01.08.2013 Views

De Utrechtse munten ten tijde van bisschop David van Bourgondië

De Utrechtse munten ten tijde van bisschop David van Bourgondië

De Utrechtse munten ten tijde van bisschop David van Bourgondië

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

DE UTRECHTSE MUNTEN TEN TIJDE VAN BISSCHOP DAVID VAN<br />

BOURGONDIË<br />

door Dr. H. Enno <strong>van</strong> Gelder<br />

Uit de lange regering <strong>van</strong> <strong>David</strong> <strong>van</strong> <strong>Bourgondië</strong>, <strong>bisschop</strong> <strong>van</strong> Utrecht, is een<br />

om<strong>van</strong>grijke reeks <strong>mun<strong>ten</strong></strong> overgeleverd, sommige in groot aantal voorkomend,<br />

-andere bijzonder zeldzaam. Noch de chronologie <strong>van</strong> deze muntslag, noch de<br />

onderlinge samenhang is echter tot nu toe duidelijk geworden. In het volgende<br />

wordt een poging gedaan in deze reeks ordening te brengen met behulp <strong>van</strong> de<br />

vrij uitvoerige, zij het lang niet volledige schriftelijke documentatie.<br />

Politieke geschiedenis 1<br />

Op 24 maart 1455 overleed na een regering <strong>van</strong> ruim 30 jaar <strong>bisschop</strong> Rudolf<br />

<strong>van</strong> Diepholt. <strong>De</strong> verkiezing <strong>van</strong> een opvolger in het al jaren lang door felle<br />

partijstrijd verscheurde Sticht leidde tot grote spanningen. Het generaal-kapittel<br />

wees reeds op 7 april aan de domproost Gijsbrecht <strong>van</strong> Brederode, lid <strong>van</strong> een<br />

vooraanstaand Hollands geslacht, dat <strong>van</strong>ouds tot de Hoekse, dus anti-Bourgondische<br />

partij behoorde. <strong>De</strong> machtige buur <strong>van</strong> het bisdom, hertog Philips de<br />

Goede <strong>van</strong> <strong>Bourgondië</strong>, kwam hiertegen onmiddellijk in verzet, bevreesd voor<br />

een vijandelijk gezinde regering in het aan het aan zijn Nederlandse bezittingen<br />

grenzende gebied. Zijnerzijds schoof hij als candidaat voor de <strong>bisschop</strong>pelijke<br />

waardigheid naar voren zijn natuurlijke zoon <strong>David</strong>, geboren omstreeks 1427<br />

en sedert 1451 <strong>bisschop</strong> <strong>van</strong> Terwaan in Artesië. Hij intervenieerde bij de paus<br />

om de vereiste bekrachtiging <strong>van</strong> de keuze <strong>van</strong> Gijsbrecht tegen te gaan, met<br />

verwijzing naar de noodzakelijkheid <strong>van</strong> een goede verstandhouding met<br />

Utrecht met het oog op de Bourgondische kruistochtplannen, en zond tegelijk<br />

Bourgondische troepen uit Holland naar Utrecht om de verkiezing <strong>van</strong> <strong>David</strong><br />

af te dwingen. In het Nedersticht zakte de beweging voor Gijsbrecht ineen na<br />

een militaire demonstratie voor de stad Utrecht, maar het Oversticht, dat verder<br />

af lag en ook vroeger de basis geweest was <strong>van</strong> de anti-bourgondische <strong>bisschop</strong><br />

Rudolf, bleef zich verzet<strong>ten</strong>: de stad <strong>De</strong>venter moest door een beleg in het voorjaar<br />

<strong>van</strong> 1456 tot opgeven <strong>van</strong> het verzet worden gedwongen. <strong>De</strong> kapittelheren<br />

legden <strong>ten</strong>slotte het hoofd in de schoot: de verkozen <strong>bisschop</strong> Gijsbrecht 2<br />

deed<br />

3 augustus 1456 afstand, waarop <strong>David</strong>, die al op 12 september 1455 de pause-<br />

1<br />

2<br />

S. B. J. Zilverberg, <strong>David</strong> <strong>van</strong> <strong>Bourgondië</strong>, <strong>bisschop</strong> <strong>van</strong> Terwaan en Utrecht, Utrecht 1951 en<br />

N. B. Tenhaeff, Bisschop <strong>David</strong> <strong>van</strong> <strong>Bourgondië</strong> en zijn stad, Utrecht 1920.<br />

Een kroniekbericht dat de elect Gijsbrecht gouden nobels zou hebben geslagen (RBN 1874,<br />

p. 143), berust vermoedelijk op een onjuiste lezing.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 11<br />

lijke benoeming ont<strong>van</strong>gen had, de 6e augustus als <strong>bisschop</strong> geïnstalleerd kon<br />

worden.<br />

Het kortstondige schisma was hiermee beëindigd, maar de positie <strong>van</strong> de<br />

tegen de zin <strong>van</strong> een groot deel <strong>van</strong> het bisdom benoemde <strong>bisschop</strong>, bleef nog<br />

jarenlang uiterst zwak: <strong>David</strong> bleef in hoge mate afhankelijk <strong>van</strong> de blijvende<br />

steun <strong>van</strong> zijn vader, de hertog <strong>van</strong> <strong>Bourgondië</strong>. Pas in de loop <strong>van</strong> de jaren '60<br />

wist hij dankzij een verstandige en tegemoetkomende politiek meer algemene<br />

erkenning te verwerven en kwam een verzoening met de partij <strong>van</strong> Gijsbrecht<br />

<strong>van</strong> Brederode, die in het genot <strong>van</strong> een jaargeld gesteld was, tot stand.<br />

Na de dood <strong>van</strong> hertog Philips, die in 1467 werd opgevolgd door Karei de<br />

Stoute, begon echter ook in <strong>David</strong>s bewind een nieuwe phase. Naar het voorbeeld<br />

en met onmiskenbare steun <strong>van</strong> zijn energieke broer Karei begon ook hij<br />

een krachtiger binnenlandse politiek te voeren, gericht op verbetering <strong>van</strong> het<br />

bestuur en versteviging <strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de landsvorst, zoals Karei dat in de<br />

Nederlanden deed. Dit leidde echter tot herleving <strong>van</strong> de ontevredenheid <strong>van</strong> de<br />

Sta<strong>ten</strong> der beide landsdelen, in het bijzonder <strong>van</strong> de steden, al bleef het zolang<br />

hertog Karei leefde bij protes<strong>ten</strong>. Het onverwacht sneuvelen <strong>van</strong> de Bourgondische<br />

hertog voor Nancy op 5 januari 1477 brak echter de ban: zowel in de<br />

Nederlanden als in de onder Bourgondische invloed staande aangrenzende gebieden<br />

barstte allerwegen het verzet los. <strong>De</strong> jonge hertogin Maria, gehuwd met<br />

aartshertog Maximiliaan <strong>van</strong> Oos<strong>ten</strong>rijk, had de handen vol aan de opstandige<br />

bewegingen in de erflanden, aan wie zij in het zg. Groot Privilege aanzienlijke<br />

concessies moest doen. Van interventie in Gelre dat de verjaagde hertog Karei<br />

<strong>van</strong> Egmond erkende en in Utrecht, dat nu openlijk in verzet kwam tegen de<br />

als autoritair beschouwde hervormingen <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong>, kon geen sprake<br />

zijn. In verdragen met de Sta<strong>ten</strong> <strong>van</strong> het Oversticht en <strong>van</strong> het Nedersticht<br />

moest ook hij in juni en juli 1478 belangrijke tegemoetkomingen verlenen, die<br />

de <strong>bisschop</strong>pelijke macht aanzienlijk verzwak<strong>ten</strong>.<br />

In het Nedersticht bleven in de volgende jaren de partijen fel tegenover elkaar<br />

staan; vooral in de stad Utrecht waren de tegenstanders <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong> bijzonder<br />

invloedrijk. Na verloop <strong>van</strong> tijd kwam het dan ook tot een openlijke<br />

breuk. In de zomer <strong>van</strong> 1481 verscheen een aantal anti-Bourgondische partijgangers<br />

die ontsnapt waren uit Leiden, dat zojuist door het leger <strong>van</strong> Maximiliaan<br />

heroverd was, voor Utrecht. Onder leiding <strong>van</strong> burggraaf Jan <strong>van</strong> Montfoort<br />

en met behulp <strong>van</strong> de anti-<strong>bisschop</strong>pelijke factie in de stad, maak<strong>ten</strong> zij<br />

zich meester <strong>van</strong> het stadsbestuur en de aanhangers <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> werden<br />

verdreven. Een bijna twee jaar durende guerilla tussen Montfoort en de stedelijke<br />

troepen enerzijds en de geringe, op Wijk-bij-Duurstede gebaseerde, macht<br />

<strong>van</strong> <strong>David</strong> anderzijds vloeide hieruit voort. <strong>De</strong> nieuwe machthebbers, die ook<br />

elders in het Sticht aanhang vonden, erkenden <strong>David</strong>s gezag niet meer en zagen


12 H. ENNO VAN GELDER<br />

uit naar hulp <strong>van</strong> bui<strong>ten</strong>. Zij vonden die bij hertog Jan II <strong>van</strong> Kleef, die een<br />

aantal ruiters zond, waaronder zijn broer jonker Engelbert. Ridders en steden<br />

<strong>van</strong> het Nedersticht benoemden hem, in afwachting <strong>van</strong> de aanwijzing <strong>van</strong> een<br />

nieuwe <strong>bisschop</strong>, op 11 februari 1482 tot ruwaard om in plaats <strong>van</strong> <strong>David</strong> het<br />

wereldlijk gezag uit te oefenen.<br />

<strong>De</strong> oorlog werd intussen met wisselend succes en <strong>ten</strong> detrimente <strong>van</strong> het<br />

<strong>Utrechtse</strong> platteland voortgezet, althans zolang het Bourgondische leger door<br />

de oorlog met Frankrijk aan de zuidgrens <strong>van</strong> de Nederlanden gebonden was.<br />

Na de vrede <strong>van</strong> Atrecht (23 december 1482) echter kreeg Maximiliaan de handen<br />

weer vrij en kon <strong>David</strong> een beroep doen op militaire ondersteuning door<br />

zijn neef. <strong>De</strong>ze verscheen inderdaad met troepen, sloeg het beleg voor de stad en<br />

veroverde deze na een insluiting <strong>van</strong> twee maanden op 3 september 1483. Jonker<br />

Engelbert en de burggraaf <strong>van</strong> Montfoort waren al in juli verdwenen, de<br />

leiders <strong>van</strong> de partij werden uit de stad verbannen en de <strong>bisschop</strong> werd in zijn<br />

gezag hersteld.<br />

<strong>De</strong> laatste regeringsjaren <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> zijn betrekkelijk rustig verlopen.<br />

Het opleven <strong>van</strong> de burgeroorlog in de Bourgondische Nederlanden in dé jaren<br />

1488-1492 en de in 1492 begonnen oorlog in Gelderland hebben in het <strong>Utrechtse</strong><br />

sticht geen directe politieke gevolgen meer gehad. <strong>De</strong> Bourgondische invloed<br />

aan het <strong>bisschop</strong>pelijke hof te Wijk-bij-Duurstede, die door de veldtocht <strong>van</strong><br />

1483 was gevestigd, bleef in sterke mate bestaan. Vooral het Nedersticht werd<br />

meer en meer een aanhangsel <strong>van</strong> de Bourgondische staat. Toen <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong><br />

dan ook op 16 april 1496 in zijn residentie overleed, kon Philips <strong>van</strong> <strong>Bourgondië</strong>,<br />

een veel jongere halfbroer <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong>, die vestingcommandant <strong>van</strong><br />

Duurstede was, ondanks verzet te Utrecht weer de benoeming <strong>van</strong> een Bourgondische<br />

protégé doorzet<strong>ten</strong>: de nieuwe <strong>bisschop</strong> werd Frederik <strong>van</strong> Baden,<br />

die 17 september 1496 geïnstalleerd werd.<br />

Het <strong>Utrechtse</strong> geldstelsel<br />

<strong>De</strong> basis <strong>van</strong> het geldstelsel 3<br />

is <strong>ten</strong> <strong>tijde</strong> <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> de stuiver. <strong>De</strong>ze<br />

wordt te Utrecht ingedeeld in 12 wit<strong>ten</strong>, ieder <strong>van</strong> 4 duitkens (ook deutken,<br />

doytkin geschreven). Als hogere eenheid fungeert meestal de Rijnse gulden,<br />

d.w.z. de gouden gulden <strong>van</strong> de keurvors<strong>ten</strong> aan de Rijn, die in tegenstelling tot<br />

de inheemse en Bourgondische goudstukken gedurende het grootste deel <strong>van</strong> de<br />

15e eeuw een vrijwel constante intrinsieke waarde behield.<br />

Dit systeem <strong>van</strong> Rijnse gulden, stuiver en wit was echter aan een inhaerente<br />

spanning onderhevig. Terwijl de waarde <strong>van</strong> de gouden gulden nauwelijks<br />

3<br />

<strong>De</strong> uiteenzettingen <strong>van</strong> N. B. Tenhaeff over het <strong>Utrechtse</strong> geldwezen dienen met omzichtigheid<br />

te worden gebruikt: Inleiding in Bronnen tot de bouwgeschiedenis <strong>van</strong> den Dom te<br />

Utrecht, deel II, 1, 's-Gravenhage 1946en Tijdschrift voor Geschiedenis 49(1934), p. 454-476.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 13<br />

varieerde, in ieder geval in de praktijk als waardevast beschouwd werd, was<br />

het laat-middeleeuwse zilvergeld voortdurend aan waardevermindering onderhevig.<br />

<strong>De</strong> circulerende geldstukken gingen, behalve door natuurlijke slijtage,<br />

achteruit door het versmel<strong>ten</strong> <strong>van</strong> zwaardere exemplaren en door vermenging<br />

met minderwaardige imitaties. Bovendien werd veelal door de regeringen de<br />

waarde <strong>van</strong> het zilvergeld opzettelijk verminderd, hetzij door gewicht en/of<br />

gehalte te verlagen, hetzij door de nominale waarde te verhogen. Na verloop<br />

<strong>van</strong> tijd werd dan ook voor hetzelfde goudstuk een groter aantal, inmiddels<br />

slechter geworden zilveren <strong>mun<strong>ten</strong></strong> geëist. Op deze wijze kwam een achteruitgang<br />

<strong>van</strong> het zilvergeld tot uitdrukking in een hogere koers <strong>van</strong> de goudstukken<br />

uitgedrukt in zilveren <strong>mun<strong>ten</strong></strong>.<br />

Ook te Utrecht doet dit zeer algemene verschijnsel zich voor. In 1464 kwam -<br />

de waarde <strong>van</strong> de gouden Rijnse gulden overeen met die <strong>van</strong> 20 zilveren stuivers*.<br />

In de volgende jaren worden echter voor dezelfde munt 21, 22, 24 enz.<br />

slechtere stuivers genoteerd. <strong>De</strong> schijnbare stijging <strong>van</strong> de gulden betekent een<br />

feitelijke achteruitgang <strong>van</strong> de zilveren basismunt. Dat deze laatste inderdaad de<br />

variabele was, blijkt bovendien daaruit, dat een - zij het dikwijls vertraagde -<br />

stijging <strong>van</strong> de prijzen <strong>van</strong> goederen en diens<strong>ten</strong> uitgedrukt in zilvergeld, met de<br />

koersstijging <strong>van</strong> de gouden <strong>mun<strong>ten</strong></strong> gepaard pleegt te gaan.<br />

Een bijzondere moeilijkheid voor ons biedt de boekhoudkundige terminologie.<br />

Het zilvergeld was zozeer de basis <strong>van</strong> de voorstelling die de tijdgeno<strong>ten</strong> <strong>van</strong><br />

hun geld hadden, dat bij de term Rijnse gulden veelal niet in de eerste plaats gedacht<br />

wordt aan het concrete goudstuk, maar aan het bedrag <strong>van</strong> 20 stuivers<br />

zilvergeld waarmee deze munt op een bepaald ogenblik overeenkwam. Wanneer<br />

enkele jaren na 1464 de gulden meer dan 20 zilveren stuivers waard is, wordt de<br />

term Rijnse gulden toch nog gebruikt om een bedrag <strong>van</strong> 20 stuivers aan te<br />

duiden. Zo nodig wordt dan ter verduidelijking in dit laatste geval „Rijnse gulden<br />

current" gezegd (in moderne woorden: Rijnse gulden als rekenmunt) en<br />

wordt het goudstuk zelf aangeduid als „gouden Rijnse gulden". In een rekening<br />

wordt dan de ont<strong>van</strong>gst of uitgave <strong>van</strong> een werkelijke gulden genoteerd<br />

als 1 Rijnse gulden + enkele stuivers. <strong>De</strong> rekenmunt, gebruikt voor de aanduiding<br />

<strong>van</strong> prijzen, heeft steeds het zilvergeld als basis: zijn waarde daalt met<br />

het verval <strong>van</strong> het zilvergeld. <strong>De</strong> gouden <strong>mun<strong>ten</strong></strong> hebben, min of meer evenals<br />

goederen, een prijs uitgedrukt in variabel zilvergeld.<br />

<strong>De</strong> bijgevoegde tabel geeft een beeld <strong>van</strong> de feitelijke ontwikkeling <strong>van</strong> het<br />

<strong>Utrechtse</strong> geld <strong>tijde</strong>ns de regering <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong>. Kolom 1 geeft de constante<br />

waarde <strong>van</strong> de sedert 1464 gebruikelijke rekenmunt, de rijnsgulden current<br />

<strong>van</strong> 20 stuiver = 40 kromstaart (slechts in de allerlaatste jaren treedt een<br />

4<br />

Ontleend aan de in noot 3 genoemde Domrekeningen (deel II, 1 en deel II, 2, 's-Gravenhage<br />

1970).


14 H. ENNO VAN GELDER<br />

afwijking op, doordat deze gulden niet meer gedefinieerd wordt als 20 stuiver,<br />

maar als 10 vuurijzers en daardoor de waarde met die <strong>van</strong> de vuurijzers oploopt).<br />

In kolom 2 is daarnaast geplaatst de feitelijke koers <strong>van</strong> de gouden Rijnse<br />

gulden. <strong>De</strong>ze koersen zijn ontleend aan de gedrukte rekeningen <strong>van</strong> de Domfabriek<br />

(de instantie die bouw en onderhoud <strong>van</strong> de Dom verzorgde), maar<br />

kunnen als te Utrecht algemeen geldend beschouwd worden, omdat zij bevestigd<br />

worden door gegevens in de - ongedrukte - rekeningen <strong>van</strong> de stedelijke<br />

Cameraars; deze laatste geven ook een aanvulling voor de enkele jaren waarvoor<br />

de Domrekeningen niet zijn bewaard.<br />

Het blijkt dat de koers <strong>van</strong> de gouden gulden aan<strong>van</strong>kelijk langzaam, na<br />

1474 steeds sneller oploopt om in 1489 meer dan het dubbele <strong>van</strong> die bij de aan<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> de reeks te bereiken. In feite betekent dit dat de waarde <strong>van</strong> zilveren<br />

stuivers in dezelfde mate aan<strong>van</strong>kelijk langzaam, vervolgens steeds sneller daalde.<br />

In 1490 daalt de koers abrupt tot zelfs beneden het oorspronkelijke niveau:<br />

dit is een gevolg <strong>van</strong> de revaluatie <strong>van</strong> het geld, die in Utrecht op 1 februari 1490<br />

werd gepubliceerd. Onmiddellijk daarna treedt opnieuw een geleidelijke stijging<br />

in.<br />

Ter vergelijking is in kolom 3 de koers <strong>van</strong> dezelfde gouden gulden te <strong>De</strong>venter<br />

opgenomen 5<br />

, zoals die blijkt uit de Cameraarsrekeningen <strong>van</strong> die stad. Ondanks<br />

verschillen in terminologie, doordat tot 1475 in kromstaar<strong>ten</strong> en pas daarna in<br />

stuivers wordt geboekt, is de ontwikkeling dezelfde; in <strong>De</strong>venter wordt in die<br />

tussenliggende jaren de kromstaart gesteld op 5/9 stuiver, zodat na omrekening<br />

in stuivers dezelfde koersen als in Utrecht te voorschijn komen. Tot 1487 zijn<br />

dan de koersen geheel gelijk, behoudens kleine verschillen, veroorzaakt doordat<br />

de boekjaren niet geheel samenvallen. Alleen had hier de revaluatie die in<br />

Utrecht begin 1490 intrad, al in de zomer <strong>van</strong> 1488 plaats door invoering <strong>van</strong><br />

een eigen Overijsselse stuiver (aangeduid als Stichtse stuiver), die echter in 1493<br />

weer verla<strong>ten</strong> werd.<br />

Kolom 4 geeft ter aanvulling de koersen die voorkomen in de door de stad<br />

Utrecht gepubliceerde officiële tarieven 6<br />

. <strong>De</strong>ze vertonen weliswaar kleine afwijkingen<br />

<strong>van</strong> de aan de rekeningen ontleende koersen, doordat publicatie op<br />

zeer uiteenlopende tijdstippen binnen het boekjaar plaats had, maar komen<br />

verder geheel daarmee overeen. <strong>De</strong>ze tarieven moe<strong>ten</strong> trouwens meer als een<br />

registratie ter voorlichting <strong>van</strong> het publiek <strong>van</strong> de in de praktijk ontstane koersen<br />

beschouwd worden dan als een poging <strong>van</strong> de overheid het verloop <strong>van</strong> de<br />

5<br />

6<br />

Ontleend aan de ongedrukte Cameraarsrekeningen <strong>van</strong> <strong>De</strong>venter (Oud-archief <strong>van</strong> <strong>De</strong>venter).<br />

Gedrukt (weliswaar met een aantal onjuiste lezingen en foute interpretaties) door Van der<br />

Chijs, Utrecht, p. 349-376.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË ' 15<br />

koersen wezenlijk te beïnvloeden, iets waartoe deze in feite allerminst in staat<br />

was.<br />

Kolom 5 geeft <strong>ten</strong>slotte de koersen <strong>van</strong> de gouden Rijnse gulden in de tariefplakka<strong>ten</strong><br />

<strong>van</strong> de Bourgondische Nederlanden 7<br />

. Ook hier blijkt weer - afgezien<br />

<strong>van</strong> kleine discrepanties veroorzaakt door uiteenlopende publicatiedata - de<br />

ontwikkeling volkomen gelijk te lopen.<br />

<strong>De</strong>ze parallellie is voor de beoordeling <strong>van</strong> de <strong>Utrechtse</strong> ontwikkeling <strong>van</strong> bijzonder<br />

belang. Immers, wanneer het waardeverloop <strong>van</strong> de zilveren stuiver -<br />

want daar komen deze cijfers in feite op neer - in het grote gebied <strong>van</strong> de<br />

Bourgondische Nederlanden en in het in vergelijking zeer kleine <strong>Utrechtse</strong><br />

Nedersticht dezelfde blijkt te zijn, mag wel aangenomen worden, dat de oorzaken<br />

<strong>van</strong> deze ontwikkeling niet in Utrecht, maar in de Nederlanden liggen.<br />

Met andere woorden, de zilveren stuiver die de basis <strong>van</strong> het <strong>Utrechtse</strong> geldwezen<br />

vormt, is niet een afzonderlijke <strong>Utrechtse</strong> munt, maar de zilveren stuiver<br />

<strong>van</strong> de Bourgondische Nederlanden. Dit was ook trouwens wel te verwach<strong>ten</strong>.<br />

Alleen al het woord stuiver, dat in de <strong>Utrechtse</strong> rekeningen tegen 1450 opduikt<br />

ter aanduiding <strong>van</strong> een concreet zilverstuk, is aan<strong>van</strong>kelijk alleen gebruikt als<br />

naam <strong>van</strong> de in 1434 door Philips de Goede ingevoerde munt <strong>van</strong> vierlandertype.<br />

In dezelfde richting wijzen de Nederstichtse muntvonds<strong>ten</strong>, waarin gedurende<br />

de gehele periode <strong>van</strong> <strong>David</strong> Bourgondische <strong>mun<strong>ten</strong></strong> de grootste homogene<br />

groep vormen. Kennelijk heeft het Bourgondische geld het verkeer in het<br />

Nedersticht, dat toch altijd al zo nauw met Holland verbonden was, beheerst.<br />

<strong>De</strong> muntslag te Wijk in opdracht <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> heeft aan de circulatie<br />

geen eigen karakter gegeven, waarbij de vraag voorlopig in het midden gela<strong>ten</strong><br />

kan worden of deze muntslag vrijwillig dan wel noodgedwongen aan het Bourgondische<br />

voorbeeld aangepast werd.<br />

In ieder geval is de munt <strong>van</strong> de Bourgondische Nederlanden bepalend geweest<br />

voor het Nedersticht. <strong>De</strong> geschiedenis <strong>van</strong> deze munt 8<br />

dient dan ook hier<br />

in hoofdtrekken in herinnering geroepen te worden. <strong>De</strong> invoering <strong>van</strong> de stuiver<br />

had in 1434 eenheid <strong>van</strong> munt gebracht in de gewes<strong>ten</strong> die onder bewind <strong>van</strong><br />

Philips de Goede stonden. Na een zeer overvloedige aanmunting in de jaren<br />

1434 - ca 1440, waardoor de meeste oudere zilverstukken versmol<strong>ten</strong> werden,<br />

trad een periode <strong>van</strong> zeer geringe productie in. In de volgende kwart eeuw ging<br />

de gemiddelde waarde <strong>van</strong> de omlopende stuivers, zoals hiervoor beschreven,<br />

achteruit door slijtage, door snoeien enz. en door bijmenging <strong>van</strong> minderwaar-<br />

7<br />

8<br />

Bijeen te vinden in: C. R. Hermans, Nederlandsche Munt-evaluatien uit de jaren 1474-1499,<br />

's-Hertogenbosch 1846.<br />

P. Spufford, Monetary Problems and Policies in the Burgundian Netherlands 1433-1496,<br />

Leiden 1970 en H. Enno <strong>van</strong> Gelder in JMP 38 (1951), p. 42-54.


16 H. ENNO VAN GELDER<br />

•dige vreemde <strong>mun<strong>ten</strong></strong>, hetgeen tot uiting kwam in stijging <strong>van</strong> de koersen der<br />

goudstukken. In 1466 werd de aanmunting <strong>van</strong> stuivers <strong>van</strong> het oude type, en<br />

thans ook <strong>van</strong> dubbele stuivers, weer opgenomen; de muntvoet moest daarbij<br />

•echter, in overeenstemming met de feitelijke situatie, met ruim 10% worden<br />

verlaagd. Opnieuw had een zeer ruime productie plaats, zeer waarschijnlijk gestimuleerd<br />

door een stijging <strong>van</strong> de zilverproductie der midden-Europese mijnen:<br />

ook bui<strong>ten</strong> het gebied <strong>van</strong> Karei de Stoute is na ca 1465 een grote opleving<br />

<strong>van</strong> de aanmunting <strong>van</strong> zilver te constateren, o.a. in de noord-oostelijke<br />

Nederlanden en in het Rijnland.<br />

Met de invoering <strong>van</strong> de vuurijzer-reeks in 1474 verliet de regering echter de<br />

-politiek om de stabiliteit <strong>van</strong> de munt, zover dat mogelijk was, te handhaven.<br />

<strong>De</strong> nieuwe uitgifte betekende niet alleen een verdere verzwakking <strong>van</strong> de stuiver,<br />

maar tevens een verhoging <strong>van</strong> de sleischat: het begin <strong>van</strong> een streven om<br />

-de muntslag aan fiscale doeleinden dienstbaar te maken. Vooral <strong>tijde</strong>ns het regentschap<br />

<strong>van</strong> Maximiliaan (1482-1494), toen de regering voor enorme kos<strong>ten</strong><br />

<strong>van</strong> binnen- en bui<strong>ten</strong>landse oorlogen stond, werd de muntslag in sterke mate<br />

<strong>ten</strong> bate <strong>van</strong> de schatkist geëxploiteerd. In snel tempo volgden de emissies elkaar<br />

op, waarbij de nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong> telkens voor hogere nominale koersen werden<br />

uitgegeven en de winst uit de verwerking <strong>van</strong> oudere, lager getarifieerde<br />

istukken in de vorm <strong>van</strong> sleischat in de regeringskas vloeide. Op de vuurijzers<br />

volgden de Mechelaars <strong>van</strong> 1485, At griffioenen <strong>van</strong> 1487 en de Bommelaars <strong>van</strong><br />

1488; het 3 stuiverstuk in deze laatste reeks bevatte nauwelijks meer zilver dan<br />

de enkele stuiver <strong>van</strong> 1466. <strong>De</strong> intrinsieke waarde <strong>van</strong> de stuiver was in ruim 20<br />

jaar tot bijna een derde gedaald; in overeenstemming daarmee liepen de koersen<br />

<strong>van</strong> de gouden <strong>mun<strong>ten</strong></strong>, uitgedrukt in deze povere stuivers tot astronomische<br />

getallen op.<br />

In 1489 maakte de regering <strong>van</strong> de Nederlanden echter abrupt een einde aan<br />

•deze ontwikkeling. Met Kerstmis <strong>van</strong> dat jaar werden nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong>, even<br />

goed als die <strong>van</strong> Philips de Goede, ingevoerd, waarbij <strong>van</strong> exorbitante sleischat<br />

werd afgezien, en werden de koersen teruggebracht tot het lage niveau <strong>van</strong> 30<br />

jaar geleden. Ondanks een aantal overgangsbepalingen leidde deze plotselinge<br />

revaluatie tot veel verzet bij het met de inflatie <strong>van</strong> de afgelopen jaren vertrouwd<br />

geraakte publiek. Enige verzachting bleek dan ook noodzakelijk: de nieuwe<br />

vuurijzers <strong>van</strong> 1492 bevat<strong>ten</strong> iets minder zilver dan de vroegere, maar dit was<br />

noodzakelijk om ze in omloop te kunnen brengen als gelijkwaardig met de<br />

exemplaren uit 1474, die inmiddels door slijtage hadden geleden en met Luikse,<br />

<strong>Utrechtse</strong> en andere naslagen waren vermengd. Daarna begint een periode <strong>van</strong><br />

-vrijwel stabiele munt, die meer dan een halve eeuw zou duren.<br />

<strong>De</strong>ze ontwikkeling <strong>van</strong> de muntslag in de Bourgondische Nederlanden is de<br />

-voornaamste factor geweest die de geschiedenis <strong>van</strong> de muntslag <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong>


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 17<br />

<strong>David</strong> heeft bepaald. Perioden <strong>van</strong> nauwe conformering aan het Bourgondische<br />

voorbeeld wisselen hier echter af met <strong>tijde</strong>n <strong>van</strong> wat grotere zelfstandigheid;<br />

bovendien heeft de binnenlandse politieke situatie, zowel de tegenstelling tussen<br />

Neder- en Oversticht als de spanning binnen het Nedersticht, meermalen de<br />

muntslag beïnvloed.<br />

Terwille <strong>van</strong> de overzichtelijkheid volgt hier eerst een algemeen overzicht <strong>van</strong>'<br />

de ontwikkeling <strong>tijde</strong>ns <strong>David</strong>s regering; daarna zal afzonderlijk een verantwoording<br />

worden gegeven <strong>van</strong> de indeling <strong>van</strong> de talrijke <strong>tijde</strong>ns deze regering<br />

geslagen munttypen in het door de monetaire ontwikkeling en de overgeleverde<br />

archivalische documentatie verschafte kader.<br />

<strong>De</strong> monetaire geschiedenis<br />

Reeds vrij spoedig nadat zijn gezag enigermate gevestigd was, gaf <strong>bisschop</strong><br />

<strong>David</strong> in januari 1457 opdracht <strong>mun<strong>ten</strong></strong> in zijn naam te slaan. Alleen al om de<br />

naam <strong>van</strong> de nieuwe landsheer bekend te maken was een aanmunting geboden.<br />

<strong>De</strong> nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong> tonen dan ook voluit wapen, naam en titel <strong>van</strong> de jonge<br />

vorst en het gouden schild legt meteen het verband tussen <strong>David</strong> en zijn illustere<br />

naamgenoot, de Bijbelse koning <strong>David</strong> die als harpspeler wordt afgebeeld. <strong>De</strong><br />

nieuwe zilveren stuiver sluit duidelijk aan bij de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> <strong>David</strong>s vader en<br />

politieke beschermer, hertog Philips <strong>van</strong> <strong>Bourgondië</strong>. Dit neemt echter niet<br />

weg dat de muntvoet vrij wat lager was dan die <strong>van</strong> het voorbeeld: zonder dat<br />

zou een muntslag waarschijnlijk niet mogelijk geweest zijn in deze periode <strong>van</strong><br />

betrekkelijke schaarste aan zilver, waarin noch in de Bourgondische munthuizen<br />

noch in Gelre en Overijssel aanmunting <strong>van</strong> betekenis plaats had.<br />

<strong>De</strong> aanmunting <strong>van</strong> <strong>David</strong>schilden en <strong>David</strong>stuivers moet al na enkele jaren<br />

tot stilstand gekomen zijn. Zilver is verder gedurende de zestiger jaren nauwelijks<br />

meer uitgegeven; <strong>van</strong> enige om<strong>van</strong>g was slechts een uitgifte in 1469/1470<br />

<strong>van</strong> kleingeld, halve en kwart gro<strong>ten</strong> die nog nauwkeuriger dan de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong><br />

1457 bij het Bourgondische type aanslui<strong>ten</strong> en als regelrechte imitaties daar<strong>van</strong><br />

beschouwd moe<strong>ten</strong> worden. Van veel meer betekenis was de invoering in 1464<br />

<strong>van</strong> de gouden <strong>David</strong>sgulden, waarmee een meer zelfstandig muntbeleid werd<br />

ingeluid. Hiermee werd de aansluiting bij de verouderde Hollandse schilden<br />

verla<strong>ten</strong> en de voorkeur gegeven aan de Rijnse gulden die in de Nederlanden<br />

steeds verder opdrong. In de Bourgondische Nederlanden gebeurde twee jaar<br />

later trouwens hetzelfde met de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de gouden leeuw door de Andriesgulden.<br />

<strong>De</strong> nieuwe <strong>David</strong>sgulden werd uitgegeven als gelijkwaardig met de<br />

Rijnse gulden, al was het gehalte iets lager om lonende aanmunting mogelijk te<br />

maken. Voor het eerst verschijnt hier de tronende Sint Maar<strong>ten</strong> op een <strong>Utrechtse</strong><br />

munt, naar analogie <strong>van</strong> soortgelijke afbeeldingen op Rijnlandse <strong>mun<strong>ten</strong></strong>.<br />

<strong>De</strong>ze <strong>David</strong>sguldens zijn gedurende een jaar of twintig met ongewijzigde


18 H. ENNO VAN GELDER<br />

beeldenaar in enorme aantallen geslagen: het is de enige munt <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong><br />

<strong>David</strong> die nog in de 16e en 17e. eeuw in de circulatie voorkwam. Dit was overigens<br />

alleen mogelijk door in de loop <strong>van</strong> de jaren enige malen het gehalte te<br />

verlagen en op die wijze aan de concurrentie om het aanbod <strong>van</strong> goud het hoofd<br />

te bieden. Overigens werd daardoor het oorspronkelijk verband met de Rijnse<br />

gulden verbroken. <strong>De</strong> late emissies <strong>van</strong> 1492 en 1494 hebben dan ook een andere<br />

beeldenaar dan de oudere <strong>David</strong>sguldens.<br />

In dezelfde periode dat in de <strong>bisschop</strong>pelijke munt te Wijk-bij-Duurstede wel<br />

goud, maar nauwelijks zilver werd aangemunt, begon de aktiviteit <strong>van</strong> een ander<br />

munthuis op Stichts gebied. <strong>De</strong> stad <strong>De</strong>venter begon in 1466 met de uitgifte <strong>van</strong><br />

eigen zilveren <strong>mun<strong>ten</strong></strong>: jagers, witpenningen, halve witpenningen en kleinere stukken.<br />

<strong>De</strong>ze zijn geheel bui<strong>ten</strong> medewerking <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong> uitgegeven, al vertonen<br />

de grotere stukken diens wapen als landsheer, maar niet zijn naam of waardigheid<br />

9<br />

. <strong>De</strong>ze emissie heeft voortgeduurd tot 1474 en is bijzonder om<strong>van</strong>grijk<br />

geweest. Kennelijk hangt deze overvloedige aanmunting samen met het, na een<br />

schaarste <strong>van</strong> vele jaren, weer in toenemende mate beschikbaar komen <strong>van</strong> zilver.<br />

<strong>De</strong> grote aanmuntingen <strong>van</strong> Karei de Stoute behoren in hetzelfde kader, evenals<br />

de na een verslapping weer toenemende productie <strong>van</strong> jagers en vliegers door<br />

de stad Groningen.<br />

Een onvermijdelijk nevenverschijnsel <strong>van</strong> deze hausse in de aanmunting <strong>van</strong><br />

zilver was ook een toeneming <strong>van</strong> de aanmaak <strong>van</strong> minderwaardige nabootsingen.<br />

In de Stichtse gebieden drongen in het bijzonder vliegers door <strong>van</strong> laag<br />

gehalte sedert 1473 geslagen door de Friese steden als Bolsward, Sneek en<br />

Leeuwarden. Zij komen weldra vrij geregeld in Nederlandse vonds<strong>ten</strong> voor,<br />

evenals Duitse imitaties uit Essen, Mors, Limburg e.a. Zowel te <strong>De</strong>venter<br />

als te Utrecht wordt door de overheden hiertegen gewaarschuwd 10<br />

. <strong>De</strong>ze toenemende<br />

concurrentie heeft wel veroorzaakt dat de muntslag te <strong>De</strong>venter, dat<br />

kennelijk geen verzwakking <strong>van</strong> de sinds 1464 geldende muntvoet wilde aanvaarden,<br />

in 1474 gestaakt werd.<br />

Tegen deze achtergrond moet de hervatting <strong>van</strong> de zilveraanmunting door<br />

<strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> zelf in 1474 worden gezien. In dat jaar begint te Wijk een om<strong>van</strong>grijke<br />

uitgifte <strong>van</strong> jagers, witpenningen en halve witpenningen, dezelfde denominaties<br />

die kort te voren te <strong>De</strong>venter geslagen waren. Voor de jager wordt het<br />

te <strong>De</strong>venter, en vroeger te Groningen, gebruikte type met dubbel omschrift gekozen.<br />

Voor de witpenning kon de <strong>De</strong>venterse beeldenaar met opvallend stedelijk<br />

wapen niet worden gebruikt, maar werd teruggegrepen op het Rijnlandse<br />

type, waarbij Sint Pieter door Sint Maar<strong>ten</strong> werd ver<strong>van</strong>gen als op de guldens<br />

<strong>van</strong> 1464. Op de jagers wordt voor het eerst de psalmspreuk „Memento Domine<br />

10<br />

9<br />

Van der Chijs, Utrecht, pl. 17,11 - 18,22 en Overijssel,.^.. 12, 17-18.<br />

Van der Chijs, Utrecht, p. 484 en (ongepubliceerd) Oud-archief <strong>De</strong>venter, cat. 926, f° 58.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 19<br />

<strong>David</strong>" gebruikt, die ook op vele <strong>mun<strong>ten</strong></strong> uit de volgende jaren de naam <strong>van</strong> de<br />

<strong>bisschop</strong> ver<strong>van</strong>gt. <strong>De</strong> algemene daling <strong>van</strong> de waarde der zilveren <strong>mun<strong>ten</strong></strong>, in<br />

de Bourgondische Nederlanden om fiskale redenen bevorderd en door de toenemende<br />

concurrentie en imitatie in de hand gewerkt, maakte het echter onmogelijk<br />

de muntvoet onveranderd te la<strong>ten</strong>. Bisschop <strong>David</strong>, die in deze jaren politiek<br />

sterk stond doordat hij de oppositie in zijn eigen gebied de baas geworden<br />

was en kon rekenen op de ruggesteun <strong>van</strong> zijn halfbroer, hertog Karei <strong>van</strong><br />

Boürgondië, kon nu wel een verzwakking <strong>van</strong> de munt tolereren. In de volgende<br />

jaren werd nog enkele malen, in nauwe aansluiting bij de Bourgondische ontwikkeling,<br />

gewicht en gehalte <strong>van</strong> de jagers verminderd, met uitdrukkelijke vermelding<br />

<strong>van</strong> de reden „soe dan die payemen<strong>ten</strong> in den landen hier ommetrent<br />

seer verloopende ende veranderende sijn". <strong>De</strong> eerste verlaging had plaats een<br />

half jaar na de invoering <strong>van</strong> de vuurijzers door Karei de Stoute, de tweede onmiddellijk<br />

na diens sneuvelen bij Nancy, de derde kort na de invoering <strong>van</strong><br />

hogere koersen door diens opvolgster hertogin Maria. <strong>De</strong> beide eerste verzwakkingen<br />

gingen bovendien gepaard met een evenredige verlaging <strong>van</strong> het gehalte<br />

<strong>van</strong> de <strong>David</strong>sgulden. <strong>De</strong> betekenis uit het oogpunt <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong>pelijke inkoms<strong>ten</strong><br />

blijkt ook wel daaruit dat de sleischat daarbij tevens verhoogd werd en<br />

op een vroeger niet gebruikelijk niveau kwam. <strong>De</strong> uitgifte, vooral in de jaren<br />

1477 en 1478 moet massaal geweest zijn: in lokale vonds<strong>ten</strong> uit de eerstvolgende<br />

jaren vormen de jagers dikwijls de meerderheid <strong>van</strong> de schat en nog steeds zijn<br />

deze jagers de meest voorkomende <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong>. Nog tegenwoordig<br />

is dit de enige munt uit de gehele regeringsperiode die bepaald niet zeldzaam<br />

is.<br />

<strong>De</strong> plotselinge dood <strong>van</strong> hertog Karei in 1477 bracht echter een geweldige<br />

ommekeer. In de Nederlanden rees allerwegen verzet tegen zijn opvolgster, de<br />

jonge hertogin Maria, en in de nevengebieden verloren de regeerders zijn<br />

machtige steun. Het bisdom Luik kwam in opstand tegen de Bourgondischgezinde<br />

<strong>bisschop</strong>; het pas onderworpen Gelre herkreeg <strong>tijde</strong>lijk zijn onafhankelijkheid<br />

(in naam <strong>van</strong> de jonge Karei <strong>van</strong> Egmond werden daar onmiddellijk<br />

jagers en witpenningen naar Utrechts voorbeeld geslagen) en ook in het Sticht<br />

leefde de oppositie krachtig op.<br />

In de loop <strong>van</strong> 1479 is de aanmunting <strong>van</strong> jagers, en vermoedelijk tegelijk die<br />

<strong>van</strong> de bijbehorende kleinere <strong>mun<strong>ten</strong></strong>, tot stilstand gekomen. Omdat de aanmunting<br />

<strong>van</strong> overeenkomstige jagers en witpenningen in Gelderland, zowel in<br />

de hertogelijke munt als in de stadsmunt <strong>van</strong> Zutphen, wel langer geduurd heeft,<br />

moet hiervoor een specifiek Stichtse oorzaak gezocht worden. <strong>De</strong>ze is zeer<br />

waarschijnlijk te vinden in de tegenstand die de steden <strong>van</strong> het Sticht aan de<br />

muntpolitiek <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong> boden. Het conflict met de steden <strong>van</strong> Neder- en<br />

Oversticht was in deze jaren groeiende, wat o.a. tot uitdrukking kwam in door


20 H. ENNO VAN GELDER<br />

beide landsdelen afgedwongen concessies als de Landbrief <strong>van</strong> 1478. Ook op<br />

muntgebied kwamen de steden in verzet. Utrecht was er al in 1478 toe overgegaan<br />

na een onderbreking <strong>van</strong> vele jaren weer eigen klein geld te slaan op een<br />

betere muntvoet dan de <strong>bisschop</strong> deed. In het Oversticht verbonden <strong>De</strong>venter,<br />

Kampen en Zwolle zich met Groningen, om aan de muntverzwakking paal en<br />

perk te stellen 11<br />

. Zij kwamen, in duidelijke oppositie tot de <strong>bisschop</strong>, overeen<br />

eigen <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> betere kwaliteit dan de <strong>bisschop</strong>pelijke jagers te slaan: met<br />

deze nieuwe stuivers, die te <strong>De</strong>venter en Kampen zijn geslagen - Zwolle had nog<br />

geen eigen munthuis - werd getracht de muntpariteit <strong>van</strong> vóór 1464 te herstellen.<br />

Weliswaar bleef de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> deze nieuwe uitgifte zeer beperkt, zodat<br />

met de nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong> niet effectief een herstel bereikt kon worden, maar het<br />

gevolg was althans wel dat de <strong>bisschop</strong>pelijke muntslag te Wijk-bij-Duurstede<br />

werd gestaakt en hier<strong>van</strong> geen verdere verzwakkende invloed uit kon gaan.<br />

<strong>De</strong> <strong>bisschop</strong> was trouwens voorlopig in het geheel niet meer in staat een zelfstandige<br />

politiek op muntgebied te voeren. Het reeds smeulende conflict met de<br />

stad Utrecht sloeg in 1481 in een openlijke oorlog om, waarin <strong>David</strong> slechts<br />

dankzij militaire bijstand <strong>van</strong> zijn neef Maximiliaan <strong>ten</strong>slotte de overhand kon<br />

behalen. Zijn volledige afhankelijkheid gedurende de <strong>Utrechtse</strong> oorlog komt<br />

ook in de muntslag tot uitdrukking. In de <strong>bisschop</strong>pelijke residentie Wijkwerd in<br />

1482 de muntslag hervat door een waarnemend muntmeester: geslagen werden<br />

zilveren <strong>mun<strong>ten</strong></strong> die zowel in gewicht en gehalte als in uiterlijk nauwkeurig overeenkwamen<br />

met de vuurijzers <strong>van</strong> de Bourgondische Nederlanden. <strong>De</strong> afhankelijkheid<br />

<strong>van</strong> het machtige buurland vond zijn neerslag in serviele imitatie <strong>van</strong> de<br />

<strong>mun<strong>ten</strong></strong>.<br />

In dezelfde jaren gaf ook de tegenpartij eigen geld uit, dat te Utrecht zelf geslagen<br />

werd, overigens door de nu tot de tegenpartij behorende vroegere <strong>bisschop</strong>pelijke<br />

muntmeester. Geslagen werden braspenningen op naam <strong>van</strong> het<br />

formele hoofd <strong>van</strong> de opstandelingen, Engelbert <strong>van</strong> Kleef, die copieën zijn <strong>van</strong><br />

de Kleefse braspenningen <strong>van</strong> diens vader. <strong>De</strong> keuze <strong>van</strong> dit uitheemse type is<br />

overigens niet zo verwonderlijk: de Kleefse braspenningen waren reeds vrij goed<br />

bekend in de omloop en vertegenwoordigden bovendien dezelfde waarde als de<br />

<strong>Utrechtse</strong> jagers, zodat zij gemakkelijk tezamen met deze laatste konden circuleren.<br />

Ook een zeer klein aantal <strong>David</strong>sguldens op naam <strong>van</strong> jonker Engelbert<br />

werd geslagen. Tegen het einde <strong>van</strong> de oorlog in 1483 kwam nog een kleine<br />

emissie <strong>van</strong> stuivers met Sint Maar<strong>ten</strong>, geslagen op naam <strong>van</strong> de stad Utrecht<br />

zelf uit.<br />

Na de capitulatie <strong>van</strong> de stad voor het Bourgondische leger kwam uiteraard<br />

een einde aan de afzonderlijke muntslag op naam <strong>van</strong> ruwaard en stad binnen<br />

Utrecht. <strong>De</strong> muntslag te Wijk in opdracht <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong> werd voortgezet als<br />

11<br />

H. Enno <strong>van</strong> Gelder, In Dona Numismática, Hamburg 1965, p. 281-300.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 21<br />

vroeger. Veel meer echter dan in de jaren voor de burgeroorlog was <strong>bisschop</strong><br />

<strong>David</strong> nu op Bourgondische bescherming aangewezen, wat in de muntslag duidelijk<br />

tot uitdrukking komt. Uit de voorschrif<strong>ten</strong> omtrent de muntvoet en de<br />

toen uitgegeven geldstukken komt een bijzonder nauwe aansluiting bij de ontwikkeling<br />

in de Nederlanden naar voren. <strong>De</strong> voortdurende waardevermindering<br />

<strong>van</strong> de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> die de jaren 1482-1489 kenmerkt, wordt in de <strong>bisschop</strong>pelijke<br />

munt vrijwel stap voor stap gevolgd: telkens worden nieuwe munttypen uitgegeven,<br />

zij het bijna alle in zeer klein aantal geslagen, die iedere keer een lagere<br />

intrinsieke waarde hebben dan de voorafgaande.<br />

<strong>De</strong> eerste emissie na de vrede met Utrecht, de driekwart-stuiver <strong>van</strong> 1485<br />

vertoont nog een eigen beeldenaar, voor het eerst sinds jaren weer met het samengestelde<br />

wapenschild <strong>van</strong> het Sticht en de <strong>bisschop</strong>, maar betekent wel duidelijk<br />

een waardedaling <strong>ten</strong> opzichte <strong>van</strong> de vuurijzers <strong>van</strong> 1482-83. <strong>De</strong> volgende<br />

emissie, die <strong>van</strong> 1487, is een kennelijke navolging <strong>van</strong> de Bourgondische <strong>van</strong><br />

1485: evenals ginds worden <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> het oude vierlander-type met een veel<br />

hogere koers dan die <strong>van</strong> Philips de Goede in omloop gebracht: de <strong>Utrechtse</strong><br />

stukken roepen de herinnering op aan de <strong>David</strong>stuivers uit het begin <strong>van</strong> de<br />

regering. <strong>De</strong> Bourgondische griffioenen-reeks <strong>van</strong> 1487 wordt in het bisdom<br />

eveneens gevolgd door een uitgave <strong>van</strong> wederom lagere zilverinhoud, waar<strong>van</strong><br />

overigens alleen de allerkleinste denominaties teruggevonden zijn. Een parallel<br />

met de Bourgondische Bommelaar-reeks <strong>van</strong> 1488, die in de Nederlanden het<br />

dieptepunt <strong>van</strong> de inflatie markeerde, is in Utrecht echter niet meer tot stand<br />

gekomen.<br />

Het waren de Overijsselse steden die inmiddels maatregelen namen tegen de<br />

muntverzwakking 12<br />

. In het najaar <strong>van</strong> 1488 verbonden de Drie Steden en Groningen<br />

zich opnieuw, ditmaal met meer succes dan in 1479, dankzij een meer<br />

omvat<strong>ten</strong>de politiek. Niet alleen werden de koersen <strong>van</strong> de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> weer tot een<br />

veel lager niveau teruggebracht en werden wederom, deze keer wel in aanzienlijke<br />

hoeveelheden, eigen gouden guldens en zilveren stuivers in omloop gebracht,<br />

maar ook werd samenwerking gekregen met de vors<strong>ten</strong> en steden in<br />

Westfalen, die eveneens aan de ontreddering <strong>van</strong> het muntwezen een einde wilden<br />

maken. Inderdaad blijkt in Overijssel sinds 1489 de muntverzwakking tot<br />

stilstand gekomen te zijn, terwijl in het Nedersticht en in de Nederlanden deze<br />

nog een jaar voortduurde. Dit betekende tevens een scheiding op het gebied <strong>van</strong><br />

de munt tussen Over- en Nedersticht. Het Overijsselse geld, gesteund door de<br />

muntslag <strong>van</strong> de Drie Steden, neemt verder een eigen ontwikkeling, zodat de<br />

waarde <strong>van</strong> Overijsselse en <strong>Utrechtse</strong> stuivers blijvend uiteen gaat lopen. In deze<br />

ontwikkeling past ook dat de <strong>bisschop</strong> in zijn laatste regeringsjaar een afzonderlijke<br />

munt te Hasselt liet oprich<strong>ten</strong>, waar <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> andere aard dan in het<br />

1 2<br />

Als voren en A. O. <strong>van</strong> Kerkwijk in JMP 3 (1916), p. 131 vlg.


22 H. ENNO VAN GELDER<br />

Nedersticht geslagen zouden worden, al schijnt het door zijn dood niet meer tot<br />

werkelijke aanmunting gekomen te zijn. Ookte Wijk was intussenaan de inflatoire<br />

emissies een einde gekomen. Nadat met Kerstmis 1489 de Bourgondische regering<br />

tot deflatie overgegaan was, moest ook het Nedersticht volgen, ongetwijfeld<br />

goeddeels op aandringen <strong>van</strong> de stadsregering <strong>van</strong> Utrecht. Begin februari<br />

1490 kwam tussen <strong>bisschop</strong> en stad een overeenkomst tot stand: de stad kondigde<br />

een nieuwe valuatie af, die evenals de onmiddellijk voorafgaande Bourgondische<br />

het koersniveau drastisch verlaagde tot het niveau <strong>van</strong> omstreeks<br />

1464 en de <strong>bisschop</strong> verplichtte zich tegelijk nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> goede kwaliteit,<br />

in overeenstemming met dit tarief, te la<strong>ten</strong> slaan. <strong>De</strong> emissie is in feite zeer weinig<br />

om<strong>van</strong>grijk gebleven, evenals trouwens de Bourgondische <strong>van</strong> 1489.<br />

<strong>De</strong> muntslag te Wijk leefde pas weer op toen in de Nederlanden in 1492 de<br />

maatregelen <strong>van</strong> 1489, die zeer veel verzet hadden opgewekt, enigszins gemitigeerd<br />

werden met de uitgifte <strong>van</strong> de vuurijzers <strong>van</strong> 1492. Bisschop <strong>David</strong> sloot<br />

zich daar nauw bij aan: in 1492 en 1494 hadden vrij om<strong>van</strong>grijke emissies plaats<br />

<strong>van</strong> <strong>mun<strong>ten</strong></strong>, die in muntvoet en typen bijzonder getrouwe copieën zijn <strong>van</strong> de<br />

gelijktijdige Bourgondische <strong>mun<strong>ten</strong></strong>; slechts de opvallende aan de psalmen ontleende<br />

omschrif<strong>ten</strong> <strong>van</strong> het <strong>Utrechtse</strong> zilvergeld en de beeldenaar met koning<br />

<strong>David</strong> <strong>van</strong> de gouden <strong>mun<strong>ten</strong></strong> onderscheiden deze <strong>van</strong> de Bourgondische prototypen.<br />

<strong>De</strong> Nederstichtse munt was hiermee opnieuw volledig in afhankelijkheid<br />

<strong>van</strong> die <strong>van</strong> de Nederlanden gekomen en in de laatste dertig jaren <strong>van</strong> de politieke<br />

onafhankelijkheid <strong>van</strong> dit gebied zou daarin nauwelijks nog verandering<br />

komen.<br />

<strong>De</strong> <strong>bisschop</strong>pelijke <strong>mun<strong>ten</strong></strong><br />

Een vaste grondslag voor de indeling <strong>van</strong> de overgeleverde <strong>mun<strong>ten</strong></strong>geeft het z.g.<br />

Liber Officiatorum <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong>, een tot nu toe onuitgegeven register<br />

waarin afschrif<strong>ten</strong> (in een enkel geval uittreksels) zijn opgenomen <strong>van</strong> aanstellingen<br />

<strong>van</strong> <strong>bisschop</strong>pelijke amb<strong>ten</strong>aren <strong>van</strong> allerlei aard 13<br />

. Hierin is ook een lange<br />

reeks commissies voor de muntmeesters te vinden. <strong>De</strong>ze aanstellingsbrieven<br />

vermelden gewoonlijk de muntsoor<strong>ten</strong> die de muntmeester in het verkeer mocht<br />

brengen met een specificatie <strong>van</strong> gewicht en gehalte, benevens de verdere voorwaarden,<br />

o.a. het bedrag <strong>van</strong> de aan de <strong>bisschop</strong> af te dragen sleischat. Zoals<br />

regel is bij dergelijke commissies ontbreekt iedere beschrijving <strong>van</strong> de beeldenaar<br />

<strong>van</strong> de uit te geven <strong>mun<strong>ten</strong></strong>. Rekeningen betreffende de muntslag zijn in het<br />

geheel niet bewaard, zodat niet kan worden nagegaan hoeveel stuks <strong>van</strong> iedere<br />

soort in omloop zijn gebracht; zelfs is het niet zeker dat alle in de commissies<br />

genoemde soor<strong>ten</strong> inderdaad geslagen zijn..<br />

1 3<br />

Overigens schijnt het register, vooral tegen het einde <strong>van</strong> de regeringsperiode,<br />

Rijksarchief Utrecht, Bisschoppelijk archief no 373.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 23<br />

niet zeer nauwkeurig te zijn bijgehouden. Er zijn aanwijzingen dat <strong>ten</strong>minste<br />

één commissie ontbreekt.<br />

In de tabel hierachter worden de gegevens <strong>van</strong> de commissies samengevat.<br />

Enkele <strong>van</strong> deze teks<strong>ten</strong> zijn indertijd volledig of in excerpt gedrukt door Enklaar<br />

14<br />

; deze gaf ook een overzicht <strong>van</strong> de gegevens betreffende alle gouden<br />

muntsn, dat echter niet geheel nauwkeurig en volledig is. Van sommige stukken<br />

zijn reges<strong>ten</strong> afgedrukt in Muller's catalogus <strong>van</strong> het <strong>bisschop</strong>pelijke archief 15<br />

.<br />

Aan de in ac<strong>ten</strong> voorkomende gegevens betreffende gewicht en gehalte is hier<br />

een omrekening in grammen <strong>van</strong> het bruto-gewicht <strong>van</strong> iedere munt en <strong>van</strong> het<br />

gewicht aan fijn goud, c.q. zilver dat deze bevat<strong>ten</strong> moes<strong>ten</strong>, toegevoegd. In de<br />

ac<strong>ten</strong> wordt het gewicht uitgedrukt in stukken per mark Troois; het gehalte <strong>van</strong><br />

gouden <strong>mun<strong>ten</strong></strong> wordt gegeven in kara<strong>ten</strong> de Engelse nobel gerekend voor fijn<br />

(d.w.z. 23f karaat als fijn goud beschouwd), <strong>van</strong> de zilveren aan<strong>van</strong>kelijk meestal<br />

in penningen koningszilver (d.w.z. 23/24 als fijn zilver beschouwd), later in<br />

penningen fijn zilver.<br />

Behalve de genoemde commissies zijn in het register bovendien ingeschreven<br />

een aantal zg. recesbrieven, ac<strong>ten</strong> waarin de <strong>bisschop</strong> verklaart dat de muntmeester<br />

over een bepaalde periode de verschuldigde sleischat heeft voldaan.<br />

Ook hierin wordt geen specificatie <strong>van</strong> de geslagen <strong>mun<strong>ten</strong></strong> gegeven; slechts<br />

wordt een enkele maal het totale afgedragen bedrag genoemd. <strong>De</strong> reeks loopt<br />

met enkele kleine hia<strong>ten</strong>, die het gevolg kunnen zijn <strong>van</strong> <strong>tijde</strong>lijke stilstand in de<br />

werkzaamheden, door tot midden 1487; daarna zijn geen recesbrieven meer ingeschreven.<br />

Uit deze gegevens kan de reeks <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong>pelijke muntmeesters worden<br />

afgeleid. <strong>De</strong> eerste aanstelling wordt in 1457 gegeven aan Danys <strong>van</strong> Levendael<br />

(ook Lievedael of Leefdael). Of deze ook reeds onder <strong>David</strong>s voorganger, <strong>bisschop</strong><br />

Rudolf <strong>van</strong> Diepholt, de munt beheerde, is niet bekend. In 1467 treedt<br />

in zijn plaats op zijn broer, Lodewijk <strong>van</strong> Levendael. Maar in 1472 wordt<br />

Danys opnieuw aangesteld, om in 1477 wederom door Lodewijk te worden ver<strong>van</strong>gen.<br />

Lodewijk <strong>van</strong> Levendael verkreeg 13 sept. 1481 toestemming om het muntmeesterambt<br />

<strong>tijde</strong>lijk te doen waarnemen door Gerrit Claeszoon <strong>van</strong> Haarlem,<br />

die verantwoordelijk was voor de <strong>bisschop</strong>pelijke <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> 1482. <strong>De</strong> in het<br />

stuk aangeduide reden dat het hem „nyet gelegen is onse munte voirs. selve<br />

voirt te bedienen", zal wel in de politieke situatie <strong>van</strong> deze jaren te zoeken zijn.<br />

1 4<br />

1 5<br />

Bijdragen en Mededeelingen Historisch Genootschap te Utrecht Al (1928), p. 27-52. <strong>De</strong> daar<br />

aangekondigde algemene studie is niet verschenen. Een kort résumé in RBN 76 (1924), p.<br />

86-90.<br />

S. Muller Fzn., Reges<strong>ten</strong> <strong>van</strong> het archief der <strong>bisschop</strong>pen <strong>van</strong> Utrecht (722-1528), Utrecht<br />

1917-1922.


24 H. ENNO VAN GELDER<br />

Lodewijk blijkt nl. een der vooraanstaande figuren <strong>van</strong> de anti-<strong>bisschop</strong>pelijke<br />

partij in de stad Utrecht geweest te zijn 16<br />

. Hij was <strong>tijde</strong>ns het beleg in de stad en<br />

verzorgde als stedelijk muntmeester de muntslag in de laatste periode <strong>van</strong> het<br />

beleg; na de onderwerping aan de <strong>bisschop</strong> komt hij voor op de lijst <strong>van</strong> ballingen<br />

die de stad moes<strong>ten</strong> verla<strong>ten</strong>. Blijkbaar heeft hij zich echter weer met de<br />

<strong>bisschop</strong> verzoend, want hij hervatte zijn functie al op 1 november 1483. Eind<br />

1487 verdwijnt hij <strong>van</strong> het toneel en werd hij opnieuw opgevolgd door Gerrit<br />

Claesz., die ook ditmaal niet als muntmeester, maar als bewaarder <strong>van</strong> de munt<br />

wordt aangeduid. Wat de reden <strong>van</strong> dit interim was, blijkt niet.<br />

In 1490 trad als muntmeester op Daniël <strong>van</strong> der Heyde, doch slechts voor<br />

korte tijd, hoewel hij later, onder <strong>bisschop</strong> Frederik <strong>van</strong> Baden, nogmaals de<br />

munt beheerd heeft. Reeds in 1492 trad de laatste muntmeester <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong><br />

<strong>David</strong>, Johan <strong>van</strong> Papenvelt, in functie.<br />

Minder aaneenslui<strong>ten</strong>d zijn de gegevens betreffende de stempelsnijders 17<br />

.<br />

Bekend is een aanstelling in deze functie <strong>van</strong> Arend Kers<strong>ten</strong>zoon in 1472,<br />

zonder dat blijkt of hij reeds eerder als zodanig werkzaam geweest was. In<br />

1474 werd hij opgevolgd door Hendrik de Vries, die later naar Cleve vertrok,<br />

waar hij eind 1500 als stempelsnijder overleed 18<br />

. Of hij voor <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> gewerkt<br />

heeft tot 1492, toen een nieuwe graveur Rutger de Maelre werd benoemd,<br />

blijft onzeker.<br />

Ook over de plaats <strong>van</strong> vestiging <strong>van</strong> de munt zijn de gegevens wat onvolledig.<br />

Pas in 1474 wordt voor het eerst in een aanstelling uitdrukkelijk gezegd dat<br />

de muntmeester zijn werkzaamheden te Wijk-bij-Duurstede zal gaan uitoefenen.<br />

Ook in de volgende jaren komt deze vermelding regelmatig voor. Pas<br />

Johan <strong>van</strong> Papenvelt krijgt, na in 1492 en 1494 opdrach<strong>ten</strong> als muntmeester te<br />

Wijk te hebben gekregen, daarnaast in 1494 en 1495 afzonderlijke commissies<br />

voor een tweede munthuis te Hasselt in het Oversticht.<br />

Het is waarschijnlijk dat bij het begin <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong>s regering de munt<br />

gevestigd was te Rhenen. Daar was de Nederstichtse munt <strong>van</strong> <strong>David</strong>s voorganger,<br />

<strong>bisschop</strong> Rudolf, geweest en <strong>David</strong> resideerde in deze jaren gewoonlijk<br />

op het slot Ter Horst bij Rhenen. In 1459 verkreeg hij door erfenis het kasteel<br />

Wijk-bij-Duurstede, dat hij zeer uitbreidde en verfraaide. Het ligt voor de hand<br />

aan te nemen dat ook de munt betrekkelijk spoedig <strong>van</strong> Rhenen naar Wijk is<br />

meegegaan, maar het jaar <strong>van</strong> de verplaatsing is niet bekend. Te Utrecht zelf is<br />

voor rekening <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong>, die zoals de meeste geestelijke vors<strong>ten</strong> in die tijd<br />

zelden in zijn hoofdstad resideerde, nooit gemunt.<br />

16<br />

17<br />

1 8<br />

Uit deze stukken blijkt tevens onmiskenbaar dat het <strong>bisschop</strong>pelijk bestuur<br />

Tenhaeff (zie noot 2), p. 146 noot 5.<br />

D. Th. Enklaar in Jaarboekje <strong>van</strong> Oud-Utrecht 1926, p. 76-83 (met onjuiste conclusies).<br />

A. Noss, Die Münzen von Cleve, München 1931, p. 157.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 25<br />

gedurende de regering <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> geen bemoeienis heeft gehad met de<br />

munt te <strong>De</strong>venter. <strong>De</strong> om<strong>van</strong>grijke reeks <strong>van</strong> jagers, witpenningen en halve witpenningen,<br />

die <strong>van</strong> 1466 tot 1474 te <strong>De</strong>venter is geslagen, draagt weliswaar het<br />

wapen <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> - niet zijn naam of spreuk - maar is geslagen onder<br />

verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de stedelijke regering <strong>van</strong> <strong>De</strong>venter 19<br />

. Zij slui<strong>ten</strong><br />

trouwens in uitvoering geheel aan bij de plakken en halve plakken die in dezelfde<br />

jaren te <strong>De</strong>venter zijn geslagen zonder het wapen <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong>. Bovendien<br />

blijkt uit de naam „wevelers", waaronder deze <strong>De</strong>venterse witpenningen<br />

veelvuldig in latere valuaties worden aangeduid, dat zij zijn vervaardigd door<br />

Arent Wevell, die stedelijk wisselaar en muntmeester <strong>van</strong> <strong>De</strong>venter was 20<br />

. Tenslotte<br />

wordt in de stadsrekeningen <strong>van</strong> <strong>De</strong>venter sedert 1464 regelmatig een post<br />

<strong>van</strong> inkoms<strong>ten</strong> uit het „waardijnschap" verantwoord, waaruit blijkt dat de<br />

ba<strong>ten</strong> <strong>van</strong> deze muntslag aan de stad en niet aan de <strong>bisschop</strong> <strong>ten</strong> goede gekomen<br />

zijn. <strong>De</strong>ze stedelijke <strong>mun<strong>ten</strong></strong> worden hier dan ook verder niet ter sprake<br />

gebracht, voorzover zij niet voor de verklaring <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong>pelijke muntslag<br />

<strong>van</strong> belang zijn.<br />

<strong>De</strong> <strong>mun<strong>ten</strong></strong> (PI. II-VI) geslagen volgens de instructie <strong>van</strong> 1457 kunnen gemakkelijk<br />

worden aangewezen. In verschillende muntvonds<strong>ten</strong>, die blijkens de niet-<br />

<strong>Utrechtse</strong> <strong>mun<strong>ten</strong></strong> in de beginjaren <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong>s regering gedateerd<br />

moe<strong>ten</strong> worden - de vonds<strong>ten</strong> 's-Hertogenbosch, Tilburg en Arnhem - komen<br />

slechts twee <strong>Utrechtse</strong> typen voor: het grote goudstuk met voorstelling <strong>van</strong> de<br />

harpspelende koning <strong>David</strong> (no 1) en de zilveren stuiver met samengesteld<br />

wapen in het veld (no 2). Het gewicht <strong>van</strong> deze <strong>mun<strong>ten</strong></strong> komt nauwkeurig met<br />

het voorschrift <strong>van</strong> 1457 overeen. Het goudstuk blijkt oorspronkelijk <strong>David</strong>schild<br />

gehe<strong>ten</strong> te hebben, wat begrijpelijk is omdat het brede formaat en de<br />

drukke versiering duidelijk teruggrijpen op de nog veelvuldig circulerende Hollandse<br />

schilden <strong>van</strong> Willem VI en Philips de Goede; de stuiver is kennelijk een<br />

adaptatie <strong>van</strong> de algemeen bekende Bourgondische vierlanders. Ook de bijbehorende<br />

kleinere zilveren <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> overeenkomstige beeldenaar - de halve en<br />

kwart stuivers - zijn bekend (nos 3 en 4), al zijn geen exemplaren in dateerbare<br />

vonds<strong>ten</strong> aan te wijzen. <strong>De</strong> uitvoering <strong>van</strong> de gehele reeks is zeer homogeen:<br />

alle stukken dragen de volledige naam en titel <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong>, nogmaals diens<br />

naam op de keerzijde en - behalve het kleinste stuk - het later zelden gebezigde<br />

samengestelde wapen <strong>van</strong> het bisdom en de vorst. <strong>De</strong> uitgifte <strong>van</strong> deze <strong>mun<strong>ten</strong></strong><br />

heeft enkele jaren geduurd: nog in 1461 wordt sleischat afgerekend.<br />

Moeilijker aan te wijzen zijn de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> die in 1464 werden ingevoerd. <strong>De</strong><br />

nieuwe instructie ver<strong>van</strong>gt het <strong>David</strong>schild door een <strong>David</strong>sgulden, blijkens het<br />

19<br />

2 0<br />

Reeds opgemerkt door W. H. Cost Jordens in Overijsselsche Almanak voor Oudheid en<br />

Letteren 1854, p. 17.<br />

Van der Chijs, Overijssel, p. 197.


26 H. ENNO VAN GELDER<br />

hogere gehalte duidelijk een andere munt. In de instructies <strong>van</strong> de volgende<br />

jaren tot en met 1482 wordt telkens een <strong>David</strong>sgulden als goudstuk genoemd,<br />

zij het dat het gehalte tij vrijwel gelijkblijvend gewicht geleidelijk verlaagd<br />

wordt <strong>van</strong> 18 tot 16 karaat. Naar alle waarschijnhjkheid is hiermee bedoeld de<br />

gulden <strong>van</strong> Rijnlands type met tronende Sint Maar<strong>ten</strong> (no 5), het meest voor­<br />

2 1<br />

komende goudstuk uit <strong>David</strong>s regering. Uit 16e eeuwse wisselaarsinstructies<br />

is bekend dat deze guldens inderdaad in twee verschillende gehaltes voorkwamen:<br />

18 karaat met de afkorting EPIS in het omschrift der voorzijde en 16 karaat<br />

met EPS (dit blijkt overigens een simplificatie te zijn <strong>van</strong> een iets geleidelijker<br />

ontwikkeling). <strong>De</strong>ze gulden is dus gedurende bijna 20 jaar krach<strong>ten</strong>s verschillende<br />

instructies zonder wezenlijke verandering <strong>van</strong> de beeldenaar geslagen.<br />

Naast de nieuwe ingevoerde gulden schrijft de instructie <strong>van</strong> 1464 zilveren<br />

<strong>mun<strong>ten</strong></strong> voor die aangeduid worden met de niets-zeggende naam <strong>Utrechtse</strong> penning.<br />

Kennelijk zijn bedoeld stuivers en onderdelen. Gewicht en gehalte <strong>van</strong> de<br />

nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong> zijn slechts een fractie lager dan die <strong>van</strong> 1457. Het ziet er naar<br />

uit dat hier een voortzetting bedoeld werd <strong>van</strong> de voorafgaande reeks met een<br />

kleine aanpassing aan de inmiddels opgetreden slijtage, zoals dat in 1466 ook in<br />

de Bourgondische Nederlanden gedaan werd. In ieder geval is de uitgifte - ook<br />

als een niet teruggevonden nieuwe beeldenaar werd ingevoerd - uiterst beperkt<br />

geweest: de recesbrief <strong>van</strong> 1469 wekt de indruk, dat alleen gouden <strong>mun<strong>ten</strong></strong>, dus<br />

de nieuwe <strong>David</strong>sguldens, werden afgeleverd.<br />

In 1464 werd behalve de reeds uit 1457 daterende stuiver, halve en kwart<br />

stuiver ook een munt <strong>van</strong> een achtste stuiver genoemd. Aanvullende instructies<br />

<strong>van</strong> 1469 en 1470 wijzigen gewicht en gehalte <strong>van</strong> deze denominatie en die <strong>van</strong><br />

de kwart stuiver, maar noemen de grotere zilverstukken niet meer. Dit wijst op<br />

een hervatting - op enigszins aangepaste muntvoet - <strong>van</strong> deze kleine soor<strong>ten</strong>.<br />

<strong>De</strong>ze kunnen met grote waarschijnlijkheid herkend worden in de kwart en<br />

achtste stuiver <strong>van</strong> zuiver Bourgondisch type (nos. 8 en 9), die inderdaad het<br />

door de instructie vereiste gewicht hebben. Dat de kwart stuiver in deze periode<br />

gedateerd moet worden, blijkt ook uit muntvonds<strong>ten</strong>: hij komt niet in de oudere<br />

schat<strong>ten</strong> voor, maar wel geregeld in ca 1480 afgeslo<strong>ten</strong> complexen - vonds<strong>ten</strong><br />

Utrecht, Hoensbroek en Nederheim -, zodat hij aan de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> uit de jaren '70<br />

moet voorafgaan. <strong>De</strong> achtste stuiver is hiermee, door het type en het over beide<br />

zijden doorlopende omschrift, onmiskenbaar verbonden.<br />

Tegelijk werd in 1469 voor het eerst <strong>tijde</strong>ns deze regering een kleine munt <strong>van</strong><br />

1 duitken (= 1/48 stuiver) genoemd. Daar deze kleine <strong>mun<strong>ten</strong></strong> vrijwel nooit in<br />

vonds<strong>ten</strong> voorkomen, kan slechts met reserve verondersteld worden dat hier<br />

-de zeldzame duitkens met borstbeeld <strong>van</strong> Sint Maar<strong>ten</strong> (no 10) thuis horen: het<br />

- 21<br />

Hierover H. Enno <strong>van</strong> Gelder in American Numismatic Society, Cen<strong>ten</strong>nial Publication,<br />

New York 1958, blz. 239-272.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 27<br />

borstbeeld verbindt deze met de gelijktijdige guldens, het over beide zijden<br />

doorlopende omschrift met de andere <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> 1469.<br />

Met volledige zekerheid kunnen wederom aangewezen worden de <strong>mun<strong>ten</strong></strong><br />

geslagen volgens de instructie <strong>van</strong> 1474, gewijzigd in 1475, 1477 en 1478. Als<br />

gouden munt fungeert nog steeds de <strong>David</strong>sgulden geslagen sedert 1464.<br />

<strong>De</strong> zilveren <strong>mun<strong>ten</strong></strong> zijn blijkens gewicht en gehalte geheel nieuw. <strong>De</strong> grootste<br />

hier<strong>van</strong> wordt in de tekst aangeduid met de weinig specifieke naam <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong>sgroot,<br />

wat wel begrepen moet worden als „munt <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong>" in het<br />

algemeen. Ongetwijfeld zijn hier bedoeld de zware zilverstukken met dubbel<br />

omschrift, die bestaan met jaartallen 1474-1479 (no 11). <strong>De</strong> beeldenaar <strong>van</strong><br />

deze zilverstukken gaat globaal terug op de al sedert 1437 in zeer groot aantal<br />

geslagen jagers <strong>van</strong> de stad Groningen. Zij worden dan ook in tarieven, zowel te<br />

Utrecht als elders, zonder uitzondering aangeduid als <strong>Utrechtse</strong> jagers of <strong>David</strong>sjagers.<br />

<strong>De</strong> tussentijds voorgeschreven wijziging <strong>van</strong> het gewicht komt bij de<br />

bewaarde exemplaren duidelijk tot uiting: de exemplaren <strong>van</strong> 1474 en 1476 zijn<br />

belangrijk lichter - maar <strong>van</strong> beter zilver - dan die <strong>van</strong> 1477-1479. Ook de wijzigingen<br />

<strong>van</strong> het gehalte worden voor de jagers <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> in wisselaarsinstructies<br />

uit het begin <strong>van</strong> de 16e eeuw uitdrukkelijk conform de voorschrif<strong>ten</strong><br />

gesignaleerd.<br />

Naast de jagers, uitgegeven voor 20 wit of 1 2/3 stuiver, werden ook halve en<br />

kwart jagers ingevoerd, waarvoor overeenkomstige veranderingen <strong>van</strong> gewicht<br />

en gehalte gelden (in de laatste instructie wordt dat alleen voor de jagers vermeld;<br />

analoge correctie moet ook voor de onderdelen worden verondersteld,<br />

<strong>ten</strong>zij de vervaardiging <strong>van</strong> die onderdelen in 1478 gestaakt is). Kleinere <strong>mun<strong>ten</strong></strong><br />

<strong>van</strong> hetzelfde type als de jagers zijn echter niet bekend. <strong>De</strong> bedoelde onderdelen<br />

kunnen echter worden herkend in de ongedateerde <strong>mun<strong>ten</strong></strong> met borstbeeld<br />

<strong>van</strong> Sint Maar<strong>ten</strong> die in twee groottes voorkomen (nos 12 en 13). Hoewel<br />

de beeldenaar geen enkele gelijkenis met die <strong>van</strong> de jager vertoont, is de samenhang<br />

onmiskenbaar. <strong>De</strong> valuaties noemen de onderdelen soms halve jager,<br />

maar even vaak wordt een geheel andere naam, philippus, gebruikt, wat erop<br />

wijst dat er een uiterlijk verschil tussen de jagers en de kleinere stukken bestond.<br />

Verder komen de jagers met jaartal en de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> met Sint Maar<strong>ten</strong><br />

geregeld tezamen voor in vrijwel alle vonds<strong>ten</strong> die na 1480 gedateerd kunnen<br />

worden - het eerst in de vondst Venray. Bewijzend is echter vooral dat de <strong>mun<strong>ten</strong></strong><br />

met Sint Maar<strong>ten</strong> uiteenvallen in twee duidelijk onderscheiden groepen: er<br />

zijn lichtere exemplaren zonder teken boven het wapenschild en zwaardere met<br />

een ster boven het wapenschild, die bovendien gewoonlijk een andere interpunctie<br />

hebben. <strong>De</strong>ze gewich<strong>ten</strong> komen goed overeen met die <strong>van</strong> de voorschrif<strong>ten</strong><br />

<strong>van</strong> resp. 1474-1475 en 1477, op dezelfde wijze als bij de jagers. Er<br />

kan dan ook geen twijfel zijn dat deze philipussen de gezochte onderdelen <strong>van</strong>


28 H. ENNO VAN GELDER<br />

de jager zijn; een verklaring voor het opvallende onderscheid in beeldenaar<br />

binnen één reeks komt verderop ter sprake.<br />

<strong>De</strong> emissie <strong>van</strong> 1482 levert geen enkel probleem op. Gewich<strong>ten</strong> en gehaltes<br />

in de instructie zijn geheel gelijk aan die <strong>van</strong> gelijktijdige <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> de Bourgondische<br />

Nederlanden. Inderdaad komen <strong>Utrechtse</strong> dubbele en enkele vuurijzers<br />

voor met jaartal 1482 (nos 14 en 15), die slaafse copieën <strong>van</strong> de Bourgondische<br />

zijn. Ook het voorgeschreven halve vuurijzer is bekend, al draagt dit stuk<br />

geen jaartal (no 16): overeenkomst in omschrif<strong>ten</strong> en muntteken la<strong>ten</strong> hieraan<br />

nauwelijks twijfel.<br />

Even gemakkelijk is de in de instructie <strong>van</strong> 1485 voorgeschreven munt <strong>van</strong> f<br />

stuiver terug te vinden: de munt (no 17), na lange onderbreking weer eens voorzien<br />

<strong>van</strong> het grote samengestelde wapen, die het duidelijke jaartal 1485 draagt<br />

(al is de 15e eeuwse 5 in oudere werken dikwijls <strong>ten</strong> onrechte als een 7 gelezen).<br />

<strong>De</strong> <strong>mun<strong>ten</strong></strong> bedoeld in de instructie <strong>van</strong> 1487 daarentegen vereisen weer een<br />

nadere uiteenzetting. <strong>De</strong> nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong> die voor 2, 1 en \ stuiver in omloop<br />

gebracht werden, komen in intrinsieke waarde ongeveer overeen met de onmiddellijk<br />

voorafgaande Bourgondische reeks, de Mechelaars <strong>van</strong> 1485 (de<br />

uitgifte <strong>van</strong> de griffioenen <strong>van</strong> 1487 begint pas een maand na de datum <strong>van</strong> de<br />

<strong>Utrechtse</strong> instructie). Het ligt dus voor de hand te zoeken naar een type dat<br />

evenals de Mechelaars een herhaling toont <strong>van</strong> de typen uit de tijd <strong>van</strong> Philips<br />

de Goede. Nu zijn inderdaad een dubbele en een enkele stuiver <strong>van</strong> dat type,<br />

zonder jaartal, bekend die aan de gewich<strong>ten</strong> <strong>van</strong> de instructie beantwoorden<br />

(nos 18 en 19). Zeer waarschijnlijk hoort hier ook bij een halve stuiver, die weliswaar<br />

als hoofdmotief niet een wapen, maar de uitkomende leeuw <strong>van</strong> de halve<br />

vuurijzers draagt, maar anderzijds met de beide grotere stukken duidelijk verbonden<br />

is door het opvallende wapentje <strong>van</strong> het Sticht op de keerzijde (no 20).<br />

Al deze stukken hebben dezelfde omschrif<strong>ten</strong> en hetzelfde muntteken als die<br />

<strong>van</strong> de emissie 1482.<br />

Bijzonder moeilijk te traceren zijn de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> bedoeld in de beide instructies<br />

<strong>van</strong> 1488. In het begin <strong>van</strong> het jaar wordt opdracht gegeven tot het slaan <strong>van</strong><br />

kleine muntjes <strong>van</strong> 3 en 1 duitken (f en \ wit). Bekend is één bij elkaar horend<br />

stel <strong>van</strong> kleine muntjes, die een tondeldoos als hoofdmotief vertonen (nos 21 en<br />

22): mogelijk horen deze tot deze uitgifte, omdat geen andere instructie een<br />

dergelijke groep noemt. Enig positief argument om deze stukken op 1488 te dateren<br />

is echter niet aan te voeren; het gewicht <strong>van</strong> de weinige bekende exemplaren<br />

zegt niet veel, omdat bij kleine <strong>mun<strong>ten</strong></strong> de speling bijzonder groot pleegt te<br />

zijn. Indien het grootste hier<strong>van</strong> inderdaad aan<strong>van</strong>kelijk voor f wit is uitgegeven,<br />

moet de waarde vrij spoedig op 1 wit gebracht zijn, aangezien in stedelijke<br />

tarieven <strong>van</strong> de onmiddellijk volgende jaren sprake is <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong>pelijke witjes<br />

en duitkens en over muntjes <strong>van</strong> f wit niet gerept wordt.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 29<br />

<strong>De</strong> instructie <strong>van</strong> juli 1488 geeft nog een extra probleem, omdat de overgeleverde<br />

tekst kennelijk corrupt is. Voorgeschreven worden <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> 6 en 3<br />

wit en l stuiver). Het in de tekst voor de halve stuiver genoemde gewicht en<br />

gehalte zijn in 1488 zeer aanvaardbaar, maar een niet reeds elders geclassificeerd<br />

muntstuk <strong>van</strong> dit gewicht is niet bekend. Voor de kwart stuiver worden daarentegen<br />

een gewicht en gehalte opgegeven dat veel te laag is (welk <strong>van</strong> beide cijfers<br />

een verschrijving bevat is niet te raden). Slechts één muntje, waarvoor in geen<br />

enkele andere reeks redelijkerwijze een plaats te vinden is, kan met grote reserve<br />

hier geplaatst worden (no 24). Het is een type dat aan de stukken <strong>van</strong> 1469/70<br />

herinnert, maar blijkens het aan Bourgondische <strong>mun<strong>ten</strong></strong> uit de jaren '80 ontleende<br />

leliekruis op de kz. later geslagen moet zijn.<br />

Voor de emissie <strong>van</strong> 1490 is de eigenlijke instructie niet in het commissieboek<br />

ingeschreven, noch elders teruggevonden. Wel is bekend 22<br />

de aanstelling op 1<br />

februari <strong>van</strong> een nieuwe muntmeester, waarin diens verplichtingen slechts in het<br />

algemeen omschreven worden, en een overeenkomst met de stad Utrecht <strong>van</strong> 3<br />

februari, waarin de <strong>bisschop</strong> op zich neemt nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong> te la<strong>ten</strong> slaan, nl.<br />

guldens, stuivers, halve en kwart stuivers, alles in overeenstemming met het<br />

nieuwe munttarief dat in navolging <strong>van</strong> de Bourgondische revaluatie <strong>van</strong> Kerstmis<br />

1489 tegelijk werd afgekondigd. Uit dit laatste volgt dat gewicht en gehalte<br />

<strong>van</strong> de nieuwe <strong>mun<strong>ten</strong></strong> ongeveer gelijk aan die <strong>van</strong> de Bourgondische reeks <strong>van</strong><br />

1489 geweest moe<strong>ten</strong> zijn. Verder blijkt uit <strong>Utrechtse</strong> tarieven dat inderdaad in<br />

1490 een muntslag heeft plaats gehad: uitdrukkelijk worden genoemd een<br />

<strong>Utrechtse</strong> halve stuiver „anno XC gemunt" en stuivers die in het eerstvolgende<br />

tarief na 1490 als „laetst gemunt" worden aangeduid; deze stukken worden in<br />

waarde gelijk gesteld aan de overeenkomstige Bourgondische <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> 1490.<br />

<strong>De</strong> in 1490 geslagen halve stuiver kan met enig vertrouwen herkend worden in<br />

een stuk <strong>van</strong> het vereiste gewicht, met samengesteld wapen in het veld (no 27) en<br />

zeer waarschijnlijk sluit daarbij aan een kwart stuiver die weliswaar een ander<br />

wapen draagt (no 28), maar dezelfde interpunctie heeft en de op geen andere<br />

<strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> gebruikte spreuk „Sit nomen Domini benedictum".<br />

<strong>De</strong> ongetwijfeld eveneens geslagen stuiver is niet teruggevonden en <strong>van</strong> de gulden<br />

ontbreekt zelfs iedere aanwijzing dat uitgifte inderdaad heeft plaats gevonden.<br />

In tegenstelling tot de voorafgaande emissies zijn de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> geslagen krach<strong>ten</strong>s<br />

de instructie <strong>van</strong> 1492 weer vrij gemakkelijk aan te wijzen. Zij zijn te herkennen<br />

aan het jaartal. Van de in de instructie voorgeschreven stukken is alleen<br />

de dubbele stuiver niet teruggevonden. Voor de hele en halve gulden werd een<br />

nieuwe beeldenaar ontworpen, waarin de afbeelding <strong>van</strong> koning <strong>David</strong>, evenals<br />

2 2<br />

Van der Chijs, Utrecht, p. 305.


30 H. ENNO VAN GELDER<br />

in 1457, het hoofdbestanddeel vormt (nos 29 en 30). <strong>De</strong> zilveren <strong>mun<strong>ten</strong></strong> (nos 32<br />

en 33) vertonen, evenals de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> 1482, het vuurijzertype, dat ook in de<br />

Bourgondische Nederlanden in hetzelfde jaar opnieuw was ingevoerd. Iedere<br />

munt <strong>van</strong> de reeks draagt thans op de keerzijde een verschillende aan het boek<br />

der Psalmen ontleende spreuk.<br />

Ook de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> 1494 leveren betrekkelijk weinig problemen. Voorgeschreven<br />

werden drie goudstukken, een gulden en halve gulden <strong>van</strong> 16 karaat<br />

zoals de voorafgaande <strong>David</strong>sguldens, en een gulden <strong>van</strong> 18 karaat, het gehalte<br />

<strong>van</strong> de contemporaine guldens <strong>van</strong> de Rijnse keurvors<strong>ten</strong>. Nu is wel een gulden<br />

met tronende Christus bekend (no 35), die hetzelfde type als de keurvorstelijke<br />

guldens vertoont, maar in de wisselaarsinstructies wordt dit stuk op een gehalte<br />

<strong>van</strong> 16 karaat gesteld, zodat we hierin de <strong>David</strong>sgulden <strong>van</strong> 1494 moe<strong>ten</strong> zien.<br />

<strong>De</strong> Rijnse gulden en de halve <strong>David</strong>sgulden zijn blijkbaar niet teruggevonden of<br />

wellicht in het geheel niet geslagen. Dubbele en enkele stuivers met jaartal 1494<br />

zijn evenmin bekend; aangezien echter voor deze denominaties de voorschrif<strong>ten</strong><br />

niet waren gewijzigd, is vermoedelijk, indien nog aanmunting heeft plaats gehad,<br />

het type <strong>van</strong> 1492 onveranderd gehandhaafd. Wel zijn de voorgeschreven halve<br />

en kwart stuiver, waar<strong>van</strong> gewicht en gehalte iets waren verlaagd, met het nieuwe<br />

jaartal 1494 bekend (nos 38 en 39). Bovendien blijkt nog, hoewel de instructie<br />

daar niet <strong>van</strong> spreekt, een achtste stuiver (no 40) <strong>van</strong> aanslui<strong>ten</strong>d type te zijn<br />

geslagen. Tenslotte is nog bekend een halve stuiver zonder jaartal die op de kz.<br />

in plaats <strong>van</strong> de gebruikelijke leeuwtjes en lelietjes afwisselend leeuwtjes en<br />

cirkeltjes vertoont (no 37). Omdat deze versiering ontleend is aan de Bourgondische<br />

halve stuivers, <strong>van</strong> 1493, moet dit stuk in 1493 of 1494 zijn geslagen, vermoedelijk<br />

voorafgaand aan het definitieve type met jaartal 1494.<br />

Het in hetzelfde jaar 1494 nog afzonderlijk voorgeschreven duitken is niet<br />

teruggevonden. Evenmin zijn aan te wijzen stuivers en halve stuivers <strong>van</strong> Overijssels<br />

type die krach<strong>ten</strong>s een instructie <strong>van</strong> 1495 in de nieuw op te rich<strong>ten</strong> munt<br />

te Hasselt in Overijssel geslagen zouden worden. Wellicht zijn de voorbereidingen<br />

voor de oprichting <strong>van</strong> dit atelier door de dood <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong> in het volgende<br />

jaar onderbroken. Van aktiviteit <strong>van</strong> dit atelier blijkt trouwens pas in de<br />

eerste jaren <strong>van</strong> <strong>David</strong>s opvolger <strong>bisschop</strong> Frederik <strong>van</strong> Baden: eind 1497 werd<br />

daar opnieuw personeel aangesteld.<br />

Een enkel woord moet gewijd worden aan de koersen waarvoor de muntstukken<br />

in het verkeer gebracht zijn. In de instructies wordt hier bij de goudstukken<br />

nooit, bij de zilverstukken slechts in een aantal gevallen uitdrukkelijk melding<br />

<strong>van</strong> gemaakt. Voor de laatste is echter meestal de daar genoemde benaming wel<br />

duidelijk genoeg. Er behoeft bijv. niet aan getwijfeld te worden dat de <strong>David</strong>sstuiver<br />

<strong>van</strong> 1457 inderdaad bij uitgifte een koers <strong>van</strong> 1 stuiver had, al is deze


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 31<br />

later <strong>ten</strong>gevolge <strong>van</strong> het teruglopen <strong>van</strong> de waarde <strong>van</strong> de rekenmunt veelal'<br />

hoger geweest, zoals uit latere valuaties blijkt. Enige voorzichtigheid blijft echter<br />

wel geboden. <strong>De</strong> instructie <strong>van</strong> 1482 spreekt <strong>van</strong> een dubbele stuiver. <strong>De</strong>ze<br />

munt blijkt echter het type te hebben <strong>van</strong> het Bourgondische dubbele vuurijzer<br />

dat toen al 1\ stuiver gold. Het is ondenkbaar dat het <strong>Utrechtse</strong> stuk niet voor<br />

dezelfde.waarde in omloop gebracht is. Hetzelfde doet zich voor met het dubbele<br />

vuurijzer <strong>van</strong> 1492 dat op het ogenblik <strong>van</strong> uitgifte inderdaad conform de<br />

terminologie <strong>van</strong> de instructie 2 stuiver gold; in 1494 werd in de instructie deze benaming<br />

gehandhaafd, hoewel inmiddels de koers weer tot 2\ stuiver verhoogd<br />

was.<br />

Uitvoeriger moet ingegaan worden op de <strong>mun<strong>ten</strong></strong> <strong>van</strong> 1474-1479, de jagers<br />

en onderdelen, die in de instructie met de nietszeggende naam <strong>van</strong> „<strong>bisschop</strong>sgroot"<br />

worden aangeduid. Omdat geen waardebepaling uit de periode <strong>van</strong> aanmunting<br />

bekend is, moet de koers uit indirecte gegevens worden afgeleid. In de<br />

oudste uitvoerige valuatie <strong>van</strong> zilveren <strong>mun<strong>ten</strong></strong>, die <strong>van</strong> 1483, wordt de jager<br />

gewaardeerd op 2 philippus. Dat betekent 20 wit of 1 2/5 stuiver, want het woord<br />

philippus duidt al sinds de jaren '60 steeds een bedrag <strong>van</strong> 10 wit aan, wat de<br />

oorsprong <strong>van</strong> deze benaming ook moge zijn. Anderzijds slui<strong>ten</strong> de jager en<br />

halve jager in beeldenaar zeer duidelijk aan bij de <strong>De</strong>venterse jager en witpenning<br />

<strong>van</strong> 1466-1474, die ongetwijfeld een waarde hadden <strong>van</strong> 1/12 en 1/24 goudgulden<br />

(<strong>van</strong> 20 stuiver), wat eveneens neerkomt op resp. 20 en 10 wit. Hieruit<br />

mag geconcludeerd worden dat de jager gedurende de zes jaren <strong>van</strong> aanmunting,<br />

ondanks de geleidelijke vermindering <strong>van</strong> de intrinsieke waarde, uitgegeven<br />

is voor 20 wit. Een bevestiging daar<strong>van</strong> biedt de stedelijke instructie <strong>van</strong><br />

1478, waarin de halve jagers die toen te Wijk werden geslagen uitdrukkelijk als<br />

philippus, dus munt <strong>van</strong> 10 wit worden aangeduid.<br />

Voor de gouden <strong>mun<strong>ten</strong></strong> zijn de gegevens zeer spaarzaam. Het <strong>David</strong>schild<br />

wordt zelden met name in rekeningen genoemd en komt zelfs in de meeste<br />

tarieven uit het einde <strong>van</strong> de regering niet voor. <strong>De</strong> Raad <strong>van</strong> Utrecht hield in<br />

1460 een tarifiëring aan 23<br />

omdat onzekerheid over de waarde bestond; in 1461<br />

verrekende de Cameraar <strong>David</strong>schilden voor 17 stuiver per stuk. Vermoedelijk<br />

is de oorspronkelijke koers <strong>van</strong> uitgifte in 1457 16 stuiver geweest.<br />

Wat duidelijker ligt de zaak bij de in 1464 ingevoerde <strong>David</strong>sgulden. Bij de<br />

uitgifte was deze munt even zwaar en slechts 1 karaat geringer <strong>van</strong> gehalte dan<br />

de Rijnse gulden. Hij is dan ook naar alle waarschijnlijkheid voor dezelfde<br />

waarde, in 1464 dus 20 stuiver, uitgegeven. Pas nadat in de volgende jaren geleidelijk<br />

het gehalte <strong>van</strong> de te Wijk geslagen exemplaren was verlaagd, zodat dit in<br />

1477 2 karaat lager was dan aan<strong>van</strong>kelijk, trad een onderscheid aan de dag tussen<br />

de „<strong>David</strong> rijnse gulden" en de eigenlijke gouden Rijnse gulden. In de valua-<br />

2 3<br />

K. Burman, Utrechtsche Jaarboeken, deel II, Utrecht 1751, p. 407.


32 H. EN NO VAN GELDER<br />

ties wordt in 1478 de <strong>David</strong>sgulden nog niet afzonderlijk getarifieerd, maar <strong>van</strong><br />

1483 af wordt hij wel apart genoemd en steeds 2 of 3 stuiver lager dan de Rijnse<br />

_gulden gezet, en sedert dezelfde tijd wordt de <strong>David</strong>sgulden ook in rekeningen<br />

meermalen uitdrukkelijk genoemd, omdat hij kennelijk niet meer met de gewone<br />

goudgulden gelijk gesteld kon worden. <strong>De</strong> aanmunting in Wijk moet<br />

overigens omstreeks 1483 wel gestaakt zijn.<br />

Toen in 1492 de aanmunting <strong>van</strong> <strong>David</strong>sguldens, nu met een nieuwe beeldenaar<br />

en opnieuw verlaagd gewicht, hervat werd, kon <strong>van</strong> gelijkstelling in koers<br />

met de Rijnse gulden natuurlijk geen sprake meer zijn. Het was inmiddels een<br />

aparte muntsoort geworden die een eigen koers had. Formeel werd dit in 1494<br />

ook erkend, doordat naast de <strong>David</strong>sgulden <strong>van</strong> 16 karaat een Rijnse gulden<br />

<strong>van</strong> dezelfde intrinsieke waarde als de echte Rijnse gulden (18 karaat) werd<br />

voorgeschreven.<br />

<strong>De</strong> stedelijke <strong>mun<strong>ten</strong></strong><br />

<strong>De</strong> terminologie waarmee in de raadsbeslui<strong>ten</strong> de stedelijke <strong>mun<strong>ten</strong></strong> worden<br />

aangeduid is bijzonder verwarrend. <strong>De</strong> naam doytkin {duitgen) die in het <strong>Utrechtse</strong><br />

rekenstelsel en in de <strong>bisschop</strong>pelijke instructies een muntje ter waarde <strong>van</strong><br />

1/4 wit of 1/48 stuiver aanduidt, wordt hier kennelijk in meer algemene betekenis<br />

gebruikt om het grootste stuk <strong>van</strong> de serie stedelijk klein geld aan te duiden.<br />

Ook de termen brabantse en hollandse zijn niet specifiek, maar betekenen niet<br />

meer dan de helft, resp. het kwart <strong>van</strong> de grotere munt.<br />

Het duidelijkst blijkt dit uit de gegevens <strong>van</strong> 1477 24<br />

. In deze tekst wordt de<br />

waarde <strong>van</strong> de grootste munt, aangeduid als doytkin, uitdrukkelijk gesteld op<br />

1/5 philippus; omdat de philippus een waarde <strong>van</strong> 10 wit had, was dit dus een<br />

dubbele wit of 1/6 stuiver. Het muntstuk kan gemakkehjkherkend worden in de<br />

stukken met stadswapen in rozet en jaartal 1478 (no 43), die inderdaad het<br />

vereiste gewicht hebben. <strong>De</strong> beeldenaar is duidelijk ontleend aan de blijkens<br />

vonds<strong>ten</strong> en valuaties ook in Utrecht goed bekende Kleefse muters <strong>van</strong> 1/6 stuiver.<br />

In latere stedelijke valuaties wordt deze munt dan ook gewoonlijk aangeduid<br />

als stedelijke muterkens of muterkens met de roos. <strong>De</strong> onderdelen die in<br />

1477 tegelijk werden voorgeschreven, zijn vermoedelijk in werkelijkheid niet<br />

2 5<br />

uitgegeven, want in een stedelijke regeling over klein geld <strong>van</strong> 16 mei 148 9 is<br />

naast „onser stat muterkens metter roes" alleen sprake <strong>van</strong> „onser stat witgens<br />

voirtijts gemaict" en bijbehorende halve wit<strong>ten</strong>.<br />

<strong>De</strong>ze wit<strong>ten</strong> en halve wit<strong>ten</strong>, die dus enige tijd vóór 1477 waren geslagen,<br />

moe<strong>ten</strong> de muntjes zijn die geslagen waren volgens het raadsbesluit <strong>van</strong> 19 febr.<br />

1460 en waar<strong>van</strong> de aanmaak krach<strong>ten</strong>s een nader besluit <strong>van</strong> 10 maart 1469<br />

2 4<br />

2 5<br />

Van der Chijs, Utrecht, p. 304.<br />

Ongedrukt: Gemeente-archief Utrecht, Buurspraken (inv. no 15), f° 150.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 33<br />

was gestaakt 26<br />

. <strong>De</strong> grootste munt <strong>van</strong> deze reeks, ook weer als doytkin aangeduid,<br />

was dus een wit, wat in overeenstemming was met de waardebepaling als<br />

1/6 butken of 1/12 stuiver. <strong>De</strong>ze wit<strong>ten</strong> en halve wit<strong>ten</strong> <strong>van</strong> 1460-1469 kunnen<br />

met vrij grote waarschijnlijkheid herkend worden in de ongedateerde <strong>mun<strong>ten</strong></strong><br />

met stedelijk wapenschild en de Nederlandse tekst „Heer geef ons vrede" (nos<br />

41 en 42). Dit zijn nl. de enige <strong>van</strong> de vrij talrijke bekende stedelijke <strong>mun<strong>ten</strong></strong> en<br />

armenpenningen die niet zijn voorgekomen in de vonds<strong>ten</strong> Nijkerk en Barneveld<br />

27<br />

en daarom na het tweede kwart <strong>van</strong> de 15e eeuw gedateerd moe<strong>ten</strong> worden.<br />

Beslui<strong>ten</strong> over andere kleine stedelijke <strong>mun<strong>ten</strong></strong> zijn niet overgeleverd; evenmin<br />

noodzaken de uitvoerige munttarieven uit de jaren 1483-1493 het bestaan<br />

<strong>van</strong> andere reeksen te veronderstellen.<br />

<strong>De</strong> stuiver <strong>tijde</strong>ns de opstand tegen de <strong>bisschop</strong> geslagen is gemakkelijk te herkennen<br />

in het stuk met rijdende Sint Maar<strong>ten</strong> dat het jaartal 1483 draagt (no<br />

44); de bijbehorende halve stuiver is nog niet teruggevonden. <strong>De</strong>ze stuiver<br />

wordt in een tarief <strong>van</strong> 1488 uitdrukkelijk als „Sunte Martyns stuver" aangeduid.<br />

Omdat inderdaad blijkt dat een stuiver, en niet een kleinere munt, bedoeld<br />

is, blijft het volkomen onduidelijk wat de zinsnede in het raadsbesluit dat deze<br />

stuiver „sal hie<strong>ten</strong> ene muter" betekent 28<br />

.<br />

Over de in de stad in naam <strong>van</strong> de ruwaard Engelbert <strong>van</strong> Kleef geslagen<br />

guldens en braspenningen ontbreekt iedere schriftelijke documentatie 29<br />

. Slechts<br />

uit de beeldenaar kan de muntvoet worden afgeleid. <strong>De</strong> gulden (no 46) is afgezien<br />

<strong>van</strong> het wapen een getrouwe copie <strong>van</strong> de <strong>David</strong>sgulden <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong><br />

en zal wel ongeveer conform de laatste <strong>bisschop</strong>pelijke instructie <strong>van</strong> 1482 zijn<br />

uitgebracht. <strong>De</strong> braspenning (no 47), d.w.z. munt <strong>van</strong> 1 \ stuiver, volgt daarentegen<br />

niet een Utrechts voorbeeld, maar is een copie <strong>van</strong> de Kleefse <strong>mun<strong>ten</strong></strong> geslagen<br />

door Engelberts vader, hertog Jan I <strong>van</strong> Kleef. Het gewicht is in overeenstemming<br />

met de laatste Kleefse instructie <strong>van</strong> 3 juli 1479 30<br />

.<br />

36<br />

27<br />

28<br />

29<br />

3 0<br />

Ongedrukt: Gemeente-archief Utrecht, <strong>De</strong>s Raads Dagelix Boek (inv. no 13),f° 4 en Van<br />

der Chijs, p. 374.<br />

In de beschrijving <strong>van</strong> de vondst Barneveld (JMP 45 (1958), p. 89 heb ik <strong>ten</strong> onrechte een<br />

ex. <strong>van</strong> vdChijs 25,7 genoemd: bij nadere bestudering blijkt dit in het Kon. Penningkabinet<br />

opgenomen stuk vdChijs 25,10 te zijn. Dienovereenkomstig moet de datering <strong>van</strong> reeks 4<br />

(a.w. p. 97) op voor 1425 als ongemotiveerd vervallen.<br />

Van der Chijs, blz. 305 (de tekst blijkt bij vergelijking met het origineel correct afgedrukt te<br />

zijn).<br />

Gedocumenteerd is alleen de slechte kwaliteit <strong>van</strong> deze mur.<strong>ten</strong>: A. Blanchet in JMP 40<br />

(1953), p. 141.<br />

Noss(noot 18), p. 117.


34<br />

KOERSEN VAN DE GULDEN<br />

1456<br />

1457<br />

1458<br />

1459<br />

1460<br />

1461<br />

1462<br />

1463<br />

1464<br />

1465<br />

1466<br />

1467<br />

1468<br />

1469<br />

1470<br />

1471<br />

1472<br />

1473<br />

1474<br />

1475<br />

1476<br />

1477<br />

1478<br />

1479<br />

1480<br />

1481<br />

1482<br />

1483<br />

1484<br />

1485<br />

1486<br />

1487<br />

1488<br />

1489<br />

1490<br />

1491<br />

1492<br />

1493<br />

1494<br />

1495<br />

1496<br />

gulden<br />

current<br />

20 st.<br />

22% st.<br />

25 st.<br />

Rijnse<br />

gulden, in<br />

<strong>Utrechtse</strong><br />

rekeningen<br />

36 2/3 kro.<br />

37| kro.<br />

38 1/3 kro.<br />

20 st.<br />

20| st.<br />

21 st.<br />

21J st.<br />

22 st.<br />

23 st.<br />

23 st.<br />

24 st.<br />

25 st.<br />

26 st.<br />

29 st.<br />

31 st.<br />

32J st.<br />

33J st.<br />

37 st.<br />

42 st.<br />

45 st.<br />

19 st.<br />

23 st.<br />

24 st.<br />

26 st.<br />

28 st.<br />

28 st.<br />

30 st.<br />

Rijnse<br />

gulden, in<br />

<strong>De</strong>venterse<br />

rekeningen<br />

36 kro.<br />

36i kro.<br />

37 kro.<br />

38 kro.<br />

40 kro.<br />

23 st.<br />

23 st.<br />

25 st.<br />

26 st.<br />

29 st.<br />

30 st.<br />

32 st.<br />

36 st.<br />

20 Sti. st.<br />

25 st.<br />

29 st.<br />

30 st.<br />

31 st.<br />

Rijnse<br />

gulden, in<br />

<strong>Utrechtse</strong><br />

tarieven<br />

26 st.<br />

31 st.<br />

31 st.<br />

32 st.<br />

45 st.<br />

19 st.<br />

20 st.<br />

23 st.<br />

27 st.<br />

H. ENNO VAN GELDER<br />

Rijnse<br />

gulden, in<br />

Bourgondische<br />

tarieven<br />

23 st.<br />

26 st.<br />

28 st.<br />

32 st.<br />

32 st.<br />

31 st.<br />

39 st.<br />

48 st.<br />

18J st.<br />

23 st.<br />

27 st.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGOND1Ë<br />

MUNTVONDSTEN<br />

3 1<br />

60 ><br />

q „<br />

•2, O 0 0 0<br />

Cu N<br />

C_ :F><br />

_. _ •*<br />

O —<br />

° — _T<br />

M q O<br />

. D O<br />

's-Hertogenbosch 1894 1457 1 - i 5g<br />

Tilburg 1894 1457 1 - 17<br />

Arnhem 18.. 1463 - 2 - - - - - - - _ _ _ 426<br />

Essen (Gr.) 1871 1471 - - - 2 - - - - - _ _ _ Vele<br />

Culemborg 1963 1476 — 1 — 1 — 1 _ _ _ _ _ _ 55<br />

Utrecht 1842 1479 _ _ - 1 1 141 _ _ _ _ _ _ 19g<br />

Put<strong>ten</strong> 1861 1479 - - _ 2 - 42 _ _ _ _ _ _ 218<br />

Venray 1957 1481 2 - 33 4 - - 4 566<br />

Hoensbroek 1924 1481 - _ _ ] ] - ! - - _ _ _ 307<br />

Nederheim 1859 1481 _ _ - - 2 _ 2 _ - - _ - 317<br />

Horion-Hozémont 1877 1481- _ _ 2 - _ - - _ _ _ _ 292<br />

Gingelom 1897 1481 _ _ l _ _ - l _ - _ _ _ 139<br />

Utrecht 1972 1483 - - 1 _ - 73 12 - - - - - 302<br />

Uerdingen 1913 1485 _ - ] - _ - _ _ _ _ _ _ 27<br />

Driewegen 1902 1488 - _ 2 _ - _ - - - _ _ _ 169<br />

Brussel 1894 1489 - - - - - 2 - - 1 - - - 236<br />

Zandvoorde 1907 1490 _ - - 2 _ _ - - - - _ _ 350<br />

Wijk-bij-Duurstede 1937 1492 - - - 4 2 22 15 1 - 4 2 - 299<br />

Zelhem 1894 1496 - - - - - 15 5 - 2 1 - 1 433<br />

Loerbeek 1887 1499 - - - - - _ 3 _ _ _ _ j 80<br />

3 1<br />

<strong>De</strong> meeste <strong>van</strong> deze vonds<strong>ten</strong> zijn vermeld in H. Enno <strong>van</strong> Gelder en J. S. Boersma, Mun<strong>ten</strong><br />

in muntvonds<strong>ten</strong>, Bussum 1967: nos 395, 394,203, 87, 205, 248, 206, 487, 488, 346, 250, 208<br />

en 209. <strong>De</strong> vondst Utrecht 1972 is in deze afl. gepubliceerd. Voor de Belgische vonds<strong>ten</strong>:<br />

A. <strong>van</strong> Keymeulen, Les trésors monétaires modernes trouvés en Belgique, Bruxelles 1973:<br />

nos 131, 82, 68, 28, 36 en 194.<br />

35<br />

T3<br />

C<br />

O


36<br />

OVERZICHT VAN DE EMISSIES<br />

Bisschop <strong>David</strong> <strong>van</strong> <strong>Bourgondië</strong> 32<br />

H. ENNO VAN GELDER<br />

A. Commissie voor Danys <strong>van</strong> Levendael, muntmeester, 24 jan. 1457<br />

Enklaar I (volledige tekst) fo. 56<br />

Goud <strong>David</strong>schild 16 k. nf/72 p mk 3.40 g/2.26 g<br />

sleischat 1 stuk per mark<br />

Zilver stuiver 4:20 kz/ 72 p mk 3.40 g/1.32 g<br />

halve stuiver 3:20 kz/116 p mk 2.11g/0.66g<br />

oord stuiver 2:20 kz/180 p mk 1.35 g/0.31 g<br />

sleischat 1 stuiver per mark<br />

B. Commissie voor Danys <strong>van</strong> Levendael, muntmeester, 23 maart 1464<br />

Enklaar IV (excerpt) fo. 92vo<br />

Goud <strong>David</strong>sgulden 18 k. nf/72 p mk 3.40 g/2.55 g<br />

sleischat 12 witte stuiver per mark<br />

Zilver <strong>Utrechtse</strong> penning 4:4 kz/72^ p mk 3.38 g/1.13 g<br />

halve id. 4:4 kz/145 p mk 1.69 g/0.56 g<br />

oord <strong>van</strong> id. 2:12 kz/200 p mk 1.22 g/0.25 g<br />

achtste id. 2p kz/320pmk 0.76 g/0.12 g<br />

sleischat \\ witte stuiver p mk<br />

C. Commissie voor Lodewijk <strong>van</strong> Levendael, muntmeester, 9 febr. 1467<br />

fo. 115<br />

nf<br />

Goud <strong>David</strong>sgulden 17:1 V8 /72 p mk 3.40 g/2.41 g<br />

sleischat 1 stuk per mark<br />

D. Commissie voor Lodewijk <strong>van</strong> Levendael, muntmeester, 26 sept. 1469<br />

Enklaar VI (volledige tekst) fo. 136<br />

Zilver oord <strong>van</strong> kromstaart 1:12 kz/240 p mk<br />

doytkin 0:18 kz/850 p mk 0.29 g/0.02 g<br />

sleischat niet genoemd<br />

E. Wijziging <strong>van</strong> de vorige commissie, 17 maart 1470<br />

Enklaar VI no<strong>ten</strong> fo. 136<br />

3 2<br />

Verwezen wordt naar de foliering <strong>van</strong> het Liber Officiatorum (noot 13) en, voorzover opgenomen,<br />

naar de publicatie <strong>van</strong> Enklaar (noot 14) en de Reges<strong>ten</strong> <strong>van</strong> Muller (noot 15).<br />

Afkortingen bij de vermeldingen <strong>van</strong> gehalte en gewicht: nf = goud de nobel gerekend voor<br />

fijn; kz = koningszilver; fz = fijn zilver; p mk = aantal stuks per mark Troois.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 37<br />

Zilver oord <strong>van</strong> kromstaart 2 p. kz/320 p mk<br />

sleischat niet genoemd<br />

0.76 g/0.12g<br />

F. Aanvullende commissie voor dezelfde, 26 juli 1470<br />

Enklaar VII (excerpt) fo. 141vo<br />

Zilver oord <strong>van</strong> witte stuiver 3 p. kz/240 p mk 1.02 g/0.24 g<br />

sleischat niet genoemd<br />

G. Commissie voor Danys <strong>van</strong> Levendael, muntmeester, 6 dec. 1472<br />

Enklaar IX (volledige tekst) fo. 165vo<br />

Goud als toegestaan aan Lodewijk <strong>van</strong> Levendael<br />

H. Commissie voor Danys <strong>van</strong> Levendael, muntmeester te Wijk, 31 jan. 1474<br />

fo. 186 vo<br />

Zilver <strong>bisschop</strong>sgroot 11 p. kz/ 99 p mk 2.47 g/2.26 g<br />

halveid. 6p. kz/108 p mk 2.27 g/1.13 g<br />

oord <strong>van</strong> id. 3:15 kz/144 p mk 1.70 g/O.53 g<br />

sleischat 1 <strong>bisschop</strong>sgroot per mark<br />

J. Commissie voor Danys <strong>van</strong> Levendael, muntmeester te Wijk, 20 aug. 1475<br />

Enklaar XIV (excerpt) fo. 199<br />

Goud <strong>David</strong>sgulden 16^ k. nf/73 p mk 3.35 g/2.28 g<br />

sleischat 15 groot Vlaams payement per mark<br />

Zilver <strong>bisschop</strong>sgroot 10 p. kz/97| p mk 2.51 g/2.00 g<br />

halveid. 5 p. kz/97| p mk 2.51 g/1.00 g<br />

oord <strong>van</strong> id. 3:12 kz/140 p mk 1.75g/0.49g<br />

sleischat 6 groot Vlaams pay. (= 2\ <strong>bisschop</strong>sgroot) per mark<br />

K. Wijziging <strong>van</strong> de vorige commissie, 12 febr. 1477<br />

Enklaar XIV noot fo. 199<br />

Goud <strong>David</strong>sgulden 16 k. nf/ 73 p mk . 3.35 g/2.23 g<br />

sleischat 1 gulden per mark<br />

Zilver <strong>bisschop</strong>sgroot 8 p. kz/ 82 p mk 2.99 g/1.90 g<br />

halve id. 4 p. kz/ 84 p mk 2.91 g/O.93 g<br />

oord <strong>van</strong> id. 3:12 kz/150 p mk 1.63 g/0.45 g<br />

sleischat 3 <strong>bisschop</strong>sgro<strong>ten</strong> per mark<br />

L. Wijziging <strong>van</strong> de vorige commissie, <strong>ten</strong> name <strong>van</strong> Lodewijk <strong>van</strong> Levendael,<br />

1 jan. 1478<br />

Enklaar XV (regest); Reg. 4310 fo. 223


38 H. ENNO VAN GELDER<br />

Zilver <strong>bisschop</strong>sgroot 7p. kz/ 82 p mk 2.99 g/1.66 g<br />

sleischat niet genoemd<br />

M. Commissie voor Gerrit Claesz. <strong>van</strong> Haerlem, waarnemend muntmeester,<br />

10 sept. 1482<br />

Reg. 4430 fo. 253<br />

Zilver dubbele stuiver 9:12 fz/ 81 p mk 3.01 g/2.38 g<br />

stuiver 4:17fz/82pmk 2.99 g/1.17 g<br />

halve stuiver 3:18 fz/134 p mk 1.83 g/0.58 g<br />

sleischat 8 groot Vlaamse pay. per mark<br />

N. Commissie voor Lodewijk <strong>van</strong> Levendael, muntmeester te Wijk, 1 nov. 1483<br />

Reg. 4454 fo. 267vo<br />

Goud <strong>David</strong>sgulden 16 k. nf/ 73 p mk 3.35 g/2.23 g<br />

sleischat 1 gulden per mark<br />

Zilver als in vorige commissie<br />

O. Commissie voor Lodewijk <strong>van</strong> Levendael, muntmeester, 10 april 1485<br />

Enklaar XVIII (regest); Reg. 4515 fo. 271<br />

Zilver 1^ groot Vlaams 3:2fz/96pmk 2.55 g/0.66 g<br />

sleischat 1 stuk per mark<br />

P. Commissie voor Lodewijk <strong>van</strong> Levendael, muntmeester, 12 maart 1487<br />

Reg. 4573 fo. 288<br />

Zilver dubbele stuiver 6:16fz/82pmk 2.99 g/1.66 g<br />

stuiver 3:20fz/96pmk 2.55 g/0.82 g<br />

halve stuiver 2:18 fz/144 p mk 1.70 g/O.39 g<br />

sleischat 3 groot per mark<br />

Commissie voor Gerrit Claisz., waarnemend muntmeester, 9 jan. 1488<br />

Enklaar XIX (excerpt); Reg. 4604 fo. 290<br />

Zilver 3 doitkens = 0:18 fz/448 p mk 0.55 g/0.035 g<br />

1 /8 groot Vlaams<br />

doitken 0: 9 fz/896 p mk 0.27 g/0.012 g<br />

sleischat 1 groot Vlaams per mark


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 39<br />

R. Commissie voor dezelfde, 4 juli 1488 fo. 293<br />

Reg. 4619<br />

Zilver 6 wit = 1 groot VI. 2: 6 fz/149 p mk 1.64 g/0.34 g<br />

3 wit = \ groot VI. 1:3 fz/352 p mk 0.70 g/0.07 g<br />

sleischat 2 gro<strong>ten</strong> Vlaams per mark<br />

S. Commissie voor Daniël <strong>van</strong> der Heyde, muntmeester te Wijk, 1 febr. 1490<br />

Enklaar XXI (volledige tekst) fo. *8<br />

<strong>De</strong>tails over de uit te geven <strong>mun<strong>ten</strong></strong> worden niet vermeld<br />

T. Commissie voor Johan <strong>van</strong> Papenvelt, muntmeester te Wijk, 4 mei 1492<br />

Reg. 4770 fo. *20<br />

Goud <strong>David</strong>sgulden 16 k. nf/ 75 p mk 3.25 g/2.16 g<br />

halveid. 16 k. nf/150 p nik 1.62 g/1.08 g<br />

sleischat \ gulden per mark<br />

Zilver dubbele stuiver 9:12fz/85pmk 2.88 g/2.28 g<br />

stuiver 4:17fz/85pmk 2.88 g/1.13 g<br />

halve stuiver 3:18 fz/136 p mk 1.71 g/0.54 g<br />

sleischat resp. 6 groot, 3| groot en 3 groot per mark<br />

U. Commissie voor Johan <strong>van</strong> Papenvelt, muntmeester te Wijk, 3 maart 1494<br />

Enklaar XXIV (regest) fo. *37vo<br />

Zilver halve stuiver 3: 6 fz/140 p mk 1.75 g/0.46 g<br />

oord <strong>van</strong> stuiver 2:11 fz/223 p mk 1.09 g/0.23 g<br />

sleischat 1 groot per mark<br />

V. Commissie voor dezelfde, 25 mei 1494<br />

Goud gulden 18 k. nf/76 p mk<br />

fo. *38vo<br />

• 3.22 g/2.40 g<br />

sleischat 3 oord gouds per mark<br />

W. Commissie voor Johan <strong>van</strong> Papenvelt, muntmeester te Hasselt, 18 aug. 1494<br />

Enklaar XXVI (excerpt); Reg. 4894 fo. *38vo<br />

Goud <strong>David</strong>sgulden en halve id.: als 4 mei 1492<br />

gulden: als 25 mei 1494<br />

dubbele stuiver en stuiver': als 4 mei 1492<br />

halve stuiver en oord-stuiver: als 3 maart 1494


40 H. ENNO VAN GELDER<br />

X. Commissie voor Johan <strong>van</strong> Papenvelt, muntmeester te Wijk, 14 nov. 1494<br />

fo. *37vo<br />

Zilver doitkin 0:2fz/800pmk 0.30 g/0.002 g<br />

sleischat niet genoemd<br />

Y. Commissie voor Johan <strong>van</strong> Papenvelt, muntmeester te Hasselt, 29 april<br />

1495<br />

Enklaar XXVII (vermelding); Reg. 4918; Van fo. *43vo<br />

der Chijs, p. 202 (volledige tekst)<br />

Zilver 1/30 gouden gulden 5:15 fz/134 p mk 1.83 g/0.85 g<br />

1/60 id. 3p. fz/146pmk 1.68 g/0.42 g<br />

sleischat \ oord gouds per mark<br />

<strong>De</strong> stad Utrecht<br />

A. Raadsbesluit, 19 februari 1460<br />

(G. A. Utrecht, Inv. 13: <strong>De</strong>s Raads Dagelix Boek 1460-1469)<br />

Doytkin ter waarde <strong>van</strong> 1 / 6 butken<br />

Brabantse ter waarde <strong>van</strong> 1/12 butken<br />

Hollandse ter waarde <strong>van</strong> 1 /24 butken<br />

B. Raadsbesluit, 18 december 1477<br />

(Als boven, 1475-1481; Van der Chijs, p. 304)<br />

Doytkin 2 p. kz/288 p mk 0.85 g/0.14 g<br />

Brabantse 1:8 kz/432 p mk 0.56 g/0.065 g<br />

Hollandse 1 p. kz/648 p mk 0.37 g/0.03 g<br />

Halve hollandse 15 gr kz/948 p mk 0.25 g/0.015 g<br />

C. Instructie op naam <strong>van</strong> de ruwaard Engelbert <strong>van</strong> Kleef in 1482:<br />

niet overgeleverd<br />

Gulden vermoedelijk gelijk aan <strong>David</strong>sgulden <strong>van</strong> Utrecht<br />

(instructie K <strong>van</strong> 1477)<br />

Braspenning vermoedelijk gelijk aan Kleefse braspenning <strong>van</strong> 1479<br />

(3,77 g/1.26g)<br />

D. Raadsbesluit, 3 juli 1483 (opdracht aan Lodewijk <strong>van</strong> Levendael, stedelijk<br />

muntmeester)<br />

(Als boven, 1481-1483; Van der Chijs, p. 305)<br />

Stuiver • beter dan de Vlaamse munt<br />

Halve stuiver beter dan de Vlaamse munt


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË<br />

BESCHRIJVING VAN DE MUNTEN 33<br />

Mun<strong>ten</strong> <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong><br />

Emissie 1457<br />

1. <strong>David</strong>sharp (goud)<br />

Uitgegeven voor 16? stuiver vdChijs 16, 2-4-<br />

Vz. harpspelende koning <strong>David</strong>, staande achter schild met gevierendeeld<br />

wapen; MEMENTO*DO-MINE*DAVID<br />

Kz. gebloemd kruis, in de kantons letters D - A - V -1, onder tondeldozen,<br />

in het hart letter D; +DAVID*DE*BVRGONDIA*EPISCOPVS*TRAIECTE(N)'<br />

Interpunctie met * of met *<br />

KPK 3,49 g, 3,44*g, 3,25 g, 3,25 g<br />

CM 3,38 g, 3,32 g, 3,30 g, 3,11 g (cat. 2095-7)<br />

2. Stuiver vdChijs 19, 44-45<br />

Vz. gevierendeeld wapen in het veld; +DAVID°DE°BVRGONDIA°EPIS°:<br />

TRAIECT(EN)'<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend, in de kantons letters D-A-V-I,<br />

in het hart letter D; +MONET-A°NOVA°-EPIS°TR-AIECTE(NS)'<br />

KPK 3,28 g, 3,27 g, 3,22 g, 3,09 g, 2,75 g<br />

CM 3,27 g, 3,01 g, 2,80 g, 2,71 g (cat. 2150-2)<br />

3. Halve stuiver vdChijs 19,46<br />

Vz. schild met gevierendeeld wapen; +DAVID°DE:BVRGO'DIA°EPIS°TRAIE'<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend, in de kantons letters D - A - V<br />

- I, in het hart letter D; +MONE-TA°NOV-A°EPIS'-TRAIE'<br />

KPK 2,11 g<br />

CM 1,97 g (cat. 2154)<br />

4. Kwart stuiver vdChijs 19,47<br />

Vz. enkelvoudig wapen in het veld; +DAVID*DE*BVRGO'DIA*EPIS*TRAIEC<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend, in de kantons letters D - A - V —<br />

I, in het hart letter D; +MONE-TA*NOV-A*EPIS-TRAIEC<br />

KPK -<br />

CM 1,22 g (cat. 2155)<br />

Bij iedere muntsoort wordt vermeld het gewicht <strong>van</strong> de ex. aanwezig in de beide representatieve<br />

collecties: KPK = Kon. Penningkabinet, 's-Gravenhage; CM — Centraal Museum,<br />

Utrecht (met verwijzing naar Catalogus <strong>van</strong> het Historisch Museum der stad Utrecht*<br />

Utrecht 1928).<br />

41


42 H. ENNO VAN GELDER<br />

3 4<br />

Emissies 1464, 1467, 1475, 1477 en 1482<br />

5. <strong>David</strong>sgulden (goud) vdChijs 17,9-10<br />

Aan<strong>van</strong>kelijk uitgegeven voor 20 stuiver<br />

Vz. Sint Maar<strong>ten</strong> zit<strong>ten</strong>d op gothische zetel, onderaan wapentje <strong>van</strong> het<br />

Sticht; SANCTVS - MARTIN'*EP(I)S'<br />

Kz. enkelvoudig wapenschild binnen driepas; +MON'*NOVA*AVREA*<br />

TRAIECTEN(S)'<br />

<strong>De</strong> exemplaren met EPIS horen tot de emissie <strong>van</strong> 1464, die met EPS tot de<br />

latere emissies.<br />

EPIS: KPK 3,34 g, 3,32 g, 3,28 g<br />

CM 3,39 g, 3,37 g (cat. 2098-9)<br />

EPS KPK 3,34 g, 3,32 g, 3,22 g, 3,17 g<br />

CM 3,29 g, 3,22 g (cat. 2100-1)<br />

Emissies 1464, 1469 en 1470<br />

6. Stuiver<br />

Niet teruggevonden, mogelijk gelijk aan no 2<br />

7. Halve stuiver<br />

Niet teruggevonden mogelijk gelijk aan no 3<br />

8. Kwart stuiver vdChijs 19,49<br />

Vz. enkelvoudig wapen in het veld; +DAVID°DE°BVRGONDIA°<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend, in de kantons lelietjes en leeuwtjes,<br />

in het hart roosje; EPIS-COPVS-TRAIE-C°TNS'<br />

KPK 0,97 g, 0,97 g, 0,71 g, 0,64 g<br />

CM 0,90 g, 0,85 g, (cat. 2157-8)<br />

9. Achtste stuiver vdChijs 19,48<br />

Vz. enkelvoudig wapen in het veld; +DAVID°DE°BVRGONDIA°<br />

Kz. gevoet kruis, in de kantons de letters D - A - V -1, in het hart letter D;<br />

+EPISCOPVS°TRAIECTENSIS<br />

KPK 0,46 g<br />

CM 0,58 g (cat. 2156)<br />

10. Duitken vdChijs 19,51 34<br />

Vz. borstbeeld <strong>van</strong> Sint Maar<strong>ten</strong>, onderaan wapentje <strong>van</strong> het Sticht;<br />

EPIS' - TRAIEC'<br />

Het muntje Van der Chijs 19,52 = CM 2161-2 is vermoedelijk verkeerd gelezen en schijnt<br />

niet uit de tijd <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong>.


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 43<br />

Kz. enkelvoudig wapenschild rus<strong>ten</strong>d op gevoet kruis dat omschrift door­<br />

breekt ; DAVI-D.DE-BVRG-ONDIA<br />

KPK -<br />

CM 0,40 g(cat. 2160)<br />

Emissies 1474, 1475, 1477 en 1478<br />

11. Jager vdChijs 18,23-28 en 29,6<br />

Uitgegeven voor 20 wit (= l 2<br />

/ 3 stuiver)<br />

Vz. enkelvoudig wapen binnen dubbel omschrift;rozet ANNO°DNI' 0<br />

M C<br />

CCCC°<br />

LXXVII; bui<strong>ten</strong> +MONETA°NOVA 0<br />

EPIS'°TRAIECTEN(S)'<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend; MEM-E'TO-DNE'D-AVID ; daarbui<strong>ten</strong><br />

rand <strong>van</strong> 13 lelietjes in cirkels<br />

1474 (lelie i.p.v. rozet voor ANNO)<br />

KPK -<br />

CM 2,62 g (cat. 2126)<br />

1476 (interpunctie met kruisjes)<br />

KPK 2,37 g<br />

CM 2,26 g (cat. 2127)<br />

1477 KPK 2,79 g, 2,69 g, 2,60 g<br />

CM 2,80 g, 2,80 g (cat. 2128-9)<br />

1478 KPK 2,96 g, 2,88 g, 2,84 g, 2,77 g, 2,54 g, 2,44 g<br />

CM 3,12 g, 3,00 g, 2,90 g, 2,58 g (cat. 2130-3)<br />

1479 KPK 2,91 g<br />

CM 2,98 g, 2,30 g (cat. 2134-5)<br />

12. Halve jager of philippus vdChijs 20,56-57 en 59-60<br />

Uitgegeven voor 10 wit (= 5/6 stuiver)<br />

A. Vz. Sint Maar<strong>ten</strong> zit<strong>ten</strong>d onder een baldakijn, onderaan wapentje <strong>van</strong><br />

het Sticht; SANCTVS 0<br />

- MARTIN'°EPIS'<br />

Kz. enkelvoudig wapenschild; +MONETA°NOVA°EPIS' 0<br />

TRAIECTEN'<br />

B. Als voren, doch ster boven het wapenschild op de kz.; interpunctie<br />

gewoonlijk met kruisjes, spelling EPIS' of EPS'<br />

type A KPK 2,10 g<br />

CMtype<br />

B KPK 2,55 g, 2,40 g, 2,36 g, 2,33 g, 2,33 g, 2,22 g<br />

CM 2,60 g, 2,49 g, 2,33 g, 2,32 g, 2,31 g, 2,30 g, 2,21 g,<br />

2,16 g, 2,15 g (cat. 2166-2174)


44 H. ENNO VAN GELDER<br />

13. Kwart jager of halve philippus vdChijs 20,58 en 61<br />

Geheel als no 12, typen A en B (op vz. SANCTVS°M-ARTIN'°EPIS')<br />

typeA KPKl,74g, 1,68 g, 1,66 g<br />

CM 1,27 g(cat. 2176)<br />

type B KPK 1,67 g<br />

CM 1,79 g(cat. 2175)<br />

Emissies 1482 en 1483<br />

14. Dubbel vuurijzer vdChijs 18,29<br />

Uitgegeven voor 2\ stuiver<br />

Vz. twee toegewende zit<strong>ten</strong>de leeuwen, tussen de koppen een tondeldoos;<br />

+MONETA*NOVA*EPI'*TRAIECTENS'<br />

Kz. wapenschild rus<strong>ten</strong>d op gebloemd kruis; +MEMENTO*DOMINE*DAVID*<br />

1482<br />

KPK 2,80 g<br />

CM 2,60 g(cat. 2136)<br />

15. Vuurijzer vdChijs 18,30 en 32<br />

Vz. zit<strong>ten</strong>de leeuw naar links, wapenschild voor zich houdend; tondeldoos<br />

MONETA 0<br />

NOVA°EPI'°TRAIECTENS'<br />

Kz. gebloemd kruis; +MEMENTO°DOMINE°DAVID°1482<br />

1482: KPK 2,89 g, 2,29 g<br />

CM 2,56 g(cat. 2137)<br />

1483: KPK 2,00 g<br />

CM -<br />

Vz. uitkomende klimmende leeuw naar links; tondeldoos? MEMENTO 0<br />

16. Half vuurijzer RBN 1873, p. 298<br />

DOMINE°DAVID<br />

Kz. leliekruis; wapentje <strong>van</strong> het Sticht MON'°NOVA°EPIS' 0<br />

TRAIECTEN<br />

KPK 1,31 g<br />

CM -<br />

Emissie 1485<br />

17. Drie-kwartstuiver vdChijs 18,34<br />

Vz. gevierendeeld wapenschild omschrift doorbrekend; MONETA-EPISCOPI-<br />

TRAIECTE'<br />

Kz. gevoet kruis met opengewerkt hart, omschrift doorbrekend; MEME'T-<br />

0*DNE*-DAVID-1485<br />

KPK 2,51 g, 2,35 g<br />

CM 2,40 g, 2,30 g (cat. 2142-3)


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIE 45<br />

Emissie 1487<br />

18. Dubbele stuiver vdChijs 19,42<br />

Vz. wapenschild binnen driepas; tondeldoos MEMENTO°DOMINE°DAVID<br />

Kz. gebloemd kruis, omschrift doorbrekend, op het hart een wapenschildje<br />

<strong>van</strong> het Sticht; MON'-NOV'-EPI'-TRA<br />

KPK 2,75 g<br />

CM 2,90 g<br />

Vz. wapen in het veld; tondeldoos MEMENTO 0<br />

19. Stuiver vdChijs 19,43<br />

DOMINE°DAVID'°<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend, op het hart een wapenschildje <strong>van</strong><br />

het Sticht; MONE'-NOVA-EPHI'-TRAI'<br />

KPK 2,08 g<br />

CM 2,20 g(cat. 2153)<br />

20. Halve stuiver vdChijs 18,31<br />

Vz. uitkomende klimmende leeuw naar links; tondeldoos MEMENTO°DOMINE°<br />

DAVID<br />

Kz. gebloemd kruis, op het hart een wapenschildje <strong>van</strong> het Sticht; tondel­<br />

doos MON ,0<br />

NOVA°EPr°TRAIECTEN'<br />

KPK 1,79 g<br />

CM 1,61 g, l,40g(cat. 2140-1)<br />

Emissies 1488<br />

21. Wit vdChijs 20,54<br />

Vz. tondeldoos met zwavelstokken en vonken; + DAVID*DE*BVRGONDIA<br />

Kz. dubbelgevoet kruis; +DD*EPI'*TRAIECTENSIS<br />

KPK 0,70 g<br />

CM 0,57 g, 0,40 g (cat. 2164-5)<br />

22. Duitken vdChijs 20,53<br />

Vz. tondeldoos met zwavelstokken en vonken; -|-DAVID*DE*BVRGONDIA<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend; EP(I)S-TRA-IEC-TEN'<br />

KPK 0,32 g, 0,21 g<br />

CM 0,26 g (cat. 2163)<br />

23. Halve stuiver<br />

Niet teruggevonden


46 H. ENNO VAN GELDER<br />

24. Kwart stuiver vdChijs -<br />

Vz. enkelvoudig wapen in het veld; +DAVID DE BVRGONDIA<br />

Kz. leliekruis; 4-EPISCOPVS TRAIECTEN'<br />

KPK-<br />

CM 0,55 g (cat. 2177)<br />

Emissie 1490<br />

25. Gulden<br />

Indien geslagen, niet teruggevonden<br />

26. Stuiver<br />

Niet teruggevonden<br />

27. Halve stuiver JMP 1946/7, p. 76<br />

Vz. gevierendeeld wapen in het veld; +DAVID*DE*BVRGONDIA*EPS*TRA<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend, in de kantons lelies; SIT*N-OME'-<br />

DNI'*B-ENED'<br />

KPK 1.70 g, 1,70 g<br />

CM -<br />

28. Kwart stuiver JMP 1953, p. 140<br />

Vz. enkelvoudig wapen in het veld; +DAVID*DE*BVRGON'*EPS'*TRA'<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend, waarop wapentje <strong>van</strong> het Sticht;<br />

SIT*N-OMEN-DNI*B-ENED<br />

KPK 1,07 g<br />

CM 0,96 g (cat. 2159)<br />

Emissie 1492<br />

29. <strong>David</strong>sgulden (goud) vdChijs 17,6<br />

Vz. koning <strong>David</strong> met harp en scepter, zit<strong>ten</strong>d op gothische zetel, onderaan<br />

wapentje <strong>van</strong> het Sticht; *ELEGIT*DA-VIT*S'W*SVV*<br />

Kz. wapenschild rus<strong>ten</strong>d op omschrift doorbrekend kruis; MO'*NO'-AVR'*E-<br />

PI'*TRA-IECT'92<br />

KPK 3,11 g<br />

CM 3,26 g (cat. 2102)<br />

30. Halve <strong>David</strong>sgulden (goud) vdChijs 16,5<br />

Vz. koning <strong>David</strong> met harp en scepter, langs de rand <strong>van</strong> het veld sterretjes,<br />

onderaan wapentje <strong>van</strong> het Sticht; +ESTVLIT*EV'-DE*GREGIB'*I'*O'<br />

Kz. wapenschild binnen achtpas; +MONE'*NO'*AV'*EPI'*TRAIECT'92<br />

KPK 1,68 g<br />

CM 1,68 g (cat. 2104)


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 47<br />

31. Dubbel vuurijzer<br />

Niet teruggevonden<br />

32. Vuurijzer vdChijs 18,35-36<br />

Vz. zit<strong>ten</strong>de leeuw naar links, wapenschild voor zich houdend; +MONETA*<br />

NOVA*EPI'*TRAIECTE'<br />

Kz. gebloemd kruis; tondeldoos iNVENi*DAViD(of DAVIT)*SERVV'*MEV'*<br />

1492<br />

KPK 2,50 g, 2,24 g<br />

CM 2,75 g, 2,15 g (cat. 2138-9)<br />

33. Halve stuiver vdChijs 19,37<br />

Vz. wapen in het veld; +MON'*NO'*EPr*TRAiECTE'*1492<br />

Kz. gebloemd kruis, in het hart letter D; tondeldoos MEMOR*ESTO*VERBI* :<br />

TVI<br />

KPK 1,65 g<br />

CM 1,51 g(cat. 2144)<br />

Emissies 1494<br />

34. Rijnse gulden (goud)<br />

Niet teruggevonden<br />

35. <strong>David</strong>sgulden (goud) vdChijs 17,8<br />

Vz. Christus zit<strong>ten</strong>d op gothische zetel, onderaan gedeeld wapentje Sticht-<br />

<strong>Bourgondië</strong>; ELEGI*DAV-ID*SERV'*MEV'<br />

Kz. gebloemd kruis, op het hart en in de kantons schildjes met de kwartie­<br />

ren <strong>van</strong> het wapen <strong>van</strong> de <strong>bisschop</strong>; -|-MO'*NO'*AV(E)'*DAVID*DE*BVRG'*<br />

EPI'*TR'<br />

KPK 3,24 g, 3,20 g<br />

CM 3,10 g(cat. 2103)<br />

36. Halve <strong>David</strong>sgulden<br />

Niet teruggevonden<br />

Halve stuiver<br />

37. Ie type JMP 1953, p. 139'<br />

Vz. wapen in het veld; wapentje <strong>van</strong> het Sticht; MONE'*NO'*EPI'*TRAIECTENSI'<br />

Kz. omschrift doorbrekend kruis, in het hart lelie, in de hoeken afwisselend<br />

leeuwtjes en stippen; FIAT*M-ISERIC-OR'*TVA-DOMIN'<br />

KPK 1,89 g<br />

CM -


48 H. ENNO VAN GELDER<br />

38. 2e type vdChijs 19,38-39<br />

Vz. wapen in het veld; +MON'*NO'*EPI'*TRAIECT(E)'*1494<br />

Kz. omschrift doorbrekend kruis, in het hart wapentje <strong>van</strong> het Sticht, in<br />

de hoeken afwisselend leeuwtjes en lelies; FIAT-MISE-RICOR-TVA*D of FIAT*M-<br />

ISERIC-OR *T VA-DOMl' *<br />

KPK 1,75 g<br />

CM 1,72 g, 1,40 g, 1,39 g (cat. 2145-7)<br />

39. Kwart stuiver vdChijs 19,40<br />

Vz. wapen in het veld; tondeldoos MON'*NO'*EPI'*TRAIECT'*94<br />

Kz. gebloemd kruis, wapentje <strong>van</strong> het Sticht in het hart; +INVENI*DAVID*<br />

SERVV'*M'*<br />

KPK 0,94 g<br />

CM 1,00 g, 0,80 g (cat. 2148)<br />

40. Achtste stuiver vdChijs 19,41<br />

Vz. wapen in het veld; tondeldoos INVENI*DAVID*SERW'*ME'<br />

Kz. gevoet kruis, in het hart lelie, in de kantons afwisselend leeuwtjes en<br />

lelietjes; +MO'*NO'*EPI'*TRAIECTEN'*94<br />

KPK 0,46 g<br />

CM 0,41 g (cat. 2149)<br />

Mun<strong>ten</strong> <strong>van</strong> de stad Utrecht<br />

Emissie 1460<br />

41. Wit vdChijs 25,5-7<br />

Vz. wapenschild <strong>van</strong> de stad; +MVNT DE(R) STAT VAN VT(RE)<br />

Kz. dubbel gevoet kruis; +HER GEFT ONS (OF VNS) VREDE<br />

KPK 0,56 g, 0,42 g, 0,39 g, 0,36 g<br />

CM 0,41 g, 0,41 g, 0,38 g (cat. 2513-15)<br />

Verschillende interpuncties: rozetjes, dubbele pun<strong>ten</strong> of cirkeltjes.<br />

42. Halve wit vdChijs 25,8-9<br />

Vz. wapenschild <strong>van</strong> de stad; +MVNT DER STAT VA' VT(E)'<br />

Kz. dubbel gevoet kruis; +HER GEFT ONS VREDE<br />

KPK -<br />

CM 0,20 g (cat. 2516)<br />

Verschillende interpuncties: dubbele pun<strong>ten</strong> of cirkeltjes


UTRECHTSE MUNTEN DAVID VAN BOURGONDIË 49<br />

Emissie 1477<br />

43. Muter vdChijs 25,4<br />

Vz. wapenschild <strong>van</strong> de stad in achtpas; +CIVITAS:TRAIECTENSIS:<br />

Kz. gevoet kruis, omschrift doorbrekend, in de hoeken rozet<strong>ten</strong>; ANNO -<br />

MCCC - C°LXX - VIII<br />

KPK 0.69 g<br />

CM 0,60 g (cat. 2512)<br />

Emissie 1483<br />

44. Stuiver JMP 1952, p. 91<br />

Vz. Sint Maar<strong>ten</strong> te paard, zijn mantel delend met een bedelaar; S*MAR-<br />

TINVS*EPS*PATRONVS<br />

Kz. versierd kruis, omschrift doorbrekend, in het hart rozet, in de hoeken<br />

de letters VTRE'; AN'*DN-I'*M*CC-CC*LX-XXIII<br />

KPK -<br />

CM -<br />

45. Halve stuiver<br />

Niet teruggevonden<br />

Mun<strong>ten</strong> op naam <strong>van</strong> Engelbert <strong>van</strong> Kleef<br />

Gulden (goud) vdChijs 20,1<br />

46. Vz. Sint Maar<strong>ten</strong> zit<strong>ten</strong>d op gothische zetel, onderaan wapentje Kleef-<br />

Mark; SANCTVS*M - ARTIN'EPS'<br />

Kz. gevierendeeld wapen Kleef-Mark rus<strong>ten</strong>d op lang kruis, dat omschrift<br />

doorbreekt; MO*'NO-VA*AV-RE*TRA-IECTN'<br />

KPK 2,74 g<br />

CM 2,62 g(cat. 2178)<br />

Braspenning (= IJ stuiver) vdChijs 20,2<br />

47. Vz. tegen elkaar leunende wapenschilden <strong>van</strong> Kleef en Mark onder één<br />

helm met helmtooi; ENGELBERT*DE*CLEVIS*Z*DE*MARKA<br />

Kz. dubbel gelijnd versierd kruis, omschrift doorbrekend, in de hoeken<br />

lelies, in het hart een kruisje; MON'*NO-VA*TRA-IECTEN-LXXXII<br />

KPK 3,15 g, 2,51 g<br />

CM 3,06 g (cat. 2179)<br />

Er bestaan twee variaties: interpunctie met sterretjes en scherpe Z of interpunctie<br />

met ruitjes en stompe Z in vz.-omschrift.


50 H. ENNO VAN GELDER<br />

SUMMARY<br />

The Utrecht Coinage during the Reign of Bishop <strong>David</strong> of Burgundy. Under strong pressure of<br />

Philip Duke of Burgundy, his natural son <strong>David</strong> was appointed bishop of Utrecht in 1456.<br />

At first <strong>David</strong>'s position was weak, but he was able to strengthen it gradually. Around 1470 he<br />

could pursue a vigorous and independent policy, also in monetary affairs. This situation was<br />

abruptly changed by the death of Charles the Bold, Duke of Burgundy, in 1477, when a revolt<br />

broke out in the Burgundian Netherlands. Also <strong>David</strong>'s temporal domains rebelled against<br />

him, which resulted in a civil war between the town of Utrecht and the bishop in 1482-1483.<br />

His authority could only be restored when Archduke Maximilian came to his assistance with<br />

troops. In his later regnal years till his death in 1496 bishop <strong>David</strong> was greaily dependent<br />

on Burgundian support.<br />

Analysis of the rates of the Rhenish guilder in Utrecht and <strong>De</strong>venter accounts shows that<br />

the development of the value of the bishop's coins runs practically parallel to that of the coins<br />

struck in the Burgundian Netherlands. At first a light, very gradual, decrease in value of the<br />

silver coins can be observed, but after 1474 the debasement develops at a rapid rate, until in<br />

1490, a few weeks after the Burgundian revaluation, the coinage of Utrecht is considerably<br />

strengthened again.<br />

<strong>De</strong>tails about weight and fineness of the coins struck by the bishop have been extracted<br />

from a series of unpublished instructions to moneyers in the episcopal archives. A reconstruction<br />

of the coin series struck at Rhenen and Wijk-bij-Duurstede by order of bishop <strong>David</strong> is<br />

here made on the basis of the above data, which are supported by facts derived from the study<br />

of hoards, from rates of exchange recorded in municipal tariffs, and comparison of coin types.<br />

In addition a survey is given of the coins struck by order of the town of Utrecht in the same<br />

period. Since the 14th century the town had had the right to strike coins of small denominations.<br />

During the war of 1482-1483 it also struck larger denominations, partly in its own name,<br />

partly in the name of Engelbert of Cleves whom the rebels had appointed regent of the bishop's<br />

domains.


Mun<strong>ten</strong> <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> <strong>van</strong> Utrecht<br />

P L A A T I I<br />

1 0


PLAAT III<br />

" ^ ^ ^<br />

SÉF*3"<br />

^ÉÏË^<br />

/4<br />

I;:<br />

1 3 13<br />

Mun<strong>ten</strong> <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> <strong>van</strong> Utrecht<br />

12


» W'ö*»^<br />

18<br />

14<br />

16<br />

' ^<br />

2 0<br />

Mun<strong>ten</strong> <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> <strong>van</strong> Utrecht<br />

PLAAT IV


PLAAT V<br />

2 1 2 2<br />

Mun<strong>ten</strong> <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> <strong>van</strong> Utrecht<br />

2 8<br />

Vs^>3 BA


4 1<br />

• O<br />

4 2<br />

4 7 ~ 47<br />

40<br />

Mun<strong>ten</strong> <strong>van</strong> <strong>bisschop</strong> <strong>David</strong> en <strong>van</strong> de stad Utrecht<br />

PLAAT VI

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!