dE CiJFERS - deBuren
dE CiJFERS - deBuren
dE CiJFERS - deBuren
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Robbert dijkgraaf ‘de bètacanon’<br />
‘de bètacanon’, door Robbert dijkgraaf,<br />
verschenen als opiniestuk in het kader van de reeks ‘Tot ‘t nut van ‘t algemeen: de canondebatten’ in De<br />
Standaard van 17 november 008, en key note speech van het debat over de Wetenschappelijke canon op<br />
diezelfde dag.<br />
Voor velen is dat maar een vreemde vraag. Want wetenschap heeft vooral een aura<br />
van ontoegankelijkheid. Het is een terrein dat men graag overlaat aan de technische<br />
experts die de moeilijke geheimtaal hebben leren ontcijferen. Al die genen, deeltjes,<br />
chips en sterren zijn vooral ver, héél ver van ons bed. Het eenvoudigste antwoord op<br />
de vraag is dan ook: niets.<br />
Er zijn andere goede argumenten om géén bètacanon te maken. Ook de historische<br />
en nationale betekenis is veel minder duidelijk aanwezig. Natuurwetenschappelijke<br />
kennis is grotendeels waardevrij en universeel – de massa van het elektron is overal,<br />
altijd en voor iedereen hetzelfde – en vernieuwt zich continu, waarbij de geschiedenis<br />
ook nog een aaneenschakeling van misvattingen en halve waarheden is.<br />
Maar misschien is het belangrijkste argument tegen een bètacanon wel dat hij tegennatuurlijk<br />
is: een canon past niet bij de aard van de natuurwetenschappen, want<br />
is per definitie niet uitputtend en zal altijd een tijdelijk karakter houden. Een echte<br />
natuurwetenschapper maakt geen keuzes. Een entomoloog omarmt ieder kevertje,<br />
hoe onaanzienlijk ook, als ware het de culminatie van de schepping. Fysici raken<br />
door de zeldzaamste elementaire deeltjes begeesterd en wiskundigen wentelen zich<br />
zonder enige schuldgevoelens in de volstrekte nutteloosheid van imaginaire werelden.<br />
De natuur en onze ideeën daarover zijn onuitputtelijk in hun diversiteit, kennen<br />
geen vanzelfsprekende ordening en groeien organisch, als het leven zelf. Waarom<br />
zou een gemiddelde mening van een willekeurig samengestelde commissie daar een<br />
selectie uit willen maken? Dat is toch een werkwijze die wezensvreemd is aan het<br />
natuurwetenschappelijke bedrijf? Is het dan niet beter het canoniseren aan deze deur<br />
voorbij te laten gaan?<br />
Zo’n onthouding is echter een te gemakkelijke oplossing, omdat ze voorbijgaat aan<br />
het belangrijkste argument vóór een bètacanon. Natuurwetenschappelijke kennis is<br />
namelijk een integraal onderdeel van onze cultuur. Zij is niet uitsluitend bedoeld voor<br />
de vakexperts, maar is, in gepaste dosering, wezenlijk voor iedere burger van de<br />
eenentwintigste eeuw. De grote keerpunten in de natuurwetenschap hebben de cultuur<br />
ingrijpend beïnvloed en ons wereldbeeld drastisch veranderd, soms veel sterker<br />
dan de canonieke veldslagen, keizers en koningen die traditioneel als historische<br />
keerpunten worden gezien. Denk aan de talloze mensenlevens gered door zoiets alledaags<br />
als een verbeterde hygiëne. De technologische vooruitgang is de stille kracht<br />
van de geschiedenis.<br />
Naast de feitelijke kennis is er ook een hoger goed: de natuurwetenschappelijke methode,<br />
de manier van kijken naar de wereld, het ontdekken en uitproberen, het stellen<br />
van hypotheses en, niet te vergeten, het gevoel zeker te weten dat iets honderd<br />
procent fout is. Het is hard nodig deze culturele dimensie te benadrukken, want velen<br />
hebben een blinde vlek waar het de brede waardering van natuurwetenschap en<br />
techniek betreft, hetgeen zich weer reflecteert in een stelselmatige onderbelichting<br />
in het onderwijs en in de publieke beleving.<br />
Nu zijn wetenschappers gedeeltelijk zelf debet aan hun eigen onzichtbaarheid. Met<br />
hun natuurlijke hang naar compleetheid en precisie, naar de laatste decimaal, schrikken<br />
ze velen af. Als het alles of niets is, wordt het snel niets. Vanuit de binnenkant<br />
gezien heeft die gesloten wereld iets aangenaam samenzweerderigs. Maar al is het<br />
behaaglijk toeven achter het schild van onbegrepenheid, de buitenwereld krijgt zo al<br />
snel het beeld van een autistische techneut, of nog erger: een mad scientist. Om deze<br />
overbekende kloof tussen alfa en bèta – de twee culturen van schrijver C.P. Snow<br />
– te dichten, is het noodzakelijk dat ook wetenschappers durven te kiezen en laten<br />
zien waar het nu echt om draait. Dat zij appels en peren – of beter gezegd, genen en<br />
deeltjes – durven te vergelijken. Vele bèta’s verzuchten dat zij wel het verschil tussen<br />
Balzac en Zola moeten weten, maar dat alfa’s niet hoeven te weten dat… Ja, wat vul<br />
je dan in op die open plek? Dat antwoord blijkt voor natuurwetenschappers helemaal<br />
niet zo vanzelfsprekend en eenduidig te zijn, want een keuze voor het één wordt als<br />
een verlies voor het ander ervaren.<br />
Daarom hebben vijftig jonge wetenschappers onder begeleiding van een deskundige<br />
8<br />
<strong>deBuren</strong><br />
commissie vorig jaar toch getracht een canon van de natuurwetenschappen op te<br />
stellen. De vijftig onderwerpen zijn elke week in de Volkskrant verschenen, waarna<br />
er voor iedereen de mogelijkheid was om via de wikipedia-methode op het web de<br />
stukken aan te vullen en te corrigeren. Deze stukken vormden weer een basis voor<br />
de gedrukte versie die dit voorjaar aan minister Plasterk is aangeboden en tot ieders<br />
verrassing een bestseller is gebleken.<br />
Het resultaat is een indrukwekkend panorama van de natuurwetenschappen geworden.<br />
De canon strekt zich uit van algoritme tot zonnestelsel, van dna tot gps, van het<br />
standaardmodel tot de schuivende continenten. Net als de natuurwetenschappen zelf<br />
is deze canon organisch en niet-lineair gegroeid. Telkens is geprobeerd de verschillende<br />
dimensies van de onderwerpen recht te doen. Zo is er het universele concept<br />
(bijvoorbeeld ecosysteem), de historische context (Engelse vegetatiekundigen in de<br />
jaren dertig) en de actuele toepassing (natuurbescherming). Hierbij is dankbaar gebruikgemaakt<br />
van de historische canon die innovatief gebruikmaakt van vensters,<br />
doorkijkjes waarin verschillende aspecten van één onderwerp zichtbaar zijn. Per<br />
onderwerp wordt een blik geworpen op al de verschillende `dimensies’. In geen geval<br />
zijn het inkijkjes in de huiskamers van welgeordende rijtjeshuizen zijn, want alle<br />
kamers zijn uiteindelijk met trappen, gangen en tunnels op ingewikkelde wijze met<br />
elkaar verbonden, als een labyrint van Escher.<br />
Een bètacanon is in eerste benadering gelijk voor ieder land - een slingeruurwerk<br />
is een slingeruurwerk, fotosynthese is fotosynthese. Maar in tweede benadering is<br />
er ook plaats voor nationale invloeden. Zo is het in Nederland toch van belang dat<br />
Christiaan Huygens juist daar het slingeruurwerk heeft uitgevonden. Zulke gegevens<br />
vormen een wezenlijk onderdeel van de nationale identiteit. De gepubliceerde bètacanon<br />
kan dan ook een klein Nederlands tintje niet worden ontzegd – denk maar<br />
aan de onderwerpen dijk of fiets. Hoe anders zou een Vlaamse of Belgische variant<br />
eruitzien?<br />
Een historische canon kan mooi langs de as van de voortschrijdende tijd worden<br />
geschikt. Voor de bètacanon ligt die ordening ingewikkelder. Natuurlijk hebben de<br />
onderwerpen een zekere chronologische volgorde. Dna komt na Darwin, atoombom<br />
na Einstein. Maar uiteindelijk leert die historische benadering ons maar weinig. Nee,<br />
als we de vijftig onderwerpen overzien, dan is er eerder sprake van een ordening van<br />
klein naar groot. De blik van de bèta is een hiërarchische blik die zoekt naar opschaling<br />
en symmetrie, anders dan in de sociale wetenschappen waar het niveau van de<br />
mens en de menselijke samenleving het vanzelfsprekende centrale cluster is. Als de<br />
bètacanon ons iets leert, dan is het juist hoe relatief de menselijke maat is.<br />
Er bestaan vele kamers in het huis van de natuurwetenschappen. Maar al die verschillende<br />
gebieden staan wel met elkaar in verbinding. De natuurwetenschapper<br />
snijdt de wereld in plakjes en verbaast zich er vervolgens over hoe mooi die plakjes<br />
weer in elkaar passen. In die samenhang kunnen we twee belangrijke mechanismen<br />
onderscheiden, die eigenlijk elk een eigen plek in de canon verdienen, ware het niet<br />
dat zij in bijna elk onderwerp aan bod komen.<br />
Ten eerste is er het reductionisme: ingewikkelde zaken tot hun elementaire bouwstenen<br />
terugvoeren. Ook al heeft deze stroming in sommige kringen een slechte naam,<br />
het reductionisme is een onvoorstelbaar succesverhaal gebleken. Dat alle materie uit<br />
deeltjes is opgebouwd, of dat organismen een blauwdruk in hun dna hebben, gooien<br />
hoge ogen als dé feiten die iedereen over de natuur zou moeten weten. De woorden<br />
van Democritus, de vader van de atoomtheorie, hadden een profetisch karakter:<br />
`Volgens afspraak is er kleur, volgens afspraak zoet, volgens afspraak bitter, maar in<br />
werkelijkheid zijn er alleen atomen en ruimte.’ Complete vakgebieden zijn ontstaan<br />
toen bleek dat de natuur in nog kleinere onderdelen begrepen kon worden – de<br />
kernfysica of de moleculaire biologie.<br />
Het tweede mechanisme gaat precies de andere kant op en staat bekend als emergentie:<br />
het geheel is meer dan som van der delen en spontaan kunnen nieuwe begrippen<br />
en verschijnselen ontstaan, als je maar genoeg elementaire bouwstenen bij