Transform your PDFs into Flipbooks and boost your revenue!
Leverage SEO-optimized Flipbooks, powerful backlinks, and multimedia content to professionally showcase your products and significantly increase your reach.
V E R K L A A R I N G<br />
OVER [IET<br />
NIEUWE TESTAMENT<br />
DOOR<br />
CHRISTOPH. AUGUST. HEUMANN,<br />
IN DESZELFS LEEVEN<br />
HOOGLEERAAR DER GODTGELEERTHEID, WYS-<br />
GEERTE, EN GELEERDE GESCHIEDKUNDE,<br />
OP DE HOOGE SCHOOL TE GOÏTINGEN.<br />
Z E S D E DEEL»<br />
ff aar in de Handelingen der jfpoftelen, zoo ah die<br />
door L UKA S befchreeven zyn , bêfcbouvod<br />
en opgehelderd voorden.<br />
Uit het Hoogduitfch vertaald, en me.t .aantekeningen<br />
verrykf dooj<br />
A U G U-S T U S S T E R K-»<br />
Leeraar der Gemeente toegedaan de onwandtrdè<br />
^ugsburg/cbe Cebofsbslydsnisje in / Hage.<br />
, 0%.<br />
Jê
V E R V O L G<br />
V A N C E<br />
V E R K L A A R I N G<br />
D E R<br />
GESCHIEDNISSE<br />
Pag. i<br />
V A N DE<br />
APOSTELEN,<br />
VOLGENS DE BESCHRYVING<br />
f A K<br />
L U K A S.<br />
HOOFDSTUK XIIL<br />
ggtagj^ers i. Daar waren te Amiochien in de Gemeen*<br />
t e<br />
M vlk Propbeeten en Leeraaren, Barnabas en Sisl__J?<br />
meon, mét den toenaam de zwarte, en Luyr-i<br />
van Cyrene, en Manabam, die met den VU,vorjt<br />
Herodes opgevoed vuas, en Sauhis, 'HF«» Si' *i*t leeft<br />
VL Deel. A !<br />
-»
jt Verklaaring van de Handelingen<br />
men in de gewoone uitgaaven. Dan dcwyl men in de<br />
oude Latynfche overzettinge het woord MH niet vertaald<br />
heeft, heeft LUTHERÜS het in de zyne ook overgeflaagen.<br />
BEZA dacht insgelyks, dat dit woord overtollig<br />
was, voornaamlyk dewyl hy het in zyne Oude<br />
handfchriften niet vondt. Het ontbreekt ook in het<br />
beroemd Alexandrynfch handfchrift, gelyk mede m<br />
eenige anderen. En dewyl men het ook in de Syrifche°<br />
overzettinge niet vindt, is het buiten twyfel zeer<br />
waarfchynlyk, zoo als BENGEL het ook begreep, dat<br />
T«>S? een byvoegfel is. In. deeze gedachte wordt men<br />
beveftigd, wanneer men de woorden van den grond,<br />
text van na by befchouwt: 'He-a» Je e*» 'A*ria%ei* ——<br />
«• SOQÏT»,<br />
*«» JiJ«'i« in B«e»«/3*«» etc. Eerft voegde<br />
men achter J
der Apoftclen. Roofdft. XIII: r. 3<br />
zegt. Door de Leeraaren (a) heeft men mannen te<br />
verdaan, die het Evangelie predikten, en niet flechts<br />
in het openbaar, maar ook by byzondere gelegcnheden,<br />
anderen in den Chriitelyken Godtsdienft onderweezen.<br />
Onder deezen is SIMEON of SIMON, met den<br />
toenaame de zwarte Qniger), ons niet verder bekend<br />
geworden. En dit denken de uitleggeren ook gemeen»<br />
iyk van Lucius en MENAHEM»<br />
Dan, het geen ik in myne Poecile T. II. p.
4 Verklaaring wan de Handelingen<br />
Dit is intufïchen zeker, dat, dewyl LUKAS met PAU<br />
LUS van Antiochien vertrokken, en naderhand beftendig<br />
in zyn gezelfchap gebleeven is, en dewyl hy dus<br />
ook een Evangelift en Leeraar onder de Heidenen is<br />
geweeft, hy zynen naam niet heeft kunnen vergeetea<br />
of verzwygen, toen hy (vers i) de Leeraaren, die<br />
men te Antiochien vondt, optelde. En-bygevolg moet<br />
hy die Lucius geweeft zyn, van welken hier gefproken<br />
wordt.<br />
Dat Lucius en LUKAS dezelfde naam is, zal geen<br />
geleerde in tvvyfel trekken. De eerfte is de rechte<br />
naam, • de tweede, zoo als die in den gemeenen wandel<br />
verbafterd wordt. Er is dan geen ander onderfcheid<br />
tuffchen Lucius en LUKAS, dan tuffchen Jo-<br />
HANNES en JAN — PETRUS en PIETER — LEONARDUS<br />
en LEENDERT — VALENTINUS en VELTEN. — Om<br />
deeze rede wordt onze LUKAS ook door PAULUS , ROM.<br />
XVI- 21. Lucius genaamd. Want dat hy aldaar onzen<br />
LUKAS bedoelt, blvkt (&), om dat hy, toen hy<br />
te Korinthe deezen brief fchreef , LUKAS by zich<br />
hadt, en dus ook in. zynen naame de Chrifteuen te<br />
Rome moeft groeten.<br />
Men werpe my niet tegen, dat PAULUS , COL. IV:<br />
14. en 2 TIM. IV: 11, als mede in zynen brief aan<br />
PHIIEMON, vers 24, zynen Reisgenoot, onzen gefchiedfehryver,<br />
niet Lucius , maar LUKAS genaamd<br />
heeft. Want, gelyk hy EPAPHRODITUS , PHIL. II: 25<br />
en IV: 18 by zynen rechten naam, maar COL. I: 7 en<br />
IV- 12, met het gemeen, EPAPHRAS noemt; konde<br />
hy onzen Evangelift ook nu eens LUKAS, dan eens<br />
Lucius noemen. En toch wy vinden ook, dat de E><br />
vaneelift, dien LUKAS in de Hand- der Apottelen al.<br />
a<br />
toos,<br />
Cb) Om die rede denken ook LANCTIÜS, in de voorrede<br />
00 zvnen Commeatariusin ABa Apoflnhmm, en BASNAGS, An-<br />
«& «d arm. 60 5. 33- dat ROM. XVi: 21 LUKAS bedoeld wordt.<br />
Ook verhaalt ORIGENJSS, het geen merkwaardig is, m zynen<br />
CmWtarius ad Rom. XVI, dat men deezen Lucius in zynen<br />
tyd voor den Evangelift LUKAS hieldt.
der Apoftelen. Hoofdjl. XIII: r. 5<br />
toos, volgens de gemeene ukfpraak, SILAS noemde,<br />
door PAULDS 2 CoR. I: 19. 1 THESS. I: 1 en 2 THESS.<br />
I: 1, gelyk mede door PETRUS, r Petr. V: 12. by<br />
zynen rechten naam SYLVANUS genaamd wordt.<br />
Meer fchyn heeft de tegenwerping, dat Lrcius,<br />
van wieu hier gefproken wordt, van Cyrene geboortig<br />
was, daar Antiochien gezegd wordt, de geboorteplaatze<br />
van LUKAS den Gefchiedfchryver geweeft te<br />
zyn. — Dan, wie is de geloofwaardige getuige, die<br />
dit verzekert? my is geen ouder bekend, daa EUSK.<br />
BIOS, Kerk!. Gefibiedn. B. III. Hoofdft. IV, dien<br />
PIIERONYMUS, in zynen Catalogus Scriptorüm écelefiau<br />
ticorwn cap. 7, volgens zyne gewoonte, heeft nagefchreeven.<br />
Het was naamlyk bekend, dat,LUKAS met<br />
PAULUS van Antiochien vertrokken, en vervolgens een<br />
geduurig reisgenoot van dien Apoftel geweeft was.<br />
Dit fchynt EUSEBIUS verleid te hebben, om Antiochien<br />
als de geboortepteatze van LUKAS aantémerken<br />
: daar men lange te vooren, naamlyk ten tyde<br />
van ORIGENES, gelyk ik reeds gezegd hebbe, vaft.<br />
ftelde, dat LUKAS Lucius van Cyrene, en dus geenszins<br />
een Antiochier -geweeft is.<br />
Was LUKAS dan uit Cyrene geboortig, wy herinneren<br />
ons uit kap. II: 10 , dat ook in dit Land zich<br />
Jooden hadden aedergeuaagerj; en uit kap. XI: 20,<br />
dat fommigen der bekeerde Jooden van Cyrene, als<br />
.Leeraaren , den Chriftelyken Godtsdienft hebben<br />
voortgeplant. In dit land werdt, gelyk HERODOTÜS,<br />
lib. II, getuigt, de Grickfche taaie gefproken; en wy<br />
behoeven ons dus niet te verwonderen , dat LUKAS<br />
beter Griekfch fchryft, dan de drie andere Evangeliften,<br />
welker moédertaale de gewoone fpraak der Jooden<br />
was. Want dewyl LUKAS zich in zyne jeugd op<br />
de weetenfehappen geïegd, en inzonderheid de Geneeskonft<br />
(e) geleerd hadt, kunnen wy niet twyfelen,<br />
of<br />
(Y) Dat deeze wectenfehsp te Cyrene vlytiglyk beoefend<br />
A 3 wcrJt,
6, Verklaaring van de Handelingen<br />
of hy zal ook de regelen zyner moederfpraake geleerd»<br />
en zich geoefend hebben, om zich in die taaie zuiver<br />
en cierlyk uic te drukken.<br />
Wy kunnen uit deeze byzonderheid noch eene aanmerking<br />
afleiden. Te vveetcn, dewyl in beide de boeken<br />
van LOKAS eenige fpreekwyzen voorkomen, die<br />
men by gcene andere Griekfche Schryveren vindt, is<br />
het zeer waarfchynlyk, dat dezelve aan de inwooneren<br />
van Cyrene eigen, en in andere landen, daar men<br />
Griekfch fprak, niet gebruiklyk geweell zyn. En gelyk<br />
HIERONYMUS in de Schriften van PAULUS , die uit<br />
Cilicien was, Cilicismi (Cilifche fpreekwyzen) meende<br />
gevonden te hebben; zoo kan men ook, niet zonder<br />
grond, vermoeden, dat LUKAS in zyne Schriften<br />
eenige Cyrenismi (uitdrukkingen aan die van Cyrene<br />
eigen) zal hebben laaten invloeijen.<br />
Dan, het geen ik zoo even, gezegd hebbe, noodzaakt<br />
my , om te bewyzen, dat LUKAS zich op de<br />
Geneeskonft heeft toegelegd. Dit is een oud gevoelen,<br />
en ook noch in laatere tyden algemeen aangenomen<br />
, beruftende op het getuignis van PAULUS , COL.<br />
IV: 14: Lukas, de Geneesmeejter, groet u. Het geen<br />
tot beveiliging van dit gevoelen dient, is, dat PAU<br />
LUS hem rit
der Apofielen.
Verklaaring vart de Handelingen<br />
wift te verlosfen. Dit laatfte wil BASNAGE intusfchen<br />
niet gelooven. Een Evangelift, zegt hy, helpt de<br />
zieken alleenlyk door wonderwerken. En, vaart hy<br />
-voort, men vooronderftelle al eens, dat de Evange-<br />
Jift LUKAS een Arts geweeft was, dan zoude hy evenwel<br />
toen afltand van deeze konft gedaan hebben, en<br />
dus konde hy niet meer een geneesmeefter genaamd<br />
worden.<br />
Ik moet deeze dwaaling van dien geleerden manne,<br />
die hem deedt denken, dat een Evangelift, als een<br />
Artz der ziele, niet teffenseen Geneesmeefter van het<br />
lichaam zoude kunnen zyn, afzonderlyk wederleggen.<br />
BASNAGE dacht, dat een Apoftel, ja zelfs een Evangelift,<br />
alle ziektens door eene wonderdaadige kracht<br />
heeft kunnen wegneemen. Dan hy bedriegt zich. De<br />
Apoftelen waren dan alleen in ftaat, om eene wonderdaadige<br />
geneezing te bewerken, wanneer zy daar toe<br />
zekeren aandrang van den Heiligen Geeft ontfingen.<br />
Daarom moeft PAULUS, 2 TIM. IV: 20, toen hy van<br />
Mileten vertrok, TROPHINUS in zyne ziekte verhaten<br />
, en hy konde hem niet gezond medeneemen.<br />
Daarom konde hy ook, PHIL. II: 27, EPAPHRODITUS,<br />
die zeer gevaarlyk krank was, niet gezond maaken,<br />
hoe hartlyk hy ook zyne geneezing wenichtte , en<br />
hoe zeer hy zich ook over deszelfs gevaariyken toeftand<br />
bedroefde: hy moeft hem aan de Artzen overlaaten,<br />
dewyl de Heilige Geeft hem geen bevel gaf,<br />
om aan deezen lyder eene wonderdaadige geneezing<br />
te verrichten.<br />
Nu zien wy, dat. LUKAS de geneeskonft niet maar<br />
sis een Evangelift, dat is , door het doen van wonderwerken,<br />
geoefend heeft, maar dat hy, door broe.<br />
derliefde aangefpoord, de zieken ook, a!s Artz, met<br />
zynen raad bvftondt, en van de middelen, die hem<br />
zyne weetenfehap aan de hand gaf, gebruik maakte,<br />
om hunne herftelling te bevorderen. En hier uit blykt<br />
dan, dat PAULUS hem den naam van Geneesmeefter
der Apoftelen. Hoofdft, XIII: r. 9<br />
niet gaf» om dat hy een Arts geweeft was, maar om<br />
dat hy het noch was, en deeze konft noch by alle<br />
gelegenheden oefende.<br />
Het laatfte bewys van BASNAGE is ten éénenmaale<br />
zonder grond, en gcener wederleggingc waardig: hy<br />
beweert" naamlyk , dat LUKAS de geneesmeefter. een<br />
Heiden geweeft is, terwyl niemand twyfeit, om Lu.<br />
KAS den Evangelift als eenen Jood van geboorte aantemerken.<br />
Ik zal noch ééne byzonderheid tegen BASNAGE aanmerken,<br />
dewelke krachts genoeg by my gehad heeft,<br />
om my van myn cerfie gevoelen te doen afgaan. Naamlyk<br />
dewyl PAULUS, in zynen brief aan PHILEMON, vers<br />
23, 24 , hem niet flecbts van den Evangelift LUKAS ,<br />
maar ook van EPAPHRAS, MARKUS, ARISTARCHUS en<br />
DEMAS groet; en dc Coiosfers i;,sgc!yks nietmaaralleen<br />
van LUKAS, den Geneesmeefter, maar ook van<br />
dezelfde vier, vers 10, 12 en 14, is het middagklaar,<br />
dat op beide deeze plaatzen van éénen en denzelfden<br />
LUKAS gefproken wordt. — Dit bewys wordt door<br />
SAL. VAN TIL noch fterker gemaakt , wanneer hy in<br />
zyn Opus analyticum T. II. p. 429 aanmerkt, dat PAU<br />
LUS den brief aan de Coiosfers en dien aan PHÏLE.<br />
MON, genoegfaam op óénen tyd gefchreeven heeft.<br />
Noch ééne plaatze kan ik niet onaangeroerd laaten;<br />
In welke LUKAS, beaeffens noch twee anderen een<br />
c-vyyuii van PAULUS genaamd wordt. Dit gefchiedt<br />
HOM. XVI: 21. Wat PAULUS hiermede bedoele, kari<br />
men daar uit afneemen, dat by deeze drie tegen Ti-<br />
MOTHEUS overftelt, die cer.en Heiden tot vader hadt.<br />
Hy noemt der'nalven deeze drie zyne a-vyyum , om<br />
dat zy, zoo wel als hy, geboorne Jooden waren.—<br />
Op deeze wyze noemt dezelfde Apofiel, ROM. IX:<br />
•3, alle de Jooden zyne Tiyyniït 'iar* »•«'?«*. ——Toen<br />
jk deeze verkiaaring in myne Beecile, T. II. p. 51;:,<br />
hadt voorgefle'd, gaf WOLF in zyne Cwa 'er cerftond<br />
zyne toeftemming aan. Dan GROTIUS heeft het voor<br />
A s iny
ao Verklaaring van de Handelingen<br />
my reeds, op die wyze verklaard. Die derhalven, met<br />
fommige uitleggeren, tot dus verre gedacht heeft,<br />
dat LUKAS hier de Neef van PAULUS genaamd wordt,<br />
en dit, door de afgelegenheid van hunne geboorteplaatzen<br />
niet heeft kunnen begrypen, is nu in ftaat,<br />
om deeze zwaarigheid te verdryven.<br />
De naam MENAHEM komt 2 KON. XV: 15, 17 ook<br />
voor. In den Griekfchen Bybel leeft men M<br />
LUKAS fchryft, met eene kleine verandering, M*»*;».<br />
Van meer andere lieden, die deezen naam droegen,<br />
vindt men by LIGHTFOOT, WOLF en BISCÖE §. 53<br />
gewag gemaakt.<br />
ARCULARIUS befluit uit de byzonderheid, in dit vers<br />
gemeld, (dat onze MENAHEM met den Viervorft HE<br />
RODES, den Moordenaar van JOHANNES DEN DOOPER,<br />
was opgevoed) dat hy van eene voornaame afkomft<br />
moeft geweeft zyn, en dus dat men tot zynen roem<br />
moet zeggen , dat hy aan den Chriftelyken Godtsdienft,<br />
hoe zeer toen ook veracht, boven den luifter<br />
van het hof-lccven, den voorrang gegeeven heeft.<br />
Dan c-a»T ?«
der Apoftelen. Hoofdjl. XIII: 2. u<br />
soo'>d waren. In de eerfte betekenisfe wordt dit woord<br />
by ÏWARCHUS gebruikt, cap. VI, over de Opvoeding<br />
van kinderen. Andere voorbeelden van beide betekenisfen,<br />
heeft RAPHELIUS', in zyne Jantekeningen uit<br />
Polybius, by een gezameld.<br />
Behalven den naam, wecten wy van deezen Leeraar<br />
van het Chriftendom, MENAHEM, niets het geringde,<br />
en geen Gefchiedlchryver heeft het geheugen van<br />
zyne, buiten twyfel goede, daaden bewaard.<br />
vers 1. Toen zy nu (eens op zekeren tyd) den Godlsdienfl<br />
waarnamen en vaften, [prak de Heilige Geefi:<br />
zondert my Bamabas en Saulus af, tot het werk, waar<br />
toe ik hen beroepen hebbe. ERASMOS heeft het vertaald:<br />
cum facrificarent Domino (toen zy den Heere offerden)<br />
dit verwerpt BEZA, dewyl het het Misoffer der<br />
Roomichgezinden fchynt te begunftigen. Dan dit was<br />
het oogmerk van ERASMUS niet. Hy hadt LUK. l:<br />
en HEBR. X: 11 in de gedachten, en dacht, dat<br />
Afir.. r/>r. offeren betekenende , men er hier het doen<br />
van geeftlyke offeranden onder te verftaan hadt; gelyk<br />
hy 'er, zoo wel in zyne parapbrafis, als in zyne aanmerkingen,<br />
by voegde, dat geen offer Gode aangenaamer<br />
is, dan het Evangelium te lecren en te prediken.<br />
Intusfchen is het niet te verwonderen, dat veele<br />
Leeraaren der Roomfche Kerke hier hunne Miffe vinden.<br />
Dewvl deeze hunne leere nergens in de H.<br />
Schrift pegrond is , cn ook het Mis-offer , zoo als<br />
DALE-T.US , lib. IX , de cultibus Latinorum rehgiofu<br />
breedvoerig en op het bondigft beweezen heeft aan<br />
de oude Kerke onbekend geween: is, zynde eene laatere<br />
uitvinding van het bygeloof, hebben zy zich in<br />
de noodzaaklykheid gevonden, om deeze plaatzc, die<br />
'er een flauw zweemfel van hadt, aan te grypen, cn<br />
op dien losfen zandgrond hunne dwaalleere te veftigen.<br />
De jonge GERHASD geeft de naamen van eenige<br />
der-
j2 Verklaaring van de 'Handelingen<br />
dergelyke Leeraaren der Rbomfche Kerke op. Ja in<br />
den jaare 164.Ö hadt de Jcüiiet VERON, te Parys, de<br />
vertaaling van het Nieuwe Teitament te deezer plaatze<br />
op de volgende wyze (e) veranderd: Eux difants<br />
la Mesje au Seigneur (toen zy de Mis dceden) hetwelk<br />
terllond door een hekclfchrift, onder den titel la<br />
Mesje trouvée dans V Kscriture (de Mis in den Bybel gevonden)<br />
gegispt werdt. Men kan van dit hekelfchnft<br />
nader bericht vinden by GOETZE, in het tweede deel<br />
der Merkwaardigheden van de Koninglyke Bibliotheek te<br />
Dresden, bi. 526 enz. Dan BELLARMYN belydt zelf<br />
de zwakheid van dit bewys, wanneer hy lib. 1. de Mis-<br />
Ja, cap. 13, fchryft: Auroógyi» Act. XIII: 2, non videtur<br />
aliud esje potuisje , quam facrijicium Misjtz (het<br />
woord z.uTtt>£ Vfii HAND. XIII: 1, Jbynt niet wel iets<br />
anders te kunnen betekenen, dan het offer van de Misfe)<br />
en dit, cap. 15. Jententiam probabiliorem (het waar.<br />
fchynlykft gevoelen) noemt. Zoo noemt ook de Jefuiet<br />
LORINÜS dit, bewys voor de Misfc argumentum<br />
non nêcesjarivmi, Jed tarnen volde probabile (een bewys,<br />
het welk de zaak wel niet volftrekt zeker, maar echter<br />
zeer waarfchynlyk maakt); cn de Jefuiet TIRINUS<br />
durft het in zyne aanmerkinge op deeze plaatze in het<br />
geheel met waagen, dezelve van de Misfe te verklaaren.<br />
Ja CAJETANUS , ARIAS MONTANOS, en BE-<br />
NEDICTUS JUSTINIANI hebben die woorden, metCHRY-<br />
SOSTOMUS vertaald : prcedicantibus illis (toen zy Predikten<br />
cn Godcs woord leeraarden). Men zie GER-<br />
HARD zyne Confesjïo Catholica, lib, II. P. II, Artk.<br />
15. cap. 1. p. 128.<br />
AILTCV^/HV is zekerlyk een woord, het welk dikwijs<br />
gebruikt wordt, om Godtsdienltige handelingen'te-b*è.<br />
tekenen. En hier ter plaatze is het van zelf klaar,<br />
dat men toen den Godtsdienft gehouden, dat is, eenen<br />
bepaalden tyd met bidden, zingen, en prediken<br />
door-<br />
(e) Dat de Jefuiet COTON deeze plaatze insgefyks op die<br />
wyze heeft overgezet , roeide RICH. SIMON in de Lettres<br />
thijies, T. III. p. 2.7*0.
der Apcflelen. Hoejdjl, XIII: 2. 13<br />
doorgebracht heeft, en wel vóór den maaltyd, zonder<br />
iets genooten te hebben; het welk ïmx.vajtengenaamd<br />
wordt. In de Overzettinge van CLERICUS is deeze<br />
plaatze zeer wel vertaald: comme ils fervoient putti*<br />
wement le Seigneur. Ik twyfdeniet, of dit zal<br />
op eenen zondag gefchied zyn, dewyl op dien tyd<br />
reeds de dag der Opftandinge JESUS, tot eenen dag<br />
van openbaarc Godtsdienftoefeningc was afgezonderd.<br />
De Heilige Geejl [prak, wel te verdaan door iemand,<br />
die mede in de vergaderinge was. Deeze manier van<br />
fpreeken is ook in het Oude Teftament gebruiklyk. —<br />
Door wien de Heilige Geeft thans gefproken hebbe,<br />
geeft LUKAS niet te kennen. Dan het kan met misfon,<br />
of deszelfs naam< moet in het eerfte vers gemeld<br />
ftïan,<br />
De woorden van den Heiligen Geeft zyn kort, en<br />
kurnen pp de volgende wyze omfchreeven worden.<br />
Zondert my ;<br />
'f;, dat is, ten mynen diende, BARNA-<br />
B\S en SAULUS van u af, en laat hen uit deeze Stad<br />
(Antiochien) vertrekken, om, het geen ik door hen<br />
wil gedaan hebben, te verrichten, — « ^rXU>.^ftci,(g) dvröi, wordt, naar het oordeel van GROTIUS , gebruikt<br />
D a n d c w<br />
e r<br />
in plaatze van *(it ° «, tU 0 •Kf'xU^m Dat ook by de<br />
Latynen deeze Ellipfis niet vreemd is, heeft BURMAÏÏ<br />
by VELLEJUS PATERCULUS , Lib. h cap. 7, en Wo-<br />
TKENS,<br />
(ƒ) By CAEPZOV, 'Jmiq. Èebr. p. 614. ƒ?. kan men denaamen<br />
vinden van eenige Geleerden, die ln bet woord d^irctrt<br />
hier ter plaatze, fommisen deezen, anderen dien byzonderétJ<br />
nadruk meenen te ontdekken. Het is eigcnlyk eene Hebreeuwfche<br />
manier van fpreeken, die men 1 CHRON. XXVI: 1, ook<br />
aantreft.<br />
(g) Dit woord komt kap. XVI: 10, en MARK. UI: 13 Ö«H<br />
jelyks in eene doende (attiva) betekerihTe voor.
ï j. Verklaaring van de Handelingen<br />
PHENS, in zyne Le6tiones Tulliane t Lib. I. cap, i p,<br />
4. ten cap. 3. p. 15.<br />
vers 3. Tom vaften en baden zy, en zy leiden bun de<br />
banden op, en lieten ben vertrekken. Dewyl hier op het<br />
nieuw van hun gezegd worde, dat zy gevalt hebben,<br />
heeft men dit hun vaften van het voorgaande, waar<br />
van vers 2 gefproken werdt, te onderfcheiden. Wy<br />
zien 'er uit, dat, het geen hier verhaald wordt, op<br />
eenen anderen, misfehien wel op den volgenden dag,<br />
gefchied is. Men kan 'er uit befluiten, dat de Heilige<br />
Geeft het bovengemelde bevel eerft by het fcheiden<br />
der voorgaande vergaderinge gegeeven heeft, en<br />
men daarom tcrflond den volgenden dag op het nieuw<br />
by één kwam, om dit zyn bevel te volbrengen.<br />
In deeze vergaderinge nu leiden zy, te wecten, de<br />
Propheeten en Leeraaren, van dewelken vers 1 ge.<br />
fproken wordt, hun de handen op. Dat zy by dit<br />
opleggen der handen Godt om zegen over deeze heilige<br />
reize aangeroepen , en aan deeze hunne broederen<br />
eenen gewenfehten uitflagvan het hun aanbevolen werk<br />
toegewenfcht hebben, is een redelyk en zeer natuurlyk<br />
befluit van GROTIUS, CALOV en LINDHAMMER.<br />
De twee laaftgemelden, zoo wel als BASNAGE, ad a.<br />
45» §• 3» verwerpen hier by met recht den waan der<br />
Roomfchgezinden, die te dcezcr plaatze het Sacrament<br />
der Priefterwyinge, het welk in hunne Kerke is opgekomen,<br />
meenen te vinden.<br />
vers 4. Deeze nu, dewelke de Heilige Geeft had uit*<br />
gezonden, kwamen te Seleucia, en voeren van daar na<br />
Cypren. Dat PAULUS en BARNABAS de Stad Seleucia<br />
doorgetrokken zyn , zonder aldaar het Evangelie te<br />
prediken, heeft men aan den Heiligen Geeft toetefclrryven,<br />
die hun daar toe geen bevel gaf. Wy ontmoeten<br />
kap. XVI: 6 en 7 een foortgelyk voorbeeld.<br />
vers 5. Ook hadden zy Jobannes by zich, als dienaar.<br />
De Apoftelea haddea doorgaans ééaea of meer diensarea
der Jpofielen. Hoofdft. XIII: 3—7» *5<br />
naaren by zich, die hun niet flechts andere dienften<br />
deeden, maar hun ook by de bekeeringe der Ongeloovisen<br />
de behulpzaame hand booden; gelyk wy van<br />
deezen JOHANNES MARKUS kap. XV: 38, van LUKAS<br />
kan XVI- 10, van TIMOTHEUS en ERASTUS kap. XIX:<br />
22leezen' VITRINGA merkt dit, volgens zyne gewoonte<br />
, 'als eene navolging der Rabbynen aan, lib.<br />
III, de Synagoga, cap. 4. p. 654. ƒ?. dan dit is wat<br />
te verre gezocht. Lange voor de tyden der Rabbynen<br />
reeds, hadden MOSES en ELIAS eenen dienaar.<br />
vers 6 Teen zy naderhand door dit eiland trokken tot<br />
de Jlad Paphos , 'vonden zy eenen Magus en valfchen<br />
Propheet, die eenen Jood was, en den naam Barjejus<br />
drties De naam BARJESUS, die in alle handfehnften,<br />
eelvk mede in de oude Latynfche Overzettinge voorkomt,<br />
betekent den zoon van eenen manne, die JESUS<br />
genaamd was. Op dezelfde wyze zyn ons de naamen<br />
BARTIM.'EUS, BARTHOLOMSUS, BARSABAS, BARNABAS,<br />
BARTONA, BARRABAS (b) voorgekomen. De naam JE<br />
SUS was by de Jooden zeer gemeen, en de naarftigc<br />
Heer VAN SEELEN heeft in zyne Meditationes exegetica<br />
P. II, DiJJ. 10 eene vry groote menigte van Jooden<br />
, dewelken deezen naam droegen , by één gezameld.<br />
Intusfchen hebben fommigen der Oaden, inzonderheid<br />
HIERONYMUS en BEDA, deezen BARJESUS dien<br />
naam misgund, en hem BARJEHU genaamd: waar m<br />
hem fommigen der laatere Schryveren gevolgd hebben,<br />
onder dewelken ik alleen onzen LUTHERUS, (0 den<br />
Abt<br />
(/;) Over diergelyke naamen, zie men de aantekening vaÜ<br />
DRUSIUS op LUK. VI: 14.<br />
(0 Hy is in zyne kanttekeninge, van oordeel, dat deeze<br />
Magus zich deezen naam BARJEHU zelf gegeeven, en zich<br />
daar door eenen zoon van Godt genoemd heeft, als het welk<br />
de betekenis van deezen naam is. In deeze dubbelde dooüng<br />
heelt
i6 Verklaaring van de Handelingen<br />
Abt HILLER, en BENGEL zal noemen. Dan dat BAR<br />
JESUS de rechte naam is, heeft DRUSIUS en BASNAGE<br />
(ad ann: 45. §. 9) getoond, vveike laatfte insgelyks dc<br />
befpotlyke invallen van LIGHTFOOT (k) wederlegt.<br />
Deeze BARJESUS was een Jocdfche Magus en een<br />
valfch Propheet. Wat dit betekene, hebben wy te<br />
vooren reeds gezien, toen wy van den Magus SIMOK<br />
ipraken. BARJESUS naamlyk gaf zich , zoo wel als<br />
SIMON, voor eenen man uit, die in Magifche konden<br />
bedreeven was; inzonderheid beroemde hy zich, een<br />
meeftêr te zyn in Magifche geneezingen, en uit het<br />
gefternte en andere tekenen, zoo wel geheime gebeurtenisfen<br />
, als toekomftige dingen, te kunnen bekend<br />
maaken. Dergelyke konden, mitsgaders zyne pochery<br />
op andere weetenfehappen,-hadden hem by SER-<br />
GIUS PAULUS in gunft gebracht: die hem daarom aan<br />
zyn hof een langduurend verblyf gunde.<br />
De Magifche wfietenfchnp is met haare konden<br />
heden ten 'dage onder de Jooden noch niet uicgeftorven.<br />
Men noemt dezelve Cabbala pra&ica, en men<br />
kan, om thans niet van andere geleerde Mannen te<br />
fpreeken, daar over SCHUDT loczen, Joodfche Merkwaardigheden,<br />
B. IV, kap. XXXI, bl. 331 enz.<br />
Voor het overige, gelyk de bovengemelde SIMON,<br />
in oude tyden, op den lyft der Ketteren in de Chriftlyke<br />
kerke geplaatst is , zoo is dit ook deezen BAR<br />
JESUS ten deele gevallen, wiens naam men echter bedorven,<br />
en in VARTÜUUS veranderd heeft; gelyk ITTIG in<br />
zyn A:;pendi% deEtzreJïarchis, § XVIII gclukkiglykgistte.<br />
•vers 7.<br />
hec
der Apofteleh. Hoofdji. XIII: 3—7- «7<br />
vers 7. Deeze Meldt zich by den Proconful, (Landvoogd)<br />
Paulus Sergius, een' verftandig man,, op. Dezelve<br />
Het Barnabas en Saulus by zich roepen, en oegeerde<br />
Godts woord te booren. 5<br />
E
18 Verklaaring man de Handelingen<br />
Dan noch fraaijer is de titel, dien LUKAS aan deezen<br />
SERGIUS geeft , wanneer hy hem een' verftandig'<br />
man noemt. Wat «Wf «wr« s cigenlyk betekeue,<br />
ftelt ARISTOTELES , in zyne 'Ledekunde, aan NIOMA-<br />
CHUS, B. VI, kap. 10, met zyne gewoone fcherpzinnigheid,<br />
voor; alwaar hy leert, dat 'er geenzins<br />
een man, die zich wyslyk in zynen wandel gedraagt,<br />
maar die over alle dingen verftandig oordeelt, door<br />
verdaan wordt. Wy kunnen bier deeze betekenis aanncemen,<br />
dewyl wy gemaklyk kunnen zien, dat LU<br />
KAS bedoeld beeft, SERGIUS aan ons voortedellen, als<br />
eenen man, die niet blind was in den Godtsdienft,<br />
maar denzelven met de oogen van zyne rede oplettend<br />
gade iloeg (/). Als een geleerd Romein erkende<br />
hy reeds, zoo wel als de Hoofdman CORNELIUS, de<br />
valfchheid van den Heidenfchen Godtsdienft, mitsgaders<br />
het voordeel van den Joodfchen boven denzelven.<br />
Denklyk was zyne begeerte, om van dien Godts.<br />
dienft eene nadere onderrichting te bekomen , ééne<br />
van de redenen, waarom hy BARJESUS, die een Jood<br />
was, zoo lange by zich hielde. Toen hy naderhand<br />
hoorde, dat 'er Leeraaren van den Chriftlyken Godtsdienft<br />
op het Eiland gekomen waren, en hem, buiten<br />
twyfel, ook bekend was geworden , dat deeze<br />
Godtsdienft op Godtlyke wonderwerken gegrond was ,<br />
liet hy deeze beide Leeraaren ook by zich komen,<br />
met oogmerk, om hunne leere te hooren en te toet.<br />
len. Naar alle waarfchynlykheid, en ik twyfele 'er<br />
niet aan, heeft hy eene proeve willen neemen, wie<br />
van beiden, de Joodfche of Chridlyke Leeraaren<br />
eikanderen zouden overwinnen. In deeze gedachte<br />
woide ik door het volgend vers beveiligd-<br />
Wanneer LUKAS fchrvft, dat de Proconful begeerig<br />
was, om Godts woord ie hooren, is zyn oogmerk niet,<br />
te zeggen, dat hv de leere der Apoftelcn reeds voor<br />
Godts 1<br />
woord hielde, maar alleenlyk, dat hy de leere<br />
van<br />
(i) Deeze verklaaring van LUKAS hebbe ik in rayne Aiït,<br />
JPhikfophorum, T. III. y. 669 reeds voorgefteld.
der Apoflelen. Hoofdfl. XIII: 8. 19<br />
van die twee Chriftlykc Predikers, (dewelken Godts<br />
woord verkondigden;, heeft willen hooren. Deeze<br />
wyze van zich uitcedrukken komt in meer plaatzen<br />
der heilige fclinfc voor, gelyk CLERICUS, in zyne Ars<br />
critica, P. II. Sett. I, cap. XIII, §. 6 fqq., heeft<br />
aangemerkt.<br />
vers 8. Toen fprak Elymas, de Magus, (want dus<br />
wordt zyn naam overgezet) hun tegen, en trachtte den<br />
Proconful van bet geloof (aan JESUS) te rugge te trekken.<br />
Terwyl LUKAS hier te kennen geeft, dat Elymas<br />
en Magus één en dezelfde naam is , onderricht<br />
hy ons teffens, dat deeze Magus zich zei ven den titel<br />
Elymas gegeeven heeft, en daarom door anderen,<br />
niet de Magus, maar de Elymas genoemd werdt. Dit<br />
heeft gelegenheid gegeeven om te onderzoeken, tot<br />
welke taaie het woord Elymas behoore.<br />
DRUSIUS houdt het voor de Arabifche benaaming<br />
van eenen Magus, en twyfelt 'er in geenen deelen<br />
aan. HOTTINGER oordeelt dit ook zeker, in zynen<br />
Thefaurus Philologicus p. 57 en in zyne Analecta hiflo*<br />
rico-theologica p. 259; gelyk mede BOCHAKT, Hieroz.<br />
P. I, Lib. III, cap. 3 p. 750; de jonge GËRHARD by<br />
dit vers, en PFEIFER, in het aanhangfel op zyne Du*<br />
bia vexata p. 943. Wy behooren deeze uitfpraak van<br />
vyf, in de Arabifche taaie zoo bedreevene, mannen,<br />
zonder eenige bedenkinge aanteneemen, en, hetgeen<br />
door anderen daaromtrent is voorgefteld, te verwerpen»<br />
LIGHTFOOT vermoedt, niet zonder waarfchynlyk»<br />
heid, dat deeze Jood in Arabien gebooren of opgevoed<br />
was: en .evenwel maakt hy tegen den ArabifcheQ<br />
oorfprong van den naame ELYMAS eene tegenwerping,<br />
die BASNAGE ad amu 45 § 8, zeer ongeichikt geoordeeld,<br />
en wederiegd heeft. Het verwondert my, dat<br />
LAKEMACHER deeze zelfde tegenwerping, in zyne<br />
Obfervationes philologicce P. II, p, \6i fq, heeft voorgefteld,<br />
zonder haare ongegrondheid te zien, of zyaen<br />
Leezeren onder het oog te brengen.<br />
B 2 Deczc
2 0 Verklaaring van de Handelingen<br />
Deeze Magus nu (prak hun, te weeten PAULUS en<br />
BARNABAS , tegen. Wy ontmoeten het woord, het<br />
welk hier in den grondtext voorkomt, ook m die<br />
zelf'e betekenisfe. GAL. U: it, 2 TIM. III: 8 en<br />
IV- '5. Uit dit tegenfpreeken kunnen wy aineemen,<br />
dat PAULUS en BARNABAS den Proconful een brecdvoerie<br />
bericht, aangaande JESUS en zyne leere, gegeeven<br />
, en zich bevlytigd hebben, om hem te overtuigen,<br />
dat [ESUS degiootfte afgezand van Godt geweeft<br />
is en dat een iegelyk, die zich door zyne Apoflelen<br />
tot het geloof aan hem laat bekeeren, naa dit leeven<br />
tot het genot van akoosduurende zaligheid zal ko-<br />
M T D BARJESUS, die noch een ongeloovig Jood<br />
was' tot dus verre den Proconful zynen Godtsdienft<br />
hadt' aangeprcezen , en daarenboven ook voor een<br />
boo^ekefd Man wilde gehouden worden, konde in<br />
dit geval niet zwygen. Hy fprak dan den Apoflelen<br />
tegen, en poogde te beletten, dat de Proconfd den<br />
Chriftlvken Godtsdienft niet als waar en godtlyk leerde<br />
aanmerken. Hy moet eene taaie, die de Apoflelen<br />
zeer trof, hy moet de onbcfchaamdfte Iafternn:en en<br />
leugenen tegen JESUS en zyne leere,gefproken hebben:<br />
d^vvyl PAULUS ZOO driftig wierdt, cn in zyne oogen<br />
zvn misnoegen en zvne verontwaardiging te lcezen<br />
was Dan, eer ik dit'verhandde, moet ik noch eemg<br />
nad.r licht over eene byzonderheid verfpreiden, die<br />
in het volgende vers gemeld wordt.<br />
vers 9 Maar Saulus (die ook Paulus heef) vserdt met<br />
den Heiligen Geeft vervuld, en hy zag hem met drift<br />
onder de oogen, en fprak. 1 ÜKAS houdt ons hier met<br />
eere tusfchenrede (parentbefiO op. Saulus, ichryft<br />
hv, die ook den naam van Paulus draagt. J->at dit de<br />
betekenis van de uitdrukkingen i x») nWA«s is , ziet<br />
men gcmaklyk van zelf: ALBERTI bewyft het ten overvloede<br />
met gelykluidende plaatzen.<br />
I UKAS voegt 'er niet bv dat SAULUS deezen Hebreeuwfehen<br />
naam, als Jood, gedraagen, maar als een<br />
Romeinfch Burger den Romeinfchcn naam PAUIUS<br />
ont-
der Apoflelen. Hoofdjl. XIII: 9. •21<br />
ontfangen heeft; om dat dit den Chriftenen reeds be,<br />
kend was.<br />
Om welke redenen LUKAS hier deeze tulïchenrede<br />
'er invoege, geeft hy niet met ronde wooruen to'kennen.<br />
Hy leert het ons aheenlyk, voor zo verre hy<br />
toen ophielde, hem SAULUS te noemen , en in het vervol<br />
' hem altoos den naam van PAULUS gaf. Immers<br />
geeft hy daar door te verdaan, dat de Apoftcl omtrent<br />
dien tyd zvnen Hebreeuwfchcn naam afgelegd,<br />
en zich zeiven in het vervolg alcoos PAULUS genoemd<br />
heeft.<br />
LUKAS laat het aan zyne Leezeren over, de rede van<br />
deeze naamsveranderinge na te fpeuren (m). Dan wy<br />
behoeven 'er niet lange na te zoeken. Wy wecten,<br />
dat SAULUS door CHRISTUS tot zynen Apoitel onder<br />
de Heidenen verkooren was. Dewyl hy nu thans,<br />
om zoo te fpreeken, dit werk aanvaarde, lcide hyzy.<br />
nen joodfehen naam af, en naraden Romeinfchea open.<br />
lyk aan, en dit te meer, dewyl dezelve onder de Heid'epen<br />
zeer bemind t was Hierby kwam noch zyne<br />
geeftlyke vriendfehap met den Proconful PAULUS; de.<br />
welke zich verblvd zal hebben, dat de Apoltel, zoo<br />
wel als hy, een 'Roomfch burger was, en als zoodanig<br />
ook den naam van PAULUS droeg, daar hy onder<br />
de Jooden tot dus verre Hechts SAULUS genaamd was.<br />
Ons komt hier noch iets voor, het welk onze opmerking<br />
verdiept. Naamlyk tot hier toe hadt LUKAS<br />
den naam van BARNABAS altoos vóór dien van SAULUS<br />
geplaatst: men zie kap. XI: 30, XII: 25, X M : *»<br />
2, 7. Maar van nu af noemt hy genoegzaam altoos<br />
PAULUS het eerft; zoo als, kap. XIII: 46, 5°> XV:<br />
2, 35»<br />
(ra) De verfchillende gevoelens der ouden brengt ERASMUS.<br />
by ROM. I: 1. • Onder de lgatere Scliryvercn feeze men WIT-<br />
SIUS, Meiclem'ta Leidenfia, p. 47 fqq. en WOLF, Curie, als<br />
jjrede BASNAGE, Annal. ad am. 37 g. 54 ö J<br />
55-<br />
B 3
S3I<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
2, 353 36". Het eerfte deedt hy, dewyl BARNABAS<br />
niet Hechts ouder Chriflen, maar oolc ouder Leeraar<br />
van den Chnftlyken Godtsdienft was. Maar naderhand,<br />
toen PAOLUS zyn Apoftelampt, onder de Heidenen<br />
aanvaardt hadt, "oordeelde hy het redelyk, hem<br />
vóór BARNABAS te noemen, dewyl hy zyne beroeping<br />
tot het Apoftelampt ommiddelyk van Chnflus zeiven<br />
bekomen hadt. Dus was het niet met BARNABAS gefield,<br />
hoewel hy in zekeren opzichte ook een Apostel<br />
konde genaamd worden, gelyk wy by kap. XIV:<br />
24 zullen zien. Dat BARNABAS zelf erkend heeft, dat<br />
aan PAULUS de voorrang toekwam, kan niet in twyfel<br />
getrokken worden»<br />
Ik herinnerc my by deeze gelegenheid eene fout tegen<br />
de fpraakkonfl , dewelke men meeflal over het<br />
hoofd ziet. Naamlyk fommige leermeefteren der Latynfche<br />
taaie noemen onzen Apoflel niet Paulus ,<br />
maar Paullus, hoe zeer LUKAS niet alleen, maar de<br />
Apoflel zelf altoos IWA« 5 fchryven. Dit is dus met<br />
andere woorden gezegd, den Apoflel te befchuldigen,<br />
dat hy niet in {laat gewcefl is , om zyn eigen naam<br />
goed te fchryven. Dan wie ziet niet, dat dit eene<br />
handtaftlyke dooling is?<br />
Vooreerfl beroept men zich op de Steenhouwers,<br />
die op de oude Opfchriften zeer dikwils PAULLUS gefield<br />
hebben. Slechte leermeeflcrs voorzeker in de<br />
fpeldekonfl! waarom volgt men de geleerde Grieken<br />
niet liever, dewelken nooit anders, dan iw^s, fchryven<br />
P* Men zie flèchts PLUTARCHUS, in bet leeven van<br />
PAULUS ÜLMILIUS. •<br />
Ten tweeden is het tegen den aart van alle taaien,<br />
achter eenen langen klinker, (vocalis) of tweeklank<br />
(dipbtongus), twee medeklinkers (confonanten) te fchryven<br />
, dewvl die ter deezer plaatze noch aitgefprokeö,<br />
noch gehoord kunnen worden. In het Hebreeuwfch<br />
niet alleen, maar ook in alle andere taaien is de regel;<br />
vocalis leuga, adeoque Êf dipbtongus finit Jyllabam<br />
(een
der Apoflelen. Hoofdjl. XIII: 10. 23<br />
reen lange klinker, en dus ook een tweeklank eindigt<br />
een lettergreep). Dan genoeg van deeze<br />
ketterye tegen de fpraakkonft.<br />
Nu komen wy met LUKAS'wederom tot het gedrag<br />
van PAULUS tegen dien Joodfchen dwarsdryver, BAR-<br />
TESUS. Toen deeze JESUS, cn zyne leere, verachtte<br />
en verwierp, werdt PAULUS met den Heiligen Geeft vervuld,<br />
dat is, de Heilige Geeft ontftak in hem eenen<br />
vuurigcn yver, dien men zelfs in zyne oogen konde<br />
leezen. LUKAS zegt: «TSHV«« B
24 Verklaaring van de Handelingen<br />
Gy zyt vol argliftigheid, vaart hy voort, cn vaardig<br />
in allerleie uitvindingen, om kwaad te doen.<br />
'Vcfètov^yU (van welk woord de Heer WETSTEIN veele<br />
voorbeelden uit oude fchryvcren bybrengt) ftamt af<br />
van 'guhiit factie en i'eyov opus; en betekent eene vaardigheid<br />
om kwaad te doen, en zyne naaften te bedriegen.<br />
PAULUS heeft het oog op de Sophistifche konften,<br />
waarvan zich deeze Magus-in zyne tegenfpraak<br />
tegen den Chriftelyken Godtsdienft bediend hadt.<br />
De Apoftel noemt hem vervolgens eenen vyand van<br />
alle hwturptti, met welk woord hy de waare leere bedoelt,<br />
die ook op andere piaatzen, by JOH. XVI: 10<br />
gemeld, Smatanltv heet, gelyk eene valfche leere meer.<br />
maaien dhxU genaamd wordt,<br />
Aiaret'4-"» r c\ ifo*s rr.g Kw;'ia» (de wegen des PIceren<br />
verkeeren) is niets anders, dan hafpfu, T*»'{ diB-sü*nvt<br />
**>" «ï*» tou K-JJUV (de menfehen van den rechten<br />
weg aftrekken, cn op eene verkeerden weg brengen,<br />
gelyk wy vers 8 leezen. Ook moet men aanmerken,<br />
dat de leere in de heilige fchrift 'ȕit genaamd wordt (o),<br />
zoo dat «i èt»i di £'vS-i7uf het zelfde betekent, als 2 PETR.<br />
II: 21 r, «£»s Ö
der Apoflelen. Hoofdft. XIII: i r. 25<br />
Gy zult blind zyn, en het daglicht niet zien. In liet<br />
Griekfch leeft men: de zonne niet zien. Deeze ftraffe<br />
was voor dien zondaar het beft gefchikt. Hy wilde<br />
her helder fchvnend licht der Goddyke leere, de zonne<br />
der waarheid, niet zien, cn floot 'er zyne oogen<br />
voor, nu moeft hy ook zyn lichaamiyk gezicht verliezen,<br />
en in gedunrige duifternisfe lecven.<br />
Dan , wat PAULUS 'er mede bedoele, wanneer hy<br />
ze°r, dat de Magus blind zoude zyn a%^i adiffv, voor<br />
zekeren tyd, of toe zekeren tyd, wordt ons niet gezegd-<br />
Dit zien wy 'er uit, dat deeze godtlooze Magus niet<br />
tot zynen dood toe blind zoude blyven.<br />
OSIGENF.S, CHRYSOSTOMUS , en OECUMENIUS hebben<br />
hier uit bcflooteh, dat BARJESUS door deeze ftraffe<br />
tot inkeer gebracht is, en toen zyn gezicht weder bekomen<br />
heeft. —— Maar hoe kan men denken , dat<br />
LUKAS dit zoude kunnen verzwygen? ja zoude PAU-<br />
LUS zelf dan niet gezegd hebben: " gy zult eenen<br />
" tyd lang blind zyn; maar, wanneer gy daar uitGodts<br />
" hand leert kennen, zal hy u van deeze ftraffe weder-<br />
" om ontheffen? " Dan in plaatze van zich dus uittedrukken,<br />
zegt PAULUS zonder eenige bepaalinge, dat<br />
hy op zekeren tyd van zyne blindheid wederom zoude<br />
verloft worden.<br />
Ik befluit hier uit, dat de Apoftel ten dienfte van<br />
den Proconful twee wonderwerken gedaan heeft; en<br />
wel voorcerft, dat hy den Magus blind deedt worden<br />
• waar door hy den Landvoogd tot het geloof aan<br />
JESOS bracht , en ten tweeden, dat hy hem, kort<br />
voor zyn vertrek, het gezicht wedergaf ——- waardoor<br />
hy SERGIOS in dit geloof verfterktc.<br />
Wat BARJESOS zeiven betreft; dewyl LUKAS van<br />
zyn geloof niet fpreekt, denke ik, dat hy in zyn ongeloof<br />
zal volhard hebben. En van dit gevoelen is<br />
BASNAGE insgelyks, ad anti, 45 § XI. Dan, toen hy<br />
dit geval voor eene gehe ;<br />
me voorbeduiding hieldt,<br />
B j dat
26 Verklaaring van de Handelingen<br />
dat het Joodfche volk eenen geruimcn tyd in de blindheid<br />
van ongeloof zal blyven, maat naderhand evenwel<br />
op het laatst tot het licht der kenniffe van JESOS<br />
komen, verviel hy tot eenen uitlegkundigen droom,<br />
dien hy wel voor zich hadt moogen behouden. Echter<br />
heeft hy wel gedaan, dat hy § XII toont, hoe ongefchikt<br />
het bewys van JBELLAKMYN is, die uit deeze<br />
gebeurtnisfe befloot, dat men de ketters met den dood<br />
behoorde te llraffen.<br />
vers 12. Toen nu de Proconful zag, wat 'er gefchied*<br />
de, werdt by geloovig, en verwonderde zich over de leere<br />
des Heeren. De Landvoogd werdt met verbaasdheid<br />
(o) over dit wonderwerk getroffen, en erkende,<br />
dat het een werk van Godt was. Nu konde hy ook<br />
niet langer loochenen, dat de leere van Jefus, of de<br />
leere der Apoflelen aangaande Jefus (de Griekfche uitdrukking<br />
heeft beide deeze betekenisfen) van eenen<br />
Godtlyken oorfprong was, en dus, dat hy den Chriftlyken<br />
Godtsdienft behoorde aanteneenien. Hy werdt<br />
derha'.ven een geloovige, een Chriften.<br />
Wy vinden in deeze woorden van LOKAS eene Ily-<br />
Jlerologie (verzetting), die by de gefchiedfehryveren<br />
niet ongewoon is. Duidelyker zoude het geweeft<br />
zyn, indien hy omgekeerd gefchreeven hadt: by werdt<br />
verbaasd over dit'wonderwerk, het welk de leere van Je.<br />
fus vergezelde, en werdt daar door geloovig.<br />
Men. ziet hier, dat de geloovige Landvoogd zich<br />
niet heeft Iaaten doopen,en dus den Chriftlyken Godtsdienft<br />
niet in het openbaar aangenomen, maar, gelyk<br />
weleer NICODEMOS, zyne bediening,-even als te vooren,<br />
heeft blyven waarneemen. Indien hy zich openlyk<br />
by de gemeente der Chriftenen gevoegd hadt ,<br />
zoude hy zyn ampt niet hebben kunnen behouden,<br />
het welk hy evenwel ten voordeelc van zoo veel duizen-<br />
(0) Deeze woorden tHx^irtriftsttt Èfrl r»v Kvgiso^<br />
komen ons MATTH. VII: 28 ook voor.
der Apoflelen. Heofdfl. XIII: 12. 27<br />
zenden van Onderdaanen waarnam. De Keizer zoude<br />
bed, uit hoofde van dien nieuwen Godtsdienfr., van<br />
zyne Landvoogdve ontzet hebben. Maar zonder uiterlvke<br />
belydeniïTe een Chriften te zyn, benadeelde<br />
by "de Romeinen niemand; gelyk wy PH,L, IV: 22<br />
onder de Keizerlyke Hofbedienden Chnltenen aantreffen.<br />
Dewyl nu PAULUS den Landvoogd niet gedwongen<br />
heeft, om zich te laaten doopen , cn zyne aanzienlyke<br />
bediening nederttleggen, moeten wy 'er uit befluiten,<br />
dat hy dit, in byzondere omftandigheden,<br />
nietvolflrckt noodzaaklykheeft geoordeeld, maar, volgens<br />
zyne Apoftolifche wysheid begreepen, dat men<br />
ten dien opzichte, in zekere gevallen, van de gewoone<br />
regel mocht afwykcn. Men zie, tot opheldering<br />
van deeze merkwaardige afwykinge, het geen<br />
ik by IOH. XII: 42 heb aangemerkt, (p)<br />
vers<br />
(p) Ik zie ook noch gecne redenen, om van myn gevoelen<br />
aftegaan, het welk ik in eene vry breede aantekening by<br />
dat veis heb voorgeile'd. En, byaldien Sr.RGius PAULUS, om<br />
zyne Landvoogdye te behouden, niet openlyk voor den Godtsdienst<br />
van JESUS CHRISTUS uitkwam, kan ik niet zien, hoe hy<br />
een echt jonger van dien mceftcr konde genaamd worden ,<br />
die wilde, dat men zelfs zyn leeven niet te dierbaar zoude<br />
achten , om , wanneer zulks de bclangens van zynen dienft<br />
vorderden, liet 'er gewilligiyk aan opteoffcren. En was SER<br />
GIUS PAULUS nu veel duizenden nuttig door het waarneemen<br />
van zyne bedieninge, het voorbeeld van zulk een' man, die<br />
van een luider en alle 'de voordeden van zynen poft afzag,<br />
om belydenis van Jesus CHRISTUS te doen, zoude gewislyk<br />
niet hebben kunnen na'aaten, veelen tot navolging te verwekken,<br />
en hy dus op die wyze niet minder nuttig voor veelen<br />
geweeft zyn. Waar by men noch kan voegen, dat, wanneer<br />
de duidèlyke letter van Godts woord ons tot eenige zaak verplicht,<br />
het ons niet voegt, te onderzoeken, of wy, door aan<br />
dezelve niet te gchoorzaamen, aan onze naaften of ons ze'ven<br />
ook eenig tydlyk voordeel kunnen aanbrengen. Onze zaak is<br />
dan Godc te gehcorzaainen , en het overige aan den wyzerj<br />
cn weldaadigcn Albeftierer ovcrtelaatcn. VERTAALER.
28 Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 13. Toen nu Paulus, en de geenen, die by ben wa~<br />
ren, van Paphos afvoeren, kwamen zy te Pergen in Pain*<br />
fhylien. Maar Johannes ging van hun af,ren reisde te<br />
rugge na Jerufalem. Dat •< wig) T\V UXV^S-, hier niet vertaald<br />
moet worden, zoo als de Grieken fomtyds fpree.<br />
ken, (zie by JOH. XI: 19)> en zoo als het'ERASMüs<br />
hier ook verdondt, door PAULUS zeiven, maar door<br />
PAULUS, en de geenen, die by-hem waren, leert ons de<br />
zaak zelve. BEZA, ZEGERUS, GLASSIUS , RAPHELIUS<br />
(in de aantekeningen uit POLYBIUS) en LINDHAMMER<br />
toonen, dat deeze manier van fpreeken insgelyks by<br />
de Grieken gebruikiyk is. Wy ontmoeten dezelve<br />
kap. XXI: 8 noch eenmaal.<br />
In de (tad Pergen hadt men eenen Tempel, der Godinne<br />
DIANA gewyd, dewelke dien teEphefen in vermaardheid<br />
byna gelyk was. Dit, en wat 'er ten opzichte<br />
van deeze Stad meer in de oude fchriften gevonden<br />
wordt, heeft BAYLE in zyn Dictionaire by één<br />
gezameld.<br />
Voor het tegenwoordige trok PAULUS alleenlyk door<br />
deeze dad, gelyk wy uit het volgend vers zien; op<br />
eenen anderen tyd predikte hy hier ook het Evangelium,<br />
kap. XIV: 25.<br />
Tn deeze ftad befloot de reisgenoot en dienaar van<br />
PAULUS en BARNABAS, JOHANNES MARKUS, van wien<br />
wy kap. XII: 25 en XIII: 5 gewag hebben zien maakcn<br />
, niet langer by hen te blyven, maar te huiswaarts<br />
, na Jerufalem, te keeren. Toen hy naa verloop<br />
van eenigen tyd wederom by hén kwam , en<br />
BARNABAS wenfchtte, dat hy wederom als hunne gemeenfchaplyke<br />
dienaar zoude worden aangenomen:<br />
werdt dit door PAULUS vo'.ftrekt geweigerd; waar uit<br />
ik befiüite, dat deeze JOHANNES thans eenen grovcn<br />
misdag moet begaan hebben , en mbfehien niet eens<br />
affcheid van PAULUS cn BARNABAS genomen heeft.<br />
Want, zo hy dit gedaan, efl om zyn affcheid verzucht<br />
hadt , zouden zy hem niet } door kracht van<br />
voor-
der Apoflelen. Hoofdfl. XIII: 13, H- 29<br />
voortellingen, tot andere gedachten gebracht hebben?<br />
Wy zien, dat hy toen noch zeer zwak was, en<br />
door het vooruitzicht van de moeylykheid en het gevaar<br />
der reize, van dezelve werdt afgefchrikt.<br />
Echter heeft hy zich naderhand gebeterd. Hy ver.<br />
eezelde eerft BARNABAS op zyne reize, kap XV: 39;<br />
Vervolgens verwierf hy, door zyne getrouwe dienften,<br />
ook wederom de gunlt en vriendfehap van PAULUS,<br />
en werdt de reisgenoot en medearbeider van deezen<br />
Anoftel. Dit meldt PAULUS zelf COL. IV. 10, ».<br />
1 TIM. IV: 11, en PHILEM. vers 23, 24.<br />
wrt id En zy reisden van Pergen af, en kwamen te<br />
Antiocbiain bet landfebap Pifidien, en gingen in de Sy.<br />
wlTop L Sabbatl, en zetten zich neder.<br />
K t n.S», heeft BEZA vertaald: cum perrexijfent<br />
* .*(toen zy tot Pergen waren voortgetrokken) Be-<br />
V<br />
^S^peragratitregionibus a Perga venerunt Anüochiam<br />
(toen zy Se landlchappen doorgetrokken waen<br />
zyn zy van Pergen te Antiochie gekomen): alieenlyk<br />
hadt hy peragrata regime, in het enkelvouwL<br />
ge, behooren te fchryven.<br />
AÜn***i ri* nr»t betekent, vers 6, door bet Eiland<br />
reizen." Boor eene ftad, of door een land reizen,<br />
S MATTH. Vil: 43, LUK. XiX: 1 en 1 C o ^ V I :<br />
i voor. Somtyds ftaat de plaatze , die men doorreift,<br />
'er riet by; wanneer dezelve uit het voorgaande gemaklvk<br />
kan begreepen worden. Dit vinden wy kap<br />
XVlf: 23 en LUK/XIX: 4. En het zelfde heeft pok<br />
in ons tegenwoordig textvers plaatze, het welk cieihalven<br />
op deeze wyze behoort vertaald te worden.<br />
zy reisden van Per gen af, het land door, en kwamen t e<br />
Antiochia in Pifidien. Toen zy nannlyk door he. landfchap<br />
Pamphylien waren voortgetrokken, Kwamen zy<br />
uit dit land in Pifidien.<br />
Dat men door »' i^è* S$-JT*» den Sabbatb te<br />
verftaan heeft, lydt geenen twyfel. Immers wordt
30 Verklaaring van de Handelingen<br />
hier van de Godtsdicnftoefeninge gefproken, die OD<br />
den Sabbath gebruiklyk was. ünze Gefchiedfchryvet<br />
bedient zich van dezelfde manier van fpreeken kap.<br />
XVI: 13. Op andere plaatzen fchryfthy: •» *>/ f * «?,<br />
v*fifidTöv t<br />
by voorbeeld, in zyn Evangelie, kap. IV:<br />
16, en XIII: 14. Het komt op het zelfde uit, dewyl<br />
de Sabbath nu eens ri e-as"^*», dan eens ré<br />
«ra'^ar* genaamd werdt. Men zie MATTH. XII: 1, 2,<br />
j, 8, 10, 11 en 12.<br />
PAULUS en BARNABAS plaatftcn zich in de Synagoge<br />
onder de andere toehoorers, en hun oogmerk was ook<br />
niet anders, dan toerehooren , en den openbaaren<br />
Godtsdierjfl waartencemen (q). Op deeze wyze zat<br />
JESUS ook, twaalf jaaren oud, in den Tempel als toehoorer,<br />
Luk. Ii: 46. VITRINGA is lib. HL de Syna.<br />
goga P. 1, cap. 1 p. 709 fq. van gedachte, dat PAU-<br />
LUS en BARNABAS zich niet onder de toehooreren ,<br />
maar op de bank der Leeraaren geplaatfl: hebben (r),<br />
en<br />
(?) ïk verfchi! hier grootlyks met onzen fehryver, diens<br />
gevoelen waarlyk op geenen den minden grond fteunt. Wat<br />
was toch het oogmerk van deeze geheele reize, die PAULUS<br />
en BARNABAS deeden; zo niet JESUS ais den Mesfias te prediken?<br />
En waarom deeden zy dit altoos het eerft in de Synagogen<br />
? om dat deeze gefchlkte plaatzen waren, om za'aken<br />
van dien aart voor te draagen; — om dat zy dan inzonderheid<br />
tot Jooden fprakerj, die noch het eerfte recht fcheenen<br />
te hebben, op de aanbiedinge van het Evangelie; — cn om<br />
dat men daar ook Prof lf.ei, Heidenen van geboorte, vondt,<br />
die door hrnne betickkingen op de Afgodifche inwooneren<br />
van zalk eene ftad of plaatze, zeét diktoils den voortgang van<br />
hunne leeie bevorderden? ~ — Wanneer men dit in het<br />
oog houdr, zal men geen verder bewys behoeven, dat PAU<br />
LUS en BARNABAS thans ook, niet enkel om hunnen Godtsdienft<br />
waarteneemen, maai 1<br />
om .de leere der Zaligheid te ver.<br />
kondigen, in de Synagoge gekomen zyn. VERTAALER.<br />
(O Naa het geen ik in friynè voorgaande aantekening gezegd<br />
hebbe, zal de Leezer van zelf wel begrypen, dat dl;
der ^pofzelen. Iloofdft. XIII: 15. 31<br />
cn hy befluit dit daar uit, dat men hen niet zoude<br />
verzocht hebben, eene redevoering te doen, indien<br />
zy midden onder de toehoorers gezeten hadden, WOLF<br />
heeft de woorden en het gevoelen van VITRINGA ,<br />
overgenomen. Dan zy hebben beiden de waare rede<br />
niet bemerkt, die de voorftanderen der Synagoge bewoog,<br />
om deeze twee mannen te vraagen, of zyook<br />
eene redevoering geliefden te doen. ik zal dezelve<br />
by het volgende vers voordellen.<br />
vers 15. Toen nu de Wet en de Propheeten waren<br />
voorgeleezen, zonden de voorftanderen der Synagoge ie.<br />
mand aan hun, en lieten hun zeggen: lieve Broeders,<br />
zo gy aan het volk eene redevoering en vermaaning te<br />
doen hebt, zoo doet het. Ten opzichte van het lee«<br />
zen der Wet en Propheten in de Synagogen, vindt<br />
men een breedvoerig bericht by VITRINGA , lib. III.<br />
de Synagoga P. II, cap. 10. Met deeze voorleezinge<br />
nam doorgaans de openbaare Godtsdienfloefening een<br />
einde. Dan zo het gebeurde dat 'er een vreemd Rabbyn<br />
in de vergadering tegenwoordig was, werdt hem<br />
vryheid gegeeven, om een woord tot ftichtingte fpreeken.<br />
Dewyl nu PAULUS cn BARNABAS thans deeze<br />
eer genooten, moet men hen voor Rabbynen gehouden<br />
hebben. Zekerlyk wift men niet, dat zy Leeraaren<br />
van het Chriftendom waren: want anders zoude<br />
men hun den naam Broeders niet gegeeven hebben.<br />
Dat men hen dan voor Rabbynen hieldt, moet hunne<br />
kleeding veroorzaakt hebben. Zy waren weleer Rabbynen<br />
geweeft, en hadden de kleederen van die Orde<br />
niet afgelegd. En waarom toch zouden zy van eene<br />
kleedinge afgaan, aan dewelke zy gewoon waren? —<br />
Lu.<br />
nry ook het waarfchynlykft voorkomt. En hier mede is de<br />
gisfing van den Heerc HEUMAN, in zyne aantekening op vers<br />
15, niet alleen zeer wel beftaanbaar , maar dezelve ftrekt,<br />
myns bedunkens ook, om dit gevoelen noch meer te bevefti.<br />
gen; dewyl het onbegryplyk zoude zyn, waarom zy, die met<br />
oogmerk om te onderwyzen gekomen waren, en de kleeding<br />
van Leeraaren droegen, zich niet by de Leeraaren plaatften,<br />
maar onder de toehoorers gingen zitten. VERTAALER.
32 Verklaaring van de Handelingen<br />
LUTHERUS hadt reedts lange opgehouden een Monnik<br />
te zyn, toen hy noch als een Monnik gekleed ging.<br />
Hy veranderde eerlt in den jaare 1524 van kleedinge<br />
(s), en trok eenen priefter-rok aan; gelyk SECKEN.<br />
DORF in het eerfte Bock zyner gefcbiedenisje van Luiberus<br />
§ 78 («) verhaalt. En het geen my in myn gevoelen<br />
beveiligt, is, dat CASAUBONUS reeds in dit<br />
denkbeeld geweeft is, gelyk men in de Cajauboniana<br />
p. 30 zien kan.<br />
Dat in fommige Synagogen meer dan één voorftander<br />
geweeft is, blykt uit deeze gefchiedenisfe : ook<br />
ten. deezen opzichte kan men by VITRINGA, lib. II<br />
de Synagoga cap. XI, nadere onderrichting vinden.<br />
vers 16". Toen flondt Paulus op, en gaf een teken met<br />
de hand, en fprak: gy Israeliten, en gy anderen, die<br />
Godt vreeft, hoort my (genegen) aan. PAULUS ftondt<br />
van zynen zetel op , om eene redevoering te doen.<br />
Wy behoeven dit niet, onder de Oudheden te plaatzen,<br />
gelyk fommige uitleggeren doen; want, het is<br />
zeer natuürlyk, dat iemand, die voor eene vergadering<br />
denkt te fpreeken , opftaat, en, door zich aan alle<br />
aanweezendcn te vertoonen, dezelve tot opmerkzaamheid<br />
zoekt te bcwecgen. Ook kan men ftaandej met<br />
meer nadruks fpreeken , en de oogen en ooren der<br />
vergaderinge door gepafte gebaarden beter tot zich<br />
trekken. En met dat zelfde oogmerk hieldt PAULUS<br />
zyne hand in de hoogte, en gaf daar mede een teken,<br />
om hem met ftilie aandacht aantenooren.<br />
Nu,<br />
Cr) Schoon hy in den jaare 1517 reeds zyne thefes tegen het<br />
verkoopen van Aflaat aangeplakt, en in 1521 tegen de Kloostergeloften<br />
gefchreeven hadt. VERTAALER.<br />
(f) Hflorie der Reformatie door Lwherus, B. I, AfJ. r, hl.<br />
299. SECKENDORF voegt 'er noch deeze byzonderheid by, dat<br />
de Keurvorft van Saxen he n 't ftof tot dit kleed vereerd hadt,<br />
en hem boertende liet zeggen, dat hy daaruit een Predikers<br />
rok, of een'Monnikskap, of een Spaanfche kap konde laatea maaken.<br />
VERTAALER.
isr Apoflelen. Hoofdfl. XIII. 16. 33<br />
Nu was alles (lil, en ieder een begeerig, om te ver*<br />
neemen, wat deeze vreemde Lecraar zeggen zoude.<br />
Schoon zyne redevoering taamlyk lang was, loopende<br />
van dit vers af tot vers 42 toe, voort, en zynde door<br />
LUKAS, volgens zyne gewoonte, buiten eenigen twyfel<br />
noch verkort, echter wierdt hunne oplettenheid<br />
niet veimoeyd. Hunne aandacht nam integendeel toe,<br />
toen zy gewaar werden, dat deeze Rabyn van JESUS<br />
predikte. Hunne verwondering en verbaasdheid hielde<br />
hunne begeerte, om verder te hooren leevendig; en<br />
veelen hunner, ten deele geboorene Jooden, ten deele<br />
ook Profelyten , werden overtuigd , dat JESUS de<br />
MESSIAS is, en geloofden aan hem, gelyk wy vers 43<br />
vinden opgetekend.<br />
Eerlt. zullen wy deeze redevoering in het algemeen<br />
befchouwen, en het beloop daar van onderzoeken;<br />
naderhand zal ik dezelve flukswyze ontvouwen.<br />
In den beginne brengt hy hun Godts groote genade<br />
jegens de nakomelingen van ABRAHAM, ISAAK en<br />
JACOB onder het oog; hoe hy dezelve tot zyn byzonder<br />
volk verkooren, en welke uineemende wtldaaden<br />
hy hun van tyd tot tyd beweezen hadt; als mede dac<br />
by hun uit de afftammelingen van DAVID eenen enderen,<br />
eenenen zeer grooten, Koning hadt toegezegd;<br />
van vers 16 tot 23. Dit hoorde de vergadering, als<br />
eene redevoering van eenen welfpreekenden Rabbyn,<br />
aan. Dan wel ras hoorde zy den Leeraar van het<br />
Chriltendom : te weeten, toen PAULUS hun van vers<br />
2<br />
3<br />
t o t<br />
37 voorftelde, dat hun geen waereldlyk Vorft,<br />
maar een geefllyk Koning was toegezegd. Deeze ,<br />
vaart hy voort, was JESUS, wiens komst JOHANNESDE<br />
DOOPER, door zyne boetprediking, hadt aangekondigd.<br />
Hier op verhaalt hy, dat de Jooden te Jcrufalem hem<br />
niet als den MESSIAS aangenomen, maar als eenen valfchen<br />
Propheet, als eenen bedrieger, ter dood gebracht<br />
hebben: hy voegt'er by, dat JESOS vervolgens<br />
door zyne Opftimdinge en hemelvaart beweezen heeft,<br />
dat hy waarlyk de MESSIAS was, waar by hy hen tef-<br />
VI. Deel. C fena
24 Verklaaring van de Handelingen<br />
fens doet opmerken, dat Godt zelf dit door DAVID<br />
reeds voorzegd hadt. En eindelyk in het flot van zyne<br />
redevoeringe, van vers 38 tot 42, vermaant PAU<br />
LUS hen, om JESOS toch voor den waaren MESSIAS te<br />
erkennen, en aan hem te gelooven; waartoe hy hen<br />
ansgelyks door het vooruitzicht de zwaare ftraffe, die<br />
de ongeloovigen gewislykzullen moeten draagen, poogt<br />
aantefpooren.<br />
Laat ons nu deeze redevoering ftukswyze befchouwen.<br />
Hy begint zyne aanfpraak met den naame,<br />
dien de Jooden het liefst hoorden. Gy Israëliten ,<br />
zege hy, gy kinderen van Israël. Dan dewyl onder<br />
zyne toehoorers zich ook bekeerde Heidenen bevonden,<br />
noemt hy deeze, de Godvreezenden. Deeze benaaming,<br />
die, gelyk LIGHTFOOT toont, by de Jooden<br />
gebruiklyk was, doelt op hunne voorgaande veelgoderye.<br />
PAULUS wil dan zeggen: gy, die niet meer vee-<br />
Ie Goden, gelyk te vooren, maar Hem, die alleen<br />
Godt is, dient. Hy geeft hun deezen eernaam vers<br />
26 noch éénmaal , s<br />
en LUKAS noemt hen vers 43<br />
«rt/3.,«£»ous, het welk kap. XVII: 17 cn XV1II: 7 wederom<br />
gefchiedt.<br />
vers 17. De Godt van dit Volk Israël heeft onze vaderen<br />
verkeoren, en het Volk verhoogd, toen het in Mgypten<br />
woonde, en met eenen Jlerken arm uit dat land ge-,<br />
voerd. De verhooging van het volk van Israël wordt<br />
tegen de nederigheid van hunnen toefland overgeheld.<br />
De Israë'iten werden in iEgypten door de dwinglandye<br />
der Koningen op het diepiï vernederd, en het jok<br />
der drukkendfte flaavernye lag op hunne fchouderen,<br />
Maar Godt verhoogde dit volk, voor zoo. verre hy den<br />
iEgyptenaaren door gtoote en menigvuldige wonderwerken<br />
toonde, dat het zyn volk, het volk van zyn<br />
eigendom was , onder het wglk hy zich op eene byzondere<br />
wyze openbaarde, en waaraan hy meer gunff,<br />
betoonde, en grootere weldaaden fchonk, dan aan alle<br />
andere volken der aarde. Van deèze manier van<br />
fpreeken bedient DAVID zich veelmaalen: men zie Ps.<br />
IX;
der Apoflelen. Hoofdfl. XIII: 17, 18. 35<br />
JX: 14. XVIII: 49. XXVII: 6 , en XXVIII: 9. —<br />
BEZA, GROTIUS en LENFANT verklaaren dit vers ten<br />
onrechte van de genade, die Godc door JOSEPH aan zyn<br />
volk beweezen hadt. Immers is het met den eeriten<br />
opllag zichtbaar, dat hier van de genade wordt gefproken,<br />
den Israëliten betoond, door hunne verlosünge<br />
uit de de dwinglandye van PHARAO.<br />
De fpreekwyze, volgens welke Godts macht de arm<br />
des Heeren genaamd wordt, is by JOH. XII: 38 reeds<br />
opgehelderd,<br />
•vers 18. Daar op heeft hy hen hy de veertig jaaren lang<br />
in de woeftyne wel verzorgd, ' E T ^ O ^ ^ ^ S . Wy vinden<br />
dit woord by CICERO, lib. XIII ad Atticum, Ep. 29,<br />
alwaar rov -ritpo ruif r^tmipegfni, iemands trotfchheid met<br />
geduld verdraagm betekent. Er worden dus in dit woord<br />
kwaadc (y £oV*
^6 Verklaaring van de Handelingen<br />
derhalven niets anders zeggen, dan het geen MOSES,<br />
DEUT. I: 31 en XXXII: n getuigde. Godt heeft zyn<br />
volk in de woeftyne gedraagen, zegt hy ter eerftgemelde<br />
plaatze, gelyk een man zynen zoon draagt, door alle<br />
wegen, tot dat zy op hunne plaatze gekomen waren, en<br />
in "de volgende: Godt heeft ben in de woeftyne, gelyk<br />
een Arend zyne jongen, op zyne vleugelen gedraagen. In<br />
de eerfte van deeze twee plaatzen leeft men in de<br />
Griekfche overzettinge O) erg*?'?»?*, welk woord<br />
ook in onzen tegenswoordigen text, volgens fommige<br />
oude handfehriften, voorkomt.<br />
Ik vinde derhalven geene zwaarigheid, om, mèt<br />
Mirxius en HAMMOND, deeze leezing als de rechte aanteneemen;<br />
gelyk CASAUBONÜS in de Cafaüboniana p.<br />
93, cn PFAFF in zyn bock de variantibus N. T.leEticnibus<br />
cap. XII. p. 230, zoo wel als BENGEL, Gnomon<br />
N. T. insgelyks gedaan heeft. Dan byaldien beweezen<br />
kan worden, het geen zekere Enge'lfche Geleerde<br />
in GATACHER zyne Adverfaria beweerd heeft, dat<br />
rpoTrotbogs7« in dezelfde betekenisfe, die anders het woord<br />
rgepo^iï» heeft, kan gebruikt worden, kan men by de<br />
gewoone leezing, fre,o*oep,'gxri t blyven.<br />
vers 19. Daarnaa heeft hy zeven Volken in het land<br />
Canaan verdelgd, en derzelver land onder hen door het<br />
lot verdeeld. Deeze zeven volken worden GEN. XV:<br />
20, 21 door Godt zeiven genoemd, met noch drie anderen.<br />
MOSES noemt deeze zeven insgelyks, DEUÏ.<br />
VII: I, daar hy EXOD. III: 8 en XXIII: 23 niet meer<br />
dan zes genoemd hadt. Dan by JOSUA , III: 10 wordt<br />
mede van alle zeven gefproken.<br />
Dewyl het getal der handfehriften, dewelke<br />
xMgnéftvrs, leezen, veel grooter is, dan dat van die,<br />
waarin «««KA^AV^» ftaat, hebben MILLIÜS, BENGEL<br />
eu<br />
(v) De plaatze 2 MACCAIJ. VII: 27 is mede merkwaardig:<br />
myn zoon, leezen wy daar, ik hebbe u drie jaaren lang gezoog<br />
411 met grotte moeite opgevoed, tTgetpe^ógvu.
der Apoflelen. Hoofdfl. XIII: ip. 3 ><br />
en WETSTEIN het eerfte met rede voor de echte leezing<br />
van LUKAS gehouden. Dewyl LUKAS ook de<br />
woorden en fpreekwyzen van den Griekfchen Bybel<br />
gaarne behoudt, komt het woord xnrax.Mp^^'ii hier<br />
voor in de betekenisfe van bet lot uitdeden* zoo als<br />
DEUT. I: 38, en III: 28; gelyk mede Jos, XIV: t en<br />
XIX: 51. Op alie deeze plaatzen ftaat het, niet Hechts<br />
in de uitgaaven van FRICHEN en LAME. BOS, maar<br />
ook in die, dewelke in den jaare 1587 te Rome, op<br />
bevel van Paus SIXTUS V, is uitgekomen. In het Alexandrynfch<br />
Handlchrift (te) van den Griekfchen Bybel,<br />
volgens de uitgaave van GRABIUS , vinden wy<br />
het ook op drie van deeze plaatzen ; alleenlyk ftaat<br />
DEUT. I: 38 *«T«xAii ?«o«rj(s-s/. In de Aldynfche uitgaave<br />
van 1518 leeft men DEUT. III: 28 en Jos. XIV:<br />
1, het woord x«r«*Auf«»,"!(», maar op de beide andere<br />
plaatzen xara^polorut. Dewyl nu in de meefte oude<br />
handfehriften van den Griekfchen Bybel op aile deeze<br />
plaatzen ««««^««'«HM geftaan heeft, is het waarfchynlyk,<br />
dat de een of andere geleerde, zich herinnerende,<br />
dat xAüg«vo,tts7» in het Nieuwe Teftament anders<br />
altoos erven, eene erfnis bekomen, betekent, op<br />
den rand gefchreeven heeft: id eft, X«T»KA), ?«SÓTUTS, om<br />
daar mede te kennen tegeeven, in hoedanig eene be.<br />
tekeniffe men het woord, het welk hier in den text<br />
voorkomt, heeft optevatten.<br />
Intusfchcn behoeven myne Leczeren, zich over dit<br />
oor-<br />
Of) Ten behoeve van het ongeletterd gedeelte onzer Leczeren<br />
tekene ik korteiyk aan, dat dit de naam is van dat handfchrift<br />
der Griekfche Overzettinge van het Oude Teftament,<br />
het welk door TIIECLA, eene TEgyptifche vrouw, gefchreeven,<br />
door CYRILLUS LUCARIS van Aléxandryen te Conftandnopolcn<br />
gebracht, cn van daar aan KARET. I, Koning van Engeland<br />
, ten gefchenke gezonden is. JUNIUS hadt voor, het<br />
zelve in het licht geevcn, en hadt 'er reeds- een begin mede<br />
gemaakt, toen de dood hem zynen arbeid deedt ftaafee»; die<br />
vervolgens door JOH. ER:\ T<br />
. GRABIUS is opgevat, dewelke dit<br />
Handfchrift ia den jaare 1707 te Oxford heeft öilgegeevéa.<br />
VEÜ-TAALER. C 3
68 Verklaaring van de Handelingen<br />
oordeelkundig verfchil niet te bekommeren , dewyl<br />
beide deeze woorden het zelfde betekenen. Onze<br />
zoowel, als de Latynfche overzetting blyft onveranderd,<br />
welk van deeze twee Griekfche woorden men<br />
ook als het echte, waarvan LUKAS zich bediend heeft,<br />
aanmerke.<br />
vers 20. Naa dien tyd gaf hy hun, geduurende omtren<br />
vierhonderd en vyftig jaaren, Rechteren, tot op den Propheet<br />
Samuel. Dus luidt dit vers volgens de gewoone<br />
leezing, in dewelke geene verandering kan gemaakt<br />
worden, dewyl zy in alle oude handfehriften gevonden<br />
wordt. Om die rede heeft LUTHERUS, dewelke<br />
geene zwaarigheid maakte, om in zyne overzettinge<br />
driehonderd en vyftig te fchryven, zelfs zyne grootfte<br />
veïeerers niet tot navolging kunnen beweegen. Hy'was<br />
van oordeel, dat de tyd der Rechteren veel korter,<br />
dan 450 jaaren , geduurd heeft. Dan dit ontkennen<br />
veelen, dewelke bewceren, dat de rekening van PAU<br />
LUS nauwkeuriglvk met het boek der Rechteren overeénftemt.<br />
Men" vindt het volgens dit Boek uitgerekend<br />
door LIGHTFOOT; door PETAVIUS, in zyn Rationarium<br />
temporum P. 11. Lib. 11, cap. 6; door PERIZO-<br />
NIUS in FRANC. FAURICIUS zyne Chrijlologia Noachi.<br />
ca p. 671; door VIGNOLE , in Cbronologia, T. I, p.<br />
Ü9fq.'y door BISCÖE, in zyne verklaaring van de Han.<br />
del. der Apoflelen § 447 ; alsmede door WOLF en WET<br />
STEEN. Is men begeerig, om deeze uitrekening zelve<br />
na te leezen, men kan ze by WOLF, in zyne Curts,<br />
of by BISCÖE § 447 vinden.<br />
Daarentegen zyn 'er veelen, die deeze uitrekening<br />
niet aanneemen, dewyl zy meenen , dat de tyd der<br />
Rechteren, om meer dan ééne rede, veel korter moet<br />
«..weeft zyn. Ik zal niet alle, op dien gron::fbg gebouwde,<br />
verklaaringen deezcr woorden van PAULUS,<br />
my bekend, bybrengen, maar die alleen, dewelke<br />
veele en aanzienlyke aanhangers bekomen heeft.<br />
Men legt naamlyk deeze woorden zoo uil', dat PAO-<br />
LUS
der Apoflelen. Hoofdje. XIII: 20. 39<br />
Lus niet van den tyd der Rechteren Ipreeke, maar<br />
van den voorgaanden tyd, tot op de Rechtere toe.<br />
Zy plaatzen daarom achter «*r*'x„r« eene zmineede,<br />
en voeaen 'er het woord yt««>* of *i>«z9-t,tx by , nee<br />
welk, naar hunne gedachten, hier, ooor eene B}W*+<br />
gemift wordt. Zy geeven derhalven aan tic woorden<br />
van PAULUS de volgen-c bctekeK.s: n ingen,<br />
die in den tyd van omtrent 45? 7«g"» gejibit^.n, gaf<br />
Godt bun Reebieren, lot op dsn Prof beet ^<br />
tellen zy van het begin der regecringc van de Rechteren<br />
te wigge, en vinden, dat dit vierhonderd en<br />
vyftigfte jaar in de tyden van IJAAK valt: waar uit,<br />
naar hun oordeel, VolgCi da: PAULUS deeze jaaren telt<br />
van de verkieziuge van IsAAKat, tot de regcermg der<br />
Rechteren toe.<br />
Hoewel nu deeze verklaariug in tweeëtleie opzichten<br />
op eene zichtbaare wyze zwak zy; voor zoo verre<br />
men, vooreerft, de uitlaating van het woord y».^»*,<br />
als waarvan men nergens een voorbeeld zal vinden;<br />
als eene vooronderftelling, die geheel zonder grond<br />
is, kan verwerpen; en 'er, ten tweeden, geene rede<br />
te bedenken is O), waarom PAULUS zyne rekening<br />
van Is AAK zoude begonnen hebben; (gelyk het een en<br />
ander door SKBAST. SCHMIDT in zyn Cbronologijcb aanhang/el<br />
tot bet boek der Rechteren, bl. 15S7 , tegen deeze<br />
verklaaring ingebracht, en 'er noch meer bygevoegd<br />
is, waardoor dezelve onwaarfchynlyk wordt) heelt zy<br />
echter veele aanzienlyke aanhangeren gevonden, dewyl<br />
men het onmooglyk achte, dien knoop op eene<br />
andere wyze lostemaaken.<br />
Onder de voorftanderen naamlyk van deeze verklaaringe<br />
behooren LUD. DE DIEU, JOH. Tom AS MAJOR<br />
bl. 170, GLASSIUS bl. 1206, de jonge GERIIARD, ÜA-<br />
LOV, WALTHER in zyne RarmoniQ. Biblica, BUDDEUS<br />
Mijt.<br />
. O) Dit toont de Heer HARENBERG insgelyks in dc Hnê<br />
yïjcelianea Llpficnjia, T. VlU. p. 395 /JJ.<br />
C 4
40 Verklaaring van de Handelingen<br />
Hifi. Eccï. V. T. T. 1. p. aao ƒ?., RAMBACH tnJUtut,<br />
berm. kb. IV, cap. i § 9, CARPZOV introd. in libros<br />
Hiftoricos V. T. P. I, cap. 10. p. 186 § 8, MILL ,<br />
DODDRIDCE , LANGE , LINDHAMMER , HIERON. VAN<br />
ALPHEN , in eene opzetiyke verhandeling, die in het<br />
vyfde deel van den ^ttag ia fcen Scipj. sd^rtcn Scittutacrt/<br />
S. 573 enz. wordt aangehaald.<br />
Met meer fchyn van rede voegen zy zich by dee-<br />
•ze verkiaaringe, die de leezing van het Alexandrvnfch<br />
en eenige andere Handfehriften: *-h yi, «Vr»«, te vcoren door<br />
hein verworpen, behouden, en dw.-zoo wei a's de<br />
refr, aan den text geweld doen.<br />
Dit
der Apoftêlen. Hoofdjl, XIII: 20. 41<br />
Dit doet de Heer HARENBERG, in de Nova MifceU<br />
lanea Lipjienfia T. VUL p. 385 ƒ??• > insgelyks, wanneer<br />
hy deeze 450 jaaren van het veertigfte jaar van<br />
MOSES tot het einde der Rechterlyke regeeringe rekent,<br />
en dus MOSES en JOSUA mede onder de Rech.<br />
teren telt, van dewelke PAULUS fpreekt. Dewyl hy,<br />
nu, om op die wyze 450 jaaren te vinden, het begin<br />
van MOSES rechterampt in het veertigfte jaar vóór<br />
zyne komft in jEgypten moeft ftellen, beruft deeze<br />
verklaaring op twee'voorondcrftellingen, waarvan de<br />
eerfte tegen den text ftrydt, en de tweede niemand<br />
anders, dan ten hoogften onwaarfchyniyk, kan voorkomen.<br />
Naar myn gering oordeel heeft dit vers in het geheel<br />
geene zwaarigheid, wanneer men maar in het oog<br />
houdt, dat PAULUS hier niet als een tydrekenkundige<br />
fpreekt, maar de jaaren der Rechteren volgens de rekening,<br />
die toen by de Jooden in gebruik was, bybrengt.<br />
Want dat de oude Jooden de jaaren der Rechterlyke<br />
regeeringe uit het boek der Rechteren op dezelfde<br />
wyze berekend hebben, als de bovengenoemde<br />
uitleggeren onder de Chriftenen , is buiten allen<br />
twyfel; dewyl men weet, dat zy zich met tydrekenkundige<br />
onderzoekingen niet gewoon waren te vermoeijen,<br />
maar de eerfte en gemaklykfte rekeningen<br />
aannnamen. En hier van wordt men noch meer overtuigd,<br />
wanneer men zich herinnert, dat ook de laatere<br />
Jooden de tyden der Rechteren naa den dood van<br />
JOSUA op 450 jaaren rekenen. Dit blykt uit des bckenden<br />
Rabbi ISAAKS Chisfuk Emunak. Hoe zeer hy,<br />
in dit werk, PAULUS van dwaalinge befchulJige, wegens<br />
de veertig jaaren, die de Apoftel , in het volgend<br />
vers, aan de regeeringe van SAUL toefchryft,<br />
maakt hy tegen deeze 450 jaaren geene de minfle tegenwerping;<br />
waar uit blykt, dat hy die rekening goed<br />
oordeelt, en bygevolg, dat dezelve met zyne, en der<br />
Jooden algemeene, manier, van deezen tyd te berekenen,<br />
overéénflemt.<br />
C 5 Ook
42 Verklaaring van de Handelingen<br />
Ook vorderde de Apofblifche wyshcid van PAULUS ,<br />
de jaaren der Rechteren volgens de manier van rekenen,<br />
die de Jooden volgden, te tellen. Immers was<br />
het thans de tyd niet, om met hun over de nauwkeurigheid<br />
of valfchheid van deeze hunne tydrekeninge<br />
te twiften. En, by aldien hy eene andere rekening<br />
hadt voorgefteld , zouden zy hem niet eenen tegenipreeker<br />
van de heilige Schrift genoemd hebben? zoude<br />
hy zelf niet ten éénenmaale ftrydig met zyn toenmaalig<br />
oogmerk gehandeld hebben? Hy laat hun daarom<br />
hunne onfehadelyke dwaaling van de 450 Jaaren;<br />
waar door hy niet geacht moet worden, aan dezelve<br />
zyn zegel te hangen, maar alleenlyk, de zaak onbeflisd<br />
te laaten; het geen de wysheid toen , gelyk ik<br />
reeds heb aangemerkt, wel deeglyk van hem eilchtte.<br />
Het zoude daarom zeer weinig voegen, indien men uit<br />
2 KON. VI: 1, daar wy leezen, dat, naa de uittocht<br />
der Kinderen Israëls, tot het vierde jaar der regeeringe<br />
van SALOMO, 480 jaaren verloopen zyn, tegen PAU<br />
LUS eene tegenwerping wilde maaken. Deeze tegenwerping<br />
maake men tegen de Jooden, niet tegen den<br />
Apoltel , als die deeze berekening der Jooden noch<br />
goed noch kwaad kent, maar 'er by deeze gelegenheid<br />
alleenlyk, zoo als zy is, gebruik van maakt.<br />
Deeze oplosfing dor zwaarigheid, by dit vers ontltaan,<br />
komt my zoo duidelyk en gegrond voor, dat<br />
ik niet twyfele, of dezelve zal door den tyd door de<br />
bekwaamfte uitleggeren worden aangenomen. Ik verwonderde<br />
my, dat ik dezelve nergens aantrof. Dan<br />
eindelyk kwam my de eerfte aanmerking van CLERICUS<br />
by zyne eerfte Tabula Chronologica in libros Hiftoricos<br />
V. T. onder het oog, alwaar ik de volgende woorden<br />
las: Facilius crediderim, Paulus Judceos alloquentem nu.<br />
merum edidijje, quam vulgo Cbronologi Judai tune temporis<br />
colligebani ex annis judicum, fine uiteriori examine<br />
; quia nihil intererat, quam etc. (Liever zoude ik gelooven,<br />
dat PAULUS, tot Jooden fpreekende, het getal<br />
genoemd heeft, het welk de Joodfche tydrekenkundige<br />
van dien tyd uit de jaaren der Rechteren gewoon
der Apoflelen. Hoofdjl. Xill: 21, 22. 43<br />
woon waren optemaaken; en wel, zonder het verder<br />
te onderzoeken; dewyl 'er niets aangelegen lag enz )<br />
men ziet wel dat CLERICUS dit met yaftftelt, maar<br />
het alleenlyk als een gevoelen, het welk niet onwaar,<br />
fehynlyk is, bvbrengt. Dan men behoeft het flechts<br />
net^pmerfaamheid te toetfen, om te zien, è*, ÓW<br />
ille de andere verklaaringen op zulke zwakke gioaden<br />
ruften dit gevoelen niet flechts den voorrang verdient,<br />
maar ook als volkomen gegrond moet aangemerkt<br />
worden.<br />
-vers 21 Naa dien tyd baden zy om eenen Koning, en<br />
Godt gaf bun Saul veertig jaaren lang. Byaldien<br />
'er tegen deeze tydrekening al iets met grond konde<br />
worden ingebracht, zoude men 'er dezelfde oplosfing<br />
van moeten geeven, die ik by; het voorgaande vers<br />
hebbe voorgefleld. Dan, dewyl JOSEPHUS op het emde<br />
vïn zyn zesde boek fchryft, dat SAUL by het te*<br />
ven var SAMUEL I3, en naa deszelfs dood noch 22<br />
iaaren, geregeerd heeft, neemen veele beroemde geeerden<br />
dit, met den ouden Bisfchop EUSEBIUS, preepor.<br />
Euangl lib. II, cap. 14, als eene gegronde waarbeid<br />
aan. Van dit gevoelen zyn naamlyk PETAVIUS,<br />
ÜSSERIUS, SPANHEIM, VIGNOLE, ieder m zyne Chronoïogie;<br />
alsmede CLERICUS in de bygebrachte plaatze ,<br />
BEDFORT, BENSON, BISCÖE en WOLF.<br />
Zy , die van gevoelen zyn, dat hier de regeering<br />
van SAMUEL en SAUL te gelyk gerekend wordt, als<br />
welke te zamen zy willen, dat veertig jaarengedumd<br />
hebben, fchryven den Apoflel eene zeer ongefemkte<br />
uitdrukking toe. Hoe kan men toch zeggen: deeze<br />
heeft veertig jaaren geregeerd, wanneer men bedoel..<br />
deeze en zyn voorganger hebben te zamen veertig jaaren<br />
eereseerd? En nochtans hebben BEZA, GROTIUS, LAlov,<br />
ZELTNEU , BENGEL en DODDRIGE m dit antwoord<br />
genoegen genomen.<br />
vers 22. Naa dat hy deezen verpoten hadt, verhief<br />
David tot bunnen Koning;
44<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
den. let goed getuigenis gaf: ik helle in David, denzoon<br />
van lfai, den man naar myn hart gevonden, die mynen<br />
wil geheel doen zal. *!«»•
der Apoflelen. Hoofdfl. XIII: 23, 24. 45<br />
ven van zyne zonden, blyken van de oprcchtfte boetvaardigheid,<br />
hy ftelde, wanneer hy de genade en den<br />
Geeft van Godt weder ontfangen hadt, ook ten dien-<br />
Se van anderen, boetpfalmcn op, cn deedt veelen<br />
hunnen kwaaden weg verlaaten, en tot Godt komen;<br />
Ps. LI: 13, i4> 1<br />
5-<br />
vers 34 Uit deszelfs nakomelingen heeft Godt, mar<br />
zme belofte, den volke Israël eenen Heiland verwekt,<br />
2aLhk%eL. Hier heeft LUKAS de redevoering van<br />
E S ? ffeen kort begrip gebracht, en twee van zyip<br />
voorft-Hin^cn in één . gefmolten. Die befhiite ik<br />
uit netlogmerk van den Apoltel. Hy bedoelde naam-<br />
SI zynen Toehooreren, vooreerft de belofte, door<br />
Godt -cdaan , te herinneren ; beltaande daarin , dat<br />
hv zvnfr1 vol e uit de nakomelingen van DAVID ee-<br />
SJn'Snd zoude geeven. En vervolgens was zyn<br />
ooP-merk hun aantetoonen, dat deeze Heiland nu reeds<br />
Smen was, en wel dat hy in de perfoon van dien<br />
IESU dien men weinig tyds te vooren, in het Joodfel<br />
e land zag omwandelen, gekomen was. Met het<br />
eerfte befloot hy het eerlte deel zyner redeyoennge,<br />
met het tweede begon hy het tweede gedeelte.<br />
In plaatze van ftaat in fommige hand fchnften<br />
^.feen woord, het welk hier zeer weinig voeg ,<br />
en dat MILLIUS en BENGEL evenwel voor de 1 echte<br />
Lezing hebben willen houden. MASTSICHT en WOLK<br />
hebben hen genoeg wederlegd.<br />
Er komen in de M. S. S. noch andere afwykingen<br />
van de gewoone leezinge van dit vers voor, die L.E-<br />
ZA, kort en goed, voor valfch verklaart heeft. Dat<br />
men in de oude Latynfche Overzettinge eduxitm plaat.<br />
z e van er exit leeft, is, buiten eenigen twyfel, eene<br />
fchryffout.<br />
vers 24. Daar Johannes te vooren, eer hy verfcheen,<br />
den aeheelen volke Israël den doop der boete gepredikt<br />
badt? Dewyl de toehoorers wiften, dat Godt beioott
45 Verklaaring van de Handelingen<br />
hadt, iemand vooraf te zullen zenden, om den volke<br />
de komtt van den MESSIAS te verkondigen , voegt<br />
PAULUS 'er terftond by, dat ook dit vervuld is. Hy<br />
noemt deezen hcrout niet flechts by naame, maar verhaalt<br />
ook, wat hy gepredikt hebbe, te weeten, dat<br />
de Jooden boete moeiten doen, en zich, op het voorneemen,<br />
om in het vervolg heiliglyk te leeven, door<br />
hem laaten doopen. Dit ftrekte ten klaaren bewyze<br />
dat de MESSIAS niet kwam, om een waereldlyk, maar<br />
om een geeftlyk koningryk opterichtcn. En dit o- eef c<br />
PAULUS thans ook aan zyne toehoorers te kennen.<br />
Tipo xgetrüircv r?s citrl^av UVTÓB , is eene HebrCCUWfche<br />
manier van fpreeken , in plaatze van r«c<br />
- *TOZ, vóór zyne komft, of eer de Mesfias kwam, of, eer<br />
hy zyn ampt aanvaarde.<br />
vers 25. I11 den loop van dit zyn Ampt fprak Jobannes:<br />
voor wien houdt gy my wel? ik ben bet niet: maar<br />
weet, dat by (terftond) naa my zal komen, een man,<br />
wiens fcboenen ik niet waardig ben om los te manken.<br />
'Ex-xfav, ftaat 'er, niet ZELTNER heefthee<br />
derhalven ten. onrecht vertaald : toen Johannes zyne<br />
fampts- en leevens-) loop voleindt hadt. "Beter hebben<br />
het LUTHERUS en BEZA met den ouden Latynfchen<br />
Overzetter vertolkt: toen Johannes zynen loop vervulde<br />
Dan deeze uitdrukking heeft eener naderen ophelde".<br />
ringe noodig.<br />
De loop betekent hier, gelyk 2 TIM. IV: 7, den<br />
tyd des leevens, geduurende welken een menfeh zyn<br />
ampt waarneemt, en zich naarftiglyk van den poft<br />
kwyt, die hem is aanbevolen. De Latynen noemen<br />
het ook curriculum vit® vel muneris. Zyn Ampt vervullen<br />
— is dus het zelfde, het geen in het' Latyn<br />
heet: in ftaclio of curricula fuo ftrenue currere, zyn ampt<br />
getrouwlyk waarneemen.<br />
Dus hebben dan de woorden van den grondtext in dit<br />
vers deeze betekenis: toen JOHANNES zyn ampt waarnam<br />
,
der Apoflelen* Hoofdft. XIII: 25, 16* 4?<br />
nam, cn alles deedt, het geen dit ampt van hem eifch.<br />
te; of korter: in den loop van zyn ampt, Jprak by enz»<br />
By de woorden: TI»« P> CTTOVSIT'. tit«i, heeft LUTHE-<br />
RUS niet opgemerkt, dat zy eene vraage behelzen, en<br />
dezelve daarom vertaald: ik ben die niet, voor wien gy<br />
my houdt. RAPHELIOS hadt deeze overzetting, in zy.<br />
re aantekeningen uit HERODOTUS, niet behooren tc<br />
verdeedigen , noch te beweeren, dat rit» hier in plaat,<br />
ze van ï» gebruikt wordt. Want dit is in het Griekfch<br />
niet gebruiklyk, en alle zyne bewyzen zyn zichtbaar<br />
valfch.<br />
Het volgende: o'v» lift) lym moet, gelyk ZELTNER<br />
ook heeft aangemerkt, op deeze wyze vertaald worden:<br />
ik ben bet niet, dat is, ik ben die niet, dien gy<br />
thans verwacht, te weeten, de MESSIAS. Deeze (Elliptifebej<br />
manier van fpreeken was niet duifter; wy heb.<br />
ben ze JOH. VIH: 24, 28 en XIII: 19 ook uit den<br />
mond van CHRISTUS gehoord, ö tift) betekent ook<br />
op andere plaatzen: ik ben die niet, voor wien gy my<br />
houdt; by voorb. JOH. I: 21. XVIII: 17 en 25 ; ch<br />
daarentegen iyi , ik ben het; JOH. VI: 20. IX: 9,<br />
XIII: 13. XVIII: 5 cn 6.<br />
Het woord betekent hier in onze taaie, weet,<br />
dat, gelyk MATTH. XXIII: 38, en JOH. XVI: 32.<br />
vers 26. Lieve Broeders, gy kinderen uit het geflacht<br />
van Abraham, en gy anderen, die Godt vreeft, tot u is<br />
bet woord (de leere) van deeze groote zaligheid gezonden*<br />
Dat door de geenen, die Godt vreezen, hier de<br />
Heidenen, dewelken tot de Joodfche Kerk waren overgegaan,<br />
moeten verftaan worden , hebbe ik by vers<br />
16 reeds aangemerkt.<br />
Waarom ik de woorden: i A oyot T'~; parngicci vetvrijs,<br />
door bet woord of de leere, van deeze groote zaligheid,<br />
vertaald hebbe, kan men in myne aantekening op kap.<br />
V: 20 zien.<br />
Niet
4'3 Verklaaring van de Handelingen-<br />
Niet flechts van de Leeraaren, maar ook van de lee.<br />
re zelve, wordt gezegd, dat zy van_ Godt gezonden<br />
wordt. Wy hebbes kap. X: 36 deeze zelfde manier<br />
van fpreeken ontmoet, en daar ook, gelyk hier, achter<br />
««••«•/A-AM» een woord in den derden naamval. Indien<br />
JOH. VAN DER MARK zich deeze plaatze herinnerd<br />
hadt, zoude hy niet op de gedachte gekomen zyn ,<br />
die door WOLF op eene bondige wyze wederlegd is,<br />
dat het woord AÓy»« hier, zoo wel ais Jou. I: 1, Godts<br />
zoon betekent.<br />
vers 27. Want de inwoonêren van Jerufalem, en hun.<br />
ne Overheden, hebben, door dien zy deezen, dewyl zy de<br />
woorden van de Propbeeten , die toch op eiken Sabbath<br />
worden voorgeleezen, niet verjionden, veroordeeld hebben,<br />
dezelve vervuld. Dewyl ik bemerkte, dat men achter<br />
het woord , het welk by K^WTU behoort, eene<br />
zinfnede behoort te zetten , vertaalde ik dit vers op'<br />
de bygebrachte wyze. Dan dit luidt, ik bekenne het,<br />
vry hard in onze ooren ; het is daarom beter , de<br />
woorden op deeze wyze te fchikken : " doordien zy<br />
„ deezen veroordeelden, om dat zy zelfs de woorden der<br />
,, Propbeeten niet verjionden , f hoon dezelve op eiken<br />
„ Sabbath worden voorgeleezen, hebben zy deeze woor-<br />
3, den vervuld. "<br />
Het woord «y»«»e-*»«-£s kan buiten dien met rdrcv niet<br />
verbonden worden, dewyl het niet gebruikiyk is'ten<br />
zy misfchien by den éénen of anderen Dichter) achter<br />
dit werkwoord den accufativus perfonce te plaatzen.<br />
Ook zouden de andere Overzetteren dit niet gedaan<br />
hebben, indien zy het woord ««< niet in de betekenisfe<br />
van e?: hadden opgevat. Dan het betekent hier:<br />
ook, en heeft deezen nadruk: buiten en behalven zyne<br />
wonderwerken , konden ook de voorzeggingen der<br />
Propheeten hen overtuigen. dat deeze de MESSIAS is.<br />
'Ayïeit beduidt hier niet verjlaan, gelyk MARK. IX:<br />
32 en LUK. IX: 45.<br />
'&i Qaw Tuy Trgccpirü» f de woorden der Propheeten; gelyk
der Apofteltn. Roof-IJl. XITI: 29. 40<br />
ïyb kap. XII: 22 ®uv de taaie van eenen Godt,<br />
en 2 PETR. ii; x , *\3-£*V«i» , ae taaie van eenen<br />
•mtnfcb,<br />
vers 'Q- En toen zy alles vervuld hadden, iaat van<br />
hem eefcbreeven ftaat, namen zy hem van den paal af,<br />
en leiden hem in een graf. Zy, die hem begroeven ,<br />
waten geerszins dezelfde lieden, die hem veroordeeld<br />
hadden: en nochtans ichync hier het één en ander arn<br />
dezelfde Jooden te worden toegefchréeven. Da<br />
weg, dien BEZA en GLASSIUS hebben ingeflaagen, om<br />
deeze zwaarigheid weg te neemen , heef, weinig fchyn<br />
van waarheid (b). Het volgend antwoord zal, hoope<br />
ik, den Leczer beter voldoen.<br />
PAULUS verhaalt, wat de Jöoden, met betrekking<br />
tot CHRISTUS gedian hadden. Nu waren het Jooden,<br />
die hem ter dood veroordeeld hadden; en het waren<br />
insgelyks Jooden, die hem van het kruis afnamen, ea<br />
op°eene eerlyke wyze begroeven. En het was, tot<br />
zyn oogmerk", niet noodzaaklyk, de onderfcheide ge»<br />
moedsgefteldheid van deeze tweeërleie Jooden aantemerken.<br />
betekent niet: zy hebben alles voleind,<br />
maar: zy hebben alles, wat de"Propheeten voorzegd<br />
hadden, vervuld en bewaarheid. Vers 27 vonden<br />
wy het wonrd «VA»^*». — In dien zin komt<br />
mede vo-r LUK. XVIII: 31 en XXII: 37;<br />
rrrix^a, JOEL XlX: 30; by welke plaatze men myne<br />
aanmerking gelieve nateleezen,<br />
vers<br />
(h) GLASSIUS fielt hier, Lib. IV. tralt. II, p. m. 566 eene<br />
Vitlaating, die op deeze wyze behoorde ingevuld te worden ;<br />
«7i teen zy alles vervuld hadden enz. namen zyne vrienden hem<br />
van den paal af. Men kan niet ontkennen , dat dergelyk et' •<br />
'we manier van fpreeken in de gewyde bladeren zeer gemeen<br />
is, eelyk uit de menigvuldige voorbeelden blykt, d«or GL.AS-<br />
SIUS bygebracht. VERTAALER.<br />
VI. Deel. D<br />
E N
50 Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 31. En hy is veele dagen verfcheenen aan de geenen,<br />
die mei-hem uit Galilcea na Jerufalem waren opge»<br />
gaan, en die nu zyne getuigen zyn by bet Volk. Het<br />
geen PAULUS hier voorftelt, is ons uit kap, I: Q tot 9<br />
reeds bekend.<br />
Wanneer hy de geenen, die JESUS, naa zyne opftandmge,<br />
meermaalen gezien hadden, getuigen van<br />
JESUS noemt, bedoelt hy eigenlyk , dat zy getuigen<br />
van zyne Opftandinge en Hemelvaart geweeft zyn;<br />
gelyk kap. II: 32 en lil: 15. Van eene uitgeftrcktere<br />
betekenisie is het, wanneer de Apoftelen, kap. li<br />
8, getuigen van JESUS genaamd worden.<br />
vers 32. En wy brengen u die blyde- boodfchap, dat<br />
Godt de belofte, aan onze Vaderen gedaan, aan ons,<br />
zyne kinderen, vervuld heeft, nademaal hy Jefus heeft<br />
opgewekt. Vooreerft moet hier de rechte fchikking.<br />
(conjtruiïio) deezer woorden gezocht worden. Dat de<br />
gewoone de rechte niet is, blykt, om dat het woord<br />
ivayythl^^, wel is waar, zoo wel den Dativxis als<br />
Accujativus perfonce, by zich heeft, maar nimmermeer<br />
den Accujativus perfonce en rei te gelyk. Men moet<br />
derhalven achter het woord ivayyeti&s-u, eene zinlhede<br />
plaatzen, en de volgende woorden op deeze wvze<br />
lamenvoegen:<br />
art T*» trfi ; mJf Vctripdi; yevt/xtvti» IxetyyiXl»)) ó QSoS<br />
lx.n:i7rhifUKi roTf Tt'xfcis avvm , vfttv.<br />
Dan, dewyl Sr, achter een geplaatst werdt, heeft<br />
men 'er, het geen niet ongewoon is, het woord tWr«»<br />
bygevoegd. Wy hebben kap. X: 38 een volkomen<br />
loortgelyk voorbeeld gezien, alwaar wy leezen: 'i**<br />
-«» «V« Na^tr ut ïxpi aurh ê e^'s. Men zie myne<br />
aantekening by die plaaaze, in dewelke ik onder anderen<br />
getoond hebbe, dat deeze manier van fchryven<br />
ook by ongewyde Grieken niet onbekend is.<br />
Dat de woorden vaa dit vers op deeze wyze behoorea
der Apoflelen. Hoofdfi. XIIÏ: 31, 32. $1<br />
fen geleezen te worden , heeft GROTIDS reeds opgemerkt;<br />
evenwel zonder die fchikking te bewyzen,of<br />
zyne Leezeren daar toe overtehaalen.<br />
Veele uitleggeren, door WOLF bygebracht, die hun<br />
insgelyks zyne toeftemming geeft , zyn van gedachte,<br />
dat «WüV« s Tjje-oïv hier betekent: by beeft Jefus<br />
verwekt, of in de waereld gezonden; gelyk men vers<br />
23 leeft: »V«ff* a-ar^x 'Urovt, en gelyk het<br />
woord a'irtif* kap. II: 30 en III: 22 insgelyks gebruikt<br />
worde. Naar hun oordeel was dan het oogmerk van<br />
den Apoftel te zeggen.: Godt heeft zyne belofte vervuld,<br />
na.derna.al hy Jejus verwekt, dat is, tot bet Joodfcbe<br />
Volk gezonden heeft. — Dan het is gemaklyk te zien ,<br />
dat deeze uitleggeren den famenhang niet behoorlyk<br />
gade gellaagen , of dien naar hunne verklaaring gedraayt<br />
hebben. Onder deeze munt inzonderheid Ou*<br />
TREIN uit, die zich zelfs door JAC. PERIZONIUS, dewelke<br />
hem tegenfprak , niet wilde laaten onderrichten.<br />
Men kan de drie brieven van PERIZONIUS aan<br />
ODTREIN , en twee van OUTREIN aan hem, in de Bibliotb.<br />
Brem. T. II. p. 884. tot 905 vinden; en p. 906<br />
enz. geefs LAMPE aan OUTREIN zyne toeftemming.<br />
Doch dit gevoelen verheft alle waarfchynlykheid»<br />
wanneer men zich maar te binnen brengt, dat overal,<br />
waar van Godt, zonder nader byvoegfel, ^<br />
'ir,
52 Verklaaring van de Handelingen<br />
en een oogenblik daar naa, (vers 34) re kennen geefè*<br />
dat hy bier van de opftandinge van CHRISTUS fpreekt.<br />
Wy behoeven nu noch maar alleenlyk naregaan, hoe<br />
PAULUS koude zeggen, dat Godt JESUS beeft opgewekt.<br />
Men herinnere zich, dat PAULUS dikwils nier zeer<br />
klaar fchryfe, en dat men fomtyds vry wat vlyt moet<br />
aanwenden, om zyne meening te ontdekken. Inden<br />
men dit hier ook doet, en het woord t'*:r»srA*' f «*•, het<br />
welk in het Nieuwe Teftament ongewoon is, nauwkeuriglyk<br />
gade flaat, zalmen fpoedig ontdekken, dat<br />
PAULUS van eene Volledige en volmaakte vervullinge der<br />
Godtlyke belofte fpreekt. Nu kreeg de belofte, door<br />
Godt ten opzichte van den MESSIAS gedaan, eerft door<br />
de opftanding van CHRISTUS haare volkome vervulling;<br />
waar uit bleek, dat JESUS alles, wat hy doen<br />
moeit, gedaan hadt, en dat de Jooden niets meer van<br />
Godt verwachten of begecren konden. Vóór de opftandinge<br />
en Hemelvaart van JESUS hadden zy altoos<br />
noch, nu eens deeze , dan eens geene twyfelingen ,<br />
die hen te rugge hielden, van JESUS voor den MES<br />
SIAS, den Zoon van Godt, te herkennen. Dan toen<br />
zy hoorden, en door onwraakbaare getuigen verzekerd<br />
werden , dat hy niet in het ryk der dcoden gebleeven,<br />
maar uit het graf verreezen en ten Hemel opgevaaren<br />
was, moeften zy bekennen, dat Godt zyne belofte<br />
volkomen vervuld hadt, en 'er niets meer ontbrak<br />
, om te bewyzen, dat JESUS de MESSIAS, de Zoon<br />
van Godt, was. Van daar, dat zoo vecle Jooden, die<br />
vóór de Opftandinge van CHRISTUS ongeloovig gebleevcn<br />
wiren , naa dezelve volvaardig aan hem geloofden,<br />
hem met de grootfte verzekeringe als hunnen<br />
Heiland aannamen, en, in weerwil van alle vervolgingen,<br />
in het geloof aan hem ftandvaftig biecven.<br />
Door het voorftejJen van deeze waarheid, dat'er, naa<br />
de Opftandinge en Hemelvaart van JESUS, aan zyn<br />
Mesfiasfchap en Godtlyk Zoónfchap niet meer getwyffeld<br />
konde worden, bracht "PETRUS zoo wel in zyne<br />
eerfte
der Apoflelen. Hoofdfl. XIII: 33. 55<br />
eerfte Predikatie, kap. II: 32 en 36, als in de tweede,<br />
kap. III: 15 vedc duizenden van jooden tot Bet<br />
Beloof aaa tesos Cd). Het zelfde hadt PAULUS in het<br />
oor, t0en hy ROM. VIII: 34fchreef: wy hebken .Christm,<br />
die geflorven is, ja noch veil meer die opgeltaanis,<br />
en nu ter rechte band van Godt zit; alsmede kap. IV:<br />
25 in den zelfden brief, daar hy zich op deeze wyze<br />
uitdrukt: by is om onzer zonden wille overgegeven,<br />
en tot onze redtvaardigmaaking wederom opgewekt.<br />
vers 33. Gelyk dan ook in den tweeden Pfalm gefcbrec<br />
ven (laat: gy zyt myn zoon , heden beb ik u geteeld. Hoe<br />
d-r vers met het voorgaande famenhange, is met mociielyk<br />
te vinden. Uit het voorgaande vers zagen wy,<br />
hoe het uit de Opftandinge en Hemelvaart van JESUS<br />
«ebleeken zy, datJBSOS:waarlyk de beloofde MESSIAS<br />
In de Zoon van Godt is. Nu brengt PAULUS zynen<br />
toehooreren verder onder het oog, dat JESUS dczeli le<br />
is, van wien Godt in den tweeden Pfalm getuigde:<br />
gy zyt myn zoon, Deeze woorden verklaarden de Joo<br />
den zelve van den MESSIAS (e), gelyk men HEER I:<br />
5 e<br />
n<br />
Het geen aan heï voorfte! van PETRUS in dit geval zulk<br />
eenen klem gaf, was de gebeurtenis van den Pinkfterdag, diëten<br />
opzichte der waarheid van JESUS Opftandinge cn Hemelvaart<br />
geenen twyfel overliet, en op welke de Apoltel zien<br />
•kap. II: 33 wel uitdruklyk beriep. En deeze gebeurtenis,<br />
meenc ik daarom, dat men als het onwraakbaar!*, bewys voor<br />
de waarheid van onzen Godtsdienft heeft aantemerken. Ik<br />
heb dit opzetlyk betoogd in eene redevoering, over dit onderwerp,<br />
die men in den bundel myner Leerredenen, onlangs<br />
by den Heere DE CHALMOT gedrukt, van bl. 209 tot 240<br />
kan vinden; VERTAALER.<br />
(é) Non pratuiisfet hoe Paulus in Synagoga de Chrijlo, nifi<br />
jam turn Judcei id de Chrijlo intellexisfent: fchryft NÖLDIUS,<br />
Aanm 1128 op zyne Concordantie. (PAULUS zoude dit met in<br />
de 'Synagore van CHRISTUS gezegd hebben, indien de Jooden<br />
het toen niet al van CHRISTUS verftaan haddenO<br />
D 3
^4 Verklaaring van de Handelingen<br />
5 en V: 5 zien kan (ƒ). Dit beveiligde Godt ook<br />
suitdruklyk, toen by , by den doop van JESUS, door<br />
een ftemme uit den Hemel verklaarde : deeze is myn<br />
geliefde zoon.<br />
PAULUS brengt teffens de woorden : beden heb ik u<br />
geteeld, by, dewyl men uit dezelve zien konde, hoe.<br />
danig een Zoon van Godt JESUS was: te weeten de<br />
Zoon van Godt van eeuwigheid.. Zy zyn het ipoor<br />
byftcr , die deeze woorden van de Opftandinge van<br />
JESUS verftaan, en derzelver verklaaring in dien zin<br />
voor zich zelve moeijelyk, voor hunne Leezeren onverftaanbaar<br />
maaken (g). Dit doen LIGHTFOOT en<br />
BEN-<br />
(ƒ) Dit wordt te waarfchynjyker, wanneer men in het oog<br />
houdt, dat deeze brief aan bekeerde Jooden gefchreeven is;<br />
en dat de Apoftel, fchoon al de kracht van zyne redekavelingen,<br />
vooral in de eerltgemelde plaatze op deeze waarheid<br />
berustte, dezelve zonder eenig bewys vooronderftelt, het welk<br />
hy voorzeker niet zonde gedaan hebben; indien hy niet geweeten<br />
hadt, dat dit by de Jooden in het algemeen als onbe-,<br />
twiftbaar werdt vaftgcfteld. En wil men meer bewys, men<br />
hoore den Joodfchen Lecraar JARCHI, die ten aanziene van<br />
deezen Pfalm zegt : " onze Leeraaren vefkïaaren hem van<br />
„ den Mesfias, maar, om den Ketteren te antwoorden , is<br />
„ het dienftig, hem van de perfoon van DAVID te verklaag<br />
„ ren "., VERTAALER.<br />
, (g) Zonder my de beflisfïng tusfehen de tweeërlei verklaar<br />
ringen van deeze woorden, die beide door mannen van bekende<br />
geleerdheid en rechtzinnigheid verdedigd worden, aan-,<br />
temaatigen, kan ik evenwel niet nalaaten aantemerken, dat<br />
ik het, in dit opzicht, met onzen Scbryver niet ééns ben.<br />
Wanneer men naamlyk met fommige geleerde mannen, waar<br />
onder GLASSIUS, deeze woorden: heden hebbe ik u geteeld, zoo<br />
verftaat, als of''er ftondt: heden heb ik iets gedaan, waar uit<br />
icdereenen ten klaarften Myfftn zal, dat ik u geteeld hebbe; ca<br />
die, volgens den flyJ der Propbeeten (die wel meer iets- als<br />
tegenwoordig voorftcllcn, het welke noch toekomftig is, om<br />
'er de or.betwiftbaare zekerheid van aantcduiden) van de opwek-
der Apoftelen. Hoofdft, XIII: 33. SS<br />
BENGEL, behalven veele anderen, onder welke de JenaTche<br />
Hoogleeraar HOFMAN in eene verhandeling over<br />
dit vers, 1726 uitgekomen, kap. IV. §. 12. Myne<br />
verklaaring , volgens welke PAULUS alleenlyk bedoelt<br />
te doen zien , hoedanig een Zoon van Godt JESUS<br />
was, i
56 Verklaarivg van de Handeling**<br />
ROEL noch by, in zy; e.i CommM. in Epift. ad Epbef.<br />
ar, i. p. 484.<br />
t*ri 34. Ei Atf Z>;y Aem ven cfe dooiew tpgei&ekt beeft,<br />
en by «u Me* «.eer 26/ verrott*», aW van beeft .by ook<br />
ge'zsgd: ik zal, bei. gein U Oavid beiligtyk beloofd beb.<br />
Ie, getro wlyk houden. PAIXU- zal nu ook toonen,<br />
dat DAVID, als een Propheet, voorfpelti hocfc, d:.t<br />
de MESSUS niet in bet graf . blyven or verrotten zoude.<br />
Dit doet hy in het volgende vers. Her laat hy<br />
-eene algemeene aanmerking voorafgaan; te weeten,<br />
dat Godt al door JESA 1 AS, kap. 1 V:'3, beloofd hadt,<br />
alles, het geen hy aan DAVID, cn door hem aan de<br />
geh:elf Kerk, hadt toegezegd', te zullen vervuil', n.<br />
"Hy brengt deeze woorden uit een Griekfchen Bybel<br />
by, als cfie in de handen der rheefte' Chriftenen was.<br />
Ho ewel ru deeze Overzetting met den He.' re, ewfehen<br />
grondtext niet vohnaakteiyk overééuflemme, ligt<br />
echter, het geen die vertaaling zegt, in den grond,<br />
text opgeflooccn.<br />
PABLOS voegt 'er de wyze der opwekkinge van JE<br />
SOS by. Hy is niet opgewekt, gelyk anderen door<br />
hém opgewekt werden; Want deezt hebben alle noch<br />
éénmaal moeten fier ven , daar op de opwekking \?.n<br />
JESOS geen tweede dood sevol-d is. maar hy nu leven<br />
zal in eeuwigheid Op dezelfde wyze zegt de<br />
Apoflel , RrM. VI: 9: CHRISTUS naa dat by is opgewekt,<br />
fterft niet meer. Het geen hy daar niet meer<br />
fierven noemt, drukt hy hier, door niet weder verrotten<br />
uit; dewyl een lichaam, zoo ras het ophoudt te<br />
leeven, begint te verrotten.<br />
Ik herinnere iny by deeze gelegenheid eenen ftryd,<br />
die v< or weinige jaaren in onze Kerke omflondt, toen<br />
de Heer FALKENHACFN, een waardig en rechtzinnig.<br />
Leeraat te Stade, ter goeder trouwe op de gedachte<br />
viel. dar het lyk var JESOS, even als die van andere<br />
mei fchen , reeds een beginfel van verrottinge moet<br />
ondergaan hebben. Hy Helde in den jaare 1736 zyne<br />
ge-
itr Apoflelen. Hoofdft. XIII: 34. ƒ7<br />
gedachten, zonder meldinge van zynen naam, in de<br />
tfutëge Aanmerkingen, teen door COEERUS te VVeimar<br />
Oiteegeeven> bl 53 voor. Dan by mengde alles,<br />
hu een waarfchynlvk cn o,-w mrfchynlyk WJS , onde/één.<br />
Wel ras kwam een andere ongenoemde hem<br />
te hulpe die, volgas het oordeel van den Heer<br />
Bft*TH< LOM^I , die deeze nuttige Aanmerkingen vervo<br />
ens uitgaf, dit gevoelen bondiger verdeeebgt.<br />
IJ opftel, w.ar van COL: RUS zelf de Ichryvcr fchync<br />
» Wee» te zyn, vinden wy in de verzameling van gemelden<br />
BARTHOLOMAI, bl. 107 tot 127. Hygelooit,<br />
op waarfchynlyke gronden, dai JESUS m üetgrar,wel<br />
niet eene volflage verrotting, maar toch het begin daar<br />
van. ondergaan heeft; te weeten zo veel, als een<br />
ontzield lichaam in ruim dertig uuren daar van doorgaans<br />
ondergaat (&). Hier op vertoonde zich bl. 2 +7<br />
enz een derde ongenoemde , die het gemeen gevoeleh<br />
poogde te verdeedigén. Dan hem w-rdt kort daar<br />
naa bl. 251 enz de zwakheid van zyne bewyzen getoond.<br />
Des niettegenftaande zag men , bl. 413 tot<br />
43< eene vierde verhandeling, in welke het oud gevoelen<br />
met yver verdeedigd werdt ; en bl 523 tot<br />
«59'noch eene vyfde, van dien Zelfden inhoud. '1 en<br />
laaften onderzocht de Heer Oppcr-hof-prediker MEN<br />
EER, in den jaare 1737» dit Ituk in zyne inwymgs<br />
V-rhmdelin-', waarin hv insgelyks het algemeuö gevoelen,<br />
en wel met veele geleerdheid en ongemene<br />
beleezenheid, vöoi fprak.<br />
Om er ook mvne gedachten van te zeggen , ben<br />
ik van oordeel , dat waflnéei de één deeze vra.tge<br />
met ji, de ander met neen beantwoordt, en een der-<br />
* de<br />
(li) Hy hadt 'er wel moogen by voegen, — 1<br />
— a's een ontzield<br />
ifcbaam, het welk in linnen doeken met fpècèryen gelegd<br />
i 5 ;<br />
want dit verhaalt JOHANNES, kap. XIX: 40; en dit<br />
moeft zekeriyk het lichaam van JESUS langer voor verrotting<br />
bewaaren , dan bet, zonder deeze voorzorge zoude gewed:<br />
ara. VERIAALER.<br />
D5
58 Verklaaring van de Handelingen,<br />
de betuigt niet te weeten, welk van deeze gevoelens<br />
bet rechte zy, niemand hunner eene gevaariyke dooling<br />
kocftert, dewyl dit een vraagftuk is, waarvan men<br />
het voor cn tegen kan ftaande houden, om dat het<br />
nergens in de gewyde bladen duidelyk en uitdruklyk<br />
beflift wordt, en zulk eene beflisfing ook voor de Christenen<br />
niet noodzaaklyk is. - Echter loochene ik<br />
niet, dat het gevoelen van den Hcere FALKENHAGEN<br />
my vry wat aanneemlyker fchynt, dan het andere.<br />
Met hoe veel rechts toch gelooft men niet, dat alles<br />
by den dood van JESOS natuurlyk is toegegaan, en<br />
dat 'er geen de minfte grond is, om vaftteftellen, dat<br />
'er een wonderwerk heeft plaats gevonden, waar door<br />
zyn doode lichaam , voor het begin van verrottinge<br />
bewaard bleef. En in dit gevoelen wordt men bevestigd,<br />
door het geen men leeft HEBR. II: 17: Cbriftus<br />
is ons, menfcben, in alle ftukken (xard W») gelyk geworden.<br />
En gelyk 'er van de ganfchlyke verrottinge<br />
gefproken wordt, wanneer 'er vers 36 gezegd wordt,<br />
dat David de verrotting gezien heeft, zoo moet, wanneer<br />
wy vers 35 en 37 gemeld vinden, dat JESOS onze<br />
Zaligmaaker de verrotting niet gezien heeft, de betekenis<br />
daar van zyn, dat JESOS 'niet, gelyk DAVID,<br />
in het graf gebleeven, noch zyn doode lichaam op<br />
dezelfde wyze, als dat van DAVID, in het zelve verrot<br />
is,<br />
vers 35. Daarom ftaat 'er ook in den tweeden P/alm:<br />
gy zult niet toelaaten, dat uw heilige verrotte. By dit<br />
vers is alleenlyk het woord te verklaaren , het<br />
welk gemceDlyk: dicit, hy zegt, vertaald wordt, en<br />
door de uitleggeren is overgellaagen. Het kah hier<br />
niet betekenen: hy zegt. Want Hy was in het voorgaande<br />
vers Godt; terwyl hier DAVID fpreekt.<br />
Men weete dan, dat xiyu hier wil zeggen: defchrift<br />
zegt. Deeze manier van fpreeken komtEPHEs. IV: 8. V-<br />
14 en ROM. XV: 10 ook voor, alwaar PAÜLUS zelf leert.<br />
(ROM. XV: 9) dat dit tiyu het zelfde betekent als<br />
yiy^vrcy. Dat TERTÜLLIANUS in dicnzelfden zin het<br />
woord
der Apoflelen. Hoofdfl. XIII: 36-— 39. Jft<br />
woord inay.it pleegt te gebruiken , hebbe ik in myne<br />
Poecile T. II. p. 391 aangemerkt. GRONOVIUS toont<br />
insgelyks, in eene Aantekening op Livius, B. XXXI Vv<br />
kap. 3, dat SENECA dikwils in eenen anderen, EUiptifchen,<br />
zin inquit fchryft.<br />
vers 36. Want David, naa dat hy in zynen tyd de<br />
wille van Godt gediend hadt, is ontflaapen. By MATTH.<br />
XXI1Ï: 36 heb ik aangemerkt, dat in de vier Evangeliën<br />
het woord yj»s« altoos de foort van menfcben,<br />
nooit de menfcben die op dien tyd leefden, betekent.<br />
Dan te dee'zer plaatze kan ytnf niet anders, dan,<br />
in zynen tyd, vertaald worden. In deeze laatfte betekenisfe<br />
wordt het mecft by de Grieken gebruikt: de<br />
eerfte is den Hebreeuwen meer eigen.<br />
Hoe men den lof, hier aan DAVID gegeeven , dat<br />
hy de wille van Godt gedient beeft, of, aan deeze wille<br />
gehoorzaam geweeft is, heeft optevatten . hebben<br />
wy°by vers 22 reeds gezien. Wy vinden dit getuigenis<br />
van DAVID insgelyks 1 KON. XV: 5.<br />
vers 37. Maar hy, dien Godt heeft opgewekt, is niet<br />
verrot. Dit is kortlyk famcngetrokken, in plaatze<br />
van: maar hy, van wien ik thans gezegd hebbe, dat<br />
Godt hem van de dooden heeft opgewekt.<br />
vers 38, 39. Zoo zy u dan hier mede bekend gemaakt,<br />
dat u (thans) door deeze, de vergecving der zonden wordt<br />
aangekondigd, en dat een ieder, die (aan hem) gelooft,<br />
door denzelven rechtvaardig gemaakt wordt van alles,<br />
waar van gy door de wet van Mofes niet rechtvaardig<br />
kondt gemaakt worden.. Wederom eene beknopte uitdrukking<br />
, in plaatze van : U wordt hier mede bekend<br />
gemaakt, dat men alleenlyk door deezen, te wceten door<br />
JESUS, en door bet geloof aan hem, vergeeving van zon*<br />
den by Godt verkrygen kan. Dus drukt JOHANNES zich<br />
ook uit, 1 JOH. 11: 12: de zonden worden ons vergeeven<br />
5W to ?;o/ye av?ot, door bem K<br />
In
53<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
In de overzettinge van LDTHERÜS vindt men achter<br />
het woord Karayy^xir^, en ook achfer oiKaiaS-m^ een<br />
flip (•punctum), waar door de meening van PAULUS verdmfterd<br />
wordt. ZELTNER heeft daarom deeze overzetting»<br />
verbeterd, gelyk ook LANGE en LINDHAMMER,<br />
ja vóór hen CAEOV en SEB, SCHMIDT reeds gedaan<br />
hebben: hebbende de laastgenoemde in zyn Cnaegium<br />
Biblicum pofterius,p. 207/5.<br />
e e n e<br />
opzetlyke verhande<br />
ling over dit vers geplaatst. Nochtans heeft niem?nd<br />
hunner, dan SCHMIDT alleen, opgemerkt, dat men achter<br />
r-'M het woord in behoort te herhaalen; gelyk dit<br />
pok in de Hollandfche overzettinge gefchied is.<br />
'A« -x-dtTai ciictfcjB-üvai is eene te zamengetrokke uitdrukking<br />
(0, dewelke twee Hellingen inlluit. Zy<br />
betekent naamlyk: vergiffenis van zonden ontfangen,<br />
cn met kwytfchcldinge der welverdiende ftraffe rechtvaardig<br />
verklaard worden, ——- Dit konde door de<br />
wet van MOSES niet gefchieden. Want zelfs de ze.<br />
delyke wet, hoe zeer dezelve goede en Gode welbehaaglykc<br />
plichten voorfchryve, konde door de menfchen<br />
nooit volkomen gehouden worden , dewyl het<br />
hun aan genoegfaame krachten mangelt, om de kwaade<br />
begeertens van hunne natuure të"""overwinnen en te<br />
onderdrukken. Men kan op geene andere wyze, dan<br />
door het geloof aan JESUS, voor Godt rechtvaardig<br />
worden, als die eenen geloovïgen, om de wille van<br />
CHRISTUS, zyne zonden vergeeft, en hem teffens den<br />
Heiligen Geeft fchenkt , door wiens byftand hy van<br />
een zondendienaar een dienaar van Godt kan worden,<br />
en volgens zyne Geboden wandelen.<br />
PAULUS drukt dit, ROM. VIII: 3, 4 op deeze wyze<br />
uit: daar de Wet dit niet konde doen, te weeten, de<br />
menfehen van den dienft der zonde vry maaken, nademaal<br />
zy door bet vleefch. krachteloos gemaakt werdt,<br />
zoo heeft Gcdt zynen Zoon gezonden, en aan zyn lichaam<br />
de<br />
(z) Eene foortgelyke uitdrukking is ons kap. VIII: 22 voorgekomen:<br />
MiTitiiitref
der ApofteleH. Hoofdfi. XIII: 40, 41.
€2 Verklaaring van de Handelingen<br />
hun zegel hingen, is geleerd, maar zeer onwaarfchyn<br />
ïyk.<br />
Het geen HABACUC in deeze woorden aangaande de<br />
verwoeftmg van Jerufalem door de Chaldeeuwen voorlpelt,<br />
voorzegt PAULUS van de verwoeftinge van die<br />
Stad door de Romeinen, als de ftraffe, die de fooden<br />
zouoen moeten ondergaan, om dat zy JESUS en zvne<br />
Apoflelen verworpen , en de laatfte poogingen van<br />
Godt, om hen te bekeeren, verydeld hadden.<br />
Men behoort ook aantemerken, dat PAULUS deeze<br />
betuiging van den Propheet uit den Griekfchen Bybel,<br />
die by zyne toenmaalige toehoorers het meeft ia<br />
gebruik was, bybrengt; hoewel hy de woorden zelve<br />
dier overzettinge juift niet nauwkeurig volge, dewyl<br />
hy dezelve uit zyn geheugen opzeide (*); intuffchën<br />
is de afwyking zoo gering, dat 'er de betekenisfe in<br />
het geringft niet door veranderd worde.<br />
Ten laaften moeten wy onze aandacht noch veftigen<br />
op de woorden : ik doe een werk, dat is, ik zal<br />
gewisiyk (0 een werk doen, in uwe tyden, hetwelk<br />
gy mee gelooven zult, indien bet u iemand verbaaien, o£<br />
bejeoryven zal. Wy moeten deeze woorden niet volgens<br />
de betekenisfe, die zy in den mond van HABA<br />
CUC hebben, maar volgens het oogmerk verklaaren,<br />
waarmede PAULUS dezelve bybrengt. Hv wil naamlyk<br />
zeggen :: Godt zal de kwaadaartige halftVrigheid van<br />
het Joodfch ongeloof op zulk eene wyze /haffen, dat<br />
wanneer het u thans verkondigd wierdt, gy het onmooglyk<br />
zoudt oordeelen, dat het gefchieden zal. En<br />
wat<br />
(k) GROTIUS fchryft dit aan LUKAS toe.<br />
(/) Deeze is de Propheetifche manier van fpreeken. Toen<br />
DAVID , C H E X V. 1 Q D M H E £ R Q { . ^<br />
fhiliftynen zoude uittrekken, kreeg hy ten antwoord: trek uit<br />
tegen hen, tk heb ze in nwe handen gegeeven, dat is, ik zal ze<br />
buiten twyfel m u w e hadden gcevea.
der Apoflelen. Hoofdfl. XIII: 42. 63<br />
wat konde den Jooden ongelooflyker voorkomen, dan<br />
dat de heilige ftad en Gods heerlyke Tempel zoude<br />
verwoeft , ja het geheele Joodfche land den Jooden<br />
ontrukt, en zy, die de handen hunner yyanden ontkwamen,<br />
in de ganfche waereld verftrooit worden?<br />
vers 42. Toen nu de Jooden uit de Synagoge gegaan<br />
waren, baden de Heidenen ben, dat zy bun deeze leere<br />
tusfchen de Sabbatben wilden voordraagen. Wy hebben<br />
vers 15 gezien, dat de Godtsdienstoefeningen in de<br />
Synagoge geëindigd waren , toen PAULUS zyne redevoering<br />
begon, en dat de Jooden alleenlyk noch by<br />
eikanderen bleeven, om deeze redevoering te hooren.<br />
Naa dat dezelve dan geëindigd was, gingen zy ter<br />
Synagoge uit.<br />
betekent derhalven niet: toen de<br />
Jooden uit de Synagoge gingen, en wel, gelyk BEZA<br />
en BENGEL het begrypen , om dat zy de predikatie<br />
van PAULUS niet langer wilden aanhooren, maar: toen<br />
zy uit de Synagoge gegaan waren, naadat naamlyk de<br />
tyd verloopen was, dien men in de Synagoge pleegde<br />
doortebrengen, en dus ook PAULUS en BARNABAS vertrokken<br />
waren.<br />
Toen kwamen de Heidenen by deeze twee Leeraaren,<br />
en verzochten hen, als Leeraaren van den Chriftlyken<br />
Godtsdienft, dat zy -r» '^>«T
#4 Verklaaring van 'de Handelingen<br />
van drie woorden vier maakt. Mir»f»«-a!'AS«w» ft één<br />
woord % en betekent den tyd tusfehen twee Sabbatheiü<br />
Dit woord kan voor Griekfche ooren zoo weinig vr m i<br />
luidv-ii, als her wooid *i**g»A»y»
der Apoftelen. Hoofdft. XIH: 43.
der Apoftelen. Iloofdft. XIII: 45. cj<br />
LUKAS deeze famengevloeyde menigte, in het volgende<br />
vers, tegen de Jooden overftelt.<br />
De leezing t'ex»/*'"" > in welker plaatze fommige<br />
handfehriften i*x»pt'»> hebben, (fchoon dit ook eenen<br />
goeden zin levere) wordt door WOLF bondig genoeg<br />
verdedigd. En BLACKWALL geeft in zyne Cru. V. T.<br />
p. 607 aan dezelve ook den voorrang^<br />
Wat men by de uitdrukkinge: het vooordt van Godt<br />
hooren,' in het oog behoore te houden, hebben wy<br />
by vers 7 reeds gezien.<br />
vers 45. Dan toen de Jooden de menigte zagen, voer*<br />
den zy vol yver, en fpraken, het geen Paulus zeide, te.<br />
gen; en niet alleen, dat zy hem tegenfpraken , maar zy<br />
lafterden ook. Wy zien hier, dat PAULUS eene redevoering<br />
voor de vergaderde Heidenen gedaan, en dat<br />
dit de Jooden aangezet heeft, om hem opentlyk tegentefpreeken.<br />
Deeze redevoering moet hy des morgens,<br />
eer de Jooden in de Synagoge gekomen waren,<br />
gehouden hebben. —— Op deeze wyze ontflngen de<br />
Heidenen, het geen zy de geheele voorgaande weeke<br />
met zoo veel fmart verwacht hadden.<br />
De Jooden ontftaken hier over in eenen geweldigen<br />
toorn; die hen niet flechts tot hevige tegenfpraak<br />
verleide, maar hen de goede zaak ook deédt hoonen<br />
en lafteren. Zy loochenden niet alleenlyk , dat de<br />
MESSIAS reeds gekomen, en JESUS het was, dien men<br />
daar voor te houden hadt, maar zy noemden hem<br />
ook eenen Toveraar, door wien de DUIVEL zulke ver.<br />
wondering baarende daaden verricht , en dien dezelve,<br />
door middel van den hoogen Raad, met recht hadt<br />
laaten kruisfen. Ook fcholden zy deeze Leeraaren als<br />
Ketteren, als verleiders des volks, als verftoorers van<br />
de aleremeene ruft, als Booswichten, die den dood<br />
verdienden.<br />
vers 46. Toen fpraken Paulus en Barnabas vry uit,<br />
E 2 en
68 Verklaaring van de Handelingen<br />
en zonder terugboudinge: U lieden moeft bet woerd van<br />
Godt bet eer ft gepredikt worden; maar nu gy bet van u<br />
Jicot, e?i u zelve des eeuwigen leevens niet waardig acht;<br />
ziet, zoo wenden wy ons tot de Heidenen. PAULUS en<br />
BARNABAS fpraken beide. Zy hadden eene groote menigte<br />
voor zich. Dus konde de één tot dit, de ander<br />
tot een ander gedeelte van het volk fpreeken. De<br />
Jooden hadden zich ook verdeeld , twiftende lommigen<br />
met PAULUS, anderen met BARNABAS.<br />
Deeze twee afgezanten van JESUS fpraken nu de<br />
halltarrige Jooden ten laatüen maale aan , en wel<br />
•zra ?fwriciQfiiioi, dat is, zy lieten den grootften yver<br />
tegen deeze verachters van de Godtlyke genade blyken.<br />
Gy moet weeten, fpraken zy, dat, dewyl gy<br />
ons niet wilt hooren, wy nu in deeze ftad alleenlyk<br />
den Heidenen zullen prediken, en niet langer tot u<br />
fpreeken.<br />
Gy acht u zelve des eeuwigen leevens niet waardig.<br />
Dit is eene figuurlyke manier van fpreeken. Ieder<br />
menfeh wenfeht naa dit leeven zalig te worden. Dan,<br />
wanneer iemand alle vermaaningen . om de noodige<br />
middelen aantcwenden, in den wind Haat, en dus door<br />
eige Ichuld verlooren gaat, is men gewoon te zeggen,<br />
dat hy zich zeiven niet waardig geacht heeft»<br />
om zalig te worden. Zulk een menfeh handelt dan<br />
naamlyk, als of hy geen oogmerk hadt, om zalig te<br />
worden. Dus leest men in het fpreukboek van SA<br />
LOMO , kap. VIII: 36: allen, die my (Godt) baaten,hebben<br />
den dood lief: dat is, zy Horten zich zelve in<br />
den dood, hoe zeer zy dien bok haaten.<br />
GROTIUS brengt eene gelykluidende uitdrukking uit<br />
den Codex van Keizer JUSTJNIANUS by: ne fibi pofibac<br />
de eo bonore blandiantur,, quo fe ipfos indignos judicave*<br />
runt. (Zy moeten zich naderhand met deeze eere niet<br />
vleven, die zy zich zelve onwaardig geoordeeld hebben).<br />
En CLERICUS heeft de volgende plaatze in ee.<br />
ne redevoeringe van EUMENIUS gevonden : fibi impU'<br />
iet,
der Apoflelen. Hoofdfl. XIII: 48. 69<br />
tet, Qazfar, quisquis uti nolu.it beneficie> fuo, nee fe dig'<br />
nurn vita judicavit, cum per te lieer et, ut viveret. (Hy<br />
wyte het zich zeiven, CAESAR, die van uwe weldaad<br />
geer, gebruik heeft willen maaken, en zich zeiven niet<br />
waardig geoordeeld, om te leeven, daar gy hem toe.<br />
ftondt, te leeven). Meer foortgelyke plaatzen heeft<br />
PRICJEÜS aangetekend.<br />
In onze taaie is men ook gewoon, van iemand, die<br />
zich niet heeft willen laaten raaden, en zich zeiven<br />
daar door ongelukkig gemaakt heelt, te zeggen: by<br />
heeft bet niet anders willen hebben; dat is, hy heeft<br />
7.00 geleeft , als of hy voorbedachtlyk zyn ongeluk<br />
zocht, en het met opzet bevorderde.<br />
•vers 47. Want dus beeft de Heer gebooden: ik heb u<br />
tot een heat der Heidenen gegeeven, dat gy bet heil zoudê<br />
zyn tot aan bet einde der aarde. PAULUS wil hier mede<br />
zeggen: dewyl Godt, JES XLIX: 6, zynen zoon het<br />
licht der Heidenen noemt, geeft hy daar door teffens<br />
zyne begeerte te kennen, dat de ADoftelen van zynen<br />
zoon in de geheele waereld zullen omreizen, cn<br />
ook den Heidenen het geloof aan JESUS prediken.<br />
vers 48. De Heidenen nu, die toehoorden, verheugd<br />
den zich hier over, en preezen het woord des Heer en,<br />
en werden geloovig, zoo veelen van dczelven tot het ecu.<br />
wig leeven verkooren waren. ''hutioita, ra. iS-»» kan twee.<br />
ërleie betekenisfe hebben; vooreerft : de Heidenen die<br />
dit boorden, te weeten dat zy ook door Godt geroepen<br />
werden ; of : de Heidenen, die thans toehoorden ,<br />
terwyl PAULUS zyne redevoering hielde. Het eerfte<br />
is zoo waarfchynlyk niet als het laatfte; dewyl 'er<br />
niet ftaat: 'AX^VM U TOCTO, Dan het verfchil is van<br />
weinig helangs.<br />
Intusfchen moeten wy dit vers zoo niet verftaan,<br />
als of alles, het geen LUKAS hier verhaalt, op eenen<br />
zelfden tyd, en als in een oogenblik ware voorgevallen:<br />
neen, het oogmerk van.LUK&a is, te zeggen :<br />
E 3 zy
7© Verklaaring van de Handelingen<br />
zy verblydden zich 'er over, dat zy insgelyks in Godts<br />
eeuwige genade konden komen, en boorden daarom<br />
PAOLUS, die met zyne predikinge voortvoer, met hoe<br />
langs hoe meer genoegen fpreeken; zy werden van de<br />
fchoonheid en voortrefilykheid der Evangclifche leere<br />
al meer en meer overtuigd ; zy konden ook niet nalaaten<br />
hunne blydfchap daar over met woorden en<br />
daaden te betuigen; en eindelyk zy namen deeze leere<br />
met volle verzekeringe en een valt geloof aan; zy<br />
deeden 'er openlyk belydenis van, waar op zy buiten<br />
twyfel zullen gedoopt zyn.<br />
Zoo veelen van dezelven tot het eeuwige leeven verkooren<br />
waren, *v«r rirayfiéioi. LUTHERUS heeft, verordineerd<br />
waren, fchoon in dezelfde betekenisfe. Opdezelfde<br />
wyze leeft men in de oude Latynfche overzettinge:<br />
quotquot erant -pretordinati (n) ad vitam mier.<br />
nam; (zoo veelen, als 'er tc-t het eeuwig leeven waren<br />
voorgefchikt). CALVTNUS en BEZA meenden hier<br />
een herken fteun TOOI -<br />
hunne leere van de volftrekte<br />
genadeverkiezinge gevonden te hebben. De eerftgemelde<br />
noemt, Inftit. reiig. Chrifi. lib. III. cap. 24. §.<br />
2, de geenen, die het zoo niet verftaan, onverfchaamde<br />
uitleggers. Qua fronte, fchryft hy , gratuitam ejje<br />
vocationem, negemus, in qua ad ultimam usque partem<br />
regnct eleStio? (hoe verftaald een voorhoofd moet men<br />
hebben, zo men kan loochenen, dat die roeping vry<br />
js, in welke, tot het laatfte toe, de verkiezing<br />
heerfcht?) En BIZA wil zelfs, dat zy hunne dooling<br />
uit deeze plaatze zullen leeren kennen, die van ge.<br />
voelen zyn, dat Godt de geenen , welker geloof hy<br />
voorzien hadt, ter zaligheid verkooren heeft. Onder<br />
de iaatere aanhangeren van deeze leere zal ik alleen,<br />
lyk JOH. VAN DER MARK noemen, die deeze verklaaring<br />
van onzen text, in eene opzetlyke verhandeling,<br />
de<br />
(n) GKOTÏUS keurt dit woord af, en vil het door ordinati<br />
vertaald hebben. Dan het één cn ander heeft hier dezelfde<br />
betekenisfe; gelyk' deflimti, zoo als ERASMUS het in zyne parapltmfis<br />
beeft overgezet van preedefiirueti niet verfchilt.
der Apoftelen. Hoofdft. XIII: 48. 7r<br />
de acht-en-dertigfte irj zyne Exercitationes Bibliccs ver.<br />
deedigt.<br />
Onze Godtgeleerden, dewelken, uit hoofde van de<br />
Analogia fidei, dat is, de duidelyke leere van andere<br />
fchrjftuurplaatzen, geene vryheid vonden, om deeze<br />
verklaaring aanteneemen , hebben zich groote rnoeyte<br />
gegeeven, om de rechte betekenis van deeze woorden<br />
te ontdekken. MAJOR noemt deeze plaatze, bl.<br />
179, locum vexatisftmum: en FRANZIUS fchryft in zyn<br />
boek 3 over de verklaaring der Heilige febrift, bl. 104:<br />
boe oraculum muitos noftrotium Jcepenumero torquet. Ik<br />
moet ook het gevoelen van KNATCHEULL niet met ftilzwygen<br />
voorbygaan, dewelke dacht, dat men niet<br />
zoude ophouden, over de betekenis van deeze plaat,<br />
ze te twiften, tot dat ELIAS zoude gekomen zyn.<br />
In onze Formula Concordice P. IL Cap. XI. p. 800<br />
wordt deeze plaatze, de ceterna ele&ione 6? ordinatione<br />
ad vitam atemam (van de eeuwige verkiezinge en fchikkinge<br />
tot het eeuwig leeven) verftaan. Dan JEGIDIUS<br />
HUNNIUS is het daar niet mede eens , wiens onderfcheidene<br />
woorden FRANZIUS, bl. 100 enz., bybrengt.<br />
Deeze verftaat de woorden van LUKAS ZOO, als of hy<br />
gezegd hadt: " die de orde, tot verkryging van het<br />
„ eeuwig leeven, door Godt gefteld, en de midde-<br />
„ len gebruikt hebben, door welke een menfeh tot<br />
„ het geloof en de gelukzaligheid kan geraaken. "<br />
Deeze verklaaring is ook door FRANZIUS , CALOV,<br />
ZELTNER, WEISZMAN , WOLF en den jongen MA jus<br />
(obf. Sacr. lib. III. cap. 20. p. 80. fqq.) aangenomen.<br />
Dan anderen van onze Godtgeleerden behaagde zy<br />
niet.<br />
MAJOR bleef 'er by, dat LUKAS van de voorbefchikkinge<br />
(vrcede[linatie) fpreekt; zoo wel, als SEB. SCHMIDT,<br />
MENZER, GERHARD, cnCALix'rus; welke laatfte zyne<br />
gedachten, en die van de overigen , op de volgende<br />
wyze uitdrukt: " ordinati utique funt a Deo;fed non Jet<br />
i quitur: ergo ordinati abfoluta Dei voluntale y quod ra-<br />
E 4 „ "'0-
V-<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
,, tionem nullam mediorum hahuerit. Quin potius, fi<br />
„ Deus ad vitam eus ordindvtt, refpexit tlium ordmem,<br />
„ quem ipfe in conferenda falute Jtatuit, Ê? media, per<br />
quce ad vitam vult pet ventri, ïta ut, qilid HU bcec me.<br />
„ dia repudiaturi non erant, éerum ilbs obje uturi, at.<br />
que id ipfum Deus ab ceterno prefciverat, idea ad vü<br />
s, tam Mos ordinaverit. (Zy waren 'er zekerlyk door<br />
„ Godt toe gefchikt; maar hier volgt noch niet uit,<br />
dar zy 'er toe geichikt waren, door een volftrektt<br />
j, befluit van Godt, zonder eeni^ opzicht op de mdj,<br />
delen. Integendeel, indien Godt hen tot h teen-.<br />
„ wig leeven gefchikt (geordineerd) heeft, heeft tiy<br />
acht geftaagen op de orde, dien hy zelf in het toedeeien<br />
der gelukzaligheid gefteld heeft , en op de<br />
„ middelen, door welke hy wil, dat men ten leeven<br />
, geraaken zal, zoo dat hy hen, om dat zy deeze<br />
l, middelen niet zouden vei waarloozen , maar ook van<br />
', dezelve een gehoorzaam gebruik rqaaken , .en om-<br />
}, dat Godt dit van eeuwigheid vooiwceten hadt, om<br />
S J die rede tot het leeven hadt voorgefchikt. "<br />
De Helmftadfche Godtgeleerde , SAUBERTUS, viel,<br />
toen hy zich moeite gaf, om over de betekenis van<br />
deeze plaatze te denken, op vierleic verkiaarirgen (o),<br />
waar van hem evenwel niet ééne in alle opzichten voldeedt.<br />
Intusfchen hadt hy het minft tegen de over.<br />
zetting van KNATCHBULL: zoo veelen van dezelven ver-,<br />
gaderd waren, geloofden aan het eeuwig leeven. Deeze.<br />
fchikking der woorden wordt insgelyks aangenomen<br />
door LANGE, LIISDHAMMER en WOLLE in zyne Hermeneutica<br />
N. T. p. 192. RAPHELICS daarentegen toont<br />
'er de ongegrondheid van.<br />
Hoeweinig ik ook deeze fchikking gegrond oordee.<br />
Ie. even weinig kan ik myne toeftemming aan BENGEL<br />
gceven, die, in zynen Gnomon, de volgende, geheel<br />
nieuwe, verklaaring voorftelt: " zoo veelen van dezely,<br />
ve Godt op DIEN TYD. trok, en hun bet hart opende,<br />
„ dat<br />
(g) In zyne palestra tbeokglco-phlkUgka p. 253 fq$.
der Apoftelen. Hoofdft. XIII: 48. 73<br />
„ dat zy zich tegen de genade
14 Verklaaring van de Handelingen<br />
hevig. Dan hy fchryft: 'er voerden zoo veelen geloovig,<br />
als 'er (door Godc) ten eeuwigen letven gefchikt<br />
(dat is, verkooren) waren. — Wat mag toch LUKAS<br />
bewoogen hebben, om hier in diervoege van zynen<br />
gewoonen ftyl, als gefchiedfchryver, aftewyken? Die<br />
zullen wy ontdekken, indien wy op de omltandlgheden<br />
nader acht geeven.<br />
Tot dus verre hadt PAULUS, alleenlyk in de Joodfche<br />
Synagogen, CHRISTUS gepredikt. Thans was het<br />
de eerltemaale, dat hy den Heidenen de leere van JEsus<br />
voorflelde. De Jooden dachten, dat zy alleen<br />
Erfgenaamen van den Hemel waren, en dat géén Heiden,<br />
nra'/jM/'i»? fh C°>i> dttinit, in het boek des eeuwi.<br />
gen leevens door Godt aangefchreeven was. Zelfs de<br />
geloovige Jooden, oordeelden het'in den begipne niet<br />
recht, den Heidenen het Evangelie te prediken: ja<br />
LUKAS hadt'er, als een geboore Jood, voor deezen<br />
zelf zoo over gedacht. Toen dan nu thans zoo veelc<br />
Heidenen het Evangelie aannamen, en Chriftenen<br />
werden, bleek het immers, dat dezelven door Godt<br />
ten eeuwigen leeven verkooren waren, en bygevolg,<br />
dat Godt wilde, dat ook de Heidenen zouden zalig<br />
worden. Deeze nieuwe ontdekkinge, die, gelyk wy<br />
leezen, den Heidenen zoo veele blydfchap veroorzaakte,<br />
verwekte ook eene groote vreugde in het hart<br />
van LUKAS. Hy verblydde zich met de Heidenen ,<br />
dat de genade van Godt zich ook over hen uitltrekte,<br />
en dat onder de Heidenen insgelyks allen, die aan<br />
CHRISTUS gelooven, TiTaypim iïs fyi* Jtunei zyn, en<br />
zalig zullen worden. En deeze blydfchap bewoog<br />
hem, uitdruklyk te melden, het geen men thans gewaar<br />
werdt, cn als met de oogen zag; te wectcn dat<br />
Godt ook onder de Heidenen zyne Uitverkoorenen<br />
«,) hadt. O)<br />
Men<br />
(p) Ik denke den Lcczcrert geenen ondienft te zullen<br />
doen , wanneer ik by de menigte van verfchillendc verklaaringen,<br />
door onze Godtgeleerden aan deeze woorden ge- .<br />
gec-
der Apoflelen. Hoojdjt. XIII: 4-3. 75<br />
Men heeft hier by noch aantemerken , dat LÜXAS<br />
de vraage, " of Godt de menfchen door een onvcor-<br />
„. waard-<br />
geeven, en door onzen fchryvcr bygebracht, noch ééne voege,<br />
die gewislyk geene mindere opmerking verdient. Dezelve<br />
is breedvoerig voorgcflcld, en met klem van redenen aangedrongen<br />
, door den Heer MOLDENHAWER , in zyne meermaaien<br />
aangehaalde grlacutcmns fccï fc{#KKtl ftcllat bes N. T.,<br />
D. i. bl. 418, 419. Ziet hier 's mans woorden: " Hoewel<br />
„ 'fommigen deeze uitdrukking van de Godtlyke verkiezinge ten<br />
eeuwigen leeven, of, het geen meer is, van de verkiezinge<br />
,', volgens een volftrekt raadsbejluit verftaan, is dit echter onge-<br />
„ grand. Want 1: (LUKAS ftelt de geenen, die tot liet eeuwig<br />
'„ leeven gefchikt (verordnet) waren, tegen hen over, die zich,<br />
, volgens vers 46, des eeuwigen leevens onwaardig achtten: en<br />
bygevolg kan hier niet van eene onvoorwaardfyke verkie-<br />
„ zinge gefproken worden : want PAULUS hadt anders veis<br />
4
76 Verklaaring van de Handelingen<br />
„ waardlyk raadsbefluit, of ondere zekere voorwaarde,<br />
tot het eeuwig leeven verkiert ", niet beft\lt,<br />
en<br />
„ Overzetteren gebruiken dit woord in plaatze van het He-<br />
,, breeuwfche (nw, DJ») waar door dat verftaan wordt, bet<br />
„ geen Godt in den tyd ordineert, JER. III: 19. Hos. II: 3.<br />
„ ZACH. X : 3. EZECH. X V I : 14. HAB. I: 12, III: 19. M A L .<br />
3, I: 3. JOB. XL. IV: 13. En 6: Wanneer de heilige fchryve-<br />
,, ren in hunne gefchiedkundige verhaalen de oorzaaken bybren-<br />
„ gen, waarom cie menfchen tot het geloof gebracht worden,<br />
„ zoeken zy dezelve nooit in de eeuwige genadeverkiczinge ,<br />
„ maar in eene tegenwoordige bewerkinge der genade, en in<br />
„ het gedrag der menfcben jegens dezelve ; en het is dus niet<br />
te denken , dat hier door LUKAS het tegendeel zoude ge-<br />
3, daan zyn.<br />
„ Zo dan nu verordend hier eigenlyk gefchikt betekent, is<br />
„ de vraage, wat deeze uitdrukking beteken e: werden ge-<br />
„ loovig , zoo veelen 'er tot het eeuwig leeven gefchikt waren ?<br />
„ En deeze vraage , denke ik, dat men het kortst en beft<br />
kan beantwoorden , wanneer men zegt: die tot het eeuwige<br />
,, leeven gefchikt waren, ftaan tegen hen over, die, volgens<br />
3, vers 46 , zich dei eeuwigen leevens niet waardig oordeelden.<br />
3, Dewyl nu met deeze uitdrukkinge menfchen bedoeld wör-<br />
,, den, welken liet niet om het eeuwig leeven te doen was, hee-<br />
ten zy hier tot hei eeuwig leeven gefchikt, welken het ernlfc<br />
is, te trachten, om in het eeuwig leeven te komen. En<br />
„ zulke menfchen worden met recht gezegd , tot het eeuwig<br />
„ leeven gefchikt (geordend) te zy?i. Want het eerfte, dat men<br />
„ by hen moet vinden, die gefchikt ter genictinge van het<br />
f, geluk des Hemels zullen kunnen geoordeeld worden , is<br />
„ zulk een ernftig verlangen na het zelve, uademaal Godt,<br />
,, hoe<br />
Grieken zyn in eene geregelde fiachtorde opgetrokken.<br />
M Y R Ï A wil, dat eene minne Tiretytsstn zy. PLUTARCHUJ<br />
zegt, dat POMPEJUS geweeft is, TlTt/,'/{.woi rai? sniS-vuictn.<br />
PoLY.ffi.xus fielt de «u-t>»T«xr«n ongeregelder, tegen de<br />
c-vvrfTx-y/iemi, die hunne orde geregeld bewaaren, over. AN-<br />
TONIUS verftaat door Tsray^s» a-gof TÖ yiteAof, hominem,<br />
ad boe compofitum, & aptum, ut id fiat; en n-, T*|I»<br />
xaS-ira betekent niet anders, dan in ordinem colhco. Conf*<br />
W O L F : in curis, ad h. L
der Apoftelen, Hoofdft. XIII: 48. 7?<br />
en dat dus deeze woorden van LUKAS in het verfchil<br />
van onze Godtgeleerden mee de navolgeren van CAL-<br />
VYN niet moeten gebruikt worden , inzonderheid dat<br />
de laatften 'er zich, tot beveiliging van hun gevoelen<br />
niet van kunnen bedienen, lntufichen valt het niet<br />
moeylyk te ontdekken, hoedanig het oordeel van LU<br />
KAS over deeze zaak geweeil zy. Immers is 'er geen<br />
twyfel aan, of hy hebbe van PAULUS geleerd, dat<br />
Godt die geenen , welker geloof aan CHRISTUS hy<br />
voor»<br />
hoe zeer men het eeuwig leeven niet verdienen kunne ,<br />
" het evenwel alleenlyk aan hun geeft, welken het daarom te<br />
',' doen is. Want deeze, en deeze alleen fchikken zich tot<br />
" het geloof aan JESUS, het welk ter daadlykc verkryginge<br />
van het eeuwig leeven noodzaaklyk % Zyn dan. nu cte<br />
aangeweezene perfoonen tot het eeuwig keven gefchikt,<br />
" dan het is gcmaklyk te zien, wat 'er- toe vcreifcht worde<br />
, indien "een menfeh tot het eeuwig leeven gefchikt , cn<br />
daarop eer. geloovige worden zal. Te weeten van de zyde van<br />
, Godt wordt daar toe vereifcht, dat hy het Evangelium laatc<br />
\\ verkondigen, dat hy genade cn kracht, tot overtuiging, tot<br />
'1 boete, en lot geloof fchenke; en van de zyde van den menfeh-,<br />
dat hy de prediking van het Evangelium met behoorlyke<br />
" oplettendheid aanhoore , en aan de genadewerkingen van<br />
'„ Godt geenen tcgenftand biede, maar aan dezelve ruimte en<br />
,] plaatze geeve; en bygevolg, door cle voorkomende genade,<br />
" den geheelen zondendienft vaarwel zegge, en het waare<br />
geloof in zich laate werken. Wy zien van dit alles een<br />
voorbeeld aan LYDIA, HAND. XVI:,13-15; cn het blykt uit<br />
,', alles, het geen wy tot hier toe gezegd hebben, dat het gelykluidendc,<br />
en met die' van dit vers overéénkomftige uit-<br />
' drukkingen zyn, wanneer 'er gezegd wordt: de vader trekt,<br />
• de menfchen tot den zoon, JOH. VI: 44; hy 'opent het hart,<br />
HAND. XVI: 14; de hand des Heeren was met de Leeraaren,<br />
", kap. XI: 22; de' Heer deedt daar toe, dewelke zalig of geloo-<br />
" vig wierden, kap. II: 47. V: 14; zy namen het woord gaarne<br />
*\ aan, kap. II: 41. het heil wordt den Heidenen gezonden, en<br />
" t zy zullen het hooren, kap. XXVIII: 18. En dewyl alle dee-<br />
*'* ze uitdrukkingen van LUKAS zyn, kunnen zy te meer tot<br />
" beveiliging der voorgeftelde vcrklaarlnge dienen. Maar het<br />
tegendeel van deeze gefchikten («ra^/et»*) zyn de verftok-<br />
„ ten, kap. XIX: 9. " VERTAALER.
7$ Verklaaring van de Handelingen<br />
voorzag, verkooren heeft. Dus verklaart PAULUS 'er<br />
zich over ROM. VIII: 29, 30.<br />
vers 49. En bet woord des Heeren breidde zich door<br />
dat geheele land uit. LUKAS wil hier mede niet zeg.<br />
gen, dat PAULUS en BARNABAS terftond daarop dit geheele<br />
land doorgereift, en overal in het zelve het Evangelium<br />
gepredikt hebben , want, hoe zeer zyne<br />
woorden met den eerften opflag deeze betekenis fchynen<br />
te hebben, laat het volgende vers dit niet toe.<br />
De meening van LUKAS moet dan geweeft zyn , tc<br />
zeggen, dat de Godtlyke leere, die van CHRISTUS,<br />
in die geheele landftreek bekend werdt. — Dit was<br />
een uitwerkfel van de blydfchap der nieuw bekeerden,<br />
die, uit een beginfel van menfchlievendheid ,<br />
alomme in die oorden bekend maakten, dat 'er Leeraaren<br />
van den alleenzaligmaakenden Godtsdienft gekomen<br />
waren, en dat, alwie in zyne toekomftige behoudenisfc<br />
belang ftelde, dezelve zoeken en hooren<br />
moeft.<br />
vers 50. Maar de Jooden ftookten de voornaqme vrou.<br />
veen, die tot hunnen Godtsdienft waren overgegaan,<br />
gelyk mede de aanzienlykfte mannen der ftad op, en verwekten<br />
eene vervolging legen Paulus en Barnabas; en<br />
zy werden uit hunne grenfen uitgedreeven. De ongeloovige<br />
Jooden vertoonen overal denzelfden yver. Hier<br />
geraakten zy in eenen zinloozen toorn, en haat tegen<br />
de Apoftelen. Dan daar zy zelve hun geen geweld<br />
durfden aandoen, wegens de menigte der Heidenen,<br />
die door de Apoftelen bekeerd waren , zochten zy<br />
werktuigen van hunne wreedheid : vrouwen en mannen<br />
moeften hun ten dienfte ftaan.<br />
De vrouwen, van dewelken hier gefproken wordt,<br />
waren zoodanige , die den Heidenfchen Godtsdienft<br />
verlaaten, en den Joodfchen aangenomen hadden. De<br />
zogenaamde Profelyten worden «-s/So^i»» genaamd, gelyk<br />
wy vers 43 duidelyk genoeg gezien'hebben. Zy<br />
heeten. insgelyks riplpmoi r»t ©si», aanbidders niet der<br />
Go-
der Apoftelen. Hoofdji. XIII: 50. "73<br />
Goden —— maar van den eenigen waaren Godt, kap.<br />
XVI: i4,enXVIIJ:7; ja ook zonder byvoegfel «/J^.,<br />
niet alleen hier, maar ook kap. XVII: 4 en 17.<br />
- De vrouwen, door de Jooden tot werktuigen van<br />
hunnen haat gebezigd, waren fa^V^'m voornaame vrouwen.<br />
Dit woord betekent kap. XVII: 12 cn MARK.<br />
XV: 43 insgelyks , voornaame lieden. Dan dewyi<br />
deeze vrouwen , die tot den Joodfchen Godtsdienft<br />
waren overgegaan, buiten twyfel door haare mannen<br />
aanzienlyk waren, befluiten BEZA, GROTIUS, LANGE<br />
en DODURIDGK 'er met recht uit, dat haare mannen<br />
Heidenen geweeft zyn, en dat zy die tot eenen zelfden<br />
haat tegen de Apoftelen bewoogen hebben.<br />
Behalven deeze vrouwen, die, volgens de gewoonte<br />
van alie nieuwe aankomelingen, in haaren nieuwen<br />
Godtsdienft ongemeen yverig waren, werden ook de<br />
Heidenfche Overheden door de Jooden opgeftookt,<br />
en tot vervolging van de Apoftelen aangezet. Buiten<br />
twyfel fielden zy aan dczelven voor, welk eene ftoornis<br />
het aan de openbaare ruft zoude geeven , indien<br />
niet flechts veelen uit de Jooden , maar ook uit de<br />
Heidenen, eenen nieuwen Godtsdienft aannamen, cn<br />
dien met yver zochten te verdedigen.<br />
PAULUS en BARNABAS hadden dan nu met de vyandfchap<br />
en vervolginge van verfcheidene voornaame<br />
vrouwen te worftelen. En evenwel werdt hun eene<br />
zachte ftraffe aangedaan. Men wierp hen niet in de<br />
gevangenisfe, men benam hun het leeven niet, men<br />
liet hen door de gerechtsdienaaren flechts, ter ftad<br />
uit, tot op de grenfen , brengen, en verboodt hun,<br />
op dezwaarftc ftraffe, 'er wederom in te komen.<br />
Wat mag toch de rede van deeze zachte behandelinge<br />
geweeft zyn? wift men misfehien, dat PAULUS<br />
een Roomfch Burger was, aan wien men zich niet<br />
vergrypen mochte. Dit kan de rede niet zyn , de.<br />
wyl LUKAS dit niet zoude verzweegen hebben. De<br />
Over-
Sb Verklaaring van de Handelingen<br />
Overheid moer. derhalven dus uit ftaatkunde geban.<br />
dJ,i hebben. Zy vreesden voor opfchuddinge, dewyl<br />
hier. alleen veele Jooden , maar ook; noch meer Heidenen,<br />
dcc Christlyken Godtsdienft hadden aangenomen.<br />
Men was beducht, dat deezen'misfehien geweld<br />
zouden gebruiken, en hunne nieuwe Leeraaren,<br />
uit aentinge voor dezelven , op vrye voeten ftellen,<br />
en van den dood verlosfen. Men moest dus te vre.<br />
den zyn, met hun te laaten vertrekken, en deedt hen<br />
buiten de grenfen leiden, om hen aan het gezicht dér<br />
yverjaren, zoo onder de Jooden, als onder de Heidenen,<br />
te onttrekken.<br />
'vers 5r. Maar zy febudden het ftof van hunne voeten<br />
over hen, en kwamen te Ikonien. Over deeze handelvvyze<br />
der Apoftelen leeze men myne Aantekening<br />
by MATTH. X: 14.<br />
vers 52. Maar de jongeren voerden vervuld met blydfchap,<br />
en met den Heiligen Geeft. Dat PAULUS en BAR<br />
NABAS zich verheugd hebben , omdat zy dit , om<br />
CHRISTUS wille, hadden moeten lyden, gelyk kap.<br />
V: 41 in een foortgelyk geval van de twaalf "Apoftelen<br />
verhaald wordt, oordeelde LUKAS niet noodig,<br />
'er by te voegen. Wy kunnen dit, zonder zyne u'tdruklyke<br />
meldinge, gemaklvk nagaan Merkwaardiger<br />
was het, dat ook de nieuwe jongeren , die in deeze<br />
ftad, zoo uit de Jooden als uit de Heidenen, tot<br />
CHRISTUS bekeerd waren, door het verdryven der Apoftelcn<br />
niet bewoogen werden, om van hunne belydenisfe<br />
aftevalien, maar in het geloof aan JESUS ftandviltig<br />
bleevcn; ja door de kracht van den Heiligen<br />
Geelt derwyze verfterkt werden, dat hunne blydfchap<br />
over de kenniüe der Zaligmaakende waarheid met<br />
verminderde, en dat geene vreeze voor vervolgingen<br />
hen beangftgde.<br />
H O O F D S T U K XIV.<br />
vers, 1. Te Ikonien nu gingen zy met eikanderen in de<br />
Syna-
der Apoflelen. Hoofdfl. XIV: r, 2. 81<br />
Synagoge der Jooden, en predikten, zoo dat eene groote<br />
menigte der Jooden en Grieken geloovig wierdt Gelyk<br />
LUKAS in bet voorgaande Hoofdftuk verhaald haat,<br />
dat te Antiochien in het land Pifidien, door de prediking<br />
van PAPLÜS cn BARNABAS zeer veelen, Jooden<br />
zoo wel als Heidenen , waren geloovig geworden,<br />
meldt hy hier het zelfde, fchoon met korte woorden,<br />
ten opzichte van ICONIEN. Wy behoeven de<br />
woorden van die vers derhalven zoo met te verftaan,<br />
als of zy in de Synagoge zelve Jooden en Heidenen<br />
bekeerd hadden, maar de meening van LUKAS komt<br />
hier op uit: zy gingen eerft in de Synagoge, dewyl<br />
zv overal eerft den Jooden het Evangelie moeften<br />
orediken. Uan zv waren met hun prediken zoo (?)<br />
ïrelnkk^ , fbetekent hier leeraaren en prediken)<br />
dat zv niet flechts in de Synagoge veele Jooden,<br />
maar ook buiten dezelve veele Heidenen, tot aanneeminge<br />
van het Evangelie brachten.<br />
Dat de Heidenen hier de Grieken genaamd worden ,<br />
is niet vreemd. LUKAS fpreekt op dezelfde wyze,<br />
kap XIX: 10. XX: 21 en XVIII: 4» welke laatfte plaatze<br />
met dezen tegenwoordigen text volmaakt overéénkomt.<br />
Want aldaar verhaalt LUKAS insgelyks met weinige<br />
woorden, dat PAULUS, in de Synagoge Jooden,<br />
en buiten dezelve Grieken, tot het Chriftendoin bekeerd<br />
heeft. Ik brenge dit by, om te doen zien,<br />
met hoe weinig grond BEZA, te deezcr plaatze,^door<br />
ÏXA.,.5 Profelyten verftaan hebbe ; fchoon hy uaarin<br />
door CALOV en HAMMOND zy nagevolgd. Daarentegen<br />
heeft reeds CHRYSOSTOMUS dit woord recht verklaard,<br />
en , onder de iaatere uitleggeren, ARCULARIUS,<br />
SUICER (T. 1. p. 1089) WOLF, en ZELTNER.<br />
De woorden *«r« ri «WJ, komen niet meer, dan<br />
deeze ééne reize, in het Nieuwe Teftament voor. Dit<br />
(?) Het woord «;'T«« verklaart BENGEL te recht door et<br />
modo, eofuccesfu, op die wyze, met dat gevolg.<br />
VI Deel. F
82 Verklaaring van de Handelingen<br />
heeft tot verfcheidene yèrklaaringen gelegenheid ge»<br />
geeven. CAMERARIÜS vermoedt, dat het betekent:<br />
volgens hunne gewoonte. ZELTNER is het met hem<br />
ééns, en voegt 'er by, dat LUKAS, in plaatze van -<br />
deeze uitdrukkinge , kap. XV'11: 2 , r-Ur* ri ttaB-it<br />
fchryfi. Dit is mede hec gevoelen van D. BOERNER,<br />
in zyne verhandeling: de aclis Pauli fc? Barnabce Lycaomcis,<br />
cap. I. §. 3, gelyk ook van WOLF.<br />
BEZA is op eene andere gisting gevallen. Hy zet<br />
eene zinfneede achter xard T« elvri, en vertaalt het<br />
ïtidem , insgelyks. ERASMUS vertolkt het, met den<br />
ouden Latynfchen overzetter, door fimul, te gelyk*<br />
en dit doet LUTHERUS insgelyks, GROTIÜS keurt" dit<br />
ook goed, en is van oordeel, dat Ti «»th het<br />
zelfde betekent, als «sri T» «W, het welk kap. II: 1<br />
voorkomt.<br />
Dat nu de oude Latynfche Overzetting, fimul, de<br />
befte is, heeft de Heer LINDHAMMER uit den Griekfchen<br />
Bybel beweezen, in welken het Hebreeuwfche<br />
*>D: (una, fimul) EXOD. XXVI: 24. 1 SAM. XI: li.<br />
XXX: 24, XXXI: 6. 2 SAM. II: 16 en 1 KON. III:<br />
18 door XUT* xè *W, en DEUT. XXli: ro en XXV:<br />
5 door fVi re UVTV, vertaald is. De Heer WETSTEEN<br />
heeft de uitdrukking r» dvri ook in die zelfde<br />
betekeniffe byiELiANUS, var. Hifi. lib, XIV. cap.?,,<br />
aangetroffen.<br />
vers 2. Maar de ongeloovige Jooden fiookten de Hei.<br />
denen op, en verbitterden ben'tegen de broederen. K* K,Z»<br />
betekent hier zekerlyk iemand verbitteren en tegen<br />
eenen anderen vyandig maaken. In onze taaie<br />
zegt men ook in den gemeenen wandel-: iemand tegen<br />
eenen anderen boos maaken. Deeze betekenis, dewelke<br />
anders nergens voorkomt, heeft CASAUBONUS, wiens<br />
wcorden WOLF bybrengt, ook by POLLUX gevonden.<br />
Onder den naamen de broederen, worden de nieuwe<br />
Chriftenen verftaan: evenwei de twee Apoftelen, web<br />
ker
der Apoftelen. Hoofdft. XIV: 3—7. 83<br />
Iccr Geeftelyke broederen zy nu waren, mede ingeflooten.<br />
vers 3, 4, 5, 65 7. Des niet tegenftaande hielden zy<br />
zich (aldaar; lange genoeg op, en leerden vrymoediglyk<br />
van den Heere, die aan het woord (de leere) van zyne<br />
genade getuigenis gaf, en door hen tekenen en wonderen<br />
liet gefchieden. Dan 'er ontftondt tweedracht in de ftad,<br />
dewyl de ééne party den Jooden, de andere den Apofte.<br />
len byftondt. Toen nu de Heidenen en Jooden, mitsga.<br />
ders hunne Overheden, in yver geraakten, om ben te be.<br />
febimpen en te fteenigen, en zy dit bemerkten, vluchtten<br />
zy in de ft eden van Lycaonien, Lyftra en Derbe, en in<br />
het omliggende land, en predikten aldaar het Evangelie.<br />
Schoon wy in het voorgaande vers gezien hebben,<br />
hoe zeer de Chriftlyke Godtsdienft by de Heidenen<br />
cn Jooden van die ftad gehaat wierdt, verhaalt LU<br />
KAS nu, dat de twee Apoftelen zich desniettegenftaande<br />
eenen geruimen tyd in dezelve opgehouden, en het<br />
werk der bekeeringe voortgezet hebben. In het derde<br />
en vierde vers geeft hy te kennen, dat men dit<br />
aan twee redenen heeft toetefchryven.<br />
Vooreer!!: naamlyk beveiligden de Apoftelen de Godtlykheid<br />
van hunne leere door allerlei wonderwerken.<br />
Dit vergrootte niet alleenlyk het getal der Chriftenen,<br />
maar het verbaasde ook de andere ïnwooneren<br />
van deeze ftad , welker haat tegen den Chriftlyken<br />
Godtsdienft daardoor verminderde, en die 'er door<br />
bewoogen werden, om het werk eenen tydlang, (zonder<br />
tegenkantinge) aantezien.<br />
Op deeze wyze werdt de party van de vrienden<br />
der Apoftelen byna even zoo fterk, als die van hunne<br />
vyanden, vers 4. Deeze was de tweede oorzaak,<br />
waardoor de woede van hunne vyanden noch eenigzins<br />
beteugeld werdt.<br />
Maar ten laatsten evenwel (vers 5) verlieten hunee<br />
vyanden zich op hunne fterkte • hunne woede barst-<br />
Fa te
84. Verklaaring van de Handelingen<br />
te uit, en zy beflooten de beide Apoftelen te fteenigen.<br />
Deeze kónden , gelyk ik meermaalen heb aangemerkt,<br />
tot hunne eige redding geen wonderwerken<br />
doen. Daarom vertrokken zy , zoo ras zy van dit<br />
voorneemen hunner vyanden in het zekere bericht waren,<br />
van daar, (vers 6) en begaven zich na eene andere<br />
plaatze. Zy volgden hier in het bevel van hunnen<br />
meefter , MATTH. X: 23. indien zy 11 in de ééne<br />
ftad vervolgen, zoo vlucht na eene andere.<br />
Deeze is de Gefchiedkundige famenhang —— Nu<br />
zullen wy noch het één en ander ten opzichte van de<br />
woorden zelve, dienen aantemerken. — Volgens vers<br />
3 predikten de Apoftelen vrymoediglyk en onverschrokken<br />
In
der Apoflelen. Hoofdft. XIV: g. 85<br />
CHRISTUS hem, kap. XIII: 2, zoo wel als PAULUS,<br />
tot zynen Apoltel, dat is, tot zynen Afgezand aan<br />
de Heidenen hadt aangefteld. Dan, dewyl hy niet<br />
onmiddelyk, gelyk de twaalf Apoftelen en PAOLUS,<br />
door CHRISTUS tot het Apoftelampt was beroepen, was<br />
hy zekerlyk zoo groot een Apoftel niet als PAULUS,<br />
Dat is, hy was geen Apoftel van de eerde grootte;<br />
maar van den tweeden rang, tot welken de zeventig<br />
jongeren behooren, van dewelken BARNABAS één was.<br />
Deeze jongeren hadt JESUS, gelyk ik by LUKAS X: 1<br />
getoond hebbe, verkooren, om naa zyne hemelvaart<br />
den Apoftelen in het bekeeren der ongeloovigen be.<br />
hulplyk te zyn, en zich door dczelven, nu eens hier,<br />
dan eens daar heen te laaten zenden , zoo, om de<br />
gemeentens in het geloof te verfterken, als om ande.<br />
ren, by dewelken noch geen Apoftel gepredikt hadt,<br />
tot de kudde van JESUS te brengen. Op deeze wyze<br />
werden zy Apoftelen van den tweeden rang. In<br />
dien zin geeft PAULUS aan EPAPHRODITUS PHIL. 11:<br />
25 , en aan meer anderen ROM. XVI: 7. den naam<br />
van Apoftelen.<br />
Het woord ier** (vers 5) gebruikt Apoftel JACOBUS,<br />
III: 4 , in dezelfde betekenisfe. Er wordt naamlyk,<br />
zoo wel als door het woord èefiü> (r), eene heete<br />
drift en vuurige begeerte, om iets' te doen, te kennen<br />
gegeeven. Zulk eene drift noemen de Stoicynen<br />
by LAERTIUS, Vil: 58, insgelyks iepit. SENECA, een<br />
Latynfch Stoicyn, noemt dezelve impetum. En dus<br />
heeft BKZA dit woord hier ter plaatze ook vertaald,<br />
en al vóór hem de oude Latynfche Overzetter. Zulk<br />
eene brandende drift, wanneer die eene menigte van<br />
menfchen te gelyk inneemt , barft in geweld' en oproerigheid<br />
uit, en ruft niet, tot dat aan de begeerte<br />
voldaan is. Om welke rede LUKAS hier ook het uitwerker)<br />
Dit woord betekent MATTH. VIII: 32. LUK. VIII: 33.<br />
MARK. V: 13 en HAKD. XIX: 29 met drift na zekere plaatse<br />
hopen.<br />
F 3
Ï6 Verklaaring van de Handelingen<br />
werkfel van deeze drift zeer gepaft Set**)* noemt, dewyl<br />
de wil en de daad, gelyk dikwils donder en<br />
blfkfem, genoegfaam op het zelfde oogenblik gezien<br />
worden. Dus fchryft HERODIANUS ook, II: 5, 7:<br />
zrctJu» T«» èg/*v»i den oploop flillen, en n. 8 *'i «
der Apoftelen. Hoofdft, XIV: 8, o.<br />
In Ü" Engelfche en Franfche vertaalinge van LESFANT<br />
js het op denzelfden trant uitgedrukt.^ En LUTHERUS<br />
bedoelt dit insgelyks met zyne uitdrukkinge, die nocïj<br />
in onze dagen in Duitfchland niet geheel onbekend<br />
is: fte ftmtvttt tó imtc.<br />
vers S 9 En te Lvdra vaas een man, die zyne voeten<br />
niet konde gebruiken, maar altoos moeft zitten, de.<br />
ml by van zyne geboorte af lam ge-weeft was, en nooit<br />
haat kunnen gaan. Deeze boorde de redevoering van<br />
Paulus mede aan, dewelke, toen hy hem aanzag, en be.<br />
merkte, dat by geloofde, gezond te zullen gemaakt wor.<br />
DE„ 7 J Deeze ftad werdt vers 6 Lyftra genoemd<br />
in her cnkelvouwige (in fineidari)\ hier draagt dezelve<br />
dien naam in het meervouwige (in plurali). Het een<br />
en ander was even gebruikiyk; gelyk de fteden Toiatira<br />
en Tigramceüa insgelyks deeze tweeerleie benaamingc<br />
hadden.<br />
Soort«elvk een lamme, als hier befchrecven wordt,<br />
was ook , volgens kap. III, door PETROS gezond gemaakt,<br />
en wel, eer hy noch de prediking van het<br />
Evangelie gehoord hadt, of geloovig geworden was.<br />
Daarentegen de lyder, dien PAOLUS voor zich hadt,<br />
hoorde hem prediken, en hielde hem voor eenen<br />
Godtlykcn Leeraar. Hy geloofde niet alleenlyk, dat<br />
hv, door de aanneeming van zyne leere, de eeuwige<br />
zaligheid konde verwerven, maar ook dat deeze aigezand<br />
van Godt de macht hadt, om hem van zyne<br />
lichaamlyke elende te verlosfen. Dit geloorde hy,<br />
dat gefchieden konde , dit wenfehtte hy ook ;, dat<br />
dfadlyk gefchieden mocht. De Apoftel zag dit aan<br />
zyne gebaarden; en de Heilige Geeft verzekerde er<br />
hem van , door hem tot het doen van een wonderwerk<br />
aantefpooren : buiten welke aanfpoormge wy<br />
weetcn , dat geen Apoftel een wonderwerk doen<br />
konde.<br />
E«£w.«f betekent hier dan niet zalig worden, gelyk<br />
BOERSER, kap. II. §. 3 beweert, maar, zoo als Lu-<br />
P ^ JliikKl-'C'9
88 Verklaaring van de Handelingen<br />
THERtJs, BEZA, ARCULARIUS, GROTIUS, en de meeste<br />
uitleggeren hec opvatten , gezond gemaakt worden.<br />
Deeze elendige wenfchte naamlyk te kunnen ftaan en<br />
gaan gelyk andere menfchen. Het Griekfche woord<br />
wordt in het Nieuwe Teftament dikwüs van iichaamlyken<br />
welltund gebruikt; onder anderen kap. IV: 9<br />
van den lammen, die door PETRUS herfteld werdt.<br />
Wy vinden het in die betekenisfe driernaalen MATTH.<br />
IX: 21, 22.<br />
vers 10. —— Sprak hy met luide Jlemme: Jla op, en<br />
treedt recht op uwe voeten. Toen fprong by om, en ging.<br />
PAULUS fprak deezen elendigen aan, naa dat hy zyne<br />
preddcatie beflooten hadt. Dewyl hy nu door eene<br />
groote menigte van menfchen omringd was , moeft<br />
hy, om elks oogen op den lyder te lokken, en ieder<br />
eenen dit wonderwerk te doen aanfehouwen, met luide<br />
ftemme roepen: Jla op, en treed recht op uwe voelen.<br />
Terltond was de man geneezen : hy flondt op,<br />
en ging recht , ja hy fprong van vreugde om. In<br />
deeze natuurlyke orde ftaan de woorden , kap. III:<br />
8: sr^ja-üTffl» xc.) a^xopivou Dan hier leezen wy omgekeerd:<br />
ixhiro KA) TtfUTrxTÜ; volgens de, reeds dikwils<br />
aangemerkte, en den Gefchiedfchry veren zeer gemeene<br />
Hyjlerologie (verplaatzing van woorden). ' HAAS<br />
betekent niet: by fprong op; maar: by fprong om. In<br />
de betekenisfe van opfpringen vinden wy kap. UI: 8<br />
het woord sgaAAó^sKij.<br />
Dewyl PAULUS deezen kreupelen niet in den naame<br />
van Christus beveelt opteftaan , en te wandelen, gelyk<br />
PETRUS , kap. III: 6, deedt, hebben fommigen<br />
onder de ouden het noodig geoordeeld, deeze woor.<br />
den 'er bytevoegen. Gelyk 'er ook noch zulke handfehriften<br />
gevonden worden, en BEZA daar door be.<br />
woogen is, om dit als de echte leezing aantemerken.<br />
Dan de Heer BOERNER heeft denzelven, kap. IJ. §
der Apoflelen. Hoofdft. XIV: n, ia. 89<br />
yan dit byvoegfel beweezen , om dat PETROS , kart.<br />
IX: 40 insgelyks de verftorvc TABITHA alleenlyk met<br />
deeze woorden opwekte: Tabitha, Jta op. Beide Apoftelen<br />
deeden hun wonderwerk in den naame en<br />
door de kracht van CHRISTUS. Dit witten de omftanders<br />
uit de predikatiën, die zy te vooren gehpu.<br />
den hadden; en dus was het niet volttrekt npodzaaklyk,<br />
'er dit telkens met uitdruklyke woordeu by te<br />
voegen,<br />
vers 11, 12. Toen nu bet volk zag, wat Paulus ge.<br />
daan hadt, verbef te bet zyne ftemme, en zy fpraken in<br />
het Lycaonifcb: de Goden hebben menfcblyke gedaantens<br />
aangenomen, en zyn tot ons nedergedaald.. En Barnabas<br />
noemden zy Jupiter, maar Paulus Mercurius, dewyl deeze<br />
voornaamlyk het woord voerde. Al hec volk te Lyftra,<br />
erkende deeze daad van PAULUS voor zulk een<br />
groot wonderwerk, dat zy het alleen aan JUPITER ,<br />
dien zy, a!s den Opperften Godt, den almachtigen<br />
noemden , meenden te kunnen toefchryven. Ja zy<br />
geloofden zelfs, dat JUPITER (t) in eene menfchlyke<br />
gedaante van den Hemel was nedergedaald, en, volgens<br />
zyne gewoonte, MERCURIUS hadt medegebracht.<br />
Jupiter bue (fchryft OVIDIUS, Metam. VII1, 629)<br />
fpecie mortalis, cumque parente venit Atlantiades, id<br />
efl, Mercurius, nepos Atlantis, gelyk HORATIUS hem<br />
duidelyk noemt, lib. I, Oda 10. Ik voege hier<br />
noch<br />
de onechtheid van dit byvoegfel noch niet: alles, wat daar uit<br />
beweezen kan worden, is, dat het voor PAULUS niet noodzaaklek<br />
was, 'er dit bytevoegen, -<br />
en dus, dat men geene<br />
rede heeft, om de gewoone leezing, in dewelke dit byvoegfel<br />
niet gevonden wordt; uit dien hoofde voor onecht te<br />
houden. VERTAALER.<br />
(f) OVIDIUS voert JOTITER, in zyne Metamorph. I. 212,<br />
op deeze wyze fpreekend in: fummo delabor Oiympo, fj? Deus<br />
humana lufiro fub imagine terras. (Ik daalc van den Hemel<br />
neder, en, fchoon ik een Godt ben , doorwandele ik het<br />
land in eene menfcbeJyke gedaante.)<br />
F 5
go Verklaaring van de Handelingen<br />
noch de volgende plaatze uit OVIDIUS, Fajl. V s<br />
493> by ;<br />
Jupiter, & lato qui regnat in cequore frater,<br />
Carpebant, focias Mercuriusque vias.<br />
ja MERCURIUS werdt niet alleen voor de reisgenoot<br />
van JUPITER gehouden, maar ook als zyn dienaar aangemerkt,<br />
gelyk men uit het eerfte blyfpel van PLAU-<br />
TÜS zien kan.<br />
De rede, waarom men dit te Lyftra te eer geloofde,<br />
was om dat men voor JUPITER daar eenen tempel<br />
gefticht hadt, en deszelfs Prielter (vers 13) het<br />
met den volke eens was, dat men uit zulk eene nooit<br />
gehoorde daad, die men teffens als de grootfte weldaad<br />
moeft aanmerken , met het grootfte recht behoorde<br />
te befiuiten, dat men thans, niet maar een<br />
paar weldaadige menfchen, maar hunnen JUPITER zeiven,<br />
met zynen MERCURIUS, voor zich zag.<br />
Het geen hen in deezen waan noch meer beveiligde,<br />
v/as, dat BARNABAS den Apoftel PAULUS alleen<br />
liet fpreeken. Dit merkten zy als een bewys aan, dat<br />
JUPITER zich thans alleenlyk in eene zichtbaare gedaante<br />
vertoonde, maar hun door MERCURIUS, zynen<br />
weifpreekenden (u) dienaar, zyne wil deedt bekend<br />
maaken, en door denzelven insgelyks dat verbaazend<br />
wonderwerk hadt laaten verrichten. —— Of BARNA<br />
BAS misfehien ook voor het uiterlyke aanzienlyker en<br />
eerwaardiger van voorkomen geweeft zy, dan PAU<br />
LUS, gelyk CHRYSOSTOMUS niet zonder alle waarfchyn.<br />
Jykheid gift, kunnen wy niet beflisfen.<br />
Wanneer het volk roept: de Goden zyn den menfcben<br />
gelyk geworden; kunnen wy hunne meening in onze<br />
taaie beft op deeze wyze uitdrukken: de Goden heb.<br />
ben<br />
(u) HORATIUS noemt hem Mercurium facundum (den weifpreekenden<br />
MERCURIUS) lib. L Qd. 10 vers 1.
tier Apoftelen. Hoofdjl. XIV: n, 12. 91<br />
ben eene menfeblyke gedaante aangenomen. Zoo als OVI<br />
DIUS, in de bygebrachte plaatze zegt: Jupiter fpecie<br />
mortalis (id ejt, hommus) venit cum Mercurto (JUPITER<br />
komt met MERCURIUS in de gedaante van een' menfeh).<br />
En dat het volk dit met luider ttemme uitriep , was<br />
een bewys der groote blydfchap, die de gewaande tegenwoordigheid<br />
van hunnen JUPITER hun veroorzaakte.<br />
Zy riepen dit in het Lycaonifch, de taaie van hun<br />
land. Dit byvoegfel van LUKAS kan overtollig fchynen,<br />
indien men vooronderftelt, dat PAULUS niet in<br />
eene vreemde en hun onbekende, maar in hunne taaie<br />
zal gepredikt hebben. Het eerfte (dat PAULUS niet<br />
in eene onbekende taaie gepredikt heeft) is zeker,<br />
maar daar uit voigt noch niet, dat hy in hunne eigenlyke<br />
landstaale gefproken heeft. In deeze ftad,<br />
en in dit land kunnen zeer wel twee taaien bekend<br />
geweeft zyn, waar van het volk de eerfte , als hun -<br />
ne oude volkstaale , behouden hadt, fchoon het de<br />
tweede ook verftondt.<br />
Dit kan op twceërleie wyze gebeuren. Vooreerft,<br />
wanneer de ééne taaie met de andere vermaagfehapt<br />
is, en de twee volken gemeenzaam met eikanderen<br />
omgaan. Op deeze wyze verftaan de inwooneren van<br />
Nederfaxen thans hunne predikanten zeer wel, fchoon<br />
die in het Opperfaxifch prediken; en in fommige<br />
plaatzen (Gottingen by voorbeeld) fpreeken de inboorlingen,<br />
die niet tot de laagfte Clasfe van het gemeen<br />
behooren, beide deeze taaien volkomen.<br />
Dan het kan ook gebeuren, dat op eene plaatze<br />
twee zeer ongelyke taaien gefproken wórden , waar<br />
van het volk de ééne, als zyne oude landtaale in<br />
gebruik heeft, en de andere, door den dagelykfen<br />
omgang met de geenen, die die taaie fpreeken, cindelyk<br />
ook heeft leeren verftaan, fchoon het die niet<br />
even gemakiyk of even zuiver fpreeken kunne. N:a<br />
dat men te Jerufalem eenen Rómeihfchen Landvoogd<br />
bekomen hadt, geraakte de Griekfche taaie in liet<br />
Jood-
92 Verklaaring van de Handelingen<br />
Joodfche land fterk in gebruike, gelyk FRANC. BUR.<br />
MAN, in zyne Exercüationes Academica P. II. Disp.<br />
II/. p. 45 beweezen heeft. Ja bet Griekfch was, iazonderheid<br />
in de Oofterfche landen , de algemeene<br />
taaie geworden. In mediis barbarorum regionibus Grescaz<br />
funt urbes, is het getuigenis van SENECA {[in con~<br />
Jol. ad Helviain) inter Indos Perfasque fermo MacedonU<br />
cm eft. (Midden in de landen der Barbaaren vindt men<br />
Griekfche lieden, onder de Indiaanen en Perfen wordt<br />
Griekfch gefproken).<br />
Óf nu de Lycaonifche taaie met de Griekfche groote<br />
overéénkomt! gehad hebbe, of niet, waarvan<br />
het eerfte door WHITACKER (u), het tweede door<br />
BOERNER (w) en JABLONSKI (X) beweerd wordt — ftaat<br />
ons hier niet te onderzoeken. Genoeg , dat wy ons<br />
niet meer behoeven te verwonderen, dat PAULUS voor<br />
de Lycaoniers in de Griekfche taaie gepredikt heeft.<br />
En heeft hy niet ook aan andere fteden van Klein-<br />
Afien Griekfche brieven gefchreeven? ja hebben wy<br />
niet noch Griekfche predikatiën van AMPHILOCHIUS ,<br />
eenen Lycaonifchen Bisfchop in de vierde eeuw? konden<br />
nu de Lycaoniers deezen , terwyl hy in het Griekfch<br />
predikte, met ftichtinge aanhooren, zy hadden te vooren<br />
de Griekfche predikatie van PAULUS even goed<br />
verdaan: gelyk vers 9 in ons texthoofdftuk van den<br />
lammen Lycaonier uitdrukkelyk gezegd word, dat hy<br />
de predikatie van PAULUS hoorde, en door dezelve tot<br />
het geloof gebracht werdt.<br />
Ten befluite moeten wy'noch op eene tegenwerping<br />
van CHRYSOSTOMUS antwoorden, die de Heer<br />
WETSTEEN insgelyks van gewicht oordeelt. Te weeten<br />
Cv) In zyn bock, de facra fcriptura, p. 260 van den Herbornifchen<br />
druk.<br />
(w) kap. II. I 8.<br />
(.r) In zyne verhandeling de lingua Lycaonica, die in den<br />
jaare r/1'4 te Berlyn is uitgegeeven, en waar van men den<br />
inhoud in het Journal des Scavans, 1715 P. I. p. 422 Jqq.<br />
kan vinden.
der Apoftelen. Hoofdft. XIV: 13.' 93<br />
ten, dat PAOLUS en BARNABAS de Lycaonifche taaie<br />
niet verftaan hebben, wil hy daaruit befluiten, dewyl<br />
zy het volk, het welk hen Goden noemde, niet lerftond<br />
tegenfpraken, maar toen eerft, toen de Offerdieren<br />
reeds voor hunne Herberge ftonden. De fleer<br />
BOERNER heeft deeze tegenwerping, kap. II. § 12,<br />
bondig beantwoord. De Apoftelen, zegt hy, hadden<br />
op het gefchreeuvv van het volk niet gelet, en ontdekten<br />
deszclfs voorneemen niet, eer de Offerdieren<br />
kwamen. Ook kunnen zy dit van verre geroepen hebben<br />
; en dat het op zekeren afftand moet gefchied<br />
zyn, blykt, dewyl het volk, indien het PAULOS en<br />
BARNABAS in het oog gehadt hadt, voor hen zoude<br />
nedergevallcn zyn , en hen aangebeden hebben. Daar<br />
en boven onderricht LUKAS ons, vers 14, dat PAULUS<br />
en BARNABAS toen eerft van 's volks oogmerk geboord<br />
hebben , toen men het Offervee by hen bracht. —<br />
De tegenwerping van CHRYSOSTOMUS heeft derhalven<br />
geen het minft gewicht; en hy is niet te verfchoo.<br />
nen, dat hy niet geweeten heeft, dat PAULUS ten allen<br />
tyde de gaave hadt, om de taaien van alle plaatzen,<br />
daar hy zich bevondt, te verftaan en te fpreeken.<br />
vers 13. Ja de Priefter van Jupiter, die vóór de ftad<br />
vaas, bracht Os/en, met krans/en vercierd, aan de poort,<br />
en milde, beneffens het volk , offeren. 'u siis betekent<br />
hier den Opperpriefter. Wie kan toch denken, dat<br />
JUPITER in zynen Tempel maar éénen Priefter zoude<br />
gehad hebben? De Joodfche Hoogepriefter wordt kap.<br />
v: 24. ook ï«£s«s genaamd. En dat de ouden eenen<br />
Heidenfchen Opperpriester insgelyks dikwils met deezen<br />
naame noemden, heeft ANT. VAN DALE, in zyn<br />
boek de antiquis marrnoribus p. 231, getoond.<br />
Jupiter, die vóór de ftad voas, dat is, wiens Tempel<br />
en ftandbeeld buiten de ftad ftondt. Deezen<br />
bracht de Opperpriefter, die het voor zyn plicht<br />
hieldt, den God, die thans in de gedaante van eeüen<br />
menfeh verfcheenen was, zelf te offeren, meer<br />
dan
94 Verklaaring van de Handelingen<br />
dan éénen Os. Deeze Oflen waren , volgens de ge.<br />
woonte, met kransfen van bloemen vercierd. Des de<br />
woorden rtSgv x,,\ s-t'^ax*, door eene zoogenaamde<br />
Hendiadys, te zamen gevoegd zyn , en men ze beboore<br />
te vertaaien: mee krans/en vercierde Osfen, Bo~<br />
vescmonmi;) gelyk BEZA, CAMERARIOS, PASO'R, GLAS<br />
SIUS, RAPHELIUS, BOERNER, ZELTNER en LACKEJVIA-<br />
CHER (Obf. Pbilol. P. I. cap. 3. §. 3. p. 8j) het hebben<br />
overgezet.<br />
Wel is waar MACROBIOS brengt, in zyne Saturn,,<br />
lib. III. cap. 3, eene oude Romeinfche Wet by, de.<br />
welke zegt, dat het niet geoorlooft is Jupiter eenen<br />
Stier u Offeren. Dan deeze wet moet, zelfs te Rome,<br />
fpoedig afgefchaft zyn; dewyl VTRCILIUS , III:<br />
21 en IX: 627, gelyk ook LIVIUS, Lib. XXII. cap.<br />
10 en XLI: 14 van Oflen, aan JUPITER geofferd,<br />
gewag maaken.<br />
De Priefter wilde deeze Oflen, in den naame van<br />
het geheele volk, by of vóór de pOOrt, e'iri TCVS srfAiivaï,<br />
offeren. Ik verwondere my, dat zoo veele uitleggeren,<br />
zoo als BKZA, GROTIUS, BOERNER, LANGE en<br />
WOLF, hebben kunnen denken, dat men deeze Osfen<br />
voor de deure of poorte der Herberge van de Apostelen<br />
heeft willen offeren. Dit toch is in het geheel<br />
niet geloofwaardig, dewyl men daar door niet flechts<br />
de huizen, die het naait bygelegen waren, maar zelfs<br />
de geheele ftad, in een zichtbaar gevaar van te verbranden<br />
, zoude gefield hebben. Hier door zal HEIN-<br />
6ÏUS ook bewoogen geworden zyn, om 'er de pooi ten<br />
der ftad door te verftaan; merkende deeze geleerde<br />
man ook tefferfs aan, dat wy 1 KON. XVII: 10 leezen:<br />
hy kWain, e'n tot itvxüttc rïjf :J-ÓAS»S, aan en voor<br />
de port der ftad. — Ik voege 'er noch by, dat,<br />
indien de Offerdieren voor de Herberge der Apoftelen<br />
gebracht waren, LUKAS vers 14 zoude gefchreeven<br />
hebben: toen de Apoftelen dit zagen. Dan, dewyl<br />
hy nu fchryft, dat zy het geboord hebben, geeft<br />
hy te kennen, dat hun dit voorneemen van het volk<br />
ter
der Apoflelen. Hoofdft. XIV: 14, 15. oj<br />
ter oore gekomen is„ en dat zy voor het tegenwoordige<br />
die toebereidfelen zelve noch niet gezien hebben.<br />
Wanneer LUKAS niet iïs WJXZVX. , voor de poort,<br />
maar iU T°V, tvkZvm, voor de poorten, fchryft, wil dit<br />
of zeggen: voor de ftad, en dus voor alle de poorten<br />
der ftad, die na by den Tempel van JUPITER lagen;<br />
of hy gebruikt het meervouwige in plaatze van het<br />
enkelvouwige; het welk in foortgelyke gevallen zeer<br />
gebruiklyk is, gelyk GLASSIUS, Can. XXIF de Nomine,<br />
getoond heeft.<br />
vers 14. Maar toen de Apoftelen, Barnabas en Paulus,<br />
daar van boorden, febeurden zy hunne kleederen, en<br />
fprongen onder bet volk, en riepen. De beide Apafte.<br />
len verfchrikten, toen zy dit gewaar wierden, en zy<br />
werden met zulk eenen yver en toorn vervuld, dat<br />
zy, naar de wyze der Jooden, hun bovenkleed fcheur.<br />
den, en met drift voortliepen, om deeze dwaasheid<br />
te ftuiten. Zy gingen 'er niet heen, maar zy liepen,<br />
fprongen onder het volk, en fchreeuwden, PAULUS<br />
aan de ééne, BARNABAS aan de andere zyde, dat zy<br />
niet zouden voortvaaren.<br />
vers 15. Menfchen, wat begint gy ? wy zyn even<br />
zulke menfcben als gy, en prediken u het Evangelie, om<br />
u van deeze valfche Goden tot den leevendigen Godt te<br />
bekeer en , die den Hemel en die Aarde, en de Zee, en<br />
alles, iaat daar in is, gemaakt heeft, T) ravrx, irmïin<br />
betekent eigenlyk: waarom doet gy dit toch? Dan in<br />
onze taaie drukt men zich (wanneer men zyne ver.<br />
baasdheid wil te kennen geeven)op eene andere wy.<br />
ze uit._ — Het geen hier op volgt, hoe zeer op zich<br />
zelf niet duifter, omfchryve ik, om het noch duidelyker<br />
te maaken, op de volgende wyze.<br />
„ Lieve menfchen, laat u toch gezeggen, en hoort<br />
na ons. Gy ziet ons voor Goden aan. Maar dit<br />
zyn wy niet. Wy zyn menfchen, gelyk gy, en<br />
„ zyn
9G<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
zvn aan dezelfde natuurlyke toevallen , als gy,.<br />
„ biootgefteld. Dan wy zvn Afgezantten van Godt,<br />
„ cn wel van den vvaaien Godt, den Schepper van<br />
, alle dingen, die alles, het geen aan den Hemel,<br />
,, op de Aarde, en in de Wateren (y) is, gemaakt<br />
„ heeft. Deeze Godt , die de eenige waare Godt<br />
„ is, heeft ons tot u gezonden, ten einde gy hem,<br />
5, den waaren Godt moogt loeren kennen, en van<br />
„ den dienst der valfche Goden worden afgetrokken.<br />
„ Gy moet derhalven onze leere aanneemen, dewelke<br />
u zal doen zien , wat gy te weeten en te ge.<br />
„ looven, zoo wel als, wat gy te doen en te laaten<br />
„ hebt, indien gy naa dit leeven tot het genot van<br />
„ eeuwige Zaligheid en heerlykheid wenfcht te ge-<br />
3, raaken. " (z)<br />
Wv zyn '„fiutoiea&iïi „>*», is eene fpreekwyze, waar<br />
van zich de Apoftel JACOBUS, kap. V: 17 insgelyks<br />
bedient. De befte vertaaling is: wy zyn even zulke<br />
menfchen, als gy, te weeten, wat onze natuurlyke<br />
eigeufehappen betreft. Wy zyn even zoo, als gy,<br />
gebooren en opgegroeyd; wy hebben honger en dorst,<br />
ö<br />
wy<br />
(y) UXVT» TSS i\ ttvrTit wordt niet duidelyk vertaald, wanneer<br />
men het overzet : wat daar in is. Want men kan dit<br />
dan alleen van het naaftvoorgaande , de •Zee , verftaan ; daar<br />
ondertusfchen het meervouwige doet zien, dat 'er teffens het<br />
geen aan den Hemel, en op de Aarde is, onder begreepen<br />
wordt.<br />
(3) Deeze omfchryving laat de Apoftelen eene taaie fpree*<br />
ken, die ik zeer twyfele, of door hunne Toehoorers wel<br />
zoude hebben kunnen verftaan worden. Veel eenvouwiger<br />
en natuurlyker fchynt het my , het woord c'vayyeiifrS-^ m<br />
de betekenisfe van vernoemen of prediken in het algemeen optevatten.<br />
Zie MICHAELIS Inleiding in de Schriften van het N.<br />
Teftament, D. I, bl. 32 van den tweeden Hoogduitfchen<br />
druk; dien men te gemaklykcr zyne toeftemming geevenzal,<br />
wanneer men op de fchikking der woorden in den Grondtext<br />
let, als welke aan deeze vcrklaaringe geene geringe<br />
waarfchynlykheid byzet. VÜRTAALES.
der-Apoflelen. Hoofdfl. XIV: 15, 16. '9-7<br />
wy Ikapen en waaken zoo als gy; wy kunnen krank:<br />
worden, en mo-ten op tiet laatst even zoo wel fterven,<br />
als gy.<br />
Deeze verklaaring is reeds door BEZ A aangenomen *<br />
gelyk mede door MILLIUS, Prolegom. §. 1209- Lo-<br />
THEROS , die het door jlerflyke menfchen vertaalde, 'heeft<br />
den ouden Latynfchen therzetter gevolgd. Schoon<br />
ik van gedachte ben, dat deeze het dus vertolkt heeft:<br />
& nos fumus fimiles vobis homines, (en wy zyn men-<br />
•ichen, die u gelyk zyn) en dat een ander dit op den<br />
rand door mortales (fterflyke menfchen) heeft willen<br />
verklaaren. Ja dit gevoelen komt my vry zeker voor,<br />
en dus heeft MILLIUS ter aangevveeze plaatze 'er ook<br />
over geoordeeld»<br />
Het gevoelen van BEZA, dat i/eSi niet by •hxyyex-.'.<br />
&0*"J.i maar by êz-ire,e behoort gevoegd te worden ><br />
is door WOLF genoegd wederlegd. — Wat dewooi-i.<br />
den loirm'pSt fixraia» betreft, men ziet klaar, dat men<br />
'er het woord 9s"> onder te verftaan heeft, daar 'er<br />
terftond » ©sè» » dx V3-i,o\ op volgt. En dus heeft<br />
ook de oude Latynfche üverzetter het begreepen ,<br />
gelyk mede LUTHER en ZELTNER, en buiten twyfel<br />
veele anderen. Wel is waar -, dewyl het woörd v»<br />
primm in den Griekfchen Bybel als een zelfftandig;<br />
•naamwoord (fubftantivam) gebruikt wordt , hebben,<br />
veelen, daar deeze verklaaring geleerder fcheen-, ge*<br />
dacht, dat men het ook te deezer plaatze op die wyze<br />
behoorde optevatteft. Dan de eerftgetneldè ver*<br />
klaaring is beter gegrond, dewyl rd f.J.TV.I^ in dèjt<br />
Griekfchen Bybel zelden, en dan noch niet in dezelfde<br />
betekenisfe Voorkomt. 1 KON. XVI: 17 betekent<br />
het de Afgodery, AMOS II: 4 de Afgoden, ZACH. VII';<br />
17 en JON. II: 9 valfche leeren.<br />
vers 16. Dewelke in de voorledene tyden alle Helden<br />
nen op hunne wegen heeft laaien voortgaan- De Aportelen<br />
ftellen aan het volk -te Lyftra des-zelfs tegen»,<br />
woordigen gelukkig , en voorgaanden elendigen toe*<br />
VL Deel G ftaod
.98 Verklaaring van de Handelingen<br />
ftand voor. Thans, willen zy zeggen, wil Godt u<br />
door ons tot zyne kinderen maaken; in voorige tyden<br />
zondt hy geene verkondigers van zyne genade<br />
tot u (a), maar liet u als verdoolde fchaapen omdwaalen.<br />
Te vooren zat gy in den nacht, en kondet<br />
den rechten weg niet vinden; thans gaat u het licht<br />
op, waar door gy het perk (waar naar gy behoort te<br />
ftreevenj, en den rechten weg , om daar toe te geraaken,<br />
zien kunt. In voorige tyden zondt Godt zyne<br />
Propheeten alleenlyk om het Joodfche volk te verlichten<br />
; den Heidenen viel deeze gebade niet ten<br />
deele; gelyk Ps. CXLVTI: 10, 20 getuigd wordt.<br />
Dat dit gedrag van Godt ten opzichte der Heidenen<br />
op de wyfle redenen fteunde, kan door niemand,<br />
die weet, dat Godt het allervolmaakst wezen is, in<br />
twyfel getrokken worden. Dewyl PAULUS ons intusfchen<br />
deeze redenen niet meldt, zullen wy 'er ons<br />
niet by ophouden. Een verftandig Chriften ftelt zich,<br />
wanneer hy vruchtloos deeze verborgenheid heeft zoeken<br />
natefpeuren, met het algemeen antwoord te vrede,<br />
dat Godt niet onrechtvaardig kan handelen, (b)<br />
vers<br />
(«) Het woord -ragoiyj'fitt»s komt mede by HERODOTUS voor<br />
gelyk RAPHELIUS heeft aangemerkt. WETSTEIN brengt noch<br />
andere Griekfche fchryvers by (by dewelke dit woord gevonden<br />
wordt).<br />
r<br />
(b) Het zy my geoorloofd te zeggen, dat de redenen van<br />
dit gedrag des Allerhoogften niet verre te zoeken zyn. Men<br />
vindt ze in eene oplettende befchouwinge van het plan, door<br />
Hem gevormd, met betrekkinge tot de openbaaring des Evangeliums.<br />
Ik hoope veelen onzer Leezeren geenen ondienft<br />
te zullen doen, wanneer ik hun myne gedachten daaromtrent<br />
wat nader blootlegge, Men dwaalt grootlyks,<br />
wanneer men het Evangelie aanmerkt als eene Openbaaring,<br />
door een nieuw befluit van Godt gegeeven, naa dat het gebleeken<br />
was, dat die der Natuure zoo wel, als de Mofaïfche,<br />
niet aan het oogmerk, waar toe zy gegeeven waren, voldeeden.<br />
Ik ftelle my de zaak op volgende wyze voor: het<br />
menfeh.
der Apoftelen. Hoojdft. XIV: 17. 99<br />
vers 17. Alhoewel hy zich niet onbetuigt heeft ge.<br />
haten, nademaal by (u) veel goeds gedaan beeft, en van<br />
den Hemel regen en vruchtbaar e tyden gegeeven, zoo dat<br />
gy, overvloei'van middelen tot uw onderhoud en vroly.<br />
te harten gehadt hebt. K«< roye heeft BEZA , en SEB.<br />
SCHMIDT door quamquam, alhoewel, vertaald. In deeze<br />
betekenisfe komt het kap XVII: 27 ook voor,<br />
en IOH IV: 2 heeft LÜTHERUS zelf het op deeze wyze<br />
overgezet. Dat het ook in de fchnften van ande-<br />
menfchdom in het algemeen bevondt zich in eenen ftaat van<br />
de diepfte verdorvenheid ; zonder eenige zuivere denkbeelden<br />
van Godt of zynen dienft, waren de menfchen verzonken<br />
in dwaalingen, onkunde, bygeloof, en ongpdtsdienftigbeid<br />
Zulke menfchen ondertusfchen moeften tot den Cbnst-<br />
Ivken (den eenigen Gode welbehaaglyken en daarom door<br />
Godt al van den beginne bedoelden) Godtsdienft _ gebracht<br />
worden Welk een afftand tusfehen deeze twee mterftens ?<br />
De eroötfte blindheid der Heidenen • en de volmaaktfte<br />
kennis waar toe een menfeh in dit leeven komen kan! De<br />
fcbandclykfte ondeugden en eene heiligheid van hart<br />
en wandel, waardoor wy ais kinderen en navolgeren van den<br />
Allerheilisften kunnen gekend worden! Om deeze afftand te<br />
verminderen, ftelde Godt den Godtsdienst van het Oude Verbond<br />
i n niet als hem op zich zelf behaagtyk, maar a s<br />
een midden tusfehen gemelde twee uiterftens. Deeze uittel,<br />
lins wel befchouwd, is niets anders dan eene voorbereiding tot<br />
den Godtsdienft des Evangeliums, en alle de Openbaanngen,<br />
die Godt, ingevolge van dezelve, door zyne gezandten het<br />
doen konden m voorige tyden niet aan de Heidenen bekend<br />
gemaakt worden , om dat zy 'er toen noch met genoeg toe<br />
voorbereid waren, om dat zy voor dien verheve trap van<br />
kennisfe en heiligheid noch niet vatbaar waren, om dat aus<br />
deeze gunften voor hun ten eenenmaale vruchtloos zouden<br />
^cweeft zyn; en eindelyk om dat uit zulk eene ontyohge bekendmaaking<br />
van deeze Waarheden aan menfcben, die dezelve<br />
niet verftaan konden, en om meer dan ééne rede tegen<br />
dezelve waren ingenomen, natuurlyker Wyze zeer nadeehgö<br />
EeVoteeö voor de zaak zelve, door het menfchlievend Opperwezen<br />
bedoeld, zouden hebben moeten voorudoeijem-<br />
VERTAALEF»<br />
G 1
IOC<br />
Verklaar ing van &i Handelingen<br />
re Grieken in dien zin gebruikt wordt, heeft ELSNER.<br />
getoond.<br />
'Ay*S**oi heeft LUTHF.R vertaald : hy heeft ONS<br />
veel goeds gedaan. Maar SEB SCHMIDT befluit > in<br />
zyn Collegium Biblicum pofterius p. 118. §. 15, uit den<br />
famenhansr, dat PAÜLÜS heeft wihen zeggen: by beeft.<br />
ü veel goeds gedaan. Ik geeve 'er myne toeftemming<br />
aan, terwyl ik teffens met LÜTHERUS geloove, dat<br />
het volgende i/*7> behoort weggelaaten te worden.<br />
Het ftaat ook in veele Handfehriften, gelyk mede in<br />
de Latynfche Overzettinge niet, en BENGEL begrvpt<br />
ins
der Apoftelen. Hoofdft. XIV: 17. io*<br />
voegt hy 'er niet by, wien Godt deeze zyne liefde,<br />
door dat middel, betuigd en bekend gemaakt hebbe.<br />
De uitleggeren verftaaa het gemeenlyk op deeze wyze<br />
: dat Godt daar door den Heidenen betuigd , en<br />
dezelve overtuigd heeft, dat hy , en niemand anders,<br />
Godt was. Dan deeze verkiaaring kan met aangenomen<br />
worden, dewyl 'er geene noodzaakiykncid voor<br />
de Heidenen was. om uit deeze weldaaden te hefJui.<br />
ten , dat 'er maar één God was, voor zoo verre zy<br />
dezelve aan veele Goden toefchreeven. Zy oordeelden<br />
, gelyk CICERO , lib. I de n itura Deorum cap. 2<br />
fchryft: tf fruget, ÊP reliqua, quce terra parat , &<br />
tempestates, c# temportim varietates ccei-ique mutationes,<br />
quibus omnia , quce terra gynat,. maturata pubefcant, a<br />
Diis immortalibus tribui genen bumano: (dat de. vruchten,<br />
en het geen de aarde meer voortbrengt, en alle<br />
veranderingen van tyden en weder , waardoor alles,<br />
het geen de aarde voortbrengt, tot rypheid gebracht<br />
wordt, door de onfterflyke Godenzoo, het menfeh-.<br />
.lyk geüacht gefchonkeu worden.)<br />
Wy moeten hier uit befluiten, dat men door hen*<br />
aan wejken Godt zich in dit opzicht niet onbetuigd<br />
gelaaten heeft, menfchen te verdaan heeft, dewelken<br />
dachten, dat Godt de Heidenen, haatte, en zyne<br />
genadige oogen ten éénenmaale van hun afwendde.<br />
In deezen waan bevonden zich de Jooden, dewelken<br />
nochtans daar uit hadden bèhoorcn afteneemen , dat<br />
Godt ook een weldoener der Heidenen is, voor zoo<br />
verre hy hun zynen zegen naar den lichaame niet<br />
onttrok, maar hén ryklyk verzorgde. —- De betekenis<br />
der woorden van den Apoftel komt dan hier op<br />
uit: Godt heeft den Heidenen, in weerwil van hun<br />
ongeloof, groote weldaaden beweezen; het geen wy<br />
daar uit kunnen ontdekken, dat hy hun zoo wol, als<br />
den geenen, die hem vereeren, vruchtbaare jaaren,<br />
en alles , wat tot onderhoud des le.evens vereikht<br />
wordt, gegeeven heeft.<br />
VQQZ h^ww vertaalt GROTIÜS w^,,ea.hy bsr.oent<br />
G 3, sic'*'
102<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
zich op de woorden van SIRACH, kap. XXXI: 33:<br />
'Hvtpe.»'»»* ^«xii ^ e<br />
e e i<br />
^ ' Hofraad 'J RILLER en<br />
WOLF zyn het met hein ééns. Dan my komt deeze<br />
verklaaring al te gedwongen voor. Beter kan men<br />
met de woorden van PAULUS vergelyken , het geen<br />
Sinus ITALICUS fchryft, lib. XV: 55: quantas ipfe<br />
Deus laetos generavit in ufus res homini, pienaque dedit<br />
bona gaudia dextra! (hoe veele dingen heeft Godt<br />
zelf gefchaapen tot vervrolyking van den menfeh, en<br />
met welk eene ruime hand heeft hy hem allerleie geoorloofde<br />
genoegens gefchonken!)<br />
Wanneer wy noch éénmaal op deeze taaie aan het<br />
volk , het welk begeerig was om den Apoftelen te<br />
offeren, het oog flaan , zullen wy ontdekken , dat<br />
LUKAS iets heeft uitgelaaten. Immers kan het niet<br />
wel anders zyn , of PAULUS zal de menigte op het<br />
einde vermaand hebben, om van haar voorneemen af<br />
te zien. — Doch wy weeten reeds, dat LUKAS gewoon<br />
is redevoeringen te bekorten, en dat hy meestal<br />
, het geen een oplettend Leezer van zelf kan vinden,<br />
niet in zyn verhaal brengt. En hier konde hy<br />
deeze byzonderheid te gemaklyker voorby gaan, dewyl<br />
hy dezelve in het volgend vers duidelyk genoeg<br />
te verftaan geeft.<br />
vers 18. Toen zy nu dit zeiden, konden zy evenveel<br />
het volk naauvolyks te rugge houden , dat het hun niet<br />
offerde. Zv hadden de grootfte moeite, om het volk,<br />
het welk in zynen bygeloovigen yver halsftarrig was,<br />
en deszelfs Priefteren te beweegen, dat het van de<br />
voorgenome offerande afzag.<br />
Hier ontbreekt wederom iets. LUKAS hadt 'er kunnen<br />
byvoegen, dat het volk, naa dat het tot betere<br />
gedachten gebracht was, de predikatiën van PAULUS<br />
en BARNABAS over den waaren Godtsdienft. verder bywoonde,<br />
en dat daar door noch veelen tot het Chris,<br />
tendom bekeerd werden. Dan ook dit konde een nadenkend<br />
Leezer gemaklyk vermoeden, en daarom
der Apoflelen* Hoofdfl. XIV: 18,10.<br />
ging LUKAS het, volgens zvne gewoone kortheid van<br />
Ivf, met ftilzwygen voorby. Daarenboven gat hy<br />
het genoeg te kennen, toen hy in het volgend vers<br />
berichtte, dat 'er uit het nabuurig Antiochien ongeloovige<br />
Jooden te Lyftra gekomen zyn , met oogmerk,<br />
om de inwooneren, die noch niet bekeerd waren,<br />
tegen de Apoftelen opieftooken, en den voortgang<br />
van hunnen arbeid te ftuiten.<br />
BEZA maakt van eenige oude Handfehriften gewag,<br />
in dewelken dit vers het volgend byvoegfel heeft:<br />
En zy bevolen ieder eenen na buis te gaan. En zy voeren<br />
voort te leeren, en, toen zy bet deeden, kwamen<br />
van Antiochien enz., het welk het begin van het volgend<br />
vers is. Dan men ziet fpoedig, dat de aflcnryver<br />
eene verklaaring van den rand in den text gebracht<br />
heeft.<br />
vers 19. Dan 'er kwamen Jooden van Antiochien en<br />
Ikonien, en overreedden het volk, het welk Paulus ter<br />
(lad uitfleepte, en fleenigde; zoo, dat men zelfs meende,<br />
dat hy dood was. De ongeloovige Jooaen hadden deeze<br />
beide Apoftelen, reeds uit Antiochien (kap. Xül:<br />
14 en 50) en Ikonien (kap. XlV: 1 en 6) verdreeyen.<br />
Dan zy waren hier mede niet te vreden ; nauwlyks<br />
vernamen zy, dat PAULUS en BARNABAS in de nabuurfchap<br />
van Lyftra predikten, of zy fpoedden zich<br />
derwaarts, en poogden hen daar den dood te doen<br />
vinden. En hun godlooze yver gelukte hun zoo<br />
wel, dat zy de ongeloovige menigte fpoedig op hunne<br />
zyde brachten.<br />
Zy overreeden bet volk, zegt LUKAS. Door hoedani
£c-4: ' Verklaaring vm de Handelingen<br />
Heer, noch meer? aangcdookt en heviger gemaakt<br />
hebben. — Het beiluit was dan, dat de beide Apoftelen<br />
derven moesten. De Jooden lieten zich met<br />
blydfchap gebruiken, om dit befluit ter uitvoer te<br />
brengen; zy vielen op het onverwachtst op PAULUSaan<br />
/ en ftéenigden hem.<br />
Wat was de rede, zal men misfchien vraagen, dat<br />
Zy niet ook BARNABAS fteenigden? Ik antwoorde ?<br />
Jfaulus voerde thans wederom het wèord (vers 12), dat<br />
is, by deedt eene predikatie. Terwyl hy hiermede<br />
be/.ig was, overvielen zy hem in gezelfchap van eene<br />
groote menigte Heidenen, en wierpen fteenen op<br />
hem. Zy haatten BARNABAS niet minder. En, dewyl<br />
zy evenwel ook aan hem hunnen moed niet koelden,<br />
moeten wy 'er- uit beftuiten, dat hy of niet tegen-,<br />
woordig v/as , of zich midden onder het volk verborgen<br />
heeft, en daar door hunne woede ontkomen<br />
is.<br />
De volgende woorden luiden vreemd. Zy fteenigden<br />
hem, fchryft LUKAS, en Jleepten hem ter ftad uit.<br />
Wy zouden het eer- kunnen gelooven , indien 'er<br />
ftondt: zy Jleepten hem ter ftad uit, en fteenigden hem.<br />
Dus leezen wy kap. VII: 50 van STEPHANUS. Waarom<br />
zouden zy PAULUS, dien zy, zoo zy meenden,<br />
dood gcfteenigd hadden, ter ftad uitgefleept hebben?<br />
Het is natuurlyker te vooronderftellen , dat de Jooden<br />
wel te vrede waren , dat zy hem dood zagen ,<br />
en dat zy de zorge , wat met- het doode lichaam te<br />
doen, cn boe het te begraaven, aan zyne vrienden<br />
en aanhangeren hebben overgelaaten.. Op dezelfde<br />
wyze handelden zy- met STEPHANUS.<br />
Wy zouden moeite gehad hebben, om de rechte<br />
verklaaring van deeze plaacze te vinden , indien 'er<br />
Üfit eene volkomen gelykiuidende geweeft ware, die<br />
ons den weg geweezen" hadt. Ik" heb het oog op<br />
MARK. XII: 8. Aldaar leezen,wy: zy namen hem, en<br />
doodden be:u, em Jlizicn hem tan vsynbejrge uit. Dus<br />
h.eefc
der Apoftelen. Hoofdft. XVI: i'Q. 105<br />
heeft LUTHKRÜS het woord f'f//3*y«v, het welk hier<br />
voorkomt, MATTH. XX;: 39 en LUK. XX: 15, recht<br />
vertaald. Dat MARKUS hier de woorden verzet heeft,<br />
en dat zyn oogmerk is te zeggen: zyftieten hem ten<br />
wynbersi uü , en doodden hem, blykt met alleen klaar<br />
«enoeg van zelf, maar MATTHEUS en LUKAS , die op<br />
cie aan^eweezene plaatzen het zelfde geval verhaaleh,<br />
fchryven ook dus , gelyk de orde natuurlyk mede<br />
brengt : ty namen hem , en ftieten hem ten wynberge<br />
uit, 'en doodden hem.<br />
• De wyze van fchryven, waar van MARKUS zich hier<br />
bedient, wordt de Hijlorifrbe Hyfterologie genaamd,<br />
cn komt, zoo wel in de gewyde bladen, als by andere<br />
Gefchiedfchryvéren dikwils voor, gelyk ik, by<br />
de gemelde plaatze van MARKUS, getoond hebbe, ja<br />
LUKAS heeft zich in ons tegenwoordig Texthoofdftuk<br />
reeds van zulk eene manier van fpreeken bediend.<br />
Men zie, het geen ik by vers 10 heb aangetekend.<br />
Onze Text moet derhalven met het volgend vers,<br />
op deeze wyze worden opgevat;<br />
Zy greepen PAULUS aan, en fleeptcn hem met geweld<br />
ter ftad uit, en wierpen hem met fteenen, zoo<br />
dat PAULUS ter aarde viel , en bleef liggen. Toen<br />
zy nu dachten , dat zy hem dood gefteenigd hadden,<br />
lieten zy hem liggen, en gingen heen. Echter was<br />
hy noch niet dood, maar toen de geloovigen hem<br />
omringden, beweenden, en 'er met eikanderen over<br />
fpraken , om hem wegtedraagen en te begraaven ,<br />
kwam hy wederom by zich zei ven, richtte zich in de<br />
hoogte, ftondt vervolgens geheel op, en ging met<br />
hun wederom na huis.<br />
De meefte uitleggeren hebben ons textvers niet<br />
nauwkeurig genoeg befchouwd, en het zelve daarom<br />
met ftilzwygen voorbygegaan. Dan drie van de jongften,<br />
die''er meer acht opgeflaagen hebben, fchoon<br />
sy dc-bovengemelde Hyfterologie-ook niet bemerkten,<br />
* G ,5 zyn
IOÖ Verklaaring van de Handelingen<br />
zyn op de gedachte gevallen, dat Godt den Apoltel<br />
door een wonderwerk in het leeven behouden heeft:<br />
ik heb het oog op LANGE , LINDHAMMER en DOD-<br />
DKiUGE.<br />
De eerstgemelde fchryft, dat deeze behoudenis van,<br />
PAULUS een wonderwerk van Godt geweeft is. Het<br />
geen de tweede duidelyker uitdrukt , Hellende dit<br />
wonderwerk daar in, dat PAULUS , toen hy over de<br />
fteenen als een doode werdt voortgefleept, evenwel<br />
in het leeven gebleeven is. De derde noemt het eene<br />
wonderbaare werking van Godt, die niet veel verfchilde<br />
van eene opwekking uit den dood.<br />
Deeze drie uitleggeren zouden gewislyk vaftgefteld<br />
hebben , dat PAULUS in de daad dood geweeft, en<br />
door Godt wederom opgewekt is; indien het ftilzwygen<br />
van LUKAS hun dit niet belet hadt. En toch<br />
deeze zoude het voorzeker niet onaangeroerd hebben<br />
kunnen laaten, indien Godt zulk een wonderwerk aan<br />
PAULUS gedaan hadt.<br />
Dewyl ik dan nu de woorden van LUKAS recht meene<br />
verklaard te hebben , zoude ik tegen den plicht<br />
van eenen goeden overzetter zondigen, indien ik dezelve<br />
letterlyk, zoo als zy in den text ftaan, wilde<br />
vertaaien, en daar door de rechte meening van LU<br />
KAS voor myne Leezeren duifter maaken. Ik heb om<br />
die rede hier gehandeld, gelyk ik MARK. XII: S<br />
moest handelen, en de woorden in die orde voorgefteld<br />
, in welke LUKAS dezelve buiten twyfel moet<br />
gedacht hebben.<br />
vers 20. Maar toen de jongeren hem omringden, ftondt<br />
hy op, en ging in de jlad. Maar den volgenden dag<br />
vertrok hy met Barnabas na Derbe. Niet flechts de<br />
Jooden en Heidenen, maar de Chriftenen zelve oordeelden,<br />
dat hy dood was, toen zy hem, naa zulk'<br />
eene mishandeling, ter aarde zagen liggen. Het kan<br />
zyn, dathy, door de fteenen wel niet doodlyk, maar<br />
even-
der Apoftelen. Hoofdft, Xllf: 20. 107<br />
evenwel met zoo veel gewelds getroffen, dat hy ter<br />
aarde moeft vallen , met opzet zonder beweeginge is<br />
blyven liggen, ten einde zyne vyanden hem voor dood<br />
zouden houden, en heen gaan. — Van dit gevoelen<br />
is PRICAUS. — En waarlyk PAULUS zoude niet te befchuldigen<br />
zyn, indien hy, om zyn leeven te bewaaren,<br />
en noch langer, als Apoftel, in den dienst van<br />
CHRISTUS nut te doen, zich dood geveinsd hadt.<br />
Echter komt het my noch geloofwaardiger voor,<br />
dat de fteenen, die hem getroffen hadden, hem hadden<br />
doen bezwyken , en dat hy eenen geruimen tyd<br />
niet by zich zeiven geweeft is. Vivit, heette het<br />
van hem, at eft vit® nejeius ipfe fuce, hy leeft noch<br />
wel, maar hy is zich zeiven niet bewust, dat hy<br />
leeft. Wy weeten hoe lange een menfeh in flaauwte<br />
kan liggen , en dat 'er veele voorbeelden van menfchen<br />
zyn, die men uit dien hoofde zeker dacht dood<br />
te zyn, en tot welker begraaving men toebereidfelen<br />
maakte Qd).<br />
De Chriflenen hebben het buiten twyfel geheim<br />
gehouden, dat PAULUS noch leefde, en wederom in<br />
de ftad was (e). Dewyl de Apoftel nu wel verzekerd<br />
was, dat zyn vyanden hem op het nieuw zouden opzoeken,<br />
indien "het bekend wierdt, dat hy zich noch<br />
in de ftad bevondt, bleef hy dien éénen nacht noch<br />
maar<br />
(d) Toebereidselen maakte niet alleenlyk maar 'ei; zyn<br />
zelfs voorbeelden bekend van menfchen, die in dien toeftand<br />
daadlyk begraaven wierden; zynde fommigen van deeze noch<br />
door een gelukkig toeval gered , terwyl anderen, naa veelvuldige<br />
vruchtloozc poogingen, om uit hunne gevangnisfe te<br />
geraaken, hun leeven , mag ik zoo fpreeken, op eene jammerlyke<br />
wyze, ten tweedenmaals verlooren hebben. VER<br />
TAALER.<br />
(e) LANGE beweert het tegendeel, omdat het, zyns ooi -<br />
»,<br />
deels, niet fe denken is, dat PAULUS in het geheim wederom<br />
in de ftad zoude gekomen zyn. Dan de voorzichtigheid<br />
Oioeft den Apoftel immers beweegen, om dit te doen.
IOS Verklaaring van de Handelingen<br />
maar by de Broederen, en vertrok den volgenden dag»<br />
or liever den volgenden morgen reeds, met zynen<br />
Amptgenoot BARNABAS , om zyn Apoftolifche bediening<br />
elders waarteneemcn.<br />
vers 21, 22. Naa dat zy nu in die ftad bet Evangelie<br />
gepredikt, en veele jongeren gemaakt badden, keerden<br />
zy . wederom te rugge na Lyftra, en Iconien en Antiochien<br />
en vsrfterkten de harten der jongeren, en vermaanden<br />
dezelve, om by het geloof te blyven , \ en dat<br />
wy door veele droefnüfen in hei iiyk van God. moeten<br />
ingaan. Uit deeze byzonderheid, dat in die ftad veelen<br />
(>«•«
der Apoflelen. Eoofdfl. XIV: 21, 22. 109<br />
dat men zich door die vervolgingen niet behoorde te<br />
laaten aficiiikken, dewyl eene eeuwige gelukzaligheid<br />
op dezelve itonut te volden; en het veel oeter<br />
was, zelfs door het grootlte Tyden in den Hemel te<br />
komen, dan by eene volmaakte rust in dit leeven verlooren<br />
te gaan.<br />
Ik heb gezegd: dat het in dien tyd onmoogiyk<br />
was want in onze dagen leeven de belyders van<br />
den Christlyken Godtsdienst, in de meelte landen,<br />
in eenen gewenfehten vrede, fchoon 'er met wel een<br />
tyd geweeft zy, op welken de Godtlyke waarheid niet<br />
op fommige plaatzen met groote vervolgingen te worftelcn,<br />
gebade heeft.<br />
Het geen PAULUS en BARNABAS thans by deeze drie<br />
Gemeentens deeden, deedt PAULUS op eenen anderen<br />
tyd by de Chriftenen te Thesfalonica. Aan deeze<br />
zondt'hy TIMOTHEUS, om hen in het geloof te verjterken,<br />
en ben te vermannen, dat zy by deeze droefenisfen<br />
niet verflagen mochten worden. Wy hebben bet u im.<br />
tners te vooren gezegd, liet hy hun zeggen , dat wy<br />
droefenisje zouden moeten lyden, 1 IHESS.. UI: 3, 4.<br />
Gok leeze men het volgende vyfde vers. Ik<br />
brenge deeze plaatze by , dewyl zy met onzen tegenwoordigen<br />
text, genoegfaam van woord tot woord,<br />
overéénkomt.<br />
Ten aanziene van het woord ^a«a.\sü moet men<br />
aanmerken, dat het eigenlyk vermaanen betekent, en<br />
dat een ieder, die vermaant, ook iets leeraart. In de<br />
laatste betekenisfe moet dit woord vóór »« in de verklaaringe<br />
herhaald worden. Dergelyk eene manier<br />
van fpreeken is niet vreemd (/_), en, met betrekkinge<br />
(ƒ) In uuo fsepe vcibo qnandoque duce fignificationes concurrunt;<br />
(in één werkwoord locpen dikwils twee betekenisfen te<br />
zamen:) dus luidt by GLASSIUS de tweede Canon de Verbo.<br />
• Men zie een tweede voorbeeld in myne Aanmerking oa<br />
Jon. XI: 51.
ïiö Verklaaring van de Handelingen<br />
ge tot het woord ^«««As?» heeft RAPHELIUS eene<br />
volmaakte gelyke plaatze uit POLYBIOS bygebracht.<br />
CAMERARIUS heeft daarom met recht geoordeeld, dat<br />
men 'er het woord docentes (onderwyzendej behoorde<br />
onder te verdaan, en voor *V» te voegen. BEZA verkiest<br />
met het zelfde recht dicentes (zeggende); dan<br />
hy begaat teffens eenen misflag, wanneer hy zich genegen<br />
toont, om het woord **< uitteftryken, het welk<br />
hier niet kan gemift worden.<br />
vers 23. Zy fielden ook Oudften aan in alle deeze<br />
Gemeentens, met vasten en bidden, en bevolen Joen den<br />
Heere, aan wien zy geloovig waren geworden. Dewyl<br />
'er in deeze drie Heden zulk een groot aantal van<br />
Christenen was, dat zy geestlyke byeenkomften konden<br />
houden, en op eene geregelde wyze den gemeenfchaplyken<br />
openbaaren Godtsdienst waarneemen, moeiten<br />
'er nu ook gewoone Leeraaren en Voorftanderen worden<br />
aangefteld. Dit deeden PAULOS en BARNABAS<br />
thans, verkiezende daartoe zoodanige mannen, als zy<br />
daartoe bekwaam oordeelden. Zy ftelden deeze tot<br />
voorftanderen aan, met een Gebed, waar toe de geheele<br />
Gemeente zich door vasten (g) hadt voorbereid<br />
, en bevolen hen daardoor hunnen HEERE, JESOS;<br />
dat is: zy riepen JESUS aan, hem biddende, dat hy<br />
hun overvloedige kracht en zegen tot dit heilig ampt<br />
wilde verleenen.<br />
Door de wssF^vrlgev; worden de Leeraars en predikers<br />
verftaan, gelyk kap. XX: 17, in welk Hoofdftuk<br />
zy vers 28 ook Opzieners of Bisfchoppen genaamd<br />
worden. Dan dewyl in de Christlyke Gemeentens<br />
(van dien tyd) tweeërleie voorftanderen waren ,<br />
zoo als 1 TIM. V: 17 blykt, naamlyk Leeraaren en<br />
Armbezorgeren , is het onzeker, of PAULUS en BAR<br />
NABAS thans mannen in deeze beide posten gefield ,<br />
dan of zy het aan de Leeraaren en Gemeente hebben<br />
- over-<br />
(g) Door dit Vaften hebben wy te vooren by kap. XIII: %<br />
reeds gefproken.
der Apoftelen. Heofdjl. XIV: 23. nr<br />
overgelaaten, het opzicht der Armenkasfe aan mannen<br />
van bekende braafheid toe te vertrouwen.<br />
Het woord xue>TMÏv wordt kap. XIII: 3, by eene<br />
foortgelyke gelegenheid door de oplegging der handen<br />
verklaard, gelyk mede r TIM. IV: 14 en V: 22.<br />
Ook wordt het in andere fchriften dikwils in deeze<br />
betekenisfe gebruikt, gelyk SALDENUS lib. I. de Sy.<br />
ried. cap. 14. p. 397 lil toont; alwaar hy insgelyks<br />
die uitleggeren verwerpt, die hier ter plaatze alleen,<br />
lvk aan eene bevestiging van Leeraaren denken, die<br />
door de Gemeente verkooren waren; het geen hy lib.<br />
11 cap. 17. p. 718 noch éénmaal doet. Het zelfde<br />
beweeren HAMMOND en CLERICUS, gelyk mede de<br />
Heer PFAFF in het aanhangfel op zyne Academifche<br />
Verhandeling : de validitate abfolutionis Euangelicat p.<br />
22 fq. WOLF hecht aan dit gevoelen insgelyks zyn<br />
z egel. Het is derhalven vruchtlooze moeyte, wanneer<br />
'fommigen (&) dit woord hier op deeze wyze<br />
verftaan, dat deeze Apostelen de verkiezinge der<br />
Leeraaren aan het volk hebben overgelaaten, en naderhand<br />
tot deeze keuze, door oplegging der handen,<br />
flechts hunne toeftemming gegeeven. (i)<br />
Nu<br />
(/;) De Heer PFAFF heeft dezelve genoemd, ik voege 'er<br />
VITRINGA noch by, lib. III. de Synagoga, P. I. cap. 14. p.<br />
820. Sommige van deeze uitleggeren zyn tot dit gevoelen gebracht<br />
door eene drift voor hunne Secte; anderen door vooroordeel.<br />
(*)<br />
(*) Het kan zyn, en is zelfs zeer wel te gelooven. Echter<br />
zie Ik niet dat de Heer HEUMAN het tegenovergeftelde<br />
gevoelen beweezen heeft. Ten minften komt het my voor ,<br />
dat men op vry waarfchynlyke gronden van hem zoude kunnen<br />
verfchillen, indien men zich alleen op de oorfpronglyke<br />
betekenis, en het gewoon gebruik van het woord x (<br />
'e' T<br />
"" r<br />
beriep; het welk onze Schryver zelf in den Text toeftemt,<br />
dat in de gewyde bladen meest voorkomt, om eene aanfteliing<br />
door oplegging der handen te kennen te geeven. VER<br />
TAALER.<br />
(j) Dit is zekerlyk te weinig ; want de Apostelen gaven ,<br />
wan-
112 Verklaaring van de Handelingen<br />
Nu moefcn noch de twee woorden e\x.xr,rlai verklaard<br />
worden. Gelyk «r«*i» .kap. XV: 21 en TiT.<br />
ï; 5, i» & étj'rae yïad naa de andere, of, z'ra alle Jleden<br />
met eikanderen betekent, bet welk. elders (kap. XV:<br />
.36) door Ka TTua-at »O'AI» wordt uitgedrukt; zoo betekent<br />
hier ««***ri
der Apoftelen. Hoofdft. XIV: 26—28. 113<br />
vers 26. Van daar reisden zy te fcheep na Antiochien,<br />
uit welke ftad zy waren uitgezonden, en der genade<br />
van Godt overgegeeven tot het werk, het welk zy thans<br />
verricht hadden. Men denke hier aan Antiochien, de<br />
Hoofdftad van Syrien. Want toen BARNACAS en PAU-<br />
LUS zich hier bevonden, hadt de Heer bevolen (kap.<br />
XIII: 2) dat zy te zamen zouden vertrekken, ec hun<br />
dien last gegeeven, dien zy thans volvoerd hadden.<br />
"o5-r» i)Vaev ir*g*$t2efn'téi TJJ xxgiri roiT ©«o, wade tradelantur,<br />
id est, commendabantur , gratioz Dei, is buiten<br />
twyfel eene fpreekwyze, die uit twee anderen is famengefteld.<br />
Ik heb dezelve daarom in myne vertaalinge<br />
wederom gefplitst, en op deeze wyze overge.<br />
zet: uit welke ftad zy waren uitgezonden, en der genade<br />
van God overgegeeven. De overzetting van MONS<br />
komt op het zelfde uit: ddou on les avoit envoiez, en<br />
les abandonnant a la grace de Dieu. Dit laatste zyn<br />
wy gewoon, op deeze wyze uittedrukken: men wenjcbm<br />
te hun voorfpoed en zegen op hunne reize.<br />
vers 27. Toen zy nu (daar) waren aangekomen, en<br />
de Gemeente hadden laaten vergaderen, verbaalden zy,<br />
welke groote dingen Godt door ben gedaan, en dat by<br />
ook den Heidenen de deure des geloofs geopend hadt.<br />
"o
H4 Verklaaring van de Handelingen<br />
geruimen tyd. In deeze groote ftad, die zoo vol Christenen<br />
was, bleeven zy langen tyd met genoegen, gelyk<br />
weleer, kap. XI: 16 Zy deeden daardoor het<br />
getal der Christenen in die ftad tOeneemen: gelyk het<br />
niet onbekend is , hoe fpoedig Antiochien ééne der<br />
voornaamfte van het Christendom geworden zy.<br />
Wat betreft, dat zy zoo lange in deeze ftad zouden<br />
gebleeven zyn , onder anderen ook, om van hunne<br />
moeylyke reizen uitterusten, zoo als ARCULARIUS,<br />
LLSDHAMMER en WITSIÜS (Melet. Leid. p. 56 §. 1)<br />
ineenen hier aan zullen weinigen hunne toeftemming<br />
geevcn. Deeze heilige mannen toch hadden<br />
jnaar zeer weinig tyds noodig, om van hunne natuur-'<br />
lyke vermoeydheid uitterusten. Zy konden nooit<br />
lange genoeg tot verheerlyking van hunnen meetter<br />
arbeiden; en noch hunne veelvuldige reizen, noch hun<br />
aanhoudend prediken viel hun immer lastig.<br />
H O O F D S T U K XV.<br />
vers 1. Naderhand kwamen 'er eenigen uit Judcea ,•<br />
en (telden den Broederen de volgende leere voor: indien<br />
gy u, volgens de voet van Modes, niet laat befnyden ,<br />
kunt gy niet zalig voorden. PAULUS cn BARNABAS leefden<br />
te Antiochien ten hoogften vergenoegd over den<br />
geestlyken wasdom der Christenen, de dagelykfche<br />
uitbreiding der kudde van CHRISTUS, en de vryheid,<br />
die zy aldaar genooten; toen hunne rust door eenige<br />
Christenen, die aldaar uit het Joodfche land aankwamen,<br />
op eene geweldige wyze geftoord werdt. Het<br />
waren bekeerde Jooden, en wel, gelyk wy-vers 5<br />
zien, zoodanigen, die te vooren Phanfeeuwen geweest<br />
Waren, en dus het gebod van de befnydinge voor het<br />
voornaamfte in de wet hielden, het welk, naar hun<br />
oordeel, nimmermeer konde afgefchaft worden. Zy<br />
hadden te Jerufalem gehoord, dat PAULUS en BARNA-<br />
BAS in de groote ftad Antiochien eene ongemeen groo.<br />
te menigte van Heidenen tot het Christendom befceerd,<br />
maar dezelve onbefaeeden gelaaten hadden<br />
Dit
der Apoflelen. Hbofdft. XV: u 115<br />
Dit is eene tweede tegcr.fhnd van de bekeerde<br />
Jooden tegen de Apbstelen, die zich met de bekeeringe<br />
der Heidenen bezig hielden. Te vooren, kap.<br />
XI: i j twistten zy met PETROS, om dat hy den Heidenen<br />
het Evangelie gepredikt hadt, daar JESUS, de<br />
MESSIAS , naar hunne gedachten , alleen der Jooden<br />
Heiland was. Thans honden zy wel toe, dar den<br />
Heidenen insgelyks het Evangelie konde gepredikt<br />
worden, maar zy meenden teffens, dat de bekeerde<br />
Heidenen moesten befneeden worden.<br />
Men zoude kunnen vraagen, waarom zy te vooren<br />
PETRUS niet ook verweeten, dat hy de befnyding naliet.<br />
En hier op antwoerde ik, dat PETROS hen,"door<br />
zyn verhaal van het Godilyk gezicht, 't welk hem<br />
verfcheenen was, en van de wonderdaadige gaaven,<br />
over de bekeerde Heidenen uitgeftort, zoo verlegen<br />
maakte, dat zy terftond (kap. XI: i3) in deeze zyne<br />
verdeediginge berustten , en hun voor dien tyd<br />
geene nieuwe zwaarigheden in de gedachten kwamen.<br />
Naderhand was het hun wel ook bedenklyk voorgekomen,<br />
dat PETROS de bekeerde Heidenen niet ver.<br />
plicht hadt, om zich te laaten befnyden; dan, ter.<br />
wyl het getal der Heidenen, die door hem waien bekeerd<br />
geworden, zoo klein was, merkten zv dezelve<br />
als buitengemeene Christenen aan, die Godt voor<br />
dien tyd hadt goedgevonden, van deeze verplichtin.<br />
ge te ontflaan.<br />
Maar toen zy te Jerufalem hoorden, dat PAULUS<br />
en BARNABAS de Heidenen, by honderdenen duizenden<br />
teffens , in de Kerk van CHRISTUS aannam .n ,<br />
zonder dezelve te befnyden, ontfonkte hun yver voor<br />
den Godtsdienst derwyze, dat zy eenigen uit hun midden<br />
na Antiochien zonden, om daar de befnyding onder<br />
de bekeerde Heidenen mtevoeren.<br />
Deeze lieden vervoegden zich niet bv PAULUS en<br />
BARNABAS, als van welke zy wel vrzeker.1 waren,<br />
«dat zy hevige tegenfpraak te wachten hadden, maar<br />
H 2 by
u6 Verklaaring van de Handelingen<br />
by de bekeerde Heidenen zelve. De Christlyke Godtsdierst,<br />
zeiden zy , weiken gy hebt aangenomen, is<br />
buiten twyfel de waare Godtsdienst. Wy gelooveri<br />
insgelyks aan JESUS, dat hy door Godt wel voornaamlyk<br />
aan het Joodfche volk gezonden is, maar evenwel<br />
zyne Apoftelen ook aan de Heidenen zendt, om<br />
dezelve tot het waare geloof te brengen. Dan gy<br />
behoort te weeten, dat door den Christlyken Godtsdienst<br />
de Joodfche, dien Godt door MOSES heeft ingefteld,<br />
niet vernietigd wordt, en bygevolg dat een<br />
Ieder, die deel aan de eeuwige gelukzaligheid wil<br />
hebben, niet flechts een Christen, maar ook een Jood<br />
moet zyn, niet alleen, gedoopt, maar ook befneeden<br />
moet worden.<br />
T» 't$»t rea \&°>»rl»
der Apoftelen. Hoofdft, XV: 2. 1*7<br />
Het valt niet zwaar, de fchyngronden'Ée gisfen ,<br />
Waar door zoo veele Christenen te Antiochien zich<br />
lieten overhaalt. Ie weeten de afgezondenen van<br />
Je ufalem brachten hun onder het 00^, dat Jerufalem<br />
de nooidzetel was van den Christlyken Godtsdienst.<br />
Dat, intusfchcn, de bekeerde jo den aldaar zich van<br />
de plechtigheden van hunnen voorigen — door Godt<br />
zei ven ingeftelden — Godtsdienft, niet ontflagen re.<br />
kenden, maar dezelve heiliglyk waarnamen. En, bygevolg,<br />
dat, zo men te Antiochien een echt Chris»<br />
ten wilde genaamd worden, men het op zoodanig eene<br />
wyze moest zyn, als men het in Jerufalem was.<br />
Op deeze «-«VJ? volgde eene r*£i>r*(w«, PAOLUS<br />
en BARNAEAS werden (poedig gewaar, wat 'er in de<br />
Gemeente omging. Zy vonden zich derhalven genoodzaakt,<br />
zich met deeze Jerufalemmers, en hunnen<br />
aanhang, in een gefprek intelaaten, en hun de ongegrondheid<br />
van hunnen waan te toonen. Deeze rede,<br />
I-wist (dus moet het woord «•»£«'
JIS VtrBaorirt'g van de Handelingen<br />
Deeze aanmerkingen voldeeden hunne partyen niet.<br />
PAULUS cn BARNABAS moesten derhalven bciluittn »<br />
hit op de uitfpraak der Apo'tclen te Jerufalem te laaten<br />
aaafcbmen: in welken voorflag de anderen insgelyks<br />
genoegen namen, dewyl zy met twyfelden, of<br />
men zoude te Jerufalem hen in het gelyk ftellen. —•<br />
Men befloot dan dat PAULUS en BAHNABAS,<br />
met fommigen van de andere panye, na Jerulalem<br />
zouden reiz n, cn aldaar het gevoelen van de Apostelen<br />
en oudüen, dat is van de gewoone Leeraaren<br />
dier Gemeente, hooren; waar aan beide partyen hunne<br />
zaak wilden verblyven. Men noemt dit (in de<br />
taaie der Rechtsgeleerden) een Compromis. Dit erkent<br />
BUDOEÜS, in zvne verliandeimg de Concüio tiieufolymitano<br />
p. 204, 'fchoon hy p. 187 het gebruik var. dee.<br />
ze bcnaaminge in BOEHMER hadt afgekeurd. Hy beveiligt<br />
ook ƒ>. 204 dit gevoelen, door aartcmerken ,<br />
dat 'er van beide partyen fommigen na Jerufalem getrokken<br />
zvn, om aldaar dien twist te hooren beftisfen<br />
, cn zich aan deeze beflisfinge te onderwerpen.<br />
Dus verklaart hy naamlyk de woorden: »•»«« «W« i£<br />
«W», verftaande dezelve van de tegenpartye, fchoon<br />
de uitleggeren daar by doorgaans aan menfchen denken<br />
, die het met PAULUS en BARNABAS hielden.<br />
Want, fchryft hv, de billykheid vorderde immers, dat<br />
'er van beide partyen eenigen na Jerufalem gingen,<br />
ten einde den Apostelen de redenen, waar op hun<br />
gevoelen fteuade, te kunnen onder het oog brengen.<br />
Dat dir taaffte de waare betekenis der woorden van<br />
óm. Grondton is, wordt door CORNELIUS A LAPIDE.en<br />
ZEGERUS mede toegeffemd; waar van de laatfte insgelyks<br />
aanmerkt, dat men in de beste Handichrnten<br />
van de Latynfche Overzettinge niet leest: altos ex tllis,<br />
maar: alios ex aliis; en dat deeze Overzetter door<br />
deeze vertaaling de eigenlyke meening van den Gefchiedfehryver<br />
heeft willen uitdrukken, naamlyk, dat<br />
hy fommigen van de anders partye bedoeld heeft.<br />
vers 3. Naa dat deeze nu door de Gemeente vergezeld
der Apoftelen. Hoofdft. XV; 3.<br />
waren geworden, reisden zy door Phoenicien en Samarien,<br />
en verbaalden, boe de Heidenen zich bekeerd hadden,<br />
en verwekten daar door by alle Broederen groots<br />
llydfcbap. rsgi>7rsfi^H'rii d*-, ix.xM
i2o Verklaar ing van. de Handelingen<br />
van dit Hoofdfluk: #V* T«C ©i«y, j/cé ^ Godt<br />
bekeeren.<br />
vers 4. Toen nu te Jerufalem gekomen waren,<br />
werden zy door de Gemeente, en de Apostelen, en de<br />
Oudflen (met blydfchap) ontfangen: en zy verbaalden,<br />
welke groote dingen Godt door ben gedaan hadt. Zy<br />
werden ontfangen, en wel, gelyk 'er kap. XXi: 7 uitdruklyk<br />
wordt bygevoegd, met blydfchap. De manier<br />
van fpreeken, van dewelke LUKAS zich hier bediend,<br />
en volgens dewelke de wyze, waar op zy ontfangen<br />
wierden, in het werkwoord zelf ligt opgeflooten, is<br />
meer gebruiklyk. Men zie GLASSIUS, Can. XIV de<br />
Verbo.<br />
Het eerde gefprek van PAULUS en BARNABAS met<br />
de Gemeente te Jerufalem beftondt daar in, dat men<br />
aan den éénen kant vroeg, welke uitwerkfelen hunne<br />
Apostolifche reize gehad hadt, en zy aan de andere<br />
zyde verhaalden, dat zy grooten byftand van Godt<br />
genooten, en het Ryk van CHRISTUS met eene zeer<br />
.groote menigte van nieuwe onderdaanen vermeerderd<br />
hadden. Het zelfde lazen wy kap. XIV: 27, by ge.<br />
legenheid, dat PAULUS en BARNABAS wederom te Antiochien<br />
gekomen waren.<br />
Waare Christenen hebben over niets grootere blydfchap<br />
, dan over de uitbreiding van het Koningryk<br />
van CHRISTUS; gelyk hun aan den anderen kant niets<br />
grootere fmarten veroorzaakt, dan wanneer zy zien,<br />
dat zoo veele menfchen zich noch in de duifternisfe<br />
bevinden, ja zelfs, gelyk van fommigen maar al te<br />
waar is, voor het helderfchynend licht hunne oogen<br />
fluiten.<br />
vers 5. Toen flonden fommigen van de fecle der Pha.<br />
rif eeuwen, dewelken geloovig waren geworden, op, en<br />
fpraken: men moet ben befnyden, en hun gebieden, de<br />
wet van Mofes te houden. PAULUS en BARNABAS waren<br />
naauwlyks te Jerufalem aangekomen, toen de<br />
Joo-
der Apoftelen. Hcofdft. XV: 4, 5. 121<br />
Jooden, die, weleer Pharifeeuwen, thans Christenen<br />
waren , en te vooren fomrnigen uit hun midden na<br />
Antiochien gezonden hadden, opcnlyk te kennen gaven,<br />
dat zy noch van het zeilde gevoelen waren,<br />
dat alle Christenen beiheeden moesten zyn. Zy hadden<br />
van hunne afgezondenen , die thans van Antiochien<br />
waren te rugge gekomen, gehoord, dat beide<br />
partyen aldaar de zaak aan de befhsfing van de Apostelen<br />
te Jerufalem, verblecven hadden. Zy Honden<br />
daarom reeds zegepraalende op (7{
122<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
verwonderen. Evenwel heeft het gevoelen van BEZA<br />
waarlyk niet weinig fchyn, indien men het volgend<br />
vers befchouwc, in net welk LOKAS zyn verhaal eerst<br />
fchynt te vervolgen. Om deeze rede zyn de Hollandfche<br />
en oude"Franfche overzettinge, zoo wel als<br />
die van LENFANT, en onder de uitleggeren CORNELIUS<br />
A LAPIDE en FRANKE (in zyne Objtrv. XIX, Bibivca,<br />
p. 204) het ook met BEZA ééns. Echter heeft<br />
WOLF duidelyk getoond, dat deeze verklaaring geenen<br />
grond heeft.<br />
Noch ééne aanmerking moet ik 'er byvoegert. Te<br />
weeten: de partyen van PAULUS kunnen onmooglyk<br />
bedoeld hebben te bewecren , dat de bekeerde Heidenen<br />
alles, het geen in de wet van MOSES was voorgefchrceven,<br />
moeiten nakomen. Hoe veele byzonderheden<br />
toch waren 'er niet bevolen, die op zekere<br />
tyden in den Tempel moesten waargenom :n worden,<br />
alwaar de Jooden, die verre van Jerufalem woon.<br />
den, zelden' konden opkomenP Dewyl men nu insgelyks<br />
den Heidenen, die in verre afgelegene landen<br />
tot CHRISTUS bekeerd waren, zulke wetten niet konde<br />
opdringen, ben ik van gedachten, dat zy van zoodanige<br />
plichten zullen gefproken hebben, als de<br />
Chri(lenen overal , waar zy zich ook in de waereld<br />
bevonden , konden waarneemen; en onder anderen ook<br />
aan de onthouding van bloed, van het verflikte, cn<br />
van offerfpyzen in het algemeen; als het welk in de<br />
fchriften van MOSES ten Iterkflen verbooden was.<br />
Het is derhalven niet onwaarfchynlyk, dat de Apos.<br />
tel JACOBUS, die gaarne aan beide partyen genoegen<br />
wilde geeven , zich wel in zooverre naar deeze fryfhoofdige<br />
menfchen heeft willen fchikken, dat hy het<br />
één en ander uit hunnen voorflag aannam. (0)<br />
vers 6.<br />
(0) Dit is evenwel voorzeker noch de eenige , noch ook<br />
de voornaamfte rede, waarom de Apostelen goedvonden, den<br />
bekeerden Heidenen het eeten van bloed, het verflikte, enz.<br />
tc
der Apoftelen. Hoofdft. XV: ) De Heer HIXMAN drukt zich hier wat te fterk uit; alles,<br />
wat men zeggen kan, is: ook zien wy niet, dat iemand<br />
Immer in deeze zaak een woord gefproken heeft. En evenwel<br />
zoude ik uit dit fti.'zwygen van LUKAS niet gaerne willen befluiten,<br />
dat dit niet gefchied is; hei welk my, recht uit gezegd,<br />
cok zeer onwaarfchyniyk voorkomt. En is de gisfing<br />
gegrond, die ik in myne Aantek. op bl. 121 heb voorgeftcld,<br />
dat de Jerufalemfche Gemeente zelve de beflisfing van deezen<br />
twist.
124 Verklaaring van de Handelingen<br />
zaak één woord gefproken heeft, en dat zy de befiisfing<br />
ten éénenmaale aan de Apostelen overgelaaten<br />
hebben. Het is derhalven klaar, dat de Apostelen<br />
het volk hier door hebben willen toonen , dat alle<br />
hunne Leeraaren zich aan de Apostolifche uitfpraak<br />
behoorden te onderwerpen, en daar in door hunne<br />
toehoorers moesten worden nagevolgd. Hoewel<br />
men hier uit ook de nederigheid der Apostelen kunne<br />
afneemen, dewelken deeze hunne mcdearbeideren aan<br />
het Evangelie , welker toeftemming of goedkeuring<br />
aan hunne uitfpraak geen grooter gewicht konde byzeuen,<br />
uit broederlyke liefde aan hunne vergadering<br />
lieten deel hebben.<br />
vers 7. Naa dat men nu lange getwist hadt, ftondt<br />
Petrus op, en f prak tot hen: lieve Broeders, gy weet,<br />
dat Godt reeds voor eenen ge ruimen tyd my, uit ons midden<br />
verkooren beeft, ten einde de Heidenen uit mynen<br />
mond het woord (de leere) van het Evangelie zouden<br />
hooien en geloovig worden. De billykheid vorderde,<br />
in deeze vergadeiing beide partyen te laaten fpreeken,<br />
dcrzelver redenen te hooren, en te overweegen.<br />
De Apos:elen waren dus eenen geruimen tyd<br />
bloote toehoorers. Aan beide kanten zal men driftig<br />
geworden zyn , en met yver gefproken hebben; om<br />
welke rede LÜTHERUS ook geene zwaarigbeid maakte<br />
, om het etnert janf Qgekyf) te noemen. Dan dewy!<br />
het Griekfche woord eenen twist betekent, bet zy dezelve<br />
vricndlyk of met drift gepaard zy, acht ik het<br />
beier, zich eenvouwiglyk van dit woord in de overzettinge<br />
te bedienen , zonder 'er bytevoegen , van<br />
hoedanig eenen aart deeze twist geweest zy.<br />
PAULUS en BARNABAS namen geen deel aan deezen<br />
twist, maar zaten onder de Apostelen en Oudften,<br />
en<br />
twist san de Apostelen en Oudften heeft overgelaaten, dan vervalt<br />
alles, het geen onze Schryver over de redenen, waarom<br />
de Apostelen deeze laatsten in hunne vergadering toelieten.,<br />
in den Text gezegd heeft. VEETAALER.
der ApofteUn. Hoofdjl. XV: 7. 125*<br />
en wachtten bedaardlyk, tot dat het hunne beurt wierdc<br />
(vers 12) om te fpreeken. üe voorzichtigheid vorderde<br />
, thans hunne aanhangeren tegen hunne partyen<br />
oveneitellen , ten einde die niec tegen hunne eigene<br />
perfoonen te verbitteren. PAOLUS en BARNABAS hadden<br />
de zaak reeds aan de Apostelen vcrbleeven Het<br />
was dus niet gevoeglyk voor hun, in deeze byéénkomst<br />
op het nieuw te redetwisten. Ook is 'er geen<br />
twyfel aan, of zy zullen te vooren hun recht reeds<br />
in het geheim aan PETRUS en TACOBUS voorgefteld ,<br />
en met dezelveri over de middelen, om deezen twist<br />
te beflisfen, gefproken hebben. Onder de Apostelen<br />
konde 'er in de hoofdzaak geen verfchil zyn — de<br />
Heilige Geest, die, zoo wel door PAULUS, als door<br />
PETRUS en JACOBUS , fprak, konde met zich zeiven<br />
niet ftryden.<br />
Naa dat men nu de twistende partyen lange genoeg<br />
hadt laaten fpreeken, en zy alles, het geen zy op hun hart<br />
hadden , hadden uitgefchud, ftondt PETRUS op: beide<br />
partyen hielden zich thans ftille, en lieten hem<br />
fpreeken. — PETRUS moest van rechtswege het eerst<br />
fpreeken, en zyn gevoelen zeggen (5); dewyl hy<br />
onder de Apostelen de eerfte in rang was. En hoe<br />
zoude JACOBOS, die uit het twaalftal hier insgelyks<br />
tegenwoordig was, tegen deeze rangfehikking hebben<br />
kunnen handelen? PETRUS werdt daardoor ondertusfehen<br />
geen voorzitter van deeze vergadering , en<br />
verkreeg 'er geen het minfte gezag over JACOBUS<br />
door. De één was even groot een Apostel, als de<br />
ander.<br />
'Aip' nfitgui dszaiav betekent dikwils: van lange tyden<br />
herwaarts, gelyk vers 21 ix y.-xxi dfx*""* Maar fom-><br />
tyds wordt 'er een tyd, die noch niet lange voorleden<br />
(g\ PETRUS was ook gewoon het woord te voeren , en;<br />
wanneer 'er iets te zeggen viel, doorgaans het eerst^gereed;<br />
gelyk wy uit verfcheidene voorbeelden, ons in de Evangelifche<br />
gefchiedenisfe opgetekend, weeten. VERTAALER.
125 Verklaaring van de Handelingen<br />
dén is, in het algemeen de voorige tyd, door verftaan.<br />
Hier is deeze betekenis klaar , dewyl PETRUS iets<br />
verhaalt, het geen omtrent voor tien jaaren gefchied<br />
was. Het geeft derhalven hier ter piaa:ze zoo veel<br />
te kennen, als: in de, eerfte jaaren van myn Apostelampt,<br />
en wordt vers 14 door het woord wgarat, in<br />
den eerft en tyd, uitgedrukt. Op deeze wyze betekent<br />
kap. XXl: ICT, de.zxï«s iemand, die voor eenige<br />
jaaren reeds een Christen geworden is. VIRGILIUS<br />
noemt op dezelfde wyze, Mneid. IV, 458, den ge.<br />
weezen man van DIDO , conjugem antiquum, en 633<br />
het land, waar in zy wel eer gewoond hadt, patriam<br />
antiquam.<br />
De volgende fpreekwyze : »» «>"» ££**/{««•» rêS<br />
c-Jpartjs ftov enz. is wat hard. Intusfchen is de meening<br />
van den Apostel duidelyk: Godt heeft onder ons,<br />
wil hy zeggen, of uit het midden van ons, my verkooren,<br />
om den Heidenen het Evangelie te prediken. De<br />
Hebraismus, dien GROTIÜS en VORSTIUS (de Hebraismis<br />
cap. 36. p. 19?) hier meenen te ontdekken, vindt<br />
geene plaatze : dewyl PETRUS geene anderen , die<br />
Godt insgelyks verkooren hadt, influit , maar van<br />
zich zeiven alleen fpreekt. BEZA heeft deeze plaatze<br />
wel bcgreepen en goed overgezet: dan zyne aan*<br />
nserking is gefchikt om den Leezer in de war te<br />
brengen.<br />
vers 8. En Godt, die de harten kent, gaf hun getuigenis,<br />
voor zoo verre by hun, zoo wel, als ons. den<br />
Heiligen Geest gaf. De'Apostel wil zeggen: Godt,<br />
die het binnenst van het menfchlyk hart kent, en<br />
zag, dat zy niet op eene huichelachtige wyze, maar<br />
oprecht'yk en met een ongeveinsd geloof, de leer<br />
des Evangeliums aannamen , gaf hun daar van een<br />
openbaar getuigenis, zoo dat wv 'er ook van moeften<br />
overtuigd worden. Hy fchonk hun naamlyk den Heiligen<br />
Geest, en deszelfs wondcrgaaven, gelyk hy dezelve<br />
ons, (den Apostelen niet alleen, maar ook aan<br />
veele andere Jooden) op den Pinkfterdag, en naderhand
der Apoflelen. Hoofdjl. XV: 8—10, 127<br />
hand noch dikwils aan verfchcidene andere nieuwbekeerden,<br />
gefchonken heeft.<br />
vers 9. En geen onderfcbeid tusfehen ons en hen maakte,<br />
en hunne harten door het geloof reinigde. Dat is:<br />
Godt verachtte hen niet, om dat zy geene nakomelingen<br />
van ABRAHAM en onbefneeden waren , maar<br />
bewees hun eene even groote genade, als hy aan<br />
ons beweezen heeft; zoo dat het bleek, dat JESUS<br />
zoo wel de Heiland der Heidenen , als der Jooden ,<br />
is , en dat Godt niemand van zyne barmhartigheid<br />
uitfluit.<br />
De Jooden merkten de Heidenen als onrein aan,<br />
zy hielden geenen omgang met hun, zy achtten het<br />
zonde te zyn, met hun te eeten en drinken, gelyk<br />
wy kap XI: 3 gezien hebben. Hier op doelt PE<br />
TRUS, wanneer hy zegt: Godt heeft hunne hanen door<br />
het geloof gereinigd. Thans, wil hy zeggen, nu zy<br />
aan JESUS gelooven, zyn zy niet meer onrein. Dit<br />
geloof maakt de menfchen rein in de oogen van Godt,<br />
zoo dat hy hen bemint, en een welgevallen aan hun<br />
heeft. Het geen Godt nu gereinigd beeft, dat is, door<br />
zynen Heiligen Geest rein gemaakt, en, door mededeeling<br />
van zyne gaaven, voor rein verklaard, moet<br />
vooral niemand onzer onrein achten; kap. X: 15.<br />
kers 10. Waarom verzoekt gy dan nu Godt, door op<br />
de halzen der jongeren een jok te willen leggen, het welk<br />
noch onze Vaderen, noch wy hebben kunnen draagen.<br />
N«v 0J1 — terwyl dit dan nu zoo gefield is — terwyl<br />
Gcdt dan de Heidenen, die door myne prediking bekeerd<br />
zyn, zonder befnydinge, zonder hen aan eenige<br />
andere Mofaifche wetten te binden, tot het geloof<br />
gebracht , en hun den Heiligen Geest gegeeven<br />
beeft —— wat verzoekt gy dan Godt?<br />
W,y leezen dikwils, dat dc Israëliten in de woeftyne<br />
Godt verzocht hebben , bv voorbeeld EXOD.<br />
XVII: 2; NUM. XIV: 22; Ps. L'XXVIII: 18 en ?6 ;<br />
CVI:
128 Verklaaring van de Handelingen<br />
CVI: 14; HEER. III: 14. Men ziene ook NUM. XI:<br />
4 en DEUT? VI: Jö. Op alle deeze plaatzen betekent<br />
deeze uitdrukking: met Godt niet te vreden zyn,<br />
zich over zyne bedryven bezwaaren. Nu weeten wy<br />
ook, wat PETRUS hier wil zeggen; te weeten : hoe<br />
kunt gy toch te onvreden zyn met het geen Godt<br />
door my gedaan heeft, cn hem, in zekeren opzichte,<br />
berispen, door zyn gedrag aftekeuren, en te willen<br />
, dat men hun de Mofaifche wet zal opdringen ?<br />
Denkt gy dan, dat Godt niet wel gehandeld heeft?<br />
Waant gy dan, wyzer dan Godt te zyn ? (r)<br />
PETRUS toont hun vervolgens, hoe ongegrond hunne<br />
verbeelding zy, dat een menfeh, op geene andere<br />
wyze, dan door het houden der wetten van MO<br />
SES, zoude kunnen zalig worden. Hy zegt hun rond<br />
uit, dat, byaldien een menfeh niet zalig konde worden,<br />
dan door de geheele wet van MOSES te houden,<br />
niemand zich met de hoop van zaligheid zoude kunnen<br />
vleyen. Immers, zegt hy, noch wy, noch onze<br />
voorouderen , van den tyd van MOSES af, hebben<br />
dezelve ooit volkomen gehouden. Dit jok is niet<br />
flechts voor ons, maar ook voor onze voorouderen ,<br />
te zwaar geweest; noch wy, noch zy, zyn fterk ge.<br />
noeg, om het zelve te draagen.<br />
Dat PETRUS niet flechts van de wet der plechtigheden<br />
fpreekt, zoo als de Heer LINDHAMMER meent (Y),<br />
maar insgelyks van de zedelyke wet, blykt, uit het<br />
geen<br />
(r) Onder de veelvuldige betekenisfen, in welken het woord<br />
verzoeken in de gewyde bladen voorkomt , zoude ik liefst die<br />
kiezen, volgens welke het te kennen geeft " aan Godts uit.<br />
„ druklyke getulgenisfen geloof weigeren, en daur door hem<br />
„ als het ware noodzaaken, om de zaak, die hy getuigd heeft,<br />
„ noch nader en onmiddelbaar te bevestigen. " In dien zin<br />
komt dit woord NUM. XIV: 22 en op verfcheidene andere<br />
plaatzen voor. VERTAALER.<br />
(s) Dit is cck het gevoelen der Roomfchgezinden waar<br />
van 'de jonge GERHAED 'er hier eenigen bybrengt.
der Apoftelen. Hoofdft. XV: ii. 125<br />
"•een 'er op volgt, daar hy zegt, dat een menFch met<br />
anders, dan door de genade van CHRISTUS, kan zalig<br />
woiden, en bygevolg dat niemand door de werken der<br />
wet van MOSES, zoo min door die der zedelyke wet,<br />
als door die der plechtigheden, tot de zaligheid kan<br />
geraakcn (f).<br />
vers 11. Maar wy gelooven door de genade van den<br />
Heere Jefus Christus zalig te worden; gelyk zy ook geiooven.<br />
Hier wyst PETRUS het rechte en eenige middel<br />
aan, om tot de eeuwige gelukzaligheid te geraaken.<br />
De genade, zegt hy, maakt ons zalig, niet onze<br />
werken —— niet onze verdiensten. Wy gelooven.<br />
door de genade van den Heere Jefus Christus zalig ts<br />
worden. —— PAULUS pryst mede, op verfcheidene<br />
plaatzen, de genade van CHRISTUS, en beveelt zyne<br />
vrienden aan dezelve: men zie ROM. XVI: 20 en 24;<br />
1 COR. XVI: 2T; 2 COR. XIII: 13; GAL. I: 6. VI:<br />
18, en PHIL. IV: 23. Dan op die plaatzen wordt van<br />
JESUS gefproken, zoo als hy, naa zyne Hemelvaart,,<br />
de geheele waereld, maar inzonderheid zyne Kerk,<br />
regeert. Daarentegen in onzen Text fpreekt PETRUS<br />
van de genade van JESUS, in zoo verre hy, tot heil<br />
der menfchen, is menfeh geworden, door zyn lyden<br />
en fterven zynen vader verzoend, en vóór zyne Hemelvaart<br />
zynen twaalf jongeren bevolen heeft, in de<br />
gehee-<br />
(t) Zonder de zaak zelve te loochenen, door onzen Schryver<br />
hier voorgefteld, te weeten, dat men alleen door de genade<br />
van Godt in JESUS CHRISTUS en niet door de werken<br />
der Mofaifche wetten, kan zalig worden; beken ik, niet te<br />
kunnen zien, hoe hier uit volge, dat PETRUS ZOC wel de zedelyke<br />
als ceremoniccle wet, bedoeld heeft. Eene gezonde<br />
uitlegkunde doet ons alleen aan het laatfte denken; dewyl daar<br />
over alleen getwist werdt; en de zaak zelve bevestigt dit, nademaal<br />
men zich vreemde begrippen van het Christendom<br />
zoude moeten vormen , zo men dacht, dat desfclfs belyders<br />
van alle verplichting tot de zedelyke wetten, weleer door Mostss,<br />
op Godts bevel, voorgefchrceven, ontfiaagen zyn. VER<br />
TAALER.<br />
yi. Deel. I
Z30 Verklaaring van de Handelingen<br />
geheele vvaereld om te gaan, en te prediken, dat een<br />
iegelyk, die zalig wil worden, aan hem moet gelooven.<br />
Onuitlpreeklyke genade van Godts eeuwigen<br />
zoon, die zich aan de menfchen in eene zichtbaare<br />
gedaante vertoond, hun de zaligmaakende leere<br />
zelf voorgedraagen, en ten laatsten zich voor hun<br />
in den dood overgegeeven heeft! Men zie het geen<br />
ik by. JOH. I: 14 heb aangetekend.<br />
De volgende woorden Zyn : xa.9-' ' cv Tjósro» "«««sim;.<br />
Die der Griekfche taaie kundig is, zal 'er niet anders<br />
onder verftaan , dan vs-évoutn. Wy gelooven door de<br />
genade van Jefus Christus zalig te voorden, gelyk zy<br />
cok, te weeten, gelooven. Men moet hier noodzaaklyk<br />
(gelyk vers 8 en 9) aan de bekeerde Heidenen<br />
denken. Deeze, wil PETRUS zeggen, gelooven, dat<br />
zy door de genade van JESUS zullen zalig worden ,<br />
gelyk wy hen geleerd hebben; en dit gelooven wy<br />
insgelyks, wy die uit het Joodendom tot CHRISTUS<br />
bekeerd zyn.<br />
Hoe éénvouwig en natuurlyk ook deeze verklaaring<br />
zy, hebben AUGUSTINUS en andere uitleggeren de betekenis<br />
van deeze woorden verduifterd, dewelken het<br />
geen hier gezegd wordt, op de vaderen der Jooden,<br />
van dewelken in het voorgaande vers gefproken wordt,<br />
betreklyk maakten, en door dat middel deeze woorden<br />
tot een bewys poogden te doen dienen, dat de<br />
geloovigen van het Oude Testament op dezelfde wyze<br />
en langs denzelfden weg zalig zyn geworden, als<br />
die van het Nieuwe Verbond. Dewyl nu de Sociniaanen<br />
die waarheid ontkennen , hebben de meeste<br />
laatere Godtgeleerden die verklaaring insgelyks aan.<br />
genomen, meer om het voordeel, dat zy 'er van konden<br />
trekken, dan om haare gegrondheid. Indien<br />
men den Grondtext nauwkeuriger hadt gadegeflaagen,<br />
zoude men gezien hebben, dat de woorden van PE<br />
TRUS, indien hy bedoeld hadt, van de zaligheid der<br />
oude Jooden te fpreeken, dus zouden hebben moeten<br />
luiden: *«5-' T^ÓTS» xdnüm ««-«S--/»-*» (op hoedanig<br />
eene
der Apoflelen. Hoofdft. XV: ir. 131<br />
eene wyze, of door welk middel zy insgelyks zyn<br />
zalig geworden).<br />
Doolingen, die lange plaatze gevonden hebben, en<br />
door een fterk vooroordeel gefteund worden, zyn niec<br />
gemaklyk uitteroeyen; inzonderheid, wanneer derzel.<br />
ver voorftanderen eenig aanzien hebben , en het tegenovergefteld<br />
gevoelen voor ketterye verklaaren.<br />
Evenwel, de waarheid breekt ten laatsten door alle<br />
nevelen door. CALIXTUS , een Godtgeleerde, die vry,<br />
en zonder vooroordeelen dacht, begreep de ongegrondheid<br />
der gewoone verklaaringe , en omfchreef<br />
deeze woorden van PETRUS, in zyne Expofitio liter a.<br />
lis, op de volgende wyze: " Sed per gratiam Domini<br />
• „ Jeju Cbristi, £f non per opera legis, credimis, nos y<br />
., qui ex Judceis fumus» fervatum tri, quemadmodum &<br />
j, illos, qui ex Gentibus funt. " Hy hadt behooren te<br />
fchryven: quemadmodum & Mi id crcdunt, qui ex Gen.<br />
libus funt. Denklyk hadt hy de overzetting van BEZA<br />
voor zich, en ftelde op dien beroemden Overzetter<br />
te veel vertrouwen. Indien hy den Grondtext nauwkeuriger<br />
ingezien hadt, zoude hy deezen misflag niet<br />
begaan hebben. Intusfchen zien wy, met betrekkinge<br />
tot het woord ««xsiW, dat CAIXTUS van de oude<br />
verklaaringe van dit' woord afgaat, en 'er de bekeerde<br />
Heidenen door verftaat.<br />
QUENSTEDT heeft hem, wel'is waar, in zyn Syfte.<br />
ma, T. I. p. 25, tegengefproken, en de oude verklaaring<br />
verdedigd. Dan in onzen tyd, waar in het<br />
niet meer zoo gevaarlyk is, zich tegen oude, en door<br />
groote mannen verdedigde, dwaalingen te verzetten,<br />
heeft ZELTNER , eerst in zyne Historia Socinismi p.<br />
847 fq., naderhand in den Altorffchen Bybel, de rechte<br />
verklaaring op eene bondige wyze voorgefteld: kort<br />
daarnaa werdt dezelve ook, in eene opzetlyke Academifche<br />
verhandeling (a) verdedigd door den Tubinger<br />
Godt-<br />
(») Men kan den inhoud van deeze verhandeling in de<br />
I a 4fa
t 32 Verklaaring van de Handelingen<br />
Godgeleerden, HAGMEIER, die insgelyks aanmerkt»<br />
dat THURNIUS die vcrklaaring reeds de waarfcbynlykfte<br />
geoordeeld heeft; en teffens op de tegenwerpnr<br />
gen &<br />
van SCHERZER en WOLF antwoordt.<br />
In de Hamburger gemengde Bibliotheek, D. III. bl.<br />
807 enz. beeft een, my onbekend, Schryver, insgelyks<br />
«etoond, dat men ouder **x«>'«< de bekeerde<br />
Heidenen te verftaan heeft. De Abt BENGEL beweert<br />
het zelfde in zynen Gnomon. Onder de Arminianeu<br />
heeft CüRCELLiiUS dit woord (in zyne Inftit. Relig*<br />
Cbrist. lib. Vil. cap. 6. p. 454,) op dezelfde wyze<br />
verklaard. Ook moet ik LINDHAMMER niet vergeeten,<br />
die, wel is waar, tot de oude verklaaring overhelt,<br />
maar evenwel ook bekent, dit de nieuwe vry<br />
wat fchyn van waarheid heeft.<br />
Naa dat wy nu de redevoering van PETROS ten einde<br />
gebracht hebben, kunnen wy zien, hoe hy over<br />
het tegenwoordig verfchil dacht. Te weeten : hy<br />
ftelde de ééne party volkomen in het gelyk, de andere<br />
in het ongelyk. Men kan zyn gevoelen (votum)<br />
met andere woorden dus voorftellen.<br />
, Ik ben de eerfte geweest, die Heidenen tot<br />
CHRISTUS bekeerd heeft, en wel op uitdruklyk be-<br />
" vel van Godt Godt heefr aan hun geloof aan den<br />
'\ MESSIAS zulk een welgevallen gehad, dat hy hun,<br />
' gelyk ons weleer , de wondergaaven van zynen<br />
Heiligen Geest gefchonken heeft. Hy geboodt my<br />
' niet, hen te befnyden , of hen aan de wet van<br />
" MOSES te verplichten Dit moet ons immers over-<br />
" tuigen, dat de bekeerde Heidenen van de wet van<br />
\. MOSES ontflagen zyn, en dat zy dwaalen, die hen<br />
tot het onderhouden van dezelve willen noódzaa-<br />
I! ken. Het geloof aan CHRISTUS is het eenig middel,<br />
waar door wy en zy zalig worden. Door de<br />
" 3, wet<br />
Aüa Academica van 1734- P- 2<br />
40 ƒ??. ais mede in het tweede<br />
der @}unMic{im?ltt^U8C«ttöS)tó)Jtt.«tiPn(n/ bl. 287 enz. vinden.
der Apoflelen. Hoofdft. XV: 12. 133<br />
,, wet van MOSES kan niemand zalig worden; cn in<br />
voorige tyden is ook niemand door dezelve zalig<br />
„ geworden ".<br />
vers 12. Toen zweeg de geheele menigte flille, en<br />
hoorde -na Barnabas en Paulus, dewelken verhaalden,<br />
welke 'groote tekenen en wonderen Godt door hen onder de<br />
Heidenen gedaan hadt. De taaie van PETROS hadt thans<br />
den zelfden uitfiag, als kap. XI: 18. Toen hy zich<br />
aldaar, over de bekeering van den Hooftman COR-<br />
NELIUS, verantwoord hadt, zweeg men ftille.ennam<br />
in zyne verantwoording genoegen. Wy kunnen het<br />
tegenwoordig ftilzwygen ook niet wel anders uitleggen.<br />
Ten minflen niemand verftoutte zich, om hem<br />
openlyk tegentefpreeken.<br />
Men zal misfehien vraagen, en men kan het met<br />
recht doen, hoe het kome, dat PAULUS en BARNABAS<br />
hier ook eene beurt van fpreeken bekwamen (v); daar<br />
zy immers geen recht van Hemmen hadden, voor zoo<br />
verre zy hunne zaak aan de uitfpraak van de andere<br />
Apostelen hadden overgelaaten. Ik befluit 'eruit,<br />
dat zy uit zich zelve niet begonnen hebben te fpreeken<br />
, om, als het ware, ook hun gevoelen over dee.<br />
zen twist te zeggen. Het kan, dunkt my, niet anders<br />
zyn, of PETRUS zal hen verzocht hebben, om<br />
thans<br />
(y) BEZA befloot hier uit, dat PAULUS en BARNATSAS dit<br />
niet in de vergaderinge der geheele Gemeente, maar in eene<br />
voorafgaande byeenkomst der Apostelen en Oudften gefproken<br />
hebben. Dan wy leezen hier immers dat v»v ?\<br />
STAD"3-I>5, de geheele Gemeente, na PAULUS en BARNATAS gehoord<br />
heeft. Wie zal BEZA gelooven, dat T« «TASS^S alleenlyk*<br />
de Apostelen en Oudften te kennen geeft (*)? en hoe heeft<br />
BEZA zelf dit kunnen gelooven.-<br />
(*) Ik bekenne weinig zwaarigbeid te vinden, omdit te gelooven<br />
; dewyl xmt TÏ irAijS-as cigenlyk niet, de geheele<br />
Gemeente, maar de geheele menigte,"de ganfche vergadering<br />
betekent. VERTAALER.<br />
1 3
13*<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
thans ook, gelyk hy gedaan hadt, van het begin en<br />
den voortgang van hunne bekeeringe der Heidenen<br />
verflag te doen. Hierop verhaalden zy dan ook, hec<br />
geen PETRUS , met betrekkinge tot zyne prediking,<br />
verhaald hadt, en beweerden goede redenen gehad te<br />
hebben, om de bekeerde Heidenen niet tot de befnyding<br />
te verplichten. — Hunne redevoering was van<br />
denzelfden inhoud, als die van PETRUS; en hierom<br />
oordeelde LUKAS het niet noodig, dezelve op, het<br />
nieuw optetekenen. Het geen zy thans verhaalden ,<br />
hadt onze Gefchiedfchryver kap. XIII en XiV reeds<br />
opgetekend.<br />
Noch ééne aanmerking moet ik 'er byvoegen ; te<br />
weeien: de Pharifeeuwfche Broederen zweegen ook<br />
op het geen PAULUS en BARNABAS gezegd hadden.<br />
Zy hadden thans gehoord , dat deeze beide mannen<br />
door CHRISTUS zeïven waren uitgezonden geweest,<br />
om Heidenen te bekeeren, en dat 'er, by derzclver<br />
bekeeringen, wonderwerken gefchied waren. Wat<br />
konden zy hier tegen inbrengen? waarlyk niets het<br />
geringfte. Zy werden hier door leeniger, en nu ligter<br />
overtchaalcn, om hun gevoelen , van de noodzaaklykheid<br />
der befnydinge, als eene dwaaling aantemerken.<br />
vers 13. Toen zy nu opgehouden hadden met fpree*<br />
ken, begon Jacobus, en zeide. Eer men verder voortleest,<br />
zal men denken, dat JACOBUS volmaakt in het<br />
gevoelen van zyne beide mede Apostelen, PETRUS en<br />
PAULUS, getreeden is, en met hun geftemd heeft ,<br />
dat men de bekeerde Heidenen niet behoorde te verplichten,<br />
om de wet van MOSES te onderhouden. Dan<br />
'zyn gevoelen luidde noch eenigszins anders. Hy oordeelde<br />
het redelyk, den bekeerden Heidenen eenige<br />
weinige Hukken uit de wet van MOSES opteleggen.<br />
Hy befchouwde de zwakheid der Pharifeeuwsgezinde<br />
Broederen, die zich te gemaklyker zouden laaten te<br />
vrede Hellen, indien men hun iets toegaf, en wel<br />
iets
der Apoflelen. Hoofdjl, XV: 13, 135<br />
iets, het geen de bekeerde Heidenen uit liefde voor<br />
den vrede, gaerne zouden willen op zich neemen.<br />
De uitfpraak van JACOBUS is op wyze voorzichtigheid<br />
gegrond (te). Hy begreep', dat het gevoelen<br />
der andere Apostelen de Pharifeeuwfche Broederen<br />
wel tot zwygen zoude brengen, maar niet te vrede<br />
ftellen. Hy gaf hun zeer weinig toe; maar evenwel<br />
hy voorzag, dat dit weinige hen van verdere tegenfpraak<br />
zoude afhouden, en zy daardoor van langzaamerhand<br />
tot een volledige inzicht van de onredelykheid<br />
hunner vorderinge gebracht worden.<br />
Deeze voorzichtigheid van JACOBUS, die uit liefde<br />
(x) voor de zwakke Broederen haaren oorfprong<br />
hadt, werdt ook terftond door de andere Apostelen,<br />
en alle de Oudften, ja de geheele Gemeente, onder<br />
welke zich ook de meergemelde Pharifeeuwfchgezinde<br />
Broederen bevonden, goedgekeurd,- en zyn gevoelen,<br />
gelyk wy vers 21 leezen, met algemeene toeftemminge<br />
in een befluit veranderd.<br />
Wy moeten ons ook herinneren, dat JACOBUS in eenen<br />
byzonderen zin een Voorftander van de Kerk te<br />
Jeru-<br />
(v) Dit zal men noch duidelyker zien, indien men in het<br />
oog houdt het geen ik in myne Aantekening (n) by vers 5<br />
heb aangemerkt. VERTAALER.<br />
(x) LÜTHERUS fchryft hier over, in het zevende deel van<br />
2yne werken (WITTENBERG 1572) bl. 48 b op de volgende<br />
wyze: " deeze goede raad van den Heiligen JACOBUS was<br />
„ het beste middel tot vrede; dat de Heidenen, dewyl zy de<br />
„ genade van CHRISTUS buiten de wet verkreegen hadden ,<br />
„ zich ook, op hnnne beurt, in eenige zeer weinige ftak-<br />
„ ken, naar de Jooden, als kranken en doolenden, fchikten.<br />
„ Derhalven ftryden de twee Artikelen, van den H. PETRUS<br />
„ en den H. JACOBUS , niet tegen eikanderen. Het Artikel<br />
„ van den H.'PETRUS is van het geloof, van den H. JACO<<br />
„ BUS van de liefde *<br />
14
336 Verklaaring van de Handelingen<br />
Jerufalem was, en zich daarom, ten minften in de<br />
eerlte jaaren, den meesten tyd te Jerufalem ophielde<br />
Hy kende dus ook deeze Gemeente het best, en<br />
wist, wat het meest zoude kunnen dienen, om rust<br />
en vrede te bewaaren. En deeze aanmerking haalde<br />
•de twee andere Apostelen ook terftond tot zyn gevoelen<br />
over, toen hy, ten aanziene van de vryheid., die<br />
men den bekeerden Heidenen hadt toegeftaan, eene<br />
kleine uitzondering maakte.<br />
vers 13, 14. Lieve Broeders, hoort toch eens na my.<br />
•Simeon (SIMON) heeft verhaald , hoe Godt het eerst de<br />
Heidenen genadig heeft aangezien, en uit bun een volk.<br />
tot zyn volk aangenomen. Thans moeten wy ook de<br />
redevoering van JACOBUS befchouwen, die met den<br />
eerften opflag wat aanftootlyk fchynt.. "A*«'i«r«T«<br />
dus begint hy. Men kan dit gevoeg!yk op deeze<br />
wyze verftaan: hoort nu ook myn gevoelen eens,<br />
cn laat het zelve u welgevallen.<br />
Dat u*Zvui rmf ook betekent, iemands raad volgen,<br />
of iemands raad aanneemen, en zich naar denzelven<br />
ichikken, weeten wy uit MATTH. XVIII: 15: hoort<br />
hy u zoo hebt gy hem gewonnen. In dien zin zeggen<br />
de Latynen ook: audi me, en ji me audis, gelyk zy<br />
hem, die eenen gegeeven raad volgt, diSto audientem<br />
noemen. — Dat de woorden van JACOEUS deeze betekenis<br />
hebben, is waarfchynlyk, dewyl hy eene Gemeente<br />
aanfpreekt, welker voorftander en beftierer<br />
hy was, en van dewelke hy konde hoopen, dat zy,<br />
daar zy zich anders altoos gewillig betoond hadt, om<br />
zynen raad te volgen, zich thans ook niet tegen hem<br />
zoude verzetten, maar hem veelmeer met een be.<br />
reidvaardig hart gehoorzaamen.<br />
Hier op beroept hy zich op het geen de Gemeente<br />
thens uit den mond van PETRUS (y) gehoord hadt,<br />
als<br />
(y) Zoude men wel kunnen denken dat iemand ooit in zyne
der Apoftelen. Hoofdft. XV: 13, 14.<br />
T<br />
ir:<br />
als op eene waarheid , die geen Christen konde tegenfpreeken.<br />
Hy ftemt derhalven, gelyk ook vers<br />
19, PETROS volkomen toe, dat den bekeerden Heidenen<br />
de befnyding, en al het overige, waar toe de<br />
wet van MOSES de Jooden verplichte, niet konde opgedrongen<br />
worden.<br />
Wanneer hy zegt, dat Godt uit de Heidenen een<br />
Volk tot zynen naam heeft opgenomen, dat is, om<br />
naar hem genoemd te worden, betekent dit in onze<br />
taaie zoo veel , als: by beeft een Folk tot zyn Volk<br />
aangenomen. LÜTHERUS , ERASMUS en BEZA hebben<br />
het zeel duifter vertaald, dewyl zy de Griekfche, of<br />
liever de Hebreeuwfche, uitdrukking behouden hebben.<br />
CLERICUS vertaalt het beter: qui de nmine ejus<br />
dicatur populus Dei, (om naar zynen naam het volk<br />
van Godt genaamd té worden.<br />
Plet woord hnni^mr* wordt LUK. I: 68, cn VII: if><br />
insgelyks van Godt gebruikt, en betekent: by beeft<br />
hen genadig aangezien. Wy leezen ook in den Griekfchen<br />
Bybel, EXOD. IV: 3r in die zelfde betekenisfe:<br />
{Vsj-Be'if/aro è 0£»; retïs iiiovs 'io-aasiA, alwaar in het<br />
Hebreeuwfch n<br />
p--J ftaat, welk woord CARPZOVIUS in<br />
zynen Commentarius in libellum Rutb, p. 105 fq. verklaard<br />
heeft,<br />
vers<br />
ne gedachten zoude genomen hebben, om in twyfel te trekken,<br />
dat JACOHUS hier PETRUS bedoelt, die zich zeiven 2<br />
PETR. I: 1 den naam SIMEON geeft? En nochtans hebben<br />
fommigen gedacht, dat hier van den ouden SIMEON, van wien<br />
wy LUK. II, leezen, gefproken wordt; en WOLF verftondt<br />
'er den Apostel SIMON van Cana door; waarover JJUDDEUS<br />
zich te recht verwondert, de Concilio Hierofolymitano p. 234,<br />
daar hy hem ook wederlegt. JACOBUS fpreekt immers duidelyk<br />
genoeg van het onmiddclyk voorgaande verhaal van PE<br />
TRUS, of, om met dc woorden van GLASSIUS te fpreeken ,<br />
pag. 1272 : ad prcecedentem Simonis Petri fermenem Jacobwn respicere,<br />
nimis clarum est.<br />
I 5
138 Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 15, 16", 17. En daarmede fiemmen ook de ivoorden<br />
der Propbeeten overéén, gelyk 'er (by voorbeeld) gefcbreeven<br />
Jtaat : " daarnaa zal ik wederkomen, en de<br />
„ vervalle butte van David wederom opbouwen, en, bet<br />
„ geen daar van ingeftort is, wederom oprichten : ten<br />
„ einde de noch overige menfcben den Heer zoeken moo-<br />
» g en<br />
> g e<br />
h'k<br />
a<br />
lle Heidenen, die naar mynen naam<br />
„ genoemd worden, fpreekt de Heer, die dit alles (zeker)<br />
„ doet ". JACOBUS fielt aan de vergadering voor, dat<br />
de Propheeten reeds de bekeering der Heidenen voorfpeld<br />
hebben. Hy brengt uit dezelven maar éénen<br />
by, dewelke duidelvk gezegd heeft, dat Godt, op<br />
het einde van het Koningryk der Jooden, de Heide*<br />
nen tot zyn volk zoude aanneemen.<br />
De woorden van deezen Propheet (AMOS) doelen<br />
duidelyk op het Ryk van den MESSIAS , dewelke komen<br />
zdude, wanneer de hutte van DAVID vervallen<br />
was, dat is, wanneer het Koningryk van DAVID en<br />
zyne opvolgers een einde genomen'hadt, en zyn nageflacht<br />
zich in de grootste armoede bevondt. Dan<br />
zoude de MESSIAS, van wien DAVID een voorbeeld<br />
geweest was, zyn Ryk oprichten, en het geloof aan<br />
hem zich over den geheelen aardbodem verfpreidcn.<br />
Rejlituit Deus domum. Davidis in Jefu, £5? ad fplendo.<br />
rem multo majorem (Godt heeft het huis van DAVID<br />
in JESUS herfteld, en 'er eenen veel grooteren luister<br />
aan gegeeven; fchryft GROTIUS by deeze plaatze.<br />
De vergelyking van deeze Griekfche woorden mee<br />
den Grondtext, en wat 'er verder tot derzelver op.<br />
heldering mocht noodig zyn, laat ik voor de uitleg,<br />
gers van deeze Propheet over. Men leeze ook CARP-<br />
ZOVIUS zyne Critica Sacra Vet. Tejl. p. 889 fq. en<br />
GLASSIUS, pag. 165.<br />
vers i8. Nu is alles, wat Godt doet, hem van eeuwigheid<br />
af bekend geweest. v„ Dat Godt al in het Oude<br />
Testament verkondigt hadt, dathy, ten tyde van den<br />
MESSIAS in de geheele waereld Leeraaren zoude uit.<br />
zen.
der Apoftelen. Hoofdft. XVI: 15—18. 139<br />
zenden , en dat eene groote menigte Heidenen aan<br />
dien Heiland zouden gelooven , was den Jooden tot<br />
dus verre onbekend. Hunne hoogmoedige verbeelding,<br />
dat zy alleen het volk van Godt waren, hadt<br />
dergelyke voorzeggingen voor hun onverftaanbaar ge.<br />
maakt. De Apostelen moesten hen daarom trachten<br />
te overtuigen, dat alle de Propheeten dit voorzien<br />
hadden, gelyk PETRUS, kap. X: 43 ook deedt.<br />
Maar nu doet Godt niets, vaart de Apostel voort,<br />
het geen zyne wysheid niet van Eeuwigheid af beflooten<br />
beeft. JACOBUS wil hen hier door overtuigen , dat<br />
Godt nu niet eerst zulk een genadig befluit ten op.<br />
zichte der Heidenen genomen, maar ten allen tyde<br />
het Heil van alle menfchen ten oogmerke gehad<br />
heeft.<br />
'A»-' itift betekent nu «eens: van het begin der wae.<br />
reld, gelyk kap. IU: 21; dan eens: van Eeuwigheid,<br />
gelyk hier en op andere plaatzen, die FESSEUUSJÏU<br />
zyne Adverf. Sacra lib. III. cap. 2. §. 17, aanwyst.<br />
vers 18. Daarom doe ik deeze uitfpraak, dat men<br />
hen, die zich uit de Heidenen tot Godt bekeeren, niet<br />
moet ontrusten. Kf/»«, ik ben van oordeel — ik doe<br />
deeze uitfpraak — dat men de bekeerde Heidenen<br />
niet moet w*tt**zhM 00 ontrusten. En waardoor werden<br />
de Christenen uit de Heidenen thans ontrust ?<br />
Daar door, dat de Pharifeeuwfche Christenen beweerden,<br />
en met den grootsten yver vorderden, dat de<br />
bekeerde Heidenen moesten befneeden, en dus eerst<br />
tot Jooden gemaakt worden. Zy leefden tot dus verre<br />
in de grootste tevredenheid, dewyl zy nu tot kennis<br />
van den waaren Godt gekomen waren, en nu met<br />
zekerheid wisten, datzy, indien zy in het geloof aan<br />
den zoon van Godt, en in de gehoorzaamheid aan<br />
zyne geboden tot het einde van hun leeven toe ftand.<br />
vas<br />
tos) RAPHELIUS heeft dit woord in dezelfde betekenisfe by<br />
POLTBIUS en ARRIANUS gevonden.
140 Vèrklaaring van de Handelingen<br />
vastig bleeven, der eeuwige gelukzaligheid zouden<br />
deelachtig worden. In dit genoegen werden zy thans<br />
geftoord, door dien men hun vóórhelde, dat hun noch<br />
een voornaam ftuk ontbrak, en dat zy niet zalig konden<br />
worden, zo zy zich niet lieten befnyden, en aan<br />
de geheele wet van MOSES onderwierpen.<br />
Hoe zeer moesten de bekeerde Heidenen daardoor<br />
riet ontrust worden! Vooreerst deedt hen dit twyfelen,<br />
of PAOLOS en BARNABAS wel waare afgezandren<br />
van Godt waren , dewyl deeze hen dit niet geleerd<br />
hadden. Ten tweeden fchrikten zy ook voor het jok<br />
der v/et van MOSES , het welk zoo lastig was. En<br />
voegt bier ten derden de ontroering by, die hen bevangen<br />
moest, toen zy zagen, hoe weinig de Christenen,<br />
zelve het over hunnen Godtsdienst eens waren.<br />
Waarlyk dit kan met recht ontrusten heeten,<br />
of, gelyk het vers 24 noch harder wordt uitgedrukt,<br />
TagKiro-s*» xx) dtctrxsvoifyiv Tas ipv%
der Apoflelen. Hoofdft. XV: 20. 141<br />
Hy oordeelde het redelyk, dat zy, in dit opzicht,<br />
voor hunne Pharifeeuwfche Broederen eenige infchiklykheid<br />
betoonden, en vertrouwde van hun, dat zy<br />
het, uit broederlyke liefde (a), gewilligfyfc zouden<br />
doen. En hoe gemaklyk konden zy zich dit laaten<br />
welgevallen! Van het vleefch, dat aan Heidenfche<br />
Afgoden geofferd wordt, van geflikte dieren en van<br />
bloed zich te onthouden, zoo lange fommige Brosderen<br />
het genet van het één en ander als ongeoorloofd<br />
aanmerkten; konde immers voor de broederlyke<br />
liefde niet moeylyk vallen. Ook moest een ieder<br />
overtuigd zyn, dat het eene broederlyke verplichting<br />
was, door het ondergaan van zulk eenen ligtcn<br />
last, tot bewaaring van rust en vrede in de Kerk medetewerken.<br />
Dewyl de Jooden wisten , dat Hoerery onder de<br />
Heidenen niet geltraft, en daar door gemeeulyk niet<br />
eens als zonde aangemerkt werdt, het welk de Christenen<br />
uit de Jooden dcedt vieezen, dat de bekeerde<br />
Heidenen en deeze Heidenfche dooling misfchien zouden<br />
behouden — voegde JACOBUS 'er ook deeze byzonderheid<br />
by, (dat zy zich van hoererye (6) moesten<br />
onthouden), als iets, waar in de Pharifeeuwfchgezinde<br />
Broederen behaagen zouden fcheppen, en het<br />
geen<br />
(a) „ Deeze uitzondering fchryft CALOVIUS zeer wel in zyne<br />
Inft. Relig. Chrift. lib. IV. cap. 10. %. ai, " is geene nieu-<br />
„ we wet, door de Apostelen voorgefchreeven, maar het be-<br />
,, vel van Godt zeiven, om de liefde niet te fchenden, Ook<br />
„ ontneemt de Apostel hun niets het geringfte van hunne vry-<br />
„ heid, maar onderricht hen alleenlyk, hoe zy zich naar hun-<br />
„ ne Broederen behoorden te fchikken, ten einde hunne vryheid<br />
niet tot ergernis van deeze te misbruiken.<br />
(b) DEYLING en WOLF , de eerfte in zyne Obf. Sao: P.<br />
II. cap. 30 hebben de onderfcheidene valfche verklaaringen,<br />
door iommige uitleggeren aan het woord iroenlx gegeeven,<br />
aangeweezen, en teffens getoond, dat men geene redenen<br />
heeft, om tóer van de gewoone betekenisfe van dit woord af<br />
te gaan.
142 Verklaar ing van de Handelingen<br />
geen den Christenen uit de Heidenen geenzins konde<br />
mishaagéu.<br />
Dat ra' tl\to"yr'ftxTa rS» liDa\ut, de oiireinigbeden der<br />
Afgoden, niets anders betekent, dan bet Afgodenoffer,<br />
zien wy vers 29, gelyk mede kap. XXI: 25: zoo<br />
dat zy dwaalen, die dit woord aiiryfaxr* insgelyks<br />
op de drie volgende woorden betreklyk willen gemaakt<br />
hebben.<br />
vers 2T. Want Mof es wordt van ouds af in alle fteden<br />
gepredikt, en op alle Sabbatben in de Synagogen<br />
voorgeieezen. GROTIÜS, en met hem HAMMOND, willen<br />
door de Synagogen hier de Kerklyke vergaderingen<br />
der Christenen verftaan hebben; — eene dwaaling,<br />
door VITRINGA wederlegd, (lib. II de Synagoga<br />
P. II. cap. XI. p. 1009 ƒ?•) zoo wel als door MARK<br />
(Sylloge Disfertatiomim adfeleStos textus, N. T. Exercit.<br />
XVI. §. 5). En toch JACOBUS fpreekt van Synagogen,<br />
die al van ouds af plaatze vonden; en deeze<br />
benaaming wordt, zelfs in de fchriften van het Nieuwe<br />
Testament, alleenlyk aan de vergaderpiaatzen of<br />
de vergaderingen (zelve) der Jooden gegeeven. *<br />
Maar, zal men misfchien denken, hoe heeft GRO<br />
TIÜS toch zulk eene handtastelyke dooling als eene<br />
waarheid kunnen aanmerken? Ik antwoorde: hy wist<br />
den Apostel JACOBUS op geene andere wyze van de<br />
befchuldiging, dat hy zich zei ven tegenfprak, vry te<br />
pleiten. Volgens de gewoone verklaaringe naamlyk<br />
drong JACOBUS hier den bekeerden Heidenen eenige<br />
Joodfchc wetten op, daar hy hen nochtans te vooren,<br />
éénftemmig met PETRUS en PAULUS, van alle<br />
verplichting tot deeze wetten hadt vry verklaard.<br />
GROTIUS begreep de volkome meening der uifpraake<br />
van JACOBUS niet, en bygevolg ook niet het verband<br />
van dit vers met het voorgaande. En 'er zyn<br />
meer andere uitleggeren, die dit niet hebben kunnen<br />
vinden, en daarom aan de woorden van JACOBUS eene<br />
teke-
der Apoftelen. Hoofdft, XV: 21» 143<br />
betekenis toefchryven, waardoor hy zich zeiven moet<br />
tegenfpreeken ; voor zoo verre zy vastftellen , dat<br />
JACOBUS eenige weinige Joodfche wetten heeft uitgezonderd<br />
, die de bekeerde Heidenen zouden moeten<br />
waarneemen. • Dan hy hadt hen immers tc vooren<br />
van alle Mofaifche wetten vry verklaard! Hoe kan hy<br />
hun hier dan eenige van die wetten hebben willen<br />
opdringen? Hier uit volgt , dunkt my , van<br />
zelf, dat JACOBUS hier geenszins van zoodanige wetten<br />
kan gefproken hebben, die alleen het Joodfche<br />
volk verbonden; maar van zulken , die, naar de meening<br />
der Jooden, eene verbindende kracht voor alle<br />
menfchen hadden.<br />
Dat nu de drie wetten, van dewelken JACOBUS hier<br />
gewag maakt, van deezen aart zyn, hadden de Joodfche<br />
Leeraaren, van oudsaf, in hunne Synagogen beweerd;<br />
en dit leerden zy noch op alle Sabbathen, in<br />
alle hunne byéénkomsten, zoo dikwils deeze wetten<br />
voorgefleld en verklaard werden. De grond, waarop<br />
hunne meening fteunde, was, dat Godt, lange vóór<br />
de tyden van MOSES, GEN. IX: 4, het bloedeeten<br />
verbooden hadt, waaronder men meende, dat insgelyks<br />
het vleefch van verflikte dieren begreepen was. (c)<br />
Men<br />
(c) In de wetten van MOSES zelve wordt dit gebod, om<br />
geen bloed te eeten, zeer dikwils herhaald, en op deszelfs<br />
overtreeding zelfs de ftraffe der uitroeyinge gefteld (men zie<br />
LEVIT. III: 17. VII: 26, J27- XVII: 13, 14. XIX: 26. DEUT.<br />
XII: 16, 23, 24. XV: 23) ja MOSES wilde , dat de Ifraëliten<br />
niet alleen, maar ook alle vreemdelingen, die onder hunne bcfcherming<br />
leefden, zich naar dit gebod zouden fchikken: het<br />
geen insgelyks zal medegewerkt hebben, om de Jooden tot<br />
dien waan te brengen, dat dit verbod voor alle menfchen verplichtende<br />
was. Intusfchen behoeft men het oogmerk maar te<br />
kennen, het welk de wetgeever daar by hadt, om de ongegrondheid<br />
van deezen hunnen waan te zien. Men was naamlyk<br />
van ouds in het Oosten gewoon , by het offeren aan de<br />
Afgoden, bloed te drinken, en bygevoïg', wanneer de Ifraëliten<br />
geleerd waren, het gebruik van bloed als eene ftrafwaar-
144 Verklaaring van de Handelingen<br />
Men leeze hier over SELDENÜS, de jure Naturali £?<br />
Gentium fecnndum difciplinam Hcbrceomm lib. VII. cap.<br />
i. Wat het eecen van het Heidenfch offervleefch'<br />
betreft, deszelfs onbetaamlykheid fcheen den bekeerden<br />
Jooden zoo onbetwistbaar, dat zy geene de minfte<br />
tegenfpraak van de zyde der bekeerde Heidenen<br />
vreesden.<br />
Myne geleerde Leezcren zullen zich verwonderen,<br />
dat het verhaal van LUKAS , waarvan wy tot dus verre<br />
gefproken hebben, van vers i tot 21, door veele<br />
uitleggeren eene ongemeen duistere plaatze genaamd<br />
wordt. Tot hier toe hebben wy alles zeer wel kunnen<br />
verftaan, en de verklaaringen, die een behoorlyk<br />
nadenken my aan de hand heeft gegeeven, zyn zoo<br />
Ongedwongen, dat iederéén, myns bedunkens, van<br />
haare gegrondheid moete overtuigd zyn. Ook hebben<br />
wy meestal getoond, waar andere uitleggeren mis.<br />
getast hebben, en, by gebrek aan genoegfaame oplettendheid,<br />
het rechte fpoor zyn afgedwaald.<br />
Veelen hebben zich door SPENCER, wiens breedvoerige<br />
verhandeling over dit geval men achter zyn<br />
tweede boek de legibus Hebrceoruin ritualibus p. 692.<br />
tot 756, kan vinden, laaten diets maaken, dat niemand<br />
tot dusverre deeze gefchiedenis ooit verftaan<br />
heeft. Tbeologi plerique omnes, fchryft hy in de voorrede<br />
, irrito conatu ïaborarunt in explicando hoe loco<br />
(meestaüe Godtgeleerden hebben zich vruchtloos afgefloofd<br />
, om deeze plaatze te verklaaren). Zeker<br />
groot Godtgeleerde van onze Kerke heeft dit op zyn<br />
woord geloofd , en dezelfde woorden in zynen eigen<br />
naame herhaald, Obf. Sacr. P. II. cap. 30, §. 2.<br />
SPEN-<br />
waardige misdaad aantezien, hadden zy eenen teugel te meer,<br />
om hen van Afgoderye te rugge te houden; het geen één der<br />
voornaamste oogmerken van de geheele Mofaifche wetgeevinge<br />
was. Waaruit men van zelf ziet, dat by verandering van<br />
omftandigheden, de geheele verbindende kracht van dit verbod<br />
een einde moest neemen. VERTAALER.
ier Apoflelen, Hoofdft. XV: 2r. 145<br />
SPENCER wilde dan voor den man gehouden zyn, die<br />
deeze gefchicdenis , en wel inzonderheid het befluic<br />
der Apostelen , het allereerst recht verftaan en verklaard<br />
hadt. Dan deeze, anders zeer geleerde en<br />
fchrandcre, man, heeft zich in deeze zyne verbceldinge<br />
greotlyks bedroogen. Hy begrypt niet eens hec<br />
eigenlyk oogmerk van JACOBOS, hoe zichtbaar bet ook<br />
zy. Zyn doel was , gelyk alle uitleggeren erkennen<br />
(d), de bekeerde Heidenen te bewecgen, om,<br />
uit liefde tot vrede , den yver der Pharifeeuwfche<br />
Christenen zo veel toetegeeven, dat zy zich van hec<br />
genot van bloed, vleefch van verflikte dieren, ea<br />
hocrerye, die by de Heidenen ongefirafe bleef, onthielden.<br />
En nochtans loochent SPENCER, bl. 707,<br />
rond uit, dat dit het oogmerk van JACOBOS geweest is.<br />
Men kan zeggen, dat SPENCER dit tegen beter weten<br />
aan geloochend heeft, dewyl hy bl. 719 belydt,<br />
dat dit waarlyk het oogmerk van het befluit der A»<br />
postelen geweest is, en zich zeiven dus openlyk tegenfpreekt.<br />
Intusfchen beweert hy kort daarnaa, te<br />
weeten in het volgend Hoofdftuk, bl, 750, dat hec<br />
oogmerk van dit befluic geweest is, de bekeerde Hei.<br />
denen van die gruwelen te zuiveren (e), waar door<br />
zy tot de nauwfte gernemfchap met den DUIVEL waren<br />
gebracht geweest. Konde hy dan niet zi :n, dat<br />
de brief der Apostelen aan bekeerde Heidenen gefchree-<br />
(d) Men zie BASNAGE Annales ad a. 50. J. 23, 41 en 44,<br />
BÜDDEUS de Cancïlio Hicrofolymitano p. 265 fq. en 275 fq.<br />
Deeze verhandeling van BUDDEUS is het vierde Hoofdfiuk<br />
van zyn boek de Ècclejïa Apostolica, p.<br />
(e) Myns bedunkens was SPENCER op het rechte fpoor ;<br />
alleenlyk hadt hy behooren te zeggen , dat het oogmerk der<br />
Apostelen geweest is, hen voor het wederkeeien n; diegiu-<br />
%velen te bewaaren, of, met andere woorden, hun deeze zaaken<br />
te verbieden, waar door zy ligtelyk wederom tot Afgodendienst<br />
zouden hebben kunnen verleid worden, Vts.,,<br />
TAALER.<br />
VL Deel K
146 Verklaaring van de Handelingen<br />
fchreeven werdt, die van alle_ Heidenfche gruwelen<br />
reeds gezuiverd, en waare Christenen geworden waren?<br />
of konde deezen verbooden worden, het geen<br />
niet in hun was opgekomen om te doen? konden de<br />
Apostelen, by voorbeeld, deezen bekeerden Heidenen<br />
die affchuwlyke .gruwelen by de oefferanden der<br />
Heidenen, die SPENCER cap. I. Secl. i opnoemt, verbieden<br />
, daar zy die ten uiterften verfoeyden , en<br />
CHRISTUS van harte dienden ? Of gaven de bekeerde<br />
Heidenen misfchien aanleiding tot dit Apostolifch gefchrift?<br />
Is het niet middagklaar, dat de bekeerde<br />
Jooden, van de Pharifceuwfche Secte, dien twist deeden<br />
ontflaan , en dat men deezen iets toegaf, om den<br />
vrede te herltellen?<br />
Dan, hoe duidelyk dit ook zy, SPENCER ontziet<br />
zich niet, het te loochenen; ja hy beweert zelfs, bl.<br />
720, dat deeze Heidenen noch niet volkomen bekeerd<br />
geweest zyn, en dat, om der zoodaanigen wille, dit<br />
Apostolifch befluit genomen is. • Heet dit niet,<br />
in het duister omtasten? Ik geloove, dat de<br />
fchoone gelegenheid, die SPENCER door dit middel<br />
omring, om zyne groote kundigheid in de Oudheden<br />
der Heidenen, met betrekkinge tot den Godtsdienst,<br />
te vertoonen , hem op deezen dwaalweg gebracht<br />
heeft; gelyk men bekennen moet, dat in zyne verhandelinge<br />
, in zoo verre , eene groote geleerdheid<br />
doorftraalt.<br />
Deeze vergadering wordt gemeenlyk een Concilium,<br />
en wel bet eerfte Concilhm van de Christlyke Kerke,<br />
genaamd. Dan dat dezelve eigenlyk en met recht dus<br />
genaamd kan worden, wordt, met aanvoeringe van<br />
goede redenen, geloochend doorGRoTius, cap. Vil,<br />
de lmperio fummarum potestatum circa Sacra, §. 2.<br />
door THOMASIUS, Disfp. de jure Principis circa beereti~<br />
cos §. 47, en in Vindiciis juris Majesiatici circa Sacra<br />
§. 24, ,—_ door MICH. VASSOR , in zyn boek de la<br />
maniere d'examiner les Differens de la Religion cba<br />
V» door den Heer Kaucelier PFAFF, Juris Ec.<br />
cleft
éér Apoftelen. Hoofdft. XV: 2r. 147<br />
clef. lib. V. cap. 4. §. 2, en ia zyne Academifcbe Redevoeringen<br />
over het Kerklyk Recbt, kap. XIII. §. 1.<br />
bl. 243 als mede door LANGE by vers 29 van<br />
ons texthoofdfluk §. 4.<br />
Wat hier van de waarheid zy, laat zich gemaklyk<br />
ontdekken. Beide partyen hadden zich op de<br />
uitfpraak van PETRUS en JACOBUS beroepen; gelyk in<br />
onze dagen fomtyds twee twistende partyen het eens<br />
worden, om hunne zaak ter beoordeelinge aan de ééne<br />
of andere Godtgeleerde Faculteit overtegeeven, en<br />
in het antwoord, het welk deeze zal geeven, te berusten.<br />
Te Jerufalem fielden beide partyen de redenen<br />
voor hun gevoelen mondeling voor; het welk in<br />
onze dagen, in het gemelde geval, fchriftlyk gedaan<br />
wordt. Zo het dan nu ongevoeglyk is, het werk<br />
van zulk eene Faculteit een Concilium te noemen, hoe<br />
kan deeze vergadering te Jerufalem een Concilium genaamd<br />
worden? Indien dezelve deezen naam zoude<br />
kunnen draagen, zouden alle de Apostelen, gelyk ook<br />
alle de Leeraaren en Oudften, ten minsten allen, die<br />
in het joodfche'land waren, te Jerufalem hebben moeten<br />
byéén geroepen worden. En was dit niet ten éénenmaale<br />
noodloos, daar de Heilige Geest door den<br />
mond van eiken Apostel fprak, en dit aan alle Christenen<br />
bekend was? Hier uit blykt, dat een Concilium<br />
van Apostelen zedelykerwyze onmooglyk was.<br />
Ook moest het tegenwoordig befluit niet ten allen<br />
tyde van kracht zyn, ja niet ééns voor alle (ƒ) Gemeenten<br />
van dien tyd, maar alleenlyk voor fommigen,<br />
die hier genoemd worden, dienen. Daar intus.<br />
fchen het befluit van een Concilium algemeen is, en<br />
voor alle Christenen in alle tyden verplichtend.<br />
De Concilia der volgende tyden kunnen derhalven<br />
met deeze vergadering niet vergeleeken worden. Ook<br />
zyn<br />
(ƒ) De Jerafalemfche Bisfchop CTRILL-JS noemt dit befluit,<br />
in zyne C&tech. XVII. §. 14. ren onrecht fo Intyp* .'.x.*vfwtxi'.<br />
K 2
Ï 48 Verllaaring van de Handelingen<br />
zvn die, op zich zelve, van weinig gewïchts, dewyl<br />
z v noch door CHRISTUS , noch door zyne Apostelen<br />
óóit bevolen zyn. Daarenboven is 'er nooit een Concilium<br />
geweest, waar op de rechters niet partydig waren<br />
la men kan zich een Concilium, waar van de leden<br />
volmaakt onpartydig zyn, niet eens als mooglyk verbeelden<br />
Het is om die rede geenszins aftekeuren<br />
, dat men in onze (Lutherfche) Kerk, naa de<br />
Hervorminge, geen Concilium gehouden heelt, Hadt<br />
men het gedaan, men zoude, met recht, a3U het zelve<br />
even vee! te berispen gevonden hebben, als men<br />
aan d~ ak-emeene Kerkvergaderinge te Dordrecht gevonden<br />
heeft. Ik volge hier in het gevoelen van<br />
LÜTHERUS, wiens verhandeling over de Conciliën den<br />
leezer van verfcheidene vooroordeelen ten dien opzichte<br />
kan losmaaken.<br />
Uit het gezegde blykt dan ook, dat de vraage,<br />
wie op dit Concielie te Jerufalem Voorzitter geweest<br />
zv met het woord niemand moet beantwoord worden,<br />
en dat JACOB BASNAGE dit dit ampt in zyne Hift. de<br />
l'Egiife lib. X. cap, i. §. 2 aan JACOBUS, en SAMUEL<br />
BASNAGE, die het zelve in zyne Annal. ad a. jo. §.<br />
20 'aan PETRUS toefchryft, beiden even zeer mistasten.<br />
Ook dwaalen zy, dewelken bcweeren, dat de Apostel<br />
'OHANNES deeze vergadering mede heeft bygewoond.<br />
SAM. BASNAGE heeft dc.ze doolmg, waarin<br />
zelfs BUDDEUS eevullen is, § 20 wederlcgd, en teffens<br />
§ 22 getoond, hoe weinig krachts het bewys<br />
voor deeze meening zy, het welk uit GAL. II: 9 ontleend<br />
wordt.<br />
Dat het verbod tegen het bloedeeten voor de Christenen<br />
van volgende tyden , en dus ook voor ons ,<br />
geenszins van eene verbindende kracht is, zoo als yeefen<br />
(gj zoo wel voor deezen , als in laatere tyden^,<br />
(£) De laatste van deeze is de beroemde DELAN? , die m
der Apoflelen. Hoofdfl. XV: ZÏ.<br />
gemeend hebben, heb ik te vooren reeds uit de om-<br />
Handigheden van dit Apostolifch befluit getoond. De<br />
meeste Godtgeleerden Hemmen hier in met my overéén<br />
, onder welken ik alleenlyk BODDEUS (pag. 2R3<br />
tot 290) en SAM. BASNAGE (§ 42 en 43) zal noemen.<br />
,, Apostolorum conflitutio de fuffocato £*?. de fanguine<br />
,, jamdudum , in u/u esje dejilt. Caufa enim, propter<br />
quam fatJa fuerit-, juin amplius non est. (Het befluit<br />
der Apostelen, aai gaande het verflikte en het btaed<br />
„ is reeds lange huiten gebruik geraakt. Want de<br />
rede, waarom het genomen werdt, vindt thans gee-<br />
,, ne plaats meer). *' — Zyn de woorden van CHEM-<br />
NITIUS, Exam. Conc. Tiident. P. I. lib. II. Se£t. Vil.<br />
§. 2. n. 3. p. 107; die het insgelyks bygeloovigheid<br />
noemt, dat men dit verbod verfcheidene eeuwen ge»<br />
houden heeft (&). " Adeo tenax est bumana fuperjiitia<br />
., veterum obfervationum (zoo vasthoudend is het bygeloof<br />
der menfchen, ten aanzicne van oude ge-<br />
„ bruiklykheden) " fchryft hy P. IV. Lib. IV. Se».<br />
IV. cap. 10. §. 4. Men leeze ook, het geen hy ,<br />
hieromtrent P. I. Lib. X. p. 253. fq. zegt.<br />
Dat PAULUS zelf, naa verloop van eenigen tyd ,<br />
aan zoodanige Christenen, die met dit gefchrift der<br />
Apostelen niet bedoeld waren , vryheid verleend heeft,<br />
om, ingevalle 'er geen zwakke Broeder door geërgerd<br />
werdt,<br />
de twee eerste verhandelingen van het tweede dee! van zyn<br />
oprecht onderzoek der Openbaaringe, met den groofsten y'er<br />
beweert, dat bet verbod tegen hec bloedeeten , voor alle<br />
Christenen , tot het einde der waereld toe, van kracht is.<br />
Dan een ander Engelfch geleerde, wiens gefchrift in de Bi~<br />
iiüotheque Britiannique T. III. p. 114 fq. breedvoerig beoordeeld<br />
wordt, heeft de zwakheid van zyne bewyzeö reeds<br />
aangetoond.<br />
f7;) Men leeze WITBY, de Commentatius Patrum p. 240 ftf,<br />
K 3
150 Verklaaring van de Handelingen<br />
werdt, van geofferd vleefch te eeten, kunnen wy<br />
ROM. XIV: 20. 1 COR. Vlil: 7. en X: 25 zien.<br />
vers 22. Toen behaagde bet den Apostelen en Oud<br />
en der geheele Gemeente, uit hun midden mannen te v<br />
kiezen, en dezelven met Paulus en Barnabas na Antiochien<br />
te zenden, te voeeten Judas, gebynaamd Barfaba<br />
en Silas, dewelken onder de Broederen aanzienlyke m<br />
nen waren, 'tófs, in het Latyn placuit of placet. Het<br />
één en ander is een woord, waarvan men zich doorgaans<br />
bediend, om zyn goeddunken, cn oordeel, of<br />
iets al dan niet moet gedaan worden, aan den dag te<br />
leggen. STOLBERG brengt in zyn boek de Solcecismis<br />
p. 37, eenige plaatzen uit ongewyde Schryveren by;<br />
alwaar hy teffens de leezing: «J«f« rci (<br />
{xtoj-afcl.<br />
, a v s , yod-^ctyrif tegen CASAUBONUS van de befchuldiginge<br />
van Soloecismus p. 8j. fqq. beter gelukt; hec<br />
geen ook van ELSNER en RAPHELIÜS (in zyne Aanmerking<br />
uit HERODOTUS op het volgend vers) moet<br />
gezegd worden.<br />
STOLBERG, ERASMOS SCHMIDT, GLASSIUS en WOLF,<br />
merken het woord ixA»'»^'»^ als een pdsfivum aan.<br />
Ik ben met ELSNER (by vers 25) en BENGEL , van<br />
een ander gevoelen. Men heeft bet op deeze wyze<br />
te vertaaien: placuit ipfis eligere viros mittere (hec<br />
heeft hun goedgedacht, eenige mannen te verkiezen<br />
en te zenden).<br />
GROTIUS is van gevoelen , dat deeze JUDAS, met<br />
den toenaam BARSABAS, de Broeder van JOSEPH, anders<br />
BARSABAS genaamd, geweest is, van wien kap.<br />
I: 23 gefproken wordt. Dan LANGE voegt 'er voor*<br />
zichtiglyk het woord misfchien by.<br />
TAHJJEJ ïytvftnti betekent eigenlyk: aanzienlyke, voor-<br />
•naame mannen, viri primarii. Dewyl nu het aanzien<br />
en de voortreflykheid van JUDAS en SILAS daarin beflondt,<br />
dat zy Leeraaren waren, viri, zoo als EEZA<br />
fpreekt,
der Apoflelen. Hoofdft. XV: 22—24. ijr<br />
fpreekt, munere ecclefiaflico fungentes, heeft LÜTHE<br />
RUS, in zyne Overzettinge, in plaatze van het eigenlyk<br />
woord, de meening van LUKAS uitgedrukt, en<br />
daardoor de betekenis van de Griekfche uitdrukking<br />
voor den Leezer duidelyker gemaakt.<br />
vers 23. Het gefchrift, 't welk zy door dezelven overzonden,<br />
luidt aldus: de Apostelen en Oudften en de Broe.<br />
deren wenfeben den Broederen uit de Heidenen, die te<br />
Antiochien en in Syrien en Cilicien zyn, alle welvaart.<br />
Dat xueh dvra» eene Hebrceuwfchc manier van<br />
fpreéken is, en éénvouwiglyk door ben moet vertaald<br />
worden, hebben wy by kap. XI: 30 reeds gezien;<br />
kap. XIV: 3 kwam het in dezelfde betekenisfe voor.<br />
LUKAS is hier zeer kort in zyne uitdrukkingen. Zyn<br />
oogmerk is te zeggen, dat de Apostelen deezen brief<br />
gefchreeven hebben, en dien door deeze mannen na<br />
Antiochien laaten brengen. CAMERARIUS heeft dit zeer<br />
gepast op de volgende wyze uitgedrukt: literis fcriptis,<br />
quce afferrentur, five redderentur minifterio eorum,<br />
id est, per eos.<br />
vers 24. Dewyl wy geboord hebben, dat fommigen<br />
van ons uitgegaan zyn, en u met (hunne) leeren ontrust<br />
hebben, terwyl zy u verlegen gemaakt hebben, door<br />
te zeggen, dat gy u moet laaten befnyden, en de wet<br />
(van MOSES) houden; aan dewelken wy dit nochtans<br />
niet bevolen hadden. 'E| »>»» behoort niet by *»)s ,<br />
maar by S^ASW.-;. Het betekent derhalven niét: fommigen<br />
van ons zyn uitgegaan; maar: fommigen zyn van<br />
ons weg gegaan, en van Jerufalem na Antiochien getrokken.<br />
'Awf*f»«'^i betekent, een gebouw om verre haaien,<br />
doen inftorten; x*r«
15* Verklaar ing van de Handelingen<br />
•veel kunnen wy zien, dat zy van de voorgaande niet<br />
verfchiltj dan voor zoo verre zy de zaak wat fterker<br />
uitdrukt. Ik vertaale dezelve daarom op de,eze wy.<br />
ze: 251 hebben uwe harten, of, zy hebben u zeer ver.<br />
legen gemaakt.<br />
AtyoTtt meiTt'fttHS-at. Men moet hier Het woord ?«"<br />
onder verftaan, het welk meermaalen in het Griekfch<br />
wordt uitgelaaten , zoo als LAMBESTUS BOS, in zyn<br />
werkje de Ellipfibus Gracis toont. Deeze manier van<br />
fpreeken komt kap, XXI: 21 wederom voor.<br />
Door de woorden: aan dewelken wy dit nochtans niet<br />
"bevolen hadden, wordt te kennen gegeeven, dat de<br />
Christenen van de Pharifccuwfche Scóte , die na Antiochien<br />
gereisd waren , en aldaar zoo veel onrust<br />
veroorzaakt hadden, valfchlyk hadden voorgegeeven,<br />
dat hunne leer de leer der Apostelen te Jerufalem<br />
was ; daar zy intusfehen buiten derzelver kennis en<br />
goedkeuring deeze reize ondernomen hadden.<br />
vers 27. Zoo hebben wy Judas en Silas afgezonden,<br />
die u deeze zelfde leer ook by monde zullen voorftellen.<br />
Aid *iyev, per fermonem, mondling. Dus drukt zich<br />
POLYBIUS insgelyks tweemaalen uit, gelyk RAPHELIUS<br />
heeft aangetekend. Sermo en epistola worden tegen<br />
eikanderen overgefteld. Wy leezen vers 32 ?
der Apoflelen. Hoofdfl. XV: 27, 28. 153<br />
Dewyl het bekend was, dat de Heilige Geest door<br />
de Apostelen fprak, by gevolg dat hun bevel een bevel<br />
van den H. Geest was , en zy dus konden zeggen,<br />
dit is het gevoelen van ons, wy die door Godts<br />
Geesi verlicht zyn, fchryven zy: die is de meening<br />
van an Heiligen Geen cn van ons. Zy fchryven op<br />
die wyze hun oordeel cn de uitfpraak, die zy thans<br />
deedeti, cigenlyk den Heiligen Geest toe, en (tellen<br />
zich niet zo ze'er tot Rechteren, als wel alleenlyk toe<br />
verkoadi ;ers van de gedaanc uitfpraak. Dit was by<br />
hen een bewys van hunne nederigheid. Maar by bloote<br />
menfeh lyke uitfpraaken deeze manier van fpreeken<br />
te misbruiken, gelyk op het Concilium te Trcnte gefchiedde,<br />
is meer eene fpottery, dan onbefchaamde<br />
ftoutheid te noemen.<br />
Dat dit voorfchrift hier noodzaaklyk genaamd wordt,<br />
heeft men, het verbod van hoereryc uitgezonderd,<br />
alleenlyk tot dien tyd en de tocnmaalige omftandigheden<br />
te bepaalen ; gelyk ik te vooren reeds beweezen<br />
hebbe. TARNOV'IUS verklaart het derhalven<br />
in zyne Exercitationes Biblicz p. S46 te recht, op deeze<br />
wyz'e: pro boe tempore necesfaria (voor dien tyd noodzaaklyk);<br />
het geen mede van CALIXTCS in zyne ex.<br />
pnfitio' lüeralis, en BEZA moet gezegd worden. En<br />
toch geen Godtgeleerde kan het op eene andere wyze<br />
verklaaren, of hy moet het bloedeeten noch heden<br />
ten dage ongeoorloofd oordaelen.<br />
Dan men kan over de woorden *£« 1-Ttdmyy.n<br />
rcvrZ> vallen. Hoe mnnino Groecum non est (dit is vol •<br />
ftrekt geen Griekfch) fchryft SALMASIUS , de j"oenore<br />
trapezitico p. 440. Doch zyne verbetering van den<br />
Text wordt met recht door WOLF verworpen, (fc)<br />
GRO-<br />
(k) Vo'gens het oordeel van SALMASIUS moet hier T«» SV<br />
tltiyy-nt, TtoTu» geleezen worden. • GRIHSBACH daarente.<br />
gen oordeelt het, in zyne uitgaave van het N. T. niet onwaarfchynlyk,<br />
dat bet woord T°VTH, door eene vreemde hand<br />
Ï5 is
154 Verklaaring van de Handelingen<br />
GROTIUS en TARNOVIUS houden het ook niet voor<br />
goed Griekfch, ten zy men er het woord ϻT*, onder<br />
verllaa; het welk nochtans met den aart der Griekfche<br />
taaie niet overéénkomt. My voldoet de kleine<br />
verandering noch altoos best, die ik in het tweede<br />
deel van de Hamburger gemengde Bibliotheek, bl. 701<br />
heb opgegeeven, en volgens welke men zoude moeten<br />
leezen: T«» iittDayx.nrra.Tut, prater hcec, quat<br />
maxime necésfaria funt (bchalven deeze Hukken, die<br />
ten hoogden noodzaaklyk zyn). Hy, die in het der.<br />
de deel van die Bibliotheek, bl. 634 deeze verandering<br />
verwierp,. was in de Griekfche taaie zoo weinig be.<br />
droeven, dat hy niet eens wist, dat ivHHtyxltrr* de<br />
fuperlativus van i w é n y * * is. Dezelfde onkunde kan<br />
'eenen affchryver rivmt in frede van T«V«» hebben<br />
doen fchryven.<br />
Intusfchen heeft deeze verkeerde leezing de uitleg,<br />
gers tot geene verkeerde verklaaring verleid; en fk<br />
mag het daarom wel lyden, dat iemand de gewoone<br />
ieezing behoudt. Ook is onder de veelvuldige misfla.<br />
gen, door de Affchryvers, gelyk bekend is, in dit<br />
boek van LUKAS begaan, deeze misfchien één van<br />
de aliergeringsten.<br />
vers 29. Dat gy u naamlyk van het Afgodenoffer,<br />
en van het bloed, en van het verflikte, en van boererye<br />
behoort te onthouden. Wanneer gy u voor deeze dinge<br />
wacht, zult gy voel doen. Vaart voel. Waarom hier<br />
en kap. XXI: 25 de Hoerery het laatst genaamd wordt,<br />
daar zy in ons tegenwoordig texthoofdftuk, vers 20,<br />
onder de thans verboodene dingen in de tweede plaatze<br />
voorkomt, is niet moeylyk te beantwoorden. Immers<br />
ziet men klaar, dat hier ter plaatze de ondeugd van<br />
hoererye van de op zich zelf onverfchillige dingen<br />
wordt afgezonderd, daar vers 20 de verboden zonder<br />
eenige<br />
in den text gebracht is, en brengt, gelyk WETSTEIN reeds<br />
voor hem gedaan hadt, eenige Codices by, in welke dit woord<br />
tiiet gevonden wordt. VERTAALER.
der Apoftelen, Hoofdft. XV: 29. 155<br />
eenige rangfchikking worden voorgeftcld. Verder valt<br />
hier over niets te zeggen. Nochtans vindt SPENCER<br />
bl. 725 in deeze verfcheidenheid van voorftellinge een<br />
byzonder oogmerk, maar hen welk niet eens verdient,<br />
hier gemeld te worden.<br />
Zoo zult gy wel doen. Deeze uitdrukking kwam ELS.<br />
HER niet gevoeglyk genoeg in den mond der Apostelen<br />
voor, en daarom vertaalde hy het: zoo zult gy<br />
zalig of gelukzalig zyn. WOLF hadt hem daar in zyne<br />
toeftemming niet behooren tegeeven, daar de laatste<br />
uitdrukking ([gelukzalig) al te lam is , en de eerste<br />
(zalig) hier niet voegt. Hoe kan men denken, zouden<br />
zy dan zalig worden , indien zy zich maar naar<br />
deeze vier geboden fchikten?<br />
Indien gy doet, het geen wy u thans voorfchryven,<br />
zult gy wei doen — dit is het oogmerk der uitdrukkinge<br />
van de Apostelen, gelyk alle de andere Overzetteren<br />
en uitleggeren toeftemmen. De Apostelen<br />
fpraken, de vroome, en thans zoo ten onrecht verontruste,<br />
Christenen uit de Heidenen, op eene vriendlyke<br />
wyze aan, en gaven hun daar door teffens te<br />
kennen, dat zy aan hunne bereidvaardigheid, om zich<br />
naar dit Apostolifch bevel te fchikken, niet twyfel.<br />
den. Vervolgens was dit h ^«fm gefchikt, om hen<br />
te doen begrypen, dat zy dit uit liefde voor hunne<br />
zwakke broederen behoorden te doen, en dat deeze<br />
verboden, dat van hoererye alleen uitgezonderd,<br />
door den tyd hunne verbindende kracht zouden ver.<br />
liezen.<br />
Die zelfde vriendlykheid in uitdrukkinge deedt de<br />
Apostelen hunnen brief op dezelfde wyze eindigen,<br />
als vrienden, wanneer zy aan eikanderen fchryven,<br />
gewoon zyn. Deeze vriendlykheid moest de Christcnen<br />
uit de Heidenen , die zoo ontydig verfchrikt<br />
waren, krachtdaadiglyk vertroosten, en hen verzekeren,<br />
dat, het geen hun thans werdt opgelegd, een<br />
ligte last zoude zyn, en die door menfchen van een<br />
deugd-
IJS Verklaaring van de Handelingen<br />
deDgdzaam hare gemaklyk konde gedraagen worden.<br />
Gelyk UUKAS ook onmiddelyk dair op (vers 31) ver.<br />
haak, dac. toen deeze brief werdt voorgeleezen, de<br />
bekeerde Heidenen zïcb over dien troost verblyd hebben.<br />
•<br />
vers 32. Ook vermaanden Judas en Silas, die ook<br />
Propbeeten waren, de Broederen met veele redenen, en<br />
bevestigden dezelve in het geloof. Zy waren zulke Propheeeen,<br />
als die, van dewelken kap. XIII: 1 gefproken<br />
wordt; te weeten, openbaare Leeraaren van den<br />
Christlykeri Godtsdienst, en zoogenaamde Evangelisten;<br />
ook hadden zy de gaave, om fomtyds toevallige<br />
dingen te voorzeggen. Men zie myne aantekening<br />
over kap. XI: 27.<br />
0<br />
De inval van HAMMOND, dat Propbeeten hier zoo<br />
veel als Bisfcboppen betekent, en dat JUDAS en SILAS<br />
Bislchoppen in het Joodfche land geweest zyn, wordt<br />
met recht door CLERICUS verworpen. En wie zal dit<br />
niet als een harsfenfehim anmerken.<br />
vers 33. Naa dat zy nu aldaar lange genoeg Geweest<br />
waren, bekwamen zy bun affcheid van de Broederen,<br />
met zegenwenfehen , zoo dat zy de terugreize na de Apostelen<br />
konden aanneemen. Hs;iv«> ,<br />
''»s xe'" f<br />
~— dat deeze<br />
manier van fpreeken , dewelke kap. XVI11: 23,<br />
en XX: 3 wederom voorkomt, niet flechts in de<br />
Griekfche, maar ook in de Latynfche taaie gebruiklyk<br />
is, toont VORSTIUS, cap. V de Hebraismis p. 127.<br />
Uit de Latynfche Schryveren heeft GRONOVIÜS (by<br />
den «,6 Brief van SENECA') eenige plaatzen aangehaald,<br />
en uit de Schriften der Grieken RAPHELIUS, in zyne<br />
Aantekeningen uit POLYBIUS by dit vers; waar'by<br />
SCHOETTGEN teffens toont, dat de Hebreeuwen insgeiyks<br />
op die wyze gefproken hebben. Ik voege by<br />
dit alles noch eene plaatze uit OVIDIUS, Metamorpb.<br />
IV. 292, daar hy zegt: tria fecit quinquenrda, hy is<br />
vyfticn jaaren oud.
der Apoflelen. Hoofdfl. XV: 32-^35. 157<br />
UIT' itefw heb ik vertaald: met zegenvuenfchen* Dit<br />
is eene Hebreeuwfche manier van fpreeken, over dewelke<br />
men VORSTIUS kan naleézeh, cap. IV. p. £>ƒ><br />
fq.; alwaar hy deeze plaatze dus uitlegt: bene ipjis<br />
precati fuerunt (zy hebben ban welvaart toegewenfcht).<br />
Men zie ook myne aanmerking over MATTH. X:<br />
12, 13-<br />
vers 34. Maar Silas vondt goed, aldaar noch vaat te<br />
llyven. Het was noodzaaklyk, dat de Apostelen bericht<br />
omringen van de uitwerkinge, die hun befluit<br />
by de bekeerde Heidenen te Antiochien gehad hadt.<br />
Dewyl nu JUDAS en SILAS door hen derwaarts gezonden<br />
waren, wilden deeze ook wederom na [jerufalem<br />
te rugge keeren, en namen tot dar, einde ook werklyk<br />
hun affcheid. Dan kort daarnaa veranderde SI<br />
LAS van befluit; dewyl het genoeg yoldeedt, indien<br />
één van hun beiden flechts na Jerufalem reisde.<br />
Het is niet wel te denken, dat hy uit zich zei ven<br />
tot deeze verandering van befluit gekomen is. Ik voor<br />
my twyfeie niet, of PAULUS en BARNABAS zullen hem<br />
overgehaald hebben , om te Antiochien te blyven.<br />
Hun oogmerk was naamlyk, gelyk men vers 36 zien<br />
kan, binnen kort van daar te vertrekken, en met<br />
hunnen arbeid tot bekeering der Heidenen ook in<br />
andere landen voorttevaaren. Zy oordeelden het daarom<br />
raadfaam, zulk e'enen aanzienlyke:) Leeiaar noch<br />
eenen geruimen tyd by de Gemeente te Antiochien<br />
te laaten blyven.<br />
BENGEL ftaat in zyn Apparatus criticus p. 6?5 zon.<br />
der grond in twyfel, of dit vers wel door LUKAS jjjéfchrecven,<br />
dan of het 'er misfehien door eene andere<br />
hand bygevoegd zy. MILLIUS zocht dit vers mede<br />
uittcmonsteren; maar WOLF heeft nem op eene voldoende<br />
wyze geantwoord.<br />
vers 35. Paulus en Barnabas bielden zich insgelyks<br />
noch langer te Antiochien op, en leerden en predikten 'bet<br />
woord,
15? Verklaaring van de Handelingen<br />
•woord des Heeren beneffens nocb veele anderen. PAULÜS<br />
en BARNABAS waren thans mee de grootste eere van<br />
Jerufalem te rugge gekomen, en hadden aan de bekeerde<br />
Heidenen het gewenfcht bericht gebracht, dat<br />
de Apostelen te Jerufalem hen van alle Joodfche wetten<br />
vry verklaard hadden. Waren zy dan te vooren<br />
by deeze Gemeente zeer bemind geweest, thans betoonde<br />
men hun noch meer liefde en noch grooteren<br />
eerbied. • Van deeze omflandigheid maakten PAULUS<br />
en BARNABAS een nuttig gebruik —• zy bleeven noch<br />
eenigen tyd te Antiochien, dewyl hunne vermaaningen<br />
nu noch meer klem hadden , en hunne beftraf.<br />
flngen met meer zachtmoedigheid werden aangenomen.<br />
vers 36. Maar naa eenige dagen fprak Paulus tot<br />
Barnabas: laat ons weder te rugge keer en, en onze Broederen<br />
in alle (leden bezoeken, in welke wy des Heeren<br />
woord verkondigd hebben, (om te verneemen) boe bet<br />
met bun gefield zy. Dat PAULÜS en BARNABAS de Gemeente<br />
te Antiochien , die hun zoo dierbaar was,<br />
evenwel noch kort daar naa (/) verhaten hebben,<br />
daarvan vinden wy de rede in het voorgaande vers.<br />
'Er was naamlyk in deeze Gemeente aan Leeraaren<br />
geen gebrek (ra). PAULUS en BARNABAS, zegt Lu.<br />
KAS,<br />
(0 Ik vinde hier voor geen bewys. De uitdrukking van<br />
LUKAS ^tsr« TI'V«; (naa eenige' dagen) fluit niet noodzaaklyk<br />
in, dat dit kon daar naa gefchied is. Het woord<br />
«7ei£o« (dagen) wordt meermaalen in de fchriften van heï<br />
Nieuw Verbond voor tyd in het algemeen genomen; gelyk<br />
men MATTH. II: 1, en HAND-. V: 36, klaar zien kan. Zoo<br />
gebruiken de Hebreeuwen ook hun C3r), voor eenen onbepaalden<br />
tyd; men zie GLASSIUS, Phü. S. p. m. 897 en de menigvuldige<br />
voorbeelden , door hem , aangehaald. En dat de<br />
Latynen het woord dies, in het meervouwige dikwils op dezelfde<br />
wyze gebruiken, behoeft nauwlyks beweezen te worden.<br />
Turbata per hos dies Germania zegt TACITUS, Ilijlor.<br />
Lib. II. cap. XLVI. VERTAALER.<br />
(«O Het komt my niet voor, dat dit de waare rede is,<br />
waarouj
der Apoftelen. Hoofdft. XV: 36"—38. i$g<br />
KAS , predikten, ftir» xa\ trs'g*» ITOAA»», beneffens nocb<br />
veele anderen.<br />
Dewyl dan nu de Gemeente té Antiochien hen konde<br />
misfen, namen zy voor, vooreerst, de Kerken,<br />
die door hen gelticht waren, te bezoeken, en ten<br />
tweeden ook na andere landen te reizen, ten ein.<br />
de daar insgelyks hun Apostelampt waarteneemen.<br />
'üTrirxi^üfitd-x-, zegt PAULUS, laat ons op alle plaatzen<br />
onze Broederen, dat is, hen, die wy toe onze Broederen<br />
in CHRISTUS gemaakt hebben, bezoeken. Dit is<br />
het zelfde woord, naar het welk de Leeraaren Episcopi<br />
(opzieneren) genaamd worden.<br />
Laat ons zien, vaart hy voort, hoe zy<br />
bet hebben, hoe hun toeftand, hoe hun Christendom<br />
gefield zy. Hun oogmerk was , de traagen in het<br />
Christendom optewekkcn en aantefpooreu, de zwakken<br />
in het geloof te onderrichten , die eenen ongeregelden<br />
en ergerlyken wandel voerden, te beftraffen<br />
en te verbeteren, en de Leeraaren zelve yverigèr in<br />
hun ampt te maaken. Een voorbeeld, het welk alle<br />
rechtgeaarte Leeraaren behooren te volgen.<br />
'vers 37, 38. Daar nu Barnabas voor hadt, Johannes<br />
met den toenaame Markus, mede te neemen , oordeelde<br />
Paulus het integendeel redelyk, hem niet mede te nee.<br />
men, dewyl hy in Pampbylien' van hun afgegaan was,<br />
en niet verder met hun hadt willen reizen, cm zyne be.<br />
diening<br />
waarom dc Apostelen beflooten, van Antiochien te vertrekkeu<br />
; want dit wisten zy reeds, toen zy, volgens vers 35,<br />
het befluit namen, om daar èenigen tyd te blyven. Myns<br />
oordeels hebben zy dit hun befluit ook niet veranderd, maar<br />
zyn te Antiochten geblceven, zoo lange hunne tegenwoordigheid<br />
aldaar noodzaaklyk was, om alles wederom in rust te<br />
brengen, en de nadeeüge indrukfelen ten eenenmaale uittewisfchen,diede<br />
komst der Pharifeeuwfche Christenen uit Judaea<br />
niet kan nalaaten by veelen gemaakt te hebben, het welk<br />
zekerlyk niet in den korte» tyd van weinig dagen gefchie»<br />
den konde. VERTAALER,
i6o Verklaaring van de Handelingen<br />
diening waarteneemen. PAULÜS oordeel Je het niet re*<br />
delyk, aan den voorflag van BARNABAS («) zyne toe«<br />
ftemming te geevcn. *H| betekent: cequum cenjebat<br />
(hy oordeelde het billyk), gelyk het door LÜTHERUS,<br />
ERASMUS, CAMERARIUS, BEZA en GROTIÜS vertaald is.<br />
In dien zin komt dit woord ook voor by JELIAMTS,<br />
Var. Hift. lib. IX. cap. 19. In bet Handboei van<br />
EPICTETUS, cap. 31, betekent het, iets begeéfen en<br />
eifchen: Dan het betekent ook, van iemand iets ver.<br />
zoeken, by JELIANUS, lib. XII. cap. 1, en by HERO-<br />
DIANUS, II, 7, 'si lil, J, 12 cn 12, 2. En vplgeni<br />
deeze betekenis leest men in de Oude Latynfche Overzettinge:<br />
rogabat euui non debere recipi. Dan dewyl<br />
dit hier geenen zin oplevert, heeft BEZA die vertaaling<br />
met recht verworpen. Intusfchen heeft zy ook<br />
eenen verdediger gevonden aan JAC. HASJEUS, in de<br />
Breemfcbe Bibliotheek , D. IV. bl. 356 enz., die nochtans<br />
den grondtext niet eens moet ingezien hebben,<br />
dewyl hy fchtyft, dat deeze famenfpraak tusfehen<br />
PAULUS en BARNABAS In tegenwoordigheid der Apostelen<br />
voorviel, en dat hierop het woerd rogabat doelt.<br />
Laat ons het verfchil van deeze twee groote mannen<br />
thans eens van nader by befehouwen, en onpartydig<br />
overweegen. Toen zy hunne gemeenfchaplyke<br />
reize na andere plaatzen zouden beginn.n , ftelde<br />
BARNABAS voor, JOHANNES MARKUS, ten deele als<br />
eenen dienaar, ten deele ook als hunnen amptgenoot<br />
mede te r.eemen. Deeze was wederom by BARNABAS<br />
gekomen , naa dat hy hun beiden te vooren (kap.<br />
XIII: 13) ontrouw was geworden, en, zonder eens<br />
affcheid van hun te neemen, (gelyk ik daar ter plaatze<br />
getoond hebbe) hen verhaten hadt , en wederom<br />
na huis gegaan was. Dit berouwde hem naderhand»<br />
en<br />
(n) •EfrvKtéruro. Deeze betekenis heeft het insgelyks kap;<br />
V: 33 fommige Handfehriften leezen: tf/SwA«rw, hy
der Apoflelen. Hoofdft. XV: 38» VS*<br />
en hy kwam wederom by BARNABAS. 'Ër is geen<br />
twyfel aan, of hy zal deezen zyn oprecht leedwee,<br />
zen betuigd, en hem gebeden hebben, o:n hem wederom<br />
aantencemen , met beloften , óm in het vervolg<br />
zyn Ampt (T, 'èey°v, gelyk het kap. XIV; 26<br />
ook genaamd wordt) met de grootste getrouwheid<br />
waarteneemen,<br />
BARNABAS werdt, door de natuurlyke liefde» die<br />
hy voor hem, als zynen Neef, (COLL. IV: 10) hadt»<br />
bewoogen , om niet te twyfelen, of hy zoude zulk<br />
eenen misflag niet wederom begaan, maar zyne 'belofte<br />
met de grootste nauwgezetheid vervullen» Hy<br />
flondt zyn verzoek daarom toe , en beloofde-, hem<br />
mede te zullen neemen. Men kan ligtelyk denken»<br />
dat hy daar door teffens deszelfs vroome Moeder (kap k<br />
XII: 12) heeft willen verblyden. En het waren dus<br />
twee zeer natuurlyke hartstochten, die hem overhaalden,<br />
en hem niet toelieten, de zaak nader te over*<br />
weegen.<br />
Dan PAULÜS oordeelde 'er anders, en verftandiger»<br />
over. Hy bracht BARNABAS onder het oog, dat men<br />
zich op de beloften van MARKUS niet konde verlaa-,<br />
ten >— dat men by hem, die door zyne • jongheid<br />
noch zoo onbeltendig was, te duchten hadt, dat hy><br />
daar Zy nu juist de grootste vervolgingen ftoudt 'te<br />
ondergaan, noch eens zyne voorige haudelwyze vol«<br />
gen, en hen verlaaten zoude —- dat men bet, by<br />
zulk eene gevaarlyke reize, op het onzekere niet<br />
moest laaten aankomen -*- en dat, zo 'er een medearbeider<br />
moest medegenomen worden, men daartoe;<br />
iemand behoorde te kiezen, op wien men met grond,<br />
vertrouwen konde.<br />
PAULÜS flelde dus tegen de" natuurlyke genegenheid<br />
Van BARNABAS, eenen raad van voorzichtigheid. En<br />
wy kunnen derhalven met BASNAGE (ad a. 50. § 46)<br />
zeggen, dat het gevoelen van PAULUS het besté was,<br />
en dat BARNABAS het zelve hadt behoorente volgen*.<br />
VI. Deel. h Want
162 Verklaaring van de Handelingen<br />
Want dac hy naderhand de hoop , die hy van MAR<br />
KUS hadt opgevac, vervuld zag, was een gelukkig geval,<br />
het welk hy niet konde voorzien. Hy hadt het<br />
gelukkigiyk met het gewaagd; maar het was evenwel<br />
ook maar gewaagd, dat is, hy Handelde in het geen<br />
hy deedt op eenen onzekeren kans, en met naar beginielen<br />
van waare voorzicatigheid.<br />
vers 39. Zy geraakten daarover in harde woorden,<br />
zoo dat zy zelfs van eikanderen fcheidden, en Bamaoas<br />
Maikus met 'zicb nam, en na Cyprus voer. Wanneer<br />
LUKAS deezen twist s-^f&syt^ noemt, geeft hy er<br />
niets anders mede te kennen, dan dat de één den anderen<br />
niet wilde toegeeven, en iedir hunner 'er bybleef,<br />
dat zvne meening de beste was. Wy kunnen<br />
Uit deeze uicdrukkinge insgeiyks beflnten , dat zy lange<br />
hun bes; gedaan hebben, om de één den a-uieren<br />
tot zyn gevoelen overtehaalen , en dat ieder hunner<br />
onverduldig en m'snoegd geworden is, om dat de ander<br />
hem «iet wilde voigen Maar hieruit voetniet,<br />
dat zy 'er wanden door geworden zvn. Hei was eene<br />
opituivende'gramfchap ( 0) — het w ren irm amantium.<br />
Eindelyk werden zy Ut t in zoo verre ééns , dat BAR<br />
NABAS zynen Neef MARKUS met zich zoude neem n,<br />
en üe reize, tot bekecring der Heidenen aanneemen,<br />
en dat PAULOS met eenen anderen reisgenoot eenen<br />
anderen weg zoude neemen.<br />
Op deeze wvze bleeven zy vrienden , en. naa dat<br />
MARKUS zich op deeze reize loflvk gedraagen hadt,<br />
nam PAULUS zelf hem in het vervolg ook tot zynen<br />
medearbeider aan, .aelyk ik by kap. XIII: 13 reeds<br />
beweezen hebbe. Ook bet hy naderhand (1 KOR.<br />
IX:<br />
U) De oude Latynfche Overzetter drukt de betekenis van<br />
het woord niet' fterk genoeg uit, wanneer hy het<br />
door disfenfionem vertaalt. Hy dacht, dat het niet voegde aan<br />
dceze-heilige mannen eene exacerbatio (vei bittei ing) toetefchryven.<br />
En dit woord is ook zekerlyk te hard.
der Apoftelen. Hoofdft. XV: 39—41. KJ,<br />
IX: 6) zynt hoogachting jegens BARNABAS (p) b!y.<br />
ken.<br />
Wanneer men zich het geval dus vertegenwoordigt,<br />
ziet men , dat PAULUS geene liefdeloosheid ten op.<br />
zichte van MARKUS, maar alleenlyk mangel aan goed<br />
vertrouwen op hem vertoond heeft; het geen hen»<br />
zekerlyk niet als eene zonde kan worden toegerekend.<br />
vers 40. Maar Paulus verkoos Silas, en nam de reize<br />
aan, naa dat de Broederen hem der genade van Godt<br />
hadden aanbevolen. Te vooren (vers 34) was SILAS<br />
voorneemens,, te Antiochien te blyven. Dan toen<br />
PAULUS en BARNABAS van eikanderen fcheidden, en<br />
de laastgcnoemde MARKUS tot.zynen reis- en ampt.<br />
genoot aannam, verkoos PAULUS tot zynen medehelper<br />
SILAS; en dus moest deeze noch éénmaal van<br />
voorneemen veranderen. Hy was thans van meer dienst<br />
voor PAULUS, dan voor de Gemeente te Antiochien,<br />
die reeds van Leeraaren wel voorzien was. Ook wa»<br />
deeze keuze, naar allen fchyn, voorzichtiger dan die<br />
van BARNABAS.<br />
vers 41, En hy reisde in Syrien en Cicilien om, en<br />
bevestigde de Gemeentens in het geloof. Dat 'er by dit<br />
vers, door eenen ouden affchryver, eenige woorden<br />
gevoegd zyn, toont GLASSIUS aan, p. 243, daar by<br />
teffens eenenen Roomfchgezinden verdediger van dit<br />
byvoegfel wederlegt. fq)<br />
HOOFD-<br />
(p) Het is zekerlyk een valfche befchuldiging , wanneer<br />
MORGAN beweert, dat PAULUS en BARNAÏIAS wegens een verfchil<br />
over de leere, van eikanderen gefcheiden zyn. Men zie<br />
LILIENTIIAL , gute fac^c ïcr ©ottticficn Oj&n&ajtmtg/ X- VII. c.<br />
13. $. 80, daar men insgelyks een vry breedvoerig antivoord<br />
op de tegenwerping vindt, die TINDAL uit dit geval tegen de<br />
Godtlykc ingceving der-Apostelen heeft zoeken te trekken.<br />
VERTAALER.<br />
jCj) Het byvoegfel, door den Heer HEUMAW bedoeld, vindt<br />
L % mess
c64 Verklaaring •aan de Handelingen<br />
H O O F D S T U K XVI.<br />
vers i. Toen hy nu te Derbe en Lyftra kwam, ziet,<br />
toen was aldaar een jonger, genaamd Timotheus, de<br />
zoon van eene Joodfche geloovige vrouw, maar wiens<br />
vader een Heiden was. Wy zien, dat TIMOTHEUS<br />
toen reeds een jonger, dat is, een Christen, was. Lo-<br />
KAS geeft ons zyne geboorteplaatze niet duidelyk op.<br />
Want aldaar (7«i7) kan zoo wel van Lyftra, als van<br />
Derbe , verftaan worden. Nochtans dunkt het my<br />
waarfchynlyker, dat hy de ftad Derbe bedoeld heeft,<br />
alwaar de Apostel het eerst aangekomen was. Het<br />
tweede vers bevestigt ons in deeze gedachte, als in<br />
het welk Lyftra zoo wel, als Iconien, tegen de woonplaatze<br />
van TIMOTHEUS overgefteld, en gezegd worde,<br />
dat hy ook in die plaatzen eenen goeden naam hadt.<br />
En LUKAS zelf beneemt ons kap. XX: 4 allen twyfel,<br />
daar hy van vyf reisgenooten van PAULUS fpreekt,<br />
waarvan één van Berrhoe, twee van Thesfalonica, en<br />
twee van Derbe , van geboorte waren. Gajus van<br />
Derbe, fchryft hy, en Timotheus. Dewyl hy nu de<br />
geboorteplaats van GAJUS noemt, en aan TIMOTHEUS<br />
geene andere toefchryft, volgt 'er uit, dat hy, zoo<br />
wel als GAJUS, van Derbe moet afkomftig geweest<br />
zyn.<br />
De tyd, wanneer TIMOTHEUS een Christen geworden<br />
is, kan niet met volle zekerheid bepaald worden-<br />
PAULUS was te vooren tweemaalen te Derbe geweest,<br />
en hadt veele inwooneren van die ftad tot Christenen<br />
gemaakt. LUKAS verhaalt ons dit kap. XIV: 6 en 20.<br />
ö<br />
Dan<br />
men in de gemeene Latynfche en een Syrifche overzettinge:<br />
op deeze wyze: " beveelende hun de geboden der Apostelen en<br />
„ Oudften te bewaren ". Dan by GRIESBACH vindt ik noch<br />
van een ander foortgelyk byvoegfel gewag gemaakt; te weeten<br />
in den Codex Cantabrigienfis leest men by dit vers noch:<br />
ra»Mö£c r« s e'»r«A«s -rSi wttrfiviéph (hun de geboden der<br />
Oudsten overleverende), VERTAALER.
der Apoftelen. Hoofdft. XVI: i. 165<br />
Dan het valt niet zwaar, te vermoeden, dat hy, en<br />
zyne Moeder, reeds door de eerfte predikatie van<br />
PAULOS tot kennis der waarheid gekomen zyn. Zyne<br />
Moeder was eene Godtvruchtige Joodin, en las de<br />
Heilige Schrift naarfliglyk, waar toe zy ook haarcn<br />
zoon aanhieldt, 2 TIM. III: 15. Zy wisten beiden<br />
ook wel, dat omtrent dien tyd de MESSIAS moest<br />
komen. Daar nu PAULUS klaar bewees, dat JESUS de<br />
beloofde MESSIAS was, kan TIMOTHEUS en zyne Moeder<br />
zeer wel onder de eerfte Christenen van Derbe<br />
behoord hebben.<br />
De Moeder van TIMOTHEUS was eene Joodin van<br />
afkomst, (r) maar zyn Vader een Heiden. Dat eene<br />
Joodin de Vrouw van eenen Heiden werdt, zonder<br />
evenwel van haaren vaderlyken Godtsdienst aftegaan,<br />
was in dien tyd, buiten Judasa, zeer gebruiklyk.<br />
Zyn Vader kan vroeg geftorven zyn, en zyne Moeder<br />
'daar door vryheid bekomen hebben, om hem in<br />
haaren Godtsdienst te laaten onderwyzen. Echter kan<br />
zyn Vader ook een onvolkomen Profelyt geweest zyn,<br />
dien het niet zwaar viel, aan zyne Vrouw de opvoeding<br />
van zynen zoon ovértelaatcn. —— Hoe het zy,<br />
TIMOTHEUS was een Jood, en wel, het geen meer<br />
is, een Jood van geboorte, dewyl het eene oude Helling<br />
der Rabbynen is 0), dat de zoon van eene Israëlitifche<br />
Vrouw, fchoon zyn Vader een Heiden zy,<br />
voor een echt Israëliet moet gehouden worden.<br />
Intusfchen was hy niet befneeden, als hetwelk zyn<br />
Vader, op den achtsten dag naa zyne geboorte, niet<br />
hadt willen toelaaten. Waarom hy, ten tyde, toen<br />
PAULUS te Derbe kwam, de befnyding noch niet hadt<br />
aan-<br />
(r) Sommige Handfehriften voegen 'erjby dat zy [eene weiuwe<br />
geweest is. VERTAALER.'<br />
(ƒ) SELDENUS, lib. V, de Jute Nat. cap. 15. p. 654.<br />
L 3
166 VerXlaaring.van dè Handelingen<br />
aangenomen, daar zyn Vader toen evenwel reeds dood<br />
was, laat ik aan anderen over.<br />
vers 2. Deeze hadt grooten roem by de Broederen te<br />
Lyttra en Iconien. -Ei»*»*^». Deeze manier van<br />
e n<br />
fpreeken is kap. VI: 3<br />
2 2<br />
insgelyks voorgekomen.<br />
Wy zullen dezelve kap, XXII: 12 noch éénmaal<br />
aantreffen.<br />
TIMOTHEUS hadt dan eenen goeden naam, grooten<br />
roem, ook by de nabuurige Christenen, met naame,<br />
by die van Lystra en Iconien. Wat men in hem geroemd<br />
hebbe, wordt door LUKAS niet gemeld. Het<br />
kan de yvcrige betrachting der geboden van JESUS- niet<br />
geweest zyn, dewyl in dit Huk buiten twyfel veelen<br />
hem zullen geëvenaard hebben. Er moet iets in hem<br />
uitgeblonken hebben, het. welk by de andere Christenen<br />
van die heden niet gevonden werdt, en het<br />
welk PAULUS bewoog, hem met zich op zyne Apostolische<br />
reize te nêemen, en tot zynen medearbeider<br />
te maaken. Nu weeten wy dan, waarom hy boven<br />
andere zoo geroemd wierdt, en waardoor hy zich<br />
zulk eene achting verworven hadt.<br />
Te weeten: hy hadt te vooren reeds gepredikt,<br />
dewyl hy, gelyk "wy uit 2 TIM. III: 15 weeten, dc<br />
Heilige Schrift in zyn geheugen hadt, en uit dezelve<br />
niet maar alleen enkele perfoonen, maar zelfs eene<br />
geheele .Gemcente wist te onderrichten. Van deeze<br />
zyne gaave dacht PAULUS zich, tot uitbreiding van<br />
dén Christlyken Godtsdienst, te moeten bedienen;<br />
hy maakte hem daaiom toteenen Evangelist, dat is,<br />
tot eenen algemeenen Leeraar, wiens werk het zoude<br />
zyn, hier en elders heen te reizen, en het zaad van<br />
Godts woord uitteftrooijen. Deezen eernaam geeft<br />
PAULUS zelf htm 2 TIM. IV: 5.<br />
vers 3. Deezen voilde Paulus met zich laaten reizen,<br />
en hy nam hem, en befneedt hem, wegens de Jooden,<br />
die op die plaatzen waren; dewyl zy allen wisten, dat<br />
zyn
der Apoftelen. Hoofdft, XVI: 2, 3. 167<br />
zyn V r<br />
d:r een Heiden geweest wis. PAULUS begreep,<br />
da; TIM THEUS, als een onbefneeden Jood, vrucht*,<br />
loos aan de hekeeringe dei Jooden zoude arbeiden-.<br />
Aile Jooden, fchryft LUKAS, wisten, dat zyn Vader (t)<br />
een Heiden geweest was (-u), en bem das niet bedt laaten<br />
befnyden. Nu wis een o bef-ieeden Jood den Joo- '<br />
den eenen gruwel, dewyl Godt GEN. XVlI: 14 gezegd<br />
haat, dat een nakomeling van ABRAHAM, die<br />
niet<br />
(t) Dat de uitdrukking van LUKAS $iï»iru> rm Tcar'^a. »'»rw",<br />
cn ÏAAfj» o'aij^s», zuiver Griekfch is, heefc RAPHELIUS uit<br />
ARRIANUS getoond. Daarentegen irfMi'n^it «r«i is<br />
flecbt Gr eks en de woorden : en hy nam hèm kunnen in de<br />
vertaa inge gevoetdyk weg^elaaten worden. Dat dit<br />
Xx£Ü» ten éénenmaale overtollig is» heeft BENGEL, insgelyks<br />
opgemerkt.<br />
C?0 Dus heeft LÜTHERUS, en ook CAMERARIUS, het woord<br />
**>>e,%n met ïeclit overgezet. Hy ytai naamlyk, toen hy noch<br />
leefde , een Heiden. Van eenen dooden gebruikt men de<br />
woorden: erot en fuerat (by was, en, hy was geweest) in<br />
eene zelfde betekenisfe. Hoewel het buiten dien zeer gebruiklyk<br />
in de gewyde bladen is, het plus quam pérfeStiim door<br />
het preeteritum uittedrukken; zoo als, OPENS. XXI: 1 vi^x^ii,<br />
hit was vergaan. Dat de vader van TIMOTHEUS toen niet<br />
meer leefde, kan men daar uit afneemen, dewyl LUKAS van<br />
hem, als van eenen dooden fpreekt, die niets uitvoerde. Indien<br />
hy noch geleefd hadt, zoude hy zich tegen het befnyden<br />
van zynen zoon verzet hebhen, of zelf een Christen geworden<br />
zyn. En LUKAS zoude noch het één, noch het ander,<br />
onaangetekend hebben kunnen laaten. Behalven dat deeze<br />
foort van bewyzen in myn oog weinig afdoen , gelyx ik<br />
al ééns in eene voorige aantekening gezegd hebbe, kan ik;<br />
niet zien, hoe deeze Hellingen van onzen Scbtyvcr ftrooken<br />
met het geen hy by vers 1 zeide, dat de man misfehien reeds<br />
een halve Profelyt geweest isr, dien het niet zv/aar vie-l, de opvoeding<br />
van zynen zoon aan zyne Vrou v overtehiaten. Nochtans<br />
ben ik, wat de zaak zelve betreft, ook van gedachte, dat de<br />
Vader van TIMOTHEUS toen reeds duod was; waar toe my de<br />
uitdrukking van LUKAS in dit vers vooruaamlyk aanicidüjg<br />
geeft. VERTAALER.<br />
L 4
ÏCJS VerMaariv.g van de Handelingen<br />
niet befneeden was, geen deel aan het verbond zon*<br />
de hebben , het welk hy met ABRAHAM gemaakt hadt»<br />
TIMOTHEUS moest derhalven een volkomen Jood woei<br />
den, indien de Jooden hem niet als eenen Godtloo,<br />
zen zouden veraffchuwen, maar hem, als eenen Leer-,<br />
aar, gehoor geeven. Het geen dan in zyne kindsheid<br />
verzuimd was, moest thans noch gedaan worden; en<br />
men kan zyne befnyding niet wel anders belchou.^<br />
wen (D) , dan of hy dezelve, in zyne kindsheid »<br />
reeds ontfangen hadt.<br />
Deeze befnyding van TIMOTHEUS konde den be.<br />
keerden Heidenen in geenen deele tot ergernis ftreki<br />
ken, noch hen op de gedachte brengen, dat de be.<br />
fnyding ter zaligheid noodig was; nademaal PAULUS<br />
kort daarnaa (vers 4), met TIMOTHEUS , den bekeer»<br />
den Heidenen het befluit der Apostelen voorftelde,<br />
dat zy, by hunne bekeéring tot CHRISTUS volftrckt<br />
niet moesten befneeden worden. Gelyk hy ook naderhand<br />
in geenen deele wilde toelaaten, dat TITUS ,<br />
die van Vaders en Moeders zyde een Heiden was,<br />
befneeden wierdt, hoe zeer fommige bekeerde Jooden<br />
dit noodzaaklyk oordeelden; GAL. 11:3. Wie onbefnes-.<br />
den (dat is, als een Heiden) beroepen is, zegt hy»<br />
ï COR. VII: 18, die laate zich niet befnyden.<br />
vers 4. Toen zy nu van de ééne ftad na de andere<br />
reisden, onderrichtten zy dezelven,. dat zy, het geen de<br />
Apostelen en Oudften te Jerufalem geoordeeld hadden te<br />
"behooren, moesten houden. Het Apostolifch befluit be.<br />
fiondt uit vier geboden, of liever verboden. Daar.<br />
om zegt LUKAS hier in het meervouwige, «•* Siyparx,<br />
«ix^ithee, — Dat een befluit of bevel Séyp» genaamd<br />
wordt,<br />
(v) Hoe moeylyk het den Heere BISCÖE gevallen zy,, deezen<br />
knoop los te maaken, kan men in zyne ffdartcnmj? fcr.<br />
HpcStd g«ftj>idjte $ 4ro tot 420 zien. GROTIUS- antwoordt;<br />
kort, maar niet voldoende:." PAULUS wist het gebruik en<br />
„ het nalaaten der befnydinge naar het nut van tyden en<br />
„ plaatzen afiemeeten..
der Apoftelen. Hoofdft. XVI: 4—6. 169<br />
wordt, is uit LOK. II: 1 reeds bekend ; en HAND.<br />
XVII: 7 worden des Keizers bevelen , insgelyks rel<br />
genaamd.<br />
vers 5. Toen -werden de Gemeentens in bet Geloof<br />
bevestigd, en namen dagelyks toe in getal. LUKAS wil<br />
zeggen , dat de bekeerde Heidenen , dewelken door<br />
de Pharifeeuwfche Christenen, die op de befnyi in *<br />
drongen, aan het wankelen gebracht waren, dooi hei;<br />
meergemelde .befluit van de Apostelen wederom in<br />
hun geloof bevestigd werden; het geen insgelyks aanleiding<br />
gaf, dat anderen, in grooten getale, den Christlyken<br />
Godtsdienst aannamen, zoo zelfs, dat "er geen<br />
dag voorby ging, waar op niet fommigen, door de<br />
prediking van PAULÜS bekeerd werden. Indien die<br />
Apostolifch befluit niet bekend was gemaakt, zoude<br />
de bekeering der Pleidenen niet meer zoo goed, als<br />
te vooren, "gelukt hebben.<br />
vers 6. Maar toen zy door Pbrygien en Galatien getrokken<br />
waren, en de Heilige Geest Mm beval, bet woord<br />
(van Godt) in Aften niet. te leeren. Dat PAULUS toen<br />
in Galatien, en bygevolg ook in Phrygien gepredikt,<br />
en nieuwe onderdaanen voor het Ryk van CHRISTUS<br />
gewonnen heeft, blykt uit kap. XVIII: 23.<br />
Door Allen wordt hier, gelyk kap. II: 9 en VI:<br />
9, de landftreek verftaan, waarin Ephefen lag. De<br />
Heilige Geest maakte den Apostel, door eene inwendige<br />
openbaaring, bekend, dat hy en TIMO<br />
THEUS hier niet moesten prediken (w). Zulk ee.<br />
ne<br />
(w) Wel te verftaan, voor ah noch niet, want drie jaaren<br />
laater heeft PAULUS in dat gedeelte van Afien gepredikt, cn<br />
•zich. bepaaldlyk te Ephefen ruim twee jaaren lang opgehouden,<br />
HAND. XIX: 10. Voor het tegenwoordige oordeelde<br />
de Heilige Geest het voor de zaake des Cbristeridoms cn het<br />
welzyn der menfcben voordecüger, dat de Apostel in Maccdonien<br />
het Evangelie zoude verkondigen, gelyk wy vers 9<br />
L 5 ena-
170 Verklaaring van de Handelingen<br />
pe openbaaring onding PAULÜS ook in het volgende<br />
vers.<br />
vers 7 liet de Heilige Geest bun dit ook niet<br />
toe (x) In de Latynfche en Syrifcne Overzettingen,<br />
gelyk ook in f mmige Handfehriften, leest men: de<br />
(Jeeit van Jejus. BEZA, MILLIUS en WETSTELN<br />
houJen dn. voor de rechte leezing Ja BEZA heeft<br />
niet gefcnroomd dezelve, in zvne uitgaave, in den<br />
Text te brengen. Dan dewyl in het tlandfchnft van<br />
CHUYSOSTOMÜS alleenlyk ri sip* gettaan , wordt deeze<br />
verandering door BENGEL te recht verworpen. En<br />
waarom zoude LUKAS hier anders, als in het voorgaande<br />
vers, en tegen zyne gewoonte gefproken hebben?<br />
Men zie kap.'ll: 4. X: 19. Xi: 12. XXi: 4.<br />
vers 9. Toen verfebeen aan Paulus by nacht een gezicht.<br />
Te weeten een Macedoniër ftondt voor hem, en<br />
hadt hem, en Jprak: kom toch in Macedonien, en helpens.<br />
Of PAULUS deezen mar , waakende, in eene verrukkinge<br />
van zinnen, dan of hy hem in eenen droom,<br />
dien hy voor Godlyk herkende gezien hebbe, wordt<br />
door LUKAS niet duidelyk gezegd. Wy vinden kap.<br />
XXXill: ti en XXVII: 7 van noch twee dergelyke<br />
gebcurtnisfèn gewag gewaakt Het is voor ons genoeg,<br />
te wetten, dat den Apostel des nachts een<br />
Ma-<br />
enz. zien zullen. Men vindt hier de belofte, door JESUS den<br />
Apostelen gedaan, dat de Heilige Geest hen in alle waarheidzoude<br />
leiden, op eene zichtbaare wyze vervuld. Zie myne<br />
aantekeningen (r) en (Y) by JOH. XVI: 12 en 13. VERTAALER.<br />
(x) Men heeft zich de zaak dus voorteftellen: toen hun,<br />
door eene byz 'ndere openbaating verbooden was, het Evangelie<br />
op dien tyd in Afien te verkondigen, namen zy voor,<br />
door Bithynien te reizen: dan ook dit werdt hun op dezelfde<br />
wyze belet. VERTAALER.<br />
(y) Hier by moet men nu noch den Heer GRIFSBACH voegen<br />
, hoewel deeze het juist niet ten hoogften waarjlhynlyk<br />
oordeclc. VERTAALER.
itr Apoftelen. Hoofdft. XVI: 7—9. 171<br />
Macedoniër verfcheenen is, die hem verzocht, in<br />
Macedonien te komen, en den inwoonereu van dat<br />
land te helpen.<br />
Dat men hier aan eene geestlyke hulpe, te denken<br />
heeft, lydt geenen twyfel. Eene andere hulpe konde<br />
men van geenen Apostel verwachten.<br />
Maar hoe wist PAOLUS , dat deeze man een Macedoniër<br />
was? mi?fchien heeft hy hem aan zyne<br />
kleedinge gekend. Het kan ook wel zyn, dat de man<br />
zelf hem gezegd heeft, dat hy uit Macedonien tot<br />
hem was afgezonden. Wat 'er van zy — wan: het<br />
is van weinig beiangs voor ons, ten deezen aanziene<br />
volkome zekerheid te hebben — dit kunnen wy, uit<br />
*s mans bede: help ons , duidelyk afneemen, dat in<br />
Macedonien zeer veelen geweest zyn, die na de komst<br />
van PAULUS flcrk verlangden. Dit openbaarde Godt<br />
hem door dit gezicht. Zy hadden van JESOS, van dé<br />
wonderwerken en heilige leere van PAULUS, ZOO veel<br />
gehoord, dat zy begeerig waren, om PAULUS in perfoone<br />
te zien, cn zich door hem te laaten onderrichten.<br />
ARCULARIUS is van gevoelen, dat deeze man een<br />
Engel geweest is. GROTIUS meent zelfs, dat het de<br />
Engel geweest is, die het opzicht over Macedonien<br />
hadt, 'gelyk DAN. X: 13 van den Engel gefproken<br />
wordt, die de Vorst van het Koningryk Perfien was.<br />
Dit is reeds het gevoelen van PRENTIUS geweest, in<br />
zyne 72 Homilie over de Hand der Apostelen. -—-<br />
Maar boe konde een Engel tot PAULUS zeggen: help<br />
ons. Help de Macedoniers, moest hy gezegd hebben.<br />
Hebben deeze uitleggeren misfehien gedacht, dat deeze<br />
man, dewyl hy geen wezenlyke Macedoniër was,<br />
een Engel moest geweest zyn! waarom hebben zy<br />
zich hunne eigene droomen niet herinnerd, in dewelke<br />
zy zekerlyk dikwils eenen menfeh, dat is, de gedaante<br />
van eenen menfeh , gezien hebben. Op die<br />
zelfde wyze zag PAULUS a het zy in een droom, of
I7z Verklaaring van de Handelingen<br />
in een gezicht, de gedaante van eenen Macedoniër,<br />
gelyk hy, kap. IX: 12, de gedaante van ANANIAÏ<br />
in een gezicht gezien hadt.<br />
vers 10. Naa dat hy nu dit gezicht gezien hadt, namen<br />
wy terftoncl voor, na Macedonien te reizen; dewyl<br />
wy zeker wisten, dat de Heer ons derwaarts geroepen<br />
hadt, om hm het Evangelie te prediken. Het woord<br />
irv^i^d'Q»TSi heeft den uitleggeren vry wat moeyte<br />
veroorzaakt, gelyk men in de aanmerking van BEZA,<br />
en den Thefaurus Ecclejiasticus van SUICERÜS , zien<br />
kan. In de oude Latynfche Overzettinge is het door<br />
certi fa£ti (verzekerd zynde) vertaald, en by BENGEL<br />
door ftatuentes (vastftellende). Dat beide deeze betekenisfen<br />
gevoeglyk kunnen veréénigd worden, is klaar<br />
te zien. Intusfchen kan dit woord ook te kennen<br />
geeven: toen wy allen bet ééns waren, of allen te zamen<br />
daar in overéénftemden. Gelykluidende plaatzen<br />
zyn 'er van dit woord niet, en in zoo verre behoort<br />
het zelve onder de «Wf xtyö^a.. Wy moeten te vreden<br />
zyn, dat wy uit de omftandigheden kunnen gis.<br />
fen, wat dit woord hier betekeue.<br />
Wy zien uit dit vers, en het volgende insgelyks,<br />
dat LUKAS toen een reisgenoot van PAULUS geweest<br />
is. Wy namen voor, zegt hy, wy voeren van Troas<br />
af; welke laatste uitdrukking kap. XX: 6 noch éénmaal<br />
voorkomt. Dan hy geefc teffens te kennen, dat<br />
hy, beneffens PAULUS en SILAS, het Evangelie gepredikt<br />
heeft. Ons, fchryft hy, beeft Godt bevolen,<br />
bet Evangelie te prediken. Uir, deeze woorden befluic<br />
ik ook noch, dat de Macedonifche man PAULUS verzocht<br />
heeft, om de geestlyke medearbeiders, die hy<br />
by zich hadt, mede te brengen (z).<br />
(3) Indien de zaak van genoegfaam gewicht was, zoude<br />
het eemaklyk vallen, te toonen, dat deeze befluittrekking niet<br />
doorgaat, dewyl PAULÜS dit ook zeerwel uit zich zclven kan<br />
gedaan hebben. VSIUAAMR.<br />
In
der Apoflelen. Hoofdft. XVI: 10—12, 173<br />
In plaatze van ffsA$=i» EÏ? MaxsSW«», het welk wy<br />
2 COR. II: 13 noch éénmaal vinden, leezen wy kap.<br />
XX: 1 vollediger: l^xS-sh TroetvS-i-vaf »U M«*«2OVI«».<br />
Noch ééne aanmerking moet ik hier by voegen.<br />
Te weeten , dat in het begin van dit vers eene Et.<br />
lipfis plaats vindt. Toen hy dit gezicht gezien hadt,<br />
fchryft LUKAS , namen wy terftond voor, na Macedonien<br />
U reizen. Men ziet klaar, dat hier tusfehen in gevoegd<br />
moet worden: en hy het ons verhaald hadt. Zulke<br />
uitlaatingen zyn onzen gefchiedfehryver zeer eigen.<br />
Een verftandig Leezer kan, het geen 'er ontbreekt,<br />
zelf gemaklyk invullen.<br />
vers 11. Wy voeren dan van Troas af, en kwamen<br />
reebtsftreeks in Samathracien, en den volgenden dag te'<br />
ÏSfeapolis. 'ZvOroigofiiïrctftM 'h, is wederom eene verkorte<br />
uitdrukking, in plaatze van: /i&f^VWtis i'x3-oy.t><br />
,; 5, gelyk wy kap. XXI: 1 leezen.<br />
Tf inivrn, op den volgenden dag, komt ons kap.<br />
XX: 15 en XXI: 8 wederom voor. Hoe gewoon eene<br />
zaak het zy, het woord iftlt* te verzwygen, leert<br />
ons LAMB. Bos, in zyn boek: de Ellipftbus Grcecis.<br />
Ten aanziene der plaatzen, hier genoemd, kan men<br />
by CELLARIOS iu zyn hinerarium Apostololicum ,§19<br />
en 20 (c), de noodige onderrichting vinden : on9<br />
oogmerk laat niet toe, 'er hier ter plaatze breeder<br />
van te fpreeken.<br />
. vers 12 en van daar na Philippi, het welk de<br />
Hoofdftad van dit gedeelte -van Macedonien en eene Colonie<br />
is. Dat Philippi de (6), de Hoofdftad<br />
(a) De Nederduitfche Leezer raadpleege den geleerden<br />
BACHIENE, Heilige Geographie, D. III. bl. 696-698, 798, 799,<br />
898, 899. VERTAALER.<br />
. (i) Het geenRAPUELiusjinzync AanraerkinguitHERODOTüs,<br />
gelyk
174 Verklaaring van de Handelingen<br />
ftad van dat gedeelte van Macedonien, waar in het<br />
lag, 0*s fuji'&s in plaatze van r«Jr» 5 j^/Sij , gelyk<br />
CASAUBONIUS reeds heeft aangemerkt) en teffens eene<br />
Romeinfche Colonie geweest is, heeft CELLARIUS in<br />
zyn, zoo even aangehaald, werk, § 20, beweezen,<br />
en noch breedvoeriger SPANHEIM , in zyn groot werk<br />
over de oude Munten, Disf. 'IX. §. 4.<br />
Wy hebben de benaaming Colonie, metLorcAS, uit<br />
de Latynfche taaie behouden, ten einde zyn verhaal<br />
niet, door eene nieuwe benaaminge, onverftaanbaar<br />
te maaken. De naam Volkplanting (v\icmt^t) naamlyk<br />
is onverftaanbaar, zoo lange men niet weet, wat eene<br />
Romeinfche Colonie zy (e). Daarom hebben de Rabbynen<br />
dit woord QColonia) ook , gelyk SCHOETTGEN<br />
by deeze plaatze toont, in hunne taaie overgenomen,<br />
ja PTOLEMJEUS zelfs in het Griekfch.<br />
In bet voorbygaan moet ik mynen Leezeren berichten,<br />
dat WALCH, in eene byzondere Academifche<br />
Verhandeling, de atl;is Pauli Philippenfibus, en ELSNER<br />
in de twee eerfte Hoofdftukken van zyne Inleiding<br />
tot den brief van Paulus aan de Pbilippers , over dit<br />
Hoofdftuk , van ons tegenwoordig textvers af, en<br />
vervolgens van vers tot vers, met veele nauwkeurigheid<br />
aantekeningen gemaakt hebben. Ik bedoel alleen<br />
voorteftellen , het geen vereifcht wordt, om deeze<br />
gefchiednis te verftaan, en het geen myne Leezeren<br />
daarom met recht van my verwachten.<br />
Wanneer wy hier leezen, dat PAOLUS en SILAS<br />
zich in deeze ftad eenige dagen hebben opgehouden<br />
(?;«rj//3o»Ti 4), moeten wy 'er uit kap. XIV: 3 en XVj<br />
35 ><br />
gelyk ook in die uit POLYBIUS, daar tegen in brengt, freunt<br />
op eene dubbelzinnigheid, en heeft dus geen gewicht.<br />
(0 Dit kan men vinden by STACKHOUSE »crt A<br />
ci&irtttri
der Apoftelen. Hoofdft. XV7: 13; 175<br />
35» op welke beide plaatzen dit zelfde woord gebruikt<br />
wordt, byvoegen, dat zy dien tyd niet ledig,<br />
maar met leeren en prediken, doorgebracht hebben.<br />
LUKAS gaat dit met ftilz.wygen voorby , dewy! het<br />
van zelr fprak, en haast zich, om, tot het einde van<br />
dit Huofdttuk toe, de byzonderheden te vei haaien,<br />
die 'er, by deeze gelegendheid, te Philippi voorvielen.<br />
vers 13. En op den Sabbath gingen wy uit, buiten<br />
de ftad, aan de riviere, alwaar een Bedehuis was, bet<br />
welk men (den Jooden) vergund hadt, en zetten ons neder,<br />
en fpraken tot de Vrouwen, die aldaar byéén ge.<br />
komen waren, rf fytieet ra» e-a^/ia'r»». Over deeze manier<br />
van fpreeken zie men, hetgeen ik by kap. XIlI:<br />
14 heb aangetekend.<br />
Dat ire.» rto<br />
x* hier een Bedebuis , en niet een Gebed<br />
(rf) betekent, geeft het woord te kennen.<br />
Want in welke taaie zegt men: alwaar een Gebed,<br />
was, of pleegde te zyn? Deeze was de gevvoone benaaming<br />
van een Joodfch Bedehuis. Wy vinden dezelve<br />
ook by JÜVEN. Sat. 111, 206, hoewel daar ter<br />
plaatze niet van een Joodfch, maar van een Heidenfch<br />
Bedehuis , fchyne gefproken te worden. Nochtans<br />
weeten wy, uit de Schriften van JOSEPHOS en PHILO,<br />
dat de Bedehuizen der Jooden inzonderheid Projeucbce<br />
genaamd werden. De Synagogen konden dien naam<br />
insgelyks draagen; dan 'er worden inzonderheid diekleinere<br />
gebouwen buiten de ftad door verftaan, die<br />
men den Jooden tot hunnen<br />
vergund hadt.<br />
openbaaren Godtsdienst<br />
Dit laatfte fchynt LUKAS met het woord fa/tl&f te<br />
bedoelen, te weeten, dat de Overheid, daar de Jooden<br />
(d) LÜTHERUS heeft het vertaald: fee' mmt Betert pftcgtffc<br />
(daar men gewoon was te bidden). Dan GLASSIUS verweipt'<br />
deeze overzetting bl. r 84. Intusfchen hebben ERASMUS en<br />
BEZA bet op dezelfde wyze vertolkt.
il6 Verklaaring van de Handelingen<br />
den in de ftad geene Synagoge mochten hebben, ais<br />
het ware (e) door eene wet bevolen hadt, dat hun<br />
bedehuis buiten de ftad moest zyn. Zulk eene fchikhing<br />
maakte ook de ftad Halicarnasfen, welker befluit,<br />
onder andere bevelen , die van de gunst der<br />
Heidenen jegens het Joodfche Volk getuignis draagen,<br />
by JAC. GRONOVIÜS bl. 20 enz. te vinden is ;<br />
wordende hun daar in vergund, voor de ftad, aan de<br />
Zee, een Sedehuis te ftichten. Ook gelooven wy<br />
gaerne, met VITRINGA, lib, I de Synagoga, cap. XLp.<br />
217, dat de haat der Romeinen tegen de Jooden veroorzaakt<br />
heeft, dat zy ook te Rome, alleenlyk buiten<br />
de ftad, hunne Godtsdienftige byéénkomsten<br />
mochten houden. Men leeze de Aantekening van<br />
VALESIÜS, op de Kerkl. Gefcbiedn. van EUSEBIOS, B.<br />
II, kap, 6; STEPH. LE MOYNE Varia facra T, II. p.<br />
71 fqq. BASNAGE Annal. ad a. 51 § 14, 15.<br />
, Maar hoe kwam het toch, dat PAULUS hier niet dan<br />
Joodfche Vrouwen aantrof? Ik vinde deeze vraage,<br />
zoo wel als het antwoord op dezelve in geenen Com*<br />
mentarius (ƒ). Ter verrichtinge van den Godtsdienst<br />
kunnen zy hier niet gekomen zyn; want daarby hadden<br />
de mannen insgelyks moeten tegenwoordig zyn (g).<br />
Ik<br />
(«) Op deeze wyze legt de Heer LARDNER het woord<br />
ttiaftlgiTo insgelyks uit, lib. I, de fide historie Euangelicce cap,<br />
3. p. 192 en noch éénmaal p. 193.<br />
(ƒ) Het antwoord van ELSNER, in zyne Inleiding tot den<br />
brief aan de Philippers, kap. II. § 13, is niet wel uitgevallen;<br />
en, het geen VITRINGA in zynen Archifynagogo cap. 13. p.<br />
253 voorltelt, wordt door den Heer WALCH , in de bovengemelde<br />
verhandeling, £ VIII, met het zelfde recht verworpen,<br />
willende hy liever geheel niet, dan flecht, antwoorden.<br />
(g) MOLDENKAWER fchynt op deeze aanmerking van onzetl<br />
Schryver te antwoorden, wanneer hy in zyne Aantekening<br />
op dit vers zegt: " dat PAULUS en SILAS toen niet voor mana<br />
nen, maar voor vrouwen, gepredikt hebben, heeft men<br />
,» bui.
der Apoflelen. Hoofdft. XVI: 13. 177<br />
Ik voor my weet deeze vraage niet anders, dan op<br />
de volgende wyze ie beantwoorden.<br />
Naa het einde van den Godtsdienst, vermaakten<br />
deeze Vrouwen zich met eene wandeling langs de riviere,<br />
" Wanneer jongelingen, den Sabbath ter eere ,<br />
„ wandelen, fpringen, loopen en lustig zyn, is hun dit<br />
„ geoorloofd " zegt BUXTORF, in zyne fcboole der Joo.<br />
den, kap. XI, bl. 298 (van de fiollandfcbe Overzet,<br />
tinge), Ook zien wy de hedendaagfche Jooden op<br />
hunne Sabbat hen veel wandelen, nu eens mannen en<br />
vrouwen met eikanderen, dan eens ieder afzonderlyk.<br />
Thans naderden PAULÜS en SILAS deeze vrouwen onverhoeds.<br />
Toen zy in derzelver gezicht kwamen,<br />
biceven zy ftaan , dewyl zy wisten, dat deeze mannen<br />
in de Itad airede gepredikt hadden; en waren begeerig,<br />
om te wceten, wat zv haar zouden voorftellen. -<br />
PAULUS begon tot haar van JESUS te fpreeken , om<br />
haar, ware het mogelyk, tot overtuiging te brengen,<br />
dat JESUS de MESSIAS was; en zy hoorden hem aan*<br />
dach-<br />
,, buiten twyfel daar aan toetefchryren, dat deeze Vrouwen<br />
„ vroeger in het Bedehuis gekomen waren, dan de mannen. "<br />
Eene gisfing, van dewelke ik noch niet zien kan, hoe dezelve<br />
buiten twyfel kan gefield worden. . HESZ is, in<br />
p* leeven der Apostelen, B. III, hoofdft. 3, van gevoelen, dat<br />
deeze uitdrukking van LUKAS, .zy fpraken tot de Vrouwen, niet<br />
nitfluitender wyze moet verftaan worden, als of 'er toen alken<br />
Vrouwen tegenwoordig geweest waren. " Béhalven de<br />
„ Joodfche inwooneren zegt hy — • lieten zich hier<br />
„ ook Profelytinnen vinden, Griekfche of.Romeinfche Vrou-<br />
„ wen, die met den Joodfchen Godtsdienst meer of minder<br />
„ bekend, reeds by voorraad in alles, het geen van eenen<br />
„ MFSSIAS der Ifraëütcn gezegd werdt, belang Helden. Aan<br />
„ deeze Helde de Apostel zyne leere voor '.'. Dit zoude<br />
noch al het beste antwoord op deeze zwaarigheid zyn, zo<br />
men maar eene goede 'rede wist, waarom LUKAS hier dan alleen<br />
van de Vrouwen fpreekt , of waarom de Apostelen alleenlyk<br />
tot de Vrouwen gefproken hebben. VERTAALER,<br />
VI. Deel. M
178 Verklaaring van de Handelingen<br />
dachdglyk aan. Dit verhaalt LUKAS ons, met weinig<br />
woorden, in het volgend vers.<br />
vers 14. En eene Vrouw, met naame Lydia, eene<br />
Purperkraamfter uit de ftad Thyatira , dewelke Godt<br />
vreesde, boorde hem aan. Deeze opende de Heer bet<br />
hart, dat zy, het geen Paulus /prak, wel ter harte nam.<br />
De prediking van PAULUS was ook toen niet onvruchtbaar.<br />
Eene ryke Joodin (h) die eene Weduwe ichynt<br />
geweest te zyn, werdt, met alle de haaren, die by<br />
haar waren, door dezelve indiervoege overtuigd, dat<br />
JESUS de MESSIAS, de Zoon van Godt is, dat zy zich<br />
met dezelven noch op dien zelfden dag liet doopen,<br />
en door dat middel, als voor de geheele waereld ,<br />
openlyk , en met blydfchap, beleedt, dat zy eene<br />
Christin was.<br />
Haar naam was LYDIA. Dit kan ook eene perfoon<br />
te kennen geeven, die uit'Lydien van geboorte is(f):<br />
gelyk in dit land Vrouwen waren, die in het purper<br />
arbeidden. OVIDIUS getuigt dit, Metamorpb. VI, 11<br />
fqq. en CLAUDIANUS 5 lib. ï de raptu Proferpinoe V. 274.<br />
Dan dat het hier de eige naam van deeze Vrouw ge.<br />
weest is, geeft ons LUKAS duidelyk genoeg te kennen,<br />
wanneer hy zegt, hifiar, Af?/»», met naame, of<br />
genaamd LYDIA. Hierop moeten CAMERARIUS en GRO-<br />
TIUS, gelyk mede de Abt HILLER in zyn Onomafiicon<br />
Sacrum p. 170 niet behoorlyk gelet hebben, toen zy<br />
fchreeven , dat deeze Vrouw, naar haar Vaderland,<br />
de Lydifcbe genaamd werdt.<br />
BIEL beging den zelfden misflag in de Bibliotbeca<br />
Bremenfis T. II. p. 411. Dan toen JAC. HASAJUS hem<br />
zyne dooling onder het oog bracht (T". 111. p. 277),<br />
ver-<br />
(h) Of mi&fchien eene Profelytin, het geen my noch al zoo<br />
waarfchynlyk voorkomt. VERTAALER.<br />
0') In MAXIMÜS TYRIUS zyne DisJ. X. p. 112, leest men<br />
&j>ï\* xieti, een meisje uit Lydien.
der Apoflelen. Hoofdft. XVI: 14. 173<br />
verliet hy dezelve T. VI. p. 1043 op eene loflyke<br />
wyze.<br />
En toch het is geene ongewoone zaak, dat de naam<br />
van een land in eenen eigen naam veranderd wordt:<br />
zoo worde by XENOPHON, lib. IV de expedit. Cyriyp.^is<br />
en 339 een Griekfch veldoverfte Lycius genaamd —<br />
by TERENTJÜS, Heautontumor. IV, 4,9 eene Griekfche<br />
flaavin Phrygia — en terzelfder plaatze een<br />
Griekfche flaaf Syrus. Zoo draagen by ons fommigen<br />
den naam van Saks, de Vries, Schot, van Lingen<br />
enz. zonder in die landen of fteden te woonen, waar<br />
van zy den naam voeren.<br />
Onze LYDIA nochtans was van geboorte eene Lydifche,<br />
en droes ook den naam van LYDIA. Ik heb<br />
by XENOPHON Lib. V van het zoo evengeme!d werk,<br />
p. 349 een voorbeeld gevonden, het welk volmaakt<br />
van dezelfde natuure is. 'A>ig M»V» 5, fchryft hy aldaar,<br />
rl 'ybtf't x*t rcvHftst fiv*:ïjp*it hy was uit Myjien<br />
van geboorte, en werdt ook Myfus genaamd.<br />
Onze LYDIA was eene Purper-kraam fier in de nabuurige<br />
ftad Thyacire, en hieldt zich thans te Philip,<br />
pi op, alwaar zy ook, gelyk men uit het volgende<br />
vers kan afneemen, een eigen huis hadt. Zy was<br />
dus eene ryke Vrouw. Waarom zy zich thans te<br />
Philippi ophieldt, is van te weinig belangs, om hier<br />
te onderzoeken. De gisfing, die men in de Symbola<br />
literaria Bremenfia, T. II. p. 131 fqq, voorgefteld<br />
vindt, laat zich wel hooren: evenwel, het is niets<br />
meer, dan eene gisfing.<br />
Deeze ryke Joodin was ook eene Godtvruchtige<br />
Vrouw,
i8o Verklaaring can de Handelingen<br />
alwaar van Profelyten gefproken wordt, bepaaldlyk<br />
kap. XIII: 43 en 50, XVII: 4 en 17 , ftaac a! een<br />
e-isifiivoi, en tweemaalen wordt 'er noch een woord bygevoegd<br />
, waar door zy van Godtvruchtige Jooden<br />
ondericheiden worden.<br />
Deeze waarlyk vroome vrouw dan boorde PAULÜS<br />
met de grootste oplettendheid prediken, en de Heilige<br />
Geest, die in zoodanige zielen werkfaam is, opende<br />
de oogen van haare ziele derwyze, dat zy de waarheid<br />
der leere van den Apostel ten vollen herkende,<br />
en geloovig wierdt. Dit betekent hier de uitdrukking<br />
wpn'zw ro7s zcexovpluotc, dewyl daar door, het<br />
geen de Heilige Geest in haar werkte, duidelyk wordt<br />
aangeweezen. In deeze betekenisfe heeft RAPIIELIUS<br />
dit woord ook dikwils by POLYBIUS aangetroffen.<br />
De Heer opende haar het hart, is eene Hebreeuwfche<br />
manier van fpreeken, gelyk MAJUS , in Bibliotheca<br />
M. $. Uffenbacbiana p. 10, en FESSELIUS, Adverf.<br />
Sacr. lib. VIII. cap. 1. § 7, getoond hebben. Men<br />
befluite uit dit verhaal van LUKAS in geenen deele ,<br />
dat Godt de harten van die andere Vrouwen, dewelken<br />
toen niet geloovig werden, niet heeft willen openen.<br />
Wy weeten, dat Godt alle menfchen door zyn<br />
woord wil verlichten, en dat zy alleen 'er niet door<br />
verlicht worden, die hunne ooren en harten voor de<br />
waarheid toeüuiten.<br />
vers 15. Toen zy zich nu met baar huisgezin hadt<br />
laaten doopen, badtzyons, en fprak: indien gy gelooft,<br />
dat ik aan den Heere geloove, zoo komt in myn buis,<br />
en blyft by my'. En zy noodigde ons. LYDIA hadt een<br />
huisgezin , het welk insgelyks door de predikatie van<br />
PAULUS zoo getroffen werdt, dat het aan JESUS geloofde.<br />
Zy liet zich derhalven, om den Apostel van<br />
haare flandvastigheid in het geloof te verzekeren,<br />
met alle de haaren, in de riviere doopen, gelyk die<br />
iEthioDier, van wien kap. VIII, gefproken wordt.<br />
ELSNER
der Apoftelen. Hoofdft. XVI: 16. iSi<br />
ELSNER is, in zyne inleiding tot den h ief aan de Pbilippers,<br />
kap. 11, § 22 van gedachte, dat LYDIA niet<br />
door onderdompeling, maar door befpreöging, gedoopt<br />
is, dewyl de eerbaarheid zyns oordeels geene<br />
andere wyze van doopen toeliet. Dan, hoe kan men<br />
denkeu, dat PAULOS haar op eene nieuwe, en tot dus<br />
verre ongewoone wyze, zoude gedoopt hebben? Hy<br />
doopte haar, gelyk PHILIPPUS den ./Ethiopiër , en<br />
JOHANNES CHRISTUS gedoopt heeft. Te weeten LY<br />
DIA moest zich, wel te verftaan gekleed, in het water<br />
begeeven, en PAULUS, of een ander-, wien hy dit<br />
bevolen hadt, begoot haar daar mede, in den naame<br />
des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geests.<br />
Naa het verrichten van deeze plechtigheid verzocht<br />
zy PAOLUS en zyne reisgenopten, om met haar in de<br />
ftad te gaan, en in haar huis hunnen intrek te neemen.<br />
Toen PAULUS hier niet terftond in bewiiligde,<br />
fprak zy: indien gy vastftelt, dat ik waarlyk eene<br />
Christin ben, zo keert in myn huis in. Zy twyfel.<br />
de 'er niet aan, of PAULUS zoude haar voor eene'oprechte<br />
Christinne houden, Zy wilde zeggen: indien<br />
gy m<br />
y, gelyk ik niet twyfele, voor eene echte Christinne<br />
houdt, geef my dan het genoegen, dat gy in<br />
myn huis uwen intrek neemt, en dat ik u'moogc'vergasten.<br />
Eindelyk vonden zy zich gedrongen ,<br />
om met haar te gaan, dewyl zy haar verzoek telkens<br />
herhaalde, en zy, het niet langer konde weigeren.<br />
Dit is de betekenis van het woord *r*&iWr«r» % het<br />
welk in het eerste boek van onzen Gefchiedfchryver,<br />
kap. XXIV: 29, in dien zelfden zin voorkomt.<br />
vers J6. Maar bet gebeurde, toen wy na bet Bede.<br />
buis gingen, dat ons eene dienstmaagd ontmoette, die ee.<br />
nen waarzeggenden geest hadt, en door haar waarzeggen<br />
aan haare Heeren veel voordeels aanbracht. In het<br />
voorgaande vers hebben wy gezien, dat de geloovige<br />
LYDIA PAULUS en zyne reisgenooten met zich na haar<br />
huis nam. Het geen derhalven hier verhaald wordt,<br />
M 3 moet
182 Verklaaring van de Handelingen<br />
moet den volgenden dng (k) zyn voorgevallen. Dat<br />
PAULUS met zyne reisgenoocen toen wederom na (/_)<br />
het Joodfch Bedehuis gegaan is, komt mv voor, om<br />
geene andere rede gelchied te zyn, dan op dat ook<br />
de Joodfche mannen hem van CHRISTOS zoudi n hoo.<br />
reu prediken. Hoedanig de uitflag van zynen aibeid<br />
by die gelegenheid geweest zy, heeft LUKAS niet gemeld;<br />
hy gaat terflond tot het verhaal van eene gewichtigere<br />
en zeldfaamere gebeurtnisfe over.<br />
Op den weg derwaarts ontmoette den Apostel eene.<br />
bezete dienstmaagd , in welke een waarzeggende geest<br />
woonde, door wiens openbaaringen zy veel gelds verdiende,<br />
hec welk haare Heeren na zich namen. Dit<br />
was «-«AA* igy»rl» 3 groote winst, een groot rooide el.<br />
Zy moet haaren Heere reeds als eene lyfeigene toe.<br />
behoord hebben, toen deeze geest in haar voer, na.<br />
demaal hy zich dus, het geen zy verdiende, met allen<br />
fchyn van recht konde toeëigenen.<br />
Ik zegge: haaren Heere, in het enkelvouvvige. 'o«<br />
K^i«<br />
ne Vrouwe en Kinderen; dewyl die allen aan de heerfchappye<br />
over deeze flaavinne deel hadden. Wy vinden<br />
deeze manier van fpreeken LUK. XIX: 33, insgelyks,<br />
alwaar men myne aanmerkingen kan nazien.<br />
De verlegenheid der uitleggeren, hoe deeze dienst,<br />
maagd aan twee of meer Heeren kan toebehoord hebben,<br />
is derhalven zonder grond.<br />
De waarzeggende geest wordt srn»^* nvS-mte, en de<br />
dienstmaagd zelve eene waarzegfier , ^«criu^/vij, genaamd.<br />
Deeze benaaming van den geest komt in geene<br />
(k) Of misfehien op eenen volgenden Sabbath. VERTAALER.<br />
(I) Dus heeft men het woord s/V hier te verftaan. Men<br />
zie, het geen ik by Jon. XI: 31 en XX: 1 heb aangetekend.
der Apoflelen. Hoofdft. XVI: 16. 183<br />
ne ongewyde fchriften voor; echter kunnen wy den<br />
grond van dien naam gemakiyk ontdekken. APOLLO,<br />
by de Heidenen voor den Godt der waarzeggerye gehouden,<br />
hadt zekeren draak, ndS-o» genaamd, overwonnen.<br />
Door deeze overwinning verkreeg hy den<br />
naam Pytbius, en Pyticus; en daarom werdt zyne<br />
waarzeggende Priefteres Pythia, by TIBULUS (111,<br />
3, 31) Delpbica Pytho, en haare Godtfpraaken Oracula<br />
Pythia genaamd. Om die rede droeg ook de Had<br />
Delphi, door de Godtfpraaken van APOLLO alomme<br />
vermaard, den naam van Sr»*»»; ja men noemde alle<br />
waarzeggeren a-u'S-»»^, gelyk PLUTARCHUS, de Oraculorum<br />
dejeclu, p. 414 getuigt. —— Wat nu het woord<br />
5r!?£
184 Verklaarïng van de Handelingen<br />
anderen menfeh hunne wooning te maaken, en door<br />
denzelven te werken. Dan, naa dat deeze Wonderdoeners<br />
de waereld verlaaten hebben , heeft deeze<br />
macht der kwaade geesten, en deeze toelaating van<br />
Godt, ook een einde genomen.<br />
r<br />
Wy moeten noch op ééne vraage antwoorden; te<br />
weeten: hoe de DUIVEL toch door deeze Diensmaagd<br />
heeft kunnen waarzeggen , daar de kennis van toekomftige<br />
dingen eene eigenfehap van Godt alleen<br />
is; men zie JES. XLI: 22 enz. Hier op merk ik het<br />
volgende aan. Zyne waarzeggeryen betroffen dingen ,<br />
die de DUIVEL, volgens zyne natuur, als een geest,<br />
konde weeten. Hy gaf, by voorbeeld, door deeze<br />
Dienstmaagd te kennen, waar men iets , het geen<br />
verkooren was, konde vinden — wie het één of ander<br />
geftolden hadt — waar deeze of geene zich thans<br />
ophieldt — of een lyder zoude fterven, of niet —<br />
dat zeker fchip verongelukt was, en een ander behou.<br />
den zoude aankomen — wat men kort te vooren gedaan<br />
hadt -— waar het lyk van iemmd, die vermoord<br />
was, konde gevonden worden. Zulke vraagen, die<br />
de DUIVEL zeer natuurlyk kan-weeten [m) % en dus<br />
ook in ftaat is, om te beantwoorden , werden door<br />
deeze Dienstmaagd beantwoord; en hier mede verdiende<br />
zy veel gelds, dewyl men in haar antwoord<br />
vry wat belangs ftelde.<br />
vers 17, 18. Dezelve liep Paulus en ons geduurig<br />
achter naa, en fprak met veel gejehreeuvo: deeze mannen<br />
zyn knechten van den allerhoogsten Godt, en leeren u<br />
den weg der zaligheid. Dit deedt zy veele dagen achter<br />
(m) Hier van zoude ik evenwel de vraagen: of een lyder<br />
zoude fterven of 'niet, en of zeker fchip behouden zoude aankomen,<br />
liefst uitzonderen. Zaaken van dien aart, die van zoo veele<br />
toevallige omftandigbeden afhangen , kunnen door niemand ,<br />
dan Godt, wien alleen de toevallige toekomst bekend is, te<br />
vooren geweeten, en door niemand , dan dien hy het geopenbaard<br />
heeft, voorzegd Worden. VJSKTAALEK.
der Apoflelen. Hoofdft. XVI: 17-19. i#j<br />
ter één. 'Maar Paulus werdt dit moede, en hy zag om,<br />
en fprak tot den geest: ik beveele u in den naam", van<br />
Jefus Christus, dat gy van haar uitvaart. Toen voer hy<br />
uii in dezelfde uure. Waarom wilde PAOLUS die niet:<br />
verdraagen, daar'deeze geest hem en zynen mede-arbeideren<br />
den naam gaf, die hun toekwam? —— Dewyl<br />
deeze kwaade geest door dat middel voor eenen<br />
goeden geest poogde gehouden te worden. Maar waarom<br />
dreef PAULUS hém dan niet terftond uit, toen hy<br />
zich de eerfte maale met zulk een gefchreeuw deedt<br />
hooren ? Wy vinden hier een nieuw voorbeeld,<br />
het welk ons kan overtuigen, dat de Apostelen niet<br />
naar hun eige welgevallen wonderwerken konden doen,<br />
maar dezelve altoos volgens de w;l, op het bevel,<br />
en door eene geheime aanprikkeling van den Heiligen<br />
Geest, gedaan hebben; gelyk ARCULARIUS insgelyks<br />
by dit vers heeft aangemerkt. PAULUS moest dan<br />
dit geroep eenige dagen achteréén met verdriet aanhooren<br />
, -en zwygen. Maar eindelyk voelde hy de<br />
aanfpooring van Godts Geest, waarop hy deezen kwaal'<br />
den geesre in den naame van JESUS CHRISTUS geboodt,<br />
uittevaaren.<br />
In die zelfde uure voer by uit, zegt LUKAS, dat is,<br />
terftond , op het zelfde oogenblik. Deeze manier van<br />
fpreeken vinden wy by alle de vier Evangelisten ;<br />
men zie tct een voorbeeld MATTH. VIII: 13; IX:<br />
11; XXV!: 55; gelyk mede noch éénmaal by onzen<br />
LUKAS, HAND. XXII: 13.<br />
vers 19. Maar toen hunne Heeren zagen, dat hunne<br />
boop op winst verdweenen was, groepen zy Paulus 'en<br />
Silas, en fleepten dezelve op de markt voor de Overheid.<br />
LUKAS fchynt het woord s'f^S-s. hier met opzet te herhaaien.<br />
De kwaade geest, wil hy zeggen, was uit.<br />
gevaaren, en met denzelven ook de 'hoop op winst<br />
voor de Heeren van die dienstmaagd vertrokken.<br />
Deeze, vaart hy voort, groepen PAULUS en SILAS,<br />
met hunne banden aan. in deeze betekenisfe komt het<br />
M 5 woord
186* Verklaaring van de Handelingen<br />
woord s'zriXtzfié/itetoc kap, IX: 27 insgelyks voor; en<br />
kap. XXI: 30 leezen wy wederom, zoo als hier:<br />
intxccpótttm uhnvra,, zy Jleepten dezelve met geweld<br />
voort.<br />
De Heer van deeze dienstmaagd moet een aanzienlyk<br />
man geweest zyn, dewyl wy vers 22,leezen, dat<br />
hy zelfs het volk tegen de Apostelen heeft opgeftookc,<br />
waar door de Overheid noch meer verbitterd werd.<br />
Uit de woorden «'< Ki^
der Apoftelen. Hoofdft. XVI: 20, 21. 187<br />
sius toont, dat »< te***y>t de Stadsrechteren, in het<br />
Latyn Pratores, betekent.<br />
De Apostelen worden hier van eene misdaad befchuldigt,<br />
die men ten hoogften ftrafwaardig oordeelde, te<br />
weeten, dat zy eenen nieuwen Godtsdieust zochten in<br />
te voeren. Dewyl ieder volk den Godttdienst, dien hy<br />
van zyne voorouderen geërfd heeft, al is dezelve ook<br />
noch zoo valfch, zonder eenige de minste twyfeiing<br />
voor den waaren Godtsdienst houdt, en het dien om<br />
die rede- als ten hoogden heilig en onfchendbaar aanmerkt,<br />
kan de waare Godtsdienst niet nalaaten ten<br />
uitenten gehaat te zyn, en deszelfs Leeraaren moeten<br />
natuurlyker wyze der zwaarfte ftraffe waardig geoordeeld<br />
worden.<br />
Zulke Leeraaren veroorzaaken zekerlyk vry wat on •<br />
rust en verwarring in eene ftad, dewyl het gros der<br />
inwooneren, groot en klein, geestlyken en waereldlyken,<br />
zich tegen hunne heilige leere verzetten, en<br />
zy die genegen zyn, om dezelve aanteneemen, zich<br />
den haac en de vervolging van hunne medeburgcren<br />
op den hals haaien. De opfchuddingen, daar door<br />
veroorzaakt , moeten dus eigenlyk aan deeze blinde<br />
vyanden der Godtlyke waarheid worden toegefchreeven<br />
; die zich ondertusfchen verbeelden , dat alle<br />
fchuld dier onrust op rekening der nieuwe Leeraaren<br />
behoort gcfteld te worden.<br />
LUKAS legt den aanklaageren van de Apostelen het<br />
woord ixTctgdrrtm in den mond, het welk zeer nadruklyk<br />
is, en veel fterker luidt, dan het woord T* ?*Ws,r,<br />
het welk kap. XV: 24. en XVII: 8 door hem gebruikt<br />
wordt. In het volgend hoofdftuk, vers 5 bedient hy<br />
zich van eene uitdrukking, die niet minder fterkis,<br />
te weeten Soj»^?» ri> ni*,,.<br />
De befchuldiging: zy zyn Jooden, wordt gemeenlyk<br />
verkeerd verftaan. De betekenis daar van is: 'zy z'yn<br />
die bekende Jooden dewelken van hunnen eigen<br />
Godts-
188 Verklaaring van de Handelingen<br />
Godtsdienst afgevallen zyn , en nu in de waereld<br />
omzwerven , en eenen geheel nieuwen Godtsdienst<br />
zoeken in te voeren. Het was naauwlyks reeds bekend,<br />
dat eenige Joodfche Leeraaren in de nabuunge plaatzen<br />
eene nieuwe leere gepredikt, hier en daar onrust<br />
verwekt, en zich overal den haat van het gros der<br />
ingezetenen op den hals gehaald hadden. Wanneer<br />
derhalven deeze klaagers zeggen: zy zyn Jooden, betekent<br />
die niet anders, dan: zy zyn geboorene Jooden,<br />
die 'er hun werk van maaken, om eenen nieuwen<br />
Godtsdienst, dien zy den Christelyken noemen,<br />
in te voeren (»).<br />
Deezen nieuwen Godtsdienst , vaaren zy voort ,<br />
moogen wy niet aanneemen, noch volgens denzelven<br />
leeven. Dit betekent óvSs xetü,, te weeten, «•»<br />
welk laatste woord by kap. XV: r reeds is opgehelderd.<br />
Volgens de oude Romeinfche wetten waren<br />
alle nieuwe Godtsdiensten verbooden (o). Evenwel<br />
werden vreemde volken tot den Godtsdienst van<br />
Rome niet gedwongen; en daarom genoot men in die<br />
lan-<br />
(«) Het is bekend, dat de Christlyke Godtsdienst by de<br />
Heidenen eenen geruimen tyd niet anders, dan als eene Setls<br />
van den Joodjehen aangezien, en de Christenen in hen algemeen<br />
Jooden genaamd zyn. En hier aan heeft men het toetefchryven,<br />
dut de uitbreiding van dien Godtsdienst in den<br />
beginne van deezen kant , zoo weinig tegenftand ontmoet<br />
heeft, dat men deszelfs Leeraaren van oproerigheid, of andere<br />
foortgelyke misdaaden, tegen welke uitdruklyke wetten<br />
waren, moest befchuldigen, om de Heidenfche Overheden<br />
tegen hen in het harnas te brengen. Zoo verhaalt SUETOKIus,<br />
in vita Ciaudii cap. XXV, dat de Keizer alle Jooden uit<br />
Rome verdreeven heeft, dewyl zy, op aanllooking van zekeren<br />
CHRESTUS, (dus noemt hy onzen Zaligmaaker) oproer ia<br />
de ftad verwekt hadden. VERTAALER.<br />
(o) Men heeft rede, om dit te vooronderftellen , fchoon<br />
het tegendeel by de Romeinen , om ftaatkundige belangens.,<br />
in gebruik v/as, en 'er ook geene dergelyke wetten meer<br />
voorhanden zyn. VERTAALER.
der Apoflelen. Hoofdft. XVf: 22. 189<br />
landen eene groote vryheid in de n Godtsdienst; hec<br />
geen ook niet weinig toebracht , om den voortgang<br />
van hec Christendom te bevorderen. De vyanden<br />
van PAULUS en zyn medearbeideren fpraken derhalven ,<br />
eigenlyk genomen , de waarheid niet, wanneer zy<br />
voorgaven, dat zy, als Romeinen, dat is, als Romeinfche<br />
onderdaanen, deezen nieuwen Godtsdienst niec<br />
mochten aanneemen. Waarlyk de ftad zoude van de<br />
Romeinen niets te duchten gehad hebben, alware het<br />
ook, dat haar overheid de waarneeming van tweeërlei<br />
Godtsdienst in dezelve hadt toegelaaten. Immers niet<br />
lange daarnaa zag men zelf te Rome veele Christenen»<br />
die daar in eene ongelloorde rust leefden. Intusfehen<br />
verbeeldden deeze lieden zich, en brachten<br />
het gemeen insgelyks in den waan , dat de ftad in<br />
het grootst gevaar was , om door de Romeinen ten<br />
ftrengsten gekastyd te worden.<br />
vers 22. Toen maakte het volk eene opfchudding té'<br />
gen hen, en de ftadsr echter en lieten hun de kleederen<br />
affebeuren , en gaven bevel, om ben te geesfelen. De<br />
rechteren geraakten door het oproer van het gemeen,<br />
en teffens door hunnen eigen haat tegen deezen vreemden<br />
Godtsdienst, in zulk eenen yver, dat zy de Apostelen<br />
terftond lieten geesfelen , en vervolgens, om<br />
hen voor een nader onderzoek te bewaaren, in de<br />
gevangenisfe brengen. Het geesfelen van dergelyke<br />
befchuldigden merkte men flechts als eene tuchtiging<br />
aan, op welke, naa dat men de zaak gerechtlyk onderzocht<br />
hadt, naderhand eerst de eigenlyke ftraffe<br />
volgde. Men leeze myne aanmerking op MATTH.<br />
XXVII: 26.<br />
Zy nu, die deeze geesfeling zouden doen, trokken<br />
hun de kleederen uit, of liever, fcheurden hun dezelve<br />
van het lichaam. De gegeesfelden trokken naderhand<br />
deeze kleederen weder aan ; en dus moeten<br />
wy niet denken , dat deeze klecderen geheel en al<br />
aan flukken gefcheurd zyn; gelyk fommige uitleggeren<br />
, onder welken ik alleen den Heer ALBERTI" zal<br />
noe-
IQO Verklaaring van de Handelingen<br />
noemen, gedaan hebben. De dwaaling, door BENGEL<br />
bier by begaan, moet aan overylinge worden toegefchreeven.<br />
Hy deukt naamlyk, dat de rechters den.<br />
Apostelen met eigene handen de kleederen van hec<br />
lyf gefcheurd hebben. Hadt hy maar op het volgend<br />
vers gelet, alwaar wy leezen, dat diezelfde rechters<br />
PAOLUS en SILAS in de gevangenisfe wierpen, hy<br />
zoude zich over dien misflag gefchaamd hebben, dewyl<br />
hy zeer wel wist, dat hetgeen iemand door zy.<br />
ne dienaaren of onderdaanen doet, aan hem zei ven<br />
wordt tocgefchreeven. Met geene mindere onbedachtfaamheid<br />
befloot CASP. BARTH uit het woord
der Apoftelen. Hoofdft. XVI: 23—26. ior<br />
de Aanmerkingen van VALESIUS , op de Kerkl. gefchiednisfen<br />
van EUSEBIUS, B. IV, kap 16 en B, V,<br />
kap. 1, vinden , gelyk mede by SAGITTARIUS , de<br />
efuciatibus martyrum, cap. 11^ § 11 enz., in SUICERUS<br />
zynen Tbefaurus ecclefiasticus, cn in de aantekeningen<br />
door PRICJEUS en ELSNER by die vers gevoegd.<br />
Ik moet hier de oudfle plaatzen der Heilige Schrift<br />
niet vergeeten, in dewelken van deeze manier, om<br />
gevangenen te bewaaren , gefproken wordt. Ps, CV:<br />
18 wordt van JOSEPH gezegd, dat men, toen hy in<br />
jEgypten in de gevangenis geworpen werdt, zyne voe.<br />
ten in eenen ftok gedwongen heeft. En HIOB zegt van<br />
zich zeiven, kap. XIII: 27> hoewel in eenen figuurlyken<br />
zin, tot Godt: gy hebt myne voeten in den ftok<br />
gelegd.<br />
vers 25. Om middernacht baden Paulus en Silas, en<br />
zongen liederen tot Godt: het welk de (andere) gevangenen<br />
hoorden. Wanneer wy ons herinneren, dat de<br />
Apostelen, die te Jerufalem gegeesfeld werden, zich<br />
verheugden, (kap. V: 41) dewyl zy verwaardigd werden<br />
, om hunnes Heeren wille te lyden; zullen wy<br />
ons niet verwonderen, dat PAOLUS en SILAS hier ook<br />
in de gevangenisfe baden en zongen.<br />
Hunne medegevangenen hebben zich buiten twyfel<br />
over deeze hunne bedaardheid en vrolykheid van geest<br />
niet genoeg kunnen verwonderen; en wy hebben rede<br />
, om te vermoeden, dat zy naderhand uit de aardbeevinge,<br />
en hunne bovennatuurlyke verlosfinge van<br />
hunne banden beflooten hebben, dat deeze mannen<br />
dienaaren van Godt waren, en datzy derzelver leere<br />
met een geloovig hart zullen hebben aangenomen.<br />
vers 26. Maar éénsklaps ontftondt 'er eene fterke aard.<br />
beeving, zoo dat ook de grond der gevangenis febudde : en<br />
in een oogenblik ftonden alle deuren open, en de banden<br />
van ben alle waren los. Dit was geene natuurlyke aardbeeving.<br />
Daarom ben ik van gedachte, dat dezelve<br />
niets
T92<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
niets dan de gevangenis heeft doen fchudden, en dat<br />
men 'er in de ftad niets van befpeurd heeft (q). Zulk.<br />
eene, aan zekere plaatze bepaalde, aardbeeving viel<br />
insgelyks naa den dood van CHRISTUS voor, MATTH.<br />
XXVil: 51, gelyk ik daar ter plaatze, tegen het gemeen<br />
gevoelen, getoond hebbe. Van eenen zooda-<br />
- nigen o-ua-fioc i«sy«f wordt ookMATïH. XXVIIf: 2, ge.<br />
wag gemaakt. Terwyl door deeze aardbeeving niet<br />
flechts de binnenfte deur van hunne gevangenisfe,<br />
maar ook de buitendeuren openfprongen , vielen ,<br />
door een nieuw (r) wonderwerk, de banden ook der<br />
andere gevangenen van hunne handen en voeten af.<br />
Waar uit wy kunnen afneemen, dat Godt deeze, door<br />
dat middel, tot kennis der waarheid, en op den weg<br />
der Zaligheid, heeft willen brengen.<br />
vers 27, 28. Toen nu de cipier ontwaakte, en de<br />
deuren der gevangenisfe open zag, trok by zyn zwaard<br />
uit, en wilde zicb zeiven om het leeven brengen, dewyl<br />
by dacht , dat de gevangenen gevlucht waren. Maar<br />
Paulus fprak met luider ftemme: doe u zeiven geen leed,<br />
want wy zyn allen noch hier. Deeze man was door<br />
het fchudden van zyn huis wakker gemaakt, fchoon<br />
hy niet wist, dat hv zyn ontwaaken aan eene aardbeeving<br />
hadt toetefchryven. Hy dacht flechts iets<br />
gehoord hebben, het geen van de gevangenen voortkwam,<br />
(?) Ik zie geene noodzaaklykheid voor dit vermoeden.<br />
Zelfs komt het my voor , dat, indien men vooronderftelt,<br />
dat deeze aardbeeving zich in de geheele ftad heeft doen<br />
voelen, men eene rede te meer heeft, aan welke men de<br />
fpoedige verandering van befluit by de Rechteren, vers 35,<br />
kan toefchryven. VERTAALER.<br />
(r) Ik zie niet, waar op dit woord betreklyk zy. Want<br />
eene aardbeeving op zich zelve kan zoo min een wonderwerk<br />
genaamd worden, als het een wonderwerk is, dat door<br />
eene fterke aardbeeving deuren openfpringen. Schoon ik<br />
daarom niet loochene , dat hier eene aanmerklyke beftiering<br />
der aanbidlyke Voorzienigheid, tot verlosfing der Aposteleni<br />
heeft plaats gevonden. VERTAALER.
der Apoftelen. Hoofdft. XVI: 27—-ïg. 19?<br />
kwam. In deeze gedachte werdt hy bevestigd, toea<br />
hy de deuren der gevangenisfe open vondt; hetgeen<br />
hem geweldig verfchriktte. Dewyl het hem nu zoo<br />
nadruklyk was aanbevolen op deeze gevangenen te<br />
pasfen , en hy, nu dezelven , zo hy meende, ontvlucht<br />
waren, redenen hadt, om eenen fchandelyken<br />
dood, en misfchien vooraf den pynbank, te duchten<br />
(gelyk dit eene gewoone manier van ftraffen was)<br />
befloot hy, uit tweeërlei kwaad het minfte te kiezen,<br />
en zich zeiven van kant te helpen.<br />
Dit zag PAOLUS. — De uitleggeren vraagen niet<br />
zonder rede, hoe hy dit, midden in den nacht, heeft<br />
kunnen zien. CLERICUS en DODDRIDGE zyn van ge.<br />
dachte, dat dit voorneemen van den cipier den Apcstel<br />
of door Godt geopenbaard is, of dat de man<br />
hard op zyn voorneemen te kennen heeft gegeeven.<br />
Het laatste is waarfchynlyker, dan het eerfte. »<br />
Ziet hier, hoe ik 'er over dcnke. Kan het niet zyn,<br />
dat de maan gefcheenen, en PAULUS door de openftaande<br />
deur gezien heeft, dat de cipier zyn zwaard<br />
uit de fchede getrokken hadtP Is het onwaarfchyn*<br />
lyk, dat de fterke aandoening van vertwyfelinge den»<br />
zeiven hard op eenige woorden heeft doen fpreeken,<br />
die den Apostel duidelyk genoeg deeden begrypen,<br />
tot welk einde hy den degen uittrok? Het één en<br />
ander is zoo natuurlyk, en heeft daardoor zoo veel<br />
fchyn van waarheid, dat de meesten, hoope ik, in<br />
dit antwoord genoegen zullen neemen. Hoe het<br />
zy , hy ftaakte zyn voorneemen, toen PAULUS hem<br />
toeriep : doe u zeiven geen leed. Wy zyn allen noch<br />
bier.<br />
vers 29. Toén eifchtte hy licht, en fprong 'er in, en<br />
'viel, beevende, Paulus en Silas te voet. D e<br />
maan fchecn<br />
in deeze diepe gevangenisfe niet. Daarom liet hv<br />
licht (
194<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
de deuren geopend waren. Hy zag nu , dat eene<br />
aardbeeving liet gebouw hadt doen fchudden, en dat,<br />
daardoor, de deuren waren open gefprongen. Hy<br />
konde niet anders denken, of dit moest een werk van<br />
Godt zyn.<br />
Dewyl hy nu reeds wist, dat PAOLUS voor een<br />
Godtlyk gezand wilde gehouden zyn, dewyl hy (vers<br />
12) reeds eenigen tyd in de had gepredikt hadt, liet<br />
hy zich door deeze aardbeeving, die zoo zichtbaar<br />
Godtlyk was, beweegen, om PAULÜS voor eenen afgezand<br />
van Godt te herkennen, cn zyne leere van<br />
CHRISTUS , als eene Godtlyke leere, aanteneemea.<br />
Hy werdt hiervan zoo klaar overtuigd, dat hymet<br />
blydfchap in de gevangenisfe fprong, en metbcéven,<br />
dat is, geheel buiten zich zeiven, aan de voeten van<br />
PAULUS en SILAS hun zynen eerbied betoogde ; op<br />
dezelfde wyze, als weleer de Hoofdman CORNELIUS,<br />
kap. X: 25, eenen anderen Apostel, PETRUS naamlyk,<br />
ontfangen hadt.<br />
Wy weeten, dat LUKAS zich in zyne verhaalcn der<br />
kortheid bevlytigt, en veel voor het nadenken zyner<br />
Leezeren overlaat; gelyk CLERICUS ook by deeze<br />
gebeurtnisfe beeft aangemerkt. Jk hebbe 'er daarom<br />
de omftandigheden, moeten by voegen, die eene<br />
geringe oplettendheid ons aan de hand geeft. De<br />
uitleggeren, die dit verzuimd hebben, onder welken<br />
BASNAGE, ad a. 51. §. 20, en ELSNER, Inleiding tot<br />
den brief aan de Pbilippers §. 57 cn 59, behooren ,<br />
kunnen zich over deeze groote verandering by dien<br />
man niet genoeg verwonderen , en maaken 'er een<br />
nieuw wonderwerk van.<br />
vers 30, 31, 32. Daarop leidde by ben uit (de gevangeuisfe)<br />
en fprak: Heeren, wat moetik doen, om<br />
zalig te worden? zy fpraken: geloof aan den Heere Je.<br />
fus Christus, zoo zult gy en uw buis zalig worden. Toen<br />
fpraken zy bet woord des Heeren tot hem, en tot allen,<br />
die
der Apoflelen. Hoofdft. XVI: 30—34. 195<br />
die in zyn buis waren. Naa dat hy van de onfchuld<br />
deezèr heilige maiinen was overtuigd geworden, cn<br />
hy hen voor gezandten van den Ailcrhoogften herkende,<br />
leidde hy hen uit de gevangenisfe, en fprak<br />
hen met den gewoonen eernaame Heeren, of, fnyne<br />
Heeren, aan.<br />
Wat moet ik doen, vaart hy voort, om zalig ie worden.<br />
Dewyl ik nu weet, wil hy zeggen, cn heeft<br />
hy misfehien waarlyk gezegd, dat gy Leeraaren van<br />
den Godtsdienst, en door Godt zei ven gezonden zyt,<br />
verzoek ik u, my te zeggen, wat ik te doen hebbe,<br />
indien ik zalig wil worden. PAULUS en SILAS , die<br />
zeer wel wisten, dat, het geen zy leerden , hem r.iet<br />
verborgen was, maar die deeze leere tot dus verre<br />
veracht, en aan zynen voorouderlyken Godtsdienst<br />
den voorrang boven dezelve gegeeven hadt, ant.<br />
woordden hem: geloof aan dien JESUS, dien wy tot<br />
dus verre gepredikt hebben, dan zult gy en alle de<br />
uwen eeuwiglyk gelukzalig worden.<br />
PAULUS fluit het geheele huis, alle de huïsgehooten<br />
van deezen man mede in, dewyl hy voorzag, dat 1<br />
dezelvcn insgelyks eerlang geloovig zouden worden.<br />
Daarom Helde hy hem niet alleen , maar ook allen<br />
zynen huisgenooten, die daar by tegenwoordig varen,<br />
voor, wat zy, volgens deezen nieuwen Godts.<br />
dienst , gelooven, en hoe zy leeven moesten j en<br />
maakte hen daardoor tot waare Christenen.<br />
Of de andere gevangenen dit voordel mede aangehoord<br />
hebben , en door het zelve insgelvks tot hec<br />
Christendom zyn bekeerd geworden, wordt door Lu--<br />
SKAS niet gemeld. Het fchynt byna, of zy onder de<br />
geenen, die in bet buis waren, bêgreepen zyn. Hoewel<br />
de volgende uitdrukking (vers 33) i, JVÜV<br />
•alle de zynen, dit wederom twyfelachtig maake.<br />
vers 33, 34. Daarop 'nam by hen tot zich in de zelf.<br />
de uure van den nacht, en wiejeh bun de.ftriemen éfp<br />
N a
106<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
en Hel zich en de zynen terjlond doopen. Naderhand<br />
voerde hy hen wederom in zyn huis, en zette-hun fpyze<br />
voor, en verheugde zich boven maate, dat by met zyn geheele<br />
huis aan Godt geloovig was geworden. Hy wist<br />
reeds, dat iemand, die tot het Christendom overging,<br />
zich moest laaten doopen. Hy onderging deeze plechtigheid<br />
dan ook noch in dien zelfden nacht met alle<br />
de zynen. De doop werdt hier, gelyk vers 15,<br />
wederom niet verricht door bloote befprenging: want<br />
uit de volgende woorden: hy voerde hen wederom in<br />
zyn buis, kan men zien, dat de Apostelen, om deeze<br />
plechtigheid te verrichten, met hem, buiten zyn<br />
huis gegaan waren. GROTIOS denkt, dat by dit huis<br />
een kom of vyver geweest is; het geen in het geheel<br />
niet onwaarfchynlyk is. En dat ik «>«V door wederom<br />
te rugge voeren vertaald hebbe, komt niet flechts<br />
met den aart der Griekfche taaie overéén, (gelyk<br />
«V^AtW» wederzien , diu.yvn*a^ür wederleeven<br />
betekent) maar ROM. X: 7 betekent «Vy«» insgelyks<br />
wederom te rugge voeren, en MATTH. XXI: 18<br />
tv«y»V«» wederom te rugge gaan.<br />
Toen zy nu weder in huis gekomen waren liet hy<br />
PAULUS en SILAS eeten voordienen, en gaf hun, die<br />
misfchien in de gevangenisfe nauvdyks water en brood<br />
genoeg gehad hadden, eenen goeden maaltyd. Dit<br />
is de betekenisfe van de uitdrukkinge ^-«giB-uxs ^«VS^»,<br />
gelyk RAPHELIÜS in zyne ^4antekeninge uit PIEROOO-<br />
TUS, en ELSNER in zyne Inleidinge bl. 78 beweezen<br />
hebben. Het woord 'nraeariS-Uai betekent ook, wanneer<br />
het alleen ftaat, iemand fpyze voorzetten; men zie<br />
LUK. X: 8 en XI: 6.<br />
By deezen maaltyd was de man, met zyn geheele<br />
huisgezin, ongemeen vrolik; (dit is de betekenis van<br />
het wooid iynxxnivand) hy verblydce zich, dewyl hy<br />
met de zynen nu van den dienst vin valfche Goden<br />
verlost, én tot kennis van den waaren Godt gebracht<br />
was.<br />
dtr Apoftelen. Hoofdft, XVI: 35. 197<br />
ven 35. Maar toen bet dag geworden vuas, zonden<br />
de ftadsrechteren de gerecbtsdienaaren uit, en Heten zeg.<br />
gen: laat deeze mannen los. Hier is de vraage, waar<br />
aan men deeze fpoedige verandering van toorn in genade<br />
hebbe toetelchryven. Voor eersc kan men gemakiyk<br />
denken, dat dit bevel nier, van hun alleen<br />
maar van de gezamenlyke Overheden, gekomen is O)'<br />
Op zich zelve kunnen zy geene macht gehad heb.<br />
btn , om in eene zaak van zoo veel gewichts het<br />
vonnis te veranderen, en hen, die men den voorïgen<br />
dag ten ftrengsten gedacht hadt te ftraffen, op vrye<br />
voeten te ftellen. Èr moet op het onverwachtst iets<br />
voorgevallen zyn, het geen de Overheid berouw deedt<br />
hebben, dat men de gevangenen op zulk eene harde<br />
en fchandelyke wyze behandeld hadt. En het moet<br />
iets geweest zyn, het welk insgelyks gefchikt was,<br />
om het volk tot bedaaren te brengen. De gewoone<br />
antwoorden kunnen tegen de tegenwerpingen , die<br />
terftond by ons moeten opkomen , niec verdeedigd<br />
worden (t).<br />
•ARCUIARIÜS is van gevoelen, dat de Rechteren zich<br />
ge-<br />
CO Ik vinde in deeze geheele verklaaringe van onzen<br />
Schryver zoo veele willekeurige vooronderfteilingen, en onwaarfchynlyke<br />
gisfingen , dat ik aan dezelve n-.yne toefternunng,<br />
hoe ongaarne ook, moete weigeren. Waarom toch zouden<br />
de rechteren, die macht toonden te hebben, om de Apostelen,<br />
tot verder onderzoek, i n de gevangenisfe te werpen<br />
, OOK geene macht gehad hebben, om , wanneer zy van<br />
derzelver onfchuld of overtuigd waren, of meenden overtuigd<br />
te zyn, hen wederom op vrye voeten te Hellen? VERTAA<br />
LER.<br />
(£) Indien de Heer HEUMAÏT niet vooraf hadt vastgefteld,<br />
dat de aardbeeving, des nachts voorgevallen, alleenlyk bv de<br />
gevangenisfe bepaald geweest is, zoude hy waarfchynlyk'niet<br />
geïwyfleld hebben, oin daar aan, ten minsten voer een gedeelte,<br />
deeze fpoedige verandering toetefchry'ven. VERTAA<br />
LER,<br />
' N 3
193 Verllaaring van de Handelingen<br />
cefchaamd hebben , dewyl zy deeze mannen onverhoord<br />
gegeetfeld hadden, en dat zy ben daarom ia<br />
het geheim hebben willen loslatten , ten einde het<br />
volk zoude denken, dat zy u,t de gevangemste waren<br />
uitgebroken. ELSKER denkt, § 65, dat oi het<br />
geweeceu der Rechteren hen tot inkeer gebracht heelt,<br />
of dat zy by gerucht gehoord hadden, hoe de denren<br />
der gevangenisje op het gebed der Apostelen waren<br />
opëngefprongea, of dat zy gedacht hebben , dat<br />
de Apostelen reeds genoeg geftraft waren. Op deeze<br />
iwyfeiachtige wyze hebben DODDRIDOE en LANGE<br />
insgelyks geantwoord. GROÏIUS is mede van gevoelen^<br />
dat de Rechteren berouw gehad hebben, dat zyde<br />
Apoitelen, om aan het verbitterd volk genoegen<br />
te gecven, hadden, laaten geesfelen.<br />
Wat men tegen dit alles kunne inbrengen, ziet ieder<br />
gemaklyk van zelf. Ik behoeve my dan hier by<br />
niet optehouden, maar moet de waare rede opzoeken<br />
cn aantoonen.' Men hadt naamlyk vernomen , dat<br />
men Romeinfche Burgers onverhoord gegeesleld , en<br />
in eene Hechte gevangenis geworpen hadt (a). Dit<br />
deedt de Overheid der ftad geweldig verschrikken,<br />
dewyl het eene zeer groote misdaad was, eenen Romein<br />
op die wyze te behandelen, en, by aldien degevangenen<br />
het te Rome, of aan den eenen of anderen<br />
nabuurigen Landvoogd klaagden, de ftad desweg©<br />
(«) Met hoe veel genoegen onze Schryver deeze zyne<br />
verklaaring ook befchouwe , is het evenwel zeker, dat hy<br />
het, ten deezen opzichte, in geenen deele getroffen heeft.<br />
Immers volgens vers 37 liet PAULUS de Rechteren eerst zeggen<br />
, dat zy Romeinfche burgers mishandeld hadden, naa dat<br />
deeze den cipier reeds bevel gegeeven hadden, om de Apostelen<br />
los te 'laaten. En dat zy het te vooren met gewecten<br />
hebban blykt uit den fchrik , die hen beving, toen zy
der Apoflelen. Hoofdft. XVI: 35; 199<br />
wege eene zwaare ftraffe te duchten hadt. Dan het<br />
was de Overheid niet alleen , maar ook de geheele<br />
burgerye, die thans over haar gedrag, tegen de Apostelen<br />
gehouden, verfchriktte, en op éénmaal ftil<br />
werdt. Nu zien wy, hoe de ftadsrechtcren, zonder<br />
de minste onrust by het volk te vreezen, de gevangene<br />
Apostelen hebben kunnen loslaaten.<br />
Hoe de Overheid nu ontdekt hebbe, dat deeze ge.<br />
vangenen Romeinfche Burgers waren, is gemaklykte<br />
begrypen. Men heeft hen buiten twyfel in de ge.<br />
vangenisfe na hunnen naam gevraagd. Toen zy nu<br />
den naam PAULUS hoorden (v), het welk geen Joodfche,<br />
maar een Romeinfche naam was, en zy verder<br />
vroegen, van waar deeze Jood dien Romeihfchen<br />
naam hadt, viel het niet zwaar dit te ontdekken.<br />
Ook kunnen 'er onder de Christenen van deeze ftad<br />
geweest zyn, die dit geweeten, en op begeeren der<br />
Overheid aan dezelve medegedeeld hebben. —— Op<br />
deeze wyze nu wordt de bovengemelde vraage ten<br />
vollen beantwoord, en, zo ik my niet zeer bedrie.<br />
ge, is 'er geen ander voldoend antwoord mooglyk. .<br />
Dit antwoord wordt daardoor bevestigd, dat PAU.<br />
LUS, volgens vers 37, der Overheid liet zeggen,<br />
dat zy hem, als eenen Romeinfchen Burger, voldoening<br />
(r) Zo men al de Apostelen, eerst in de gevangenisfe, en<br />
niet voor den Rechtbank, na hunnen naam gevraagd heeft;<br />
het geen my juist niet zeer waarfchynlyk voorkomt,- denk ik<br />
niet, dat men toen voor het eerst ontdekte, dat één van hun<br />
PAULUS genaamd was, Hoe konde dit toch verborgen blyven,<br />
daar de Apostel zich reeds verfcheidene dagen in die ftad op.<br />
gehouden, aldaar menigwerf, en onder anderen eens voor<br />
eene geheele vergadering van Vrouwen gepredikt hadt; cn<br />
daar, het geen 'er met LYDIA was voorgevallen, zoo wel<br />
als het dagelyks naroepen van de waarzeggende dienstmaagd<br />
, zekerlyk vry wat gerucht moet gemaakt hebben.<br />
ViitAALE*.<br />
N 4
200 Verklaaring van de Handelingen<br />
ning fchuldig was Qw). PAULUS hadt zyne vyandea<br />
nooit te vooren, door zulk eene herinnering van zyg<br />
Romeinfch Burggerrecht, van gewelddaadige bedry»<br />
ven tegen hem zoeken aftefehrikken. Men zie tap.<br />
XIII: 50. XIV: 5, 19, 20. Hy kan dit thans niet<br />
gedaan hebben, om eenig leevensgevaar te ontgaan,<br />
dewyl het wonderwerk, het welk in de gevangenisfe<br />
gefchied was, hem genoeg verzekerde, dat Godt<br />
hem uit de handen van zyne vyanden zoude verlos,<br />
fen. Wat was het dan toch, het geen hem tüans<br />
hier toe bewoog?<br />
Hy befloot uit het bevel, aan den cipier gegeeven,<br />
om hem terftond op vrye voeten te hellen , dat de<br />
Overheid van zyn Romeinfch Burgerrecht kennis moet<br />
bekomen hebben. Van deeze gelegenheid maakte hy<br />
gebruik, om de Overheid, die door deeze ontdekking<br />
grootlyks verlegen was, te noodzaaken, om hem<br />
voldoening te geeven (x); en 'er hen teffens uit te<br />
doen beiluiten, dat hy, op eene edelmoedige wyze,<br />
in<br />
O) Myns oordeels verliest dit antwoord, daardoor , alle<br />
waarlchyniykheid. Men zie, het geen ik bl. 198. Aant. (o)<br />
gezegd hebbe. VERTAALER.<br />
(x) Laag genoeg van den grooten PAULUS gedacht! "<br />
„ PAULUS badt rede, om te vreezen, dat de Christenen hem<br />
„ verdacht zouden houden , indien hy, zonder eenige ver-<br />
„ antwoordinge, in ftilte vertrok. Hy antwoordde daarom ;<br />
„ dat men hen tot dus verre met de grootste onrechtvaerdig-<br />
„ heid behandeld hadt. Dat het tegen alle bülykheid ftreedt,<br />
„ iemand zonder onderzoek te laaten geesfelen, en gevangen<br />
,, te zetten. Dat zy noch daarenboven Romeinen waren.<br />
„ Dat de Rechteren dus zelve moesten komen, om hen of<br />
„ voor onfchuldig te verklaaren, of op bewyzen te vooroor-<br />
„ deelen, en hun in dit geval de ftad te verbieden " .<br />
zegt de geleerde NIEMF.IER , in zyn voortreflyk werk, de<br />
Karakterkunde van den Bybel genaamd, het welk door eene<br />
zeer geoefende hand in onze taaie wordt overgezet. Vns^<br />
TAALES.
der Apoftelen. Hoofdft. XV: 35 201<br />
in eene geringe voldoening genoegen zoude ncemen,<br />
en niet wraakzuchtig genoeg wus, om over htm te<br />
klaagen, en hen daardoor ongelukkig te maaken.<br />
Bv hec bevel aan den cipier: laat deeze mannen los,<br />
werdt, gelyk wy vers 36 en 30 kunnen zien, noch<br />
hec volgende gevoegd: en zeg bun vnendiyk , dat zy<br />
terftond uit de ftad behooren te vertrekken. Het oog»<br />
merk der Overheid was, zorg te draagen, dat 'er geene<br />
nieuwe onrust onder het volk ontftoudt, het welk,<br />
indien deeze mannen in de ftad bleeven en met de<br />
predikinge van hunne leere voortvoeren, te duchten<br />
was.<br />
De gereehtsdienaaren worden V/W^»» genaamd; zynde<br />
zy het buiten twyfel» die het werk der geesfelinge<br />
(het 'f*/i$!$ii>) verricht hadden. Wat den oorfprong<br />
dier bcnaaminge betreft', wy laaten hec onderzoek<br />
daarvan aan de liefhebbers der Oudheden<br />
over, van dewelken WOLF 'er eecigen by dit vers<br />
opnoemt,<br />
Ai'y«>*«< betekent: zy lieten hem zeggen, Deeze mar<br />
nier van fpreeken komt JOH. XI: 3 insgelyks voor.<br />
En vers 28 van dat zelfde Kapittel"leezen wy: qs*>ü<br />
rs, by laat u roepen. En in ons tegenwoordig tc:cthoofdftuk<br />
vers 37 vindt men: ï
202 Verklaaring van de Handelingen<br />
Christenen, zoude vervolgd worden, dewyl het woncterwerk,<br />
in de gevangenisfe voorgevallen, ook eenigzins<br />
tot zyne befcherminge diende.<br />
vers 37. Maar Paulus liet hun zeggen : zy hebben<br />
ons onverhoord in het openbaar laaten geesfelen, daar wy<br />
nochtans Romeinen zyn, en in de gevangenis geworpen:<br />
en willen zy ons nu in Jtilte weg zenden? Nietalzoo!<br />
maar zy moeten zelve komen, en ons (uit de gevangenisfe)<br />
uitleiden. Dat SILAS ook een Romeinfch Burger<br />
geweest is, was ons tot hier toe onbekend. Thans<br />
getuigt PAULUS het , en wy kunnen 'er daarom niet<br />
aan twyfelen. Het gevoelen van GROTIUS en CLERI-<br />
CUS, dat PAULUS bier in het meervouwigc, in plaatze<br />
van het enkelvouwige, fpreekt, is ongegrond, en<br />
vooronderftelt, met eene verregaande ftoutheid, dat<br />
SILAS geen Romeinfch Burger geweest is.<br />
Wil iemand de voorrechten van eenen Romeinfchen<br />
Burger leeren kennen, en teffens weetén, hoe PAU<br />
LUS tot dit Burgerrecht gekomen.zy, hy leeze DEY-<br />
LING zyne Obf Sacr. P. III. cap. 40 en CELLARJUS,<br />
Disp. de Pauli civitate Romand.<br />
Willen zy .ons nu in Jlilte wegzenden? 'ov vd e, nies<br />
alzoo, maar. rd f kan hier niet want betekenen. GLAS<br />
SIUS vertaalt het: non-profe&o, neen voorzeker, gelyk<br />
mede RAPHI.LIUS in zyne aantekeninge uit XENO-<br />
PHON , alwaar hy deeze overzetting met voorbeelden<br />
bevestigt. ELSNER wyst ons voorbeelden , die noch<br />
gelykfoortiger zyn in zyne Inleidinge tot den Brief aan<br />
de Pbilippers, bl. 87. De Latynen zeggen: non ita.<br />
Dus leezen wy by VIRGILIUS, Oen. II, 583.<br />
Scilicet hmc fpartam incclumis patriasque Mycenas<br />
Adfpieiet? p ar toque ibit regina triumpho?<br />
Non ita<br />
Zy moeten zelve komen, en ons uitleiden, ï&yayiT*ra* t<br />
niet uit de ftad, maar uit de gevangenisfe. Dit dee.<br />
dea .
der Apoflelen. Hoofdft. XVI: 37—39. 103<br />
den zy ook, volgens vers 39 , alwaar het zelfde werkwoord<br />
voorkomt, en baden hen, dat zy zonder hun<br />
gelelde uit de ftad wilden gaan.<br />
vers 38. De gerechts dienaar en deeden deeze boodfebap<br />
aan de ftadrechteren. Toen deeze hoorden, dat zy Romeinen<br />
waren, verfchriktten zy. Wy hebben te vooren,,<br />
meer dan waarfchynlyk gemaakt, dat de Overheid<br />
reeds vernomen hadt, dat PAULUS ten minnen<br />
een Romeinfch Burger-was (z). Wanneer wy hier<br />
dan leezen: zy verfchriktten, toen zy hoorden, dat zy<br />
Momeinfcbe Burgers waren, moet men 'er in zyne gedachten<br />
by voegen: en dat zy, wegens de verongelyrJnge,<br />
bun aangedaan, voldoening eifebtten. Want LUKAS<br />
fchryft immers, dan de gerechtsdienaaren r» 'ei^r»<br />
TaSra, dat is, ailes wat hun belast werdt, den Rechteren<br />
te zeggen, geboodfehapt hebben. Ook wettigt<br />
vers 39 dit" byvoegfel, dewyl in hetzelve verhaald<br />
wordt, dat de Overheid, zonder lang.beraad, het<br />
befluic nam , om den gevangenen de begeerde voldoening<br />
te gceven.<br />
vers 39. En zy kwamen, en gaven bun goede woorden,<br />
en leidden hen uit, en baden hen, dat zy uit de<br />
ftad wilden vertrekken. Het geen hier gezegd wordt,<br />
heeft men van zekere afgevaardigden uit den Raad te<br />
verftaan. Want, dat de geheele Raad zelf moest komen<br />
, was het oogmerk van PAULUS niet geweest. Deeze<br />
afgezondenen handelden uit naame van den ganfchen<br />
Raad.<br />
xia^xKXta-M uarwc betekent: zy fpraken hen vriend-<br />
-lyk aan, zy gaven bun goede woorden. Van deeze manier<br />
van fpreeken bedient LUKAS zich ook in zyn<br />
Evangelie, kap. XV: 28. Zy verontfchuldigden naamlyk<br />
de Overheid, zoo goed als zy konden, en baden<br />
de Apostelen, dat zy met deeze voldoeninge wilden<br />
te<br />
(z) Men zie het geen ik in myne Aautckeninge («) by<br />
Vers 35 gezegd hebbe. VERTAALD.
204 VtrUaaring van de Handelingen<br />
te vrede zyn, en hen niet by eenen hoogeren Rechtbank<br />
aank.laagen. Teffens verzochten zy hen , om<br />
niet langer in de ftad te blyven. Bun oogmerk was,<br />
hun door dit middel te beletten, om den inwooneren<br />
hunne leere langer voorteftellen. Want zy zelve begeerden<br />
geene Christenen te worden, maar dachten<br />
by hunnen ouden Godtsdienst te blyven; en daarenboven<br />
vreesden zy voor eene nieuwe opfchudding on.<br />
der het Volk.<br />
vers 40. Toen gingen zy uit de gevangenisfe, en begaven<br />
zicb na (het huis van) Lydia, en naa dat zy de<br />
Broederen (aldaar) gezien en vermaand hadden, reisden<br />
zy weg. PAULÜS en SILAS beloofden ;e zullen doen,<br />
het geen de Overheid van hun verzocht hadt. Dit<br />
meldt LUKAS niet, dewyl het in het vervolg van<br />
zelf blykt. Zy beloofden dan, voor het tegenwoordige<br />
te deezer plaatze niet meer te prediken, maar<br />
van daar te vertrekken. Vooraf evenwel wenfchtten<br />
zy van LYDIA en de overige Christenen affcheid te<br />
neemen , het welk men hun gaerne toeftondt. En<br />
naa tot dat einde noch eenen korten tyd vertoefd te<br />
hebben, gingen zy terftond ter ftad uit.<br />
_ Zy gingen in bet buis van Lydia. ^ Dit is de betekenis<br />
van het Griekfche hrfaSo, in r«» Avïi*,, E'
der Apoflelen. Hoofdft. XVI: 40. — XVII: r. 205<br />
verandering aan de onkunde der Affchryveren moet<br />
worden toegefchreeven, aan dewelken dit gebruik van<br />
het woord MS onbekend was.<br />
heeft hier dezelfde betekenis, als in het<br />
voorgaande vers. Te weeten de Apostelen fpraken<br />
op eene vriendlyke wyze de Christenen aan, en vermaanden<br />
ben, inzonderheid tot geduld en ftandvastigheid<br />
in het geloof; waar by zy teffens het verhaal<br />
van het wonderwerk in de gevangenisfe gefchied, en<br />
van de bekeeringe van den cipier en alle zyne huisgenooten,<br />
door dat middel veroorzaakt , zullen gevoegd<br />
hebben, om hen in hun geloof te verfterken.<br />
H O O F D S T U K XVII.<br />
vers 1. Naa dat zy nu door Amnhipolis en Apollonien<br />
vetrokken waren, kwamen zy te Thesfalomca, alwaar<br />
de Synagoge der Jooden was. Zy hielden zich in deeze<br />
twee nabygel'egene Heden niet op, dewyl de Jooden<br />
van Phiiippi, zoo ras zy gehoord hadden, dat<br />
zy ook aldaar den Christlyken Godtsdienst hadden<br />
willen planten, hen zouden gevolgd, en oproer tegen<br />
hen verwekt hebben, gelyk zy te vooren, kap.<br />
XIV: 19, deeden. Het Apostel-paar reisde daarom<br />
verder, en bleef te Thesfalonica.<br />
In deeze groote ftad Qa) was de Synagoge. LUKA*<br />
zegt niet: eene Synagoge; maar: i rvvxy»yn, de Synago<br />
gei<br />
(d) Deeze ftad is noch tegenwoordig , onder den naam<br />
Salorticbi, eene zeer volkrykc en bloeijende koopftad, onder<br />
de heerfchappy der Turken, Behalven deeze woonen 'er ook<br />
Christenen en Jooden in. De tegenwoordige toeftand van<br />
deeze ftad wordt in MORERI zyn grand Dictionaire hiftoriqut<br />
befchreeven. — DRUSIUS verhaalt by deeze plaatze, dat<br />
in zynen tyd te Marburg een Leeraar in de Rechten, Nico-<br />
Ï.AUS VIETOR genaamd, was, zynde een Rabbyn, die in dee •<br />
ze ftad Salonichi geweest was.
so6* Verklaaring van de Handelingen<br />
goge; waar door hy te kennen geeft, dat deeze de<br />
eenige Synagoge van dat land was, dewyi de Jooden<br />
overal geene vryheid hadden, om eene Synagoge te<br />
hebben. — Dus luidt de verklaaring van GROTIUS,<br />
met wien LEIIFANT en WETSTEIN het ééns zyn: en<br />
ik kan insgelyks niet zien, wat het voorzetzel i hier<br />
anders zoude betekenen. — BEZA fielt twee andere<br />
verklaaringen voor , maar die beiden even onwaarfchynlyk<br />
zyn.<br />
vers 2, 3. In dezelve kwam Paulus, volgens zyne<br />
gewoonte, by ben, en predikte bun op drie Sabbatben uit<br />
de Schrift, die by uitleidt, en bun voorflelde, dat de<br />
Christus heeft moeten lyden, en van de dooden opftaan;<br />
en dat deeze Jefus, (fprak hy) van wien ik upiedike,<br />
de Christus (de MESSIAS) is. — _ jjy predikte hun<br />
volgens zyne gewoonte (£>) — *«r« fï t,a$-i ( üurü, gelyk<br />
wy ook by onzen LÜKAS in zyn Evangelie', kap,<br />
IV: 16 leezen — uit de Schrift, «v« r£» y^s, (c),<br />
LUKAS gebruikt dikwils het woord «V« in plaatze<br />
van Kap. XIII: 23 zegt hy: «V« T«Z c*égfixT»vt<br />
rovTov, uit deszelfs zaad of nakomelingen. Kap. XlV:<br />
19: zy kwamen aldaar uit de ftad Antiochien , *ri<br />
'AiTttzti&u Kap. XXVIII: 23; by onderwees hen uit<br />
de wet van Mofes en uit de Propbeeten, «Va T1>5 ,ófuV<br />
utwriui xx) rm irgt^nTUf. Zoo ook in zyn Evangelie,<br />
kap.<br />
(b) Ik zoude liever dit volgens zyne gewoonte by het gaan<br />
in de Synagoge voegen, gelyk de 'Heer HEUMAN in zyne<br />
Overzettinge ook gedaan heeft. Het is naamlyk bekend, dat<br />
PAULUS altoos gewoon was, met zyne predikinge in de Synagoge<br />
te beginnen, niet alleen, om dat hy by de Jooden reeds<br />
veele zaaken , op dewelke zyne leere berustte, als bekend<br />
konde vooronderftellen; maar ook om dat daar doorgaans veele<br />
Profelyten tegenwoordig waren; en hy zich dus op eene<br />
geraaklyke wyze, en als van zelf, den toegang tot de Heidenen<br />
baande. VERTAALER.<br />
(c) De Heiige Schrift wordt ook op andere plaatzen
der Apoflelen. Hoofdfl. XVII: 2, 3. 207<br />
kap. VI: 13; by verkoos twaalf uit hen, «V avt at 1<br />
en kap. XI A: 39: fommige Pharifeeuwen «sri rot «^.A**<br />
uil het Folk, of wf het genteen; by welke plaatze men<br />
zie, het geen ik aldaar heb aangetekend.<br />
Aan deeze plaatzen dachten GROTIÜS , PRICSUS , ELS<br />
NER en ZELTNER niet, die daarom .een comma, achter<br />
«'»«•«! fielden, en de woorden: «i tS, yf«
203<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 4. En fommigen onder hen namen zyne leere met<br />
goedkeu inge aan, en hielden zich by Paulus en Silas;<br />
ook eene groote menigte van Godtvreézende Grieken, gelyk<br />
mede'veeien van de voornaamste Vrouwen. — De<br />
Godtvreézende Grieken, wil zeggen, de Profelyten onder<br />
de Heidenen. Wy hebben dit woord, «< o-tpipwei t<br />
by kap. XIIlJ 50 reeds verklaard, en toen ook getoond,<br />
welke Vrouwen het geweest zyn. Met dat<br />
onderfcheid alleenlyk, dat het daar ongeloovige, hier<br />
geloovige Vrouwen waren.<br />
vers 5. Maar de ongeloovige Jooden geraakten in ee*<br />
nen Godtsdienstigen yver, en namen van de markt eenu<br />
ge kwaade lieden by zich, en veroorzaakten eenen opftand<br />
en groot gevoeld in de ftad : zy kwamen ook voor het<br />
huis van Jofon , en wilden hen voor het volk voeren.<br />
Zy vverden tegen de Apostolifche leere, en vierden<br />
hunnen yver den losfen teugel; wordende de oorzaak<br />
van hunnen yver in het woord «V«S-«»»T. 60 , SUICEKOS , in zynen Thefaurus Ecclefiasticus,<br />
PRICAÏUS en WETSTEIN bybrengen.<br />
Zy ftonden voor het huis van Jafon, waar in PAÜLÜJ<br />
geherbergd wórdt. Echter braken zy de deure niet<br />
met treweld open, om zoo in huis te dringen, maat<br />
begeerden, dat JASON dezelve zoude openen en hen<br />
binnen laaten. Men ziet hier uit, dat JASON een aanzien-
der Apoftelen. Hoofdft. XVII: 5—7. 209<br />
'zicnlyk man. geweest is , voor wien zy ontzag hadden,'<br />
Ook gaven zy hun oogmerk te kennen; te<br />
weeten: om PAOLOS en SILAS voor hec volk (Ju (d)<br />
jre» Svp) te voeren*<br />
Indien wy hier in r c\ &A«» lazen , zoude de verklaaring<br />
van DODDRIDCE niet onwaarfchynlyk zyn,<br />
dewelke denkt, dat men de Apostelen aan de woede<br />
van het gemeen heeft willen prys geeven. Dan 'er<br />
ftaat: in r»\ H'f»: Wy vinden hec onderfcheid, het<br />
geen men gemeenlyk tusfehen Sv>, 5 en bet volk.<br />
en bet gemeen maakt , by LUKAS zeiven , kap. XIX:<br />
33. "O^A.? betekent het gemeen, de heffe des volks;<br />
iïfut daarentegen het geheele volk, zoo als het uit<br />
armen en ryken , hoogen en laagen is te zamerigeïleld<br />
in tegenoverftellinge van den Raad of de<br />
Regeering, met dewelke hec over misdaadigers vonnisde,<br />
die de openbiare rust Hoorden. Wy hebben<br />
noch twee redevoeringen van CICERO, waar van de<br />
ééne ad Senatum de andere ad populum gehouden is.<br />
Het oogmerk der yveraaren was dan, PAOLOS en<br />
SILAS thans voor de vergaderinge van het volk te<br />
ftellcn, ten einde het zelve over de ftraffe, die zy<br />
verdiend hadden, te laaten oordeelen.<br />
vers 6, 7. Maar toen zy dezelve niet vonden, jleepten<br />
zy Jafon en eenige broederen voor de regeering, en<br />
febr eeuwden: zy, die in de geheele voaereld onrust verwekken,<br />
zyn ook herwaarts gekomen. En Jafon heeft<br />
hen in zyn huis genomen. Maar zy handelen alle tegen<br />
's Keizers bevelen, dewyl zy zeggen, dat een ander, Jefus<br />
naamlyk, Koning is. JASON liet hen eindelyk binnen;<br />
maar vooraf hadt hy PAULUS en SILAS onzichtbaar<br />
gemaakt, die waarfchynlyk door eene achterdeure<br />
ontvluchtten, en zich in een ander huis verborgen-.<br />
xoen<br />
(d) hU betekent, hier ach ge'y k<br />
» het laatste vers van het<br />
Vooieaar.de Hoofdftuk.<br />
VU Deel. O
2IO Verkïaaring van de Handelingen<br />
Toen nu deeze y veraaren de twee Apostelen niet vonden,<br />
werden zy zoo verbitterd, dat zy JASON, en<br />
noch eenige Christenen, die in zyn huis waren, mee<br />
zich namen, en voor de Overheid fktpeen.<br />
Op den weg derwaarts fchreeuwden zy, tiounu. Ik<br />
zegge, op den weg derwaarts. Want dat niet flechts<br />
de Overheid, maar ook het volk, dit gefchreeuw gehoord<br />
heeft, zien wy vers 8.<br />
Deeze , riepen zy, zyn de mannen , die den ge*<br />
heelen aardbodem beroeren Ke), en overal oproer verwekken.<br />
Zy wisten naamlyk, dat de Apostelen reeds<br />
lange in het Roomfche Ryk, het welk *" iixcvpévn (f)<br />
genaamd werdt, in veele km den en fteden, den Christlyken<br />
Godtsdienst gepredikt hadden, en dat daardoor<br />
veele opfchuddingen ontftaan waren. En , of dit noch<br />
niet genoeg ware, om hen gehaat te maaken, voegen<br />
zy 'er by, dat het oproermaakeren waren, die geen<br />
ander oogmerk hadden, dan om den Keizer van den<br />
troon te ftooten , en 'er zekeren JESUS optezetten.<br />
En , zeggen zy, deeze, dat is, zulke booswichten,<br />
herbergt (g) JASON , die zich daardoor insgelyks ten<br />
hoogften ftrafwaardig maakt.<br />
Wat de laatfte befchuldiging betreft — zy waren<br />
riet in de verbeelding, dat deeze JESUS zelf tegenwoordig<br />
was, en de ftad Rome tot den zetel zyner<br />
regeeringe dacht te makken. Zy vacrrn de leere der<br />
Apostelen van JESUS, die door hen CHRISTUS cn MES<br />
SIAS, dat is een Koning, gemnnxl werdt, zrxi op,<br />
dat, door het verfpreiden van dezelve, cc Keizer van<br />
tyd<br />
(?) Wy vinden hec Griekfche woord iasgeh/ks kap. XXI:<br />
38, en GAL. V: 12.<br />
(ƒ) Men zie myne aantekening op LuuJ II: t<<br />
(g) ERASMCS , die het woord iw9t&&*( vcrtaslt: he>m!y\<br />
herbergen, begaat eenen misflag, dien BOA ree* heeft opg*<br />
Kerkt.
der Apoflelen Hoofdft. XVÏT: 8,9. in<br />
tyd 'tot tyd alle zyne macht (Tandt te verliezen , en<br />
men voor zyne bevelen op het laatst geenen den minden<br />
eerbied meer z iude betoonen. Deeze wa> de<br />
gowoone lastering der vyanden van den Christlyken<br />
Godtsdienst, die zy voor het beste middel hielden,<br />
om dien Godtsdienst te onderdrukken en uit te roeyen.<br />
— Van deezen zelfden konsfgreep hadden zich<br />
de Jooden te Jerufalem ook weeten te bedienen, met<br />
dat gevolg, dat zy 'er JESUS door ter kruisflraffe hadden<br />
doen vooroordeelea, LUK. XXIII: 2 en JOH.<br />
XIX: 12,<br />
vers 8,9. Hier dóór brachten zy de gemoederen van<br />
het volk en de Overheden der ftad aan het gisten, toen<br />
dezelve dit hoorden. Maar naa dat zy zich door Jafon<br />
en de andere verzekering hadden doen geeven, lieten, zy<br />
dezelve, wederom los. LÜTHERUS vertaalt het: verantwoording,<br />
en meent, dat JASON de Rechteren verzekerd<br />
heeft, dat PAULUS en SILAS onfchuldig waren,<br />
en geen het minst oogmerk hadden, om het volk te.<br />
gen den Keizer oproerig te maaken. Dan xa.tsh ri<br />
fctnii ü-iüfaroo?, in het Latyn fatis accipere, wordt eigenlyk<br />
van eenen Rechter gezegd, die zich door eenen<br />
gedaagden genoegzaame verzekering laat geeven.<br />
Deeze verzekering, dewelke fatis dare en fatisdatio<br />
genaamd wordt, beftaat meestal daarin, dat zich iemand<br />
tot borg fielt, dat de befchuldigde, gedaagd<br />
zynde, voor den rechtbank zal verfchynen , of hec<br />
judüatum (/J) , dat is, de boete tot welke hy yerweezen<br />
is, of eenige andere betaaiing, door hein zal<br />
Uitgekeerd Worden.<br />
Om deeze rede was de Syrifche Ovérzetter van gedachte<br />
, dat JfVSON borgen gefield heeft: het geert<br />
ook het gevoelen van CAJETANUS is. Dan BuoD^ns<br />
be«<br />
(h) De faiisdatione judicatum folvi handelt CüJACrcï Obfnr*<br />
Vatienum lib. X, cap. 29.<br />
O 2 |
212<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
bepaalt het in zyn Griekfch woordenboek noch nader,<br />
oordeelenJe, dat JASON borg geworden is ,dat<br />
PAULUS en SILAS op de eerste indaagmg verichynen<br />
zouden. Aan dit gevoelen hebben BEZA, GROTIUS,<br />
ZEGERUS, SALMERO , GERHARO , en RAPHELIUS (in<br />
zyne aanmerkingen uit POLYB.US) insgelyks hunne toeftemming<br />
gegeeven.<br />
Dan, dewyl PAULUS en SILAS naderhand voor deeze<br />
Rechteren niet wederom verfcheencn , maar terftond<br />
vertrokken zyn, kan de borgtocht van JASON<br />
hier in niet befTaan hebben. Ik geloof daarom met<br />
ZELTNER, dat JA^N borg geworden is, dat PAULUS<br />
en SILAS zonder eenig uitfte! de ftad zouden verlaat<br />
t e r u . Dit vinden wy bevestig ! in het volgend<br />
vers, waarin wy zien, dat zy niet eens tot den anderen<br />
dag gewacht hebben , maar des nachts reeds<br />
vertrokken zyn.<br />
Ik voege hier noch bv, dat JASON, als een aanzienlyk<br />
burger, ouder de Overheden der ttad vrienden en<br />
voorfpraken moet gehad hebben, dewyl hy zoo wel<br />
als de Apostelen 'er anders zco gemakiyk niet zouden<br />
afgekomen zyn.<br />
vers 10. Maar de broederen lieten Paulus en Silas<br />
terftond in den nacht na Beroea vertrekken Toen zy nu<br />
daar gekomen waren, gingen zy in de Synagoge der Jooden.<br />
Dat JASON mede onder deeze broederen behoord<br />
heeft, komt my zeker voor, dewyl hy, zo hy een<br />
on"elooviae geweest was, PAULUS en andere Christenen<br />
niet'zoude geherbergd hebben, noch ook voor<br />
PAULÜS en SILAS borg geworden zyn. Maar of hy<br />
een geboore Jood, dan een Profelyt geweest zy, is<br />
onzeker.<br />
Het geen hy, als borg, den Rechteren beloofd<br />
hadt, kwamen PAULUS en SILAS , volgens den eifch<br />
van billvkheid , naa; zy vertrokken noch dienzelfden<br />
nicht, cn begaven zich na Beroea, eene ftad van
der Apoftelen. Hoofdft, XVII: io—12. 213<br />
Macedonien. Dat dit de rechte naam van deeze ftad<br />
is, heefc de [leer WETSTEIN door eene menigte van<br />
getmgenisfen beweezen. In vervolg van tyd heeft zy<br />
de naamen Beroe en Berrhoe ontfangen ; welke laatste<br />
naam ook in fommige handfehriften ftaat , en naar alle<br />
waarfchynlykheid ook in dat van LUKAS geftaan<br />
heeft.<br />
Dat de Apostelen by nacht vertrokken, fchynt onder<br />
anderen ook gefchied te zyn, om zich te beter<br />
tegen de vervolgingen der Jooden te beveiligen. Wy<br />
vinden kap. IX: 25 een foortgelyk geval.<br />
Te Beroea gingen zy terftond in de Synagoge. Wy<br />
kannen 'er uit vers 2 byvoe^en : volgens hunne ge.<br />
woonte , voor zoo verre zy overal eerst den Jooden<br />
het Evangelie predikten,<br />
vers 11, 12. Deeze nu waren edehartiger, dan die<br />
te Tbesfalonica, en namen het woord zeer gewillig aan ,<br />
terwyl zy dagelyks in de Schrift onderzochten, of het ook<br />
alzoo ware. Dus werden veele hunner geloovig, gelyk<br />
ook niez weinig voornaame Griekfche mannen e.n vrouwen.<br />
De vertaaling van LUIHERUS, die de oude Latynfche<br />
Overzetting volgde, (gelyk ERASMUS (Z) ook gedaan<br />
heefc), want zy waren de edelften onder die te Tbesfalonica,<br />
is zekerlyk niet wel getroffen Qk), en daarom<br />
(i) Echter heeft deeze het in zyne paraphrafs verbeterd:<br />
hl vero generojiores erant, (dus drukt hy zich daar uit) Thesfalonicenfibus<br />
(k) Dit kan zelfs de minstgeoefende Leezer begrypen, zo<br />
hy maar weet, dat Beroea en Thesfa.'onica beide lieden van<br />
Macedonien waren, gelyk, by voorbeeld Amfterdam en Haarlem<br />
lieden van Hoiland zyn , en dat men dus zoo min kan<br />
zeggen, die van Beroea waren de edeifien onder die van Thesfa>.<br />
tonica, als men zoude kunnen zeggen, de Kooplieden van An-<br />
Jlerdam zyn de rykflen onder die van Haarlem. VERTAALER.<br />
O 3
2ii Verklaaring van de Handelingen<br />
om door alle uitleggeren, ook van onze Kerk (7) verworpen.<br />
De Jooden te Beroea, fchryft LOK AS, waren<br />
tdelaartiger, dan die ie Tbesfalonica»<br />
'Evyiiua, betekent eigenlyk adel van geboorte. Dan<br />
dit woord wordt, gelyk het Latynfche Generofus, ook<br />
van den adel der ziele, of des gemoeds, gebruikt. Ouis<br />
generofus, vraagt SEKECA, Br. XLIV, cn hy antwoordt<br />
'er op: ad virtutem bene a nalura compojitus. (Wie is.<br />
edel? Hy, die van natuure tot deugd gefchikt is).<br />
Dat het Griekfche woord insgelyks dikwils in dien<br />
zin voorkomt, hebben CLERICUS en WETSTEIN uit<br />
verfcheidene plaatzen beweezen» Men leeze by dit<br />
vers de aantekening van BEZA, die CALOVIUS , wegens<br />
haare voonrefiykheid, geheel in zyne Biblia iilujirata<br />
heeft overgenomen.<br />
De edelheid van het gemoed deezer Jooden be-,<br />
ftondt, gelyk LUKAS verder meldt, daarin, dat zy de<br />
leere der Apostelen niet ongehoord, en uit blinden<br />
yver, verwierpen en veroordeelden, maar redelykheids<br />
genoeg hadden, om die nieuwe Leeraaren te hooren,<br />
en de kracht van hunne bewyzen te onderzoeken. Zy<br />
floegen de plaatzen uit de Schriften der Propheetcn,<br />
die de Apostelen bybrachten, zelve na, en naa dat<br />
zy van de bondigheid van derzelver verklaaringe waren<br />
overtuigd geworden , namen zy den Christlyken<br />
Godtsdienst, PZTO. sr«V?s ic^vpiai, dat is, met eene<br />
vrolyke bereidvaardigheid , aan. Met dat gevolg,<br />
dat, hoe zeer de geheele Synagoge niet geloovig<br />
wierdt, echter veelen uit dezelve tot het Christendom<br />
overgingen.<br />
W T<br />
anneer LUKAS 'er by voegt, dat 'er ook veele aanzien-<br />
Q) De Heer OEDEK alleen heeft 1733 te Anfpach in een<br />
Jrogramma de overzetting van LBTHÉRUS verdeedigd ; maar<br />
op zyne gewöpne wyze, zoo dat niemand onder de Geleerden<br />
in zyn gevoelen getrceden is.
der Apoftelen. Hoofdft. XVII: 12. 21 ƒ<br />
zienlyke (m) Heidenfche Vrouwen en Minnen tot het<br />
Caristendom bekeerd zyn, geeft hy daar mede ingewikkeld<br />
te verftaan, dat PAULÜS en SILAS in deeze<br />
ftad ook den Heidenen het Evangelie verkondigd<br />
hebben.<br />
'EI a%°t ravru, Zvru, of dit ook alzoo ivare. Deeze<br />
fpreekwyze is ons kap. VII: 1 ook voorgekomen.<br />
Kap. XXIV; 9 zullen wy dezelve noch éénmaal ontmoeten.<br />
Ik kan niet nalaaten deeze Jooden van Beroea noch<br />
éénmaal te befchouwen, en by deeze Gefchtederiisfe<br />
drie aanmerkingen te maaken.<br />
Vooreerst herinnere ik my foortgelyke gevallen in<br />
laatere tyden voorgevallen. Te weeten , toen hec<br />
Pausdom de geheele Christlyke Kerk met eene dikke<br />
duisteniisfe bedekt, hadt, kwamen de Waldenfen ,<br />
de Wicleviten, en de Protestancen, langs den zelfden<br />
weg tot kennis van den waaren Godtsdienst. Alle<br />
deeze menfchen lazen vlytig in de heilige Schrift,<br />
en vergeleeken de gewoone leere van dien tyd met<br />
die van CHRISTUS en zyne Apostelen. Op deeze wyze<br />
leerden zy het onkruid van de tarwe onderfcheiden;<br />
en maakten eene heilige en recht Christlyke Kerk<br />
uit.<br />
Myne tweede aanmerking befraat bier in: de bekeering<br />
zoo wel van de Jooden , als van de zoogenaamde<br />
Catbolyken is op zich zelve eene gemakiyke<br />
zaak. Alles, wat daar toe vereifcht wordt, is, een<br />
redelyk voorneemen , om de leeringen van hunne<br />
Kerke aan Gods woord te toetfen. In dien zy dit<br />
doen, zal hun het licht der Godtlyke waarheid terftond<br />
in de oogen fchynen: en wanneer zy deeze i^aar<br />
aan-<br />
(m) Het woord 'vr^-Jfmy is ons kap. XIII: 50 en MARK.<br />
XV: 43 ook voorgekomen.<br />
O 4
216 Verklaaring van de Handelingen<br />
aanrjccmen, en aan den anderen kant alles verwerpen,<br />
bet geen of in de heilige Schrift niet gegrond is, of<br />
daar tegen ftrydt, hebbtn zy, het geen zy zochten,<br />
te weeten: den waaren Christlykcn Godtsdienst. Wy<br />
zien dit ook in andeie tyden , en hebben her niet<br />
zelden in onze tyden aan enkele perfoor.en gezien ,<br />
die, in c en Jocdichen Godtsdienst of in bet Pausdom<br />
opgevoed, het voorbeeld der Beroeifche Jooeen vo gden<br />
, en kort daarna hunne voorige dwaalirgen verlieten<br />
, en den waaren Godtsdienst met blydfchap aannamen.<br />
Myne derde aanmerking kan men als eene voorzegging<br />
aanmerken, betreffende den tyd , op welken<br />
*er wederom zulk eene groote hervorming, als in de<br />
zestiende eeuw is voorgevallen, te wachten is. Te<br />
wecten, dezelve zal plaats vinden, als 'er onder de<br />
Jooden cn Pausgezinden eene groote menigte van<br />
Leeraaren openlyk zal opftaan, die de oude dwaalingen<br />
vrymoedig zullen ontdekken, den volke de reine<br />
waarheid uit de heilige Schrift onder het oog brengt<br />
n , en daar door eene menigte tot aanneeming van<br />
dezelve beweegen. Dat deeze tyd zekerlyk zal komen,<br />
kunnen wy, uit hoofde van de _God!yke barmhartigheid,<br />
en het geen ons in de Openbaaringe van<br />
JOHANNES geleerd wordt, niet in twyfel trekken. Hce<br />
na of verre dezelve noch zy, kan niemand nauwkeurig<br />
bepaalen. lntusfchen wenfcht de 'menfchlievendheid,<br />
dat deeze tyd binnen kort komen mooge.<br />
vers 13. Dan toen de Jooden te Tbesfalonica hoorden,<br />
dat bet woord van Godt door Paulus ook te Beroea<br />
gepredikt werdt, kwamen zy ook aldaar en verwekten<br />
eene Opfcbuddtng. 'Oi »i T?« Qso-tro-Xetixus 'i»vleuó( y<br />
de Jroden van, of uit, Tbesfalonica. Dat LUKAS het<br />
woó;d uit dikwils door «V« uitdrukt, nebben wy by<br />
vers 2 gezien. Bv c'e naamen van ftcden fpreeken<br />
niet alleen andere Griekfche, maar ook de Latynfche<br />
Schryvers, op die wvze; gelyk VECHNEROS in zyne<br />
Hellenolexia lib. I. part. II. cap, 11 heeft aangemerkt.<br />
Das
der Apo:telen. Hoofdft. XVII: 13—r 5-<br />
Dat zeer dikwils *7/oc , derwaarts, betekent,<br />
heb ik by JOH. XI: 8 aangetoond.<br />
Het woord MA»»'U» wordt eigenlyk van de woeden-,<br />
de golven der zee gebruikt; waarmede zoo wel Griekfche<br />
als Latynfche Schryveren het oproerig gemeen<br />
vergelyken. 'ELSNER brengt eene menigte voorbeelden<br />
0<br />
van dien aart by.<br />
vers 14, 15- Toen lieten de Broederen Paulus ter.<br />
ftond na zee gaan: maar Silas en Timotheus bleeven al-daar.<br />
Maar zy, die Paulus beveiligden, vergezelden hem.<br />
tot Athenen toe; en naa dat zy met een bevel aan Silas<br />
en Timotheus, om terjlond by hem te komen, belaft waren,<br />
vertrokken zy wederom. De Broederen , zagen,<br />
dat het leeven van PAOLOS thans in gevaar was. Zy<br />
verzochten hem daarom, dat hy wilde vertrekken, en<br />
ca ven hem eenige reisgenooten^ mede. Bepaaldlyk<br />
verzochten zy hem, «c i-rï «f» te reizen; hec<br />
welk BASNAGE, ad a. 51. §. 35 op deeze wyze verklaart:<br />
Ittr mare verfus injtituunt, ut illum Judaei perfequi<br />
de finerent, quafï navi conftenfa ex illaregione enavigasfet.<br />
Mox autem ftexo curfu Athenas contendunt (zy<br />
beginnen hunne reize na de zee, op dat de Jooden<br />
zouden ophouden hem te vervolgen, waanende, dat<br />
by, fcheep gegaan, en uit dat land weggevaaicn was.<br />
Dan zy veranderden fpoedig hunnen loop, en gingen<br />
pa Athenen).<br />
Hy is derhalven van gedachten , dat men flechts<br />
geveinsd heeft, met PAULÜS na den zeekant te willen<br />
vertrekken, om hem te doen infeheepen, en te<br />
z>en afvaaren. Maat dat men , na by de zee gekomen,<br />
PAULUS te land na Athenen gebracht heeft. En<br />
du dit gefchied is, op dat de Jooden, indien zy hem<br />
wilden volgen, hem niet zouden kunnen vinden , maar<br />
onverrichter zaake moeten te rugge keeren.<br />
Op deeze wvze wordt die uitdrukking ook opgevat<br />
door BEZA, ARCOLARIU.S ,. GROTIUS, GLASSIUS, (bl<br />
O 5 678),<br />
2 1<br />
?
218 Verklaaring van de Handelingen<br />
678), CALOVIÜS en BENGEL. Maar RAPHELIÜS<br />
overtuigt ons in zyne Aancekenicge uit POLYBIUS, gelyk<br />
mede WETSTEIN doet, dat •« éri zeer dikwils niets<br />
anders betekent, dan ad ; en zy willen daarom , dat<br />
men deeze plaatze dus zal verraaien: zy rehuen na de<br />
zee.<br />
Dat SILAS en TIMOTHEOS achterbleeven , ftrekt ons<br />
ten bewyze, dat zy voor geene vervolgingen behoefden<br />
te vreezen. Zy zuilen waarfchynlyk van het openlyk<br />
prediken zich onthouden, en de nieuw bekeerde<br />
Christenen alleenlyk in het geheim in hun geloof<br />
verfterkt hebben. Ook zoude LUKAS het niet we! met<br />
ftilzwygen hebben kunnen voorbygaan, indien zy<br />
openlyk' gepredikt, en ter bekeeringc der ongeloovigen<br />
gearbeid hadden.<br />
PAOLOS werdt ondertusfehen door zyne reisgenooten<br />
veilig na Athenen gebracht, "E»! 'A9-D»*» betekent<br />
niet: tot aan de ftad Athenen, maar in dezelve. Het<br />
woord ?*>s komt in deeze betekenisfe kap. XXIII:<br />
23, en LUK. II: 15 ook voor.<br />
Wy moeten noch iets zeggen, aangaande het woord<br />
xxS-irü'm. GLASSIUS vertaalde dit werkwoord, bl.<br />
768 door conftituere, op deeze wyze: conabantur eum<br />
conftituere in loco'tuto (zy poogden hem op eene veilige<br />
plaatze te hellen). Dus hadt BEZA, in zyne aanmerkingen,<br />
'er reeds over gedacht, die het dus vertaalde:<br />
fusceperunt eum tuto loco conftituendum (zy namen<br />
aan, hem, op eene veilige plaatze te freilen).<br />
Dan RAPHELIUS heefc het, in zyne Aantekeningen,<br />
uit POLYBIÜS vertolkt, die hem weg brachten; en door<br />
duidelyke voorbeelden beweezen, dat deeze de rechte<br />
overzetting is.<br />
Ik merk noch alleen aan, dat SILAS en TIMOTHE<br />
US het bevel van PAULUS niet letterlyk gehoorzaamd<br />
hebben. Zy kwamen niec ten fpoédigften by hem te<br />
Athenen, maar ontmoetten hem te Korinche, gelyk<br />
wy
der Apoftelen Hoofdft, XVII. \6. « 1 9<br />
wy uit vers 5 van het volgend HoofdlTuk kunnen<br />
zien. Het is gemaklyk te denken , dat zy gewiencige<br />
reden, waarom zy langer wegbleeven gehad , en<br />
zich deswege of mondeling te Konnthe, ofte vooren<br />
reeds fchriitlyk, zullen verontfchuldigd hebben.<br />
vers 16. Dan terwyl PAULUS ben te Athenen wacht<br />
te , vergrimde hy, toen by zag, dat de Stad zoo vol Afgooden<br />
was. KV-.«I'*»A«S «*A«« betekent niet eene Afgodifebe<br />
Stad , idolis dedita , gelyk GROÏIUS het, met<br />
dén ouden Latynfchen Overzetter , vertaalt; maar<br />
eene gebeei met Afgoden gevulde ftad. Dus wordt Athenen<br />
in de Syrifche Overzettinge genaamd. CASAU-<br />
BONUS, PRICACUS enGLASSius verklaaren dit woord ook<br />
aldus , en beroepen zich op de gelykfoortige woorden ,<br />
xaTdoi.iïs.e. vol boomen —— *«T«J{^<br />
*«Ta>*riA*« vol wynbergen —— xxrdxx S7r^ vol vruchten<br />
- WK'S-K^AS vol water.<br />
Hoe ongemeen vol tempelen, altaaren en Afgoden<br />
Athenen geweest zy , bewyzen HAMMOND en WEI',<br />
STEIN met zeer veele oude getuigenisfen. Men hoore,<br />
hetgeen PETRONIUS, van Athenen en de omliggende<br />
landstreek zegt: Hozc regis tam prcefentihus plena<br />
est numimbus, ut facilius posfis Deum, quam hominem<br />
invenire. (Dit land is zoo vol Godheden, dat gy 'er<br />
gemakiyker eenen God, dan eenen menfeh kunt vinden.)<br />
Toen PAULUS dit zag, vertoornde hy zich over deeze<br />
onveritandige menfchen die God van de eere,<br />
die hem toekomt, beroofden, en by onbezielde Afgoden<br />
troost en hulo zochten. Dit was een heilige<br />
gramfchsp, een Godlyke yver, van welken AUGUSTI-<br />
NUS te recht zegt: qui non zelat, Deum non amat (die<br />
niet yvert, bemint God niet.)<br />
's»ïs£tc9-.-« betekent, niet flechts hier maar ook Joh.<br />
V: 3, t Cor. XI: 33, en XVil: 11, Hebr. X: 13,<br />
X.I: ÏOJ en Jac. V; J^, iemand of iets verwachten;<br />
welke
223 Verklaaringe van de Handelingen<br />
welke betekenis , zoo als CAMERARIUS heeft aange»<br />
merkt, by welfpreekende Griekfche Schryveren niet<br />
voorkomt.<br />
vers 17. Daarom fprak by niet flechts in de Synagoge<br />
tegen de Jooden en profelylen , maar ook alle dagen op<br />
den markt tegen de geenen, die hy aantrof. Het geen<br />
PAULUS in de Synagoge te Athenen verricht heefc,<br />
gaat LUKAS met ffilzwygen voor by, zyn oogmerk is<br />
alleen, ons te melden, hoe hy in de ftad, daar de<br />
zetel van alle geleerdheid der Grieken was, ontfangen<br />
zy.<br />
Hy ondervondt hier, het geen zyn Heer by de geleerde<br />
Jooden, de Schriftgeleerden te Jerufalem oidervonden<br />
hadt, dat het den geleerden niet goed<br />
prediken is. Deeze denken, dat zy reeds in het bezit<br />
der wysheid zyn , en verachten, om hun vaifch<br />
goud, hunne gewaande wysheid meene ik, het goud<br />
der waare wysheid.<br />
Dit overwoog PAOLUS , en ging daarom niet in de<br />
leerzaalen der Hoogleeraaren, maar op den markt on*<br />
der de gemeene lieden , en wel hy ging daar dage*<br />
lyks , om te zien , of hier ook winst voor zynen<br />
Koninge te doen was. Hy nam gelegenheid, om nu<br />
eens detzen , dan eens géenen (72) aan te fpreeken,<br />
en hun zyn voorneemen, om hun de Zaligmaakende<br />
waarheid te verkondigen, te kennen te geeven. En<br />
dit niet alleen -.— maar hy (telde hun ook daadlyk<br />
zyne leer voor, IriAi'yttV; welk woord vers 2, en<br />
kap XVIII: 4 , en 19 in dien zelfden zin voorkomt.<br />
vers l£. Ook lieten zich eenige Epicurifche en Stoicyrfcbe<br />
Wysgeeren met hem in , als wanneer fommigen<br />
zeiden : wat wil deeze Jhapper zeggen ? anderen : hy<br />
fcbynt een prediker van nieuwe Goden te zyn: dewyl by<br />
bun<br />
(n) T»ïs Tu ?«Tvyzx'
der Apoftelen Hoofdft. XVII. 18. 22 r<br />
bun naamlyk bet Euangelium van Jefus, gelyk ook van<br />
de Opstandinge predikte. De uitleggeren -<br />
vallen ge*<br />
meenlyk in de dwaalinge, van zich te verbeelden,<br />
dat eenige Hooglceraaren in de wysbegeerte met PAO-<br />
LUS in gefprek getrecden zyn. Wy verftaan deeze<br />
uitdrukking van LUKAS van zulke wysgeeren, als men<br />
gewoon was op de mirkten te vinden ; dat is van<br />
Studenten m de wysbegeerte, hoedanigen 'er altoos ia<br />
menigte te Athenen gevonden werden. Deeze hoorden<br />
PAULUS, doch redetwisten in geenen deele lange,<br />
met hem, maar verachtten en befpotten hem. Sommigen<br />
, die hem eenen tydlang. hadden aangehoord,<br />
waren van oordeel , dat hy eene voortreflykc vaardikheid<br />
in het fpreeken bezat, maar dat, het geen<br />
hv voor den dag bracht , niets waardige beuzelaary<br />
was. Zy noemden hem in hunne taaie 5°- en IV. 3, 45- kan zien.<br />
DIOGENES LAERTIUS noemt zulk eenen fnapper,_B.<br />
VI. kap. 26, »*»f»J»*»AeV«jr, eenen menfeh, die het einde<br />
van zyne vooorden niet kan vinden.<br />
Anderen zeiden: hy febynt een prediker van nieuwe<br />
Goden<br />
(ó) In PLUTARCHUS zyn boek de discrimine adulatoris $<br />
amici p. 65, en in zyn leeven van ALCIBIADES bl. 221, vindt<br />
men het woord
i22 Verklaaring van de Handelingen<br />
Goden te zyn. Het kan zyn , dat het woord IW hief<br />
overtollig is, en dat men » s in te<br />
voeren.<br />
*«"• J?'uw* heeft in onzen text dezelfde betekenis»<br />
De valfche verklaaring van dit woord , die GOTTFR*<br />
OLEARIUS , in zyne verhandeling: de gestis Pauli in<br />
urbe Atbenienfium, heeft voorgefteld, is door RAPHE-<br />
LIUS in zyne Aantekening uit XENOPHON bondig we*<br />
deriegt.<br />
De woorden: dewyl Paulus hun bet Euangelium van<br />
Jefur, gelyk ook van de Opftandinge der doo 'en predikte<br />
, behelfen de rede, waar op deeze tweerlei fpottery<br />
gegrond was. Deeze wysgeeren namen'er naamlyk<br />
aanleiding toe , dewyl PAULUS leerde , dat JESUS<br />
de Zoon van Godt was , cn ais zodanig door 'ieder<br />
eenen, die tot de eeuwige zaligheid wenfehtte te ge*<br />
raaken , moest aangenomen en geëerbiedigd worden ;<br />
dat hy door zyne opflanding en hemelvaart bewee*<br />
zen hadt, dat hy de Zoon van Godt was, en, op<br />
het einde der waereld , aüe geloovigen van de dooden<br />
zoude opwekken en met hem in den Hemel nee*<br />
men.<br />
Zy noemden JESUS eenen nieuwen en vreemden, dae<br />
is. tot dus verre nooit gehcorden, Godt; en de Opflanding<br />
der dooden kwam hun ongelooflvk voor»<br />
dewyl alle Wysgeeren de Opflaijding der 'lichaamen<br />
011*
der Apoftelen. Hoofdft. XVII: 19. 225<br />
onmooglyk oordeelden. Zy zeggen nieuwe Goden ,<br />
en bedoelen evenwel alleen JESOS , die door PAULUS<br />
gepredikt werdt. Eene gewoone maniar van fpreeken,<br />
wanneer men zich onbepaald (indefinitt) uitdrukt.<br />
Men kan bier over by LUK. XVi: 9, eene breedvoerige<br />
aantekening vinden.<br />
Dit hebben zy niet bedacht, die uit deeze uitdrukkingen<br />
in het meervouwige beflooten , dat deeze<br />
fpotteren daar mede hebben willen aanduiden , dat<br />
PAULUS ook van eeneGodinnc, ANASTASIS fde Opftanding)<br />
genaamd, konde gefproken hebben Dit is reeds<br />
het gevoelen geweest van CHRYSOSTOMUS , die^ daar<br />
in door SELDEKUS (prolegom: ad librum de Düs Syris,<br />
cap. 3.) door Jon. TOBIAS MAJOR, door ALEX. Mo.<br />
RUS, HAMMOND en LAMPE ^comment. in Euangelium<br />
Joannis T. II. p. 766) is nagevolgd. Dan deeze dooling<br />
is door WOLF, gelyk mede door JOH. SCHURZ-<br />
MAN, in eene afzonderlyke verhandeling, te Leipzig<br />
1708 verdeedigd, bondig wederlegd.<br />
vers 19, En zy namen hem, en brachten hem of den<br />
Areopagus, en fpraken : kunnen wy ook van u vei neemen<br />
, 'wat dit voor eene nieuwe leer zy, die gy leen ? *—<br />
zy namen hem, i^iXx/séfcuai «\T
«24 Verklaaring van de Handelingen<br />
De Areopagus was de hoogste Rechtbank van Orie*<br />
kcnlanJ, en de leden van deezen.Rechtbank werden<br />
Areopagüen genaamd. Hun rechthuis (tonde midden<br />
in de ftad Athenen, op eenen heuvel, den Godt MARS<br />
geheiligd, die in het Griekfch ARAS genaamd wordt.<br />
Over deezen rechtbank fpreekt BASNAGE, ad a. 51. §<br />
41—;6, en de tweede BASNAGE in het eerste boek<br />
van zyne Joodfche Gefchiedenisfen kap. XlV. § 14— 0<br />
breedvoerig , en MEURSIUS heeft 'er een opzet yk<br />
werk over gefchreeven. Op de groote ruimte voor<br />
dit huis, of, gelyk vers 22 gezegd wordt, midden<br />
op deezen aan MARS gewyden heuvel of berg (J>),<br />
hieldt PAULUS zyne redevoering.<br />
Kunnen wy ook van u verneemen enz. Dit was eene<br />
beleefde manier van hem aantefpreeken, dewelke ook<br />
in de Latyufche taaie gebruiklyk is. P-jfum ex te<br />
fcire verum? zegt iemand, op eenen vriendlyken loon,<br />
by PLAUTUS in Sticho, II, 154. Jntusfchcn ziet men<br />
uit de overige plaatzen, -die WETSTEIN heeft bygebracht,<br />
dat men met die woorden ook wel iemand<br />
onvriendlyk aanfprak.<br />
vers 20. Want gy brengt eenige nieuwe dingen voor<br />
onze ooren: wy wenfehtten daarom gaarne te weeten,<br />
wat dit zy. T> «?» 9-ttoi T«5T« s,V-«. Wy hebben deeze<br />
manier van fpreeken, die vers 18 en kap. II: 2<br />
insgelyks voorkomt, op de laastgemeldc plaatze opgehelderd.<br />
Ten aanziene van het woord t
der Apoftelen. Hoojdft. XVII: 20, ar. 225<br />
•vreemdelingen, die zich daar ophielden, hadden tot niets<br />
anders lust, dan alleen, om iets nieuws te verbaalen of<br />
aantebooren. De Heer SCHLOSSER heefc die vers in<br />
het tweede deel van de Hamburger gemengde Bibliotheek,<br />
bl. 98 enz., op eene zeer geleerde wyze verklaard,<br />
en teiFens de verdraaijing en door en door<br />
valfche verklaanng van den Heer SISTOPHILUS bondig<br />
wederlegd.<br />
Ten aanzïene van de ongemeene nieuwsgierigheid<br />
der inwooneren van Athenen, kan men ook een<br />
breedvoerig bericht vinden in DUPORT zyne Aanmerkingen<br />
op de CbaraBeres van THEOPHRASTUS p. 243,<br />
alsmede in de Aantekeningen van PRIC^OS en WET*<br />
STEIN op dit vers, en in een programma van oen Heere<br />
JOCH, het welk in den jaare 1726 te Wittenberg gedrukt<br />
is. Ik zal alleen het getuigenis van den Atbeenfchen<br />
Redenaar, DEMOSTHENES , bybrengen. Maar<br />
wy , fchryft hy , 0'* zeg de waarheid) wy Atbeners<br />
zitten gaerne ledig, en vraagen op den markt na nieuws<br />
tydingen, xv>$-*>ófum, im AsV 8<br />
»""» nane».<br />
Dat men »V*fc«w»mi |*'« moet vertaaien , door:<br />
vreemdlingen, die zich aldaar ophielden, heeft DOPORT<br />
getoond; en PRIC^US, zoowel als WETSTEIN, heeft<br />
het door eene menigte van gelykluidende plaaczen bevestigd.<br />
Ik voege 'er noch by, dat 'er inzonderheid<br />
de Studenten door verftaan worden, als van welken 'er<br />
eene groote menigte in deeze ftad was, en die ook in<br />
hunne fchoolen het liefst zoodanige lesfen hoorden,<br />
in welke door hunne Hoogleeraaren niéuwe leenngen<br />
voorgefteld en verdeedigd werden.<br />
*E
225 Verklaaring van de Handelingen<br />
LOS in deeze ftad greetige toehoorers gevonden heeft,<br />
en wel toehoorers, die , om dat zy gewoon waren<br />
nieuwe leeren aantehooren , eenen nieuwen Leeraar<br />
niet, zoo als de Jooden, met zulk eenen bitteren haat<br />
vervolgden , dat zy hem voor den Kechter zouden<br />
gefleept, en een doodvonnis van hem-, geëifcht hebben.<br />
Wy vinden naamlyk vers 33, dat PAÜLUS, naa<br />
dat hy zyne predikatie ten einde gebracht hadt, mocht<br />
gaan waar hy wilde, en ook dat hy in de ftad mocht<br />
blyven, zoo lange het hem goeddacht.<br />
„.. • • "' :!\ c~v riTi-j«.•',>,rfcr<br />
•vers 22. Toen Paulus nu midden op den Areopagus<br />
flondt, fprak by: gy Atbeners, ik zie, dat gy in allen<br />
deele zeer Godtsdienflig zyt. Nu volgt dë redevoering<br />
van den Apostel, door LUKAS in een kort bellek famengetrokken.<br />
SEB. SCHMIDT ftclt haaren inhoud in<br />
zyn Collegium Biblicüm poster lus p. 24 fqq. voor, en<br />
noemt dezelve § X. p. 29. concionis Apostolieoz refolutionem<br />
(de ontknooping van de predikinge der Apostelen).<br />
FRANCISCUS FABRICIUS geeft 'er in zynen Oraior'facer<br />
p.. 129 fqq. een ander uittrekfel van. Dan<br />
jk kan aan beiden 'myne "toeftemming niet geeven,<br />
voor zoo verre zy van begrip.zyn, dat PAULUS deeze<br />
redevoering voor de Hoogleeraaren der Epicurifcbe<br />
cn Stoicynfche Wysbegeerte gehouden, en daarom<br />
voornaamlyk het geen de gezonde rede van Godt<br />
leert, of "de wysgcerige , Godtgeleerdheid aan hun<br />
voorgefteld heefc. FABRICIUS heeft insgelyks ten<br />
oogmerke, de wysheid van deezen heiligen Redenaar<br />
te doen opmerken, die hy, onder anderen, ook daar<br />
in zoekt, dat PAULUS denjAUerhoogften niet den Godt<br />
van ABRAHAM, ISAAK en JACOB genoemd, noch zyne<br />
leere uit de Schriften der Propheeten, maar met<br />
die der Heidenfche Dichteren beweezen, en ook<br />
met geen enkeld woord van JESUS gewag gemaakt<br />
heeft. — Waarlyk eene groote onbezonnenheid!<br />
men fchryfe op deeze wyze aan PAULUS omtrent<br />
dezelfde voorzichtigheid toe, als de Jefuieten iu<br />
China betracht hebben; eene voorzichtigheid evenwel,<br />
die
der apoftelen. Hoofdjl. XVII: 22. 227<br />
die zelfs door hunne eigene Geloofsgenooten is afgekeurd<br />
(q). »•<br />
Ik zal recht door zee gaan. en den inhoud van<br />
deeze redevocringc van den Apostel zoo voorftellen,<br />
als dezelve eenen opmerkfaamen Leezer moet voorkomen.<br />
PAULUS wekt de aandacht zyner Toehoorers op door<br />
eene vriendlyke aanfpraak, waar in hy hen pryst, dat<br />
zy geene verachters van den Godtsdienst waren. Hy<br />
doelt hier mede op de Wysgeeren, die zy in hunne<br />
ltad hadden, en van dewelken fommigen Godt zeiven,<br />
anderen de Godtlyke voorzienigheid, en dus niet<br />
alleen alle Godtlyke wetten , maar ook ftraffen en<br />
belooningen' loochenden., Zulke heden , zege hy ,<br />
zyt gv niet, maar gy erkent de noodzaaklykheid van<br />
den Godtsdienst, en betoont uwe liefde voor denzelven.<br />
—— Wy zien hier uit, dat hy deeze zyne redevoering<br />
niet voor de geleerden, maar voor den gemeenen<br />
man, gehouden heeft.<br />
Hier op herinnert hy hun, dat zy onder zoo veele<br />
Altaaren, aan onderfcheidene Goden toegewyd, ook<br />
één<br />
(q) De Jefuiten lieten den Chineezen, die het Christendom<br />
wilden. aanneemen , de Offeranden en andere eerbewyzingen<br />
toe, die zy aan de zielen 'van,hunne voorouderen,<br />
van fommigen hunner beroemdfte mannen, maar inzonderheid<br />
aan die van CONFUSIUS deeden; dewyl de verftandigflen<br />
onder dezelve, ten minsten volgens het voorgeeven der Jefuieten,<br />
dit enkel burgerlyke eerbewyzingen noemden, en zy<br />
dus van geene Afgoderye konden befcbuldigd worden. Dan<br />
hier over, zoo by den Paus, als by het Genootfchap de Propaganda<br />
fide aangeklaagd, werdt deeze onderfcheiding verworpen,<br />
hunne infehiklykheid veroordeeld, en hun bevolen, deeze<br />
eerbewyzingen enz. als Afgodifeh te verbieden. Men zie<br />
dit breedvoerig in de Hedeiidaagfche^ Oosterjche Hiflune-D.<br />
VIII. ft- t, bl. 171 enz. en jn den tegenwoordigen ftaat van<br />
alle Volken D. I. bl. 144-152. VERTAALER.<br />
'P 2
228 Verklaaring van de Handelingen<br />
één hadden met dit opfchrift ; aan eenen onbekenden<br />
Godt. Hier uit neemt hy gelegenheid, um hun onder<br />
het oog te brengen, dat zy den waaren Godt niet<br />
kenden, dus ook ten waaren Godtsdienst niet konden<br />
hebben , en bygevolg, dat hun geheele Godtsdienst<br />
een dienst van valfche Afgoden was.<br />
Daar is, zegt hy, maar één Godt, die de waereld<br />
gemaakt heeft; maar gy hebt veele Goden, die, naar<br />
uwe gedachten, elk in zynen Tempel woonen , en aldaar<br />
aangeroepen, ook op veelerleie wyze gediend,<br />
by voorbeeld, opgefchikt en van onreinigheden gezuiverd<br />
moeten worden.<br />
Ik zal u zeggen, vaart hy voort, en gy moet hier<br />
mede weeten, hoe Godt, de eenige waare Got't<br />
de geheele waereld geregeerd hebbe, en nog regeere.<br />
In den beginne fchiep hy eenen menfeh, van<br />
wien alle de overigen afftammen. Aan deeze' heeft<br />
Godt hunne woonplaatzen gegeeven, en hen in volken<br />
verdeeld. Hy verzorgt ook de menfchen zoo<br />
ryklyk, dat zy, indien zij hunnen gezonde rede maar<br />
willen raadpleegen, Godts werken en weldaaden moeten<br />
erkennen , en Godt, om zoo te fpreeken, met<br />
handen tasten. Een menfeh heeft immers zyn aanweezen<br />
en leeven niet van zich zeiven; en bygevolg<br />
hy heeft het van Godt. En dit hebben zelfs uwe<br />
Dichteren erkend, dat de menfchen van éénen Godt<br />
hunnen oorfprong hebben. En zo gy toefraat, dat de<br />
menfchen van Gbdt afkomstig zyn, dan moet gy ook<br />
overtuigd zyn, dat een menfeh Godt alleen moet dienen<br />
en aanbidden , en dat het voor eenen menfeh ten<br />
uiterften onbetaamlyk is, onbezielde beelden als Geden<br />
aantemerken en als zoodanige te aanbidden. Thans<br />
is het tyd, Atheners, dat gy deeze dwaasheid, en dien<br />
onverftandigen Godtsdienst laat vaaren , dien Godt<br />
zoo lange geduldig aangezien en ongeflraft gelaaten<br />
heeft. Want thans zendt hy Leeraaren in de geheele<br />
waereld uit, door dewelken hy alle menfchen tot afftand<br />
van den valfchen — tot kennis en aanneeming<br />
van
der Apotielen. ixoofdft. XVll: >±z»<br />
van den waaren Godtsdienst wil brengen. Een iegelyk<br />
nu, die zich do.>r deeze Leeraaren niet tot den<br />
rechten Godtsdienst wil laaten brengen, zal ten jong»<br />
ften dage voor bet oordeel moeten verfebynen, en<br />
zyn vonnis moeten aanhooren. Dit oordeel zal hy<br />
laaten houden, door jEiUs CHRISTUS, dien wy prediken.<br />
Deezen heeft Godt van de dooden opgewekt,<br />
en in den Hemel opgenomen; ten onwraakbaaren bewyze,<br />
dat hy het is, die hem in de waereld gezonden<br />
heeft: en hy laat, door ons, zyne gezandten,<br />
het geloof aan JESUS allen menfchen prediken, en,<br />
als het rechte heilmiddel, liefderyk aanbieden.<br />
Nu zullen wy deeze redevoering van den Apostel<br />
vaniiaderby, en ftükswyze befchouwen. "A»^«S 'A9-«V«7«I<br />
is de benaaming, mee dewelke DEMOSTHENES , wanneer<br />
hy te Athenen een openlyke redevoering hieldt,<br />
het volk aanfprak. Van deeze aanfpraak bediende Lv-<br />
SIAS zich ook in zyne XXVI, en XXVII redevoerin»<br />
ge. Men zie mede de aanmerking van RAPHELIUS op<br />
kap. 1: 11. In onze taaie m >et men het niet over.<br />
zetten: gy mannen te Athenen, maar: Atbeners.<br />
K«r« •Ka.tra, ac diHrtHaiftturtgivs vy.»i 3-eafu. DeCZe<br />
woorden heeft LÜTHERUS met den'-'suden Latynfchen<br />
Overzetter vertaald: ijtzie, dat gy in alle ftukken by.<br />
geloovig zyt. Eene vertaaling, die naderhand ook aan<br />
veele andere overzetters en uitleggers behaagd heeft,<br />
dewelken meenden , dat de Apostel hier terftond de<br />
Atheners als dienaaren van het fchandelykst bygcloof<br />
beftraft heeft. Dan, dat deeze verklaaring valfchis,<br />
heb ik in eene verhandeling de Paulo, Athenienfmm<br />
religiofitatem quodammodo laudantï QPoecile T. II. p.<br />
587 fqq.) getoond.<br />
Aün&Mpatiee betekent niet a/toos bygeToovigheid,<br />
maar dikwils ook yver voor den Godtsdienst, religi.<br />
oftas, dewelke tegen verachting van den Godtsdienst<br />
wordt overgefteld. Deezen roem hadden de Atheners<br />
Loven alle andere Griekfche Volken, gelyk men uit<br />
P 3 dc
2 3o Verklaaring van de Handelingen<br />
de getuïgenisfen, die GROTIUS heeft bygebracht, zien<br />
kan. /ELI ANUS heeft in zyne varia Hiftoiün- hjer over i<br />
een opzeilvk hoofdltuk, zynde het zeventiende van<br />
het vyfde boek, met het opfchrift: de religiojitate A.<br />
e t w<br />
tbenienjiüm, 'A&W*/»» Ja.e-iï*»^»»'**» h elk VOL<br />
TEJUS, zoo als uit den inhoud blykt, verkeerdlyk heeft<br />
overgezet: de Atbenienfium Superftitione.<br />
Hoe yverïge liefhebberen van den Godtsdienst de<br />
Athcners geweest zyn, getuigt XENOPHÖN ook in zyn<br />
Boek, de Republica Albenienfium p. 699, 700, alwaar<br />
hy zegt, dat in geene fteden van Griekenland meer<br />
feesten gevierd werden, dan te Athenen. Men konde<br />
daarom van Athenen zeggen, het geen CAMSLLUS,<br />
by Livius V: 52, tot lof van Rome getuigde: nullus<br />
locus in hac urbe non religionum Deorumque est plenus<br />
('er is in deeze fta 1 geene plaatze die niet vol Godtsdienftigheden<br />
en Goden is.<br />
In zoo verre derhalven konde PAULÜS de Atheners<br />
pryzen , dat zy niet allen Godtsdienst verwierpen ,<br />
maar de noodzaaklykheid en redelykheid van den<br />
Godtsdienst erkenden, en van deeze hunne goede gevoelens<br />
byken gaven, door, op hunne wyze, den<br />
Godtsdienst vlytig^en yverig waarteneemen.<br />
Deeze gefteldheid van gemoed is zelfs by hen pryswaardig,<br />
die in de keuze van den Godtsdienst misgetast,<br />
en, door hunne onvoorzichtigheid, eenen valfchen<br />
Godtsdienst omhelsd hebben. Het oogmerk van<br />
zulke menfchen is ten minsten goed, en zy laaten<br />
zich door verftandige voorftellingen ligter op den rechten<br />
weg en tot den waaren Godtsdienst brengen, dan<br />
zy, die" 1<br />
met allen Godtsdienst den fpot dry ven.<br />
Van dit voordeel nu bediende zich de Apostel, en<br />
prees eerst hunne zucht tot Godtsdienftigheid; maar<br />
liet 'er terftond'op volgen, dat zy den.waaren Godtsdienst,<br />
dien hy hun zoude zoeken re leeren kennen,<br />
niet hadden. Dit was een zeer verftandig begin, de.<br />
wy
der Apoftelen. Hoofdft, XVII: 23. 231<br />
wyl de Apostel door dat middel hunne opmerkfaam.<br />
heid uitloktte, en teffens toonde, dat hy hen wegens<br />
eene onvolmaakte deugd beminde en hoogachtte, ea<br />
deeze deugd by hea volkomen wilde maaken.<br />
Dat dit de meening van PAOLOS was, hebben onder<br />
de ouden, CHRYSOSTOMOS reeds, zoo wel als ÜECUME-<br />
NIUS en SOIDAS , en onder de laatere uitleggeren ,<br />
BRENTIUS , BEZA , CASAUEONUS, GROTIOS, PISCATOR,<br />
DOPORT , HAMMOND, LENFANT, ELSNER, GOÏXFR.<br />
OLEARIUS, CORN. ADAMI, FRANC. FABRICIUS (bl. 130),<br />
de Ridder ELLYS (Fort. S. p. 100), •MOSHEIM (Christlyke<br />
Zedenleere bl. 164. enz.) LARDNER (lib. 1. de fide<br />
Historice Euangelicce cap. 8. p. 337 fq.) de Abc BEN<br />
GEL, en de Hoogleeraar ESKUCHE (r) erkend.<br />
vers 23. Ik heb de ftad doorgewandeld , en , toen<br />
ik uwe heiligdommen befcbomvde , vondt ik ook een Al.<br />
taar , op het welk gefchreeven was : AAN EENEN<br />
ONBEKENDEN GOD. Deezen God nu , dien gy,<br />
onweetende dient, maak ik u thans bekend. Gelyk het<br />
woord y«V dikwils gebruikt wordt zonder juist want<br />
te betekenen , behoeft het hier ook op deeze wyze<br />
niet vertaald te worden. Dit begreep LÜTHERUS zeer<br />
wel, waarom hy het geheel onvertaald liet. Ik volge<br />
zyn voorbeeld , gelyk ik in eén foortgelyk geval ,<br />
MATTH. XVIII, 7 ook gedaan hebbe, by welke<br />
plaatze men myne Aantekening gelieve; natezien.<br />
T«
232 Verklaaring van de Handelingen<br />
Deeze heiligdommen, zag en befchouwde)<br />
de Apostel j en yondt onder de menigvuldige Altua-,<br />
ren één, hec welk tot opfehnft hadt: Aywu Qtu> y<br />
VOOR EENEN ONBENDEN GODT. HIERONYMUS konde zich<br />
niet herinneren, dit opfchrift in een oud boek gekezen<br />
te hebden. Dan dewyl hem, een Altaar hekend<br />
was , uit welks opfchrift men konde zien , dat het<br />
aan onbekende Goden was toegewyd , fchreef by ,<br />
met eene onverantwoordelyke onbedachtfaamhei.d, ue<br />
volgende verklaaring (s) " het opfchrift van het Altaar<br />
was niet , zoo. als PAULÜS beweerde: aan ee*<br />
'* nen onbekenden GodP;. maar: aan de Goden van Afia y<br />
** Europa en Africax de onbekende en vreemde Goden.,<br />
'* Maat om dat PAULUS hier niet eene menigte van<br />
" onbekende Goden, maar alleen éénen onbekenden<br />
Godt noodig hadt, bediende hy zich van het enkelvouwige,<br />
om te toonen dat bet zyn Godt was,<br />
dien te Atheners in het opfchrift van hun Altaar<br />
t! voornaamlyk bedoeld hadden, en dien zy behoor.<br />
den te kennen en op de rechte wyze te dienen,<br />
3, dien zy thans ontweetende eerden , en van wien<br />
l, zy niet onkundig konden, zyn *'..<br />
Deeze ftoutheid wordt door BASNAGE ad a. 51. §.<br />
«M5 te recht ftrenglvk gegispt, dewyl HIERONYMUS den<br />
Apostel hier door waarlyk tot eenen leugenaar maaKt,<br />
en wel tot zulk eenen dommen leugenaar , dat hy<br />
zoude voorgeeven een Altaar met zodanig een Opfchrift<br />
gezien te hebben, daar nochtans alle zyne toehoorers<br />
wisten, dat in geheel Athenen zulk een Altaar<br />
niet te vinden was. Al vóór hem hadt REINE-<br />
SIUS de dwaaling van HIERONYMUS met flechts ge.<br />
snspt, maar ook wederlegd, op de twee eerlte bladzyden<br />
van zyn Syntagma. Infcriptionum.<br />
Het is te verwonderen, dat ERASMÜS derze verklaaring<br />
van HIERONY:.:US heeft kunnen goedkeuren ;<br />
en.<br />
(f) Men vindt dezek/e in zynen grooten Coimneniarius over<br />
den. Brief aan Titus, en wel by kap. J: 1^2.
der Apoftelen. Hoofdft. XVII: 23. 233<br />
en dat dezelve ook door CLERICUS , in zyne Hift.<br />
Eccl. Scec. I ad annum 52 §. 5 is aangenomen. Het<br />
geen zekerlyk zonder nadenken gefchied is.<br />
Hoe gering eene oplettendheid was 'er toch noodig,<br />
om te zien, dat men hier door den Apostel tot<br />
een fchaamteloozen drogredenaar maakte, die met hec<br />
grootste recht verdiende, door zyne Toehoorers<br />
niet alleen veracht en uitgelachen, maar ookc mee de<br />
zichcbaarfle tekenen van misnoegen en afkeer geftraft<br />
te worden.<br />
Zo wy al nergens by eenigen ouden Schryver ten<br />
opzichte van zulk een Opfchrift eenig gewag gemaakt<br />
vonden, zouden wy het evenwel op het woord, ik<br />
wil niet eens zeggen van eenen Apostel, maar van<br />
ieder verftandig man, moeten gelooven, wanneer hy<br />
voor eene menigte van menfchen, dewelken moesten<br />
weeten of het waar dan valfch was, het zelve gezien<br />
te hebben. Dan, het geen meer is — REINESIUS<br />
heeft ons dergelyke opfchriften onder het oog gebracht.<br />
Ik beroepe my alleen op eene plaatze uit<br />
DIOGENES LAERTIUS (lib. I cap. 110) uit welke blykt,<br />
dat op zekeren tyd te Athenen eenige Altaaren te gelyk<br />
voor onbekende Goden zyn opgericht, en bygevolg<br />
, dat op elk van deeze Altaaren geftaan heeft:<br />
\Ay»»V © £<br />
?T voor eenen onbekenden Godt.<br />
Men brengt LUCIANUS ook als getuige by, dewelke<br />
op het einde van de famenfpraak, die den naam<br />
draagt van Pl i'opatris, van den onbekenden Godt,<br />
dien men te Athenen eerde, gewag maakt. — Dan,<br />
dewyl de fchryver van dit ftuk niet de beroemde Lo-<br />
CIANUS , maar een laater fchryver van dien naam is,<br />
en deeze niet betuigt, dat hy dit Altaar zelf gezien<br />
heeft, maar alleen op het getuigenis van PAULUS doelt<br />
eelyk de Ridder ELLYS in zyne Fortuita facra, p. 86.<br />
wyslyk heeft aangemerkt, wil ik dit voor geen bewys<br />
tellen.<br />
f 5 Echter
234 Verklaaring van de Handelingen<br />
Echter merk ik aan, dat ook te Rome dikwils een<br />
onbekende Godt gediend werdt, wanneer men'naamlyk<br />
niet wist, aan welke Godheid men deeze of<br />
geene aanmerklyke ltraffe, of deeze of geene groote<br />
weldaad, hadt toecefchryven. Ik zal het één en ander<br />
door een voorbeeld ophelderen.<br />
Wanneer 'er eene aardbeeving ontftondt, en men<br />
niet wist, aan wiens toorn men dezelve hadt toete-'<br />
fchryven , bracht men eene offerande aan die onbekende<br />
Godtheid , met deeze woorden: Jive Deo Jive<br />
Des, (het zy gy .een Godt of eene Godin zyt). Dit<br />
getuigt GELLIÜS lib. II. cap. '28. Én toen' CrcEUO<br />
eens van eene zwaare krankheid geneezen was , geboodt<br />
hy (lib. XlV. ad famil. Epift. 7) zyner vrouwe<br />
, aan dien Godt, die zyne gezondheid hérfteld<br />
hadt, maar dien hy niet wist te noemen, een .dankoffer<br />
te brengen. Men hoore zyne eigene woorden:<br />
(t) Ita fum levatus, ut mibi DEUS ALIQUIS medicinam<br />
jecisfe videatur: cui quidem Deo tu pie £f cajle fatisfacias.<br />
Is dat niet te zeggen, dat zy haare dankbaarheid<br />
moet betoonen aan eenen onbekenden Godt.<br />
Veele geleerden hebben hier eenen grooten misflag<br />
begaan, waanende, dat dit Altaar te Athenen voor<br />
den waaren Godt was opgericht, en dat dit ten<br />
minsten onder de geleerden noch bekend was. Van<br />
dit gevoelen was CUNJEUS, lib. III. de Republica Hebree.<br />
(s) Op het einde van deeze plaatze moet men vyf woorden<br />
ultftfyken, als een Glos/erna: gelyk ik in het tweede deel<br />
van myné Pacile p. 356 getoond hebbe (*).<br />
(*)Dc wóórden, op welke de Heer HE OMAN doelt, zyn deeze<br />
: id est Apollini têf /Efculapio. PAULLUS MANUTIUS merkte<br />
deeze woorden reeds als een onecht byvoegfel aan, op wiens •<br />
gezag veelen dezelve hebben doorgehaald ; fchoon anderen<br />
derzelver echtheid ftaande houden. Men zie de Aantekening<br />
op deeze plaatze, Epist. T, II, p. 362 editie-nis Grcevii.<br />
VERTAALEK.
der Apoflelen. Hoofdft. XVII: 23. 235 .<br />
bmorum cap. 6 HUETIUS queeft: Alnet. lib. II. cap.<br />
2 K i 4 PETRUS GARSIAS, Inflit. huang.hb. II/.<br />
cap 7 dien TOMASINUS , in zyn boek de Donariis cap.<br />
o p. 31 aanhaak, en coeftemt - BASNAGE , Anaal.<br />
ad a l i ,
236 Verklaaring van de Handelingen<br />
aangehaalde Academifche verhandeling § yen 6, daar<br />
van gegeeven heeft.<br />
„ Gy hebt tot hier toe by dit Altaar eenen Godt<br />
„ gediend , van wien gy bekent, dat hy u onbe-<br />
„ kend zy. Het is derhalven een Godt , dien gy<br />
„ niet kent. Maar deeze, u onbekende Godt, is<br />
„ de waare Godt, dien ik u thans wil bekend maa-<br />
„ ken. In diens plaatze hebt gy tot dus verre vala,<br />
fche Goden aange'oeeden; en door deeze menigte<br />
„ van valfche Goden hebt gy den eenigen • waaren<br />
„ Godt vergeeten, en zynen dienst verwaarloosd. "<br />
Men werpe my hier niet tegen, PAULUS zegt evenwel<br />
, dat zy by dit Altaar den waaren Godt geëerd<br />
hebben. PAULUS zegt dit niet, dan volgens eene<br />
fpraak-figuur , die in de fchoolen Oxymoron genaamd<br />
wordt. Hy zegt: gy hebt hem onweetende geëerd, gelyk<br />
zeker Pöeetzeide: gy hebt fapientiam infipientem.<br />
Die Godt onweetend dient, dient hem immers in<br />
het geheel niet; dewyl hy niet weet , dat hy hem<br />
dient, en dus ook geen oogmerk kan hebben, om<br />
hem te dienen.<br />
vers 24, 25. Godt, die de waereld, en alles, wat<br />
daar in is, gemaakt heeft, deeze Godt, zeg ik, die de<br />
Heer des Hemels en der aarde is, woont niet in zulke<br />
Tempelen , die met handen gemaakt worden. Hy laat<br />
zich ook niet door de handen der menfchen dienen, als<br />
of hy iets noodig hadt, daar hy zelf aan allen bet leeven<br />
en den adem en alles geeft. In deeze beide versen<br />
maakt PAULUS eene vergelyking tusfehen den waaren<br />
Godt, en de Afgoden. De laatsten woonden , naar<br />
het oordeel der Heidenen, ieder in den Tempel, die<br />
hem was t^egewyd ; en die by éénen van dezelven<br />
hulp wilde zoeken , moest hem in zynen Tempel<br />
aanbidden. Een Godt van dien aan, heeft de dienflen<br />
van menfchen noodig; — offeranden moeten,<br />
om zo 1 te fpreeken, zynen honger flillen ; — hy<br />
moet op zekere tyden prachtig gekleed en opgecierd<br />
wor-
der Apoflelen. Hoofdfl. XVII: 24-26". 237<br />
worden, hy moet deurwachters in zynen Tempel hebben,<br />
ten einde hy van deeze zyne kostbaare verderfden<br />
niet beroofd worde. Dit kan niet anders zyn.<br />
Want hy zelf, zoo als hy daar in zynen Tempel<br />
ftaat, en aangebeeden wordt, heeft geen leeven.<br />
Daarentegen de waare Godt, de eenige, die da<br />
waereld, en al wat daar in is gefcbaapen heeft, is<br />
de Heer over alles, en regeert de geheele waereld;<br />
ook is hy overal in de ganfche waereld tegenwoordig,<br />
en kan overal om hulpe worden aangeroepen.<br />
Intusfchen heeft hy geene hulp van menfchen noodig<br />
; nademaal zy alle kracht, om iets te doen,<br />
van hem ontfangen hebben, en hy hun het leeven en<br />
hun geheele weezen gefchonken heeft. Meent gy,<br />
fprak SALOMO, 1 KON. VIII, 27, toen hy den heerlyken<br />
Tempel van Godt inwydde, dat Godt (in eenen<br />
Tempel) op aarde woont ? En Godt zelf fprak<br />
door den mond van DAVID, Pf. L, 12, 13, meent<br />
gy dat ik honger hebbe, en dat ik my met de ofterhauden,<br />
die my gebracht worden, verzaadige ?<br />
Hy geeft allen menfcben het leeven en den adem (het<br />
welk eene Hebreeuwfche manier van fpreeken is) en<br />
alles alles naamlyk, het geen zy hebben. Bygevolg<br />
kunnen die menfchen aan Godt niets geeven,<br />
het geen zy niet van hem ontfangen hebben , en het<br />
geen hy dus niet reeds hadt, eer de menfchen het<br />
hem konde geeven.<br />
vers 26. Hy heeft ook gemaakt, dat van éènen bloede<br />
het geheele menfchlyke geflacht afkomstig is, den geheelen<br />
aardbodem bewoont, en beeft zekere tyden te<br />
vooren bepaald en gefchikt, ook de Grempaalen van hunne<br />
wooning gefield. Thans onderricht PAOLUS hen uit<br />
de heilige gefchiedenisfe van den grooten Propheet,<br />
MOSES, dat Godt, toen hy de waereld fchiep, eerst<br />
maar éénen menfeh gemaakt heeft, en dat deeze de<br />
Stamvader van het geheele menfcldyke geflacht ge*<br />
worden is.<br />
De
238 Verklaaring van de Handelingen<br />
De overige woorden heeft hy uit DEUT. XXXII,<br />
8 ontleend, alwaar MOSES dus fchryft: ae Heere heeft<br />
' de menfcben verdeeld, en de menfcben kinderen verftrooyd.<br />
Men leest eene zelfde taaie GEN. X, j , 32, XI, 8<br />
en 9.<br />
De Qudfte der Heilige fchriften, (v) de Boeken<br />
van MOSES, waren den Heidenen niet onbekend, en<br />
'.deeze hadden 'er ook noch eenige achting voor. Ja<br />
'de ouden Perfen , gelyk mede de Brachmanen in Indien,<br />
wisten uit dezelve, dat een paar Menfchen de<br />
' Stamouderen van het geheele menfchlyke geflacht geweest<br />
zyn; gelyk HUETIUS , Quceft. Ainet. lib. II cap.<br />
h e t ei<br />
7 > § 1 °P ,nde, heeft aangemerkt.<br />
' De fpreekwyze:, uit eenes menfchen bloed zyn , /dat<br />
"is van hem afftarnmen, is ook by de ongewyde fchryveren<br />
niet onbekend: zoo als ELSNER getoond heeft.<br />
Men leest dus , by voorbeeld , • by VIRGILIUS, VI,<br />
5C0.<br />
Deiopbi genus est dito a Sanguine Teucri<br />
PAULUS voegt hier noch; deeze woorden by: Godt<br />
.heeft zekere tyden te vooren bepaald en gefchikt. Door<br />
de te vooren beftemde tyden, worden alle die tyden bedoeld,<br />
die Godt by de waereld verkooren cn vastgefteld<br />
heeft, om, op dezelve deeze of geene gewichtige<br />
gebeurtnisfen te laaten gefchieden, inzonderheid<br />
den tyd wanneer het einde der waereld zyn zal. Op<br />
deeze wyze kwam .Godts Zoon in de waereld , toen<br />
de tyd vervuld was, dien Godt te vooren bepaald<br />
hadt. GAL. IV, 4. Op deeze wyze hadt Godt ook<br />
den tyd bepaald, wanneer de groote ftad Babyion<br />
zoude vallen, gelyk hy den tyd van vallen voor het<br />
gees.<br />
(v) Deezen naam kunnen de boeken van MOSES draagen,<br />
zelfs al is men van'gevoelen , dat bet boek HIOB noch vóór<br />
dezelve gefchreeven is ,' dewyl zy de allereerfte gefchiedft*<br />
denisfen van het Menfchdom behelzen. VERTAALER.
der Apoftelen. Hoofdft. XVII: 27, 28. 230<br />
geestlyk Babyion ook heefc vastgefleld. En dus<br />
was ook de cyd, waarop de Israëliten uic de flaavernye<br />
van PHARAO zouden verlost, en in het beloofde<br />
land gebracht worden, bepaald en aan ABRAHAM be-<br />
.kend gemaakt, GEN. XV, 13,<br />
vers 27, 28. Dat zy. den Heere zonden zoeken, of<br />
zy hem met banden konden grypen en vinden (w) , als<br />
die ook van eenen iegelyken onzer niet verre is. Want<br />
wy leeven en beweegen ons, en hebben ons wezen in hem ;<br />
gelyk fommigen van uwe Dichter en ook gezegd hebben:<br />
wy flammen van hem af. Dat PAULUS , onder de<br />
fch'epping en yerdeeling der menfchen in zekere<br />
wooningen, insgelyks de onderhouding en verzorging<br />
van het menfchlyk geflacht wil verftaan hebben, is<br />
gemaklyk te denken. Op deeze onderhouding en verzorging.<br />
der menfchen doelt . PAULUS nu , wanneer hy<br />
zege, dat de menfchen haddenbehoorente vraagen, wie<br />
hen gelcnaapen, wie nen zoo ryKiyic ondernouden oadt.<br />
Dit vraagen en nafpeuren noemt hy den Heer zoeken,<br />
dat is, poogingen aanwenden, om dat machtig<br />
Wezen te leeren kennen , aan het welk men deeze<br />
weldaaden te danken heeft.<br />
Dit Wezen, vaart hy voort, het welk zy moesten<br />
zoeken, deezen machtigen Heer te vinden, viel niec<br />
zwaar; ja het was zoo gemaklyk eene zaak, dat zy<br />
hem, als het ware, met handen zouden hebben kunnen<br />
grypen.<br />
'Hy ftelt hun voor, hoe gemaklyk het voor eenen<br />
menfeh zy, die zyne gezonde rede volgt, te erkennen<br />
, dat 'er maar één Godt, dé fchepper der waereld<br />
, zy, en van zyne macht en goedertierenheid<br />
over-<br />
(w) Omgekeerd, in plaatze van vinden en met handen gry.<br />
pen. Ten aanziene van deeze Hyfterologie, die by de gefchiedfehryveren<br />
zoo gebruiklyk is, zie myne aantekening op<br />
kap. XIV, 10 en 19.<br />
\
ai.0 Verklaaring van de Handelingen<br />
overtuigd te worden. De Apostel heeft dit ROM. h<br />
i o 20, even zoo nadruklyk voorgefteld ; alwaar hy<br />
fci'ryft, dat Godt, die op zich zeiven onzichtbaar is,<br />
door zyne werken en weldaaden den menfchen, die<br />
de oo^en van hun verftand flechts opendoen , zicht*<br />
baar en zoo kennelyk gemaakt wordt, als iets, het<br />
geen men by helderen zonnefchyn met zyne oogen<br />
zier en dat derhalven de onkunde van fommigen ten<br />
aanziene van den waaren Godt onverantwoordlyk was,<br />
én niet konde verontfchuldigd worden.<br />
Het zelfde bedoelt de Apostel hier, wanneer hy<br />
zegt dat Godt niet verre van ons menfcben is , maar<br />
dat ieder menfeh hem na by zich heeft (x): dewyl<br />
men flechts behoeft te bedenken, dat men een menlch<br />
is, die lichaam en ziele, met leeven en verhand begaafd,<br />
ontfangen heeft. Kunt gy , wil PAULUSzeggen<br />
, u zeiven wel opmerkfaam gade flaan , zonder<br />
ten duidelykften overtuigd te worden , dat gy niet<br />
van u zeiven zyt, maar, zoo wel als alle andere dingen<br />
, eenen fchepper en onderhouder van uw wezen<br />
en leeven hebt? En op deeze wyze komt gy immers<br />
tot kennis van Godt.<br />
Hier op brengt PAULUS hun , tot betere overtuiging,<br />
onder het oog, dat de waarheid, dat er maar<br />
één Godt is, zelfs midden onder de Heidenen, byhen,<br />
die hun verftand behoorlyk gebruikten, met verborgen<br />
gebleevenis. Sommigen van uwe Dichter en, zegt hy,<br />
hebben uitdruklyk getuigd , dat wy menfcben alle -uan<br />
éénen Godt afftammen, dat is , door hem gefchaapen<br />
H e c<br />
zyn.<br />
(x) Ik geloove, dat SENECA , hoewel hy anders, met de<br />
Stoicynen, zeer verkeerde begrippen van Godt vormde, de<br />
zelfde denkbeelden van het Opperwezen hadt, toen hy Lp:<br />
XII fchreef • Prope est ad te Deus, tecum est, mtus est<br />
„ (Godt is nabyu, met u, in u"). ELSNER brengt eene<br />
foortselyke uitdrukking van den Dichter OFMANUS by , dewelke<br />
zegt: „ in u Jüpiter, zyn alle dingen , en alle dmgen<br />
hebben hun wezen van u". Dy GaoTiUS kan men meer der-
der Apoftelen. Hoofdft. XVH: 29. «^r<br />
Het halve vers, het welk hy by brengt: r»i y« c<br />
xx) yiV 5 irftèt, voy zyn zyn geflacht, of, gelyk CEZA<br />
het besc vertaald heeft, progenies, is van den Dichter<br />
ARATÜS, die, gelyk PAULUS, van geboorte een Tarfer<br />
was. Dan PAULUS fchryft hec aan Oichteren, in<br />
het meervoüwige, toe, dewyl andere Dichttren ook<br />
eene zelfde taal gevoerd hebben. Onder de zoogenaamde<br />
guide verzen van PYTHAGOKAS luidt het drie en<br />
zescigfte dus: 0i?.« yi>a iel fairtu-, (de ftervelingea<br />
zyn van Godtlyke afkomft). De Dichter en Wysgeef<br />
CLEANTHES (y) zege ook, in zeker lied tot het Opperwezen:<br />
r* *»€ y«j yS»i irp.iv'. (Want wy zyn van<br />
uw geflacht)'. En kan men twyfelen, of deeze waarheid<br />
zal in meer oude dichtftükken , die nu al verlooren<br />
zyn, geftaan hebben.<br />
vers 29. Dewyl wy nu van Godt afdammen, moeten<br />
wy niet denken, dat de Godtbeid aan goud of zilver ,<br />
of aan eenen fteen , dien de konst , door bet menfchlyk<br />
veiftand , beeft uitgehouwen, gelyk is. De geheele<br />
redekaveling van den Apostel komt hier op uit:<br />
dewyl wy nu van Godt afdammen, die wy leeven ent<br />
verftand hebben , moet Godt immers ook leeven en<br />
verftand hebben , als dewelke , door dien hy onze<br />
Schepper is , ons het een en ander gegeeven heeft;<br />
bygevolg is het voor ons ten hoogften ongevoeglyk ,<br />
van Godt te denken , dat hy in goud of zilver of<br />
fteenen zoude kunnen afgebeeld , of wanneer de<br />
konftenaar uit die ftoffe eenen Godt gevormd heeft,<br />
zulk een beeld aangebeden en gediend worden.<br />
De Apostel ftelt hun dus de zichtbaare dwaasheid vaa<br />
den beeldendienst voor.<br />
Dat dit het oogmerk van den Apostel in deeze<br />
woorden geweest is, erkent ERASMUS insgelyks in<br />
zyne<br />
(y) Men zie de Bibliotheca Grctca van FABRICIUS , lil. III.<br />
cap. 15 p. 397; en, ten aanziene van ARATUS , cap. 18 $ ï.<br />
P- 451-<br />
M. Deel Q
»A2 Verklaaring van de Handelingen<br />
zyne Parapbrafis. Want het gemeen onder de Heidenen<br />
hielde de zilvere, gulde, of fteenen Afgoden<br />
voor waare Goden, en- wanneer één van dezelven<br />
uit eenen Tempel was weggenomen, riepen zy, gelyk<br />
LABAN GEN X X X I , 30: Men beejt ons onzen<br />
Godt gef ooien ; gelyk de Phiüftynen ook klaagden ,<br />
toen hun Afgodsbeeld gebrooken was : de Godt der<br />
lfraïliten is fterker , dan onze Godt Dagon , en hy<br />
heeft hem verbroken cn te niet gemaakt, 1 SAM. V,<br />
K M T L T<br />
7. Een Heiden, zegt JESAIAS, kap. XLIV, 17<br />
voor zynen Afgod neder, en bidt: verlos my, want gy<br />
zyt myn Godt.<br />
Dat het zeer gebruiklyk in de Griekfche taaie is,<br />
Godt TO te noemen , heeft de Heer WETSTEIN<br />
in zyne aanmerkinge op deeze plaatze getoond.<br />
vers 30. Nu beeft Godt tot dus verre de tyden der<br />
onweetenbeid verfeboond : maar thans gebiedt hy overal<br />
allen menfchen, boete te doen. PAOLOS brengt hun hielde<br />
groote genade van Godt onder het oog, als welke<br />
hen niet flechts in de voorige tyden ftraffeloos gelaaten<br />
hadt, eer zy door aanbidding van valfche Goden,<br />
zoo wel als door hun Godtloos leeven, de grootfte<br />
flraffe verdiend hadeen ; indien zy den waaren<br />
Godt erkenden , eerden', aanbaden, en zynen geboden<br />
gehoorzaam waren.<br />
Godt gebiedt, zegt hy, op deeze tyd aan alle menfchen<br />
, in de geheele waereld , en dus ook aan alle<br />
Heidenen in alle landen, dat zy van hunnen valfchen<br />
Godtsdienste en hun Godtloos leeven afftand doen,<br />
en piTMH,. dat is, eenen anderen, beteren, Godtsdienst<br />
aanneemen, en eenen anderen , Gode welbehaaglyken<br />
, wandel voeren. Dit gebiedt Godt dooide<br />
Apostelen en Evangelisten , dewelken in de geheele<br />
waereld omgaan, en de ongeloovigen trachten<br />
te beweegen. om boete te doen, en aan het Evangelie<br />
te gelooven.<br />
Want
der Apoftelen. Hoofdft. XVlï: 3U 243<br />
Want dewyl PA cros de perfoon niet noemt, door<br />
wien Godt dit den Atheneren geboodt , fpreekt het<br />
van zelf, dat by zich zei ven bedoelt, en hun daar<br />
mede onder het oog brengt, dat hy door Godt tot<br />
hen gezonden was.<br />
vers Want hy heeft eenen dag bepaald, op welken<br />
by de geheele waereld naar reebtvaerdigbeid zal oor~<br />
deelen door eenen man , dien by daar toe befl.e-nd beeft,<br />
en hy geeft thans aan allen bet geloof, naadien hy hem<br />
van de dooden heeft opgewekt. Ten einde de harten des<br />
Volks beter te treffen , en hen te beweegen , om<br />
hem, als eenen Godtlyken Afgezand, te erkennen,<br />
fielt hy hun het groot gevaar voor, waar in zy zich<br />
zouden Horten, en de groote ftraffe, die zy te wachten<br />
hadden, indien zy zyner leere geen gehoor wilden<br />
geeven, noch dezelve aanneemen. Hy wil hen<br />
door deeze voortelling tot opmerking doen komen.<br />
Dreigementen zyn eigenaartig gefchikt, om den<br />
menfeh tot ftaan te brengen , en hem te doen onderzoeken,<br />
of dezelve grond hebben, of niet.<br />
Plet oogmerk van PAULUS was derhalven, het daar<br />
heen te bellieren, dat zyne toehoorers na het bewys<br />
van de Godtlykheid zyner zendinge zouden vraagerv<br />
Dit bewys zoude hy hun op eene overtuigende wyze<br />
gegeeven hebben, indien zy hem niet kort daar haa<br />
met een hoonend gefchreeuw in de rede gevallen<br />
waren , en hem genoodzaakt hadden dezelve te beftuiten.<br />
Hy hadt 'er reeds een begin toe gemaakt,<br />
toen hy hun zeide, dat Godt eenen man gezonden<br />
heeft, aan wien eenf ieder , die eeuwig gelukzalig<br />
wilde worden , gelooven moest — dac het uit zyne<br />
Opftandinge en Hemelvaart bleek, dat deeze man<br />
van Godt gezonden was — dat deeze man ten jong.<br />
ftcn dage zal wederkomen , en over alle menfchen<br />
het oordeel houden — en dat dan ook de doodea<br />
wederom zullen opftaan.<br />
LUKAS heeft niet alles, het geen de Apostel fprak,<br />
2 opge*
244 Verklaaring van de Handelingen<br />
opgetekend; maar evenwel genoeg, om, by een middelrnaatig<br />
nadenken in deeze woorden alles te vinden,<br />
het geen ik gezegd hebbe, daar in vervat te zyn.<br />
Hy fpreekt immers van eenen Manne aan wien men<br />
moest gelooven, en die niet meer op aarde , maar<br />
uit het graf verreezen , en nu in den Hemel was.<br />
Wanneer hy zegt, dat deeze Man over alle menfchen<br />
een rechtvaerdig oordeel zal houden , dat is,<br />
Godtloozen ftraffen , en de Vfoomen zaalig maaken ,<br />
geeft hy daar door immers duidelyk te kennen , dat<br />
hy van den Hemel zal weder komen, en, op dat alle<br />
menfchen het oordeel, het geen hy zal uitfpreeken,<br />
zouden kunnen aanhooren, hen van de dooden doen<br />
opftaan. Dat PAULUS niet flechts van de verryzenisfe<br />
van CHRISTUS, maar ook van de Opftandinge<br />
van alle dooden gefproken heeft, meldt LUKAS ons in<br />
het volgend vers.<br />
Allen menfcben het geloof fcbenken , ( tami^tn )<br />
•rctt-xu, xJr zoo verftaan ,<br />
dat het zoo veel betekene , als den menfchen het be-<br />
der Apofttltn. Hoofdft. XVII: 32» 245<br />
BIDS, yverig verdeedigd. De laatstgenoemde bewyst<br />
genoeg , dat */r» »-«fï'^«» in de taaie der Grieken<br />
ook. betekent, iets bevoyzen, en maaken, dat anderen<br />
het moeten gelooven. Dan om te toonen , dat het<br />
hier ter plaatze deeze betekenis ook heeft, geeft<br />
hy zich vruchclooze moeyte.<br />
PAOLUS gebruikt het woord */*•
246 Verklaaring van de Handelingen<br />
met fpreeken voorttevaaren. — Zy dreeven den fpoe<br />
met het geen hy aangaande de Opftandinge der doo.<br />
den zeide, als het welk by alle Heidenen voor eene<br />
dwaasheid gehouden werdt,<br />
Intusfchen was de Predikatie van PAOLOS geenzins<br />
by alle zyne Toehoorers krachtloos en onvruchtbaar.<br />
Want fommigen , die hem voor eenen Godtlyken<br />
Leeraar erkenden , gingen tot hem, en gaven hem<br />
hunne begeerte te kennen , om vollediger jvan den<br />
inhoud zyner leere onderricht te worden. Wy zullen,<br />
fpraken zy, wanneer gy ons naamlyk nader wilt onderrichten<br />
, u noch verder hooren — dewyl gy thans<br />
genoodzaakt wordt, om uwe redevoering aftebreeken.<br />
De uitleggeren fchryven doorgaans deeze woorden:<br />
•wy zullen u noch verder hooren, ook noch aan de verachters<br />
en befpotters der redevoeringe van den .Apostel<br />
toe. Dan dit kan ik zoo min toeftemmen, als ik<br />
gelooven kan, dat 'er ooit een Apostel geheel zonder<br />
vrucht, en zonder ééne eenige ziele tot Godt te<br />
bekeeren, gepredikt heeft (;y*). En wat behoeven<br />
wy hier by langer te blyven ftil ftaan , daar myne<br />
verklaaring vers 34 bevestigd wordt, alwaar wy leezen,<br />
dat zich eenigen by den Apostel vervoegden,<br />
en door zyn onderwys zoo verre kwamen, dat zy in<br />
het openbaar Christenen wierden.<br />
ver* 33. Daar op ging Patdus van hun iveg. Hier<br />
zien wy het onderfcheid tusfehen de Joodfche vyanden<br />
der leere van JESUS , en het ongeloovig volk van<br />
Athenen. De eerstgemclden werden met zulk eenen<br />
hevigen toorn tegen den Apostel vervuld , dat zy<br />
hem om het leeven poogden te brengen. Dan te Athenen<br />
was PAULUS voor zulk een gevaar veilig. De<br />
Athe-<br />
(y-*) Men vercelvke dit met het geen de Heer HEUMA»<br />
•Zegt by kap. XVIII: 19, 20; cn men zal 'er eene rede 1©<br />
meer in vinden voor het geen ik daar op in myne AanW*e*<br />
Bïnge 00 hebbe aangemeikt. Y^TAALER,
der Apoflelen* Hoofdft. XVII: 32. 247<br />
Atheners waren gewoon , het oor aan Leeraaren te<br />
kenen, die niet maaralleen verfchillende, maar zelfs<br />
lynrecht tegen eikanderen aanloopende leeringen voorftelden<br />
en verdeedigden. Dit maakte hen bekwaam,<br />
om ook de leere van CHRISTUS aan te hooren, en<br />
die web met verachtinge te befchouwen, maar evenwel<br />
haare Leeraaren niet in gevangenisfen te werpen,<br />
of, het geen meer is, hen met den dood te<br />
ftraffen.<br />
•vers. 34. Maar fommige mannen hielden zich tot hem<br />
en noerden gehovig; onder dewelken ook Dionyfius, de<br />
Areopagiet, was, en eene Vrouw, genaamd Damaris,<br />
en, bebalven deeze , noch anderen. Ten opzichte van<br />
het woord x«AA*
248 Verklaaring van de Handelingen<br />
v a n<br />
is, een byzitter (z) den hoogftcn Rechtbanken<br />
dus, nset alleen een zeer geëerd, maar ook een<br />
zeer geleerd man, geweest is. Buiten twyfel hebben<br />
deeze PAULUS by zich laaten komen, en zyne leere<br />
gehoord. En hoe overtuigende moet zyne prediking<br />
geweest zyn, en hoe krachtig het woord van Godt,<br />
dat deeze beide menfchen eindelyk alle hunne uiterlyke<br />
voorrechten uit het oog verlooren, en leden der<br />
verachte Gemeente van CHRISTUS- wierden!<br />
Ten opzichte van DIONYSIUS weeten wy ook niets<br />
anders, dan verdichtfelen, die in deeze verklaaringe<br />
niet behooren geplaatst te worden. Men vindtze<br />
by de Schryvers der Kerklyke Gefcbiedenisfe, *onder<br />
welken ik'thans alleen BASNAGE (ad a. 51. §.<br />
48 enz.) zal noemen. Men vindt ook alle de fabelen<br />
van deezen DIONYSIUS in DORSCHENS zyn Semes.<br />
tre ReEtoratus Rostocbienfis, door hem Semestra Trilurtio-Dionyfiaium<br />
geciteld, pag. 31-72.<br />
H O O F D S T U K XVIII.<br />
vers 1. Daarop verliet Paulus de ftad Aibev.tr,, ,n<br />
kvoam te Curinthe. CHRYSOSTOMUS vraagt niet zonder<br />
rede, wat den Apostel rnooge bewoogen hebben, om<br />
Athenen zoo fpoedig te verlaaten , daar hy immers<br />
niet vervolgd wierdt, en , omdat hy reeds eenigen<br />
bekeerd hadt, zich met de hoope konde vleyen,van<br />
noch<br />
(zj LA CEOZE oordeelt het in zyn boek over den Christlylen<br />
Godtsdienst in Aethiopien bl. 14 , van de Hoogduitfche Overzettinge,<br />
waarfchynlyk, dat DIONYSIUS geen Rechter, maar<br />
een gemeen man uit de bewooneren van den Areopagus geweest<br />
is. Het fchynt zoo fchryft hy. Maar hoe<br />
konde hy toch eenigen twyfel hebben, daar immers denaam<br />
Areopagiet gemeenlyk eenen Byzitter van deezen Rechtbank<br />
betekent. Oordeelde by het misfehien onmooglyk, dat zulk<br />
een groot man door den Heiligen Geest zoude hebben kunnen<br />
gewonnen worden.
der Apoflelen. Hoofdft. XVIII: i, 249<br />
noch meer zielen tot den Christlyken Godtsdienst te<br />
zullen kunnen brengen. En zyn antwoord daar op<br />
is : PAULUS heeft geweeten , dat hy in deeze ftad<br />
weinig zoude kunnen verrichten.<br />
Maar van waar, zal men vraagen, wist hy dit?<br />
Men heeft rede , om te beweeren, dat de Heilige<br />
Geest hem dit zal bekend gem iakt, en teffe.is bevel<br />
gegeeven hebben, om na Ccrinthe te vertrekken. Dit<br />
wordt te waarfchynlyker , wanneer men weet, dat<br />
PAULUS naderhand nooit wederom te Athenen gekomen<br />
is, en ook geenen Evangelist derwaarts gezonden<br />
heeft. Men hadt in die ftad tweeërleie foorten<br />
van menfchen. De eene party was derwyze aan het<br />
Heidenfch bygeloof verflaafd, dat zv van geenen anderen<br />
Godtsdienst wilde hooren. De andere beftondt<br />
uit Geleerden. Deeze beflooten uit zyne leere van<br />
de Opftandinge, die by alle geleerde Heidenen als ongerymd<br />
werdt aangemerkt, dat zulk een Leeraar, die<br />
zoo ongerymde dwaalingen leerde, niet waardig was,<br />
om verder gehoord te worden.<br />
vers 2. Aldaar ontmoette by eenen Jood, uit Pontus<br />
van geboorte, genaamd Aquila , 'die aldaar onlangs uit<br />
Jtalien gekomen was ; gelyk mede zyne Vrouw, Prifcilla,<br />
(want (de Keizer) Claudius hadt bevolen, dat alle<br />
Jooden Rome zouden verlaaten:) en by ging tot ben. Het<br />
Vaderland van AQUILA was Pontus, alwaar eene groote<br />
menigte van Jooden woonde, gelyk ons uit kap.<br />
II: o reeds bekend is. Van daar trok hy na Rome,<br />
alwaar insgelyks een groot aantal van Jooden gevonde<br />
werdt, en ongemeene voorrechten genoot; zoo<br />
als ik by kap. VI: 9 heb aangemerkt. Dat hy aldaar<br />
zyne Vrouw genomen heeft, befluite ik uit haaren<br />
Latynfchen naam (a).<br />
, In-<br />
(a) Zy wordt 2 TIM. IV: 19 PRISCA genaamd. Dit was<br />
haar rechte naam. PRISCILLA was een nomen ge<br />
lyk de Grieken het noemen; dat is: men maakte uit vrien-<br />
O. 5 de.
250 Verklaaring van de Handelingen<br />
In dien tyd bedienden zich de Jooden wel meer<br />
van Latynfche naamen, wanneer zy onder de Romeinen,<br />
en van Griekfche, wanneer zy onder de Grieken<br />
woonden. Wy hebben dit kap. \ b 5 reeds gezien.<br />
Ja vers 8 en 17 van ons tegenwoordig Texthoofdftuk<br />
vinden wy noch van twee voorftanderen<br />
der Synagoge gewag gemaakt, waar van de één den<br />
Latyntchen naam, CRISPÜS, de,ander den Griekfchen,<br />
SOSTHENES , droeg. Het is ook waarfchynlyk, dat<br />
AQUILA eenen .Griekfchen of Pontifchen naam, die<br />
zoo veel als Arend betekenüe , uit zyn Vaderland mede<br />
na Rome gebracht, en aldaar deezen Latynfchen<br />
naam aangenomen heeft.<br />
Dat hy een Man van middelen geweest is , kan<br />
men daar uit afneemen, dat hy vooreerst met zyne<br />
Vrouw, die hem dus ook goederen moet aangebracht<br />
hebben, voor PAULUS borg wierdt, ROM. XVI: 3;<br />
en ten tweeden, dat hy een huis hadt, zoo groot,<br />
dat de Christlyke Gemeente in het zelve haare vergaderingen<br />
houden konde; r COR. XVI: 19.<br />
Wy leezen hier, dat dit paar Rome verlaaten hadt,<br />
dewyl alle Jooden, op bevel van Keizer CLAUDIUS,<br />
uit die ftad hadden moeten vertrekken. Van dit bevel<br />
maakt SUETONIUS , in bet leeven van gemelden<br />
Keizer, kap. XXV, gewag, daar hy zegt: Judaos<br />
impulfore CHRESTO asjidue tunmltuantes Roma expulit.<br />
Hy fielt ons hiermede de oorzaak van dit Keizeilyk<br />
bevel voor.<br />
Toen naamlyk de Christlyke Godtsdienst ook te<br />
Rome wortelen fchoot, en veele Jooden JESUS voor<br />
den<br />
lykheid van PRÏSCA PRIKILLA, gelyk van TULLIA TUIXIO-<br />
LA, en by ons van CATHARINA CATRYNTJE enz. Op dezelfde<br />
wyze werdt de naam QJJIMTA veranderd in QUINTILLA,<br />
PRIMA in PRIMILI.A, SF.CUNDA in SECUKDILLA. Van deeze<br />
en andere dergelykè naamen vindt men nader bericht, inhei<br />
13 Register tot GRUTÜRUS zyn Corpus Injcriptiomtm.
der Apoftelen. Hoofdjl. XVIII: 2. 251<br />
den waaren MESSIAS erkenden, verwekten de ongeloovige<br />
jooden , volgens , hunne gewoonte , tegen<br />
hunne Broederen , die Christenen geworden waren,<br />
kwaadaarciglyk eene opfchudding; om welke te dempen<br />
, de Keizer den kortsten weg iniloeg, dat is,<br />
aan beide partyen gebooüc, uit Rome te vertrekken.<br />
Dit is de meening van den Romeinfchen Gefchiedfchryver,<br />
fchoon dezelve door de woorden impulfore<br />
Cbresto niet weinig verduisterd worde, die daarom<br />
eenige opheldering noodig hebben.<br />
Door CHRESTUS verfhat hy onzen Heer, CHRIS,<br />
TUS. Dewyl deeze benaaming by de Heidenen niet<br />
in gebruike , CHKESTUS daarentegen onder hen zeer<br />
gemeen was, meenden zy, dat CHRESTÜS de eigenlyke<br />
naam van onzen Heiland was, en noemden daarom<br />
ook de Christenen Cbrestianos. Dewyl nu onze<br />
Zaligmaaker door de meeste Jooden niet aangenoomen<br />
wierdt, en hieruit tusfehen de geloovige en ongeloovige<br />
Jooden eene groote verdeeldheid ontftondc, dacht<br />
SUETONIUS , die van deeze zaak geen recht begrip<br />
hadt, dat hy niet kwaalyk deedt, wanneer hy CHRIS<br />
TUS den ftichter van die oneenigheden, die niet flechts<br />
in het Joodfche land, maar ook elders, en ten laats,<br />
ten zelfs te Rome, ontitaan waren — impulforem Ju.<br />
dceorum asfidue tumultuanlium — noemde.<br />
Hy wist wel, dat CHRISTUS niet te Rome geweest<br />
was, ook wel, dat hy zich niet meer op aarde bevondt;<br />
dan des niet tegenftaande konde hy hem impulforem<br />
noemen, dewyl hy hem voor den man hieldt,<br />
die den grond tot deeze oneeniaheden, die zich thans<br />
over de geheele waereld verfpreid hadden, gelegd<br />
hadt.<br />
Deeze betekenis der aangehaalde woorden hebben<br />
veelen niet begreepen , en daarom gedacht , dat<br />
SUETONIUS niet'van onzen CHRISTUS, maar van zeke-
252 Verklaaring van de Handelingen<br />
keren Heidenfchen of Joodfchen oproermaaker, wiens<br />
naam CHRESTUS was, gefproken heeft.<br />
Dan ik heb reeds in den jaare 1700 te Jena in een<br />
Twistfchrift, het welk 17+5 met eenige byvoegfelen<br />
in myne Sylloge Disfertationum (van pag. 536 tot 569)<br />
gevoegd is, deeze dwaaling zoo duidelyk en bondig<br />
wederlegd, dat niemand, die dezelvegeleezenheeft (b)><br />
het tegendeel ooit hebbe durven beweeren. Ik verzoek<br />
daarom allen, die te fpoedig gereed geweest<br />
zyn, om ANT. VAN DALEN, of anderen, die hec met<br />
hém ééns zyn, hunne toeftemming te geeven, dat<br />
zy deeze myne Verhandeling gelieven te leezen,<br />
waar in ik niet flechts de rechte verklaaring der woorden<br />
van SUETONIUS beweezen, maar ook de zwakheid<br />
van alle tegenwerpingen duidelyk aangetoond hebbe.<br />
Men kan eene laatere verhandeling van zekeren<br />
Engelfchen Godtgeleerden , CAREL LA MOTTE genaamd,<br />
in dewelke hy ook beweert, dat SUETONIUS<br />
door CHRESTUS, onzen Heiland verflaat, en dé bewyzen<br />
voor het tegengefleld gevoelen ontzenuwt ,<br />
in de Nouvelle Bibliotbeque, T. Hl. ƒ>. 235 257<br />
leezen. Ook heeft de Heer HEBENSTREIT, toen hy<br />
noch Magister was, in den jaare 1714 te Leipfig eene<br />
Academifche Verhandeling, de Judeeo Roma exule<br />
ad ACT. XVIII: 2 uitgegeeven, die ongemeen wel is<br />
uitgewerkt.<br />
Het zeldfaam voorkomend woord wtZr/pdmt, on.<br />
langs, kort te vooren, vindt men insgelyks DEUT.<br />
XXIV: 5. Dat het by ongewy de Schry veren insgelyks<br />
in<br />
(bi) WOLF hadt dezelve ook niet geleezen ,• hy zoude<br />
die anders aangehaald, en zich met zyn oordeel niet overyld<br />
hebben. Toen hy op het einde van zyne aanmerking<br />
fchreef: cujus rebellionis auctor exftiterit CHRESTUS quidam<br />
(van welk een oproer een zekere CHRESTUS de oorzaak was)<br />
hadt hy behoor en te bedenken , dat SUETONIUS niet fchryft:<br />
impulfore Chresto quodam, 'maar: impulfore Chresto; en dus van<br />
eene bekende perfoon fpreekt.
der Apoflelen. Hoofdfl. XVIII: 3. 253<br />
in die betekenisfe gebruikt wordt, heeft de Heer<br />
ALBERTI getoond.<br />
vers 3. Dewyl by nu dezelfde konst verflondt, die<br />
Aquila oefende, bleef by by hen, en arbeidde met bun;<br />
nu waren zy tentenmaakers. Dewyl het van PAULUS<br />
zeker is, dat hy weleer een Rabyn was, en wy ook<br />
daar uit, dat AQUILA een Leeraar onder de Christenen<br />
is geworden, kunnen befluiten, dat hy ook, in<br />
voorigen tyd, een Rabbyn geweest is (c), kan het<br />
eenen Leezer, die in de Rabbynfche gefchiedenisfen<br />
onkundig is, vreemd voorkomen, dat zy beiden een<br />
handwerk geleerd en geoefend hebben.<br />
Men weete dan , dat de geleerde Jooden gewoon<br />
waren een handwerk te leeren, ten einde niet ge«<br />
noodtzaakt te zyn, om, wanneer hunne geleerdheid<br />
hun en hunnen huisgezinne geen genoegfaam onderhoud<br />
mocht verfchaffen, niet genoodtzaakt te zyn,<br />
om gebrek te lyden. DRUSIUS geeft hier van , by<br />
deeze plaatze, een volledig bericht.<br />
Deeze beide mannen waren dan niriTi»!, Dit woord<br />
kan eenen Tapytmaaker, eenen Behanger, eenen<br />
Linneweever, eenen Tentenmaaker — betekenen.<br />
Ook is 'er meer dan ééne foorc van tenten (dj. Het<br />
zoude daarom vruchtlooze mocy te zyn,' gelyk SCHOETT-<br />
GEN ook bekent, te onderzoeken, welk van deeze eigenlyk<br />
het handwerk van PAULUS geweest zy. Dan<br />
het is ons ook van weinig belangs, dit naauwkcurig te<br />
weeten. Genoeg, dat de Apostel een handwerk geleerd<br />
hadt, en het, by de waarneeming van zyn A.<br />
pos-<br />
(c) Ik twyfel zeer, of men dit hier uit wel kan befluiten,<br />
dewyl PHILIPPUS, de Evangelist, TIMOTHEUS, TITUS en anderen,<br />
om niet te fpreeken van de Apostelen van JESUS zelve<br />
, ook Leeraaren onder de Christenen, maar geenszins te<br />
vooren Rabbynen, geweest zyn. VERTAALER.<br />
(d) Men zie ZORN zyne Bibliotheca antiquario exegetko, p.<br />
750 fqq.
a54 y&klaaring van de Handelingen<br />
postelampt, niet te laag oordeelde, door het zelve<br />
zyn onderhoud ce verdienen. En waarlyk het was in<br />
onze dagen ook voor menig eenen Predikant, wiens<br />
inkomsten zoo gering zyn, te wenfchen, dat by by<br />
voorbeeld teffens een Boekbinder was, en hier door<br />
in ftaat, om zich en den zynen ecu ruimer beftaan te<br />
bezorgen.<br />
Het woord «.«.'T^MJ heb ik in de derde Disfertatle<br />
van MAXIMOS TYRIUS, in de laatste regel, aangetroffen;<br />
RAPHELIUÜ heefc het insgelyks by HEROÜOTUS,<br />
en WETSTEIN oy PLATO en LUCIANUS gevonden.<br />
vers 4. Maar hy leerde alle Sabbatben in de Synagoge,<br />
en wel zo, dat Jooden en Heidenen 'er bebdagen in /diepten.<br />
Over den beknopten ftyl van LUKAS, die eenen<br />
leezer op de gedachte zoude kunnen doen komen, dat<br />
PAULUS in de Synagoge zoo wel Heidenen ais Jooden<br />
onderricht heeft, hebben wy kap. XlV: 1 reeds gefpioken<br />
; welke plaatze met onzen tegenwoordigen<br />
Text volmaakt overeenkomt.<br />
Gelyk de uitleggeren dit niet opgemerkt hebben, zoo<br />
hebben zy ook de zwaarigheid niec weggenomen, die<br />
hec volgend'vers oplevert, maar zyn dezelve ten eenemaale<br />
met ftilzwygen voorbygegaan.<br />
Wy leezen naamlyk in het volgend vers, dat PAULUS<br />
eerft naa de aanko.nst van SILAS cn TIMOTHEUS , tot de<br />
Jooden van CHRISTUS gepredikt heeft. En nochtans<br />
verhaalt LUKAS in onzen text, dat hy reeds te vooren,<br />
en wel op meer dan éénen Sabbath, in de Synagoge<br />
geleerd heeft (e). Heefc hy dan toen niet van JESUS<br />
ge-<br />
{e) Om deeze zwaarigheid wegteneemen, heeft men in de<br />
gemeene Latynfche Overzetting by dit vierde vers noch gevoegd<br />
: interponens nomen Dotnini jefu (tusfehen beiden gewag<br />
maakende van den naam van den HEERE JESUS ) het welk<br />
evenwel, zoo als CORN. A LAPIDE zelf bekent, noch in den<br />
Griek-
der Apoftelen Hoofdft. XVIII. 4. 255<br />
gepredikt ? Ik antwoorde : neen. Want de Jooden<br />
werden door deeze zyne predikatiën niet tegen hem<br />
verbitterd, maar dit gefchiedde eerst, toen by hun,<br />
naa de komft van zyne beide medearbeideren, voorftelde,<br />
dat JESUS de beloofde Mesfias is. Wy zien hier<br />
uit, dat hy te vooren geene poogingen gedaan heeft,<br />
om Jooden of Heidenen tot Christenen te maaken ,<br />
maar alleen om hen tot aanneeming van den Chriftly-<br />
Icen Godtsdienft voor te bereiden.<br />
En nu valt het niet moeylyk, te ontdekken, wat hy<br />
den Jooden , en wat den Heidenen gepredikt hebbe.<br />
Den Jooden zal hy, gelyk kap. XIII: 16—22, uit<br />
hunne oude gefchiedenisfen, de groote wonderwerken<br />
ee weldaaden van Godt, aan hunne voorouderen be*<br />
weezen, voorgefteld en hen tot dankbaarheid , en,<br />
het geen daar uit behoorde voort te vloeyen , tot<br />
waare Godtsvrucht vermaand hebben. Ook zal hy<br />
hun de groote toezeggingen van Godt herinnerd hebben,<br />
en inzonderheid die uitftekende en genadige belofte,<br />
dat hy hun eenen grooten Koning, den Mesfias,<br />
zoude fchenken. En ten laatften zal hy ook niet<br />
onaangeroerd gelaaten hebben, dat de tyd der komfte<br />
van deezen grooten Koning gekomen was, en dat men,<br />
wanneer hy alles vervulde , hec geen van hem voorzegd<br />
was, hem met blydfchap behoorde aanteneemen,<br />
en in hem te gelooven.<br />
Den Heidenen zal hy, uit de befchouwinge der waereld<br />
, onder het oog gebracht hebben, dat 'er maar één<br />
Godt zyn kan, te weeten de Schepper van alle dingen.<br />
Hy zal hun ook de dagelykfche weldaaden van hunnen<br />
Schepper nadruklyk voorgefteld hebben. Hy zal hun<br />
de onredelykheid van den Afgodendienft getoond, en<br />
hen teffens onderricht hebben , dac thans de eenige<br />
waare<br />
Griekfchen Text, noch in de Syrifche Overzetting gevonden<br />
wordt. Evenwel zie ik in het N. Teft. van GRIESBACH, dat<br />
het in de Verft» Syriaca posteritr op de kant ftaat. VERTAALER.
256 Verklaaring van de Handelingen<br />
waare Godt zyne Leeraaren hadt uitgezonden, om oofc<br />
den Heidenen zyne Genade te verkondigen, en hun het<br />
middel, om eeuwig gelukzalig ce worden, bekend te<br />
maaken.<br />
Staan wy hier een oogenblik ftil, om des Apostels<br />
wysheid optemerken. — Hy kwam in eene groote<br />
ftad, en die overvloed hadt van allerlei uiterlyk geluk»<br />
AQUILA en PRISCILLA hadden hem buiten twyfel onderricht<br />
, hoe de inwooneren van deeze ftad geaart waren.<br />
Hunne berichten gaven hem weinig hoope , dat hy<br />
hier met zyne prediking van CHRISTUS veel zoude uitvoeren.<br />
Hy oordeelde het daarom raadzaam, ftapswyze<br />
voort te gaan, en met zoodanige onderrichtingen te<br />
beginnen, van dewelke hy konde verwachten, dat zy<br />
zynen toehooreren aangenaam, ten minften niet zeer<br />
onaangenaam, zyn zouden. Hy hoopte, dat, wanneer<br />
hy zich door deeze zyne eerfte voorftellingen bemind<br />
gemaakt hadt, de groote hoofdzaak van zyne<br />
predikinge , in de harten , zo al niet van alle , ten<br />
minften van veelen zyner toehooreren, te gemaklyker<br />
ingang zoude vinden. Intuffcben Verliep er eenige<br />
tyd, tot dat SILAS en TIMOTHEUS kwamen, van welker<br />
hulpe hy zich in dit werk hunner bekeeringe konde<br />
bedienen.<br />
By het woord ï=rn*i» moet men aanmerken , dat daar<br />
op hier niet de Dativus volgt, zoo als kap. XIIi: 43<br />
en XIV: 9. en dat hec dus niet kan vertaald worden:<br />
hy overreedde ben, of by overtuigde ben. nltB-stv, met<br />
den Accufativus, betekent, iemand door zyne woorden<br />
trachten in te neemen, of, zoo fpreeken, als een ander<br />
gaerne hoort. In deeze betekenisfe komt *•&•«• nut<br />
2 COR. V: 11 en GAL. U 10 voor, gelyk mede MATTH.<br />
XXVIII: 14 en HAND. XII: 20; ja ook by HOMERUS,<br />
ïliad. I: 100. Men behoort dus die uitdrukking hier<br />
ter plaatze op deeze wyze te vertaaien : Zy hadden aan<br />
zyne woorden en leere een welgevallen.<br />
vers 5. Maar toen Silas en Timotheus uit Macedo.<br />
nien
der Apoftelen Hoofdft. XVIII: 5. 257<br />
men aankwamen, konde Paulus zich niet langer bedwingen-y<br />
om de Jooden te leeren en bun te bewyzen, dat Je.<br />
Jus de Christus is. 2vrii%tro tnionxn, — 'Ztnfet&etf<br />
betekent geangstigd worden, LUK. VIII. 37. N >ch duidelyker<br />
komt kap. XVII: 16 en XX: 22.<br />
PAULÜS gevoelde dan thans eene groote onrust in<br />
zyne Ziele (f), en werdt daar door gedrongen, om<br />
de prediking van JESUS niet langer uitteltellen, maar<br />
openlyk, en wel met nadruk en "bondige bewyzen, te<br />
leeren, dat JESUS de CHRISTUS, de beloofde Mesfias,<br />
is.<br />
In plaatze van rJ» x?'t«' 'li?» leest men vers 28<br />
r»\ xe'^i Op beide plaatzen is 'urai, het<br />
onderwerp, waarvan gefproken wordt, (fuhjeüum), cn<br />
X(trt\ het prcedicatum (het geen van dit onderwerp gezegd<br />
wordt); het welk LÜTHERUS en BEZA in hunn;:<br />
Overzettinge ook in het oog gehouden hebben.<br />
Aixftxprv^ft^ heeft LÜTHERUS vertaald: te betuigen:<br />
eene overzetting , die hier zeer wel voegt. Ook gebruiken<br />
de Crieken in veele gevallen het deelwoord<br />
(participium), in plaatze van de onbepaalde wyze (het<br />
infinitivum). PAULUS befpeurde in zyn hart angst en<br />
onrufl. En waar toe dreef hem dit. — Om den Jooden<br />
te betuigen, dat JESUS de CHSISTUS is. Dm zo<br />
men het deelwoord in deszelfs eige betekenisfe behouden<br />
wil, vertaale men het: en hy betuigde. Te weeten<br />
thans, nu hy SILAS en TIMOTHEUS by zich hadt,<br />
ftc e<br />
(ƒ) BEZA heeft dit zeer wel omfchreeven : intus et apud<br />
fe wstuabat pres V.eli fervore. (hy brandde by zich zeiven dooide<br />
bette van zynen yver) PRIO-EUS drukt het op deeze wyze<br />
uit: non potuit continerefe. (hy konde zich niet bedwingen).<br />
VI. Deel. R
258 Verklaaring van de Handelingen<br />
Helde hy den Jooden de leere van JESOS voor, en bewees<br />
hun op hec nadruklykst, dac deeze de waare Mesüas<br />
is.<br />
Dat h*p*e.Tiv&*, leeren, en wel met yver en bondig<br />
leeraaren, betekent, hebben wy by kap. II: 40 reede<br />
gezien.<br />
vers 6. Maar toen zy daar tegen Jlreden en lasterden,<br />
fcbudde by zyne kleederen af, en fprak tot hen: Uw bloed<br />
kome op uwen kop; ik heb een rein geweeten. Van dit<br />
uur af zal 'è onder de Heidenen gaan. Dat het woord<br />
„',T.r*^«
der Apostelen. Hoofdft. XVIII: 7, 8. 259<br />
Van nu af zal ik heen gaan tot de Heidenen. Dus fprak<br />
PAULÜS ingelyfcs kap, XIII: 46 tot de verftoktc jooden.<br />
Het wil niet zeggen, dat hy zich nooit wederom<br />
over de Zielen der Jooden zoude bekommeren<br />
maar alleen, dat hy thans niet meer moeite aan de Joo.<br />
den van Corinthc wilde doen, maar den Heidenen van<br />
die ftad de leer van CHRISTUS dacht voor. te ftellen.<br />
Ook ging hy daar wederom tot de Jooden; maar alle,<br />
die by hem kwamen, en zyne prediking wenfehtten te<br />
hooren, nam hy gewillig aan , gelyk wy uit vers 8<br />
kunnen zien.<br />
vers 7. Daarop ging hy heen, en kwam in het huis<br />
van eenen man, genaamd Justus, die een profelyt was,<br />
en wiens huis by de Synagoge ftondt. Het is gemaklyk<br />
te begrypen, dat deeze JUSTUS, al voor de kom't van<br />
PAULUS , een CHRISTEN geweeft is. Jmmers zoude hy<br />
anders de wooning van AQUILA niet verlaaten hebben ,<br />
om by iemand, die geen Christen was, in te keererj.<br />
Hy ging dan in het huis van deezen bekeerden Heiden,<br />
waarfchynlyk, dewyl deeze hem verzocht hadt, oiri<br />
by hem zynen intrek te neemen. Deeze huisvesting<br />
nam de Apostel gewillig aan , dewyl dit huis naast<br />
de Synagoge ftondt, en de Jooden, die door hem getroffen<br />
waren, daar door gelegenheid hadden, om van<br />
zyne prediking noch verder gebruik te maaken. Want<br />
dat PAULUS ook in dit huis pep.redikt heeft, leert ons<br />
het volgende vers, waarin van zyne toehoorers gewag<br />
gemaakt wordt.<br />
vers 8. Maar Crispus, de voorftander der Syngoge,<br />
werdt geloovig aan den Heere, met zyn geheele huis. °En •<br />
noch veele (andere) Corinthers , die (PAULUS) toehoorden<br />
, werden geloovig, en lieten zich doopen. De tegenwoordige<br />
nabyhëid van PAULUS bewoog zelfs den voorftandcr<br />
der Synagoge , om zyne prediking van JESUS<br />
aan te hooren, en dit zaad viel in zulk een goed hart,<br />
dat hy niet alleen zelf, tot elks verwondering, den<br />
Christlykcn Godsdienft aannam, maar ook, door zyn<br />
voorbeeld, zyn geheele huisgezin bewoog , om aan<br />
li 2 Ckis
260 Verklaaring van de Handelingen<br />
TOS te gelooven, en zich te laaten doopen. Ook werden<br />
'er noch veele andere inwooneren van die Had,<br />
dewelken thans by PAOLUS gekomen waren, en zyne<br />
prediking gehoord hadden, tot het 'Christendom bekeerd.<br />
Dat SOSTHENES , in de plaatze van deezen CRIS.<br />
PUS , tot voorftander van de Synagoge gekooren is ,<br />
zien wy uit vers 17, wy kunnen daarom onze toeftemming<br />
niet geeven, aan het befluit, het welk VITRIN<br />
GA, lib. II: de Synagoge, cap. 11 p. 548 hieruit trekt, dat<br />
CRISPUS en SOSTHENES tegelyk voorftanderen der Synagoge<br />
geweest zyn. Ook willen wy, om dat CRIS<br />
PUS aeen Hebreeuwfche naam is , daar uit met SELDE-<br />
NUST Hb. II de Synagogicap. 7 p. 723 , niet befluiten,<br />
dat hy van eenen Heiden een Jood, en naderhand<br />
voorftander der Synagoge geworden is. Wy hebben<br />
by vers 2 gezien , dat in dien tyd geboorene Jooden<br />
meermaalen Latynfche of Griekfche naamen gehad<br />
hebben.<br />
Ik heb hier niets by te voegen, dan dat PAULUS aan<br />
CRISPUS als eenen Jood van zoo veel aanziens de eer<br />
heeft aangedaan, van hem zelf te doopen. Hy getuigt<br />
dit zelf 1 COR. I: 14.<br />
vers 9, 10 Maar de Heer fprak in een gezicht des<br />
•nachts tot Paulüt: vrees niet, maar leer, en zwyg ni<br />
Want ik ben by u, en niemand zal u vyandig aanvallen<br />
want ik heb een groot Volk in deeze ftad. Dat de Heer<br />
TESUS (b), aan PAULUS verfcheen, moet om ééne, of'<br />
meer , zeer gewichtige redenen gefchied zyn. Wy<br />
zullen deeze redenen'ontdekken , wanneer wy zyne'<br />
aanfpraak aan PAULUS nauwkeurig befchouwen.<br />
Byr<br />
Qi) CALOVIUS beftraft GROTIUS met recht, dewelke dacht,,<br />
dat'er een Engel, of in de gedaante van JESUS, aan PAULUS ver-fcheenen<br />
is. Deeze misflag is te groot voor eenen GROTIUS;<br />
Doch tot welken nüsüag kan men niet door ovcryling vervallen?
der Apoflelen. Hoofdft. XVIII: 9, 10» 261<br />
By de woorden vrees niet — herinnere ik my de<br />
aanmerking van LUTHEROS in zynen Commentarius over<br />
hec eerfte Boek van MOSES , dat, zo dikwils Godc tot<br />
ABRAHAM zeide: vrees niet, deeze altoos het hart vol<br />
angst cn bekommcrnisfe gehad heefc. Wy kunnen<br />
thans ook, ten aanziene van PAOLOS, niet twyfelen,<br />
of hy moet voor iets i.waads gevreesd, en zich daar<br />
over bekommerd gemaakt hebben. Want de Heer<br />
vertroostte hem met de verzekeringe: ik ben by u. En<br />
wat PAULUS gevreesd hebbe, kan men uit de woorden:<br />
niemand zal u leed doen, afneemen.<br />
PAULUS is dan in gevaar van zyn leeven geweest.<br />
Hy zal verr.oomen hebben, dat Jooden en Heidenen<br />
hem na het leeven ftonden. Ten aanziene van de Jooden<br />
kunnen wy dit opmaaken uit vers 6, waar in van<br />
derzelver toorn en haat tegen den Apostel gefproken<br />
wordt. Een toorn en haat, die buiten twyfel noch<br />
meer ontdoken werdt, toen hy PAULUS zelfs den voorftander<br />
vun hunne Synagoge van hun vervreemd hadt,<br />
wiens voorbeeld veele andere konde lokken, om hem<br />
natevolgen. En dat ook onder de Heidenen te Corinthe<br />
veelen in hunnen vaderlyken Godtsdienst zoo yverig<br />
geweest zyn, dat zy het rechtmaatig oordeelden,<br />
deezen prediker van nieuwigheden, ware het mooglyk,<br />
.van kanc te helpen; kan even weinig in twyfel ge.<br />
trokken worden.<br />
-De andere Oorzaak der verfcbynïnge van JESUS was,<br />
dat PAULUS voor hadt, Corinthc te verlaaten, en aldaar<br />
het Evangelium niet meer te prediken. Korc te vooren<br />
hadt hy Athenen verlaaten, dewyl hy zag, dat hy<br />
aldaar weinig zoude uitrichten. Dewyl nu Corinthe<br />
dezelfde zoort van inwooneren als Athenen fchecn te<br />
hebben , en in beide deeze groote fleden zoo wel hec<br />
bygcloof en de Afgodendiensc , als de ondeugd en<br />
Godtloosheid, den boogften trap beklommen hadt,<br />
dacht hv , dat hy verder moest reizen, cn eenen rykeren<br />
Oogst zoeken.<br />
R 3 Dan
262 Ptrïldahiig van de Handelingen<br />
Dan JESUS houdt hem van dit voorneemen te rugge<br />
en verzekert hem teffens , dat zyne predikatiën<br />
fn deeze Üad dóór eenen ryken zegen zouden gevolgd<br />
worden, en daardoor eene groote menigte tot het geloof<br />
gebracht worden. Blyf gy hier, zegt de Heer,<br />
leer ( W . betekent hier ook leeren) en houdt mei op<br />
te leei en. li 'ant ik heb in deeze ftad een groot l' olk, dat<br />
is, gy moet weeten , dat gy myne geestlyke kudue<br />
hier grootlyks zult vermeerderen (t><br />
Bv de woorden : ««Jfo s'zr.^Vsrai T S l, meenen GRO •<br />
cius'en PASOR, dat men het woord z"?* moet voe-<br />
„ c n — niemand zal zyne hand aan u ftaan. Dan zy<br />
toontn ons geen voorbeeld van zulk eene Elhpfis.<br />
Daarentegen bewyst RAPHELIUS, uit de fchriftcn van<br />
XFNOPHON, dat deeze fpreekwyze wil zeggen : iemand<br />
vyandig aanvallen, met een vyandig oogmerk de handen<br />
aan iemand ftaan. WETSTEIN brengt noch meer dergelyke<br />
plaatzen uit andere Griekfche Schryveren by.<br />
vers li. Hy bleef aldaar een jaar en zes maanden;<br />
en leerde onder ben het woord van Godt. PAULÜS, die<br />
het bevel van zynen Heere gehoorznamde, ondeivondt<br />
ook met de daad, dat de leere des Evangeliums door<br />
zeer veele inwooneren van deeze ftad aangenoomen,<br />
en de menigte der geloovigen van dag tot dag grooter<br />
wierdt. Teffens zag hy de vervulling der belofte van<br />
TESUS ten zynen opzichte , dewyl hy zulk eenen geruimen<br />
tvd ongehinderd konde voortvaaren met predi- ,<br />
ken, en "door Jooden noch Heidenen in dit zyn heilig j<br />
werk geftoord wierdt. ^ :<br />
(•) Dunkt iemand deeze verklaaring wat gedwongen, ziet<br />
hier eene andere, die misfehien natuurlyker is. CHRISTUS<br />
wift dat 'er in deeze Stad veelen waaren, die, zoo ras zy<br />
maar tot kennis van zyne leere zouden gekomen zyn, gereed<br />
zouden zyn, om dczelven, met aflegging van hunne vooroordoelen,<br />
aanteneemen: en hy noemt dezelve zyn Volk, om dat<br />
zy het worden zouden, en. CHRISTUS, wiens alweetend Oog<br />
dit voor uit zag hen al by voorraad als zoodanig aanmeik.Ue.<br />
VERTAALER.
der Apoflelen. Hoofdft. XVIII: n—13. 263<br />
Het is niet onwaarfchynlyk, dat de toenmaalige landvoogd<br />
den CHRisTLYKen Godtsdienste niet ongenee*<br />
gen geweest is, en dat hy de heilige perzoon en leere<br />
van PAULÜS, ZOO wel als het deugdzaam leeven der<br />
Christenen, met verwondering gezien heeft. Wy<br />
ontmoeten in de Kerklykè gefchiedemsfen van de drie<br />
eerfte eeuwen veele dergelyke Overheden en Rechteren<br />
, die niet gunftig over de Jooden dachten, en<br />
teffens de grootfle dwalingen van den Heidenfchen<br />
Godsdienst erkenden, fchoon zy de verdere zorge<br />
voor hunne zielen verwaarloosden, en het goede<br />
zaad onder hunne waercldfche beflommeringen verflikten.<br />
vers 12, 13. Maar toen Gallio in Achajen, Proconful<br />
(Landvoogd) geworden was, maakten de Jooden gemeen,<br />
fcbaplyk een oproer tegen Paulus, en voerden hem 'toor<br />
den rechtbank, en fpraken. Deeze zoekt de menfchen tot<br />
eenen anderen Godtsdienst te brengen , dan in onze wet<br />
ftaat. De aankomff. van eenen nieuwen Landvoogd gaf<br />
den Jooden hoop, dat hy hun in hunne voorneemens<br />
tegen PAULUS zoude behulplyk: zyn, en daar door,<br />
gelyk nieuwe Regenten wel meer gewoon zyn, by het<br />
aanvaarden van zyne regeering, de hoogachting van<br />
alle, en dus ook van de Joodfche, onderdaanen poogen<br />
te verwerven.<br />
Deeze nieuwe Landvoogd was GALLIO, een broeder<br />
van den beroemden SENECA. Zyn naam was MARCUS<br />
ANN.«US NOVATUS. Dan toen GALLIO hem als zynen<br />
zoon hadt aangenomen, nam hy ook zynen naam aan.<br />
SENECA heeft zyn boek de vita beata aan hem opgedragen.<br />
Hy werdt thans Proconful in Achaje, van welk<br />
landfehap Corinthe de Hoofftad was.<br />
Hoe de Romeinfche Stadhoudcren van dit landfehap<br />
den grootfehen tytel van Proconful bekomen hebben,<br />
toont ons LARDNER uitde Romeinfche Gefchicdenisfcn,<br />
lib. I: de hide bistorias Euangelice cap. I: p. 47 fq. Noch<br />
R 4 breed-
264 Verklaaring van de Handelingen<br />
breedvoeriger kan men over de perzoon (k) en het<br />
Stidhouderfchap van deezen GALLIO leezen , BASNAGE,<br />
AnnaU ad a. 52 § 9 en 10, alwaar hy teffens toont,<br />
dat deeze Proconful over geheel Griekenland hec bewind<br />
hadt.<br />
Uit de gunftige handelwyze van GALLIO, jegens<br />
deezen Apostel hebben de ouden het zwak befluit getrokken,<br />
dat zyn Broeder SENECA, PAULÜS, toen hy<br />
naderhand te Kome kwam, mee zyne vriendichap en<br />
omgang verwaardigd heefc, cn zich zelfs door hem tot<br />
het Christendom heeft laaten bekeeren (0- Men heeft<br />
noch Latynfche brieven, die men wil, dat PAULUS en<br />
SENECA met eikanderen gewisfcld hebben. Dan zy<br />
zyn buiten eenigen twyfel valfch. Men leeze ÜLGI-<br />
Dius STRAUCH zyne Academifche Verhandeling de<br />
Cbrütianismo Seneca , waar in dit verdichtfel bondig<br />
wederlegd wordt.<br />
Wy keeren weder tot de Jooden , die^ PAULÜS by<br />
den nieuwen Landvoogd aanklaagden. Zy brachten<br />
den Apostel voor hem, toen hy op zynen rechteritoel<br />
zat. Zy hadden tegen PAULUS eenen gemeenfchaplyken<br />
(^«St^aSV) aanflag gefmeed, die op zyn verderf<br />
doelde. Toen zy dan daartoe gelegenheid vonden ,<br />
E U<br />
groepen zy hem mee geweld aan, (sV«A«i«/3»^e»»0<br />
fleepten hem voor den rechtbank.<br />
Hunne befchuldiging was, naar hun oordeel, van<br />
zulk eenen aart, dac zy niec twyfelden, of de Proconful<br />
zoude PAULÜS aan hec leeven ftraffen. Wy brengen<br />
u hier, zeiden zy, eenen Jood, die dien Joodfchen<br />
Godtsdienst wil veranderen, en eene nieuwe<br />
manier, om Godt te dienen, invoeren.<br />
Zy<br />
(k) Hier van vindt men ook een bericht in FALSTER zyne<br />
Memories obfeura. p. 61<br />
(!) Onder de laatere fchryvers is CALOViüsook van dit gevoelen;<br />
gelyk mede zeker Franfcb Geleerde, die 1735 te Parys<br />
'het leeven var. Paulus in drie deelen heeft uitgegeeven
der Apoftelen. Hoofdft. XVIII: 14» i"5- 265<br />
Zy dachten dat de vryheid van Godtsdienst, den<br />
Jooden verleend, alleen voor echte Jooden was, en<br />
dat, by aldien een Jood eenen anderen Godtsdienst<br />
poogde te ftichten , en daar door de openbaare rust<br />
ftoorde, hy als een ftichter van onrust met den dood<br />
behoorde geftraft te worden.<br />
Sommige uitleggeren verdaan door rl/tt» niet'flechts<br />
de Joodfche Wet, maar ook die der Romeinen, volgens<br />
welke alle nieuwigheden in den Godtsdienst verbooden<br />
waren. Dan de wyze, waar op zy zich uitdrukken,<br />
(in het enkelvouwige) toont ons duidelyk,<br />
dat de Jooden alleenlyk van hunne Wet fpreeken.<br />
•vers 14, 15. Toen nu Paulus wilde fpreeken, fprak<br />
Gallio tot de Jooden : indien het eene onreehtvaerdige<br />
daad of een ondeugend bedrog was, lieve Jooden, be.<br />
boorden ik u van rechtswege geduldig aan te hooren.<br />
Maar, nu het eene vraag is over eene leere, en van zekere<br />
naamen; moogt gy zelve bet onderzoeken: ik wil<br />
daarover geen Rechter zyn. PAOLUS wilde den Proconful<br />
aangaande den aart van hetveifchü onderrichten,<br />
en zyn onfchuld bewyzen. Dan de Proconful liet hem<br />
niet fpreeken, maar viel hem in de rede, en gaf den<br />
Jooden terftond zyn goeddunken te kennen; beftaande<br />
hier in, dat deeze zaak niet voor zynen Rechtbank<br />
behoorde.<br />
Zulk eene uitfpraak deedt niet flechts deeze Pro.<br />
conful, maar ook alle andere Romeinfche Rechteren<br />
in dergelyke gevallen («).<br />
Wy zullen zien, of dezelve verftandig, en met eene<br />
gezonde ftaatkunde overeenkomftig was. Dezelve<br />
luidde dus: al wie tegen de wetten der Overheid zondigt<br />
, moet geftraft worden — maar een Rechter is<br />
niet verplicht, om oneenigheden te beflisfen, die onder<br />
(m) Men zie Kap. XXIII: 20 en XXV: 18, 19, 20.<br />
R j
265 Verklaaring van de Handelingen<br />
der de belyders van zekeren Godtsdienst ontdaan.<br />
De j^rond van deeze uitfpraak was , dewyl het den<br />
Rechter aan genoegfaame kennis van zulke zaaken<br />
mangelde, en hy dus buiten ftaat was, om daarover<br />
te oordeelen. En deeze rede was zekerlyk zeer verftandig.<br />
Befchouwen wy thans de woorden van GALLIO van<br />
nader by, om derzelver geheelen inhoud beter natelpeuren.<br />
Eerst fpreekt hy hen vriendlyk aan met de<br />
benaaminge: J "i.»ï«7o., in onze taaie: lieve Jooden!<br />
Dit was by de Ouden de taaie der beleefdheid in openlyke<br />
aanfpraaken. Hoe dikwils zeggen de oude<br />
Atheenfche Redenaaren : £ 'A$in*»t, lieve Atbeners!<br />
0f j Heeren van den Raad!<br />
Naderhand verzekert hy hen, dat hy hen geduldig<br />
(n) zoude aanhooren, ja zelfs, dat hy zich daar<br />
toe verplicht zoude oordeelen, dewyl het met alle rede<br />
en billykheid zoude overéénkomen, indien zy hem<br />
van eenig dlUvi*a of over een 'exhóv£yyf*x befchuldigden.<br />
Het eerfte woord betekent eene daad van openbaare<br />
onrechtvaerdigheid ; het tweede een listig bedrog,<br />
het welk ontdekt wordt. Het laatste van deeze<br />
iwce woorden, wordt kap. XIII: 10 ook op die<br />
wyze verklaard.<br />
Maar, vaart GALLIO voort, dewyl het eene vraage<br />
en twist is Co) over eene leere, en over zekere naamen,<br />
(JA Deeze is de betekenis van de uitdrukkinge: r*nr^ r<br />
f"i*<br />
»>iv', fustinerem vos. En dat OTI» A«V" reaelyk en plichtmaatig<br />
betekent, hebben 'PRicasus en WETSTEIN uit de Schriften<br />
van andéie Grieken beweezen. In de Franfche Overzet-<br />
Uiige van Mons is de betekenis van deeze woorden zeer wel<br />
getroffen. Je me troyrois obligé, leest men daar, de vans entendre<br />
avec patience. GROTIUS omfchryft deeze plaatze op dezelfde<br />
wyze; gelyk ook ERASMUS.<br />
(o) Kap. XXIII: 29 , heet het rif. QrifeArm tb* plfiov
der Apoflelen. Hoofdft. XVIII: ió. 267<br />
men, en over uwe wet , moogt gy zelve het onderzoeken.<br />
Hy geeft hun daar mede te verftaan dat hy<br />
geene genoegfaame kennis van de leeringen van hunnen<br />
Godtsdienst hadt, en dat, het geen zy van eenen<br />
MESSIAS, en van eenen JESOS, en andere benaamingen<br />
meer zeiden, want LUKAS heeft de befchuldiging<br />
der Jooden maar met korte woorden voorgefteld<br />
— hem alles even vreemd was,<br />
Ik wil daar over geen Rechter zyn, is het flot van<br />
de uitfpraak. GALLIO drukt zich kort uit. Dan het is<br />
gemaklyk nategaan, dat zyne meening is, te zeggen:<br />
ik' ben niet in ftaat, en daarom ook niet verplicht,<br />
om uw Rechter te zyn , over het geen gy my hier<br />
voorftelt. Ook behoort het niet tot myn ampt, om<br />
over verfchillen van' eenen vreemden Godtsdienst te<br />
oordeelen. En gy moet dus weeten, dat ik u thans<br />
niet verder wil hooren.<br />
vers 16". En dus wees hy hen van den rechtbank af.<br />
Wy hebben gezien, hoe zacht GALLIO de Jooden behandelde,<br />
hoe vriendlyk hy hen aanfprak, en zich,<br />
als het waare , verontfchuldigde , dat hy hun geen<br />
genoegen koude geeven. 'A^^O-S kan derhalven niet<br />
betekenen, dat hy hen van den Rechtbank heeft laaten<br />
wegdryven. Hy geboodt hun flechts , zich aldaar<br />
niet langer op te houden, dewyl zy, het geen zy by<br />
hem zochten , niet zouden vinden. Op dezelfde<br />
wyze betekent U j3«'am niet altoos : met gevoeld uit.<br />
dryven, maar dikwils: iemand op eene vriendlyke wyze<br />
gebieden te vertrekken. Men zie het geen ik in mynen<br />
Latynfchen Commentarius over den derden brief van Jo.<br />
hannes by het tiende vers heb aangetèkend.<br />
Hier uit volgt, dat PAOLOS wederom in vryheid geitel<br />
d wierdt. Want toen de Proconful verklaarde, dat<br />
de zaak niet voor zynen rechtbank behoorde , fprak<br />
hy daar door PAULUS in de daad van de befchuldiging,<br />
die men tegen hem hadt ingebracht vry. Het is te<br />
denken, dat PAULUS zich, om veiliger te zyn, onder
268<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
de Grieken, die daar by {tonden , zal begeeven hebben,<br />
die dan ook, om dat zy den Jooden niet gunstig<br />
waren, hem gaerne onder zich toelieten, en op<br />
deeze wyze befchermden. Indien BASNAGE dit bedacht<br />
hadt, zoude hy hier geen wonderwerk gevonden<br />
hebben: Prodigio est, fchryft hy, ad a: 52 § XI,<br />
quod Paulus discesfit illtsjus. Non Mum Proconfulis defendü<br />
auSoritas , fed fola vis occulta Servatoris. ( Het<br />
is te verwonderen , dat PAULUS onbcfchadigd heeft<br />
kunnen vertrekken. Het geen hem beveiligde, was<br />
niet het gezag van den Landvoogd , maar alleen de<br />
verborge kracht van onzen Zaligmaaker).<br />
vers 17. Toen gingen allen, die Grieken waren , op<br />
Sosthenes , den Voorftander der Synagoge los , en Jloegen<br />
hem voor den Rechtbank : maar Gallio bekreunde zich<br />
des niets. Toen de voorige voorftander, CRISPUS ,<br />
den Chriftelyken Godtsdienst hadt aangenomen , gelyk<br />
wy vers 8 gezien hebben , was deeze SOSTHENES<br />
(p) voorftander der Synagoge geworden ; die zich<br />
daarom aan het hoofd der Jooden, dewelke PAULUS<br />
kwamen aanklaagen, gefield hadt. Van dit gevoelen<br />
is BENGEL insgelyks; en WOLF oordeelt het ook waarfchynlyk.<br />
Dewyl hy nu, met de andere Jooden, PAULUS en<br />
den<br />
(j>) BASNAGE verwerpt te recht de meening van CHRYSO-<br />
STOMUS, dat SOSTHENES en CRISTOS ééne en dezelfde perfoon<br />
was. Hy denkt ook, dat SOTSHENES in de plaatze van CRIS<br />
PUS voorftander der Synagoge geworden is. Maar wanneer<br />
hy uit 1 COR. I, r beilüit, dat.deeze SOSTHENES , zo wel als<br />
CRISPUS, den Chriftelyken Godtsdienst heeft aangenomen, ben<br />
ik het niet met hem eens. . Welk bewys kan ongegronder<br />
zyn, dan het geen alleen op de overeenkomst van naamen gebouwd<br />
is, en geenen den minften grond in de Gefchiedenisfen<br />
heeft? Hy vaart 5 XI vooit te dwaalen , daar hy zegt,<br />
dat SOSTHENES, als reeds bekeerd, den Apostel na den rechbank<br />
vergezeld heeft, en dat zy, die hem fioegen , Jooden<br />
waren , die hem wegens zynen afval van het Joodcndoai<br />
hsattcn.
der Apoftelen. Hoojdft. XVIII: 17. 26"o<br />
den Chriftelyken Godtsdienst gehoord, ja den Apostel<br />
by den Proconful als eenen doodfchuldigeu misdaadiger<br />
voorgefteld hadt, werden de Chriftenen, die mede<br />
by den Rechtbank Honden , in zulk eenen yver<br />
tegen hem ontdoken , dat zy hem met flagen wegjoegen.<br />
Want dat men door deeze Grieken bekeerde<br />
Heidenen te verftaan heeft, leert ons de uitdrukking:<br />
wdtTK U ÏKftHt (q) LUKAS fchryfe niet , nhr^ £",-A
270 Verklaaring van de Handelingen<br />
te pryzen: maar het kan evenwel verontfchuldigd<br />
worden. Zy waren noch nieuwlingen in het Christendom,<br />
die noch niet lange in de fchoole der lyuzaamheid<br />
geweest waren, en daarom noch fpoedig door<br />
hunne hartstochten konden worden weggefleept.<br />
Maar waarom liet de Proconful dit toe — waarom<br />
zweeg hy daar by ftil (r) ? Ik anrwoorde : het kan<br />
wel zyn , dat SOSTHENES by zyne beichuldiging van<br />
den Apostel zich van uitdrukkingen bediend beeft ,<br />
die by eenen Proconful niet eerbiedig genoeg waien.<br />
Maar hoe ligt konde een GALLIO eenen Jood den<br />
huid vol flagen gunnen , daar het hier by bleef, en<br />
zyn leeven buiten gevaar was? Immers moest GALLIO,<br />
met zynen vriend (*) TACITUS , en andere Romeinen,<br />
de Jooden haaten, dewyl zy allen, die geene<br />
Jooden waren , hunnen vriendfchap onwaardig oordeelden<br />
, cn met den Proconlul zeiven niet zouden<br />
gegeeten of gedronken hebben.<br />
By vers r4 en 15 heb ik het gedrag van GALLIO<br />
in dit geval gehouden, goedgekeurd en gepreezen. Dan<br />
dewyl de verhandeling van den grooten Godtgeleerden<br />
DANNHAUER (die in den jaare 1664. gedrukt, en<br />
naderhand onder zyne Disputationes Tbeologicce p. 175<br />
fqq. herdrukt is) — onder den titel de Gallionismo<br />
— bekend, in dewelke deeze handelwyze van GAL<br />
LIO als eene misdaad wordt aangemerkt, kan ik niet<br />
nalaaten, te zeggen, waarom ik hém myne toeftemming<br />
moete weigeren.<br />
Ik vooronderftel, het geen DANNHAUER toeftaat,<br />
dat<br />
(r) 'otioio UVTS tfttto. Deeze manier' van fpreeken toont<br />
de Heer WETSTEIN in veele oude fchriften.<br />
(r) Deeze noemt de Jooden Gentcm teterrimem (een aileraffchuwlykst<br />
Volk). Over den haat der Jooden tegen andere<br />
Volken, en van deeze wederom tegen ben, leeze men Guo.<br />
Tius, Jus ielli pacis Ut, II, cap. 15 jj 9 n. 3.
der Apoflelen. Hoofdft. XVIII: 17. 271<br />
dat een Vorst en zyne Raaden juist niet in ftaat zyn,<br />
om Godtgeleerde verfchillen te kunnen zien, cn daar<br />
over met grond te oordeelen. Hier uit blykt immers,<br />
dat zy verkeerd doen , indien zy zich , in zaaken<br />
van dien aart , het Rechterampt aanmaatigen ,<br />
hunnen onderdaauen geloorsleeren voorfchryven , en<br />
de geenen, die hun daar in niet gehoorzaamen, ftraffen.<br />
Deeze gevolgtrekking ontkent DANNHAUER, die wil,<br />
dat de Overheid haaren Godtgeleerden gebieden zal,<br />
over de verfchillen in den Godtsdienst een beflisfend<br />
oordeel te vellen, en de overigen dwingen , om zich<br />
aan deeze beflisfinge te ondcrweipen. Mea ziet<br />
gemaklyk, dat hy het oog hadt op de Overheid van<br />
zyne Kerke , en de affehuwlyke gevolgen van zyne<br />
leere by Paapfche of Turkfche Overheden, niet bedacht<br />
heeft.<br />
Zyne leere is waarlyk paapfch , en maakt de Vorften<br />
tot dwinglanden, van de eerfte grootte. Lo-<br />
DEWYK de veertiende handelde volgens deeze leere,<br />
toe hy zyne Gereformeerde Onderdaanen de grootftc<br />
wreedheden aandeed ; cn LODEWYK de vyjtiende<br />
heeft dit zelfde voorbeeld nagevolgd. Moeten wy<br />
niet verklaaren, dat deeze beide Koningen rechtvaerdig<br />
en loflyk zouden gehandeld hebben , indien zy<br />
hec voorbeeld van GALLIO gevolgd hadden. BASNA<br />
GE oordeelt (ad a. 52 § XI) over deezen Proconful<br />
zeer wel: magna hujus judicis prudentia f'uit, quia barum<br />
quatjlionum ignarus redtum de Mis dare non potuisjet<br />
judicium. (Groot was de voorzichtigheid van deeze<br />
Rechter, dewyl hy onkundig van deeze verfchilhukken,<br />
over dezelve geen reche oordeel zoude hebben<br />
kunnen vellen.<br />
Dit gedrag van GALLIO is door twee Engelfche<br />
Godtgeleerden — BENJAMIN IBBOT , Koninglyken<br />
Hofprediker , cn CARL LAUWTTE — j n byzondere<br />
gefchriften verdeedigd. De eerfte wordt in de Memoires
27» Verklaaring van de Handelingen<br />
moirés literaires de la Grande Bretagne T. V, p. 261<br />
fqq. , de andere in hec acbcfte deel van de Byvoegfe.<br />
len (SSeyttacgc) toe de Leipfiger geleerde tydingen, bl,<br />
739 beooordeeld.<br />
Onder onze Godtgeleerden geefc de Heer PFAFF<br />
hier over een zeer verftandig en Chriftlyk oordeel,<br />
in hec zesde en zevende Hooidftuk van zyne Acadetnifebe<br />
Rede-voeringen over het Kerklyk Recht. — D<br />
wyl ik my hier by niec langer kan ophouden, zal ik<br />
noch maar alieen de woorden van CAMERARIUS by vers<br />
13, bybrengen. Non admittitur accufatw ista a Gallio -<br />
ne , fchryfe hy , quod difputationes de aliena Religion<br />
£f de bis controverfias non pertinere fciret ad fuum forum<br />
; ut faclum hoe illius non reprehendendum esje vi<br />
deaiur. (Deeze befchuldiging wordt door GALL;O niet<br />
aangenomen, dewyl hy wist , dat verfchdltukken<br />
over eenen vreemden Godtsdienst en onëenigheden,<br />
daar over ontftaan, niet voor zynen rechtbank behoorden<br />
; zoo dat die zyn gedrag niet te berispen<br />
fchyne><br />
vers iS. Maar Paulus bleef aldaar noch veele dage<br />
daar naa nam by affcheid van de Broederen, en voer na<br />
Syrien , en met hem Prifcilla en Aquila , die te Kenchrea<br />
zyn hooft liet fcheeren, dewyl by eene gelofte gedaa<br />
hadt. PAULUS wist nu, dat 'hy van de Jooden, noch<br />
van den Proconful eenige vervolging te duchten hadt,<br />
en hieldt zich daarom noch eenigen tyd te Corinthe.<br />
op. Thans konde hy zyne geestlyke Broederen met<br />
zyn eigen voorbeeld trboileu, en hun vertrouwen<br />
op Godt verfterken.' Hoe hy op hec laatst affcheid<br />
genomen hebbe, is gemaklyk te gisfen. In den tyd<br />
van anderhalf jaaren was de Gemeente te Corinthe<br />
zoo fterk gegroevt, dat het hem niet mooglyk was,<br />
van ieder lid derzelve in het byzonder affcheid te<br />
neemen. Hy heeft daarom zekerlyk de geheele gemeente<br />
by een laaten komen , en tot dezelve eene '<br />
redevoering gehouden, aan het einde van welke hy<br />
van deeze geestlyke kudde affcheid nam. Zulk een<br />
af-
dit Apoflelen. Hoofdft. XVIil: 18. *73<br />
affcheid van PAULUS vinden wy ook kap. XX, 7 en<br />
li, en noch éénmaal vers 38, 39.<br />
Nu begaf hy zich te fcheep, met oogmerk, om<br />
na Syrien te reizen — men verffca 'er de Hoofdftad<br />
van Syrien, ANTIOCHIEN, door; eene ftad, die vol<br />
Chriftenen , en door hem, als haaren geeftlyken Vader,<br />
zeer geliefd was. Hy kreeg te Corinthe AQ_ÖILA ,<br />
en zyne Vrouw PRISCILLA , tot reisgenooten. LUKAS<br />
noem!; AQUILA het laatst, dewyl hy het woord<br />
met dien naame wilde verbinden. AQUILA, zegt hy»<br />
liet te Kencbrea zyn boofd febeeren , dewyl by eene ge*<br />
lof te op zich. hadt.<br />
De meeste uitleggeren hebben hier misgetast, en<br />
deeze gelofte aan PAULUS toegefchreeven. Zy hadden<br />
de Griekfche woorden: 'AKK'AKS, w»{tt>«i« 5 niet'nauwkeurig<br />
genoeg gadegeflagen (t), dewelke zekerlyk<br />
betekenen, AQUILA, die zich liet febeeren, of zich hadt<br />
laaten febeeren. KENCHREA was eene kleine ftad,<br />
Zeer naar by Corinthe gelegen, en by dezelve was<br />
eene beroemde haven,<br />
Waat<br />
(f) ESASMUS heeft dezelve met vooroordeel aangezien, en<br />
dus vertaald: Paulus ttaiignvit in Syriam (comitantibus PttscOlm<br />
£f Aquila) postquam raferat caput. (PAULUS voer na Syrien •<br />
in gezclfchap van PKISCILLA en AQUILA . naa dat hy<br />
zyn hoofd gefchooren hadt.) Hy heeft hier mede getoond,<br />
hoe men de woorden moete verdraaijen, indien men'er deeze<br />
betekenis in wil vinden, dat PAULUS dee^e gelofte gedaan,<br />
beeft. Tot dat einde moest hy eene tusfehemede (pareni-hs.<br />
fis) aannemen, cn de woorden, die hy tusfehen twee haalde»<br />
iiclde : tcaï rot dvrci Jigim»,» xxi 'AxaJias, dus vertaaien : in<br />
fezelfchap van Priscilla en Aquila, SALMASIIS oordeelde in<br />
zyn boek de Cma p. 429 beter. Matti cenfent, fchryft hy ,<br />
hunc Iccuni de Aquila intelligemlum esfe: & cmftrutïio ycrbortm<br />
huis interpfetationi potius favere videtur. (Veele denken , dat<br />
deeze plaatze van AOUITA moet verftaan worden; en de fchikking<br />
der woorden, fchynt deezer verklaaringe het meeste te<br />
fcegunftigen.)<br />
IV. Deel. S
274- Verklaaring van de Handelingen<br />
• Waar deeze gelofte in beftaan hebbe, is voor ons<br />
van weinig belangs, te weeten LUKAS geeft alleenlyk<br />
te kennen , dat AQUILA iets gedaan hadt, het geen<br />
PAULUS nooit zoude gedaan hebben. AQUILA was<br />
naamlyk aan de Joodfche gewoontens, die niet geheel<br />
van bygeloovigheid kunnen worden vrygefproken,<br />
gehecht, en dacht, dat deeze groote reize te<br />
water met zyne Vrouw , en buyten twyfel ook met<br />
eenige van zyne goederen niet gevaarlyk zoude zyn,<br />
indien hy korten tyd, eer hy in het fchip tradt, eene<br />
gelofte deedt.<br />
Ik heb reeds gemeld , dat het grootste getal der<br />
uitleggeren hier gedwaald heeft. Dan 'er zyn evenwel<br />
ook niet weinig, dewelken begreepen hebben ,<br />
dat LUKAS deeze gelofte niet aan PAULUS , maar aan<br />
AQUILA, toefchryft. Onder deeze behooren, FLACIÜS,<br />
BULLINGER , CASTALIO , HEINSIUS , WITSIUS (Mekt.<br />
Leid. p. 102 § XV), GROTIUS, HAMMOND, PISTO-<br />
HILUS (bl. 331 ) , LENFANT en ALBERTI. Onder de<br />
Ouden moet ik CHRYSOSTOMUS niet vergeeten , die<br />
niet alleen zelf van dit gevoelen is, maar in het zelve<br />
ook de hecrfchende meening van zyne tydgenooten<br />
fchvnt voorteftellen. Noch minder kunnen wy<br />
'er aan tw'yfclen , of de oude Latynfche Overzetter<br />
zal de gewoone verklaaring der Leeraaren van zynen<br />
tyd gevolgd zyn; en deeze vertaalt die woorden dus:<br />
Aquila , qui fibi totonderat caput (AQUILA , die zich<br />
het hoofd hadt laaten fcheeren) — onze verklaaring<br />
is bygevolg de oudfte.<br />
Dan de Voorftanderen der andere verklaaringe zouden<br />
dezelve ook zoo gemaklyk niet aangenomen hebben<br />
, in dien zy niet gemeend hadden, dat PAULÜS<br />
het zelfde op eenen anderen tyd (HAND. XXI, 23)<br />
ook gedaan heeft. Dan, dat dit geval van eenen geheel<br />
anderen aart is, en dat PAULUS toen voor zich<br />
zeiven geene gelofte gedaan , maar alleen voor eene<br />
gelofte van eenige anderen de onkoften gedraagen<br />
heeft, toont de Heer CARPZOV, Antiq. Hebr. p. 159
der Apoflelen. Hoofdft. XVIII: IQ, 20. 275-<br />
fqq, . ja, dewyl men dit zelfs den Apostel euvel<br />
zoude kunnen duiden, heeft WITSIÜS hem, in Vitcs,<br />
Pauli feiï. X. § 5 wyslyk veroncfehuldigd. Daarenboven,<br />
het geen PAULUS deedt , gefchiedde te Jerufalem,<br />
alwaar hy zich naar de zwikheid der Joodfche<br />
Chriftenen durfde fchikken: het geen hy te Corinthe<br />
ofte KENCHREA niet zoude hebben kunnen doen, zonder<br />
aan de bekeerde Heidenen groote ergenis te geeven.<br />
vers 19, 20. Hier op kwam hy te Ephefen, en liet<br />
hen aldaar achter. En hy ging in de Synagoge , en<br />
fprak tot de Jooden. En boewei zy hem baden, dat hy<br />
langer by ben wilde blyven, gaf hy 'er evenwel zyne<br />
toeftemming niet toe. In deeze beide verfen wordt alleenlyk<br />
van PAOLOS gefproken. PAULUS kwam te Ephefen,<br />
werwaarts AQUILA en PRISCILLA hem vergezeld<br />
hadden, die voorneemens waren zich, aldaar neder te<br />
zetten. PAULUS liet dit paar ook in die ftad, en<br />
deedt in dezelve niets , dan alleen , dat hy 'er éénmaal<br />
in de Synagoge ging , cn eene redevoering aan<br />
de jooden hieldt. Hy moet door dezelve niet éénen<br />
Jooden bekeerd hebben, want dit zoude LUKAS niet<br />
hebben kunnen zwygen (u). Toen hy hier op wilde<br />
vertrekken, baden AQUILA en PRISCILLA hem, dat hv<br />
noch<br />
(«) Om te zien, hoe veel krachts deeze zoort van bewyten<br />
hebbe , over welker zwakheid ik my reeds meermaalen<br />
hebbe uitgelaaten, zal ik thans alieen aanmerken, dat men het<br />
zeer gemaklyk kan omkeeren, en met het zelfde recht dus<br />
redekavelen: „ de prediking van den Apostel in de Synagoge<br />
„ is hier gewislyk van den gewoonen uitflag geweest , te<br />
' weeten, zoo, dat veelen daar door tot kennis der waar-<br />
'' heid gebracht wierden , terwyl anderen in hun ongeloof<br />
volhardden enz: -—- Want indien de Apostel gepredikt<br />
" hadt, zonder eenige Jooden —— hoe genaamd —'— te<br />
' bekeeren, zoude LUKAS zu:k eene buitengewoone byzon-<br />
„' derheid niet met ftilzwygen hebben kunnen voorbygaan".<br />
VERTAALER.<br />
S 2
276 Verkleuring van de Handelingen<br />
noch ecnigen tyd (V) by hen wilde blyven. Daa hy<br />
weigerde dit.<br />
ERASMUS en DODDRIDGE zyn , in hunne paraphrafis<br />
van gedachten , dat de Jooden het waren , die dit<br />
verzoek aan PAULUS deeden, om zoo fpoedig niet te<br />
vertrekken. Dan het geen van de Jooden niet te<br />
gelooven is, is , ten aanziene van AQUILA en zyne<br />
Vrouwe onbetwistbaar. —- Dat »Cr c) niet altoos met<br />
het onmiddelyk voorgaande woord moet verbonden<br />
worden, maar dikwils op een ander, het welk al vroeger<br />
is voorgekomen, betrcklyk is , weeten alle taalkundigen.<br />
vers 21, 22. Maar hy nam affcheid van bun, en fprak:<br />
ik moet volftrekt bet aanflaande Feest te Jerufalem (ra)<br />
houden: maar ik zal, indien Godt wil, wederom tot u<br />
komen. En aldus voer hy van Ephefen af. —— Toen by<br />
nu te Ceefarea gekomen , en opgegaan was , en de Gemeente<br />
gefproken hadt, trok hy na Antiochien. PAULUS<br />
hadt om zekere redenen , die hier niet gemeld worden<br />
, vast voorgenomen , na Jerufalem te reizen. Dan<br />
hy is 'er evenwel toen niet gekomen , maar op eene<br />
reize, die hy veel laater deedt, zoo als kap. XXI,<br />
17 gemeld wordt.<br />
Zyn tweede voorneemen, om na Jerufalem te gaan,<br />
werdt ter uitvoer gebracht, dewyl het door den Heiligen<br />
Geest gewerkt was, gelyk wy kap. XIX, 2£<br />
leezen. Dewyl nu het eerfte onvervuld bleef, moeten<br />
wy het voor een bloot menfchlyk voorneemen<br />
houden, en vast ftellen, dat Godt het zelve op niet<br />
heeft doen uitkomen , dewyl hy wist, dat het niet<br />
goed en heilzaam zoude zyn, indien PAULÜS thans te<br />
&<br />
Jeru-<br />
(v) ET' *\u»* Dat HERODOTUS gewoon is, op die<br />
wyze te fpreeken, heeft RAPHELIUS aangemerkt.<br />
(w) 'E
der Apoflelen. Hoofdfl. XVIII: ai, 22. 2/7<br />
Jerufalem kwam. Wy weeten , dat niet alles, het<br />
geen de Apostelen deeden ; eene onmiddelbaare werking<br />
van den Heiligen Geest geweest is ; en dat zy<br />
dikwils iets, volgens hunne natuurlyke en daarom onvolmaakte<br />
inzichten , beflooten of gedaan hebben ,<br />
het geen hun naderhand berouwde, wanneer zy, by<br />
een beter inzicht, van gedachten veranderden. Hierom<br />
voegde PAULUS 'er thans ook by: indien Godt wil.<br />
Hy wist niet, of het de wil van Godt was, dat hy<br />
cersc na Jerufalem zoude gaan , en van daar terftond<br />
wederom te Ephefen komen. Ook is geen van beiden,<br />
op zulk eene wyze, als PAULUS het zich thans hadt<br />
voorgefteld, gefchied. Want het gebeurde wel, dat<br />
PAULUS te Ccefarea kwam , welke had niet verre van<br />
Jerufalem gelegen was, gelyk wy kap. XII, 19 gezien<br />
hebben ; maar van daar ging hy niet na Jerulalem,<br />
maar nam zynen weg na Antiochien. Hy moet derhalven<br />
te Caafarea het befluit genomen hebben , om<br />
zyne voorgenome reize na Jerufalem noch niet te volbrengen.<br />
—- LUKAS zegt niet, wat hem hier toe bewoogen<br />
hebbe. Het is voor ons genoeg , in het algemeen<br />
te wceten , d3t PAULUS daar toe door rede.<br />
nen van groot gewicht zal overgehaald zyn.<br />
De meeste uitleggeren zyn van gedachten, dat<br />
PAOLUS op deeze reize waarlyk na Jerufalem gekomen<br />
is. De grond, waar op zy fleunen, is het voorneemen<br />
van den Apostel. Dan deezen grond heb ik<br />
reeds om verre geftooten. Ook flrydt hier necuitdruklyk<br />
verhaal van LOKAS tegen: by kwam te Ccefarea , en<br />
ging op — te weeten in die ftad —- en groette de Gemeente,<br />
Hy kwam te fcheep voor deeze ftad, cn<br />
moest dus, uit het fchip, na dezelve opgaan. •<br />
Het is dan eene zeer ftoute daad, het woord «'.«,««»- te<br />
vertaaien: adjesndit (x) Hierojllymam (hy gir.gop na<br />
Jeru-<br />
(x) De gerykI11iden.de plaateen , die GKOTIUS en LIND.HAM-<br />
S 3. MES
278 Verklaaring van de Handelingen<br />
Jerufalem). BEZA heeft zich zelfs verleemt, om het<br />
woord jerufalem in zyne vertaalinge te brengen. Hoe<br />
wel hy eenigüins kunne verontfchuldigd worden, de*<br />
wyl TREMELLIUS (y) hem bcdroogen hadt, als welke,<br />
gelyk LODEWYK DE DIEU heeft aangemerkt, in zyne<br />
Overzettinge van het Nieuwe Teftament uit het Syrifch<br />
, het woord Hierofolymam gevoegd heeft , het<br />
wrik nochtans in den Syrifchen text niet gevonden<br />
wordt. Ge/egde de Disu verklaart ook de woorden<br />
van LOK AS te recht op deeze wyze , dat PAULUS in<br />
de ftad Ccefarea is opgegaan, en de Chriftehke Ge.<br />
meente aldaar gegroet heeft CALOVIUS en WOLF zyn<br />
het niet met hem eens: ja CAMERARIDS heefc het reeds<br />
op die wyze (zj verftaan, en de andere verklaaring<br />
verworpen.<br />
Dan behalven dit kan men de valfchhei'd dier aft.<br />
dere verklaaringe ook daar uit afreemen, dat LUKAS<br />
niet meldt, wat PAULUS te Jerufalem gedaan of geleeden<br />
hebbe, K in men wel denken, dat LUKAS dit<br />
zoude hebben kunnen zwygen, en, het s?een hy daar<br />
van wist, voor de nakomelingfchip verbergen ? In<br />
het vervolg, kap. XXI, ging hy op eene geheel andere<br />
wjze te werke. Aldaar verhaalt hy, vers 16",<br />
hoo<br />
MER bybrengen , bewyzen in het geheel niets. De eerfto<br />
wyst ons alleen na zoodanige plaatzen , in dewelken het<br />
geen 'er voorafsaat ons leert, dat van jerufalem gefproken<br />
W3idt, De andere brengt zelfs zoodanigen by, in dewelken<br />
uitdruklyk ftaat: opgaan na Jerufalem,<br />
(y) Door hem heeft GLASSIUS zich ook laaten misleiden.<br />
,1 *A'"H*it fchryft hy, opgaande, te weeten, na Jerufalem;<br />
„ welk woord in de Syrifche overzettinge wordt uitgedrukt 1<br />
*,<br />
(z) HESZ in zyn keven van de Apostelen, B. III, Hoofdft-,<br />
4. is van het tegenoverfteld gevoelen , gelyk ook MOLDENHA.<br />
WER , in zyne Aantekeningen op dit vers, daar hy breedvoerig<br />
bewyse, dat de grootfte waarfchynlykheid aan de zyde<br />
van hun is, die denken, dat van'het cpgegaan najo»<br />
rufalem moet verftaan worden. VÊRTAALEJU
der Apoftelen Hoofdft. XVIII: 23. 279<br />
hoe PADLUS eerst te Casfarea gekomen, en van daar<br />
na Jerufalem gereisd is ; vers 17 hoe aangenaam<br />
zyne komst aan de Chriüencn geweest is , en mee<br />
welk eene blydfchap zy hem verwelkomt hebben ;<br />
vers 18 dat hy in de wooning van den Apostel JACO<br />
BUS alle oudften by één vergaderd gevonden heeft;<br />
en vers 19 dat hy hun een breedvoerig verhaal deedt<br />
van de gezegende vruchten, die zyn Apostelampt<br />
tot dus verre hadt voortgebracht. Dit verhaal vervolgt<br />
de Apostel tot het einde van dit Hoofdttuk, ja<br />
noch verder. — Dit zoude hy ook in ons tegenwoordig<br />
texthoofdfhik gedaan hebben, indien PAULUS thans<br />
te^Jerufalem gekomen was (af Maar hy noemt deeze<br />
ftad niet eens (&). Wy weeten dan nu met zekerheid<br />
, dat de Apostel op dien tyd niet te Jerufalem<br />
gekomen is.<br />
vers 23. En naa eenigen tyd reisde by ook van daar<br />
we-<br />
(a) Men kan hier wederom met even veel fchyn van waarheid<br />
zeggen ; „ indien PAULUS thans te Jerufalem gekomen<br />
„ was, niettegenftaande hy zyn voorneemen, om daar heen<br />
te gaan, zoo duidelyk hadt bekend gemaakt; en niet tegen-<br />
„ ftaan de hy reeds tot in de nabuurfchap van die ftad genaderd<br />
was, zoude LUKAS deredenen, waarom hy noch van<br />
„ befluit veranderde , niet met ftilzwygen hebben kunnen<br />
,, voorbygaan". VERTAALER.<br />
(b) Indien «»«3*
sSo Verklaaring van de Handelingen<br />
wederom weg, en vervolgens door Galatien en Pbrygien,<br />
alwaar by de jongeren in bet geloof bevestigde. PAULÜS<br />
was meermaalen gewoon de Chriftlyke Gemeentens,<br />
die hy gefticht hadt, te bezoeken, en in het geloof<br />
te verfterken. Men zie kap. XV, 41. En dar. hy in<br />
Galatien en Phrygien te vooren reeds hec Evangelie<br />
gepredikt hadt, ziet men kap. XVI, 6.<br />
vers 24, 25. Om deezen tyd kwam 'er een Jood ie<br />
Ephefen, met naame Appollos , geboortig uit Aiex'in*<br />
dryen, een geleerd Man , en in de Heilige Schrift be-,<br />
droeven. Deeze hadt de leere des Heeren door onderwyt<br />
geleerd , en fprak met eenen vuurigen Geest, en leerde<br />
"van den Heere met yver, hoewel hem alleenlyk de Doop<br />
van Johannes bekend ware. Deeze Jood heette niet A-<br />
POLLO, maar APOLLOS, met het accent, op de laatfté<br />
fyliabe. Dit is eene verkorting uit APOLLODORUS'; gelyk<br />
men uit SYLVANUS Silas, ure DEMETRIUS Demas,<br />
gemaakt heeft. MENAGIÜS heeft by LAERTIOS , lib,<br />
VII cap. 19 aangemerkt, dat de naam APOLLODORUS<br />
met flechts in APOLLOS maar ook in APOLLAS veranderd<br />
geworden is, gelyk ARTEMIDORUS in ARTEMAS,<br />
METRODORUS in METRAS.<br />
Dat de rechte naam van onzen APOLLOS APOLLODORUS<br />
geweeft is, toont I/ABRICIÜS insgelyks , in zyne Biblü<br />
otkeca Giceca, lib. III, cap. 27 p. 671. De iEgyptifche<br />
Monnik van de vierde eeuw, APOLLOS ('A<br />
wiens ftrengc leevenswyze ZOZOMENÜS, in zyne Kerkl.<br />
Geftiedenisfe B. IV. kap. 29, befchryft, was de landsman<br />
van onzen APOLLOS ; en wy zien hier uit , dat<br />
deeze naam in iEgypten gebruiklyk geweeft is.<br />
Onze AOPLLOS was een fchriftgelecrde (?»rj» T.\ ,\<br />
ra7( y/aQtUs'), dat is, in de taaie der Jooden, een Rabbi.<br />
Hy was ook «'.^ >«V«>s. Dit woord heefc meer<br />
dan ééne betekenis. Het geeft te kennen : hy was<br />
welfprcekend — hy was (cj geleerd; het betekent ook:<br />
hy<br />
(f) Bygevolg , wanneer de Bisfchop DIOKYSIUS , door Eu.
der Apofzelen. Hoofdft. XVIII: 24, 2> 281<br />
hy was verftandig en
282 Verklaaring van de Handelingen<br />
welke de leere van Cbrijïus zy. Dat hy deeze leere ook<br />
met een geloovig hare heeft aangenomen, blykt uit de<br />
volgende woorden. Want by leerde de leere van Chris,<br />
lus (r« *igi T»S KV'«0 hy leerde de zelve met eenen<br />
vuurigen yver xttvftctri), en wel «x^»?, vlytig<br />
, nauwkeurig, en uitvoerig; boewei by Qd) alleenlyk<br />
van den Doop van Johannes wist, en noch niet vernomen<br />
hadt, dat de Apostelen ook met den Heiligen<br />
Geest gedoopt, dat is, aan veele gedoopten buitengewoone<br />
gaaven van den Heiligen Geest medegedeeld<br />
hadden. Hy was derhalven ook flechts met den Doop<br />
van JOHANNES gedoopt, dat is, hy hadt zich noch<br />
maar met water laaten doopen, op den naam van JE<br />
SUS , en door dat middel openlyk beleeden, dat hy<br />
een Christen was ; maar tot noch toe hadt hy van<br />
geenen Apostel eenige buitengewoone gaaven ontfangen.<br />
Wy kunnen hier uit afneemen , dat hy, niet<br />
door den dienst van eenen Apostel, maar van eenen<br />
Evangelist, tot Christus is bekeerd geworden. Want<br />
de Evangelisten hadden de macht niet, om aan nieuwe<br />
Christenen buitengewoone gaaven medetedeelen;<br />
dit was alleen een voorrecht der Apostelen: gelyk»<br />
ons uit kap. VII: 12, 15, 16, 17 bekend is.<br />
De laatfte woorden van dit vers zyn door de Uitleggeren<br />
niet wel begreepen. Zy dachten , dat APOL<br />
LOS of door JOHANNES den Dooper zeiven, of door<br />
éènen zyner jongeren, maar niet door eenen Christlyken<br />
Leeraar, gedoopt is. Zy begrepen niet, dat de<br />
Water doop der Apostelen een doop van JOHANNES genaamd<br />
wordt, om dat dezelve daar mede in zoo verre<br />
overeenkomt, cn zo wel als die tegen den doop met<br />
den Heiligen Geest wordt overgeheld.<br />
By deeze dwaaling voegden zy noch eene andere: te<br />
wee»<br />
(d) Op deeze wyze moet men de woorden f'TiraV-""* f 4<br />
»'"»<br />
Vertaaien. Dat het deelwoord (participium) dikwils door etji<br />
moet vertaald worden, is eene bekende zaak. En hoe gepast<br />
is hier niet deeze vertaaling!
der Apoftelen Hoofdft. XVIII: 26V 283<br />
weeten, zy befloten uit het woord ««T^s-sh^w, dat de<br />
kennis, die APOLLOS van den Chrbtlyken Godtsdienst<br />
hadt, noch zeer gebrekkig geweest is , zoo dat hy<br />
noch onder de leerlingen, geenzints onder de Leeraarzen,<br />
moeite gefield worden. Een befluit, her welk in<br />
geenen deele doorgaat, dewyl zy ook, die volkomen<br />
onderweezen zyn, Kx.Tiz»ipi*°i , genaamd worden:<br />
Ro,vr. 11: 18, en Gal. VI: 1. CALIXTUS geraakte, in<br />
zyne Expojitio litteralis het fpoor niet zoo verre byster<br />
als anderen, voor zoo verre hy uit den Text opmaakte,<br />
dat APOLLOS waarlyk aan JESOS geloofd heeft; dan<br />
daar in floeg hy den bal mis, dat hy hem , met andere<br />
uitleggeren ', voor eenen leerling van JOHANNES den<br />
Pooper, of éénen zyner Jongeren, hieldt.<br />
Onder de Uitleggeren, die by de verklaaring van<br />
dit vers mistastte, moet men BASNAGE tellen, Annal.<br />
cd a. 53 § X — cn VITRINGA , Obs. Sacrce lib. UI:<br />
cap. 21 § 9.<br />
vers 26. Hy predikte ook in de Synagoge zonder febroom.<br />
Toen hem nu Aquila en Priscilla geboord hadden, namen<br />
zy hem tot zich , en verhaalden bent fiauwkeurig, wat<br />
Coclt tot dus verre gedaan hadt. Dat het woord V«f*r.<br />
hier, gelyk op veele andere plaatzen, overtollig is,<br />
en niec vertaald moet Worden, heeft WOLF te recht<br />
aangemerkt.<br />
Door de woorden : hy predikte vry en zonder /chroom,<br />
wordt duidelyk te kennen gegeeven, dat hy den Jooden<br />
de leere van JESUS beeft voorgefleld, te weeten:<br />
dat Hy de beloofde MESSIAS is, en dat zy verplicht<br />
waren, om aan hem te gelooven.<br />
AQOTLA en PRISCILLA hoorden deeze zyne redevoering<br />
of redevoeringen, en maakten terftond kennis mee<br />
APOLLOS, ja zy namen hem by zich in hunne herberge<br />
, en verhaalden (e) hem nauwkeurig, wat Godt tot<br />
dus<br />
t» Het Griekfche woord komt kap. XI: 4 ook in deeze<br />
JbctekenisfG vau mhwlen voor.
484- Verklaaring van de Handelingen<br />
dus verre gedaan hadt. Dit moet de betekenis zyn der<br />
WOOrden : aKgi^irigit auTcS ('g/^irT» Tij'» reü Qiov Sht.<br />
Want dat hy niet noodig'hadt, in de leere van JESOS<br />
onderweezen te worden, als welke hy zelf reeds mee<br />
yver hadt voorgedraagen, behoeve ik niet te zeggen»<br />
Dan, dewyl APOLLOS van Alexandryen gekomen was,<br />
en veele byzonderheden betreffende de voortplanting<br />
van den Christlyken Godtsdienst door de Apostelen,<br />
noch niet gehoord hadt , gaven AQUILA en PRISCILLA<br />
"er een volledig («*j'/ 3,<br />
'*' ,<br />
j?0 bericht van.<br />
Dewyl zy daarenboven met den Apostel PAULUS<br />
weinig tyds te vooren waren bekend geworden, hebben<br />
zy APOLLOS, buiten twyfel, ook verhaald<br />
hoe dezelve, van eenen vervolger der Christenen,<br />
de grootste Leeraar van den Christlyken Godtsdienst<br />
geworden was, hoe wonderbaar JESUS hem tot zynen<br />
Apostel gemaakt, welke wonderwerken hy gedaan, uit<br />
hoe veele vervolgingen Godt hem verlost hadt (ƒ).<br />
Dit alles ligt, volgens eene Hebreeuwfche manier van<br />
fpreeken, in de uitdrukkinge: »' nu &nc iSU — opgeflooten.<br />
Via Dei (Jlylo Hebraico) est, fchryfe Coc-<br />
CEJUS in zyn Lexicon, quod Deus agit, ut glorificetur<br />
in creaturis , maxime in bominibus, Ps. XVIII:<br />
31. Ad vias igitur Dei pertinet vocatio per Euangelium<br />
—— tentatio ejus, liberatio ejus £P confolatio. (D<br />
weg van Godt (in den ftyl der Hebreeuwen) betekent<br />
alles, het geen Godt doet, om zich te verheerlyken<br />
in zyne fchepfelen , inzonderheid in de menfchen.<br />
Tot de wegen van Godt behoort bygevolg de<br />
roe-<br />
(?) Het komt my voor, dat wy onder hst geen AQUILA<br />
en PRISCILLA , tot onderrichting van APPOLLOS , verhaald<br />
hebben, voor al niet moeten vergeeten, de buitengewoone<br />
gaaven van den Heiligen Geest, waar mede de Apostelen<br />
vervuld waren , en die zy aan de Chriftenen , by hunnen<br />
Doop mededeelden. En, bedriege ik my niet, dan geeft LU<br />
KAS ons aanleiding, om bepaaldlyk aan deeze byzonderheid te<br />
denken, wanneer hy zegt, dat APOLLOS met allen yver de<br />
eere van JESUS voorftelde» alhoewel hy noch maar alleen<br />
4en doop van Johannes wist. VRTAALER.
der Apoflelen. Hoofdfl. XVIII: 27, 48.<br />
roeping tot het Evangelium 's menfchen verzoeking,<br />
verlosfing en vertroofting). Op dezelfde wyze<br />
verklaart SÜICERUS deeze manier van fpreeken, Tbef.<br />
Eccl. T. II. p. 4J3- §• 3-<br />
Hier door verliest dan de geloovige PRISCILLA de<br />
eere, die de meeste uitleggeren haar hebben aangedaan<br />
, vair. haar als de Leeraaresfe van den geleerden<br />
APOLLOS in de waarheden van het Christendom<br />
aantemerken. Dus wordt zy onder anderen befchouwd<br />
door ZELTNER in zyne Verhandeling de PRISCILLA,<br />
AQJJILJE uxore, tanquam feminarum e gente Judaica eruditarum<br />
fpecimine §. XIII. Echter willen wy haar uit<br />
het getal der geleerde Vrouwen niet uitfluiten, dewyl<br />
PAOLUS haar, ROM. XVI: .3 zyne Medearbeidfter<br />
in Chrittus Jefus noemt. Zy onderwees naamlyk, gelyk<br />
PH.TRE,'van dewelke vers 1 van dat zelfde Hoofdftuk<br />
gefproken wordt, de Heidenfche Vrouwen in het<br />
Chiistendom, en deedt ook buiten dien goede dien-<br />
Üen aan de Gemeente.<br />
vers 27, 28. Toen by nu in Acbajen wilde reizen,<br />
fcbreeven de Broederen aan de Jongeren, en vermaanden<br />
ben, dat zy hem wilden aanneemen. Naa dat by daar<br />
vu gekomen was, bewees by aan de geenen, die door de<br />
genade (van Godt) geloovig waren geworden, grooten<br />
byftand. Want by wederleide de Jooden yverig, en be*<br />
wees openlyk uit de Schrift, dat Jefus de Christus is.<br />
Het doel der reize van APOLLOS was niet Ephefen,<br />
maar Corinthe, de Hooflïad van Achajen, alwaar hy<br />
zich ook langen tyd heeft opgehouden.<br />
Toen hy nu derwaarts ging, gaven hem de Christenen<br />
van Ephefen eenen brief van aanbeveelinge (g)<br />
mede,<br />
(g) Xi^Tgi-i/ip'.iet. Dat dit woord vernamen betekent, toont<br />
WETSTEIN door veele voorbeelden. BOISIUS merkte aan, dat<br />
hier eene verzetting der woorden plaats vindt; het geen WOLF<br />
niet hadt behooren aftekeuren, maar LÜTHERUS te volgen , die<br />
het
285 " Verllaaring van de Handelingen<br />
mede, aan de Gemeente van Corinthe; en wybehoe.<br />
ven niet te twyfelen, of deeze brief zal de gewenfch.<br />
te uitwerking gedaan hebben.<br />
Zyne kom«t was den Christenen niet flechts aange»<br />
naam, maar ook zeer nuttig. Want hy bracht het<br />
zyne ryklyk toe tot verdere bekeeringe der Jooden<br />
en Heidenen. Hy bewees bun, grooten byftand. Dit<br />
is de betekenis van het woord TVH&XMTO, gelyk RA-<br />
PHELIUS en WETSTEIN uit andere Griekfche fchriften<br />
beweezen hebben. Dat men 'er zoodanig eenen byhand<br />
door te verftaan heeft, dewelke in naarftige<br />
poogingen tot bekeering der ongeloovigen , en tot<br />
vergrooting van het getal van Godts kinderen , beftaat,<br />
wordt door het volgend vers buiten allen twyfel<br />
gefteld , het welk noch daarenboven door het<br />
woord y»e met het voorgaande verbonden wordt.<br />
De Christenen, die APOLLOS te Corinthe aantrof,<br />
worden befchreeven als menfchen, die door de genade<br />
geloovig waren geworden -— men verftaa 'er de genade<br />
van Godt door, dewelke meermaalen op deeze wyze<br />
wordt voorgefteld, gelyk ik by kap. IV: 33 getoond<br />
hebbe. Men kan, wel is waar, de woorden: *««<br />
#«'(S
der Apoftelen. Hoofdft. XVIII: 27, 28. XIX: r. 287<br />
Het woord &uxxT**sy%irt geeft op zich zelf eenigen<br />
nadruk te kennen. Dit heeft BEZA ook aangemerkt,<br />
en het aldus vertaald: magis ac magis redarguebat Jndaeos.<br />
CAMERARIUS verklaart het op deeze wyze: penitus<br />
conviEtis argumentando Judceis.<br />
LÜTHERUS heeft het woord h/torU, by het volgen,<br />
de: ixiJ«
283 Verklaaring van de Handelingen-<br />
oogmerk, om aldaar langer te blyven, en in deeze<br />
ftad eenen geruimen tyd aan de bekeerïnge, zoowel<br />
der Jooden als der Heidenen, te arbeiden. Hy ver.<br />
nam fpoedig, dat 'er reeds eenige, hoewel zeer weinig,<br />
Christenen in deeze ftad gevonden werden. Dac<br />
het Christenen geweest zyn, zien wy niet alleen uit<br />
hunne benaaminge, voor zoo verre zy Jongeren genaamd<br />
worden , het welk de gewoone benaaming der Christenen<br />
is —— maar ook daar uit, dat van hun in het<br />
volgend vers gezegd wordt: dat zy geloovig waren ge.<br />
worden; welke uitdrukking men niec anders kan verftaan<br />
, dan dat zy aan JESUS, den Zoon van Godt,<br />
gelooft hebben.<br />
vers 2. Toen by nu (aldaar) eenige Jongeren vondt,<br />
fprak by tot ben: bebt gy den Heiligen Geest ontfangen,<br />
toen gy geloovig zyt geworden? zy antwoordden:<br />
wy hebben niet eens geboord, of 'er een Heilige Geest<br />
zy. PAULUS wist, dat 'er noch geen Leeraar van het<br />
Christendom te Ephefen geweest was, en moest dus<br />
deeze Christenen voor Jongeren van JOHANNES houden,<br />
die op den toen kort aanftaanden MESSIAS ge.<br />
doopt, en naderhand onderricht waren , dat JESUS<br />
deeze MESSIAS is; maar den Christlyken Doop noch<br />
niet ontfangen hadden.<br />
Uit deeze byzonderheid, dat zy met den Doop van<br />
JOH AIS NES gedoopt waren, kunnen wv met zekerheid<br />
befluiten, dat zy geboorene Jooden geweettzyn. Hec<br />
is niet waarfchynlyk, dat JOHANNES zelf hen gedoopt<br />
heeft. En wy zyn daarom genoodzaakt, om vastteftellen,<br />
dat eenige Jongeren van JOHANNIÏS deeze reize<br />
zullen 'gedaan, en op dezelve veelen gedoopt<br />
hebben.<br />
Deeze Christenen nu van Ephefen geloofden vastlyk,<br />
dat JESUS, van wiens wonderwerken , en, op<br />
zynen kruisdood gevolgde, Opftandinge en Hemel»<br />
vaard , zy een echt bericht ontfangen hadden , de<br />
beloofde Heiland der waereld was. Dan zy waren<br />
noch
der Apoflelen. Hoofdft. XIX: 2. 289<br />
noch niet op den naam van JESUS gedoopt, en hadden<br />
dit, naar alle gedachten, ook niet noodzaaklyk<br />
geoordeeld, maar gedacht, dat één Doop genoeg was.<br />
Zy wisten ook van den Christlyken Doop zoo weinig,<br />
dat zy niet ééns gehoord hadden, dat zy , die<br />
door een Apostel gedoopt waren, dikwils groote won.<br />
dergaaven , en voornaamlyk het vermoogen om te<br />
voorzeggen, ontfangen hadden.<br />
PAULUS, die deeze geloovigen op den naame van<br />
JESUS wilde doopen, en hun wondergaaven mededeelen,<br />
vroeg hen daarom, of zy (b), toen Christenen<br />
waren geworden, den Heiligen Geest ontfangen hadden.<br />
Hy verwachtte , dat zy neen zouden antwoorden;<br />
en dit gefchiedde ook. Wy hebben, fpraken zy,<br />
niet ééns geboord, dat 'er een Heilige Geest — in de<br />
waereld —- is.<br />
Dewyl zy Jooden waren , antwoordden zy op de<br />
vraage van den Apostel , die zy niet recht verftonden<br />
(i), in de taaie der Jooden. Om deeze taaie te<br />
verftaan, moet men weeten, dat de Jooden de gaave<br />
van voorzegginge den Heiligen Geest noemden, en,<br />
dewyl met HAGGAI, MALACHIA en ZACHARIA de Propheeten<br />
hadden opgehouden , gewoon waren, dat<br />
Godt, van dien tyd af, den Heiligen Geest van de<br />
Isra-<br />
(70 Welk een penneftryd hier over in den jaare 1723 te<br />
Roftok, tusfehen DETHARDING , Hoogleeraar in de Geneeskunde<br />
, en WEIDTNER , Hoogleeraar in de Godtgeleerdheid<br />
onttlaan zy, kan men in de ASta eruditorum Academica Roftochienfis,<br />
die in 1725 zyn uitgegeeven, p. 22 fqq. 183 fqq. 189<br />
fqq. en 199 fqq. leezen. De eerste, die in de Geneeskunde<br />
een groot man was, hadt zekerlyk eene volftrekt vailehe verklaaring<br />
voorgefteld. Maar de Godtgeleeide hadt in zyne<br />
verdeediging ook al iets , het geen ongegrond was, bygebracht.<br />
(0 Hoe dezelve moete verftaan worden, weetcn wy uit<br />
kap. VIII: 15, 16, 17 en X: 44-47.<br />
yi. Deel. T
2QO Verklaaring van de Handelingen<br />
Israëlïtcn hadt afgenomen. Men vindt deeze manier<br />
van fpreeken der Jooden opgehelderd by FRISCHMUTH<br />
in zyne Verhandeling, de Scriptwee Sacrce divifione in<br />
legem, Prcpbetas &f Hagiograpba,cap.z,en by SCHOETT-<br />
GEN in zyne Horce Hebraictz by MATTH. XXII: 43.<br />
Nu wceten wy, wat het antwoord van deeze Ephefers<br />
becekene. Wy hebben, willen zy zeggen, niet<br />
ééns gehoord, dat 'er wederom een Heilige Geest in<br />
de waereld is: dat Godt de gaave, om door den Heiligen<br />
Geest te fpreeken en te voorzeggen, naa zulk<br />
eenen langen tyd, wederom aan de menfchen gegeeven<br />
heeft. Wy hebben dit by JOH. VII: 39 reeds<br />
nader opgehelderd.<br />
BEZA fielt by dit vers een zeer ongegrond gevoelen<br />
voor. Hy denkt, dat deeze Jongeren Leeraaren<br />
van de Christlyke Kerk te Ephefen geweest zyn, en<br />
dat PAULÜS hen in dit Ampt door oplegging der handen<br />
bevestigd, en hun de wondergaaven medegedeeld<br />
heeft.<br />
vers 3. Toen fprak by tot ben: voaar op zyt gy dan<br />
gedoopt? zy antwoordden: op den Doop van Johannes,<br />
PAULUS vroeg hen: zyt gy dan niet gedoopt? en, zo<br />
gy gedoopt zyt, waarop (k) of boe zyt gy dan gedoopt?<br />
Dus moet de vraage van PAOLUS in haar geheel geluid<br />
hebben. LUKAS heeft dezelve met korte woorden<br />
voorgefteld.<br />
Even gemaklyk is het, hun antwoord te verklaaren.<br />
Wy zyn, zeggen zy, op den dcoper van Johannes gedoopt;<br />
dat is: hy , die ons gedoopt heeft, was een<br />
jonger (/) van JOHANNES den Dooper; en hy heeft<br />
ons<br />
(*) E'
der Apoflelen. Hoofdft. XIX: 3 , 4. 2or<br />
ons op dezelfde wyze gedoopt, als JOHANNES ten<br />
aanziene van die geenen gewoon was, dewelken by.<br />
hem kwamen , eii door hem begeerden gedoopt te<br />
worden.<br />
vers 4. Toen fprak Paulus: Johannes heef t met dien<br />
Doop der boete gedoopt, en tot bet volk gezegd, dat zy<br />
aan den geenen, die na hem zoude komen, moeften gelooven.<br />
De woorden van PAOLOS kunnen ook wel op<br />
deeze wyze vertaald worden : de Doop van Johannes<br />
vaas een Doop van boete, by welken hy tot het volk zeide,<br />
enz. Het is te denken, dat LUKAS, ZO als hy meermaalen<br />
gewoon is, niet alle de woorden van PAULUS<br />
heeft bygebracht, maar het geen uit dezelve vioeyt<br />
aan het "nadenken van zyne Leczers overgelaaten.<br />
Maar nu vioeyt het volgende zeer naatuurlyk uit de<br />
woorden des Apostels: maar naa dat deeze Christus ge.<br />
komen is, moeten de geloovigen op den naam van deezen<br />
gekomen Christus gedoopt worden. WlTsius heeft<br />
dit ook aangemerkt, in zyne Melet. Leid. p. 107: neque<br />
dubitandum est, fchryf't hy, quin Paulus prolixiori<br />
ita fermone Jit profecütus. Quibus auditis, baptizati funt<br />
(En 'er is geen twyfel aan, of PAULUS zal dit breedvoeriger<br />
hebben vobrgefteld. Het welk zy gehoord<br />
hebbende, zyn zy gedoopt)<br />
ZELTNER is ook van dit gevoelen, wanneer hy<br />
fchryft: deeze afgebroke redevoering van Paulus moet<br />
met de woorden: " dewelke, naa dat CHRISTUS geko-<br />
„ men<br />
St. Janr Christenen te fpreeken, die lange naa dien tyd eeist<br />
ontftaan zyn , en zich tot op onze dagen hebben voortgeplant.<br />
Ik heb, fchryft de Engelfche Ridder BLUNT , in zyne 0"f]>r-<br />
J'che Reize bl. 120, in geheel Servien en in Bulgaryen, ee:ie 0».<br />
telbaars menigte Christenen gezien , die alleen op den Heiligen<br />
Johannes gedoopt zyn. Ook woonen 'er in Afien Christenen,<br />
die deezen naam draagen, gelyk uit de berichten van TAVF.R-<br />
HIER en WAGENSÜII. blykt, die FAERICIUS in zyn Luca Evan.<br />
gel. p. 110 fq. en 119 fq. aanhaalt.<br />
T 2
292 Vertlaaring van de Handelingen<br />
,, men is, niet genoeg is " — beter naa bet vierde,<br />
dan naa bet vyfde vers voorden ingevidd.<br />
Dit heeft de Fleer SIEPIUS mede gelukkig getroffen<br />
in de onfchuldige berichten, 1750 pag. 770. Hy heeft<br />
in den jaare 1751 deeze kleine verhandeling breeder<br />
ujtgewerkt, en in het licht gegeeven onder den volgenden<br />
titel: Vindiciaz exegetico-theologicce loei Ac<br />
XIX: 1—7.<br />
vers 5. Toen zy dit nu (uit den mond van PAULÜS)<br />
gehoord hadden , lieten zy zich op den naam van de<br />
Heere Jefus doopen. De fpreekwyze: op den naam<br />
van Jefus doopen, hebben wy by kap. VIII: 16 reeds<br />
Opgehelderd.<br />
Wy zien hier middagklaar, dat PAULUS deeze Christenen,<br />
die alleenlyk den Doop van JOHANNES ontfangen<br />
hadden, op JESUS gedoopt heeft, of, in zyne<br />
tegenwoordigheid (gelyk hy zeer zelden in eige perfoon<br />
doopte') heeft laaten doopen, en dat hy naa den<br />
Doop, gelyk het volgend vers 'er byvoegt, de handen<br />
op hen gelegd, en hun de wondergaaven van den<br />
Heiligen Geest medegedeeld heeft.<br />
Wy behoeven ons over deezen nieuwen Doop niet<br />
te verwonderen. Daar zy te vooren op den kort aanftaanden<br />
MESSIAS gedoopt waren, welke zwaarigheid<br />
koncle PAULUS maaken, om hen nu ook op den .reeds<br />
verfcheenen, ja door zyne Opftanding en Hemelvaart<br />
airede verheerlykten MESSIAS te doopen?<br />
Ja was het niet ten hoogden redelyk, dat zy, door<br />
aanneeming van deezen nieuwen Doop, in het openbaar<br />
deeden blyken, dat zy JESUS voor den waaren,<br />
en niet, met de Jooden, voor eenen vallenen, MES<br />
SIAS hielden?<br />
AUGUSTINÜS erkent hier van insgelyks, de billykheid,<br />
en merkt teffens aan, dat dit geene wederdoop<br />
kan
der Apoflelen. Hoofdft. XIX: 5. 293<br />
kan genaamd worden, dewyl de laatste Doop van den<br />
eerften verfchilde , en ieder van dezelven op zynen<br />
tyd noodzaaklyk geweest was. En hier mede fteunt<br />
CHEMNITIUS overéén, in zyn Examen Conc. Trid. P.<br />
II, loco II, Sect. I. §. XI. p. 323 (ra). En dit gevoelen<br />
kan te minder verworpen worden , dewyl onder<br />
de veele duizend Jooden, dewelken, volgens kap.<br />
II en IV, op JESUS gedoopt werden, zekerlyk veelen<br />
zullen geweest zyn, die zich te vooren door Jo.<br />
HANNES lieten doopen, en thans eenen nieuwen Doop<br />
ontfingen.<br />
Wy zien dan, dat AUGUSTINUS den inhoud van ons<br />
vyfde vers als het verhaal van LUKAS aanmerkt. Dit<br />
kwam den Oudften vertaaleren, den Syrifchen cn Latynfchen<br />
Overzetter , zoo wel als aan alle anderen<br />
uitieggtren, zoo klaar voor, dat niemand voor de laatste<br />
helft der zestiende eeuw het zelve voor de taaie<br />
van PAULUS gehouden hebbe. Ja LÜTHERUS en ME-<br />
LANCHTON zyn het hierin met AUGUSTINUS ten vollen<br />
eens ; de eerfte fchryft Oper. Jen. Lat. T. I, edit.<br />
1556" p. 524. b. Baptifati Jobanne denuo baptifanli fuerunt<br />
baptismate Cbristi (zy die door JOHANNES gedoopt<br />
waren , moesten op het nieuw met den Doop van<br />
CHRISTUS gedoopt worden) — de tweede: rebaptifabaninr<br />
(n) -a Paulo, qui Jobannis baptümo loti erant.<br />
JUSTUS MENIUS ftaat ook toe, in zyne ivederlegginge<br />
der Wederdooperen, die in den jaare 1530 gedrukt is,<br />
dat<br />
(m) Dus fchryft CYPRIANUS ook , Epift. 73 h 2<br />
°6 Baptifatos<br />
quoque a Patdo eos , qui jam Baptismo Johannis baptizctti<br />
fuisfent, legimus in AS. Apostolorum. (Dat zy , die reeds met<br />
den Doop van JOHANNES gedoopt waren, ook door PAULUS<br />
gedoopt zyn , leezen wy in de Hand. der Apostelen). Men<br />
zie ook Epift. 75 p. 221.<br />
00 Deeze woorden van MEI.ANCHTON brengt AKNUS in<br />
2yn Twistfcbrif: over deeze plaatze, bl. 16, by uit de Neureabergfche<br />
Libri fvrmales pag. 780.<br />
T 3
294 i'erkiaaring van de Handelingen<br />
dat deeze Ephefers tweemaalen gedoopt zyn (o). Mea<br />
kan zyne woorden vinden in de onjlbuldige Berichten,<br />
I7II Dl. 57.<br />
Dat de Wederdoopers met deezen tweeden Doop<br />
van de Ephefers in geenen deele hun voordeel kunnen<br />
doen , erkent Vossirs met BEZA. Iteraiionem<br />
Baplismi etiamfi hoe loco concederemus, fchryfr, BEZA,<br />
minime tarnen inde pos/ent colligere Anabaptisice, iterandum<br />
esje Cbristi baptismum. (Al Honden wy toe, dat<br />
hier eene herhaaling van den Doop heeft plaats gevonden,<br />
zouden de Wederdoopers daar uit evenwel<br />
geenszins kunnen befluiten, dat de Doop van CHRIS,<br />
TUS moet herhaald worden).<br />
Ten aanziene van deeze verklaaringe, dewelke den<br />
inhoud van dit vers aan LUKAS toefchryft , heb ik<br />
reeds aangemerkt, dat zy, tot op de laatste helft der<br />
zestiende eeuw, altoos als de 1 echte verklaaring is<br />
aangezien.. Sic accepere Veteres omnes ante Marnixium<br />
(zoo hebben het alle de Ouden vóór MARNIX opgevat)<br />
fchryft GROTIUS.<br />
De Baron MARNIK naamlyk, een beroemd flaatkundige,<br />
die teffens een geleerd Godtgeleerde (p) van<br />
de Hervormde Kerk was, oordeelde, dat men den<br />
Herdooperen alle gelegenheid om dit vers te misbruiken,<br />
moest beneemen, door deeze woorden aan PAU<br />
LUS en niet aan LUKAS toetefchryven. BEZA (5) fchepte<br />
(0) Van dit gevoelen zyn ook geweest JUSTUS JONAS , E-<br />
RASMUS in zyne Baraphrafis, ZWINGLIUS Operum T. II, p. 78,<br />
79 & 104. FLACIUS, MUSCULUS, LUKAS OSIANDER en FRAN<br />
ZIUS.<br />
(/>) Deeze man was een Godtgeleerde en Staatkundige, die weinig<br />
zyns gelyken hadt fchryft MELCH. ADAMUS in zyn<br />
Leeven.<br />
(q) Dit gevoelen fchryft hy, heb ik aan den Heere van MAR<br />
NIX te danken. CHAMJER heeft dos mis, wanneer hy meent,<br />
dat deeze verklaaring het eerst door BEZA ontdekt is.
der Apoftelen. Hoofdft. XIX: 5. 295<br />
te genoegen in dit oordeel van deezen zynen aanzienlyken<br />
Vriend, en wel te meer, dewyl alle de uitleggeren,<br />
tegen alle waarfchynlykheid beweerden, dat (r)<br />
door den Doop van PAULUS, van welken vers 5 gefproken<br />
wordt, niet de Waterdoop, maar de Doop<br />
met den Heiligen Geest moet veritaan worden.<br />
Uit dien hoofde hebben de meeste uitleggeren van<br />
de Gereformeerde Kerk (s) , de verklaaring van MAR-<br />
NIX en BEZA aangenomen , waar by zich het grootst<br />
getal van onze uitleggeren (t) gevoegd heeft. Het<br />
alleryverigst is dezelve verdeedigd , onder de Hervormden,<br />
door CHAMIER in zyne Panftratia Catbolica<br />
T. IV. lib. 5. cap. 13. §. 43 tot 61; en onder de onzen,<br />
door GLASSIUS,"in zyne Pbilulogia Sacrap. 2082<br />
fqq. Het flerkst bewys meenen zy te vinden in de<br />
woorden /At en Si. Hier door waanen zy, dat hec<br />
vyfde vers zoo nauw met hec vierde verbonden wordt,<br />
dat het vyfde niet kunne nalaacen een gedeelte, der<br />
woorden van PAULUS zeiven uittemaaken. Dan<br />
die bewys is zeer zwak, dewyl 'er eene menigte van<br />
voorbeelden zyn, in welke het woord f*it zonder de<br />
minde betrekkinge op I* voorkomt; gelyk STOLBERG<br />
cap. XVII de Solacismis en DEVARIUS, de Particulis<br />
Grcecce lingutz cap. 13 getoond hebben.<br />
Ook heeft de waarheid, van de tyden van BEZA<br />
af, by veelen over zyne al te gedwongene verklaaring<br />
(r) Van dit gevoelen was CALVINUS ook, Inflit. Rel, Christ.<br />
lib. IV. cap. 15. f. 18.<br />
(f) GATACHER Adv. poflh. cap. 28. p. 723; SPANHEIM Dub..<br />
Euang. P. III. dub. .25. g. 6; DRUSIUS; COCCEJUS; LENFANT;<br />
MARK Exercit. Text. XXXVII. p. 376. fq. SUICERUS, T. II.<br />
P- 778.<br />
(t) Ik zal thans alleen LUKAS, LOSSIUS , GE RHARD , CA»<br />
LIXTUS, CALOVIUS , BUDDEUS , OLEARIUS (Obf. LXIV in<br />
Mattheum J. 5) THEOPH. ALKTREUS, en WOLF noemen.<br />
T 4
«c6 Verklaaring van de Handelingen<br />
ring gezegepraald, en wel by zoodanigen, die gewoon<br />
waren uit hunne eigene oogén te zien, en niet andere<br />
Mannen blindeiing natevolgen. Dus is dan de ou.<br />
de, onbetwistbaar echte, verklaaring wederom aan den<br />
dag gebracht en opgehelderd door GROTIÜS, Vossius,<br />
FISCATOR, HAMMOND, BASNAGE ad a. 53. §. XI,<br />
WITSIÜS in Vita Pauli Seci. VIII. §. 1, en DOD.<br />
BRIDGE; en onder de Leeraaren van onze Kerke, door<br />
SCHOMERUS , WEIJZMANN Hifi. Keel. T. I. p. 72 cn<br />
in zyn Syftema Theologie p. 854., BENGEL en ZELTNER.<br />
Breedvoeriger, en in opzetlyke verhandelingen is<br />
deeze verklaaring in onze Kerke verdeedigd door<br />
'JHEODORicus TREURNER, Conretïor te Rudelftadt —<br />
wiens gefchrift onder den titel : Anabaptismus Ortbodoxus,<br />
in den jaare 1663 en naderhand in 1669 te Coburg<br />
gedrukt is —— en in'dceze eeuw door APINUS,<br />
in een Twistfchrift, het welk te Altorf 1719 in het<br />
licht gegeeven is, door BENNER, in een foortgelyk<br />
gefchrift, 1733 te Giesfen gedrukt (w); endoor den<br />
reeds gemelden Predikant SIEPIUS.<br />
APINTJS floot de gronden van de andere verklaaringe<br />
§ 14 en 15 op eene bondige wyze om verre, maar<br />
begaat meer dan éénen misflag, terwyl hy deeze Ephefers<br />
niet voor waare Christenen houdt, en vooronderftelt<br />
, dat zy door valfche Apostelen gedoopt<br />
waren, welker Doop PAULUS verwierp, en hen daarom<br />
recht doopte.<br />
Het Twistfchrift van den Heere BENNER is veel geleerder.<br />
Hy toont in het eerfte Hoofdftuk, dat de oude<br />
uitleggeren wel allen erkennen, dat deeze Jongeren<br />
vóór<br />
(u) Dit Twistfchrift is door RAMBACH, in bet eerfte ftufc<br />
van het Hesfifrh Hefoffer, bl. 99, beoordeeld, maar niet gepreezen<br />
, dewyl RAMBACH het vyfde vers ook aan PAULUS<br />
toefchrcef. De Heer BENNER hadt drie jaaren te vooren eene<br />
kleinere verhandeling over deeze plaatze uitgegeeven; naderhand<br />
heeft hy dezelve verder uitgewerkt, en noch eens<br />
in de gehoorzaale gebracht.
der Jpojtelen. Hoofdft. XIX: 6. 297,<br />
voor de komst van PAÜLOS te Ephefen gedoopt waren,<br />
maar voor het grootfte gedeelte deeze waarheid<br />
met valfche byvoegzelcn ontcierd hebben. In het<br />
tweede Hoofdituk beeft hy 'er van § V tot XI zyn<br />
werk van gemaakt, om de fteunzels en bewyzen der<br />
tegenovergeftelde verklaaringe om te ftooten: nochtans<br />
heeft hy zich daar by niet gewacht voor twee<br />
dwalingen; dewyl hy voor eerst meent, dat deeze<br />
Jongeren van den Heiligen Geest niets geweeten hebben;<br />
en ten tweeden, dat zy van de Kerk van CHRIS<br />
TUS noch geen bericht gehad hebben. En deeze is<br />
de oorzaak, waarom hy $ IV, de woorden van PAU<br />
LUS verkeerd omfchiyft en invult.<br />
Ik befluit deeze aantekening met eene aanmerking<br />
op vers 5, die niet onnoodig "kan geoordeeld worden.<br />
Xe weeten, LUKAS fchryft hier wederom, kort: toen<br />
zy dit boorden, veerden zy gedoopt op den naam van Je.<br />
Jus. Deeze woorden moeten , gelyk men gemaklyk<br />
'kan denken, op deeze wyze worden ingevuld: " toen<br />
„ zy dit van PAULUS hoorden , en zyn onderricht<br />
„ bekomen hadden, ontftond 'er terftond eene begeer-<br />
„ te in hun hart om op den naam van JESUS gedoopt<br />
,, te worden. Zy verzochten den Apostel om deezen<br />
„ Doop ; waar op hy hun verzoek toeftond, en hen<br />
„ liet doopen. "<br />
vers 6. Toen Paulus hun nu de handen opleide, kwam<br />
de Heilige Geesi op hen, en zy fpraken (vreemde) taalen,<br />
enpropbeteerden. Op dezelfde wyze leiden PETRUS<br />
en JOHANNES de handen op eenige gedoopte Christenen<br />
te Samaria; waarop deeze ook den Heiligen Geest<br />
ontfingen; kap. VIII: 15, 16, 17. Gelyk ik daar, getoond<br />
hebbe, dat het oogmerk van dat wonderwerk was,<br />
te doen zien dat deeze mannen Afgezandten, van Godt<br />
waren; zoo ontdekken wy hier ook ligtlyk, dat door<br />
dit wonderwerk de grond tot de bekeering van veele<br />
menfchen te Ephefen gelegd werdt. Welk een opzien<br />
moet het niet gemaakt hebben , to< n deeze twaalf<br />
Christenen taaien fpraaken, die zy niet geleerd had-<br />
T 5 den ,
2o8 Verklaaring van de Handelingen<br />
den, en die evenwel door de vreemdlingen, dewelken<br />
zich te Ephefen als ééne der grootfte Kooplieden, ophieidcn,<br />
voor hurine landstaalen erkend wierden, en<br />
wanneer zy daarenboven in die taaien over de groote<br />
werken van Godt voortreflyke redevoeringen hielden?<br />
moest niet ieder verftandig mensch daaruit afneemen,<br />
dat dit een werk van Godt, en dat PAULUS, die hun<br />
dat vermogen, hadt medegedeeld, een dienaar en af.<br />
gezand van Godt zyn moest?<br />
n ?«pnvtlut betekent hier niet toekomftige dingen<br />
voorfpellen, maar over Godtlyke dingen eene geregel,<br />
de redevoering houden. Wy vinden de verklaaring<br />
van dit woord in de gelykluidende plaatze kap. II: 11,<br />
alwaar, in plaatze van r f«^-T«t«, gezegd wordt: AS-AS?»<br />
T» fisy*tëta ruu &i$s. Ock heeft GERHARD dit woord<br />
hier ter plaatze dus uitgelegd. '<br />
Wanneer CALLTTCS meent, dat PAULUS door dit<br />
middel deeze twaalf mannen tot Leeraaren der Kerke<br />
heeft aangefteld , om den Christlyken Godsdienst te<br />
Ephefen verder voortteplanten, kunnen wy hem onze<br />
toeftemming niet geeven. Dewyl hier uit zoude volgen<br />
, dat PETRUS en JOHANNES kap. VIII: door die<br />
zelfde plechtigheid insgelyks niet dan Kerkedienaaren<br />
zouden hebben aangefteld; het welk CALIXTUS evenwel<br />
zelf nier geloefde. En hoe zoude LUKAS deeze<br />
omftandigheid ook met ftilzwygen hebben kunnen<br />
voorbygaan.<br />
vers 7. Allen te zamen waren 'er omtrent twaalf. Lu<br />
KAS wist niet zeker, hoe veel 'er eigenlyk geweest waren.<br />
Zoo veel wist hy, dat 'eromtrent twaalf waren;<br />
waar' door hy toeftaat, dat 'er ook wel een meer of<br />
minder kan geweest zyn. Dit is voor zyne Godtlyke<br />
ingeevinge niet nadeelig. (v) Hy hadc flechts eéne<br />
In-<br />
(v) MOLDENHAWER wil het woord «Vt« hier door juist vertaaien.<br />
Dan de voorbeelden, die hy bybrengt, febynen-my<br />
toe
der Apoftelen. Hoofdft. XIX: 7 , 8. 299<br />
Infpirationem bistorkam, dewelke ik by kap. VII: 2<br />
reeds befchreeven hebbe. Hec was immers niet nuo.<br />
dig, dat wy het getal van deeze Mannen juist wisten.<br />
Men zie ook PFAFF zynen Commentarius in Matto^uu<br />
pag. 14 ƒ2»<br />
Men kan by deeze gelegenheid vraagen : Zouden<br />
deeze Mannen allen ongehuwd geweest zyn ? Die is<br />
niec te denken. Veel meer is het ce vermoeden , dat ,<br />
zo niet allen, ten minften fommigen van dezelven getrouwd<br />
geweest zyn. Dan LÜKAS noemt alleen het<br />
getal der Mannen, en zwygt van hunne Vrouwen. Het<br />
is ook meer dan waarfchynlyk, dat LUKAS zyne huiden<br />
alleen op de Mannen gelegd, en hun, daardoor<br />
die Geestlyke en bovennatuurlyke welfpreekendheid<br />
gegeeven heeft: want Vrouwen moeften in het openbaar<br />
niet onderwyzen, gelyk ons uit ICOR. XlV: 34<br />
bekend is. Wy kunnen dus wel toegeeven, dac<br />
PAULUS chans te Ephefen Christenen van beide gefiachten<br />
gevonden heeft.<br />
vers 8. Daarop ging by in de Synagoge, en predikte<br />
vry, drie maanden na eikanderen, en poogde bet daar been<br />
te brengen, dat zy de leere van bet Ryk aannaamen. Uit<br />
de woorden m rit fvmyuyi, blykt, dat de Jooden te<br />
Ephefen maar ééne Synagoge gehad hebben. Wy hebben<br />
kap. XlV: en XVII: 1, foortgelyke plaatzen gevonden.<br />
toe niet veel te bewyzen; want behalven MATTH. IX: 36, daar<br />
het woord üs-ei gelyk als betekent, ftaat in alle de andere<br />
plaatzen niet £ rti maar ü%. Zo 'er al eenige zwaarigheid was in<br />
de gewoone vertaalinge, zoude men dezelve kunnen ontgaan<br />
door aanteneemen, dat &su hier pleonastice gebruikt wordt,<br />
en dus onvertaald kan blyven. Zoo komt het woord »s meermaalcn<br />
voor , gelyk' onze HELMAN zelf ten aanziene van<br />
2 COR. V: 19, XI; ai, en 2Thesf. II: 2; RAPHELIUS, ten<br />
aanziene van HAND: XVII: 14 en MARK. IV: 31, beweert.<br />
Intusfchen beken ik, dat my, ten opzichte van het woord üiu<br />
zelf, noch geene dergelyke voorbeelden zyn voorgekomen.<br />
VERTAALER.
300 Verklaaring van de Handelingen<br />
rif&siv betekent niet flechts iemand overreeden, maar<br />
ook, volgens eene bekende Hebreeuwfche manier van<br />
fpreeken, ieman<strong>dpo</strong>ogen te overreeden. In deeze laatste<br />
betekenisfe is het ons kap. XIII: 43 en XVIII: 4 voorgekomen.<br />
Deeze laatste betekenis moet hier ter plaatze ook<br />
worden aangenomen, dewyl hier van den inhoud der<br />
predikinge van PAOLOS in de Synagoge gefproken wordt.<br />
Hy poogde de Jooden daar door te overtuigen , dat<br />
hec te vooren verkondigde Geestlyke Ryk van den<br />
MESSIAS thans verfcheenen was, en dat de Jooden aan<br />
JESUS den beloofden MESSIAS , moeiten gelooven.<br />
Dan het geen hy met zyne predikatiën bedoelde, bereikte<br />
hy niet altoos ten vollen: en zoo ging het ook<br />
hier, volgens den inhoud van het volgende vers.<br />
Dat het Geestlyk Ryk van CHRISTUS het Ryk van<br />
Godt genaamd wordt, is niet onbekend, men zie over<br />
deeze benaaminge hec geen ik JOH. III: 5 heb aangetekend.<br />
Wanneer wy hier leézen, dat PAULUS drie maanden<br />
lang in de Synagoge gepredikt heefc, moet dit op dezelfde<br />
wyze verftaan worden , als wy van de ge.<br />
lykiuidende plaatze kap. XVIII: 4 gezegd hebben.<br />
Te weeten PAULUS predikte eenen geruimen tyd<br />
van de werken en weldaaden van Godt aan het Joodfche<br />
volk beweezen, inzonderheid van den hun beloofden<br />
MESSIAS; tot dat hy eindelyk aan de groote<br />
waarheid kwam, dat de MESSIAS thans gekomen, en<br />
dat het JESUS was. Zoo lang hadden zy hem met genoegen<br />
gehoord. Maar toen hy hun eenen MESSIAS<br />
voorflelde, die geen waereldlyk Ryk hadt opgericht,<br />
werden veelen van hun, eu naar alle gedachten hun<br />
Leeraar of Rabbi boven anderen , door hun valfch<br />
vooroordeel, tot zulk eenen toorn vervoerd, dat zy<br />
's Apostels leere van JESUS lasterden eh fmaadden, en<br />
alle hoop op hunne bekecring vernietigden; gelyk ons<br />
in het volgende vers zal blyken.<br />
vers
der Jfcjlelen, Hoofdjl. XIX: 9. 301<br />
vers 9. Maar toen fommigen hardnekkig waren , en<br />
niet geloofden , maar voor de geheele gemeente de leere<br />
lasterden, ging by van hun weg, en zonderde de Jongeren<br />
af, en leerde dagelyks in de Schoole van zekéren man ,<br />
die Tyrannus heette. PAULÜS hadt dikwils in de Schoole<br />
gepredikt, en allerleye heilige middelen gebezigd,<br />
om het hart der Jooden te verwecken, ten einde hen<br />
de leere van JESUS te doen aanneemen. Ook bereikte<br />
hy by veelen zyn oogmerk; maar fommigen «VxAa f«',(>»T«<br />
hadden zulke harde, fteene, harten, dat het uitgeftrooyde<br />
zaad verlooren ging. Zy namen niet flechts<br />
de Godtlyke waarheid niet aan , maar lasterden ook<br />
den weg, (W» «^») dat is, de Apoftolifche leere.<br />
Deeze lasterden zy ^«W» *•«» wxfctpt, in tegenwoordigheid<br />
der gantfebe Gemeente, die in de Synagoge vergaderd<br />
was.<br />
Toen naamlyk de Apostel hun voorftelde, dat de<br />
gekruiste JESUS de waare MESSIAS was, aan wien zy<br />
gelooven, en door wien zy zalig moeiten worden, geraakten<br />
de hardnekkige Jooden als in eene raazernye,<br />
en fpoogen tegen JESUS en zyne leere, met een woest<br />
gefchreeuw , de vuilfte lasteringen uit. PAULUS onttrok<br />
zich te recht aan hunne woede, en ontkwam daar<br />
door hunne wreedheid. Tegen zulk eenen dolle hoop<br />
viel niet te redetwisten
302' Verklaaring van de Handelingen<br />
WETSTEIN toont. Nochtans moeten wy met andere<br />
uitleggeren niet gelooven, dat deeze TYRANNUS een<br />
Leeraar in zekere fchoole geweest is. LUKAS wil maar<br />
alleen zeggen, dat PAULUS zich in het huis van deeze<br />
man begeeven, en het zelve tot zyne fchoole gemaakt<br />
beeft, waar in alle , Jooden zoo wel als Heidenen<br />
, kwamen , die zyne dagelykfche predikatiën<br />
wilden aanhooren. —- Deeze man moet een groot<br />
huis, en in hetzelve eene groote zaal gehad hebben,<br />
alwaar de Apostel eene menigte menfchen te gelvk onderrichten<br />
konde. Of hy een Jood, of een Heiden<br />
geweest zy, is onzeker, maar dit is zeker , dat hy<br />
omtrent deezen tyd dcor PAULUS bekeerd is.<br />
Het is veelen cngelcoflyk voorgekomen, dat de<br />
naam TYRANNUS , die zo flecht luidt, de eige naam van<br />
deezen man zouds geweest zyn. De wonderlyke verklaarïngen<br />
van deezen naam, op welke zy gevallen<br />
zyn, zal ik niet cptelle'-!. Men kan dezelve by Wrr-<br />
SIUS, in Vita Pauli Sac>. VIII: § 8, en by den Heer<br />
ReBor van SEELEN» in het tweede deel van zyne Me.<br />
ditationes exegetic® p. 613 fqq. vinden. Dan andere geleerden<br />
hebben uit de ïchriften een groot getal van<br />
menfchen by éèn gezocht, die den naam TYRANNUS<br />
gedraagen hebben.<br />
In het tweede boek der MACCAB. kap. IV: 10 komt<br />
een Krygsbevelhebber van doezen naam voor. SUIDAS<br />
maakt gewag van eenen Sophist — SENECA (in het<br />
laatfte hoofdftuk van zyn beek deBrevitate vitte*) van<br />
eenen Keizerlyken Amptenaar en RUFINUS<br />
( Kerkl. Gefchiedn. B. H: kap. 25 ) van eenen Heidenfchen<br />
Priefter, die deezen naam droegen. WETSTEIN<br />
toont ons in defchriften der Ouden noch twee anderen,<br />
die dus genaamd waren. Men vindt onder de tydgenooten<br />
van EUSEBIUS , in zyne Hist. Eed. lib. Vil:<br />
cap. 32 eenen Bisfchop van Antiochien, die ook TY<br />
RANNUS heette. Onder de bedienden van HERODUS<br />
was ook een zekere TYRANNUS, gelyk JOSEPHUS verhaalt,
der Apostelen. Hoofdft. XIX: 10. 303<br />
haalt, Antiq. Jud. XVI: 10, 3, en de bello Judaico.<br />
1: 26, 3.<br />
Wy zien nu, dat de twee Oude Overzetteren —<br />
de Syrifche en Latynfche - hec wel begreepen hebben.<br />
De eerfte Ichryft: in de fchoole van eenen man<br />
"wiens naam Tyrannus voos. De laatste: in fcbola Tyl<br />
ranni cujusdam (in de fchoole van zekeren TYRANNUS),<br />
In fommige handfehriften ieesr men: Tyranni maar<br />
dit is een misflag van den Affchryyer.<br />
By DIOGENES LAERTIUS lib. X. cap. 25 wordt zeker<br />
Epicurifch Schoof-leeraar *wrèrv{*>Mï t rex boni<br />
genaamd, dewyl de plaatze, alwaar de Epicuristen<br />
gewoon waren te onderwyzen, een tuin was, Dan<br />
deeze zefdzaame benaaming baat hun niets, die in onzen<br />
Text van Té-**** een Nomen appellativum willen<br />
maaken. De uitdrukking van LUKAS Iydc deezen<br />
zin volftrekt ciec.<br />
vers 10. En dit gefebiedde twee jaaren lang, zoo,<br />
dat allen, die in Aften woonden, het woord (de leere)<br />
van den Heere boorden , zoo wel Jooden als Heidenen.<br />
Dit —— te weeten, dat PAULUS in het huis van TY<br />
RANNUS leerdé en predikte, gefebiedde twee jaaren ach.<br />
ter eikanderen (rc). En atzoo (*Vf) werden allen, die<br />
van tyd tot tyd uit Afien in deeze groote Koopfhd<br />
kwamen, zoo wel Jooden als Pleidenen. zyne toehoorers<br />
Dit getuigt PAULUS ook 1 COR. XVI: 0 wanneer hy<br />
zegt: my is te Ephefen eene groote en zeer moeyïyke deur<br />
geopend. Hoewel men ook gemaklyk kan denken<br />
dat veelen zyner toehoorers orjgeloovig zullen geblee-'<br />
ven zyn.<br />
Ti» A.V» "r»*« vertaale ik niet: Jefus zyne leere,<br />
maar de leere van — aangaande, JESÜS; gelyk 1 COR.<br />
1: 6. de prediking aangaande Christus (t« tTv{m r»u x (,e-»:<br />
heet,<br />
(x) tx\ tr* ?tf«. Over deeze fpreekwyzc zie men RAPHE.<br />
LIUS zyne aanmerkingen uit HERODOTUS.
304 .- Perklaaring van de Handelingen<br />
heet , en ROM. III: 22 en 26" bet geloof aan Jefus Z<br />
Wat betreft, dat LUKAS hier fchryft dat PAULUS<br />
twee jaaren te Ephefen geleerd heeft, terwyl PAULUS<br />
zelf in het volgend Hoofdhui: vers 31 getuigt, dat<br />
hy het drie jaaren gedaan heeft —— WITSIUS toont<br />
in vita Pauli SeEt. VIII. §. 9 duidelyk, in welke betekenisfe<br />
het één zoo wel als het ander waar is (y).<br />
vers 11, 12. En Godt deedt geene geringe daaden<br />
door Paulus, zoo zelfs, dat zy de zweetdoeken en fcbortkleeden<br />
van zyne huid op de kranken leiden; met dat gevolg<br />
, dat de ziektens ben verlieten, en ie boofe geesten<br />
van bun uitvoeren. Dat Godt, behalven het geen wy<br />
vers 6 gezien hebben, door PAULUS (S
der Apoflelen. Hoofdft. XIX: n—14. 3° 5<br />
ongemeen dikwils bedient, heeft BOUHEREAÜ in zyne<br />
Aanmerkingen by bl. 4 aangemerkt. Uit andere oude<br />
Schryvers hebben PRICJEUS cn WETSTEIN verfcheidene<br />
voorbeelden bygebracht. Deeze fpreekwyze is een<br />
Litotes, en betekent zoo veel, als fingulares exiviias;<br />
gelyk CAMERARIUS het uitdrukt.<br />
Wat de wonderwerken betreft, van dewelken vers<br />
12 gefproken wordt, ik heb by kap. V: 15 reeds alles<br />
aangemerkt, het geen men ten deezen opzichte<br />
behoort te weetcn.<br />
Ten aanziene der woorden
306 Verklaaring van de Handelingen<br />
Hy getuigt niet alleen , dat 'er in zynen tyd veele<br />
dcrgelyke bezweerers geweest zyn , maar by houdt<br />
Koning SALOMO ook voor den (lichter en den befchryver<br />
van deeze konst , waar van hy meent, dat de<br />
boeken noch voorhanden waren. Ook maakt hy van<br />
eenige Haaltjes van die konst gewag, die in zynen<br />
tyd zouden vertoond zyn , maar die ANT. VAN D^LEN<br />
in zyn boek de Divinationibus cap. VI. p. 521 te recht<br />
voor kwaadaartige verdichrf.Jen van JOSEPHUS houdt,<br />
waar door hy "de uitdryving der DUIVELEN , door<br />
CHRISTUS en zyne Apostelen, poogde te verkleinen.<br />
Dewyl nu de bezweerers voorgaven, door het noemen<br />
der naamen van zekere verdichte Engelen, ziektens<br />
of Geesten uitcedryven; bedienden zich deeze<br />
bezweerers tot dat einde van den naam van JESOS.<br />
'Oexifrfw »>*< 'Uwu', voy bezuoeeren u by Jefus, riepen<br />
zy. Deeze uitdrukking komt MARK. V: 7 en<br />
1 THESS. V: 27 ook voor. Or> dezelfde wyze vinden<br />
wy GEN. XXIV: 3 het woord ïgopifr» (in den<br />
Griekfchen Bybel).<br />
LUKAS befchryfe deeze bezweerers of Exorcisten naar<br />
hunne geboorte. Zy waren zoonen —— niet van den<br />
Hoogenpriesser ——— maar van eenen Opperpriester, dat<br />
is van eenen Opperflen of Voorftander van zekere Clasfe<br />
van Priefteren, hoedani?en 'er vierentwintig waren.<br />
> W ant ook zy we' den atX'H U(<br />
genaamd. Dat<br />
deeze naam hier dus moet verftaan worden, erkennen<br />
de meeste uitleggeren , onder welke ik alleen GRO-<br />
TIU-, SPANHEIM (Dub. Euang. P. II. p. 388), BAS<br />
NAGE (ad ci. 54. § IX), en ZELTNER zal noemen.<br />
Sommige uitleggeren zyn over het woord >i«, vers<br />
14, gevallen, en wel riet zonder rede. In het voorgaande<br />
vers meldt LUKAS, dat 'er eenige Joodfche bezweerers<br />
omzworven. Van deeze zegt hy nu, dat<br />
hec zeven zoonen van eenen Opperpriester geweest<br />
zyn. Hec woord T»i 5 kan, ja iiiocc, hier derhalven<br />
voor
der Apoftelen. Hoofdft. XIX: 15, 16. 307<br />
voor een vreemd byvoegfel gehouden worden, gelyk<br />
LOTHERU.S hec ook in zyne overzeccinge heeft uitgelaatcn.<br />
In den Staaten bybel is dit vers ook zeer<br />
wel vertaald : deeze nu waren fekere feven foonen van<br />
Sceva, een Joodfche Overpriefter, die dit deden: maar<br />
hec woord fekere hadc behooren weggelaacen ce worden<br />
, als waardoor r
308 Verklaaring van de Handelingen<br />
XIV: 51. (z) LIVIUS fpreekt ook op deeze wyze,<br />
lib. lil. cap. II , daar hy zegt: mulcati nudatique<br />
abihant.<br />
Wy kunnen hier by bemerken, hoe de DUIVEL,<br />
als de vyand der menfchen, zelfs den ondeugendcn<br />
fchade tracht toetevoegen, en hoe de barmhartigheid<br />
van Godt daarentegen aan de macht des DUIVELS, ook<br />
ten opzichte der godtloozen, paaien Helle. De DUI<br />
VEL zoude deeze gewaande bezweerers gaerne van het<br />
leeven hebben willen berooven: dan dit werdt hem<br />
niet toegelaaten. Godt gaf deezen menfchen noch<br />
gelegenheid tot boete.<br />
vers 17. En dit voerdt bekend aan alle de Jooden en<br />
Grieken, die te Ephefen woonden, en zy voerden allen<br />
verbaasd, en de naam van den Heere Jefus voerdt hoog<br />
gepreezen. Dit woord revtc (dit werdt bekend) is eigenlyk<br />
niet op de naast voorgaande gebeurtenis, maar<br />
op de wonderwerken van PAULUS betreklyk, die vers<br />
der Apoftelen. Hoofdft. XIX: 17, 18. 30$<br />
groote menigte. Men zie myne Aantekening op LUK.<br />
XV: 1.<br />
vers 18. Ook kwamen 'er veelen van de geenen, die geloovig<br />
waren geworden, en verhaalden met eene oprechte<br />
belydenisfe, wat zy (tot hier toe kwaads) gedaan hadden.<br />
'E&ueteyêó/xoei is de benaaming van menfchen ,<br />
dewelken iets van zich zelve belydcn, het geen men<br />
anders niet gewoon is te bekennen of openbaar te maaken,<br />
dewyl men, door zulks te belyden, zich zeiven<br />
in een ongustig licht Helt. Dit is bet werk van boetvaardige<br />
zondaaren, en deeze waren hec, van dewelken<br />
LUKAS hier ipreekt. Wy vinden deeze fpreekwyze<br />
vol uit MATTH. UI, 6 en MARK. I, 5: c'%»n,xo.<br />
yevfte>si T«S dftxgrlcti air»"». In de fchrifcen der Kerkvaderen<br />
betekent daarom f'l^oAeVf's (exomologehY)<br />
de biecht. Men zie BINGHAMS Antiq. Eccles. lib. XVUI,<br />
cap. 3.<br />
Zy (a) verhaalden , vaart LUKAS voort, i« srf*|*fc<br />
airu', wat zy gedaan hadden. Het voorgaande woord<br />
il(tcM»y»itMt«i, geeft te kennen, dat zy hunne zondigebedryven<br />
van ftuk tot Huk verhaald hebben. Dus vertaaien<br />
BEZA, CAMERARIUS, ARCULARIUS, GROTIUS en<br />
ZELTNER onze plaatze, ook SPANHEIM verklaart dit<br />
woord op dezelfde wyze, in zyne Dub. Euang. v. lil.<br />
cap. 3, en wederlegt teffens de Roomfchgezinden, die<br />
deeze plaatze ais een bewys voor hunne oorbiecht aanmerken,<br />
Wy vinden dan de meening van hun nietgesrond,<br />
dewelken door *- (d£n( hier de kwaade konften verftaan,<br />
waar van deeze menfchen wel eer hun werk gemaakt<br />
hadden. Veel meer denke men aan de betekenisfe, die<br />
dit woord MATTH. XVI, 27 heeft, daar gezegd wordt:<br />
Cbri.<br />
(d) 'KfayytAM betekent kap. XIV 27 en XV, 14 ook ver.<br />
baaien.<br />
V 3
3io Verklaaring van de Handelingen<br />
Christus zal ten jongsten dage ieder éénen vergelden<br />
?rg«! tv,<br />
vers 19. Maar veelen, die zich op de Magifche kunften<br />
gelegd hadden, brachten de boeken te f amen, en verbrandden<br />
dezelve in aller tegenwoordigheid: en toen men<br />
den prys daar van oprekende, vondt men, dat dezelve vyftig<br />
duizend drachmen bedroeg. Het behoorde tot de oprechtheid<br />
der belydenisfe, die deeze bekeerde Heidenen<br />
en Jooden deeden, datzy, die tot hier toe magifche<br />
kunften gefpeeld hadden, het beleeden, 'er hun<br />
hartiyk leedweezen over betuigden, en teffens ernftiglyk<br />
beloofden, zich van dezelven in het vervolg te zullen<br />
wachten, en ook daar in den DUIVEL en zyne werken<br />
aftezweeren.<br />
Wy kunnen niet twyfelenof PAULUS hebbe deeze<br />
ondeugd, die te Ephefen zoo fterk in zwange ging,<br />
onder anderen in zyne predikatiën met grooten yver<br />
beftraft , en door dat middel hun geweeten op eene<br />
gevoelige wyze getroffen.. Ook is 'er, myns erachtens,<br />
geen twyfel aan, of de Apostel zal allen, die zich<br />
aan dat kwaad fchuldig hadden bekend, ten bewyze<br />
van hunne boetvaardigheid opgelegd hebben, dat zy<br />
alle de boeken, die over deeze kunften fchreef , by<br />
één moesten brengen, en dezelve, ten aanziene der<br />
geheele Gemeente, in het vuur werpen. Dit deeden<br />
zy gewilliglyk en zonder uitftel. Zy begreepen,<br />
dat men met die boeken niet wel anders konde handelen,<br />
en dar zy, door dezelve te verkoopen of weg te<br />
geeven, zich op het nieuw zouden fchuldig maaken.<br />
De Magifche kunften heeten hier T» xi{i«fy*. AN-<br />
TONIUS VAN DALE handelt 'er breedvoerig over in zyn<br />
boek de Bivinationibus cap. VI p. 524 fqq. Hy merkt<br />
aan, dat IREN#.US insgelyks deeze kunften r« wnet'ev*<br />
(b) noemt, en dat dezelve daarin beftonden, dat men<br />
be-<br />
(b) Men leeze over dit woord ook de Aanmerking van WI-T-<br />
STEIN
der apoftelen. Hoofdft. WK: 19, 311<br />
bezweeringen deedt —— minnedranken vervaardigde,<br />
door het uitfpreeken van zekere onverftaanbaare<br />
woorden (by voorbeeld Abracadabra, Abraxas<br />
enz.) ziektens en betoveringen zocht te verdry ven,<br />
of, wanneer ergens brand was, het vuur uit te blusfchen<br />
——- zekere tekenen op de boenen bondt waar<br />
door men eene onverwiniyke Merkte waande te ver»<br />
krygen tegen allerlei ongevallen Magifche ringen<br />
aan de vingeren droeg ——»tovercedels (Amuteten)<br />
tegen de krachc van betoveringe gebruikte, 'cn wat<br />
van d ;<br />
en aart meer zy : het welk alias inzonderheid<br />
te Ephefen in gebruik was, en tot het fpreekwoord:<br />
Ztpiiria ygcift/tctra, aanleiding gaf.<br />
Meer andere geleerden, dewelken hier over gehandeld<br />
hebben, kan men by WOLF, (in zyne Curtx ad b.<br />
/.) vinden aangetekend.<br />
Eer ik van den prys van deeze Magifche boeken<br />
fpreeke, moet ik iets zeggen aangaande de woorden<br />
van LOKAS : e-oii^'iptr»» r*s Tiftctt dvTüv, die men gemeenlyk<br />
verkeerd verftaat. Men moet dit naamlyk niet<br />
van hun verftaan, die hunne boeken in het vuur geworpen<br />
hadden: maar van anderen. En men behoort derhalven<br />
deeze woorden dus te verftaan: en, toen men den<br />
prys van dezelve opi ekende, vondt men enz.<br />
Wat nu den prys van deeze Godtlooze boeken betreft<br />
, men rekende , het geen ieder van dezelve gekost<br />
hadt, by één, en vondt op die wyze eene forama<br />
van vyftig duizend drachmen. Want het Griekfche<br />
woord S-axf*»» is, volgens den aart van die taaie in den<br />
text uitgelaaten.<br />
Dat dit volgens ons Geld f5250 Ryksdaaiders bedraigt,<br />
STEIN op deeze plaatze , alwaar men insgelyks zal vinden,' dat<br />
menfchen , die zich met dergeiyke kunsten bezig hielden ,<br />
7r>el>e7«i genaamd werden.<br />
V 4
312 Verklaaring van de Handelingen<br />
draagt, is het gevoelen der meeste uitleggeren (O-Van<br />
dit gevoelen zyn ook DEYLING (Obf. Sacr. p. 111. cap.<br />
38 § X/.), LACKEMACHER Obf. Pbilol. p.H, cap. 5 §<br />
5 p. 153 en WOLF. Men zie ook de berekening van<br />
BUDD.*US (lib. V. de Asfe, p. 632) VAN WASER<br />
(lib. 11 de Nummis antiquis cap. 22) VAN BRERE-<br />
WOD) (cap. 1 de Pretiis veterum Nummoruni). De Heer<br />
HEOSINGER , Rector van het Gynmafium te Eiienach<br />
meent, in zyn programma de Librorum ante Typographm<br />
upum raritaie êf pretio § III, dat deeze fomme 6665<br />
Ryksd. van ons geld (d) bedraagen heeft,<br />
vers 20. Zoo geweldig wiefch en nam de overhand bet<br />
woord des Heeren. 'oóra betekent hier niet: op deeze<br />
wyze, maarzoo zeer, gelyk JOH. III, 16. zoo geweldig,<br />
zegt LUKAS, breidde zich de Christelyke Godtsdienst<br />
uit.<br />
De fpreekwyze: het woord van Godt Zu&n , hebben<br />
wy kap. VI, 7 en XII, 21 reeds aangetroffen,<br />
en op de laatste plaatze verklaard. —— Dan de Christelyke<br />
Godtdienst wiefch niet alleen , maar werdt ook<br />
fterk , 'IV^M , en onoverwinlyk. Het een en ander<br />
was een gevolg van Godts groote wonderwerken.<br />
"H^Ï»"' "XTX x^droi ——— bet wiefch met macht. Dus<br />
fpreeken wy in onze taaie ook. De uitdrukking xctrd<br />
X ? « ' T S 5 , die hier voorkomt, wordt in veele ongewyde<br />
fchriften, by WETSTEIN aangehaald , adverbialiter genoomen.<br />
Wy vinden LUK. I , 80 eene foortgelyke<br />
fpreekwyze: jf»|*vs x*i tx^e»Taiöur*,<br />
vers 21. Naa dat dit alles nu gefchied was, nam Paulus<br />
in den Geest voor , door Macedonien en Aebafen na<br />
'Jerufalem te reizen ; en fprak : wanneer ik aldaar geweest<br />
(c) Naar Hollandfch geldgerekend beloopt dit op 11250 Gul.,<br />
dens. VERTAALER.<br />
(d) Dus zouden deeze boeken 11908 guldens cn i_6 Huivers<br />
Van ons geld gekost hebben. VERTAALER.
der Apoflelen. Hoofdft. XIX: 20, 21. 313<br />
isieest ben, moet ik ook Rome zien. Zy die het begin<br />
van dit vers bis expletis vertaald hebben, hebben aan<br />
den Hebraismus (e) niet gedacht, die in deeze woorden<br />
voorkomt. SYRBIUS heeft in zyne Academifche<br />
verhandelinge de Pauli in urbem Romam ingresfu § I,<br />
te recht vertaald: bis geft is; en de Franfche üverzetter<br />
van Mons aprés cela.<br />
Dat de woorden: '* rS vttipari, niet van den Heiligen<br />
Geest , maar van de Ziele van PAULÜS moeten<br />
verftaan wouden , beweert GROTIDS op het voorbeeld<br />
van gelykluydende plaatzen; maar die hier weinig te<br />
pasfe komen. Hetgeen BEZA zegt, heeft meer fchyn.<br />
"Euro i\ r£ irvcjctri, zegt hy, betekent, volgens den<br />
aart der Hebreeuwfche taaie: induxitin animum, hy<br />
heeft voorgenomen (ƒ). By aldien , vaart hy voort,<br />
van den Heiligen Geest gefproken ware, zoude men<br />
ïS-sro in plaatze van v^iB-im moeten geleezen hebben :<br />
waar van men evenwel geen voorbeeld vindt.<br />
Wy kunnen niet nalaaten , aan BEZA onzè toeftemming<br />
te geeven, fchoon wy, zoo min als hy, loochenen,<br />
dat dit voorneemen van PAULUS door den Heiligen<br />
Geest gewerkt is; als het welk kap. X X , 22, 23<br />
uitdruklyk getuigd wordt.<br />
Wat het tweede voorneemen van PAULUS betreft ,<br />
te weeten: om na Rome te gaan , het welk hem thans<br />
noodzaaklyk fcheen (hl pi 'vJfn» iftft , fprak hy, ik<br />
moet naderhand ook Rome zien) dewyl het op dien<br />
tyd niet ten uitvoer gebracht werdt, moeten wy het<br />
als een menfchlyk voorneemen (g) aanzien; hoedanig<br />
eenig<br />
(e) Over de Hebraismi van het woord nkD SZv$-iti leeze men<br />
VORSTIUS, cap. V, p. 143 fqq.<br />
(f) CAMERARIUS vertaalt het ook: propofuit animo fuo (hy<br />
nam voor).<br />
(g) Dit heeft SYRBIUS in de reeds aangehaalde plaatze insge<br />
lyks aangemerkt. V 5
314 Verklaaring van de Handelingen<br />
eenig een voorneemen van den Apostel ons kap. XVIII,<br />
21 reeds is voorgekomen.<br />
Wat aangaat, dat PAULUS zyne reize na Jerufalem<br />
door Macedonien en Achajen wilde neemen; hier toe<br />
werdt hy buiten twvfel bewoogen, door eene heilige<br />
begeerte, om de Christelyke Gemeentens, die in deeze<br />
landen gefticht waren, te bezoeken, en in het geloof<br />
te bevestigen.<br />
Dewyl hy zoo veele zorge voor het onderhoud der<br />
Gemeente re jerufalem gewoon was te draagen, is 'er<br />
geen twyfel aan , of hy zal deeze Gemeentens ook<br />
tot eene ruime liefdegift voor dezelve vermaand hebben.<br />
vers 22. Dan hy fchikte twee van zyne dienaaren voo<br />
uit na Macedonien , naamlyk Timotheus en Eraslus, en<br />
Heef noch eenigen tyd in Afien. Hec waren twee Euangelisten,<br />
die hy vooruit zondt, om hem in Macedo.<br />
nien te wachten , en intusfehen hec Euangelie aldaar<br />
te prediken. Zy worden ï
der Apoftelen Hoofdft. XIX: 22. 315<br />
vers 23. Toen onftondt aldaar geene geringe opfchudding<br />
•wegens 'deeze leere. Tegen alle verwachting geraakte<br />
PAULUS ook in eene groote wederwaardigheid. Men<br />
kan zich verwonderen, dat 'er daar hy , volgens vers<br />
10 , twee Jaaren lang in deeze ftad veilig en onvervolgd<br />
gebleeven was, nu eerst om zynen wille een op.<br />
roer or.tftondt. Intusfchen vinden wy twee oorzaaken,<br />
waar aan de veiligheid en rust, in dewelke hy tot dus<br />
verre leefde, moet toegefchreeven worden.<br />
De eerfte was, dat zyne groote en menigvuldige<br />
wonderwerken (vers .17) by iedereenen zulk een opzien<br />
maakten, dat men hem voor eenen Godtlyken<br />
afgezand erkende, of toch aan de Godtlykheid zyner<br />
zendinge weinig twyfelde. De Overheid zat daarom<br />
ten zynen opzichte ftil, en liet ieder eenen de<br />
vryheid , om zyne leer aanteneemen. De Grooten van<br />
deeze ftad waren op dien tyd, toen de Wysgeerte<br />
de dwaalingcn van den heerfchenden Godtsdienst ontdekt<br />
hadt, reeds zoo verre verlicht, dat zy zich tegen<br />
het prediken van eenen beteren Godtsdienst niet<br />
meer met yver aankantten. Van daar, dat PAULUS<br />
onder de Aïiarchen (vers 31) zyne Vrieuden hadt,<br />
en de Syndicus der ftad (vers 35 enz.) zyn best deedt,<br />
om hem te beveiligen. > Op deeze wyze breidde<br />
zich de Christlyke Godtsdienst in die ftad verre uit.<br />
De andere oorzaak van deezen gelukkigen voortgang<br />
was de verftandige leerwyze van PAULUS. Hy<br />
kwam niet in de Tempelen, om den Afgodendienst<br />
der Heidenen met geweld te keeren; ook fprak hy in<br />
het openbaar niet met verachting van hunne Godinne<br />
DIANA. — Het één en ander getuigt de Syndicus,<br />
vers 37. Hy leerde in ftilte, hoe valfch hun Godtsdienst<br />
zy, en vermaande de nieuwe Christenen, gelyk<br />
hy ook in zyne brieven gewoon was, tot ftille<br />
hefcheidenheid, omtrent hunne Heidenfche medeburgeren.<br />
Op deeze wyze werdt het groot aantal van<br />
de geenen,' die den ouden Godtsdienst verlieten, voor<br />
ieder eenen zoo zichtbaar niet, en onder de twecërleie<br />
ge.
316 Verklaaring van de Handelingen<br />
«ezindheden bleef vrede en rust, waar toe niet weinig<br />
toebracht, dat de Christenen den Heidenen meer<br />
liefde en grootere diensten beweezen, dan de Heidenen<br />
onder eikanderen gewoon waren (z).<br />
Eindelyk evenwel ontftak zeker ryk Koopman over<br />
den wasdom van den Christlyken Godtsdienst in eenen<br />
zeer hevigen toorn. Deeze hieldt eene groote<br />
menigte arbeideren, dewelken hem kostbaare Afgodsbeelden<br />
vervaardigden. Niet alleen de inwooneren<br />
van deeze groote ftad kochten dezelve van hem; maar<br />
ook van andere plaatzen vloeyde 'er zulk eene menigte<br />
van koopers tot hem, dat hy geen einde van<br />
zyne rykdommen zag. Dan naar maate 'er meer hec<br />
Christendom aannamen, naar even die maate verloor<br />
hy<br />
(i) Wil men hier van een Haaltje, men leeze het geen Eu-<br />
SEBIUS van het gedrag der Christenen in den verfchriklyken<br />
hongersnood, die onder MAXIMINUS woedde, verhaalt, in<br />
zyne Kerkel. Gefchiedenisfen, B. IX. Hoofdft. IX. bl. 535 ,<br />
536.' " Zy waren het alleen, " zegt hy, " die in zoo ramp-<br />
„ fpoedige oinftandigheid mededogen en menfchlievenheid met<br />
3, 'er daad betoonden, den ganfchen dag door, onvermoeid<br />
„ met het bezorgen en bcgraaven der gefturvene (want dui-<br />
„ zenden waren 'er, waar voor niemand zorgdroeg) zig be-<br />
„ zig hielden; en de geheele menigte, die door de ganfche<br />
„ ftad van den honger geprangd wierden, byeen verzameld<br />
„ hebbende, aan allen brood uitdeelden; zoo dat het onder<br />
,, alle menfchen beroemd wierdt, allen den God der Kriste-<br />
„ nen loofden, en door de daaden overtuigd erkenden, dat<br />
„ de Kristenen alleen waarlyk deugdzaam en Godvrcezend<br />
„ waren. " En op dat men dit getuigenis van EUSEBIUS ten<br />
voordeele der Christenen niet van partydigheid verdacht hemde,<br />
voege men J<br />
cr de taaie van JULIANUS by, die door dén<br />
naam alleen, dien hy aan de Christenen geeft, genoeg toont,<br />
dat men hem althans van geene partydigheid ten hunnen voordeele<br />
kan befcbuldigen. " Het is eene fchande, " zegthy, "<br />
in zynen brief aan ARSACIUS, den Heidenfchen Hoogen-<br />
,', priester van Galatien, dat wy, daar de goutlooze Galileërs<br />
„ niet alleen, die van hunnen eigen, maar insgelyks die van<br />
„ onzen Godtsdienst, te hulpe komen, in zoo noodzaaklyk<br />
eenen plicht alleen in gebreke blyven ". VERTAALER.
der Apoftelen Hoofdft. XIX: 22. 317<br />
by ook zyne koopers. Derzelver vermindering werdt<br />
van dag tot dag zichtbaarer en gevoeliger voor hem.<br />
Naa langduurige overweegingen, wat hem te doen<br />
ftondt, liet hy de geheele menigte zyner arbeide.<br />
ren by hem komen, en dreigde hun den vreeslykilen<br />
hongersnood, zo zy niet deeden, het geen hy hun<br />
thans aanraaden en beveelen zoude.<br />
Hy Helde hun voor, hoe groot hun getal was, en<br />
dat zy zich tot dus verre, met den loon, dien zy by<br />
hem verdiend hadden, met hunne Vrouwen en Kinderen,<br />
ryklyk hadden kunnen onderhouden. Dat hy<br />
thans niet meer in ftaat was , om hun allen werk te<br />
geeven; dat het fteeds toeneemend verval van hunnen<br />
Godtsdienst hem noodzaakte, zyne meeste werklieden<br />
af te danken, en dat hy binnen kort gedwongen<br />
zoude zyn, om van zynen handel ten éénenmaa-<br />
!e afteftappen. Dat 'er geen ander middel over was,<br />
om dit onheil aftewenden, dan eene opfchudding te<br />
verwekken, en den verleider, PAULUS, met zyne medehelpers<br />
te vermoorden.<br />
Wy kunnen niet twyfelen, of hy zal de Heidenfche<br />
Priesteren te hulpe geroepen, en deeze, door<br />
hunne aanmoedigingen het Volk gewillig gemaakt hebben<br />
, om DEMETRIUS (dus heette deeze Koopman)<br />
kloekmoedig byteltaan , en de Leeraaren van dien<br />
nieuwen Godtsdienst met denzelfden yver te vervolgen.<br />
Dit blinde Volk werdt te ligter in woede gebracht,<br />
dewyl men hun onder het oog bracht, dat de groote<br />
Godinne DIANA , die tot dusverre door hen niet alleen,<br />
maar ook door de geheele Waereld, fvers 27)<br />
boven alle andere Godtheden geëerd was, zich in een<br />
zichtbaar gevaar bevondt, om van den troon geftooten<br />
te worden, als ware PAULUS een tweede HERO«<br />
STRATUS, die voorneemens was, haaren Tempel, het<br />
v/onder der waereld, in de asfche te leggen.<br />
DE.
318 Verklaaring van de Handelingen<br />
DEMETRIDS bereikte zyn oogmerk. Zyne arbeideren<br />
maakten het begin met de opfchuddinge, en eerlang<br />
was de geheele ftad (vers 29) vol openbaare vyanden<br />
van den Apostel. Doch de wysheid van den<br />
Kancelier of Syndicus bracht de ftad welhaast wederom<br />
in rust, en de Ephefers, die door PAULUS bekeerd<br />
waren, erlangden volkomen vryheid van Godtsdienst.<br />
Dan laat ons deeze gebeurtnis thans van naderby<br />
befchouwen, en ophelderen.<br />
vers 24, 25. Want een Goudfmid, niet naame Demetrius<br />
, dewelke (kleine) zilvere Tempelen van Diana<br />
maakte, en aan die konstnaaren geen klein voordeel aanbracht,<br />
liet, dezelve, gelyk ook de andere werklieden, die<br />
daar aan te doen hadden, by één komen, en fprak dezeiven<br />
op de volgende wyze aan : lieve menfcben, gy<br />
weet, dat wy van dit ons beroep ryklyk ons onderhoud<br />
hebben. De konstnaaren , die beide in goud en in<br />
zilver arbeiden , draagen in de Latynfche en Hoog.<br />
duitfche taaien den naam naar het edelst van deeze<br />
twee metaalen, en heeten aurifices, Q5o(&-@d 1<br />
miJte, @o(6-<br />
UrMter. In de Griekfche en Nederlandfche taaien heeft<br />
men hun den naam naar dat metaal gegeeven, het<br />
welk zy het meest verarbeiden, en hen deyvSe»o^evft Zilver/meden genaamd.<br />
DEMETRIUS was een man van zoo veele middelen,<br />
dat hy niet meer zelf arbeidde, maar eene geheele<br />
fchaare van deeze konstnaaren hadt aangenomen, die,<br />
onder zyn opzicht, werktten, en veel gelds voor zich<br />
zelve, noch meer voor hem, wonnen. Behalven de<br />
zilverfmeden waren noch veele andere konstnaaren,<br />
handwerkslieden, en daglooners in zynen dienst, dewelken<br />
by dat werk noodig waren. LUKAS noemt hen<br />
in het algemeen : ioZ
der Apoflelen Hoofdfl, XIX: 24, 25. 319<br />
vere (k~) Tempelen , die den heerlyken en wydberoemden<br />
Tempel van DIANA , en daar in deeze Godin<br />
zelve , verbeeldden. DIANA was het beeld der<br />
Alaane, dewelke, om dat men aan dezelve de vruchtbaarheid<br />
der aarde toefchreef, door alle Heidenfche<br />
Volken geëerd werdt. Zy werdt afgebeeld door eene<br />
Vrouw, welker geheele lichaam, het aangezicht alleen<br />
uitgezonderd, van vooren met borften bedekt<br />
w s, en eene Zoogvrouw aanduidde, door welke Menfchen<br />
en Vee gevoed werden. Om deeze rede hadt<br />
zy in alle lieden eenen Tempel, onder dewelken evenwel<br />
met één dien te Ephefen aan grootte, pracht en<br />
kostbaarheid evenaardde (/). Men noemde denzei ven<br />
een wonder der waereld. Om hein te zien, en in<br />
denzelvcn het onwaardeerbaar fchoone beeld der Godinne<br />
aantebidden, deedt men reizen van verre afgelegene<br />
p'.aatzen.<br />
Met één woord: DIANA te Ephefen was by de<br />
Heidenen het zelfde, het geen by de Roomfchgezinden<br />
de Maagd MARIA is. Dit bekent CORN. A LA-<br />
PIDE in zyne Aanmerking op vers 24. Men hoore<br />
hem zeiven fpreeken: Vera Cbristianorum Diana est<br />
B. Virgo Maria —— qua virtutis &? falutis fida custos<br />
est, ita, ut imposfibilis fit, perire eum, qui Je fuaque ei<br />
(*) Men heeft de Academifche Verhandeling van den Hooglecraar<br />
LEDERLJN, de Templis argenteis Diana Ephefia, die te<br />
Straszburg 1714 gedrukt is, in de Tempé Helvetica T. IV. Seft.<br />
II, iio. 8 herdrukt. Men heeft ook penningen, waar<br />
op de Tempel van deeze Godinne te zien is. BEZA getuigt<br />
twee zulke penningen gezien te hebben. Er is geen twyfel aan,<br />
of DEMETRIUS zal dergelyke penningen ook gemaakt hebben.<br />
De nauwkeurigfte befchryving van deezen Tempel is;<br />
die de beroemde Marquis POLENI voor weinig jaaren heeft<br />
uitgegeeven. Men vindt dezelve in hec Journal des Scavans,<br />
1745 F. II. p. 28 enz. beoordeeld. LIVIUS verhaalt,<br />
B. 1. kap. 45 dat de Romeinen ook in de eerfte tyden eenen<br />
Tempel voor DIANA, naar het model van dien te Ephefen<br />
gebouwd hebben.
320 Verklaaring van de Handelingen<br />
fedulo commendau (De rechte DIANA der Christenen<br />
is de gelukzalige Maagd MARIA, de getrouwe bewaarfter<br />
van derzei ver deugd en zaligheid, zoo dat het<br />
onmooglyk zy, dat iemand zoude kunnen verlooren<br />
gaan, die zich en de zynen naarftiglyk aan haar op.<br />
draagt.) Ook vergelykt hy de Mariabeeldtjes , die<br />
de Pelgrims, wanneer zy van Loretto vertrekken, aan<br />
hunne halzen hangen, en op deeze wyze te huis brachten<br />
met die van DIANA, dewelke zy die haaren Tempel<br />
bezien hadden, aan hunne halzen hongen, en op<br />
deeze wyze te huis brachten.<br />
Het woord ègvctrlx. heeft hier twee betekenisfen.<br />
Het betekent vers 24 den winst of de verdienst; en<br />
vers 25 de konst, of bet handwerk, het welk men waarneemt.<br />
Men noemt het ook' iemands beroep of profesfie.<br />
WOLF heeft dit ook aangemerkt, en de Heer<br />
WETSTEIN bevestigt het met andere plaatzen.<br />
vers 26. Maar gy ziet en hoort ook, dat, niet flech<br />
te Ephefen, maar byna in geheel Afien, deeze Paulu<br />
door zyne leere veele menfcben van ons aftrekt, de<br />
hy zegt, dat de Goden, met haftden gemaakt, geene G<br />
den zyn. nsiVas /«T» ,-««•« kan ook vertaald worden: by<br />
heeft ben overreed, dat zy niet meer by my komen, e<br />
myne waaren koopen- Hy klaagt over het verval van<br />
zyne neering, door PAULUS veroorzaakt. Want daalde<br />
Apostel de menfchen overtuigde, dat beelden, door<br />
handen gemaakt, geene Goden waren , merkte hy,<br />
dat het getal der geenen, die zyne zilvere beelden<br />
van DIANA kochten, dagelyks minder wierdt,<br />
vers 11. Wy zyn dus niet alleen in gevaar, om ons<br />
voordeel te verliezen, maar ook, dat de Tempel der gr<br />
te Godinne Diana voor niets geacht, ja dat haare he<br />
lykheid geheel vernietigd worde, dewelke nochtans<br />
geheel Afien, ja door de geheele waereld, geëerbiedigd<br />
wordt. GROTIUS heeft in veranderd, het geen<br />
RAPHELIUS in de Aantekeninge uit HERODOTUS met<br />
grond van rede verworpen heeft; en op dezelfde wyze
der Apoflelen Hoofdfl. XIX; 26—28, 321<br />
ze heeft BEZA de dwaaling van CASTALIO wederlegd,<br />
die y.a^«» h', in plaatze van ^s»s»j//9-?>r«i. Deeze zelfde uitdrukking vindt<br />
men in bet boek der wysheid, kap. IX, 6.<br />
vers 28. Toen zy dit nu gehoord hadden, en zeer verbitterd<br />
waren, riepen zy met een groot gefebreeuw: Groot<br />
is de Diana der Ephefers. Dewyl op dit gefchreeuw de<br />
geheele ftad by één kwam, gelyk in het volgend vers<br />
verhaald wordt, moeten wy vooronderftellen , dat<br />
LUKAS hier eene byzonderheid heeft overgeilaagen; te<br />
weeten, dat de Werklieden van DEMETRIUS door alle<br />
ftraaten (m) liepen, en dus de ganfche ftad met hun<br />
geroep, groot is onze Diana! vervulden. Ook valt het niet<br />
moeylyk, te gisfen, dat dit flechts het begin van hun<br />
gefchreeuw geweest is, en dat zy het Volk hebben<br />
opgeroepen , om de vyanden van hunne Godinne niet<br />
te laaten leeven.<br />
vers<br />
(m) Deeze byzonderheid heeft DO»»RIDGE i°- zy ne<br />
phrafis ook aangemerkt.<br />
VI. Deel. X<br />
P aram
322 Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 29. En de geheele ftad kwam op de been, en alles<br />
liep na den markt, en zy Jleepten Cajus en Ariftarcbus,<br />
die Macedoniers en reisgenooten van Paulia waren, met<br />
zich. SfVx»"? betekent eenen oproerigen oploop van het<br />
Volk. Zoo leest men ook in de parapbrafis van ERAS<br />
MUS: fallus est concurfus.<br />
©/argair betekent niet flechts de fchouwplaatze, maar<br />
ook den markt, waar op het Raadhuis ftaat, en daar<br />
het volk gewoon is by één te komen. In dien zin gebruikt<br />
JOSEPHUS dit woord , lib. Vil de bello Judaico ,<br />
e n ca<br />
cap. 3 § 3- P- 5 § 2. Meer voorbeelden hebben<br />
PRICEUS en WETSTEIN uit Griekfche en Latynfche<br />
fchriften by een gezameld, hoewel zy beiden hier ter<br />
plaatze dit woord dus niet verftonden.<br />
ARISTARCHUS wordt hier een Macedoniër genaamd.<br />
In het volgend Hoofdft., vers 4, leezen,wy, dat hy<br />
in de ftad Thesfalonica gebooren was. Deeze ftad<br />
werdt tot Macedonien gerekend. Kap. XXVII , 2<br />
wordt hy duidelyk een Macedoniër, uit Thesfalonica gebooren,<br />
genaamd.<br />
vers 30. Maar toen Paulus onder het Volk wilde gaan,<br />
lieten de jongeren bet hem niet toe. De fpreekwyze: >is<br />
-ri, iïpov, vinden wy by RAPHELIUS, in zyne Aantekcninge<br />
uit POLYBIUS, opgehelderd.<br />
PAULUS was thans te vuurig, en zyn yver voor de<br />
eere en leere van Godt hadt hem byna om het leeven<br />
gebracht. Dan toen zy, dewelken by hem waren,<br />
hem het groot gevaar voorftelden (waar in hy zyn<br />
zoude, en waar in hy zich niet behoorde te begeeven,<br />
begreep hy, dat hun raad verftandig was, envolgde<br />
dien. ——— Wy weetén reeds (uit andere voorbeelden)<br />
, dat de heilige Apostelen menfchen geblecven<br />
zyn, en zich nu en dan wel eens, gelvk andere<br />
menfchen, overyld hebben. Dan de Godtlyke voorzienigheid<br />
beftierde alles altoos ten goede.<br />
ven
der Apoflelen. Hoofdft. XIX: 29, 30. 323<br />
vers 3f. Ook zonden eenige Aflarehen, dewelken Pau.<br />
•las gunftig waren, tot hem, en lieten hem vermaanen, dat<br />
hy zich toch met op den markt zoude begeeven. Waar ia<br />
het Ampt der Afiarchen beltaan hebbe, en van welken<br />
range zy geweest zyn , heDben veelen onderzocht, wiar<br />
van WOLF eene groote menigte optelt. Myns bedunkens<br />
vindt men ten doezen opzichte het best bericht<br />
by GROTIUS , VALESIÜS in zyne Aanmerkinge op Eu •<br />
SEBIUS (Kerkl. gefchied. B. V: kap. ij), en by ALBASpiNiEOS<br />
, Obs. Eccl. lib. I: cap. 21 § 5. Alleenlyk<br />
dwaalt VALESIÜS, wanneer hy meent, dat 'er altoos<br />
maar één Afiarcb te gelyk geweest is: en in dit opzicht<br />
heeft BASNAGE (ad a. 55 § VIII.) hem bondig wederfegd.<br />
Het was naamlyk in Griekenland een ftuk van den<br />
Heidenfchen Godtsdienst, dat 'er, op zekere tyden,<br />
ter eere der Goden, allerleie zoorten van fchouwfpelen<br />
gehouden werden. Dewyl tot dat einde nu groote<br />
kosten moeiten gemaakt worden, koos men daar toe<br />
ryke mannen uit den burgerftaat, en saf hun den eernaam<br />
van Priefteren, dewyl zy den Goden daar door<br />
eenen dienst beweezen, en dus iets prieltcrlyks verrichten.<br />
Zy, die in klein Afien, waar van Ephefen de Hoofdftad<br />
was, dit ampt waarnamen, werden Afiarchen genaamd.<br />
Op dezelfde wyze droegen zy in andere landen<br />
naam naar dat land, waar in zy woonden, by voorbeeld<br />
(in Bithynien heetten zy) Bühyniarchen , (in<br />
Cappadocien) Cappadociarchen enz.<br />
De voornaamfte onder hen, wiens beflellingen zyne<br />
Amptgenooten volgden , werdt by uitfiekendheid de<br />
Afiarcb genaamd. —— Zy kwamen op zekere tyden<br />
te Ephefen by één.<br />
Op deeze wyze heeft de Heer CARSTENS voor wei.<br />
nig jaaren de Afiarchen befchreeven, in zyn tweede fpeeimen<br />
Meditationwn fibfecutivamm,<br />
X 2 pa-
324- Verklaaring van de Handelingen<br />
Onder de Afiarchen s die zich toen te Ephefen op.<br />
hielden, hadt PAULUS eenigen, die hem gunftig waren.<br />
IVIen kan hen z\ne goede vrienden niet noemen, gelyk<br />
in alle overzettingen gedaan, wordt. .Want hy hadt<br />
op hen geene byzondere betrekkingen van vriendfchap<br />
Cn). Zy waren niet 4>U"i maar «W»,<br />
welke fpreekwyze onze GefchieJfchryver ook in zyn<br />
Evangelie, kap. XVI: 9, gebruikt heeft. L)e betekenis<br />
daar van is: zywiren hem gunjtig; benevolehantjlli —<br />
zoo als men in de parapbrajis van ERASMUS leest.<br />
Zy deeden hunne gunst en genegenheid jegens hem<br />
blyken, toen zy hem uit hunnen naame lieten waarfchouwen,<br />
om zich thans niet op den markt of onder het<br />
Volk te begteven. Zy vreesden naamlyk, dat het<br />
Volk, het welk zoo zeer tegen hem verbitterd was, hem<br />
zonder uitftel aan deszelfs woede zoude opofferen.<br />
• Waar aan men deeze hunne genegenheid voor PAU<br />
LUS hebbe toerefchryven , heeft LUKAS niet gemeld.<br />
Wy hebben by vers 23 reeds gezien, dat op dien tyd<br />
de geleerde lieden , van den waereldlyken ftaat, de<br />
valschheid van den heerschenden Godtsdienst hadden<br />
leeren kennen , en zich daarom tegen Leeraaren, die<br />
eenen beteren Godtsdienst predikten, niet verzetten.<br />
Ik twyfele dus niet, of deeze Afiarchen hebben daarom<br />
ook zoo gunftig over PAOLUS gedacht, dewyl hy hec<br />
getal der bygeloovigen fterk deedt verminderen, en de<br />
menfchen ongemeen deugdzaam maakte. Zy droegen<br />
naarolvk wel den naam van Priefteren, maar zy waren<br />
eigenlyk geene Priefteren, dat is, geene zoodanigen,<br />
die door het bygeloof en de onkunde van het Volk<br />
moesten gevoed worden.<br />
vers<br />
(n) In onze taaie heeft men deeze nauwkeurigheid in de<br />
onderfcheidinge niet. Men zegt. by voorbeeld, van iemand,<br />
die machtige Patroon en heeft, by heeft zyne vrienden onder de<br />
Grooten. En dit is de rede, waarom ik gemeend hebbe, in<br />
myne vertaalinge, by vers 23, zeer wel te kunnen zeggen,<br />
dat Paulus ook onder de Afiarchen zyne vrienden hadt. VER<br />
TAALER.
der Apoftelen, Hoofdft. XIX: 32 34. 325-<br />
vers 32. Toen fthreeuwden fommigen zoo, anderen<br />
anders. Wam de vergadering voas ten éênenmaale verward;<br />
ja de meeaten wisten niet, welke de rede van deezen<br />
oploop was. Het woord 1*****1» ftaat hier in zyne<br />
oudlle betekenisie , volgens welke eene vergadering<br />
des Volks, inzonderheid wanneer het door°zyne<br />
Overheid byéêngerdepen is ( 34- En Alexander werdt uit het Folk voortgetrokken,<br />
toen' hem de Jooden voortftieten. Maar 4lexander<br />
wenkte met de band, en wilde zich by het Folk<br />
verantwoorden. Dan toen zy hem kenden, fchreeuwden<br />
zy allen te gelyk, wel twee uur en lang, groot is de Diana<br />
der Epbeferen. Wanneer ik dit verhaal naauwkeurig<br />
(») AELIANUS, Var. Hiftnr. lib. XIII. cap. 37: ik /««Au*<br />
ri«t wyxxteU rt> $n\»at (het Volle ter vergaderinge byëénroepen).<br />
X 3
52c7 Verklaaring van de Handelingen<br />
rig gadcflaa, kan ik niet nalaaten te denken, dat deeze<br />
ALEXANDER een bekeerde Jood geweest is , dien<br />
de andere Jooden met geweld voortftieten, ten einde<br />
hy door de Heidenen, wegens zynen nieuwen Godtsdienst,<br />
om het leeven gebracht zoude worden; maar<br />
dat de Heidenen, waar van veelen hem, als eenen<br />
gebooren Jood kenden, en niet wisten, dat hy een<br />
Christen geworden was, hem, wegens de vryheid van<br />
Godtsdienst, den Jooden vergund, onbefchadigd heten,<br />
en zich vergenoegden met te fchreeuwen, dat<br />
DIANA de groote Godin was, hoewel zy, noch door<br />
de Jooden, noch door de Christenen, geëerbiedigd<br />
wierdt<br />
Op hoedanig eene wyze hy zich voor het Volk<br />
hebbe willen verantwoorden, ten einde het gevaar te<br />
ontkomen, meldt LUKAS niet. Dan het fchynt , dat<br />
hy zich heeft willen redden, door hun onder het oog<br />
te brengen, dat hy een Jood was, en dus vryheid<br />
van Godtsdienst van den Keizer ontfangen hadt; als<br />
hetwelk de Heidenen, die noch mets van zynen overgang<br />
tot het Christendom wisten, moest beweegen,<br />
om zich aan hem niet te vergrypen (p).<br />
Ik kan daarom aan BEZA, dien GROTIUS, WITSIUS<br />
(Melet. Leid. p. 117), BASNAGE (ad a. 55) en DEY-<br />
LING, « XJVfo) gevolgd hebben, myne toeftemming<br />
* niet<br />
(p) Ik twyfel zeer, cf deeze oproerige hoop daar wel veel<br />
op zoude gelet hebben. En daarenboven is de vooronderftelline<br />
dat ALKANDER een bekeerde Jood was dat de<br />
on-èloovip-e Jooden hem als een offer van de woede der<br />
Heidenen overgaven dat deeze wel wisten dat hy een<br />
Tood was, maar niet, dat hy tot het Christendom was overgéeaan<br />
cn dat de Jooden, die anders zoo wel wisten,<br />
wat zy te doen hadden, ook geene zorg droegen, om ben<br />
van deeze bvzonderheid, op welke hier juist alles aankwam,<br />
te onderrichten zoo willekeurig, en onwaarfchynlyk,<br />
dat zy naauwlyks verdiene wederlegdte worden. VERTAALER.<br />
(Q\ BEZA wordt ook gevolgd door BUDDEUS, in zyne Eed.
der Apoftelen* Hoofdft; XIX: 33, 34. 327<br />
niet geeven, wanneer hy denkt, dat de Jooden dee.<br />
zen man hebben doen uittreeden, ten einde voor het<br />
Joodfche Volk, het welk insgelyks deeze Godinne<br />
niet eerde, het woord te voeren, en de Heidenen ,<br />
zo zy misichien eenige vyandlykheden tegen hen in<br />
den zinne hadden, daar van aftebrengen. BEZA vooronderltelt<br />
twee zaaken, die beide valfch zyn; vooreerst<br />
: dat de Jooden hem hebben doen uittreeden ,<br />
om ten hunnen beste te fpreeken; en ten tweeden:<br />
dat de Heidenen terftond hunne woede tegen hem<br />
hebben doen blyken; jtatim in aperlam raliem exarferunt,<br />
fchryft hy.<br />
Het eerfte is valfch; want LUSTAS fchryft niet: zy<br />
hebben hem doen uittreeden; maar: zy hebben hem uit<br />
bet Folk uitgejlooten.<br />
Het tweede is ook valfch; want de Heidenen hebben<br />
immers de handen niet aan hem geflaagcn, maar<br />
hem onbefchadigd gelaaten.<br />
BEZA vaart voort te beuzelen, wanneer hy zegt,<br />
dat deeze opfchudding door joodfche Smeden veroorzaakt<br />
is, waar van deeze ALEXANDER één was,<br />
en dat hy door eene redevoering den Heidenen gunftige<br />
gedachten van het Joodfche Volk moest trachten<br />
inteboezemen, en hen daarentegen PAOLUS en de<br />
Christenen opftooken: met één woord: dat de Man,<br />
van wien hier gefproken wordt, dezelfde Smid A-<br />
LEXANDER geweest is, van welken wy 2 TIM. IV: 14<br />
gewag gemaakt vinden.<br />
Dit<br />
AposcoUca cap. V. p. 307; dan hy 'voegt 'er evenwel lp. 308<br />
by, dat dit niet volkomen zeker, maar alleenlyk waarfchynlyk<br />
is. Pieraque hcec dus luiden zyne eigene woorden, ad ven fimiUtudinem<br />
quandam redeunt, nee defunt, quce moveri qaeani, du.<br />
iia. (Dit komt meestal op zekeren trap van waarfchynlyk.<br />
heid uit; en 'er ontbrecken geene zwaarigheden, die daar<br />
tegen kunnen ingebracht worden).<br />
X 4
228<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
Dit laatste komt ook aan HAMMOND, BENGEL en<br />
LINDHAMMER waarfchynlyk voor. Evenwel hebben<br />
zy 'er geenen anderen grond voor, dan de overéén-<br />
Itemming van naamen. Een zeer zwakke grond waarlyk!<br />
Want, dewyl de Jooden in de laatste tyden<br />
eenen Koning gehad_ hebben, die ALEXANDER JANNE<br />
US genaamd was, wiens Gemaalin insgelyks ALEXAN-<br />
CRA heette, en ook de Zoon van Koning ARISTOBC-<br />
LUS, zoo wel als van den grooten HERODES deezen<br />
naam droegen, gelyk wy mede kap. IV: 6 van eenen<br />
ALEXANDER , die van Hoogepriesterlyken gedachte<br />
was, leezen —-— kunnen wy ons niet verwonderen,<br />
dat deeze naam by de Jooden in gebruik geraakt is;<br />
gelyk daarom ook MARK. XV: 21 van eenen gemeenen<br />
Jood , die ALEXANDER heette, gewag gemaakt<br />
wordt.<br />
Djt alleen ita ik toe, dat deeze ALEXANDER, van<br />
wien wy thans fpreeken, aan LUKAS niet onbekend<br />
geweest is, nademaal hy 'AA/f*^?, en niet 'AAS|«.£ S
der Apoflelen. Hoofdft, XIX: 35. 4 329<br />
K«T«ir2iV«s Ti)» xüe;x. Men leest kap. XXI: 40:<br />
««TÉrtir! rf %ue)i welke uitdrukking kap, XII: 17 en<br />
XIII: 16 insgelyks voorkomt.<br />
'EJiiy!»»»-»», te weeten ««r»». Dat de woorden: groot<br />
is de Diana der Epheferen flechts de hoofdzaaklyke inhoud<br />
van hun gefchreeuw uitgemaakt hebben, hebik<br />
by vers 28 reeds aangemerkt. Hoe kan men den»<br />
ken, dat dit woest Volk geheele twee uuren lang<br />
niets anders, dan deeze woorden» zoude gelchreeuwd<br />
hebben? Maar deeze woorden herhaalden zy evenwel<br />
menigwerf, en wanneer zy 'er iets anders onder<br />
gemengd hadden, hoorde men telkens weder: groot is<br />
de Diana der Ephefers l<br />
vers 35. Maar toen de Burgemeester het Volk geftild<br />
hadt, [prak hy ben op deeze wyze aan: lieve Ephefers,<br />
waar is een menfeh, die niet weet, dat de ftad Ephefen<br />
de dienaaresfe van den Tempel der groote Godinne Dia»<br />
na , en van bet Beeld is, het welk van den Hemel is<br />
gevallen. Daar 'er zulk eene geweldige opfchudding<br />
was, kwam 'er eindelyk eene Magiftraatsperfoon by<br />
het Volk. Dat deeze eerst naa verloop van byna twee<br />
uuren ten voorfchyn kwam, heeft men aan de voorzichtigheid<br />
der Overheid toetefchryven. Men moest<br />
der raazerye van het Volk den teugel vieren, tot dat<br />
het vermoeyd was, en daar door in ftaat, om redenen<br />
te hooren. Tegen gemoederen, die derwyze verhit<br />
waren , moest men ook geene andere, dan verftandige<br />
en teffens vriendlyke redenen , gebruiken.<br />
Zelfs een wild dier laat zich door vriendlykheid temmen.<br />
Deeze Redenaar wordt è y ?«pparm genaamd. Dit<br />
was te Ephefen, en in andere ftedgn van dat land,<br />
de benaaming der eerfte Magiflraatsperfoone; gelyk<br />
de Altorffche Hoogleeraar SCHWARZ, in een opzetlyk<br />
gefchrift, tot opheldering van deeze plaatze in den<br />
jaare 1735 uitgegeeven, zeer duidelyk uit aloude pen.<br />
ningen beweezen heeft. De Syrifche Overzetter heeft<br />
X 5 dee>
330 Verklaaring van de Handelingen<br />
deezen titel ook op die wyze verftaan, dewyl hy dit<br />
woord, y£xftpaTeu
der Apoftelen. Hoofdft. XIX: 35. 331<br />
toch eens, wat gy gedaan hebt. In hoe groot een<br />
gevaar hebt gy door uwe opfchudding de had gebracht;<br />
cn welke ftraffe hebben wy niet te duchten,<br />
wanneer de Keizer hoort, dat 'er by ons een oproer<br />
ontdaan is, het geen door niets kan verdedigd of<br />
verontfchuldigd worden? Gaat toch nu wederom uit<br />
eikanderen, en leeft voortaan in rust en vrede!<br />
Dat het Volk zich naar deeze vermaaning van den<br />
Burgemeester gefchikt heeft, zien wy daar uit, dewyi<br />
LOK AS van geene de minfte weêrlpannigheid ge.<br />
wag maakt, e'n dus ftilzwygend te kennen geeft, dar<br />
de Burgemeester zyn oogmerk gelukkig bereikt heeft.<br />
Ook wordt hier door bevestigd, het geen ik te vooren<br />
beweerd hebbe; te weeten: dat de Overheid der<br />
ftad, door een verftandig begrip, deeze nieuwe leere<br />
gcvviftiglyk geduld, en het onredelyk geacht heeft,,<br />
haare Leeraaren te vervolgen.<br />
Thans zal ik, het geen tot opheldering van deeze<br />
redevoeringe noch noodig zyn mocht, met korte<br />
woorden voorftellen.<br />
Dat "A>^S 'F.Qiritt eene beleefde en vriendlyke aanfpraakwas,<br />
hebben wy kap. XVII, 22 reeds gezien.<br />
En dat het woord éen verhit en eeuigzins vertoornd<br />
gemoed van den fpreeker aanduidt, heeft BLACKWAL<br />
m zyne Critica N. T. p. 114, en zyn vertaaler, WOL»<br />
LE, met andere plaatzen , beweezen. Ook ftrydt het<br />
tegen de vriendlyke aanfpraak van onzen redenaar niet,<br />
wanneer hy met eene yvcrige ftemme voortvaart: hoe<br />
kunt gy toch zoo onbedacht zyn , dat gy niet bedenkt<br />
, hoe hoog geacht onze Godinne in de geheele<br />
waereld zy?<br />
Over het woord NJ«IM ?«{ leeze men de aanmerkingen<br />
van WOLF en WETSTEIN, gelyk mede de verklaaring<br />
van DEVLING, § XVIII. — Niet flechts geheele lieden<br />
werden Tempeldienaaresfen eenerGodtheid genaamd,<br />
maar ieder Tempel hadt ook zekeren byzonderen dienaar.
332 Verklaaring van de Handelingen<br />
naar, die den naarn van ««««'^s droeg; gelyk men die<br />
klaar zien kan uit de plaatze van XENOPHON, door RA-<br />
FHELIUS bygebragt.<br />
AoaW?, by welk woord men gelyk LAMR. BOS in zyn<br />
boek de Ellipfibus Graicis p. 7, toont, *V
der Apostelen. Hoofdft. XIX: 36 38. 333<br />
Men kan het Griekfche woord ook in eene ruimere<br />
betekenisfe opvatten, volgens welke het iemand, die<br />
den Tempel, door het verwekken van opfchuddinge,<br />
of op eenige andere wyze, onthe'ligd , te kennen<br />
geeft. — Op deeze wyze werdt PAOLUS, kap. XXI,<br />
28 befchuldigd, dat hy Heidenen in den Tempel gebracht<br />
, en , door dat middel, den/elven ontheiligd<br />
hadt.<br />
Wat betreft, het geen hier van PAULUS gezegd<br />
wordt, dat hy de Godin DIANA niet gelasterd hadt,<br />
LIMBURG merkt dit, in zyne famenfpraak met eenen Rabbi<br />
, als een vaifch getuigenis aan, en meent, dat de<br />
redenaar dit, om het volk beter te ftillen, tegen beter<br />
weeten heeft voorgegeeven. Quod fcriba civitatis dicit,<br />
zyn zyne woorden , nibü Mos locutos contra Dianam ,<br />
fecit ut homo politicus, ut feditionem compefceret, quoz<br />
femper periculofa est civitati. Ik heb dit te vooren<br />
reeds op eene betere wyze beantwoord , daar ik aanmerkte,<br />
dat de Apostel zich uit Christlyke voorzich»<br />
tigheid, gewacht heeft, om deeze Godin en haaren<br />
Tempel niet openlyk te befpotten , en dat hy alleenlyk<br />
den bekeerden Epheferen den dienst, dien men aan<br />
deeze Godinne bewees, verworpen , en deszelfs affchuwlykheid<br />
getoond heeft. En van dit zelfde gevoelen<br />
is LANGE' ook by dit vers.<br />
vers 38. Maar zo Demetrius en zyne Konstenaaren iets<br />
tegen iemand heeft, dan zyn 'er immers rechtdagen en<br />
Langdwogden ; laat ben daar eikanderen aanklaagen.<br />
tigit rii» AÓyo» i^itv is eene fpreekwyze, die nergens anders<br />
voorkomt. Dan wy vinden anderen , die 'er naar<br />
gelyken, kap. XXIV, 19, 1 COR. VI, 1 en COLOSS.<br />
III, 13. Op de eerstgemelde plaatze leezen wy: t%ur<br />
ti icgU rtr», het geen wy dus uitdrukken: iets tegen<br />
iemand hebben — op de tweede:<br />
een verfebil met iemand hebben —— op de derde : up<br />
i%sn itgh n,ce , over iemand te klaagen hebben. Onzen<br />
text heeft CAMERARIÜS zeer gepast vertaald: fi quid<br />
ba.
$34 Verklaaring van de Handelingen<br />
balent accufatiorUs adverfus quempiam (zo zy eenige befchuldiging<br />
tegen iemand hebben)<br />
'Aygxitt «"/a>r-'«i noodzaakt ons, by het eerste<br />
woord ipfe.*' te verftaan, en op deeze wyze te vertaaien:<br />
'er moorden recbt-dagen gehouden, Dus verklaaren<br />
het ook CAMERARIOS, BEZA, GROTIUS, CASAUBONUS<br />
en OUPORT (in hunne Aanmerkingen op THEOPHRASTUS,<br />
kap. VI), PRICVEUS, ERASMUS SCHMIDT, GRONOVIUS<br />
(Obs. Crit. lib. UI, cap. 22 p 640), HAMMOND, RA<br />
PHELIUS (Aanm. uit HERODOTOS), LAMB. BOS (deEllips.<br />
Grcecis p. 78), SUICERUS en LINDHAMMER.<br />
De meesten van deeze Geleerden willen ook<br />
in «Vój«/«< veranderd hebben, het geen men niet voor<br />
eene onverantwoordlyke vervaliehing van den text te<br />
houden heeft, dewyl de beste Godtgeleerden het daar<br />
in eens zyn , dat de Accenten in het Nieuwe Testament<br />
niet aan de Apostelen, maar aan de Uitleggeren<br />
en Affchryvers , moeten taegefchieeven worden; gelyk<br />
noch onlangs de Heer BOERNER in zyne Ijagoge in Script.<br />
S. p. 25, beweerd heeft.<br />
De woorden: 'er zyn immers Langdvoogden (Proconfuies),<br />
veroorzaaken geene kleine zwaarigheid , dtwyl<br />
"er altoos maar één Proconjul te gelyk in een land was.<br />
BEZA en GROTIUS zyn van oordeel, dat men 'er den<br />
Proconful met zyne Byzitteren (Legatï) door te verftaan<br />
heeft. Dan hiertegen merkt BISCÖE aan, dat de By«<br />
zitrers den aanzienlyken titel van Pioconfules niet kon.<br />
den draagen Ook noemt GROTIUS zelf het eene Catacbrejis<br />
(eene oneigenlyke manier van fpreeken).<br />
BASNAGE flaat eenen anderen weg in. Hy vermoedt,<br />
in zyne Annal. ad a. 55 § XI, dat 'er in klein Afien toen<br />
twee Kcizerlyke Procuratores geweest zyn. Hy gist<br />
ten tweeden , dat deeze Procuratores door de Jooden<br />
met den naame van Proconfules begroet worden. En<br />
tea
der Apoftelen. Hoofdft. XIX: 36"—35?. r>2$<br />
ten derden vermoedt hy, dat LUKAS zich hier ook van<br />
deeze taaie der Jooden bediend heeft. De eerfle van<br />
deeze drie gistingen is al te Hout, dewyl hy dezelve<br />
hadt behooren te bewyzen. Dan dit was hemonmoop-lyk;<br />
weshalven hec my niet weinig verwonderd, dat<br />
BISCÖE dit voor de beste oplosüng van deeze zwaari-''heid<br />
gehouden heeft.<br />
SALOMO VAN TIL meent, in het eerste deel van zynen<br />
Commentarius over den brief van Paulus aan de Lp.<br />
befers kap. IV , dat zich op dien tyd vier nabuurige<br />
Proconfules te Ephefen bevonden hebben, om met elkanderen<br />
over zekere zaak te beraadflagen. — Eene<br />
verklaaring, die zoo weinig grond heeft, als de voorgaanden.<br />
Laat ons ten befluite ook de meening van LINDHAM<br />
MER hooren. Deeze is van oordeel , dat men , boewel<br />
dit land maar éénen Proconful hadt, evenwel, dewyl<br />
altoos de eene Proconful op den anderen volgde,'ook<br />
konde zeggen: voy hebben immers Landvoogden; gelyk<br />
men kan zeggen: „ geen Student behoort zich zeiven<br />
„ te wreeken , want wy hebben immers Prorectores ,<br />
„ by welken men over geleedene verongelykingen kan<br />
„ klaagen " — hoewel 'er altoos maar één Prore&or te<br />
gelyk zy. Dan ik herinner my niet, deeze fpreekwyze<br />
ooit gehoord te hebben; en dus kan die verklaarim*<br />
my ten minsten niet voldoen.<br />
ö<br />
Ikbekenne, dat de verfchillende verklaaringen, die<br />
ik tot dus verre heb bygebracht, op zulke zwakke gronden<br />
rusten, dat men rede hebbe, om de ééne vóór<br />
de andere naa, te verwerpen. Ook heb ik geene, die<br />
beter was, weeten uittedenken. Nochtans draa^e ik<br />
dit te meer met geduld , dewyl het weinig nadeels<br />
doet, dat wy hier de rechte meening van LUKAS ciet<br />
kunnen ontdekken. Misfchien is het eene oude fchryffout,<br />
die hier wederom onze oogen verblindt Cs).<br />
vers<br />
(f) Misfchien maakt men de zwaarigheid in dit vers groter,<br />
dan
g3ucb ï« sjjottfffcfctn flxs.-<br />
|«9lPötC/ 9* 39 2<br />
jfltf* VERTAALER.
der Apoftelen. Hoofdft. XX: r. 337<br />
gerot is, U*.*
338 Verklaaring van de Handelingen<br />
eenen Vriend neemen; en het is hierom, dat wy in de<br />
Syrilche vertaalinge van dit vers leezen: hy heeft hen<br />
gekust. Zoo leezen wy vers 38 duidelyk, dat de Chris,<br />
tenen, die van PAULUS affcheid namen, hem gekust<br />
hebben. Dit was by de Plebreeuwen eene oude gewoonte,<br />
gelyk wy GEN. XXXI, 28 en sj; P»UTH. I,<br />
p; 2 SAM. XlX, 39; en 1 KON. XIX,\o zien kunnen.<br />
Dan dewyl deeze gewoonte zeer natuurlyk was,<br />
vindt men dezelve ook by andere Volken.<br />
vers 2,3. En toen hy de landftreeken doorgetrokken<br />
was, en tot ben met veele woorden gefproken hadt, kwam<br />
hy in Griekenland, en hieldt zich daar drie maanden op.<br />
Dan, dewyl de Jooden bem vervolgden, toen hy na Syrien<br />
wilde affleeken, nam men het befluit, om'wederom<br />
na Macedonien te rugge te keeren. Uit Macedonien reisde<br />
de Apostel na Griekenland. Macedonien was insgelyks<br />
eene Griekfche landfehap. Wanneer dan Griekenland<br />
daar tegen overgefteld wordt, wordt 'er dat<br />
gedeelte van Griekenland door verftaan, het welk niet<br />
onder Koninglyke Heerfchappy ftondt, maar uit vrye<br />
Gemeenebesten beftondt.<br />
Op deeze wyze onderfcheidt de Romeinfche Gefebiedfehryver<br />
FLORUS , lib. II, cap. 7, Macedonien<br />
en Griekenland, en meldt teffens, dat deeze laatste<br />
benaaming aan dat land gegeeven werdt, het welk legibus<br />
vivebat fuis, &P avita iibertate fruebatur (naar zyne<br />
eigene wetten leefde , en de voorouderlyke vryheid<br />
genoot).<br />
In deeze betekenisfe fchryft CURTIUS ook, IV, r,<br />
10, dat DARIUS Macedonien en Griekenland te gelyk<br />
beoorloogd heeft. Meer foongelyke plaatzen vindt<br />
men by RAPHELIUS, in zyne aanmerkingen uit POLY-<br />
BIUS.<br />
De<br />
ze men JOH. JENSIUS in zyn Ferculum litterarium, p. 13 fqq. dan<br />
hy heeft de betekenis, die het zelve hier ter plaatze heeft vergeeten.
der Apoflelen. Hoofdfl. XX: 2, 3. 33 c,<br />
De fpreekwyze *i«f« ^»?»«? T^S";, zfcb dn'e maanden op*<br />
houden, heoben wy by kap. XV, 33 reeds opgehelderd.<br />
Dewyl op waijiVas het woord «VaT volgt, kan men op<br />
de gedachte komen , dat hier een folaecismus plaats<br />
vinót. Dan men moet weeten, dat de Grieken dikwils<br />
met een woord in den eersten naamval (nominati.<br />
vus) beginnen , en naderhand op eene andere wyze<br />
voortvaaren. GLASSIUS heeft in zynen 28 Canon de Nomme<br />
verfcheidene voorbeelden van dien aart uit het<br />
Ojde en Nieuwe Testament by één gezameld, en uit<br />
andere Griekfche fchryveren RAPHELIUS , in zvne aantekeningen<br />
uit POLYBIUS op deeze plaatze — KUHN in<br />
zyn Register op JELIANI varia biflorits, onder de woorden<br />
conjtructis en nominativus — en SCHWARTZ de Soloeasmü<br />
cap. XlV , § 13 en 14. Men zie ook myne aan«<br />
merking op JOH. VII, 38.<br />
Om ons van deeze vervolging der Jooden een begrip<br />
te maaken, moeten wy ons uit andere plaatzen , inzonderheid<br />
uit kap. XXIII, 20 en 30 gelyk mede uit kap.<br />
XXV, 3, herinneren, dat de yverigften, onder de ongeloovige<br />
Jooden, hem volgden, om hem onverhoeds<br />
te overrompelen en om het leeven te brengen. Dewyl<br />
nu in Syrien eene zeer groot menigte van Jooden woonde<br />
, en het in Macedonien voor hem zoo gevaarlyk<br />
niet was, ging hy wederom te rugge na Macedonien.<br />
'Aikys&üi betekent afvaaren, met een fchip vertrek»<br />
ken; gelyk kap. XIII, 13, XVI, 11. XVIlI, 21.<br />
By e'ye>fr« ytüur, wordt geen perfoon gemeld : men<br />
heeft het dus niet te vertaaien: by hefloot; maar: men<br />
nam bet befluit. Niet alleen PAOLUS achtte dit raadfaam,<br />
maar zyne reisgenooten, welker naamen men<br />
in het volgend vers vindt, waren het daar in ook met<br />
hem eens. — SCHWARTZ heeft in zyn Lexicon N. T,<br />
eenige plaatzen uit DIONYSIUS HALI'CARNASSENSIS by-<br />
Y 2 ge-
340 Verklaaring van de Handelingen<br />
gebracht, waar in y^f*» ook een befluit, om iets te<br />
doen, te kennen geeft.<br />
vers 4,5,6. En hy werdt verzegeld tot in Afien<br />
door Sopater, dewelke van Bercea gèhooi tig voas, en door<br />
Arijïarchus en Secundus, die uit Thesfalonica vaar en, ais<br />
mede door Cajus, die te Derbe gehoor en voas, en door Ti*<br />
motbeus, gelyk ook door Tychicus en Tropbimus, dewelken<br />
uit Afien waren. Deezen reisden voor uit, en wachtten<br />
ons te Troas. Maar wy voeren, naa de paafcbdagen*<br />
-van Pbilippen af, en kwamen te Troas by ben in vyf<br />
dagen , en hielden ons aldaar zeven dagen op. Deeze<br />
reisden met hem door Macedonien tot in Afien. Hier<br />
bleeven zy niet by hem, maar hy zondt hen uit, den<br />
eenen na deeze, den anderen na eene andere plaatze,<br />
om de Gemeentens in Afien in het geloof te ver-<br />
Herken, en door het toebrengen van nieuwe leden te<br />
vergrooten. Hy fprak hen op deeze reize het laatst<br />
te 'Troas in Afien; gelyk het volgende vers leert.<br />
Troas was de naam van de landfchap, en ook van de<br />
ftad. Van de ftad van dien naame wordt kap. XVI,<br />
8 en 2 TIM. IV, 13 insgelyks gewag gemaakt.<br />
Dat men hier door Afien het zoogenaamde Afia pro.<br />
confularis te verftaan heeft, waar van Ephefen de<br />
Hoofdftad was, hebben wy te vooren reeds gezien.<br />
De grenfen van dit gedeelte van Afien befchryft Eu-<br />
NAPIUS in het Leeven van MAXIMUS bl. 106.<br />
"AK?« «V"?"' betekent hier: op den vyf den dag ,<br />
of, gelyk ERASMUS en BEZA het met den ouden Latynfche<br />
Overzctter vertaald hebben, in vyf dagen. De<br />
Geleerde Grieken fpreeken op die wyze niet. Wes><br />
hal ven wy gelooven , dat deeze manier van fpreeken<br />
alleenlyk by het Volk in gebruik geweest is. LÜTHE<br />
RUS voegde deeze woorden achter
der Apoflelen. Hoofdjl. XX: 4—8. 341<br />
vers 7,8. Maar op den eersten dag der weeke, toen<br />
de jongeren by één waren gekomen, om bet brood te bree.<br />
ken , predikte Paulus bun , terwyl by den anderen dag<br />
dacbt te vertrekken; enby voer voort te prediken tot mid.<br />
detnaebt. En 'er waren veele lampen op de zaa'.e, daar<br />
zy .by een waren. —— Op den eersten dag der Wspke —<br />
dat is op eenen Zondag, en niet, zoo als LÜTHERUS<br />
het vertaalde, op eeuèn Sabbath. KLEMJVI heeft deezen<br />
misflag in zyne uitgaave van den Bybel ook aangemerkt.<br />
Men zie myne aanmerking op MARK, XVI,<br />
2. Wy vinden deeze manier ven fpreeken ook MATTH.<br />
XXVIII, 1 en 1 COR. XVI, 2.<br />
Op deezen dag hielden de Christenen hunne Godtsdienstigeibyeenkomsten<br />
, dewyl CHRISTUS op denzelven<br />
verreezen was: en dewyl de Christenen door de<br />
overdenking van zyne verryzenisfe aan hunce Opltandige<br />
ten eeuwigen leeven nadruklyk herinnerd, en,<br />
om dat geluk niet te verliezen, meer en meer tot eene<br />
bereidvaardige en lydzaame verduuring van allerlei<br />
droefenisfen in deeze waereld aangefpoord worden.<br />
Gelyk nu op dien dag altoos het Heilig Avondmaal<br />
gehouden werdt, zoo hieklt PAULUS het thans ook met<br />
de aanweezenden. De Syrifche Overzetter heelt het<br />
daarom uitdruklyk Eucbarijliam, het Avondmaal<br />
genoemd,<br />
Ook kunnen wy 'er, met SCHMIDT , in Disp. de obla.<br />
tis EMcbaristicis, § IV, niet aan twyfelen , of thans<br />
zal het H. Avondmaal gehouden zyn , dewyl *A^a;i<<br />
Ètirtt overal van het houden van het H. Avondmaal<br />
gebruikt wordt; gelyk wy ce vooren, by kap. 11, 42.<br />
gezien hebben.<br />
Men moet hier by noch aanmerken, dat in de eerste<br />
tyden het H. Avondmaal, volgens bet voorbeeld van<br />
deszelfs grooten Inlteller, des nachts gehouden werdt:<br />
om welke rede men het niet den maaltyd of het maal,<br />
Y 3 maat'
34*<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
maar bet Avondmaal noemde. En ook op dien tyd.<br />
werdt het thans door PAULÜS gehouden.<br />
De fpreekwyze: w«f*Ti/»i«» T«» xlyt», met zyne rede.<br />
voennge verder voortvaar en, vinden wy by WETSTEIN ,<br />
uit andere Griekfche fchryvers opgehelderd.<br />
A*j«9r*?is zyn geene Fakkelen, zoo als LÜTHERUS het<br />
vertaalt, maar Lampen, gelyk MATTH. XXV, i en<br />
JOH. XVllI, 3. Van deeze moesten 'er, in zulk eene<br />
ruime zaale , en voor zoo eene groote vergadering,<br />
veelen te gelyk branden.<br />
BARONIÜS gist in zyne Annales ad a 58, dat dit groot<br />
aantal van Lampen insgelyks heeft moeten dienen, om,<br />
volgens de deukwyze der Jooden , te doen zien, dar,<br />
het thans een dag van vreugde was dan deeze<br />
gisfing is zeer zwak, en fteunc alleenlyk op het volgende<br />
vers van PERSIUS.<br />
Herodis venere dies, cunctaque fenestra<br />
Difpofitce pinguem nebulam vomuere lucernce.<br />
vers 9. Maar zeker jongeling , genaamd Eutycbu<br />
die in een venster zat, geraakte, daar Paulus zoo lang<br />
predikte, in eenen diepen Jlaap , en voerdt door den jl<br />
overmeesterd, en viel van de derde verdiepinge na be<br />
den, en voerdt dood opgenomen. CALOVIUS beftraft GR<br />
TIUS met recht, die EUTYCHUS in EUTYCHES wilde veranderen.<br />
Hy herinnerde zich niet, dat ook de naam<br />
EUTYCHUS , in oude Schriften en Opfchriften , dikwils<br />
wordt aangetroffen; gelyk PRIC^EUS en WETSTEIN<br />
toonen. Ik voege'er noch eenen EUTYCHUS by, die<br />
in de redevoering van CICERO voor Roscius , kap.<br />
XVI, voorkomt.<br />
Deeze Jongeling zat in een open venster (v), en<br />
lui-<br />
(v) Volgens de meening van DODDRIDGE heeft men dit venfter
der Apoftelen. Hoofdft. XX: £, 10. 343<br />
luifterde met aandacht na den Apostel. Dan toen<br />
PAULUS voortvoer tot middernacht te prediken, overwon<br />
de natuurlyke flaap zyne opmerkfaamheid, te<br />
meer, daar hy waarfchynlyk ook door het werk, het<br />
geen hy den dag te vooren gedaan hadt , vermoeyd<br />
was, en hem vaakerig gemaakt hadt —— en deedt<br />
hem uit hec venster vallen.<br />
KxrvtpïgsS-at heeft hier tweecrleie betekenis. Wanneer<br />
'er rm ÖDF« byflaat , betekent het, door den flaap<br />
verwonnen en overweldigd worden. Dus fpreeken ook<br />
andere fchryvers, welker plaatzen PRICJEUS en WET<br />
STEIN bybrengen. Maar op zich zelf betekent x».<br />
344 Verklaaring van de Handelingen<br />
de lichaam, waar door hec zelve wederom Ieevendig<br />
wierdt.<br />
Zyt ftil, riep PAULUS nu , en maakt geen gerurbt<br />
meer. Want zyne ziele is wederom in bem; by is wederom<br />
leevendig. De woorden zyne ziele is in hem, lyden<br />
tweeerlei verklaaring. Zy kunnen betekenen : zyne<br />
ziele is nocb in hem, en hy is flechts in flaauwte; of<br />
ook zyne ziele is wederom in hem ; dat is : daar<br />
hy werklyk dood was, heeft Godt hem thans het leeven<br />
weder gefchonken.<br />
De eerste van deeze vertaalingen (w) kan hier geene<br />
plaats vinden,, dewyl dezelve tegen heE getuigenis van<br />
LUKAS flrydt, dtwe'kc in het voorgaande vers zegt,<br />
dat hy dood werdt opgenomen.<br />
De tweede wordt insgelyks aangenomen door GRO<br />
TIUS, BEZA, ARCULARIÜS, LUKAS OSIANDER , de twee<br />
GERHARDS, LANGE, LINPHAMMER, W ALTHER in zyne<br />
Harmonia Biblica, BEBELIÜS in zyn Twistfchrift de bis<br />
mortun § 39,<br />
Volgens het gevoelen van Vossius, lil. UI de Idolo.<br />
latria cap. 20 />. 818, was de ziel noch wel in bet<br />
lichaam , maar het leeven niet, dewyl de band , die<br />
lichaam en ziel veréénigt, ten éénenmie ombonden<br />
was. PAULUS vereenigde het een en ander wederom,<br />
en maakte op deeze wyze den jongeling, die wezenlyk<br />
dood was, weder leevendig.<br />
Dan het is voor ons van weinig behngs te weeten,<br />
hoe_ lichaam en ziele by deezen jongeling wederom veréénigd<br />
geworden zyn: ook kunnen wy ten dien op.<br />
zichte nooit eenige zekerheid bekomen. Het is ons<br />
ge-<br />
(w) Hier op is EKASMUS In zyne paraphafis gevallen, dewelke<br />
dus Inidt: adhic anima ejus in ipfo est, nondum tota corpus reliquit<br />
(zyne ziele is noch in hem, zy heeft zyn lichaam noch<br />
«iet geheel verlaaten).
der Apoftelen. Hoofdft. XX: ft, 12. 345<br />
genoeg, te weeten, dat PAOLOS iemand, die buiten<br />
tw>fel dood was, wederom leevendig gemaakt heelt.<br />
vers if. Daar op ging hy voeder na boven, en, naa<br />
dat by bet brood gebroken en gegeeten badt, fprak by<br />
nocb lang met bun, tot dat de dag aanbrak: toen vertiok<br />
by. KA*V*S «V»» Kaf •yivcrxfitte; betekent: naa dat<br />
hy bet Avondmaal en vervolgens den maaltyd gehouden<br />
hadt. Naa het doen van zyne predikatie hieldt hy<br />
eerst het H. Avondmaal, en hierop liet hy zyne toehoorets<br />
vertrekken. Doch fommigen bleeven by hem<br />
tot zyn vertrek. Met deeze hieldt hy noch een nader<br />
gefprek, en nam teffens fpyze tot zich, ten ein.<br />
de, nieuwe krachten tot zyne reize te zamelen.<br />
Ttv.&cii, het welk eigenlyk proeven of fmaaken betekent,<br />
wordt, naar den aart der Hebreeuwfche taaie,<br />
van eenen maaltyd gebruikt. Men zie, het geen<br />
ik by kap. X: 10 heb aangemerkt.<br />
"E$" '«jtrir, langen tyd. Zoo leezen wy LUK. XXII:<br />
8,
34-cT Verklaaring van de Handtlingen<br />
was. Wy zien hier uit dat i'ynyDi in de betekenisfe<br />
van het plusquam-perfeclum moet vertaald worden,<br />
op deeze wyze: zy hadden den jongeling, die nu we.<br />
derom leevendig was 3 na boven (op de zaale) gebracht<br />
enz.<br />
vers 13, 14. Maar wy gingen voor af Scheep, en<br />
voeren na Asfus ; alwaar wy Paulus moesten inneemen.<br />
Want hy hadt het dus bevolen, dewyl by te land wilde<br />
reizen. Toen by nu te Asfus by ons kwam, namen wy<br />
hem by ons, (in ons Schip) en kwamen te Müylene.<br />
Toen wy van daar afgejioken waren, kwamen wy den<br />
volgenden dag tegen over het eiland Chios. nstyw betekent<br />
te land reizen, het zy de reize te voet, ofte<br />
paard, of op een rytuig gedaan worde. In den 47<br />
brief van LIBANIÜS", in de Centuria van WOLF, p.<br />
130 leezen wy: *«ƒ n£*»'*» *«/ WA,-»>, gy moogt te land<br />
of te water te reizen*<br />
Ook de Latynen (by voorbeeld CURTIUS, IV: 2, 5)<br />
ftelien eenen exercitus pedestris tegen navalis over, niet»<br />
tegengaande de eerfte zoo wel uit ruiterye als uit<br />
voetvolk beftaat.<br />
De oude Latynfche Overzetter heeft dus deeze<br />
plaatze zeer oordeelkundig vertaald: per terram iter<br />
facturus , fchoon hem onder de laatere Overzetters<br />
niemand , dan LENFANT gevolgd hebbe. Ook heeft<br />
de Rechtsgeleerde, ZACH, HUBER , in de derde Dis-<br />
Jertatie van hec eerfte boek zyner Disfertationes, die<br />
in den jaare 1720 te Franeker zyn uitgegeeven, aangemerkt;<br />
dat *s£«f's»> te deezer plaatze, niet te voet,<br />
maar le land reizen, betekent. — ERASMOS heeft derhalven<br />
uit «-s£swe
der Apoftelen, Hoofdft. XX: 13—ie>. 347<br />
neemen. Op dezelfde wyze fpreekt HERODOTUS dikwils,<br />
gelyk RAPHELIUS getoond heeft.<br />
Waarom PAULUS niet terftond in het Schip gegaan<br />
zy, 111 .ar de reize een ftukwegs te land gedaan heeft,<br />
is niet moeylyk te raaden. Dewyl hy wist, dat het<br />
Schip eenigen tyd te Asfus zoude blyven liggen ,<br />
wilde hy op deeze reize de Christenen, die hy zou.<br />
de ontmoeten , in het geloof verfterken. Het viel<br />
hem ondraaglyk, zich van geestlyken arbeid te onthouden.<br />
WITSIUS fchryft hem , Setï. IX, de Vita Pauli,<br />
§ 17, een ander oogmerk toe. Hy is van gedachte,<br />
dat PAULUS in deeze éénzaamheid zich eens met Godt,<br />
en zich zeiven, wilde bezig houden, naa dat hy zoo<br />
lange te vooren zich in gezelfchap met andere menfchen<br />
bevonden hadt. Hy vooronderftelt, dat de Apostel<br />
de reize geheel alleen gedaan heeft — het<br />
welk niet te denken is.<br />
Tot welke landfchap de ftad Asfus behoord hebbe,<br />
zien wy uit de woorden van PLINIUS , lib. XXXVI.<br />
cap. 17, daar hy zegt: in Asfo Tioadis.<br />
Sylt/3!Ï».Ï()P TUI , zicb by iemand voegen. Dat deeze<br />
de betekenis van dit woord is, toont ELSNER uit<br />
verfcheidene andere plaatzen.<br />
'E;« T«» " A F » , in de ftad Asfus. Dit gebruik van<br />
het woord ïm in plaatze van «f is ons reeds dikwils<br />
voorgekomen.<br />
Het woord «"»T« f» betekent tegenover; gelyk WET<br />
STEIN overvloedig getoond heeft. CAMERARIUS , en<br />
met hem, ja met zyne eigene woorden , CALOVIUS<br />
vertaaien het ten onrechte: devenimus reSla in Cbium<br />
(wy kwamen rechtftreeks te Chios).<br />
vers 15, 16. Den volgenden dag kwamen voy aan<br />
iet
.348 Verklaaring van de Handelingen<br />
bet eiland Samos, en naa dat wy (den nacht over) te<br />
Trogyllion gebleeven waren, kwamen wy den volgenden<br />
dag te Milete. Want Paulus hadt befiooten, Ephefen<br />
voorby te vaaren, om zich niet al te lange in Afien op.<br />
tebouden. Want by haastte zich, om op den Pinkjlerdag<br />
te Jerufalem te zyn, indien bet mooglyk ware. rix Sx.<br />
betekent met het Schip aanlanden, gelyk WET<br />
STEIN uit veele andere fchrifcen beweezen heeft.<br />
"H t'x«t*Un iftlg» betekent ook in het volgende Hoofdftuk,<br />
vers 26, en LUK. XIII: 3, den volgenden dag.<br />
Men zie, het geen ik by de laatstgenoemde plaatze<br />
heb aangetekend.<br />
vers 17. Maar by zondt van Milite na Ephefen, en<br />
liet de Oudften der Gemeente tot zich roepen. Het woord<br />
x-»nr eiBfi, heeft de Heer WETSTEIN ons ook in andere<br />
pkiatzeu uit oude Griekfche Schrvveren geweezen<br />
(x).<br />
Door de Oudften, r«*f * eiT&vrle.">
der Apoftelen. Hoofdft. X X : 17. 34$<br />
ve niet alleen de armen, maar ook de Leeraaren zelve,<br />
van het noodig onderhoud verzorgden.<br />
Hier noemt PAULUS dan in het byzonder de Leeraaren,<br />
Presbyteros— de Oudften; daarentegen vers 28<br />
noemt hy hen Episcopos — Opzieneren.<br />
Deeze naamen zyn dus van dezelfde betekenisfe. —<br />
Op dezelfde wyze noemt onze Apostel, die hy TIT.<br />
J: 5 Presbyteros genaamd hadt, vers 7 Episcopos, en<br />
daar hy 1 TIM. III: 2 en TIT. I: 5 de plichten van<br />
eenen Leeraar der Kerke befchryft, noemt hy hem<br />
ter eerfler plaatze Episcopum, op de tweede Presbyterum.<br />
Wel haast werdt het noodzaaklyk, aan deeze Leeraaren<br />
of Bisfchoppen eenen Opziener te geeven , en<br />
in groote fteden eenen Episcopum Episcoporum (of,<br />
gelyk men het in Duitfchland noemt, eenen Superivtendent)<br />
aanteltellen. — Een Leeraar, die in wysheid<br />
en deugd uitmuntte, konde zyne Amptgenooten<br />
in verfcheidene gevallen onderrichten, deezen aanmoedigen,<br />
geenen vermaanen, eenen anderen waarfchuwen.<br />
Op die wyze werdt TIMOTHEUS, op bevel van<br />
PAULUS, tot Bisfchop of Superintendent der Kerke van<br />
Ephefen aangefteld; weshalven EUSEBIUS hem, in zyne<br />
Kerkl. Gefchied. B. III. Hoofdft. IV, niet ten onrechte<br />
primum Epbefice ecclefies Episcopum (den eerften<br />
Bisfchop der Gemeente te Ephefen) noemt. Ook<br />
noemt GROTIUS hem, in zyn boek de Jure fummarum<br />
potestatum circa facra, cap. X. §. 2, en cap. XL §. 6,<br />
gelyk mede BINGHAM, Antiq. Eccl. lib. II. cap. 1. p.<br />
66, eenen Bisfchop, die over de overige Leeraaren<br />
van Ephefen, als Opziener, gefield was.<br />
Op deeze wyze was TITUS ook door PAULUS tot<br />
Bisfchop op het Eiland Creta, en dus tot opziener<br />
en voorftander van alle de Leeraaren, op alle plaat,<br />
zen van dit Eiland , aangefteld. Zoo ook , wanneer<br />
OPENB. II: 1, de Engel der Kerke van Ephefen wordt<br />
aan-
350 Verklaaring van de Handelingen<br />
aangefproken, kan men daar door niets anders, dan<br />
den Opperflen of het Hoofd der Leeraaren verftaan;<br />
die aldaar in zulk eene menigte gevonden werden.<br />
Dan door den tyd maatigden zich deeze Opzieneren<br />
te veel gezags aan, en gedroegen zich als waereldlyke<br />
regenten ; en eindelyk in het Pausdom behielden<br />
de Bisfchoppen noch maar alleen den naam<br />
der Bisfchoppen van PAOLUS , daar zy voor het overige<br />
niets Bisfchoplyks vertoonden. De Bisfchoppen<br />
in de tyden der Apostelen gingen met hunne medeleeraaren,<br />
als met Broederen, om, en maatigden zich<br />
geene meerderheid boven hen aan: alleenlyk -hielden<br />
zy het oog op derzelver leere en wandel, zy droegen<br />
zorge voor de goede orde by den Godsdienst, en<br />
wanneer 'er iets te overleggen viel, riepen zy hunne<br />
amptgenooten byéén.<br />
vers 18, 19. Toen deeze nu by bem kwamen, fprak<br />
by tot hen: gy weet, boe ik my, van den eerften dag<br />
af, dat ik in Afien gekomen ben, den geheelen tyd, by<br />
u gedraagen hebbe: nademaal ik den Heer met allen ootmoed<br />
, en met veele traanen gediend hebbe, en onder veele<br />
aanvei htingen, die my , wegens de vervolgingen der<br />
Jooden, zyn overgekomen. Eer wy deeze affcheidsredevoering<br />
verklaaren, zullen wy dezelve in haare onderfcheidene<br />
deelen befchouwen, ten einde de geregelde<br />
orde, en den voortreflyken nadruk, die daarin<br />
zichtbaar is, ontwaar te worden.<br />
De uitleggeren hebben deeze redevoering met groote<br />
verwondering moeten befchouwen , zonder welke wy<br />
dezelve insgelyks niet leezen of overweepen kunnen.<br />
Est oratio heec Pa'di Anostoli, fchryft CAMERARIUS.<br />
Sententiarum gravitate £f verborum copia in foUiciti atnoris<br />
de r<br />
lara'ione, {ƒ commonefn£iiove accura'a offi'ü,<br />
admhaHli induitria compofita, £f diligentifima lecVone<br />
covfide'anoneque dignisfima , f deeze redevoering van<br />
den Apostel , die door gewicht van zaaken en rykdom<br />
van woorden, uitmunt —• is met eenen verwon.
der Apoflelen. Hoofdfl. XX: 18, 19. 351<br />
I wonderenswaardigen vlyt opgefteld , en der naerftigfte<br />
leezinge en overweeginge ten hooglten waardig).<br />
Zy loopt af in de volgende orde.<br />
PAOLOS herinnert hun het gedrag, het welk hy tot<br />
dusverre op den duur gehouden hadt , en ftelt dit<br />
hun, als zynen Opvolgeren , ter navolginge voor ,<br />
1 vers 18, 19, 20, 21. Hy verkondigt hun zyn<br />
voorneemen, om na Jerufalem te reizen, voegt 'er<br />
by, dat hy aldaar in de gevangenis zoude geraaken,<br />
en misfchien wel zyn leeven verliezen ; maar verklaart,<br />
dat hy des niettegenftaande voor deeze reize<br />
niet fchroomde, daar hy bereid was, om, om CHRIS<br />
TUS wille, alles te lyden, vers 22, 23, 24. — Hy<br />
betuigt hier op, te Ephefen niets nagelaaten te hebben<br />
, om iederéénen op den weg der Zaligheid te<br />
brengen, en verklaart dus, dat, indien iemand verlooren<br />
mocht gaan, die zelf alleen aan zyne verdoemenisfe<br />
fchuldig is, vers 25, 26, 27. — Vervolgens<br />
vermaant hy de Leeraaren tot eenen zelfden vlyt,<br />
en eene zelfde getrouwheid, in de waarneeminge van<br />
hunne bedieninge, vers 28. —— Waar by hy voorfpelt,<br />
dat hun niet alleen binnen kort vervolgingen<br />
zouden overkomen, maar ook valfche Leeraaren onder<br />
hen opftaan, vers 29, 30 — waarom hy de Leeraaren<br />
nochmaals vermaant, om zyn voorbeeld natevolgen,<br />
vers 31. — Hier op volgt vers 32 zyn af.<br />
fcheidswenfch; waar by hy eene kleine na-rede voegt,<br />
in welke hy, zoo wel toehooreren als leeraaren , tegen<br />
gierigheid waarfchuwt, en tot weldaadigheid ver.<br />
maant, vers 33, 34, 35.<br />
Wy zien, dat in deeze redevoeringe verfcheidene<br />
byzonderheden voorkomen, die de Apostel, niet al.<br />
leen den Leeraaren, maar ook den voorftanderen van<br />
den tweeden range, van dewelken wy te vooren gefproken<br />
hebben, voorftelt; als welke het, zoo wel<br />
als de eerften, ter harte moesten neemen , en de broederen<br />
tot eene geduurige herinnering der woorden van<br />
den Apostel, die hen betroffen, aanfpooren.<br />
Gy
35 2 Verklaaring van de Handelingen<br />
Gy weet, dus beginc hy, hoe ik my by u gedraagen.<br />
hebbe. Op dezelfde wyze fchryft hy aan de Christenen<br />
te Ihesfalonica, i THESS. II: 10: gy zyt myne.<br />
getuigen, hoe heilig en onberüplyk ik by u geleefd h-bbe.<br />
PAOLOS heeft hier meer het oog op zynen wandel,<br />
dan op zynen vlyt in de waarneeminge van zyn<br />
Leeraarampt.<br />
Een Leeraar zal by zyne Gemeente weinig nut doen,<br />
indien hy niet, het geen hy klaar uit Godts woord<br />
voqrfchryft, zelf beoefent, en zyner geestlyke kudde<br />
een voorbeeld van alle Christlyke deugden aan<br />
zich zei ven geeft. Zo hy dit niet doet, (is het grootlyks<br />
te duchten,) dat zyne toehoorers enkel hoorers<br />
des woords zullen blyven, en niet ook doeners van<br />
het zelve worden.<br />
PAULUS beveelt daarom ook, vers 28, allen geestlyken<br />
Medicynmeesteren , eerst hunne komst aan zich<br />
zelve te beproeven, indien zy hunne geestlyke lyderen<br />
gezond willen maaken. En deeze zelfde onderrichting,<br />
of liever deeze zelfde herinnering, geeft hy<br />
aan zynen TIMOTHEUS, I IIM. IV: 6.<br />
Dit hebben alle Voorftanderen der Kerke ook wel<br />
te overweegen, en uit de geenen, die een fiisfehops —<br />
dat is, een Lecraar-ampt begeeren, alleen zoodanigen te<br />
kiezen, die, by de bekwaamheid, om het woord van<br />
Godt te prediken, ook eene groote maat van Godtzabgheid<br />
bezitten , en daar van doorflaande blyken<br />
gegeeven hebben.<br />
PAULUS vaart voort, den leeraaren der Kerke te<br />
Ephefen te herinneren , hoe hy zyn ampt onder hen<br />
met allen ootmoed hadt waargenomen.<br />
Misfchien befpeurde hy aan fommigen onder hen $<br />
dat zy in gevaar waren, om, wegens hun Leeraarampt,<br />
hoogmoidig te worden. Gelyk zich, kort naa<br />
de tyden der Ar.ostelen, de hoogmoed der Leeraaren,<br />
in-
der Apoflelen. Hoofdft. XX: 20, ar. 353<br />
inzonderheid van hun, die in groote fteden den eerhen<br />
rang bekleedden, op de ichandelykite wyze begon<br />
te vertonnen ; zoo als aan niemand die in de<br />
Kerklyke Gefchiedenisfen geen vreemdeling is, kin<br />
onbekend zyn.<br />
Hy bracht hun dan onder het oog, dat de gedachte<br />
van de voortreflykheid en het aanzien van zyn A.<br />
postelampt hem nimmer hoogmoedig gemaakt, en dat<br />
hy zich altoos nederig tegens eenen iegelyken gedraagen<br />
hadt. Ja, vaart hy voort, hy was zoo ootmoedig<br />
geweest, dat hy veelen, zelfs met traanen, gebeeden<br />
hadt, zyne vermaaningen te volgen, en in<br />
het geloof Itandvastig te blyven. Op deeze wyze<br />
verklaart de Apostel zelf zich, vers 31. Men zie<br />
ook 2 COR. II: 4.<br />
Hy voegt 'er by, dat geene aanvechting (dit is hielde<br />
betekenis van het woord *ne*
354- Verklaaring van de Handelingen<br />
maar hy verklaart deeze uitdrukking door: nihil Job.<br />
ticui, nihil disfimulavi.<br />
Dat LÜTHERUS het op beide deeze plaatzen te recht<br />
vertaald heeft, door: ik heb u niets onthouden; en CA-<br />
M E R A R I U S , door: nihil vos celavi (ik heb niets voor<br />
u verborgen gehouden) hebben PRICJEUS, SUICERUS,<br />
ELSNERUS en WETSTEIN —- aan dewelken WOEF me.<br />
de zyn ftem geeft — uit plaatzen van andere Griekfche<br />
Schryveren beweezen.<br />
Dat PAULUS niet flechts in de algemeene vergaderingen<br />
gepredikt, maar de Christenen ook in hunne<br />
huizen bezocht en onderricht heeft, merkteen Leeraar,<br />
dien zyn plicht heilig is, als een voorfchrift aan;<br />
weshalven hy niet flechts by zyne huisbezoekingen<br />
eene flichtlyke taaie voert, maar ook zyne toehoo-<br />
'rers nu en dan, zoo veel hem zulks mooglyk is, bezoekt,<br />
en ook dan zyn best doet, om hen tot goede<br />
Christenen te maaken, of in waare Godtzaligbeid<br />
te doen toeneemen. Zulke byzondere gefprekken hebben<br />
dikwils meer kracht en nadruk, dan de openbaare<br />
redevoeringen, die voor de Christenen in het algemeen<br />
gehouden worden.<br />
Wanneer PAULUS zegt, dat hy hun niets, het geen<br />
nuttig voas, onthouden of verzweegen heeft, verdient<br />
de uitdrukking: nuttig, onze byzondere opmerking,<br />
ïlet komt my voor, dat wy daar door niet kunnen<br />
verftaan: het geen ter Zaligheid noodig is. Want dit<br />
is hy nooit gewoon, met zulk een zacht, en, mag<br />
ik het zoo noemen, zwak woord uittedrukken. Myns<br />
oordeels heeft hy dan willen zeggen, dat hy, behalven<br />
de waarheden des geloofs , hun ook verfcheidene<br />
nuttige dingen, inzonderheid, die op hem zeiven<br />
betreklyk waren, verhaald heeft; by voorbeeld:<br />
hoe wonderbaar hy door JESUS bekeerd wierdt; wat<br />
Godt, door hem, op andere plaatzen gedaan hadt;<br />
welke vervolgingen hy hier en elders hadt moeten<br />
ondergaan; en wat van dien aart meer zy.<br />
Deeze
der Apoftelen. Hoofdft. XX: 22, 23. 357.<br />
Deeze byzonderhcden te weeten, was wel voorde<br />
Christenen te Ephefen niet volftrekt noodzaaklyk,<br />
maar nochtans zeer nuttig en ftichtelyk. Van de nood.<br />
zaaklyke waarheden, die hy hun, zoo wel in hec o.<br />
penbaar, als in byzondere gefprekken, hadt voorgedraagen,<br />
fpreekt by in het volgende vers. PAU<br />
LUS predikce dan niecs anders, dan het geen CHRIS<br />
TUS, MARK. ï: 15 gepredikt hadt; doet boete, en ge.<br />
looft aan bet Evangelie.<br />
Dat hauaPTves&ai yverig en nadruklyk leeren bete»<br />
kent, hebben wy by kap. II: 40 reeds getoond.<br />
'H Ètf Ta» es»» fttrdtii», is hier eene zoogenaamde<br />
pbrafïs prcegnans ; gelyk WOLF zeerwel heeft aangemerkt.<br />
Deeze uitdrukking fluit naamlyk, bchalven<br />
het berouw over de zonden, ook het toevlucht neemen<br />
tot Godts barmhartigheid, de zinsverandering,<br />
en het voorneemen in, om voortaan den dienst der<br />
eonde te verlaaten.<br />
•vers 22, 23. En nu ziet, ik, die reeds in den Geest<br />
gebonden ben, reize thans na Jerufalem, en weet niet,<br />
wat my aldaar zal overkomen; bebalven dat de Geest in<br />
alle fteden getuigt, dat ik aldaar banden en droefenisfen<br />
te wachten hebbe. Wanneer PAULUS zich hier in den<br />
geest gebonden noemt, heeft dit dezelfde betekenis,<br />
die ons kap. XIX: 21 is voorgekomen. Hy verftaat<br />
'er zyne ziele en zyn verftand door, waar in hy zich<br />
zei ven voorftelde, als eene perfoon, die met ketenen<br />
gebonden is. Hy acht zyne gevangenis te Jerufalem<br />
zoo zeker, dat hy zich in zyne verbeeldinge reeds<br />
in ketenen en banden befchouwe. — Deeze verklaaring<br />
wordt aangenomen door BEZA, GROTIUS, HAM<br />
MOND, LANGE en WOLF.<br />
De andere verklaaring, doorERASMÜs, ARCULARIUS,<br />
CALTVTUS , GLASSIUS, CALOVIUS, GERHARD, LIND-<br />
HAMMER en ZELTNER aanaenomen, volgens welke de<br />
Ap.ostel zoude bedoeld hebben te zeggen, dat de H.<br />
% 1 Geest
35$ Verklaaring van de Handelingen<br />
Geest hem aanfpoorde, om na Jerufalem te reizen ,<br />
en zich aldaar gevangen te laaten neemen, wordt met<br />
recht verworpen, dewyl zy van de Griekfche woorden<br />
al te verre afwykt, en PAULÜS, eerst in het volgende<br />
vers, van de openbaaringe, aan hem door den<br />
H. Geest gedaan, gewag maakt.<br />
Het gevoelen van ALBERTI is geheel en al onbeflaanbaar,<br />
Hy verklaart deeze woorden dus: ego Spiritu<br />
SanEto munitus , firmatus , £? 'quojl cifcümigatus<br />
(ik, door den H. Geest, onderlleund, gefterkt, en,<br />
om zoo te fpreeken, van rondsomme gebonden).<br />
PADLUS zegt, dat de H. Geest hem tot dus verre<br />
op zyne reize, in alle'fteden, verkondigd hadt, dat<br />
hv te Jerufalem zoude gevangen genomen worden.<br />
Wy weettn, dat in dien tyd veele Christenen foortgelyke<br />
openbaaringen, van het geen binnen kort gefchieden<br />
zoude van den H. Geest ontfangen hebben.<br />
Dit gefchiedde óök in dit geval. Eén van deeze Propheeten<br />
wordt in het volgende Hoófdftuk vers 11 met<br />
naame genoemd.<br />
Mtuvri (ti fchynt meer eene Latynfche, dan Griek,<br />
fche, fpreekwyze te zyn. In hec Latyn toch is men<br />
gewoon te zeggen: manet me penna, de ftraffe wacht<br />
op my, of ik heb deeze of geene ftraffe te wachten.<br />
vers 24. Maar ik acht zulks' alles niet', ja ik acht<br />
zelfs myn eigen leeven niet, ten einde ik myne loop met<br />
vreugde voleinde , en bet ampt, het welk ik van den<br />
Heere Jefus ontfangen hebbe , om bet- Evangelium van<br />
Godts genade te prediken. 'oJi«!« xlya* -xoinfiaf. Dus<br />
fpreekt HERODOTÜS insgelyks dikwils, gelyk RAPHE<br />
LIUS heeft aangemerkt.<br />
De Heer WETSTEIN brengt noch meer plaatzen by;<br />
maar uit dezelve blykt, dat de fpreekwyze avis va Xcyvf<br />
mts *eisi&af , noch meer in gebruike geweest is. Ook<br />
hel-
der Apoftelen Hoofdft. XX: 24—26. 35?<br />
heldert hy het volgende: ^«w» r#/«U», door gelykluidende<br />
plaatzen op.<br />
Ik bekommer my nergens over, wil PAULUS zeg?<br />
gen, het mooge my gaan, zoo als het wil. Ja, hoe<br />
zeer de menfchen gemeenlyk niets hooger achten ,<br />
dan hun leeven, en daar zy eenig leevensgevaar zien;<br />
het zelve, zoo veel mooglyk, zoeken te ontwyken,<br />
acht ik myn leeven in het geheel niet, wanneer ik<br />
het in den dienst van mynen HEERE , JESUS CHRIS<br />
TUS , moet opofferen.<br />
Zynen loop •voleinden, het geen PAULUS 2 TIM. IV:<br />
7, ook van zich fchryft, is eene fpreekwyze van zynen<br />
tyd, in welken men eenige belooning op hing,<br />
die hem ten deele viel, dewelke in de loopbaane het<br />
eerst het einde bereikte. PAULUS verklaart deeze<br />
fpreekwyze zelf, 1 COR. IX: 24, 25.<br />
vers 25. En nu ziet, ik weet, dat gy allen, onder<br />
welken ik omgereisd, en bet Ryk van Godt gepredikt<br />
hebbe, myn aangezicht niet wederom zult zien. In plaatze<br />
van b »ii hi*'ri>, lezen wy kap. IX: 32 Si Ui<br />
CALOVIUS houdt dit voor eene menfehlyke gisfing,<br />
en oordeelt het zeer wel mooglyk, dat PAULUS eenigen,<br />
van dewelken hy thans affcheid nam, naa dien<br />
tyd wedergezien heeft. Dit is waarfchynlyker, dan<br />
wanneer DODDRIDGE denkt, dat PAULUS hier uit eene<br />
Godtlyke Openbaaringe gefproken heeft. Met CA<br />
LOVIUS ftemt LANGE overéén in zyn Vita Pauli p. 192.<br />
Ja LENFANT oordeelt het zeker, dat de Apostel, toen<br />
hy naderhand wederom in deeze gewesten kwam, fommigen<br />
van deeze Mannen wedergezien heeft.<br />
vers 26. Daarom hetuige ik u heden, dat ik van hun<br />
aller bloed rein ben. uaprvpofto) if&. Dus fpreekt PAU<br />
LUS ook GAL. V: 3. Dit woord behelst eene diere<br />
verzekering, welke betekenis en welken nadruk ook<br />
Z 3 het
358 Verklaaring van de Handelingen<br />
het woord testor heeft ; waar van zich BEZA ook ia<br />
zyne Overzettinge met recht bediend heeft.<br />
Ik hen rein van hun aller bloed. Kap. XVIII: 6 fprak<br />
hy oo!c alaus. Dat dit eene Hebreeuwfche manier van<br />
fpreeken is, hebben VORSTIUS, cap. XIX, de Hebraismis<br />
p. 340 en SÜICERÜS, T. I. p. 7 aangemerkt.<br />
vers 27. Want ik bel niets te rugge gehouden, dat<br />
ik u niet de geheele wil van Godt zoude aangetoond hebhen.<br />
'H ficv^i rcffBuC, betekent hier, gelyk LOK. VII:<br />
30, de wil van Godt, en wel zyne genadige wil, die<br />
hy geopenbaard, en volgens welke hy den" menfchen<br />
getoond heeft, wat zy, om zalig te worden, zoowel<br />
gelooven, als doen moeten.<br />
vers 28. Geeft dan nu acht op u zelve, en op de geheele<br />
kudde, over welke u de Heilige Geest tot opziene.<br />
ren gefield beeft, om de Gemeente Godts te weiden, die<br />
hy zich door zyn eige bloed verworven beeft. — Geeft<br />
acht op u zelve, dat is, let vooreersten inzonderheid<br />
daar op, dat gy zelve u, zoo wel van de algemeene<br />
plichten van het Christendom, als van die, dewelken<br />
aan uw Ampt eigen zyn, moogt kwyten. Want die<br />
zich om zyne eige Ziele niet bekommert, zal noch<br />
veel minder voor die van andere menfchen zorgen.<br />
Dan deeze vermaaning van PAÜLUS hebben wy by<br />
vers 18 reeds opgehelderd.<br />
Wanneer PAULÜS zegt, dat zy tot herders gefield<br />
zyn (x), om hunne kudde te weiden (welk woord PE<br />
TRUS, 1 PETR. V: 2, ook van de Leeraaren gebruikt)<br />
zien wv, dat de naam pastor (herder), die tot op onzen<br />
ud is voortgeplant, en reeds door PAULUS, EPH.<br />
IV: 11 , aan de Leeraaren van bvzondere Kerken gegeeven<br />
wordt, eene gevoeglyke benaaming is; en dat<br />
zy, d e deezen naam draagen, door denzelvcn aan de<br />
plichten van hunne bedieninge herinnerd worden.<br />
De<br />
"ESITH. Deeze uitdiukking komt 1 Cos. III: 28 ook voor.
der Apoftelen. Hoofd/?. XX: 27, 28. 359<br />
De volgende woorden: dt Kerk of de Gemeente Godts,<br />
die by züb door zyn eigen bloed verworven beef:, zyn<br />
door de Godtgeleerden naerftig gebezigd , dewyl de<br />
Socinianen dezelve op meer dan ééne wyze verdraaijdcn,<br />
om hunne gewoone vermindering der Eere van<br />
CHRISTUS te verdeedigen. JOH. TOBIAS MAJOR heefc<br />
zich, in zynen Commentarius bl. 294. tot 301, en CA-<br />
LOVIUS, in zyne Biblia illustrata, met eene breedvoe.<br />
rige verhandeling daar tegens verzet, en beweerd ,<br />
dat CHRISTUS hier uitdruklyk Godt genaamd wordt.<br />
Ook heeft DORSCHJEUS dit, in de vyfde Disfertatie<br />
van zyne pentadecas, verder uitgevoerd.<br />
CLERICUS en WETSTEIN hebben, onder de laatere<br />
Schryvers, den Socinianen geenen geringen dienst beweezen;<br />
dewyl zy hunne Leezeren hebben zoeken te<br />
overreeden, dat de rechte leezing hier niet is ,<br />
maar Kv ?Uv<br />
de Kerk van Christus; het geen ook<br />
het gevoelen van GROTIUS is in zyne aanmerkinge Qy).<br />
Dan er zyn ook regtzinnige Godtgeleerden geweest,<br />
die van oordeel waren , dat hier de Kerk niet de Kerk van<br />
CHRISTUS, maar van Godt, den Vader, genaamd wordt.<br />
Onder deeze behoort BENGEL, die ten gronde legt,<br />
dat PAULÜS dikwils van de Kerk van Godt, (by voor-,<br />
beeld GAL. I: 13 en 1 TIM. III: 5 en 15) nooit van<br />
de Kerk des Heeren of van Christus, gewag maakt.<br />
Dan hier in heeft hy mis. CHRISTUS noemt zelf de<br />
Kerk zyne Kerk , MATTH. XVI: 58 en gelyk<br />
PAULUS, I COR. XI: 16. 1 THESS. I: 4;.en 2 THSSS.<br />
II: 14, fchryfc: de Kerken of de Gemeentens vin Godt ,<br />
«( e\x.**
360 Verklaaring van de Handelingen<br />
Nochtans kan ik niet nalaaten, my met BENGEL te<br />
verwonderen, dat PAULUS hier nietz''gt: de Kerk vd»<br />
Christus, indien hy dit bedoeld heeft. Indien z\n<br />
oogmerk hier geweest was, te toonen, dat CHRISTUS<br />
waarachtig Godt is, komt het my voor, dat hy zich<br />
anders, en wel duidelyker , zoude uitgedrukt hebben:<br />
gelyk hy hem Rom. IX: 5 met de grootste duidelykheid<br />
Godt noemt.<br />
Ik ben van tyd tot tyd op eere verklaaring van<br />
deeze plaatze gekomen, die wel van het gewoone gevoelen<br />
van onze Godtgeleerden afwykc, maar noch.<br />
tans de drogredenen der Socinianen even nutioosmaakt,<br />
dewyl by dezelve de Godtheid van CHRISTUS vooronderheid<br />
wordt.<br />
Ik ben naamlyk van oordeel, dat de woorden van<br />
PAULUS , de Gemeente van Godt, die by zich door zyn e,gen<br />
bloed verworven heeft, zoo veel betekenen, als:<br />
de Gemeente van Godt, dewelke Christus zich door zyn<br />
eige bloed verworven beeft.<br />
Men verwondere zich niet , dat ik aan PAULUS<br />
deeze uitlaating (Ellipfïs) toefchryvc. Dezelve is<br />
zeer gebruiklyk. Wanneer naamlyk de Leezer reeds<br />
weet , wien , het geen gezegd wordt, eigenlyk<br />
moet worden toegefchreeven, wordt dikwils die perfoon,<br />
dewyl dit onnoodig is, niet genoemd. De voorbeelden,<br />
door GLASSIUS Lib. IV. TraSt. II, obf. 1 ,<br />
bygebracht , zyn genoeg, om alle twyfeling weg te<br />
neemen. Dan men behoort dezelve in de grondtaale<br />
na te zien.<br />
GEN. XIV: 20 leezen wy de gelukwenfching van<br />
MELCHISEDEK: geloofd zy Godt, die uwe vyanden in<br />
uwe hand gegeeven heeft —— hier op volgt: en hy gaf<br />
hem de tiende van alles. Leest men hier niet: en by<br />
gaf; in plaatze van: Abraham gaf.<br />
Kap. XLI: 13 van het zelfde boek leest men: ge.
ier Apoftelen Hoofdft. XX: 29. 361<br />
hk Jofeph ons voorfpeld beeft, zoo is het ons gegaan.<br />
Want 'ik ben wederom in myn ampt gefield, maar bem<br />
beeft hy laaten ophangen. Hy, naamlyk: de Koning.<br />
1 SAM. UI: 7: Saul hadt een bywyf, genaamd Rizla.<br />
Ln hy fprak: waarom fiaapt gy by myns Vaders<br />
bywyf? —— Hy fprak, nier. SAUL; maar ISBOSETH,<br />
SaULs zoon.<br />
HIOB III: 20: Waarom geeft hy (in plaatze van:<br />
«waarom geeft Godt) den bedrukun bet licht, en bedroefden<br />
hart en bet leeven? i<br />
1 Joh. V: 16 fpreekt de Apostel op dezelfde wyze:<br />
wanneer iemand zynen broeder eene zonde ziet doen,<br />
die niet ter dood is, die mag bidden; zoo zal hy den<br />
geenen, die niet ter dood zondigen, bet leeven geeven.<br />
Kunnen wy ons nu noch wel verwonderen, wanneer<br />
PATXCIS hier ook alzoo fpreekt, en den naam van<br />
CHRISTUS uitlaat, wanneer hy zegt, dat dezelve zicb<br />
de Gemeente Godts door zyn eige bloed verworven heeft ?<br />
Dit is immers eene gewoone uitdrukking, die ten opzichte<br />
van CHRISTUS veel gebruikt wordt, en eene<br />
waarheid, die aan alle Christenen bekend is, influit.<br />
EPH. 1: 7 en COL. I: 14: wy hebben de verlosfing door<br />
het bloed van Christus. OPENB. V: 9: gy» Lam Godts,<br />
hebt ons met uw bloed Gode gekocht.<br />
Ik merk ten befluitc noch aan, dat in deeze woorden<br />
: de Heilige Geest beeft u tot Opzieneren gefield over<br />
de Gemeente Godts, dewelke Christus zich door zyn Voed<br />
verworven heeft, de hooggeloofde Drieëenheid genoemd<br />
wordt, te weeten: Godt, de Vader —— de eeuwige<br />
Zoon van Godt en de H. Geest; in welke drie<br />
peribonen der Godtheid wy ook den heiligen Doop<br />
ontfangen hebben.<br />
vers 29. -Want dit weet ik, dat, naa myn vertrek,<br />
Z. 5 «er.
362 Verklaaring van de Handelingen<br />
verscheurende wolven, die de kudde niet zullen verfchoo.<br />
nen, onder u zullen komen. Men verftaat door deeze<br />
wolven gemeenlyk Leeraaren, die de Christlyke leere<br />
vervallenen, en de toehoorers tot verderflyke dwaalingen<br />
verleiden. Dus heeft IRENTEUS het, B. III,<br />
kap. 14, reeds verklaard. Ook noemt onze Zaligmaaker<br />
zelf, MATTH. VII: 15, de valfche Leeraaren<br />
—- wolven.<br />
Dan de naam van verfcheurende wolven, wordt EZECH.<br />
XXII: 27 en ZEPH. III: 3 ook aan Vorften, die zich<br />
als dwinglanden van hun Volk gedraagen, gegeeven.<br />
Deeze laatste betekenis voegt hier ter plaatze het best;<br />
en op die wyze voorfpelt PAULUS den Christenen te<br />
Ephefen vooreerst wreede vervolgingen, en naderhand<br />
ook, in het volgende vers, groot gevaar voor de Toehoorers,<br />
om door valfche Leeraaren verleid te worden.<br />
De manier van uitdrukkinge bevestigt deeze verklaaring.<br />
Want vervolgers zyn waarlyk wreede en<br />
verfcheurende wolven (dit is de betekenis van *v' Ka,<br />
fixe&j en verfchoonen niets, maar verfcheuren en vermoorden<br />
de fchaapen van CHRISTUS zonder eenige<br />
barmhartigheid. Dit is ook de verklaaring van GRO.<br />
TIUS. En hoe konde de Apostel zich het eene onheil,<br />
het welk de Kerke van Ephefen boven het hoofd<br />
hing, vertegenwoordigen, zonder teffens van het andere<br />
te gewaagen?<br />
PAULUS zegt, dat dit gefchieden zoude naa zyn ver.<br />
trek. Op deeze wyze heeft LUIHERUS het woord<br />
ook vertaald. En in de vertaalinge van ERASMUS en<br />
BEZA, post discesfum meum, luidt het op dezelfde wyze.<br />
Deeze betekenis is hier naamlyk zeer klaar. Anders<br />
betekent dit woord: profeftio (eene verreizing)<br />
gelyk de Heer WETSTEIN toont. Maar hier hebben<br />
wy het, zoo als BEZA fpreekt, in eene nieuwe bete.<br />
kenis. Evenwel wy vinden hec in die betekenisfe<br />
ook
üer Apoftelen. Hoofdft. X X : 3*3. 363<br />
«ok in het derde boek der MACCAB^EEN , en wel in<br />
bet zesde vers voor het einde van dit boek (z).<br />
vers 30. Ja uit u zelve zullen zoodanige Mannen op.<br />
ftaan, dewelke verkeerde Leeringen voordraagen, om de<br />
Jongeren tot zicb te lokken. A«A S7, betekent hier, gelyk<br />
op veele plaatzen, leeren, of leeraaren.<br />
b.ireaftfii'x, verkeerde dingen, verkeerde Leeringen,<br />
waardoor de waarheid verkeerd, en de leugen voor<br />
waarheid vei kocht wordt. Een Volk , het welk op<br />
die wyze verkeerd in verftand is, en dwaalingen boven<br />
de waarheid kiest, wordt MATTH. XVII: 17. LOK IX:<br />
41 en PHIL. II: 15 ynt» ht,- e«fifii»i genaamd. Zulke<br />
verkeerde Leeraaren prediken het geen met den Christlyken<br />
Godtsdienst ftrydig is: het geen CHRISTDS gebooden,<br />
of toegelaaten heeft, verbieden zy, terwyl<br />
zy, het geen hy verbooden heefc, onder de dingen,<br />
die zeer wel kunnen toegelaaten worden, zo niet onder<br />
de geboodene dingen tellen. En onder die<br />
Leeringen is ééne der affchuwlykften , indien den<br />
Christenen het leezen der H. Schriftuure verbooden,<br />
en dus, gelyk QJÜESNEL fpreekt, den Kinderen de*<br />
Lichts het licht uit de handen genomen wordt.<br />
Het woord «x«
6-j. Verklaaring van de Handelingen<br />
CRATES: uit de geenen, die my toegedaan zyn, kunt<br />
gy niet éénen van my aftrekken («IWI^) en tot n<br />
lokken; daarentegen van uwe Leerlingen kan ik tot<br />
my trekken, wien ik wil. . Het geen SOCRATES<br />
haar antwoordde, kan men ook tot valfche Leeraaren<br />
zeggen. Geen wonder, fprak hy want gy leidt<br />
hen op eenen weg, die afloopt, maar ik voere myne<br />
Jongeren op eenen berg, die zwaar te beklimmen is.<br />
Hoe juist deeze voorfpelling van PAULÜS door de<br />
uitkomst vervuld zy, en hoe menigerlei valfche Leeraaren<br />
'er in de Kerk van EpheSën zyn opgedaan, kunnen<br />
wy OPENB. II: 2 en 6 leezen.<br />
vers 31-. Daarom zyt waakzaam , en gedenkt, dat<br />
ik, drie jaaren lang, dag en nacht, niet hebbe nagelaa.<br />
ten, eenen ieder (onder u) met traanen te vermaanen.<br />
In het voorgaande Hoofd ftuk, vers 10, fchreef Lu-<br />
KAS, dat PAULUS te Ephefen twee jaaren geleerd heefr.<br />
Hoe dit nu met dit zeggen van PAULUS zeiven kunnen<br />
overééngebracht worden, hebben BEAUSOBRE en<br />
WOLF by deeze plaatzen gelyk mede LANGE, in Vita<br />
Pauli, Se£t, II, cap. IV, § 2 getoond.<br />
vers 32. En nu, lieve Broeders, beveele ik u aan<br />
Godt, en het woord van zyne genade, dewelke geduurig<br />
verder kan bouwen, en u onder allen, die hy geheiligd<br />
beeft, het Erfdeel kan (en zal) geeven. n« f«WSf,««/ ,>f t<br />
rS, ©foT. Deeze manier van fpreeken is ons kap. XlV:<br />
23 ook voorgekomen. • Ik beveele u — of ik gee.<br />
ve u over aan Godt, dien ik naamlyk uit het binnen,<br />
fte van myn hart aanroepe, dat by u den Geest der<br />
Wysheid geeve, mitsgaders verlichte oogen des verftands,<br />
ten einde gy 'erkennen moogt, hoe groot de heerlykbeid zy<br />
van het Erfdeel, het welk voor de heiligen bejlemd is.<br />
Met deeze woorden, die wy EPH. I: 16 vinden, kan<br />
men, myns bedunkens deeze betuiging van PAULUS<br />
in onzen text het best uitdrukken ; dewyl dezelve<br />
insgelyks aan de Christenen te Ephefen gedaan werdt,<br />
en daarin ook van het Erfdeel in den Hemel, het<br />
welk
der Apoftelen. Hoofdft. XX: 31, 32. 365<br />
welk Godt voor de heiligen bellemd heeft, wordt gewag<br />
gemaakt.<br />
'o<br />
T<br />
«« # A<br />
V 4<br />
ivr*t betekent het woord, het<br />
welk hy ons uit genade gegeeven heeft. Dus wordt<br />
het woord van Godt, kap. XIV: 3 ook genoemd, en<br />
in ons texthoofdfluk vers 24 heet het TÏ Ivay-yUu*<br />
rvs zat'**; rei &sov. Dit is ook de verklaaring van<br />
BEZA, GLASSIUS, (bl. 340) ZELTNER, LANGE, LIND-<br />
HAMMER en WOLF; om van andere uitleggeren thans<br />
niet te fpreeken.<br />
Zy dwaalen bygevolg , dewelken door bet woord<br />
hier, gelyk JOH. I: 1 den Zoon van Godt verftaan •<br />
by voorbeeld WITSIUS, Mifc. Sacr. T. II. Exercit. 3<br />
§ 39; MARK, Kxercit. Bibl. XXXVI; AMELIUS (dat<br />
is, Zoon; T. I. bl. 1064; OEDER, in zyne Aanmerkingen<br />
op den Rakaufcben Catechismus bl. 92 enz.<br />
waarom JOHANNES de eerfte geweest zy, die aan<br />
CHRISTUS deezen naam gegeeven heeft, en dat bygevolg<br />
geen Apostel of Evangelist vóór hem onzen Zaligmaaker<br />
onder die benaaming heeft kunnen voor»<br />
Hellen, zie men in myne aantekening op JOH. I: 1»<br />
Evenwel het blyft eene harde manier van fpreeken:<br />
ik beveele u aan Godt, en zyn woord. BEZA verklaart<br />
dezelve op deeze wyze: " ik beveele u aan Godt i<br />
,, dat hy u door de prediking van zyn woord be-<br />
„ waare ". GROTIUS: " ik beveele u aan Godt,<br />
„ door het woord van zyne genade. " Zeker laater<br />
,, uitlegger in de Hamburger gemengde Bibliotheek, D.<br />
„ III. bl. 906: " ik beveele u aan Godt en zyne ge-<br />
•„ nade. " De laatste verklaaring wykt al te verre<br />
van den grondtext af. Ook kan men de twee voorgaanden<br />
niet wel in de Griekfche woorden vinden.<br />
Myns oordeels komt de waare betekenis hier op<br />
uit: " ik beveele u aan Godt, en vermaane u, om by.<br />
„ zyn woord, het welk hy u uit genade gegeeven heeft,<br />
„ te blyven. " PAULUS heefc dikwils meer in zyne<br />
ge-
S65 Verklaaring van de Handelingen<br />
gedachten, dan hy met woorden uitdrukt. Wanneerhy<br />
derhalven zegt : ik beveele u aan het woord van<br />
Godt, kan hy daar mede zeerwel hebben willen aantoonen,<br />
dat hy hun geboodt, vast te houden aan het<br />
woord der genade, en zich het zelve ten fterkften te<br />
laaten aanbevolen zyn.<br />
TÜ tmaftlw, dewelke kan. Dit is naamlvk op ©JJ,<br />
Godt, betreklyk. Dus vertaalt het LÜTHERUS, BE<br />
ZA, GROTIUS, LANGE en ZELTNER. Het verwondert<br />
my, dat fommige uitleggeren dit, op eene zeer ge.<br />
dwongene wyze, op bet woord van Godt getrokken<br />
hebben.<br />
Godt, vaart PAULUS voort, kan rVi*»?.^»-^, daar<br />
op bouwen, dat is, gelyk ZELTNER het verklaart, geduurig<br />
verder bouwen, ten einde dit zyn heilig gebouw<br />
geduurig grooter en hooger worde, en het lichaam<br />
van CHRISTUS, gelyk PAULUS EPH. IV: 12 fpreekt,<br />
dat is, de gemeente der Christfenen , als een geestlyk<br />
gebouw, geduurig hooger mooge opgehaald worden.<br />
In de Overzettinge van Mom, die meer eene<br />
uitbreiding , of omfchryving is, leest men: qui peut<br />
achever l'édifice, que nous avons commemé.<br />
Die u kan, en dus ook volgens zvne genade, zal<br />
jgeeven, het Erfdeel, het welk de eeuwige zaligheid is.<br />
Dit zal hy u geeven, vaart PAULS voort, dewyl gy<br />
éoor hem geheiligd zyt.<br />
. 'E» T«~e r.yiarftfiiic betekent, onder de geheiügden, gelyk<br />
LÜTHERUS, ERASMUS en GROTIUS het ook vertaald<br />
hebben. BEZA vertaalt het: cum fanftificalis omnibus<br />
(met alle de geheiligden), het welk wegens het byvoegfel<br />
: omnibus, (alle) noch gevoeglvkcr is. Hy<br />
merkt het als eene Hebreeuwfche manier van fpreeken<br />
aan, en dat 3 dikwils cum betekent, kan men in<br />
de Concordantie van NOLDIUS, § 10, zien.<br />
9 c r s<br />
33 J 34» ik heb van niemand zilver of goud of<br />
klei*
der Apoflelen. Hoofdft. XX: 33, 31. 367<br />
kleederen begeerd. En gy weet zelve, dat tot myne nood.<br />
druft, en voor bun, die by my geweest zyn, deeze myne<br />
handen dienst hebben moeten doen. PAULUS hadt nu , in<br />
het voorgaande vers, zyne affcheidsredevoering geëindigd.<br />
Dan terwyl hy na het Schip ging, herinnerde<br />
hy zich de groote ondeugd, dewelke onder de Christenen<br />
van alle ftanden, maar inzonderheid, wanneer<br />
de Leeraaren der Kerke daar mede bezoedeld zyn,<br />
de wortel van alle kwaad is.<br />
Om hen nu tegen deeze ondeugd te beveiligen,<br />
fielt hy hun eerst met eene vriendlykheid, die gefchikt<br />
was, om hunne harten te treffen , zyn eige<br />
voorbeeld voor; en vervolgens brengt hy hun eene<br />
uitfpraak van CHRISTUS, die hun niet onbekend was,<br />
onder het oog.<br />
Gy weet, wil hy zeggen, dat ik noch goud noch<br />
kleederen, het geen gy my toch gaerne zoudt gegeeven<br />
hebben, van u aangenomen hebbe. Maar hy<br />
drukt zich noch fterker uit, en zegt: dat hy het een<br />
en ander niet eens begeerd hadt; dat is, dat hy by zich<br />
zeiven hadt voorgenomen, geduurende den geheelen<br />
tyd, dien hy by hen hadt doorgebracht, noch eenig<br />
onderhoud, noch kleedercn, van hun aantcneemen.<br />
Gy weet, vaart hy voort, dat ik door myner handen<br />
arbeid verdiend hebbe, het geen ik, zoo tot fpy.<br />
ze, als tot kleeding, noodig hadt. Zoo veel konde<br />
de Apostel met zyn handwerk, het welk ons uit kap.<br />
XVIII: 3 bekend is, gemaklyk verdienen. Zyne tafel<br />
was niet kostbaar, en zyne kleeding alleen, zoo alsde<br />
noodzaaklykheid die vorderde.<br />
Op die wyze, zegt hy, dat hy niet alleen zich zei.<br />
ven, maar ook zyne reisgenooten, hadt kunnen onderhouden.<br />
Zy konden hier uit zyne vergenoegfaam.<br />
heid, en hoe zuiver zyn hart was van alle gierigheid,<br />
leeren kennen, en zich deeze deugd van hunnen
368. Verklaaring van de Handelingen-<br />
tien Apostel in het vervolg altoos ter navolginge voordellen.<br />
Dat hy ook by andere Gemeentens, by dewelke hy<br />
dit raadfaam oordeelde, op die wyze geleefd heeft,<br />
zien wy 2 THESS. III: 8. Ikbeb, fchryft hy aldaar,<br />
by u neen brood om niet gegeeten, maar dag en nacht<br />
gearbeid, om niemand onder u lastig te vallen. En dr,ar<br />
door (vers 9) heb ik my u ten voorbedde gfleld. Hy<br />
getuigt dit insgelyks 1 COR. IV: 12; IX: 1252 COR.<br />
XI: 8 en XH: 13.<br />
Dit alleen moet ik noch aanmerken, dat PAOLUS<br />
de woorden: deeze myne handen, 2s
der Apoftelen. Hoofdft. XX: 35. 365<br />
anderen denken, dat deeze uitfpraak, en de gelegenheid,<br />
by welke dezelve gedaan werdt, den Apostel<br />
alleen k by mondelinge overlevering, het zy door<br />
Apostelen, of door andere Jongeren van JESUS, is<br />
bekend gemaakt.<br />
Het is geenszins eene ftrafwaardige nieuwsgierigheid,<br />
hier by met zjne gedachten Uil te fhan, maar<br />
de u:tlcggeren van de Handelingen der Aposte'en hebben<br />
zeer wel gedaan , dat zy zich voorgefleld heb.<br />
ben, 111 de Schriften der vier Evangelisten te onderzoeken,<br />
of zy deeze fpreuk van CHRISTUS, of ten<br />
minften de gelegenheid tot dezelve, en de gefchiedenis,<br />
tot dewelke zy behoort, kunnen vinden.<br />
Dewyl ik dit nu meene gevonden te hebben, en<br />
ik voorhebbe, myne gedachten daaromtrent niet alleen<br />
den uitleggeren der Heilige Schrift, maar ook allen<br />
Christlyke Leezeren, voorteftellen , zal hec gevoeglyk<br />
zyn, eerst de betekenis der woorden van dit vers<br />
te onderzoeken, inzonderheid dewyl, zoo wel ERAS<br />
MUS als ZELTNER , eenige zwaarigheid in de overzettinge<br />
gemeend hebben te vinden.<br />
LÜTHERUS heeft het in diervoegen vertaald: Ik heb<br />
u alles getoond, dat men zoo moet arbeiden, en zich der<br />
armen aanneemen , en gedenken aan bet woord van den<br />
Heere Jefus, dat hy gezegd heeft: geeven is zaliger dan<br />
neemen. Dan het begin der Overzettinge, behaagc<br />
ZELTNER niet. lly is, in den AJtorffchen Bybel,<br />
van oordeel, dat de woorden eigcnlyk dus behooren<br />
vertaald te worden: in dit alles heb ik u getoond, dab<br />
men en gedenken aan deeze redenen van den Heere<br />
Jefus , die by gefproken heeft. ERASMUS daarentegen<br />
is niet voldaan met de vertaalinge der laatste<br />
woorden; en wanneer hy de oude Latynfche overzetting<br />
beatus est ma^is (in plaatze van (a) beaiius<br />
est)<br />
(ci) Het is zoo wel in de Grieklchg als Latynfche taaie ge.<br />
VI. Deel. A a J kruik,
370 Verklaaring van de Handelingen<br />
eft\ dare, quam accipere verwerpt, verwerpt hy<br />
teffens die van LÜTHERUS, dewelke eveneens luidt.<br />
Wat de verandering van ZELTNER betreft: in dit<br />
alles beb ik u getoond (b) de Griekfche woorden:<br />
sr«>r« vtrtfott* Cftt> t laaten niet toe, hem onze toeilemming<br />
te geeven. En wanneer hy r*» *óyat door deeze<br />
redenen vertaalt, ziet men insgelyks klaar, dat hy<br />
van den Grondtext afwykt.<br />
Naa rype overweeging twyfele ik niet, of de betekenis<br />
van deeze woorden, kortlyk uitgebreid, kome<br />
hier op uit: ik heb u (ook iu dit ftuk) alles voorgefield,<br />
(toen ik by u was, vers 18) te weeten, dat<br />
men dus (dat is, gélyk ik, met de handen vers 34)<br />
moet arbeiden, en (door dat middel niet alleen zich zeiven<br />
, met de zynen onderhouden , maar ook) hun,<br />
die niet kunnen (c) arbeiden, (en dus door hunnen arbeid<br />
hun onderhoud niet verdienen) te hulpe komen,<br />
en dat men ook gedejiken moet aan de woorden (of (d)<br />
lee-<br />
bruiklyk, het woord magis ten overvloede by den Comparativus<br />
te voegen. Dus leeft men by PLAUTUS : magis dulcius en<br />
magis facilius. Ja VIRGILIUS zegt ook: magis beatior. Men zoeke<br />
meer voorbeelden in de Hellemlexia van VECHNER, lib. LP. II,<br />
•cap. 6. Ik moet 'er, uit PHIL. L 23. floten xgtio-rtt byvoegen,<br />
liet geen in de oude Latynfche Overzettinge ook vertaald is: magis<br />
melius.<br />
(b) Van dit gevoelen is BATTIER ook in het Mvfium. Brcmenje<br />
T. II. p. 185-<br />
(e) 'o t a'cS-iyoiWis, en •( xcxtZvTH worden hier tegen elkanderen<br />
overgefteld. En dus is het zeker, dat het eerfle<br />
woord menfchen betekent, die niet kunnen arbeiden, en dus<br />
ook hun brood niet verdienen. RAPHELIUS beveftigt myne<br />
Verklaaring in zyne Aaumerkingen uit HERODOTUS.<br />
(d) PAULUS zegt eerst in *t algemeen, dat men de leeringen<br />
van CHRISTUS niet moet vergeeten; naderhand fpreekt<br />
Jry in het byzondcr van die leffe, die hy thans voornaamlek<br />
•pp het oog hadc.
der Apoftelen. Hoofdft. XX: 35. 371<br />
keringen) van den Heere Jefus., nademaal hy zelf ge.<br />
zegd beeji enz.<br />
Wat de bedenking van ERASMUS aangaande de laatste<br />
woorden betreft, hy heeft de betuiging van CHRIS.<br />
TUs op deeze wyze vertaald: beattim eft, dare ([e) po.<br />
tius, quam accipere. (Het is zalig, liever te geeven,<br />
dan te neemen). En het is zeker, dat men in den<br />
Grondtext den Comparativus niet vindt, maar den po.<br />
fitivus. Want men kan niet ontkennen, dat achter<br />
ftsmdgilt in een comma moet gezet worden. En dus<br />
kan ik niet nalaaten, deeze overzetting goed te keu.<br />
ren en aan te neemen.<br />
Ik vertaale dan deeze betuiging van onzen Zalig,<br />
miaker ook op deeze wyze: bet is zalig — eene zaalige<br />
zaak • liever te geeven, dan te neemen. CHRIS<br />
TUS wil zeggen: het is een zalige toeftand, wanneer<br />
een menfeh zoo gezind is, dat hy liever geeft, dan<br />
ontfangt.<br />
Wil men my tegenwerpen, dat: bet is zalig, of,<br />
bet is eene zalige zaak , in onze taaie eene vreemde<br />
uitdrukking is; dan antwoordc ik, dat zy het naast<br />
met die van den Grondtext overéénkomt, en dat 'er,<br />
zoo veel ik weete, in onze taaie, geene andere uitdrukking,<br />
die het zelfde zegt, gevonden wordt.<br />
Ook is de Griekfche uitdrukking zelve ongewoon ,<br />
en komt op geene andere plaatze van het Nieuwe<br />
Teftament, ja, by myn weeten, ook by geenen an-<br />
A a 2 de-<br />
(e) Op dezelfde wyze heeft ERASMUS de woorden van<br />
PAULUS , in zynen brief aan PHILEMON : ftx».*t w«*>«K«AftT,<br />
niet ten onrechte vertaald, door: potms rogo.- PASOR, geeft<br />
hem zyne toeftemming in zyn Lexicon. Op dezelfde wyze<br />
moeten de woorden van CLEMENS ROMANUS , 2 Cor. II.<br />
virorac-ir^iitci ftdT&nt, J? in-crairirtsTts, verklaard worden. Wart<br />
terftond daar naa wordt dit ftx^*», door 5Si»», (bever), opgehelderd.
der Apoflelen. Hoofdft. XX: 35. 373<br />
Proteftanten, daar uit het befluit zullen opmaaken (hec<br />
welk wy zekerlyk uit ons zelve daar nooit uit zou.<br />
den opgemaakt hebben), dat wy kwalyk doen, wanneer<br />
wy de overleveringen der Roomiche Kerke verwerpen.<br />
Dan, eer hy noch zynen Commentarius konde<br />
fchryven, heeft BEZA, in zyne aanmerking op<br />
deeze plaatze, hem reeds tegengefproken, daar hy<br />
zegt: non eft ex boe loco aygutpm aliquod Euangelium<br />
conftituendum (men moet uic deeze plaatze geenszins<br />
zeker ongefchrceven Evaugeli fmeeden).<br />
Anderen zyn van gedachte, dat, wel is waar, deeze<br />
betuiging zelve van CHRISTUS, die PAULUS hier<br />
bybrengt, by de Evangeliffen niet te vinden is, maar<br />
evenwel dat de zaaklyke inhoud daar van in hunne<br />
ifchriften , by voorbeeld LUK. VI: 38 en XVI: 0,<br />
wordt aangetroffen.<br />
Van dit gevoelen zyn ARCULARIUS en GERHARD;<br />
waar ik HEINSIUS byvoege, die in zyne gisfinge wat<br />
al te Hout is. Wil men hem naamlyk gelooven, (in<br />
zyne Exercitationes Sacrce), dan zyn het niet de eigene<br />
woorden van CHRISTUS, die PAULUS heeft aangehaald,<br />
maar dan heeft de Apoftel flechts, met andere<br />
woorden, de bekende betuiging uitgedrukt, in welke<br />
JESUS zegt, geeft den armen,- dan zult gy eenen febat<br />
in den Hemel hebben,<br />
1<br />
Noch anderen ftellen vast, dat PAULUS buiten twy.<br />
fel het oog heeft op zekere plaatze in de Evangelifche<br />
Gefchiedehisfe, en op zekere gebeurtenis, aldaar<br />
befchreevcn , die onzen Zaligmaakér aanleiding gaf,<br />
om deeze woorden te uiten.<br />
En wel is BRENTIUS van mceninge, dat PAULUS het<br />
oog gehad heeft op de woorden van CHRISTUS, LUK.<br />
VI: 8; geeft , zoo wordt u gegeeven; gelyk mede op<br />
het geen wy leezen Matth. XX: 18: des menfcben<br />
zoon is niet gekomen, om zich te laaten dienen, maar<br />
om te dienen.<br />
A a 3 Op
374- Verklaaring van de Handelingen<br />
Op deeze laatste plaatze is CALIXTUS insgelyks gevallen;<br />
terwyl WHITACKER , in zyn boek: de Scrip*<br />
lura Sacra p. 639 , racer genegen was , om aan de<br />
eerfte te denken.<br />
ZEGERUS, wiens aanmerkingen men in de Crit. Sacr.<br />
kan vinden, denkt, dat PAII.US aan de volgende<br />
woorden van JESOS, die LOK. XlV: 13, 14 zyn opgetekend<br />
, gedacht heeft: w-.nneer gy eenen maaltyd<br />
maakt, zoo noodig de armen • zoo zyt gy zalig, enz.<br />
En dat MARTINAY op dezelfde gedachte gevallen is,<br />
Zie ik uit WOLF zyne Cum.<br />
BEZA daarentegen heeft zich verbeeld, dat de Apostel<br />
het oog op de bekende vermaaning van JE<br />
SUS , LUK. XVI: 9, — maakt 11 vrienden met den on~<br />
reebtvaerdigen Mammon. Schoon hy teffens niet ontkenne,<br />
dat PAULUS ook wel eene andere plaatze van<br />
den zelfden inhoud voor den Geest kan gehad hebben.<br />
ZELTNER, die wegens zyne verklaaring der Heilige<br />
Schrift den hoogden lof'verdient, is van oordeel,<br />
dat PAULUS gedoeld heeft op LUK. VI: 29 en 35;<br />
gelyk mede op LUK-. XII: 16, en op MATTH. V: 10 —<br />
dan het laatste is buiten twyfel eene drukfout, waar<br />
voer men MATTH. V: 7 móet leezen.<br />
Thans zy het my geoorloofd, ook myne gedachtes<br />
hier omtrent blootteïeggen.<br />
In de eerfte plaatze vooronderftel ik, dat PAULUS<br />
niet maar den inhoud der betuiginge van CHRISTUS (ƒ),<br />
«naar zyne eigene woorden (ipfisfima verba) heere<br />
voor-<br />
(ƒ") LiNDHAMHtE* is , in zyne Verklaaringe van de Hand.<br />
der Apsstelen van gedachten, dat CHRISTUS dit juist niet met<br />
dezelfde woorden gezegd heeft, maar dat PAULUS den inhoud<br />
van zyne betuiginge alleenlyk met zyne (des Apostels) woorden<br />
voorftelt. Van dit gevoelen was BHZA insgelyks.
der Apofielen. Hoofdft. XX: 35. 37 J<br />
voorgefteld. Dit befluit ik reeds uit het woord<br />
maar noch metr uit zyne geheele uitdrukkinge:<br />
iiTTt, hy heeft zelf gezegd.<br />
Vervolgens bekenne ik, en ik voele my gedrongen,<br />
om "te bekennen, dat deeze betuiging van onzen<br />
Zaligmaaker in de Schriften der vier Evangehsten<br />
niet gevonden wordt. Bygevolg mott PAU<br />
LÜS dezelve van JESUS Jongeren vernomen hebben,<br />
door welke dezelve ook reeds aan de Christenen te<br />
Ephefen was bekend gemaakt. Want PADLUS zegt<br />
uitdruklyk, dat hy der Gemeente deeze woorden van<br />
JESUS alleenlyk wil herinnerd hebben.<br />
'Er blyfe dus noch maar alleen, nategaan , of dc<br />
gebeurenis, die onzen Zaligmaaker wel eer tot deeze<br />
betuiging aanleiding gaf, in de Schriften der Evangelisten<br />
al of niet is opgetekend. —— Op zich zelf<br />
kan het één zoo wel waar zyn, als het ander. Want<br />
wie zal denken, dat de Evangelisten alles; wat JESUS<br />
gefproken heeft, niets uitgezonderd, hebben opgetekend?<br />
Ja hoe veele voortreflyke woorden van onzen<br />
Zaligmaaker zouden ons niet onbekend gebleeven<br />
zyn, indien JOHANNES ook niet eene gefchiedems van<br />
zyne woorden en daaden gefchreeven hadt, en wy<br />
dus met de Kerke van de eerfte eeuw (g) flechts drie<br />
Evangelisten hadden? Hoe zeer ook derzei ver gefchiedverhaalen<br />
ons ter zaligheid genoeg zouden hebben<br />
kunnen leeren.<br />
Het komt derhalven daar noch maar alleen op aan,<br />
of wy by de Evangelisten eene gefchiedenis kunnen<br />
vinden, met dewelke deeze betuiging van onzen Zaligmaaker<br />
op eene gevoeglyke wyze kan verbonden<br />
worden, of niet. Dewyl nu alle de bovengemelde<br />
plaatzen, door de uitleggeren opgegecven , van dien<br />
aart<br />
(g) Want op het einde van dezelve heeft JOHANNES zyn<br />
Evangelie eerst gefchreeven.<br />
A a 4
37 Ö<br />
Vtrklaaring van de Handelingen<br />
•aart zyn, dat geene van dezelve voor de rechte kunne<br />
gehouden worden, kan een Exegeta eleEticus (üat<br />
is, die den inhoud der Heilige Schrift niet door eige<br />
nadenken onderzoekt, maar alleenhk uit de verklaa-<br />
Jmgen van anderen die kiest, dewelke, naar zyn oordeel,<br />
de waarfchynlykftc is) niet nahaun te dei ken,<br />
dat in de Schriften der. Evangelisten geene pla ;tze<br />
gevonden wordt, in welke deeze betu'ging van CHRIS<br />
TUS gevoegd, en daar mede de geschiedenis, die<br />
men op die plaatz.e vindt, ingevuld woidcn.<br />
Eu ik zoude het zelf hier by hebben laaten blvven<br />
, indien ik niet eindelyk , naa^vcelvuldi^, en<br />
dikwils herhaald, nadenken, op eene plaatze gevallen<br />
was, by dewelke de betuiging van CHRISTUS :<br />
by is zalig, die liever geeft, dan ontfangt, ongemeen<br />
wel iirookt; en van dewelke ik daarom denke , dat<br />
die het is, op welke de Apostel het oog gehad heeft.<br />
Ik bedode de gefehicdenis, MATTH. XVII: 24 tnz.<br />
•opgetekend, die ik hier geheel moet inlafchen.<br />
Teen zy nu te Capemaum kwamen* traden de Ontfangers<br />
van den Cynspenning tot Petrus, en fpraken: geeft<br />
atw mepter niet ook den"cynspenning? Hy antwoordde:<br />
3a. Toen by nu na buis ging, kwam J^fiis hem voor:<br />
en fprak: wat dunkt u, Simon? Van wien neemen de<br />
Koningen deezer waereld cyns of fcbattir.g ? Van hunne<br />
Kinderen —• of van de geenen, die niet tot het Koning,<br />
lyk huis beboeren? Toen antwoordde Petrus: van, hun,<br />
die niet tot hun buis belmoren. Jefus fprak tot hem:<br />
dan zyn immers de kinderen vry. Dan,-op dat wy hun<br />
geene ergernis geeven, zoo gaa heen aan de zee, en werp<br />
den angel uit, en neem den eerften vifih, dien gy ophaalt,<br />
en, wanneer gy zynen mond opdoet, zult gy eenen<br />
flater vinden: heem dien, en geef hem voor riiy, en<br />
voor u.<br />
Vinden wy in dit verhaal het woord geeven en nee-<br />
•men nier? vers 27 in het participium £ f,<br />
en het woord *«u$d>u, vers 24 , cn noch éénmaal<br />
vers
der-Apoflelen. Hoofdfl. XX: 35.<br />
377<br />
Vers 25? Vinden wy hier niet, dat CHRISTUS aan<br />
het geeven boven het neemen den voorrang i>eett en<br />
dus door zyn voorbeeld toont , dat hec is,<br />
hi ac./ft*».»-, i' $q»0tlfit,? Dewyl nu de Evangelisten<br />
niet gewoon zyn, zoo breedvoerig te ichryven,<br />
dat zy abes, wat CHRISTUS by elke gebeurtenis ^efprofcen<br />
heeft,, zouden opgetekend hebben; kan het<br />
zeer wel zyn, dat de meergemelde betuiging , door<br />
Pfcoxus aangehaald, hierdoor MATTH^EUS overgeflkagen,<br />
maar mondling door JESUS discipeien voortgeplant<br />
en in het geheugen bewaard is.<br />
Ik ben daarom van gevoelen, dat CHRISTUS, naa<br />
dat hy gezegd hadt: neem dien, en geej hm voor my,<br />
en voor u, 'er noch heeft bygevoegd :'<br />
tV», hiitaf fiZ»e>, A««.3«»SI». Gelyk onze Zaligmaaker<br />
mcermaalen gewoon was, zyne redevoering met<br />
een Epiplmema (eene uitroeping) te fluiten.<br />
Ik moet noch aanmerken, dat MATTHJEUS alleen,<br />
en niemand van de drie andere Evangelisten deeze<br />
gefchiedenis verhaalt; en ik oordcel het daarom waarfchynlyk,<br />
dat mdien dit geval door noch éónen of<br />
jneer anderen der gewyde gefchiedfehry ver, n was op.<br />
getekend, wy deeze betuiging in hunne fchnftea niet<br />
vruchtloos zouden zoeken, maar zeker vinden; dewyl<br />
naar alle gedachten, het geen MATTHJEUS heelt overgeflagcn,<br />
een ander daarhy zoude gevoegd, en dus<br />
deeze gefchiedenis ingevuld hebben.<br />
Dan ik wil myne waare ook niet voor fcostbaarer<br />
nitgeeven, dan zy waarlyk is: ik bedoel te zeggen<br />
: ik merk myn gevoelen niet als zoo zeker, klaar,<br />
en beweezen aan , dat men my, zonder hardnekkigheid<br />
, geene toeftemming zoude kunnen weigeren.<br />
Myn oogmerk was aljeen, te toonen, dat dit gevoelen<br />
zeer waarfchynlyk is ; cn dat geene de andere<br />
verklaaringen van de overige uitleggeren — in waarfchynlykheid<br />
— met de myne gelyk ftaat. Ja, vleije<br />
ik my niet te veel, dan zal men myne verklaaring<br />
•A a 5 z o o
2 7 $ Verklaaring
der Apoftelen. Hoofdft. XX: 35. 379<br />
dewelke denkt, dat iemand eens by deeze plaatze<br />
op den rand de gezegde fpreuk, als eene geeftige<br />
ophcLermg der woorden van PAULUS , zal gefchreeven<br />
hebben; en dat, om dat veelen daar genoegen<br />
in vonden, daar uit de gewoonte ontdaan is, om die<br />
f-reuk met deeze woorden van PAULUS te verééargen.<br />
Dan hier by blyft de vraage noch; waar van daan<br />
die kantfchryyer deeze fpieuk' ontleend hebbe? Want<br />
men ziet, myt.s oordeels, klaar, dat hy deeze fpreuk,<br />
als een bekend ipreekwoord, waardig geacht beeft,<br />
om by de woorden van PAULUS gevoegd te worden.<br />
Ëh dan fchroom ik niet , te beweeren, dat deeze<br />
fpreuk uit de van oudsberoande tafel .van den So<br />
cratifchen Wysgeer, CEBES, genomen is. Aldaar lee.<br />
zen wy naamlyk, kjp. XXI, de volgende woord n:<br />
Mt' y'itf&i ÏKI ei rats ***«(« Tpaxfgireuf (zy den kwaaien<br />
wisfelaaren niet gelyk); het geen immers even het<br />
zelfde gezegd is, als of 'er ftondt: yfrt&i :<br />
r(mq*#tit<br />
«
3UÓ Verklaaring van de Handelingen<br />
LIUS, in zyne prolegomena ad N. T. §. 140 } niet onwaarfchynlyk<br />
gisfe, dat CLEMENS deeze woorden uit<br />
de Handel, der Apostelen ontleend heeft.<br />
ISIDORUS VAN PELUSIUM verhaalt, in den 108 brief<br />
van zyn vierde boek, dat hy in zeker Perfifch Boek,<br />
onder andere goede zedelesfen, ook deeze gevonden<br />
heeft: ri StSZicj (i) raS xa^ltu* cVi *'JTttthlrt^t«, geeven<br />
is nuttiger, dan neemen.<br />
LmANius pryst, in éénen zyner brieven (den 92<br />
van de honderd, die WOLF in den jaare 1711 heeft<br />
uitgegeeven)iemand, genaamdPYEANICUM, f*»,<br />
« xafithy i'iïï-lTx, die gewilliger was, om te geeven, dan<br />
om te neemen.<br />
Andere foortgelyke plaatzen uit oude Schryvers<br />
heeft FAERICIÜS bygebracht, zoo wel T. I van zy.<br />
nen Codex Apocrypbus N. T. p. 323 , als T. III. p,<br />
519. Dan, daar ter laatstgemelde plaatze ook die<br />
van LiBANtos wordt aangehaald, ontdekke ik, dat,<br />
zoo wel FABRLCIÜS zelf, als ook zyn boedrukker ,<br />
daar eenen misflag begaan heeft.<br />
* * ts<br />
Onlangs is in het eerfte deel van de Biblioth. Brem.<br />
en Verd. p. 123 fq. eene nieuwe verklaaring van dit<br />
vers voorgefteld, die ik niet met ftilzwygen behoore<br />
voor by te gaan. Dan dewyl de uitvinder van dezelve,<br />
de Heer KOENICSMAN, by die gelegenheid ook<br />
het een en ander tegen myne verklaaring heeft ingebracht,<br />
zal ik eerst op zyne tegenwerpingen tegen<br />
myn gevoelen antwoorden, en vervolgens de redenen<br />
bloot-<br />
(/) Dus heeft de Uitgeever, RITTERSHUSICS , deeze plaatze<br />
verbeterd. Want in het Handfchrift ftondt het vlak omgekeerd.
der Apostelen. Hoofdft. XX: 35. 381<br />
blootleggen, waarom ik aan zyne nieuwe verklaaring<br />
myne toeftemming niet kan geeven.<br />
Hy maakt den aanvang met eene onwaarheid, die<br />
ik aan overyling toefchryve : dan, dewyl zy eenen<br />
Leezer zoude kunnen verleiden, kan ik ze niet onaangeroerd<br />
laaten. Dewyl hy naamlyk § 1 gefchreeven<br />
hadt, dat men konde twyfelen, of de woorden:<br />
geeven is zaliger, dan neemen, woorden van JESOS zyn;<br />
zegt hy, § 2, dat ik zelf dit onzeker oordeele; dan<br />
by brengt, ten bewyze, woorden uit myne verban,<br />
deling by, in dewelken ik van eene geheel andere<br />
zaak fpreeke. Om dat ik het niet volkomen zeker en<br />
onbetwistbaar oordeelde, wat JESUS tot deeze uitfpraak<br />
gelegenheid gegeeven heeft, legt hy myne woorden<br />
zoo uit, als of ik getwyfeld hadt, of deeze woorden<br />
wel in het geheel uit den mond van JESUS gekomen<br />
zyn: waaraan ik evenwel in geenen deele getwyfeld<br />
hebbe, gelyk hy zelf § 3, moec toeftemmen.<br />
Wat nu myn gevoelen betreft, dat onze Zaligmaaker<br />
deeze betuiging, als een Epiphonema, by de gefchiedenis,<br />
die wy MATTH. XVII: 24. enz. vinden<br />
opgetekend, zoude gedaan hebben —— hier tegen<br />
brengt hy in, dat het geeven en neemen, waarop daar<br />
ter plaatze gedoeld wordt, van het geeven en neemen<br />
in onzen Text, grootlyks verfchilt. — Dan ook dit<br />
is eepe zichtbaare overyling, dewyl CHRISTUS niet<br />
van het neemen van PETRUS (het neemen van het<br />
geld uit den mond van den vifch) maar van bet neemen<br />
van den tollenaar, en het geeven van PETRUS aan<br />
denzelven fpreekt; het welk dus met de gemelde<br />
betuiginge volmaaktlyk ftrookt.<br />
Meer tegenwerpingen maakt de Heer KOENIGSMAIT<br />
tegen myne verhandeling niet, maar hy gaat terltond,<br />
t o t z n e<br />
§ 5» Y nieuwe verklaaring over, volgens welke<br />
geeven is zaliger, dan neemen, geene woorden van<br />
CHRISTUS, maar van PAULUS zouden zyn.
382<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
Hy begint deeze § 5 met de aanmerkinge, dat reedshet<br />
ftilzwygen van alle de vier Evangelisten het gemeen<br />
gevoelen twyfelachtig maakt. Dit zal niemand<br />
hem toeftemmen, die vastftelt, (en wie twyfelc<br />
hier aan?) dat de Evangelisten niet alle de woorden<br />
van JESÜS opgetekend hebben. En bygevolg wordt<br />
hier door het gemeen gevoelen — dat deeze betuiging<br />
van pHRlsTOSj door zyne Jongeren, die dezelve<br />
uit zynen mond gehoord hadden, aan anderen by<br />
monde is medegedeeld — in geenen deele wederlegd.<br />
Thans (lelt hy de bewyzen voor zyn gevoelen in<br />
de volgende orde voor: Vooreerst, zegt hy , ftaat<br />
'er niet in den Text, dat zy aan bet woord des Hee*<br />
ren moesten geaenken, maar aan de woorden, of liever<br />
ü:n de redenen — Vervo'gens, vaart hy voort, kan<br />
Sn u*t niet betekenen: het welk, of dat hy gezegd<br />
beeft. Dit laatste ontkent hy geheel zonder rede,<br />
dewyl het de natuurlyke overzet'ing is, en ««<br />
hier niet dewyl kan betekenen (fc). En , wat het<br />
eerfte betreft, 'er ftaat wel in fommige Handfehriften<br />
rei *i-/ev\ dan deeze leezing wordt door alle oor»<br />
deelkundigen verworpen (/). Nu gelieve de Heer<br />
KOENIGSMAN te overwecgen, dat de Griekfche woorden<br />
, gelyk ik te vooren reeds getoond hebbe, de<br />
volgende vertaaling lyden: zy moeten aan de woorden<br />
van den Heeie gedenken, dat hy naamlyk ook dit (dat<br />
is, deeze eige woorden) zelf gezegd heeft: geeven is<br />
zaliger, dan neemen. En wat noodzaakt ons . om van<br />
deeze betekenis aftegaan? De Apostel beveelt hen,<br />
aan<br />
(f) Ik had wel gewenfcht, dat de Heer FÏEUMAN 'er de redenen,<br />
waarom 2r< hier deeze betekenis niet zoude kunnen<br />
hebben, hadt bygevocgd; te meer, om dat hy het, in zyne<br />
uitbreidinge van dit vers, zelf door dewyl of nademaal vertaald<br />
heeft. VERTAALER.<br />
(Z) De Heer WETSTEIN dwaalt, wanneer hy zegt, dat deeze<br />
leezing: TOÜ *ly»v, door BEAVGEL, in zynen Gnomon, is<br />
goedgekeurd.
der Apoftelen Hoofdft. XX: 35. 383<br />
aan alle de redenen van CHRISTUS te gedenken, en<br />
noemt 'er ééne van ten voorbedde, die met zyn tegenwoordig<br />
oogmerk overéénkwam.<br />
In § 7 legt hy het woord »*•{'?«
3 84. ' Verklaaring van de Handelingen<br />
„ zieneren en Oudften van deeze dutrfgëkochjEe Gemeen-<br />
„ te van Godt te Ephefen, in myn voorbeeld, zoo<br />
wel als in de leere, die ik u heb voorgeheld, en<br />
,', dus in den wandel, dien ik onder u gevoerd heb-<br />
„ be, overal ("0 getoond, dat gy, door middel van<br />
„ zulk eenen uiterlyken vlyt, gelyk gy aan my ge-<br />
„ zien hebt, en door bewyzing van zulke liefdedien-<br />
„ ften, zoo wel als ik zelf verplicht zyt, u der aan-<br />
], vangeren in het Chriftendom, en der nieuwbekeer-<br />
,, den tot JESUS, in alle hunne, ook lichaaralyke,<br />
„ beioeitens aanteneemen, en daar by aan de u zeer<br />
3, bekende, en nadiuklyke redenen en voorfchriften<br />
„ van JESUS te gedenken, die hy aan alle voorftan-<br />
„ deren van zyne Gemeente gegeeven heeft; te meer<br />
„ daar hy dezelve, toen hy zichtbaar op aarde om-<br />
\, wandelde, in eigen perfoon aan ons, zynen on><br />
derherderen , by onze aanftelling, heeft voorge-<br />
„ fteld Want bet is en blyft toch altoos eene voor-<br />
" 3 treflyke en zalige zaak, wanneer men liever geeft,<br />
„ dan aanneemt ".<br />
Ik moet de volgende Aanmerkingen hier noch by<br />
voegen. Dat 'u xS-nntru hier die geenen betekent,<br />
dewelken niet in ftaat zyn om te arbeiden, en niet<br />
de zwakken in het geloof — heeft RAPHELIUS,' in<br />
zyne Aantek. uit HERODOTUS , wyslyk aangemerkt.<br />
DODDRIDGE heeft htm , in zyne parapbrnjis, zyne<br />
toeftemming gegeeven, en LEtvF^NT is, in zyne Overzettinge<br />
, van zelf, op deeze verklaaring geval,<br />
len.<br />
ik beb u alles geleerd. In dien<br />
zin<br />
(ni) Zoude de Heer KOENIGSMAN , met dit woord , hec<br />
griekfche vratr» niet hebben willen uitdrukken, waar van de<br />
Hoer HHUMAM zegt, dat hy het in zyne Overzettinge heeft<br />
vitgelaaten ? VERTAALEK.
der Apoftelen. Hoofdft. XX: 35—38. 38J<br />
zin zegt men in onze taaie: ik beb u alles getoond,<br />
gelyk het in de Overzettinge van LÜTHERUS luidt.<br />
Óp alle plaatzen van het N. T. betekent dit woord<br />
leeren. Dat BEZA en GROTIUS dit nd*i* door<br />
«•««ra verklaaren, welke manier van fpreeken anders<br />
niet ongewoonlyk is en dat BEZA het vertaalde:<br />
in omnibus ostendi vobis ——• is zonder den minften<br />
grond; ook geeft deeze overzetting geenen gevoeglyken<br />
zin. Wat betekent toch: ik beb u in alle<br />
dingen getoond of geleerd, dat men moet arbeiden , en<br />
den onvermoogenden te bulpe komen?<br />
AvriXttfipdtut riAs betekent eigenlyk: iemand, die<br />
dreigt te vallen, grypen en tegen houden. Vervolgens<br />
betekent het in het algemeen: iemand te bulp<br />
komen. SÜICERUS toont T. I. p. 376 deeze betekenis<br />
ook in andere Griekfche Schriften. In dien zin komt<br />
ons ook, ROM. VIII: 26, rviei»Tt*ccft/3dniv voor , by<br />
welke plaatze men de Aantekening van WOLF nazie.<br />
Ten befluite zal ik noch aantekenen, dat WIIXIAM<br />
DAWES, die in 1724 als Aartsbisfchop van Jorch over.<br />
leeden is, in eene opzétlyke verhandeling, (ra) breed,<br />
voerig getoond heeft, dat geeven zaliger is, dan nee.<br />
men.<br />
vers 36, 27, 38. Naa dat by dit nu gezegd hadt, knielde<br />
hy neder , en badt met bun allen. En zy begonnen<br />
allen zeer te voeenen, en vielen Paulus om den bals, en<br />
kusten hem, en bekommerden zich daar het meest over, dat<br />
zy zyn aangezicht niet meer zouden zien. Daarop vergezelden<br />
zy hem tot aan het Schip. Het woord «^irê^u.<br />
hebben wy kap. XV: 3 reeds opgehelderd. — PRICJE.<br />
DS heeft by dit vers ook eenige plaatzen uit andere<br />
griekfche fchryveren bygebracht.<br />
Van<br />
f)i) Zy is de elfde in het eerste deel zyner gezamenlyke<br />
wei ken , zoo als die te Londen, in den jaare 1733 , zyn<br />
uitsegeeven.<br />
VI. Deel. B b
386 Verklaaring van de Handelingen<br />
Van het bidden op de knieën, vinden wy ook in<br />
het volgend Hoofdstuk vers 5, een voorbeeld. Eo •<br />
SEBIOS fchryft, in zyne Kei LI. gefchied. B. V kap.<br />
5, van Chriltlyke foidaaten, dewelken. toen het gehccle<br />
leger in het uiterst gebrek van water was , op<br />
hunne knieën om re^en baden : K*td rï >
der Apoftelen. Hoofdft, XXI: r — 3 , ^<br />
BENCEL heefc aangemerkt, dat K*rde Attifche uitfpraak<br />
was. En dat rc«» ook goed Griekfch is, heeft WET-<br />
STEIN ten vollen beweezen.<br />
De hiergenoemde plaatzen te befchryven , is het<br />
Werk niet van eenen uitlegger. Ik zal my daarom<br />
hier by niet ophouden. Men zoeke dit in die Schriften,<br />
waar in oude Landen en Steden befchreeven worden,<br />
gelyk mede in laatere reisbefchryvingen.<br />
vers 3. Toen wy nu Cyprus in het gezicht kreegen,<br />
lieten wy dit eiland aan de linkerhand liggen, en zetten<br />
mzen cours na Syrien, en voeren na Tyrus. Want aldaar<br />
moeft < het Schip zyne laading loffen. ''A,*$*,.:,Ttt<br />
TV Ko'sr^o» is eene fpreekwyze, die onder de wanftaltige<br />
voortbrengzelen de griekfche taaie behoort. Alles,<br />
wat BEZA, PASOR, GROTIUS, GLASSIOS , SÜICE-<br />
RUS (Thef. T. I. p. 124) BOISIUS, de DIEU en anderen<br />
gezegd hebben ,- om dezelve te verdeedigen, is<br />
niet bekwaam, om ze goed Griekfch te doen worden.<br />
Zy hadden eene uitdrukking behooren aan tewyzcn,<br />
die met deeze — manifeftati funt Cyprum — gelyk<br />
ftaat. Dan zulk eene uitdrukking was , noch by<br />
Latynfche, noch by Griekfche (0) Schryveren , te<br />
vinden.<br />
Hier door wordt het gevoelen van GROTIUS waarichynlyk<br />
, dat deeze fpreekwyze in dien tyd by het<br />
bcheepsvolk gebruiklyk, en dus een zoogenaamde ter*<br />
minus technicus op zee geweeft is.<br />
Dan het is genoeg, dat niemand aan de mecning<br />
van deeze uitdrukkinge cwyfelt, of zelfs kan twyfelen.<br />
Zy becekent naamlyk, gelyk men klaar zien<br />
kan; wy kreegen het eiland Cyrus in bet gezicht.<br />
'o<br />
t» De Heer WETSTEIN brengt wel eene gelykluidende<br />
plaatze by uit THEOTHANES, Maar hoe weinig betekent zulk<br />
een jong Schryver, wanneer het op dergclyke vraagen aankoiit.<br />
B b 2 4
388 Verklaaring van de Handelingen<br />
'o ylf*o (, het geen wy de laading; noemen, en **ȕot<br />
,ès»o» — een Schip het wel konilaaden , of geloft<br />
wordt — komt ook by HERODOTÜS en andere<br />
Scbryvers voor; gelyk RAPHELICS en WETSTEIN toonen.<br />
— Knp. XXVÏI: 10 wordt de laading van een<br />
Schip '< (fcfrcf genotml, het welk ook goed Griekfch<br />
is. Ten opzichte van onzen tegenwoordigen text<br />
moet ik noch, met CBOTIOS, aai merken, dat hier de<br />
tegenwoordige tyd — «Vo^^n^««i»«. in plaatze<br />
van den toekomftigen gebru-kt wordt; en by gevolg,<br />
dat LUTHEROS het zeer wel vertaald heeft, aldaar<br />
moeft (©ofte) het Schip zyne laading liften. Ihi navis<br />
erat Juum ónus expofttiva , moeft BEZA het ook vertaaien.<br />
vers 4. En toen wy de (in de Stad Tyrus woonende)<br />
Jongeren gevonden hadden, bleeven wy aldaar z<br />
ven dagen. Deezen zeiden tot Paulus door den (Heiligen)<br />
Geeft, dat by niet na Jerufalem moeft reizen. Da<br />
ik «»«/8«/>s hier, en kap. XV. 1 niet door: opgaan,<br />
maar door reizen, vertaald hebbe, is, om jat het eerfte<br />
eene Hebreeuwfche, het laatfte eene Duftfche manier<br />
van fpreeken is- Men leeze hier over de Academifche<br />
Verhandeling van den Heere C B. MICHA-<br />
ELis, de fuperis et inferis, et de adfcenfu et difcenfu in<br />
cborograpbiis facris, § 37.<br />
T=«S fttS-nrdu Het fchynt met den eerften opflag,<br />
dat «••»« hier zonder eeriee bepaalde betekenis is , en<br />
dat dus hier de aanmerking van GLASSIUS (r>. f^c-i)<br />
bewaarheid wordt : m N. T. in dtfferens aniculi ufus<br />
eft. LÜTHERUS heeft het ook vertaald : en toen wy<br />
jongeren (niet de jongeren^ vnvden. Op dezelfde wyze<br />
vindt men bet by ERASMUS en in de Engelfche<br />
overzettinge vertaald.<br />
Intuffchen behaagt my de verklaaring van BENGEL,<br />
ingevolge van welke LUKAS met dit voorzetfel: T«« ,<br />
heeft willen te kennen geeven, dat het aan PAULUS<br />
«n zynen reisgenooten reeds bekend was, dat zv in<br />
' de
der Apoflelen, Hoofdfl. XXI: 4. 389<br />
de Stad Tyrus Chriftenen zouden vinden. RAPHELI<br />
US is, in zyne Aantak, uil POLYBIUS, ook op deeze gedachte<br />
gevallen. T ?»« ^ Ï T « , fchryft hy , id eft„<br />
Tec'5 t'Ksï px.S-nrdc, Cbriflianos Tyri degentes. Hv voegt<br />
'er noch by , dat zy deeze jongeren hebben moeten<br />
zoeken. Ook dit ficmrne ik toe, dewyl men in zulk<br />
eene groote Stad zekerlyk eerft moeit"vraagen, waar<br />
Chriftenen woonden, welker getal naar alle waarfchynlykheid,<br />
noch niet zeer groot was. — Ik vo-ge 'er<br />
noch by , dat ook in de Hollandfche en Franfche<br />
vertaalingen het voorzetfel T W\ wordt uitgedrukt; en<br />
dat LENFANT het in zyne Overzettinge het beft getroffen<br />
heeft, in welke men leeft: nous y demeurames<br />
fept jours avec les Disciples, que nous y trouvdmes. (wy<br />
bleeven daar zeven dagen met de Jongeren, die wy<br />
aldaar vonden.)<br />
De volgende woorden: 23» zeiden, door den Geeft<br />
(dat is, door ingeeving van den Heiligen Geeft) dat<br />
hy niet na Jerufalem moeft reizen, zyn duifter, ja aanftootlyk.<br />
Hoe konde de Heilige Geeft den Apoftel beyeelen,<br />
na Jerufalem te gaan (kap. XX: 23), en ook,<br />
daar niet heen te gaan? De kortheid van ftyl<br />
maakt hier onzen Gefchiedfchryver duifter. Dan hy<br />
verklaart zich zei ven vers 11 en 12 op deeze wyze":<br />
toen fommige Jongeren , door openbaaring van den<br />
Heiligen Geeft, den Apoftel verkondigden, dat hy te<br />
Jerufalem in de gevangenifle zoude geworpen worden,<br />
baden hem de anderen, door welmeenende liefde, en<br />
eenvouwigheid, dat hy toch die reize niet wilde<br />
doen. Deeze verklaaring van LUKAS zeiven voldoet<br />
ons volkomen (ƒ>); terw vl in tegendeel, in het zeven-<br />
> B b 3 de<br />
(p) Ik ben niet van het zelfde gevoelen; want, om niet te<br />
zeggen, dat aldaar nier gefproken wordt van het geen te Tyrus<br />
maar van hec geen te Csfarea is voorgevallen; en dat. zo LUKAS<br />
in beide gevallen het zelfde bedoeld hadt, het te verwonderen<br />
zoude zyn, dat hy zich in onzen text niet even duidelyk beeft uitgedrukt;<br />
komt het my voor, dat door deeze verklaaring de zwaa-
joo Verklaaring van de Handelingen<br />
de deel van de Bibl. Brem. en Verd.p. 839, de zwaarigheid,<br />
die in die vers gevonden wordt, op zulk eene<br />
wyze wordt weggenomen, dat daar uit meer dan ééne<br />
nieuwe zwaarigheid ontftaan raoete.<br />
vers 5, 6. Naa dat wy nu deeze (zeven) dagen ge*<br />
heel ten einde gebracht hadden, gingen wy ter Stad ui<br />
en zetten onze reize voort. En zy vergezelden ons allen<br />
met Vrouwen en Kinderen, tot buiten de Stad, en op<br />
den Oever knielden wy neder, en baden. Daarop namen<br />
wy affcheid van eikanderen, en traden in het Schip',<br />
maar de anderen gingen wederom te rugge na huis. Uic<br />
liet woord £'|«er/ 5«i kan men befluiten, dat de Apos-,<br />
tel door de Chriftenen te Tyrus verzocht was, om<br />
ten minften zeven dagen by hen te blyven. En daarom<br />
zegt LUKAS ; toen nu de Apoftel en zyne reisgenooten<br />
deeze zeven dagen vervuld hadden.<br />
Wy<br />
righeid, die in de woorden zelve ligt, niet wordt weggenomen.<br />
Hoe kan LUKAS toch van de Jongeren te Tyrus m het<br />
algemeen zeggen, dat zy PAULUS door den Heiligen Geeft<br />
zeiden , dat by niet na Jerufalem moeft reizen; indien hy<br />
, volgens onzen Schryver bedoeld heeft, dat fommigen<br />
bem zyn lot te Jerufalem door eene Godtlyke ingeeving<br />
voorfpeld hadden, en dat anderen hem daar op verzochten,<br />
om zich toch aan dat gevaar niet.bloot te Hellen? . Misfchien<br />
kan men deeze zwaarigheid het beft wegneemen, wan-;<br />
neer men hd hier niet: door, maar: wegens vertaalt (in wel.<br />
ie betekeniffe men niet kan ontkennen, dat dit woord meermaalen<br />
in de Schriften des Nieuwen Teftaments voorkomt)<br />
en dan door den Geeft hier de bekende Openbaaring van den<br />
H. Geeft verftaat, door welke men kan vooronderftellen, dat<br />
ook de Chriftenen te Tyrus reeds wiften, (kap. XX, 23.)<br />
wat den Apoftel te Jerufalem zoude overkomen. Ingevolge<br />
hier van zoude dan de meening van LUKAS in dit vérs hier<br />
op uitkomen. „ De Jongeren van Tyrus poogden PAULUS te<br />
„ overreeden om niet na Jerufalem te gaan; wegens eene<br />
„ Openbaaring van den H. Geeft, door dewelke zy wiften,<br />
„ wat hem, indien hy daar heen reisde, aldaar zoude ovcr-<br />
,, komen. " VERTAALER. »
der Apoftelen. Hoofdft. XXI: 5—7. 39. r<br />
Wy knielden op den Oever neder, en baden. Deeze<br />
wooiden gaven aan P. ZORN aanleiding, om eene ver.<br />
handeling cie tiebrieorum precibus litoraiibus te fchryven<br />
; die men in de Nova miftell. Lipfienfia, T. III.<br />
p. 193. fqq. kan vinden. In dezeLe toont hy, hoe<br />
ongegrond de meening van HAMMOND zy , dewelke<br />
dacht, dat op deezen Oever eene Synagoge gedaan<br />
heefc, waar in PAULUS zich, niet de geenen, die by<br />
hem waren, begaf, om te bidden. — Het overige,<br />
daar hy deeze verhandeling mede aangevuld heeft,<br />
is OÜS, tot ons tegenwoordig oogmerk, van geenen<br />
den minften dienft,<br />
'Eis «i ïh* —- zy gingen wederom na huis. Dat d :<br />
t<br />
dus behoord vertaald te worden, heb ik in myne aantekening<br />
op JOH. XIX: 27 reeds getoond.<br />
• vers 7. Wy brachten nu onze Scheepvaart ten einde,<br />
en kwamen van Ty-us te Ptolemris; en terwyl wy aldaar<br />
de Broederen bezochten, bleeven wy éênen dag by ben.<br />
HAMMOND wilde het woord ?«*HV«>T« 5 in ^«va^auTff<br />
veranderen. Dan, hoe onnoodig, en teffens hoe ongefchikt,<br />
deeze verandering zy, heeft CLERICUS getoond.<br />
— De wyl hec ook zoude kunnen fchynen ,<br />
dat LUKAS, zonder rede, •gefenreeven heeft: rft *w»<br />
$icm'i»i betekent hier het tegendeel van het<br />
geen, waar van het in het voorgaande vers gebiuikt<br />
werdt. En dit kan zeer gevoeglyk gefchieden, dewyl<br />
men gewoon was , • elkandercn, zoo wd hy de<br />
aankomft, als ten affcheid, te kuiTcn. Her ter plaatze<br />
betekent het dan: naa dat zy de Broederen, die<br />
B b 4<br />
A L<br />
-
29a Verklaaring van de Handelingen<br />
aldaar woonden, gevonden, hen, op de gewoone wy»<br />
ze, met eenen kus begroet, en bezocht hadden. —<br />
In deeze betekenïiïe komt het kap. XVIII, 22 ook<br />
voor; terwyl wy het ia den anderen zin kap. XX, 1<br />
aantreffen.<br />
Dewyl hier ter plaatze nis *'JSA^«»« , en vers 4.<br />
vals pccSyrxc gevonden wordt, is BEZA van gedachten,<br />
dat 'er tuffchen deeze twee benaamingen een onderderfcheid<br />
is, in diervoege, dat «« ft*3-vr»i die Christenen<br />
zoude te kennen geeven, die reeds Leeraaren<br />
hadden, en vergaderingen hielden. Dan dit heeft<br />
geenen grond : want LUKAS noemt kap. IX, 30 dezelfde<br />
perfoonen *fo*tpoi s, die hy vers 26 ftxS-tirzs genoemd<br />
hadt. Meer voorbeelden zie men in myne<br />
verhandeling: de ortu nominis Cbrijlianorum § VI. vers<br />
8, 9. Den anderen dag reisde Paulus, met de geenen,<br />
die by by zicb hadt, weg, en wy kwamen te Ccefarea.<br />
Aldaar gingen wy in bet buis van Pbilippus, den Evan.<br />
gelift, en bleeven by bem. Deeze hadt vier, noch ongetrouwde<br />
Docbteren , dewelke LeeraareJJen (of propheeteffen)<br />
waren. De uitdrukking '« *sji fl» r\a.z*>v, is<br />
by kap. XIII, 13, alwaar dezelve ook voorkwam,<br />
reeds opgehelderd. De rechte Overzetting is: Paulus,<br />
en zy, dewelken by bem waren.<br />
Dat deeze PHILÏPPUS , eerft één der zeven Armbezorgeren,<br />
die , volgens kap. VI: 3 en 5, by de gemeente<br />
te Jerufalem werden aangefteld, naderhand een<br />
Evangelift geworden was, en te Samarien groote daaden<br />
verricht hadt, herinneren wy ons uit kap. VIII:<br />
5 enz., in welk Hoofdftuk, en wel in het laatfte vers,<br />
wy ook leezen, dat hy met de prediking des Evangeliums<br />
tot Cffifarea toe is voortgegaan. — Hier ter<br />
plaatze vinden wy, dat hy zich aldaar met zyn huisgezin<br />
heeft nedergelaaten.<br />
Er is geen twyfel aan , of hy zal voortgevnaren<br />
hebben, het Evangelie te prediken, maar, of hy een<br />
gewoon Leeraar in de gemeente te Ccefarea geworden
der Apoflelen. Hoofdfl. XXI: 5—7. 393<br />
zy, dan of hy met zyn Ampt, als Evangelift, hebbe<br />
voortgevaaren , en flechts nu en dan van zyne<br />
Evangelifche reife te huis kwam ; wordt ons nergens<br />
gemeld. Dat hy thans, toen PAULUS hier kwam,<br />
te huis geweeft is, kunnen wy uit de woorden van<br />
LUKAS befluiten: my bleeven by hem.<br />
Het woord ^^Ttieiy heeft tweeërleie betekenis.<br />
Het betekent naamlyk toekomftige dingen voorfpellen<br />
; maar ook —- leeraaren , en Godts woord<br />
verkondigen. In dien laatften zin komt dit woord<br />
1 Cor. XIV, dikwils voor. En dat de Dochters van<br />
PHILÏPPUS ook zulke Leeraareiïen geweeft zyn , kan<br />
men, met veel waarfchynlykheid, daar uit afneemen,<br />
dewyl LUKAS niet meldt dat zy insgelyks onder die<br />
lieden behoord hebben, dewelke den Apoftel zyn kort<br />
aanftaande lot voorfpeld hadden.<br />
Men kan hier niet tegen in brengen, dat PAULUS<br />
aan de Vrouwsperfoonen het prediken verbooden hadt.<br />
De Apoftel fpreekt flechts , van het geen gemeenlyk<br />
behoorde te gefchieden. Deeze jonge Dochters kunnen<br />
de gaave, om te onderwyzen, van den Heiligen<br />
Geeft ontfangen — en ten tyde, wanneer haar Vader<br />
zich op eene Evangelifche reize bevondt, zyn<br />
ampt te Caffarea waargenomen hebben.<br />
Doch het kan ook wel zyn, dat zy teffens de gaa.<br />
ve der Voorzegginge gehad hebben, hoewel dit uit<br />
onzen test niet duidelyk kunne beweezen worden.<br />
Van dit gevoelen is WITSIUS, Miscell. facr. lib. I, cap'.<br />
23- § 33» alwaar hy haar deeze beide gaaven toe.<br />
fchryft.<br />
De Roomfchgezinden verblyden zich , dat zy hier<br />
Propheteerende Maagden aantreffen , en roemen de<br />
voorrechten van eene geduurige kuifchheid. — Dan,<br />
wanneer wy de Overzetting van LANGE , die met de<br />
woorden van den Grondtext nader overéénkomt, aan-<br />
B b 5 nee-
394 Verklaaring van de Handelingen<br />
neemen. • Gelyk ik ook gedaan hebbe vervalt<br />
de geheeie grond van hunne redekavelinge.<br />
vers 10, li, 12. Toen wy nu aldaar eenige dagen<br />
bleeven, kwam 'er een Prop beet uit Judea aan , genaamd<br />
Agabus. Deeze nam, toen by by ons kwam, den gordel<br />
van Paulus, en bondt bem da irmede 'banden en voeten ,<br />
en fpi a.: a.zoo fpreekt de Heilige Geejl: den man, diens<br />
deeze gordel is, zullen de Jooden aldus binden te Jeru-<br />
Jalem en bem aan de Heidenen overleeveren. Toen wy<br />
dit boorden , baden wy , en (de Jongeien) die aldaar<br />
woonden , i.em , dat by tocb niet na Jerufalem wilde<br />
reizen. De Propheet AGABOS, van wien wy kap. XI:<br />
28 reeds gewag gemaakt vinden , werdt thans door<br />
den Heiligen Geeft tot PAULÜS gezonden , om hem<br />
te verkondigen , wat hem thans te Jerufalem boven<br />
/het hooft hing , werwaarts hem thans , qnmiddelyk<br />
door den H. Geeft, bevolen was te reizen.<br />
Hy nam den gordel van PAULUS , en bondt hem<br />
daar mede handen en voeten. Dewyl de rokken (des<br />
Oofterlingen) lang en wyd waren , moeft men ze op<br />
reize (q) ophaalen , en met eenen gordel vast maaken.<br />
— LANGE is van gedachte, dat de gordel van<br />
PAULUS thans aan den wand hing, en dat de Propheet<br />
dien daar af nam, en niet van het lichaam van PAU<br />
LÜS. De text ftryd tegen dit gevoelen niet; maar<br />
het werdt 'er ook niet door beweezen.<br />
Dewyl in alle Handfehriften mvr»» r
der Apoftelen. Hoofdft. XXI: 13,14. 305<br />
was GROTIUS ook. Dan wil men de gewoone leezing<br />
Van cèvreu , die men in (meelt) alle de oude Handfehriften<br />
(r) vindt, behouden ; dan moet men het<br />
op PAULUS becreklyk maaken ; het geen niet ongepaft<br />
is.<br />
Het geen vers 12 verhaald worde, hebben wy by<br />
vers 4 reeds opgehelderd. 'Evrez-im is een zeer gebruiklyk<br />
woord, het welk de Heer WETSTEIN ons in<br />
veele oude fchriften getoond heeft. — MATTH. XIV,<br />
38. leezen wy: iv vfj«» T«5 TCW IVHM»,<br />
vers 13, 14. Maar Paulus antwoordde: wat begint<br />
gy, dat gy zoo weent, en myn hart week maakt? Ik<br />
ben immers bereid , niet flechts om my te laaten binden,<br />
maar ook om te Jerufalem te fterven, om des naams des<br />
Heeren Jefus wille. Dewyl hy zich nu niet wilde laaten<br />
overhaalen, hielden wy op, daarop langer aantedringen,<br />
en fpraken; het geen de Heer wil, gefebiede dan.<br />
Het geen het hart van PAOLUS week maakte, was niet<br />
het vooruitzicht, van zyn aanftaande lyden, maar zyn<br />
medelyden met hun, die daar over zoo bitter bedroefd<br />
waren. Want hy hadt, kap. XX: 24 reeds betuigt,<br />
dat hy dit zyn lyden met blydfchap te gemoecging:<br />
en hier herhaalt 'hy dit.<br />
Dat hier iU 'iieovo-x^p in plaatze van ó 'ïigouSaxift<br />
genomen wordt, behoeft nauwlyks meer aangemerkt<br />
te worden, dewyl ons daar van reeds zeer veele voorbeelden<br />
zyn voorgekomen.<br />
'Er»//*»! lx» ik ben bereid. Op deeze wyze fpreekt<br />
PAULUS ook 2COR. XIi, 15 en PETRUS, I PET. IV,<br />
5. Ook andere Griekfche Schryveren bedienen zich<br />
van dezelfde undrukkinge, waar van WETSTEIN eene<br />
menigte van voorbeelden bybrengt. Uit<br />
(»•) Ik heb het woord: meefl alle , in myne vertaaünge gevoegd,<br />
dewyl GRIESBACH ook eenige oude Handfehriften optelt,<br />
in dewelken ïfürVvf, en eenigen, in dewelke iavrêv geleezen<br />
wordt, VERTAALER.
390 Verklaaring van de Handelingen<br />
Uit vers 14 zien wy , dat de Chriftenen noch lange<br />
hebben aangehouden, ten einde PAULUS, ware het<br />
mogelyk, te beweegen, om van zyne reize na Jerufalem<br />
aftezien; en dat hy insgelyks heeft voortgevaaren<br />
, op hunne beweegredenen te antwoorden. Derhalven<br />
geeven de woorden: wy zweegen, eigenlyk te<br />
kennen: wy hielden op, daar op langer aan te dringen,<br />
want zy zweegen niet geheel , maar zeiden, met eene<br />
pryswaardige onderwerpinge; zoo gefebiede dan 'sHeelen<br />
wil!<br />
vers 15. En naa die dagen ontdeeden wy ons van on~<br />
ze pakkaadie, en gingen op na Jerufulem. 'A<br />
— BEZA veranderde dft woord in dvxrxtvxa-J/wa. GRO<br />
TIUS , PRICSUS , SUICERUS, MILLIUS (proleg. § 881)<br />
BENGEL en WETSTEIN (J) leezen liever: e*irKÜ*(rjpi,e),<br />
het welk in de meefte M. S. S. gevonden wordt. Ja<br />
BENGEL waagde het zelfs, in zyne Uitgaave van het<br />
N. Testament, dit woord in den Text te brengen.<br />
Dan hunne dwaaling is gemaklyk te ontdekken.<br />
PAULUS en zyne reisgenooten waren niet te water,<br />
maar over land, van Ptolemais na Casferea gereisd. en<br />
van daar gingen zy, op dezelfde wyze, te land na<br />
Jerufalem. Dewyl nu op dien tyd, wegens de ongemeene<br />
menigte van menfchen, die daar kwamen, om<br />
hec pinksterfeeft te houden, in de huizen niet veel<br />
ru'inte w^s, lieten zy hunne pakkaadie te Ceefarea in<br />
het huis van eenen der geenen, die met hun na Jerufalem<br />
bp het Feest gingen. CAMERARIHS heeft het<br />
derhalven zeer wel vertaald: rehtïisJarcinis (onze pakkaadie<br />
te rug gelaaten hebbende).<br />
Wy zien dus , dat CALOVIUS , ZELTNER , WOLF ,<br />
LANGE, LLNDHAAMER en DOOURIDGE de grwoone leezing:<br />
«*•» *t«»rdftifi, te recht verdeedigd hebben.<br />
vers<br />
(s) Deeze bewyft ook, met verfcheidene voorbeelden, dat<br />
dit woord deeze betekenis heeft.
der Apoftelen. Hoofdft. XXI: 15—ro. 307<br />
vers 16". Er reisden ook eenige Jongeren van Ccefarea<br />
met ons. en brachten ons by eenen man, die van Cy.<br />
prus geboortig voas, met naame Mnafon, (die reeds lange<br />
een jonger geweeft: voas) by dien wy zouden geherbergd<br />
worden. Z!»iA3-«» — 'er gingen mee ons eenige<br />
Chriftenen, die in de Scad Csefarea,woonden, en kwamen<br />
dus te gelyk met ons te Jerufalem.<br />
By r«» ft*B*rSi moet men het woord: rust verftaan:<br />
en dus heeft LOTHER het zeer goed vertaald: eenige<br />
Jmiseren. Zulk tene uiilaating QKlttym) is zeer gemeen.<br />
Wy vinden ze ook MATTH. XXlil, 34. LOK.<br />
XXI, 16, en JOH. XVI, 17, WOLF toont ons verfcheidene<br />
foorrgelyke voorbeelden by ongewyde Schryveren<br />
, jn zyne aanmerking op den zevenden Brief<br />
van LIBANIUS; en RAPHELIUS by HERODOTUS.<br />
"Ayo»Ti 5 M»«V».I nu, zy brachten ons by eenen man, genaamd<br />
Mnafon. Dit, zal men zeggen, is een Griekfch»<br />
'dat nooit gehoord is. Ik antwoorde: het is in het geheel<br />
geen Griekfch. Maar LUKAS fpreekt hier ook<br />
niet op deeze wyze. De Ditivus M»«V*» ( behoort niet<br />
by -''yen?, maar by het onmiddelyk voorgaande:<br />
u ff o9-*>iv. Dit he'rft GLASSIUS pag. 729 reeds aangemerkt,<br />
en meer foortgelyke Schriftuurplaatzen bygebracht.<br />
BL*\CKWAL toont, in zyne Critica N. T.<br />
p 97, insgelyks, dac de woorden van onzen text dus<br />
behooren geleezen te worden.<br />
vers 17, 18, 19. Toen wy nu te Jerufalem kwamen,<br />
entfingen de Broederen ons met blydfchap. Den volgenden<br />
dag ging Paulus met ons by Jacobus in buis; en aldaar<br />
waren alle de Oudsten. Naa dat by ben nu gegroet badt,<br />
'verhaalde hy bet één naa het ander, bet geen Godt, door<br />
zynen dienst, onder de Heidenen gedaan hadt. Men verfta<br />
hier door de Broederen die Christenen , dewelken<br />
gehoord Indden, dat PAULUS in het huis vin MNASON<br />
gekomen was, en begeerig waren, om deezen grooten<br />
jkpostd en bckeerer der Heidenen te zien.<br />
De»
3p8 Verklaaring van de Handelingen<br />
Den volgenden dag begaf PAULUS zich na (het huis<br />
van) den Apoltel JACOBUS , ais den Voorstander en<br />
Opziener der Christelyke gemeente te Jerufalem; en<br />
het was billyk, dat hy niet langer uitftelde, by hem<br />
te gaan,<br />
JACOBUS wist, dat PAULUS zoude komen, en hadt<br />
daarom de Oudsten, dat is, de Leeraaren, mitsgaders<br />
de Armbezorgeren der gemeente, by zich ontbooden.<br />
Deeze vondt PAULUS hier by eikanderen en groette<br />
hen, volgens de gewoonte der Jooden, op de minzaamfte<br />
wyze.<br />
Dat hy zyne verrichtingen , en den gezegenden<br />
oogst, dien hy onder de Heidenen gehadt hadt, verhaalde,<br />
daartoe zal men hem, buiten twyfel, aanleiding<br />
gegeeven hebben , dewyl men na dergelyk een<br />
verhaal begeerig was. Of kan men denken, dat de<br />
Geloovigen te Jerijiafem, en,inzonderheid de Leeraaren,<br />
niet ten fterksten zullen verlangd hebben, om<br />
door zulke goede, gewcnfchte, en voor het grootste<br />
gedeelte ook zoo zonderlinge, berichten, verblyd te<br />
worden ? Zy verwonderden zich over de bekeering<br />
van zoo veele Heidenfche Landen en Steden temeer,<br />
dewyl zy nu zagen , het geen zy te vooren in het<br />
Joodendom niet geloofd hadden, dat Godt een Vader<br />
van alle menfchen is , en daarom zoo wel de Heidenen,<br />
ais de Jooden, door het geloof aan zynen Zoone,<br />
wil zalig maaken. En dit was het, het welk by<br />
de Chriftenen, kap. XlV, 27 en XV, 12 eene Geestlyke<br />
blydfchap veroorzaakte, en hen totverheerlyking<br />
van Godt aanfpoorde.<br />
vers 20, 21. Toen zy dit nu gehoord hadden, loofden<br />
zy tien Heer; en fpraken tot hem: Broeder, gy ziet, hoe<br />
veele duizend Jooden geloovig geworden zyn: maar zy<br />
Zyn allen yveraaren voor de voet. Nu heeft w.en (jen uwen<br />
opzichte) bericht, dat gy alle de Jooden, die onder de-<br />
Heidenen woonen , van Mofes leert afvallen, en zegt ,<br />
dat zy hunne kinderen niet mosten befnyden, en ook niet<br />
- voU
der Apoflelen* Hoofdft. XXI: 20—2r. 399<br />
volgens het gebruik (£) leeven. Buiten twyfe! heeft de<br />
Apoftel JACOBUS eigenlyk het woord gevoerd Maar<br />
LUKAS, die, gelyk hy vers 18 getuigt, daarby tegenwoordig<br />
was, zegt : zy fpraken tot Paulus, dewyl de<br />
Oudften hem niet lange alleen lieten fpreeken, miar<br />
hem wel haast in de rede vielen, en, het geen wy<br />
hier leezen, den Apoftel PAULUS met yver voorftelden.<br />
Wy zien hier uit, dat zoo wel (zz) JACOBUS, als<br />
PAULUS, zich wyflyk naar den voorüag der Ou aften,<br />
die niet Hechts in hunnen naan e, maar in dien der<br />
geheele Gemeente fpraken , gevoegd , cn ingevolge<br />
van denzei ven , goedgevonden hebben , dat PAULUS<br />
aan de gelofte, door vier mannen gedaan, zoude deel<br />
neemen, en op die wyze der geme* nte in het openbaar<br />
verzekeren , dat hy met hun in de leere overéénkwam.<br />
De Oudsten waren met vooroordeel ingenomen, en<br />
dachten , dat PAULUS by z\ne bekeering der Heidenen<br />
niet voorzichtig genoeg gehandeld, en zich by de bekeerde<br />
Jooden, die onder de Hcdenen woonden, verdacht<br />
gemaakt hadt, als of hy de wet van Mofes verwierp.<br />
(f) Wy hebben het woord kap. XV, 1 reeds verklaard.<br />
Men zie ook kap. XVI, 21.<br />
(u\ Dit bedacht GF.RHARD niet, toen hy deezen voorflag<br />
in JACOBUS als eene fout befebouwde. Ouid de hoe Jacobi<br />
confilis ftavuendum? (wat moet men van d*eezen raad van JAconus<br />
denken?) vraagt hy; en hy antwoordt: aliquid humame<br />
prudenticc fuit admixtum. Potuijfet enim Paulus alia rationa<br />
calumniam ham depell-ve. (Er liep' eenige menfchelyke voorzichtigheid<br />
onder. Want PAULUS zoude deeze lastering wel<br />
op eene auclere wyze van zich hebben kunnen alkeeren).<br />
GERIIARB heeft misfchien FLACIUS gevolgd , die in zynen<br />
Clavis P. II. p, 32. insgelyks een ongunfbg oordeel over JA<br />
KOBUS velt. CAI.OVIUS haalt de woordjn van GEKAARD doch<br />
zonder hem te noemen , aan ; maar weigert hem zyne toeftemming.
400 Verklaaring
der Apoflelen. Hoofdft. XX f 22. 401<br />
eene andere gelegenheid tot de twaalve fprak: gy kunt<br />
' bet nocb niet draagen; dat is, wegens de zwakheid van<br />
uw verftand, en uwe diepgewortelde vooroordeelen,<br />
kan en wil ik het u noch niet openbaaren. — Deeze<br />
is ook de verklaaring van MÜSAEUS, in zyne tweede<br />
Disp. de Ecelefia , en wel in het eerste deel, pag.<br />
90 tot 03. WITSIUS behandelt het in zyne Oecono.<br />
mia fcederum, lib. IV, cap. 8. § 25 niet zoo.gegrond.<br />
Door de veele duizend Jooden die yverig op het houden<br />
van de Mofaifche Wet drongen, heeft men niec<br />
alleen de inwooneren van het Joodfche land te verftaan,<br />
gelyk LANGE meent, maar de bekeerde Jooden<br />
in de geheele waereld, waar van thans eene groote<br />
menigte op het Feeft gekomen was.<br />
Deeze hadden den Jooden te Jerufalem bericht, (D)<br />
hoe PAOLOS de Jooden leerde, dat zy niet meer verplicht<br />
waren , om de wet van MOSES te houden, en<br />
daarom ook in het vervolg hunnen kinderen niet moesten<br />
befnyden. At'y«v, »«JUT/^ÏJ* , heeft LUTHER<br />
te recht vertaald : gy zen : dat zy niet moeten befny.<br />
den. Deeze manier van fpreeken is ons kap. X V , 24<br />
ook voorgekomen, alwaar ik getoond heb, dat zy by<br />
de Grieken zeer gebruiklyk is. RAPHELIUS heeft dezelve<br />
by HERODOTUS ook gevonden.<br />
Of dit eene volftrekte lastering geweeft zy, dan of<br />
PAOLUS tot deeze befchuldiging aanleiding gegeeven<br />
hebbe , is geene ongepaste vraage. Het is naamlyk<br />
wel te denken, dat PAULUS aan de bekeerde Heidenen<br />
zal geopenbaard hebben, hoe het Jok der Mofaifche<br />
Wet, door den tyd, ook den geloovigen Jooden zoude<br />
worden afgenomen : eene waarheid , die voor de<br />
meefte nieuwbekeerden uit de Jooden zeer aanstootlyk<br />
was. En hoe vreemd moet hèt hun in de Ooren<br />
ge-<br />
(v) K*T7ixJ9->itrat, welk word vers 24 noch éénmaal voorkomt,<br />
heeft geenen verderen nadruk. Men 2ie myne vyf Je<br />
Aanmerking op: Lus. I, 3.<br />
VI. Deel. C c
402 Verklaaring van de Handelingen<br />
geklonken hebben , toen PAULÜS aan de Chriftenen<br />
te Corinthe, i COR. VII, 19, en aan die te Galatiën,<br />
GAL. VI, IJ-, fchreef: In Cbrijtus Jefusgeldt noeb befnyding<br />
noch voorhuid iets, maar een nieuw Scbepfel', en<br />
Godts geboden houden.<br />
vers 22. Wat is 'er nu te doen? Het kan niet anders<br />
zyn, of de geheele gemeente zal te zamen komen.<br />
Tl ow 'in , wat is 'er nu te doen dat de onwaarheid<br />
van dit uitflrooyfel blyke! Deeze manier van fpreeken<br />
(tu) vinden wy ook iCor. XIV, 15 en 26.<br />
Het kan niet anders zyn, vaaren zy voort', dat is:<br />
het is zeer zeker, daar is geen twyfel aan. Deezen<br />
nadruk heeft het woord oi7. Zy willen zeggen: het<br />
zal in geheel Jerufalem bekend worden, dat PAULUS<br />
hier is; en men zal dus willen weeten, of ny7.1l be- '<br />
kennen gedaan te hebben, daar men hem van befchuldigt,<br />
dan of hy onfchuldig zy.<br />
vers 23, 24, 25. Doe dan nu, het geen wy u zeg- '<br />
gen. Wy hebben (x) vier mannen , die eene gelofte gedaan<br />
hebben', neem dezelve tot u, en laat u te gelyk met<br />
bun rein verklaaren , en doe de koften aan hun, dat hun<br />
hoofd gefcbooren worde: opdat zy ai/en zien, dat, bet<br />
geen men bun van u gezegd heeft, ongegrond is; en dat<br />
gy ook naar 'de wet leeft. Maar wat de gelovigen uit '<br />
de Heidenen betreft, wy hebben hun gefthreeven en be-<br />
ftoo- ! )<br />
(w) PARSÏUS vergelykt deeze uitdrukking in zyn Lexicon<br />
Criticum pag. 1037 , zeer te onrecht met het Latynfche: quid<br />
ergo ejl? Dit heeft een geheel ander gebruik, en eene geheel<br />
andere betekenis.<br />
(x) 'E
der Apoflelen. Hoofdft. XXI: 22—25. 403<br />
ftooten, dat zy niets van dien aart zullen houden, maar<br />
zich alleenlyk van bet Afgoden offer, en bet bloed, en<br />
het verflikte , en de boererye onthouden. Men d nltc<br />
hier gemeenlyk aan eene gelofce van Nafireerfchap,<br />
waarvan NUM. VI gefproken wordt. Men leeze<br />
hier over breedvoeriger SAM. PETITUS; var. lecl. lib.<br />
I, cap. 2 — MAJOR, in zyne Comment. bl. 301. —<br />
CARPZOVIOS, Annquit. Heir. p. 159. fq. — SAURIN,<br />
opheldering van bet Oude Teft. bl, 359 — en LARDNER »<br />
lib. I. de fide Hftorice Euangelica. cap. IX, § 7. Dan<br />
de laitsgcmelde dwaalt zeer, wanneer hy denkt, dat<br />
PAOLUS, kap. XVIII, 18, eene gelofte gedaan, en<br />
dezelve thans te Jerufalem vervuld heeft; welke dwaaling<br />
CALOVIUS ook reeds gevoed hadt.<br />
Men vindt eene opzetlyke verhandeling over deezë<br />
gelofte van PAULUS, by LACHEMACHER, in zyne Obfervntiones<br />
pbilolouicce, P. VI. Disf. V. Naar zyn Oordeel<br />
kan dit geene andere gelofte, dan van Nafireerfchap<br />
, geweeft zyn , dewyl by geene andere het affnyden<br />
"der hayrcn te paffe kwam. Hy is insgelyks<br />
van meenmge, dat PAULUS zelf Qy) een Nafireer ge.<br />
worden is. Dan by die vooronderftelling valt het<br />
hem, § VII, moeylyk, de zeven dagen te verklaaren,<br />
van dewelken vers 27 gefproken wordt; en de verklaaring,<br />
die hy daar van geeft, is zeer onwiarfchynlyk.<br />
Dit kan LUD. CAPELLUS ook bewoogen hebben,<br />
om in zyn fpicileg'um in AEta Aboftolo r<br />
um te beweeren,<br />
dat dit geene gelofte van Nafireerfchap geweeft<br />
is; het welk "BASNAGE (ad a: 56. §-XIII.) naderhand<br />
ook heeft zoeken te bewyzen.<br />
Wv zullen de kenners der Joodfche Oudheden hier<br />
over hiaten twiften, dewyl eene juifte kennis van deeze<br />
byzonderheid tot ons tegenwoordig oogmerk niet<br />
noodzaaklvk is, en wy toch op het laatft, met WITsics,<br />
§ Hl, zouden moeten bekennen: cujus generis<br />
C c 2 boa<br />
' (y) Dit ontkent LANGE op gr
404 Verklaaring van de Handelingen<br />
boe votum fuerü, non esprimente hiftoria facra tuto ig.<br />
norare licet (wv kunnen vcilïglyk onkundig zyn, van<br />
welken aart deeze gelofte geweeft zy , daar de gewyde<br />
gefchiedenis ons , een dien opzichte, geen licht<br />
geeft.)<br />
Wanneer zy zeggen, dat PAULUS door daaden moest<br />
tooncn, iV< 'Óhv tf3 het geen fommigen van htm hadden<br />
uitgeftrooyd , komt deeze uitdrukking , met die<br />
•van onze taaie: dat 'er nuts aan voas, overéén. KAP.<br />
XXV: 11 vinden wy deeze manier van fpreeken noch<br />
éénmaal: o'»o«i! »V>» «> K
der Apoflelen. Hoofdfl. XXI: 22—25. 4°5<br />
by voegen, komt, kortlyk uitgebreid, hier op uit: wy<br />
liaan toe , dat de bekeerde Heidenen tot het onderhouden<br />
der Mofaifche wet niet behooren verplicht te<br />
worden, en dat het, ten hunnen opzichte, by het befluic,<br />
voor eenige jaaren door de Apoflelen genomen»<br />
moet blyven; maar wat de geboorenc Jooden en Piozelyten<br />
(2) betreft, deeze zyn buiten twyfel, verplicht,<br />
om hunne kinderen noch verder te laaten befnyden,<br />
en ook volgens de overige wetten van MO<br />
SES te leeven.<br />
Ik moet noch van eene doolinge fpreeken, in welke<br />
MILLIUS (prolog. § 1203) en BENGEL, in zynen<br />
Gnomon , gevallen zyn. Zy merken de woorden :<br />
ftuhü voitlrai THJST, dvrtvt, ü als een vreemd byvoegfel<br />
aan , BENGEL fchryft, dat zy in geen oud<br />
handfehrift te vinden zyn. Dan , dat hy zich daar<br />
in bedriegt , hadt hy uit de aanmerkingen van MAS-<br />
TRICHT en MILLIUS kunaen zien. Dat deeze woorden<br />
in de twee oude Overzettingen —— de Latynfche<br />
en Griekfche" niet ftaan, is van geen gewicht.<br />
Men weet , dat deeze vertaalers, of liever<br />
hunne affchryvers, dikwils eenige woorden over het<br />
hoofd gezien hebben. — Hier by komt noch, dat<br />
de Oudften zich op het Apoftolifch befluit, kap. XV,<br />
28, beroepen, in het welk gelykluidende woorden<br />
voorkomen : (*>$tt vxln eV f'9-»a>, betekent: maar iaat de<br />
geloovige Heiden betreft. Dus heeft GERHARD het ook<br />
C c 3 ver-<br />
(2) Deeze voegt de Heer HETJMAN 'er by, maar ik twyfel<br />
zeer, of hy in dit opzicht de meening deezer Oudften<br />
wel getrorFen heeft: want Profelyten waren oorfpronglyk Heidenen,<br />
en deeze waren, door het befluit der Apoftelen, van<br />
de verplicbtinge, om zich te laaten befnyden, ontheien: en<br />
men konde zelfs een Pmfelyt onder de Jooden worden, zonder<br />
befneedeu te zyn. VERTAALER.
4oS Verklaaring van de Handelingen<br />
ve'taald. Ik heb deeze fpreekwyze, by MATTH.<br />
XXII 31, alwaar zy insgelyks, zoo wei als MATTH.<br />
XXIV, '36 en MARK. Xil, 26, voorkomt, reeas op.<br />
gehelderd.<br />
Op xeimt, volgt hier,' in plaatze van «Si h", de<br />
Infinitivus, Dit gefchiedt mede kap. XV, 10 en XXVII,<br />
ij gelyk ook 1 COR. II, 2.<br />
vers 26. Toen nam Paulus de (vier) mannen tot zirh ,<br />
tn naa dat hy den anderen dag met hun rein verklaad<br />
was, ging by in den .Tempel, en maakte bekend, dat de<br />
dagen der reiniginge zouden gehouden voordien , tot dat<br />
voor eenen iegelyken de gaave zoude gebracht zyn. Het<br />
fchynt , dat PAOLOS met deeze vier mannen in den<br />
Tempel gekomen is, en den Prielteren te kennen heeft<br />
gegeeven, dat zy met eikanderen de dagen der reiniginge<br />
in den Tempel wilden houden. Deeze vericlaaring<br />
behaagt ook aan GROTIUS en ELSNER: en dezelve<br />
wordt door de eerfte woorden van het volgende vers<br />
bekrachtigd. ><br />
vers 27, 2B, 20. Maar toen de zeven dagen ten einde<br />
Hepen, zagen hem de Jooden uit Afien in den Tempel,<br />
en fiookten al het Folk op, en Jloegende banden aan hem,<br />
en fchreeww'en : gy Mannen van Israël komt te hulpe.<br />
Dit is de Man, die al'e menfchen, op alle plaatzen, 'tegen<br />
bet Volk, en tegen de voet, en tegen deeze plaatze<br />
leert. Hy heeft noch daaren boven Heidenen in den Tem*<br />
pel gebracht, en deeze heilige plaatze (daar door) ontheiligd.<br />
Want zy hadden te vooren den Epbefer , Trophimus,<br />
in de Stad by hem gezien, en dachten, dat Paulu*<br />
hem met zicb in den Tempel genomen badt. Buiten twyfel<br />
zyn dit onbekeerde Jooden geweeft, die uit Afien<br />
gekomen waren , om het Feefl te vieren. Wel is waar ,<br />
*>ok de bekeerde Jooden uit Allen waren den Apoftel<br />
niet zeer gunftig. Dan zoo groot konde evenwel hun<br />
haat tegen hem'niet zyn, dat zij zulk eeren gezegenden<br />
arbeider aan het R\k van Chriftus den dood zouden<br />
gewcefcht hebben.<br />
1y
ier Apoftelen Hoofdft. XXI: 26—29. 407<br />
• Zy ftoegen de handen aan hem. Dit is dubbelzinnig.<br />
'Hier betekent het niet , dat zy hem floegen, maar<br />
dat zy hem aanpakten, en vaft hielden, zoo dat hy het<br />
niet konde ontkomen. In het 3ofle vers wordt het door<br />
iTr^a&ifUfi verklaard. Dan zy konden zich evenwel<br />
ook niet lange bedwingen, om hem niet ook te liaan;<br />
fchoon dit niet gebeurde, voor dat zy hem uit den<br />
Tempel gcfleept hadden. Men zie vers 31, en 32.<br />
Zy zouden anders den Tempel verontreinigd of ontheiligd<br />
hebben.<br />
B»*5I7«, komt te hulpe. Das riep men, wanneer'er.<br />
brand was. BRISSONIUS vergelykt dit gefchreeuw (lib.<br />
VIII. de formulis Roman-isp. 718) met het Romeinfche:<br />
proh quirites! proh populares! veftram imploro fidem: dat<br />
is, opem atque auxilium. Hy brengt ook uit APPIANUS<br />
het föu»p(ür» by, het welk met ons SanS-sin volmaakt<br />
ovnréónkomt. En dit laatfte woord wyzen PRIC^EUS:<br />
en WETSTEIN ons ook by ongewyde Schryveren.<br />
Deeze fchreeuwers roepen dan uit, dat men PAULUS,<br />
eene poft voor de geheele waereld, niet uit den Tempel<br />
moeft laaten ontloopen, maar hem gevangen neemen,<br />
en naar verdienften ftraffen. Zoozeer men<br />
d-orgaans verfchrikt, en zoo groot de toevloed van<br />
menfchen is, wanneer men in eene ftad brand! brand\<br />
hoort roepen —— zulk eenen fchrik en toevloed veroorzaakte<br />
thans ook dit gefchreeuw.<br />
. Om het gemeen tegen PAOLUS, dien men voor eenen<br />
verftoorer der openbaare ruft poogde uittegceven,<br />
noch meer op te hitfen, wordt hy van eene ai'lchuw.<br />
lyke daad befchuldigd , die hy in die dagen , oo het<br />
heilig Fceft, zoude bedreeven hebben Hy heeft eenen<br />
Heiden riepen zy — met zich in den Tem.<br />
pel gebracht. By den Tempel was een Voorhof,<br />
in welken ook Heidenen mochten komen, maar in den<br />
Tempel zclven mocht dit volftrek't nier gefchieden.<br />
Over deezen voorhof der Heidenen leeze men den<br />
Hoogleeraar ZEIBICH en D. ICKEN in hec tweede deel<br />
Cc 4 der
io8 Verldaaring van dt Handelingen<br />
der Breemfche Symholce litterarice, bl. 73 en?, en bl.<br />
105 enz. , die daar omtrent zeer gegronde berichten<br />
mcdedeelen.<br />
PAOLOS heeft den Tempel verontreinigt, roepen<br />
deeze Schreeuwers , doordien hy daar Heidenen («)<br />
in gebracht heeft. K«I«, is eene Hebreeuwiche manier<br />
van fpreeken, en te vooren reeüs by kap. X, 14<br />
opgehelderd.<br />
Zy hadden PAULÜS , met zekeren bekeerden Heiden,<br />
TROPHIMUS genaamd, in de Stad zien gaan: dit<br />
was hun genoeg, om 'er uit te befluiten, dat hy hem<br />
ook wel met zich in den Tempel zoude genomen heb*<br />
ben. Zy meenden, fchryft LHKAS, dat hy dit ^eda.m<br />
liadt. • Er w~s dus niemand onder hen, die PAU<br />
LUS met TROPHIMOS in den Tempel gezien hadt. Andere<br />
getuigen waren 'er ook niet voor handen. Zy<br />
meenden het flechts, en beflooten, tegen alle gezonde<br />
rede aan, a poffe ad ejfe (dat het geen hadt kunnen<br />
gefchieden, ook daadlyk gefchied was,) eene befluittrekking,<br />
die voor Lafteraaren zeer gcvaarlyk is (&).<br />
vers<br />
(a) Van deeze plaatze kan men MATTH. XXVII, 44. gebruik<br />
maaken, alwaar wy leezen, dat JESUS ook door geenen<br />
, die met hem gekruift waren befpot werdt, fchoon zich<br />
maar één van dezelven aan dit misdryf tegen hem fchuldig<br />
maakte. In onzen Text wordt PAULUS insgelyks befchuldigd,<br />
Heidenen met zich in den Tempel genomen te hebben, fchoon<br />
men dit maar alleen van TROPHIMUS verftondt. Men drukt<br />
zich op die wyze wel meer uit, wanneer men indefimte (onbepaald)<br />
fpreekt, en of geheel niet, of naderhand eerft te<br />
kennen geeft, of men van veele perfoonen, dan of men flechts<br />
van ééne fpreeke.<br />
(6) Eene zeer verftandige aanmerking! dewyl niets voorzeker<br />
meer voed fel geeft aan de lafterzucht, dan de kwaadaai<br />
tigheid van die geenen, dewelke terftond gereed zyn, om<br />
ever de oogmerken van hunne Naaften te oordeelen.' Hier<br />
ioor worden niet zelden iemands befte en lüflykfte daaden<br />
deer.
ier Apoftelen. Hoofdft. XXI: 30, 31. 40$<br />
vers 30, 31. En de geheele Stad geraakte in onruft,<br />
tn het volk liep by één: en zy greepen Paulus, en fteep.<br />
ten hem ten Tempel uit; waar vp terftond de Deuren (van<br />
den Tempel) werden toegeflooien. Dan toen zy hem wilden<br />
dooden, kwam de tyding boven by den Overften van<br />
bet Kryg'volk. dat geheel Jerufalem in oproer was. Hier<br />
heeit LUKAS iets, dat toen bekend was, uitgelaaten,<br />
maar het welk een hedendaagfeh Uitlegger daar moet<br />
by voegen , 'Ie weeccn : de Jooden doodden niemand<br />
in den Tempel (1 KON. XI, 15, 16) , ja zelfs niet<br />
eens binnen de Stad, dewyl het de heilige Stad was,<br />
die door eenen moord zoude veiontreinigd worden.<br />
Dien zy derhalven wilden dooden , dien brachten zy<br />
ter Stad uit. Gelyk wy dit te vooren, kap. Vil, 58,<br />
in het geval van STEPHANUS gezien hebben.<br />
Wat betreft, dat men den Tempel floot, zoo ras<br />
PAULUS 'er was uitgetrokken — men deedt dit, op<br />
dat hy 'er niet weder zoude trachten in te loopen, ten<br />
einde by het Altaar zyne veiligheid te zoeken. Want<br />
dat een misdadiger , die zich aan het Altaar hieldt,<br />
veilig gehouden werdt, zien wy 1 KON, I, jo en<br />
31, 29.<br />
In dien tusfehentyd nu , terwyl zy PAULUS door de<br />
Stad fleepten, en 'er by die gelegenheid een geweldig<br />
gedruifch ontftondt, kreeg de bevelhebber der krygsknechten,<br />
die in de Stad in bezetting lagen, 'er bericht<br />
van.<br />
By ty-tlmrut moet men UVT£> verftaan — welke<br />
uitlaating ECKHARD , in zyne Obfervationes ad N. T.<br />
ex<br />
deerlyk mishandeld ; en zy , die met het welmeenendft har»<br />
het wclzyn hunner naaften zochten te bevorderen, moeten<br />
hier door dikwils klaagen , dat men hun, volgens die zelfde<br />
benuittrekking, oogmerken aandicht, aan dewelke zy nooit<br />
anders, dan met verfoeijinge gedacht hebben. VERTAALER.<br />
Cc 5
4io Verklaaring
ier Apoftelen. Hoofdft. XXI: 32—34. 4n<br />
tien binden, en vroeg: wie hy was, en wat by gedaan<br />
badt. 1 oen fcbreeuwde onder het Folk, de één zoo, de<br />
andere anders. Al aar , dewyl hy, wegens bei geraas,<br />
niets zekeis konde ontdekken, geboodt hy , hem in bet le.<br />
ger ie brengen. De Overfte nam zynen poft getrouw-<br />
]yk waar , en kwam het raazend gemeen, met zyne<br />
hoofdlieden en krygsknechttn, zonder eeni
Verklaaring van de Handelingen<br />
dat hv hem met alle zorgvuldigheid dacht te bewaaren<br />
, en fcherp genoeg te ftraffen, indien hy eene zwaare<br />
misdaad bedreeveu hadt.<br />
Thans was de Overfte begeerig, om te weeten, wie<br />
zvn Gevangen was , en wat hy misdaan hadt. Hy<br />
vroeger zelf na , en Het 'er door anderen na vraagen<br />
Dan dewyl de één hem deeze , een ander we-<br />
Som eene andere misdaad te laft leide , en hy dus<br />
niets zekers konde gewaar worden, geboodt hy, hem<br />
in het kafteel te brengen. LUKAS fchryft : •« «»»<br />
in bet leger , dat is m het kafteel, waar<br />
ïn de geheele bezetting lag, en dusi haare legerplaat,<br />
•ze had? Dat deeze de gcwoonlykfte betekenis van<br />
het woord «•««•^.A» is, toont WETSTEIN: in dien zin<br />
tonhet, kap XXII, 24 en XXIII, 32 wederom<br />
voor - uit welke plaatzen blykt, dat ZORN dit woord<br />
te onrecht door de gevangenis vertaald heett.<br />
ven Tf» 3Ö\ Toen by nu op de trappen kwam, droe.<br />
een hem de Soldaaten, wegens het geweldig gedrang van<br />
bet eemeen. Want veelen volgden hem naa, enjebreeuwden:<br />
dood bem. De krachten van PAULUS waren, dooide<br />
geleede mishandeling, zoodanig verzwakt, dat hy<br />
niet fchielvk genoeg voort konde. Terwyl nu het<br />
dol gemeen toefchoot, en hem den Soldaaten wilde<br />
ontrukken , greepen hem de knechten, en droegen<br />
hem detrappen^van het Slot Antoma op.<br />
LrlbAai -wS is een pleonasmus, waar van zich Po-<br />
LVBIUS, gelyk RAPHELIUS heeft aangemerkt, dikwils<br />
bedient.<br />
Van tnnt met hem! van kant met bem! riep het Volk;<br />
en eifchtte dus van den Overften, dat hv PAULUS<br />
niet anders, dan met den dood, zoude ftraffen. M s,<br />
S is de uitdrukking van den Grondtext. Dit tienen<br />
de'Jooden ook tegen PILATUS, LUK. XXtH: iS,<br />
En TOH XIX: 15. — HAND. XXII: 22 riepen zy:<br />
J, ?. iv,,\?5 yi, T» r,..pT., a weg van de aarde met eenera<br />
zoodanigen. ^
der Apoflelen. Hoofdft, XXI: 35 40. 413<br />
ver<br />
s 37» 3 8<br />
- Dan toen Paulus in het leger (in het<br />
kasteel) zoude gebracht worden , fprak hy tot den Over.<br />
ft en: is het my geoorloofd, een woord tot u te fpreeken?<br />
Hy antwoordde: kunt gy Griekfch? zyt gy de Aegvp.<br />
tenaar niet, die voor eenigen tyd een oproer gemaakt,<br />
en vier duizend heimelyke moordenaaren buiten in de<br />
woeftyne gedacht heeft? Wilt gy my wel vergunnen<br />
vroeg PAULUS den Overften in de Griekfche taaie'<br />
een woord tot 11 te fpreeken ? Wilt gy my de gunst<br />
wel bewyzen, van na my te hooren? - Kunt ei<br />
Griekfch? was het antwoord.<br />
De Overfte gaf hier mede zyne verwondering te<br />
kennen, dat hy zich door PAULÜS in het Griekfch<br />
hoorde aanfpreeken. Ik heb gedacht, wil hy zeggen<br />
dat gy de bekende oproermaaker uit ^Egypte zyt*<br />
Dan 4 vaart hy voort, dewyl ik nu merkè, dat gy<br />
deeze nieit zyt, zoo zeg my eens: wie zyt gy? -.<br />
Deeze oproermaaker was naamlek niet uit dat gedeelte<br />
van jEgypten , in het welk de Griekfche taal ia<br />
gebruike was, maar uit eene plaatze, daar men noch<br />
gewoon was, de oude ^Egyptifche taal te fpreeken.<br />
Op hoedanig eene wyze het verhaal van LUKAS<br />
aangaande deezen bedrieger , met het geen JOSEPHUS<br />
van denzelven meldt, moete overééngebracht worden,<br />
heeft de Heer LARDNER, in het laatste Hoofdftuk<br />
van hec tweede Boek de fide Histories EuangelU<br />
cje, met grooten vlyt getoond; en BISCÖE geeft hem<br />
daarin, § 44, zyne toeftemming.<br />
vers 39, 4°- Paulus antwoordde: ik ben een ^oodfcb<br />
man van 'farfus,een Burger van eene , niet onaanzie.<br />
nelyke ftad in Cihcien. Ik bid u, veroorloof my, eene<br />
redevoering tot het Folk te houden. Toen by bem dit<br />
nu veroorloofd hadt, wenkte Paulus, die op de trappen<br />
ftondt, den Volke met de hand. Toen nu alles ftil was.<br />
fprak hy hen, in de Hebreeuwfche taaie, op deeze wyze<br />
aan. PRic^us noemt: T* ?!5 rft iemand,<br />
die te iarjus, in Cihcien, gsbooren is, ceue ongevvoo-<br />
ne
AH Verklaaring van ie Handelingen<br />
ne en harde uitdrukking. Dan hy heeft niet opgemerkt,<br />
dat 'er vóór rï 5 K
der Apoft. Hoofdft. XXI: 39, 40. XXII: r, 2. 415<br />
insgelyks een AdjeElivum; zoo als s'»« s by AELIANUS<br />
V&: thft. lib. IX. cap. 16. Op dezelfde wvze noemt<br />
ARRIANUS ook, lib. I de Expedüionc Cyri, cap. 12 en<br />
2ö, de Griekfihe taaie, £'»aJ« yWr«», en Qa*i, ii&jfa<br />
By LlBANlüs, in den 49 Brief, van de honderd, die<br />
WOLF heefc uitgegeeven, bl. 139, leesc men: d>„^<br />
*!x£tpüt volkomen Griek/eb.<br />
De taaie, in dewelke PAULUS thans fprak, was die<br />
dewelke toen in algemeenen gebruike was , en voor<br />
bet grootst gedeelte uit Syrifch beftondc, gelyk wy<br />
JOH. XIX: 20 reeds gezien hebben. Men zie CARP<br />
zov Critica Sacra V. Teft. Part. I. cap. 5. SecJ.
X5 Verklaaring van de Handelingen<br />
ongeloovige Jooden onder geweest zyn. Deeze fprak:<br />
hy, op de gewoone wyze, beleefd aan, ten einde<br />
hunne gramlchap tegen hem eenigszias te doen bedaaren,<br />
en hen op zyne woorden oplettende te maaken.<br />
Tot dat einde fprak hy hen ook in de Joodfche (ƒ><br />
taaie aan; het geen bun wel aan ftondt, wordende<br />
zy daardoor, zoo wel, als om dat hy beloofd nidt,<br />
zyne verantwoording («W.yi'«.) te zullen doen, noch<br />
ftiller O), dewyl zy begeerig waren, om te verncemen,<br />
wat hy tot zyne verdediging zoude inbrengen.<br />
Er is geen twyfel aan, of PAOLUS zal den Overften<br />
ook vryheid verzocht hebben, om de Jooden in hun.<br />
re taal', die de Ovtrfte niet verftondt, aantefpreek<br />
e n<br />
Hy genoot van de Heidenen altoos meer<br />
beleefdheids, dan van zyne Broederen , de Jooden.<br />
vers 3! Toen fprak by: ik len een fond, gehoor en ti<br />
Tarfus in Cilicien, en in deeze Stad (Jerufalem) a%n de<br />
weten van Gamaliël opgevoed, en in de Vaderlyke wet<br />
op de bondigfte wyze onderweezen: en ik voas zulk e<br />
4oeraar voor Godt, als gy allen tegenwoordig zyt. Eerst<br />
moeten wy deeze redevoering van PAOLUS m het algemeen<br />
befchouwen, om zyn wezenlyk oogmerk in<br />
dezeWe te ontdekken, en te zien, hoe hy van flap<br />
tot ftap verder zy voortgegaan, om het zelve te bereiken.<br />
Zoo veel weeten wy reeds, zonder noch op deeze<br />
f edevoering zelve het oog te ftaan, dat hy daar in<br />
geen ander, dan het algemeen Apostolifch oogmerk,<br />
kan gehad hebben, te weeten, om de jooden, diie<br />
ff) Die toen nocH de Hebreeuwfche taal genaamd werdt.<br />
fcJen zie myne aantekening op kap. VI: 1.<br />
(V) M.-*.. «..r*.. Deeze manier van fpreeke*<br />
heeft WETSTW ook by DW*«H« HALICARNAKSHSIS ge*<br />
vonden.
der Apoftelen Hoofdft. XXII: 3» 417<br />
thans zyne toehoorers waren, te overtuigen, dat JE<br />
SUS de MESSIAS is, en dac zy nu eiaddyk aan hjm<br />
moesten gelooven.<br />
Indien wy dit oogmerk in deeze redevoeringe zoe.<br />
ken, ontdekken wy fpoedig, dac PAULUS niet alles,<br />
het geen tot bereiking van dit oogmerk konde dienen,<br />
heeft bygebracht: dan wy worden even fpoedig<br />
gewaar, waar aan dit moete toegefchreeven worden.<br />
Men viel hem naamlyk in de rede, zoo dat hy<br />
genoodzaakt wierdt, om midden in zyne redevoeringe<br />
op ehouden. Evenwel was hy toen reeds zoo na<br />
by zyn voorgeffeld doel gekomen, dat het ons niet<br />
moeylyk kunne vallen, het geen hy 'er noch verder<br />
gedacht hadt bytevoegen, te vinden. Wy zullen dus<br />
beneden, wanneer wy de redevoering, zoo verre ons<br />
dezelve is opgetekend, zullen opgehelderd hebben,<br />
gemaklyk in ftaat zyn, om dezelve in te vullen.<br />
De Apostel begint, (vers 1) met eene vriendlyke<br />
en liefderyke aarifpraak; en fpreekt tot hen, niec alleen<br />
om hunne opmerkfaamheid uiccelokken , mair<br />
ook om hunnen toorn te verzachten en hunnen haat<br />
tegen hem te verminderen, in de Joodfche taaie.<br />
Toen hy nu zag, dat 'er eene algemeene ftilte kwam»<br />
en dat de Jooden zich zeer oplettende betoonden,<br />
leide hy den grond tot zyn voorneemen , door een<br />
verhaal, het welk niet konde nalaaten , ftreelcnde<br />
voor hun te zyn, en hunne opmerkfaamheid noch meer<br />
uittelokkeo. Te weeten hy verhaalde hun, met kor»<br />
te woorden, zyne leevensloop.<br />
„ Ik ben (fprak by, vers 3) een geboore Jood,<br />
en wel is Tarfus in Cilicien myne geboortmaac-<br />
„ ze, Van myne jeugd af ben ik yvèrig m den G )dcs-<br />
.,, dienst geweest, en, om van my eenen geleerden<br />
„ Rabbi te maaken , hebben myne Ouderen my al<br />
„ vroeg na de hooge Schoole van deeze heilige ftad<br />
gezonden. Hier heb ik den beroemdften Rabbi,<br />
VI. Deel. Dd » GA-
418 Verklaaring van de Handelingen<br />
„ GAMALTEL , tot rrrynen Leeraar gehad, die my noch<br />
„ yveitger in den Joodfchen Godtsdienst heeft doen<br />
„ worden , en my zo naerftig in denzelven onder-<br />
„ weezen, dat 'ik) zoo wel de wetten van MOSES,<br />
als ook de inftellingen, door onze geleerde Vades,<br />
ren daar by gevoegd, niet alleen zelf verftondt,<br />
„ maar ook in llaat was, om anderen uitteleggen.<br />
„ Hier door werdt ik zulk een flerk yveraar voor den<br />
„ Godtsdienst, dat ik voor u, in uwen tegenwoor-<br />
„ digen yver, in het geheel niet behoefde te wy-<br />
„ ken.<br />
„ Ja (vers 4) myn yver werdt zoo vuurig, dat ik<br />
„ den geenen, die JESOS van Nazareth aankleefden ,<br />
„ en hem voor den MESSIAS hielden, tot het uiter-<br />
„ fte toe vervolgde, en geheel en al zocht' uitte-<br />
„ roeijen. Ik liet my, door den Hoogen Raad, gewilliglyk<br />
gebruiken, om hen gevangen te neemen,<br />
„ en te Jerufaiem in de gevangenis te brengen. Ik<br />
„ veifchoonde zelfs geene Vrouwen, maar ikvervolg-<br />
„ de alles, wat JESOS beleedt, met den zelfden haat,<br />
j, met den zelfden brandenden yver.<br />
„ Zo gy misfchien zwaarigheid mocht maaken, om<br />
„ dit op myn woord te gelooven , dan kan ik my<br />
„ (vers 5) op het getuigenis van den Hoogenpries-<br />
„ ter, enden ganfchen Hoogen Raad beroepen, üee.<br />
„ ze zullen noch niet vergeeten hebben, dat zy my<br />
met brieven na de Synagoge van Damascüs zon»<br />
„ den, waar in zy dezelve verzochten (kap. IX: i?),<br />
3, om de Jooden, dewelke aanhangers van JESUS ge-<br />
„ worden waren, aan my overteleveren. OI<br />
s, wat verblydde ik my, dat ik dezelve te Jerufalem<br />
s, zoude brengen, ten einde door den Hoogen Raad<br />
„ op de fcherpfte wyze gevonnisd te worden!<br />
Tot dus verre hadt PAUEUS hun ten klaarften getoond,<br />
dat hy een yverig Jood geweest was, en zod<br />
weinig, als zy, ja noch minder, genegen, om JESUS<br />
Voor den MESSIAS te erkennen, en aan hem te gelooven.
der Apoftelen. Hoojdfti XXII: 3. 413<br />
ven. Thans doet hy hen zien, dat, het geen by,<br />
noch iemanü ter waereld, voor mooglyk zoude gehouden<br />
hebben, evenwel gefchied is —• tcweetcn,<br />
dat hy van eenen vyand, ja van den yverigften vervolger<br />
van JE;ÜS en zyne aanhangeren, zyn yveriglle<br />
voorvecuter geworden , en tot overtuiging gebracht<br />
was, dat men hem voor den beloofden MESSIAS te<br />
houden heeft.<br />
Zien wy thans , welke poogingen de Apostel ter<br />
hunner overtuiginge gedaan (/z), en hoe duidelyk hy<br />
hun aangetoond hebbe, dat zyne verandering bovenmtuurlyk<br />
geweest is, ten einde hen, door dat mid.<br />
del, te beweegen, om JESUS, als den waaren MES»<br />
SIAS , en den Zoon van Godt, aanteneemen.<br />
,, Toen ik, fprak hy, op den weg na Damascus<br />
„ was, om het bevel van den Hoogen Raad ten uit-<br />
„ voer te brengen, verfcheen my een helder licht<br />
,, van den Hemel; en Hy zeide my, dat hy de ver-<br />
„ rei ze JESUS was. Myne reisgenooten zagen dien<br />
„ henielfchen glans ook, en vielen van fchrik ter aar-<br />
„ de. Dit licht verblindde my, en ik bleef drie da-<br />
„ gen lang blind. Hy beloofde my, in de ftad Da-<br />
5, mascus my eenen reeds geloovigen Jood te zullen<br />
„ zenden, die my, in zynen naame , wederom van<br />
„ myne blindheid geneezen zoude. Hy ftelde my<br />
„ deezen man, die my anders noch onbekend was,<br />
in een gezicht voor; en deeze man kwam juist ia<br />
s, die gedaante, waarin ik hem in het gezicht gezien<br />
„ hadt, op den bepaalden tyd, by my, en maakte<br />
„ my wederom ziende. Dit doe ik , zeide hy tot<br />
„ my, op bevel van JESUS ; in wiens naame hy my<br />
s, teiïens doopte.<br />
4, Door<br />
(h) PAUI.US heeft buiten twyfel dee^e gebeurtenis, waar<br />
van LUKAS hier flechts een beknopt, verflag doet, in alle haare<br />
omftaud :<br />
gheden voorgefleld.<br />
D d z
.po Verklaaring van de Handelingen<br />
Door dit alles ben ik ten fterkften overtuigd geworden<br />
, dac JESOS onze MESSIAS is; en, zo gy<br />
'! deeze gebeurtenis ryplyk wilt övèrwëegèn, zal het<br />
' u, zoo wel als my', onmooglyk zyn, dit langer te<br />
" loochenen; en gy zult moeten erkennen cn bely-<br />
„ den, dat hy het is, dien wy zoo lange verwacht<br />
„ hebben.<br />
„ Aan de waarheid van dit geval kunt gv niet twyfelen,<br />
dewyl ik u getuigen van het zelve gewecj<br />
zen hebbe," dewelke ten vollen geloofwaardig zyn.<br />
' En gy kunt 'er te minder aan twyfelen, dewyl ik<br />
5<br />
' daardoor van eenen vyand van JESUS zyn belyder,<br />
H van eenen in den hoogden graad ongelnovigen een<br />
3<br />
, geloovig Jonger van hem geworden ben het<br />
welk anders onmooglyk zoude geweest zyn.<br />
„ Kort daar naa heeft hy my, in een ander ge-<br />
,, zicht, gezegd, dat gy, wanneer ik by u kwam, cn<br />
„ u zyne leere verkondigde, gelyk ik voornecm-ms<br />
„ was, te doen, my niet zoude hooren, en u door<br />
„ myne prediking niet laaten beweegen, om aan hem<br />
„ te'gelooven; om welke rede hy my geboodr, onder<br />
de Heidenen te gaan, en deeze tot het geloof<br />
3, te brengen ".<br />
Zoo verre was PAULUS in zyne redevoeringe gekomen,<br />
toen 'er eene nieuwe opfchudding ontflondt,<br />
en hy daar door buiten ftaat geraakte, om één woord<br />
verder te fpreeken. * Wat zoude de Apostel hun<br />
nu verder gezegd hebben, indien men hem hadt toegelaaten<br />
, zyne redevoering ten einde te bren *en ?<br />
Wanneer wy het oogmerk, het welk hy met dezelve<br />
hadt, in aanmerking neemen, te weeten, dat hy ben<br />
tot het geloof aan JESUS bedoelde te brengen, kunnen<br />
wy dit vry zeker weeten.<br />
Hy zoude hun naamlyk verhaald hebben, hoe veele<br />
en hoe groote . wonderwerken hy, in den naame<br />
van JESUS, onder de Heidenen gedaau hadt, en ' e<br />
veele
der Apoflelen. Hoofdfl, XXIT: 3. 421<br />
veele duizenden van menfchen daar door van de Godtlykheid<br />
van den Chriftelyken Godts::ienft waren O'.ertuiyd<br />
geworden, cn dezelve aangenomen hadden. Hy<br />
zoude hen eindeiyk vermaand hebben, om dit wel te<br />
overweegen, en niet langer te aarfelen, om aan JESUS,<br />
den eenigen Zaligmaaker, te gelooven.<br />
. Ik merk hier by noch aan, dat, dewyl de Jooden<br />
zich ook door dit vertoog van PAOLOS, waar in hy hun<br />
den aart (en de oorzaaken) van zyne bekeeringe tot<br />
JESUS onder het oog bracht, niet op den rechten weg<br />
.hebben laaten brengen, maar in hun ongeloof moedwillig<br />
volhardden — dat GODT , zeg ik, door deeze<br />
hardnekkige boosheid bewoogen is , om hen met den<br />
ondergang van de Stad Jerufalem — hunndn Tempel<br />
— eu hun geheel Gemeenebeft, te ftraffen. Wat<br />
konde de goedheid van GOOT meer doen, dan zy aan<br />
de joo. en gedaan hadt? Het onophoudlyk misbruik<br />
van de z; genade opende de deur der ftrengfte rechtvaarcighe'd,<br />
en het konde niet anders zyn, of Goor<br />
moeit zuk een hardnekkig Voik verftooten.<br />
Thans zal ik deeze redevoering noch ééns ftukswyze<br />
doorgaan, en , daar noch iets mocht zyn , het<br />
geen eenige opheldering noodig heeft , den Leezer<br />
naar myn vermogen duidelyk trachten te maaken.<br />
Dat vers 3. 'A»^ 'u»$*7>e een Jood, en niet, een<br />
Joodfch man, betekent, hebben wy by kap. 11, 14<br />
reeds gezien. In dat zelfde Hoofdftuk, betekende<br />
vers] 22 a>Sgtt i?eanturn< , gy Israeliten — vers 29 «sSgn<br />
dh>.
422<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
fen tc hooren , ftaan of zitten zy immers aan zyne<br />
voeten; en dit zien>wy ook noch m onzen tyd.<br />
Deeze zeer natuurlyke verklaaring voldoet ook aan<br />
a e<br />
CARPZOVIÜS, Antiq. Hebr. p. 14*» gelyk a<br />
SCHOEÏGEN én DODDRIDGE. De ongegronde Rabbynfche<br />
beuzelaary, en over deeze manier van fpreeken,<br />
S men by SAM. PETIT , Ohfervat, kb. Ui, cap 2.<br />
vinden, zoo wel als by LONOXUS , ^ g j g g j *<br />
men, B. IV, kap. XIX, § 3 en 10; by LicdxFoor,<br />
Hom Hebree by LOK. II: 36; by VITRUSGA, iw. L<br />
de Synagoge P. I. cap. 7- p. 167. i en >Y<br />
LING, Oèf. Sacr. P. III, cap. 30. § V9, 10 alwaar<br />
men ftofFe genoeg van verwondennge over de<br />
ffiXiK^ veele Geleerden aan de voorgeevens<br />
des Rabbynen, zal aantreffen.<br />
•A«».^-/«'»« betekent hier niet: gevoed en geifyjï,<br />
700 als PERIZONIUS het in zyne uitgaayc van JLLÏA-<br />
NÜS, bl, 996 enz. en ALBERTI, met wien WOLF het<br />
ééns is, ha verklaaren , waarom zy de zinfncede achter<br />
A -A,; r«,'r, plaatzen maar het geeft tekennen:<br />
als een Leerling opgevoed. Anderen , die de z.n<br />
meede niet verplaatzen, geeven aan het woord<br />
?'v. ; deezen zin, dat PAULUS, geduurende zyn vtrbfv'f<br />
te Jerufalem , met GAMALIEL aan éénen difch<br />
zoude gegeeten hebben. Eene verklaaring, die<br />
loc min waarfchynlyk is, als de eerfte. Immen.was<br />
h« noodigcr, te verhaalen, wie zyn Leermeefter geweeft<br />
was» dan, by wien hy gewoon geweeft was,<br />
te eeten.<br />
De woorden : « fi P^«»«'* behooren<br />
dus by eikanderen, gelyk wy ze ook n alle<br />
Sfthriftcn/en in alle uitgaaven by één vinden.<br />
En hoe nutloos zoude niet zulk een bericht waar<br />
PAULUS gegeeten hadt, geweeft zyn! Ook was 1 AU-<br />
IS nïfvah zyne jeugd af te Jerufalem gevoed «
der Apoflelen. Hoofdfl. XXII: 3. 423,<br />
gerpysd; als het welk te Tarfus door zyne Ouderen<br />
gefchied was, dewelke hem niet, als een kind , na<br />
Jeruiaiem zullen gezonden hebben , maar toen eerft,<br />
toen hy tot die jaaren gekomen was, in welke hy tot<br />
de Hooge Schooie konde worden toegelaaten.<br />
DeHeer ALBERTI hadt daarom by de gerneene verklaaring<br />
behooren te blyven , die hy zelf, door de<br />
volgende plaatze van PLATO bekrachtigd: »*<br />
«•o^a/r«T« xn^au Ts^(afifitt,s, by was hy den zeer Geleerden<br />
Cbiron opgevoed, dat is, hy was ia zyne Schooie<br />
onderweezen.<br />
Wy houden ons daarom, met BEZA en HOTTINGER,<br />
(Hifl. Eccl. T. 1, p. 15) by de oude verklaaring, die<br />
WETSTEIN ook uit andere plaatzen van oude Griekfche<br />
Schry veren beveiligt, voegende 'er uit het.oude Etymologicum<br />
by: rpSi etiam fignificat dyyi* **l<br />
PAULUS zegt verder, dat GAMALIEL hem onderweezen<br />
hadt, op het nauwkeurigft naar de Vaderlyke voet<br />
ie leeven. De Vaderlyke wet floot, behaiven de<br />
wetten van MOSES, noch veele menfchlyke inftellin r<br />
gen in. PAULUS hieldt derhalven niet flechts, de wetten<br />
van MOSES , maar ook alles , het geen de Pharizeeuwen<br />
voorfchreeven , JMT' »Kgt$et*>, met de grootfle<br />
zorgvuldigheid : gelyk onder de Jooden de feite der<br />
Pharifeeuwen de allergeftrengfte was, «*f
4.24 Verklaaring van de Handelingen<br />
cn , gelyk by GAL. I, 14 van zich zeiven getuigt,<br />
T«» 5r«r eiK«"\ w*s»Mrt»ti — dat is, hy hieldt<br />
deeze geboden niet alleen zelf met de grootste nauwgezetheid,<br />
maar ftondt er ook ten fkvUttn op, dat<br />
zy door alle Jooden nauwkeurig moesten gehouden<br />
worden»<br />
Dan hy was , gelyk hy ROM. X: 2 beleedt, een<br />
önverftandig yveraar, dewyl hy meende, dat hy Gode,<br />
niet alleen door het houden dtr Mofaifche wetten,<br />
maar ook door het volb en^en en verdedigen<br />
van de inftellingen der Pharifeeuwen, den grootsten<br />
dienst bewees.<br />
vers 4.' Ik heb deeze leere vervolgd tot den dood. Ik<br />
liet ben binden, en leverdeze in de gevangenisfen bei Je<br />
mannen en vrouwen. Dat in het Nieuwe Testament<br />
de leere van JESUS CHRISTUS dikwils een weg, genaamd<br />
wordt, is bekend. Men zie myne aantekening<br />
op kap. IX: 2.<br />
Dan, wat PAULUS bedoeld hebbe, wanneer hy zegt,<br />
dat hv de Chriftenen tot den dood vervolgd heeft , is<br />
zoo duidelyk niet. Nochtans , wanneer wy de hette<br />
van zynen yver voor den Godtsdienft befchouwen, kunnen<br />
wy 'er niets anders door verdaan, dan dat hy gewenfeht<br />
heeft, dat men de Jooden, die aan JESUS ge<br />
loofden , met den dood mocht ftraffen, en dus dezelve<br />
van tyd tot tyd geheel uitroeyen. Hy was toen<br />
van het zelfde gevoelen , het welk zoo lange in de<br />
Roomfche Kerk geheerfcht heeft, dat men de zoogenaamde<br />
ketters met den dood moet ftraffen, en deyelve,<br />
zo het, gelyk in de tyden der Waldenfen, gefchieden<br />
kan, by duizenden teffens om hals brengen.<br />
Dat men, in dë tyden der Hervormmge, in de landen<br />
van Spanje Op de zelfde wyze gedachc heeft, is<br />
over bekend.<br />
vers 5. Gelyk "ook de HoogeprieUer en de geheele Hoo><br />
re Raaa kan getuigen; van welken ik ook brieven ont-
der Apoftelen. Hoofdft. XXII: 4—16. 425<br />
ftng aan de Broederen, en na Danïü'cus reisde, om de<br />
geenen, die daar in banden waren, ook na Jerufalem te<br />
brengen , om geftraft. te worden. -Men kan niet wel<br />
denken, dat de toenmaalige Hoogtpriefter, coen met<br />
alleen, noch geleefd heeft, maar ook noch Hoogepnester<br />
geweeft is. Ja wy wecten het zeeker, dat de Hoogepriefter,<br />
van wien PAULUS hier fpreekt, ANANIAS,<br />
dewelke toen die waardigheid bekleedde (k dp. XXllI,<br />
2;, niet geweeft is Maar even zeker kunnen wy, uit<br />
dit vers, befluiten, dat de voorige Hoogeprieüer op<br />
dien tyd noch geleefd heeft. Want hoe Konde PAU<br />
LUS zich anders op zyn getuigen s beroepen ? Ten<br />
zij men wilde zeggen, dat hy wel dood geweelt is ,<br />
maar dat de aantekeningen, van het geen onder zyne<br />
regeering was voorgevallen, dk getuigden, en hy dus,<br />
daar in, noch naa zynen dood, fprak.<br />
ERASMUS SCHMIDT, aan wien WOLF zyne toeftem.<br />
ming geeft, tracht deeze zwaarigheid weg te neemen,<br />
door het woord p*e*vpï als het futurum fecundüik aantemerken.<br />
Dan die antwoord is onwaarfchynlyk, en<br />
ook niet noodig.<br />
Dat het woord ^e^fiorh'" Wer niet alle Oudften te<br />
Jerufalem, maar, alleen de bezitters van den Hoogen<br />
Raad betekent, heeft GROTIUS' aangemerkt. In die<br />
zelfde betekenisfe vinden wy in het volgend Hoofd-<br />
ftuk, vers 14, de Hoogepriefters en «i w e,r&neo.<br />
by<br />
eikanderen. En ia dien zelfden zin leezen wy ook<br />
Lt T<br />
K. XXII, 66: ro jrgsj-,&ors£i#r Tco Xaöv.<br />
. T>fi*> ?*i, betekent ftraffen; en deeze betekenis heeft<br />
zoo wel hier, als kap. XXVII, 11, plaatze. Lu.<br />
THERUS heeft, ik weet niet waarom, dit woord , op<br />
deeze beide plaatzen, door pynigen vertaald. De oude<br />
Latynfche Overzetfer, dien hy anders pleegt te volgen,<br />
heeft het ook in beide gevallen door punire (ftraffen)<br />
vertolkt.<br />
vers 6 tot 16. Plet geen PAULUS hier, van vers 6<br />
D d 5 a f
426 Verklaaring van de Handelingen<br />
af tot het e'mde van vers 16, aangaande zyne bekecringe<br />
verhaalt, hebben wy te vooren, by kap. iX ,<br />
reeds opgehelderd. Ik heb aldaar de overéénitemming<br />
der drie verhaalen ten dien opzichte gecooud,<br />
en vervolgens alle de tegenftrydigheden , die zich in<br />
dit geval fchynen optedoen, weggenomen.<br />
vers 14. De Godt van onze Vair en heeft u daar toe<br />
leftemd. Dat v^x^eK^^, welk woord kap. XXVI,<br />
16 ook voorkomt, insgelyks by POLYBIUS verkiezen<br />
betekent, beeft RAPHELIUS aangemerkt.<br />
vers 16. Laat u doopen, en uwe zonden afwasfcben.<br />
In riet Griekfch ftaat:- wordt gedoopt, en van uwe zonden<br />
afgewasfchen. Deeze manier van fpreeken is ook<br />
in de Latynfche taaie zeer gemeen, gelyk men in<br />
VECHNER zyne Hellenolexia, lib. I. P. II. cap. 26<br />
zien Kan, alwaar HEUSINGER noch meer gelykluidende<br />
plaatzen heett bygebracht. By «>»gn'*« is derhalven<br />
hier niet het woord X*T«, uitgelaatcn , zoo als GER-<br />
HARD dacht. Het geen voor het overige tot opheldering<br />
van deeze woorden zonde dienen gezegd te<br />
wordeü, kan men in myne aanmerkingen op kap. II:<br />
38 vinden.<br />
ve*s 17, 18. Toen ik hier op wederom te Jerufalem<br />
kwam; en in den- Tempel hadt, werdt ik verrukt , en<br />
ik zag hem, dat hy tot my zeide: haafl u, en ga fpoe-,<br />
dig uit de Stad Jerufalem; want zy zullen uw getuigenis<br />
van my niet aanneemen. Over de fehikking der<br />
woorden van vers 17 , van de zyde der fpraakkonft<br />
befchouwd, handelt RAPHELIUS in zyne aantekeningen<br />
uit XEJSOPHON. Een PLATO of DEMOSTHENES zoude<br />
zekerlyk cierlyker gefchreeven hebben. Evenwel zyn<br />
deeze woorden verftaanbaar genoeg.<br />
OP welken tyd PAULUS wederom te Jerufalem gekomen<br />
zy, en dit gezicht gehad hebbe , daaromtrent<br />
zyn de Uitleggeren het niec eens. Ik heb myne gedachten<br />
daar omtrent by kap. IX, 25 reeds blootgelegd,
der Apoftelen: Hoofdft. X X : 14—20. 427<br />
legd; en ik zie noch geene de minfte reden, om van<br />
dac gevoelen aftegaan. In tegendeel meene ik, dat<br />
hec zelve voor de beide, hier voorkomende, omilandigheden,<br />
beveiligd wordt.<br />
Want, vooreerfl, zoo ras PAOLOS in de Stad kwam<br />
ging hy in den Tempel en badt. Zyn gebed konde<br />
hy op alle plaatzen doen; hy behoefde daarom niet<br />
in den Tempel te gaan. Hy ging dan derwaarts ,<br />
om, wanneer hy gebeeden hadt, aldaar den Jooden<br />
van JESOS ce prediken, en gelyk hy, kort te vooren,<br />
tot JESUS bekeerd was, ook, ware het mooglyk, zonder<br />
uitltel zyne broederen te overtuigen, dat JESUS<br />
de waare MESSIAS is. Dan JESUS liet hem dit niet<br />
toe, dewyl hy wift , dat de Jooden zich door hem<br />
niet zouden laaten bekeeren. Ja, uit het bevel van<br />
JESUS : haaft u , en ga fpoedig uit Jerufalem , befluit<br />
ik met recht, dat de Jooden hem zouden om het leeven<br />
gebracht hebben, zoo ras zy vernomen hadden,<br />
dat hy in de Stad was. Hier uit volgt ook , dat de<br />
Jooden hem in den Tempel niet gekend hebben. Want ,<br />
toen hy gereed WES, om zich bekend te maaken , en<br />
van JESUS te piediken, kreeg hy de verrukking van<br />
zinnen, in welke JESUS hem. verfcheen, en hem d t<br />
bevel gaf. — Er is.geen twyfel aan, of hy zal aan<br />
dit bevel gehoorzaam geweeft zyn , en, zonder de<br />
bekeerde Jooden te Jerufalem te bezoeken , zonder<br />
uitftel die Stad verlaaten hebben.<br />
vers 19, 20. Waarop by fprak: Heer, zy weeten,<br />
dat ik, van de ééne Synagoge tot de andere, de geenen,<br />
die aan u geloof dien , in de gevangenis liet werpen en<br />
geeffelen. En toen bet bloed van Stephanus, uwen getuige<br />
, vergooien werdt, ftondt ik ook daarhy, en badt<br />
een welgevallen aan zynen moord, en bewaarde de kleederen<br />
van de geenen, die bem doodden. Wy zien hier,<br />
dat PAULUS zich verltout , om zyn voornem -n tegen<br />
den Heere te rechtvaardigen, en hem, als het ware,<br />
te doen zien , dat hy hem vryheid behoorde te geeven,<br />
om eene Predikatie tot de Jooden te houden. Ik<br />
heb-
428 Verklaaring van de Handelingen<br />
hebbe goede hoop, wil hy zeggen, dat de jooden zich<br />
door myne prediking zullen laaten bekceren.- Want,<br />
daar zv' weeten, hoe yverig een vervolger ik van uwe<br />
Jongeren geweeft ben zullen zy, wanneer ik hun verhaale<br />
, hoe ik tot overtuiging gekomen ben, dat gy<br />
oe waare MESSIAS zyt, buiten twyrel aan u gelooven.<br />
Dat deeze de mecning van PAULUS zy, leert de<br />
zaak zelve; dewyl hy de rede bybrengt, waarom hy<br />
weigerde, terftond te gehoorzaamen: ook beeft DOD-<br />
PR.TGE deeze ootmoedige tegenfpraak van PAULUS dus<br />
uitgelegd.<br />
Wy hebben kap. IX, 13 een foortgelyk voorbee'd<br />
gevien, alwaar ANANIAS insgelyks den Heere iets fchynt<br />
te willen herinneren, het geen de rede was, waarom<br />
hy zyn bevel niet terftond gehoorzaamde: maar, zoo<br />
ras JESUS zyn bevel herhaalde, weigenie hy niet langer<br />
gehoorzaamheid, maar was terftond bereidvaaardig.<br />
Cm deeze weigering eenigzins te verontfchuldigen,<br />
kunnen wy zeguen, dBt beide deeze mannen ANANIAS<br />
en PAULUS, in het gezicht of in hunne verrukkinge,<br />
zich niet anders, als in eenen droom, bevonden, en<br />
mmder -bekwaam waren tot nadenken , dan by waaleend<br />
e zinnen. r Zoo veel te bereidvaardiger was<br />
de Heer , om aan beiden deeze hunne korte en kinderachtige<br />
weigering genadig te vergeeven.<br />
Wy zullen wel dra hooren , dat ook PAULUS, nra<br />
dat bet bevel van JESUS herhaald was, g^wiilig en zonder<br />
uitftel deedt, het geen de Heer wilde, dat hy<br />
doen zoude.<br />
Asfsi» betekent hier gee'felen, gelvk kap. V, 40, en<br />
XVI'. 1?. Aldus verllaan het ook WITSIUS en Vi.<br />
TBINGA; de eerfte in Melet. Leid p'. 17, de tweede<br />
lib. 111. de Synagogq, P. I. cap XI, p. 711 alwaar
der Apostelen. Hoofdft. XXII: 14—21. 429<br />
waar zy teffens toonen, dat men ook in de Synago»<br />
gen gewoon was te geesfelen. Hoewel wy dit uit de<br />
ge;uigenisfe van CHRISTUS, MATTH. X, 17 en XXlII,<br />
34, reeds willen.<br />
Wanneer STEPHANUS hier een getuige van CHRISTUS<br />
genaamd wordt, wordt 'er buiten twyfel door te keu.<br />
nen gegeeven , dat hy voor zyne rechtereh beleeden<br />
hadt , dat JESUS de MESSIAS is, en bv deezs zyne<br />
belydcnis, toe den dood toe ftandvaftig was geblee.<br />
ven.<br />
Deeze plaatze heeft aanleiding gegeeven, dat men,<br />
in volgende tyden, allen, die om deeze belyuems hun<br />
bloed lieten vergieten , Martyres, Martelaar en en Bloedgetuigen<br />
, gelyk STEPHANUS den Protomartyrem, den<br />
eerden bloedgetuigen, genoemd heeft. Ook vinden<br />
wy OPENB. XVII, 6 den na'mi y-xoTvg in deeze betekenisfe,<br />
en kap. VI, 9 het woord tix STt>*U.<br />
BEZA heeft daarom in zyne vertaalinge van dit vers<br />
het woord Martyr gebruikt, dan ik heb hec opzetlyk<br />
niet door Martelaar vertaald , dewyl men uit deeze<br />
plaatze eerft aanleiding genomen heeft, om de geenen<br />
, die hunne belydenis , dat zij aan JESUS geloofden<br />
, met den dood verzegeld hebben, Martelaaren<br />
te noemen. Ook hebben de Hollandfche Overzetteren<br />
van het Nieuwe Teftament BEZA niet gevolgd.<br />
vers 21. Toen fprak hy tot my, ga been; want ik<br />
wil u verre onder de Heidenen zenden. De Heer herhaalt<br />
hier zyn bevel: ga been, dat is, (volgens vers<br />
18) vertrek terftond, en verlaat deeze Stad zonder<br />
verder uitftel , want gy zult op andere plaatzen van<br />
my prediken, en jongeren voor my winnen ; te weeten<br />
onder de Heidenen, en wel ook^ax**», in de afgelegen<br />
(te landen.<br />
Wy zien , dat PAULUS zich bv deeze gelegenheid<br />
^an geene Chriftenen te Jerufalem heeft 'bekend gemaakt,
Verklaaring van de Handelingen<br />
maakt; want, toen hy in de Stad kwam, was zyn eerfte<br />
gang na den Tempel , en uit den Tempel ging<br />
hy, op bevel van JESUS, terftond weder ter Stad uit.<br />
vers 22. Tot deeze woorden toe boorden zy na bem'.<br />
daarop verheften zy hunne ftemmen, en fpraken neem deezen<br />
het leeven; want het betaamt niet, dat hy in leeven<br />
zoude blyven. De Uitleggeren zyn gemeenlyfc van gevoelen,<br />
dat deeze laatste woorden den Jooden ergerlyk<br />
geweeft zyn, en zy tot zulk eenen hevigen toorn<br />
vervoerd, om dat PAULTS gezegd hadt, dat de Heidenen<br />
door GODT zouden aangenomen , en de Jooden<br />
door hem verworpen worden. Dan dit was thans het<br />
oogmerk niet van PAULUS. Hy zegt alleenlyk, dat<br />
hy geene moeite moeft doen , om de Jooden te bekeeren;<br />
en vooronderftelde daar by, dat andere Apostelen<br />
dit zouden doen.<br />
Hunne gramfchap werdt dan daar door ontftoken,<br />
dat PAOLUS , vers 18, met de woorden van zynen<br />
Heere gezegd hadt, dat JESOS de waare MESMAS was,<br />
en dat de Jooden, die hem niet als zoodanig wilden<br />
erkennen , zich ten hoogften tegen hem bezondigden.<br />
Dit ontfonkte hunne gramfchap, en zy wilden deezen<br />
prediker van eenen valfchen MESSIAS , waar voor zy<br />
ben aanzagen , uit den weg geruimd hebben.<br />
De verklaaring , die CLERICUS aan dit vers geeft,<br />
is te verre gezocht. Naar zyne gedachten werden de<br />
Jooden zoo verbitterd, toen zy hoorden, dat de Heidenen<br />
zouden bekeerd, en ondertusfchen niet aan de<br />
wetten van MOSES gebonden worden. — Hy beroept<br />
zich op kap. XV, in het welk nochtans niet van deeze<br />
— maar van bekeerde Jooden gefproken wordt.<br />
, De Jooden besronnen dan te fchreeuwen, en eifchten<br />
den dood van PAULUS. Breng hem om het leeven,<br />
rjr pcn zy den Overften toe — en poogden hem den<br />
Apoftel als eenen menfjeh te doen voorkomen, die niet<br />
waar-
der Apoflelen. Hoofdft. XXII: 22—24. 431;<br />
waardig was, dat hem de aardbodem droeg. r<br />
A, ?e dvi<br />
«•« y? 5 *i,rST»i riepen zy, dat is : zulk eenen menfeh<br />
behoort gy niet in het leeven te laaten-<br />
Wanneer zy zeggen: bet betaamt niet, dat gy hem<br />
laat leeven, is dit eene Litotes;er\ zy willen eigenlyk<br />
zeggen: het zoude ten hoogden onredclyk zyn, indien<br />
hy niet met den dood geftraft werdt.<br />
vers 23, 24. Toen zy nu op die wyze fchreeuvoden,<br />
en bunne kleederen afleiden, en teffens ftof in de lucht<br />
wierpen, geboodt de Overfte, hem in het kafteel te bren.<br />
gen , en hem onder eene geesfeling te ondervraagen, ten<br />
einde te ontdekken, waarom zy dus tegen hem fchreeuwden.<br />
Toen de Jooden STEPHANUS wilden fteenigen"<br />
trokken zy ook hunne kleedereu uit, en maakten zich<br />
daar door gereed, om hem deezen dood aan te doen<br />
kap. VII, 58. Hier fchynen zy het zelfde oogmerk<br />
gehad te hebben.<br />
Dan dit is het niet alles: zy wierpen ook flof in<br />
de lucht. Men kan dit zoo verklaaren , dat de<br />
Jooden woedende geworden, door hun onzinniy gins<br />
en weder loopen veroorzaakt hebben, dat het ftof opvloog<br />
Zoo fpreekt VIRGILIUS, XI, 908 van fuman.<br />
tes pulvere campi, (velden rookende van (Ion toen een<br />
leger, door eenen fnellen marfch eene dikke wolk van<br />
ftof veroorzaakte. Op dezelfde wyze fchryft CURTI<br />
«s> IV, 15, 32: nubes pulveris in coelum ferebatur<br />
( er vloog eene wolk van ftof na den hemel).<br />
Dan, dewyl LUKAS zegt, dat de Jooden het ft 0f in<br />
de lucht geworpen hebben, wordt de verklaaring van<br />
MUNKER (0 waarfchynlyk, dat dit een teken geweeft<br />
is, om hunne makkers by één te roepen , ten einde<br />
gemeenfchaplyk op PAULUS los te gaan, en hem te<br />
ver.<br />
(0 In bet eerfte deel der ophelderingen van de H Schrift uit<br />
Reisbejchryvingen na het Ooftm, door den Hoogleeraar j
4 3a • Verklaaring van de Handelingen<br />
vermoorden. Hv bewyft uit eenige reisbefchryvingen,<br />
flat die noch heden ten dage in het Ooften tot een<br />
foortgeiyk oogmerk gedaan wordt.<br />
Toen de Overfte deezen ftorm zag aankomen, gaf<br />
hv terftond bevel, om PAOLÜS in het leger, of het<br />
kafteel te brengen, ten einde hem da ïr voor's volks<br />
woede te beveiligen. Maar , dewyl hy dacht, dat<br />
d^eze man evenwel een groot misdaadiger moeft zyn,<br />
dewyl de Jooden anders zoo verbitterd niet tegen<br />
hem'zouden zvn, geboodt hy, hem te geeffelen, en<br />
daar door tot bekentenis van zyne misdryven te brengen.<br />
Her was, niet alleen by de Romeinen, maar ook<br />
bv andere Volken, het gebruik, op deeze wyze eenen<br />
misdaadiger tot belydenis te dwingen; bedienende zich<br />
de Grieken daar by van het woord „Wfc»?. en «WW<br />
het welk vers 19 noch éénmaal voorkomt. Uok<br />
in de Latynfche taaie wordt deeze manier om eenen<br />
misdaadiger door pyn toe bekentenis te brengen, quas-<br />
Üo genaamd, gelyk die in Duitfchland den naam van<br />
Spji«Ut|e èwfte draagt.<br />
vers 1% Toen men bem nu uitrektte, om hem met<br />
riemen te''ftaan, fprak Paulus tot den Hoofdman, die daar<br />
by llondt: moogt gy dan eenen Romein, en die daar.<br />
enboven wb niet 'eens veroordeeld is, geesfelen^ n (»*mu*<br />
T.T« }«*
der Apoftelen. Hoofdft. XXII: 25. 433<br />
ctm verberavit, dat is, veiberari jus fit (hy liet hem<br />
op den grond nederleggen, en omtrent dood liaan).<br />
Te deeze plaatze betekent w&brttm ook, by liet hem<br />
uitrekken — te wee ten , de Hoofdman die daar by<br />
ftondt. Hoewel het waarfchynlykcr zy, dat men behoort<br />
te leezen: «tfer'rww, gelyk in veele handfchrtftf<br />
ten gevonden wordt: eene leezing, die BEZA en BEN<br />
GEL in hunne uitgaaven van het Nieuwe Teftament<br />
hebben overgenomen; en die ik ook in myne Uver.<br />
zettinge volge.<br />
In het voorgaande vers leezen wy, dat de Overfte<br />
bevel gaf, om PAULUS te geesfelen. "ipfim waren<br />
derhalven eene byzondere foort van gecsfels, beftaande<br />
uit riemen, die los by eikanderen gehouden K<br />
of in één gedraayd wierden.<br />
Terwyl men zich gere p<br />
d maakte, om PAULUS te<br />
geesfelen, fprak hy den Hoofdman op deeze wyza<br />
aan : hebt gy den maebt, om eenen Romein , dat is m<br />
eenen Romeinfcben Burger, die noch niet eens ter ftraffe<br />
veroordeeld is , te geeffelen ? Het geen wij by kap.<br />
X V I , 37, daar PAULUS zich byna in een foortgelyk<br />
geval (k) bevondt, gezegd hebben , is ook voldoende,<br />
om deeze plaatze optehelderen (/J.<br />
Wat<br />
(fc) Met dat onderfcheid alleenlyk , dat hy zich toen niet<br />
, op zyn Romeinfch Burgerrecht beriep, dan naa dat by reeds<br />
eene geftrenge geeffeling ondergaan hadt. VERTAALER.<br />
(lï Indien men het tegenwoordig gedrag van PAULUS met<br />
de bereidwillighetd vergelykt, die hy zoo dikwils in andere<br />
gevallen betoonde, om de gevoeligfte mishandelingen, om der<br />
belydeniffe wille van JESUS en zyne leere, ts ondergaan ; zal<br />
men niet kunnen denken, dat hy ?ich in dit geval aan lafhartigheid<br />
heeft fchuldig gemaakt. Van waar dan dit verfchil<br />
in zyne gewoone handelwyze? Om dat de Apoftel ,<br />
te recht , niet alleen vryheid meende te hebben, maar zich<br />
ook verplicht oordeelde, om alle fmarten van zich sf;sweeren,<br />
van dewelke hy vvift, dat zy aan de belanjens van bet<br />
VI. Deel. E e Chris.
134- Verklaaring van de Handelingen<br />
Wat de voorrechten van eenen Romeinfchen Burger<br />
betreft, het is hier de plaatze jniet 5 om dez Ive<br />
te befchvyvem lotusfchen kan men leezen, het geen<br />
LARD.NER cn BISCÖE daaromtrent hebben byéén gezameld,<br />
de eerfte, Hé. 1. ae fide Hftorne Euangelicm<br />
cap. 10. § 3 tot 7 peg. 390-402; de tweede, in zy-ne<br />
Opheldering van de Handelingen der Apoftelen , §<br />
218 enz.<br />
vers 265.27, 28. Toen de Hoofdman dit hoorde, ging I<br />
hy rm den Overften, en gaf 'er hem kennis van, en fprak:<br />
bedenk voel, voat gy doet. Deeze man is een Romein.<br />
Toen kvoam de Overfte, en fprak tot bem: zeg my eens,<br />
zyt gy een Romein? Hy fprak ja, ik ben bet. De Over- l<br />
fte antwoordde: ik heb dit Burgerrecht voor eene groote<br />
fomme gelds gekocht. Paulus fprak; ik ben, het geen<br />
meer is , een Romeinfch Burger van geboorte. 'leg<br />
viy eens, fprak de Overfte tot PAULUS, dat is, zeg my i<br />
de waarheid, zyt gy een Romein: dat is, een Romeinfch »<br />
Burger? De Overfte wilt reeds (kap. XXI, 39)<br />
dat PAULUS niet te Rome, maar teïarlüs in Cilicien 3<br />
geboren was. j -<br />
Toen i<br />
Chriftendom geen voordeel zouden toebrengen, hoe zeer hy<br />
altoos gereed was, om, zoo dikwils de zaak des Evangeliums tf<br />
zulks vorderde , zich aan de wreedfte pynen biootteftellen. B<br />
En zoo betaamde het eenen Apoftel van JESUS zich te gedraagen,<br />
die hem zelf in zyne omwandeling hier op aarde, meerjnaalen<br />
op die wyze was voorgegaan. Men zie hier het Ka- f £<br />
jakter van eenen echten Bloedgetuigen der waarheid , in te- *<br />
genoverftellinge van zoo veele Dweepers, die ten onrechte ,,<br />
op de rolle der Manelaaren geboekt zyn, cn die , door on- (<br />
tydigen yver , de gevaaren opzochten , ja zelfs dikwils door j<br />
daaden van oproerigheid den dood verdienden , dien zy dwaas- ,<br />
lyk als eenen Marteldood wilden aangemerkt hebben. Men i<br />
7.1e hier over het voortreflyk werk van den Heere NIF.MEYER,<br />
Characteriftick der Bibel genaamd , welks Nederlandfche Over- »<br />
zetdng den my onbekenden Heere Vertaaler , zoo veel eere «<br />
doet; D. I, bl. 327 enz. van den derden Hoogduitfchen Druk* a<br />
VERTAALER.
der Apoflelen. Hoofdft. XXII: 16—30. 435<br />
Toen nu de Overfte verklaarde, dat hy ook een<br />
Romeinfch Burger was, maar dat hem dit Burgerrecht<br />
eene groote forame gelds gekoft hadt , antwoordde<br />
PAULÜS : ik ben , bet geen meer is, (dit betekent y.*l<br />
hier, gelyk op veele andere plaatzen) een Romeinfcb<br />
burger van geboorte —— en heb dus daar in noch een<br />
voorrecht boven u.<br />
Het was in dien tyd geene zeldfaame zaak, dat een<br />
Romeinfch Onderdaan , die buiten Rome gebooren<br />
was , het Romeinfch Burgerrecht o/itfing. Wy zien<br />
by CICERO , lib. XIII. ad Famil. Epift. 36, dat Ju.<br />
Lius CAESAR aan zekeren DOMITIUS het Romeinfch<br />
Burgerrecht gefchonken heeft ; en dat hy met hen<br />
uitdeelen van deeze Eere zeer mild was het geen<br />
CELLAHIUS , in zyne Verhandeling, de Pauli civitate<br />
Romana, § 13, noch meer beveftigt. Dat ook andere<br />
Romeinfche Regenten gewoon waren, deeze Eer zoo<br />
wel aan iemand te fchenken , als ook voor geld te<br />
verkoopen, getuigt EPICTETUS, in zyn Handboek, kap.<br />
XXXI. Meer voorbeelden van dien aart vindt men<br />
by PORGORD, in eene opzetlyke verhandeling, de Civitate<br />
Romanorum vendita, die te Jena, 1700, is uitgekomen.<br />
Het woord »?a'Aa komt met ons basterdwoord,<br />
een kapitaal, volmaakt overéén; en ELSNER heeft beweezen<br />
, dat hec ook dezelfde betekenis heeft.<br />
vers 29, 30. Toen traden zy, die (dooi* eene geesfeling)<br />
hem tot belydenis zouden hebben zoeken te brengen<br />
, terftond te rugge. Want de Overfte verf hrikne ,<br />
toen hy boorde, dat hy een Romein voas, en dat hy hem<br />
evenwel hadt laaten binden. Den volgenden dag wilde<br />
hy recht gewaar worden, waarover de jooden hem befcbuldigden;<br />
hy ontdeedt hem daarom van zyne banden,<br />
en geboodt, dat de Hoogepriesteren, beneffens den geheelen<br />
Raad by hem zouden komen. Waarop hy hem voor.<br />
den dag liet brengen, en voor hun ftellen. Men kan<br />
met recht vraagen, hoe de tegenwoordige daad van<br />
E e 2 PAU-
4 «6 Verklaaring van de Handelingen<br />
PAULUS , daar hv om den dood (ia) te ontgaan, zich<br />
op zyn Romeinfch Burgerrecht beroept, met de berekiwilügheid<br />
van eenen Apostel, om voor de eere<br />
en leere van CHRISTUS te fterven, beftaanbaar zy ? •<br />
Dan het antwoord op deeze vraage is niet verre te<br />
zoeken. Indien hy in de handen zyner vyanden geweestware,<br />
zoude hy den fmartlykften en fehandelykften<br />
dood ter eere van CHRISTUS niet ontzien hebben.<br />
Dan, dewyl hy thans een gefchikt middel zag ,<br />
om zyn leeven voor den dienst van zynen HEERE te<br />
bewaaren (n), maakte hy geene zwaarigheid, om zich<br />
daar van te bedienen; en bouwde op den grond, dien<br />
hy in het bevel van JESUS aan zyne Apostelen, MATTH.<br />
X: 23 vondt: wanneer zy u in de ééne Jlad vervolgen,<br />
zoo vlucht na eene andere.<br />
De Overfte hadt niets te duchten , om dat hy PAU.<br />
LUS in ketenen hadt laaten fluiten, toen hy noch niet<br />
wist, dat hy een Romeinfch Burger was (0). Onk<br />
betekent iQ>M$n hier niet: hy werdt bevreesd , maar<br />
hy verfchriktte, als over eene zaak, die hy niet verwacht<br />
had — welke betekenis dit woord ook heeft,<br />
gelyk ik by kap. II: 43 heb aangemerkt. Dat PAU<br />
LUS, een onaanziehlyk man, en een jood van Tarfus,<br />
een Romeinfch Burger was, en wel een Romeinfch<br />
Burger van geboorte — verwonderde hem ten uitcrften.<br />
En nochtans moest hy het gelooven, dewyl<br />
het niet te denken was, dat iemand het zoude durven<br />
(WJ) Nauwkeuriger cm de getsfeling te ontgaan. VERTAALER.<br />
(ti) En om dat noch zyn dood, noch ook het ondergaan des<br />
geesfelinge in het tegenwoordig geval eenig voordeel aan de<br />
belangens van het Evangelie , zoude hebben kunnen toebrengen<br />
, : gdyk ik in myne aantekening op vers 25, die ik<br />
fchreef, eer ik deeze aanmerking van den Heer HEHMAN geleezen<br />
hadt, gezegd hebbe. VERTAALER.<br />
(0) Of het moeft zyn, om dat hy niet eerft vernomen hadt,<br />
wien hy vóór badt. VERTAALER.
der Apoftelen. Hoofdft. XXII: 26—30. 437<br />
ven waagen, zich valfch'yk voor eenen Romcinfchen<br />
Burger uittcgeeven; nademaal zulk: eene ftoutheid ten<br />
ftrergllcn zoude geftraft worden. Daarenboven konde<br />
de Overfte te Jerufalem gemaklyk gewaar worden ,<br />
dat de Vader van PAULUS een Romeinfch Burger geweest<br />
was, en dat zyn naam PAULUS een teken van<br />
dit zyn burgerrecht was (p).<br />
Thans liet hy deezen Romeïnfchen Burger zyne ketenen<br />
afneemen, en behandelde hem als eenen gevangenen<br />
van aanzien. Maar, dewyl hy in het zekere (7)<br />
wilde onderricht worden, waar 'door PAULUS zich zulk<br />
eene hevige vyandfchap van de Jooden hadt op den<br />
hals gehaald, liet hy den Hoogcnpriester , zoo wel<br />
als den Opperpriesteren (want onder den naam *ex i<br />
lz"s<br />
worden beiden begreepen) aanzeggen , dac zy, met<br />
de overige leden van den Hoogen Raad den Volgenden<br />
dag vóór hem moesten verfchynen , en hunne<br />
klachte tegen PAULUS inbrengen.<br />
Aan<br />
(ƒ>) Indien ik de meening van de Heer HEUMAN wel gevat<br />
hebbe, wil hy zeggen, dat^de Apoftel, zoo wel als zyn Vader,<br />
by hunnen gewooncn gellachtnaam , den naam PAULUS<br />
als een bewys, dat zy Romeinfche Burgers, waren, gedraagen<br />
hebben. Dit is zeker , dat by de Romeinen iemand ,<br />
die het Burgerrecht verkreeg, eenen Romeinfchen naam<br />
pleegde san te neemen, en dien voor zynen gefJachtnaam te<br />
nellen. Men zie hier over, F. W. ROLOFF , de tribus D.<br />
pauli Apofloli nominiims, § IX, p, 17, dewelke van gedachte<br />
is, dat TERTIUS , ROM. XVI, 22, ook niemand anders dan<br />
onze Apoftel, geweeft is; en dat hy zich in zyne brieven<br />
alleen by zynen gewoonen naam, zonder by voeging van zy.<br />
nen voornaam of toenaam, genoemd heeft, in navolginge van<br />
de Grieken,-die, gelyk SALMASIUS breedvoerig getoond heeft,<br />
dit gewoon waren. VERTAALER.<br />
(q) TiSicq rl £>V$«A F'?. Deeze manier van fpreeken komt<br />
kap. XXI, 34 ook voor ; en kap. XXV, 26 leezen wy :<br />
E e 3
438 Verklaaring van de Handelingen<br />
Aan dit bevel gehoorzaamden zy, en vergaderden,<br />
gelyk GROTIUS meent, niet in het flot, maar in de<br />
ftad, werwaarts de Overfte zich met zynen gevangen<br />
ook begaf. Dit ontdekken wy uit kap. XXÜl: 15»<br />
alwaar de Hoogepriester den Overften verzucht, dac<br />
hy PAULUS noch éénmaal van het kasteel wilde laaten<br />
afbrengen (**T«V«»J> en voor de geestljke Vergadering<br />
doen verfchynen. En zoo leezen wy ook hier<br />
ter"" plaatze x»T«y*y»,, by bracht hem beneden, enjieldebem<br />
voor den Hoogen Raad,<br />
H O O F D S T U K . XXIII.<br />
vers 1. Toen zag Pau'us den Hoogen Raad onder de<br />
oogen, en fprak: myne Broeders, ik beb met de grootste<br />
nauwgezetheid van gevoeeten voor God geleefdtot op dit<br />
uur. 'Arfv
der Apoflelen. Hoofdfl. XXIII: r. 439<br />
gaf, hy zich het vervoeren, om hem in het aangezicht<br />
te laacen flaan.<br />
Ik ben van myne jeugd af een recbtfcbaapen Jood geweest,<br />
zegt PAULUS. Deeze is de betekenis der woorden<br />
: ik beb wet de grootste nauwgezetheid van geweeten<br />
gewandeld tot op dit uur. —— De woorden : tot<br />
op dit uur, zyn op den gebeelen voorigen tyd van zyn<br />
leeven betrekïyk, en hebben dezelfde betekenisfe,<br />
als: van myne jeugd af, MATTH» XIX: 20. Hy zegt<br />
hier niets anders, dan bet geen hy 2 TIM. 1: 3 aan<br />
TIMOTHEUS fchreef: ik dien Godt, gelyk myne Foorvaderen,<br />
met een rein geweeten; dat is, myne Onderen<br />
en Voorouderen zyn altoos yverige voorftanderen<br />
van den Joodfchen Godtsdienst geweest — en dit<br />
ben ik ook.<br />
Het begin van deeze aanfpraak moest dan met het<br />
begin zyner voorige redevoeringe (kap. XXII: 3) overéénkcmen.<br />
Ook kunnen wy niet twyfelen, of hy<br />
hebbe met beiden het zelfde oogmerk gehad. Te<br />
weeten, hy bedoelde thans ook, den Hoogen Raad<br />
voorteftellen , hoe hy tot overtuiging was geraakt,<br />
dat JESUS de MESSIAS is, en deezer vergaderinge de<br />
redenen onder het oog te brengen, waar door zy insgelyks<br />
behoorde bewoogen te worden, om deeze<br />
waarheid aanteneemen.<br />
Wy zien dus, dat PAULUS zich hier niet voor eenen<br />
Mari bedoelde uittegeeven , die zonder zonden<br />
was, en wiens voorouderen insgelyks volmaakt vlekloos<br />
geleefd hadden; maar alleen zyne ftandvastigheid<br />
cn oprechtheid in de belydenisfe van eenen Godtsdienst<br />
te beweereh, dien hy altoos voor Godtlyk ge.<br />
houden hadt, en noch hieldt. Bygevolg dwaalen<br />
CALOVIUS, LANGE en DODDRIDGE, dewelken denken,<br />
dat PAULUS hier alleen van den tyd van zyn Christendom<br />
fpreekt.<br />
Hixeilrtvftuf, ik beb gewandeld, is eene Hebreeuw.<br />
E e 4 fche
440 Verklaaring van de Handelingen<br />
iche napier van fpreeken. Wandel voor my, fprak<br />
Godt, GEN. >.VII: i, en wees vroom. En zoo leezer)<br />
wy ook PHIL. I: 27: rtv ï«*yy%x\ov roo~ ze•«•«"»<br />
Het oogmerk van PAULUS was thans, verder voorttevaaren,<br />
van de beloften, aangaande den MESSIAS<br />
gedaan, te fpreeken, en te toonen , dat deeze lang<br />
beioofde MESSIAS gekomen was. Dan een flag op<br />
zyn aangezicht brak den draad zyner redevoeringe<br />
(gelyk wy in het volgend vers' ieezenj.<br />
vers 2. Toen gehoodt de Hoogepriejier Ananias de geenen<br />
, die by bem (tonden , dat een van bun bem op''den<br />
mond zoude Jlaan. BASNAGE is in zyne Annaies, ad a*6<br />
% 24. is van gedachte, dat LUKAS en JOSEPHUS el kanderen<br />
tegenfprecken, dewyl de laatfte van geene Hogen<br />
priefter ANANIAS, die bp dien tyd deeze waardig,<br />
heid zoude bekleed hebben, weet. Dit beweegt hem,<br />
te denken , dar LUKAS deezen ANANIAS , in eenen<br />
Öneigenlyken zin, Hoogenpriefter genaamd heeft, terwyl<br />
hy alleenlyk de voornaamfte onder de bezitteren<br />
van den Hor gen Paad was. Het verwondert my, dat<br />
hy heeft kunnen vermoeden, dat LUKAS hier zulk een<br />
misbruik van den naam van Hoogenpriefter zoude gemaakt<br />
hebben. Wy , ten minften , kunnen dit met<br />
geene mooglykheid gelooven, en, dewyl LUKAS, die<br />
bier by tegenwoordig was, zeker wift , dat ANANIAS<br />
'thans Hoogepriefter was , laaten wy ons noch door<br />
JPSEPHUS, noch door iemand anders, die van een ander<br />
gevoelen is, daar van afbrengen, (r) Ook dwaalt<br />
BAS-<br />
(r\ Ik twyfel zeer, of dit antwoord wel aan ieder eenen<br />
voldoen zal, cn ik durve 'er wel byvoegen, dat ik voor" my<br />
daar in niet kan bcruiTen. Welke redeneert men toch, om<br />
te denken, dat JOSHFHUS niet ook zoude geweeten hebben,<br />
wie in dien tyd Hoogepriefter geweest is, of, zo hy het geweeten<br />
heeft, dat hy eene verkeerden man zoude opgegee4<br />
ven hebben ? Ik heb daarom onderzocht, of 'er niet een<br />
mid-
der Apoflelen. Hoofdft. XXIII: 2. 44.1<br />
BASNAGE , wanneer hy deeze ANANIAS voor eenen geheel<br />
anderen, den zoon van NEBED^EUS, en dus voor<br />
een' zeer ouden man, aanziet.<br />
Wy moeten derhalven , als eene zekere waarheid,<br />
vastzeilen , dat de roenmaalige Hoogepriefter ANA<br />
NIAS gehceten heeft (s). Dewyl de Hoogeprietterlyke<br />
waarmiddel<br />
was, om LUKAS in dit gevai mét JOSEPHUS te doen<br />
overéénftemmen. ' En , zonder JOSEPHUS noch nagezien te<br />
hebben, herinnerde ik my, dat deeze Gefchiedfchryver wel<br />
eens meer aan bekende Perfoonen naamen geeft, die dezelve<br />
by andere Schryveren doorgaans niet draagen ; gelyk hy by<br />
voorbeeld LIVIA de vrouw van AUGUSTUS , JULIA — en<br />
CAIPHAS, den Hoogenpriefter, JOSEPH noemt. Misfchien<br />
dacht ik, heeft hy dan ook den Hoogenpriefter ANANIIS onder<br />
eenen anderen naam, by welke hy in de geu-ydc gefchie<br />
deniffen niet bekend is , voorgefleld. Dan JOSEPHUS zeiven<br />
naziende, heb ik gevonden , dat wy dien weg niet eens behoeven<br />
inteflaan. Ik vinde naamlyk nieis by hem, het<br />
geen hier in aanmerking kan komen , dan dat QUADRATUS ,<br />
de voorzaat van FESTUS , twee .Hoogepriefterein te weeten<br />
„ JONATHAN en ANANIAS , met ANANUS , den Zoon van<br />
„ den laatftgenoemden , na ROME gezonden heeft , om zich<br />
„ by CLAUDIUS, wegens een oproer, tuffchen de Jooden en<br />
,, Samantaanen ontftaan, te verantwoorden. " Hier uit heeft<br />
men misfchien befiooten, dat ANANIAS ten tyde van FEI.IX<br />
geen Hoogepriefter kan geweeft zyn. Dan dat dit befluiE<br />
niet doorgaat, blykt, om dat JOSEPHUS'er, weinig regelen<br />
verder, byvoegt, dat CLAUDIUS, op voorfpraak van AGRTP-<br />
PINA , deeze zaak ten voordcele der Jooden beflift beeft:<br />
Anüq. Judaic. XX, 5, pag. 692, en de Bello Judaica II, n.<br />
pag- 795- Hier op moet zekerlyk het ontflag van de beide<br />
Hoogcpriefteren gevolgd zyn; en, daar die waardigheid toen<br />
zoo dikwils verwisfeld wierdt, kan ANANIAS, by de komfc<br />
van FELIX tot de regeering, zeer wel in het Hoogepriefterlyk<br />
ampt herfte'd zyn : waar tegen dus niets overllaat, dan<br />
het ftilzwygen van JOSEPHUS , het welk nooit als een bewys<br />
tegen eenige waarheid kan worden aangemerkt. VERTAALER.<br />
(f) Men zie ook BISCÖE , Verklacring van de Hand. der<br />
E e 5 Apoft,
442 Verklaaring van de Handelingen<br />
waardigheid toen zeer dikwils verwisfelde, is het ook<br />
niet moeylyk , te gelooven, dat hy noch niet lange<br />
in die bedieninge geweeft was.<br />
Deeze ANANIAS nu geboodt hun, die by hem ftonden,<br />
dat is , éénen van de dienaaren , gelyk wy dit uit<br />
JOH. XVIII, 22 moeten verklaaren, alwaar' wy leezen,<br />
dat sis tZt iirn^rüi v*otfi*ui (een van de dienaaren<br />
j die daarby ftondt) JESUS in het aangezicht floeg<br />
— hy geboodt, zeg ik , éénen van de dienaaren ,<br />
PAULUS, ais eenen oubefchaamden zwetfer en leugenaar<br />
op den mond te liaan.<br />
ven 3, 4, 5. Toen fprak Paulus tot hem : Godt zal<br />
u flaan, gy gewitte wand ! zit gy, om volgens de wet<br />
over my te oordeelen, en handelt tegen de wet, daar gy<br />
hevel geeft, om my te flaan ? Toen fpraken zy , die<br />
daar by ftonden: fcheldt gy den Hoogenpriefter van Godt?<br />
Paulus antwoordde: lieve Broeders, ik wift niet, dat by<br />
Hoogepriefter is. Want daar ftaat gefchreeven: gy zult<br />
den Overften van u Volk niet fchelden. In de eerfte<br />
plaatze moeten wy opmerken , hoe veel het gedrag<br />
van PAULUS 1<br />
hier van dit verfchilde, het welk zyn<br />
meefter in een foortgelyk geval gehouden hadt. Toen<br />
onze Zaligmaaker, de Zoon van GODT, door eenen<br />
dienaar van den Hoogenpriefter (JOH. XVIII, 22) in<br />
het aangezicht geflagen werdt; hoe zachtmoedig was<br />
hy! hoe vriendlyk fprak hy hem, die hem geflagen<br />
hadt, aan! geen de minfte toorn was by hem te bemerken!<br />
Daarentegen hoe neemt PAULUS dien hoon<br />
op? Hoe fterk vertoonde zich by hem de menfchlyke<br />
zwakheid (f) ? Hoe hevig drukt hy zich tegen<br />
den<br />
jipoft. 545-51, dewelke erkent, dat ANANIAS thans werklyk<br />
Hoogepriefter was, maar zich voor het overige, vruchtlooze<br />
moeyte eeeft. Dat ANANIAS thans niet de Sagan, zoo als<br />
LIQHTFO*T dacht, maar de werklykc Hoogepriefter geweeft<br />
is, ftaat VITRINGA ook toe, Obf. Stier. lib. VI, cap. 23. § 16.<br />
(f) AUG.ÜSTIKUS merkt ook, in zynen vyfden Brief, pag.<br />
23»
der Apoftelen. Hoofdft. XXIII: 3—5. 443<br />
den Rechter uit, uit wiens mond hy het bevel, om<br />
hem te liaan, gehoord hadt ? Men ziet zynen toorn<br />
In voile vlamme uitbarflenl<br />
Wy weeten , dat het menfehlyke de Apoflelen in<br />
hun leeven niet geheel verlaaten heeft. In de leere<br />
wiren zy volkomen — want in dit geval fprak de<br />
Heilige Geeft door hen. Maar in de heiligheid van<br />
leeven moeft 'er tuffchen hen, en den GODT menfeh,'<br />
een onderfeheid zyn: want deeze was, van den beginne<br />
af, volkomen. De Apoftelen overtroffen wel<br />
alle andere menfchen in heiligheid; maar zy waren<br />
evenwel niet geheel en al rein. Men befpeurt by hen<br />
noch kleine vlekken, zonden van overylmge, misfla.<br />
gen van onweetendheid- — Men herinnere zich dan<br />
vx^vrftis, beevige drijt, waarvan onze Gefchiedfchry^<br />
Ver kap X V , 39, gewag maakt. PAULOS bekende<br />
zelf, PUIL. II, 12, 13, dat hy noch niet volkomen<br />
was , maar met allen yver na de volkomenheid<br />
ftreefde.<br />
Let-<br />
/23, aan, dat PAULUS thans niet gehandeld heeft, gelyk zyn'<br />
jvleelter, JOH. XVIII, 22. Ook ftaat PFAF in zyne Infiit.<br />
Thcolog. p. 73, 74, toe, dat in dit geval niet de Geeft, maar<br />
het Vleefch, door PABLUS gefproken heeft. Van het zelfde<br />
geVoelen is ook BASNAGE , ad a 56 § 26, en de Engelfche<br />
iche Godtgeleerde ROJJERT SAKDERSON, in zyne eerfte"boek,<br />
de ObUgatione Ctmfcientice, cap. 9. PAULUS fchryft hy,<br />
heeft wiilen zeggen: parcite, queefo fratres, jujlcc mece inaigna'.<br />
tione, fi teftuantis animi impetu abreptus, liberius aliquid elocutus<br />
fuerim quem oportuit, ivimemor ev illius perfonce, et officii<br />
mei. Jgnofco errorem: non debui maledicere Pontifici quantum.<br />
visfecerit non digna fuo honore; fed impediit animi ar dor, ne ifla.<br />
ut par erat, attentius cogiiarem. Joo oordeelt ook LIMBURG<br />
Theol. Cbrifl. lib. V, cap. 36 § 37, dat PAULUS hier zelf cui<br />
pain, en affeiïus veltementiam (fcbuld en eene hevige drift)<br />
beleeden heeft. Over den Eennensftryd, hier over tuffchen<br />
zekeren Staatkundigen en eenen Godtgeleerden van onze Kerk<br />
ontftaan , vindt men bericht by den Hooglceraar KOHL, in<br />
zyne Hmnburgfche Berichten van geleerde zaaken, 1732- hl. 263<br />
798, en 838.
444- Verklaaring van de Handelingen<br />
Letten wy nu verder op de woorden van PAULÜS,<br />
en hooren wy de Uitleggeren over dezelve, dan zullen<br />
wy tenen geruimen tijd in twyfel ftaen, aan wien<br />
onze coelieniming te geeven; dewyl hunne gedachten<br />
zeer verre uit eikanderen loopen. Ik heb dezelvcn<br />
alle opmerkfaam overwoogen, en ben eindelyk tot de<br />
ongedwonge verklaaring gekomen, die ik mynen Leezeren<br />
thans zal voordellen.<br />
De verbitterde PAULUS naamlyk barft in de volgende<br />
woorden uit: gy hebt bevel gegeeven, om my te<br />
flaan , en op dit bevel heb ik eenen (lag op mynen<br />
mond bekomen ; maar GODT, de rechtvaerdige Rechter<br />
, zal u daar voor wederom flaan, dat gy het zult<br />
gevoelen. Ik kenne u wel, en vreet dat gy een Aartshuichelaar<br />
zyt. Gy zyt gelyk een gewitte wand, nademaal<br />
gy uitwendig voor een groote Heilige wilt gehouden<br />
zyn, en in uw hart nochtans een fchandelyk<br />
zondaar zyt. Zit gy (V) hier onder de Rechteren,<br />
om over my naar de Wet te oordeelen, en gebiedt,<br />
my te flaan, waar door gy tegen de wet (u) handelt?<br />
Want is het niet de grootfle onrechtvaardigheid, iemand<br />
te ftraffen, eer hy verhoord en veroordeeld is?<br />
Daarop riepen hem eenigen toe : PAULUS ! wat doet<br />
gy ? Hoe durft gy u verftouten, om den Hoogenpriefter<br />
van GODT te fchelden en zoo bits te bejegenen<br />
? PAULUS verfchriktte hierover, dewyl. hy<br />
niet wift, dat ANANIAS Hoogepriefter geworden was,<br />
zyn drift berouwde hem. Lieve Broeders! fprak hy,<br />
duidt het my ten beften. Ik heb niet geweeten, dat<br />
ANANIAS thans Hoogepriefter was. Anders zoude ik<br />
hem zoo bits niet behandeld hebben, want ik weet<br />
wel,<br />
(w) Kal tri<br />
D a t d i t<br />
**'<br />
z e k<br />
r e n<br />
e<br />
v c r o f d r i f t i n<br />
y<br />
het fpreeken te kennen geeft, heeft LAMB. Bos, in zyne<br />
JKxercit. in N. T.p.84, aangemerkt.<br />
(v) SELDEKÜS is, lib. IV, de Jure Naturce et Gentium, cap.<br />
5, fep het einde) van gedachten , dat 'er ook eene byzondere<br />
'wet, raakende het flaan voor den rechtbank, moet geweeft<br />
zyn.
• ï<br />
der Apoftelen. Hoofdft, XXIII: 3—5. 445<br />
wel , dat in de wet (EXOD. XXlI: 28) gefchreeven<br />
ftaac: gy zult den Overften van* uw Volk niet f (.helden.<br />
Tot opheldering van deeze omfchryvinge (paraphrafis)<br />
moet men hec volgende in het oog houden, PAO.<br />
LUS hadt ANANIAS reeds voor langen tyd gekend —<br />
maar hy wilt niet , dac dezelve chans Hoogepriefter<br />
was. En wy kunnen het één en ander gemaklyk Gelooven.<br />
Dewyl hy thans de Hoogepriefterlyke waardigheid<br />
bekleedde, moet hy veele jaaren te vooren reeds een<br />
byzitter van den Hoogen Raad geweeft zyn. Misfchien<br />
was hy het toen reeds, toen PAULUS zich, door het<br />
Sanhedrin, als een werktuig, ter vervolginge van de<br />
Chriftenen, liet gebruiken. In dien tyd leerde PAU<br />
LUS hem, als een' man, kennen, die eenen grooten<br />
fchyn van heiligheid aannam. Dan hy vernam teffens,<br />
dat hy een Huichelaar, en aan eene menigte van grove<br />
ondeugden overgegeeven was. Hoewel PAULUS dit<br />
ook wel heeft kunnen gewaar worden, al is het ook,<br />
dat ANANIAS toen noch geen lid van den Hoogen Raad<br />
geweeft is. En in die geval zouden wy , ons noch<br />
minder moeten verwonderen, dac PAULUS hem thans<br />
filet voor den Hoogenpriefter heefc aangezien. Incusfchen,<br />
dewyl de Apoftel hem, volgens de gefteldheid<br />
van zyn hart kende, gaf hy hem den naam, die voor<br />
hem voegde , en die men aan Huichelaaren gewoon<br />
was te geeven (te) — hy noemde hem eenen gewitten<br />
wand.<br />
Wat betreft, dat PAULUS niet gehoord hadt, dat<br />
deeze ANANIAS thans de Hoogepriesterlyke waardigheid<br />
bekleedde die is insgelyks niec ce verwon.<br />
deren ! Ieder jaar byna hadc hec Joodfche volk eenen<br />
anderen Hoogeiipriescer. En in hoe langen cyd<br />
was<br />
(w) DRUSIUS heeft deezen naam onder zyne Prcverbia He,<br />
Irceorum gebracht, das fis I, lib. 3. n. 2.C.4. Men zieookSui-<br />
C£Rus zynen Thcfaums Eccl. T. II. p. 144.
446 Verklaaring van de Handelingen<br />
was PAULÜS nier, te Jerufalem, ja niet eens in het<br />
Joodfche land geweest? En wat zoude hem bewoo-<br />
£en hebben, om te onderzoeken, wie in dien tusfehen<br />
tyd het Hoogepriesterampt bekleed hadt ?<br />
Dit antwoord heeft CHRYSOSTOMUS reeds gegeeven ;<br />
en in laater tyd GATACHER in zynen Cinnus , lib. I.<br />
cap. 6, p. 2to (in welk hoofdftuk verfcheidene dwaalingen<br />
der uitleggeren van deeze plaatze, bondig wederlegd<br />
worden) — LUNDIHS , Joodfche Heiügd. B.<br />
III. kap. XI. § 22 WITSIUS , Melet. Leid. p.<br />
156 ZORN, in het Mnfeum Bremenfe T. II. p. 388,<br />
en WOLF.<br />
Hy konde hem immers aan zyne kleedinge kennen<br />
. fchryft MAJOR, in zynen Commentarius p. 314.<br />
Hier op antwoordende meeste Uitleggeren met recht,<br />
dat PAULUS hem aan zyne kleedinge niet heeft kunnen<br />
kennen. Te deezer plaatze mocht hy niet in<br />
het Hoogepriesterlyk gewaad , maar in de kleedinge<br />
der andere priesteren en byzitteren Van den Hoogen<br />
Raad verfchynen.<br />
Even weinig konde hy hem uit de plaatze kennen,<br />
daar hy zat._ " De Hoogcpriester , fenryft ZELTNER<br />
„ (x) zat niet voor aan , maar onder de andere byzitters<br />
van den Hooien Raad. De voorzitter (y)<br />
,, was van den Hoogenpriefter onderfcheiden, en<br />
deeze hadt geenen voorrang Om 'er ru niet<br />
bytevoegen, dat deeze geene geregelde vergadering<br />
van den hoogen Raad was, en dat dus een ieder<br />
zich ,<br />
(x) Het zelfde beeft BYNJEUS in zynen gelruisten Christus,<br />
kap. XII. g 4 en 26 aangemerkt; gelyk ook CARPZOV, Anti-'<br />
eüit. Hebr. p. 87.<br />
(f- De Sagan, van wien in de Aantekening (r) gefproken<br />
woidt, zie CooDwm, Mofes en Aciron, B. V, kap I. bl. 2ir.<br />
en A. CALM':T Woordboek van den gantfqlien H. Bfoel, D. II.<br />
bl. 258. VERTAALER.
der Apoftelen. Hoofdft. XXII1; 5. 447<br />
zich, op de eerste plaatze, de beste, zal nedergezet<br />
hebben.<br />
Ik behoeve my thans niet met de wederlegging van<br />
verfcheidene verkeerde verklaaringen optehouden.<br />
Daar ik de myne ,op goede gronden gebouwd , en<br />
met de toeftemminge van andere uitleggeren bevestigd<br />
hebbe, volgt 'er buiten dien uit, dat de overigen<br />
valfch moeten zyn. Nochtans zal ik eenigen ten<br />
voorbedde bybrengen, die, hoe weinig grond zy ook<br />
hebben, evenwel de goedkeuring ook van eenige geleerde<br />
Mannen verworven hebben.<br />
Te weeten , fommigen zyn van gevoelen, dat de<br />
Apostel ANANIAS niet voor eenen waaren Hoogenpriester<br />
gehouden lieeft, dewyl hy op eene onwettige<br />
wyze tot die waardigheid geraakt was , en het Joodfch<br />
Hoogepriesterdcm, naa de komst van CHRISTUS in de<br />
waereld, een einde hadt.<br />
Deeze verklaaring, dewelke BASNAGE, ad a. 56 §<br />
25, bondig wederlegd , behaagde aan AUGUSTINUS ,<br />
Epist. 5. p. 23 aan ERASMUS, BEZA, ARCULARI-<br />
US, GROTIUS, GERHARD, CALOVIUS, LIGHTFOOT (by<br />
JOH. XI: 55. bJ. 1272), en aan WEISMAN, inftit.<br />
Theol. p. 124 — Meer andere voorftanders van dit<br />
gevoelen kan men by WOLF vinden — In de middeleeuwen<br />
was het zelve door JOHANNES SCOTUS ERI-<br />
GENA aangenomen, wiens eige woorden ik hier zal<br />
bybrengen, dewyl zyn werk zeer zeldlaam voorkomt.<br />
Num tibi videtur Aposlolus — fchryft hy, lib. II,<br />
de divifime nature, cap. 28 p. R3 — Ananiam fuminum<br />
Sacerdotum fuisfe, non cognovisfe ? Quod nullo modo<br />
est cestimandum: fed ideo ipfum ignorasfe dicitur, cum,<br />
eum a Deo fuisfe ordinatum, non vidit. Ignorabam<br />
fratres, inquil, quia (id est, quod) princeps ïacerdotum<br />
est: quia cognofco, quod nee ex Dh.0 , nee fecundum<br />
legem, fed fecundum Judaicam fuperftüionem conftitutus
448 Verklaaring van de Handelingen<br />
tuius est: ideoque ignoro, eum principem facerdotum es-.<br />
Je, turn v'ere cognoj\.o, eum non fic esfe. Si enim cognofcerem<br />
, primipem populi verum ai legitimum es>e ,<br />
profecto ei non maledicerem. Cum vero ignoro, eum prin.<br />
cipem esfe in veritate, propterea non me poenitet, ei maledicere.<br />
Anderen leggen het woord ïJta» op deeze wyze dit:<br />
ik dacht 'er n^et aan, dat ik den Hoogenpriester voor<br />
my hadc; anders zoude ik hem zoo bics niet toegesproken<br />
hebben. Thans beken ik , dac ik kwaatyk<br />
gedaan *h(bbe. Dus verftondc MAJOR hec, bi. 316,<br />
zoo wei als ARCULARIUS, PRICEUS en BENGEL.<br />
FIVETÜS is, in zyne Ifagoge ad Scripturam Sacram,<br />
cap. XXL § 7, van gedacnten, dat PAOLOS niet gemerkt<br />
hadc. dat het de Hoogepriester was, die bevel<br />
gal', om hem te flaan, maar dat hy meende, dit dit<br />
door een ander lid van deeze vergadering gefchied<br />
was. En dat hy dus, in dien zin, geenszins bedoeld<br />
hadt, den Hoogenpriester te fchelden. Dit gevoelen<br />
— waaraan GLASSIUS (p. 1524 ƒ
der Apoftelen. Hoofdft. XXIII; 6. 449<br />
altoos van het woord i» bedienen. Hy toonde hem<br />
ook dergelyke plaatzen in het Nieuwe Testament,,<br />
by voorbeeld, JOH. I: 21, en XXI: j. JAC. V: 12<br />
en 2 COR. I: 18.<br />
vers 6. Dan devoyl Paulus wist, dat fommigen hunner<br />
Sadduceeuwen, maar de anderen Pharifeeuwen waren,<br />
riep hy bard op in den Hoogen Raad: lieve Broeders,<br />
ik hen een Pbarifeeuw, de zoon van eenen Pbarifeeuw;<br />
ik fta hier voor den rechtbank wegens de hoop<br />
en opftandinge der dooden. Wy ontdekken hier, dat<br />
LÜKAS eenige omftandigheden verzweegen, en alleen<br />
gemeld heeft, wat PAOLUS deedt, om zich uit hec<br />
grootst gevaar te verlosfen. De Gefchiedfchryver<br />
begreep, dat een nadenkend Leezer geene rede kan<br />
hebben, om over zyne kortheid te klaagen, dewyl,<br />
het geen hy heeft overgeflagen, een natuurlyk gevolg<br />
is van het geen hy vooraf gemeld hadt, en dus door<br />
ieder eenen gemaklyk daar by gevoegd kan worden.<br />
PAULUS hadt den Hoogenpriester gehoond, en wel<br />
zeer fterk gehoond. Hy herriep, wel is waar, deeze<br />
zoogenaamde verongelyking maar zyne woorden<br />
waren niet nederig, niet boetvaardig genoeg. Is<br />
het wel te denken, dat de Hoogepriester 'hem deeze<br />
misdaad zoo fpoedig zal vergeeven, en dat zyne aanhangers,<br />
dewelken, zoo wel als hy, doodvyanden van<br />
den Apostel waren, daar by ftil zullen gezeten hebben?<br />
Veel meer is het waarfchynlyk, dat de beleedigde<br />
Hoogepriester den Hoogen Raad om wraak verzocht<br />
beeft dat zvne aanhangers, gelyk in het<br />
geval van STEPHANUS , kap. VII: 54 , uit gramfchap<br />
op de tanden gebeeten hebben —— dat zy zullen gefchreeuwd,<br />
en zich gereed gemaakt hebben, om op<br />
deezen beleediger der Majefteit van den heiligen Hoo.<br />
genpriester hunne wraaklust te koelen. Uit vers ro,<br />
waar in LUKAS hunnen tweeden aanval van woedenden<br />
toorn befchryft, kunnen wy opmaaken, hoedanig<br />
VI. Deel. Ff hun
45° Verklaaring
der Apoflelen Hoofdft. XXIII: 7. 4 5t<br />
WrTslus het noemen, was in geenen deele ongeoorlootd.<br />
Wanneer men iets cot Zyn voordeel doet, hec<br />
welk niemand fchade veroorzaakt, zondigt men niet.<br />
En gefchiedt dit in den hoogden nood, dan is het<br />
eene pryswaardige wysheid.<br />
Men befcbuldigt my, zegt PAÜLÜS, Wègèhs de 'hoop<br />
en de Opftanding der dooden. GROTIÜS , CALOVIÜS ,<br />
GLASSIUS (pag. 688) WOLF en BENGEL, meenen<br />
hier de fpraakfiguur te vinden , die men Hendiadys<br />
noemt, en geeven aan deeze woorden, de volgende<br />
„ betekenisï men verkettert my, dewyl ik de hoop<br />
„ hebbe , dat de dooden zullen opftaan, en dewyl<br />
„ ik dit predike ". — Dan het is minder gedwongen,<br />
wanneer men de woorden op deeze wyze verklaart:<br />
ik leere de hoop op een toekomstig leeven ,<br />
het geen de Sadduceeuwen loochenen, dewelken beweeren<br />
, dat met het tegenwoordig leeven alles gedaan<br />
is: dan ik leere niet Hechts , dat de Zielen eeuwig<br />
zullen leeven, maar ook dat de lichaamen we.<br />
derom zullen opftaan. Op deeze wyze begreep<br />
DODDRIDGE ook, dat men dit vers verftaan moest.<br />
PAÜLUS fprak, 1 THESS. IV: 13, ook Op die wyze<br />
van de Heidenen, daar hy zegt, dat 231 geene hoop<br />
hebben, dat is, op geen ander leeven hoopen, maar<br />
denken, dat lichaam en ziele teffens fterven, cn bei.<br />
den in den eeuwigen dood blyven.<br />
Primario ntgabant, fchryft LIGHTFOOT, by vers '8,<br />
ten opzichte van de Sadduceeuwen, immortalitatem animce;<br />
£? fic (negabant) refmreftioncm ,' corporis ex<br />
tonfequenti (in de eerfte plaatze loochenden zy de ohfterflykheid<br />
der ziele; en dus ook de opftanding Van<br />
het lichaam by gevolgtrekking).<br />
vers 7. Toen hy dit gezegd badt, kwam ''er eene<br />
Jchudding tusfehen de Pharifeeuwen en Sadduceeuw'en,<br />
en de gemeente geraakte in verdeeldheid, Het geea PAU<br />
LUS gehoopt hadt, gefchiedde. De harten der Phalifeeuwen<br />
werden bewoogen ten voordeele van hun-<br />
F f 2 be»
452 Verklaaring van de Handelingen<br />
nen geloofsgenoot. De overéénftemming in een der<br />
allergewichtiglïe geloofsftukken maakte de Pharifeeuwen<br />
tot zyne vrienden cn verdeedigers. Hun geheime<br />
haat tegen de Sadduceeuwen, die het tegendeel<br />
leerden, barstte in volle vlammen uit, terwyl zy o.<br />
penlyk beweerden , dat de leere van PAULÜS , dewelke<br />
tegen die der Sadduceeuwen aanliep, eene heilige<br />
waarheid was. Dit konden de Sadduceeuwen<br />
niet dulden, dewelken hunne leere, met denzelfden<br />
yver, en het zeide vuur verdeedigden.<br />
Hier door ontflondt eene geweldige opfchudding(rt),<br />
dewyl het gemeen, het welk ook in Pharifeeuwen en<br />
Sadduceeuwen verdeeld was, zich in dien twist meng.<br />
de, en door een dubbeld echo herhaalde, het geen<br />
hunne Leeraaren fchreeuwden. Op deeze wyze bekwam<br />
PAULUS lucht; ja het duurde niet lange, of de<br />
P iarifeeuv.cn verklaarden hem voor hunnen geloofsbroeder,<br />
en beweerden openlyk, dat hy onfchuldig<br />
was, en niet de minste ftraffe verdiend badt.<br />
vers 8. Want de Sadduceeuwen zeggen, dat 'er geene<br />
Opftanding, geen Engel, en geen Geest is: maar de<br />
Pharifeeuwen gelooven en leeren alle deeze drie zaaken.<br />
LUKAS meldt hier de drie hoofddwaalingen der Sadduceeuwen,<br />
dwaalingen zoo affchuwlyk, dat men deeze<br />
Sccbe te recht uit de Joodfche Kerk fluit, en by<br />
de erglte en allerongeloovigfte Heidenen voegt.<br />
Zy loochenden de Opftanding der dooden op het<br />
einde der waereld; zy ontkenden het beftaan der Engelen<br />
— dat is, van zulke fchepfelen, die zuivere<br />
geesten zyn, en geen lichaam hebben; zy loochenden<br />
bygevolg ook, dat de Ziele van eenen menfeh, naa den<br />
do d van het lichaam, een zelfftandige Geest is, en haar<br />
beftaan behoudt; en leerden dus, dat de Ziele te gelyk<br />
met het lichaam fterft, en dat 'er, naa dit, geen ander<br />
leeven, maar de eeuwige dood, te wachten is.<br />
Door<br />
0) 'EyiW» vxns. Van dit woord hebben wy kap XV.: a'<br />
teeds gefproken.
der Apoflelen. Hoofdft. XXIII: 8. 453<br />
Door vvsvftcc (geest'), tegen de Engelen overgeheld,<br />
kan men dus niets anders, dan de Ziele verftaan,<br />
door den dood van het lichaam gefcheiden Qb).<br />
Dit is zoo klaarj, dat alle de uitleggeren het daaromtrent<br />
ééns zyn, zo men alleenlyk twee bisfchoppen,<br />
die kleinen roem van geleerdheid hebben, E-<br />
FIPHANIUS en PHILASTRIUS, uitzondert; waar van de<br />
eerfte in zyne XlV Ketterye, de tweede iu het vierde<br />
Hoofdftuk (c) van zyn Boek over de Ketteryen,<br />
van gevoelen is, dat LUKAS hier van den Heiligen<br />
Geest fpreekt.<br />
Het woord «-vsu^* wordt ook op meer andere plaatzen<br />
gebruikt, om de Ziele, van het lichaam gefcheiden, te<br />
kennen te geeven; by voorbeeld, LOK. XXIII: 46.<br />
HAND. VII: 59, en 1 PETR. III: iy.<br />
Het woord beide; heeft BEZA, GROTIUS,<br />
en meer anderen, de moeyte doen neemen, om te<br />
onderzoeken, hoe men uit drie dwaalingen, dewelke<br />
LUKAS aan de Sadduceeuwen toefchryft, twee zoude<br />
kunnen maaken. Eindelyk zyn zy op de gedachte<br />
gevallen, dat LUKAS de dwaaling nopens de Engelen,<br />
cn die nopens de afgefcheidene zielen, om dat<br />
beiden geesten zyn, voor ééne dwaaling geteld heeft.<br />
Dan deeze rekening is niet flechts ongevoeglyk,<br />
maar ook onnoodig. De Grieken maaken geene zwaarigheid,<br />
om het woord d^n^t ook van meer dan<br />
twee<br />
(J>) De Franfche Predikant te Londen, de Heer TESTAS,<br />
heeft bygevolg in zyn, anders zeer geleerd, werk, over ie,<br />
menjchlyke Ziele T. I. Sett. I. cap. 3. p. 42, gedoold, wanneer<br />
hy door w>tvft» hier de mcnfcbiyke Ziele, noch in hec,<br />
lichaam woonende verftaat. Dit konden de Sadduceeuwen<br />
'er niet door verftaan, want de zaak, waarover zy met de<br />
Pharifeeuwen twistten, was eigenlyk, wat 'er van de Ziele<br />
des menfchen zoude worden, wanneer het lichaam dood was.<br />
(c) Men zie aldaar de aanmerking van FABRICIUS, b!. 15.<br />
F f 3
4.54<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
twee te gebruiken. By HOMERUS, Ulyffea XV:78^<br />
leest men: dpcpirieov, y.Sht Ti na] ayxAv *aj iiti
der Apoflelen. Hoofdft. XXIII: 9. 455<br />
aan , of deeze Heeren zouden handgemeen geworden<br />
zyn, en verba in verbera (woorden in flagen) veranderd<br />
hebben. De Sadduceeuwen waren zeer verbitterd,<br />
dat PAOLOS en alle Chriftenen hunne gevoelens<br />
verwierpen , en het in zoo verre met de leere der<br />
Phariièeuwen ééns waren. Deeze daarentegen beweerden,<br />
dat de leere der Christenen, zoo kwaad niet was,<br />
als die der Sadduceeuwen, voor zoo verre zy ten minften<br />
de heilige waarheden van het eeuwig leeven en<br />
de opftanding der dooden geloofden cn ftaaude hielden.<br />
'Er waren noch in den Raad, noch ook onder het<br />
Volk, zoo veeie Sadduceeuwen als Pharifeeuwen. Ook<br />
hadden zy zoo veele Godtgeleerden niet op hunne<br />
zyde, als deeze. Hierom wordt hier alleenlyk vau de<br />
Pharifeeuwfche Schriftgeleerden gefproken. Dit is de<br />
betekenis van (e) *i y(»f*f**r*'t *»€ pietvc, (pxgurdiap,<br />
— M/f«s betekent, gelyk hec Latynfche pars, en het<br />
Hebreeuwfche frP- (ƒ) , eene party , en eene party<br />
in den Godtsdienst wordt eene SeEte genaamd. BEZA<br />
heeft het zeer goed vertaald: qui er ant ex partibus Pbarifc&orum;<br />
cn LENFANT : les Scribes du porti Pbariften.<br />
Deeze Pharifeeuwfche Schriftgeleerden nu *i*ftf x»m-t<br />
ft reeden en twiften mee hunne partyen op de hevigfte<br />
wyze. Het voorzetfel f
456 Verklaaring van de Handelingen<br />
Hun yver tegen de Sadduceeuwen, en hun haat te.<br />
gen derzelver leerftellingen dreef hen zoo verre, dac<br />
zy PAULUS van alle ftraffe vryfpraken. 'ovïi* iv eï5-e.u*u, riepen zy, voy vinden niets Jlrafuuaardigs<br />
aan deezen Manne, voy moeten bem voor onjcbuldig<br />
verklaaren.<br />
Deeze manier van fpreeken komt JOH. XVIII: 38<br />
fcn XIX: 4 en 6 duidelyk voor: ZvhpU» «»J
der Apoflelen. Hoofdft. XXIII: 10. 457<br />
zeide), of zy waren Christenen gewordenP —— Het<br />
is mooglyk (jb), dat 'er eenigen onder hen geweest<br />
zyn, dewelken noch maar alleen door het kruis, dat<br />
zy daar by hadden moeten op zich neemen, van eene<br />
volkome aanueeminge van den Christelyken Godtsdienst<br />
werden afgehouden. Dan, dewyl het getal van<br />
deezen , zo 'er al eenigen onder hen waren, zeer<br />
klein moet geweest zyn, nademaal de meeftcn JESUS,<br />
dien PAULUS predikte , voor eenen vallchen MBSSIAS<br />
hielden, kunnen wy niet nalaaten te denken, dat zy<br />
dit, tegen de waare meening van hun hart , gezegd<br />
hebben , alleen om te toonen , dat zy de Sette der<br />
Sadduceeuwen veel fiimmer en ftrafwaardiger, dan<br />
die der Christenen, oordeelden, " dat zy ge-<br />
„ lyk SPANHELM zich uitdrukt > " veel liever<br />
,, zich met PAULUS , eenen man, die ten uiter-<br />
,, ften by hen gehaat was, dan met de Sadduceeu-<br />
,, wen, wilden veréénigen ". Wy hebben, kap. V:<br />
39, een foortgelyk voorbeeld in GAMALIEL gezien,<br />
by welke plaatze ik , hec geen ons hier voorkomt,<br />
heb opgehelderd.<br />
ERASMUS en MILLIUS , zoo wel als MAJOR en BEN<br />
GEL hebben zich verfhout , om de laatfte woorden :<br />
)fi Ssepxxiïftsv, uitteflryken. Dan PFAFF (Disf. de<br />
variantibus N. T. leSiionibus, p. 224) WHITBIJ (Exam.<br />
var. Lett. N. T. p. 55) en WOL§ hebben klaar getoond,<br />
dat voor deeze doorhaaling'geen grond is.<br />
vers lo. Dan, toen de opfchudding geduurig grooter<br />
voerdt, en de Overfte vreesde, dat zy Paulus zouden ver.<br />
febeuren, geboodt by den krygsknechten, die (met hem)<br />
waren beneden gekomen, dat zy hem met geweld zouden<br />
wegneemen , en in het leger (op het kafteel) brengen.<br />
De Overfte, die deeze vergadering bywoonde, en de<br />
groote verbittering van hunne gemoederen zag, die<br />
noch geduurig, in weerwil van zyne tegenwoordigheid,<br />
toenam, hadt groote rede, om te vreezen, dat<br />
F f 5 de<br />
(lï) Wy teezen immers k^p. VI: 7, dat ook veele Joodfche<br />
Prieltercn tot het Christendom zyn overgegaan.
458<br />
Verklaaving van de Handelingen<br />
de Sadduceeuwen PAOLOS zouden aanvallen, en hem,<br />
om 'zoo te ipreeken , van één fcheuren (z). Hy gaf<br />
daarom bevel, dat de manfchap, die hy by zich hadt,<br />
binnen zoude komen, PAULUS met geweld wegneemen,<br />
en in het leger, dat is, in het kafteel, in veiligheid<br />
brengen.<br />
Sr ?«ns/,«« betekent eene Compagnie Soldaaten , die<br />
hy tot zyne lyfwacht by zich hadt: x*rx/3dy — dewelke<br />
met hem van het kafteel was afgekomen. Hy<br />
was, ook uit hoofde dat PAULUS een Romeinfch Barger<br />
was, verplicht, om zorg voor hem te draagen; en<br />
dacht daarom iuty ds, om hem te beveiligen.<br />
•vers ii. In den nacht, die daar op volgde, ftondt de<br />
Heer (CHRISTUS) voor hem, en fprak: wees goeds moeds<br />
Paulus; want, gelyk gy te Jerufalem van my getuigd<br />
hebt, zoo moet gy ook te Rome (van my) getuigen. Da<br />
dit eene verrukking van zinnen geweest is, in welke<br />
PAULUS zynen Heer, JESUS, by zich gezien heeft,<br />
zien wy uit de gelykfoortige gebeurtenisfe, kap. XVIII:<br />
9, alwaar het een gezicht, genaamd wordt. Daar<br />
fprak de Heer hem ook, als eenen bekommerden, aan:<br />
fti q>c$Zv, vreest niet. Hier zegt hy tot hem: &»gtru f<br />
wees goeds moeds.<br />
Welke kommer drukte dan den Apostel thans? Hy<br />
zag , hoe bitter de baat der Jooden tegen hem was;<br />
en vreesde , dat de Overfte niet in ftaat zoude zyn,<br />
om hem genoeg te befchermen, maar dat zyne vyanden<br />
, de Jooden hem eindelyk noch in hunne wreede<br />
handen zouden bekomen, en om het leeven brengen.<br />
Hy was bedroefd, dat hy Godt niet langer zoude kunnen<br />
dienen, daar hy (kap. XIX: 21) gewenfcht hadt,<br />
JE-<br />
(z) Remulum discerptwn fuifje a Ssnatu, fchryft FLOR es, lib.<br />
ï. cap. IJ GROTIUS merkt aan, dat ISOCRATÜS, daar hy verhaalt<br />
, hoe ORPBEUS door de Vrouwen in ftukken gefcheurd<br />
is, ook het woord hxrv*
der Apoftelen. Hoofdft. XXIII: n 14. 459»<br />
ESUS ook te Rome te prediken, en in deeze hoofd-<br />
Jtad van de geheele waereld Christenen te maaken.<br />
Wees goeds moeds, fprak de Heer tot hem, gy zult<br />
verkrygen , het geen gy weofcht; gelyk gy in de hoofdftad<br />
der Jooden geleerd hebt, dat een ieder, die zalig<br />
wil worden, aan my moec gelooven, zoo zulcgy<br />
ook dezelfde waarheid in de hoofditad der Heidenen<br />
verkondigen. Dit betekent ^«grafsï» a-sji 'i*r«&'; gelyk<br />
kap. XXII: 18: ï ^Tv ei» *-s{i'i»r*v, de prediking<br />
van Jefus.<br />
Het woord K is niet betreklyk op de peribon van<br />
PAULUS , maar op de zaak; en geeft te kennen, dat<br />
het zeker gefchieden zoude. In die betekeniffe is hl<br />
ons, kap. XXI: 22, ook voorgekomen.<br />
vers 12, 13, 14. Maar toen het dag voas geworden?<br />
maakten eenige Jooden met eikanderen eenen toeleg, en<br />
verbonden zich door ee r<br />
en eed, om niet te eeten, of te<br />
drinken , tot dat zy Paulus gedood hadden. Het getal<br />
nu van de geenen , die deeze famenzweering gemaakt<br />
hadden , beliep over de veertig. Deeze kwamen by de<br />
Opperpriester en en de Oudften-, en fpraken: wy hebben<br />
ons door eenen eed verbonden en eene gelofte gedaan,<br />
om niet éénen mondvol te eeten, tot dat wy Paulus om<br />
het leeven gebracht hebben. rsv«fts',V( & «>g' f» {, toen het<br />
das geworden was. Deeze manier van fpreeken vinden<br />
wy ook kap. XII: 18, XVI: 35, en XXVII:<br />
29, 39. Dit is Op den voorgaanden nacht betreklyk,<br />
in welken de Heer aan zynen Apostel verfcheenen<br />
was, en hem goeden moed gegeeven hadt. Nauwlyks<br />
hadt JESUS dit gedaan, of 'er vertoonde zich den<br />
volgenden dag aan PAULUS eene zeer donkere wolk,<br />
die hem evenwel nu niet konde verfchrikken, daar<br />
JF.SUS hem verzekerd hadt, dat hy thans door de Joo»<br />
den niet zoude omgebracht worden..<br />
'Er hadden zich naamlyk meer dan veertig Jooden<br />
vereenigd , om PAULUS , noch op dien zelfden dag ,<br />
te
4t>o Verklaaring van de Handelingen<br />
te vermoorden, nure'^v, welk woord kap. XIX: 4* <<br />
een oproer betekende, geeft hier eene vereeniging tot<br />
iemands verderf te kennen. RAPHELIUS brengt eene j<br />
gelykfoortige plaatze uit POLYBIUS by: hSjires ri> rü» <<br />
, £'«F vi>re,', «zen vreesde voor eene Jamenrolling van de<br />
jonge Burgers. Andere foortgeiyke plaatzen heeft de<br />
Heer WETSTEIN by kap. XIX: 40 aangevoerd. Dan ,<br />
noch beter is de aanmerking van GROTIUS, dat
iet Apoftelen. Hoofdft. XXIIi: r y—-ig. 4ör<br />
voor u laaie brengen, deit-y gy bem noch nauwkeuriger<br />
wilt onderzoeken: in welk ge-val wy, eer by noch by u<br />
komt, gereed zyn, om hem umiebrengen. Dan de Zujlers<br />
"Zoon van 'Paulus hadt van deeze binderlaage (£_) geboord,<br />
en kwam daarom, en ging in het leger , en gif<br />
'er Paulus kennis van. Het oogmerk der eedgenooten<br />
was, PAULUS , wanneer hy wederom van het kafteel<br />
gebracht werdt, om ten tweedenmaale in de Vergadering<br />
van den Hoogen Raad te verfchynen, onderweegs<br />
aantevallen en te vermoorden.<br />
Dan, wanneer veertig perfoonen eenen aanflag voorhebben<br />
, en hun voorneemen aan eene talryke vergadering<br />
ontdekken, kan het niet wel verborgen blyven.<br />
De blydfchap over zulk een listig plan, en het vertrouwen<br />
op eenen goeden uitflag, maakt de menfchen<br />
daarenboven openhartig, zoo dat de één het den anderen<br />
in vertrouwen mededeelt , en dat geheim dus<br />
hoe langs hoe meer bekend wordt. Wy behoeven<br />
ons dus niet te verwonderen , dat de Zufters Zoon<br />
van PAULUS 'er insgelyks achter gekomen is. Misfchien<br />
wierdt het hem, die buiten twyfel een Christen<br />
was (/}, door eenen Jood, die in het geheim eerbied<br />
voor den Christelyken Godtsdienst hadt, juist<br />
met dat oogmerk bekend gemaakt, op dat hy 'er PAU<br />
LUS kennis van zoude geeven, en deeze op zyne veiligheid<br />
konde bedacht zyn. ——P Hy kan het ook by<br />
eene andere gelegenheid, hem door de Voorzienigheid<br />
gegeeven , ontdekt hebben. Dan, hoe hét zy, hy<br />
verfchriktte over deeze ontdekking , en liep met allen<br />
(k) Over het woord tV? s-i* leeze men de aanmerking van<br />
GROTIUS , en over ifttyanruiTts, het welk vers 22 insgelyks<br />
voorkomt, die van WETSTEIN.<br />
(ï) CAMERARIUS denkt, dat hy een reisgenoot van PAULUSgeweest<br />
is. Het kan zyn. LUKAS gaat dergeryke byzonderhe-<br />
c e n<br />
den, die in de hoofdzaake der gefchiedenisfe S en invloed<br />
hebben, veeltyds inet ftilzwygen voorby.
462 Verklaaring van de Handelingen<br />
Ien fpoed na het kasteel, om zynen Oom 'er bericht<br />
van te geeven.<br />
*<br />
vers 17, 18, 19. Toen liet Paulus éénen van de Hoofd- 1<br />
lieden by zich roepen, en fprak: ik bid u, breng deeze Jonge-<br />
ling by den Qveiften; want hy heeft bem iets te zeggen. 1<br />
Deeze nam hem met zicb en bracht hem by den Overften ,<br />
en fprak: de gebonde Paulus beeft my by zicb laaten ko.<br />
men, en my verzocht, deezen Jongeling by u te brengen,<br />
dewyl by u iets te ontdekken beeft. Toen nam de Over-<br />
fte hem by de band, en gins. met hem aan eene zyde ,<br />
en vroeg hem: wat is het, bet geen gy my te vntdekken<br />
hebt. PAULUS ftelde geen blind vertrouwen, op de 1<br />
befchcrming, die JESUS, zyn Heer, hem beloofd hadt. ;<br />
Hy wist, dat hem daar door niet verbooden was, <<br />
van zyn natuurlyk verftand gebruik te maaken. Hy ti<br />
handelde, gelyk ABRAHAM, die, toen zyn Neef LOTH f<br />
gevangen genomen was , geenszins een wonderwerk Ü<br />
tot zyne verlosfing verwachtte, maar met zyne knech- "<br />
ten de vyanden najoeg, en door eene verftandige list t<br />
LOTH wederom met zich te rugge bracht.<br />
•<br />
Op dezelfde wyze overwoog PAULÜS thans, waü 1<br />
hem te doen ftondt, en beftoot, dat zyn Neef na den 1<br />
Overften behoorde te gaan, hem van het voorneemen<br />
zyner vyanden kennis te geeven, en hem teffens, uit J<br />
zynen naame, te verzoeken, om den Hoogen Raad in »<br />
dit geval niet te wille te zyn. Teffens geboodt hy oi<br />
hem, eenen Hoofdman te verzoeken, dat dezelve ter- v.<br />
ftond eens by hem in de gevangenisfe wilde komen. i<br />
Hy wist, dat de Hoofdman, zoo min als de Overfte, zyn l<br />
vyand was, en dus gaerne by hem zoude willen komen.<br />
Deezen verzocht hy, dat hy zynen Neef by den Overften<br />
wilde brengen , dien hy , door denzelvcn eene ï<br />
zaak van gewicht te zeggen hadt.<br />
De Hoofdman begeerde niet eerst te weeten, waaf ii<br />
in dit geheim beflondt , maar ging terftond met hem ffi<br />
heen, er meldde den Overften , wat PAULÜS hem verzocht<br />
hadt.<br />
De
der Apoflelen. Hoofdft. XXII: 17—22. 463<br />
De Overfte deedt zyne irifcbiklykheid voor —— en<br />
zyne hoogachting jegens PAULCS blyken , doordien<br />
hy aan zynen Neef niet in tegenwoordigheid van den<br />
Hoofdman gehoor gaf , maar hem vriendlyk by de<br />
hand nam, en hem in zyn vertrek bracht. Zeg my<br />
nu, fprak hy, het geen gy my te zeggen hebt.<br />
Ik twyfele 'er niet aan , of dc Neef van PAULUS<br />
zal hem, op bevel van zynen Oom, verzocht hebben,<br />
om hem in het geheim gehoor te verkenen.<br />
vers 20, 2r, 22. Toen fprak hy: de Jooden hebben<br />
eenen aanflag gemaakt, om u te verzoeken, dat gy Paulus<br />
morgen voor den Hoogen Raad wilt laaten brengen ,<br />
cm hem noih eens nader te verhoor en. Maar wees bun<br />
daar in vooral niet te wille; want meer dan veertig man.<br />
men onder hen pasfen op bem, die zicb vervloekt en gezwooren<br />
hebben, niet te eeten of te drinken , tot dat zy<br />
bem ongebraebt hebben ; en zy ftaan reeds gereed, en wachten<br />
daar op, dat gy belooft, het te zullen doen. Toen<br />
liet de Overfte den Jongeling gaan, met bevel, om aan<br />
niemand te zeggen, dat by bem dit ontdekt badt. Over<br />
het woord •«•«yj--»/» twistten eenige Uitleggeren. Sommigen<br />
vertaaien het, door het bekome bericht, anderen<br />
— door het bevel, noch anderen door de belofte.<br />
Men kan hunne plaatzen. by WOLF vinden. De ge.<br />
woonlykfte betekenis voegt hier het best, ook heeft de<br />
oude Latynfche —— zoo wel als de Syrifche Overzet,<br />
ter, het door promhfum vertaald. De meening is duidelyk<br />
: zy verwachten, dat gy belooven zult, te zullen<br />
doen, het geen zy verzoeken.<br />
Ik twyfele niet, of de Overfte zal hem gevraagd<br />
hebben, of hy het wel zeker wist, en, van wien hy<br />
het gehoord hadt. Waar op hy hem bevel zal gegeeven<br />
hebben, om aan PAULUS te zeggen, dat hy<br />
niets moest vreezen. Vervolgens geboodt hy hem, aan<br />
niemand te zeggen Qm~) dat hy dit den Oversten gemeld<br />
Qn) ExAaAstV, verfnappen (au3fc£fv
464 Verklaaring van de Handelingen<br />
meld hadr. De geheime list van de Jooden moest door<br />
eene geheime fchikking te leur gefteld, en hun voorneemen<br />
op die wyze verydeld worden.<br />
De Griekfche woorden: «« TKÏT* /vs^a-Wa? a-jój fee,<br />
behooren dus vertaald te worden: dat gy (fprak hy) my<br />
dit ontdekt hebt. LUKAS laat de woorden: fprak by ,<br />
dikwils uit. Dan ik heb het met LÜTHERUS naar den<br />
aart van onze taaie overgezet. Ook de Latynfche en<br />
andere Overzetters hebben de uitdrukkinge van LU<br />
KAS niet nauwkeurig gevolgd. Maar in de Hollandfche<br />
vertaalinge leest men: zeg bet niemand, dat gy my dit<br />
geopenbaard bebt. En op deeze wyze heeft ZELTNER<br />
het ook overgezet.<br />
vers 23. Daarop liet by tvoee Hoofdlieden by zicb<br />
komen, en fprak: maakt, dat 'er tweehonderd krygskne<br />
ten gereed zyn, om terftond naa de derde uure van de<br />
nacht na Ccefarea te trekken, en noch zeventig ruiters<br />
tweehonderd Speerdraagers. De Overfte was nu op d<br />
veiligheid van PAULUS bedacht, en wel met de grootfte<br />
redelykhcid, daar hy hem, gejyk hy vers 29 zelf<br />
bekent, voor onfchuldig hieldt. Te Jerufalem konde<br />
hy hem niet laaten blyven, dewyl hy vreezen moest,<br />
dat de Jooden hem, door een oproer, zouden dwingen,<br />
om PAULÜS aan hun overtegeeven.<br />
Hy beiloot daarom, hem na den Landvoogd te zenden,<br />
die te Cajfarea zyn verblyf hieldt, en wel zonder<br />
eenig uitftel, eer de Jooden het gewaar wierden.<br />
Daarom zondt hy hem des nachts weg. Dan dewyl<br />
hy evenwel niet met zekerheid konde weeten, of de<br />
zaak verborgen zoude blyven , en het dus mooglyk<br />
was, dat de vloekverwandten PAULUS zouden najaagen,<br />
gaf hy hem een geleide van vyfhonderd Mannen<br />
mede te weeten, twee Hoofdlieden, met<br />
hun-<br />
PHILO hebben dit zelfde woord gebruikt, gelyk WETSTEIN<br />
heeft aangemerkt.
der Apoftelen Hoofdft.'XXII: 23. 465<br />
hunne Cómpagnien, zeventig ruiters, en noch daar te<br />
boven tweehonderd ê>A*73»« (n).<br />
Hoedaanig eene foort van Soldaaten deeze geweest<br />
zyn, is niet bekend. DRUsitfs befluit uit de benja»<br />
minge; dat hec Lyftrawanten waren , die aan de rechte<br />
hand van hunnen Heer moesten gaan, en in hec<br />
Latyn Stipatores genaamd werden. BEZA heeft het<br />
ook door Stipatores vertaald. ERASMUS houdt hen voor<br />
Schutters, qui misfilibus utebantur (die zich van werp.<br />
ichichten bedienden). Dus worden zy ook in de Overzettinge<br />
van LÜTHERUS , en in de Hollandfche -r~ zoo<br />
wel als in de Syrifche • vercaalinge genaamd. En<br />
deeze Overzetting droeg ook de goedkeuring Van GRO-<br />
TIOS weg. De oude Latynfche Overzctter noemdè<br />
hen lancearios, fpeerdraageis.<br />
MEURSIUSI'S, in zyn.Glojfarium Grceco-Barbtrum, Van<br />
meeninge , dat het diefleiders van het leger geweest<br />
zyn, welker werk het insgelyks was, gevangene Soldaaten<br />
te bewaaken, en, wanneer zy gevonnisd wa*<br />
ren, na de gerechtsplaatze ce verzeilen. Die gevoelen<br />
voldeedt aan TOBIAS MAJOR , in zyne Pbilohge..<br />
mata; derwyze , dat hy MEURSIUS voor den eerfteri<br />
hieldt, die deeze benaaming goed verklaard heeft. Darj<br />
onze text bevestigt deeze verklaaring in geenen dee.<br />
Je. Intusfchen is CLERICUS het insgelyks'met MEUR<br />
SIUS eens.<br />
• By deeze onzekerheid komt het my het waarfchvn*<br />
lykfl voor, dat zy de lyfwacht, of lyftrawanten van<br />
den Overften , geweest zyn ; en dat men hen by de<br />
Jooden dus gewoon was te noemen. Want men kan<br />
hiet denken, dat LUKAS hun eenen geheel onbekenden<br />
•haam zal gegeeven hebben,<br />
. •; • ••>• vers<br />
£ (n) Dit woordt vindt men nergens by oude Schry teren-,<br />
$V::TSTEIN brengt eenigen uit de. Middeleeuwen by, cie du<br />
woord gebruikt hebben.<br />
VI Deel. G g
466 Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 24. Hy geboodt ook, beesten gereed te houd<br />
Paulus daar op te zetten , en bem in veiligheid na den<br />
Landvoogd Felix te brengen. Dewyl LUKAS hier verhaalt<br />
, wat de Overfte verder geboodt, vergeet hy<br />
zyne voorgaande woordvoeging(conjlruclie), enfchryft:<br />
de beesten (paarden of muilezelen) gereed te houden;<br />
als of 'er voor af ging: hy geboodt. Wy hebben kap.<br />
XlV: 22 een voorbeeld gezien, dat byna gelykfoortig<br />
is. En dat ook by de beste ongewyde Schryveren<br />
dergelyke manieren van fpreeken voorkomen, heeft<br />
RAPHELIUS, in zyne aanmerkingen uit XENOPHON , by<br />
kap. 1: 4 getoond.<br />
Dat de Overfte den gevangen PAULUS niet te voet<br />
liet mede gaan, is een bewys van zyne hoogachtinge<br />
voor den onfchuldigen man, die teffens een Romeinfch<br />
burger was. De overige beesten waren voor de hoofdlieden<br />
en mindere bevelhebberen.<br />
Aiao-a-'C"» is hier een verbum prcegnans, en betekent,<br />
iemand uit de handen van zyne vyanden verlosfen ,<br />
en ergens in zekerheid brengen. Kap. XXVII: 44<br />
komt het noch éénmaal in die betekenisfe voor, gelyk<br />
"l&t» 2 TIM. IV: 18. SUICERUS en RAPHELIUS hebben<br />
meer foortgelyke plaatzen uit andere Griekfche<br />
Schryveren byéén gezameld.<br />
vers 25. Hy fchreef ook eenen brief van deezen inhoud.<br />
Dit vers heefc GLASS;ÜS bl. 442 op deeze wyze<br />
vertaald: Scribens epiftolam, cujus hoe ejl exempl<br />
TaV«s kan gevoeglyk het affchrift of de Copy van den<br />
brief betekenen ; gelyk RAPHELIUS het in zyne aantekening<br />
uit XENOPHON, verklaart. Dan LUKAS geeft<br />
ons den Latynfchen brief niet, dien de Overfte aan<br />
den Landvoogd zondt, maar eene vertaaling van den.<br />
zeiven. Intusfchen blyft het op deeze wyze de woord-<br />
Jyke inhoud, en de Copy van deezen brief (0).<br />
Dc<br />
(0) Toen CuRTiuseenenbriefvan ALEXANDERaanDARius,- in<br />
zy-
der Apostelen. Hoofdft. XXIII: 24, zj. tfj<br />
De Latynfche brief, waaraan LUKASzich niet woorcfe<br />
lyk fchynt gebonden , maar dien in zynen Griekfchen<br />
üyl zaaklyk uitgedrukt hebben, zal ten naasten by<br />
dus geluid hebben. *<br />
Claudius Lyfias, FELICI, psotfidi clarisfimó •<br />
S. P. £).<br />
Virum hunc, qiiem comprebenderant Jud
4
der Apoflelen. Hoof ijl. XXIII: 26, 27. 409<br />
fcheidene gisfingen voorteftellen, hoe LUKAS aan het af. *<br />
fchrift van deezen brief gekomen zy. De hardnekkigfte<br />
twyfelaar zal met myne beide bovenftaande antwoorden<br />
te vrede moeten zyn , die ik ook alleenlyk<br />
om zulker twyfelaaren wille heb voorgefteld. Want<br />
een oprecht Christen behoeft dezelve niec. LUKAS ,<br />
denkt hy , verzekert- ons, dat het de eige brief van<br />
den Overften LYSIAS , in het Griekfch overgezet, is,<br />
LUKAS , de heilige LUKAS ,. de eerwaardige'Evangelist<br />
en amptgenoot van PAULUS, zoude dit. immers<br />
niet gezegd hebben, indien hec niet de zuivere waarheid<br />
was.<br />
vers 26. Claudius Lyfias wenfcht den Hoogedelen Landvoogd<br />
Fehx bellendig genoegen. Waarom ik ^ K ( - C T ^<br />
den hoogedelen vertaald hebbe, heb ik' in myne vyfde<br />
aanmerking op LUK. I: 3, doen zien.<br />
vers 27. Deezen Man, dien de Jooden, gevangen genomen<br />
hadden, en wilden ombrengen, heb ik, toen ik met<br />
de Soldaaten noch daar op aan kwam, verlost , dewyl ik<br />
gehoord badt, dat by' een Romein was. McsS-a!», in<br />
•p«««. ; £"«-
470 Verklaaring van de Handelingen<br />
door te verklaaren, dat hy een Romeinfch Burger<br />
V?as. ' • „<br />
Dat de Overfte dit den Landvoogd of Keizerlyken<br />
Stadhouder niet nauwkeurig berichtte, is niet te verwonderen,<br />
zyn bericht moest kort zyn. Het was voor<br />
den Landvoogd thans ' niet noodig de gelegenheid te<br />
weeten, by welke de Overfte vernomen hadt, dat<br />
PAULUS een Romeinfch Burger was. Het was genoeg,<br />
so hy maar wist, dat dezelve dit Burgerrecht hadt.<br />
GROTIUS hadt zich derhalven geene moeyte behooren<br />
te geeven, om deeze woorden zoo te verklaaren,<br />
dat zy met de waarheid volkomen overéénftemmen.<br />
Ook konde hy dit niet doen, zonder zelf eene onwaarheid<br />
te fchryven, te weeten, dat ft*8-a> ook kan<br />
betekenen : ik hei naderhand vernomen. CASTAUO is<br />
hem daar in voorgegaan , die het insgelyks vertaalde:<br />
ac didici, 'fcilicet postea. Dan BE-ZA verwerpt deeze<br />
Overzetting met recht, en begrypt ook, dat de Overlle<br />
de waarheid niet fchryft; fchoon hy 'er niet byvbege,<br />
dat hy te verontfchuldigen is.<br />
CORNELIOS a LAPIDE gaat zelfs zoo verre, dat hy<br />
een Overften eenen leugenaar noeme, en 'er by voege,<br />
dat dezelve, door deeze leugen, de gunst van den Landvoogd<br />
gezocht heeft.<br />
Bovsius , wiens woorden WOLF aanhaalt, zonder<br />
Jets aan dezelve te berispen, beweert, tegen de waarheid<br />
, d a<br />
t de Overfte niet van het geval fpreekt, toen<br />
hy PAULUS gevangen nam, maar van zyne verlosfing<br />
uit de handen der Jooden, dewelke vers 10 befchreeven<br />
wordt. Maar hy bekent teffens, dat dit bericht<br />
aan den Stadhouder niet zeer nauwkeurig is , maar<br />
daar door cenigzins verward wordt.<br />
vers 28. Toen ik nu de rede wilde weeten, waarom<br />
•zy bem aanklaagden , liet ik bem voor hunnen Hoog<br />
Raad brengen. Ka^W»» betekent eigcnlyk: ik liet<br />
- -<br />
;<br />
- ' • bem
der Apoflelen. Hoofdft. XXIII: 28-30. 471<br />
hem afbrengen, te weeten, van bet kafteel in de Stad.<br />
Dan dewyl de plaatze, van waar hy afgebracht werdt,<br />
niet genoemd wordt, heeft LÜTHERUS dit byvoegfel<br />
gevoeglyk kunnen weg laaten. Ik zonde zyn voor.<br />
beeld vers 10, alwaar x*r«pi, ftaat, hebben kunnen<br />
volgen. Wy vinden het woord *««^» in die zelfde<br />
betekenisfe vers 15, 20,. en 28, en in het laatfte<br />
vers van het voorgaande Hoofdftuk. .<br />
vers 29. Maar ik vondt, dat hy alleenlyk wegens<br />
eenige verfchillen over hunne voet voerdt aangeklaagd ,<br />
doch voor het overige van geene daad, die den dood of<br />
banden verdiende , befcbuldigd. Wanneer de Overfte<br />
fchryft, dat de Jooden niets tegen PAULUS hebben ingebracht,<br />
het geen den dood verdiende, doelt hy op<br />
de Romeinfche wetten. Volgens deeze hadt PAULUS,<br />
als een Jood, die flechts in eenige leerftellingen met<br />
de andere Jooden oneens was, de doodftraffe niet verdiend:<br />
maar geheel anders oordeelden 'er de Joodfche<br />
Rechteren over, dewelken dachten, dat PAULUS den<br />
dood wel degelyk verdiend hadt,<br />
Wy zien hier uit teffens, waaraan men het hebbe<br />
toeteichryven , dat de Apostelen en Evangelisten den<br />
Christlyken Godtsdienst in het geheele Roomfche Ryk<br />
hebben kunnen uitbreiden. Te weeten; de Christenen<br />
werden voor eene foort van Jooden gehouden; nu<br />
hadden de Jooden eene volkome vryheid van Godts.<br />
•dienst; en dus werdt het ook niet geftraft, indien Romeinfchè<br />
Onderdaanen den Christlyken Godtsdienst<br />
aannamen. Dat het echter; des niet tegenftaande ,<br />
niet ten eenenmaale aan vervolgingen, en wel inzonderheid<br />
aan vervolgingen der Leeraaren ontbrak,<br />
kwam daar van daan , dat fommige Rechters vrees,<br />
den, dat deeze verandering van Godtsdienst eene gevaarlyke<br />
omwenteling in den Staat zoude kunnen m<br />
3ich fleepen..<br />
vers 30, Toen my nu eene hinderlaage ontdekt- voerdt,<br />
die de Jooden bem dachten te leggen, kb ik bem van dat<br />
G g 4 oogen.-
472 Verklaaring van de Handelingen<br />
cogenblik af tot u gezonden, en ook zynen befcbuldigeren<br />
laaten aanzeggen, dat zy, bet geen zy tegen hem hadden<br />
, hy u zouden inbrengen. Vaar wel! . Dac<br />
i*ï• • den
der Apoftelen: Hoofdft. XXIII: 31—35. 4 ? 3<br />
den geheelen nacht met PAULUS door, ten einde de<br />
Jooden buiten ftaat te ftellen, om hem te kunnen inhaaien<br />
; en brachten hem ook in dien nacht te Anti.<br />
patris; gelyk wy in het volgende vers zien. Deeze<br />
Stad hadc UERODES DE GROOTE naar zynen Vader<br />
genoemd, volgens het verhaal van JOSEPHUS, B. XVI •<br />
5, 2.<br />
vers 32. Den •volgenden dag Keten zy de. ruiters met.<br />
bem gaan , en keerden wederom te rugge na bet leger<br />
De Overfte LYSIAS hadc buiten twyfel bevolen, dat<br />
zy den anderen dag wederom na Jerufalem moesten<br />
terugge kceren, dewyl hy niec lang vier geheele Compagnien<br />
konde pisfep. Denklyk zal hy, als een CbU<br />
liarcbus , niet veel meer dan duizend mannen onder<br />
zyn bevel gehad hebben. Dewvl hy nu voor een oproer<br />
onder de Jooden moest vreezen, wilde hy al zvn<br />
krygsvolk by zich hebben, ten einde de Jooden van<br />
gewelddadigheden aftelchrikken. ^ De zeventig ruiteren<br />
konden even fpoedig wederom te huis' zyn° als<br />
het voetvolk.<br />
V E R S<br />
33 J 34, 35- Toen deeze nu te Ccefarea kwamen,<br />
leverden zy den brief aan den. Landvoogd.over, en fielden<br />
Patdus psgelyks voor bem. De Landvoogd las den brief,<br />
en vroeg naderhand, uit welk land by was; en toen by<br />
boorde, dat by uit Cilicien- was, fprak hy: ik zal u. verhooren<br />
| wanneer uwe befcbuldigeis ook tegenwoordig zul.<br />
len zyn. Daar op gaf hy bevel, om hem in het Palei's<br />
van Herodes te, bewaar en. Toen de Stadhouder uit den<br />
brief vernomen hadt, dat hy eenen voornaamen gevangen<br />
bekomen hadt, liet hy PAULUS voor zich komen,<br />
en fprak hem vriendlyk aan. Ondertusfchen begeerde<br />
hy voor het tegenwoordige niets anders van hem te<br />
weeten, dan, uit welk Romeinfch wingeweft hv ge-<br />
J &<br />
boorcig was.<br />
Hec geen de Latynen Provincia noemen, heet bv<br />
de Griekfche Schry veren van de Romeinfche Gcfchie-<br />
G<br />
S 5„ , de-
474 Verklaaring van de Handelingen<br />
denisfe
der Apoflelen. Hoofdft. XXIV: r. 475<br />
PAULUS , en hunne begeerte, om over hem te zegepraaien<br />
, hen zoo fpoedig heeft doen gereed zyn. Teffens<br />
blykt\er uit, dat de Landvoogd hun geenen bepaalden<br />
dag gefteld, of dien lange verfchooven heeft,<br />
inaar hun vryheid gelaaten, om voor hem te verfchynen,<br />
wanneer zy het zouden goed vinden. Dit veteifchtte<br />
de beleefdheid ook, die men aan zulk eene<br />
aanzienlyke vergadering fchuldig was.<br />
Wie 'zoude gedacht hebben, dat de Hoogepriefter<br />
zelf zoude opkomen, en voor den Romeinfchen Rechter<br />
vërfchynen ? Hy konde immers, met den voorfpraak,<br />
afgevaardigden uit den Hoogen Raad zenden.<br />
Dan hy hoopte, dat zyne tegenwoordigheid veel zoude<br />
toebrengen , om zyn geding te winnen, en PAOlus<br />
in zyne macht te bekomen, Teffens bevestigde<br />
hy, het geen PAULUS van hem gezegd hadt, te weeten<br />
, dat hy een gewitte wand, een aartshuichelaar<br />
was. Hy wilde naamlyk dat de Stadhouder, zoo wel<br />
als de Jooden, zoude zien, hoe brandend zyn yver<br />
voor den Godtsdienst was, en dat hy niets verzuimde,<br />
het geen gefchikt fcheen, om dien gevaarlyken<br />
ketter uit de waereld te helpen.<br />
Ten tyde van PLINIUS was te Rome een Advocait,<br />
CORNUTUS TERTULLUS genaamd, van wien hy lib. IX,<br />
epift. 13 gewag maakt. Hy verhaalt ook, lib. F,<br />
epift. 15, dat dezelve eens met hem te gelyk Confiül<br />
geweest is, en roemt hem ongemeen; gelyk hy dit<br />
lib: II. epift. 11 ook gedaan hadt, en in zyn Panegy.<br />
ricum, cap. 90 noch éénmaal doet. Onze TERTULLUS<br />
was zekerlyk ouder. Dat de een en andere Advoca.it,<br />
uit Rome in het Joodfche land gekomen zyn, om al.<br />
daar voor de Romeinfche Rechtbanken hunne weetenfehap<br />
te oefenen , is niet te verwonderen. Men<br />
heeft zelfs in Duitfchland zulke Romeinfche Advocaaten<br />
gezien; alwaar zy nochtans op het laatst zeer onvriendlyk<br />
behandeld werden, zoo zelfs dat éénen hunner<br />
de tonge wierdt uitgefneeden, terwyl men hem<br />
toeduwde; vibera, fihilare defifte (adder, houd op met<br />
fchuif.
476 Verklaaring van de Handelingen<br />
fchuiffelen). ELORUS verhaalt dit in het laatfte Hoofdftuk<br />
van zyne Romeinfche Gefchiedenisfe.<br />
Deeze Advocaat wordt door LUJETAS ' G I JV« ? genaamd.<br />
In de Latynfche taaie betekent Rbetor eenen .Leeraar<br />
in de redeneerkunde. Dan de Grieken noemen de<br />
Advocaaten ook ei?**- Men zie ISOCRATES, in het<br />
begin zyner redevoeringe over den Vrede, en iEuA-<br />
Küs Var. Hifi. lib. XI, cap. 19.<br />
Zy kwamen af na Ccefarea. Deeze Stad lag laager,<br />
dan Jerufalem. Men zie myne aantekeningen OP kap.<br />
XVIII: 22 en XXI: 4.<br />
ö V<br />
'<br />
F<br />
Over het woord \ficpx»!gei», het welk hier in eene<br />
onzydige betekenisfe gebruikt wordt, zie men WET><br />
STEIN, by kap. XX11I: 15. BEZA, GROTIUS, CLE<br />
RICUS en WOLK hebben het verkeerd verklaard, maa?<br />
de overzetting van BEZA, comparuerunt, is goed.<br />
vers 2. Naa dat. by nu daar by geroepen was, fields.<br />
Tertullus zyne befclvddiging voor met de volgende'woorden.<br />
Naa dat de Stadhouder den Hoogen Raad gehoor<br />
gegeeven hadt, wenfchtte deeze terftond ter zaake tè<br />
komen , en verzocht hem , dac het TERTULLUS, die<br />
onder hen was, mocht geoorloofd zyn, hunne belan-,<br />
gens in te brengen, en dat hy zyn voorfte! geliefde<br />
aantehooren. De Stadhouder floeg dit niet af, maar<br />
begeerde, gelyk dit ook bh'yk was, dat PAULUS ook<br />
zoude hooren, het geen hy te zeggen hadt, ten einde<br />
daar op te kunnèn antwoorden. Dat LUKAS ZOO<br />
wel de redevoering van TERTULLUS , als het antwoord<br />
van den Apostel, by verkorting heeft voorgeiteld , zal<br />
niemand in twyfel"kunnen trekken.<br />
Ik heb het woord ««f* niet vertaald. Het is bekend<br />
, dat het dikwils zonder eene bepaalde betekenisfe<br />
gebruikt wordt. Men zie myne aantekeningen,<br />
by kap. I; 1, en JOH, XUI: 5,<br />
vers
der Apoftelen. Hoofdft, XXIV: 2, 3. 4 ? 7<br />
vers 3. Deraj/ wy zulk eene groote rust door u bekomen<br />
hebben , -en zoo veele goede fchikkingen, dewelken<br />
by dit Volk door uwe wysheid, m alle Jtukken, en op<br />
alle plaatzen, gemaakt worden, erkennen wy dit, Hoogedele<br />
Felix , met alle dankbaarheid. .Een vleyer fchildert<br />
hec afbeeldfel van zynen begunftigcr zoo, als<br />
hec zich op hec, fchoonsc zoude vertooncc, en betuigt<br />
dan, dat dezelve waarlyk zulk eene fchooncgedaante<br />
heefc. Nu konde een Landvoogd in hec Joodfche land<br />
geenen groocereh roem erlangen, dan, wanneer hy de<br />
onruscen, die daar telkens op het nieuw ontftonden^<br />
fmoorde , en overal vrede en rust bezorgde. Kwam<br />
hier noch by, dat hy nieuwe verftandige en heilzaame<br />
fchikkingen maakte, en van alle kanten het welzyn<br />
van het Joodfche Volk bevorderde, dan verdiende by<br />
ten ; alleruiterften gc'preczen te vyorden. Wy hebben<br />
derhalven in dit geval aan TERrbLLüs (ü) geenen getuigen<br />
, op wien men zich verlaaten kan: dan FELIX<br />
begeerde hem ook niet anders,, maar, hoe minder hy<br />
zulk een lof verdiend hadt, zoo veel te beter behaagde<br />
het hem. By. de Gcfchiedfchrvyeren ftaat. hy<br />
niet in den bescen reuk (V); dan derzëlver getuigenisfen<br />
ce onderzoeken, kome met ons tegenwoordig oogmerk<br />
niet overéén.<br />
' O) £> c<br />
Wittcnbergfchc Hoogleeraar BERGER , gaf in den<br />
jaare 1728 een Twistfchrift uit, onder den titel: Orator ex<br />
animi cerporisque notitia inforlnatus. In dezelve vindt men pas:<br />
tot si eene Verhandeling, de Teriullo Oratore'ex titgihio Felicis<br />
aicente. Zy is geleerd, en aangenaam te leezen, maar bv<br />
onze tegenwoordige verklaaring van geenen dienst.<br />
(v) Men kan de oude getuigenisfen aangaande deezen FH-<br />
SLIX by LAHDNER vindén, de Fide hifi. Euar.g. lib. I, c a t ) r<br />
f. 35,/??. Evenwel kwam FELIX de roem toe, van veel<br />
toegebracht te hebben, om het lapd van ftruikrooveren moordenaaren,<br />
oproermaakeren enz. te zuiveren. Men zie" dit bv<br />
TosFr-Hus , Antiq. Jud. XX: 6, en de Bello Jud. IJ- 12<br />
VERTAALER.<br />
J
478 Verklaaring van de Handelingen<br />
Ik kan myne toeftemming aan VORSTIUS niet geeven<br />
, dewelke cap. IV, de Hebraimis N. -T. p. 92,<br />
hec woord ugin in de betekenisfe' der Hebreeuwen op.<br />
•vati en 'er gelyk deeze hun<br />
a i<br />
^? gebruiken, alle ge<br />
lukzaligheid door verftaat. . Maar ik kan het woord<br />
iürif»»^ ook niet in den Wysgeerigen zin der Storcynén<br />
opvatten; ik vertaale het door eene goede fchik~<br />
king, of eene fchikking, die rechtmaatig en heilzaam<br />
is. Dus noemt ARISTOTÉLES , Ethic. Nicom. lib. ff}<br />
ca<br />
P-> 3 , eenen Man , die alle zyne dingen goed beftiert,<br />
x«r«;S-«Ttx«v, en iemand, die genoegfaam niets<br />
goed doet, dfia^Tumóv. Om deeze rede noemen de<br />
Grieken alle groote daaden, alles, het geen een Man,<br />
die zekere waardigheid bekleedt, in zyne bedieningen<br />
goeds verricht heeft, ««sT^W^ara. De plaatzen, waar<br />
uit men dit zien kan, hebben RAPHELIUS, ELSNERUS,<br />
en WETSTEIN byééngezameld.<br />
nWrg'ri xaj 7txvTce%iv deeze woorden heeft WET<br />
STEIN ook in andere fchriften by eikanderen gevonden.<br />
Dac dezelve noch by de voorgaande zinfneede<br />
behooren, heefc BOYSIUS ce rethc aangemerkt. Dit<br />
heeft BENGEL, in zyne Overzettinge van bet N. Testament<br />
, en al te vooren in zyne Griekfche Uitgaave,<br />
insgelyks opgemerkt.<br />
'Aw^spiJ*, voy neemen deeze genade of deeze w<br />
daad met allen dank aan. Dat dit even zoo goed Griekfch<br />
als Duitfch is , toont RAPHELIUS , in zyne aantekeningc<br />
uit POLYBIUS. In het Latyn zegt mep : agnofcimus,<br />
gelyk BEZA het ook dus heeft overgezet,<br />
vers 4. Dan, om u niet lange optehouden, bid ik U<br />
dat gy ons kortlyk voilt aanhoor en, volgens uwe (gewoo*<br />
ne) vriendlykheid. Redenaaren fpreeken ("doorgaans)<br />
liever lange dan kort; en hooren (veeltyds) zich zelve<br />
gaerne. De Landvoogd zal dus (misfchien) deezen<br />
voorfpraak gebooden hebben, zyne zaak, zoo kort als<br />
jnooglyk was, voorteftellen»<br />
'ET}
der Apoftelen. Hoofdft. XXIV: 4—6". 479<br />
'ET! betekent lange en breedvoerig, rvirl^ kort.<br />
lyk of beknoptlyk. De eerfte van deeze twee uitdrukkingen<br />
heeft RAPHELIUS by POLYBIUS gevonden; de<br />
tweede WETSTEIN by veele andere Schryveren. '<br />
Het woord t\*U Ttn wordt in de Latynfche taaie<br />
het best door interpellare uitgedrukt. En op deeze wyze<br />
heeft BEZA het ook vertolkt.<br />
vers 5, 6. Wy hebben bevonden, dat deeze Man ten<br />
hoogften gevaarlyk is, en inde geheele waereld onder de Joo.<br />
den oproer v.rwekt, en een Opperbooft van de Seiïe der<br />
Nazareenen is. Dewyl hy nu zich insgelyks niet ontza
480<br />
;<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
neesmeesters der Zielen , dóór hunne leere, het Volk<br />
van Godt van hunne dwaalingcn en zonden te geneezen.<br />
Deeze klanken verachtten het geneesmiddel ,<br />
noemden de Geneesmeesters rustftoorers, eh vergolden<br />
hunne liefde met haat en vervolginge ? Wie moet<br />
nu als de verwekker van onrust worden aangemerkt?<br />
De tweede befchuldiging was, dat PAULÜS een Opperhoofd<br />
van de Secte der Nazarcenen was. Hy noemde<br />
de leere van den Apostel, die der Nazareenen,<br />
dewyl, JESUS van Nazareth, zoo als de ongeloovige<br />
Jooden onzen Zaligmaker gewoon waren te noemen,<br />
dezelve geleerd en gepredikt hadt. Deeze naam :<br />
%ravs 'o X*€*e»W> Of , of Na^fü.»? , WOrdt<br />
onzen Verlosfer door de Jooden gegeeven, MATTH.<br />
XXVI: 71. MARK. X: 47; XlV: 67. LOK..XVIII:<br />
37. XXIV: isw JOH. XVIII: 5 en 7. HAND. VI: 14;<br />
en door 'PiLATUs, in navolginge van de Jooden JOH*<br />
XIX: 19, ja zelfs door de Duivelen MARK. I.j|2 4, en<br />
LUK. IV: 34. Van deezégëwoönebena'aminge bedienden<br />
zich'ook de EngeJenMARK XVI: 6, en PETRUS HAND. II:<br />
;22, III: 6, IV: 10 ; ja CHRISTUS zelf, HAND. XXII: 8.<br />
Wanneer TERTULLUS de Christenen de Secte (Af***)<br />
der Nazarcenen noemt, neemt hy dit woord niet in i<br />
eene onfchuldige betekenisfe, gelyk men van veetó<br />
wvs^eerige' Seflen- fpreekt; en gelyk JOSEPHUS, a. ,<br />
Xïlf, kap. V, § 9, de Jooden in drie ScSten («
der Apoftelen. Hoofdft. XXII: 6, 7. 481<br />
In deeze Serfte nu der Nazareenen , zege TERTUL»<br />
LUS , dat PAOLUS ^«»rrr*V« was. Hy noemt hem<br />
niet den r«r*», waar door men den Rechter van<br />
eene Godtsdienftige Secte zoude kunnen verftaan,<br />
maar eenen ^«Torctro». Dit betekent een Opperhoofd,<br />
of eenen der Opperhoofden van deeze ketterye. By<br />
HIOB, kap. XV: 1% wordt de Opperbevelhebber van<br />
een geheel leger rewyat sr ?«T«r«T)js genaamd; en in<br />
deeze betekenisfe heeft WETSTEIN dien naam ook in<br />
andere fchriften gevonden.<br />
Thans komen wy" tot de derde misdaad, waar van<br />
TERIULLUS den Apostel, uit naame van den Hoogen<br />
Raad, by den Landvoogd befchuldigt. Hy heeft, zegt<br />
hy, zich zelfs niet ontzien, den Tempel te ontheiligen.<br />
Hy doelt op het geval, het welk ons kap. XXI: 28<br />
en 29 is voorgekomen, en het welk hy buiten twyfel<br />
breedvoerig, en met de vergrootingen van eenen Redenaar<br />
heeft voorgefteld.<br />
Ik moet noch iets zeggen over het eerfte woord van<br />
dit vers, ifgfatf. Men heeft daar by trui, te verftaan;<br />
van welke uitlaatinge GLASSIUS (Can. V, de Participio)<br />
en BEZA meer voorbeelden hebben opgegeevcn. Ook<br />
heeft RAPHELIUS uit de Schriften van XENOPHON verlcheidene<br />
foortgelyke plaatzen bygebracht.<br />
vers 6, 7 — hadden wy hem gegreepen, en wilden,<br />
volgens onze wet, den vierfchaar-over hem fpannen.<br />
Maar de Overfte Lyfias kwam daar tusfehen, en nam<br />
bem, met groot geweld, uit onze banden, en zondt bem<br />
weg. Hoe zouden zy dan met PAULUS gehandeld<br />
hebben, indien zy hem in hunne macht gehouden had.<br />
den? Ik antwoorde: zy zouden hem ter dood ver*<br />
oordeeld, en vervolgens de uitvoering van dit vonnis<br />
van LYSIAS verzocht hebben. Men zie myne<br />
aanmerkingen op Jon. XVIII: 30 en 31. Men zal<br />
aldaar den misflag zien , dien fommige Uitleggeren,<br />
waar onder BISCÖE , in zyne Verklaaringe van de Handelingen<br />
der Apostelen, begaan hebben, dewelke uit on-<br />
VI Deel. H h zen
482 Verklaaring van de Handelingen<br />
zen Text befluiten , dat de Jooden toen noch het<br />
Recht gehad hebben , oin misdaadigers, op eige gezag,<br />
niet den dood te ftraffen.<br />
Hier by bezwaart de Redenaar zich over den Overften<br />
LYSIAS als die inbreuk op hunne rechten gedaan<br />
hadc. Evenwel hier by houdt hy zich niet lange op,<br />
willende hy dit niet als eene opzetlyke klachte tegen<br />
den Overften aangemerkt hebben. Nochtans wilde de<br />
Hooge Raad dit ook niet geheel onaangeroerd laaten.<br />
De dwaaling van ERASMOS, die alle deeze woorden<br />
voor een vreemd byvoegzcl hieldt , heeft ZEGERUS<br />
bondig wederlegd. Ook erkent MILLIUS , prclegom.<br />
§436, dat deeze woorden in fommige afdrukken,<br />
van"de Latynfche Overzettinge by toeval [cafu ahquo)<br />
zyn uitgelaaten. BENGEL in tegendeel geeft, in zynen<br />
Apparatus Ciiticus, uit overylinge, aan ERASMUS<br />
zyne toeftemming.<br />
vers 8. En liet zeggen, dat zyne befchuldigers voor u<br />
moesten verfchynen. Van hem zult gy, indien gy zelf de<br />
zaak onderzoekt, alles, daar voy hem mede bejebufdtgen,<br />
zelf met zekerheid kannen gewaar worden. , n«f' •«, van<br />
wien, te weeten, van PAULUS, dus wordt het ten<br />
onrechte verklaard door GROTIUS en LANGE. Er ftaat<br />
immers niet: xigi lv, de quo (van, of aangaande wn-n_),<br />
maar: **e.' •*» a<br />
v a n<br />
qu° ( °f door wien). en het moet<br />
van hem verftaan worden, van wien thans gefproken<br />
wordt, te weeten van den Overften LTSIAS.<br />
De dooling van de gemelde twee geleerde Mannen<br />
ontltondt daar uit, dat zy niet merkten , dat in de<br />
woorden: è* %ugu» ifiüi («tx/i) x^myayt, het laatfte<br />
woord een verbum prtzgnans is, en dat men deeze woorden<br />
dus behoort te vertaaien: hy nam hem uit onze banden<br />
en zondt hem weg.<br />
Sommigen der Oude Uitleggeren hebben dit opgemerkt,<br />
en daarom deeze woorden, dusomfchrceven: «'«<br />
ril
der Apoftelen» Hoofdft. XXIV; 8. 483<br />
re» %ei (a, ififc e'cpsUiro , xu\ x-gc;
484 Verklaaring van de Handelingen<br />
• meinfth Advocaat is, die hier fpreekt. TERTULLUS<br />
wbt zeer wel, dat LYSIAS niet zoude getuigen, dat<br />
alles waar was , waai mede PAOLOS door d n Hoogen<br />
Raad befchuldigd werdt. Dan door deeze onwaarheid<br />
poogde hy den Landvoogd noch te meer tegen PAULÜS<br />
inteneemen , en hy hoopte, door den zclven op zyn<br />
woord te zullen geloofd worden.<br />
vers 9. De Jooden flemden bem dit ook toe, en zeiden<br />
.dat bet waar vaas. Onder de naam, de Jooden, heeft<br />
men hier buiten twyfel den Hoogen Raad te verftaan.<br />
Hetzelfde vinden wy JOH. V: 18, alwaar men myne<br />
-aantekening kan nazien. Nu kunnen wy gemaklyk bcgrypen,<br />
dat deeze niet uit zich zelve dus zullen geroepen<br />
hebben: bygevolg heeft de Landvoogd hen ge» I<br />
vraagd, of alles, het geen TERTULLUS gezegd hadt,<br />
waar was — ïvraq iïicq. Dus fprak LUKAS ook, < f<br />
kap. VU: 1 en XVII: 11. En dat HEBODOTUS zich ]<br />
insgelvks op deeze wyze gewoon is uittedrukken, j<br />
heeft RAPHELIUS aangemerkt.<br />
Het woord wiS-fri .kan hier niets anders betekenen, i<br />
dan asfenfi funt, gelyk BEZA en PASOR het overzetten,<br />
Zy flemden bem toe. De zeldzaamheid van dit woord<br />
heeft tot eene andere leezing gelegenheid gegeeven, j<br />
dewelke MILL. Prolegom. § 977 zeer ongefchikt ver-<br />
'deedigd, dewyl zyne verklaaring, infidiofé confpirarum,<br />
hier geene plaatze kan vinden.<br />
:<br />
•'vers 10. Dan, toen de Landvoogd Paulus wenktte,<br />
Cm te fpreeken, antwoordde hy: dewyl ik weet, dat gy<br />
zedert veele jaaren Rechter van dit volk zyt, zal ik m<br />
met te grootere blymoedigheid verantwoorden PAU<br />
hoorde den leugenaar met geduld aan, en liet hem ge- e<br />
heel uitfpreeken. Hier op zag by den Landvoogd aan, 0<br />
en verwachtte van hem de vryheid, om zich te vefant- ('<br />
woorden. Deeze begreep, dat dit ten höógfteh bil- [,<br />
lyk was, en gaf hem verlof, door eenen wenk.<br />
De eerfte woorden van den Apostel beftoaden niet in<br />
eene
der Apoftelen. Hoofdft. XXIV: 9—n. 485-<br />
eene vleyerye, gelyk die van TERTULLUS ; hy betuigde<br />
alleenlyk zyne blydfchap, dac by met eenen Rechter<br />
te doen hadc, die toe onderzoek van deeze zaak gefchikt<br />
was, nademaal hy eenen geruimen tyd reeds de<br />
Regeering over het Joodfche Volk in handen gehad<br />
hadt, en dus in de zaaken der Jooden bedreeven was.<br />
—— Op deeze wyze begon PAOLUS ook zyne aarfpraak<br />
aan Koning AGRIPPA, kap. XXVI: 2, 3. Ik acht my<br />
gelukkig, dat ik my voor u zal verantwoorden; inzon.<br />
derheid, dewyl gy in alle de gebruiken en twisteryen der<br />
Jooden wel bedreeven zyt,<br />
'E* ira*.?» ; r»» } zedert veele jaaren. Dus leezen wy<br />
r 3<br />
!?" J u ^ £T<br />
* r<br />
' zedert aebt jaaren. Ook<br />
lchryfc HERODOTUS : £'« j-,^,,,, zedert langen tyd..<br />
Hoe lange FELIX toen reeds Landvoogd in Judsa<br />
geweesc zy, behoeven wy niec nauwkeurig ce weeten.<br />
BISCÖE beweert, § 28, dat hy reeds zeven of acht<br />
jaaren lang die waardigheid bekleed hadc.<br />
V<br />
O»T« «•! >£^r«» t'rirdftttoi is dezelfde manier van<br />
fpreeken, die wy kap. VIII: 23 hebben aangetroffen:<br />
ii>z cr> CITCC, in plaatze van: lss
4S6" Verklaaring van de Handelingen<br />
dat ik eerst voor twaalf dagen te Jerufalem gekomen Jen,<br />
om aan te bidden. PAULUS wil zeggen: ik begeer niet,<br />
dat gy my op myn woord zult gelooven; maar gy kunt<br />
van anderen , die buiten alle verdenkiug zyn, "erneemen<br />
, dat het waar is, het geen ik u thans vooraf<br />
moet zeggen. Te weeten, 'er zyn zedert ik te Jerufalem<br />
gekomen ben, niet meer dan twaalf dagen (tu)<br />
verloopen.<br />
De Landvoogd, die reeds wist, dat PAULUS eenige<br />
dagen te Jerufalem in de gevangenisfe geweest was,<br />
moest hier uit opmaaken, dat de befcuuldiging, als<br />
of hy in die Stad oproer verwekt hadt 9 in zich zelve<br />
ongeloofwaardig was, dewyl dit binnen zoo korten tyd<br />
niet, eens zoude hebben kunnen gefchieden.<br />
Op den eerften dag, naa dat hy des avonds te voo-;<br />
ren was aangekomen, was hy in den Tempel verfcheenen,<br />
om eene gelofte te vervullen; waar toe hy zeven<br />
dagen hadt noodig gehad, die hy ook in den Tempel •<br />
in alle ftilte hadt doorgebracht. Op den zevenden<br />
dag vielen hem de Jooden in den Tempel aan, en<br />
namen hem gevangen. Dit weeten wy uit kap. XXI:<br />
17, 18, 26, 27, 30. De Overfte LYSIAS verlostte<br />
hem (vers 31, 32) terftond uit hunne handen, en<br />
hieldt hem vyf dagen in zyne bewaaringe ; en naderhand<br />
liet hy hem te Csfarea by den Landvoogd bren T<br />
gen. Den tyd, dien hy in handen van den Landvoogd<br />
geweest was, het geen wederom vyf dagen beliep ,<br />
(vers 1) rekent PAULUS niet mede; om dat de Landvoogd<br />
dit reeds wist. De wyze, waar op BASNAGE<br />
deeze twaalf dagen berekent, is zichtbaar verkeerd :<br />
het zelfde moet van de rekening van WETSTEIN gezegd<br />
worden.<br />
Het geen by het woord «V/3«* aantemerken is,<br />
heb.<br />
(w) PAULUS was van Casfarca na Jerufalem gegaan , kap.<br />
XXI: 8 en 16. Nu konde de Landvoogd te Csefarea gemaklyk<br />
gewaar worden, wanneer hy van daar vertrokken was.
der Apoftelen. Hoofdft. XXIV: 12, 13. 487<br />
hebben wy by kap. XXI: 4 reeds gezien. Twee andert<br />
fpreekwyzen, die ons reeds duidelyk genoeg zyn,<br />
heefc KAPHELIOS uic HERODOTOS opgehelderd.<br />
•vers 12, 13. Maar zy hebben my noch in den Tempel<br />
bezig gevonden, met eene redevoering tot iemand te<br />
houden, of oproer onder het Volk te verwekken noch in<br />
de Synagogen, noch in de Stad; r.o:h zy kunnen dat<br />
bewyzen , daar zy my thans over aanklaagen. Eer wy<br />
onze aandacht op de volgende versfen vesiigen, in dewelke<br />
de Aposcel zich verantwoord, merke ik aan,<br />
dat hy geenen Romeinichcn Advocaac, gelyk de Hooge<br />
Ra: j<br />
d, hadt aangenomen. Hy hadt geenen Advocaat<br />
noodig, dewyl hy JESUS zei ven toe zynen byftand<br />
hadc, die hem kracht en Merkte gaf, om zich wel te<br />
verantwoorden. Hier op beroemt zich PAULUS, 2TIM.<br />
IV: 17, toen hy voor den Rechthank te Rome geftaan<br />
hadt, zonrjer eenig menfeh by zich, of tot zynen<br />
byftand , te hebben. Op deezen grooten Advocaat<br />
en helper verliet PAULUS, zich thans ook, nu<br />
hy voor den Landvoogd FELIX ftondt.<br />
De Apostel ontkent de misdaad, die men wilde,<br />
dat hy te Jerufalem begaan hadt, gelyk al het overige,<br />
waar mede hy befchuldigd werdt, en betuigt, dat de<br />
Jooden, indien de Landvoogd bewys van hun vroeg,<br />
befchaamd zouden ftaan.<br />
De verdeeling, die hy maakt, wanneer hy zegt ,<br />
dat hy noch in den Tempel eene redevoering tot iemand<br />
gehouden heeft, waar door hy den grond tot eenig<br />
oproer zoude hebben kunnen leggen, noch buiten den<br />
lempel, het zy in de Stad en onder het Volk, noch<br />
ook in ééne of meer Synagogen iemand heeft zoeken<br />
opteltooken, — deeze verdeeling, zeg ik, ichynt ten<br />
oogmerke te hebben, den Landvoogd de vraagen aan<br />
de nand te geeven, die hy by ditonderzoek hadt in het<br />
oog te houden. Geene van deeze byzonderheden<br />
zouden de Jooden kunnen bewyzen , en dus zoude<br />
H h 4 hun«r-
488 Verklaaring van de Handelingen<br />
hunne hoosheid, en teffens zyne onfchuld, te klaarer 1<br />
uitblinken. •<br />
K.«r« (<br />
Tj, betekent in de Stad. Wy hebben dit<br />
te vooren, by kap. XIII: i, uit gelykluidende plaat- i<br />
zen gezien. Zoo betekent ook, LOK. XV: 14: *«.ri<br />
*" •*»/»«, in bet land. Ook in ons textkapittel<br />
vers 14 leezen wy : ««^ rh „>•>, in plaatze van £"» t<br />
V0 ,cfta) gejyjj w y<br />
jLtlK> ^. 2 ( S j vjnden.<br />
taram foj niet bewyzen — **e«.rï
der Apoftelen. Hoofdft. XXIV: 14, 15. 480<br />
Dit 5s de inhoud van vers 14, 15 en 16, welke drie<br />
verfen wy thans van nader by zullen befchouwen.<br />
De Godtsdienftige leere (x), wil hy zeggen, die<br />
zy eene kettery noemen,; is geenszins eene kettery of<br />
godtlooze leere, maar ik hebbe dien zelfden Godtsdienst,<br />
dien myne voorvaderen (y) gehad hebben, dewelke noch.<br />
tans door de Jooden, welker voorvaderen zy ook wa.<br />
ren, voor rechtzinnig in de leere gehouden, worden.<br />
Het woord , alzoo, deelt op het gelyk als, het welk<br />
in de uitdrukkinge x«.rd ti, ü„' ]j g t opgeftooten. Het<br />
is even zoo vee], als of hy gezegd hadt: gelyk myne<br />
voorvaderen in het if.uk van den Godtsdienst geleerd<br />
en ingevolge daar van Godt gediend hebben alzoo<br />
leere 'en dien ik Godt insgelyks,<br />
vers 15, En dat ik op Godt boope, voelke hoop ook<br />
deeze hebben, dat naamlyk de dooden, zoo voel de rechtvaerdigen,<br />
als de onrechivaerdigen, zullen opftaan. BEZA<br />
heeft het woord by het volgende «W«, getrokken.<br />
Dan de woordvoeging (conjlruStie) laat dit niet toewaarom<br />
men hem ook in de Hollandfche Overzetting<br />
niet gevolgd heeft. Hy herinnerde zich niet , .dat<br />
men TIT. II: 13 ook leest * t,
400 Verklaaring van de Handelingen<br />
blykt, dat PAULUS thans geenszins die leeden van den<br />
Hoogen Raad bedoeld heeft, dewelken Sadduceeuwen<br />
waren, maar alleen de Pharifeeuwen. Hy heeft derhalven<br />
by dit gedeelte van zyne woorden zich tot de<br />
Pharifeeuwen gekeerd, en met de hand aangeweezen,<br />
wie hy bedoelde — digito monjlrare, et dicere; HS.<br />
funt. Intusfchen ftonden de Pharifeeuwen in het grootjfte<br />
aanzien, en werden voor de rechte en rechtzinnige<br />
Jooden gehouden.<br />
vers 16. En daar heen Jlrekken zich alle myne poogin.<br />
gen uit, dat ik in alle ftukken een ongefchonden gevoeeten<br />
voor Godt en de menf hen mooge hebben. Het begin van<br />
dit vers »*» TIVTU wordt door de Uitleggeren op vcrfchillende<br />
wyzen opgevat.<br />
BEZA en RAMIREZ DEL PRADO (pentecont. cap. 46) vertaaien<br />
het: interea (ondertusfchen). — _ GROTIUS ,<br />
propter hoe, id ejl, propter hanc fiduciam, (hierom , wegens<br />
dit vertrouwen). Deeze verklaaring behaagt ook<br />
aan RAPHELIUS, in zyre aantekeninge uit XENOPHON,<br />
aan wien WOLF, zyne toeftemming geeft. PRI-<br />
CJEVS en LINDHAMMER verklaaren het: «'» K»r ? tre«y(t*n<br />
(in deeze daad),<br />
Indien wy het verband van dit vers met de beide<br />
voorgaanden inzien, zullen wy terftond ontdekken ,<br />
dat de Apostel van de religio theoretica ,dat is, van de<br />
leerftellingen en het geloof aan dezelve, tot de religio<br />
practica, dat is, tot den wandel, die met dat geloof<br />
overéénkomt, overgaat, en den Landvoogd te kennen<br />
geeft, dat hy, niet flechts in de leere, maar ook met<br />
betrekkinge tot zyn leeven en wandel, een rechtfehaapen<br />
Jood is. En dus komt de betekenis van deeze<br />
woorden: f» T»V'« hier op uit: devoyl nu myne leere en<br />
myn geloof zoo gefield is, bevlytige ik myook, om Godt.<br />
zalig te leeven — of: by deeze gefleldbèid van myn geloof<br />
oef ene ik my ook in goede werken.<br />
Dat XENOPHON insgelyks het woord ««IÏ» intranfi.<br />
live
der Apoflelen. Hoofdfl. XXIV: itf—19. 491<br />
fiue gebruikt, heeft RAPHELIUS aangemerkt; en PRI-<br />
CiEus — dat ook andere Griekfche Schryveren achter<br />
dit werkwoord den infinitivus voegen,<br />
Zicb oefenen, betekent niets anders, dan in zynen<br />
vaandel het daar op toeleggen, om iets ie doen. Wanneer<br />
PAULUS dan zegt, dat hy zich bevlytigd heeft ,<br />
om voor Godt en Menfcben een goed gevoeeten te hebben,<br />
kan men dit duideiyker op deeze wyze uitdrukken:<br />
ik ben daar op altoos uit, om met de groot/Ie nauwgezetheid<br />
alle myne plichten, niet alleen jegens Godt,<br />
maar ook jegens myne Medemenfehen, waar te neemen.<br />
Het geen verder by deeze uitdrukkinge van<br />
PAULUS aantemerken is, zie men by de gelykluidende'<br />
plaatze, kap. XXIII: I.<br />
vers 17. Nu ben ik na veele Jaaren gekomen, om<br />
mynen Volke aalmoezen en offeranden te brengen. Ai<br />
irat TrMilia*, naa verloop van veele Jaaren. Dus fchryft<br />
ARISTOPHANES : 3t* %glt»v, naa eenen geruimcn tyd.<br />
MARKUS fchryft, kap. II: 1 : ?« jw>t&i •> naa eenige dagen:<br />
by welke plaatze WOLF verfcheidene uitleggeren<br />
bybrengt , die dit gebruik van het woord door<br />
voorbeelden bevestigd hebben. Ook heeft RAPHE<br />
LIUS uit HERODOTUS eene foortgelyke plaatze bygebracht.<br />
PAULUS verhaalt iets, het geen LUKAS te vooren met<br />
itilzwygen voorbyging ; te weeten, dat hy, ook by<br />
zyne laatste komst te Jerufalem , gaaven van buitenlandfche<br />
gemeentens heeft medegebracht, en onder de<br />
arme bekeerde Jooden uitgedeeld. Deeze verftaat hy<br />
doorzyw volk, TO ft,», Hoe naerstig PAULUS voor<br />
de arme Christenen in het Joodfche land gezorgd<br />
hebbe , is bekend. Men zie kap. XI: 29, 30 , en<br />
XII: 25,<br />
Het Offer, waar van PAULUS hier fpreekt, heeft Lu-<br />
KAS, kap, XXI: 26 bcfchreeven.<br />
. m<br />
vers 18, 19, Hier mede vonden my, toen ik my zonder
492 Verklaaring van de Handelingen<br />
der eenig gerucht of eenige onrust in den Tempel liet<br />
nigen , eenige Jooden uit Afien bezig; dewelke voor<br />
behoorden te verfcbynen, en my te verklaagen, indien<br />
iets tegen my hadden. 'E> d; heeft byna dezelfde betekenis,<br />
als t'trtitu t vers 16. Daar door wordt ins.<br />
gelyks, het geen thans verhaald wordt, met het voorgaande<br />
verhoeden. PAULUS wil zeggen: terwyl ik<br />
te Jerufalem was, om aalmoeffen uittedeelen , ea<br />
ïn den Tempel een offer te brengen, gebeurde het,<br />
dat eenige Jooden uic Afien my ontdekten, terwyl ik<br />
my, naa myne offerhande volbracht te hebben, door<br />
de Pnesteren liet rein verklaaren. — GROTIUS heeft<br />
deeze woorden •'» »U te recht verklaard: in quibus dunt<br />
cccupor, (terwyl ik hier mede bezig ben_).<br />
De ongelukkige verdeeling, waar door men uit één<br />
vers twee gemaakt heeft, heeft den Uitleggeren groo.<br />
te moeyte veroorzaakt. Het achtiende en negentiende<br />
vers is eigenlyk maar één vers, en men heeft tusfehen<br />
beiden een eindflip (puneïum) gefield , te weeten ,<br />
voor het woord W s, daar niet eens eene enkele zinfneede<br />
(comma) kan flaan. Dewyl ERASMUS en ZE<br />
GERUS dit niet bemertken, hebben zy het werkwoord,<br />
dat by TMS behoorde, met veel moeyte gezocht, maar<br />
niet gevonden , en daarenboven zeer ongefchikte uic.<br />
laatingen (Ellipfes) verdicht.<br />
BEZA vondt de rechte leezing in drie oude Handfehriften<br />
, gelyk mede by CHRYSOSTOMUS, en bracht<br />
dezelve in zyne uitgaave van het Nieuwe Testament.<br />
De gepastheid van deeze leezinge lachte vervolgens<br />
veelen , die naderhand het N. T. hebben uitgegeeven ,<br />
toe. Men vindt dezelve daarom in de Uitgaaven van<br />
CURCELI.JEUS , RECHENBERG , MASTRICHT , BENGEL,<br />
SCHOETTGEN , en WETSTEIN. Ook heeft men in de<br />
Hollandfche en Engelfche Overzertinee BEZA gevolgd;<br />
en I ENFANT heeft het insgelyks op die wyze vertaald.<br />
Zoo b bben ook HEINSIUS en' LINDHAMMER deeze leel<br />
zing voor de rechte verklaard.<br />
Het
der Apoftelen. Hoofdft, X X V : 20, 21. 493<br />
Het woord it^t> betekent hier: zy ontmoetten my by<br />
geval. Dewyl PAULUS naamlyk, wegens zyne gelofte,<br />
zeven dagen achter één in"den '1 empel moest zyn;<br />
waar van de Afiatifche Jooden , die geduurende deeze<br />
zeven dagen vlytig in den Tempel kwamen , niets<br />
wisten, dewyl alles met PAULOS in ftilte toeging, en<br />
geen opzien maakte («'» ïz* av<br />
> »^ p*** Soj^a»),<br />
gebeurde het op het «laatst, dat een Afiatifch Jood<br />
hem in het gezicht kreeg, hem kende, en dit ook terftond<br />
aan anderen bekend maakte.<br />
'Eo£iVxt betekent niet altoos: iets naa naarstig zoeken<br />
vinden; maar het wordt ook gebruikt in de betekenisfe<br />
van iets, of iemand, by toeval vinden. In deeze<br />
laatste betekenisfe komt het kap. IX: 33, MATTH.<br />
XIII: 44 en 46 ook voor.<br />
PAULUS maakte zich de afWeezenheid Van deeze Afiatifche<br />
Jooden ten nutte, en gaf den Landvoogd te<br />
verftaan, dat deeze, indien zy een goed geweeten gehad<br />
hadden , mede zouden gekomen zyn, en hun getuigenis<br />
tegen hem ingebracht hebben. En dit maakte<br />
de zaak van den Hoogen Raad flimmer; dewyl het<br />
den Landvoogd bedenklyk moest voorkomen , dat zy<br />
de rechce ooggetuigen niét hadden medegebracht.<br />
vers 20, 21: Of deeze moogen bet zelve zeggen,<br />
(beter — laat deeze zelve zeggen) of zy, toen ik voor<br />
den Hoogen Raad ftondt, iets hebben kunnen vinden, dat<br />
•ik onrecht zoude gedaan hebben; uitgezonderd alleen om<br />
dat ééne woord , toen ik , tervoyl ik onder hen ftondt,<br />
met luider ftemme uitriep: gy zit thans, om over my' 'te<br />
oordeelen, wegens de Opftandinge der dooden. Hier vinden<br />
wy het merkwaardig: «r« cl noch éénmaal —<br />
evenwel met dat onderfcheid, dat PAULUS thans mee<br />
hand en oogen op de Sadduceeuwen wees, daar hy te<br />
vooren, vers IJ, op de Pharifeeuwen gedoeld hadt:<br />
Want die, en niet de Pharifeeuwen, waren het, die<br />
de Opftanding der dooden loochenden. —— 'o» moet<br />
der.
494<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
derhalven hier ook juwi^i verftaan worden, gelyk<br />
MATT. III: 9, en XX: 21.<br />
Dewyl nu de Sadduceeuwen zyne voornaamfte aanklaagers,<br />
en ergste vyanden wat en, trotfeert PAULUS<br />
hun openlyk in tegenwoordigheid van den Landvoogd. " '<br />
Ik daage u uit, wil hy zeggen, " om te bewyzen, I<br />
dat gy my, toen ik te Jerufalem voor den Hoogen - i<br />
Raad ftondt Qz), van ééne eenige misdaad overtuigd<br />
hebt, die my verweeten wordt ". Dit is, buiten ee- j<br />
nigen twyfel, de meening der woorden: laat ben thans 1<br />
zeggen, of z_y my van ééne kwaade daad, waar van zy<br />
my befchuldigen, hebben kunnen overtuigen. Men ziet<br />
1<br />
emaidyk, wat PAULUS ZOO ftout maakte, en waarop 1<br />
f<br />
y zich verliet: te weeten, dewyl, indien zy onbe- J<br />
fchaamd genoeg waren, om dit met ja te beantwoor.<br />
den, de Overste LYSIAS, die daarby tegenwoordig ge.<br />
weest was, het tegendeel zoude getuigd, en hen tot 1<br />
ïeugenaaren gemaakt hebben» LÜTHERUS heeft l<br />
derhalven de betekenis van het woord het 11<br />
best begreepen, het welk hy vertaalt: laat hen zeg.<br />
'gen — welke overzetting ik ook in den Engelfchen 1<br />
Bybel vinde»<br />
'AÏUVH* betekent zoodanig eene misdaad, dewelke<br />
eenè zwaare ftraffe verdient. Dit woord doelt op de<br />
befchuldigingen, vers 5 en 6 door den. Hoogen Raad i<br />
tegen PAULUS ingebracht» j<br />
'F.ve'ifXu> geeft hier te kennen i iets aan eenen gedaag- '<br />
den waar vinden, en overtuigd worden, dat men hem 3<br />
Jiiet valfch befchuldigd heefc. In die betekenisfe kwam <<br />
dit 1<br />
(z) fiat men het dus moet vertaaien, leert het volgend vers, i<br />
alwaar PAULUS zegt: toen ik o?ider hen flondt. Zoo heeft Lu*<br />
THERUS het daar ook overgezet; en bygevolg hadt hy het in ;<br />
onzen Text niet behooren te vertaaien: dewyl ik ftaa voor den<br />
Raad. Dan by heeft den ouden Latynfchen Overzetter gevolgd,<br />
dien BEZA breedvoerig wedërlegt. ZELTNER en LANGE<br />
lisbben insgelyks de overzetting van LÜTHERUS verbeterd.<br />
1<br />
1<br />
ft
der Apoftelen. Hoofdft. XXIV: 22. 495<br />
dit woord vers 9 van het voorgaande hoofdftuk ook<br />
voor, aiwaar ik het zelve heb opgehelderd.<br />
Het woord v ftaat hier in plaatze van E'I gelyk<br />
JOH. Xill: 10. LÜTHERUS heeft het daarom terecht vertaald<br />
: oi;nc tvur (uitgezonderd alleenlyk) ——— GROTIUS<br />
verklaart het zeer gepast op de volgende wyze: ni/i<br />
hoe crimen esfe volunt, quod palam projesfus f urn, credere<br />
me, mortuos a Deo posfe refufcitari (ten zy ze my ter<br />
misdaad willen toerekenen , dat ik openlyk beleeden<br />
hebbe, te gelooven, dat Godt in ftaat is, om de dooden<br />
wederom optewekken). Hy hadt buiten twyfel<br />
de woorden voor zynen geest, die PAULUS , kap. XXVI:<br />
8, tot Koning AGRIPPA gefproken heeft: wordt het dan<br />
hy u voor onmooglyk gehouden, dat Godt dooden opwekt.<br />
Kehófictf, ik worde geoordeeld, of, over my wordt de<br />
Vierfchaar gefpannen. LÜTHERUS heeft de rechte betekenis<br />
van dit woord niet uit het oog verlooren, wanneer<br />
hy het vertaalt: ik worde aangeklaagd, te weeten<br />
— door u, Sadduceeuwen. Want deeze fpreekt hy<br />
met die woorden aan , en niet teffens de Pharifeeuwen<br />
, als welke hy op zulk eene wyze niet konde aanfpreeken.<br />
vers 22. Naa dat Felix dit nu gehoordt badt, fieldt<br />
hy de zaak uit, dewyl hy van deeze leere reeds nauw.<br />
keurige kennis hadt. Wanneer de Overste Lyfias komen<br />
zal, fprak by, zal ik uwe zaak onderzoeken. Op deeze<br />
•redevoering en dit antwoord van PAULUS verwachtte<br />
nu de Hooge Raad, dat de Landvoogd hunnen Advocaat<br />
beveelen zoude, te wederantwoorden, of, gelyk<br />
men het in den ftyl van rechten gewoon is te noemen,<br />
te repliceer-en. Ook was TERTULLUS buiten twy.<br />
fel bereidvaardig , om noch eens eene lange redevoering<br />
te houden, en zoude met vermaak niet alleen<br />
gerepliceerd, maar ook gedupliceerd (a) en getripliceerd,<br />
en<br />
(«) Dupliceeren is eigenlyk, op het replica antwoorden; dus<br />
kon.
496 Verklaaring van de Handelingen<br />
en zich van alle gewoone konstgreepen , om zyne<br />
zaak te winnen, bediend hebben. Dan hy hadt, met<br />
alle zyne fchranderheid, eenen misflag begaan, die by<br />
den Landvoogd tot een middel diende, om het pleidooy<br />
voor ditmaal aftebreeken. Te weeten, hy hadc<br />
zich, vers 8, op den Oversten LYSIAS beroepen, en<br />
gezegd, dat die alles, het geen hy tegen PAOLÜS hadc<br />
ingebracht, door zyn getuigenis zoude bevestigen.<br />
De Landvoogd gaf daarom thans aan de afgezonde.<br />
nen van den Hoogen Raad te kennen, dat zy wei wederom<br />
na huis konden gaan ; dat men voor het tegenwoordige<br />
niet verder konde voortvaaren , dewyl hy<br />
vooraf den Oversten LYSIAS uit Jerufalem by zich moest<br />
laaten komen; en by denzelven na alle omftandighe.<br />
den verneemen.<br />
Hoe zeer moet deeze afwyzing den Hoogen Raad<br />
•verfebrikt hebben ! En daarentegen hoe groot moet<br />
.de blydfchap der Christenen te Cffifarea en Jerufalem,<br />
hoe hart ryk hunne dankbaarheid jegens Godt, over<br />
deeze vcrlosfing van PAOLOS , uit de handen zyner bitterste<br />
vyanden, geweeft zyn!<br />
LUKAS onderricht ons, dat de Landvoogd hier by<br />
Ook aan de ftemme van zyn geweeten gehoor gegee-.<br />
ven heeft. Hy kende — fchryft hy -— de gejieldheid<br />
van den Christelyken Godtsdienst ««fi/sMtp», Dry nauw<br />
keurig. Hy wist, dat deeze Godtsdienst de menfchen.<br />
deugdfaam maakte, en dat PAULUS, als één der voor-,<br />
naamste Leeraaren van dien Godtsdienft, zulk een groot;<br />
booswicht niet konde zyn, als hem zyne befchuldigers;<br />
zochten voorteftellen.<br />
'AVS/3«AIT3 «V«IY betekent in deeze taaie: by Jlelde'<br />
de:<br />
./<br />
konde TERTUXLÜS dit niet doen, indien hy gerepliceerd hadt,<br />
maar moest het duplicq van zyne party verwachten. ' Dan dit:<br />
is eene onnauwkeurigheid , die eenen uitlegger der Heilige:<br />
Schrift niet' kwaalyk te neemen is. VERTA&LEK.
der Apoflelen. Hoofdft. XXIV: 22. 497<br />
de zaak uit-. Of andere Griekfche Schryveren ook op die<br />
wyze gefproken hebben , is den Uitleggeren onbekend.<br />
Onder de plaatzen, die WETSTEIN bybrengt,<br />
is geene, die met onzen text nauwkeurig overeenkomt<br />
(b). Het kan zyn, dat deeze fpreekwyze toe<br />
de Latinismi van LUKAS behoort, want de Latynen<br />
fpreeken dus* Sin autem differes me in tempus aliud,<br />
fchryft CICERO, lib, V. adfamil. epist. 12; en de Oralore<br />
lib. II. cap. 90 in crastinum diem differre aliquem-.<br />
Zoo ook Livius, lib. VII. cap. 14. differri non posfunt<br />
adeo concitati animi. VALER ius FLACCUS lib. IV*<br />
•v. 61. in queenam tempora differs Caucafium, rexmagne.<br />
fenem? En OVIDIUS, lib. I. de Rem. am, v, 93. fed propera,<br />
nee te venturas differ in boras.<br />
BE*<br />
(V) Het verwondert my, dat tot dus Verre geen Uitlegger<br />
op de gedachte gevallen is, om te onderzoeken, of men in<br />
deeze plaatze wel de rechte meening van LUKAS getroffen<br />
heeft ; en dat, zoo veel ik weete, allen berust hebben ia<br />
eene vertaalinge van deeze wooraen , die door geenen anderen<br />
, gewyden , of ongewyden , Schryver gewettigd wordt.<br />
Welke rede is 'er toch, om «>sj3«/»r« dureUs niet te vertaalen;<br />
by werdt toornig op hen ? In die betekenisfe wordt dee«<br />
ze uitdrukking meerrnaalen gebruikt by de L X X overzetteren<br />
van het Oude Testament; by voorbeeld Ps. LXXV11Ï, 21 :<br />
vxevrt K-vgics KOU «V«S-«'AITS (de Heere hoorde het, en ontftak<br />
in toorn) en Ps. LXXXIX, 39: *»I/3*A«« rit xi'f»'<br />
(gy z<br />
Y l<br />
vertoont op uwen gezalfden). Deeze betekenis komt<br />
hier ook, rnyns bedunkens, zeer wel te pasfe. Want het<br />
was natuiirlyk dat FELIX , by zich zeiven overtuigd van de<br />
onfchuld _ van PAULUS, en ziende, dat het bloote kwaadaardgheid<br />
was, die zyne vyanden bezielde , zich over hen vertoornde,<br />
dat zy hem met zulk eene zaak lastig vielen, en herrt,<br />
tot het werktuig van hunnen haat wilden gebruiken. En dee •<br />
ze verklaaring, meene ik, dat vers 23 bevestigd wordt; alwaar<br />
wy leezen : dat de Landvoogd de gunstigfte bevelen<br />
ten opzichte van PAULUS gaf, en zorge droeg, dat by, zoo<br />
fcacht als eenigzins mooglyk was', zoude behandeld worden.<br />
VERTAALT" R.<br />
VI. Deel. I i
498 Verklaaring van de Handelingen<br />
BEZA maakt by dit vers eene lange., maar nutlooze<br />
aanmerking. Indien hy het Comma niet in een Punctum<br />
badt veranderd, waaraan hy zeer kwaalyk deedt, zou.<br />
de hy by deeze plaatze niets bedenklyks of aanftooclyks<br />
gevonden hebben. Dat GROTIUS hem zyne toe.<br />
ftemmmg gaf, heefc men aan eene verregaande overylinge<br />
toecefchryven. Dm de dwaaling van GROT
der apoflelen. Hoofdft. XXIV: 23, 499<br />
dan niet geheel, als onfchulÜig? Ik antwoorde: hy<br />
zag, dat de Jooden dan verwoed zouden worden, een<br />
oproer verwekken, hem terftond aanklaagen, en ten<br />
minften zo veel te wege brengen, dat hy zyne Landvoogdy<br />
binnen tyds zoude moeten nedcrleggen. Dit<br />
alles kwam hy thans voor, door hun geduurig noch<br />
hoop te laaten, dat zy eindelyk noch hun oogmerk<br />
zouden bereiken.<br />
De Landvoogd gaf PAOLUS aan het byzonder opzicht<br />
van eenen Hoofdman over, met bevel, om zoo<br />
wel zynen Geloofsgenooten als zynen Nabeftaanden<br />
(want beiden worden onder den naam , U "?
500 Verklaaring van de Handelingen<br />
wy 2 COR. VII: j : luhpUt £, tr.,. geene rust bellen.<br />
Ik zal 'er noch iets, als eene gisfina, by voegen ;<br />
te weeten: dat deeze Hoofdman, de Hoofdman \v<br />
rins , van wien kap. XXVII: 3 gefproken wordt, zal<br />
geweest zyn; dezelfde, die PAULUS na Rome bracht,<br />
en hem op de reize niet alleen op de vriendlyküe en<br />
liefderykfte wyze behandelde (kap. XXVII: 43), maar<br />
ook, toen hy met hem te Rome kwam, hem by den<br />
Bcvclheobereene gevangenis, die maar weini» van eene<br />
volkome vryheid verfcheelde, bezorgde. °<br />
vers 2J. Naa eenige dagen kwam Felix (wederom<br />
te rugge) met zyne Gemaalinne Drufiila, dewelke eene<br />
Joodin was , en liet Paulus voor zicb roeoen, en boorde<br />
bem, over het geloof aan Christus. n* ê*y„0'^„,s j betekent<br />
hier: toen hy wederom te rugge kwam, gelyk Cc) vers<br />
17. GROTIUS befluit hier uit niet ongepast, dat hy zyne<br />
nieuwe Gemaaün afgehaald hadt, en met dezelve<br />
thans te rugge gekomen was. Deeze was Cd) DRU.<br />
SILLA, de achter kleindochter van den grooten HE-<br />
BODES , de dochter van HERODES AGRIPPA , die den<br />
Apostel JACOBUS hndt laaten ombrengen, en de zuster<br />
van Koning AGRIPPA , van wien in het volgend<br />
Hoofdstuk gefproken wordt. Zy hadt haaren voorigen<br />
Gemaal, ichoon deeze om haaren willeden Toodfchen<br />
Godtsdienst hadt aangenomen, fchandelvk verlaaten,<br />
en trouwde vervolgens deezen FELIX, niette<br />
genftaande hy een Heiden was; maar bleef zelve eene<br />
Joo.<br />
(c) Dit woord wordt by kap. IX: 26; XV- A XX- TR<br />
MARK. XIV: 43 5 en 1 KOR. XVI: 3, ook van iemand gebruikt'<br />
die op eene plaatze komt, daar hy te vooren reeds geweest<br />
(d) Dat de voorgaande Gemaaün van deezen Landvoor<br />
eolc DKUSILLA geheeten heeft, heeft REINESIUS, in zvne»<br />
27 Brief aan HOFMAH en RUPEKTUS, bl. 107, beweezen
der Apoflelen. Hoofdfl. XXIV; 24, 25. 501<br />
Joodin. Dit verhaalt ons JOSEPHUS, B. XX, hap. VII,<br />
§ 2.<br />
Dit was derhalven een godtloos paar dan, dewyl<br />
DRUSILXA eene Joodin was, hadt zy waarfchynlyk<br />
lust gekreegcn , om PAULUS, van wien zy buiten<br />
twyfel veel gehoord hadt, te zien, en de nieuwe leere<br />
(die zoo veel geruchts maakte) uit zynen eigen mond<br />
te hooren.<br />
Thans zoude zy gelegenheid gehad hebben, om tot<br />
kennis van den waaren MESSIAS, en den rechten weg<br />
ten eeuwigen leeven te komen, indien haar hart wel<br />
gefield geweest was. Zy zoude, gelyk PAULUS zelf,<br />
het Joodendom verlaaten hebben , en eene Christin<br />
geworden zyn, indien zy haare gedachten op de cetLwigheid<br />
, en ' niet geheel alleen op de wellusten van<br />
deeze waereld , gevestigd hadt. Dan zy werdt thans<br />
alleen door eene ydele nieuwsgierigheid bewoogen ,<br />
om den Man te zien, die zoo veel geruchts in de "waereld<br />
maakte, en het was haar genoeg, te kunnen zeggen<br />
, dat zy PAULUS gezien hadc.<br />
vers 25. Dan toen Paulus over de reebtvaerdigbeid ,<br />
en de kuifebbeid , en bet toekomstig oordeel, fprak. ver.<br />
febriktte Felix; en fprak: ga voor ditmaal beenen ; wanneer<br />
ik gelegen tyd zal bebben , zal ik u neder laaten<br />
roepen. Het is zeer waarfchynlyk, dat FELIX en zyne<br />
Gemaalin eene korte redevoering , en niet eene uitvoerige<br />
Predikacie, van PAULUS zullen begeerd heb.<br />
ben.^ En ik. geloove daarom, dac LUKAS geen ffuk<br />
van 'sApostels redevoering onaangeroerdgelaatenheeft,<br />
maar haaren geheelen inhoud hier opgeeft {e).<br />
PAO-<br />
O) Intusfchen vermoeden anderen, met geenen minderen<br />
fchyn van waarheid, dat PAULUS niet van deeze noodzaak'yke<br />
plichten van het Christendom, en de rechtvaerdige vergelding<br />
ttn geenen dage, zal gefprooken hebben, zonder alvoorens<br />
van de grondwaarheden vsn dien Godtsdienst, cy welker ken-<br />
I i 3 nis
t<br />
502 Verklaaring van de Handelingen<br />
PAULUS beflecdde daarom den korten tyd, dien men<br />
hem vergunde te fpreeken , om zynen toehooreren<br />
voorteftellen , dat hy een afgezand van Godt was,<br />
die de menfchen op den weg v?n Godtzaligheid moest<br />
brengen. Ply begon, met eene korte befchryvinge<br />
van de deugden, waar aan men eenen Christen kan<br />
kenner.' Indien zy dit met geduld aanhoorden, en<br />
naderhand het bewys begeerden, dat hy van Godt gezb'nïjen',<br />
cn zyne leere dus van eenen Godtlyken oorfprongé<br />
was , zoude hy hun dit bewys , ter hunner<br />
yojkome ,ovettuigingc , niet onthouden* hebben. Om<br />
nu hunne harten te toetfen, en te onderzoeken, hoe<br />
gewillig zy het volgende, zouden aanneemen , fprak<br />
hy in'de 'eerfie plaatze van zulke deugden, welker<br />
mangel zy inzonderheid aan zich zelve moesten befpeuren.<br />
FELIX was ten Rechter over het geheele land aangefteld.<br />
Zyn gevveeten moest hem derhalven zeggen ,<br />
of de rechtvaerdigheid het eenig doel van zyne regeeringe<br />
was, dan, of hy deeze edele deugd dikwils uic<br />
het oog had: verlooren.<br />
Hier op prees PAULUS de deugd der kuifchheid, cn<br />
toonde hoe zondig 'en ftrafwaardig een ontuchtig leeven<br />
zy. Die konde FELIX noch DRUSILLA, een overfpelig<br />
paar, zonder, befchaaminge aanhooren.<br />
Dan, dewyl zy des niettegenltaande ftil zweegen ,<br />
gelyk de welvoeglykheid eifchtte, ftelde PAULUS hun<br />
iets" voor, het welk hun beiden zoodanig verfebriktte,<br />
dac zy het niet verbergen konden. Zoo wel de onrecht<br />
•<br />
nis de waarneeming van deeze plichten rusten moest, te ge*<br />
waaien. Dan, gelyk ik reeds meermaalen heb aangemerkt,<br />
men kan uit 'zulke waarfebynlykheden zelden veel bewyzen ;<br />
dewyl het daarby veel van het oog afhangt, waar mede men<br />
dezelve befchouwt; en zy dus meeftal niets'meer, dan bloote<br />
pïjsflpgén zyn, die dikwils door andere gisfingen kunnen worden<br />
opgewoog'en. VERTAALER.
der Apoftelen, Hoofdft. XXIV: 25. 503<br />
rechtvaerdigen, fprak hy, als de onkuifchen , hebben<br />
eene zwaare, cn wej eene alcoosduurende ftraffe te<br />
wachten , dewelke hun op het einde der waereld zal<br />
aangekondigd en terftond voltrokken worden.<br />
Dit was als een donder in de ooren, dewelke FE-<br />
Lix , en buiten twyfel (ƒ ) ook DRUSILLA , der wyze<br />
verfchriktte, dat zy, het daar niet tenger konden narden.<br />
FELIX viel deiS Apostel in de rede «VSKJV**.<br />
Gaa thans heen , fprak hy myne bezigheden<br />
laaten my niet toe, u langer aan ehooren. Er zal .el<br />
een beter gelegen tyd komen, wanneer ik u wederom<br />
by my zal kunnen laaten roepen.<br />
Wy zien hier de kracht der predikinge van Godts<br />
woord by zulke Menfchen, in welker harten de zonde<br />
heerfcht — en wy zien teff. ns waarom deeze kracht<br />
in de zoodanigen niet kan werken. Zulke zondanen<br />
verliezen fpoedig hunne opmerkfaamheid op het woord<br />
van Godt, dat hun gepredikt, wnrdr, en weigeren het<br />
anderwerf te hooren, ten einde in hunne zondige gerustheid<br />
niet geftoord te worden. Hoe kunnen zulke<br />
elendige menfchen geholpen worden ? Hoe kan een<br />
menfeh de eeuwige verdoemenis ontgaan, indien hy<br />
opzetlyk voorneemt , Godts woord noch te hooren ,<br />
noch te leezen? Moet hy niet in den afgrond ncd r.<br />
ftor-<br />
. (f) Dc Hooggeleerde Heer P. CHEVAI.LIER, Hoogleeraar<br />
'te Groningen, is, in zyne Leerrede over HANB. XXIV: 25,<br />
van het teaengefteld gevoelen, en geeft eenige waarfchynlyke<br />
redenen op , 'waar aan deeze vooioncieiftelde gevoelloosheid<br />
van DRUSILLA zoude moeten' toegefchreeven worden. Deeze<br />
geheeie voortref]yke Leerrede is , zoo wel als de vyf overige,<br />
die in deezen'bundel voorkomen, der herhaalde leezing<br />
van alèen, die in de bevorderimze der waarheid, die ter Godtzaligheid<br />
leidt, waarlyk belang Hellen, overwaardig. Dan 's<br />
.Mans bekende Geleerdheid , fchrandere Oordeelkunde , diep<br />
doorzicht in de waarheden des Hei's, cn manlyke Welfpreekendheid<br />
is boven mynen lof. VERTAALER.<br />
I i 4
504- Verklaaring van de Handelingen<br />
ftortcn, die met toegebondene oogen op eene gevaarlyke<br />
fteilte wandelt!<br />
D. ABICHT heeft in den jaare 1732, over deezen<br />
fchrik van den Landvoogd, eene opzetlyke verhandeling<br />
uicgegeeven. Onder de predikatiën van den beroemden<br />
JACOB FO>TER , Leeraar der Doopsgezinden<br />
te Londen, vindt men 'er insgelyks ééne over deeze<br />
gebeurcnis (g).<br />
Men moet' bier by niet vergeeten, dat PAOLUS , wel<br />
is waar, het geweeten van deeze beide zondaaren wakker<br />
maakt, maar 'er evenwel niet by voegt, dat hem<br />
hunne zonden bekend waren , en dat hy om hunnent<br />
wille in het byzonder van deeze zaaken fprak. Hy<br />
wist, dat dit niet alleen geenen dienst zoude doen ,<br />
maar hen zelfs kunnen aanzetten, om zich , door<br />
wraakzucht, tegen hem te bezondigen. —— De leeraaren<br />
van het Christendom kunnen dit tot een voorbeeld<br />
neemen, en 'er uic leeren, hunnen yver te beteugelen.<br />
Kxtec* ftirixXct/Su,. Niet flechts by POLYBIUS , uit<br />
wien RAPHELIUS verfcheidene plaatzen bybrengc, maar<br />
ook, gelyk WETSTEIN toont, in veele andere fchriften,<br />
leest men: xafi»'*. Dan hier uic hadt BENGEL<br />
niet behooren te befluiten, dat LUKAS ook en<br />
niet /*ir«A«3«!», gefchreeven heeft.<br />
T« wv >z' voor ditmaal, is eene fpreekwyze , by de<br />
Grieken zeer gebruiklyk. By PRIC^US en 'WETSTEIN<br />
kan men eene menigte van voorbeelden vinden.<br />
vers 26. Dan by hoopte ook , dat Paulus bem geld<br />
zoude geeven, om bem te ontjlaan. Deswegen hy bem<br />
dikwils voor zicb liet komen, en met bem fprak. De<br />
Land.<br />
(?) Zy is de eerfte in het eerfte deel. Men kan hier<br />
noch hyvoegen SAURIN Predikatiën - 3 en SELDENI Otia Sacra.<br />
VERTAALER.
der Apoftelen Hoofdft, XXIV: 2
506 Verklaaring van de Handelingen<br />
dat zelfde Hoofdftuk leezen wy, dat zy van zekere<br />
Soldaaten eene groote leugen voor eene goede fomme<br />
gelds gekocht hebben. Hoe kan men dan twyfelen ,<br />
of den Hoogen R-iad zal thans ook het geeven , en<br />
den Landvoogd, beneffens zyne Gemalinne, het ontfangen<br />
van geld, als eene goede en verftandige zaak<br />
voorgekomen zyn? Dat FELIX daarom in dit,geval<br />
zyner hebzucht geweld aangedaan heeft, fchryve ik<br />
aan de volgende redenen toe.<br />
Vooreerst zoude het hem tot eene groote fchande<br />
geftrekt hebben , dewyl de Jooden , "indien zy met<br />
hun gefchenk gelukkig geweest waren, dat naderhand<br />
te jerulalem zouden ruchtbaar gemaakt , en zich met<br />
blydfchap , van deeze gelegenheid bediend hebben ,<br />
om den Landvoogd , die reeds zeer by hen gehaat<br />
was (//), van alle zyne achtinge te berooven.<br />
Van PAULUS daarentegen zoude hy een gefchenk<br />
hebben kunnen aanneemen , dewj 1 die, zoo wel als<br />
hy, zoude hebben moeten zwygen, en niet durven<br />
bekend maaken. Niet alleen de Rechter , die zich<br />
door gefchenken laat beweegen, om het recht te verkrachten,<br />
maar hy ook, die door dat middel iets te.<br />
gen de rechtvaerdighejd ontfangt, is, uit vreeze voor<br />
openbaare fchande, gedrongen, om het te verzwygen,<br />
cn zelfs, des noods," om het te ontkennen.<br />
Dan, behalven deeze, vinde ik noch twee redenen,<br />
die de hebzucht van den Landvoogd in dit geval zonder<br />
uitwerkingen deeden blyven.<br />
Te weeten, PAOLOS was een Romeinfch Burger; en<br />
dit was bekend. Wat hadt FELIX nu niet te duchten,<br />
indien hy hem, voor geld, aan den Hoogen Raad hadt<br />
overgeleverd ! Dit zal de Overste LYSIAS hem ook<br />
zoo nadiuklyk voorgefteld hebben, dat hy niet konde<br />
' twy*<br />
(li) FFLIX hadt omtrent deeze zelfde tyd de ónrustige Jooden<br />
te Orarea fchtrp getuchtigt, gely-k JOSE-FIIUS verhaalt',<br />
B..XX, kap. VIII, (J 7. Dit vergrootte, ook by de Jooden<br />
te Jerufalem, den haat tegen deezen Landvoogd.
der Apoftelen. Hoofdft. XXIV: 27. 50^<br />
twyfelen, of deeze zoude, ingev-alle hy geld aannani,<br />
hec na Rome overbrieven.<br />
LYSIAS hadt, gelyk wy te vooren reeds gezien hebben,<br />
voor PAOLOS de grootste hoogachting, als van<br />
wiens heiligheid en wonderwerken hy overtuigd was.<br />
Hec geen Koning AGRIPPA, kap. XXVl: 28 van zich<br />
zei ven getuigde, kan men mee noch meer reches van<br />
LYSIAS zeggen : bei, fcbeelde niet veel, of by was ten<br />
Christen gewoi den.<br />
Hem heeft men het dus voornaamlyk te dauken., dat<br />
PAOLUS niet aan deeze koopers en verkoopers ten deele<br />
viel.<br />
•vers 27. Maar. naa dat twee jaaren verhopen waren,<br />
kreeg Felix, Porcius Fesius, lot Opvolger. Felix<br />
wilde den Jooden eenen dienst doen, en liet Paulus in<br />
landen te rugge. Deeze twee jaaren heeft men niet<br />
te verftaan van de regeeringe van FELIX , als die ,<br />
gelyk wy te vooren (vers 10) uic den mond van PAU.<br />
LUS gehoord hebben, reeds veele jaaren de Landvoog»<br />
dy gehadc hadc; maar —— naa dac PAULUS twee jaaren<br />
achter één zyn gevangen geweest was. Men lee.<br />
ze BASNAGE, ad a. 59, § IV. — CALOVIUS was voor<br />
het eerfte gevoelen, en wilde niec gelooven, dac PAU.<br />
LUS geduurende eenen zoo geruimen tyd zyn Apostelampt<br />
niet zoude waargenomen hebben. Men ziet<br />
klaar , dat hy zich door CORNELIUS a LAPIDE heeft<br />
laaten verleiden.<br />
. Incusfchen kan men zich verwonderen, dat Godt<br />
den Apostel niet eer uit deeze gevangenisfe verlost<br />
heeft , daar hy nu, zulk eenen langen tyd , buiten<br />
ftaat was, om het ampt van eene Leeraar der Heidenen<br />
waartcneemen'. Dan men moec bedenken, dat dit<br />
geene fchade voor de goede zaak gewecsc is. Godc<br />
konde immers deeze twee jaaren in het-vervolg wederom<br />
by het leeven van PAULUS voegen, waar in hy dit<br />
verzuimde ryklyk wederom konde ihhaalen : gelyk hy<br />
ook eerst in eenen zeer hoogen ouderdom geftorven is.<br />
Hoe-
508 Verklaaring van de Handelingen<br />
Hoewel hy ook in zyne gevangenisfe niet geheel leedig<br />
geweest zy, daar wy te vooren , vers 23 geziea<br />
hebben,'dat ieder een by hem koude komen, en zich<br />
door hem laaten onderrichten (i).<br />
xü(n xnrarlB-itB-af nu , is goed Griekfch —— zegt<br />
GROTIUS, die zich herinnerde, het in de fchriften van<br />
DEMOSTHENES en XENOPHON geleezen te hebben.<br />
RAPHELIUS brengt drie plaatzen by uit HERODOTUS, en<br />
ELSNER en WETSTEIN, noch meer uit andere Griekfche<br />
Scnryvcten. In het volgend Hoofdftuk, vers y, bedient<br />
LUKAS zich ook van deeze manier van fpreeken.<br />
Dan in ons tegenwoordig vers fpreekt hy in het meervouwige:<br />
Xa/ f»r«;. Dit behoort onder de byzondere<br />
fpreekwyzen van LUKAS. Wel is waar, in fommige<br />
handichriften ftaat z^e"- Dan WETSTEIN heeft aangemerkt,<br />
dat het alleen de jongften zyn, die deeze<br />
leezing hebben , van dewelken men dus te denken<br />
heeft, dat zy veranderd of vervalfcht zyn.<br />
Buiten twyfel heeft FELIX de Jooden ook daar door<br />
met zich trachten te verzoenen, dat hy PAULUS, dien<br />
hy te vooren zoo zacht behandeld hadt, gebonden<br />
aan zynen Opvolger FESTUS overgaf. Dan, des niet<br />
te min werdt hydoor de Jooden, te Rome aangeklaagd,<br />
en JOSEPHUS verhaald ons B. XX. kap V U L §9,<br />
dat hy de ftraffe, (die de Jooden hem hadden toegedacht)<br />
ontgaan is, door de voorfpraak van zynen Broeder,<br />
dieby den Keizer in blaakende gunst ftondt. Dan<br />
zu'k eenen voorfpraak hadr hy niet eens noodig. Het<br />
Joodfche Volk was te Rome gehaat, cn hunne klachten<br />
over Landvoogden waren, dikwils ongegrond bevonden.<br />
HOOFD-<br />
(z) Over het nut van deeze langduuren'dc gevangenisfe van<br />
PAÜI.US, inzonderheid tot wegnceminge van de vooi oordeelen,<br />
die de Joo'dfchgezinde Christenen tegen hem hadden opgevat<br />
, zie men HESZ , Leeven der Apostelen. D. II: B. V. Hoofdlluk<br />
4. in den beginne. VERTAALER.
der Apoflelen. Hoofdjl, XXV: i 3. 500<br />
H O O F D S T U K . XXV.<br />
vers 1. Toen nu Festus zyne Regeer mg aanvaard badt.<br />
gmg by, drie dogen daar naa, van Cmfarea na Jerufalem.<br />
Dat irctexi» een wingewest betekent, hebben wy<br />
kap. XXIII: 34 gezien. 'Enfiaiuit T? t*-* cxu betekent<br />
niet, als een reiziger in een wingewest komen, maalais<br />
Regent of Landvoogd in een land aankomen, en<br />
zyne regeering aanvaarden. Zoo fchryft DIONISIUS HA-<br />
LICARNASSENSIS ook: t'*ip»i,e» ti de%Z, gelyk WET<br />
STEIN heeft aangemerkt. In dien zelfden zin zeggen<br />
de Latynen: mini in provinciam, door den Keizer als<br />
Landvoogd na een wingewest gezonden worden. Memineris,<br />
fchryft Keizer TRAJANUS (Epist. $I) aan PLI-<br />
Nios idcirco te in istam provinciam (a me) misfum esfe ,<br />
quia multa in ea emtndanda apparuermt (het heugt n<br />
noch wel, dat ik u daarom, als mynen Stedehouder,<br />
in Bithynien gezonden hebbe, om dat 'er in dat land<br />
veel te verbeteren viel). De andere plaatze, dewelke<br />
door GROTIUS en WOLF uit den 27 Brief worde<br />
bygebracht, alwaar TRAJAAN pervenire in provinciam s<br />
fchryft komt hier niet te pasfe.<br />
Deeze Landvoogd FESTUS was nauwlyks drie dagen<br />
te Csfarea, alwaar zyne gewoone verblyfp!aa r<br />
ze zyn<br />
zoude, geweest, of hy begaf ziCh na de Hoofdfrad<br />
van het Joodfche land, na Jerufalem, en hieldt zich<br />
daar langer, dan tien dagen op. Hy (telde zich zeiven<br />
aan de Jooden , als hunnen nieuwen Regent of<br />
Landvoogd, voor, en wettigde zich als zoodanig, bui.<br />
ten twyfel, door eenen Keizerlvken Geloofsbrief.<br />
Alle de grooten der Stad maakten hunne opwachting by<br />
hem, en verzekerden hem van hunne onderdaanigheid.<br />
Men bewees hem groote eere, door het aanrichten van<br />
kostbaare maaltyden. Ook bezag hy het merkwaardigite<br />
in deeze groote en ongemeen fchoone flad.<br />
alles vereifchte eene tyd van ruim tien dagen.<br />
Dit<br />
vers 2, 3. Tten verfebeen voor bem de Hoogepriefter<br />
en
jio. Verklaring van de Handelingen ,<br />
en de voornaamjlen der %oodgn tegen Paulus, en ver.<br />
zochten , ztet ernjiig, dat hy bul» tegen Paulus gmjlig<br />
wilde zyn, en bem toch na JerUjdlem' laaten brengen',<br />
aewyl zy op hem wilden pasfen, en bem onderweegs om.<br />
brengen. LOKAS verhaalt hier uitdruklyk, dat de Hoogepriefter,,<br />
met de voomaamften der ftad al ras voorden<br />
Landvoogd verfcheenen zyn.<br />
Door deeze x-^nv-, verftaat hy, buiten twyfel, de<br />
aanzienlykfte Mannen , zoowel van den Geestlyken,<br />
als waereldlyken ftaat, welken de nieuwe Landvoogd<br />
hadt laaten aanzeggen, dat zy voor hem verfchynen<br />
moesten.<br />
Deeze naamen die gelegenheid greetig waar, om hem<br />
te verzoeken, dat hy PAOLOS na Jerufalem te rugge<br />
wilde zenden, en hem aan hunnen rechtbank overleveren.<br />
Zy hoopten, dat hy zoude doen, hec geen aan<br />
den jongen Koning REHABEAM (2 KON: XII: 7) door<br />
ziyne oudfte geheime Raaden geraaden wierdt, en hun<br />
eerfte verzoek niet van de hand wyzen.<br />
Wanneer LUKAS zegr, dat zy by dit hun verzoek<br />
ten oogmerke hadden, het voorneemen, het welk zy<br />
(kap. XXIII: 12, 15, 21) te vooren reeds gevormd<br />
hadden, ten uitvoer te brengen, en PAULUS onder*<br />
weegs te laaten vermoorden en 'er'vers 4. by<br />
voegt, dat de Landvoogd weigerde hun daar in te wille<br />
te zyn; geeft hy niet onduidelyk te kranen, dat FES<br />
TUS iets dergelyks vreesde, en daarom hun verzoek<br />
affloeg. De voorige Landvoogd, FELIX, hadt zynen<br />
Opvolger alles verhaald, het geen 'er met PAULUS was<br />
voorgevallen. Niets konde hy derhalven minder verzwygen,<br />
dan de hinderlaage, die de Jooden den gevangen<br />
geteld hadden. En, waarfchynlyk, heeft hy hem<br />
ook geraaden, indien de Jooden.hem iets zouden verzoeken,<br />
hec geen daar op febeen ce doeien, hun daar<br />
in niec te wille te zyn.<br />
vers 4, j. Dan Festus gaf ten antwoord, dat Paulus
der Apoftelen. Hoofdft. X X V : 4, 5. Sn<br />
te Ccefarea wel bewaard werdt,. en dat by binnen kort der.<br />
waarts dacht te •vertrekken. En hy voegde 'erby: die<br />
onder u nu kunnen, moogen met my.trekken, en den Man<br />
verklaagen, zo zy iets tegen hem hebben, De Landvoogd<br />
floeg den Hoogenpriefter , en anderen Jooden , hun<br />
verzoek vriendiyk en op eene goede manier, af. Hy<br />
ftelde hun voor, dat het niet gevoeglyk was, de vierfchaar<br />
over deeze zaak te Jerufalem te fpannen, daar<br />
CÜ!SAREA zyne gewoone verblyfplaatze was, en hy aldaar<br />
zyne gehoorzaal en rechtkamer (dx^otrr^ie, vers<br />
23) hadt.<br />
Ten einde nu de Jooden daar over te minder misnoegd<br />
mochten worden, boodt hy zich aan, om terfton<br />
1<br />
den volgenden dag (vers 6), wanneer hy wederom<br />
te CESAREA zoude gekomen zyn, over deeze zaak<br />
te zitten; en gaf hun vryheid, om eenigen uit hun<br />
midden met hem te laaten reizen, die hunne klachten<br />
tegen PAULUS konden inbrengen.<br />
'o« iïvvceTe) i', lp';,, die onder u kunnen. Dus verklaaren<br />
het ook ERASMUS , VATABLUS , BEZA en GROTIUS :<br />
quipofunt, & quibus commodum est. Anderen ——— dewelke<br />
weeten, dat « ^„«j-oi de machtigen, en die in het<br />
grootfte aanzien jlaan, betekent, gelyk WETSTEIN door<br />
eene menigte van voorbeelden hcwyst vertaaien<br />
het: potentes. Zoo fchryft de oude Latynfche Overzetter:<br />
qui in vobis potentes funt (die onder u machtig of<br />
vermoogend zyn;) en CAMERARIUS , die hem gevolgd<br />
heeft — potentes & principes vin (machtige en voornaame<br />
Mannen),<br />
Deeze laatfte vertaaling wordt door PRICEUS met<br />
grooten yver verdeedigd. Dan hy heeft niet bedacht<br />
vooreerst —• dat die verklaaring in dit vers niet<br />
wel ftrookt, en — ten tweeden — dat men by LU<br />
KAS meer byzondere uitdrukkingen vindt, dewelken<br />
hem eigen zyn, en anders juist niet in dien zin voorkomen.<br />
CA.
512 Verklaaring van de Handelingen<br />
CALOVIUS heefc derhalven zeer misgetast, toen hy<br />
a3n PRICJEUS zyne coeftemming gaf: daarentegen hebben<br />
HOMBERGH en WOLE beter gedaan, die de eerscgemelde<br />
verklaaring hebben aangenomen , ten voordeele<br />
van welke dit noch kan gezegd worden, dat zy<br />
ook door den Syrifchen Overzetter is aangenomen.<br />
De Landvoogd toonde naamlyk ook daar in zyne<br />
vriendlykheid en beleefdheid, dat hy niet eifchcte , daq<br />
de Hoogepriefter en de geheele Hooge Raad ce CESAREA<br />
moest verfchynen, maar hun vryheid liec, om maar<br />
eenigen uic hun midden, welken dit het bestgelegen<br />
kwam, derwaarts aftevaardigen.<br />
'E< TI eVi» •'» ra d>lïe) rivrm heeft, buiten twyfel, dezelfde<br />
betekenis, als •'» *» *e.
der Apoftelen. Hoofdft. XXV: 5-8. 513<br />
Recbterftoel, en liet Paulus haaien. FESTÜS betoonde<br />
zich even gunftig voor PAULÜS, als FELIX gedaan<br />
hadt, ten minsten even onpartydig. Deeze hadt zyhen<br />
Opvolger zulk eene hoogachting voor den Apostel<br />
ingeboezemd, dat hy hem, zo al niet voor eenen<br />
Godtlyken afgezand erkennen, ten minsten gelooven<br />
moest, dat hy een Man was, dien men niet zonderhet<br />
grootst gevaar konde verachten, of onrechtvaerdig<br />
behandelen- Indien wy dit in het oog houden<br />
zullen wy in het vervolg alles, het geen in de gefchie'<br />
denisfe van FESTÜS, met betrekkinge tot PAULÜS, voor.<br />
komt, beter kunnen bèoordeelen.<br />
'AxS-fiat, adduci, by of vóór hem gebracht wor.<br />
den. Wy vinden dit woord kap. XII: IQ i ü eene an*<br />
dere betekenisfe.<br />
Meer dan tien dagen. OÉK«. BEZA heeft<br />
in zyne uitgaave : lv ^ W . Hy vólgt niet flechts<br />
den Ouden Latynfchen Overzetter, en drie handfehriften<br />
, maar is ook van gedachte, dat LUKAS niet anders<br />
kan gefchreeven hebben. GROTIUS geeft hem zyne<br />
toeftemming, dewyl ook in de Syriiche Overzettinge<br />
zoo ftaac; en ERASMUS SCHMIDT Drerigt het «'«ook<br />
in den lext. GROTIUS leest insgelyks, mee de gemelde<br />
twee oude Overzetteren: cW , v<br />
j n w°j<br />
ke leezing MILLIUS, BENGEL en WETSTEIN mede sè<br />
noegen neemen. Dan MILLIUS wil het Woord i« nietm<br />
den Text dulden, dewyl hec in fommige handfehnf.<br />
ten niet gevonden wordt.<br />
• Dewyl elke yan deeze veffchillende leezingen in<br />
fommige handfehriften gevonden wordt, en geene vart<br />
dezelve op Zich zelve te verwerpen is, is hetbillvk*<br />
ieder eenen vryheid te laaten , om te kiezen. Ook is<br />
de zaak zelve niet gewichtig genoeg, óm 'er over te<br />
twisten. My behaagt de gewoone leezing, wegens<br />
den famenhang, het best. Te weeten de Landvoogd<br />
hadt vers 4 gezegd, dat hy binnen kort wederom ftondr<br />
te vertrekken; maar nochtans bleef hy (vers 6) ovrr<br />
PL Deel, K k j.
5 H Verklaaring van de Handelingen<br />
de tien dagen te Jerufalem. Dit woord maar (vers 6_)<br />
maakt deezen famcnhang noch zichthaarer.<br />
vers 7, 8. T en hy nu tegenwoordig was, traden de<br />
Jooden rondom, die van Jerufalem gekomen waren , e<br />
brachten veele en zwaarè kluchten tegen hem in, ma<br />
die zy niet in ftaat waren, om te bewyzen. Want hy<br />
verantwoordde zicb, en fprak : ik heb my noch tegen<br />
wel der Jooden, noch tegen den Tempel, noch tegen<br />
Keizer bezondigd. In deeze beide verfen befchryft<br />
LUKAS de befchuldigingen der Jooden, en de verantwoording<br />
van den Apostel , zoo kort, als eenigzins<br />
moogbk was. En toch te recht, dewyl hier niets anders<br />
gezegd wierdt, dan het geen te vooren reeds gezegd<br />
'was, toen PAULUs'en zyne aanklaagers by den<br />
voorigcn Landvoogd verhoord werden^ het geen wy<br />
kap. XXIV: 1-21 reeds gehoord hebben.<br />
Wy moeten niet uit het oog verliezen, het geen<br />
wy hier leezen, dat de Jooden rondom geftaan hebben;<br />
te weeten, niet rondom PAULUS, gelyk fommigen<br />
het verklaaren , maar rondom den rechterftoel, op<br />
welken de Landvoogd zat.<br />
De Jooden, zeg ik — en waarom niet de Hoogepriester<br />
en de geheele Hooge Raad zelf, dewelke te vooren<br />
te Casfarea voor FELIX verfcheenen, en hunne klach.<br />
ten tegen PADLUS inbrachten? Ik antwoorde: de Hoogepriester<br />
was beducht, dat FESTUS hen ook, gelyk<br />
FELIX gedaan hadc, onverrichter zaake wederom te<br />
rugge zoude zenden. Pladt FELIX hen door zyne vriendlykheid<br />
en beleefdheid misleid, het zelfde ftondt van<br />
FESTUS te duchten, dien FELIX zyne onderrichtingen<br />
hadt medegedeeld. Hierom zondt de Hooge Raad<br />
thans flechts eenigen uit hun midden af, om hun geding<br />
voorttezetten.<br />
Het is wel te denken, dat de Advocaat TERTELLUS<br />
wederom mede zal gekomen zyn. Dan, dewyl zyne<br />
befchuldiging gelyk de voorige was, en zoo ook de<br />
ver-
der Apoftelen. Hoofdft. XXV: 7—9. 515<br />
verantwoording van PAULUS , voegde het voor den gewyden<br />
Gefchiedfchryver niec , tweemaalen het zelfde<br />
te fchryven. De eenige verandering, die wy hier vinden,<br />
is, dat PAULUS betuigt, zich ook tegen den Keizer<br />
niet bezondigd te hebben. Dan hy zegt hier alleenlyk,<br />
het geen hy te vooren reeds met andere woorden<br />
gezegd hadt, dat de Jooden hem valfchlyk van<br />
oproerige daaden of voorneemens, dewelke misdaaden<br />
van gekweefte Majefteic des Keizers waren, befchuldigd<br />
hadden.<br />
•vers 9. Dan Festus gaf, om den Jooden eene gunst<br />
te bewyzen, op het gezegde van Paulus, bet volgend antwoord:<br />
wilt gy na Jerufalem, en u aldaar voor my over<br />
deeze zaak laaten oordeelen? Sommige Uitleggeren onder<br />
welke BEZA behoort, doen den Landvoogd on,<br />
recht, warneer zy hem befchuldigeu, dac hy PAULUS,<br />
om den Jooden genoegen te geeven, weder na Jerufalem<br />
heeft willen laaten brengen, ten einde zy over<br />
hem zouden oordeelen , en by gevolg het vonnis des<br />
doods over hem uitfpreeken. De vraage, die hy aan<br />
PAULUS doet, leert ons het tegendeel.<br />
Hy hadt naamlyk den Jooden voorgefteld, dat, dewyl<br />
zyn Rechtbank te Cadaiea was, het niet in zyn<br />
vermogen ftondt, PAULUS wederom na Jerufalem te<br />
Jaaten brengen , en daar de vierfchaar over hem te<br />
fpannen. Maar, indien PAULUS zelf van zyn recht<br />
wilde afftaan, was hy gereed, om hun daar in te wille<br />
te zyn.<br />
Hy ftelde zich daarom aan , als of hy PAULUS daar<br />
toe beweegen wilde. Wilt gy, fprak hy coc hem,<br />
wederom met my na Jerufalem, en. u aldaar door den<br />
Hoogen Raad (vers 1 y en 20) laacen oordeelen ? —<br />
Hy wisc wel , dac PAULUS deeze vraagen mee neen<br />
zoude beantwoorden. Dan de Jooden moeiten denken<br />
, dat hy hun gunftig, en daarom voor zich wel<br />
genegen was, om van zyn recht, om zelf over hem<br />
te Cadarea recht te houden, aftezien.<br />
K k 2 Hy
5i6 Verklaaring van de Handelingen<br />
Hy nam om die rede ook den fchyn aan, als ofhy<br />
PAULUS daartoe zocht overtehaalen, door hem te belooven,<br />
dat hy zyne zaak in zyne (des Landvoogds)<br />
tegenwoordigheid ', eri onder zyn opzicht (/), zoude<br />
laaten afdoen.<br />
Dan hy wist wel, dat PAULUS zich ook daardoor<br />
niet zoude laaten beweegen, en dat hy zelf voor de<br />
hinderlaage vreesde , die de Jooden hem dachten te<br />
leggen, om hem onderweegs te vermoorden. Ja men<br />
zoude hier .uit zelfs kunnen befluiten, dat PAULUS,<br />
naa de aankomst der Jooden, den Landvoogd terftond<br />
heeft laaten zeggen , dat hy den Jooden in dit ftuk<br />
niet te wille moest zyn, dewyl hy , als een Romeinfch<br />
Burger, geenen anderen Rechter, dan den Romeinfchen<br />
Landvoogd, erkende,<br />
vers 10, ïi, Maar Paulus fprak z ik fla hier voor<br />
Keizers rechtbank, alwaar, ik geoordeeld moet wor<br />
Ik heb den Jooden geen onrecht gedaan, gelyk gy oo<br />
zeer wel weet. Heb ik onrecht gedaan, of iets bedre<br />
ven, dat den dood verdient, zoo weiger e ik niet, te fter<br />
ven. Maar indien niets van hunne befchuldigingen w<br />
is, kan my ook niemand , hun ten gevalle, daar heen zen<br />
den. PAULUS fpreekt hier niet als een Jood, maar als<br />
een Romeinfch Burger. Dit geeft ons het woord hl<br />
te kennen. Ik kan, wil hy zeggen, den Joodfchen<br />
Pvechteren niet overgeleverd worden, maar ik moet<br />
door den Landvoogd, als 's Keizers Stedehouder , geoordeeld<br />
worden. ^ Deezen erkenne ik voor mynen Rechter,<br />
maar geenszins den Hoogen Raad der Jooden.<br />
De volgende woorden moeten op deeze wyze verftaan<br />
worden : Gy weet zelf, dat 'de Jooden my onrechtvaerdiglyk<br />
w'illen veroordeelen , dewyl ik niets<br />
misdaan hebbe , waar door ik den dood zoude verdiend<br />
hebben. Zy befchuldigen my valfch, dat ik<br />
te-<br />
(l) 'ET' t'ftêv. Dit hebben wy by kap. XXIII: 30,, reeds<br />
verklaard.
der Apoflelen. Hoofdft. XXV: ro, ir. 517<br />
tegen Godts wet gehandeld, en inzonderheid, dat ik<br />
den Tempel verontreinigd hebbe. —. Deeze is de<br />
betekenis der woorden: 'uoïaUus niUnr», dewyl<br />
PAULUS op den inhoud van vers 8 het oog heeft,<br />
Xi i'x-tyirdo-KHf. Dit woord heeft grooteren nadruk,<br />
dan jWorxi/f. Het betekent: gy weet het zeker.<br />
De Comparativus KX'&,M wordt , volgens de gewoonte<br />
der Griekfche taaie, in plaatze van den Supei lativus<br />
gebruikt , en door BEZA te recht vertaald : optime.<br />
(zeer wel). Op dezelfde wyze fchryft PAÓLUS, 2 TIM.<br />
I: 18, ro fi/*r.u* ynqrxiif, bet welk LÜTHERUS te recht<br />
vertaald heeft: gy weet bet best; en DUPORTUS in zyne<br />
Aantekeningen op de CbaraSteien van THEOPHRASTUS .<br />
kap. XI, bl. 387: tu optime nofti,<br />
PAULUS vaart voort in zyne aanfpraak aan den Lan dvoogd,<br />
dat hy niet weigeren (/«) zoude, zich door<br />
hem te laaten vonnis/en , byaldien beweezen konde<br />
worden , dat hy den doodt verdiend hadt; maar dat<br />
zyn genuien hem getuigenis gaf, dat hy volmaakt<br />
onfchuldig was. Dewyl nu alles valfch is («), vaart<br />
hy voort, waar mede zy my bcfchuldigen , kunt gy hun<br />
die gunst met bewyzen , van my in hunne handen<br />
overtegeeven. Niemand, dus luiden zyne eigene woorden<br />
, kan hun te wille zyn , en my aan hun overleveren.<br />
-— Niemand, dat is, geen Rechter, en gy dus<br />
rioch het allerminst, gy die de rechtvaerdigheid lief<br />
hebt.<br />
PAULUS hadt een goed vertrouwen van deezen Landvoogd,<br />
(m) 'Os '*»£air»v.ftaf T» a*«$-#,sï,. Dit werkwoord , en<br />
deeze fchikking van de woorden wordt by WETSTEIN meer<br />
dan genoeg opgehelderd.<br />
(/;) 'Ov^'v lïWy m \y.arifiye^i,VTi ftiv. Deeze manier van<br />
fpreeken is in myne aantekeninge op kip. XXI; 24, alwaar<br />
dezelve insgelyks voorkwam, reeds verklaard.<br />
K k 3
;,8 Verklaaring van de Handelingen<br />
voogd, en was in het geheel niet bevreesd, dat dezelve<br />
hem aan de Jooden zoude overleveren. Hy wil<br />
derhalven zeggen: al ware thans ook een ander Landvoogd<br />
myn Rechter, zoude ik kunnen hoopen, dat<br />
dezelve my geen recht zoude weigeren. Maar nu<br />
gy het zyt, ben ik verzekerd, dat ik mets te duchten<br />
heb.<br />
Maar hoe ftrookt hier mede, dat PAULUS onmidde-<br />
Ivk daar op uitroept: ik beroepe my (ik appelleere} op<br />
den Keizer. De uitleggeren befluiten hier uit, dat de<br />
Anostel bevreesd geweest is, dat de Landvoogd zich<br />
toch eindelyk door de Jooden zoude laaten overhaalcn<br />
En zy denken, dat hy, om deeze onrechtvaerdiaheid<br />
voor te komen, zich by wege van appel aan<br />
7vnen Rechtbank onttrokken heeft. Dan men geefc<br />
hier door te kennen, dat men, uit het geen vooratgegaan<br />
is, den Landvoogd niet heeft leeren kennen,<br />
en niet gemerkt heeft, dat hy onzen Apostel gunstig<br />
was Ik heb daarom te vooren reeds getoond, welke<br />
uitwerking de onderrichtingen van- FELIX in het hart<br />
van FESTUS, te D opzichte van PAOLUS gemaakt hebben.<br />
En dit doet my denken, dat de Apostel, met medeweeten<br />
en goedvinden van den Landvoogd, deeze<br />
beroeping op den Keizer gedaan heeft. Deeze wilde<br />
PAULUS helpen, maar evenwel zich ook de Jooden met<br />
tot vyanden maaken. Dit onrustig Volk konde hem<br />
zvne toekomftige regeering zeer lastig maaken Hy<br />
moest daarom deeze gelegenheid , om het zelve te<br />
vertoornen , vermeiden. En hier toe was geen beter<br />
middel, dan dat hy PAULUS liet raaden, zich op den<br />
Keizer te beroeDen. Op deeze wyze was PAULUS met<br />
alleen, maar hy ook geholpen.<br />
En is dit zoo, dan behoeve ik niet te zeggen, dat:<br />
onze Apostel met dit appél niet bedoeld heeft, dcrn<br />
Landvoogd te verfchrikken, maar den Jooden alle<br />
hoop,i
der Apostelen. Roof'dfl. XXV: 10, n. 519<br />
hoop, van hem in handen te zullen bekomen, te beneemen.<br />
Ook hebben de meeste Uitleggeren niet opgemerkt,<br />
dat PAÜLOS, als een Romeinfch Burger, en uit kracht<br />
van dit zyn verheven Burgerrecht, geappelleerd heeft.<br />
—-— Dit was een oud recht, en, al vóór de regeering<br />
der Keizeren , konde een Rechter iemand, die zich<br />
op het Romeinfche Volk beriep, niet op eige gezag<br />
ftraffen. LIVIUS maakt, lib. X. cap. 9, van twee wet<br />
ten 1<br />
gewag, de lex Valeria en lex Porcia genaamd ,<br />
volgens welke een Rechter eenen Romeiufchen Burger,<br />
wanneer hy appelleerde noch aan den lyve noch<br />
'ook aan het leeven mocht ftraffen. Dit recht behielden<br />
de Romeinfche Burgers ook onder de Keizeren.<br />
Gelyk PLINIÜS ook, als Stadhouder in Bithynien, de<br />
Christenen, die wegens den Godtsdienst gevangen waren<br />
, indien zy het Romeinfch Burgerrecht hadden ,<br />
en zich op den Keizer beriepen, niet zelf ftrafte ,<br />
maar na Rome zondt. Quos, fchryft hy , lib. X. epist.<br />
97. quia cives Romani erant , annotavi in urbem remittendos<br />
(dewelke ik , om dat zy Romeinfche Burgers<br />
waren , heb aangetekend , om ze na de Stad op te<br />
zenden).<br />
Over deeze beroeping van den Apostel heeft de<br />
Engelfche Godtgeleerde, C. LAMOTTE, eene opzetlyke<br />
Verhandeling (0) gefchreeven , de'wdke in de<br />
Hiftory of the worh of the Laerned 1740, Aug. gedrukt<br />
is. Dan hy heeft daar in ook gedwaald , dat<br />
hy denkt, dat PAULUS-zich door dat middel uic handen'van<br />
den onrechtvaerdigen Landvoogd heefc zoeken<br />
te verloifen. En D. SYRBIUS, die niet eens bedacht,<br />
dat PAULUS dit appél, als een Romeinfch Burger,<br />
gedaan heeft, heeft in zyne Academifche Verhan.<br />
deling, 1731 verdeed igd , de Pauli in urbem Romam<br />
in*<br />
(0) Welker Inhoud men in het zevende deel der SScr/tMge<br />
Ju ten £tty. geldjïtcrt Seiturtgcrt/ bl. 281 ena, kan leezen.<br />
K k 4
5,2Q Verklaaring van de Handelingen<br />
ingresfu p. 60 tot 84, by de befchouwing van dit<br />
hooger beroep, veele Rechtsgeleerde kundigheden verkwist,<br />
dat is, ten ontyde uitgekraamd.<br />
Men kan noch vraagen, of PAÜLUS niet misfchien<br />
kwaalyk gedaan heeft, dat hy zich op den Keizer beriep,<br />
en zich niet maar liever met geduld aan eenen<br />
onrechtvaerdigen dood heeft blootgelteld ? — Deeze<br />
vraage wordt geopperd , en teffens beantwoord door<br />
WITSIUS , in Vita Pauli Sect. X, § 29. Dan hoe<br />
kan men kwaalyk doen, wanneer men zyn leeven, zoo<br />
]ang men immers kan , voor den dienst van Godt,<br />
tracht te bewaarcnP Dan zoude het noch heden ten<br />
dage voor eenen Christen ongeoorloofd moeten zyn,<br />
tegen de onrechtvaerdigheid van anderen , by de Overheid<br />
hulpe te zoeken. — Men zie verder, het geen<br />
ik by kap. IX: 25 heb aangetekend.<br />
Het woord dhxes; heeft hier eene ongewoone betekenis.<br />
De zaak zelve leert ons, dat het zoo veel betekent,<br />
als patrasfe aï!-xr,px (kap. XXIV: 120) aan eene,.<br />
of aan de misdaad febiddig zyn. ERASMUS vertaalt het<br />
ook op deeze wyze: fum in noxa^<br />
•vers 12. Toen fprak Festus met zyne Raaien , en<br />
gaf daar naa bet volgend antwoord: gy hebt u op den<br />
Keizer beroepen, gy zult ook na den Keizer gaan. De<br />
Keizerlyke Raaden worden ook by JOSEPHUS , B. XIV,<br />
kap. 17, w^&'tvxtot genaamd , en HERODIANUS noemt<br />
hen, lib. VI, cap. 1 o-a»/Jjo»« Qasfejfores) *«} c-up/sctlMvs.<br />
Men gaf ook aan de Keizerlyke Stedehouderen in<br />
de Wingewesten hunne Raaden. — Dus fchryft PAN-<br />
CIROELUS, in zynen Comment. ad Notitiam Dignitatum,<br />
tap, VIII. omnes Provinciarum Magiftratus mum aut<br />
plures Jurisconfultes .fecum ducebant, quorum covfilis fe-.<br />
cunttam jus caufas dekniebnnt-, Hi asfeiTores et condliarii<br />
vocabantur. (Alie de Overheden van Wingewesten<br />
brachten éénen of meer Rechtsgeleerden met<br />
zich, dewelken zy raadpleegden, om volgens het reche<br />
- •« «te
der Apoftelen. Hoofdft. XXV: 12, 13. jar<br />
de zaaken aftedoen. Deeze werden Byzitters en<br />
Raaden genaamd.)<br />
Ten opzichte van deeze Byzitters en Raaden der<br />
Landvoogden vindt men nader beticht by LARDNER,'<br />
de fide Hijhiïi® Evangelie® lib. 1, cap. 2, § 16. p. 183.<br />
ƒ5., en by TE WATER, in eene opzetlykc verhandeling, .<br />
die in het tweede deel der Mifcellanea Duüburgenfia,<br />
p. 51—ói te vinden is.<br />
Ik merke noch aan, dat de rede, waarom de Land.<br />
voogd dit antwoord niet uit zich zeiven alleen gaf,<br />
maar vooraf zyne Raaden liet by zich komen, en<br />
derz.elyer goeddunken hoorde, onder anderen geweest<br />
is, op dat de Jooden meer op zyne Raaden, dan op<br />
hem, misnoegd zouden worden. Hy poogde op alle<br />
Wyzen te verhoeden, dat de Jooden geenen haat tegen<br />
hem opvatteden , het geen hem veei verdriets zoude<br />
hebben kunnen veroorzaaken.<br />
Verfcheidene Uitleggeren, en daar onder CALOVIUS,<br />
merken de volgende woorden, als eene toornige vraage<br />
van den Landvoogd aan, die zy denken, dat misnoegt<br />
was, om dat PAOLUS zich aan zynen Rechtbank<br />
onttrok, en hem daarom voorfpelde, dat deeze beroeping<br />
op den Keizer hem niets zoude baaten. Dan wy<br />
hebben te vooren reeds gezien, dat, en waarom, de<br />
Landvoogd met dit appél van PAULUS zeer wel te vreede<br />
geweest is.<br />
Onder deeze rede verwerpt, LÜTHERUS niet alleen,<br />
maar ook GROTIUS, met het grootste recht, het vraagteken,<br />
het welk wy gemeenlyk in den Text vinden,<br />
en verklaart de woorden van den Landvoogd op volgende<br />
wyze: Wel nu, PADLUS, gy hebt u op den<br />
Keizer beroepen ; ik neem dit appél aan , en zal u ,<br />
gelyk gy begeert, na Rome laaten brengen.<br />
vers 13. Naa eenige dagen kwam de Koning Agrip.<br />
pa , en Berenice te Ccefarea, om i'estus te verwelko-<br />
K k 5 * men.
522 Verklaaring van de Handelingen<br />
men. 'Hpigai hosy»tf»'t»> rivür —— na eenige dagen. Dus<br />
leezen wy ook kap. XXVII: 9: Uwö xe""> }i»yua/*c'i*ui<br />
en by JELIANUS , Var. hist. lib. Hl, cap. 19; rji'a»<br />
fuiiai h»yiK>(tlvetf.<br />
De perfoon , die hier met AGRIPPA kwam, worde<br />
door LUKAS Bernice genaamd , en deezen naam behoudt<br />
zy in de Overzettingen van LÜTHERUS, ERAS.<br />
Mus, en BEZA. Op verfchillcnde wyze wordt deeze<br />
naam uitgefprooken — BERNICE, BERENICE , BERONICE ,<br />
gelyk BECKMAN, de Originibus Latince lingm p. 1152,<br />
gelyk mede DRUSIUS en GROTIUS, hebben aangemerkt.<br />
Dewyl de naam BERENICE onder de Geleerden het gebrui<br />
klykst is, heb ik dien ook in myne overzettinge<br />
gebezigd.<br />
Zy was de Zuster van Koning AGRIPPA , en teffens<br />
zyne byzit; het welk zoo bekend was , dat de Dichter<br />
JUVENA'LIS zelfs van deeze bloedfchande gewag<br />
maakt. Hy zegt, Sat. VI: 158 van zekeren kostbaaren<br />
ring:<br />
Barbarus incestce dedit hunc Agrippa Sorori.<br />
Dat zoo de gemeene fpraak ging, ziet men ook by<br />
JOSEPHUS, B. XX, kap. VII 9 §3. Haare fchoonheid<br />
verwhrf naar ook eenen gemeenzaamen omgang mee<br />
den Keizer TITUS. Ja, men wil zelfs, dat deeze<br />
voorneemcns geweest is, haar tot Keizerin te verheffen:<br />
gelyk SUETONIUS, kap. VII, verhaalt. Dan hy<br />
zag v«n dit voorneemen af, dewyl zy eene Joodin<br />
was. Het geen verder van haar verhaald wordt , ga<br />
ik met Itüzwygen voorby. Men kan het in NOLDIUS<br />
zyne Historia Herodum § 72, en in het Dictionaire van<br />
BAYLE , vinden.<br />
'Ao-;r*'£ie$-a/ betekent hier, iemand bezoeken, en verwelkomen.<br />
Men zie myne aanmerking op kap. XXI: 7.<br />
Dit wis niet Hechts eene enkclde beleefdheid van A-<br />
GRIPPA, maar men hieldt het ook voor zynen plicht,<br />
den
der Apoflelen Hoofdfl. XXV: 14, 16. 523<br />
den nieuwen Keizerlyken Stedehouder te begroeten,<br />
en zich in zyne gunst te beveeien.<br />
vers 14. Naa dat zy aldaar nu eenige dagen geweest<br />
waren, verhaalde Festus den Koninge de zaak. van Paulus,<br />
en fprak: Felix heeft (my) eenen gevangen achtergelaaten.<br />
'A>/9-STO hy verhaalde. Dus fpreeken ook<br />
andere Griekfche Schryveren, die ELSNER aanhaalt.<br />
Ik kan niet nalaaten te denken, dat de Landvoogd<br />
ook hierby ten oogmerke gehadt heeft, het misnoegen<br />
der Jooden tegen zich te verminderen. Wanneer een<br />
Joodfch Koning zelf zyne handelwyze ten opzichte<br />
van PAOLUS goed keurde, moest dit natuurlyker wyze<br />
ftrekken, om het misnoegen der Jooden daar over te<br />
doen afneemen.<br />
vers 15. Toen ik nu te Jerufalem was, verfcheenen<br />
zynentwege de Opperpriesteren en de Oudften der Jooden<br />
voor my, en baden my, dat ik hem ter ftraffe wilde veroordeelen.<br />
A.'*.»» «IT»^»»/, zy baden my, dat ik het<br />
vonnis der verdiende ftraffe over hem wdde uitfpree-<br />
]*en. Deeze manier van fpreeken heeft WETSTEIN<br />
ook by andere Grieken gevonden. Men zie ook de<br />
aantekening van WOLF. '<br />
Dat door a-jeM-wV, de Opperpriesteren, dat is de hoofden<br />
van de Pricstcrfchap met en benevens den eigenlyken<br />
Hoogenpriester verftaan worden, beeft LANGE<br />
aangemerkt. LUKAS fpreekt kap. XXII: 30 en XXIII:<br />
14 ook zoo.<br />
vers 16. Dan ik gaf hun ten antwoord: bet is by de<br />
Romeinen niet gebruiklyk, iemand aan anderen ter ftraffe<br />
overteleveren, maar den gedaagden moeten vooraf zyne befcbuldigers<br />
onder het oog gebracht, en bem moet tyd gelaaten<br />
worden, om zich, ten opzichte der befcbuldiginge,<br />
te verantwoorden. CICERO fchryft in zyne vierde redevoeringe<br />
tegen VERRES (p). Stbenium abfentem inreos<br />
re-<br />
Cp) Örationum T. L part. II- pag. 374, Edit. Grceviance:<br />
VERTAALER.
524. Verklaaring van de Handelingen<br />
retulit, £? causfa indicïa capite damnavit (FJy heeft STEH-<br />
Nius, terwyl hy afweezend was, als fchuldig aangemerkt,<br />
en hem onverhoord ter dood veroordeeld). Op<br />
eene andere plaatze fchryft hy, dat VERRES , onder de<br />
Romeinfche Rechteren; de eerfte geweest is, die zich<br />
dus gedraagen heeft. LARDNER brengt uic deeze redevoeringe<br />
meer piaatzen by , lib. I. de fide Histories<br />
Euangelicts. cap. 10 § 8. p. 404. en PRICEUS uit andere<br />
Schryvers,<br />
De fpreekwyze: x'tlr^ti r, dewelke vers ir<br />
voorkwam, is hier volledig: %* ilras&a, ,;s iemand<br />
aan andere overleveren, om veroordeeld en ter<br />
dood gebrachc te worden.<br />
Een Gedaagde moet zyne befchuldigers voor zich zien<br />
, x*rd -neiT»*; Ï K„> zegt FESTOS , ten einde<br />
hy hunne befchuldigingen kunne hooren, en in ftaat zy,<br />
om zich tegen dezelve te verdeedigen. KAPHELIUS<br />
heeft de fpreekwyze; ««»' ^«V**-,»» x«ju Va^?» T/»e ;, iemand<br />
in zyne tegenwooidigheid aanklaagen, by POLYBIUS ge.<br />
vonden. XENOPHON drukt hec in zynen Hiero, p. 930<br />
op deeze wyze uit: *«r' itps-^fttvt x^my^u, r„ o s ><br />
Tem xnpjidmt houden PRIC^US en WETSTEIN voor<br />
eene Latynfche manier van fpreeken. Locus betekent<br />
by de Latyncn• dikwils de gelegenheid, en teffens den<br />
tyd, om iets te doen; by voorbeeld: dabitur tibi dicendi<br />
•vel respondendi locus (men zal u tyd en gelegenheid geeven,<br />
om te fpreeken, of te antwoorden). Wy hebben<br />
meer andere Latinismi by onzen LUKAS gevonden»<br />
Men zie kap. I: 25. IX: 22 en X: 24.<br />
vers 17, 18, 19. Toen zy nu met elkander bier warenaangekomen,<br />
zette ik my, zonder uitftel, den volgende<br />
dag, op den Rechttrftoel, en liet den Man voor my komen.<br />
De klaagers kwamen voor den dag, maar brachten geen<br />
zoodanige misdaad tegen bem in, als ik verwacht badt,<br />
maar twisten met hem over hunnen Godtsdienst, en ove<br />
zekeren verftorven Man, genaamd Jefus, van wien Paulus
der Apoftelen. Hoofdft. XXV: 17—22. 525<br />
lus zeide , dat hy wederom leevendig wa r<br />
. MnhftU,<br />
«\«/8«AIJ» «••«?» is eene fpreekwyze, waar van de beste<br />
Griekfche Schryveren gebruik maaken; gelyk de Heer<br />
WETSTEIN toont.<br />
mvvvs.<br />
Kap. XXIV: 22 ftaat: *tt&U.Mvf<br />
'EnfV 1<br />
'' dirUi is ook goed Griekfch. RAPHELIUS<br />
toont ons deeze uitdrukking in verfcheidene plaatzen<br />
van POLYBIUS ; PRICJEUS en WETSTEIN by andere<br />
Schryveren.<br />
betekent hier niet bet bygeloof, maar<br />
den Godtsdienst. De Landvoogd zal immers den Joodfchen<br />
Godtsdienst niet, in tegenwoordigheid van eenen<br />
Joodfchen Prince, en eene Joodfche Princesfe, voor<br />
bygeloof gefcholden hebben. Ook hebben wy dit<br />
woord, kap. XVII: 22 in eene onfchuhi^e betekenisfe<br />
ontmoet. ERASMUS en BEZA hebben het<br />
daarom ten onrechte door fuperfiitio (q), Bygeloof,<br />
vertaald.<br />
De Landvoogd fpreekt niet verachtlyk van JESUS,<br />
zoo als het aan fommigen is voortrekomen: maar hy<br />
fpreekt van hem, als van eenen Manne, die hem onbekend<br />
was. Hy hadt, eer hy in het joodfche Land<br />
kwam , zich met den Christelyken Godtsdienst niet<br />
bekommerd, en dus van JESUS weinig, of niets, gehoord.<br />
Hy noemt hem daarom 'UroC» »
525 Verklaaring van de Handelingen<br />
derom bewaaren, tot dat ik bem na den Keizer zal zen.<br />
den. Hier op fprak Agrippa tot bestas: ik zoude den<br />
Man ook voel gaerne eens voillen booren. Morgen zu<br />
bem booren, antwoordde by.<br />
'AWO ?S7C9-«I betekent, niet weeten, wat te doen zy.<br />
Men kan deeze plaatze niet woordlyk vertaaien, maar<br />
moet eene gelykfoortige uitdrukking in onze taaie zoeken.<br />
Ook heeft de Opsteller der Franfche Overzettinge<br />
van Mons dezelve, naar den aart van zyne taaie<br />
vertolkt: Ne facbant, quelle refolutionje devois pren<br />
dre fur cette affaire.<br />
Het woord hdymrn, een onderzoek, komt by veele<br />
andere Schryveren in deeze betekenisfe voor, gelyk<br />
WETSTEIN getoond heeft.<br />
'E/3o»A„' i«ui', ik wilde gaerne. Deeze manier van fpreeken<br />
heb ik by den Redenaar LYSIAS, bl. 320, 41 en<br />
45 van de Marburger uitgaave, gevonden. In het Latyn<br />
zegt men, in dien zelfden zin, vellem.<br />
vers 23. Toen nu den volgenden dag Agrippa en Be.<br />
renice met groote fracht kwamen , en met den Overften,<br />
gelyk nlede met de voornaamste Mannen van de Stad,<br />
de verboorzaale getreeden waren, werdt Paulus, op be<br />
vel van Festus, voor den dag gebaald.<br />
Mir« a-»*.?; QHU/TUFIX; , —— QatTcta-!ct betekent eene<br />
prachtige, en in het oog loopende, optocht. Hoe<br />
dikwils dit woord by POLYBIUS in dien zin voorko.<br />
me, heeft RAPHELIOS aangemerkt. Meer andere Ge.<br />
leerden, welker naamen men by WOLF kan vinden ,<br />
hebben ons dit woord, zoo wel by Heidenfche, als<br />
by Christlyke Schryveren, getoond.<br />
Wy leezen 1 MACC IX: 37 : »ST« a-« ?«5r«,«-r?{ fttyd>.n(f<br />
alwaar van eene Vorftlyke bruiloft gefproken wordt: met<br />
groote pracht , heeft men het daar vertaald. In de<br />
Ou.
der Apoftelen. Hoofdft. XXV: 23—25. 527,<br />
Oude Latynfche Overzettinge leeft men op beide plaatzen<br />
: cum multa ambitione. Deeze Overzetting is niet<br />
alleen goed, maar zelfs cierlyk.<br />
CORNFLIUS NEPOS fchryft, in iita Dionis, cap. 2 ,<br />
van Koning DIONYSIUS, dat hy PLATO te gemoet gegaan<br />
is, en hem in zyne Stad met groote pracht heeft<br />
ingehaald. Dit drukt hy op deeze wyze uit: mugna<br />
cum ambitione Syracufas eum perduxit. EOTROPIOS fchryft,<br />
lib. IV, cap. 4, cum ingenti pompa, en zyn Griekfche<br />
Overzetter: ri> /tsyfcti *of»*->ï.<br />
Tot den prachtigen Optocht van Koning AGRIPPA<br />
behooren ook de groote en aanzienlyke perfoonen 3<br />
die hem vergezelden.<br />
'Dit gevolg der beide Koninglyke perfoonen wordt<br />
c'i xar' t'l'w «wis genaamd. Deeze manier van fpreeken<br />
wordt by andere Schryveren niet gevonden. Intusfchen<br />
is zy niet duister, en de famenhang overtuigt<br />
ons, dat LUKAS 'er voornaame lieden mede bedoelt.<br />
Eenige overeenkomst hier mede heeft de Uitdrukking,<br />
van welke PAULUS zich 1 TIM. II: 2 bedient,<br />
alwaar hy Magiftraats Perfoonen r*» s ,', .Js-a^?<br />
i'.r», noemt; by welke plaatze RAPHELIOS heeft aangemerkt<br />
, t dat POLYBIOS voornaame Mannen T^'S SM<br />
izrt£o%cc7s Hiras noemt.<br />
vers 24, 25. Daar op fprak Festus : Koning<br />
Agrippa, en aue gy Mannen, die bier tegenwoordig zyt!<br />
daar ziet gy den Man, om wien bet geheele Joodfche<br />
Volk te Jerufalem en ook hier, my aangezocht, en geroepen<br />
heeft, dat hy niet langer behoorde te leeven. Maar,<br />
naa dat ik begreepen hebbe, dat by niets gedaan beeft, het<br />
geen den dood verdient, en hy zich ook zelf op den Keizer<br />
beroepen heeft, beb ik heftooten, hem daar heen te zenden.<br />
Deeze aanfpraak: Koning AGRIPPA! klinkt in onze<br />
ooren zeer vreemd; cn noch vreemder moet het ons<br />
voorkomen, dat zelfs degevange PAULUS, kap. XXVI:<br />
a, 7, en 27, deezen Koning op die wyze aanfpreekt.<br />
Dan
528 Verklaaring van de Handelingen<br />
Dan, men moet weéten, dat dit in die tyden het<br />
gebruik was. Ja men fprak- eenen Koning zelfs wel by<br />
zynen blooten naam aan. CYRUS —zeide LYSANDER<br />
tot dien machtigen Koning van Perfien, by CICERO,<br />
de SeneEtute, cap. 17. En in het boek van XENOPHON,<br />
de Monarchia, fpreekt de Wysgeer SIMONIDES zynen<br />
Koning altoos dus aan : » myn lieve Hierö. Een<br />
iegelyk, die ooit de Brieven van CICERO geleezen<br />
heeft, weet, dat men met gewoon was, de voornaamfte<br />
Romeinen op eene andere wyze aan te fpreeken.<br />
De gewoontens zyn veranderlyk , en de beleefdheid<br />
vertoont zich niet aloos onder de zelfde gedaante.<br />
t 'o, *vj***el'Tis betekent: gy, die hier by eikanderen<br />
zyt. De Landvoogd bedoelt daar mede het gevolg<br />
van den Komnge, van het welk in het voorgaande<br />
vers gefproken wordt. GEORG D' ARNAOD flaat derhal.<br />
ven den bal mis, wanneer hy in zyn Boek, de Diis Pare.<br />
dris, cap. 8, p. 42 meent, dat de Landvoogd hier<br />
mede zyne Raaden aanfpreekt , van dewelke vers<br />
12 wordt gewag gemaakt; en zich voor den eerden<br />
houdt, die dit begreepen, en deeze plaatze recht verklaard<br />
heeft.<br />
.Te*rb'yxJ,ui nu betekent, iemand aanfpreeken, van<br />
wien men iets begeert gelyk men uit de plaatzen<br />
van<br />
brengt.<br />
PLUTARCHOS kan zien , die ELSNER hier by<br />
3<br />
Zy febreeuvaden, dat is, zv fielden hun vyandig verlangen<br />
met met befcheidenheid, maar met een woest<br />
gefchreeuw, voor. Het zelfde werdt kap. XVII- 6<br />
door /3««»T**, en kap. XXi: 36 door X ^ T H , uitgedrukt.<br />
Het woord fi^«i in onzen text betekent eigentlyk<br />
: iemand toefc breeuwen, om iets te doen, gelyk<br />
men uit de plaatzen, door WETSTEIN by gebracht,<br />
zien kan,<br />
ö<br />
'<br />
Uit de wyze, op welke de Landvoogd den Koninge<br />
do woede der Joodeu tegen PAULUS' verhaalt, en<br />
tef-
der Apoftelen. Hoofdft. XXV: i6; 27. 529*<br />
teffens van hec appél van PAULUS gewag maakt, zieC<br />
men klaar, dac hem hec laatste niet onaangenaam geweest<br />
is. En die bevestigt het vermoeden, het welk<br />
wy by vers 12 te kennen gaven, dat deeze beroeping<br />
op den Keizer met voorkennisfe en goedvinden van<br />
den Landvoogd gefchied is.<br />
vers 16, 27; Dan dewyl ik Vdegens denzelvén niets<br />
zvkers (r) aan den Heere te fchryven bebbe, beb ik bem<br />
Voor u laaten verfebynen, maar inzonderheid voor u, Koning<br />
Agrippa; ten einde ik, naa gefchied onderzoek (Y),<br />
mooge weeten , wat ik zal fchryven. Want het komt<br />
my onvérftandig voor, eenen Gevangen te zenden, en niet<br />
teffens de befcbuldigingen te melden, die tegen hem worden<br />
ingebracht. Het is waar, het geen de Landvoogd<br />
hier zegt; en hy zoude onverflandig, ja zelfs zeer<br />
belachlyk geharideld hébben, indien hy eenen Gevangen<br />
na Rome gezonden hadt, zonder fchriftlyk te<br />
melden, wat dezelve misdreeven hadt, of waar mede<br />
hy befchuldigd wierdt.<br />
Maar, hoe kwam dit in het geval van PAOLUS te<br />
pasfe ? De Landvoogd konde immers de befchuldigingen<br />
der Jooden tegen hem, en zyne verantwoording,<br />
berichten. Hy konde immers melden, dat hem<br />
by onderzoek gebleeken was , dat PAULUS niets bedreeven<br />
hadt, het geen volgens de Romeinfche vrfxten<br />
ftrafbaar wasi Hy konde 'er byvoegen, dat PAU.<br />
LUS een Roomfch Burger was , en dac hy verplicnt<br />
geweest was, hem na iRome te laaten brengen, dewyl<br />
hy zich op den Keizer beroepen hadt.<br />
Ik weet hier op niets anders te antwoorden , dan,<br />
dat ik den Landvoogd als eenen listigen , maar teffens<br />
beleefden i ftaatkundigen leugenaar aanmerkc»<br />
Hy<br />
(r) 'ArG**tt. Zie myne aanmerking op kap. XXII: 30.<br />
(s) 'Aid*ei
53° Verklaaring van de Handelingen<br />
Hy zag hec als eene beleefdheid, die hem betaamde,<br />
aan, den Koninge hec oordeel over PAOLOS opcedraagen,<br />
en hem ce verzekeren, dac hy daar in zoude berusten<br />
, en ingevolge van het zelve zyn berichc aan<br />
den Keizer opmaaken. Maar teffens bedoelde hy daar<br />
door de Jooden eenigszins te vrede te ftellen, wanneer<br />
z.y hoorden, dat een Joodfch Koning op dezelfde<br />
wyze , als hy, over de zaak van PAOLUS geoordeeld<br />
hadc. Uit hoofde van dit oogmerk noem ik<br />
het eene listige onwaarheid.<br />
'o K»V>5, de Heer. Zoo noemt PLINIUS ook den<br />
Keizer TRAJANUS in zyne brieven aan hem. Wel is<br />
waar, AUGUSTUS enTIBERIUSnamen,uicftaackundigcredenen,<br />
deezen titel niet aan. Den buitenlandfche onderdaanen<br />
waren evenwel gewoon den Keizer met den<br />
naame , Dominus te begroeten ; gelyk wy uic deeze<br />
plaatze zien.<br />
Dat ook in deeze betekenisfe goed Griekfch<br />
js, toont WETSTEIN: Men zoude het anders als eenen<br />
Latinismus, als eene navolging van het Latynfche-:<br />
Significare per literas, hebben kunnen aanzien.<br />
H O O F D S T U K XXVI.<br />
vers t. Toen fprak Agrippa tot Paulus: het is u ge.<br />
oorloofd, uwe zaak voorteftellen. Hier op ftrekte Paulus•<br />
zyne band uit, en hieldt, tot zyne verantwoording , de:<br />
volgende redevoering. De Landvoogd hadt PAULUS moe-,<br />
ten aanfpreeken, en hem beveelen, in tegenwoordig-,<br />
heid van den Koninge te zeggen, het geen hy tot zy-.<br />
nej verdeediging dienftig oordeelde. Dan hy d eet:<br />
AGRIPPA de eere aan, van hem het eerst aantefpree-ken.<br />
De gevange PAULUS naamlyk hieldt eene gepaste:<br />
beichcidenheid in het oog —— hy ftondt daar ftilzwy..<br />
gend»,
der Apoflelen. Hoofdft. XXVli r. 531<br />
gcnd , en wachtte of van den Landvoogd, of van<br />
AGRIPPA, het bevel, om te fpreeken.<br />
Ook fprak de Koning hem zeer vricndlyk aan: liet<br />
-is u geoorloofd, uwe verdeediging •voorteftellen. Waar<br />
op PAULOS onverfchrokken toecradt, als iemand, die<br />
een goed geweeten heefc, en zyne hand uitftrektte ,<br />
ten deele om de aanweezenden tot opmerkfaamheid<br />
te beweegen, ten deele ook, om'met eene beftaanlyke<br />
houding zyne redevoering te beginnen. Deeze byzonderheid<br />
by het begin eener redevoeringe is ons<br />
kap. XIX: 40 reeds voorgekomen.<br />
Eer wy des Aposcels redevoering ftukswyze befchouwen,<br />
zal het niet ondienftig zyn, het hoofdoogmerk<br />
van dezelve te overweegen, en daar door haare ftukswyze<br />
Verklaaring gemaklyker en gegronder te maaken.<br />
Dewyl hy tot eenen Joodfchen Koning'moest fpreeken,<br />
nam hy deeze gelegenheid waar, om eene proeve<br />
te neemen , of hy het zoo verre konde brengen ,<br />
dat de Koning; die, zoo wel als andere Jooden, den<br />
MESSIAS verwachtte , overtuigd wierdt , dat JESOS ,<br />
van wien hy zekerlyk veel gehoord hadt, deeze MES<br />
SIAS was, en hy als zoodanig aan hem geloofde, cn<br />
den Christlyken Godtsdienst aannam. PAULOS , die<br />
zoo veele" Jooden tot deeze overtuiging gebracht en<br />
tot Christenen gemaakt hadt, wenfchtte ook deezen<br />
Koning voor CHRISTUS te winnen. 1<br />
Om dit oogmerk te bereiken , verhaalde hy aan<br />
AGRIPPA , hoe lange hy een Vyand van den Christlyken<br />
Godtsdienst, ja een yverig vervolger der Chris,<br />
tenen, geweest was. De Koning moest hier uit afneemen,<br />
dat hybec Chrisclyk geloof niec ligevaerdig<br />
iof uic ligtgeloovigheid hadt aangenomen — en begcerig<br />
worden, om te weeten, wat hem toch bewoogen<br />
badt, om van eenen Vyand van den Christlyken Gödts-<br />
1 dienst, niet flechts een bclyder en verdeediger, maar<br />
L 1 2 eok
53^ Verklaaring van de Handelingen<br />
ook een Leeraar en Voortplanter van denzelven te<br />
worden.<br />
Hy verhaalde hem daarom omftandig , hoe 'JESÜS<br />
zelf van den Hemel was nedergedaald, en zich aan hem<br />
vertoond hadt — lïoe deeze verfchyning in eenen hemelfchen<br />
glans , waar by die der Zonne niet kondë<br />
haaien, gefchied was, en hoe hy, en zyne reisgenooten<br />
daar door ter aarde waren nedergeflaagén hoe<br />
hy, door dit middel, genoodzaakt geworden was, om<br />
JESUS voor den MESSIAS te erkennen en hoe JE<br />
SOS hem geboodt, den Christlyken Godtsdienst in de<br />
geheele waereld uittebreiden.<br />
Ook zal hy zekerlyk de andere wonderwerken, die<br />
by zyne bekeering voorvielen, den Koninge verhaald<br />
hebben. — Want wy zien, dat LUKAS de redevoering<br />
van PAULUS in een kort beftek gebracht heeft.<br />
Op deeze wyze nu konde het niet anders zyn, of<br />
de Koning moest tot hadenken gebracht worden, en<br />
met ernst beginnen te overweegen, of niet deeze bekeering<br />
van PAULUS een werk van Godt, en of niet<br />
de Godtsdienst, dien hy predikte, waarachtig en van<br />
Godtlyken oorfpronge, was. Ook begon hy tot Overtuiging<br />
te komen , daar het licht der waarheid hem<br />
helder in de oogen fcheen. — Dan, wat hem de oogen<br />
toefloot, en van verder nadenken afhieldt, zulleh wy<br />
vervolgens by vers 28 zien.<br />
vers 2, 3. Ik achtte my gelukkig, Koning Agrippa,<br />
dat ik my op heden, voegens alles., tsaar mede de Jooden<br />
my befcbuldigen, voor u zal verantwoorden ; inzonderheid ,<br />
dewyl gy in alle de gewoontens en twistvraagen der<br />
Jooden wel bedreeven zyt. Ik bidde u daarom, om my<br />
met geduld aantehooren. De Apostel fchikt het begin<br />
zyner redevoeringe op zulk eene wyze, dat de Koning<br />
opmerkfaam , en geneegen moest worden , om<br />
hem te hooren! Hy betuigt naamlyk , dat hy hem voof<br />
den besten Rechter in zyne zaak aanzag, dewyl hy<br />
(de
der Apoftelen. Hoofdft. XXVI: 2, 3. 533<br />
('de Koning) z e]f een Jood was, en uit dien hoofde<br />
in ftaat, om over de twistzaaken , over welke hy met<br />
de Jooden in verfchil was, te oordeelen.<br />
Deeze beleefdheid was denKoninge aangenaam, en<br />
voor den Apostel niet onbetaamlyk , dewyl het met<br />
de waarheid overéén kwam, Hv wektte 'er de opmerkfaamheid<br />
van AGRIPPA door 'op, en loktte de zelve<br />
noch meer uit, door zyn ootmoedig verzoek: ik<br />
biddeu, dat gy my wilt aanboor en, dat is,<br />
laat u myne eenvouwige, en niet naar den trant der<br />
redenaaren gecierde , redevoering niet verdrieten ,<br />
maar hoor my, ten einde toe, met dezelfde eoedheid,<br />
ö<br />
Qm 'sKonings gunst uittelokken , bedient hy zich<br />
roch van twee beleefdheden. Vooreerst zegt hy, ik<br />
ycrblyde my, en acht het voor myn grootst geluk dat<br />
ik tot u myne verantwoording zal richten. En ten<br />
tweeden betuigt hy, thans voor hem, als voor zynen<br />
Rechter te ftaan, dewyl de Koning zoo genadig was,<br />
dat hy over zyne zaak een rechterlyk vonnis wilde uit-<br />
(preeken, waar aan hv zich met een gerust vertrouwen<br />
onderwierp. Dit drukken de woorden ,'*/«-.» uit die<br />
de meefte uitleggeren onverklaard gelaateu, maar GRO<br />
TIUS gebrekkig verklaard heeft , voor zoo verre hy<br />
het vertaalt:. inuvoe tegenwoordigheid. Dat dit iwi gebruikt<br />
wordt , wanneer men voor eenen Rechter ftaat , en<br />
tot denzelven eene redevoering houdt, is, by kap.<br />
XX11.1: 30. reeds getoond.<br />
PAULUS verzekert derhalven hier mede den Kor in»,<br />
dat hy hem gewillig en met blydfchap voor zynen Rechter<br />
aannam. Hy kat 'er de rede, waarom hy op riem<br />
zulk een goed vertrouwen ftelde, terftond op volsenj<br />
te weeten, dewyl hy in de zaak, over welke de twist<br />
liep, geen vreemdling, maar in die verfchillen wel bedreeven<br />
was. ,<br />
L I 3 De
j34 Verklaaring van de Handelingen<br />
De woorden, waarmede PAULUS , of liever LUKAS ,<br />
dit uitdrukt, worden , zelfs by den grooten CAMERA,<br />
RIUS, als eenen Solcecismus aangemerkt, dewyl met hec<br />
woord ircv (in genitivo), «W« (z/z acciifativo) verbonden<br />
wordt, ERASMOS wil nu eens het woord £»»•« in è'»r»ï<br />
veranderen, dan eens het woord e
der Apoftelen. Hocfdft. XXVI: 2, 3. 535<br />
'TMIK tV» ToijTiorai» xlytii EIAOTAS, ÏTI } x, r, T10TI<br />
est vobis auscultandum illorum orationi, jcientibus % of,<br />
cum fciatis £fc.<br />
Niet volmaakt gelyk, maar ook niet geheel ongelyk,<br />
is eene plaatze by JELIANOS, Var. Hijt. II: 13.<br />
alwaar ?»^s»tfot« betekent: dewyl zy nydig waren,<br />
en dus, in plaatze van cp^nt^s, «V«v gebruikt wordt.<br />
Wy zien dus, dat wel weinig, maar nochtans fommigen<br />
der beste Grieken dus gefproken *hebben. Dan<br />
hier uit volgt noch niet, dat het het beste Griekfch is.<br />
De welfpreekendfte Schryveren laaten wel eens eene<br />
fpreekwyze, van het gemeen ontleend, in hunne rede»<br />
nen vloeyen, gelyk ik in myn Programma, de Latinitate<br />
Plebeja
$3$ Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 4, 5. Wat nu myn leeven, van myne jeugd af-, -<br />
betreft, zoo als ik bet naamlyk van den beginne af te Jefufalem<br />
onder myn Volk beb doorgebracht, het zelve is al.<br />
len Jooden bekend, zu zy het anders willen getuigen: te<br />
weeten dat ik, als een Pharifeeuw, volgens de alletJlrengjle<br />
party in onzen Godtsdienst, geleefd bebbe. Hier mede<br />
ftelt PAULUS den Koninge voor, dac hy van jongs' af,<br />
niet flechts een Jood , en een oprecht Jood, maar één<br />
van de allery verigfte Jooden , geweest was. Om zich<br />
op getuigen te kunnen beroepen , fpreekt hy alleenlyk<br />
van dien tyd, toen hy, om zich op de weeten fchap,pen<br />
toeteleggen, het eersc te Jerufalem.zich ophicldt ,<br />
als mede van dien, toen hy naderhand wederom in die<br />
ftad kwam. Hy geeft teffens te kennen, dat hy op<br />
beide deeze tyden zulk eenen wandel gevoerd hadc,<br />
dat zyn goed gedrag in geheel Jerufalem bekend,<br />
was,<br />
Hy beroept zich op het getuigenis van die geenen.,<br />
die van dien tyd noch in leeven waren, en zegt, dat<br />
zy dit zouden moeten getuigen, zo zy maar wilden.<br />
Met dit byvoegzel verklaart hy juist niet te gelooven,<br />
dat zy allen hem dit goed getuigenis zouden<br />
weigeren. Men drukt zich ook wel op die wyze uit,<br />
wanneer men denkt, dat iemand eene zaak niet gaerne<br />
zal willen, getuigen, maar evenwel ook, hec geen openbaar,<br />
en aan de geheele ftad bekend is, niét durven<br />
weigeren. Hy hoopc derhalven, dac de Jooden,<br />
indien men hen daarna vroeg, dit zouden bekennen.<br />
En waarom zouden zy dit niet bekend, hebben, daar.<br />
zy hec, behoudens alle hunne kwaadaartigheid tegen<br />
h'em konden doen? Zy konden naamlyk zeggen, dat<br />
hy, wel is waar, in zyne jonge jaaren, 'één der vroomfte<br />
en geliefdfte Pharifeeuwen geweest was; maar dac<br />
hy nu al zynen roem verloorerj hadt, en van eenen<br />
yverigen Pharifeeuw een aanhanger van den Valfcben<br />
MESSIAS geworden was, en in de geheele waereld, in*
der Apoflelen. Hoofdfl. XXVI: 4—7. 5 3 7<br />
Zpnderheid onder de Jooden, de grqotfte onrust verporzaakt<br />
hadc.<br />
De woorden pr» *v« worden meeimaalen by het begin<br />
van een verhaal gebruikt — creberrime legitur in<br />
prineipiis Orationum, & ubi narratio inftituitur, fchryft<br />
STOLBERG cap. XVII de Sotacismisp. 87. Over het gebruik<br />
deezer woorden , dewelken vers 9 wederom voorkomen,<br />
handelt DEVARIUS, cap. XIII de Particules linguct<br />
Grcecce, p. 107 fq. breedvoerig; gelyk ook ELSNER by<br />
LUK. III: 18.<br />
3<br />
By de woorden : -rit<br />
t moet men aanmerken, dat het laatfte *i> het<br />
eerfte verklaard, en dac deeze woorden dus moeten<br />
omfchreeven worden;. myn leeven , van myne jeugd<br />
af, toen ik naamlyk, als een Jongeling, te Jerufalem<br />
gewoond, en my aldaar, naa verloop van veele jaaren,<br />
aldaar wederom opgehouden hebbe. . Hy fpreekt<br />
niet van den tyd, dien hy in zyne geboorteplaacze<br />
hadt doqrgebracht, dewyl hy van zyn gedrag, aldaar<br />
gehouden, thans geene getuigen konde bybrengen.<br />
'H ei*giihF*T« *WJS, de ftrengfte SeEte, dus wordt<br />
hier die der Pharifeeuwen genaamd. JOSEPHUS noemt<br />
dezelve, in zyne Leevensbefchryvinge, kap. XXXVIII<br />
ook: «Vair»» ttA0t fcsï *'* ?
538 Verklaaring van de Handelingen<br />
wegens de boope op de belofte, door Godt aan de Vad<br />
gedaan: welke (belofte) nochtans onze twaalf gejlach<br />
hoopen te 'erlangen, terwyl zy onophoudlyk, dag en nac<br />
den Godsdienst waarneemen. Wegens deeze boope,<br />
ik) worde ik, Koning Agrippa! door de 'Jooden aangeklaagd.<br />
Ik verwondere my, dat fommige Uitleggeren<br />
onder welke ZEGERUS, GROTIUS en HAMMOND bchooren<br />
van gevoelen zyn, dat PAULUS hier van de hoop<br />
der Opftandinge op den jongften dag fpreekt.<br />
Door het geen Godt den Vaderen beloofd beeft wor<br />
immers duidelyk de MESSIAS verftaan. En daar over<br />
werdt PAULUS immers door de Jooden verketterd, en<br />
des dood waardig geoordeeld, dat hy predikte dat de<br />
beloofde MESSIAS reeds gekomen was, en dat men JE<br />
SUS als zodanig hadt aantemerken.,<br />
Daarenboven kan hier in geenen deele de hoope der<br />
Opftandinge en des eeuwigen leevens bedoeld worden,<br />
dewyl de fterkfte party onder zyne vyanden , de Pharifeeuwen,<br />
het een en ander niet loocïieuden, maar met<br />
den zeiven yver beweerden.<br />
Men zal zeggen, de Uitleggeren, die dit gevoelen<br />
f taande houden, hebben evenwel het achtfte vers, waar<br />
op zy zich kunnen beroepen. Het is waar ; dan zy<br />
hadden dit vers van nader by behooren te befchouwen,<br />
dan zouden zy gezien hebben, dat het zelve hun gevoelen<br />
in geenen deele begunftigc. Of konde PAULUS<br />
misfchien tot de Pharifeeuwen zeggen , dat de Opftanding<br />
der dooden ten geenen dage door hen geloochend,<br />
en voor eene onmoOglyke zaak gehouden werdt ?<br />
PAULUS vaart voort, en zegt, dat alle de twaalf ftam k<br />
men van Israël met een groot verlangen op den MES<br />
SIAS wachten, 'ïif u'i, te weeten, eVayyiAi'*» (u), zegt<br />
hy,<br />
' (u) Dus heeft BEZA het ook vertaald, by wien men leest,<br />
ad quam premisjionem duedecim ttidus nostrce Jperant,fe peryenturas.
der Apoflelen. Hoofdft. XXVI: 8. 539<br />
hy, zy boopen te komen; dat is, zy hoopen , dat de<br />
MESSIAS komen zal. By hunnen geheelen Godtsdienst,<br />
dien zy dag en nacht yverig (y) waarneemcn s hoopen<br />
zy op den MESSIAS.<br />
De twaalf Hammen van Israël waren , wel is<br />
waar, niet meer alleen in hunne oude, afzonderlyke,<br />
woonplaatzcn ; ook waren de Stamregisteren van tien<br />
Stammen verlooren gegaan ; zoo dat weinigen meer<br />
wisten, tot welken Stamme zy behoorden. Maarevenwel<br />
uit deeze tien Stammen waren 'er noch zeer veelen<br />
in de waereld; ja van dezelve bevondt zich eene groote<br />
menigte in het Joodfche Land, onder de eigenlyke<br />
zoo genaamde Jooden vermengd; gelyk FRANTZIUS ,<br />
Orat. 127 p. 82
54o Verklaaring van de Handelingen<br />
getuigde. De Jooden geloofden noch op het woord<br />
van hunne Hoogepriefter, volgens het verhaal van<br />
MATTH. XXVIII: 15, dat JESOS niet opgeftaan, maar<br />
noch dood, was. Deeze was derhalven de Opftanding,<br />
die de Jooden volftrekc niet wilden gelooven te<br />
weeten, die van JESUS.<br />
Dat PAULUS niet van de afgemeene Opftanding der<br />
dooden fpreekt,. geeft hy ook daar door te verftaan , dewyl<br />
hy niet TOV? »i* ê.» s zegt , maar »s* ?*t! 5 ( » Hy<br />
zegt niet, dat zy de Opftanding der dooden (r„\ «Vs-«-<br />
«•., >sx éa,) niet wilden gelooven; maar, dat zy niet<br />
wilden gelooven , dat Godt dooden zoude opwekken.<br />
Hy zoude duidelyk hebben kunnen zeggen ; dat Godt<br />
Jefus beeft opgeivekt. Dan zyne uitdrukking is nu evenwel<br />
duidelyk genoeg, om te kunnen zien, dat hy niet<br />
van de toekomftige Opftandinge van alle dooden fpreekt<br />
—— en dus dat hy eene andere Opftanding moet be.<br />
doeld hebben.<br />
Hy fpreekt indefinite (onbepaald); en in zulke ge,<br />
vallen is het niet vreemd, dat men zich in het meervouwige<br />
uitdrukt, wanneer men zelfs maar van ééne<br />
pcrfoon in het byzonder voor heeft te fpreeken. Wy<br />
hebben kap. XVII: 18 en XXI: 28 een foortgelyk<br />
voorbeeld gevonden; waar by men myne- aanmerking<br />
gelieve natezien.<br />
f Ik kan niet nalaaten, hier by aantemerken, dat onder<br />
de Uitleggeren de Heer LINDHAMMER de rechte<br />
mee-<br />
(w) De .Latynfche taaie heeft een gebrek r dat daar ia<br />
geene geflachtwoorden (articuli) zyn. Zy drukt daarom tuf***<br />
en TCVS nn.gf.ii op dezelfde wyze uit, door mcrtuos. Deeze dubbelzinnigheid<br />
in het woord mortuos heeft veele Uitleggeren verleidt,<br />
om'te denken, dat de Apostel hier vai alle dooden,<br />
en derzelver toekomftige Opftandinge fpreekt. Ja ook in de.<br />
Hollandfche, Franfche en Engelfche Overzettingen leest men:<br />
de d'.oacn. Maar onze LUT/IER heeft het te rch' vertaald :<br />
totëj (Bttt to&te öufcr-fljccfVr (dat Godt. dooden opwekt). " :
der Apoftelen. Hoofdft. XXVI: 8. 541<br />
meening van den Apostel gevat , en zyne woorden<br />
recht verklaard heeft. PAULÜS , zegt hy, doelt bier<br />
voornaamlyk op Jefus, als den verreezen Mesfias.<br />
Ik moet 'er noch twee aanmerkingen byvoegen ;<br />
waar van de eerfte hetwoordeke: T), de andere: É
J4 2<br />
Verklaaring
der apoftelen. Hoofdft. XXVI: 5— I r. 543<br />
7.00 veel moest doen, als ik maar immer konde. En dit<br />
heb ik ook te Jerufalem gedaan , en veelen der heiligen<br />
in de gevangenisfe geflooten; waar toe ik van de Opperpriesteren<br />
macht hadt bekomen. Ook gaf ik 'er myne ftem<br />
toe, wanneer zy gedood mofsten worden. En ik ging<br />
dikwils in alle Synagogen, en voerde ze ter ftraffe, en<br />
poogde ze te dwingen , dat zy (CHRISTUS) zouden lasteren<br />
; ja ik was recht verwoed tegen hen, en vervolgde<br />
ze zelfs tot in de buitenlandfcbe Steden. Dat e"
544 Verklaaring van de Handelingen<br />
hem ééns. Ten opzichte van de laatste moet ik hein<br />
myne toeftemming weigeren, dewyl PAULUS duidelyk<br />
genoeg van het dooden van Christenen fpreekt, het<br />
welk naa de ftecniging van STEPHANUS plaats vondt.<br />
* .<br />
De woorden: j)'»«V* a<br />
^» («WoJs) p\xT , hebben<br />
de Uitleggeren verkeerd verftaan, als of de Christenen<br />
zich daadlyk hadden laaten dwingen, om JESUS<br />
te verloochenen, ja zelfs te lasteren (z). LANGE<br />
vraagt daarom , of deeze Christenen daar door eene<br />
zonde tegen den Heiligen Geest begaan hebben? Waar i<br />
op hy antwoordt, dat het geweld, het welk men hun<br />
aandeedt, hunne misdaad minder maakte , en dus dat<br />
het alleen eene zonde tegen des Menfchen Zoon geweest<br />
is.<br />
Dan' deeze woorden hebben eene geheel andere betekenis<br />
; te weeten , dat PAULUS getracht heeft, de t<br />
Christenen zoo verre te brengen, dat zy JESUS ver- 1<br />
loochenden , en hem voor eenen valfchen MESSIAS<br />
verklaarden. Verba aEtiva fcepe Jïgnificant non acïionem<br />
ipfam , fed ftudiup et conatum agendi (werkwoorden , 5<br />
die eene daad te kennen geeven, betekenen dikwils d<br />
niet de daad zelve, maar eene pooging, om dezelve i<br />
te doen) — dus luidt by GLASSIUS Can. VIII de<br />
Verboi.<br />
In deeze betekenisfe vinden wy het woord a\»yx«'£j
der Apoftelen. Hoofdft. XXVI: 12—2 r. 545<br />
Hec gelykfoortigst voorbeeld vinden wy 1 MACC. II:<br />
15: de Hoofdlieden van Koning Antiocbus dwongen de<br />
Jooden tot afval, xnratxyxx^mt', rit uiromriM. Dicbe.<br />
tekenc buiten. twyfel : zy poogden ben , door geweld ,<br />
tot afval van den Joodfeben Godtsdienft te brengen. De<br />
Hoogduitfche Overzetter heefc het zeer goed uitgedrukt:<br />
©ie f'ctmca / Ut 3uïcn ju ttütsmJ wit QUctut (Stftijt<br />
«tytfaDat.<br />
Deeze plaatze bewoog LINDHAMMER, om de woorden<br />
van PAULUS iq dier voege te verklaaren: " hy<br />
„ dwong hen , zoo veel dit in hem was, en zyne<br />
3, poogingen vermochten. Want getrouwe en ftandvastige<br />
Christenen deeden het daarom evenwel<br />
„ niet. "<br />
ven 12 lot 18. Het geen PAULUS hier, van het<br />
twaalfde, tot het einde van het achttiende vers verhaalt,<br />
hebben wy by kap. IX, reeds opgehelderd.<br />
Aldaar heb ik vooreerst de drie vernaaien, nopens de<br />
bekeering van PAULUS in eene behoorlyke o veréén -<br />
Remming gebracht; en vervolgens by alle ftrydigheden,<br />
die zich daar in fchynen ce vercoonen, klaar en<br />
duidelyk getoond, dat het geene Itrydigheden zyn.<br />
De woorden iV T ;, met dewelken het twaalfde ver»<br />
begint, zyn ons kap. XXIV: 18 ook reeds voorgekomen,<br />
en aldaar verklaard.<br />
vers 19 , 20, 2i. Deezer bemelfche verfchyninge nu %<br />
Koning Agrippa ! ben ik niet ongehoorzaam geweest ;<br />
maar ik beb eerst den geenen, die te Demascus en te Jerufalem<br />
woonen, naderhand in alle plaatzen van het'Jood-<br />
Jche land, en ook den Heidenen, verkondigd, dat zy boe.<br />
te moeten doen, en zich tot Godt bekeeren , en ook werken<br />
doen, met de boete overéénkomstig. Deeze is de oorzaak<br />
, waarom de Jooden my in den Tempel gevangm<br />
genomen, en voorgehad hebben, my te dooden. Naa dac<br />
de Apostel het geheel geval, betreffende de verfchyning<br />
van JESUS, aan hem gefchied, verhaald, en ge.<br />
VI. Deel. M m toond
546* Verklaaring van de Handelingen<br />
toond hadt, dat dezelve van dien aart geweest was,<br />
dat hy daar door volkomen was overtuigd geworden ,<br />
dat dé perföon , die aan hem verfcheen , JESUS was,<br />
dien de Jooden hadden omgebracht, maar die nu, uit<br />
het graf verreezen , op zynen hemelfchen troon zat<br />
—• fprak hy den Koning wederom aan, en vraagt hem<br />
als het ware, of het mooglyk zy , zulk eene volkome<br />
overtuiging te hebben, dat hy JESUS gezien en zyn<br />
genadig bevel gehoord hadt, en nochtans aan dit bevel<br />
ongehoorzaam te zyn; en of hy daar door niet<br />
gedrongen geweest was, bet bevel van deezen Hemelfchen<br />
Heere met blydfchap na te komen.<br />
Ik ben, zegt hy, deezer Hemelfche verfebyninge niet<br />
ongehoorzaam geweest, dat is , ik heb JESOS, die my van<br />
den Hemel verfcheen, in het geen hy my geboodt,<br />
gehoorzaamd.<br />
•Aa-fSiis kan ook ongeloovig betekenen ; gelyk bet<br />
ongeloof dxéiS-e'ii» genaamd wordt. Maar hier vooronderftelt<br />
de Apostel, dat hv van de waarheid, dat JE<br />
SUS het was, die hem verfchren, reeds overtuigd geworden<br />
was, en dezelve geloofde; zynde zyn oogmerk<br />
alleen , den Koninge het noodzaaklyk gevolg en uitwerkfel<br />
van dit zyn geloof te doen opmerken; te wee«<br />
ten, dat hy thans ook JESUS, zynen Heere, gehoorzaam<br />
was geworden. Wat JESUS hem geboodt,<br />
en waar in hy hem dus gehoorzaamheid betoonde ,<br />
verhaalt hy den Koninge in het volgend vers. In<br />
plaatze van inobediens (ongehoorzaam) heeft BEZA<br />
het door rebellis (weerfpannig) vertaald; welk woord<br />
hier noch noodzaaklyk, noch gepaft (z) is.<br />
(z) Niet noodzaaklyk, maar wel zeer gevoeglyk en gepast.<br />
Want, zo PAULUS waarlyk overtuigd was, dat JESUS het was,<br />
die hem verfcheen, en dus niet konde twyfelen of Godt hadt<br />
hem, ten bewyze van zyn Mcsfiasfchap, van de dooden opgewekt;<br />
was het eigenlyk gezegde weerfpannigheid, (rebellie)<br />
tegen zynen wettigen Koning, hem gehoorzaamheid te wei'<br />
geren. VERTAALER.
der Apoftelen. Hoofdft. XXVI: 22, 23. 547<br />
'E*-
548 Verklaaring van de Handelingen<br />
had hebben, dewyl hy het vertaald heeft:- in bunc<br />
usque diem perftiti (tot op deezen dag heb ik volhard)<br />
gelyk ook ERASMUS, in wiens Parapbrafis wy leezen:<br />
fulfifto usque in hodiemum diem , ik ben tot beden<br />
no.h in wezen. Ik twyfele niet, of dit laatste<br />
zy de meening van PAULUS, alhoewel deeze manier<br />
van fpreeken, zoo veel ik weete, op andere plaatzen<br />
niet voorkome.<br />
Dat ft«gr»e.~4* zooveel als preien betekent, wecten<br />
wy reeds uit kap. XXII: 18, en XXIII: ir. Wanneer<br />
PAULUS zegt, dat hy kleinen en grooten predikt, heeft<br />
hy daar mede het oog op den Koning; en hy verftaat<br />
dus, door de kleinen menfchen van geringe omftandigheden<br />
, en door de grooten de aanzienlyken van deeze<br />
waereld. Kap. VIII: 10 betekende<br />
£* { fuyd^cv, jongen en ouden. Maar hier worden door<br />
' 1<br />
**< f«/-/«5 geringe'en aanzienlyke menfcben v<br />
ftaan. Want dat ook in die betekenisfe deeze manier<br />
van fpreeken dikwils voorkomt, toont VORSTIUS, cap.<br />
XXV. de Hebraismis N. T. p. 77. fqq.<br />
PAULUS geeft dan in die woorden te kennen, dat<br />
het Evangelie ook den grooten van deeze waereld<br />
moest gepredikt, en ook hun de weg ten Hemel aan.<br />
geweezen worden. Hy tracht daar'door den Koning<br />
opmerkfaam te maaken, en eene vuurige begeerte by<br />
hem optewekken , om de eigenlyké natuur Van den<br />
Christelyken Godtsdienst, en de 'bewyzen voor deszelfs<br />
Godtlykheid te leeren kennen.<br />
Dewyl de Koning een Jood was, verzekert PAULUS<br />
hem intusfehen, dat alles, het geen JESUS gedaan en<br />
geleeden heefc, door MOSES, en de andere Propheeten,<br />
voorfpeld is; als welke gezegd hebben, dat de<br />
'MESSIAS moest lyden en fterven, maar ook wederom<br />
opgewekt worden, en dat hy, zoo wel den Joodfchcn<br />
Vo'ke , als den Heidenen, de waare leere, aan de<br />
eersten zelf, aan de anderen door zyne Apostelen, zou.<br />
de voorftellen.<br />
Dee-
der Apoflelen Hoofdfl. XXVI: 22, 23. 5 4 9<br />
Deeze leere noemt PAULUS een licht. En te recht,<br />
wam niet alleen de Heidenen bevonden zich, met betrekkmge<br />
tot den Godtsdienst, in de dikftc duifternisle<br />
, maar ook by de Jooden was de reine Godlvke<br />
leere door valfche verklaaiingen, en Menfchlvke bvyoegfe<br />
en grootlyks verduiflerd. Naar alle waarfchyn-<br />
Jykheidt hadt PAULUS de voorzegging van IESIAS aangaande<br />
den MESSIAS, die wy JES. LX: 1, 2, 3, vinden<br />
, voor den geest: wordt licht, want uw licht<br />
komt Duisternis bedekt bet aardryk, en donkerheid de<br />
Volken. Ook de Heidenen zullen in bet licht wandelen.<br />
Dat £Vook dat, quod, betekent, hebben wy vers 8<br />
gezien. De Apostel noemt MOSES bv naame, en herinnert<br />
den Koninge daar door de voorzegging, Öewelke<br />
reeds in den aanvang der waereld /GEN III-<br />
15 gedaan is.<br />
Tixïvró; betekent eigcnlyk iemand, die lyden kan. De<br />
Zoon van Godt, naamlyk, moest een menfeh worden ,<br />
en dus de natuur aanneemen , volgens welke hy ook<br />
gedood konde worden , dewyl de menfchen , door<br />
zynen dood, het leeven, het eeuwig leeven, verkrygen<br />
moeiten. Christus moest lyden, zegt onze Zaligmaaker<br />
zelf, LUK. IX: 22 en XXIV: 46.<br />
CHRISTUS wordt de eerste genaamd uit de Öpflandinge<br />
der dooden, «-fa,>,s »g «W«'«M«S nxe£< —, dat i* de<br />
eerste van de dooden, dewelke opftonden. Men "heeft<br />
dit zoo te verftaan dat hy de eerfte is , die opftondt,<br />
en naderhand niet wederom geitorv;m is, maar<br />
:zyn nieuw leeven behouden heeft, cn to' in eeuwi -<br />
beid zal behouden. Want allen, die vóór CHRISTUS<br />
1 opgewekt werden, zyn allen wederom g-ftorven. en<br />
moeten noch op eene algemoene opftanding wachten,<br />
tn deeze betekenisfe wordt by COL. I: n; cn ÖpENB,<br />
I. 5, *è*i*~it ïs* i&fg,, genaamd. En PAULUS<br />
:zegt, KOM. VI: 9. Christin, die van de dswden is op.<br />
; gewekt, flerft nu niet weder, en de dood beeft geene beer-<br />
Jchappy over hem.<br />
b<br />
M m 3 v m
550 Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 24. Terwyl hy dit. nu tot zyne verantwoording<br />
zeide, fprak Fejlus met eene flerke flemme: gy raast,<br />
Faulus! uwe groote geleerdheid (fl) maakt u rauzend.<br />
Dat de Landvoogd den Apostel, midden in zyne redevoeringe,<br />
niet maar aanfpreekt, maar met eene Herke<br />
ftemme toeroept, is een teken van zyn ongenoegen,<br />
zoo wel als van zyn verlangen, dat PAOLOS een<br />
einde mocht maaken met fpreeken.<br />
PAOLUS hadt zyne redevoering niet tot hem gericht,<br />
maar tot den Joodfchen Koning, dien, het geen hy<br />
zeide, niet vreemd konde voorkomen, fchoon hy hec<br />
in alle (bukken niet met hem ééns was.<br />
Daarentegen toen de Landvoogd hoorde , dat PAU<br />
LUS eene Hemelfche verfchyning gehadt hadc —< dac<br />
een inwooner van den Hemel coc hem was nedergedaald<br />
, en in eenen glans van hec helderst llchr coc<br />
hem gefproken, en hem tot den Leeraar der geheele<br />
waereld aangefteld hadt dat die zelfde perfoon<br />
door de Jooden gedood was, maar ook wederom opgeftaari<br />
, en ten Hemel gevaaren cn dat dit een<br />
oud Propheet, met naame MOSES , en noch andere<br />
Prcpheeten , voorfpeld hadden toen hy dit hoor.<br />
de, zeg ik, hoorde hy zaaken, van dewelke hy te<br />
vooren ^ niets geweeten hadc, en die hem daarom<br />
geheel ongelooflyk moescen voorkomen.<br />
Wat wonder derhalven , dat hy dacht, dat PAULUS<br />
in eenen droom, of in eene raazerye van eenen verhitten<br />
Geest, hoedaanig aan de Propheeten en Dichters<br />
in het Heidendom werdt toegefchreeven, fprak?<br />
En van deezen aart is de raazery, die de Landvoogd<br />
den Apoftel toefchryfe.<br />
Ik zie, zegt hv verder, dat gy een zeergeleerd man<br />
zyt , die 'nacrltig in de oude Propheetifche boeken<br />
leest. Gy wordt daar door even zoo verhit , als die<br />
lieden waren; gy droomt met de oogen open, en zyt<br />
zoo<br />
(n) Dat ygaftpxru; gelyk het Latynfche lit'erce, de geleerdheid<br />
betekent, heb ik by Jon. Vil; 15 reeds getoond.
der Apoflelen. Hoofdfl. XXVI: 24—27. 55 r<br />
zoo vol verdichtfelen , als uwe oude waarzeggeren.<br />
Gy zult daarom my, en allen , die hier tegenwoordig<br />
zyn, eenen aangenaamen dienst bewyzen, indien gy<br />
wilt ophouden te fpreeken, en ons uwe harslenfcnimmen<br />
voortefteilen,<br />
•vers 25, 26, 27. Maar by fprak: Hoogedele Feftus ,<br />
ik raas niet, maar ik fpreek waaie en verjtandige woorden.<br />
Want de Koning is van deeze zaaken kundig, tot<br />
voien ik ook zonder eenigen fchroom fpreeke; want ik ben<br />
verzekerd, dat bem van deeze zaaken niets onbekend is;<br />
vademaal dit niet in eenen boek is gefchied! Gelooft gy,<br />
Koning Agrippa! dep. Propbeeten? ik weet, dat gy clezelven<br />
gelooft. Het was billyk, dat de Apostel dat<br />
vonnis, over zyne redevoeringe uit onkunde geveld,<br />
met geduld verdroeg , ja met deezen blinden Heiden<br />
medelyden hadt. Daarenboven, dewyl FESTÜS de Regent<br />
over het geheele land was, en hy zich in deszelfs<br />
macht bevondt, antwoordde hy hem met allen<br />
eerbied. Hoogedel Heer (*), fprak hy, ik ben geenszins<br />
verward van zinnen; ik ben geenszins een droo«<br />
mer of geestdry ver ik ben wel by myn verltand,<br />
en het geen ik gefproken hebbe, is"waarachtig, cn<br />
wel gegrond.<br />
Dat w»4»dt&m een goed en gezond verftand, c-acp^uu<br />
een verftandig Man, en a-uxp^u, by goed verfland zyn<br />
(Jqnie mentis tsfe) betekent, is bekend. ELSNER heeft<br />
by MARK. V: 15 eenige plaatzen bygebracht, in welke<br />
dit laatste woord uitchuklyk tegen raazerye (mama)<br />
wordt over^efield. Het zelfde doet RAPHELIUS by<br />
onzen tegenwoordigen text.<br />
Ten<br />
(b) By dc gelykluidende plaatzen , in welke deeze titel voorkomt,<br />
door- my in de Btbliotheca Bremenfis opgegeevcn, op welke<br />
ik my by LUK. I: 3 beroepen hebbe, voeg ik noen zeker oud<br />
opfchrift, by THOM. SMITH, in zyn boek Septem AJm Eccle.<br />
fits p, 18 te vinden, in het welk een gantfche Raad srg**i>«<br />
/3a
55 2 Verklaaring van de Handelingen<br />
Ten dien einde de Landvoogd deeze tegenfpraak van<br />
PAULUS minder euvel zoude duiden, ftei.t de Apostel<br />
dezelve niet alleenlyk zeer eerbiedig voor, maar beroept<br />
zich ook op den Joodfchcn Koning. Deeze,<br />
zegt hy, is van alles, hetgeen ik thans verhaald heb.»<br />
be, wel onderricht, dewyl het geen met JESUS, ZOO<br />
wel als met my, is voorgevallen, onder de Jooden<br />
eene bekende zaak is, vermits alles in het openbaar,<br />
en niet in eenen hoek (cj, is gefchied. Om die rede<br />
heb ik-*ê'fV
der Apoflelen. Hoofdft. XXVI: 28 553<br />
niet. Hy antwoordt daarom zelf op zyne vraage, en geeft<br />
daar door te kennen, dat hy alleenlyk bedoelde, zyne<br />
Heidenfche toehoorers, en wel inzonderheid den Landvoogd,<br />
te overtuigen, dat de Koning dit, zoo wel als<br />
hy zelf, geloofde en voor waar hieldt.<br />
Deeze zyne vraage is dus eigenlyk niets anders, dan<br />
een verzoek aan den Koninge, dac hy als een Joo.!,<br />
die in zynen Godtsdienst genoegzaam bedreeven was,<br />
hem het recht wilde doen , van te getuigen, dat hy<br />
geenen onzin voor den dag gebracht, maar overéénkomftig<br />
met het geloof van alle Jooden gefproken<br />
hadt.<br />
vers 28. Toen fprak Agrippa tot Paulus: het Jcheelt<br />
-niet veel, of gy overreedt my, dat ik een Christen voor.de.<br />
Heeft de Koning dit in een fpoctenden toon ~—ofernltig<br />
-gefproken? Ik antwoorde: fpoccender<br />
wyze en eruftig. Tegen PAULUS fprak hy, gelyk de<br />
waarheid was. Maar hy wüde, dat zyne Zuster, de<br />
Koningin BERENICE, dat de Landvoogd cn de overige<br />
aauweezenden het, als fpotcender wyze gezegd, zouden<br />
opvatten.<br />
Het geen de Apostel, aangaande zyne verandering<br />
van den grimmigften vyand der Christenen in den yverigflen<br />
verdcediger en Leeraar van den Christlyken<br />
Godsdienst, gezegd hadt, konde niet nalaaten hem te<br />
ontroeren. Het geen hy , ten opzichte der verfchy-<br />
Dihge van JESUS gezegd hadt, kwam hem zeer geloofwaardig<br />
voor, cn trof zyn hart. De voorzeggingen,<br />
betreffende den MESSIAS, waren hem bekend, en hy<br />
zag niet, wat hy tegen dezelve zoude kunnen inbrengen.<br />
Hec fcheen hem derhalven waar cc zyn, hec geen<br />
PAULUS leerde; te wceccn, dat JESLS de beloofde MES<br />
SIAS geweesc was, en bygevolg dac hy een Christen<br />
moesc worden.<br />
Dan, dewyl hy teffens de gevolgen overwoog, cn<br />
bedacht, dac hy alle Jooden , inzonderheid zyne on<br />
M m j der.
5J4 Verklaaring van de Handelingen<br />
dcrdaanen, tot zyne vyanden zoude maaken dat<br />
hy de gunst en hoogachting van den Landvoogd, eri al<br />
den byftand der Romeinen , zoude verliezen dat<br />
hy den overfpeligen omgang met zyne Zuster zoude<br />
moeten vaarwel zeggen — met één woord, dat de<br />
Christlyke Godsdienst hem van alles, waar in hy tot<br />
dus verre zyn geluk gefit ld hadt , zoude berooven<br />
— gaf hy aan de ftem me van den goeden Geest «een<br />
verder gehoor, en verbande alles, waar van hy'te vooren<br />
was overtuigd gewonden, uit zyne gedachten. Het<br />
vleefch ftreedt niet maar alleen tegen den Geest, maar<br />
behieldt ook de overhand.<br />
, Toen ALEXANDER, met den Wysgeer DIOGENES ,<br />
die alle ydelheid der waereld grootmoedig verachtte,<br />
gefproken hadt, zeide hy, ," ik zoude welluft<br />
hebben, om DIOGENES te zyn, indien ik niet<br />
ALEXANDER was. " Dit heet recht: video melmrci<br />
proLoque , fc? tarnen deteriora fequor (Hec geen ik wil,<br />
doe ik niet, het geen ik niet wil, doe ik).<br />
ARCULARIUS fchryft daarom te recht: Agrippa ali.<br />
quem veritatis gustuminfe fentit, ac, Pauli rationibus fe<br />
vonnibil moveri, fatetur. Quo minus autem Cbristianus<br />
fieret, mundi ftudium , potemia 'ff fplendor, obftiterunt,<br />
prefertim cum videret, eos, qui Cbristum profiterentur,<br />
multotum odiis ff perfecutiombus esfe obnoxios. (AGRIPPA<br />
befpeurr, in zich wel eenigen fmaak van de waarheid ,<br />
cn belydt, door de redenen van PAULUS eenigzins bewoogen<br />
te zyn. Maar zyne liefde voor de waereld,<br />
zyne macht* en luifter, weerhielden hem , van een<br />
Christen te worden, te meer, dewyl hy zag, dat zy,<br />
die CHRISTUS beleedcn, aan den haat en de vervolginge<br />
van veelen waren blootgefteld).<br />
Dat de vleefchlykgezindheid van AGRIPPA wel ras<br />
een kleed voor zyne oogen gehangen, cn het licht,<br />
her welk in zyn hart was opgegaan, wederom uitgeblust<br />
heeft, kunnen wy daar uic afnectnen, dat hy<br />
PAULUS niet eens wederom naderhand by zich in zvn<br />
ver-
der Apoftelen. Hoofdft, XXVI: 29. 555<br />
vertrek deedt komen, of zich met hem in een geheim<br />
gefprek over deeze gewichtige zaak inliet. En gefield<br />
al, dat hy genegen mocht geweest zyn, om dit<br />
te doen, kan men gemaklyk begrypen, dat, zoo wel<br />
zyne Byzit, als de Landvoogd, hem daar van zullen<br />
afgehouden hebben.<br />
'% iuym xiiïe,; xe.'»**'* v*'^^ parum abest, quin<br />
mihi perfuadeas, ut fiam Cbriftianus (het fcheelt weinig,<br />
of gy overreedt my, dat ik een Christen worde) hebben<br />
LÜTHERUS, en GROTIUS, het best vertaald. Andere<br />
verklaaringen , dewelke WOLF en DQDDRIDGE<br />
voorftellen, waar by men noch de gedachte van Pisïo-<br />
PHILUS (bl. 936 enz.) kan voegen, zyn gedwongen,<br />
enkomen hier ook niet te pasfe. r^cQ-*, heeft hier,<br />
gelyk in het volgend vers, de betekenis vau den teeenwoordigen<br />
tvd. XENOPHON fpreekt ook op die wyze<br />
in zyne Cyropcs'dia, lib. (I: > 49- Cyrus volebat hoe<br />
decretum fieri, yi'&•
556 Verklaaring van de Handelingen<br />
den niet, dat zy op éénmaal de fterkfte Christenen<br />
zouden zyn, die, gelyk hy , al het lyden van deeze<br />
waereld, om de wille van CHRISTUS, niet Hechts ge.<br />
dnldig, maar zelfs met blydfchap, op zicb namen- hy<br />
wil te vreede zyn, zo hy ze maar als kinderen in Christus<br />
mocht zien, dewelken , gelyk wy heden ten dage<br />
by de grootste uiterlyke rust en veiligheid, den Christ'<br />
lyken Godsdienst waar kunnen neemen , het woord<br />
van Godt, zonder eenige vreeze, hooren, leeren, en<br />
volgens het zelve zich gedragen (e).<br />
In plaatze van ï»x>m>zegt PAULUS: iVféf/^, « mocht<br />
wenjthen. In onze (de Hoogduitfche) taaie fpreekt<br />
men ook zoo, wanneer men wil zeggen, dat men iets<br />
oprecht en van harten wenfeht. Dat het eene gewoone<br />
Griekfche manier van fpreeken is , blykt uit de<br />
plaatze van THEMISTIOS, door WETSTEIN byo t-bracht<br />
Eene foortgelyke uitdrukking vinden wy kap. X X V :<br />
22; ip>v\ af**v, leezen wy daar, ik wilde gaeine' bv<br />
welke plaatze men myne aantekening gelieve n'a te<br />
zien.<br />
'E«|«Ü» rZ Qi* betekent: ik wenfeh tot Godt. dat<br />
is, myn wenlch en gebed tot Godt is, dat hy gecve<br />
• (e) Indien deeze de meening van den Apostel geweest is<br />
oan heeft hy iets gewenfcht, dat juist niet zeer veel betel-ent<br />
en, in die eerfte tyden van het Christendom, onmooglyk wa-'<br />
Zulk eene uiterlyke rust cn veiligheid by de bclydcimfe van<br />
het Evangehum was toen noch verre te zoeken; en die in dat<br />
geval alleen een Christen wil worden, is niet veel verder ' dan<br />
AGRIPPA reeds was. Neen de Menscblievendheid van PA'UI US<br />
deedt hem wenfehen, dat zy volmaakte Christenen, zoo als<br />
iiy wcLS, mochten worden. En deeze zelfde MensclAevcnd.<br />
heid deedt hem 'er byvoegen: deeze landen uitgezonderd; dewvl<br />
het lyden, om CHRISTUS wille ondergaan , hoe Iuisterrvk dn.<br />
voorueelig ook voor hun die in het zelve flandvastie blecvenevenwel<br />
voor het vleefch altoos fmartlyk bleef, en veelen in<br />
gevaar.ftelde, om van de belydenisfe des Evangeliums wederom<br />
al te vallen. VERTAALER.
der Apoftelen. Hoofdft. XXVI: 29. 557<br />
ve , dat gy alle Christenen wordt. RAPHELIUS brengt<br />
twee plaatzen van XENOPHON by , in dewelke ook<br />
ÏVXI&O4 ré» éutt ftaat, en merkt dezelve als gelykluidende<br />
aan. Dan het betekent daar niet: precari Deos<br />
(de Goden bidden) zoo als hy het vertaalt; maar:<br />
votum facere Diis (den Goden eene gelofte doen).<br />
De uitdrukking: **< •'• i*ly
55 8<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 30, 31, 32. Toen hy dit nu gezegd badt, ftondt<br />
de Koning op, en de Landvoogd, en Berenice, en die by<br />
bem zaten. En naa dat zy vertrokken waren, zeiden zy<br />
tot eikanderen: deeze Man doet immers niets, bet geen den<br />
dood of banden verdiend heeft. Maar Agrippa fprak tot<br />
Festus: deeze Man zoude hebben kunnen losgelaaten wor.<br />
den , indien hy zich niet op den Keizer beroepen hadt.<br />
Zoo min de Koning, als de Landvoogd, hadt lust,<br />
om PAULUS verder te hooren; noch de één, noch de<br />
ander was begeeng, om hem noch eens nader over de<br />
yoorcreflykheid van den Christlyken Godsdienst te<br />
hooren ipreeken.<br />
En hoe zeer zal niet de Koningin over haares Broeders<br />
: het fcheelt niet veel, of gy overreedt my enz.<br />
yerlchnkt geworden zyn; en daarom haast gemaakt hebben,<br />
om weg te komen?<br />
_ Zy ftonden derhalven allen met eikanderen op , en<br />
gingen heen. Hun gevolg ging met hun; en liet PAU<br />
LUS ftaan.<br />
Uit dit gevolg maakt GROTIUS de Raaden en Byzit-"<br />
ters van den Landvoogd, van welke kap XXV: 12<br />
wordt gewag gemaakt; daar hy uit vers 23' van dac<br />
zelfde Hoofdfluk zich hadt kunnen te binnen brengen,<br />
wie dit gevolg hebben uitgemaakt.<br />
Toen zy nu in eene andere kamer gegaan waren,<br />
overwoogen zy.de zaak van PAULUS , en waren gemeenfchaplyk<br />
van oordeel, dat hy den dood niet verdiend<br />
hadt —- wel te verftaan volgens het Romeinfch<br />
Recht — gelyk ook de Overfte LYSIAS, kap. XXIII:<br />
29 geoordeeld hadt. ^<br />
In vers 25 van het voorgaand Hoofdftuk lazen wy:<br />
wh, W^cczt, gelyk ook vers u. Wanneer<br />
derhalven hier, in den tegenwoordigen cyd, ge.<br />
zegd worde: SM> W,„ ^ W s „ doJ imm% s<br />
mets, het geen den dood verdient, geeft dit te kennen:<br />
Zyn
der Ap. Hoofdft. XXVI: 30-32 en Hoofdft. XXVII: 1. 559<br />
. Zyn geheel gedrag is zoo gefield, dat hy niet verdiend<br />
hebbe, met den dood geftraft te worden.<br />
De meening van AGRIPPA, dat de Landvoogd, hoe<br />
zeer hy PAOLUS onfchuldig oordeelde , evenwel, naa<br />
dat dezelve zich op den Keizer hadt beroepen, geene<br />
macht hadt, om hem los te laaten , wordt door<br />
CALOVIUS, niet.zonder fchyn van waarheid, tegengefproken<br />
(g); zynde hy van oordeel, dat de Landvoogd<br />
hem daarom alleen niet ontflagen heeft, om dat hy de<br />
Jooden niet noch meer wilde verbitteren, en zich aan<br />
hunnen haat blootftellen. Ik heb, by eene foortgelyke<br />
gelegenheid , kap. XXIV; 23 , een dergelyk antwoord<br />
gegeeven.,<br />
H O O F D S T U K . XXVII.<br />
vers 1. Naa dat nu bet befluit genomen voas, dat wy<br />
na Italien zouden vaaren, gaf men Paulus, en eenige andere<br />
gevangenen, aan eenen Hoofdman over, genaamd Julius,<br />
van bet Regiment van den Keizer. Het geen de<br />
Landvoogd beflooten hadt, te weeten, om PAULUS,<br />
uit hoofde van zyne beroeping op den Keizer, na Rome<br />
te laaten brengen , bracht hy thans ten uitvoer.<br />
Hy gaf hem tot dat einde aan eenen Hoofdman mede,<br />
die<br />
(g) Ik heb CALOVIUS thans niet by de hand, en kan dus niet<br />
beoordeelen, in hoeverre zyne gedachten waarfchynlyk zyn:<br />
maar nochtans komt het my voor, dat wy op het gezag van A-<br />
CRipr-A, die toch wel moest weeten, wa r<br />
in die tyden by de<br />
Romeinen in Rechten goldt, zeer wel kunnen vastfteüen, dat<br />
FESTUS, naa het appél van PAULUS op den Keizer, het niet<br />
ineer in zyne macht hadt hem lostelaaten. Ook zegt GROTI<br />
US, wiens gezag, in eene zaak van dien aart, by my zwaar<br />
weegt, Appellatione potestas Judicis, a quo appellatum est, ces.<br />
fare incipit, ad abfolvendum , non minus, quam ad condtmnandum.<br />
(Een Rechter van wien geappelleerd wordt , begint, door<br />
dit appèl, zyne macht te verliezen, zoowel om vry te fpreeken,<br />
als om te veroordeelen). VERTAALER.
Jöo Verklaar ing van de Handelingen<br />
die tot hier toe te Csefarea onder een Romeinfch Regiment<br />
gediend hadt.<br />
Dat r5r;/ fi* Ss^s-u'. een Keizerlyk Regiment betekent,<br />
• weeten wy reeds uit kap. XXV: 21 en 25, alwaar de<br />
Keizer '» ss/3«r«5 genaamd wordt; het welk eene overzetting<br />
is van den Latynfchen naam Augustus.<br />
Dit Regiment lag in de ftad Cajfarea, en wordt kap.<br />
X: 1 bet Italiaan/eb Regiment genaamd; by welke plaatze<br />
ik van de zeer geleerde verhandeling van den Hoogleeraar<br />
SCHWARZ, over deeze beide benaamingen, gewag<br />
gemaakt heb.<br />
Dat deeze JÜLIUS tot het alleredelfle geflacht in Rome,<br />
dat van JULIUS CVESAR, zoude behoord hebben,<br />
is, om redenen die men gemaklyk kan gisfen , onmooglyk.<br />
Ook ontmoet men in de Gefchiedenisfen veelen<br />
van dien naam, dewelken nochtans op dat Doorluchtig<br />
geflacht geene de minfte betrekking hadden. Zoo leest<br />
in en, om flechts eenigen ten voorbedde te noemen,<br />
van JULIUS AGRICOLA, wiens leeven TACITUS befchreeven<br />
heeft: dewelke insgelyks van JÜLIUS GR^ECINUS<br />
en JULIA PROCILLA gewag maakt. Dy PLINIUS, lib. II.<br />
Epist. 11 en 'lib. 111. Epist. 3 en 11, komen JULIUS<br />
FEROR, en JÜLIUS GENITOR voor, by GELLIUS, lib. I.<br />
cap. 22 — JULIUS PAULUS. GROTIUS merkt deeze<br />
Hoofdman JULIUS, niet zonder waarfchynlykheid als<br />
eenen vrygelaaten flaaf uit het Doorluchtig huis van<br />
JULIUS CAESAR aan.<br />
'EX SÏ5-H rot dvovteïy. Zoo fpreekt PAULUS ook 1 COR.<br />
II: 2. o'u y»? exgitct rcC èiiitui'.i , en kap. VII: 37.<br />
K.-'z^ite» «» Tri dvreS roö Ttigiïi. Wy hebben kap.<br />
XXV: 25 eene meer gebruikiyke manier van fpreeken<br />
gevonden: e*f«* •xr/tixim durl». (<br />
n«fi"i'?«»» betekent niet: zy gaven bem over, zoo als<br />
het ook in de Franfehe Overzettinge van Mons ver.<br />
taald is. Deeze manier van fpreeken komt dikwils<br />
voor. Men zie myne aanmerking op JOH. XV: 6.<br />
En,
der Apoflelen. Hoofdft. XXVII: l. jöi<br />
En , wil men meer voorbeelden , men kan ze by<br />
VORSTIUS, in zyne Rbiiologia Sacra, cap. 30 vinden.<br />
vers 1. Toen wy nu in een Adramytijch Schip getreeden<br />
waren, om na de plaatzen van AJia te vaar en, ftaken<br />
wy af (h): en by ons was Aristarcbus, de Macedoniër,<br />
geboortig uit Thesfalonica. Hier vinden wy tweé<br />
reisgenooten van den Apostel, onzen LUKAS , en A,<br />
RisTARCHUs. LuiCAS fluic zich zeiven mede in, wanneer<br />
hy zegt: wy Jlaken af; en vérs 3: wy kwamen<br />
in de ftad Sidon: en vers 4, 5 : wy voeren. Én op dié<br />
wyze vaart hy voorc, tot kap. XXVIII: 16, daar hy<br />
zegt: wy kwamen te Rome. — Dewyl hy nu PAULUS<br />
tot Rome toe vergezelde, en op deeze reize veclë<br />
merkwaardige byzonderbederi voorvielen; bewoog herri<br />
dit, om 'er een nauwkeurig verhaal van te geeven.<br />
Hy befchreef dezelve, «.«S-s- cLu.^^, van het begin tot<br />
bet einde met den grootflen vlyt, en nauwkeurigheid; gelyk<br />
hy zelf fpreekt, in de Voorrede van zyn -Evangelie±<br />
Vers 3.<br />
Dat ARLSTARCHUS ook tot Rome toe medé gereisd,<br />
èn aldaar, zoo wel als LUKAS, de medegevange van<br />
den Apostel geweest is , leezen wy COL. IV: 10. Hy<br />
Was een Evangelist , gelyk PAULUS hem daarom, in<br />
zynen Brief aan PHILEMON, vers 24, zynen Medearbeider<br />
noemt. Te vooren reeds, op eenë andere reize,<br />
was hy des Apostels reisgenoot geweest, HAND;<br />
XIX: 29, en X X : 4; en bygevolg door hem al meer<br />
en meer onderweezen, en bekwaam gemaakt j om den<br />
Christlyken Godtsdienst voortteplanten;<br />
Het Adramytifcb Schip, draagt deëzeri riaarri van de<br />
Stad, van waar het was uitgeloopen j en daar hec weden<br />
fk Het Woord Adytèa, iskap.XlII:i3; XVI: 11; XVIII: 2-5<br />
én XX: 3 , reeds in die betekenisfe voorgekomen: k*idyt&-afi<br />
in bet volgend vers, geeft het tegenovergefteide, aanlanden»<br />
te kennen.<br />
VL Deel N n
562 Verklaaring van de Handelingen<br />
derom heen moest. Men zie over deeze Stad CLE<br />
RICUS , WETSTEIN , en JACOB HASE , in het eerfte<br />
Kapittel van zyne Verhandeling, de navibus AlexandriniSf<br />
§1.2,3.<br />
de plaatzen in Afien. Wy<br />
vonden het woord *«T«, in plaatze van ii, insgelyks<br />
kap. XIII: 1 en XXIV: 13: alwaar men myne aante.<br />
keningen kan nazien. Dat POLTBIUS ook op die wyze<br />
gefproken heeft, zien wy by RAPHELIUS.<br />
vers 3. Den anderen dag landden wy te Sidon aan.<br />
En Julius behandelde Paulus zoo minzaam, dat by hem<br />
vryheid gaf, om by zyne Vrienden te gaan, en zich door<br />
hen te laaten verzorgen. De Hoofdman vergunde hem,<br />
het geen hy aan andere gevangenen niet veroorloofde.<br />
Wat was 'er de rede van ? JULIUS bedacht voor<br />
eerst, dat PAULUS een Romeinfch Burger was, en daarom<br />
beter, dan andere gevangenen, moest behandeld<br />
worden. —— Ten tweeden, hadt de Landvoogd hem<br />
onfchuldig verklaard, en, buiten twyfel den Hoofd,<br />
mannc bevolen, hem geene hardheden aantedoen. —<br />
Ten derden wist hy, dat PAULUS een heilig man was,<br />
en ook wonderwerken gedaan hadt. ' Hy eerbiedigde<br />
den Apostel derhalven in zyn hart, fchoon hy noch<br />
niet konde befluiten, den Christlyken Godtsdienst aanteneemen,<br />
gelyk een ander Hoofdman, CORNELIUS ,<br />
gedaan hadt. Het was een geluk voor PAULUS, dat<br />
hy door eenen Hoofdman , die zoo goed tegens hem<br />
gezind was, na Rome gebracht werdt.<br />
Dat hy PAULUS veroorloofde, de Christenen in deefce<br />
Stad te bezoeken, verwondert fommigen , om dat<br />
hy door dat middel aan den Apostel gelegenheid gaf,<br />
om zich onzichtbaar te maaken; en hy ongelukkig<br />
zoude geworden zyn, indien dezelve hem ontkomen<br />
was. Intusfchen verontfchuldigen zy den Hoofdman<br />
daar mede , dat hy zeker geweeten heeft, dat PAU<br />
LUS dit niet zoude willen doen, noch hem daar door<br />
ongelukkig maaken.<br />
Daa
der Apoflelen. Hoofdft. XXVII: 3, 4. 553<br />
Dan men moet weeten, dat men eenen gevangen,<br />
dien men eene zoodanige Vryheid verleende, eenen<br />
Soidaat, die hem altoos op zyde moest blyven, medegaf<br />
; 7.00 dat niemand kunne zeggen, dat |ULIUS<br />
tegen de wysheid en voorzichtigheid, dieeenen Hoofdmanne<br />
betaamde , gezondigd heeft. Het zelfde wedervoer<br />
den Apostel te Rome, gelyk wy kap. XXVIIP<br />
16 zullen zien ; en dat dit thans ook gefchied is-j.<br />
hebben GROTIUS en LINDHAMMER ook aangemerkt.<br />
Qi\a.v§gÜKu> i %evtrdfts>e( ru UavXa. Deeze manier van<br />
fpreeken heefc RAPHELIUS ook by POLYBIUS , en WET<br />
STEIN by PLUTARCHUS aangetroffen. Het geen de Litynen<br />
bumanitatem noemen, en de Duitfchen die £eittfclïgfctt<br />
/ noemen de Grieken f
564 Verklaaring van de Handelingen<br />
vers 5, 6, Daar op voeren wy, over de Zee , vóórby<br />
Cilicien en Pampbylien, en kwamen te Myra in<br />
Lycien. Toen na de Hoofdman aldaar een Schip van<br />
Alexandryen vondt, bet welk na halten moest, zette<br />
by ons op bet zelve. T«', n. Het zoude ook kunnen<br />
heeten TÓH, daarop, gelyk Kap. I: ^12. Dan dewyl<br />
dit in geen M. S. gevonden wordt, heeft men de eer*<br />
fte leezing voor de rechte te houden.<br />
In plaatze van Myra ftaat in den ouden Litynfchcn<br />
Bybel Lyftra; het geen eene fout moet zyn, dewyl<br />
deeze Stad noch in Lycien, noch aan de zee lag; gelyk<br />
BEZA aanmerkt. Myra daarentegen hadt eene<br />
haven; zoo dat de verandering van GROTIDS , die 'ef<br />
Limyra van wilde maaken, te recht moete vei worpen<br />
worden. De getuigenisfen der Ouden, aangaande de<br />
Stad Myra, kan men by WETSTEIN in eene groote<br />
menigte by één gezameld vinden.<br />
Het Alexandrynfch Schip werdt dus naar de Stad Alexandryen<br />
in jEgypten genaamd ; uit welk vruchtbaar<br />
land veel koorn na Rome gebracht werdt; gelyk Lu*<br />
KAS, vers 38, meldt, dat dit Schip met koorn belaa*<br />
den geweest is.<br />
Deeze Schepen moeten zeer groot geweest zyn ;<br />
want dit Schip hadt , behalven de laadinge koorn ,<br />
volgens vers 37 , bynaa twee honderd Menfchen aan<br />
boord. Het geleerdst bericht over deeze Schepen<br />
heeft JACOB HASE gegeeven in zyne verhandeling, de<br />
navibus Alexandrinis, Apostolum in Italiam deferentibus<br />
(in 1716 gedrukt) in de twee eerfte Hoofdftukken.<br />
'Eft$i/ict£u» rtm tit *» wioïa betekent: iemand in of'<br />
op bet Schip zetten. Deeze manier van fpreeken komt<br />
ook by LIBANIÜS voor, in den JUfsBea van de hon«><br />
derd Brieven, die WOLF heeft uitgegeeven; zyndc<br />
aldaar door WOLF verkeerd vertaald. Andere plaatzen<br />
hebben ALBERTI en WETSTEIN ons getoond.<br />
ver*'
der Apoftelen. Hoojdjl. XXV: 5—8. 555<br />
f vers 7, 8. Dan, dewyl bet Scbip zeer langfaam<br />
voortging, en wy in eenige dagen nauwlyks aan het Ei~<br />
land Gmdus gekomen waren, nademaal de wind ons op.<br />
bieldt, meren wy heneden Creta langs aan de Stad Salmone.<br />
Toen wy nu met groote moeyte -voorbygevaaren<br />
waren, kwamen wy aan eene plaatze, Goeree genaamd<br />
na by de Stad Lafcea. M» ^«««rrs? -,>«« r,s Mfa'<br />
verklaart ZELTNER op deeze wyze: " dewyl de wind'<br />
„ die zeer flap was , ons niet. toeliet verder te ko'<br />
,*, men ; maar ons veel meer ophielde " Hy is van<br />
oordeel , dat het eene zoogenaamde Malacia (dood',<br />
ftilte; geweest is, dewelke veeltyds als een voorbode<br />
van eenen hevigen florm wordt aangemerkt; die 'er<br />
thans ook op volgde. . Van dat zelfde gevoelen<br />
is ALBERTI ook; en ik zie insgelyks geene rede, om<br />
het zelve niet aantcneemen.<br />
Over de Stad Salmone zie men CELLARIUS , in Iti<br />
nere Apostohco, § XXV, alwaar hy teffens de rede*<br />
van haare verfchillende benaamingen opgeeft, hetwelk<br />
CAMERARIUS reeds vóór hem gedaan hadt. Ook zie<br />
men de aanmerking van WETSTEIN.<br />
K«W {<br />
A(^E'»*; moet men Goeree (©cf-omfiafcrt) verraaien.<br />
CAMERARIUS vertaalt het door helios portas; ERAS<br />
MUS en BEZA door pulchros partus. Deeze naam komt<br />
dikwils voor. POMPONIUS MELA maakt gewag van<br />
•«V.s x,pi, aan de Euxinifche Zee, lib. II, cap 1<br />
Livius fpreekt, lib. XXIX, cap. 27 van een voordel<br />
^JSW.in .Africa, het welk men promontorium pukbri<br />
(of misfchien pukbrum) noemde; en HERODOTUS van<br />
eenen Oever in Sicilien , die goede Oever geraamd<br />
werdt. En hebben wy niet noch in America een P„r<br />
tobsllo, en in Duitfchland ScfforëccfV ©c^nfetö/ értfafaai<br />
©cffoifafctt/ ©c^nMtfen/ ©c^ninscn. (i) • " '<br />
LA.<br />
CO Indien het noodig ware, zonde men deezen lyst noch<br />
merklyk kunnen vergrooten, en 'er ons Goeree en Schéo/ihoven<br />
byvoegen. VERTAALER.<br />
N n 3
5Ó6 Verklaaring van de Handelingen<br />
Lafsa is eene Stad, in de oude -aardryksbefchryvingen<br />
onbekend: om welke rede deeze naam in eenige<br />
Handfehriften vervalfchc is, en BEZA en GROTIUS<br />
eenen anderen naam verkooren hebben. Dit kan ik<br />
niet goedkeuren, dewyl zoo veele naamen van geringe<br />
Steden en Vlekken in de oude Schriften flechts<br />
éénmaal, te weeten by eene byzondere gelegenheid<br />
voorkomen.<br />
Het woord f*S^>( heeft GROTIUS beter verklaard,<br />
dan andere Uitleggeren. Het betekent hier naamlyk,<br />
gelyk de zaak zelve leert, niet zoo zeer vix (nauwlyks)<br />
als tegre (ter nauwernood, met veel moeyte;. lk<br />
hebbe het "kap. XIV: 8 ook op die wyze verklaard ,<br />
en in ons texthoofdftuk , Vers 16, komt het noch<br />
éénmaal in die betekenisfe voor , gelyk ook 1 PETR.<br />
IV: 18, alwaar het in de Franfche Overzettinge van<br />
Mons zeer wel verklaard is: avec tant de peine. LIND-<br />
HAMMER heeft onzen Text mede wei begreepen, en<br />
en in de Franfche Overzettinge wordt t*ï*>t hier ook<br />
door avec peine vertaald.<br />
vers O, 10, 11. Dewyl bet jaar nu reeds verre verhopen<br />
was, en de Scheepvaart gevaarlyk werdt, nademaal<br />
de vastentyd reeds voorby was, vermaande Paulus<br />
ben (om aldaar te overwinteren) en fprak : lieve Mantien,<br />
ik zie, dat, indien wy voortvaaren, wy verlies en<br />
groote febade , niet flechts aan de laaiinge en aan bet<br />
Schip,' maar ook aan de Menfcben, zullen lyden. Maar<br />
der Apostelen. Hoofdft. XXVII: o—n. $6?<br />
Daar is 'er, die gedacht hebben, dat LUKAS deezen<br />
Joodfchen Vastendag niet konde bedoelen, dewyl de'<br />
Romeinen (k), en ook de meeste Christenen deeze<br />
Joodfche manier van rekenen niet zouden verftaan heb-,<br />
ben. Om die rede veranderde CASTALIO het woord<br />
*Wl» in een ander; eene ftoutheid — dewelke door<br />
BEZA, en naderhand ook door WOLF, te reen t beftrafc<br />
is. Dezelfde zwaarigheid bewoog ERASMUS SCHMIDT<br />
ook, om 'cr een Vastendag voor de Scheepslieden door<br />
te verftaan.<br />
Dan men moet bedenken, dat LUKAS, als een Jood"<br />
van geboorte, in het bepaalen van «den tyd des jaars,<br />
de gewoonte volgde, waar van zich de Jooden bedienden<br />
0). En dewyl de Jooden dien vastendag toen noch,'<br />
overal, in de geheele waereld, heilig hielden, konde<br />
dergelyk eene bepaaling ook voor bekeerde of onbekeerde<br />
Heidenen niet duister zyn; inzonderheid, dewyl<br />
men zag, dat PAULUS van eenen tyd fprak, waar<br />
in de Scheepvaart gevaarlyk was. —— En dit laatste<br />
noodzaakt ons ook, onze toeftemming aan hun te weigeren,<br />
die hier aan eenen anderen Joodfchen Vaftendag<br />
denken. JACOB HASE heeft de dwaaling der zoodanigen<br />
bondig aangetoond in de Bibliotheca Bremenjis<br />
T. I, p. 21. fq. gelyk mede BASNAGE ad a. 50. §<br />
VII; welke laatste § VI ook van een groven misflag<br />
yan<br />
(k) Wy vinden by Livius een voorbeeld, hoe de Romeinen<br />
den tyd gewoon waren te befchryven, lib. XXVlll. 37.<br />
hi hoe portu cvmmoie hibematurum Je (et jam extremum autumni<br />
erat) credebat. (Hy dacht in dien haven gemaklyk te zullen<br />
overwinteren , ook was het reeds in het laatst van den<br />
Herfst;.<br />
(f) Op die wyze heeft MAJOR ook, in zynen Commentarius,<br />
bl. 344, geantwoord: " LUKAS heeft zich van den gemeeneu<br />
,, llyt en gewoone rekenwyze onder de Jooden kunnen be-<br />
„ dienen, volgens de wiskundige berekening, op den Jood-<br />
„ fchen Almanach gegrond ". V<br />
N n 4.
568, Verklaaring van de Handelingen<br />
van BELLARMINUS gewag maakt, die 'er eenen Feestdag<br />
van de geheele Christlyke Kerk door verftondt. "<br />
Dat COLOMESIUS geene aanhangeren gevonden heeft,<br />
is niet te verwonderen. Deeze wilde, in zyne Obfervationes<br />
Satires p. 13, hier door rr,ai* het Feest der<br />
Grieken , Tliesmopboria genaamd , verftaan hebben.<br />
BOYSEN heeft dit in zyne Eclogce drtbceologicct ad Att.<br />
XXVII: 9, (te Halle gedrukt, 1713) wederlegd.<br />
TiugKvu i rw*»{, fcilicet gelyk vers 22 ftaat<br />
hy vermaande ben, te weeten, om op deeze plaatze<br />
te overwinteren, LUKAS drukt zich hier wederom kort<br />
uit, dewyl het volgend vers, het geen hy bedoelde<br />
duidelyk genoeg maakt.<br />
zegt PAULUS, ik zie, dat is, ik aebt ket zoo<br />
•zeker, als of ik bet reeds zag. Het daar op volgend<br />
art zoude LUKAS hebben kunnen weg laaten, dewyl<br />
de Accufativus met den Infinitiviis volgt.' Dan ook andere<br />
Grieken fpreeken op die wyze. RAPHELIUS toont,<br />
ons zulke plaatzen hy HERODOTOS , POLYBIUS , ARRIAjsus<br />
en PLUTARCHUS ; BLACKWAL (in zyne Critica<br />
Sacra N. T. p. 134) by EURIPIDES en PLATO. Over den<br />
anderen Pleonasmus, nl^u» iVic3-«/, zie men myne aantekening<br />
op kap. XXIII: 39.<br />
"r/3 ?is betekent eene befpotting of befchimping. Het<br />
is derhalven eene dichtkundige manier van fpreeken,<br />
wanneer men zegt ; de ftormwinden befpotten den<br />
Zeeman, of maaken hem te fchande, dewyl zy zyne<br />
konst vruchtloos maaken. In het Onomasticon van POL-<br />
LUX word een wind , dewelke het Schip bqlct voort<br />
te gaan, «>VM« «^riv*« genaamd. De Latynfche Dich.<br />
ters noemen het injuriam coeli.<br />
rz» •fyvxa'i y.ftüi, is eene Hebreeuwfche manier van<br />
fpreeken, van dewelke wy by kap. II: 41 reeds ge.<br />
fproken hebben. GROTIUS heeft het daarom door<br />
ptr*
der Apoftelen. Hoofdft. XXVII: c-#-i r. SG9<br />
Perfonvrum vertaald; en BEZA — door capitum nos.<br />
trorum.<br />
Voor het overige, wanneer PAOLOS hier verklaart, 1<br />
te vreezen, dat het Schip, met allen die 'er op waren,<br />
vergaan zoude, zondert hy daar van in zyne ge.<br />
dachten zich zeiven uit. Want dewyl CHRISTUS hem ,<br />
kap. XXIH: 11, gezegd hadt, dat hy te Rome zoude<br />
komen , wist hy , dat Godt hem uit dit gevaar<br />
zoude verlosfen , en , al was het door een wonderwerk,<br />
aan land brengen. PAOLOS was derhalven niet<br />
voor zich zei ven, maar voor zyne medefcheeplingen,<br />
Uit liefde voor hun , bezorgd, ten einde zy tydmoch'.<br />
ten vinden, om tot boete en het geloof aan CHRISTUS<br />
gebracht te worden.<br />
Dan de raad van PAULUS werdt niet aangenomen.<br />
De Hoofdman volgde den Schipper en Stuurman, dewelke<br />
dachten, dat hec zeer wel mooglyk was, noch<br />
in eene goede haven te komen. Men kan dit den<br />
Hoofdman niet kwalyk duiden; hy handelde volgens<br />
de oude regel: artifici in fua arte credendum est, men<br />
moet eenen konftenaar, in zaaken, die zyne konst betreffen,<br />
gelooven.<br />
Intusfchen was evenwel de raad van den Apostel<br />
niet vruchtloos. De Hoofdman en Schipper moefcen<br />
'er, korc daar naa, door overcuigd worden, dac hy<br />
dit, door eenen Propheetifchen Geesc, voorfpeldchadc,<br />
en dus dat zy cenën Godclyken afgezand by zich in<br />
het Schip hadden.<br />
De Stuurman wordt xvn^imt (m), Gubernator navis,<br />
de eigenaar van bet Scbip daarentegen, Nauclerus genaamd.<br />
Dit laatste zien wy by ISIDORUS, originum<br />
lib:<br />
(m) In die zelfde betekenisfe wordt OPENB. XVIII: 17,<br />
van den uf/hgtyrm, mitsgaders de Scheepsgasten , die onder<br />
bem ftaan, gewag gemaakt.<br />
N n 5
570<br />
Verklaaring van de Handelingen<br />
lib. XIX, cap. r. PRICEUS brengt uit ARTEMIDORUS<br />
eene plaatze by, in welke de de Heer van<br />
den *Vf3ij»«'r»5 genaamd wordt. Meer dergelyke plaatzen<br />
brengt de Heer WETSTEIN by.<br />
vers 12, 13, 14. Dewyl nu de haven niet bekwaam<br />
was, om 'er te overwinteren, riedden de meesten van daar<br />
te vertrekken, (om te zien) of zy misfchien noch te l'hoe.<br />
nice konden komen, en aldaar overwinteren: zynde dit<br />
eene haven aan het eiland Creta , 'leggende Zuidwest en<br />
JYoördwest. Teen nu de Zuidewind woey, en zy dachten,<br />
dat zy nu hun Oogmerk bereikt hadden, ligtten zy<br />
het anker, en voeren-ha-der na Creta heen. Dan niet lang<br />
daar naa flak-'er een 'wervelwind op, dewelke (in het<br />
Griekfch) Euroklydon genaamd wordt. De waarfchuwing<br />
van PAOLOS goldt evenwel zoo veel by den<br />
Hoofdman, dat hy de haven, in welke het Schip lag,<br />
liet bezien , of men in dezelve zoude kunnen over.<br />
winteren. Toen nu de Scheepsbeftuurdercn hem be.<br />
richtten, dat deeze haven daar toe zeer onbekwaam<br />
was, en dat zy te Phcenice , bet welk niet verre<br />
van daar lag, eene haven, die veel beter tot dat oogmerk<br />
was, zouden vinden, befloot hy evenwel noch<br />
niet terftond, den raad van PAULUS te verwerpen,<br />
maar vroeg, zoo wel den Schipper, als de Matroozen,<br />
wat zy 'er van dachten. De meesten oordeelden<br />
het raadfaam, het oordeel van den Schipperen Stuurman<br />
te volgen. En nu dacht de Hoofdman, dat PAULUS<br />
het niet kwaalyk zoude kunnen neemen, dat hy zich<br />
naar de meeste' ftemmen richtte.-<br />
Van de ftad Phcenice en haare haven maakrP'roLE-<br />
MJEÜS in zyne Geograpbie gewag. Wanneer deeze haven<br />
hier «Sf/S*, genaamd wordt, heeft men dit woord<br />
Comparative te verftaan. Het was niet geheel onmooglyk,<br />
daar zy thans waren, te overwinteren. Want<br />
niet allen , die daar over door den Hoofdman gevraagd<br />
werden, oordeelden het onmooglyk,'daar te blyven,<br />
maar flechts de meesten. Deeze haven was dus niet zeer<br />
be-
der Apoflelen. Hoofdfl. XXVII: 12—14. 57*<br />
bekwaam, om 'er te overwinteren; maar nochtans was<br />
dit ook niet volftrekt ondoenlyk.<br />
Dat xagctxiiftuirU de overwintering betekent, en HEIN-<br />
SIOS dit woord daarom, zonder eenigen grond anders<br />
vertaald heeft, toont HAZE in de Bibliotbeca Bremenfis,<br />
T. I p. 25,,fq. gelyk mede CALOVIUS.<br />
"EB-HTÓ /SOUAIJV, zy gaven den raad , gelyk RAPHELIUS<br />
het, in zyne Aaiitekeuinge uit HERODOTUS vertaalt,<br />
en deeze Overzetting met bondige redenen (laaft. LU<br />
KAS heeft deeze manier van fpreeken uit den Griek,<br />
fchen Bybel ontleend, alwaar dezelve, RECHT. XIX:<br />
fjo voorkomt. Byandere Grieken vindt men dezelve<br />
iiiet.<br />
"AgaiTH is een fcheepswoord , waar onder men «V-<br />
«J;«s te verftaan heeft. Het betekent, de ankers ligten.<br />
Voorbeelden van deeze fpreekwyzé , uit andere Griekfche<br />
fchriften ontleend, kan men by Bos, ELSNER,<br />
ALBERTI en WETSTEIN vinden. De Latynfche Schippers,<br />
en met hun de Geleerden, noemen het folvere;<br />
waarom BEZA en GROTIUS het ook cum folvisfent ver*<br />
taald hebben. PLAUTUS noemt het navem Jolvere , in<br />
MU. Glor. IV: 7, 17. Sticho, III: 1, 16; en Bach.<br />
III: 3, 54. CORNELIUS NEPOS fchryft, in hec Leeven<br />
van HANNIBAL, kap. VilI: cum Jolvisfent ?iaves, ac vela<br />
ventis dedisfent, toen zy de ankers geligt, cn de zeilen<br />
bygezec hadden.<br />
~A betekent propius, nader of zeer naby. Men<br />
vindc die woord by HOMERUS, Iliad. I: 335, en in het<br />
eerfte gedicht van THEOCRITUS , vers 112. ELSNER<br />
brengt noch uit andere Griekfche Schryveren voordeelen<br />
by. Dewyl LUKAS kap. XX: 13 , 14 van eene<br />
ftad , genaamd Asfon (of Asfus) gewaagt, heeft de<br />
oude Latynfche Óverzetter gedacht, dac hier insge-<br />
Ivks van "die ftad gefproken werdt. Waar in hem<br />
ERASMDS en LÜTHERUS gevolgd hebben. Deeze misflag
57* Verklaaring van de Handelingen<br />
flag konde ligtlyk begaan worden, en is daarom zeer<br />
wel te veronclchuldigen.<br />
BEZA. was de eerfte, die deeze dwaaling ontdekte»<br />
en duidelyk toonde, dat van die ftad hier niet kan ge.<br />
iprokcn worden (n). Hy is vervolgens door alle Geleer.<br />
den, HEINSIUS en CALOVIUS alleen uitgezonderd, sevolgd,<br />
ö<br />
De eerfte van deeze twee verwerpt als een<br />
adverbium, dewyl het een dichtkundig woord zoude<br />
zyn. Dan RAPHELIUS en WETSTEIN hebben getoond<br />
dat het insgelyks by HERODOTUS , HIPPOCRETES, A-<br />
THEN/EUS en JOSEPHUS , dikwils gebruikt wordt. Ook<br />
hebben LAMB. Bos en ALBERTI doen zien, hoe flecht<br />
de uitdrukking : «^«.TES v<br />
A,
der Apoftelen Hoofdft. X X V : ;i2-^14. 573.<br />
Dit is reeds gefchied in den Bybel met kantekenirigen<br />
van ERNESTI , gelyk mede in de Uicgaavé van<br />
ZELTNER. Ja zelfs in de Luneburgfche Uitgaave Van<br />
den Bybel van 1693 en 1704 heeft men den tekt zeiven<br />
verbeterd. —-• Ik moet niet vergeeten, dat dit in<br />
de Hollandfche, Engelfche en Franfche Overzettingen<br />
ook gefchied is.<br />
Zy meenden T«"« *g§Ut
J74 Verklaaring van de Handelingen<br />
eige land, bedacht. Daar zyn andere winden,<br />
die in byzondere gewesten waayen, en waarvan men nu<br />
eerst de naamen bedacht heeft).<br />
ANTONIUS VAN NEBRISSA verwerpt in zyne Quinqua.<br />
gena, cap. 19, den naam Euraquilo, dien men in de<br />
Oude Latynfche Overzettinge vindt, en wil de gemeene<br />
leezing niet veranderd hebben.<br />
vers 15, 16, 17. Toen nu het Schip heen en weder<br />
gejlingerd voerdt, en tegen den wind niet konde opkome<br />
gaven voy ons aan. denzelven over, waar by ons zoude hee<br />
voeren. Maar wy kwamen aan een klein Eiland, Claude<br />
genaamd, en konden nauwlyks den boot machtig worde<br />
Deezen baalden zy binnen, en beddenden zicb van de hulp<br />
en bewoelden het Schip; en, dewyl zy vreesden, op een<br />
zandbank te zullen ftooten , Jlreeken zy de zeilen, en lieten<br />
bet zoo dryven. Zv>a eir«£-lvTOi *êv r*eUv, toen bet Scbip<br />
heen en weder gejlingerd werdt. Op die wyze verklaaren<br />
het PRICJEÜS en ALBERTI ook. GROT I OS en RAPHELI<br />
US brengen plaatzen uit andere Griekfche Schryveren<br />
by , dewelken het woord J>ToT*
der Apoftelen. Hoofdft. XXVII: 15—17. 575<br />
Wy konden nauwlyks den boot machtig worden. Te<br />
weeten, een groot Schip wordt doorgaans door een<br />
kleiner vaartuig gevolgd. Wanneer 'er dan een ftorm<br />
ontftaat, wordt het kleine vaartuig de boot of floeo,<br />
binnen boord gehaald, ten einde het door den ftorm<br />
niet tegen het Schip zoude'liaan, en het zelve befchadigen.<br />
Dus verklaart GROTIOS het (0).<br />
Toen zy den boot binnen boord gehaald hadden,<br />
bedienden zy zicb van de helpers. Deeze is de betekenis<br />
der Griekfche woorden, letterlyk overgezet. De<br />
pluralis doet GROTIOS denken, dat men 'er de bootsgezellen<br />
door te verftaan heeft,-dewelken, zoo wel,<br />
om het Schip te bewoelen, als om den boot binnen<br />
boord te hysfen , noodig waren. ARISTOTELES doet<br />
ons dit woord dus in den pluralis opmerken, in de Reetorica<br />
van ARISTOTELES, lib. H: cap. 5; alwaar nochtans<br />
n. 20 , 36, 41 en 42 SoiB-ua/ niet helpers of ge.<br />
zeilen, maar de hulp van veele Menfcben betekent. Dan<br />
dewyl ook de hulptroepen by de Latynen auxilia genaamd<br />
(0) Deeze verklaaring voldoet my niet geheel. Ten minften<br />
meen ik, dat de Zeelieden, zoo ras zy in Zee komen, en eer<br />
'er noch een ftorm ontftaat, deeze voorzorg reeds gebruiken.<br />
Men zoude daarom kunnen denken, dat men den Boot hadt<br />
uitgezet, om de kust opteneemen, of misfchien wel, om zich<br />
daar mede te redden; maar ziende, dat dit niet konde gefchieden,<br />
het befluit nam, om dien wederom binnen boord te haaien.<br />
Of zoude het vermoeden misfchien waarfchynlyker zyn,<br />
het welk onder het herleezen van deeze woorden by my is opgekomen<br />
? Tc weeten, dat deeze boot of floep hun van het Eiland<br />
Clauda ter hulpe gezonden was. Dan zoude onze Vertaa.<br />
ling de meening van LUKAS het best uitdrukken, en men door<br />
de helpers, in het volgend vers, het Volk moeten verftaan, het<br />
welk met dit Vaartuig ter hunner hulpe gekomen was. Dewyl<br />
de wind van de wal afwoey, konde zulk een Vaartuig wel uit<br />
de haven komen, maar het moest, door de holle Zee, moey-<br />
Jyk vallen, het Schip te naderen, en aan boord van het zelve<br />
te komen. . Ik foelie dit alleenlyk a's eene gisfing voof\<br />
die nader overweeging vereifcht. VERTAALER.
5 7
der Apoftelen. Hoofdft. XXVII: 18—20. 577<br />
wyze te vertaaien: zy ftreeken de Zeilen, fulmisfis<br />
veils. ,<br />
GROTIOS was van ge.lachte, dat men door
578 Verklaaring van de Handelingen<br />
Romeinfche Gefcbiedenisfe bl. 101, dat hy den Koning<br />
van de ftadCenir a ivrtjgHgi*) (ynet eige band^ heeft<br />
omgebracht. Andere plaatzen kan men in den Thejaurus<br />
Linguce Grcecce vinden.<br />
Het geen LUKAS hier Wr O-XIVK» TCV *xaUv noemt,<br />
noemt PLINIUS, lib. XIX, i, en de Schryver van bet<br />
gedicht aan Pifo (het welklommigen aan OVIDIUS, ande.<br />
ren aan LUCANUS, toefchryven) vers 228, armamenta<br />
navis. En dus heeft BEZA deeze woorden hier ook vertaald.<br />
De. bovengemelde Griekfche benaaming wordt<br />
ons door ELSNER en WETSTEIN ook by andere oude<br />
Schryvers getoond.<br />
De uitdrukking S x- l<br />
^>-» i*i**l(*n*t heeft ALBERTI ook<br />
by PLUTARCHUS gevonden. Plet woord *nrit heeft<br />
BEZA door jam, ik door nu vertaald. LÜTHERUS heeft<br />
het onvertaald gelaaten ; het welk met den aart der<br />
Hoogduitfche taaie niet kwaalyk ftrookt.<br />
Wanneer LUKAS fchryft: alle hoop, om te ontkomen,<br />
voas verlooreft, fchryft hy meer in den naame der<br />
fcheepsgezellen , dan in zynen eigen naame. Allen,<br />
die in het Schip waren, Helden nu vast, dat het Schip<br />
zoude vergaan, en zy allen hier hun einde vinden (q).<br />
LUKAS wist wel, dat PAULUS daarvan moest uitgezonderd<br />
worden , als wien de Heer beloofd hadt, hem na<br />
Rome te zullen brengen.<br />
vers 21, 22, 23. Dewyl nu (door droefnis) in langen<br />
tyd niemand at, tradt Paulus midden onder ben, m fprak:<br />
lieve Mannen , men badt my behoor en te volgen, en niet<br />
van Creta aftevaaren, en dus dit verlies en deeze fchaade<br />
voorga)<br />
De vreeze was te grondiger, dewyl zy, zoo min over<br />
dag de Zonne , als des nachts eenige Sterren , konden zien,en<br />
dus dewyl men toen noch geene compasfen hadt, (die waarfchynlyk<br />
eerst tegen het begin van de veertiende eeuw zyn uitgevonden)<br />
in het geheel niet wisten, waar zy heen ftüurden.<br />
VERTAALER.
der Apoftelen. Hoofdft. XXVII: 21 23. 575<br />
•üoortekomen. Maar nu vermaan ik u , goeds moeds te<br />
zyn; -wam, builen hec Scbip, zal niemand onder ons omkomen.<br />
Want deezen nacht heeft by my geftaan een Engel<br />
van dien Godt, aie myn Godt is, en dien ik ook d.ene.<br />
Allen , die op het. Schip waren , waren zoo bedroefd en<br />
verflagen, dat hun de lustom te eeten, te drinken en<br />
te flaapen verging.— Wanneer hier dan gezegd wordt,<br />
dat de fcheeplingen in langen tyd niet gegeeten hadden,<br />
wordt dit als een uitwerkzel der vertwyfelinge<br />
opgegeeven, waar van in bet voorgaande vers gefpro.<br />
ken werdt.<br />
"E5£< , men hadt mynen raad behooren te volgen. De<br />
Hoofdman dacht te vooren , dat hy zeer verftandig<br />
handelde, toen hy den raad van den Schipper, Stuurman<br />
en de meefte Matroozen volgde. Thans toont de<br />
Apostel hem, dat dit geen goede raad geweest was, en<br />
dat hy hem en den overigen fcheepsgezcllen, die met<br />
hem het gevaar gezien, en het zekere boven het onzekere<br />
gekozen hadden, hadt behooren te volgen. ——<br />
Die iets op eenen halven kans waagtn, zyn fomtyds<br />
gelukkig, maar handelen nooit verftandig; en die zulke<br />
raadslieden volgt, kan even weinig gezegd worden,<br />
verftandig te handelen.<br />
Indien men my gevolgd hadt, vaart hy voort, dan<br />
waren wy thans allen veilig, en bevonden ons niet in<br />
zulk eenen allerbeklaaglvkften toeftand. De Griekfche<br />
Uitdrukking: xi^a-cti r«» i'figi, ravrnv , xxi T«» &lf*lxt,<br />
fcüicet T«JT»», heeft de Uitleggeren bcwoogen,'in de<br />
Schriften van andere Grieken gelykluidende piaatzen<br />
optezoeken. Men zie de aanmerkingen van BEZA, CA-<br />
SAOBONUS, GROTIUS, CLERICUS, ELSNER en WET-<br />
STEIN. Dan men heeft'er geene, die volkomen gelyk<br />
waren, gevonden. CASAUBONUS merktte de volgende<br />
plaatze van ARISTOTFLES, in de Magnis Moralibus, lib.<br />
II. cap. 8. als volmaakt gelykluidende aan : $ *«r«!<br />
hcye/ typt*» ij'v A*|3»ö , rit raovro» xt^dnoïTX tïrvZ»<br />
£>»,«M»\ Dan men ziet klaar, dat dezelve van onzen<br />
Text grootlyks verfchilt. De betekenis naamlyk van<br />
O 0 2 dee-
580 Verklaaring van de Handelingen<br />
deeze woorden is: van dien men oordeelt, dat b y (wegens<br />
gebrek aan wysheid) fchade moet lyden, vaanneer aezelve<br />
iets wint, (iets goeds erlangt) noemen wy hem een ge•<br />
lukkig Menfeh, dat is, eenen Menfeh, dien het geiuk<br />
gunffig geweest is, en die meer geluk, dan wysheid<br />
heeft<br />
Eenigszins meer overéénkomfiig fchynt het volgend<br />
vers van den Dichter PHILEMON te zyn', het welk CLE<br />
RICUS bybrengt. n« 4 >«j a-ims «» fnydx» xi^xi,u xuxd ,<br />
die arm is , kan groote ondeugden en zonden ontgaan.<br />
Dan 'er ontbreekt evenwel noch iets aan de volkome<br />
gelykhcid. Want iets anders is, zyne fchade ontgaan,<br />
en iets anders, zyn ongeluk voorkomen. Eene volkomen<br />
gelykluidende manier van fpreeken , wordt dus nergens<br />
gevonden.<br />
Intusfchen maakt ons, zoo wel ARISTOTELES, als de<br />
aangehaalde Dichter PHILEMON , de verklaaring vun<br />
deeze plaatze eenigzins gemaklyker. KÉ^« betekent:<br />
winst, voordeel. Wanneer men nu by de uitgaave van<br />
geld eenig voordeel heeft, noemt men dit: iets befpaaren.<br />
Ook is het eene bekende manier van fpreeken,<br />
te zeggen : ik badt deeze moeyte kunnen fpaaren. -<br />
Op dezelfde wyze wordt hier, door eene Catachrefis<br />
gezegd, dat men, by aldien men den raad van PAOLUS<br />
gevolgd hadt, deeze fchade zoude hebben kunnen fpaaren,<br />
dat is, voorkomen.<br />
De woorden en vfign kwamen vers 10 ook te<br />
famen voor; en aldaar hebben wy de Catachrefis van<br />
het woord v^gn reeds opgehelderd.<br />
Maar hoe vreemd moet het den Scheeplingen niet<br />
zyn voorgekomen; toen PAULUS zeide, dat het Schip<br />
zekerlyk zoude vergaan, en nochtans niemand van de<br />
tweemaal honderd en zes en zeventig menfchen , die<br />
(vers 37) zich op het zelve bevonden , omkomen (r).<br />
Dan<br />
(r) 'AS-J^OAÏ Iviïiplc» betekent, geen verlies; axo.8dx.s&>iT,,<br />
iets
der Apoftelen. Hoofdft. XXVII: 24—26. 581<br />
Dan PAULUS deedt deeze verwondering, die met eenige<br />
twyfelmg aan de waarheid vergezeld ging, terftond<br />
verdwynen, wanneer hy 'er byvoegde, dat Godt hem<br />
dit in den voorleden nacht door eenen Engel geopenbaard<br />
hadt. ' y<br />
Waarfchynlyk heeft PAULUS, gelylc JOSEPH wel eer<br />
MATTH. II: 13, deezen Engel in den flaap gezien, en<br />
in zyn hart de verzekering bekomen, dat deeze zyn droom<br />
van Godt was. Wanneer hy zegt: de Engel van Godt,<br />
diens ik ben, doelt hy op de Scheepsgezelïen, dewelke<br />
Heidenen waren , en zynen Godt niet hadden, maar<br />
andere Goden dienden. De Godt, zegt hy , diens ik<br />
ben, dat is, die myn Godt is; de waare Godt, wien<br />
alleen ik eere en aanbidde.<br />
harplui wordt van de vereeringe en den dienst van<br />
Godt gebruikt, dien allen, dewelken weeten, dat'er<br />
maar één Godt is, aan hem toebrengen. — Op dezelfde<br />
wyze noemt hy 2 TIM. I: 3 Godt den Godt ,<br />
azen by zoo voel diende (xar (tfy) als zyne voorouderen<br />
denzelven gediend hadden. Hy fpreekt by gevolg niet<br />
van den dienst, dien hy — als een Apostel (ROM. I:<br />
1<br />
^ 9<br />
a a n G o d c b c w e<br />
\ ; ": gelyk CLERICUS het<br />
verklaard heeft.<br />
Dit gezegde van PAULUS vertroostte waarlyk zyne Hei.<br />
deniche toehoorers. Want ook de Heidenen'geloofden,<br />
dat de Godt der Hebreeuwen een zeer machtig<br />
Godt was, en dat zyne Propheeten altons de waarheid<br />
voorlpelden. Men zie myne Verhandeling, de<br />
Pfeudotbaumaturgis Pbaraonis, § XXII.<br />
vers 1$, 2j, 26. En dezelve (Engel) fprak: vrees<br />
met, Paulus, gy moet voor den Keizer ftaan: en zie,<br />
Godt beeft u (op uw Gebed) allen, die met u in. het<br />
Schip<br />
iö.f verliezen. Men zie de Aantekening van RAPHELIUS uit<br />
liERocoTus.<br />
O o 3
582 Verklaaring van de Handelingen<br />
Schip zyn, gejclymken. Daarom, lieve Mannen, zyt on.<br />
bevreesd; want ik geloove (vertrouwe) Godt, dat het<br />
zoo gefchieden zal, als tot my gezegd is. Maar wy moeten<br />
op een Eiland geworpen worden. Hoe konde PAU<br />
LUS toch vrcezen? Hy hadt immers een Apostolifch<br />
geloof, dat is, een vast en onwrikbaar vertrouwen<br />
op de toezegging van zynen Heere, dat hy te Rome<br />
zoude komen. Hy konde derhalven geenszins<br />
vreezen, dat hy in de zee zyn leeven zoude verliezen.<br />
De betekenis van deeze aanfpraak van den Engel<br />
zal dan deeze zyn: niet alleen gy zult in het leeven<br />
blyven, maar Godt heeft ook het gebed verhoord,<br />
het welk gy voor de behoudenisfe der Scbccplingen<br />
tot hem hebt opgezonden. Weet derhalven ('M}<br />
dat niet Óen van hun allen zal omkomen.<br />
Godt heeft u alle deeze lieden gefchonken (5), *>.%*' ?!<br />
zegt de Engel; dat is: daar zy anders in deezen<br />
llorm hadden. moeten omkomen, is zyne genade<br />
jegens u zoo groot, dat hy hen, om uwer voorbede<br />
wille, zal bewaarcn.<br />
Wat den Apostel bewoogen hebbe, om de verlosling<br />
van deeze Scheeplingen uit dit zichtbaar leevenseevaar<br />
van Godt aftefmeeken, valt niet moeylyk te<br />
gisfen. Hy brandde naamlyk van liefde voor de arme<br />
Menfchen, die niet flechts gevaar liepen, om het tyd-<br />
] yk maar ook om het eeuwig leeven te verhezen.<br />
Hy wenfchtte daarom, dat hun leeven mocht gefpaard<br />
worden, ten einde hun tyd gegeeven wierdt, om boete<br />
te doen, en aan CHRISTUS te gelooven.<br />
Ook twyfele ik niet, of deeze wonderbaare, door<br />
den Apostel voorfpelde, verlosfing, zal veelen van deeze<br />
(s) Uit dit woord hebben ARCULARJUS, LANGE en BENGEL<br />
ook befloocen, dat PAULUS Godt om de bew-aring vanudeeze<br />
Scheeplingen gebeeden hadt.
der Apoftelen. Hoofdft. XXVII: 24—26. 583<br />
ze Scheeplingen tot overtuiging gebracht hebben, dat<br />
PAULÜS werklyk een* Godtlyk Propheet was , en zy<br />
zullen vervolgens, door de prediking van"andere Evangelifche<br />
Leeraaren, tot aanneeming van het Christendom<br />
gebracht zyn.<br />
Wy zien hier uit teffens, dat, by aldien 'er in een<br />
Schip , of in eene Stad , een PAULUS is, Godt, om<br />
zynentwille de overigen, die zich op dat Schip of in<br />
die Stad, bevinden, eenen tyd lang fpaart, en hun genoegfaame<br />
gelegenheid tot boete en bekeering geeft.<br />
Werdt niet hec godtloos Sodom zoo lang gefpaard,<br />
als LOTH 'er in was? Non poten fieri, fchryft LALTAN-<br />
TIUS, lib. V, cap, 17, quin hominem justum inter discrimina<br />
tempestatum calestio tutela custodiat, etiamfi cum<br />
nccentibus, naviget (de Godtlyke befcherming kan niet<br />
nalaaten, eenen rechtvaerdigen in hec midden der ftörmen<br />
te bewaaren, al is het ook, dat hy zich met onrechtvaerdigen<br />
Scheep bevinde).<br />
Ik geloove Godt, dat, het geen hy my door zynen Engel<br />
heeft laaten zeggen, zeker gefchieden zal. De Apostel<br />
fpreekt tot Heidenen, dewelken valfche Goden aanbaden.<br />
Weet, wil hy daarom zeggen, dat myn Godt<br />
een Godt is , op wiens toezegging ik my verlaaten<br />
kan; dewy! hy niet flechts in ftaat is, om zyne beloften<br />
te vervullen, maar ook zulk eene heilige wil<br />
heeft, dat hy zyne toezeggingen niet onvervuld kan<br />
laaten.<br />
Wy moeten op een Eiland geworpen worden. Deeze is<br />
de rechte vertaaling, gelyk RAPHELIUS, in zyne aantekening<br />
uit XENOPHON, en W T<br />
ETSTEIN getoond hebben.<br />
Ook is het in den Franfchen Bybel, en in het<br />
iNieuwe Testament, te Mons gedrukt, insgelyks op<br />
die wyze vertaald.<br />
Maar hoe konde PAULUS weeten, dat dit zoo moest<br />
geheuren? Want het woord ?« geeft hier geene verplichting<br />
der Stuurlieden te kennen, als welke, vol-<br />
O o 4 gens
5 $4 Verklaaring van de Handelingen<br />
gens vers 15 hec Schip in het geheel niet meer in hunne<br />
macht hadden, maar de zekerheid van hec geen<br />
gefchieden zoude. In die betekenisfe is *W ons kap.<br />
XXIII: 11 ook voorgekomen. Dewyl nu PAULUS die<br />
niec op eene natuurlyke wyze konde voorzien, beflui,<br />
ten LANGE en LINDHAMMER 'er mee rechc uic, dat<br />
ook die hem door den Engel geopenbaard was.<br />
Incusfchen konde de Seuurman uic de woorden van<br />
PAULUS afneemen, dac hy zyn besc moest doen , om<br />
hec Schip ergens op ftrand te zecten.<br />
vers 27, 28, 29. Toen het nu de veertiende nacht<br />
voas, en wy op de Adriatifcbe zee heen en weder voeren,<br />
vermoedden de Schippers om middernacht, dat zy een<br />
land naderden. Toen wierpen zy bet Dieplood uit, en<br />
vonden twintig vademen diepte ; en niet lange daarn<br />
wierpen zy noch eenmaal uit, en vonden maar vyf t<br />
vademen, Toen vreesden zy, op eene harde plaatze te<br />
len fiooten, en wierpen achter uit bet Schip vier anker<br />
uit, en wenfehtten, dat bet dag mocht worden, 'E, T«<br />
'Aï F/4, op de Adriatifcbe zee. Deeze zee wordt ook<br />
fey HF.RODOTUS, en STRABO, Adria genaamd. Heden<br />
ten dage verftaac men door de Adriatifche zee de zoogenaamde<br />
Golf van Venetien. Maar ten tyde van LU<br />
KAS heette ook de zee boven Sicilien en by Epirus<br />
de Adriatifche zee. BEZA heeft dit uit STRABO en<br />
PTOLOMJEUS aangemerkt; en GROTIUS toont ons eene<br />
plaatze by PKOCOPIUS , in welke van het Eiland Malta<br />
uitdruklyk gezegd wordt, dat zy in de Adriatifche<br />
zee ligt. SCALIGER en BOCHART , welker plaatzen<br />
WOLF aanhaalt, hebben dit verder uitgevoerd. Men<br />
leeze ook de aanmerking van WETSTEIN, die insgelyks<br />
de woorden ha
der Apoflelen. Hoofdfl. XXVII: 27-^20. 585<br />
Itius, in zyn eerfte boek de ingeniorum moderatione in<br />
Religionis negotie-, cap. 22. p. 203, " dat LUKAS hier<br />
,, de taaie van hec gemeeu fpreekt, en zich uitdrukt,<br />
zoo als de zaaken hem uiterlyk voorkwamen. " Inzonderheid<br />
fpreeken de Dichters* op die wyze. OVIDIUS,<br />
zege, Metamorph, VI: 513.<br />
Admotumque f return remis, tellusque repulfa est.<br />
VIRGILIUS, Aeneid. III: 72:,<br />
Provebimur portu, terrceque urbesque recedunt.<br />
LncRETios, IV: 388:<br />
eua vebimur navi, fertur, cum flare videtur :<br />
U03 manet in ftatione, ea prester creditur ire:<br />
Et fugere ad puppim colles campique videntur.<br />
En zoo zegt CICERO ook, Outzst. Acad.lib.IV: Videsne<br />
navem illam? Stare voois videtur : at iis, qui in<br />
•navi funt, moveri hese villa, —— — Qui navigant, ft<br />
e portu folvunt, et in altum provebuntur, iis urbes rece-,<br />
dere videntur ; contra fl ex alto portui appropinquant,<br />
urbes ad eos accedere (ziet gy dit Schip wel? ons fchy.<br />
nen deeze landgoederen ftil Ce fta ah , maar hun, die<br />
in hec Schip zyn, kome het voor, als of zy bewoogen<br />
wierden. — Hun , die in een Schip zyn ,<br />
wanneer zy uic de haven affteeken, en in zee gaan,<br />
fchynen de fteden toe ee rugge te wyken; daarentegen,<br />
wanneer zy de haven beginnen te naderen, is<br />
het, als of de fteden na hen toekwamen).<br />
BoV/c , bet dieplood, is de naam van een groot ftuk<br />
loods, het welk aan een lang touw in de Zee wordt<br />
nedergelaaten. Dit te doen heet fi»*\&, peilen.<br />
Zy maakten het Scbip aan vier ankers vast, dewyl<br />
wind en baaren het zelve te geweldig voortdreeven.<br />
In een foorcgelvk geval deede de groote OESAR het<br />
zelfde, gelyk hy zelf verhaak, lib. I. de Bello Civili,<br />
cap, 25, Naves fchryfe hy, quaternis ancoris destinabat,<br />
ne fluSlibus moverentur. (Hy maakte de Sehepen<br />
O o 5 aan
j36 Verklaaring van de Handelingen<br />
aan vier ankers vast, om door de vloeden niet weg.<br />
gedreeven te worden), Deeze plaatze is te merkwaardiger<br />
, om dat CAESAR kort te vooren fchryft ,<br />
dat hy zich op dien tyd op deeze zelfde Adriatifche<br />
zee, by fJundufium, bevonden heeft.<br />
vers 30, 3 r, 32. Dan toen de Bootsgezellen uit het<br />
Schip zochten te vluchten , en den Boot in zee lieten, en<br />
voorgaven, dat zy ook een anker vooruit voilden brengen,<br />
fprak Paulus tot den Hoofdman en de Soldaaten: indien<br />
deeze niet in het Schip blyven, kimt gy niet ontkomen. \<br />
Toen hieuwen de Soldaaten de touwen van den Boot aan<br />
Jlukken , en lieten hem van boven neder vallen. De 1<br />
Scheepsgezellen zagen nu wel, dat alle hoop weg was, ]<br />
en dat zy niets het geringde meer tot behoudenis van \<br />
bet Schip konden doen. Zy geloofden derhalven , dat<br />
zy niet kwaalyk zouden doen, indien zy , terwyl zy<br />
buiten ftaat waren, om anderen te helpen , voor zich f<br />
zelve zorg droegen, en hun eige leeven poogdCn tc (<br />
beveiligen.<br />
i<br />
Dan hier toe was geen ander middel, dan zich in „<br />
den Boot te begeeven, en met denzei ven, op goed \<br />
geluk, het op den Oever aantehouden. Zy wisten, \<br />
dat veelen, die op en met hun Schip zouden hebben ' •<br />
moeten vergaan, door dat middel hun leeven behouden<br />
hadden.<br />
CICERO verhaalt een foortgelyk voorbeeld, lib. I. \<br />
de Inventione , cap. 51. Ipfos , fchryft hy, tempeflas<br />
vebementius ttrgere ccepit, usque adeo, ut dominus navis,<br />
cum idem Gubernator effet, in fcapham confugeret. (Het<br />
omweder begon al geweldiger op hen aan te ftormen, j<br />
in zoo verre, dat de eigenaar van het «Schip, die tef- J<br />
fens de Stuurman was, de vlucht in den Boot nam). ^<br />
En by PLAUTUS, in den Prologus voor Rudens, vers<br />
75, leezen wy: de navi timidi defcluerunt in fcapham, ^<br />
(zy fprongen, vol vreeze , in den Bootj — het welk<br />
A£t. ÏI. Sc. 3. v. 36. herhaald wordt. Ik voege 'er ^<br />
noch eene plaatze by uit Livius, tib. XXIX. cap. 27.<br />
pro.
der Apoftelen. Hoofdft. XXVII: 30—32. 587<br />
prope obrutis navibus, fcapbis in terram evaferunt (terwyl<br />
de Schepen byna geheel onder de golven begraaven<br />
waren, zyn zy met de Booten aan land gevlucht).<br />
Om deeze rede dan ook maakten de Scheepsgezellen<br />
thans den Boot los, en lieten hem in zee vallen.<br />
Toen men hen vroeg, wat zy daar mede doen wilden,<br />
zeiden zy, dat hun oogmerk was, ook een anker<br />
vooruit het Schip te brengen. Dewyl dit, by<br />
zulk eene omftandigheid, nóch noodzaaklyk noch gebruiklyk<br />
was, is het gemaklyk te denken, dat zy<br />
hun oogmerk aan den Hoofdman niet zullen ontdekt,<br />
maar dit alleen aan zoodanigen, die uit onkunde hunne<br />
waare bedoeling niet konden gisfen, gezegd hebben*<br />
Dan zy bedroogen zich, toen zy PAULUS ook als<br />
eenen Man aanmerkten , die thans voor de eerftemaal<br />
op een Schip was. De Apostel leert ons zelf, in eenen<br />
brief, dien hy eenige jaaren vóór deeze zyne reize<br />
fchreef, te weeten 2 COR. XI: 25, 26, dat hy veelmaalen<br />
in leevens gevaar op zee geweest is. Hem<br />
konden dus de bootsgezellen thans niet bedriegen.<br />
Hy begaf zich terftond na den Hoofdman, en ontdektte<br />
hem, dat zy voorhadden, zich met den Boot weg<br />
te maaken, cn'het Schip te verlaaten.<br />
Buiten twyfel zal hy den Hoofdman voorgefteld<br />
hebben, dat hy die niet behoorde toetelaaten, dewyl<br />
'er als dan niemand zyn zoude , die het Roer konde<br />
regeeren , en ander Scheepswerk verrichten; en dat<br />
het Schip dus midden in zee zoude moeten vergaan,<br />
daar het anders , gelyk hy vers 26 voorfpeld hadt ,<br />
allen, die 'er op wiren , behouden aan land zoude<br />
brengen, indien de Stuurlieden hun best deeden, om<br />
het ergens op de wal te zetten. Zyne voorzegging<br />
floot derhalven geene Menfeh!vke poogingen uit,<br />
maar toonde, wat men, tot vervulling van dezelve<br />
doen moest.<br />
Dee.
858 Verklaaring van de Handelingen<br />
Deeze raad van den Apostel, die zoo duidelyk bleek 1<br />
heilzaam te zyn, werdt terftond gevolgd: de Hoofd- h<br />
man liet de touwen, waar aan de Booc vast was, ia n<br />
ftukken houwen; zoo dat de ledige boot in zee viel, 1<br />
en door de golven weggedreeven wierdt.<br />
Wy zien aan dit voorbeeld ook, dat eene Godtlyke<br />
toezegging van hulpe geene verftandige middelen, om<br />
een gevaar te ontkomen, uitfluit; en dat Godt in zulk<br />
i<br />
een geval, door de Menfchen wil gedaan hebben ,<br />
het geen de Menfchlyke wysheid aan de hand geeft. \<br />
a<br />
v e r s<br />
33 > 34, 35 J 3& Toen het nu dag begon te 1<br />
worden , vermaande Paulus allen, om fpyze tot zicb te i<br />
neemen; en fprak: bet is heden de veertiende dag, dat I<br />
gy wacht, en zonder eeten gebleeven zyt , en niets tot u t<br />
genomen hebt. Daarom vermaane ik u, fpyze te neemen, c<br />
als het welk tot bewaaring van uw leeven dient. Want 1<br />
niemand van u zal een bayr van bet hoofd vallen. Toen \<br />
hy dit gezegd badt,- nam hy het brood, en danktte Godt 1<br />
tn aller-tegenwoordigheid, en brak het, en begon te eeten.<br />
Toen fcbepten zy allen moed, en aten insgelyks. - Toen<br />
de ftorm wat begon te bcdaaren, en het weder wat «<br />
fcheen te zullen opklaaren, begon by de Scheepsge. ï<br />
zeilen de vreeze te verminderen , hunne hoop toete- 1<br />
neemen; en men hoe langs hoe meer te gelooven , dat t<br />
hy een echt Propheet was: dit oogenblik nam PAULUS<br />
waar, om hen noch eens te vermaanen, dat zy niet<br />
zouden vertwyfelen , maar wel gemoed de vervulling<br />
Ê<br />
verwachten, van het geen hem zyn Godt, de waare<br />
Godt, hadt toegezegd.<br />
t<br />
Tot dus verre, voer hy voort, heeft de angst u<br />
1<br />
derwyze vermeefterd, dat gy in veertien dagen geenen<br />
geregelden maaltyd gehouden hebt. Heeft de natuur<br />
u al genoodzaakt, iets tot u te neemen, dan hebt gy j<br />
den honger flechts door een ft uk broods, den dorst i<br />
alleenlyk met eenen dronk waters gëftïld. Dan thans ti<br />
ziet gy, dat de Hemel u genadig begint re werden, d<br />
en ook de woede der zee te bedaaren. Gelooft dan<br />
toch
dér Apoftelen. Hoofdft. XXVII: 33-^-36. 589<br />
toch met zekerheid, dat gy allen leevendig aan land<br />
zult komen. 'JLhans kunt gy u 'wederom by eikanderen<br />
zetten , en met blymoedige harten eeten en drinken.<br />
Doet dit dan, en verkwikt u eens wederom, en laat<br />
allen angst vaaren.<br />
Dat deeze de rechte verklaaring van vers 33 en 34<br />
is, moet ik thans bewyzen.<br />
MiTct^xftSci'si* en TgtfXu^«.Htt rgecp-~(, welk laatste<br />
vers 34 en 36 ook ftaat, betekent niet maar in het<br />
algemeen; eeten en fpyze tot zich neemen; maar.- zicb<br />
aan eene welbereide tafel zetten , en eenen geregelden<br />
maaltyd houden. Wyzien, dat PAULUS, vers 35, met<br />
luide ftcmrne een gebed voor den eeten doet, het<br />
welk de anderen moeiten nabidden. Daarenboven ,<br />
dewyl vers 38 gezegd wordt, dat zy allen te zamen<br />
verzadigd werden, is dit een bewys van eenen geregelden<br />
maaltyd, van welken men niet oplhat, voor<br />
dat men zyn genoegen gegeeten en gedronken heeft.<br />
Hier uit volgt, dat het woord anrot in het Latyn<br />
niet door je juni, maar door inpranfi et inccenati, Men.<br />
fchen die geen' middag of avondmaaltyd gehouden<br />
hebben - moet vertaald worden, en dat fnhi x^n*.<br />
pitte,»! Menfchen betekent, die in langen tyd niet aan<br />
tafel gezeeten hebben.<br />
De gegrondheid van deeze verklaaringe wordt ook<br />
erkend door ERASMUS (in zyne aanmerkinge op vers<br />
o) CAMERARIUS, ARCULARIUS, GLASSIUS (bl. 1902),<br />
GROTIUS, CALOVIUS, ZELTNER, en de meeste andere<br />
Uitleggeren.<br />
BASNAGE dwaalt derhalven, wanneer hy Ahnal. ad<br />
ü. 59 § VIII, aan deeze Scheeplingen inediam miraculofam<br />
(eene wonderdaadige onthouding van fpyzen)<br />
toefc'nryft : zoo wel als HAMMOND , dewelke denkt,<br />
dat men zich alleen op den veertienden dag van alle<br />
fpyw
joo Verkleuring van de Handelingen<br />
fpyze onthouden heefc, dewyl deeze dag cp zee een<br />
dies cruv.us is.<br />
'Er zal niemand een bayr van bet boofd vallen, is een<br />
Hebreeuwfch fpreekwoord, het welk VORST.us, de Adagiis<br />
N. T. cap. 6. ophelderd. En welken Bybelleezer is<br />
deeze manier van fpreeken onbekend ? üf wie weet<br />
niec, dac die niets anders betekent, dan : u zal geen<br />
Led gefchieden , en uw leeven is buiten allen gevaar ?<br />
Deeze manier van fpreeken vinden wy ISAM. XIV:<br />
45 ; 2 SAM. XIV: IIƒ i KON. 1: 52; en, met eene<br />
geringe verandering, MATTH. X: 30. LOK. XII: 7,<br />
en XXI: 18.<br />
Zeker Italiaanfch Geleerde, JACOB DURANTIOS CA.<br />
SELLIUS, vias lib. II. Variorum, cap. y.(in den Tbefau.<br />
rus Criticus, T. III. F. II. p. 238. fq.) van oordeel,<br />
dac de Apostel, met deeze woorden, op de gewooute<br />
der Heidenfche Zeelieden doelde, dewelken zich in<br />
groote gevaaren het hayr lieten affnyden of affcheeren.<br />
En dat dus de Apostel heeft willen zeggen : uw<br />
gevaar zal zoo groot niet worden, dat gy uwe bayren<br />
zint moeten affnyden<br />
Deeze verklaaring is zoo ongerymd, dat men zich<br />
moete verwonderen, hoe zommige Proteflantfche Uitleggeren<br />
'er hunne ftem aan hebben kunnen geeven.<br />
Men kan derzelver naamen by WOLF vinden. Ik voege<br />
'er KIRCHMAN noch by, dewelke lib. II, de funeri.<br />
bus Rowanorum , cap. 14. p. 138, fchryft: " buiten<br />
„ twyfel zinfpeelt de Apostel HAND. XXVII: 34 op<br />
deeze plaatze ". Dit buiten twyfel is zekerlyk eene<br />
dwaaling, die men aan eene groote overylinge moet<br />
toefebryven.<br />
TTf«{ T«; vftiT'gtt; ruTvpUt, tot uwe behoudenis', dat isi<br />
tot behoudenis van uw leeven. Eet wederom, wil PAU<br />
LUS zeggen , gelyk gy gewoon zyt, gy kunt anders<br />
uw leeven en gezondheid niet behouden. Door eenen<br />
behoorlyken maaltyd zult gy wederom verfterkt worden.
der Apoflelen. Hoofdft. XXVII: 37, 38. 301<br />
den. Van PAULÜS zeiven lazen wy kap. IX: 19:<br />
XKI 7 eofp i*iv%i>rt. Dat wfU by eenen Genitivus<br />
gefield wordt, wanneer iets lot voor — of nadeel<br />
ftrekt, heeft WETSTEIN getoond.<br />
o<br />
Wanneer LUKAS fchryft, dat PAULUS, naa deeze zy.<br />
ne vermaaning, het brood genomen en het gebed ge»<br />
daan heeft; zien wy 'er uit, dat hy vooraf bevel ge.<br />
geeven heeft, om de tafel gereed te maaken, en 'er<br />
brood op te leggen. Naa d-".t hy het gebed gedaan<br />
! hadt, nam hy het brood, en begon niet alleen zelf te<br />
eeten, maar vermaande de anderen ook, zich by hem<br />
1 te zetten , en insgelyks te eeten. Wat 'er, behalven<br />
het brood opgedifcht wierdt , verhaalt LUKAS niet.<br />
Genoeg, dat zy allen verzadigd wierden, en zich door<br />
1 den Apostel lieten beweegen, om goeds moeds te<br />
i zyn.<br />
vers 37 , 38. Wy waren alle te zamen tweehonderd zes<br />
' en zeventig perfoonen in bet Schip. Naa dat zy ziek nu<br />
verzadigd hadden , ontlastten zy het Schip, en wierpen<br />
bet koorn in de zee. Plet was dus een zeer groot Schip,<br />
1 het welk niet flechts zoo veele Menfchen voerde, maar<br />
1 ook eenen grooten voorraad van koorn in hadt. Maar<br />
I hoe grooter een Schip is, zoo veel te meer gevaars<br />
loopt het by zwaare ftormen (J). Tweehonderd zes<br />
! en zeventig Zielen., ftaat ih het Griekfch; deeze<br />
manier van fpreeken is te vooren reeds by vers 10<br />
opgehelderd.<br />
Dit over boord werpen van.al het koorn, hetwelk<br />
! noch in het Schip was, kan niet zonder bevel van den<br />
i Hoofdman gefchied zyn. Wat mag hem daar toe toch<br />
1 bewoogen hebben? Zekerlyk was het niet op verlan.<br />
| gen van den Eigenaar van het Schip, die daarin zyn<br />
• voordeel niet konde vinden. Ook zie ik niet, dat<br />
de<br />
(t) Zoo veel is 'er ten minften waar van , dat een Schip<br />
te meer gevaars loopt, om te ftranden of op ecm klip te ftooten,<br />
naar maate het dieper gelaaden is. VERTAALER.
»g? Verklaaring van de Handelingen<br />
de Hoofdman uit zich zeiven op de gedachte heeft<br />
kunnen komen, om het Schip van ai het koorn te<br />
ontdoen. Het kan dus niet anders zyn, of de Apostel<br />
moet hem deezen raad gegeeven hebben.<br />
Deeze wist, dat men thans den laatsten maaltyd op<br />
het Schip gehouden hadt. Hy wist, dat men haast<br />
een land zoude zien, waar heen de Stuurlieden het<br />
zouden wenden, om het Schip daarop, met aller toeftemminge,<br />
vast te zetten. Hy wist dat alles, behalven<br />
de Menfchen, weg zoude zyn, en dat het ten<br />
hoogden noodzaaklyk was, het Schip van alle zwaarte<br />
te ontlasten, om te beter aan de wal te komen.<br />
Dit ftelde hy daarom den Hoofdman met den grootsten<br />
ernst voor , en vermaande hem, om aan zynen<br />
Soldaaten bevel te geeven, om al het koorn over<br />
boord te werpen»<br />
Dewyl wy te vooren gezien hebben, dat de Hoofdman<br />
hem, wegens de verfchyning van den Engel voor<br />
eenen waaren Propheet hieldt, is het ons nu gemaklyk,<br />
te begrypen, dat hy geene zwaarigheid gemaakt<br />
heeft, om deezen raad, of liever, om die Propheetifeh<br />
bevel, zonder uitftel te volgen.<br />
vers 39, 40. Dan toen het dag wierdt, kenden zy<br />
bet land nier. Maar zy werden eenen inham gewaar ,<br />
dewelke een ftrand hadt. Zy bejlooten daarom , indien be<br />
mooglyk ware, het Schip daar in te brengen. Naa dat<br />
zy nu de ankers van rondsom gekapt hadden , gaven z<br />
zich aan de zee over , en maakten teffens de roerbanden<br />
los; en zetten bet groot zeil tegen den wind, en Voeren<br />
ap het ftrand af. Het licht, het welk eindelyk doorbrak,<br />
deedt den Scheeplingen tot hunne blydfchap<br />
land zien , daar zy aan de wal konden komen. De<br />
Stuurlieden overwoogen nu, waar zy het best zouden<br />
kunnen landen, indien de ftorm, die noc h niet geheel<br />
bedaard was, het wilde toelaaten. We' dra hadden<br />
ey hun befluit genomen, en nu deeden zy hun best,<br />
om
der Apoftelen. Roofdjl. XXVII: 39, 40. 593<br />
om het Schip daar in te brengen : of t&*& T»<br />
De-we was de rechte .Scheepsterm, gelvk 'lU-<br />
PHELIOS , ELSNER (311 WETSTEIN coonen.<br />
Nu wilden zy de vier ankers, die. zy den da» te<br />
vooren uitgeworpen hadden, terftond wederom ophaa<br />
len, om voorc te kunnen gaan. Dan zy waren zoo<br />
vast, dat zy mee zoo gemaKkelyk konden gelige wor-<br />
• den. Intusichen was her geen tyd, om lange te vertoeyen;<br />
zy kapten daarom de kabels aan ftukken, aan<br />
welke de ankers vast waren, en lieten ze zitten Dit<br />
afkappen wordt door het woord te kennen -egeeven.<br />
ö<br />
De werkwoorden, voor welke het woord *te< ftaat,<br />
neemen de betekenis van circum of rondomme aan. En<br />
ook dit *t etcc,s:a is door SCAPOLA circumaufenv. amfuto<br />
vertaald , gelyk mede door SCHWARZ in zyn Lexicon<br />
N. F, die deeze plaatze zelfs als een voorbeeld<br />
van die betekenisfe bybrengt, en dezelve dus beter,<br />
dan de meefte uit eggeren , verftaat. LINDHAMMER<br />
heeft dit ook zoo begreepen. Zy hebben de ankers,<br />
-fchryft hy, van rondsomme gekapt, om dat zy zich<br />
geen tyd gaven, om dezelve op te winden, maar hoe<br />
eer hoe liever aan land wenfehten te komen.<br />
De noodzaaklykheïd om de ankers te kappen, was<br />
•thans even zoo groot, als op de reize van POMPEJUS,<br />
dewelke insgelyks in eenen ftorm bevel gaf, «V<br />
»;«. ««,.„ (gelyk PLÜTARCHOS in zyn Leeven p. 64S<br />
verhaalt) dat is, volgens de vertaaling van WETSTEIN,<br />
ftbfcindere funos, ancoris in mare reliStU fora de touwen<br />
te kapoen, en de ankers in zee te laaten) wint,<br />
Zeide POMPEJOS, *M d,Uy K»3 Wy n m t m ^ ^<br />
. Gelyk LÏVIOS, iib. XXXV. cap. 45 fchryft: abkïs.<br />
fa omnt fpe en lib XLV. cap. * 5%m alaiXt<br />
tmt e<br />
Tl d 3 l i C h 0<br />
° P<br />
*oo fchryft Ce<br />
LuKas ook vers 20: i**U, het welk .'e<br />
Fl. Deel. p p g y >
594 Verklaaring van de Handelingen<br />
Syrifche Overzetter insgelyks op deeze wyze uitdrukt:<br />
• alle hoop voas afgefneeden.<br />
w<br />
Ei«» tl? rij» $i\ztrtüm-t foilicet r\ *-Aoï
der Apoflelen. Hoofdfl. XXVI h 41.' 595<br />
Wat a%Ttttit eigenlyk zy, weet ik niet zéker, dewyl<br />
de Geleerden het daaromtrent niet ééns zyn. Men<br />
zie de aanmerkingen van CAMERARIUS, GROTIUS, AL*<br />
BERTI, WOLF, EENGEL en WETSTEIN., gelyk mede<br />
ANTONII NEBRISENSIS Quinquagenam, cap. 2. De ge.<br />
dachte van hun fchynt de waarfchynlykfte, dewelken<br />
met ZELTNER en LINDHAMMER aan. het klein zeil denken,<br />
het Welk de bootsgezellen ophaalden, oiri het<br />
Schip met klein zeil aan de ,wal te brengen. Dit op.<br />
baaien of byzetten van het zeil wordt gevoeglyk door<br />
het woord iirigatrn uitgedrukt.<br />
Tf vttévry, fcilicet avftt, den waayenden winde. Dit<br />
verftaan 'er BEZA en 'BENGEL onder. Ook heeft de<br />
oude Latynfche Overzetter het dus begreepen, die<br />
het Jecundum aura flatum vertaalt. WETSTEIN toont<br />
ons dit woord Wtrji ook in eene plaatze van Luci-<br />
ANUS.<br />
K»'!« S<br />
' 'h rit u,yieex!t, zy voeren na bet (Irand.<br />
kWgn» is in deeze betekenisfe een fcheepsterrn, ver.<br />
lum nauticum, gelyk CAMERARIUS , RAPHELIUS en<br />
ALBERTI het noemen. Zy brengen ook voorbeelden<br />
Uit andere Griekfche Schryveren by, en wel RAPHE<br />
LIUS zoo wel in zyne Aantekeningen uit HERODOTUS<br />
als uit XENOPHON. WETSTEIN heeft 'er noch andere<br />
bygevoegd.<br />
j W*.4 fi<br />
' Teen wy nu aan eene plaatze kwamen, die<br />
dan beide kanten zee badt, flieten zy zoo hevig met het<br />
Schip, dat bet voorfte gedeelte vast en onbeweeglyk bleef'<br />
•flaan, maar bet • achterfle door het geweld 'der golven<br />
van één febeurde. , ns^^, het Schip verviel, of filet<br />
aan. Dat LURAS hier het rechte woord gebruikt<br />
heeft, toont RAPHELIUS in zyne aantekeninge uit HE<br />
RODOTUS.<br />
_ _T«T«r ^Bdxaaris wordt door CASAUBONUS verklaard,<br />
frricns aanmerking WOLF ons mededeeld ——.gelyk<br />
P p 2 med»
59t5 Verklaaring van de Handelingen<br />
mede door WETSTEIN (TO). XENOPHON fchryft in<br />
zyn boek de Reditibus p. 291 van de ftad Atnene:<br />
»/AL»s-rt'e fVi, a mari utrinque ambitur. En HOR h.<br />
TIOS noemt lib. I oda 7, de ftad Corigthe, Bimarem;<br />
gelyk ook OVIDIUS, Faftorum IV, 499.<br />
'E;rfflxi
der Apoftelen. Hoofdft. XXVII: 42—44. 507<br />
antwoorden. Dit betekent hier/Wi,?,'gelyk kap. XX:<br />
27 , en wordt in het volgend vers ri pri^l genaamd.<br />
Dat fommige van de Soldaaten de anderen aanzetten,<br />
om de gevangenen van kant te maaken, en zelfs<br />
PAOLUS met te verfchoonen, is een bewys, dat het<br />
woefte Menfchen geweest zyn, die niet bedacht hebben,<br />
hoe eerbiedwaardig een' Man hy was, dewyl hy<br />
alles , het geen thans gebeurde, als een Propheet<br />
vöorfpeld hadt de vlucht der Bootsgezellen verhinderd<br />
— hun allen moed gegeeven, én verzekerd,<br />
dat zy allen leevendig aan land zouden komen. Het<br />
waren barbaaren , die met vermaak Menfchen bloed<br />
zagen ffroomen.<br />
• vers 43> 44- Maar de Hoofdman, die Paulus in het<br />
keven wilde behouden, hieldt hen van dit voorneemen<br />
af, en geboodt; dat zy, die zwemmen konden, het eerst<br />
in zee zouden fpringen, en na de wal gaan; maar de<br />
.anderen , fommigen op planken, anderen op ftukken. van<br />
het Schip. En op deeze wyze kimmen zv 'allen leevendig<br />
aan land. De Hoofdman, die PAULUS beter kende,<br />
konde dit onmooglyk toelaaten, dewyl hy hec<br />
als. eene zeer groote zonde aanmerkte,' zulk eenen<br />
Man te laaten vermoorden. Hv liet derhalven' zvnen<br />
Soldaaten hunne godtlooze wil 'niet..<br />
Hy zal hun , toen zy misfchien op hun voorneemen<br />
bleeven flaan, onder het oog gebracht hebben,<br />
dat hy een Romeinfch Burger was, en dac hem twee<br />
Landvoogden, mét en benevens den 'Koning A'ciippW,<br />
onfchuldig verklaard hadden. Hy zal hen herinnerd<br />
hebben, wat zy tót dus verre aan hem gezien, cn uic<br />
zynen mond gehoord hadden —1 en dus, welke- ff# ffe<br />
zy van hunne Goden te duchten hadden, indienzy<br />
onfchuldig bloed vergooien. Hyzal, met betrek-"<br />
kinge tot de andere Gevangenen, hun verzekerd hebben,<br />
dac hy hen te Rome zoude veroittfchUldteeff,<br />
en- dat deeze zyne verontfchuldiging ook geW-islyk<br />
zoude aangenomen worden, dewyl die een geheel bu'-<br />
P p 3 ten-
jo8 Verklaaring van. de. Handelingen.<br />
tehgewoon toeval was. En ten laatsten toonde hy.<br />
.hun, gelyk LUKAS meldt, door welk middel zy het<br />
oncvluchten der Gevangenen beletten konden,<br />
Zyn voorftag naamlyk, het welk tellens zyn bevel<br />
Was, belTondt hier in. Die Scheepsgezellen en Soldaaten<br />
, dewelken konden zwemmen, moeden het eerst<br />
in' zee gaan , en aan Tand zoeken te komen. Niemand<br />
van de Gevangenen zoude te rugge, en in zee,<br />
gaan, als waar door hy den dood te gemoet zoude<br />
Toppen, maar, uit liefde voor zyn leeven, zekerlyk<br />
?yn besc doen , om aan de wal te komen: kunnende,<br />
dan de Soldaaten, die daar reeds waren, den éénen<br />
vóór den anderen naa, wederom grypen.<br />
'A*t>e.'g
der Apoftelen. Hoofdft. XXVIII: r. 599.<br />
H O O F D S T U K XXVIII.<br />
vers A. Naa dat zy nu gered waren, vernamen zy,<br />
dat het Ëilaid Metité heette. Dac die het beroemd<br />
Eiland Malta is , heefc, federc den- tyd van LUKAS,<br />
geduurende veele Eeuwen niemand in twyfel getrokken.<br />
Ook konde men 'er niet aan twyfel en , dewyl<br />
LUKAS verhaak , dac hec Schip van dit Eiland onmiddelyk<br />
na Syracufen, vervolgens na Rhegium, en van,<br />
daar na Puteoii gegaan is; uit welke ftad PAULUS naderhand<br />
na Rome vertrok. »<br />
In de tiende Eeuw beging de Keizer CONSTANTINÜS<br />
PoRPHYRocENiTUS, in zyn boek; de adminiftrando vnperio<br />
, cap. 36 den misflag, dat hy dacht, dat LUKAS<br />
het Eiland MeÜte in de Venet'aanfche zee be oeld<br />
heeft, het welk federt veele jaaren Meleda genaamd<br />
wordt. Deeze dwaaling ontftondt daar uic, -<br />
dac hy<br />
niec wist, hoe veel verder de naam van de Adriatifcbe<br />
zee zich in oude tyden uitgeflrekt hebbe.<br />
In de zestiende Eeuw -viel zeker Gereformeerd<br />
Franfchman, MATTHJEOS BEROALDUS, in zyn Cbroriilum,<br />
lib. IV. cap. 6, door de zelfde oorzaak, in de.<br />
zelfde dwaaling. Ja ook EKASMUS maakte zich,"door<br />
overyling, aan dien zelfden misflag fchuldig; dan kort<br />
daarr.aa erkende hy, gedwaald te hebben, en.weder-<br />
leide zelf zyne dwaaling, weswegen hy don -<br />
BEZA<br />
in zyne aanmerkinge op dit vers met recht geprée-.<br />
zen wor.lt.<br />
CLERICUS heeft hem derhalven verongelykt, daar<br />
hy, in zyne Ars Critica, P. I. p. 35 fqq. (van den<br />
eerden druk) niet zonder eenige hevigheid berispt,<br />
dac ERASMUS in zyne aantekeninge tot dit vers gefrhreeven<br />
heeft:. est infula inter Epirim ff Itaiiam<br />
(her. is een eiland tusfehen Epirus en Italien)f en by<br />
vers 13; Rhegium est civitas Sicilice maritima (Rhegi-,<br />
urn. is eene Itad van Sicilien, aaïi. de zee getegenV<br />
P p * 'C.LW.
Gpo Verklaaring van de Handelingen<br />
CLERICUS wist, dat ERASMUS, by eene nieuwe Uftgaave<br />
van zyne 'Schrilten, gewoon was dezelve te"<br />
veranderen en te verbeteren, Hy hadt derhalven eenen<br />
volgenden druk behooren natezien, inzonderheid<br />
dien men onder de Engelfche Crit. S. vindt. In deezen<br />
luidt de eerfte plaatze op deeze wyze: Melite est<br />
infula inter Africam Siciliam (Meljte is een Eiland<br />
tusfehen Africa cn Sicilien); en de andere: Rhegium<br />
est civitas Italice maritima (Rhegium is eene Stad van<br />
ïtalien, aan de zee gelegen) — met dit byvoegfel:<br />
mirum, quid fecutus Hieronymus Rhegium appellet civi.<br />
tatem 'Sicilice; cum Geograpbi doceant, eam esfe in agro<br />
Brutiorum, qui populm Itali® (het is te verwonderen,<br />
dat HIERONYMUS, ik weet niet waardoor bewoogen,<br />
Rhegium eene Stad van Sicilien noemt, daar de aardïykskundigen<br />
ons leeren, dat dezelve in het iand der<br />
Brutiers ligt, dewelken een Volk zyn van Icalien).<br />
Het Zelfde vindt men in den vyfden druk van het.<br />
N. T. van ERASMOS, te Bafel, 1535, uitgekomen,<br />
riet welk ik thans voor my hebbe. .Men vindt voor'<br />
het zelve eene Voorrede van ERASMUS, de duabuspostremis<br />
editionibus, quarta, & quinia; alwaar men de<br />
volgende woorden leest: bas posteriores editiones muito<br />
emendatitis muitoque locupletius damiis, Quod quidem quo t<br />
fiet fiepius , boe plus erit tucri leciori (Deeze laatste,<br />
uitgaaven geeven wy thans veel vermeerderd en verbeterd.<br />
Hoe meer dit gefchiede, zoo veel te meer!<br />
wint 'er de Leezer by).<br />
Wy komen wederom tot de dwaaling van BERO-<br />
ALDUS en zyne aanhangeren; welker meening, dat<br />
LUKAS van het Eiland Meleda fpreekt, het welk in<br />
de Adriatifche zee by Dalmanen of by het oud IIlyrjen<br />
ligt, SCALIGER in zyne Emendatio'temporum 'lib.<br />
VL p. 536. (e'dit. 1729) eene befpotlyke gedachte, ,<br />
noemt, en , naa dat hy dezelve duidelyk wederlegdheeft,<br />
dus befluit: Ergo Melite Pauli est in Sicudc fretO<br />
in maie Adiiatico, non in Jinu 'Jaoygio. Ouis non<br />
videt abfurditatem, fi concedamus, ex Sjria in"ltüliam-
der Apoftelen. Hoofdft. XXVIII: t. 6oi<br />
Mvigantes ulla tempestate posfe in infimum Japygiwn<br />
finum detrudi, £f inde adverfo vento iteruin in Pyrrbenum<br />
($ Oram. Neapolitanam abripi?- Totius Om maritimce<br />
imperitisfmum esfe oportet, qui vel boe cogitnre<br />
tantum audeat. (Derhalven ligt het Melite van PA»J-<br />
LUS in het Meir van Sicilien, in de Adriatifche. zee,<br />
niet in den boezem van Japyx. Wie ziet niet, hoe<br />
ongerymd het zoude zyn, toetefiemmen, dat Menfchen<br />
, die uit Syrië na Italien vaaren, i door eenig<br />
onweder in het binnenst van den Japygifchen zeeboezem<br />
zouden kunnen verdreeven, en van daar wederom<br />
met eenen tegenftrydigen wind na Tyrrnene<br />
cn de kusc van Neapolis gebracht worden ? Men moet<br />
van de geheele zeekust volftrekc onkundig zyn , indien<br />
men dit flechts durft denken).<br />
Noch naerfiiger .en breedvoeriger is deeze dooling.<br />
wederlegd, door BOCHART in zyne Geog^aph :<br />
a S'acrd<br />
P. 11. lib. I. cap. 26. In zyne voetitappen tradt JOH.<br />
FRED. WANDALEN, die in 1707 te Coppenhagen eene.<br />
Verhandeling de Melüia Fauti liet drukken, in welke<br />
de oude meening, zoo bondig als duidelyk en met<br />
veel geleerdheids verdeedigd, en de nieuwe gedachte<br />
van BEROALDUS tegengegaan en wederlegd worde.<br />
Dan voor korten tyd heeft zeker Geleerde, een<br />
Ragufaner van geboorte, de meening van BEROALDUS.<br />
trachten te verdedigen, in een boek, 1730 te Venei<br />
tien gtdrukt, het welk deezen titel heeft: D.Paulus<br />
Apoftolv.s in nuLfi, quod nunc Venetus Sinus diatur ,<br />
naufagus, ef Melilce, Dalmatenfis Infiilce, post muf ra-',<br />
giu'm hospes , .aulitore D. Ignalio. .Georgi , Benedihino:<br />
Congregatiohis Melitenfis. Dewyl hy een zeer Geleerd<br />
Benedictyn op het Eiland Meleda was (hy is naamlyk<br />
korten tyd, naa dat zyn boek in de waereld kwam,"<br />
geftorven) belteedde hy zyne' groote geleerdheid ,<br />
om waaifehynlyk te maaken, dat PAULUS op dit Ei.<br />
land gelirand is, en zich aldaar drie maanden heefc<br />
Opgehouden. Hy voerc dit op zulk eene. wyze uic,<br />
dat ik niec kan 'nalaaten te denken , dat hy die niec<br />
: . P p 5 > i n
602 Verklaaring van de Handelingen<br />
in ernst gelooft heeft, maar alleenlyk zyne bekwaam.<br />
heid he^fc willen toonen, om zwart, wit en van<br />
den nacht, dag — te maaken; en teffens eene proeve<br />
neemen, of andere Geleerden zich ook doorhem<br />
zouden laaten misleiden. Dat hy 'cr den fpoc .mede<br />
dr\fc, ziet men daar uit, dat hy de plaatzcn van die<br />
oude Schryveren, dewelke voorftanderen van het gemeen<br />
aangenomen gevoelen zyn , tot zyn voordeel<br />
veranderd, of ten minften door openbaare verdraaiiing<br />
op zyne zyde brengt; en het gewichtigst bewys, het<br />
welk uit het vertrek van dit Eiland na Syracufa ontleend<br />
wordt, door verandering van deezen naam in<br />
bricuja of Ragufa tracht onbruikbaar te maaken.<br />
Ook hebben zyne drogredenen hec geluk gehad ;<br />
om eenige , hoewel zeer weinig, Geleerden te ver.<br />
blinden. De eerfte was een Journalist, dewelke dit<br />
boek in de Bibiutbeque Italique T. XL ƒ>. 127 fqq<br />
een- breedvoerig uittrekfel gaf, cn hec mee zyne goed*<br />
keuring veieerde. Zyne bcoordeeling werdc 1733 in<br />
de Leipjiger .Geleerde Tydingen, bl. 04 enz. zonder<br />
eenige tegenfpraak opgenomen; en van daar door CO<br />
LERUS , van woord tot woord afgefchreeven , en in<br />
hec zesde deel van zvne Theologilche Bibliotheek ,<br />
bl. 682, geplaatst. Dit boek werdt ook in de Svp.<br />
plen.enta nova ASiorum erud. T. 11. p.'eigo fqq. aangekondigd<br />
, maar het oordeel over deeze verhandeling<br />
aan anderen overgelaaten. Maar in het zevende deel<br />
van deeze Supplementa, p. 53 fqq., treedt de aankondiger<br />
volkomen in het gevoelen van GIORGI, en verklaart<br />
het gefchrift van den Graaf CIANTAR. ccgen hec<br />
zelve, voor eene zwakke wederlegging.<br />
Noch een ander Geleerde heeft in dit nieuwe ge<br />
voelen, zoo wel als in de bewyzen van GIORGI, genoegen<br />
genomen, in de Nova Mifcellanea Lipjienfia.<br />
T. IV. p. 308, 310, 311.<br />
Daarentegen heeft GIORGI ook, aan zeer Geleerde<br />
Mannen, tegenfehryvers gevonden. Terftond. in het<br />
vol-
der Apoflelen. Hoofdft. XXVIII: 2, 3. 603<br />
volgend jaar liet een Maltefer Ridder, QCIQT DE<br />
MARNE genaamd, eenen brief aan den Kardinaal ï'o-<br />
LIGNAC te Rome drukken, in welken hy Vader GI<br />
ORGI kórtlyk wederleide. In het jaar 1732 gaf DE LA<br />
MARNE, een Abt» op het Eiland Malta, zyne Vindt,<br />
cias Melitenfês uit, die in de Memoires de Trevoux<br />
1736 van February, met zeer veel lof aangekondigd<br />
worden.<br />
In het jaar 1738 kwamen te Venetien uit, de beate<br />
Apostoli in Meliiam Siculo. Adriatici maris infaam ,<br />
naufragio ejeBo, Disfertationes apologetica in Infpeëtiones<br />
anticriücas R. S. D. Ignaiii Gèorgii, van den Graave<br />
J. A. VAN CIANTAR, eenen Maltefer. Dit boek wordt<br />
in het Journal des Scavans, 1745 P. H. p. is8 fqq.<br />
breedvoerig aangekondigd , en den Graave de overwinning<br />
over GIORGI toegefchreeven. — Eene ioorcgelyke'beoordeeling<br />
vindt men in de Gettinfcbe Geleerde<br />
Tydingen van 1745, bl. 657 en 665 enz.<br />
In den jaare 1739 gaf BONAVENTURA ATTARDI ,<br />
Hoogleeraar in de Gefchiedenisfen te Palermo, eene<br />
wederlrg!2;ing van GIORGI uic; en weinig tyds daarna<br />
fchreef een Carmeliet, RurERT DE S. CASPARÜ, een<br />
werk tegen denzclfden, het welk 900 bladzyden groot<br />
werdt.<br />
Dit zv genoeg aangaande deezen penneftryd , dien<br />
ik niet met ftilzwvgen konde voorbygaan, dewyl GI<br />
ORGI zich zelfs niet ontzien heeft, het verhaal van<br />
LUKAS, aangaande deeze reize van PAULUS, te veranderen,<br />
en den text te vervalfchen.<br />
vers 2, 3. He Barbaaren beweezen ons geene kleine<br />
vriendlykheid. Want zy flaken eenen hoop bouls aan;<br />
ep, namen ons allen in, wégens den regen, die op ons'<br />
gevallen was, en wegens de koude. Dan toen Paulus<br />
eenen bop takken by één raapte, en op.bet vuur wierp,<br />
kwam 'er door de hitte een Adder uit, en flingerde zicb<br />
urn zyne hand. Ten tyde van LUKAS werden zy Barbaa-
604 Verklaaring van de Handelingen<br />
baaren genaamd, die noch Latyn noch Griekfch fpraken,<br />
en ruwe eenvouwigc zeden hadden. Nu hadden<br />
die van Carchago voor deezen eene Volkplanting op<br />
dit Eiland gefield , en dus fprak men 'er Punifch.<br />
Hoewel dit Eiland nu in dien tyd onder het gebied<br />
der Romeinen ftondt, en ter plaatze, daar de Romeinfche<br />
Bevelhebber, en de Romeinfche Soldaaten woonden,<br />
ten deele Latyn, ten deele Griekfch, gefproken<br />
wierdt: echter behieldt het gemeene Volk de oudé<br />
taal, en dus bleeven de boeren , die aan de zee woonden,<br />
Barbaaren, welken, geenszins hoonenden naam,<br />
LUKAS hun hier geeft. Barbari funt agreftes infulce ,<br />
•fchryft CELLARIXJS in zyn itinerarium JpostoLicum, §.<br />
26, qui primi naufragos excipiebant (door. de Barbaaren<br />
heeft men de boeren van dit Eiiand te verftaan,<br />
die deeze Schipbreukelingen het eerst ontfingen). En<br />
van dit gevoelen is BOCHARÏ ook, in zyne Geograpbpa<br />
Sacra, F. II. lib. I. cap. 26. p. 499 en 503;° gelyk<br />
mede in zyn Hierozoicon, F. II. lib. 3. cap. 2. p. 37J„<br />
Dan deeze lieden waren alleenlyk Barbaaren, met<br />
betrekkinge tot hunne fpraake; vcor het overige hadden<br />
zy een goed hart, en beweezen aan onze\Schip.<br />
b'réuklingen geene kleine (x) liefde. Dewyl de tyd<br />
van het-jaar niet alleen koud was, maar de Schipbreukhngen<br />
ook door zwemmen nat geworden waren, cn<br />
het daarenboven noch regende , brachten zy eenen<br />
hoop houts by één, en ftaken het aan, om deeze lieden<br />
te droogen en te verwarmen.<br />
- Deeze goede Boeren droegen noch al van tyd tot<br />
tyd meer houts by één, zoo om het vuur gaande te<br />
houden, als om het te vergrootcn ; en de' Apostel<br />
fcharmde zich niet, hun daar in de behulpfaame hand<br />
te bieden (y). Die onder u'de voornaamste is , hadt zynmeefter<br />
gezegd, zy uvo dienaar.<br />
Dan.<br />
(x) Ov TIJ, TVX^TXV tpiXxtS-fVTÏxt. Deeze manier van<br />
fpreeken is by kap. XIX: n reeds opgehelderd,<br />
(y) BOCHART vertaalt het woord rvsglQu,, in het tweede-<br />
Hoofd-,
der Apoftelen. Hoofdft. XXVIII: 4> 5- 605<br />
Dan zyne dienftvaerdigheid bracht hem in leevens<br />
gevaar. Eene Adder fprona; uic hec vuur, en flingerde<br />
zich om de hand van PAULUS. Dit is de betekenis<br />
van hec woord xxS-^s, hec welk BJCHART uic veele<br />
plaatzcn bewyst, en 'er, met STEPHANUS, Uvri,<br />
onder veri'taat. Danwac betreft, dat deeze Adder den<br />
Apostel niet zoude gedoken hebben, gelyk hy beweert;<br />
daar toe is geen de minde grond. Waarom<br />
toch zullen wy niet gelooven , dac die beesc zynen<br />
gewoonen aarc gevolgd heefc ? Van welk gevoelen<br />
ook ARCULARIUS, DODDRIDGE en de meefte Uitleggeren<br />
, zyn. ,<br />
Maar dat deeze beet hem geen nadeel toebracht,<br />
heeft men aan de genade van Godt toetefchryven ,<br />
dewelke door die wonderwerk aan de inwooneren van<br />
die Eiland wilde toonen, hoedanig een Man hy was.<br />
vers 4,5. Toen nu de Barbaaren het dier aan zyne<br />
handzagen hangen, fpraken zy onder eikanderen: deeze<br />
is vast en zeker een Moordenaar, dien de Godin der voraake<br />
niet laat leeven , alhoewel hy uit de zee ontkomen is.<br />
Maar hy flingerde het beest in bet vuur, en hem kwam<br />
niets kwaads over. Dac het woord inzönderh 'id<br />
van Adderen gebruikt wordt, bewyst BOCHART, m?c<br />
eene menigte van voorbeelden (z).<br />
Dc<br />
Hoofdftuk van zyn Hièrozoicum door convolvrrg Convolvit,<br />
fchryft hy , ut in fafcem colligeret. Dan wy geloven<br />
CHRYSOSTOMUS liever, deweike zegt, dat het hier te zoomen<br />
raapen, e-vfoéyim te kennen geeft.<br />
(z) De verhandeling de MeUtenfimn Jud'rAo nrijï rfc Ai'*»-,<br />
dewelke men onder RECHEKSF.RG zyne Exerciïa f<br />
;on?s in N. T.<br />
p. 124. fqq. vindt, en in welke dit geheele vierde vers verklaard<br />
wordt, is door den Respcdens, ERLEJIAN, voor het<br />
grootste gedeelte , van woord tot woord uit BOCHART uitgefchreeveti,<br />
en daarom te recht, onder deezen naarri, in den<br />
Thefaurus Disfertationum van M?.NTHF.NIUS , p. 470, fqq. herdrukt.<br />
Uit dien zelfden bron heeft SUICEKUS in zynen The.<br />
fan-
6c'6 Vvrklaaring] van de Handelingen<br />
Dit venynig dier hing nu aan de hand van den Apos.<br />
tel, en, dewyl de Boeren niet anders konden denken'<br />
dan dat hy wel dra dood zoude nedervaifen, befloo"<br />
ten zy (a) daar uit, dat hy iemand vermoord moest<br />
heoben, en, hoe zeer tiy het gevaar der zee ontkomen<br />
ware, thans zynen loon van de Godinne der wraake<br />
te wachten hadt.<br />
Het woord 4'fa moet hier met eene groóte A ge-<br />
Jchreeven worden (b) , dewyl *er eene bekende Heidenlche<br />
Godin (c) door bedoeld wordt, die ook NE-<br />
MESIS heette, en den inwooneren van dit Eiland door<br />
hunne voorgaande Heeren, de Grieken, was bekendgemaakt.<br />
Uit de woorden: \bem kwam niets kwaads over, be<br />
fluit BOCHART , dat de Adder PAULUS niet geftokeh<br />
heefc. Dan deeze woorden geeven duidelyk te kennen,<br />
dat de fteek of beet van den Adder hem geen<br />
ï na-<br />
Jo.utus alles gefebept, het geen hy, over deeze Gefchiedenis<br />
onder de woorden * v'„, fi»'^* en M » ^ . ^ , g ezegd<br />
(a) ELSNER meent, dat deeze lieden , toen de Adder zich<br />
cm de hand van PAULUS flingerde, daaruit beflooten hebben, dat<br />
hy een Mooi denaar zyn moest, dewyl een moord met de hand<br />
gedaan wordt; en WOLF is het daar in met hem eens. Dan LIND •<br />
HAMMES oordeelt üeezebefluittrekking zeer onvoldoende, dewyl<br />
met de hand ook andere zwaare zonden gepleegd worden Het is<br />
waarfchynlyker, dat zy op de volgende wyze geredekaveld<br />
hebben; dewyl de Adder hem van het leeven berooft, moet hv<br />
leraand anders het leeven benomen hebben. Deeze befluittrekking<br />
is ook wel met zeer redekundig, maar nochtans geeft zy eene<br />
Joflyke vrecze van deeze hoeren voor de Godtlyke ftraffen<br />
te kennen. *<br />
(b) Men vindt in de uitgnaven van .CURCELI./EUS , MIL ,<br />
MASTRICHT en BENGEL, iUv. Maar by SCHOETGEN AI'**.<br />
O) Het geen BOCHART ett AI-EERTT, ten opzichte van deeze<br />
Godinne by een gezameld hebben , is derhalven tot verklaaring<br />
van deeze plaatze, niet noodzaaklyk.
der Apoftelen Hoofdft. XXVIII: rj. 607<br />
nadeel toegebracht, en dus de gewoone uitwerkfelen<br />
niet gehad heelt. Hy vergist zig derhalven , wanneer<br />
hy fchryft: videntur id pa'am docere bcec verba Luc&i<br />
ïtfSdif xxxf (dit fchynen deeze woorden vaa<br />
LÜKAS','by leedt geen nadeel, duidelyk te leeren).<br />
vers 6. En zy wachtten, dat by zoude opzwellen of<br />
plotüing dood nedervallen. Maar toen zy lange gewacht<br />
hadden, en zagen, dat hem niet kwaads overkw im, ver.<br />
anderden zy van gedachte, en zeiden , dat by een Godt<br />
was. Mftxett&cti betekent eigenlyk branden. Maar<br />
wanneer het van eenen adderbeet gebuikt wordt ><br />
geeft bet eene, door brandende hitte ontftaande, opzwelling<br />
van het lichaam of eenig lid, te kennen; gelyk<br />
BOCHART, Hierozoic. II, uit oude Geneeskundige,<br />
en andere, fchriftenj beweezen heeft. Men kan zyn<br />
geheele verhandeling ook in den Tbefaurus van SLTCK-<br />
RTJS vinden.<br />
betekent anders iets fchandelyks, ftrafwaar.<br />
digs, godtloos, gelyk wy LUK. XXI11: 4' gezien<br />
hebben. Dan hier geeft het buiten twyfel iets<br />
kwaads of nadecligs re kennen. ELSNER wyst ons<br />
eene plaatze uit HERODIAISUS , alwaar hec die zelf ie<br />
betekenis heeft. LUKAS verklaart het zelf, in het<br />
voorgaande vers, door<br />
usTK/3*»>cr*f>t, zy veranderden van gedachte. RAPHE<br />
LIUS en ALBERTI vertaaien het mutanten fentrntiam,<br />
en brengen eene plaatze uit ARRIANUS by, in welke<br />
dit woord in dezelfde betekenisfe gebruikt wordt.<br />
De omftanders, die PAULUS te vooren voor eenen<br />
Moordenaar hielden , beflooten thans uit dit buitengewoon<br />
geval, dat hy een Godt moest zyn. — Toen<br />
de burgers van Lyftra, kap. XlV: 21, 'den Apostel,<br />
Wegens een wonderwerk , dóór hem verricht , voor<br />
eenen Godt hielden, nam hy deeze gelegenheid waar,<br />
om hun den waaren Godt te prediken. Hier leeven<br />
tyy niet, dat PAULUS het zelfde gedaan heeft. By<br />
het
• :6o8 Verklaar mg van de Handelingen<br />
het volgende achtfte vers zullen wy onderzoeken;<br />
of hec al daa niec gefchied zy.<br />
vers i, 8, ln deezen oord hadt de Bevelhebber van<br />
dit Eiland,, genaamd Publius, een landgoed. Deeze nam<br />
ons in, en beberbergde ons drie dagen lang op bet min.<br />
zaavist. Dan op dien tyd iag juist de Vader van Pu.<br />
Uvus, aan eene heete krankheid en den loop, ziek. lot<br />
.denzeiven begaf zicb Paulus, en badt, en leide hem de<br />
kanden op, en maaktte hem gezond. Dac deeze PUBLI.<br />
ns, van wien wy anders nergens bericht vinden, van<br />
wegens de Romeinen bevelhebber van die Eiland geweest<br />
is, bewyst BOCHART , in zvne Geograpbia Soera<br />
P. II, lib. 1, cap. 26. p. 502, uit een oud opfchrift.<br />
Van dit gevoelen is LORINOS ook.<br />
Dan OCTAVIUS CAJETANÜS, een Jefuiet in Sicilien,<br />
dewelke in den jaare 1707 te Palermo zyne Ifas;oge<br />
ad bistoriam Sacram Siculam uitgaf, is, cap. 19, van<br />
oordeel, dat PUBLIUS flechts een vermogend ampteloos<br />
man geweest is. WOLF geeft hem zyne toeftemming,<br />
mee byvoegmge van een zeer zwak bewvs uit<br />
vers 17. '<br />
BISCÖE daarentegen vpigt, §43, BOCHART, en bevcscigc<br />
deszelfs meenin£. Het geen ook door WAN.<br />
DALIN gefchiedt, m zyne aangehaalde Academifche<br />
verhandeling cap. II. § 40.<br />
. Dac PoBtiDs in dien zelfden Oord (d) , van het<br />
Eiland, alwaar de Scbipbreuklingen aan land gekomen<br />
waren, op zyn landgoed gewoond heefc, melde ons<br />
LUKAS. Dewyl die nu een Romeinfch Schip was, betoonde<br />
hy zyn medelyden met deeze ongelukkige<br />
fccheephngen. en verzorgde dezelve drie dasên achter<br />
één met fpyze en drank.<br />
, (fi x<br />
nisfe voor,<br />
k o m t<br />
"?*<br />
Eene<br />
J 0Ii<br />
- XI: 54 en 55 & die 2e!fdc beteke
der Apojlekn. Hoofdft. XXVIH: 7,8. 609<br />
Eene groote Menfchlievendheid voorzeker, die hem<br />
tweehonderd zes en zeventig Menfchen, dewelken<br />
gebrek aan alles hadden, drie dagen achteréén deelt<br />
voeden. Wy zien, dat zyn rykdom hem niet gigri*<br />
maakte, maar dat hy een medelydend weldaadig<br />
•hart bezat, hec geen LUKAS door het woord
€10 Verklaaring van de Handelingen<br />
van den Apoftel, een Heiden gebleeven is. Hy vestigt<br />
dit zyn gevoelen op het ftilzwvgen van den heiligen<br />
Gclcinedfchryver, dewelke, indien PUBLIUS en<br />
zyn Vader Christenen geworden waren, dit niet met<br />
ltiïzwygen zoude voorbygegaan zyn. Het geen, myns<br />
oordeels, aan dit bewys noch meer krachts byzet, is,<br />
dat, toen PAULUS den Landvoogd SERCIUS PAULUS<br />
bekeerd hadt, LUKAS dit kap. XIII: 12 wel uitdruklyk<br />
meldde. SERGIUS, fchreef hy toen, werdt geloovig,<br />
dat is, een Christen. Hoe zoude hy dan in dit<br />
geval iets, het geen tot eere-van PUBLIUS en zynen<br />
Vader, ja zelfs tot eere van Godt ftrektte hebben<br />
Kunnen verzwygen.<br />
Dan het ftüzwygen van LUKAS gaat noch verder.<br />
Schoon de Apostel zich drie maanden lang op dit Eiland<br />
ophieldt, en aldaar veele kranken gezond maakte<br />
, leezen wy echter niet, dat 'er Christenen door<br />
gekomen zyn. Het fchynt niet mooglyk, dat LUKAS<br />
zoude hebben kunnen zwygen, indien Godt zulk eene<br />
gewichtige daad door PAULUS gedaan , en de kudde<br />
van zynen Zoon zoo aanmerkiyk vergroot hadt.<br />
Dit doet my daarom gelooven, dat PAULUS op dit<br />
Eiland het Evangelie niet gepredikt, en dus niemand<br />
bekeerd heeft. Het kan zyn, dat de Heilige Geest<br />
hem dit om heilige redenen verbooden heeft, gelyk<br />
kap. XVI: 6, en 7. Het kan ook zyn, dat PUBLIUS<br />
geen Heiden meer geweest is, maar den Godtsdienst<br />
der Wysgeeren hadt aangenomen, en, dewvl hy dien<br />
voor den besten hieldt, niet eens begeerig was, om<br />
de leere der Christenen te leeren kennen.<br />
Ook kan de Hoofdman JUEIUS misfchien geoordeeld<br />
hebben, dat hy het te Rome niet zoude kunnen verantwoorden,<br />
indien hy PAULUS liet prediken, en hem<br />
gelegenheid gaf, om de mwooneren tot deeze nieuwen<br />
Godtsdienst te brengen.<br />
Ja het is niet onwaarfchynlyk, dat PUBLIUS den<br />
Hoofd- .
der Apostelen. Rcofdft. XXVIfl: 9, 10. flrr<br />
Hoofdman verzocht heeft , dat hy zynen gevangen<br />
geene vryheid wilde geeven, om het Eiland doopte<br />
reizen, en den aangenomen Godtsdienst in genn-achting<br />
te brengen. En voor JULIUS viel het niet zwiar,<br />
zich by PAOLOS zeiven te verontfchuldigen, dat hy<br />
hem, als eenen Gevangen, niet toeliet, gi'ns en weder<br />
te reizen, en te prediken.<br />
Ook konde de Apostel zich hier by even zoo wel<br />
te vrede ftelien, als inzynegevangenisfeteRome, toen<br />
hy aan de Philippers , kap. 1: 12 enz. fchrecf, dat<br />
hem, wel is waar, thans de mond als toegebonden<br />
was, maar evenwel dat het Evangelie door andere te<br />
vlytiger en blymoediger verkondigd wierdt.<br />
vers 9, 10, Naa dat dit nu gefc bied voas, kwamen<br />
ook de anderen, die op bet Eiland krank waren, by h°m,<br />
•en voerden gezond gemaakt. Zy befebonken ons ook ryklyk;<br />
en toen wy vertrokken, overlaadden zy ons met al.<br />
les, wat wy noodig hadden. Wy zien dat PAOLOS<br />
behalven dat aan den Vader van POBLRTS , op dit Eiland<br />
geene andere groo-.e wonderwerken gedaan heeft.<br />
De kranken , die hy verder gezond maakte, konden<br />
zelve by hem komen (ƒ), en zyne hulpe verzoeken.<br />
By de geenen, die door ziekte aan hun leger gebonden<br />
werden, en reeds op den oever van het graf waren,<br />
kwam hy niet, dewyl dit hem, als eenen Gevangen,<br />
niet veroorloofd werdt. Intusfchen ieide hy den<br />
grond, waar op een ander Leeraar, dien Godc in vervolg<br />
van tyd op die Eilaud zoude zenden , konde<br />
bouwen.<br />
Wy<br />
'(/) Hoe zeer men bekennen moere, dat verrichtingen van<br />
dien aart minder in de oogen fchitteren, is het evenwel zeker,<br />
dat, in .li en PAULUS deeze lieden onmiddelyk . of door<br />
oplegging der handen, geneezen heeft, dit even zoo groot<br />
een wonderwerk was, als of hy eenen dooden opwekte, want,<br />
in h e geen men oneindig noemt, heeft geen grooter ofkleiner<br />
plaa'.ze, VERTAALER.
Gia Verklaaring van de Handelingen<br />
Wy moeten zorg draagen, dat wy dit negende en<br />
tiende vers niet te zamen voegen, noch denken, dac,<br />
hec geen vers IO verhaald wordt, een uitwerkfel van<br />
dankbaarheid jegens PAULÜS, en een vrucht der mild.<br />
daadigheid van hun, die door hem gezond gemaakt<br />
waren, geweest is. In dit tiende vers wordt niet van<br />
PAULUS, maar van de tweehonderd zes en zeventig<br />
Scheeplingen, gefproken. Deeze waren op de reize<br />
na Rome, en hadden eenen Romeinfchen Hoofdman<br />
tot Bevelhebber. Dewyl nu dit Eiland onder hec Ro.<br />
meinfeh gebiedc ftondc, moeiten de ïnwooneren dec<br />
ze lieden, geduurende de drie, wincermaanden, in wel-<br />
Jee geen grooc Schip in zee konde gaan, beherbergen.<br />
Dit wordt, door de woorden: sr«»«r 5. T#i«ar5 frlftn+at<br />
ij**t uitgedrukt. Die zelfde woorden vondc RAPHELIUS by<br />
POLYBIUS, maar in eene andere becekenisfe. Hecbecekent<br />
naamlyk daar ter plaatze : multis boncribus nos affecerunt<br />
(zy deeden ons veel eere aan). Dit kan in onzen<br />
text de betekenis niet zyn: deeze arme lieden,<br />
die door hunnen Schipbreuk 'al hunnen voorraad ver-<br />
Jooren hadden , begeerden geene Eer, maar brood.<br />
De eergierigheid kwelde hen niet, maar wel de<br />
honger.<br />
LIGHTFOOT heeft het daarom te recht vertaald: mul.<br />
tts donis munerarunt nos, (zy deeden ons veele gcichenken).<br />
Dat rtfti ook een gefchenk, en by gevolg n^xt<br />
een gefchenk geeven betekent, hebben de geleerden uit<br />
i TIM. V: 17 en 3 beweezen. De eerstgemelde plaacze<br />
hebben HIERONYMUS en ERASMUS reeds op die wyze<br />
overgezec; cn ZELTNER vertaalt dezelve op deeze<br />
wyze: zy zullen (uit de kerkenkasfe) ééns zoo veel, als<br />
andere armen , ontfangen, In die betekenisfe vinden<br />
wy ook MATTH. XV: 5, by welke plaatze men<br />
de aantekening uit POLYBIUS, van RAPHELIUS kan nazien<br />
, gelyk mede de C/au» van FLACIUS , op hec<br />
woordHonor, en FESSEUUSinzyne Adverfaria, lib.111,<br />
p- 3- § 3; welke beiden onzen texc ook op die wyze<br />
uitleggen.<br />
De
der Apoflelen. Hoofdft. XXVIII: n—13, 613<br />
Dewyl nu dit woord ook in den Griekfchen Bybel,<br />
N. XXII: 17 en 37, en XXIV: 11 (gelyk men vers<br />
13 kan zien) op die wyze gebruikt wordt, 'kan men het<br />
voor eene Hellenistilche manier van fpreeken houden.<br />
Dan ook andere Griekfche Schryveren fpreeken op<br />
die wyze; by voorbeeld ./ELIANUS, var. Hist. lib. ƒ,<br />
cap. 32, daar dit tweemaalen voorkomt, en lib. IV,<br />
cap. 19. Ik voege 'er, uit de Latynfche Schryveren,<br />
VÏRCILIUS by , by wien men lib. V, v. 36; , gelyk<br />
1 TIM. V: 17, geminus bonor (eene dubbelde eer) in<br />
plaatze van duplex donum et prcemium (een dubbeld ge«<br />
fchenk, cn eene dubbelde belooning) leest.<br />
Dan de inwooneren van dit Eiland verzorgden niet<br />
alleen alle deeze Scheeplingen voor het tegenwoordige,<br />
maar gaven hun ook, toen zy vertrokken, den noodigen<br />
voorraad mede, hoewel het ook mooglyk zy, dat<br />
de Hoofdman belooft heeft, hun, zooras hy te Rome<br />
zoude gekomen zyn, de waarde daar van te'zullen betaaien.<br />
vers 11, 12, 13. Naa verloop van drie maanden navoeren<br />
wy aj in een ScLip van Alexandtyen, bet welk op<br />
dit Eiland overwinterd, en Caftor en Pollux tol een teken<br />
badt. Toen wy nu te Syracus kwamen, bleeven wy aldaar<br />
drie dagen. P r<br />
an daar voeren wy om, en kwamen te Rbe.<br />
gium, en toen, de volgenden dag de zuidewind begon te<br />
waaijen, kwamen wy den dag daar naa te Puteoli. PAU<br />
LUS ging nu met allen, die met>hem op het Eiland Malta<br />
gekomen waren, in een Alexandrynfch Schip, waar<br />
op de beelden van CASTOR en POLLUX waren.<br />
Deeze waren twee Broeders, zoonen (g~) van JUPI<br />
TER. geweest, die men vergood, en voor befchermheeren<br />
der Schcepvaarenden verklaard hadt. CORNE-<br />
LIUS a LAPIDE verwerpt by deeze gelegenheid het byge-<br />
(g) Daarom werden 2y A
6r4 Verklaaring van de Handelingen<br />
geloof der Heidenen , en pryst de Roomfch Catholyke<br />
zeelieden, dewelke in hunne verlegenheid, behalven<br />
de Maagd MARIA, den Apoftel PAOLOS, mitsgaders den<br />
heiligen NICOLAUS — XAVERIÜS — HERMETUS en TEL.<br />
MUS, als befcbermheeren der zeelieden, om hulpe aanroepen.<br />
•• — De twee laastgenoemden 'behooren<br />
•waarfchynlyk tot de onbekende Heiligen, van EUSEBIUS<br />
JvOMANUS (MABILLON).<br />
Uit de Oudheden deeze beide befchermgoden der<br />
zeevaarenden, en de Scheepstekenen, te befchryven,<br />
is het werk niet van eenen Uitlegger der Heilige Schrift.<br />
Jntusfchen heeft BOCHART, in het meergemelde Hoofd -<br />
ftuk van zyne Geograpbia Sacra, hier van bericht gegeeven<br />
; en WOLE geeft verfcheidene boeken op , 'in<br />
welke van dit ftuk der Oudheden gefproken wordt. Inzonderheid<br />
heeft dit, by gelegenheid van deezen text<br />
JAC. HASE gedaan, in hec geheele derde Hoofdftuk van<br />
zyne Verhandeling, de navibus Alexandrinis, Apoftolum<br />
in Italiam de/ermiibus; gelyk mede de zeergeleerde pre»<br />
dikant KUNZE, in zyne Verhandeling de vexillo navis<br />
Alexandrinai, qua Paulus in Italiam veEtus est, dewelke<br />
in 1734 ce Jena gedrukt is.<br />
Maar heeft PAULUS met een goed gcweeten op zulk<br />
een Schip kunnen waaren ? Dit hebben fommigen gevraagd<br />
• ARCOLARIUS antwoordt 'er met recht op,<br />
dat het Hcidenfch bygeloof der Scheepsgezellen PAU<br />
LUS niet konde bevlekken , en dat het een valfche yver<br />
zoude geweest zvn, indien hy te Athenen (kap. XVII:<br />
23) aan de Heiligdommen der Heidenen zyne handen<br />
geflaapen, of thans deeze Afgodsbeelden van het Schip<br />
gerukt en in de zee gefmeeten hadc.<br />
De ftad Puteoli, thans-.Pozzuolo genaamd, (onder<br />
welken naam BAVLE , in zyn Dictionaire, haare ganfche<br />
gefchiedenis befchryft) hadt eene goede haven , van<br />
welke de AIcxindrynfche Schepen veel gebruik maakten,<br />
gelyk HASE, in zyne Verhandeling, cap. IV, §,<br />
2, bewyst, Hy brengt ook § 1 eeue plaatze uit SUE-<br />
TQ»
der Apoflelen Hoofdfl. XXVIII: i*. 61$<br />
TONIOS by, in welke van Keizer VESPASIAAN verhaald<br />
wordt, dat hy op zekere reize, even zoo, gelyk thans<br />
PAULUS, eerst te Rhegium, vervolgens te ruteoli, en<br />
van üaar te Rome gekomen is.<br />
Wy kwamen den dag daar naa te Puteoli, hvngM.r<br />
Jfr&»i»tr. Deeze Griekfche manier van fpreeken vinde<br />
men ook by HERODOTUS en XÉNC-FHON, gelyk RAPHÉ-<br />
LIUS heeft aangemerkt. De Heer ALBERTI, en de jonge<br />
MA JUS (in zyne Obfervat. üacrcs lib. JU. cap. 42. p.<br />
116. jq.) hebben ioortgelyke voorbeelden uit andere<br />
Schryvcrs bygebracht.<br />
vers 14. Hier trof en wy broeders aan, en verblydden<br />
ons over hen, zoo dat wy aldaar gebeele zeven dagen hleeven,<br />
'Evgi'Tte , toen wy hen onverwacht aantroffen, hx<br />
deeze betekenisfe is ons het woord iv e(r*u, kap. XXIV:<br />
18 ook voorgekomen. Zy wisten niet, dat ook in deeze<br />
Stad Christenen woonden. Toen zy dit nu gewaar<br />
wierden, verwekte dit by ben eene groote blydfchap.<br />
Dit wordt door de woorden *«{i«sA»'5-«fM» •'*' ««"«s, te<br />
kennen gegeeven- Het verwondert my , dat dit<br />
overal door: wy werden door ben gebeden, vertaald is.<br />
Zelfs BENGEL heeft, in zyne Hoogduitfche Overzettinge,<br />
deezen misflag begaan, daar hy het nochtans, in<br />
zynen Gnomon recht verklaard hadt. De betekenis van<br />
deeze woorden is naamlyk: wy vertroostten ons aan bun ,<br />
dat is, wy verblydden ons over hen.<br />
Die zelfde manier van fpreeken ^vinden wy 2 Cou.<br />
VII: 7 : i »-«jaxAi)5-
6i6 Verklaaring van de Handelingen<br />
dagen by eikanderen. Deeze Christlyke Gemeente moet<br />
derhalven niet zeer klein geweest zyn.<br />
Dat PAÜLÜS hier zoo lange konde vertoeven, heeftmen<br />
buiten twyfel aan devergunninge van den Hoofdman toetelchryyen.<br />
Deeze zoude zekerlyk gaarne fpoediger<br />
vertrokken zyn. Dan, toen PAOLUS hem verzocht, dac<br />
hy hem het vermaak, het welk hy thans genoot, noch ,<br />
eenige dagen wildegunncn, liet zyne liefde en de hoogachting<br />
die hy den Apstoei toedroeg, hem niet toe, dit<br />
verzoek te weigeren.<br />
^ En daar op Hvamen wy te Rome. Dit betekent hier<br />
, t r S !<br />
- °ver deze betekenisfe zie men myne aanmerkingen<br />
opkap. VII: 8 en XX: u. ,<br />
Dewyl ïx$ efii> iit tifdn vers rr5 noch éénmaal voor*<br />
komt, vertaalde BEZA het de eerftemaal: contendimug<br />
Romam; en SYRBIUS geeft hem, in zyne Verhandeling<br />
de ingwfu Pauli in urbem Romam § XVI, p. 56, zyne<br />
toeftemming , gelyk mede SCHWARZ , in zyn Twistfchrift<br />
, het welk wy ftraks zullen moeten aannaaien<br />
, § v.<br />
Dan ik acht dit onnoodig, dewyl in onzen Text te<br />
kennen wordt gegeeven, dat zy van Puteoli eindelyfc<br />
ter plaatze van hun voorneemen gekomen zyn; het.<br />
welk door hec voorzetfel x»,, het welk men'vers 16<br />
met vindt, wordt te kennen gegeeven. H'erop verhaalt<br />
LUKAS , wat 'er in tusfehen voorviel, eer zy te<br />
Rome kwamen.<br />
Dat deeze komst van den Apoftel te Rome in het<br />
begin van April is voorgevallen , heeft JAC. HASE in<br />
zyn gefchrift de computatione Menfium üineris Pauli ,<br />
quod Hierofolyma Romam jufiepit, § X, in de Bibliotheek<br />
Bremerfis f T. J, p. 33 fq. waarfchynlyk gemaakt.<br />
vers 15. En daarop, kwamen wy te Rome. Maar de<br />
hoeder en aldaar hadden bericht van ons ontfangen^ en kwa<br />
sten
der Apoflelen. Hoofdft. XXVIII: 15. 6*7<br />
tfien ons tot Forum Appii en Treflabernce te gemoet. Toen<br />
Taulus nu dezelve zag, dankte by Godt, en werdt goeds<br />
yiocds. Eene goede menigte van de Christenen , die te<br />
Rome woonden , en , voor omtrent drie jaaren , den<br />
brief van PAULUS , dien wy noch hebben , ontfangen<br />
hadden, kwam hem thans tegemoet, om deezen grooten<br />
Apostel te zien, en hem hunnen eerbied te betuigen.<br />
Sommigen ontmoetten hem by Appii Forum, anderen<br />
te Trejlabernoi — hoe na deeze beide plaatzen by elkanderen<br />
gelegen hebben , blykt uit de woorden van<br />
CICERO, lib. II. ad Atticum, epist. 10: Ab Appii Foro<br />
bora quarta; dederam aliam (epiflolam) paulo ante a<br />
Tribufiabernis (te Appiiforum ten vier uuren, een weinig<br />
vroeger hadt ik te Treftabernas eenen anderen brief<br />
gefchreeven).<br />
Over deeze beide Steden heeft de Altorffche Hoogleeraar<br />
SJ:HWARZ, in 1746 een Twistfchrift uitgegeeven;<br />
en in KEYSZLERS zyne reisbefebryving, en wel in hec<br />
tweede deel bl. 194» vinde ik, dat van de laatste Stad<br />
flechts noch eenig muurwerk overig is, het welk men<br />
Tre- Taverna noemt. Ook befluit SCHWARZ § 17, daar<br />
uit, dat zy door deeze beide piaatzen trokken, dat de<br />
Apostel met de zynen niet te water, maar te land, van<br />
Puteoli na Rome gereisd hebben.<br />
Toen PAULUS deeze Christenen zag, en zich met hun<br />
onderhieldt (/;), dankte hy Godt niet allen in zyn hart,<br />
maar ook, tot hunne ftichting, met den mond, dat het<br />
zaad van het Evangelie zoo verre verfpreid was, en<br />
ook in deeze Hoofdflad van de waereld zulke vruchten<br />
droeg. Dit was dezelfde dankbaarheid aan Godt, die<br />
hy ROM,. I: 8 geuit hadt, toen hy zeide: ik danke mynen<br />
(b) Dat l'iBnr fomtyds niet flechts beteekent iemand zien ,<br />
maar ook met hem fpreeken , hebben wy JOH. XII: 21 gezien.<br />
Mn zie aldaar dc aanmerking.
618 Verklaaring van de Handelingen<br />
nen Godt door Jefus Christus wegens u allen, dat van ui®<br />
geloof in de ganfche waereld gefproken wordt, dat is, dac<br />
gy zulk een üerk en vast geloof aan JESUS hebt, en dat<br />
het getal der Christenen te Rome zich zoo vermeenig.<br />
vuldigd, dat de geheele waereld zich daar over verwondere.<br />
Dit verwekte by den Apostel de grootste blydfchap,<br />
en deedt teffens in hem hec vertrouwen herleeven, aat<br />
hy te Rome het geloof der Christenen zoude verfterken,<br />
en door hem noch veele Heidenen en Jooden tot CHRIS<br />
TUS bekeerd worden. Dit alles fluit hec woord S«<br />
het welk ERASMUS in zyne farapbrafis door Jonem et bene<br />
fperantem animum vertaalt.<br />
•vers i f5. Toen voy nu te Rome waren aangekomen, gaf<br />
de Hoofdman de Gevangenen aan den Opperbevelhebber<br />
over. Maar Paulus verkreeg de vryheid, om op zich zeiven<br />
te gaan woonen , waar hy wilde, evenwel met'eenen<br />
Soldaat, die op hem paffen moeit. De Eevelhebber, aan<br />
wien de Hoofdman JULIUS de medegebrachte gevangen<br />
overgaf, was, gelyk GROTIUS en BASNAGE (Annah<br />
ada.6o§ 9) hebben aangemerkt, de toenmaalige Opperbevelhebber<br />
, die den titel van PmfeStus Prcetorio<br />
droeg, BURRHUS, die, wegens zyn verftandig opzicht<br />
over den onmondigen NERO , en uit hoofde van het<br />
beilier der gemeene zaaken in zyne plaatze, in de Romeinfche<br />
Gcfchiedenisfen, beroemd is (*).<br />
Deeze gaf aan den Gevangen PAULUS eene ongemeene<br />
Vryheid. Hy liet hem niet in eene Gevangenis opfluiten<br />
, maar veroorloofde hem, naar zyn welgevallen<br />
een thuis te huuren , waar uic hy wel niet in de Stad<br />
mocht<br />
(j) De Hoogleeraar C. W. F. WAI.CH, heeft, in een op.<br />
zetlyk gefchrift, de gefchiedenis van deezen BURRHUS befchreeven<br />
; te vinden in de Acta Societatis Latir.cc Jenmfis van 1752,<br />
p. 156 fqq. In de laatfte § bewyst hy bondig, dat BUSHHUS<br />
toen Prxfe&us Ptatorio geweest, en PAULUS aan hem overgeleverd<br />
iSi
der Apoftelen. Hoofdft. XXVIII: i
C20 Verklaaring van de Handelingen<br />
dien gaf hy eenen befcheiden wachter, en liet hem door<br />
eene ligte en lange ketting aan denzeiven vast maaken ;<br />
het geen zyne gevangenis zeer verdraaglyk maakte.<br />
Deeze wachters werden dikwils afgelost; zoo dat wy<br />
niet kunnen weeten, of PAULÜS óénen of meer van dezelven<br />
tot het Christendom gebracht heeft.<br />
vers 17, 18, 19, 20. Naa drie dagen liet Paulus de<br />
voornaamfte Jooden lot zich roepen. 1oen zy nu kwamen,<br />
fprak hy tot hen: lieve Broeders, ik ben als een Gevangen<br />
uit Jerufalem in de banden der Romeinen overgeleverd,<br />
fchoon ik niets gedaan hebbe noch tegens ons Volk, noch<br />
gen de Vaderlyke gebruiken. Deeze wilden, naa dat zy<br />
my onderzocht hadden, my wederom loslaaten, dewyl zy<br />
niets aan 'my vonden , bet geen den dood verdiend bad<br />
Maar toen de Jooden zicb daar tegen verzetten, werdt<br />
ik genoodzaakt, my op den Keizer te beroepen; hoewel nie<br />
als of ik tegen myn Volk (te Rome) iets te klaagen hadt.<br />
Dit is de rede, waarom ik verzocht en begeerd hebbe, u te<br />
zien en te fpreeken. Want wegens de hoop van Israël ben<br />
ik met deeze ketting belaaden. PAULUS rustte van zyne<br />
reize drie (£) dagen uit, en vernam teffens na den toefland<br />
der Romeinfche Jooden. Hier op liet hy de voornaamften<br />
onder hen, dat is hunne Rabbynen en Oudften,<br />
verzoeken, om by hem in zyne wooning te komen,<br />
dewyl hy , als een gevangen jood van Jerufalem ,<br />
niet mocht uitgaan, en hun nochtans iets gewichtigs te<br />
zeggen hadt.<br />
CLERICUS gelooft met recht, hetwelk GROTIUS ongelooflyk<br />
voorkwam, dat de Jooden te Rome eene Synagoge<br />
gehad hebben, welker voorftanderen by den Apostel<br />
gekomen zyn. Ik voege 'cr by, dat, zoo men al<br />
binnen Rome geene Joodfche Synagoge duldde, 'er geen<br />
twyfel aan is, of zy zullen dezelve buiten de Stad<br />
gehad hebben ; men zie myne aantekening op kap.<br />
XVI: 13.<br />
Eerst<br />
(k) Het is in het geheel niet noodig., fisric TJUJ met<br />
WOLF op den derden dag te vertaden.
der Apoftelen. Hoofdft. XXVIII: 17— 20. 621.<br />
Eerst moeten wy de aanfpraak van PAULUS aan de<br />
voornaamften onder de Jooden in het algemeen befchouwen.<br />
Wy zien ras, dac dit zyne eigenlyk bedoelde<br />
redevoering niet uitmaakt, waar door hy hen<br />
zocht te overtuigen, dat de MESSIAS reeds gekomen<br />
was, en dat zy JESUS, die hem als zynen Apostel hadc<br />
aangefteld , als zoodanig hadden aantemerken. Hec<br />
geen hy thans zegt, is, als het ware flechts de inleiding<br />
van de redevoeringe , die hy den volgenden<br />
dag tot hen dacht te houden , maakendc de zoogenaamde<br />
captatio benevokntice uit.<br />
Zoodanig was naamlyk de wysheid van den Apostel,<br />
dat hy eerst de gunst en liefde der Jooden trachtte<br />
te winnen, dewyl hy konde hoopen, dat op die wyze,<br />
zo niet allen, ten minften veelen van dezelven,<br />
zyne volgende redevoering , zonder een ongunftig<br />
vooroordeel tegen zyne perfoon, zouden aanhooren,<br />
en zich tot overtuiging laaten brengen , dat JESUS<br />
waarlyk de MESSIAS was. — - Dat hy dit oogmerk<br />
ook voor het grootst gedeelte bereikt heeft, zullen<br />
wy uit vers 24 zien.<br />
Deeze zyne captatio benevolenti® beftondt daar in,<br />
dat hy vooreerst verzekert, niets gedaan te hebben,<br />
het geen voor het Joodfch Gemcenebest nadeelig was,<br />
cn zich ook heiliglyk aan de Joodfche gebruiken gebonden<br />
te hebben. Hy vaart voort, met te zeggen,<br />
dat men hem, ten opzichte van deeze beide byzonderheden<br />
, wel van het tegendeel befchuldigd hadt;<br />
maar dac zyne onfchuld openlyk gebleeken was, voor<br />
zoo verre de Romeinfche Rechteren zelve hem onfchuldig<br />
verklaard hadden. Dat de Jooden te Jerufalem,<br />
wel is waar, met deeze uiifpraake niet te<br />
vrede geweest waren, maar by den Landvoogd aangehouden<br />
hadden, dat hy aan hunnen rechtbank zoude<br />
overgeleverd worden. —— Dat hy hier door genoodzaakt<br />
geworden was. zich op den Keizer te beroepen,<br />
en dus zyne zaak aan de uitfpr;>aïce van den<br />
hoogften rechtbank te onderwerpen. -— Intusfchen<br />
moes.
€z2 Verklaaring van de Handelingen<br />
moeiten zy niet denken, dat zyn oogmerk daarmede<br />
was, de Jooden van Jerufalem aantckiaagen, en hun<br />
ongeluk te zoeken. Hy hoopte alleenlyk, dat de uit.<br />
fpraak der Landvoogden, ten zynen opzichte, zoude<br />
bevestigd, en hy ontflagen worden. Dat hy hun<br />
dit alles hier mede gulhartig hadt willen mededeelen<br />
Wat nu zyne leere van den MESSIAS betreft, waar<br />
over hy met de Jooden te Jerufalem oneens geworden<br />
was; hier van wenfehtte hy binnen kort breedvoeriger<br />
tot hen te fpreeken, dewyl de tyd thans tekort was •<br />
weshaiven hy hen verzocht, om eenen dag teberjaalen<br />
wanneer zy weder by hem wilden komen. *<br />
Dit byvoegfel komt hier zekerlyk te pasfe, dewyl de<br />
Jooden, indien zy langer hadden kunnen blyven, hem<br />
verzocht zouden hebben, om, met het geen hy hun<br />
noch verder te zeggen hadt, thans voorttevaaren Ook<br />
zien wy vers 23, dat zy aan zyn verzoek voldaan, en<br />
hem eenen dag gefteid hebben, waar op zy wederom<br />
by hem wilden komen. Wy kunnen hier uit, met vry<br />
wat zekerheid befluiten, dat deeze afgevaardigden van<br />
de Jooden, waarfchynlyk om geen opzien te maaken,<br />
des nachts by PAULUS gekomen zyn, en zich zelfs se.<br />
haast hebben, om weder te vertrekken..<br />
Thans zal ik de verklaaring van eenige woorden en<br />
Jpreekwyzen hier by voegen. s»y-.*A F«9«* betekent eigenlyk<br />
eenige Menfcben te zamen by zicb laaten roepen<br />
dan hier geeft het buiten twyfel, te kennen: tot zicb<br />
laaten r.oodigen en verzoeken; gelyk ook vers<br />
20, door den ouden Latynfchen Overzetter — LÜTHE<br />
RUS — en anderen vertaald is: ik beb u verzocht, oflie.<br />
ver, ik beb u laaten verzoeken,<br />
"ES-o de Godtsdienflige gebruiklykbeden. In dien zin<br />
kwam dit woord kap. XV: 1 en XX[: 21 ook voor.<br />
Men beljoeft hier geene Ellipfis aanteneemen , die<br />
IJEZA, GROTIOS en Bos {de EUipf. Gratis p. 054) h ;<br />
er<br />
meenden gevonden te hebben. Men kan het zeer wel<br />
op
der Apoflelen. Hoofdft. XXVIII: n, 22. 623<br />
op die wyze verftaan: ik ben uit Jerufalem aan den Landvoogd<br />
te Ccefarea overgeleverd. De fpreekwyze ï%:it r<<br />
xary/ogib, toont WETSTEIN ook by auJere Schryveren.<br />
Dat door de hoop van Israël de MESSIAS verftaan wordt,<br />
heb ik by kap. XXVI: 6 en 7 reeds beweezen. En zoo<br />
verklaart GLASSIUS net ook hier, bl 149; terwyl CLE.<br />
RICUS, die 'er de Opftanding der dooden door verftondt,<br />
met groote moeyte eene nutlooze aanmerking gemaakt<br />
heeft.<br />
vers 21, 22. Zy antwoordden hem: wy hebben geene<br />
brieven uit Judcea ontfangen, waarin iets van u ftondt;<br />
ook is 'er niemand van de Broederen gekomen, die ons iets<br />
kwaads van u (uit naame der Jooden aldaar) zoude ge.<br />
meld, of (uk zich zeiven) gezegd hebben. Doch wy oordeelenbet<br />
bülyk, van u te hooren, welks gevoelens gy hebt.<br />
Want dit is ons van deeze SeEte bekend, dat zy op alle<br />
plaatzen tegenfpraak vindt. Wy zien dat de Jooden te<br />
.Rome met die te Jerufalem geene briefwisfeling onderhouden,<br />
en dus van dezelve niet gehoord hadden, weU<br />
ke onrust 'er in het Joodfche land wegens den nieuwen<br />
Godtsdienst ontftian was. Ook hadt men toon geene<br />
vaste nieuwspapieren, waar in, het geen in de geheele<br />
waereld voorviel, van tyd tot tyd gemeld werdt. Het<br />
was derhalven zeer wel mooglyk, dat zy van PAOLOS,<br />
en het geen met hem was voorgevallen, niets wisten(i).<br />
Wy behoeven ons nu ook niet te verwonderen, wanneer<br />
wy deeze Romeinfche Jooden hooren zeggen, dat<br />
zy ook geenen bode van jerufalem bekomen'hadden,<br />
die hun dit zoude bekend gemaakt hebben; gelyk mede,<br />
wanneer zy 'er byvoegen, dat "er niet eens by toeval<br />
een Jood uit Jerufalem gekomen was, van wien zy<br />
dit zouden hebben kunnen hooren.<br />
Zy hadden alleenlyk, gelyk zy bekennen, uit het alge-<br />
(l) Kap. IX: 26, XVIII: 25 en XIX: 2 vindt men voorbeelden<br />
van een foortgclyke onkunde.
•624 Verklaaring van de Handelingen<br />
gemeen gerucht vernomen, dat 'er, wegens den MES»<br />
SIAS, in het Joodiche land, eene nieuwe Secle ontftaan<br />
was» maar tegen welke de Jooden zich overal verzetten.<br />
De gefteldheid van deeze Secte, en haare verdere om-<br />
Handigheden waren hun onbekend.<br />
Verwondert men zich hier over, dewyl immers te<br />
Rome ook Christenen woonden; dan antwoorde ik:<br />
Vooreerst bemoeyden zich de Jooden met de Christenen<br />
niet, maar namen, by de uitwendige beoefenin*<br />
van hunne Godtsdienftige plechtigheden, hunne kostwinningen<br />
waar. Ten tweeden leefden de Christenen<br />
te Rome buiten twyfel zeer ftil (m); waar door het<br />
zeer wel konde gebeuren, dat, in zoo eene groote<br />
ftad, de Jooden van de Christenen en hunne leere<br />
weinig of niets gehoord hadden.<br />
Het was derhalven geene geveinsdheid, dat zy nader<br />
bericht van PAOLOS aangaande zyne Godtsdienftige begrippen<br />
begeerden, daar hy beleedt, tot deeze Secte<br />
te behooren. 'A£WJ«»», zeggen zy, «-aï «w«-«/, «<br />
der Apoflelen. ^Hoojdfl. XXVIII: 23, 24. 6t$<br />
Apostel eenen dag gefield, waarop zy wederom by hen><br />
wilden komen; T«|«^«»«» UVTÜ iftie»'. Deeze manier<br />
van fpreeken toont RAPHELIUS ons by POLTBIUS.<br />
Dan zy kwamen thans
f526 Verklaaring vrm de Handelingen<br />
*è avonds toe, geduurd heeft. ARCULARIUS geeft eene<br />
goede verklaaring aan deeze woorden. Hy merkt aan,<br />
dat PAOLOS, natuurlyker wyze , niec zoo lange aanééngefchakeld<br />
heelt kunnen fpreeken; en befluit daar uit,<br />
dat hy deezen geheelen dag met de Jooden zal geredetwist<br />
hebben ; in welk geval PAOLUS niet alleen ge.<br />
fproken heeft, maar de Jooden met hunne tegenwerpingen<br />
veel tyds weggenomen hebben. Wy kunnen<br />
hier aan te minder twyfelen, dewyl buiten twyfel de<br />
Geleerdftc Rabbynen mede zullen gekomen zyn, om<br />
de leere van PAULUS te beftryden , en tot dat einde<br />
van alle hunne Geleerdheid , welfpreekendheid, en<br />
konst van redetwisten, gebruik te maaken.<br />
Door bet Ryk
der Apoftelen. Hoofdft. XXVIII: 23, 24. 627<br />
te menigte van Jooden tot het geloof aan JESOS ge<br />
bracht hadt.<br />
Het gevolg van deeze redevoeringe was, gelyk gewoonlyk,<br />
dat fommigen zich daar door liecen overtuigen,<br />
dat JESOS de waare MESSIAS was, en aan hem geloofden;<br />
maar dat 'er ook veelen waren, die zich door<br />
dit licht niet lieten verlichten. Ik geloove, dat onder<br />
de laatften alle de Rabbynen behoord hebben, die met<br />
PAULUS geredetwist hadden. Want ik kan my niet verbeelden,<br />
dat LUKAS zulk eene merkwaardige en zonderlinge<br />
bekeering met ftilzwygen zoude hebben kunnen<br />
bedekken. En hoe moeylyk valt het niet, Geleerden,<br />
die dwaalingen in den Godtsdienst voeden,<br />
daar van aftebrengen!<br />
vers 25, 26, 27, 28. Toen zy m onder elkanderert<br />
enéénig waren, gingen zy wederom van hem, naa dat Paulus<br />
eene eenige Schriftuur plaatze hadt bygebracht, te weeten:<br />
dat de Heilige Geest, door den Propheet Jefaias, te<br />
recht gezegd beeft: " ga heen, tot dit Volk, en zeg:<br />
„ met uwe ooren zult gy het hooren , en nochtans niec<br />
„ verdaan, cn met uwe oogen zien, en echter niet er-<br />
„ kennen; want het hart van dit Volk is verftokt, en<br />
„ met hunne ooren hooren zy kwaalyk, en hunne 00-<br />
„ gen fluiten zy; dat zy het met de oogen niet zien,<br />
„ en met de ooren niet hooren, en met het hart niec<br />
„ aanneemen, en zich dus niet bekeeren, dat ik hun-<br />
„ ne krankheid zoude kunnen wegneemen. " Derhalven<br />
moet gy hier mede weeten, dat dit Heil van Godt tot de<br />
Heidenen zal gezonden worden, en dezelven zullen het ook<br />
hooren. De avond maakte een einde van het gefprek<br />
van PAULÜS met zyne partyen. 'AWW»», zy gingen nu<br />
«roeg GROTIOS vertaalt het met den ouden Latyn.<br />
fchen Overzetter, difcedebant; en hy beroept zich op<br />
den Griekfchen Bvbel in welken «VSAJ«T« ("EXOD.<br />
XXXIII: ic) ook betekent: hy ging heen. Dat Po-<br />
Lvmus ook dikwils op die wyze fpreekt, toont RA<br />
PHELIUS.<br />
Rn Pan.
&l% Verllaaring vél de Handelingen<br />
Dan , eer zy noch vertrokken, werden zy onderling<br />
onéénig, en twistten met eikanderen. Dit verklaareik<br />
door het onmiddelyk voorgaande vers. Terwyl de Apostel<br />
naamlyk met zyne partyen redetwistte, rees 'er<br />
insgelyks twist onder zyne toehourers, dewvl fommigen<br />
hem hunne toelternming gaven, maar anderen zyne<br />
leere verwierpen.<br />
Men kan gemaklyk begrypen , dat het getal der<br />
laatteen het grootst geweest is, en dat deeze, door<br />
Hunne tegenfpraak, en de fcheldwoorden, waar van zy<br />
zich bedienden, den Apostel bewoo-ren hebben, om<br />
deeze plaatze uic den Propheet JESAIAS bytebrengen.<br />
Dat deeze lieden hunne Jlemmen zeer luid hebben<br />
doen hooren, beftuite ik daaruit, dewyl LUKAS een zeer<br />
nadruklyk, en in deeze betekenisfe ongewoon, woord<br />
gebruikt, en hen *rv/t
der Apoflelen. Hotjdjt. XXVIII: 25—29. 629<br />
den Heidenen, dan den Jooden, het Evangelie zoude<br />
prediken, en de genade 'van Godt in CHRISTUS JESUS<br />
verkondigen.<br />
Het woord «V«r«A- wordt gemeenlyk verkeerd vertaald:<br />
het is uitgezonden. Wy moeten ons hier by herinneren,<br />
dat de Propbeeten gewoon zyn, het toekomftige<br />
als reeds verleden (n) voorteftellen, om de zekerheid<br />
der vervullinge, van het geen zy voorfpellen,<br />
aanteduiden. PAULUS drukt hier, het geen Godt hadt<br />
laaten voorzeggen, insgelyks op die wyze uit. 'ATIC^,,<br />
zegt hy, dat is: bet zal uitgezonden worden. Hy verklaart<br />
hec zelf, wanneer hy 'er, in den toekomdigen<br />
tyd, by voegt: zy zullen bet ook booren. Wordende hier<br />
onder booren teffens de aanneeming van het geen zy gehoord<br />
hadden, verdaan; gelyk LUK. VIII; 8 en 15.<br />
JOH. VIII: 47, en X: 27.<br />
Door T« !?,e> vtu ®aC heeft men de Zaligmaakende<br />
leere van het Evangelie te verdaan (0), dewelke<br />
kap. # X: 36 • A.V« 5, de Godtlyke leere —z en kap. XII;<br />
36 ' A/yas rit vers 29. Toen by dit nu gezegd hadt, gingen de foo.<br />
den weg, en hadden onder eikanderen veel redetwist. Naa<br />
dat de Jooden van PAULUS vertrokken waren, voeren<br />
zy noch voort, de bekeerden met de onbekeerden, onder<br />
eikanderen te redetwisten. De laatften zochcen de<br />
eerden wederom op hunne zyde te brengen; en deeze<br />
vermaanden hen, om PAULUS voor eenen Leeraar der<br />
waarheid te erkennen.<br />
Door<br />
(n) Men zie GLASSIUS, deStyfo Prophetico, Can. IV.<br />
(0) WOLF is van gedachte, dat hier door *•» r»ti s, a, de MES.<br />
*IAS verftaan wordt. Indien dit de meening was, zoude 'er, niet<br />
m»tvei>TKj, maar «K«»V«>T«/ »V»I, op voleen,<br />
Rr 3
6%o Verklaaring van de Handelingen<br />
Door hec woord e
der Apoftelen. Hoofdft. XXVIII: 30, 31. 631<br />
de Chriftenen koos. Dit betuigt TACITUS, Annal. lib.<br />
XV, cap. 44 uitdruklyk, wanneer hy zegt: abolendo<br />
rumori (de fe incendii auttore) Cbfiftianosfubdidit reos.<br />
Men kan hier noch vraagen, van waar het kwam ,<br />
dat PAULUS twee jaaren na de uitfpraak van zyne zaak<br />
heeft moeten wachten', daar nochians de Landvoogd<br />
zulk een gunftig bericht van hem aan den bevelhebber<br />
gedaan , en de Hoofdman JLILIUS insgelyks het voordceligst<br />
getuigenis van hem gegeeven hadt. Waarom<br />
werdt het vonnis, waar by PAULUS , na verloop van<br />
twee jaaren, vry gefproken en ontflagen werdt, niet<br />
eer uitgefproken? Ziet hier wat is gisfe, gereed, om,<br />
zoo ras men iets beters zal voordellen, het aan te nee»<br />
men. Voor de hoogste rechtbanken hangen doorgaans<br />
veele gedingen te gelyk. Daarom moet menig een !anoe<br />
wanten, eer zyne zaak aan de beurt ligt. Kai< dit<br />
ook niet te Rome plaatsgevonden hebben, daar, byna<br />
uit de geheele waereld, by beroeping, twistzaaken ge»<br />
bracht werden.<br />
Thans ben ik aan het einde van de Gefchiedcnisfc def<br />
Apoftelen gekomen, zoo als LUKAS ons dezelve heeft<br />
nagelaatcn. Dan LUKAS hadt zyn werk noch niet ten<br />
einde gebracht. Wy zien , dat zyn boek geen Hot<br />
heefc, en dat hy, midden in het verhaal der gevangenisfe<br />
van PAULÜS, afbreekt. Ik heb, in myne voorrede<br />
voor de verklaaringe van dit boek, hier uit het be.<br />
fluit opgemaakt, dat de dood hem, volgens Godts hei.<br />
lige wil, de pen heeft doen nederleggen.<br />
T O E G I F T .<br />
By kap. IV: 12 behoort noch de volgende Aanmerking.<br />
"ÏVÖ TCÏ cvgafèv, das is, in de geheele waereld, als welke<br />
onder den Hemel is. Deeze manier van fpreeken<br />
vinden wy ook kap. II: 5 en COL. I: 23. Wy zeggen:<br />
R r 4 daar
63 Ï Verklaaring van de Handelingen<br />
daar is niemand onder de zonne, die enz. LÜTHERUS heeft<br />
deeze woorden in zyne Overzettinge uiigelaaten , dewyl<br />
zy in de drie eerde uitgaaven van het N. Teftament<br />
van ERASMUS niet gevonden worden. MILLIUS<br />
vondt dezelve ook in fommige handfehriften niet, en<br />
merkte ze daarom als een byvoegfel aan, uit eene kanttekening<br />
voortgefprooten. Hy zoude beter geoordeeld<br />
hebben, indien hy bemerkt hadt, dat een affchryver<br />
dezelve voor overtollig gehouden, en daarom opzet-,<br />
lyk overgeflaagen heeft.<br />
Het woord y«» betekent hier niet want, maar verbindt<br />
en verklaart her voorgaande. Men zie myne Aantekening<br />
op JOH. lil: 34 en IX: 40.<br />
Toegift op kap. XIX: 5.<br />
Deeze THEODORICUS TROUNER was de Vader , van<br />
den Generaal Superintendent JOH. PHILIP TROUNER,<br />
die 1722 te Weimar geftorven is. Hy is niet Conrector<br />
te Rudelftad geweest - maar zyn broeder, JOHAN CHRIS,<br />
TOPH , was dit. Hy (THEODORICUS) was AdjunEtus te<br />
Schalkau, en naderhand Superintendent te Heldburg in<br />
Frankenland, alwaar hy 1701, den n Maart, in den<br />
ouderdom van 69 Jaaren, geftorven is. Zyn gevoelen<br />
werdt, als eene waarheid, die toen nieuw was, tegengefproken.<br />
Dan hy verdeedigde het zelve eerft kort.<br />
lyk , onder den titel : Jrenarcbes anabaptiftic® eridos ;<br />
naderhand breedvoeriger in zyne Vindicicz.<br />
Dit bericht heb ik aan zekeren Predikant te danken,<br />
die de Predikatie bezit, dewelke by zyne begraavenis<br />
«ehouden is, en met zyne nakomelingen vriendfehap<br />
onderhoudt.<br />
Ik moet by deeze gelegenheid ook gewag maaken<br />
van eere noodlooze verandering van twee plaatzen van<br />
onzen LUKAS, door eenen , my onbekenden, Geleerden,<br />
in den jaare 1752, in het 145 ftuk der zekere Be.<br />
richten, voorgefteld. Te weeten LUK. XX: 46 fchryft<br />
hy-
der Apojïekn. Hoofdft. XXVIII: 30, 3r: 633<br />
liy, l, r,«7 f ia plaatze van s', r«x»~,. Ik hoone dahy,<br />
door WOLF zyne Cum zelf zyne dwaalinezal inzien.<br />
En dezelfde hoop heb ik, wanneer hy mvnê<br />
aanmerking op LUK, XXII: 51 zal'leezen, alwTarhy ,<br />
in plaatze van /.-„ » 5 f c n r y f t : A>J&<br />
cn het dus vertaalt: laat zyn oor met vrede.<br />
iv H<br />
I I e<br />
?/<br />
m i n S t 2 3 1<br />
n<br />
z v n e ve<br />
?y ' randering van MARK.<br />
IX. 40 willen yerdeedigen , indien het hem behaagt,<br />
myne aanmerking over die jplaatze nateleezen. In<br />
lil a<br />
V a n : y<br />
hl *S «*'& r<br />
'"T«i> 'wilde hy gelee,<br />
zen hebben: y«fc „w*« f r a s ..^ «W^W*,.<br />
GODE ALLEEN ZV DE EER I<br />
EINDE VAN HET ZESDE DEEL.