OVERZWW - home.euphonynet.be

Vervoeging van de werkwoorden : overzicht.
EERSTE GROEP : de enkelvoudige tijden = tijden bestaande uit 1 werkwoordsvorm, er wordt geen hulpww. gebruikt
01. indicatif présent (onvoltooid tegenwoordige tijd = O.T.T.) b.v. ik drink, jij eet, hij wast zich, ... (je bois, tu manges, il se lave, ...)
A. regelmatige ww. : 3 modelwerkwoorden parlER (e, es, e, ons, ez, ent), finIR (is, is, it, issons, issez, issent), vendRE (s, s, -, ons, ez, ent)
+ speciale gevallen eindigend op -ER : manger / placer / peser / tolérer / appeler + jeter / payer + nettoyer + essuyer/
B. onregelmatige ww : 74 onregelmatige ww. : avoir, être, .... luire, nuire, recevoir.
02. indicatif imparfait (onvoltooid verleden tijd = O.V.T.) b.v. ik dronk, jij at, hij waste zich, ... (je buvais, tu mangeais, il se lavait...)
A. regelmatige ww. : juiste vorm wordt afgeleid van de ind. prés. “nous ...” - ons + uitgang imparfait : ais, ais, ait, ions, iez, aient ( b.v. : nous buvons ==> je buvais)
+ speciale gevallen eindigend op -ER : manger / placer /
B. onregelmatige ww. : 1 uitzondering : “être” (ik was, jij was, ...) j’étais, tu étais, il était, nous étions, vous étiez , ils étaient.
03. indicatif futur simple (onvoltooid toekomende tijd = O.TK.T) b.v. ik zal drinken, jij zal eten, hij zal zich wassen, ... (je boirai, tu mangeras, il se lavera)
A. regelmatige ww. : juiste vorm wordt afgeleid van de INFINITIEF + uitgang F.S. : ai, as, a, ons, ez, ont
+ speciale gevallen eindigend op -ER : peser / tolérer / appeler + jeter / payer + nettoyer + essuyer/
B. onregelmatige ww. : 20 uitzonderingen : avoir (j’aurai, ...), être (tu seras,...), .... falloir (il faudra).
04. conditionnel présent (onvoltooid voorwaardelijke wijs) b.v. ik zou drinken, jij zou eten, hij zou zich wassen, ... (je boirais, tu mangerais, il se laverait)
Vorming : Stam : zie FUTUR SIMPLE, (ook zelfde speciale gevallen en zelfde onregelmatige ww) maar andere uitgang.
uitgangen cond. prés. : ais, ais, ait, ions, iez, aient (cond. prés. heeft dezelfde uitgangen van de imparfait, maar niet dezelfde stam !!!)
05. impératif présent (onvoltooid gebiedende wijs) b.v. Drink ! Laten we eten ! Was u ! (Was je !, Was jullie !, Wast u zich !) (Bois ! -- Mangeons ! -- Lavez-vous !)
A. regelmatige ww. : juiste vorm wordt afgeleid van de indicatif présent (je, nous, vous) b.v. je dis, nous disons, vous dites ==> impératif : Dis ! Disons ! Dites !
wederkerige ww: (b.v. s’asseoir) Assieds-toi ! -- Asseyons-nous ! -- Asseyez-vous !
B. onregelmatige ww.: 5 uitz. : avoir (aie, ayons, ayez), être (sois, soyons, soyez), aller (va, allons, allez), savoir (sache, sachons, sachez), vouloir (veuille, veuillons, veuillez)

06. subjonctif présent (onvoltooid tegenwoordige tijd, aanvoegende wijs) b.v. dat ik drink, dat jij eet, dat hij zich wast, ... (que je boive, que tu manges, qu’il se lave, ...)
vertaling ww. in subj. = ww. in ind. prés., maar de handeling wordt aangevoeld als onzeker (twijfel), noodzakelijk, wenselijk, gevoelsgebonden)
A. regelmatige ww. : juiste stam wordt afgeleid van de ind. prés. (nous, ils) + uitgangen subj. prés. : e, es, e, ions, iez, ent
b.v. : ind. prés. : nous DEvons, ils doivent ==> subj. prés. que je doive, que tu doives, qu’il doive, qu’ils doivent, que ns DEvions, que vs DEviez
+ speciale gevallen eindigend op -ER : manger, placer (que nous mangions, que vous placiez)
B. onregelmatige ww. : 10 uitz. : avoir ( que j’aie...) , être (que je sois ...), aller (que j’aille...), faire (que je fasse), pouvoir, savoir, valoir, vouloir, falloir, pleuvoir
TWEEDE GROEP : samengestelde tijden = werkwoordsvorm bestaande uit 2 delen : hulpww. + V.D. (of : + INF.)
07. futur proche (nabije toekomst) b.v. ik ga drinken, jij gaat eten, hij gaat zich wassen (je vais boire, tu vas manger, il va se laver)
vorming : je vais, tu vas, il / elle / on va, nous allons, vous allez, ils / elles vont + infinitief (van het ww. dat je vervoegt)
08. passé récent (recent verleden) b.v. ik heb zopas gedronken, jij hebt juist gegeten, hij heeft zich zonet gewassen, ... (je viens de boire, tu viens de manger, il vient de se laver)
vorming : je viens de, tu viens de, il / elle / on vient de, nous venons de, vous venez de, ils / elles viennent de + infinitief ( ww. dat je vervoegt)
09. passé composé (voltooid tegenwoordige tijd = V.T.T.) ik heb gedronken, jij hebt gegeten, hij heeft zich gewassen (j’ai bu, tu as mangé, il s’est lavé, ... elle est partie ...)
vorming : HULPWW. AVOIR of ÊTRE in IND. PRÉS. (j’ai, ... / je suis, .../ je me suis, ...) + VOLTOOID DEELWOORD
Ken je het voltooid deelwoord van ieder ww. (+62 uitz.)? Weet je hoe en wanneer je het V.D. moet aanpassen ? (l’accord du pa. pa.)
10. plus-que-parfait (voltooid verleden tijd = V.V.T.) ik had gedronken, jij had gegeten, hij had zich gewassen (j’avais bu, tu avais mangé, il s’était lavé, ... elle était partie )
vorming : HULPWW. AVOIR of ÊTRE in IMPARFAIT. (j’avais, ... / j’étais, ... / je m’étais,....) + VOLTOOID DEELWOORD
Ken je het voltooid deelwoord van ieder ww. (+62 uitz.)? Weet je hoe en wanneer je het V.D. moet aanpassen ? (l’accord du pa. pa.)
11. futur antérieur (voltooid toekomende tijd = V.TK.T.) ik zal gedronken hebben, hij zal zich gewassen hebben (j’aurai bu, il se sera lavé, .... elle sera partie)
vorming : HULPWW. AVOIR of ÊTRE in F.S.. (j’aurai, ... / je serai, ... / je me serai,....) + VOLTOOID DEELWOORD
Ken je het voltooid deelwoord van ieder ww. (+62 uitz.)? Weet je hoe en wanneer je het V.D. moet aanpassen ? (l’accord du pa. pa.)
12. conditionnel passé (voltooid voorwaardelijke wijs) ik zou gedronken hebben, hij zou zich gewassen hebben (j’aurais bu, il se serait lavé,... elle serait partie)
vorming : HULPWW. AVOIR of ÊTRE in COND. PRES. (j’aurais, ... / je serais, ... / je me serais,....) + VOLTOOID DEELWOORD
Ken je het voltooid deelwoord van ieder ww. (+62 uitz.)? Weet je hoe en wanneer je het V.D. moet aanpassen ? (l’accord du pa. pa.)
13. le subjonctif passé (voltooid tegenwoordige tijd, aanvoegende wijs) dat ik gedronken heb, dat hij zich gewassen heeft (que j’aie bu, qu’il se soit lavé...)
vorming : HULPWW. AVOIR of ÊTRE in SUB. PRES. (que j’aie, ... / que je sois, .../ que je me sois, ...) + VOLTOOID DEELWOORD
Ken je het voltooid deelwoord van ieder ww. (+62 uitz.)? Weet je hoe en wanneer je het V.D. moet aanpassen ? (l’accord du pa. pa.)