deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis
deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis
deze hele Maandbrief - Huub Oosterhuis
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
MAANDBRIEF jaargang 12 no 2/3, maart/april 2007<br />
VOOR LEERHUIS & LITURGIE<br />
HET TWEEDE BOEK SAMUËL<br />
Ten geleide<br />
Ranfar Kouwijzer*<br />
In dit dubbelnummer van de <strong>Maandbrief</strong> zijn de toespraken opgenomen, die in de Amsterdamse<br />
Studentenekklesia werden gehouden bij het tweede boek Samuël. Het verhaal eindigt met de dood<br />
van David in het tweede hoofdstuk van het eerste boek Koningen, dat op de boeken Samuël volgt.<br />
Wij lezen dit seizoen in de Amsterdamse Studentenekklesia de boeken 1 en 2<br />
Samuël. Genoemd naar de profeet Samuël en niet naar de twee ogenschijnlijke<br />
hoofdfiguren: Saul en David. Dat het de boeken van Samuël zijn, is een aanwijzing<br />
dat het gaat om meer dan een koningsgeschiedenis uit een ver verleden. Deze<br />
boeken bevatten profetie. Dat wil zeggen: de geschiedenis wordt zo verteld dat er<br />
een oproep tot ommekeer van uit gaat voor ieder die het leest. Welke ommekeer?<br />
Dat valt te bezien.<br />
Saul is een boerenzoon die gezalfd wordt om de eerste koning van Israël te worden.<br />
Nog tijdens zijn regering wordt in het geheim ook een tegenkandidaat gezalfd: een<br />
herdersjongen met de naam David. Gezalfde - in het Hebreeuws is dat masji’ach,<br />
‘messias’, in het Grieks christos. Wie is de mens die <strong>deze</strong> eretitel mag dragen? Wat<br />
mogen we van hem verwachten? Op die vraag komt geen direct antwoord. In plaats<br />
daarvan worden wij meegesleurd in een duister verhaal vol intriges aan het hof. Daar<br />
- in de politieke arena van oorlogsvoering, opvolgingskwesties en<br />
overlevingsstrategieën - vallen blijkbaar de beslissingen.<br />
Een koning is in Israël niet vanzelfsprekend. Er is immers al die Ander, degene die<br />
het volk heeft bevrijd uit slavernij, die koning heet. JHWH, God. Is zijn erfenis veilig<br />
bij mensen van vlees en bloed? Kan een gewone jongen staan voor zijn zaak? Recht<br />
en gerechtigheid - brood voor iedereen? Of komen wij mensen niet verder dan<br />
idealen en is iedere held gedoemd van zijn voetstuk te vallen? Koningschap in Israël<br />
is een gedurfd politiek experiment. Macht corrumpeert en wie garandeert dat niet<br />
ook in dit land het recht van de sterkste gaat gelden?<br />
De basisvoorwaarde voor gezegend koningschap is profetische begeleiding. De<br />
koning zal zich ondergeschikt moeten maken aan het Woord. Saul mist de fine-tuning<br />
met de profetie. Zijn heerschappij ontspoort en hij verandert gaandeweg in een<br />
despoot. David lijkt een betere kandidaat: een man naar Gods hart. Alles wat hij<br />
doet, lukt. Hij geeft het land veilige grenzen, komt op voor de rechteloze, is een<br />
voorganger van zijn volk.<br />
Samengevat: Saul staat in het duister en David staat in het licht. Bleef het bij <strong>deze</strong><br />
constatering, dan waren wij uitgeleerd. Een zwart-wit schema kunnen wij zelf<br />
bedenken - en ook aan welke morele categorieën een politieke held zou moeten<br />
voldoen. De werkelijkheid is weerbarstiger. En zo ook het verhaal.<br />
* Ranfar Kouwijzer is predikant van de PKN en is per 1 april 2007 voor een dag in de week in dienst van<br />
Stichting Leerhuis & Liturgie/Amsterdamse Studentenekklesia.<br />
1<br />
INHOUD<br />
TOESPRAKEN OVER 2 SAMUËL<br />
DAVIDS MASTERCLASS<br />
2 Samuël 5-7<br />
Alex van Ligten<br />
DAVID, MISLUKTE MESSIAS?<br />
2 Samuël 11-12<br />
Ranfar Kouwijzer<br />
EEN ZUSTER EN TWEE<br />
BROEDERS<br />
2 Samuël 13<br />
Alex van Ligten<br />
DAVID, DE ZACHTMOEDIGE<br />
2 Samuël 15-17<br />
Ranfar Kouwijzer<br />
ABSALOM, ABSALOM<br />
2 Samuël 18-19<br />
Ranfar Kouwijzer<br />
DE GOD VAN DAVID<br />
2 Samuël 21:1-14<br />
Alex van Heusden<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
EEN GROOTS VERHAAL<br />
1 Koningen 1-2<br />
Alex van Ligten<br />
JONG GELEERD 6<br />
DE TWEEDRACHTZAAIER<br />
Lukas 4:1-13<br />
Geeske Hovingh<br />
PAULUS AAN DE ROMEINEN 5<br />
Alex van Heusden<br />
COLOFON<br />
MAANDBRIEF VOOR<br />
LEERHUIS EN LITURGIE<br />
ISSN 1385 0326<br />
Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie<br />
(sinds 1980)<br />
Eindredactie: Kees Kok<br />
Redactie en administratieadres: Postbus 17268,<br />
1001 JG Amsterdam; tel. (020) 6256940<br />
leerhuis@leerhuisenliturgie.nl<br />
www.leerhuisenliturgie.nl<br />
Abonnementsprijs: € 22,50 per jaar;<br />
Europa € 30,00; buiten Europa € 35,00.<br />
Opzeggingen vóór 1 november van het<br />
lopende jaar.<br />
Giro 395505 tnv Stg.Leerhuis en Liturgie<br />
Voor België: Postgiro 000-1699184-35
DAVIDS MASTERCLASS<br />
2 SAMUËL 5-7<br />
Alex van Ligten<br />
1.<br />
De boeken 1 en 2 Samuël (het is natuurlijk één boek, ooit in<br />
twee boekrollen opgedeeld omdat het anders te dik en te<br />
zwaar werd) gaan over een gezalfde, een masji’ach, messias.<br />
Het komt in <strong>deze</strong> boeken uit bij David en hoe hij koning<br />
wordt. Eerdere experimenten, Abimelech in het boek<br />
Richteren, en Saul vlak vóór David, liepen op mislukkingen<br />
uit.<br />
Wat voor koning moet het dan zijn, in Israël?<br />
Het sluit allemaal nauw aan bij wat u, dank zij een advertentie<br />
op de voorpagina van de Volkskrant van 27 januari, op 15 en<br />
16 maart kunt gaan doen aan de Businesschool (zo, met twee<br />
in plaats van drie essen staat het in de krant) Nederland: een<br />
Masterclass Leiderschap volgen bij vijf inspirerende sprekers.<br />
U kunt dan ‘reflecteren op uw visie, stijl en kansen’. Het<br />
motto voor <strong>deze</strong> masterclass staat onderaan: ‘Action learning:<br />
doen is begrijpen’.<br />
De boeken Samuël vormen in feite zo’n masterclass voor<br />
David: in de Schriften staan goede richtlijnen voor het<br />
leiderschap. Als het over de koning gaat, dan willen ze (de<br />
psalmendichters, de profeten, de verhalenvertellers) er graag<br />
een die beantwoordt aan Gods eisenpakket voor die taak, een<br />
koning die het volk de weg wijst in recht en gerechtigheid.<br />
Dus niet zoals de volkeren: daar zijn het figuren die het land<br />
en de mensen uitbuiten, die alles ondergeschikt maken aan<br />
hun eigen macht en welvaren. Israëls koning, dat is er een die<br />
zichzelf ondergeschikt weet te maken aan het geluk en de<br />
levenskansen van de mensen voor wie hij koning is. Zo een<br />
die, als David, zichzelf steevast ‘knecht’ noemt. Vereiste<br />
vooropleiding: herder. Een randfiguur die zware en slecht<br />
betaalde arbeid verrichtte, met wilde dieren vocht,<br />
bedreigingen van zijn kudde moest weren. Herder, koning,<br />
knecht. De evangelisten hebben bij hún lyrische beschrijving<br />
van de mens in wie zij de masji’ach, messias herkenden, goed<br />
gelezen in de masterclassic Samuël.<br />
2.<br />
Hoe is David bij dat koningschap uitgekomen?<br />
Hij had de macht niet gegrepen op momenten dat de kansen<br />
er lagen. Hij had Saul niet omgebracht toen dat had gekund.<br />
Hij was met zijn troepen niet moordend en plunderend door<br />
het land getrokken na de nederlaag tegen de Filistijnen en de<br />
dood van de koning. Hij was naar Hebron gegaan (Abrahams<br />
stekkie), was daar door de stam Juda tot koning uitgeroepen<br />
en daarna gebeurde er zeven jaren en zes maanden... níks. Ja,<br />
dat wil zeggen: er gebeurde van alles, er was strijd tussen het<br />
kamp van David en dat van de nakomelingen van Saul,<br />
oorlogsheren en -hitsers bekonkelden en bevochten van alles<br />
en nog wat, maar er zat geen schot in de zaak. Stilstand. Niet<br />
weten hoe het verder gaat, óf het wel verder gaat. Zeven jaar<br />
lang. Dat is een tijd als je al zo lang de belofte meedraagt.<br />
Zo’n engelengeduld heeft <strong>deze</strong> gezalfde. Het koningschap<br />
komt hem toe. Maar hij háált het niet naar zich toe. Hij wacht.<br />
Zo’n koningschap is dat dus.<br />
Maar dan opeens gebeurt er van alles tegelijk en dan hoor je<br />
hoe hij koning wordt: de stammen van Israël, alle stammen,<br />
komen bij hem en vragen hem koning te worden. Ze roepen<br />
hem niet uit tot koning, ze benoemen hem niet, ze kronen<br />
hem niet. Ze zeggen - het is bijna zingen - woorden die je op<br />
2<br />
de eerste bladzijden van de bijbel al hoort. ‘Jouw gebeente en<br />
jouw vlees zijn wij.’ Als in het verhaal van de hof van Eden<br />
God aan de mens een andere mens geeft, een gelijke, een<br />
‘tegenover’, dan opent de mens, ha’adam, voor het eerst zijn<br />
mond en zingt haar een liefdesverklaring toe: ‘Zíj is het nu,<br />
been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees’ (Genesis 2:23).<br />
Juist die woorden komen hier weer voor: het is een liefdesverklaring<br />
als die in het scheppingsverhaal.<br />
‘Jij deed het volk uittrekken en bracht het weer terug,’ zeggen<br />
ze tegen David. Dat is ook al afwijkend van de meeste<br />
vorsten. Alle aardse heerschappij laat mensen uittrekken, eerst<br />
in legers die op verovering uitgaan, dan in onafgebroken<br />
stoeten vluchtelingen. De koningen, keizers en presidenten<br />
schuiven met hun onderdanen, ze zeggen ‘kom’ en je moet<br />
komen, ‘ga’ en je moet gaan, vechten of moven omdat er geen<br />
plaats genoeg is.<br />
Zo niet <strong>deze</strong> koning in het land van Gods belofte: hij doet<br />
Israël uittrekken en brengt het weer terug. Hij is een herder:<br />
God heeft gesproken dat hij het volk zal weiden - zó zal hij<br />
hun vorst zijn: herderlijk.<br />
3.<br />
Het boek Samuël vertelt hoe dat allemaal in zijn werk gaat in<br />
het stukje over de inname van Jeruzalem. Tot koning over<br />
heel Israël geworden, gaat David met zijn mannen naar<br />
Jeruzalem. Waar anders heen? De stad van vrede, de ‘troost<br />
der Schriften’ (Naastepad), van daar uit moet het allemaal<br />
wáár gaan worden, de beloften Gods, de geboden uit de<br />
woestijn. Gestalte en uitwerking krijgen ze vanuit dit middelpunt.<br />
Het middelpunt van het land, van de geschiedenis, het<br />
midden der Schriften.<br />
Aan die woorden hoor je al dat het niet zozeer gaat om een<br />
strategisch goed gelegen punt, niet om feitelijkheden, maar<br />
om vergezichten. Dit land van Gods belofte zal goede aarde<br />
zijn. En in dat land van belofte, dat staat voor de goede aarde,<br />
zal de stad van de vrede het doel, het eeuwig verlangen, het<br />
droombeeld zijn.<br />
Maar ho! De Jebusieten zijn in het land en die dreigen het te<br />
verhinderen. Zoals Jozua en het volk werden tegengehouden<br />
bij de onneembare muren van Jericho, zo hier David en zijn<br />
mannen. Heeft het heilsvisioen toekomst? Kan het waar<br />
worden? ‘Lammen en blinden kunnen jou nog de baas,’<br />
roepen ze vanaf de hoge burcht. Daar heeft David een afkeer<br />
van! Niet van lammen en blinden op zich, zoals veel<br />
vertalingen er onnauwkeurig met de pet naar gooien, maar dit<br />
gebral en gebrul ten koste van hulpbehoevenden, dát haat hij.<br />
Dat wordt sterk verteld: de onneembare burcht valt David in<br />
een paar regels in handen. Ze hebben daarboven nog niet<br />
gezegd: hij komt hier nooit binnen, of hij staat al voor hun<br />
neus! Via de watertunnel, de Achilleshiel van de verdediging.<br />
Midden onder hen kroop hij die zij niet kenden.<br />
Ook dat is tekenend voor de ware messias: zomaar ineens is<br />
hij er. Je hebt het niet verwacht, je bouwt misschien tal van<br />
weerstanden en vestingwerken op, en ineens is hij tot je<br />
doorgedrongen.<br />
En dan gaat het hard met David: de eerste internationale<br />
erkenning, van de baas van de grootste havenstad, Tyrus, en<br />
timmerlui en steenhouwers, en een huis in de stad: ‘en gaande<br />
en voortgaande werd David groot.’<br />
Dan staat er: ‘David bemerkte dat JHWH zijn koningschap<br />
bevestigde, dat God, omwille van zijn volk Israël, zijn<br />
koningschap had verheven’, het had laten stijgen tot grote<br />
hoogte, zowel figuurlijk als letterlijk: tot op de berg Tsion -
vandaaruit is dat koningschap er terwille van het volk Gods,<br />
terwille en ten dienste van het volk.<br />
4.<br />
Eerder (in 2 Samuël 3) was verteld dat aan David in Hebron<br />
zonen werden geboren: zes in getal. Dat hield in: het wachten<br />
is op de zevende, het sabbatskind, de zoon van de vervulling.<br />
Nu, in Jeruzalem, worden David opnieuw zonen en dochters<br />
geboren. Hoor de bijzondere wijze van vertellen hier. 2<br />
Samuël 5:14 begint met ‘Dit zijn de namen’. Dat is letterlijk de<br />
aanhef van het tweede boek van de Thora (Exodus), en daar<br />
hoor je dan de namen van de twaalf zonen van Jakob, de<br />
stammen Israëls. En hier hoor je de namen van de zonen van<br />
David, in Jeruzalem geboren. Dat zijn er elf! Weer ontbreekt<br />
er een, de twaalfde, een volheid als van de stammen van<br />
Israël. Daar ziet alles naar uit. Tot in het visioen van Johannes<br />
op Patmos toe, over de twaalf paarlen poorten van het<br />
hemelse Jeruzalem, die verwijzen naar de stammen van Israël<br />
(Openbaring 21:12.21).<br />
Dus binnen dit ene stukje uit 2 Samuël hoor je het scheppingsverhaal<br />
uit Genesis meeklinken (‘Jouw gebeente en jouw<br />
vlees zijn wij’) én de volheid van de tijd in het boek<br />
Openbaring: Jeruzalem is waarlijk het midden der Schriften.<br />
5.<br />
Maar als David er dan zít, hoe gaat het dan? ‘Ik zal in mijn<br />
huis niet wonen,’ zegt David, ‘voordat ik heb gevonden: een<br />
plek waar hij wonen kan...’<br />
David, in zijn cederhouten paleis hoog op de heuvel, met op<br />
heldere dagen het uitzicht op zijn geboorteplaats Betlehem en<br />
de velden van Efrata waar de herders de kudden weiden,<br />
denkt aan God. Dat is al een klein wonder, want het gaat nu<br />
goed met David en het cliché wil dat de mensen dan niet<br />
meer aan God doen. Dat klopt dus niet. Gelukkig maar.<br />
David in zijn mooie huis wil een even mooi huis voor God<br />
bouwen, dat wil zeggen: hij wil een goede plaats voor de kist,<br />
de ark, die Israël sedert de woestijndagen meedraagt, waarin<br />
de twee tafelen van de Thora liggen, beschreven door God<br />
zelf: de geboden. De ark staat nog in een voorlopige<br />
opslagruimte en dat geeft geen pas. Er moet een huis voor<br />
God komen.<br />
Maar David mag dat huis niet bouwen (2 Samuël 7). Waarom<br />
niet? Bijbelgetrouwe moralisten beantwoorden dat met: ‘Dat<br />
mocht hij niet, want hij had gezondigd!’ Het zou voor<br />
Nederland in 2007 overigens wel een waardevolle maatregel<br />
van ruimtelijke ordening kunnen zijn: wie heeft gezondigd,<br />
mag geen steen meer opwerpen. Dan wordt er niks meer<br />
gebouwd.<br />
Iets genuanceerders zeggen andere bijbelkenners: ‘David had<br />
oorlogen gevoerd en daarom was hij niet geschikt.’ Dat gaat,<br />
zoals veel zogenaamde bijbelkennis, terug op half geciteerde<br />
en half begrepen teksten (in dit geval: 1 Koningen 5:17).<br />
Maar hier horen we uit de mond van God zelf en zijn profeet,<br />
Natan, de ware reden: hij is een God die gewoon is in een tent<br />
te huizen, die meetrekt met zijn volk, hen in al zijn zorgzame<br />
beweeglijkheid omgeeft als een moedervogel haar jongen met<br />
haar vleugels. Niet Dávid is ongeschikt om de tempel te bouwen,<br />
maar God zelf is er nog niet aan toe! ‘Zeg maar tegen<br />
David dat het later wel komt,’ geeft hij aan Natan door,<br />
‘voorlopig moet het David maar genoeg zijn dat ík zíjn huis<br />
bouw in plaats van hij het mijne.’<br />
Hij zegt het met wat goedmoedige spot over David en zijn<br />
cederhouten paleis: ‘In een tent trok ik rond. Heb je mij ooit<br />
horen vragen waarom ik geen huis van cederhout krijg?’<br />
Het grote, bijzondere, van die woestijntijd van Israël is de<br />
ervaring dat God bij ze is, meereist. Zij in tenten, hij ook in<br />
3<br />
een tent. God maakt woning bij de mensen. Hij wil niet hoog<br />
zijn, niet ver weg, niet onbereikbaar. Hij komt van alzo hoge,<br />
van alzo veer.<br />
Maar als je dan niet meer zwerft, als je woont? Hoe kun je<br />
hem dan aanroepen, ervaren als God-met je? Wordt hij dan<br />
toch weer een verre God, zo niet in den hoge, dan onvindbaar<br />
zwervend in de woestijn?<br />
Om die vragen vóór te zijn vervult God Davids wens,<br />
tenminste de kern ervan: er zal een huis komen. Jouw zaad,<br />
jouw toekomst zal een huis bouwen voor mijn naam. Een plaats<br />
waar zijn naam zal worden uitgeroepen, vanwaar zijn naam zal<br />
worden verkondigd naar alle windstreken, zijn naam die betekent<br />
- zoals staat in Psalm 15: Ik zal er zijn, Ik ben met je, Ik<br />
ben bij jullie, Ik laat jullie niet aan je lot over. Die lieflijke<br />
naam ruist langs de wolken en bevolkt het huis in Jeruzalem.<br />
6.<br />
Is die belofte in vervulling gegaan toen Davids zoon Salomo<br />
de tempel bouwde? Jazeker. Maar niet alleen daar en toen. Als<br />
David neerligt bij zijn vaderen, dan zal God doen opstaan<br />
(onthoud dat woord!) Davids zaad na hem en zijn<br />
koningschap bevestigen. ‘Hij zal een huis bouwen voor mijn<br />
naam.’ Dat hoor je ook in vervulling gaan als Lukas vertelt dat<br />
Jozef naar Betlehem gaat, ‘omdat hij uit het huis en het<br />
geslacht van David was’ (Lukas 2:4).<br />
Dat hoor je ook in vervulling gaan als Johannes voor ‘wonen’<br />
een woord kiest dat verwant is met ‘tent’, ‘tabernakel’: ‘Het<br />
woord is vlees geworden en het heeft onder ons<br />
getabernakeld en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd,<br />
een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van<br />
genade en waarheid’ (Johannes 1:14).<br />
7.<br />
Het is zonde om van die mooie woorden en sterke verhalen<br />
naar nu te gaan. Maar het moet wel. Anders zou het toch niet<br />
meer zijn dan wat gezwijmel bij oude en voorbije tijden. Het<br />
geschiedde allemaal, zeggen de Schriften.<br />
De vraag is of het nog steeds geschiedt, en of het ook zál<br />
geschieden. Is er een plek waar hij wonen kan? Waar doden<br />
leven, waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der<br />
aarde? Kan ons midden zo’n plaats zijn? Is hier de plaats? Als<br />
we dat zo zingen, zul je horen dat het vrijwel meteen overgaat<br />
in de woorden van Jezus over heersen en dienen, over groten<br />
en kleinen. In de class van <strong>deze</strong> master is dat voortdurend aan<br />
de orde: hoe verhoud je je tot elkaar? Hoe kun je dienstbaar<br />
zijn zonder slaafs te worden? Hoe kunnen de verhoudingen<br />
tussen mensen, mannen en vrouwen, vrienden en<br />
vriendinnen, collega’s, ondergeschikten en leiding,<br />
gelijkwaardig en wederkerig zijn? En liefst ook nog: blíjven?<br />
Hoe kunnen we de messias verwachten zonder vroom<br />
duimendraaiend te zitten niksen? Is het te doen? Messiaans<br />
leven, er zijn voor elkaar, en dan zó dat we elkaar de opperste<br />
vrijheid bezorgen in plaats van elkaar aan banden te leggen?<br />
De bijbel weet meer dan wij weten. In heel de taal, de<br />
formulering, de samenhang wordt gezegd: het kan er soms al<br />
even zijn - in zo’n verhaal, van de langjarige vluchteling<br />
David, eindelijk in een huis, eindelijk rust. Tegelijk wordt de<br />
werkelijkheid in het verhaal getekend als een visioen voor de<br />
toekomst. Jeroesjala’iem, stad van vrede, is wensdroom, geen<br />
realiteit in onze dagen. In onze dagen heerst daar de Jebusiet:<br />
mensen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen, die menen<br />
dat de vredesstad alleen voor hun en hun eigen soort<br />
gereserveerd moet blijven. Anderen moet je uitbannen:<br />
bommen in hun bussen, muren om de stad en langs de
grenzen. Schieten op alles wat verdacht lijkt. Dat aardse<br />
Jeruzalem bidden we vrede toe, want zolang die daar niet<br />
heerst, is het nergens vrede. Als er niet op alle plaatsen vrede<br />
komt, ís er geen vrede.<br />
Maar soms ook wel. Even, zo hier en daar in onze<br />
levensdagen. En als uitzicht voor de dagen die komen, de<br />
toekomst. We kunnen het ervaren. Erop hopen. Eraan<br />
werken. Toch nog maar één keer met veel instemming de<br />
tekst van de Masterclass advertentie erbij gehaald: ‘Action<br />
learning: doen is begrijpen.’<br />
Zo moge het zijn.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 28 januari 2007<br />
DAVID, MISLUKTE MESSIAS?<br />
2 SAMUËL 11-12<br />
Ranfar Kouwijzer<br />
Wie mag de eretitel ‘gezalfde’ voeren? Hij die recht en<br />
gerechtigheid doet, die instaat voor zijn broeders en zusters,<br />
zijn naasten. De vreemdeling, de arme doe hen recht.<br />
De jonge David was een revelatie. Zijn koningschap had iets<br />
van een epifanie. Rust en vrede in het land. Maar de jaren<br />
verstrijken. De koning raakt in een midlife-crisis: weer een<br />
rechtszaak, weer een veldslag. Kunnen anderen dat niet doen?<br />
De vorst heeft behoefte aan bezinning. Meer tijd voor<br />
spiritualiteit. Een sabbatical. Gaan jullie maar zonder mij…<br />
Joab is een goede en loyale legerleider. Die kan het wel alleen<br />
af. De koning blijft thuis. Op het dak van zijn paleis kijkt hij<br />
neer op zijn volk. Recht in de boezem van Batseba. Aan <strong>deze</strong><br />
blootscène hebben we een hoop mooie schilderijen te danken.<br />
Als ze al niet de play-mate van het jaar 1000 voor Christus was,<br />
dan toch in ieder geval de pin-up van de zeventiende eeuw.<br />
Aan het motto: het is geen bloot meisje - het is een bijbelse<br />
illustratie, danken we meesterwerken van onder meer Cornelis<br />
van Haarlem, Willem Drost, Pieter Paul Rubens en<br />
Rembrandt van Rijn. Rembrandt schildert Batseba met het<br />
briefje van de koning nog in de hand. Het moment waarop ze<br />
zich klaar maakt om te gaan. Een melancholieke blik.<br />
Hendrickje Stoffels zou model hebben gestaan. Rubens is<br />
minder subtiel. Batseba zit in een klassieke pose, de knieën<br />
opgetrokken. De zigzag waar Marilyn Monroe en Anne<br />
Nicole Smith zo bekend mee werden. De vorm van een slang.<br />
De vrouw als verleidster. Batseba als een lonkende lellebel.<br />
Alsof ze expres Davids blikken naar zich toetrok om zich zo<br />
het paleis in te vrijen. Ze zal er wel om gevraagd hebben.<br />
Foute-mannencommentaar.<br />
De bijbelschrijver is niet zo’n male chauvinist pig. De tekst<br />
houdt het zakelijk. Er is weinig reden tot speculatie. Batseba<br />
speelt een passieve rol. Ze wordt bekeken. Er wordt<br />
geïnformeerd aan wie ze toebehoort. Als dat een bescheiden<br />
luitenant blijkt te zijn en bovendien een Hetiet, een<br />
buitenlander, wordt ze opgehaald. Koning gluurder zendt<br />
boden uit, laat haar meenemen en legt zich met haar neer. Het<br />
gebruikelijke Hebreeuwse woord voor seksuele gemeenschap<br />
wordt niet eens genoemd. Er wordt niet gevreeën, ze wordt<br />
genomen. Deze koning is niet verliefd, hij is geil. Ze is zijn<br />
escortmeisje voor die avond. De populaire politicus blijkt een<br />
hoerenloper te zijn. De staatsman legt het aan met zijn<br />
4<br />
stagiaire. Na gedane zaken kan ze gaan. Ik ben daar nooit<br />
geweest. I did not have a sexual relationship with that woman.<br />
Batseba laat de koning weten dat ze zwanger is. Een probleem<br />
natuurlijk voor David. Uria is al maanden gemobiliseerd, van<br />
hem kan het niet zijn. Het is zaak om de imagoschade te<br />
beperken. Uria wordt zogenaamd joviaal ontvangen. Hij krijgt<br />
extra verlof. Nou kerel, jij zal wel naar je vrouw verlangen! Blijkt<br />
<strong>deze</strong> onbetekenende luitenant over een ongekend<br />
rechtvaardigheidsgevoel te beschikken. Nee Sire, geen denken<br />
aan. Als iedereen nota bene in het veld ligt, ga ik toch niet naar huis?<br />
Wie zou nou zoiets doen? Ja wie? Een echte leider in ieder geval<br />
niet. Maar David is een potentaat geworden. Een<br />
regeringsleider die denkt in termen van oplossingen. Hij<br />
tekent een doodvonnis. Collateral damage. Maak je niet dik, laat<br />
hij zijn legerleider weten. Zo gaan dingen nu eenmaal. Het<br />
zwaard treft dan eens die, dan weer die. Van macht word je<br />
kennelijk cynisch. Het welzijn van Batseba is voor de koning<br />
geen thema. Het leven van Uria nog minder. Alles wat een<br />
sterke moet doen: opkomen voor zijn naaste, instaan voor<br />
recht en gerechtigheid wordt hier met voeten getreden. De<br />
herder wordt een wolf. De held een lafaard. De profeet Natan<br />
zegt het met een gelijkenis. Er waren eens twee mannen. Eén<br />
rijk, één arm…<br />
Het is de profeet niet te doen om seksuele ethiek. Met<br />
hoeveel vrouwen David het bed wenst te delen is niet onze<br />
zaak. Hij heeft er al heel wat en zolang hij ze kan<br />
onderhouden, is hij vrij om er nog eentje aan toe te voegen.<br />
De bijbel heeft geen moeite met promiscuïteit. ‘Gij zult niet<br />
echtbreken’, het zevende van de tien geboden (Exodus 20:14), is<br />
dan ook niet goed te vertalen als ‘gij zult niet vreemdgaan’. Niet<br />
echtbreken betekent: niet inbreken in het huwelijk van een<br />
ander. Als jij de vrouw van je naaste inpikt - hoe moeten jullie<br />
dan samen verder? Dat kan je toch niet maken? Die man had<br />
maar één lammetje en jij neemt dat af! Hier speelt mee dat<br />
vrouwen inderdaad als bezitting werden gezien, zoiets als een<br />
os of een ezel. David neemt een naaste zijn eigendom af. Dat<br />
zien we tegenwoordig graag wat genuanceerder. Wij geven<br />
onze relaties heel anders vorm dan in bijbelse tijden - we<br />
hebben een andere moraal. Buitenechtelijke relaties en het<br />
verdriet waarmee zulke dingen gepaard gaan, zijn een deel van<br />
ons leven. Ook daar ontstaat soms schuld - doen we onze<br />
naaste te kort, willens en wetens of uit onmacht. Het is toch<br />
net iets anders dan wat David doet. Machtsmisbruik, dat is<br />
eigenlijk de kern van de zaak.<br />
Traditioneel wordt gezegd dat het zo sterk is van David dat<br />
hij berouw toont. Hij belijdt zijn zonde en gaat vasten en<br />
bidden. Tsja. Het is het soort berouw waar ik niet direct voor<br />
val. Hij is ontmaskerd en gaat dan nog eens een keertje<br />
zeggen dat het hem spijt. Dat zegt Kaïn ook als hij Abel<br />
vermoord heeft: ‘te groot om te dragen is mijn schuld’<br />
(Genesis 4:13). Als ontkennen geen zin meer heeft dan ga je<br />
spijt betuigen, ga maar eens in de rechtbank kijken. Dat JHWH<br />
in zijn barmhartigheid die groter is dan ons<br />
rechtvaardigheidsgevoel, zo iemand niet wegvaagt, dat is nog<br />
tot daar aan toe. Maar dat de geschiedenis met David verder<br />
gaat, is ook ergerlijk. Uria sterft. Het kindje sterft. Batseba’s<br />
leven is overhoop. En David? Komt hij er zo makkelijk mee<br />
weg? Kan hij na <strong>deze</strong> anti-episode nog messias heten?<br />
We zijn toeschouwer van een geschiedenis die we niet willen<br />
kennen. De held valt van zijn sokkel. We weten wel dat<br />
mensen niet deugen, dat helden niet bestaan. Maar toch. We<br />
hebben behoefte aan een baken. Een geloofsheld. Iemand die<br />
wél een moderne heilige is. Een messiaanse figuur om het in
ijbeltaal te zeggen. Een gezalfde. Iemand die klaar is om<br />
mens te zijn naar Gods beeld en gelijkenis. Al die Davidverhalen<br />
zijn een aanvechting. Het is te veel geweld voor<br />
eenentwintigste-eeuwse Amsterdammers. Wij hebben het niet<br />
met oorlog, niet met zulk heldendom. Geef ons maar<br />
gesprekken, gedachten. David die psalmen componeert.<br />
David de romanticus, de herdersjongen met de mooie ogen.<br />
Het is natuurlijk verwonderlijk dat de bijbelschrijver het zo<br />
allemaal heeft opgeschreven. Dit verhaal had ook weggelaten<br />
kunnen worden. Waarom niet een vlekkeloze messias, iemand<br />
om naar te verlangen? Waarom David niet opgeblazen tot<br />
mythische proporties? Waarom was er niet een redacteur die<br />
heeft ingegrepen? Het maakt de bijbel natuurlijk een<br />
bijzonder boek. Een volk dat zijn eigen geschiedenis zo<br />
kritisch vertelt, dat is ongekend. Het is een eerlijk boek. Maar<br />
ondertussen… Wat moeten we met een messias die menselijk<br />
is, al te menselijk?<br />
Wij noemen onszelf christenen. Nou vooruit - dat doen we<br />
niet al te makkelijk. Schoorvoetend. Maar onze aarzeling komt<br />
niet voort uit bescheidenheid. Het is niet dat we onszelf te min<br />
vinden om christen te heten. Het is eerder dat Bush zich ook<br />
christen noemt en iedereen bij de EO. Wij hebben het liever<br />
over messiaanse inspiratie - we organiseren een messiaans beraad.<br />
Het komt op hetzelfde neer. En natuurlijk, met dat woord<br />
verwijzen we allereerst naar die andere messias: Jezus. Maar<br />
zodra we het woord messias in de mond nemen, plaatsen we<br />
ons in de lijn van David. Zoals ook Jezus niet aarzelde om<br />
zich zoon van David te noemen. Er waren eens een rijke en een<br />
arme. Ze woonden in <strong>deze</strong>lfde stad. Helemaal gemakkelijk kunnen<br />
we ons niet voelen bij een gelijkenis die zo begint. Gezalfd,<br />
messiaans, christelijk, geïnspireerd, geëngageerd, maar mens.<br />
Bij al onze oprechte bemoeienis met weduwe, wees en<br />
vreemdeling is het wel zo eerlijk om dat nog eens te erkennen.<br />
De eretitel messiaans is geen garantie voor recht en<br />
gerechtigheid, net zo min als christelijk. Eerder een kritische<br />
herinnering: waar was het ook al weer om te doen in dat<br />
woord?<br />
David, de grote koning. Wie zonder zonde is, werpe de eerste<br />
steen. Met de schuldige David gaat het verder. Wat is er<br />
gebeurd met zijn schuld? Wie is er voor opgedraaid? In dit<br />
verhaal alleen al drie mensen. Uria die opgeofferd werd - en<br />
stierf onschuldig, zijn lichaam doorboord. Het kind, zeven<br />
dagen oud en naamloos, want een naam kreeg je pas op de<br />
achtste dag. Er staat geschreven dat David in Hebron zes<br />
zonen kreeg - net geen zeven. In Jeruzalem kreeg hij er elf -<br />
net geen twaalf. Is de ontbrekende zoon dit kindje van<br />
Batseba? Dit anonieme kind, gestorven voor de zonde van<br />
een ander, hoe zullen we hem noemen? Batseba zelf is de<br />
derde - ze wordt vergeleken met een lam dat opgehaald wordt<br />
en ter slachting geleid. Precies zoals ze over Jezus vertellen<br />
dat hij als lam werd opgehaald en genomen door de knechten<br />
van de machtigen. Uria, het anonieme kind, Bathseba - zijn zij<br />
de messiaanse gestalten als David zichzelf vergeet?<br />
Hoe gaat David eigenlijk verder met de wetenschap dat hij<br />
een mislukte messias is? Als zijn kind doodziek is, ligt hij op<br />
de grond. Hij weigert te eten. Hoe kan je nog verder? Z’n<br />
knechten zeggen hardop wat iedereen denkt: hij doet zichzelf<br />
wat aan! Het is niet zomaar iemand die hier plat op de bodem<br />
ligt. David: alles werd van hem verwacht. De grote koning is<br />
door het ijs gezakt. Wat ligt er meer voor de hand dan er<br />
tussenuit knijpen? De ‘eer’ aan jezelf houden, noemen we dat<br />
tegenwoordig. Daar ligt ie, naakt voor God, zijn volk en<br />
zichzelf. Ten schande, een vernederde messias. En het kind is<br />
5<br />
gestorven, gestorven. Het is niet terug te draaien, niet ‘goed’<br />
te maken. David doet zichzelf niet iets aan. David staat op.<br />
Hij eet, drinkt, wast zich, trekt nieuwe kleren aan. Hij gaat het<br />
leven in. Met de wetenschap dat anderen zijn schuld dragen,<br />
leeft hij. Kies dan het leven en niet de dood. Als David in<br />
<strong>deze</strong> geschiedenis ergens messiaans is, dan hier. Hij eet, drinkt<br />
en gaat met zijn vrouw naar bed. Batseba: het is veelzeggend<br />
dat haar naam in het <strong>hele</strong> verhaal maar twee keer klinkt. De<br />
vrouw van Uria, heet ze. Pas hier is ze Batseba, zijn vrouw.<br />
David leeft en troost haar, anders gezegd: heeft haar lief. Ze<br />
krijgt opnieuw een zoon: Salomo. Een naam waar eindelijk<br />
vrede in door klinkt.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 11 februari 2007<br />
EEN ZUSTER EN TWEE BROEDERS<br />
2 SAMUËL 13<br />
Alex van Ligten<br />
De weerbarstige werkelijkheid<br />
Je zou willen dat er een plaats was waar alles goed was. En<br />
bleef. Waar het kwaad, de goorheid, de smeerlapperij niet<br />
konden komen. Een plaats die gevrijwaard bleef van ploert en<br />
schender.<br />
Voor veel mensen fungeert het geloof als zo’n vrijplaats.<br />
Binnen het geloof is alles zoals het moet zijn, daar kloppen de<br />
dingen, daar sluiten de redeneringen, en daarom moet je er<br />
ook liever niet aankomen. Dat is misschien geen starre<br />
behoudzucht - al zien we het daarvoor wel eens aan, en al lijkt<br />
het daar ook heel veel op -, maar eerder de behoefte om in<br />
een wereld waarin alles verandert, alles wordt aangetast, iets<br />
zuivers te willen houden. En dan is de kerk mooi als plaats<br />
waar dat allemaal gerealiseerd wordt, al is het maar een uur<br />
per week. Als dat zou kunnen...<br />
Het profetenboek Samuël komt ons niet in dat verlangen<br />
tegemoet. Niet alleen de werkelijkheid is weerbarstiger dan wij<br />
zouden willen, ook de profetenverhalen zijn dat. En ze zijn<br />
dat omdát de werkelijkheid rauw is.<br />
Davids leven, het leven van de messiaanse koning, wordt ons<br />
getekend als een aangevochten leven: na de voortdurende<br />
dreigingen in de jaren dat hij voor Saul vluchtte, doemen er<br />
nu bedreigingen op die nog veel groter en zwaarder zijn: als<br />
zijn koningschap gevestigd is, hij woont in zijn paleis in zijn<br />
stad.<br />
Alles is geregeld. Het is klaar. De geschiedenis is af. Geen<br />
vuiltje meer aan de lucht. Want wat God belooft, dat doet hij<br />
ook. Wat God doet, dat is welgedaan. ‘Vast staan jouw huis<br />
en jouw koningschap voor altijd voor je aangezicht. Jouw<br />
troon staat vast voor altijd’ is hem beloofd (2 Samuël 7:16).<br />
Maar de belofte blijkt geen garantie voor een probleemloos en<br />
smetvrij bestaan. Het gaat door de crisis heen. Sterker nog: de<br />
ene crisis is nog niet voorbij of de volgende dient zich aan.<br />
Je kunt daaruit opmaken dat geloven/vertrouwen, niet zo<br />
simpel is als we wel mochten hopen: dat alles vanzelf wel<br />
goed komt voor wie maar gelooft, dat lelijke en kwade dingen<br />
je deur wel voorbijgaan als je maar je best doet. Want mocht<br />
je dat denken, dan ga je natuurlijk, áls er iets ergs gebeurt,<br />
onherroepelijk onderuit, en dan kom je misschien niet eens<br />
meer overeind.<br />
Twee broers hadden een zuster<br />
Zes hoofdstukken nadat God met een belofte ‘voor altijd’<br />
Davids huis heeft gezegend, gebeuren er de verschrikkelijkste
dingen. Niets is verschrikkelijker dan wat Tamar wordt<br />
aangedaan. Haar halfbroer Amnon, Davids oudste zoon, doet<br />
haar geweld aan en dankt haar vervolgens af. Ze was een<br />
koningskind, een prinses. Ze had een leven met toekomst.<br />
Een paleiselijk leven, bestemd om een paradijselijk leven te<br />
worden. Dat leven wordt hier totaal verstoord. En in zekere<br />
zin ook beëindigd: ze gaat wonen in het huis van haar broer<br />
Absalom, ‘eenzaam’: ze duikt onder, ze komt niet meer onder<br />
de mensen.<br />
Van hoeveel lieve, argeloos begonnen mensenkinderen is dit<br />
niet de levensgeschiedenis? Je leest het in de krant, je hoort<br />
het in het nieuws, of liever: je ziet dat het er staat, je hoort dat<br />
het erover gaat, want je hebt de neiging je voor de details af te<br />
sluiten - het is te erg wat er kleine kinderen, jonge meisjes en<br />
vrouwen wordt aangedaan. Afrikaanse en Oost-Europese<br />
meisjes en vrouwen, ooit ook de prinsesjes van hun ouders,<br />
hierheen gelokt of ontvoerd, om achtereenvolgens hun<br />
onschuld, hun vrijheid, hun menswaardigheid te verliezen. En<br />
zelfs als ze daar ooit aan ontkomen, hoeveel brokstukken<br />
moeten er dan worden opgeraapt, en hoe weinig kans is er dat<br />
ze zich nog durven toevertrouwen aan het leven, aan andere<br />
mensen?<br />
Niet dat er niets aan te doen zou zijn. In onze samenleving<br />
gaat het bij de gedwongen prostitutie om aantallen meisjes en<br />
vrouwen die je met goede wil en een juiste inzet drastisch zou<br />
kunnen verminderen. Maar de problematiek is kennelijk niet<br />
mediageniek genoeg. Dus daarvoor geen plaats in een<br />
regeerakkoord. En de media storten zich liever op de<br />
kennelijk onuitputtelijke materie van Holleeder en zijn<br />
vriendjes, dief en diefjesmaten.<br />
Een vader had twee zonen<br />
Davids dochter deelt in het lot van vernederde, verkrachte,<br />
verachte meisjes en vrouwen. En de dader is Davids zoon<br />
Amnon. ‘De betrouwbare’ betekent die naam. Hij maakt die<br />
naam niet waar. En Davids zoon Absalom loert op wraak<br />
voor zijn zuster. ‘Vader vrede’ betekent zijn naam. Ook hij<br />
maakt zijn naam niet waar.<br />
De joodse geschiedenis van David lijkt hier een Griekse<br />
tragedie te worden, de messiaanse gestalte een tragische<br />
figuur. Onafwendbaar gaat alles op de dood en de ondergang<br />
aan. Absalom gaat Amnon doden. Hij bereidt het goed voor,<br />
loert als een roofdier op zijn prooi, en op het meest geschikte<br />
moment maakt hij zijn broer af. Met een goede reden, maar<br />
of hij zo het koninklijk recht in eigen hand mag nemen? Die<br />
neiging zal bij Absalom in het vervolg sterker worden: zich<br />
gedragen alsof hij al koning is. Terwijl David meer en meer<br />
onmacht en amechtigheid ten toon spreidt: na de verkrachting<br />
van Tamar doet hij niets. Ja, er staat dat hij heel boos wordt.<br />
Nou nou. ‘Ontvlammen in grote woede’, daar hebben we wat<br />
aan! Maar hij dóet niets. De zaak blauw blauw laten, onrecht<br />
wegwuiven, denken dat de tijd alle wonden heelt: dat is heel<br />
gevaarlijke politiek. En stom is het ook.<br />
Een mens had twee zonen... Zo begint een van Jezus’<br />
gelijkenissen (Lukas 15:11), en het is van meet af aan een<br />
hoofdthema in de Schriften: de zonen heten Jakob en Esau,<br />
Ismaël en Izaäk, en <strong>hele</strong>maal in het begin is er Adam, de<br />
mens, die twee zonen heeft. Ook dat verhaal loopt uit op<br />
broedermoord. En hier bij Amnon en Absalom zijn we weer<br />
<strong>hele</strong>maal terug bij af: Absalom doodt zijn broeder Amnon<br />
zoals Kain zijn broeder Abel.<br />
David had <strong>deze</strong> twee zonen, het worden twee verloren zonen;<br />
de een verliest het leven, de ander zijn plaats in het huis. En<br />
let op dat Tamar, de onteerde, <strong>hele</strong>maal uit beeld verdwijnt.<br />
Ook daarin deelt zij het lot van vele van haar lotgenoten in de<br />
geschiedenis, tot op vandaag.<br />
6<br />
Het gaat door, het zál<br />
Zo staat het er dus in dit bijbelse profetenboek 2 Samuël, een<br />
paar hoofdstukken na de grote belofte ‘voor eeuwig’ van<br />
Gods kant. Dit is profetie, <strong>deze</strong> sterke werkelijkheidszin:<br />
durven zeggen dat die belofte niet uitkomt, of minstens ánders<br />
en later dan wij denken en hopen. Durven constateren dat het<br />
niet klópt, ons leven met wat er is toegezegd. De boel niet<br />
rooskleuriger voorstellen dan het is. En vooral geen sfeer<br />
creëren waarin alles rozengeur en maneschijn is.<br />
En daardoorheen, en daartegenin tóch vasthouden aan de<br />
belofte, tóch zeggen: het wordt waar, God is amnon, de<br />
betrouwbare, hij is av shalom, vader vrede.<br />
Maar is daar enige reden voor? Vasthouden aan God als de<br />
betrouwbare? Gaan we niet steeds terug naar af? Je hebt toch<br />
ook de neiging het op te geven, omdat je je bijna niet anders<br />
kunt voorstellen dan dat het zich altijd blijft herhalen, de<br />
broedermoord, de zusterontering. Dat wij mensen nooit<br />
verder zullen komen dan dit. Het slaat je met stomheid:<br />
zoveel goorheid en geweld. En zonder te verlangen naar een<br />
buutplaats die er niet is, een plaats waar we immuun zijn voor<br />
alles wat de boze buitenwereld op ons afjaagt - zouden we<br />
elkaar hier nog enige hoop kunnen geven? Door te zingen, te<br />
bidden misschien?<br />
De hoop zit hem mogelijk ook hierin dat het verhaal verder<br />
gaat. Zodat ook in wat we Heilige Schrift noemen, niet alleen<br />
de onheiligste gruwelen onder ogen worden gezien, maar ook<br />
wordt gezegd: en toch gaat het door, toch laat God hun, ons,<br />
niet los. Er komen andere tijden. Blinde ogen worden<br />
verlicht, dove oren gaan open. Harde harten zullen horen.<br />
Voor allen die gekruisigd worden, voor allen die hun lot niet<br />
kunnen dragen, zal hij er zijn.<br />
Als het verhaal van Jezus, ook een zoon van David, begint,<br />
hoor je hem mensen roepen. Juist in die verhalen hoor je het<br />
woord ‘broeders’: Andreas en Petrus zijn broers, Jakobus en<br />
Johannes zijn broers. Ze volgen de zoon van David. Ze staan<br />
elkaar niet naar het leven, maar ze krijgen deel aan het leven<br />
door met hem mee te gaan. Ze volgen hem, en het Griekse<br />
woord dat gebruikt wordt, betekent: <strong>deze</strong>lfde weg afleggen,<br />
meegaan, vergezellen. Zij verbinden hun lot met het zijne<br />
(naar een mooie weergave van Marie van der Zeyde). De<br />
volgelingen van Jezus worden zijn metgezellen. Dat is<br />
evangelie, goede tijding: de mensen worden bij elkaar bepaald,<br />
moeten en kunnen het met elkaar rooien, ze zijn tot zusterschap<br />
en broederschap in staat, zij worden metgezellen in<br />
het voetspoor van de messias, de zoon van David, op zijn<br />
weg naar Jeruzalem. Zo zal het zijn.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 18 februari 2007<br />
DAVID, DE ZACHTMOEDIGE<br />
2 SAMUËL 15-17<br />
Ranfar Kouwijzer<br />
Het koningshuis is in de ban van de opvolging. Absalom<br />
heeft zijn oudste broer Amnon neergestoken. Een<br />
wraakoefening na de verkrachting van hun zus Tamar. Nu<br />
zijn concurrent uit de weg geruimd is, is Absalom de eerste in<br />
de lijn. Sinds de moord praat David niet meer met Absalom:<br />
vader en zoon in onmacht gevangen. De frustratie bij
Absalom groeit. En daarmee de ambitie. De gefnuikte zoon<br />
zint op eerherstel. Hij wil gezien worden en zijn kansen liggen<br />
bij het volk. Dat is de ambivalente meute die vandaag roept:<br />
‘leve David!’ en morgen: ‘weg met hem!’ Het volk altijd vol<br />
onvrede, Absalom weet het te bespelen. Hij heeft een neus<br />
voor het onbehagen in de samenleving. ‘De koning heeft geen<br />
aandacht voor de problemen van gewone mensen! Jullie<br />
hebben gelijk - het wordt tijd dat er eens iemand naar jullie<br />
luistert! Als ik aan de macht kom, wordt alles anders!’<br />
Populisme door de jaren heen: je koopt een grote wagen, laat<br />
vijftig lijfwachten voor je uitrennen en roept dat jij wél naar<br />
het volk luistert! Een opvallende haardracht doet de rest.<br />
Absalom is geknipt voor de rol van volksmenner. Binnen vier<br />
jaar is hij zó populair dat hij een aanval op de troon kan doen.<br />
Als hij ook nog Achitofel, de spindoctor van David, voor zich<br />
weet te strikken is zijn triomf compleet. De weg naar de<br />
macht ligt voor hem open. Zonder slag of stoot verovert hij<br />
Jeruzalem. Zoals vaker bij populisten reikt zijn fantasie tot het<br />
moment waarop hij de macht krijgt. Zijn raadgevers moeten<br />
hem vertellen hoe het nu verder moet. Uit de notulen van het<br />
eerste kabinetsberaad: ‘Laten wij overleggen: wat zullen we<br />
doen?’ Achitofel: ‘Ga het doen met de tien bijvrouwen van je<br />
vader - maak verzoening onmogelijk, laat zien dat je sterk<br />
bent.’ Tien vrouwen in één keer: aan de verschillende<br />
modellen van koningschap die we de afgelopen maanden hier<br />
bespraken, wordt er vandaag een toegevoegd: het model van<br />
de pornokoning. Op het dak van het paleis wordt een theater<br />
ingericht; Pimp your leadership.<br />
Omdat David het niet op een belegering van de stad wilde<br />
laten aankomen, verliet hij Jeruzalem. Met zijn getrouwen<br />
beklom hij huilend de Olijfberg. De heuvel tegenover de stad<br />
waar je een laatste blik achterom kunt werpen. Dan gaat het<br />
verder: de woestijn in. Naar het oosten, terug naar de plaats<br />
waar hij zich schuil hield toen hij voor Saul op de vlucht was.<br />
Een lijdensweg. Onderweg komen ze door het gebied van<br />
Benjamin, de stam van Saul. Bij een stadje komt er een man<br />
naar buiten die David ongelooflijk begint uit te jouwen.<br />
Stenen gooiend, stof stuivend, bespot hij David en scheldt<br />
hem uit. Hij werpt hem de dood van Saul voor de voeten:<br />
‘David: moordenaar! David: moordenaar!’ Zo ziet de aftocht<br />
van de koning er uit: beschimpt en bekogeld door zijn eigen<br />
volk. De verhoudingen in het koninkrijk zijn weliswaar snel<br />
gewijzigd, maar toch: een zo’n boerenpummel tegenover de<br />
koning en zijn persoonlijke garde, waar is die man mee bezig?<br />
Een generaal roept: ik sla z’n kop er af! Maar David houdt<br />
hem tegen. Fel: Wat is er tussen jullie en mij?, wat heb ik met<br />
jullie te maken! Laat die man mij vervloeken!<br />
Het is niet uit lijdzaamheid dat David dat roept. Het is niet<br />
dat David de moed heeft opgegeven en dat het hem toch<br />
allemaal niks meer kan sc<strong>hele</strong>n. Dan had hij in het paleis<br />
kunnen blijven om af te wachten wat er zou gebeuren. David<br />
is ook niet bepaald iemand die vindt dat schelden geen pijn<br />
doet en dat geweld te allen tijde voorkomen moet worden. Hij<br />
is geen Mahatma Gandhi. Hij heeft ze echt voor minder de<br />
kop laten afhakken. De crux zit hem er in dat David de<br />
vervloeking aan JHWH toeschrijft. Als JHWH tot hem gezegd heeft:<br />
vervloek David, wie zal dan zeggen ‘waarom doe jij dat?’ Nou ben ik<br />
er over het algemeen niet zo’n fan van om alles wat gebeurt<br />
aan de Here God toe te schrijven. Als het regent, als er<br />
iemand ziek wordt, als iemand náár tegen je doet: God zal er<br />
wel een bedoeling mee hebben. De god die overal achter<br />
steekt is immers de god die nergens achter steekt - maar<br />
zoiets algemeens zegt David niet. Hij zegt: JHWH heeft<br />
misschien expliciet hier mee te maken dat ik vervloekt en<br />
7<br />
bespot wordt. Laat hem, laat hij mij vervloeken als JHWH het hem<br />
gezegd heeft. Impliciet heeft hij het dan niet alleen over de<br />
scheldwoorden van die man, maar over het geheel van de<br />
gebeurtenissen van dat moment, over wat Absalom aan het<br />
doen is. David interpreteert de opstand van Absalom als een<br />
oordeel van JHWH. Dat klinkt nogal heftig: Gods oordeel en<br />
Gods bemoeienis met de geschiedenis. Maar voor David is<br />
dat zijn leven. Het messiaanse koningschap gaat van JHWH uit.<br />
Dat is tot nu toe Davids ervaring. Als het bergafwaarts gaat<br />
met Davids koningschap, dan zal JHWH daar toch niet buiten<br />
staan? Misschien ziet JHWH dan op mijn ellende en doet JHWH het<br />
goede keren naar mij in plaats van zijn vervloeking op <strong>deze</strong> dag. Het<br />
kan niet anders of David denkt terug aan het oordeel dat de<br />
profeet Natan uitsprak, nadat David Batseba misbruikte en<br />
Uria uit de weg liet ruimen. ‘Ik zal een kwaad over je doen komen<br />
uit je eigen huis. Ik zal je vrouwen voor je ogen weghalen en aan je naaste<br />
geven. Die zal bij je vrouwen liggen op klaarlichte dag…’ (2 Samuël<br />
12:11).<br />
Nou maakt dit motief het óns - eenentwintigste-eeuwse<br />
vrijdenkende kerkgangers - niet makkelijker. Het is op de een<br />
of andere manier eenvoudiger te leven met het gegeven dát er<br />
populisten zijn en mensen die erge dingen doen, dan met<br />
Gods oordeel en bemoeienis. Als we in <strong>deze</strong> gebeurtenissen<br />
Gods hand moeten vermoeden, dan maakt dat Absalom toch<br />
ook tot een soort Oedipous? Een tragische figuur die<br />
voorbestemd was om <strong>deze</strong> onmenselijke rol te spelen? Van<br />
dat ongemak komen we in de Samuël-boeken niet zo<br />
makkelijk los. Bij Saul speelt dat ook altijd. Heeft hij een<br />
eerlijke kans gekregen of was hij alleen maar de tegenfiguur en<br />
daarmee bij voorbaat kansloos? Het blijft belangrijk dat we<br />
ons realiseren dat profetie geen toekomstvoorspelling is. Het<br />
is oproep tot ommekeer voor ieder die het hoort in welke tijd<br />
dan ook. Daarom is het zo krachtig opgeschreven. ‘Wie het<br />
verbond schendt gaat in ballingschap’, om een andere<br />
profetische notie aan te halen. Niet omdat God op zijn troon<br />
zo graag straffen uitdeelt, maar omdat het nu eenmaal zo gaat.<br />
Bij David idem. Omdat je dat gedaan hebt, zijn dit de<br />
consequenties. Je hebt een kwaad je leven binnengehaald en<br />
dat gaat nu doorwerken, dat is onherroepelijk. Dat heeft zijn<br />
effect op jouw huis. De hoorder zij gewaarschuwd.<br />
Als David zich door die man laat bespotten, is dat omdat hij<br />
het oordeel aanvaardt. Niet gelaten alsof er een doem boven<br />
zijn hoofd zou hangen, dat niet. Hij hoopt actief op een<br />
ommekeer, doet daar een beroep op. Maar tegelijkertijd geeft<br />
hij zijn zaak uit handen. Misschien zal JHWH op mijn ellende<br />
letten. Hij is toch mijn herder? David is de man naar Gods<br />
hart. En JHWH is de heer naar Davids hart. Dat wil zeggen:<br />
David laat zijn oren niet hangen naar het oordeel van de<br />
mensen. Niet naar het ‘halleluja’ van het populisme en niet<br />
naar het ‘kruisigt hem’ van de vervloekers. Er is een andere<br />
stem bepalend in zijn leven. Moet ik de afgrond in, ik zal bang<br />
zijn - ben jij naast mij, ik zal niet doodgaan van angst. En dus trekt<br />
David verder door die vallei. En die schim maar stenen<br />
gooien en stof opwerpen.<br />
Er zullen altijd mensen zijn die iets naar je roepen, die je<br />
beledigen, bespotten, vervloeken. ‘Moordenaar!’, ‘ga weg!’,<br />
‘wij willen jou nooit meer zien!’, ‘stuk ongeluk!’, ‘schuldig!’<br />
Wat mensen naar je roepen, is niet de waarheid over je leven.<br />
Mensen zien van elkaar slechts de buitenkant. Tegen al die<br />
demonische vervloekingen mag je hardop zingen: laat mij niet<br />
over aan anderen. We laten de spotters begaan - er komt een<br />
dag dat ze niet weten wat ze zien.
Het bijbelse woord ‘zachtmoedigheid’ dringt zich op.<br />
Zachtmoedigheid is niet te verwarren met zachtaardigheid of<br />
softheid. Zachtmoedigheid is een van de zeven gaven van de<br />
heilige geest (Galaten 5:22) - Jezus noemde zichzelf<br />
zachtmoedig (Matteüs 11:29). Ook hij liet zich beschimpen<br />
toen hij zijn lijdensweg ging. Het heeft niets van doen met: sla<br />
mij maar. Eerder misschien met de basisbetekenis van<br />
tolerantie: iets dat je verdraagt uit ontzag of liefde voor de<br />
ander. ‘Zalig de zachtmoedigen,’ heeft Jezus gezegd, ‘zij zullen<br />
de aarde beërven’ (Matteüs 5:5). Wat David doet tegenover<br />
die schreeuwende man, is zachtmoedig zijn, een messiaanse<br />
kernkwaliteit.<br />
We lezen dit jaar de boeken Samuël omdat we op zoek zijn<br />
naar de betekenis van het woord ‘messiaans’. Een woord dat<br />
een verlangen uitdrukt naar een andere wereld. Een wereld<br />
zonder honger en dood en ongerechtigheid, een wereld waar<br />
zachtmoedigen koning zijn. Zachtmoedigheid is geen<br />
karaktertrek. Het is een manier van in de wereld staan, van<br />
politiek zo je wilt. Zachtmoedigheid houdt in dat je je eigen<br />
gebrek onder ogen durft zien - en niet afwentelt op een ander.<br />
Een zachtmoedig asielbeleid - dat zou nog wat anders zijn dan<br />
een ruimhartig asielbeleid. Niet: wij zijn zo goed, daar willen<br />
we een ander best in laten delen… Zachtmoedig zou<br />
betekenen dat we allereerst onze eigen rol in het onrecht<br />
erkennen. Er zijn vier aardbollen nodig om ieder mens op<br />
aarde te geven wat wij hebben. De arme, de vreemde doe hen<br />
recht? Wij staan met onze voeten in de modder als we<br />
schreeuwen om een betere wereld. Wij zijn geen halve<br />
heiligen die schuldeloos en perfect door het leven gaan. We<br />
zijn ook niet elkaars broeders en zusters omdat we allemaal<br />
van die fijne fantastische mensen zijn: dat model loopt een<br />
keer vast. We delen - net als David - in de condition humaine en<br />
dragen iets van ploert en schender in ons. Als Jezus zijn<br />
lijdensweg gaat, dan gaat hij alleen. Dan laten zelfs zijn<br />
vrienden en getrouwen hem in de steek, dan doen zelfs die<br />
mee aan de bespotting en verloochening. Wat als JHWH je zo<br />
leert kennen? Dan mag je hardop zingen: laat mij niet over<br />
aan mezelf. JHWH is zelf zachtmoedig. Hoe zou ik ooit jou<br />
niet behoren. Gij bij mij, niets zal mij ontbreken.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 25 februari 2007<br />
ABSALOM, ABSALOM<br />
2 SAMUËL 18-19<br />
Ranfar Kouwijzer<br />
Jij bent een geweldige vader! Een poster in een bushokje<br />
schreeuwt het je toe. Reclame voor een magazine voor ouders<br />
van nu. Dat is nog eens een manier om toegesproken te<br />
worden als je door de stad fietst. Alsof je wordt nagefloten. Je<br />
ijdelheid gestreeld en je interesse gewekt - waarom denken ze<br />
dat? Ja, als je dat wilt weten, moet je eerst dat tijdschrift<br />
kopen. Daarin zal worden onthuld wat je zonder het te weten<br />
al die tijd al in je hebt. Ik vermoed dat er veel tips in staan om<br />
een geweldige vader te blijven. Dingen met je kinderen samen<br />
doen, over je gevoelens praten, laten zien dat je kwetsbaar<br />
bent. Samen leven, samen werken - zeg maar.<br />
David was er niet op geabonneerd. We hebben nu vijftig<br />
hoofdstukken Samuël achter de kiezen en we kennen <strong>deze</strong><br />
gezalfde inmiddels in bijna alle denkbare rollen en functies.<br />
Herdersjongen, vechter, legeraanvoerder, muzikant,<br />
8<br />
echtgenoot, rebellenleider, troonpretendent, koning,<br />
moordenaar, vluchteling. Maar vader? David heeft zeventien<br />
zoons - ongetwijfeld ook veel dochters, die worden nauwelijks<br />
genoemd. Maar in al die vijftig hoofdstukken is hij eigenlijk<br />
nooit vader.<br />
Er staan geen gesprekken met zijn kinderen opgetekend, geen<br />
daden die specifiek op hen betrekking hebben. Als Absalom<br />
zijn broer Amnon vermoord heeft, is de koning eerst razend,<br />
maar hij doet niets. En als de woede gezakt is en Absalom<br />
weer in de stad mag komen, wil David hem niet spreken - een<br />
situatie die vier jaar aanhoudt. Daar scoor je geen punten mee<br />
in ‘ouders van nu’. Dat Absalom zich ontpopt tot een<br />
populist, een couppleger en potentiële vadermoordenaar, is<br />
niet goed los te zien van Davids eigen optreden. Wat moet<br />
iemand die niet gezien wordt? Die zonder de zegen van zijn<br />
vader leeft? Een goede koning hoeft nog geen goede vader te<br />
zijn, zoals een goede predikant of een goede politicus niet<br />
altijd een goede vader is.<br />
Absalom heeft zich door het volk tot koning laten kronen.<br />
Eén ding moet er nog gebeuren om zijn macht te bevestigen:<br />
de oude koning moet sterven. Het <strong>hele</strong> volk trekt uit - op<br />
jacht naar de gezalfde. David - man van de guerrilla -<br />
organiseert zich. Hij kiest een donker woud uit en deelt zijn<br />
mannen op in drie groepen. Ze zijn in de minderheid en<br />
moeten het hebben van verrassing en ondoorzichtigheid. Het<br />
liefst doet David persoonlijk mee, maar hij is meer dan zo<br />
maar iemand. Om zijn leven is het te doen. Hij moet juist<br />
achterblijven. Afwachten op een veilige plek in een stad. Eén<br />
duidelijke order krijgen zijn troepen mee: ‘wees niet te hard voor<br />
de jongen, voor Absalom’. Dus toch een vader. Absalom de rebel,<br />
de moordenaar, de man die uit is op zijn hoofd, het blijft zijn<br />
jongen. Vandaag wordt beslist of David zal leven of zal<br />
sterven - maar zijn zorg gaat uit naar zijn kind. David hoopt<br />
op de terugkeer van zijn verloren zoon. Dat zijn wensen<br />
duidelijk zijn, blijkt wel uit de woorden van die ene man, die<br />
soldaat die heeft gezien dat Absalom in een boom hangt. Als<br />
Joab vraagt: waarom heb je hem niet neergeslagen? ‘De koning<br />
heeft bevolen: spaar het leven van Absalom mijn jongen.’ Wees niet te<br />
hard voor hem - iedereen weet wat hij bedoelt: wees een<br />
hoeder/een herder voor Absalom. Zoek het verloren schaap,<br />
wees de hoeder van je broeder. David is wel degelijk een<br />
vader. Geen moderne leuke-dingen-vader, maar wel een die<br />
wil dat zijn zoon leeft.<br />
Joab gaat regelrecht in tegen het gebod van de koning - nog<br />
eens herhaald door zijn ondergeschikte. Absalom hangt in de<br />
eik. De eeuwenoude heilige eik - in allerlei oude religies de<br />
plaats om offers te brengen om de goden te verzoenen.<br />
Tussen hemel en aarde bungelt hij - overgeleverd aan genade<br />
of ongenade. Joab neemt drie speren en steekt die in het hart<br />
van Absalom, in het hart van de eik en eigenlijk ook in het<br />
hart van de Thora: heb je naaste lief/wees hoeder van je<br />
broeder. Tien knapen maken het af. Gevloekt hij die hangt op<br />
het hout. Weggeworpen in een onvindbaar en anoniem graf.<br />
Hij wordt nu pas een Davidszoon, die Absalom. Joab blaast<br />
op de sjofar - de overwinningsbazuin. Maar wat voor<br />
overwinning is er eigenlijk behaald? Soms verlies je, ook al<br />
heb je gewonnen. Joab offert bij die eik de humaniteit en de<br />
genade op aan zogenaamd politiek realisme. De generaal gaat<br />
over lijken: het is beter dat een iemand sterft voor het <strong>hele</strong><br />
volk. Maar er wordt geen volk gesticht uit <strong>deze</strong> dood, geen<br />
gemeente gebouwd op <strong>deze</strong> gedachtenis. Heel Israël vluchtte.<br />
De overwinning wordt door de moord op Absalom tot een<br />
nederlaag. Dit wordt nooit goed nieuws. Dood is geen<br />
evangelie.
Dan zijn we in de poort van het stadje waar David afwacht.<br />
Bodes komen aanrennen. Hoe lieflijk zijn op de bergen de<br />
voeten van de vreugdebode… (Jesaja 52:7). Hij komt met goed<br />
nieuws - evangelie: drie keer zegt de koning het. Alsof hij het<br />
wil bezweren: het moet goed nieuws zijn. Twee<br />
boodschappers komen aan bij de koning, want op het woord<br />
van twee getuigen zal een woord vast staan. Maar wat zeggen<br />
ze? Vrede! roept de eerste: Sjalom! Ja dat zal wezen, maar hoe<br />
is het met Ab-sjalom? ‘O, dat weet ik niet,’ staat hij te liegen.<br />
‘Ik zag wel een hoop drukte, maar wat er precies aan de hand<br />
was?’ Hij doet alsof hij goed nieuws heeft - maar het is een<br />
karikatuur. Hij moet de dood van Absalom er voor<br />
verzwijgen. En de tweede - een Nubiër -, een buitenlander,<br />
roept ook al ‘goed nieuws!’ Als de koning vraagt naar<br />
Absalom, maakt hij de moord tot norm: zo moge het alle<br />
vijanden van mijn heer en koning vergaan. Ze denken de<br />
koning te kunnen verblijden, maar ze kennen hem niet.<br />
Miskennen dat hij ook vader is.<br />
Mijn zoon Absalom,<br />
mijn zoon,<br />
mijn zoon Absalom,<br />
Absalom mijn zoon,<br />
mijn zoon.<br />
Ik had ooit een gereformeerde collega die ieder gebed begon<br />
met de woorden ‘Vader in de hemel’, soms kortweg ‘Vader’.<br />
Na een tijdje begon ik daar een lichte allergie voor te<br />
ontwikkelen. Als dominee bid je heel wat af: al die<br />
vergaderingen en bijeenkomsten die je moet beginnen en<br />
moet afsluiten, en dan ook nog de kerkdiensten. Ik werkte<br />
nogal vaak met die collega samen, dus dat betekende heel veel<br />
vader-in-de-hemel. Ik kon daar maar niet aan wennen. Ik<br />
moest steeds tegen mezelf zeggen: hij bedoelt ‘God’ als hij<br />
‘Vader’ zegt. Misschien lag het aan zijn toon - Vader…alsof<br />
we bij hem op schoot zitten en hem alles mogen vragen, want<br />
hij is immers onze hemelse papa… Een leuke-dingen-God die<br />
ook kwetsbaar is en over zijn gevoelens kan praten. Misschien<br />
is het een kwestie van biografie. Helpt het als je een aardse<br />
vader hebt in wie je moeiteloos hemelse eigenschappen kunt<br />
herkennen.<br />
Blijft natuurlijk het risico dat we dat wat wij prettig en fijn<br />
vinden, al te gemakkelijk op God projecteren: zoals wij zijn in<br />
onze beste momenten, zo is ook God. Die volgorde lijkt mij<br />
theologisch niet <strong>hele</strong>maal zuiver. Ook het omgekeerde: Godals-de-vader-die-we-altijd-hadden-willen-hebben<br />
lijkt me niet<br />
oké. Dan is God de opvulling van een tekort en zo word je<br />
nooit volwassen. Maar blijkbaar voorziet het in een behoefte.<br />
De kraker ‘Abba vader’ staat hoog in de top tien van meest<br />
geliefde spirituele liederen - net achter ‘de steppe zal bloeien’.<br />
Alle moeite met die Vader-in-de-hemel ten spijt - we kunnen<br />
niet zonder. Onze Vader bidden we - en dat hebben we geleerd<br />
van Jezus Messias. We kennen God niet buiten Jezus om. We<br />
kennen hem alleen omdat hij de Vader is van een<br />
mensenkind. Hij is de vader van Jezus Messias, onze broeder.<br />
Onze Vader - je weet wel die van Jezus en die van ons. Dat<br />
onze maakt alles anders. Niet: ik heb een hemelse vader, maar<br />
wij zijn broeders en zusters van Jezus - we mogen met hem<br />
mee doen en daarom hebben we ook wat met elkaar te<br />
maken.<br />
Vijftig hoofdstukken Samuël - verhalen over een gezalfde. We<br />
zouden er niet aan beginnen als we niet zouden vermoeden<br />
dat in die gezalfde iets zichtbaar wordt van de eeuwige. Wees<br />
niet hard voor de jongen, omwille van mij…<br />
‘Lankmoedigheid” heet het in de traditie - ik weet geen<br />
9<br />
ouders-van-nu-woord voor die eigenschap. David is een<br />
messias die rouw draagt om zijn verloren zoon. Hoeveel te<br />
meer uw vader die in de hemel is.<br />
En de bevrijding werd op die dag tot een rouw voor heel het<br />
volk… de koning, hoewel zonder zoon, is niet meer zonder<br />
volk. Want het volk deelt zijn rouw. Zij tonen zich broeders<br />
van die vermoorde zoon, kinderen van <strong>deze</strong> vader. Ze sluipen<br />
door de stad zoals soldaten doen die smadelijk de strijd zijn<br />
ontvlucht. Alsof ze zich vereenzelvigen met de moord van<br />
Joab op Absalom. Alsof ze de zonde van hun bevelhebber op<br />
zich nemen. In hun gebukte houding zijn zij een messiaans<br />
volk. Een volk dat bij <strong>deze</strong> koning past. Een klein messiaanse<br />
volk, een ekklesia, gestigmatiseerd door de smart van de<br />
vader.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 11 maart 2007<br />
DE GOD VAN DAVID<br />
2 SAMUËL 21 vers 1-14<br />
Schriftuitleg 1<br />
Alex van Heusden<br />
‘Eens in de dagen van David geschiedde een hongersnood.’<br />
Vager kan een tijdsaanduiding niet zijn. Wanneer in het grote<br />
verhaal over David speelt dit tafereel? Onmiddellijk volgend<br />
op het voorgaande, de strijd tussen David en Absalom, zijn<br />
zoon, die koning wilde worden in plaats van zijn vader? Of op<br />
enig ander tijdstip in de dagen van David? We weten het niet.<br />
Van groter gewicht is de vraag waarom dit verhaal over die<br />
hongersnood hier staat, tegen het einde van de boeken<br />
Samuël, als de dagen van David nagenoeg geteld zijn.<br />
(De hoofdstukken 21-24 van 2 Samuël vormen een<br />
aanhangsel dat fraai chiastisch is opgebouwd: A verhaal over<br />
een nationale ramp: hongersnood [21:1-14]; B de helden van<br />
David in de strijd tegen de Filistijnen [21:15-22]; C danklied<br />
van David = Psalm 8 [22:1-51]; C afscheidslied van David<br />
[23:1-7]; B’ de helden van David, als laatste Uria de Hetiet<br />
[23:8-39]; A’ verhaal over een nationale ramp: de pest [24:1-<br />
25], eindigend met Davids aankoop van de dorsvloer van<br />
Arauna, waar Salomo de tempel zal bouwen.)<br />
Hongersnood in het land. Drie jaar maar liefst. Mensen<br />
sterven van de honger. Hoe houd je dan je koningschap<br />
overeind, je regering in stand? David gaat op audiëntie bij<br />
JHWH - zo wordt die god genoemd in het verhaal. Wie is hij?<br />
De god van de koning en zo de god van allen in Israël? Is dat<br />
de hiërarchie: God, koning, volk? Voor David wel, naar alle<br />
waarschijnlijkheid. Hij gaat te rade bij de hoogste raadgever,<br />
de enige die boven hem verheven is.<br />
Er blijkt een schuld uit te staan, bloedschuld nog wel. Saul,<br />
Davids voorganger in het koningsambt, zou de Gibeonieten<br />
hebben gedood. Het wordt verteld in het boek Jozua: dat<br />
Jozua, de opvolger van Mozes, een verbond van vriendschap<br />
sluit met de inwoners van Gibeon en toezegt hen in leven te<br />
laten - het verbond wordt bekrachtigd met een eed (Jozua<br />
9:15). Zij mogen dus blijven waar ze altijd hebben gewoond,<br />
de Gibeonieten. En nu zou Saul, generaties verder, dat<br />
verbond hebben geschonden en tot niets minder hebben<br />
besloten dan tot etnische zuivering van het land. Eigen volk<br />
eerst - die mentaliteit. Ze hebben altijd in ons midden<br />
gewoond, maar het blijven allochtonen. Ze moeten weg, beter
nog: dood. Dan zijn we voorgoed van ze af. ‘Bloedschuld<br />
kleeft aan Saul en aan zijn huis, omdat hij de Gibeonieten<br />
gedood heeft.’ Maar dan is hij toch in zijn opzet niet geslaagd,<br />
want er zijn nog Gibeonieten over, een rest van een<br />
minderheid in het land.<br />
Een dure les leert dit verhaal: als aan een minderheid van<br />
vreemdelingen geen recht wordt gedaan, als hen geen bestaan<br />
wordt gegund, heeft dat gevolgen voor meerdere generaties,<br />
woekert dit kwaad voort tot in het ‘derde en vierde geslacht’,<br />
in kinderen en kleinkinderen, nog altijd allochtonen die<br />
worden achtergesteld. Saul beging de misdaad, in de dagen<br />
van David krijgt Israël de rekening gepresenteerd.<br />
Zeven mannen uit de zonen van Saul eisen de Gibeonieten als<br />
genoegdoening. Zeven, dat is geen willekeurig getal. In het<br />
Hebreeuws is er een en hetzelfde woord voor ‘zeven’ en ‘eed’.<br />
Een eed wordt zevenvoudig gezworen. Wordt een eed<br />
geschonden, dan moet daar een zevenvoudige vergoeding<br />
tegenover staan.<br />
Het is dus een eis van de Gibeonieten, die zeven mannen uit<br />
de zonen van Saul. Geen idee van JHWH. Er staat ook niet dat<br />
hij ermee instemt. Maar evenmin dat hij er niet mee instemt.<br />
En David? Die zal wel menen dat hij niet anders kan dan<br />
ingaan op de eis van de Gibeonieten. De hongersnood moet<br />
immers worden afgewend en als dit de prijs is die daarvoor<br />
betaald moet worden…<br />
Vijf zonen van Merab, de dochter van Saul, en twee zonen<br />
van Rizpa, een bijvrouw van Saul, krijgen de Gibeonieten in<br />
handen. Ze voeren zelf de executie uit en dat gebeurt ‘in de<br />
eerste dagen van de oogst, het begin van de gersteoogst’. Leuk<br />
bedacht, verteller, want hoe kan er geoogst worden, als het<br />
land braak ligt?<br />
De Gibeonieten hadden David gezegd: die zeven zonen van<br />
Saul gaan wij ophangen ‘voor JHWH in Gibea van Saul’. Zo<br />
hebben zij gedaan: ‘zij verhingen hen op de berg voor het<br />
aangezicht van JHWH’. En JHWH zegt niet: ‘dat wil ik niet, dat<br />
verdraag ik niet.’ Waarom zegt hij dat niet, als hij het niet wil<br />
en niet verdraagt?<br />
Met de dood van de zeven had het verhaal kunnen eindigen.<br />
Bloedschuld ingelost, hongersnood voorbij. ‘Daarna stond<br />
JHWH weer in voor het land.’ Maar er gebeurt iets heel anders.<br />
De lijken blijven hangen. Hebben de Gibeonieten dat<br />
bedongen? Maar als er iets eerst moet, bijbels gesproken, is<br />
dat het begraven van een dode, en wel zo snel mogelijk.<br />
Lijken laten hangen als prooi voor wilde dieren is gruwelijk<br />
mensonterend.<br />
En dan is daar Rizpa. Als een Hebreeuwse Antigone waakt zij<br />
over de lijken, alle zeven, niet alleen over de twee van haar<br />
eigen zonen. Zij wijkt niet van de rots, zij is er overdag en ’s<br />
nachts, van mei - het begin van de oogst -, een <strong>hele</strong> hete<br />
zomer lang, tot oktober, als het weer gaat regenen. Rizpa stelt,<br />
in alle stilte, een profetische daad, baken van verzet als zij is<br />
tegen grove ontering van menselijke waardigheid. Tegenover<br />
David, de koning, is zij de profeet. Haar stille waken is ook<br />
een aanklacht tegen de koning én tegen de god van de koning.<br />
We horen haar denken: wat hier gebeurt, op last van de<br />
koning, voor het aangezicht van diens god, is onverdraaglijk -<br />
kán niet en mág niet.<br />
David hoort ervan. En léért. Hij staat niet op zijn koninklijke<br />
strepen, ziet haar daad niet als een vorm van anarchie die zijn<br />
gezag ondermijnt. Hij weet wat hij doen moet: de zeven lijken<br />
begraven. Maar hij doet meer: hij haalt de beenderen van Saul<br />
en diens zoon Jonatan uit Jabesj in Gilead.<br />
Daarmee eindigde het boek 1 Samuël. Hoe Saul wordt<br />
verslagen door de Filistijnen en sneuvelt in de strijd, samen<br />
10<br />
met zijn drie zonen, onder wie Jonatan. Dan vinden de<br />
Filistijnen de lijken en hangen die op aan de muur van Bet-<br />
Sjan. De weerbare mannen van Jabesj, die Saul dankbaar zijn<br />
omdat hij eens hun stad bevrijd heeft uit de handen van de<br />
Ammonieten, halen heimelijk de lijken weg en begraven ze in<br />
Jabesj onder de tamarisk. Dan vasten zij zeven dagen (1<br />
Samuël 31:13). Groots eerbetoon. En nu zegt het verhaal van<br />
<strong>deze</strong> morgen dat de heren van Jabesj-Gilead de lijken hadden<br />
gestolen. Dat heb je wel eens, als je de bijbel leest, een<br />
voorval dat op verschillende manieren verteld wordt. De<br />
context bepaalt dan hoe er verteld moet worden.<br />
David begraaft alle beenderen in het familiegraf van het huis<br />
van Saul. Al weer een groots eerbetoon, maar ook grotesk,<br />
want paradoxaal. Wat er aan mannen over is van het huis van<br />
Saul, geeft David in de handen van de Gibeonieten. Zij<br />
worden gedood, en dat komt het volk ten goede. Intussen<br />
heeft David van het huis van Saul niets meer te vrezen. Hij zit<br />
stevig op zijn troon, aan het einde van het grote verhaal over<br />
hem, zijn huis zal bestendig zijn tot in lengte van dagen.<br />
David, geliefd bij God en bij de mensen. Zo ziet de traditie<br />
hem bij voorkeur. De ideale gezalfde, de messias. De messias?<br />
Gaandeweg het verhaal hebben we David ook leren kennen<br />
als een calculerend politicus en een meedogenloze<br />
moordenaar, weinig anders dan de Farao van Egypte of de<br />
keizer van Rome. Koning zoals koningen zijn. En de god van<br />
de koning? Drie jaar hongersnood, mensen sterven van de<br />
honger, maar JHWH laat het gebeuren, want er moet een<br />
bloedschuld worden ingelost? Jouw god, koning, moet een<br />
doodsgod zijn - laten we Rizpa zingen. Is de god van David<br />
niet meer <strong>deze</strong>lfde als de god van Mozes met zijn woord, een<br />
van de tien, ‘jij zult niet moorden’? Zijn er twee die JHWH<br />
worden genoemd?<br />
*<br />
EEN IS ONZE GOD<br />
Schriftuileg 2<br />
<strong>Huub</strong> <strong>Oosterhuis</strong><br />
‘God’ is in onze taal het woord bij uitstek voor het hoogste,<br />
belangrijkste, beste, eerste en laatste. En tegelijk is het een<br />
leeg en vluchtig woord, een mompeling - en een beeldloos<br />
woord sinds de overgeleverde primitieve beelden, man met<br />
baard op troon, hun overtuigingskracht hebben verloren. Wij<br />
willen voor het hoogst denkbare, voor het beste, eerste en<br />
laatste een vol en omvattend woord dat beelden oproept.<br />
‘Liefde’ is zo’n woord, ik denk het enige woord dat in<br />
aanmerking komt. Het roept intimiteit op én ruimte. Het is<br />
een woord voor verlangen én voor inzet, engagement, trouw,<br />
solidariteit. Het woord ‘liefde’ komt in al zijn betekenissen het<br />
dichtst bij de Naam van de bijbelse God die, zo vertelt de<br />
bijbel in het boek van de Uittocht, uitroept wie hij is - hoe hij<br />
is: erbarmend, genadig, lankmoedig en trouw tot in het<br />
duizendste geslacht. Zoals in psalm 36 staat geschreven: ‘Uw<br />
vriendschap reikt tot in de hemel, uw trouw tot aan het<br />
firmament.’ God is liefde. De bijbel een boek over God is<br />
liefde? Zo wordt dat boek niet door iedereen gelezen.<br />
Je slaat de bijbel open. Kom, denk je, de bijbel, laat ik eens<br />
een uurtje - je bladert in het zo genoemde Oude Testament,<br />
dat heeft de naam het spannendste te zijn en dan vooral de<br />
verhalen over David. David, ‘de lieveling van Israëls liederen’<br />
wordt hij genoemd, is de hoofdpersoon van de boeken<br />
Samuël. Aan het eind van die boeken, in de laatste levensjaren
van David is er sprake van JHWH, de God van Mozes, de God<br />
van ‘moord niet’, toch? Ja, maar die een hongersnood zendt,<br />
drie jaar lang, omdat er een bloedschuld te vereffenen valt, en<br />
die het niet zal laten regenen voordat zeven mannen zijn<br />
opgehangen voor zijn aangezicht. Is dat <strong>deze</strong>lfde over wie<br />
David ooit gezongen heeft, in psalm 36, dat zijn vriendschap<br />
reikt tot in de hemel, zijn trouw tot aan het firmament -<br />
‘daarom zoeken de kinderen der mensen hun toevlucht in de<br />
schaduw van uw vleugels’?<br />
Er waart door een aantal bijbelse teksten een doodsgod rond,<br />
tegenbeeld van die van psalm 36, een donkere<br />
ondoorgrondelijke, een god die geeft en neemt naar believen,<br />
god-der-wrake, een god die bloed wil zien en die mensen<br />
rampen en ziektes aandoet; ‘een niets en niemand ontziende<br />
geweldenaar,’ noemde Jan Wolkers hem. Of Maarten ’t Hart:<br />
‘een god die mensen zo intens haat dat hij keelkanker voor ze<br />
heeft uitgevonden.’ Maarten ’t Hart en velen met hem lezen<br />
de bijbel vanuit dat godsbeeld, en concluderen tot de<br />
ongelooflijke slechtheid van het Opperwezen. Anderen<br />
hebben ervoor gekozen de bijbel te lezen vanuit teksten als<br />
psalm 36 en zich te concentreren op de taferelen en<br />
beeldspraak waarin God benoemd en geïdentificeerd wordt<br />
als vriend, als vader van weduwen en wezen, die het kermen<br />
van de verdrukte hoort en de vernederde optilt uit het stof,<br />
die erbarmend en genadig is tot het duizendste geslacht.<br />
Een midrasj is in de joodse traditie een meestal kort en<br />
krachtig verhaal waarin de overgeleverde bijbeltekst wordt<br />
ondervraagd, uitgelegd, geactualiseerd. Hier volgt zo’n<br />
midrasj:<br />
In die dagen kwamen twee vrouwen bij rabbi Jezus ben Sira -<br />
hij leefde in het jaar 180 voor het begin van onze jaartelling.<br />
Ze zeiden tot hem: ‘Rabbi, wij leren in de geschriften van<br />
onze vaderen dat er twee goden zijn met een en <strong>deze</strong>lfde<br />
naam. De ene is genadig en zegt ons elkaar lief te hebben. Hij<br />
wordt JHWH genoemd. De ander is wreed, wraakgierig en<br />
belust op bloed, maar wordt ook JHWH genoemd. Heeft de<br />
genadige misschien een misdadige dubbelganger die mensen<br />
tot mensenoffers dwingt?’<br />
Na hun woorden viel een diepe stilte die duurde en duurde.<br />
Toen sprak rabbi Jezus Ben Sira: ‘Hoor Israël. Een is onze<br />
God. Heb hem lief die tot jou spreekt. Heb lief je naaste die is<br />
als jij. Dit is het hart van de thora die JHWH ons door Mozes<br />
gegeven heeft. Alle overige woorden zijn uitleg. Ga heen en<br />
leer.’<br />
Zij gingen heen, die twee. Maar de volgende dag stonden zij<br />
opnieuw voor het aangezicht van rabbi Jezus Ben Sira en<br />
zeiden: ‘Wij hebben gehoord wat jij gezegd hebt, maar wij<br />
weten niet wat wij ermee aan moeten.’ En weer viel een diepe<br />
stilte.<br />
Toen sprak rabbi Jezus Ben Sira: ‘Hoor jij en jij: wat jou<br />
tegenstaat, doe dat je naaste niet aan, en oordeel niet over<br />
hem totdat je in zijn plaats gekomen bent - tot je in zijn<br />
schoenen staat. Dat is het grote gebod van de thora. Van <strong>deze</strong><br />
liefde hangt de wereld af.’<br />
Deze midrasj weerspiegelt de keuze die in het jodendom in de<br />
eeuwen voor de geboorte van Jezus gemaakt is: om heel de<br />
Oudjoodse, ‘oudtestamentische traditie’ te herlezen vanuit het<br />
woord over de naastenliefde en op dat woord opnieuw te<br />
ijken. Voortaan is de kern van heel Israëls levensleer: de liefde<br />
tot de naaste. En ‘God’ is de stem die daartoe krachtig<br />
aanspoort.<br />
11<br />
God is een woord dat vaak als een muur tussen mensen in<br />
staat. Liefde is een woord dat mensen met elkaar verbindt, het<br />
is een rozentuin van een woord - iedereen kan erin. God - dat<br />
woord heeft tot heel wat moeilijke traktaten en dogma’s en<br />
discussies en ruzies geleid.<br />
Maar nu was er eens, zo’n tien eeuwen geleden, in een<br />
klooster in de alpen, een monnik die dichten kon, die liedjes<br />
schreef in het Latijn. Ubi caritas et amor, Deus ibi est. ‘Waar<br />
vriendschap is en liefde, daar is God.’ Wat een opluchting, die<br />
ene regel: waar wij goed doen aan elkaar, recht en eerbied,<br />
vijandschap uitbannen, haat overwinnen, daar is God. Helder,<br />
evident, afgesproken. Zeg ‘amen’.<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 18 maart 2007<br />
EEN GROOTS VERHAAL<br />
1 KONINGEN 1-2<br />
Alex van Ligten<br />
1 Koningen 1<br />
Ik ben er niet bij geweest, maar ik kan me goed voorstellen<br />
dat de schrijvers van de boeken Samuël en Koningen het<br />
vandaag voorgelezene met een onheilige grijns hebben<br />
opgeschreven, denkend aan ons die dit zouden lezen. ‘Deze<br />
woorden aan jou opgedragen’, daar hebben we het niet<br />
moeilijk mee als het mooie, zinvolle geboden zijn, iets over de<br />
liefde of zo, met diepte. Maar dit hier: over die bijna dode<br />
koning die zijn opvolger nog even inprent wie er allemaal<br />
moeten worden omgebracht? ‘Hoor Israël.’ Maar dit hadden<br />
we liever niet willen horen. Zoals dat al eerder bij andere<br />
delen van het Davidverhaal gold. Al dat geweld, die overmaat<br />
aan kleinmenselijkheid. Het is bijna teveel voor onze<br />
fijnbesnaarde, vredelievende zielen!<br />
Het begint al bij de eerste zin van het boek Koningen. Eén<br />
Koningen. Er komen twéé boeken Koningen en daarin een<br />
bonte rij van die figuren. Koningen. Dat zijn belangrijke<br />
mensen, grote helden, die oorlogen voeren en paleizen<br />
bouwen. Ze hebben legers en krijgsmateriaal en minstens een<br />
dozijn vrouwen per stuk. Ze zeggen ‘kom’ en dan moet je<br />
komen, ‘ga’ en dan heb je te gaan. Naar de loopgraven, naar<br />
de pomp, naar de hel. Koningen, dat is dus: macht.<br />
Maar de eerste zin van het boek 1 Koningen zegt: ‘de koning<br />
was oud en werd koud.’ Geen valse heroïek, geen doodsbed<br />
waar nog even alles van heel het stralende, koninklijke leven<br />
present wordt gesteld, waarin zijn koningschap verheerlijkt en<br />
de grote koning zelf opgehemeld wordt, maar het verhaal van<br />
een oude, blijkens de context ook wat vereenzaamd stervend<br />
manneke. Met dat jonge ding, dat hem van zijn dienaren<br />
warm moet houden. Pijnlijk en vermakelijk tegelijk. ‘Ze was<br />
buitengewoon mooi. Ze verzorgde de koning en waakte over<br />
hem.’ En dan dat juweeltje van een zin waaruit blijkt dat<br />
David écht niet meer de oude is en ook nooit meer zal<br />
worden: ‘Maar de koning bekende haar niet’, hij heeft het niet<br />
met haar gedaan!<br />
Uit het feit dat dat er bij gezegd moet worden, kun je<br />
opmaken dat het toen kennelijk ook al de laatste strohalm was<br />
waar zich tot in onze tijd hoogbejaarde acteurs en andere<br />
oude rijkaards na een ongelukkig leven aan vastklampen: een<br />
mooie jonge blom, dan voel je jezelf ook weer jong. Maar<br />
David blijft gelukkig altijd nog meer koning van Israël dan dat<br />
hij Hugh Hefner wordt.
En terwijl de oude koning op zijn einde wacht, wordt er<br />
buiten de sterfkamer níet gewacht. Adonia is ‘geboren na<br />
Absalom’ en ook in andere opzichten een navolger van<br />
Absalom, met zijn wagen en zijn ruiters en vijftig man om<br />
voor hem uit te rennen. Hij hangt al de koning uit nog<br />
voordat de vacature goed en wel is aangebroken. Hij is er<br />
<strong>hele</strong>maal klaar voor. Hij heeft er zin an.<br />
Hij opent alvast de besprekingen met de legerleiding en de<br />
priesters - hij weet van wanten, <strong>deze</strong> Adonia, en na hem<br />
hebben alle contrarevolutionairen het precies zo aangepakt.<br />
Met het leger en de kerk aan je zijde kan de repressie inzetten.<br />
Door toedoen van Natan en Batseba loopt het allemaal<br />
anders, maar het heeft maar een haartje gescheeld. Natan<br />
stuurt Batseba naar de koning en laat haar Salomo naar voren<br />
schuiven. David hoort naar haar en geeft bevel Salomo te<br />
kronen.<br />
Wie het <strong>hele</strong> eerste hoofdstuk leest, komt van Salomo niet erg<br />
onder de indruk. Zijn moeder moet het koningschap voor<br />
hem binnenhalen, hij steekt zelf geen poot uit. Watje. Denk je<br />
op het eerste gehoor. Maar bij nader inzien klopt dat niet.<br />
De clou zit hem daarin dat dit eerste hoofdstuk zegt: degene<br />
die zich er al <strong>hele</strong>maal op heeft ingesteld, en die het naar zich<br />
toe probeert te trekken, die krijgt het koningschap niet. En<br />
degene die er niet op uit is, die geen woord gesproken heeft,<br />
die wordt het. Wees op je hoede, zegt dit bijbelverhaal, voor<br />
de figuren die zichzelf aanprijzen als de ideale kandidaat, die<br />
uit zijn op eer en macht, die konkelen met de sleutelfiguren,<br />
die hun eigen positie verstevigen en aandacht en welvaart<br />
voor zichzelf genereren. Als je alleen netwerkt ten bate van<br />
jezelf, is dat geen net werk.<br />
Er komt een zoon van David op de troon. Wie is de ware<br />
zoon? Dat is degene die zichzelf niet loopt te verkopen, die<br />
het niet naar zich toetrekt en het afdwingt, maar aan wie het<br />
overkómt. Dat is de reden waarom Batseba en Natan voor<br />
Salomo spreken, om te kunnen zeggen: Salomo zelf heeft het<br />
niet gezocht, er niet om gebedeld, er niet naar gegrepen. Hij<br />
is, toen de tijd daar was, aangewezen, gezalfd, gekroond. En<br />
de ware koning, hoe komt die de stad binnen? Met paarden<br />
en wagens en met vijftig man lijfwacht en lakeien? Salomo<br />
(wiens naam vrede betekent) komt de stad (wier naam vrede<br />
betekent) inrijden op een ezeltje. En sinds Salomo is dit ook<br />
altijd hét teken gebleven voor de koning die niet komt met<br />
macht en geweld.<br />
Het koningschap wordt gegeven, niet genomen. Dat zegt dit<br />
verhaal. Waar mensen naar macht grijpen, daar willen ze die<br />
ook houden en uitoefenen, met alle middelen verdedigen.<br />
Waar macht geschonken is, daar staan de dingen in de goede<br />
verhoudingen, daar is het vólmacht, en kan ze gebruikt<br />
worden om recht en gerechtigheid te doen. Een verre nazaat<br />
van David en Salomo zal ook zeggen: ‘Mij is gegeven alle<br />
macht in hemel en op aarde’ (Matteüs 28:18). Geen veroverde<br />
machtspositie, geen ingenomen stelling van waaruit mensen<br />
onderworpen gemaakt en tot gehoorzaamheid gedwongen<br />
worden. Niet om een klemvaste greep op de wereld en de<br />
mensen te krijgen, maar om ze de vrijheid te schenken, de<br />
vrijheid tot vrede.<br />
In het openingsverhaal van 1 Koningen krijgen we een dikke<br />
knipoog van de vertellers: zó beginnen wij onze<br />
koningsgeschiedenis, met de afgang van de oude koning en<br />
het menselijke, al te menselijke gekonkel over zijn opvolging.<br />
1 Koningen 2<br />
Zo, dat is mooi gezegd. En als we het hier nou bij hadden<br />
gelaten, was er niets aan de hand. Maar nee, dan komt dat<br />
hoofdstuk 2 er achteraan.<br />
12<br />
Eerst zegt de stervende David tot de zoon van David<br />
ontroerend mooie dingen. ‘Ik ga de weg van al het aardse.’<br />
Een koning is niet onsterfelijker dan een ander mens.<br />
Iedereen gaat dood. David heeft het zelf ooit gedicht:<br />
‘Mensen, hun dagen zijn als het gras, zij bloeien als bloemen<br />
in het veld. Dan waait de wind en zij zijn verdwenen’ (Psalm<br />
103:15v). Alles wat op aarde is opgekomen, zal ook vergaan.<br />
Dat is de weg van de aarde. En dat is goed. Als het op de<br />
goede tijd gebeurt. Vooral niet te vroeg. En liever ook niet te<br />
laat. Wij gaan de weg van de aarde. ‘Maar duren zal de liefde<br />
van God’<br />
‘Wees sterk en word een man’, krijgt Salomo te horen. Hoe<br />
moet-ie dat doen? Slaat het al op wat hij zal gaan doen als hij<br />
Joab en Sjimi laat doden? Spierballen laten rollen en je een<br />
vent tonen. Is het dat?<br />
Of slaat het op wat er direct op volgt: gaan in de wegen van<br />
JHWH, bewaak en bewaar wat hij van je vraagt en je opdraagt.<br />
Er wordt verwezen naar de geboden, en dat wil zeggen:<br />
Salomo zal koning zijn zoals God zelf koning is. Hij zal recht<br />
doen aan de arme in de poort, de terneergedrukten oprichten,<br />
opkomen voor hen voor wie er niemand is. Zo moet hij een<br />
man worden: niet om zelf te imponeren, maar om onder de<br />
indruk van Gods liefde en goedheid goedheid en liefde uit te<br />
delen. Had David het daar maar bij gelaten. Mooie laatste<br />
woorden, dat is nooit weg aan een sterfbed.<br />
Maar David leeft een paar minuten te lang. Hij heeft nog net<br />
tijd genoeg om een soort bijltjesdag te organiseren. We horen<br />
het met weerzin aan.<br />
Waarom eigenlijk? Omdat wij zelf veel hoogstaander zijn,<br />
geweldlozer, vredelievender? Dat valt moeilijk vol te houden.<br />
Zelfs als we zo nu en dan van goede wil zijn, blijken we nog<br />
medeplichtig aan het onrecht, doordat bijvoorbeeld onze<br />
welvaart op peil wordt gehouden door uitbuiting en wapenhandel,<br />
beleggingen in clusterbommen. Misschien storen we<br />
ons dan aan bijbelfragmenten als <strong>deze</strong> omdat we liever<br />
hadden gewild dat er, juist tegen onze gewelddadigheid in,<br />
tenminste één plekje blijft waar het goed is, het leven heel, de<br />
wereld ongeschonden. De bijbel, het geloof, de kerk in de rol<br />
van de ene kleine nederzetting die moedig weerstand blijft<br />
bieden aan de overweldigers.<br />
Maar net als in het eerste gedeelte is het hier zo aards en<br />
menselijk als bij ons, als in de <strong>hele</strong> geschiedenis, en pas als je<br />
goed kijkt, kan er een laagje onder ontdekt worden dat iets<br />
meer zegt.<br />
Nadat de oude koning de laatste adem heeft uitgeblazen, laat<br />
Salomo, aanvankelijk vergevingsgezind tegenover zijn<br />
halfbroer Adonia, hem toch doden als Adonia alsnog uit blijkt<br />
te zijn op het koningschap. En de door David verlangde<br />
vonnissen over Joab en Sjimi worden uitgevoerd en staan tot<br />
in detail beschreven.<br />
En de woorden waarmee onze lezingen eindigden, worden<br />
nog eens herhaald aan het einde, als Salomo alle tegenstand<br />
uit de weg heeft geruimd: ‘Het koningschap was vast in zijn<br />
handen’ (1 Koningen 2:46).<br />
Er is veel geweld in de wereld waarvan je de pijn kunt<br />
meevoelen, en de weerzin ertegen niet minder voelt worden,<br />
maar waar je je niet meer over verbaast. Dat voetballers elkaar<br />
halfdood schoppen en hun trainers verontwaardigd zijn als ze<br />
te weinig overtredingen hebben gemaakt (zoals Ronald<br />
Koeman laatst over zijn spelers na het verlies van PSV tegen<br />
Ajax), dat verwondert je niet meer. Dictators en hun schrikbewinden,<br />
nu ook een democratisch gekozen president en zijn<br />
door angst en domheid ingegeven martelpraktijken, we weten<br />
het allemaal wel. Zelfs in de bijbel zien we het niet als
verwonderlijk dat er iemand als Joab rondwaart, die in<br />
vredestijd in koelen bloede een ander doodt. Dat zijn de<br />
krachten waarop zo’n man is gaan vertrouwen. Het is<br />
vreselijk, maar niet verbazend.<br />
Maar dat is toch altijd nog andere koek dan David en Salomo,<br />
twee gezalfden Israëls, beelddragers van de grote koning, die<br />
plannen smeden om een paar oude misdaden af te straffen.<br />
David had Joab al flink vervloekt toen hij de moord op Abner<br />
gepleegd had (2 Samuël 3:29), maar heeft hem nooit durven<br />
(?) of kunnen (?) aanpakken. Nu laat hij het Salomo<br />
opknappen.<br />
Sjimi had David vervloekt toen hij vluchtte voor Absalom (2<br />
Samuël 16:5-14). David had hem indertijd níet gestraft.<br />
Misschien omdat hij zelf het slachtoffer van Sjimi’s woorden<br />
was geweest. Maar dat trappen op een verzwakte, een<br />
weerloze, dat wil hij alsnog gestraft zien.<br />
Wat is dit? Zadelt hier een vader zijn zoon op met het eigen<br />
onverwerkte verleden? En hoe kan Salomo vredevorst<br />
genoemd worden, als zijn koningschap zó inzet?<br />
De betekenis kan geen andere zijn dan: de proleten zullen niet<br />
ongestraft blijven. Juist omwille van dit koningschap dat het<br />
koningschap van God zal weerspiegelen, zullen de bedrijvers<br />
van ongerechtigheid niet vrij blijven rondlopen. De hand die<br />
moordde, zal van het altaar losgerukt worden - Joab zoekt om<br />
zijn vonnis te ontlopen de buutplaats in de tempel op - en<br />
Joab zal sterven. De collaborateur Sjimi, de doorgewinterde<br />
politicus die altijd op het juiste paard wilde wedden, in de<br />
gunst van de macht wilde komen, die zal niet meer kunnen<br />
bestaan.<br />
Tussen <strong>deze</strong> beide in worden de zonen van Barzillai<br />
genoemd, die David opvingen toen hij vluchtte (2 Samuël<br />
17:27-29; zie ook 19:31-39). De zonen van Barzillai bleven,<br />
tegen het tij, tegen de massa in, trouw aan David. Zíj zullen<br />
het goed hebben aan de tafel van de koning. Ook dit<br />
weerspiegelt het koningschap van God: wie oproeit tegen de<br />
stroom omwille van de gerechtigheid, wie het opneemt voor<br />
de mensen in de benauwdheid, zal genodigd worden aan zijn<br />
tafel.<br />
De schoften blijven niet ongestraft. Dat moet gehoord<br />
worden. Dat moet de onderdrukkers en de voormalige<br />
onderdrukkers, de mensenschenders overal ter wereld, op zijn<br />
minst níet in vrede doen leven en in rust laten sterven.<br />
Omwille van de kinderen en de vrouwen en mannen die<br />
onder hun handen zijn omgekomen.<br />
En God beware ons intussen voor de valkuilen, om al te<br />
gemakkelijk het oordeel uit te spreken, of, het<br />
tegenovergestelde, om, met iets vals over vergeving op de<br />
lippen, het kwaad door de vingers te zien.<br />
Dit alles bij de twee verhaaltjes rond het levenseinde van<br />
David. Macht heeft alleen een kans iets goeds te zijn als het<br />
gegeven macht is, niet gegrepen macht. En ploert en schender<br />
zullen verdwijnen.<br />
Tot besluit<br />
Aan het eind gekomen van de verhalen over David nog een<br />
laatste kanttekening. Sinds enige tijd gebruiken we voor de<br />
bijbelverhalen soms de aanduiding ‘het Grote Verhaal’. Dat<br />
komt uit de filosofie. De Franse filosoof Jean-François<br />
Lyotard (1924-1998), de bedenker van de term<br />
postmodernisme (La condition postmoderne, Minuit, Paris 1979),<br />
schreef dat wij in het Westen eerst eeuwenlang hebben<br />
vertoefd in de geborgenheid van het Grote Verhaal van de<br />
religie en de mythe. En daarna in een nieuw Groot Verhaal:<br />
dat van de rede, de vooruitgang en de emancipatie van de<br />
13<br />
mensheid. Dat ligt na Auschwitz allemaal voorgoed achter<br />
ons, betoogt hij. Na <strong>deze</strong> ontgoocheling over de Grote<br />
Verhalen resten ons alleen nog maar microverhalen, waarin<br />
geen ruimte meer is voor grote waarden en overtuigingen. En<br />
gelukkig maar, zegt Lyotard, want die zijn alleen maar<br />
gevaarlijk.<br />
Maar sinds hij dat Grote Verhaal van religie en rede opblies,<br />
komt de term meer en meer voor in de theologie en in de<br />
preken. Maar daar niet alleen. Er is, lees ik op het<br />
Wereldwijde Web, ook het grote verhaal van de Nederlandse<br />
literatuur en het grote verhaal van Europa. Er is zelfs sprake<br />
van het grote verhaal dat de PvdA de burger te bieden heeft.<br />
Het grote verhaal is kortom net zo’n woord geworden als de<br />
canon. Het wordt overal te pas en vooral te onpas voor<br />
gebruikt.<br />
Ik geloof niet dat je van de bonte veelheid van de<br />
bijbelverhalen kunt zeggen dat het het Grote Verhaal is. Dat<br />
suggereert naar mijn idee hetzelfde wat veel dogmatiek deed<br />
en doet: dat het één groot aaneensluitend geheel is. Dat<br />
dwingt de afzonderlijke verhalen in een keurslijf. Er is een<br />
bonte veelheid van thema’s en ook van uitwerking. Er wordt<br />
op heel diverse wijze over God, over de mens, over de<br />
werkelijkheid en de wenselijkheden gesproken, gezongen,<br />
gebeden. Wil je dat werkelijk recht doen, dan denk ik dat we<br />
de term het Grote Verhaal niet moeten gebruiken. Zoals er<br />
maar één canon is (die van Pachelbel), zo is er ook maar één<br />
Groot Verhaal en, Lyotard had gelijk, dat is voorgoed voorbij.<br />
Wij moeten leren leven met, en geloven in kleinere eenheden.<br />
We gaan onze weg stap voor stap. Van week tot week een<br />
fragment, hooguit twee. Daar hebben we onze handen en<br />
hoofden al vol aan. Fragmentarisch geloven, dat past beter bij<br />
onze beperkte mogelijkheden dan denken dat we vanaf een<br />
hoogte het geheel kunnen overzien. En vanuit wat we stap<br />
voor stap oppikken, proberen we ze toe te passen, te leven:<br />
liefde, vrede, gerechtigheid. Elke keer dat dat even lukt, is een<br />
groots verhaal.<br />
Dat we daar tijd van leven voor krijgen.<br />
Zo bidden wij dan, groot en klein,<br />
dat wij in vrede mogen zijn,<br />
te midden van wat brood en wijn. (‘Afscheidslied’, VL 810)<br />
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 25 maart 2007<br />
Jong Geleerd 6, 4 maart 2007<br />
‘Jong geleerd’ is een serie van zeven diensten in de Amsterdamse<br />
Studentenekklesia, telkens op eerste zondagen van de maand. In<br />
<strong>deze</strong> diensten wordt gepoogd een aantal elementaire geloofsvragen<br />
ook voor jongere, minder in kerk en ekklesia ingevoerde zielen, op<br />
toegankelijke wijze aan de orde te stellen.<br />
DE TWEEDRACHTZAAIER<br />
Geeske Hovingh<br />
Lezing: Lukas 4, vers 1-13<br />
Jezus, vol van heilige geest, trok weg van de Jordaan,<br />
door de geest gedreven de woestijn in<br />
om daar, veertig dagen,<br />
te worden beproefd<br />
door de satan.
Niets at hij in die dagen -<br />
toen zij ten einde waren, had hij honger.<br />
De tweedrachtzaaier sprak tot hem:<br />
Als jij een zoon van God bent,<br />
zeg tegen die steen dat hij brood wordt.<br />
Jezus antwoordde hem:<br />
Geschreven staat:<br />
‘De mens leeft niet van brood alleen.’<br />
Hij dreef hem omhoog<br />
en toonde hem, één seconde,<br />
alle koninkrijken van de bewoonde wereld -<br />
De tweedrachtzaaier sprak tot hem:<br />
Jou zal ik geven al hun macht en heerlijkheid<br />
want aan mij zijn ze overgeleverd<br />
en ik geef ze aan wie ik wil.<br />
Jij dus, als jij je neerwerpt voor mij,<br />
van jou zal het zijn, allemaal.<br />
Jezus antwoordde hem en sprak:<br />
Geschreven staat:<br />
‘Voor JHWH, jouw God, zult gij u neerwerpen<br />
en dienen hem alleen.’<br />
Hij dreef hem naar Jeruzalem,<br />
plaatste hem op de vleugel van het Heilige<br />
en sprak tot hem:<br />
Als jij een zoon van God bent,<br />
gooi dan nu jezelf naar beneden<br />
want geschreven staat:<br />
‘Hij heeft zijn engelen geboden<br />
jou te behoeden...’;<br />
en ook:<br />
‘Zij zullen jou op handen dragen,<br />
dat jij niet je voet zult stoten aan een steen.’<br />
Jezus antwoordde hem en sprak:<br />
Er is gezegd:<br />
‘Gij zult JHWH, uw God, niet tarten.’<br />
Toen de tweedrachtzaaier klaar was<br />
met al <strong>deze</strong> beproevingen<br />
nam hij afstand van hem<br />
tot zijn uur gekomen was.<br />
1.<br />
‘En nu heb ik honger,’ zegt Jezus als hij veertig dagen zonder<br />
eten door de woestijn heeft gezworven.<br />
Is dít de man over wie verteld wordt dat hij water in wijn kon<br />
veranderen en brood kon vermenigvuldigen tot iedereen<br />
verzadigd was? ‘Hoe weinig moeite moet het de zoon van<br />
God kosten om van een steen een brood te maken?’ vraagt de<br />
tweedrachtzaaier hem uitdagend. Jezus geeft een cryptisch<br />
antwoord: ‘De mens leeft niet van brood alleen.’ De<br />
tweedrachtzaaier, die we nu voor het gemak duivel zullen<br />
noemen, negeert <strong>deze</strong> uitspraak en komt met een volgende<br />
beproeving. Hij toont Jezus het Romeinse wereldrijk en zegt:<br />
‘Het zal allemaal van jou zijn, op voorwaarde dat je je<br />
neerwerpt voor mij.’ Maar Jezus blijft stoïcijns, ‘er is er slechts<br />
een voor wie ik mij neerwerp.’ De duivel neemt hem in een<br />
laatste poging mee naar het dak van de tempel en roept:<br />
‘Spring! Je hebt toch engelen die je weten te ondervangen met<br />
hun vleugels! laat je kunsten zien!’ Jezus laat zich echter<br />
wederom niet tarten.<br />
Deze drie beproevingen betreffen iets groters dan het etaleren<br />
van toverkunst. Het gaat hier over macht. Als Jezus zegt dat<br />
de mens niet van brood alleen leeft, citeert hij de Thora,<br />
waarin die zin als volgt wordt aangevuld: ‘de mens leeft van<br />
elk woord dat uitgaat uit de mond van God’ (Deuteronomium<br />
8:3). Wat komt uit de mond van God, zijn woorden van<br />
14<br />
Thora. En wat wordt er in de Thora gezegd over brood? Dat<br />
je het moet delen met elkaar zodat niemand gebrek lijdt. Wat<br />
de duivel hier wil, is proberen Jezus ertoe te verleiden<br />
alleenheerser over de economie te worden.<br />
De tweede beproeving betreft politieke macht, de duivel<br />
presenteert Jezus alle volkeren van het Romeinse rijk, maar<br />
voor Jezus staat dat gelijk aan corruptie en wreedheid, aan een<br />
rijk dat zich permanent neerwerpt voor het kwaad.<br />
De derde beproeving gaat over de religieuze macht; met<br />
engelen rondfladderen is een machtige, ongehoorde religieuze<br />
manifestatie, het vestigen van een cultus rond Jezus alsof hij<br />
God zelf is. Driewerf nee tegen de tweedrachtzaaier, tegen de<br />
verpersoonlijking van het kwaad.<br />
2.<br />
Bestaat de duivel nog? Het is een bijna kinderlijk klinkende<br />
vraag. In de Middeleeuwen was men daar heel zeker van en<br />
werd hij alom gevreesd, maar nu? Je komt hem met carnaval<br />
rondhossend tegen, met zijn hoorntjes en zijn<br />
roodgeschminkte kop. Ja, en in de media, waar hij ingezet<br />
wordt als symbool voor verleiding. Het zijn vooral jongeren<br />
die daar gevoelig voor zijn. De verleiding van seks, van<br />
geweld, van perfectie, van rijkdom. Maar de prijs ervoor is<br />
hoog. Op de website van het ministerie van Sociale Zaken<br />
valt te lezen dat het aantal jongeren met schulden nog steeds<br />
hard aan het groeien is. ‘Iedere dag,’ staat er, ‘is er wel een die<br />
moet toegeven: “Hier kom ik niet meer uit.”’<br />
3.<br />
In die gevoeligheid voor verleiding ging een beroemde dokter<br />
hen voor: dokter Faust die zijn ziel verkocht aan de duivel.<br />
Volgens het verhaal was het een intelligente man met een<br />
bloeiende dokterspraktijk, maar voldoening bracht het hem<br />
niet.<br />
Als hij op een dag met een vriend gaat wandelen, beseft hij<br />
hoezeer mensen de natuur en hem waarderen, terwijl hij zelf<br />
die waardering <strong>hele</strong>maal niet kan opbrengen. Zonder dat de<br />
twee wandelaars het merken, voegt zich een zwarte poedel bij<br />
hen, die Faust volgt tot in zijn studeerkamer. Daar verandert<br />
de hond plotseling in de duivel die Faust een voorstel doet: hij<br />
zal hem op aarde dienen, hem nog meer kennis bieden in ruil<br />
voor Fausts ziel. Precies zoals tegen Jezus zegt hij hier<br />
eigenlijk: ‘Macht en heerlijkheid zal ik je geven, als jij je<br />
neerwerpt voor mij.’ Maar daar houdt de overeenkomst op,<br />
want Faust weerstaat het aanbod niet. Hij is gedeprimeerd,<br />
zoekt naar antwoorden op vele vragen en die worden hem<br />
hier ineens geboden. Hij denkt niet verder dan vandaag,<br />
tekent het contract met zijn eigen bloed en negeert de kleine<br />
lettertjes onderaan.<br />
Dat doet in eerste instantie een kermis van genot losbarsten.<br />
Grote bacchanalen, bordelen, de eeuwige schoonheid op zijn<br />
gezicht getoverd door een heks en naast lust kan ook de liefde<br />
niet uitblijven, want de schone Margarita valt als een blok<br />
voor Faust.<br />
Maar het duurt niet lang of de arme vrouw wordt meegezogen<br />
in een draaikolk van ellende. Ze raakt zwanger van Faust,<br />
maar uit schaamte voor haar status van ongetrouwde vrouw<br />
laat ze het kind aborteren. Die actie moet ze zelf met de dood<br />
bekopen en terwijl ze in een cel wacht op de terechtstelling,<br />
komen Faust en de duivel binnen. Op dat moment vallen<br />
hem de schellen van de ogen en sméékt hij de duivel om haar<br />
te redden. Ze ontsnappen, maar als Margarita de duivel<br />
herkent, wil ze niet meer leven, omdat ze ervan overtuigd is<br />
dat ze teveel misdaden heeft begaan.
U weet hoe het eindigt, in de meeste varianten van dit verhaal<br />
belandt Faust in het hellevuur waar hij zijn gemaakte schulden<br />
moet inlossen. Vertwijfeld roept hij: ‘Twee zielen wonen in<br />
mijn borst!’<br />
4.<br />
Die twee zielen, ‘goed’ en ‘kwaad’, zijn in <strong>deze</strong> oude verhalen<br />
heldere, vastomlijnde begrippen, maar in de complexe wereld<br />
van nu valt die tegenstelling een stuk minder eenvoudig te<br />
maken. De vraag stellen naar de definitie van het kwaad lijkt<br />
net zo’n onzinnige bezigheid als formuleren wat de zin van<br />
het leven is. In de interviews die Colet van der Ven met een<br />
bontgeschakeerd aantal mensen over dit onderwerp hield,<br />
wordt duidelijk hoe verschillend de antwoorden zijn. Voor<br />
een neonazi is het ‘de vermenging van rassen’, een vader<br />
wiens dochter is vermoord, ziet het ‘vernietigen wat<br />
kwetsbaar is’ als het ultieme kwaad, terwijl de secretaris van<br />
de Gereformeerde Bond het kwaad simpelweg definieert als:<br />
‘de vervreemding van God’. Kwaad heeft in ieders leven een<br />
eigen betekenis.<br />
De Duitse cultuurfilosoof Rüdiger Safranski zegt erover: ‘Wij<br />
zijn wezens met heel veel mogelijkheden, met heel veel<br />
vensters. Daarbij hoort ook het kwaad en dus de<br />
verantwoordelijkheid bepaalde vensters te sluiten. De kerk<br />
heeft vaak teveel vensters willen sluiten en daardoor<br />
mogelijkheden ongedaan gemaakt’ (Das Böse oder Das Drama<br />
der Freiheit, Carl Hanser Verlag, München/Wien 1997).<br />
Daar waar de macht ligt, wordt uitgemaakt wat de rechte en<br />
de kromme weg is, wie er bij horen en wie niet. Gesluierde<br />
vrouwen in de tram, drugsverslaafden op het station, de<br />
uitgeprocedeerde asielzoeker die ’s nachts op straat<br />
rondscharrelt. Het zijn allemaal anderen en daar loert het<br />
gevaar, want we verstaan hen niet, begrijpen hen niet. Hoe je<br />
‘kwaad’ ook definieert, het wordt altijd gevoed door angst,<br />
zoals de duivel gevoed werd door Faust en de markt door<br />
verleidbare jongeren. Het kwaad uit zich in het verstoren van<br />
menselijke verhoudingen en het misbruiken van de<br />
kwetsbaren. Kortgeleden werd duidelijk dat de groei van de<br />
Chinese economie met name te danken is aan het enorme<br />
aantal slaven dat er werkzaam is. Dictators in Afrika kunnen<br />
gemakkelijk de macht grijpen en houden, omdat hun volk<br />
zich maar al te vaak in een uitzichtloze situatie bevindt.<br />
5.<br />
Dat we verleidbaar zijn, verleidelijk, soms geneigd tot kwaad,<br />
maakt ons tot mensen. Maar gelukkig hebben we de vrijheid<br />
om keuzes te maken, om vensters te openen en te sluiten.<br />
Kiezen we voor kant en klare oplossingen, voor nú een steen<br />
in een brood veranderen, of wachten we op die ander, die<br />
kwetsbare om mee te delen? Kiezen we voor macht, voor het<br />
maken van onderscheid tussen mensen, of hebben we de<br />
moed om over grenzen heen te kijken?<br />
Het verhaal over Jezus die de beproevingen kon weerstaan,<br />
maakt van hem geen superheld, maar zegt ons dat het<br />
mogelijk is, dat de bestaande machtsverhoudingen niet<br />
onomkeerbaar zijn en dat een mens zich kan laten verleiden<br />
tot het goede.<br />
En die arme Margarita die op het punt staat zelfmoord te<br />
plegen? De engelen trekken haar uit de modder, troosten haar<br />
en zien dwars door haar smetten heen.<br />
Zo moge het zijn.<br />
15<br />
PAULUS AAN DE ROMEINEN 5<br />
Alex van Heusden<br />
Dit is de vijfde aflevering van een serie artikelen over de brief van Paulus<br />
aan de Romeinen.<br />
Er moet voor Paulus veel op het spel staan als hij ertoe<br />
overgaat een brief te schrijven die niet alleen geadresseerd is<br />
aan de ekklesia van Rome, bestaande uit Joodse en niet-<br />
Joodse volgelingen van Jezus Messias, maar ook aan de<br />
andere Joden in Rome, die eerder sceptisch, misschien wel<br />
vijandig staan tegenover <strong>deze</strong> nieuwbakken ‘sekte’. Was<br />
Paulus op de hoogte gebracht over spanningen die er<br />
bestonden tussen Joden in de messiaanse gemeente en andere<br />
Joden? Het boek Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 18,<br />
schrijft over Paulus’ aankomst in Korinte, waar hij Aquila en<br />
Priscilla aantreft, een Joods echtpaar en volgelingen van Jezus<br />
Messias. Eerder waren zij, samen met andere Joden,<br />
gedwongen Rome te verlaten op bevel van keizer Claudius<br />
(41-54). Dat gebeurde waarschijnlijk in het jaar 49. Als het<br />
bericht in Handelingen 18 historisch betrouwbaar is, hebben<br />
zij ongetwijfeld Paulus in Korinte verteld waarom zij de wijk<br />
moesten nemen uit Rome. Als de oorzaak van alle onrust<br />
inderdaad conflicten zijn geweest tussen Joden van diverse<br />
pluimage in de hoofdstad van het imperium, dan is er voor<br />
Paulus aanleiding genoeg om tussenbeide te komen. Niet<br />
minder dan zijn grote levensproject staat op het spel, de reden<br />
waarom hij zich ‘geroepen gezondene’ (Romeinen 1:1) weet:<br />
een brug slaan tussen Joden en gojiem, hen samenbrengen in<br />
een nieuw bondgenootschap van solidariteit, om zo een vuist<br />
te kunnen maken tegen het oppermachtige Romeinse<br />
wereldrijk.<br />
Al in de aanhef (Romeinen 1:1-7) wordt de toon gezet: daar<br />
staat over Jezus geschreven dat hij ‘is geworden uit het zaad<br />
van David’ en ‘is aangesteld tot zoon van God in kracht’. Hier<br />
doet Paulus geen uitspraken van religieuze, maar van politieke<br />
aard. Hem staat niets anders voor ogen dan het vormen van<br />
een tegenmacht, het bundelen van krachten om weerstand te<br />
bieden aan het Romeinse systeem - vlak in de buurt van de<br />
staatsorganen die beslissen over het wel en wee van alle<br />
onderworpen volkeren. Maar als dat is geschied, het vormen<br />
van een tegenmacht, moet de messias wel komen, ‘in<br />
kracht’…<br />
Op de aanhef van de Romeinenbrief volgt een dankwoord,<br />
zoals het hoort in een brief uit de eerste eeuw. We lezen:<br />
1:8 Allereerst dank ik mijn God<br />
door Jezus Messias<br />
voor jullie allen<br />
omdat jullie vertrouwen<br />
wordt verkondigd in de <strong>hele</strong> wereld.<br />
9 Want mijn getuige is God<br />
die ik dien van harte<br />
met het goede nieuws van zijn zoon,<br />
hoe ik onophoudelijk jullie gedenk,<br />
10 altijd in mijn gebeden,<br />
smekend<br />
dat ik eindelijk eens op de goede weg word geleid<br />
in de wil van God<br />
om bij jullie te komen.<br />
11 Want ik verlang ernaar jullie te zien<br />
om jullie een of andere geestesgave mee te delen<br />
dat jullie gesterkt worden,<br />
12 dat betekent:
mee bemoedigd te worden bij jullie<br />
door het onderlinge vertrouwen,<br />
dat van jullie en van mij.<br />
13 Maar ik wil jullie niet in onwetendheid laten,<br />
broeders en zusters,<br />
dat ik mij dikwijls heb voorgenomen<br />
naar jullie toe te komen<br />
- maar tot nog toe was ik verhinderd -,<br />
dat ik enige vrucht krijg<br />
ook onder jullie<br />
zoals onder de overige volkeren.<br />
14 Bij Grieken en Barbaren,<br />
bij wijzen en onwetenden<br />
sta ik in het krijt.<br />
15 Zo ben ik ertoe bereid<br />
om ook jullie die in Rome zijn,<br />
het goede nieuws te brengen.<br />
Tot wie richt Paulus zich in dit dankwoord waarin hij<br />
bovendien vertelt over zijn plannen? Eerst en vooral tot de<br />
gojiem, zeker in vs 13-15: ‘ook onder jullie zoals onder de<br />
overige volkeren.’ Wellicht zijn het niet-Joden in de ekklesia<br />
van Rome geweest die Paulus om raad hebben gevraagd in<br />
een conflict waarvan de gevolgen moeilijk te overzien waren.<br />
Mogelijk hebben zij Paulus, toen gezeten in Korinte,<br />
uitgenodigd zo snel mogelijk naar Rome te komen om te<br />
helpen. Daar zag Paulus niet onmiddellijk kans toe, daarom<br />
schreef hij eerst een brief, om de gemoederen te kalmeren,<br />
om die in Rome te ‘sterken’ (vs 11) en te ‘bemoedigen’ (vs<br />
12). Hij stelt zich uiterst diplomatiek op. Hij benadert de<br />
Romeinen met fluwelen handschoenen. De ekklesia in Rome<br />
is immers niet door hem begonnen en hij is er nog nooit<br />
geweest. Daarom gaat hij niet meteen op de stoel van de<br />
leraar zitten. Hij schrijft met grote bescheidenheid want hij wil<br />
de Romeinen ontvankelijk maken voor de inhoud van zijn<br />
brief, met als thema ‘de verhouding tussen Joden en niet-<br />
Joden’, en met de sleutelwoorden ‘vertrouwen’,<br />
‘gerechtigheid’ en ‘bevrijding’ als inhoud van het goede<br />
nieuws. Bovendien wil hij dat zijn brief ook door de andere<br />
Joden in Rome wordt gelezen, niet alleen door de aanhangers<br />
van Jezus Messias. We moeten ons daarbij realiseren dat<br />
Paulus en de door hem vertegenwoordigde richting van de<br />
messiaanse beweging bij de andere Joden in Rome en ook bij<br />
hun leiders nagenoeg onbekend was. De ekklesia in naam van<br />
Jezus Messias vormde nog een kleine minderheid in de<br />
eeuwige stad en de Joodse aanhangers daarvan waren veelal<br />
nog verbonden met een van de synagogen. De ekklesia was<br />
ook niet één groep, maar een netwerk van gemeenschappen<br />
met particuliere huizen als plaats van samenkomst. In<br />
hoofdstuk 16 van de Romeinenbrief groet Paulus de oude<br />
bekenden uit Korinte, Prisca en Aquila, en de ekklesia die aan<br />
hun huis is gebonden (Romeinen 16:5).<br />
Alle reden dus voor Paulus om zich bescheiden te<br />
presenteren. Daarom roemt hij dankbaar zijn geadresseerden<br />
wier vertrouwen ‘wordt verkondigd in de <strong>hele</strong> wereld’ (vs 8).<br />
Maar uit vs 11 blijkt dat er aan hun vertrouwen toch iets moet<br />
schorten en dat het enigszins moet worden bijgestuurd, als<br />
Paulus schrijft dat hij vooral naar Rome wenst te komen om<br />
hen daar te sterken met ‘een of andere geestesgave’ (Grieks:<br />
charisma pneumatikon). In het eerste van vier hoofdstukken over<br />
het messiaanse handelen noemt Paulus enkele geestesgaven<br />
(Romeinen 12:6-8):<br />
Wij hebben gaven, onderscheiden volgens de genade<br />
die ons gegeven is:<br />
profetie, in overeenstemming met het vertrouwen;<br />
16<br />
wie dient in het dienen;<br />
wie onderricht geeft in het onderricht;<br />
wie vertroost in het vertroosten;<br />
wie weggeeft doet dat zonder bijbedoeling;<br />
wie leiding geeft, met ijver;<br />
wie ontferming betoont, in blijmoedigheid.<br />
Deze geestesgaven horen de vrucht te zijn van het<br />
vertrouwen. Welk vertrouwen? Daarover precies handelt de<br />
Romeinenbrief.<br />
In zijn dankwoord blijft Paulus behoedzaam te werk gaan. Zo<br />
benadrukt hij in vs 12 het wederzijdse vertrouwen als een<br />
zaak van geven en nemen. Maar in vs 13 toont hij zich<br />
oprecht over de reden van zijn aanstaande bezoek aan Rome.<br />
Hij wil ‘enige vrucht’ krijgen. De brief die de Romeinen van<br />
hem ontvangen hebben, moet hen daarop voorbereiden.<br />
In vs 14 komt Paulus met een niet mis te verstane<br />
stellingname. Hij staat in het krijt, schrijft hij, bij alle gojiem,<br />
Griekstalig of niet, geschoold of ongeschoold. Voor Paulus<br />
komt alle onderscheid te vervallen: allereerst tussen Joden en<br />
Grieken, vervolgens tussen Griekstaligen en ‘barbaren’ - al die<br />
mensen die het Grieks niet machtig zijn -, tenslotte tussen<br />
wijzen en onwetenden. Paulus moet er weet van hebben<br />
gehad dat in de ekklesia van Rome en bij de andere Joden<br />
zulk onderscheid werd gemaakt - in dat opzicht waren zij<br />
onderhorig aan het Romeinse machtssysteem. Dat moet<br />
afgelopen zijn. Maar dat kan alleen op basis van vertrouwen,<br />
want enkel vertrouwen kan scheidsmuren slechten. Dat is het<br />
goede nieuws - evangelie - dat Paulus in Rome wil brengen.<br />
Het is bestemd voor allen zonder onderscheid.<br />
Dit brengt ons bij de centrale these van Paulus’ brief aan de<br />
Romeinen:<br />
1:16 Want ik schaam mij niet voor het goede nieuws<br />
want zij is een kracht tot bevrijding<br />
voor ieder die vertrouwt,<br />
voor de Jood eerst en voor de Griek.<br />
17 Want hierin wordt de gerechtigheid van God geopenbaard<br />
uit vertrouwen tot vertrouwen<br />
zoals geschreven staat:<br />
‘De gerechte uit vertrouwen zal leven.’<br />
De centrale these rond het thema ‘vertrouwen’ eindigt met<br />
een citaat uit de Joodse Schift en wel uit het profetische boek<br />
Habakuk (2:4). Zo gaat een joodse leraar te werk: hem staan<br />
altijd de Schriften Israëls voor ogen.<br />
Wordt vervolgd<br />
LIEDDAG AMSTERDAM:<br />
24 NOVEMBER 2007<br />
De eerstvolgende lieddag in de Amsterdamse<br />
Dominicuskerk (Spuistraat 12, ingang achterzijde) zal<br />
worden gehouden op 24 november 2007. Op het<br />
programma staan liederen waarvoor door de componisten<br />
een begeleiding voor andere instrumenten naast piano is<br />
geschreven: fluit, hobo, klarinet, viool, orgel enzovoort,<br />
zoals onder andere de Missa Brevis van Tom Löwenthal<br />
(met viool), Klein Kerstoratorium, Wij waren kinderen, Staan<br />
in licht van Antoine Oomen, enzovoort.<br />
Tijd: 10.30 uur - 17.00 uur. Deelname € 15,- (betaling aan<br />
de kerk); opgave noodzakelijk via<br />
leerhuis@leerhuisenliturgie.nl, of tel. 020-6256940.