30.08.2013 Views

Instrumenten consistente straftoemeting - Rechtspraak.nl

Instrumenten consistente straftoemeting - Rechtspraak.nl

Instrumenten consistente straftoemeting - Rechtspraak.nl

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Instrumenten</strong> ter ondersteuning van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong>


<strong>Instrumenten</strong> ter ondersteuning van de<br />

rechter bij de <strong>straftoemeting</strong><br />

Een onderzoek naar de (potentiële) effectiviteit<br />

van de Databank Consistente Straftoemeting en<br />

de oriëntatiepunten voor de <strong>straftoemeting</strong><br />

Ard Schoep en Pauline Schuyt<br />

E.M.<br />

MEIJERS<br />

INSTITUUT<br />

INSTITUUT VOOR<br />

RECHTSWETENSCHAPPELIJK<br />

ONDERZOEK


IV<br />

Technische redactie TGV, Leiden<br />

Lay-out AlphaZet prepress, Waddinxveen<br />

© E.M. Meijers Instituut, Leiden 2005<br />

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets<br />

uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand,<br />

of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch,<br />

door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke<br />

toestemming van de uitgever.<br />

Voorzover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan<br />

op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde<br />

vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KM Hoofddorp,<br />

www.reprorecht.<strong>nl</strong>). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen,<br />

readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden<br />

tot de Stichting PRO (StichtinPublicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus<br />

3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.<strong>nl</strong>/pro).<br />

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any<br />

other means without written permission from the publisher.<br />

ISBN 90-5850-107-8<br />

NUR 824<br />

www.wlp.biz


Inhoud<br />

Woord vooraf vii<br />

1 I<strong>nl</strong>eiding: instrumenten ter ondersteuning van de rechter<br />

bij de <strong>straftoemeting</strong><br />

1.1 Twee instrumenten als object van onderzoek 1<br />

1.2 Doelstelling en afbakening van het onderzoek 3<br />

1.3 Methode van onderzoek 6<br />

2 De institutionele context van de instrumenten<br />

2.1 I<strong>nl</strong>eiding 9<br />

2.2 Betrokken partijen 10<br />

2.3 De organisatie van de rechtspraak en rechterlijk beleid 11<br />

2.4 Het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren 14<br />

2.5 Het LOVS en de instrumenten 16<br />

3 De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

3.1 I<strong>nl</strong>eiding 19<br />

3.2 De ontwikkeling van de Databank Consistente<br />

Straftoemeting 19<br />

3.2.1 IVS en NOSTRA 21<br />

3.2.1.1 Informatievoorziening bij <strong>straftoemeting</strong> (IVS) 21<br />

3.2.1.2 Noordelijk Straftoemetingssysteem (NOSTRA) 22<br />

3.2.2 De Concept-Databank Consistente Straftoemeting 23<br />

3.2.3 De Pilot-Databank Straftoemeting 31<br />

3.2.4 De huidige Databank Consistente Straftoemeting 32<br />

3.2.5 Zeggenschap en beheer van de Databank Consistente<br />

Straftoemeting 34<br />

3.2.6 Resumé 35<br />

3.3 Inhoud en totstandkoming van de oriëntatiepunten<br />

<strong>straftoemeting</strong> 36<br />

3.3.1 Uitgangspunten bij de ontwikkeling van de<br />

oriëntatiepunten 37<br />

3.3.2 De totstandkoming van de oriëntatiepunten 39<br />

3.3.3 Casestudies 40<br />

3.3.3.1 Eenvoudige en zware mishandeling (art. 300 en 302 Sr) 41<br />

3.3.3.2 Veroorzaken verkeersongeval (art. 6 WVW) 42


VI<br />

4 De inbedding van de instrumenten in de<br />

<strong>straftoemeting</strong>spraktijk<br />

4.1 I<strong>nl</strong>eiding 45<br />

4.2 De <strong>straftoemeting</strong>spraktijk 46<br />

4.2.1 Begripsbepaling en waardering ‘consistentie in<br />

<strong>straftoemeting</strong>’ 46<br />

4.2.2 Straf toemeten leren 47<br />

4.2.3 De instrumenten binnen het referentiekader van de rechter 48<br />

4.2.4 De instrumenten en de rechterlijke onafhankelijkheid 48<br />

4.3 Het gebruik van de Databank in de praktijk 49<br />

4.3.1 Kennis van bestaan, structuur en totstandkoming 49<br />

4.3.2 Gebruik bij de totstandkoming van de<br />

<strong>straftoemeting</strong>sbeslissing 50<br />

4.3.3 Gebruik bij de strafmotivering 52<br />

4.4 Het gebruik van oriëntatiepunten in de praktijk 53<br />

4.4.1 Kennis van bestaan, structuur en totstandkoming 53<br />

4.4.2 Gebruik bij de totstandkoming van de<br />

<strong>straftoemeting</strong>sbeslissing 54<br />

4.4.3 Gebruik bij de strafmotivering 55<br />

5 Analyse en conclusies<br />

5.1 I<strong>nl</strong>eiding 57<br />

5.2 De Databank Consistente Straftoemeting 59<br />

5.2.1 I<strong>nl</strong>eiding 59<br />

5.2.2 Rechterlijke onafhankelijkheid 60<br />

5.2.3 De institutionele context van de Databank 61<br />

5.2.4 Feitelijk gebruik en geschiktheid van de Databank 61<br />

5.2.5 Aandachtspunten voor de toekomst van de Databank 66<br />

5.3 De oriëntatiepunten <strong>straftoemeting</strong> 68<br />

5.3.1 Rechterlijke onafhankelijkheid 68<br />

5.3.2 De institutionele context van de oriëntatiepunten 68<br />

5.3.3 Feitelijk gebruik en geschiktheid van de oriëntatiepunten 69<br />

5.3.4 Analyse en conclusies met betrekking tot de<br />

oriëntatiepunten 70<br />

5.3.5 Aandachtspunten voor de toekomst van de<br />

oriëntatiepunten 71<br />

5.4 Slotbeschouwing 73<br />

Geraadpleegde literatuur 77<br />

Bijlage I Oriëntatiepunten <strong>straftoemeting</strong> 79<br />

Bijlage II Schermbeelden Databank 83


Woord vooraf<br />

Het bepalen van de straf is in de meeste gevallen het sluitstuk van het strafproces.<br />

Het is bovendien het onderdeel van het strafproces dat een zeer grote<br />

grote impact heeft, zowel op de verdachte als op de same<strong>nl</strong>eving. Het is alleen<br />

al daarom van groot belang dat de rechter weloverwogen de straf bepaalt.<br />

Daarbij wordt hij nauwelijks gestuurd door de wetgever. De vrijheid die de<br />

rechter daardoor heeft bij de <strong>straftoemeting</strong> wordt in het algemeen<br />

beschouwd als een belangrijk en waardevol kenmerk van het Nederlandse<br />

strafrecht, aangezien de rechter hierdoor in staat wordt gesteld bij de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing<br />

rekening te houden met alle mogelijke feiten en omstandigheden<br />

die hij voor de straf van belang acht. Daar staat tegenover dat hij het<br />

gebruik van die vrijheid voldoende moet verantwoorden, bijvoorbeeld door<br />

een duidelijke strafmotivering. Want in de grote mate van vrijheid schuilt het<br />

gevaar van willekeur en inconsistentie. Dit botst met de veranderende maatschappelijke<br />

en juridische eisen van (meer) rechtseenheid en transparantie,<br />

waardoor de vrijheid van de rechter onder druk kan komen te staan.<br />

Met de herziening van de rechterlijke organisatie in 2002 heeft de rechtsprekende<br />

macht een eigen opdracht gekregen ter bevordering van de juridische<br />

kwaliteit van en uniformiteit in de rechtspraak. In dat kader zijn binnen<br />

de rechtsprekende macht twee op landelijke niveau opererende instrumenten<br />

ontwikkeld die de rechter kunnen ondersteunen bij het bepalen van<br />

de straf. Deze instrumenten, de Databank Consistente Straftoemeting en de<br />

oriëntatiepunten <strong>straftoemeting</strong>, staan centraal in dit onderzoek. In opdracht<br />

van de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> is onderzoek verricht naar de effectiviteit<br />

van deze instrumenten. Daarbij is aandacht besteed aan de institutionele context<br />

waarbinnen de instrumenten functioneren, het ontwikkelingsproces van<br />

de instrumenten en de mate waarin de instrumenten daadwerkelijk worden<br />

gebruikt bij de <strong>straftoemeting</strong>.<br />

Een deel van het onderzoek is uitgevoerd door Wim van Hattum, destijds<br />

student rechten aan de Universiteit van Amsterdam. In het kader van het zogenaamde<br />

‘duaal leren traject’ liep hij, gedurende de onderzoeksperiode,<br />

stage bij de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong>. Tijdens deze stage heeft hij archiefonderzoek<br />

verricht naar de totstandkoming van de Databank Consistente Straftoemeting<br />

en de oriëntatiepunten <strong>straftoemeting</strong>. Het verslag van dit onderzoek<br />

heeft als basis gediend voor de beschrijving van de totstandkoming van<br />

de instrumenten in hoofdstuk 3. Naast dit onderzoek heeft Wim van Hattum<br />

zorggedragen voor de organisatie rondom de interviews en gesprekken met<br />

de betrokkenen en gebruikers van de instrumenten. Dit was geen onaanzien-


VIII<br />

lijke klus, aangezien de gesprekken in een zeer korte periode, verspreid over<br />

het hele land moesten plaatsvinden. Van de gesprekken heeft hij steeds<br />

verslag gedaan, zodat de onderzoekers daar op konden terugvallen bij het<br />

verwerken van de gesprekken. Wij zijn Wim zeer erkentelijk voor deze werkzaamheden<br />

en bedanken hem voor de prettige en accurate samenwerking.<br />

Verschillende mensen zijn behulpzaam geweest bij het verzamelen en<br />

verwerken van informatie en het becommentariëren van de conceptteksten.<br />

Daarvoor willen we in het bijzonder bedanken de leden van de begeleidingscommissie,<br />

A. Klijn, D.H.de Jong, W.H.J. Stemker-Koster, A.B.Terlouw en<br />

P.G.Wiewel. Daarnaast bedanken we alle sectorvoorzitters, rechters, raadsheren<br />

en gerechtssecretarissen, die ons, via de interviews, enig inzicht hebben<br />

willen geven in de wijze waarop zij de instrumenten in de praktijk hanteren.<br />

Ook diegenen die betrokken zijn (geweest) bij de ontwikkeling van de instrumenten<br />

en die ons daarover van (extra) informatie hebben voorzien, zijn wij<br />

dank verschuldigd. De Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> zijn wij dank verschuldigd<br />

voor het ter beschikking stellen van de dossiers waarin verslag wordt gedaan<br />

van de werkzaamheden van de commissies die de instrumenten hebben ontwikkeld,<br />

en de bemiddeling bij het benaderen van de gerechten ten behoeve<br />

van de interviews. Ten slotte danken wij Chantal Dudink voor het werk dat zij<br />

heeft verricht bij het verwerken van de vrage<strong>nl</strong>ijsten.<br />

De uitgave van het rapport werd verzorgd door het E.M. Meijers Instituut<br />

voor Rechtswetenschappelijk onderzoek van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid<br />

van de Universiteit Leiden, binnen het onderzoeksprogramma ‘Geschillenbeslechting’.<br />

December 2004


1 I<strong>nl</strong>eiding: instrumenten ter ondersteuning<br />

van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong><br />

1.1 TWEE INSTRUMENTEN ALS OBJECT VAN ONDERZOEK<br />

Het bepalen van de straf is volgens sommigen voor rechters het moeilijkste<br />

gedeelte van het strafproces. Dit onderdeel van het strafproces heeft een grote<br />

impact op de verdachte. Bovendien is de straf voor de same<strong>nl</strong>eving het meest<br />

herkenbare onderdeel. Niet voor niets is de vraag naar de opgelegde straf<br />

vaak de eerste vraag die door het publiek wordt gesteld zodra een uitspraak<br />

is gedaan. De straf is ook het signaal naar de same<strong>nl</strong>eving dat aangeeft wat de<br />

consequenties zijn van bepaalde handelingen. Het is voor de rechter dus van<br />

groot belang dat hij de straf weloverwogen bepaalt. Dit is niet eenvoudig, aangezien<br />

de wet aan de ene kant een grote variëteit biedt aan op te leggen sancties,<br />

maar aan de andere kant nauwelijks regels stelt aan de hand waarvan de<br />

rechter de straf kan bepalen. Daardoor heeft de rechter een grote mate van<br />

vrijheid bij de keuze en de maat van de uiteindelijke sanctie(s). Deze vrijheid<br />

bij de <strong>straftoemeting</strong> wordt in het algemeen beschouwd als een belangrijk en<br />

waardevol kenmerk van het Nederlandse strafrecht vanwege haar individualiserende<br />

karakter. Die vrijheid stelt de rechter immers in staat bij de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing<br />

rekening te houden met alle mogelijke feiten en omstandigheden.<br />

Maar in die vrijheid schuilt wél het gevaar van willekeur en inconsistentie,<br />

zeker wanneer het moeilijk blijkt de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing voldoende<br />

te motiveren. De beslissing over de straf kan dan naar het oordeel van de<br />

rechter zelf weloverwogen tot stand zijn gekomen, terwijl dit niet uit het vonnis<br />

blijkt. De vrijheid van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong> kan als gevolg daarvan<br />

onder druk komen te staan.<br />

De discussie over de vrijheid van de rechter bij het bepalen van de straf<br />

staat in de afgelopen decennia volop in de belangstelling, zowel in de wetenschap,<br />

als in de politiek en de rechterlijke organisatie. Dat heeft diverse oorzaken.<br />

Ten eerste werd door (vooral criminologisch) onderzoek aangetoond dat<br />

verschillen bestaan tussen de gerechten voor wat betreft de strafoplegging in<br />

vergelijkbare zaken. Dit leidde tot onderzoek naar de vraag hoe die ongelijkheid<br />

zou kunnen worden verminderd. 1<br />

Ten tweede is de same<strong>nl</strong>eving beter op de hoogte van de straffen die in<br />

concrete zaken worden opgelegd. De media doen vaker en uitvoeriger dan<br />

vroeger verslag van strafzaken en besteden daarin in het algemeen ook aan-<br />

1 O.a. Oskamp 1998.


2 Hoofdstuk 1<br />

dacht aan de opgelegde straffen. Ook de rechterlijke organisatie communiceert<br />

frequenter met de same<strong>nl</strong>eving; zo is het steeds eenvoudiger om via internet<br />

uitspraken van de gerechten te raadplegen en te vergelijken. Door de<br />

onderzoeken naar (ongelijkheid in) strafoplegging en de grotere bekendheid<br />

van uitspraken in concrete zaken gaat het in de discussie over een juiste strafoplegging<br />

steeds vaker om de vraag wat in een individuele zaak de juiste straf<br />

is in relatie tot de strafoplegging in andere soortgelijke zaken.<br />

Een derde punt dat de discussie actueel maakt, is de uitbreiding van het<br />

aantal strafrechters. In rechtbanken waar vroeger met één of twee strafkamers<br />

werd gewerkt, zijn er inmiddels vijf of meer. Hoe groter het aantal rechters dat<br />

straffen oplegt, des te groter het risico van ongemotiveerde divergentie. Daarom<br />

kan de onderlinge informatievoorziening en/of afstemming een belangrijk<br />

middel zijn om tegemoet te komen aan nieuwe (maatschappelijke en juridische)<br />

behoeftes en eisen van rechtseenheid en transparantie rondom de<br />

<strong>straftoemeting</strong>sbeslissing. Om die reden, en vanuit de hierboven omschreven<br />

achtergronden, hebben rechters het laatste decennium veel aandacht besteed<br />

aan de ontwikkeling van instrumenten die eenheid in de <strong>straftoemeting</strong> bevorderen.<br />

Het streven naar meer consistentie in de <strong>straftoemeting</strong> heeft binnen de<br />

rechtsprekende macht geleid tot de ontwikkeling van twee op landelijk niveau<br />

opererende instrumenten die de rechter kunnen ondersteunen bij zijn<br />

<strong>straftoemeting</strong>sbeslissing. In 1998 werd door het Landelijk Overleg van de<br />

Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) de Commissie Straftoemeting opgericht,<br />

die tot taak had oriëntatiepunten op te stellen die de rechter een helpende<br />

hand zouden bieden bij de strafoplegging in veelvoorkomende zaken. Een<br />

oriëntatiepunt beperkt zich tot een beknopte omschrijving van een standaardgeval<br />

en voegt daaraan toe een concreet richtpunt voor de op te leggen straf. 2<br />

Een jaar later, in 1999, werd in het kader van het Programma Versterking<br />

Rechterlijke Organisatie (PVRO) het Projectteam Consistente Straftoemeting<br />

(PCS) opgericht. Dit projectteam hield zich primair bezig met het ontwikkelen<br />

van een databank met rechterlijke uitspraken. Met behulp van deze Databank<br />

Consistente Straftoemeting (hierna: Databank) zouden de rechters eenvoudig<br />

informatie over strafoplegging in soortgelijke zaken moeten kunnen opzoeken.<br />

3 Deze twee instrumenten, de oriëntatiepunten en de Databank, staan centraal<br />

in dit onderzoek.<br />

Alvorens de vraagstelling en daarmee dus de invalshoek van onze benadering<br />

te behandelen, is het goed om kort de actuele stand van zaken met betrekking<br />

tot beide instrumenten weer te geven.<br />

Allereerst wat betreft de oriëntatiepunten. De Commissie Straftoemeting<br />

heeft op 1 september 2003 door middel van een brief aan het LOVS te kennen<br />

gegeven dat de ontwikkeling van een oriëntatiepunt voor het delict ‘veroor-<br />

2 De oriëntatiepunten, zoals ze nu zijn vastgesteld, zijn opgenomen in bijlage I.<br />

3 Schermbeelden van de Databank in de huidige vorm zijn opgenomen in bijlage II.


I<strong>nl</strong>eiding: instrumenten ter ondersteuning van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong><br />

zaken van een verkeersongeval’ (art. 6 WVW) op dat moment onmogelijk<br />

was, dat inmiddels alle delicten die in aanmerking komen voor het formuleren<br />

van de oriëntatiepunten waren geïnventariseerd en dat daarmee een<br />

einde was gekomen aan haar werkzaamheden. Bovendien liet de Commissie<br />

weten zich af te vragen of voldoende draagvlak bestaat voor de verdere ontwikkeling<br />

van oriëntatiepunten voor de <strong>straftoemeting</strong>. Naar aa<strong>nl</strong>eiding van<br />

deze brief werd de genoemde Commissie op de vergadering van het LOVS<br />

van 10 oktober 2003 opgeheven. Deze opheffing hoeft echter niet het einde<br />

van de oriëntatiepunten te betekenen, aangezien het LOVS in dezelfde vergadering<br />

een nieuwe commissie, de Commissie Rechtseenheid, heeft ingesteld,<br />

die onder andere opdracht heeft gekregen de bestaande oriëntatiepunten te<br />

evalueren en te adviseren over eventuele nieuwe oriëntatiepunten. Op dit<br />

moment lijkt er evenwel ten aanzien van de ontwikkeling en evaluatie van<br />

oriëntatiepunten voor de <strong>straftoemeting</strong> sprake te zijn van een stagnatie.<br />

Voor de Databank geldt dat de opbouwfase met de oplevering begin 2002<br />

is geëindigd. Inmiddels is het instrument beschikbaar voor de rechtsprekende<br />

macht via ‘Porta Iuris’, het digitale kennissysteem dat via het intranet van<br />

de gerechten zorgdraagt voor het delen en ontsluiten van kennis binnen de<br />

rechterlijke macht.<br />

Bij de totstandkoming van de instrumenten zijn de betrokkenen zich<br />

steeds bewust geweest van de noodzaak tot evaluatie. Onderdeel van die evaluatie<br />

kan zijn het verkrijgen van een indicatie van de effectiviteit van de<br />

instrumenten. Nu de Databank op het moment van de aanvang van het<br />

onderzoek in feite twee jaar operationeel is, de eerste oriëntatiepunten enige<br />

jaren beschikbaar zijn en de ontwikkeling van nieuwe oriëntatiepunten is<br />

gestagneerd, is het een goed moment om deze effectiviteit te beoordelen.<br />

1.2 DOELSTELLING EN AFBAKENING VAN HET ONDERZOEK<br />

De primaire doelstelling van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de<br />

effectiviteit van de instrumenten. Voor een beoordeling van die effectiviteit is<br />

aangesloten bij de uitgangspunten en doelstellingen die zijn gehanteerd bij de<br />

ontwikkeling van de instrumenten. Daarbij is bepalend dat deze niet primair<br />

zijn gericht op het totstandbrengen van consistentie in de uitkomsten van de<br />

strafoplegging, maar op het bieden van ondersteuning bij de totstandkoming<br />

van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing. Een indicatie van de effectiviteit van de instrumenten<br />

kan derhalve worden verkregen door te onderzoeken in welke<br />

mate de instrumenten zijn ingebed in de dagelijkse praktijk (zo men wil: het<br />

werkproces) van de <strong>straftoemeting</strong>.<br />

Voor een inbedding in het werkproces moet, zo wordt door de onderzoekers<br />

verondersteld, aan twee voorwaarden worden voldaan. Ten eerste moeten<br />

rechters bereid zijn de instrumenten te gebruiken. Deze bereidheid omvat<br />

zowel de acceptatie van de doelstellingen van de beide instrumenten als de<br />

bereidheid om juist deze instrumenten daartoe te gebruiken. Om te beoorde-<br />

3


4 Hoofdstuk 1<br />

len of ten aanzien van de instrumenten aan deze voorwaarde wordt voldaan,<br />

komen in het onderzoek verschillende vragen aan de orde. Zo is het van<br />

belang te weten of rechters zich kunnen vinden in de doelstellingen van de<br />

instrumenten. Tevens is van belang dat bekend is hoe het gebruik van het<br />

instrumentarium zich volgens de rechters verhoudt tot hun perceptie van de<br />

rechterlijke onafhankelijkheid. Bovendien moeten zij kennis hebben van het<br />

instrumentarium (het bestaan, maar vooral de structuur daarvan) en moeten<br />

ze zich kunnen vinden in de organisatie van totstandkoming en inbedding<br />

van de instrumenten. Daarbij speelt de institutionele context waarbinnen de<br />

instrumenten fungeren een belangrijke rol. De bedoelde instrumenten zijn<br />

ontwikkeld binnen een veranderende institutionele context en kunnen daarvan<br />

ook niet los worden gezien. Die verandering is ingetreden met de inwerkingtreding<br />

van de Wet organisatie en bestuur gerechten en de Wet Raad voor<br />

de rechtspraak op 1 januari 2002. De organisatiestructuur van de gerechten<br />

werd gewijzigd en bovendien werd het beheer en bestuur van de rechterlijke<br />

organisatie deels ondergebracht bij de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong>. Binnen de<br />

rechterlijke organisatie fungeren of fungeerden diverse actoren met enige zeggenschap<br />

over, dan wel betrokkenheid bij de instrumenten, zoals de Raad<br />

voor de <strong>Rechtspraak</strong>, het LOVS, BISTRO, de Commissie Rechtseenheid, de<br />

reeds genoemde Commissie Straftoemeting en het PCS, en de redactieraad<br />

Databank Consistente Straftoemeting. 4 Gedurende het onderzoek is de vraag<br />

gerezen op welke manier deze actoren zijn betrokken bij de instrumenten en<br />

hoe zij zich daarbij onderling verhouden. Onduidelijkheid in de rolverdeling<br />

en verantwoordelijkheidstoedeling kan een effectieve toepassing van de<br />

instrumenten in de weg staan. Welke instanties zijn betrokken bij de totstandkoming<br />

en verdere ontwikkeling van de instrumenten, wat is hun onderlinge<br />

verhouding en waar ligt hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de instrumenten?<br />

Dit alles kan invloed hebben op de acceptatie van de instrumenten<br />

door de rechters en dus op hun bereidheid om de instrumenten te gebruiken.<br />

Naast de bereidheid aan de kant van de (potentiële) gebruiker vormt de<br />

feitelijke gebruiksmogelijkheid van het instrument een tweede essentiële voorwaarde<br />

voor inbedding in het <strong>straftoemeting</strong>sproces. De feitelijke gebruiksmogelijkheid<br />

is goed als het instrument toegankelijk en eenvoudig te gebruiken<br />

is. Bij het beoordelen van het daadwerkelijk functioneren van de instrumenten<br />

spelen vragen als: maken de rechters gebruik van de instrumenten bij<br />

de totstandkoming van de beslissing over de <strong>straftoemeting</strong>? Waarom wel of<br />

waarom niet? Zo ja, op welke manier en zo nee, welke knelpunten kunnen<br />

worden gesignaleerd? Spelen de gekozen doelstellingen en de structuur van<br />

de instrumenten hierbij een rol?<br />

Om te beoordelen of ten aanzien van de ontwikkelde instrumenten aan de<br />

twee bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, is inzicht vereist in de institutionele<br />

context waarbinnen de ontwikkeling van de instrumenten plaatsvond.<br />

Bovendien dient te worden onderzocht op welke wijze de instrumenten<br />

4 Zie § 2.2 voor een korte omschrijving van deze actoren.


I<strong>nl</strong>eiding: instrumenten ter ondersteuning van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong><br />

zijn ontwikkeld en welke keuzes in dat proces zijn gemaakt ten aanzien van<br />

de te bereiken doelstellingen en de structuur van de instrumenten. Ten slotte<br />

kan onderzoek naar het daadwerkelijk gebruik van de instrumenten aanknopingspunten<br />

bieden voor uitspraken over de principiële en praktische vragen<br />

die spelen bij het feitelijk gebruik van de instrumenten.<br />

Op basis van het bovenstaande zijn de navolgende onderzoeksvragen als leidraad<br />

gehanteerd om een indicatie te krijgen van de effectiviteit van de instrumenten:<br />

I Binnen welke institutionele context fungeren de instrumenten?<br />

II Hoe is het proces van ontwikkeling van de instrumenten verlopen?<br />

III Hoeveel en op welke manier wordt gebruik gemaakt van de instrumenten<br />

in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk?<br />

Elk van deze hoofdvragen laat zich nader specificeren via een aantal deelvragen:<br />

I Binnen welke institutionele context fungeren de instrumenten?<br />

a) Wat is de rol geweest van verschillende betrokkenen bij de totstandkoming<br />

van de instrumenten en hoe verhouden deze zich tot elkaar?<br />

b) Hoe is de ontwikkeling van, en het toezicht op de instrumenten gereguleerd<br />

binnen de rechterlijke organisatie?<br />

II Hoe is het proces van ontwikkeling van de instrumenten verlopen?<br />

a) Welke doelstellingen, uitgangspunten en criteria zijn gehanteerd bij<br />

de totstandkoming van de instrumenten?<br />

b) Op basis van welke overwegingen heeft de besluitvorming rond de<br />

instrumenten plaatsgevonden, zowel bij de totstandkoming als na<br />

de ingebruikname?<br />

III Hoeveel en op welke manier wordt gebruik gemaakt van de instrumenten<br />

in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk?<br />

a) Vormt de rechterlijke onafhankelijkheid in de perceptie van de rechters<br />

een belemmering voor het gebruik van de instrumenten?<br />

b) Hebben rechters kennis van de instrumenten, hun structuur, achtergronden<br />

en totstandkoming?<br />

c) Gebruiken rechters de instrumenten bij het bepalen van de straf in<br />

concrete zaken?<br />

d) Gebruiken de rechters de instrumenten bij de motivering van de<br />

strafoplegging?<br />

Deze hoofdvragen komen respectievelijk in de hoofdstukken 2, 3 en 4 aan de<br />

orde. Aan de hand van deze verkenning kan de effectiviteit van de instrumenten<br />

worden beoordeeld. Op basis van de uitkomsten daarvan kan vervolgens<br />

worden bekeken of en hoe de verdere ontwikkeling van de instrumenten<br />

vorm zou kunnen krijgen en welke elementen van belang zijn voor een effectiever<br />

gebruik van de instrumenten.<br />

5


6 Hoofdstuk 1<br />

De wijze waarop de rechterlijke macht gestalte kan en mag geven aan haar<br />

verantwoordelijkheid bij de bevordering van uniformiteit en consistentie in<br />

de <strong>straftoemeting</strong> is een punt van discussie. Het ligt niet binnen de doelstelling<br />

van dit onderzoek een antwoord te formuleren op deze vraag. Wij nemen<br />

als uitgangspunt dat binnen de rechterlijke macht sprake is van de ontwikkeling<br />

van oriëntatiepunten en een Databank ten behoeve van het bereiken van<br />

meer consistentie en transparantie in de <strong>straftoemeting</strong>; instrumenten die in<br />

meerdere of mindere mate het karakter van een vorm van beleidsvoering dragen.<br />

De wijze waarop de rechtsprekende macht feitelijk omgaat met deze taak<br />

en de inbedding van de instrumenten in het werk van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong><br />

kunnen mogelijk evenwel handvatten bieden ten behoeve van de<br />

beantwoording van deze constitutioneel en juridisch lastige vraag en bij het<br />

vormen van toekomstig beleid.<br />

Het onderzoek heeft evenmin tot doel te onderzoeken of de <strong>straftoemeting</strong><br />

door het gebruik van de instrumenten daadwerkelijk <strong>consistente</strong>r is geworden<br />

in de zin dat de (onverklaarbare) verschillen in <strong>straftoemeting</strong> kleiner<br />

zijn geworden in vergelijking met de verschillen blijkens de laatste studies op<br />

dit gebied. 5 Onderzoek met dit doel is van geheel andere aard dan onderhavig<br />

onderzoek. Dat wil niet zeggen dat het niet interessant zou zijn dergelijk onderzoek<br />

opnieuw te (laten) verrichten.<br />

1.3 METHODE VAN ONDERZOEK<br />

Het onderzoek is verricht op basis van literatuurstudies en interviews. Deze<br />

methoden zijn als volgt gebruikt bij de drie onderzoeksvragen:<br />

I De institutionele context van de instrumenten<br />

Het gedeelte van het onderzoek naar de institutionele context van de instrumenten<br />

is voornamelijk gebaseerd op literatuurstudie. Ook is gebruik gemaakt<br />

van verslagen en notities van het overlegorgaan van de voorzitters van<br />

de strafsectoren bij de gerechten, het LOVS, die op dit terrein betrekking hebben.<br />

Daarnaast zijn tijdens interviews met rechters/raadsheren, sectorvoorzitters<br />

en commissieleden vragen gesteld over de verhouding tussen de rechtsprekende<br />

macht en andere partijen en hun te onderscheiden functies.<br />

II Onderzoek naar de totstandkoming van de instrumenten<br />

Voor de beschrijving van de totstandkoming van de instrumenten is informatie<br />

verkregen uit de notulen en verslagen van bijeenkomsten van de Commissies<br />

die met de totstandkoming van respectievelijk de Databank en de oriën-<br />

5 Fiselier 1985; Berghuis 1992. Recent onderzoek van Jan de Keijser en Peter van Koppen<br />

wijst op een voorzichtig verband tussen het gebruik van oriëntatiepunten voor de <strong>straftoemeting</strong><br />

en <strong>consistente</strong>r straffen. Zie: De Keijser & Van Koppen 2004, m.n. p. 174-177.


I<strong>nl</strong>eiding: instrumenten ter ondersteuning van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong><br />

tatiepunten waren belast, voorzover die voorhanden waren bij de Raad voor<br />

de <strong>Rechtspraak</strong>. Aan de hand van de notulen en verslagen is een eerste inventarisatie<br />

van ontwikkelingen en besluiten gemaakt. Aangezien notulen en verslagen<br />

niet primair tot doel hebben het ontwikkelingsproces van de instrumenten<br />

vast te leggen, zijn na de inventarisatie gesprekken gevoerd met betrokken<br />

commissieleden. Op basis daarvan is een nader verslag gemaakt. Dit<br />

verslag, aangevuld met literatuur op dit gebied, vormt de basis voor de beschrijving<br />

van de totstandkoming van de instrumenten.<br />

III Onderzoek naar het gebruik van de instrumenten<br />

Onderzoek naar het opleggen van de straf is niet eenvoudig, aangezien dit<br />

plaatsvindt tijdens het geheime raadkameroverleg. Een mogelijkheid om het<br />

gebruik van instrumenten in de praktijk te meten, is het vergelijken van concreet<br />

opgelegde straffen in vonnissen en arresten met de straffen die blijkens<br />

de Databank en de oriëntatiepunten voor bepaalde delicten worden opgelegd.<br />

Van deze methode is om twee redenen afgezien. Ten eerste is een doel<br />

van dit onderzoek het in kaart brengen van het gebruik in de praktijk van de<br />

instrumenten, in die zin dat wordt geïnventariseerd waarom de instrumenten<br />

al dan niet worden gebruikt, op welke manier ze worden gebruikt en aan de<br />

hand daarvan elementen te benoemen die voor een effectiever gebruik van de<br />

instrumenten van belang kunnen zijn. Het gaat niet om de kwantitatieve<br />

vraag hoe vaak ze worden gebruikt. Ten tweede is het vaak onduidelijk wat een<br />

overeenkomst of verschil tussen de feitelijk opgelegde straf en een oriëntatiepunt<br />

zegt over het gebruik van het oriëntatiepunt. Het gebruik van de instrumenten<br />

wordt immers zelden in de strafmotivering vermeld. De overeenkomst<br />

kan op toeval berusten. Andersom kan een verschil totstandkomen<br />

juist door het gebruik van een oriëntatiepunt: persoo<strong>nl</strong>ijke omstandigheden<br />

of de omstandigheden van het geval kunnen een reden zijn een hogere of lagere<br />

straf op te leggen dan wordt genoemd in het oriëntatiepunt. Het verschil<br />

kan ook worden veroorzaakt door het niet gebruiken van het oriëntatiepunt.<br />

Ongemotiveerde verschillen en overeenkomsten zeggen dus weinig over het<br />

gebruik van de instrumenten.<br />

Voor een onderzoek naar de vraag of en in hoeverre rechters gebruik<br />

maken van de instrumenten is de onderzoeker dus in grote mate afhankelijk<br />

van de medewerking van rechters, hetzij doordat zij in de strafmotivering<br />

aangeven of en zo ja, hoe zij van een instrument gebruikmaken, hetzij door<br />

hun bereidheid om op andere wijze informatie over de <strong>straftoemeting</strong> te verschaffen.<br />

Onderzoek aan de hand van strafmotiveringen bleek niet veel op te<br />

leveren, aangezien tot nu toe weinig rechters het gebruik van de instrumenten<br />

expliciet daarin vermelden. Daarom is gekozen voor het afnemen van diepteinterviews<br />

met de betrokkenen. Naast de interviews met rechters en raadsheren<br />

zijn ook gesprekken gevoerd met gerechtssecretarissen en voorzitters<br />

van de strafsectoren. In de gesprekken met gerechtssecretarissen lag de<br />

nadruk op de vraag in hoeverre zij bij het voorbereiden van de zittingen de instrumenten<br />

gebruiken ter ondersteuning van de rechter bij het bepalen van de<br />

7


8 Hoofdstuk 1<br />

straf. De sectorvoorzitters werden vooral bevraagd over hun rol in de informatievoorziening<br />

over de instrumenten en de organisatie die binnen een gerecht<br />

nodig is bij de totstandkoming en het gebruik van de instrumenten. Ten<br />

behoeve van de interviews zijn de sectorvoorzitters van alle 19 rechtbanken<br />

en 5 hoven aangeschreven. In totaal is gesproken met 17 sectorvoorzitters, 20<br />

rechters/raadsheren en 17 gerechtssecretarissen. 6 De door ons geïnterviewde<br />

rechters hadden ervaring in zowel enkelvoudige als meervoudige kamers.<br />

De interviews zijn afgenomen in de maanden april en mei 2004, aan de<br />

hand van een vrage<strong>nl</strong>ijst, bestaande uit 57 vragen met een open karakter. Een<br />

aantal vragen bestond uit een stelling met vijf antwoordmogelijkheden. Bij<br />

deze vragen werd door de respondenten steeds een toelichting gegeven,<br />

zodat ook deze vragen een vrij open karakter kregen. De vrage<strong>nl</strong>ijsten werden<br />

niet (vooraf) aan de respondenten toegezonden; ze dienden slechts als leidraad<br />

voor de interviewer.<br />

Na afloop van de interviews is een samenvatting gemaakt van de antwoorden<br />

van de respondenten. Daarbij is per vraag nagegaan welk algemeen<br />

beeld uit de antwoorden naar voren komt. Daarnaast zijn afwijkende antwoorden<br />

genoteerd. Door de wijze van onderzoek is het van belang te benadrukken<br />

dat de conclusies die worden getrokken op basis van de interviews<br />

een verkennend karakter hebben en dat hier geen statistische waarde aan gehecht<br />

kan worden. 7<br />

6 Met vier rechtbanken (Arnhem, Maastricht, Roermond en Zwolle) is de samenwerking,<br />

ook na herhaalde verzoeken, niet tot stand gekomen.<br />

7 Ten slotte nog een kanttekening. De rechters, raadsheren en gerechtssecretarissen zijn<br />

door hun sectorvoorzitters verzocht om aan dit onderzoek mee te werken. De selectie van<br />

de geïnterviewden is daardoor mogelijk enigszins gekleurd. De kans bestaat immers dat<br />

de sectorvoorzitters juist die personen hebben gevraagd die al enige interesse vertoonden<br />

in ‘<strong>straftoemeting</strong>sperikelen’, of, wanneer de voorzitters een ‘open oproep’ aan hun medewerkers<br />

hebben gedaan, juist die personen hebben gereageerd die enige affiniteit met<br />

(het probleem van) de <strong>straftoemeting</strong> hebben. Wij zijn ons hiervan bewust; overigens hebben<br />

we niet de indruk dat dit de kwaliteit van het onderzoek schaadt, omdat het gaat om<br />

een verkennende studie en niet om een statistische/kwantitatieve analyse.


2 De institutionele context van de instrumenten<br />

2.1 INLEIDING<br />

De instrumenten ter bevordering van <strong>consistente</strong> <strong>straftoemeting</strong> zijn ontwikkeld<br />

binnen het institutionele kader van de rechtspraak. Bij de totstandkoming<br />

en de feitelijke toepassing van de oriëntatiepunten en de Databank Consistente<br />

Straftoemeting zijn diverse partijen betrokken (geweest). Naast de respectievelijke<br />

commissies die feitelijk het werk hebben gedaan, het Projectteam<br />

Consistente Straftoemeting voor de Databank en de Commissie<br />

Straftoemeting voor de oriëntatiepunten, hebben het Landelijk Overleg van<br />

Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS), het Programma Versterking Rechterlijke<br />

Organisatie (PVRO), het Bureau Internet Systemen en Toepassingen<br />

Rechterlijke Organisatie (BISTRO), de Commissie Rechtseenheid en de Raad<br />

voor de <strong>Rechtspraak</strong> een rol vervuld of te vervullen.<br />

Ten aanzien van zowel de Databank als de oriëntatiepunten rijzen vragen<br />

die samenhangen met de taken en de verantwoordelijkheden van de betrokken<br />

commissies en de inbedding van de instrumenten in de rechterlijke organisatie.<br />

De veronderstelling dat het nuttig is om dit te beschrijven, is gebaseerd<br />

op de gedachte dat de legitimiteit en de (interne en externe) acceptatie<br />

van de hier onderzochte instrumenten tenminste voor een deel afhankelijk is<br />

van de wijze waarop de organisatie rondom de instrumenten is vormgegeven.<br />

Spin in het web vormt het LOVS. Het LOVS is (eind)verantwoordelijk<br />

voor de ontwikkeling en vaststelling van de oriëntatiepunten en voor het inhoudelijk<br />

beleid met betrekking tot de Databank. Zijn taak is evenwel breder.<br />

In het geheel van afstemming en beleid binnen de strafrechtspraak speelt het<br />

LOVS een grote rol. Daarom wordt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht<br />

besteed aan dit orgaan. Daarbij zal worden ingegaan op de verschillende<br />

functies die het vervult en de taken die het uitoefent. Ook zullen de taken en<br />

functies van de overige hierboven genoemde betrokkenen (kort) worden beschreven.<br />

Ter verduidelijking van de hierna volgende beschrijving van het institutionele<br />

kader, worden in § 2.2. de betrokken partijen kort beschreven. Waar<br />

dat nodig is, zal in andere delen van dit hoofdstuk nader worden ingegaan op<br />

de aard en inhoud van de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.


10 Hoofdstuk 2<br />

2.2 BETROKKEN PARTIJEN<br />

Programma Versterking Rechterlijke Organisatie (PVRO)<br />

Het PVRO is in 1999 opgericht met het doel een modernisering van de rechterlijke<br />

organisatie door te voeren. Het werkte op terreinen die nu binnen de<br />

taakomschrijving van de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> vallen. Doelstellingen<br />

van het PVRO waren het versterken van het bestuur van de gerechten, verbetering<br />

van de werkprocessen, verbetering van het personeelsbeleid en de ontwikkeling<br />

van de externe oriëntatie van de rechterlijke organisatie. 8 In dat<br />

kader werd ook een projectplan Straftoemeting opgesteld, waarin bestaande<br />

initiatieven op elkaar zouden kunnen worden afgestemd en nieuwe initiatieven<br />

werden gestimuleerd. Het belangrijkste initiatief in dit kader is de ontwikkeling<br />

van de Databank.<br />

Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong><br />

De Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> is op 1 januari 2002 ingesteld bij de reorganisatie<br />

van de rechterlijke organisatie. 9 Een belangrijke taak van dit orgaan is het<br />

bieden van ondersteuning aan activiteiten van de gerechten die gericht zijn op<br />

uniforme rechtstoepassing en bevordering van de juridische kwaliteit (art. 94<br />

Wet op de rechterlijke organisatie). De rol die de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong><br />

speelt met betrekking tot de onderzochte instrumenten kan worden gezien als<br />

invulling van die taak.<br />

Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS)<br />

Het LOVS is een overlegorgaan voor de voorzitters van de strafsectoren van<br />

de gerechtshoven en de rechtbanken. Zij komt regelmatig bijeen (aanvankelijk<br />

twee keer per jaar, maar inmiddels ieder kwartaal). De ontwikkeling van de<br />

oriëntatiepunten had een directe binding met het LOVS, aangezien de Commissie<br />

die verantwoordelijk was voor de ontwikkeling daarvan functioneerde<br />

als subcommissie van het LOVS.<br />

Commissie Straftoemeting<br />

De Commissie Straftoemeting was vanaf 1998 verantwoordelijk voor de ontwikkeling<br />

van de landelijke oriëntatiepunten. De Commissie was een soort<br />

subcommissie van het LOVS. In oktober 2003 is zij formeel opgeheven, nadat<br />

zij al een tijd feitelijk niet meer functioneerde.<br />

8 Zie hierover het Programmaplan van het PVRO uit april 1999. De achtergronden van het<br />

ontstaan van het PVRO zijn vooral terug te vinden in het rapport van de Adviescommissie<br />

Toerusting en organisatie zittende magistratuur (Commissie Leemhuis) getiteld <strong>Rechtspraak</strong><br />

bij de tijd uit 1998. Veel van dit rapport is terug te vinden in de Contourennota<br />

modernisering rechterlijke organisatie, Kamerstukken II 1998/99, 26 352, nr. 2.<br />

9 Wet Raad voor de rechtspraak, Staatsblad 2001, 583.


De institutionele context van de instrumenten<br />

Commissie Rechtseenheid<br />

De Commissie Rechtseenheid kan worden gezien als opvolger van de Commissie<br />

Straftoemeting, zij het dat de Commissie Rechtseenheid een bredere<br />

opdracht heeft. Deze Commissie heeft als taak het LOVS voorstellen te doen<br />

die strekken tot bevordering van de rechtseenheid van de rechtspleging in<br />

strafzaken in het algemeen.<br />

Project en Projectteam Consistente Straftoemeting<br />

In het kader van het PVRO werd in 1999 het Project Consistente Straftoemeting<br />

opgestart. Binnen dit project was het projectteam Consistente Straftoemeting<br />

(PCS) o.a. belast met het inzichtelijk maken van de <strong>straftoemeting</strong> en het bevorderen<br />

van een gestructureerde en concrete motivering van de straf. De belangrijkste<br />

resultaten van het projectteam betroffen de ontwikkeling van de Databank<br />

en het initiëren van de uitgave van een speciaal op de <strong>straftoemeting</strong> gericht<br />

tijdschrift, het Straftoemetingsbulletin van het tijdschrift voor de rechterlijke<br />

macht, Trema. In 2002 staakte het projectteam zijn werkzaamheden.<br />

Bureau Internet Systemen en Toepassingen Rechterlijke Organisatie<br />

(BISTRO)<br />

BISTRO is het projectbureau dat de webtoepassingen voor de rechterlijke organisatie<br />

ontwikkelt, uitvoert en beheert. In dat kader beheert zij niet alleen de<br />

Databank, maar ook de website van de rechterlijke organisatie, rechtspraak.<strong>nl</strong>,<br />

het kennissysteem voor de rechterlijke organisatie, Porta Iuris, en het intranet,<br />

Intro. Voor het feitelijk functioneren van de huidige Databank is BISTRO van<br />

groot belang.<br />

2.3 DE ORGANISATIE VAN DE RECHTSPRAAK EN RECHTERLIJK BELEID<br />

De nieuwe Wet op de Rechterlijke Organisatie, in werking getreden op 1 januari<br />

2002, plaatst de gerechtsbesturen in een centrale positie. Zij zijn verantwoordelijk<br />

voor de algemene leiding, de organisatie en de bedrijfsvoering van<br />

het gerecht. 10 Lid van de gerechtsbesturen zijn de president van het gerecht,<br />

een directeur bedrijfsvoering en de voorzitters van de sectoren van het gerecht,<br />

de organisatorische eenheden waaruit de gerechten zijn opgebouwd. 11<br />

Voor aangelegenheden die het functioneren van de sector betreffen, beschikken<br />

de sectorvoorzitters over zelfstandige en van het gerechtsbestuur afgeleide<br />

bevoegdheden. Deze worden geacht te vallen binnen de in de wet<br />

neergelegde verantwoordelijkheid voor het functioneren van de sector, die ingevolge<br />

art. 21 lid 1 RO is neergelegd bij de sectorvoorzitter. Het gaat dan om<br />

zaken als het voeren van functioneringsgesprekken, budgetbeheer, bestuurlijke<br />

informatievoorziening, organisatorische werkwijzen, huisvesting en be-<br />

10 Art. 23 RO.<br />

11 Art. 15 RO bepaalt dat er een gerechtsbestuur bestaat en wie daarin zitting hebben. Art. 20<br />

RO voorziet in de instelling van sectoren binnen een gerecht.<br />

11


12 Hoofdstuk 2<br />

veiliging. Ten aanzien van het vormgeven van beleid over de juridische kwaliteit<br />

en de uniforme rechtstoepassing, waaronder de ontwikkeling en de toepassing<br />

van de oriëntatiepunten en de Databank zijn te verstaan, lijkt het primaat<br />

niet zozeer bij de sectorvoorzitters te liggen als wel bij de sectoren. Het<br />

volgende citaat uit de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel organisatie<br />

en bestuur gerechten kan dit illustreren: ‘de sectoren vormen de operationele<br />

basiseenheden van het gerecht waar [...] de beleidsvorming ten aanzien<br />

van het primaire werkproces in eerste instantie plaatsvindt.’ 12 Over de positie<br />

van de sectorvoorzitter in dit kader bevat de memorie (en ook de verdere behandeling<br />

van het wetsvoorstel) weinig informatie. De gerechtsbesturen<br />

staan bij de ontwikkeling van deze vorm van rechterlijk beleid op enige afstand:<br />

zij kunnen in het kader van de bevordering van de rechtseenheid met<br />

de sectoren in overleg treden. 13<br />

Veel van de taken en bevoegdheden die bij de sectorvoorzitters en de sectoren<br />

zijn neergelegd, en in bredere zin de wijze waarop de gerechten functioneren,<br />

hebben hun concretisering gevonden in de bestuursreglementen van<br />

de desbetreffende gerechten. De bestuursreglementen vervullen in de nu bestaande<br />

rechterlijke organisatie een belangrijke functie: zij geven een nadere<br />

invulling aan de Wet op de rechterlijke organisatie, die dan ook op dit punt als<br />

een kaderwet dient te worden beschouwd. 14 Nu het uitdrukkelijk de bedoeling<br />

van de wetgever is geweest de nadere uitwerking van de bestuurlijke verhoudingen<br />

binnen de gerechten aan de rechterlijke macht zelf over te laten,<br />

kunnen juist de bestuursreglementen tevens dienen als instrument waarmee<br />

de rechterlijke organisatie verantwoording aflegt over haar functioneren buiten<br />

de kaders van de individuele rechtszaak. Hun publieke karakter, zij worden<br />

immers gepubliceerd in de Staatscourant, leent zich hiervoor uitstekend.<br />

Nu is vastgesteld dat het primaat van de vorming van rechterlijk beleid<br />

met het oog op bevordering van de juridische kwaliteit en de uniforme rechtstoepassing,<br />

gezien de wetsgeschiedenis, is gelegen bij de sectoren van de gerechten,<br />

zou uit de bestuursreglementen kunnen blijken op welke wijze aan<br />

deze taak invulling wordt gegeven en hoe in dat kader de verhouding tussen<br />

de sectorvoorzitter en de sectorvergadering is vormgegeven. De bestuursreglementen<br />

geven wat dat betreft niet een eenduidig beeld. 15 Veelal wordt in de<br />

12 Kamerstukken II 1999/2000, 27 181, nr. 3, p. 16 en ook p. 20.<br />

13 Artikel 23 lid 3 RO.<br />

14 Kamerstukken II 1998/99, 26 352, nr. 2, p. 8; Kamerstukken II 1999/2000, 27 181, nr. 3, p. 13-15.<br />

15 Op grond van art. 18 juncto art. 19 RO kan het bestuur van een gerecht leden van het bestuur<br />

machtigen bepaalde bevoegdheden uit te oefenen en dient het ten aanzien van die<br />

verdeling en omschrijving van bevoegdheden (en meer) nadere reglementen op te stellen.<br />

Deze worden gepubliceerd in de Staatscourant. De in de tekst genoemde thema’s waarop<br />

de sectorvoorzitters bevoegd worden verklaard, zijn ontleend aan deze reglementen. Zie<br />

onder veel meer bijvoorbeeld het Reglement van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,<br />

Staatscourant 6 april 2004, nr. 67, p. 26; het Bestuursreglement van de rechtbank Breda,<br />

Staatscourant 16 februari 2004, nr. 31, p. 26; het Bestuursreglement rechtbank Arnhem,<br />

Staatscourant 17 december 2003, nr. 244, p. 60; het Bestuursreglement rechtbank ’s-Gravenhage,<br />

Staatscourant 1 juli 2002, nr. 122, p. 17 en het Mandaatbesluit rechtbank Maastricht,<br />

Staatscourant 21 mei 2002, nr. 93, p. 26.


De institutionele context van de instrumenten<br />

bestuursreglementen aangegeven hoe en onder welke (minimum)voorwaarden<br />

een sectorvergadering bijeenkomt en op welke wijze binnen de sectorvergadering<br />

besluitvorming totstandkomt. Daaruit ontstaat overigens al een eerste<br />

indruk hoe wordt omgegaan met de totstandkoming en implementering<br />

van rechterlijk beleid, maar een expliciete verwijzing daarnaar ontbreekt in<br />

veel gevallen. Wel heeft bijvoorbeeld het Hof ‘s-Hertogenbosch in het bestuursreglement<br />

opgenomen dat uit het midden van de sectorvergadering<br />

een commissie juridische kwaliteit wordt ingesteld, die tot taak heeft voorstellen<br />

te doen ter bevordering van de juridische kwaliteit en de uniforme rechtstoepassing.<br />

16 Binnen deze reglementering lijkt vooralsnog veel ruimte over te<br />

blijven voor een eigen, nader te ontwikkelen bestuurspraktijk.<br />

Daarbij dient in aanmerking te worden genomen de taakomschrijving van<br />

en de bevoegdheidstoedeling aan de sectorvoorzitter, die eveneens in de bestuursreglementen<br />

is terug te vinden. Naast de hierboven genoemde aandachtsgebieden<br />

(functioneringsgesprekken, budgetbeheer en dergelijke)<br />

komen het bevorderen van werkoverleg en de uit de wet en wetsgeschiedenis<br />

bekende terminologie van het bevorderen van de juridische kwaliteit en de<br />

uniformiteit in de rechtstoepassing terug in de omschrijving van de werkzaamheden<br />

en bevoegdheden van de sectorvoorzitters. Vaak genoemd wordt<br />

ook de verantwoordelijkheid van de sectorvoorzitter voor de kwaliteit van<br />

het primaire proces. Het gaat in dat kader in alle gevallen om bevoegdheden<br />

en verantwoordelijkheden bínnen de sector. En ook hier lijkt het vooral om<br />

minimumstandaarden te gaan: bij de verwijzing naar de bevoegdheden van<br />

de sectorvoorzitter wordt in het algemeen bepaald dat deze in ieder geval bevoegd<br />

is op de genoemde terreinen. Een expliciete verwijzing naar bevoegdheden<br />

op het gebied van rechtseenheid komt evenwel niet altijd voor en waar<br />

dat wel het geval is zal de wettelijk neergelegde beperking gelden dat deze bevoegdheden<br />

niet mogen ingrijpen in (de behandeling van) concrete zaken. De<br />

positie van de sectorvoorzitter kan ten aanzien van het thema rechterlijk beleid<br />

dan ook misschien wel het best worden gekenschetst als die van de primus<br />

inter pares. Dat past ook in het karakter van zowel het gerechtsbestuur als de<br />

sectorbesturen, die in de wetsgeschiedenis worden omschreven als collegiale<br />

bestuursmodellen, in tegenstelling tot het zogenaamde presidentiële bestuursmodel<br />

waarin de president of voorzitter meer (sturende) bevoegdheden<br />

heeft binnen het bestuur. In het huidige bestuursmodel is slechts in geval<br />

binnen een gerechtsbestuur de stemmen staken de stem van de president<br />

doorslaggevend. 17 Hoewel in de wetsgeschiedenis wordt gesproken van sectorbesturen,<br />

lijkt dit in de bestuursreglementen van de gerechten nog geen ingang<br />

te hebben gevonden. 18<br />

16 Artikel 4.2 lid 3 van het Reglement van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, Staatscourant 6<br />

april 2004, nr. 67, p. 26.<br />

17 Art. 17 lid 3 RO.<br />

18 Kamerstukken II 2000/01, 27 181, nr. 22, p. 45 (Verslag wetgevingsoverleg op 21 mei 2001<br />

over wetsvoorstellen inzake organisatie en bestuur gerechten en Raad voor de rechtspraak).<br />

13


14 Hoofdstuk 2<br />

2.4 HET LANDELIJK OVERLEG VAN VOORZITTERS VAN DE STRAFSECTOREN 19<br />

Binnen de rechterlijke organisatie zijn op diverse niveaus en ten aanzien van<br />

diverse thema’s overlegorganen actief. De basis van deze overlegorganen is<br />

binnen de huidige organisatiestructuur veelal te herleiden tot de gerechtsbesturen.<br />

Zowel de presidenten als de directeuren bedrijfsvoering en de sectorvoorzitters<br />

kennen ieder hun eigen landelijk overlegorgaan, waarbij wel moet<br />

worden aangetekend dat landelijk overleg van bestuurders of coördinatoren<br />

binnen de gerechten al lang voor de instelling van de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong><br />

bekend was. 20 Ook op een meer gespecialiseerd niveau wordt overleg<br />

gevoerd door rechters. In dat kader kunnen worden genoemd het landelijk<br />

overleg van persrechters, de rechters-commissarissen in faillissementen<br />

(ReCoFa) en de kring van kantonrechters. Ook het landelijk overleg van rechters-commissarissen<br />

in strafzaken was een dergelijk forum.<br />

De leden van het LOVS zijn de voorzitters van de strafsectoren bij de gerechten<br />

(hoven én rechtbanken). In die hoedanigheid zijn zij derhalve allen lid<br />

van het bestuur van het gerecht waar zij werkzaam zijn. Dat maakt hen binnen<br />

de grenzen van de besluitvormingsprocedure binnen de gerechten beslissingsbevoegd<br />

ten aanzien van de organisatie en het beheer van hun gerecht.<br />

Vanuit de hen toekomende bevoegdheid (en verantwoordelijkheid) voor de<br />

sector hebben de sectorvoorzitters strafrecht er voor gekozen binnen het<br />

LOVS op bepaalde terreinen gezame<strong>nl</strong>ijk op te trekken en ze doen dat inmiddels<br />

op regelmatige basis. Bijeenkomsten vinden zo ongeveer ieder kwartaal<br />

plaats.<br />

De secretariële en organisatorische ondersteuning van het LOVS is thans<br />

gesitueerd bij de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong>. Vóór de oprichting van de Raad<br />

was de ondersteuning ondergebracht bij het Algemeen Secretariaat voor de<br />

Zittende Magistratuur op het Paleis van Justitie in Den Haag.<br />

Het LOVS kent een eigen bestuur, dat op verschillende terreinen met<br />

goedkeuring van de vergadering is gemandateerd besluiten te nemen, bijvoorbeeld<br />

over de samenstelling van commissies zoals de Commissie Rechtseenheid.<br />

Het bestuur is tevens gemandateerd de Commissie Rechtseenheid<br />

zelfstandig te verzoeken voorstellen te doen ten aanzien van door haar geselecteerde<br />

thema’s.<br />

Het LOVS fungeert primair als overlegorgaan van de voorzitters van de<br />

strafsectoren over sectorgebonden en vakinhoudelijke aangelegenheden. De<br />

uitwisseling van informatie die binnen dit gremium plaatsvindt, maakt dat<br />

19 Voor de beschrijving van de taken en activiteiten van het LOVS is onder meer gebruik gemaakt<br />

van de (niet vastgestelde) Notitie Keur (Keur 2002, geïnitieerd door de besturen<br />

van de landelijke sectorvoorzittersoverleggen op 22 januari 2002) en de Nota overlegstructuur<br />

en verantwoordelijkheidsverdeling 2003. Daarnaast werden de verslagen van<br />

de bijeenkomsten van het LOVS geraadpleegd en kwamen uit gesprekken met sectorvoorzitters<br />

thema’s aan de orde die binnen het LOVS onderwerp van gesprek waren.<br />

20 Zo stelt Van Delden dat begin jaren ’50 voor het eerst een vergadering van de presidenten<br />

van de rechtbanken werd gehouden en dat dit gezelschap sinds die tijd regelmatig (ongeveer<br />

tweemaandelijks) bijeenkomt. Zie: Van Delden 1989.


De institutionele context van de instrumenten<br />

het LOVS zowel een belangrijke signaleringsfunctie vervult als een forum<br />

biedt waarbinnen kan worden nagedacht over structurele aangelegenheden<br />

die betrekking hebben op het functioneren van de strafsectoren. Een terugkerend<br />

thema bij de besprekingen van de afgelopen jaren is, zo blijkt uit de verslagen<br />

van de bijeenkomsten van het LOVS, het ontwikkelen en uitvoeren van<br />

het sectorprogramma strafrecht. Veel aandacht gaat in dat kader uit naar de<br />

verbetering en uniformering van de werkprocessen, naar een betere afstemming<br />

binnen ‘de keten’ (met name gericht op de afstemming met het Openbaar<br />

Ministerie) en de invoering van GPS (Geïntegreerd Processysteem Strafrecht,<br />

een systeem dat voorziet in de invoering van o.m. elektronische<br />

dossiers). Onderwerpen die de laatste jaren de revue zijn gepasseerd, waren<br />

bijvoorbeeld werklastmetingen (bijvoorbeeld in het kader van ‘megazaken’),<br />

capaciteitsproblemen binnen de sectoren en onderzoek en registratie van aanhoudingen<br />

in strafzaken en de vergoedingen van reiskosten voor de raadsman.<br />

Ook werden onderwerpen (al dan niet naar aa<strong>nl</strong>eiding van interne notities)<br />

besproken die meer betrekking hadden op het onderzoek ter terechtzitting,<br />

zoals de aanvraag van rapportages over de persoon van de verdachte,<br />

bevordering van eenheid in de uitvoering van de Wet Terwee en een wijziging<br />

van de tabel vervangende hechtenis bij geldboete en ontneming van wederrechtelijk<br />

verkregen voordeel. Regelmatig laat men zich ook voorlichten over<br />

wijzigingen binnen de strafrechtspleging (bijvoorbeeld aan de hand van een<br />

presentatie over de ontwikkelingen en bezuinigingen bij de reclassering). Ook<br />

vormt de opleiding van RAIO’s, RIO’s en de ondersteunende staf een onderwerp<br />

waarover binnen het LOVS overleg en afstemming plaatsvindt.<br />

Geregeld vindt besluitvorming plaats binnen het LOVS, besluitvorming<br />

niet alleen op het terrein van de bedrijfsvoering en organisatie van de sector,<br />

maar ook besluitvorming die leidt tot de toepassing van regels over bijvoorbeeld<br />

de oplegging van taakstraffen, over de normbedragen die gelden voor<br />

de schadevergoeding wegens ten onrechte in verzekering of voorlopige hechtenis<br />

doorgebrachte tijd, over de vergoeding van reis- en verblijfskosten aan<br />

de verdachte ex. art. 591a Sv en over de vaststelling van een tabel voor vervangende<br />

hechtenis bij veroordeling tot een geldboete en ontneming van wederrechtelijk<br />

verkregen voordeel. De meest in het oog springende besluiten die<br />

door het LOVS zijn genomen, en die ook in het kader van dit onderzoek het<br />

meest relevant zijn, betreffen uiteraard de vaststelling van de oriëntatiepunten<br />

voor de <strong>straftoemeting</strong>. Deze besluiten, maar ook het besluit tot opheffing<br />

van de Commissie Straftoemeting en de samenstelling van de Redactieraad<br />

Databank Straftoemeting, zijn plenair genomen.<br />

Naast een forum voor informatie-uitwisseling en (strategische) gedachtevorming<br />

vervult het LOVS tevens een adviserings- en voorlichtingsfunctie<br />

ten behoeve van de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong>. Op veel van de hierbovengenoemde<br />

en andere onderwerpen die binnen het LOVS aan de orde komen,<br />

fungeert het LOVS als gesprekspartner van de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong>. Dat<br />

is, gezien de thema’s die in het algemeen aan de orde zijn, niet verwonderlijk.<br />

De Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> heeft immers als taak ondersteuning te bieden<br />

15


16 Hoofdstuk 2<br />

aan die activiteiten die tot verbetering van de organisatie van de rechtspraak<br />

kunnen leiden en binnen het LOVS vinden nu juist veel activiteiten plaats die<br />

daarop zijn gericht. De eerste aanzet tot het contact dat tussen het LOVS en de<br />

Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> bestaat, is gegeven door de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong>.<br />

Kort na zijn oprichting gaf de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> in een gezame<strong>nl</strong>ijk<br />

overleg met het LOVS te kennen veel belang te hechten aan een goed<br />

contact tussen de twee. Gezien de organisatie van de gerechten en de status<br />

van de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> achtte de Raad het van belang een aanspreekpunt<br />

te hebben dat ten aanzien van het rechterlijk domein meer zeggingskracht<br />

had dan hij zelf. Bovendien is het voor het functioneren van de<br />

Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> binnen het maatschappelijk krachtenveld van<br />

groot belang dat hij contact heeft met de gerechten. Naast de presidentenvergadering,<br />

die op de meer overkoepelende vraagstukken wordt aangesproken,<br />

zijn de overleggen van de sectorvoorzitters belangrijke aanspreekpunten en<br />

overlegpartners, hoewel enige overlap in de aan de orde te stellen thema’s niet<br />

valt uit te sluiten. Een vertegenwoordiger van de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong><br />

onderhoudt een nauw contact met het bestuur van het LOVS en woont periodiek<br />

(delen van) vergaderingen van het LOVS bij. Deze structuur is er dan ook<br />

niet alleen op gericht te komen tot afstemming tussen de gerechten onderling,<br />

maar inmiddels ook tot een goede afstemming en uitwisseling van informatie<br />

tussen de gerechten en de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong>.<br />

Het proces van informatie-uitwisseling en gedachtevorming wil ook nog<br />

wel eens andersom lopen. Dan is de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> initiator of<br />

brengt hij agendapunten aan in het overleg van de sectorvoorzitters of de presidentenvergadering.<br />

Zo werd het LOVS gevraagd een oordeel te geven over<br />

het conceptadvies van de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> over het wetsvoorstel videoconferentie,<br />

dat door de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> bij de presidentenvergadering<br />

was neergelegd. De Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> fungeert in gevallen<br />

van verzoeken tot wetgevingsadvisering primair als doorgeefluik naar ofwel<br />

de presidentenvergadering ofwel direct naar het landelijk overleg van de sectorvoorzitters.<br />

Daarmee wordt gehoor gegeven aan de wettelijk neergelegde<br />

opdracht in art. 95 RO: ‘ten aanzien van het formuleren van adviezen door de<br />

Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> geldt dat deze niet worden vastgesteld dan na<br />

overleg met de gerechten, in deze vertegenwoordigd door de respectieve<br />

overlegorganen’.<br />

2.5 HET LOVS EN DE INSTRUMENTEN<br />

Wat is in het licht van het bovenstaande de gevolgtrekking voor de positie die<br />

het LOVS inneemt ten aanzien van de (ontwikkeling van en zeggenschap<br />

over) de onderzochte instrumenten? In de eerste plaats is het LOVS een belangrijke<br />

speler (geworden) op het terrein van de rechtseenheid binnen het<br />

strafrecht. Het heeft zowel (het onderhoud en de ontwikkeling van) de Databank<br />

als (het onderhoud en de ontwikkeling van) de oriëntatiepunten onder


De institutionele context van de instrumenten<br />

zijn hoede. Wanneer wordt gekeken naar de positie die het LOVS inneemt binnen<br />

de rechterlijke organisatie, kan allereerst worden vastgesteld dat het naar<br />

de letter een informeel gezelschap betreft dat binnen de rechterlijke organisatie<br />

geen formele status heeft. De vorming van rechterlijk beleid is primair<br />

voorbehouden aan de betreffende sectoren, die wél een wettelijk vastgelegde<br />

status hebben binnen de rechterlijke organisatie. Het mandaat aan het LOVS<br />

is daarvan een afgeleide en bovendien, naar de letter, vrij mager. De bestuursreglementen,<br />

die kunnen voorzien in een behoefte aan transparantie met betrekking<br />

tot de wijze waarop rechterlijk beleid wordt ingebed in de rechterlijke<br />

organisatie, bevatten zelden aanwijzingen voor de wijze waarop en de<br />

voorwaarden waaronder de sectorvoorzitters hun vertegenwoordigende rol<br />

binnen een landelijk overleg als het LOVS dienen op te vatten. Veel hangt dan<br />

af van de wijze waarop de sectorvoorzitter zelf zijn functie vervult. Tegelijkertijd<br />

kan echter niet worden volgehouden dat beleidsvorming binnen de rechterlijke<br />

macht beperkt dient te blijven tot de geïsoleerde sectoren. De aard van<br />

de problematiek verzet zich daar in veel gevallen tegen. Eenheid in de <strong>straftoemeting</strong><br />

vormt immers een doelstelling die ook en juist op landelijk niveau<br />

dient te worden nagestreefd. Daarover lijkt ook binnen de rechterlijke macht<br />

enige overeenstemming te zijn. Dat plaatst het sectorenoverleg in een wat<br />

moeilijke positie. Besluitvorming binnen het LOVS heeft geen directe invloed<br />

op het functioneren van de gerechten. De zeggingskracht van de besluiten berust<br />

dan ook vooral op de personen die deel uitmaken van het LOVS en op het<br />

gezag dat zij hebben binnen de sectoren en de gerechtsbesturen. Mandatering<br />

van bevoegdheden op dit terrein aan de sectorvoorzitters lijkt vooral een informeel<br />

proces te zijn. Slechts in een enkel geval valt uit de bestuursreglementen<br />

op te maken op welke wijze wordt omgegaan met de beleidsvormende<br />

taak van de sector en welke positie de sectorvoorzitter daarin inneemt, zowel<br />

intern als extern. Ook de bestuursreglementen van de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong><br />

zelf bieden geen houvast voor deze problematiek. Het is voor de effectiviteit<br />

van de instrumenten steeds van belang een helder beeld te hebben van<br />

de institutionele context waarin ze moeten functioneren. Daarbij moet deze<br />

context ook kenbaar zijn voor de gebruikers van de instrumenten: zij moeten<br />

de wijze waarop de instrumenten totstandkomen en de instanties die daarbij<br />

betrokken zijn, accepteren, anders zullen ze niet bereid zijn de instrumenten<br />

te gebruiken. Maar zij kunnen dit pas echt accepteren als ze weten wie waarvoor<br />

verantwoordelijk is. Wij vragen ons af of rechters voldoende inzicht hebben<br />

in hoe groot de mate van verantwoordelijkheid is die ze afstaan aan het<br />

LOVS. Aan de andere kant is het goed dat de rechtsprekende macht in de<br />

vorm van het LOVS een orgaan heeft dat als gesprekspartner voor de Raad<br />

voor de <strong>Rechtspraak</strong> kan fungeren en waar landelijke aangelegenheden zoals<br />

de (verdere) ontwikkeling en evaluatie van de instrumenten kunnen worden<br />

gecoördineerd.<br />

17


3 De totstandkoming en inhoud van de<br />

instrumenten<br />

3.1 INLEIDING<br />

In 2002 werd de Databank Consistente Straftoemeting operationeel. Vanaf dat<br />

moment konden gebruikers van het kennissysteem voor de rechterlijke organisatie,<br />

Porta Iuris, ten behoeve van de strafoplegging uitspraken van hun collega’s<br />

raadplegen. Op dat moment konden zij bij het bepalen van de straf in<br />

een aantal veelvoorkomende delicten ook gebruikmaken van landelijke oriëntatiepunten.<br />

Aan de totstandkoming van deze beide instrumenten is een proces<br />

voorafgegaan waarin steeds keuzes moesten worden gemaakt; keuzes<br />

over de structuur van de instrumenten en de wijze waarop ze moesten worden<br />

vormgegeven, keuzes over de organisatie rondom de instrumenten en<br />

inhoudelijke keuzes. De beslissingen die zijn genomen bij het ontwikkelen<br />

van de instrumenten zijn deels ingegeven door de doelstellingen die met de<br />

instrumenten werden beoogd, maar ook praktische (on)mogelijkheden hebben<br />

hun sporen nagelaten. De keuzes die zijn gemaakt kunnen invloed hebben<br />

op de effectiviteit van de instrumenten. Het is daarom van belang om aandacht<br />

te besteden aan de ontwikkeling van de beide instrumenten en stil te<br />

staan bij de keuzes die daarbij zijn gemaakt.<br />

Achtereenvolgens komen de ontwikkeling van de Databank (§ 2) en van<br />

de oriëntatiepunten (§ 3) aan de orde. Bij de beschrijving van deze ontwikkelingen<br />

zal aandacht worden besteed aan de achtergronden en uitgangspunten<br />

die bij de ontwikkeling zijn gehanteerd en de keuzes die gedurende de totstandkoming<br />

zijn gemaakt. Bovendien bevat het hoofdstuk een beschrijving<br />

van de manier waarop de instrumenten op het moment van dit onderzoek<br />

kunnen worden geraadpleegd.<br />

3.2 DE ONTWIKKELING VAN DE DATABANK CONSISTENTE STRAFTOEMETING 21<br />

Hoewel de feitelijke ontwikkeling van de Databank plaatsvond tussen 1999<br />

en 2002, kent de gedachtevorming hierover een langere geschiedenis. Op één<br />

van de eerste bijeenkomsten van het LOVS begin jaren ’90 werd reeds de wens<br />

21 De beschrijving van de totstandkoming van de oriëntatiepunten <strong>straftoemeting</strong> is gebaseerd<br />

op: Van Hattum 2004. Voor de samenstelling van dit rapport is onder meer gebruikgemaakt<br />

van het archief van het PCS. Waar in dit hoofdstuk niet specifiek wordt verwezen<br />

naar vindplaatsen in de literatuur, kan de lezer er van uitgaan dat de tekst is terug te<br />

voeren tot het rapport van Van Hattum en de daarvoor gebruikte bronnen.


20 Hoofdstuk 3<br />

uitgesproken te komen tot een toegankelijke opslag van rechterlijke uitspraken<br />

met het oog op het vergroten van de consistentie in de <strong>straftoemeting</strong>. Besloten<br />

werd om een vooronderzoek te laten instellen naar de mogelijkheden<br />

van een databank <strong>straftoemeting</strong>. 22 Dit resulteerde uiteindelijk in het Vooronderzoek<br />

Databank Straftoemeting. 23 Daarnaast is in 1993, op initiatief van de<br />

NVvR en in samenwerking met het ministerie van Justitie een onderzoeksproject<br />

gestart aan de (toen nog Rijks-)Universiteit Leiden naar een databank<br />

voor de <strong>straftoemeting</strong>. Het project, dat onder meer uitmondde in het proefschrift<br />

van Oskamp en een naar aa<strong>nl</strong>eiding daarvan gehouden conferentie<br />

over ICT en <strong>straftoemeting</strong>, is van grote invloed geweest op (vooral de eerste<br />

fase van) de ontwikkeling van de huidige Databank. 24 Daarnaast bestond een<br />

ander experimenteel systeem: NOSTRA. 25 Dat werd in het noordelijk strafressort<br />

gebruikt ter ondersteuning van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing.<br />

De uiteindelijke ontwikkeling van de Databank, met de daarvoor benodigde<br />

investeringsruimte, werd ingebed in het kader van het PVRO. Een logische<br />

keuze, het thema viel immers uitstekend binnen de doelstellingen waarvoor<br />

het PVRO was opgericht: onder meer het verbeteren van de (werk)processen<br />

en de kwaliteit van de rechterlijke uitspraken. Binnen dit programma<br />

werd het Projectplan Straftoemeting gestart. Het projectteam Consistentie<br />

Straftoemeting (hierna PCS) stelde zich in dat kader ten doel het inzichtelijk<br />

maken van de <strong>straftoemeting</strong>, het bevorderen van een gestructureerde en concrete<br />

motivering van de strafoplegging en het ontwikkelen van een landelijke<br />

Databank Straftoemeting. Bij dat laatste werden de onderzoeken van Oskamp<br />

en Dijkstra en de ervaringen met NOSTRA als vertrekpunt gebruikt. Hieronder<br />

wordt daarom allereerst ingegaan op de belangrijkste twee van deze vertrekpunten,<br />

te weten het systeem van Oskamp en NOSTRA.<br />

In de periode waarin de ontwikkeling van de Databank heeft plaatsgevonden<br />

is een enorme hoeveelheid werk verzet door diverse betrokkenen van<br />

binnen en buiten de rechterlijke macht. Zoals uit de beschrijving van de ontwikkeling<br />

van de Databank zal blijken, is er een groot verschil tussen de Databank<br />

zoals die in 1999 werd gepresenteerd en de uiteindelijke Databank die<br />

thans operationeel is. Gedurende deze periode zijn er tevens diverse personele<br />

wisselingen geweest binnen het PCS. In het hiernavolgende wordt telkens<br />

van hét PCS gesproken, terwijl voor enkele betrokkenen in die periode feitelijk<br />

sprake is geweest van twee elkaar opvolgende projectteams. Omdat de<br />

ontwikkeling van de Databank geressorteerd bleef onder het PVRO en ook<br />

overigens geen formele wijzigingen werden doorgevoerd, zal die terminologie<br />

niet worden gewijzigd. Waar dat voor de inhoudelijke koers van de ontwikkeling<br />

van de Databank van belang is, zal wel worden gerefereerd aan de<br />

personele wijzigingen die hebben plaatsgevonden.<br />

22 Aldus onder meer De Vries 2001, p. 128.<br />

23 Dijkstra 1998.<br />

24 Zie: Oskamp 1998 en Franken, Van den Haak, Machielse e.a. 1999, waarin de weerslag<br />

van de conferentie is te vinden.<br />

25 Noordelijk Straftoemetingssysteem.


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

3.2.1 IVS en NOSTRA<br />

3.2.1.1 Informatievoorziening bij <strong>straftoemeting</strong> (IVS)<br />

Het door Oskamp uitgedachte systeem IVS diende het projectteam in eerste<br />

instantie als voorbeeld voor zijn plan met betrekking tot de te ontwikkelen<br />

Databank. In de aanvangsfase maakte Oskamp zelf ook deel uit van de groep<br />

die de ontwikkeling van de Databank diende te dragen.<br />

Doel van IVS<br />

Oskamp wilde voornamelijk de rechterlijke <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing inzichtelijk<br />

maken. In zijn visie konden de verschillen in de <strong>straftoemeting</strong> voor een<br />

groot deel worden verklaard vanuit een gebrekkige kennis van de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk<br />

onder rechters en informatie-uitwisseling tussen rechters onderling.<br />

Zijn systeem probeerde hierin verbeteringen te bewerkstelligen door zoveel<br />

mogelijk de redengevende factoren voor de straf te achterhalen en die<br />

van een kwalificatie te voorzien. Een rechter moest aan de hand van de databank<br />

kunnen zien wat ‘het algemene <strong>straftoemeting</strong>sbeleid’ is en kunnen achterhalen<br />

welke de redengevende feiten of factoren voor de oplegging van een<br />

bepaalde straf waren geweest. Het uitgangspunt van IVS was dus niet alleen<br />

ondersteuning bieden bij de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing door middel van het<br />

bieden van statistische en/of beschrijvende informatie, maar ook het ‘opvoeden’<br />

van de rechter door deze te stimuleren de redengeving achter het <strong>straftoemeting</strong>soordeel<br />

te expliciteren.<br />

Functionaliteit van IVS<br />

Het systeem van Oskamp is er niet op gericht geweest een grote hoeveelheid<br />

zaken te bevatten. Het ging in dit systeem veeleer om de invoer van de complexere<br />

zaken die nieuwe inzichten ten aanzien van de strafoplegging konden<br />

brengen. 26 Hierin weerspiegelt zich de doelstelling van het argumentatieve<br />

karakter van het systeem. In de opzet van IVS bevat de databank een gedetailleerde<br />

casusbeschrijving. Behalve de objectieve <strong>straftoemeting</strong>scriteria (feiten),<br />

zijn ook de subjectieve <strong>straftoemeting</strong>scriteria (factoren) in het systeem<br />

te vinden. 27 Bij feiten gaat het bijvoorbeeld om de omstandigheden van het<br />

geval, de gevolgen van het feit en de persoo<strong>nl</strong>ijke omstandigheden van de<br />

dader. Bij factoren moeten we bijvoorbeeld denken aan de mate van gerichtheid<br />

van de wil, de mate van misbruik van een machtspositie, de mate van<br />

ernst van de gevolgen voor het slachtoffer en de mate van toerekenbaarheid.<br />

De feiten werden gecategoriseerd en de factoren werden op een soort papieren<br />

weegschaal gelegd, waarin aan de factoren de waardering in vijf gradaties<br />

van minimaal tot maximaal kon worden gegeven. Op basis van deze casuskenmerken<br />

kon in de databank worden gezocht. In het resultatenscherm<br />

26 Zie onder meer Oskamp & Schmidt 1998, p. 42.<br />

27 Zie hierover tevens Oskamp & Schmidt 1998.<br />

21


22 Hoofdstuk 3<br />

werd, naast een korte casusbeschrijving en de opgelegde straf, per resultaat<br />

een percentage weergegeven dat de mate van vergelijkbaarheid uitdrukte. 28<br />

3.2.1.2 Noordelijk Straftoemetingssysteem (NOSTRA)<br />

Doel van NOSTRA<br />

Naast IVS heeft het PCS bij de ontwikkeling van de Databank ook gekeken<br />

naar de ervaringen met NOSTRA, dat sinds 1997 in het noordelijk ressort<br />

functioneerde. Dit systeem moest de rechter in staat stellen informatie te verzamelen<br />

over gevallen die gelijksoortig waren aan de zaak die op dat moment<br />

onder de rechter was. Men zou het systeem kunnen aanduiden als een gedigitaliseerde<br />

kaartenbak, waarin van een klein aantal eenvoudige, frequent voorkomende<br />

delicten de strafmaat en de motivering daarvan werden bijgehouden.<br />

29 Zo kon, bij een lange levensduur van het systeem, bovendien inzicht<br />

worden verkregen in de achterliggende motieven voor de strafoplegging. Op<br />

den duur zou dat hebben kunnen leiden tot meer eenheid in de gehanteerde<br />

maatstaven. 30 Dit laatste stond echter minder op de voorgrond dan het bieden<br />

van ondersteuning aan de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing.<br />

Functionaliteit van NOSTRA<br />

NOSTRAwas bedoeld om te werken met statistische informatie over de spreiding<br />

van straffen voor bepaalde delicten. Het bood inzicht in strafpatronen<br />

door middel van staafdiagrammen en taartpunten, die men naar gelang de<br />

gekozen <strong>straftoemeting</strong>sfactoren, kon raadplegen op de invloed die deze hadden<br />

op uiteindelijke straf. Uit die statistische informatie zouden bandbreedtes<br />

kunnen worden afgeleid die de rechter als leidraad konden dienen bij het bepalen<br />

van de straf.<br />

Het bestand werd gevoed en geraadpleegd door de vier noordelijke strafsectoren.<br />

31 In het bestand werden zowel gegevens omtrent de zaak als over de<br />

dader opgenomen. Zo bevatte het systeem behalve algemene zaaksgegevens<br />

ook gegevens over het aantal daders, eventueel gebruik van (vuur)wapens en<br />

de ernst van het letsel. 32 Dadergerelateerde factoren zijn bijvoorbeeld het geslacht,<br />

een eventuele verslavingsproblematiek, de mate van toerekeningsvatbaarheid<br />

en de leeftijd. Ook recidive werd als specifieke factor opgenomen in<br />

het systeem. Het resultaatscherm bood twee vormen van informatie. Enerzijds<br />

de ‘taartpunt’, waarmee inzicht werd verkregen in de opgelegde strafsoorten<br />

in de vergelijkbare gevallen. Anderzijds kon men informatie krijgen<br />

28 Oskamp & Schmidt 1998, p. 50.<br />

29 Het ging in dat geval om onder andere de delicten woninginbraak, bedrijfsinbraak, gewapende<br />

bedrijfsoverval, tasjesroof en opzetheling.<br />

30 Zie Otte 1999, p. 40-42.<br />

31 Wellicht ten overvloede: het gerechtshof en de rechtbank Leeuwarden, de rechtbank Groningen<br />

en de rechtbank Assen.<br />

32 Onder zaaksgegevens werd bijvoorbeeld verstaan: parketnummer, datum vonnis/arrest,<br />

strafmaatbeslissing en gegevens over eventueel hoger beroep.


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

over de opgelegde strafmaat per strafsoort, waarmee inzicht werd verkregen<br />

in de bandbreedtes waarbinnen de straffen zich bevonden.<br />

Problemen bij het gebruik van NOSTRA<br />

NOSTRA is uiteindelijk geen lang leven beschoren gebleken. Eén van de problemen<br />

die bij de toepassing van dit systeem naar voren kwamen, was de<br />

moeilijkheid vergelijkbare zaken te vinden met de gegeven zoekopdracht.<br />

Daarbij speelde mee het uiteindelijk te geringe aantal zaken dat in het systeem<br />

was opgenomen. De te selecteren opgeslagen uitspraken moesten exact overeenkomen<br />

met de bij een zoekvraag ingevoerde strafbepalende kenmerken.<br />

Een uitspraak waarin van de strafbepalende kenmerken slechts één kenmerk<br />

verschilt van de bij de zoekvraag aangeklikte kenmerken, werd niet weergegeven<br />

in de statistieken. Ook was de same<strong>nl</strong>oop van strafbare feiten een probleem,<br />

omdat het systeem informatie bood gericht op een enkelvoudig feit,<br />

terwijl de straffen in de statistieken vaak ook betrekking hadden op meerdere<br />

feiten. Volgens sommigen werd het vastlopen van NOSTRA niet zozeer veroorzaakt<br />

door systematische problemen, als wel door een gebrek aan financiering.<br />

Een belangrijk onderscheid tussen IVS en NOSTRAis dat het laatste vooral<br />

een statistische vraagbaak is. Het brengt op die manier de opgelegde straffen<br />

bij veel voorkomende delicten in kaart. IVS richt zich daarnaast op het inzichtelijk<br />

maken van de <strong>straftoemeting</strong>soverwegingen, argumenten die aan<br />

de strafoplegging ten grondslag hebben gelegen. Er is, in tegenstelling tot bij<br />

NOSTRA, sprake van uitvoerige rubricering van strafbepalende kenmerken,<br />

een uitgebreide casusbeschrijving en (idealiter) een dito strafmotivering. Het<br />

NOSTRA-systeem biedt de rechter niet al te veel casuïstische ondersteuning<br />

omdat hij niet kan zien welke overwegingen hebben geleid tot een bepaalde<br />

straf.<br />

3.2.2 De Concept-Databank Consistente Straftoemeting<br />

Nadat in opdracht van het ministerie van Justitie een onderzoek is afgerond<br />

naar de wijze waarop gevolg kon worden gegeven aan de wens van het NVvR<br />

om te komen tot een landelijke opslag van strafzaken ten behoeve van de<br />

<strong>straftoemeting</strong>, 33 wordt in 1999 een projectteam in het leven geroepen dat de<br />

uiteindelijke uitvoering ter hand neemt. Dit team, het PCS, constateert dat het<br />

ontbreken van kennis bij strafrechters over hoe andere strafrechters in vergelijkbare<br />

gevallen tot strafoplegging komen, kan leiden tot verschillen in de<br />

<strong>straftoemeting</strong>. Op bepaalde punten heeft het PCS de wind mee: een toegenomen<br />

(bereidheid tot) samenwerking tussen rechters en voortschrijdende kennis<br />

binnen de informatietechnologie in deze tijd maken het volgens het PCS<br />

33 Dijkstra 1998. Het Vooronderzoek databank <strong>straftoemeting</strong> van Dijkstra is voor het PCS<br />

en de ontwikkeling van de Databank zeker van belang geweest. De daarin genoemde<br />

ideeën over de databank werden door de PCS voor een groot deel gebruikt.<br />

23


24 Hoofdstuk 3<br />

mogelijk daadwerkelijk iets te veranderen door middel van het realiseren van<br />

een landelijke opslag van strafzaken. 34 Deze opslag, de Databank, moet gevalsvergelijking<br />

mogelijk maken en aldus een deel van de ruimte invullen die<br />

bestaat door het ontbreken van <strong>straftoemeting</strong>skennis, het ontbreken van een<br />

overzicht van landelijk opgelegde straffen en strafmotiveringen, en het ontbreken<br />

van landelijke coördinatie van ontwikkelingen van informatievoorziening<br />

voor de rechtspraak in Nederland.<br />

Rechters zouden met behulp van de Databank meer gestructureerd tot<br />

een <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing kunnen komen en aldus meer inzichtelijk en<br />

consistent kunnen straffen. De Databank kan antwoord geven op de vraag<br />

wat andere rechters hebben gedaan en waarom zij dat hebben gedaan, dit als<br />

hulpmiddel om zich te kunnen oriënteren op vergelijkbare gevallen. 35 Als<br />

deze doelstelling wordt gehaald heeft dit volgens het PCS tevens een maatschappelijk<br />

effect; met het versterken van de eenheid in <strong>straftoemeting</strong> wordt<br />

voldaan aan de wens van de same<strong>nl</strong>eving tot het wegnemen van niet of niet<br />

goed verklaarbare verschillen in <strong>straftoemeting</strong>, waardoor het vertrouwen in<br />

de rechtspraak zal toenemen.<br />

In het licht van bovenstaande doelstellingen bestond het project Consistente<br />

Straftoemeting van het PVRO uit diverse deelprojecten, die moeilijk los<br />

van elkaar konden worden gezien. Het ging enerzijds natuurlijk om de ontwikkeling<br />

van de Databank, waarbij ook werd bekeken in hoeverre het door<br />

Oskamp ontworpen systeem daarvoor bruikbaar zou zijn. Daarnaast werd<br />

een project ‘juridisch inhoudelijk’ gestart, dat ten doel had het ontwikkelen<br />

van <strong>straftoemeting</strong>sfactoren ten behoeve van een <strong>consistente</strong> strafmotivering.<br />

36 Het Straftoemetingsbulletin van Trema, dat drie keer per jaar verschijnt<br />

en in korte tijd een belangrijke bron van informatie en discussie op het terrein<br />

van de <strong>straftoemeting</strong> is geworden, is eveneens een uitvloeisel van dit project.<br />

Het rapport ‘Concept-Databank Straftoemeting’<br />

De eerste ontwikkelingsfase van de huidige Databank, die een aanvang nam<br />

in mei 1999, werd afgerond met het verschijnen van het rapport ‘Concept-Databank<br />

Straftoemeting’ in 1999. 37 Daarin werd een blauwdruk gepresenteerd<br />

van de Concept-Databank zoals die naar het oordeel van het PCS zou kunnen<br />

worden gebouwd. Velen beschouwen dit document (terecht) als een mijlpaal<br />

in de ontwikkeling en toepassing van informatietechnologie in het Nederlandse<br />

strafrecht.<br />

Hoewel het model-Oskamp (IVS) als proeftuin heeft gediend voor de ontwikkeling<br />

van de Concept-Databank wijkt het uiteindelijk gepresenteerde<br />

model op een aantal weze<strong>nl</strong>ijke aspecten daarvan af. Bij het ontwikkelen van<br />

de Concept-Databank zijn verschillende keuzes gemaakt die invloed (kunnen)<br />

hebben op de uiteindelijke uitwerking. Bij deze keuzes is soms afgewe-<br />

34 Concept-Databank Straftoemeting 1999, p. 1.<br />

35 Concept-Databank Straftoemeting 1999, p. 4.<br />

36 Concept-Databank Straftoemeting 1999, eerste deel, projectplan, p. 6.<br />

37 Concept-Databank Straftoemeting 1999.


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

ken van het model Oskamp en het eerder genoemde Vooronderzoek Databank<br />

Straftoemeting. Twee keuzes die de functionaliteit van het systeem in<br />

sterke mate hebben bepaald, hadden betrekking op de methode en het bereik<br />

van het systeem. Deze keuzes werken door in de structuur van de Concept-<br />

Databank en in de voorwaarden voor functionaliteit en gebruik.<br />

Voor welke categorie zaken?<br />

Een keuze die al in vroeg stadium werd gemaakt betreft het soort zaken dat in<br />

eerste instantie zou worden opgenomen in de Concept-Databank. Gekozen<br />

werd voor het opnemen van zaken waarin de gerechtshoven een gevangenisstraf<br />

van vier jaar of meer hebben opgelegd. Op deze manier ontstaat een<br />

overzichtelijke hoeveelheid zaken. De keuze voor strafzaken waarin vier jaar<br />

of meer is opgelegd, heeft deels een inhoudelijke grond en deels een praktische.<br />

Voor deze categorie geldt in de eerste plaats dat instrumenten ontbreken<br />

die meer consistentie kunnen bevorderen, zoals de richtlijnen van het OM en<br />

de oriëntatiepunten van het LOVS, zo overweegt het PCS. Een praktisch voordeel<br />

is dat met deze categorie van zaken de modaliteit van een geheel of gedeeltelijk<br />

voorwaardelijke straf zich niet voordoet. Bovendien komt slechts<br />

één hoofdstraf in beeld: de gevangenisstraf. 38<br />

De Concept-Databank wordt in eerste instantie opgezet voor een vijftal<br />

delictsoorten, te weten levensdelicten, zedenmisdrijven, opiumdelicten, geweldsmisdrijven<br />

en mensenhandel. Het PCS wil dat bij de bouw van de Concept-Databank<br />

rekening wordt gehouden met het uitbreiden met minder<br />

zware straffen (dan vier jaar) waarin plaats is voor andere aspecten als strafsoorten,<br />

bijzondere voorwaarden en strafmodaliteiten. In de toekomst wil het<br />

projectteam ook uitspraken van rechtbanken in de Databank opnemen. Dit<br />

alles zal volgens het PCS ten goede komen aan de levensvatbaarheid van het<br />

systeem op de lange termijn. Aanvankelijk zullen ongeveer 500 uitspraken<br />

per jaar voor invoering in aanmerking komen, zo is de verwachting.<br />

De structuur van de Concept-Databank<br />

Een tweede belangrijke keuze die is gemaakt bij het ontwikkelen van de Concept-Databank<br />

is de keuze voor de methode van gevalsvergelijking. De Concept-Databank<br />

wordt daartoe gevuld met uitspraken die zijn ingevoerd aan<br />

de hand van een ontworpen model voor strafbepalende kenmerken. Deze zijn<br />

volgens een bepaald stramien geordend: achtereenvolgens zijn er de algemene<br />

zaaksgegevens, processuele context, juridische context, de omstandigheden<br />

van het geval, de ad informandum gevoegde feiten en de toepassing van<br />

artikel 63 Sr, de recidive, de toerekenbaarheid en de beveiliging, de relevantie<br />

van financiële sancties, de persoo<strong>nl</strong>ijke omstandigheden en enkele andere aspecten<br />

die de duur van de strafoplegging kunnen beïnvloeden.<br />

Een belangrijk element van het systeem is bovendien dat zowel de invoer<br />

als de zoekvraag zijn gebonden aan het model van strafbepalende kenmer-<br />

38 Concept-Databank Straftoemeting 1999, p. 5.<br />

25


26 Hoofdstuk 3<br />

ken. De gebruiker heeft de mogelijkheid in elke rubriek onderverdelingen aan<br />

te klikken. Bij de rubriek omstandigheden van het geval kan de gebruiker bijvoorbeeld<br />

het overtreden wetsartikel en de rol van de verdachte selecteren.<br />

Daarbij kan worden aangegeven of een bepaald strafbepalend kenmerk bindend<br />

of relevant moet zijn. Wordt gekozen voor ‘bindend’, dan zoekt de Concept-Databank<br />

slechts de uitspraken waarin dat strafbepalende kenmerk<br />

voorkomt. Kiest de gebruiker voor ‘relevant’, dan kan het bewuste kenmerk in<br />

een uitspraak voorkomen. 39 Na het selecteren van de strafbepalende kenmerken<br />

verschijnt een overzicht van vergelijkbare uitspraken. Bij elk van de uitspraken<br />

staat een percentage dat de mate van overeenkomst met het voorliggende<br />

geval uitdrukt. De rechter kan vervolgens één of meer uitspraken selecteren.<br />

De Concept-Databank toont dan de strafbepalende kenmerken van de<br />

gekozen uitspra(a)k(en). Ook de tekst van de uitspraak of de strafmotivering<br />

kan worden opgevraagd.<br />

Wat zoekmogelijkheden betreft kan de rechter overigens ook kiezen voor<br />

de globale zoekactie. In dat geval wordt slechts op een beperkt aantal rubrieken<br />

of onderverdelingen gezocht en het resultaat is te beschouwen als een<br />

voorselectie. Een laatste zoekmogelijkheid is de full-text retrieval. Door middel<br />

van het invoeren van slechts één of meerdere woorden zoekt de Concept-<br />

Databank in de tekst van alle opgenomen uitspraken naar overeenkomsten.<br />

Deze zoekmogelijkheid – en in mindere mate de globale zoekmogelijkheid –<br />

is uiteraard minder specifiek dan de zoektocht op basis van strafbepalende<br />

kenmerken.<br />

Een andere functie die in deze Concept-Databank is opgenomen, betreft<br />

de mogelijkheid grafische overzichten te krijgen. De gebruiker zou op basis<br />

daarvan inzicht kunnen krijgen in de (spreiding van de) opgelegde straffen in<br />

vergelijkbare zaken. Ook zouden hiermee trends in de <strong>straftoemeting</strong> kunnen<br />

worden blootgelegd.<br />

Voorwaarden voor functionaliteit<br />

Een gevolg van de keuze de Concept-Databank als instrument voor gevalsvergelijking<br />

in te richten, is dat deze alleen kan functioneren indien de in te<br />

voeren gegevens (de strafbepalende kenmerken) duidelijk zijn en dús voldoende<br />

naar voren komen in de rechterlijke uitspraak. Het PCS noemt dan<br />

ook als belangrijkste voorwaarde voor het goed functioneren van de Concept-<br />

Databank een uitvoerige en adequate strafmotivering en een helder kader van<br />

strafbepalende kenmerken. Voor de strafmotivering geldt dat een gevalsvergelijking<br />

alleen zinvol is als rechters in hun uitspraken de daadcomponent<br />

concreet omschrijven en onderscheiden van de overige omstandigheden die<br />

39 Zie Concept-Databank Straftoemeting 1999, vierde deel, beschrijving wijze van raadplegen,<br />

p. 8: ‘Bedacht moet worden dat de rechter bij een zoekvraag meer strafbepalende<br />

kenmerken aanklikt die tezamen genomen voor het vinden van vergelijkbare gevallen<br />

van belang zijn. Indien niet alleen bindende maar ook relevante strafbepalende kenmerken<br />

in de zoekvraag worden betrokken, geeft het zoekresultaat in een percentage aan in<br />

welke mate van overeenkomst de gevonden uitspraken aan de zoekvraag voldoen.’


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

de strafoplegging hebben bepaald. Het PCS acht dit van belang omdat vergelijking<br />

van zaken alleen zuiver is als rechters zoveel mogelijk omstandigheden<br />

die eigen zijn aan een specifieke zaak kunnen bekijken. Dan moeten ze<br />

zowel omstandigheden betreffende de daad als betreffende de dader kunnen<br />

bezien. De werkgroep ‘juridisch inhoudelijk’ krijgt daarom de opdracht modellen<br />

voor strafmotiveringen te ontwerpen en de structuur van de voor de<br />

Concept-Databank van belang zijnde strafbepalende kenmerken op te stellen.<br />

Een inhoudelijke eis die het PCS in ieder geval stelt aan de strafbepalende kenmerken<br />

is dat ze voldoende moeten zijn gegrond in het rechterlijke veld. Daarom<br />

wordt per delictsgroep onderzoek gedaan – onder andere door middel<br />

van onderzoek onder rechters – naar de kenmerken die bij de strafoplegging<br />

relevant zijn. 40 Op het moment dat er binnen het PCS overeenstemming is<br />

over de inhoud van de kenmerken, worden deze per delictgroep opgetekend<br />

in de verschillende rubrieken van de Concept-Databank. Het is de bedoeling<br />

dat elke rechter bij zijn uitspraak deze modellen van strafbepalende kenmerken<br />

in zijn achterhoofd houdt, in die zin dat hij een uitgebreide strafmotivering<br />

geeft, waaruit de strafbepalende kenmerken eenvoudig kunnen worden<br />

gedestilleerd en in het systeem kunnen worden gezet.<br />

Een ander aandachtspunt met betrekking tot de functionaliteit van het<br />

systeem is het niet-statische karakter van de Concept-Databank. Hiermee<br />

wordt bedoeld dat het systeem aan de ontwikkelingen in de rechtspraak zal<br />

moeten worden aangepast. Verschillen tussen colleges en veranderingen in de<br />

loop van de tijd zullen zichtbaar moeten worden gemaakt. Voorwaarde is, ook<br />

hier, dat een adequate strafmotivering wordt gegeven.<br />

Al bij het ontwikkelen van de Concept-Databank is het PCS zich bewust<br />

van het probleem van de zogenaamde cumulatieve te<strong>nl</strong>asteleggingen. Als er<br />

sprake is van één delict – laten we zeggen doodslag waarvoor acht jaar is opgelegd<br />

– is vergelijking met één ander geval van doodslag opgenomen in de Concept-Databank<br />

goed mogelijk. In de rechtspraktijk is het echter vaak zo dat een<br />

verdachte wordt vervolgd en veroordeeld voor verschillende feiten tegelijkertijd,<br />

bijvoorbeeld doodslag in combinatie met verboden wapenbezit. We hebben<br />

dan te maken met cumulatieve te<strong>nl</strong>asteleggingen. Dit heeft zijn weerslag<br />

op de uitspraak, met name op de gewenste duidelijkheid over de overwegingen<br />

die ten grondslag liggen aan de opgelegde straf. Omdat ook de wet niet<br />

eist dat voor elk feit afzonderlijk een straf wordt bepaald, is het moeilijk te achterhalen<br />

hoeveel straf de verdachte voor elk van de feiten heeft gekregen. 41<br />

Ook de gevalsvergelijking wordt hierdoor bemoeilijkt. Het projectteam komt<br />

met de volgende oplossing: zij wil enerzijds onderscheiden tussen ten laste ge-<br />

40 De werkgroep ‘juridisch inhoudelijk’ gaat als volgt te werk. Onderling wordt besproken<br />

welke factoren voor wat betreft de verschillende delicttypen strafbepalend zijn. Tevens<br />

raadplegen de leden van de werkgroep de rechters die in hun gerecht werkzaam zijn. In<br />

die zin is de opdracht van de werkgroep positief van aard: er wordt besproken welke in<br />

de praktijk de verschillende strafbepalende kenmerken zijn.<br />

41 Het is een wettelijke eis in geval van veroordeling voor meerdere feiten één straf uit te<br />

spreken. Zie art. 57 lid 1 Sr.<br />

27


28 Hoofdstuk 3<br />

legde soortgelijke en ten laste gelegde niet-soortgelijke delicten. Als voorbeeld<br />

van soortgelijke delicten noemt het PCS: een rechter moet bijvoorbeeld zowel<br />

beslissen over het zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II en III te<br />

doen binnenkomen of te doen uitgaan (verboden in- en uitvoer van wapens, art. 14<br />

lid 1 WWM) als over het voorhanden hebben van een wapen van categorie I (art. 13<br />

lid 1 WWM). In geval van niet-soortgelijke delicten gaat het bijvoorbeeld om<br />

overtreding van genoemd artikel 14 lid 1 WWM en overtreding van artikel 2<br />

van de Opiumwet (binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen,<br />

bereiden, bewerken, verkopen etc. van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet<br />

behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid).<br />

Ten aanzien van de eerste categorie moeten de feiten eenmalig worden<br />

verwerkt. De rubrieken in het systeem laten genoeg ruimte om de nodige gegevens<br />

vast te leggen, bijvoorbeeld onder ‘omstandigheden van het geval’. 42<br />

Bovendien wil het PCS de niet-soortgelijke delicten onderscheiden in ondergeschikte<br />

niet-soortgelijke delicten en nevengeschikte niet-soortgelijke delicten.<br />

In geval van ondergeschikte delicten is volgens het PCS sprake van een duidelijk<br />

kernfeit (bijvoorbeeld een levensdelict) dat als ernstiger is te beschouwen<br />

dan het daaraan ondergeschikte delict (bijvoorbeeld een overtreding van de<br />

WWM). In geval van nevengeschikte delicten is geen sprake van een kernfeit,<br />

maar van verschillende delicten die in ernst niet aan elkaar ondergeschikt zijn<br />

(bijvoorbeeld een levensdelict en een ernstig Opiumwetdelict).<br />

Ten aanzien van de eerste categorie kunnen de feiten weer eenmalig worden<br />

verwerkt, de rubrieken laten daartoe ruimte. Een zaak met nevengeschikte<br />

niet-soortgelijke delicten moet volgens het PCS meermalen in de Concept-<br />

Databank worden verwerkt met de verwijzing dat de strafzaak meermalen in<br />

het systeem is opgenomen. 43<br />

Voorwaarden voor gebruik<br />

Volgens het PCS moet de Concept-Databank in de eerste plaats zowel een globale<br />

als een specifieke zoekmogelijkheid hebben. Bij de beschrijving van het<br />

raadplegen van de Concept-Databank werd daaraan reeds gerefereerd. De bedoeling<br />

is dat enerzijds vergelijkbare gevallen kunnen worden gezocht door<br />

middel van zoeken op woorden in de zogenaamde verkorte uitspraak. Dit is<br />

de globale zoekmogelijkheid. Anderzijds moet op basis van strafbepalende<br />

kenmerken door middel van een zoekvraag specifiek kunnen worden gezocht<br />

in de categorieën die men zelf selecteert. Na de zoekopdracht moet er de mogelijkheid<br />

zijn de meest vergelijkbare gevallen te tonen.<br />

In de tweede plaats is de toegankelijkheid vanuit de hoven en rechtbanken<br />

van groot belang. Randvoorwaarden die daarvoor gelden zijn een stan-<br />

42 Eenmalig verwerken: Bij de desbetreffende zaak in de Concept-Databank vindt men<br />

onder delicten één delict (in ons voorbeeld in- en uitvoer van wapens). Het andere delict<br />

(verboden wapenbezit) kan worden opgenomen bijvoorbeeld in de rubriek omstandigheden<br />

van het geval.<br />

43 Meermalen verwerken: Op deze manier is één zaak onder verschillende delictcategorieën<br />

in de Concept-Databank opgenomen.


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

daardwerkplek en een opleiding voor gebruikers van het systeem. Met een<br />

standaardwerkplek zal vermoedelijk zijn bedoeld dat er in een gerecht een<br />

vaste plek moet zijn – bijvoorbeeld de raadkamer – waar een computer staat<br />

met behulp waarvan de gebruikers Databank kunnen raadplegen.<br />

Bovendien is het van belang dat inzicht wordt verkregen in de structurele<br />

gebruikerskosten die de invoering van de Concept-Databank met zich brengt.<br />

Gedacht wordt bijvoorbeeld aan de tijd die een gerechtssecretaris besteedt aan<br />

het zoeken van vergelijkbare gevallen en de tijd die het kost om arresten te<br />

anonimiseren. De bewerkelijkheid (en daarmee ook de kostbaarheid) van het<br />

systeem kan het gebruik van de Concept-Databank negatief beïnvloeden. Bepaalde<br />

uitgangspunten, zoals het anonimiseren van de arresten, kosten eenvoudigweg<br />

geld. Een andere factor die dient te worden onderzocht is hoeveel<br />

tijd het kost de arresten te verzenden naar het – nog op te richten – Centraal Invoerpunt<br />

en hoeveel tijd daar wordt besteed aan de invoer van uitspraken en<br />

motiveringen in de Concept-Databank.<br />

Wisseling van de wacht<br />

Vanaf 1 januari 2000 sturen de hoven hun arresten – opgesteld volgens de<br />

principes van de Concept-Databank – naar het Centraal Invoerpunt, waar zij<br />

in een later stadium in het systeem zullen worden ingevoerd. De resultaten<br />

van deze proef worden al vrij snel duidelijk, waarover hieronder meer. Tevens<br />

vinden in deze periode belangrijke personele wijzigingen plaats in het PCS.<br />

Dit zou te maken hebben gehad met het feit dat te weinig vooruitgang leek te<br />

worden geboekt, waardoor de opdrachtgever namens het PVRO zich genoodzaakt<br />

voelde in te grijpen. Het project had bij aanvang op 1 maart 1999 een<br />

looptijd van één jaar gekregen en het was duidelijk dat die datum niet zou<br />

worden gehaald. De personele wijzigingen laten tevens een verschil van inzicht<br />

zien in de wijze waarop de Databank zou moeten functioneren. Was de<br />

samenstelling van de Concept-Databank nog gebaseerd op, dan wel geïnspireerd<br />

door het model-Oskamp, het vervolg laat een heel ander beeld zien met<br />

een beduidend gewijzigde Databank.<br />

Experiment met de Concept-Databank Straftoemeting<br />

Vier van de vijf hoven blijken enthousiast te zijn over het systeem. Zij vinden<br />

dat het duidelijk aa<strong>nl</strong>eiding geeft tot meer consistentie binnen de arresten. De<br />

raadsheren blijken over het algemeen bij het samenstellen van hun arresten de<br />

systematiek van de strafbepalende kenmerken zoveel mogelijk te gebruiken.<br />

Toch leveren de meervoudige te<strong>nl</strong>asteleggingen inderdaad een probleem op.<br />

Negentig procent van de te<strong>nl</strong>asteleggingen in de ingestuurde arresten blijkt<br />

meerdere feiten te bevatten. Het PCS dacht eerst dat het mogelijk was uit het<br />

arrest een hoofdfeit of kerndelict te destilleren en dat in de Concept-Databank<br />

op te slaan. Dat blijkt toch niet goed te lukken, in de meeste gevallen is niet<br />

duidelijk wat het hoofdfeit is. Dit is een probleem omdat de systematiek eige<strong>nl</strong>ijk<br />

is gebaseerd op het kunnen destilleren van een hoofdfeit.<br />

29


30 Hoofdstuk 3<br />

Ook blijkt uit het experiment dat de uitvoerige rubricering van strafbepalende<br />

kenmerken niet aansluit bij de praktijk. In veel gevallen blijken velden<br />

leeg te blijven, waardoor de informatieve waarde van het systeem gering is en<br />

ook de zoekopdracht naar vergelijkbare zaken wordt bemoeilijkt. Er blijken<br />

gaten te zitten tussen de strafmotiveringen en de vertaling daarvan naar strafbepalende<br />

kenmerken. De gemiddelde strafmotivering blijkt veel minder<br />

strafbepalende kenmerken te vermelden dan in de Concept-Databank kunnen<br />

worden ingevoerd.<br />

Deze bevindingen leidden halverwege 2000 tot de beslissing over te gaan<br />

tot een vereenvoudigde systematiek. Het systeem van Oskamp bleek te ingewikkeld<br />

voor de praktijk en het PCS kwam tot de conclusie de pretenties van<br />

het systeem enigszins bij te moeten stellen. De (gedeeltelijk) nieuwe samenstelling<br />

van het PCS zal hebben bijgedragen aan de vorming van dit besluit.<br />

Terwijl het ‘vorige’ projectteam veel meer dacht aan een verfijning van het<br />

model van Oskamp en de aan het licht gekomen bezwaren bij het experiment<br />

met de Concept-Databank toeschreef aan technische problemen, stelde de zittende<br />

groep zich op het standpunt dat een vereenvoudiging noodzakelijk was<br />

om het systeem werkbaar te maken voor de praktijk.<br />

De vereenvoudiging richtte zich in de eerste plaats op de wijze waarop het<br />

systeem om ging met meervoudige te<strong>nl</strong>asteleggingen. Het PCS besloot dat bij<br />

de uitspraak alle bewezen verklaarde delicten moesten worden opgenomen<br />

(in tegenstelling tot de eerder door het PCS geopperde mogelijkheid bepaalde<br />

feiten onder te brengen in rubrieken als ‘de omstandigheden van het geval’).<br />

Zo werd in ieder geval de werkelijkheid beter weerspiegeld. Het nadeel was<br />

wel dat op die manier niet meer altijd een directe link tussen een bepaald delict<br />

en de daarvoor opgelegde straf is, omdat de meeste zaken gecompliceerder<br />

zijn. 44 Het zoeken van vergelijkbare gevallen werd zo ook lastiger. Door<br />

het besluit alle delicten op te nemen moet voor wat betreft één zaak veel meer<br />

informatie worden ingevoerd. Een eenvoudiger systematiek is hierbij volgens<br />

het PCS gewenst.<br />

Een andere vereenvoudiging richtte zich op de categorieën strafbepalende<br />

kenmerken. Deze dienden blijkens het experiment te worden teruggebracht.<br />

Het daarmee gepaard gaande gevaar dat de informatiewaarde van de<br />

Concept-Databank zou verschralen, probeerde het PCS te ondervangen door<br />

het scannen en beschikbaar maken van het gehele arrest in de Concept-Databank.<br />

Op basis van deze nieuwe inzichten, maar met inachtneming van hetgeen<br />

voor het overige in stand is gebleven, werd besloten een pilot-systeem van de<br />

Databank te ontwikkelen.<br />

44 Dit nadeel is niet zozeer het gevolg van dit enkele besluit alle delicten te vermelden. Ook in<br />

de eerdere plannen – volgens welke sommige delicten onder de omstandigheden van het<br />

geval zouden worden opgenomen zodat er één (hoofd)delict overbleef – was het immers<br />

zo dat er niet meer een directe link was tussen één delict en de opgelegde straf. Dit nadeel<br />

is inherent aan het probleem van de meervoudige te<strong>nl</strong>asteleggingen. Daardoor wordt het<br />

op zichzelf lastiger gevallen met behulp van een databank te vergelijken.


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

3.2.3 De Pilot-Databank Straftoemeting<br />

Wat betreft vorm en inhoud van het systeem werd de Pilot-Databank gebouwd<br />

volgens een ten opzichte van het Concept-Databank aangepaste, vereenvoudigde<br />

systematiek die in overeenstemming is met hetgeen hierboven<br />

werd beschreven. In de pilot treffen we nu nog de categorieën algemeen, straffen,<br />

casus, omstandigheden, delicten, type en details aan. 45<br />

Begin 2001 is de Pilot-Databank gereed. Vervolgens wordt het systeem<br />

aan de hoven getoond en daar getest. Halverwege 2001 verschijnt een evaluatierapport<br />

over de proefversie. Daaruit blijkt een redelijk groot enthousiasme<br />

over de Pilot-Databank in opbouw. De gebruikers vinden de Pilot-Databank<br />

‘een krachtig zoeksysteem en eenvoudig in het gebruik’ en zij zeggen de Pilot-<br />

Databank te gebruiken wanneer hij operationeel zou zijn.<br />

Op basis van de evaluatie worden enkele wijzigingen doorgevoerd in de<br />

Pilot-Databank. Zo besluit het PCS meer typen delicten op te nemen, aangezien<br />

uit de pilot blijkt dat de rubricering in vijf delictstypen onvoldoende is.<br />

Een groot deel van de ingestuurde arresten heeft strafbare feiten tot onderwerp<br />

die vallen onder de categorie ‘overig’. In het nieuwe voorstel worden<br />

daarom de delictsgroepen openbare orde, zedendelicten, persoo<strong>nl</strong>ijke integriteit,<br />

diefstal, fraude en bedrog, drugsdelicten, wapens en munitie, verkeer en overige opgenomen.<br />

Een volgende overweging betreft de problematiek van de cumulatieve<br />

te<strong>nl</strong>asteleggingen. Het PCS besluit dat met same<strong>nl</strong>oopdelicten geen rekening<br />

meer wordt gehouden in de Pilot-Databank. 46 Ieder bewezen verklaard delict<br />

moet afzonderlijk in het systeem worden gemeld. Same<strong>nl</strong>oop wordt niet anders<br />

geregistreerd dan in de tekst van het arrest of de strafmaatbepaling.<br />

Wordt de verdachte bijvoorbeeld veroordeeld wegens overtreding van de<br />

WWM en de Opiumwet dan worden deze twee delicten in de Pilot-Databank<br />

onder elkaar genoemd. De zaak wordt vervolgens opgenomen zowel onder<br />

drugsdelicten als onder wapens en munitie.<br />

45 In de categorie algemeen vinden we de algemene zaaksgegevens zoals de datum van de<br />

uitspraak en de rechtsprekende instanties.<br />

Bij de categorie straffen treffen we bijvoorbeeld aan de eis, de straf en de tenuitvoerlegging<br />

– zowel voor wat betreft eerste aa<strong>nl</strong>eg als hoger beroep -, gegevens over een eventueel<br />

opgelegde TBS en een eventueel opgelegde maatregel conform art. 36f Sr.<br />

In de categorie casus wordt een samenvatting van de zaak gegeven en zijn gegevens over<br />

eventuele strafverzwarende ( bijv. recidive, ad informandumzaken, geschokte rechtsorde)<br />

en -verlichtende (bijv. tijdsverloop, vormverzuimen en artikel 63) aspecten te vinden.<br />

De categorie omstandigheden kent de elementen toerekeningsvatbaarheid, leeftijd, geslacht,<br />

strafbekwaamheid en verslavingsproblematiek, alle elementen met betrekking tot<br />

de dader van het feit.<br />

In de categorie delicten staan de gepleegde delicten en bij de categorie type de modaliteit<br />

van het delict (bijvoorbeeld poging of medeplegen).<br />

De categorie details ten slotte vermeldt eventueel extra gegevens over de casus, de veroordeelde<br />

of het slachtoffer, die van belang kunnen zijn voor de strafoplegging.<br />

46 Deze overweging had het PCS ook al gemaakt naar aa<strong>nl</strong>eiding van de proef onder rechters,<br />

nog voor het pilot-systeem werd ontwikkeld.<br />

31


32 Hoofdstuk 3<br />

Een belangrijk besluit dat het PCS neemt naar aa<strong>nl</strong>eiding van de proef is<br />

het volgende. In het oorspronkelijke plan heeft het projectteam zich nog op de<br />

vlakte gehouden aangaande de mogelijke terbeschikkingstelling van de Databank<br />

aan het OM en de advocatuur en eventuele andere belangstellenden en<br />

belanghebbenden. Nu wordt expliciet overwogen de Databank openbaar te<br />

maken voor zowel de rechterlijke colleges áls voor het OM en de advocatuur. 47<br />

Om een oordeel te kunnen vellen over de verhouding kosten/baten heeft<br />

het PCS zich gebogen over de tijd die invoering in het systeem met zich mee<br />

zou brengen. Het invoeren van één arrest, dat bestaat uit het doorlezen van de<br />

uitspraak, het invullen van het formulier met strafbepalende kenmerken, het<br />

anonimiseren van persoonsgegevens en het invoeren in de computer kost ongeveer<br />

anderhalf uur tijd. Niet is gebleken of het PCS dit veel vond of juist<br />

weinig.<br />

3.2.4 De huidige Databank Consistente Straftoemeting<br />

De Databank is te raadplegen via Porta Iuris. 48 Hieronder wordt een korte impressie<br />

gegeven van de kenmerken van de huidige Databank.<br />

Delicttypen<br />

In het beginscherm van de Databank kan worden aangegeven op welk delicttype<br />

en delict de gebruiker wil zoeken. 49 Zoals reeds eerder vermeld, is het<br />

oorspronkelijke idee over vorm en inhoud van delicttypen gewijzigd. Er is nu<br />

sprake van negen delicttypen en overig, tegenover vijf delicttypen vroeger. Als<br />

de gebruiker aangeeft op welk delict men wil zoeken, kan daarbij ook een delictmodaliteit<br />

worden aangegeven. Onder omstandigheden (dat hangt van<br />

het delict af) kan bijvoorbeeld worden aangegeven of er sprake is van poging,<br />

medeplegen, uitlokking of een voltooid delict.<br />

In het beginscherm van de huidige Databank kunnen achtereenvolgens<br />

de volgende strafbepalende kenmerken worden aangeven: de mate van letsel<br />

van het slachtoffer, het al dan niet aanwezig zijn van recidive, de mate van toerekenbaarheid<br />

van de dader, zijn leeftijd en het al dan niet aanwezig zijn van<br />

een verslavingsproblematiek (waarbij men overigens niet kan aangeven van<br />

welke verslaving sprake is). Het is duidelijk dat de huidige Databank wat betreft<br />

strafbepalende kenmerken een geheel andere opzet heeft dan het eerder<br />

besproken model-Oskamp.<br />

47 Dit is tot op heden nog niet het geval.<br />

48 In Bijlage II is een aantal schermbeelden opgenomen van de bestaande Databank. Deze<br />

bijlage kan van dienst zijn bij de hieronder volgende beschrijving van de huidige Databank.<br />

49 Er zijn negen delicttypen (bijvoorbeeld Wapens en Munitie en diefstal). Elk delicttype is<br />

onderverdeeld in verschillende delicten.


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

Zoekfuncties<br />

In de huidige Databank zijn de drie besproken zoekfuncties, globaal, uitgebreid<br />

en full-text, min of meer gehandhaafd. In het beginscherm kan de gebruiker<br />

aangeven op welke strafbepalende kenmerken hij wil zoeken. Dat kan<br />

door alle rubrieken in te vullen, maar ook door slechts een enkele. De full-text<br />

retrieval kan hij benutten door in een vrije ruimte een of meerdere woorden te<br />

typen en daarbij aan te geven waar moet worden gezocht. Dit kan in alle velden,<br />

in de samenvatting van de casus en in de strafmotivering.<br />

Resultate<strong>nl</strong>ijst<br />

Welke zoekmogelijkheid ook gehanteerd wordt, uiteindelijk ziet de gebruiker<br />

een scherm met de resultate<strong>nl</strong>ijst. Op het scherm wordt aangegeven hoeveel<br />

uitspraken aan de zoekcriteria voldoen. Opvallend is dat hierbij niet – zoals<br />

oorspronkelijk de bedoeling was – wordt aangegeven in welke mate de gevonden<br />

uitspraken aan de criteria voldoen. Een percentage van de mate van<br />

vergelijkbaarheid ontbreekt. De gebruiker kan vervolgens elke genoemde uitspraak<br />

aanklikken waarna een scherm verschijnt met algemene zaaksgegevens<br />

zoals het hof dat de uitspraak deed, de datum van de uitspraak en de<br />

rechtbank van eerste aa<strong>nl</strong>eg. Verder kan hij naar een scherm gaan met gegevens<br />

over de opgelegde straf(fen), onderverdeeld in eerste aa<strong>nl</strong>eg en hoger beroep.<br />

Bovendien is er een scherm met gegevens over de casus. Hier vindt hij<br />

een samenvatting van de casus, gegevens over eventueel letsel bij het slachtoffer,<br />

verzwarende aspecten zoals recidive en een geschokte rechtsorde, en<br />

verlichtende omstandigheden als tijdsverloop en vormverzuimen. Daarbij<br />

kan informatie worden opgevraagd over de veroordeelde (toerekenbaarheid,<br />

geslacht, leeftijd en verslavingsproblematiek).<br />

In het scherm ‘delicten’ ziet de gebruiker voor welk(e) delict(en) de delinquent<br />

is veroordeeld. De meeste uitspraken die zijn opgenomen in de Databank<br />

zijn arresten gewezen op basis van meervoudige te<strong>nl</strong>asteleggingen.<br />

Zoals al eerder opgemerkt, besloot het PCS hiermee geen rekening meer te<br />

houden. Dit betekent in de praktijk dat ieder bewezen verklaard delict in het<br />

systeem afzonderlijk moet worden gemeld. Als iemand bijvoorbeeld is veroordeeld<br />

voor een delict in de sfeer van de Wet wapens en munitie en daarnaast<br />

voor een Opiumwetdelict, staan beide delicten onder elkaar genoemd.<br />

De constructie die het PCS eerder had bedacht, waarbij het Opiumwetdelict<br />

als het hoofdfeit zou moeten worden beschouwd en het wapens- en munitiedelict<br />

zou moeten worden opgenomen onder ‘omstandigheden van het<br />

geval’, is om de eerder genoemde redenen niet doorgevoerd. De uitspraak uit<br />

het voorbeeld is derhalve zowel opgenomen in de categorie ‘drugsdelicten’<br />

als in de categorie ‘wapens en munitie’.<br />

In het scherm ‘strafmotivering’ ten slotte staat de rechterlijke redengeving<br />

voor de opgelegde straf(fen). De meeste strafmotiveringen zijn redelijk uitvoerig.<br />

Dit is ook altijd de bedoeling van het PCS geweest.<br />

De Databank toont alleen casuïstische informatie over een zaak. Het systeem<br />

bevat geen statistische informatie zoals oorspronkelijk de bedoeling<br />

33


34 Hoofdstuk 3<br />

was. De gebruiker van de Databank kan dus geen grafisch overzicht of percentages<br />

met betrekking tot vergelijkbare zaken oproepen. Het was de bedoeling<br />

dat het door middel van een statistische functie mogelijk zou zijn bepaalde<br />

trends in <strong>straftoemeting</strong> te tonen.<br />

3.2.5 Zeggenschap en beheer van de Databank Consistente Straftoemeting<br />

De totstandkoming van de Databank vond plaats onder auspiciën van het<br />

PVRO. Dit was de financier van het project dat uiteindelijk leidde tot de Databank.<br />

Eigenaar van de Databank is thans de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong>. Zeggenschap<br />

en beheer zijn evenwel niet in één hand gelegd, maar uit elkaar getrokken.<br />

Het beheer van de Databank is daarom te onderscheiden in een inhoudelijk<br />

en een organisatorisch-uitvoerend gedeelte. De inhoudelijke aspecten<br />

van de Databank, zoals bijvoorbeeld de vraag welke categorieën delicten<br />

de Databank moet bevatten, of de vraag naar de opschoning van de Databank,<br />

worden behandeld door de daartoe bij de oplevering van de Databank ingestelde<br />

Redactieraad. Deze is verantwoordelijk voor de kwaliteit en het inhoudelijk<br />

beleid ten aanzien van de Databank. Over zijn functioneren en de te<br />

maken of gemaakte keuzes legt de Redactieraad verantwoording af aan het<br />

LOVS, hoewel de term ‘verantwoording afleggen’ wat al te sterk de relatie<br />

tussen het LOVS en de Redactieraad weergeeft. Veeleer wordt met deze relatie<br />

tot uitdrukking gebracht dat ten aanzien van het inhoudelijk beleid voor de<br />

Databank – dat wordt gerekend tot het rechterlijk domein waartoe de Raad<br />

geen toegang zou behoren te hebben – de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> geen zeggenschap<br />

heeft. Dat is anders waar het de organisatorische en uitvoerende aspecten<br />

van de Databank betreft. De praktische organisatie en de uitvoerende<br />

taken liggen primair bij BISTRO, het projectbureau dat de webtoepassingen<br />

voor de rechterlijke organisatie ontwikkelt, uitvoert en beheert. Het projectbureau<br />

valt onder de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong>. Naast de zorg voor het systeem<br />

verzamelt BISTRO de arresten en bewerkt deze ten behoeve van de opneming<br />

in de Databank, hetgeen eveneens door BISTRO wordt verzorgd. Voorts is<br />

BISTRO, vanwege zijn verantwoordelijkheid voor het geheel van de webtoepassingen<br />

binnen de rechterlijke organisatie, belast en daarmee in ieder geval<br />

deels verantwoordelijk voor het feitelijk bevorderen van de kennis en het gebruik<br />

van de Databank. Die verantwoordelijkheid neemt BISTRO onder meer<br />

door voorlichting te geven over Porta Iuris, het kennissysteem van de rechtsprekende<br />

macht, waarin de Databank is opgenomen. In dat kader heeft<br />

BISTRO ook regelmatig aandacht besteed aan en gevraagd voor de Databank.<br />

In zekere zin bestaat tussen de Redactieraad en BISTRO een gezagsrelatie;<br />

voor (inhoudelijk) beleid is de Redactieraad immers verantwoordelijk. Strategische<br />

keuzes van het LOVS met betrekking tot de Databank kunnen evenwel<br />

niet worden genomen zonder oog voor de financiële gevolgen. Dat maakt dat<br />

ook de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> ten aanzien van de verdere ontwikkeling<br />

van de Databank een belangrijke rol blijft spelen.


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

3.2.6 Resumé<br />

Op basis van de ontwikkeling van de Databank Consistente Straftoemeting<br />

zoals die hierboven is omschreven, zijn enkele observaties te maken. Wij constateren<br />

allereerst dat in het ontwikkelingsproces twee visies op de Databank<br />

een rol hebben gespeeld. De aanvangsfase van het project werd sterk gekleurd<br />

door de resultaten van het onderzoek van Oskamp. Diens systeem voor informatievoorziening<br />

bij de <strong>straftoemeting</strong> stond voor een groot deel model voor<br />

de wijze waarop de Databank volgens het PCS in eerste instantie zou dienen<br />

te functioneren. In de loop van het project bleek dit model niet naar volledige<br />

tevredenheid te functioneren. Meer in het bijzonder bleek dat het systeem van<br />

strafbepalende kenmerken te verfijnd was voor de rechtspraktijk. Waar sommigen<br />

van oordeel waren dat dit met behulp van enkele technische aanpassingen<br />

kon worden opgelost, dachten anderen er over tot een vereenvoudiging<br />

van de systematiek over te gaan, om zo het systeem werkbaar te houden. Dit<br />

laatste geschiedde, mede dankzij het feit dat het project binnen de vastgestelde<br />

periode af moest zijn.<br />

Waarom functioneerde de op IVS gebaseerde Concept Databank niet,<br />

zoals het PCS concludeerde? In dit hoofdstuk stelden wij dat de pretenties van<br />

het systeem werden bijgesteld. Eén van de redenen voor het niet slagen van<br />

het experiment zou kunnen zijn dat het systeem, hoewel het enthousiast werd<br />

onthaald, teveel wilde en misschien ook wel te mooi was. Het was, en is, een<br />

Databank met het doel rechters te laten expliciteren waarom en op basis waarvan<br />

een straf wordt opgelegd en deze informatie ten algemenen nutte aan te<br />

bieden aan collegae. Deels zullen de strafbepalende kenmerken inderdaad<br />

niet aan de orde zijn geweest in de experimenten, maar wij hebben de indruk<br />

dat hieraan ook een fundamentelere oorzaak ten grondslag ligt: een rechter<br />

zal zich niet snel aan een fijnmazig systeem onderwerpen. Daarom zal de<br />

vraag of aan een fijnmazig, argumentatief systeem in wezen een te ideaal<br />

beeld van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing en -motivering ten grondslag ligt, in<br />

het proces van (verdere) ontwikkeling van de Databank steeds onder ogen<br />

moeten worden gezien. De vereenvoudiging van het systeem, zoals die vorm<br />

kreeg na de beschreven ‘wisseling van de wacht’, lijkt dit te bevestigen. Wil<br />

het systeem bruikbaar zijn, dan moeten de strafbepalende kenmerken ‘gegrond<br />

zijn in het rechterlijk veld’. Wanneer het aantal kenmerken te groot<br />

wordt, ontstaan er problemen, wat consequenties kan hebben voor de acceptatiegraad<br />

en daarmee de gebruikersbereidheid van het systeem. Dat biedt<br />

een interessant uitgangspunt voor de (analyse van de) gesprekken met de gebruikers.<br />

Naast het model van Oskamp is NOSTRA een vertrekpunt geweest voor<br />

de studie naar de Databank. Waarom heeft NOSTRA nauwelijks een rol gespeeld<br />

in de verdere ontwikkeling daarvan? Uit onderzoek van het PCS naar<br />

NOSTRA bleek dat er een aantal problemen was met het systeem. Er bleken<br />

bijvoorbeeld achterstanden te zijn met de invoer van uitspraken in de databank<br />

en de mate waarin de databank werd gebruikt verschilde sterk per rech-<br />

35


36 Hoofdstuk 3<br />

ter en gerecht. Bovendien waren er onvolkomenheden in het systeem zelf.<br />

Volgens betrokkenen waren er in hoofdzaak twee problemen met NOSTRA,<br />

die een samengaan van de beide systemen sterk bemoeilijkten. In de eerste<br />

plaats ging het bij NOSTRA om enkelvoudige te<strong>nl</strong>asteleggingen. Ten tweede<br />

bleek NOSTRA ook te worden gevoed met informatie die niet in de uitspraken<br />

was terug te vinden. De belangrijkste conclusie van het onderzoek was<br />

dat er één landelijke databank moet komen en dat NOSTRAals onderdeel van<br />

het project Consistente Straftoemeting zou kunnen worden voortgezet, maar<br />

separaat van de ontwikkeling van de (landelijke) Databank. Hoewel<br />

NOSTRA niet werd betrokken bij de ontwikkeling van de Databank, is de<br />

daarin opgenomen doelstelling het systeem ook een statistische functie te<br />

geven, terug te vinden in de oorspronkelijke plannen van het PCS. In de uiteindelijke<br />

versie van de Databank ontbreekt deze doelstelling evenwel.<br />

3.3 INHOUD EN TOTSTANDKOMING VAN DE ORIËNTATIEPUNTEN<br />

STRAFTOEMETING 50<br />

De oriëntatiepunten voor de <strong>straftoemeting</strong> genieten pas sinds enkele jaren<br />

bekendheid. Toch dateren de eerste (informele) ‘strafmaatlijstjes’ al van enige<br />

decennia geleden. 51 Sinds de publicatie van de eerste oriëntatiepunten die ook<br />

landelijk dienden te worden gebruikt in 1998 en een overzichtspublicatie in<br />

Trema Straftoemetingsbulletin in 2003 staan de oriëntatiepunten wat nadrukkelijker<br />

in de publieke en wetenschappelijke belangstelling. 52<br />

Nadat in 1996 en in 1997 de vergadering van sectorvoorzitters zich enkele<br />

malen had gebogen over het vraagstuk van het rechterlijk <strong>straftoemeting</strong>sbeleid,<br />

openbaarde een speciaal daartoe ingestelde Commissie in 1998 een startnotitie<br />

waarin een aantal uitgangspunten werd geformuleerd voor een te voeren<br />

<strong>straftoemeting</strong>sbeleid. De kern van deze notitie behelst de gedachte dat<br />

ten aanzien van een bepaalde groep delicten primaire uitgangspunten kunnen<br />

worden geformuleerd voor de <strong>straftoemeting</strong>, uitgangspunten die zijn<br />

gebaseerd op de rechterlijke <strong>straftoemeting</strong>spraktijk en die de rechter als<br />

oriëntatiepunt kunnen dienen bij de vorming van het oordeel over de straftoe-<br />

50 De beschrijving van de totstandkoming van de oriëntatiepunten <strong>straftoemeting</strong> is gebaseerd<br />

op: Van Hattum 2004. Voor de samenstelling van dit rapport is onder meer gebruik<br />

gemaakt van het archief van de Commissie Straftoemeting. Indien niet expliciet wordt<br />

verwezen naar een bepaalde bron, mag de lezer er van uitgaan dat de informatie is terug<br />

te voeren op het genoemde rapport en de daarin geraadpleegde bronnen.<br />

51 Hierover al Enschedé e.a. 1975.<br />

52 ‘Oriëntatiepunten Straftoemeting’ 2003. Zie ook: Joke Mat, ‘Boetetje, niet te hoog: de binnenwereld<br />

van de rechterlijke macht’, NRC Handelsblad, 4 oktober 2003 en ‘De stelling<br />

van A.H. van Delden: rechters staan niet in dienst van de wetgever’, NRC Handelsblad 26,<br />

juni 2004. Tijdens de vergadering van de NJV in 2002 over de herziening van het sanctiestelsel<br />

was één van de vraagpunten of de rechterlijke macht moest stoppen met het maken<br />

van onderlinge afspraken over de <strong>straftoemeting</strong>. Deze vraag werd door een kleine meerderheid<br />

bevestigend beantwoord. Zie: Handelingen NJV 2002-II, vraagpunt 3b, p. 104.


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

meting. In het onderstaande wordt ingegaan op de vraag wat deze oriëntatiepunten<br />

precies inhouden en op de wijze waarop deze in de loop van de jaren<br />

tot ontwikkeling zijn gekomen.<br />

3.3.1 Uitgangspunten bij de ontwikkeling van de oriëntatiepunten<br />

De zojuist genoemde startnotitie van de Commissie Straftoemeting bevat een<br />

aantal voor de verdere ontwikkeling van de oriëntatiepunten weze<strong>nl</strong>ijke vaststellingen.<br />

53 Deze betreffen de categorie delicten waarvoor de oriëntatiepunten<br />

dienen te gelden, de inhoud van de oriëntatiepunten en de bronnen waarop<br />

de oriëntatiepunten zijn gebaseerd.<br />

De categorieën delicten<br />

De Commissie Straftoemeting maakt onderscheid tussen drie categorieën delicten.<br />

De eerste groep delicten wordt gevormd door wat de Commissie<br />

noemt de ‘transigabele feiten’. Deze feiten hebben gemeen dat bij de <strong>straftoemeting</strong><br />

vooral de daadcomponent centraal staat. Daarin zitten over het algemeen<br />

weinig variabelen en is de eis van de officier van justitie een belangrijk<br />

richtpunt. De Commissie concludeert dat ten aanzien van deze categorie delicten<br />

weinig behoefte lijkt te bestaan aan een eigen, rechterlijk beleid.<br />

De tweede groep delicten wordt gevormd door de veroordelingen tot een<br />

gevangenisstraf van vier jaar of meer. De Commissie overweegt dat ten aanzien<br />

van deze groep delicten weinig informatie en rationeel inzicht bestaat.<br />

Daarnaast is de daadcomponent in deze groep delicten doorgaans nogal<br />

a-typisch. Het ligt dan ook voor de hand deze groep niet te betrekken in de<br />

vorming van oriëntatiepunten. Dit zou resulteren in dusdanig ruime bandbreedtes<br />

dat deze nietszeggend zouden worden. Bovendien, zo overweegt de<br />

Commissie, wordt een Databank ontwikkeld voor juist deze categorie delicten.<br />

De derde groep delicten, de middengroep, bestaat uit die feiten die in de<br />

regel niet transigabel zijn en niet leiden tot een gevangenisstraf van vier jaar of<br />

meer. Deze groep delicten behelst een groot deel van de zaken die door de politierechter<br />

en de meervoudige kamers van de rechtbanken worden afgedaan.<br />

Binnen deze categorie van zaken vertoont de daadcomponent in de regel een<br />

niet te grote variatie. De Commissie vervolgt:<br />

Het ligt voor de hand juist die strafbare feiten uit deze middengroep te selecteren waar de<br />

variatie in de daadcomponent gering is en vooralsnog niet verder te gaan dan een selectie<br />

van ten hoogste tien feiten om daarmee nader ervaring op te doen.<br />

De aard en inhoud van de oriëntatiepunten<br />

De Commissie heeft in haar notitie diverse overwegingen gewijd aan de aard,<br />

de inhoud en de toepassing van de oriëntatiepunten. Naast het onderscheid<br />

53 Uit deze notitie wordt ook geciteerd in: Hendriks 2002 en Schuyt 2003.<br />

37


38<br />

in de soorten delicten, maakt de Commissie onderscheid in de daad- en<br />

dadercomponenten van de te beoordelen strafzaken. De oriëntatiepunten<br />

richten zich in dat kader op de daadcomponenten: ‘Er wordt uitgegaan van<br />

het gewone geval voor wat betreft de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden<br />

waaronder het feit is begaan’. Bovendien dienen de uitgangspunten<br />

te zijn gebaseerd op de rechterlijke <strong>straftoemeting</strong>spraktijk: ‘De lijst<br />

vormt een weerslag van de door de verschillende colleges doorgaans gehanteerde<br />

uitgangspunten.’<br />

De Commissie lijkt in deze notitie nog niet een keus te hebben gemaakt<br />

voor het bieden van uitgangspunten door middel van bandbreedtes (de uitgangspunten<br />

bieden dan een minimum en een maximum waartussen de<br />

straffen liggen voor ‘gewone’ gevallen in de regel worden opgelegd) of voor<br />

gefixeerde uitgangspunten (de uitgangspunten bieden dan een concreet ‘tarief’<br />

voor de bestraffing van het ‘gewone’ geval). Uit de discussies die binnen<br />

het LOVS plaatsvinden naar aa<strong>nl</strong>eiding van deze notie en de eerste geformuleerde<br />

oriëntatiepunten blijkt verdeeldheid over dit vraagstuk. Binnen het<br />

LOVS is een voorkeur waarneembaar voor grote bandbreedtes, omdat ‘dan<br />

ieders gedrag ertussen (valt)’. Het is volgens het overleg nu eenmaal moeilijk<br />

vast te leggen wat bijvoorbeeld ‘de woninginbraak’ is.<br />

De Commissie vindt echter dat zij bij het ontwerpen van de oriëntatiepunten<br />

een tussenweg moet vinden tussen de ‘oude bandbreedtes en een strak,<br />

concreet verhaal’. Enerzijds wil zij niet al te veel kijken naar bandbreedtes,<br />

maar zich juist concentreren op de daadcomponent van een delict. Het moet<br />

mogelijk zijn om naar het blote feit te kijken en vervolgens een strafmaat daaraan<br />

te koppelen. Anderzijds is volgens de Commissie de daadcomponent in<br />

bepaalde gevallen niet eenduidig te formuleren. Zo kan het zijn dat bijvoorbeeld<br />

zakkenrollerij in een grote stad anders wordt gewaardeerd dan in een<br />

kleine stad. Het vaststellen van één oriëntatiepunt voor de strafmaat wordt<br />

dan minder eenvoudig.<br />

Bovendien vindt de Commissie dat een onderscheid moet worden gemaakt<br />

tussen veelvoorkomende en minder vaak voorkomende delicten. Bij<br />

minder vaak voorkomende delicten kunnen eventueel bandbreedtes worden<br />

gehanteerd. Deze moeten dan niet te ruim zijn, bijvoorbeeld bandbreedtes<br />

van hooguit twee maanden.<br />

De vraag naar de keuze voor bandbreedtes of gefixeerde uitgangspunten<br />

wordt eveneens bij de ressorten neergelegd. Uit de reacties daarop komt evenmin<br />

een eenduidig beeld naar voren, hoewel er in het algemeen (en onder bepaalde<br />

voorwaarden) een lichte voorkeur lijkt te bestaan voor gefixeerde uitgangspunten.<br />

De meest genoemde eis in dat kader is dan wel dat het zogenaamde<br />

gewone of typische geval voldoende specifiek is omschreven.<br />

Nadat de consultatierondes zijn afgerond, 54 besluit de Commissie oriëntatiepunten<br />

op te stellen gebaseerd op gefixeerde uitgangspunten voor de typische<br />

gevallen, zich daarbij gesteund voelend door de uitkomsten van de res-<br />

54 Zie hierover § 3.3.2.<br />

Hoofdstuk 3


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

sortelijke consultatiebijeenkomsten. De consequentie daarvan is, gezien ook<br />

de reacties tijdens de consultatierondes, dat men zeer veel aandacht moet<br />

schenken aan de omschrijving van de typische gevallen waarvoor de in het<br />

oriëntatiepunt genoemde straf zou gelden.<br />

Gebondenheid van de rechter<br />

De vraag die een rol speelt bij het vaststellen en het gebruik van oriëntatiepunten,<br />

is of de rechter daaraan is gebonden. De Commissie overweegt daaromtrent:<br />

dat van de oriëntatiepunten een zekere normerende werking uitgaat, nu er sprake is van<br />

de weergave van een min of meer vaste praktijk. De rechter is reeds om die reden gehouden<br />

nader te motiveren waarom hij afwijkt van een (voor derden niet als zodanig herkenbare)<br />

vaste praktijk. Het is voldoende te constateren dat van de uitgangspunten een normerende<br />

werking uitgaat. De heikele vraag of de uitgangspunten ook bindend zijn, behoeft<br />

niet meer te worden gesteld.<br />

3.3.2 De totstandkoming van de oriëntatiepunten 55<br />

Bij het ontwikkelen van de oriëntatiepunten volgt de Commissie steeds dezelfde<br />

werkwijze. Het LOVS draagt delicten aan waarvoor behoefte is aan<br />

oriëntatiepunten. Aangezien de oriëntatiepunten zoveel mogelijk moet zijn<br />

gebaseerd op de bestaande praktijk, moet de praktijk ook gekend worden.<br />

Daartoe wordt aan alle gerechten verzocht bestaande ‘strafmaatlijstjes’ op te<br />

sturen die betrekking hebben op de delicten waarvoor oriëntatiepunten moeten<br />

worden ontwikkeld. Deze lijstjes vormen een eerste richtsnoer voor de<br />

Commissie bij het ontwikkelen van de oriëntatiepunten. Daarnaast worden,<br />

voor zover beschikbaar, de BOS/Polarisrichtlijnen van het Openbaar Ministerie<br />

geraadpleegd. Deze door het OM gehanteerde uitgangspunten zijn voor<br />

de Commissie een tweede ‘handvat’ om te komen tot oriëntatiepunten. 56 Als<br />

laatste vraagt de Commissie statistieken van politierechterzaken op, om te bezien<br />

welke straffen er zoal worden opgelegd voor de betrokken delicten. Dit<br />

blijkt echter moeilijk, aangezien relevante statistische informatie nauwelijks<br />

beschikbaar is.<br />

De Commissie inventariseert aan de hand van voornoemde informatie<br />

vervolgens wat de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk is en ontwikkelt op deze manier de<br />

55 Een beknopte beschrijving van de wijze waarop de oriëntatiepunten tot stand zijn gekomen,<br />

geeft Hendriks, voormalig voorzitter van de strafsector van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch<br />

en voormalig voorzitter van het LOVS. Zie: Hendriks 2002. Voor een uitvoerige<br />

beschrijving per oriëntatiepunt, zie: Van Hattum 2004.<br />

56 Dit ook in verband met de door het LOVS geformuleerde doelstelling van de Commissie:<br />

‘De Straftoemetingscommissie werkt aan uitbouw en verdieping van oriëntatiepunten<br />

voor veel voorkomende delicten in het gebied tussen zware criminaliteit en het gebied bestreken<br />

door de BOS-Polarisrichtlijnen.’ Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het<br />

LOVS in mei 1999 uitdrukkelijk vaststelt dat de Bos-Polarisrichtlijnen, in filosofie verschillen<br />

van de oriëntatiepunten, aangezien de richtlijnen van het OM veel meer differentiëren.<br />

39


40 Hoofdstuk 3<br />

typebeschrijvingen en de daarbij behorende oriëntatiepunten voor de betrokken<br />

delicten. Tijdens landelijke ‘consultatierondes’ worden deze voorgelegd<br />

aan de hoven en de rechtbanken. Deze kunnen opmerkingen maken over de<br />

(inhoud van de) typebeschrijvingen en (de hoogte van) de voorgestelde straf.<br />

Uit de meeste consultatierondes blijkt dat rechters veel waarde hechten aan<br />

een zeer precieze omschrijving van de strafbare handelingen en hun gevolgen.<br />

Dit heeft bijvoorbeeld bij de oriëntatiepunten inzake mishandeling geresulteerd<br />

in extra omschrijvingen van de verschillende soorten letsel en de verschillende<br />

soorten instrumenten waarmee het letsel is toegediend. 57 Daarnaast<br />

moet volgens de rechters rekening worden gehouden met de onderlinge<br />

verhoudingen in strafhoogte tussen de verschillende delicten.<br />

Naar aa<strong>nl</strong>eiding van de bevindingen tijdens de consultatierondes worden<br />

de typebeschrijvingen en de daarbijbehorende straffen aangepast. De Commissie<br />

komt vervolgens met een aangepast voorstel, dat zij in sommige gevallen<br />

weer voorlegt aan de rechtbanken en de hoven. Op basis van deze bevindingen<br />

wordt een definitief voorstel voor oriëntatiepunten vastgesteld, dat<br />

wordt voorgelegd aan de vergadering van het LOVS. Vaak leidt dit tot vaststelling<br />

van oriëntatiepunten, soms wordt besloten nader onderzoek te verrichten<br />

of de vaststelling nog even uit te stellen.<br />

Op dit moment zijn oriëntatiepunten vastgesteld inzake verschillende vormen<br />

van diefstal, meineed, eenvoudige- en zware mishandeling, diverse vormen<br />

van handel in hard- en softdrugs, hennepkwekerijen en eenvoudig ope<strong>nl</strong>ijk<br />

geweld. Steeds na goedkeuring door het LOVS is een persbericht uitgegaan<br />

en zijn het College van Procureurs-generaal en de Nederlandse Orde van Advocaten<br />

op de hoogte gebracht. De oriëntatiepunten zijn voor iedereen te raadplegen<br />

via de website van de rechtsprekende macht: www.rechtspraak.<strong>nl</strong>.<br />

Hoewel het LOVS de Commissie ook heeft gevraagd oriëntatiepunten op te<br />

stellen inzake bedreiging, zwaardere vormen van ope<strong>nl</strong>ijk geweld en dood of<br />

letsel door schuld in het verkeer, het opleggen van taakstraffen en recidive bij<br />

winkeldiefstal, is het de Commissie niet gelukt oriëntatiepunten voor deze delicten<br />

op te stellen waaraan het LOVS zijn goedkeuring heeft willen geven.<br />

3.3.3 Casestudies<br />

In het voorgaande is de procedure beschreven die steeds is gehanteerd bij het<br />

ontwikkelen van de oriëntatiepunten. Daarbij is ingegaan op de uitgangspunten<br />

die daaraan ten grondslag lagen. Ter afsluiting van deze beschrijving volgen<br />

twee concrete voorbeelden van de totstandkoming van een oriëntatiepunt,<br />

te weten de oriëntatiepunten inzake (vormen van) mishandeling (art.<br />

300 en 302 Sr) en dood of letsel in het verkeer (art. 6 WVW). Deze ‘case studies’<br />

bieden specifieker inzicht in de wijze waarop de discussie over de inhoud van<br />

deze oriëntatiepunten is gevoerd en welke onderwerpen daarbij ter sprake<br />

57 Zie bijlage I.


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

zijn gekomen. We hebben gekozen voor de beschrijving van onderstaande<br />

oriëntatiepunten, omdat de eerste kan dienen als voorbeeld van een ‘geslaagde<br />

totstandkoming,’ terwijl het oriëntatiepunt met betrekking tot art. 6 WVW<br />

uiteindelijk niet tot stand is gekomen. Bovendien kwam het oriëntatiepunt inzake<br />

de mishandeling in de beginperiode van de Commissie Straftoemeting<br />

tot stand, terwijl de ontwikkeling van het oriëntatiepunt met betrekking tot<br />

artikel 6 WVW één van de laatste projecten van de Commissie was.<br />

3.3.3.1 Eenvoudige en zware mishandeling (art. 300 en 302 Sr)<br />

Zoals gebruikelijk wordt de ontwikkeling van oriëntatiepunten voor deze delicten<br />

aangevangen met het verzoek aan de gerechten om eventueel bestaande<br />

strafmaatlijstjes in te sturen. Hierop komen reacties van vijf rechtbanken en<br />

één hof. Naar aa<strong>nl</strong>eiding van deze lijstjes ontstaan binnen de Commissie drie<br />

belangrijke discussiepunten.<br />

Ten eerste vraagt de Commissie zich af of in de beschrijvingen van de delicten<br />

moet worden opgenomen of er wel of geen gebruik is gemaakt van instrumenten.<br />

Vergelijking van de verschillende lijstjes leert haar namelijk dat<br />

het ene gerecht dat wel doet en het andere niet.<br />

Ten tweede komt de vraag op of het soort instrument – als in de beschrijving<br />

het gebruik daarvan wordt opgenomen – moet worden vermeld. Hierbij<br />

kan het bijvoorbeeld gaan om vermelding van het gebruik van een scherp of<br />

een stomp instrument of om een slag- of steekwapen. Sommige gerechten<br />

doen dit wel, andere niet, zo blijkt.<br />

Een derde discussiepunt is de vraag hoeveel categorieën zwaar letsel moeten<br />

worden beschreven. Bepaalde rechtbanken hanteren termen als ‘licht<br />

zwaar’, ‘middelzwaar’ en ‘ernstig zwaar’ letsel. Ook wordt gewerkt met categorieën<br />

(1, 2 en 3) om de mate van het zware letsel aan te geven.<br />

De Commissie vindt dat alle bovengenoemde zaken van belang zijn bij<br />

het bepalen van de straf. Zij is daarom van mening dat zij ook moeten worden<br />

opgenomen in de beschrijvingen van de delicten. Zij besluit dan ook in de omschrijvingen<br />

specifiek aan te geven of er een instrument is gebruikt bij de mishandeling.<br />

Er wordt gesproken over slag- of steekwapens, niet zijnde vuurwapens.<br />

Ten aanzien van het letsel besluit de Commissie onderscheid te maken<br />

tussen ‘beperkt’, ‘aanzie<strong>nl</strong>ijk’ en ‘zwaar’ lichamelijk letsel.<br />

Naar aa<strong>nl</strong>eiding van het voorstel van de Commissie worden wederom<br />

ressortelijke bijeenkomsten georganiseerd, waarin hof en rechtbanken zich<br />

uitspreken over de geformuleerde oriëntatiepunten. Hierin komt enerzijds<br />

naar voren dat het ‘rechterlijk veld’ over het algemeen meer precisie verlangt<br />

van de omschrijvingen en men behoefte heeft aan voorbeelden. Met name de<br />

omschrijving van de verschillende soorten letsel moet worden verduidelijkt,<br />

maar ook moet er een betere typering van het gebruikte instrument komen.<br />

Met betrekking tot de strafmaat verschillen de meningen: volgens sommige<br />

ressorten liggen de oriëntatiepunten te hoog, andere zien graag een lagere<br />

straf. Bovendien willen de ressorten dat de Commissie kritisch kijkt naar de<br />

41


42 Hoofdstuk 3<br />

verschillende strafhoogtes. Vooral de verhoudingen tussen de verschillende<br />

delictgroepen en de delicten onderling moeten nog eens tegen het licht worden<br />

gehouden, zo komt uit de verslagen naar voren<br />

Opvallend is dat één ressort geen bijeenkomst houdt. Het commissielid<br />

dat verantwoordelijk is voor dit ressort meldt per brief dat de rechters in het<br />

ressort ‘met de punten kunnen leven’. Op de vorm en inhoud van de omschrijvingen<br />

wordt in de brief niet dieper ingegaan.<br />

Naar aa<strong>nl</strong>eiding van het commentaar besluit de Commissie ten eerste het<br />

letsel genoemd in artikel 300 Sr (beperkt en aanzie<strong>nl</strong>ijk letsel) van een betere<br />

omschrijving te voorzien. Ten tweede wordt het letsel van artikel 302 Sr onderscheiden<br />

in middelzwaar en zeer zwaar letsel. Bovendien wordt ook hierbij<br />

een meer concrete omschrijving gegeven. Ten derde wordt bij zware mishandeling<br />

gespecificeerd wat onder wapen moet worden verstaan, namelijk<br />

‘een slag- of steekwapen, niet een vuurwapen’. Bij eenvoudige mishandeling<br />

wordt alleen nog gesproken van ‘een slagwapen’. Deze oriëntatiepunten en<br />

de bijbehorende omschrijvingen worden vastgesteld in de vergadering van<br />

het LOVS op 28 mei 1999.<br />

3.3.3.2 Veroorzaken verkeersongeval (art. 6 WVW)<br />

Ook het ontwikkelen van dit oriëntatiepunt wordt gestart met een brief aan de<br />

voorzitters van de strafsectoren van de hoven en rechtbanken, waarin wordt<br />

gevraagd aan te geven wat in de verschillende gerechten gebruikelijk is om<br />

aan straf op te leggen, eventueel vastgelegd in strafmaatlijstjes. Er komen reacties<br />

binnen van drie hoven en twee rechtbanken, die variëren van een enkele<br />

brief waarin kort wordt uitgelegd dat de rechters van een gerecht voor het<br />

genoemde delict wel of juist geen lijstjes hanteren, tot complete lijsten van gehanteerde<br />

normen. Eén hof meldt dat binnen het hele ressort gebruik wordt<br />

gemaakt van één strafmaatlijst. Op basis van de aan de Commissie toegezonden<br />

oriëntatielijsten destilleert de Commissie vier gemiddelde gevallen. Daarbij<br />

ligt, opvallend genoeg, de nadruk op de persoon van de verdachte.<br />

Naar aa<strong>nl</strong>eiding van het voorstel komen wel veel reacties van gerechten<br />

bij de Commissie binnen, maar het komt niet meer tot ressortelijke bijeenkomsten.<br />

Dit is opmerkelijk, aangezien de reacties zeer divers waren. Zo wordt<br />

verschillend gedacht over wat richtinggevend moet zijn voor de straf: de ernst<br />

van het feit, de mate van verwijtbaarheid of de ernst van het gevolg. Bovendien<br />

ontstaat discussie over de omschrijvingen van het letsel (moet worden<br />

aangeknoopt bij de wettelijke omschrijving of bij de beschrijvingen behorende<br />

bij het oriëntatiepunt van artikel 300 Sr) en de nadere omschrijving van onoplettendheid.<br />

Een derde discussiepunt is de hoogte van het oriëntatiepunt in<br />

verhouding tot de andere oriëntatiepunten.<br />

In de reacties zijn aanwijzingen te vinden dat gerechten twijfelen aan de<br />

mogelijkheid of wenselijkheid om voor dit delict een oriëntatiepunt vast te<br />

stellen. Een rechtbank doet het voorstel om in dit geval gebruik te maken van<br />

bandbreedtes, aangezien dit soort feiten zich, door de grote hoeveelheid om-


De totstandkoming en inhoud van de instrumenten<br />

standigheden waarmee doorgaans rekening moet worden gehouden, niet<br />

leent voor vaste oriëntatiepunten.<br />

Samengevat kan worden gezegd dat het lastig blijkt om voor dit delict een<br />

oriëntatiepunt vast te stellen waarin iedereen zich kan vinden. Een en ander<br />

lijkt vooral te worden veroorzaakt door de grote variatie aan verschijningsvormen<br />

van het delict. Toch komt de Commissie in oktober 2001 met een<br />

nieuw voorstel, waarin wordt gedifferentieerd naar de gevolgen, het alcoholgebruik<br />

en de mate van verwijtbaarheid. De Commissie roept de hoven en<br />

rechtbanken op nogmaals te reageren op haar voorstel. Er komen reacties van<br />

vijf rechtbanken en één hof. Deze reacties wijken niet veel af van de reacties op<br />

het eerste voorstel.<br />

In zijn vergadering van 13 september 2002 stelt het LOVS vast dat er, ondanks<br />

de geuite bezwaren, mogelijkheden zijn voor een breed gedragen<br />

oriëntatiepunt voor 6 WVW. Om dit te bereiken dienen alle rechtbanken en<br />

hoven zich opnieuw te buigen over het voorstel van de Commissie Straftoemeting.<br />

Een jaar later wordt evenwel geconcludeerd dat de meningen van de<br />

diverse strafsectoren zo ver uitee<strong>nl</strong>open dat het vaststellen van een oriëntatiepunt<br />

niet mogelijk blijkt.<br />

43


4 De inbedding van de instrumenten in de<br />

<strong>straftoemeting</strong>spraktijk<br />

4.1 INLEIDING<br />

Een belangrijk deel van dit onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre rechters<br />

in de praktijk bij de <strong>straftoemeting</strong> gebruik maken van de ontwikkelde instrumenten<br />

ten behoeve van de rechtseenheid in de <strong>straftoemeting</strong>. Uitgangspunt<br />

daarbij is dat de effectiviteit van de instrumenten kan worden gemeten<br />

aan de mate van inbedding ervan in de praktijk. Naar mate een instrument<br />

méér is ingebed in de routine van de dagelijkse rechterlijke praktijk, is de kans<br />

groter dat het effect heeft. Geprobeerd is daarvan een beeld te krijgen door gesprekken<br />

te voeren met de ‘gebruikers’ van de instrumenten: rechters, raadsheren<br />

en gerechtssecretarissen. Om het huidige gebruik van de instrumenten<br />

in de juiste context te kunnen plaatsen en om eventuele knelpunten te kunnen<br />

opsporen, zijn tijdens de interviews allereerst vragen gesteld over de visie van<br />

rechters op de <strong>straftoemeting</strong> in het algemeen en <strong>consistente</strong> <strong>straftoemeting</strong> in<br />

het bijzonder. Daarbij stonden het al dan niet problematische karakter van het<br />

bepalen van de straf en de <strong>consistente</strong> <strong>straftoemeting</strong> centraal. Met kennis<br />

over deze algemene punten op het gebied van de <strong>straftoemeting</strong> kan worden<br />

bezien in hoeverre de instrumenten op de bestaande praktijk aansluiten en<br />

welke ingangen kunnen worden gebruikt ter verbetering van de <strong>straftoemeting</strong><br />

in het algemeen en het gebruik van de instrumenten in het bijzonder.<br />

Deze algemene punten komen in de tweede paragraaf aan de orde. De tweede<br />

paragraaf eindigt met de behandeling van de vraag naar het mogelijke conflict<br />

tussen de onafhankelijkheid van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong> en zijn<br />

gebruik van de instrumenten. Door kennis te nemen van eerdere uitspraken<br />

in soortgelijke zaken of door het formuleren van algemene uitgangspunten in<br />

de vorm van oriëntatiepunten, zou de rechter teveel van zijn onafhankelijkheid<br />

i<strong>nl</strong>everen. Dit zou zijn bereidheid om gebruik te maken van de instrumenten<br />

kunnen verminderen. Het is dus van belang te weten of rechters zich,<br />

door het gebruik van de instrumenten, aangetast voelen in hun onafhankelijkheid.<br />

De derde en vierde paragraaf behandelen de vraag naar het gebruik in de<br />

praktijk van respectievelijk de Databank en de oriëntatiepunten. Deze paragrafen<br />

vallen elk uiteen in drie deelvragen. De eerste vraag betreft de kennis<br />

van het bestaan, de totstandkoming en de structuur van de instrumenten. Om<br />

de instrumenten goed te kunnen gebruiken is kennis van het bestaan van de<br />

instrumenten nodig. Bovendien kan het voor de acceptatie en de manier van<br />

gebruiken van belang zijn dat de rechters op de hoogte zijn van de wijze van


46 Hoofdstuk 4<br />

totstandkoming en de structuur van de instrumenten. De tweede vraag betreft<br />

het daadwerkelijke gebruik van de instrumenten. Bij deze vraag gaat het<br />

niet om het kwantitatieve gebruik, maar om de mate waarin de instrumenten<br />

zijn ingebed in het <strong>straftoemeting</strong>sproces. Bij het beantwoorden van deze<br />

vraag is dankbaar gebruik gemaakt van de gesprekken met gerechtssecretarissen<br />

die hebben verteld of en op welke manier zij bij het voorbereiden van de<br />

zaken gebruik maken van de instrumenten. De derde vraag is of de instrumenten<br />

een rol spelen bij het motiveren van de straf. De vragen zullen per instrument<br />

worden behandeld.<br />

4.2 DE STRAFTOEMETINGSPRAKTIJK<br />

Om inzicht te krijgen in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk zijn tijdens de interviews<br />

vragen gesteld over de manier waarop rechters het ‘straftoemeten’ leren.<br />

Omdat ‘straftoemeten’ door veel respondenten als een ‘vaardigheid’ wordt<br />

gezien die moet worden aangeleerd, is het van belang te weten wat onder die<br />

vaardigheid wordt verstaan en hoe die wordt aangeleerd. Wil men iets weten<br />

van het gebruik van de instrumenten, dan is kennis van de weg die wordt afgelegd<br />

bij het aa<strong>nl</strong>eren en toepassen van de ‘<strong>straftoemeting</strong>svaardigheid’ onontbeerlijk.<br />

Met deze kennis kunnen de instrumenten (beter) worden ingebed<br />

in het <strong>straftoemeting</strong>sproces en wordt de effectiviteit van de instrumenten<br />

vergroot.<br />

4.2.1 Begripsbepaling en waardering ‘consistentie in <strong>straftoemeting</strong>’<br />

De instrumenten zijn ontwikkeld ten behoeve van een ‘<strong>consistente</strong>’ <strong>straftoemeting</strong>.<br />

Dit begrip komt derhalve veelvuldig voor in de discussie over de instrumenten.<br />

Om een goed oordeel te kunnen geven over de waardering van<br />

de instrumenten is het van belang te weten wat rechters onder <strong>consistente</strong><br />

<strong>straftoemeting</strong> verstaan. Er bestaat grote overeenstemming over het begrip en<br />

de waardering van de notie ‘<strong>consistente</strong> <strong>straftoemeting</strong>’. Het blijkt dat het begrip<br />

door de meeste rechters eenduidig wordt uitgelegd als ‘het zoveel mogelijk<br />

gelijk behandelen van gelijke gevallen’. Een aantal respondenten formuleert<br />

het wat anders en spreekt over een ‘herkenbare <strong>straftoemeting</strong>’, ‘rechtszekerheid’<br />

of ‘zo weinig mogelijk onverklaarbare verschillen’. Dit komt redelijk<br />

overeen met de betekenis die aan het begrip ‘consistentie’ wordt gegeven<br />

door de Commissies die zich hebben beziggehouden met het ontwikkelen van<br />

de instrumenten.<br />

Over het algemeen vinden de respondenten het streven naar consistentie<br />

in de <strong>straftoemeting</strong> door strafrechters een goede zaak. Een enkele respondent<br />

vindt dat in zware zaken consistentie in de zin van gelijkheid van straffen, niet<br />

hoeft te worden nagestreefd. In dergelijke gevallen is een te grote (en complexe)<br />

dadercomponent aanwezig die dit onmogelijk maakt. Een opvallend


De inbedding van de instrumenten in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk<br />

antwoord wordt gegeven door één respondent die consistentie in de <strong>straftoemeting</strong><br />

‘waanzin’ vindt. Gebruikers, zoals de zittende magistratuur en het<br />

OM, moeten ervoor zorgen dat verschillen niet al te veel opvallen. Primair<br />

gaat het, zo zegt de respondent, om een wetgeverstaak. De wetgever dient het<br />

strafmaximum te relateren aan de ernst.<br />

Een andere vraag die samenhangt met het ontwikkelen van de instrumenten<br />

en het idee dat de instrumenten worden ontwikkeld ter oplossing van een<br />

probleem, is de vraag of rechters de <strong>straftoemeting</strong> daadwerkelijk als problematisch<br />

ervaren en zo ja, wat het ‘probleem’ van de <strong>straftoemeting</strong> dan eige<strong>nl</strong>ijk<br />

is. Op deze vraag werd een grote variatie aan antwoorden gegeven. Een<br />

veelvoorkomende uitleg is dat in ‘simpele zaken’ de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing<br />

niet moeilijk is. De beslissing wordt wel moeilijk gevonden in zwaardere<br />

zaken. Hierbij noemden de respondenten vooral de ernst van de feiten en<br />

klemmende persoo<strong>nl</strong>ijke omstandigheden. Daarnaast wordt de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing<br />

als ongrijpbaar en persoo<strong>nl</strong>ijk beschouwd. Een aantal respondenten<br />

denkt dat het problematische karakter van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing<br />

ligt in het feit dat elke zaak uniek is. Hierdoor is het niet altijd mogelijk<br />

consistent te zijn en gelijkheid na te streven. Minder dan de helft van het aantal<br />

respondenten vond het meest urgente probleem de ongelijkheid in de uitkomsten<br />

van de beslissing. Hierbij gaven zij als toelichting dat er te grote verschillen<br />

zijn tussen de rechtbanken en hoven, omdat de ene rechter bepaalde<br />

aspecten anders weegt dan de andere. Slechts een enkeling zei dat het probleem<br />

van de <strong>straftoemeting</strong> de totstandkoming van de beslissing of de motivering<br />

van de beslissing is. Een klein aantal respondenten geeft aan dat er helemaal<br />

geen probleem is. Dit wordt toegelicht onder verwijzing naar de eigen<br />

ervaring: op een gegeven moment ‘weet men het wel’.<br />

4.2.2 Straf toemeten leren<br />

Dat het bepalen van de straf een vaardigheid is die ‘in de praktijk’ wordt aangeleerd,<br />

blijkt uit het antwoord van een grote meerderheid van de rechters, die<br />

zegt dat pas in de praktijk, in de raadkamer, aandacht wordt besteed aan de<br />

<strong>straftoemeting</strong>. Daar leren rechters welke elementen voor de <strong>straftoemeting</strong><br />

van belang zijn. Een aantal rechters zegt als RAIO weliswaar cursussen te hebben<br />

gehad waarin <strong>straftoemeting</strong> aan de orde kwam, maar hiervan zegt een<br />

klein aantal dat deze cursussen niet specifiek op de <strong>straftoemeting</strong> waren gericht.<br />

Een enkeling zegt dat tijdens de opleiding geen enkele aandacht is besteed<br />

aan (training in) <strong>straftoemeting</strong>. De respondenten merken daarbij op dat<br />

er wel voorlichting is geweest naar aa<strong>nl</strong>eiding van de komst van de Databank.<br />

Deze gang van zaken, het voornamelijk leren in de praktijk, ervaren de<br />

respondenten enerzijds als onwenselijk, anderzijds als noodzakelijk. Een<br />

meerderheid van de ondervraagden zou meer aandacht voor de <strong>straftoemeting</strong><br />

toejuichen, zowel in de opleiding als later in de praktijk, maar dan buiten<br />

de structuur van de raadkamer. Zij licht dit als volgt toe: ‘Er is meer ruimte bin-<br />

47


48 Hoofdstuk 4<br />

nen de opleiding nodig voor <strong>straftoemeting</strong> en strafdoelen’; ‘Strafrechters<br />

moeten kritisch moet blijven en de vraag ‘Waarom geven we een bepaalde<br />

straf?’ vaker stellen’;’Binnen de opleiding moet een combinatie worden aangeleerd<br />

tussen enerzijds gevoelsmatige <strong>straftoemeting</strong> en anderzijds ‘lijstjes’. 58<br />

In de opleiding wordt dus, naar de mening van de meerderheid, te weinig<br />

of op een onvolledige wijze aandacht besteed aan het aa<strong>nl</strong>eren van de ‘<strong>straftoemeting</strong>svaardigheid’.<br />

Binnen de gerechten is dat anders. Dat komt, naast<br />

de praktijk in de raadkamer, vooral tot uiting in het rechtersoverleg. Van de<br />

respondenten zegt een groot aantal dit overleg zelfs het belangrijkst te vinden<br />

wanneer het gaat om aandacht voor de <strong>straftoemeting</strong>. Een aantal andere<br />

respondenten geeft aan dat aandacht voor de <strong>straftoemeting</strong> voornamelijk tot<br />

uiting komt in het gebruik van de landelijke oriëntatiepunten en daarnaast het<br />

gebruik van de eigen oriëntatiepunten. Een zeer klein aantal respondenten<br />

noemt naar aa<strong>nl</strong>eiding van deze vraag nog de zittingsmap van de rechters en<br />

de huisdatabank. Een paar respondenten geven aan dat hun gerecht een ‘commissie<br />

<strong>straftoemeting</strong>’ heeft, die advies geeft over <strong>straftoemeting</strong> en intern beleid<br />

ontwikkelt. Slechts één respondent geeft aan dat de <strong>straftoemeting</strong> bij de<br />

rechtbank vaak onbespreekbaar is. Deze respondent zegt echter hiertegen te<br />

blijven ageren.<br />

4.2.3 De instrumenten binnen het referentiekader van de rechter<br />

De respondenten is gevraagd de verschillende elementen te benoemen die<br />

worden meegewogen bij het nemen van de beslissing over de op te leggen<br />

straf. Daarbij werd gevraagd aan te geven welke plaats de hier bestudeerde instrumenten<br />

als referentiekader bij de <strong>straftoemeting</strong> innamen. Een grote meerderheid<br />

noemde als belangrijke elementen: het feitencomplex, de persoon van<br />

de verdachte, de omstandigheden van het geval. Een groot aantal respondenten<br />

voegt hier aan toe: de eis van de Officier van Justitie, het vonnis in eerste<br />

aa<strong>nl</strong>eg 59 en de mate van geschoktheid van de rechtsorde. Een klein aantal<br />

respondenten zegt vooral het eigen referentiekader te gebruiken bij de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing.<br />

Een paar respondenten noemen tevens: het overleg met collega’s,<br />

het dossier en zogenaamde kennisgroepen. Voor de bepaling van de<br />

ernst van het feit werd vaak verwezen naar de oriëntatiepunten als referentiekader.<br />

De Databank werd zelden naar voren gebracht als referentiekader.<br />

4.2.4 De instrumenten en de rechterlijke onafhankelijkheid<br />

Zowel ten aanzien van de Databank als ten aanzien van de oriëntatiepunten is<br />

een overgrote meerderheid het niet eens met de stelling dat het gebruik van de<br />

58 Hiermee bedoelt de respondent waarschij<strong>nl</strong>ijk de landelijke of lokale lijstjes met oriëntatiepunten.<br />

59 Dit geldt uiteraard alleen voor respondenten die werkzaam zijn bij een gerechtshof.


De inbedding van de instrumenten in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk<br />

Databank of van de oriëntatiepunten op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid<br />

van de rechter. Door het opvragen van de informatie uit de Databank<br />

wordt slechts kennisgenomen van het oordeel van collega’s. Bovendien<br />

geldt zowel voor de Databank als voor de oriëntatiepunten dat de rechter<br />

die de straf in een concrete zaak moet bepalen, steeds vrij is af te wijken. Er<br />

wordt derhalve geen spanning ervaren tussen de instrumenten enerzijds en<br />

de onafhankelijkheid van de rechter anderzijds. Een enkeling zegt zelfs deze<br />

stelling onzin te vinden. Een ander opvallend antwoord komt van een respondent<br />

die zegt dat de oriëntatiepunten niet zozeer op gespannen voet staan met<br />

de onafhankelijkheid van de rechter als wel met de eigenwijsheid van de rechter.<br />

Een zeer klein aantal respondenten stelt zich neutraal op ten aanzien van<br />

deze stelling. Als toelichting geeft zij dat het maar net afhangt van de manier<br />

waarop je ermee omgaat.<br />

4.3 HET GEBRUIK VAN DE DATABANK IN DE PRAKTIJK<br />

Een opmerking vooraf. In het bovenstaande werden enkele algemene aspecten<br />

van (het gebruik van) de instrumenten aan de orde gesteld. In het hiernavolgende<br />

wordt dieper ingegaan op de vragen die specifiek over de Databank<br />

werden gesteld. Het is opvallend dat een aantal vragen met betrekking tot de<br />

Databank door een groot aantal respondenten niet is beantwoord, terwijl het<br />

aantal respondenten dat de vragen met betrekking tot de oriëntatiepunten<br />

niet heeft beantwoord veel kleiner is. Dit is als volgt te verklaren. De vrage<strong>nl</strong>ijsten<br />

zijn gebruikt als handleiding bij het afnemen van de interviews. De interviews<br />

waren voornamelijk gesprekken waarbij de vrage<strong>nl</strong>ijst waarborgde<br />

dat alle onderwerpen die onderzocht werden tijdens het gesprek ook daadwerkelijk<br />

aan de orde kwamen. Bij de meeste gesprekken werd al snel duidelijk<br />

dat de respondenten wel bekend waren met de Databank, maar dat zij er<br />

niet of nauwelijks mee werkten. In dat geval werden veel vragen die specifiek<br />

betrekking hadden op inhoudelijke aspecten van het werken met de Databank<br />

overbodig, zodat ze niet werden gesteld . De rechters werkten er niet<br />

veel mee en konden er ook niet veel meer over kwijt. Dit verklaart het relatief<br />

grote aantal van non-respons op de vragen over de Databank. Waar in het onderstaande<br />

over ‘meerderheid’ wordt gesproken betreft dit derhalve een<br />

meerderheid van een kleinere groep, bestaande uit ongeveer de helft van alle<br />

respondenten.<br />

4.3.1 Kennis van bestaan, structuur en totstandkoming<br />

Naar voren komt dat vrijwel alle respondenten bekend zijn met het bestaan<br />

van de Databank. In het algemeen zijn de meeste respondenten hiermee bekend<br />

geworden doordat deze aan de orde is gesteld binnen het gerecht. Daarnaast<br />

worden ook andere manieren genoemd, namelijk dat men betrokken is<br />

49


50 Hoofdstuk 4<br />

geweest bij de oplevering van de Databank of dat men op de hoogte is gebracht<br />

via landelijk overleg. Eén persoon gaf aan bekend te zijn geraakt via<br />

een cursus Porta Iuris. Tevens geeft één respondent aan via een vaktijdschrift<br />

bekend te zijn geraakt met de Databank. Bijna alle respondenten zijn bekend<br />

met de doelstellingen van de Databank. De meeste respondenten geven als<br />

doelstelling ‘gevalsvergelijking’ of ‘het kennis nemen van andere zaken’.<br />

Slechts één respondent gaf aan niet bekend te zijn met de doelstellingen. De<br />

Databank is tot nu toe gevuld met uitspraken van de hoven, waarin een gevangenisstraf<br />

van vier jaren of meer is opgelegd. De meeste respondenten zijn<br />

wel of enigszins bekend met deze structuur. Bovendien weten ze wel ongeveer<br />

dat de Databank werkt met strafbepalende- strafverhogende- en strafverlagende<br />

kenmerken. Ook de wijze van totstandkoming is (enigszins) bekend.<br />

4.3.2 Gebruik bij de totstandkoming van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing<br />

Uit ons onderzoek blijkt dat het daadwerkelijk gebruik van de Databank miniem<br />

is. Wij hebben de vooronderstelling gebezigd dat de instrumenten zo<br />

moeten zijn ingericht dat ze aansluiten op de werkwijze van de rechters. Volgens<br />

een kleine meerderheid sluit de methode van de Databank (te weten: het<br />

werken met gevalsvergelijking) evenwel niet aan op de werkwijze die zij volgen<br />

bij het nemen van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing. Gevalsvergelijking zou<br />

vooral moeilijk zijn omdat zaken zelden gelijk zijn. En áls rechters al gebruikmaken<br />

van een vorm van gevalsvergelijking, dan wordt het eigen referentiekader<br />

belangrijker gevonden dan het gebruik van de Databank. In het eigen<br />

referentiekader, dat voornamelijk bestaat uit de samengestelde ervaring van<br />

de rechter en zijn nabije collega’s, kan de rechter de specifieke kenmerken van<br />

een zaak beter achterhalen. Een tweede reden die in de weg zou staan aan het<br />

gebruik van de Databank, is dat zij onhandig zou zijn om mee te werken. Onbekendheid<br />

en onwennigheid met het systeem en met het gebruik van de<br />

computer spelen hier een rol. De overige respondenten antwoorden dat het<br />

gebruik van de Databank wel (deels) aansluit op de werkwijze van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing.<br />

De rechters vinden de Databank vooral handig voor<br />

jonge, minder ervaren rechters of bij zaken die door de meervoudige kamer<br />

worden behandeld.<br />

De meeste respondenten zeggen dat ze de Databank niet veel raadplegen<br />

en zeker niet als primair instrument, hetgeen in verband kan worden gebracht<br />

met wat eerder werd vastgesteld over het eigen referentiekader in verhouding<br />

tot de Databank. Enkelen zeggen dat ze de Databank alleen gebruiken bij twijfel,<br />

indien binnen de kamer niet tot overeenstemming wordt gekomen. Eén<br />

respondent geeft aan de Databank alleen voor complexe zaken te gebruiken,<br />

doch eerder op ‘gewone’ jurisprudentie terug te vallen. Reden hiervoor is dat<br />

de Databank niet handig is hij een lastige selectie kent: een zoekterm levert te<br />

veel hits op. Als rechters de Databank raadplegen, gebruiken ze de verkregen


De inbedding van de instrumenten in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk<br />

informatie lang niet altijd bij de vorming van hun oordeel over de <strong>straftoemeting</strong>.<br />

Iets minder dan de helft van de respondenten zegt de Databank nooit te<br />

gebruiken bij de vorming van het oordeel over de <strong>straftoemeting</strong> in gevallen<br />

waarin een gevangenisstraf van vier jaar of meer wordt opgelegd.<br />

De informatie uit de Databank is voor een belangrijk deel opgebouwd uit<br />

strafbepalende, strafverlichtende en strafverzwarende kenmerken. Deze kunnen<br />

worden gebruikt om soortgelijke zaken in de Databank te vinden. De kenmerken<br />

komen over het algemeen wel overeen met de strafbepalende, strafverzwarende<br />

en strafverlichtende kenmerken die de rechters in hun praktijk<br />

tegenkomen. Een meerderheid is echter van mening dat de kenmerken in beginsel<br />

niet echt nodig zijn, omdat het gaat om de ruwe uitgangspunten. Deze<br />

uitgangspunten dienen als het ware als kapstok. Pas later, na het eventuele<br />

raadplegen van de Databank, gaan de rechters over tot individualisering. Het<br />

kader van kenmerken is in die zin onnodig fijnmazig. Eén respondent geeft<br />

aan dat de categorieën strafbepalende kenmerken in de Databank weliswaar<br />

geen compleet normatief kader bieden, maar wel als belangrijk handvat fungeren.<br />

Een zeer kleine meerderheid is van mening dat de Databank onvoldoende<br />

informatie levert om gevalsvergelijking mogelijk te maken. Een manco met<br />

betrekking tot de informatieverschaffing is in de ogen van een aantal respondenten<br />

dat de Databank te veel informatie weergeeft en dat er te weinig tijd is<br />

om de relevante informatie te selecteren. Een enkele respondent geeft aan altijd<br />

het gevoel te hebben dat de te beoordelen casus uniek is en dat gevalsvergelijking<br />

daarom moeilijk is. Een andere respondent geeft aan dat de Databank<br />

te weinig houvast biedt.<br />

Een belangrijk probleempunt bij de vergelijkbaarheid van zaken vormt<br />

volgens velen de praktijk van meervoudige te<strong>nl</strong>asteleggingen en bewezenverklaringen.<br />

De onderlinge weging van de feiten is daarbij vaak onduidelijk.<br />

In algemene zin daarnaar gevraagd, geeft het overgrote deel van de respondenten<br />

aan ook geen echte oplossing hiervoor te zien. Een groot aantal zegt<br />

zelf te kijken naar de verschillende feiten en deze te vergelijken. Op deze manier<br />

komt men er meestal wel uit. Een minderheid zegt dat een mogelijke oplossing<br />

zou zijn de rechter per feit afzonderlijk de straf te laten bepalen. Twee<br />

respondenten geven aan dat het probleem nooit is opgevallen.<br />

De stelling dat de Databank eenvoudig is te raadplegen levert een grote<br />

variatie aan reacties op. Een kleine meerderheid is het eens met de stelling. 60<br />

Zij geeft aan dat het systeem niet lastiger is dan andere systemen, maar dat zij<br />

het niet ‘uit routine’ raadplegen. Ook geven ze aan dat ze vooral in het begin<br />

veel problemen hebben ondervonden in de zin van ‘kinderziektes’, maar dat<br />

die inmiddels zijn verholpen. Een ander gedeelte van de respondenten is het<br />

niet met de stelling eens. Zij hebben een negatief beeld van Porta Iuris en zeg-<br />

60 Hierbij wordt wel in herinnering geroepen dat dit een meerderheid is van het aantal<br />

respondenten dat deze vraag heeft beantwoord. Dit is, zoals gezegd, ongeveer de helft<br />

van het totale aantal respondenten.<br />

51


52 Hoofdstuk 4<br />

gen dat het systeem eenvoudiger zou kunnen. Ook wordt hier weer het probleem<br />

genoemd dat een zoekterm te veel ‘hits’ oplevert.<br />

4.3.3 Gebruik bij de strafmotivering<br />

De strafmotivering speelt een belangrijke rol binnen de Databank. In deze motivering<br />

worden de redenen gegeven die tot een bepaalde straf hebben geleid.<br />

Deze redenen worden in de Databank uitgesplitst in strafbepalende, strafverhogende<br />

en strafverlagende kenmerken. Deze kenmerken vormen onder andere<br />

de zoektermen waarop kan worden gezocht naar soortgelijke zaken. Om<br />

de strafmotiveringen en de Databank goed op elkaar te laten aansluiten, zou<br />

het van belang kunnen zijn de structuur van de Databank over te nemen in<br />

een standaardstructuur voor de strafmotiveringen. Dit heeft een heel praktische<br />

reden: het is eenvoudiger om de relevante kenmerken die in de Databank<br />

moeten worden ingevoerd in de motivering terug te vinden, zodat het proces<br />

van invoeren zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Daarnaast is het makkelijker<br />

om strafmotiveringen van soortgelijke zaken met elkaar te vergelijken<br />

als de motiveringen dezelfde structuur hebben. Op die manier kunnen de redenen<br />

die tot een bepaalde straf hebben geleid eenvoudiger in de motivering<br />

worden teruggevonden en worden vergeleken.<br />

Het instellen van de Databank doet vermoeden dat hiervan een uniformerende<br />

werking uitgaat ten aanzien van de strafmotivering. Dit blijkt echter<br />

niet het geval. Een grote meerderheid van de respondenten geeft aan de structuur<br />

van de Databank niet te gebruiken ten behoeve van de strafmotivering.<br />

De Databank heeft ook nauwelijks invloed op de wijze waarop de strafmotivering<br />

wordt opgebouwd. Volgens sommige respondenten heeft ieder zijn<br />

eigen stramien voor de opbouw van een strafmotivering. Anderen zeggen<br />

juist dat de strafmotivering vrij gestandaardiseerd is. Dit verschilt kennelijk<br />

per rechtbank. 61 Een klein aantal respondenten zegt de structuur van de Databank<br />

wel te gebruiken bij het opstellen van de strafmotivering. Eén respondent<br />

geeft daarbij aan de structuur van de Databank vooral te gebruiken ter<br />

verduidelijking aan de maatschappij, zodat deze de uitspraken beter kan begrijpen.<br />

Een goede strafmotivering bevat de redenen die tot een bepaalde straf<br />

hebben geleid. Als een bepaalde straf (mede) tot stand is gekomen naar aa<strong>nl</strong>eiding<br />

van een soortgelijke zaak die in de Databank is gevonden, dan is het<br />

verdedigbaar dat daarvan melding wordt gemaakt in het vonnis. In reactie op<br />

61 Al kan zonder twijfel gezegd worden dat bij de meeste ‘standaardzaken’ gebruik wordt<br />

gemaakt van ‘standaardmotiveringen’. Aangezien in de Databank alleen uitspraken van<br />

het hof worden opgenomen waarin vier jaar of meer wordt opgelegd, zal het aantal standaard<br />

zaken relatief klein zijn. Bovendien moet de strafmotivering in deze zaken, op<br />

grond van artikel 359 lid 6 Sv steeds de bijzondere redenen aangeven waarom voor een<br />

gevangenisstraf is gekozen. Hier kan dus niet worden volstaan met een standaardmotivering.


De inbedding van de instrumenten in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk<br />

een door ons voorgelegde stelling met deze strekking bleek dat een overgrote<br />

meerderheid van de respondenten het daar volstrekt niet mee eens is. Zij<br />

vindt dat er al veel moet worden uitgelegd in een vonnis en dat bronvermelding<br />

geen noodzaak is. Bovendien zeggen de respondenten dat de Databank<br />

een hulpmiddel is en dat de wetgever niets heeft bepaald over de vermelding<br />

van de Databank in het vonnis.<br />

4.4 HET GEBRUIK VAN ORIËNTATIEPUNTEN IN DE PRAKTIJK<br />

4.4.1 Kennis van bestaan, structuur en totstandkoming<br />

De oriëntatiepunten zijn bij vrijwel alle respondenten bekend. Ook is iedereen<br />

bekend met de doelstellingen van de oriëntatiepunten. De meeste respondenten<br />

geven als toelichting dat de oriëntatiepunten dienen als handvat voor de<br />

strafmaat en ter bevordering van de rechtseenheid. Ook de wijze van totstandkoming<br />

is bij vrijwel iedereen bekend. Hierbij zeggen de rechters dat er<br />

veel overleg heeft plaatsgevonden met het LOVS en dat de kracht van de punten<br />

zit in de keuze om de bestaande <strong>straftoemeting</strong>spraktijk als uitgangspunt<br />

te nemen. Het algemene beeld is dat de respondenten behoorlijk tevreden zijn<br />

over de wijze waarop de oriëntatiepunten zijn vastgesteld. Dit varieert van<br />

een waardering ‘netjes’ tot ‘uitstekend’. Een grote meerderheid had lof noch<br />

kritiek op de rol van het LOVS en de procedure die leidt tot de vaststelling van<br />

de oriëntatiepunten. Ook hierbij komt weer naar voren dat de kracht van de<br />

punten ligt in de weergave die zij zouden zijn van de bestaande praktijk. Een<br />

aantal respondenten zegt geen andere manier te weten om de oriëntatiepunten<br />

op te stellen. De minderheid van de respondenten is iets minder positief<br />

over de wijze van totstandkoming. Zij vindt dat het te lang duurde voor de<br />

oriëntatiepunten tot stand kwamen. Sommigen geven aan meer sturend optreden<br />

door het LOVS te willen zien, waarbij de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> een<br />

faciliterende rol zou moeten spelen.<br />

Toen de eerste oriëntatiepunten waren vastgesteld, werden vraagtekens<br />

gesteld bij de betrokkenheid van de individuele rechters bij het vaststellen van<br />

de oriëntatiepunten. 62 Het was de verwachting dat rechters die zich onvoldoende<br />

betrokken voelden bij de totstandkoming, minder geneigd zouden<br />

zijn de oriëntatiepunten te gebruiken. Desgevraagd meldt ongeveer de helft<br />

van de respondenten in het onderzoek dat ze zich voldoende betrokken voelde<br />

doordat ressortelijk over de oriëntatiepunten werd gesproken en ze op die<br />

manier de mogelijkheid hebben gehad hun eigen mening in te brengen. De<br />

andere helft voelt zich te weinig betrokken bij de totstandkoming. Sommige<br />

respondenten zeggen dat ze zich tot voor kort weinig betrokken voelden,<br />

maar dat er een verbetering waarneembaar is sinds er meer politieke belangstelling<br />

is voor <strong>consistente</strong> <strong>straftoemeting</strong>. Het blijkt wel van groot belang te<br />

62 Zie hierover bijvoorbeeld: Lensing 2001.<br />

53


54 Hoofdstuk 4<br />

worden gevonden dat de oriëntatiepunten meer worden geëvalueerd, dat ze<br />

extern worden gepubliceerd 63 en dat de rechters zich dan ook oriënteren met<br />

behulp van de oriëntatiepunten. Pas dán zal volgens de respondenten een<br />

convergerende werking ontstaan.<br />

De oriëntatiepunten bestaan uit een korte, op de daad georiënteerde typebeschrijving<br />

van een bepaald delict met daaraan gekoppeld een ‘oriëntatiepunt’.<br />

Ze gelden in principe voor een alleen opererende first-offender en<br />

hebben tot doel ter oriëntatie een bepaalde straf voor te stellen. Een grote<br />

meerderheid van de respondenten zegt bekend te zijn met deze structuur en<br />

werking van de oriëntatiepunten. Als toelichting noemt de overgrote meerderheid<br />

de daadcomponent een goed uitgangspunt voor de oriëntatiepunten.<br />

Een groot aantal merkt daarbij op dat het opnemen van een dadercomponent<br />

te specifiek zou worden. Een enkele respondent vindt dat de oriëntatiepunten<br />

een juist uitgangspunt bieden voor de lichtere zaken, maar dat deze zeker niet<br />

moeten worden toegepast op de zwaardere zaken.<br />

4.4.2 Gebruik bij de totstandkoming van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing<br />

Het gebruik van de oriëntatiepunten is naar onze bevindingen wijd verbreid.<br />

Het gaat niet alleen om de vraag of rechters bereid zijn gebruik te maken van<br />

de instrumenten, het moet praktisch ook mogelijk zijn; de instrumenten moeten<br />

zo zijn ingericht dat ze aansluiten op de werkwijze van de rechters. Volgens<br />

alle respondenten sluiten de oriëntatiepunten uitstekend aan op de<br />

werkwijze van de rechters. Ter toelichting zeggen ze dat de oriëntatiepunten<br />

een goed instrument zijn voor met name doorsnee gevallen. Tevens vinden ze<br />

de punten overzichtelijk, makkelijk en weinig tijdrovend in het gebruik. Bovendien<br />

is het volgens de respondenten handig te weten in welke richting zij<br />

de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing moeten zoeken. Het overgrote deel van de ondervraagden<br />

raadpleegt de oriëntatiepunten wanneer zich een geval voordoet<br />

waarvoor oriëntatiepunten zijn opgesteld. Dit gebeurt weliswaar niet altijd<br />

fysiek, aangezien de oriëntatiepunten van veelvoorkomende delicten ‘in<br />

het hoofd zijn opgeslagen’. Slechts een enkeling zegt de oriëntatiepunten<br />

nooit te gebruiken.<br />

Dat de oriëntatiepunten zich goed laten raadplegen komt onder meer<br />

doordat de strafbepalende kenmerken die zijn opgenomen in de beschrijving,<br />

behorende bij de oriëntatiepunten, naar de mening van de respondenten goed<br />

aansluiten op de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk. Dit geldt vooral voor de vermogensdelicten.<br />

Bij geweldsdelicten is de dadercomponent vaak belangrijk,<br />

zodat er minder aansluiting kan worden gevonden bij de, op de daad geconcentreerde,<br />

oriëntatiepunten.<br />

Niet alleen de omschrijvingen passen goed bij de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk.<br />

63 Dit is opmerkelijk, aangezien de oriëntatiepunten al gedurende enige tijd op<br />

www.rechtspraak.<strong>nl</strong> staan.


De inbedding van de instrumenten in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk<br />

Volgens een grote meerderheid sluit ook de strafmaat, zoals die wordt weergegeven<br />

in de oriëntatiepunten, goed aan op de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk. Als<br />

toelichting wordt vaak vermeld dat er wel een marge zit tussen de strafmaat<br />

zoals genoemd in de oriëntatiepunten en de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk van de<br />

rechter: het ene is soms wat lager of hoger dan het andere. Een enkeling geeft<br />

aan dat de strafmaat eenvoudiger is vast te stellen met de oriëntatiepunten.<br />

4.4.3 Gebruik bij de strafmotivering<br />

In de strafmotivering worden de redenen vermeld die tot een bepaalde straf<br />

hebben geleid. Als een bepaalde straf (mede) tot stand is gekomen naar aa<strong>nl</strong>eiding<br />

van een oriëntatiepunt dan is het verdedigbaar dat daarvan melding<br />

wordt gemaakt in het vonnis. Een grote meerderheid is het daar niet mee eens.<br />

Die meerderheid meent dat vermelding van de oriëntatiepunten soms wel<br />

verhelderend zou kunnen werken, namelijk bij grote afwijking. Maar over het<br />

algemeen is volgens hen vermelding niet nodig. Een zeer klein aantal respondenten<br />

is van mening dat gebruik van de oriëntatiepunten in principe wel zou<br />

moeten worden vermeld in het vonnis, maar dat het dan niet nodig is één specifiek<br />

oriëntatiepunt te noemen. Ook wordt er als toelichting gegeven dat het<br />

voor de burger duidelijk zou moeten zijn hoe de oriëntatiepunten een rol hebben<br />

gespeeld bij het bepalen van de straf. Bovendien geven veel rechters aan<br />

dat de formulering ‘dat rekening is gehouden met hetgeen in vergelijkbare gevallen<br />

wordt opgelegd’ een referentie inhoudt naar onder meer de oriëntatiepunten.<br />

55


5 Analyse en conclusies<br />

5.1 INLEIDING<br />

‘Een kruiwagen met kikkers’, zo typeerde één van de ondervraagden in dit<br />

onderzoek een verzameling van rechters. Het is dit beeld dat ons meermalen<br />

door het hoofd is geschoten bij het verwerken van de onderzoeksresultaten.<br />

Niet slechts omdat daarmee het ongrijpbare van het rechterlijke werk treffend<br />

werd verwoord, maar ook omdat daarmee een, weliswaar ietwat zwaar aangezet,<br />

beeld van de rechterlijke attitude naar voren kwam. Een attitude die<br />

enerzijds noodzakelijk is voor de uitoefening van de rechterlijke professie,<br />

maar die anderzijds problematisch kan zijn voor de effectiviteit van de door<br />

ons onderzochte instrumenten. Een spanning die in het kader van dit onderzoek<br />

duidelijk waarneembaar was.<br />

De hier besproken instrumenten, de Databank Consistente Straftoemeting<br />

en de oriëntatiepunten <strong>straftoemeting</strong>, zijn vooral gericht op het bevorderen<br />

van de consistentie in de <strong>straftoemeting</strong>, maar de gedachtevorming voorafgaand<br />

aan de feitelijke ontwikkeling van de beide instrumenten geeft aan<br />

dat ook andere doelstellingen op de achtergrond een rol spelen. In de eerste<br />

plaats zijn er doelstellingen die betrekking hebben op het werk van de rechter<br />

bij de totstandkoming van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing. Daarnaast spelen bij<br />

de instrumenten doelstellingen een rol die, nauw verbonden met de problematiek<br />

van consistentie in <strong>straftoemeting</strong>, betrekking hebben op het functioneren<br />

van de rechter en de rechterlijke organisatie binnen de gehele strafrechtspleging<br />

en het maatschappelijk krachtenveld. Met de hier onderzochte<br />

instrumenten wordt gepoogd invulling te geven aan de vrijheid van de rechter<br />

bij de <strong>straftoemeting</strong> en tevens verantwoording af te leggen voor het gebruik<br />

daarvan. Deze elementen houden verband met de legitimiteit van de<br />

rechterlijke beslissing, de kwaliteit van en het vertrouwen in de rechtspraak.<br />

De primaire doelstelling van dit onderzoek was het verkrijgen van inzicht<br />

in de effectiviteit van de instrumenten. In hoofdstuk 1 hebben wij aangegeven<br />

dat een indicatie van de effectiviteit van de instrumenten kan worden verkregen<br />

door de instrumenten te beoordelen op de mate van inbedding in de praktijk.<br />

Voor een substantiële inbedding moet, zo stelden wij, in het bijzonder aan<br />

twee voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moeten rechters bereid<br />

zijn de instrumenten te gebruiken. Daarnaast moeten de instrumenten toegankelijk<br />

en feitelijk geschikt zijn om te worden gebruikt.<br />

Om te beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan, hebben wij er<br />

voor gekozen de instrumenten vanuit drie perspectieven te benaderen: vanuit


58 Hoofdstuk 5<br />

de institutionele context waarbinnen zij tot stand zijn gekomen en functioneren,<br />

vanuit de feitelijke ontwikkeling van de instrumenten en vanuit het daadwerkelijk<br />

gebruik in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk.<br />

In hoofdstuk 2 hebben we stilgestaan bij de institutionele context van de<br />

instrumenten. Daarin is gebleken dat met name het LOVS een belangrijke speler<br />

is geworden bij de ontwikkeling van rechterlijk beleid in het algemeen, en<br />

in het bijzonder belangrijke taken en verantwoordelijkheden heeft ten aanzien<br />

van de onderzochte instrumenten. De wetsgeschiedenis van de reorganisatie<br />

van de rechterlijke macht wijst evenwel primair de gerechten zelf aan als organen<br />

voor de ontwikkeling van rechterlijk beleid. Daarin is een zekere spanning<br />

te ontwaren, die hieronder nader zal worden besproken.<br />

Hoofdstuk 3 bestaat uit een beschrijving van de ontwikkeling van de<br />

Databank en de landelijke oriëntatiepunten <strong>straftoemeting</strong>. Daarbij is zoveel<br />

mogelijk inzichtelijk gemaakt welke uitgangspunten zijn gehanteerd en welke<br />

randvoorwaarden men op het oog had voor een effectief gebruik van de instrumenten.<br />

De keuzes die in beide ontwikkelingsprocessen zijn gemaakt, zijn<br />

van belang geweest voor de effectiviteit van deze instrumenten.<br />

Hoofdstuk 4 bestaat uit een weergave van de gesprekken die zijn gevoerd<br />

met de (beoogde) gebruikers van de instrumenten: raadsheren, rechters en gerechtssecretarissen.<br />

Op basis van deze gesprekken is een beeld verkregen van<br />

het daadwerkelijk gebruik van beide instrumenten in het werk van de rechter.<br />

Duidelijk werd in ieder geval dat de oriëntatiepunten in grote mate zijn ingebed<br />

in het <strong>straftoemeting</strong>sproces, terwijl de Databank nog geen vaste plaats<br />

daarin heeft verworven.<br />

In dit hoofdstuk staat de analyse van de hiervoor verkregen informatie<br />

centraal. Hiertoe zal per instrument worden aangesloten bij de twee eerder<br />

genoemde voorwaarden voor een effectief gebruik van de instrumenten, de<br />

bereidheid tot gebruik en de feitelijke geschiktheid van de instrumenten daartoe.<br />

De beoordeling van de bereidheid van rechters tot het gebruik van de instrumenten<br />

vindt in dit onderzoek plaats aan de hand van verschillende lijnen.<br />

In de eerste plaats geldt in algemene zin de rechterlijke onafhankelijkheid<br />

als een mogelijk struikelblok voor de bereidheid de instrumenten toe te passen.<br />

In dit onderzoek gaat het in het bijzonder om de vraag of rechters zich in<br />

hun onafhankelijkheid aangetast voelen. Vandaar dat beter kan worden gesproken<br />

van gepercipieerde onafhankelijkheid. Het gebruik van instrumenten<br />

bij de <strong>straftoemeting</strong> zou op gespannen voet kunnen staan met de individuele<br />

onafhankelijkheid van de rechter, zo is een regelmatig voorkomende veronderstelling.<br />

Een tweede punt dat speelt bij de bereidheid tot gebruik, is dat de<br />

gebruikers zich moeten kunnen vinden in de wijze waarop de instrumenten<br />

tot stand zijn gekomen en vertrouwen moeten hebben in de instantie(s) die<br />

verantwoordelijk zijn voor de instrumenten. De institutionele context speelt<br />

hierbij een grote rol. Een derde aspect dat van belang is voor de bereidheid<br />

van rechters de hier besproken instrumenten te gebruiken, is of de instrumenten<br />

passen in de werkwijze die doorgaans wordt gevolgd bij de totstandko-


Analyse en conclusies<br />

ming van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing. Specifiek geldt daarbij de voorwaarde<br />

dat de methode die het instrument voorstaat een methode is die past in het<br />

werkproces van de rechter.<br />

De vraag naar de geschiktheid van de instrumenten om te worden gebruikt,<br />

duidt op een kwaliteitsanalyse. Daarbij spelen vragen naar bijvoorbeeld<br />

de relevantie van de gekozen strafbepalende kenmerken en de juistheid<br />

van de typebeschrijvingen, de uit de Databank verkregen informatie en de<br />

door de oriëntatiepunten voorgestelde strafmaat. Per instrument zal op deze<br />

punten nader worden ingegaan. De bespreking van ieder instrument zal worden<br />

afgesloten met een blik op de (mogelijke) toekomst van het instrument.<br />

Daarbij zal worden bekeken op welke wijze bepaalde aanpassingen aan de instrumenten<br />

en welke randvoorwaarden de effectiviteit van de instrumenten<br />

kunnen versterken.<br />

Voor we overgaan tot de analyse van de resultaten en de conclusies die<br />

naar aa<strong>nl</strong>eiding van het bovenstaande kunnen worden getrokken, willen we<br />

van de gelegenheid gebruik maken enkele algemene impressies naar voren te<br />

brengen aangaande de ontwikkeling en de totstandkoming van de instrumenten.<br />

Zoals reeds werd gememoreerd, vond de ontwikkeling van de beide<br />

instrumenten plaats tegen de achtergrond van een rechterlijke organisatie in<br />

beweging. De ontwikkeling van de Databank maakte zelfs expliciet deel uit<br />

van die beweging, maar het is licht voor te stellen dat gelijksoortige overwegingen<br />

een rol speelden bij het initiatief te komen tot landelijke oriëntatiepunten<br />

voor de <strong>straftoemeting</strong>. Bij het proces dat heeft geresulteerd in de hier onderzochte<br />

instrumenten is een relatief kleine groep mensen betrokken geweest;<br />

een groep mensen die veel tijd en energie heeft gestoken in het van de<br />

grond brengen van deze initiatieven. Bezien vanuit het perspectief van de organisatie<br />

kan hetgeen inmiddels tot stand is gebracht een prestatie worden genoemd<br />

wat. Wij beschouwen de instrumenten zoals ze nu voorliggen echter<br />

niet als een eindproduct. In het bijzonder geldt dat voor de Databank, waarvan<br />

we al hebben kunnen zien dat zij nog onvoldoende wordt gebruikt bij de<br />

<strong>straftoemeting</strong>sbeslissing. De gedachtevorming over de structuur van de instrumenten<br />

gaat onverminderd voort en het is in dit proces dat wij hopen dat<br />

dit onderzoek een rol kan spelen.<br />

5.2 DE DATABANK CONSISTENTE STRAFTOEMETING<br />

5.2.1 I<strong>nl</strong>eiding<br />

De Databank is in de eerste plaats opgezet met het doel gevalsvergelijking toe te<br />

kunnen passen bij de <strong>straftoemeting</strong>. De toepassing van gevalsvergelijking bij<br />

de <strong>straftoemeting</strong> is verbonden met het bereiken van een aantal te onderscheiden<br />

doelstellingen. Als veronderstelling werd aangenomen dat een gebrek aan<br />

kennis bij strafrechters over de landelijke <strong>straftoemeting</strong>spraktijk in vergelijkbare<br />

gevallen debet is aan verschillen in de strafoplegging. Vanuit dit perspec-<br />

59


60 Hoofdstuk 5<br />

tief is de Databank er op gericht deze kennis te vergroten. Gekozen is voor het<br />

aanbieden van informatie gericht op, en afkomstig van een concrete zaak. Hoewel<br />

in de eerste ontwikkelingsfase nog gewag is gemaakt van het bieden van<br />

statistische informatie, is deze functie in de huidige Databank niet opgenomen.<br />

Om aan de doelstelling van informatievoorziening te kunnen voldoen, zijn<br />

voorwaarden voor de functionaliteit van de Databank vastgesteld. De kern<br />

daarvan is dat de structuur van de Databank tot uitdrukking moet komen in<br />

zowel de ‘zoekvraag’ en het resultatenscherm, als bij de invoer van de zaken.<br />

Dat laatste veronderstelt dat de uitspraak voor wat betreft de strafoplegging zo<br />

veel mogelijk aansluit bij de structuur van de Databank. Het proces van invoeren,<br />

dat plaatsvindt bij BISTRO, wordt daarmee vergemakkelijkt en het voorkomt<br />

dat bij de invoer van zaken in de Databank strafbepalende kenmerken<br />

moeten worden ingelezen. Daarmee wordt een tweede doelstelling geformuleerd,<br />

te weten de structurering van de strafmotivering met het oog op de kwaliteit<br />

van de informatie die uit de Databank wordt verkregen. Het gaat hier niet<br />

alleen om een structurering achteraf, die plaatsvindt bij de invoer van zaken,<br />

maar ook vóóraf, dat wil zeggen dat de structuur van de Databank tevens een<br />

kader zou bieden dat richting geeft aan de wijze waarop de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing<br />

totstandkomt. Gebruikmakend van de kennis uit de Databank, zou<br />

dus tevens invloed kunnen worden uitgeoefend op de wijze waarop de rechter<br />

deze beslissing neemt. Richtinggevend in dat kader zou het systeem van<br />

strafbepalende kenmerken zijn. Om dit te bereiken heeft het PCS zich veel<br />

moeite getroost er voor te zorgen dat dit systeem van strafbepalende kenmerken<br />

is gegrond in de rechterlijke <strong>straftoemeting</strong>spraktijk.<br />

Een bijkomend en gewenst gevolg van deze wijze van ondersteuning en<br />

structurering van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing is het vergroten van de inzichtelijkheid<br />

van de <strong>straftoemeting</strong>; zowel voor rechters als voor belanghebbenden<br />

en belangstellenden. De Databank is derhalve bedoeld de rechters als hulpmiddel<br />

te dienen om zich te oriënteren op vergelijkbare gevallen door antwoord te<br />

geven op de vraag wat andere rechters in vergelijkbare gevallen hebben gedaan<br />

en waarom zij dat hebben gedaan, maar heeft vanuit de beoogde structuur een<br />

bredere doelstelling dan dat alleen. 64 Het gebruik van de Databank moet in dit<br />

onderzoek worden beoordeeld op haar invloed op de structuur van de strafmotivering<br />

én op de wijze waarop de Databank wordt gebruikt in het proces van<br />

totstandkoming van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing. Alvorens daar verder op in<br />

te gaan zal hieronder worden stilgestaan bij de verhouding tussen rechterlijke<br />

onafhankelijkheid en het gebruik van de Databank.<br />

5.2.2 Rechterlijke onafhankelijkheid<br />

De discussie over de inbreuk op de gepercipieerde rechterlijke onafhankelijkheid<br />

speelt ten aanzien van de Databank slechts een kleine rol. De responden-<br />

64 Concept Databank Straftoemeting 1999, p. 4.


Analyse en conclusies<br />

ten gaven aan op geen enkele wijze het gevoel te hebben dat het werken met<br />

de Databank een inbreuk zou kunnen maken op de eigen onafhankelijkheid.<br />

Dit houdt in dat de gepercipieerde onafhankelijkheid geen belemmering<br />

vormt voor de effectiviteit van de Databank.<br />

Toch kan de onafhankelijkheid van de rechter ook hier een discussiepunt<br />

vormen, namelijk wanneer de huidige werkwijze van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong>,<br />

mede onder invloed van de Databank, in het kader van de standaardisering<br />

van werkwijzen onder druk komt te staan.<br />

5.2.3 De institutionele context van de Databank<br />

Zoals in hoofdstuk 3 is beschreven, werden tijdens de totstandkoming van de<br />

Databank alle beslissingen genomen door het PCS. Met het ingebruiknemen<br />

van de Databank is het PCS opgeheven en is de Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> eigenaar<br />

geworden. De praktische taken, zoals het verwerken en invoeren van<br />

de arresten en het ter beschikking stellen via Porta Iuris, worden door BISTRO<br />

uitgevoerd. De meer inhoudelijke taken liggen bij de redactieraad. Deze bewaakt<br />

de kwaliteit van de Databank door beslissingen te nemen over bijvoorbeeld<br />

de vraag welke categorieën delicten de Databank moet bevatten, welke<br />

criteria moeten worden gehanteerd bij het opschonen van de Databank etc. Uit<br />

ons onderzoek is gebleken dat rechters geen problemen lijken te hebben met de<br />

context waarbinnen de Databank is ontwikkeld en wordt beheerd, zodat deze<br />

geen belemmering vormt voor de bereidheid tot gebruik onder rechters.<br />

5.2.4 Feitelijk gebruik en geschiktheid van de Databank<br />

Uitkomsten met betrekking tot het gebruik van de Databank<br />

Het gebruik van de Databank kan worden gesplitst in het gebruik ten behoeve<br />

van de vorming/totstandkoming van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing en het<br />

gebruik ten behoeve van de structurering van de strafmotivering.<br />

Uit de gesprekken met de beoogde gebruikers blijkt dat, hoewel de Databank<br />

goed bij hen bekend is, het gebruik ervan niet of nauwelijks is ingebed in<br />

het <strong>straftoemeting</strong>sproces. Slechts een zeer klein deel van de ondervraagden<br />

geeft aan de Databank daadwerkelijk te raadplegen in gevallen die zich daarvoor<br />

lenen. Ook de door ons ondervraagde gerechtssecretarissen lieten desgevraagd<br />

weten slechts sporadisch (op eigen initiatief of op verzoek van een<br />

rechter of raadsheer) de Databank te raadplegen. 65 Kenmerkend is dat bijna de<br />

65 Daarbij speelt overigens ook een rol dat er tussen de gerechten verschillen zijn in de taken<br />

van de gerechtssecretarissen. Sommigen gaven aan wel informatie over de straf in te voegen<br />

in de voorbereiding van de zaak, anderen stelden dat het niet tot hun taak werd gerekend<br />

zich uit te laten over de straf omdat dit volgens de opvattingen binnen de sector of<br />

de kamer tot het typische rechterswerk behoorde.<br />

61


62 Hoofdstuk 5<br />

helft van de respondenten geen antwoord kon geven op vragen over het gebruik<br />

van de Databank omdat ze niet of nauwelijks met de Databank werkten.<br />

Bijna alle respondenten noemden daarbij (een van) de volgende drie knelpunten<br />

als redenen.<br />

Ten eerste een zeer praktisch knelpunt, namelijk het gebruik van de computer<br />

bij het bepalen van de straf. Respondenten zeiden dat ze moeite hebben<br />

met het raadplegen van de Databank omdat ze niet overweg kunnen met het<br />

systeem. Dat gold zowel voor het systeem van de Databank zelf als voor het<br />

overkoepelende programma Porta Iuris.<br />

Het tweede knelpunt dat veelvuldig wordt genoemd ligt gecompliceerder.<br />

Veel respondenten vinden dat het werken met de Databank niet aansluit<br />

op de werkwijze van de rechter en dat de Databank geen rol speelt in het referentiekader<br />

van de rechter bij de <strong>straftoemeting</strong>. Ze wijzen de methode van de<br />

Databank, namelijk het werken met gevalsvergelijking, van de hand. De<br />

Databank is vooralsnog ontwikkeld voor ernstige zaken, waar vaak ‘unieke’<br />

dadercomponenten een rol spelen bij het bepalen van de straf. Volgens de<br />

respondenten zijn deze zaken daardoor moeilijker onderling te vergelijken en<br />

gevalsvergelijking lijkt daarom geen goed hulpmiddel bij de <strong>straftoemeting</strong> in<br />

deze zaken.<br />

Het is interessant te weten wat rechters verstaan onder het eigen referentiekader.<br />

66 Dit wordt voornamelijk omschreven als het geheel van eigen ervaringen<br />

en die van collega-rechters binnen een gerecht. De ervaring is dan de<br />

persoo<strong>nl</strong>ijke of collectieve kennis die zij hebben van de gangbare praktijk.<br />

Deze kan zijn opgenomen in kaartenbakken of andere systemen, op individuele<br />

basis of binnen een gerecht, soms ook lijkt het iets weg te hebben van een<br />

intuïtieve bezigheid, waarin de perceptie van de eigen praktijk een rol speelt.<br />

Het bovenstaande hangt samen met het derde knelpunt dat wordt genoemd,<br />

namelijk dat de informatievoorziening van de Databank als onvoldoende,<br />

dan wel als onvoldoende selectief wordt ervaren. Dit zou met name<br />

worden veroorzaakt doordat de Databank niet fijnmazig genoeg zou zijn en<br />

het te weinig specifieke strafbepalende kenmerken zou bevatten. De meeste<br />

respondenten zeggen echter weinig behoefte te hebben aan een zeer gedifferentieerd<br />

stelsel van strafbepalende kenmerken. Het moet, volgens de respondenten,<br />

gaan om ruwe uitgangspunten die als kapstok kunnen fungeren. Een<br />

kleine minderheid vindt zelfs de huidige Databank nog te fijnmazig. Dit lijkt<br />

in tegenspraak met het ‘verwijt’ dat de Databank, in vergelijking met het eigen<br />

referentiekader, te weinig specifieke kenmerken bevat.<br />

De Databank bevat een onderverdeling in strafbepalende-, strafverlichtende-<br />

en strafverhogende kenmerken. Aan de hand van deze kenmerken<br />

moet kunnen worden geselecteerd welke informatie naar voren komt bij het<br />

invoeren van een bepaalde zoekvraag. De keuze van deze kenmerken is dus<br />

van groot belang voor het gebruiksgemak van de Databank; de kenmerken<br />

66 Zie hierover ook § 4.2.3.


Analyse en conclusies<br />

bepalen min of meer hoe specifiek de informatie is die wordt gegeven. De kenmerken<br />

moeten goed aansluiten op de kenmerken zoals die in de praktijk<br />

worden gebruikt bij de strafoplegging. Volgens de respondenten is dat wel<br />

enigszins het geval.<br />

De relevantie van de Databank voor de (structuur van de) strafmotivering<br />

is op basis van de uitkomsten van dit onderzoek verwaarloosbaar. Op basis<br />

van onze gesprekken hebben wij geconstateerd dat de structuur van de Databank,<br />

dat wil zeggen de indeling van strafbepalende kenmerken, weinig tot<br />

geen invloed heeft op de indeling en inhoud van de strafmotivering.<br />

Conclusies met betrekking tot het gebruik van de Databank<br />

Op basis van het voorgaande kunnen we concluderen dat zowel het gebruik<br />

van de Databank ten behoeve van de strafmotivering, als het gebruik van de<br />

Databank bij de totstandkoming van het oordeel over de straf miniem is.<br />

Omdat deze voorwaarden essentieel zijn voor een effectief gebruik van de Databank,<br />

dat wil zeggen om gevalsvergelijking mogelijk te maken en de kennis<br />

onder rechters te vergroten over de <strong>straftoemeting</strong> in vergelijkbare gevallen,<br />

moet worden geconcludeerd dat de Databank niet functioneert zoals hij zou<br />

kunnen functioneren. Het werken met de Databank is niet of nauwelijks onderdeel<br />

van het werkproces van de rechters en daar waar de Databank wel<br />

wordt geraadpleegd levert deze kennelijk niet de gewenste informatie op; er<br />

is of teveel of te weinig relevante informatie beschikbaar.<br />

Analyse van knelpunten in de praktijk<br />

De informatievoorziening van de Databank is volgens de respondenten zowel<br />

kwantitatief als kwalitatief onvoldoende. Een zoekvraag levert of te weinig<br />

gevallen binnen de gezochte categorie of te veel resultaten op waarvan de inhoud<br />

niet voldoet aan de informatiebehoefte van de rechter. Een deel van dit<br />

probleem kan worden teruggevoerd op de keuze voor het opnemen van alleen<br />

die uitspraken die door de gerechtshoven zijn gedaan en waarin een gevangenisstraf<br />

van vier jaren of meer is opgelegd. Deze keuze is vooral uit<br />

praktisch oogpunt gemaakt: hierdoor ontstaat een overzichtelijke hoeveelheid<br />

zaken en de uitspraken van de hoven dekken het overgrote deel van deze<br />

categorie. Bovendien geldt dat voor deze zware zaken geen instrumenten<br />

aanwezig waren om consistentie te bevorderen, zoals richtlijnen van het OM<br />

of landelijke oriëntatiepunten, en dat slechts één sanctie in beeld komt, te<br />

weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Deze keuze wil niet zeggen<br />

dat het PCS van meet af aan heeft uitgesloten dat de Databank op termijn ook<br />

voor andere delicten zou kunnen worden gebruikt. De keuze heeft echter wel<br />

consequenties voor het functioneren van de Databank in de praktijk tot nu toe,<br />

dat wil zeggen in de aanvangsfase. Gevolg van de gemaakte keuzes is dat relatief<br />

weinig zaken in aanmerking komen voor opneming in de Databank en<br />

dat het in die gevallen veelal gaat om (relatief) niet veel voorkomende delic-<br />

63


64<br />

Hoofdstuk 5<br />

ten. 67 De zaken waarbij de Databank kan worden geraadpleegd zullen zich<br />

dus relatief minder vaak voordoen dan bijvoorbeeld de (veelvoorkomende)<br />

zaken waarvoor de oriëntatiepunten zijn ontwikkeld. De Databank zal alleen<br />

hierdoor al moeilijker ingebed raken in de totstandkoming van de <strong>straftoemeting</strong>sbeslissing.<br />

Juist in die gevallen zou de Databank een uitbreiding van het<br />

referentiekader van de rechter kunnen vormen. Maar als de Databank in zo<br />

een geval nauwelijks resultaten geeft, dan zijn de rechters snel geneigd de Databank<br />

maar helemaal niet meer te raadplegen. Een niet goed gevulde Databank<br />

zal niet aan de verwachtingen kunnen voldoen. Daar staat tegenover dat<br />

een Databank die is gevuld met teveel uitspraken die niet goed zijn onderverdeeld<br />

in verschillende verschijningsvormen van delicten ook niet werkt. Bij<br />

teveel ‘hits’ zal de rechter (teveel) moeite moeten doen de relevante informatie<br />

uit de gevonden arresten te halen. Bij een optimale vulling van de Databank<br />

is voldoende informatie beschikbaar om concrete zaken aan te spiegelen<br />

en is voldoende gedifferentieerd in bijvoorbeeld delictgroep, delict en delicttype<br />

om overzicht te houden over de voor een concrete zaak relevante informatie.<br />

Bij zaken met meervoudige te<strong>nl</strong>asteleggingen geeft de Databank teveel<br />

niet-specifieke informatie en als er wel relevante informatie wordt gegeven,<br />

ontbreekt het de rechters veelal aan tijd om deze uit de verkregen informatie<br />

te destilleren.<br />

Van belang voor het goed functioneren van de Databank was een helder<br />

kader van strafbepalende kenmerken dat voldoende gegrond moest zijn in<br />

het rechterlijke veld. Naar aa<strong>nl</strong>eiding van de ‘pilot’ is de huidige Databank in<br />

vergelijking met het oorspronkelijke ontwerp, vereenvoudigd voor wat betreft<br />

de strafbepalende kenmerken, zodat deze tegemoet kwam aan de wensen<br />

uit de praktijk. Uit de gesprekken blijkt dat het summiere aantal strafbepalende<br />

kenmerken dat in de huidige Databank is opgenomen, wel enigszins<br />

overeenkomt met de kenmerken uit de rechtspraktijk, maar het is niet helemaal<br />

duidelijk of dit kader helder genoeg is voor een goed functioneren van<br />

de Databank. De respondenten geven hierover een tweeslachtig antwoord.<br />

Aan de ene kant geven ze aan dat de Databank alleen als kapstok wordt gebruikt<br />

en dat er dus geen behoefte is aan een uitgebreid netwerk van strafbepalende<br />

factoren. Aan de andere kant noemen ze het verkrijgen van teveel<br />

‘hits’ als belemmering voor het gebruik van de Databank; daardoor moet teveel<br />

tijd worden geïnvesteerd om de relevante informatie van de overige in-<br />

67 Bij het feit dat slechts weinig rechters aangeven gebruik te maken van de Databank, dient<br />

naar onze mening ook rekening te worden gehouden met het geringe aantal zaken waarin<br />

daadwerkelijk een straf van vier jaar of meer wordt opgelegd gerelateerd aan het aantal<br />

door ons ondervraagde gebruikers. In de studie Criminaliteit en rechtshandhaving 2000<br />

wordt het aantal zaken waarin een gevangenisstraf van drie jaar of meer wordt opgelegd<br />

vastgesteld op ongeveer tussen de 31/2 en 4 procent. Men mag aannemen dat het aandeel<br />

van zaken dat tot een strafoplegging van vier jaar of meer heeft geleid daar een kleiner<br />

deel van uitmaakt. Dat leidt tot enige voorzichtigheid aangaande de kwantitatieve verwachtingen<br />

die men mag koesteren over het gebruik van de Databank. Datzelfde geldt<br />

voor de door ons bevraagde groep gebruikers. Zie: Criminaliteit en rechtshandhaving 2000,<br />

p. 101.


Analyse en conclusies<br />

formatie te scheiden. Met het opstellen van een fijnmaziger stelsel van strafbepalende<br />

kenmerken kan dat worden voorkomen. Dat stuit evenwel weer op<br />

andere reeds genoemde bezwaren, met als grootste gevaar dat het systeem<br />

uiteindelijk niet werkbaar blijkt. De resultaten van het experiment met de<br />

Concept Databank (beschreven in § 3.2.2) dienen in dat kader in gedachten te<br />

worden gehouden.<br />

Een optie die misschien aanknopingspunten kan bieden voor een vergemakkelijking<br />

van het vinden van vergelijkbare gevallen, is de formulering van<br />

zogenaamde typebeschrijvingen. Deze typebeschrijvingen, die vergelijkbaar<br />

zijn met de beschrijvingen van de standaardgevallen in de oriëntatiepunten,<br />

zouden bij de zoekvraag de strafbepalende kenmerken kunnen vervangen.<br />

Een opvallende uitkomst vinden wij de mening van verschillende respondenten<br />

dat de methode gevalsvergelijking niet zou passen bij de werkwijze<br />

van de rechter. Dit is opmerkelijk, aangezien veel respondenten het eigen<br />

referentiekader als belangrijk hulpmiddel zien bij het bepalen van de straf.<br />

Pas als het eigen referentiekader niet toereikend is, of de discussie in raadkamer<br />

niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt soms de Databank, als<br />

secundaire bron, geraadpleegd. Hierboven stelden wij reeds vast dat het vergelijken<br />

met eerdere gevallen deel uitmaakt van het eigen referentiekader van<br />

de rechter. Wij maken daaruit op dat bij het te rade gaan bij de eigen ervaring<br />

de methode gevalsvergelijking wordt toegepast. Gevalsvergelijking lijkt dus<br />

wel degelijk een hulpmiddel te zijn bij het bepalen van de straf. In die zin hoeft<br />

de methode van de Databank dus niet te worden afgewezen. Een vaak genoemd<br />

voordeel van het eigen referentiekader boven de Databank, is dat bij<br />

een zaak die iemand zelf heeft behandeld, alle specifieke kenmerken van de<br />

zaak (alle ‘ins’ en ‘outs’) nog in het geheugen zitten. Kennelijk biedt de Databank,<br />

volgens de respondenten, onvoldoende mogelijkheden om deze specifieke<br />

kenmerken in te voeren dan wel op te vragen.<br />

Om een Databank te ontwikkelen die voldoende (specifieke) informatie<br />

levert, is het noodzakelijk om te zorgen voor input die deze informatie bevat.<br />

Alleen als de Databank met voldoende informatie wordt gevuld, kan hij voldoende<br />

informatie leveren. Dit wordt versterkt doordat het PCS bij het ontwikkelen<br />

van de Databank heeft gekozen voor het werken met gevalsvergelijkingen<br />

waarin zowel de daad- als de dadercomponent een rol speelt. Beide<br />

elementen moeten in de Databank worden opgenomen en beide componenten<br />

moeten dus voldoende aanwezig zijn in de strafmotivering. Een adequate<br />

en uitgebreide strafmotivering was dan ook de eerste voorwaarde die het PCS<br />

stelde voor een goed functionerende Databank. Het PCS heeft echter bij het<br />

ontwikkelen van de Databank onvoldoende oog gehad voor de vraag hoe aan<br />

die voorwaarde kan worden voldaan. Hoewel in het ontwikkelingsproces<br />

verschillende malen is gewezen op het belang van een gestructureerde strafmotivering,<br />

is er tijdens het proces onvoldoende aandacht besteed aan de<br />

wijze waarop een rechtspraakbrede structurering van de motivering in het<br />

strafvonnis kon worden bewerkstelligd. De implementatie van de Databank<br />

in het <strong>straftoemeting</strong>sproces zou waarschij<strong>nl</strong>ijk verder gevorderd zijn als dit<br />

65


66 Hoofdstuk 5<br />

was samengegaan met een brede discussie over de (eisen voor een adequate)<br />

strafmotivering. Het is overigens de vraag of er binnen de doelstellingen van<br />

het PCS plaats was voor een dergelijke benadering, maar het stemt evenmin<br />

tevreden te moeten constateren dat in verschillende (lokale) initiatieven op<br />

het terrein van de (straf)motivering die wij, tijdens het onderzoek hebben<br />

waargenomen nauwelijks aansluiting wordt gezocht bij die Databank. In dat<br />

kader noemen wij in het bijzonder het project PROMIS. 68 Een integrale benadering<br />

van dit vraagstuk zou van grote waarde kunnen zijn voor de kwaliteit<br />

van de strafmotivering en daarmee van de Databank.<br />

Voor de vulling van de Databank is BISTRO afhankelijk van de medewerking<br />

van de gerechten. Uit gesprekken met medewerkers van BISTRO blijkt<br />

bovendien dat veel moeite moet worden gedaan om alle uitspraken waarin<br />

een gevangenisstraf van vier jaren of meer is opgelegd, aangeleverd te krijgen.<br />

Ook is er een onevenwichtigheid geconstateerd in de aa<strong>nl</strong>evering van zaken<br />

vanuit de hoven. Voor een goed functioneren van de Databank zal dus veel<br />

aandacht moeten worden besteed aan de vullingsgraad en de procedure<br />

rondom de aa<strong>nl</strong>evering van zaken vanuit de hoven.<br />

Bovendien hebben we waargenomen dat de veronderstelling dat rechters<br />

vooral behoefte zouden hebben aan ondersteuning door de Databank bij delicten<br />

die niet veel voorkomen niet helemaal juist is geweest. Misschien is men<br />

daar voorafgaand aan het project te optimistisch over geweest. Rechters blijken<br />

in moeilijke gevallen vooral terug te vallen op het eigen referentiekader en<br />

hebben enige aarzeling hun referentiekader ‘te openen’ voor de Databank.<br />

Dat heeft deels te maken met de hierboven weergegeven concrete bezwaren<br />

tegen het gebruik van de Databank. Deels zal dit naar onze mening ook te<br />

maken hebben met de kracht van de traditie, die bepaalt hoe het referentiekader<br />

van de rechter eruit ziet.<br />

5.2.5 Aandachtspunten voor de toekomst van de Databank<br />

Uit dit onderzoek is naar onze mening niet gebleken dat de Databank geen<br />

kans van slagen heeft. Het relatief kleine aantal zaken waarin sprake is van<br />

oplegging van een gevangenisstraf van vier jaar of meer, mag op zichzelf geen<br />

reden vormen de effectiviteit van het instrument in twijfel te trekken. Tekenend<br />

is wel dat in die gevallen waarin de rechter de Databank zou kunnen<br />

raadplegen, hij/zij dit zelden doet. Daarom lijkt het ons met het oog op de toekomst<br />

van belang een aantal aandachtspunten en randvoorwaarden te benoemen<br />

die de effectiviteit van de Databank kunnen vergroten.<br />

68 In september 2003 is het project PROMIS (Project Motiveringsverbetering in Strafvonnissen)<br />

van start gegaan. Hieraan doen het hof en alle rechtbanken in het ressort Arnhem<br />

mee. De doelstelling is om in beginsel met een gelijkblijvende inzet van mensen en middelen<br />

te komen tot een betere motivering van de bewijs- en strafbeslissingen in strafvonnissen.


Analyse en conclusies<br />

In de eerste plaats speelt de rechterlijke attitude ten opzichte van dit instrument<br />

een belangrijke rol. Wil een Databank deel gaan uitmaken van het<br />

werk- en denkproces van de rechter, dan zal de rechter zijn referentiekader<br />

open moeten stellen voor het instrument en de daaruit te verkrijgen informatie.<br />

We hebben gezien dat de methode ‘gevalsvergelijking’ in dat kader in<br />

ieder geval geen obstakel vormt.<br />

Dat de Databank slechts voor een beperkt aantal delicten ondersteuning<br />

aan de rechter biedt bij de <strong>straftoemeting</strong>, leidt bovendien tot de vraag of de<br />

categorie delicten die zijn opgenomen in de Databank moet worden uitgebreid.<br />

We zagen al eerder dat de keuze voor de huidige categorieën vooral een<br />

praktische was. Vanuit de doelstellingen van de Databank beredeneerd, is het<br />

zeer wel voor te stellen dat deze categorieën worden uitgebreid.<br />

Een punt dat in het onderzoek veelvuldig naar voren kwam is de factor<br />

tijd. 69 Met name bij de Databank werd dit punt aangevoerd als argument om<br />

het instrument niet te gebruiken. Die (extra) tijd is nodig voor het raadplegen<br />

van de Databank, voor het verwerken van de verkregen informatie, maar ook<br />

voor het klaarmaken van uitspraken om te worden opgenomen in de Databank.<br />

Om het gebruik van de Databank te stimuleren en de hoeveelheid opgenomen<br />

uitspraken te optimaliseren is het van groot belang dat hiervoor voldoende<br />

tijd en ondersteuning wordt vrijgemaakt. We hebben geconstateerd<br />

dat, mede als gevolg hiervan, de toevoer van zaken vanuit de hoven per gerechtshof<br />

sterk kan verschillen. Het verdient aanbeveling het klaarmaken en<br />

verzenden van arresten beter te integreren in de werkzaamheden van de griffie.<br />

Bovendien kan het gebruik van de Databank worden bevorderd door dit<br />

op te nemen in de standaardvoorbereiding van een zaak waarin de oplegging<br />

van een gevangenisstraf van vier jaar of meer in beeld komt. Het zoekwerk in<br />

de Databank kan dan worden neergelegd bij de ondersteuning zodat een uitdraai<br />

en/of een samenvatting wordt gemaakt van relevante soortgelijke<br />

zaken uit de Databank. Dit lost tevens enkele met het knelpunt ‘computervaardigheid’<br />

samenhangende problemen op. 70 Dit kan evenwel in conflict<br />

komen met het uitgangspunt dat de straf wordt bepaald naar aa<strong>nl</strong>eiding van<br />

het onderzoek ter terechtzitting en na vaststelling van de bewezenverklaring.<br />

Strikt genomen zou de Databank pas hierna, in raadkamer, kunnen worden<br />

geraadpleegd en niet voorafgaand aan de terechtzitting. Rechters zouden<br />

eventueel in een later stadium, mede naar aa<strong>nl</strong>eiding van het onderzoek ter<br />

terechtzitting en de beraadslaging in de raadkamer, zoekopdrachten kunnen<br />

geven aan de gerechtssecretarissen. De praktijk is echter in het algemeen dat<br />

direct na de terechtzitting wordt ‘geraadkamerd’ en beslist. Zoeken in een Databank<br />

kost dan veel tijd en in veel gevallen is in de raadkamer geen computer<br />

met toegang tot Porta Iuris beschikbaar.<br />

69 Zie § 4.3.2.<br />

70 De nieuwe generatie rechters zal sowieso steeds minder moeite krijgen met computervaardigheden.<br />

Het aantal rechters dat hun werk doet zonder een toetsenbord aan te raken<br />

zal dan ook steeds kleiner worden.<br />

67


68 Hoofdstuk 5<br />

5.3 DE ORIËNTATIEPUNTEN STRAFTOEMETING<br />

5.3.1 Rechterlijke onafhankelijkheid<br />

Uit de interviews blijkt dat rechters het vraagstuk van rechterlijke onafhankelijkheid<br />

in verhouding tot de toepassing van de oriëntatiepunten niet als een<br />

probleem zien. Dat is eige<strong>nl</strong>ijk een verrassende uitkomst, aangezien van de<br />

oriëntatiepunten, meer dan van de Databank, de suggestie uitgaat dat deze de<br />

rechter sturen én kunnen binden. Wij menen deze uitkomst te kunnen verklaren<br />

op basis van de volgende omstandigheden.<br />

Een belangrijke vooronderstelling is dat de oriëntatiepunten een weergave<br />

zouden zijn van de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk. De suggestie is dat de rechter<br />

met het toepassen en volgen van oriëntatiepunten aansluit bij de gangbare<br />

praktijk en daarmee niet in de knel zou komen met zijn eigen onafhankelijkheid.<br />

71 Dat zou anders zijn wanneer de normerende werking van de oriëntatiepunten<br />

zou zijn gebaseerd op een hiërarchisch vastgestelde richtlijn of<br />

oriëntatiepunt.<br />

De welwillende houding van de door ons ondervraagde rechters ten opzichte<br />

van oriëntatiepunten lijkt bovendien te worden bevorderd doordat zij<br />

‘slechts’ een kader bieden voor de beoordeling van de ernst van het feit. Ze<br />

laten de rechter bewust vrij waar het de beoordeling van de omstandigheden<br />

van het geval en de persoo<strong>nl</strong>ijkheid van de dader betreft. Bovendien zijn rechters<br />

vrij de oriëntatiepunten toe te passen dan wel terzijde te laten, hetgeen zij<br />

als een belangrijke voorwaarde beschouwen voor hun bereidheid tot het gebruik<br />

van de oriëntatiepunten. Omdat een meerderheid van de rechters in dit<br />

onderzoek heeft aangegeven dat toepassing of gebruik van de oriëntatiepunten<br />

in principe geen vermelding behoeft in het vonnis, en ook de Hoge Raad<br />

heeft aangegeven de oriëntatiepunten niet als recht in de zin van art. 79 RO te<br />

beschouwen, is ook de externe verantwoording voor het gebruik ervan weinig<br />

ontwikkeld. 72 Dat kan de relatieve vrijblijvendheid waarmee de oriëntatiepunten<br />

worden benaderd verklaren en eveneens een verklaring vormen voor<br />

het feit dat ook de oriëntatiepunten niet worden ervaren als conflicterend met<br />

de eigen, rechterlijke onafhankelijkheid.<br />

5.3.2 De institutionele context van de oriëntatiepunten<br />

Het is opvallend dat het mandaat dat de individuele rechters lijken te geven<br />

aan het LOVS bij het totstandkomen van de oriëntatiepunten, groot is. Weinig<br />

rechters in ons onderzoek lijken de activiteiten van het LOVS op het gebied<br />

van de oriëntatiepunten (kritisch) te volgen. De respondenten lijken tevreden<br />

te zijn over de gang van zaken bij de totstandkoming van de oriëntatiepunten<br />

71 Zie § 3.3.1.<br />

72 HR 3 december 2002, NJ 2003, 570.


Analyse en conclusies<br />

en kennen veel gezag en vertrouwen toe aan hun sectorvoorzitters in het<br />

LOVS. Ook wijst dit op een relativering van de gepercipieerde rechterlijke onafhankelijkheid.<br />

De soms welwillende, soms neutrale houding ten opzichte<br />

van het LOVS die wij hebben waargenomen, kan evenwel goed samenhangen<br />

met de aard van de oriëntatiepunten.<br />

Het is mooi dat rechters vertrouwen hebben in het LOVS. Toch roept het<br />

ruime mandaat dat het LOVS daardoor krijgt, vragen op die betrekking hebben<br />

op de beslissingsbevoegdheid van het LOVS ten opzichte van de gerechten<br />

en van de sectorvoorzitter ten opzichte van de individuele rechter. We<br />

hebben geconstateerd dat het LOVS zich een prominente positie heeft verschaft<br />

binnen de ontwikkeling van rechterlijk beleid, die slechts voor een gedeelte<br />

voortvloeit uit de wettelijke constellatie en de opdracht aan de rechterlijke<br />

macht. Deze positie vraagt om een kritische blik, juist omdat het LOVS<br />

vanuit deze positie vergaande beslissingen kan nemen.<br />

Tot wat verplichten de rechters zich dan wanneer zij instemmen met<br />

oriëntatiepunten? Uit de beschrijving van de aard van het instrument en de<br />

manier waarop het van belang kan zijn bij de totstandkoming van het oordeel<br />

over de <strong>straftoemeting</strong>, komt naar voren dat de oriëntatiepunten met name<br />

zijn bedoeld als richtsnoer bij de vaststelling van de ernst van het feit. Instemming<br />

met een oriëntatiepunt lijkt in de eerste plaats een bevestiging te zijn dat<br />

het bedoelde oriëntatiepunt de bestaande <strong>straftoemeting</strong>spraktijk met betrekking<br />

tot het aan de orde zijnde delict juist of voldoende weergeeft. Wij stelden<br />

echter hierboven al dat het niet duidelijk is of de oriëntatiepunten bij hun totstandkoming<br />

ook daadwerkelijk op deze manier zijn beoordeeld. Daarnaast<br />

houdt de instemming ook een zekere belofte in, te weten de belofte het vastgestelde<br />

oriëntatiepunt in toekomstige zaken bij het oordeel te betrekken. Om<br />

al te grote vrijblijvendheid in het gebruik van de oriëntatiepunten te voorkomen,<br />

dient deze ‘belofte’ evenwel ergens te worden geconcretiseerd, hetgeen<br />

nu niet gebeurt.<br />

5.3.3 Feitelijk gebruik en geschiktheid van de oriëntatiepunten<br />

Bij het ontwikkelen van oriëntatiepunten is vanaf het begin gekozen voor een<br />

toepassing op een bepaalde categorie delicten, namelijk die delicten waarvoor<br />

een transactie niet mogelijk is en waarvoor doorgaans niet meer dan vier jaren<br />

gevangenisstraf wordt opgelegd. Bij deze delicten staat de daadcomponent<br />

centraal en ze beslaan het overgrote deel van de zaken die een politierechter<br />

moet beoordelen. Voor deze veelvoorkomende zaken uit de ‘middencategorie’<br />

zou de oriëntatie voor de rechter door middel van een zaakbeschrijving en<br />

een daarbijbehorend oriëntatiepunt het beste instrument zijn. Bij het opstellen<br />

van de oriëntatiepunten is in eerste instantie bewust gekozen om alleen een<br />

gevangenisstraf op te nemen en om in de zaakbeschrijvingen alleen aan te<br />

knopen bij daadfactoren. Bij het bepalen of de gevangenisstraf voorwaardelijk<br />

moet zijn of bijvoorbeeld een taakstraf moet worden en bij het bepalen in hoeverre<br />

daderkenmerken strafverhogend of strafverlagend moeten werken,<br />

69


70 Hoofdstuk 5<br />

werd de rechter vrijgelaten. Deze vrijheid wordt weerspiegeld in de keuze<br />

voor de term ‘oriëntatiepunt’: een punt ter oriëntatie. Later is dit uitgangspunt<br />

losgelaten, mede na invoering van de taakstraf als zelfstandige hoofdstraf.<br />

Ook werd geprobeerd meer dadergerelateerde factoren, zoals de mate van<br />

verwijtbaarheid bij artikel 6 WVW, op te nemen in de typebeschrijving.<br />

Om de feitelijke gebruiksmogelijkheid van de oriëntatiepunten te beoordelen<br />

is, net als bij de Databank, aangeknoopt bij de uitkomsten uit de gesprekken.<br />

Daaruit blijkt dat de oriëntatiepunten bij vrijwel alle respondenten<br />

bekend zijn. De respondenten zijn tevreden over de wijze van totstandkoming<br />

en bovendien voelen de rechters zich voldoende betrokken bij de wijze van<br />

totstandkoming. De rol die het LOVS hierbij heeft gespeeld wordt door vrijwel<br />

iedereen als ‘goed’ omschreven. De oriëntatiepunten voorzien in een behoefte<br />

aan meer en specifiekere normering bij de <strong>straftoemeting</strong> bij ‘lichtere<br />

delicten’. De respondenten zijn bereid om ze te gebruiken in hun dagelijkse<br />

praktijk. Omdat de oriëntatiepunten goed aansluiten bij de werkwijze van de<br />

rechter en de delictsbeschrijvingen en de aangegeven strafmaat volgens de<br />

respondenten de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk weerspiegelen, zijn ze goed geïntegreerd<br />

in het <strong>straftoemeting</strong>sproces. De lijsten met oriëntatiepunten zitten in<br />

vrijwel elke zittingsmap en in het hoofd van de meeste rechters, zodat ze snel<br />

(kunnen) worden geraadpleegd in het geval van een zaak waarvoor oriëntatiepunten<br />

bestaan. We hebben overigens vastgesteld dat rechters niet altijd<br />

een onderscheid maakten tussen eigen, lokale lijstjes en de landelijke oriëntatiepunten.<br />

Waar de onderzoekers in eerste instantie met ‘de’ oriëntatiepunten<br />

op de landelijk opgestelde oriëntatiepunten doelden, bleek al snel dat de<br />

respondenten met ‘de’ oriëntatiepunten alle vormen van afstemming bedoelden<br />

die binnen het gerecht circuleerden, dus ook lokale ‘lijstjes’.<br />

5.3.4 Analyse en conclusies met betrekking tot de oriëntatiepunten<br />

De oriëntatiepunten lijken een succes te zijn. Ze worden in ruime mate toegepast<br />

in de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk. Dit succes lijkt met name te kunnen worden<br />

verklaard doordat de oriëntatiepunten goed aansluiten bij de gangbare<br />

praktijk van het ‘straftoemeten’ en voldoen aan een behoefte tot ondersteuning<br />

bij het bepalen van de straf. Anders dan de Databank hebben de oriëntatiepunten<br />

bovendien betrekking op veelvoorkomende delicten, waardoor de<br />

inbedding ervan makkelijker kan verlopen.<br />

Ze sluiten goed aan bij de werkwijze van de rechters, die bij het bepalen<br />

van de straf beginnen met een bepaald uitgangspunt en van daaruit de straf<br />

toemeten op een bepaalde verdachte. De oriëntatiepunten spelen in dit proces<br />

een rol als indicator van de ernst van het feit, een indicator die beter is toegespitst<br />

op concrete zaken, aangezien het stelsel van oriëntatiepunten fijnmaziger<br />

is dan de wettelijke indicator voor de ernst van het feit, te weten het strafmaximum.<br />

Het gebruik van oriëntatiepunten als hulpmiddel voor de rechter bij de


Analyse en conclusies<br />

<strong>straftoemeting</strong> lijkt vanuit de doelstellingen van het instrument een succes te<br />

zijn. Ondanks de kennelijke tevredenheid over de wijze waarop de oriëntatiepunten<br />

tot stand komen, willen wij op grond van de bevindingen in § 5.3.1 en<br />

§ 5.3.2 enkele kritische kanttekeningen plaatsen bij de wijze van totstandkoming<br />

van de oriëntatiepunten.<br />

Allereerst de belangrijke vooronderstelling dat de oriëntatiepunten een<br />

weergave vormen van de gangbare praktijk. In de startnotitie van de Commissie<br />

Straftoemeting werd nog gesteld dat van de oriëntatiepunten een zekere<br />

normerende werking uitgaat, vanwege het feit dat zij de weerslag vormen<br />

van de weergave van een min of meer vaste praktijk. Het is ons niet gebleken<br />

dat deze aanspraak terecht was. Uit het onderzoek blijkt dat sommige oriëntatiepunten<br />

tot stand kwamen op basis van lijstjes van minder dan de helft<br />

van het aantal gerechten. Bij een dergelijk klein aantal reacties, waarvan bovendien<br />

een aantal bestond uit de mededeling dat voor het desbetreffende delict<br />

geen strafmaatlijstjes werden gehanteerd, kan in ieder geval worden getwijfeld<br />

aan de empirische juistheid van de bewering. De vraag is of de veronderstelling<br />

van de Commissie op dit punt voldoende overtuigingskracht heeft<br />

en de pretentie van de normerende werking van de oriëntatiepunten kan<br />

waarmaken. Voor de legitimatie van de oriëntatiepunten is het dan ook van<br />

groot belang dat dit uitgangspunt bij de verdere ontwikkeling van de oriëntatiepunten<br />

daadwerkelijk recht wordt gedaan. Dat betekent dat, meer dan het<br />

geval is geweest, de gangbare praktijk zichtbaar zal moeten worden gemaakt.<br />

Hoewel dit voor de acceptatie door rechters niet als problematisch werd ervaren,<br />

kan dit de ‘externe’ legitimiteit van de oriëntatiepunten versterken.<br />

Ook de wijze waarop de discussies over de voorgestelde oriëntatiepunten<br />

tijdens de ressortelijke bijeenkomsten zijn gevoerd, geven aa<strong>nl</strong>eiding de aanspraak<br />

op weergave van de gangbare praktijk kritisch te beschouwen. In de<br />

eerste plaats is niet duidelijk geworden of de gerechten de oriëntatiepunten<br />

hebben beoordeeld op basis van de eigen praktijk, of op basis van de aanvaardbaarheid<br />

van het voorliggende voorstel. Om de bedoelde aanspraak<br />

recht te doen, zou voor de hand hebben gelegen dat duidelijkheid werd gegeven<br />

over de gangbare praktijk op gerechtelijk niveau, voorzover die kon worden<br />

vastgesteld. Bovendien is niet helemaal duidelijk geworden hoe werd<br />

omgegaan met afwijkende standpunten van de verschillende gerechten. Die<br />

duidelijkheid is van eminent belang om de aard van de discussie te kunnen<br />

peilen. Is steeds het gemiddelde genomen, of is bewust voor een bepaald normatief<br />

standpunt gekozen, waarbij de gerechten met een afwijkend standpunt<br />

zich hebben neergelegd? Het verdient aanbeveling om daar bij de ontwikkeling<br />

van nieuwe oriëntatiepunten meer duidelijkheid over te geven.<br />

5.3.5 Aandachtspunten voor de toekomst van de oriëntatiepunten<br />

Uit het feit dat naast de landelijke oriëntatiepunten ook lokale lijstjes (blijven)<br />

bestaan en zelfs nieuwe oriëntatiepunten worden ontwikkeld, zowel binnen<br />

71


72 Hoofdstuk 5<br />

een bepaald gerecht als binnen een ressort, kan worden afgeleid dat er kennelijk<br />

delicten zijn waarvoor geen landelijke oriëntatiepunten zijn vastgesteld,<br />

maar waarvoor wel behoefte bestaat aan afstemming. Het is van belang dat<br />

landelijke en lokale oriëntatiepunten steeds duidelijk van elkaar onderscheiden<br />

worden. Het is evenzeer de vraag of naast de landelijke oriëntatiepunten<br />

ressortelijke of gerechtelijke oriëntatiepunten voor dezelfde of andere delicten<br />

moeten (blijven) bestaan. Vanuit de vastgelegde doelstellingen van de Commissie<br />

Straftoemeting lijkt dit niet waarschij<strong>nl</strong>ijk. Specifieke problemen kunnen<br />

echter de behoefte aan afstemming op lokaal niveau doen ontstaan, bijvoorbeeld<br />

ten aanzien van de aanpak van ‘veelplegers’. Hier rust een taak<br />

voor de Commissie Rechtseenheid. Want als door het ontbreken van landelijk<br />

oriëntatiepunten teveel (nieuwe) lokale oriëntatiepunten komen, wordt het<br />

gevaar van uitee<strong>nl</strong>opende uitgangspunten groot en dat is het tegenovergestelde<br />

van wat de oriëntatiepunten beogen. Regionale verschillen kunnen steeds<br />

blijven bestaan, ook bij het bestaan van landelijke oriëntatiepunten, maar ze<br />

moeten wel altijd bewust bestaan, dat wil zeggen dat gemotiveerd wordt<br />

waarom een bepaald ressort of een bepaalde rechtbank standaard afwijkt van<br />

het landelijke oriëntatiepunt. 73 Daarnaast kan de vraag worden gesteld welke<br />

consequentie een structureel afwijken van een landelijk oriëntatiepunt door<br />

een gerecht moet hebben.<br />

Een ander punt dat aandacht behoeft is het onderhoud van de oriëntatiepunten.<br />

Hoewel behorende tot de aanvankelijke doelstellingen van de Commissie<br />

Straftoemeting, is daaraan naar ons is gebleken geen gevolg gegeven.<br />

Het maatschappelijk gevoelen over de ernst van een bepaald feit en (het gewicht<br />

van) factoren die van belang zijn voor de <strong>straftoemeting</strong> zijn aan veranderingen<br />

onderhevig. Dit blijkt onder andere uit voorstellen tot verhoging<br />

van strafmaxima van diverse delicten en het veranderende vervolgings- en<br />

rekwireerbeleid van het OM. De rechter kan daar bij de <strong>straftoemeting</strong> niet<br />

aan voorbijgaan en doet dat ook niet, gezien de verschuivingen in de <strong>straftoemeting</strong><br />

bij bepaalde delicten. De oriëntatiepunten moeten met een vaste regelmaat<br />

aan deze veranderingen worden getoetst. Bovendien kan een evaluatie<br />

als deze inzicht geven in de eigenstandige positie van de rechter ten opzichte<br />

van de ontwikkelingen binnen wetgeving en het beleid van het Openbaar Ministerie.<br />

Een frequente evaluatie is dan ook van groot belang. Deze evaluatie<br />

kan bestaan uit het onderzoeken van de delictbeschrijvingen van ieder oriëntatiepunt<br />

(voldoen deze nog in de praktijk), het onderzoeken van het oriëntatiepunt<br />

zelf, zowel wat betreft de hoogte als het soort straf en het onderzoeken<br />

van de noodzaak van bepaalde oriëntatiepunten.<br />

Ten behoeve van een efficiënte evaluatie is het van belang een goede infrastructuur<br />

op te zetten. Een vast aanspreekpunt binnen ieder gerecht, niet<br />

zijnde de sectorvoorzitter, kan een snelle evaluatie bevorderen.<br />

Ten slotte kan de vraag worden gesteld hoe breed de discussie moet zijn<br />

73 Zie ook de startnotitie van de Commissie Straftoemeting, waaruit onder meer is geciteerd<br />

door Hendriks 2002 en Schuyt 2003.


Analyse en conclusies<br />

die aan de vaststelling van de oriëntatiepunten vooraf dient te gaan. Het ligt<br />

voor de hand dat de Commissie Rechtseenheid, in samenspraak met het<br />

LOVS, de inventarisatie van delicten waarvoor behoefte bestaat voor afstemming<br />

op zich neemt, bijvoorbeeld aan de hand van reeds bestaande lokale<br />

lijstjes. 74 Op basis daarvan zou deze Commissie nieuwe landelijke oriëntatiepunten<br />

kunnen ontwikkelen. Ook voor de overige activiteiten lijkt de Commissie<br />

Rechtseenheid de eerst aangewezene, maar gezien de huidige ruime<br />

taakstelling van de Commissie is aanzie<strong>nl</strong>ijke administratieve ondersteuning<br />

daarbij noodzakelijk.<br />

Wat nog niet aan de orde kwam, is de wijze waarop andere partijen en belanghebbenden<br />

(buiten de zittende magistratuur) kunnen worden betrokken<br />

in het proces van ontwikkeling. Zo zou de Commissie Rechtseenheid ten behoeve<br />

van de vaststelling van een oriëntatiepunt een consultatie- en adviesronde<br />

kunnen organiseren met ‘buitenstaanders’. In dat kader hebben wij elders<br />

gewezen op werkwijzen zoals die worden gehanteerd door het Sentencing<br />

Advisory Panel in het Verenigd Koninkrijk en de Minnesota Sentencing<br />

Commission in de Amerikaanse staat Minnesota. 75<br />

5.4 SLOTBESCHOUWING<br />

We kunnen concluderen dat de Databank <strong>consistente</strong> <strong>straftoemeting</strong> en de<br />

landelijke oriëntatiepunten de potentie hebben te worden gebruikt als instrument<br />

ter bevordering van een meer <strong>consistente</strong> <strong>straftoemeting</strong>. Het kan daarbij<br />

niet voldoende worden benadrukt dat de instrumenten geschikt zijn om te<br />

worden gebruikt om consistentie in het <strong>straftoemeting</strong>sproces te bevorderen,<br />

niet in de uiteindelijke uitkomst, de op te leggen straf. We hebben gezien dat<br />

ten aanzien van de ontwikkeling en het gebruik van de instrumenten weze<strong>nl</strong>ijke<br />

problemen dienen te worden opgelost.<br />

Het bestaan en de toepassing van, met name, rechterlijke oriëntatiepunten,<br />

maar ook de Databank, is niet vanzelfsprekend. Het feit dat de wetgever<br />

vooralsnog niet genegen lijkt in te grijpen in deze vorm van bevordering van<br />

consistentie in de <strong>straftoemeting</strong>, wil niet zeggen dat de ontwikkeling en de<br />

toepassing ervan buiten discussie kunnen worden gesteld. Veel zal afhangen<br />

van de wijze waarop de rechterlijke macht zelf een modus operandi weet te ontwikkelen<br />

voor de institutionele en juridische eisen die daaraan worden gesteld.<br />

Als uitgangspunt kan worden genomen dat de rechter in zijn vonnis<br />

verantwoording aflegt voor de genomen beslissingen. Ten aanzien van de hier<br />

onderzochte instrumenten geldt dat noch het gebruik zelf, noch de daadwerkelijke<br />

vergelijking met andere gevallen of de oriëntatiepunten wordt vermeld<br />

in het vonnis. De wet biedt vooralsnog geen aa<strong>nl</strong>eiding in die praktijk<br />

verandering te brengen. Dat betekent dat de legitimiteit van de straftoeme-<br />

74 In dit onderzoek is alleen gevraagd naar het bestaan van lokale lijstjes, niet naar de specifieke<br />

delicten waarvoor deze lijstjes bestaan.<br />

75 Schuyt 2003 en De Roos & Schoep 2001.<br />

73


74 Hoofdstuk 5<br />

tingspraktijk en, ter ondersteuning daarvan, het gebruik van de instrumenten<br />

afhangt van de wijze waarop de zittende magistratuur zelf buiten het kader<br />

van het individuele strafproces verantwoording aflegt voor de ontwikkeling,<br />

vaststelling en gebruik van de instrumenten. In dat proces kan de Raad voor<br />

de <strong>Rechtspraak</strong> een belangrijke initiërende en ondersteunende rol vervullen.<br />

Een belangrijk element in het kader van het afleggen van verantwoording<br />

over de ontwikkeling, vaststelling en gebruik van de instrumenten, is openbaarheid.<br />

Openbaarheid dient in de eerste plaats te worden gerealiseerd in het<br />

proces van ontwikkeling van de instrumenten. In dit onderzoek hebben wij<br />

gepoogd inzicht te verschaffen in de wijze waarop deze processen zijn verlopen.<br />

Naar aa<strong>nl</strong>eiding daarvan hebben wij op een aantal punten de werkwijze<br />

van de betrokken commissies ter discussie gesteld. Bij de verdere ontwikkeling<br />

van de instrumenten verdient het aanbeveling hierop acht te slaan.<br />

Openbaarheid kan ook worden ingevuld in de zin dat de gebruikte instrumenten<br />

ter beschikking moeten staan van alle partijen in het strafproces.<br />

Aldus kunnen ze onderwerp zijn van discussie tijdens het onderzoek ter terechtzitting.<br />

De rechter wordt daardoor gestimuleerd dit instrument te gebruiken<br />

bij het bepalen van de straf. Zoals bekend zijn de oriëntatiepunten gepubliceerd<br />

op de internetpagina van de rechtsprekende macht. De Databank<br />

is vooralsnog alleen beschikbaar via Porta Iuris. Het voornemen de Databank<br />

in de toekomst ook beschikbaar te stellen voor de advocatuur verdient evenwel<br />

alle steun.<br />

De verantwoordelijkheid van de rechtsprekende macht voor de <strong>straftoemeting</strong><br />

uit zich bovendien door rechters voldoende bagage mee te geven voor<br />

een afgewogen oordeel over de straf. Uit de interviews komt duidelijk naar<br />

voren dat voldoende aandacht moet worden besteed aan ‘het straftoemeten’,<br />

zowel in de opleiding als in de praktijk. Deze aandacht kan zich richten op<br />

verschillende aspecten van de <strong>straftoemeting</strong>. Daarbij is het van belang te onderkennen<br />

dat <strong>straftoemeting</strong> een vaardigheid is die enerzijds wordt aangeleerd<br />

door middel van ervaring, maar dat het anderzijds goed mogelijk is om<br />

bij het aa<strong>nl</strong>eren en het verder ontwikkelen van de vaardigheid ondersteuning<br />

te bieden door instrumenten. Wanneer uit deze twee bronnen wordt geput,<br />

zal aandacht moeten worden besteed aan de wijze waarop ze kunnen worden<br />

gecombineerd, dat wil zeggen hoe eigen vaardigheden, gebaseerd op gevoel,<br />

ervaring en grote vrijheid, kunnen worden gecompleteerd met de oriëntatiepunten<br />

en de Databank. Daarmee wordt gebroken met de gedachte dat de<br />

<strong>straftoemeting</strong> louter in de praktijk wordt geleerd. Opleiding kan het gat tussen<br />

straftoemeten ‘oude stijl’ en straftoemeten ‘nieuwe stijl’ overbruggen. Dit<br />

kan ook worden gebruikt voor een verdere inbedding van bijvoorbeeld de Databank:<br />

door beter aan te geven dat het gebruik van de Databank in feite niet<br />

veel verschilt van gebruik van het eigen referentiekader, en aandacht te besteden<br />

aan het bedienen van de Databank, kan ook dit instrument een aanvulling<br />

zijn op het eigen referentiekader. Als in de opleiding voldoende aandacht<br />

wordt besteed aan de instrumenten, zal dat de inbedding in de praktijk ten


Analyse en conclusies<br />

goede komen, aangezien de rechters dan gewend zijn de eigen ervaring te<br />

combineren met instrumenten.<br />

In de opleiding zou ook meer aandacht kunnen worden besteed aan de<br />

manieren waarop het (denk)proces van de strafoplegging inzichtelijk kan<br />

worden gemaakt. Hoe keuzes die impliciet worden gemaakt, kunnen worden<br />

geëxpliciteerd. Bijvoorbeeld door meer aandacht te besteden aan de manier<br />

van motiveren. Het gebruik van de Databank kan hier zowel uitgangspunt als<br />

hulpmiddel zijn. Daarmee worden twee doelen bereikt: de Databank wordt<br />

overzichtelijker en resultaten uit de Databank worden makkelijk te raadplegen<br />

omdat de gebruikers bekend zijn met de structuur. Als hier in de opleiding<br />

aandacht aan wordt besteed, leren in principe alle rechters (en ondersteuning)<br />

op dezelfde manier de straf te motiveren. Dat werkt gunstig ten aanzien<br />

van <strong>consistente</strong> <strong>straftoemeting</strong>. Belangrijk daarbij is dat rechters in de<br />

motivering aangeven welke factoren zijn gebruikt en welke invloed (verhogend<br />

of verlagend) die hebben gehad op de straf.<br />

Ook na de opleiding moet er voldoende aandacht blijven voor de <strong>straftoemeting</strong>.<br />

De waardering van diverse <strong>straftoemeting</strong>sfactoren is voortdurend in<br />

beweging en daarom moet er ook voortdurend reflectie zijn op de rechterlijke<br />

<strong>straftoemeting</strong>spraktijk. Dit kan plaatsvinden op metaniveau (LOVS, Commissie<br />

Rechtseenheid), maar ook binnen de gerechten zelf zou een persoon of<br />

een commissie moeten worden ingesteld die zich bezighoudt met de <strong>straftoemeting</strong>.<br />

76 Deze kan onderling strafmaatoverleg stimuleren, ontwikkelingen<br />

op het gebied van de <strong>straftoemeting</strong>, zoals het (verder) ontwikkelen van instrumenten,<br />

ondersteunen en zorgen voor de inbedding daarvan in de eigen<br />

organisatie. Zo wordt de <strong>straftoemeting</strong> breed erkend als belangrijk onderdeel<br />

van de strafzaak. De uitgave van het Straftoemetingsbulletin van Trema<br />

wijst in die richting. In dit kader is het misschien wenselijk aan de Databank<br />

enkele toegevoegde functies toe te kennen. De vraag is bijvoorbeeld of de<br />

keuze om geen statistische informatie beschikbaar te maken, dient te worden<br />

heroverwogen. Niet zozeer om de concrete zoekvraag te ondersteunen met<br />

deze informatie – de ervaring met NOSTRA leert dat daar moeilijk waarde<br />

aan kan worden gehecht in een concrete zaak – maar veeleer vanuit de gedachte<br />

de kennis van rechters over de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk te verbeteren.<br />

Vanuit dit perspectief is heel wel te verdedigen dat ook het bieden van inzicht<br />

in de trends van de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk een belangrijke functie kan vervullen<br />

in de permanente opleiding van rechters. De informatie uit de Databank<br />

achten wij daartoe geschikt vanwege haar gerichtheid op de strafbepalende<br />

kenmerken. Het is informatie die een diepgaandere analyse van de<br />

<strong>straftoemeting</strong>spraktijk vanuit het perspectief van de rechter mogelijk maakt<br />

dan de informatie die bijvoorbeeld wordt verkregen uit studies als Criminaliteit<br />

en rechtshandhaving. Op deze wijze kan de discussie over de <strong>straftoemeting</strong><br />

ook op het niveau dat de individuele zaak overstijgt meer vorm krijgen en<br />

dient de Databank niet alleen als bron van informatie voor rechters bij de straf-<br />

76 Binnen een aantal gerechten bestaat al een dergelijke constructie.<br />

75


76 Hoofdstuk 5<br />

toemetingsbeslissing, maar kan zij tevens worden benut als instrument dat de<br />

rechter inzicht biedt in en reflectie mogelijk maakt op de <strong>straftoemeting</strong>spraktijk<br />

in brede zin. De gedachte om de Databank geschikt te maken voor gevallen<br />

waarin minder dan vier jaar gevangenisstraf is opgelegd, kan vanuit het<br />

perspectief van de ontwikkeling van oriëntatiepunten een interessante optie<br />

zijn. Hierboven stelden wij vast dat een gebrek aan inzicht in de gangbare<br />

praktijk een manco vormt bij de vaststelling en ontwikkeling van de oriëntatiepunten.<br />

Met behulp van een Databank zou dit probleem kunnen worden<br />

opgelost. Dit veronderstelt overigens wel dat de Databank is ingebed in de<br />

<strong>straftoemeting</strong>sbeslissing en er in ieder geval ten aanzien van de gebruikerseisen<br />

en de voorwaarden voor functionaliteit voldoende vooruitgang is geboekt.


Geraadpleegde literatuur<br />

Berghuis 1992<br />

A.C.Berghuis, ‘De harde en de zachte hand – een statistische analyse van verschillen in sanctiebeleid’,<br />

Trema 1992, p. 84-93.<br />

Commissie Leemhuis 1998<br />

Commissie Leemhuis, <strong>Rechtspraak</strong> bij de tijd, 1998.<br />

Concept Databank Straftoemeting<br />

Projectteam Consistente Straftoemeting, Concept Databank Straftoemeting, PVRO 15 oktober<br />

1999.<br />

Criminaliteit en rechtshandhaving 2000<br />

M.H. ter Horst-van Breukelen, F.W.M. Huls, M.M. Schreuders, e.a., Criminaliteit en rechtshandhaving<br />

2000, Den Haag: WODC 2001.<br />

Van Delden 1989<br />

A.H. van Delden, ‘Samenwerking tussen rechters’, NJB 1989 (speciaal Rechterlijke Samenwerking),<br />

p. 1642-1646.<br />

Dijkstra 1998<br />

A.C.J. Dijkstra, Vooronderzoek databank <strong>straftoemeting</strong> hoven met betrekking tot gevangenisstraffen<br />

van vier jaar of langer, Den Haag: Ministerie van Justitie 1998.<br />

Enschedé e.a. 1975<br />

CH. J. Enschedé, H.C.M. Moor-Smeets & A.H.J. Swart, Strafvorming, Arnhem: Gouda Quint<br />

1975.<br />

Fiselier 1985<br />

J.P.S. Fiselier, ‘Regionale verscheidenheid in strafoplegging’, Delikt en Delinkwent 1985,<br />

p. 204-221.<br />

Franken, Van den Haak, Machielse, e.a. 1999<br />

H. Franken, H.F. van den Haak, A.J. Machielse e.a., ICT en <strong>straftoemeting</strong>: de conferentie<br />

van 23 april 1998, Deventer: Kluwer 1999.<br />

Van Hattum 2004<br />

Wim van Hattum, De ontwikkeling van oriëntatiepunten en een databank voor de <strong>straftoemeting</strong><br />

(Onderzoeksrapport Duaal Leertraject), Den Haag: Raad voor de <strong>Rechtspraak</strong> 2004.<br />

Hendriks 2002<br />

P.A.M. Hendriks, ‘Op weg naar <strong>consistente</strong> <strong>straftoemeting</strong>: een reisverslag’, Trema Straftoemetingsbulletin<br />

2002-2, p. 57-60.<br />

De Keijser & Van Koppen 2004<br />

J.W. de Keijser & P.J. van Koppen, ‘Compensatoir straffen: over de relatie tussen bewijs,<br />

overtuiging en straf’, in: J.W. de Keijser & H. Elffers (red.), Het maatschappelijk oordeel van<br />

de strafrechter, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, p. 133-183.<br />

Keur 2002<br />

D.J. Keur, Het landelijk overleg der sectorvoorzitters, 22 januari 2002.<br />

Lensing 2001<br />

J.A.W. Lensing, ‘Rechter, OM, <strong>straftoemeting</strong> en democratie. Enkele opmerkingen’, Trema<br />

Straftoemetingsbulletin 2001-3, p. 71-75.<br />

Nota overlegstructuur en verantwoordelijkheidsverdeling 2003<br />

Nota overlegstructuur en verantwoordelijkheidsverdeling (Nota van de werkgroep Van den<br />

Emster), 29 oktober 2003.


78 Geraadpleegde literatuur<br />

‘Oriëntatiepunten Straftoemeting’ 2003<br />

‘Oriëntatiepunten Straftoemeting’, Trema Straftoemetingsbulletin 2003-3, p. 88-91.<br />

Oskamp 1998<br />

E.W. Oskamp, Computerondersteuning bij de <strong>straftoemeting</strong>. De ontwikkeling van een databank<br />

(diss. Leiden), Deventer: Gouda Quint 1998.<br />

Oskamp & Schmidt 1998<br />

E.W. Oskamp &. A.H.J. Schmidt, ‘De opmars van informatietechnologie; Een vergelijkend<br />

warenonderzoek van drie strafmaatsystemen’, Justitiële verkenningen 1998-5, p. 39-61.<br />

Otte 1999<br />

M. Otte, ‘De betekenis van een informatievoorziening voor de kwaliteit van de strafmotivering.<br />

Over reële kansen en kansloze verwachtingen’, in: H. Franken e.a., ICT en <strong>straftoemeting</strong>:<br />

de conferentie van 23 april 1998, Deventer: Kluwer 1999, p. 23-57.<br />

De Roos & Schoep 2001<br />

Th.A. de Roos & G.K. Schoep, ‘Samenwerkend straffen – coördinatie van <strong>straftoemeting</strong> in<br />

een eerlijk proces’, in: C.P.M. Cleiren & G.K. Schoep (red.) Rechterlijke Samenwerking, Deventer:<br />

Gouda Quint 2001, p. 33-48.<br />

Schuyt 2003<br />

P.M. Schuyt, ‘Diversiteit in strafoplegging: het verschil tussen afspreken en afstemmen’,<br />

Sancties 2003-2, p. 90-100.<br />

Handelingen NJV 2002-II<br />

Verslag van de op 14 juni 2002 te Utrecht gehouden algemene vergadering (Handelingen<br />

Nederlandse Juristen-Vereniging 2002-II), Deventer: Kluwer 2003.<br />

De Vries 2001<br />

I.E. de Vries, ‘Eenheidsbevordering in de <strong>straftoemeting</strong> en de uniciteit van de casus en de<br />

verdachte’, in: C.P.M. Cleiren & G.K. Schoep (red.), Rechterlijke Samenwerking, Deventer:<br />

Gouda Quint 2001, p. 127-133.


Bijlage I<br />

Oriëntatiepunten <strong>straftoemeting</strong> 77<br />

Diefstal<br />

Diefstal uit een auto (autokraak) (art. 311 Sr)<br />

Diefstal door middel van braak/verbreking uit een auto op straat.<br />

Oriëntatiepunt: 3 weken<br />

Diefstal van een auto (art. 311 Sr)<br />

Het wegnemen van de straat van een auto door middel van braak/verbreking.<br />

Oriëntatiepunt: 5 weken<br />

Diefstal uit een woning (woninginbraak) (art. 311 Sr)<br />

Dader komt naar binnen via bijvoorbeeld een bove<strong>nl</strong>ichtje of door middel van<br />

valse sleutel, er is relatief weinig braakschade. Er is niemand thuis en de rotzooi/schade<br />

die is aangericht is niet extreem. De waarde van de ontvreemde<br />

voorwerpen beperkt zich tot ten hoogste enkele duizenden guldens.<br />

Oriëntatiepunt: 10 weken<br />

Diefstal uit scholen, kantines etc. (art. 311 Sr)<br />

Eenvoudige inbraken (met beperkte braakschade) in objecten, niet zijnde woningen.<br />

De waarde van de ontvreemde voorwerpen beperkt zich tot ten hoogste<br />

enkele duizenden guldens en bestaat uit bijvoorbeeld de personeelspot,<br />

snoep, een pc, enige geluidsapparatuur etc.<br />

Oriëntatiepunt: 5 weken<br />

Zakkenrollerij (art. 310 Sr)<br />

Eenvoudige zakkenrollerij<br />

Oriëntatiepunt: 4 weken<br />

Eenvoudige tasjesroof (art. 312 / 317 Sr)<br />

De tasjesroof vindt plaats met verbale dreiging en/of een enkele ruk. Er zijn<br />

geen noemenswaardige verwondingen.<br />

Oriëntatiepunt: 12 weken<br />

77 www.rechtspraak.<strong>nl</strong>, 11 november 2004.


80 Bijlage I<br />

Winkeldiefstal met na betrapping (bedreiging met) eenvoudig geweld (art. 312 Sr)<br />

Het gaat om winkeldiefstallen waarbij het na betrapping niet verder komt dan<br />

een duw, een por, trekken of losrukken (defensief, licht geweld); er wordt geen<br />

instrument (schroevendraaier, stok, mes, wapen) gebruikt bij (de bedreiging<br />

met) het geweld en er is geen sprake van noemenswaardige verwondingen.<br />

Oriëntatiepunt: 8 weken<br />

Meineed<br />

(art. 207 Sr) Meineed<br />

Oriëntatiepunt: 12 weken<br />

Mishandeling<br />

Eenvoudige mishandeling – zware mishandeling<br />

De praktijk leert dat lichte varianten van eenvoudige mishandeling doorgaans<br />

door de Officier van Justitie worden afgedaan door middel van een<br />

transactie. Het gaat daarbij globaal om eenvoudige mishandeling (zonder<br />

wapen) waardoor bij het slachtoffer pijn of slechts (zeer) beperkt letsel wordt<br />

veroorzaakt of om mishandeling met een wapen waardoor enkel pijn wordt<br />

veroorzaakt. Het terrein dat door de transactie wordt bestreken behoort niet<br />

tot het gebied waarvoor oriëntatiepunten voor de <strong>straftoemeting</strong> worden ontworpen.<br />

In het geval niet aan de transactievoorwaarde(n) wordt voldaan, zal<br />

de rechter in een daarop volgende vervolging aansluiting zoeken bij het transactietarief.<br />

Naarmate het toegepaste geweld intensiever is (bijvoorbeeld:<br />

meerdere klappen) zal er voor de rechter aa<strong>nl</strong>eiding kunnen zijn om de boete<br />

te combineren met een voorwaardelijke gevangenisstraf.<br />

Begripsomschrijvingen<br />

Het in art. 300 Sr bedoelde letsel kan worden onderscheiden in beperkt en<br />

aanzie<strong>nl</strong>ijk lichamelijk letsel.<br />

Onder beperkt lichamelijk letsel moet worden begrepen letsel dat bestaat uit<br />

meer dan een enkele schram, een enkele schaafwond of een enkele blauwe<br />

plek. Het gaat hier bijvoorbeeld om een tand door de lip, meerdere blauwe<br />

plekken of lichte kneuzingen. Deze verwondingen eisen geen medisch ingrijpen.<br />

Onder aanzie<strong>nl</strong>ijk lichamelijk letsel moet worden begrepen letsel waarvan<br />

volledig herstel mogelijk is binnen een periode van zes weken na de mishandeling.<br />

Het gaat hier bijvoorbeeld om forse kneuzingen, breuken die zonder<br />

een operatie herstellen en te hechten wonden.<br />

Het in art. 302 Sr. bedoelde zwaar lichamelijk letsel kan worden onderscheiden<br />

in middelzwaar lichamelijk letsel en zeer zwaar lichamelijk letsel.<br />

Onder middelzwaar lichamelijk letsel moet worden begrepen zwaar lichamelijk<br />

letsel, als bedoeld in art. 302 Sr., waarvan volledig herstel valt te verwachten<br />

binnen zes maanden na de gebeurtenis. Medisch ingrijpen zal in het algemeen<br />

geïndiceerd zijn. Het gaat bijvoorbeeld om ingrijpende breuken.<br />

Onder zeer zwaar lichamelijk letsel moet worden begrepen zwaar lichamelijk


Bijlage I<br />

letsel, als bedoeld in art. 302 Sr., dat levensbedreigend is of waarvan een zeer<br />

langdurige herstelperiode (meer dan zes maanden) of geen volledige genezing<br />

wordt verwacht.<br />

Eenvoudige mishandeling (art. 300 Sr.)<br />

a) Mishandeling zonder slagwapen (slaan/schoppen) waardoor aanzie<strong>nl</strong>ijk<br />

lichamelijk letsel, niet zijnde zwaar lichamelijk letsel, wordt veroorzaakt.<br />

Oriëntatiepunt: 4 weken gevangenisstraf.<br />

b) Mishandeling met behulp van een slagwapen (stok, stoelpoot, paraplu,<br />

knuppel) of door een kopstoot, waardoor beperkt lichamelijk letsel<br />

wordt veroorzaakt.<br />

Oriëntatiepunt: 6 weken gevangenisstraf.<br />

c) Mishandeling met behulp van een slagwapen (stok, stoelpoot, paraplu,<br />

knuppel) of door een kopstoot, waardoor aanzie<strong>nl</strong>ijk, niet zijnde zwaar<br />

lichamelijk letsel wordt veroorzaakt.<br />

Oriëntatiepunt: 3 maanden gevangenisstraf.<br />

Zware mishandeling (art. 302 Sr.)<br />

Onder wapen wordt hier verstaan een slag- of steekwapen, niet een vuurwapen.<br />

a) Opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel zonder gebruik<br />

te maken van een wapen.<br />

Oriëntatiepunt: 3 maanden gevangenisstraf.<br />

b) Opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel door middel<br />

van bijvoorbeeld één of meer kopsto(o)t(en) en/of schoppen/trappen<br />

tegen het hoofd, niet zijnde een poging tot doodslag.<br />

Oriëntatiepunt: 6 maanden gevangenisstraf.<br />

c) Opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel, zonder gebruik<br />

te maken van een wapen.<br />

Oriëntatiepunt: 12 maanden gevangenisstraf.<br />

d) Opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp<br />

van een wapen.<br />

Oriëntatiepunt: 9 maanden gevangenisstraf.<br />

e) Opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van<br />

een wapen.<br />

Oriëntatiepunt: 18 maanden gevangenisstraf.<br />

Veelvoorkomende overtredingen van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet (uitgaande<br />

van een alleen opererende dader)<br />

Dealen van harddrugs van uit een pand en/of op straat (art. 2 lid 1 onder b<br />

Opiumwet).<br />

De uitgangspunten kunnen met de nodige terughoudendheid ook worden<br />

gehanteerd voor gevallen waarin verkopen/afleveren/verstrekken niet telastegelegd<br />

of te bewijzen is, maar dealen wel aannemelijk is.<br />

81


82 Bijlage I<br />

a) Het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden<br />

harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende minder dan een<br />

maand met enige regelmaat.<br />

Oriëntatiepunt: 3 maanden gevangenisstraf.<br />

b) Het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden<br />

harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende meer dan een maand,<br />

doch minder dan 3 maanden, met enige regelmaat.<br />

Oriëntatiepunt: 6 maanden gevangenisstraf.<br />

c) Het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden<br />

harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende meer dan drie maanden,<br />

doch minder dan 6 maanden, met enige regelmaat.<br />

Oriëntatiepunt : 12 maanden gevangenisstraf.<br />

d) Het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden<br />

harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende 6 tot 12 maanden met<br />

enige regelmaat.<br />

Oriëntatiepunt : 18 maanden gevangenisstraf.<br />

Hennepkwekerijen (art. 3 lid 1 onder b Opiumwet)<br />

Het min of meer bedrijfsmatig of in ieder geval met een zekere professionaliteit<br />

kweken van hennepplanten in ruimtes zoals een (woon)huis, loods of andere<br />

soortgelijke ruimte met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste<br />

planten. Het betreft een verdachte die voor dit delict first-offender is en die niet<br />

in het kader van een georganiseerd verband handelt. Uitgangspunt bij hantering<br />

van deze oriëntatiepunten is dat het financieel voordeel is/wordt ontnomen<br />

en dat apparatuur is/wordt verbeurdverklaard en/of onttrokken aan het<br />

verkeer.<br />

a) 50-100 planten:<br />

Oriëntatiepunt: € 900,- geldboete.<br />

b) 100-500 planten:<br />

Oriëntatiepunt: 6 weken gevangenisstraf.<br />

c) 500-1000 planten:<br />

Oriëntatiepunt: 12 weken gevangenisstraf.<br />

Enkele vormen van eenvoudig ope<strong>nl</strong>ijk geweld<br />

(art.141 Sr.)<br />

a) Groep jongeren die geweld plegen door een reeks auto’s te beschadigen.<br />

Oriëntatiepunt: 4 weken gevangenisstraf.<br />

b) Art. 141 met geweld tegen personen. Groep jongeren die op straat geweld<br />

plegen door het slaan/schoppen van medemensen (zonder noemenswaardig<br />

letsel). Vaak voorafgegaan door klein incident.<br />

Oriëntatiepunt: 8 weken gevangenisstraf.


Bijlage II<br />

Schermbeelden Databank


84 Bijlage II


Bijlage II<br />

85


86 Bijlage II


In de boekenreeks van het E.M. Meijers Instituut voor Rechtswetenschappelijk Onderzoek van<br />

de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden, zijn verschenen:<br />

MI-1T. Barkhuysen, Artikel 13 EVRM: effectieve nationale rechtsbescherming bij schending van mensenrechten<br />

(diss. Leiden), Lelystad: Koninklijke Vermande 1998, ISBN 90 5458 530 7.<br />

MI-2 E.E.V. Lenos, Bestuurlijke sanctietoepassing en strafrechtelijke waarborgen in de sociale zekerheid<br />

(diss. Leiden), Lelystad: Koninklijke Vermande 1998, ISBN 90 5458 558 7.<br />

MI-3 M.V. Polak (red.), Geschillenbeslechting naar behoren. Algemene beginselen van behoorlijke geschillenbeslechting<br />

in traditionele en alternatieve procesvormen, Deventer: Kluwer 1998,<br />

ISBN 90 2683 298 2.<br />

MI-4 C.E. Smith, Feit en rechtsnorm (diss. Leiden), Maastricht: Shaker 1998, ISBN 90 4230 045 0.<br />

MI-5 S.D. Lindenbergh, Smartengeld (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1998, ISBN 90 2683 324 5.<br />

MI-6 P.B. Cliteur, G.J.J. Heerma van Voss, H.M.T. Holtmaat & A.H.J. Schmidt (red.), Sociale cohesie<br />

en het recht, Lelystad: Koninklijke Vermande 1998, ISBN 90 5458 618 4.<br />

MI-7 M.H. Elferink, Verwijzingen in wetgeving. Over de publiekrechtelijke en auteursrechtelijke status<br />

van normalisatienormen (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1998, ISBN 90 2683 352 0.<br />

MI-8 P.T.C. van Kampen, Expert Evidence Compared. Rules and Practices in the Dutch and American<br />

Criminal Justice System (diss. Leiden), Antwerpen/Groningen: Intersentia 1998,<br />

ISBN 90 5095 049 3.<br />

MI-9 N.C. van Steijn, Mobil Oil III, een uitvinding of een ontdekking? Een onderzoek naar de gevolgen<br />

van de Mobil Oil III-beschikking van het Europees Octrooi Bureau van Nederland, Den<br />

Haag: Jongbloed 1999, ISBN 90 7006 221 6.<br />

MI-10 R.A. Lawson, Het EVRM en de Europese Gemeenschappen; bouwstenen voor een aansprakelijkheidsregime<br />

voor het optreden van internationale organisaties (diss. Leiden), Deventer:<br />

Kluwer 1999, ISBN 90 2683 463 2.<br />

MI-11 J. Junger-Tas & J.N. van Kesteren, Bullying and Delinquency in a Dutch School Population,<br />

New York: Kugler Publications 1999 (or PB 97747, 2509 GC Den Haag), ISBN 90 6299<br />

171 8.<br />

MI-12 T. Hartlief & C.J.J.M. Stolker (red.), Contractvrijheid, Deventer: Kluwer 1999, ISBN 90<br />

2683 511 6.<br />

MI-13 P.W. Brouwer, M.M. Henket, A.M. Hol & H. Kloosterhuis (red.), Drie dimensies van recht:<br />

rechtstheorie, rechtsgeleerdheid, rechtspraktijk, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 1999,<br />

ISBN 90 5454 026 5.<br />

MI-14 T. Hartlief, De vrijheid beschermd, Deventer: Kluwer 1999, ISBN 90 2683 567 1.<br />

MI-15 H.B. Krans, Schadevergoeding bij wanprestatie, Deventer: Kluwer 1999, ISBN 90 2683 557 4.<br />

MI-16 H.I. Sagel-Grande & M.V. Polak (eds.), Models of conflict resolution, Antwerpen: Maklu<br />

1999, ISBN 90 6215 651 7.<br />

MI-17 H.J.Th.M. Van Roosmalen, The King can do no wrong. Overheidsaansprakelijkheid naar Engels<br />

recht onder invloed van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen,<br />

Den Haag: Jongbloed 2000, ISBN 90 7006 223 2.<br />

MI-18 R.A. Lawson & E. Myjer, 50 jaar EVRM, Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 2000, ISBN 90<br />

6750 038 0.<br />

MI-19 C.B. van der Net, Grenzen stellen op het Internet. Aansprakelijkheid van Internet-providers en<br />

rechtsmacht, Deventer: Gouda Quint 2000, ISBN 90 2683 622 8.<br />

MI-20 R.P. Raas, Het Benelux Merkenrecht en de Eerste Merkenrichtlijn: overeenstemming over verwarring?,<br />

Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2000, ISBN 90 5454 028 1.<br />

MI-21 R.H. Haveman, P. Ölçer, Th.A. de Roos & A.L.J. van Strien (red.), Seks, zeden en strafrecht,<br />

Deventer: Gouda Quint 2000, ISBN 90 3870 798 3.<br />

MI-22 W.J. Zwalve, Qui solvit alii. Beschouwingen over betaling aan inningsonbevoegden, Den<br />

Haag: Boom Juridische uitgevers 2000, ISBN 90 5454 033 8.<br />

MI-23 Hans Krabbendam & Hans Martien ten Napel (eds.), Regulating Morality. A Comparison<br />

of the Role of the State in Mastering the Mores in the Netherlands and the United States, Antwerpen:<br />

Maklu 2000, ISBN 90 6215 736 x.<br />

87


88<br />

MI-24 Jan-Peter Loof, Hendrik Ploeger & Arine van der Steur, The right to property. The influence<br />

of Article 1 Protocol no. 1 ECHR on several fields of domestic law, Maastricht: Shaker Publishing<br />

2000, ISBN 90 4230 103 1.<br />

MI-25 D.L.M.T. Dankers-Hagenaars, Op het spoor van de concessie. Een onderzoek naar het rechtskarakter<br />

van de concessie in Nederland en in Frankrijk, Den Haag: Boom Juridische uitgevers<br />

2000, ISBN 90 5454 042 7.<br />

MI-26 T. Hartlief & M.M. Mendel (red.), Verzekering en maatschappij. Juridische beschouwingen<br />

over de maatschappelijke rol van verzekeringen en verzekeringsmaatschappijen, Deventer: Kluwer<br />

2000, ISBN 90 2683 713 5.<br />

MI-27 J.E.M. Polak, Effectieve bestuursrechtspraak. Enkele beschouwingen over het vermogen van de<br />

bestuursrechtspraak geschillen materieel te beslechten, (oratie Leiden), Deventer: Kluwer<br />

2000, ISBN 90 2715 268 3.<br />

MI-28 H.F. Munneke, Recht en same<strong>nl</strong>eving in de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname. Opstellen<br />

over recht en sociale cohesie, Nijmegen: Wolf Legal Productions 2001, ISBN 90 5850 011 x.<br />

MI-29 C.P.M. Cleiren, Geding buiten geding. Een confrontatie van het geding voor de strafrechter met<br />

strafrechtelijke ADR-vormen en mediation, (oratie Leiden), Deventer: Kluwer 2001, ISBN<br />

90 3870 833 5.<br />

MI-30 W.M. Visser ’t Hooft, Japanese Contract and Anti-Trust Law. A Sociological and Comparative<br />

Study, Richmond: Curzon Press 2001.<br />

MI-31 M.H. Wissink, Richtlijnconforme interpretatie van burgerlijk recht, Deventer: Kluwer 2001,<br />

ISBN 90 2683 763 1.<br />

MI-32 X.E. Kramer, Het kort geding in internationaal perspectief. Een rechtsvergelijkende studie naar<br />

de voorlopige voorziening in het internationaal privaatrecht, Deventer: Kluwer 2001, ISBN 90<br />

2683 784 4.<br />

MI-33 P.B. Cliteur & V. Van Den Eeckhout, Multiculturalisme, cultuurrelativisme en sociale cohesie,<br />

Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2001, ISBN 90 5454 093 1.<br />

MI-34 C.P.M. Cleiren & G.K. Schoep (red.), Rechterlijke samenwerking, Deventer: Gouda Quint<br />

2001, ISBN 90 3870 848 3.<br />

MI-35 A.C. ’t Hart, Hier gelden wetten! Over strafrecht, openbaar ministerie en multiculturalisme,<br />

Deventer: Gouda Quint 2001, ISBN 90 3870 847 5.<br />

MI-36 U. Drobnig, H.I. Sagel-Grande & H.J. Snijders, Neue Entwicklungen im deutschen und niederländischen<br />

Insolvenzrecht sowie Kreditsicherheiten an Mobilien, Amsterdam: Rozenberg<br />

Publishers 2001, ISBN 90 6170 546 8.<br />

MI-37 E.R. Muller & C.J.J.M. Stolker, Ramp en recht. Beschouwingen over rampen, verantwoordelijkheid<br />

en aansprakelijkheid, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2001, ISBN 90 5454 113 x.<br />

MI-38 P.B. Cliteur, H.J. van den Herik, N.J.H. Huls & A.H.J. Schmidt (red.), It ain’t necessarily<br />

so, Deventer: Kluwer 2001, ISBN 90 2683 854 9.<br />

MI-39 E.R. Muller, Conflictbeslechting: Kruisbestuiving van rechtswetenschap en bestuurskunde,<br />

(oratie Leiden), Alphen aan den Rijn: Kluwer 2001, ISBN 90 1408 204 5.<br />

MI-40 H.C. Wiersinga, Nuance in benadering. Culturele factoren in het strafproces, Den Haag:<br />

Boom Juridische uitgevers 2002, ISBN 90 5454 155 5.<br />

MI-41 W. den Ouden, De subsidieverplichting; wie betaalt bepaalt? Een onderzoek naar de rechtmatigheid<br />

van subsidieverplichtingen, Deventer: Kluwer 2002, ISBN 90 2683 887 5.<br />

MI-42 I. Sagel-Grande, In the best interest of the child. Conflict resolution for and by children and Juveniles,<br />

Amsterdam: Rozenberg Publishers 2001, ISBN 90 5170 572 7.<br />

MI-43 W.M. Visser ’t Hooft, Japanese Contract and Anti-Trust Law. Sociological and Comparative<br />

Study, Richmond Surrey: Curzon Press 2002, ISBN 07 0071 577 0.<br />

MI-44 M. Dekker, Het water meester. Het recht rond de overheidszorg voor de beveiliging tegen overstroming,<br />

Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2002, ISBN 90 5454 188 1.<br />

MI-45 M. Lurks, W. Den Ouden, J.E.M. Polak & A.E. Schilder, De grootste gemene deler. Opstellen<br />

aangeboden aan prof. mr. Th.G. Drupsteen ter gelegenheid van zijn afscheid van de Universiteit<br />

Leiden op 31 mei 2002, Deventer: Kluwer 2002, ISBN 90 2684 004 7.<br />

MI-46 S.C. Huisjes, Over dode lijnen en een heuvel recht. De privaatrechtelijke aansprakelijkheid voor<br />

schade als gevolg van falende telecommunicatiedienstverlening, Deventer: Kluwer 2002,<br />

ISBN 90 2684 003 9.


MI-47 M. Hallers, C. Joubert & J. Sjöcrona (eds.), The Position of the Defence at the International<br />

Criminal Court and the Role of the Netherlands as the Host State, Amsterdam: Rozenberg<br />

Publishers 2002, ISBN 90 5170 625 1.<br />

MI-48 K. Teuben, Rechtersregelingen als `recht’ in de zin van art. 79 Wet RO, Den Haag: Jongbloed<br />

2002, ISBN 90 7006 231 3.<br />

MI-49 M. Hallers, A.J. Mauritz, E.R. Muller & C.J.J.M. Stolker, Beginselen van behoorlijk rampenonderzoek,<br />

Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2002, ISBN 90 5454 251 9.<br />

MI-50 J.C. van der Steur, Grenzen van rechtsobjecten. Een onderzoek naar de grenzen van objecten<br />

van eigendomsrechten en intellectuele eigendomsrechten, Deventer: Kluwer 2003, ISBN 90<br />

268 4117 5.<br />

MI-51 Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, C. de Groot, P.A.C.E. van der Kooij, S.J.A. Mulder (red.), Zekerheidshalve.<br />

Opstellen aangeboden aan prof. mr. M.M. Mendel, Deventer: Kluwer 2003, ISBN<br />

90 268 4083 7.<br />

MI-52 B. Barentsen, Arbeidsongeschiktheid. Aansprakelijkheid, bescherming en compensatie, Deventer:<br />

Kluwer ISBN 90 268 4128 0.<br />

MI-53 A.F.M. Brenninkmeijer, M. Hallers, A.T. Marseille, N.M. Mulder & G.K. Schoep (red.),<br />

De taakopvatting van de rechter, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2003, ISBN 90 5454<br />

279 9.<br />

MI-54 H. Snijders & S. Weatherill, E-commerce Law. National and transnational topics and perspectives,<br />

Londen: Kluwer International 2003.<br />

MI-55 F.B. Ronkes Agerbeek, Zeg ik dat goed? EU-ambtenaren en hun vrijheid van meningsuiting,<br />

Den Haag: Jongbloed 2003, ISBN 90 7006 2 33 x.<br />

MI-56 A.C. Damsteegt, De aansluiting van de Werkloosheidswet op het ontslagrecht, Den Haag:<br />

Boom Juridische uitgevers 2003, ISBN 90 5454 312 4.<br />

MI-57 P. Vos, Kredietopvraging en Insolventierisico. Overlevingskansen van bedrijven in financile<br />

moeilijkheden en de Faillissementswet, Deventer: Kluwer 2003, ISBN 90 13 00580 2.<br />

MI-58 P.B. Cliteur & H.-M.Th.D. ten Napel (red.), Rechten, plichten, deugden, Nijmegen: Ars<br />

Aequi libri 2003, ISBN 90 6916 485 X.<br />

MI-59 F.J.M. Feldbrugge (red.), Law’s beginnings, Leiden/Boston: Martinus Nijhoff Publishers<br />

2003, ISBN 90 0413 705X.<br />

MI-60 A.F.M. Brenninkmeijer, Effectieve conflictoplossing bij individuele arbeidsconflicten, en L.C.J.<br />

Sprengers, Collectieve belangen B uitee<strong>nl</strong>opende geschillen (oraties Leiden), Den Haag: Sdu<br />

2003.<br />

MI-61 A.H. Scheltema, De goederenrechtelijke werking van de ontbindende voorwaarde, Deventer:<br />

Kluwer 2003, ISBN 90 13 00744 9.<br />

MI-62 W.H. Pokorny´-Versteeg, Milieu-effectrapportage in Nederland en de direct aangrenzende EUlidstaten.<br />

Een rechtsvergelijkend onderzoek, Deventer: Kluwer 2003, ISBN 90 13 00946 8.<br />

MI-63 A.P.A. Broeders, Op zoek naar de bron. Over de grondslagen van de criminalistiek en de waardering<br />

van het forensisch bewijs, Deventer: Kluwer 2003, ISBN 90 13 00964 6.<br />

MI-64 C.L.J. Caminada & K.P. Goudswaard, Verdeelde zekerheid. De verdeling van baten en lasten<br />

van sociale zekerheid en pensioenen, Den Haag: Sdu 2003, ISBN 90 1210 006 2.<br />

MI-65 B.T.M. van der Wiel, De rechtsverhouding tussen procespartijen, Deventer: Kluwer 2004.<br />

MI-66 A.J. Mauritz, Liability of the operators and owners of aircraft for damage inflicted to persons<br />

and property on the surface, Maastricht: Shaker 2003, ISBN 90 423 0234 8.<br />

MI-67 T. Hartlief, Jac. Hijma & L. Reurich (red.), Coherente instrumenten in het contractenrecht,<br />

Deventer: Kluwer 2003 ISBN 90 13 0092 47.<br />

MI-68 E.I. Helsloot, E.R. Muller, R. Pieterman & W.J.M. Voermans (red.), Vervoer gevaarlijke<br />

stoffen in perspectief. Evaluatie van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen 1996-2002, Den Haag:<br />

Boom Juridische uitgevers 2003, ISBN 90 5454 420 1.<br />

MI-69 W.J.M. Voermans, Toedeling van bevoegdheid (oratie Leiden), Den Haag: Boom Juridische<br />

uitgevers 2004, ISBN 90 5454 433 3.<br />

MI-70 M.C. Zwanenburg, Accountability under International Humanitarian Law for UN and<br />

NATO Peace Support Operations, diss. Leiden 2004.<br />

89


90<br />

MI-71 M. Kuijer, The Blindfold of Lady Justice. Judicial Independence and Impartiality in Light of the<br />

Requirements of Article 6 ECHR, Nijmegen: Wolf Legal Productions 2004, ISBN 90 5850<br />

074 8.<br />

MI-72 V.J.A. Süt, Nieuw Vermogensrecht en rechtsvergelijking B reconstructie van een wetgevingsproces<br />

(1947-1961), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, ISBN 90 5454 467 8.<br />

MI-73 Paul Cliteur, Hans Franken & Wim Voermans (red.), Naar een Europese Grondwet, Den<br />

Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, ISBN 90 5454 471 6.<br />

MI-74 S.L. Kuipers, Cast in Concrete? The Institutional Dynamics of Belgian and Dutch Social Policy<br />

Reform, Delft: Eburon Academic Publishers 2004, ISBN 90 5972 028 8.<br />

MI-75 J. Heinsius, Collectief ontslagrecht. Enkele voorstellen betreffende een betere regelgeving, Den<br />

Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, ISBN 90 5454 502 x.<br />

MI-76 N. Djebali, Procedures ter beslechting van interstatelijke verrekenprijsgeschillen, Den Haag:<br />

Jongbloed 2004, ISBN 90 70062 36 4.<br />

MI-77 M.M. Groothuis, Beschikken en digitaliseren. Over normering van de elektronische overheid,<br />

Den Haag: Sdu 2004, ISBN 90 5409 448 6.<br />

MI-78 K. Teuben, Rechtersregelingen in het burgerlijk (proces)recht, (diss. Leiden), Deventer: Kluwer<br />

2004, ISBN 90 1302 144 1.<br />

MI-79 K.P. Goudswaard, C.L.J. Caminada & H. Vording, Naar een transparanter loonstrookje?,<br />

Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, ISBN 90 5454 521 6.<br />

MI-80 P.J. Slot & M. Bulterman (eds.), Globalisation and Jurisdiction, Den Haag: Kluwer Law International<br />

2004, ISBN 90 411 2307 5.<br />

MI-81 R. Holtmaat, Grenzen aan gelijkheid, (oratie Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers<br />

2004, ISBN 90 5454 523 2.<br />

MI-82 J. van der Leun & L. Vervoorn, Slavernij-achtige uitbuiting in Nederland, Den Haag: Boom<br />

Juridische uitgevers 2004, ISBN 90 5454 534 8.<br />

MI-83 B.C. Labuschagne (red.), Religie als bron van sociale cohesie in de democratische rechtsstaat?,<br />

Nijmegen: Ars Aequi Libri 2004, ISBN 90 6916 526 0.<br />

MI-84 J.H. Crijns, P.P.J. van der Meij & G.K. Schoep, (red.), De taak van de strafrechtswetenschap,<br />

Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2005, ISBN 90 5454 554 2.<br />

MI-85 G.K. Schoep & P.M. Schuyt, <strong>Instrumenten</strong> ter ondersteuning van de rechter bij <strong>straftoemeting</strong>,<br />

Nijmegen: Wolf Legal Publishers, ISBN 90 5850 107 8.<br />

Overige publicaties van het E.M. Meijers Instituut:<br />

H.D. Ploeger, Privaatrechtelijke aspecten van de aa<strong>nl</strong>eg van boortunnels, Kluwer Rechtswetenschappelijke<br />

publicaties, Deventer: Kluwer 1997, ISBN 90 2683 122 6.<br />

T. Heukels, N. Blokker & M. Brus (eds.), The European Union after Amsterdam; A Legal Analysis,<br />

The Hague: Kluwer Law International 1998, ISBN 90 411 1131 x.<br />

(together with the Europa Instituut, Universiteit Leiden)<br />

T. Barkhuysen, M.L. van Emmerik & P.H.P.H.M.C. van Kempen (eds.), The Execution of Strasbourg<br />

and Geneva Human Rights Decisions in the National Legal Order, The Hague: Kluwer Law International<br />

1999, ISBN 90 411 1152 2.<br />

(together with Van Asbeck Centrum, Universiteit Leiden)<br />

H. Peter van Fenema, The International Trade in Launch Services, The Effects of US Laws, Policies and<br />

Practices on its Development, Leiden 1999, ISBN 90 901 3064 0.<br />

(together with International Institute of Air and Space Law)<br />

E.C. Nieuwenhuys & M.M.T.A. Brus, Multilateral Regulation of Investment, Den Haag: Kluwer<br />

Law International 2001, ISBN 90 411 9844 x.<br />

E. Nieuwenhuys, A. Toussaint & M. Valstar, Verslag van het symposium Internationale Dimensies<br />

van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, Leiden: E.M. Meijers Instituut 2002, ISBN 90 9016<br />

080 9.<br />

E.R. Muller & J.P. Coenen, Parlementair onderzoek in Nederland, Den Haag: Sdu Uitgevers 2002,<br />

ISBN 90 1209 700 2.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!