06.05.2013 Views

dpo_884.pdf

dpo_884.pdf

dpo_884.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

01 2426 0589 UB AMSTERDAM


tt Ë ï *L E<br />

N A A R<br />

bE K A A P DE GOEDE HOOP, biÈ<br />

L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />

EN R O N D O M DE WAERELD;<br />

D O O R<br />

ANDREAS SPARMAN*<br />

È E R S T E STUF,


1. J&&ervtoéten. ej>, een.' j^erecktm Os rydmJc . 2- &ne Jók&n&r&eA* m- kaar voZ&vjrun, jtovaad, kaar JCmd 7<br />

zeagrena 7<br />

*! .<br />

j. £en- 3£&*nM; in- Zyn 20rvs ef Xares jeJJeeJ, Taèak roekenJc, en J e. JfSsfyai éf zyne. AanJ AouJenJe. . 4 . £au Jfobn-^ -


JL E 1 Z.'E<br />

N A A R<br />

DE KAAP DE GOEDE HOOP, DÉ<br />

L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />

EN R O N D O M DE W A E R E L D ;<br />

DOCH VOORN AAMLIJK<br />

I N D E L A N D E N<br />

DER HOTTENTOTTEM<br />

EN K A F F E R E N ;<br />

In de jaaren 1772 tst 1776 gedaan<br />

D O o R<br />

ANDREAS SPARMAN,<br />

jkcïor en Profesfor in de Geneeskunde te Stokholm; Li&<br />

Van de KoningUjk-Zweed)'che Akademie der Weetenfchappen<br />

en Opziener van derzelver Naturalienkabinet;<br />

Lid van het natuurkundig Genootfchap te Lund}<br />

van het Genoetfchap der Weetenfchuppenen fchoone<br />

Kunjicn te Gothenburg ; en van het<br />

Hes/en - Homkirgsch Genootfchap.<br />

MET E E N E<br />

VOORREED E EN AANTEKENINGEN<br />

VAN DEN HEER<br />

G E O R G E F O ' R S T E R ,<br />

Thans Hoogleeraar in de Natuurkunde te Wilna,<br />

Alles in 'c NedertiuHsch vertaald.<br />

Met Planten.<br />

E E R S T E S T U K .<br />

~T~E L E T D E N, *<br />

BJJ SAM. EN JOH. LUCHTMANS,<br />

EN TE AMSTERDAM,<br />

B IJ M. DE B R U IJ N.<br />

« 7 8 7 .


VOORREED E<br />

VAN DEN HEER. PROFESSOR<br />

GEORGE FORSTE R.<br />

fchrijf geeazins een' onmaatigen, een*<br />

al te hoog gedreeven lof aan het tegen­<br />

woordig Werk toe,wanneer ik het, bene­<br />

vens alle de berichten, tot hier toe nopens<br />

de Kaap de Goede Hoop ten voorfchijn ge­<br />

komen, bij uitneemendheid aanprijs. Is<br />

eene ftrenge liefde toe de waarheid de eer-<br />

lte eigenfehap van een' goeden Reisbe-<br />

fchrijver; en zijn buiten dien een opmerk-<br />

zaame geest van waarneeming en vooraf­<br />

gaande kennis van veelerleie foort dienftig<br />

en noodzaaklijk, om het dagboek van ee-<br />

nen reiziger gewigtig te maaken : dan mag<br />

men zich met recht van den arbeid van den<br />

Jfceer pro^êsfor SPARMAN meor onderwijs*


3 VOOR RE EDE<br />

V_A. V.V -vjL »3. Jf\ jfM, \} '5 T<br />

en meerweezenlijk vermaak belooven, darï<br />

van veeie andere zoogenaamde befchrijyin-<br />

gen dier volkplanting, welken het maar al<br />

te dikwijls aan de bovengemelde vereiscb><br />

ten mangelt. Zijn langer verblijf aan die<br />

plaats is reeds toereikende genoeg, om eei*.<br />

goed vooroordeel voor zijne waarneemin-.<br />

gen te verwekken , en haar meer echt­<br />

heid en geloofwaardigheid toetefchrijven 7<br />

dan aan de opftellen van zoodaanige zeevaa­<br />

renden , die aldaar flechts , geduurende<br />

een'korten tijd van verkwikking, en. ge­<br />

noegzaam als in 't voorbijgaan j- vliegende<br />

blikken op de naalle voorwerpen konden<br />

vestigen , maar de .afgelcgenere ten eene-<br />

naaal- onaangeroerd moesten laaten.<br />

Bereids in de jaaren IJ66 en 1757 had<br />

de heer SPARMAN, uit bijzondere en<br />

heerfchende liefde voor de natuurkunde,<br />

onder de aanvoering van zijnen bloedver­<br />

want,


VA 5Ï PEOF.G. IfORSTEÏt.' ft|<br />

want , den beroemden fchcepskapitcin ,<br />

KA REL CU STA AF EK E BERG , CCTl6<br />

rcize naar China gedaan, welke hem ter<br />

voorbereiding dienen , en in de kunst<br />

om waaïnecmingen en verfamelingen te<br />

maaken ècne nuttige geoefendheid geeveri<br />

$?n. Do ontdekking van verfchefdene, tot?<br />

dien tijd t'ce neg niet bekende, diereri eri<br />

planten waren de vruchten dier vroege-reit<br />

ze , welken hij in het zevende deel van da<br />

verfameling der Amxmtates Academica<br />

door Wijlen den ridder LINNAEUS begon?,<br />

nen, befchreeven heeft.<br />

" Na zijne terugkomst oeffende hij zich op'<br />

de hoogefcnool van Upfal in de geneeskun­<br />

de, en bevlijtigde zich bijzonder op de<br />

kruidkunde, waartoe hem de lesfen en de<br />

kruidkundige wandelingen van den gröoteri<br />

(*) Pag. 497,


jv VOOR R E EDE<br />

LINNAEUS de beste gelegenheid aan-<br />

booden.<br />

Met deeze kundigheden uitgerust, ging<br />

hij in het jaar 1772 wederom tefcheep,<br />

en naar de Kaap de Goede Heop, om daar<br />

de kinderen van een man van aanzien, den<br />

heer onderbevelhebber KERS TE, te onder­<br />

wijzen , en teffens de fchatten der natuur<br />

dier verre gelegen gewesten, voor een groot<br />

gedeelte nog onaangeroerd, naauwkeuriger<br />

te onderzoeken. —- Het laatite was zijn<br />

hoofdoogmerk, het eerfte flechts het mid­<br />

del om dat te bereiken. — Hij had be­<br />

reids zes maanden aan de Kaap en in de na-<br />

buurige volkplantingen aan zijne geliefkoos­<br />

de navorfchingen belteed, toen JA MES<br />

COOKS tweede reize om den aardkloot ook<br />

mijnen vader en mij derwaard bragt, en<br />

ons het onverwacht genoegen verzorgde,<br />

$ 3<br />

eenjsa


VAN PttOF. G. Ï-ÖRSTBR. V<br />

eenen natuurkundigen uit LINNAEUS<br />

fchool in Afrika te vinden. — De over-<br />

eenftemming in onze beoeffeningen der na­<br />

tuurlijke hiftorie, en in de wijze om ze ie-,<br />

verig met achteraanftelling van alle andere<br />

uitzigten te bevorderen, bewoog den heer<br />

SPARMAN, mijn vaders voorftel aante-<br />

neemen, en ons op de verdere reize rond­<br />

om de waereld te verzeilen. Hier knoop­<br />

ten naauwere geaieenzaame verkeering en<br />

wederzijdfche hoogachting tusfchen ons<br />

een' vasten baad van vriendfchap. In de<br />

landen, welken wij geduurende de reize be­<br />

zochten, zetten wij onze natuuronderzoe­<br />

kingen gemeenfchaplijk voort; en wanneer<br />

wij, door bijster groots drijvende' ijsber­<br />

gen omringd, in den zwaaren mist, des<br />

zui<strong>dpo</strong>ols, geene nieuwe voorwerpen onder-<br />

fcheiden konden, verkortten wij ons de<br />

droevige, onvriendlijke dagen met de ver­<br />

handeling van den lijfarts ROS EN VAN<br />

33 " RQ*


n V O O R R E E D ' E<br />

ROSF.NSTSIN over de ziekten der kindcrsn ?<br />

welke dc heer SPARMAN met mijne hulp<br />

uit het Zweedsch in het Pngëlsch overzet­<br />

te, en naderhand drukken liet.<br />

" Toen wij, na verloop van acht en twin­<br />

tig maanden, de Kaap de Goede Hoop :<br />

voor de tweede maal bereikt hadden, be»<br />

floot de heer SPARMAN aldaar nog een jaar<br />

tc verteeven, en de afgelegenfte verblijf- :<br />

plaatfen dcezer Hollandfche volkplanting,<br />

door geenen Europeer nog gezien, te be­<br />

zoeken. —- [jij zijne terugkomst in Zwee-<br />

den, welke, in oen jaare 1776 gefchicd-<br />

de, verkreeg hij de waardigheid van Lee-<br />

raar in "de geneeskunde, en werd van de<br />

koningiijke akademïc te Stokhplm , gelijk,<br />

ook van ecnige andere geleerde genoot-<br />

fchappen, tot medelid yerkooren. De be­<br />

roemde infektenkenner, kamerheer VAN<br />

gfï'lf? '\velke altijd zijn vriend geweest :<br />

was ?<br />

1


VAN PROF. G. FORSTER." 7ÏV<br />

faas , vermogt zoo veel op hem, dat hij<br />

hem tot zijnen dood toe, die niet lang<br />

daarna volgde, geftaadig in zijne onderzoe­<br />

kingen omtrent dat onderwerp de behulp­<br />

zame hand bood. De verfameling van<br />

deezen waardigen geleerden, welke hij bij<br />

uiterfteii wil aan de akademie naliet, bleef<br />

echter na gelijk voor onder S P A R M A N S<br />

opzigt, vermits de akademie hem tot op­<br />

ziener over haar kabinet benoemde. Ook<br />

heeft dezelve hem > fedért eenigen tijd, den<br />

eertijtel van Profcsfor toegevoegd.<br />

' Nadat de beurt aan hem gekomen was,<br />

om, geduurende driemaanden, de voor-<br />

zittersplaats van dit aanzienlijk en geleerd<br />

genootfchap tebekleeden, deed hij , bij de<br />

overgaaf van dat eerampt aan zijnen op­<br />

volger, eene reedevoering over de nuttig,<br />

"heid, welke de reizen naar de Zuidzee voor<br />

34 de


fflP V O O R R E E D E<br />

de weetenfchappen over 't algemeen, en is<br />

't bijzonder voor de natuurlijke hiftorie ge­<br />

had hebben, of nog kunnen hebben (**).<br />

Van den jaare 177Ó* af,tot nu toe, vindt<br />

men in de gedrukte Verhandelingen van de<br />

koninglijke Zweedfche akademie der wee­<br />

tenfchappen te Stokholm een taaralijk aan­<br />

tal van opftellen van den heer s PUMAN,<br />

de natuurlijke hiilorie van Afrika betref­<br />

fende, waarin hij de merkwaardigfte ont-<br />

> dekkingen zijner reize, in 't binnenfte des<br />

lands gedaan, mededeelt. — Ook heeft<br />

het köninglijk genootfchap der weeten­<br />

fchappen te Londen zijne verhandeling over<br />

den<br />

(**) Tal om den tilvaxt ecb nytta ftm Vetenfkaper-<br />

-?;f - - redan vanuit, och ytlerliga kunm' vinna gtnom.<br />

vnderfökningqr i Soderhalvet. Hollet för Kongl. p'&<br />

tenjkaps Akademkn, O / A N D R E A S S T A R M A N , M»<br />

D. Stokholm 1771. ia Oftavo.


fAN PROF. ff. TORSTER. M.<br />

den honigkoekoek in zijne Philofophical<br />

Trmsaclions (***) laaten drukken.<br />

Deeze en eenige kleine fchriften van on­<br />

zen fchrijver getuigen niet alleen van zrjhè<br />

bekwaamheid en kennis, maar ook van zij­<br />

nen werkzaamen iever tot uitbreiding der<br />

weetenfchappen, dien men in dit zijn te­<br />

genwoordig allernieuwst werk ook genoeg­<br />

zaam op elke bladzijde onderkennen zal.<br />

Den natuuronderzoekeren is al 't geen<br />

ik tot hiertoe gezegd heb , overgenoeg be­<br />

kend; dan den grooten hoop der leezeren<br />

over 't algemeen was het zoo veel te nood-<br />

zaaklijker een richtfnoer in de kand te gee-<br />

ven , naar welk zij hunne verwachtingen<br />

aangaande dit voor alle foorten van leeze­<br />

ren beflemde werk bcpaalen konden, ver­<br />

mits de bovengemelde opfteücn enkel va»<br />

(***) Tom. LXVIL a $


Sê V O O R R E E D E"<br />

geleerden en kunstmaatigen inhoud, en ; h%<br />

vreemde taaien verfeheenen zijn. Het zou<br />

«iet voor de eerftemaal weezen, dat ver­<br />

dienden over 't hoofd gezien waren, terwijl<br />

men ontijdig daarvan zweeg; en het ver­<br />

wijt eener zoodaanige zonde van nalaatig-<br />

heid zou in dit geval eenig cn alleen den<br />

uitgeever treffen.<br />

.Non ego te me is<br />

Chartis inomatum filebo,<br />

Totve tuos patlar labores<br />

Impune, Lolli, carpere lividas.<br />

ObHviones!<br />

Onder de groote menigte reizigers, die<br />

de Kaap de Goede Hoop bezocht en daar,<br />

van gefchreeven-,hebben, is het. getal der<br />

geenen, die zich aldaar geduurende eenen<br />

ge- uimen tijd opgehouden . hebben , zeer<br />

gering. De heeren ANSON, BYRON,<br />

BQU-


fAN' PROF. G. FORStER. "jï<br />

BOUGAINVILLE, S. PIERRE, COOK,<br />

MACiiiNTOsii, cn zoo veele anderen 5<br />

,<br />

konden in de weinige dagen van hun ver­<br />

blijf aan dat vermaarde voorgebergte niét<br />

yeel met eigene oogen bemerken, en voor<br />

de echtheid en geloofwaardigheid van dat<br />

geen, 't welk zij op trouwe en geloof aan<br />

moesten neemen, zekerlijk niet altijd borg<br />

zijn. Aan mijne eigene berichten nopens<br />

die volkplanting begeer ik boven de hunnen<br />

geenen voorrang tègeeven; zij zijn de uit­<br />

komst cn het verflag mjner aanmerkingen<br />

gediiurendc de drie weeken, welken wij in<br />

denjaare 1772, en de vijf weeken, die wij<br />

in den jaare f775 aldaar vertoefden. —--<br />

Buiten twijfel had onze landgenoot, PE­<br />

TER, KOLBE , uit hoofde van zijn lang-<br />

duurig, bijna tienjaarig verblijf in dat ge­<br />

west, voor allen iets' vooruit: dan, om nu<br />

niet te zeggen, dat ] federt den tijd, in wel­<br />

ken hij fchreef, aldaar veel aamnerklijk ver-


m V O O R R E E B E<br />

anderd is, zoo is ook het gebrek aan de noo-'<br />

dige kundigheden, en de liefde tot hetwon-<br />

derbaare en buitengevvoone in alle zyne be­<br />

richten , zonder eene verïïandige keuze fa-<br />

mengeraapt, doorgaans zigtbaar. —<br />

Deabt DE LA CAILLE, die om eenen<br />

graad der breedte aldaar te meeten , der-<br />

waard gezonden werd , bemerkte wel, ea<br />

gaf het ook met recht te kennen, dat K O L B E,<br />

als eert man van flechte zeden, die daaren­<br />

boven nog niets minder dan opmerkzaam<br />

en onderzoekend was, zijne anekdoten on-<br />

mooglijk uit de beste bronnen gefchept kon<br />

hebben: nogthans verraadt hij bij menig­<br />

vuldige gelegenheden , wanneer hij voor­<br />

wendt, dien fchrijver terecht te brengen<br />

en te verbeteren, dat hec hem zeiven met<br />

deperfoonen , welken hij geraadpleegd mag<br />

hebben, niet veel beter gegaan zij. Hij<br />

feerispt hem fomtijds met onrecht, en zulks<br />

niet


VAK PRO*. C. PORSfïR. Xhl<br />

tiet uit eigene waarneemingen, maar insge­<br />

lijks van hooren zeggen; en 't geen hij nó­<br />

pens andere weetenfchappen buiten zijn<br />

vak inmengt, is gemeenlijk drooger, dan<br />

men het van eenen zoo beroemdea man<br />

verwacht zou hebben.<br />

In den jaare 1772 zond men aan boord<br />

van hetzelve fchip, welk mij rondom de<br />

waereidvoer, eenen tuinmansjongen, zijn­<br />

de een Schot van geboorte, met naam<br />

MATSON, uit den kruidtuin van Kcw,<br />

naar de Kaap de Goede Hoop, om aldaar<br />

Voor dien waarlijk koninglijken tuin aller­<br />

hande foort van zaaden en planten te verfa-<br />

melen. Deeze M A T S O N , die zich an­<br />

derhalve jaar of omtrent twee jaaren aldaar<br />

opgehouden, ook eenige reizen landwaard<br />

in gedaan had, ontwierp aangaande dit ge­<br />

west, zoo verre hij het gezien had, een<br />

kort bericht, welk lommigen zijner begun-


ztv- VOO R R E E D E .<br />

ftigers; van fchnjiTouten gezuiverd, aan da<br />

Jvöninglijke maatfchappij der weetenfchap­<br />

pen te Londen voorgelegd , en ook zoo<br />

verre gebragt hebben, dat hetzelve opftei<br />

in de JPhilofopbical Transactions gedrukt ver-<br />

fcheen; —; Eene overzetting van dit<br />

fchraal en mager ftuk is mi] tot hiertoe nog<br />

niet voorgekomen ; cn , bijaldien dit het<br />

geval mogt zijn , dat alle onze fchrijfzuch-<br />

tige fabrieken het inderdaad verworpen<br />

hebben, zoo zou zelfs daardoor de waar­<br />

de , of liever onwaarde Van dat -opftei zoo<br />

Volkomen beflist zijn,dat ik 'er'verder geen<br />

woord deswege behoefde bij te voegen.<br />

Voor den natuuronderzoeker alleen bevat<br />

het enkele brüikbaare trekken, in zoo verré<br />

men zich op des fchrijvers oprechtheid in<br />

dingen, die zijn inzigt niet te boven gaan,<br />

verhaten kan.<br />

•*•&)?»' evfeï ftë&dg. ïïd riff '9110V' 0


VAN PROF. 6. FORST EK. Xlf<br />

kapitein HOP (j) , nog eene. bijzonde­<br />

re melding, te meer , vermits het eenen<br />

.dergelijken binnenlandfchen togt, als dié<br />

van SPARMAN is, betreft. Dan, zoo<br />

ondcrfcheiden de gewesten zijn, werwaard<br />

deeze beide reizen gingen , wijl, naamlijk,<br />

die van den profesfor SPARMAN oost-<br />

tvaard, maar die van den kapitein HOP 1<br />

noordwaard gericht was; zoo zeer onder-<br />

fcheiden is cok de behandeling der voor-<br />

. wer-<br />

( f ) Nouvelle defcription du C'ap de Êonne Efperance,<br />

ttvec mi Journal hijhrique d'un voyage dam Vinterieur<br />

de l'slfrique fous le commandiment de Mr. HENK!<br />

HOP. Amfterdam 1778. in'Octavo. Met Planten.—•<br />

• t)it zelfde werkje is. ook in 'c Nedcrduitsch uit^ekajneh<br />

onder den volgenden tijtel: Nieuwjle en beknoptsBe/chrijvmg<br />

van de Kaap de Goede Hoop; nevens een<br />

Dagverhaal, gehouden op den landt egt % docr het tand<br />

der kleine en groote Nunacquas' 1<br />

, op bevel van den<br />

gouverneur, wijlen den heer RIJK TULEACH, door<br />

een gezelfchap van LXXXV perfoonen , onder 'aanvoering<br />

van den kapitein HKNDRIK HOP, om binnenwaards<br />

ten NoürJcn, van de Kaap de Goede Hoop liggende landen<br />

nader te ontdekken.


\n V O O R R E E D E .<br />

werpen, welke den wederzijdfchen reizi-<br />

geren onEmöet Zijn. HOPS Dagboek is<br />

Voor 't overige geene eigenlijke befchrijving<br />

Van de Kaap de Goede Hoop en het omlig­<br />

gend gewest, maar een bloot bericht van<br />

den togt, hem opgedraagen, en gelukkig<br />

"door hem volbragt. 'c Is waar, de uitgee-<br />

vers hebben wel bij die gelegenheid uit de<br />

reeds gemelde bronnen iets over de aan leg­<br />

ging der volkplanting , de gefteltenis des<br />

ïands en der inwooneren te famen gefiansd,<br />

en vooraflaaten gaan; jaa» zij hebben zelfs<br />

uit de werken van de heeren DE EUFFON<br />

en PALLAS de afbeeldingen van verfchei-<br />

dene bekende dieren 'er bijgevoegd; maar<br />

de nieuwontdekten zoo gebrekkig bcfchree-<br />

ven en uitgetekend, dat men die befchrij-<br />

vingen en afbeeldingen in 't geheel niet ge­<br />

bruiken kan (" |t J).<br />

Zon-<br />

(ff) De nïtuM algemeens Befchrijving van de Kaap<br />

dt


VAN PROF. Ö. FO R STER. ScVtl<br />

Zonder hier te willen beweeren, dat aan<br />

dit tegenwoordig werk ten aanzien der vol­<br />

ledigheid niets ontbreeke, zal het, met alle<br />

de voorgaanden vergeleeken zijnde, merk-<br />

ïijk moeten winnen. — LINNAEÜS leer­<br />

ling , COOKS, EKEBERGS en THUX-<br />

BERGS vriend, die China, Nieuw - Zee­<br />

land, de Societeits-en de Vriendlijke Ei­<br />

landen in de Zuidzee, en de Magellaanfche<br />

kusten reeds doorzocht had, was zekerlijk<br />

tot een' waarneemer veel beter gefchikt»<br />

dan een KOLBE, LA CAILLE, HOP<br />

en MATSON , waarvan een ieder in zijn'<br />

eigen kring, als fterrekundige, als krijgs­<br />

man en kruidkundige , veelligt bekwaam­<br />

heid en begaafdheden bezat, maar bezwaar»<br />

lijk<br />

ie Goedt Hoop, in 1777 te Amfterdam in 'c licht geko*<br />

men in twee deekn in Octavo, rnct Plaatcn, is, volgens<br />

de eigene bekentenis des fchrijvers in oe voorteede,<br />

niets anders dan leu uittrskfel uit leltSt<br />

CAILLE, en anderen.<br />

b


gvni 'VOÓR'REEDÊ''<br />

lijk geleerd had zoo te zien, gelijk een rei­<br />

ziger zien moet. -—*<br />

De heer SPARMAN had, geduurende<br />

zijn verblijf in de ftad aan de Kaap , eeti'<br />

vrijen toegang in de beste en aanzierilijkfte<br />

huizen ; en zulks in eenen tijd, in welken<br />

men óver zekere vooroordeëlen, de ei­<br />

genlijke ftaats-en regeerings -' geitel tenfs<br />

der volkplanting , en het geheele fyfte.ra<br />

der Oostindifche maatfehappij betreffende,<br />

jegens vreemdelingen en reizigers te'fpreeken<br />

geen geheim meer pleegt te maaken,<br />

Zijn reisgenoot, de heer ito ME L MAN,<br />

met wien hij ongelijk veel verder , dan alle<br />

zijne voorgangers , in het binnenfte des<br />

lands doordrong, en de alleruiterfte Kaap-<br />

fehe volkplantingen ten noordoosten be­<br />

zocht, had insgelijks, op eene voorgaan-<br />

de dergelijke binnenlandfche reize reeds<br />

veele


VAN-PR ÓF. Ói FORSTElC. XIX<br />

Veelé. ondervinding en eene grondige ken­<br />

nis van deezen merkwaardigen uithoek vari<br />

Afrika verkreegen. —- Bij-zoodaanige om«<br />

ftandigheden is het geen wonder, wanneet<br />

het tegenwoordig werk van onzen fchrijver<br />


XX V O O R R E E D E<br />

zer genoemde weetenfchappen betreft, af<br />

't peen de heer SPARMAN hieromtrent ter<br />

neerftelt, is meestal onmiddelijk uit den<br />

omgang en de gefprekken met kundige en<br />

geodrende landbouwers ontleend, welken<br />

onze reiziger met onvermoeide zorgvuldig-<br />

,heid ping te ondervraagen , en telkens te<br />

.raade te neemen. Overal bejegent men der-<br />

.halve daaden, verrichtingen en gebeure-<br />

,nisfen , welken men alleen van gezetene<br />

lieden vernoemen kon, en die het zegel<br />

4er echtheid aan het voorhoofd draagen. -—<br />

Die menigvuldige waarneemingen , welke<br />

haare onmiddelijke betrekking op die foort<br />

van het menfehengeflacht, welke daar in-<br />

heemschis, hebben, zijn zoo eigenaar tig,<br />

zoo bijzonder karakteristiek, dat zij veel-<br />

ligt fi echts aan die leezers zullen mishaa-<br />

gen, welke geen boek voor gewigtig hou-<br />

-den, wanneer het niet ten minlte een do­<br />

zijn


VAN PROF. G. FORSTE R. XXÏ<br />

zijn avontuuren of zeldzaams ontmoetin­<br />

gen , en even zoo veele ongelooflijke<br />

fprookjes behelst. Deezen moeten wij<br />

vooraf zeggen, dat de heer SPARMA N ze­<br />

kerlijk noch monorchiden of half ontman­<br />

den, noch natuurlijke voorhangfels bij de<br />

Hottentotfche vrouwen gevonden heeft.-—<br />

De wijsgeerige eeuw, welker befluit wij<br />

te gemoet zien, verfchoone en bewaare mij;<br />

dat ik deeze ongerijmde verdichtfels ,<br />

fchoon van kundige lieden maar al te los<br />

voor bijzonderheden der natuur aangeno­<br />

men , zelfs maar op zoodaanige wijze zou<br />

melden, die veelligt eene flaauwe twijfeling<br />

aan haare verlichting begunlrigen mogt!<br />

Kon ik over den bijval en de goedkeuring<br />

van het algemeen eenige beflelling maa-<br />

ken, dan zou ik hun den heer SPARMAN<br />

en zijn werk reeds uit deezen gFond aanprij-<br />

aen, vermits hij niet, gelijk fomtnige nieu-<br />

b 3 - ' we


3£XH V O O R R E E 43 E v<br />

.we fchrijyers, meer redenkavclingen dan.<br />

zaaken endaaden levert, jaa-nie-t eens zijne<br />

waarneemingen.droog en beflisfender wijze<br />

ter neerftelt; maar iederen leezer door het<br />

eenvoudig, onopgefierd verhaal der gebeu*<br />

renisfen zei ven in de plaats des waarnee;-;<br />

taierg doet treeden, alwaar hij zich alles zoo<br />

naauwkenrig, als of hij het zeli zag, naaf<br />

zijn eigen gewaanyordingsvermoogen af­<br />

maaien en ontvouwen kan. — Den rijkdom<br />

van inbeddingskracht en vernuft, waar­<br />

mede men fomtijds ons verilancl ver-rasfei^<br />

cn om den tuin leiden wil, en de betove^<br />

ring van ftijf, waarvan ccne zekere wijsgee-<br />

rige gezindheid zich zoo vaardig tot ver­<br />

blinding bedient, zou ik zonder morren ui<br />

een werk willen ontbecren, waarin deeze-<br />

pnbefprooken geest van waarneeming m$jj<br />

prnfh'ge waarheidliefde heerscht.


VAN PROF. G. FORS TER, XXII]<br />

va < ..i •'< W -34 P' • v VT>tX<br />

Den kenneren en liefhebberen der fchoo-<br />

ne natuur, zal de heer SPAR MA N nog veel,<br />

meer dienften kunnen bewijzen. — De<br />

Afrikaanfche wilderaisfen krielen van on-<br />

telbaare foorten van dieren, waarvan de.<br />

weinigflen tot hiertoe ontdekt, en met ken-<br />

baare onderfcheidende trekken befchree^ei>r<br />

zijn. Het rijk der planten pronkt insge­<br />

lijks aldaar met eene groote menigte onbc-- :<br />

kende foorten, welke fedextetlijkejaaren vcr-<br />

fcheidene kruidkundigen bezig gehouden lub­<br />

ben ("*), Hierom zou het zeer verfchoonbaa?;.<br />

geweest zijn, wanneer onze fchrijvcr, ,naar<br />

het voorbeeld van andere leer - en lievelingen,<br />

van LINNAEUS, in zijn werk meer kunst-,<br />

maatige befchrijvingen\van dieren en plan­<br />

ten , door hem ontdekt, Cs e<br />

hjk hé . voor<br />

*<br />

beeld, een HASSELQUIST in zijne reis-<br />

{*) Naamlijk, BERGHJS, KÖNIO, BANKS en;<br />

SOLANDER, SPARMAN, THUNBERG, B U R M A M><br />

en anderen.<br />

b 4<br />

\


xxiv V O O R R E EDE<br />

bcfchrijving heeft gedaan) offchoon ook" •<br />

ten koste van het geduld van ongeleerde<br />

leczcrs , ingelascht had. — Mij dunkt,<br />

de reizende natuurnavorfcher had in dit op­<br />

ziet hetzelve recht als een reizende oud-<br />

héidsnavorfcher, boekhandelaar, en exmi-<br />

nifter, die geene zwaarigheid maaken , om<br />

zich in hun meestgeliefkoosde vak diep in-<br />

telaaten, en wier verhaalen men desniette-<br />

genftaande met genoegen en deelneeming<br />

fèest. — Nogthnns heeft de heer SPAR-<br />

ii A N , tot vermaak van de mcesten zijner<br />

leezercn , van dat recht afftand gedaan , en<br />

zonder zich met dorre, kunstmaatige be-<br />

fchrijvingen op te houden , alleenlijk zulke<br />

algemeene artikelen der natuurlijke hiftorie»<br />

in welken de menigte belang fielt, uitge-<br />

koozen , die en de weetenichsppen verrij­<br />

ken, en de opmerkzaamheid van het alge­<br />

meen op eene aangenaame wijze bezig hou­<br />

den.<br />

Zijn*


VAN ÏROF. 6. ÏORSTER. XXV -<br />

Zijne natuurkundige bemerkingen ver­<br />

krijgen ook nog daardoor eene nieuwe en<br />

bellisfende waardij , dat zij menige inge-<br />

floopene, en zelfs op het getuignis van<br />

beroemde mannen rullende, vooroordee-<br />

len uit den weg ruimen , en op die wij­<br />

ze de groote huishouding der natuur, ge­<br />

lijk ook de inllinkten, de kunstdriften en<br />

vaardigheden der dieren, vollediger aan<br />

den dag leggen.<br />

De bijgevoegde afbeeldingen van zoo<br />

veele dieren , tot hiertoe of nog in 't ge­<br />

heel niet, of ten rfiinile zeer gebrekkig<br />

en onrichtig uitgetekend, verftrekken ons<br />

werk niet alleen tot fieraad, maar ver­<br />

meerderen nog het voordeel der evenge-<br />

noemde verbeteringen, en zetten een' bij­<br />

zonderen luister en duidlijkheid aan de be­<br />

schrijvingen bij.<br />

b s De*


-Des heeren SPARMANS landkaart van<br />

de Kaap de .Gopde Hoop en de gewesten,•<br />

,<strong>dpo</strong>r;hem. bereisd, welke hij ; naar zijne ei­<br />

gene waarnemingen , en itöar^oorfprong-<br />

lijke handtekeningen , •hem aan de Kaap<br />

door zijne vrienden medegedeeld, ontwor^<br />

pen heeft, is insgelijks een.des te aanmerk-<br />

• lijker bijdrag tot de. aardrijkskunde, hoe<br />

minder uitt.ekenipgen wij van het oos.tjljjfc<br />

deel van deezen uithoek van Afrika 'h&ih<br />

$en.<br />

óos rtav • lio^rjfUood'in sbgeov^jid 0Q1.<br />

Dewijl ik deèze voorreedc voor de Hoogs<br />

duitfche ö•veczettin^f van dit fchatbaar<br />

werk plaats, moet ik nog met een woord<br />

daarvan aanmerken, dat zij bearbeid is<br />

door eenen man, die niet'alleen beide dre<br />

taaien volkomen bezit, maar die ook in<br />

dit vak bereids, met grooten roem be­<br />

kend is geworden , naamlijk, den geleerden<br />

heer CHRISTIAAN HENDRIX GROS-<br />

l j KL !<br />

RD,


VAN PROF. Ö. FÖ.RSTER. ' XXVij( :<br />

JKURD .Reflor van het Gymnafiam te<br />

Straalzond. , .. jgrf<br />

De omftandige befchnjvïng der rietda­<br />

ken aan de Kaap de Goede Hoop, door<br />

den heer E K , B L R G , bladzijde 14 zeer ge­<br />

roemd, is door den fchrijver nog niet be­<br />

kend gemaakt; zij kan dus, wanneer zij<br />

nieuw en gevyigtig is, nog altijd, al zou,<br />

het ook op eene andere plaats zijn , na-<br />

geleverd worden.<br />

De Hoogduitfche uitgaaf heeft nog ba.<br />

yen de oorfpronglijk# deezen voorrang,<br />

dat fommigen der afbeeldingen door ee­<br />

nen des kundigen, die de uitgebeelde die­<br />

ren insgelijks in hun vaderland , gelijk de<br />

heer SPARMAN, getekend had , verbe­<br />

terd zijn. Hier en daar heb ik tot op­<br />

heldering van den tekst een paar, woor-<br />

\ den


JWMfe VOORREEDE YAN PROF. GK FOKSTER.<br />

den in de aanmerkingen bijgevoegd , en<br />

het geheele overgezien.<br />

Kasfel in Wijnmaand 1783.<br />

GEORGE F©RSTER.<br />

FOOR-


VOORBERICHT<br />

VAN DEN SCHRIJVER ZE L VEN,<br />

PROFESSOR ANDREAS SPARMAN]<br />

/ \<br />

In Herfstmaand des jaars 1771 had ifc<br />

de volgende aanleiding tot eene reize naar<br />

den zuidlijken uithoek van Afrika.<br />

De kapitein en ridder KA REL GÜSTAAF<br />

É K E B E R G , een man van uitgebreide ken­<br />

nis , die geene gelegenheid, om aan de<br />

weetenfchappen dienst te doen, voorbij<br />

laat gaan, had, geduurende zijn kort ver­<br />

blijf aan de Kaap de Goede Hoop, bij de<br />

regeering des lands" verlof weeten te ver­<br />

werven , om cenen natuuronderzoeker der-<br />

waard te moogen zenden. — En, gelijk<br />

deeze door die vergunning beveiligd werd 5<br />

om bij zijne onderzoekingen van gewas-<br />

fen,


' v<br />

B E R 1 c l<br />

% °^ i j O I<br />

fen , wilde dieren en andere natuurlijke<br />

zeldzaamheden, geen gevaar teloopen, om<br />

als een landverfpieder aangezien te worden;<br />

j zoo was 'er ook {effens zorg gedraagen* dat<br />

deeze natuurkundige , om zijn oogmerk<br />

met geringe kosten te kunnen bereiken, d#<br />

hinderen des Hollandfchen bevelhebbers<br />

^an Baai-Fals in de wis-en aardrijkskunde,-<br />

gelijk ook in de Franfche taal onderwij­<br />

zen zou.<br />

Mijne groote genegenheid voor de na­<br />

tuurlijke hiftorie was den heer EKEBERS<br />

op eene reize, in de jaaren 1765 en 1766<br />

met hem naar Kanton in China gedaan , be.<br />

reids bekend geworden. —& Dit was de<br />

oorzaak, dat hij ten aanzien der ontworpe.<br />

ne reize naar de Kaap het oog voornaam-<br />

.lijk op mij liet vallen. Zijn aanbod nam<br />

ik met des te meer blijdfebnp aai; wijl ik<br />

.naar eene bekwaame gelegenheid, om de<br />

wae-


V- A N A. S P A R M A N. xxxi<br />

.«wereld te bezien , lang met groöte begees?-<br />

, te: verlangd had. —Jntusfehen kwam het<br />

nogvoornaamlijk op de goedwilligheid van-<br />

de heeren bewiiidhebberen der Koninglijlc-<br />

: Zwecdfche Oostindifche maatfehappij aan,<br />

; of het mij toegedaan, zou worden, om met<br />

een haarer, fchepen, naar de Kaap de Goe­<br />

de Hoop eaKanton beftemd, tot de eerst­<br />

genoemde plaats te moogen medegaan. ——<br />

De heer EKEBÈRG Helde derhalve aan be­<br />

windhebberen de reize, welke ik onder-<br />

derneemen wilde , zoo voor, dat 'er aan<br />

de weetenfchappen bijzondere dienst door<br />

zou gedaan worden. Uit aanmerking van<br />

een zoo loflijk oogmerk werd mij de beste<br />

. hoop gegeeven. Den heer .lijfarts en rid­<br />

derLINNAEÜS- was de tijding aangaan­<br />

de deeze reize zoo zeer aangenaam, dat hij<br />

zelf het verzoekfehrift, mijne reize betref­<br />

fende , in zijnen eigen naam opitelde. ——<br />

De heeren bewindhebberen willigden dit<br />

ver-


XXXII VOORBERICHT,<br />

verzoek niet flechts in; maar zij betoonden<br />

zich nog gunftiger, dan men gehoopt had.<br />

Zij maakten zeer genegen de fchikking, dat<br />

ik aan boord van een fchip der maatfehap­<br />

pij , welk tegens Kerstijd zeilvaardig moest<br />

zijn, en aan de Kaap de Goede Hoop, als<br />

de eerfte ververfchingsplaats op de vaart<br />

naar China , inloopen zou, eene vrije en<br />

' gemaklijke reize kreeg.<br />

Eer ik intusfehen de befchrijving zelve<br />

mijner reize begin, verzoek ik mijne lee-<br />

Zers vooraf, met mijn verhaal niet gantsch-<br />

lijk te onvrede te zijn. —. Op eene lange<br />

reize kunnen ons de voorwerpen nooit in<br />

die orde voorkomen , als men zulks<br />

wenseht; hoe zou men dus op het papier­<br />

zijne reizen naar een ieders zin en fmaak<br />

kunnen inrichten en ter neer (tellen? .Meer<br />

omtrent de zaaken zeiven, dan omtrent den<br />

fchrijflbjl bekommerd, ben ik ten opzigte<br />

van


VAN A. SPARMAN, xxxm<br />

van den laatflen dikwijls met mij zeiven<br />

niet wel te vrede, en vind mij dus ver-<br />

pligt, als een ongeoelfendc in dit vak der<br />

letterkunde, meer dan menig ander, mijne<br />

Leezers om gunftige verfchooning in dee­<br />

zen te verzoeken. 't Geen ik federt<br />

verfcheidene jaaren gefchreeven heb, heeft<br />

meestal ia korte aantekeningen, en kleine op-<br />

Hellen en waarneemingen, naar ge,ang mij­<br />

ne bezigheid en mijn verblijf mij zulks aaii<br />

de hand gaven, beftaan, in gefchiïfte gefteld,<br />

nu eens in deeZe, dan in geene, en dan in<br />

verfcheidene taaien te gelijk. — Uit deeze<br />

vermenging van taaien heb ik thans in mij­<br />

ne moedertaal overgezet al 't geen ik op<br />

bovengemelde wijze, bij voorkomende ge»<br />

legenheden, nu en dan verftrooid in mijn<br />

dagboek opgefchreeven , en met voorko­<br />

mende bemerkingen verzeld had, voerende<br />

het teffens naar vereisch der omftandighe-<br />

den breeder uit.<br />


*xXïv V O O R B E R I C H T<br />

:<br />

Wat de echtheid en geloofwaardigheid<br />

zoo'van de vernaaien mijner ontmoetingen,<br />

als van de höfchrijvingen der bijzonderhe­<br />

den, de natuurlijke hiftorie betreffende,<br />

aangaat, daar kan ik. met volkomen zeker­<br />

heid voor inflaan. Dan , 't gèen het ge-<br />

meenfce fiach van Leezcrs in foortgelijke<br />

werken, als dit is, doorgaans zoekt, naam-<br />

lijk, avontuuren van vreemden aart op el­<br />

ke bladzijde, zal men in mijn boek of in 't<br />

geheel niet, of Hechts zeer f chaarsch, aan­<br />

treffen, 't is waar, van eenen man, dien<br />

de nieuwsgierigheid uit zijn land gelokt<br />

heeft, opdat hij op zijne reize rondom de<br />

waereld, en in de wildernisfen der Hotten-<br />

totten en Kaffers zeldzaamheden moge<br />

zien, verwacht men , gelijk menig een mij<br />

zelfs te kennen heeft gegeeven, berichten<br />

van zeer onderhoudende, aandachtverwek-<br />

keflde en wonderhaare dingen. Men heeft<br />

zeifs , ik moet het bekennen , recht tot<br />

deeze


V A N A. SPARMAN, xxxy<br />

deeze verwachting ; want ik heb de zoo<br />

menigvuldige natuur altijd Verwonderens-<br />

waardig, dikwijls betooverende, fomtijds<br />

fchnklijk, bevonden. Doch , des niettegen-'<br />

itaande Zal men veele zeldzaame dingen-;<br />

welken men zich door andere reisbefchrij-<br />

vingen irt den zin heeft laaten prenten;<br />

in mijne berichten niet aantreffen. Een-<br />

voetige menfehen , cyclopen, firenen;<br />

hachtmenfehen, en dergelijke hersfenfchini--<br />

inen, zijn thans wel uit onze meerverlichtë<br />

waereld zoo taamlijk vercfreeven en ver-<br />

dweenen; doch menig een heeft zich ech­<br />

ter laaten verleiden, om andere niet min­<br />

der vreemde en wonderbaare verdichtfels<br />

te gelooven, waarmede verfcheidene fchrij-<br />

vers, die voor mij de Hottentotteri be­<br />

zocht en befchreeven hebben, hunne bè.<br />

richten hebben opgefierd , om daardoor<br />

meer leezers cn verwonderaars te ver-<br />

é i wer-


xxxvi V O O R B E R I C H T<br />

werven. Wanneer derhalve mijne be-J<br />

richten van die mijner voorgangeren dik­<br />

wijls zeer onderfcheiden zijn, en ik mij<br />

fomtijds met ernftig onderzoek en we­<br />

derlegging hunner vertelfelen ophouden<br />

Zal Zulks, hoop ik; niemand mijner Leeze-<br />

ren mishaagen.<br />

Nog móet ik mijnen Leezereft voorlöó^<br />

pig melden, dat ik niet voorgenomen heb*<br />

eene volledige befchrijving van het voor­<br />

gebergte , de Kaap de Goede Hoop ge­<br />

raamd , te geeveri; maar flechts berich­<br />

ten nopens dat geen , 't welk ik over dat<br />

gedeelte des aardbodems zelf heb bemerkt,<br />

Of van N<br />

anderen kunnen verfamelcn , mede<br />

te deelen. Dit kart, en zal ook, hoop ik,<br />

niemand als eene onvolledigheid aanmer­<br />

ken, vermits mijn hoofdoogmerk was, al­<br />

le die bijzonderheden uit de drie rijken<br />

der


V A N A. S P A R M A N , xxxvö<br />

der natuur, welken de aandachtige befchou-<br />

wing van dit gewest en deszelfs onder-<br />

fcheiden inwooneren mij aan de hand zou<br />

geeven, naauwkeurig op te zoeken, en tót<br />

opheldering der natuurlijke hiftorie zorg­<br />

vuldig aantewenden. Intusfchen is<br />

mijne reize, met mijne omltandigheden<br />

vergeleeken, nog fteeds wijdloopig genoeg<br />

geweest. Nagenoeg vijf en twintig rijks­<br />

daalders bedroeg de geheele fom , welke ik<br />

als reisgeld mede nam; en iets meer, dan<br />

tweemaal zoo veel was het, 't geen ik<br />

bij mijne terugkomst befpaard had. In<br />

ftee dus van voor geld zonder moeite ge­<br />

legenheden en verfamelingen te kunnen<br />

koopen, ben ik in 'de noodzaaklijkheid ge­<br />

weest, om niet zonder leevensgevaar en<br />

moeite geld te verdienen; en daarbij heb<br />

ik mij met dat geen moeten vergenoe­<br />

gen , 't welk zich op mijne reize , ge-<br />

c 3 noeg-


xxxvni V O O R B E R I C H T<br />

noegzaam van zelfs aan mijne opmerkzaam­<br />

heid heeft opgedaan.<br />

De gedaante van Dagboek , welke ik aan<br />

mijne reisbefchrijving gegecyenheb, is in<br />

zekeren opzigte niet de beste * maar in de<br />

meelle gevallen de natuurlijküe en eigenaar-<br />

tigfte. Om zich van dat geen, 't welk 'er<br />

voorkomt, een behoorlijk, idee te kunnen<br />

maaken, is het buiten alle tegenfpraak nut­<br />

tig, te weeten Ï op welken dag het ver­<br />

haalde of befchreevene voorgevallen , of<br />

door mij gezien is. Tijd, en wijze en or­<br />

de in dergeii:ke omflandigheden zijn. allen<br />

dingen, welke veel licht kunnen geeven.-—»<br />

Bijzonder wordt het daardoor zoo we] voor<br />

den fchrijver j als voor den leezer gemak-<br />

liiker , te onderfcheiden , wat men met<br />

meer of minder zekerheid waargenomen<br />

heeft, en wat men uit de berichten van<br />

an-


V A N A. SPARMAN. xxx$j<br />

anderen, welke altijd niet even echt en ge­<br />

loofwaardig zijn , heeft moeten ter neer<br />

ftellen.<br />

Om intusfchen den leezer niet langer opr<br />

te houden, en hem het genoegen te gee­<br />

ven , het dagverhaal mijner reize en de be-<br />

fchrijving der bijzonderheden, de natuur­<br />

lijke hiftorie betreffende, mij daarin voor­<br />

gekomen, te bezitten, zal ik zekere andere<br />

flukken, beoordeelingen en waarneemin­<br />

gen, welke eene rijper bearbeiding verei*<br />

fchen, nog eenigen tijd uitiïeïten, en ze<br />

deels als aanmerkingen bij het voorgaande,<br />

deels als bijzondere afdeelingen, laaten vol­<br />

gen. . Berichten van meer dan een paar<br />

duizend voortbrengfelen der gefchapen na­<br />

tuur, voorheen onbekend , welken ik in<br />

het zuidlijk gedeelte van Afrika, van ande­<br />

re landen zoo zeer onderfcheiden, bij eene<br />

flechts


VL VOORBERICHT. VAN A. SPARMAN,<br />

flechts middelmaatige opmerkzaamheid ont­<br />

dekt, en waarvan ik dat. geen, 't welk<br />

daarvan te zeggen is, nog niet volkomen<br />

in orde-gebragt heb, zün te veel, dan dat<br />

zij, of in uitvoerige befchrijvingen, of<br />

zelfs maar bij w;jze van uittrekfels, in dit<br />

boek plaats konden, hebben.<br />

A. SPARMAN,<br />

KORTE


KORTE INHOUD<br />

DER<br />

H O O F D S T U K K E N<br />

E N . - i'<br />

A F D E E L I N G E N ,<br />

IN DE jj E I D E STUKKEN<br />

VAN<br />

A. SPARMANS REIZË<br />

V O O R K O M E N D E .<br />

m ; - . . .—-— -»•<br />

EERSTE HOOFDSTUK.<br />

Reize van Gothenburg naar de<br />

Kaap de Goede Hoop. B!adz* 3<br />

TWEEDE HOOFDSTUK*<br />

YHblijf aan de Kaap de Goede<br />

Aoop tot de ftize naar de<br />

Zuidzee. *0'<br />

d LAF*


aan K O R T E I N H O U D .<br />

I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de Kaap<br />

de Goede Hoop. 10<br />

II. aan Baai Fals. 17<br />

' " " te Alphen, niet verre van<br />

Konftantia tot de reize naar<br />

Paarl, 35<br />

IV. —"* Reize naar Paarl. 59<br />

V. ' Verblijf te Alphen na mijne te­<br />

rugkomst van Paarl. 91<br />

r D E R D E HOOFDSTUK.<br />

Reize op de Zuidzee, en naar<br />

de landen omtrent den Zuid­<br />

pool gelegen. 96<br />

I. Inleiding tot deeze reize. 96<br />

JT, . . Reize van de Kaap de Goede<br />

Hoop naar Nieuw-Zeeland. 104<br />

III. AF-


K O i T ï INttOÜÖi SLHI<br />

Ut. AFDEEL. Eerde Reize var] Nieuw-Zee-<br />

lartd naar Otahitti, en van<br />

daar wederom naar Nieuw-<br />

Zedand. lop<br />

jy —. Tweede Reize van Nieuw-Zee­<br />

V. - 1<br />

land naar Otahitti , en van<br />

daar Wederom naar Nieuvf-<br />

Zedand. ' ll§<br />

Reize van Nieuw - Zeeland %<br />

naar het Vuurland , Terra<br />

del Fuego , en van daar ve­<br />

der naar den kant des Zuid-<br />

i pools. 121<br />

yi_ m 1 Terugreize naar de Kaap de<br />

Goede Hoop. I2g<br />

VIERDE HOOFDSTUK<br />

Reize in Afrika» van de Stad<br />

d 1 MÏÏ


XIIV K O R T E I N H O U D .<br />

aan de Kaap de Goede Hoop<br />

tot het Jand der Kaffers. 13»<br />

I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de<br />

Kaap de Goede Hoop toe<br />

het begin der Afrikaanfche<br />

Reize.<br />

II. —— Toerusting tot de Afrikaan­<br />

fche Reize.<br />

III. Reize van de Kaap de Goede<br />

Hoop naar h x Wanne Bad. 147<br />

IV. Verblijf bij hec Warme Bad. 1 £5<br />

VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

Rsize van hec Warme Bad naar<br />

Zwellendam. 202<br />

I. Reize van het Warme'Bad tot<br />

de Rivier zonder einde. 20a<br />

II. AF-


K O R T E INHOUD. XLV<br />

11, AFDEEL. Uicvoerig Bericht aangaande de<br />

ïigchaarn gefteltenis, het ka­<br />

rakter , de leevenswijze en<br />

andare bijzonderheden der<br />

Hotcencoccen. 2iz<br />

117. Van den aart, de leevenswijze,<br />

wapenen, wooningen, taal,<br />

godsdienst en hec geheele karak­<br />

ter dier Hottentotten, wel­<br />

ken Boschlieclen , of Boschman­<br />

nen , of IVoudmenfchen ge­<br />

naamd worden. 232<br />

IV. Reize van den Tijgerhoek of<br />

de Rivier zonder einde tot<br />

Zwellendam. 24.7<br />

d 3 ZES-


ÏI.VI K O R T E I N II 0 V B.<br />

Z E S D E HOOFDSTUK.<br />

Reüe van Zwellende nacjr de<br />

Müsfeibaai.<br />

ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

Reize door Houtmcjuashad. 297-<br />

ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

Reize door de Lange Kioof,<br />

of bet Lange Dal. 32$<br />

NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

Reize van het Lange Dal , of<br />

de Lange Kloof na.ar §i?i-<br />

kwift. 345


J C O R T E I N H O U D . KLYI|<br />

TIENDE HOOFDSTUK.<br />

Verblijf in Sizikamma, en Rei*<br />

ze van daar naar de Zee­<br />

koerivier. 3 01<br />

ELFDE HOOFDSTUK.<br />

Reize van de Zeekoerivier tot<br />

aan de kleine Zondagsrivier. 418<br />

I. AFDEEL. Reize van de Zeekoerivier toe<br />

aan de Zwartskopsrivier. 418<br />

II, Reize van de Zwartkopsrivier.<br />

naar de Waadplaats der Zon­<br />

dagsrivier. 432<br />

IJl. . Reize van de Waadplaats der<br />

Zondagsrivier tot de kleine<br />

Zondagsrivier, 44.2<br />

ü 4 TWAALF-


XLVIK K O R T E I N H O U D .<br />

TWAALFDE HOOFDSTUK,<br />

Reize van de kleine Zondags­<br />

rivier naar de Boschmansri­<br />

vier. 457<br />

.Ai.) J


II, AFDEEL. 1<br />

K O R T E I N H O U D . XUX J<br />

Natuurlijke Hiftorie van den<br />

Neushoorn , en vervolg der<br />

Reize, 5l6<br />

VEERTIENDE HOODSTUK.<br />

Reize van Kwammedakka tot<br />

onze aankomst- ia Achter-<br />

bruintjeshoogte. 537<br />

I, Vertrek van Kwammedakka,<br />

' en natuurlijke Hiflorie van den<br />

Struisvogel, 537<br />

II. ——h* Vervolg der Reize, en de na­<br />

tuurlijke Hiftorie van het zon-<br />

/ derlinge dier, hec Gnou ge­<br />

naamd, 547 '<br />

d 5 VIJF-


P7 lt SC O RTE INHOüB.<br />

VIJFTIENDE HOOFDSTUK. '<br />

Verblijf in Achterbruintjeshoogte.<br />

$ 6 %<br />

„. I. AFDEEL. Van de Sneeuwbergen , en de<br />

verfcheidene foorten van Vol­<br />

ken, daaromtrent woonende, en<br />

hunne Landen, en het Een-<br />

hoorndier. ^<br />

H — _ Vervolg der befchrijving van<br />

de Landen der Chineefche<br />

Hottentotten; van het Land<br />

der Kafferen, en deszelfs Be-<br />

wooneren,<br />

lil. ——Van het landfchap Kamdebo;<br />

van Achterbruintjeshoogte j<br />

en derzelver Bewooneren. 5J5<br />

IV. «•* • Verblijf in Achterbruintjes-<br />

hoog-


K O R T E 4 N H C U D , ty<br />

hoogte, en befchrijving der<br />

Landziekte aldaar, 595<br />

Vt AFDEEL. Van verfcheidene dieren, als<br />

het Gnon , den Grijzen Sja-<br />

kal, en derzelven onderfchei-<br />

dene foorten , en den Ka-<br />

tel. 60%<br />

VI. —* Van. de Afrikaanfcbe Antilopen<br />

of Ga,zellep; bijzonder van<br />

de Herteheesten en Eland-<br />

dieren. ói 5<br />

VIL ———' Vervolg van de Afrikaanfcbe<br />

Antilopen of Gazellen, bijzon­<br />

der van den Koedoe, Gems-<br />

bok , Blauwen Bok , Bonten<br />

Buk, eq nog andere Bok­<br />

ken. 630<br />

VUL ~ Van den Kameelpardel, de Tij-<br />

bpschkat, en den Baviaan. Ö44<br />

1%


^ K O R T E I N H O U D .<br />

IX. AFDEEL, Van. de Kaapfche Gerbua, en<br />

de onderfcheidene foor ten<br />

der Kaapfche Mollen. 651<br />

X, . De natuurlijke Hiftorie des<br />

Bijenverraaders, of Bijen ver-<br />

raaderkoekkoeks, 658<br />

Xt ~ Onderzoek, of alle dieren , wel­<br />

ke fiechts eene maag en<br />

kleine ingewanden hebben,<br />

zich, op gelijke wijze, a!s<br />

de menfchen , mee vkesch<br />

moeten voecen, có$<br />

ZESTIENDE HOOFDSTUK,<br />

Reize van Achterbruintjeshoog-<br />

te naar de kleine Vischri-<br />

vieren , en verblijf aldaar.


KORTE INHOUD.' LUI<br />

naamden Tijger, of Panther-<br />

dier , en mee een groeten<br />

troep Kaffers. 680<br />

II. AFDEEL. Ongemeen groote Steenhopen<br />

in Achterbruintjeshoogte en<br />

de aangrenzende landftreek<br />

te zien. Verfcheidene jagten<br />

op Zeekoeien of Rivierpaar-<br />

den omftandig btfehreeven. 997<br />

III. Befchrijving en natuurlijke His­<br />

torie van het Rivierpaard. 714<br />

IV. •—— Reize naar de kleine Vischri-<br />

vier, verfcheidene ontmoe­<br />

tingen met Rhinocerosfen, en<br />

andere dieren. 718<br />

ZE-


iiy K O R T E I N H O Ü D.<br />

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Terugreize mar de Kaap de<br />

Goede Hoop. 73 §<br />

I. AFDEEL. Terugreize van ÖHlirttjeshoog*<br />

te tot de Zwartkopsrivier,<br />

van de Ginjjemans-Hotten-<br />

toften.<br />

~ Vervolg der terugreize van de<br />

Zwartkopsrivier tot de Ku-<br />

koirivier»<br />

lil. ., Vertrek vail de Kukoirivier.<br />

Gebrek aan ijzer in die land­<br />

ftreek. Twist onder mijne<br />

Hottentotiem Menigte Aloë»<br />

plinten aan de Goreerivxr.<br />

Befchrijving eener zeer ver­<br />

giftige Haagdis , en der<br />

groote Kaapfche Haagdis,


K O E T Ë INHOUD. tt<br />

en nog van een onbekend<br />

alier.<br />

IV. AFDEEL. Vervolg der terugreize. Moord,<br />

dror flaaven aan een boer<br />

gepleegd, en zonderlinge ont­<br />

koming van zijnen zoon. 777<br />

EERSTE AANHANGSEL.<br />

Behelzende eenige woorden en<br />

fpreekwijzen uit de Taal der<br />

Hottentotten. 787<br />

TWEEDE AANHANGSEL.<br />

Van eenige woorden uit de Taal<br />

der Chineefche Hottentotten.<br />

DSR«


tVI K O R T E I N H O U D .<br />

DERDE AANHANGSEL.<br />

Van eenige woorden uit de Taal<br />

der Kafferen. 794<br />

VIERDE AANHANGSEL.<br />

Proeve van de Muziek der Hot-<br />

tentotfche Kafferen* 796


ANDREASSPARMANS<br />

R E I Z E ,<br />

N A A R D E<br />

KAAP DE GOEDE HOOP, DE ZUID-<br />

ZEE, EN RONDOM DE WAERELD;<br />

DOCH VOORNAAM LIJK IN DE<br />

LANDEN DER HOTTENTOTTEN<br />

EN KAFFERS.<br />

v A w 1772<br />

T 0 T<br />

*77 6<br />

-


ANDREAS SPAR MANS<br />

R E I Z E .<br />

E E R S T E HOOFDSTUK.<br />

REIZE VAN COTHENBVRG NAAR DE<br />

KAAP DE GOEDE HOOP.<br />

D en tienden van Louwmaand des jaars 1772<br />

ging ik met hetZweedfcbe Oostindifche fchip, het<br />

Slot van Stokholm, van Gothenburg onder zeil.<br />

In den beginne hadden wij een' zoo gunftigen<br />

wind , dat onze lootfen ras teruggezonden wierden,<br />

en wij de Zweedfche kust fchielijk uit hec<br />

gezigt verlooren. De koude was, overeenkomftig<br />

het jaargetijde, taamlijk ftreng; doch wij vonden<br />

ze, in de openbaare zee, eenigzins gemaatigder,<br />

dan tusfchen de kleine eilanden en klippen<br />

langs het ftrand.<br />

Toen wij het noordlijkst gedeelte van Schotland<br />

omzeilden, hadden wij het andere Zweedfche<br />

Oostindifche fchip Louifa, welk ons verzeilen<br />

, en te Kadix voor de eerftemaal versch water,<br />

en teffens de kas voor beide de fchepen inneemen<br />

zou , nog bij ons. Dan, kort daarna<br />

werden wij door eenen ftorm, welke in deeze<br />

wateren, en bijzonder in dit jaarfaifoen , niet<br />

ongewoonlijk zijn, vroeger dan wij gedacht hadden,<br />

van elkander gefcheiden. In een' van die<br />

ftormen leeden wij raerklijke fchaade, welke op<br />

•enige honderd rijksdaalders gefchat werd. De<br />

A a wind


4 I. HOOFDSTV REIZE VAN GOTHENBTJRG<br />

wind woei zoo hevig, dat onze grooce bramzeil<br />

daardoor weggevoerd wierd, niettegenfhande hè<br />

van nieuw en rterk zeildoek gemaakt was. Dk<br />

tooneel van verwoefting was eene zoo prachtige,<br />

ais voor m„ gantsch nieuwe, vertooning! De<br />

Z W 3 a r e r e<br />

met !Tl<br />

baLn ï<br />

r g<br />

e n v I a a<br />

g<br />

S heddeS alles<br />

T aad b e k l e e d<br />

' Schuimende<br />

baaren fl v a n a l j e k a m e n ^ ^<br />

weid tegen het fchip aan, dat zij niet zelden bijkans<br />

zoo hoog als de masten reezen. Op een­<br />

maal werd het bramzeil los gereeten, en zweefv<br />

6<br />

J m e<br />

;/, " d 0 0 r m i d d e l z ,<br />

> e r<br />

witte kleur<br />

waar kon neemen, een'tijdlang in eene golfachtige<br />

beweeging her- e n derwa^rd, tot dat het<br />

eindelijk in de donkere lucht verdween. De {hikken<br />

des zeils welke aan de fprieten nog vast<br />

hingen, en de enden der touwen werden door<br />

het geweld desftormwinds met zoo veele hevigheid<br />

gezweept, dat al het ander gedruisch voor een'<br />

tijdlang door hun geklap overitemd wierd. Eindelijk<br />

hield het op; maar nu was ook hec geraas<br />

der zee het bruisfchen der golven, het geloei<br />

des winds, en het kraaken der masten en deV zijden<br />

des (chips des te ontzaglijker!. En niet min-<br />

J W 3 S h ÏÏLll r. . C C t G l k e n S n i<br />

' ' »rdatde voorfteven<br />

des fchjp. of naar de rechter- of naar de<br />

Imkerhand geflingerd werd, het onophoudlijk geroep<br />

des kapiteins, bakboord aan boord! fiuur,<br />

boord aan boord ( en het antwoord der Huurlieden<br />

hec geroep van hunnen kapitein onmiddelijk in'<br />

pinken toon herhaalende; en voorts ook aan alle<br />

kanten het nevelvoeren der mindere bevelhebberen,<br />

het grommel der zeelieden, en hetonophoudhjk<br />

geklater van het zeil- en touwwerk, ce<br />

Den


KAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 5.<br />

Den tweeden van Sprokkelmaand, toen wij op<br />

de noor der breedte van vier en dertig graaden en<br />

twee en twintig minuuten, en één graad en tweeën<br />

dertig minuuten oostwaard van den middagcirkelvan<br />

Parijs waren, gaf een fchip, op eenigen afftand<br />

van ons, des namiddags, door middel van<br />

verfcheidene kanonfchooten, ons te kennen, dat<br />

het in nood was, en met ons wikte fpreeken. Wij<br />

draaiden dus bij, en vernamen, dat het aan de Hollandfche<br />

Ouiiindifcbe maatfchappij behoorde, JJuinenburg<br />

heette, op zijne terugreize naar huis was,<br />

en Koenraad Louw tot zijnen bevelhebber had.<br />

Het had zijn roer verlooren, en wegens de onftuimigheid<br />

der zee had men geen ander kunnen,<br />

aanhangen; waarom ook het fchip zoo verre van<br />

zijnen koers af was gedreeven. Het fchecpsvolk,<br />

had noch water, noch leevensrniddelen, en zag<br />

"er jammerlijk verzwakt uit. lntusfchen kreegen<br />

deeze verlegene fcheeplingen door de liefdaauig-y<br />

heid van onzen bevelhebber zoo veel voorraad van.<br />

aüerleie noodwendigheden , als hunne en onze'<br />

floepen in Haat waren te voeren, tot dat eindelijk<br />

de invallende nacht en toeneemende wind<br />

hen van de verdere hulp, welke ieder van ons hun<br />

gaarn zou beweezen hebben, gmuschlijk beroofden.<br />

Onze gemeene matroozen zelfs betoonden •<br />

hunnen ongelukkigen medebroederen daadlijk medelijden,<br />

en ichonken hun vrijwillig iets van hunnen<br />

kleinen voorraad, dien zij aan tabak en andere<br />

behoeften hadden.<br />

Toen wij den twaalfden van Sprokkelmaand,<br />

dicht bij den noordlijken keerkring, op de noorder<br />

breedte van vier en twintig graaden en een en<br />

vijftig minuuten waren, zag ik een zeedier, zeven<br />

of acht voet lang, bij de zeevaarenden onder den<br />

A 3. naam


tS I. HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />

naam van zeeduivel bekend. In de reisbefchrijvingen<br />

worde hec als zeer gevaarlijk voor de paerelvisfehers<br />

gefchilderd. Op mijne voorige reize<br />

naar China had ik een dergelijk dier waargenomen,<br />

en uit zijne uicwendige geftalce coen reeds geoordeeld,<br />

dac hec veelligc toe hec geflachc der<br />

roch, raja, behoorde.<br />

Den een en twintigften derzelve maand, des avonds<br />

omtrent zes uur, op den afïtand van drie graaden<br />

en vier en twintig minuuten noordwaard van<br />

den evenaar, vertoonde zich een prachtig luchtverfchijnfel.<br />

Hec geleek naar een' gloeienden kanonkogel,<br />

en zweefde met een zachc zisfen dwars<br />

over hec fchip, en cusfehen de ftengen der masten<br />

heen, maar veroorzaakte, tegen het vermoeden<br />

onzer oudfte zeelieden, geene verandering<br />

van weer.<br />

Den vierden van Lentemaand pasfeerden wij<br />

de linie, waarbij, volgens oud gebruik, een menigte<br />

zotte plechtigheden in 't werk werd gefield.<br />

Den vijfden derzelve maand, omtrent zeven<br />

en dercig graaden zuider breedte 1<br />

, en een en<br />

twin-<br />

1<br />

[ „ Zoo lees ik uitdruklijk bij onzen fchrijver. Ondertusfehen<br />

is het ontwijfelbaar , dat hier een drukfeil<br />

„ plaats heeft; want, behalve dat het niet mooglijk is, dat<br />

„ een fchip den vierden van Lentemaand de linie zou kun-<br />

„ nen pasfeeren , en den volgenden dag zeven en dertig<br />

graaden van den evennaar afzijn, ligt ook de Kaap de<br />

„ Goede Hoop niet op zulke hooge zuidlijke graaden, maar<br />

M flechts op vier en dertig en een' halven graad zuider breedn<br />

te. Hieruit blijkt het, dat de drukfeil niet in de dag-<br />

„ tekening, maar in het getal der graaden ligt. Het komt<br />

mij derhalve waarfchijnlijkst voor , dat men in plaats<br />

van graaden hier minuuten moet leezèn ; waardoor alle<br />

zwaarigheid zal weggenomen zijn ". C.J


NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 7<br />

twintig graaden westwaard van Parijs, bemerkten<br />

wij, des nachts, behalve het gewoone fchijnfel<br />

Cdat, zo ras het donker wordt , op de gantfche<br />

oppervlakte der zee, gelijk een fchitterende<br />

glans of vonkend licht te zien is ) een' fterkeren<br />

glans, welken de zeevaarende lieden eenen zeebrand<br />

noemen. Hij was meestal van eene ronde<br />

gedaante, had drie voet in de middellijn, en<br />

glinfterde, in zijnen geheelen omtiek, overal<br />

éven vuurig- Wanneer zijne gedaante zich lomtijds<br />

veranderde, en meer Iangachtig werd, werd<br />

zulks, naar het fcheen, door de beweeging der<br />

golven veroorzaakt. Met dergelijke lichtende<br />

ftof was thans de geheele oppervlakte der zee;<br />

bedekt. Somtijds waren deeze zeelichtjes eenige<br />

fchipslengten, maar fomtijds flechts eenige voetbreed,<br />

van elkander verwijderd. Hec gelukte ons<br />

incusfchen niet, iets van deezen zeebrand optefcheppen,<br />

om zulks nader ce kunnen onderzoeken.<br />

Wij hadden, geduurende deezen cijd, eene<br />

frisfche koelte, die niec zelden mee fterke regenbuien<br />

verzeld ging. — Den volgenden dag ontdekten<br />

wij niets buitengewoons op de oppervlakte<br />

der zee, welk als de oorzaak des zoogenaamden<br />

zeebrands zou kunnen aangemerkt worden.<br />

Etlijke nachten te vooren hadden wij bereids hier<br />

en daar enkelen zeebrand waargenomen, waarbij<br />

het Hechts betrokkene lucht was. Zeelieden,<br />

die menigvuldige en verre zeereizen gedaan hadden<br />

, verhaalden mij, dat dit verfchijnfel bijzon?<br />

der in de Noordzee en in den zeeboezem van<br />

Mexiko gezien wierd, en eene verandering van<br />

weer plag te voorfpeilen.<br />

He gewoone lichten der zee des nachts, ontftaat<br />

waarfchijnlijk, deels uic de eigene beftand-<br />

A 4 deel-


&» I V HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />

deeltjes van het zeewater, deels van visfchen en<br />

allerleie anuere kleine diertjes, welke zich in ontelbaars<br />

menigte daarin ophouden. Doch van<br />

den zeebrand heb ik nog in geene reisbefchrijving<br />

jets aangetroffen. Zou hij niet veel ligt van deeze<br />


NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 9<br />

lce de natuur in de diepte der zee heeft; en wij<br />

zagen, in een frel'voorbijgaarid oogenblik, eenen<br />

ftraal van dien overvloed, welke veelligt niet Hechts<br />

millioenen visfchen het behoeftig voediel verfehaft,<br />

maar die vcrbaazende zeegedrochten , de walvisfchen,<br />

zelfs inet vet omkleedt! — Buiten twijfel<br />

is het dergelijk zeegewormte, welk de vette<br />

zeeleeuwen, phocae, en m^nigerleie watervogels,<br />

als, bij voorbeeld, de duikers, verfcheidene foorten<br />

van albatrosfen, pinguïns, diomedeae, ftorfnvogels<br />

en meer andere vervolgden , toen ik ze omtrent<br />

de Kaap de Goede Hoop en op dezuidlijke zeeén<br />

zooieverig ja öt zag maaken.<br />

Den twaalfden van Grasmaand ontdekten wi}<br />

de Kaap de Goede Nood, en kwamen, nog dien<br />

zeiven dag, in de 'lafelbaai ten anker.<br />

A 5 TWEE-


JÖ II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

VEREL IJ F AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP<br />

TOT li E REIZE NAAR DE ZUIDZEE.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf in de Stad aan de Kaap de Goede Hoop.<br />

^Jeevaarende lieden, welke de Kaap de Goe»<br />

de Hoop flechts voor een' korten tijd bezocht<br />

hebben, worden gemeenlijk door deeze landfpits<br />

buitengewoon bekoord. Dit komt waarfchijnlijk<br />

daar van daan, dewijl men over de langduurigheid<br />

eener zeereize van verfcheidene maanden verdrietig,<br />

bij de eerfte voetbreedte aarde, welke men<br />

betreedt, genoegzaam in verrukking geraakt, en<br />

dan zijne berichten naar deezen eerften indruk<br />

vormt. — Ten .aanzien der Kaap is dit zoo veel<br />

te meer het geval, dewijl de zeevaarenden hier<br />

zelden zo lang pleegen te vertoeven, dat het verblijf<br />

aldaar iets onaangenaams voor hun zou kunnen<br />

hebben. In tegendeel is het ook wederom<br />

niets zeldzaams, dat de zeelieden, na eene aanweezigheid<br />

van fommige maanden op hec land,<br />

ook verdriet. daarin krijgen , en weder naar de<br />

zee verlangen. — Kapitein JAMES COOK heeft<br />

mij verhaald, dat hij, benevens de heeren BANKS<br />

en SOL ANDER, zich ook door vreemde berichten


AAN DE K A A P DE C O E D E KOOP. n<br />

ten voorheen hebbende laaten inneemen , de<br />

Kaap, bij den eerften opflag van het oog, voor<br />

de gelukkigfte en bekoorlijkite landfïreek der waereld<br />

gehouden, en deswege ook de hei aan de<br />

noordzijde der ftad voor vruchtdraagende velden<br />

aangezien had. Om nu mijnen leezeren in dit<br />

ftuk eene gegronder onderrechting te geeven,<br />

ben ik zeer op mijne hoede geweest, om de'<br />

volgende befchrijving der Kaap niet eer,' dan<br />

na eigen onderzoek en rijp overleg, opteflellen.<br />

Om mijne befchrijving des te beter en te gemaklijker<br />

te verftaan, zullen mijne leezers niet<br />

kwaahjk doen, wanneer zij zich vooraf in mijne<br />

bijgevoegde landkaart van de Kaap de Goede Hoop<br />

en de aangrenzende gewesten naauwkeurig oeffenen;<br />

vermits zij van de ftrekking der haven, van<br />

de naamen en ligging der nabuurige bergen, en<br />

van de plaacfen en Jandfheeken, door mij bezocht<br />

en befchreeven, een algemeen ontwerp geeft.<br />

De ftad, op dit voorgebergte gelegen, is de<br />

eenige in de geheele volkplanting, en heet eigenlijk<br />

de Kaap* offchoon deeze naam zeer dikwijls,<br />

alhoewel verkeerdlijk, aan het geheele<br />

Iiollandfche grondgebied gegeeven wordt. Zij<br />

ligt tusfehen het ftrand en de noordzijde des Tafeibergs,<br />

dte wegens de uitgeftrekce vlakte boven<br />

op zijnen kruin zoo genoemd wordt. — Volgens<br />

de meeting van den heer DE L A CAILI.E, is<br />

hij vijfhonderd en vijftig toifes ofFranfche roeden<br />

boven de oppervlakte der zee verheven,<br />

en, in zijne grooefte uitgebreidheid van hec oof^n<br />

naar hec westen, dertien honderd vier en veercig dergelijke<br />

coifes lang. Het midden des bergs ligc in<br />

hec


12 II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

het zuidoosten van de ftad, op eenen aflrand van<br />

nagenoeg twee honderd toifes. — De Duivelskop,<br />

door de Engelfchen Charles mountain geheeten,<br />

hangt met den Tafelberg grootdcels te (amen , maan<br />

is ruim .een en dertig toifes laager, en daarbij i<br />

fpits en naakt. — De Leeuwenkop, welken de<br />

Engelfchen Lionshead of Sugarloaf, dac is, Zui<br />

kerbrood, noemen, is een meer afgezonderde,,<br />

doch niet zoo hooge berg. — Uit zelve geldt ook<br />

ten aanzien van den Leeuwenjlaart, door de Engelfchen<br />

Lionsrump of Lionstail geheeten, welke<br />

niet verre van daar ligt.<br />

Van eenen der gemelde bergen worden, bij de<br />

aankomst van ieder fchip, welk zijnen koers naar<br />

de haven gericht fchijnt te hebben, door eenige<br />

kanonfchooten feinen gedaan, en bij deszelfs dichter<br />

nadering eene vlag opgehijst, welke den kapiteinen<br />

der Hollandfche fchepen tot een teken<br />

dient; hoewel buiten deezen en den bevelhebber<br />

der Kaap niemand weet, hoe de kleur der<br />

vlag in iedere maand afwisfelt. Het oogmerk<br />

hier van is, dat de Hollandfche fchepen, wanneer<br />

zij aankomen, terftond zouden ontdekken, of de<br />

haven veelligt in vijandlijke handen gevallen ware,<br />

en zij bijgevolg op hunne hoede moesten zijn, om<br />

aldaar niet binnenteloopen.<br />

De bovengenoemde bergen zijn voor het grootfte<br />

gedeelte kaal, en de Tafelberg teffens aan den<br />

kant naar de ftad taamlijk fteil. De heesters en<br />

overige zeer kleine boomen, welke nog hier en<br />

daar in 't wild groeien, willen deels wegens den<br />

grond, en deels wegens den zuidoosten - en noordwestenwind<br />

niet goed tieren. Om deeze reden<br />

zien zij 'er ook bijkans doorgaans dor en onbehaaglijk,<br />

en hun loof bleek uit. Sommigen, die. in


AAN DE KAAP DK GOEDE HOOP. IJ<br />

de klooven der rotten befchutting tégen de winden<br />

hebben, en door de neêrvlietende beeken bevochtigd<br />

worden, groeien wel fterker; maar vertoonen<br />

nogthans over 't algemeen die leevendige<br />

kleur niet, waarmede de eikenboomen, wijnftokken,<br />

myrten-, laurier-, citroen- en dergelijke<br />

boomen, die verder naar beneden bij de ftad<br />

geplant zijn, fteeds pronken. De dorre hei en<br />

zandige vlakten langs de kust brengen ook niec<br />

weinig daartoe bij, om het land een mager en onvruchtbaar<br />

aanzien te doen hebben, 't Is waar,<br />

deeze landftreeken zijn wel, in het aangenaamfte<br />

jaarfaifoen, met eene aanzienlijke menigte der<br />

fchoonfte Aftikaanfche bloemen overal verfierd;<br />

dan, onder de veelvuldige grasfoorten, welkegrootdeels<br />

taamlijk bleek zijn, en overwinteren, onder<br />

dorre heesters, en op velden, welke, ten<br />

minfte nader om de ftad, bijna fteeds afgeweid zijn,<br />

kunnen deeze bloemen mee haare fchitterende kleuren<br />

maar weinig uitfteeken. Zij vermaaken hierom<br />

in verre na het oog zoo zeer niet, als het keurig<br />

gebloemte op onze groene weilanden, tusfehen<br />

het gras, welk jaarlijks op nieuw voortkomt,<br />

ons bekoort. De fchoone en bevallige plantaadjen,<br />

benevens fommige enkele ftukken akkerland,<br />

omtrent de ftad gelegen, fteeken bij de Aftikaanfche<br />

wildheid, die hen omringt, en hunne bekoorlijkheid<br />

ontegenzeglijk nog meer verheft, zekerlijk<br />

ongemeen fraai uit; maar de gefnoeide<br />

boomen en kundig aangelegde, regelmaattge plantaadjen<br />

behouden haare 1<br />

bekoorlijkheden niet zoo<br />

lang, niet zo vooreduurend voor ons, als de fchoone<br />

leevendiggroene nacuur, welke een Europeer,<br />

wanneer hij zich een tijdlang aan de Kaap de<br />

Goede Hoop op heeft gehouden, buiten twijfel<br />

misfen zal, jrje


J4 Et. HOOFDST. ï. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

. De ftad is klein, en, boomgaarden en moes*»<br />

tuinen medegerekend , misfchien twee honderd<br />

fchreeden lang, en even zo veelen breed. Aan<br />

de eene zijde ligt zij aan het hangen van den berg.<br />

Zij heeft breede ftraaten, maar die niet geplaveid<br />

zijn ; een groot gedeelte daarvan is met eikenboomen<br />

bezet. De huizen zijn fraai, doch niet meer<br />

dan twee verdiepingen hoog, de meesten zijn met<br />

kalk bepleisterd en gewit, maar eenigen groen gefchilderd:<br />

de groene kleur, die wij in Zweeden<br />

tot onze huizen zoo zelden gebruiken, is eene geliefkoosde<br />

kleur der Hollanderen in hunne kleeding,<br />

aan hunne booten en fchepen, en bijzonder<br />

aan hunne huizen. Zeer veelen van de Kaapfche<br />

huizen, insgelijks de kerk, zijn zeer net gedekt, en<br />

wel met eene foortvan riet of zwartachtige biezen<br />

reftio teclorum, die op drooge en zandige plaatfen<br />

groeien, en een weinig harder, maar bijna fijner<br />

en brosfer, dan ftroo zijn. De daken der huizen<br />

deezer ftad verdienen zekerlijk de opmerkzaamheid<br />

onzer landlieden: hierom heb ik kapitein EKE-<br />

BERGS naauwkeurigere befchrijving derzei ven als<br />

eeneweluitgevoerde verhandeling veelen liefhebberen<br />

van het landleeven aangepreezen; en voeg hier<br />

alleenlijk nog maar bij, dat men ze hier en daarin<br />

Zweeden met voordeel nagevolgd heeft. De overige<br />

daken aan de Kaap zijn nagenoeg plat, met<br />

dakpannen belegd , of zogenaamde Italiaanfche<br />

daken.<br />

De tuin der Hollandfche Oostindifche maatfchappij,<br />

door KOLDE, BYRON en BOUGAIN­<br />

VILLE ZO ongelijk befchreeven, is de grootfte in<br />

de ftad, en omtrent vier honderd fchreeden breed<br />

en duizend lang. Hij beflaat uit verfcheidene regelmaatige<br />

en vierkante verdeelingen, welke grootdeels-


AAK DB KAAP DE GOEDE HOOP' 15<br />

deels met kool en andere moeskruiden beplant<br />

zijn, om de tafel des bevelhebbers, de Hollandfche<br />

fchepen en hec gasthuis met overvloed van<br />

verfche groenten te voorzien. Doch fommigen ><br />

deezer vierkante perken dienen ook tot boomgaarden,<br />

en zijn mee eene raenigce oofeboomen bezec.<br />

Om de fchaadelijke uicwerkingen der hevige<br />

zuidooscenwinden te beletten, zijn zij doorgaans<br />

met haagen van myrten- en olmenboomen<br />

omgeeven. Daarenboven ftaan in de groocere<br />

laanen eikenboomen, eer hoogte van omtrent dertig<br />

voet , welker koele lommer den vreemden<br />

zeevaarenden, van tijd tot tijd hier aankomende,<br />

bij hunne wandelingen eene verkwiklijke<br />

toevlugt aanbieden. De vier verdeelingen, naast<br />

aan des bevelhebbers paleis noordwaard grenzende,<br />

pronken wel mee eenige bloembedden: maar<br />

deswege verdienc de cuin in verre na dien lof niec,<br />

welken KOLBE daaraan geefe, fchilderende hem<br />

als onvergelijklijk en rijk in de kostlijkite en<br />

heerlijkfte gewasfen uic alle de vier waerelddeelen.<br />

Aan hec oosteinde des tuins ligt een diergaarde,<br />

met eenen muur omringd, waarin ' ftruisvogels,<br />

kaiuarisfen, Kaapfche ezels, zebra > fomtijds verfcheidene<br />

foorcen van ancilopen en andere kleenere<br />

, grootdeels inheemfche viervoetige dieren,<br />

ook in eene bijzondere afdeeling onderfcheidene<br />

in-en uitlandfche landvogels onderhouden<br />

worden»<br />

De vesting ligt eenige honderd fchreeden noordwaard<br />

van de ftad, van welke zij door eene groe-<br />

"f V A K T E<br />

,J » m e t<br />

grachten en wegen doorfneeden,<br />

argefcheiden wordt. Daarenboven zijn aan beide<br />

aan


l6 II. HÖOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

zijden der ftad, insgelijks aan hec ftrand baccenierx<br />

aangelegd.<br />

Aan de zuidzijde der ftad, die een weinig hooger<br />

dan de anderen ligt, ziec men de graven der Chineezen<br />

en vrije Maleiers, welke zich aan de Kaap<br />

ophouden, gelijk ook de eigene begraafplaats der<br />

Hollanderen, mee eenen muur omgeeven. Maar<br />

'cgeen de ftad merklijk ontfierc, is eene galg<br />

benevens affchuwlijke raderen en paaien; op bevel<br />

der regeering, genoegzaam op de voo'rnaamfte<br />

plaacs, dichtbij de vesting, op de bovengemelde<br />

vlakte, onlangs opgerecht. Voorts zijn nog rwee<br />

andere galgen, in't gezigc der ftad, aan iedere zijde<br />

derzelve eene, zoo veele merktekens van de<br />

bekende ftrengheid, waarmede de Hollanders in<br />

Ooscindie recht oefFenen.<br />

Den dertienden van Grasmaand, daags na onze<br />

aankomst aan de Kaap, betrad ik den Afrikaanlchen<br />

bodem voor de eerfte maal. Eene dier bezigheden,<br />

waarin ik grooc belang ftelde, was,<br />

dac ik bij den bevelhebber, vrijheer JOACHIM<br />

VAN PLETTENBRKG, mijne opwachting ginomaaken,<br />

en hem te kennen gaf, dat ik voornee^<br />

mens was, een tijdlang hier te blijven. Toen ik<br />

hem gezegd had, in welke hoedaanigheid ik mij<br />

aan de Kaap meende optehouden , willigde hij<br />

rrijn verzoek zonder eenige bedenking in, en,<br />

hoorende, dat de geneeskunst het vcornaame doelwit<br />

mijner letteroefFeningen geweest was, bood<br />

hij mij zelfs de vrijheid aan, om mijne weecenfchap<br />

hier ce moogen oeffenen. Gelijk hij, zoo<br />

jegenden mij ook verfcheidene leden der regeering,<br />

bijzonderde bevelhebber der croepen , vrijheer<br />

VAN PREHN, mee veele hoflijkheid. Deeze<br />

laatfte is wel een gebooren Afrikaan ; maar hij<br />

heeft


VAN BE KAAP DE GOEDE HOOP. IJ<br />

heeft echter, 't geen ik als eene bijzonderheid,<br />

onder zijne landgenootenzeer zeldzaam, moet aanmerken,<br />

Europa bezocht, en is een liefhebber<br />

der weetenfchappen. Hij heeft, in den jongden<br />

Duitfchen oorlog, als generaaladjudant in hec le-.<br />

ger des konings van Pruisfen gediend, en kan ten<br />

bewijze zijner dapperheid verfcheidene wonden<br />

toonen.<br />

T W E E D E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf aan Baai F als.<br />

C3ffchoon ik reeds verfcheidene dagen aan dö<br />

Kaap geweest was, had ik mij echcer den refident,<br />

die cegenwoordig onderbevelhebber is, en<br />

wiens kinderen ik onderwijzen zou, nog niet kunnen<br />

vertoonen, omdat hij coc zekere amptsverrichtingen<br />

naar Baai Fats, omtrent drie mijlen 1<br />

van<br />

de<br />

1<br />

[ „ Tot geraak van den Nederduitrchen leezer zal<br />

t< het, dunkt mij, niet ondienflig zijn, hier, eens voor-<br />

„ al, aantemerken, dat de toifes of Franichc roeden, waar-<br />

,1 van de Heer SPARMAN zich doorgaans bedient, zes<br />

„ Pa'rijfche voeten houden, De Parijfche voet ftaat tot den<br />

,i Rhijnlandfchen voet a!s 30 tot 29; of, om het voor een<br />

„ ieder bevatbaarer te maaken, zij hebben zoodaanige betrekking<br />

tot elkander, dat honderd Parijfche voeten zes en<br />

„ negentig en twee derde Rhijnlandfche voet maaken, zijn-<br />

„ de dus het verfchil, op honderd voet, drie en een derde<br />

voet, welken de Rhijnlandfche grooter dan de Parijfche<br />

„ zijn. — Voorts brengt onze fchrijver de ttffet gemeen-<br />

B lijk


18 II. HOOFDST. II. AFD. VKRELIjr<br />

dé Kaap, had moeten reizen, ten einde wegens<br />

fommige fchepen, die een weinig vroeg in die<br />

bogt ingeloopen warefl, het noodige te bezorgen.<br />

Hierom reisde ik hem derwaard na. Onderweegs<br />

vertoefde ik eenen nacht bij een' eerlijken landman<br />

, dien ik tot mijnen wegwijzer wilde aanneemen.<br />

— Hier ondervond ik eerst, hoe onaangenaam<br />

het is, wanneer men de taal van een land,,<br />

daarin men als vreemdeling verkeert, niet verftaat.<br />

Een weinig Hoogduitsch had ik • wel op de vaart<br />

tusfchen Gothénburg en de Kaap geleerd; doch<br />

het.beftond ilechts in iexs te kunnen leezen; maar<br />

om mij in dit land te doen 'verftaan, daartoe 'deed<br />

mijne geringe kundigheid in die taal mij weinig<br />

dienst. Intusfchen vermeerderde de behoeftigheid<br />

tegen vermoeden mijne vatbaarheid, om de meening<br />

van anderen te begrijpen, en hun de mijne begrijpiijk<br />

te maaken. — Mijn huisheer, ongemeen begeerigi<br />

om aangaande den toefhnd der zaaken in Euro*<br />

pa eenige onderrechting te bekomen, ten einde deeze<br />

en geene geneeskundige ophelderingen te ontvangen,<br />

was onvermoeid bezig,, om mij zijne,<br />

vraagen , zoo goed als hij kon , in de Hoogduitfeha<br />

taal voortelteüen. Ik van mijnen kant<br />

verklaarde mij daartegen- zoo duidlijk, als mij<br />

mooglijk was, en herhaalde mijne antwoorden<br />

bellenuig: in welke taal, weet ik zelf niet. —<br />

't is<br />

„ lijk in Zweedfche vademen over, waarvan honderd negen<br />

„ en twee vijfde aan honderd toifes of Franfche roeden ge-<br />

„ lijk zijn; zo dat één Zweedfche vadem bijkans een tien-<br />

„ de gedeelte kleiner dan eene toife is. Maar wijlde<br />

„ Zweedfche vademen, hier te lande, noch gebruiklijk,<br />

„ noch bekend zijn, heb ik deeze laatften, als van geen<br />

„ nut voor den Ncderduitfchen leezer. veilig kunne®<br />

„ weglaaten." C. J


A A R B A A I F A L S. Ip<br />

'c Is waar, de Hoogduicfche, Zweedfche en<br />

Hollandfche taaien hebben wel eene merkhjke<br />

overeenkomst, en veel onder elkander gemeen:<br />

dan, de gantsch ©nderfcheidene . uitfpraaken en<br />

de menigvuldige tongvallen maaken , dat deeze<br />

overeenkomst zelden veel nut doet. De<br />

nieuwsgierige echtgenoote van mijnen huisheer,<br />

die onze ïarocnipraak , zónder 'er iets van te<br />

verftaan, gaapende aanhoorde, verliet zich op<br />

mijne onkunde haarer taal, en vioeg haaren<br />

man, of wel iets anders, dan. mangel aan leevensbehoeften,<br />

iemand uit Europa naar Afrika<br />

lokken kon ? Deeze aanmerking , die juist geen<br />

gunltig vooroordeel voor de vreemdelingen verrjed,<br />

was voor mij nog zoo veel te bitterer,<br />

dewijl men mij, ingevolge van dien , op eene<br />

zeer gemeene en behoeftige maalcjd , uic bruinen<br />

kool, ft.'rk gepeperd vleesch , en zandig<br />

brood beftaande, onthaalde..<br />

Den volgenden morgen kwam ik bij Baai Fals<br />

aan, De refident aldaar beloofde mij, zijn woord<br />

ten mijnen behoeve aan kapicein EEKBERG gegeeven,<br />

ce willen vervullen, en droeg mij terftond<br />

op, hem bij de Franfchen, in die baai binnen<br />

geloopen , als tolk behulpziam te weezen.<br />

De bijzondere hofjijkheid deezer natie, om dac<br />

geen, 'c welk men in haare caal offlechc, of verkeerd<br />

uitdrukt, fchielijk te raaden, te verfchoonen,<br />

op het beste uitteleggen en welmeenend in<br />

orde te brengen, kwam mij des te beter te ftaade,<br />

hoe meer mij hunne Oostindifche tongvallen<br />

en uitdrukkingen onbekend waren. — Veelen inwooneren<br />

der Kaap , en voornaamlijk aan hec<br />

fchoone geflachc, oncbreekc, helaas! deeze loflijke<br />

hoedaanigheid, welke bloot uic eene nacuur-<br />

B 2 lijk-


26 II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />

lijk goede gemoedsgefteldheid en eene behoorlijke<br />

opvoeding ontftaat; en om dit gebrek vormen<br />

de Europeërs zich grootdeels taamlijk nadeelige<br />

gedachten van de goede leevenswijze der ingezetenen<br />

in de Afrikaanfche volkplantingen. En offchoon<br />

deeze laatften, wanneer het op zaaken , den<br />

koophandel en de winst betreffende, aankomt, anders<br />

zoo onverdrooten zijn; en de geheele bloei der<br />

volkplanting niet alleen, maar ook het voordeel<br />

der meeste invvooneren, eenig en alleen op den<br />

buitenlandfchen - koophandel berust, zoo leeren<br />

zij nogthans zeer zelden vreemde taaien.<br />

Eenen dag aldaar vertoefd hebbende, keerde<br />

ik naar de Kaap terug, om mijne goederen van<br />

boord te haaien, en van mijne vrienden affcheid<br />

te neemen. Eit kon mij niet anders dan zeer gevoelig<br />

treffen, en ten aanzien van verfcheidenen<br />

van hun nog des te meer, wijl ik hen voor de<br />

laatftemaal zag. — Nadat de Zweedfche vlag mij<br />

uit het gezigt was geraakt, gevoelde ik eerst<br />

recht, dat ik op deeze verregelegene kust een<br />

vreemdeling was!<br />

Ondertusfchen fleet ik nog eenige dagen in de<br />

ftad met den heer doctor THUNBERG, mijnen<br />

ouden akademievriend, tegenwoordig leeraar op<br />

de univerfiteit van Upfala, zeer vergenoegd. De<br />

liefde tot de plantkunde had hem bewoogen, eene<br />

reize naar deeze uiterfte fpits van Afrika te onderneemen.<br />

Hij deed deeze reize op kosEen van de<br />

Hollandfche Oostindifche niaatfchappij, en was<br />

eenige dagen na mij aan boord van een Holiandsch<br />

fchip alhier aangekomen. Niets kon hem onverwachter<br />

voorkomen, dan den geenen aan de Kaap<br />

te vinden, welken hij, volgens de laatfte brieven<br />

uic Holland, nog met zijne akademifche letteroeffeaia*


A A N B A A I ? A L S. 91<br />

feningen meende bezig te zijn; en door hem brieven<br />

van zijne nabelhanden en vrienden in ons vaderland<br />

te ontvangen. Doch ik moesc wel ras<br />

weder van deezen mijnen vriend fcheiden, wiens<br />

tegenwoordigheid alleen dit voorgebergte voor<br />

mij tot een half Zweeden had kunnen herfcheppen,<br />

en mij onze gemeenfchaplijke beoeffening<br />

der kruidkunde nog aangenaamer en gemaklijker<br />

maaken. — Het bijzonder vergenoegen , welk<br />

wij bij het gemeenlchaplijk kruidenzoeken ondervonden,<br />

zal ondertusfchen niemand, dan een liefhebber<br />

der natuurkunde, zich leevendig kunnen<br />

verbeelden. In den beginne verzekerde bijkans<br />

ieder dag ons van eenen rijken oogst der zeldzaamfte<br />

en lehoonfte gewasfen, en nagenoeg bij<br />

iedere ichreede deeden wij eene, of fomtijds meer<br />

dan eene" nieuwe vond. Dewijl ik fteeds eenige<br />

Zweedfche vrienden, bijzonder den grooten LIN-<br />

N/EÜS, in mijne gedachten had, oordeelde ik<br />

mij telkens dubbel gelukkig, wanneer ik van een<br />

gewas het tweede of derde exemplaar plukte. —<br />

Doch aanvanglijk verleidde mij de al te groote<br />

begeerte , om voor mij en mijne vrienden op<br />

eenmaal al te veel en daaglijks meer inrefamelen<br />

, dan ik naderhand behoorlijk oppasfen en<br />

droogen kon. Dan, dit zal wel iederen liefhebber<br />

der kruidkunde meer of minder wedervaaren.<br />

— In het vervolg werd ik door mijne bezigheden<br />

in het huis des onderbevelhebbers in<br />

dit mijn lieffte werk niet weinig verhinderd, en<br />

had dikwijl» niet eens gelegenheid, om de nieuwe<br />

planten, welken ik gevonden had, naauwkeuriger<br />

te onderzoeken, ik verzuimde het daarom<br />

nooit, zoo dikwijls ik bekwaame gelegenheid*<br />

daartoe had , den heer M N N ^ U S de dubbelen<br />

B 3 van.


22 II. IIO O F D S T. II. AF D. VERBLIJF<br />

van al 't geen ik aantrof, met mijne aanmerkingen<br />

toetezenden. Ongelukkiger wijze zijn de<br />

zwakheid, de hooge ouderdom, en de dood van<br />

deezen onfterflijken geleerden, welke niet lang<br />

daarna volgde, eenen geruimen tijd eene merklijke<br />

hindernis geweest, cm alles in orde gebragt,<br />

en in een derde aanhangfel, Mantisfa tertia^<br />

door den druk aan de geleerde waereld medegedeeld<br />

te z en.<br />

Na het tederite affcheid van den heer THUN 4<br />

BERG genomen te hebben, moest ik thans naar<br />

Baai Fals terugkeeren.<br />

Ik bleef hier tot het einde van den winter.<br />

Die jaargetij ie wordt de kwaade moe f fort geheeten<br />

. en duu.t van den veertienden van Bloeimaand,<br />

tot d


A A N B A A I T A L S. «3<br />

derbevelhebbers , allerleie noodwendigheden in<br />

voorraad houdt. — Onder anderen heefc men<br />

hier een groot gebouw aangelegd, welk niet alleen<br />

tot een magazijn dient, maar teffens fmeederijen<br />

en eene bakkerij, benevens de vereischte<br />

wooningen voor de handwerkslieden, bevat; welke<br />

laatiien, onder de aanvoering van eenen fergeant<br />

en twee korporaalen, de gantfche waehc<br />

aldaar uirmaaken. Tot het zouèen van vleesch is<br />

een bijzonder gebouw beftemd. Het gasthuis is<br />

insgelijks een enkel gebouw, en de onderbevelhebber<br />

heeft 'er een eigen woonhuis. Bij mijn<br />

vertrek uit Afrika werd hier nog aan een ander<br />

groot en fraai huis gebouwd, welk tot een aangenaam<br />

buitenverblijf voor den bevelhebber,<br />

wanneer hij 'er zich vermaakshalve eenigen tijd op<br />

wilde houden , verllrekken zou. — Om met<br />

meer gemak versch water van den ftroom, die<br />

van den berg neerftore, aan boord der fchepen te<br />

kunnen neemen , is 'er een bekwaame laading*<br />

plaats gemaakt. — Eertlgé burgers hebben ook<br />

vergunning gekreegen, om hier herbergen aanteleggen;<br />

maar zij zijn noch gemaklijk, noch toereikende<br />

genoeg, om die allen, welke na eene<br />

lange zeereize zich op het land wenfehen te verkwikken<br />

, gevoeglijk te ontvangen ; bijzonder<br />

wanneer 'er fchepen aankomen, die twintig en<br />

meer reizigers aan boord hebben. — Voor wooning<br />

en onderhoud betaalt men hier zoo veel, als<br />

in de ftad, te weecen, daaglijks een' of een en<br />

een' halven rijksdaalder, en men heeft daarvoor<br />

een' taamüjk goeden disch en de noodige op*<br />

pasfing. — Wie van Baai Fals naar de Kaap,<br />

op eenen afftand van drie Zweedfche mijlen, of<br />

zes uuren gaans van elkander liggende, reist,<br />

B 4 dien


2* II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />

dien komt de vracht, in vergelijking met andere<br />

landen, ongemeen duur voor: want voor een rijpaard<br />

betaalt men drie of vier rijksdaalders, en<br />

voor een rijtuig twaalf of zestien rijksdaalders.<br />

Behalve dien zijn de rijruigen doorgaans zeer ongemaklijk<br />

, en gemeenlijk met zesof acht paarden<br />

, of ook met even zoo veele osfen befpannen.<br />

Behalve in den wintertijd, pleegen de fchepen<br />

zelden of nooit in Baai Fals inteloopert, wijl de<br />

zuidoostewind, het geheele overige jaar door<br />

heerfchende, deeze bocht in meer dan eenen opzigte<br />

onbekwaam en onveilig maakt.. De gemelde<br />

wind waait hier met zoo veel geweld, dat<br />

daardoor fommige bergen, van onder van den oever<br />

af, tot boven op den rug toe, met diep zand<br />

bedekt zijn. Deeze zanditreek is uit zee reeds van<br />

verre te zien, en dient den binnenloopenden fchepen<br />

tot een merkteken, vermits de Simonsbaai ^<br />

de plaats, waar zij dan moeten ankeren, terilond<br />

aan de linkerhand of een weinig zuidlijker ligt.<br />

De breedte van Baai Fals is niet grooter. dan dat<br />

men, bij helder weer, uit de- Simonsbaai, het<br />

land, oostwaard daartegenover liggende, of de<br />

zoogenaamde Schaapenbergen, in "het Hottentotsch<br />

Holland zien, en door middel eens verrekijkers<br />

zelfs de huizen in die ftreek duidlijk onderfcheiden<br />

kan.<br />

Van de uiterfte landfpits der Kaap de Goede<br />

Hoop tot aan de ftad ftrekt z'ch eene rei bergen<br />

uit, welke omftreeks de Simonsbaai wat dichter<br />

langs het ftrand heen loopt, tot het noordlijkite<br />

A of binnenfle gedeelte van Baai Fals voortgaat,<br />

en daar zich noordwaard keert, en eindelijk met<br />

den Tafelberg vereenigt. Van de Simonsbaai af<br />

wordt echter deeze rei bergen op twee plaatfen<br />

af-


A A N I A A I F A L S .<br />

afgebroken, naamlijk, voor eerst door middel van<br />

een dal bij Konftantia, door welk de weg naar<br />

de Houtbaai loopt; en, in de tweede plaats,<br />

door eene laage zandvlakte, een weinig noordwaard<br />

van de Simonsbaai. — Door deeze zandvalei<br />

gaat Hechts een korte weg tusfchen den<br />

westlijken en oostlijken oever; en eertijds heeft<br />

hier, naar hetfchijnt, eene zeeëngte midden door<br />

geloopen, welke door den geweldigen wind en<br />

het aanfpoelen van tijd tot tijd opgevuld is. —.<br />

Het geheele vlakke land aan de oostzijde der ftad,<br />

uit zand en hei beftaande, is waarschijnlijk op<br />

gelijke wijze ontfiaan, en de tegenwoordige Kaap<br />

de Goede Hoop aanvanglijk een eiland geweest,<br />

welk eerst naderhand mee het Tijgergebergte en<br />

de bergen in het Hottentotsch Holland verbonden<br />

werd. — Ook komt het mij zeer geloof lijk voor,<br />

dat het vaste land, door middel van zand, mosfelen,<br />

zeegras en ander zinkfel en aanfpoelfel der<br />

zee, allengs merklijk verhoogd en vergrooc zij.<br />

In Baai Fals brengc de hevige zuidooste -wind niet<br />

weinig daartoe bij; hij rukt menigmaal haagen,<br />

boomen en tuingewasfen met de wortelen uit de<br />

aarde, en werpt, gelijk ik boven reeds gezegd<br />

heb, groote zandvlakten op. • De Tafelbaai<br />

is ook van tijd tot tijd ondieper geworden , zoo<br />

dat de huizen , voorheen aan het ftrand gebouwd,<br />

thans op een' wijden afltand van daar liggen , en<br />

de landing- en laadingplaatfen, of houten (reigers,<br />

in de haven aangelegd, meermaal hebben<br />

moeten verlengd worden. •—- Verder grond ik<br />

mijn vermoeden op de grooter-en kleiner mosfelen<br />

en flakkenhuisjes, welken ik op de zandige<br />

plaacfen eener vlakce beneden hec Tijgergebergce<br />

gevonden heb. Een eerlijk en verftandig landman,<br />

B 5 KOR-


36 II. H00FDST. IL AT IE VERBLIJF<br />

KORNELIS VERWEY, die mij naar dit oord,<br />

omtrent twee uure» gaans van den oever der zee<br />

gelegen, verzelde, was insgelijks van mijne meenmg,<br />

en fprak de gisfing, dat de Hakken veelligt<br />

door de Hottentotten derwaard gebragt waren;,<br />

uit d'en grond tegen, wijl deeze lieden, uic mangel<br />

aan water, daar niet woonen kunnen.<br />

De weg tusfchen de ftad aan de Kaap en Baai<br />

Fals is zeer moeilijk en dikwijls meer dan te gevaarlijk.<br />

Op dien zeiven tijd, wanneer de zuidoostewind<br />

ilerk waait, pleegt in deeze bochc de<br />

vloed zoo ongemeen hoog te rijzen, dat de zee j<br />

zelfs bij het laagfte der eb, op fommige plaatfen,<br />

nog aan den voet der naastgelegene bergen ftaat.<br />

Men is hier derhalve, bij zulke omftandigheden j<br />

genoodzaakt, eenen taamlijk langen weg, dicht<br />

aan het water langs te rijden, offchoon de branding,'<br />

of het aanrollend water, dikwijls over de<br />

nave der wielen gaat, jaa zelfs wel in den bak<br />

van het rijtuig komt. Om deeze reden kiest<br />

nien tot deeze reize gemeenlijk zwaare en fterke<br />

wagens , makke en welafgerichte trekosfen en<br />

kundige koetziers, daar men op vertrouwen kan,<br />

en rijdt fomtijds, op een' merklijken afftand van<br />

den voet van het duin, beneden over het ftrand,<br />

wijl het zand aldaar vaster op elkander en effen<br />

ligt, daar integendeel verder opwaard naar den<br />

voet van het gebergte de rijtuigen, wegens het<br />

losfe en diepe zand, zeer bezwaarlijk voorttetrekken<br />

zijn. -— Door de groote vlakte, welke de<br />

noordzijde van Baai Fals omringt, loopt de weg<br />

overeen taamlijk groot zandgeld, welk door den<br />

zwaaren winterregen en fterken vloed fomvvijlen<br />

zoo hoog onder water wordt gezet, dat de reizigers<br />

niet zelden in gevaar geraaken , om in de<br />

die-


A A N B A A I - F A L S . ij<br />

diepe golven omtekomen. Dergelijke kleine ongelukken<br />

gebearden 'er ook in deezen winter.<br />

Geduurende mijn verblijf alhier, kwamen in<br />

de Simonsbaai verfcheidene Engelfche, Franfcjie,<br />

maar voornaamlijk Hollandfche Öostinaifche fchepen<br />

ten anker. De voornaarmle fcheepsbedienden<br />

en reizigers van deeze natiën, namen hunnen intrek<br />

in het huis van den onderbevelhebber. Onder<br />

de maalujd werden verfcheidene Europeefche<br />

taaien, benevens die geene, welke in Indie in<br />

zaaken, den koophandel betreffende, gebruiklijk<br />

zijn, naamlijk Maleitsch en een zeer verbasterd<br />

Portugeesch, te gelijk gefprooken; doch waarbij<br />

ook de aanzittende gasten niet zelden in eene Babeifche<br />

fpraakverwarring geraakten. — Üe zeden<br />

en het gedrag waren menigmaal even zoo onderfcheiden.<br />

Eene omftandigheid trok hierbij mijne<br />

aandacht bijzonder tot zich. Wanneer de,<br />

vreemdelingen van de overige natiën aan het nagerecht<br />

begonnen, zetten gemeenlijk de Holland-<br />

.fche fcheepsbevelhebbers hunne hoeden op, en<br />

ftaken eene pijp tabak aan. Ik vroeg andere<br />

Hollanders, of dit niet voor iets buitengewoons,<br />

en'voor een gebrek van welleevendheid gehouden<br />

wierd? Doch men antwoordde mij, dat<br />

tabak zekerlijk voor eenen bevaaren zeeman een<br />

veel fmaaklijker en ook gepaster nagerecht was,<br />

dan gebak of lekkernijen, en in Oostindie was<br />

deeze gewoonte nog veel gebruiklijker, dan elc<br />

! e r s<br />

- ~— Zoo bemerkte ik ook in de ftad aan<br />

de Kaap, dat de Hollanders in huis den hoed<br />

op hun hoofd hadden, zelfs wanneer 'er gezelf'chap<br />

bij hen was, zonder dac zulks ooit van<br />

iemand als eene krenking der hofiijkhcid aan<br />

werd gezien. Den hoed, gelijk in fommige ge-<br />

wes-


ï8 II. HOOFD ST. 'II. AFD. VERBLIJF<br />

westen van Europa, onder den arm te draagen,<br />

is ten minfle onnatuurlijker; en wanneer het<br />

eerfte onbefcheiden is, zoo heb ik integendeel<br />

dit laatfte gebruik, buiten tegenfpraak zeer verkeerd,<br />

in Oostindie nergens aangetroffen.<br />

Wij hadden hier dikwijls gezelfchap van Engelfche<br />

dames, waar van eenigen bij het rooken<br />

van tabak in fleê van het nagerecht tegenwoordig<br />

waren. Ten deele kwamen deeze dames uit Oostindie<br />

, om naar Europa terug te reizen, ten deele<br />

uit Engeland, en wel de gehuuwden , om te<br />

Bombai, Madras en in Bengale hunne mannen te<br />

gaan bezoeken, en de ongehuuwden, om mannen<br />

te krijgen. — Van de eerften hadden verfcheidenen<br />

haare echtgenooten in veele jaaren<br />

noch gezien, noch eer kunnen bezoeken, voor<br />

dat deeze in Oostindie een genoegzaam vermogen<br />

bijeen gebragt, of een rijk en voordeelig ampt<br />

verkreegen hadden, om daar eene kostbaare huishouding<br />

te kunnen voeren. De laatften doen<br />

zelden eene vergeeffche reize, maar zijn den ongehuuwden<br />

Nabobs, ik meen, den rijken Engelanderen,<br />

welke aan de donkerbruine fchoonen van<br />

Indie geen lust hebben gehad, gelijk nogthans<br />

altijd fommigen pleegen te hebben, en die, om<br />

zich vrouwen uittezoeken, niet wel naar Europa<br />

hebben kunnen terug reizen , ongemeen welkom.<br />

Men geloofde derhalve, dat van deeze<br />

reizende fchoonhedcn fommigen werklijk , op<br />

zekere wijze, door kommisflonarisfen ontbooden<br />

waren , alhoewel zij als zoodaanigen in geene<br />

waarenlijst opgetekend frcnden. Jk laat dit aan<br />

zijne plaats; ondertusfchen fcheencn zij allen,<br />

zoo wel wegens haar kloekmoedig befluit om den<br />

Oceaan te bevaaren , als wegens veele andere<br />

voor-


A A N S A A I F A L S . 2f><br />

Voorcreflijke eigenfchappen, rijke en goede mannen<br />

te verdienen. Dewijl zij iteeds in hec<br />

gezelfchap en onder hec opzigt van eerbaare vrouwen<br />

waren, zoo mag men, naar het fchijnt, aan<br />

haar goed gedrag wel niet twijfelen. In deezen<br />

opzigte is intusfchen de volgende gebeurtenis<br />

merkwaardig genoeg, om hier eene plaats te<br />

verdienen. Eene van de ongehuuwde fchoonen,<br />

eenigen tijd geleeden, naar Oostindie gereisd,<br />

was voor eenen zekeren itadhouder in Oostindie,<br />

als zijne toekomende vrouw, belteld. Bij<br />

haare aankomst wilde deeze de hertelling zoo terftond<br />

daadlijk aanvaarden en zich ten nutce maaken<br />

; dan hec vronwsperfoon weigerde zulks hard»<br />

nekkig, en oncfchuldigde zich eindelijk, dac zij<br />

hem niec bedriegen wilde; dac zij zich aan den<br />

fcheepskapicein verloofd had , die ,' nieccegenftaande<br />

hunne onderlinge verlooving, van merklijk<br />

gevolg fcheen ce zijn, nogthans laag genoeg<br />

geweest was , om zijn woord , haar gegeeven,<br />

te breeken. De fhdhouder beantwoordde deeze<br />

oprechte bekentenis met edelmoedigheid : —-<br />

Het baarde hem geene verwondering, zeide hij,<br />

dat zij liever eenen jongen en tegenwoordigen<br />

kapicein haare hand had willen geeven, dan eenen<br />

onbekenden, wijd van haar vervreemden , ftadhouder<br />

op eene onzekere wijze afwachcen. Hij<br />

nam ze dus zonder eenige bedenking roe zijne<br />

echtgenoote , na dat deeze vergeeffche moeite en<br />

poogingen gedaan had, om haaren ontrouwen<br />

minnaar daartoe overtehalen.<br />

Het kleine Malagasfeneiland in Baai Fals is<br />

eene verblijfplaats vart pinguins en zeehonden.<br />

Het Kobben - of Pinguineiland in de Tafelbaai<br />

voert


J(* II. HOOFDST.'II. AFD. VBU8LJJF<br />

voert wel den naam van deeze dierenV dan, zij<br />

ver oonen zich ;<br />

thans, fints dit eiland bewoond<br />

wordt, aldaar zeer zelden. Maar op het Das-<br />

Jeneilcnd houden zij- zich in des te grooter getal<br />

ep, zoo dat 'er van tijd tot tijd eene voordeelige<br />

robbenvangst ten behoeve der traankookerij gedaan<br />

wordt. De huid , hje fraai zij ook is,<br />

wordt goedkoop verkocht , en enkel door de<br />

bóeren gezocht, die 'er tabakszakken van maaken<br />

, wijl de tabak vochtig daar in blijft,<br />

Ik heb eene. m'euwgeboorene opgeftopte rob<br />

van de: Kaap de Goede Hoop medegebragc. Zij<br />

is van dezelve foort, als die, welke ik bij Nieuw<br />

Zeeland, Tena del Fuego of het Vuurland, en<br />

Zuidthule met den heer FOUSTER onderzocht<br />

en gegeeten heb. Wanneer men het vet zorgvuldig<br />

daarvan afgezonderd had, was het vleesch<br />

gjóed en eetbaar, bijzonder doordien de nood ons<br />

Op die plaatfen daartoe dwong. Het fmaakte ons<br />

als osfenvleesch ; maar het had eene onaangenaame<br />

zwarte kleur. — Van verfcheidene robben heb<br />

ik het gedarmte onderzocht, doch hetzelve, uitgenomen<br />

eenig zand, benevens etlijke kleine<br />

flakkenhuisjes en fteenen van de grootte eener<br />

noot af tot die van een ei toe , altijd leedig<br />

gevonden. De oorzaak van dit verfchijniel fchijnt<br />

of daar in te liggen, dat deeze dieren ongemeen<br />

fnel verduuwen en het zeegewormte, hun waarfchijnlijk<br />

voedfel, zeer gemaklijk en fchielijk ,<br />

opgelost of ontbonden wordt ; of dat zij zich<br />

geduurende hun verblijf op het land , wanneer<br />

zij paaren , van alle voedfel hebben onthouden.<br />

Omtrent de Kaap zoo wel , als in Baai Fals,<br />

Zijn verfcheidene lóorten van zeevisfchen. In de<br />

Baai Fals werd, geduurende mijn verblijf aan de<br />

zei-


A A N S A A I F A L S . J l<br />

zelve, een krampvisch, raja torpedo, gevangen.<br />

Doch ongelukkiger wijze gebeurde het, dat ik<br />

'er niet bij tegenwoordig was, toen hij nog leefde<br />

, en 'er proeven mede gedaan werden. —*<br />

Verfcheidene perfoonen , die deezen visch aanraakten,<br />

hadden allen als eenen elektrieken ilag gekreegen<br />

, uitgenomen alleen de onderbevelhebber<br />

, die hem, zonder het minfte ongemak te gevoelen',<br />

behandelen kon. Of hij ten aanzien van<br />

dlle de gewoone werkingen der elektriciteit ongevoelig<br />

ware-, had hij wel nooit door proefneeniingert<br />

onderzocht:; dan, het is nogthans waarfehijnlijk<br />

; en zulks--zoo veel temeer, vermits<br />

M us SCHESBR o E K (a) een drievoudig voorbeeld<br />

van lieden bijbrengt, die bij herhaalde<br />

|>roeven in 't geheel geene gewaarwording der<br />

eiekttïeke kracht gehad hebben. Buiten dien ken<br />

fk zelf een' zekeren man, van wien men zegt,<br />

dat hij zeer antielektriek is. -— Uit de menigvuldige<br />

proefneemingen, die met den elektrieken<br />

roch gedaan, en in de verhandelingen der koninglijke<br />

Sociëteit van Londen befchreeven zijn,<br />

blijkt het duidlijk, dat 'er.eene onwederfpreeklijke<br />

overeenkomst tusfehen de werking van deezen<br />

visch en die der elektriciteit zij.<br />

Mosfelen zag ik hier weinig; maar in de Tafelbaai<br />

, beneden den Leeuwenberg^ zijn zij in<br />

overvloed, en zeer welfmaakende.<br />

De Noorweegfche kreeft, cancer Nervegicus*<br />

heb ik dikwijls aan de gemelde baai gegeeten.<br />

Eene foort Hukken, die den naam klipkoufen,<br />

bij<br />

(a) In Imroi, ai Pkilofipltiamntinraktr. J. 832. num. 3.<br />

(b) In de jaaren 1773 tot 1776.


3» tl. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />

bij LiNN/Eus haliotis, zeeoor, voeren, en vèrt<br />

een halven toe een en een halven voet in de middellijn<br />

hebben, werden insgelijks gekookt gegeer<br />

ten; maar, volgens mijnen fmaak, waren zij een<br />

onaangenaam gerecht. — Dit zelve zeg ik ook<br />

van den achtvoet en de zeekat, uit het geflacht<br />

der visfehen, fepia oEtopedia en fepia loligo, welke<br />

tot foep gebruikt werden; en ook onzen zeelieden<br />

onder den naam van blakvisch en zeekat,<br />

gelijk den Engelfchen onder de benaaming van<br />

cuttlefifh bekend zijn. ~ Oesters, doch in geringe<br />

menigte , vindt men insgelijks op eene<br />

plaats der baai; doch deezen heeft de bevelhebber<br />

zich voor zijne tafel voorbehouden.<br />

De vischworm, myxina glutinofa^ was in den<br />

Tang der wormen, vermes, niet over't hoofd te<br />

zien: hij gelijkt naar eenen aal of flang met een'<br />

platten Haart; de mond bellaar uit eene langwerpige<br />

opening onder den neus, doch niet in het<br />

dwars, maar in de lengte, en had dubbele en beweegbaare<br />

kaaken , met tanden wel voorzien.<br />

Zijne beet, zegt men, veroorzaakt een kwaadaartig,<br />

doch niet doodlijk, gezwel.<br />

Onder de gewasfen, welken ik omtrent Baai<br />

Fals vond is de Kaapfche cunonie , cunonia<br />

Capenfis, bJjna de hoogfte boom, alhoewel zij<br />

maar twee, of ten hoogde drie manslengten<br />

hoog is: zij groeit aan het water, en bevat in haare<br />

pijlvormige bladenknoppea of bijbladen met<br />

twee klapjes, eene ibort van vocht, dat, naar het<br />

uitwendig aanzien, melk- of roomachtig, maar<br />

voor het overige taai is.<br />

Verfcheidene fophoren, fophorae, bloeien tegens<br />

de lente, maar fleches in goeden grond. —-<br />

Op


A A N S A A I F A L S .<br />

Óp !<br />

de Kaapfche fophore, Jophora Cafiewis, vind<br />

ik bijzonder eene nieuwe foort marentak, viscunty<br />

in groote menigte. De Ethiopifche iteenbloem,<br />

antholyza Aethiepica, is drie of vier voeten hoog,<br />

heeft fraaie roode bloemen, en groeit liefst dicht<br />

aan ftrand, en onder den lommer van andere gewasfen.<br />

Ik vond ze ook in de Kaapfche bosfchen*<br />

bijzonder in het land der Houtniquas. De Moorfche<br />

fteenbloem , antholyza Maura c<br />

, welker<br />

half geele, half zwarte bloem eene heerlijke vertooning<br />

maakt, viel mij nergens in 'toog, dart<br />

alleen op eene plaats aan den berg, aan eene<br />

beek, die boven de vleeschhal neêrvliet.


34 HOOFD ST. I Ia AFD. VERBLIJF<br />

en fterrebloemen, asteres, onder elkander begroeid.<br />

Eene zekere foorc biezen of nee,<br />

restiones, gelijk ook zaferbloemen, mefembryanthema,<br />

fcheenen hier en daar in hec bloote zand<br />

wel ce tieren. — De hisbanche fanguinea , een<br />

lekkerbekkengewas, begon tegens de lente, mee<br />

haare bloedroode bloemknoppen uic hec zand een<br />

voorfchijn ce komen. — Op gelijke wijze kwam<br />

ook een en ander beenzaadgewas , osteofpermum,<br />

zoo wel _ van de boomachtige als kruidachtige<br />

foorc, uic hec, dorre en naakce zand voor den<br />

dag. — De arkcotigen , goudsbloemen, calendulae,<br />

en chunisbloemen , othonnae, groeiden<br />

menigvuldigs* in zandgrond. Op de bergen<br />

vond ik, behalve de reeds gemelde foorcen, dfosmen<br />

en ftilbcn , ook indigoitruiken, bafilien, erini,<br />

felago, manuleen, chironien van verfcheidene<br />

foorten, en veele plancen uic den rang der<br />

geenen , wier helmftijltjes aan den zaad weg aangegroeid<br />

zijn, gynandria. • Ook moeskruiden<br />

waren 'er in taamlijk groote menigte in dit ongunitig<br />

jaarfaifoen te vinden. Tegens de lente<br />

begonnen verfcheidene foorten van de ixia,<br />

zwaardkruid, gladiolus, morae, zuuring, oxalis,<br />

zaferbloemen, mefsmbryamhema, oranc of kalfsmuil,<br />

anthyrrinum, zelfs eenige fchoone foorten<br />

liseh, irides, eenige duimen hoog, deels met<br />

blaauwe, deels met witte kroonen, zich te vertoonen.<br />

Van de planten, een deele reeds bekend, ten<br />

,dee!e gantsch nieuw ontdekc, weiken ik hier aantrof,<br />

kwamen fommigen juist niet in grooce menigte<br />

ten voorfchijn; anderen vond ik op andere<br />

plaacfen, die ik in Afrika bezocht, naderhand in<br />

'ï geheel niet weder. Iedere landftreek heefc aK


A A N S A A I F A L S . I 35<br />

tijd iets bijzonders. — Geen wonder derhalve,<br />

wanneer door mij zoo wel, als door den heer<br />

ÏHUNBERG, veelligtverfcheidenegewasfen mogté'n<br />

weggelaaten zijn. — Het oude en bekende<br />

fpreekwoord: femper aliquid novi ex Africa ; dat<br />

is : Afrika brengt altijd iets nieuws voort , zal<br />

nog veele jaaren lang gelden. De liefhebbers der<br />

' kruidkunde moeten daarom hier geene gantsch<br />

•naauwkeurige lijst der planten verwachten, maar<br />

zich vergenoegen , in 't vervolg, uit mijn reisverhaal<br />

de gewoonlijkfte gewasfen, benevens het<br />

jaarfaifoen, in welk zij bloeien, te kunnen opfamelen.<br />

D E R D E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf te Alphen, niet verre van Konflantia,<br />

tot de reize naar Paarl.<br />

^ 11 ^oen de. winter voorbij was, en de fchepen<br />

nu liever in de Tafelbaai ten anker gingen liggen ,<br />

reisde ik met den onderbevelhebber naar zijn landgoed<br />

Alphen, in de landllreek van Konflantiay<br />

omtrent eene halve mijl van daar, en bijna op<br />

den halven weg tusfen de Tafelbaai en Simonsbaai<br />

gelegen Eer wij het bergachtig gedeelte<br />

van deezen weg verlieten, werden wij eenen<br />

hoop baviaanen gewaar, die tegen de ftcile klippen<br />

zeer behendig wisten opteklouteren, en zich<br />

door hun fnel loopen voor onze honden, die hen<br />

C 3 ras


j6 n. HOOFDST. in. AFD. VERBLIJF TE ALPHEK,<br />

ras op de hielen zaten, redden. Kort nadat wi)<br />

op de vlakte gekomen waren, zagen wij groote<br />

troepen flamingoos, phoenicopteri rubri, uit het<br />

gedacht der waadende vogelen, grallae, die daar,<br />

waar het water opdroogde, hun voedfel zochten.<br />

Vermits deeze vogelen, grooterdan on?e kraanvogels,<br />

fneeuwwit van kleur, en aan de vleugelen met<br />

roozenrood gevlamd zijn, zoo kan'men zich gemaklijk<br />

verbeelden, welk een aangenaam gezigt<br />

op het groene veld dit verfchijnfel maakte. •<br />

Daarop ging de weg over eene zandvlakte. Hier<br />

is de plaats, daar men fomtijds in den winter, na<br />

fterke regenbuien, doorwaaden moet. En hierop<br />

begon een veld, met eene menigte heifoorten, en<br />

andere foorten van heesters , ook kleine zilverboomen,<br />

begroeid. —<br />

Van de bloemen en kruiden, die 'er tusfehen<br />

beiden llonden, bloeiden fommigen laater , dan<br />

omtrent Baai Fak. Dit komt waarfchijnlijk daar<br />

van daan, dewiji in deeze laatstgenoemde ftreek<br />

deels het zeewater met zijne menigvuldige uitwca<br />

femirgen , deels de warme zonneltraalen ,<br />

van de omliggende bergen weerom gekaatst, het<br />

bloei fel vroeger uitdrijven. Wat in tegendeel<br />

ixien, zwaardkruid, moreen, hyacinthen,<br />

cyphien, honigbloemen , melanthia , goudwortel,<br />

albuza, aspergie, asparagus, ojevaarsbtk,<br />

geranium , monfonien , arktotiden, goudsbloemen,<br />

wachendorfien, en barvoet, arctoptis, welken<br />

ik omtrent de Tafelbaai zelden of nooit gezien<br />

had, aangaat, zoo vond ik onderweeg verfcheidenen<br />

derzelver in den fchoonfien bloei. —.<br />

't Is naauvvlijks te befchrijven, welk ongemeen<br />

groot genoegen een liefhebber der kruidkunde<br />

ondervindt, wanneer hij, in een vreemd wae-<br />

reld-


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 27<br />

relddeel , op eens, eenen zoo rijken oogst van<br />

onbekende, zeldzaame en fchoone lentebloemen<br />

aantreft. Met ongeduld verwachtte ik bet einde<br />

der reize , hoe aangenaam zij anders ook was.<br />

Eindelijk bereikten wij het buitengoed des onderbevelhebbers.<br />

Hier verzuimde ik geen oogenblik,<br />

om mij eene nog aangenaamere tijdkorting<br />

te bezorgen , en de gewasfen , welke mij<br />

nog onbekend waren, te voet te bezoeken.<br />

Het landgoed heefc zeer goede gebouwen ,<br />

eenen taamlijk grooten tuin, en aanzienlijke<br />

wijnbergen, die jaarlijks meer en meer uitgebreid<br />

worden. Doch van akkerland vindt men in de<br />

geheele omliggende landltreek naauwirjks een paar<br />

morgen. De eigenaars der wijnbergen gclooven<br />

ook niet , dat het der moeite waard zij, zich<br />

met den akkerbouw optehouden. Zij waren<br />

integendeel thans, in het laatst van Oogstmaand,<br />

daarmede bezig , om hunne wijnftokken omtefpitten<br />

, en nieuwen aanteleggen. De jonge<br />

wijnftokken binden zij niet aan ftaaken ; zij laaten<br />

ze niet in lange ranken uitfchieten , maar befnoejen<br />

ze veel meer zoo, dat zij zeer laag blijven;<br />

en om ze tegen den hevigen wind des te meer<br />

te befchutten , omringen zij de wijnbergen met<br />

haagen; .van welke voorzorg zij zich ook om dezelve<br />

oorzaak bij de ooftboomen, of boomgaarden<br />

bedjenen. Een kleine kever met een fnuit,<br />

curculo, deed aan de botten of knoppen en tedere<br />

bladen der wijnftokken onbefchrijflijke<br />

fchaade; waarom men zich zeer veel moeite gaf,<br />

om deeze infekten optefamelen.<br />

Naar maate de zomer meer naderde , begon<br />

het fpilronde riet, exacum, en. de Afrikaanfche<br />

C 3 gen»


$S II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

gentiaan , genliana exacoïdes


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 39<br />

kweekt gevonden. —• Dewijl hij ondertusfchen<br />

de grootite van alle zilvei boomen en bijkans<br />

van alle de iaheemfche boomen op de Kaap is,<br />

zoo moet men zich grootlijks daarover verwonderen,<br />

dat de aankweeking van deezen boom de<br />

opmerkzaamheid der regeering zoo weinig tot<br />

zich getrokken heefc. En nogthans kan aan dezelve<br />

niet onbekend zijn , dat het gebruik van<br />

het hout van deezen boom zoo wel ten behoeve<br />

der fchepen, als der fïad daaglijks toeneemt,<br />

maar de voorraad daarvan fteeds vermindert. —<br />

Voorheen haalde de Oostindifche maatfchappij<br />

haar hout, bijzonder van eenige foorten kleine<br />

zilverboomen met kromme (kramen, van de vlakten<br />

langs de kusc. Doch tegenwoordig is de<br />

houtmangel' aan de Kaap zoo groot, dat bijzondere<br />

perfoonen hunne rekening meer daarbij<br />

vinden, hetzelve door hunne flaaven van het gebergte<br />

te laaten haaien , en Hukken of oude<br />

Hammen en drooge takken te laaten opfumelen,<br />

dan het te koopcn , alhoewel ook de waardij<br />

van het hout, op die wijze opgefameld, niet<br />

meer dan één fcheiling bedraagt. -—- Dat derhalve<br />

niet de weersgeftelcenis, maar enkel de<br />

haard tot toebereiding der fpijs , de tabakspijp,<br />

en de ftooven der vrouwen brandftof noodig hebben,<br />

is voor de Hollanders in een gewest, zoo<br />

ontbloot van houtgewas, een waar geluk.<br />

Alphen, het landgoed, daar ik mij geduurende<br />

deezen zomer ophield, ligt aan de zuidzijde<br />

des Tafelbergs , omtrent een vierde van eene<br />

mijl, of een half uur gaans van deszelfs voet.<br />

Ook van hier vertoont zich deeze berg, even<br />

zoo wel als uit de Tafelbaai en daaromtienc, van<br />

C 4 bo»


40 II. H00FDST. III. AFD. VERELIJF TE ALPHEI»,<br />

boven vlak, niettegenftaande hij daar aanzienlijt<br />

ke hoogten en laagten heeft. Wanneer het veel<br />

regent, treft men in deeze holten fomtijds groote<br />

waterpoelen aan , maar geenzins, gelijk formmigen<br />

voorgegeeven hebben, boven op deszelfs<br />

kruin. • Wanneer deeze rei bergen met wolken<br />

bedekt is, en de noordwestenwind waait, zou<br />

men gelooven, dat deeze wind de wolken onfeilbaar<br />

over de vlakte, die aan de zuidzijde derzelve<br />

begint, naar beneden moest drijven, en<br />

daar in-regen neêrvallen: en nogthans regent het<br />

dan nooit: een verfchijnfel, welk, gelijk alle<br />

andere natuurlijke verfchijnfels, buiten twijfel in<br />

de natuur zijnen onwankelbaaren grond heeft,<br />

IVlij komt het allerwaarfchijnlijkst voor, dat de<br />

dampen, door den noordwestenwind uit de zee<br />

herwaard gedreeven, door middel der aantrekr<br />

kende kracht, rondom den berg vergaderen, en,<br />

zoo lang zij ligt en dun zijn, zich daar ophouden<br />

; maar dat, wanneer zij eindelijk meer en<br />

meer toeneemen en dikker worden , de hevige<br />

•windvlaagen de aantrekkende kracht overwinnen,<br />

en dan die wolken te fchielijk wegdrijven, dan'<br />

dat zij in eene vlakte, zoo dicht aan den voet<br />

des bergs gelegen, in regen zouden kunnen nêervallen.<br />

Dit kan eerst dan gefchieden, wanneer<br />

zij verder tot aan de overzijde der Zoutrivier<br />

weggewaaid zijn. —<br />

Toen ik bij mijne wandelingen eenige maaien<br />

onnoodiger wijze voor regen uit deeze wolken<br />

bezorgd was geweest, nam ik eindelijk het befluit,<br />

naar dezelven opwaard te klimmen, ten<br />

einde mij aangaande de eigenlijke gefteldheid<br />

der zaak naauwkeurig te onderrechten. Beneden aan<br />

den voet des bergs was hec op dien tijd fchoon<br />

weer,


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 41<br />

weêr, en taamlijk ftil van wind; maar boven<br />

ontmoetten mij verfcheidene windvlaagen , die<br />

eene vochtige koude verfpreidden , gevoelig waren,<br />

en genoegzaam neêrvielen. De koele lucht,<br />

waarin ik mij toenmaals drie vierde uur lang bevond,<br />

wisfelde reet goed weer, dunnen nevel,<br />

en fijnen itofregen, nu meer, dan minder overvloedig,<br />

af. De kaalheid des bergs, het koude<br />

en regenachtige weer, en het gering aantal van<br />

gewasfen, die aldaar te vinden, en nog daarenboven<br />

door de fchuld van weer en lucht kwaalijk<br />

gebeeld en ilecht geraaden waren, bragten<br />

allen het hunne daartoe bij, om rondom mij<br />

eenen laacen herfst te vormen ; uit welken ik<br />

nogthans op eenen aangenaamen zomer beneden<br />

aan den voet des bergs neêr kon zien. De voet<br />

van het gebergte fcheen in zeer langwerpige,<br />

verhevene en ecnigermaate aan elkander gelijkvormige<br />

en evenwijde heuvels uitteloopen, die<br />

door even zoo veele valeien gefcheiden waren.<br />

Langs fommigen deezer valeien liep het water,<br />

boven op de bergen verfameld, naar beneden.<br />

Eene menigte groene boomenen heestergewasfen,<br />

aan de beide oevers deezer natuurlijke waterleidingen<br />

weelig groeiende , beeldden aan den allengs<br />

zinkenden berg en de heuvelen, beneden<br />

aan deszelfs voet zachtjes uitloopende, fraaie riemen,<br />

die mijn gezigt vermaakten. Verfcheidene<br />

welbebouwde landhoeven, hier en daar verfpreid,<br />

met wit en zwart geverfde gebouwen en rondom<br />

wel aangelegde tuinen en bekoorlijke wijnbergen<br />

pronkende, fchilderden van verre voor het<br />

oog de natuurlijkiTe en fraaifle tekening, welke<br />

men zich verbeelden kan. Een weinig verder<br />

zag ik het begin eener bleeke hei, met zandi,<br />

c<br />

5 ge


42 II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJFT! ALPHEK,<br />

ge vlakten daar tusfchen gemengd, en, door<br />

kromme bereedene landwegen doorfneeden. Deeze<br />

.aanmerklijke vlakte iïrekte zich van het noor*<br />

den naar het zuiden uit, en eindigde bij de Tijgerbergen<br />

en de bergen, die het Hottentotsch<br />

Holland bezoomen. Daarop zag ik andere bergen,<br />

hunne hooge toppen verheffen, welke, naar<br />

maate van hunnen afftand, hoe langer hoe onduidlijker<br />

werden, tot dat zij eindelijk genoegzaam<br />

geheel in de wolken verdwcenen. Behalve enkele<br />

poelen van regenwater, ontdekte ik van verre<br />

een groot gedeelte des zeeboezems, die de Baai<br />

i Fals uitmaakt. Deeze vercoonde zich thans, wegens<br />

het dille weêr en den aanmerklijken afftand ,<br />

zoo effen en^lad als een fpiegel, en verloor zich<br />

in den oceaan, en bijgevolg op dezelve grenzen j<br />

waardoor de gezigecinder paal en perk voor mijn<br />

uitzigt Helden. — Uit den nevel, die mij op den<br />

berg omringde, zag ik nu en dan kleine wolkeni<br />

door den noordenwind weggevoerd, en nu eens<br />

boven, en dan weder beneden in de lucht met<br />

groote fnelhéid voorezwemmen, jaa zelfs de<br />

ïchaduw , op de vlakte daardoor veroorzaakt,<br />

haar navolgen. Met een woord: — eene<br />

zoo wijduitgeftrekte , zoo zeldzaame en teffens<br />

door haare verfcheidenheid zoo ongemeen bekoorlijke<br />

fchoiuvplaats kon niet anders dan zeer<br />

inneemende zijn.<br />

. Vermits ik nu niet gewoon was, naar den roem<br />

eens waaghals te dingen, vertrouwde ik mij niet<br />

zooverre, als ik wel wenschte, om de bovenlle<br />

vlakte des Tafeïbergs aan deezen kant te onderzoeken.<br />

Want bij toeneemende donkerheid had ik<br />

ligt kunnen verdwaalen, en eene prooi van luipaarden<br />

en tijgerwolven of hyeenen worden. -<br />

Dee.


TOT DE REIZE NAAR FAARL. 43<br />

Deeze dieren houden zich hier in menigte op,<br />

en zijn des nachts zeer driest. Kort te vooren<br />

hadden zij op een landgoed, aan den voet des<br />

bergs gelegen, merklijke fchaade gedaan; en hun<br />

gehuil hoorde ik op even denzelven avond reeds<br />

in de fchemering, daar ik mij twee uuren te vooren<br />

met nieuwe ontdekkingen voor de kruidkundete<br />

doen, grootlijks vermaakt had. —— Op den<br />

klaaren dag zou ik daar niet veel veiliger geweest<br />

zijn; want ik liep gevaar om van eenen<br />

hoop flaaven , kort te vooren weggeloopen,die<br />

zich , naar men zeide, op den Tafelberg!<br />

ophielden, geplonderd te worden.,. De overblijf-,<br />

fels van een vuur, pas uitgebrand, door mij aangetroffen,<br />

waren, naar alle vermoeden, door hen<br />

nagelaaten. Desnietiegenftaande ontmoette mij<br />

bij deeze natuur- en kruidkundige wandeling verder<br />

niets onaangenaams , dan dat ik, bij hec<br />

necrdaalen van den berg, bij het al te ieverig<br />

nafpooren der zeldzaamc gewasfen, welken ik<br />

hier vond, op eene plek met zeer dicht kreupelbosch<br />

begroeid, verdwaalde, waaruit ik mij niet<br />

dan met mfpauning van alle mijne krachten door<br />

arbeiden kon.<br />

Eenigen tijd voorbeen, in 't begin van Herfstmaand<br />

, was ik naar de ftad gereeden, om van<br />

den heer T HUN IJ ERG, die, op kosten der Hollandfche<br />

Oostindifche maatfchappij , eene verre<br />

reize diep landwaard in aanvaarden zou, affcheid<br />

te neemen. Ik vertoefde bij hem tot taamlijk<br />

laat tegens den avond, weshalve ik, op mijnen<br />

terugweg, door de duisternis overvallen werd,<br />

en aan het dwaalen geraakte. Ik reed op een<br />

landgoed aan, om naar den rechten weg te vraa-?<br />

gen»


4"4 HOOFDST. m. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

gen, en met de hulp der onderrechting, aldaar<br />

ontvangen, meende ik nu de landhoeve Alphen<br />

zeer wel te zullen vinden. Dan. onder geftaadigen<br />

regen, en bij toeneemende donkerheid,<br />

verviel ik andermaal op bijwegen, en kwam aan<br />

een fchoon buitengoed. Nadat ik hier eenen<br />

aanval, van eene menigte honden door had gellaan<br />

, kwamen zestien of twintig flVaven ten voorfchijn.<br />

Zij waren boosaartig genoeg, om mij<br />

niet te antwoorden; alhoewel fommigen van hun<br />

mij zekerlijk zeer wel verftonden, en ik hun, in<br />

taamlijk goed Hollandsen, een goed drinkgeld<br />

beloofde, wanneer zij mij den rechten weg wilden<br />

wijzen. Maar, in fteê van zulks te doen,<br />

beraadflaagden zij integendeel onder elkander in<br />

'cMaleitsch of verbasterd Portugeesch, en wel<br />

op eene zoodaanige wijze, die mij deed vermoeden,<br />

dat deeze lieden veelügt geene betere geneigdheid<br />

jegens mij, dan jegens andere vreemdelingen,<br />

mogten hebben, welken zij fomtijds gewelddaadiger<br />

wijze van alles beroemen, en als<br />

lijfeigenen pleegen re verkoopen. Wanneer thans<br />

ook de heer van het huis op zijn landgoed geweest<br />

ware, zou zulks mij waarfchijnlijk weinig<br />

geholpen hebben, omdat de heeren zelve, ui'c<br />

vreeze voor de wraakzucht hunner flaaven , genoodzaakt<br />

zijn, des nachts hunne deuren wel te<br />

verzekeren, en gelaaden geweer in gereedheid te<br />

houden. Hoe ligt had men dus eenen moord aan<br />

mij kunnen pleegen, en dien, wanneer men mijn<br />

dood ligchaam begraaven, of den wilden dieren<br />

tér fpijs in de bösfchiadje gefleepc had, voor al*,<br />

toos verheden ? Ik begaf mij derhalve wederom<br />

op weg, in verwachting van een beter<br />

ïot, ln deeze hoop liet ik mijn"paard den teugel


TOT DX REIZB NAAR PAARlv. 4j<br />

geheel los, bedenkende, dat het veelligt zelf,<br />

beter dan ik, het rechte pad zou treffen. Hec<br />

bediende zich ook van zijne vrijheid dermaate,<br />

dat het alle gebaande wegen verliet, misfchien<br />

om den kortften weg naar huis te zoeken. Hierdoor<br />

geraakte ik , in korten tijd, in eene bezwaarlijke<br />

landitreek, daar wegens bosfchen en<br />

beeken niet wel door was te komen. Eindelijk<br />

deed het paard onvermoede fprongen; waarop wij<br />

beiden hals over hoofd in eene kuil flortten, en<br />

ons vooreerst niet verder zagen. Het fchielijk<br />

wegloopen mijner ruin gaf mij aanleiding om te<br />

vreezen, dat het eene of andere wilde dier in de<br />

nabuurfchap deeze gebeurtenis mogt veroorzaakt<br />

hebben; weshalve ik dan, wegens de behoudenis<br />

van mijn leeven niet weinig bezorgd, mij door<br />

middel van een groot mes, welk ik, om de bollen<br />

en wortels der gewasfen uit den grond te haaien,<br />

gemeenlijk bij mij droeg, ter mijner verweering<br />

gereed maakte. — Dewijl ik nu te voec<br />

was, liep ik op nieuw gevaar, om van de groote<br />

honden, welken men, ten einde de dieven aftehouden,<br />

des nachts los laat loopen, verfcheurd<br />

te worden. Bij den aanhoudenden regen den nacht<br />

onder den blooten hemel doorcebrengen, was niec<br />

alleen r ;en uiterite onaangenaam , maar ook zeer<br />

gevaarlijk. Middelerwijl befloot ik, allengs voorttewandelen,<br />

om mij warm te houden. Na verloop<br />

van weinig minuuten bevond ik mij, aa»<br />

den overkant eener kleine hoogte , zeer na bij<br />

een landgoed. In de duisternis moest ik mij vrij<br />

lang bedenken , eer ik het voor de plaats van<br />

mijn verblijf onderfcheiden kon. Mijn paard<br />

vond ik reeds zeer itil en mak voor de flalJeur<br />

ftaan ; en daarenboven was ik zoo gelukkig,<br />

dce-


40* II. HÖOf DST. IU. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />

deeze geheele rampfpoedige ontmoeting voor die<br />

geenen, welke ze niet mogten weeten, geheim<br />

te houden.<br />

Ik heb bereids van Konflantia gewag ge.<br />

maakt. — Deeze plaats beiraat uit twee landgoederen<br />

of wooningen. Hier wordt een ongemeen<br />

voortreflijke wijn, in Europa zeer geacht<br />

èn gezocht , en onder den naam van Kaapfche<br />

of'Konftantiawijn bekend, geteeld. De plaats<br />

ligt omtrent een vierde van eene mjl, of een<br />

half uur gaans, van Alphen, aan de bocht van<br />

de rei der bergen, die als eene voorezetting van<br />

den Muizenberg moogen aangemerkt worden,<br />

en wel taamlijk nabij deeze bergen, juist daar,<br />

waar zij zich, naar den kant der Houtbaai, uittrekken.<br />

— Het eene deezer landgoederen heet<br />

Klein-Konflantia, daar de witte Konftantiawijn<br />

groeit, terwijl integendeel van het andere landgoed<br />

de roode komt. — Volgens de berekening<br />

van den heer DE LA CAILLE wordt hier jaarlijks<br />

niet meer dan zestig leggers roode, en negentig<br />

leggers witte Konftantiawijn geperst, leder<br />

legger wordt op zes honderd pinten, of omtrent<br />

honderd en vijftig kannen Zweedfche maat,<br />

gerekend; zoo dat de geheele menigte jaarlijks<br />

twee en twintig duizend vijfhonderd kannen, of<br />

negentig duizend pinten bedraagt. Vermits de<br />

Oostindifche maatfchappij een derde deel daarvan<br />

voor zich behouden heeft, zoo is het overige<br />

reeds lang vooruit door Europeërs befleld.<br />

Aan de Kaap krijgt men den Konftantiawijn<br />

zelden op den disch te zien, deels, omdat hij<br />

duur, deels veelligt, omdat hij inheemsch is. —<br />

Van den rooden wordt het halve aam voor omtrent<br />

zestig rijksdaalders verkocht: maarden witten


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 47<br />

ten pleegt men een weinig beterkoop te kunnen<br />

bekomen.<br />

Aan de Kaap teelt men daarenboven nog zoogenaamde<br />

Bourgonje-, Madera-, Moezel- en<br />

muskadellewijnen, welke hunne benaaming naar<br />

die Europeefehe wijnen, waaraan zij gelijkvormig<br />

zijn, gelijk ook naar de gewesten in Europa<br />

, waar van daan deeze wijnftokken oorfpronglijk<br />

kwamen, gekreegen hebben..- Deeze wijnen<br />

zijn evenredig duurder, dan de gewoone witte<br />

wijnen. Dewijl de Kaapfche wijnen over 't<br />

geheel, uit hoofde van het fterk vertier derzelven<br />

op de menigvuldige fchepen, zeer voordeelig verkocht<br />

worden, zoo vindt men ze zelden anders,<br />

dan zeer jong. Door langere bewaaring, betere<br />

oppasfing en ze minder te zwavelen, zouden zij<br />

anders even zoo goed, als de beste Europeefehe<br />

wijnen worden. —<br />

De echte Konftantiawijn is onloogchenbaar een<br />

zeer fterke en geurige wijn voor het nagerecht:<br />

hij heeft een' zekeren bijzondereigen aangenaamen<br />

fmaak. Dat hij zijne uitmuntende goedheid<br />

niet door de eene of andere bijzondere wijze<br />

van toebereiding en behandeling verkrijgt,<br />

daarvan ben ik ten volle overtuigd; wanc anders<br />

zou men 'er zijn werk van maaken , om veel<br />

meer daarvan te bereiden. De oorzaak daarvan<br />

zou integendeel deeze zijn, dat men maar aan<br />

zekere oorden den echten Konftantiawijn teelen<br />

kan. De ftreeken, het naast bij deezen gelegen,<br />

geeven Hechts gemeenen wijn. offchoon men<br />

zelfs van die , gelijk ook van de gewesten aan<br />

den Rhijn , daar de echte Konftantiawijn, naar<br />

men meenc, van afkomftig is, wijnftokken genomen<br />

, en ze hier verplant heeft , en niettegen-


48 tl. M00FDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHÉK^<br />

ftaande alle de wijnbergen rondom Konfiantiay<br />

zoo het fchijnt, eenen gelijkfoortigen grond hebben.<br />

Zoo heeft men ook niet alleen aan de<br />

Kaap, maar insgelijks in Europa voorbeelden, dat<br />

goede druiven fomtijds Hechten, en omgekeerd<br />

Hechte druiven goeden wijn geeven. Bij de deugdzaamheid<br />

van zekere wijnen komt het dus, naar<br />

allen fchijn, wel hooftizaaklijk op zekere fijnere<br />

deeltjes, in deeze of geene toevallige omflandigheden<br />

aan; maar die men eerst zorgvuldiger onderzoeken<br />

moet. —<br />

Zij, die weeten, wat voor eene menigte Konftantiawijn<br />

in Europa vertierd en gebruikt wordt,<br />

zullenveelligt de aanmerking gemaakt hebben,<br />

dat mijne bovengemelde opgaaf van het jaarlijksch<br />

voortbrengfel der wijnbergen van Konfiantia daartoe<br />

veel te gering zij: dan, dat is zij zekerlijk<br />

niet. Het overfchot is een voortbrengfel niet der<br />

natuur, maar der kunst, en wordt door baatzuchtige<br />

lieden bereid. — Hierom is het raadzaam,<br />

zelfs aan de Kaap, wel op zijne hoede te zijn,<br />

opdat men, wanneer men eene proeve van den<br />

echten en onvervalschten Konfiantiawijn gehad<br />

heeft, naderhand niet nagemaakten rooden wijn<br />

van dien naam, die anders voor de helft van den<br />

prijs pleegt verkocht te worden, betaalen moet.<br />

Wanneer voorts deeze onechte wijnen, door het<br />

vaaren over de zee, (waardoor de wijnen altijd<br />

in deugdzaamheid winnen) verbeterd , en door<br />

den naam des waaren Konftantiawijns, naar welken<br />

zij ten aanzien van den fmaak vrij veel zweemen,<br />

veredeld zijn, zoo is het ligt, dezelven in<br />

Europa voor den echten te verkoopen *.<br />

De<br />

« Zoo de wijn niet op zicbzelven goed was, zou<br />

hij ook de lange zeereize niet uithouden , veel minder<br />

dêus


TOT ÜE REIZE NAAR PAARL. 40<br />

De 'Houtbaaï bèzocht ik in deezen 'zorfiër ook.<br />

De ecnig; weg, der waard leidende, loopt: door<br />

eene naauwe vilei, uic welke de haven, door<br />

middel van een klein riviertje, versch water anc-<br />

«flnga Deeze beek is door de menigte zooge-.<br />

naamde palmboomen, palmites, eene foorc kal-;<br />

mus, a'corus , bijkans' dicht «begroeid. D^eze<br />

boomen hebben eenen. dikken ftarm en bree'de<br />

bladen, die, gelijk aan de waare- palmboomén,<br />

zonder (teel onmiddelijk u ;<br />

c den ltam voortkomen<br />

, en o:n dezelve .reden aan deeze gewasfen<br />

die benaaming gegeevem: hebben. In de.<br />

meefte rivieren worden zij in grdoten aantal, gevonden<br />

, en deeze zijn door hunne .Hammen of<br />

wortelen, zeer in elkander gevlochten, dan eens<br />

meer dan minder verllopc en verhinderd.<br />

De<br />

daardoor in kncht en goeden fnnak winnen. — Doch,<br />

jehalve deezen. wijn , door kunst fcirfid cn Kpèffiii&<br />

/ervalscht, zijn 'er aan de Kaap de Goede Hoop rlog aalere,<br />

foort.:n van wijnen, die ontwijfelbaar echt en "rein,<br />

•ïciewel niet .op de- wijnbergen van Konibntia gesroeffl<br />

zijn, ook niet daarvoor uit worden gegceven. -— Fens<br />

rooJe foort , fl^chts een weinig ligt'er, dan de'waars<br />

Konftantiawijn, deed den reizigeren rondom de wa-reld,<br />

geduurende hun zomerverblijf in de eeuwige revelen der<br />

zuiil'i' - Yszie, uimeemend goede dienden,, en werd eeti<br />

tijd lang daagliiks bij het ontbijt, als een liqueur, onder<br />

den naam van een Mjgellaansch flikje genooten. — Eene<br />

andere zeer. 2 >Mare foort komt den Spaanfchen zoogenoemden<br />

tintowijn van Rota zeer nabij. — Nog eune<br />

andere foort zweemt in haaren fmaal< zeer vee! naar den<br />

Franfchen Frontignacwijn , maar is nog aangenasmer,<br />

ïnz. — Dat dee/.e heerlijke wijnen, door de natuur zoo<br />

irolkomen gekookt.'en met den verkwiklijkiren fpeceriiachdgen<br />

fmaak begiftigd , niet aan de wrangere Rhijnf:hewijnranken<br />

gegroeid zijn, kan men ligt denken, OÏOI-<br />

• £ rORSTEï,<br />

D


50 H. H00IDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />

De Houtbaai zelve integendeel draagt haaren<br />

naam met veel minder recht} vermits hier, "•eheel<br />

tegen deszei fs beduidenis aan, geen een enkele<br />

boom groeide, en veelligt nooit gegroeid<br />

had. Tot eene haven kwam mij deeze kreek te<br />

eng, en aan de zuidewinden al te zeer bloorgefteld<br />

voor. Maar om 'er, voor een' korten<br />

tijd, in te ankeren, is 'er de grond, geljk twee<br />

visfchers mij verzekerden , zeer goed. — De<br />

zee heeft eene menigte zand in het binnenfte cier<br />

bocht aangefpoeld, welk daar, zoo het fchijnt,<br />

eene lange ondiepte zal vormen, en waardoor<br />

de bovengemelde rivier zeer geflremd wordr.<br />

Hier en daar was thans dit zand zoo week en los,<br />

dat men 'er niet op gaan kon, zonder in gevaar<br />

te geraaken, van niet flechts daarin te zakken,<br />

maar zelfs in het water, daaronder flaande, te<br />

verdrinken. Door den tijd wordt deeze plaats<br />

veelligt gantsch toegedamd. — Aan de westzijde,<br />

omtrent het midden der baai, is eene hoogte,<br />

geheel en al met zand overdekt, welk de hevige<br />

wind, uic zee komende, naar allen fchijn,<br />

van het ftrand derwaard gejaagd heefc. Tegens<br />

hec Oosten wordt de baai door fteile bergen, die<br />

zich coc dicht aan het water uitftrekken, ingefloocen.<br />

De westzijde is vol groote los liggende<br />

rotsfteenen, groeflen. — Des niet tegen Haan de zijn<br />

'er verfcheidene plaatfen , daar de booten zeer<br />

goed aan kunnen leggen. Maar voor 'r overige<br />

is de haven , zoo wel wegens de windvlaagen,<br />

waaraan zij brootgefteld is, en die niec gunftig<br />

voor het uitloopen zijn, als wegens den mangel<br />

aan versch water om te drinken, niet zeer bruikbaar.<br />

-—<br />

tl


TOT DE REIZfi-9J'AA ;<br />

R- PAAkï/. ;<br />

: • &<br />

Etlijke iTeenworpen hooger op in de valei ligt<br />

eene landhoeve, met wijnbergen. De bezitter*<br />

een Europeer, is de eenige in dit gewest van<br />

Afrika, die zoo Wijs is geweest, om, tef verrichting<br />

van zijn landwerk, ezels te laaten komen,<br />

welke voor deezen aardkreits véél bekwaamer dan<br />

osfen en paarden z ;<br />

jn, vermits zij in deeze bergachtige<br />

landltreeken de plaats van wagens én trekbeeften<br />

voortreflijk vervullen, eri gemaklijker,<br />

voor geringe kosten, met loof, bladen en gro-'<br />

vere grasfoorten te onderhouden zijn. — Eindelijk<br />

merk ik nog aan , dac mij hier een klein<br />

zwart viervoetig dier, in geftalte bijkans aan eene<br />

adder gelijk, met groote fnelheid voorbij liep,<br />

en zich tusfchen de iteenen verborg.<br />

Het wild in deeze lahdftreek en die van Konftantia,<br />

beflaat in kleine antilopen, gelijk om Baai<br />

Fals , in fteenbokken f, Guineefche antilopen<br />

bij P A L L A S , en klipfpringtrs, welken ik echter<br />

geene gelegenheid gehad heb, nader te onderzoeken;<br />

gelijk ook duïkerbokken, of onderduiken,<br />

die wegens hun bijzonder fprino-en cn<br />

genoegzaam onderduiken onder de bosfchen, deezen<br />

naam draagem — De jagt deezer kleine antilopen<br />

' wordt zoo verricht , dac zij uit hunne<br />

legers in de bosfchaadjen uitgedreeven en ge-<br />

fchoo-<br />

ƒ Steenbokken zijn eene bastaardfoore van den nagor,<br />

door den heer BUFFON in het XII. Deel der Nat. Hifi.<br />

befchreeven, en biigevolg niet de kleine Guineefche antilope,<br />

welke de duikerbok, aan de Kaap zoo genoemd, is.<br />

De Klipfpringers zijn eene nieuwe foort uitditgeflacht, wélke"<br />

den natuuronderzöekeren tot hier toe onbekend is gebleeven<br />

antilope «reotragut s o HST K ui. G E O R C E FORJIBR. '<br />

Da


5*fc n. HOPFDST. Uh AFD. VERBLIJF TE AtFHEtf,<br />

fehqoten .worden.—— Hec opjaagem gefchiedt:<br />

ajlergevoeglijkst en fnelsc door honden 3 doch bi}<br />

hec uitkomen moet de jaager mee zijn fchiero-e-,<br />

weer ook.cerftond gereed liaan.<br />

.Anders worden zij ook aan de ingangen der<br />

wijnbergen en moestuinen in fïrikken gevangen<br />

Hec ftrik worde aan hec fpitfe end van een'lan",<br />

gen , - taaien en buigzaamen cak vastgemaakt ,<br />

welks eene end in den grond gezet, maar het<br />

andere neêrgeboogen, en met eene plank, op<br />

den bodem gelegd,, en met aarde een weinig-bedekt,<br />

zeer los. verbonden is. De geheele val is<br />

verder zoo ingericht, dac, wanneer hec dier op<br />

de plank xreedc, deeze in ft midden een weinig,<br />

neerbuigt, waardoor de kromgeboogen tak door,<br />

zijne groote veerkracht fchielijk los vliegt , hec<br />

ltrik^ aan het end-van die ftaak wel vastgemaakt,<br />

om één of twee.-beenen van heit dier toetrekt, en<br />

het dus zoo mee zich in de hoogte neemt , dac<br />

het moet blijven hangen<br />

• '•-> 5J ishcn . •" '•- •> «jfeg t-nsssVafc<br />

3 [ „ Eene afbeelding van deeze val is té vinden bij<br />

„PETER KOLBE-, in zijne uitvoerigs en naauwkeurice<br />

„ befchrijving van de Kaai de ff oede Hoop, I. Deel , XJ<br />

„ Hoqfdft.. tegenover, biaaz. 174. Welke zelve' plaat'<br />

v benevens de meeste andere plaaten bit bet wérk van<br />

„ Kor.El!, ook voorkomt inde zoogenaamde nieuwe al'.<br />

„ gemeene befchrijving yan-deKaap de Goede Èoop } diern<br />

ïi jaar 1777 in twee deelen in groot oflavo te Amfterdam<br />

„ en Hsrhngen uitgekomen is. Zie dezelve I. Deel IV<br />

„Hoofdft 1,-Afd. tegenover, bWz. 427: "De befchrijving,"<br />

„.op.oeide plaatfen bijgevoegd, en genoegzaam .-eene eri<br />

„ en afezelve , is in verfcheidene bijzonderheden niet<br />

„ zeer .nauwkeurig; en kan uit de-korte aantekening,<br />

* w e l k<br />

f<br />

DE H C E R<br />

, SPARMAN daarvan maakt, verbeterd en<br />

„ opgehelderd worden; gelijk zij, die geiegenbeid en lusc<br />

„ hebuen, om deze :geme!de befchrijvtrgen met die-van.<br />

„ onzen fchnjver te vergelijken, zullen bevinden " C. J


TOT DE REIZE NAAR PAARL. JJ-,<br />

Van andere dieren zag ik !<br />

hier de zoogenaan>..<br />

de Pharaosrot, mats hum', viverra ichneumon f<br />

^<br />

ok de maskeljaatkat •? ,• gcnette,. viverra: genetta,<br />

welke nabij de hoeve op hec veld gevangen<br />

Waren. : Zij waren een weinig groocer, dan<br />

onze gemeene katten. — Men beichuldigt deeze<br />

dieren, dac zij, in de huishouding, aan de hoenders<br />

en eieren fchaade doen; doch waarcegen zij<br />

aan den anderen kanc door-uicroeijing van groocerotten,<br />

welke hier in menigte zijn, den ingezetenen<br />

groot nut aanbrengen. In de alge-<br />

meene huishouding der natuur zijn zij nog voordeeligere<br />

dieren, dan men dezelven aan de Kaap<br />

de Goede Hoop daarvoor houdt, of zich cennucte<br />

weet te maaken. DeiNijl en Egypte, bij<br />

voorbeeld , zouden van krokodillen krielén en<br />

gantsch overvloeien, wanneer de Pharaosrot haare<br />

eieren niet grootdeels vernielde. In'Oostindie<br />

roemt men dit dier deswege, dewijl -het de.menigte<br />

der haagdisfen en vergiftige (langen, aldaar<br />

bijkans zelfs al te groot, merklijk vermindert;<br />

en deeze zelve verdienfte heeft het fret. ook<br />

buiten tegenfpraak ten aanzien van Afrika. Niet<br />

minder brengen deeze diereu veel daarcoe bij., -om<br />

de<br />

s De mvskeljaatkr.t , hierboven genaamd , is nogt.hans<br />

niet volkomen de Europeefehe en Noordafrikaanfche ge •<br />

nette, zoo min als de buntfwg, terftond volgende, juist,<br />

dezelve foort is, welke zich in Noordamerika ophoudt,<br />

en bij den Heer LINN,EUS viverra putorius heet. — Doch<br />

vermits de nnderftelling van BUFFON in het algemeen<br />

hec geheele geflacht der ftinkdieien, uitfluiten 'er wijze*<br />

voor een inwooner van Amerika houdt, zoo beftrijdt de<br />

heer SPARMAN hem hier met recht, CEQRGJE FOP.;<br />

STJ5R.<br />

D 3 * • "


54'. H- HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

de mollen binnen zekere paaien te houden. In<br />

Oostindie pleegen de inwooners den ichneumon<br />

ook tam te maaken, zoo dac hij gelijk een hond<br />

gantsch tam met hun gaac.<br />

En door middel van die zelve dier heefc men<br />

oncdekc, dac de flangenworcel, ophiorhiza, een<br />

voorcreflijk geneesmiddel cegen de beec der (langen<br />

is. ~ Aan de Kaap de Goede Hoop zou<br />

men waarfcbijnlijk even zoo heilzaame ontdekkingen<br />

doen, wanneer men camgemaakce Pharaosrotten<br />

hield, dezelven met opzet door verfcheidene<br />

foorcen van Hangen Iiec fteeken, en daarbij<br />

opmerkte, wat voor middelen zij tot hunne<br />

geneezing zochten; want de Maaker der natuur,<br />

die den ichneumon in Afrika hetzelve werk als<br />

in Afie, naamlijk de vergiftige ilangen in zekere<br />

paaien te houden, opgedraagen heefc, heefc hun<br />

waarfchijnlijk ook, in de beide waerelddeelen,<br />

met even goede wapenen en even zekere geneejmiddelen<br />

daartegen uitgerust. — Met de genette<br />

en andere foorten uit het geflacht der fretten zou<br />

het buiten twijfel insgelijks de moeite waardig<br />

zijn , dergelijke proeven in 't werk te Hellen.<br />

Bot zakje der genetkat bevat eene foort bifam,<br />

welke, naar het fchijnt, niet zonder een bijzonder<br />

oogmerk des Scheppers, en nut voor hec dier<br />

zelve, veelligt ook, wanneer men 'er mee vlije<br />

over uic was om zulks nacefpeuren , voor de<br />

menfehen is. —<br />

Hier is het ook wel de bekwaamHe plaats ,<br />

om van eene derde foorc der Kaapfche fretten<br />

melding te doen, alhoewel ik ze niet eer, dan<br />

na mijne terugkomst uit de Zuidzee gezien heb.<br />

Ik meen het jlinkdier, viverra putorius, waarvan


TOT DB REIZE NAAR PAARL. 55<br />

van een mijner vrienden, op het landgoed van<br />

den heer DRRYER, bij Kondbosch, welk nader<br />

dan Alphen bij de Kaap ligt, verfcheidenen gevangen<br />

heefc. Men weet niet, dat dit dier in<br />

meer landen, dan in Noordamerika en hier,<br />

bijgevolg ce gelijk in hec noordlijk deel der nieuwe<br />

tn in de zuidlijkfle fpics der oude waereld<br />

voorhanden is. — Die itrijdc dus regelrechc tegen<br />

BUFFONS meening, welke hij nogthans als<br />

zedelijk waar aanneemt. Deeze groote en onvergelijklijke<br />

natuuronderzoeker zou des, buiten<br />

tegenfpraak, den zekerden weg gegaan zijn, wanneer<br />

hij zich Hechts met nuttige overweeging der<br />

natuur vergenoegd bad, zonder haar algemeene<br />

wetten te willen voorfchrijven; als of de oude<br />

en de nieuwe waereld geene andere dieren met<br />

elkander gemeen zouden hebben, dan die, welke<br />

uit Ahe naar Amerika te land hebben kunnen<br />

komen.<br />

Bij eene mijner omzwervingen tusfehen Alphen<br />

en Rondbosch, dicht bij eene moerasfige<br />

plaats in een dal, ontmoette mij onverwacht een<br />

onbekend dier, maar welk ik , offchoon Hechts<br />

op den afHand van zeventig of tachtig fchreeden,<br />

wegens de bosfehaadje en zijnen fnellen loop<br />

niet zeer naauwkeurig waarneemen kon. Intusfehen<br />

fcheen het mij niet meer dan twee en<br />

een' halven voet hoog te zijn. Dan, zijne aschgraauwe<br />

kleur en ongemeen zwaare fprongen<br />

doen mij thans gelooven , dat het niet anders»<br />

dan een jong J\ijl- of rivierpaard, hippopotamus,<br />

of, 't geen men hier zeekoe noemt, heeft kunnen<br />

zijn: dergelijken heeft men wel in deeze Hreek nooit<br />

gezien; maar zij pleegen verre omheen te zwerven.<br />

Het tegenwoordige was dus veelligt,<br />

D 4<br />

i Q


56 ii. HOOrnsT. in. AFÖ. VET BLIJF TE ALPHEN,<br />

in den vnnrigen nacht, uit het Zeekoejendal,<br />

ömfrreeks Baai Fals , alwaar zoodaanige dieren<br />

zich niet zelden ophouden, herwaard verdwaald.<br />

Bijaldien dit zoo ware, dan ben ik in 't geheel<br />

niet onvergenoegd, dat ik een dier, anders zoo<br />

gevaarlijk, niet al te zeer van nabij heb kunnen<br />

waarneenfen ;> vermits ik, volgens mijne gewoonte,<br />

geen ander geweer, dan mijn mes en mijne<br />

infektenrang bij mij had.<br />

Dat de fchoone Kaapfche bloem - en heestergewasfen<br />

mij, in deezen zomer, tijd tot droefgeefhgheid<br />

over hebben gebaten , zal men zich ter<br />

raauwer nood zelfs kunnen verbeelden: en nogthans<br />

moet ik bekennen, dat fommige eenzaame<br />

uuren, in welken ik geene bezigheden vond, mij<br />

verdrietig genoeg gemaakt hebben. — • De dagen<br />

zijn, wegens de groo ere nabijheid der evennachtslijn,<br />

dés zemers op de Kaap de Goede Koop korter,<br />

dan in Zweeden. Door eenen brandenden<br />

ïever en drift, om de natuur te onderzoeken, bezield,<br />

kon ik niet anders, dan verdrietig daarover<br />

weezen, dat mij aan eenen oord, alwaar zoo veele<br />

gelegenheid daartoe is, over dag door andere<br />

bezit heden de handen meer of min gebonden waren;<br />

en de lange avonden, Wegens mangel aan<br />

boeken, en zoo veele andere noodzaaklijké hulpr<br />

i.ulelen, bijzonder wegéns gebrek aan goede<br />

vrienden, en niemand omtrent'mij hebberde, die<br />

op de weetenfchappen, maar allerminst iemand,<br />

die op de kennis en het onderzoek der natuur<br />

eenige waardij fh 1de, mij insgelijks onnut verftreeken.<br />

Van deeze laatfte omfhindigheid kan ik riet najaatcn,<br />

bij deeze gelegenheid,, een doorflaand<br />

bewijs ter neer te ïtelien. - ÉettiKaapsth genees-


TOT DE REIZE NAAR PAARt,. 57<br />

neesheer, die zich ïn Holland eenigen tijd in de<br />

geneeskunde geoeffend had , leide op het landgoed<br />

, daar ik mij ophield, een bezoek af, en<br />

wenschte, ik weet niet door welke aanleiding<br />

daartoe bewoogen, mijne verfameling van kruiden<br />

te zien lk had zeer grooten lust, om hem<br />

en mijzelven deeze gedienfligheid te beroonen.<br />

Want natuurlijker wijze moest ik hoopen, dat ik<br />

de geneeskracht van verfcheidene kruiden van hem<br />

zou leeren kennen. Dan, ik vond mij in mijne<br />

verwachting ras bedroogen, vermits de Afrikaanfche<br />

Eikulaap naauwlijks hec een of ander ten<br />

aanzien van den naam, ik laat (laan, van zijne<br />

nuttigheid en gebruik in de geneeskunde, kende.<br />

Do lieden op het land hadden mij in deezen op- '<br />

zigte reeds meer, hoewel ook maar zeer weinige,<br />

berichten .gegeeyen. Van, etiijke honderd<br />

opgeplakte plantgewasfen, welken ik hem voorleide,<br />

hadden wij nog geen derde deel doorbladerd,<br />

toen hij reeds alle oogenblik geeuwde.<br />

Ik hield derhalve ras op, van hem met mijne<br />

navorfchingeh moeilijk te vallen. Integendeel<br />

zocht ik hem door mijne onderflellingen aangaande<br />

de kracht van dit of dat gewas optewekken,<br />

en aantecoonen, in welke toevallen ik geloofde,<br />

dac 'er met zekerheid, en gegronde hoop van een<br />

goed gevolg, de proeve van kon genomen worden<br />

; en wel naar maate zijner verwandfchap en<br />

gelijkvormigheid mee andere kruiden , reeds bekend,<br />

en ten aanzien hunner werking bij herhaaling<br />

beproefd, of in zoo verre men door behulp<br />

hunner natuurlijke rangfehikkingen en gedachten<br />

moesc kunnen ^befluiten. Op alles jaa te zeggen,<br />

daartoe was hij, hoe zal ik het noemen? hof lijk<br />

of opgeklaard genoeg; dan, geeuwen zag ik hem<br />

D 5 nog


58 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

nog fteeds. — De helft der gewasfen liet ik<br />

dernalve onaangeroerd, en bragt hec gefprek op<br />

de fcheepvaart en den handel in het kleine,<br />

waardoor hij terftond leevendiger en vlugger werd:<br />

eene zaak, waarover ik mij ook juist niet grootlijks<br />

verwonderde; want de goede arts had meer<br />

inkomilen door het koopen en verkoopen, dan<br />

door de oeffening der geneeskunst. — Dit zelve<br />

is biikans het geval bij alle de overige artfen aan<br />

de Kaap de Goede Hoop: erg genoeg voor de<br />

kranken zoo wel, als voor de natuur- en geneeskunde.<br />

°<br />

•> £«i>> <br />

V I E R D E A F D E E L I N G .<br />

Reize naar Paarl.<br />

33 ewijl mijn oogmerk is , gelijk ik boven<br />

rteas gezegd heb, om mijnen leezeren van dit<br />

land en diszelfs inwooneren, in die orde en naar<br />

maate ik zelf' kennis daarvan kreeg, een duidlijk<br />

begrip medetedeelen; zoo heb ik gemeend, hier<br />

het bericht aangaande mijne reize naar Paarl en<br />

de omliggende landilreek, en wel zoo als ik ze,<br />

terllond na mijne te huis komst, in een' brief,<br />

aan eenen mijner goede vrienden en geweezen<br />

reisgenoot op het fchip befchreef, te moeten invoegen.<br />

Ik geef ze daarom ook, in even denzelven<br />

gemeenzaamen fchrijfftijj, van welken ik mij<br />

toen bediende, en met verfcheidene uitdrukkingen<br />

, onder zeelieden gebruiklijk.<br />

M IJ N


N A A R P A A R L . 5£<br />

M IJ N H E E R !<br />

Met een ongemeen zeer vermoeid en afgemat<br />

ligchaam ben ik, onlangs, na gelukkige volbrenging<br />

eener achtdaagfche reize te voet over dorre<br />

Afrikaanfche velden, en nadat ik gelegenheid gehad<br />

heb, om verfcheidene Afrikaanfche wijn - en<br />

koornbouwers te bezoeken, hier terug gekomen.<br />

Den naam van wijn- en koornbouwers geeft men<br />

hier aan eene foort buicengemeen goede en eerlijke<br />

lieden, die in de rangfchikking wel geene andere<br />

plaats bekleeden, dan onze Zweedfche boeren,<br />

maar dikwijls zeer gegoed zijn, offchoon<br />

zij gemeenlijk geenen grooteren Haat voeren,<br />

dan bij voorbeeld de rentmeesters opdeadelijke<br />

landgoederen in Zweeden pleegen te doen.<br />

Den negenden van Wijnmaand des tegenwoordigen<br />

jaars 1772, begaf ik mij naar de Kaap, om de<br />

wapenoefFening der burgerij aldaar bijtewoonen,<br />

\ en volgens affpraak met den heer O g, eenen<br />

mijner landgenooten, de leliën op het veld, de<br />

dochters des lands, en andere voortbrengfel»<br />

deezer landflreek met bijzondere opmerkzaamheid<br />

te overwegen. Ziet gij wel, mijn vriend! hoe<br />

goed ik het hebbe weeten te treffen, meer vliegen<br />

met eenen klap te flaan? — De wapenoeffeningen<br />

betreffende, moet ik u zeggen, dat deeze<br />

manhafce krijgslieden zich, den tienden deezer<br />

maand, wegens den Herken wind, in huis hielden:<br />

deeze was ook aan den voet des Leeuwenbergs,<br />

gelijk ik bij mijne kruidkundige wandeling<br />

ondervond , inderdaad zoo hevig , dat ik<br />

fomtijds genoodzaakt wierd, mij vlak op den<br />

grond neerteleggen.<br />

Den


6o II. HOOFDST. IV. AFD. REIZB<br />

Den elfden trokken de burgers in 't véld. De<br />

rokken der ruiterij zoo wel als des voetvolks waren<br />

wel allen blaauw, maar afwisfèlende van donkerder<br />

en helderer kleur; de vesten of kamizoolen<br />

, bijzonder der voetknechten, bruin, blaauw<br />

en wit, kortom, van allerhande foort van kleuren.<br />

Een Fransch geestlijke iri zwarte kleeding<br />

en met roode hielen aan zijne fchoenen,-was 'er<br />

ook tegenwoordig, en betuigde mij zijne verwondering<br />

over eene zoo bonté monteering. Doch<br />

desniettegenftaande gingen echter hunne krijgsoeffeningen<br />

vrij" goed, vermits een groot gedeelte<br />

van hun Europeërs waren , die in den Duicfehen<br />

oorlog, en naderhand onder de bezetting<br />

van de Kaap de Goede Hoop gediend, en<br />

vervolgens na eenen vijfjaarigen krijgsdienst het<br />

burgerrecht alhier gewonnen hadden'. — Hierom<br />

hebben ook deeze lieden, gelijk men mij verhaalde,<br />

niet alleen zich hunner krijgsverdienflen bewusr,<br />

maar ook op hunne betere omftandigheden<br />

moedig, hét eens, eenige jaaren geleeden, als<br />

vernederend aangezien, tegen de bezetting front<br />

te maaken. Deeze integendeel zag, van haaren<br />

kant, eene zoodaanige weigering als eene groote<br />

beleediging aan; waarom dan een aanval, tusfbhen<br />

beide, die partijen gedaan, taamlijk erndig 1<br />

werd, doordien men van beide zijden, onder anderen,<br />

met roksknoopen, geld en andere dergelijke<br />

dingen op elkander fchoot. — Sedert die<br />

gebeurtenis, waren ook beide deeze genoodfchappen,<br />

naar men mij verzekerde, nooit weder te gelijk<br />

in den wapenhandel geoeffend.<br />

Dewijl het mij mislukte, den bovengemelde<br />

eerlijken landman tot mijnen leidsman te krijgen,<br />

be-


N A A R P :A Aj R h. 6t.<br />

begaf ik mij met.eenen donkerbruinen wegwijk<br />

zer, welken i!$ voor den daaglijkfchen loon van<br />

een vierde van eenen rijksdaalder.gehuurd had,<br />

op .reize. - Deeze mijn leidsman.; droeg op zijnen<br />

eenen fchouder een' (laak, aan welks eene end..<br />

eene-kruidpers,' en' aan het andere end een tege,nw4gt<br />

van'eenige kleederen enTommige mondbehoeften<br />

hing — Stout op den naam .eens bas-,<br />

taards of fpeelkinds, gaf hij mij ras te kennen,<br />

dat hij geen fhaf, geliik de meeste :zwarten, maar<br />

van de .moederlijke zijde een vriigeboorene was,'<br />

vermits zijn' grootmoeder eene Hóttentotfche<br />

vrouw , maar zijn vader een Europeer, en wel,<br />

naar zijne meening, van eene taamlijk voornaa-<br />

me geboorte, geweest was. Met een woord,<br />

ik fchikte mij in mijn lot, volgde mijnen zwarten<br />

leidsman, en verliet de Had.<br />

••Wij namen onzen vveg noordwestwaard, en,<br />

na eene menigte wendingen, waren wij reeds ten,<br />

twaalf uur bij de galg, eene akelige vertooning!,<br />

aangekomen. Heus via'tor! —- Hier maakten<br />

wij een weinig halte, om de frerflijkheid te overweegen.<br />

Meer dan een dozijn xondom fraande<br />

raderen en paaien droegen de fchriklijke vruchten<br />

,• gevolgen en ;-bewijzen van flaavernij en<br />

dwingiandij,. twee wangedrochten , die, zoo ras<br />

een van hun zich ergens genesteld .heeft, gemeenlijk<br />

veele andere misgeboorten , het. mensen?<br />

lijk geflaeht onteerende, voortteelen. De gafg<br />

?eiye, de grootlte, welke ik ooit of ooit gezien<br />

heb, was, wel op zichzelve eena taamlijk wijde<br />

deur naar de- eeuwigheid-; maar nogthans door<br />

eene ongemeen itr-enge regeering, welke in eene<br />

zoo kleine itad, als die aan de Kaap de Goede<br />

Hoop


(fe II. HOÖFDST. IV. AÏD. REfZB<br />

Hoop is, zeven dóodsofferén , die opgehangen<br />

moesten worden, gevonden had , geen fier te<br />

ruim ingericht.<br />

• Wat verder neêrwaard, alwaar het nederftortende<br />

regenwater het zand hard had gemaakt,<br />

vond ik eene menigte huppelende zandloopers,<br />

dcindelae, van eene foort, die mij tot hiertoe<br />

onbekend was geweest. Mijn reisgenoot, die<br />

voorheen nooit eenen verfamelaar van infekten<br />

gezien had, geraakte door mijne nieuwsgierigheid<br />

in eene onbefchrijflijke verwondering, en begon<br />

overluid te lagchen.<br />

• Bruggen zijn in dit gedeelte van Afrika niet.'<br />

Wij moesten derhalve taamlijk diepe beeken en<br />

kleine rivieren doorwaaden. Hoe bezwaarlijk ondertusfchen,<br />

om deeze raden, het verfamelen van<br />

kruiden en planten hier te lande ook zij, zoo<br />

lijk is daarentegen ook de oogst.<br />

- Zoo ras ik mij neder had gezet, maakte ik<br />

de aangenaame ontdekking eener bijzondere getakte<br />

foort van peerdik , rumex, en den gemeenen<br />

aardangel, tribulus terreflris. Hier en daar<br />

kreeg ik ook nieuwlingen voor mijne infektenverfameling,<br />

en menig zeldzaam invoegfel in mijn<br />

kruidboek. — Dit verfpreidde vreugde in mijn<br />

hart, en insgelijks kracht en iever door mijne<br />

beenen. Deeze laatilen kreegen, behalve dien,<br />

door het volgende toeval gelegenheid om uitterusten.<br />

Wij vernamen achter ons etlijke wagens. Het<br />

duurde ook niet lang, of wij werden door dezelven<br />

ingehaald. Een dier wagens was, naar het<br />

gebruik van dit land, met twaalf osfen befpannen.<br />

Op deezen wagen lag en fliep een flaaf,<br />

die,


H A A R P A A R L . 63<br />

die, insgelijks naar de wijze van dit land, iet<br />

den hoogden graad dronken was. Een ander ,<br />

maar die nuchteren was, zat voor op, en wel<br />

met eene zweep, welker Heel ten minde drie<br />

manslengten hield, en waaraan de zweep zelve<br />

naar evenredigheid lang was. — Toornen worden<br />

bij deosfen in *t geheel niet gébruikt; waarom<br />

dan ook deezen, omdat zij niet wel afge-»<br />

recht waren, niectegendaande zij telkens wel aangebragte<br />

zweepflagen aan de rechter -en aan de<br />

linkerzij kreegen, nu eens naar duurboord,<br />

dan weder naar bakboord, dwars van den rechten<br />

weg af, ter zijde uitweeken, en den koetzier<br />

niet zelden noodzaakten, om van den wagen<br />

aftefpringen, en aan het voorde gefpan zijne raeeittag<br />

nog gevoeliger en nadruklijker te kennen<br />

te geeven. — De wagens, waarvan men zich<br />

hier bedient, zijn zoo groot, en tusfehen de<br />

wielen zoo breed , dat men met dezelven niec<br />

ligt om kan vallen. Daar men ondertusfehen<br />

wat voorzigcig moet rijden, worden de voorde<br />

osfen met de hand geleid. Op den wagen zac<br />

een welgeaart Hollander, dien het jammerde mij<br />

te voet te zien, en welke daarom" mij, benevens<br />

mijnen huurling , zeer hof lijk noodigde , om opteklimmen<br />

en met hem te rijden.<br />

Nagenoeg op deeze zelve hoogte ontmoetten<br />

wij eenen boer. Wij preiden hem, dac is, wij<br />

riepen elkander toe, en groetten de een den anderen,<br />

gelijk men in den open Oceaan van de<br />

fchepen pleegt ce doen; en vernamen van hem,<br />

dac hij em vaderlandse fikaar, (zoo heecen hier<br />

de Europeërs) en gehuuwd was, ook omdreeks<br />

de vier en twintig rivieren, veertig uuren gaans<br />

van hier, in eene landdreek, welke naar zijne<br />

mee»


&l II. HOVORDS T. IV. A FD. REIZE<br />

meening vcror-eene der- fchcemlen in dit gêheelè<br />

gewest door kon gaan, gezeten was, en zijne<br />

eigene grondbezitting had.<br />

Ik erinnerde mij ras, dat noch de geleerde<br />

TO u R NtFoRT in het Oosten, noch de groote<br />

IINNJEUS op de .Laplandfche bergen, noch<br />

eenige andere, kruiden - en plantenyerfamelaars,<br />

ooit op eenen rwaalffpannigen wagen kruidkundige<br />

reizen gedaan hadden; en dac mijne kennis<br />

Zoo weinig, als mijne verfamelingen , bij zooijaanig<br />

een rijtuig, eenigen aangroei of vermeerdering<br />

erlangen konden; alsook, dac ai dat<br />

geen, 'c welk mjjne beenen door het uitrusten<br />

gewonnen hadden, door het geduurig flooten op<br />

«ene andere wijze weder verloore». ging. ik<br />

fteeg derhalve af, en wandelde wederom te<br />

VfGfr -"- ,: r.~ . "o< i-oos ruis 3 - ..:<br />

Wlfrcsvl tram j > , \ m<br />

Kort daarna.,kwam ik bij eene landhoeve, aan<br />

de. Hollandfche.Oosundifche. maatfchappij tocbe*<br />

hoorende. - De-Opziener van-dezelve of fchrijver,<br />

hier baas genaamd, zetce mij een glas iier-<br />

,ken wijn voor, doch die mijnen dorsc weinig<br />

leschte. Hef water, welk ik hier vond , had<br />

geenen zuiveren fmaak, en was een weinig<br />

brak. IVielk was hier zoo min voorhanden, als<br />

melkkoe ien , oflchoon op de hoeve een aanzienlijk<br />

«getal paarden en hoornvee- gehouden wierd.<br />

De oorzaak van die gebrek aan melk is daarin gelegen,<br />

dac zoodaanige plaatfen door krijgsknechten<br />

bewaakt worden, die zich meer om wijn,<br />

..dan om melk bekommeren. Ten deele worde<br />

r.de-fchuld ook aan de weiden gegeeven, die zeer<br />

üechc zijn, en veroorzaaken, dat de melk bij de'<br />

koeien


N A A R . P A A R L . 65<br />

koeien ras opdroogt. Hierom nam ik van den<br />

baas affcheid. Baas noemen de flaaven alle<br />

Christenen, bijzonder de opzieners en huisheeren.<br />

De naastvolgende landhoeve was het eigendom<br />

van een' gebooren Afrikaanfchen boer. Thans<br />

had ik gelegenheid en ook lust, om de gastvrijheid<br />

deezer lieden , mij zoo zeer geroetid, voor<br />

de eerftemaal te beproeven Maar. bij ongeluk,<br />

was de boer in de ftad aan de Kaap de<br />

Goede Hoop, om de oeffeningen in den wapenhandel<br />

aldaar bijtewoonen. Slechts etlijke flaaven<br />

waren te huis ; van welken een oud wijf<br />

het woord voerde, en zeide, ere bedden zijn<br />

weggeilooten. — Ik zag zeer fchielijk, dat zij<br />

even zoo weinig genegen was om mij te herbergen,<br />

als ik, om bij haar te blijven.<br />

De avond begon wel reeds te vallen; doch<br />

desniettegenftaande, en hoewel mijne beenen vrij<br />

ftijf waren, befloot ik nogchans, mij naar eene<br />

andere hoeve te begeeven. — Onderweegs verdwaalden<br />

wij in een dal, en vericoren ons in "het<br />

kreupelbosch. De fjakhals of Afrikaanfche vosfen<br />

maakten thans hun avondmuziek bijna volkomen<br />

in dezelve fpraak, als de Europeefchen. Ook<br />

heften de kikvorfchen en nachtuilen bereids hun<br />

onaangenaam gefchreeuw aan. — Eindelijk kwamen<br />

wij op eene kleine hoogte, van waar wij<br />

de landhoeve weder zien , en op den rechten<br />

weg komen konden. Eene gantfche wacht honden,<br />

welke in Afrika de onbepaalde vrijheid<br />

hebben, om laat rond te zwerven, en verdachte<br />

voetgangers te bijten, maakte ons zeer veel te<br />

doen. Het was bereids half negen uur; wijl de<br />

lieden echter nog niet te bed waren gegaan ,<br />

E kwa*


6$ II. HÖOÏDST. tv. AF». Rfeiz»<br />

kwamen zij buiten, om ons te redden; zoo dat<br />

Wij geene andere wonden , dan alleen in onze<br />

roksflippen , kreegen. - Men bragt ons in de<br />

keuken, alwaar ons terftond een donderdag trof»<br />

ik meen de tijding van de afweezigheid van den<br />

baas of opziener, (die insgelijks naar de Kaap<br />

was gegaan, om den wapenhandel te aanfchouwén)<br />

en* dat al dat geen, 't welk tot gerieflijkheid<br />

en verkwikking dient, volgens gewoonte<br />

weggeflooten was. Thans gevoelde ik den<br />

last van deezen dag dubbel zwaar. De befcheiden<br />

Haaf bood mij ondertusfchen aan, of ik<br />

een weinig thee en brood, waar van hij met eenen<br />

kleinen voorraad nog voorzien was, voor lief<br />

wilde neemen. Mijn leidsman, de evengemelde<br />

huisflaaf, en een ander , die veehoéder of<br />

herder was, roerden een gerecht van grof brood<br />

en vet, welk hun ongemeen wel fmaakte, onder<br />

een.<br />

Nadat men eenige beraadflaagingen in de Porrugeefche<br />

taal gehouden had , kwam men over<br />

een, om mij de eigene flaapkamer van den afweezigen<br />

baas overcelaaten. Het béd was taamlijk<br />

gemaklijk; maar de vloer was van leem, en<br />

de wanden ruuw of onbepleisterd. Alle de<br />

meubelen beflonden in een geborden trekpot,<br />

etlijke leedige flesfen, en een paar doelen. — i<br />

Wijl de-deur niet toe kon gefloöten worden, zette<br />

ik de doelen daartegen, om door het geraas,<br />

welk deezen verocrzaaken zouden , wanneer men<br />

mij veelligt op 't lijf wilde vallen, te ontwadken.<br />

Daarop leide ik mij neêrom te flaapen, hoewel<br />

met een bloot mes bij mij; tot welke voorzigtigheid<br />

ik uit het bericht der menigvuldige<br />

moorddaaden, bij nachtijd in dit land gepleegd,<br />

aanleiding kreeg. £>eq


N A .A ;R 9 A A R t,i 6j<br />

Den volgenden morgen kreeg ik , op mijn<br />

verzoek, een ontbijt, welk uit grof brood, en<br />

oud fmout, of eene foort gefmölten en toebereid<br />

vet, welk in eene houten doos bewaard,<br />

en in plaats van boter gebruikt werd, beieond;<br />

en, beaalve dat, zette men mij een it.uk bokkenvleesch<br />

, op kooien gebraaden, en met Spaanfchen<br />

peper al ce zeer gekruid, voor. De honger<br />

noopte mij, om de lekkere becten van mijnen<br />

zwarten waard niet te verfmaaden. Ik hield<br />

mij echter niet lang aan tafel op. — 1<br />

Middelerwijl<br />

oncdond 'er tusfchen den huisdaaf en den<br />

veeherder, onvermoeds, een zeer hevige cwisc in<br />

de Portugeefche caal. Schoon ik dien, uit onkunde<br />

der caal niec verftond, zag ik echcer, hoe<br />

beider zwarce aangezigten van woede gloeiden.<br />

De laacfte greep naar zijn mes, en dwong den<br />

eerden , om hem een duk vleesch te geeven %<br />

'c welk deeze, om zich ce redden , gereedlijk<br />

-deed; waar op de herder, nadac de vriendfchap<br />

met de liefderijkde gebaarden van weerskanten<br />

vernieuwd was, en deeze zijne gewoone pijp na<br />

het oncbijc aan had gedooken, heenen ging.<br />

Nietcegendaande deeze verzoening oeffende de<br />

huisdaaf nogchans aan zijnen wederparnjders<br />

hond, die bij geval in de keuken terug was gebleeven,<br />

eene grouwlijke wraak. Bij al dit laag<br />

gedrag, bezat deeze daaf echcer van het edelmoedige<br />

der Afrikaanfche gastvrijheid zoo veel,<br />

dat ik hem niec zonder moeite overreeden kon,<br />

om voor de dienstvaardigheid, mij door hem<br />

beweezen , een drinkpenning aanteneemen.<br />

Kort na hec aanbreeken van den dag , begaf<br />

ik mij weder op den weg. Thans genoot ik i<br />

E 2 ie-


6% II. HOOFDST. IV. Ar». REIZE<br />

federt mijne aankomst op deeze landfpits voor de<br />

eerfternaal, het bijzonder genoegen, om groote<br />

beploegde en bebouwde akkers te zien. Zij waren<br />

thans groen, en hec koorn daar op een voet<br />

lang. Want, omftreeks den Tijgerberg, daar ik<br />

mij tegenwoordig bevond, was de akkerbouw de<br />

voornaamfte handteering des landmans. Ondertusfchen<br />

zijn tarwe en garst de eenige foorten<br />

van graanen , welken men in deeze geheele<br />

valkp'nnring teelt. De tarwe worde alleen tot<br />

broodkoorn, en de garst alleen tot voeder voor<br />

de panrden gebruikt. Hec groene koorn worde,<br />

naar maate het weder opgroeit, verfcheidenmaal<br />

afgemaaid; Gf, wanneer het rijp is geworden ,<br />

gel.jk in Zweeden en elders, met itroo gemengd,<br />

aan het vee gegeeven.<br />

Omtrent tien uur, moest ik wegens den zwaaren<br />

regen mijne roevlugt op eene landhoeve neemen,<br />

daar ik de ilaavinnen, bij haar naaiwerk ,<br />

Christlijke gezangen hooide zingen. Haarhuisheer,<br />

door eenen godsdienstijver, die, vooral<br />

in dit land, iets buitengewoons is, gedreeven ,<br />

had haar aan deeze ftichtl?jke leevenswijze gewend;<br />

dan, in gevolge zekere grondflellingen,<br />

het huishoudlijke betieffende, welke hier te land<br />

even zoo gewoonlijk zijn, had hij echter nage<br />

laaten, om haar door het bondzegel des doops<br />

in de gemeente der Christenen te laaten aanneemen<br />

; vermits zij daardoor, overeenkomflig de<br />

wetten des lands, haare vrijheid zouden verkreegen,<br />

en hij haar uit zijnen dienst verlooren<br />

hebben. Deeze godvrugtige boer was uit Berlijn<br />

geboortig, en had als fluurman op Ooftindie ge-<br />

vaaren. Mijn gefprek mee hem viel ras op<br />

de overwinningen vau zijnen voorigen monarch,<br />

dien


N A A R P A A R L . 6b<br />

dien hij nog eene bijzondere liefde toedroeg;<br />

en van die, geduurende den rijd van ruim eene<br />

uur , bijkans op alle voorwerpen in de waereld.<br />

M jn hals brandde mij nog van * J<br />

en<br />

Spaanfchen peper, en mijne maag fchreeuwde<br />

van honger. Mijnen dorst leschte ik door eeni»<br />

ge glazen wijn; maar mijne maag liet ik, te<br />

bloö om mij over haar ce bczwaaren, aan haar<br />

loc en den naderenden middag over, indien men<br />

mij veelligt moge noodigen, om 'er te fpijzigen.<br />

Ik begaf mij derhalve wederom tot de vervulling<br />

van mijn kruidkundig beroep. en toe mijnen<br />

arbeid tusfehen de kreupelbosfehen , waarmede<br />

dit land, eenige vruchtbiar gemaakte ilreeken<br />

alleen uitgezonderd, hier bijkans geheel en<br />

al bedekt is. Geen fpoor van een woud, en<br />

naauwlijks ergens een wilde boom is 'er te zien.<br />

Het aardrijk in deeze landftreek , voornaamhjk<br />

op de 'lijgerbergen en de Koebergen, beibaat,<br />

naar den uitwendigen fehijn, meestal uit dor onvruchtbaar<br />

zand , en zeer kleine keifteentjes.<br />

Ondertusfchen zijn 'er in deeze zelve landttreek,<br />

mee kleine heuveltjes bezec, eenige valeien, die<br />

mee goede aarde doormengd , en zelfs aan den<br />

eenen en anderen landman, welke zich op de<br />

aankweeking van citroen -, Chinaasappel - en oranjeboomen<br />

beviijtigt, vrij dankbaar zijn.<br />

Des namiddags ten drie uur, kwam ik bij den<br />

landbouwer VAN DER SPOIT, eenen weduwnaar,<br />

geboorenen Afrikaan, en broeder des bezitters<br />

van Konikmtia. Deeze man bleef, zonder<br />

eenige omftandigheden , in de deur van zijn<br />

huis gantsch ftil ftaan, verwachtende mijne aankomst,<br />

zonder mij eenen enkelen tred te gemoet<br />

E 3 te


fO II. HOOFDST. IV.'AFD. REIZE<br />

ce gaan. Maar hierop vatte hij mij bij de hand ,<br />

wenschte mij goeden dag, heette mij welkom,<br />

en vroeg mij: — ,, Hoe vaart gij ? Wie zijt<br />

„ gij ? Een glas wijn ? Eene pijp tabak ? Wilt<br />

„ gij iets te eeten hebben " ? - Ik beantwoordde<br />

deeze vraagen in behoorlijke orde , en nam<br />

het laatfte aanbod gereedlijk aan. Zijne dochter,<br />

een taamlijk aarrig meisje , van twaalf of<br />

veertien jaar, die ook , naar het landsgebruik<br />

alhier te rekenen, vrij wel wist te leeven, bragt<br />

eene fchoone lamsborst, met een fchoteltje geele_<br />

wortelen, op de tafel, en na de maaltijd bood<br />

zij mij met zoo veele inneemende bevalligheid<br />

thee aan, dat ik wel op het meisje had kunnen<br />

verlieven. Niet Hechts bij den vader, maar ook<br />

bij het kind, verrieden gelaat en gedrag een ftil,<br />

zacht weezen , en een goed gemoed. — Om<br />

het ftilzwijgen aftebreeken , fprak ik mijnen<br />

waard etlijke maaien aan. Hij antwoordde kort<br />

en zeer befcheiden , zonder op nieuw zelf een<br />

ander gefprek te beginnen , dan dat hij mij vriendlijk<br />

verzocht, om den nacht bij hem te vertoeven.<br />

Ik nam echter affcheid ; en zulks kon ik<br />

niet doen, zonder door eene zoo buitengewoone<br />

en onverdiende goedwilligheid merklijk geroerd<br />

te zijn.<br />

Mijne ftijve beenen kwamen bij mijnen kruidkundigen<br />

iever in geene aanmerking; maar ik<br />

befloot , om over de dorre hoogten, daar, ik,<br />

den geheelen dag, om zoo te fpreeken als op<br />

ftelten gegaan had, fpoedig voort te ijlen. Tegens<br />

den avond gevoelde ik mij veel minder vermoeid<br />

; want hec geduurig gaan en loopen fcheen<br />

mijne leden ongemeen buigzaam gemaakt te hebben.<br />

Niet


N A A R P A A R ft<br />

Niet verre van de landhoeve moesten wij eene<br />

beek doorwaaden. Eene llaavin kwam, en wees<br />

ons op eene bij uitftek gedienlrige wijze de on»<br />

diep!te plaats aan. Zij i'eheen op eene liefderijke<br />

belooning fiaat te maaken; 't welk haar nogthans<br />

mislukte, en ook mislukken moest, vermits<br />

zij eenen emsthaftigcn en vermoeiden wijsgeer<br />

aantrof.<br />

Des avonds kwam ik vroegtijds op eene landhoeve<br />

aan , daar vader en moeder wel niet te<br />

huis waren, maar de jonge Jan en juffer Suzanna<br />

mij echter met genegenheid aannamen. Het<br />

gebouw was, gelijk allen, welken ik op deezen<br />

weg aantrof, fraai, en van gebakkene fteenen,<br />

of wel doorgewerkte leerrraarde , opgehaald;<br />

maar de vloer beflond overal uit bloote aarde.<br />

Ik had voorgenomen verder te gaan; dan, toen<br />

ik zag, dat men bij een groot botervat zeer bezig<br />

was, en ik uit Suzannaas eigenen mond hoorde,<br />

dat hier dertig koeien waren, die melk gaven,<br />

zou ik, gelijk gij ligtl jk denken kunt,<br />

niet gemakhjk aftewijzen geweest zijn; te meer<br />

nog, wijl ik, federt mijne aankomst in Afrika,<br />

zeer zelden melk geproefd had. — Deeze landhoeve,<br />

verhaalde men mij, bragt jaarlijks, e ni«<br />

ge jaaren door een gerekend , omtrent achthonderd<br />

tonnen * graan op , en de inkomilen des<br />

lands waren gemeenlijk tien - of vijftienvoudig.<br />

Nu<br />

* Eene Zweedfche ton houdt vier Zweedfche fchepels,<br />

of vijf en drie vierde vierkante Zweedfche voet; en een<br />

en twintig en nagenoeg eene halve ton maaken eene Hamburger<br />

last. Bijgevolg bragc deeze landhoeve jaarlijk*<br />

luim zes en djrcijj Hamburger lasten op.<br />

E 4


7* II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

Nu zette men mij een welgereezen en weldoorbakken<br />

rond brood voor , welk meer dan<br />

twee voet in de middellijn had; en daarenboven<br />

kon ik aan melk en verlche boter mijn hart naar<br />

mijn genoegen ophaalen. De jonge lieden hadden<br />

'er hun bijzonder vermaak in , mij wel en<br />

naar mijnen zin te kunnen onthaalen, en teffens<br />

over mijn krom Hollandsch, of, gelijk zij het<br />

roemden, mijne kromme taal, en mijnen gantfchen<br />

infektencoeftel ftil en ongemerkt te lagchen.<br />

Mijne kruidenverfameling billijkten zij echter ,<br />

vermits zij zeiven uit fommige kruiden en wasch<br />

eene foort van pleiscer maakten. Den volgenden<br />

ochtend liet ik de koffij onaangeroerd<br />

ftaan; want hij was troebel , en , naar de gewoonte<br />

van dit land, zoo flap, als dun bier;<br />

en ging, na een zoo heerlijk en aangenaam onthaal<br />

op melk, leevendig en vrolijk weder<br />

op weg.<br />

Dewijl mijne infektendoos reeds vol was, zag<br />

ik mij genoodzaakt, om eene geheele bezetting van<br />

vliegen, kleine infekten en misckevers rondom<br />

den bol van mijnen hoed te maaken. — Onderweegs<br />

ontmoetten wij eenen herder, die eene kleine<br />

fcbildpad bried: hec vleesch was aangenaam, en<br />

imaakte gelijk zeer jong hoendervleesch. Omtrent<br />

eene halve Zweedfche mijl, of een uur gaans,<br />

verder, troffen wij een' fchaapherder aan, die op<br />

kosten van zijnen heer een lamsgebraad verteerde.<br />

Mijn leidsman , die de waardij zijner vrijheid<br />

kende, betuigde 'er zijn genoegen over, dat de<br />

flaaven fomtijds, door de eene of andere ontrouwe,<br />

van hunne dwinglanden wraak kunnen neemen.<br />

Hij verhaalde, dat de fchaapherders, welke ftrerjge<br />

en


N A A R P A A R L . ' 73<br />

en gierige heeren hebben, van alle tweelingslammeren<br />

het eene, en, wanneer zij zoodaanige dieverij<br />

meenen te kunnen verheelen, ook het andere<br />

tot eene lekkere beet voor zich afzonderen<br />

en bereiden.<br />

Ten drie uur des namiddags kwamen wij aan eene<br />

andere landhoeve, daar ik mij met de vrouw des<br />

eigenaars over de jicht in haare handen en voeten,<br />

en over de jichtige pijn van haaren man, om welke<br />

uittezweeten, hij thans naar de warme baden gereisd<br />

was, een geruimen tijd onderhield. — Een flecht<br />

huis, van veel leem lomp en plomp famengefmeerd,<br />

verfcheidene morfige en flurdige kinderen,<br />

eene flaavin , met eene dikke keten om haar<br />

been, de gezigtscrekken en fpitfe neus der oude<br />

vrouw, haar fchelden en raazen met het huisgezin<br />

, en hec koude water , waarin mijn eem'oonthaal<br />

beflond, toonden overvloedig, dac niiT<br />

alleen armoede in dit huis woonde, maar dac ook<br />

de jicht eene vruchtbaare cholerieke gemoedsgefteldheid<br />

daarin tot haare dienstvaardige hulpgenoote<br />

had. — Het oude wijf ried mij, dat ik<br />

mij te Paarl, een dorp, welks inwooners zich<br />

met den wijnbouw zeer wel geneerden , en dac<br />

Hechts een klein end weegs van hier lag, met der<br />

woon neêr zou zetten, om met kwakzalverij rijklijk<br />

, zoo zij meende , mijne kosc ce winnen.<br />

Zij vertelde mij, dac 'er voorheen een arcs gewoond<br />

had; maar die niec veel te doen had gehad<br />

, omdat hij zich al te duur liet betaalen. Tot<br />

eene aderlaating en het inneenen van geneesmiddelen<br />

had zij, volgens haar eigen zeggen, zich<br />

nooit kunnen laaten overreeden, en zou het ook<br />

nooit laaten doen; maar desniettegenftaande hield<br />

E<br />

5 zij


74 n. HOOVDST. IV. Am. RBIZB<br />

zij het voor haar perfoon voor iets troostliiks,<br />

wanneer men ziek is, eenen geneesheer in de<br />

nabijheid te hebben. Hier leert gij in eene<br />

flechte Afrikaanfche hut den mensch van dien<br />

zeiven kant kennen, van welken gij hem in Europeefehe<br />

paleizen vermoedlijk hebt gezien : hij<br />

roept wel den arts, maar laat het groocite deel<br />

zijner gencezing aan zijne wonderlijke en grilzieke<br />

invallen gecroost over.<br />

In gevolge eene aanwijzing, die men mij gedaan<br />

had , floeg ik eenen weg ter rechterhand<br />

in, en vervolgde dien, welke mij aan de wooring<br />

eener rijke en zieküjke weduw van<br />

twee en vijftig jaar brengen zou. Mijn bediende<br />

, die daar bekend was, waarfchouwde<br />

mij, om door de infekten, boven op mijnen hoed<br />

geilooken, de oule vrouw riet te verfchrikken;<br />

wijl zij anders beroerte en fhauwte zou kunnen<br />

krijgen. — Des namiddags omtrent vijf uur kwam<br />

ik bij haar aan , en werd goed verwelkomd.<br />

Ovcreenkomflig de gedaane erinnering hield ik<br />

mijnen hoed met alle zorgvuldigheid zoo , dat<br />

zij de buitenzijde vin dien niet zien kon, en verborg<br />

hem naderhand in eenen hoek. Kaas, boter,<br />

brood, wijn, thee , maar tefFeiis eene breedvoerige<br />

verhandeling over de jicht , zinkingen,<br />

beroerte, flerk neusbloeden, hoesten en de waterzucht<br />

van wijlen haaren man, bragten mijnen<br />

mond terltond in llerke biweeging. De oude<br />

vrouw was even z >o aandachtig in het hooren ,<br />

als ik in het etten, voor zoo veel mijne voorleezmgen<br />

zulks toelieten. — Onder,usfehen had<br />

eene praatachtige geliefkoosde fliavin mijnen<br />

dienstknecht in de keuken uitgevraagd; waarop


N A A R P A A R L . *?5<br />

li] haare vrouw in het oor luisterde, dat mijn<br />

hoed vol kleine beestjes was. Terflond liep deeze<br />

, zonder op de heerlijke voorfchriften eener<br />

gezonde levenswijze, welken ik juist met iever<br />

bezig was haar te geeven, verder te merken,<br />

weg, om die wonderdingen op mijnen hoed te<br />

bezien. Allermeest werd zij daarover verbaasd ,<br />

dat zij die kleine beestjes met fpelden op den<br />

hoed vastgeftooken zag, en zij begeerde, zonder<br />

eenig uitftel , eene nadere verklaaring deezer<br />

bijzonderheid.<br />

Nu moest ik met het eeten een weinig halte<br />

maaken , om van de Hollandfche fpreekwijzen<br />

niets neêr te flikken, welken ik, zo goed ik kon,<br />

famen moest fmeeden, om de goede oude vrouw<br />

van het nut te overtuigen, welk de kennis deezer<br />

kleine diertjes in de geneeskunst en huishoukunst,<br />

en tot bevordering van de eer des grooten<br />

Scheppers hebben. Bij geluk verhandelde<br />

ik , hoewel niet zonder bekommering, dit onderwerp<br />

volkomen tot haar genoegen. In een<br />

tegengefteld geval zou zij mij , als eenen tovenaar<br />

of hexenmeester, zekerlijk het gat van de<br />

deur geweezen hebben. • Maar nu verzocht<br />

deeze bejaarde en deftige matroone mij in ernst,<br />

om in haar huis te overnachten; en in een zoo<br />

fraai, en met alle gerieflijkheden zoo wel voorzien,<br />

huis beloofde ik mij eene bij uitftek aangenaame<br />

nachtrust. — Kort daarna kwam 'er<br />

een kleine fpeelwagen met vreemden aan. Deeze<br />

waren eerstlijk haare dochter , die gehuuwd<br />

was; in de tweede plaats een ongemeen dikke<br />

en vette landman, de heer M***, die, gelijk<br />

men mij zeide , aan iedere van zijne dochters<br />

(waarvan de eene bereids toevalliger wijze een<br />

zware


7°" II HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

zwart kind had gekreegen, welks vader, tot be-<br />

Ioomng zijner liefde, van eenen flaaf tot eenen<br />

gevangenen voor zijn geheele Jeeven op het Robbeneiland<br />

, maar het meisje tot de huisvrouw<br />

van haar vaders rentmeester of fchrijver bevorderd<br />

was ) vijftig duizend plaacen i tot eene<br />

huwhjksgitt medegeeven kon; en ten derde een<br />

nog lijviger halve broeder van den Jaatften.<br />

De vader van deeze beide welgewasfené heeren<br />

was een gebooren Lijflander, had als<br />

Zweedsch krijgsknecht gediend, en was eindelijk<br />

m dienst der Hollandfche Ooftindiiche maatfchappij<br />

herwaard gekomen. Zij hadden voorheen<br />

wel reeds infektenvei-famelaarsgezien; maar, to-n<br />

zij in mijne verfameling van kruiden, be'halve<br />

bloemen, ook gras en dunne takjes van boomen<br />

en heesters ontdekten, vonden zij dit even zoo<br />

belachlijk als ongewoon. — De jonge vrouwlokte<br />

al, wat ik haar van de roos en de moederkwaal<br />

wist te zeggen, uit mij uit; en ik, ikfteldemij door<br />

vraagen naar huismiddelen, en naar het warme<br />

bad, weik zij, drie weeken geleeden, gebruikt<br />

had, weder betaald. Ook deeze, gelijk haare<br />

moeder, ried mij, praktizeerend geneesheer in<br />

Paarl ce worden; „ dan," voegde zij 'er bij,"'t<br />

„ is jammer, dat de man, die van onze ziektenen<br />

„ kwaaien zulke goede kennis fchijnc te hebben,<br />

onze<br />

'De Heer »AXMAN rekent hier, gelijk natuurlijker<br />

Wijze overal door z.jne geheele reisbefchrijving, naar<br />

die geldmunt welke hem best bekend was, dat is, naar<br />

zijne vaderlandfche munt. Eene plaat was voorheen ir»<br />

tweeden zes daalders kopermunt, of twee daalders zilver-<br />

"'oS<br />

D U i t S C h 6 e r e k c n J<br />

> o m t r e n t t w a a l f<br />

8P*


H A A S P A A R L » 77<br />

onze taal niet verftaat , en dezelve zoo krom<br />

„ (preekt. "— Melk was hier thans wel niet; maar<br />

desniettegenftaande hadden wij echter eene weltoebereide<br />

avondmaaltijd. Bij den wijn dronken<br />

wij gezondheden en de goede kommercie. De<br />

bijzondere vetheid, de middagflaap, en de oor?<br />

zaak van die beide verfchijnfelen , naamlijk de<br />

•Lijflandfche badlloof deezer heeren onder deeze<br />

hemelsftreek , werden in ons gefprek breedvoe?<br />

rig opgehelderd. -— Wij wenscheen elkander<br />

eenen goeden nacht; maar ik voor mijn perfoon<br />

.Hiep zeer weinig: want de ongemeen uitwaasfemende<br />

jonge man was een bezwaarlijk en (hor-<br />

-kend bedgenoot voor mij. Hij zag'er wel, gelijk<br />

zijn leevendige en vrolijke broeder, zeer vergenoegd<br />

uit ; maar hij had niet veel te fpreeken;<br />

en wanneer dit nu en dan nog eens gefchiedde, of<br />

gefchieden moest, zoo deed hij het met zoodaanig<br />

een gclis of fisfend geluid , welk hem ten hoogde<br />

onverfhanbaar voor mij maakte. Hij (leunde<br />

, om zijne fchoenen en kousfen uit te krijgen,<br />

meer dan ik, toen ik, niet lang geleeden,<br />

den Tafelberg opklouterde. —. Des zondags<br />

's> morgens nam ik van dit buitenverblijf een teder<br />

aflchcid.<br />

Mijnen weg nam ik langs de Bergrivier naar<br />

Paarl. Het veer over deezen droom was wel<br />

taamlijk verre van mij verwijderd, doch aan den<br />

overkant was ook niets van belang voor mij te<br />

verrichten. Maar toen ik, niet lang na mijn<br />

vertrek, een klein eilandje , drie of «ier vademen<br />

van den oever, in de rivier gewaar werd,<br />

alwaar geen vee geweid had, en dus noch fchaapen,<br />

noch geiten , mij eenige afbreuk hadden<br />

kun-


75 II. HÖOFD*T: IV. AFü. "R E I Z E<br />

Runnen doen , waagde ik het, om door en over<br />

het gladde gevlechcfel der palmicen, acorus paltnita<br />

, welken ik boven < reeds befchreeven<br />

heb , en die veelal zoo brosch en teffens zoo<br />

glad en glibberig waren, dac ik uitgleed, en<br />

onder dezelven bijkans verdronken ware, der-<br />

Waard overcewaaden. Hoed en gebonden hair<br />

üicgezonderd, zochc ik de kruiden en plancen , op<br />

die kleine eilandje, op in dien zei ven opichik ,<br />

waarin Adam zich in den ftaac der onfchuld vertoond<br />

heefc; hoewel mijne huid, door de zon<br />

gebraaden, ondervond, dat ik in mijn kleine Paradijs<br />

de heerfchappij over de muggen en vliegen<br />

verlooren had; wanc deeze kleine diertjes dwongen<br />

mij ras , om ce rug te keeren en mijne<br />

kleederen weder aan te doen.<br />

Daarna zecce ik, de rivier langs, mijne kruidenverfameling<br />

voort. Tusfchen de landhoeven,<br />

in den omtrek van Paarl gelegen, kwam ik hoe<br />

langer hoe verder, en eindelijk aan de wooning<br />

van eenen molenaar. — Ik ging tot hem in, en<br />

vond hem zittende en zijnen middagflaap houdende.<br />

Nooit heb ik eenen man gezien, die 'er<br />

fomberder en ernsthaftiger uitzag, dan deeze!<br />

Hij zette mij eenen ftoel, die als eene wieg heren<br />

der waard ging, e n zeide, zonder te vraagen,<br />

wie ïk^was, terftond: — „ wat wik gij hebben?<br />

" — „ Ik zie," antwoordde ik, „ dac gij<br />

„ chee hebt; geef'er mij brood'bij, dan kan ik<br />

„ honger en dorst te gelijk Itillen; hec middag*<br />

eecen heb ik door mijne liefhebberij in het<br />

'„ verfamelen van kruiden verzuimd. " „ Wel<br />

K Zie hier boven bladz. 49.<br />

» zoo! "


NAAR F A A R U f§<br />

», zoo! " hervatte hij, „ hebt gij deezen miS-<br />

„ dag nog niet gegeeten ? Slaavin, breng vleescb*<br />

,, brood en de wijnfles hier, •' voegde de öuuc*<br />

iche man 'er bij. Ik at en dronk op zijne gezondheid,<br />

terwijl hij gantsch flil zijne pijp cabak rank»<br />

te, en in eenen a-trologifchen almanak van het<br />

zeventien honderdite jaar las. Niet een enkel<br />

maal fprak hij mij, federt dat hij het bovengen<br />

melde gezegd bad, aan; en wanneer ik hem ie»<br />

vroeg, antwoordde hij zoo kort, dat ik geloofde4<br />

dat mijn bezoek hem ten uiterlle onaangenaam,<br />

was, en ik hem deswege volflrekt becaaling voor<br />

het genootene op wilde dringen. Mij verzette<br />

*er zich zeer eigenzinnig tegen , en zeide in eenen<br />

Onbeweegboaren toon: „ Eli dat doe ik niett<br />

„ het is toch een fchuldige pligt, reizenden be-<br />

„ hulpzaam te zijn. " Aan mijnen knecht had<br />

hij insgelijks, buiten mijn weeten, een aanzienlijk<br />

deel brood en vleesch d.>en geeven. — Dan f<br />

Voor 't overige bezat hij niet de rninite welleevendheid,<br />

en roen ik affchdd van hem nam, verzelde<br />

hij mij niet eens tot de helft van fijnen gübberigen<br />

leemen vloer. Doch van oprechte dankbaarheid<br />

jegens hem doordrongen, wensch»<br />

te ik bij mijzelven, dat de Hemel het toch deezen<br />

braaven molenaar wilde vergeeven, bijaldien<br />

hij zich aan zijns naasten broodkoorn verzondigen<br />

mogt,<br />

Een endweegs van dien zonderlingen man, ontmoette<br />

ik eenen koster. Zoodaanig een man ié<br />

bij de leden der Hervormde Kerk in grootere<br />

achting, dan bij die der Lutheriche Die geen,<br />

van welken ik fpreek, was van moeders zijde ,<br />

van zwarte afkomst. Ik ging met hem binnen.<br />

Hij


fcO II. HOOFDST. IV. AFD. REIZfi<br />

Hij noodigde mij om te gaan zitten, en onthaalde<br />

mij op eene fpoelkom vol Hechte thee zonder<br />

fuiker. Zijne taamlijk bejaarde vrouw<br />

was bedlegerig. Ik deed onderzoek naar den<br />

aart haarer ziekte; en toen ik vernam, dat de<br />

lijderes , nieccegenfïaande zij drie weeken lang.<br />

zich van het warme bad bediend had, nog even<br />

zoo ftijf in haare ledemaaten , pijnlijk , uitgeteerd<br />

en met jichtknobbels bezet was , als "te<br />

yooren, durfde ik niets meer .zeggen , dan dac<br />

jicht eene booze kwaal zij, trok de fchouders op,<br />

nam affcheid, en vroeg naar den weg.<br />

• Voor de deur van zijn huis ftonden purgeernooten,<br />

femina cataputiae. „ Gebruikt gij die, "<br />

vroeg ;lk hem, „ of laat gij wel daar van plukken<br />

? " „ Zelf gebruik ik ze wel niet, " antwoordde<br />

hij, „ maar ik ben gewoon mijne goe-<br />

„ de vrienden daarmede te bedienen. Pluk gij<br />

„ maar,-" ging hij voort, „ ik heb nooit voor-<br />

„ heen een eenig mensch daar naar hooren vraa-<br />

„ gen; waartoe wilt gij ze hebben? " „ Tot<br />

„ artfenij, " hernam ik, „ en zoo verder. "<br />

Nu moest ik op nieuw binnen komen , ten einde<br />

mij verfcheidene foorten van krampen, waarmede<br />

de oude vrouw behebt was, te laaten befchrijven,<br />

en te verklaaren; waarbij ik mij dan<br />

ook genoodzaakt zag, om haar met eenige omwegen<br />

te kennen te geeven, dat zij van de moeilijkheden<br />

en wederwaardigheden van dit leeven<br />

niet veel meer te verdraagen zou hebben. Zij<br />

was 'er wel mede te vrede , dat zij eerlang uit<br />

dit jammerdal zou verlost, en haar man, dac hij<br />

haast van zijne bouwvallige vrouw zou ontlast<br />

worden; weshalve dan ook beiden mijne ongelukige<br />

voorfpelling mee genoegen fcheenen<br />

aan-


N A A R P A A R L . 8Ï<br />

aahtehoor :n . toe belooning mijner* genomene<br />

moeite nodigden , ren paar glaasjes wijn te<br />

drinken, en mij aanbooden ,. om mij de kerk<br />

te laaten zien. i - - •<<br />

B Da kerk ligt zeer dicht aün des kosrers wooning.<br />

Het is een bewijs, 'dat deeze land^<br />

beden met des Hoeren haö niet meer omfhndigbeden,<br />

als met hmme eigene huizen, maaken. .<br />

Dit Godshuis is wel zoo groot, als* eene groote Up*<br />

iandi'ehe hooifehuur 4,' en gelijk de andere hmzen<br />

zeer<br />

033;"i.j ïsbnox na r: ;'oo M lsiu£}j s(T<br />

4 [ „ Ik kan niet nalaaten, ten aanzien van defgeUiké<br />

„ vergelijkingen, hier eens vooral eene kleine aanteke-<br />

,, ning te plaatfen — Niets is gemeener, dan zulke ver-<br />

„ gelijkende bepaaüngen vari breedte of hoogte van rivie-<br />

„ r«n of gebouwen bij de refsliefchrijveis te leezeff.<br />

Zeifs de gcachtfteii dnder hen zijn 'er niet vrij van'*;<br />

,i gelijk, bij voorbeeld, bij de heeren R. tococKt'<br />

„ TH. SHAW, ST. SCHULTZ, en anderen te zien is!<br />

,> De heer SFABMAN bedient 'er zich ook hier vpr*<br />

„ Als zij de vergelijking rrenl-.en bij iets, dat in hun Va-<br />

„ derland, met reden, ak bijna algemeen bekend migpe-<br />

,t, houden worden; gelijk veelligt deeze véffelijking Vah<br />

,; onzen lchrijver bij zijne vaderlanders, tot'welker nut<br />

h i<br />

A J bêpaaïdUjk fchreef, genoegzaam over 'talgemeen bé.<br />

kend is, is deeze handelwijze nog eenigzins'intefchik-<br />

k e n<br />

»t<br />

i s<br />

- tA)<br />

echter desniettegenftaande altijd zeer onze-<br />

„ ker en onvolkomen. Integendeel voldoet een reisbe-<br />

„ fchrijvcr aan zijn oogmerk, wannneer hij, van zulkè<br />

„ vergelijkingen, daar veelen geen meer hut van hebben,<br />

,; dan of men ze van zaaken in China ontleende , zich<br />

onthoudende, eenvoudig zegt, dat een gebouw of'rivier<br />

„ zoo veel voet hoog of breed is. Doch fomtijds zijn<br />

,, dergelijke vergelijkingen niet zonder merklijke ver.vaand-<br />

„ heid. Ik kon dit met veele voorbeelden bewijzen;<br />

£ maar zal mij met flechts één vergenoegen. De ge?<br />

§<br />

E!DE H E<br />

'" « ÏCHULTZ , de hoogte van Abfaloms graf,<br />

„ bij Jerufalem, befchrijvende, zegt in zijn werk : Lei'


82 II. HOOFDST. IV. AID. REIZE<br />

zeer net, naamlijk met eene foort van zwartachtig<br />

g«s, gedekt; maar heeft noch gewelf, noch<br />

eene zoldering van planken; en de dwarsbalken<br />

van het dak, met de fparren, van alle kanten<br />

daaraan fluitende, maaken inwendig eene leelijke<br />

vertooning. Vermits de Gereformeerden over<br />

het geheel noch altaar, noch altaartafel gebruiken,<br />

zoo ziet men hier ook geen van beiden.<br />

Aan weêrskanten zijn banken voor de mansperfoonen;<br />

maar de vrouwen hebben iedere haaren<br />

ftoel of zeteltje in het ruim of midden der kerk.<br />

De kanfel is ook flecht, en zonder eenigen<br />

fieraad.<br />

. Van hier begaf ik mij op mijnen terug weg,<br />

die wel merklijk nader, maar mijnen wegwijzer<br />

even zoo onbekend was, als mij zei ven. ——<br />

Acht fluks Chinaasappelen, welken ik in Paarl voor.<br />

eenen Hollandfchen fchclling gekocht had, kwamen<br />

mij ongemeen wel te pas; en een fluk tabak<br />

was voor mijnen oppasfer eene behoefte, welke<br />

hij nog veel minder ontbeeren kun. Hljdróeg<br />

waarlijk eenen zwaaren last, maar desniette;>en^<br />

ftaande was hij echter op geenerhande wijze te<br />

vermoeien. Daartegen ging hij ook altijd rechtuit,<br />

wannéér ik in de bosfchen veele kromme<br />

lijnen ter zijde van hem befchreef.<br />

Het was reeds duister, toen wij aan eene landhoe-<br />

„ itmgtn dis H&chflcn auf feinen rejjfm diirch Europa, Af<br />

„ und Afrika, V. Deel. bladz. 138., dat hij het geheele<br />

,, gefticht zoo hoog rekent te zijn, als de roode toren te<br />

„ Halle, als de S. Markustoren te Venetië, of als de<br />

„ gedenkzuil te Londen, ter gedacht.iis van den zwaaren<br />

„ brand van ióöfj. aldaar opgerecht. " C. 1


N A A R P A A R L . 8g<br />

hoeve kwamen, waarvan de boer zelf niec te huis<br />

Was. — Onderrusfchen bragc ik de vrouw op ge-'<br />

fprekken, de huishoukunsc becrefFende, en vernam,<br />

dac in die huis, anders zoo fchoon, zeer<br />

zelden melk ce vinden was , vermits de dorre<br />

heuvelen , heczelve omringende, geen voedfel<br />

voor hec hoornvee leverden; zoo dac men daartegen<br />

de fchaapfokkerij, een weinig akkerbouw<br />

én de wijnteelt dreef, waarbij men de nuccige<br />

gewoonte-had, om de wijnbergen door afleidingen<br />

van het water vruchtbaar te maaken. De<br />

boerin was eene 1<br />

hartlijk goede en eerlijke<br />

vrouw, maar had het ongeluk, om mij iteeds<br />

dat geen_ aantebieden, 'cwelk ik niet wilde hebben:<br />

wijn, brandewijn, tabak. . De man,<br />

van eene leevendigo en vuurige gemoedsgeltelcenis,<br />

kwam na èene wijle cijds'te huis, dronk mij<br />

terftond tóe , en zeide: „ Gij meent veelligt<br />

w e<br />

ft l' dat gij met uwe kruidenverfameling hier<br />

„ alleen wijs zijt; maar, hoor hier! dat toch<br />

„ ook niec alle Afrikaanfche landlieden zoo dom<br />

„ zijn, zult gij cerflond zien " Daarop verraste<br />

hij mij door hec vertoonen van fommige fraaié<br />

boeken, en eene menigte kleine ichrifcèn uic Wle<br />

weecenfehappen; welken ik allen nacuurlijker<br />

Wijzi móest prijzen, terwij! hij tusfehen mij en<br />

de boekenplank heen en weêr liep, en van allen<br />

hecgeheelecijcelblad.den naam des boêkyerkoopeni<br />

niec uitgeflooten, mij voorlas. „ Ziet gij we],<br />

Zeide hij, „ dat ik niet Hechts achter den ploeg<br />

„ gaa?" — Hierop maakren wij nnauwere kennis;<br />

want hij was een Lijfbnder, en ik een Zweed.<br />

;<br />

Des avonds ontbrak het niet aan eéte'n, „ op<br />

„ boerenplaacfen," zeide de gully vrouw, „moet<br />

"„ gij braaf eeten; hec wordt u-Wel gegund, frj<br />

'fiocer en kaas kreegen deeze lieden van hunne<br />

F a vee-


$4 II. HQOFDSTV IV. AF£K REI Z B<br />

veefokkerijen, welken zij honderd uuren gaans<br />

verre landwaard in hadden ; ook ontvingen zij<br />

van daar gerookt osfenvleesch. Aan de foep en<br />

de groene erwecen kon ik klaar zien, 'dar mijn,<br />

Latijnfche waard zich in geen kookboek geoeffend<br />

had, 'c welk hem in Afrika .meer voordeel<br />

zou aangebragt hebben, dan de .dichtkunst en de<br />

geleerde taaien hem. daar konden geeven. -—,<br />

De vrouw moest alleen te bed gaan, omdat haar man<br />

zich in de Joodfche gefchiedenisfen van j o s E-<br />

PHUs al te diep inliet, om mij van zijne groote<br />

neiging toe de weetenfchappen te overtuigen.<br />

* Des morgens vroeg werd ik door, het klaagge 7<br />

fchreeuw van januarius en Februarius (zoo noe-,<br />

men ecnigen hunne flaaven, nu eens met de-naamen<br />

der maanden, dan met die van de dagen,<br />

der week, dan wederom op eene andere wijze)<br />

uit mijnen flaap opgewekt. Deeze arme halzen,<br />

k'reegen van hunne heeren en bezitters fugen,<br />

omdat zij de paarden den avond te vooren niec<br />

wedergevonden hadden. Nu maakte men<br />

zich gereed, om naar de kerk re rijden; maar<br />

eene fterke regenbui verhinderde de uitvoering<br />

van dit loflijk voornsemen. Middelerwijl ge?,<br />

bruikcen wij ons oncbijc, en dronken daarbij een<br />

goed glas wijn, waarop dan nog een cot dankzegging,<br />

en een op mijne gelukkige reize volgde;<br />

coc dat een dubbel geboterd brood, welk de<br />

waard en waardin coc reiskost-mij in mijnen rokszak<br />

hielpen fteeken, het befluit maakte. ,—<br />

Zoo veel goeds , door onbekenden mij op de<br />

guihartigfte wijze beweezen , roerde mij ongef<br />

meen. l)e vrouw was de goedheid zelve; doch<br />

haar geest woonde in een zeer phlegmatiek -ligchaain.<br />

De bibliotheek en de geleerde aanmer-


N A A R P A A R L . 85<br />

iitigen de* mans gaven genoegzaam te kennen ,<br />

dat hij, gelijk ik, een fludent, zijn vaderland<br />

ontloopen, waïi Naderhand vernam ik ook, dat<br />

hij een krijgswondbeeler geweest , en door dé<br />

zielverkoopers, als krijgsknecht, herwaard gehragC<br />

was; maar hec grootite deel zijner boeken<br />

door het huwlijk met zijne tegenwoordige<br />

vrouw, voorheen eene predikants weduuw, gekreegcn<br />

had. — Ten aanzien haarer natuurlijke<br />

traagheid , had zij N wel gecnen choleriekeren<br />

man kunnen bekomen; wanc deeze had, naar men<br />

mij verhaalde, riïettegenftaande zjjne bijzondere<br />

goedhartigheid , nogrh ins verfcheidenen • zijner<br />

flaaven, en wel om geringe misdrijven, zoo hard<br />

geftraft , dat zij daarvan geflorven waren. —<br />

ik zou u, bij deeze gelegenheid, nog meer<br />

voorbeelden kunnen bijbrengen, hoe de uitoefening<br />

eener misdaad, van welken aart dezelve ook<br />

zij, bijzonder zoodaanige, die , gelijk de flaavenhandel<br />

of de handel met de vrijheid van andere<br />

menfehen, niec alleen geduld worden, maar<br />

zells door openbaar gezag geweuigd zijn , gemeenlijk<br />

de menfehen tor» nog groocere ongeW<br />

geldbeden en euveldaaden verleiden.<br />

Op den grond en bodem, tot deeze landhoeve<br />

behoorende, ligt de zoogenaamde Babijloni-<br />

Jche loren, Dus heet een kleine heuvel, welken<br />

KOLEE, onder deezen naam, als merkwaardig<br />

en grooc befchreeven heefc' ; en die bijgevolg<br />

een fteedsduurend gedenkteken der ongeloofwaardigheid<br />

van deezen fchrijver zal blijven.<br />

Mijne<br />

l Men zie zijne bovengemelde befchrijving van de Kaap<br />

4e Goede Hoop, 1. Deel, VlII. Hoofdft. bladz. nu.<br />

F 3


?6 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

Mijne kleine en zonderlinge ontmoetingen met<br />

flangen, fcorpioenen, chameieons en andere foorten<br />

van haagdisfen gaa ik met fliizwijgen voorbij,<br />

dewijl ik weet, dat het met uwe neiging niet<br />

overeenkomt, deeze dieren , waarvan bet Afrikaanfche<br />

Knnaan krielt, kennen te leeren en<br />

lief te krijgen. — Doch dit kan ik echter niet<br />

vergeet?n te melden, hoe verlegen wij dikwijls,<br />

bijzonder op dè groote heien, waren, om den<br />

terugweg te vinden. Eindelijk ontmoetten wij<br />

zeven voetknechten van de Hollandfche Oostindifche<br />

maatfchappij, doch zonder voordeel voor<br />

ons. Want deeze mijne Medechristenen waren<br />

van den wijn, dien zij in ledesen zakken en uitgeholde<br />

kalebasfen bij zich hadden, zoo zeer befchonken<br />

, dat zij zelfs onder elkander in twist<br />

waren, en ons dus in \ geheel geene goede onderrechting<br />

fcheenen te gunnen , vermits ieder<br />

van hun ons bijkans eentn bijzonderen weg wees.<br />

In verbasterde Hoogduirfche, PJatdurtfche, Hanoyerfche<br />

en andere tongvallen voorfpelden zij<br />

mij telfens allen, dat ik rivieren, bergen, wildernisfen,<br />

en dergelijke onaangenaamheden meer<br />

ontmoeten zou , wanneer ik , ingevolge- hunne<br />

zeemans uitdrukkingen , mijnen koers niet naar<br />

hunne aanwijzing Huurde. Een ander vroeg mij,<br />

werwaard ik gaan wilde, nadat hij reeds gezegd<br />

Had, dat ik rechts of links wenden moest. -<br />

Ik fcheurde mij los van hun, en dankte hen.<br />

Daarop flooten zij om mijnen leidsman eenen<br />

kring, en maakten hem, door hun geprevel nopens<br />

den rechten weg , bijkans dol. Eindelijk<br />

geraakten Zij, over dit zelve onderwerp , zelfs<br />

onder elkander oneens, en wij kreegen daardoor<br />

gelegenheid, om op eene goede wijze van hun<br />

ontflagen te komen. Wat<br />

/


N A A R P A A R L . 8/<br />

Wat was 'er nu te doen? Zonder landkaarten<br />

kompas, moesr ik mijnen loop naar de zon rich-'<br />

ten , tot dat ik eenen zwarten Heiden aantrof,<br />

die eene kudde fchaapen hoede. — Door zijne<br />

nuchterpn en befcheidene terechtwijzing, kwam<br />

ik, tegens den avond, aan eene landhoeve, daar<br />

de rentmeester, een Hanoversehman van geboorte<br />

, mij met den gewoonen Afrikaanfchen hand<br />

flag op het vriendlijkite welkom heette. Hi;<br />

onthaalde mij op melk, en deed mij teffcns eene<br />

lange vertelling van zijnen minnehandel, welken<br />

hij eertijds, als krijgsknecht in Bn'tfchen diensc,<br />

in Engdand gehad had. Ook zeide hij mij woordlijk<br />

voor om in mijn fchrijfboekje opcetekenen,<br />

eene zonderlinge liefderangfchikking van het<br />

fchoone gedacht in Afrika, op eigene naauwkeurige<br />

ondervinding gegrond, welke zoo luidde:<br />

„ De Madngnskarfche fchoonen, de<br />

„ zwarrtte en voortrefIijklte; dan de Malabar-<br />

„ lche, en üuguneefifche of tVJaleitfche; hierop<br />

„ de Hottencotfche; maar ten laatlle, de Hol-<br />

„ landfche blanken, als de flechtlten. "<br />

Deeze opzien Ier hield zijnen kool, die ongemeen<br />

fmaaklijk was, voor den besten in de geheele<br />

waereld; en de bijzondere murfheid en<br />

malfchen aart van dien fchreef hij voornaamlijk<br />

aan de falpeterachtige gevleidheid van den grond<br />

toe. Het aardrijk was hier over 't algemeen zandig<br />

en vhk, en waarfchijniijit met zeezout merklijk<br />

bezwangerd. Vermits wij, onder twaalf<br />

of veertien flaaven, flechts twee Christenen fterk<br />

waren, grendelden w;j onze deur wel toe, en<br />

over orze bedlteede hingen vijf ^elaadene geweereu.<br />

Den geheelen avond had ik de llaaven in<br />

eene zoo vrolijke luim, en zoo liefderijk en necr-<br />

F 4 bui-


83 II. H00FBST. IV. AFD. R BI Z K<br />

bu.ger.de behandeld gezien, dac men bijkans ge,<br />

Jooven zou , dac hun uiterlijke toeftand becer w**i<br />

re, dan die van veelen onzer EuropeefcLe dienscbooden.<br />

Ik zeide daarom mijnen waard: „ Uwe<br />

„ goedheid en milddaadhj,heid zijn u de zekerfte:<br />

„ waarborg, en de krachcdaadigfte wapenen."<br />

Dat wil ik niet Joogchencn, " antwoordde<br />

nij, „maar, deels ftroopen vreemde, wegge-<br />

„ loopene en oproerige flaaven wijd en zijd om<br />

,., heen, en zoeken of leevensmiddelen en ge-<br />

„ weer te fïeelen, of anderen in hun belang over-<br />

„ tehaalen; deels heeft men hier en daar ook<br />

„ voorbeelden, dat de Zwarten des nachts in<br />

„ eene foort van raazernij vervallen, welke hen<br />

aandrijft, om aan den eenen of den andrreit<br />

„ allerliefst aan hunnen heer en meester, maar*<br />

„ fomtijds bij gebreke van dien, aan eenen hun-<br />

,t ner medeflaaven, of zelfs wel aan zichzelvcn,<br />

„ eenen moord te pleegen. Ik vervang de plaats<br />

„ van den heer en eigenaar der hoeve, en moet<br />

„ ze llraffen, wanneer zij zich regen mij, of te-<br />

„ gen eenen anderen misgrijpen. De Bugunee-<br />

,, zen zijn bij uicfiek wraakzuchtig, en ten aan-<br />

„ zien der rechtpleeging zeer flipt. Om iever-<br />

„ zuchc, tweedragt en moord te verhoeden, laat-<br />

„ mijn heer niet roe, dat hier flaavinnen gehou-<br />

„ den worden. Ik wenschte ondertusfchen, dat<br />

„ du hier zoo wel, als op andere plaatfen, daar<br />

„ ik voorheen gediend heb, geene zwaarigheden<br />

„ vinrfen mogt. Maar nu is hec hier zelfs al te<br />

„ eenzaam cn te verdrietig. De voornanmfte in.<br />

„ komften, welken mijn heer van deeze landhoe-<br />

„ ve heefr, fpruiten uit eene ftoecerij; kon hij<br />

„ hier flaavinnen houden, dan zou hij door haare<br />

3, vruchtbaarheid grooter voordeel behaalen, dan<br />

door


N A A R P A A R L . 89<br />

„ door die andere fokkerij. Tot een bewijs hier-<br />

,, van kan dienen, dat eene vruchtbaare flaavin<br />

„ driemaal duurder, dan eene onvruchtbaare,<br />

„ betaald wordt. — Wat dunkt u nu wel hier-<br />

„ bij ? Ziet gij niet daaruit, dat zelfs eene<br />

„ zachtere dwinglandij ook door haare ftraf,<br />

door eenen ongerusten flaap en een rustloos ge-<br />

„ weecen, fteeds verzeld wordt? Slaaven zijn ook<br />

onder de goedaartigfte bezitters flaaven, dat is,<br />

„ lieden van hun natuurlijk recht, de vrijheid,<br />

„ naamlijk , beroofd. Het zvwarmoedig aandenken<br />

aan een zoo fmertlijk verlies ontwaakt<br />

„ allereerst en meest des nachts, wanneer het<br />

„ gewoel en de bezigheid van den dag zulks niet<br />

„ verflrooien kan. — Wat wonder derhalve,<br />

„ wanneer de gewelddrijvende onderdrukkers<br />

„ hunner vrijheid fomwijlen met hun eigen bloed<br />

„ de verkrachte rechren der 'menschhcid wederom<br />

ondertekenen moeten? " Moest dan<br />

riet mijn Waard, hoe zachtmoedig ook, nog-<br />

Pr/arts voor wreekende wanhoop van twaalf vlugge<br />

küaapen vreezen; knaapen, die van hun vaderland<br />

, van hunne bloedverwanten, en van hunne<br />

vrijheid gewclddaadiger wijze beroofd, en zelfs<br />

van die lexe, welke ons leeven en deszelfs moeilijkheden<br />

verzoet, gantsch afgefneeden waren? En<br />

was het niet bij deezen hunnen beklaaglijken<br />

toeftand zekerlijk te bezorgen, dat hunne gemoederen,<br />

van natuur zeer vuurig, mogten ontbranden<br />

, en zij zich aan hunne medemtmfchen vergrijpen?<br />

Een (haf, in het land gebooren , bijzonder<br />

een onechte, die een goed voerman is, op welken<br />

men zich verlaacen kan, en wien het opzigt<br />

over anderen mag toevertrouwd worden, of dien<br />

F 5 - men


$0 II. H00FDST. IV. AFD. REIZE<br />

men anders voor getrouw en bekwaam houdr,<br />

wordt, gejijk mijn waard in onze huishoukundige<br />

gefprekken mij onder anderen verhaalde, met<br />

vijf honderd rijksdaalders; een flaaf, die nieuwlings<br />

van Madagaskar gekocht, en die weiniger<br />

bekwaam is, of daar men minder op vertrouwen<br />

kan , met honderd tot honderd en vijftig rijksdaalders<br />

betaald. — Een paard, dat in Zweeden<br />

tien rijksdaalders kost , geldt aan de Kaap de<br />

Goede Hoop dertig tot veertig; een os, voor<br />

den wagen of de ploeg te gebruiken , acht of<br />

tien; eene goede melkkoe twaalf of veertien;<br />

eene dergelijke, die uit hec Vaderland of uit andere<br />

Europeefehe gewesten derwaard gebragc<br />

wordt, en veele en goede melk geeft, veertig tot<br />

vijftig rijksdaalders; en koeien van deezen aart<br />

worden bijzonder gezocht. — Dit alles, en nog<br />

veel meer, daartoe behoorende, hebben anderen<br />

mij in het vervolg op gelijke wijze bericht.<br />

Des Maandags 's morgens namen wij affcheid<br />

van elkander. Ik vroeg, welken weg wij, om<br />

naar huis te komen, in moesten liaan. Zijn antwoord<br />

was: „ Daar is geen gebaande weg der-<br />

„ waard; dien, welke naar de ftad aan de Kaap<br />

de Goede hoop loopt, moet gij aan de rech-<br />

„ terhand laaten, en rechcuic door deeze bosfehen<br />

gaan; daarop zulc gij den berg in hec gezigt<br />

„ krijgen , die zich tusfehen Konftantia en de<br />

„ Kaap in de lengte uitilrekt; vervolgens ftuurt<br />

„ gij recht voor u uic, over de dorre vlakte heen,<br />

„ op den uitfteekenden berg aan, die hec dichtst<br />

„I bij Konftantia en de plaats van uw verblijf ligt.<br />

„ Eene landhoeve ontmoet gij onderweegs in<br />

„ 't geheel niet meer. " — Goed , dacht ik<br />

bij


N A A R P A A R L . $1<br />

bij mijzelven, dan zal ik te middag wel gras moeten<br />

eeceri; en ik was, deels verdrietig, dat ik<br />

geen ontbijt kreeg, en deels te bloo, om van<br />

eenen man, die mij, daags te vooren, zoo wel<br />

onthaald had, een iluk tot ontbijt te vraagen.<br />

Wij hadden dien berg nog niet lang in het oog<br />

gehad, wanneer hij ons eene dikke wolk te gemoet<br />

zond, die, in de gemelde vlakte, in eenen<br />

fterken plasregen op ons neêrviel. —- Om mijne<br />

verfameling van kruiden te dekken, moest ik<br />

nu zelf ongemak lijden, en mij door en doornat<br />

laaten worden. Ondertusfchen droogt deeze luchtftreek<br />

zoo ongemeen fchielijk op, dat ik, toen<br />

óe zon wederom fcheen, binnen weinig minuuten<br />

reeds droog was. -— Toen ik des avonds<br />

te Alphen terug kwam, vernam ik, dat het daar<br />

in 't geheel niet geregend, maar de wolk, volgens<br />

gewoonte, den berg bedekt had m<br />

.<br />

Dat ik, onderweegs, met mijnen Heidenfchen<br />

reisgenoot, eenige maaien gefprekken over den<br />

godsdienst gewisfeld heb, moet ik toch ook billijk<br />

melden. — „ lk was de eerfle," zeide hij<br />

mij, „ die met hem over dit onderwerp gefproo-<br />

„ ken had. Hij, als een dom mensch, " (want<br />

zoo noemde hij zichzelven) „ kon niets daarvan<br />

„ begrijpen; ook kwam het hem niet toe, orn<br />

„ zich daarmede bezig te houden " — Ondertusfchen<br />

toonde hij zich niet ongenegen, om al<br />

wac<br />

- Zie hiervooren , wat 'er ran de wolken, gemeenlijk<br />

Over de bergen alhier hangende, uit menigvuldige ondervindingen<br />

opgemaakt is, bladz. 40 en 41.


II.HOOFÖST. V. AFÖ. VER'BtYF TE ALPHEN,<br />

wat men begeerde ," te willen gelooven. Duid-'<br />

lijk ontdekte ik, dat zijne gedachten zich nooit<br />

tot een hooger Weezen verheven, noch hem tot<br />

den eerften oorfprong der fchepping, of tot den<br />

Schepper van eenig ding, veel minder van het<br />

geheelal, geleid hadden — Dat de blanken in de<br />

kerk vergaderden, wist hij wel; maar het was nooic<br />

m zijne gedachten opgekomen, om te onderzoeken,<br />

tot welk einde zij zulks deeden. — Het zal<br />

wel zoo moeten weezen, antwoordde hij mij.:<br />

Desmettegenllaande feheen hij eenigen afkeer van<br />

de zonde te hebben, en de deugd hoogrefchanen.<br />

Die geen, welke hem mij, geduurende deeze dagen,<br />

tot mijnen dienst aan had bevolen, roemde<br />

hem wegens zijne getrouwheid. — Voorts was<br />

hij voor eene verdere opklaaring zekerlijk niet<br />

onvatbaar; maar, dewijl profelyten te maaken,<br />

den Hollanderen noch kapitaal noch intrest aanbrengt,<br />

hebben zij zich om deezen zoo min, als<br />

om de zielen van veele anderen bekommerd. —<br />

Doch in 't toekomende meer van deeze cn dergelijke<br />

ftoffen.<br />

; Ik blijf,<br />

M IJ N HEER.'<br />

Uwe enz.<br />

Met mijne kruidkundige reize, in deezen brief<br />

kort en gemeenzaam verhaald, was ik, in meer<br />

dan eenen opzigte, bijzonder wel te vrede. De<br />

laatfle zes dagen derzelve kon ik bijna eenen geweldigen<br />

tocht, of in Onduiisch, een' geforreerden<br />

marsch, noemen, die met loopen, fprmgen<br />

en niet minder vermoeiend klouteren geduurig afwisfelde.<br />

Ennogthans, geloof ik, had ik het,<br />

met


. NA DR TERUGKOMST -VAN PAARL. , 0|<br />

toet even,.groot-genoegen, nog meer dagen op<br />

dezelve w'jze'willen uithouden. —' De tweede<br />

dagreizevan de Ivaap de Goede Hoop was, gerïijn<br />

ik.boven reeds verhaald heb, de moeilijkfte<br />

en meestafmattende voor mij geweest Nader*<br />

hand fcbeenen mijne ledemaaten en beenen zic^<br />

aan dergelijke vermoeijingen meer te gewennen.<br />

Na mime terugkomst te huis gevoelde ik my<br />

wei, in deeerlte dagen,'flap, of, gelijk mep<br />

pleegr ce zeggen* als of mij alle mijne leden ia<br />

(hikken waren geüagen: dan, allengs ging dat wey<br />

I der over. - Genoegzaam als pit dankbaarheid<br />

voor deeze lbrke ligcnaamsbeweégïdg, rerdwee"nen<br />

eenige, jvel geringe, maar rjogthans onaangenaam»--<br />

ge waar wordingen eener jichtige gefield-<br />

Jjetd. welke mij te" vooren, bijzonder bij «genachtig<br />

weêr, menigmaal groQtlij'ks bezwaard<br />

bad , en die niet eer, dan in de koude luchtjftreek,<br />

bij den Zui<strong>dpo</strong>ol, w^de'j kwamen. Ik<br />

bediende mij echter, na mijne terugkomst, van<br />

de voorzorg, om daaglijks ee'ae. 'kleine wandeling<br />

te doen.<br />

•nao nsl idi s / ansa Hab 19*01 qo<br />

'• 'i ovb iii ibr: ,.: V/ , ïA:\ , ul'Sï<br />

''• V IJ F D E A F D E E L I N G .<br />

- Ferbl'jf te Ahhen, na mijne terugkomst<br />

• van Paarl. af ,.<br />

'Eene der binnenlandfehe/eisjes, ter bevorlérmg<br />

mijner plantkunde gedaan , en hierboven<br />

s^o .uovatoorf op robis*q rorw vjhsov ,ïood [«vbft-<br />

» Boven bisdj. C-fT én'vervolgens.


94 II. H00IDST. Y. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

befchreeven, gaf mij gelegenheid, om met den<br />

onderbevelhebber, heer HEMMING, op zijn<br />

landgoed , in het rechtsgebied van Konftantia<br />

gelegen , kennis te maaken. Deeze heer<br />

Helde wel op de kruidkunde eenigen prijs; maar<br />

hij verwonderde zich echter, hoe de enthufiasmus<br />

of drift voor dezelve mij, zes dagen lang;<br />

zoo wijd om heen had kunnen voeren ; van de<br />

Kaap de Goede Hoop, naamlijk, over de Tijgerbergen,<br />

door Paarl en de Bottelerij t, en in<br />

eenen kring weder naar huis: en wel niets minder,<br />

dan langs de naaste wegen. —<br />

De tuin van den heer H E M M IN G is een van<br />

de besten in deeze geheele landftreek. Hij heeft<br />

veele moeite aangewend, om jonge fpruicen van<br />

appelchinaas -, oranje - encitroenboome'n uit Spanje<br />

te laaten komen , van welken hij zich even<br />

zulke goede vruchten, als de Spaanfchen, belooft<br />

; want die geenen, welke thans aan de<br />

Kaap groeien, zijn in lang na zoo goed niet. —<br />

Verfcheidene kerfenboomen, die hier ftonden ,<br />

gaven naauwlijks een eenige kers, öffchoon men<br />

op meer dan eene wijze, en op meer dan eene<br />

plaats proeven daarvan genomen heeft. Het<br />

fpitsgras, unkla, welk zich in den moestuin<br />

I : ' A al-<br />

ï [„ De BOTTELmIJ is eene vruchtbaare landftreek<br />

„ in het rechtsgebied van Stellenbosch, hebbende het ei-<br />

„ genlijke Stellenbosch ten zuiden , Draaken dein ten<br />

„,oosten en noorden, en de zoogenaamde Mosfelbank ten<br />

'„ westen. De reden dier benaaming is onzeker, KOL-<br />

„ B E meent, dat het is, om dat deeze landftreek zeer<br />

• „ veel hooi, tot voeder voor paarden en hoornvee, op-<br />

„ levert. Zie zijne Befchrijving van de Kaap. I. Deel,<br />

„ VII. Hoofdft. bUdz. 198. " C].


NA DE TERUGKOMST VAN PAARL. $$<br />

al te zeer wilde uitbreiden, heeft hij allerbest<br />

daardoor uitgeroeid , dat hij , geduurende een<br />

jaar, witten kool daarop geplant heeft; wijl hij<br />

de aanmerking had gemaakt, dat het gemelde<br />

onkruid op koolland nooit tierde. De pifangboom<br />

groeit in zijnen tuin zeer voortreflijk;<br />

maar de vrucht daarvan, zeide hij, wierd noehter<br />

deeg rijp, noch fmaaklijk. Eene foort hiervan<br />

groeit in het land der Houtniquas, een weinig<br />

ooscwaard van de Mosfelbaai gelegen, in *t<br />

wild. Óndercusfchen heb ik ze zelf daar niet<br />

aangetroffen.<br />

Mijn verblijf op het landgoed Alphen duurde<br />

tot in Slagtmaand. In geitaadige bezigheid met<br />

de Kaapfehe planten overwoog ik niet zelden,<br />

boe ik in de volgende maanden en jaaren daarmede<br />

voort wilde gaan. — Dan, de Voorzienigheid<br />

had het anders bepaald. Het was voor<br />

mij beflemd , het land om de Kaap de Goede<br />

Hoop gelegen, den zomer, en deszelfs vrolijke<br />

gewasfen, tegen eenen kouden en met ijsbergen<br />

als' bezaaiden Oceaan te verruilen.<br />

| • • • - ;<br />

"°'


Q.6" III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />

DERDE HOOFDSTUK.<br />

AEIZB OP DE ZUIDZEE, EN NslAR DE LytN-<br />

DEN OMTRENT DEN ZU:DPOOL GE LEG Elf.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G..<br />

D e<br />

Inleiding tot deeze reize.<br />

aanleiding, welke ik coc deeze reize kreeg,<br />

Wtsie volgende. —> De Engeifehe fchepen, the<br />

Réfolution cn the Adventnre, die eene reizé<br />

naar den zui<strong>dpo</strong>ol, en rondom'de waereld zouden<br />

doen, lagen toen in de Tafelbaai ten anker. —<br />

De heeren FORST^R e behoorden méde, als na-<br />

V)ov arw wli .blewjad wis.jsd tnïrfi<br />

vshsoD ai- ntayi ob mo bftej »d -.onuiJbd 'tffl<br />

* [ „ Ik had gelegenheid, oin hie r<br />

• tot eene aangena.Tii.me<br />

onderrechring van iden Nederduiriehen leezer, cer.e<br />

„ uitvoerige aantekening t


TOT M REÏZÏNAAR, DE ZUIDZEE. $7<br />

tuuronderzoekers, tot het reisgenootfehap, welk<br />

zich aanboord van deeze fchepen bevond. Zij genooten<br />

van het Parlement van Groot Britannie eene,<br />

jaarwedde of belooning van vier duizend ponden<br />

fter»<br />

„ Amerika tot aan de Philippijnfche eilanden, meer dan.<br />

„ drie duizend uuren of zeemijlen van twintig in een' gmad<br />

„ bretd, en bevat dus vijf twaalfden van den geheelen om-<br />

„ trek des aardkloots, die zeven duizend en twee honderd<br />

,, dergelijke uuren of/.eemijlen bedraagt. — Om deeze ont-,<br />

„ dekking in het znidtijk halfrond der waereld, zooverre.<br />

„ mooglijk was, voort te zetten;- om eene noordwest- of<br />

„ ook noordoostlijke doorvaart te zoeken ; den noor<strong>dpo</strong>ol,.<br />

„ zoo dicht mooglijk, te naderen, hebbende het Britfche<br />

„ Parlement op de vinding van zoodaanige doorvaart eene<br />

„ belooning van twintig duizend ponden fterling ge-<br />

„ fteld, en aan den Engelfchen fcheepskapitein, die tot<br />

„ op éinen graad na van den noor<strong>dpo</strong>ol zou doordringen,<br />

„ eene van vijf duizend ponden beloofd; om over 't ge-<br />

„ heel de aardrijksbefchrijving te verbeteten, en de mensch-<br />

„ lijke kennis in alle de taüken der natuurlijke hieorie<br />

„ uittebreiden, hebben voornaamlijk gediend de drie groo-<br />

„ te zeereizen , weiken de welgemelde kapitein J I M I S<br />

„ C O O K gedaan beeft; de eerfte in de jaaren 1768 toe<br />

1771; de tweede in de jaaren 1772 tot 1775; en de<br />

,, derde , welke hij echter niet ten einde toe volbragt<br />

„ heeft, zijnde hij den zestienden van Sprokkelmaand des<br />

jaars 1779. op het eiland Owaihi jammerlijk om 'tlee-<br />

„ ven geraakt, in de jaaren 1776 tot 1780.<br />

„ Op de eerfte reize verzelde Sir JOSEPH B A K K S ,<br />

„ een heer van aanzienlijk vermogen, enkel uit liefde tot<br />

„ de natuurlijke historie, den heer COOK, en nam zelfi<br />

„ op zijne eigene kosten den heer S Q L A N D E I , eenen<br />

„ Zweed, en leerling van den beroemden ridder Lia-<br />

„ » m u S, mede. "<br />

. „ Op de tweede reize zouden dezelve heeren BAHIS<br />

„en soLAKoit den kapitein COOK wederom , uit<br />

„ eigene beweeging, verzeld hebben. De heer BANX»<br />

„ had reeds groote kosten tot de reize gedaan, «n zou<br />

Q „ nog


P8 III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />

ilerling,of acht duizend dukaatën, voor de geheele<br />

reize. — De heer majoor VAN PREHN verzelde<br />

hen naar Alphen, om ons met elkander bekend te<br />

maa-<br />

,, nog zes Jonge lieden, deels natuurkundigen, deels te-<br />

„ kenaars, tot zijne hulp medegenomen hebben; maar een<br />

„ verfchil, tusfchen den graaf van SANDWICH, voorzitter<br />

van, het admiraliteitshof, enden heer BANK s<br />

,j ontdaan, deed dit goede voorneemen mislukken. De<br />

„ heer sANKs begeerde flechts nog eenige veranderin-<br />

„ gen in het fchip, om wat meer gemak op de reize te<br />

„ hebben. Doch de ftaatsdienaar weigerde zulks onvér-<br />

„ zetiijk; 'twelk tot gevolg had, dat de heer BANKS<br />

„ tien dagen voor den dag, tot het vertrek beftemd, ver-<br />

„ klaarde , dat hij met zijn geheele gezelfchap de reize<br />

„ niet aanvaarden wilde. De graaf, om zich te wrec-<br />

„ ken, ftelde den heer JOHAN REINHARD rot-<br />

„STER en zijnen zoon GEOROK FOKSTER voor ,<br />

„ oin ais natuurkundigen, met kapitein COOK te gaan;<br />

,, waarvoor het Parlement hun vier duizend ponden fter-<br />

„ ling toeftond. Zij namen dat voorftel , uit zucht voor<br />

„ de weetenfchapnen, gereedlijk aan. -— De heer JOH,<br />

REINH. FORST ER is niet verre van Dantz-g predi-<br />

„ l«nt geweest ; doch leide zijn ampt neêr. In 176*;.<br />

ging hij nasr Petersburg , en reisde van daar naar de<br />

„ Wolga, om de nieuwe Rusfifche volkplantingen te zien,<br />

„ waarover hij nuttige aanmerkingen maakte. In 1766<br />

„ begaf hij zich naar Londen, en werd aldaar door zijne<br />

„ geleerdheid en groöte kundieheid in de natuurlijke his-<br />

„ torie ras met lof bekend. Hij is Juris, Medkinae £f<br />

„ Fhilofiphiae Dtöor en thans hoogleeraer in de natuuriij-<br />

„ ke historie te Halle. — Zijn zoon, de heer OEOF.OE<br />

FORST ER , is geheimeraad des konings van Poolen ,<br />

„ leeraar der wijsgeerte , en tegenwoordig hoogleeraar<br />

„ in de natuurlijke historie te Wilna in Litthauwen. •<br />

Deeze heeren TORSTER zijn bet, welken onze fchrij-<br />

„ ver boven bedoelt, en met welken hij de reize om dc<br />

waereld vergenoegd volbrapt heeft. "<br />

„ De derde reize, die gelijk gezegd is, 2 0o ongeluk-<br />

„ Hg


TOT DB RHIÏB NAAR DE ZUIDZEE. O?<br />

«aaken. Hierdoor werd mij het genoegen van<br />

hunnen gemeenzaamen omgang geduurende eenige<br />

dagen ten deel. Het vijfde groote waerelddeel<br />

in<br />

„ kig voor kapitein COOK afliep, en geduurende welke<br />

„ ook kapitein CHAKLES CL ER RE overleed, die niet<br />

j, verre van Petropautauskaja, of de haven van Peter en<br />

„ Paulus , in Kamtfchatka onder eenen boom begraaven<br />

werd, is gefchied, zonder dac 'er geleerden of naiuur-<br />

„ onderzoekers met opzet medegegeeven of medegs-<br />

„ gaan zijn. "<br />

„ De befchrijving van deeze drie onderscheidene rei.<br />

zen van kapitein cooi is, van iedere reize afzonder-<br />

„ lijk, op kosten van het admiraliteitshof, in het Engelsch,<br />

„ door eene prachtige uitgaaf ten voorfchijn gekomen ,<br />

„ maakende te famen acht deelen in groot quaito, met<br />

„ eene groote menigte land - en zeekaarten en ongemeen<br />

„ heerlijke kunstplaaten verfierd. — De tweede reize,<br />

welke de heeren TORSTER, vader en zoon, en de<br />

„ heer s r A R M A M medegedaan hebben, en waar van onze<br />

„ fchrijver, enkel om den fameuhang, een zeer kort be-<br />

„ richt hier laat volgen , is door beide eerstgenoemde<br />

„ heeren omftandig befchreeven in een werk, dat in 't Hoog-<br />

„ duitsch drie deelen in groot oclavo beflaat, en , wijl het<br />

„ de bijzonderheden, de zeereize eigenlijk betreffende,<br />

, en daar de meeste leezers weinig nut van hebben, weg-<br />

„ laat, en daartegen de aardrijksbefchrijving en alle de dee-<br />

„ len der natuurlijke historie des te meer opheldert,<br />

„ zeer leezenswaardig is. "<br />

„ Door alle deeze fcheepvaarten, meestal in het zuider<br />

„ halfrond des aardkloots gefchied, zijn menige ontdekkin-<br />

„ gen gedaan. De aardrijksbefchrijving is 'er aanmerkJijk<br />

„ door verbeterd Van landen , voorheen reeds ontde!;c,<br />

„bijvoorbeeld Nieuw Zeeland, Nieuw• Holland, enz.<br />

„ heeft men betere kennis gekreegen. Ook heeft men<br />

„ in de groote Zuidzee eene menigte nieuwe eilanden get,<br />

vonden; en, 't geen ik in 'tbegin als het oogmerk dee<br />

„ zer reizen opgaf, door dezelve heeft men met zekerheid<br />

„ ontdekt, dac 'er in de meergemelde Zuidzee, tusfcbeB


. ; 100 m. H00FDST. I. AFD. INLEIDING<br />

in het zuidlijke halfrond, welk toenmaals nog vrif<br />

algemeen aangenomen werd, was fteeds eenS<br />

wigug voorwerp mijner verbeeldingskracht |e-<br />

S ~<br />

I k m e e n d e derf<br />

*lve reden te hebben,<br />

om den heeren ÏORSTER met het bijzonder vertrouwen<br />

en gewigtig voorrecht, hun te beurt gevallen,<br />

om , naamlijk, een zoo verre gelegen en<br />

onbekend deel van onzen aardkloot, L natuur­<br />

den^ V* b<br />

? zoek<br />

> ^ » nioogen wen-<br />

fcben ik ondervond inderdaad, dat z% niet al<br />

een zeerieveng waren, om ieder voor zijn perron<br />

dac geen te verrichten, 'c welk men van<br />

hun te verwachten en te eifchen had; maar dat<br />

ZIJ ook in hunnen loflijken drift, om de natuur<br />

VMZ T dekken<br />

'<br />

z o<br />

° v e r r e<br />

*w<br />

zelfs bedacht waren, om op eigene, waarlijk<br />

t n<br />

en^S n<br />

!ll k0S£en e e n e n h u l<br />

PS^ot mede-<br />

Tot dat oogmerk booden zij mij eene vrije<br />

reize, en een gedeelte der natuurlijke zeidzaamhe-<br />

„ de westkust van Amerika cn de oostkust van Afïe eeen<br />

„ groot vast land, gelijk men eertijds meende, te ; £<br />

„ «, noeh van den veertigften graad zuider breedte nóoS "<br />

,!? IlH' n0<<br />

J die breedte zuidwaard tot den zeve„<br />

„ tigften graad zuider breedte, daar de heer COOK met<br />

„ de neeren j o » , T , R en s , A * u A X , is geweest e n<br />

» W 3<br />

h e m<br />

V 0 0 r<br />

f e een<br />

Europeer ooit geweest was; vocns<br />

" TJ m&3<br />

\ eene<br />

" o o r d w e s t<br />

• of noordoost!!ike doorvaart'<br />

" Z es<br />

\ me<br />

" «tot de eerstgemelde of noordwestlijke '<br />

„ d e dan door de Hudfons of Baffir.s Easi 2 0 u moeten 4-<br />

„ fch-eden, volftrekt onmooglijk is, dewijl die baaien<br />

„ teeue u.tgangeo ten westen hebben; en de andere of i<br />

„ noordoostlrjlce wel plaats zou kunnen hebben, bijaldien<br />

K a ! t i j d d a u r e , j d d i c h t e<br />

" kt wierd -r n " ^ J 3r ijs be- '


'TÓT DE REIZE NAAR ÖE ZUIDZEE. IOï'<br />

heden , weiken zij verfa melen zouden , aan ;<br />

waartegen ik hun naar mijn vermoogen behulpzaam<br />

zou zijn. i Eene zoo gantsch onverwachte<br />

hoflijkheid zou mij in de grootfte verlegenheid,<br />

om hen te antwoorden, geftort hebben , bijaldien<br />

niet de dankbaarheid voor hét vertrouwen,<br />

dat zij in mij Helden, mij de woorden, om zoo<br />

te fpreeken , in den motid gelegd had.<br />

Een kortbondig jaa of neen, ten aanzien<br />

eener zoo nuttige , aangenaame en roemvolle,'<br />

maar teffens langduurige, moeilijke en gevaarlijke<br />

reize vorderden zekerlijk rijp overleg. 1<br />

Nam ik het aanbod aan, dacht ik bij mij zeiven<br />

, en was de uitgang gelukkig en gewenscht;<br />

dan zou ik naderhand alle de moeilijkheden dier<br />

reize fchielijk vergeeten, en aan de doorgeftaane<br />

bekommernisfen en gevaaren dikwijls metge-t<br />

noegen gedenken. Maar liet ik integendeel zoodaanig<br />

eene gelegenheid vruchtloos voorbijgaan;<br />

dan zou ik mij zulks langen tijd daarna te verwijten<br />

hebben. — Hierbij erinnerde ik mij , dat<br />

de heer LINNSUJ verfcheiden maaien gezegd<br />

had, dat hem niets meer berouwde, dan dat Mjjf<br />

bij zijn verblijf'in Holland, zich van het aanbod,<br />

hem meer dan eens gedaan, om eene reize<br />

naar de Kaap de Goede Hoop te doen, niet<br />

bediend had. — Twee Zweeden, de heer doctor<br />

SOLANDER en de heer SPORING, waren het ;<br />

geweest, die , tot uicmuncende eere en gancsch<br />

bijzonder nuc der weetenfchappen, aan de voorjge<br />

reize rondom de waereld, naar.Nieuw• Holland<br />

en zooverder, deelhadden genoomen. — 3<br />

Een Zweed, wenschce ik hierom, moge ook den<br />

Zui<strong>dpo</strong>ol en de landen , welken men daar om-<br />

G 3 trenc


10» III. H00FDST. I. AFD. ItftEï DlNC<br />

trent verwachtte, bezoeken. Ik mogt toch even<br />

zoo wel, als de heeren F O R S T E R , hoopen, dat<br />

de ontdekking van de zeldzaame voortbrengfelen<br />

der natuur, welken de andere beide beroemde<br />

natuuronderzoekers zouden poogen optefpooren,<br />

door mijne hulp, als die van eenen derden onderzoeker<br />

en liefhebber der natuur, ook zou<br />

winnen en bevorderd worden, voornaamlijk in<br />

die landen, welke thans voor de eerrtemaal, en<br />

waarfchijnlijk ook voor de laatftemaal bezocht<br />

zouden worden. — Mogt daarenboven in de koude<br />

Zuidlanden het eene of andere gewas, voor<br />

de koude Noordlanden nuttig , te vinden zijn,<br />

wien zou ik het wel toe kunnen vertrouwen ,<br />

dat hij dergelijke kruiden zoo onverdrooten, verfamelen,<br />

en hunne zaaden zoo zorgvuldig bewaaren<br />

zou, als een Zweed? —<br />

Doch aan den anderen kant dacht ik, zou de<br />

reize integendeel mislukken; dan hoopte ik, dac<br />

nood, en ellend, en leeven ras een einde zouden<br />

neemen. Met zoodaanige gedachten bragt ik den<br />

nacht door, en wel onrustiger, dan men zich<br />

verbeelden kan.<br />

Den volgenden morgen leidde mij, met het<br />

aanbreeken van den dag, mijne verlegenheid naar<br />

het venlter mijner kamer. Lang hechtte ik mijne<br />

oogen op de omliggende vlakte, en wilde, om<br />

zoo te fpreeken, de planten en gewasfen der zelve<br />

om raad vraagen of ik mij zoo fchieüjk van<br />

hun af zou zonderen. Een taamlijk langen<br />

tijd waren zij bijkans mijn eenig vergenoegen,<br />

mijne eenige vrinden en gezelfchappers geweest.<br />

Zij waren het dus, die mij de zeereize ontrieden.<br />

— Eindelijk bleef ik bij het befluit, om<br />

de


TOT DB REIZE NAAR DE ZUIDZEE. IO3<br />

de reize te onderneemen, hoewel met het vaste<br />

voorneemen, om mij, na gelukkige terugkomsc<br />

aan de Kaap de Goede Hoop, aldaar op nieuw<br />

met de onderzoeking der natuur, mij boven al<br />

aangenaam, bezig te houden.<br />

Ik begon derhalve mij reisvaardig te maaken.<br />

Van de infekten en kruiden, door mij verfameld,<br />

zond ik den heer eerften lijfarts L I N N ^ U S en<br />

anderen liefhebheren der natuurlijke historieproefftukken<br />

toe. Het overige liet ik bij den refidenc<br />

aan de Kaap te rug, met verzoek, om het naar<br />

Zweeden aftevaardigen , ingevalle van het verongelukken<br />

van ons fchip zekere tijding mogt aankomen,<br />

of ook eeno al te lange afweezigheid hem<br />

aanleiding zou geeven, om aan mijne wederkomst<br />

te twijfelen.<br />

De gevaaren der reize bekommerden mij het<br />

allerminst; maar haare vermoedlijke langwijligheid,<br />

en het gebrek mijner kennis van de Engelfche<br />

taal zoo wel, als van het karakter dier per»<br />

foonen, met welken ik, dien ganfchen tijd door,<br />

om zou gaan, veroorzaakten mij veel meer bezorgdheid.<br />

— De affcheidsbrieven aan fommigen<br />

mijner bloedverwanten waren voor mij zoo veel<br />

te fraertlijker, wijl ik mij daardoor onrust en bekommernis<br />

, wegens mijn aanftaande lotgeval,<br />

voor kon Hellen. Ik hield het dus voor het raadzaamfte,<br />

hun de reize zoo ligt en gemaklijk, als<br />

mooglijk was, afcemaalen. — Geduurende de<br />

zeven maanden, federt mijn vertrek uit mijn vaderland<br />

verloopen, had ik geene tijding van daar<br />

gehad Thans moest ik het mij laaten welgevallen,<br />

in viermaal zoo langen tijd uit geheel Eu»<br />

ropa geen enkel woord te verneemen. —• Wel-<br />

G 4


t>4 Ut HOOFDST. n. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />

ke overwinning op zich zeiven het bij zoodaanige<br />

onhandigheden kost, aan boord te gaan, zal een<br />

ieder, die gevoel heeft, zich ligiiijk kunnen<br />

verbeelden.<br />

't Geen op deeze merkwaardige reize voorgevallen<br />

is, zou, vrees ik, aan verveelende herhaalingen<br />

onderworpen zijn, bijaldien ik het in de<br />

geltalce van een dagboek verhaalen wilde; vermits<br />

gelijkfoortige gsbeurtenisfen meermaalen<br />

voor zouden komen, en veele eilanden verfcheidenmaalen<br />

door ons bezocht werden. De befchrijving<br />

derzelve ftel ik derhalve, om meer gemaks<br />

wille, tot eene eigene behandeling uit, bij<br />

welke ik onder anderen twaalf afbeeldingen van<br />

bewooneren van eilanden in de groote Zuidzee<br />

tot opheldering zal voegen. — Doch wegens den<br />

famenhang, en meerdere ordehaive, met betrekking<br />

tot den tijd, is het noodig, om van den.<br />

weg, welken ik, geduurende de volgende achten<br />

twintig maanden, tot mijne behoudene terugkomst<br />

aan de Kaap de Goede Hoop toe, af heb<br />

gelegd, hier een kort bericht te geeven.<br />

T W E E D E A F D E E L I N G<br />

Reize van de Kaap de Goede Hoop naar<br />

JSieuw • Zeeland.<br />

33 en<br />

twee en twintigffen van Slagtmaand des<br />

jaari 1772, des namiddags omtrent vier uur,f<br />

gingen wij van de Kaap onderzeil. i\'og op dien<br />

j<br />

zel« I


DE GOEDE HOOP EN NAAR NIEUW • ZEELAND. IO$<br />

gelven dag' kreegen wij ftormachtig weêr , en de<br />

gewoone verdrietige zeeziekte openbaarde zich<br />

jn een zoo hoogen trap, dat zij in mij bijkans<br />

een verlangen naar het vaste land zou veroorzaakt<br />

hebben.<br />

- Reeds den achttienden dag, nadat ik defchoone<br />

Kaapfche velden, met veelerhande fraaie bloemen<br />

bedekt, verlaaten had, bevonden wij ons zeer nabij<br />

eenen aanzienlijken zwemmenden ijsklomp ff. De<br />

thermometer itond weinig graaden boven het vriespunt<br />

, en onze poolshoogte was eerren vijftig graaden<br />

zuid-<br />

7 [„ De heeren ro«sTi» hebben in hunne Reife urn die welt,<br />

„ hier vooren in mijne zesde aantekening, bladz. 90. en<br />

volgende met roem gemeld , I. Deel, IV Hoofdil.<br />

,, merkwaardige bijzonderheden omtrent deeze ongemeen<br />

„ groote drijvende ijsklompen aangetekend. Zij verhaalen<br />

„ bladz. 96. dat zij den negenden van Wintermaand<br />

17 72 , en dus op denzelven dag, als de heer s p AÜMAH<br />

„ meldt, behalve anderen een vierkant fuik ijs voorbij-<br />

„ voeren, welk nagenoeg twee duizend voet lang, vier<br />

„ honderd breed, en ten minfte nog eens zoo hoog als<br />

„ hunne middenfte en hoogfte mast, dat is, omtrent twee<br />

„ honderd voet hoog was. Wijl nu, volgens de proeven<br />

„ van BOijLi en MAIEAM dijfertationjur la glacé, pag.<br />

„ a6i., de zwaarte van het ijs tegen zeewater nagenoeg<br />

„ is als tien tegen negen; zoo moet, volgens de bekende wa-<br />

,„ terweegkundige wetten, de hoogte van het ijs boven de<br />

„ oppervlakte des waters tot die, welke onder het water<br />

,, is, als een tot negen zijn. Indien nu het gemelde ftuk ijs van<br />

%j eene gantsch regelmaatige geda.mte geweest is, 't welk<br />

-„ zij eens onderftellen , zoo moet het achttien honderd<br />

„ voet diep in het water gegaan, en in't geheel twee duizend<br />

„ voet hoog geweest zijn. En rekent men zijne breedte op<br />

„vierhonderd, en zijne lengte op tweeduizend voet, gelijk<br />

J t hier boven opgegeeven is; dan moet deez« eene ijsklomp<br />

G 5 «*"


XP6 m HOOFDST. ir. AFD. REIZE VAN DB KAAI*<br />

zuidlijk. — Hoe onaangenaam wij het overige<br />

deel van dien zomer op dit zuidlijk halfrond doorbragten,<br />

kan men daaruit afleiden, dat wij van<br />

hier tot de zuider breedte van zeven en zestig eraaden<br />

tien minuuten, tusfchen drijvende ijsbrokken»<br />

dikwijls ter grootte van eenen berg, door arbeid-<br />

n ;.--7~ °<br />

p d e e z e w i<br />

z e z i J<br />

1 1 W i Ü de eenige<br />

fterfhjken, en zullen het waarfchijnlijk blijven ,<br />

die, ik mogt wel zeggen, met eene gezochte eer<br />

praaien konden, onder den zuidlijken aspunts-<br />

Knng heen gevaaren te zijn.<br />

Ruim zeventien weeken , of honderd tweeen<br />

twintig dagen verliepen 'er ,in welken wij geen<br />

land te zien kreegen, maar wel aan veele gevaaren<br />

bloot gefteld „waren; om niet te fpreeken van de<br />

.menigvuldige bezwaarlijkheden, welken wij moesten<br />

doorihan, vermits wij ons het grootfte gedeelte<br />

van dien tijd in koude en met ijs als bezaaide<br />

ftreeken ophielden.<br />

„ zestien honderd millioenen vierkante voeten ijs bevatheb-<br />

" ° er<br />

} ~ Voorwaar een verbaazend groot .brok ijs. Maar zii<br />

„ hebben ze nog grooter ontmoet; want den elfden<br />

„ dier maand voeren zij een ftufc voorbij, welk zij daarom<br />

„ ook een tjstüani noemen, welk ten minfte eene halve<br />

Engelfche mij! lang was De beweeging van die<br />

„ bijster groote en zwaare ijsbergen is maar zeer langzaam<br />

„ en bijkans onmerkbaar. Wind en baaren maaken Hechts<br />

„ weinig indruk op die onmeetlijke ligchaamen, maar de<br />

„ ftroomen in de zee zijn, volgens de gisfingder heeren<br />

„ FOKSTER «.*., de voornaamfte krachten, waardoor<br />

„ zij ,n beweegmg gebragt worden; doch zij meenen<br />

„ tellens, dat de fnelften dier ftroomen nooit fterk genoeg<br />

„ zijn , ornze in vier en twintig uuren twee Engelfche<br />

„ mijlen verre voort te drijven. " C. ]<br />

In


DE GOEDE HOOP NAAR NIEUW - ZSELAHD. IOjr<br />

In Lentemaand vertoonde zich eenige maaien<br />

eal ik het zoo noemen? — — het zuiderlkht,<br />

aurora auflralis, welk in het zuidlijk halfrond<br />

des aardkloots even het. zelve is, 't welk op<br />

ons noordlijk halfrond het noorderlicht genaamd<br />

wordt. Zoo veel ik weet, heeft dit zuiderlichc<br />

tot hiertoe nog geen Europeer gezien.<br />

Den zes en twintigften van Lentemaand ankerden<br />

wij in de Donkere Baai, Dusky Bai, die<br />

niet verre van de zuidlijke fpics vanNieuw-Zéeland<br />

is. Van hier gingen wij naar Cooks Zeeè'ngto<br />

of flraat, Cooks ftrait, alwaar wij de zonderlinge<br />

vereeniging tusfchen het water en de wolken,<br />

welken de zeelieden eene waterhoos noemen, te<br />

zien kreegen. — Daar op gingen wij in Koningin<br />

Cbariottaas fond, Queen Chat lotto's found,<br />

ten anker. — Het andere fchip, the Advcnture<br />

genaamd, was reeds federt Louwmaand in eenen<br />

zwaaren mist, omtrent dien tijd ontdaan, van<br />

ons af geraakt. Hierop had het de westkust van<br />

Diemens Land onderzocht , welk een gedeelte<br />

van ftieuw Holland, en wel die kust uitmaakt,<br />

door welke het, gelijk men meent, met Nituw-<br />

Zuidwalesy op COOKS eerde reize ontdekt, vereenigd<br />

is. — Het verftrekte ons tot eene bijzondere<br />

blijdfchap te zien, dat het gemelde fchip aan<br />

deeze plaats, alwaar wij ons, volgens gemaakte<br />

affpraak, wilden wachten, reeds voor ons gelukkig<br />

aangekomen was.<br />

De gewasfen en boomen in Nieuw-Zeeland<br />

zijn, wanneer men Hechts een gedeelte der varenkruiden<br />

en het mos, daar te vinden, uitzondert,<br />

bijna geheel onbekend, en aan die geenen,<br />

wel-


t«.8 III. HOOFDST. III. AFD. EERSTE REIZE -<br />

welke in de overige bekende landen der waereld<br />

groeien , volkomen ongelijkvormig. s Zij gaven<br />

mij dus, gelijk de vogelen en visichen van dit gewest,<br />

eene aangenaame bezigheid. — De inwooilers<br />

integendeel, een geflachc van raenfchenvree»<br />

ters, leeven in eenen zoodaam'gen jammerlijken<br />

toeftand, en hebben zulke,verdorvene zeden, dat<br />

men zich, hunnenchalve, over zijn eigen geflachc<br />

moet fchaamen. Gelijk het ondertusfehen zelfs<br />

onder de befchaafdfte volken geenzins aan lieden<br />

mangelt, die de menschheid onteeren; zoo bemerkte<br />

ik integendeel onder de menfehenvreeters<br />

zeiven, ten minfte eenige fpooren van goede natuurlijke<br />

neigingen, en zaaden van vatbaarheden<br />

desgeestes, welke, door de heilzaame werking<br />

van opklaarende weetenfchappen , deeze onze<br />

wilde medebroeders tot veel deugdzaamere en gelukkigere<br />

lieden herfcheppen konden. — be<br />

yoornaamfte bezigheid der inwooneren is de visfcherij.<br />

Door eene zoo onzekere wijze om hunnen<br />

leeftocht te vinden, verliezen zij tijd en lm,c<br />

tot den akkerbouw, tot handwerken, en Lot die<br />

orde, welke eene befchaafde leevenswijze uittekent.<br />

Want terwijl zij op het water hun voedfel zoeken^<br />

kunnen buitengewoon groote brandenetels, en veele<br />

andere onkruiden en doornachtige gewasfen,<br />

ongehinderd in hun vaderland voortgroeien ; zoodat<br />

zij dikwijls genoodzaakt zijn , zich met hunne<br />

hutten en visfehers gereedfehappen aan eenzaame<br />

kusten met der woon neer te zetten , alwaar zij<br />

wegens de dieren, welken zij in een grensloos<br />

element vervolgen, vlugtig en ongeftaadig, dan<br />

hier, dan daar, rondzwerven. —. Doch desniettegenftaande<br />

bezit hun land vruchtbaarheid genoeg,<br />

om'zich tot de fchoonfte en voordeeligfte akkeren<br />

|


VAN. NIEUW-ZEELAND. NAAR OTAHITTI. Icj<br />

en wijnlanden te laaten bereidenwelke aan eene<br />

menigvuldig verdubbelde menigte van inwoonéren.<br />

zoo veel voedfel en gerieflijkheid zouden geeven,<br />

dat zij, behoorlijk met. elkander vereenigd, zeer<br />

ligt een magtige ftaat zouden kunnen worden, d$e<br />

zijnen koophandel en overwinningen over de geheele<br />

Zuidzee uitbreidde °.<br />

D E R D E A F D E E L I N G .<br />

•<br />

Eerfte reize van Nieuw • Zeeland naar Otahitti<br />

, en van daar weder naar<br />

Nieuw • Zeeland.<br />

D en zevenden van Zomermaand vertrokken<br />

wij weder van Nieuw - Zeeland , en waren<br />

daarop bedacht, om ons op warmere eilanden te<br />

herhaalen, wijl nu het koudere jaargetijde in dk<br />

waerelddeel begonnen was.<br />

. Na eene vaart van eenige dagen beflooten wij \<br />

eenen vetten, offchoon leüjken, Holkndfchen<br />

hond te flachcen, eer de fcheurbuik en naauwere<br />

bepaaling der fcheepskost zijn vieesch flechter<br />

konden maaken. — Vermits wij, op de reize<br />

tusfehen de Kaap de Goede Hoop en Nieuw - Zeeland<br />

, reeds gewoon waren geworden, verfcheide-<br />

• Men zie hier over mijne reedevoering, welke ik bij<br />

het nederleggen der waardigheid als voorzitter in de koninglijke<br />

Akademie der weetenfchappen te Stokholm gedaaa<br />

heb, en die ook afzonderlijk gedrukt is.<br />

•'!


tfO R£ HOOFDSf. IÜ. AFD. EERSTE REIZE<br />

dene fchaapen , die aan de fcheurbuik en veellto<br />

aan krampen geftorven waren, insgelijks zieke<br />

hoenders, en ganzen, en dergelijken te eeten;<br />

zoo lloegen wij thans ook een hondsgebraad, welk<br />

inderdaad fmaakiijk was, niet af.<br />

Nadat wij op onze reize tusfchen den zuider<br />

keerkring en den evenaar gevorderd waren, zagen<br />

wij verfcheidene eilanden, ten deele voorheen<br />

reeds ontdekt, ten deele tot hiertoe nog gantsch<br />

onbekend, en kwamen, den zesden van Oogstmaand,<br />

aan het wijden zijd beruchce, en veelligt<br />

al te zeer geroemde eiland Otahitti. Bij dit etland<br />

der liefde waren wij in het grootfte gevaar<br />

van fchipbreuk te lijden; want, eer wij ten anker<br />

kwamen, kreeg de kiel van ons fchip aan eene<br />

koraalrots aldaar verfcheidene hevige ftoocen.<br />

Wij bezochten , na een verblijf van veertien<br />

dagen aan Otahitti, vervolgens de eilanden Huaheine,<br />

Ulieteaen Otaha, ontdekten daarop een eiland,<br />

tot hiertoe onbekend; doch waarfchijnlijk<br />

ook onbewoond ; zochten de eilanden Nisuw-<br />

Amjlerdam en Nieuw - Middelburg op, welken<br />

TASMAN, omtrent honderd jaar geleeden, ontdekt<br />

had, daar wij ons verkwikten; en kwamen<br />

van daar, na eene afweezigheid van bijkans<br />

een half jaar weder in Koningin Charloitaas fond<br />

op Nieuw • Zeeland aan.<br />

Geduurende deeze zeereize hadden wij , naar<br />

het eigenlijke jaarfaifoen te rekenen, winter, maar<br />

naar de warmte , zomer. — De afvvisfeling en<br />

verfcheidenheid van merkwaardige voorwerpen,<br />

Janden, gewasfen, dieren, volken en zonderlinge<br />

ze-


•AH NIEUW - ZEELAND NAAR OTAHTTTI. Ut:<br />

Zéden is te groot, dan dat ik ze hier in weinig<br />

woorden zou kunnen bevatten. — Eenige bijzon*<br />

dere gebeurtenisfen, ons in dien tijd bejegend,<br />

moet ik echter melden.<br />

Hiertoe reken ik in de eerfte plaats het volgende.<br />

— Toen, op zekeren avond , bij een*<br />

taamlijk fterken wind beide fchepen (om mij<br />

van de gewoone uitdrukkingen der zeelieden te<br />

bedienen) elkander preien, dat is, met elkander<br />

fpreeken zouden, kwamen zij door de fterke<br />

beweeging der zee en de achtloosheid der lieden,<br />

die aan het roer waren, en het touwwerk<br />

beftierden, zoo dicht aan elkander, dat 'er,<br />

niettegenftaande onze officier, die de wacht had,<br />

verfcheidén maaien, het bevel: ftuurboord aan<br />

boord, met veele hevigheid herhaalde, weinig aan<br />

fcheelde, of zij zouden tegen elkander geftooten<br />

hebben; in welk geval beide fchepen, buiten<br />

twijfel, in een oogenblik verpletterd en naar den<br />

grond gezonken zouden zijn. Dewijl buiten mij<br />

Hechts zeer weinig perfoonen van de wacht op<br />

het verdek waren, werd dit geval noch in het<br />

logboek, noch in een der dagboeken, welke<br />

reeds gedrukt zijn, ingelascht. In den beginne<br />

fcheen het, als of de fchepen met de volle laag<br />

tegen elkander zouden ftooten ; doch kort daarna<br />

zonk de Adventure achterwaard, zoo dat hec<br />

fchip met de fpits zijner boegfpriet ons bezaanszeil<br />

tot op den afftand van flechts drie of vier ellen<br />

naderde, en dus over onzen vlaggeftok -—<br />

en achrerfteven in eenen zwenk heen draaide. —<br />

Een officer der andere wacht, die juist tegenwoordig<br />

was, maakte oumiddelijk daarop de gegronde<br />

aanmerking, dat het ten hoogfte onvoorzigtig<br />

zij, bij eenen zoo fterken wind en onftuimi-


112 UB HOorDIT. IV. AFD. TWEEDE KEIZB<br />

ge zee, zonder gewigcige oorzaak op elkander<br />

toe te zeilen. Doch die geen, welke op ons<br />

fchip de wacht had, antwoordde hierop niets<br />

anders, dan eenige maaien achterelkander met een'<br />

zeer vergenoegden toon te zeggen:,, het is nu alles<br />

„ voorbij. " Beiden beleeden ondertusfchen, dat<br />

het maar zeer weinig gefcheeld had, of wij<br />

zouden in volle zee fchipbreuk geleeden hebben.<br />

— Eene andere ontmoeting betrof mij<br />

alleen. Toen ik eens , op zekeren dag, op<br />

het eiland Huaheine kruiden zocht, werd ik door<br />

de Indiaanen overvallen, en zoo rein uitgefchud,<br />

dat ik zonder kleederen of hembd, en aan het<br />

hoofd en de borst gekwetst, te huis kwam.<br />

Deeze ruuwe behandeling kwam deels uit hunne<br />

begeerte naar mijne kleederen, deels uit wraakzucht<br />

voort; omdat kapitein COOK kort te vooren<br />

genoodzaakt was geweest, om eenen neuswijzen<br />

Indiaan met geweld weg te ruimen, en<br />

hem zijne wapenen te on.neemen.<br />

Op de kust van Nieuw-Zeeland werden wij<br />

door eenen fiorm van de Adventure gefoheid en<br />

en federt dien tijd hebben wij het fchip niet<br />

weder ontmoet. Ook is het in Koningin Charlottaas<br />

fond niet eer ten anker gekomen, dan<br />

nadat wij die plaats reeds verlaaten hadden. Naderhand<br />

heeft het aldaar het ongeluk gehad, de<br />

geheele bezetting eener boot, uit tien man be-<br />

Itaande, te verliezen , welke allen door die<br />

Ni euw-Zeelandfche Kanibaalen gedood, gebraaden<br />

en opgegeeten 2ijn. Vervolgens is het van<br />

daar terug gezeild, en een jaar vroeger dan de<br />

Refolution, door kapitein COOK gevoerd, in Europa<br />

weder aangekomen.<br />

VIER-


VAN NIEUW ZEELAND NAAR OTAHITTI. 113<br />

V I E R D E A F D E E L I N G .<br />

Tweede reize van Nieuw - Zeeland naar<br />

Otahitti, en van daar weder naar<br />

Niéuw - Zeeland.<br />

D<br />

en vijf en twintigften van Slagcmaand des<br />

jaars 1773, gingen wij van Nieuw-Zeeland onder<br />

zeil, om de koude zuidlijke luchtftreek voor<br />

de tweede maal, en in den tweeden zomer te<br />

onderzoeken. — Van den 'dertienden tot den een<br />

en twintigften van Wintermaand bevoer ik voor de<br />

eerfte-, en raar allen fchijn ook voor de laatfte<br />

maal die ftreek van onzen aardkloot, welke de<br />

antipode, of de tegengeftelde ftreek van Zweeien<br />

is. Bijgevolg was ik , geduurende die dagen,<br />

van mijn vaderland zo wijd vervreemd , als het.<br />

op den geheelen aardbodem ooit mooglijk is. De 1<br />

naaste weg naar huis ging door het middenpunt<br />

der aarde, en zou aan haare middellijn gelijk zijn*<br />

dat is, elf honderd drie en negentig Zweedfche<br />

mijlen 8<br />

lang. Ondertusfchen verhinderde.<br />

deeze verre afftand mij echter niet, om bij mijne<br />

ge-<br />

* [ „ Ik had at eer moeten aantekenen, dat de heer<br />

„ SPA K M A N van mijlen, zonder eenige bijvoeging,<br />

„ fpreekendc, altijd Zweedfche mijlen verftaat, waarvan<br />

„ tien éénen graad des evenaars uitmaaken; en wijl wij<br />

„ twintig Hollandfche mijlen of uuren gaans in eenen dergelijken<br />

graad rekenen , is het zeer gemaklijk , de<br />

„ Zweedfche mijlen in Hollandfche uuren gaans overtebrengen,<br />

" C. 1<br />

H


114<br />

m<br />

- HOOFOST. IV. AFD. REIZB VAN<br />

geliefde bloedverwandten en waarde landgenot.<br />

ten, terwijl ik hun, geduurende al deezen tijd,<br />

de voeten toekeerde , in mijne gedachten zeer<br />

dikwijls de vlugfte bezoeken afteleggen.<br />

Hierop gingen wij nog verder, zoo dat wij den<br />

twimïgfTenvan Wintermaand aan den anderen kant<br />

van den zuidlijken aspuntskring ten tweede maal<br />

zeilden, en niet eer dan den vijf en twintigften<br />

dier maand onder denzelven terug kwamen. Op<br />

die wijze vierde ik den Kersavond, fchoon op<br />

eene zeer magere avondmaaltijd, in de zuidlijke<br />

koude luchtftreek p.<br />

In het volgende jaar 1774, den zes en twintigften<br />

van Louwmaand, pasfeerden wij den zuidlijken<br />

aspuntskring voor de derde maal. •—•<br />

Thans drongen wij, zoo diep als mooglijk was,<br />

naar het zuiden door, en lieten ons in ons voorneemen,<br />

om of op een zesde waerelddeel, (onderfteld<br />

zijnde, dat 'er zoodaanig een werklijk<br />

voorhanden was) of bij den zui<strong>dpo</strong>ol zeiven,<br />

de Britfche vlag te planten, niet eer, dan onder<br />

den een en zeventigften graad, tien minuuten,<br />

door het ijs hinderen. Doch dit noodzaakte<br />

Ons , om naar her noorden omtekeeren, ten<br />

einde tefFens in warmere luchtftreeken onze verkwikking<br />

te zoeken; vermics de tijd nabij was,<br />

in welken de winter of het koude jaargetijde<br />

weder in vallen moest.<br />

Den<br />

T He avond voor het Kersfeest wordt, in Zweeden<br />

en Duitschland, door grooten en aanzienlijken zoo wel ,<br />

als door geringeren en zelfs de boeren, met overvloediger<br />

maaitijden en gastmaalen, ï?ij uitftek plechtig gevierd.


NIEUW 1<br />

-ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. lt$<br />

Den veertienden van Lentemaand lieten wij<br />

bij het Paasch Eiland, tasterhlani , het anker<br />

vallen. Dit eiland ligt op den zeven en<br />

twintiglten graad zuider breedte en de westlijké<br />

lengte van honderd en negen graaden, zes en<br />

veertig minuiten 9. Wij vonden hier in 't geheel<br />

geen goed water, en voorts maar weinig*<br />

*t geen ons eenige verfrisfching had kunnen aanbrengen.<br />

Verfcheidene uitwerkingen van brandende<br />

bergen, gelijk ook groote opgefechte Iteenen<br />

beeldnisfen toonden overvloedig, dat de eene<br />

of andere gewigtige aardomwenteling dit voorheen<br />

veel betere land moete verdorven, en<br />

daardoor een volk, voorheen magciger, tot zijnen<br />

tegenwoordigen hoogstellendigen toeiland<br />

vernederd hebben.<br />

Den zestienden dier maand gingen wij weder<br />

onder zeil, en den zevenden van Grasmaand<br />

kwamen wij bij een der Marquefas Eilanden<br />

ten anker. Deeze eilanden liggen omtrent op<br />

den tienden graad zuider breedte. Reeds<br />

omtrent honderd jaaren geleeden, hebben de<br />

Span-<br />

9 [ ,, Vermits de heer sr ARMAH deeze reize aan boord<br />

j, van Engelfche fchepen gedaan beeft, zoo wordt ook de<br />

lengte, naar de wijze der Engelfchen, van Londen,<br />

i t of eigenlijk van het fterreplat van Greenwich gerekend;<br />

„ welke lengte men gemaklijk op de andere voorheen<br />

„ meest gebmiklijke lengten, of eerfte middagcirkels, van<br />

„ het eiland Ferro, Palma, den berg Piko op Teneriffa,<br />

op die van Parijs of Amfterdam over kan brengen,<br />

j, door middel eener tafel, welke ik ten dien einde op-<br />

„ gemaakt, en in mijne algemetne inleiding tot de aardrijks-<br />

„ befchrijving voor het t. Deel van j. HWBNERS algemeent<br />

it geographie der uitgaave te Amfterdam, 1769 geplaatst*<br />

„ bladz., XLV. medegedeeld heb. * C. 1<br />

H 2


IIÖ III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAR<br />

Spanjaarden de meescen daarvan ondekt. De inwooners<br />

gaven ons blijken hunner vijandlijke<br />

neigingen en dieverij, zoodat wij genoodzaakt<br />

wierden, om aldaar bloedige fpooren van de uitwerking<br />

onzer fchietgeweeren, die hun onbekend<br />

was, natelaaten.<br />

Na verloop van eenige dagen gingen wij ook<br />

van daar verder , en landden eindelijk in allen<br />

haast bij Teaukea, op de zuider breedte van veertien<br />

graaden. Hier ontmoette men ons insgelijks<br />

vijandlijk. Doch wij vergenoegden 'er<br />

ons mede, om door eenige kanonl'chooten, zonder<br />

te befchaadigen , fchrik onder hen te veripreidcn.<br />

Hierop ontdekten wij eenige kleine eilanden ,<br />

en kwamen eindelijk, den twee en twintigllen van<br />

Grasmaand, voor de tweede en laastemaal bij<br />

Otahitti ten anker. Hier bleeven wij tot den<br />

veertienden van Bloeimaand. — Dat ons tegenwoordig<br />

verblijf aan dit eiland veel aangenaamer;<br />

dan het voorige was, daartoe bragten verfcheidene<br />

omflandigheden het baare bij. Thans<br />

kreegen wij ook veele gewigcige berichten aangaande<br />

die land en volk, die ons voorheen niet<br />

bekend waren'.' — Den tweeden van Zomermaand<br />

verhaalden ons eenige ingeböorenen , dat aan<br />

hec eiland Huahewe of Owahcine twee fchepen<br />

waren aangenomen, van welken het etne grooter,<br />

dan het onze, was. — Door berichten uit<br />

Spanje weet mert thans, dat die fchepen uit de<br />

Spaanfche volkplantingen in Ametika kwamen,<br />

en dat, geduurende ons verblijf in het vocrlee- J<br />

dene' jaar aan het eiland Otahitti eenige manfehap J<br />

va» 1


NIEUW * ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG, lij<br />

van hec fcheepsvolk van een Spaansch fchip aldaar<br />

terug was gelaaten ; van weike een zich<br />

werklijk onder den hoop inboorlingen zochc ce<br />

verbergen, maar die nogchans, nieccegenflaande<br />

zijne Indiaanfche kleeding , door eenen Engelfchen<br />

matroos voor eenen Europeer erkend, en<br />

mee eenen Franfchcn groec aangefprooken werd. —<br />

Deeze en andere omltandigheden deeden hec een<br />

hoogfte waarfchijnlijk zijn, dac men in beide jaaren<br />

Spaanfche fchepen uïcgezonden had, om ons<br />

te befpieden, en ons bezoek in een waerelddeel<br />

te beletten, op welks bezie zij zoo iev'erzuchcig<br />

zijn, en waarom zij menigen Engelschman, die<br />

uic hoofde van den koophandel deeze landen naderde<br />

, mee zwaaren arbeid in hunne zilver-en<br />

goudmijnen geitrafc hebben 7<br />

,<br />

Nadat wij Otahitti verlaatën hadden, bezochten<br />

wij Huaheine en ülietea, insgelijks voor de<br />

tweede en laatftemaal. Op hec eiland Ulietea<br />

zeccen wij eenen aartigen jongman aan land, die,<br />

omcrenc acht maanden geleeden, de kloekmoedigheid<br />

gehad had, om met ons aan boord te<br />

gaan. Zijn naam was Oedide; doch hij noemde<br />

zich ook Maheim.<br />

Den vierden van Zomermaand verlieten wij<br />

Uliecea , en voeren den zesden voorbij Howtshland.<br />

—- Den zestienden ontdekten wij Palmerjiones-<br />

Island, en den twintigften Savage Island,<br />

of hec Eiland der Wilden, welken wij<br />

deswege zoo noemden , omdat de wilde inwooners<br />

9 Zie het Qottingfches magap'm van het jaar I /80 I. fiuk,<br />

Uadz. 75» en yotoende,<br />

H 3


ïlS ÏII. HOOFDST. IV. AFD. KE1ZE VAN<br />

ners van hetzelve ons zeer vijandlijk behandelden.<br />

MIJ kwerften. zij den arm met' een' taan dijk<br />

grooten .fteen , en wierpen eene fpies tusteht*j<br />

ons. Om deeze reden gingen wij niet Werf<br />

maar eerst bij Namoka of Meuw - Rotterdam,<br />

een der bovengemelde Vriendjchaplijke Eilanden,<br />

ten anker .<br />

In deeze ftreek zagen wij nog meer eilanden,<br />

dan TASMAN ontdekt had, en op eenen van<br />

die eenen brandenden berg. — Den tweeden van<br />

1 .ommaand ontdekten wij een eiland, welk zeer<br />

Weinig inwooners had. Wij noemden het Schildpadden<br />

- Eiland, Turtle-Istand, enlieten aldaaF<br />

den volgenden dag het anker vallen.<br />

Den zestienden vnn Hooimaand kwamen wij<br />

bij de eilanden, door QOIRO ;-: ontdekt, welken<br />

de heer DE B OUGA I N VIL r.s naauwkeuriVer<br />

onderzocht, en de Cijdaden genoemd heefc.<br />

Kapitein COOK, welke tegenwoordig meer van<br />

dié edanden vond, gaf aan deezen geheejen zuid-<br />

Jijken Archipel den naam van de Nieuws HebrU<br />

den, New IMrides. — Bi] een derzei «m, welk<br />

wij Malhcolo noemden, lieten wij den twee en<br />

fwincigften van Hooimaand het anker vallen<br />

Hier vonden wij eene natie, die uit zeer kleine'<br />

lieden beftond, eene der zonderlingile taaien<br />

fprak, en vergiftigde wapens voerde. Zij namen<br />

ons wel vriendfchaplijk aan; maar 'cronftond<br />

eencer een fchotgevechc tiisfchen ons en hen l<br />

hoewel wij na eene vercoeving van edijke dacren<br />

als vrieriden van elkander fcheidden. —<br />

Den derden van Oogstmaand ankerden wij,<br />

Hechts eenige uuren lang, bij Irromanm, een ;<br />

voorheen onhekend eiland, alwaar de inwooners<br />

pqor J


NIFUW- ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. 119<br />

poogingen deeden, om onzen fcheepsbevelhebber<br />

en onze boot te rug te houden, doch waarvoor<br />

fommigen van hun met het lceven moeiten boeten,<br />

terwijl van ons volk niet meer dan twee gekwetst<br />

werden.<br />

Den vijfden kwamen wij bij het eiland Tanna<br />

op de zuider breedte van negentien graaden,<br />

dertig minuuten, ten anker. Zeer na bij de haven<br />

is een brandende berg., uit welken het daaglijks<br />

asch op ons regende. De rook, de vlammen,<br />

en de derke donder van deezen berg maakten<br />

zeer prachtige, maar tefFen


120 III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN<br />

was ons fchip aan den grond geraakt- . o n<br />

rnTalen'gevaa? Tm^e<br />

l i C P e<br />

"<br />

V e<br />

r f c b e i d e<br />

' "°<br />

te worden; —- weder op een ander^^wlren<br />

wij bijltans m de volle zee verbrand.<br />

d e n H e r f s t m a a<br />

n f t^n/S «d ontdekten wij,<br />

na eene fcheepvaart van drie dagen, een eiland<br />

wejk naast Nieuw-Zeeland het%root(le in de<br />

Zuidzee is. c o o K noemde het Nieuw - G*/*&-<br />

a a n Z ,<br />

d C r § e W a s f e n e n<br />

SrV~ J?? '" J<br />

forten van;<br />

1 d a a r TOn<br />

NLUW H f";' *n,.fcheen het met<br />

rvheuw- Holland eenige overeenkomst te hebben<br />

De inwooners waren aartige en gastvrije, maar<br />

aT K^'i ?<br />

h a<br />

d e n<br />

i<br />

, e e<br />

« e<br />

bWondere ,<br />

taal. Bij geluk mijdde ik hier, van de lever van<br />

een vergiftigen visch te eeten , gelijk kapitein<br />

COOK en deheeren FORSTER gedaan hadden,<br />

en waarvan zij, geduurende eenige dagen zeer<br />

krank waren.<br />

fa fc<br />

' r<br />

Den vijftienden waren wij wegens mangel aan<br />

wind m merklijk gevaar, dm *<br />

ftooten. Den twee en twintigften zagen wij ons<br />

door koraalbanken omringd; eene defgev! IHk<br />

He hagen. Toen ik deezen avond te bed cini<br />

was er de grootfte waarfchijnlijkheid, dat ik -<br />

veelhgt nooit, dan in het rijk der geesten, weder "<br />

ontwaaken zou. I<br />

e n<br />

AW?;?<br />

iv" Va<br />

" W i<br />

•<br />

n m<br />

i »^d ontdekten wij de<br />

Notdfolks-Eilanaen, op de zuider breedte van<br />

negen en twintig graaden, twee minuuten. Dit<br />

W e l k e<br />

\JL"l P * * ^ ^ Engelfchen<br />

guiten den keerkring gemaakt hebben! Wijland-


NIEUW " ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. III<br />

landden op dezelven, maar vonden ze onbewoond.<br />

Den achttienden kwamen wij voor de derde<br />

maal in Koningin Charlottaas -Jond, bij Nieuw-<br />

Zeeland, ten anker.<br />

#^$r4>'$r fe)|><br />

V I J F D E A F D E E L I N G .<br />

Reize van Nieuw-Zeeland naar het Vuurland,<br />

Terra del Fuego, en van daar verder<br />

naar den kant des zui<strong>dpo</strong>ols.<br />

D en tienden van Shgtmnand 1774, gingen<br />

wij wederom van Nieuw - Zeeland onder zeil.<br />

Thans ontdekren wij, dat ons'fchip een lekKad,<br />

welk echter bij geluk van weinig beduidnis was.<br />

In d..n tijd van zes wet ken waren wij den<br />

Oceaan tusfehen Nieuw-Zeeland en de zmdïijkfte<br />

fpits van Amerika overgezeild; zoo dat wij den<br />

twintigften van Wintermaand aan de zuidkust van<br />

Terra del Fuego, of het Vuurland, het anker<br />

lieten vallen. Hier zagen wij de allerellendigfte<br />

menfehen der waereld.<br />

• Den negen en twintigften zeilden wij Hoorns<br />

Kaap voorbij, en den een en dertigften, daags<br />

voor Nieuwjaar, kwamen wij bij een klein eiland,<br />

dicht bij Staatenland, in de ftraat van Ie Maire,<br />

ten anker.' -—- Hier hadden wij eene aangenaame<br />

jagt van zeeleeuwen, zeehonden en zeevogelen,<br />

die zich daar in ontelbaare menigte bevonden.<br />

H 5 In


Ui III. HOOFD5T. V. Ar D. REIZE VAN<br />

In het jaar 1775, den drie en twintigften van<br />

Louwmaand, Huurden wij onzen loop zuidoostwaard.<br />

Den volgenden dag daarop ontdekten<br />

Wij het eiland Zuid- Georgië, op de zuider breed- v<br />

te van vier en vijftig graaden, drie en dertig minuuten.<br />

Met alien fpoed gingen wij hier<br />

aan land. Offchoon het thans zomer was, vonden-.<br />

Wij echter het gantfche land met eeuwigen<br />

fneeuw bedekt. Alleenlijk waren 'er eenige lireeken<br />

langs het ftrand uitgezonderd, daar een eenige<br />

foort van gras, en eene plant, naar het fperwerskruid,<br />

ancistrum, gelijkende, groeiden.<br />

^ Dit onherbergzaams land gaf ons echter eene<br />

kleine verkwikking van versch vleesch, naamlijk<br />

van zeeleeuwen en robben: eene fpijs, welke<br />

wij reeds eenige maaien voorheen, op onze reize<br />

geleerd hadden voor lief te neemen.<br />

1<br />

Vervolgens ontdekten wij, van tijd tot tijd,<br />

andere kleine eilanden en klippen. Bij eeti derzelven<br />

ontkwamen wij ter naauwernood een fchipbreuk,<br />

welke wij in eenen zwaaren mist bijkans<br />

geleeden hadden, en die toen van onze ontdek<br />

kingen én van ons leeven ligtlijk een einde had<br />

kunnen maaken.<br />

Den acht en twintigften van Louwmaand konden<br />

wij, op de breedte van zestig graaden, wegens<br />

het ijs niet verder komen. Den een en<br />

dertigften bevonden wij ons wederom in een' dikten<br />

nevel, en nabij een hoog en overal met eeuwigduurenden<br />

fneeuw bedekt land. Doch de naderende<br />

winter en andere omftandigheden noopten<br />

ons, de verdere onderzoeking van hetzelve te<br />

«aaken. De uiterfte landfpits daarvan, welke<br />

wij


HIEUW'ZEELAND NAAR HET VUURLAND. 12$<br />

wij zien konden, noemden wij Zuid-Thule<br />

als het allerverstgelegen land, welk wij op dit<br />

zuidlijk halfrond gezien hadden.<br />

Z E S D E A F D E E L I N G .<br />

De terugreize naar de Kaap de Goede Hoop.<br />

1 0<br />

,<br />

JÏjjindelijk keerden wij aan deeze koude luchtltreeken<br />

gantschlijk den rug toe. — De daaglijks<br />

toeneemende warmte en onze vordering<br />

noordwaard, onze nadering aan de befchaafde<br />

waereld, aan ons vaderland, èn aan onze vrienden,<br />

vereenigden zich met elkander, om ons met<br />

de hoop van een fpoedig en gelukkig belluit der<br />

geheele reize en der menigvuldige wederwaardigheden<br />

, onaffcheidlijk daarmede verbonden , te<br />

bezielen. Dat wij ditmaal veel meer dan<br />

BY-<br />

1 0<br />

C „De heer RETNHOLD FOR STE R gaf den boven-<br />

„ genoemden naam aan dit land, welken de kapitein COOK<br />

„ behield. Zie de Hoogduitfene uitgaaf van de reize der<br />

„ heeren FORSTE R rondom den aardkloot, III. Deel,<br />

j, VI. Hoofdft. pladz. 364. Hij kon ook geenen gevoeg-<br />

„ lijkeren hebben gevonden voor dit uiterfte zuidiijke<br />

,, land, door onze reinigers ontdekt. De naam ziet op<br />

j. het Thult, daar de ouden, bij voorbeeld PLINIUS<br />

F, TOMPONIUS MRLA en anderen veel van fpreeken,<br />

en welk zij, sis het uiterfte noordlijke land of eiland,<br />

» den Romeinen in Europa bekend, befchreeven. Men<br />

„ is het tegenwoordig niet eens, welk land of eiland<br />

zij daar door verftaan hebben. " C. J


Ï24 III. HOOFDST. VU 1FD. D E TERUGREIZE<br />

SYRON, WALLIS en zelfs COOK op de voorige<br />

reizen rondom de waereld uitteftaan gehad<br />

hadden, betuigden verfcheidenen onzer officieren<br />

en bootslieden, welke eene of meer daarvan mede<br />

gedaan hadden. Her. oogmerk onzer vaart, om het<br />

zuidlijk aspunt , zoo na als eenigzms mooglijk<br />

zou zijn, te naderen, maakte het noodzaaklijk ,<br />

meer te waagen en meer te beproeven. Het<br />

gevolg was ook werklijk bijna eene keten van<br />

gevaaren en ongemakken.<br />

Den zeventienden van Lentemaand zagen wij<br />

land, naamlijk de kust van Afrika. Hoe lief ons<br />

dit gezigt geweest zij, mag eenieder mijner leezeren<br />

zelt oordeelen. Dewijl wij ondertusfchen<br />

van den toeftand in Europa niet het minfte<br />

wisten, konden wij niec eens in het gezigt<br />

der haven zelve volkomen zeker zijn , dat wij<br />

niet eenen vijand, ons onbewust, in de handen<br />

zouden vallen, en van deezen veelligt in afgelegene<br />

gewesten van Oostindie , als gevangenen,<br />

weggevoerd worden. .— Ooch den volgenden<br />

dag ontmoetten wij een Hollandsen fchip, welk<br />

ons met de tijding van een' algeraeenen vrede<br />

in Europa verblijdde. Tegens den avond vertoonden<br />

zich nog eenige fchepen, die de Kaap<br />

de Goede Hoop voorbij, en naar Europa fcheenen<br />

te zeikn: op twee derzelven zag ik, tot<br />

mijn waar en innig genoegen , de Zweedfche<br />

vlag waaien. De Oceaan was voor ons, geduurende<br />

de gancfehe reize , een al te eenzaame<br />

fchouwplaats geweest, cn men moest wegens het<br />

geftaadige eenerlei van dien onmeetlijken waterplas<br />

even zoo verdrietig geworden zijn, als wij,<br />

om


NAAR DE KAAP DE GOEDÉ HOOP. I*$<br />

om door eene vertooning, onder andere omftandighéden<br />

minder merkwaardig , op denzelven *<br />

op gelijke wijze en in gelijke maate verheugd to<br />

worden als wij. — Geen wonder, wanneer wij<br />

ook in zoo langen tijd de een den anderen een<br />

weinig moe waren geworden ; wanneer, bij voorbeeld<br />

, die geenen, welke gewoon zijn, een gezelfchap<br />

te vermaaken , de voorige vertellingen<br />

en gebeurtenisfen voor de tweede en derde maal<br />

yoor den dag moesten haaien.<br />

Uen negentienden preiden wij het Engelfche<br />

•fchip True Breton , gevoerd . door kapitein<br />

BROAULEY, die ons eenige nieuwspapieren en<br />

dergelijke bladen zond. — Uit eenen zuchc voor<br />

mijn vaderland zag ik voor alle dingen met groote<br />

begeerte alle die berichten door, welke Zweeden<br />

betroffen. Doch ik vond maar een paar regels<br />

, die ons aanleiding gaven om, te gelooven ,<br />

dat aldaar eene groote ltaatsverandering moest<br />

gebeurd zijn , zonder nogthans te kunnen beitemmen,<br />

hoe en wanneer? — Hierdoor geraakten<br />

wij op allerhande gisfingen, en voor mij in<br />

1 bijzonder was dit een gewigtig voorwerp, ora<br />

daarover natevorfchen.<br />

Ondertusfchen zeiden mij de overtuiging der<br />

Engelfchen zoo wel, als mijne eigene, dat, de<br />

verwarring van het Zweedfche ftaatsligchaam bijkans<br />

tot eene zoodaanige hoogte geklommen was ,<br />

dat zij naauwlijks erger kon worden, en dat dus<br />

deeze nieuwigheid, naar allen fchijn, iets goeds<br />

beduidde.<br />

Eindelijk wierpen wij den volgenden Woensdag,<br />

den twee en twincigtten van Lentemaand<br />

des jaars 1775, na eene zeereize van zestig duizend


t46 WLi ftÓOFDST. VI. AFD. DE TEKÜGREIZt<br />

1 1<br />

zend Engelfche zeemijlen , en eene afweezig^heid<br />

van zeven en twintig maanden van de<br />

Ghristlijke en be r<br />

chaafde waereld, in de lafeU<br />

haai het anker weder uit. — Diegeenen, welke<br />

voorheen rondom de aarde gezeild zijn, hebben<br />

hunnen koers altijd westlijk genomen, en m<br />

huöne rekening eenen dag daardoor verlooren.<br />

Maar, wijl wij oostlijk gereisd, en dus den opgang<br />

der zon allengs voorgekomen waren , zoo<br />

konden wij ons als de eerite reizigers aanzien,<br />

die in hunne dagboeken eenen dag gewonnen,<br />

óf te veel gekreegen hadden. Bijgevolg was<br />

het naar den almanak der Hollanderen Dingsdag,<br />

den twee en twintigften van Lentemaand, toen<br />

wij aldaar aankwamen ; en , om deeze reden ,<br />

hebben wij , tegen alle gewoonte , en met het<br />

tekende fpreekwoord regelrecht ftrijdig , inderdaad<br />

twee Dingsdagen in eene week gehad.<br />

Het was nu niet alleen hoogsrgewénscht, maar<br />

ook van het grootfte belang voor ons , in eene<br />

traven te komen , omdat verfchcidencn van ons<br />

fcheepsvolk met de feheurbuik behebt waren.<br />

Onze<br />

" [ „ Van de Engelfche zeemijlen, ieagues, nagenoeg<br />

„ zoo groot als de Hollandfchen , rekent men twintig in<br />

„ eenen graad. Doch zij kunnen met geene mooglijkheid,<br />

„ in den tijd van Hechts zeven en twintig maanden, van welken<br />

,i nog al die tijd, dat zij ftil hebben gelegen, af moet gé-<br />

„ trokken'worden, eenen weg van zes'ifg duizend dergè-<br />

„ lijke mijlen hebben af gelegd. — Derhalve heeft hier<br />

„ een gewigtige misflig plaats — Dewijl het in 't oor-<br />

„ fpronglijke met cijfers uitgedrukt is , oordeel ik, dat<br />

„ men 'er in plaats van zestig, integendeel zes duizend mij-<br />

„ len of uuren leezen moet; 't welk nog ten'verbaazendes<br />

„ weg aanduidt." C ]


NAAR Dl KAAP DE GOEDE HOOP. Ï2?<br />

Onze onvergelijklijke behoedmiddelen, van zuurkool<br />

en zoetbier hadden wel tot hiertoe deeze<br />

krankheid, anders zoo zeer de overhand neemende,<br />

taamlijk van ons afgeweerd ; en federt ons<br />

vertrek van de Kaap hadden wij Hechts een' man<br />

v*an al het fcheepsvolk door eene langduurige<br />

ziekte, naamlijk teering, verlooren. — Dan ons<br />

bloed en onze lappen waren , gelijk het mout<br />

én hét grootfte deel der overige leevensmiddelen<br />

, door de lange duuring der reize , bedorven,<br />

en in Hechten toeftand geraakt. Ons brood<br />

was reeds federt langen tijd verfchimmeld en vermolfemd;<br />

maar daarenboven nog krielde het van<br />

twee foorten kleine bruine wormen , den zwarten<br />

koornworm, curculio granarius , en den<br />

brood vreeter, dermestes paniceus , die zich of<br />

zeiven, of met hunne larven, den vliegenden<br />

maaden gelijkvormig, in ieder kruimelken brood<br />

zoo zeer genesteld hadden, dat menze onmooglijk<br />

mijden kon, maar dikwijls, de eerften door<br />

eenen wrangen, en de laatften door eenen onaangenaamen<br />

kouden fmaak, in den mond , duidlijk<br />

proefde. — ln eene erwetenfoep werden deeze larven<br />

of wormen in zoo groote menigte gevonden,<br />

als of het gantfche bord met opzet daarmede beftrooid<br />

was, om dat men met iederen lepel vol<br />

noodzaaklijk verfcheidenen daarvan doorflikken<br />

moest. De erweten zeiven had men in Engeland<br />

voorheen een weinig gekwetst , opdat zij gemaklijker<br />

te kooken zouden zijn; doch even daardoor<br />

waren zij ook voor het gemelde leelijke<br />

ongedierte des te gereeder te verteeren. —<br />

Maar nog erger dan dit was het, dat van het brood,<br />

hoe flecht het ook weezen mogt , flechts nog<br />

voor


III. HOOFDST. VI. AFD. DE TERUGREIZE<br />

voor weinigdagen voorraad, in ons fchip iets voorhanden<br />

, en de brandewijn, deeze voor ons fcheepsvolk<br />

zoo gewigtige behoefte, indien ik mij niec<br />

bedrieg, daags voor dat wij in de haven binnen<br />

liepen, verteerd was. — Peper, azijn, koffij en<br />

fuiker, door welker hulp en afwisfeling men den.<br />

gezoutenen leevensmiddelen iets van hunne walgachcigheid<br />

ontneemen kon , hadden wij reeds lang<br />

in 't geheel niet meer gehad. — Het gezoucene<br />

vleesch, welk nu bijkans drie jaar oud was, en<br />

ook bijna al dien tijd aan boord gelegen had ,<br />

was daardoor, dat het zout een' zoo langen tijd<br />

gehad had, om al het fap en de vochtigheid intezuigen<br />

en uictedroogen , flechts nog drooger en<br />

dorrer geworden , en meer ingekrompen.<br />

Deeze en veele andere bedenklijke oraftandigbeden<br />

maakten onze blijdfchap, om, in eene zoo<br />

lang verwachte haven, een leeven, in meer dan<br />

eenen opzigte genoegzaam als een nieuw leeven<br />

aancemerken, ce kunnen leiden, grooe en algemeen.<br />

Onze brieven uic Europa namen wij ook wel<br />

mee verlangen en genoegen, maar ceffens niec<br />

zonder gegronde bekommernis, de bedroefdfle<br />

tijdingen aangaande het verlies onzer nabeftaanden<br />

en vrienden daarin te zullen vinden, aan.<br />

Het fchip, de Refolution, hield zich nog<br />

omcrenc vijf weeken aan de Kaap op, eer hec naar<br />

Engeland onder zeil ging, werwaard mijne oprechte<br />

wenfehingen voor zijne behqudene aankomst<br />

aldaar hetzelve verzelden. — De hoflijkheid,<br />

welken men mij op die fchip algemeen becqond<br />

had;


HAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 1*9<br />

had; de gevaaren, welken ik met mijne reisgenoocen<br />

gedeeld had; en de banden van vriendfchap,<br />

welken ik, geduurende deeze lange reiza,<br />

gelegenheid had gehad te maaken, waren de<br />

zuivere bronnen mijner hartlijke deelneeming aan<br />

zijne gewenichce overkomst.<br />

Ik bleef, ingevolge het befluit, vooraf door<br />

mij genomen, ïn Afrika, eenig en alleen, om<br />

mijne navorfehingen in dit land voort te zetten.<br />

In mijne afgebrokene berichten nopens hetzelve<br />

gaa ik derhalve nu ook weder voort.<br />

1<br />

VIER»


13® IV. H00FDST. I. AFD. VEBBLIjr<br />

VIERDE HOOFDSTUK.<br />

REJZB IN AFRIKA, VAN DB STAD AAN DE<br />

KAAP DE GOEDE HOOP , TOT HET<br />

LAND DER KAFFERS.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf in de ftad aan de Kaap de<br />

Goede Hoop tot het begin der Afrikaanfche<br />

reize.<br />

N a mijne terugkomst aan de Kaap de Goede<br />

Hoop, was de reize in de binnenlanden van<br />

dit gewest mijn voornaamfte doelwit. i\;aar ik<br />

was echter genoodzaakt, om in de ftad de lente<br />

en het gunftiger jaargetijde aftewachten.<br />

Boven heb ik bereids aangemerkt , dat de<br />

kwaade moesfon ' , of de winter, van den veertienden<br />

van Bloeimaand tot den veertienden van<br />

Oogstmaand gerekend wordt, en dat, geduurende<br />

dien tijd, de fchepen het zelden waagen, om<br />

in de Tafelbaai binnen te loopen. — Ondertusfchen<br />

fcheelde het niet veel, of een fchip der<br />

' Zie hier vooren, blad;» 23.<br />

Hol-


AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. t$l<br />

Hollandfche Oostindifche maatfchappij, welk om<br />

eene bijzon lere reden hier nog vertoefde, en<br />

des nachts tusfchen den .veertienden en vijftienden<br />

van Bloeimaand, wegens den iterken noordwestenwind,<br />

ai Ie zijne ankers uitgeworpen had,<br />

ware, niettegenftaande deeze genomen voorzorg,<br />

ter zijde van de vesting op het ftrand gedreeven,<br />

weik aldaar met eene menigte klippen bezet<br />

is. — Den volgenden morgen was de baai door<br />

den ftorm nog in zulke fterke beweeging , dat<br />

'er noch boot, noch floep, naar of van het<br />

fchip komen kon. Des nachts daarop nam de<br />

wind nog meer toe , en iedere minuut zag het<br />

arme fcheepsvolk zijn leevensend te gemoet.<br />

Ik woonde in de hovende verdieping van een<br />

iteencn huis, dicht aan het hooger gedeelte der<br />

ftad, d3ar de wervelwind vensters en dak , en<br />

genoegzaam het geheele huis deed fchudden. •<br />

Hierdoor, en teffens door den hoogstgevaarlijken<br />

toeftand van het Hollandfche fchip, werd ik aan<br />

de koude, en menigvuldige ftormen, omtrent<br />

den zuidlijken aspuntskring doorgedaan, op eene<br />

leevendige wijze wederom erinnerd. Dit leerde<br />

mij nu, aan deneenen kant, de waardij van een<br />

fluapvertrek op het vaste land des te hooger te<br />

fchatten, maar aan den anderen kant ook , ora<br />

dezelve oorzaak, de noodlijdenden op dat fchip<br />

met zoo veel te meer deelneeming te beklaagen.<br />

— Ondertusfchen hielden de touwen en<br />

ankers van het fctnp het, tegen alle vermoeden,<br />

geduurende deezen nacht, tegen den ftorm uit,<br />

en de ftilte van den volgenden dag had eene<br />

algeroeene vreugde en de redding van het fchip<br />

tot haar gevolg.<br />

Eene andere, met deeze naauw vermaagfchap-<br />

I 4 se,.


Ï3 a<br />

IV HOOÏDST. t. AFD. VERBLIJF<br />

te, maarnog droevigere, gebeurtenis, offchoon,<br />

geduurende mijne afweezigheid op de Zuidzee ,<br />

hier voorgevallen , verdient echter eer deezer<br />

plaatfe gemeld te worden; bijzonder, wijl zij<br />

een nieuw bewijs van de onveiligheid deezer ree<br />

m den winter is. Het fchip de Jonge 1 homos<br />

werd dicht aan het land, naar den kant der Zoutrivier,<br />

noordwaard van de vesting, aan den grond<br />

gedreeven.<br />

Bij het aanbreeken van den volenden dag ,<br />

werd door de regeering op verbeurte des ieëvens<br />

verbooden , zelfs maar op een verren afftand<br />

het ongelukkig ftrand te naderen ; alwaar<br />

men fcffens, om aan dit verbod des te meer gewigt<br />

bijcezettèn, eenige galgen oprechtte, en<br />

overal in 't rond fchildwachtcn plaatfte. — Dan,<br />

noch deeze, noch andere fchikkingen doelden in<br />

'tminfte op de redding der menfehen, die zich<br />

aan boord van dat fchip bevonden ; aüeenliik<br />

was het geheele oogmerk daarvan fleebts, het<br />

fteelen der goederen en waaren, die uit het verongelukte<br />

fchip aan ftrand mogten geworpen<br />

worden, te verhinderen. Hec fchip'was nogthans<br />

zeer dicht aan het land gedreeven, en men<br />

kon hec weeklaagen der lieden op hetzelve, en<br />

hun gefchreeuw om hulp zeer duidlijk hooreh ;<br />

maar wegens de baaren der zee , die vreeslijk<br />

hoog gingen, mee hec grootfte geweld over het<br />

fchip heen floegen, en vervolgens aan den oever<br />

de geduchclle branding veroorzaakten , was het<br />

voor die fchipbreukelingen onmooglijk, om zich<br />

of mee boocen , of door zw< mmen te redden.<br />

Sommigen van hun, welke die laatfte beproefden,<br />

zag men, op eene jammerlijke wijze, regen de"<br />

klippen geworpen en verpletterd, anderen, nadac<br />

zij


AAV DE KAAP DE GOEDE HOOP; I3J<br />

zij zich , met groote moeite, door den wilden<br />

vioed , genoegzaam tot het ftrand door hadden gearbeid<br />

, door de terugkeerende baaren weder<br />

zecwaard gevoerd en verdrinken. —<br />

Een van de oppasferen der diergaarde, aan de Hollandfche<br />

Oottindifche maatfchappij behoorende, die<br />

voor het krieken van den dageraat, eer nog hec<br />

gemelde verbod bekend was gemaakt, uitgereeden<br />

was, om zijnen zoon, eenen korporaal bij<br />

de krijgsknechten der maatfchappij, het ontbijt<br />

te brengen, kreeg hierdoor de droevige gelegenheid,<br />

om een aanfehouwer van de ellende dier<br />

verongelukten te worden. Door dit bartbreekend<br />

gezigt getroffen, werd hij met de lust tot<br />

een zoo edel en werkzaam medelijden bezield,dat<br />

hij met zijn vlugge paard naar het geftrande<br />

fchip zwom, ecnigen der fchipbreukelingen opriep,<br />

om deels hec einde van een touw , welk<br />

hij ten dien einde uitwierp, en deels den ftaart<br />

van zijn paard te vatten ; waarna hij omkeerde,<br />

en ze gelukkig aan land bragc, nademaal de na<br />

ttiuriijke vaardigheid van dit dier in het zwemmen,<br />

de grooter omtrek van zijn ligchaam, en<br />

zijne uitmuntende fterkte door de baaren der<br />

zee niet zoo ligt overweldigd konden worden. .<br />

Maar ongelukkiger wijze werd deeze edelmoedige<br />

en ieverige grijsaart zelf een offer des doods<br />

voor veertien jonge perfoonen, welken hij bereids<br />

gered had. Toen hij, naamjjjk, voor de<br />

achtfte maal terug zwom, verdronk hij benevens<br />

zijn paard, en wel bij de volgende gelegenheid.<br />

Toen hij na den zevenden togt een weinig<br />

langer vertoefde, om uicterusten, was men aan<br />

boord beducht, dat zijn doelwit veelligt was ,•<br />

niet weder naar het fchip te keeren. Hierom<br />

I | ver-


»34 IV. HO OF D S T. t. AFD. VERSMJF<br />

verbubbelde men daar met groot omrooVri 1 ti<br />

fmeeken en fchreeuwen om hulp. Dit dééd<br />

op het gevoeligite aan, en hij foocdde tot 1<br />

i<br />

ding der overigen naar hec fchip' tertsg, éejr h<br />

paard nog genoeg gerust had. — Djc 'was dan<br />

ook dereden, dac hec des te eer zonk; te meer,<br />

wijl niec alleen al ce veelen op eenmaal zich z >ctïten<br />

te redden, maar ook een van hun , gelijk<br />

men over 't algemeen geloofde, ongèlükliïgèr<br />

Wijze het paard bij den teugel gevat , en hec<br />

zelve daardoor den kop onder hec~ water getrokken<br />

had.<br />

Deeze onyerrzaagde menfrhenvriend verdient<br />

des te meer de verwondering cn véréering van<br />

alle zijne medebroederen, vermits hij , zonder<br />

zelf ce kunnen zwemmen, zich toe redditfg van<br />

anderen aan dit oogfchijnlijk gevaar bloot had gefield.<br />

— Hierom heb ik hec voor mijne bijzondere<br />

pligc gehouden, zijnen naam WOLTKMA-<br />

Eï, en zijne fchoone daad, hier i n het gehéü*<br />

gen te bewaaren. De bewindhebbers der Ooftïrfdifche<br />

maatfchappij in Holland hebben , op ontvangen<br />

bericht daar van, hem ter eere een gedenkteken,<br />

zijne nagedachenfs en hunne billijkheid<br />

waardig, opgerecht; doordien zij een haarfcr<br />

nieuwe fchepen Held V/oltemade genaamd, en- op<br />

deszelfs fpiêgel de gefchtedanis , zoo als deeze<br />

man zich, om de noodlijdenden te redden, met<br />

zijn paard in het gevaar heefc geftort, hebben<br />

laaten afmaaien. — Daarenboven hebben zij aan<br />

de regeering op de Kaap de Goede Hoop bevel<br />

afgevaardigd, van deezen inhoud, dat ingevalle<br />

•WOL TE MA DE kinderen had, zij voor hun onderhoud,<br />

bevordering en geluk, *t zij dezelve<br />

aich aan den burger» of aan den krijgsftaat toe<br />

had-


AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. 135<br />

hadden gewijd, op de beste en meestuitfteekende<br />

wijze, en wel bij de allereerfte gelegenheid<br />

zorg zou moeten draagen. — Maar, bij ongeluk,<br />

hadden niet alle de leden der regeering in<br />

Afrika zulke dankbaare gevoelens. Het verzoek<br />

van den jongen korporaal WOL TE MA DE, die<br />

een ooggetuige geweest was, hoe zijn vader<br />

zich in dienst der maatfchappij en der menschheid<br />

op had geofferd, om de bediening, door<br />

den dood van zijnen vader opengevallen, floeg<br />

men onvriendlijk af, offchoon deeze naauwlijks<br />

voor eene bevordering aan kon gezien worden.<br />

Uic verdriet ging hij daarom van de<br />

ondankbaare Kaap naar Batavia, daar hij reeds<br />

overleeden was, eer de tijding eener zoo magcige<br />

en onverwachte aanbeveeling bij hem had kunnen<br />

aankomen.<br />

Onderrusfchen ontmoette ik eenige Kaapfche<br />

burgers, die, toen zij met billijke deelneeming<br />

WOLTEMAOÏS en zijns zoons lot beklaagden,<br />

teffens ftaande hielden , dat de een of ander<br />


13(5 IV. H0 0FDST. I. AFT, VERBLIJF<br />

goederen als ijzer gcftoolen wierden. —- Onder<br />

voorwendfel, dat 'er door de geredde pèrfoonen<br />

niet heimiijk eenige goederen vervreemd zouden<br />

worden, werden deeze terftond , op de plaats<br />

zelve, tot den avond onder bewaaring gehouden,<br />

en wel zonder iets het geringfte tot verkwikking<br />

te bekomen, offchoon zij nat, hongerig<br />

en van den zwaaren arbeid , in den<br />

voorgaanden nacht doorgedaan, gantsch afgemat<br />

waren. Naderhand zag men ze , verfcheidene<br />

dagen achter een, langs de ftraaten zwerven ,<br />

oro kost en kkederen bedelende. Bijzonder<br />

werd mij aangaande eenen onder hen verhaald ,<br />

dat hij het ongeluk had gehad, eene zeer wreede<br />

behandeling te ontmoeten. — Alhoewel het<br />

geval naauwlijks geloof zal vinden, en het waare<br />

menschlievende gemoederen gevoelig moet treffen,<br />

zal ik het echter onbewimpeld ter neêrftellen,<br />

of het een middel mogt zijn , om zulke<br />

fchreeuwende ongerechtigheden in 't toekomende<br />

te verhelpen.<br />

Deeze was een matroos, die, om des te vaardiger<br />

te kunnen zwemmen, zich bijkans naakt<br />

van het geftrande fchip in het water had begeeven,<br />

en met zijne kist gelukig aan ftrand was gekomen,<br />

Hij op?nt zijne kist, om 'er een kamizool uitteneenien,<br />

en daarmede zijne naaktheid te bedekken 4<br />

doch van eeL' jonden krijgsbevelheber, die aan<br />

ftrand het gebied voerde, werd hij hierin niet<br />

alleen verhinderd, maar hij moest ook boven liien<br />

nog etlijke ftokflagen van hem voor lief neemen,<br />

met bijvoeging, dat hij zich fchuldig had gemaak»,<br />

pm aan eene van de opgerechte galgen opgehangen<br />

te worden, omdat hij, regelrecht tegen het<br />

yfr'ppd der regeer/ingaan, zich met goederen, van<br />

hei


AAN DB KAAP DE GOEDE HOOP. \%J<br />

het geftrande fchip geborgen, bemoeid had. —<br />

De bootsgezel ontrchuldigde zich niet alleen<br />

daarmede, dat hij van een dergelijk verbod volftrekt<br />

niets had kunnen weeten; maar dat hij ook<br />

met den flctnel zijner kist, volgens zeemans<br />

gewoonte, aan zijnen gordel vastgebonden, gelijk<br />

ook met eengezangboek, in dezelve kist te vinden,<br />

en waarin zijn naam opgefchreeven was, genoegzaam<br />

bewijzen kon, dat hij de rechte bezitter daar<br />

van was. Desniettemin werd hij naauwlijks verfchoond<br />

en van de galg bevrijd, maar moest, zoo<br />

nat en naakt als hij was, onder den Wooten<br />

hemel op den grond den avond afwachten. Van<br />

koude beevende, kreeg hij daar eindelijk, op<br />

zijn aanhoudend verzoek, verlof, om zijne kist<br />

optezoeken, cn 't geen hij daar uit van nooden<br />

had, te krijgen, maar hij vond ze opengebroken<br />

en geplonderd Ten laatlle bragc men hem In de<br />

ftad, en liet hem in de poort gantsch naakt en<br />

bloot gaan. Op de ftraat had hij echter nog het<br />

geluk, eenen medelijdenden burger te ontmoeten,<br />

die geene zwaarigheid maakte, om hem terftond zijnen<br />

eigen rok aantedoen, en hem met zich naar<br />

zijn huis te neemen. —*<br />

... Mogten toch in Europa, en in alle de Europeefehe<br />

volkplantingen in de andere waerelddeelen,<br />

integendeel zulke medelijdende en goedertierene<br />

wetten ten aanzien der fchipbreukc-lingen<br />

kunnen worden opgeweezen, als in China!<br />

Op de kusten van dat uitg-ftrekte rijk genieten<br />

alle en een ieder, die ongelukkig genoeg zijn<br />

van te ftranden, zij moogen inboorlingen zijn ,<br />

of uit de afgelegenfte landen afkomftig, niec<br />

alleen volkomene zekerheid , maar ook verzorging<br />

en overvoering naar de plaats hunner woo-<br />

I 5 ning


I38 IV. H O O F D S T. I. A F D. V E R B L I J F<br />

ning of toe de hunnen. Een gedeelte van<br />

het febeepsvolk van het Zweedfche fchip Frederik<br />

Adolph, den derden van Herfstmaand des<br />

jaars 1761 bij de Platabank verongelukt ,<br />

welk in booten bij de Chmesfcfie Had Ka - tik<br />

landde , heefc de uicvoering deezer inrichting ,<br />

weike der menschheid zoo zeer coc eer verllrekc,<br />

in haaren geheelen omtrek ondervonden. De<br />

heer opperkoopman M A U L E , die onder hun getal<br />

was , heefc mij verzekerd, dac zij silen zeer<br />

menschlievend behandeld, op des keizers kosten<br />

mee eecen en drinken verzorgd , en op taanriijk<br />

groote Chineefche vaartuigen tot de overige Eu<br />

ropeërs in (Juang • Uheon , of, gelijk wij zeg<br />

gen, Kamen, overgebragt zijn.<br />

Dewijl ik boven van den ftormachtigen winter<br />

aan de Kaap melding heb gedaan, zoo houd<br />

ik het hier voor eene gepaste plaats , om een<br />

kort uittrekfel uit mijne weerkundige waarneemingen,<br />

welken ik in Bloeimaand, in Zomermaand<br />

, en Hooimaand deezes jaars gelegenheid<br />

had ce maaken, mijnen leezeren medecedeelen ;<br />

doch ik moec vooraf erinneren, dac ik een aanzien<br />

der koude en warmte mij van eenen Fahrenheitfehen<br />

thermometer bediend heb , dien<br />

de heer FORS TER bij zijn affcheid neemen mij<br />

tcruggelaaten had; als ook, dat ik de waarneemingen<br />

daarmede, in de fehaduw, onder den<br />

bloocen hemel, des morgens cusfehen zeven en<br />

jacht uur, wanneer de lucht ten aanzien van<br />

warmte en koude bijkans even zoo als des nachts<br />

gefteld was, gedaan heb. — Voorts moec ik<br />

«og aanmerken, dac de wincers aan de Kaap de<br />

tïoede Hoop over 't algemeen niet ftreng zijn,<br />

\ '• ea


AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. «3S^<br />

en de winter van het jaar 1775 voor eenen der<br />

zat.hr.eren gehouden wierd.<br />

Jn de eerfte helft van Bloeimaand ftond de<br />

thermometer vtm FAHREMHEIT gdtaadig tus»<br />

fchen den drie en vijftigften en drie en zestig*<br />

ltengraad' 1<br />

; en in de laacltè heffttusfchenden vijf*<br />

tigfteri en aci-t vijftigften graad, uitgenomen den zeveüedtwintigften<br />

deezer maand , toen dezelve het<br />

laagst ftond en den negen, en veertigften en een'<br />

halven graad aanwees, offchoon het op' dien dag<br />

helder weer en zonnefchijn was. Regenachtige<br />

dagen in deeze maand wa>:en de elfde, twaalfde^<br />

vijftiende, zestiende en dertigfte; op de drie<br />

eerlten van welken het teffei>s fterk uit hec<br />

"noordwesten ftormde ; zoodat den elfden, toen<br />

ik door de Zourrivier reed , het water Hechts'<br />

tot aan de knie van het paard reikte; maar toen<br />

ik den vijftienden terug kwam, wegens den<br />

zwaaren regen en hooge zee zoo zeer opgezwollen<br />

was, dat het hoog aan het zadel kwam.<br />

11 £ „ De heer s r A R M A N heeft, ten behoeve zijner<br />

„ lamlgenooten, die gewoon zijn, de gelteldheid en ver-<br />

„ anderingen van het weêr naar den Zweedfchen thermo-<br />

„ meter te beftemmen, de graaden van den Fahrenheit-<br />

„ fchen thermometer telkens in die van den Zweedfchen<br />

„ övergebragt, en dezelven tusfehen baaksken* 'er bijge-<br />

'„ voegd. Doch, wijl detZweedfche thermometer in onze<br />

,, gewesten ten eenemaal onbekend, en integendeel dia<br />

„ van FAH» INHEIT tot het doen rah waarneemingen<br />

„ genoegzaam in algemeen gebruik is; zoo zal de Ne-<br />

„ derdtiitfehe leezer 'er niets bij verliezen, wanneer ilc<br />

„ de graaden van den Zweedfchen thermometer, als ie»<br />

„ overtolligs, weglaat. C."}<br />

In


140 IV. H00FBST. B. AFD. TOXRUSTINGEM<br />

In Zomermaand ftond de gemelde thermometer<br />

tusl'chen den vier en vijftigften en zestigilen<br />

graad. Vochtig weêr was het den cerften, tweeden,<br />

derden, vierden, veertienden, zeven en<br />

twintigften en een en dertigitcn. Behalve<br />

deezen waren 'er nog eenige andere betrokkene<br />

en windige dagen; maar alle de overigen geleeken<br />

naar de Zweedfche fchoone zomerdagen. -—<br />

Den tweeden regende het zeer fterk, waarvan hec<br />

gevolg was, dat eene menigte wacet, welk in<br />

de voorgaande dagen in hec gebergce verfameld<br />

was, coc aan de ftad coe doorbrak, de grachten<br />

derzelve vervulde, en eenige ftraacen zoo zeer<br />

overftroomde , dac hec wacer eenige minuuten<br />

lang cwee of drie voec hoog aan de huizen ftond,<br />

eenen kleinen muur van een fteenen huis deed<br />

omftorcen, en in verfcheidene kelders drong.<br />

In Hooimaand kon ik de gcfteldheid cn de<br />

veranderingen van hec weêr, wegens opgekomene<br />

beleefden, fleches coc den negentienden<br />

waarneemen. De hoogce des chermomecers was<br />

tot dien tijd toe tusfehen den vier en vijftigften<br />

en negen en vijftigften graad geweesc. Regenachtige<br />

dagen waren de zesde, zevende, achcfte,<br />

elfde en twaalfde, donkere en betrokkene<br />

dagen zonder regen de derde, negende, tiende<br />

dertiende en veertiende.<br />

T W E E -


TOT DE AFRIKAAMSCPIE REIZE. 14%<br />

T W E E D E A F D E E L I N G .<br />

Toerustingen tot de Afrikaanfche reize.<br />

JFIf^et grootfte gedeelte der voorbeen gemelde<br />

Wintermaand bragtik in de itad door, en bereidde<br />

mij op veelerleië wijze tot mijne aanftaande<br />

reize. •— Hiertoe reken ik onder anderen, dat<br />

ik de genees-en heelkunst oeffende; vermits het<br />

geld, welk ik daarmede verdiende, een noodwendig<br />

hulpmiddel tot de wijduitgeftrekte toerustingen<br />

was, welken mijn voorneemen vereischte.<br />

—— Maar nog meer was mijn reisgeld<br />

door mijne naarftigheid geduurende mijne zeereize<br />

toegenomen. —— Ik had naamlijk in de laatfre<br />

maanden van onzen kruistogt op de Zuidzee, eetr<br />

werk van R O S E N S T E I N ' overgezet, en Zestig<br />

dukaten daarmede verdiend. Dit was in die<br />

ruuwcre gewesten meestal mijne bezigheid geweest,<br />

omdat ik toen allerminst door andere bezigheden<br />

verhinderd werd ; alhoewel ik , onaf<br />

Hechts te kunnen fchrijven, door het ftormachtige<br />

weêr, niet zelden, genoodzaakt wierd, mijne<br />

beenen vast om den voet der tafel te liaan, en<br />

mij met de linkerhand vast te houden. — Vari<br />

deeze gelegenheid bedien ik mij teffens, om de<br />

heeren FORS T E R voor de hulp, welke zij mij<br />

daarin beweezen hebben, openlijk mijne dankzegging<br />

Verhandeling over de ziekttn der kinderen.


143 IV. HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN<br />

ging te betuigen; want zij waren het, die mijnei<br />

overzetting niet alleen op verlcheidene plaatfen,<br />

daar het noodig was, in orde gebragt, maar ook<br />

den druk daarvan te Londen bezorgd hebben.<br />

Tot verdere bevordering mijner reize, deed<br />

ik alle mooglijke navorfchingen naar dat geen,<br />

't welk ooit eenige verbindtenis daarmede hebben<br />

kon. Dan, in ueê van licht te bekomen, geraakte<br />

ik maar in des te grootere onzekerheid ,<br />

wijl men mij enkel verwarde en niet zelden tegenitrijdige<br />

berichten gaf. Doch voornaamlijk<br />

ontried men mij de reize als eene zeer ongerijmde<br />

en gevaarlijke onderreeming , omdat<br />

ik , als een vreemdeling , in Afrika nog onbekend<br />

en teffens niet bemiddeld , mij noodzaaklijk<br />

veele onaangenaamheden zou moeten laaten<br />

welgevallen. — Wijl ik echter de onmoodijkheid,<br />

om de uitvoering van mijn voorneemen<br />

ten minfte te beproeven , niet inzag , bleef ik<br />

onveranderlijk bij mijn befluit.<br />

Om deeze reden maakte ik met den heer DA-<br />

N IEL FR EDEEIK IMMSLMAN , een' jongen<br />

Afrikaan, kennis , welke r.is in vertrouwde<br />

vriendfehap veranderde. — Deeze jongman had<br />

bereids voorheen, tot zijn bijzonder genoegen,<br />

eerie reize landwaard in gedaan, door de Ichoone<br />

bedenking daartoe opgewekt, dat het toch<br />

hem en den overigen Ahikaanfchen Vf.dkplanteren<br />

geenzins tot eere verltrekte , de onderzoeking<br />

Jn het jaar 1776.


TOT DE AFRIKAANS CHE REIZB. I45<br />

king van hun land verzuimd te hebben't welk<br />

hen nu ras zou noodzaaken, om van mij en andere<br />

vreemdelingen de vereischte berichten aangaande<br />

dit land en deszelfs merkwaardigheden<br />

te verzoeken. Voor zijn perfoon liet hij zich<br />

dus zeer ras overreeden, om alle mijne voorflagen<br />

aantcneemen en mij gezelfchap te houden.<br />

Maar, om de toeliemming zijner nabeftaanden te<br />

verkrijgen, werd alle mooglijke overlegging, en<br />

aanhoudend gemeenfchaplijk verzoek vereischc<br />

en in 't werk gefield. De moeder, eene<br />

verrtandige vrouw, van geboorte eene Europeefehe,<br />

en haare dochter , een ongemeen bekoorlijk<br />

meisje, gaven eerst na langen tegenftand hunne<br />

toeftemming daartoe ; en wel voornaamlijk<br />

uit dien grond, omdat hij eene zeer zwakke boist<br />

had, weshalve eene lange reize te paard, bijzonder<br />

onder het oog van een' arts, bij uitneeniendheid<br />

heilzaam voor hem was ; waartegen<br />

hij te huis van de teering een' veel zekerderen<br />

en geduchteren dood, dan van de omzwervende<br />

Hottentotten, of de wilde dieren, welke zich is<br />

het binnenlle des lands ophouden , te verwachten<br />

had. — De vader, een oud krijgsman, die<br />

zoo wel in Europa als in Oostindie dienst gedaan<br />

had, en tegenwoordig lieutenant bij de bezetting<br />

aan de Kaap was, voegde 'er ook nog<br />

ten laatite deezen veelwerkenden grond bij, dat<br />

een jong mensen, wanneer het op gevaaren aankwam<br />

, niets fchuuwen noch vrfcezen moest.<br />

Nu maakten wij de noodige toerusting tot onze<br />

reize. —- De heer Immelman kocht een' goeden<br />

hengst, die teffens zachtmoedig was, en geaaaklijk<br />

ging , voor vijftig rijksdaalders; en ik<br />

had


144<br />

l V<br />

' HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN'<br />

had bereids voor vier en dertig eenen gewoonen<br />

klepper gekocht. Daarenboven had ik ecu 1<br />

''<br />

nieuwen pakwagen bezorgd. Deeze was noge-<<br />

noeg zoo groot als de gewoone legerwagens;<br />

zijn, en op gehjfce wijze, als de wagens der'<br />

Kaapfche landlieden , van boven met zeildoek bedekt.<br />

De prijs was ook de gewoonlijke, naamlijk<br />

omtrent twee honderd rijksdaalders, en wel<br />

zoo, dat voor het houtwerk vier en zeventig,<br />

voor hot ijzerbefhg dercig rijksdaalders, en voor<br />

juk, (per-en trekkecenen, zeildoek, teerpot en<br />

andere kleinigheden het overige deezer geldfom<br />

gerekend was. — Om een' zoodaanigen wagen<br />

te trekken, worden gemeenlijk tien osfen vereischt,<br />

welken ik derhalve,<br />

rijksdaalders, inkocht.<br />

het ituk voor acht<br />

Verder nam ik verfcheidene artfenijen mede,<br />

en wel deels met uitzigt op onze eigene gezondheid,<br />

deels om lieden op het land daardoor<br />

van nut te zijn. — Wijders voorzag ik mij van<br />

kleine glospaarlen , koperen tonderdoozen, vuurflag,<br />

mesfen, en tabak; allen waaren, die bijzonder<br />

dc-n Hottentotten zeer welkom zijn. —<br />

Om Hangen en andere dieren in brandewijn te bewaaren,<br />

nam ik een vaatje van eikenhout, bijzonder<br />

daartoe ingericht; tot het opdroogen van<br />

kruiden eenige riemen papier, en voor de infekten,<br />

welken ik hoop had te verfamelen, doo- j<br />

zenen fpelden, mede. - Dat wij ook den noodigen<br />

voorraad van kleederen en linnengoed inpakten,<br />

behoef ik wel niet te zeggen. — Met thee,<br />

koffii, chokolaad en fuiker voorzagen wij ons insgelijks<br />

, deels tot ons eigen gebruik, deels om de<br />

genegenheid dier landlieden, welke wegens hun- ,<br />

»»"n yprrpn pffhmd van de Kaap aan deeze behoeften


TOT DE AFRIKAANSCHE REIZE. I45<br />

ten dikwijls mangel hebben, daardoor te winnen.<br />

Overgehaalde dranken, zeide men mij wel, zouden<br />

bij menig eenen, tot bereiking van dit oog-,<br />

merk, veel werkzaamer zijn : dan om de ruimte,<br />

de zwaarte en de kosten te belpaaren, nam ik dergelijken<br />

in 't. geheel niet méde. Met naalden<br />

van verfcheidene foorten voorzagen wij ons rijklijk,<br />

omdat wij wisten, dat wij ons door deeze<br />

waaren, en goede woorden, de goedwilligheid<br />

en hulp der boerenmeisje s bij het veriameien<br />

van infekten verwerven zouden.<br />

;, Buskruid kocht ik ruim dertig pond; met een'<br />

gedeelte daarvan vulde ik verfcheidene kruidhoorns,<br />

welken ik nader bij de hand hield; het<br />

overige deed ik in een' leeren zak, dien ik in mijnen<br />

koffer floot, voornaamlijk, om dien voor<br />

het tabaksvuur der Hottentotten te beveiligen.<br />

Hiertoe nam ik omtrent zeventig pond hagel<br />

van onderfcheidene grootte , gelijk ook eenen<br />

evenredigen voorraad van looden kogels en kogelvormen<br />

mede. Men had mij wel niet geraa.<br />

den, zoo veele fchietbehoeften medeteneemen ,<br />

en zoo veel geld daarvoor te befteeden; ik vermoedde<br />

ook zelf niet, dat ik 'er zoo veel van<br />

gebruiken zou: dan, bij onze terugkomst aan de<br />

Kaap bevond ik, dat op deeze reize, die toch<br />

maar acht maanden geduurd had, bijkans alles<br />

verfchooten was. — lk moet daarom allen, die<br />

zich veelligt op eenen dergelijken weg zouden<br />

willen begeeven, den goeden raad mededeelen,<br />

om zich met fchietgeweer, en de noodwendigheden,<br />

daartoe vereischt, wel te voorzien. Niet<br />

alle fchooten treffen, en het fchieten van kleine<br />

vogelen neemt een aanzienlijk deel weg. —•<br />

K Daar-


$4<br />

de hand te "gaarj, • an tot mijne reize ;bevorders<br />

lijft, te zijn. >*m Eeaimdeue brief diende, om mij<br />

brj het warme.'bad in Houentöisch .Holland de<br />

floédige kamers te bezorgen :, 'want dk middel<br />

had ik tegen de verkoudheden, welken ik in de<br />

nabijheid van den zui<strong>dpo</strong>ol gekreegen had, voorgenomen<br />

te beproeven.<br />

D E R-


DE GOEOE .HOOP NAAR HET WARME BAD. I47<br />

^00OO000000000000O0O0O><br />

D E R D E A F D E E L I N G.<br />

Ytmèl'nH•fi'J230in5i:f.: i ti«* t*>te* sfa


"I4"8 IV, HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN 'DE KAAF<br />

Zoo ras de avondkoelte begon zetten wij on*<br />

ze reize over de Eerfte rivier tot aan den voer<br />

eens hoogen bergs voort. , De naauwe vaiei tusfchen<br />

dit gëbergce heet Huttentotsch nelldnsp-<br />

Kloof, dat is, de valei van Hoctentotsch Holland,<br />

cm is hooger, ook niet zoo dor. als.'andere Valeien.<br />

— Men vindt hier verfcheidene aanzienlijke<br />

landhoeven. Toen wij aankwamen, was hec 1<br />

reeds nacht en zeer duister. Wij Haken een<br />

klein vuur aart . bij welk wij eerst onze avondmaaltijd,<br />

die voorwaar zeer maang-was," hielden,<br />

-.en waarna wij ons . ter rust necrleiden. Het zadel'was<br />

ons hoofd'kusfen, de aarde ons bed, en<br />

een overrok onze deken tegen de kou ie van den<br />

nacht: deeze dingen maakten, gelijk naderhand<br />

nog zeer dikwijls, alle onze gerieflijkheid bij<br />

nacht uit. —-<br />

Toe eene legerplaats verkooren wij bij zoodaanige<br />

gelegenheden die zijde van een bosch ,<br />

welke ons de beste befchutting tegen den zuidoosten<br />

of eenen anderen wind , die dan voor- I<br />

.Tiaamlijk woei, kon geeven. — Bij regenactdg ]<br />

weer, namen wij onze toevlugt in onzen bedekten<br />

wagen, doch daar wij wegens aile de pakkaacje<br />

nog veel onbekwaamer ligplaats hadden.<br />

De beste plaats, die ik daar voor mij vinden kon,<br />

was mijn koffer, offchoon hec dekfel rond ver-<br />

.heeven was. De heer IMMKLMAN, die rank<br />

en dunner was, dan ik, kon zich, hoewel met<br />

viel moeite, tuslchen deezen koffer en de zijde<br />

des wagens neerleggen, waar hij dan op eenige :<br />

bundels papier, doch juist niet in eene betere of '<br />

- aangenaamërë bedfleede, piag te liggen. — Somtijds<br />

maakcen wij ons bed onderden wagen, daar<br />

wij genoegzaam als onder dak, en tegen regen<br />

en I


DE GOKDE HOOP NAAR. HET WARME BAD. 149<br />

en daauw eenisrzins belchut waren: doch daartegen<br />

moesten wij ows dan ook het gezelfchap or-.<br />

zer osfen, welk ons in dien .weiland zeer nabij<br />

en juist niet aangenaam was , laaten welgevallen; •<br />

want deeze dieren waren aande wielen vin onzen<br />

wagen, aan den disfelboom, en ook aan de ladders<br />

of de zijplanken van den zei ven vastgebonden,<br />

en zoo .onhandig, dat wij het Hechts waagden<br />

om tusfchen de tarnden of mak tien door te<br />

kruipen: daarenboven waren deeze onze nabuuren<br />

, wanneer 'er zich wilde dieren in de nabijheid<br />

vertoonden, in*geilaadige onrust.<br />

Menigmaal hadden wij gelegenheid, om op<br />

boerenplaatfen onze nachtrust te neemen: dun,<br />

hier hadden wij het dikwijls bijkans nog erger. —<br />

Want gemeenlijk beftond hec huis, daar wij inkeerden,<br />

Hechts uit twee vertrekken met leemea<br />

vloeren: het binnenfte diende tot een flaapvertrek<br />

voor den boer zei ven en zijne vrouw en kinderen;<br />

het andere maakte de keuken uit, en hier<br />

was het, daar men in een' hoek, op den grond,<br />

eene mat voor ons uitfpreidde, welke dan doorgaans<br />

alle de gerieflijkheid was, die de goede<br />

lieden ons konden bezorgen. Voor 't overige<br />

moesten wij ons daarmede vergenoegen, om onze<br />

zadels en overrokken coc ons bed ce gebruiken.<br />

De Hottentotten van beiderleie fexe,<br />

ouden en jongen, welke in diensc van den boer<br />

waren, koozen hunne legerfteéde alcijd om den<br />

haard. Deeze befloeg gewoonlijke wijze eene<br />

gantfche zijde der keuken, en had geene andere<br />

plaats, daar het vuur brandde, dan de vloer, op<br />

welke wij gevolglijk allen nevens elkander lagen.<br />

Eene gantfche bende van vlooien , en menig<br />

ander ongemak, welk wij om die oorzaak uic<br />

K 3 moes-


15° IV. HOOFEST, lil. AFD. REEË VAN D* KAAP<br />

moesten liaan, maakccn, dat wij dikwijls aan de<br />

frisfche lucht de voorkeur gaven, wanneer niet'<br />

koude, lierke wind en regenachtig" weêr zulks<br />

nog ondraaglijker voor ons deeden zijn. -—<br />

Bij de befchrijving van ons eerfte nachtleger voegde<br />

her, naar mijnen dunk, allerbest, dit algemeen<br />

bericht nopens de wijze, op welke wij ons genoodzaakt<br />

hebben gezien , de meeste overige<br />

nachten cp de reize doortebrengen, mijnen leezeren<br />

medetedeelen.<br />

Den volgenden morgen maakten wij ons het<br />

aanbreeken van den dag ten nutte, om in de koelte<br />

den weg over de bergen van het fiottentotsc<br />

Heiland afteleggen; De weg opwaard was<br />

zeer Heil en Heenachtig, en had veele kromten'en<br />

andere ongemaklijkheden. Ter rechterhand troffen<br />

wij terflond in 't begin eenen akeliger) dwarsweg<br />

aan, die zeer fchuinsch naar beneden liep,<br />

alwaar menigmaal wagens en osfen ongelukkiger<br />

wijze zouden van boven neêrgeflort en verpletterd<br />

zijn. — Deezen en dergelijke bergen zou, zelfs ook<br />

met het fterkfté gefpan trekosfen, geen ander hebben<br />

kunnen oprijden, dan die de rechte handgreep<br />

verftond, en eene even zoo lange zweep had,'<br />

waarmede de Afrikaanfche voerlieden hunne osfen<br />

gemeenlijk beflieren. • Aan eene zöodaanïge<br />

zweep is de Heel twee en eene halve vadem lang,<br />

de zweep zelve nog iets langer, en het fnoer<br />

daaraan nog een en eene halve el lang, cn van<br />

Herk bereid of zeemleder gemaakt. Dit hefcuig,<br />

ïm voortbrenging van den wagen in zekeren opzij-.te<br />

meest werkzaam, houdt de voerman in beide<br />

handen; en dewijl hij voor op den wogen, op<br />

zijnen bok of' bankje, zit, zoo kan hij daarmede<br />

tot


DE GOEcJJ/.H/OOP' NAAR HET WARME BAD. 15.£<br />

tót het voorfte. gefpa'n osfen reiken, en , wanneer<br />

het vereischt'wordt,': zeer fchtclijk en. zonder op-,<br />

houden, onder. zijne dieren rond flaan, en z$daarbij<br />

telkens aan die zijde, daar. hij wil, tref-,<br />

ten, en wel ZOQ Herk,.dat 'er geheele bosfen hair<br />

uitvliegen. Hierdoor worden de osfen gedwongen,<br />

om op eenmaal alle hunne fterkce ce vereetfjgen,<br />

en den wagen zoo wel uit de diepfte gaten<br />

uitcecrekken, als ook over fteenen en fteile<br />

hoogcen voorctebrengen. -— Maar 'er wordt<br />

veele behoedzaamheid vereischc , zoo wel om<br />

niec op eenmaal al, ce fterk a-meedrijven, als ook<br />

om cusfehen beiden niec al ce lang te laacen uitruscen.<br />

Want in het eerfte gevat worden zij zoo<br />

zeer vermoeid en mat, dat zij niec meer van de<br />

plaats ce brengen zijn; in hec laacfte incegendeel<br />

verfiaauwt bij hen. de iever, voorheen opgewekc,<br />

en bij aanhoudendheid zoo hoognoodig, om 'er<br />

zichzelven door ce arbeiden; waarvan dan hec gevolg<br />

is, dac men' niec meer mee hun vorderen<br />

kitiK Wanneer men tegen zeer fteile bergen<br />

pp moet rijden, pleegt daarom de voerman hen,<br />

naar bevinding van omftandigheden, iedere halve,<br />

of geheele, of Gok alle twee minuuten, een<br />

iveinig te laaten rusten. Wanneer men integendeel<br />

den berg afrijdt, heeft men, zelfs op zoodaanige<br />

^plaatfen, die minder fchuinsch zijn, te<br />

vreezen (<br />

, dat de wagen, bijzonder wanneer hij<br />

zwaar belaaden is^ fchielijker dan de osfen, naar<br />

beneden, of op hen rollen zal; omdat Hechts<br />

de beide achterleen aan den disfelboom gefpanhen<br />

, en. niec in ftaac zijn, om den. wagen, zoo<br />

veel noodig. is , . .tegen ceh ouden. , Hierom moet<br />

hij dan gefperd worden.<br />

K 4 Van


152 IV. HOOPDST. dB ƒ FD. REIZE VAN DF. KAAP<br />

Van kruiden was onderrusfchen óp de gemelde<br />

bergen van Hottentotsch Holland nog weinig<br />

aancecreffen. — Hecverheugdemif*nogtbans, eenen<br />

prachtigen zilverboom,protea, in zijn volle bloeilbl<br />

aancetreffen. Het is dezelve, waarvan ik, onder<br />

de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />

der weetenfchappen te Stokholm « , eene befchrijving<br />

en afbeelding bekend gemaakt, en<br />

waaraan ik den naam van Oujlaafs fcepter, fceptrum<br />

Oufavi, gegeeven heb. De gemelde<br />

zilverboom beitaat uit eenen iiruik of bos, van<br />

twee tot vier voer hoog, die fomtijds ongedeeld,<br />

i n gelijk een fcepter rechtop in de hoogte groeit,<br />

fomtijds twee of drie imitervormige takken heeft,<br />

die in züverkleurde bloemcrosfen eindigen. —<br />

Hec b-jzonrierfte aan die gewas zijn zijne bladen,<br />

die ongemeen verfchillende in maaklel zijn: want<br />

die aan hec bovemfe gedeelte van den itam of<br />

fleel zijn ilechts een of twee duim groot, kegelvormig<br />

en ongedeeld; daar integendeel de lengte<br />

der onderden eenige duim bedraagt, en dezelve<br />

in de gedaante van kleine cakjes menigvuldig<br />

gedeeid of gefpleeten zijn.<br />

Aan de noordzijde van den zoogenoemden Hoctenrottch-<br />

Holiandl'chen berg, was de weg wel<br />

in lang na zoo Heil niec, doch wij moescen echcer<br />

nuen dan een wiel fperren. Hec ganefche land,<br />

aan de noordzijde van deezen berg gelegen, noemen<br />

de Inwooners mee een' algemeenen naam<br />

Achter den berg, of Over den berg.<br />

Tegens den middag kwamen wij bij de Paltnietrivier<br />

aan, en wel ter dier plaats, waar zij<br />

door<br />

' Des jaars 177."'.


DE GOEDE HOOP NA AP. HET WARME BAD. I 5J<br />

d -or eene kleine fchoone vlakte ftroomt. Hier<br />

rustten wij, volgens gewoonte, geduurende den<br />

beeten middagcifd. — Wijl men in dit gedeelte<br />

van Afrika over geene rivier, 't zij gfoote of kleine<br />

, eene bru;r, aantreft, en Hechts op twee piaacfen<br />

veeren aangelegd zijn, moesten wij hier vier<br />

voet diep door het water rijden, wij zoo wel,<br />

als onze wagen; hec water kwam mij tot onder<br />

het zadel. OiTchoon de rivieren op die<br />

plaacfen , daar de gewoone rijweg 'er door gaac,<br />

gemeenlijk niec diep zijn; zoo is echcer deeze wijze,<br />

om ze door ce (rekken, menigmaal even zoo<br />

gevaarlijk als langzaam. Want, wanneer het<br />

eenen of eenige weinige dagen geregend heeft,<br />

bijzonder in den winter, moec men wel acht of<br />

veertien dagen , cn fomtijds nog langer vertoeven,<br />

eer het water zoo laag valt, dac men die doortogt<br />

waagen durfc; en die oncmoec men zelfs op zoodaanige<br />

plaacfen, daar men op andere cijden, bijzonder<br />

des zomers, bijkans droogsvoers door kan<br />

gaan. — Wanneer hec water naderhand ook eenigzins<br />

gezakt is, kan men echter op den gewoonen<br />

rijweg door de rivier niec mee zekerheid vertrouwen,<br />

wijl men bezorgd moet zijn, dac de<br />

fterke itroom aldaar door wegfpoelen van het zand<br />

veelligt eene diepte gemaakt heeft. Scoute boeren<br />

, die geen geduld hebben, om naar hec vallen<br />

van hec wacer lang ee wachcen , of welken de<br />

geringe voorraad van le evens middelen niec toelaat,<br />

zich zoo lang optehouden, plcegen het te<br />

waagen, om hunne osfen den wagen zwemmende<br />

te laaten overtrekken, wanneer het water gemeenlijk<br />

tot midden aan de ladders of de zijplanken<br />

komt, en vrouw en kinderen, en alle de<br />

overige pakkaadje door en door nat worden. —•<br />

K j De


Ï54 !V- H00FD3T. IU. AFD. RF.IZR VAN DE KAAP<br />

De flaaf of Hottencot, die deswege, omdat men<br />

geene toornen gebruikt, op gevaarlijke plaatfen,<br />

de beide voorfte osfen noodzaa.klijk leiden moet,<br />

is gedwongen, bij zoodaanige gelegenheden dezeiven<br />

zwemmende door de rivier te ftuuren; .et*<br />

hij is gelukkig, wanne,er deeze dan niet zoo eigenzinnig<br />

en. boosaarcig zijn, om den ilroorn tgvolgen,<br />

omtekeeren, .of anders verwarring te<br />

maaken. — Wanneer de osfen intusfchen tot het<br />

rijden en trekken wel afgerecht zijn, pleegen<br />

zij op het geluid Ho Ha, hun zacht toegeroepen,<br />

op eenmaal halte te maaken. — Op gelijke<br />

wijze merkt ieder os terftond op,, en gaat<br />

naar de rechter of linker hand, wanneer 1<br />

hij zij?<br />

nen naam., met Hot of Haar verbonden , hoort. —<br />

Van dit gefchreeuw der voerlieden , gelijk ook<br />

van het afwisfelend oproepen van de naamen dec<br />

osfen, om nu van het menigvuldig geklap der<br />

zweep niet te fpreeken, eene geduurige en tot de<br />

grootlfe walging toe vermoeiende herhaaling, bijzonder<br />

in flechre wegen, te hooren, valt eenen<br />

reiziger ten uiterfte bezwaarlijk. — Bij deeze<br />

naauwkeurige opmerkzaamheid, de groote zweep<br />

wel en dikwijls genoeg te bezigen, is het werk<br />

var» eenen voerman in Afrika; een zeer moeilijk<br />

beroep: maar het reizen in dit waerelddeel ongemaklijk<br />

en gevaarlijk.<br />

Des avonds zeer laat kwamen wij bij de woomoz<br />

van den boer, die ons reed, aan. Zij had<br />

e


DE GOFDS HOOP WiPAH HET'WARRÏE B "D. I 55 1<br />

zekerlijk nieidoor^enntmirrerfroiid in don beginne,<br />

mr.sr door haare ómweim lii^rciV gevormd,-'-KWWI<br />

Zeiis dé harde cn fpiti'e rots, van welke men zich<br />

verbeelden zou, dac zij toe eéneeeuwigduurende<br />

naaktheid veroordeeld ware , was hier aan haaren<br />

donkeren en ijzerachtigpn wand, nier eenige gewasfen,<br />

langsidcnzclven optoaard kruipende, verlierd,<br />

welker ranken zij, uic dankbaarheid,- door<br />

middel haarer lcherpe hoeken onderlteunde en<br />

uitbreidde. In -dé klooven van die afhangen<br />

der bergen zig ik kruiden, welke op de hooge<br />

drijfbedden of crekkasfen, door de nacuur zelve<br />

voor haar ffangelegd', reeds in Vollen bloei Honden,<br />

en in hu-me pracht al wat de menschlijke<br />

kunsc ooic of ooic voorc kan brengen, uittarten<br />

konden.<br />

Eenige fteenworpen verre van de hoeve kwam<br />

een mineraal water uic den grond voorc, doch<br />

welk niemand zich een nucce wisc ce maaken. —-<br />

Over 'c algemeen bevond ik, dac de fteenen en<br />

rotfen deezer landftreek op verfcheidene plaatfen<br />

veel ijzer bevatten. Langs de Bbterrivier<br />

liggen nog meer boerenwooningen, wier voortbrengfels<br />

voornaamlijk in graanen en de fchaa*<br />

penteelt beftaan. De wijn , welke hier<br />

groeit, is een zuurachtige drank, die iir dé ftad<br />

aan de Kaap niet eer aan den man kan gebragt<br />

worden, dan na dat hij tot azijn of brandewijH<br />

veredeld is. :<br />

De boeren zelve drinken echter<br />

deezen wijn ongemeen gaarn. De Oorzaak zijner<br />

flechte gefteldheid, gelijk bijkans van alleh.Wijn^<br />

die in de landftreek achter de bergen gewonnen<br />

wordt, ligc in de koude des gronds, in den grooiteren<br />

afftand van de zee, gevolglijk in den mangel<br />

van vruchtbaar maakende uitwaasfèmittgen,<br />

en


t$6 IV. IIOOFDST. III. AFÜ. REIZE VAN DE KAAP<br />

e,n voornaamlijk in de groote verhevenheid deezer<br />

landilreeken over de oppervlakte der zee. Voons<br />

hielden wij ons hier niet langer dan eenen dag op.<br />

Nu aanvaardden wij de reize naar het Warme<br />

Bad zelve. Mijnen wagen liet ik voor eersc<br />

terug, en reed met eenen anderen wagen, die.<br />

naar hetzelve had ging. Om zoo veel te fpoediger<br />

derwaard te komen, hielden wij ons aanbenen<br />

gebaanden weg, maar trokken over bergen<br />

en vlakten, en door valeien regelrecht voort. -—<br />

Deeze geheele uitgeitrekie landftreek is, wegens<br />

gebrek aan water, gantsch onbebouwd en onbewoond.<br />

Eene menigte wilde dieren heeft daarom<br />

hier hunne verblijfplaats genomen. Thans<br />

had ik voor de eerllemaal het genoegen, geheele<br />

kudden van de beide grootere foorten van antilopen<br />

of gazellen, welken de Hollanders herteheesten<br />

en bonte bokken noemen, te zien. Üe eerite<br />

naam, welke herten beduidt, fchijnt aan de eene<br />

foort deswege gegeeven te zijn, omdat zij.ten aanzien<br />

der kleur mee de Europeefehe herten eenige<br />

overeenkomst hebben. De laatfte,. of die van<br />

bonte bokken, voegt beter voor de dieren, welke<br />

daarmede benoemd worden , omdat hunne<br />

brandgeele of ligtbruine huid met veele witte<br />

vlekken en flreepen getekend, is. . Van de<br />

Kaapfche zoogenaamde hertebeesten heb ik, in de<br />

verhandelingen van de koninglijke akademie der<br />

weetenfchappen te Stokholm eene befchrijving<br />

doen plaatfen •, waarin ik dit dier antilope dorcas<br />

noem<br />

* Dei jaars 1779.


DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. 1^7<br />

•noem Eene afbeelding van hetzelve ziet men<br />

;op plaaclü., welke hier tegenover geplaatst is.<br />

Dit fraaie dier ,zal ons in 't vervolg nog dikwijls<br />

voorkomen. Den bonten bok, die een<br />

weinig kleiner, maar integendeel Iterker en veeter,<br />

dan het hertebeest is, vindt men bij rAL-<br />

LAS onder den naam' van antilope fcripta, en bij<br />

•BUFFON onder dien van guïb. Ingevolge de<br />

verzekering van ADANSON is hij aan de rivier<br />

'van Senegal in menigte aantetrefFen. Ik kan 'er<br />

•nog de aanmerking bijvoegen-, dat het wijfken<br />

van deeze foort geene hoornen heefc. — Heden<br />

•zag ik ook voor. de eeritemaal geheele troepen<br />

-wilde zebra, welken de volkplanters wilde paar,"<br />

• den- noemen. , Zij houden zich in groote kudden<br />

bij elkander-, *en maaken in hun zware en wit<br />

geftreepc kleed eene fchoone vertooning, Hec<br />

is de huid van deeze dieren, welke men bij .onze<br />

bontwerkers onder den ongerijmden naam,van<br />

zeepaardenhuiden pleegc ce vinden 'V — Op<br />

dee-<br />

14 [ ,, Dit zelve dier, welk de heer S P A R M A N hier<br />

boven antilope dorcas, en de Hollanders aan de Kaap<br />

„ hertebeest noemen,-is de koba van B U T T O N , en de an-<br />

- tilope bubalis van TAL LAS. De Duitfchv;rs heeten het<br />

,, kirsch - antilope. De uitvoerige befchrijving van dit dier<br />

„ zal hierna in het veertiende hoofdfüik volgen. " C.,] '<br />

15 [ ,, De zebra is hei meest onder de benaaming, vla<br />

„ den geflreepten Kaapfchen ezel bekend, K O L B E ,, 'die<br />

• „ dier befebrijvende, geeft 'er eene afbeelding van ,<br />

„ 1. c. I. Deel, XI. Hoofdft. tegenover bladz. 174!,<br />

,, welke in de zoogenaamde nieuwe algemeene befchrijving<br />

: „ van de Kaap de Goede Hoop, I, Deel, IV. J.oofdfl:.<br />

„ tegenover bladz. 424. overgenomen is. Ondertusfchén<br />

,, is die afbeelding in lang na niec naauwkeurig. Hóa<br />

„ veele overeenkouisc de zebra ook met een paard m<br />

^^|®


T58 IV. HOOÏÜST.- III. AFD, REIZE VAN DE KAAP<br />

ideezen dag-zag' ikvinsgefijks ;die vogelen, wvr<br />

xeeven •onze -:iedel.heid zelfs uic het. léfgel^une<br />

-Afrika! -ontleent,- ilc .meen db:\firmsvoge!s^ ïffi de<br />

zuidlijkftc fpits vara\ die waereldéeei;, , jn .hurihen<br />

wilden ftaat. : Somtijds naderde ik -den eenen .en<br />

•anderen van hun binnen hec bereik van' een fnapiïaanfehoot',<br />

waardoor ik lust-kreeg, hen te vervolgen.<br />

Doch dic gefchiedde.telkens ce vergeefs:<br />

•wanc mee hunne lange beenen en groote fchree-<br />

'den liepdi zij nog eens zoo fnel, „als. hun jaagden<br />

'paard, 'die', beiden ongeoefend ,waren , hen<br />

-vervolgen konden. Zij liepen.--altijd mee uitgebreide<br />

vleugelen, waarfchijnlijbmaar om in even-<br />

'Wigc ce blijven. Wanc om hun zwaare ligchaam<br />

.'bok maav-.in 'hec -minile opiceheffen-,. waren, zij<br />

geenzins in ftaat. ..In hec vervolg vernam ik,<br />

-dat men ze niec eens mee hec beste jagepaard bij<br />

hec eerfte vervolgen inhaalen kan, zonder dat<br />

zij, geduurende eenige minuuten, uit het gezigc<br />

r<br />

geraaken. Desniercegenftaande moec de jaager<br />

dezelve ftreek houden ; doch bijtijds zijn paard<br />

verfchoonen, en het niet beftendig mtt veel drifc<br />

' ' :<br />

a a<br />

' ''"" ''' '^ '<br />

„ hebben, zweemt echter het geheele maakfel van het<br />

„ zelve daarin al te veel naar dat van een paard, en bij-<br />

„ zonder de kop,- iriettegenftaande hét daar in het metst<br />

„ van een paard verfchilt, en het meest na»r een'- ezel gelijkt.<br />

Eene betere en naamvkeurigere afbeelding' van<br />

„ dit ongemeen fraaie dier vindt men 'bij het Dagverhaal<br />

-,, van een' togt door hei'land der kléine en groote Namacqttas<br />

fichter de 'Beknopte befchrijving van de' Kaap de Goede<br />

„ Hoop, in groot 'octavo-, Amfterdam 1778. gevoegd, tagenover<br />

bladz.. 5*6. in drie bijzondere plaaten, daar ook<br />

„ eene keurige befchrijving van dit merkwaardig dier<br />

„door den booggel. heer AL LAM AND, hoogleeraar<br />

tt op 's Lands imiverJiteic te Leiden, te vinden is. " G. J


•DS GOEDE HOOP NAAR HET' V/ARME BAD. t$§<br />

teaten rennen,' tot dat hij dén ftrüisvógel van de<br />

eene of andere hoogte wederom gewaar wordt:j<br />

wanneer deeze wegens vermoeidheid en ftijf gewordene<br />

beenen~ter naauwer noo'd'-ontkomt--, en<br />

bij de derde vervolging of gevangen -of gefchooten<br />

wordt. —•<br />

- Even zoo- vetgeefsch -was het, de antilopen!<br />

naartezetten. — •-'. Deeze hebben de bijzondere<br />

ejgenfchap, dat zij op haare vhsgt bij herhaaiing<br />

balte maaken, om baaren vervolger.telkens een<br />

weinig- ce bezien ;<br />

en te wachten. ;<br />

Intusfeherj<br />

treft men deeze gewoonte niec Hechts , gelijk<br />

fommigen gemeend. hebben , bij hec antilopen<br />

geflachc alleen, Ook niec bij alle foorten van het*<br />

#:elve zonder onderfcheid aan. Wanc buffels en<br />

wilde tieh^v^ttagga, heb ik fömtijds op gehjkè<br />

wijze ftil zien ftaan. >—- Daartegen pleegert<br />

etnigen van de kleinere ancilopen , als de fteenbokken,<br />

klipfpringers, riecrheebokken , enboschof<br />

woudbokkcn met onafgebroken loopen den<br />

jaageren te ontvlieden. Het Kaapfche eland,<br />

Welk ik ook in de verhandelingen van de-koninglijke<br />

akademie der weetenfchappen té Stokholm<br />

befchreeven heb, is, omdatzijn vleesch en zij*<br />

ne huid boven anderen gezocht worden, in die gewesc,<br />

zoo men zege, reeds uicgeroeid; en zoo ras<br />

'er uic de binnenlanden een overkomt, wordt<br />

het weggefchoocen; verroics deeze dieren niet<br />

alleen van groorere waardij,- maar ook gemaklijker<br />

te jaagen, dan de zoogenoemde hercebéesten,<br />

zijn ' 6<br />

. —<br />

Te-<br />

•ö [ „ Ook dit dier zal in hec volgende veertiende<br />

„ hoofdituli xmiftandig befchreeven worden. " C. ]


?60 IV. HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN DE KA AF<br />

Tegens den avond kwamen wij op eenen rj^roo*<br />

ten heerenweg, die ons eenige boeren woon ingeu<br />

voorbij, en eindelijk in tic ichemering bij<br />

bet Warme Bad bragr. Kort voor. .onze aanr<br />

komst hadden wij eenen anderen w


DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. l6t<br />

fchoon op een effen weg , en wanneer de wagen<br />

juist niec zwaarbelaaden is, deeze bijna in eenen<br />

even zoo Merken draf en even zoo fnel gaan, als<br />

men gewoonlijk rijdt. — Vier zoodaanige uuren<br />

te paard, of acht uuren rijdèns mee eenen wagen,<br />

door osfen getrokken , maaken hier eene<br />

zoogenaamde fcheft uic; en zoo verre pleegc men,<br />

mee een' belaaden wagen, op eenen dag, of in<br />

cwaalf uuren ce rijden, waarbij men edijkemaal<br />

pleillerc. —<br />

De boeren, welke dieper landwaard in woonen<br />

, en verre wegen hebben, voorzien zich<br />

van rwee of vier osfen op voorzorg, welken zij<br />

bij afwisfeling voorfpannen. Op deeze wijze kunnen<br />

zij, in eenen dagennachc, of in vieren twintig<br />

uuren, twee fchofcen, dat is, acht uuren te paard,<br />

rijden. — Dewijl nu bij zulke dubbele voorfpannen<br />

veertien, fomtijds meer dan twintig dagen vereischc<br />

worden, in weiken cijd zij echcer eenen<br />

en anderen dag ftil moeten leggen , om te rusten,<br />

wanneer de landlieden, in het binnenfte des lands<br />

woonende, hunne voortbrengfelen naar de ftad aan<br />

de Kaap willen brengen, en de terugreize bijkans<br />

even zoo veel cijd wegneemc; zoo ziec men<br />

ligc . dar, hec arme vee niec gefpaard worde. •—-<br />

Dikwijls moeten zij trekken, offchoon zij ook<br />

nog zoo zeer hijgen, en de tong hun uic den<br />

hals hangc; en daarbij worde zelfs weinig tijd om<br />

ce rusten, nog weiniger om te graazen, gelaaten.<br />

Zijn zij ook fomtijds nog zoo gelukkig ,<br />

om zich met gras en bladen en ftruiken van<br />

heefters te verzadigen , en hunnen dorst te lesfchen;<br />

zoo krijgen zij toch naauwlijks tijd om re<br />

herkaauwen. Hierom worden zij dan ook op<br />

L zoo-


tfjï IV. HOOFDST. til. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />

zoodannige reize taamlijk, mager al waren zij te<br />

vooren ook nog zoo vet. Maar eer 'er wederom<br />

eene reize naar de Kaap gedaan wordt,<br />

kunnen zij op de weiden aldaar, die gewoonlijk<br />

zeer rijk zijn, hun voorige vleesch en vet volkomen<br />

wederkrijgen; te meer, vermits zij in den<br />

tuslchemijd voor den wagen zeer weinig gebruikt<br />

worden.<br />

Dewijl ik voorheen van het Kaapfche rij - of<br />

voerwerk gehandeld heb , moet ik 'er hier nog<br />

bijvoegen , dat men in deeze geheele volkplanting<br />

de osfen nooit zoo voor den wagen (pant,<br />

dat zij met de hoornen, maar alleen met de<br />

borst trekken, wairbij twee en twee nevens elkander<br />

onder één juk gaan, welk met zijne houten<br />

fcheenen om hunnen hals ligt, en inlhijdingen<br />

beeft, aan welken de halsriemen gemaklijk<br />

vast genaakt, en weder afgenomen kunnen wor<br />

den. Het juk van het achterne paar is in het:<br />

midden aan den dislélboom, maar van de overigen<br />

aan een touw, riem of iets dergelijks,<br />

welk ten dien einde tusfchen de osfen doorgetrokken<br />

wordt, bevestigd. Veelligt is deeze<br />

wijze, om de osfen aantefpannen, welke hun<br />

veele vrijheid laat om te loopen, zonder de fierkte<br />

hunner hoornen op de proef te ftellen , de<br />

oorzaak, dat men met deeze dieren in Afrika<br />

zulke foelie en wijde reizen kan doen ; doch<br />

waarregen men ook tien of twaalf voor éénen<br />

wagen of ploeg noodig heefc. AR TUUR<br />

J O U N G brengt in zijne reize door Ierland van<br />

den jaare i 7 7ó tot 1778 eene proef bij, welke<br />

hiertoe betrekking, en mij op die vermoeden gebragt


DE GOEDE HOOP NAAR IÏBT WARME BAD. 1*6$<br />

bragt heeft. Om deeze reden zal hec niet ongevoeglijk<br />

zijn , wanneer ik de geheele plaacs,<br />

welke hierop betreklijk is , mijnen leezer vertaald<br />

mededeel *. „ Ierland, " lees ik daar ' ,<br />

„ is federt langen tijd deswege merkwaardig ge*<br />

„ weesc, wijl de paarden daar eertijds mee deri<br />

„ ftaarc hebben moccen trekken. Eene even zoo<br />

„ zonderlinge wijze, om de osfen ce laacen crek-<br />

„ ken, naamlijk mee hunne hoornen, heefc on-<br />

„ langs Lord SHANNON aldaar uic Frankrijk ingevoerd.<br />

Mee dat oogmerk heefc hij eenen<br />

" voerman, welke ervaren was om op deeze wij-<br />

„ ze ce rijden, gelijk ook eenen os van de aller-<br />

*, besce foorc, die wel doorvoed en fterk, ook<br />

drie jaaren lang voor wagen, ploeg en eg ge-<br />

„ bruikc was, benevens hec getuig, daarcoe be-<br />

„ hoorende, van Bourdeaux laacen komen. Of-<br />

',' fchoon hem die meer dan honderd ponden fter-<br />

] liw Jcoscte, was hij toch verzekerd, dac dee-<br />

,'' zeforn hem terftond in hec eerfte jaar, in welk<br />

, hij deeze wijze van rijden op alle zijne land-<br />

', goederen algemeen in wilde voeren, volkomen<br />

H vergoed zou worden. Hij heefc ook nader-<br />

L hand dezelve mee hec giootfte voordeel be-<br />

„ houden, en bevindt, dac de osftn daarbij zoo<br />

„ vrij en ongedwongen gaan, dac het een bijzon-<br />

, der genoegen is zulks ce zien. De heer<br />

jou NO zag twee osfen, op deeze wijze aange-<br />

„ 1 pannen , met Weinig moeite meer dan drie<br />

„ tonnen tarwe voorecrekken; cerwijl hij cwu-<br />

" fel-<br />

* Ik heb dezelve uit het Gentlemen Magazine van het jaar<br />

17S0 ontleend.<br />

y Bladz. 431.<br />

L 2


tÖ4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERÈtlJF<br />

„ felde, dat zij soo veel van de plaats zouden<br />

„ hebben kunnen beweegen, wanneer zij enkel<br />

„ met het juk aangefpannen geweest waren. "<br />


B IJ H E T W A R M E BAD. 165<br />

«fegebragc , of in den bedekten wagen ophouden.<br />

— Het huis zelf is aan het hangen van een'<br />

kleinen berg gebouwd, zonder niet eene gracht<br />

voorzien te zijn. Hier van daan komt het, dat<br />

het water in het eene vertrek doorzijgt, en het<br />

taamlijk vochtig maakt; voornaamlijk, waaneer<br />

'er meer bedden in ilaan, en meer kranken 'er<br />

zich in op moeten houden. — Uic de lijsten ,<br />

welken de bronmeescer federt verfcheidene jaaren<br />

gehouden heefc, zag ik , dac honderd en vijftig<br />

coc cwee honderd perfoonen coe zich jaarlijks van<br />

die bad bedienen. Doch chans i wijl die jaargetijde<br />

tot het baaden bijkans te koud en te onbekwaam<br />

is, baadden zich hier maar achc perfoonen,<br />

en desnietcegenftaande werden wij op eene<br />

beklaaghjke wijze bediend. — De weinige ellendige<br />

banken en tafels, welken men hier vindt,<br />

behooren den bronmees-er in eigendom toe, en<br />

moeten van hem gehuurd worden.<br />

Omtrent honderd fchreeden van dit gebouw<br />

ftaat het eigenlijke badhuis. Dit is niets anders,<br />

dan eene kleine hut, die aan twee zijden grootdeels<br />

onder de aarde ftaat, Hechts door twee kleine<br />

openingen licht ontvangt, drie en een halve<br />

of vier vademen lang, en een en een halve vadem<br />

breed is. — Aan het eene end is eene groef<br />

of bak, die ©en en een halve vadem in het vierkant<br />

grooc, en een él diep is. I Iet warme water<br />

worde, een klein end weegs verre, onder<br />

den grond, van zijnen oorfprong af voortgeleid,<br />

tot dac het in den eenen gevel van het badhuis<br />

inkomt, van waar hec door eene opene goot<br />

neêrloopc, en eindelijk in eenen ftraal, omtrent<br />

L 3 een


l66 IV. HOOIDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

een duim dik, in de baiigroef valt. Bij deeze<br />

inrichting worden wei de wanden befpaard;<br />

maar veelligt wordt ook daardoor veroorzaakt,<br />

dat de fijnfte en werkzaamlte deeltjes vervliegen.<br />

Het baaden zelve gefchiedt op de volgende<br />

wijze. - De zieke plaatst of legt zich tot onder<br />

den kin in de badrroof of groef neêr. Hier<br />

gevoelt men het water zeer heet, doch zonder'<br />

dat het brandt; teffens bemerkt men eenen aandrang<br />

des blocds uit het binnenfte des ligchaams<br />

raar deszelfs oppervinkte- De (helheid der pols-<br />

Hagen neemt, benevens het kloppen van het hart,'<br />

toe. Reeds na verloop van acht of tien minuuten<br />

, en dikwijls nog vroeger, befpeurt men<br />

voorgevoelens van flaauwce. Hierom is het juist<br />

niet raadzaam alleen te zijn , om van dezelve niet<br />

overvallen te worden, en in het bad te verdrinken:<br />

want dergelijk ongeluk zou hier werklijk<br />

gebeurd zijn. Ten laatfte, wanneer men uit<br />

het water opgereezen is, gaat men aan het ander<br />

end der hut onder bedden of dekens neêrliggen,<br />

om te zweeten. Drinkt men dan van het<br />

warme water , zoo geraakt men des te ligter in<br />

het zweet. - — Zoo ras het zweeten voorbij,<br />

of ten minfte geringer geworden is, fpoelt men<br />

zich fchielijk in de badgroef af, om zoo veel te<br />

eer droog te worden; en daarna doet men zijne<br />

kleedercn wederom aan. —. Sommigen baadden<br />

zich cn zweeten op deeze wijze tweemaal<br />

achter elkander, en bevinden zich daarbij wel.<br />

De bak kan tuslchen ieder baaden, zoo men<br />

wil, leedig getapt worden. Gewoonlijk bedient<br />

men «ich van het bad tweemaal, zeiden driemaal


Bij H E T W A R M E BAD. l6><br />

maal des daags : ten minfte laaten die geenen ,<br />

welken de bronkuur een geruimen meenen voorctezetten,<br />

het altijd bij tweemaal berusten.<br />

Een klein vierde eener Zweedfche mijl , of<br />

èen klein half uur gaans van hier, ligt eene<br />

Boeren wooning, daar fomtijds bron^ascen hun<br />

verblijf neemen; doch wegens den grooteren<br />

afftand is zij zeer ongelegen.<br />

Eenige weinige fchreeden van het bad, welk<br />

ik zoo even befchreeven heb, zijn nog twee andere~<br />

baden, die warm water opgeeven , doch<br />

over de groeven of bakken zijn Hechts hutten<br />

van rijs of dunne takjes gemaakt. Het eene van<br />

deeze baden is niet zoo heec , maar het andere<br />

is heeter. dan het gemelde eerfte. Beide worden<br />

maar van flaaven en Hottentotten gebru kt. —<br />

Daarenboven zijn in deeze zelve ftreek nog twee<br />

bronnen, maar die zonder dak zijn, en niet gebruikt<br />

worden, offchoon de eene de overvloedigfte<br />

van allen , en het naast bij hec bronruns<br />

gelegen is. In eene valei beneden d - heete<br />

bronnen , op eenen afftand van omcrenc vijftig<br />

fchreeden, vindc men eene bron. die koud water<br />

van eenen zeer zuiveren finaak geeft.<br />

De onderfcheidene deelen, waarmc dit bronwater<br />

beftaac, en den juiften graad zijner warmte<br />

, kan ik niet zeer naauwkeurig opyee/en, •<br />

Deels was de fchaal van mijnen thermomecer<br />

daar niec hoog genoeg toe; deels ontbraken mij<br />

veele zaaken, daartoe vereischt, niec Hechts menige<br />

eenvoudige middelen, toe een dergelijk onderzoek<br />

noodig, maar ook zelfs glazen en vace;.:<br />

wanc het brandewijnsglaasje van den bronmeesur<br />

L 4 uic-


16S IV. HOOFD S T. IV. AFD. VERBLIJF<br />

uitgezonderd, waren hier niet meer j dan twee<br />

bierglazen, welken ik medegebragc had, voorhanden.<br />

De volgende zijn derhalve de eenige<br />

proeven, welken ik met het warme water heb<br />

kunnen neemen. —<br />

Opgelost loodwit fcheen een onrein , (lijmachtig<br />

ligchaam op den bodem des glas te doen<br />

ontdaan. Aftrekfel van zilver gaf aan het water<br />

eene opaalkleur, en veroorzaakte ten laacfre eenwit<br />

zinkfel. Opgelost wijnfteenzout deed naauwlijks<br />

eenig zinkfel ontdaan. Ziiverfchuim, falammoniak,<br />

lakmoes, en vioolfiroop, ieder afzonderlijk<br />

, met het water wel vermengd , bragt<br />

geene verandering van kleur voort. Poeier van<br />

galnooten onder het water' in zijne natuurlijke<br />

warmte gemengd , veroorzaakte eene bruine<br />

kleur , gelijk, bij de Zweedfche mineraale wateren<br />

, en deeze kleur bleef belrendig; — maar<br />

onder het water, in een glas koud geworden,<br />

gemengd, verfde het 't water Hechts zeer weinig;<br />

— onder het gekookte water gedaan, verfde<br />

het dat genoegzaam in H geheel niet. — In<br />

den bak en langs de zoomen van het griftje<br />

waardoor het bronwater afvloeide, had zich veel<br />

oker aangezet. — Wanneer ik het water in eene<br />

fles met een' naauwe,n hals goot , openbaarden<br />

zich veele blaasjes. Kalkwater veroorzaakte wel<br />

geenen zwavelreuk , maar vormde echter in hec<br />

warme water verfcheidene kleine wolken , die<br />

Zich ras met elkander vereem'gden, zonder nogthans<br />

te zakken. Ik moet echter hierbij aanmerken,<br />

dac hec kalkwacer, hiercoe gebruikc, niet<br />

volkomen goed was; want de kalk, welken ik I<br />

bij gebrek van anderen daartoe neemen moest , j<br />

was taamlijk fterlwgeleschc, en hec water kon ikl<br />

niec


B IJ H E T W A R M E B A D . 16$<br />

niet anders, dan door middel van twee theeketels,<br />

op elkander gezet, overhaalen. Zilver,<br />

welk lang in dit water gelegen had, toonde niet<br />

hec minde fpoor van zwavel. — Men pleegt<br />

van die wacer anders wel ce beweeren , dac het<br />

naar zwavel fmaakc : doch inderdaad bemerkt<br />

men 'er niets van deeze ertsdof aan, 't zij door<br />

fmaak , of reuk; maar het is een zeer merklijke<br />

vitriool - of inktachtige fmaak , dien men voor<br />

zwavelachtig heeft aangezien. Desniettegendaan-;<br />

de heeft het water echter niets walgachtigs of<br />

onaangenaams, en veroorzaakt aan eene maag,<br />

die maar eenigzins goed is, in 't geheel geene<br />

bezwaarnis.<br />

Wijl men hier bijkans nooit gelegenheid heeft,<br />

om zich den raad van eenen geneesheer ten nutte<br />

te maaken, zoo volgt men bij deeze bronkuuren<br />

geene andere aanwijzingen en voorfchrilten, dan<br />

die geenen, welken eigen goedvinden en gemak<br />

aan de hand geeven, zonder oide, jaa zonder den<br />

geringlten leevensregel in acht te neemen.<br />

Men maakt niet eens een onderfcheid der ziekten,<br />

waarin men het bad gebruiken wil. Zoo had,<br />

bij voorbeeld, een flaaf eene hevige koorts, welke<br />

toen heerschte, in zoo verre doorgedaan,<br />

dat de natuur zich door ui flag begon te reinigen.<br />

Maar des niettegendaande zond de landdrost van<br />

Zwellendam hem herwaard, als of het bad een algemeen<br />

geneesmiddel in alle krankheden was.<br />

l!c wendde wel alle moeite aan, om het baaden<br />

bij hem te beletten; maar, wijl de opperde<br />

amptenaar zelf dier landdreek het bevel daartoe<br />

gegeeven had , kon ik niets daartegen uitrichcen.<br />

Weinige uuren na hec eerde baaden werd dan<br />

L 5 ook


ï?0 IV. HOOFDST. IV, A,FI). VERBLIJF<br />

ook de zieke door den dood van Éjcflag en fln-<br />

b a<br />

vernij bevrijd.<br />

Ten aanzien van den tijd des daas, tot hec<br />

baaden ce kiezen, warende brongascen Juist niet<br />

angscvalhg: ZIJ ontzagen zich niec eens, onmidde-<br />

>K na de maaltijd in hec bad ce gaan Zekerlijk<br />

iaat dit z.ch fomtucjs doen, zonder jtusc merkii k<br />

Swnade gevolgen daarvan te befpeuren: ondertuslehen<br />

is echcer alcijd het gevaar daarmede verbomen<br />

, dat de genooten fpijzen te fchieJijk in<br />

net bloed overgaan.<br />

De uitwerkingen van die warme bod, en bil<br />

welke krankheden het goede dienden doet, en<br />

bij welken niec, wil ik nu wac omftandiger be-<br />

Uic het geen mén mij daarvan verhaald heefc,<br />

a t h e t R i e c z e J d e n<br />

tl, £?' ?<br />

g«*«wre, dac<br />

hardnekkige rhumacieke pijnen en lammigheden<br />

in den tijd van drie of vier dagen door die bad geheel<br />

en al geneezen worden. Maar tegen de<br />

Tjcnc is het geen bijzonder werkzaam middel<br />

J?ij zinkingen en verouderde gezwellen hebt hec<br />

ionuijds ongemeen veel; maar ook menigmaal<br />

doet hec integendeel niec de minfre werking<br />

Een meisje, welkeen zeer gezwollen been, mee<br />

een diep verouderd zweer had, en deswege reeds<br />

federt meer dan een jaar zich van dit bad bediende,<br />

en tusfehenbeiden door hec opleggen van eefiootene<br />

popelier - en andere bladen verbonden<br />

werd, gevoelde geene verzachting. Ik ried haar<br />

daarom Zoo wel hec bad, als ook de bladen af<br />

omdat beide te fterk prikkelden; en liet haar<br />

eene mlU uit honig en wasch toebereid , gebrui-


E IJ H E T W A R M E BAD. \Jl<br />

bruiken. Hierdoor werd zij tegen alle vermoeden<br />

zeer fchieiijk geheeld, en het gezwel verdween<br />

ook allengs. — Een zeker man baadde<br />

zich, om eene oude kwaal aan het been kwijt te !<br />

geraaken, maar zonder gevolg; doch hij dronk<br />

ook zoo veel fterken drank, dat hij bijkans daaglijks<br />

dronken was. — Eene vrouw had in haare<br />

eene borst een gezwel, groocer dan eene gewoone<br />

vuist. Dewijl het bad alleen hierbij niets*<br />

fcheen uittewerken, liet ik de verharding teffens<br />

met een weinig kwikzilverzalf wrijven, waardoor<br />

zij zich binnen eclijke dagen tot de helft<br />

toe verdeelde, doch zoo, dat het overige noch<br />

door zalf, noch door baaden te verdrijven was.<br />

Voorts was dï vrouw toenmaals, zonder zulks<br />

zelve te weeten, in eenen zoodaanigen ftaat, dat<br />

zij, eenige maanden na het gebruik van het bad,<br />

een kind ter waereld bragt, welk volkomen gezond<br />

was, en door het baaden der moeder in<br />

't geheel niets geleeden had. — Een vleeschhouwer<br />

had, thans federt drie maanden, om<br />

van eene oude beenkwaal verlost te worden,<br />

hec bad gebruikt , doch zonder eene merklijke<br />

uitwerking. Ik ken echter eenen perfoon uic de<br />

regeering, die van eene dergelijke zeer erge<br />

Kwaal in korten *cijd geneezen was, nadac hij<br />

reeds lang allerleie goode middelen ce vergeefs<br />

duarcegen beproefd had. —<br />

Een jonge flaaf van Madagaskar, die insgelijks<br />

eene wond aan hec been had, welke reeds<br />

drie jaaren oud was, werd onder mijn opzigc,<br />

waarcegen ik mij van zijne oppasfing bedienen<br />

zou, naar die bad gezonden. Voorheen was hij<br />

in de ftad aan de Kaap door eenen wondheeler<br />

bediend, maar ook reeds als ongeneesbaar opgc<br />

gee-


172 IV. HO OFDST, IV, A F D . VERBLIJF<br />

ge ven geweest. Begeerig om het vleesch van<br />

eenen Neger naauwkeuriger te leeren kennen,<br />

had ik reeds etl.jke weeken voor mijne aankomst<br />

alhier aangenomen, aan de geneezing zijner kwaal<br />

te arbeiden. Deeze hield zich over 't algemeen<br />

taamlijk droog. Het rauwe vleesch van den Neger<br />

had juist geene andere kleur , dan dat van<br />

eenen Europeer. Nadat het dikke eelt wegnomen<br />

was, begon de wond te heelen. Er kwam<br />

gelijk bij eenen Europeer , gezond vleesch ten'<br />

voorlchijn, en de wond werd, alhoewel de huid<br />

anders zwartachtig is, aan den rand teffens een<br />

Weinig wit; .dit ging echter zeer langzaam voort.<br />

Maar door het gebruik van het warme bad nam<br />

het kwaad, zoowel in diepte, als in breedce<br />

toe. Desniettemin liet ik den zieken daarmede'<br />

voortgaan, in die hoop, dat de wond van zelfs<br />

zou toegaan, nadat het ligchaam door de bronkuur<br />

genoegzaam zou gezuiverd zijn: dan deeze<br />

gisfing is , gelijk ik naderhand heb vernomen<br />

mislukt. De (laaf verhaalde mij, dat hij voorheen<br />

reeds, toen hij nog in vrijheid en in zijn<br />

vaderland geweest was , dit zelve toeval gehad<br />

had: het kwaad wis toenmaals, gefi'jk nu, van<br />

zelfs opengebrooken, maar in weinig dagen geheeld,<br />

nadat hij fchprfen van boomen, tusfchen<br />

twee lleenen gewreeven , daarop gelegd had;<br />

den boom, waarvan de hasc genomen was, kende<br />

hij wel zeer goed; hij had ook gezien, dat<br />

veelen zijner landgenooten die Ichorsmet hetzelve<br />

goede gevolg gebruikt hebben ; maar in Afrika<br />

had hij, zoo lang hij h ïcr was, dien boom te<br />

vergeefs gezocht. — Mogcen toch bij deeze gelegenheid<br />

die Christenen , welke de inwooners<br />

van Madagaskar tegen elkander wapenen, ten einde<br />

• van


BIJ H E T W A R M E BAD. XJ%<br />

van de krijgsgevangenen ongelukkige flaaven 'te<br />

maaken, zich laaren opwekken, om, tot hun<br />

•eigen voordeel, flechts een klein gedeelte hunner<br />

leevende waaren toe nuttige onderzoekingen<br />

aantewenden! De koortsbast, feneka , flangenwortel,<br />

ophioriza, farlaparille, quasfia, en veele<br />

andere nuttige heelmiddelen, hebben wij toch,<br />

tot redding van zoo veele duizend onzer medemenfehen<br />

van hun, die wij Wilden noemen, leeren<br />

kennen. En wie weet , hoe veel meer wij<br />

van hun hadden kunnen leeren kennen, waren zij<br />

niet met hun door onze dwinglandij uitgedelgd,<br />

en daardoor tellens alle bruikbaare ondervindingen<br />

, federt lange jaaren door hen gemaakt, bijkans-<br />

gantsch verlooren gegaan.<br />

De werking van het bad bij het wegneemen<br />

van de ziekten en kwaaien, die daardoor geneezen<br />

worden, berust, naar mijnen dunk, allerminst- op de<br />

ertsdeeltjes, waarmede het water bezwangerd is ;<br />

want om daardoor te kunnen werken, wordt het<br />

door al te enge wegen gedwongen, en te ras<br />

weggedreeven- Zelfs de warmte, bijzonder<br />

in dien hoogen graad, welken het hier bezit,<br />

verhindert het ijzerachtige, anders een zenuwverlterkend<br />

middel, ce werken, en maakt, dat<br />

de vaten des ligchaams, om de lappen te verdunnen<br />

, niets van het water in kunnen zuigen.<br />

—- De geneezingen, door dit bronwater<br />

gewerkt, kunnen derhalve in niets anders, dan<br />

in eene dikwijls herhaalde, en door het zweeten<br />

voortgebragte verandering der vochten, haaren<br />

grond hebben. Derhalve is een beter leevensregel,<br />

en meer geregelde geneeskundige behandeling<br />

, dan tot hiertoe gefchied is , van het<br />

grootlte belang, opdac de nieuwe vochcen gezonder,


*74 IV*. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

der, dan die, welke door het zweeten uitgedreeven<br />

zijn, moogen worden. —-<br />

Worden nu in deeze Kaapfche warme baden<br />

de meeste geneezingen door zweeten verricht<br />

zoo hebben dergelijke natuurlijke baden juist<br />

geen anderen voorrang boven de badflooven,<br />

dan dat men gereedfchappen en brandhout bij<br />

de eerden befpaart. — Zoo wel in Afrika en<br />

Europa , als bij de Amerikaanfche Wilden, is<br />

het eene bekende zaak, dat zweetkuuren van<br />

verfcheidene foort, in zekere gevallen, van het<br />

grootde nut geweest zijn: doch in eenigen mogt<br />

dezelve wel van meer kracht zijn, wanneer men<br />

de baden aan de Kaap van gemaatigder warmte<br />

deed zijn, en ze fomtijds met een bijvoegfel van<br />

kruiden verderkte, die, gelijk dakka of leeuwenftaart,<br />

bukku oïdiosma, bij de bewooners der volkplantingen<br />

zoo wel, als Hottentotten, als krachtige<br />

kruiden bekend zijn — Maar ziet men de<br />

ontbondenc ertsftolien bij de warme gczondbronnen<br />

over 't algemeen, of ten minde in een of<br />

ander geval, als de voornaame oorzaak van de<br />

werking aan; zoo kan men, bij mangel van natuurlijke<br />

baden , dergelijke zelf toebereiden,<br />

waarover de verhandeling van JOIIAN KAREL<br />

SCHRÖTER, de balneorum artificiatium ex (co.<br />

riis metalltcis ufu medico, onder de voorzitting<br />

van den hoogleeraar FHEDRIK HOFMAN verdedigd<br />

S voorts, de kunst om natuurlijke bronnen<br />

nattmaaken door KAREL IE ROI; gelijk<br />

ook de verhandeling van den hoogleeraar en<br />

ridder BERGMAN over het zelve onderwerp, in<br />

* Halae Magdeb. 1722.<br />

de


BIJ H E T W A K M B BAD.<br />

de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />

der weetenfchappen te Stokholm " medegedeeld,<br />

kunnen nageleezen worden.<br />

Doch, in plaats van het voordeel, welk zoodaanige<br />

warme gezondbronnen een land aanbrengen<br />

, ce beftrijden, achc ik hec meer der moeice<br />

waardig, van haaren oorfprong iets te zeggen.<br />

Men weec, dat hitte, aardbeeving, en zelfs uitbraak<br />

van vuur daardoor veroorzaakc wordt, dat'er<br />

water op laagen of beddingen van zwavelachtige<br />

en mee ijzerdeelrjes gemengde ftoffe komt.<br />

Onderdardi'che hitte of vuur, zij moogen dan door<br />

deeze of andere oorzaaken oncltaan zijn, zijn hec,<br />

welke hec onderaardiche wacer in dampen om<br />

hoog drijven. Eene vergadering van dampen,<br />

mee zoodaanige deeltjes bezwangerd, maakt<br />

dac geen uit, 'c welk wij gezondbronnen noemen.<br />

— i\ien heefc dus ce vreezen, dac bij<br />

zulke aanzienlijke overhaalingen eene overkoo^<br />

kmg gebeuren kan. De ondervinding leerc coch,<br />

dac 'warme baden en brandende bergen zeer dikwijls<br />

bij elkander gevonden worden. Uic de<br />

menigce der warme baden aan de Kaap, en uic<br />

den hoogen graad hunner warmee fchijnc ce blijken,<br />

dac in deeze landftreeken in hec binnenfte<br />

der aarde een niet gering gedeelte der brandende<br />

en' verwoestendlte hoofdftof verborgen zij. —<br />

Tot dit vermoeden brengt mij nog des te meer<br />

een klip of fteenrocs, op den afftand van vijftien<br />

of cwincig fchreeden boven hec badhuis gelegen,<br />

44 Tom. xxxix.


1/6" IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF'<br />

gen, welke uit eene vaste lava bedaar, waarin<br />

nog duidlijke fpooren van haaren voorigen vloeibaaren<br />

itaat zich vertoonen. Deeze lava is teffens<br />

zeer zwartachtig, en met veele ijzerdeeltjes<br />

bezet. Op een gedeelte van den weg, daar<br />

voorbij loopende, ziet men zwartachtig dof of<br />

poeier, gelijk het. (tof van fteenkoolen Dit<br />

•Hof ontfbat, waarfchijnlijk, uit lava en ijzererts,<br />

die in Hukken gereeden en door de wielen der<br />

wagens gantsch verbrijzeld is Doch, wanneer<br />

'er nu tegenwoordig nog in die gewest,<br />

wijd en breed in 't rond, onderaardsch vuur of<br />

hicce verborgen zou zijn, ware hec dan niec<br />

zeer geloofbaar, dac deeze op den buitenden<br />

rand der aarde zoo fterk werke, dat een groot<br />

gedeelte der vochtigheid van dezelve deels in<br />

dampen vervliegt, deels in de reeten en klooven<br />

der aarde, hier in menigte te vinden , opdroogt?<br />

In deeze gisling werd ik daardoor ver fterk t, dat,<br />

offchoon in deeze ftreek van Afrika zeer veel regen<br />

vale, zoo dac ook, geduurende hec regenachtige<br />

jaargetijde, de rivieren ras uic haare oevers<br />

treeden, de meeften van deezen in den zomer<br />

echcer geheel uidoogen. ' Putten zijn hier<br />

niet; bronnen zeer weinig: daarentegen eene menigte<br />

uicgeftrekte zandvlakten en hei, naakte<br />

bergen en dergelijken; al liet welk ce famen genomen<br />

dan ook veel daarcoe bijbrengc, om aan<br />

die land het aanzien van het dorde en dorftigde,<br />

welk ik ergens op den aardbodem gezien heb, te<br />

geeven. —- De warmte deezer luchtdreek is<br />

niet zoo uitneemend groot, dat zoodaanig eene<br />

dorheid zich daaruit zou laaten verklaaren. Eene<br />

onderaardfche hicte als de oorzaak van dit verfchnijfel<br />

aanteneemen, fchijnt mij des ce minder<br />

on-


B ij « S T W A R M E B A B; i?f<br />

ongerijmd, vermits ik op het eiland Tanna, door<br />

de asch van eenen brandenden berg anders zoo<br />

vruchtbaar gemaakt **„ twee taamlijk dorre Üreeken<br />

bemerkt heb, offchoon in iedere derzelveri<br />

flechts een kleine plek door het onderaardfehe<br />

Vuur zigtbaar verhit was. In de h&buurfchap<br />

van het Hoctentotsch - Hollandfche bad<br />

ftaan langs de laauwwarme- beek, die uit heete<br />

bronnen haaren corfprong neemt , kruiden ert<br />

heesters, die zeer wel tieren , en 'er bijzonder frisch<br />

uitzien, ook het zeer wel verdruagen, dat een<br />

gedeelte hunner Wortelen en (rammen daarmede<br />

befpocld worde. •—- De rei bergert, aan welker<br />

voet het bad aangelegd is, heet hec Zwarts<br />

Gebergte. Beneden hetzelve begint eene aanzienlijke<br />

vlakte, op welke kleine heuvelen en valeien<br />

geftaadig afwisfelen, en die door eene reeks<br />

naakte rotfen, — rotfen, die eene ongemeen<br />

fombre en droevige vercooning maaken, aan den<br />

Zeekanc ingeflooren worde. Dergelijke rtaauwbegrensde<br />

uirzigten , in Afrika zoo algemeen i<br />

konden mij niec anders dan ten ho^glte oha;m;ér>aam<br />

zijn, daar ik in Zweeden gewoon was geweest;<br />

den gezigteinder meestal door bosfehen van dennen-<br />

en fparrenboomen beftendig groen ce zien.<br />

Geduurende mijn verblijf hij het warme bad<br />

in Oogstmaand, werd hier de lente daaglijks in'<br />

gewasfen rijker. Inzonderheid kwamen Van tijd<br />

toe tijd verfcheidene fchoone bol^evvosfei) teri<br />

voorfchijn, die naderhand met de zomerhitce wederom<br />

affeheid namen. Onder deezen rek >n<br />

ik<br />

• ** Zie hier vooren bladz. 119.<br />

Af


7 8<br />

IV HOOFDST. IV. AFD. VÏBBLIJï<br />

ik verfcheidene foorten van lisch, iris: de wortelen,<br />

of liever bollen derzelven worden in de<br />

asch gebraaden, en dan gegeecen. Zij fmaaken<br />

bijkans als aardappelen, en men noemt ze bier<br />

Oenkjes. — Van dit woord eenkjes bedienen<br />

zich die Hottentotten, welke ie» meer, dan hec<br />

gemeene gros derzelven, over zaaken nadenken,<br />

in dezelve betekenis, als VIRSILIUS het woord<br />

ariftae, naamlijk tot.berekening van den tijd,<br />

nademaal zij telkens , wanneer de oenkjes ten<br />

voorfcbijn komen, een nieuw jaar beginnen, en<br />

naar het getal van- den jaarlijkfchen wasdom<br />

derzelven hunnen ouderdom en merkwaardige<br />

gebeurtenisfen tellen.<br />

Tot meer uitgebreide rondzworvingen en jagten,<br />

bijzonder op de nabuurige bergen, maakte<br />

wel mijne bronknur mij over 't algemeen te flap<br />

en te mat ; maar desniettegenftaande kon ik,<br />

toen een hinkende flaaf zich, den twaalfden der<br />

voorfchreeveneOogstmaand, zich, om op de gronden<br />

tusfehen de bergen hout en oude /rammen<br />

of Hukken optefameien , naar buiten begeeven,<br />

en verfcheidene honden medegenomen had, welken<br />

ik kort daarna met veel drifc jagt hoorde<br />

maaken , mij niet onthouden , om met eenen<br />

fnaphaan op waard tefpoeden, in die hoop, dac<br />

ik veelligt eenen Heen bok onder het bereik van<br />

mijn geweer zou krijgen. Doch tot mijne<br />

verwondering bevond ik , dat de honden hec<br />

wild in eenen boom gedreeven hadden. «— De<br />

flaaf, die met zijne dragt hout daarop aankwam,<br />

zeide, dat het een tijger of luipaard was; en dac<br />

het 'er zeer veel op aankwam, om het dier wel<br />

te treffen; wanneer men niec beducht wilde zijn,<br />

dat


B IJ H E T W A R M E B A D. tf?<br />

dnt hec van de takken des booms, die bet bijkans<br />

geheel voor ons gezigt bedekten , eenen<br />

fprong op mijne fchouders doen, en zich wreeken<br />

mogt, — Wijl ik raii erïrmerde gehoord re<br />

hebben, dat men in Bengalen, om in zoodaamgen<br />

gevalle eenigzins beveiligd te zijn , eene korte<br />

fpies boven het hoofd houdt , zoo hield ik<br />

thans een groot mes gereed , terwijl ik cefTt-ns'<br />

mijn (haphaan, met grooven hagel gelijk men<br />

op de iteenbokkenjagc gebruikt) gelaaden, waarop<br />

ik in haast nog een' kogel gezet had , nffchoot,<br />

en voor 't overige meende, op de hulp<br />

der honden mij genoegzaam te kunnen verlaaten.<br />

— De kogel miste , en Ikchts de hagel<br />

trof: desniettegentlaande viel het dier eindelijk<br />

uit den boom; en zie daar, hec was niets er»<br />

gers, dan eene groore wilds kat. Deeze was grijs<br />

van kleur, en, gelijk hec mij voorkwam, Völkómi n<br />

\ars dez.t lve foorc , offchoon bijkans driemaal<br />

zoo zwaar , als onze tamme huiskatten Ik<br />

mat het dier mee een' Engelfchen meecltok, d j<br />

e<br />

groocer dan de Zweedfche is, en volgens die<br />

maat bevond ik hec volgende. — De lengce van<br />

de ('pies des muils toe achter de ooren bedroeg<br />

vijf duim; van de ooren tot de fchouders twee<br />

en drie viertie duim , van de fchouders tot<br />

• den aars veertien duim, bijgevolg was de lengte<br />

van het geheele dier een en twintig en drie<br />

vierde duim. De ftaart was dertien duim, de<br />

voorfte voeren van den buik af twaalf, en de<br />

aehcerite voecen dertien duim. De hoogte van hec<br />

dier bedroeg dus omcrenc een en een halven vocc.<br />

Hec gedarmte was anderhalve maal zoo lang ,<br />

als het dier zelf., den ftaarc mede. gerekend zijnde,<br />

dac is, nagenoeg vijftig Engelfche duim:<br />

M a hes


l8o ÏV. H00FDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />

het was met mollen en muizen opgevuld. —<br />

Een Bastaard Hottentot, die voor zich, zijne<br />

vrouw, en zijne dochter, niet verre van het bad ,<br />

eene hut van (Iruiken gemaakt had, merkte het<br />

vleesch van wilde katten, leeuwen, tijgers en<br />

dergelijke roofdieren, als eene artfenij aan, veel<br />

gezonder, dan dat van andere dieren. De<br />

meeste brongasten gaven zich veele moeite, om<br />

een gedeelte van het vet der gcfchootene wilde<br />

kat te bekomen, en te bewaaren; wijl men 'er<br />

niet alleen eene heelende kracht bij wonden aan<br />

toefchrijft, maar het ook als een verdeelend middel<br />

bij jichtige ziekten aanziet. Ditzelve vertrouwen<br />

(lelt men ook in het vet van andere wilde<br />

dieren. — Dit is zeker, dat het vet der wilde<br />

katten eenen zeer bokachrigen , Hinkenden<br />

en doordringenden reuk heefc, en bijgevolg veelligt<br />

meer verdeelende kracht bezit , dan ander<br />

vet.<br />

Een andere zoogenaamde kat, de ruuwe kat,<br />

zou, volgens eene meening, in Afrika over 'r. aigemeen<br />

aangenomen, eene onvergelijkliike geneeskundige<br />

kracht in haare huid bezitten , om<br />

lendenpijn, pijn door de leden, jicht in handen<br />

en voeten, en dergelijken te geneezen, wanneer<br />

men de ruuwe zij der huid op die plaats, daar<br />

men de pijn gevoelt , een tijd lang draagt. —<br />

Doch, wijl dit hulpmiddel taamlijk duur is°; zoo<br />

vergenoegde ik voor mijnen perfoon mij daarmede<br />

, de huid naauwkeurig te onderzoeken;<br />

waardoorik dan overtuigd werd, dat heceen en hetzelve<br />

dier is mee dac, welk PEN NA» T "onderden<br />

"In z-'jne Synopfa' en MJlory of quadrupedt.<br />

naam


BIJ H E T W A R M E B A D . 151<br />

naam van Perhaanfche kat, en BVJFFON u<br />

onder<br />

den naam van karakal befchreeven en afgebeeld<br />

hebben. De huid heeft wel zeer week hair:<br />

dan, veele andere velen,-met hetzelve vertrouwen<br />

gebruikt, zouden waarfchijnlijk dezelve<br />

goede dienlten doen. De kleur is aan het bovendeel<br />

des ligchaams gantsch helderrood , doch<br />

grijs gefprenkeld, en onder den buik ligt; de bovenfte<br />

helft der ooren is donkerbruin, maar ook<br />

grijs gefprenkeld; en boven aan de fpiti derzelven<br />

zit een bos hair. Voorts is het dier langachtigvan<br />

ligchaam, en omtrent twee voet hoog;<br />

de muil en neus zijn fpits.<br />

Eene derde foort van Afrikaanfche katten, die ten<br />

aanzien van baaren groei en kop naar onze gewoone<br />

foorten van k?uengelijken, heet aan de Kaap de<br />

Goede Hoop de tijgerkat, of de tijgerbosch'<br />

k at, Uit het gezigt van twee huiden derzelven,<br />

welken ik medegebragt heb, en in 't toekomende<br />

veelligt* nader bsichrijven zal, kan ik<br />

niet anders beiluiten, dan dat de tijgerkat met<br />

BUFFONS fèrval * eenen hetzelve dier is.<br />

Van dat dier, welk de heer VOSMA: R de Afrihaanfhe<br />

bifamkat noemt, twijfel ik, of het wel<br />

aan de Kaap de Goede Hoop gevonden worde.<br />

Wet Afrikaanfche fteekelvarken, LINNJEUS hyftrix<br />

tri fata, bij de volkplanters ijzervarken genaamd,<br />

is even hetzelve tteeke'lachtige dier, mee<br />

welk de Duitfchcrs en Zweeden rondreizen, en dat<br />

zijvoorgeld laaten bezien. — Het doetineenen tuin,<br />

niet verre van het bad aangelegd, aan den kool<br />

en<br />

«w In zijne natuurlijke hiftorie dei dieren. Nedcrd. vert,<br />

ÏX Deel, bladz. 150. enz.<br />

• L. c. XUA Deel, bladz. 163, enau<br />

M 3


l8a IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

en andere tuinvruchten groote fchaade. Over<br />

dag houdt het zich in zijne onderaardfcbe gangen<br />

op; des nachts zoekt het zijn voedfel , in<br />

wortels en bladen beltaande, Ethiopifche draaken<br />

wortel, calla Mthhpica, is, zegt men, zijn<br />

alleriieflte voedfel; waarom dit gewas hier ook<br />

ijzervarkenswortd heet. — Deeze draakenwortti<br />

bevat zoo veel fcherpte, dat 'er bij de oplegging<br />

van den wortel of de bladen op het ligchoam,<br />

waterhloazen ontdaan. De wijze om<br />

het deekelvarken te vannen, is de volgende:<br />

Men fluipt des nachts dii naar die plaats, daar<br />

het dier ziel; pleegt optehoqdéa Daarop brengt<br />

men eene aangellooken lantaarn, maar die men<br />

eerst rondom bedekt had , ten voorfch.jn. De<br />

honden, welke nu eerst beginnen alarm te maaken,<br />

jaagen het uit zijne onderaardfche verblijf,<br />

plats, naar verhinderen het telfens, dat het<br />

nifct ontioopen k.n , waarr.p men het dan met<br />

éé en (lag op den kop zeer ligc .doodt. Dat<br />

honden, die heef op het wild. en onervaaren<br />

zijn, door fpitfe en fcherpe deekels van het dier<br />

aan de fnuit, in den muil en zoo verder, gewond<br />

worden, zoo dat het bloed 'er bij neërloopc ,<br />

gebeurt dikwijls: maar dat het dier deeze wapenen<br />

naar weigevallen tegen zijnen vijand richten,<br />

en uit het ligchaam wegfchieten zou , is ongegrond,<br />

— Zoo lang het intusiüien, gelijk het<br />

egt-1 , het ligchaam irrrekt, en zijne deekels,<br />

Welke tsn deele anderhalve voet lang zijn, uit»<br />

breidt, is het tegen honden en andere dieren<br />

volkomen beveiligd — Van den bezoar , die<br />

van dir deekelvarken zou komen, heb ik aan de<br />

K. p niets gehoord. ,-— Zijn vleesch zweemt<br />

xeer veel naar het varkensvleesch, en deeze everten-


t IJ H E T W A R M E BAD. l8j<br />

eenkomst heeft ook wel de aanleiding tot deeze<br />

benaaming van het dier gegeeven. Het vleesch<br />

wordt gemeenlijk in den fchoorfteen gerookt gegeeten,<br />

en is gantsch niet onfmaaklijk; offchoon<br />

een zeker vooroordeel de meeste inwooners<br />

weêrhoudt, om 'er van te eeten.<br />

: De klasfe der vogelen betreffende , vond ik<br />

hier vooreerst twee nieuwe foorten uit het geflachc<br />

der berghoenderen, fpccies novae tetraonis generis;<br />

van welken de eene den naam van patrijs*<br />

en de andere dien van faizant draagt. Beiden<br />

hebben bijkans de grootte van een berghoen. Zij<br />

houden zich in geheele troepen bij eikander; en<br />

men kan ze ligt vangen, bijzonder des morgens<br />

en des avonds, wanneer zij hunne verblijfplaats<br />

door een luid kirren of korren verraaden; welk<br />

geluid niet onaangenaam te hooren is, wijl daardoor<br />

het naare eenzaame en het wilde, in deeze<br />

groote onbebouwde velden, eenigzins verzacht<br />

wordt.<br />

Kievitten zijn hier insgelijks zeer veele. Zij<br />

houden zich mede troepswijze bij elkander op, en<br />

fchreeuwen ook op den laaten avond, maar in<br />

,eenen verdrietlijken toon, en genoegzaam fteeds<br />

hunnen eigen naam. Zij zijn eene foorc<br />

V3n meppen, en bij LINNJEUS" onder de benaaming<br />

van Kaapfche fnep^ fcolopax Capen/is,<br />

bekend.<br />

Verder vindt men in deeze landftreek eene foort<br />

trapganzen, otis, die hier korhaan óf knorhaan<br />

heeten. Deeze vogel veiltaac de kunst, om<br />

zich<br />

" In zijn Syfiema naturae.<br />

M 4


I§4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBBIJJ<br />

zich zeer wel te verbergen, tot dat men her»<br />

taamlijk nabij komt, wanneer hij zich fnel eq;<br />

genoegzaam loodrecht in de hoogte verheft, waarbij<br />

bij een doordringend, ieverig en, om zoo te<br />

fpreeken, verfchrikkend geluid, of herhaald korr,<br />

hrr, hooren laat, welk gehuil alle de andere<br />

dieren in de geheele nabuurfchap in btweeging<br />

brengt, en voor den jaager of eenen anderen<br />

vijand waarfchouwt. , , , |<br />

De fekntarisvogel is, offchoon Ieevendig naar<br />

Europa gebragt, .en door den heer V.OFMAAR,<br />

bij wien hij onder den naam van fayttarius voorkomt<br />

, befchreeven en naar het feeven afgebeeld,<br />

te merkwaardig, dan dat ik niet in 't bijzonder<br />

van hem fpreeken zou. Het Was in zijnen<br />

Wilden ftaat, toen ik hem in .deeze landftreek<br />

voor de eerftemaal zag. Hij is juist niet fchuuw;<br />

maar wanneer hij verfchrikt wordt, zoekt hij<br />

eerst door zeer fnel loopen , daarna door vliegen<br />

zich te redden. J n geffalte en uitwendig<br />

aanzien.heeft hij met twee zeer onderfcheidene<br />

vogelen, naamlijk den kraanvogel en den<br />

adelaar, veele overeenkomst; doch, naar mijn<br />

inzigc, moet hij tot geen van beiden gerekend<br />

Worden. De Hottentotten geeven hem eenen<br />

naam, aan zijne natuur her best pasfende, welken<br />

de Hollanders door flangenvteeter overzetten;<br />

en de Voorzienigheid fchijnt deezen vogel<br />

ook werklijk tot verteering der ongemeen groote<br />

menigte flangen in Afrika befremd te hebben.<br />

Hij is grooter dan onze kraanvogels. De beenen<br />

zijn omtrenc twee en een hal ven voet lan°-,<br />

en het lijf naar evenredigheid kleiner dan dat<br />

der kraanvogelen. De bek, de klaauwen, en<br />

de flerke fchenkels, met lange veeren beddkt,<br />

be-


BIJ H E T W A R M E BAD. Ï85<br />

benevens den korten hals, doen hem met" hee<br />

gedacht der adeiaaren en havikken eenige overeenkomst<br />

hebben. . De kop, de hals, en bek, de<br />

dekveeren der vleugelen, en het grootile gedeelte<br />

des ftaarts zijn, ten aanzien der hoofdkleurgrijs<br />

of loodverwig; de langfte ftaartveeren zijn<br />

behalve dien, op eenigen afftand van haar fpit-*<br />

fe end, met eene zwarte plek getekend, en van<br />

de middenften hebben de beiden, welken teffens<br />

de langlte van allen zijn,, eene witte punt; de<br />

borst is witgeel , fardide alka. De fluit, de<br />

flagveeren, fchenkei, toonen of vingers; aan, de<br />

voeten, de oogappel, en haften aan de oogeh,<br />

welke achterwaard geboogen zijn, zijn zwarty<br />

de beenen vleeschverwig;..de oogen. groot en'<br />

uitpuilende; het voorhoofd brandgeel, de oogleden<br />

en de regenboog naakt en geel.. Ópden<br />

kop heeft deeze vogel een' bos van omtrent<br />

twaalf veeren, die doorgaans in twee verdeelingen<br />

achterwaard over den hals neerligt, en Hem<br />

tot merklijk Ceraad ftrekt. De wijze, op<br />

welke hij de Hangen aangrijpt, is zeer zonderling.<br />

Hij nadert altijd de flangen met die voorzigtigheid,<br />

dat hij het fpits van deneenen vleugel<br />

voor zich houdt, om daardoor haare vergiftige<br />

beet te mijden. Somtijds neemt hij de gelegenheid<br />

waar, dezelven met voeten te treeden,<br />

of ook met de flagveeren of pennen te vatten , en<br />

te flingeren, dat zij hoog in de lucht vliegen.<br />

Wanneer zij, door deeze behandeling, eindelijk<br />

mat worden en genoegzaam bedwelmd zijn, doodt<br />

en verflindt hij ze op zijn gemak en zonder gevaar.<br />

Offchoon ik den fekretarisvogel zeer dikwijls,<br />

zoo wel tam als wild,, gezien heb, zoo.<br />

is mij echter nooic de gelegenheid voorgekomen,<br />

rvi 5 om


l$G ÏV.'HOOFbST. IV. AF O. VERBLIJF<br />

om er'een ooggetuige van te zijn , hoe hij op'<br />

deeze wijze de (langen vangt en inflokt. ik<br />

heb ondertuslchcn geene reden, om daaraan te<br />

twijfelen, dewijl zo veelen, niet Hechts Hottentotten<br />

,.: mnar ook Christenen , mij van deeze'<br />

bijzonderheid verzekerd hebben, en men ook in<br />

de diergaarde des prinfen van Oranje niet verre<br />

van 'sGraavenhaage waargenomen heeft, dat dee-'<br />

ze vogel zich aldaar op gelijke wijze met een<br />

ftroohalm vermaakt, cn pleegt te oeffenen //.<br />

Voorts wanneer hij in den rang der roofvogelen , der<br />

havikken of valken zal aangenomen worden, zoo<br />

(ehïpz . Jlangetivalk, faleo ferpentarius, de gevoeglijktte<br />

naam te zijn, om hem volgens het<br />

Jamenltel van L I N N * us« te benoemen. - -<br />

Men heefc zelfs aangemerkt, dat tamme flangenvreeters<br />

zich niet ontzien, kuikentjes aantevallen<br />

en ce verceeren.<br />

Ik mag het geduld mijner leezeren door de befehrijvingen<br />

van nog meer foorten van Afrikaanfche<br />

vogelen, allerminst van de kleineren, niet<br />

knger vermoeien. In het voorbijgaan wil<br />

ff lk heb twee vogelen van deeze foort van de Kaap de<br />

Goede Hoop naar Engeland gtbracht , welke op reize<br />

de • gewoonte hadden, om al wat men hun voorzette.<br />

eerst met hunne voeten te ftampen en te vertreeden, eer<br />

ïij het waagden, om iets daarvan te eeten ,• — een zeker<br />

bewijs van de onderfteiling, hierboven door den heer<br />

SPAS MAN in den tokst gemaakt, naamlijk, dat de Voorzienigheid<br />

de vergiftige dieren van dat heete waerelddeel<br />

tot voedfel van deeze foort. van valken beftemd heeft,<br />

«EORGE FORSTE R.<br />

, :*t .Syfitma miurus. .<br />

ik


B IJ H E T W A R M E B A D . 187<br />

ik das maar emmeren, dat 'er veele onderfcheidene<br />

foonen van vogelen zijn, waarvan de meeften<br />

aan die geenen, welken men in de andere<br />

waerelddeelen vindt, in 't geheel niet gelijkvormig<br />

zijn, en dat de natuuronderzoekers menige<br />

van die foorten uoir niet kennen. In pracht<br />

van veeren overtreffen zij grootlijks onze Europeefehe<br />

vogelen: maar door dat geen, 't welk<br />

meer, oneindig meer, dan zelfs de fciitrerendfte<br />

kleur, ce natuur bezielt, en meer invloed op<br />

onze gewaarwording?n heeft, ik meen bevalligheid<br />

van Item en fehoonheid van gezatig, munten<br />

weinigen onder hen uit.<br />

Mijne^overige bezigheid geduurende mijn verblijf<br />

bij het warme bad beftond hierin, dat ik<br />

eenen kranken, maar rijken boer bezocht, welke<br />

nagenoeg eene kleine halve Zweedfche mijl, of.<br />

een uur gaans van daar woonde. Thans<br />

verheugde het mij zoo zeer, als ooit. Eskulaaps<br />

ku:iSt te bezitten: offchoon de belooning cierzely.e<br />

zich enkel tot v rfche . lchanpenbouten, of<br />

lamsgebraaden , ho^daanigen 'er nu en dan voorvielen,<br />

of tot eene fles melk; die men mij na ieder<br />

bezoek medegaf, plag te bepaaleu. Wijl ceeze<br />

laatlte waar van den boer voor geld in 'c geheel<br />

niet verkocht werd, en de brongasten maar zeer<br />

ongeregeld en fpaarzaam nuttige leevensmiddelen<br />

konden bekomen, vond ik menigvuldige aanleiding,<br />

om de,- bezoeken bij mijnen lijder dikwijls<br />

te herbaaien; te meer, wijl het veelvuldig zweeten<br />

ook eene aanzienlijke vergoeding eischte, en<br />

het bad zoo wel mij , als anderen brongasten ,<br />

eene foort van grooten honger, of ten minfte fterken<br />

eetlust veroorzaakte. — Tóen ik eens om de<br />

ge-


188 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

gemelde reden genoodzaakt was, zelfs van omtrent<br />

de Boterrivier vleesch en tuinvruchten voor<br />

mij te haaien, had ik hec genoegen, om in de<br />

voo heen genoemde wijduitgeflrekce landftreek<br />

tusfchen hec warme bad en de zoo evengemelde<br />

nvier, eenige dieren uit hec geflachc der honden<br />

MJ hunne wildheid ce zien , welken ik nu be-<br />

Kfhrijven zal.<br />

Deeze wilde honden behooren tot de fchaade-<br />

Jtjkfte roofdieren, en zijn voor de kudden der<br />

Afrikaanfche voJkplanteren zoo wel, als die der<br />

Hottentotten, bijzonder yoor de fchanpen en geiten,<br />

zeer gevaarlijk. — Zij zijn, verhaalde men<br />

nrij, niet daarmede ce vrede, fleches den honger<br />

té ftillen , maar dooden ook en verfcheuren zoo<br />

veelen , als zij kunnen magcirj; worden. Zij houden<br />

zich altijd in een taamlijk groot aa-nal bij<br />

elkander, en llroopen zoo wel des daags, als des<br />

nachts om roof in 'c rond. Hec geblaf, welk<br />

zij op hunne jagc maaken, is,, zege men, aan<br />

hec bellen der gewoone jagchonden z^er gelijk ,<br />

hoewel eenigzms fterker. Men verzekerc ,<br />

dat zij het zelfs waagen, grootere tamme en<br />

wilde dieren aancetasten; en dac etlijken van hun<br />

zicl^ eens verftouc hadden, eenen jaager ce paard,<br />

die 'er voorheen jagc op gemaakc , maar een*<br />

misfehooc gedaan had, te vervolgen. — Men<br />

heefc waargenomen, dac zij met veel list en eendragt<br />

hunne jagc verrichcen , en 1<br />

eu;-;iing hun<br />

uicerfte best doen om het wild oi intehaalen ,<br />

of heczelve te gemoet te komen, toe d;it hec<br />

eindelijk hun allen tot buit wordt Men zegt,<br />

dat zij altijd mager zijn, èn bijkans uit niets dan<br />

vel en beenea beflaau, gevolglijk 'er leelijk uit*<br />

zien»


BU U B T W A R M S BAD. l%9<br />

zien, en zelfs op eenige plaatfen geen hair hebben,<br />

_ Eene foort van dezelven zou grooter en<br />

fterker, dan de andere zijn, kroes en zwart geplekt;<br />

de andere kleiner en meer naar het brui-<br />

Be hellen. Die geenen, welken ik thans, op<br />

den afitand van eenige honderd fchreeden zag, waren,<br />

naar alle vermoeden, van de grootere foort;<br />

want zij waren omtrent twee voet hoog , korthairig<br />

en kroes. — - Tot nog toe heefc niemand<br />

het beproefd, hen tam te maaken: doch hier of<br />

daar mogt toch wel een landman gelegenheid<br />

hebben om uittevorfchen, hoe na deeze wreede<br />

roofdieren met hec befchaafde en fijne hondeken,<br />

niec zelden een zoo innig geliefd gunfleling van<br />

de fchoone fexe, vermaagfehapc zijn. Veelligc<br />

worde in Afrika nog eene andere foorc wilde<br />

honden gevonden : wanc een boer, mee naam<br />

POTGIETER, heefc mij verhaald, dac hij aan de<br />

Mosfelbaai een dier, van grooece en geftalce als<br />

een gewoone hond, gezien had, maar welk grootere<br />

ooren gehad, en onder den buik wit, voor 't<br />

overige zwart, 'er uitgezien had; dat een ander<br />

boer, die daurbij geweest was, 'er op gefchooten,<br />

maar het niec getroffen had.<br />

Een nog veel algemeener en voorzeker even<br />

zoo fchaadelijk roofdier is de tijgerwolf. Deeze<br />

heefc mij , van h-c begin tot hec einde mijner<br />

reize, wegens mijne crekosfen zoo ongerusc gemaakc,<br />

dat ik de befchrijving van eenen zoo<br />

geduchten vijand niet langer kan noch wil<br />

uitftellen. — De volkplancers hebben hem dien<br />

naam gegeeven. Mij is het voorheen onbekende<br />

dier, welk PENNANT** korclijkbefclirijfc,<br />

In zijné Sympfu *f juairuptds , gelijk ook in zijne<br />

hifiory of q.uadruptds.<br />

en


ÏQO IV. HOOFDST. IV. A F Di V F. R B ï, ff F<br />

en waarvan hij teffens eene afbeelding geeft: hij<br />

noemt het daar de hytnït\ en houdt hecvoor<br />

eene foort. van LINNTEI S grafdier, can'u hyaeva,<br />

onderfcheiden. —- Hij gaat alleenlijk des<br />

nachts en in de duisternis op roof uit, en zooi<br />

dra dezelve den aardbodem bedekt, pleegt hij en<br />

troepswijze en enkel al flroopende rond ce zwerven.<br />

Dii dier heeft eene bijzondere eigenfcbap,<br />

zeer nadeelig voor hetzelve , hierin beftaande ,<br />

dat "het door eenen onaangenaamen toon altijd<br />

zichzelven verraa.it. Zijne item laat zich zekerlijk<br />

rp het papier niet wel uitdrukken: doch om<br />

echter zijn geluid eeniger raaate te betekenen ,<br />

zoo is het een aauo of menigmaal een ooao, welk<br />

het met eenen toon van wanhoop, en wel telkens<br />

na een' tusfchentijd van eenige minuuten op<br />

eene huilende wijze uitfloot, en waardoor de natuur<br />

dit dier, het vraatachtigfte van allen in Afrika,<br />

noodzaak , zijnen eigen verraader te zijn ;<br />

gelijk de vergiftigde fiang in Amerika door het<br />

klapperen of ratelen van haaren fiaart voor haare<br />

dooclfke beet zelve waarfchouwt. —- Deeze tijgerwolf<br />

wordt nu wel door zijn gehuil gedwongen,<br />

z;jn eigen verklikker te zijn; doch daartegen<br />

bezit hij de bijzondere behendigheid, om de<br />

Item van andere dieren natebootzen , waardoor<br />

het hem fomwijlen gelukken ?ou, kalveren, veulens,<br />

lammeren en der^eli|ken te bedriegen en<br />

tor zich te lekken. Het bovengemelde herhaalde<br />

gehuil of ge'chreeuw is wadrfchijnlijk een<br />

even zoo natuurlijk gevolg des hongers, als het<br />

geeuwen bij den mensch, wanneer hij moede is,<br />

of wannt-er de mond, of gelijk men gewoonlijk<br />

pleegt re zeggen, de tanden ons wateren bij het<br />

gezigc van leKkere fpijzen. Eenen natuurlijken<br />

grond


35 IJ H E T W


ipt IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

uit haare fchuilplaats-, voórttefpringen , waardoor<br />

ieder dier zoo zeer verfchrikt wordt, dat het<br />

begint te loopen, waarop zij het met zekerheid<br />

vervolgt, tot dat zij de kans gunrtïg ziet, om<br />

hetzelve, al ware het ook een trekos, met een<br />

eenige beet den buik opterijten, of anders eene<br />

gevaarlijke wonde toctebrengen, en op zoodaanige<br />

wijze in den. eerften aanval zijnen roof te bemagtigen.<br />

Om deeze reden is de landman genoodzaakt,<br />

zijn vee eiken avond uit de weide te<br />

haaien, eer het donker wordt: alleenlijk grootere<br />

kudden trekosfen uitgenomen , welken men<br />

dag en nacht, zonder hoeder, hun voedfel laat<br />

zoeken op de weiden ,. omdat zij de landftreek<br />

kundig, en de list der hyena gewoon zijn, ook<br />

meer dan andere dieren zich tegen eenen vijand<br />

gemeenfchaplijk verdedigen. Reizende lieden integendeel<br />

, die zich niet lang kunnen ophouden,<br />

lijden door het weiden des nachts fomtijds<br />

groot verlies, bijzonder wanneer de oslèn nog<br />

jong zijn , en ligt fchuuw worden.<br />

Dewijl ik op mijne reize niec meer dan een fpan<br />

osfen had, die nog daarenboven ligt fchuuw<br />

werden en aan 't loopen geraakten, zoo waagde<br />

ik het zeer zelden ben des nachts te daaren graazen.<br />

Want mijn voornaame oogmerk om kruiden<br />

te verfamelen, liet mij niet "altijd toe, om<br />

gelijk de boeren des nachts te reizen, en over<br />

dag mijne osfen op de weide te laaten gaan.<br />

Dewijl ik dus maar des morgens en des avonds<br />

kon reizen, zoo was de middagtijd tot hec graazen<br />

niet genoegzaam, ook wegens de fterke'hitte<br />

met bekwaam daartoe. Daarenboven had ik menigmaal<br />

het verdriet, dac de voerman van mijn<br />

osfenfpan, die hec vee op de weide had behoo*<br />

ren


BIJ H Ï T W A R M B B A D . I3<br />

ren te hoeden, bij dat werk in flaap viel. Hierdoor<br />

verlooren wij telkens niet alleen verfcheiden<br />

uuren, maar wij waren ook fomtijds geheele<br />

dagen lang bezorgd, boe wij onze osfen<br />

zouden wedervinden, en moeiten niet zelden te<br />

paard en te voet bergen en dalen doorkruisfen»<br />

om ze weder op te zoeken. Geduurende mijn<br />

verblijf bij het bad. werd mijn rijpaard, benevens<br />

anderen, die daar bij waren, eens des nachts<br />

voor eenen avondwolf zoo verfchrikt, dat zij de<br />

bosfchen, aan welken zij vast waren gebonden,<br />

met de wortels uit den grond fcheurden, en de<br />

vlugt namen, maar eerst den volgenden avond,<br />

hoewel onbefchaadigd, weder gevonden wierden.<br />

Veelligt hadden zij zich door loopen gered; of<br />

waren eindelijk moedig genoeg geweest, om aan<br />

hec fteile afhingen van eenen berg dieeennaauwdal<br />

itilloot, halte ce maaken. — Hec kan ook sijn ,<br />

dac de hyena, geliik onze gemeene wolven flechcs<br />

in hec open veld ftouc is; wanc van deeze laatften<br />

zege men, dat zij uit vreeze voor hi.iderlaagen<br />

en van beloerd te zul'en woeden, den geenen,<br />

die zijne toevlugc tot een woud neemc, niet<br />

vervolgen. Hec gevaar, om mijn paard ce verliezen<br />

, bewoog mij intusfehen, om tegen eenen<br />

zoo verdrietlijken en waakzaamen vijand alle<br />

mooglijke voorzigtigheid te gebruiken. Ik was<br />

ook zoo gelukkig, dac ik, op rniine geheele<br />

reize, door zijne grooce vraagzucht en arglistigheid<br />

niecs verloor. De Hoc:entotten zeiven<br />

hadden mij beleeden, dac fommigen onder hen<br />

hec zich nog erinneren konden, hoe die dier zoo<br />

driesc was geweest, om ftil in hunne hutten te<br />

fluipen , en zelfs hunne kinderen wegcefleepen.<br />

Doch tegenwoordig gebenrc zuiks niec meer Hec<br />

N fchiet-


P4 IV. HOOFDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />

fcbiergeweer fchJjnc thans deeze en andere gevaarlijke<br />

roofdieren geleerd te hebben, om voor de<br />

menfehen te vreezen.<br />

De volgende gefchiedenis van eenen tijgerwolf,<br />

die men mij uic eene befchrijving van de Kaap de<br />

Goede Hoop vertelde, valt mij hierbij in: zij<br />

is ten minfte zeer koreswijiig; indien zij ook al<br />

zoo gantsch geloofwaardig niec moge zijn. J3ij<br />

gelegenheid eener vrolijke maaltijd niec verre vaa<br />

de Kaap, had men eenen trompetter, die ce veel<br />

drank gebruikt hebbende ibmdronken was geworden,<br />

des nachts buiten de deur gelegd, opdat<br />

hij verkoelen, en van zijne roes bekomen<br />

zou. Doch het duurde niet lang, of 'er kwam<br />

een tijgerwolf, die den goeden man op den rug<br />

wierp, gelijk een dood lijk als eene goede prijs<br />

voortfleepte, en naar den kant des ïafelbergs<br />

fpoedde. Middel wijl kwara de fpeelman, door<br />

den drank bedwelmd, weder bij, en had neg bewustheid<br />

genoeg, om het groot gevaar, waarini<br />

hij zich bevond, te bemerken, en op zijne trompet,<br />

welke hij aan zijne zijde gebonden had,,<br />

alam te biaazen. Dit joeg het roofdier zoodaanigen<br />

Ichrik aan, dat het zijnen roof verliet. Een<br />

ander , dan een trompetier, zou onder deeze<br />

•omftandigheden zekerlijk eene buic der hyena geworden<br />

zijn. —<br />

Ondertusfchen is hec onloogchenhaar en eenen<br />

iederen wel bekend, dac deeze wolven zich bijkans<br />

in eiken donkeren nachc bij de vleeschhal<br />

in de Had aan de Kaap de Goede Hoop vercoo- •<br />

nen, om de beenen, vellen en andere afvallen,,<br />

in menigre aldaar weggeworpen, opcevreecen of<br />

afcehaalen. Voor deezen diensc becoonen da<br />

inwooners zich door de onbepaalde vrijheid, wel-]<br />

ke:


BTJ H E T W A R M E BAD. lOg<br />

ke zij hun tot Zoodaanige nachtbezoeken geeven,<br />

dankbaar: de honden, zegt men. hebben zich<br />

aan hun g z Ifchap gewond, leggen hun insge-<br />

Hjks geene hindering in den weg. En wijl daeae<br />

roofdieren op zoodaanige wijze bij de ftad gevoed<br />

en in ru^t gelaaten worden, zoo hoort men ook<br />

daarentegen zelden, dat zij eenige J'chaade doen.<br />

In as vcrbaazende gulzigheid deezer dieren<br />

zelve heeft intusfchen de Godlijke Voorzienigheid<br />

een dooifhand bewijs haarer wijze fchikkingen<br />

getoond. — De velden rondom de Kaap zouden<br />

zekerlijk met geraamten en beenderen toe<br />

walging en afkeer toe als bezaaid zijn, wijl zoo<br />

veele en talrijke troepen grootere en kleinere wilde<br />

dieren aldaar hun voeufel zoeken, en van tijd<br />

tot tijd fterven, bijaldien niet de tijgerwolf de<br />

policijbediende der natuur ware , die haare<br />

fchouwplaats daarvan reinigt; want de leeuwen«<br />

tijgers en anderen vreeren geene beenderen, en<br />

raaken niet gaarn aas aan. — Daartegen dienen<br />

zij de naruu- op andere wijze: zrl jk evenwigt met<br />

de vermeerdering van het plantenrijk te behouden<br />

, opdat het eerfte z:ch met ver;er ui'breide,<br />

dan dit in ftaat is. dieren te voeden, en dac hec<br />

de noodde voortplanting door zaaien niet hindere,<br />

en bijgevolg niet door eene gantschlijke verteering<br />

van hetzelve zichzeiven door mangel en<br />

horger uitroeie Hierom vindt men , niettegenftaande<br />

de groote menigte van wilde dieren,<br />

zeer zeiden beenderen van hun; maar van hye-<br />

N » nen,


IQ*) IV. HQOFDST. IV. AF B. VSRBLIJF<br />

nen, gelijk ook van tijgers, leeuwen, fjakals,<br />

wilde katten en wilde honden nooit. Om de<br />

vloeren, welker reiniging de God der natuur hun<br />

tot eei*e bezigheid op heeft gelegd , door hun<br />

eigen overfchot niet zeiven te verontreinigen ,<br />

gaan deeze tijgerwol ven, wanneer zij zich krank<br />

of gebrekkig gevoelen, niec uic hunne holen,<br />

msar verwachten daar oneer fiuipcrekkingen en<br />

honger den dood, om aan de laatile wee der natuur<br />

ook de gehoerzaamen. -— Hierbij moec ik<br />

nog aanmerken, dac de tijgerwolf, hoe ongeloof<br />

lijk veel hij vreecen kan, zoo ook in ftaat is,<br />

bm gancsch buitengewoon lang te hongeren.<br />

"Voege men zijne taamlijk groote blooheid , om<br />

leevendige dieren aancetasten, hierbij, zoo ziet<br />

men, dac zijne vraacgierigheid voornaamlijk maar<br />

eaarroe dicne, om dac geen, 'c welk in hec dierenrijk<br />

wegens ouderdom, of krankheid, of verminking<br />

onbruikbaar is, benevens hec uitvaagfel,<br />

öas en beenderen, gelijk ook veeilige hec overtollige<br />

deszelfs te verteeren, maar de bronnen ,<br />

Waaruit het nieuwen aanwas krijgt , juist geene<br />

beduidende verwoesting van heczelve ce vreezen<br />

hebben.<br />

Behalve de hyena, vindc men in Afrika nog<br />

twee andere dergelijke foorten van roofdieren ,<br />

welken men dóór de naamen van bergwolf en<br />

ftrandvolf öndeefcheidc. •— Doch van hunne verfcheidenheid,<br />

heefc men mij geen ander kenteken<br />

kunnen opgeeven, dan dac de bergwolf een<br />

weinig grijs, de ftrandwolf integendeel zwartachtig<br />

is, en eenen grijzen kop heeft. Maar'tgeen<br />

ik hier boven van den tijgerwolf gezegd heb ,<br />

laat zich, naar alle waarfchijnlijkheid , ook op<br />

Ueeze


BIJ M E T W A E M E B A » . 197"<br />

deeze beide foorten van wolven toepasfen.<br />

Kene van die foorten zal wel de hyena , canis<br />

hyacna, van L'NNSUS zijn. Dit befluit ik uic<br />

eene huid, welke ik van de Kaap medegebragc<br />

heb , en die met de befchrijving deezer hyena<br />

taamlijk wel fchijnt overeemekomen. De voeten<br />

en teenen of vingers daaraan zijn ten deele verlooren<br />

gegaan, ten deele verminkt. Voorts is zij<br />

vijf voet lang, en twee voet breed. De pooten,<br />

voor zoo veel men uit het geen nog voorhanden<br />

is, afneemen kan, zijn meer dan een voet,<br />

en de (taart, weike taamlijk ruuw en mismaakt<br />

is,, vijftien duim lang. Van het fpits der fnuït tot<br />

aan de oogen zijn zes, en van de oogen tot de<br />

ooren vijf duim. De ooren hebben de lengte<br />

van zes duim, zijn aan hec fpitfe end een weinig<br />

rond, en bijkans geheel kaal. De fnuic is fpits.<br />

Aan den kop zijn de hairen kort en meestal aschgraauw<br />

; aan het overige van het lijf hard en<br />

•wreed; op den rug in de geheele lengte meer<br />

dan een voec lang, en wel naar achteren toe het<br />

langst; aan den ftaart zes, maar aan de zijden en<br />

aan den buik flechts vier of vijf duim lang. De<br />

knevels of borltels aan den baard zijn zeer bard<br />

en ftijf, en fommigen nog eens zoo dik ais zwijnen*,<br />

borltels en vijf duim lang. In de bovenile wenkbraauw<br />

zijn harde, rechte hairen , drie of vier<br />

duim lang. Tusfchen de oogen is een afftand van<br />

twee duim. De kleur van het hair op deeze<br />

plaats , gelijk ook boven op den rug, en aan deszelfs<br />

beide zijden, benevens aan den ftaart, is<br />

donker bruin, en even zoo aan de fchenkels en<br />

beenen ; maar aan de zijden en onder den buik<br />

muisvaal. Van eenige donkere Itreepen, welke<br />

van het ruggraad naar de z ;<br />

jden neer zouden han-<br />

N 3 gen,


lo8 IV. HOOFDST. IV. A F t). VFRBtTjF<br />

gen, heb ik nnnuwlijks eenige fpooren kunnen<br />

bemerken. — Mei! de gefteldheid der hairen , ed<br />

ce grootte der huid , welke ik me't. gebragc ent ans<br />

befchreeven heb, ftemt dus PÏNNANTS befhhnjving<br />

* zijner hyaena canina, of die van L I N-<br />

N^US van zijnen canis hyaena, taamiijk wel<br />

overeen: het kleine onderlcheid ten aanzien der<br />

kleur is van geen belang.<br />

Maar ik heb ook nog een' tweeden gewigtigen<br />

grond om te gelooven-, ent eere foort<br />

van de zoogei anmde wolven ontrent de Kaap de<br />

Goede Hoop , de hondhyena is, welke PENNANT<br />

zoo voortrefl'jk belehreeven hééft: — dttze beftaat<br />

daarin, dat een b< er aan ce-Boterrivier om<br />

een' aanzienlijken prijs met mij wedden wilde, dat<br />

hij mij zoodaanige, wolven , die tweedachtig zijn,<br />

k^a te /Jen btzorir


B IJ H E T W A E M * BAD. »9S<br />

kor ik aan hec mannetje, welk in de diergaarde<br />

auc de Kaap leevendig worde bewaard, duidlijk<br />

bomerken - lncusfchen is het, naar mijne gisfincr<br />

deeze opening, waardoor de ouden tot den<br />

waan, als of het hyenadier zijn gefligc kon veranderen,<br />

verleid zijn. — Op gelijke wijze heetc<br />

men in oude tijden tot het vercelfel, welk nogthans<br />

veel te breed is uitgemeeten, dac dn dier<br />

de raenfchljke Hem nabootfen, en geheele kudden<br />

fchaapen zoo betoveren kon, dat zij zich<br />

van de plaats niet beweegen konden , zekerlijk<br />

eenige aanleiding gehad. - Van de bijzondere<br />

eigenlchap der hyena, om het geluid van andere<br />

dieren natebootfen, heb ik boven ** reeds gefproo;<br />

ken. Over al, waar ik kwam, verzekerden mil<br />

de landlieden, dac die inderdaad zoo* was. Ik<br />

zelf, mijn reisgenooc, mijn Hotcencoc, een boer<br />

en zijn geheele huisgezin hoorden eens, hoe zn<br />

hec blaacen der fchaapen en lammeren naboocjle.<br />

Maar van welke foorc deeze wolf was,<br />

kon mij niemand zeggen. In hec vervolg zal ik<br />

gelegenheid hebben , om breedvoeriger te vernaaien,"<br />

hoe wij, in eene woefle landftreek, door<br />

een' grooten troep wolven ontrust wierden, die<br />

door nabootfing van alle mooglijke dierlijke {temmen<br />

bijgeloovige herders in oude tijden ligthjk<br />

hadden kunnen overreeden, om alle de verdichttels<br />

aangaande de hyena ce gelooven. _<br />

In de zoogenaamde Lange Kloof, bij de Ganzenkraalrivier,<br />

coonde men mij een klein ltuk<br />

eener huid, welke, zoo men zeide, van eenen<br />

wolf was In kleur kwam hec mee de huid onzer<br />

g e-<br />

kk Zie hier voron bladz. 190.<br />

N 4


*°P IV. HOOÏD JT. IV, AïD, V ER B Lfp<br />

gemeene wolven nagenoeg overeen- dnrh •<br />

was veel hamer en wreeder Voor hel<br />

ms&U naar mijnen dunk van dï u A ^<br />

J*S huid, wdke ik hierboven u befcbreïvc7<br />

ik b<br />

r<br />

rerd heb<br />

>*< « - S<br />

van etn zeldzaam dier, van eenen boer in her<br />

joor^k gedeelce van „ j n re^ffi woonet<br />

ae, tot een gelchen.k gekregen had<br />

noS^rtT W<br />

« « ^ k<br />

« i k<br />

& vooren genoegza„m<br />

befchreeven heb, moet i k d i e merk-<br />

^ c g e bijzonderheid, d.t zij met hair<br />

«kt, welk ten deele meer dan een voet lans is<br />

*og eens met opzet emmeren, a i s i e t s 3 AL<br />

d eren *T<br />

J<br />

1 0 d e<br />

' *** * a r f l 9 i l e ! a<br />

"^n, de<br />

öieren dikwijls naakt en zonder hair aanrrefV <br />

-dezelve ,nt,gendeei fa de koudere ï £ £ £ ' bu<br />

«fit? zonder oogmerk, mets zonder het wiisre<br />

•emde en oogmerk doet: zoo heb i k ^ ^<br />

-de hyena n eUlke warme iucmfireekcn, in wel<br />

kenzrj «eh fteeds ophoudt, eenen zoo dikken en<br />

warmen pels noodig hebbe? Het volgende<br />

^ dunk, m,j e e n e voldoende oplosfing dïezer<br />

i n , g<br />

dSe klö °^ "«^JmSa deie e en<br />

chcpe.kiooven der gebergten, en in de onderaard<br />

// H'er vooren bJad^. ;p 7.<br />

fche


B IJ II E T W A R M E BA D. 201<br />

fcne holen , w


S02 V. HOOFÖ-T. I. AFI) EFÏZF VAN HET<br />

V I J F D E H O O F D S T U K .<br />

REIZB VAN HET WARMS BAD NAAR<br />

Z IV ELLEN DA M.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G .<br />

Reize van het Warmt Rad tot de Rivier<br />

zonder einde.<br />

jL3 e<br />

w a s<br />

*ïj


WARME BAD TOT BE RIVIER ZONDER EINDE 203<br />

volgens zijn aanbod , verpHgt w s geweest te<br />

doen. Ik geloot niet zon 'er grond, dat hij '*it<br />

met voordacht na had gelaaten, opdat wij met<br />

diep in 't land zouden kuuren komen , en hij<br />

als voerman des te min der te w. a.j;en en uitreilaari<br />

had. Ik kwam derhalve met een' anderen<br />

man , welke dikwijls zoodainige reizen gedaan<br />

had, in onderhandeling: maar, zoo draa hadden<br />

Wij deezen niet va" ons oogmerk, om afgelegene<br />

gewesten te bezoeken, eemg bericht gegeeven ,<br />

of hij floëg die aanbod volftrekt af. en deed ons<br />

daarenboven nog de oprechte en wolmeenende<br />

waarfchouwing, dat wij te bu s mogren blijven. —"<br />

Hierdoor werden wij in groote verlegenheid g'ebragt.<br />

zoodat wij zelfs niet van de plaacs wiscen<br />

wegtekomen.<br />

Wij zochten hierop eenen ! foccencoc tot onze<br />

reize te huuren; maar wij kreegen ook van deezen<br />

een weigerend antwoord i, toen wij ons in<br />

hunne kraaien, dac is, gemeenten of dorpen begaven,<br />

om naar eenen voerman te zoeken. Z'j<br />

ontfchnldigden zich daarmede, dac een grooc dbel<br />

hunner jonge manfehap onlangs ge'torven was ;<br />

maar anderen nog ziek waren. Diar heerschte,<br />

naamlijk, in dien tijd, eene foort Van galkoortfen,<br />

welke anders in deeze luchtlrreek eene<br />

taamlijk zeldzaame krankheid, en voor de flaaven<br />

altijd doodlijk is. Doch vermits zij thans onder<br />

de volkplanters zeiven in zwung ging en zeer<br />

boosaartig was, maakte zij e nen iederen, ook<br />

mijnen reisgenoot, niet weinig bekommerd. ~—<br />

Dewijl ik als een Emopeër, en teffens van beroep<br />

een ares, veel gevaarlijkere heerfchende<br />

ziekeen bijge-voond had, oncrustce mij alieen de<br />

gedachce, om uit gebrek aan eenen voerman de<br />

rei-


2Q4 V. KOOFDST. I. AFD. REIZE VAN HBT<br />

reize te moeten ftaaken, en wenschte niet zonder<br />

oorzaak, de eene of andere geleerde kennis tegen<br />

de kunst om met osfen te rijden, te kunnen verruilen.<br />

— Toen ondercusfchen de Badaard -Hottentot,<br />

die, niet verre van bet warme bad, in<br />

eene hut van gevlochten teenen woonde , en<br />

anders een zeer fiecnc geaarc mensch was, eindelijk<br />

bevond, dat zijne vrouw en kinderen van de<br />

boosaarcige koortfen begonnen te beteren , nam<br />

hij, uic hoofde van eenige geneesmiddelen, van<br />

mij ontvangen, maar nog meer in verwachting<br />

eener rijke belooning, hec werk van onzen voerman<br />

, hoewel niec verder dan tot Zvcllendam ,<br />

alwaar de heer i MM EL MAN met weinig moeke<br />

Hoctentoccen hoopce ce bekomen, op zich.<br />

Middelerwijl moescen wij, bij gebrek van eenen<br />

osfenleider, hec ons laacen welgevallen, offchoon<br />

te paard, mee een lang touw, die werk, in Afrika<br />

zoo ongemeen gering gefchac, zelfs te verrichten.<br />

j Den zes en twintigften van Oogstmaand verlieten<br />

wij het bad, en kwamen vroegcijds bij de<br />

Siteenhoksrivier aan. — Hier woonde de zieke<br />

die mijne bezoeken, geduurende mijn verblijf bij<br />

hec warme bad , mee melk en vleesch becaald<br />

had. Hec bad had hij ook, hoewel zonaar vruchr,<br />

bij buitengewoon gezwollene en door de roos<br />

aangecasce beenen gebruikc; maar thans waren<br />

deeze bezwaarnisfen door fontenellen, vlierbladeren<br />

en dergelijke middelen reeds grooelijks verminderd.<br />

Hierom verkocht hij mij ook verfcheidene<br />

flesfen brandewijn, welken ik coc bewaaring van<br />

dieren noodig had, tot een' billijken prijs, en<br />

overreedde ons, des nachts bij hem te blijven<br />

Mij-


WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE» $05<br />

Mijnen reisgezel maakte het intusfchen niet weinig<br />

verlegen , dat hij hem in hetzelve vertrek ,<br />

daar zijn zoon, die onlangs van eene boosaartige<br />

koorts was aangetast, te bed lag, eene plaats om<br />

zijne nachtrust te neemen , aanwees. — Daarna<br />

gaf hij ons eenen knapzak, vol eetwaaren, toe<br />

gefchenk, en noodzaakte ons, eenen pot, van<br />

hem geleend, aanteneemen, welken ik toen wel<br />

als een overtollig ftuk, en ons flechts tot lase<br />

verftrekkende, aanzag; maar die ons echter, gelijk<br />

ik in het vervolg ondervond, toe weezenhjk<br />

nuc diende, zoodat ik toen eerst begreep, dat hij<br />

ons eene gewigtige vriendfehap daardoor beweezen<br />

had.<br />

Den volgenden dag floegen wij weder op reize.<br />

Dewijl deeze overal effen was, en mijn Hottentot<br />

ons verzekerde , dat hij zonder osfenleider<br />

zich wel helpen zou, lieten wij hem vooruit rij.<br />

den, terwijl wij op eene landhoeve, aan den weg gelegen,<br />

bij den bezitter derzelve, die een mijner<br />

ïnedebrongasEen geweest was, een bezoek afleidden.<br />

Hij onthaalde ons op een zoo zeldzaam ,<br />

als ongemeen welfmaakend gerecht , naamlijk<br />

eene foort gebraadene musfehen of vinken, die bij<br />

LINN-KUS de Kaapfche kruisbek, loxia Capenfis,<br />

heet: deeze vogels doen wel aan de zaailanden<br />

veel fchaade, maar zien 'er in hunne zwarte<br />

en geele kleeding zeer fchoon uit; het geele verandert<br />

bij hen, gelijk ik bemerkt heb, in het<br />

begin des zomers in eene bloedroode kleur.<br />

Onzen voerman lieten wij wel niet zeer verre<br />

vooruit rijden: dan, hoe fpoedig wij hem ook<br />

navolgden, duurde het echter tot aan den avond,<br />

voor


20S V. HOOFDST. I. AFD. RfclZE VAN HET<br />

voor dat wij hem in konden haaien. Wij vreesden<br />

aan bet dwaalen geraakt te zijn, tot dat wij<br />

ten laar.e eenen denken i'.uropoër onrmoetren,<br />

die zich niet fchaamde, van zich tot mijnen<br />

dienstknecht aa^tebieden, nudat hij beieeden had,<br />

dat hij gemeenfefupiijk mee mijnen Hoaentot de'<br />

ontrouw begaan had, om zioh uit mijn brandewijnvaatje<br />

eene roes op 't lijf te drinken. — üindel.jk<br />

bereikten wij den Hottentot, maar die, zoo<br />

dronken niet als de Europeer, zijne misdaad ontkende,<br />

olTchoon wij de'kram van het flot aan het<br />

Vaatje werk HIK opengebroken vonden.<br />

Toen wij des avonds bij de landhoeve Ganzehraal<br />

u tfpanden en ontzidel den , werd ik gewaar,<br />

dat hij zelfs eenige flesten gevuld had, om<br />

zichzeiven en twee zijner foorcgel j.cen , eenen<br />

baitaaid en eenen fla.if, die mee eenen wa"en<br />

derwaard gekomen waren, nog verder iets re goede<br />

te doen. —• Wijl de onba-idige gemoeds,ieftel.<br />

tenis der Wilden zelfs tot rizern j coe pleegc te<br />

klimmen en gevaarlijk ce Worden* wanneer zij<br />

zieh dikwijls in herken drai k ce buitengaan, zoo<br />

oncnam ik nun den brandewijn, ü »ch zij waren<br />

reeds daardoor zoo rauzend en wrevelig geworden<br />

dac zij ons mud!ijk genoeg iets te kennen gaven^<br />

't welk ons Riet wei;;ig op onze h >ede deed zijn;<br />

te weeien: dac zij mee niets minder zwanger gingen<br />

, dan hec verlies van den brandewijn, die<br />

hun boven al aangenaam is, door moord en doodflug<br />

ce wreeken. — Vermits wij eenen Europeefchen<br />

Chriscen even zoo ltrafbaar als hen gezien<br />

hadden, konden en moesten wij hen toe den volgenden<br />

dag mee zoo veele onverfchihigheia en<br />

voorzigtigheid, als onze reize en de tegenwoordige<br />

toeftand onzer zaukeu vorderde, geduldig draa-<br />

gtn.


WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 2Cf<br />

gen. Ondertusfchen zag ik mij genoodzaakt,<br />

deezen nacht op mijnen wagen en brandewijnsvaatje<br />

te flaapen, waardoor ik eene nieuwe verkoudheid<br />

kreeg: want de landhoeve zelve, die den<br />

naam van Ganzekraal had, lag aan den overkant<br />

van de Rivier zonder einie.<br />

Den volgenden morgen dwongen wij de kareis,<br />

die gisteren te veel drank gebruikt hadden,<br />

om af bede te doen; en tegens den middag leiden<br />

wij eene Hang, die wij juist gevangen hadden ,<br />

in de tegenwoordigheid van hun allen leevendig<br />

in het vaatje. Mijn reisgenoot bood hun<br />

daarop aan, dat zij nu naar hunnen lust en welbehaagen<br />

daar van mogten drinken; men zou hen<br />

deswege niet verder tot reden brengen , maar ,<br />

gelijk hij 'er in eenen zeer verzekerden toon bijvoegde,<br />

hij hoopte dan haast het vergenoegen ie<br />

hebben, om hen van vergif te zien berden, en<br />

zoo verder. Doch zij waagden het niet ,<br />

het aanbod, hun gedaan, aanteneemen; maar<br />

lieten het echter niet onduidlijk blijken, dat zij<br />

het aan 'c vergifug dier misgunden, in eenen zoo<br />

aangenaamen en wellustigen drank te verdrinken.<br />

Nogthans bragt ik het flot aan het vaatje op de<br />

beste wijze in orde, om van den brandewijn,<br />

daar ik allerhande dieren in dacht te bewanren,<br />

niets verder te verliezen. — Naderhand vernam<br />

ik van de Hottentotten , dieper landwaard in<br />

woonende, dat deeze lieden het zelfs voor onfehaadelijk<br />

hielden, zuiver flangenvergif te drinken,<br />

en het zelfs als een togengift teg.n de beet<br />

eener flange aanzagen. Maar hoe deeze Hottentotten,<br />

zonder eenige belchaaving des verftands,<br />

aan deeze ontdekking gekomen waren , dat men<br />

flangenvergif zonder gevaar door kon flikken, is<br />

niet


408 V. HOOFDST. I, AFD. REIZE VAN HET<br />

niet gemaklijk te gisfen ~ . Hierom moest ik<br />

yreezen, dac mijn brandewijn, niettegenflaande<br />

er eene flang in lag, niec zoo zeker was, als ilc<br />

in den beginne meende. Ook bad ik lang: te vooren<br />

aan de iloterrivier gezien, dat een flaaf uit<br />

mm Noxia ferpentum tfi admifto fang-.:ine pelis :<br />

Morfu virus kabett, £ƒ fatum iente minantur:<br />

Pocula niorce carent.<br />

een<br />

I.UCAN. L. IX. v. 614—616.<br />

Dat is:<br />

„ Hst vergif der flangen is fchaadelijk , wanneer het<br />

„ met het bloed gemengd wordt : het venijn dee-<br />

,, len zij door haare beet mede , en dreigen den<br />

„ dood met haare tanden: maar gedronken zijnde, is<br />

„ het niet fchasdelijk. "<br />

Zoo oud is reeds de waarneeming, dat het vergif der<br />

flangen niet eer febaadt, dan wanneer het onmiddeiijk in het<br />

bioed komt. — De Pfylli, een volk van Libië, firekken<br />

onder anderen tot een bewijs, dat men, van onheuglijke<br />

tijden af de natuur der Hangen in Afrika Wed gekend<br />

heeft. Zij zogen het venijn uit de wonden , en gingen<br />

niet vergiftige flmgen om , gelijk de Kopten of tegenwoor.<br />

dige Egyptenaars nog doen, zonder zich in het minfte te<br />

befcbaadigen. Hierom zegt dezelve oude dichter LUCANUS;<br />

1— Superiiicum !<br />

'cns paiientia vuinera lambit,<br />

Ore venena truhens.<br />

Dat is;<br />

Ibid. v, 933.<br />

,, Op de bleeke wond vallende, lekt hij dezelve, en<br />

zuigt 'er met zijnen mond het venijn uit ".<br />

UJSORGÜ FORSTKR.


WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 200<br />

een klein Vaatje, rhet dergelijkén drank gevuld,<br />

waarin ik eenen kikvorsen en een klein ongebooren<br />

itekelvarken had liegen, eene roes dror.k.—<br />

Maar toen 'er vervolgens meer dieren in gelegd<br />

werden , en door het Houten van den wagen alh s<br />

wel door een g*. fhommeld , ook de brandewijnsluchr<br />

door de hitte, en opge'oste dierlijke deelen,<br />

in een' Zeer wa'guchtigen reuk veranderd<br />

wis. was mijn brandewijn voor verdere aanfpraak<br />

beveiligd.<br />

Doch dit wis niet de eenige verdriedijkheid,<br />

welke ons gi''ull zoo zeer op de proeve Helde;<br />

daar kwam nog eene tweede bij. Ik moest<br />

bij het bovengemelde landgoed twee dagen re<br />

vergeefs vertoeven , om e. n. n mijner trekosfen<br />

optezoekon ^eeze was een (her, hoe laanigen<br />

men anders',in Afrika maar z kien pleegt te temmen<br />

, en voor den wagon re geWriken. De (Heren<br />

kunnen wel zeer veel doorltaan, en vreezen<br />

niet zo > zeer als de osfen voor de roofdieren:,<br />

maar Z'j ook des te onhandiger. • Onder<br />

mijne andere osfen wiren t v e zoo ftootig, dat<br />

mijne Dorte-nrorcen h n ni K zonder vreeze en<br />

groote voorzigtigheid in en uit konden fpannen.<br />

iViaar over 't algemeen waren zij allen te mager<br />

en te oud , dan dat Z'j tot eene zoo verre reize<br />

zeer bruikba-r zouden geweest zijn, en ieder van<br />

hun in 't bijzonder had nog zijne eigene gebreken:<br />

kortom de boer had mij de allerflechtde osfen<br />

verkocht. — Met den (lier had ik thans nog<br />

de onaangenaame ontmoeting dat een ander (tier<br />

hem uit ieverzucht zeer gevaarlijk gellootcn, en<br />

door eene rivier gejaagd had. W j vermoe H.n<br />

terftond, dat hij weder naar zijne geboorteplaats<br />

zou terug gekeerd zijn, en hielden zijnen voori-<br />

O gen


*IO V. HOOFD 8 T. I. AFD. RETZE VAM HKT<br />

gen bezitter verdacht, dat hij hem juist in deeze<br />

verwagting aan ons verkocht had: zoo genegea<br />

is men, om van den geenen, die ons eens bedroogen<br />

heeft, altijd het ergfte te denken. Dewijl<br />

ik iruusfchen hier geenen anderen duchtigen trekos<br />

te koop kon krijgen, moest ik mijn verlies met<br />

geduld draagen.<br />

Den dertigflen van Oogstmaand namen wij te<br />

Tijgerhoek onze herberg. Dit is eene landhoeve,<br />

welke voor eigene rekening der regeering<br />

bebouwd wordt. — Wegens haare groote afgelegenheid<br />

van de Kaap de Goede Hoop kan uit<br />

den verkoop der graanen geen voordeel getrokken<br />

worden: maar ce voornaamfte inkomst van<br />

dit landgoed beftaat in timmerhout, welk uic een<br />

woud aan den overkant van de Rivier zonder einde<br />

gehaald wordt. Hier houd de maatfchappij<br />

een aantal houthakkers, die onder het opzigt van<br />

eenen korpuraal ftaan. Deeze is teffens rencroeeiter<br />

op de hoeve, en worde veel beeer, dan een<br />

korporaal bij de bezetting, beloond. Hij heeft<br />

ook, ten voordeele der regeering, over de veefokkerijen<br />

het botermaaken het opzigc, waarvan<br />

hij naauwkeurige rekenfehap moet geeven.<br />

De Rivier zonder einde was tegenwoordig<br />

hoog opgezwollen, en dus niet gefchikt, om'er<br />

door te rijden. Om deeze reden bezocht ik het<br />

bosch, aan den overkant gelegen, niec: ook<br />

waren de boomen nog niec in bloei; en ik had<br />

daarenboven nog grootere boslchen, bij voorbeeld,<br />

hec Grootvadersbosch y en Lioütniquasbosch<br />

nog voor mij.<br />

Naar den kanc van hec ftrand houdc zich, gelijk<br />

men mij- verhaalde, een aantal van omcrenc<br />

der-


WARME :SAD TOT DE RJ.V1BR ZONDER EINDE, ai I<br />

dertig Hottencotten met hunne kudden op, en<br />

maaken aldaar eene kraal of dorp uit. — Oök<br />

deezen zouden door de Christenen reeds overlang<br />

van hunne veeweiden verdreeven zijn, büTdieri<br />

niec de regeering, uic een ander baatzuchtig oogmerk,<br />

zocht, hunne nabuurfchap te behouden.<br />

De Hoccencociche mannen uic de kraal waren met<br />

verfcheidene wagens der maatfchappij , hoewel<br />

tegen betaaling, naar de Kaap gezonden; waarom<br />

ik dan ook geene hoop had, eenen van deeze<br />

Hottentotten te kunnen f uuren. Een ander<br />

diende op de landhoeve. • Zoodaanige dienstknechten<br />

krijgen, behalve kost en tabak, gewoonlijk<br />

twee draagende fchaapen, eene jonge<br />

en draagende koe, of ook de waardij daarvan in<br />

geld, coc een jaarlijksch loon. Allerliefst neemen<br />

zij hec vee in nacuur; maar, wanneer zij<br />

iecs voor zich verkreegen hebben, beginnen zij<br />

hunne eigene huishouding, en worden ce gemaklijk,<br />

om anderen ce dienen.<br />

Wijl ik thans den Hottentotten nader kom, en<br />

nu voor de eerfte maal aanleiding heb, om iecs<br />

omftandigs nopens hun bijcebrengen; zoo wil<br />

ik, bij deeze gelegenheid, in de c^wee volgende<br />

afdeelingen , een nader en uicvóeriger bericht<br />

aangaande dit volk, de oorfpronglijke bewooners<br />

van het zuidlijk deel van Afrika, mededeelen.<br />

O 2 T W E E -


ZI2 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

T W E E D E A F D E E L I N G .<br />

Uitvoerig bericht aangaande de ligchaamsgiflatte,<br />

het karakter, de lecvenswijze en andere<br />

bijzonderheden der Hottentotten.<br />

'jj^en aanzien van den groei zijn de Hottentotten<br />

zoo groot, als de meeste Europeërs. Maar<br />

dat men veele taamlijk mageren en langopgefchootenen<br />

onder hen vindt, komt oorfpronglijk van<br />

hun fpaarzaamer en bcpaalder voedfel, en omdat<br />

zij juist geen hard en zwaar werk doen. Doch<br />

dat zij, in vergelijking met de overige deelen<br />

van hun ligchaam, zeer kleine handen cn voeten<br />

hebben, heefc nog niemand voorheen aangemerkt:<br />

en dit nogrhans fchijnt eene zeer'karakteristieke,<br />

onderfcheidende eigenfehap deezer natie te weezen.<br />

Het gedeelte van den neus naar hec voorhoofd<br />

toe is meestal zeer plat, waardoor de afiland der<br />

beide oogen