BEKNOPTE SAMENVATTING INHOUDSOPGAVE
BEKNOPTE SAMENVATTING INHOUDSOPGAVE
BEKNOPTE SAMENVATTING INHOUDSOPGAVE
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN<br />
<strong>BEKNOPTE</strong> <strong>SAMENVATTING</strong><br />
Dit publikatieblad vermeldt de voornaamste, aan de Veiligheidswet<br />
1934 c.q. de Arbeidsomstandighedenwet en de hierop gebaseerde<br />
veiligheidsbesluiten ontleende gegevens die met betrekking tot de<br />
bouw, verbouw of uitbreiding van fabrieken of werkplaatsen en het<br />
inrichten daarvan van belang zijn voor bouwkundigen, architecten,<br />
alsmede voor eigenaars van bedrijven. Voorlopig gelden nog bijzondere<br />
eisen ten aanzien van steenhouwerijen (Steenhouwerswet); hiervoor<br />
raadplege men steeds de Arbeidsinspectie.<br />
Wordt met dee bepalingen bij de bouw geen of onvoldoende rekening<br />
gehouden, dan zullen in een later stadium veelal kostbare voorzieningen<br />
moeten worden getroffen om alsnog aan de wettelijke voor-<br />
schriften<br />
te voldoen.<br />
<strong>INHOUDSOPGAVE</strong><br />
1. Inleiding<br />
2. Hoogte en inhoud van werklokalen<br />
2.1 Vrije luchtruimte<br />
2.2 Schadelijke werklokalen<br />
2.3 Onschadelijke werklokalen<br />
3. Verlichting en uitzicht<br />
3.1 Algemeen<br />
3.2 Daglicht en uitzicht<br />
3.3 Kunstlicht<br />
3.4 Noodverlichting<br />
4. Voorkomen en beperken van brand- en explosiegevaar<br />
4.1 Algemeen<br />
4.2 Brandwering<br />
4.3 Verwarming<br />
5. Uitgangen en vluchtwegen<br />
5.1 Algemeen<br />
5.2 Soorten (nood)uitgangen en vluchtwegen<br />
5.3 Vluchtwegen vanaf verdieping<br />
5.4 Afmetingen en uitvoeringen<br />
5.5 Nadere eisen<br />
6. Luchtverversing<br />
6.1 Algemeen<br />
6.2 Natuurlijke luchtverversing<br />
6.3 Kunstmatige luchtverversing<br />
6.4 Circulatiesysteem<br />
6.5 Capaciteit van ventilatoren<br />
6.6 Schadelijke en hinderlijke stoffen
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
6.7 Verwarmingsapparaten<br />
7. Klimaat<br />
7.1 Temperatuurindex<br />
7.2 Klimaatgrenzen<br />
7.3 Andersoortige werkruimten<br />
8. Geluid<br />
8.1 Geluidsbeheersing<br />
8.2 Geluidsniveaus op de arbeidsplaats<br />
9. Eet- en rustgelegenheden<br />
9.1 Schaftlokaal (kantine)<br />
9.2 Schaftgelegenheid<br />
9.3 Rustgelegenheid<br />
10. Kledingberging, kleedkamers en wasgelegenheden<br />
10.1 Algemeen<br />
10.2 Kledingberging<br />
10.3 Kleedkamers<br />
10.4 Wasgelegenheden<br />
11. Toiletten en urinoirs<br />
11.1 Aantal<br />
11.2 Bereikbaarheid en ventilatie<br />
11.3 Schoonhouden en verwarming<br />
12. Schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden<br />
Publikatiebladen
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
INLEIDING<br />
Dit publikatieblad vermeldt de voornaamste, aan de Veiligheidswet<br />
1934 c.q. de Arbeidsomstandighedenwet en de hierop gebaseerde<br />
veiligheidsbesluiten ontleende gegevens die met betrekking tot de<br />
bouw, verbouw of uitbreiding van fabrieken of werkplaatsen en het<br />
inrichten daarvan van belang zijn voor bouwkundigen en architecten,<br />
alsmede voor eigenaars van bedrijven. Voorlopig gelden nog bijzondere<br />
eisen ten aanzien van steenhouwerijen (Steenhouwerswet); hiervoor<br />
raadplege men steeds de Arbeidsinspectie.<br />
Wordt met deze bepalingen bij de bouw geen of onvoldoende rekening<br />
gehouden, dan zullen in een later stadium veelal kostbare voorzieningen<br />
moeten worden getroffen om alsnog aan de wettelijke voorschriften<br />
te voldoen.<br />
In de wettelijke bepalingen zijn echter slechts de minimumeisen<br />
neergelegd die aan bedrijfsruimten worden gesteld. Voor het verkrijgen<br />
van optimale arbeidsomstandigheden, waarbij de mens zich kan<br />
welbevinden, zal het in vele gevallen gewenst zijn boven de genoemde<br />
minima uit te gaan. Het verdient steeds aanbeveling (zowel bij<br />
nieuwbouw als bij verbouwing) tijdig, dat wil zeggen in het ontwerpstadium,<br />
contact op te nemen met het districtsbureau van de Arbeidsinspectie.<br />
Het verlenen van een bouwvergunning door de gemeente houdt namelijk<br />
niet in dat ook is voldaan aan de eisen die ingevolge de Veiligheidswet<br />
worden gesteld.<br />
Bovendien moet men bedenken dat bij de bouw van bedrijven ook andere<br />
instanties zoals Brandweer, Bouw- en Woningtoezicht (onder meer<br />
Hinderwet) en Keuringsdienst van Waren ieder hun eigen eisen stellen.<br />
Het verdient aanbeveling zich eveneens op de hoogte te stellen van<br />
deze eisen en de kosten die het aanpassen van het bedrijfspand zal<br />
vergen, voordat men tot koop of huur van een bestaand pand overgaat,<br />
opdat men later niet voor onaangename verrassingen komt te staan. In<br />
enkele gemeenten is het gewoonte dat in dergelijke gevallen het<br />
bedrijfspand gezamenlijk door ambtenaren van deze diensten wordt<br />
beoordeeld.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
In de wet zijn geen bepalingen opgenomen met betrekking tot de<br />
toegankelijkheid van gebouwen en de voorzieningen voor mindervalide<br />
werknemers en/of bezoekers. Toch is het vanzelfsprekend hiermee<br />
zoveel mogelijk rekening te houden.<br />
2. HOOGTE EN INHOUD VAN WERKLOKALEN<br />
2.1 Vrije luchtruimte<br />
Een werklokaal moet voldoende vrije luchtruimte hebben voor<br />
iedereen die daarin pleegt te verblijven. Het Veiligheidsbesluit<br />
voor fabrieken of werkplaatsen 1938 maakt onderscheid<br />
tussens schadelijke en onschadelijke werklokalen met het oog op<br />
de gezondheid van de in deze lokalen werkzame personen.<br />
2.2 Schadelijke werklokalen<br />
Onder schadelijke werklokalen worden onder meer verstaan die<br />
lokalen waar nadelige invloeden te vrezen zijn door dampen,<br />
gassen of stof, door besmetting of hoge temperatuur. Er zal als<br />
regel meer vrije luchtruimte per persoon in een schadelijk<br />
werklokaal (zie tabel 1) dan in een onschadelijk werklokaal<br />
moeten zijn.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
Tabel 1<br />
Schadelijke werklokalen: minimale hoogte en minimale vrije luchtruimte<br />
per persoon<br />
Schadelijke werklokalen Vereiste<br />
hoogte (wat<br />
lager is<br />
wordt niet<br />
gerekend)<br />
Werklokalen met hoge<br />
temperaturen(bijvoorbeeld<br />
bakkerijen en<br />
keukens), werkplaatsen<br />
voor machinale houtbewerking,<br />
drukkerijen en<br />
zetterijen<br />
Tabaksverwerkende industrieën<br />
Lokalen waar accu's<br />
worden vervaardigd of<br />
gerepareerd of giftige<br />
verfstoffen worden<br />
verwerkt, spinnerijen<br />
en weverijen<br />
Onder andere lokalen<br />
waar zich giftige gassen<br />
kunnen verspreiden,<br />
autogarages, galvaniseerinrichtingen<br />
en<br />
chemische wasserijen<br />
2,50 m 7 m 3<br />
2,50 m 8 m 3<br />
2,50 m 10 m 3<br />
3,00 m 20 m 3<br />
Vrije luchtruimte<br />
per<br />
persoon<br />
Vrije luchtruimte<br />
per<br />
persoon boven<br />
1,80<br />
2,8 m 3<br />
3,3 m 3<br />
4 m 3<br />
10 m 3<br />
Opmerking bij tabel 1<br />
Dit overzicht is niet volledig; bij twijfel verdient het aanbeveling<br />
inlichtingen aan de Arbeidsinspectie te vragen.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
2.3 Onschadelijke werklokalen<br />
Onschadelijke werklokalen zijn bijvoorbeeld slagerijen,<br />
confectieateliers en bepaalde montage-afdelingen. Het<br />
Veiligheidsbesluit schrijft voor dat in dergelijke werklokalen,<br />
indien er maximaal 9 personen plegen te verblijven, ten minste<br />
6 m3 vrije luchtruimte per persoon aanwezig moet zijn en ten<br />
minste 7 m3 indien dit aantal 10 of meer bedraagt. Van deze<br />
lokaalinhoud moet 2,4 resp. 2,8 m3 per persoon hoger liggen dan<br />
1,80 m. Gedeelten van een lokaal die lager zijn dan 2 m, onder<br />
schuine daken enz., mogen bij de berekening niet worden<br />
meegeteld.<br />
Voorbeeld<br />
In een confectieatelier wil men 18 personen laten werken. Het lokaal<br />
heeft een vloeroppervlak van 70 m 2 met een hoogte van 2,40 m.<br />
Beantwoordt dit lokaal, gezien het aantal personen dat men hierin<br />
wil laten werken, aan de wettelijke voorschriften?<br />
De totale vrije luchtruimte is 168 m 3 ;<br />
dit is voldoende voor 168 : 7 = 24 personen.<br />
Boven 1,80 m ligt 70 x 0,60 = 42 m 3 vrije luchtruimte hetgeen voldoende<br />
is voor 42 : 2,8 = 15 personen.<br />
In genoemd werklokaal zullen dus slechts 15 personen werkzaam mogen<br />
zijn. Het zal echter in vele gevallen wenselijk blijken de minimumnormen<br />
van vrije luchtruimte en hoogte belangrijk te overschrijden.<br />
3. VERLICHTING EN UITZICHT<br />
3.1 Algemeen<br />
In het verleden gold de opvatting dat voor een goede belichting<br />
van werkzaamheden die in een besloten ruimte werden verricht,<br />
daglicht van betere kwaliteit was dan kunstlicht.<br />
De moderne verlichtingstechniek heeft het mogelijk gemaakt dat<br />
kunstlicht deze functie van het daglicht kan overnemen. Daglicht<br />
heeft echter nog een andere functie en wel het contact<br />
met de buitenwereld.<br />
3.2 Daglicht en uitzicht<br />
3.2.1 Werklokalen<br />
Een werklokaal moet zijn voorzien van lichtopeningen waardoor<br />
daglicht kan toetreden en waardoor uitzicht op de<br />
omgeving buiten het gebouw, waarvan het werklokaal deel<br />
uitmaakt, wordt verschaft vanaf de plaats waar arbeid wordt<br />
verricht. De grootte van de lichtopeningen moet aan de<br />
volgende voorschriften voldoen.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
a De gezamenlijke oppervlakte van de lichtopeningen waardoor<br />
daglicht kan toetreden, moet ten minste gelijk zijn<br />
aan 1/20 deel van de vloeroppervlakte van het werklokaal;<br />
b De gezamenlijke breedte van de lichtopeningen waardoor<br />
uitzicht op de omgeving wordt verschaft, moet ten minste<br />
gelijk zijn aan 1/10 deel van de omtrek van het werklokaal.<br />
Indien naleving van 3.2.1b niet mogelijk is of niet in redelijkheid<br />
kan worden gevergd, moet in de mate waarin daarvan<br />
wordt afgeweken 3.2.1a worden verhoogd, (Zie tabel 2)<br />
Opmerking<br />
Het begrip redelijkheid dient te worden getoetst aan het oordeel van<br />
het districtshoofd van de Arbeidsinspectie. Indien werklokalen van<br />
elkaar zijn gescheiden door wanden die ten minste voor de helft<br />
bestaan uit glas of ander doorzichtig materiaal, kunnen deze lokalen<br />
voor de toepassing van de daglicht- en uitzichtbepalingen worden<br />
beschouwd als één ruimte.<br />
Deze bepalingen zijn niet van toepassing, indien de aard van het<br />
werk zich tegen toetreding van daglicht verzet of indien in het<br />
werklokaal overdag door niemand gedurende meer dan twee uren arbeid<br />
pleegt te worden verricht.<br />
3.2.2 Overige ruimten<br />
Het is gewenst er voor te zorgen dat in gangen, trappenhuizen,<br />
kantines, was- en kleedlokalen en toiletten, voldoende<br />
daglicht kan toetreden.<br />
Tabel 2.<br />
Gezamenlijke oppervlakte van de lichtopeningen in procenten van de<br />
vloeroppervlakte van het werklokaal, afhankelijk van de gezamenlijke<br />
breedte van de uitzichtopeningen in procenten van de omtrek van het<br />
werklokaal<br />
Gezamenlijke breedte van de<br />
uitzichtopeningen in % van de<br />
omtrek van het werklokaal<br />
10 %<br />
8 %<br />
6 %<br />
4 %<br />
2 %<br />
0 %<br />
Gezamenlijke oppervlakte van de<br />
lichtopeningen in % van de<br />
vloeroppervlakte van het werklokaal<br />
5 %<br />
6 %<br />
7 %<br />
8 %<br />
9 %<br />
10 %
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
3.2.3 Zonwering<br />
Rechtstreeks invallend zonlicht kan hinderlijk zijn en moet<br />
om die reden kunnen worden afgeschermd. Om de warmte van<br />
zonnestraling buiten te houden is buitenzonwering het meest<br />
doeltreffend.<br />
3.2.4 Uitzonderingen<br />
3.3 Kunstlicht<br />
In uitzonderlijke gevallen, waarin kan worden aangetoond dat<br />
aan de naleving van de wettelijke bepalingen inzake daglicht<br />
en uitzicht ernstige bezwaren zijn verbonden, dient aan het<br />
districtshoofd van de Arbeidsinspectie te worden gevraagd<br />
van deze bepalingen te mogen afwijken. Bij het beoordelen<br />
van een dergelijk verzoek zal zwaar wegen in hoeverre de<br />
betreffende werknemers contact kunnen onderhouden met de<br />
buitenwereld (is het niet visueel dan toch mondeling). De<br />
aard van de werkzaamheden kan hierbij een belangrijke rol<br />
spelen.<br />
3.3.1 Algemene en plaatselijke verlichting<br />
De algemene verlichting van werkruimten moet zodanig zijn<br />
dat een goede visuele waarneming zonder overmatige inspanning<br />
mogelijk is. Ter plaatse waar werkzaamheden worden<br />
verricht moet de verlichtingssterkte zo gelijkmatig mogelijk<br />
zijn verdeeld en voldoende zijn voor de te verrichten<br />
werkzaamheden. Aangezien de verlichting moet zijn aangepast<br />
aan de aard der werkzaamheden, kan het soms nodig zijn de<br />
algemene verlichting aan te vullen met een plaatselijke<br />
verlichting. Het licht mag niet verblindend zijn, terwijl<br />
ook hinderlijke spiegelingen moeten worden vermeden. Tevens<br />
moet bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen<br />
van grote verschillen in verlichtingssterkte tussen werkpunt<br />
en omgeving.<br />
In dit verband kan worden verwezen naar de 'Aanbevelingen<br />
voor Binnenverlichting' (uitgave 1981) opgesteld door de<br />
Commissie Binnenverlichting van de Nederlandse Stichting<br />
voor Verlichtingskunde (Te verkrijgen bij de Nederlandse<br />
Stichting voor Verlichtingskunde, Utrechtseweg 310, Arnhem).<br />
Bij de aanbevelingen wordt bij het vaststellen van de<br />
gewenste verlichtingssterkte primair uitgegaan van de taak<br />
van het oog. Deze taak wordt in hoofdzaak bepaald door<br />
detailgrootte, scherpte van de contrasten en duur van de<br />
waarneming. Ook de leeftijd van de persoon en de risico's<br />
verbonden aan het maken van fouten spelen een rol.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
3.3.2 Verlichting van toegangswegen en dergelijke<br />
Zolang één of meer personen in een fabriek of werkplaats<br />
aanwezig zijn - met uitzondering van bewakend personeel -<br />
moeten toegangswegen, gangen, trappen, toiletten en dergelijke<br />
zodanig zijn verlicht dat daarvan op veilige wijze<br />
gebruik kan worden gemaakt. In dit verband wordt een minimale<br />
verlichtingssterkte van 50 Lux aanbevolen.<br />
3.3.3 Verlichtingsinstallatie<br />
De verlichtingsinstallatie moet zijn aangepast aan de<br />
bijzondere eisen die door de aard van de te verrichten<br />
werkzaamheden daaraan worden gesteld (brandgevaar, chemische<br />
inwerking, explosiegevaar, hoge temperaturen, ruwe<br />
behandeling, vocht, stof, enz.). In alle gevallen geldt dat<br />
lichtbronnen en armaturen op zodanige wijze moeten zijn<br />
aangebracht, dat reiniging en vervanging op eenvoudige en<br />
veilige wijze kan gebeuren. Bij de beoordeling van elektrische<br />
installaties hanteert de Arbeidsinspectie NEN 1010<br />
(NEN-bladen zijn verkrijgbaar bij het Nederlands Normalisatieinstituut,<br />
Kalfjeslaan 2, Delft.<br />
3.4 Noodverlichting<br />
In hoofdstuk 5 'Nooduitgangen' is aangegeven op welke wijze men<br />
gebouwen in geval van nood veilig moet kunnen verlaten. Daarbij<br />
is er stilzwijgend van uitgegaan dat gebouwen en vluchtwegen<br />
voldoende door dagof kunstlicht worden verlicht.<br />
In bedrijven waar meer dan 100 personen plegen te verblijven,<br />
moeten - zolang er geheel of gedeeltelijk bij kunstlicht wordt<br />
gewerkt - zodanige maatregelen zijn getroffen dat bij storing<br />
van de lichtvoorziening voldoende noodverlichting is gewaarborgd.<br />
Een dergelijke verlichting moet zijn aangebracht bij de<br />
uitgangen van werklokalen, op trappen en in gangen en portalen<br />
die bij het verlaten van het gebouw moet worden gebruikt.<br />
Voldoende noodverlichting is gewaarborgd indien de verlichtingssterkte<br />
op vloerhoogte ten minste 10 Lux bedraagt. De<br />
noodzaak van de aanwezigheid van noodverlichting hangt echter<br />
mede af van de onveilige situatie die ontstaat bij een storing<br />
van de lichtvoorziening. Daarom wordt aanbevolen een noodverlichting<br />
eveneens aan te brengen:<br />
- in bedrijfsruimten met een verhoogd brand- en/of explosiegevaar;<br />
- in bedrijfsruimten waar bewegende delen of bepaalde obstakels<br />
gevaar kunnen opleveren;<br />
- in bedrijfsruimten zonder daglicht.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
4. VOORKOMEN EN BEPERKEN VAN BRAND- EN EXPLO-<br />
SIEGEVAAR<br />
4.1 Algemeen<br />
In verscheidene wettelijke regelingen zijn bepalingen opgenomen<br />
ter voorkoming en beperking van brand zoals onder andere in de<br />
Veiligheidswet c.q. de Arbeidsomstandig hedenwet en haar<br />
besluiten en de gemeentelijke verordeningen. Het Veiligheidsbesluit<br />
voor fabrieken of werkplaatsen geeft voorschriften ten<br />
aanzien van ruimten waar door de aanwezigheid van vuur of<br />
vonkvorming een verhoogde kans op het uitbreken van brand<br />
aanwezig is. Daarnaast zijn er voorschriften met betrekking tot<br />
het gebruik en de opslag van stoffen die door zelfontbranding<br />
of door hun vluchtigheid gevaar kunnen opleveren.<br />
4.2 Brandwering<br />
In het algemeen kan worden gesteld dat het toepassen van<br />
brandwerende materialen en brandwerende constructies de voorkeur<br />
verdient. Indien brandgevaarlijke vloeistoffen of gassen<br />
worden opgeslagen, zullen in elk geval voorzieningen moeten<br />
worden getroffen om te voorkomen dat deze stoffen ongewild<br />
ontsnappen of zich kunnen ver spreiden. Ook de vorming van een<br />
brandbaar of explosief mengsel van de stof met lucht en contact<br />
met oxiderend materiaal moet worden tegengegaan. Men raadplege<br />
hieromtrent steeds de Arbeidsinspectie.<br />
4.3 Verwarming<br />
Indien geen verhoogd brandgevaar aanwezig is in de ruimte<br />
waarin arbeid pleegt te worden verricht, is men vrij in de<br />
keuze van de aan te brengen verwarmingsinstallatie. Wanneer<br />
echter sprake is van een verhoogd brandgevaar (bijvoorbeeld<br />
garages) of op plaatsen waar met vluchtige brandbare vloeistoffen<br />
wordt gewerkt (onder andere spuitcabines), moet rekening<br />
worden gehouden met speciale voorschriften ten aanzien van de<br />
verwarming en de elektrische installatie. Geadviseerd wordt<br />
overleg te plegen met de Arbeidsinspectie, die een opgave kan<br />
verstrekken van voor dergelijke ruimten goedgekeurde verwarmingstoestellen.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
5. UITGANGEN EN VLUCHTWEGEN<br />
5.1 Algemeen<br />
Bedrijfsgebouwen moeten in geval van nood snel kunnen worden<br />
verlaten.<br />
Bij brand bestaat de mogelijkheid dat de normale uitgang door<br />
vuur of rookontwikkeling wordt versperd. In dergelijke gevallen<br />
moet een vluchtweg ter beschikking staan, die duidelijk als<br />
zodanig moet zijn aangegeven en moet worden vrijgehouden.<br />
Bedrijfsgebouwen mogen tijdens de aanwezigheid van personen<br />
niet worden afgesloten.<br />
5.2 Soorten (nood)uitgangen en vluchtwegen<br />
Voor fabrieken en werkplaatsen gelden de volgende bepalingen.<br />
5.2.1 Deuren<br />
5.2.2 Ramen<br />
Heeft een gelijkvloers gelegen werklokaal een buitendeur,<br />
dan kan in het algemeen met deze uitgang worden volstaan.<br />
Bedraagt het aantal personen dat in een dergelijke ruimte<br />
verblijft - of op weg naar buiten er door moet - echter meer<br />
dan 100, of is er bijzonder brandgevaar aanwezig<br />
(bijvoorbeeld door de aanwezigheid van licht brandbare<br />
stoffen), dan is een tweede uitgang vereist. Heeft de ruimte<br />
geen buitendeur, dan moeten altijd twee uitgangen<br />
beschikbaar zijn. Voor bedrijfsruimten op verdiepingen en in<br />
kelders is steeds een tweede uitgang noodzakelijk. Beide<br />
uitgangen moeten zoveel mogelijke gesitueerd zijn in tegenovergestelde<br />
wanden van de ruimte.<br />
Als vluchtweg kunnen ramen in bepaalde situaties een oplossing<br />
geven, mits men het lokaal op gemakkelijke en veilige<br />
wijze via deze ramen kan verlaten.<br />
5.2.3 Brandtrappen en -ladders<br />
Brandladders kunnen slechts worden toegestaan indien een<br />
klein aantal personen hiervan gebruik moet maken en zich<br />
daaronder geen ouderen of mindervaliden bevinden. Brandtrappen<br />
en -ladders moeten gemakkelijk te bereiken zijn. Het<br />
betreden moet op veilige wijze kunnen gebeuren (bijvoorbeeld<br />
via een bordesje).
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
5.3 Vluchtwegen vanaf verdieping<br />
Indien meer dan 25 personen op de verdiepingen verblijven, of<br />
het bedrijf brandgevaarlijk is, moet de begane grond buiten<br />
langs twee geheel afzonderlijke wegen zijn te bereiken (niet<br />
alleen de eventuele aanwezigheid van licht-ontvlambare stoffen<br />
bepaalt de brandgevaarlijkheid, ook de ligging en constructie<br />
van het bedrijfsgebouw kunnen aanleiding zijn een bedrijf als<br />
brandgevaarlijk te kwalificeren). Bij verblijf op verdiepingen<br />
kan dit worden gerealiseerd indien bijvoorbeeld twee trappenhuizen<br />
of een trappenhuis en een brandtrap worden aangebracht.<br />
Daar in geval van brand een lift niet mag worden gebruikt, kan<br />
een lift niet als ontsnappingsmogelijkheid worden aangemerkt.<br />
In enkele gevallen zal via de belendingen een goed heenkomen<br />
kunnen worden gezocht.<br />
5.4 Afmetingen en uitvoeringen<br />
De wettelijk vereiste breedte van deuropeningen, gangen,<br />
trappen en dergelijke bedraagt ten minste:<br />
- 0,60 m voor 1 t/m 25 personen;<br />
- 0,75 m voor 25 t/m 100 personen;<br />
- 1,20 m (of 2 x 0,75 m) voor meer dan 100 personen.<br />
Het verdient echter aanbeveling om de breedtemaat van de<br />
uitgangen die groter dan 0,60 m moeten zijn, zodanig te bepalen<br />
dat voor iedere 9 personen en resterend gedeelte van dit aantal<br />
ten minste 0,1 m vrije breedte meer beschikbaar is.<br />
Trappen mogen niet steiler zijn dan 4 (vertikaal) op 3 (horizontaal).<br />
Ramen langs buitentrappen en -ladders moeten van draadglas zijn<br />
voorzien.<br />
Gebruikt men binnentrappen, dan moeten deze voldoende brandwerend<br />
zijn afgescheiden van omringende ruimten. De in dergelijke<br />
afscheidingen aanwezige deuren moeten brandwerend, zelfsluitend<br />
en gemakkelijk te openen zijn.<br />
Om ontvluchting te vergemakkelijken is het naar buiten draaien<br />
van deuren gewenst; dit is verplicht indien hiervan 50 of meer<br />
personen gebruik maken.<br />
5.5 Nadere eisen<br />
Met nadruk wordt erop gewezen dat de eisen van de Arbeidsinspectie<br />
in bepaalde gevallen verder kunnen gaan dan die van de<br />
Brandweer.<br />
Het is dan ook raadzaam om in twijfelgevallen en bij het<br />
ontwerpen van grote complexen de Arbeidsinspectie te raadplegen;<br />
dit is zeker noodzakelijk wanneer met licht-ontvlambare of<br />
explosieve stoffen wordt gewerkt. In de laatste gevallen gaan<br />
de eisen veel verder dan hier vermeld.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
6. LUCHTVERVERSING<br />
6.1. Algemeen<br />
Luchtverversing (op natuurlijke of kunst matige wijze) is<br />
noodzakelijk om de lucht in een werklokaal in goede conditie te<br />
houden. Enerzijds moet verse lucht kunnen toestromen om de<br />
zuurstof - die door de in het lokaal aanwezige personen bij de<br />
ademhaling verbruikt is - aan te vullen, anderzijds moeten<br />
koolzuur, overtollige waterdamp en warmte worden afgevoerd.<br />
6.2 Natuurlijke luchtverversing<br />
Natuurlijke luchtverversing vindt plaats indien een ruimte door<br />
openingen in de wanden en/of in het plafond in verbinding staat<br />
met de buitenlucht en de binnen- en buitenlucht verschillend<br />
van temperatuur zijn.<br />
Wanneer de temperatuur binnen hoger is dan buiten (hetgeen in<br />
Nederland meestal het geval is) stroomt warme lucht door de<br />
bovenste openingen naar buiten, terwijl door de onderste<br />
openingen de koudere lucht naar binnen stroomt. Indien men een<br />
ruimte op natuurlijke wijze wil ventileren verdient het aanbeveling<br />
de openingen (bijvoorbeeld ramen) zo goed mogelijk te<br />
verdelen over meer dan één wand.<br />
Aangezien het temperatuurverschil tussen binnen- en buitenlucht<br />
's winters in het algemeen groter is dan 's zomers, zal de<br />
luchtstroom 's winters krachtiger zijn dan 's zomers. Het met<br />
hoge snelheid binnentreden van relatief koude lucht in een<br />
werklokaal is echter ongewenst, aangezien geen hinderlijke<br />
tocht mag optreden. In het algemeen wordt een luchtstroom met<br />
een snelheid van minder dan 0,2 m/s niet als hinderlijke tocht<br />
ervaren.<br />
6.3 Kunstmatige luchtverversing<br />
Kunstmatige luchtverversing vindt plaats met ventilatoren.<br />
Wanneer de lucht alleen kunstmatig wordt afgevoerd, is het<br />
nodig - in verband met de toetreding van verse lucht - toevoeropeningen<br />
aan te brengen. Deze openingen moeten - om een zo<br />
volledig mogelijke doorstroming van de lucht in de ruimte te<br />
bereiken - zo ver mogelijk vanaf het afvoerpunt zijn aangebracht.<br />
Wanneer de lucht alleen kunstmatig wordt toegevoerd, is<br />
het nodig afvoeropeningen zo hoog en zo ver mogelijk vanaf het<br />
toevoerpunt aan te brengen.<br />
Hinderlijke tocht moet worden voorkomen.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
6.4 Circulatiesystemen<br />
Ter beperking van het energieverbruik wordt steeds meer gebruik<br />
gemaakt van circulatiesystemen. Dit zijn systemen waarbij de<br />
uit een ruimte afgezogen verontreinigde lucht na filtering en<br />
eventueel menging met een hoeveelheid verse buitenlucht weer<br />
naar de ruimte wordt teruggevoerd. De toepassing van circulatiesystemen<br />
is slechts toegestaan in gevallen dat de verontreiniging<br />
in de afgezogen lucht onschadelijke stoffen betreft of<br />
waar door fijnfiltering schadelijke stoffen in voldoende mate<br />
worden verwijderd. Bij toepassing van circulatiesystemen blijft<br />
luchtverversing met buitenlucht noodzakelijk. De luchtverversing<br />
moet zijn verzekerd binnen het circulatiesysteem of<br />
eventueel via een hiervan losstaand ander systeem in de betreffende<br />
ruimte. Voor bijzonderheden wordt verwezen naar de<br />
Arbeidsinspectie.<br />
6.5 Capaciteit van ventilatoren<br />
Bij kunstmatige luchtverversing moet de capaciteit van de<br />
ventilatoren worden afgestemd op het aantal personen dat<br />
gelijktijdig in het werklokaal aanwezig is. Wettelijk is<br />
bepaald dat bij kunstmatige luchtverversing ten minste 10 m3<br />
per uur per persoon lucht wordt toegevoerd. Dit moet uit<br />
gezondheidsoogpunt als minimum worden beschouwd. Om te voorkomen<br />
dat de lucht in een werkruimte bedompt of onfris wordt en<br />
dit als hinderlijk wordt ervaren, verdient het aanbeveling ten<br />
minste 30 m3 per uur per persoon verse buitenlucht toe te<br />
voeren.<br />
6.6 Schadelijke en hinderlijke stoffen<br />
Het ontstaan en de verspreiding van schadelijke/hinderlijke<br />
dampen of gassen of van stof in een werklokaal moet zijn<br />
tegengegaan. Is het nemen van maatregelen tegen het ontstaan<br />
van dergelijke stoffen (bijvoorbeeld door aanpassing of verandering<br />
van een proces, bewerking of handeling) niet mogelijk of<br />
hebben dergelijke maatregelen onvoldoende effect, dan moet de<br />
verspreiding worden tegengegaan. Daartoe moeten de schadelijke<br />
of hinderlijke stoffen zo dicht mogelijk bij de plaats waar<br />
deze ontstaan - worden afgezogen. Heeft ook het plaatselijk<br />
afzuigen nog onvoldoende effect, dan moeten die stoffen door<br />
ruimtelijke ventilatie uit de ruimte worden afgevoerd. Het<br />
effect van een maatregel of een combinatie van maatregelen is<br />
voldoende, indien de concentratie van schadelijke of hinderlijke<br />
stoffen in de lucht van het werklokaal beneden een uit<br />
gezondheidsoogpunt aanvaarde concentratie blijft. Zie in dit<br />
verband ook P 145 'Nationale MAC-lijst.'
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
6.7 Verwarmingsapparaten<br />
Indien verwarmingsapparaten in een werklokaal hun verbrandingslucht<br />
uit het lokaal zelf betrekken, moet ervoor worden gezorgd<br />
dat andere apparaten (zoals ventilatoren) die eveneens lucht<br />
uit dat lokaal halen, de werking van de verwarmingsapparaten<br />
niet beïnvloeden en omgekeerd. Voor bijzonderheden op dit<br />
gebied wordt onder andere verwezen naar de NEN 1078 'Voorschriften<br />
voor aardgasinstallaties' en de NEN 3028 'Veiligheidseisen<br />
voor centrale verwarmingsinstallaties.<br />
7. KLIMAAT<br />
7.1 Temperatuurindex<br />
Het klimaat in een bedrijfsruimte is naast de luchttemperatuur<br />
afhankelijk van de luchtvochtigheid, de luchtsnelheid en de<br />
stralingstemperatuur. Onder de voorwaarde dat het verschil<br />
tussen de stralingstemperatuur en de (droge) luchttemperatuur<br />
niet groter is dan 5 graden Celsius en de luchtsnelheid niet<br />
hoger is dan 1 m/s geldt de temperatuurindex L. De temperatuurindex<br />
kan met de volgende formule worden bepaald.<br />
42 tl - 8 tln<br />
L = ---------------<br />
34 + tl - tln<br />
In deze formule stelt tl de droge en tln de natte luchttemperatuur<br />
voor, in graden Celsius.<br />
Droge luchttemperatuur<br />
Onder droge luchttemperatuur wordt verstaan de temperatuur, die<br />
wordt aangewezen door een thermometer, waarvan het meetgedeelte<br />
droog is en afgeschermd is tegen straling.<br />
Natte luchttemperatuur<br />
De natte luchttemperatuur wordt gemeten met een thermometer,<br />
waarvan het meetgedeelte omwikkeld is met vochtig, poreus<br />
materiaal, waarlangs lucht wordt geblazen. Hoe droger de lucht,<br />
des te groter is het verschil in aanwijzing tussen beide<br />
thermometers.<br />
Beschikt men niet over een thermometer om de natte luchttemperatuur<br />
te meten, dan kan - met een thermometer, een hygrometer<br />
en grafiek 1 - op eenvoudige wijze de temperatuurindex worden<br />
bepaald. Wijst de thermometer bijvoorbeeld 23 °C aan en de<br />
hygrometer een relatieve vochtigheid van 60 %, dan is de temperatuurindex<br />
L = 21 (zie grafiek 1; hierin niet opgenomen).
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
Opmerking<br />
Om de juiste vochtigheid te meten verdient het aanbeveling regelmatig<br />
de aanwijzing van de hygrometer te controleren. Deze moet -<br />
omwikkeld met een natte doek - na enige tijd een relatieve vochtigheid<br />
aanwijzen tussen 95 en 98 %.<br />
Stralingstemperatuur<br />
De stralingstemperatuur kan worden bepaald met een globethermometer.<br />
Deze thermometer bestaat uit een holle, dofzwarte<br />
metalen bol met een diameter van 0,15 m; in het centrum van de<br />
bol bevindt zich het gevoelige gedeelte van een thermometer.<br />
De stralingstemperatuur (tS) is bij lage luchtsnelheden bij<br />
benadering met de volgende formule te bepalen:<br />
ts = 2 tg - tl<br />
In deze formule stelt tg de globetemperatuur en tl de droge<br />
luchttemperatuur voor, in graden Celsius.<br />
7.2 Klimaatgrenzen<br />
In werkruimten van fabrieken of werkplaatsen en daarbij behorende<br />
kantoren moet de temperatuurindex een waarde hebben die<br />
ligt tussen 12 en 23.<br />
Bedraagt de temperatuurindex van de buitenlucht meer dan 18,<br />
dan mag deze in het werklokaal ten hoogste 5 meer zijn. Om<br />
verschillen van groter dan 5 te voorkomen, moeten doelmatige<br />
middelen zijn aangewend zoals (buiten-) zonwering, isolatie,<br />
ventilatie of eventueel koeling.<br />
De bovengrens voor ononderbroken arbeid ligt bij een temperatuurindex<br />
van 29.<br />
Speciale voorschriften gelden indien:<br />
- de temperatuurindex lager is dan 12 of hoger dan 29;<br />
- de luchtsnelheid meer dan 1 meter per seconde bedraagt;<br />
- de stralingstemperatuur en de droge luchttemperatuur meer<br />
dan 5 °C verschillen.<br />
De Arbeidsinspectie kan hierover inlichtingen geven .<br />
Opmerking<br />
Aangenomen kan worden dat bij arbeid in bedrijfsruimten het klimaat<br />
draaglijk wordt gevonden, indien de waarde van de temperatuurindex<br />
tussen 16 en 23 ligt. Afhankelijk van kleding en lichamelijke<br />
inspanning kunnen deze waarden hoger of lager zijn.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
Als draaglijk wordt hierbij beschouwd, een klimaat dat door het<br />
overgrote deel van de mensen (namelijk 80%) in de gegeven<br />
situatie wordt aanvaard. In grafiek 1 is het als draaglijk te<br />
beschouwen klimaat weer gegeven (zie het gestippelde gebied).<br />
Een relatieve vochtigheid die ligt tussen 30 en 70% geeft over<br />
het algemeen geen aan leiding tot klachten, zodat deze waarden<br />
respectievelijk als onder en bovenbegrenzing voor een draaglijk<br />
klimaat zijn gekozen.<br />
7.3 Andersoortige werkruimte<br />
De in 7.2 vermelde klimaatgrenzen gelden wettelijk alleen voor<br />
fabrieken of werkplaatsen en daarbij behorende kantoren. Voor<br />
andersoortige werkruimten (overige kantoren, winkels, enzovoort)<br />
zijn (nog) geen klimaatgrenzen vastgesteld; wel zijn<br />
voor vrouwen en jeugdigen in het Arbeidsbesluit 1920 minimumtemperaturen<br />
genoemd. Deze temperaturen hebben echter inmiddels<br />
hun praktische betekenis verloren.<br />
8. GELUID<br />
8.1 Geluidsbeheersing<br />
8.1.1 Overleg<br />
In tal van bedrijven komt schadelijk of hinderlijk geluid<br />
voor. Dit kan in veel gevallen worden voorkomen door reeds<br />
in het ontwerpstadium rekening te houden met geluidsbeheersing.<br />
Nauw overleg tussen projectleider, architect, constructeurs<br />
en leveranciers van machines is hiervoor noodzakelijk.<br />
Het is van belang bij dit overleg van meet af aan<br />
een geluidsdeskundige te betrekken, bijvoorbeeld van een<br />
akoestisch adviesbureau. Bij een dergelijke werkwijze is met<br />
relatief geringe kosten veel te bereiken; later aan te<br />
brengen voorzieningen zijn vrijwel altijd veel kostbaarder<br />
en meestal minder effectief.<br />
8.1.2 Inrichting van het bedrijf<br />
De inrichting van het bedrijf moet zodanig zijn dat afdelingen<br />
met veel geluid worden gescheiden van rustige afdelingen.<br />
Op deze wijze wordt voorkomen dat mensen die op deze<br />
rustige afdelingen werken, hinder of schade ondervinden van<br />
geluid van rumoerige afdelingen.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
8.1.3 Afmetingen van de bedrijfsruimten<br />
Bij grotere bedrijfsruimten zijn soms ook de verhoudingen<br />
van lengte, breedte en hoogte van belang. In relatief lange,<br />
lage hallen zal - vooral wanneer het plafond geluid kan<br />
absorberen - het geluid dat op een bepaalde plaats wordt<br />
geproduceerd slechts in beperkte mate worden overgedragen<br />
naar andere delen van de ruimte.<br />
8.1.4 Geluid van werktuigen en machines<br />
8.1.4.1 Algemeen<br />
Werktuigen en machines kunnen luchtgeluid, contactgeluid of<br />
beide produceren. Onder luchtgeluid wordt verstaan: kleine<br />
drukschommelingen in de ons omringende lucht. Onder contactgeluid<br />
wordt verstaan: trillingen van werktuigen en<br />
machines die op de bouwkundige constructie van een gebouw<br />
worden overgedragen en elders weer als luchtgeluid worden<br />
afgestraald.<br />
8.1.4.2 Luchtgeluid<br />
Het is van groot belang machines en werk tuigen te installeren<br />
die zo weinig mogelijk geluid veroorzaken. Relatief<br />
geluidarme machines zijn meestal duurder dan machines die<br />
veel lawaai maken. Deze hogere aanschafprijs wordt echter<br />
ruimschoots goedgemaakt wanneer daardoor het treffen van<br />
kostbare geluidwerende maatregelen achterwege kan blijven.<br />
In dit verband is het raadzaam bij de leveranciers of<br />
fabrikanten gegevens op te vragen over het geluid van de<br />
aangeboden machines en deze gegevens te betrekken in het<br />
maken van een keuze uit verschillende offertes. Helaas is<br />
het bij de huidige stand van de techniek nog niet altijd<br />
mogelijk machines aan te schaffen die zo weinig geluid maken<br />
dat schadelijke geluidsniveaus in de omgeving worden<br />
voorkomen. In die gevallen moeten zodanige maatregelen<br />
worden getroffen dat alleen degenen die rechtstreeks bij de<br />
bediening van de machines zijn betrokken aan het schadelijk<br />
geluid worden blootgesteld; hierbij moeten uiteraard persoonlijke<br />
gehoorbeschermingsmiddelen worden gebruikt (zie P<br />
166-2).<br />
Ter voorkoming van schadelijke geluids niveaus in de omgeving<br />
kunnen in dit verband onder andere de volgende maatregelen<br />
worden genomen:<br />
- het onderbrengen van de machines in een geluidsisolerende<br />
omkasting;<br />
- het plaatsen van schermen in combinatie met een wand- en<br />
plafondbekleding die geluid absorbeert;<br />
- het plaatsen van de machines in een afzonderlijke ruimte.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
8.1.4.3 Contactgeluid<br />
Om hinder als gevolg van contactgeluid te voorkomen, verdient<br />
het in veel gevallen aanbeveling machines en werktuigen<br />
verend op te stellen, eventueel op een extra zwaar<br />
funderingsblok. Hiervoor kan echter geen algemeen geldende<br />
richtlijn worden gegeven aangezien elk geval weer anders is<br />
en apart moet worden bekeken.<br />
8.1.5 Bouwkundige constructies<br />
8.1.5.1 Geluidsisolatie<br />
Geluid en trillingen, afkomstig van de installaties in een<br />
bedrijf moeten zo min mogelijk naar andere ruimten (inclusief<br />
kantoren, kantines enzovoort) doordringen. Daarvoor is<br />
vereist dat de scheidings constructies (vloeren, plafonds,<br />
scheidingswanden) voldoende luchtgeluidsisolatie waarborgen.<br />
Deuren en ramen vormen daarbij vaak de zwakste schakel en<br />
vragen daarom extra aandacht.<br />
Opmerking<br />
In bepaalde gevallen zal ook de nodige aan dacht moeten worden<br />
besteed aan van buiten komend lawaai (bijvoorbeeld van het verkeer).<br />
8.1.5.2 Absorptie van het geluid<br />
Het ontbreken van voldoende absorptie van het geluid heeft<br />
vooral in grote ruimten een lange nagalmtijd (zie 8.1.5.3)<br />
tot gevolg. In een dergelijke akoestische harde ruimte wordt<br />
ook op grote afstand van machines die lawaai maken, dikwijls<br />
veel hinder hiervan ondervonden.<br />
Door een juiste keuze van de bouwmaterialen kan echter, ook<br />
zonder het aanbrengen van speciale geluidabsorberende voorzieningen,<br />
veel worden bereikt. Voorbeelden hiervan zijn de<br />
toepassing van houtwolcementplaten in plafonds (in plaats<br />
van metalen platen) en wanden van poreuze steen (in plaats<br />
van beton). In het algemeen geldt dat wanneer in een ruimte<br />
extra geluidabsorberend materiaal (bijvoorbeeld in de vorm<br />
van hangende elementen of een wandbekleding) wordt aangebracht,<br />
dit het meeste effect heeft wanneer deze materialen<br />
worden aangebracht op geringe afstand van de lawaaibron.<br />
8.1.5.3 Nagalmtijd<br />
De optimale nagalmtijd van een ruimte wordt voor een belangrijk<br />
deel bepaald door de aard van de activiteiten die<br />
er worden uitgevoerd. Niettemin kan een globale indicatie<br />
worden gegeven van nagalmtijden die voor verschillende<br />
soorten ruimten aanvaardbaar zijn (zie tabel 3).
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
Tabel 3<br />
Richtwaarden voor nagalmtijden in bedrijfsruimten<br />
Soort bedrijfsruimte Nagalmtijd (in seconden)<br />
Grote fabriekshallen en werkplaatsen<br />
Kleine werkplaatsen<br />
Grote kantoorlokalen<br />
Kleine kantoorlokalen<br />
Kantines<br />
8.2 Geluidsniveaus op de arbeidsplaats<br />
1,5 á 2,0<br />
1,0 á 1,5<br />
0,8 á 1,0<br />
0,5 á 0,8<br />
0,8 á 1,0<br />
Met het oog op de hinder moeten afhankelijk van de aard van de<br />
werkzaam heden - eisen worden gesteld aan het geluidsniveau op<br />
de arbeidsplaats. Bij werk dat een hoge-mate van concentratie<br />
vereist of waarbij een goede spraakverstaanbaarheid noodzakelijk<br />
is, gelden strengere eisen dan bijvoorbeeld voor een<br />
werkomgeving waar uitsluitend routinematige werkzaamheden<br />
worden uitgevoerd. In tabel 4 staan voor verschillende soorten<br />
werkomgeving richtwaarden aangegeven voor het maximale geluidsniveau.<br />
Deze waarden beogen slechts een indicatie te geven; er<br />
kan geen absolute waarde aan worden toegekend.<br />
Opmerking<br />
In verband met de kans op het ontstaan van gehoorschade bij hoge ge-<br />
luidsniveaus moet ernaar worden gestreefd dat een waarde van 80<br />
dB(A) niet wordt overschreden. Bij de huidige stand van de techniek<br />
is het in een groot aantal gevallen niet mogelijk een geluidsniveau<br />
van maximaal 80 dB(A) op de arbeidsplaats te realiseren. In die<br />
gevallen moet alle inspanning erop zijn gericht een zo laag mogelijk<br />
niveau te bereiken en zullen zonodig aanvullende maatregelen moeten<br />
worden getroffen.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
Tabel 4<br />
Richtwaarden voor geluidsniveaus in werkomgevingen<br />
Werkomgeving Geluidsniveau<br />
(in dB(A)): maxima<br />
Conferentiekamers<br />
Kleine kantoorlokalen<br />
Grote kantoorlokalen<br />
Kantoortuinen<br />
Laboratoria<br />
Tekenkamers, tekenzalen<br />
Kantines<br />
Computerruimten<br />
Meet- en regelkamers in de procesindustrie,<br />
elektrische centrales, enzovoort.<br />
Werkplaatsen voor licht onderhoud<br />
Andere werkplaatsen, fabriekshallen en dergelijke<br />
9. EET- EN RUSTGELEGENHEDEN<br />
9.1 Schaftlokaal (kantine)<br />
In het algemeen zal een schaftlokaal tot de normale voorzieningen<br />
van een bedrijf behoren.<br />
In fabrieken of werkplaatsen is een schaftlokaal vereist<br />
indien:<br />
- 10 of meer personen werkzaam zijn die een rusttijd van meer<br />
dan een half uur hebben en niet naar huis kunnen gaan;<br />
- 10 of meer personen werkzaam zijn in een fabriek waarvan een<br />
of meer werklokalen als schadelijk zijn aan te merken,<br />
onafhankelijk van de duur van de schafttijd (vraag inlichtingen<br />
bij de Arbeidsinspectie omtrent de schadelijkheid van<br />
een werklokaal);<br />
- arbeid wordt verricht in de open lucht (voor bouwwerken,<br />
wegenbouw en dergelijke gelden bijzondere bepalingen, zie<br />
daarvoor publikatieblad P 57).<br />
De minimumeisen die het Veiligheidsbesluit voor fabrieken of<br />
werkplaatsen aan een schaftlokaal stelt, zijn:<br />
- een vloeroppervlakte van ten minste 1,25 m 2 per persoon<br />
- een vrije luchtruimte van ten minste 3,5 m 3 per persoon;<br />
- een hoogte van ten minste 2 m.<br />
Een schaftlokaal mag niet tevens een bergplaats zijn (ook niet<br />
voor kleren) en mag evenmin deel uitmaken van een werklokaal.<br />
35<br />
40<br />
45<br />
50<br />
45<br />
45<br />
50<br />
60<br />
60<br />
70<br />
80
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
9.2 Schaftgelegenheid<br />
Daar waar het gestelde in 9.1 niet van toepassing is, moet voor<br />
de mensen die een rusttijd van een half uur of langer hebben en<br />
niet naar huis gaan, een behoorlijke schaftgelegenheid beschikbaar<br />
zijn. Onder een behoorlijke schaftgelegenheid wordt verstaan<br />
een doelmatige en in de winter goed verwarmde lokaliteit,<br />
die geen deel mag uitmaken van een schadelijk werklokaal. Het<br />
verdient aanbeveling voor een goede ventilatie te zorgen. In<br />
die schaftgelegenheid moeten ten minste een tafel en behoorlijke<br />
stoelen aanwezig zijn.<br />
9.3 Rustgelegenheid<br />
Het verdient aanbeveling een ruimte als rustkamer in te richten.<br />
In die ruimte moet een opvouwbaar bed of een goede rustbank aanwezig<br />
zijn. Indien in een fabriek of werkplaats 100 of meer personen<br />
werkzaam zijn, is een dergelijke rustkamer verplicht.<br />
10. KLEDINGBERGING, KLEEDKAMERS EN WASGELEGENHEDEN<br />
10.1 Algemeen<br />
Bij de bouw van kleed- en waslokalen is het raadzaam onder meer<br />
rekening te houden met de ligging ten opzichte van werklokalen<br />
en ingangen van het bedrijf. Doorgangen moeten zodanig ruim<br />
zijn uitgevoerd dat gedrang, vooral bij het einde van de<br />
werktijd, wordt voorkomen.<br />
10.2 Kledingberging<br />
In de meeste bedrijven kan, wanneer het aantal personen minder<br />
dan 25 bedraagt, worden volstaan met een eenvoudige kledingbergplaats,<br />
die eventueel in een niet-schadelijk werklokaal mag<br />
zijn ondergebracht.<br />
10.3 Kleedkamers<br />
Bij 25 of meer personen en steeds wanneer door mannen of<br />
vrouwen speciale werkkleding wordt gedragen, moeten voor de<br />
mannen en vrouwen aparte kleedkamers aanwezig zijn. In bepaalde<br />
bedrijven moeten, ongeacht het aantal werknemers, altijd<br />
kleedkamers aanwezig zijn. Dit zijn bijvoorbeeld bedrijven waar<br />
loodverbindingen, chromaten en kwik- en arsenicumverbindingen<br />
worden vervaardigd of verwerkt, waar zich vergiftige stof<br />
verspreidt of vergiftige verf wordt verwerkt, waar ruwe wol<br />
wordt behandeld, waar lompen, oud papier of beenderen worden<br />
gesorteerd of waar vuilnis of darmen worden verwerkt.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
In de kleedkamers moeten de bedrijfskleding en de overige<br />
kleding afzonderlijk kunnen worden opgeborgen; het verdient<br />
aanbeveling de wasgelegenheid tussen de beide bergplaatsen te<br />
projecteren.<br />
Een kleedkamer mag geen deel uitmaken van een werklokaal of van<br />
een schaftlokaal. Het spreekt vanzelf dat een kleedkamer<br />
doelmatig moet zijn verwarmd. Er moet steeds voor een goede<br />
ventilatie worden gezorgd. Natte en vuile bedrijfskleding mag<br />
in geen geval in kasten worden opgeborgen, maar moet aan open<br />
rekken wordt gehangen. Aan welke kledingberging de voorkeur<br />
moet worden gegeven - de zogenaamde open kledingberging met<br />
kastjes voor waardevolle voorwerpen of kledingkasten - hangt<br />
onder meer af van de aard van het bedrijf.<br />
10.4 Wasgelegenheden<br />
Het aantal wasgelegenheden moet minimaal 1 op 10 personen<br />
bedragen. In gevallen waarin arbeiders aan grote warmte zijn<br />
blootgesteld, alsmede bij omgang met moeilijk te verwijderen<br />
vuil of vergiftige stoffen, moet het aantal wasgelegenheden<br />
minimaal 1 op 5 personen bedragen; in dit geval moet warm water<br />
ter beschikking zijn. Het aanbrengen van één of meer douches<br />
verdient aanbeveling; voor sommige bedrijven is dit verplicht.<br />
Een waslokaal moet doelmatig kunnen worden verwarmd en geventileerd.<br />
Voor het schoonhouden is het aan te bevelen een schrobput<br />
aan te brengen.<br />
11. TOILETTEN EN URINOIRS<br />
11.1 Aantal<br />
Tot 10 personen (mannen en vrouwen) kan worden volstaan met één<br />
wc en voor de mannen bovendien nog een urinoir. Bij 10 of meer<br />
personen moeten voor mannen en vrouwen afzonderlijke wc's met<br />
gescheiden toegangen aanwezig zijn en wel in een zodanig aantal<br />
dat voor elke 15 of minder vrouwen en voor elke 25 of minder<br />
mannen een wc aanwezig is. De wc's moeten zijn voorzien van een<br />
aanduiding waaruit blijkt voor welke sekse deze bestemd zijn.<br />
11.2 Bereikbaarheid en ventilatie<br />
Toiletten moeten zoveel mogelijk binnendoor bereikbaar zijn;<br />
bij arbeid in warme ruimten (bijvoorbeeld ovenlokalen) is dit<br />
vereist. Het verdient aanbeveling toiletten en urinoirs door<br />
middel van een geventileerd portaal van werklokalen en dergelijke<br />
te scheiden. Het spreekt vanzelf dat in de onmiddellijke<br />
nabijheid een gelegenheid moet zijn om de handen te wassen.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
11.3 Schoonhouden en verwarming<br />
Het schoonhouden van toiletten is van het grootste belang en<br />
wordt gemakkelijk gemaakt door geen dorpels aan te brengen en<br />
onder de deuren een spleet vrij te houden. Een schrobputje<br />
wordt aanbevolen, evenals een kraan waaraan een slang kan<br />
worden gekoppeld om de ruimte schoon te spuiten. Moderne<br />
verwarmingsapparatuur maken het mogelijk dat ook afgelegen<br />
toiletten kunnen worden verwarmd, waarmee tevens bevriezing<br />
wordt voorkomen.<br />
12. SCHOONMAAK- EN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN<br />
Wanneer bij de bouw van hoge objecten wordt nagelaten al in een<br />
vroeg stadium onder ogen te zien hoe bepaalde schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden<br />
moeten worden uitgevoerd, bestaat de kans dat men<br />
voor zeer moeilijk oplosbare problemen komt te staan. Met name geldt<br />
dit voor het schoonhouden van de ramen. Later aangebrachte noodzakelijke<br />
voorzieningen zullen meestal duurder uitvallen en minder<br />
doelmatig zijn, dan wanneer deze al bij het ontwerp in de constructie<br />
waren opgenomen. De beste oplossing is uiteraard de ramen en<br />
gevels zodanig in te richten dat voor het schoonmaken geen extra<br />
voorzieningen nodig zijn en de nodige handelingen zonder gevaar van<br />
binnen uit of vanaf goed beveiligde balkons kunnen worden verricht.<br />
Waar de bouwstijl niet met een dergelijke oplossing in overeenstemming<br />
is te brengen, zal in het algemeen gebruik moeten worden<br />
gemaakt van hangsteigers. Dergelijke hangsteigers kunnen worden<br />
bevestigd aan vaste punten, aan verplaatsbare beugels of aan over<br />
het dak voortbewogen wagens. Een onafhankelijke bevestigingsmogelijkheid<br />
voor vanggordels is hierbij in vele gevallen noodzakelijk<br />
(zie hiervoor publikatieblad P 120 'Verplaatsbare hangsteigers:<br />
Ontwerpen en vervaardigen' en publikatieblad P 119 'Verplaatsbare<br />
hangsteigers: gebruik en onderhoud').<br />
Bij bepaalde gevelconstructies zullen in plaats van hangsteigers<br />
andere doeltreffende hulpmiddelen kunnen worden toegepast (zie P 151<br />
'Rolsteigers: Vervaardiging, gebruik en onderhoud' ) .<br />
De hoofdzaak is dat genoemde problemen reeds bij het ontwerp de<br />
nodige aandacht krijgen en worden opgelost, waarbij het gewenst is<br />
over de wijze van uitvoering tijdig overleg te plegen met de Arbeidsinspectie.<br />
Voor het verdere onderhoud en het schoonhouden van de gebouwen, in<br />
het bijzonder van vloeren, zullen de nodige aansluitingen op de<br />
waterleiding, afvoerpunten en kasten voor het opbergen van schoonmaakmiddelen<br />
aanwezig moeten zijn.
BOUW EN INRICHTING VAN BEDRIJFSRUIMTEN P30<br />
1983<br />
PUBLICATIES<br />
Op het gebied van de bouw en inrichting van bedrijfsruimten zijn de<br />
volgende publikatiebladen van belang.<br />
P1 Inhoud verbandtrommels. Middelen voor de eerste hulp bij<br />
ongevallen op het werk<br />
P57 Bedrijfshygiënische voorzieningen in het bouwbedrijf;<br />
Schaftruimten en aanhorigheden<br />
P58 Bedrijfshygiënische voorzieningen in het bouwbedrijf;<br />
Woon- en slaapvertrekken met aanhorigheden<br />
P120 Verplaatsbare hangsteigers; Constructie, gebruik en onderhoud;<br />
P130 Laboratoria; Veiligheid bij gebruik van gevaarlijke stoffen<br />
P130-1 Laboratoria; Veiligheid en hygiëne; Algemeen<br />
P166-1 Lawaai op de arbeidsplaats; Algemeen<br />
P166-2 Lawaai op de arbeidsplaats; Gehoorbeschermingsmiddelen<br />
P139 Verfverwerking<br />
P142 Arbeid in koel- en vriesruimten<br />
P145 Nationale MAC-lijst<br />
P151 Rolsteigers; Vervaardiging, gebruik en onderhoud<br />
P153 Veiligheid in ruimten bewaakt door automatische kooldioxide<br />
brandblusinstallaties