<br />

op de volgende wijze: „ Toen ik, in mijne jeugd-,-<br />

op eene hoogce, mee ftruiken en heescergewas- -<br />

„ fen begroeid, niec verre van een bosch, mij<br />

bezig hield, om eenen olifanc, die windwaard<br />

van mij was, in ftilce ce naderen , hoorde ik<br />

„ van de lijzijde een fchriklijk gedruisch of ge-<br />

„ fchreeuw; en, offchoon ik coenmaals onder de<br />

„ olifancenjaagerseen der onverfchrokkenften was,<br />

„ kan ik echcer niec onckennen, duc ikj een eene-<br />

„ maal oncfteld en verbaasd wierd, en alle de<br />

„ hairen op het hoofd mij te berge reezen. Tef-<br />

„ fens kwam het mij voor, als of ik, om zoo te<br />

•„ fpreeken, met ijskoud water overgooten wierd,<br />

„ zonder dat ik mij van de plaats, daar ik ftond,<br />

„ be-


OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 361<br />

„ beweegen kon, eer ik het ontzaglijk hooge dier<br />

„ zoo dicht bij mij zag, dat het bijkans op het<br />

m punt was, om mij met zijnen tromp aantetas-<br />

)} Cen. - r - Bij geluk kreeg ik thans het gebruik<br />

„ mijner zinnen weder , zoo dat ik op de vlugc<br />

„ denken kon; terwijl ik mij toen, tot mijne<br />

„ grootite verwondering, zoo ligt en fnel op mij-<br />

„ ne voeten bevond, dat ik naauwlijks den grond<br />

,, fcheen aanteraaken. Des niettemin , kwam het<br />

„ veiftoorde dier mij taamlijk dicht op den voet<br />

„ pa, Maar toen ik het bosch bereikt, en mij<br />

„ daartusfehen de boomen verfchoolen had, kon<br />

het mij niet gevoeglijk verder navolgen. — -<br />

„ Op die plaats en in dien ftand,. waarin de oli-<br />

„ farit mij allereerst bemerkte, weet ik met ze-<br />

„ kerheid, dat hij mij niet heefc kunnen zien;<br />

„ en bijgevolg, dac hij mij allereerst door zijnen<br />

„ ongemeen fijnen reuk oncdekce. Men zal 'mis-<br />

„ fchien denken, dac ik coc wraakneeming een<br />

'„ minfte mijnen fnaphaan op dien onbefchaamden<br />

„ olifanc had moeien losfen: dan, hij kwam zoo<br />

„ fchielijk, zoo onverwachc, dac ik in den eerften<br />

fchrik in 'c geheel niec daaraan dachc; en<br />

'„ daarna was ieder ftap, dien ik deed, mijns lee-<br />

„ vens halve koscbaar, voor mij ; en ten laaiftej<br />

„ was ik al ce zeer uic mijnen adem , om met<br />

" eenige naauwkeurigheid te kunnen fchieten, en<br />

" al te blij, die oogfchijnlijk gevaar zoo geluk--<br />

„ kig ontkomen ce zijn<br />

Een ander - olifancenjaager ce voet, mee naam<br />

KLAAS VOLK, is, ingevolge verfcheidene berichten<br />

, mij desaangaande gegeeven > niec zoo<br />

gelukkig geweest. — Hij meende, .naamlijk, op<br />

eene,:hei, onder de bedekking van eenige planten<br />

van hec kruid mimofa, aldaar dunnecjes groeiende-,<br />

i n<br />

Z 5


$t>2 IX, HOOFDST. REIZE VAN HET LAN dB IUL,<br />

in ftaat te zijn, eenen olifant ongemerkt te naderen:<br />

dan, deeze befpeurde hem, zette hem na,<br />

haalde hem in, vatte hem met zijnen tromp,-en<br />

floeg hem dood. Doch dit is, zegt men, federt<br />

menfehen geheugen, het eenige voorbeeld»<br />

dat een olifantenjaager in zijn beroep ongelukkig<br />

geweest is.<br />

Ik ken echter nog eenen anderen boer, ROE­<br />

LOF SCHA ML ER genaamd, dien een olifant,<br />

terwijl hij, zonder hem gewaar te worden, den<br />

Voet opgeligt had en over hem heen getreeden<br />

was, met zijne toonen een diep gat in de zijde<br />

geftooten had. Ik onderzocht zelf het lidteken<br />

dier wonde, en bevond, dat vier nog gebrokene<br />

ribben diep neergedrukt waren; ook klaagde<br />

die man, dat de gebrokene ribben bij verandering<br />

van ,weer hem veele bezwaarnis veroorzaakten. —<br />

Dit'ongeluk zou hem, eenige jaaren geleeden, bij<br />

de Zwartkoprivier, bijna andermaal overgekomen<br />

zijn. Hij lag, naamlijk, met twee anderert, die<br />

bij hem warén, omtrent den middag, onder den<br />

blooten hemel , bij een grootdeels uitgebrand<br />

vuur, en fliep. Zijne beide reisgenooten ontwaakten<br />

tot ziin geluk een weinig vroeger, en alle<br />

drie verfchoolen'zich onder eenen bosch. Maar<br />

alle de drie rijpaarden, aan een' boom vastgebonden<br />

, werden door de olifanten deerlijk gehavend,<br />

die hun deels op eene, deels op meer plaatfen,<br />

het ruggraad in ftukken floegen. —r De olifanten<br />

waren vier of vijf in getal, welke op hunnen<br />

weg zeer gemaklijk en gelijkmaatig voortgingen,<br />

terwijl zij flechts in het voorbijgaan die fchaade<br />

aanrechtten. —<br />

1<br />

Uit het geen tot hiertoe bijgebragt is, blijkt<br />

duidlijk, dat die olifantenjagt, welke de abt *>E<br />

LA.


ÖF DE LANGE KLOOF, NAAR SIZIKAMMA. 363<br />

LA CAILLE in zijn 1<br />

joumal historique du voyage<br />

fait au Cap de bonne , Efperance *' wijdloopig<br />

befchrijft, en welke de 'bewooners der volkplantingen<br />

mee fpiesfen zouden verricht hebben , niets<br />

anders dan een verdichtfel kan zijn, welk iemand<br />

den goeden abt op de mouw gefpeld heelt. —•<br />

De lieden alhier, welke betere kundigheid van<br />

deeze zaaken hadden, waren ook nu nog onbefcheiden<br />

genoeg, om hem luid daarover uittelagchen,<br />

i De wijze, op welke de olifanten paaren, is een<br />

zaak, waarover tot hiertoe zeer veel getwist is. Want,<br />

nieceegenftaande de groote menigte deezer dieren,<br />

weiken men-van ouds af altijd in Indie gehoudeo<br />

heeft, en waarvan veelen zelfs tot woedend worden<br />

toe tochtig geworden zijn, is het echter niec<br />

mooglijk gewecic,-hen daartoe, te brengen, om<br />

zich in dien ftaat van flaavernij te paaren. — Sommige<br />

-fchrijvers hebben deeze omftandigheid op die<br />

wijze'zoeken te verklaaren , -dat de olifanten te<br />

fchnamachng waren , ein menfehen tot getuigen 1<br />

van hunnen liefdehandel te maaken. — Anderen<br />

zijn zoo verre gegaan, dat zij beweerd hebben,<br />

dat de fchaamfe der olifanten niet eens toeliet,<br />

ëenen derden van hun eigen geflaebt-, bij hunnedaadlijke<br />

puaring,.tegenwoordig te laaten zijn. —<br />

Veelen hebben deeze onthouding der olifanten in hunnen<br />

tam men ftaat uit de trotschheid en edelmoedigheid<br />

deezer dieren afgeleid, dat zij te fchrander<br />

en te vefheven dachten, dan dac zij hun gedacht<br />

zouden willen voortplanten, en hetzelve<br />

éven daardoor vernederen, om den menfehen flaaven<br />

*' Bladz. 35$. tot 362.


364 IX. HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE'DAt,<br />

ven te bezorgen. — Doch, wijl men weet, dat<br />

de olifanten eer en meer en in grootere uitgeftrektheid,<br />

dan eenig ander dier, zich toe gehoorzaamheid<br />

en onderdaanigheid laaten dwingen; zoo<br />

fchijnt ook deeze meening weinig bijval te verdienen;<br />

; Het is derhalve veel waarfehijnlijker, dat ;<br />

deeze wederfpannigheid in eenè zaak, waartoe<br />

4e .natuur .hen toch oogfchijnlijk opvordert,<br />

uit het maakiel des ligchaams, welk bij den<br />

olifant tot zoodaanige verrichting vrij onbekwaam<br />

is, voornaamlijk ontrtaat. — Deeze hindernis vond<br />

de Schepper der natuur buiten twijfel noodig, om<br />

de vermeerdering deezer dien euzen, welke anders<br />

al te groot zou worden, daardoor merklijk te beletten:<br />

want, buiten deeze natuurlijke belemmering<br />

, en de grootere onthouding, dan men bij<br />

eenige andere dieren befpeurt, zou het getal der<br />

olifanten, vooral bij hunne langleevendheid, ras<br />

zoo zeer toeneemen, dat zij eerlang alle de warme<br />

gewesten overheeren, en niet alleen den ondergang<br />

der menfehen aldaar, maar ook hunnen<br />

eigen ondergang bevorderen zouden. Vervolgens,<br />

dewijl de Maaker der natuur niet onmiddeljjk<br />

werkt, zoo is het niet onwaarfchijnlijk, dat<br />

deeze zonderlinge onthouding der olifanten,<br />

hun veelligt natuurlijk, veelligt door het bijzonder<br />

maakfel van hun ligchaam en andere om-<br />

Handigheden genoegzaam j door eenen dwang opgelegd<br />

, het voornaame middel is, welk hij,,<br />

door zijne oneindige wijsheid en magt, ter bevordering<br />

van hunnen aanzienlijken wasdom en<br />

hunne zoo buitengewoone ligchaamsfterkte uitverkooren<br />

heeft.<br />

De


OF Tit LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. %6


$6t> K. H00FDST. REIZE VAN HIT LANGE DAL,'<br />

met zijnen egae te doen te kunnen hebben, genoodzaakt<br />

was, zich op den rug te leggen, tot<br />

dat hij eindelijk het tegendeel en de waare omftandigheid<br />

daarvan zelf waargenomen had. •<br />

Hij was eens met den voorfchreeven MARKUS<br />

POTGIETER op de olifantenjagt geweest.<br />

Zij telden toen omtrent" achc olifanten , welken<br />

Zij wegens hunne kleinere tanden voor wijfkens<br />

aanzagen, uitgezonderd twee grooten, die eer,igemaal<br />

om een van de fchijnbaare wijfkens rond<br />

gingen, en hetzelve met hunnen fnuit floegen of<br />

veelligt liefkoosden, totdat het eindelijk van vooren<br />

op de knie viel, en met rechtopftaande ach %<br />

terbeenen dezelven zoo verre naar vooren zette,<br />

dat zij nevens de voorvoeten te liaan kwamen, en<br />

het wijf ken genoegzaam als op het hoofd te Haan<br />

kwam. In deeze gedwongen houding wachtte<br />

het eene gantfche wijle tijds, dat een van de<br />

mannetjes zijn pligt aan haar vervullen zou. Deeze<br />

zochten ze ook wel te vervullen, maar uit<br />

ieverzucht verhinderde de een den anderen daarin,<br />

zoo ras een van hun zich tot dat werk in ftaat<br />

ftelde. —- Na verloop van twee uuren werden<br />

ii f „ Aan dit verhaal van den bovengemelden boer en<br />

olifantenjaager, JAN KOK, heeft men thans des te<br />

" minder reden om te twijfelen, vermits ook de heer D E<br />

" BUFFON zelf, op het fchriftlijk bericht van eenen<br />

" ooggetuige, zijne meening aangaande de wijze van het<br />

*' koppelen der olifanten verlaat-en heeft. —j Deeze oog.<br />

" getuige is de heer MARCEL BLES, heer van Moer-<br />

*' geftel, die twaalf jaar op het eiland Ceilon gewoond<br />

" heeft. De gemelde heer merkt aan , dat de olifanten<br />

" op de vaste kust van Alle , en in Afrika , gemeenlijk<br />

", groote en dichte bosfchen bewoonen, alwaar men hen<br />

" of niet. of ten minfte niet gemaklijk kan nagaan , en<br />

'* „ voor-<br />

de


OP BE LANGE KLOOF MAAR SIZIKAMMA» 367<br />

de jaagers verdrietig, om langer te vergeefs te<br />

wachten. Maar nog meer verdroot het hun, daü<br />

Zij zoo wegens de oneffene en ileenachtige landftreek,<br />

offchoon zij anders van boomen en ftruiken<br />

gantsch vrij was, als wegens eene rivier, die<br />

tusfchen beiden ftroomde , het noch te paard,<br />

noch te voet konden waagen, nader te komen en<br />

te fchieten.<br />

ik. kan niet ontkennen, dat, offchoon ik niet de<br />

geringde oorzaak heb, om aan de geloofwaardigheid<br />

van mijnen zegsman te twijfelen; en offchoon<br />

dat geen, 't welk hij verhaalde, niet onmooglijk<br />

is, ik nogthans groote zwaarigheden daarbij<br />

vindt. —<br />

vooral niet l« den bronstijd; maar dat deezs dieren op<br />

, het eiland Ceilon, daar de grond genoegzaam overal be-<br />

, woond of bebouwd is, zich zoo wel niet kunnen ver-<br />

, bergen: en dat hij hen daar ftandvastig waargenomen<br />

' hebbende, eindelijk ook een ooggetuige van de wijze<br />

hunner koppeling geworden was. — Hij befchrijft de-<br />

" zelve op gelijke wijze, als hier boven , volgens het<br />

" verhaal van KOK, gefchied is; alleenlijk met dat onder-<br />

" fcheid, dat hij de daadlijke dekking of befpringing gezien<br />

hebbende,, nog des te naauwkeuriger in zijne be><br />

fchrijving daarvan is. Men kan ze in haar geheel leezen<br />

,, in de Nederduitfche vertaaling van BUFFONS natuurlijke<br />

historie der dieren, XI. Deel, bladz. 56 en 57. —<br />

Hierdoor moet men rekenen , de onzekerheid aangaande<br />

' deeze bijzonderheid in de natuurlijke historie der olifanten<br />

gantschlijk weggenoomen te zijn. Het zou onrede-<br />

„ lijk ziju, nog meer daaromtrent te eifchen. — En dus<br />

moest de heer SPARMAN in het begin en op het einde<br />

" der volgende afdeeling niet gezegd hebben, dat hij nog<br />

', groote zwaarigheden daarbij vond , en alles daaromtrent<br />

' aan zijne plaats gefteld liet. Want wanneer men de<br />

zekerheid eener zaak weet , zou het ongerijmd zijn,<br />

,', haare moogtijkheid te willen onderzoeken. " C 3


gtT8 IX. HOOTDST. REIZE VAK HBT LANGE DAL,"<br />

vind, Ondertusfchen verdient BUFFONS of<br />

de gewoone meening aangaande de koppeling der<br />

olifanten, aan den anderen kant, even zoo weinig<br />

toeftemming. — Want, vooreerst, heeft men ze<br />

nog door geenen ooggetuige kunnen bevestigen,<br />

jaa zelfs niet eens een dergelijk voorbeeld van andere,<br />

eigenlijk zoogenoemde viervoetige, en met<br />

de olifanten vermaagfchapte dieren, kunnen bijbrengen.<br />

Verder kan daardoor, wanneer het<br />

wijfje op den rug ligt, het mannetje tot die verrichting<br />

genoegzaam geen meer gemak worden<br />

toegebragt , bijzonder wanneer, gelijk men mij<br />

verhaald heeft, de fcheede van het wijfje van vooren<br />

naar achteren gaat. — Eindelijk is het ook bekend<br />

, dat oude olifanten, wegens hun onbchulpzaam<br />

ligchaam , allerliefst ftaande flaapen , om<br />

van de bezwaarlijke moeite van zich neer te leggen<br />

en weder op te ftaan bevrijd te zijn. TAV ER-<br />

NIER verhaalt wel, dat de tamme olifanten van<br />

het vrouwlijk gedacht geduurende den bron-tijd<br />

bedden voor zich bereiden, zich op den rug daarop<br />

neerleggen, en door haar gefchreeuw het manneken<br />

genoegzaam opeifchen, om zijn pligt omtrent<br />

haar te volbrengen. Dan , dewijl hij dit<br />

niet zelf gezien heeft, en het daarenboven ook<br />

met de fchaamte en den afkeer van het koppelen,<br />

bij de tamme olifanten in den ftaat der dienstbaarheid<br />

over 't algemeen aantetreffen , regelrecht ftrijdt,<br />

kan ik niet nalaaten, zijn verhaal, gelijk ook alle<br />

de meeningen, welken de fchrijvers der natuurlijke<br />

historie tot hiertoe daarover hebben bijgebragt,<br />

aan hunne plaats gefteld te haten.<br />

Nopens den tijd, hoe lang de wijfjes der olifanten<br />

draagen , kon ik in deeze landen geene berich-


OF DE LAtfGK KXOOï NAAR SiïIKAMMA. ffij<br />

richten bekomen.—Maar dat de jongen met cfe'<br />

fnuit zuigen, werd mij door verfcheidenen bevestigd.<br />

Ook ontmoette ik deeze en geene jaagers<br />

, welke mij verzekerden, dat zij fomtijds<br />

twee of drie jongen, hoewel van zeer onderfchel-f<br />

dene grootte, van drie tot acht, jaa negen voet<br />

hoog, een wijfje hadden zien nagaan; dan, zelfs<br />

het grootfte, en dus bijna gantsch volwasfene,<br />

werd desniettemin tot hunne groote verwondering<br />

nog gezoogd; en wanneer het gebeurd was, dat<br />

zij de moeder van een teder jong gefchooten hadden,<br />

en ook dit daardoor van de overige kudde<br />

afgedwaald was, had hetzelve zich, in plaats van<br />

aan de oude, integendeel aan de jaagers, of aan<br />

de paarden gehouden, en was overal mede gegaan,<br />

werwaard zij ook reeden. — Meer dan<br />

een boer zeiden mij deswege, dat zij. van de<br />

Hottentotten, in die nabuurfchap woonende, wel<br />

koeien konden krijgen, die melk gaven, of anders<br />

zeiven dergelijken medeneemen, om zulke<br />

opgevangene jonge olifanten optevoeden, bij aldien<br />

zij maar door de regeering eenigzins daartoe<br />

aangemoedigd werden, — Doch veelligt kon men<br />

bij gebrek van melkkoeien, welken men ook<br />

inderdaad niet zonder aanmerklijke moeite bij de<br />

hand zou kunnen hebben, de zeer jonge olifanten<br />

vooreerst met melkdranken, met pap of brij<br />

kunnen opkweeken , of hun van die kruiden en<br />

gewasfen, welken de ouden allerliefst eeten, iets<br />

toe bereiden, welk hun dienlijk zou zijn.<br />

Volgens de gecuignisfen van de fchrijvers der<br />

natuurlijke historie zoo wel, als de berichten,<br />

van verfcheidene Hottentotten en bewooners der<br />

Kaapfche volkplantingen ontvangen, hebben de<br />

A a ulifurr-


370 1%. H00FDST. REIZE YAN HET LANGE DAL»<br />

olifanten wel geen zaadzakje: maar desniettegenftaande<br />

zou men echter aan hunne jongen, wanneer<br />

zij nog zeer teder zijn, eene zekere operatie<br />

kunnen verrichten,, waardoor zij met meer voordeel,<br />

dan tegenwoordig in Indie gefchiedt, zouden<br />

kunnen getemd en als huisdieren gebruikt<br />

worden. Want zoo wel daardoor, als door<br />

de -gewoonte , zou men hen daartoe kunnen<br />

brengen, dat zij minder kiesch en lekker ten<br />

aanzien van hun voedfel, en minder onhandig,<br />

maar integendeel harder, en aan de woede, welke<br />

hun in den bronscijd fomtijds overvalt, minder<br />

onderworpen zouden zijn. Doch, offchoon<br />

het voeder der olifanten in Oostindie merklijk<br />

kostbaarer en .moeilijker te bekomen,mag zijn,<br />

dan het aan de Kaap de Goede Hoop ooit worden<br />

kan, zoo twijfel ik echter grootlijks, of het<br />

voor. veele bijzondere perfoonen in deeze volkplanting<br />

wel voordeclig zou zijn, dergelijke dieren<br />

te houden. — Dat integendeel de Oostindifche<br />

maatfchappij eens de proef nam, om fommigen<br />

deezer dieren te temmen , en in haaren<br />

dienst te gebruiken, zou zekerlijk der moeite<br />

overwaardig zijn.<br />

In Oostindie krijgt een olifant daagüiks honderd<br />

pond rijst, deels raauw, deels gekookt en<br />

rnet melk., boter en fuiker toebereid: daarenboven<br />

geeft men hem nog arak en pifangK Doch,<br />

dewijl deeze dieren in hunnen wilden ftaat noch<br />

boter noch arak bekomen, is. het zekerlijk even<br />

zoo onnoodig, hun dergelijke fpijs te geeven, als<br />

in het koningrijk Pegu hen uic gouden vaten te<br />

laa-<br />

i„ BUTTON, op de aangehaalde plaats, bfcd», 30.


OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 37*<br />

haten drinken, en door lieden van rahgte laaten<br />

bedienen. — B U F F O N rekent, dat 't geen een<br />

wilde olifant daagiijks aan gras en wortelen verteert<br />

, ten minfte honderd en vijftig pond bedraagt. —<br />

In de memoires pour fervir a Fhiftoire des ani-<br />

b x<br />

maux leest men , dat een olifant, dien men in<br />

de voorgaande eeuw in de diergaarde des konings<br />

van Frankrijk te Verfailles hield, daagiijks tachtigpond<br />

brood, twaalf pinten wijn, en twee emmers<br />

vol potagie, daar vier of vijf pond brood-in<br />

gemengd werd , en om den anderen dag, in plaats<br />

van die foupe, twee emmers vol rijst in water<br />

gekookt, kreeg; 't welk voor een zeer toereikend<br />

daaglijkscft voedfel aangezien Werd. 1 Deeze<br />

olifant ftierf aldaar in zijn zeventiende jaar,<br />

en had het maar,vier jaar in die diergaarde .uit*<br />

gehouden fci Veelligt had hij langer geleefd, -waanneer<br />

men hem niet zoo zeer overvloedig gevoed<br />

had: want men bepaalt anders den leeftijd der<br />

olifanten op honderd en vijftig, twee honderd, drie<br />

honderd, en meer jaaren; -— Aan de Kaap zou<br />

een olifant, van zijne jeugd af aan getemd, en<br />

opgevoed, zich met fchillen en bolfters , hef,<br />

kool en ander voedfel uit-het rijk . der planten^,<br />

gelijk ook met-gekookte gerst, mout, of tarwe<br />

vergenoegen. Den wijn zou men nog des^te<br />

meer kunnen ontbeeren;' wijl hij voor dit-dier<br />

zelfs niet dienftig is : maar , wijl het zich door<br />

'fterken .drank tot buitengewoone aanwending:vaii<br />

• kracht laat beweegen, kon men hem wel nu cn<br />

dan een fles daarvan geeven , en nademaai pje<br />

j wim<br />

Part. III. pag. 121. et 147.<br />

iy lurro» op' de aangehaalde plaat», bladz. ?i.<br />

Aa 2


g?2 IX. HOOFDST. REÏZE VAN HET LANGE DAL,'<br />

wijnïn de Kaapfche volkplanting zeer goedkoop<br />

is, zouden de kosten, hierdoor veroorzaakt, zeer<br />

gering zijn. Doch , bij dat alles moet en<br />

wil ik gaarn bekennen, dat het onderhoud van<br />

een zoo groot dier zelfs aan de Kaap duur e<br />

ftaan zou komen.<br />

. De voordeden, welken men van de olifanten,<br />

al-s huisdieren, heeft, en ook aan de Kaap hebben<br />

zou, zijn zeer groot. Behalve dat de olifant<br />

zeer leerzaam, verftandig en gehoorzaam is,<br />

bézit hij ook eene verbaazende fterkte. -— Met<br />

dén fhuit kan hij eenen last van twee honderd<br />

pond van de aarde opligten, en op zijne fchouders<br />

brengen. Ook is hij, naar men verhaalt, in<br />

ftaat, om op eenmaal waaren, die twee en dertig<br />

honderd pond Fransch gewigt houden, te draagen.<br />

Hij kan ook, gelijk de heer de BUF-<br />

FON getuigt, met zijne lange flagtanden boomen<br />

met de wortelen uit den grond rukken, met zijnen<br />

fnuit de takken af breeken, jaa met dit won*derbaare<br />

lid op eene ongemeen behendige wijze<br />

knoopen en floten losmaaken, en het kleinfte ftuk<br />

-geld van den grond opneemem<br />

Doch "," zoo gaat die beroemde natuurkenner<br />

voort, te „ om een denkbeeld te geeven<br />

„ van den dienst, welken hij doen kan, zal het<br />

„ genoeg zijn te zeggen, dat alle de tonnen, zakken<br />

, pakken, die m de Indien van de eene<br />

na plaats naar de andere worden overgebragt,<br />

*• door olifanten vervoerd worden; dat zij lasten<br />

U kunnen draagen op hun ligchaam, op hunnen<br />

hals,<br />

*«. Bladz. 30.


OP DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 373<br />

'„ hals, aan hunne flagtanden, en zelfs met hun-<br />

„ nen bek , als men een touw om die pakken<br />

" doet, dat zij aan 'vatten en met de tanden flui?<br />

"„ ten en vast houden; dat zij het vernuft bij de<br />

fterkte voegende, niets van. 't geen men hen<br />

"„ toevertrouwt, breeken of befchaadigen ; dat<br />

"„ zij, aan den oever der wateren, die pakken in<br />

een fchuit overleggen zonder dezelven nat te<br />

" maaken, plaatfende dezelven zagtelijk daar men<br />

verlangt, en fchikkende alles op de gevoeg-<br />

" lijkfte en veiligfte wijze, in zo verre, dat zij<br />

"„ zelfs naar de dingen neergezet te hebben op<br />

• de plaats, die men hun aanwijst, met hunnen<br />

" fnuit beproeven, of zij veilig en welgeplaatst<br />

" zijn; en zo het een ton is die voortrolt, gaan<br />

zij uit zich zeiven fteenen zoeken om ze<br />

t vast te leggen ".<br />

Hierom is het geen wonder, dat men een zoo<br />

nuttig dier fomtijds met negen duizend , tien<br />

duizend, jaa zelfs wel met zes en dertig duizend<br />

Franfche livres betaalt — Aan de Kaap zou<br />

men zich van hunnen dienst met voordeel kunnen<br />

bedienen, om timmerhout uit Houtniquasland en<br />

het Grootvadersbosch naar de Kaap te brengen,<br />

en allerhande foort van waaren. tusfchen de Kaap<br />

en Baai Fals te vervoeren ; te meer , wijl zij,<br />

volgens de opgaaf van den meer gemelden heer DE<br />

BUFFON c<br />

* , eenen weg van vijftien of twintig<br />

Franfche mijlen zonder verrooeijing, en, wanneer<br />

men hen drijft, eenen dubbel zoo grooten, dat<br />

is vuf en dertig of veertig mijlen, kunnen afleg-<br />

c» BUFFON, l e. bladz, 30.<br />

c i<br />

4J, t. bladz. 29, 30,<br />

M 1


g74<br />

l X<br />

- HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

leggen. Met hunnen gewoonen ftap leggen zij<br />

ten naaste bij zoo veel wegs af als een paard op een<br />

kleinen draf, en wanneer zij loopen, zoo veel<br />

als een paard in den galop **. — Wanneer zij<br />

ergens in deeze gewesten door Kaapfche jaagers<br />

ontrust worden, en in geen woud befchutting<br />

kunnen vinden, maaken zij niet eer halte, voor<br />

dat zij verfcheidene dagreizen verre weggevlugt<br />

zijn.<br />

Sedert dat de olifanten in de gewesten, nader<br />

bij de Kaap gelegen, voorzigtiger dan voorheen<br />

geworden , en naar Sizikamma en andere<br />

boschrijke landen te rug gevveeken zijn, is men<br />

op hunnejagtzoo ieverig niet meer dan voorheen;<br />

te meer, vermits, men al het elpenbeen aan de<br />

maatfchappij moet verkoopen , welke voor de<br />

kleine tahden maar half zoo veel voor het pond<br />

als voor de groote tanden betaalt. Hierom<br />

gebeurt het ook dikwijls, dat de boeren in hunne<br />

botervaten de kleine tanden heimlijk in de ftad<br />

aan de Kaap brengen, om 'er van andere koopers<br />

meer geld voor te maaken. —• Eenige jaaren<br />

geleeden, toen de olifanten zich nog dichter<br />

bij de Kaap ophielden, muntten bijzonder negen<br />

of tien lieden, van welken in mijnen tijd nog verfcheidenen<br />

leefden , door de ohfamenjagt uit;<br />

waarbij zij wel telkens eenige maanden lang aan<br />

veele gevaaren, honger en andere groote vermoeijingen<br />

bloot gefteld waren, maar naderhand<br />

wederom, hoewel veelligt telkens in veel korteren<br />

tijd, even zoo lui en dertel verteerden ,<br />

'tgeen<br />

« I0HOH, ï. c. bladz. 20.


OF DE LANGE KLOOF, NAAR SIZIKAMMA. 375<br />

'c geen zij verdiend hadden, en 'c welk voor ieder<br />

perfoon wel twee honderd of drie honderd<br />

rijksdaalders moge beioopen.<br />

J<br />

Hieruit blijkt klaar, dat de bewooners der<br />

volkplantingen eene aanzienlijke menigte olifanteu<br />

hebben uirgeroeid. Maar desniettemin hield<br />

men over 't algemeen ftaande, dac dit in vergelijking<br />

van die geenen, welke ontkomen waren,<br />

fleches een zeer gering getal was. Wanc men<br />

had fomtijds kudden van edijke honderd, jaa van<br />

duizend van die dieren gezien , offchoon men<br />

hec geluk niec gehad had , om meer dan eenen<br />

of anderen olifanc daarvan ce fchiecen, — W&ïirfchijnlijk<br />

houden zij zich dus in nog talrijkere,<br />

zoo niet ontelbaare, menigte op aan de afgelegenere<br />

en onbekendere rivieren in geheel Afrika,<br />

alwaar zij, naar allen fchijn, niet alleen in rust<br />

en vrede leeven, maar ook den meester fpeelen<br />

over den mensch, zoo lang deeze aldaar zonder<br />

kennis van het buskruid, in veele opzigten zoo<br />

ongemeen nuctig, leeft.<br />

De Hoccencocten, welken ik aan de Zondagsrivier<br />

in mijnen diensc kreeg, verhaalden mij ,<br />

dac hunne bekenden eens op eene olifancenjagc<br />

een jong coc hun aandeel gekreegen hadden,<br />

welk zij naar hunne kraal medegenomen, aldaar<br />

geflachc, en een gastmaal daarvan aangerecht hadden.<br />

—. De moeder, welke haar jong eindelijk<br />

opgefpoord had, was daarop in 't midden van<br />

den nacht, terwijl hec gancsch duiscer was, in<br />

de kraal gekomen, en had coc wraakneemmg al,<br />

dat zij ontmoec had, verwoesc, vernield, en het<br />

anderfte boven gekeerd.<br />

A a 4 De


g-6" IX. HÖOFDST. REIZB VAN HET LANGE DAL,<br />

De Negers zoo wel, als de Hottentotten maaken<br />

wel op die plaatfen, daar de olifanten hunnen<br />

weg hebben, kuilen, om ze daarin te vangen;<br />

zij dekken ze ook zeer dicht toe. Dan,<br />

deeze vangst heeft niet veel te beduiden. Ik<br />

heb ook gehoord, dat de Hottentotten fomtijds<br />

ftout genoeg zijn , om vergiftige pijlen op deeze<br />

dieren ve werpen; waarna zij dan het geduid<br />

moeten hebben, om hen verfcheidene dagen<br />

lang op het fpoor te volgen, eer het vergif zich<br />

door hun groote ligchaam uitbreiden, en hen te<br />

grond werpen kan.<br />

De negers, welke, gelijk men mij uitdruklijk<br />

verhaald heeft, de olifanten ftaarten zoo duur<br />

koopen en verkoopen, dat een enkele dergelijke<br />

ftaart zoo veel goud, als hij zwaar is, of volgens<br />

B U I ' F O N " ' , twee of drie flaaven kost, waagen<br />

het fomtijds, door eene foort van bijgeloof daartoe<br />

aangedreevenom leevendigen olifanten dien<br />

aftehouwen. De Hottentotten integendeel maaken<br />

'er niet meer werk van, dan van buffels- en<br />

andere ftaarten, welken zij als een teken van hunne<br />

vaardigheid en geluk op de jagt, aan hunnen<br />

gordel draagen. Ik heb een' olifantenftaart<br />

mcdegebragt,, waarvan de huid, eene halve elle<br />

lang opgefplitst en gedroogd, twee duim breed,<br />

en zoo dik als eene dunne osfenhuid is. — Aan -<br />

leevendige olifanten is zij waarfchijnlijk niet veel<br />

meer dan een duim dik. Aan het punt van denzelven,<br />

gelijk ook dicht daaraan , omtrent een<br />

voet opwaard aan de buitenfte zijde, zijn ftijve,<br />

zwar-<br />

e d<br />

L. c. bladz. 43.


OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 377<br />

zwarte, glinfterende en gladde borltels, veertien<br />

of vijfden duim lang, omtrent honderd en tachtig<br />

in gecal, en ter dikte van een' middelmaatigen<br />

draad, of bindtouw uicgegroeid. Deeze ftijve<br />

hairen zijn niet hol, maar geheel en al hoornachtig.<br />

Eenigen zijn ondertusfchen taai, laaten zich<br />

buigen en knoopen, zonder te breeken, en kunnen<br />

naauwlijks door de grootfte menschlijke<br />

krachtin ftukken getrokken worden: men zou ze<br />

dus aan het einde van hengdfnoeren zeer wel<br />

kunnen gebruiken, anderen integendeel zijn zeer<br />

broosch. De meesten daarvan zijn meer plat,<br />

dan rond; veelen zeer oneffen en een weinig gedraaid;<br />

fommigen naar het benedenënd toe dikker.<br />

Aan alle olifanten worden deeze borltels<br />

veelligt niet gevonden* maar alleen aan de<br />

grooten en ouden; wijl verfcheidenen, die deeze<br />

dieren in de diergaarden te Petersburg en Verfailles<br />

gezien hebben, zich een' zoodaanigen kwast<br />

hordeis aan den ftaart, als ik thans befchreeven,<br />

en ik'liun ook inderdaad getoond heb, niet kunnen<br />

erinneren.<br />

Aan de Kaap krijgt men zelden olifantentanden,<br />

die uit de aarde opgegraaven zijn; waarfchijnlijk,<br />

omdat men in deeze landen zelden diep in<br />

den grond fpit ; omdat de Hottentotten die<br />

geenen , welken men van geftorvene olifanten<br />

gantsch boven in de aarde heeft kunnen vinden,<br />

reeds overlang opgezocht en verkocht hebben;<br />

en omdat de Kaffers van die geenen, welken zij<br />

hebben kunnen bekomen, armringen gemaakt<br />

hebben. —— Zeevaarende lieden, welke de oostlijke<br />

kusten van Afrika bezoeken , verzekeren<br />

eenpaarig , dat het elpenbeen aldaar in grootere<br />

Aa 5 me»


3^8 IX. H00FDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

menigte intekoopen of te verruilen is, dan de ruuwe,<br />

onbefchaafde inwooners door de jagt hebben<br />

kunnen verkrijgen. Dit ftemt ook met dat geen,<br />

't welk ik mij erinner, in oude reisbefchrijvingert<br />

geleezen te hebben, volkomen overeen.<br />

Een boer verhaalde mij, dat hij, toen hij in het<br />

rechtsgebied van Kango, tot deeze volkplanting<br />

behoorende, gewoond had, drie voet diep in de<br />

aarde eenige gantsch onbefchaadigde olifantentanden<br />

had gevonden, welke, zoo hij meende, in<br />

voorige tijden als een fchat door de Hottentotten<br />

aldaar begraaven waren.<br />

Door mijne berichten nopens de Kaapfche olifanten<br />

ben ik, ongevoeliger wijze, verleid, om<br />

de natuurlijke historie dezer dieren taamlijk omftandig<br />

te befchrijven Ik wil derhalve uit<br />

dier-<br />

':** t,» D e<br />

fchrijvers over de natuurlijke historie der<br />

„ dieren hebben onder elkander gehreeden, of ce jonge<br />

'j olifanten door raiddel van den fnuit of tromp, dan wel<br />

met den mond zuigen. Dewijl het bekend is , dat de<br />

oude oiu nten door middel van hunnen fnuit al hun<br />

" voedfel . ook den drank , aan hunnen mond brengen,<br />

" befloot de beer DE. BUTTON daaruit, dat dan ook de<br />

" jongen met hu.men fnuit waarfchijnlijk zouden zuigen,<br />

" en dus de melk van de moeder in hunnen mond bren-<br />

" gen; omdat de dit.en hunne natuurlijke inftinkten ter»<br />

" ftond volmaakt oeffenen , en het niet denklijk is, dat<br />

" deeze dieren nadc ^and nog een nieuw inftinkt zouden<br />

' krijgen. En, offchoon reeds UISTCTELIS en<br />

" /ELI ANUS hebben gefchreevcn : dat de jonge olifanten<br />

" met den mond zuigen, redenkavelt hij 'er echter op de<br />

„ gemelde gronden vrij fterk tegen in de Nederduitfche<br />

vertaaling zijner natuurlijke historie der dieren, XI Deel,<br />

" bladz. 38 er» 39. Doch, ten blijke, dat men in der-<br />

„ ge-


OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 37


'$8o ix. HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

„ dien olifant op eene hoonende wijze: brengt<br />

het luie dier weg, en haak een ander in zijne<br />

„ plaats. Dit verdroot den armen olifant zoo<br />

„ zeer, dat hij terftond eene nieuwe en veel fter-<br />

„ kere pooging deed, maar die hem zijne hers.<br />

„ fenpan in ftukken brak, en hem dood ter aar-<br />

„ de neer deed ftórten ".<br />

Dezelve fchrijver meldt


OT DE LANGE JttOOF NAAR SIZIKAMMA. 381<br />

1 dikwijls gebeurde, telkens eene handvol groe-j<br />

tf ne kruiden te ontvangen. In den bronstijd<br />

„ verviel hij eens in de gewoone raazernij,.<br />

'„ fcheurde zich los, joeg alle de lieden van de<br />

„ markt weg, en zelfs die groenvrouw nam<br />

vol fchrik de vlugt, maar vergat haar kkü-<br />

0 ne- kind , welk zij bij zich had , mede te<br />

„ neemen. Het dier, welk de plaats, daar dee-<br />

"„ ze zijne weldoeneres gezeten had , kende,<br />

" t droeg het kleine kind met zijnen fnuit zeer be-<br />

„ hoedzaara aan een zij, en leide het op bet<br />

„ dak van eenen kraam ".<br />

De heer DE BUFFON deelt ook eenige bij»<br />

zonderheden , hiertoe becreklijk, mede, welke<br />

hier insgelijks -gevoeglijk eene plaats verdienen,<br />

Wanneer zijn geleider hem eenige zwaare verrichting<br />

wil doen aanvangen, verklaart hij hem,<br />

wat 'er gedaan moet worden, en Helt hem de re-<br />

,denen voor, die hem behooren te beweegen ,orA<br />

te gehoorzaamen; zoo de kornak (dit is de naam ?<br />

dien men aan den geleider geeft) evenwel eeni-<br />

.gen tegenzin in hem blijft befpeuren voor 't werk: f<br />

4at hij van hem vordert, belooft hij hem arak',<br />

of iets anders, daar hij veel van houdt; dan<br />

toont het dier zich. tot alles gereed; maar het 'is<br />

o-evaarlijk hem geen woord te houden, en meer<br />

.dan een kornak is daar het flagtoffer van geweest.<br />

Daar is in Decan iets voorgevallen*, 't welk- .verdient<br />

gemeld te worden, en. dat, hoe ongelooflijk<br />

hec fchijne , echcer ftrikt waar is. „-Eén<br />

„ olifant had zich van zijn' kornak gewroken<br />

„ met hem te dooden; deszelfs vrouw, gecul»<br />

% ge van die fcho'uwfpél, nam haare twee kin-<br />

„ deren, en wierp die voor de voeten van hec<br />

„ dier, dac nog geheel woedende was i dewijl,<br />

gij


% Dt. HOOFDST. REIZE VAW HE* LANGS DAS "<br />

„ gij mijn man gedood hebt, ' rpfak zij tot het<br />

zelve, zoo ontruk mij en mijnen kinderen insger.<br />

lijks het leeven! De olifant ftond ftok ftil,<br />

„ nam zijne zagtheid aanftonds weder aan, en<br />

„ even als of hij vart fpijt vervuld ware geweest<br />

„ over de hardheid welke hij jegens den man<br />

en vader van deeze vrouw en kinderen ge-,<br />

„ pleegd had, nam hij den oudfteri van de twee<br />

„ met zijnen fnuit op, zettede het op zijn' hals,<br />

„ nam het voor zijn kornak aan, en wilde geen<br />

anderen dulden " r<br />

' h<br />

.<br />

Is de olifant wraakgierig, hij is ook aan den<br />

anderen kant niet minder dankbaar. De meergemelde<br />

beroemde natuuronderzoeker verhaalt<br />

ook hiervan een zeer merkwaardig voorbeeld.<br />

„ Een krijgsknecht van .Pondichefy, die de<br />

*r> gewoonte had van aan een deezer dieren tel*<br />

'„ kens als hij zijne foldij ontving, een weinig<br />

„ arak te brengen, op zekeren dag meer dan<br />

„ behoorlijk gedronken hebbendé , en door de<br />

„ wagt, die hem in arrest wilde zetten, ver-<br />

* f, volgd wordende, nam zijn toevlugt onder den<br />

" olifant, en raakte daar in flaap. 't Was ver-<br />

"„ geefscb , dat de wagt hem uit deeze fchutt-<br />

de t e<br />

" plaats*p°°g<br />

a a e n<br />

h l<br />

•> dewijl de olifant hem<br />

" altijd met zijn fnuit verdedigde. Des anderen<br />

£ daags zag de krijgsknecht, zijne dronkenfchap<br />

uitgeflaapeh hebbende, zich met verbaasdheid<br />

" en fchrik onder een dier van zulk een gewet-<br />

" dige grootte. De olifant j 'die zijne vrees<br />

„ waar-<br />

.*>> BUFFON, op de aangehaalde, plaats, bladz. 46 en<br />

47'. De gemelde fchrijver heeft zulks uit de reize van<br />

VINCENT MAKIA, door den roarquis ÜB MONTMI-<br />

IAII overgezet, genomen.


OP DB LANGE KLOOF KAAR SIZIKAMMA. $8$<br />

'„• waarfchijrilijk' bemerkte, liefkoosde hem mee<br />

„.. zijn fnuit, om hem gerust" te ftellen, en deed<br />

,f hem begrijpen, dat hij veilig vertrekken<br />

„ kon " "'.<br />

De olifant valt fomtijds in eene foort van<br />

krankzinnigheid, die hem zijne onderwerplijk*<br />

heid beneemt , en hem zelfs zeer vreeslijk<br />

maakt; men is dan verpligt hem te dooden;<br />

fomtijds vergenoegt men zig evenwel met hem<br />

aan zwaare ijzeren ketenen te leggen, in hoop,<br />

dat hij weder wijs zal worden; maar als hij in<br />

zijnen natuurlijken ftaat is, kunnjB de fcherpfte<br />

pijnen hem niet beweegen om kwrad te doen aan<br />

iemand , die het hem niet eerst gedaan heelt,<br />

0i Een olifant woedende door de wonden, wel-<br />

•„ ken hij in den llag van Hambour had ont-<br />

',, vangen, liep door het veld, en fchreide ver-<br />

„ fchrikhjk ; een foldaat, die niettegenftaande<br />

„ de vermaaningen van zijne makkers, niet<br />

,-, had gevlugt, misfehien omdat hij gekwetst was,<br />

„ was in zijn weg;, de olifant vreesde hem te<br />

„ vertreeden, nam hem op zijn fnuit, zettede<br />

„ hem zagtlijk op ; zijde, en vervolgde zijn'<br />

„ weg "<br />

Nu zal ik nog in een voorbeeld aantoonen,<br />

hoe ligt de olifant iets kwaalijk neemt, maar<br />

ook hoe zorgvuldig hij zich wacht, om den onfchuldigen<br />

eenig leed daarvoor toe te voegen. De<br />

meergemelde heer DE BUFFON heeft hetzelve<br />

uit<br />

ei B U F F O N , /. C, bladz. 47.<br />

cK B U F F O N , /. c. bladz. 47.


3,84 K. HOOFDST\ REIZE VAN HET LANGE DAtJ<br />

uit de memoires poür feryir a rhisioire des artU,<br />

maux par Mesfieurs de 1''academie des /tience<br />

overgenomen, en verhaalt het op de volgende<br />

wijze<br />

„ De olifant fcheen het te bemerken, als<br />

„ men den fpot met hem dreef, en dat te ont-<br />

„ houden, om 'er wraak over te neemen, zo dra<br />

de gelegenheid zich mogt aanbieden. Hij gaf<br />

„ aan een man, die hem bedrogen had, met<br />

„ den fchijn te maaken van hem iecs in den bek<br />

„ te willen werpen, zonder het te doen, een<br />

„ flag met zijg*, fnuit, die hem ter aarde wierp<br />

„ en twee ribben brak; vervolgens trad hij hem<br />

„ onder zijne voeten, en brak hem een been, en<br />

toen op zijne kniën gaande leggen wilde hij hem<br />

„ zijne ilagtanden in den buik fteeken, welke<br />

„ alleenlijk in de aarde drongen , aan de beide<br />

„ zijde van de dij, die niet gekwetst wierd. Hij<br />

„ verpletterde een ander man, door den zeiven ,<br />

f> om de eigen reden tegen den muur te druk-<br />

„ ken. Een fchilder wilde hem in eene buitenw<br />

gewoone houding aftekenen , naamlijk met<br />

„ zijn fnuit opgeheven en zijn bek geopend: de<br />

knegt van den fchilder, om hem in deeze hon-<br />

„ ding te doen blijven, wierp hem vrugten in<br />

,„ den bek , en maakte de meeste reizen den<br />

„ fchijn van dezelve daar in te werpen, zon-<br />

„ der het te doen. Het dier wierd daar boos<br />

t. om, en als of het geweeten had, dat de be-<br />

.„ geerte van den fchilder de oorzaak van dit be-<br />

„ drogware, viel het, in plaats van den knecht aan-<br />

„ tetasten , op den meester zeiven, en wierp hem<br />

M met zijn fnuit eene meenigte water over 't lijf,<br />

„ waarmede hij tevens het papier bedorf,<br />

waarop


ÓF M LANGE KLOOF KAAR SIZIKAMMA. 385<br />

0 waarop hij voor had herh uitcetekenen, en<br />

I J<br />

0 reeds daarmede bezig was . "<br />

Den vierden van Slagtmaand kwamen wij in<br />

hec zoog noemde Leeuwenwoud aan. Die is eene<br />

kleine woudachn^e bn 1 ftreek omcrenc de Leeu-<br />

•Wcnrivier, zóu geheeten, ondac eertijds leeuwen<br />

aldaar hun verblijf gehad hebben. Tegen*<br />

woor-<br />

*3 [„ De leezers zullen mij', hoop ik, gaarn verdun-<br />

>, nen , dat ik t»j de zonderlinge voorbeelden van dé<br />

„ Khrandertieïfl en ïiei geheugen der uiiCanten, hierboven'<br />

door onzen fchnjver bijgebragt, nog een nieuw voorbeeld,<br />

wetk zoo-door zijne geloofwaardigheid, als door<br />

. zijne bijzön^ejrheid grootlijks merkwaardig is , voege.;<br />

,, Men vindt het in the Univerfal Magazine for June 1785.<br />

>» P"g. 319 en 320. op deeze wijze verhaald":<br />

. „ Een olifant, zijnde een wijfje, aan eenen heer te CaU<br />

„ cutta in eigendom toebehoorende, gelast zijnde met zijnen<br />

rijder van het bovenland naar Chotygoné te gaan,<br />

„ brak bij toeval los, ontfnapte zijnen rijder, en ontkwam<br />

j, in het woud. D2 verfchooningen , welken de ongeluk»<br />

kige rijder maakte, werden niet aangenomen; maar men<br />

„ bndcrftelde. A dat hij de olifant verkocht en het geld ver.<br />

„ borger, had. Zijne vrouw en kinderen werden voor<br />

„ fhaven verkocht, en hij zelf veroordeeld, om'op de<br />

„ opeiibaare wegen te werken. ——; Doch twaalf jaaren<br />

,, ria-irna, kreeg .eztive man, dien ongelukkiglijk de oli-<br />

„ f.mt 01 tioopen was , bevel om zich landwaard in te begeeven,<br />

en eene jagt op olifanten bij te woonen. —-»<br />

Eene van de meestgebruikhjke wijzen, om deeze die-»<br />

„ -e te vangen. is, dezelven eerst in eene grootere uic-<br />

„ geftrektheid te bmringen , en daarna van tijd tot -tijd<br />

den kring kleiner te maaken, tot dat zij ten laatfte in,<br />

„ eene kieine ingeflootene plaats gedreeven worden. —- In<br />

„ deeze gelegenheid is het 2eer gevaarlijk dezelven te naj,<br />

deien s voor dat zij eerst door tamme olifanten verzeil<br />

teti<br />

B5>


386 IX. HOOEDST. REIZE NAAR SIZIKAMMA.<br />

rwoordig woonden hier een flaaf eneénè flaavinj die<br />

het weinige vee van eenen boer hoedden, en zijne<br />

tarwenakkers voor de gazellen bewaakten. De<br />

but van den flaaf, en eene fchuur, in wélke<br />

wij onze nachtrust, namen, maakten alle de gebouwen<br />

uit.<br />

- Den vijfden kwamen wij in Sizikamma aan ,<br />

daar wij de drie voorfte landhoeven bezochcen.<br />

„ kerd zijn; waarna zij oogenbliklijk zoo zacht en handel-<br />

„ baar worden als zij te vooren'Wtfd"Êh onhandelbaar-<br />

,, waren. — De rijder geloofde, dat bij onder den troep<br />

de olifant zag , welke hem voor lang ontloopen was;<br />

,, Hij befloot ook terftond daarop derwaard te gaan. De<br />

„ fterklle vertoogen van bet gevaar-, welk hij daar door<br />

zou loopen, waren niet in ftaat, om hem zijn voornee-<br />

, t men te ontraaden. — Toen hij het dier naderde , hen<br />

kende het hem ten eerfte , gaf hem terftond drie falams,<br />

dat is groetingen , door zijnen- tromp of fnuit in de<br />

„ lucht te beweegen, knielde neer , en ontving hem op<br />

„ zijnen rug. Naderhand ftond deeze olifant de jaagers<br />

„ bij, om zich van de andere olifanten te ;<br />

verzekerenden<br />

3, bragt insgelijks nog drie jongen - mede, Welken zij ir*<br />

„ dien tusfehentijd gekreegen had. r»- i e rijder kreeg<br />

„ vervolgens niet alleen zijne bediening weder , met de<br />

„ verlosfing van zijne familie uit de Ikvernij, maar tot<br />

eene belooning voor zijne onrechtvaardige befchuldiging;<br />

„ met iets, daar hij geen fchuld aan had gehad, voor zij-<br />

„ ne lijdingen en qnverfchrokkenheid, werd 'er eene goede-<br />

„ jaarlijkfche inkomfte aan hem gefchonken. — Deeza<br />

„ olifant was laatstltjk in het bezit van den heer- Gouvér»<<br />

„ neur HASTINGS van Bengalen. " C.J<br />

Einde van het Eerfte Deel.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!